02.09.2013 Views

Palliatieve zorg

Palliatieve zorg

Palliatieve zorg

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Selecties:<br />

Pijn<br />

<strong>Palliatieve</strong> <strong>zorg</strong><br />

■ klassieke pijnstilling:<br />

- trap 1: paracetamol, ibuprofen<br />

- trap 2: paracetamol + codeïne<br />

- trap 3: morfine of fentanyl (transdermaal systeem, bij ernstige ongewenste<br />

effecten onder morfine of bij slikproblemen)<br />

■ neuropathische pijn, bij falen van klassieke pijnstilling met opioïden:<br />

- eerste keuze: amitriptyline<br />

- tweede keuze: carbamazepine<br />

- veroorzaakt door tumorale compressie en oedeem: dexamethason<br />

■ adjuverende pijnstilling voor nociceptieve pijn: geen geneesmiddel geselecteerd<br />

Depressie<br />

■ citalopram, nortriptyline<br />

Angst en acute agitatie<br />

■ lorazepam, midazolam<br />

Verwardheid en delier<br />

■ haloperidol, eventueel in combinatie met midazolam<br />

Slapeloosheid<br />

■ lorazepam<br />

Dyspnoe<br />

■ zuurstof, lorazepam, midazolam, morfine (eventueel in combinatie met midazolam)<br />

Hoest<br />

■ hevige en onstilbare hoest: morfine<br />

■ overdreven speekselproductie: scopolamine<br />

■ hemoptoe: tranexaminezuur<br />

Stridor<br />

■ dexamethason<br />

Doodsreutel<br />

■ scopolamine of butylhyoscine<br />

Nausea, braken<br />

■ metoclopramide of haloperidol<br />

■ metabole oorzaken: haloperidol<br />

■ functionele gastroparese: metoclopramide<br />

■ verhoogde intracraniele druk: dexamethason of cyclizine<br />

■ vestibulair lijden: cyclizine of scopolamine


Hik<br />

■ eerste keuze: metoclopramide<br />

■ indien onvoldoende effect: haloperidol<br />

Obstipatie<br />

■ sorbitol, bisacodyl<br />

Intestinale obstructie<br />

■ combinatie van morfine + butylhyoscine + haloperidol<br />

Anorexie<br />

■ dexamethason<br />

Mond<strong>zorg</strong><br />

■ chloorhexidine<br />

Xerostomie<br />

■ pilocarpine<br />

Orale candidose<br />

■ miconazol of nystatine<br />

Aften<br />

■ lidocaïne<br />

Jeuk<br />

■ mentholcrème, hydrocortisoncrème, cetirizine<br />

Koorts<br />

■ algemeen: paracetamol<br />

■ tumorkoorts: NSAID’s (bv. ibuprofen) en corticosteroïden (bv. dexamethason)<br />

wanneer paracetamol niet werkzaam is<br />

■ terminale koorts: geen geneesmiddel geselecteerd<br />

Wijzigingen in de selecties ten opzichte van de uitgave 2011:<br />

■ miconazol wordt opnieuw geselecteerd voor de behandeling van orale candida-infectie,<br />

omwille van zijn breder spectrum en hogere werkzaamheid<br />

■ de selectie van codeïne voor de behandeling van hoest wordt niet meer behouden omdat<br />

er geen evidentie is voor de werkzaamheid van codeïne in deze indicatie


Inleiding<br />

<strong>Palliatieve</strong> <strong>zorg</strong> betekent niet hetzelfde als <strong>zorg</strong> bij het levenseinde; het is de <strong>zorg</strong> voor<br />

patiënten met een levensbedreigende aandoening. De WHO definieerde palliatieve <strong>zorg</strong> in<br />

2002 als volgt: “<strong>Palliatieve</strong> <strong>zorg</strong> is een benadering die de kwaliteit van leven verbetert van<br />

patiënten en hun naasten die te maken hebben met een levensbedreigende aandoening,<br />

door het voorkomen en verlichten van lijden door middel van vroegtijdige signalering en<br />

<strong>zorg</strong>vuldige beoordeling van pijn en andere problemen van lichamelijke, psychosociale en<br />

spirituele aard.” 1 . In België worden de “beslissingen bij het levenseinde” (zoals stopzetten<br />

of niet opstarten van verdere behandeling tot en met sterven op een vooraf overlegd moment)<br />

ook vervat in de palliatieve <strong>zorg</strong> 2 .<br />

In het WZC-Formularium komt van de palliatieve <strong>zorg</strong> slechts een beperkt onderdeel aan<br />

bod, met name het somatisch aspect met in hoofdzaak de medicamenteuze behandeling.<br />

Het selecteren van geneesmiddelen voor de palliatieve <strong>zorg</strong>behandeling is, zeker in de<br />

terminale fase, zelden op strikte evidentie gebaseerd. De specifieke context van de palliatieve<br />

<strong>zorg</strong> laat, uit ethische en praktische overwegingen, vaak niet toe om gecontroleerd onderzoek<br />

uit te voeren voor elke specifieke behandeling. Om die reden blijken in de literatuur heel wat<br />

therapeutische opties tijdens de laatste levensfase te steunen op empirische basis en op<br />

adviezen van experten of consensus. Extrapolatie van resultaten uit onderzoek buiten de<br />

palliatieve setting is gebruikelijk.<br />

1. Pijnbeheersing in de palliatieve <strong>zorg</strong><br />

Ongeveer de helft van alle personen ondervindt hinder van pijn in de maand voor het<br />

overlijden 3 .<br />

In principe wordt voor de medicamenteuze pijnbestrijding de WHO-pijnladder gevolgd:<br />

● Trap 1: niet-opioïden - met of zonder adjuverende therapie (dit zijn middelen met<br />

pijnstillende eigenschappen, maar die niet in eerste instantie pijnstillers zijn)<br />

● Trap 2: zwakke opioïden (met of zonder middelen uit trap 1- met of zonder adjuverende<br />

therapie)<br />

● Trap 3: sterkwerkende opioïden (met of zonder middelen uit trap 1 maar niet uit trap 2<br />

- met of zonder adjuverende therapie)<br />

Langere levensverwachting en een toenemende complexiteit van het ziekteproces brengen<br />

de beperkingen van deze eenvoudige principes aan het licht 4 . Er zijn goede argumenten om<br />

trap 2 van de WHO pijnladder over te slaan in de palliatieve setting: zwak werkende opioïden<br />

hebben bij adequate doseringen immers dezelfde bijwerkingen als sterk werkende opioïden.<br />

Pijn kan geëvalueerd worden door te luisteren naar de patiënt, hem rechtstreeks te bevragen<br />

en/of door de patiënt te observeren. De pijn wordt ook best beschreven naar aard (scherp,<br />

knagend, brandend, …), locatie en uitstraling aangezien dit repercussies heeft op de manier<br />

van behandelen.<br />

Wanneer communicatie over pijn moeilijk wordt, maar er is geen enkel bezwaar om dit ook<br />

voordien te doen, is het aangewezen een evaluatieschaal te gebruiken. De visueel analoge<br />

schaal (VAS) wordt vaak gebruikt, maar is de meest abstracte schaal. De Numerical Rating<br />

Scale (NRS) is een schaal van 0 (geen pijn) tot 10 (ergst denkbare pijn) wordt het meest<br />

<strong>Palliatieve</strong> <strong>zorg</strong><br />

115


gebruikt 1 . Bij personen met cognitieve stoornissen is dit vaak moeilijk hoewel uit onderzoek<br />

blijkt dat de meerderheid wel één of andere pijnschaal kan begrijpen. Zo zijn er verbale,<br />

horizontaal visuele, verticaal visuele en “pijn op het gelaat”-schalen. Er zijn voor de niet<br />

communicatieve oudere of de oudere met ernstige begripsstoornissen ook de observationele<br />

evaluatieschalen. In deze schalen wordt gebruik gemaakt van non-verbale signalen als<br />

gelaatsuitdrukking, taalgebruik, geluiden, lichaamshouding, omgang met anderen,<br />

veranderingen in activiteitenpatroon en gemoedstoestand 5 .<br />

1.1. Algemene principes bij palliatieve pijnbeheersing 6<br />

1. Genomen beslissingen moeten in overeenstemming zijn met de verwachtingen van de<br />

patiënt, die in eerste instantie de ernst van zijn/haar pijn beoordeelt; er wordt dus ook<br />

van uitgegaan dat er geloof moet worden gehecht aan de pijnklachten van de patiënt 7 .<br />

Ook de betekenis van de pijn voor de patiënt kan hierbij een rol spelen.<br />

2. Medicamenteuze pijnbeheersing is slechts een deel van het totale pijnbehandelingsplan.<br />

Hou ook rekening met psychosociale en spirituele achtergronden.<br />

3. Pijnanamnese en het observeren van de patiënt is belangrijk voor een aangepaste<br />

pijnbeheersing, waarbij duidelijke informatie aan de patiënt en zijn/haar omgeving en<br />

omkadering door de <strong>zorg</strong>verstrekker onontbeerlijk is.<br />

4. Kies in de mate van het mogelijke geneesmiddelen die qua samenstelling en<br />

toedieningsweg de zelfredzaamheid van de patiënt respecteren.<br />

5. Behandel pijn met een specifieke oorzaak met het (de) aangepaste geneesmiddel(len).<br />

Denk ook aan ‘mechanische’ redenen voor pijn (bv. urineretentie, obstipatie).<br />

6. Herevalueer continu (in acute fasen desnoods meerdere malen per dag) de ernst van de<br />

pijn, bij voorkeur en indien mogelijk door middel van een pijnschaal. Bij (terminale)<br />

palliatieve patiënten die niet in staat zijn een pijnschaal te hanteren blijft observatie zeer<br />

belangrijk. Maak afspraken over wie deze pijnevaluatie uitvoert.<br />

7. Hou bij de basisbehandeling steeds rekening met de mogelijkheid van associatie met<br />

adjuvante therapie.<br />

8. Opteer voor geneesmiddelen die de overgang naar sterker werkende medicatie vlot<br />

mogelijk maken. Vermijd middelen die de werking van een sterker geneesmiddel, indien<br />

ermee gecombineerd, kunnen teniet doen bv. de vaste combinatie van tilidine met<br />

naloxone in combinatie met morfine of het combineren van buprenorfine met morfine.<br />

9. Anticipeer op pijn door toediening op vaste tijdstippen (afhankelijk van de werkingsduur<br />

van het toegediende preparaat). Zorg ervoor dat de patiënt de klok rond pijnstilling krijgt.<br />

10. Informeer over én anticipeer op ongewenste effecten.<br />

11. Durf de weerstand bij de patiënt en bij uzelf (bv. de vrees voor afhankelijkheid of voor<br />

een versnelling van het levenseinde) t.o.v. het gebruik en de posologie van sterke opioïden<br />

te overwinnen.<br />

12. Zorg dat de continuïteit van <strong>zorg</strong> is gewaarborgd door correcte rapportage in het dossier.<br />

1.2. Analgetica in de palliatieve <strong>zorg</strong><br />

Indien de mogelijkheid bestaat om een oorzakelijke pijnbehandeling te geven, komt deze<br />

uiteraard in aanmerking. Vaak is hierbij de tussenkomst van de specialist vereist.<br />

116<br />

<strong>Palliatieve</strong> <strong>zorg</strong>


Gebruik geen verschillende analgetica met hetzelfde of gelijkaardig werkingsmechanisme<br />

naast elkaar: een hogere dosis van 1 middel is te verkiezen boven de combinatie van 2<br />

gelijkaardige producten, beide aan een lagere dosis.<br />

Alle palliatieve patiënten met matige of ernstige pijn, van welke oorsprong dan ook, zouden<br />

een proeftherapie met opioïden moeten krijgen 8 .<br />

1.2.1. Trap 1: niet-opioïden<br />

Paracetamol<br />

Paracetamol is de basisbehandeling voor pijnstilling bij ouderen (zie ook hoofdstuk ‘Pijn en<br />

koorts’). De levertoxiciteit die kan optreden is een relatief bezwaar. Men moet vooral op zijn<br />

hoede zijn bij patiënten met een zeer laag gewicht, waarbij de aanbevolen dosis van 3 g/dag<br />

al aanleiding kan geven tot ernstige leverschade 9 .<br />

Niet-steroïdale anti-inflammatoire middelen<br />

NSAID’s worden vaak gebruikt bij kankerpijn. Indien er een hoog risico van ongewenste<br />

gastro-intestinale effecten bestaat, is het raadzaam het NSAID te combineren met een PPI 8 .<br />

Het WZC-Formularium opteert voor ibuprofen 10 , wegens het gunstigste profiel<br />

werkzaamheid/veiligheid. Bij ouderen worden lagere doses dan de maximaal aanbevolen<br />

dosering aanbevolen.<br />

1.2.2. Trap 2: zwakke opioïden<br />

Paracetamol + codeïne<br />

Codeïne, een prodrug met morfine als voornaamste metaboliet, versterkt het effect van<br />

paracetamol; het wordt hiermee in associatie gebruikt. Voor het gebruik van codeïne alleen<br />

is geen plaats 11 . T.o.v. morfine wordt het analgetische effect geschat op 1/10 (10 mg codeïne<br />

= 1 mg morfine). Codeïne heeft een analgetisch plafond (dosis van 360 mg). Dit betekent<br />

dat hogere dosissen geen bijkomend analgetisch effect geven maar enkel een toename van<br />

de ongewenste effecten.<br />

Andere<br />

Tramadol is bij benadering vijf maal minder krachtig dan morfine 12 (5 mg tramadol = 1 mg<br />

morfine) en niet werkzamer dan de associatie van paracetamol met codeïne 13 . Tramadol<br />

heeft wel heel wat medicamenteuze interacties 13 en, zoals de andere opioïden, heel wat<br />

ongewenste effecten 14 . De plaats van tramadol bij deze indicatie lijkt beperkt 6 . Voor tramadol<br />

geldt tevens een plafonddosering (400 mg/dag). Tramadol is geen alternatief voor morfine<br />

bij ernstige pijn 15 . Er zijn onvoldoende argumenten om tramadol aan te bevelen 8,12 .<br />

Af te raden zijn pentazocine en tilidine.<br />

1.2.3. Trap 3: sterke opioïden<br />

Morfine<br />

Morfine via perorale weg is de gouden standaard bij de behandeling van matige tot ernstige<br />

kankerpijn 12,15 . Het introduceren van orale morfinepreparaten met vertraagde afgifte (morfine<br />

<strong>Palliatieve</strong> <strong>zorg</strong><br />

117


zelf is een kortwerkend middel) heeft de toepassing van morfine aanzienlijk vergemakkelijkt.<br />

Langwerkende morfinepreparaten komen in aanmerking na het bereiken van adequate<br />

pijnstilling door morfine met normale, niet vertraagde vrijstelling (‘titreren’ van de morfine).<br />

De initiële aanbevolen dosis bij ouderen is 2 mg tot 5 mg per os om de 4 uur. Bij zeer zwakke<br />

ouderen is een nog lagere startdosis aanbevolen. Bij onvoldoende pijncontrole (te evalueren<br />

na 24 uur) 10 kan de aanvangsdosis geleidelijk opgedreven worden met 25 tot 50% van de<br />

dagelijkse dosis (= titratie). Het is belangrijk om broze oudere patiënten van nabij te observeren<br />

bij het opstarten van een behandeling met morfine. Zo is er een gevaar voor het optreden<br />

van hypopnoe. Nausea of braken vanaf het toedienen van de eerste dosis kan wijzen op<br />

overdosering.<br />

Bij doorbraakpijn (d.i. een matige of ernstige, sneloptredende, voorbijgaande pijntoestand<br />

die optreedt boven op een met opioïden gestabiliseerde pijn 12,16 ) kan supplementair morfine<br />

met onmiddellijke vrijstelling toegediend worden 17 . Subcutane toediening is eveneens een<br />

verdedigbare optie. Men kan op empirische basis een dosis die gelijk is aan één zesde van<br />

de totale dagdosis toedienen 18 . Indien verschillende doses nodig zijn voor episodes van<br />

spontaan optredende doorbraakpijn, wordt de dosis langwerkende morfine verhoogd in<br />

functie van de totale dagdosis die noodzakelijk is voor een goede pijncontrole (dit is dan de<br />

“basisdosis” verhoogd met toegevoegde doses).<br />

Andere (orale) middelen<br />

Fentanyl in sublinguale vorm of nasale spray heeft mogelijk een kleine plaats in de behandeling<br />

van doorbraakpijn. Het werkt vrij snel (na 10 minuten). Er is geen vergelijkend onderzoek<br />

beschikbaar met orale morfine met onmiddellijke vrijstelling 19 . Afhankelijk van de positie van<br />

het hoofd kan een deel van de in de neus gespoten fentanyl in de keel terechtkomen en<br />

gastro-intestinaal geresorbeerd worden. Er is een reëel risico van (accidentele) overdosering<br />

met de neusspray. Deze producten zijn (zeer) duur en niet terugbetaald 20 .<br />

Oxycodon is beschikbaar als middel met vertraagde vrijstelling en wordt alleen terugbetaald<br />

na goedkeuring door de medische adviseur, indien andere sterke opioïden ineffectief blijken<br />

of niet verdragen worden. Tien milligram oraal oxycodon is equivalent aan 20 mg oraal<br />

morfine. Het middel biedt geen bijzondere voordelen boven morfine, noch wat werkzaamheid<br />

noch wat ongewenste effecten aangaan 21 . Gezien de terugbetalingsvoorwaarden lijkt het<br />

raadzaam om dit product slechts te gebruiken na specialistisch advies. Er bestaat een ‘instant’<br />

vorm in smelttabletten. Deze vorm (terugbetaald zonder toestemming van de adviserend<br />

arts) heeft geen voordeel t.o.v. de morfinepreparaten met onmiddelijke afgifte noch t.o.v.<br />

oxycodonpreparaten met vertraagde vrijstelling 22 . De parenterale vorm wordt niet terugbetaald.<br />

Er is een combinatiepreparaat beschikbaar dat naast oxycodon tevens naloxon bevat. Door<br />

het locale effect van naloxon kan obstipatie worden tegengegaan. In hoeverre dit een<br />

meerwaarde is t.o.v. een correct gebruik van laxativa bij een behandeling met krachtige<br />

opioïden is onduidelijk, want hierover is geen onderzoek verricht 23 .<br />

Methadon kan een alternatief zijn voor morfine bij kankerpijn bij patiënten die onvoldoende<br />

reageren op morfine of die er te veel ongewenste effecten van ondervinden 12 . Het gebruik<br />

van methadon wordt best voorbehouden voor of in overleg met artsen die ervaring hebben<br />

met dit middel 6 .<br />

118<br />

<strong>Palliatieve</strong> <strong>zorg</strong>


Hydromorfon heeft als indicatie pijnstilling van ernstige en aanhoudende pijn. Slechts een<br />

zeer beperkt aantal studies is hierover gepubliceerd 24-26 . Toediening van hydromorfon kan<br />

overwogen worden bij ondraaglijke ongewenste effecten met morfine 27 .<br />

Opioïdrotatie in de pijnbehandeling met (sterke) opioïden is gebaseerd op de wetenschap<br />

dat er een sterke interindividuele variatie bestaat in respons van opioïdreceptoren en in<br />

farmacokinetisch en farmacodynamisch gedrag van de verschillende krachtige opioïden. Een<br />

patiënt die slecht reageert op een specifiek opioïd kan een betere reactie hebben op een<br />

ander. Dit blijkt in praktijk ook soms het geval. Het veranderen (roteren) van het ene middel<br />

naar het ander vraagt het gebruik van conversietabellen 28 die echter niet alle even betrouwbaar<br />

zijn. De hulp van een pijnspecialist is hier aan te bevelen 29 .<br />

Transdermale preparaten<br />

Fentanyl is beschikbaar in transdermale vorm (met vertraagde vrijstelling). Het kan een<br />

alternatief zijn voor de subcutane of orale toediening van morfine bij stabiele pijn én indien<br />

bepaalde ongewenste effecten (obstipatie, slaperigheid overdag) niet onder controle kunnen<br />

gebracht worden 30 . Het gebruik van een transdermaal systeem bij slikstoornissen kan<br />

verantwoord zijn indien subcutaan toedienen van morfine minder geschikt is (bv. wanneer<br />

er nog een behoorlijke levensverwachting (meerdere weken) is). Het moet duidelijk zijn dat<br />

de perorale toedeningsvorm van een sterk opioïd te verkiezen is boven alle andere vormen:<br />

de dosistitrering kan optimaal verlopen en men kan beter inspelen op wisselende<br />

dosisbehoeften. Tot slot is ook het risico op een intoxicatie beperkter dan bij een transdermale<br />

toedieningsweg 31 .<br />

Bij het overschakelen van morfine naar fentanyl moet naar een equivalente dosis gestreefd<br />

worden (zie geneesmiddelenfiche) 32 : de potentieverhouding tussen morfine en fentanyl<br />

bedraagt 2,4 tot 3,8; hierbij is morfine uitgedrukt in mg per os en fentanyl in µg vrijgesteld<br />

per uur, dus: 2,4 tot 3,8 mg morfine per os stemt overeen met 1 µg fentanyl vrijgesteld per<br />

uur). Indien de patiënt pijnvrij was met morfine per os, wordt best overgeschakeld naar 50<br />

à 75% van de equivalente dosis. Bij overschakelen wegens onvoldoende controle van de<br />

pijn, kan naar 100% van de equivalente dosis worden overgeschakeld.<br />

Nadat de eerste pleister is aangebracht, duurt het 12 tot 17 uur vooraleer een constante<br />

fentanylspiegel is bereikt. Daarom moet men de oorspronkelijke dosis morfine nog tenminste<br />

12 uur voortzetten. Het duurt ongeveer twee à drie pleisters vooraleer een stabiele<br />

plasmaconcentratie wordt bereikt. Daarom is het bij personen waarbij men snelle aanpassingen<br />

dient te doen aan de opioïd dosis (zoals in terminale fase) niet wenselijk om nog te starten<br />

met een pleister. Bovendien is het starten met pleisters zonder voorafgaandelijk gebruik van<br />

andere opioïden is moeilijk te verantwoorden. Fentanylpleisters zijn relatief duur t.o.v. morfine.<br />

Buprenorfine is een partiële agonist van opioïdreceptoren en kan (bij gebruik van hoge doses)<br />

het effect van later toegediende opioïden verminderen, waardoor morfine per os niet bruikbaar<br />

is als rescue-medicatie en er bij overschakelen naar bv. morfine tijdelijk nood zal zijn aan een<br />

hogere dosis morfine). De eventuele plaats van transdermaal buprenorfine in de palliatieve<br />

setting staat nog niet vast 33-34 .<br />

<strong>Palliatieve</strong> <strong>zorg</strong><br />

119


1.3. Adjuverende pijnstilling<br />

Adjuverende analgetica (of co-analgetica) zijn middelen waarvan pijnstilling niet de eerste<br />

indicatie is. Ze kunnen in de palliatieve <strong>zorg</strong> als pijnstiller worden toegevoegd aan de<br />

behandeling van “echte” analgetica, en ook soms als enig middel bij zeer specifieke of meer<br />

zeldzame pijnklachten. Ze vinden een toepassing bij nociceptieve (somatische en viscerale)<br />

pijnen en bij neuropathische pijn. Adjuvantia worden best niet toegediend binnen het kader<br />

van de palliatieve pijnbehandeling vooraleer de behandeling met opioïden, die de basis van<br />

de analgesie vormen, is geoptimaliseerd.<br />

1.3.1. Neuropathische pijn<br />

Voor de behandeling van neuropathische pijn bij patiënten met bv. kanker worden zeer vaak<br />

middelen voorgeschreven die bij deze zeer broze groep nauwelijks zijn onderzocht. Of de<br />

werkzaamheid en de ongewenste effecten van deze middelen dezelfde zijn als bij niet<br />

terminale (kanker)patiënten, is niet duidelijk 35 . Het gebruik van deze middelen is dan ook<br />

vaak “off-label”.<br />

Opioïden<br />

In de behandeling van neuropathische pijn in de palliatieve setting wordt geen onderscheid<br />

gemaakt tussen het behandelen van chronische of zeurende en van schietende of lancinerende<br />

pijn. Opioïden blijven bij de palliatieve pijnbehandeling de eerste keuze. Er bestaat geen<br />

twijfel over hun werkzaamheid, ook bij neuropathische pijn 36 . Neuropathische pijn is echter<br />

vaak, althans gedeeltelijk, “resistent” aan een behandeling met opioïden. Dan wordt gebruik<br />

gemaakt van adjuverende analgetica.<br />

Tricyclische antidepressiva<br />

Van tricyclische antidepressiva is het meeste bewijs van werkzaamheid bij de behandeling<br />

van neuropathische pijn geleverd 12 . Dit geldt voor centrale pijn na een CVA, postherpetische<br />

neuralgie, diabetische neuropathie en het post-mastectomie syndroom. Er is zeer weinig<br />

onderzoek over de werkzaamheid van antidepressiva bij neuropathische pijn van maligne<br />

oorsprong 12 .<br />

De pijnstillende werking van tricyclische antidepressiva staat los van hun antidepressief effect<br />

en kan reeds na enkele dagen duidelijk worden. Het kan wel verschillende weken duren<br />

vooraleer een optimaal resultaat wordt bereikt.<br />

Amitriptyline is het product waarvan de werkzaamheid het beste is aangetoond 37 . Het is<br />

geselecteerd als eerste keuze. De evidentie voor een pijnstillend effect van SSRI’s of van<br />

andere, nieuwere, antidepressiva zoals duloxetine is tot op heden te beperkt 12,37 om een<br />

selectie te verantwoorden.<br />

Anti-epileptica<br />

Anti-epileptica zijn volgens sommige richtlijnen een evenwaardige keuze als tricyclische<br />

antidepressiva, zonder aangetoond verschil in werkzaamheid of tolerantie t.o.v. deze<br />

middelen 10,12 . Er zijn geen directe vergelijkende gegevens tussen anti-epileptica onderling 12 .<br />

120<br />

<strong>Palliatieve</strong> <strong>zorg</strong>


Carbamazepine heeft een bewezen effect bij chronische neuropathische pijn 38 en kan de<br />

voorkeur wegdragen. De dosis moet geleidelijk worden opgedreven.<br />

Van gabapentine, een ander anti-epilepticum, is in deze indicatie eveneens de werkzaamheid<br />

aangetoond 39 . Ongewenste effecten t.g.v. het gebruik van carbamazepine of van amitriptyline<br />

kunnen een argument zijn om voor gabapentine te kiezen 40 . Indien voor gabapentine wordt<br />

geopteerd moet ook hier de dosering zeer traag opgetritreerd worden. Dit kan verscheidene<br />

weken duren 10 .<br />

Van fenytoïne is een pijnstillend effect aangetoond 41 , maar er zijn slechts beperkte gegevens.<br />

Pregabaline is bewezen werkzaam bij heel wat neuropathische pijncondities en wordt soms<br />

als eerste keus gebruikt bij neuropathische pijnbehandeling. Deze voorkeurspositie stoelt<br />

niet op wetenschappelijk bewijs 42 . Er zijn geen studies die de werkzaamheid van pregabaline<br />

onderzoeken bij patiënten die onvoldoende effect hadden met amitriptyline of gabapentine.<br />

De veiligheid op lange termijn is onbekend 43 . Er zijn tot op heden geen medicamenteuze<br />

interacties bekend; bij gebruik bij ouderen wordt gepleit voor het gebruik van de laagst<br />

mogelijke effectieve dosis 44 .<br />

Andere<br />

Er is weinig bekend over de behandeling van refractaire neuropathie, in het bijzonder over<br />

het effect van de nieuwere middelen bij deze moeilijk behandelbare aandoening 45 .<br />

Capsaïcine in topische vorm heeft op basis van weinig robuste evidentie enige werkzaamheid<br />

bij sommige vormen van neuropathie, maar veroorzaakt verschillende ongemakken (o.a.<br />

huidirritatie) en is weinig praktisch in gebruik, omdat het meermaals daags moet worden<br />

aangebracht 46 .<br />

Een lidocaïnepleister heeft een werkzaamheid bij postherpetische neuralgie. Over<br />

werkzaamheid bij aan kanker gerelateerde pijn zijn geen gegevens 12 .<br />

Er werd gesuggereerd dat cannabinoïden een effect zouden hebben op neuropathische<br />

pijnklachten 12 . Er zijn echter onvoldoende argumenten om deze middelen een plaats te geven<br />

in de pijnbehandeling bij kankerpatiënten 12 .<br />

Pijn t.g.v. compressie<br />

Neuropathische pijn veroorzaakt door tumorale compressie en oedeem, reageert op<br />

corticosteroïden. Aanbevolen wordt om te starten met een relatief hoge dosis, de respons<br />

na 1 week te beoordelen en de dosis af te bouwen tot de klachten weer toenemen. Hiervoor<br />

kan dexamethason gebruikt worden. Het doseren gebeurt in functie van de klinische respons.<br />

Indien er binnen de week geen effect is wordt de behandeling best stopgezet 6 .<br />

1.3.2. Somatische en viscerale nociceptieve pijn 47<br />

Bij chronische nociceptieve pijn is de werkzaamheid van myorelaxantia zoals benzodiazepines,<br />

of van neuroleptica niet aangetoond. Beide klassen worden hiervoor dus niet aanbevolen.<br />

Er zijn weinig overtuigende aanwijzingen dat antidepressiva, en dan meer specifiek de<br />

tricyclische, een analgetisch effect kunnen vertonen bij verscheidene types van chronische<br />

pijn (dus buiten de neuropathische pijn). De richtlijnen geven geen plaats aan antidepressiva<br />

voor chronische, maligne pijn.<br />

<strong>Palliatieve</strong> <strong>zorg</strong><br />

121


Er is enige evidentie dat bisfosfonaten (alleen deze die via intraveneuze weg kunnen worden<br />

toegediend) (matig) werkzaam zijn bij de behandeling van botpijn veroorzaakt door<br />

metastasen. Ze zouden bij sommige patiënten voor een kortstondige pijnverlichting kunnen<br />

<strong>zorg</strong>en 48 . De complexiteit die het meten van de pijn met zich kan meebrengen maakt het<br />

moeilijk om het klinisch belang van dit effect in te schatten 49 . Hun plaats als<br />

eerstelijnsbehandeling is onvoldoende aangetoond. Deze behandeling kan overwogen<br />

worden, indien andere behandelingen ondoeltreffend bleken. Overigens is deze behandeling<br />

niet zonder gevaar voor ernstige ongewenste effecten, zoals osteonecrose van de kaak 12 . De<br />

relevantie hiervan binnen de palliatieve setting kan worden in vraag gesteld. De tussenkomst<br />

van een specialist is hoe dan ook een vereiste.<br />

Het nut van corticosteroïden bij botpijn, net zoals dit van NSAID’s, is niet bewezen door<br />

methodologisch correct uitgevoerd onderzoek. Corticosteroïden hebben wel een plaats in<br />

de behandeling van pijn door druk op het leverkapsel bij levermetastase en bij hoofdpijn<br />

t.g.v. een primaire hersentumor of hersenmetastasen 6,50 .<br />

2. Symptoomcontrole (andere dan pijn)<br />

Symptoombestrijding dient te gebeuren in overleg met de patiënt. Indien hierover op voorhand<br />

geen afspraken zijn gemaakt, kunnen deze nog steeds gemaakt worden. Het is aangewezen<br />

tijdig het palliatief netwerk in te schakelen. Hun expertise en praktische hulp blijkt vaak van<br />

onschatbare waarde (dit geldt voor alle aspecten van de palliatieve <strong>zorg</strong>).<br />

2.1. Depressie, angst, acute agitatie, verwardheid en delirium, slapeloosheid<br />

Voorlichting en psychologische begeleiding zijn zinvol zowel voor de patiënt als voor zijn<br />

omgeving.<br />

2.1.1. Depressie<br />

Depressie blijft een veel gemiste diagnose bij patiënten in een palliatieve levensfase. Het<br />

stellen van de diagnose is dan ook niet eenvoudig. Heel wat lichamelijke symptomen die tot<br />

de diagnostische (DSM-IV) criteria van depressie horen (slapeloosheid, anorexie,<br />

gewichtsverlies, moeheid, futloosheid) kunnen net zo goed door een levensbedreigend<br />

ziekteproces zijn veroorzaakt 6 . Ook kunnen de behandelingen vergelijkbare klachten uitlokken.<br />

Preventieve maatregelen om een depressie te voorkomen komen vooral neer op een adequate<br />

medische, psychologische en maatschappelijke begeleiding van de patiënt. Hij/zij heeft in<br />

deze omstandigheden vooral nood aan een rustgevende en comfortabele omgeving.<br />

We wijzen nadrukkelijk op de zeer betrekkelijke waarde van medicalisering voor deze<br />

problematiek. Door gebrek aan evidentie over depressie in de palliatieve fase verwijzen we<br />

voor de medicamenteuze behandeling naar het hoofdstuk ‘Zenuwstelsel’ in het<br />

WZC-Formularium. Nortriptyline en citalopram komen in aanmerking.<br />

2.1.2. Angst en acute agitatie<br />

Er is geen methodologisch correcte studie over de behandeling van angst bij personen in de<br />

laatste levensfase 51 . Een benzodiazepine kan gebruikt worden. Afhankelijk van de<br />

levensverwachting van de patiënt en van het moment van opstarten is de behandeling bij<br />

122<br />

<strong>Palliatieve</strong> <strong>zorg</strong>


voorkeur kort of verloopt ze intermitterend, dit vooral om geleidelijke afname van het<br />

anxiolytisch effect te voorkomen. Lorazepam kan, zoals aangegeven in het hoofdstuk<br />

‘Zenuwstelsel’ van het WZC-Formularium, een goede eerste keuze zijn. Desnoods kan het<br />

middel parenteraal toegediend worden. Midazolam, subcutaan of intramusculair, kan een<br />

alternatief zijn. Wees bedacht op het optreden van (paradoxale) agitatie ten gevolge van het<br />

gebruik van deze geneesmiddelen.<br />

2.1.3. Verwardheid en delirium<br />

Delirium is zeer frequent bij stervenden 6,52 . Gebruik van o.a. middelen met een sedatief effect,<br />

anticholinergica verhogen het risico. Het abrupt staken van een langdurig gebruik van<br />

benzodiazepines is een belangrijke oorzaak van het optreden van delirante beelden. Ook<br />

opioïden kunnen een delier uitlokken. Wanneer de verschijnselen van een delier worden<br />

geïnterpreteerd als een reactie op de toename van de pijn, kan het verhogen van de dosis<br />

opioïden een verergering van het delier uitlokken.<br />

Andere oorzaken van verwardheid zijn een volle blaas, obstipatie, onvoldoende bestreden<br />

pijn of dyspnoe, en de extrapiramidale ongewenste effecten van neuroleptica en anti-emetica 6 .<br />

Voorlichting en niet-medicamenteuze aanpak<br />

Probeer de patiënt zo weinig mogelijk alleen te laten. Tracht de patiënt duidelijk te maken<br />

dat allen die een rol spelen in de ver<strong>zorg</strong>ing begrip kunnen opbrengen voor de situatie en<br />

waarborg een veilige omgeving voor de patiënt 6 . Goede voorlichting aan de naastbestaanden<br />

over de oorzaak en mogelijk verloop van deze in principe reversibele situatie is belangrijk.<br />

Medicamenteuze aanpak<br />

Indien een oorzakelijke behandeling onmogelijk is (bv. door het onderbreken of verminderen<br />

van een bepaalde behandeling) is een medicamenteuze behandeling soms slechts noodzakelijk<br />

gedurende zeer korte tijd (bv. tot wanneer reversibele oorzaken zoals een infectie of dehydratie<br />

onder controle zijn). In andere gevallen blijft deze behandeling noodzakelijk tot aan het<br />

overlijden.<br />

Neuroleptica, zoals haloperidol, kunnen, op basis van consensus, als eerste keuze<br />

aangewezen zijn bij psychotisch gedrag of bij verwardheid 53 . De ongewenste effecten, zeker<br />

deze op langere termijn, zijn irrelevant bij patiënten met een zeer korte levensverwachting.<br />

Bij episodes van ernstige acute verwardheid kan een combinatie van hoge doses haloperidol<br />

(10 tot 30 mg per dag) met midazolam (15 tot 60 mg per dag) noodzakelijk zijn, beide<br />

sucbutaan toegediend.<br />

Gebruik van benzodiazepines alleen n.a.v. een delirium is niet aangewezen: men moet steeds<br />

bedacht zijn op het optreden van paradoxale reacties.<br />

2.1.4. Slaapproblemen<br />

Bij slaapproblemen gaat het niet altijd om insomnia. Er is ook sprake van hypersomnia, van<br />

circadiane stoornissen en parasomnia (zoals praten tijdens de slaap, nachtmerries en<br />

nachtangsten). Insomnia komt wel het vaakst voor.<br />

<strong>Palliatieve</strong> <strong>zorg</strong><br />

123


Niet-medicamenteuze aanpak<br />

De meeste niet-medicamenteuze benaderingen van insomnia zijn in de palliatieve fase niet<br />

meer opportuun. Toch moet men proberen om de meest optimale omstandigheden te creëren<br />

(voldoende verduistering, aangepaste matras, geschikte omgevingstemperatuur, eventueel<br />

relaxerende massage, …).<br />

Medicamenteuze aanpak<br />

Binnen het kader van de palliatieve behandeling zijn geen harde onderzoeksresultaten terug<br />

te vinden over het nut van benzodiazepines of aanverwante middelen bij de aanpak van<br />

slapeloosheid 54 . In principe komt elk benzodiazepine in aanmerking. Een kort (of halflang)<br />

werkend benzodiazepine (bijvoorbeeld lorazepam) kan een keuze zijn.<br />

2.2. Dyspnoe, hoest, stridor, doodsreutel<br />

2.2.1. Dyspnoe<br />

Gezien de vele, zowel maligne als niet-maligne oorzaken en beïnvloedende factoren, is een<br />

geïndividualiseerde aanpak van dyspnoe noodzakelijk 55 . Waar mogelijk is een oorzakelijke<br />

aanpak uiteraard aangewezen (bv. bronchodilatatoren, bloedtransfusie, …) Het inroepen<br />

van specialistische hulp is dikwijls nodig.<br />

Niet-medicamenteuze maatregelen<br />

Het goed positioneren van de patiënt, fysiotherapeutische maatregelen, relaxatietechnieken<br />

en geruststelling zijn zinvolle maatregelen. Een voldoende hoge luchtvochtigheid en een niet<br />

te hoge omgevingstemperatuur zijn eveneens nuttig.<br />

Het nut van zuurstof is zeer beperkt bij dyspnoeïsche patiënten die niet hypoxemisch zijn 56-58 .<br />

Het (continu of intermittent) toedienen van zuurstof kan aanzien worden als een niet<br />

specifieke aanpak van kortademigheid 55 .<br />

Medicamenteuze aanpak<br />

Systemisch (bv. subcutaan) toegediende opioïden, zoals morfine, (in lage dosis, indien nog<br />

geen opioïden werden toegediend) geven een gunstig effect bij dyspnoe 59-60 . Zorgvuldig<br />

evalueren van het effect is essentieel 61 . Bij correct doseren is er weinig risico op respiratoire<br />

depressie 62 . Transdermaal toegediende fentanyl blijkt minder geschikt gezien de wisselende<br />

behoefte aan opioïden 63 .<br />

Benzodiazepines kunnen, door hun anxiolytisch en sedatief effect, dyspnoe verlichten als<br />

niet-medicamenteuze maatregelen en opioïden falen 64 . Lorazepam is hierbij een geschikte<br />

optie 55 . Indien parenterale toediening nodig is komt ook midazolam in aanmerking.<br />

De combinatie van een anxiolyticum met morfine kan eveneens een optie zijn bij het verlichten<br />

van ernstige dyspnoe. Zo lijkt het continu toedienen van morfine samen met midazolam<br />

(5 mg om de 4 uur) het dyspnoegevoel positief te beïnvloeden 65 .<br />

Corticosteroïden kunnen nuttig zijn bij uitgesproken luchtwegobstructie. Specialistisch advies<br />

is vaak gewenst 55 .<br />

124<br />

<strong>Palliatieve</strong> <strong>zorg</strong>


2.2.2. Hoest<br />

Hoest kan zeer veel verschillende oorzaken hebben, en diverse oorzaken kunnen bij dezelfde<br />

patiënt tegelijk voorkomen 66 . Zorg bij de behandeling in eerste instantie voor voldoende<br />

luchtvochtigheid.<br />

Storende niet-productieve hoest<br />

Men kan pogen met codeïnesiroop (of zelfs met eenvoudige siroop (sirupus simplex) zonder<br />

codeïne) 66 een hardnekkige, ‘droge’ hoest symptomatisch te bestrijden. De werkzaamheid<br />

is echter niet bewezen.<br />

Morfine peroraal (bv. 2,5 tot 5 mg om de 4 uur) kan helpen bij onstilbare hoest. Indien de<br />

patiënt reeds morfine gebruikt kan de dosis met 1/3 tot de helft verhoogd worden 6 .<br />

Mucus<br />

Indien mucus een probleem vormt, kan nebulisatie van fysiologische zoutoplossing een<br />

uitkomst bieden. Tapotage heeft geen zin 6 .<br />

Overdreven speekselsecretie<br />

Bij overdreven speekselsecretie kan het subcutaan toedienen van het anticholinergicum<br />

scopolamine (hyoscine) (magistraal voor te schrijven, aan een dosis van 0,25 mg per ampulle)<br />

nuttig zijn. Glycopyrronium, dat een kort halfleven heeft en een minder duidelijk<br />

absorptiepatroon, is een (duur) alternatief 67 .<br />

Hemoptoe<br />

De behandeling van hemoptoe is afhankelijk van de ernst van de bloeding en de oorzaak en<br />

prognose van de aandoening. Waar mogelijk is uiteraard een etiologische behandeling te<br />

verkiezen. Bij een geringe bloeding kan tranexaminezuur nuttig zijn.<br />

2.2.3. Stridor<br />

Het correct positioneren van de patiënt, namelijk zo recht mogelijk, kan voor verlichting<br />

<strong>zorg</strong>en.<br />

Corticosteroïden, zoals dexamethason (16 mg per dag), kunnen de hinder verbeteren.<br />

Sommige experten adviseren hieraan midazolam te associëren om angstsymptomen te<br />

onderdrukken. De tussenkomst van een specialist (bv. plaatsen van een stent,…) is vaak<br />

noodzakelijk.<br />

2.2.4. Doodsreutel<br />

Doodsreutel kan worden verminderd door het beperken van de vochttoediening, het<br />

positioneren van de patiënt in een laterale houding met de borstkas opgeheven en aspireren.<br />

Het gebruik van een anticholinergicum, zoals subcutaan scopolamine (hyoscine) (250 tot<br />

400 µg, in totaal 1,5 mg/dag) of subcutaan butylhyoscine (20 mg, in totaal 60 mg/dag) is<br />

effectief 6,67 . Ook subcutaan atropine (0,5 mg, tot 3 mg/dag) blijkt even effectief als voorgaande<br />

middelen 68 . Glycopyrronium (200 µg SC) is een alternatief 69 . Het werkt trager dan de andere<br />

middelen maar zou minder centraal-nerveuze effecten en minder tachycardie uitlokken 70 .<br />

Vroegtijdige (preventieve) behandeling blijkt in de praktijk effectiever dan een laattijdige<br />

aanpak.<br />

<strong>Palliatieve</strong> <strong>zorg</strong><br />

125


2.3. Nausea en braken, hik, obstipatie en intestinale obstructie<br />

2.3.1. Nausea en braken<br />

Een etiologische aanpak is te verkiezen, maar niet altijd mogelijk.<br />

De toedieningsweg voor de medicamenteuze behandeling wordt gekozen in functie van de<br />

toestand van de patiënt.<br />

Braken t.g.v. opioïdgebruik<br />

Nausea en braken kunnen een probleem zijn tijdens de eerste week van een behandeling<br />

met opioïden of bij een te hoge (start)dosis of een te snelle dosisverhoging van opioïden.<br />

Ook een door opioïden uitgelokte obstipatie kan verantwoordelijk zijn.<br />

Na aanpassen van de dosering van morfine of eventueel veranderen van opioïd, kan<br />

metoclopramide (4dd 10 à 20 mg per os; 40 à 100 mg s.c.) gebruikt worden 71 . Haloperidol<br />

(2dd 1 à 2 mg per os of s.c.) is, op basis van casuïstische mededelingen, een alternatief 72-73 .<br />

Braken t.g.v. metabole of gastro-intestinale oorzaak<br />

Bij nausea en braken ten gevolge van metabole oorzaken zoals nierinsufficiëntie en<br />

hypercalcemie (bv. bij patiënten met botmetastasen), is haloperidol (2dd 1 à 2 mg s.c.)<br />

doeltreffend.<br />

Bij functionele gastroparese is een (parenteraal) prokineticum zoals metoclopramide eerste<br />

keuze 6 .<br />

Braken t.g.v. andere oorzaken<br />

Bij verhoogde intracraniële druk is dexamethason (start met 8 à 16 mg/dag, nadien terug<br />

te brengen tot 4 à 6 mg/dag) te verkiezen.<br />

Het antihistaminicum cyclizine (magistraal voor te schrijven, 3 maal 25 à 50 mg per dag) is<br />

een alternatief.<br />

Bij nausea en braken als gevolg van vestibulair lijden worden cyclizine of scopolamine<br />

(hyoscine) aanbevolen 6,72 .<br />

Nausea en braken t.g.v. chemotherapie behoort tot het domein van de specialist 71,74-75 .<br />

De huidige gegevens laten niet toe om voor deze klachten cannabinoïden een plaats te<br />

geven 71,76 .<br />

2.3.2. Hik<br />

Verschillende niet-medicamenteuze maatregelen zijn mogelijk, alle met wisselend effect en<br />

afhankelijk van de toestand van de patiënt niet steeds haalbaar of uitvoerbaar: de adem<br />

inhouden met de nek in extensie, prikkelen van neus of farynx, valsalva manoeuvre, … 77-78 .<br />

Metoclopramide (3 maal 10 mg/dag) is een goede keuze bij de behandeling van hik indien<br />

deze het gevolg is van gastrische stase of uitzetting van de maag 77 .<br />

Indien dit geen resultaat geeft of daar waar geen duidelijke oorzaak voor hik aantoonbaar<br />

is of een etiologische behandeling onmogelijk is, komt ook haloperidol in aanmerking 77 .<br />

Gebruik van andere middelen (baclofen, chloorpromazine, gabapentine, midazolam) valt<br />

binnen de competentie van de specialist 77 .<br />

126<br />

<strong>Palliatieve</strong> <strong>zorg</strong>


2.3.3. Obstipatie<br />

Zowel in preventie als in behandeling van obstipatie zijn er medicamenteuze en<br />

niet-medicamenteuze maatregelen mogelijk.<br />

Niet-medicamenteuze maatregelen<br />

Schep een gunstige “sanitaire” omgeving met respect voor privacy en mogelijkheden van<br />

de patiënt. Zorg in de mate van het mogelijke voor voldoende vochtinname en<br />

lichaamsbeweging.<br />

Preventieve medicamenteuze maatregelen<br />

Een preventieve medicamenteuze behandeling van obstipatie is noodzakelijk bij het opstarten<br />

van diverse geneesmiddelen (in het bijzonder bij het starten van zowel zwakke als<br />

sterkwerkende opioïden). Hiervoor wordt bij voorkeur een osmotisch laxativum (sorbitol of<br />

lactulose) gekozen.<br />

Onderzoek over de werkzaamheid van (methyl)naltrexon bij door opioïden uitgelokte obstipatie<br />

toonde een effect aan dat iets beter was dan placebo. Het middel wordt bestempeld als<br />

“eventueel nuttig” 79-81 . Het lijkt te vroeg om over deze aanpak een betrouwbare uitspraak<br />

te doen. Hetzelfde geldt voor naloxon 82 .<br />

Medicamenteuze aanpak<br />

De oorzaak van obstipatie kan ziektegerelateerd zijn (bv. hypercalcemie t.g.v. botmetastasen)<br />

en/of door medicatie uitgelokt. Ook bijkomende aandoeningen kunnen een rol spelen<br />

(diabetes, hypothyroïdie, hypokaliëmie, hemorroïden, anale fissuur, …) 6 . Intestinale obstructie<br />

moet worden uitgesloten. Zolang hierover twijfel bestaat mogen enkel osmotische laxativa<br />

gebruikt worden (sorbitol of lactulose).<br />

Overloopdiarree (of paradoxale diarree) kan wijzen op fecalomen. Bij twijfel is een rectaal<br />

toucher aangewezen. Indien het rectum vol (harde) fecalomen zit is manuele verwijdering<br />

nodig (eventueel na zachter maken van de stoelgang met glycerinesuppositoria, eventueel<br />

gecombineerd met bisacodyl rectaal). Een klein lavement met bv. natriumdocusaat of<br />

natriumcitraat kan eveneens zinvol zijn 83 .<br />

Zit het rectum vol zachte stoelgang is het toedienen van een oraal laxativum met overwegend<br />

stimulerend effect op de peristaltiek (bisacodyl) en eventueel supplementair ook rectale<br />

toediening aangewezen.<br />

Bij afwezigheid van stoelgang in het rectum verdient de orale toediening een peristaltiek<br />

stimulerend laxativum (bisacodyl) samen met een osmotisch laxativum (sorbitol) de voorkeur.<br />

2.3.4. Intestinale obstructie<br />

Waar chirurgie, in principe de voorkeursbehandeling, geen uitkomst kan bieden of niet<br />

wenselijk is, dienen alternatieve maatregelen zich aan (bv. een maagsonde bij hoge obstructie).<br />

Er is ook een plaats voor medicamenteuze behandeling 84 (waardoor de obstructie niet wordt<br />

opgeheven!). Deze behandeling is steeds parenteraal. Deze combinatie wordt aanbevolen:<br />

morfine + butylhyoscine + haloperidol. De eerste twee zijn bedoeld om de koliekpijnen<br />

die met een obstructie gepaard gaan te bestrijden, haloperidol wordt gebruikt voor zijn<br />

<strong>Palliatieve</strong> <strong>zorg</strong><br />

127


anti-emetisch effect. Wegens zijn anti-oedemateus effect wordt hieraan vaak dexomethason<br />

toegevoegd, maar hierover bestaat controverse.<br />

2.4. Anorexie, cachexie en vermoeidheid<br />

2.4.1. Anorexie, cachexie<br />

Vooraleer een behandeling bij een cachectische en/of anorectische patiënt in te stellen, is<br />

het belangrijk aan de patiënt, zijn omgeving en ver<strong>zorg</strong>ers duidelijk te maken wat men hiervan<br />

kan verwachten 85 . Noch intensieve voeding, noch een medicamenteuze aanpak hebben enige<br />

weerslag op de overlevingsduur bij een gevorderd ziekteproces. Eenvoudige maatregelen<br />

zoals maaltijden een aantrekkelijk uitzicht geven, zijn soms zinvoller dan gesofisticeerde<br />

medicamenteuze of technische benaderingen.<br />

Medisch geassisteerd voeden en hydrateren<br />

Er is te weinig betrouwbaar onderzoek gebeurd om een uitspraak te doen over medisch<br />

geassisteerd voeden in het kader van de palliatieve <strong>zorg</strong> 86 . Dit geldt ook voor wat medisch<br />

geassisteerd hydrateren aangaat 87 . Het al dan niet toepassen hiervan moet gekaderd worden<br />

binnen een beslissing rond het levenseinde. Duidelijke en tijdige communicatie met de patiënt<br />

en/of zijn naastbestaanden hierover is van bijzonder belang, vanuit medisch, ethisch en<br />

medicolegaal oogpunt 88 .<br />

Een in de palliatieve <strong>zorg</strong> bijzondere situatie is deze van oudere patiënten met gevorderde<br />

dementie, die niet meer kunnen eten of slikken. Bij deze patiënten wordt wel eens overgegaan<br />

tot sondevoeding, hetzij nasogastrisch, hetzij via PEG-sonde. Van dergelijke aanpak is niet<br />

aangetoond dat ze levensverlengend zou werken, noch dat de levenskwaliteit of de<br />

voedingstoestand van de patiënt ermee zou verbeteren 89 . Er is evenmin gunstig effect bij de<br />

preventie van het ontstaan van drukulcera aangetoond 90-91 .<br />

Om die redenen raden we aan in deze situatie niet geforceerd te hydrateren of te voeden.<br />

Medicamenteuze opties<br />

Corticosteroïden hebben een zuiver subjectief gunstig effect op het anorectisch gevoel en<br />

de vermoeidheid van de patiënt. Een dagelijkse dosis van of equivalent aan 5 mg<br />

dexamethason (dat subcutaan kan worden toegediend) wordt aanbevolen. Het effect houdt<br />

meestal maar enkele weken aan 92 . Gezien de ongewenste effecten op langere termijn en<br />

het verdwijnen van het effect bij aanhoudende behandeling is dergelijke maatregel alleen<br />

toepasbaar bij een korte levensverwachting of ook als kortdurende symptomatische<br />

behandeling (maximaal 4 weken) bij patiënten met een langere levensverwachting wanneer<br />

er een reden is om te verwachten dat de vermoeidheid tijdelijk is (bv. gedurende of direct<br />

na chemotherapie) 85 .<br />

Bij anorexie zouden zeer hoge doses progestagenen (medroxyprogesteronacetaat,<br />

megestrolacetaat) een beperkt nut hebben. Hun werkzaamheid op gebied van levenskwaliteit<br />

staat niet vast 93 , net zo min als een eetluststimulerend effect 94 . Hiervoor zijn deze middelen<br />

in België ook niet geregistreerd. De beslissing om deze producten eventueel toch te gebruiken<br />

gebeurt in overleg met de specialist. Een literatuuroverzicht 95 toont aan dat gebruik van<br />

128<br />

<strong>Palliatieve</strong> <strong>zorg</strong>


megestrol wel kan leiden tot verhoogde eetlust en gewichtstoename, maar plaatst een<br />

vraagteken bij het effect op levenskwaliteit.<br />

Gastroprokinetica (metoclopramide of domperidon) kunnen zinvol zijn bij anorectische<br />

patiënten die bovendien nauseëus zijn of klagen van een snel verzadigingsgevoel.<br />

Over zogenaamde “eetlust stimulerende middelen” (zoals bv. het antihistaminicum<br />

cryptoheptadine) zijn geen betrouwbare gegevens terug te vinden.<br />

2.4.2. Vermoeidheid<br />

Niet-medicamenteuze aanpak<br />

Van psychosociale interventies is een bescheiden effect op vermoeidheid bij kankerpatiënten<br />

aangetoond 96 .<br />

Medicamenteuze aanpak<br />

Een systematisch literatuuroverzicht wijst op een klinisch relevant effect van methylfenidaat<br />

(en hematopoietische middelen) bij kankergerelateerde vermoeidheid 97 . Geneesmiddelen<br />

gebruikt bij vermoeidheid in palliatieve context lijken slechts matig werkzaam 98 . De gegevens<br />

zijn beperkt en laten niet toe om een verantwoorde selectie voor deze geneesmiddelen te<br />

maken, maar kunnen het gebruik ervan, na specialistisch advies, rechtvaardigen.<br />

Een meta-analyse toont aan dat hematopoetische middelen weliswaar de levenskwaliteit van<br />

anemische kankerpatiënten positief beïnvloeden, maar anderzijds op een significante wijze<br />

het risico van overlijden en optreden van ernstige ongewenste effecten doen toenemen 97,99 .<br />

Corticosteroïden hebben een zuiver subjectief gunstig effect op het anorectisch gevoel en<br />

de vermoeidheid van de patiënt (zie hoger).<br />

2.5. Mond<strong>zorg</strong><br />

Allerhande mondproblemen kunnen zich voordoen bij patiënten in de palliatieve fase:<br />

xerostomie, halitosis, smaakstoornissen, ontstekingen en infecties van de mondholte en<br />

pijn 6,100-101 .<br />

2.5.1. Algemene principes<br />

Geregeld inspecteren van de mondmucosa en adequate vochttoediening zijn primordiaal.<br />

Het voorzichtig reinigen van tanden, tandvlees en tongrug met een zachte tandenborstel<br />

(minstens twee maal daags) is een doeltreffende maatregel. De mond regelmatig spoelen<br />

met (lauw) water (of fysiologische zoutoplossing), eventueel met chloorhexidine 2% is<br />

eveneens nuttig. Dit laat toe om debris te verwijderen. Let steeds op voor verslikken.<br />

2.5.2. Xerostomie<br />

Xerostomie of monddroogte kan veroorzaakt worden door een systemische aandoening,<br />

dehydratie, het voortdurend door de mond ademen, het inademen van niet-gehydrateerde<br />

zuurstof, het anticholinerge effect van bepaalde geneesmiddelen, chemotherapie of lokale<br />

radiotherapie. Behandeling van de oorzaak is, indien mogelijk, vanzelfsprekend.<br />

<strong>Palliatieve</strong> <strong>zorg</strong><br />

129


Niet-medicamenteuze maatregelen<br />

Het laten smelten van ijsblokjes (in een gaasje verpakt) in de mond of het regelmatig drinken<br />

van kleine slokjes koud water kan een subjectieve hulp betekenen. Ook (suikervrije) kauwgom<br />

of snoepjes kunnen verlichting geven. Ook kunstspeeksel kan verlichting brengen (bv. na<br />

radiotherapie). Het gebruik van stokjes met glycerine en citroen (“lemon swabs”) wordt<br />

afgeraden 6 .<br />

Medicamenteuze aanpak<br />

Van pilocarpine (magistraal voor te schrijven in gelulen van 5 mg, 3 maal daags in te nemen)<br />

is de werkzaamheid aangetoond, vooral wanneer de xerostomie door medicatie geïnduceerd<br />

is of door een speekselklieraandoening wordt veroorzaakt 102-103 . Het middel kan wel storende<br />

ongewenste effecten veroorzaken, zoals overmatig transpireren, blaas- en darmklachten.<br />

2.5.3. Halitose<br />

Halitose (of foetor ex ore) is geen specifiek probleem in de palliatieve levensfase maar komt<br />

er wel frequent bij voor en vindt in de overgrote meerderheid der gevallen zijn oorzaak in<br />

de mond. Een oorzakelijke behandeling geniet de voorkeur. Een goede mondhygiëne is een<br />

must (zie hoger) 104-106 . Infecties moeten behandeld worden.<br />

Halitose te wijten aan tumoringroei in de mond, keel of slokdarm of door infectie met<br />

anaëroben kan worden behandeld met metronidazol (of eventueel clindamycine) per os.<br />

Fecale geur kan wijzen op (beginnende) obstructie.<br />

2.5.4. Smaakstoornissen<br />

Smaakstoornissen kunnen het gevolg zijn van mondhygiënische problemen, diverse<br />

onderliggende aandoeningen, medicatie, infecties in de mond… Indien een oorzakelijke<br />

behandeling niet mogelijk is, zijn de therapeutische mogelijkheden beperkt tot het<br />

onderhouden van een goede mondhygiëne (zie hoger).<br />

2.5.5. Mondinfecties<br />

Het overgrote deel van de mondinfecties in de palliatieve fase zijn schimmelinfecties met<br />

Candida als de belangrijkste verwekker. Deze infectie kan ook uitgelokt worden door een<br />

kankerbehandeling. Preventie is soms mogelijk door gebruik te maken van een middel dat<br />

door de maag-darmtractus wordt geabsorbeerd (bv. fluconazol, itraconazol, miconazol),<br />

maar niet door middelen die niet geabsorbeerd worden (bv. nystatine, chloorhexidine) 107 .<br />

Bij orale candidose wordt miconazol (in orale gel) vaak als eerste keuze aanzien 108 , omwille<br />

van zijn breder spectrum en hogere werkzaamheid dan nystatine (lokaal gebruik) 101 . Met<br />

nystatine slaagt men er evenwel ook in de meeste orale candida-infecties succesvol te<br />

behandelen 108 . Er bestaat geen bewijs t.o.v. placebo voor deze candidosebehandeling bij<br />

patiënten die chemo- of radiotherapie krijgen 109 . Nystatine wordt als tweede keuze aangeraden<br />

in geval van risico op potentiële interacties met miconazol. Wij selecteren dus miconazol en<br />

nystatine (zie ook hoofdstuk ‘Infecties’).<br />

Bij immuungedeprimeerde patiënten of bij candida-infecties die binnen 1 week onvoldoende<br />

reageren op een topische behandeling, wordt oraal fluconazol (50 mg/dag gedurende 1<br />

week) als de voorkeursbehandeling aangeraden.<br />

130<br />

<strong>Palliatieve</strong> <strong>zorg</strong>


2.5.6. Pijnlijke mond<br />

Bij pijnlijke mondmucosa door stomatitis al dan niet met ulcera of aften, is de oorzaak soms<br />

duidelijk (bv. cytostatica of radiotherapie) maar niet altijd te voorkomen of etiologisch te<br />

behandelen.<br />

Sommige maatregelen (honing, smelttabletten met antibiotica, ijs, …) hebben een beperkt<br />

effect in de preventie van mucositis ten gevolge van een kankerbehandeling 110 .<br />

De richtlijnen 6,101 zijn niet eenduidig. Bij ulcera of aften wordt o.a. het gebruik van een gel<br />

op basis van lidocaïne aangeraden. Bij ‘banale’ aften kan dit volstaan 111 .<br />

Bij meer diffuse letsels en branderig gevoel in mond en keel wordt, naast het gebruik van<br />

systemische pijnstilling, het gebruik van sucralfaatsuspensie geadviseerd of eventueel een<br />

magistraal te bereiden morfine-houdend mondspoelmiddel (morfine 0,2%) 6 . Zeer regelmatig<br />

(om het uur) spoelen met steriele fysiologische zoutoplossing lijkt ook zinvol. Specialistisch<br />

advies is aan te bevelen.<br />

2.6. Huid<strong>zorg</strong><br />

2.6.1. Wond<strong>zorg</strong><br />

Een correcte verpleegkundige <strong>zorg</strong> is primordiaal om decubitusproblemen te vermijden 91 .<br />

Middelen (bv. matrassen, kussens) en maatregelen (bv. positionering) die de druk en<br />

schuifkracht verminderen zijn hierbij zeer belangrijk 112 . Zelfs de beste <strong>zorg</strong>en kunnen niet<br />

altijd voorkomen dat er decubitusletsels ontstaan. De behandeling van decubitus werd<br />

uitgebreid besproken in een Geneesmiddelenbrief 113 .<br />

Uiteraard moeten ulcera lege artis worden ver<strong>zorg</strong>d: zo nodig het wondoppervlak spoelen<br />

met fysiologische oplossing of lauw kraantjeswater (bv. via stortbad) om debris te verwijderen.<br />

Verbanden geschikt om sterk exsuderende wonden te behandelen (bv. hydrocolloïdverbanden<br />

e.d.m.) kunnen noodzakelijk zijn. Bij sterk ruikende wonden kunnen geurabsorberende<br />

verbanden die koolstof bevatten geprobeerd worden 114 .<br />

Oraal of topisch metronidazol kan de concentratie van de anaërobe bacteriën die vaak voor<br />

de geurhinder verantwoordelijk zijn, in belangrijke mate doen verminderen 114 . Topisch<br />

metronidazol (1%) kan bereid worden in carbomeergel.<br />

De aanpak van maligne ulceraties van de huid vraagt bijzondere <strong>zorg</strong>en die best door of in<br />

samenspraak met de specialist worden toegediend.<br />

2.6.2. Jeuk<br />

Jeuk kan, naast algemene oorzaken (icterus, nierfalen, lymfoom, medicatie, …) het gevolg<br />

zijn van een droge huid. In dit geval is regelmatig gebruik van hydraterende lotions of crèmes<br />

aangewezen. Lokaal menthol (1% in crème of waterpasta) of hydrocortison (1% in crème)<br />

is werkzaam, evenals het toedienen van een antihistaminicum zoals cetirizine (of loratadine).<br />

De ervaring leert dat een ouder antihistaminicum (zoals bv. dimetindeen) soms doeltreffender<br />

is.<br />

<strong>Palliatieve</strong> <strong>zorg</strong><br />

131


2.7. Koorts<br />

Tumorkoorts kan een paraneoplastisch fenomeen zijn en treedt op bij 5% van de<br />

kankerpatiënten 6 . Uiteraard zijn infecties of bv. een longembool in deze situatie ook mogelijke<br />

en meer frequente oorzaken van koorts.<br />

Indien tot de diagnose van tumorkoorts wordt besloten, kunnen NSAID’s aan lage doses (bv.<br />

ibuprofen 200-400mg 3 maal daags; diclofenac 25 mg 3 maal daags) en corticosteroïden<br />

(bv. dexamethason 4-8 mg per dag, per os of sc) effectieve middelen zijn, wanneer<br />

paracetamol niet werkzaam is 6 . Afkoelen van de patiënt kan via aanpassen van de<br />

omgevingstemperatuur, ventilatie e.d.m. Ijspakkingen zijn oncomfortabel en dus niet<br />

aangewezen.<br />

Terminale koorts wordt meestal niet behandeld, tenzij de kans op stuipen reëel is. De<br />

ongewenste effecten eigen aan deze behandeling kunnen voor de patiënt meer belastend<br />

zijn dan de koorts zelf. Bovendien is de ervaring dat terminale koorts meestal niet wijkt met<br />

koortswerende middelen, doch vaak een signaal is dat het einde niet lang meer op zich laat<br />

wachten.<br />

3. Keuzes rond het levenseinde in WZC<br />

Welke beslissingen ook rond het levenseinde worden genomen, deze moeten steeds een<br />

uiting zijn van de wil van de voorafgaandelijk correct geïnformeerde patiënt. In vele gevallen<br />

kan palliatieve comfort<strong>zorg</strong> probleemloos voortgezet worden tot aan het moment van<br />

overlijden. Sommige patiënten echter zullen een meer actieve aanpak wensen, zoals palliatieve<br />

sedatie of euthanasie.<br />

Voor een uitgebreidere bespreking van deze keuzes rond het levenseinde verwijzen we naar<br />

de Geneesmiddelenbrief hierover 115 .<br />

3.1. <strong>Palliatieve</strong> sedatie<br />

3.1.1. Definitie en algemene principes<br />

We definiëren palliatieve sedatie als het verlagen van het bewustzijn van een persoon in de<br />

terminale fase, bij wie de klachten op een andere manier niet te verlichten zijn (d.w.z. refractair<br />

zijn) en een “ondraaglijk” lijden veroorzaken. De meest voorkomende refractaire symptomen<br />

zijn pijn, dyspnoe en delier. Men moet er zich terdege van vergewissen dat hier om werkelijk<br />

onbehandelbare symptomen gaat. Het primaire doel van het toedienen van sedativa is dus<br />

het nastreven van een bewustzijnsverlaging, waardoor de symptomen en klachten die voor<br />

het ondraaglijk lijden verantwoordelijk zijn niet langer worden waargenomen 116 .<br />

Bij palliatieve sedatie, die weliswaar in theorie omkeerbaar is, gaan we er van uit dat eens<br />

de sedatie wordt ingesteld, deze wordt aangehouden tot het moment van overlijden. De<br />

beslissing om palliatieve sedatie op te starten betekent dat het overlijden mag verwacht<br />

worden op korte termijn (max. 14 dagen, afhankelijk van voedsel- en vochtstop) 117 . Dit is<br />

soms moeilijk in te schatten door de <strong>zorg</strong>verleners. Dit alles moet vooraf aan alle betrokkenen<br />

duidelijk gemaakt worden. Voor de naastbestaanden is dit een duidelijk moment om afscheid<br />

te nemen.<br />

132<br />

<strong>Palliatieve</strong> <strong>zorg</strong>


3.1.2. Praktische uitvoering<br />

Alle handelingen en ingrijpen, moeten vooraf met de patiënt of, indien dit niet meer mogelijk<br />

is, met zijn/haar vertegenwoordiger besproken zijn. Afspraken over de te volgen procedure,<br />

doseren van medicatie e.d.m. moeten op een ondubbelzinnige wijze worden besproken en<br />

vastgelegd met andere <strong>zorg</strong>verleners binnen de noodzakelijke interdisciplinaire setting. De<br />

arts is van bij het begin aanwezig en blijft aanwezig of op zijn minst bereikbaar tot wanneer<br />

de patiënt rustig is. Bij complexe problematiek is de tussenkomst van een gespecialiseerde<br />

palliatieve equipe met anesthesist onontbeerlijk.<br />

Al dan niet kunstmatige voeding- of vochttoediening en alle medicatie per os wordt stopgezet.<br />

Vocht blijven toedienen komt het comfort van de patiënt niet ten goede en kan aanzien<br />

worden als zinloos medisch handelen 118 . De bestaande pijnmedicatie wordt behouden en<br />

van perorale naar subcutane toediening overgeschakeld.<br />

Er wordt gestart met midazolam. De continue subcutane toediening met een pompje is de<br />

aangewezen methode. Bij oudere, zwakke en magere (< 60 kg) patiënten worden lage<br />

doseringen aangeraden, bv. 10 tot 15 mg over 24 uur. Indien een dosering van >50 mg/dag<br />

noodzakelijk is om adequate sedatie te bekomen kan naar een volgende stap (d.w.z. een<br />

bijkomend middel is noodzakelijk) worden overgegaan. In dit geval is de hulp van een ‘support<br />

team’ aangewezen. De noodzaak voor het gebruik van andere middelen dan midazolam zal<br />

zich echter eerder zelden voordoen. Eventueel kan haloperidol in een dosis van 5 tot 10 mg<br />

s.c. over 24 uur worden toegevoegd bij uitgesproken agitatie.<br />

Bij de meeste patiënten in de WZC-setting, die reeds ernstig verzwakt zijn door onderliggend<br />

lijden, verminderde inname van vocht en voeding en hoge leeftijd, zal het op deze manier<br />

hoogstens 2 dagen duren vooraleer het overlijden intreedt 119 . Soms duurt het langer en zullen<br />

bijvoorbeeld maatregelen genomen moeten worden tegen bv. decubitus. Ook dit dient op<br />

voorhand met de patiënt besproken te worden.<br />

Tenslotte bestaat ook de mogelijkheid dat palliatieve sedatie niet lukt: soms slaagt men er<br />

niet in voldoende diepe sedatie te bekomen. Agitatie kan paradoxaal worden uitgelokt en<br />

is vaak moeilijk onder controle te krijgen, zelfs bij gebruik van zeer hoge doses sedativa.<br />

Morfine heeft bij palliatieve sedatie geen plaats als sedativum. Hoge doses morfine maken<br />

wel suf, maar leiden niet noodzakelijk tot een adequate bewustzijnsdaling zoals bedoeld bij<br />

palliatieve sedatie. Morfine moet wel verder worden gegeven bij palliatieve sedatie als<br />

analgeticum of voor de bestrijding van dyspnoe 117 .<br />

3.2. Euthanasie<br />

3.2.1. Definitie en algemene principes<br />

Volgens de wetgeving inzake euthanasie is euthanasie het opzettelijk levensbeëindigend<br />

handelen door een andere dan de betrokkene op diens verzoek. Het is geen misdrijf indien<br />

aan de in wet specifieke voorwaarden wordt voldaan en de arts een welomschreven procedure<br />

volgt. Een arts die meent over onvoldoende expertise te beschikken in het uitvoeren van<br />

euthanasie kan zich laten adviseren door artsen die deze expertise wel hebben (bv.<br />

“Leifartsen”/ <strong>Palliatieve</strong> referentieartsen vanuit de palliatieve thuis<strong>zorg</strong>). In een WZC-setting<br />

(en in de thuissituatie) kan de arts hierin best bijgestaan worden door een palliatief<br />

verpleegkundige en is overleg (uiteraard mits toestemming van de patiënt) tussen de<br />

<strong>Palliatieve</strong> <strong>zorg</strong><br />

133


verschillende disciplines die bij de ver<strong>zorg</strong>ing betrokken zijn, aangewezen en ook door de<br />

wetgever opgelegd.<br />

Voor de te volgen procedures die verschillend zijn afhankelijk van de situatie waarin de patiënt<br />

verkeert, verwijzen we naar de instructies en gegevens vanwege de Belgische overheid 120 .<br />

3.2.2. Praktische uitvoering<br />

Euthanasie wordt uitgevoerd door middel van een medicamenteuze coma-inductie gevolgd<br />

door medicamenteus uitgelokte ademhalingsstilstand en hartstilstand. Dit wordt aan de<br />

patiënt (en aan zijn naasten indien de patiënt dit verlangt) uitgelegd. Steeds in overleg met<br />

de patiënt (en zijn omgeving) wordt besproken welke euthanatica zullen gebruikt worden<br />

en hoe deze toegediend zullen worden.<br />

De noodzakelijke farmaca met het nodige toebehoren worden voorgeschreven op naam van<br />

de patiënt met de vermelding dat het om een voorschrift gaat binnen het kader van<br />

euthanasie. In principe moeten de middelen door de arts zelf bij de apotheker worden<br />

opgehaald. De apotheker heeft het wettelijke recht zijn medewerking te weigeren en mag<br />

naar een collega apotheker doorverwijzen. Afspraken worden best tijdig gemaakt. De niet<br />

gebruikte farmaca moeten achteraf door de arts zelf aan de apotheker terugbe<strong>zorg</strong>d worden<br />

(dit laatste is een richtlijn, geen wettelijke verplichting).<br />

Kijk tijdig (bv. de dag eerder) na of er een goede i.v. toegangsweg is (eventueel waakinfuus<br />

of vlindernaaldje voorzien, bv. via portacath indien die aanwezig is).<br />

Start met thiopenthal: 20 mg/kg (per 1 g opgelost in 10 cc fysiologische oplossing) in bolus<br />

i.v. Dit barbituraat lokt soms binnen enkele seconden een diep coma uit en zal vaak al (na<br />

een 5-tal minuten) ademhalingsstilstand en hartstilstand de dood veroorzaken. De enige<br />

specialiteit op basis van thiopental verdween in de loop van 2011 definitief van de markt in<br />

België. Om tegemoet te komen aan de onbeschikbaarheid van thiopental voor injectie in<br />

België, werd een afwijking toegestaan om de invoer en distributie in de Belgische handel<br />

van een gelijkwaardig geneesmiddel uit het buitenland toe te laten 121 .<br />

(Voorschrift: R/ Pentothal DT. één flacon i.v. van 1 g, steeds voldoende reserve voorzien)<br />

Een alternatief voor thiopental is propofol (Diprivan®), in principe alleen te krijgen in<br />

ziekenhuisapotheken. Dit product dient steeds in overleg met een anesthesist (wegens het<br />

gebruik van vrij hoge dosissen) toegediend te worden. Propofol wordt in bolus intraveneus<br />

toegediend aan een dosis van 10 mg/kg (spuitampulle van 1 g/50 ml). Diprivan is prikkelend<br />

voor venen, daarom is aangewezen om vooraf 2 ml Xylocaïne® 1% langzaam in te spuiten.<br />

De spierverslapper (zie verder) wordt onmiddellijk na de dosis propofol toegediend.<br />

Vecuronium (0,3 mg/kg) of atracurium (0,5 mg/kg) zijn spierverslappers die aan thiopental<br />

kunnen worden toegevoegd (slechts nadat de patiënt met zekerheid in een diep coma verkeert<br />

maar toch nog ademt), maar bij gebruik van propofol steeds moeten worden toegediend.<br />

Deze middelen lokken binnen de 2 minuten een ademhalingsstilstand uit, die op zijn beurt<br />

tot een hartstilstand leidt 122 .<br />

(Voorschrift R/ Norcuron DT. één verp. 10 x 4 mg + solvens of R/ Tracrium DT. één verp. 10<br />

x 25 mg)<br />

De orale toediening van een barbituraat, eventueel door de patiënt zelf in te nemen, is<br />

eveneens een optie. De patiënt moet wel in staat zijn deze relatief grote hoeveelheid drank<br />

134<br />

<strong>Palliatieve</strong> <strong>zorg</strong>


snel in te nemen. De arts moet hierbij aanwezig zijn. Om braken te voorkomen kan<br />

voorafgaandelijk metoclopramide worden gegeven.<br />

Hiervoor wordt een magistrale siroop bereid (in de koelkast te bewaren):<br />

R/ Pentobarbital 9 g<br />

Alcohol 96% 16,2 g (20 ml)<br />

Aqua purificata 15 g<br />

Propyleenglycol 10,4 g (10 ml)<br />

Saccharinum natricum 250 mg<br />

Sirupus simplex 65 g<br />

Anisi aetroleum 1g<br />

Opioïden en benzodiazepines hebben geen plaats als euthanatica. Ze hebben soms niet te<br />

voorziene ongewenste effecten (bv. braken, agitatie) en zullen vaak niet leiden tot het<br />

overlijden van de patiënt.<br />

Einddatum literatuuronderzoek: eind juli 2011.<br />

<strong>Palliatieve</strong> <strong>zorg</strong><br />

135

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!