MASTERPROEF II - Nele Van Winghem - Expoo
MASTERPROEF II - Nele Van Winghem - Expoo
MASTERPROEF II - Nele Van Winghem - Expoo
Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!
Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.
FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN<br />
PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN<br />
Academiejaar 2010-2011<br />
1 e examenperiode<br />
Verwachtingen over opvoeding:<br />
De relatie tussen druk van boven- en<br />
binnenuit en stijl van opvoeden.<br />
Een cross-sectionele studie met lagere schoolkinderen.<br />
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad<br />
Master in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie,<br />
door <strong>Nele</strong> <strong>Van</strong> <strong>Winghem</strong>.<br />
Promotor: Prof. Dr. Maarten <strong>Van</strong>steenkiste<br />
Begeleiding: Dra. Dorien Wuyts
ABSTRACT<br />
Controlerend opvoeden en de gevolgen daarvan zijn veelbesproken in<br />
wetenschappelijk onderzoek. Echter, waarom stellen ouders dit gedrag? Ouders<br />
kunnen zelf een druk ervaren en deze druk kan afkomstig zijn uit drie verschillende<br />
bronnen; van binnenuit, van onderuit en van bovenuit (Belsky, 1984; Grolnick, 2003;<br />
Soenens & <strong>Van</strong>steenkiste, 2010). Laatstgenoemde is nog maar weinig bestudeerd. In<br />
deze studie bevragen we aan de hand van een nieuw ontwikkelde vragenlijst de mate<br />
waarin ouders omgevingsdruk, komende van de media, de school, de eigen ouders, de<br />
partner, andere ouders en de competitiegerichte maatschappij, ervaren. Bij een<br />
steekproef van 483 ouderkoppels peilen we bovendien naar de rol van ouderlijke<br />
contingente zelfwaarde (OCZW) in de relatie tussen omgevingsdruk en opvoedingsstijl.<br />
Vooreerst vinden we unieke hoofdeffecten tussen omgevingsdruk en psychologische<br />
controle, als ook tussen OCZW en psychologische controle en tussen omgevingsdruk<br />
en OCZW. Regressieanalyses tonen aan dat een partieel mediatiemodel opgaat, en<br />
geen moderatiemodel. Ouders die veel omgevingsdruk ervaren, zullen zich meer<br />
aangesproken voelen in hun ouderlijke zelfwaarde en op die wijze meer psychologisch<br />
controlerend opvoedingsgedrag stellen dan ouders die minder omgevingsdruk ervaren.
DANKWOORD<br />
Graag wil ik alle mensen die mij bij het maken van deze Masterproef geholpen<br />
of gesteund hebben, hier bedanken.<br />
Allereerst denk ik in het bijzonder, aan mijn begeleidster Dra. Dorien Wuyts,<br />
maar ook aan mijn promotor Prof. Dr. Maarten <strong>Van</strong>steenkiste, en Prof. Dr. Bart<br />
Soenens. Zij gaven me hun vertrouwen en advies gedurende dit leerrijke proces.<br />
Vervolgens bedank ik alle lagere scholen waar ik op kon rekenen. Zonder hun<br />
gastvrijheid en bereidwilligheid had ik niet zoveel ouders van leerlingen uit de 2 e en 3 e<br />
graad kunnen bereiken. Ook de ouders die de tijd vonden om de vragenlijsten in te<br />
vullen, mogen niet vergeten worden. Tot slot, kunnen mijn familie en vriend in dit<br />
lijstje niet ontbreken. Zij zijn er steeds voor mij, en gaven me de moed en steun om dit<br />
werkstuk tot een goed einde te brengen.
Abstract<br />
Dankwoord<br />
Inhoud<br />
Figurenlijst<br />
Tabellenlijst<br />
INHOUD<br />
Inleiding …...…………………………………………………………………………………....…..<br />
Hoofdstuk 1: Literatuur - Controlerende en autonomie-<br />
ondersteunende opvoeding …………………………………….……..………………….....<br />
1.1 Opvoeding ………………………………………….…………..……………….…………<br />
1.1.1 Opvoedingscontext …………………………………………………………<br />
1.1.2 Intrinsieke motivatie ………………..……………………………………..<br />
1.1.3 Internalisatie ……………………..…………………………………..……….<br />
1.2 De gevolgen voor het kind ……………………..……………………………………<br />
1.2.1 Gevolgen van psychologische controle …..……………….……….<br />
1.2.2 Gevolgen van autonomieondersteuning ….…………….………..<br />
Hoofdstuk 2: Literatuur - Antecedenten van ouderlijke<br />
psychologische controle en autonomieondersteuning ………………………...<br />
p. 1<br />
p. 4<br />
p. 4<br />
p. 4<br />
p. 5<br />
p. 6<br />
p. 11<br />
p. 11<br />
p. 12<br />
p. 15
2.1 Druk van onderuit …………………………..………………………………..…………<br />
2.2 Druk van binnenuit ……………………………………………………………..………<br />
2.3 Druk van bovenuit ………………………….…………………………………….……..<br />
2.3.1 Indirecte omgevingsdruk …………………………..………………..…..<br />
2.3.2 Directe omgevingsdruk ……………………………………..…………....<br />
Hoofdstuk 3: Eigen onderzoek - Probleemstelling en methode ………….<br />
3.1 Situering van het onderzoek …………………………………………………..……<br />
3.2 Probleemstelling ………………………………………………………………….….….<br />
3.3 Methode ……………………………………………………………………………….…….<br />
3.3.1 Procedure en deelnemers ………………………………………….….…<br />
3.3.2 Meetinstrumenten …………………………………………………………<br />
Hoofdstuk 4: Eigen onderzoek – Resultaten ……..…………………………………<br />
4.1 Interne structuur van de nieuw ontwikkelde vragenlijst: soorten<br />
omgevingsdruk …………………….………………………………………………………………..<br />
4.2 Associaties tussen de achtergrondvariabelen en de studie-<br />
variabelen en tussen de studievariabelen onderling ………………………………<br />
4.2.1 Associaties tussen de achtergrondvariabelen en de<br />
studievariabelen ………………………………………………………………………….<br />
4.2.2 Associaties tussen de studievariabelen ………………………….<br />
4.3 Herhaalde metingen analyse & Gepaarde T-toetsen …………………..<br />
4.4 Relatieve bijdrage van omgevingsdruk en ouderlijke contingente<br />
zelfwaarde in de voorspelling van opvoedingsstijl ………………………………...<br />
4.5. De rol van ouderlijke contingente zelfwaarde: mediator of<br />
moderator? …………………………….………………………………………………....…………<br />
p. 16<br />
p. 17<br />
p. 20<br />
p. 20<br />
p. 21<br />
p. 23<br />
p. 23<br />
p. 23<br />
p. 25<br />
p. 25<br />
p. 27<br />
p. 30<br />
p. 30<br />
p. 35<br />
p. 35<br />
p. 36<br />
p. 39<br />
p. 43<br />
p. 46
4.5.1 Mediatie? ……………………………………………………………………….<br />
4.5.2 Moderatie? …………………………………………………………………….<br />
4.6 Mediatieanalyse: Ouderlijke contingente zelfwaarde als<br />
mediator in de relatie tussen de verschillende soorten omgevingsdruk<br />
en psychologische controle? …………………………………………………………………<br />
Hoofdstuk 5: Eigen onderzoek – Discussie …………………………………………..<br />
5.1 Wat is de relatie tussen omgevingsdruk en ouderlijke opvoeding?<br />
Een antwoord op basis van de resultaten van dit onderzoek ………………….<br />
5.1.1 Omgevingsdruk …………………………………………………………….<br />
5.1.2 De relatie tussen omgevingsdruk, OCZW en<br />
psychologische controle ……………………………………………………………..<br />
5.2 Sterktes en beperkingen van huidig onderzoek en suggesties voor<br />
toekomstig onderzoek ……………………………………………………………………………<br />
5.3 Cartoon: illustratie van het partieel mediatiemodel …………………..<br />
Referenties …………..……………………………………………………………………………….<br />
Bijlage …………………………………………………………………………………………………..<br />
p. 46<br />
p. 49<br />
p. 50<br />
p. 55<br />
p. 56<br />
p. 56<br />
p. 58<br />
p. 61<br />
p. 64<br />
p. 65<br />
p. 73
FIGURENLIJST<br />
Figuur 1. Schematisch Overzicht van de Verschillende Types Gedragsregulatie en<br />
Motivatie, en bijhorende opvoedingscontexten, volgens de<br />
Zelfdeterminatietheorie ……………………………………………..…….…...……… p. 7<br />
Figuur 2. Grafiek van de Gemiddelden van de Verschillende Soorten<br />
Omgevingsdruk – data moeder ……………………………………………………. p. 40<br />
Figuur 3. Grafiek van de Gemiddelden van de Verschillende Soorten<br />
Omgevingsdruk – data vader ……………..………………………………………. p. 42
TABELLENLIJST<br />
Tabel 1. Factorladingen van de Exploratieve Factoranalyse met een Orthogonale<br />
Rotatie (varimax) op de items van omgevingsdruk - data moeder<br />
……………………………………………………………………………….....……………….. p. 32<br />
Tabel 2. Factorladingen van de Exploratieve Factoranalyse met een Orthogonale<br />
Rotatie (varimax) op de items van omgevingsdruk - data vader<br />
…………………………………………………………………………………………………….. p. 34<br />
Tabel 3. Gemiddelden, standaarddeviaties en correlaties tussen de studie-<br />
variabelen – data moeder (onderhelft diagonaal) en vader (bovenhelft<br />
diagonaal) ………………………………….……………………………………………….. p. 38<br />
Tabel 4. Paarsgewijze T-toetsen van de Verscheidene Soorten Ervaren<br />
Omgevingsdruk - data moeder en vader …………………………………….. p. 42<br />
Tabel 5. Bèta-coëfficiënten van Meervoudige Regressieanalyses met Ervaren<br />
Omgevingsdruk als OV en Ouderlijke Psychologische Controle als AV –<br />
data moeder (bovenste tabelhelft) en data vader (onderste tabelhelft)<br />
…………………………………………………………………………………………………….. p. 44<br />
Tabel 6. Bèta-coëfficiënten van Meervoudige Regressieanalyses met OCZW als<br />
OV en Ouderlijke Psychologische Controle als AV – data moeder<br />
(bovenste tabelhelft) en data vader (onderste tabelhelft) ………….. p. 45<br />
Tabel 7. Bètacoëfficiënten van Regressieanalyses met OCZW als mogelijke<br />
Mediator in de Relatie tussen Globale Omgevingsdruk en Psychologische<br />
Controle …………………………………………………………………..………………… p. 47
Tabel 8. Bètacoëfficiënten voor de Regressieanalyse (moderatie) met<br />
Psychologische Controle als AV – data moeder en vader …………… p. 50<br />
Tabel 9. Bètacoëfficiënten voor de telkens afzonderlijke Regressieanalyses met<br />
OCZW als Mogelijke Mediator in de Relatie tussen de Verscheidene<br />
Soorten Omgevingsdruk Afzonderlijk en Psychologische Controle – data<br />
moeder en vader ………………………………………………………………………… p. 51<br />
2
INLEIDING<br />
In het boek ‘kind in de knel’ schrijft Martine F. Delfos hoe de druk tot presteren,<br />
de ‘plicht’ tot gelukkig worden en de drukte van alle activiteiten die kinderen<br />
moeten/mogen doen kunnen bijdragen aan de groei van diagnoses bij kinderen. Ze<br />
somt een aantal factoren op die hierin een rol spelen. Zo is het aantal kinderen de<br />
laatste decennia afgenomen, waardoor de verwachtingen ten aanzien van onze<br />
kinderen op intellectueel niveau hoog liggen. Bovendien zijn er meer hoogopgeleide<br />
ouders die carrière maken en met stressvolle jobs te maken hebben. Voorts krijgen<br />
opvoedende ouders via allerlei kanalen ook meer kennis over opvoeden. Dit is op zich<br />
geen slechte zaak, ware het niet dat zij ook meteen meer met de aandacht gericht<br />
worden op waar ze opvoedkundig tekort schieten (Delfos, M. F., 2004). De laatste tijd<br />
kennen we tevens een enorme preventiecultuur, aldus journaliste Kaat Schaubroeck.<br />
<strong>Van</strong>uit toenemende wetenschappelijke kennis worden ouders overstelpt met boeken<br />
en folders over hoe je diverse (psychische) problemen kan voorkomen. Ouders zijn ten<br />
onrechte gaan geloven dat ze alles in de hand hebben om hun kind perfect gelukkig te<br />
maken. Wanneer dit niet volledig lukt – wat in de realiteit vaak het geval is -, voelen ze<br />
zich persoonlijk verantwoordelijk. Ouders hebben natuurlijk verantwoordelijkheden<br />
ten aanzien van hun kroost. Maar het zou geen blijk geven van een ruimdenkende visie<br />
als we de context en maatschappelijke invloeden niet onderkennen. Verwachtingen<br />
die leven in de omgeving van ouders spelen een rol in dit hele proces. (Schaubroeck, K.<br />
2010).<br />
Ouders kunnen - zoals in de vorige paragraaf wordt aangehaald - een druk<br />
ervaren in hun rol als opvoeder. Wanneer een kind op school niet mee kan, is dat vaak<br />
niet alleen een opdoffer voor het kind, maar ook voor de ouders een harde klap. ‘Een<br />
dom kind, dat zegt ook iets over jou als ouder, toch?’ Verwachtingen koesteren is een<br />
onschuldige bezigheid van trotse ouders. Het is van alle tijden en hoort bij opvoeden.<br />
Elke ouder voelt zich wel eens trots of teleurgesteld wanneer zijn/haar kind goed of<br />
slecht presteert. Maar wanneer je als ouder ook je eigen zelfwaardegevoel laat mee<br />
1
variëren met de prestaties van je kind, is de kans groter dat je op je kind meer druk<br />
gaat zetten om goed te presteren om je zelfwaardegevoel als ouder veilig te stellen<br />
(Eaton & Pomerantz, 2003, 2005). Specifiek gaat het over het nastreven van succes van<br />
je kind om zelf als ouder een hoger zelfwaardegevoel te bekomen of het falen van je<br />
kind trachten te vermijden om een daling van je zelfwaardegevoel te voorkomen<br />
(Wuyts, Soenens, Assor, & <strong>Van</strong>steenkiste, 2010). Als het kind ondermaats presteert op<br />
school, sociaal niet aanvaard wordt of minder goed is in sport, kunnen ouders zichzelf<br />
slecht voelen. Dit kan er mogelijks voor zorgen dat ouders meer druk gaan plaatsen op<br />
het kind. Deze druk op het kind kan zich uiten in het stellen van hoge verwachtingen,<br />
het tonen van teleurstelling als het kind met een slecht resultaat thuis komt, het kind<br />
met schuld beladen als het onvoldoende presteert,…. In de literatuur spreekt men bij<br />
dergelijk opvoedingsgedrag over de term psychologische controle. (Barber, 1996). Zelfs<br />
zonder dat ouders dit expliciet zeggen, voelen kinderen aan hoe belangrijk het is voor<br />
de ouder dat ze goed presteren (Graafland, 2007).<br />
Er bestaat reeds heel wat onderzoek naar de negatieve gevolgen voor kinderen<br />
die onder ouderlijke druk staan. Maar er werd onvoldoende onderzocht waarom<br />
ouders zich controlerend of dwingend gedragen. Binnen het theoretisch model dat<br />
Belsky (1984) voorstelt, zou deze ouderlijke druk ontstaan vanuit druk die ouders zelf<br />
ervaren. Deze kan van verschillende bronnen afkomstig zijn. Dit kan ontstaan binnen<br />
hun eigen functioneren, zoals hierboven beschreven. Maar ook de omgeving kan druk<br />
zetten op ouders door verwachtingen te stellen over de opvoeding. Bij<br />
‘omgevingsdruk’ kunnen we dan denken aan de school, de eigen ouders, de media, de<br />
partner, andere ouders, en kunnen we er ook de prestatiegerichte maatschappij in het<br />
algemeen onder verstaan. De mate waarin ouders hun eigen zelfwaarde laten mee<br />
variëren op basis van het succes of falen van hun kind, kan gevoed zijn door een<br />
bepaalde mate van omgevingsdruk die zij ervaren.<br />
Ondanks journalistieke en klinische berichtgeving over ouderlijke druk, is<br />
wetenschappelijk onderzoek hiernaar ondervertegenwoordigd. In deze verhandeling<br />
willen we graag de druk vanuit de omgeving op opvoedende ouders exploreren.<br />
2
Tevens zijn we benieuwd naar hoe omgevingsdruk zich verhoudt tegenover een<br />
andere bron van ouderlijke druk, komende vanuit het functioneren van de ouder zelf.<br />
Dit in de hoop een beter zicht te krijgen op de antecedenten van controlerend<br />
opvoeden. In Hoofdstuk 1 staat beschreven wat de opvoedingsdimensies ‘controle’ en<br />
‘autonomieondersteuning’ concreet inhouden. Deze concepten zullen we kaderen<br />
binnen de Zelfdeterminatietheorie (SDT, Deci & Ryan, 1985, 2000). We bespreken ook<br />
de gevolgen van deze opvoedingscontexten voor de kinderen. Vervolgens zullen we<br />
ons in Hoofdstuk 2 buigen over de antecedenten van ouderlijk controlerend<br />
opvoedingsgedrag. Hierbij kijken we naar druk die vanuit de omgeving komt, maar ook<br />
naar druk die ouders ervaren in hun eigen functioneren wanneer ze hun<br />
zelfwaardegevoel laten afhangen van de prestaties van hun kind. Hoofdstukken 3 en 4<br />
omvatten het eigen onderzoek, waarbij Hoofdstuk 3 de probleemstelling en methode<br />
belicht en in Hoofdstuk 4 de resultaten worden besproken. We eindigen in Hoofdstuk<br />
5 tenslotte met een discussie.<br />
Expectation is the root of all heartache.<br />
- William Shakespeare -<br />
3
Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding<br />
HOOFDSTUK 1: LITERATUUR<br />
CONTROLERENDE EN AUTONOMIEONDERSTEUNENDE OPVOEDING<br />
De wijze waarop ouders, als primaire socialisatiefiguren, omgaan met hun<br />
kinderen kan enorm verschillen van ouder tot ouder. Binnen de ZDT (Deci & Ryan,<br />
1985, 2000), een theorie over motivatie en persoonlijkheidsontwikkeling waarin<br />
autonomie (welwillendheid van het functioneren) als een centrale psychologische<br />
basisbehoefte wordt gezien, worden twee belangrijke opvoedingsdimensies<br />
onderscheiden: controlerend en autonomieondersteunend opvoeden.<br />
1.1.1 Opvoedingscontext<br />
1.1 Opvoeding<br />
Controlerend opvoedende ouders schrijven hun kinderen voor hoe ze zich<br />
moeten gedragen, wat ze horen te denken en te voelen.<br />
In een extern controlerende context worden externe contingenties gebruikt,<br />
zoals, deadlines, straffen, beloningen. Extern controlerende strategieën worden op<br />
een overte manier geuit, bijvoorbeeld door het kind te slaan, te belonen voor gewenst<br />
gedrag of tegen hem/haar te roepen. (Soenens, <strong>Van</strong>steenkiste, Luyckx & Goossens,<br />
2006). Wanneer ouders eerder subtiele en onderhuidse technieken, zoals<br />
schuldinductie, hanteren tegenover hun kinderen, is er sprake van een interne of<br />
psychologisch controlerende opvoedingscontext. Kinderen voelen zich ‘van binnenuit’<br />
(bv. uit schuldgevoel) gedwongen om bepaald gedrag te stellen (Barber, 1996, 2002;<br />
Soenens & <strong>Van</strong>steenkiste, 2010). “Na alles wat ik voor jou gedaan heb….” of “als je<br />
echt van me zou houden dan…” zijn voorbeelden van uitspraken van psychologisch<br />
controlerende ouders. Psychologische controle verwijst naar de mate waarin ouders<br />
binnendringen in de emotionele en psychologische leefwereld van het kind. Ze zetten<br />
hun kind onder druk via manipulatieve opvoedingstechnieken zoals voorwaardelijke<br />
liefde, schuld-, schaamte- en angstinductie. Een voorbeeld hiervan is een ouder die zijn<br />
4
Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding<br />
teleurstelling in het kind toont aan de hand van subtiele non-verbale communicatie.<br />
(Barber, 1996; Soenens & <strong>Van</strong>steenkiste, 2010).<br />
Autonomieondersteunende ouders daarentegen ondersteunen - zoals het<br />
woord het zegt - de autonomie van het kind, en zetten hen dus niet onder druk. Ze<br />
tonen betrokkenheid in de leefwereld van het kind (Grolnick & Seal, 2008). Dit houdt in<br />
dat er keuzemogelijkheden worden aangeboden, dat er aan het kind een klare uitleg<br />
wordt gegeven wanneer keuze niet mogelijk is, dat er rekening wordt gehouden met<br />
het standpunt van het kind (Deci, Eghrari, Patrick, & Leone, 1994). Via deze elementen<br />
bevorderen ouders de psychologische basisbehoeften van het kind. (Deze<br />
basisbehoeften zullen hieronder verder besproken worden). Ouderlijke<br />
autonomieondersteuning verwijst dus naar de mate waarin ouders ervoor zorgen dat<br />
hun kind autonoom of vrijwillig kan functioneren (Grolnick, 2003).<br />
Veel onderzoek over autonomieondersteunend en controlerend opvoeden<br />
gebeurde tegen de achtergrond van de Zelfdeterminatietheorie (ZDT; Deci & Ryan,<br />
1985, 2000). De ZDT is een motivatietheorie gericht op de mate waarin mensen<br />
vrijwillige of zelfgedetermineerde gedragingen stellen. Binnen de ZDT wordt gesteld<br />
dat kinderen, adolescenten en volwassenen van nature de tendens tot psychologische<br />
groei en zelfontwikkeling hebben. Dit vindt plaats via twee groeiprocessen; intrinsieke<br />
motivatie en internalisatie. In de volgende secties worden deze twee processen<br />
besproken binnen de opvoedingscontext.<br />
1.1.2 Intrinsieke motivatie<br />
Intrinsieke motivatie wordt gezien als een eerste natuurlijk organismisch<br />
groeiproces. Activiteiten die als inherent boeiend worden ervaren, voeren kinderen uit<br />
omwille van de activiteit zelf, en omwille van het plezier en de voldoening dat de<br />
activiteit teweeg brengt. Als een jongen uit het 5 e leerjaar het bijvoorbeeld prettig<br />
vindt om rekensommen te maken, dan is hij hiervoor intrinsiek gemotiveerd. Binnen<br />
de ZDT wordt aangenomen dat mensen die een intrinsiek boeiende activiteit<br />
uitvoeren, spontaan en psychologisch vrij zullen handelen. Het wordt daarom<br />
5
Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding<br />
beschouwd als het prototype van autonoom gemotiveerd gedrag. Extrinsieke<br />
motivatie daarentegen, verwijst naar het uitvoeren van een activiteit om een uitkomst<br />
te bereiken die buiten de activiteit zelf gelegen is. Een illustratie hiervan is een jongen<br />
die zijn kamer opruimt omdat hij dan pas televisie mag kijken. Het gedrag wordt<br />
uitgevoerd omwille van een instrumentele waarde en dient geïnternaliseerd te worden<br />
(zie volgende paragraaf) (Ryan & Deci, 2000; <strong>Van</strong>steenkiste, Soenens, Beyers, & Lens,<br />
2008).<br />
1.1.3 Internalisatie<br />
Soms is het echter nodig dat kinderen activiteiten uitvoeren die niet prettig zijn.<br />
Voor dergelijke taken spreken we van een tweede organismisch groeiproces, met<br />
name internalisatie. Internalisatie binnen de opvoedingscontext verwijst naar het<br />
proces waarbij kinderen op een actieve wijze bepaalde aangereikte externe<br />
overtuigingen, attitudes of gedragsregulaties van de ouders geleidelijk aan integreren<br />
in persoonlijke gewaardeerde waarden of gedragsstijlen. Naarmate initieel<br />
oninteressante activiteiten meer verinnerlijkt worden, zullen ze met een groter gevoel<br />
van autonomie en psychologische vrijheid (d.i. zelfdeterminatie, vrijwilligheid) worden<br />
uitgevoerd (Grolnick, Deci, & Ryan, 1997; Grolnick & Seal, 2008).<br />
Kinderen en adolescenten kunnen er in verschillende mate in slagen om dit<br />
internalisatieproces te realiseren. Binnen het internalisatieproces worden er<br />
verschillende types van regulatie onderscheiden, die verschillen in de mate waarin het<br />
aanvankelijk extern gereguleerde gedrag geïnternaliseerd is geworden (Deci & Ryan,<br />
2000). In Figuur 1 worden ze schematisch voorgesteld.<br />
6
Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding<br />
Externe<br />
regulatie<br />
Niet<br />
geïnternaliseerd<br />
Extrinsieke motivatie Intrinsieke<br />
motivatie<br />
Geïntrojecteerde Geïdentificeerde Geïntegreerde Intrinsieke<br />
regulatie regulatie regulatie regulatie<br />
Partieel<br />
geïnternaliseerd<br />
Bijna volledig<br />
geïnternaliseerd<br />
7<br />
Volledig<br />
geïnternaliseerd<br />
Internalisatie<br />
niet nodig<br />
Gecontroleerde gedragsregulatie Autonome gedragsregulatie<br />
Niet zelf-gedetermineerd -------------------------------------------- > Helemaal zelf-gedetermineerd<br />
Extern<br />
controlerende<br />
opvoedingscontext<br />
Figuur 1.<br />
Intern of<br />
psychologisch<br />
controlerende<br />
opvoedingscontext<br />
Autonomie ondersteunende<br />
opvoedingscontext<br />
Schematisch Overzicht van de Verschillende Types Gedragsregulatie en Motivatie, en<br />
bijhorende opvoedingscontexten, volgens de Zelfdeterminatietheorie (Deci & Ryan,<br />
2000).<br />
Extern. Bij externe regulatie worden onplezierige gedragingen uitgevoerd, om<br />
aan externe verplichtingen te voldoen of om op die manier een beloning te verkrijgen<br />
of straf te vermijden. Kinderen met een externe gedragsregulatie zullen een activiteit<br />
slechts volhouden zolang bepaalde externe contingenties, zoals straf of beloning,<br />
operant blijven. Het aangeleerde gedrag zal niet overgeheveld worden naar een<br />
nieuwe situatie. Niet alleen zal de duurzaamheid en het generaliseren van gedrag<br />
gebrekkig zijn, bovendien wordt hun leren, presteren en welzijn ondermijnd.<br />
Leerlingen die onder druk staan, zullen sneller hun aandacht verliezen bij een taak.<br />
Leren zal op een oppervlakkige manier gebeuren in plaats van diepgaand. Tot slot<br />
wordt via het gebruik van externe contingenties de intrinsieke motivatie onderuit<br />
gehaald (Black & Deci, 2000; Deci & Ryan, 2000; <strong>Van</strong>steenkiste, 2007).
Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding<br />
Geïntrojecteerd. Geïntrojecteerde regulatie is nog steeds vrij controlerend van<br />
aard. Er is opnieuw een druk om een bepaald gedrag te stellen, maar die komt nu<br />
vanuit het kind zelf. Het kind zal het gedrag stellen om gevoelens van schaamte, schuld<br />
of angst te vermijden, of om zich trots en waardevol te voelen. Via introjectie vormt<br />
het kind een interne versie van de kritische evaluatie van de ouders. Een voorbeeld is<br />
een meisje die haar kamer opruimt omdat ze het aan zichzelf verplicht is alles ordelijk<br />
te houden. Bij wanorde zou ze zich schuldig en angstig voelen. De gedragsregulatie<br />
wordt aldus door interne factoren gestuurd, toch wordt die niet als vrijwillig of<br />
spontaan ervaren. De gedragsregulatie maakt immers nog geen deel uit van het zelf.<br />
Bij een geïntrojecteerde regulatie zou in principe het gewenste gedrag iets langer<br />
volgehouden kunnen worden. Echter, intern is er een toenaderings-vermijdingsconflict<br />
dat veel energie opslorpt. Enerzijds zal het kind het gedrag willen uitvoeren, om de<br />
schuldgevoelens te voorkomen; anderzijds zal het kind het gedrag ook willen<br />
vermijden, aangezien het niet strookt met zijn of haar persoonlijke waarden. Hierdoor<br />
is de kans groot dat het kind snel de ouderlijke verwachting naast zich neer zal leggen.<br />
Een (externe of interne) gecontroleerde motivatie zal een negatief effect<br />
hebben op het welzijn van het kind. Het kind doet namelijk activiteiten waar het zelf<br />
niet achter staat, en kan de eigen interesses niet ontplooien. Bovendien is hun<br />
zelfwaardegevoel kwetsbaar. Dit zal immers continu afhangen van de mate waarin het<br />
kind de ouderlijke verwachtingen al dan niet kan inlossen (Deci & Ryan, 2000).<br />
Geïdentificeerd. Een stapje verder in het internalisatieproces krijgen we<br />
kinderen die hoofdzakelijk een geïdentificeerde gedragsregulatie kennen. Hierbij<br />
begrijpt het kind het belang van het gedrag, in het licht van doelen dat men zelf<br />
belangrijk acht. Een meisje die haar kamer opruimt omdat ze dan haar spullen<br />
makkelijker terug kan vinden, is een voorbeeld van een geïdentificeerde<br />
gedragsregulatie. <strong>Van</strong>af nu kunnen we spreken van autonoom gemotiveerd gedrag<br />
want het wordt op een vrijwillige of welwillende wijze uitgevoerd. Studeren of andere<br />
activiteiten zullen vlotter gaan, want het sluit meer aan bij de eigen interesses en<br />
waarden. Er zal grondiger geleerd worden, zonder veel afgeleid te zijn. Dergelijke<br />
8
Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding<br />
regulatie bevordert het welzijn, ze hebben namelijk het gewenste gevoel zichzelf te<br />
ontplooien (Black & Deci, 2000; Deci & Ryan, 2000).<br />
Geïntegreerd. En tot slot, de geïntegreerde regulatie houdt evenzeer een<br />
identificatie in, maar een die ditmaal verankerd is binnen een coherent geheel van<br />
waarden, doelen en motieven. Deci en Ryan (2000) spreken in dit opzicht van ‘zelf-<br />
onderschrijving’.<br />
Een autonome gedragsmotivatie (d.i. geïdentificeerde en geïntegreerde<br />
regulatie) toont dus aan dat kinderen zelfs activiteiten die ze niet prettig vinden, toch<br />
op een vrijwillige manier kunnen uitvoeren. Dit in tegenstelling tot kinderen die<br />
hoofdzakelijk een gecontroleerde gedragsmotivatie (d.i. externe en geïntrojecteerde<br />
regulatie) hebben. Zij zullen zich eerder - al dan niet intern of extern - ertoe verplicht<br />
of gedwongen voelen om de activiteit te volstrekken. Gedrag waarvoor een kind<br />
intrinsiek gemotiveerd is, zal hij of zij sowieso met plezier en een gevoel van vrijheid<br />
uitvoeren. Met andere woorden, het internalisatieproces is hier niet nodig (Deci &<br />
Ryan, 2000; <strong>Van</strong>steenkiste, 2007).<br />
Naarmate kinderen hogere niveaus van internalisatie bereiken, zullen ze meer<br />
welwillend gaan functioneren. Dit leidt tot positievere ontwikkelingsuitkomsten en een<br />
hoger welzijn (<strong>Van</strong>steenkiste, 2007; Soenens & <strong>Van</strong>steenkiste, 2010). Het hebben van<br />
een gecontroleerde gedragsregulatie daarentegen, kan de psychosociale ontwikkeling<br />
verhinderen en zelfs een zekere kwetsbaarheid voor psychopathologiëen met zich mee<br />
brengen (Deci & Ryan, 2000; Soenens & <strong>Van</strong>steenkiste, 2010). In sectie 1.2 zal dit<br />
uitvoerig besproken worden.<br />
Hoewel ieder kind volgens de ZDT (Deci & Ryan, 1985, 2000) de natuurlijke<br />
tendens tot zelfontplooiing heeft, stelt de theorie ook dat de processen van intrinsieke<br />
motivatie en internalisatie zich niet automatisch volstrekken. De ontwikkeling naar een<br />
meer geïntegreerd zelf moet gevoed worden door de omgeving, in eerste instantie<br />
door de socialisatiefiguren zoals ouders en leerkrachten. De omgeving (in casu de<br />
opvoedingscontext) kan die ontwikkeling zowel hinderen als ondersteunen, door het<br />
respectievelijk frustreren of bevredigen van de drie universele psychologische noden<br />
9
Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding<br />
(Deci & Ryan, 1985, 2000). De eerste fundamentele behoefte is die aan autonomie.<br />
Ouders kunnen autonomieondersteunend opvoeden, wat verwijst naar het welwillend<br />
functioneren. Ten tweede, kennen we de basisbehoefte relationele verbondenheid<br />
die impliceert dat de mens, als sociaal wezen, om anderen geeft en dat dit gevoel ook<br />
wederzijds is. En tot slot is er de nood aan competentie. Competentie verwijst naar het<br />
gevoel vaardig te zijn in de activiteit dat men aanvangt.<br />
Ouders die een autonomieondersteunende opvoedingscontext aanbieden,<br />
zullen de psychologische basisbehoeften van hun kind bevredigen en zodoende het<br />
proces van internalisatie en intrinsieke motivatie bevorderen. Met andere woorden, in<br />
een sociale omgeving die warm, betrokken en autonomieondersteunend is en<br />
positieve feedback omtrent de competentie biedt, zullen de twee bovenstaande<br />
groeiprocessen zich gemakkelijker ontwikkelen (Deci & Ryan, 1985, 2000; Grolnick &<br />
Seal, 2008; Soenens & <strong>Van</strong>steenkiste, 2010). Uit empirisch onderzoek komt hier heel<br />
wat evidentie voor. Zo toonden Deci, Eghari, Patrick en Leone (1994) dat de mate van<br />
internalisatie van een oninteressante taak steeg naarmate er meer<br />
autonomieondersteunende componenten (empathie, een zinvolle uitleg en niet-<br />
controlerend taalgebruik) aangeboden werden. Een bepaalde regel of gedrag zal door<br />
kinderen sneller verinnerlijkt worden wanneer duidelijk is wat precies verinnerlijkt<br />
dient te worden. Tevens zal dit proces gefaciliteerd worden wanneer de verwachting<br />
komt van een ouder met wie het kind een goede band heeft (Grolnick, Deci, & Ryan,<br />
1997). Kinderen van autonomieondersteunende ouders zullen zich inzake de mate van<br />
internalisatie meer langs de rechterkant van het schema situeren, en meer autonoom<br />
gedrag gaan stellen. Het omgekeerde kan vastgesteld worden voor kinderen die zich<br />
voornamelijk in een controlerende opvoedingscontext bevinden.<br />
10
Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding<br />
1.2 De gevolgen voor het kind<br />
In deze sectie wordt besproken welke impact het al dan niet stellen van<br />
autonomieondersteunend versus controlerend opvoedingsgedrag heeft op het welzijn<br />
en de ontwikkeling van kinderen.<br />
1.2.1 Gevolgen van psychologische controle<br />
Wanneer we willen spreken over de gevolgen van een intern of psychologisch<br />
controlerende opvoedingscontext, moeten we eerst stilstaan bij de vraag vanaf welke<br />
leeftijd kinderen hierdoor beïnvloed kunnen worden. Met andere woorden, vanaf<br />
wanneer zijn ze in staat om emoties zoals schuld en schaamte, die via interne controle<br />
aangewakkerd worden, te ervaren en op basis daarvan hun gedrag te gaan reguleren?<br />
(Soenens & <strong>Van</strong>steenkiste, 2010).) Kinderen zouden al vrij vroeg in hun ontwikkeling<br />
dergelijke emoties kunnen ervaren; gevoelens van schuld bijvoorbeeld reeds op 22<br />
maanden oud (Kochanska, Gross, Lin & Nichols, 2002). Rond de leeftijd van twee à drie<br />
jaar zouden zelfs al individuele verschillen inzake schaamte en negatieve zelfevaluatie<br />
gevonden kunnen worden. (Mills, 2005). Tot slot toonden onderzoekers aan dat<br />
contingente zelfwaardegevoelens geactiveerd kunnen worden bij 5-jarige kinderen<br />
(Kamins & Dweck, 1999). Hieruit kunnen we concluderen dat reeds van in de peutertijd<br />
ouderlijke opvoedingsstrategieën hun effect kunnen hebben en de ontwikkeling van<br />
hun kind kunnen beïnvloeden.<br />
Kleuters. Onderzoek bij Russische kleuters wijst uit dat een psychologisch<br />
controlerende opvoedingsstijl van de moeder significant samenhangt met overte<br />
agressie, zowel bij jongens als meisjes. Bovendien waren moederlijke controle en een<br />
gebrek aan responsiviteit vanwege de vader de twee belangrijkste opvoedingsfactoren<br />
die bijdroegen tot relationele en overte agressie bij kinderen (Hart, Nelson, Robinson,<br />
Olsen & McNeilly-Choque, 1998).<br />
Lagere school kinderen. Om de ervaring van psychologische controle bij kleine<br />
kinderen te meten is enige creativiteit vereist om een leeftijdsgeschikte meting op te<br />
11
Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding<br />
stellen. Morris et al. (2002) kozen voor het Puppet Interview en vonden dat 6-jarige<br />
kinderen reeds in staat waren om op een valide manier het ouderlijk gebruik van<br />
psychologische controle te rapporteren. Psychologisch controlerend opvoedingsgedrag<br />
zou zowel internaliserende als externaliserende problemen voorspellen, echter, enkel<br />
bij kinderen die een hoge mate van leed vertonen (Morris, et al., 2002).<br />
Adolescenten. Adolescenten die opgevoed zijn door controlerende ouders,<br />
vertonen meer gevoelens van schuld, schaamte en een hogere mate van<br />
perfectionisme. Dit is gerelateerd aan gedragsmatige en emotionele<br />
ontwikkelingsproblemen zoals internaliserende problematieken (angst, depressie,…)<br />
(Soenens, Elliot, Goossens, <strong>Van</strong>steenkiste, Luyten, & Duriez, 2005). Bovendien toonde<br />
onderzoek aan dat psychologische controle negatief gecorreleerd is met schoolse<br />
prestaties (Bean, Bush, McKenry, & Wilson, 2003) en gevoelens van academische<br />
competentie (Soucy & Larose, 2003). Tevens zijn adolescenten die meer<br />
psychologische controle ervaren, minder sociaal aangepast (Karavasillis, Doyle, &<br />
Markiewicz, 2003), gedragen ze zich meer agressief tegenover leeftijdsgenoten (Nelson<br />
& Crick, 2002) en zijn ze meer sociaal angstig dan hun leeftijdsgenoten (Loukas, Paulos,<br />
& Robinson, 2005).<br />
1.2.2 Gevolgen van autonomieondersteuning<br />
Een gezondere opvoedingscontext is autonomieondersteuning. Uit onderzoek<br />
blijkt dat kinderen via een autonomieondersteunende context meer autonome<br />
motivatie en gedragsregulatie ontwikkelen. Dit leidt op zijn beurt tot positievere<br />
ontwikkelingsuitkomsten, zoals een positief zelfbeeld, meer schoolse competentie en<br />
betere schoolresultaten (Grolnick, 2003; Grolnick, Deci & Ryan, 1997).<br />
Peuters. In een longitudinale studie vonden onderzoekers evidentie voor de<br />
aanname dat de vroege ontwikkeling van inhibitiecontrole, zelfregulatie en het<br />
werkgeheugen bij een kind beïnvloed wordt door de ouderlijke zorg voor het kind. De<br />
ontwikkeling ervan situeert zich in de prefrontale cortex. Aangezien deze zone van de<br />
hersenen zich zeer langzaam ontwikkelt, is er een grote mate van plasticiteit mogelijk,<br />
waardoor de zorg van de omgeving hierop kan inwerken. Zo werd er in hun onderzoek<br />
12
Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding<br />
vastgesteld dat peuters, met moeders die op een meer autonomieondersteunende<br />
wijze met hen omgingen toen ze de leeftijd van 15 maand hadden, op 18 maand oud<br />
betere prestaties neerzetten dan de controlegroep, en dit zowel inzake werkgeheugen<br />
als categorisatie. Meer zelfs, autonomieondersteuning is het aspect van opvoeding dat<br />
het meest robuust gerelateerd is aan leeftijdsspecifieke kenmerken van<br />
inhibitiecontrole, zelfregulatie en het werkgeheugen van een kind (Bernier, Carlson &<br />
Whipple, 2010). <strong>Van</strong> in de wieg is het dus al van belang om op een gezonde manier<br />
interacties met je kind aan te gaan.<br />
Lagere school kinderen. Kinderen die hun ouders als meer betrokken en<br />
autonomieondersteunend percipieerden, voelden zich op school competenter en<br />
hadden een meer autonome regulatie. Een opvoedingscontext die eerder de<br />
autonome motivatie van het kind stimuleert in plaats van externe controle te<br />
hanteren, faciliteert succesvolle ontwikkelingsuitkomsten voor het kind. De mate van<br />
internalisatie is met andere woorden zeker van belang voor een vlotte zelfontplooiing.<br />
Om dit te bewerkstelligen is een autonomieondersteunende context optimaal<br />
(Grolnick, Deci & Ryan, 1991).<br />
Adolescenten. Soenens en <strong>Van</strong>steenkiste (2005) keken naar de mate van<br />
autonomieondersteuning ten aanzien van adolescenten, en dit zowel bij ouders als<br />
leerkrachten. Ouders die zichzelf als autonomieondersteunende opvoeders<br />
omschrijven, hebben adolescenten die meer zelf-gedetermineerd zijn op schools vlak,<br />
op vlak van sociale competentie en op vlak van job-zoekend gedrag.<br />
Autonomieondersteuning vanwege de leerkracht leverde een significant positieve<br />
bijdrage op in de levensdomeinen van school en job-zoekend gedrag. Dergelijke<br />
zelfdeterminatie hangt op zijn beurt samen met het welzijn en aangepast functioneren<br />
van de adolescent.<br />
Ouderlijk controlerend of autonomieondersteunend opvoedingsgedrag brengt<br />
dus voor het kind heel wat belangrijke consequenties met zich mee. Waarom gedragen<br />
ouders zich controlerend dan wel autonomieondersteunend? Op dezelfde manier<br />
waarop druk het functioneren van kinderen beïnvloedt, kan druk ook ouders<br />
13
Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding<br />
beïnvloeden. Ervaren druk zorgt er immers voor dat het gevoel van autonomie van de<br />
ouders in de interactie met hun kind ondermijnd wordt, waardoor ze minder<br />
psychologisch beschikbaar zijn om autonomieondersteunend op te voeden en dus<br />
meer controlerend te werk zullen gaan (Grolnick, Price, Beiswenger, & Sauck, 2007).<br />
Hoofdstuk 2 zal zich verdiepen in de verscheidene soorten druk die ouders kunnen<br />
ervaren.<br />
14
Antecedenten van ouderlijke psychologische controle en autonomieondersteuning<br />
HOOFDSTUK 2: LITERATUUR<br />
ANTECEDENTEN VAN OUDERLIJKE PSYCHOLOGISCHE CONTROLE EN<br />
AUTONOMIEONDERSTEUNING<br />
Hoe komt het dat ouders zich soms op een controlerende manier opstellen in<br />
de opvoeding van hun kinderen? Zelfs ouders die de waarde van autonomie en<br />
autonomieondersteuning erkennen, kunnen er aan te beurt vallen (Soenens &<br />
<strong>Van</strong>steenkiste, 2010). Vaak is het zo dat ouders er niet bewust voor kiezen om<br />
controlerende opvoedingstrategieën te hanteren, maar dat bepaalde druk die ze<br />
ervaren, hun capaciteit tot autonomieondersteunend opvoeden ondermijnt. De reden<br />
waarom dit zich bij hen voordoet, is volgens de ZDT omdat hun eigen drie<br />
psychologische basisbehoeften – de nood aan autonomie, competentie en relationele<br />
verbondenheid – gefrustreerd zijn (Grolnick, 2003; Soenens & <strong>Van</strong>steenkiste, 2010).<br />
Stressfactoren vergen van ouders veel tijd en energie. Dat zijn nu net de aspecten die<br />
broodnodig zijn voor autonomieondersteunend opvoedingsgedrag. Vooreerst zorgt<br />
druk ervoor dat ouders zich gaan focussen op hun meest dringende problemen. Dit is<br />
tegenstrijdig met een autonomieondersteunende opvoedingsstijl, aangezien dit<br />
laatstgenoemde het empathisch innemen van het standpunt van het kind vereist. Bij<br />
wijze van illustratie vind je hieronder een getuigenis van een moeder die terugblikt op<br />
haar opvoeding van drie kinderen.<br />
“Door stress en een gebrek aan tijd, had ik een zeer strakke planning in mijn<br />
opvoeding. Mijn kinderen moesten meer dan andere kinderen hun plan trekken. Ook<br />
was er misschien te weinig aandacht om naar hen eens te luisteren. Ik had geen tijd om<br />
hen voor te lezen, hun les op te vragen,… Ik kon, op de momenten dat ik dan eens vrij<br />
was, niet de energie opbrengen om mijn aandacht aan hen te besteden. Ik was mij daar<br />
wel bewust van, dat ik mijn druk soms op hen projecteerde of uitwerkte. Als mijn<br />
kinderen dan zoiets opmerken, dan zei ik ‘ja, kijk, ik ben ook maar een mens’. Misschien<br />
heb ik wel te weinig mededogen getoond, met hun kleine en grote verdrietjes. Want bij<br />
weinig tijd en stress is het een kwestie om over uw verdrietjes snel heen te stappen. ‘wil<br />
dat vriendje niet met je spelen? speel dan morgen met een ander’. Het moet snel gaan,<br />
15
Antecedenten van ouderlijke psychologische controle en autonomieondersteuning<br />
ze moeten daar niet onnozel over doen. Dat is bij ons wat teveel gezegd geweest.<br />
Misschien hebben andere kinderen dat mededogen wel meer gekregen.” (bron: eigen<br />
interviewafname, 9 maart 2010).<br />
Druk zet ouders er evenzeer toe aan om uitkomsten zo snel mogelijk te willen<br />
bereiken. Vaak houdt dit dan in dat ouders de problemen van hun kinderen zelf zullen<br />
gaan oplossen. Dit in grote tegenstelling tot ouders die hun kind aanmoedigen en<br />
ondersteunen zodat het zelf tot een oplossing kan komen; wat hun behoefte aan<br />
autonomie, competentie, en zelfs hun ouder-kindrelatie ten goede komt. Deze<br />
autonomieondersteunende manier kost echter opnieuw geduld en tijd van de ouders;<br />
bronnen die in tijden van stress of druk in het gedrang komen (Grolnick, 2003).<br />
Aan de oorsprong kunnen gedragingen van de kinderen liggen die voor een<br />
druk kunnen zorgen op de opvoedende ouder (‘druk van onderuit’). Een andere<br />
mogelijkheid is dat persoonlijkheidskenmerken van de ouders gepaard gaan met meer<br />
druk (‘druk van binnenuit’). Een derde oorsprong tot slot, kan gevonden worden in<br />
factoren die sociaal-contextueel zijn en dus afkomstig zijn uit de omgeving (‘druk van<br />
bovenuit’) (Belsky, 1984; Grolnick, 2003; Soenens & <strong>Van</strong>steenkiste, 2010). Deze drie<br />
soorten van druk, ervaren door ouders, worden in de onderstaande secties uitvoerig<br />
besproken. Gezien deze studie vooral focust op druk van binnenuit en druk van<br />
bovenuit, zal druk van onderuit summierder worden besproken.<br />
2.1 Druk van onderuit<br />
Ouders beïnvloeden niet alleen hun kinderen, ook de omgekeerde relatie is<br />
waar. Een set van volgende temperamentkenmerken; hoge intensiteit, negatief<br />
gemoed, in zichzelf gekeerd en rigiditeit; worden samengenomen onder de term ‘een<br />
moeilijk kind’. Moeders die hun kind als dusdanig omschreven, rapporteren meer<br />
conflict. Kinderen die niet coöperatief ingesteld zijn, die het geduld van hun ouders op<br />
16
Antecedenten van ouderlijke psychologische controle en autonomieondersteuning<br />
de proef stellen, en die geen verantwoordelijkheid nemen voor hun taken, kunnen<br />
meer controlerend opvoedingsgedrag uitlokken dan andere kinderen (Bates, 1980).<br />
Een longitudinale studie toonde aan dat adolescenten met een hoge mate van<br />
internaliserende symptomen een jaar later meer ouderlijke psychologische controle<br />
rapporteren (Rogers, Buchanan & Winchell, 2003). Verschillende kinderen stellen<br />
verschillende gedragingen en lokken dus ook verschillende opvoedingsstijlen uit. Er is<br />
sprake van wederkerigheid, tweerichtingsverkeer: ouders beïnvloeden het gedrag van<br />
de kinderen, maar ook de kinderen hebben een zekere impact op het gedrag van hun<br />
ouders (Grolnick & Seal, 2008). In een longitudinaal studieopzet wordt bijvoorbeeld<br />
aangetoond dat de relatie tussen externalisering bij kinderen (6-8j, 10j, 12j) en<br />
straffend ouderlijk gedrag bidirectioneel verloopt (Eisenberg, Fabes, Shepard, Guthrie,<br />
Murphy & Reiser, 1999).<br />
2.2 Druk van binnenuit<br />
Een ander soort druk komt vanuit de ouders zelf. De psychologie van de ouder,<br />
zijn/haar eigen ontwikkelingsgeschiedenis en persoonlijkheid kunnen ook een<br />
belangrijke bron van druk vormen op de ouderlijke opvoeding (Belsky, 1984).<br />
De klinische literatuur biedt ons minstens twee theorieën inzake<br />
psychologische controle. De eerste vinden we bij object-relatie-theoretici zoals Alice<br />
Miller (1981) en Margaret Mahler (1968). Een kind wordt er door de moeder gezien als<br />
een verlengde van zichzelf in plaats van als een volwaardig opzichzelfstaand individu.<br />
Het kind behoort zich vervolgens zo te gedragen zodat de verlangens van de moeder<br />
vervuld worden en haar zelfbeeld op peil gehouden wordt. Het kind kan/mag de eigen<br />
interesses niet navolgen. De ouderlijke empathie en perspectiefneming zijn hierbij zo<br />
gebrekkig dat ouders slechts in staat zijn tot psychologisch controlerend opvoeden.<br />
Een ander model is afkomstig van de familietherapie en wordt het kluwengezin<br />
genoemd. Salvador Minuchin (1974) beschrijft het kluwengezin als een gezin met te<br />
17
Antecedenten van ouderlijke psychologische controle en autonomieondersteuning<br />
weinig of te vage grenzen rond de individuen. Gezinsleden mogen geen eigen<br />
persoonlijkheid of individualiteit hebben. Ouders dringen binnen in het leven en de<br />
gevoelens van hun kinderen, die niet als aparte entiteiten beschouwd worden. Echter,<br />
deze twee modellen focussen op de psychopathologie van controlerend opvoeden,<br />
eerder dan op de psychologie ervan. Hierdoor gelden ze slechts voor een beperkt<br />
aantal gezinnen (Grolnick, 2003).<br />
Maar welke mechanismen zorgen ervoor dat relatief gezonde ouders, die de<br />
waarde van autonomieondersteuning erkennen, zich soms op een psychologisch<br />
controlerende manier gedragen tegenover hun kinderen? (Grolnick, 2003).<br />
Ouderlijke contingente zelfwaarde (OCZW). Een noemenswaardig ouderkenmerk, waar<br />
interne druk aan gekoppeld wordt, is ego-betrokkenheid (Sherif & Cantril, 1947). De<br />
term verwijst naar de tendens om je zelfwaardegevoel op te bouwen rond je<br />
verwezenlijkingen, d.z. zowel je successen als je mislukkingen. Ego-betrokkenheid in<br />
een activiteit resulteert niet enkel in een groter gevoel van druk, maar tevens in een<br />
lagere intrinsieke motivatie in vergelijking met taakbetrokkenheid (Ryan, 1982). Nauw<br />
verwant aan ego-betrokkenheid is het begrip contingente zelfwaarde. Dit verwijst naar<br />
het gevoel dat je globale zelfwaarde afhangt van je prestatie die je beoordeeld ziet<br />
door anderen (Deci & Ryan, 1995; Eaton & Pommerantz, 2005; Grolnick, Price,<br />
Beiswenger, & Sauck, 2007). Nagenoeg iedereen herkent dit fenomeen. De mate<br />
waarin het zelfwaardegevoel afhankelijk is van prestaties, kan net als het domein<br />
waarin de zelfwaarde geïnvesteerd wordt, variëren van persoon tot persoon.<br />
Sommigen zullen zich meer richten op de academische prestaties, anderen investeren<br />
hun zelfwaarde meer in het sociale domein, of het sportieve domein. Wanneer men<br />
zijn zelfwaarde niet laat afhangen van de uitkomsten van zijn prestaties, maar vanuit<br />
eigen interesse en verlangens handelt, dan is hun zelfwaarde veeleer verankerd binnen<br />
zichzelf (Deci & Ryan, 1995).<br />
Het zelfwaardegevoel van mensen kan niet enkel betrokken zijn op de eigen<br />
prestaties, maar ook geïnvesteerd worden in de prestaties van anderen, vaak mensen<br />
die nauw met jou verbonden zijn. Zo gebeurt het dat ouders hun ego laten afhangen<br />
18
Antecedenten van ouderlijke psychologische controle en autonomieondersteuning<br />
van de prestaties van hun kinderen. Dit noemen we ouderlijke contingente zelfwaarde.<br />
In het verhaal in de inleiding kunnen we bijvoorbeeld tussen de regels door volgende<br />
redenering lezen: “Als mijn kind goede punten behaalt, voel ik mij geslaagd als ouder”.<br />
Dit maakt dat ouders er ook persoonlijk belang bij kunnen hebben of hun kind al dan<br />
niet succesvol is. Ego-betrokkenheid maakt ouders ook gevoelig voor de mening van<br />
anderen, waardoor de druk op hun schouders nog toeneemt. Door die kwetsbare<br />
opstelling, kent het ouderlijk zelfwaardegevoel frequent ups en downs. Ouders streven<br />
succes van het kind na om zelf een hoger zelfwaardegevoel te bekomen of ze trachten<br />
het falen bij het kind te vermijden om een daling van hun zelfwaardegevoel te<br />
ontlopen (Wuyts, Soenens, Assor, & <strong>Van</strong>steenkiste, 2010). Deze ouderlijke emotie- en<br />
egoschommelingen verzwakken de opvoedingscapaciteit, aangezien ze ouders afleiden<br />
van hun focus op de noden van hun kind.<br />
Naar de link tussen ouderlijke contingente zelfwaarde en opvoeden is nog maar<br />
weinig onderzoek gevoerd. Indirecte evidentie voor dit verband vinden we wel terug<br />
in het onderzoek naar de rol van maladaptief perfectionisme bij opvoedende ouders.<br />
Perfectionisme (Blatt, 1995) is een multidimensioneel construct dat zowel adaptieve<br />
als maladaptieve elementen omvat (Frost, Heimberg, Holt, Mattia, & Neubauer,<br />
1993). Maladaptief perfectionistische ouders hebben de neiging hun persoonlijke<br />
doelen strikt te willen navolgen. Hierdoor kunnen ze te weinig empathie ten aanzien<br />
van hun kinderen vertonen, waardoor ze de noden en wensen van hun kinderen over<br />
het hoofd zien. In de plaats daarvan, zullen ze hun eigen wensen en normen op hun<br />
kinderen projecteren. Hierdoor gaan ze op een meer intrusieve, psychologisch<br />
controlerende manier met hun kind om. Onderzoekers toonden bovendien aan dat<br />
ook ouderlijke separatieangst ten opzichte van hun kind, naast maladaptief<br />
perfectionisme, een innerlijke bron van druk kan zijn dat tot ouderlijk psychologisch<br />
controlerend opvoeden aanzet (Soenens, <strong>Van</strong>steenkiste, Duriez & Goossens, 2006).<br />
19
Antecedenten van ouderlijke psychologische controle en autonomieondersteuning<br />
2.3 Druk van bovenuit<br />
In het ecologische model stelt Bronfenbrenner (1986) dat ouders en kinderen<br />
niet alleen in de wereld staan. Ze leven in interactie met hun omgeving. Ouders<br />
kunnen dus ook vatbaar zijn voor druk die van deze omgeving komt, namelijk vanuit<br />
sociaal-contextuele omgevingsfactoren (Grolnick & Apostoleris, 2002; Grolnick, 2003).<br />
Hierbij kan zowel directe als indirecte druk onderscheiden worden.<br />
2.3.1 Indirecte omgevingsdruk<br />
Druk van bovenuit kan indirect zijn wanneer er vanuit de externe omgeving<br />
druk komt op ouders door stressvolle situaties. Hieronder bespreken we er een aantal.<br />
Armoede. Veel onderzoek ging reeds naar de invloed van economische druk, en<br />
die van armoede in het bijzonder. Onderzoek wijst uit dat moeders die het economisch<br />
moeilijk hebben meer psychologisch leed ervaren. Een ouderlijke angstige, depressieve<br />
en prikkelbare gemoedstoestand is geassocieerd met een meer straffende opvoeding<br />
(McLoyd en Wilson, 1991). Evidentie werd gevonden dat een<br />
autonomieondersteunende opvoeding ondermijnd wordt door stressvolle<br />
levensgebeurtenissen (Grolnick & Apostoleris, 2002; Grolnick, 2003).<br />
Huwelijkskwaliteit en –tevredenheid. Negatieve ouderlijke emoties inzake de<br />
partnerrelatie en/of relationele conflicten hebben ook hun weerslag op de ouder-<br />
kindrelatie. Het ‘spillover’ model, dat afgeleid is uit verschillende theoretische<br />
perspectieven, stelt dat de gemoedstoestand en het affect bij de partnerrelatie<br />
meegedragen wordt naar ouderlijk opvoedingsgedrag, en zo ook zijn effect heeft op<br />
het welzijn van het kind (Krishnakumar, Buehler, & Barber, 2003; Erel & Burman,<br />
1995). Als er sprake is van een gezonde relatie, waarbij partners elkaar steunen en er<br />
een positieve sfeer heerst, laat dit hen toe op een optimale manier in het ouderschap<br />
te staan. Echter, wanneer er vijandigheid heerst, en woede en frustraties de<br />
bovenhand hebben binnen de partnerrelatie, kan dit bijdragen tot meer disfunctionele<br />
opvoedingsstrategieën.<br />
20
Antecedenten van ouderlijke psychologische controle en autonomieondersteuning<br />
Eenoudergezin. Een opmerkelijke bevinding is dat stress de opvoeding meer<br />
ondermijnt bij een eenoudergezin dan in een traditioneel gezin met twee ouders. Als<br />
een ouder er alleen voor staat, kan hij/zij niet terugvallen op een partner wanneer het<br />
even moeilijk gaat. ‘Ont-stressen’ ligt veel minder voor de hand in dergelijke situatie.<br />
In dit licht is het ook te begrijpen dat alleenstaande ouders sneller geneigd zijn een<br />
harde opvoedingsdiscipline aan de dag te leggen (Conger, Patterson, & Ge, 1995;<br />
Grolnick, 2003).<br />
2.3.2 Directe omgevingsdruk<br />
Aan een meer directe beïnvloeding vanuit de omgeving werd tot nu toe<br />
nauwelijks aandacht besteed. Toch is die niet onbestaande. In een maatschappij leven<br />
er bepaalde normen en verwachtingen Deze oefenen vaak druk uit op ouders, op een<br />
eerder rechtstreekse manier. In het vervolg van deze verhandeling zullen wij dit<br />
concept ‘omgevingsdruk’ noemen.<br />
Prestatiegerichte maatschappij. <strong>Van</strong>daag de dag heerst er in onze samenleving<br />
een grote gerichtheid op prestatie en competitie. Het zit verweven in onze cultuur,<br />
denk maar aan de vele zangwedstrijden, kookwedstrijden, enz. (Grolnick & Seal, 2008).<br />
Een leven zonder enige vorm van competitie, zonder een focus op prestatie en de<br />
daarbij horende prestatiebeoordelingen is haast ondenkbaar geworden. Wanneer<br />
opvoedende ouders in situaties terecht komen die evaluatie, deadlines en rigide<br />
verwachtingen uitlokken, ervaren ze een druk. Die druk zal zich vertalen naar meer<br />
controlerende technieken naar hun kinderen toe. Het onderzoek van Pelletier, Ségun-<br />
Lévesque en Legault (2002) is hiervan een illustratie, toegepast op de ervaring van druk<br />
bij leerkrachten. De druk omvatte de perceptie dat zij verantwoordelijk zijn voor de<br />
prestaties van hun leerlingen, die bepaalde standaarden moesten bereiken. De druk<br />
kon ook betekenen dat zij als leerkracht moesten voldoen aan een aantal standaarden<br />
inzake het lesgeven; of dat hun stijl van lesgeven diende overeen te komen met dat<br />
van de andere lesgevers en/of de visie van de school. Hun ervaring van deze soorten<br />
21
Antecedenten van ouderlijke psychologische controle en autonomieondersteuning<br />
druk ondermijnde hun motivatie om les te geven, wat geassocieerd was met een meer<br />
controlerende manier van lesgeven (Pelletier, Ségun-Lévesque, & Legault, 2002).<br />
De media. In boeken van opvoedingsdeskundigen of programma’s zoals ‘the<br />
Supernanny’ vliegen de tips en adviezen als het ware de deur uit. Dit gebeurt met de<br />
beste bedoelingen en sommige ouders zoeken en vinden er inderdaad hun ‘redding’.<br />
Langs deze weg kan er aan de bevolking een beeld opgelegd worden van ‘de ideale<br />
ouder’, de perfecte opvoeding. Ouders die zich reeds in een moeilijke situatie<br />
bevinden en bij wie de opvoeding allesbehalve van een leien dakje loopt, kunnen zich<br />
hierdoor makkelijker gefaald voelen in hun opvoedende rol, wat bijgevolg een bron<br />
van ouderlijke druk kan creëren.<br />
Andere ouders. De ontwikkeling van eigen kind is geregeld het onderwerp<br />
wanneer ouders samenscholen, soms letterlijk, aan de schoolpoort. De perceptie van<br />
andere ouders kan ertoe bijdragen dat een ouder druk voelt in hun opvoedende rol.<br />
Ouders worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid voor het welbevinden,<br />
functioneren en presteren van het kind. Anderzijds kan ook sociale vergelijking – hoe<br />
doet mijn kind het ten opzichte van andere leeftijdsgenoten? -, en de conclusies die<br />
ouders daaruit trekken, hen er toe aanzetten om op een controlerende manier met<br />
hun kind om te gaan.<br />
Partner en eigen ouders. Tot slot kunnen ook personen die het dichtste bij de<br />
ouders staan, namelijk de partner, met wie men dag in dag uit samenleeft en met wie<br />
men samen de opvoeding van de kinderen verzorgt, alsook de eigen ouders (of met<br />
andere woorden, de grootouders van de kinderen), verwachtingen opleggen rond de<br />
manier van opvoeden. Bovendien kan bij een gebrek aan steun de ouder gefrustreerd<br />
geraken in zijn eigen psychologische basisnoden, waardoor evenzeer het autonomie-<br />
ondersteunend opvoeden ondermijnd wordt.<br />
Naar wat wij hier omgevingsdruk noemen, werd nog maar weinig onderzoek<br />
gedaan. De voorliggende studie focust zich als te onderzoeken topic op dit stukje van<br />
de puzzel. In hoofdstuk 3 zullen we onder meer onze doelstellingen en hypothesen<br />
hieromtrent verduidelijken.<br />
22
Probleemstelling en methode<br />
HOOFDSTUK 3: EIGEN ONDERZOEK<br />
PROBLEEMSTELLING EN METHODE<br />
In dit Hoofdstuk komen de hypothesen van onze studie aan bod. Verder zal ook<br />
de gehanteerde methode binnen dit onderzoek, besproken worden.<br />
3.1 Situering van het onderzoek<br />
Over de impact van (psychologisch) controlerende ouders op een kind is reeds<br />
veel bekend. Aan de nadelige gevolgen voor de ontwikkeling van het kind bestaat geen<br />
twijfel meer. Onderzoek naar het ‘waarom’ van dergelijk opvoedingsgedrag is<br />
schaarser. Ouders grijpen naar deze opvoedingsstijl omdat ze zelf ook een druk voelen.<br />
Deze druk kan van verschillende bronnen afkomstig zijn; vanuit het kind, vanuit de<br />
persoonlijkheid van de ouder of vanuit de omgeving. Laatstgenoemde bron hebben wij<br />
in deze verhandeling gesplitst in indirecte en directe druk van bovenuit. In vorig<br />
hoofdstuk zagen we wat dit allemaal kan inhouden; verwachtingen inzake opvoeding<br />
gecommuniceerd door eigen ouders, andere ouders, school, media, de<br />
prestatiegerichte maatschappij,… waarbij ouders aangesproken worden op hun<br />
verantwoordelijkheid als opvoeder. Deze directe druk vanuit de omgeving (‘van<br />
bovenuit’) wordt in deze verhandeling geïntroduceerd en zal benoemd worden met de<br />
term ‘omgevingsdruk’. Onderzoek naar de relatie hiervan met ouderlijke contingente<br />
zelfwaarde (‘druk van binnenuit’) en stijl van opvoeden staat centraal in deze studie.<br />
3.2 Probleemstelling<br />
Dit onderzoek werd opgezet om de relatie tussen omgevingsdruk, ouderlijke<br />
contingente zelfwaarde (OCZW) en een controlerende opvoedingsstijl in kaart te<br />
brengen binnen de visie van de Zelfdeterminatietheorie (ZDT).<br />
23
Probleemstelling en methode<br />
Een eerste doelstelling van de voorliggende studie is het ontwikkelen van een<br />
nieuw meetinstrument om de verscheidene bronnen van omgevingsdruk te<br />
onderzoeken. Specifiek willen we de invloed van de prestatiegerichte maatschappij, de<br />
media, de school, andere ouders, de partner en de eigen ouders meten. We<br />
verwachten dan ook deze zes verschillende bronnen van omgevingsdruk terug te<br />
vinden, als onderscheiden van elkaar. Exploratief willen we onderzoeken welk soort<br />
druk het meest ervaren wordt door ouders. Daarom onderzoeken we of er significante<br />
verschillen in ervaren druk bestaan tussen de verschillende bronnen waaruit deze druk<br />
kan komen.<br />
Op basis van de ZDT verwachten we dat deze soorten omgevingsdruk<br />
geassocieerd zullen zijn met controlerend opvoeden (externe en psychologische<br />
controle) en met het onderdrukken van de autonomie van het kind. Eveneens<br />
verwachten we een positieve samenhang tussen de bronnen van omgevingsdruk en<br />
een vorm van druk van binnenuit, met name OCZW. Bovendien verwachten we dat<br />
OCZW samenhangt met controlerend opvoeden en met het onderdrukken van de<br />
autonomie van het kind. Daarnaast vragen we ons af of OCZW een mediator of<br />
moderator vormt in de verwachte relatie tussen verschillende bronnen van<br />
omgevingsdruk en opvoedingsstijlen. Zullen ouders die veel omgevingsdruk ervaren<br />
zich meer aangesproken voelen in hun ouderlijke zelfwaarde en daarom meer<br />
controlerend zijn dan ouders die minder omgevingsdruk ervaren (mediatiehypothese)?<br />
Het kan echter ook zijn dat ouders die meer contingente zelfwaarde ervaren meer<br />
druk in hun omgeving ervaren dan ouders die hun zelfwaarde minder laten afhangen<br />
van de prestaties van hun kind (moderatiehypothese).<br />
Tot slot, willen we het effect van een aantal achtergrondvariabelen, zoals<br />
leeftijd, gezinssamenstelling en opleidingsniveau op alle studievariabelen nagaan.<br />
Indien blijkt dat deze achtergrondvariabelen in het huidige onderzoek een samenhang<br />
vertoont met de studievariabelen, zal hiervoor gecontroleerd worden wanneer de<br />
verschillende soorten omgevingsdruk in verband gebracht worden met OCZW en<br />
opvoedingsstijlen. We verwachten dat de achtergrondvariabele opleidingsniveau<br />
eventueel een bijdrage zou kunnen leveren in deze relatie. Hooggeschoolde ouders<br />
24
Probleemstelling en methode<br />
kunnen zich in een meer competitiegerichte en/of stressrijke omgeving bevinden. Of<br />
ze kunnen hogere eisen stellen aan hun kind, hun eigen prestaties indachtig. Anders<br />
gesteld, de eigen – hoge – prestaties kunnen ze als maatstaaf nemen, waardoor ze van<br />
het kind minstens een evenaring gaan verwachten en dit kan een druk gaan vormen,<br />
zowel voor zichzelf als ouder als voor het kind.<br />
3.3 Methode<br />
Dit onderzoek is een vragenlijstenstudie. Deze vragenlijst kan men terugvinden<br />
in de Bijlage 1. De gebruikte schalen worden in het onderdeel ‘meetinstrumenten’<br />
uitvoerig besproken.<br />
3.3.1 Procedure en deelnemers<br />
Bij vijf verschillende scholen (lager onderwijs) in de Kempen, werd, via een<br />
mondeling overleg, naar de bereidheid gepeild om mee te werken aan het verzamelen<br />
van data voor dit onderzoek. Vier van de vijf scholen verklaarden zich bereid om mee<br />
te werken. De kinderen van de tweede en derde graad werden in de klas gevraagd om<br />
een brief mee naar huis te nemen. Zo ontvingen 483 ouderkoppels via hun kind een<br />
informatieve brief en een vragenlijst. Deelname aan dit onderzoek was vrijwillig. De<br />
data werden vertrouwelijk verwerkt. Moeder en vader kregen elk een aparte, maar<br />
identieke vragenlijstenbundel.<br />
Driehonderdzevenentwintig moeders en 264 vaders waren bereid om hun<br />
vragenlijst in te vullen. De responsrate was 68% voor wat de moeders betreft en 56%<br />
voor de vaders. Echter, deze responsrate ligt in werkelijkheid hoger gezien er ouders<br />
meerdere vragenlijsten ontvingen wanneer zij meerdere kinderen school hadden lopen<br />
(eventueel verspreid over de verschillende klassen van de school). Omdat aan ouders<br />
gevraagd werd de vragenlijsten in te vullen met betrekking tot het oudste kind, stijgt<br />
de responsrate per leerjaar: zo bedroeg de responsrate bij de ouders van het derde<br />
25
Probleemstelling en methode<br />
leerjaar 51% (56% mama’s; 46% papa’s), bij het vierde leerjaar 54% (60% mama’s; 48%<br />
papa’s), bij het vijfde leerjaar 65.5% (71% mama’s; 60% papa’s) en bij het zesde<br />
leerjaar 78.5% (86% mama’s; 71% papa’s). We merken hierbij op dat we geen zicht<br />
hebben op het aantal deelnemende ouders die meerdere kinderen hebben die school<br />
liepen in tweede of derde graad. De gemiddelde leeftijd van het kind van de<br />
deelnemende ouders was 9.9 jaar. 22.9% van deze kinderen zit in het 3 e leerjaar van<br />
de lagere school, 19.9% zit in het vierde leerjaar, 30.0% in het vijfde leerjaar en 25.4%<br />
in het zesde leerjaar. (Twee percent is onbekend). De kinderen krijgen in verschillende<br />
soorten basisscholen onderwijs. Zo volgen 50.2% van alle deelnemende kinderen<br />
gemeenschapsonderwijs (verspreid over twee Vlaamse scholen) en 49.8% katholiek<br />
onderwijs (evenzeer verspreid over twee Vlaamse scholen).<br />
De gemiddelde leeftijd van de moeders was 39 jaar. Inzake hoogst behaald<br />
opleidingsniveau hadden 1.3% van de moeders een lagere school diploma, 36.9 % een<br />
middelbare school diploma, 51.6% maakten hun studies in het hoger onderwijs af en<br />
10.3% van de moeders hadden een universitair diploma. Tachtig percent van de<br />
moeders gaf aan getrouwd te zijn of samen te wonen met de vader van het kind.<br />
Inzake de gezinsgrootte geven moeders het volgende weer: 14.1% gezinnen met 1<br />
kind, 57.2% gezinnen met 2 kinderen, 23.6% gezinnen die 3 kinderen tellen, 3.5%<br />
gezinnen met 4 kinderen en 1.6% gezinnen met meer dan 4 kinderen.<br />
De gemiddelde leeftijd van de vaders was 41 jaar. Inzake hoogst behaald<br />
opleidingsniveau hadden 3.3% van de vaders een lagere school diploma, 45.6 % een<br />
middelbare school diploma, 37.5% maakten hun studies in het hoger onderwijs af en<br />
13.6% van de vaders hadden een universitair diploma. Ruim vijfentachtig percent van<br />
de vaders gaf aan getrouwd te zijn of samen te wonen met de moeder van het kind.<br />
Inzake de gezinsgrootte geven vaders het volgende weer: 14.0% gezinnen met 1 kind,<br />
59.0% gezinnen met 2 kinderen, 22.5% gezinnen die 3 kinderen tellen, 3.7% gezinnen<br />
met 4 kinderen en 0.7% gezinnen met meer dan 4 kinderen.<br />
26
Probleemstelling en methode<br />
3.3.2 Meetinstrumenten<br />
Alle vragenlijsten werden, indien nodig, naar het Nederlands vertaald, de<br />
moedertaal van de deelnemers. De vragenlijstenbundel bevatte eerst een aantal korte<br />
demografische vragen teneinde zicht te krijgen op achtergrondvariabelen zoals leeftijd,<br />
opleidingsniveau en gezinsstructuur. Daarna volgde een samenstelling van reeds<br />
bestaande schalen en voor dit onderzoek nieuw ontworpen schalen. Tenzij anders<br />
aangegeven, werden de items door de deelnemers gescoord op likert-schalen, gaande<br />
van 1 (helemaal niet) tot 5 (helemaal wel). Hieronder geven we een overzicht van de<br />
verschillende schalen van de vragenlijst.<br />
Opvoedingsstijl. Dit is een bundeling van schalen inzake opvoedingsstijlen. We<br />
gingen de mate van ouderlijke psychologische controle na via 7 items uit de<br />
Psychological Control Scale – Youth Self Report, ontwikkeld door Barber (Barber,<br />
1996). Een item ter illustratie is “Ik rakel de vroegere fouten van mijn kind op als ik<br />
hem/haar bekritiseer”, α= .51 (moederdata) en α= .66 (vaderdata). De<br />
Nederlandstalige versie van deze schaal werd reeds meermaals gebruikt en<br />
gevalideerd in de studie van Soenens, <strong>Van</strong>steenkiste, Luyckx, en Goossens (2006). Een<br />
domeinspecifieke meting van dit construct, zijnde prestatiegerichte psychologische<br />
controle, werd ook toegevoegd. De mate van ouderlijke prestatiegerichte<br />
psychologische controle werd nagegaan aan de hand van 9 items uit de DAPCS (e.g.;<br />
“Ik toon mijn kind enkel dat ik hem/haar graag zie als hij/zij goede punten behaalt”, α=<br />
.66 voor de moederdata en α= .76 voor de vaderdata) (Soenens, <strong>Van</strong>steenkiste, &<br />
Luyten, 2010). Tevens bevragen we de mate van autonomieondersteuning via 7 items<br />
uit de Autonomy Support Scale van de Perceptions of Parents Scale, ontwikkeld door<br />
Grolnick, Ryan en Deci (Grolnick, Ryan, & Deci, 1991). De Nederlandstalige versie van<br />
deze schaal werd reeds gebruikt en gevalideerd (Soenens, <strong>Van</strong>steenkiste, Lens, Luyckx,<br />
Goossens, Beyers, & Ryan, 2007). Een van deze 7 items was bijvoorbeeld “Ik laat mijn<br />
kind zijn/haar eigen plannen maken voor de dingen die zij/hij doet”, α= .54<br />
(moederdata) en α= .47 (vaderdata). De laatste opvoedingsstijl die we in dit onderdeel<br />
bevragen is de mate van ouderlijke externe controle. Dit wordt gemeten aan de hand<br />
27
Probleemstelling en methode<br />
van een combinatie van twee keer drie items uit de Verbal Hostility en Physical<br />
Coercion Scales (Nelson & Crick, 2002). Een Nederlandstalig voorbeelditem is “Ik dreig<br />
er soms mee mijn kind uit huis te gooien”, α= .79, zowel voor de moeder- als<br />
vaderdata.<br />
Omgevingsdruk. Dit betreft de nieuw ontwikkelde schaal die peilt naar<br />
potentiële omgevingsdruk. We onderscheiden zes verschillende bronnen, met name;<br />
de competitiegerichte maatschappij, andere ouders, media, eigen ouders, partner en<br />
de school. Zes items bevragen druk afkomstig van andere ouders. Hierbij gaat het om<br />
andere ouders die bepaalde opvoedkundige verwachtingen kunnen creëren. Een<br />
illustratie van dergelijk item is “Andere ouders geven mij het gevoel dat ik<br />
verantwoordelijk ben voor het goed presteren van mijn kind”, α= .92. Mogelijke druk<br />
vanuit de prestatiegerichte maatschappij bevragen we via vier items (e.g.; “De<br />
omgeving van mijn kind staat negatief ten opzichte van falen”, α= .79). en die vanwege<br />
de eigen partner aan de hand van zes items. (e.g.; “mijn partner verwacht dat ik mijn<br />
kind opvoed tot een succesvol iemand”, α= .90). De volgende drie reeksen van zes<br />
items die aan bod komen, peilen respectievelijk naar mogelijke druk afkomstig van de<br />
eigen ouders (dit zijn de grootouders van het kind), van de school en tot slot, vanuit de<br />
media. <strong>Van</strong> elke bron vindt men hier op volgend een voorbeeld ter verduidelijk.<br />
Respectievelijk; “Mijn ouders geven mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben voor<br />
het goed presteren van mijn kind”, α= .92; “de school verwacht dat ik mijn kind<br />
behoed voor mislukkingen”, α= .93; en “de media laat uitschijnen dat een goede ouder<br />
ervoor zorgt dat zijn/haar kind succesvol is”, α= .96. Alle items werden door de<br />
deelnemers beoordeeld op een schaal van 1 (helemaal niet) tot 5 (helemaal wel).<br />
Informatie over de psychometrische kwaliteit en interne structuur van deze nieuwe<br />
meting kan teruggevonden worden in Hoofdstuk 4.<br />
Ouderlijke contingente zelfwaarde. Deze schaal peilt aan de hand van 15 items<br />
naar de mate van OCZW (e.g.; “de prestaties van mijn kind zijn ook mijn prestaties”,<br />
α= .91 ) en heet oorspronkelijk de Child-contingent parental self-worth scale (Assor,<br />
28
Probleemstelling en methode<br />
Roth, Israeli-Halevi, Freed, & Deci, 2007). OCZW verwijst naar het als ouder laten mee<br />
variëren van je eigen zelfwaarde met de prestaties van je kind. De schaal omvat zowel<br />
items georiënteerd op falen als op succes. Immers, ouders kunnen hun<br />
zelfwaardegevoel zowel beïnvloeden door successen van het kind na te streven als<br />
door falen van het kind trachten te vermijden (Wuyts, Soenens, Assor, &<br />
<strong>Van</strong>steenkiste, 2010). In deze studie zullen we echter steeds OCZW in zijn geheel - een<br />
combinatie van falen en succes - behandelen.<br />
29
Resultaten<br />
HOOFDSTUK 4: EIGEN ONDERZOEK<br />
RESULTATEN<br />
In dit hoofdstuk bespreken we de resultaten van het onderzoek. In een eerste<br />
stap onderzoeken we de interne structuur van de nieuw ontwikkelde vragenlijst via<br />
een Exploratieve Factoranalyse. Daarnaast gaan we na welke verbanden er bestaan<br />
tussen relevante achtergrondvariabelen en studievariabelen, en welke associaties er<br />
zijn tussen de studievariabelen zelf. Tevens onderzoeken we de relatieve bijdrage van<br />
omgevingsdruk en ouderlijke contingente zelfwaarde in de voorspelling van de stijl van<br />
opvoeden. Tot slot testen we zowel het mediatie- als het moderatiemodel; waarbij<br />
ouderlijke contingente zelfwaarde respectievelijk als mediator en als moderator wordt<br />
beschouwd in de relatie tussen omgevingsdruk en stijl van opvoeden.<br />
4.1 Interne structuur van de nieuw ontwikkelde vragenlijst: soorten omgevingsdruk<br />
Er werd een Exploratieve Factoranalyse (PAF) met een varimaxrotatie<br />
doorgevoerd op de 34 items van de nieuw ontwikkelde metingen voor omgevingsdruk.<br />
Uit de analyse van de moederdata, weerhielden we zes factoren met een<br />
eigenwaarde groter dan 1. Samen verklaarden ze 75.3% van de variantie voor de<br />
items. Theoretisch konden we een 6-factorenmodel verwachten en ook de screenplot<br />
bracht ons tot dit besluit. In principe was een model met zeven factoren ook mogelijk,<br />
gezien de zevende factor precies een eigenwaarde van 1.00 bedroeg. Echter, de<br />
theoretische zinvolheid ontbrak, en de extra variantie die hierdoor verklaard werd, was<br />
slechts gering, met name 3%.<br />
Het patroon van ladingen binnen het zes-factorenmodel vindt men terug in<br />
Tabel 1. Alle items hadden factorladingen hoger dan .50 op hun eigen factor en er was<br />
geen enkele crosslading hoger dan .40. De weerhouden componenten van 1 tot 6<br />
maten respectievelijk de druk vanwege de media (α = .97), van de partner (α = .91),<br />
van andere ouders (α = .92), van de eigen ouders (α = .92), van de school (α = .93) en<br />
30
Resultaten<br />
van een competitieve maatschappij (α = .80). Allen omvatten zes items, behalve de<br />
laatste component die vier items telde. De betrouwbaarheid van de nieuwe vragenlijst<br />
was, voor wat - de moederdata betreft, zeer goed. Conform de verwachtingen zagen<br />
we de verschillende bronnen van omgevingsdruk mooi onderkend en verkregen we<br />
een perfecte factorstructuur.<br />
Wanneer we alle items - vanuit de moederdata - laadden op één factor,<br />
‘globale omgevingsdruk’, dan verklaarde deze ene factor 42.56% van de variantie. Deze<br />
resultaten zijn af te lezen in Tabel 1. Als we de vaderdata erbij namen, konden we daar<br />
identiek hetzelfde doen. Alle items voor de vader-data laadden we op één factor,<br />
‘globale omgevingsdruk’. Deze ene factor op zich verklaarde reeds 43.17% van de<br />
totale variantie van alle items. Hierin vonden we, naast het zes-factorenmodel,<br />
evidentie voor één globale omgevingsdruk-factor. De ladingen voor de vader-data zijn<br />
te vinden in onderstaande Tabel 2.<br />
31
Resultaten<br />
Tabel 1.<br />
Factorladingen van de Exploratieve Factoranalyse met een Orthogonale Rotatie<br />
(varimax) op de items van omgevingsdruk.- data moeder<br />
1-factor 6-factor<br />
Item 1 1 2 3 4 5 6<br />
De media laat uitschijnen dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind succesvol<br />
is.<br />
.65 .90<br />
De media laat merken dat het de verantwoordelijkheid van ouders is dat hun kind niet<br />
faalt.<br />
.60 .89<br />
De media geeft me de boodschap dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind<br />
niet slecht presteert.<br />
.63 .87<br />
de media verwacht dat ik mijn kind opvoed tot een succesvol iemand. .68 .85<br />
De media geeft mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben voor het goed presteren van<br />
mijn kind.<br />
.66 .82<br />
De media verwacht dat ouders hun kinderen behoeden voor mislukkingen. .64 .82<br />
Mijn partner laat uitschijnen dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind<br />
succesvol is.<br />
.60 .86<br />
Mijn partner laat merken dat het mijn verantwoordelijkheid is dat mijn kind niet faalt. .58 .86<br />
Mijn partner zegt me dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind niet slecht<br />
presteert.<br />
.68 .72<br />
Mijn partner geeft me het gevoel dat ik verantwoordelijk ben voor het goed presteren<br />
van mijn kind.<br />
.65 .67<br />
Mijn partner verwacht dat ik mijn kind behoed voor mislukkingen. .61 .64<br />
Mijn partner verwacht dat ik mijn kind opvoed tot een succesvol iemand. .58 .61<br />
Andere ouders laten merken dat het mijn verantwoordelijkheid is dat mijn kind niet<br />
faalt.<br />
.55 .84<br />
Andere ouders laten uitschijnen dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind<br />
succesvol is.<br />
.60 .80<br />
Andere ouders zeggen me dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind niet<br />
slecht presteert.<br />
.64 .79<br />
Andere ouders verwachten dat ik mijn kind opvoed tot een succesvol iemand. .70 .71<br />
Andere ouders geven mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben voor het goed<br />
presteren van mijn kind.<br />
.69 .67<br />
Andere ouders verwachten dat ik mijn kind behoed voor mislukkingen. .65 .59<br />
Mijn ouders laten merken dat het mijn verantwoordelijkheid is dat mijn kind niet faalt. .72 .84<br />
Mijn ouders laten uitschijnen dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind<br />
succesvol is.<br />
.60 .83<br />
Mijn ouders geven mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben voor het goed presteren<br />
van mijn kind.<br />
.73 .76<br />
Mijn ouders zeggen me dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind niet slecht<br />
presteert.<br />
.70 .71<br />
Mijn ouders verwachten dat ik mijn kind behoed voor mislukkingen. .71 .60<br />
Mijn ouders verwachten dat ik mijn kind opvoed tot een succesvol iemand. .60 .58<br />
De school laat uitschijnen dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind succesvol<br />
is.<br />
.69 .81<br />
De school zegt me dat een goede ouder ervoor zorgt zijn/haar kind niet slecht<br />
presteert.<br />
.69 .76<br />
De school laat merken dat het mijn verantwoordelijkheid is dat mijn kind niet faalt. .76 .73<br />
De school geeft mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben voor het goed presteren van<br />
mijn kind.<br />
.69 .70<br />
De school verwacht dat ik mijn kind opvoed tot een succesvol iemand. .73 .64<br />
De school verwacht dat ik mijn kind behoed voor mislukkingen. .65 .61<br />
Er is veel competitie in het leven van mijn kind. .57 .66<br />
Mijn kind wordt vaak geëvalueerd. .40 .65<br />
De omgeving van mijn kind focust erg op het vermijden van slecht presteren. .42 .58<br />
De omgeving van mijn kind staat negatief ten opzichte van falen. .58<br />
.54<br />
32
Resultaten<br />
Wanneer we de data-analyse van de vader bekeken, konden we ook hier zes<br />
factoren weerhouden. Samen verklaarden ze 74.5% van de variantie. Theoretisch<br />
konden we een 6-factorenmodel verwachten en ook de screenplot brengt ons tot dit<br />
besluit. De redenering die we hierboven reeds bij de moederdata maakten, gold hier<br />
evenzeer: een zevende factor had een eigenwaarde van 1.02 (verklaarde variantie met<br />
zeven factoren bedraagt 77.5%). Omwille van dezelfde redenen als hierboven,<br />
opteerden we toch voor een 6-factorenmodel.<br />
Het patroon van bekomen ladingen binnen het zes-factorenmodel voor de<br />
vaderdata vindt men terug in Tabel 2. Op uitzondering van twee items laadden alle<br />
items eerst op hun eigen factor. De twee desbetreffende items bevroegen druk<br />
vanwege de partner en laadden op de factor ‘druk vanwege de eigen ouders’.<br />
Bovendien merkten we ook een crosslading; één van de items die peilden naar druk<br />
afkomstig vanuit de school had een crosslading hoger dan .40 op de factor ‘druk<br />
vanwege de eigen ouders’. Deze uitzondering buiten beschouwing gelaten, waren<br />
crossladingen boven .40 afwezig.<br />
De weerhouden componenten van 1 tot 6 maten respectievelijk de druk<br />
vanwege de media (α = .96), van de partner’ (α = .90), van andere ouders (α = .92), van<br />
de eigen ouders (α = .92), van de school (α = .93) en vanwege een competitieve<br />
maatschappij (α = .79). De betrouwbaarheid van de nieuwe vragenlijst was ook voor de<br />
vaderdata zeer goed te noemen. De verschillende bronnen van omgevingsdruk<br />
kwamen hier ook - op enkele details na – mooi naar voren. Globaal konden we<br />
concluderen dat de interne validiteit van deze nieuw ontwikkelde schaal goed was.<br />
33
Resultaten<br />
Tabel 2.<br />
Factorladingen van de Exploratieve Factoranalyse met een Orthogonale Rotatie<br />
(varimax) op de items van omgevingsdruk - data vader.<br />
Item 1-factor 6-factor<br />
1 1 2 3 4 5 6<br />
De media laat merken dat het de verantwoordelijkheid van ouders is dat hun kind<br />
niet faalt.<br />
.67 .89<br />
De media geeft me de boodschap dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar<br />
kind niet slecht presteert.<br />
.64 .88<br />
De media laat uitschijnen dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind<br />
succesvol is.<br />
.65 .87<br />
De media verwacht dat ik mijn kind opvoed tot een succesvol iemand. .64 .86<br />
De media verwacht dat ouders hun kinderen behoeden voor mislukkingen. .68 .83<br />
De media geeft mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben voor het goed presteren<br />
van mijn kind.<br />
.63 .78<br />
Mijn ouders verwachten dat ik mijn kind behoed voor mislukkingen. .70 .78<br />
Mijn ouders laten uitschijnen dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind<br />
succesvol is.<br />
.59 .69<br />
Mijn ouders geven mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben voor het goed<br />
presteren van mijn kind.<br />
.79 .67<br />
Mijn ouders laten merken dat het mijn verantwoordelijkheid is dat mijn kind niet<br />
faalt.<br />
.79 .65<br />
Mijn ouders verwachten dat ik mijn kind opvoed tot een succesvol iemand. .76 .62<br />
Mijn ouders zeggen me dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind niet<br />
slecht presteert.<br />
.64 .57<br />
Mijn partner verwacht dat ik mijn kind behoed van mislukkingen. .71 .54<br />
De school verwacht dat ik mijn kind behoed voor mislukkingen. .66 .50 .42<br />
Mijn partner verwacht dat ik mijn kind opvoed tot een succesvol iemand. .63 .46<br />
Andere ouders laten merken dat het mijn verantwoordelijkheid is dat mijn kind niet<br />
faalt.<br />
.58 .84<br />
Andere ouders zeggen me dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind niet<br />
slecht presteert.<br />
.62 .84<br />
Andere ouders laten uitschijnen dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind<br />
succesvol is.<br />
.64 .77<br />
Andere ouders geven mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben voor het goed<br />
presteren van mijn kind.<br />
.66 .68<br />
Andere ouders verwachten dat ik mijn kind opvoed tot een succesvol iemand. .69 .65<br />
Andere ouders verwachten dat ik mijn kind behoed voor mislukkingen. .74 .60<br />
De school laat uitschijnen dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind<br />
succesvol is.<br />
.78 .78<br />
De school laat merken dat het mijn verantwoordelijkheid is dat mijn kind niet faalt. .70 .75<br />
De school zegt me dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind niet slecht<br />
presteert.<br />
.75 .74<br />
De school verwacht dat ik mijn kind opvoed tot een succesvol iemand. .75 .70<br />
De school geeft mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben voor het goed presteren<br />
van mijn kind.<br />
.74 .63<br />
Mijn partner laat merken dat het mijn verantwoordelijkheid is dat mijn kind niet<br />
faalt.<br />
.63 .78<br />
Mijn partner laat uitschijnen dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind<br />
succesvol is.<br />
.58 .70<br />
Mijn partner zegt me dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind niet<br />
slecht presteert.<br />
.75 .70<br />
Mijn partner geeft mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben voor het goed<br />
presteren van mijn kind.<br />
.72 .61<br />
Mijn kind wordt vaak geëvalueerd. .45 .76<br />
Er is veel competitie in het leven van mijn kind. .37 .71<br />
De omgeving van mijn kind staat negatief ten opzichte van falen. .30 .64<br />
De omgeving van mijn kind focust erg op het vermijden van slecht presteren. .41 .53<br />
34
Resultaten<br />
4.2 Associaties tussen de achtergrondvariabelen en de studievariabelen en tussen<br />
de studievariabelen onderling<br />
4.2.1 Associaties tussen de achtergrondvariabelen en de studievariabelen.<br />
In deze sectie wouden we nagaan of er een verband bestond tussen de<br />
studievariabelen en de gezinssituatie, het opleidingsniveau en de leeftijd van de<br />
ouders. We voerden hiervoor een multivariate variantie-analyse (Manova’s) uit, zowel<br />
bij de moeder- als de vaderdata. Deze analyses toonden, zoals verwacht, aan dat enkel<br />
het opleidingsniveau gerelateerd was aan de studievariabelen, en dit zowel bij de<br />
moederdata [F(14,256) = 1.90, p < .05] als de vaderdata [F(14,218) = 1.87, p < .05].<br />
Meer concreet merkten we dat opleidingsniveau bij moeders geassocieerd was<br />
met de zes verschillende bronnen van omgevingsdruk en met OCZW. De associatie van<br />
deze achtergrondvariabele met de soorten opvoedingsstijl waren niet significant. Hoog<br />
opgeleide moeders rapporteerden meer druk te ervaren vanwege andere ouders dan<br />
laag opgeleide moeders (r = .14, p < .01). Ook druk vanuit onze competitief ingestelde<br />
maatschappij ervoeren zij als hoger in vergelijking met laag opgeleide moeders (r = .14,<br />
p < .05). Hoger opgeleide moeders rapporteerden meer druk vanwege de partner en<br />
eigen ouders (grootouders van het kind), dan laaggeschoolde moeders (respectievelijk<br />
r = .15, p < .01; r = .19, p < .001). Zo gaven zij ook aan meer druk afkomstig van de<br />
school en van de media te ervaren dan laag opgeleide moeders (respectievelijk r = .13,<br />
p < .05; r = .13, p < .05). Tot slot rapporteerden hoog opgeleide moeders een hogere<br />
mate van OCZW dan laag opgeleide moeders (r = .18, p < .001).<br />
Voor wat de vaders betrof, zagen we ook bij hen dat hun opleidingsniveau<br />
significant geassocieerd was met enkele specifieke bronnen van omgevingsdruk en<br />
met de opvoedingsstijl psychologische controle. Hier was de associatie met OCZW niet<br />
significant. Hoog opgeleide vaders rapporteerden meer druk vanuit de<br />
competitiegerichte maatschappij te ervaren dan laag opgeleide vaders (r = .19, p <<br />
.001). Hoger geschoolde vaders gaven tevens aan meer druk te ervaren afkomstig van<br />
zowel de partner als de eigen ouders (= grootouders van het kind) dan laaggeschoolde<br />
35
Resultaten<br />
vaders (respectievelijk r = .13, p < .05; r = .13, p < .05). Ten slotte rapporteerden hoog<br />
opgeleide vaders een hogere mate van psychologische controle in hun stijl van<br />
opvoeden dan laag geschoolde vaders (r = .16, p < .05).<br />
Gegeven deze significante verbanden werd in de komende analyses<br />
gecontroleerd voor de achtergrondvariabele opleidingsniveau.<br />
4.2.2 Associaties tussen de studievariabelen.<br />
In Tabel 3 kunnen de gemiddelden, de standaarddeviaties en correlaties tussen<br />
de studievariabelen, respectievelijk voor de moeder- en vaderdata teruggevonden<br />
worden. We zagen dat de verscheidene bronnen van omgevingsdruk allen sterk<br />
positief met elkaar samenhingen. <strong>Van</strong>daar ook dat er evenzeer van één globale<br />
omgevingsdruk-factor kon gesproken worden, waarin ze alle zes vervat zaten. (Dit<br />
werd eerder al bevestigd door de factoranalyse). De correlaties tussen globale<br />
omgevingsdruk en de specifieke bronnen van omgevingsdruk waren uiteraard sterk<br />
aanwezig.<br />
Wanneer we de opvoedingsstijlen van naderbij bekeken, merkten we in de lijn<br />
van onze verwachtingen significant positieve verbanden tussen de soorten<br />
omgevingsdruk en de opvoedingsstijl psychologische controle. Hoe meer ouders druk<br />
ervoeren, hoe meer zij psychologisch controlerend zouden optreden in hun opvoeding,<br />
zowel op algemeen niveau als bij prestatie-specifieke psychologische controle. We<br />
merkten dat de metingen van psychologische controle en de prestatiegerichte vorm<br />
van psychologische controle in elkaars verlengde lagen en bijgevolg onderling sterk<br />
samenhingen. Gezien deze correlatie van .56 (p < .01) tussen algemene psychologische<br />
controle en prestatiegerichte psychologische controle werkten we vanaf hier, voor de<br />
komende analyses, met een totaalscore van psychologische controle die bestond uit<br />
het gemiddelde van beide. De opvoedingsstijl autonomieondersteuning kende voor<br />
sommige bronnen van omgevingsdruk geen associatie, voor andere een licht negatieve<br />
associatie. Bovendien was autonomieondersteuning negatief geassocieerd met OCZW,<br />
36
Resultaten<br />
een vorm van druk van binnenuit. Deze samenhang toonde dat bepaalde vormen van<br />
druk op ouders negatief samenhingen met het ouderlijk stimuleren van de autonomie<br />
van het kind. De opvoedingsstijl externe controle tot slot, kende geen tot een licht<br />
positieve samenhang met de verscheidene soorten omgevingsdruk.<br />
Gezien psychologische controle (de algemene en domein specifieke meting)<br />
duidelijk sterker samenhing met zowel omgevingsdruk als OCZW dan de andere<br />
opvoedingsstijlen, deed dit ons vermoeden dat druk en OCZW vooral inspeelden op<br />
déze opvoedingsstijl. We dachten dan ook dat de andere opvoedingsstijlen, externe<br />
controle en autonomieondersteuning, hun verband met de andere studievariabelen te<br />
danken hadden aan hun respectievelijke positieve en negatieve samenhang met<br />
psychologische controle. Willen we de unieke effecten van de opvoedingsstijlen met<br />
elkaar vergelijken, zouden we dus de opvoedingsstijlen voor elkaar moeten<br />
uitzuiveren. Daarom zullen we in de komende regressieanalyses telkens controleren<br />
voor de twee andere opvoedingsstijlen om op die manier zuivere verbanden te kunnen<br />
bekijken. De gedeelde variantie met de andere opvoedingsstijlen werd op die manier<br />
weggenomen.<br />
Wanneer we de intercorrelaties van ouderlijke contingente zelfwaarde onder<br />
de loep namen, stelden we een positieve samenhang vast met alle soorten<br />
omgevingsdruk. Deze twee soorten ouderlijke druk, van binnenuit en van bovenuit<br />
(met name omgevingsdruk), waren op een positieve wijze gecorreleerd met elkaar.<br />
Zoals in vorige alinea al werd aangehaald, was OCZW daarenboven negatief gekoppeld<br />
aan een autonomie-ondersteunende opvoedingsstijl en positief gecorreleerd met<br />
externe en in het bijzonder, met psychologische controle.<br />
37
Resultaten<br />
Tabel 3.<br />
Gemiddelden, standaarddeviaties en correlaties tussen de studievariabelen – data moeder (onderhelft diagonaal) en vader<br />
(bovenhelft diagonaal)<br />
* p < .05. ** p < .01. *** p < .001.<br />
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.<br />
1. Druk andere ouders .40*** .53*** .54*** .53*** .46*** .77*** .45*** -.12 .31*** .30*** .22***<br />
2. Druk competitie .47*** 37*** 29*** 32*** 35*** 56*** .31*** -.03 .22*** .27*** .12<br />
3. Druk partner .45*** .43*** .71*** .66*** .42*** .80*** .49*** -.19** .24*** .28*** .08<br />
4. Druk grootouders .52*** .40*** .56*** .70*** .45*** .82*** .52*** -.18** .25*** .32*** .17**<br />
5. Druk school .52*** .46*** .59*** .61*** .49*** .81*** .43*** -.14* .20** .25*** .17**<br />
6. Druk media .48*** .38*** .38*** .43*** .46*** .71*** .24*** -.10 .20** .18** .19**<br />
7. Druk algemeen .77*** .67*** .72*** .79*** .79*** .74*** .53*** -.17** .31*** .34*** .21**<br />
8. OCZW .40*** .34*** .54*** .47*** .47*** .28*** .52*** -.16** .30*** .32*** .11<br />
9. Autonomie-ondersteuning -.01 -.04* -.14* -.05 -.05 .00 -.05 -.17** -.27*** -.31*** -.23***<br />
10. Psych. Controle .30*** .19** .24*** .21*** .28*** .14* .27*** .30*** -.25*** .60*** .47***<br />
11. Psych. Controle – achievement .24*** .24*** .33*** .28*** .29*** .14* .31*** .44*** -.24*** .56*** .34***<br />
12. Externe controle .15* .13* .11 .01 .18** .14* .18** .19** -21*** .38*** .29***<br />
Mogelijke range 1.00-<br />
5.00<br />
1.00-<br />
5.00<br />
1.00-<br />
5.00<br />
1.00-<br />
5.00<br />
M moeder 2.07 2.60 1.85 2.50 2.40 2.74 2.45 2.16 3.94 1.72 1.45 1.76<br />
SD 0.92 0.89 0.84 1.01 0.92 1.16 0.70 0.76 0.46 0.42 0.44 0.61<br />
Geobserveerde range 1.00-<br />
5.00<br />
1.00-<br />
5.00<br />
1.00-<br />
5.00<br />
1.00-<br />
5.00<br />
M vader 1.94 2.56 2.20 2.50 2.34 2.48 2.41 2.20 3.84 1.74 1.53 1.78<br />
SD 0.87 0.85 0.90 0.99 0.91 1.12 0.68 0.75 0.45 0.48 0.53 0.65<br />
Geobserveerde range 1.00-<br />
4.00<br />
1.00-<br />
5.00<br />
1.00-<br />
5.00<br />
1.00-<br />
5.00<br />
38<br />
1.00-<br />
5.00<br />
1.00-<br />
5.00<br />
1.00-<br />
5.00<br />
1.00-<br />
5.00<br />
1.00-<br />
5.00<br />
1.00-<br />
5.00<br />
1.00-<br />
5.00<br />
1.13-<br />
4.68<br />
1.08-<br />
4.00<br />
1.00-<br />
5.00<br />
1.00-<br />
5.00<br />
1.00-<br />
5.00<br />
1.00-<br />
5.00<br />
2.67-<br />
5.00<br />
2.86-<br />
5.00<br />
1.00-<br />
5.00<br />
1.00-<br />
3.14<br />
1.00-<br />
4.00<br />
1.00-<br />
5.00<br />
1.00-<br />
3.22<br />
1.00-<br />
4.33<br />
1.00-<br />
5.00<br />
1.00-<br />
4.17<br />
1.00-<br />
4.17
Resultaten<br />
4.3 Herhaalde metingen analyse & Paarsgewijze T-toetsen<br />
Teneinde een antwoord te kunnen bieden op de exploratieve vraag ‘welke druk<br />
wordt door de ouders het meest ervaren’, voerden we een Herhaalde Metingen<br />
analyse uit. Dit werd gevolgd door paarsgewijze T-toetsen, waarbij we de relatieve<br />
verschillen tussen de verschillende bronnen van omgevingsdruk met elkaar<br />
vergeleken.<br />
We beschouwden eerst de resultaten van de moederdata. Op basis van de<br />
multivariate test met ‘binnen persoons’ design, waren er significante verschillen tussen<br />
de gemiddelden van de verschillende soorten omgevingsdruk, [F (5,285) = 3.74, p <<br />
.01]. De gemiddelden van elk soort omgevingsdruk staan geïllustreerd in onderstaand<br />
Figuur 2. Moeders rapporteerden het meeste druk te ervaren van volgende vier<br />
bronnen: de media (M = 2.71, SD = 1.15), van de competitieve maatschappij (M = 2.6,<br />
SD = .88), vanwege de eigen ouders (M = 2.5, SD = 1.02) en van de school (M = 2.34, SD<br />
= .93). Druk afkomstig van andere ouders werd minder gerapporteerd (M = 2.10, SD =<br />
.93), net zoals druk komende van de partner (M = 1.84, SD = .84). Op basis van de<br />
paarsgewijze T-toetsen konden we vaststellen dat de druk afkomstig van de eigen<br />
ouders, de media en competitie niet van elkaar verschilden in grootteorde. Ze<br />
verschilden echter wel significant van druk vanwege andere ouders, de school en<br />
partner, die elk op hun beurt ook van elkaar verschilden. Voor de waarden van de<br />
specifieke toetsen verwijzen we naar Tabel 4.<br />
39
Resultaten<br />
5<br />
4,5<br />
4<br />
3,5<br />
3<br />
2,5<br />
2<br />
1,5<br />
1<br />
0,5<br />
0<br />
Figuur 2.<br />
media competitie eigen ouders school andere<br />
ouders<br />
40<br />
partner<br />
Grafiek met de Gemiddelden van de Verschillende Soorten Omgevingsdruk – data<br />
moeder<br />
2.71<br />
2.60<br />
2.50<br />
2.34<br />
2.10<br />
1.84
Resultaten<br />
Tabel 4.<br />
Paarsgewijze T-toetsen van de Verscheidene Soorten Ervaren Omgevingsdruk - data<br />
moeder en vader<br />
MOEDER Andere ouders Competitie Partner Grootouders School Media<br />
Competitie 2.59 (.89) -9.94***<br />
Partner 1.85 (.84) 3.87*** 13.87***<br />
2.07 (.92) 2.60 (.89) 1.84 (.84) 2.50 (1.01) 2.36 (.92)<br />
Eigen ouders 2.50 (1.01) -7.93*** 1.47 -12.63***<br />
School 2.36 (.93) -5.67*** 4.33*** 10.73*** 3.08**<br />
Media 2.73 (1.16)<br />
-10.75*** -2.10* -13.11*** -3.47** -5.98***<br />
VADER Andere ouders Competitie Partner Grootouders School Media<br />
Competitie 2.55 (.85) -10.77***<br />
Partner 2.20 (.90) -4.99*** 5.87***<br />
1.94 (.87) 2.55 (.85) 2.21 (.90) 2.49 (.99) 2.33 (.91)<br />
Eigen ouders 2.48 (.98) -9.83*** 1.09 -5.98***<br />
School 2.34 (.91) -7.50*** 3.50** -2.73** 3.35**<br />
Media 2.47 (1.11) 8.06*** 1.33 -3.81*** .29 -2.30*<br />
We beschouwden dan de resultaten van de vaderdata. Op basis van de<br />
multivariate test met ‘binnen persoons’ design, waren ook hier significante verschillen<br />
tussen de gemiddelden van de verschillende soorten omgevingsdruk, [F (5,247) = 3.91,<br />
p < .01]. De gemiddelden van elk soort omgevingsdruk staan geïllustreerd in<br />
onderstaande Figuur 3. De meeste druk was voor vaders afkomstig van de<br />
competitiegerichte maatschappij (M = 2.56, SD = .84). De ervaren druk van de media<br />
was ook niet gering (M = 2.45, SD = 1.10), net zoals die van de eigen ouders (M = 2.48,<br />
SD = .98). Vaders rapporteerden in mindere mate druk vanwege de school (M = 2.33,<br />
SD = .91) en de partner (M = 2.22, SD = .89). Het minste druk ervoeren vaders van<br />
andere ouders (M = 1.94, SD = .87). Op basis van de paarsgewijze T-toetsen konden we<br />
vaststellen dat de druk afkomstig van de eigen ouders, de media en competitie niet<br />
van elkaar verschilden in grootteorde. Ze verschilden echter wel significant van druk<br />
41
Resultaten<br />
vanwege andere ouders, de school en partner, die elk op hun beurt ook van elkaar<br />
verschilden. Voor de waarden van de specifieke toetsen van de vaderdata verwijzen<br />
we naar Tabel 4.<br />
5<br />
4,5<br />
4<br />
3,5<br />
3<br />
2,5<br />
2<br />
1,5<br />
1<br />
0,5<br />
0<br />
Figuur 3.<br />
competitie eigen ouders media school partner andere ouders<br />
Grafiek van de Gemiddelden van de Verschillende Soorten Omgevingsdruk – data<br />
vader<br />
2.56<br />
2.48<br />
2.45<br />
42<br />
2.33<br />
2.22<br />
1.94
Resultaten<br />
4.4 Relatieve bijdrage van omgevingsdruk en ouderlijke contingente zelfwaarde<br />
in de voorspelling van opvoedingsstijl<br />
Om het aantal analyses te beperken, werd in eerste instantie gewerkt met de<br />
globale omgevingsdruk, om vervolgens terug ruimer de effecten van de verschillende<br />
soorten omgevingsdruk te bekijken. Dit was mogelijk op basis van de Factoranalyse,<br />
waarbij alle items van de zes bronnen van omgevingsdruk allemaal ook op één globale<br />
factor laadden.<br />
Om de relatieve bijdrage van omgevingsdruk en OCZW in de voorspelling van<br />
de verschillende opvoedingsstijlen na te gaan, voerden we regressieanalyses uit. Als<br />
afhankelijke variabelen bekeken we achtereenvolgens autonomieondersteuning,<br />
psychologische controle en externe controle. In alle analyses werd gecontroleerd voor<br />
de effecten van opleidingsniveau van de ouder. Bijkomend werd telkens uitgezuiverd<br />
voor de andere opvoedingsstijlen zodanig dat we konden nagaan of er een uniek effect<br />
bestond tussen enerzijds omgevingsdruk en psychologische controle en anderzijds<br />
OCZW en psychologische controle. De onafhankelijke variabelen in deze<br />
regressieanalyses waren, naast opleidingsniveau (als controlevariabele), en de andere<br />
opvoedingsvariabelen (waarvoor werd uitgezuiverd), in een eerste reeks van<br />
regressieanalyses ‘globale omgevingsdruk’ en in de tweede reeks ‘OCZW’.<br />
43
Resultaten<br />
Tabel 5.<br />
Bèta-coëfficiënten van Meervoudige Regressieanalyses met Ervaren Omgevingsdruk als<br />
OV en Ouderlijke Psychologische Controle als AV – data moeder (bovenste tabelhelft)<br />
en data vader (onderste tabelhelft)<br />
MOEDERDATA<br />
Opleidingsniveau<br />
Autonomie-<br />
ondersteuning<br />
.13*<br />
44<br />
Psychologische controle Externe controle<br />
Autonomieondersteuning -.21*** -.13*<br />
Psychologische controle -.24*** .31***<br />
Externe controle -.14* .28***<br />
Globale omgevingsdruk .04 .27*** .06<br />
VADERDATA<br />
Opleidingsniveau<br />
.10<br />
Autonomieondersteuning -.21*** -.09<br />
Psychologische controle -.27*** .39***<br />
Externe controle -.09 .34***<br />
Globale omgevingsdruk -.06 .24*** .06<br />
* p < .05. ** p < .01. *** p < .001.<br />
.00<br />
.10<br />
.08<br />
-.02
Resultaten<br />
Tabel 6.<br />
Bèta-coëfficiënten van Meervoudige Regressieanalyses met OCZW als OV en Ouderlijke<br />
Psychologische Controle als AV – data moeder (bovenste tabelhelft) en data vader<br />
(onderste tabelhelft)<br />
MOEDERDATA<br />
Opleidingsniveau<br />
Autonomie-<br />
ondersteuning<br />
.14*<br />
45<br />
Psychologische controle Externe controle<br />
Autonomieondersteuning .16** -.13*<br />
Psychologische controle -.20** .33***<br />
-.02<br />
Externe controle -.14* .27***<br />
OCZW -.08 .36*** .02<br />
VADERDATA<br />
Opleidingsniveau<br />
.10<br />
Autonomieondersteuning -.21*** -.10<br />
Psychologische controle -.27*** .43***<br />
.10*<br />
Externe controle -.11 .36***<br />
OCZW -.06 .27*** -.06<br />
* p < .05. ** p < .01. *** p < .001.<br />
Met controle voor opleidingsniveau, autonomieondersteuning en externe<br />
controle bleek globale omgevingsdruk significant samen te hangen met psychologische<br />
controle (moederdata: β = .27; p < .001; vaderdata: β = .24; p < .001). Analoog bleek,<br />
met controle voor opleidingsniveau, autonomieondersteuning en externe controle<br />
OCZW tevens op significante wijze samen te hangen met psychologische controle<br />
(moederdata: β = .36; p < .001; vaderdata: β = .27; p < .001). Uit deze resultaten<br />
konden we besluiten dat er een positief verband bestond tussen globale<br />
omgevingsdruk en psychologische controle enerzijds en tussen OCZW en<br />
psychologische controle anderzijds. Voor autonomieondersteuning en externe<br />
controle daarentegen zagen we, uitgezuiverd voor de respectievelijk andere<br />
opvoedingsvariabelen, geen significant verband met globale omgevingsdruk, noch met<br />
.09<br />
-.01
Resultaten<br />
OCZW (zie onderste lijn van elke data-tabel). De verwachting (verwoordt onder punt<br />
4.2.2) dat er een uniek verband tussen omgevingsdruk en OCZW bestond met de<br />
opvoedingsstijl psychologische controle, werd dus bevestigd. Het betrof hier een<br />
conservatieve toets, gezien het verband tussen omgevingsdruk en psychologische<br />
controle en OCZW telkens uitgezuiverd was voor de variantie verklaard door de andere<br />
opvoedingsstijlen.<br />
We merkten dus op dat noch globale omgevingsdruk, noch OCZW verband<br />
hielden met autonomieondersteuning of externe controle (wanneer deze uitgezuiverd<br />
werden voor de respectievelijke andere opvoedingsstijlen). Deze twee laatstgenoemde<br />
opvoedingsstijlen namen we verder niet meer op in analyses. In de verdere analyses<br />
bekeken we bovendien telkens de uitgezuiverde scores voor psychologische controle<br />
(= uitgezuiverd voor de andere twee opvoedingsvariabelen en gecontroleerd voor de<br />
achtergrondvariabele opleidingsniveau).<br />
4.5. De rol van ouderlijke contingente zelfwaarde: Mediator of moderator?<br />
Is ouderlijke contingente zelfwaarde een mediator of moderator in de relatie<br />
tussen globale omgevingsdruk en psychologische controle? Teneinde een antwoord te<br />
krijgen op deze vraag hebben we een aantal afzonderlijke en stapsgewijze<br />
regressieanalyses uitgevoerd.<br />
4.5.1 Mediatie?<br />
Om de mediërende rol van OCZW tussen omgevingsdruk en ouderlijke<br />
opvoedingsstijlen te onderzoeken, werd een reeks stapsgewijze regressieanalyses<br />
uitgevoerd volgens de methode van Baron en Kenny (1986). In een eerste stap gingen<br />
we na of er een direct verband bestond tussen omgevingsdruk (als onafhankelijke<br />
variabelen) en de ouderlijke opvoedingsstijl psychologische controle (als afhankelijke<br />
variabele) (= Stap 1). Deze stap werd reeds uitgevoerd in de hiervoor gerapporteerde<br />
analyses. Ten tweede onderzochten we de samenhang tussen omgevingsdruk<br />
46
Resultaten<br />
(onafhankelijke variabelen) met OCZW (mediator). (= Stap 2). In een derde stap gingen<br />
we na of OCZW (mediator) samenhing met psychologische controle (onafhankelijke<br />
variabele), daarbij controlerend voor de samenhang tussen omgevingsdruk en<br />
psychologische controle (onafhankelijke variabele). (= Stap 3). Ten slotte dienden we in<br />
de laatste stap aan te tonen dat het oorspronkelijke directe verband tussen<br />
omgevingsdruk en psychologische controle uit Stap 1 verkleinde of verdween nadat<br />
OCZW als mediator werd toegevoegd aan de regressieanalyse (= Stap 4). Deze<br />
stapsgewijze regressieanalyses voerden we in een eerste fase uit voor globale<br />
omgevingsdruk (= de zes soorten druk onder één noemer gevat). De resultaten van<br />
deze analyses met globale omgevingsdruk kan men terugvinden in Tabel 7.<br />
Tabel 7.<br />
Bètacoëfficiënten voor Regressieanalyses met OCZW als mogelijke Mediator in de<br />
Relatie tussen Globale Omgevingsdruk (OV) en Psychologische Controle (AV)<br />
Moederdata<br />
Vaderdata<br />
* p < .05. ** p < .01. *** p < .001.<br />
Noot. Stap 1 = regressiecoëfficiënten van de voorspelling van AV op basis van OV; Stap 2 =<br />
regressiecoëfficiënten van de voorspelling van OCZW (mediator) op basis van OV; Stap 3 =<br />
regressiecoëfficiënten van de voorspelling van de mediator op basis van de AV, controlerend<br />
voor het effect van OV; Stap 4 = regressiecoëfficiënten van de voorspelling van AV op basis van<br />
OV na invoeging van de mediator OCZW.<br />
Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 4<br />
.27***<br />
.24***<br />
.49***<br />
.52***<br />
Om het directe verband tussen globale omgevingsdruk met een psychologisch<br />
controlerende opvoedingsstijl aan te tonen, voerden we een regressieanalyse uit<br />
volgens Stap 1. Hieruit bleek dat globale omgevingsdruk psychologische controle<br />
positief voorspelde. Hoe meer een ouder globale omgevingsdruk ervoer, hoe meer<br />
47<br />
.29***<br />
.22***<br />
.12*<br />
.13*
Resultaten<br />
hij/zij zich in de opvoeding psychologisch controlerend ging opstellen. In een tweede<br />
stap voerden we een regressieanalyse uit om te onderbouwen dat globale<br />
omgevingsdruk tevens een voorspeller was van OCZW. De resultaten waren significant<br />
en gaven zoals vooropgesteld een positief verband weer. Ouders die veel globale<br />
omgevingsdruk ervoeren, lieten tevens in hogere mate hun zelfwaarde afhangen van<br />
de prestaties van hun kind. Stap 3 en Stap 4 werden simultaan uitgevoerd. Er werd<br />
vastgesteld dat OCZW een positieve voorspeller was van een psychologisch<br />
controlerende opvoedingsstijl (= Stap 3), terwijl de relatie tussen globale<br />
omgevingsdruk en psychologische controle uit Stap 1 gedeeltelijk verdween na het<br />
invoegen van OCZW als mediator (= Stap 4). Zowel voor de moederdata (r=.27) als voor<br />
de vaderdata (r=.24) zwakte het effect af (respectievelijk r=.12 en r=.13). Deze laatste<br />
resultaten van Stap 4, waren significant te noemen, maar slecht op een niveau van p <<br />
.05. Hoewel deze resterende directe verbanden nog significant waren, is het initiële<br />
verband met de helft gereduceerd. Dit suggereert dat OCZW als een partiële mediator<br />
fungeerde tussen de globale omgevingsdruk en de opvoedingsstijl psychologische<br />
controle. Ouders die een hoge mate van OCZW ervoeren, die met andere woorden hun<br />
zelfwaarde sterk lieten afhangen van de prestaties die hun kind neerzette, voelden zich<br />
meer geneigd om psychologisch controlerend op te treden.<br />
We voerden tot slot de Sobeltest (Sobel, 1982) uit, ter controle om na te gaan<br />
of het indirect effect van globale omgevingsdruk (Onafhankelijke variabele) op<br />
psychologische controle (Afhankelijke variabele) via OCZW (mediator variabele)<br />
weldegelijk significant was. De resultaten waren significant, S = 4.56 (p < .001) voor de<br />
moederdata en S = 4.54 (p < .001) voor de vaderdata. De bevindingen bevestigden met<br />
andere woorden de resultaten verkregen via de methode van Baron en Kenny (1986).<br />
Het mediatiemodel kwam duidelijk naar voren.<br />
48
Resultaten<br />
4.5.2 Moderatie?<br />
In het vorige onderdeel vonden we reeds dat OCZW kon optreden als een<br />
mediator in de relatie tussen omgevingsdruk en psychologische controle. Toch wouden<br />
we ook de moderatieanalyses niet weerhouden. Om na te gaan of OCZW evenzeer een<br />
moderator kan vormen in de relatie tussen ervaren globale omgevingsdruk en<br />
psychologische controle, voerden we een regressieanalyse uit. Voor de resultaten<br />
verwijzen we naar Tabel 8.<br />
De opvoedingsstijl psychologische controle vormde de afhankelijke variabele,<br />
terwijl globale omgevingsdruk en OCZW en de interactie tussen beide de predictors<br />
vormden. Deze interactieterm werd gecreëerd door de beide predictoren te centreren<br />
en te vermenigvuldigen met elkaar. Het verband tussen globale omgevingsdruk en<br />
psychologische controle was licht positief significant, ook al zuiverden we uit voor<br />
OCZW en de interactieterm. Echter dit konden we reeds gedeeltelijk verwachten op<br />
basis van onze voorgaande analyse, waarbij we aantoonden dat er een partiële (en<br />
geen volledige) mediatie bestond. Hoewel zowel ervaren omgevingsdruk als OCZW<br />
beide een unieke bijdrage hadden in de voorspelling van psychologische controle,<br />
bleek OCZW toch geen moderator te zijn binnen de relatie tussen globale<br />
omgevingsdruk en psychologische controle. Immers, de interactieterm was, zowel voor<br />
wat moeder- als vaderdata betrof, niet significant, of zelfs bijna gelijk aan nul. Hieruit<br />
konden we concluderen dat OCZW niet als moderator optrad binnen de relatie tussen<br />
globale omgevingsdruk en psychologische controle. Deze bevindingen golden zowel<br />
voor de moeder- als vaderdata.<br />
49
Resultaten<br />
Tabel 8.<br />
Bètacoëfficiënten voor de Regressieanalyse (moderatie) met Psychologische Controle<br />
als AV – data moeder en vader<br />
* p < .05. ** p < .01. *** p < .001.<br />
4.6. Mediatieanalyses: Is ouderlijke contingente zelfwaarde een mediator in de<br />
relatie tussen de verschillende soorten omgevingsdruk en psychologische controle?<br />
In sectie 4.5 zagen we reeds dat OCZW fungeerde als een partiële mediator in<br />
de relatie tussen globale omgevingsdruk en een psychologisch controlerende<br />
opvoedingsstijl. Uit de Factoranalyse konden we één globale omgevingsdruk-factor<br />
halen (waarmee we in punt 4.5 werkten), maar we konden echter ook mooi de zes<br />
verschillende bronnen van omgevingsdruk terugvinden. Ging het gevonden<br />
mediatiemodel evenzeer op voor elk van deze? Stapsgewijze regressieanalyses werden<br />
uitgevoerd volgens de methode van Baron en Kenny (1986), voor elk soort<br />
omgevingsdruk afzonderlijk.<br />
Predictoren (OV)<br />
MOEDERDATA - Globale Omgevingsdruk<br />
- OCZW<br />
- Globale omgevingsdruk x OCZW<br />
VADERDATA - Globale Omgevingsdruk<br />
- OCZW<br />
- Globale Omgevingsdruk x OCZW<br />
De werkwijze was volledig analoog aan de bovenstaande mediatieanalyse voor<br />
globale omgevingsdruk. In een eerste stap gingen we na of er een direct verband<br />
bestond tussen elke soort bron voor omgevingsdruk (onafhankelijke variabelen) en de<br />
ouderlijke opvoedingsstijl psychologische controle (afhankelijke variabele) (= Stap 1).<br />
Ten tweede onderzochten we de samenhang tussen elke soort omgevingsdruk (als<br />
onafhankelijke variabelen) met OCZW (mediator) (= Stap 2). In een derde stap wouden<br />
50<br />
.12*<br />
.30***<br />
-.01<br />
.13*<br />
.21**<br />
.05
Resultaten<br />
we het verband tussen OCZW (mediator) en psychologische controle (onafhankelijke<br />
variabele) aantonen, daarbij controlerend voor het effect van elke soort<br />
omgevingsdruk (als onafhankelijke variabele). (= Stap 3). Ten slotte dienden we in de<br />
laatste stap aan te tonen dat het oorspronkelijke directe verband tussen elk soort<br />
omgevingsdruk en psychologische controle uit Stap 1 verkleinde of verdween nadat<br />
OCZW als mediator werd toegevoegd aan de regressieanalyse (= Stap 4). De resultaten<br />
van telkens afzonderlijke stapsgewijze regressieanalyses per soort omgevingsdruk zijn<br />
te vinden in Tabel 9.<br />
Tabel 9.<br />
Bètacoëfficiënten voor de telkens afzonderlijke Regressieanalyses met OCZW als<br />
Mogelijke Mediator in de Relatie tussen de Verscheidene Soorten Omgevingsdruk<br />
Afzonderlijk en Psychologische Controle (AV) – data moeder en vader<br />
Onafhankelijke<br />
variabelen (OV)<br />
Moeder druk andere ouders<br />
druk competitie<br />
* p < .05. ** p < .01. *** p < .001.<br />
.24***<br />
.20***<br />
Stap 1 Stap 2 Stap 3<br />
51<br />
.36***<br />
.30***<br />
.31***<br />
.32***<br />
Stap 4<br />
druk partner .27***<br />
.49***<br />
.28***<br />
.13*<br />
druk eigen ouders .26***<br />
.46***<br />
.30***<br />
.12*<br />
druk school .24***<br />
.43***<br />
.31***<br />
.11*<br />
druk media .11*<br />
.24***<br />
.35***<br />
.03<br />
Vader druk andere ouders<br />
druk competitie<br />
.23***<br />
.21***<br />
.43***<br />
.29***<br />
.23***<br />
.24***<br />
druk partner .21***<br />
.47***<br />
.24***<br />
.10<br />
druk eigen ouders .22***<br />
.50***<br />
.24***<br />
.10<br />
druk school .17**<br />
.41***<br />
.24***<br />
.07<br />
druk media .11*<br />
.22***<br />
.26***<br />
.05<br />
.13*<br />
.11*<br />
.13*<br />
.14*
Resultaten<br />
Noot. Stap 1 = regressiecoëfficiënten van de voorspelling van AV op basis van OV; Stap 2 =<br />
regressiecoëfficiënten van de voorspelling van OCZW (mediator) op basis van OV; Stap 3 =<br />
regressiecoëfficiënten van de voorspelling van de mediator op basis van de AV, controlerend<br />
voor het effect van OV; Stap 4 = regressiecoëfficiënten van de voorspelling van AV op basis van<br />
OV na invoeging van de mediator OCZW. Voor elk soort omgevingsdruk werd deze<br />
regressieanalyse apart uitgevoerd.<br />
Om het directe verband tussen de verscheidene vormen van omgevingsdruk<br />
met een psychologisch controlerende opvoedingsstijl aan te tonen, voerden we een<br />
regressieanalyse uit volgens Stap 1. Net zoals we bij globale omgevingsdruk konden<br />
zien, voorspellen ook hier alle zes de soorten omgevingsdruk afzonderlijk een<br />
psychologisch controlerende opvoedingsstijl op een significant positieve manier. Wat<br />
opviel, was dat druk afkomstig vanuit de media slechts significant was op niveau p <<br />
.05. Deze bron leek met andere woorden wat uit de boot te vallen in het voorspellen<br />
van psychologische controle. Media vertoont minder samenhang dan de andere<br />
bronnen van omgevingsdruk. Dit patroon vonden we zowel terug voor moeders als<br />
vaders. Voor vaders was ook de druk afkomstig van de school minder sterk significant<br />
in vergelijking met druk van de partner, eigen ouders, competitieve maatschappij en<br />
andere ouders. Dit laatste vonden we niet terug bij de moederdata.<br />
In een volgende stap (= Stap 2) voerden we een regressieanalyse uit om te<br />
onderbouwen dat de verscheidene soorten omgevingsdruk tevens elk op zich een<br />
voorspeller konden zijn van OCZW. De resultaten waren allen significant en schoven<br />
zoals vooropgesteld een positief verband naar voren. Vooral druk afkomstig van de<br />
partner en van de eigen ouders leken een grote invloed te hebben in de voorspelling<br />
van OCZW. Ouders die veel druk vanuit de omgeving ervoeren, in het bijzonder<br />
vanwege partner en eigen ouders, lieten in hogere mate hun zelfwaarde afhangen van<br />
de prestaties van hun kind.<br />
Een volgende regressieanalyse werd uitgevoerd om aan te tonen dat OCZW een<br />
voorspeller was van een psychologisch controlerende opvoedingsstijl (= stap 3), en dit<br />
één voor één afzonderlijk controlerend voor het effect voor elke soort omgevingsdruk.<br />
52
Resultaten<br />
Identiek aan het resultaat van Stap 3 bij de analyses bij globale omgevingsdruk, konden<br />
we ook hier afleiden dat OCZW weldegelijk een positieve predictor was voor<br />
psychologische controle. Ouders die een hoge mate van OCZW ervoeren, die met<br />
andere woorden hun zelfwaarde sterk lieten afhangen van de prestaties die hun kind<br />
neerzette, voelden zich meer geneigd om psychologisch controlerend op te treden. De<br />
resultaten verkregen door de moeder lagen hier hoger dan die van de vader. Voor<br />
moeders leek deze relatie met andere woorden nog meer of sterker op te gaan.<br />
In de laatste en vierde Stap onderzochten we via een regressieanalyse of OCZW<br />
evenzeer een (partiële) mediator zou vormen in de relatie tussen elk van de<br />
verschillende soorten omgevingsdruk en ouderlijke psychologische controle. Gezien de<br />
resultaten voor moeder en vader in deze stap afweken van elkaar, zullen we ze apart<br />
en achtereenvolgens bespreken.<br />
Uit de analyses van de moederdata bleek dat de relatie tussen de soorten<br />
omgevingsdruk en psychologische controle uit Stap 1 slechts gedeeltelijk verdween na<br />
het invoegen van OCZW als mediator. Het partiële mediatiemodel dat we reeds<br />
gevonden hadden bij globale omgevingsdruk, ging aldus ook op voor de specifieke<br />
soorten omgevingsdruk afzonderlijk. Dit gold voor alle soorten omgevingsdruk, op één<br />
uitzondering na: media. Voor druk vanwege de media viel het verband uit Stap 1 - dat<br />
toen al niet zo groot was – geheel weg en konden we spreken van een volledige<br />
mediatie. De andere soorten omgevingsdruk voorspelden deze opvoedingsstijl deels<br />
op een rechtstreekse wijze, en deels via de mediatie van OCZW.<br />
Wanneer we de resultaten op basis van de vaderdata bekeken, merkten we dat<br />
het partieel mediatiemodel enkel voor druk afkomstig van andere ouders en van de<br />
competitiegerichte maatschappij opging. Druk vanwege andere ouders en vanuit de<br />
competitiegerichte maatschappij voorspelden dus deels direct ouderlijke<br />
psychologische controle, en deels werd deze bepaald door de mediator OCZW. Voor<br />
de andere bronnen van omgevingsdruk (media, school, partner, eigen ouders) viel het<br />
verband uit Stap 1 volledig weg. Bij deze konden we opnieuw spreken van een<br />
volledige mediatie door OCZW. Deze hadden met andere woorden geen rechtstreekse<br />
invloed op de opvoedingsstijl van de vader.<br />
53
Resultaten<br />
De wijze waarop OCZW een rol speelde in de relatie tussen omgevingsdruk en<br />
ouderlijke psychologische controle leek dus niet volledig gelijk bij moeders dan bij<br />
vaders. Of er sprake was van partiële dan wel volledige mediatie varieert bovendien<br />
naargelang de specifieke soort omgevingsbron.<br />
We voerden finaal de Sobeltest (Sobel, 1982) nog uit om na te gaan of ook het<br />
indirect effect van elke specifieke vorm van omgevingsdruk (Onafhankelijke variabele)<br />
op psychologische controle (Afhankelijke variabele) via OCZW (Mediator variabele) via<br />
deze analyse significant was. Alle resultaten waren significant te noemen – ook<br />
volledig in lijn met de resultaten bij globale omgevingsdruk - en golden als bevestiging<br />
voor de hierboven vermelde bevindingen. Concreet kregen we voor de moederdata;<br />
druk vanwege andere ouders S = 4.41 (p < .001), druk vanuit de competitiegerichte<br />
maatschappij S = 3.63 (p < .001), druk van de partner S = 4.57 (p < .001), druk van de<br />
eigen ouders S = 4.47 (p < .001), druk van school S = 4.61 (p < .001) en druk van de<br />
media S = 3.66 (p < .001); en voor de vaderdata respectievelijk S = 3.55 (p < .001), S =<br />
3.33 (p < .001), S = 3.74 (p < .001), S = 3.73 (p < .001), S = 3.79 (p < .001) en S = 2.95 (p <<br />
.001).<br />
54
Discussie<br />
HOOFDSTUK 5: EIGEN ONDERZOEK<br />
DISCUSSIE<br />
In dit laatste Hoofdstuk zullen de resultaten van deze studie samengevat<br />
worden. We zullen vervolgens de bevindingen terugkoppelen naar de<br />
probleemstelling, hypothesen en literatuur. Voorts zullen we de sterktes en<br />
beperkingen van deze studie aankaarten, zowel als suggesties voor toekomstig<br />
onderzoek formuleren.<br />
Deze verhandeling werd ingeleid met hedendaagse illustraties van hoe ouders<br />
druk kunnen ervaren en tot welk opvoedingsgedrag dit kan leiden. Ouders kunnen hun<br />
zelfwaarde laten afhangen van de schoolprestaties van hun kind, sociaal prestige of<br />
nog zoveel meer. Ouderlijke contingente zelfwaarde zagen we als een druk op ouders,<br />
komende vanuit het ouderlijke functioneren zelf. Ouders kunnen echter ook een<br />
zekere druk vanuit hun omgeving ervaren. In deze verhandeling focussen we op zes<br />
verscheidene soorten bronnen voor omgevingsdruk; de media, de school, de partner,<br />
de eigen ouders, andere ouders en tot slot de prestatiegerichte samenleving. In de<br />
inleiding omschrijft journaliste Kaat Schaubroeck hoe ouders vanuit de maatschappij<br />
aangesproken worden op hun verantwoordelijkheid in de opvoeding van hun kind.<br />
Verwachtingen over de opvoeding in het algemeen, en over de ontwikkeling van het<br />
kind specifiek, liggen soms zo hoog dat de keerzijde van de medaille zichtbaar wordt.<br />
Hoe omgevingsdruk en OCZW zich tegenover elkaar verhouden, in relatie tot een<br />
(psychologisch) controlerende opvoedingsstijl, is niet zomaar waar te nemen. Daartoe<br />
dient deze studie.<br />
55
Discussie<br />
5.1 Wat is de relatie tussen omgevingsdruk en ouderlijke opvoeding? Een<br />
antwoord op basis van de resultaten van dit onderzoek<br />
In deze sectie kan men een samenvattend antwoord lezen op de verschillende<br />
doelstellingen en hypothesen die we stelden in de probleemstelling van Hoofdstuk 3.<br />
5.1.1 Omgevingsdruk<br />
Gezien veel van reeds bestaande studies ‘druk van bovenuit’ vooral<br />
determineren door wat wij in Hoofdstuk 2 ‘indirecte druk van bovenuit’ hebben<br />
genoemd; kunnen we stellen dat het concept in deze studie uitgebreid en verdiept<br />
wordt. Drukfactoren komende vanuit de omgeving omvatten niet enkel het leven in<br />
armoede of een gebrekkige huwelijkskwaliteit, of de druk van als ouder alleen een<br />
gezin te runnen. Verwachtingen, waarden, normen en verantwoordelijkheden die in de<br />
maatschappij subtiel gecommuniceerd worden, kunnen op een meer rechtstreekse,<br />
directe wijze druk uitoefenen op opvoedende ouders. We ontwikkelden daartoe een<br />
nieuw meetinstrument om de mate van omgevingsdruk die ouders percipiëren, in<br />
beeld te kunnen brengen. Via een exploratieve Factoranalyse toonden we aan dat deze<br />
zes constructen (media, school, eigen ouders, andere ouders, partner en<br />
competitiegerichte maatschappij) van elkaar onderscheidbaar en betrouwbaar te<br />
meten zijn. Anderzijds merken we ook dat ze evenzeer onder één globale factor te<br />
vatten zijn. Dit kan verwacht worden, gezien ze allen peilen naar een zelfde fenomeen,<br />
omgevingsdruk, waarbij enkel de bron van origine varieert.<br />
We voerden een Herhaalde Metingen analyse, gevolgd door paarsgewijze T-<br />
toetsen uit, teneinde de door ouders meest ervaren omgevingsdruk te vinden.<br />
Moeders geven aan het meeste druk vanuit de media te ervaren. Maar ook de<br />
competitiegerichte maatschappij en haar eigen ouders blijken voor moeders grotere<br />
bronnen van druk te zijn dan de andere bronnen. Opvallend minder druk rapporteren<br />
moeders te ervaren van de partner. Voor vaders lijkt omgevingsdruk vooral van de<br />
competitiegerichtheid in de maatschappij te komen, gevolgd door druk vanwege eigen<br />
ouders en media. In tegenstelling tot bij moeders, ervaren vaders de minste druk<br />
56
Discussie<br />
komende van andere ouders. Algemeen kunnen we stellen dat - de eigen ouders even<br />
buiten beschouwing gelaten - vooral de competitie in onze samenleving en invloeden<br />
vanuit de media de grootste bronnen voor ouderlijke omgevingsdruk vormen. Dit is<br />
misschien niet zo verbazingwekkend. Deze bronnen zijn het meest zichtbaar en alom<br />
tegenwoordig. Ouders worden overladen met opvoedkundige programma’s,<br />
opvoedingsboeken of –tips. Die zijn natuurlijk met de beste bedoelingen aangereikt en<br />
worden vaak als hulp ervaren. Maar zoals zovele dingen heeft ook dit een keerzijde,<br />
wat in dit onderzoek aangetoond wordt. Wanneer we echter meer inzoomen op de<br />
sociale netwerken van de ouders, geven zowel vaders als moeders aan dat de eigen<br />
ouders de grootste bron van druk op hen als opvoeder zijn. Blijkbaar is het cliché van<br />
de grootouder die om de hoek meekijkt en raad (positieve versie) of kritiek (negatieve<br />
versie) geeft, niet ver weg, althans vanuit de subjectieve ervaring van de ouders.<br />
In een follow-up studie willen we nagaan of er verschillen zijn tussen ervaren<br />
omgevingsdruk bij moeders en die bij vaders. We voeren hiertoe paarsgewijze T-<br />
toetsen uit. Na analyse wijzen de resultaten uit dat moeders significant meer druk<br />
ervaren afkomstig van andere ouders dan vaders (t = 2.44, p
Discussie<br />
5.1.2 Het verband tussen omgevingsdruk, OCZW en psychologische controle<br />
Op basis van voorgaande literatuur en de Zelfdeterminatietheorie verwachten<br />
we dat ervaren omgevingsdruk geassocieerd is met een meer controlerende en een<br />
minder autonomieondersteunende opvoedingsstijl (Grolnick, 2002, 2007). De<br />
resultaten bevestigen dat de verscheidene bronnen van omgevingsdruk op een sterk<br />
positieve wijze samenhangen met een psychologisch controlerende opvoedingsstijl.<br />
Autonomieondersteuning is met deze ervaren omgevingsdruk niet of op een licht<br />
negatieve wijze geassocieerd. Opmerkelijk is dat de andere vorm van controlerend<br />
opvoedingsgedrag, externe controle, geen sterk verband houdt met omgevingsdruk.<br />
Wanneer we ook zien dat OCZW - dat reeds een sterke samenhang vertoont met<br />
omgevingsdruk - vooral sterk positief samenhangt met psychologische controle, en in<br />
veel mindere mate met de andere opvoedingsstijlen, externe controle en<br />
autonomieondersteuning; kunnen we vermoeden dat omgevingsdruk vooral gelinkt is<br />
aan een psychologisch controlerende opvoedingsstijl. Het lichte verband van de<br />
andere opvoedingsstijlen met omgevingsdruk kan dan mogelijk verklaard worden door<br />
hun respectievelijk positieve en negatieve samenhang met psychologische controle.<br />
Regressieanalyses toonden aan dat er een uniek verband is tussen<br />
omgevingsdruk en psychologische controle enerzijds, en tussen OCZW en<br />
psychologische controle anderzijds. Noch autonomieondersteuning, noch externe<br />
controle hangt nog samen met omgevingsdruk of OCZW, na uitzuivering van<br />
psychologische controle. Deze exclusieve samenhang van psychologische controle<br />
enerzijds met omgevingsdruk en anderzijds met OCZW kunnen we begrijpen gezien<br />
dergelijke vormen van ouderlijke druk eerder subtiel aanwezig zijn en zullen dus<br />
veeleer verdoken of onderhuids naar de kinderen gecommuniceerd worden, in plaats<br />
van zichtbaar via de sociaal minder aanvaarde controlerende opvoedingsstijl externe<br />
controle. Dit unieke verband tussen omgevingsdruk, OCZW en psychologische controle<br />
kan echter mogelijks vertekend zijn doordat we in de meting van psychologische<br />
controle zowel de globale als domeinspecifieke schaal hebben gecombineerd.<br />
Psychologische controle is dus in tegenstelling tot de andere twee opvoedingsstijlen<br />
meteen gekoppeld aan prestatiegerichtheid. Een bedenking is dat dit mogelijks ook het<br />
58
Discussie<br />
unieke significante verband kan verklaren met OCZW. Om hierover klaarheid te krijgen,<br />
voerden we de regressieanalyses opnieuw uit, ditmaal zonder de prestatie-<br />
georiënteerde schaal in psychologische controle. De resultaten geven aan dat ook<br />
zonder de domeinspecifieke schaal binnen psychologische controle, de verkregen<br />
resultaten overeind blijven (geen verschil in grootteorde of significantieniveau).<br />
Nu duidelijk is dat het ervaren van omgevingsdruk en OCZW gepaard gaat met<br />
een psychologisch controlerende opvoedingsstijl; onderzoeken we welke rol OCZW<br />
inneemt binnen deze relatie. Uit analyses blijkt dat ouderlijke contingente zelfwaarde<br />
een partiële mediator is binnen de relatie tussen globale omgevingsdruk en<br />
psychologische controle. Ouders die veel omgevingsdruk ervaren zullen zich meer<br />
aangesproken voelen in hun contingente zelfwaarde en op die wijze ook meer<br />
controlerend gedrag gaan stellen dan ouders die minder druk uit hun omgeving<br />
ervaren. We keken ook of OCZW een moderator kan vormen in de relatie tussen<br />
omgevingsdruk en psychologische controle. Dit bleek echter niet het geval. We hebben<br />
daarom ook besloten om de moderatiehypothese niet verder te onderzoeken,<br />
opgesplitst naar de verscheidene bronnen van omgevingsdruk.<br />
Wanneer we specifiek naar alle bronnen van omgevingsdruk afzonderlijk gaan<br />
kijken, krijgen we analoge bevindingen. De zes bronnen van omgevingsdruk<br />
voorspellen op een significant positieve manier psychologische controle. Hoe meer een<br />
ouder omgevingsdruk percipieert, hoe meer hij/zij psychologische controle zal<br />
inbrengen in de opvoeding. Enkel media valt wat uit de boot, met een minder<br />
significant effect. We zien bovendien dat elk soort omgevingsdruk een significant sterk<br />
positieve predictor is voor OCZW. Vooral ouderlijke druk afkomstig van de school, de<br />
partner en de eigen ouders kennen een grote samenhang in de mate waarin een ouder<br />
innerlijke druk voelt, onder de vorm van OCZW. Het zijn misschien niet toevallig de<br />
drie omgevingsbronnen die vermoedelijk het dichtste bij de ouder als individu en de<br />
ouder-kind relatie staan, die sterk gepaard gaan met de zelfwaarde van de ouder. Voor<br />
elke soort bron van omgevingsdruk kan tevens gesteld worden dat OCZW een<br />
59
Discussie<br />
significant goede en positieve voorspeller is voor psychologische controle. Dit verband<br />
lijkt sterker aanwezig te zijn voor moeders dan vaders. Zou de zelfwaarde van moeders<br />
meer afhangen van hun kind (en diens prestaties) dan bij vaders? Voelen ze zich<br />
daarom meer genoodzaakt om zich controlerend op te stellen?<br />
OCZW blijkt uiteindelijk voor moeders als een partiële mediator te fungeren in<br />
de relatie tussen elke specifieke vorm van omgevingsdruk en een psychologisch<br />
controlerende opvoedingsstijl. Wanneer moeders dus veel omgevingsdruk ervaren, zet<br />
dit hen er gedeeltelijk op een directe wijze toe aan om zich meer psychologisch<br />
controlerend te gedragen ten aanzien van hun kind; en gedeeltelijk verloopt dit proces<br />
doordat de ervaren omgevingsdruk hun OCZW aanwakkert. Dit geldt voor alle<br />
omgevingsbronnen, behalve media; waar OCZW optreedt als volledige mediator. Dit<br />
mag niet verbazen, gezien het rechtstreekse verband met psychologische controle ook<br />
reeds zwakker is. Voor vaders daarentegen gaat omgevingsdruk van verscheidene<br />
bronnen vooral gepaard met psychologische controle door de volledige mediatie van<br />
OCZW. Dit is het geval voor druk afkomstig van de partner, de eigen ouders, de school<br />
en media. Veel ervaren omgevingsdruk uit deze bronnen maakt dat vaders meer in<br />
hun OCZW worden aangesproken en op die manier zal dit zich vertalen naar een meer<br />
psychologisch controlerende opvoedingscontext ten aanzien van hun kind. Bij ervaren<br />
druk afkomstig van andere ouders en de competitiegerichte maatschappij geldt voor<br />
vaders wel het partieel mediatiemodel.<br />
Globaal kunnen we concluderen dat omgevingsdruk - waarvan de ervaren mate<br />
het grootst is bij de media, de prestatiegerichte maatschappij en de eigen ouders -<br />
gepaard gaat met het meer online plaatsen van de ouderlijke contingente zelfwaarde.<br />
Deze ouderlijke zelfwaarde varieert mee met de prestaties van hun kind. Wanneer<br />
ouders omgevingsdruk ervaren, gaan zij deze meer transformeren in druk naar hun<br />
kind toe, onder de vorm van meer psychologische controle. Via subtiele technieken<br />
zoals schuld- of schaamte-inductie, of het vooropstellen van voorwaardelijke liefde<br />
pogen ze de prestaties van hun kind te beïnvloeden om zo ook hun ouderlijke<br />
zelfwaarde veilig te stellen. Anderzijds draagt omgevingsdruk deels soms ook<br />
60
Discussie<br />
rechtstreeks bij tot de tendens meer psychologisch controlerend opvoedingsgedrag te<br />
stellen. <strong>Van</strong> dit gedeeltelijk rechtstreekse verband is zeker sprake bij moeders (behalve<br />
voor wat druk van de media betreft) en voor sommige omgevingsbronnen - namelijk<br />
druk van andere ouders en van de competitiegerichte maatschappij - ook bij vaders.<br />
De ouderlijk ervaren omgevingsdruk wordt vertaald naar druk op het kind. De nadelige<br />
gevolgen van ouderlijke psychologische controle op de ontwikkeling van het kind, zijn<br />
bekend en werden besproken in de literatuurstudie.<br />
5.2 Sterktes en beperkingen van huidig onderzoek en suggesties voor toekomstig<br />
onderzoek<br />
Wetenschappelijk onderzoek, binnen het kader van de Zelfdeterminatietheorie<br />
(SDT, Deci & Ryan, 1985, 2000), is vaak gericht op adolescenten. Een sterkte van deze<br />
studie is dat het hier de ouders van lagereschoolkinderen betreft. Bovendien zou het<br />
interessant zijn om de visie van het kind zelf te kunnen krijgen. In deze studie werden<br />
enkel de ouders bevraagd over hun eigen opvoedingsgedrag. Indien de kinderen vanuit<br />
hun standpunt zouden kunnen vertellen hoe zij hun opvoedende ouders ervaren,<br />
zouden we misschien een ander beeld krijgen. Over de vraagstelling – zeker bij jongere<br />
kinderen – zal goed nagedacht moeten worden; des te meer omdat kinderen een<br />
enorme loyaliteit koesteren ten opzichte van hun ouders. Een betrouwbare meting bij<br />
kinderen, dat zowel eenvoudig taalgebruik als de verschillende nuances die de<br />
bevraging van vooral autonomieondersteuning en psychologische controle met zich<br />
meebrengen, in zich draagt; zal een uitdaging zijn voor de toekomst.<br />
Vervolgens stippen we graag aan dat de resultaten bekomen uit de analyses<br />
mooi de vooropgestelde hypothesen bevestigen. Zelfs bij het gebruik van<br />
conservatieve toetsen – waarbij we uitzuiveren voor effecten van andere<br />
opvoedingsstijlen om zo het effect van één enkele opvoedingsstijl te verkrijgen –<br />
houden significante verbanden stand. Dit geeft aan dat het partieel mediatiemodel van<br />
61
Discussie<br />
OCZW binnen de relatie tussen omgevingsdruk en psychologische controle toch wel<br />
erg duidende verbanden kent.<br />
Een beperking van deze studie is dat de data verkregen zijn via zelfrapportering.<br />
Hierdoor kunnen de resultaten mogelijks vertekend zijn. Gezien we ouders vroegen om<br />
te reflecteren over hun eigen opvoedingsgedrag, kan er soms – ondanks de verzekerde<br />
anonimiteit van het onderzoek - sociaal wenselijk geantwoord zijn. Bovendien vroegen<br />
we hen ook ons een beeld te geven van de ervaren soorten omgevingsdruk. Sommige<br />
soorten kunnen heel impliciet aanwezig zijn in ons leven, en subtiel een invloed<br />
hebben op ons gedrag, zonder dat we ons daar bewust van zijn. We krijgen hier de<br />
subjectieve indruk van ouders, wetende dat de verkregen resultaten misschien een<br />
onder- of overschatting zijn van de reële impact. Toekomstig onderzoek kan aan de<br />
hand van een andere methode, bijvoorbeeld op experimentele wijze, meer objectieve<br />
resultaten verkrijgen. Ook een longitudinale studie kan relevant zijn om zicht te krijgen<br />
op causale verbanden. Immers, uit deze studie kunnen geen causale conclusies<br />
getrokken worden gezien we gewerkt hebben met cross-sectionele data. Indien we<br />
omgevingsdruk experimenteel zouden introduceren, zouden mensen met een hoge<br />
mate van OCZW deze meer doorvoeren naar hun opvoedingsstijl en dus meer<br />
psychologisch controlerend gedrag gaan stellen. Deze druk is objectief geïntroduceerd<br />
en daarbij verwachten we vooral moderatie-effecten. Echter, bij zelfrapportage wordt<br />
aan de ouder gevraagd om te rapporteren over de druk die de ouder uit zijn/haar<br />
omgeving ervaart, en daarnaast ook over de mate van OCZW. Wat mogelijks gebeurt,<br />
is dat ouders die een hoge OCZW hebben meer druk in de omgeving percipiëren, net<br />
omdat ze er gevoelig aan zijn of er meer belang aan hechten, vanwege het feit dat ze<br />
hun zelfwaarde eraan koppelen en die zelfwaarde geëvalueerd zien in de<br />
maatschappij, door andere ouders bijvoorbeeld. Hierbij is het dus niet vanzelfsprekend<br />
zo dat ze effectief meer druk ervaren. De perceptie is anders vanwege hun zelfwaarde<br />
dat online staat. Hierdoor verkrijgen we resultaten die wijzen op mediatie, namelijk;<br />
ouders die meer omgevingsdruk rapporteren, vertalen dit naar hun OCZW en gaan<br />
meer psychologische controle doorvoeren in hun opvoeding.<br />
62
Discussie<br />
Nog een belangrijke beperking is dat bij de ontwikkeling van de nieuwe schaal<br />
die beoogt de mate van ervaren omgevingsdruk te meten, de externe validiteit niet<br />
onderzocht is. De meting van theoretisch verwante constructen werd niet opgenomen,<br />
waardoor een zicht op hun samenhang afwezig blijft. Een mogelijke schaal om de<br />
externe validiteit te onderbouwen is de General Causality Orientation Scale (GCOS;<br />
Deci & Ryan, 1985). De eerste twee van de drie vooropgestelde motivationele<br />
oriëntaties (autonomie, gecontroleerd, onpersoonlijk) zouden binnen dit kader<br />
gebruikt kunnen worden. Bovendien moeten we melden dat de<br />
betrouwbaarheidswaarden van de opvoedingsschalen verrassend lager liggen dan<br />
verwacht (zie punt 3.3.2). De factorstructuur van de items uit deze opvoedingsstijl-<br />
meting komt evenzeer minder duidelijk naar voren dan verwacht kan worden. De<br />
interne validiteit van de nieuw ontwikkelde schaal voor omgevingsdruk daarentegen is<br />
wel zeer goed te noemen (zie punt 3.3.2).<br />
Finaal geven we graag mee dat het haast ondenkbaar is voor ieder individu om<br />
geen druk te ervaren. Zeker voor wat deze vorm van directe druk uit de omgeving<br />
betreft, gezien de competitie- en prestatiegerichtheid zo ingebakken zit - en als<br />
evidentie beschouwd wordt - in onze maatschappij. Ouders dragen natuurlijk een<br />
grote verantwoordelijk voor wat het opvoeden van hun kind betreft. Maar onderschat<br />
de rol van maatschappelijke invloeden niet. Sommige mensen zijn vatbaarder voor<br />
drukfactoren dan andere of sommigen ervaren het in grotere mate dan de ander, net<br />
omdat hun zelfwaarde online staat. Belangrijk is vooral bewust te zijn dàt er<br />
elementen het (opvoedkundig) gedrag kunnen beïnvloeden en dat dit op zijn beurt een<br />
rol kan spelen in de mate van welbevinden van het kind.<br />
Tot slot wordt het in deze studie gevonden mediatiemodel - en geen<br />
moderatiemodel - van omgevingsdruk en een psychologisch controlerende<br />
opvoedingsstijl, met OCZW als (partiële) mediator, nog eens geïllustreerd aan de hand<br />
van een zelfgemaakte cartoon. Deze creatieve noot volgt teneinde deze verhandeling<br />
af te sluiten.<br />
63
Discussie<br />
Omgevingsdruk<br />
5.3 Cartoon: illustratie van het partieel mediatiemodel<br />
64<br />
OCZW<br />
Psychologische controle
Referentielijst<br />
REFERENTIES<br />
Assor, A., Roth, G., Israeli-Halevi, M., Freed, A., & Deci, E. L. (2007). Parental<br />
conditional positive regard: Another harmful type of parental control. In A.<br />
Assor & W. S. Grolnick (chairs), Disentangling the construct of parental control:<br />
Conceptual and measurement issues., Symposium conducted at the Biennal<br />
Meeting fo the Society for Research on Child Development (SRCD), Boston, MA.<br />
Barber, B. K. (1996). Parental psychological control: Revisiting a neglected construct.<br />
Child development, 67, 3296-3319.<br />
Barber, B. K. (2002). Regulation as a multicultural concept and construct for adolescent<br />
health and development. Unpublished manuscript.<br />
Barber, B. K. (Ed.) (2002). Intrusive parenting. How psychological control affects<br />
children and adolescents. Washington, DC: American Psychological Association.<br />
Barber, B. K., & Beuhler, C. (1996). Family cohesion and enmeshment: Different<br />
constructs, different effects. Journal of Marriage and Family, 58, 433-441.<br />
Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The moderator-mediator variable distinction in<br />
social psychological research: Conceptual, strategic and statistical<br />
considerations. Journal of Personality and Social Psychology, 51, 1173-1182.<br />
Bates, J. E. (1980). The concept of difficult temperament. Mreill-Palmer Quarterly, 26,<br />
299-320.<br />
Bean, R. A., Bush, K. R., McKenry, P. C., & Wilson, S. M. (2003). The impact of parental<br />
support, behavioral control, and psychological control on the academic<br />
achievement and self-esteem of African American and European American<br />
adolescents. Journal of adolescent research, 18, 523-541.<br />
Belsky, J. (1984). The determinants of parenting: A process model. Child development,<br />
55, 83-96.<br />
Bernier, A., Carlson, S. M., & Whipple, N. (2010). From external regulation to self-<br />
regulation: Early parenting precursors of young children’s executive<br />
functioning0 Child development, 81, 326-339.<br />
65
Referentielijst<br />
Bieling, P. J., Israeli, A. L., & Antony, M. M. (2004). Is perfectionism good, bad or both?<br />
Examining models of the perfectionism construct. Personality and individual<br />
differences, 36, 1373-1385.<br />
Black, A. E., & Deci, E. L. (2000). The effects of instructors' autonomy support and<br />
students' autonomous motivation on learning organic chemistry: A self-<br />
determination theory perspective. Science Education, 84, 740-756.<br />
Blatt, S. J. (1995). The destructiveness of perfectionism. American Psychologist, 50,<br />
1003-1020.<br />
Bronfenbrenner, U. (1986). Ecology of the family as a context for human development:<br />
Research perspectives. Developmental psychology, 22, 723-742.<br />
Conger, R. D., McCarty, J. A., Yang, R. K., Lahey, B. B., & Kropp, J. P. (1984). Perception<br />
of child, childrearing values, and emotional distress as mediating links between<br />
environmental stressors and observed maternal behaviour. Child development,<br />
55, 2234-2247.<br />
Conger, R. D., Patterson, G. R., & Ge, X. (1995). It takes two to replicate: A meditational<br />
model for the impact of parents’ stress on adolescent adjustment. Child<br />
development, 66, 80-97.<br />
Darling, N., & Steinberg, L. (1993). Parenting style as context: An integrative model.<br />
Psychological Bulletin, 113, 487-496.<br />
Deci, E. L., Eghrari, H., Patrick, B. C., & Leone, D. R. (1994). Facilitating internalization:<br />
The self-determination theory perspective. Journal of personality, 62, 119-142.<br />
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (1985). Intrinsic motivation and self-determination in human<br />
behavior. New York: Plenum.<br />
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (1985). The general causality orientation scale: Self-<br />
determination in personality. Journal of Research in Personality, 19, 109-134.<br />
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (1995). Human autonomy: The basic for true self-esteeem. In<br />
M. Kernis (Ed.), Efficacy, agency, and self-esteem. (pp. 31-49). New York:<br />
Plenum Press.<br />
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2000). The ‘what’ and ‘why’ of goals pursuits: Human needs<br />
and the self-determination of behavior. Psychological inquiry, 11, 227-268.<br />
66
Referentielijst<br />
Delfos, M. F. (2004). Ontwikkelingsproblematiek: de noodzaak tot precisie. In<br />
Steerneman, P., <strong>Van</strong>dormael, J., & Coolen, J. Kind in de knel.<br />
Ontwikkelingsstoornissen in de praktijk van de jeugdzorg: samen-werken. (pp.<br />
15-18). Maklu, Garant.<br />
Eaton, M. M. (2003). Parents’ self-views: Implicationss for parents’ use of control with<br />
their children and parents’ mental health. Urbana, Illinois: University of Illinois<br />
at Urbana-Champaign.<br />
Eaton, M. M., & Pommerantz, E. M. (2005). When parent’s self-worth is contingent on<br />
children’s performance: implications for parents’ mental health. Poster<br />
presented at the biennial meeting of the Society for Research on Child<br />
Development, Atlanta, GA.<br />
Eisenberg, N., Fabes, R. A., Shepard, S. A., Guthrie, I. K., Murphy, B. C., & Reiser, M.<br />
(1999). Parental reactions to children’s negative emotions: Longitudinal<br />
relations to quality of children’s social functioning. Child Development, 70, 513-<br />
534.<br />
Erel, O., & Burman, B. (1995). Interrelatedness of marital relations and parent-child<br />
relations: A meta-analytic review. Psychological bulletin, 118, 108-132.<br />
Graafland, H. (2007). Moeilijk leren. Au! Hij kan het niet. Verkregen op 1 mei 2010,<br />
van: http://www.jouders.nl/Nieuwsartikelpagina/moeilijk-leren.-Au-Hij-kn-het-<br />
niet.htm<br />
Grolnick, W. S. (2003). The psychology of parental control: How well-meant parenting<br />
backfires. Mhawah, NJ: Erlbaum.<br />
Grolnick, W. S., & Apostoleris , N. H. (2002). What makes parents controlling?. In E. L.<br />
Deci & R. M. Ryan (Eds.), Handbook of self-determination research (pp. 161-<br />
181). The University Of Rochester Press, NY: Rochester.<br />
Grolnick, W. S., Deci, E. L., & Ryan R. M. (1997). Internalization within the family: The<br />
self-determination theory perspective. In J. E. Grusec & L. kuczynski (Eds.),<br />
Parenting and children’s internalization of values: A handbook of contemporary<br />
theory (pp. 78-99). London: Wiley.<br />
67
Referentielijst<br />
Grolnick, W. S., Ryan, R. M., & Deci, E. L. (1991). The inner resources for school<br />
achievement: Motivational mediators of children’s perception of their parents.<br />
Journal of Educational Psychology, 83, 508-517.<br />
Grolnick, W. S., Gurland, S. T., DeCourcey, W., & Jacob, K. (2002). Antecedents and<br />
consequences of mothers’ autonomy support: An experimental design.<br />
Development Psychology, 38(1), 143-155.<br />
Grolnick, W. S., Price, C. E., Beiswenger, K. L., & Sauck, C. C. (2007). Evaluative pressure<br />
in mothers: Effects of situation, maternal and child characteristics on autonomy<br />
supportive versus controlling behaviour. Development Psychology, 43(4), 991-<br />
1002.<br />
Grolnick, W. S., & Seal, K. (2008). Pressured parents, stressed-out kids: Dealing with<br />
competition while reasing a successful child: Prometheus Books.<br />
Hart, C. H., Nelson, D. A., Robinson, C. C., Olsen, S. F., McNeilly-Choque, M. K. (1998).<br />
Overt and relational agression in Russian nursery-school-age children:<br />
Parenting style and marital linkages. Development psychology, 34(4), 687-697.<br />
Harter, S. (1985). Manual for Self-Perception Profile for Children. In D. A. Treffers, A. W.<br />
Goedhart, J. W. Veerman, B. R. H. <strong>Van</strong> den Bergh, L. Ackaert & L. de Rycke<br />
(Eds.). Handleiding Competentiebelevingsschaal voor Adolescenten (CBSA) (pp.<br />
9). Sweits & Zeitlinger.<br />
Hock, E., Mcbride, S. L., & Gnezda, T. (1989). Maternal separation anxiety: Mother-<br />
infant separation from the maternal perspective. Child development, 60, 793-<br />
802.<br />
Joussemet, M., Landry, R., & Koestner, R. (2008). A self-determination theory<br />
perspective on parenting. Canadian Psychology, 49, 194-200.<br />
Karavasillis, L., Doyle, A. B., & Markiewicz, D. (2003). Associations between parenting<br />
style and attachment to mother in middle childhood and adolescence.<br />
International Journal of Behavioral Development, 27, 153-164.<br />
Kochanska, G., Gross, J. N., Lin, M., H., & Nichols, K. E. (2002). Guilt in young children :<br />
Development, determinants, and relations with a broader system of standards.<br />
Child development, 73, 461-482.<br />
68
Referentielijst<br />
Krishnakumar, A., Buehler, C., & Barber, B. K. (2003). Youth perceptons of<br />
interparental conflict, ineffective parenting, and youth problem behaviors in<br />
European-American and African-American families. Journal of Social and<br />
Personal Relationships, 20, 239-260.<br />
Lamborn, S. D., Mounts, N. S., Steinberg, L., & Dornbusch, S. M. (1991). Patterns of<br />
competence and adjustment among adolescents from authoritative,<br />
authoritarian, indulgent, and neglectful families. Child Development, 62, 1049-<br />
1065.<br />
Landry, R., Whipple, N., Mageau, G., Joussemet, M., Koestner, R., Didio, L., Gingras, L.,<br />
Bernier, A., & Haga, S. M. (2008). Trust in organismic development, autonomy<br />
support, and adaptation among mothers and their children. Motivation and<br />
Emotion, 32, 173-188.<br />
Loukas, A., Paulos, S. K., & Robinson, S. (2005). Early adolescent social and overt<br />
agression : Examining the roles of social anxiety and maternal psychological<br />
control. Journal of Youth and Adolescence, 34, 335-345.<br />
Maccoby, E., & Martin, J. (1983). Socialization in the context of the family: Parent-child<br />
interaction. In E. M. Hetherington (Ed.), & P. H. Mussen (Series Ed.), Handbook<br />
of child psychology: Vol. 4. Socialization, personality, and social development<br />
(4 th ed., pp. 414-430). New York: Wiley.<br />
Mahler, M. (1968). On human symbiosis and the vicissitudes of individuation. New<br />
York: International Universities Press.<br />
Mahler, M. S., Pine, F., & Bergman, A. (1975). The psychological birth of the human<br />
infant. New York: Basic Books.<br />
McLoyd, V. C., & Wilson, L. (1991). The strain of living poor: Parenting, social support,<br />
and child mental health. In A. C. Huston (Ed.), Children in poverty (pp. 105-135).<br />
New York: Cambridge University Press.<br />
Mills, R. S. L. (2005). Taking stock of the developmental literature on shame.<br />
Developmental review, 25, 26-63.<br />
Minuchin, S. (1974). Families and family therapy. London: Travistock.<br />
69
Referentielijst<br />
Morris, A. S., Silk, J. S., Steinberg, L., Sessa, F. M., Avenevoli, S., & Essex, M. J. (2002).<br />
Temperamental vulnerability and negative parenting as interacting predictors<br />
of child adjustment. Journal of marriage and family, 64, 461-471.<br />
Nelson, D. A., & Crick, N. R. (2002). Parental psychological control: Implications for<br />
childhood physical and relational aggression. In B. K. Barber (Ed.), Intrusive<br />
parenting: How psychological control affects children and adolescents (pp. 168-<br />
189). Washington, DC; APA.<br />
Pelletier, L. G., Séguin-Lévesque, C., & Legault, L. (2002). Pressure from above and<br />
pressure from below as determinants of teachers’ motivation and teaching<br />
behaviors. Journal of educational psychology, 94, 186-196.<br />
Ryan, R. M. (1982). Control and information in the interpersonal sphere: An extension<br />
of cognitive evaluation theory. Journal of Personality and Social Psychology, 43,<br />
450-461.<br />
Ryan, R. M., & Connell, J. P. (1989). Perceived locus of causality and internalization :<br />
Examining reasons for acting in two domains. Journal of Personality and Social<br />
Psychology, 57, 749-761.<br />
Ryan, R. M, & Deci, E. L. (2000). Self-determination theory and the facilitation of<br />
intrinsic motivation, social development and well-being. American psychologist,<br />
55, 68-78.<br />
Rogers, K. N., Buchanan, C. M., & Winchell, M. E. (2003). Psychological control during<br />
early adolescence; Links to adjustment in differing parent/adolescent dyads.<br />
Journal of Early Adolescence, 23, 349-383.<br />
Schaubroeck, K. (2010). Een verpletterend gevoel van verantwoordelijkheid. Waarom<br />
ouders zich altijd schuldig voelen. De Geus, Paperback.<br />
Sherif, M., & Cantril, H. (1947). The psychology of ego-involvements. New York: Wiley.<br />
Sierens, E., Soenens, B., & <strong>Van</strong>steenkiste, M. (2009). How are parental psychological<br />
control and autonomy-support related? A cluser-analytic approach. Journal of<br />
Marriage and Family, 71, 187-202.<br />
Snell, W. E. (n.d.). The multidimensional parenting perfectionism questionnaire.<br />
Retrieved from http://www4.semo.edu/snell/scales/MPPQ.HTM<br />
70
Referentielijst<br />
Snell Jr, W. E., Overbey, G. A., & Brewer, A. L. (2005). Parenting perfectionism and the<br />
parenting role. Personality and Individual Differences, 39, 613-624.<br />
Sobel, M.E. (1982). Asymtotic intervals for indirect effects in structural equations<br />
models. In: S. Leinhart (Ed.; 1982), Sociological Methology (pp. 290-312). San<br />
Francisco: Jossey- Bass.<br />
Soenens, B., Elliot, A. J., Goossens, L., <strong>Van</strong>steenkiste, M., Luyten, P., & Duriez, B.<br />
(2005). The intergenerational transmission of perfectionism: Parents’<br />
psychological control as an intervening variable. Journal of Psychology, 19, 358-<br />
366.<br />
Soenens, B., <strong>Van</strong>steenkiste, M., Duriez, B., & Goossens, L. (2006). In search of the<br />
sources of psychologically controlling parenting: The role of parental seperation<br />
anxiety and parental maladaptive perfectionism. Journal of Research on<br />
Adolescence, 16(4), 539-559.<br />
Soenens, B., <strong>Van</strong>steenkiste, M., Lens, W., Luyckx, K., Goossens, L., Beyers, W., & Ryan,<br />
R. M. (2007). Conceptualizing parental autonomy support: Adolescent<br />
perceptions of promotion of independence versus promotion of volitional<br />
functioning. Development Psychology, 43, 633-646.<br />
Soenens, B., & <strong>Van</strong>steenkiste, M. (2010). A theoretical upgrade of the concept of<br />
parental psychological control: proposing new insights on the basis of self-<br />
determination theory. Developmental review, 30, 74-99.<br />
Soenens, B., <strong>Van</strong>steenkiste, M., & Luyten, P. (2010). Toward a domain-specific<br />
approach to the study of parental psychological control: Distinguishing<br />
between dependency-oriented and achievement-oriented psychological<br />
control. Journal of personality, 78, 217-256.<br />
Soucy, N., & Larose, S0 (2000). Attachment and control in family and mentoring<br />
contexts as determinants of adolescent adjustment to college. Journal of Family<br />
Psychology, 14, 125-143.<br />
Timbremont, B., Braet, C., & Dreessen, L. (2004). Assessing Depression in Youth:<br />
Relation between the Children’s Depression Inventory and a Structured<br />
Interview. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 33(1), 149-157.<br />
71
Referentielijst<br />
<strong>Van</strong>steenkiste, M., Niemiec, C., & Soenens, B. (in press). The development of the five<br />
mini-theories of self-determination theory: An historical overview, emerging<br />
trends, and future designs. In T. Urdan & S. Karabenick (Eds.). Advances in<br />
motivation and achievement, vol 16: The decade ahead. UK: Emerald<br />
Publishing.<br />
<strong>Van</strong>steenkiste, M., & Soenens, B. (2007). Cursus ontwikkelingspsychologie <strong>II</strong>. Leuven:<br />
Acco.<br />
<strong>Van</strong>steenkiste, M., Soenens, B., Beyers, W., & Lens, W. (2008). Waarom we doen wat<br />
we niet graag doen. Kind en Adolescent, 2, 64-79.<br />
Verschueren, K., Dossche, D., Marcoen, A., Mahieu, S., & Bakermans-Kranenburg, M.<br />
(2006). Attachment representations and discipline in mothers of young school<br />
children: an observational study. Social development, 15, 659-675.<br />
Williams, G. C., & Deci, E. L. (1996). Internalization of biopsychosocial values by<br />
medical students: A test of self-determination theory. Journal of Personality<br />
and Social Psychology, 70, 767-779.<br />
Wuyts, D., Soenens, B., Assor, A, & <strong>Van</strong>steenkiste, M. (2010). When parents self-<br />
worth depends on their children's performance: A validation study of a new<br />
measure for parental contingent self-esteem. Poster presented at the 4th<br />
SDTcongres, Ghent.<br />
72
Bijlage<br />
BIJLAGE<br />
Bijlage 1. Informatieve brief gericht aan de ouders …………………………….……… p. 74<br />
Bijlage 2. Vragenlijstbundel voor de ouders (versie mama – papa versie is volledig<br />
analoog) …………………………………………………………….……………………….… p. 76<br />
73
Bijlage 1.<br />
Ouders en hun omgeving: Wat is UW mening?<br />
Beste mama/papa,<br />
‘Ouders en hun omgeving?’: Wij zijn benieuwd naar uw mening hierover!<br />
Door het bevragen van ouders krijgen we een beter zicht over hoe zij<br />
hun opvoeding en de invloed van hun omgeving daarop ervaren.<br />
Door het invullen van bijgevoegde vragenlijst kan u ons helpen<br />
in de toekomst ouders een betere ondersteuning te bieden!<br />
Een paar weken geleden vroegen wij u om toestemming te geven voor uw kind om deel te<br />
nemen aan een onderzoek die de relatie onderzocht tussen kinderen en ouders. Ondertussen<br />
heeft uw kind op school (indien u daarvoor toestemming gaf) reeds een korte vragenlijst<br />
ingevuld. Dit is het tweede en erg belangrijke luik van datzelfde onderzoek, waarbij we zoveel<br />
mogelijk ouders trachten te bereiken met de vraag of ze bijgevoegde vragenlijst willen<br />
invullen. OOK ALS U UW KIND EERDER GEEN TOESTEMMING GAF OM DEEL TE NEMEN AAN<br />
HET ONDERZOEK, ZIJN WE BENIEUWD NAAR UW MENING, WANT ELKE OUDER ZIJN MENING IS<br />
BELANGRIJK EN WE ZIJN NOG OP ZOEK NAAR VELE OUDERS DIE WILLEN DEELNEMEN! We<br />
weten dat ouders het vaak erg druk hebben en ze soms nog weinig tijd over hebben. Toch<br />
zouden we u willen vragen om 20 minuten tijd te maken om deze vragenlijst in te vullen omdat<br />
we graag ook uw mening horen. We hopen van harte dat u even tijd voor wil nemen, het helpt<br />
ons een groot stuk vooruit.<br />
U vindt in deze enveloppe twee pakketjes van vragenlijsten, één die voor de moeder bestemd<br />
is en één voor<br />
de vader. Dit is de versie voor de moeder/vader. Na het invullen van de vragenlijst mag u<br />
deze in de bijgevoegde enveloppe steken en deze dichtplakken. Enkel de onderzoekers zullen<br />
uw gegevens zien.<br />
Het is belangrijk dat u weet dat de ingevulde vragenlijsten vertrouwelijk zullen behandeld<br />
worden. We vragen u op de volgende pagina enkel de laatste letter van de voor- en<br />
achternaam en geboortedatum van uw kind (= CODE) te geven zodat we de vragenlijst van uw<br />
kind -die we dezelfde code hebben gevraagd- aan uw vragenlijst kunnen koppelen. Indien u<br />
deze vragenlijst van meerdere kinderen ontving, kiest u het ‘OUDSTE KIND’ en vult u de<br />
vragenlijst met dit kind in gedachte in. De code die we op de volgende pagina vragen heeft dan<br />
uiteraard enkel betrekking op het oudste kind.<br />
Wij vragen de stellingen eerlijk te beantwoorden. Uw antwoorden zijn enkel bruikbaar als ze<br />
u goed beschrijven. Er zijn dus geen goede of fouten antwoorden. Vragen die gaan over<br />
‘zoon/dochter’ hebben betrekking op het kind van wie u deze vragenlijst ontving.<br />
Wij hopen dat zoveel mogelijk ouders willen meewerken aan dit onderzoek, zodat we een<br />
goed zicht krijgen hoe ouders over deze zaken denken en voelen. De resultaten van dit<br />
74
onderzoek zijn immers belangrijk om kinderen en hun ouders in de toekomst een betere<br />
begeleiding te bieden op vlak van opvoeding. We willen u na afloop zo goed mogelijk<br />
informeren over de resultaten. Daarom laten we u weten welke besluiten we uit dit onderzoek<br />
halen en delen we dit aan u mee via een interactieve lezing voor ouders of via een<br />
informatiebrochure op maat van ouders. Indien u vragen of opmerkingen heeft over het<br />
onderzoek, kan u ons steeds bereiken op onderstaand adres.<br />
Gelieve de ingevulde vragenlijsten terug mee te geven naar de school.<br />
We hopen dat u zin hebt om mee te werken! Alvast hartelijk bedankt!<br />
Drs. Dorien Wuyts & Prof. Dr. Bart Soenens<br />
75
Bijlage 2.<br />
CODE:<br />
VRAGENLIJST: Ouders en hun omgeving? – VERSIE MAMA<br />
LAATSTE LETTER VAN DE VOORNAAM VAN MIJN KIND: ………………….. *<br />
LAATSTE LETTER VAN DE ACHTERNAAM VAN MIJN KIND: ………………. *<br />
GESLACHT VAN MIJN KIND: jongen / meisje<br />
DATUM VAN VANDAAG Dag…….... Maand…..…... Jaar………<br />
GEBOORTEDATUM VAN UW KIND Dag…….... Maand…..…... Jaar………<br />
SCHOOL …………………………………………………………….<br />
KLAS ………………………………………………………………….<br />
We vragen u onderstaand kadertje in te vullen<br />
zodat we de vragenlijst van uw kind aan uw vragenlijst kunnen koppelen.<br />
*(Indien u van meerdere kinderen deze vragenlijst ontving, kiest u ‘het OUDSTE kind’<br />
en vult u bovenstaand kadertje in met de gegevens van dat kind.<br />
Het vervolg van de vragenlijst heeft dan betrekking op het oudste kind.)<br />
76<br />
CODE
MAGE Wat is uw leeftijd? ……………<br />
MEDU Wat is de hoogste scholing die u<br />
behaalde?<br />
ALGEMENE GEGEVENS<br />
77<br />
1. lager onderwijs<br />
2. middelbaar onderwijs<br />
3. hoger onderwijs<br />
4. universitair onderwijs<br />
MGEZ Wat is uw gezinsstructuur? 1. Ik ben getrouwd of woon samen<br />
met de biologische vader van mijn<br />
kind.<br />
2. Ik ben gescheiden en heb geen<br />
nieuwe partner.<br />
3. Ik ben gescheiden en heb een<br />
nieuwe partner.<br />
4. Ik ben weduwe.<br />
MKIND Ik heb… 1. 1 kind<br />
2. 2 kinderen<br />
3. 3 kinderen<br />
4. 4 kinderen<br />
5. Meer dan 4 kinderen, namelijk<br />
………………
UW KIJK OP OPVOEDING<br />
Hieronder vindt u een aantal stellingen of uitspraken over de relatie met uw kind. Omcirkel<br />
een cijfer tussen 1 (helemaal niet van toepassing) tot 5 (helemaal wel van toepassing) achter<br />
elke stelling.<br />
1 2 3 4 5<br />
helemaal niet helemaal wel<br />
1. Ik maak dat mijn kind zich beter voelt als hij/zij zijn/haar zorgen met<br />
mij besproken heeft.<br />
2. Ik laat mijn kind zijn/haar eigen plannen maken voor de dingen die<br />
hij/zij doet.<br />
78<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
3. Ik dreig er soms mee mijn kind het huis uit te gooien. 1 2 3 4 5<br />
4. Ik probeer de manier waarop mijn kind dingen ziet te veranderen. 1 2 3 4 5<br />
5. Ik toon mijn kind enkel dat ik hem/haar graag zie als hij/zij goede<br />
punten behaalt.<br />
1 2 3 4 5<br />
6. Ik glimlach vaak naar mijn kind. 1 2 3 4 5<br />
7. Ik ben bereid de dingen vanuit het standpunt van mijn kind te<br />
bekijken.<br />
1 2 3 4 5<br />
8. Ik roep of tier wel eens tegen mijn kind. 1 2 3 4 5<br />
9. Ik verander van gespreksonderwerp telkens als mijn kind iets te<br />
vertellen heeft.<br />
10. Ik ben minder vriendelijk tegen mijn kind als hij/zij iets niet helemaal<br />
perfect doet.<br />
11. Ik kan ervoor zorgen dat mijn kind zich beter voelt als hij/zij van<br />
streek is.<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
12. Ik laat mijn kind, telkens als dat mogelijk is, kiezen wat hij/zij doet. 1 2 3 4 5<br />
13. Ik scheld mijn kind soms uit. 1 2 3 4 5<br />
14. Ik onderbreek mijn kind vaak. 1 2 3 4 5<br />
15. Ik toon enkel respect voor mijn kind als hij/zij in alles de beste is. 1 2 3 4 5<br />
16. Ik vrolijk mijn kind op als het droevig is. 1 2 3 4 5<br />
17. Ik laat mijn kind toe dingen voor zichzelf te beslissen. 1 2 3 4 5<br />
18. Ik geef mijn kind al eens een lap rond de oren. 1 2 3 4 5<br />
19. Ik geef mijn kind de schuld van problemen van andere gezinsleden. 1 2 3 4 5<br />
20. Ik ben pas trots op mijn kind als hij/zij uitblinkt in alles wat hij/zij 1 2 3 4 5
doet.<br />
21. Ik geef mijn kind veel zorg en aandacht. 1 2 3 4 5<br />
22. Ik sta erop om alles om mijn manier te doen. 1 2 3 4 5<br />
23. Ik heb mijn kind wel al eens lichamelijk gestraft. 1 2 3 4 5<br />
24. Ik rakel de vroegere fouten van mijn kind op als ik hem/haar<br />
bekritiseer.<br />
25. Ik geef mijn kind minder aandacht als hij/zij niet het beste uit zichzelf<br />
haalt.<br />
26. Ik vind het belangrijk om mijn kind te tonen dat ik van hem/haar<br />
houd.<br />
79<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
27. Ik ben niet erg gevoelig voor wat mijn kind belangrijk vindt. 1 2 3 4 5<br />
28. Ik heb mijn kind wel al eens geslagen. 1 2 3 4 5<br />
29. Ik waardeer mijn kind pas als het hoge normen nastreeft. 1 2 3 4 5<br />
30. Ik ben minder vriendelijk tegen mijn kind als hij/zij de dingen niet op<br />
mijn manier ziet.<br />
1 2 3 4 5<br />
31. Ik doe graag dingen samen met mijn kind. 1 2 3 4 5<br />
32. Ik help mijn kind om zijn/haar eigen richting in het leven te kiezen. 1 2 3 4 5<br />
33. Ik vermijd mijn kind aan te kijken als hij/zij mij teleurgesteld heeft. 1 2 3 4 5<br />
34. Als mijn kind minder goed presteert, toon ik dat ik hem/haar minder<br />
graag zie.<br />
1 2 3 4 5<br />
35. Ik ben enkel fier op mijn kind als hij/zij het goed doet op toetsen. 1 2 3 4 5<br />
36. Als mijn kind ondermaats presteert, geef ik hem/haar<br />
schuldgevoelens.<br />
1 2 3 4 5
MIJN KIND EN IK<br />
Hieronder vindt u een aantal stellingen over de relatie met uw zoon/dochter. Gelieve deze te<br />
beoordelen aan de hand van onderstaande schaal.<br />
1 2 3 4 5<br />
helemaal niet helemaal wel<br />
1. Vaak zorgt het succes van mijn zoon/dochter ervoor dat ik me<br />
erg trots voel over mezelf.<br />
2. De mislukkingen van mijn zoon/dochter kunnen ervoor zorgen<br />
dat ik me zelf beschaamd voel.<br />
3. Als mijn zoon/dochter het middelbaar zou afwerken met hoge<br />
punten, zou dit veel bijdragen aan de tevredenheid in mijn leven.<br />
80<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
4. De prestaties van mijn zoon/dochter zijn ook mijn prestaties. 1 2 3 4 5<br />
5. Als mijn zoon/dochter faalt, voel ik me slecht over mezelf. 1 2 3 4 5<br />
6. Ik ervaar meestal een sterk gevoel van trots wanneer mijn<br />
zoon/dochter het goed doet op school.<br />
7. Een mislukking van mijn zoon/dochter is ook een mislukking<br />
voor mezelf.<br />
8. Het succes van mijn zoon/dochter is een belangrijke bron van<br />
tevredenheid in mijn leven.<br />
9. Als mijn zoon/dochter ergens niet in slaagt, voelt het alsof ik<br />
zelf niet slaagde.<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
10. Hoe ik me voel hangt vaak af van de prestaties van mijn kind. 1 2 3 4 5<br />
11. Als mijn zoon/dochter slaagt voel ik me goed over mezelf. 1 2 3 4 5<br />
12. De fouten van mijn kind zijn ook mijn fouten. 1 2 3 4 5<br />
13. Als mijn zoon/dochter niet zou slagen in zijn/haar studies zou<br />
dit me veel ontgoocheling en kopzorgen bezorgen.<br />
14. Mijn zelfwaardering hangt voor een belangrijk stuk af van de<br />
prestaties van mijn zoon/dochter op school.<br />
15. Ik zal me geslaagd voelen als ouder als mijn kind goed<br />
presteert.<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5
Hieronder vindt u een aantal stellingen of uitspraken over wat andere ouders en uw partner<br />
doen en over de verwachtingen die zij kunnen hebben over uw rol als ouder. Omcirkel een<br />
cijfer tussen 1 (helemaal niet van toepassing) tot 5 (helemaal wel van toepassing) achter elke<br />
stelling.<br />
1 2 3 4 5<br />
helemaal niet helemaal wel<br />
MDAOU01<br />
MDAOU02<br />
MDAOU03<br />
MDAOU04<br />
MDAOU05<br />
MDAOU06<br />
MAOU01<br />
MAOU02<br />
1. Andere ouders geven mij het gevoel dat ik<br />
verantwoordelijk ben voor het goed presteren van mijn<br />
kind.<br />
2. Andere ouders verwachten dat ik mijn kind behoed voor<br />
mislukkingen.<br />
3. Andere ouders laten uitschijnen dat een goede ouder<br />
ervoor zorgt dat zijn/haar kind succesvol is.<br />
4. Andere ouders laten merken dat het mijn<br />
verantwoordelijkheid is dat mijn kind niet faalt.<br />
5. Andere ouders zeggen me dat een goede ouder ervoor<br />
zorgt dat zijn/haar kind niet slecht presteert.<br />
6. Andere ouders verwachten dat ik mijn kind opvoed tot<br />
een succesvol iemand.<br />
7. Andere ouders praten vaak trots over de prestaties van<br />
hun kind.<br />
8. Andere ouders zijn erg bezorgd over het falen van hun<br />
kind.<br />
81<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
MAOU04 9. Andere ouders scheppen vaak op over hun kind. 1 2 3 4 5<br />
PAOU05<br />
MCOM01<br />
10. Andere ouders zijn vaak beschaamd als hun kind slecht<br />
presteert.<br />
11. De omgeving van mijn kind focust erg op het vermijden<br />
van slecht presteren.<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
MCOM02 12. Er is veel competitie in het leven van mijn kind. 1 2 3 4 5<br />
MCOM03 13. Mijn kind wordt vaak geëvalueerd. 1 2 3 4 5<br />
MCOM04<br />
MIJN OMGEVING<br />
14. De omgeving van mijn kind staat negatief ten opzichte<br />
van falen.<br />
1 2 3 4 5<br />
MDPA01 15. Mijn partner geeft mij het gevoel dat ik verantwoordelijk 1 2 3 4 5
MDPA02<br />
MDPA03<br />
MDPA04<br />
MDPA05<br />
MDPA06<br />
ben voor het goed presteren van mijn kind.<br />
16. Mijn partner verwacht dat ik mijn kind behoed voor<br />
mislukkingen.<br />
17. Mijn partner laat uitschijnen dat een goede ouder ervoor<br />
zorgt dat zijn/haar kind succesvol is.<br />
18. Mijn partner laat merken dat het mijn<br />
verantwoordelijkheid is dat mijn kind niet faalt.<br />
19. Mijn partner zegt me dat een goede ouder ervoor zorgt<br />
dat zijn/haar kind niet slecht presteert.<br />
20. Mijn partner verwacht dat ik mijn kind opvoed tot een<br />
succesvol iemand.<br />
Mijn eigen ouders (= grootouders van uw kind)<br />
82<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
Hieronder vindt u een aantal stellingen of uitspraken over de verwachtingen die uw eigen<br />
ouders kunnen hebben over uw rol als ouder bij het presteren van uw kind. Omcirkel een<br />
cijfer tussen 1 (helemaal niet van toepassing) tot 5 (helemaal wel van toepassing) achter elke<br />
stelling.<br />
1 2 3 4 5<br />
helemaal niet helemaal wel<br />
MDEOU01<br />
MDEOU02<br />
MDEOU03<br />
MDEOU04<br />
MDEOU05<br />
MDEOU06<br />
1. Mijn ouders geven mij het gevoel dat ik verantwoordelijk<br />
ben voor het goed presteren van mijn kind.<br />
2. Mijn ouders verwachten dat ik mijn kind behoed voor<br />
mislukkingen.<br />
3. Mijn ouders laten uitschijnen dat een goede ouder ervoor<br />
zorgt dat zijn/haar kind succesvol is.<br />
4. Mijn ouders laten merken dat het mijn<br />
verantwoordelijkheid is dat mijn kind niet faalt.<br />
5. Mijn ouders zeggen me dat een goede ouder ervoor zorgt<br />
dat zijn/haar kind niet slecht presteert.<br />
6. Mijn ouders verwachten dat ik mijn kind opvoed tot een<br />
succesvol iemand.<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5
De school<br />
Hieronder vindt u een aantal stellingen of uitspraken over de verwachting die de school kan<br />
hebben over uw rol als ouder bij het presteren van uw kind. De school verwijst hier naar<br />
leerkrachten, directie en/of schoolklimaat. Omcirkel een cijfer tussen 1 (helemaal niet van<br />
toepassing) tot 5 (helemaal wel van toepassing) achter elke stelling.<br />
1 2 3 4 5<br />
helemaal niet helemaal wel<br />
MDSCH01<br />
MDSCH02<br />
MDSCH03<br />
MDSCH04<br />
MDSCH05<br />
MDSCH06<br />
De media<br />
7. De school geeft mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben<br />
voor het goed presteren van mijn kind.<br />
8. De school verwacht dat ik mijn kind behoed voor<br />
mislukkingen.<br />
9. De school laat uitschijnen dat een goede ouder ervoor<br />
zorgt dat zijn/haar kind succesvol is.<br />
10. De school laat merken dat het mijn verantwoordelijkheid is<br />
dat mijn kind niet faalt.<br />
11. De school zegt me dat een goede ouder ervoor zorgt dat<br />
zijn/haar kind niet slecht presteert.<br />
12. De school verwacht dat ik mijn kind opvoed tot een<br />
succesvol iemand.<br />
83<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
Hieronder vindt u een aantal stellingen of uitspraken over de verwachting die de media kan<br />
hebben over uw rol als ouder bij het presteren van uw kind. De media verwijst hier naar<br />
opvoedingsboeken en/of televisieprogramma’s (bv. ‘the supernanny’). Omcirkel een cijfer<br />
tussen 1 (helemaal niet van toepassing) tot 5 (helemaal wel van toepassing) achter elke<br />
stelling.<br />
1 2 3 4 5<br />
helemaal niet helemaal wel<br />
MDMED01<br />
MDMED02<br />
13. De media geeft mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben<br />
voor het goed presteren van mijn kind.<br />
14. De media verwacht dat ouders hun kinderen behoeden<br />
voor mislukkingen.<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
MDMED03 15. De media laat uitschijnen dat een goede ouder ervoor 1 2 3 4 5
MDMED04<br />
MDMED05<br />
MDMED06<br />
zorgt dat zijn/haar kind succesvol is.<br />
16. De media laat merken dat het de verantwoordelijkheid van<br />
ouders is dat hun kind niet faalt.<br />
17. De media geeft me de boodschap dat een goede ouder<br />
ervoor zorgt dat zijn/haar kind niet slecht presteert.<br />
18. De media verwacht dat ik mijn kind opvoed tot een<br />
succesvol iemand.<br />
84<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
1 2 3 4 5<br />
Dat was het! Hartelijk dank voor uw tijd en moeite om dit in te vullen!