Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!
Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.
MEBMÏÏDS ÏÏELDEIFEITEI<br />
IN<br />
<strong>OOST</strong>-<strong>INDIE</strong><br />
Vf<br />
B Ë W E I! K 'I' N A A I!<br />
Les fastes militaires des Indes Orientales<br />
VAN<br />
A. J. A. GERLACH<br />
MET PORTRETTEN, PLANS EN KAARTEN.<br />
DKRL ur<br />
GEBR. BELINtfA'N^E. JOH. I.IKEMA<br />
'.s (!i;\\ I \IIAi,K IS70.
wmmmam mmtm<br />
BIBLIOTHEEK KITLV<br />
0003 1862
NEERLANDS HELDENFEITEN<br />
IN<br />
<strong>OOST</strong>-INDIË.
mm<br />
L \<br />
U%)<br />
<strong>OOST</strong>-INDIË<br />
BEWERKT NAAR<br />
Les fastes militaires des Indes Orientales<br />
TAN<br />
A. J. A. G E R L A C H<br />
MET PORTRETTEN, PLANS EN KAARTEN<br />
GEBR. BELINFANTE. — JOH. IJKEMA.<br />
'sGRAVENHAGE 1876.<br />
um m du 1<br />
0^^8Ti}}<br />
[Tut-,LAND » VOLKENKUNDE!<br />
«
VIERDE GEDEELTE.<br />
GESCHIEDENIS DER LAATSTE JAREN.<br />
îses-'^e.
VIERDE GEDEELTE.<br />
i.<br />
DE KLEINERE EXPEDITIEN TOT AAN DEN AANVANG VAN<br />
DEN OORLOG MET ATJEH.<br />
Dank zij de langdurige oorlogen met Boni en op Bandjermasin,<br />
had Nederland krachtig zijn suprematie over de Buitenbezittingen<br />
gehandhaafd; de daarheen gezonden expedition hadden een glans-<br />
rijke uitkomst gehad en vooreerst was daar ter plaatse geen zweem<br />
van tegenstand meer te bespeuren, hetgeen niet alleen moet worden<br />
toegeschreven aan de kracht onzer wapenen, maar vooral ook aan<br />
den tact, waarmee door het militair en civiel bestuur te werk gegaan<br />
was, daar men de overwonnenen met gematigdheid behandeld had.<br />
De uitvoerige beschrijving van die hoogst belangrijke krijgsver-<br />
richtingen leidde onze aandacht van andere punten af. Toch hadden<br />
ook elders soms onlusten plaats, hoewel van veel minder ernstigen<br />
aard, die de tusschenkomst der militaire macht noodzakelijk maakten ;<br />
b. v. was men in het jaar 1857 genoodzaakt geweest, eene expeditie<br />
te zenden tegen twee hoofden op Timor, den fettor van Takaïp en<br />
den radja van Lidak, die vijandig gezind bleken te zijn en stroop-<br />
tochten deden. De troepen, onder bevel van luitenant-kolonel Krol,<br />
verdreven den fettor, Bakakooi genaamd, na herhaalde gevechten<br />
1"
4<br />
uit zijne versterking te Batoe Soeni-leo, waarna de wapenen tegen<br />
Lidak werden gekeerd en de vijand ook van hier werd verjaagd,<br />
doch zonder dat hem belangrijke schade toegebracht werd. Men<br />
kon evenwel daarmede volstaan. Ook te Boeleling was gewapende<br />
tusschenkomst noodig geweest; aldaar bleek een zeer ongunstige<br />
gezindheid tegen het Nederlandsche gezag te bestaan, voornamelijk<br />
tengevolge van den invloed, dien zekere Njoman Gempol op<br />
de bevolking uitoefende. Dit ging zoover, dat in het laatst van 1858<br />
eene expeditie onder den kapitein-luitenant-ter-zee van Hasselt<br />
daarheen gezonden, waarbij Bandjar Djawa veroverd werd. Njoman<br />
Gempol was dientengevolge weldra genoodzaakt, zich over te<br />
geven.<br />
Intusschen waren, sedert de grondwetsherziening van 1848, ook<br />
in Nederlandsch-Indië belangrijke wijzigingen in het bestuur tot<br />
stand gekomen, hoofdzakelijk een gevolg van de koloniale oppositie,<br />
waarvan de heer van Hoëveil steeds de kern uitmaakte. Daarentegen<br />
was de regeering destijds aan de tot heden gevolgde politiek<br />
verkleefd, zoodat werkelijk kan gezegd worden, dat de meerdere<br />
inmenging van de wetgevende macht heilzaam werkte.<br />
In 1854 werd het Nederlandsche muntwezen bijna geheel in Nederlandsch-Indië<br />
ingevoerd ; de wet van den oud-minister J. C. Baud,<br />
betreffende het regeerings-reglement, trad met 1 Mei 1855 in werking<br />
en bevatte belangrijke hervormingen ten opzichte van de cultures,<br />
de regeling der heerendiensten, de drukpers en de afschaffing<br />
der slavernij. En vooral ingrijpend was de bepaling, dat de<br />
Raad van Indië niet meer uitsluitend adviseerend optreden zou, doch<br />
dat de gouverneur-generaal verplicht was, binnen zekere grenzen<br />
in overeenstemming met dat staatscollege te handelen.<br />
In December 1860 was Rochussen na de verwerping van de begrooting<br />
voor Koloniën afgetreden; in het Kabinet Thorbecke had<br />
G. H. Uhlenbeck de portefeuille aanvaard, ongeveer gelijktijdig dat<br />
Sloet van de Beele als gouverneur-generaal optrad (1862).
5<br />
Dat het bedenkelijk is, te veel vreemde elementen in het Neder-<br />
landsch-Indisch leger te brengen, was destijds gebleken. Met het<br />
oog op het gebeurde in Britsch-Indië, waar de Mohamedanen zich<br />
tegen het Europeesch gezag begonnen te verzetten, had men het<br />
noodig geoordeeld om het leger in Indië aanzienlijk te versterken ;<br />
er waren in het moederland troepen aangeworven en een groot<br />
aantal Zwitsers waren in krijgsdienst getreden. Het gevaarlijke hier-<br />
van zou maar al te spoedig blijken; want in Januari 1860 kwam<br />
men een samenzwering onder de troepen in Midden-Java op het<br />
spoor, en in datzelfde jaar geraakte het garnizoen van Samarang in<br />
verzet. Gelukkig dat de Amboineezen, die dezelfde kazerne als de<br />
Zwitsers bewoonden, getrouw bleken te zijn ; deze maakten de auto-<br />
riteit in tijds bekend met hetgeen er gaande was en met hunne<br />
hulp werd de oproerigheid in de geboorte gesmoord. De belhamels<br />
werden gearresteerd en ondergingen hun welverdiende straf.<br />
Hierdoor had de regeering een vingerwijzing ontvangen, die in<br />
den tegenwoordigen tijd — zij 't ook onder den drang der omstan-<br />
digheden — wel wat zeer uit het oog werd verloren ; toen evenwel<br />
werd de aanwerving der Zwitsers onmiddellijk gestaakt.<br />
De jaren 1863—'72 waren voor Indië heilzaam; in dat tijdvak<br />
werden belangrijke hervormingen tot stand gebracht, in hoofdzaak<br />
het gevolg van het optreden der liberale ministeriën, die met de<br />
laatste tradition der Compagnie gebroken hebben. Met Uhlenbeck,<br />
Fransen van de Putte, de Waal en van Bosse, was de voormalige<br />
liberale oppositie aan de regeering gekomen, die slechts kortstondig,<br />
van 1866—'68, moest plaats maken voor de conservatieve ministers<br />
Mijer, Trakranen en Hasselman. — Onder het liberaal bestuur was<br />
eindelijk en ten laatste een wet tot regeling der koloniale geld-<br />
middelen gegeven, waarvan de eer toekomt aan Fransen van de<br />
Putte. De suikercultuur en -fabrikatie werden beter geregeld en toen<br />
met minister de Waal, die J. J. Hasselman verving, weer de libe-<br />
ralen aan het bewind waren gekomen, werd de agrarische wet
aangenomen, waarbij de uitgifte van gronden in erfpacht voor 75<br />
jaren veroorloofd werd, terwijl tevens de suikercultuur van het<br />
gouvernement op Java nader geregeld werd, zoodanig, dat die van<br />
af 1878 langzamerhand zal worden verminderd, tot zij in 1890 zal<br />
zijn geëindigd. Door'' dezen ingrijpenden maatregel werd aan het cultuurstelsel<br />
van van den Bosch de genadeslag toegebracht.<br />
Minister de Waal struikelde over het Preanger-stelsel, en werd<br />
vervangen door Mr. P. P. van Bosse.<br />
Zooals men vermoed had, was door de verwijdering van Hidayat<br />
de opstand in Bandjermasin als geëindigd te beschouwen; alleen<br />
in de Boven-Doesoen was Soerapati met de zonen van Antassari in<br />
verzet gebleven, doch een groot deel van de opstandelingen was te<br />
Dinding Papan in het Tjantongsche verslagen en de hoofden, die<br />
zich niet onderworpen hadden, vielen achtereenvolgens de onzen in<br />
handen; ook de gevaarlijke, listige demang Lehman. Toen men<br />
dezen weer in zijne macht had, werd hij - na zoo schandelijk de<br />
regeering om den tuin geleid en verraden te hebben — zonder genade<br />
tot den strop veroordeeld, en kort na zijne gevangenneming<br />
werd het doodvonnis aan hem voltrokken. Echter duurde het tot aan het<br />
jaar 1866, voordat de rust als geheel hersteld beschouwd kon worden;<br />
de inboorlingen begonnen toen weer hun kampongs te bebouwen.<br />
Toch had de opstand ook op de Westkust van Borneo nog gevolgen.<br />
Zekere Mas Nata Widjaja, uit Bandjermasin naar Sintang<br />
gevlucht, wist in 1864 aldaar onlusten te verwekken en de bevolking<br />
langs de Pinoh-rivier in opstand te brengen. Hij maakte het<br />
ons zoo lastig, dat een paar stoomschepen naar Sintang moesten<br />
gezonden worden; de waterstand der rivieren was zeer laag, zoodat<br />
de oorlogsbodems niets konden uitvoeren en onverrichterzake<br />
terugkeerden; de »Kapoeas", die zich tot het doen eener verkenning<br />
te ver gewaagd had, geraakte zelfs aan den grond en moest<br />
worden verlaten. De opstand nam in uitgebreidheid toe ; maar in
1867 stierf de hoofd-opstandeling, en een ander hoofd, de tommonggong<br />
Tebeh, vluchtte toen naar Bandjermasin en kwam in onderwerping.<br />
Ook op Ceram ging het jaar 1866 niet rustig voorbij; in het<br />
westelijk gedeelte van dit eiland verwekte de bevolking onlusten en<br />
er moesten troepen uitgezonden worden, om de negorij Marahoenoe<br />
te tuchtigen. De bewoners hadden zich versterkt; die werken<br />
werden genomen, de weerspannige hoofden naar Java opgezonden<br />
en ook hier was de rust hersteld — althans voorloopig ; want<br />
het volgende jaar werd de opstand zelfs meer algemeen, ofschoon<br />
het brandpunt daarvan Kaibobo was. Wederom moesten troepen<br />
van Java worden gezonden. In twee kolonnes rukte men tegen den<br />
vijand op; de eerste kolonne vertrok van Kairatoe en had een zeer<br />
vermoeienden marsch wegens de vele terreinhindernissen, die zij op<br />
haren weg ontmoette: doch de hoofdversterking Manoera-Manoeroe<br />
vond zij door den vijand verlaten. De tweede kolonne was van uit<br />
Noemali het binnenland ingetrokken en had meer tegenstand ondervonden;<br />
de opstandelingen hadden zich te Moernating verschanst<br />
en daar een hardnekkigen tegenstand geboden. Op den duur echter<br />
hadden zij de verdediging niet kunnen volhouden.<br />
Nadat beide kolonnes elkander ontmoet hadden, werd haar geen<br />
tegenstand meer geboden ; het voortvarend optreden van onze krijgsmacht<br />
maakte een diepen indruk op de weerspannige bevolking en<br />
had hare onderwerping ten gevolge.<br />
Meer hardnekkig was de tegenstand, die de bevolking van Pasoemah<br />
bood, waarheen in den loop van ditzelfde jaar (1866) eene<br />
expeditie moest worden gezonden; de krijgsverrichtingen van dat<br />
expeditionair korps, bestaande, uit 2 kompagnieën van het garnizoens-bataljon,<br />
het 10 e bataljon, en artillerie- en genietroepen 1), verdienen<br />
een weinig meer uitvoerig beschreven te worden.<br />
De bevolking van Pasoemah had zich herhaaldelijk schuldig gemaakt<br />
aan rooftochten, en verontrustte zoowel Palembang als Ben-
8<br />
koelen. Men was dus reeds lang besloten om aan die rooverijen een<br />
eind te maken en koesterde het plan, om Pasoemah geheel bij ons<br />
gebied in te lijven. Maar steeds was het volvoeren van dit voornemen<br />
verschoven; waarom, is niet recht duidelijk.<br />
Men had door dit dralen aan de bevolking, die wel inzag dat<br />
vroeg of laat het uur der vergelding zou aanbreken, de gelegenheid<br />
gegeven om zich terdege te versterken; zij had ondoordringbare<br />
auer-auerheggen geplant, waarachter zij zich met voordeel kon verdedigen<br />
en toen het Gouvernement eindelijk tot handelen overging,<br />
bleek het, dat zij zich den langdurigen tijd van voorbereiding goed<br />
ten nutte had gemaakt.<br />
Nadat in 1859 Redjang zonder eenige tegenkanting van de bevolking<br />
was ingelijfd, was ook in 1864 de noodige machtiging van het<br />
Opperbestuur tot het annexeeren van Pasoemah verkregen, toen in<br />
1866 nieuwe geweldenarijen der Pasoemaher's aanleiding gaven tot<br />
beslissende stappen onzerzijds. De Pasoemah Oeloe Lintang onderwierp<br />
zich; doch Pasoemah Lebar weigerde. Toen werd onverwijld<br />
tot het zenden van een expeditie besloten.<br />
In een historisch overzicht van deze expeditie >), geschetst door<br />
twee officieren welke haar meemaakten, vinden wij een vluchtige<br />
schets van het oorlogstooneel, welke hier volgt:<br />
De Pasoemah-landen laten zich verdeelen in :<br />
1. Pasoemah-Lebar.<br />
2. Pasoemah-oeloe-Lintang.<br />
3. Pasoemah-oeloe-Manna.<br />
4. Pasoemah-oeloe-Aijer-Kroh.<br />
Na de inlijving van de Redjang, wordt laatstgenoemd kleinste of<br />
onbelangrijkste gedeelte gerekend te behooren tot de assistentresidentie<br />
Bengkoelen.<br />
') Een woord over de Pasoemah-expeditie in 1866, door twee Oost-Indische<br />
officieren. 's-Gravenhage, Gebr. Beliufante.
9<br />
De overige drie genoemde deelen, waren bij den aanvang van<br />
1866 van ons gezag onafhankelijk en vormen dus de door ons te<br />
beschouwen landstreek.<br />
Een blik op de kaart van Suriname doet ons zien, dat bedoeld<br />
gewest ingesloten ligt tusschen de residentie Palembang en de<br />
assistent-residentie Benkoelen.<br />
De grenzen zijn als volgt :<br />
Ten zuiden en ten zuidwesten de tot Benkoelen behoorende af-<br />
deelingen Manna, Tallo en Pasoemah-oeloe-Aijer-Krohe.<br />
Ten westen en ten noorden de tot Palembang gerekende land-<br />
schappen Redjang, Ampat-Lawang en Kikim.<br />
Ten oosten en ten zuidoosten de tot dezelfde residentie behoo-<br />
rende afdeelingen Moelak-oeloe, Semendo-Darat en Semendo-oeloe-<br />
Loeäs.<br />
Het landschap Pasoemah vormt, te midden van het Barisan-<br />
gebergte, een hooge vlakte, met eene gemiddelde verheffing boven<br />
de oppervlakte der zee van niet meer dan 600 à 700 meter. Van de<br />
voornaamste, aan de grenzen gelegen bergtoppen, als : de Goenong-<br />
Pantjing, Goenong-Patah, Goenong-Dingin, Goenong-Oemang, Goe-<br />
nong-Dempoh en Goenong-Moendang, ontspringen verschillende<br />
grootere en kleinere rivieren, waarvan de voornaamste is Lematang,<br />
waarin zich al de overigen ontlasten.<br />
De Lematang loopt, van af haren oorsprong op den Goenong-<br />
Dingin, door de Pasoemah heen, om verder door de landschappen<br />
Moelak-oeloe, Lamatang-oeloe en Lematang-Ilir te stroomen en<br />
zich, boven Palembang, met de Moesie te vereenigen.<br />
De rivieren in de Pasoemah, die zich in de Lematang ontlasten,<br />
zijn: de kleine Pasoemah, de Endikat, de Pematang-Lintang en<br />
de Moelak ter rechter-; de Selangis-Besar, de Selangis Ranik, de<br />
Betong, de Dendan, de Loekoe, de Aijer-Aroh en de Liem ter<br />
linkerzijde.<br />
Nagenoeg de meeste rivieren zijn er zeer snelstroomend, zonder
10<br />
aanmerkelijke diepte te hebben; ze hebben hare bedding in meer<br />
of min diepe ravijnen, met steile, zwaar of licht begroeide, maar<br />
alle zeer moeielijk te beklimmen of af te dalen wanden. DeEndikaten<br />
de Lematang vooral, liggen in zeer diepe en lastig te passeeren<br />
ravijnen, waarvan de wanden eene hoogte van 200-400 meter bereiken.<br />
Over 't algemeen biedt de landstreek voor het oog Weinig schoone<br />
afwisseling aan. Onafzienbare velden alang-alang, hier en daar plaats<br />
makende voor groene bamboebosschen, waarachter de doesons en<br />
talangs gelegen zijn, hebben voor den landschapschilder weinig<br />
waarde en bieden den soldaat een ruim veld tot vermoeienis en tot<br />
vervelende en onrustige marsenen.<br />
Alleen aan de grenzen, en dus naar de zijde van het gebergte,<br />
vindt men hooger of lager houtgewas, dat soms in zwaar bosch<br />
overgaat; men krijgt er meer afwisseling in terrein en plantengroei;<br />
in één woord, men bevindt er zich hier en daar in eene meer afwisselende<br />
omgeving.<br />
De wegen, die de Pasoemah in alle richtingen doorsnijden, bestaan<br />
hoofdzakelijk uit voetpaden, tusschen welige alang-alangve'lden<br />
kronkelende, voerende door woeste ravijnen, en door en over nog<br />
woester bergstroomen. Enkele van die paden loopen naar de aangrenzende<br />
landschappen, als: Kikim, Ampat-Lawang en Semendo;<br />
de beste weg voert naar Lahat.<br />
De reeds genoemde kompagniën van het garnizoens-bataljon van<br />
Palembang en van het 10« bataljon wei-den onder bevel gesteld<br />
van luitenant-kolonel Koch.<br />
De vijand had zijn hoofdmacht te Moentar-Alam, dat krachtig<br />
versterkt was; maar tengevolge van het dralen in de eerste dagen<br />
der expeditie maakte hij van de hem gegeven gelegenheid gebruik<br />
om ook - haast in 't gezicht van onze troepen - Penandingan<br />
in staat van tegenweer te brengen.<br />
Zoodra overste Koch bij de troepen was aangekomen, rukte de
11<br />
expeditionaire macht, met uitzondering van de 4 e kompagnie 10 e<br />
bataljon, naar de eerst kortelings opgeworpen versterking Penandingan.<br />
Men moest hiertoe een smal voetpad tusschen welige alangalangvelden<br />
volgen en kwam, na een langzamen en behoedzamen<br />
marsch van vijf uren, in de nabijheid van de versterking aan.<br />
Nadat de artillerie de sterkte beworpen had, ontving de 5 e kompagnie<br />
van het 10 e bataljon bevel, om het werk aan de oostzijde<br />
te bestormen ; op 300 pas daarvan gekomen, nam zij den looppas<br />
aan, zich een weg door een minder dicht gedeelte van de doornenheg<br />
banende, tot zij stiet op een zware palissadeering daarachter.<br />
Daar was geen doorkomen mogelijk ; door het moorddadig vuur des<br />
vijands geteisterd, moest men terugtrekken.<br />
Mede van de noordzijde werd de aanval beproefd; men vond<br />
echter de bamboe-doeriheg 4 meter hoog en moest ook hier teruggaan.<br />
Even weinig resultaat had een aanval, die de 6 e kompagnie<br />
aan de zuidzijde beproefde, en vruchteloos matte men zich af door<br />
het omkappen der bamboe-doe ri.<br />
Men gunde dus hier de artillerie het woord, die weldra brand<br />
in de sterkte deed ontstaan. Thans kwam een aanzienlijke vijandelijke<br />
macht aanrukken om de belangrijke versterking te ontzetten,<br />
maar werd op de vlucht gejaagd.<br />
Nu begon de bezetting bevreesd te worden en verliet de benting.<br />
Het was half vier in den middag, toen onze troepen haar binnenrukten.<br />
Nog denzelfden namiddag marcheerden de troepen naar de<br />
doeson Gelong-Sakti.<br />
Penandingan bleek met eenige kennis van de fortificatie te zijn<br />
versterkt. Onze troepen, sterk 5 kompagnieën, 70 sappeurs, 2 houwitsers<br />
en 2 mortieren leden, hoofdzakelijk tengevolge van een<br />
gebrekkige verkenning voordat de aanval ondernomen was, een betrekkelijk<br />
zwaar verlies: 10 gesneuvelden en 51 gewonden; onder<br />
dit laatste getal waren 2 officieren begrepen. Nadat Kota-Agong<br />
genomen was, werd den 14 den Mei de weg naar de hoofdversterking
12<br />
Moentar-Alam ingeslagen ; de kolonne werd oorspronkelijk in den<br />
rug bestookt. Ook hier bestond de weg uit een voetpad; de solda-<br />
ten en koelies marcheerden een voor een achter elkander, nu eens<br />
door sawah's, dan door alang-alangvelden. Men bereikte zonder<br />
bijzondere ontmoetingen de plaats der bestemming, alwaar gebi-<br />
vouakkeerd werd.<br />
De vijand hield zich doodstil, zoodat men aanvankelijk dacht, dat<br />
de geduchte sterkte verlaten was ; doch toen 's avonds eenige gra-<br />
naten in het werk werden geworpen, beantwoordde de vijand dat<br />
vuur levendig. Nog dienzelfden avond was hij nagenoeg aan drie<br />
zijden ingesloten; in den middag van den volgenden dag reeds was<br />
die insluiting volkomen.<br />
Nadat een bestorming door de I e kompagnie mislukt was, werd<br />
besloten om, door omcingelen en door het afsnijden van den<br />
water-aanvoer, de bezetting tot de overgave te dwingen; den 16 iea<br />
werd een aanvang gemaakt met het wegruimen van palissadeeringen<br />
aan drie zijden der versterking. Van zijne zijde zat ook de vijand<br />
geen oogenblik stil en belemmerde zooveel mogelijk onze werk-<br />
zaamheden.<br />
Men hoopte hier uitsluitend door insluiting en afvoer van drink-<br />
water den vijand tot de overgave te dwingen; een langzame, maar<br />
zekere weg. Herhaaldelijk beproefden de Pasoemaher's van buiten,<br />
om de nauw ingesloten bezetting te ontzetten; maar alle aanvallen<br />
werden door de belegeraars afgeslagen. Daar de bezetting onver-<br />
moeid was en onzen troepen meermalen gevoelige verliezen toebracht,<br />
vereischte deze belegering hunnerzijds veel inspanning, vooral toen<br />
men de versterking met loopgraven begon te naderen ; eerst met de<br />
dubbele en daarna met de halve volle sappe. Dat was een wijze<br />
van avanceeren, die der bezetting uitermate verdacht voorkwam;<br />
zoozeer, dat de Pasoemaher's den tegenstand opgaven, na een volle<br />
maand ingesloten te zijn geweest. Door een punt, waar de palissa-<br />
deering tijdelijk afgebroken en de postenketen zwak was, wist de
là<br />
vijand in den nacht van 11 op 12 Juli heen te breken, en ofschoon<br />
velen deze onderneming met den dood moesten bekoopen, sloeg de<br />
hoofdmacht zich door onze linie heen. Nog een paar dagen bleven<br />
onze troepen te Moentar-Alam, welke sterkte zooveel doenlijk ge-<br />
slecht werd. s<br />
Den 17 den begaf de geheele kolonne zich op weg naar Gelong-<br />
Sakti; bij die gelegenheid werd de doeson Bandar, in het centrum<br />
van de vijandelijke landstreek gelegen, omtrokken, zoodat de Pa-<br />
soemaher's, die hier een energieken tegenstand hadden kunnen<br />
leveren, hals-over-kop de doeson verlieten. Den 19 den Juni werd Ge-<br />
long-Sakti bereikt.<br />
Verder werd geen tegenstand meer geboden ; de versterkingen van<br />
den vijand waren hem nagenoeg alle ontweldigd en de bevolking<br />
scheen gezind om in onderwerping te komen ; alleen Pasoemah-Lebar<br />
maakte hierop een uitzondering. De troepen hadden zich uitnemend<br />
gehouden en de bevelhebber erkende zulks, hiertoe gemachtigd<br />
door den legerbevelhebber, in de volgende dagorder :<br />
»Officieren, onder-officieren en manschappen, uitmakende<br />
de expeditionaire macht tegen de Pasoemah-landen !<br />
»Door den legerbevelhebber is mij de aangename taak opgedra-<br />
gen, U allen zijn dank te betuigen voor uw moed, voortdurende<br />
volharding en onbezweken trouw, bewezen bij de tot nog toe<br />
gevoerde gevechten, voornamelijk bij Penandingan, Kota-Agong en<br />
Moentar-Alam.<br />
»Wederom hebt gij uw aiouden roem gehandhaafd. Velen uwer<br />
kameraden zijn in den strijd gevallen. Dat hun naam en de daaraan<br />
verbonden feiten steeds bij u allen in eerbiedige herinnering blijven !<br />
»GELONG-SAKTI, 22 Juni '66<br />
»KOCH."
14<br />
De hoofden legden den eed aan het Gouvernement af; alleen<br />
pangerang Tommonggong uitgezonderd, die allerlei uitvluchten<br />
zocht. De resident beschouwde thans, niettegenstaande dit verzet<br />
en de nog altijd hostiele houding der bevolking van Pasoemah-Lebar,<br />
de rust als hersteld en de expeditie geëindigd. Bijgevolg werd'<br />
door overste Koch het voorstel gedaan, om de troepen naar Java<br />
te doen terugkeeren.<br />
Weldra zou blijken, dat de resident aan een te groot optimisme<br />
voedsel gegeven had. De voorwaarden, waarop de onderwerping<br />
der bevolking zou worden aangenomen, bestonden hoofdzakelijk in<br />
afschaffing der slavernij en van het pandelingschap, hetgeen alge-<br />
meen ontevredenheid verwekte. Zeker invloedrijk geestelijke, Toean<br />
Paradipa genaamd, maakte daarvan gebruik, om de bevolking weer<br />
in opstand te brengen. En weldra vernam men dat de Pasoemaher's<br />
Tebat-Soeroet versterkten; uitgezonden patrouilles ontdekten weldra,<br />
dat die geruchten waarheid bevatten en dat de openingen, door onze'<br />
manschap vroeger in de bamboe-doeri gekapt, weer gesloten waren.<br />
Door de I e kompagnie van het 10» bataljon en de 1« kompagnie<br />
van het garnizoens-bataljon werd in de nabijheid van de sterkte<br />
een bivouak betrokken en men trachtte haar in te sluiten; onze<br />
troepenmacht bleek niet voldoende te wezen om dat doel te berei-<br />
ken en 300 Pasoemaher's drongen den doeson binnen, ter verster-<br />
king van de bezetting.<br />
Toch werd de insluiting aan drie zijden zooveel doenlijk volvoerd.<br />
Intusschen werd de sterkte door granaatvuur geteisterd, dat een<br />
goede uitwerking had. Een poging, om haar bij verrassing te nemen,<br />
mislukte; evenzeer een aanval, den 15"- Augustus ondernomen<br />
door de 1« kompagnie; het mocht niet gelukken den doeson te ne-<br />
men of door het artillerie-vuur den vijand te verjagen.<br />
Vooreerst moest men van verdere aanvallen afzien, daar wij<br />
zware verliezen hadden geleden; maar zoodra de ¥ kompagnie<br />
van het 10 e bataljon ter versterking van de geheel onvoldoende
15<br />
troepenmacht was aangekomen, geschiedde de insluiting volkomen.<br />
De sappeurs begonnen een mijngalerij aan te leggen, ten einde een<br />
mijnoven van 400 kilo buskruit te maken ; maar toen de Pa-<br />
soemaher's zich geheel ingesloten zagen, sloeg hun — zooals altijd —<br />
de schrik weer om 't harte en in den nacht van 26 op 27 Augus-<br />
tus wisten zij aan de zuidzijde een goed heenkomen te zoeken.<br />
De zeer sterke doeson, bezet door ongeveer 1000 man en vol-<br />
doende van blindeeringen voorzien, was ons in handen gevallen<br />
zooals de expeditie-kommandant in zijn dagorder van den '28 8te "<br />
schreef : »door het beleid van den kommandant der kolonne en van<br />
zijne onderhebbende officieren, en door den ijver en de inspanning<br />
die zij, alsook de onder-officieren en manschappen, aan den dag<br />
gelegd hadden."<br />
De 4 e en 5 e kompagnieën met een detachement sappeurs en een<br />
houwitser werden achtergelaten, om de versterking te vernielen.<br />
Reeds gedurende de operation tegen Tebat-Soeroet, had overste<br />
Koch vernomen, dat de vijand pogingen aangewend had om een<br />
algemeenen opstand te verwekken en in Gedong-Agong — een doeson,<br />
nog sterker dan Tebat-Soeroet — een hardnekkigen tegenstand<br />
voor te bereiden. Voordat die laatste doeson gevallen was, had men<br />
er niet aan kunnen denken, om troepen naar Gedong-Agong af te<br />
zenden. De toestand werd daarom door den expeditie-kommandant<br />
alles behalve gunstig geoordeeld en, nadat versterking gevraagd was,<br />
werd een deel van het 5 e bataljon met een kompagnie Afrikanen<br />
naar Benkoelen gezonden. Later bleek het, dat het zenden van die<br />
troepen onnoodig was; want Gedong-Agong viel den onzen door<br />
verrassing in handen eer dan men had durven hopen, en daardoor<br />
was eensklaps aan den opstand een einde gemaakt, daar de geruch-<br />
ten omtrent het <strong>org</strong>aniseeren van een algemeenen opstand in de<br />
Pasoemaïi-landen zeer overdreven bleken te zijn.<br />
De 2 e en 4 e kompagnie, met eenige sappeurs en een mortier,<br />
werden uitgezonden om in of nabij Tandjong-Koerong-Ilir zich op
16<br />
te stellen, alwaar magazijnen moesten worden aangelegd voor de<br />
troepenmacht, die later het beleg voor Gedong-Agong zou moeten<br />
slaan; want men verwachtte een langdurige en moeitevolle belegering.<br />
De zooeven genoemde doeson werd 8 September door de beide<br />
kompagnieën bezet; nadere information van daar deden ervaren, dat<br />
de vijand in groot aantal te Gedong-Agong verschanst was en in 't<br />
minst aan geen onderwerping dacht. Ten einde nog beter op de<br />
hoogte van zijn bedoelingen te komen, werd zekere Pasoemaher,<br />
Arsat, die onze zijde gekozen had, den ÏO" 6 » September daarheen<br />
gezonden. Hij overnachtte in den vijandelijken doeson, overtuigde zich<br />
van den stand der zaken en bemerkte dat de vijand, die in de<br />
meening verkeerde dat wij nog te zwak waren om tot een aanval<br />
te kunnen overgaan, vooral des nachts weinig waakzaam was. Zoo<br />
lezen wij in het reeds aangehaalde werk :<br />
»Des namiddags om 1 uur van den ll den September keerde<br />
Arsat terug, rapporteerde van zijne bevinding aan den kolonne- j<br />
kommandant, en stelde zich als gids disponibel.<br />
Een kolonne van 80 bajonetten, waaronder 10 sappeurs, verliet<br />
ten 2 ure in den nacht van den 11 *—i 2*» September Tandjong-<br />
Koerong-Ilir, marcheerde in alle stilte, geheel overeenkomstig de<br />
regelen voor geheime marschen, naar Gedong-Agong en kwam aldaar<br />
omstreeks half vier aan, na een uiterst vermoeienden en gevaarlijken<br />
marsch in de dichte duisternis.<br />
»De steeds van zeer nabij bewaakte gids leidde de spits door<br />
een nog ongesloten tamboer binnen de sterkte, gevolgd door den<br />
voortroep en successievelijk door de geheele kolonne. Daar werd in<br />
alle stilte het m<strong>org</strong>enuur afgewacht, zonder dat de vijand ons bespeurde.<br />
»Het wachten in gewone omstandigheden is onaangenaam en doet<br />
ons den tijd lang schijnen ; maar het lijdelijk wachten met eene<br />
betrekkelijk geringe macht, binnen eene sterke vijandelijke benting,<br />
door een on zichtbaren, in getal en bewapening geheel onbekenden
17<br />
vijand bezet, en dan nog in de onzekerheid of wellicht niet het<br />
verraad zijn rol zal spelen, zulk een wachten is schier ondragelijk.<br />
»Het moet dan ook geene verwondering wekken, dat reeds om<br />
4 uur in den m<strong>org</strong>en het bevel tot voorwaarts rukken gegeven<br />
werd, en dat kort daarop de vijand, door ons geweervuur uit den<br />
slaap opgeschrikt, onbekend nog met onze sterkte en maatregelen,<br />
in onbeschrijfelijke verwarring den doesson verliet, zonder echter,<br />
begunstigd als hij was door het nachtelijk duister, veel van ons<br />
vuur te duchten te hebben.<br />
»Nadat nu behoorlijk veiligheids-maatregelen waren genomen,<br />
werd van den uitslag rapport gezonden naar Tandjong-Koerong-Ilir,<br />
van waar onmiddellijk de 2 e kompagnie oprukte, om de in Gedong-<br />
Agong zijnde troepen te vervangen."<br />
Met de verrassing van Gedong-Agong waren de eigenlijke krijgs-<br />
bedrijven afgeloopen. Wel duurde het nog eenige maanden, voordat<br />
Ie rust hersteld was en de belhamels ons in handen waren gevallen,<br />
doch het opsporen der hoofden en de inlijving van Passoemah, dat<br />
is het onder een geregeld bestuur brengen daarvan, leverde weinig<br />
belangrijks meer op. Luitenant-kolonel Koch was den 22 8ten September<br />
als expeditie-kommandant vervangen door kolonel Jalink, die de in<br />
hoofdzaak volvoerde taak van overste Koch verder ten einde bracht.<br />
De Passoemah-landen werden als onderafdeeling bij Lematang-<br />
Oeloe ingelijfd, en waren dus Nederlandsch grondgebied geworden.<br />
Ook op Celebes was de tusschenkomst van den gewapenden arm<br />
noodig. Men had daar voortdurend moeielijkheden met het innen<br />
der belastingen; inzonderheid waren het de regent van Tjamba-<br />
Tjamba en later die van Kraëng Bonto-Bonto, in de bergregent-<br />
schappen van de Noorder-districten, die de autoriteit de handen<br />
vol werks gaven. In 1868 zag men zich genoodzaakt, troepen<br />
onder bevel van majoor van Veenhuizen tegen Kraëng Bonto-Bonto<br />
u it te zenden; de regent aldaar had zich in goed aangelegde ver-<br />
2
18<br />
sterkingen te Boeloe-Boeloe verschanst, en nadat tot driemaal toe de<br />
aanval afgeslagen was, werd eindelijk de voornaamste sterkte geno-<br />
men , zonder dat het gelukken mocht, den rebel in handen te krijgen.<br />
In datzelfde jaar moesten troepen van Java naar Bali worden<br />
gezonden, waar een ontslagen districtshoofd, Ida Made Rahi ge-<br />
naamd, zich onafhankelijk wilde maken; de troepen, onder majoor<br />
Heemskerck, stieten aanvankelijk het hoofd tegen Bandjar, waarde<br />
muiter zich goed versterkt had ; maar toen er versterking was gekomen<br />
en kolonel de Brabant het bevel overgenomen had, werd den24 sten<br />
October 1868 Bandjar genomen en Ida Made Rahi gevat en van het<br />
eiland verwijderd.<br />
In het jaar 1870 heerschte er eenige onrust in Bandjermasin, waar<br />
Soerapati weer van zich deed hooren, en mede zekere Wangkang,<br />
die met hem van zins bleek te zijn, om Marabahan aan te vallen.<br />
De resident, die reeds vernomen bad dat er wat gaande was, deed<br />
hem ontbieden; Wangkang verscheen onbevreesd en wel met zulk<br />
een groot gevolg, dat men niets tegen hem durfde ondernemen.<br />
Toch kwam hij vergiffenis vragen, en die werd hem onder nadere goed-<br />
keuring van den gouverneur-generaal verleend ; doch toen deze<br />
laatste de voorwaarde gesteld had, dat Wangkang in het openbaar<br />
zijn verzoek om vergiffenis herhalen zou, weigerde hij dit te doen<br />
en trok zicli in de wildernis terug, alwaar de tegen hem uitgezonden<br />
troepen reeds in December van hetzelfde jaar hem overvielen ; hij<br />
sneuvelde bij die gelegenheid.<br />
Van meer bedenkel ij ken aard waren de pogingen tot verzet, die<br />
herhaaldelijk voorvielen in de nabijheid van Batavia. In 1869 was<br />
een eerst begin van opstand uitgebroken in Bekassi, waarbij de<br />
assistent-resident Mr. de Kuyper en een ambtenaar van politie<br />
vermoord werden ; gedurende dit en het volgende jaar heerschte er<br />
op vele plaatsen een merkbare onrust, die niet ten onrechte in<br />
verband werd gebracht met een destijds sterk ontwikkeld bijgeloof<br />
van den Javaan, dat volgens een voorspelling van zekeren Djôjô
19<br />
Bôjo omstreeks het jaar 1870 één inlandsch vorst over geheel Java zou<br />
heerschen. De hieruit voortvloeiende onlusten — meestal op zich<br />
zelven staande feiten — werden zonder groote inspanning bedwon-<br />
gen. Ook Deli moest de straffende hand van het Gouvernement ge-<br />
voelen : een der vijf districten van Deli, tijdens de minderjarigheid<br />
van het Maleische hoofd onder voogdijschap van Datoe Kettjil en Datoe<br />
Djalil, kwam in verzet tegen de regeering, daar de bevolking niet<br />
wilde gedoogen, dat aldaar landbouw-ondernemingen totstandkwa-<br />
men. Na uit Timbang Langkat verdreven te zijn, zochten de muiters<br />
een toevlucht bij de Berg-Bataks en deden met hunne hulp stroop-<br />
tochten tegen de plantages der Europeanen. Er moest een half<br />
bataljon infanterie onder de bevelen van luitenant-kolonel von Hom-<br />
bracht worden heengezonden, dat met allerlei tegenspoed te kampen<br />
had en weldra zoozeer door ziekte gedund werd, dat er versterking<br />
moest worden aangevraagd. Tevens was de expeditie-kommandant<br />
gewond, zoodat hij het bevel moest overdragen aan majoor van<br />
Stuwe, die met versehe troepen was aangekomen. Dezen mocht het<br />
gelukken, ook alhier de rust te herstellen.<br />
Wij hebben niet te lang stilgestaan bij die kleinere expeditiën,<br />
omdat zij allen een zelfde verloop hadden, terwijl wij moeten over-<br />
gaan tot de beschrijving van den gedenkwaardigen oorlog met Atjeh;<br />
den bloedigsten en gewichtigsten oorlog, die ooit door het Nederlandsch-<br />
Indische leger is gevoerd geworden. Een krijg, langdurig en moeitevol,<br />
rijk aan tegenspoed, aan bittere teleurstellingen, maar ook even rijk<br />
aan voldingende bewijzen van moed, van energie, van bewonde-<br />
renswaardige plichtsbetrachting, die zelfs in het buitenland — dat<br />
met belangstelling de oogen op dien worstelstrijd op den uithoek<br />
van Sumatra gevestigd hield — meermalen in de meest vleiende<br />
bewoordingen erkend werden.<br />
Het bestuur van den minister Fransen van de Putte en gouverneur-<br />
generaal Loudon, welke P. Mijer als landvoogd van Nederlandsch-<br />
Indië was opgevolgd, is hoogst gewichtig geworden door het aan-<br />
2*
20<br />
vaarden van dien krijg, die een noodlottigen omvang heeft aangenomen;<br />
die stroomen bloeds heeft gekost, schatten gouds — en toch onvermijdelijk<br />
was, wat men daartegen ook moge aanvoeren.<br />
Om dit naar behooren te kunnen beoordeelen, dienen wij ons<br />
met de geschiedenis van Atjeh, vooral van de laatste 50 jaren<br />
— sedert het sluiten van het tractaat van 1824 met Engeland —<br />
vertrouwd te maken, waarom wij de beschrijving van den belangwekkenden<br />
strijd, die onze natie op zoo zware offers te staan<br />
kwam en die nog altijd blijft voortduren, door een uitvoerige uiteenzetting<br />
van Atjeh's geschiedenis en de eigenlijke aanleidin g tot<br />
den oorlog laten voorafgaan.
II.<br />
BESCHRIJVING VAN HET RIJK ATJEH.<br />
Omtrent den naam van het rijk — de noordelijke spits van het<br />
eiland Sumatra vormende — , waarmee Nederland een bloedigen oorlog<br />
voert, bestaat veel onzekerheid. Portugeezen, Engelschen, Fran-<br />
schen en Italianen hebben het ieder op hun eigen manier genoemd ;<br />
zelfs onze Nederlandsche schrijvers noemden het beurtelings Achem,<br />
Achim, Atchin, Atjin, Atsjien, Atsjeh en Atjeh, welke laatste<br />
naam thans algemeen is aangenomen, ofschoon het volk bij voorkeur<br />
van »Atchin" spreekt, dat echter fout moet wezen, daar onze n<br />
in de inlandsche taal volstrekt niet voorkomt.<br />
De schrijver der »Fastes Militaires" geeft in zijn belangrijk opstel<br />
»Atjeh en de Atjehneezen" de volgende korte, maar zaakrijke be-<br />
schrijving van het rijk Atjeh :<br />
»Daar waar het trotsche Keten-gebergte (Boekit Barisan) — dat<br />
met zijne hooge toppen en vulkanen, zich over de geheele lengte<br />
van Sumatra langs de Westkust uitstrekt, — in het Noorden met<br />
zijne takken en dwarsketenen bijna de geheele breedte van dit<br />
schoone en rijke eiland beslaat, is het rijk van Atjeh gelegen.<br />
»Van den noordwestelij ken uithoek, de Koningspunt, tot Troemon<br />
op 2° 53' N.B., en van de noord-oostpunt, Tandjong Perlak of<br />
Diamantkaap, tot ongeveer kaap Tamian, op 4° 25' N.B. zich uit-<br />
strekkende , wordt het ten Zuiden door de tot Siak behoorende land-<br />
schappen Tamian, Langkat, Deli en Bakoe Tjina begrensd, ten
22<br />
Westen en Noorden door den Indischen Oceaan bespoeld, en ten<br />
Oosten door de straat van Malakka van 't schiereiland van dien<br />
naam gescheiden.<br />
»De Maleiers - vooral in 't zuidwestelijk gedeelte woonachtig, -<br />
benevens de Pedireezen in 't Noorden en de Atjehneezen meer over<br />
't geheele land verspreid, maar beiden tot het Maleische ras behoo-<br />
rende, maken de naar gissing een half millioen sterke bevolking<br />
uit van een rijk, tusschen de 800 en 900 D geographische<br />
mijlen groot.<br />
»Óp zijne grondslagen van basalt of graniet, schier overal eene<br />
aanzienlijke hoogte bereikende, verliest zich het bergland aan den<br />
noordwestelijken uithoek, in iets breedere stranden, terwijl op an-<br />
dere plaatsen zijne kolossale rotsblokken zich soms lijnrecht uit de<br />
golven opheffen, of de bergranden slechts op korten afstand van<br />
den Oceaan verwijderd blijven.<br />
»Niet ver van de Koningspunt vloeit het zoogenaamd Atjeh-hoofd,<br />
eene rivier (de Atjeh), in zee met drie mondingen, de Marassa ter<br />
rechter-, en de Gigi ter linkerzijde van de middelste of zoogenaamde<br />
Groote rivier, aan wier oevers, op eenigen afstand van de kust,<br />
eene vrij onaanzienlijke stad is gelegen, waarin wel niemand het<br />
eertijds zoo rijke, bloeiende Atjeh, de residentie van een groot vorst,<br />
de hoofdstad van een machtig rijk zou herkennen.<br />
»Van de hoofdstad uitgaande, aan de noordzijde eener uitgestrekte<br />
vallei gelegen, waar de rivier zich tusschen goed bebouwde akkers<br />
en heerlijke weidevelden heenslingert, en met kleine kampongs als<br />
bezaaid, rust het oog met welgevallen op de welig begroeide ber-<br />
gen, waardoor die vallei aan alle kanten, uitgenomen de noordzijde,<br />
is ingesloten.<br />
»Geheel van vulkanischen oorsprong, met dicht geboomte over-<br />
dekt, waar de roode zandsteen hier en daar schilderachtig door-<br />
schemert, naar het Oosten met meerdere en zachter glooiende<br />
hellingen zich in effener, alluvialen, boschachtigen bodem verlie-
23<br />
zende, verheft zich dit statige bergland met zijne steile rotswanden<br />
en uitstekende toppen, tot een vrij aanzienlijke hoogte.<br />
»Uit de trotsche bergketens van Pedir-Daholi in het westen, en<br />
't Salamanga-gebergte in het noorden, tegen wiens voet de bran-<br />
ding schuimend omhoog spat, en wiens kruinen zich in de wolken<br />
verliezen, of wat verder van het strand verwijderd, zijne bergruggen<br />
over geheel het binnenland uitspreiden, schieten enkele spitsen als<br />
reuzengevaarten omhoog. Slechts zelden boren zij door den dichten<br />
nevel heen, waarachter hare toppen zich verschuilen, en die veelal aan<br />
een ondoordringbaren sluier gelijk, over het gebergte blijft hangen.<br />
»De Abong-Abong, de Loese en de Tampat-Toewan verhellen zich<br />
ver over de '2 en 3000 meter, terwijl tusschen 't hoofd van Atjeh<br />
en Tandjong-Perlak in de Goenoeng Ya Moera, — bij helder weder,<br />
mijlen ver uit zee zichtbaar, — de Orphan, de Salamanga, de<br />
Olifants- en Tafelbergen, de noordelijkste vulkanen van Sumatra<br />
worden aangetroffen.<br />
»Van de Diamantkaap tot die van Tamian, evenals aan de west-<br />
kust nabij de zuidelijke grens van Atjeh, bestaat het strand uit<br />
lage, moerassige, maar zeer boschrijke streken, waar de schoonste<br />
rottan groeit.<br />
»Van de zeezijde wordt de toegang tot de stad, — geheel open,<br />
zonder gracht of wal, — aan de monding der Atjeh, door een<br />
paar forten verdedigd; zij kan ook langs een'vrij goeden landweg<br />
in weinige uren van kaap Masamoeka, iets zuidelijker dan de Ko-<br />
ningspunt, worden bereikt.<br />
»De huizen, sommigen door goed onderhouden paggars omgeven<br />
en op palen gebouwd, als zijnde dikwijls aan overstroomingen<br />
blootgesteld, hebben een beter aanzien dan de kraton van den<br />
sultan, die meer naàr eene oude vervallene vesting dan naar een<br />
vorstelijk paleis gelijkt.<br />
»Aan de uiteinden van de stad naar den zeekant, sloegen de
24<br />
Chineesche kooplieden weleer hun kamp op, eene plaats van uit-<br />
spanning voor de Europeanen, terwijl aan de tegenovergestelde<br />
zijde, de passai- of marktplaats gevonden wordt.<br />
»Dampier schatte hare bevolking tusschen de 45 en 50,000 zielen<br />
die echter aanmerkelijk schijnt verminderd.<br />
»De reede van Atjeh, door Nasi, Bras, Wai en eenige kleinere<br />
eilanden gedeeltelijk tegen de stormen uit het Noorden en Noord-<br />
oosten beschermd, en waardoor de Soeratte-, Cedre- en Malakka-<br />
passages gevormd worden, biedt eene vrij veilige ligplaats aan,<br />
ofschoon schepen van een groot charter soms vrij ver uit den wal<br />
moeten blijven.<br />
»In het hooge gebergte ontspringen talrijke doch weinig bevaar-<br />
bare riviertjes, waaronder de Langsa en Prahoe-Ila aan de Oost-<br />
die van Samoï, Pasangan, Ajer Laboe, Boerong en Pedir aan de<br />
Noord-, en die van Asahan >), Laboean Hadji en Mangin aan de<br />
Westkust de voornaamste zijn. Door de hevige branding op de vóór<br />
haar liggende banken, en hooge deining op de kust, zijn ze dikwijls<br />
moeilijk te genaken, ofschoon enkele op eenige kabellengten van<br />
de monding, eene zeer goede reede aanbieden.-<br />
»Met kwistige hand strooide de immer rijke tropische natuur in<br />
dit schoone en vruchtbare land hare beste gaven uit, hoewel men<br />
m de Fauna en Flora, niet alleen van Atjeh maar van geheel Su-<br />
matra, een zóó groot en zulk een afwijkend verschil met die van<br />
Java en 't schiereiland Malakka ontdekt, dat het wel niet mogelijk<br />
is, de onderstelling vol te houden, als zouden deze landen immer<br />
een geheel hebben uitgemaakt. Buffels, rundvee, paarden, schapen,<br />
geiten en vele soorten van pluimgedierte worden er in menigte<br />
gevonden.<br />
J^oüftnt, overigens zoo menigvuldig op Sumatra, komt weinig<br />
d/ooü!^ verwarren met de 8d " kmmiee ' mm veei ^ -
25<br />
en dan nog slechts in 't binnenland van Atjeh voor. Van de hon-<br />
derden, die vroeger tot den strijd uitgerust, met opgeheven snuit<br />
den vijand tegenstoven en verwarring brachten in de aaneengesloten<br />
gelederen, of gewillig zich nederbogen om den sultan en zijne<br />
rijksgrooten tot vervoermiddel te dienen, was in 1837 slechts één<br />
over, waarvoor in 't Koningshof zóó slecht gez<strong>org</strong>d werd, dat een<br />
der Panglima's het arme beest uit medelijden naar zijn verblijf<br />
in 't binnenland medenam."<br />
Thans moeten wij kortelijk het kustgebied beschouwen, dat<br />
hoofdzakelijk belangrijk is wegens de zoogenaamde peperhavens, die<br />
haar ontstaan te danken hadden aan de bijzondere geschiktheid van<br />
den grond voor de pepercultuur.<br />
Van Atjeh oostwaarts langs de noordkust gaande, die zich uit-<br />
strekt van Atjeh-hoofd tot Tandjong Perlak of Diamantkaap, vindt<br />
men verschillende vestigingen, hoogstwaarschijnlijk door de Pedi-<br />
reezen gesticht; doch ten oosten van Oedjong Batoe vindt men<br />
over eene uitgestrektheid van 12 uur gaans geen enkele vestiging.<br />
De eerste belangrijke plaats, die men oostwaarts van de hoofdstad<br />
Atjeh vindt, is Pedir; de hoofd-kampong is aan een breeden, goed<br />
onderhouden weg gelegen. Van Pedir loopt de kust zuid-oostwaarts<br />
tot Boerong. De voornaamste plaats alhier is Gigian, dat aan den<br />
mond der rivier van dien naam ligt ; vervolgens moet het meer<br />
oostwaarts gelegen Pasei of Passir vermeld worden. Dit was weleer<br />
een kolonie van een meer oostelijk gelegen rijks-zetel, die bij<br />
Arabische schrijvers Schamatra genoemd werd en waarvan de naam,<br />
dien de Europeanen aan het eiland geven, moet zijn afgeleid.<br />
Tusschen Pedir en Pasei vindt men Boerong, Ajer Laboe, Pa-<br />
sangan en Samoi, ook Telokh Samoi genoemd, berucht door de<br />
brutale zeerooverijen der bevolking. Koertai of Kerti wordt tusschen<br />
Passir en den mond van de Ajer Djamboe aangetroffen.<br />
Op de oostkust strekt ons grondgebied zich uit tot kaap Tamian<br />
(14° 25' N.B.). Van deze kaap tot Diamantkaap was de geheele kust-
26<br />
streek, toen de oorlog begon, zeer gebrekkig bekend. In de nabij-<br />
heid van Atjeh vindt men de kampong Koerong Raba en Sedoe;<br />
voorts Kloeang, een kampong, die een belangrijken peperhandel<br />
dreef. Oenga ligt aan de rivier van dien naam ; de reede is zeer<br />
gevaarlijk. Dan volgt Telok Kroët, dat een goede landingsplaats<br />
en dientengevolge een uitgebreiden handel heeft. Het meer zuidelijk<br />
gelegen Rigas is door een weg — ofschoon zeer moeielijk — met<br />
Groot-Atjeh verbonden, evenzeer als het meer zuid westwaarts ge-<br />
legen Analaboe, een Maleische negorij.<br />
Na kaap Felix of Oedjing Radja te zijn gepasseerd, vindt men<br />
weer een welvarende kampong, Soesoe genaamd; voorts de negorij<br />
Laboean Hadji, Tampat Toean, meer zuidwaarts nog Telok Roekan en<br />
ten slotte Bakoengan, de laatste belangrijke plaats ter westkust van Atjeh.<br />
De radja van Teroemon is onafhankelijk van Atjeh.<br />
Deze vluchtige beschrijving van de kusten is voldoende te achten, daar<br />
de oorlog zich in hoofdzaak tot Groot-Atjeh en Pedir bepaald heeft.<br />
Wat de bevolking betreft: moge de oppervlakte van Atjeh slechts<br />
approximatief te berekenen zijn, nog moeielijker is het om te be-<br />
palen, hoeveel inwoners het rijk Atjeh telt, daar het binnenland<br />
geheel onbekend is en men niet eens weet, of dit al dan niet be-<br />
woond is. De bevolking van gansch Sumatra als maatstaf aanne-<br />
mende, zouden de 000 D mijlen van het Atjehneesch gebied een<br />
bevolking van 356,000 zielen tellen. Deze schatting kan eenigermate<br />
een begrip geven van de sterkte dier bevolking, zonder dat men<br />
dit cijfer met eenige zekerheid kan aannemen. Zij is saamgesteld<br />
uit'eigenlijke Atjehneezen, Pedireezen en Maleiers. In de binnen-<br />
landen wonen waarschijnlijk Bataks; doch wij hebben alleen de<br />
Atjehneezen en Pedireezen te beschouwen.<br />
De hoogleeraar Veth schetst in zijn topographisch-historische be-<br />
schrijving van Atjeh de bevolking en hare eigenaardigheden als volgt :<br />
*) Atchin en zijne betrekking tot Nederland, door P. J. Veth, hoogleeraar te<br />
Leiden. — Leiden, Gualth. Kolft', 1873.
27<br />
»De Ajehneezen zijn een volkstam die zich in vele opzichten, in<br />
voorkomen en taal zoowel als in zeden en gewoonten, van alle an-<br />
dere bewoners van Sumatra onderscheidt. Deze eigenaardigheden heb-<br />
ben aanleiding gegeven tot zeer verschillende gissingen omtrent hunne<br />
afkomst. Sommigen houden ze voor Chineezen van afkomst, anderen<br />
voor Siammers, nog anderen voor Klingaleezen of zoogenaamde<br />
Mooren van de kusten van Koromandei en Malabar. Deze laatste<br />
meening komt aan den heer Ritter zeer waarschijnlijk voor. De na-<br />
bijheid dezer kusten zal volgens hem vermoedelijk aanleiding hebben<br />
gegeven, dat vele Klingaleezen zich als een zelfstandig volk te<br />
midden der Maleiers en overige Sumatranen aan de stranden neder-<br />
zetten , waar zij zich van lieverlede met de oorspronkelijke bewoners<br />
des lands, waarschijnlijk niet veel van de tegenwoordige Bataks<br />
verschillende, zullen vermengd hebben.<br />
»Bij de beantwoording van zulke vraagstukken moet vooral de taal<br />
een groot gewicht in de schaal leggen, en ongelukkig is de Atjeh-<br />
neesche taal slechts zeer weinig bekend. De Maleische taal is van<br />
oudsher in Atjeh veel beoefend geworden en was er de eigenlijke<br />
schrijftaal. De verschillende kronieken van Atjeh, die wij bezitten,<br />
zijn allen in zuiver Maleisch opgesteld, evenzoo de 'adat bandar<br />
Atjih, of voorschriften betrekkelijk den handel, en de madjlis Atjih,<br />
of voorschriften betrekkelijk de plichten der vorsten en het hof-<br />
ceremonieel, uit welke beide stukken de heer Braddel van Poelo<br />
Pinang uittreksels heeft medegedeeld in »The Journal of the Indian<br />
Archipelago". Ook zijn onder de regeeringen van sultan Iskander<br />
Moeda en van zijne dochter Tadjoe'1-alam te Atjeh werken over<br />
den Mohamedaanschen godsdienst en het recht van den Islam ge-<br />
schreven, die tot de beste voortbrengselen der Maleische literatuur<br />
gerekend mogen worden. Hiertoe behooren de Bostànoe's-Salatîn<br />
(Lusthof der Vorsten), een zeer uitgebreid en als een soort van<br />
encyclopaedie te beschouwen werk, op last van Iskander Moeda<br />
vervaardigd door Noeroe'd-dîn Raniri, en de Mir-'âtoe't-tollab (Spie-
niet volkomen te vertrouwen. Men zegt dat zij in het aanvallen<br />
hunner vijanden verraderlijk zijn en altijd door listen en lagen<br />
zoeken te overwinnen, maar men ontzegt hun toch ook geen per-<br />
soonlijke dapperheid.<br />
»Dat zij in den handel trouweloos zijn en men uiterst voor-<br />
zichtig moet wezen om niet door hen bedrogen te worden, is<br />
een andere oude klacht; maar men mag daarbij niet uit het oog-<br />
verliezen, dat de Europeanen zelven, door hunne geweldenarij en<br />
hunne zucht om den handel te monopoliseeren, den inlander hiel-<br />
en elders in zijne hoedanigheid van koopman gedemoraliseerd heb-<br />
ben. Omtrent de beschuldigingen van ondragelijken hoogmoed, aan-<br />
matiging, belachelijk zelfvertrouwen, minachtend nederzien op an-<br />
dere volken, zou ik ook kunnen aanmerken dat men het de Atjeh-<br />
neezen niet te zeer euvel kan duiden indien zij den trots en den<br />
hoogen toon der Europeanen, niet het minst van hunne oudste<br />
vijanden de Portugeezen, maar toch ook van de Engelschen en<br />
Nederlanders, met gelijke munt hebben betaald. De wispelturigheid<br />
aan de Atjehneezen toegeschreven, is eigenlijk niets anders dan de<br />
gewone dubbelzinnigheid waarin de volken van Maleischen stam te<br />
allen tijde bescherming hebben gezocht tegenover hen, die hunne<br />
meerderen zijn in macht of in verstand."<br />
Ook de andere gebreken, die men den Atjehneezen toeschrijft,<br />
namelijk zee- en strandroof, afpersingen en geweldenarijen, zoomede<br />
de treurige zedelijke toestand der bevolking, wordt door den hoog-<br />
leeraar met eenige verschooning beoordeeld, tevens erkennende,<br />
dat de Atjehneezen in werkzaamheid en schranderheid de meeste<br />
andere volkeren van den Archipel overtreffen.<br />
Na hun godsdienst, den Islam, breedvoerig besproken en hun<br />
belangstelling in de kennis van de wetten van den Islam en de<br />
handhaving der zuiverheid van de leer aangetoond te hebben, be-<br />
schouwt prof. Veth de middelen van bestaan der Atjehneezen, onder<br />
welke land- en tuinbouw een voorname plaats innemen, vervolgens
31<br />
hun handel, die deels ruilhandel is, deels tegen betaling van Spaan-<br />
sche matten geschiedt, en beschrijft dan als volgt de kleeding,<br />
karaktertrekken, levenswijze en weerbaarheid van den Atjehnees:<br />
»In de kleeding verschillen de Atjehneezen van de Maleiers in<br />
meer dan één opzicht. Die der mannen bestaat uit de volgende<br />
stukken. 1°. Een Arabisch mutsje of kopjah, waarom minvermogen-<br />
den een groven wit katoenen, meergegoeden een langen zijden of<br />
sitsen lap bij wijze van dastar of tulband slingeren. Soms is die<br />
lap omzet met een rond, verguld of gouden boordsel, terwijl de<br />
slippen tot op de schouders afhangen. 2°. Een badjoe of wambuis<br />
van zijde of sits, met korte mouwen, van voren open en reikende<br />
tot de heupen, geheel gelijk aan de Badjoe der Maleiers. Bij de<br />
Atjehneezen is echter dit wambuis niet altijd in gebruik. Velen der<br />
hoofden langs de kust loopen met het bovenlijf naakt, en worden<br />
daarin door hunne onderhoorigen nagevolgd ; anderen slingeren zich<br />
slechts een wit katoenen lap om de schouders. Zij die het wambuis<br />
dragen, trekken het toch veelal uit, om het over den schouder te<br />
werpen. 3». Een lang wit katoenen of zijden kleed, om de heupen<br />
geslagen, van voren in elkander gewrongen en vastgemaakt door<br />
een breeden buikband van dezelfde stoffen, ter vervanging van de<br />
Maleische sarong. 4°. Een wijde broek, meestal van zijde, en tot op<br />
de kuiten afhangende, van de soort die in den Archipel algemeen<br />
onder den naam van seloear Atjeh of Atjehneesche broek bekend is.<br />
Sandalen worden, behalve door de hoofden, zelden gedragen. De<br />
kleeding der vrouwen verschilt weinig van die der mannen. Alleen<br />
dragen zij binnenshuis het hoofd ongedekt, terwijl zij uitgaande<br />
daarom een katoenen lap slaan.<br />
»De woningen der Atjehneezen zijn altijd op stijlen of palen ge-<br />
bouwd. Ook die der armste lieden zijn samengesteld uit planken.<br />
De gewone bedekking bestaat uit de lange smalle bladeren van den<br />
nina-palm (atap), waarvan een aantal door middel van een gespleten<br />
rotan aan een lange bamboezen lat zijn bevestigd. De vorm der
ââ<br />
woningen is langwerpig en zij bestaan do<strong>org</strong>aans uit een breede<br />
vo<strong>org</strong>alerij, twee of drie slaapvertrekken en van achteren een stook-<br />
plaats. Als huisraad dienen eenige potten en wat verder tot de<br />
spijs bereiding volstrekt noodig is, eenige kisten of manden tot ber-<br />
ging van kledingstukken, eenige matten om op te zitten, eenige<br />
sitsen of katoenen tabirs of bedvoorhangsels, welk alles do<strong>org</strong>aans,<br />
evenals de woning zelve, uitermate slordig en smerig is. Eenige<br />
van deze woningen, dicht bij elkander geplaatst en gezamenlijk met<br />
een planken pagger omheind, vormen een kampong. Ook zijn vele<br />
kampongs als verdedigingsmiddel omgeven door een aarden wal,<br />
die dicht met stekelige bamboe beplant is. Van vele langs de kust<br />
gelegen plaatsen ziet men aan het strand niets dan den passer, be-<br />
staande uit rechte rijen van kleine en bedompte onder één dak<br />
gebouwde huizen, die te zamen ééne of meer straten vormen. Het<br />
is hier dat alles te koop wordt geboden wat in zulk eene plaats<br />
verkrijgbaar is.<br />
»Het gewone voedsel der Atjehneezen is rijst met een weinig<br />
groente of visch genuttigd. Vleesch en hoenders komen slechts bij<br />
feestelijke gelegenheden op den disch. De gewone drank is water;<br />
zelfs het bij de Maleiers van Sumatra zoo geliefde aftreksel der<br />
bladeren van den koffieheester is hier onbekend. De leefwijze ver-<br />
schilt in het algemeen slechts weinig van die der Maleiers. Veld-<br />
arbeid, handel, scheepvaart en vischvangst zijn het werk der mannen,<br />
de huiselijke bezigheden zijn aan de vrouwen overgelaten.<br />
»Op hunne wapenen zijn de Atjehneezen bijzonder gesteld en zij<br />
onderhouden die met eene zindelijkheid, die anders bij hen zeld-<br />
zaam is. Die wapenen bestaan uit krissen en klewangs van ver-<br />
schillende soort en maaksel, meestal door hen zelven bewerkt.<br />
Intusschen versmaden zij de wapenen van Europeesch fabrikaat niet,<br />
mits zij naar het Atjehneesch fatsoen gesmeed zijn. De heer Ritter<br />
zag op de Atjehneesche kust eene brik van Poelo Pinang ten anker,<br />
die Engelsche sabels, ongeveer twee voet lang en drie duim breed,
33<br />
voor een Spaansche mat het stuk in groote menigte verkocht. De<br />
Atjehneezen dragen de genoemde wapens, alsook hunne pieken,<br />
altijd blank; van de scheeden ziet men do<strong>org</strong>aans niets. Velen dra-<br />
gen ook donderbussen en geweren, en gewoonlijk voeren zij ook<br />
een klein, rond en met bonte kleuren geverfd schild. Lelah's (licht<br />
geschut) worden veel bij hen aangetroffen, en op de passers ziet<br />
men soms stukken van zwaarder kaliber; maar het zwaar geschut<br />
uit vorige eeuwen, dat aan den sultan behoort, schijnt meestal<br />
onbruikbaar te zijn geworden.<br />
»De gewoonte der Atjehneezen om hunne wapenen steeds uitge-<br />
togen te dragen, hangt ongetwijfeld samen met hunne onderlinge<br />
twisten en veeten, en hunne gewoonte om zich zelven recht te<br />
verschaffen. Hunne wraakzucht laat hen niet rusten voordat iedere<br />
werkelijke of vermeende beleediging gewroken is. De bloedwraak,<br />
die aan de volken van Maleischen stam evenzeer als aan de Be-<br />
douinen eigen is, en die de profeet der Arabieren beproefd heeft<br />
aan regelen te binden, maar zonder het beginsel aan te tasten,<br />
bestaat bij hen nog in den ruwsten vorm. Bloedverwanten trekken<br />
voor bloedverwanten en de bewoners derzelfde kampong trekken<br />
voor elkander partij. Dit is dus een oorzaak van aanhoudenden<br />
kleinen oorlog, waartegen de sultan niets vermag.<br />
»Gelukkig zijn de Atjehneezen, als wij den heer Ritter gelooven<br />
mogen, in waarheid minder te vreezen, dan hun ruw en schrik-<br />
wekkend voorkomen zou doen vermoeden. Met het schietgeweer<br />
weten zij slechts zeer gebrekkig om te gaan, en met klewang en<br />
kris kunnen zij slechts voor zich uithouwen en steken. De Maleische<br />
schermkunst of het mantja schijnt hun met andere kunstmatige<br />
lichaamsoefeningen geheel onbekend te zijn.<br />
»De weerbare manschap is bij de Atjehneezen in verhouding tot<br />
het bevolkingscijfer talrijk, en daar zij zich door persoonlijken moed<br />
onderscheiden, zouden zij, indien zij zich vereenigden tot verdedi-<br />
ging van het gemeenschappelijk vaderland en op één punt konden<br />
3
34<br />
verzameld worden, een geduchten tegenweer kunnen bieden. Doch<br />
de slechte gesteldheid der wegen, die zoowel den marsch van troe-<br />
pen als het vervoer van levensmiddelen belemmert, en het gebrek<br />
aan genoegzame voertuigen voor het transport, zijn voor dengeen<br />
die Atjeh aanvalt, een waarb<strong>org</strong> dat hij slechts met een deel der<br />
strijdbare macht zal te doen hebben. Daarbij komt dat vele vazal-<br />
len naar onafhankelijkheid streven en sommigen reeds getracht<br />
hebben vriendschappelijke betrekkingen met het Nederlandsche<br />
gouvernement aan te knoopen. In het regeeringsverslag over 1872<br />
wordt gezegd, dat onder de 23 onderhoorigheden op de Noord- en<br />
Oostkust er slechts vier zijn, die zich nog om het gezag van den<br />
sultan bekreunen, en dat, zoodra deze eenig échec lijdt, er veel<br />
kans is dat de minderheid het voorbeeld der meerderheid volgen<br />
zal. Hoe het zij, men mag de tegenwoordige macht van Atjeh niet<br />
afmeten naar hetgeen de oude reizigers en zelfs Valentijn daarvan<br />
opgeven. Valentijn begroot de macht die de sultan des noods zou<br />
kunnen te velde brengen, op 40 à 50duizend man, en gewaagt<br />
daarbij van 100 tot 200 vaartuigen met kanonnen en draaibassen<br />
gewapend, en van een duizendtal afgerichte olifanten. Van die oli-<br />
fanten is thans niets meer overig : de laatste tamme olifant die in<br />
het bezit was van den sultan, is, kort vóór het bezoek van den<br />
heer Ritter te Atjeh, door Panglima Polim, een der hoofden van<br />
de XXII Sagi's, naar zijn verblijf in het binnenland gevoerd, omdat<br />
het dier te Atjeh geheel verwaarloosd werd. Even zoo zijn de oor-<br />
logsvaartuigen verdwenen. Tijdens Ritter's bezoek was er slechts<br />
één, de bark Anna (Bagianna), door den sultan aan den radja van<br />
Troemon ontnomen, en dat, met 14 stukken gewapend, langs de<br />
kust kruiste, om de huidegiften der vazallen te innen.<br />
»Wat evenwel de weerbare manschap betreft, deze wordt door<br />
Ritter juist niet veel lager dan door Valentijn geschat, wanneer hij<br />
beweert dat de XXII Sagi's alleen van 20 tot 30duizend man, en<br />
de beide overige afdeelingen ieder 10,000 zouden kunnen stellen.
â8<br />
Doch die cijfers zijn zeker zeer overdreven. Andere, latere schat-<br />
tingen spreken van 5000 man voor Groot-Atjeh, — eene dikwijls<br />
voorkomende uitdrukking, waaronder men de hoofdstad met het<br />
onmiddellijk onder den sultan staande gebied verstaat; — terwijl<br />
de vazalstaten nog 8000 à 10,000 man, doch slechts voor een klein<br />
deel met geweren gewapend, zouden kunnen leveren. Over de ver-<br />
dere verdedigingsmiddelen der Atjehnezen valt weinig te zeggen. Hoe<br />
de kampongs gewoonlijk versterkt zijn, is reeds medegedeeld. Ook<br />
over de blijvende versterkingen ter hoofdplaats is het weinige ge-<br />
zegd , wat er van bekend is. Van de negorijen langs de Westkust<br />
zijn Kloeang, Lambosoi, Telok Kroeë, Rigas, Analaboe, Soesoe,<br />
Tampat Toean en Bakoengan door kleine verschansingen of ben-<br />
tings zooveel mogelijk tegen een vijandelijken aanval gewaarb<strong>org</strong>d.<br />
»Wanneer men zich van het bestuur van den Atjehneeschen staat<br />
een goed denkbeeld wil maken, moet men scherp onderscheiden<br />
tusschen het gebied, rechtstreeks aan het gezag van den sultan<br />
onderworpen en waarvan hij zelf de inkomsten heft, en dat der<br />
vazalstaten, hetzij deze, zooals Pedir en Pasei, door vroegere ver-<br />
overing tot erkenning van des sultans suzereiniteit gedwongen zijn,<br />
hetzij zij hun oorsprong danken aan de vestiging door uit het<br />
sultansgebied afkomstige hoofden in vroeger woeste en onbewoonde<br />
streken aangelegd, of op soortgelijke wijze door Maleische kolo-<br />
nisten, uit het Menangkabausch gebied afkomstig, binnen de At-<br />
jehneesche grenzen gesticht.<br />
»Het sultansgebied bestaat uit de drie verschillende afdeelingen,<br />
die onder de namen van de XXV, XXII en XXVI Sagi's of Moe-<br />
kims bekend zijn, naar het aantal gemeenten dat zij oorspronkelijk<br />
bevatten. Strikt genomen, is ook de bevolking der hoofdplaats<br />
in die afdeelingen en wel in de XXV of XXVI Sagi's begrepen:<br />
want de verdeeling omvat alle Atjehneezen, maar de leden der<br />
XXII Sagi's bewonen alleen het binnenland van Groot-Atjeh, leg-<br />
gen zich uitsluitend op den landbouw toe en vertoonen zich zelden
36<br />
ter hoofdplaats of aan de kust, terwijl de kampongs der andere<br />
afdeelingen meer nabij het strand liggen, en hare bewoners hun<br />
onderhoud in handel, zeevaart en visscherij vinden. Aan het begrip<br />
van een Moekim of Sagi beantwoordt dat van een Kotta<br />
onder de Maleiers, dat maar al te dikwijls met dat van een kampong<br />
verward wordt. De kampong is, zooals wij reeds zagen, een<br />
kleine groep huizen, door eene omtuining omgeven; een kotta of<br />
bij de Atjehneezen moekim, is een vereeniging van kampongs, die<br />
te samen eene gemeente vormen. Iedere moekim heeft een hoofd<br />
met den titel van pangoeloe, die evenwel niets eigenmachtig verrichten<br />
kan, maar in alles zijn meerderjarigen moet raadplegen, en<br />
een imam of priester, die de godsdienstige aangelegenheden bestuurt.<br />
Boven deze dorpshoofden staan de hoofden der vereenigde moekims,<br />
wier ambtsnaam panglima is en die met den titel toeankoe worden<br />
aangesproken. Iedere afdeeling heeft twee zoodanige hoofden, maar<br />
hoe zij hunne functiën onder elkander verdeelen, is mij niet gebleken.<br />
De dorpshoofden deelen in zaken van gewicht de besluiten der<br />
gemeenten aan deze panglima's mede, en moeten, als laatstgenoemden<br />
daarmede geen genoegen nemen, de zaak weder voor de gemeente<br />
brengen, totdat de vereischte eenstemmigheid verkregen is.<br />
»De zes panglima's vormen te samen den Rijksraad, bij wien<br />
inderdaad het wezenlijk gezag berust. Vroeger bestond deze uit 12<br />
Orang-kaja's, waarvan vier hooger in rang waren dan de overigen,<br />
terwijl een van deze laatsten, de hoogste in rang van allen, als<br />
perdana mantri of rijksbestuurder fungeerde. Vraagt men hoe het<br />
te verklaren is, dat de tegenwoordige inrichting daarvan afwijkt,<br />
dan kan ik alleen mededeelen dat, volgens de Atjehneesche kronieken<br />
zei ven, de tegenwoordige inrichting eerst uit den tijd van<br />
Noeroe'1-alam, de tweede sultane, dagteekent. De panglima's schijnen<br />
erfelijke volkshoofden te zijn, en kunnen als zoodanig niet door<br />
den sultan worden afgezet; maar wel schijnt het, dat zij ook met<br />
andere hooge functiën door den vorst kunnen belast worden. Zoo
37<br />
was, tijdens den heer Ritter zich te Atjeh bevond, toeankoe Kola<br />
Mara, een van de panglima's der XXVI Sagi's, tevens te Atjeh<br />
opper-rechter of kali. Dat er nog altijd te Atjeh een rijksbestuurder<br />
is, zouden wij van een Maleischen staat verwachten, al werd hij<br />
niet in stukken van den laatsten tijd telkens uitdrukkelijk genoemd.<br />
Daar deze echter, blijkens zijn naam Habib Abdoe'r-rahmàn, een<br />
Arabier is of zich als zoodanig voordoet, kan hij niet wel tot de<br />
panglima's behooren. Men zegt dat deze rijksbestnurder thans te<br />
Atjeh schier alle gezag in handen heeft, maar in welke verhouding<br />
hij tot de panglima's staat, is mij niet duidelijk. Misschien hebben<br />
behalven dezen, ook nog andere door den sultan benoemde ambte-<br />
naren in den Rijksraad zitting, zonder evenwel eene stem te hebben<br />
bij de vorstenkeuze, die natuurlijk alleen aan de panglima's ver-<br />
blijft. Wat ons van de inrichting van andere Maleische staten, b. v.<br />
van Sambas op Borneo bekend is, bevestigt wel eenigszins dit ver-<br />
moeden. Is dit juist, dan kan ook de schahbandar of havenmeester<br />
lid van den Rijksraad zijn, ofschoon wij zeker weten dat zijne be-<br />
noeming van den sultan uitgaat.<br />
»Van hetgeen zij met de dorpshoofden zijn overeengekomen,<br />
geven de panglima's aan den sultan kennis, die zich eenvoudig<br />
daaraan heeft te houden. Daarentegen moet de sultan voor al zijne<br />
handelingen het gevoelen en de toestemming van den Rijksraad<br />
vragen. Vooral ook kan de vorst zijn opvolger niet zonder hunne<br />
toestemming designeeren, en indien hij overlijdt zonder dat deze<br />
aangewezen is, of indien de vorst van de regeering mocht ontzet<br />
zijn, is de keuze van een nieuwen sultan geheel aan de panglima's<br />
overgelaten, ofschoon de adat vordert, dat zij zich daarbij zoolang<br />
dit mogelijk is, tot de leden der vorstelijke familie bepalen. De<br />
onttrooning van den vorst, waartoe de panglima's almede het recht<br />
hebben, heeft plaats wanneer hij zich aan de landsgebruiken ver-<br />
grijpt, wier handhaving hunne voorvaders hebben bezworen, of<br />
wanneer hij door zijne daden zijne ongeschiktheid voor de regeering
38<br />
toont. De sultan is dus niet veel meer dan de speelbal dezer hoofden.<br />
»Zij zijn," zegt de heer Ritter, »niet karig om hem van tijd tot<br />
tijd verwijten te doen, en hem hunne macht voor oogen te houden,<br />
indien hij daartoe aanleiding geeft. Zij gevoelen niet de minste<br />
vrees voor zijn toorn, die op hen geene uitwerking hebben kan,<br />
daar alleen zij over het gros der bevolking gebieden, en deze ook<br />
naar hen alleen luistert, terwijl den vorst niets overblijft, dan<br />
hun wil op te volgen, of, indien hij zoo onberaden wezen mocht,<br />
zich met een handvol slaven of berooide koppen, die zich aan zijn<br />
dienst verpand hebben, vruchteloos daartegen te verzetten."<br />
»De inkomsten des lands zijn overigens door de panglima's, zoo<br />
het heet, aan den sultan afgestaan. Als schadeloosstelling daarvoor<br />
moet hij aan ieder hunner jaarlijks een bedrag van vijf katti's goud<br />
betalen, waartoe hij op verre na niet altijd in staat is.<br />
»De inkomsten van den vorst bestaan in 5 pCt. inkomende rech-<br />
ten van alle vreemde vaartuigen te Atjeh geheven. Van uitgaande<br />
goederen wordt niets betaald en andere belastingen zijn er niet.<br />
Ritter berekent het bedrag der rechten op 15,000 à 18,000 dollars<br />
's jaars, maar dit moet dan nog verminderd worden met de som,<br />
die aan de panglima's moet worden uitgekeerd. Hierbij komen de<br />
huidegiften van de vazallen, voor zooverre deze te innen zijn ; maar<br />
het gebruik wil, dat deze vooral voor het onderhoud der voornaamste<br />
leden van de vorstelijke familie bestemd worden. Tijdens de heer<br />
Ritter te Atjeh vertoefde, was aan radja Ibrahim, een der broeders<br />
van den sultan, de hassil toegewezen, door de hoofden langs de<br />
Westkust op te brengen en in een halven dollar voor iedere uitge-<br />
voerde pikol peper bestaande ; doch in werkelijkheid ontving hij niet<br />
meer dan de kusthoofden geven wilden, wat do<strong>org</strong>aans zeer weinig<br />
was, en de macht ontbrak hem geheel om eene betere voldoening<br />
af te dwingen. Tampat Toean was toen eenigen tijd te voren, we-<br />
gens het weigeren der huidegift, zoo te land als te water, door<br />
wel duizend Atjehneezen aangevallen; maar de bevolking, ofschoon
39<br />
nauw 60 weerbare mannen tellende, had zich ruim 14 dagen lang<br />
zoo dapper verdedigd, dat de aanvallers, zonder hun doel te kun-<br />
nen bereiken, met bebloede koppen hadden moeten aftrekken. Niet<br />
veel beter ging het met de hassil van vijf pCt. op de uitgevoerde<br />
peper van Koeala Gigian tot Pedir, aan een anderen broeder des<br />
sultans, radja Abbas, toegekend. De derde broeder, radja Mahmoed,<br />
wien een gelijk bedrag op den uitvoer van peper van Pedir tot de<br />
grenzen van Siak toekwam, verkeerde ook al in geen gunstige om-<br />
standigheden. Dat de hassil, voor zooverre zij te innen is, in de<br />
schatkist van den sultan zelven vloeit, wanneer hij voor geen broe-<br />
ders of andere familieleden te z<strong>org</strong>en heeft, spreekt wel van zelf.<br />
»Voor de heffing der inkomende rechten en de regeling van alles<br />
wat den handel betreft, benoemt de sultan een schahbandar, die<br />
onder de Atjehneesche hoofden een voorname plaats inneemt, en<br />
met wien natuurlijk de vreemde kooplieden het meest in aanraking-<br />
komen. Deze krijgen van de wijze, waarop zij behandeld worden,<br />
den indruk dat er geene vaste bepalingen omtrent de inkomende<br />
rechten bestaan; want de schahbandar neemt van hen wat hij krij-<br />
gen kan, en gewoonlijk is het te betalen bedrag het onderwerp van<br />
eene overeenkomst die door hem met den kapitein van ieder vaar-<br />
tuig gesloten wordt, hetzij dan dat hij de geheèle som aan den<br />
sultan verantwoordt, of zelf ook een gedeelte in zijn zak steekt. Om<br />
zijn schamel inkomen eenigszins te vermeerderen, drijft de sultan<br />
veelal ook eenigen handel voor eigen rekening, waarmede dan even-<br />
zeer de schahbandar belast is."<br />
»Omtrent de Pedireezen, die in het Atjehneesche rijk een onder-<br />
geschikte plaats innemen, zijn ons slechts weinig bijzonderheden<br />
bekend. Zij zijn voornamelijk te Pedir gevestigd, onder het bestuur<br />
van een aan Atjeh schatplichtigen radja, welke waardigheid, zooals<br />
de geschiedenis leert, meermalen aan een der zonen van de Atjeh-<br />
neesche vorsten werd opgedragen. De donkerder huidkleur waardoor
40<br />
de Pedireezen zich van Atjehneezen onderscheiden, doet aan eenig<br />
verschil in afkomst denken; maar hunne zeden en gebruiken zijn<br />
nagenoeg dezelfde. Zij hebben in hun eigenlijk stamland hunne<br />
eigen dorpsinrichtingen behouden, doch bijzonderheden zijn daarvan<br />
niet bekend; velen hunner houden zich thans, ofschoon do<strong>org</strong>aans<br />
slechts tijdelijk, in de peperhavens aan de Westkust op. De Pedireezen<br />
zijn namelijk geoefende landbouwers. Hun land is de rijstschuur<br />
van Atjeh, levert voornamelijk de betelnoten op en deelt ook op groote<br />
schaal in de opbrengst van peper. Duizenden hunner trekken dwars<br />
over het gebergte naar de westkust, om daar in pepercultuur hun<br />
bestaan te vinden en er zooveel geld te verzamelen, dat zij er of<br />
een klein eigendom kunnen erlangen, of naar hun geboorteland<br />
terugkeeren, in welk laatste geval de door hen verlaten pepertuinen,<br />
waarvan zij do<strong>org</strong>aans ook de ontginners zijn, gewoonlijk spoedig<br />
tot den natuurstaat terugkeeren. Om hun doel te spoediger te bereiken,<br />
blijven zij gewoonlijk ongehuwd, wat echter tot veel ongebondenheid<br />
en zedeloosheid aanleiding geeft."<br />
Wij moeten ons hierbij bepalen; hen, die bijzonderheden betreffende<br />
de voortbrengselen des lands, den godsdienst enz. verlangen,<br />
verwijzen wij naar het genoemde werk van den hoogleeraar Veth,<br />
dat ook thans, nu wij wat meer met Atjeh en zijn bewoners bekend<br />
zijn geworden, nog van veel waarde is en in geenen deele<br />
zijn actualiteit verloren heeft.
III.<br />
GESCHIEDENIS VAN ATJEH EN ONZE BETREKKINGEN<br />
TOT DAT RIJK.<br />
Tot aan het jaar 1511 van onze tijdrekening, toen Malakka door<br />
de Portugeezen veroverd werd, schijnt Atjeh een staat van ondergeschikt<br />
belang te zijn geweest, afhankelijk van het rijk Pedir, dat<br />
toenmaals de machtigste staat op Sumatra was. Met moed en hardnekkigheid<br />
bleef Pedir zich tegen de Portugeezen verweren. De<br />
inlandsche kronieken vermelden, dat het rijk reeds in het jaar 601<br />
der Hedjra (1205 na Chr.) gesticht werd, toen een vreemdeling<br />
aldaar den Islam kwam verkondigen en onder den naam van Djohan-<br />
Schah tot sultan verheven werd. Doch die verhalen zijn vol tegenstrijdigheden<br />
en eerst drie eeuwen later, onder de heerschappij van<br />
sultan Tsa-la-hoe'd-dïn Schah, kan men rekenen dat de eigenlijke<br />
geschiedenis van Atjeh een aanvang neemt. Zekere radja Ibrahim<br />
namelijk, kwam tegen den vorst van Pedir in opstand, veroverde<br />
zijne stad en werd onder den naam van Tsa-la-hoe'd-dïn de eigenlijke<br />
stichter van het Atjehneesche rijk.<br />
Nadat de hoofdstad veroverd was, viel hij ook Pasei aan, om de<br />
Portugeezen, die zich aldaar gevestigd hadden, een gevoeligen slag<br />
toe te brengen. Die merkwaardige belegering van Pasei, door de<br />
Portugeezen uitvoerig beschreven, komt in het werkje van Mr. J.
42<br />
E. Banck, »Atjeh's verheffing en val" *) voor en kan ons een denkbeeld<br />
geven van de toenmalige wijze van oorlogvoeren der Atjehneezen<br />
:<br />
»Ibrahim, die door omkooping van den schahbandar van Pasei<br />
op de hoogte der zaken was gesteld, wist van de onderlinge ver-<br />
deeldheid gebruik te maken, om het geheele land van Pasei onder<br />
zijn macht te brengen. Hij had zijn broeder Radja Sella vooruit-<br />
gezonden, om de hoofdstad van het rijk te belegeren, die nog alleen<br />
aan zijn macht weerstand bood. Zoodra Ibrahim zijn gezag in het<br />
door hem veroverde rijk van Pasei gevestigd had, spoedde hij naar<br />
het legerkamp van zijn broeder, van waar hij een proclamatie tot<br />
de bewoners der stad richtte, die de gewenschte uitwerking had,<br />
in zooverre dat het meerendeel zich aan hem overgaf, terwijl hij, na<br />
de derde bestorming, de stad innam, wier bewoners naar de bergen<br />
en bosschen vluchtten. Daarop werd door hem het Portugeesche<br />
fort opgeëischt, met verzoek om de verdreven vorsten van Pedir<br />
en Daya uit te leveren, aan welken eisch natuurlijk niet voldaan<br />
werd. Door ziekte en moedeloosheid uitgeput, besloot Henriquez —<br />
de kommandant van het Portugeesche fort — naar Indie te ver-<br />
trekken en gaf hij het commando aan zekeren Coelho over. Toen<br />
hij nauwelijks vertrokken was, ontmoette hij twee Portugeesche<br />
schepen op weg naar de Molukken, wier gezagvoerders hij met den<br />
hachelijken toestand van het garnizoen bekend maakte en die dan<br />
ook onmiddellijk besloten, hunne landgenooten ter hulp te snellen.<br />
Zij kwamen tijdig genoeg opdagen, om de bestorming der Atjeh-<br />
neezen te kunnen afslaan en een krachtigen uitval te kunnen doen,<br />
die den belegeraars veel schade toebracht. Nadat Ibrahim zijn doel<br />
niet door geweld had kunnen bereiken, trachtte hij dit door list<br />
te doen en veinsde hij een aftocht, die echter evenmin tot het<br />
!) Atjeh's verheffing en val, door Mr. J. E. Banck. — Kotterdam. Nijgh en<br />
van Ditmar, 1873.
43<br />
gewenschte resultaat leidde, omdat de belegerden op hunne hoede<br />
waren. In den nacht keerden de Atjehneezen echter in stilte terug,<br />
om, bij het aanbreken van den dag, met groote overmacht van<br />
troepen, op nieuw het fort te bestormen, waartoe zij een groot<br />
aantal ladders van bamboe hadden medegenomen. Zij dreven voorts<br />
een aantal olifanten tegen de palissaden der borstwering, die onder<br />
dit gewicht bezweken en de daar geplaatste krijgslieden eveneens<br />
overhoop wierpen. Voor de werpspietsen en Speeren schenen de<br />
dieren niet beducht te zijn, maar wel voor de ontploffingen van het<br />
kruit, zoodat zij ten laatste verwilderd, door hunne drijvers niet<br />
langer konden bestuurd worden, maar hun eigen volk vertraden<br />
en ver in den omtrek vluchtten. Om zich over deze nederlaag te<br />
wreken, staken de belegeraars eenige schepen in brand, welke op<br />
de reede lagen; maar bij het licht, dat zij afstraalden, hadden de<br />
Portugeezen gelegenheid hunne stukken behoorlijk te richten, zoo-<br />
dat zij een groote verwoesting onder de Atjehnezen aanrichtten.<br />
Door de Portugeesche schrijvers wordt dit beleg uitvoerig in bij-<br />
zonderheden beschreven, dat als bijdrage tot de kennis deroorlogs-<br />
taktiek van den inlandschen vijand in die dagen, niet van belang<br />
ontbloot is. Nadat de vroegere bevelhebber Henriquez, die inmiddels<br />
eveneens was teruggekeerd, wederom het commando op zich geno-<br />
men had, werd er een krijgsraad gehouden, waarin besloten werd<br />
de plaats te verlaten, op grond dat er vooreerst geen versterking<br />
uit Indië te verwachten was, terwijl het garnizoen ziekelijk was en<br />
er bovendien gebrek aan levensmiddelen bestond. Om hun voor-<br />
nemen zoo lang mogelijk voor den vijand geheim te houden,<br />
voerden zij een gedeelte van hun materieel, onder de aanwezige<br />
koopwaren verb<strong>org</strong>en, mede. Het overige deel werd verbrand en<br />
de groote kanonnen, die zij niet konden medenemen, werden zoo<br />
zwaar geladen, dat zij bij het afvuren, hetgeen door een vliegende<br />
lont zoude geschieden, moesten springen. Dit plan mislukte echter<br />
geheel, want bij het eerste teeken der ontruiming, trokken de
44<br />
Atjehneezen het fort binnen, waar zij spoedig het vuur vermeesterden<br />
en nu de geladen kanonnen op de Portugeezen richtten, die<br />
zich met hunne sloepen haastten de schepen te bereiken, maar<br />
tijdens den overtocht nog veel volk verloren. De Portugeezen verloren<br />
door dezen slecht uitgevoerden terugtocht meer aan hun prestige,<br />
dan zij vroeger door hunne heldhaftige verdediging gewonnen hadden,<br />
gelijk de overmoed en macht hunner tegenstanders, door de<br />
belangrijke aanwinst van het materieel, in dezelfde mate toenamen.<br />
Als bekrooning hunner schande, ontmoetten de Portugeezen, bij<br />
het verlaten der haven, dertig booten met levensmiddelen, welke<br />
de koning van Aru hun had toegezonden, die bovendien nog met<br />
vierduizend man langs de landzijde aanrukte, terwijl zij bij hun<br />
aankomst te Malakka een expeditie gereed vonden, die voor hun<br />
ontzet was in gereedheid gebracht. De onttroonde vorsten waren<br />
verplicht hen te volgen; de sultan van Pasei trok naar Malakka en<br />
de sultan van Pedir en het hoofd van Daija zochten een schuilplaats<br />
bij den vorst van Aru."<br />
Naar men vermeent, is Tsa-la-hoe'd-dïn in 1228 vergiftigd door<br />
een zijner vrouwen en hij werd opgevolgd door zijn broeder Aloe'ddïn,<br />
den wetgever van Atjeh, die den eersten steen legde tot de<br />
latere grootheid van dat rijk en El-Kahàr, de »Geweldige" bijgenaamd<br />
werd. Hij zocht in een verbond met de Turken steun tegen<br />
de Portugeezen; driemaal beproefde hij een aanval op Malakka,<br />
telkens onverrichterzake, en de derde maal werd zijn vloot door de<br />
Portugeezen geslagen. Hij overleed in 1557 en werd opgevolgd door<br />
zijn zoon Hosein, van wien niets belangrijks te vermelden valt.<br />
Nadat Mantsoer-Schah, die zich met de Javaansche vorsten van<br />
Djapara verbonden had om de Portugeezen uit den Archipel te verdrijven<br />
en daarin bijkans slaagde, door den bevelhebber zijner<br />
krijgsmacht, welke aan het hoofd eener samenzwering stond, vermoord<br />
was geworden , aanvaardde deze als sultan Alaoe'd-dïn Riajat-<br />
Schah de regeering.
45<br />
Tijdens hij het bewind voerde, werd Atjeh het eerst door de<br />
Hollanders bezocht; die ontmoeting echter was weinig bemoedi-<br />
gend. In het jaar 1599 lieten de eerste Nederlandsche schepen,<br />
de »Leeuw" en de »Leeuwin", die door het bekende Zeeuwsche ,<br />
handelshuis de Moucheron te Veere waren uitgerust, onder het<br />
bevel der in onze geschiedenis beroemde gebroeders Cornelis en<br />
Frederik Houtman het anker vallen. De Portugeezen wisten de in-<br />
boorlingen tegen de nieuwe bezoekers op te hitsen, wier mededin-<br />
ging zij vreesden, zoodat de onzen verraderlijk werden aangevallen.<br />
De schahbandar en een groot gevolg waren aan boord gekomen en<br />
hadden de manschap op wijn en ververschingen onthaald, die<br />
met bedwelmende stoffen vermengd waren, waarop onze soldaten<br />
onverwacht werden aangerand. Er ontstond een worsteling, waarbij<br />
vele der onzen, maar ook de schahbandar en eenaantal der zijnen,<br />
omkwamen. De onzen bleven meester van de schepen; maar eenige,<br />
die juist aan wal waren, werden gevangen genomen en, op een<br />
achttal na, allen onthoofd. Onder hen die gespaard werden, behoorde<br />
Frederik Houtman ; zij zuchtten 26 maanden lang in Atjehneesche<br />
gevangenschap, totdat er tusschen de Portugeezen en Atjehnee-<br />
zen eenige verkoeling ontstaan was en twee Zeeuwsche schepen<br />
voor Atjeh kwamen, die prachtige geschenken, alsmede een eigen-<br />
händigen brief van prins Maurits meebrachten 2) en dan ook goed<br />
ontvangen werden. De sultan Aloe'd-dïn Schah gaf de Hollanders<br />
vergunning om een handelsfactorij te bouwen en zond zelfs twee<br />
afgezanten met een schrijven van zijne hand 3) mee naar Holland.<br />
Betreffende dit gezantschap, vermeldde Banck het volgende :<br />
»Het bestond uit Abdoel-Hamid, Sri Mohammed, admiraal van<br />
Atjeh, en een edelman Mir Hassan, die door een zekeren Leonard<br />
Weerer, Luxemburger van geboorte, welke als tolk dienst deed,<br />
benevens door eenige bedienden en Arabische kooplieden vergezeld<br />
waren. Op de terugreis, ter hoogte van St. Helena, werd nog een<br />
Portugeesch oorlogschip »San Jago" geheeten, genomen, dat een
m<br />
rijke lading van paarlen en andere kostbaarheden aan boord had,<br />
wier waarde op anderhalf millioen gulden geschat werd.<br />
Abdoel-Hamid, die reeds een grijsaard van zeventigjarigen leeftijd<br />
was, overleed spoedig na zijn aankomst en werd, op kosten van<br />
de bewindhebbers der O.-I. compagnie, in de St. Pieterskerk te<br />
Middelburg begraven, welke kerk in 1834 werd afgebroken, bij<br />
welke gelegenheid vermoedelijk ook de zerk verloren ging, die het<br />
graf van den Oosterschen gezant dekte.<br />
Het gezantschap begaf zich uit Middelburg over Dordrecht en<br />
Bommel naar het hoofdkwartier van Prins Maurits, die op dat<br />
oogenblik Grave belegerde. Hij liet hen met zijn gala-rijtuig afhalen ,<br />
dat door een compagnie ruiters, bij wijze van lijfwacht, geëscor-<br />
teerd was en ontving hen »met geen minder eerbiedinghe, dan<br />
zijnen eyghenen persoon vereyste." Men ziet daaruit, dat onze stad-<br />
houders met de sultans van Atjeh, als inter pares, omgingen. Het<br />
waren de dagen van Neêrlands en Atjehs grootheid en het laatst-<br />
genoemde rijk, dat zich destijds aan de Westkust tot Indrapoera,<br />
dus verre beneden Padang en aan de oostzijde tot Djambie, aan de<br />
rivier van denzelfden naam gelegen, uitstrekte, omvatte dus een<br />
aanzienlijk deel van Sumatra. De sultan liet de leenroerige staten<br />
door oeakils of stedehouders, die door een gewapende lijfwacht<br />
omringd waren, besturen.<br />
Prins Maurits ontving de ambassade in zijn tent, te midden van<br />
een schitterenden staf van vorstelijke personen en hoofdofficieren,<br />
onder wie, zooals bekend is, zich vele aanzienlijke buitenlanders<br />
bevonden, die zich hier te lande in den wapenhandel kwamen<br />
oefenen, en het laat zich gemakkelijk begrijpen, dat de verschijning<br />
dier gezanten uit het verre Oosten het aanzien der jeugdige Repu-<br />
bliek bij de vreemde legerhoofden niet weinig zal verhoogd hebben.<br />
Nadat de hoofdgezant zijn brieven en geschenken overhandigd, en<br />
prins Maurits hun dank gezegd had, werden zij wederom uitgeleide<br />
gedaan. De prins liet zich wegens een lichte ongesteldheid veront-
schuldigen, hen persoonlijk door het legerkamp rond te geleiden.<br />
De »honneurs" werden door graaf Lodewijk en Ernst waargenomen,<br />
die door zestien cornetten ruiterij een groot spiegel-gevecht met<br />
degen en pistool lieten uitvoeren, waarin de vreemde gezanten<br />
blijkbaar veel behagen schepten, terwijl zij ten slotte in de loop-<br />
graven en bij de batterijen werden rondgeleid, waar men hen<br />
eigenhandig twee stukken op de belegerde stad liet afvuren. Op<br />
den derden dag vertrokken zij weder met de koets van Maurits,<br />
door drie cornetten kavalerie begeleid, om vervolgens over Nijmegen,<br />
Buren, Cuilenburg en Utrecht de terugreis naar Amsterdam aan te<br />
nemen, waar zij zich het volgend jaar naar hun vaderland inscheep-<br />
ten, met de eerste vloot, die door de O.-I. compagnie werd<br />
uitgerust.<br />
De sultan werd, in den ouderdom van 94 jaar, door zijn heersch-<br />
zuchtigen zoon in de gevangenis geworpen en overleed weldra; de<br />
nieuwe sultan, Ali-Riajat-Schah, was een onbekwaam vorst, die,<br />
toen de Portugeezen in 1606 een aanval op Atjeh ondernamen,<br />
gretig gebruik maakte van het aanbod, door zijn neef Iskander Moeda<br />
gedaan, om tegen de Portugeezen te strijden.<br />
Die Iskander Moeda verkeerde in gevangenschap, na ongenoegen<br />
met den sultan gehad te hebben ; doch hij had verzocht ontslagen te<br />
worden, ten einde in deze hachelijke omstandigheden zijn land te<br />
helpen verdedigen. Dit gelukte hem boven verwachting; hij versloeg<br />
den vijand en verkreeg zooveel invloed, dat toen de sultan onver-<br />
wacht overleed, hij door het dankbaar volk in diens plaats verko-<br />
zen werd. Hij vergunde de Hollanders, evenzeer als zijn vo<strong>org</strong>anger,<br />
om handel op Atjeh te drijven, maar in 1616 maakte zich een on-<br />
verklaarbaar wantrouwen van hem meester en hij bepaalde, dat het<br />
kantoor moest worden opgebroken.<br />
Hij was wreed en heerschzuchtig ; maar toch leeft zijn naam bij<br />
de Atjehneezen in gezegende herinnering, daar hij Atjeh tot zijn<br />
toppunt van luister en macht heeft gebracht.
48<br />
Zijn rijkdommen moeten verbazend zijn geweest en hij hield er<br />
een hofhouding met Oostersche pracht op na.<br />
»Meer dan 100 baren goud, een schat van edelgesteenten en een<br />
waarde van 18 millioen Tournooische ponden," zoo leest men,<br />
»lagen in zijne schatkamers opeengehoopt ; de pracht en weelde aan<br />
zijn hof gingen alle beschrijving te boven ; danseressen, met goud<br />
en juweelen als overdekt, wisselden zich aan zijne gastmalen met<br />
even rijk getooide speellieden af, en niets kon er bij vergeleken<br />
worden dan alleen de onverzadelijke gouddorst, die hem beheerschte.<br />
»De kraton, meer dan een half uur gaans in omtrek, was met<br />
een breeden en diepen gracht omgeven, aan den voet van een hoogen<br />
wal, zóó dicht met bamboedoeri beplant, dat men er onmogelijk<br />
door heen kon zien. Een kleine beek, van de omliggende hoogten<br />
afstroomende, kronkelde zich door de binnenruimte heen, zoodat er<br />
steeds overvloed was van heerlijk, frisch bergwater. Vier poorten<br />
gaven toegang tot des konings huis, waarom alweder een breede<br />
wal was aangebracht, van vele kleine gegoten stukken voorzien.<br />
Op de ruimte vóór het huis kon minstens 4000 man in slagorde<br />
opgesteld en 300 olifanten konden er vereenigd worden.<br />
Ook hier is weer bewezen, dat alle aardsche grootheid verganke-<br />
lijk is; want het volk van Atjeh moge 't ons lastig gemaakt hebben,<br />
zijn eer en aanzien behooren toch voor goed tot het verledene.<br />
Inzonderheid was het streven, om de Portugeezen uit Malakka<br />
te verdrijven ; daartoe rustte Iskander Moeda een kolossale vloot van<br />
driehonderd vaartuigen uit, bemand met 60,000 koppen ; zij was van<br />
zwaar geschut voorzien, en vier jaren waren noodig geweest, om<br />
alles voor de belangrijke expeditie in gereedheid te brengen.<br />
De Atjehneezen geraakten met de Portugeezen slaags ; 70 schepen<br />
van hen werden in den grond geboord en alleen de omstandigheid,<br />
dat een Nederlandsch eskader in aantocht was, belette de Portu-<br />
geezen om de Atjehneezen te vervolgen en hun vloot verder te<br />
vernielen.
Om zijn wraak te koelen, liet Iskander Moeda alle Portugeezen<br />
in zijn rijk wreedaardig vermoorden.<br />
Een vernieuwde poging in 1628, toen de sultan met een vloot<br />
van 240 schepen Malakka aanviel, slaagde evenmin. Zij werd dooi-<br />
de Portugeesche vloot onder Nunno Alvarez Botello ingesloten; de<br />
bezetting van Malakka deed een uitval, welke door de zeemacht<br />
ondersteund werd, en nagenoeg alle Atjehneezen, die aan de expe-<br />
ditie hadden deelgenomen, werden gedood of gevangen genomen.<br />
Doch in alle andere opzichten ging het Iskander Moeda zeer<br />
voorspoedig; hij heeft Atjeh tot het toppunt van macht en groot-<br />
heid gebracht, en zulks doet, trots zijn wreedheid en heerschzucht,<br />
zijn naam voortleven. Zelfs zag hij voor zijn dood de Portugeezen nog<br />
uit Malakka verjaagd; namelijk in 1641 door de Nederlanders, welke<br />
merkwaardige krijgsverrichting wij reeds beschreven hebben.<br />
Hij was in den waren zin van het woord een tiran, liet zijne<br />
moeder in de gevangenis werpen en een aantal aanzienlijke perso-<br />
nen ter dood brengen. De aanhoudende oorlogen, die hij voerde,<br />
ontvolkten zijn land en te vergeefs trachtte hij die leemte aan te<br />
vullen door de bewoners van veroverde landen naar Atjeh over te<br />
brengen. Eensdeels dus tot een groote staatkundige macht gebracht,<br />
liet hij het land tengevolge van die onophoudelijke oorlogen in armoede<br />
achter, zoodat van het einde zijner regeering het verval van Atjeh<br />
dagteekent. Intusschen had hij door zijne veroveringen het rijk aan-<br />
zienlijk uitgebreid; dit strekte zich uit over het tegenwoordig ge-<br />
bied van Atjeh, zoomede over Deli, Aroe en Siak op de Oostkust,<br />
voorts over eenige strand-districten langs de Westkust van Solida,<br />
en over een aanzienlijk deel van het Maleisch schiereiland.<br />
Zijn schoonzoon Iskander Tsani volgde hem op ; het mocht dezen<br />
gelukken, het land eenige verademing te schenken na de onstuimige<br />
regeering van Iskander Moeda. Hij regeerde slechts vier jaren ; toen<br />
aanvaardde eene vrouw de teugels van het bewind.<br />
Er was een partij, die daartegen opkwam, omdat dit met de wetten<br />
4
50<br />
van den Islam in strijd is; maar de rijksgrooten hoopten bij een<br />
vrouw meer volgzaamheid te zullen vinden dan veelal bij de vorsten<br />
het geval was geweest, en daarom wist de eigenlijke Atjehneesche<br />
partij te bewerken dat Poetri Sri Alam, de vrouw van Iskander<br />
Tsani, tot sultan werd verheven.<br />
Reeds sedert jaren had er een groote oneenigheid geheerscht<br />
tusschen de Muzelmansche of Arabische, dat is de priesterpartij, en<br />
de eigenlijke Atjehneesche. De sultans hadden zich bij eerstgenoemde<br />
aangesloten ; daarom hoopte de andere partij invloed te bekomen,<br />
wanneer een vrouw de regeering aanvaardde, en zoo kwam het,<br />
dat Atjeh 58 jaren lang door vrouwen is bestuurd geworden.<br />
Nog een bijzondere reden hadden de rijksgrooten, om de vrouwen-<br />
regeering te bestendigen; men wilde namelijk op deze wijze den<br />
vorst van Djohor, die met het oog op onderscheidene huwelijken,<br />
tusschen de vorstenkinderen van Djohor en Atjeh gesloten, aanspraak<br />
op de kroon maakte, van den troon houden.<br />
De twaalf orang-kayas, die de staatszaken bestuurden, lieten der<br />
koningin of sultan al zeer weinig macht; zij waren het, dieregeer-<br />
den en zonder hunne toestemming mocht zij geen enkel besluit<br />
nemen. Het was reeds onder de regeering van de weduwe Iskander<br />
Tsani, dat het bleek hoezeer de zon van Atjeh's grootheid aan 't<br />
tanen ging; niet alleen dat er Mnnenlandsche verdeeldheid begon<br />
te ontstaan, maar in 1669 werd Deli afvallig, terwijl er ten over-<br />
vloede ernstige moeiel ij kheden met de Oost-Indische Compagnie<br />
ontstonden.<br />
In 1637 had de commissaris Roelofs een tractaat gesloten, waarbij<br />
der Compagnie de monopoliehandel langs de westkust werd toege-<br />
staan ; doch de onbillijke handelsbepalingen, door haar gemaakt, en<br />
de inblazingen der naijverige Engelschen waren oorzaak, dat de<br />
Atjehneezen telkenmale de tractaten schonden ; de Compagnie harer-<br />
zijds trachtte Menangkabau van Atjehneezen te zuiveren en haar<br />
gezag langs de westkust uit te breiden. De Atjehneezen waren er
51<br />
voorts op uit, om de aan ons onderworpen volkeren tegen ons op<br />
te zetten, en aan hun opruiende taal moet het worden toegeschreven,<br />
dat in 1670 het Nederlandsche fort te Padang aan de vlammen prijs<br />
gegeven werd.<br />
Padjoe'1-Alam werd opgevolgd door Noeroe'1-Alam, welke slechts<br />
twee jaar aan het bewind bleef. De regeering van de derde vrouwe-<br />
lijke sultan was even weinig belangrijk; bij iedere troonsbestijging<br />
echter stonden de priesterpartij en de Atjehneesche vijandig tegen-<br />
over elkander en Kamàlat Schah, de vierde vrouw die den troon<br />
beklom, moest zelfs door kracht van wapenen gehandhaafd worden.<br />
De ontevredenheid der priesterpartij was zoo groot, dat Kamàlat,<br />
Schah zich genoodzaakt zag, afstand van de regeering te doen.<br />
Atjeh was gedurende die vrouwenregeering zeer achteruitgegaan;<br />
inwendige verdeeldheid verhaastte zijn val. Toen na een inter-<br />
mezzo van 56 jaren weer een man de kroon aanvaardde, hadde<br />
alles nog hersteld kunnen worden, wanneer een energiek sultan de<br />
teugels van het bewind in handen genomen had; doch dje, welke<br />
Kamàlat Schah verving, moest al spoedig afstand van den troon<br />
doen. Een priester, die dooi' list zich daarvan meester gemaakt had,<br />
werd aldra door de nationale partij afgezet en Djamaloe'1-Alam, de<br />
zoon van den vorigen sultan, tot de hooge waardigheid verheven.<br />
Maar toen het landschap Batoe Bara in opstand kwam en de sultan<br />
in oneenigheid geraakte met de panglima's, die hem dwongen naar<br />
Pedir te vluchten en in zijne plaats een regent benoemden, toen<br />
ontstond er een schromelijke verwarring; het rijk werd door twisten<br />
verscheurd en herhaalde omwentelingen met de daaruit voortvloeiende<br />
burgeroorlogen gaven den doodsteek aan alle welvaart. Daarbij had<br />
de Compagnie voortdurend haar invloed uitgebreid. Doch ook voor<br />
Nederland braken dagen van beproeving aan.<br />
De Engelschen verzuimden, toen zij onze koloniën in bezit ge-<br />
nomen hadden, om invloed op de Atjehneesche aangelegenheden<br />
uit te oefenen, hoewel de Brit in 1795 zich op Malakka en op<br />
4*
52<br />
Poelo Pinang, aan den ingang van de straat van Malakka gelegen,<br />
gevestigd had.<br />
Tot aan het jaar 1819 bleven de voormalige Nederlandsche kan-<br />
toren in handen der Britten.<br />
Intusschen was in het jaar 1803 zekere Djauhar-Alam-Schah aan<br />
de regeering gekomen, die wegens zijn voorliefde voor de Europeanen<br />
zich het ongenoegen van de koningin-weduwe en de rijksgrooten<br />
op den hals haalde ; wel zocht hij hulp bij de Engelschen, doch dit<br />
belette niet, dat hij genoodzaakt werd den troon te ontruimen. Nadat<br />
hij zich met de voornaamste panglima's verzoend had, trachtte hij<br />
den nieuwen sultan de kroon te ontrukken, en door Engelschen<br />
invloed slaagde hij daarin. Het was inzonderheid Raffles — onze<br />
dood vijand, die steeds in den Archipel met Nederland om den voor-<br />
rang streed - welke hier met zijn gewone activiteit werkzaam was ;<br />
de erkentelijkheid van den, op den troon herstelden, sultan bleef<br />
niet uit, en deze sloot een tractaat met Groot-Brittannië, waarbij<br />
dit rijk vergund werd om te Atjeh een resident en een nederzetting<br />
te hebben, terwijl alle andere natiën werden buitengesloten.<br />
Zijne regeering was voor Atjeh weldadig; het gelukte hem, de<br />
rust te herstellen en de financiën te verbeteren. Dit neemt niet weg<br />
dat de staatkundige positie van Atjeh toenmaals reeds niet veel<br />
meer te beduiden had. Allen, die omstreeks dezen tijd Atjeh be-<br />
zochten, waren in dit opzicht eenstemmig in hun oordeel en volgens<br />
de heeren Loon en Ritter, die in 1824 door het Gouvernement<br />
daarheen gezonden waren, was er van de voormalige grootheid al<br />
zeer weinig meer te bespeuren.<br />
Op den kraton, door gescheurde muren omringd, zag men hier<br />
en daar een enkele lelah op de wallen; eenig ander geschut lag<br />
half onder den grond bedolven, geen overblijfsel van vorige groot-<br />
heid was meer te vinden; integendeel, overal sporen van achter-<br />
uitgang en verval.<br />
»De sultan onderhield eene krijgsmacht van 300 à 400 Bengaleezen
53<br />
en Mooren, onder 't bevel van eenige Arabieren en een Engelschen<br />
renegaat, en waar men het hoofd ophief, snelde die macht henen<br />
en vernielde alles, zoodat de bevolking op het laatst gedwee en<br />
gehoorzaam werd."<br />
Van die krijgsmacht is niets meer aanwezig; zij was geheel<br />
verloopen. Ook had men een groot aantal schepen, waarvan eenige<br />
ten oorlog uitgerust waren en anderen ten handel voeren. Van deze<br />
bestaan er geen meer; allen zijn verkocht of verongelukt.<br />
Aldus lieten de heer Loon en Ritter zich over den toestand van<br />
Atjeh destijds uit, en van belangrijken vooruitgang is sedert geen<br />
sprake meer geweest.<br />
Zoo was het met Atjeh gesteld, toen in het jaar 1824 tusschen<br />
Groot-Brittannië en ons land een tractaat gesloten werd, dat tevens<br />
een in 1817 gesloten tractaat met Atjeh verving; Brittannië bleef<br />
namelijk de beschermende hand over het rijk Atjeh uitstrekken en<br />
de Nederlandsche gevolmachtigden legden de verklaring af, toen<br />
de Engelschen hun vertrouwen uitdrukten dat door ons niet vijandig<br />
tegenover Atjeh zou te werk gegaan worden : »dat alleen de bevei-<br />
liging van den handel zou beoogd worden op eene wijze, waarbij<br />
die Staat niets van zijne onafhankelijkheid zou verliezen."<br />
Dit was, den aard der Atjehneezen kennende, een onvoorzichtige<br />
verzekering, die nooit had moeten gegeven worden; want hierdoor<br />
waren ons de handen gebonden en werd een zeker protectoraat<br />
van Engeland over Atjeh erkend.<br />
Toch had Groot-Brittannië bij art. 9 van het Londensch tractaat<br />
van 1824, formeel afgezien van alle inmenging in de aangelegen-<br />
heden op Sumatra ; dat artikel luidde woordelijk als volgt :<br />
»La factorie du fort de Marlborough l ) et toutes les possessions<br />
Anglaises'dans l'isle de Sumatra sont cédées par le présent traité<br />
à Sa Majesté le Roi des Pays-Bas, et Sa Majesté Britannique promet<br />
*) Benkoelen.
54<br />
en outre, qu'il ne sera pas formé d'établissement Britannique dans<br />
cette isle et qu'aucun traité ne sera conçu sous l'autorité Britannique<br />
avec aucun des Princes, Chefs, ou États indigènes, qu'on y trouve."<br />
In verband met dit artikel, had men zich niet zoodanig de handen<br />
behoeven te laten binden, om een roofstaat als Atjeh, zonder eenig<br />
voorbehoud, diens onafhankelijkheid te verzekeren.<br />
Daarentegen hadden wij op ons genomen, om onze betrekkingen<br />
tot Atjeh zoodanig te regelen, dat handel en scheepvaart de noodige<br />
vrijheid zouden genieten; een zaak van internationaal belang, daar<br />
de onbeschaamde zeerooverijen der Atjehneezen groote schade aan-<br />
richtten en de wateren van Atjeh hoogst onveilig maakten.<br />
De Nederlandsche regeering besefte volkomen de noodzakelijkheid,<br />
om zonder verwijl diplomatieke betrekkingen met Atjeh aan te<br />
knoopen, en de gouverneur-generaal werd uitgenoodigd, om een<br />
beleidvol ambtenaar naar Atjeh te zenden. Om welke reden dan<br />
ook, is daaraan geen gevolg gegeven, hetgeen zeer te betreuren<br />
is ; want in deze fout moet de allereerste aanleiding tot den tegen-<br />
woordigen oorlog gezocht worden. En in plaats van het euvel te<br />
herstellen en den sultan in der minne er toe te brengen om den<br />
zeeroof te beteugelen, scheen men huiverig te zijn om met Atjeh<br />
in aanraking te komen.<br />
Zeer verkeerd, haast onverantwoordelijk is het geweest, dat<br />
men zich niet gehaast heeft om vriendschappelijke betrekkingen<br />
met Atjeh aan te knoopen; het werd daardoor meer en meer een<br />
lastig dilemma, om den zeeroof te beteugelen — zonder Atjeh's in-<br />
tegriteit aan te randen. Want aldra bleek het overtuigend dat de<br />
sultan onwillig, of althans onmachtig was, om aan de onbeschaamde<br />
zeerooverijen zijner onderdanen een eind te maken. En ten over-<br />
vloede hielden de Engelschen in de Straits-settlements — dus noemt<br />
men de handelaars van Singapore en Penang — terdege de oogen<br />
op ons gevestigd en zouden al dadelijk misbaar gemaakt hebben,<br />
wanneer door onze regeering tot eenige vijandelijkheid zou zijn
55<br />
overgegaan, Ja, zelfs beschuldigde men ons van het niet nakomen<br />
onzer beloften, toen in 1840 Singkel door onze troepen veroverd<br />
en bezet werd, ofschoon Singkel de gehoorzaamheid aan Atjeh reeds<br />
lang opgezegd had en slechts in naam aan Atjeh behoorde.<br />
Kon het anders, dan dat de Atjehneezen zich niets ter wereld om<br />
ons bekreunden en, overtuigd van straffeloosheid, velerlei wandaden<br />
bedreven?<br />
Dit ging eindelijk zoover, tot de Atjehneezen Baroes bezetten en<br />
in het gezicht van de Nederlandsche hoofdplaats drie bentings opwierpen,<br />
die met 800 man bezet werden. De civiele en militaire<br />
gouverneur van Sumatra's Westkust, kolonel Michiels, was van<br />
oordeel dat het nu hoog tijd geworden was, om handelend op te<br />
treden; maar alweer omdat men beloofd had, de souvereiniteit van<br />
Atjeh te zullen eerbiedigen, werd zijn voorstel door de Nederlandsch-<br />
Indische regeering verworpen en men had ten overvloede de zwakheid,<br />
om aan een onrechtmatigen eisch der Straits-settlements te<br />
voldoen en de in 1843 bezette posten in Siak en Indragiri te ontruimen.<br />
De gevolgen van deze zwakheid bleven niet uit. De Atjehneezen<br />
roofden en moordden naar hartelust, zonder dat wij er iets aan konden<br />
doen. Eindelijk — wel wat laat! — zag de regeering de noodzakelijkheid<br />
in, om op eenigerlei wijze betrekkingen met Atjeh aan te<br />
knoopen en te onderhouden; het meest geschikte middel daartoe<br />
oordeelde men, om nu -en dan eens een oorlogschip naar de hoofdstad<br />
van Atjeh te zenden, ten einde onze vlag te vertoonen en in<br />
contact met den sultan te komen.<br />
Nu was éénmaal per jaar een-oorlogschip, zooals geschiedde,<br />
ook al weinig voldoende om de zaak afdoend te verbeteren. De eerste<br />
reis van dien aard, in 1857 door den kapitein-luitenant Courier dit<br />
Dubekart ondernomen, met de oorlogsbrik »de Haai", leverde de<br />
voldingenste bewijzen, hoezeer het gepleegd verzuim reeds kwade<br />
vruchten gedragen had. De ontvangst toch was alles behalve welwil-
5fi<br />
lend en het rapport, dat genoemde zeeofficier betreffende die zending<br />
uitbracht, kan doen zien hoe weinig vriendschappelijk onze betrek-<br />
kingen tot Atjeh destijds waren. — »Nadat het drie uren geduurd had<br />
voordat men bij den sultan toegelaten werd, ontving de sultan ons -<br />
zoo lezen wij in het rapport van den heer Courier dit Dubekart -<br />
in zijn dallam - zijnde een met verhakkingen, palissadeeringen en<br />
gedeeltelijk met wallen versterkte ruimte, waarin onderscheidene<br />
huizen op een soort stellaadje of koepel,- gezeten opeen stoel,<br />
terwijl er voor ons ook stoelen stonden tegenover hem, en omringd<br />
van zijne rijksbestierders of panglima's, meer andere hoofden en<br />
500 à 600 met getrokken klewangs, geweren en pieken gewapende<br />
Atjehneezen in hun oorlogsdos om zich heen. Hij zelf had buiten<br />
de kris met diamanten, die in zijn gordel stak, nog een lange kris<br />
vóór zich op zijne knieën liggen, gereed zoo het scheen om te<br />
trekken, en die hij nu en dan ongeduldig ronddraaide. Zijn voor-<br />
komen duidde waardigheid, maar tevens koelen hoogmoed aan.<br />
»Na hem mijn compliment gemaakt te hebben, heerschte er een<br />
doodsche stilte onder die menigte, en-gaf ik Zijne Hoogheid te<br />
kennen, dat ik door het gouvernement met Zijner Majesteits oor-<br />
logsbrik »de Haai" naar hier was gezonden, om namens hetzelve een<br />
vrienschappelijk beleefdheidsbezoek te brengen, en tevens de Atjeh-<br />
neesche vlag de gewone eere te bewijzen, waarop hij ons wees te<br />
gaan zitten, en kortaf antwoordde: »Goed! maar hebt gij geen brief<br />
medegebracht van den gouverneur-generaal?" waarop ik neen ant-<br />
woorden moest, doch tevens aan Zijne Hoogheid te kennen gaf,<br />
dat onze adat medebracht, dat wanneer door het gouvernement een<br />
oorlogschip gezonden werd met een officier of ambtenaar, om een<br />
zoodanige missie te volbrengen, zulks dezelfde eere inhield; 't geen<br />
hij met verkropte woede op het gelaat beantwoordde , met te zeggen :<br />
»maar daar is immers nog geen vrede tusschen mij en het Hollandsch<br />
gouvernement gemaakt, en daarom is uwe zending niet verklaarbaar,<br />
daar zulks geenszins met mijn adat overeenstemt, en als de Touan-
57<br />
Bezaar van Batavia vriendschap met mij gesloten wil zien, die ik<br />
ook wensch, dan zal hij daarover nog schriftelijk met mij moeten<br />
handelen, want wat heeft zoo'n praatje te beduiden? Dat is niets<br />
dan wind; en alvorens dit geschied is, ben ik er niet op gesteld<br />
dat er schepen van uwe natie in mijn land komen; want ik zal u<br />
nu als vriend behandelen, maar dan sta ik er niet voor in wat hun<br />
zal wedervaren;" waarop ik Zijne Hoogheid zeide, dat de meening<br />
zeker goed was van mijn gouvernement, doch het verschil van ge-<br />
woonte hier een andere zienswijze over de zaak had gegeven; dat<br />
ik zulks echter zoo spoedig doenlijk aan mijn gouvernement zou<br />
berichten.<br />
»Na den kommandant met een sarkastischen lach te hebben toe-<br />
gevoegd, dat hij al dat gewapende volk ter zijner eere had laten<br />
samenroepen, gaf hij zijne verwondering te kennen, dat ook ik geen<br />
gewapende lijfwacht had medegebracht. Het scheen wel dat zulks<br />
eenige teleurstelling had veroorzaakt.<br />
»De stemming was intusschen van dien aard geworden, dat het<br />
hoog tijd werd om aan boord te komen.<br />
»Later deelde de tolk mij mede : »dat na ons heengaan de sultan<br />
aan zijn rijksgrooten in nijdigheid, ten aanhoore van die gansche<br />
volksmenigte, in de Atjehneesche taal gevraagd had: »Welnu, wat<br />
denkt gijlieden van zulk een wijze om vriendschap te willen ma-<br />
ken; zou dat nu welgemeend moeten heeten?" waarop door de<br />
meesten gerepliceerd werd : »neen, dat is nergens anders om te<br />
doen geweest, dan om ons land te komen bekijken en bespieden;<br />
dat is zoo de gewoonte van die Hollanders; zij zullen nu niets te<br />
doen en eene gelegenheid hebben, om er nog wat van te komen<br />
wegnemen," waarop onder het omstaande volk luide kreten van<br />
misnoegen en haat tegen ons waren opgegaan."<br />
Men zal erkennen, dat die ontvangst niet zeer vriendschappelijk<br />
was. Waaraan nu lag hier weer de schuld? Na jaren lang ons<br />
niet meer om den sultan van Atjeh bekreund te hebben, zelfs
58<br />
wetende, dat er tusschen Nederlandsch-Indië en Atjeh een eenigs-<br />
zins gespannen verhouding bestond, zendt de regeering eenvoudig<br />
een stoomschip naar de hoofdplaats, zonder den kommandant van<br />
dien oorlogsbodem van een geloofsbrief of eenig ander schrijven<br />
te voorzien. Van algemeene bekendheid is, hoezeer de Oostersche<br />
vorsten aan de vormen gehecht zijn, zoodat de sultan daarin een<br />
bepaalde geringschatting van zijn persoon moest zien; door het<br />
voldoen aan de etiquette, hadde men hoogstwaarschijnlijk een<br />
weinig welwillende ontvangst vermeden.<br />
Dat dit zoo is, blijkt uit de gansch andere ervaring, door den<br />
heer P. J. G. Sem slechts twee jaren te voren opgedaan; als ge-<br />
ëmployeerde bij de factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij<br />
in Juni 1853 door haar naar Atjeh gezonden, om een handels-<br />
missie te vervullen, was hem een geheel andere ontvangst ten deel<br />
gevallen. Nadat het saluut van de »Sumatra", op welk stoomschip<br />
de heer Sem zich aan boord bevond, door een van des sultan's schepen<br />
beantwoord en men zonder vijandelijkheden te ontmoeten aan land<br />
gekomen was, werd door den heer Sem in een beleefd schrijven<br />
verzocht, den sultan te mogen ontmoeten; zonder eenig bezwaar<br />
werd dit toegestaan. Reeds een uur daarna bevonden de heer Sem<br />
en de scheepsgezagvoerder zich in tegenwoordigheid van den sultan.<br />
»Na ons stoelen aangewezen, en naar onze namen benevens<br />
eenige andere zaken geïnformeerd te hebben," schrijft de heer Sem,<br />
»vroeg mij de sultan, of ik niet bevreesd was geweest naar Atjeh<br />
te komen en den sultan te bezoeken, die sedert het nemen van<br />
Singkel, toch als een vijand te beschouwen was, zooals ook door<br />
de Hollanders geschiedde. Immers gedurende de jongste vijftien<br />
jaren was geen Hollandsen schip op de reede van Atjeh gezien,<br />
veel minder was een Hollander tot hem gekomen om die meening<br />
weg te nemen.<br />
»Het kon dus niet anders, of ook de Atjehneesche vorst moest<br />
in den Hollander een vijand zien."
De sultan werd van die dwaling teruggebracht en ontving hen<br />
verder zeer vriendelijk, toestemming gevende, dat de agent mon-<br />
sters van diens handelwaar aan land bracht.<br />
Veel handel gedreven werd er niet; want de prijzen waren hoo-<br />
ger dan die van de Engelschen, welke geregeld in Atjeh handel dre-<br />
ven. Voor zijn vertrek werd de heer Sem tot een afscheidsbezoek<br />
aan den sultan toegelaten.<br />
Juist met het oog op de ontvangst, die kort daarop het stoom-<br />
schip »de Haai" te beurt viel, is het belangrijk, wat de heer Sem<br />
van dit afscheidsbezoek vermeldde:<br />
»Na een korten tijd gewacht te hebben, verscheen eene lijfwacht,<br />
die mij langs een weg, op verschillende afstanden door steenen<br />
muren afgesloten, aan de woning des sultans bracht. Het wasvoor<br />
zooveel ik zien kon een houten gebouw, ingericht gelijk de houten<br />
huizen der Europeanen op Sumatra's Westkust. De verlichting met<br />
stolpen was verre van schitterend. In de vo<strong>org</strong>alerij links, vond ik<br />
den sultan half naar Europeeschen, half naar Atjehneeschen trant<br />
gekleed, en met een roode fez gedekt.<br />
»Thans was hij veel gemeenzamer, en reikte mij de hand. Nadat<br />
ik plaats genomen had, deelde ik hem mijne vergeefsche poging<br />
om te verkoopen mede, en mijn voornemen om den volgenden<br />
m<strong>org</strong>en te vertrekken.<br />
»Het speet hem dat ik niet beter was geslaagd, vreezende dat nu<br />
geen Hollander in langen tijd weder eene onderneming zou wagen.<br />
»Verder sprak hij veel over den uit Frankrijk teruggekeerden<br />
Atjehneeschen gezant Hadji Mohammed Roes, die ook Holland en<br />
Engeland op kosten van het Fransche gouvernement had bezocht,<br />
en van de prachtige geschenken, hem door den keizer toegezonden.<br />
Hij scheen zeer gevoelig dat ik noch van den gouverneur-generaal<br />
van Nederlandsch Indië, noch van den gouverneur van Sumatra's<br />
Westkust een letter schrifts had overgebracht, en, hoezeer ook de<br />
onderscheiding hem van wege Frankrijk te beurt gevallen, op prijs
60<br />
stellende, hechtte hij er misschien nog meer aan, van zijne eerste<br />
naburen een blijk van goede verstandhouding te ontvangen. Dat<br />
was de reden, waarom hij niet aan mijn verzoek kon voldoen om<br />
insgelijks zulk een brief van aanbeveling te erlangen. Bij het afscheid<br />
echter, ontving ik de verzekering dat eiken Hollander, overbrenger<br />
van eenig vriendschappelijk schrijven van wege het Nederlandsche<br />
gouvernement, eene schriftelijke aanbeveling tot bevordering zijner<br />
belangen zou worden uitgereikt."<br />
De sultan had dus duidelijk verklaard, hoezeer hij op die plicht-<br />
pleging gesteld was en daarom zette de wijze, waarop desniettegen-<br />
staande de heer Courier dit Dubekart op goed geluk naar Groot-<br />
Atjeh gezonden werd, de kroon op meer dan eene onhandigheid<br />
en nonchalance van de Nederlandsch-Indische regeering, die met<br />
een weinig meer tact en goede z<strong>org</strong> een geheel andere verhouding<br />
tot Atjeh had in 't leven kunnen roepen.<br />
En toen de oorlog uitbrak — toen heeft men de schuld willen<br />
laden op de hoofden van hen, die toenmaals de teugels van het<br />
bewind in handen hadden!<br />
Het gouvernement had eindelijk toch ingezien, dat het noodig<br />
was een tractaat van vrede en vriendschap met Atjeh te sluiten.<br />
Daarom werd in Maart 1857 het stoomschip »Amsterdam" met ge-<br />
neraal van Swieten, civiel en militair gouverneur van Sumatra's<br />
Westkust aan boord, naar Atjeh gezonden, met bevel om een trac-<br />
taat te sluiten met den sultan van Atjeh. Deze expeditie is beschre-<br />
ven door den gepensioneerden luitenant-kolonel F. G. Hoffman van<br />
het Oost-Indische leger, en in die beschrijving komt menige be-<br />
langrijke bijzonderheid voor.<br />
Ditmaal geschiedde alles in optima forma. Generaal van Swieten<br />
was niet alleen voorzien van een brief van den gouverneur-generaal,<br />
maar had geschenken bij zich, bestaande uit acht kostbare zilveren<br />
kandelabres, honderd pond stearine waskaarsen, een Turksche sabel<br />
en een klewang met gouden scheede.
61<br />
Nadat alvorens aan den schahbandar een brief voor den sultan<br />
overhandigd was, waarin een audiëntie verzocht werd, kreeg men<br />
bericht, dat de sultan generaal van Swieten den *26 stm zou ontvangen.<br />
Op den bepaalden dag ging het gezantschap aan land en baande<br />
zich, niet zonder moeite, een weg door een dichten drom Atjeh-<br />
neezen, die met lans en klewang gewapend waren en nu juist niet<br />
hoog opzagen tegen de onzen. Aan een kleine onaanzienlijke woning<br />
gekomen, die langs een trap zonder leuning of ladder moest be-<br />
klommen worden, kwam men in het lokaal waar de plechtigheid<br />
zou plaats grijpen.<br />
In het voorste gedeelte dier woning — zoo leest men — op het<br />
voorplein van den Kraton uitziende, stonden eenige defekte, vuile,<br />
met siri-kalk bemorste stoelen, waarop het gezantschap plaats moest<br />
nemen. Een oude, vervelooze Amerikaansche wip- of tuinstoel, van<br />
een groen fluweelen, met gouddraad geborduurd kussen voorzien,<br />
diende den sultan tot zetel.<br />
Wat men van den Kraton zag, bepaalde zich tot een vijf à zes<br />
el hoogen kleimuur, waar boven eenige daken van woningen met<br />
palmbladen (atap) bedekt, uitstaken.<br />
Behalve eenige oude, lompe bronzen en ijzeren kanonnen op<br />
zware balken bevestigd, die hier en daar op het binnenplein op<br />
den grond lagen, was van de eene of andere inwendige versterking<br />
niets te bespeuren. Dit was de, uit den aard der zaak vluchtige,<br />
indruk dien de leden van het gezantschap bekwamen.<br />
Vooral trok het de aandacht, zoo onsmakelijk en armoedig als<br />
de sultan er uitzag, ofschoon hij de Medjidie-orde droeg, welke<br />
onwillekeurig aan een vlag op een modderschuit deed denken. Toch<br />
was er aan ceremonieel geen gebrek en het duurde een geruime<br />
poos, voordat de brief van den gouverneur-generaal ontzegeld en<br />
geopend was.<br />
Na deze voorloopige audiëntie keerde men naar het stoomschip<br />
terug, alwaar de schahbandar een bezoek kwam brengen en het
62<br />
voorstel deed om een of- en defensief verbond te sluiten, waar-<br />
van generaal van Swieten natuurlijk niets wilde weten. Intusschen<br />
kostte het dezen moeite, om den schahbandar aan 't verstand te<br />
brengen, dat alleen die Staten, welke in beteekenis min of meer<br />
tegen elkander opgewassen zijn, een dergelijk verbond sluiten;<br />
maar dat hiervan tusschen Nederland en Atjeh geen sprake<br />
kon zijn.<br />
Den 30 8ten zou de eigenlijke audiëntie plaats hebben ; weer in het-<br />
zelfde prachtvolle lokaal, waar men Zijne Hoogheid reeds eenmaal<br />
ontmoet had. Ook ditmaal stond de sultan generaal van Swieten te<br />
woord. Hij verzekerde, dat hij gaarne op een voet van vrede en<br />
vriendschap met de Nederlanders zou leven; maar opnieuw drong<br />
hij er op aan, dat er een artikel van wederzijdsch hulpbetoon in<br />
het tractaat zou worden opgenomen. Met kalmte, maar zoodanig,<br />
dat den sultan in dit opzicht alle illusie benomen werd, bracht<br />
generaal van Swieten hem onder het oog, dat dit ondoenlijk was.<br />
Terwijl men hierover onderhandelde, had er een vreemd intermezzo<br />
plaats ; de sultan gaf namelijk, nadat hij zich onophoudelijk onrustig<br />
op zijn zetel bewogen had, den wensch te kennen, om zich een<br />
oogenblik te verwijderen, »daar het uur van het gebed aangebroken<br />
was," zoo zeide hij; maar generaal van Swieten bracht hem weer<br />
met de volmaaktste kalmte onder het oog, dat het tegen alle wel-<br />
voegelijkheid streed, om een gezantschap aldus te behandelen. Na<br />
een oogenblik geaarzeld te hebben, stond de sultan eensklaps op,<br />
zeide tamelijk lakoniek : »ik ga heen" en keerde, steeds knikkende<br />
en zonder iemand aan te zien, naar den Kraton terug. Men wist<br />
niet, wat van zulk eene ongemanierdheid te moeten denken; den<br />
overmoed en de verraderlijke gewoonten der Atjehneezen kennende,<br />
wachtte men met zekere spanning de gebeurtenissen af, die zouden<br />
volgen. Later bleek dat de sultan, aan het gebruik van opium verslaafd,<br />
dat genot niet langer had kunnen ontberen. Gelukkig was het doel<br />
bereikt; de rijksbestuurder keerde weldra terug en overhandigde
68<br />
den generaal het verlangde staatstuk, door den sultan geteekend<br />
en van het rijks-zegel voorzien.<br />
Zoo was dan nu een tractaat van vrede en vriendschap met het<br />
rijk van Atjeh gesloten. Weldra zou blijken, hoe weinig waarde<br />
daaraan gehecht kon worden, en spoedig zou men het overtuigend<br />
bewijs zien, dat dit verdrag niet in 1857, maar in 1824 had ge-<br />
sloten moeten worden.<br />
Er werd overeengekomen, om wederzijds af te zien van alle vor-<br />
deringen en grieven, die vóór dien tijd mochten bestaan hebben.<br />
Alzoo kan — in hoe menig opzicht wij ons tot op dat tijdstip over<br />
Atjeh te beklagen hebben gehad — van de aanleiding tot den oor-<br />
log eerst sprake zijn nà 1857.
IV.<br />
AANLEIDING TOT DEN OORLOG.<br />
In het eerst scheen het tractaat met Atjeh gunstig te werken ;<br />
er kwamen meer Atjehneesche schepen dan vroeger in de havens<br />
van Sumatra's Westkust; toch vertrouwde men den toestand zoo<br />
weinig, dat uit vrees voor verwikkelingen, slechts bij uitzondering-<br />
een Nederlandsch vaartuig in Atjeh kwam handel drijven.<br />
Reeds het volgend jaar kwam er eenige spanning tusschen den<br />
sultan en het Nederlandsch-Indisch gouvernement; dit namelijk<br />
sloot een tractaat met Siak, hetgeen door Atjeh met leede oogen<br />
gezien werd, omdat dit rijk zijn invloed liet gelden op de zuid-<br />
waarts van kaap Tamiang gelegen rijkjes tot en met Batoe Bara,<br />
die vroeger aan Atjeh onderworpen geweest waren, maar zich<br />
losgescheurd en bescherming bij Siak gezocht hadden.<br />
Intusschen gaf dit geen aanleiding tot onaangenaamheden. Spoedig<br />
echter zou blijken, dat de Atjehneezen niet te vertrouwen waren.<br />
Zekere radja Oedah had twee vaartuigen, die de Nederlandsche<br />
vlag voerden, aangehouden en naar Atjeh gebracht ; zoodra zulks het<br />
gouvernement bekend werd, zond dit het stoomschip »Groningen"<br />
naar Groot-Atjeh, om rekenschap van die daad te vragen.<br />
Het voorwendsel was, dat de radja een schuldvordering te innen<br />
had ; doch de kapitein-luitenant van der Meersch, kommandant van<br />
de stoomkorvet »Groningen", eischte schadeloosstelling en voldoening.
65<br />
De sultan had den radja reeds ontslagen, maar Was overigens<br />
niet over te halen om de gevraagde genoegdoening te geven ; alleen<br />
gaf hij te kennen, dat de radja geld moest hebben van zekeren Peto<br />
Majeh, zoodat men het bedrag van dezen zou kunnen bekomen.<br />
Hierop vertrouwende, werd door het Gouvernement de geleden<br />
schade aan de beide eigenaars uitbetaald; intusschen moest men<br />
spoedig ervaren, dat radja Oedah volstrekt geen geld van Peto Majeh<br />
moest hebben. Dit bleek althans, toen het stoomschip »Borneo" onder<br />
bevel van kapitein-luitenant Brutel de la Rivière naar Atjeh gezon-<br />
den werd, zonder dat men hierdoor een haarbreed verder kwam.<br />
Men schreef de wanbetaling des sultans alstoen aan onvermogen<br />
toe; maar al te spoedig zou het oogenblik aanbreken, dat men zich<br />
in den onwil en de kwade bedoelingen van Atjeh niet meer zou<br />
kunnen vergissen.<br />
Er ontstonden moeielijkheden aan de Oostkust, daar Atjeh onop-<br />
houdelijk vijandig optrad tegen de staatjes, die aan Siak onderworpen<br />
en door ons Gouvernement in bescherming genomen waren; dit<br />
maakte den toestand meer en meer gespannen. Ware de regeering<br />
dadelijk krachtdadig opgetreden, misschien zou alles nog terecht<br />
gekomen zijn; maar door het tractaat van 1824 de handen gebon-<br />
den, en terdege op de vingers gekeken door de Engelschen in de<br />
»Straits-settlements", moest men steeds langs de klippen heen la-<br />
veeren; de overmoedige Atjehnees leidde natuurlijk hieruit af, dat<br />
men niets tegen hem durfde ondernemen en zelfs beschoot hij Batoe-<br />
Bara, hoewel de Nederlandsche vlag van de versterking wapperde.<br />
De »Borneo" werd nu ten tweedenmale naar Atjeh gezonden om<br />
twee brieven van den gouverneur-generaal over te brengen; het<br />
eene schrijven behelsde een klacht over het niet voldoen van de<br />
schadeloosstelling wegens de geroofde schepen, het andere diende,<br />
om opheldering te vragen over het beschieten van een Nederland-<br />
sche versterking.<br />
De zendeling van den gouverneur-generaal werd door dtm sultan<br />
5
66<br />
zeer onvriendelijk ontvangen ; deze trachtte zich met eenige uitvluchten<br />
van de zaak af te maken en van schadeloosstelling was geen quaestie.<br />
Met een dergelijke afdoening van zaken werd genoegen genomen ...<br />
Ofschoon onze regeering dus waarlijk niet de veiligheid van Atjeh<br />
belaagde, maar in alle opzichten zeer »meegaande" was, vond de<br />
sultan van Atjeh goed, om in het jaar 1868 de hulp van Turkije<br />
tegen ons in te roepen, hetgeen nu wel niet onrustbarend was,<br />
maar kon doen zien, hoe gespannen de wederzijdsche verhouding<br />
reeds geworden was.<br />
De zeerooverijen der Atjehneezen namen steeds toe ; ook de Engel-<br />
schen begonnen daar last van te krijgen en gaandeweg van opinie<br />
te veranderen, voor zoover het't tegenwerken van onze pogingen om<br />
Atjeh's overmoed te fnuiken betrof. De zeeschuimerijen werden<br />
zoo erg, dat de »Straits-Observer," een der in de Straits-settle-<br />
ments uitkomende bladen, over den staat van anarchie en zeeroof,<br />
waarin Atjeh verkeerde, bittere klachten liet hooren en op een ge-<br />
strenge tuchtiging van de schuldigen aandrong.<br />
»Het is niet aannemelijk", zoo schreef dat blad, »dat al de daden<br />
van zeeroof, door de hoofden langs de kust van Sumatra, inzonder-<br />
heid in het gebied van Atjeh gepleegd, ter kennis van het publiek<br />
komen; maar genoeg komt aan het licht om te bewijzen, dat de<br />
humaniteit groote aanspraken heeft op bescherming in dat gebied<br />
tegen de gewelddadige schurkerij van gewetenlooze booswichten,<br />
die altijd beroemd, of' liever berucht zijn geweest wegens laag-<br />
hartige misdaden en gruwelijke barbaarschheid. Praatjes zijn tegen-<br />
over zulk canaille nutteloos; zij moeten met geweld op hun plaats<br />
worden gezet, of de maatregelen zullen onvoldoende zijn om aan<br />
den handel rust en veiligheid te verzekeren. Indien sommige van<br />
die kleine roofstaten weder eens een paar bezoeken mochten ont-<br />
vangen van een Amerikaansch fregat, om hun op een mooien dag<br />
uit hunne woonsteden te verdrijven, dan zou dit misschien hun lust<br />
tot roof en plundering beteugelen en een even gunstig gevolg hebben
67<br />
als voor eenige jaren een dergelijk bezoek aan eenige der peper-<br />
havens bekroonde. Hoe het zij, indien wij niet verkiezen hen te tuch-<br />
tigen , dan is het te hopen, dat de Nederlanders de taak in handen<br />
nemen. Zulk een staat van zaken als sedert eenigen tijd te Atjeh en<br />
in den omtrek heeft bestaan, kan niet langer zoo blijven, tenzij men<br />
verlangen mocht, dat onze kooplieden beschouwd worden als de<br />
wettige prooi van een bende roovers en gauwdieven."<br />
Men was dus reeds zoover gekomen, dat men een gewapende<br />
tusschenkomst van ons Gouvernement niet meer met leede oogen<br />
zien zou; trouwens er waren tusschen de Nederlandsche en de<br />
Britsche regeeringen reeds onderhandelingen aangeknoopt, om het<br />
tractaat van 1824 te veranderen.<br />
Nadat in een paar jaren zich geen Nederlandsch oorlogsschip te Atjeh<br />
vertoond had, was tengevolge van den zeeroof de »Djambi" gezonden,<br />
om de klachten van het Gouvernement wegens het niet nakomen<br />
van het tractaat, in 1857 gesloten, over te brengen.<br />
Voordat het gezantschap bij den sultan toegelaten werd, had er<br />
een uitvoerig debat plaats over het ceremonieel, waarmee de brief<br />
van den gouverneur-generaal behoorde overhandigd te worden.<br />
Nadat die zaak, niet zonder dat er harde bewoordingen gewisseld<br />
waren, eindelijk geregeld was, ging de controleur Krayenhoff met<br />
eenige officieren van den état-major aan wal ; men moest zich ook thans<br />
een weg banen door duizenden gewapenden, die met den ontblooten<br />
klewang in de hand stonden, maar zich van vijandigheden onthielden.<br />
De audiëntie had plaats met een tot dusverre ongekende plecht-<br />
statigheid. De jonge sultan, Mohamed Iskander Schah, een knaap<br />
van zestien jaren, woonde de samenkomst bij, in een schitterend<br />
gewaad; van de zaken, die behandeld werden en die hij kennelijk<br />
zeer vervelend vond, bleek hij niet veel te begrijpen.<br />
De brief werd op een zilveren schenkblad gedragen; de sultan<br />
met zijn Raad was gezeten aan een tafel, met een wit kleed bedekt.<br />
Toen de brief door den rijksbestuurder werd ontzegeld, werden in<br />
5*
68<br />
den kraton dertien salutschoten gelost, welk eerbewijs door den<br />
»Djambi" beantwoord werd. i<br />
Nadat al de leden van den Raad ieder afzonderlijk den brief ge-<br />
lezen en te kennen gegeven hadden, dat zij den inhoud begrepen,<br />
werd den heer Krayenhoff te verstaan gegeven dat het antwoord<br />
aan boord van den »Djambi" gebracht zou worden, waarna de audiëntie<br />
geëindigd was.<br />
Dit schrijven kwam dan ook weldra en was in zeer beleefde termen<br />
vervat. Daarna lichtte den »Djambi" het anker, om de voornaamste<br />
peperhavens te bezoeken.<br />
Het bezoek, door den controleur Krayenhoff aan Atjeh gebracht,<br />
was dus van zeer vredelievenden aard geweest en men had in goede<br />
verstandhouding afscheid genomen.<br />
En toch — weinige maanden daarna moest onze Regeering ver-<br />
nemen, dat Atjeh aan de Straits hulp tegen ons gevraagd had.<br />
Er mocht niet langer gedraald worden met het veranderen van den<br />
bestaanden toestand ; het tractaat van 1824 werd in 1871 gewijzigd.<br />
»Wanneer men," zoo schreef de minister van Koloniën in een<br />
uitvoerige Memorie aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal,<br />
»zich met de geheele geschiedenis van onze aanrakingen met Atjeh<br />
sedert 1824 voor oogen, en tevens rekening houdende met den toe-<br />
stand, zooals die in 1868 was, op het standpunt stelt van de Re-<br />
geering , die geroepen was , met Brittannie eene nieuwe overeenkomst<br />
te treffen omtrent onderwerpen, Sumatra betreffende, van gelijken<br />
aard, als bij het Londensch tractaat van 1824* geregeld waren, zal<br />
men geen oogenblik in twijfel verkeeren omtrent de motieven, die<br />
haar er toe hebben geleid, om bij die overeenkomst te bedingen de<br />
opheffing der verbintenis, in 1824'tegenover Engeland aangegaan,<br />
om de onafhankelijkheid van Atjeh te eerbiedigen. Handel en scheep-<br />
vaart vonden op de kusten en in de wateren van Atjeh minder vei-<br />
ligheid dan ooit te voren, door zeeroof en strandroof en de onophou-<br />
delijke oorlogen tusschen de onderhoorigheden van Atjeh onderling.
69<br />
Plet was, èn wegens de verplichtingen, die wij in 1824 op ons<br />
genomen hadden, en wegens ons belang, dat geene andere Wes-<br />
tersche mogendheid op Sumatra haar gezag vestigde, onze taak om<br />
de veiligheid van handel en scheepvaart ook in het noorden van<br />
Sumatra te verzekeren. Wij konden onmogelijk buiten aanrakingen<br />
met Atjeh blijven, en wanneer die, onzes'ondanks, tot botsingen<br />
mochten leiden, zou de verbintenis, om Atjeh niets van zijne on-<br />
afhankelijkheid te doen verliezen, ons altijd in groote moeielijk-<br />
heden brengen, en, evenals tot dusver het geval was geweest, be-<br />
lemmeren in de toepassing van die maatregelen, welke onze eer<br />
en onze belangen in den Indischen Archipel ons voorschreven, te<br />
nemen.<br />
»Hoe vredelievend ook gezind, hoezeer ook geneigd tot minnelijke<br />
verstandhouding met Atjeh, moest de Regeering toch hare handen<br />
voldoende vrijmaken tegenover Engeland, en dit heeft zij gedaan<br />
bij het Sumatra-tractaat.<br />
»Terwijl de nieuwe overeenkomst met Engeland in behandeling<br />
was, nam de onveiligheid op de Atjehneesche kust steeds toe, en<br />
de handel en scheepvaart leden daaronder in die mate, dat van de<br />
Straits settlements onophoudelijk, en telkens met meer klem werd<br />
aangedrongen op het nemen van krachtige maatregelen door het<br />
Britsche Gouvernement."<br />
Het nieuwe tractaat, den 2 den November 1871 gesloten, wasvoor<br />
ons land hoogst belangrijk ; het onthief ons van het belemmerend<br />
toezicht van Engeland en maakte ons de handen vrij; maar tevens<br />
legde het ons zwaardere verplichtingen op, en daar nu niets meer<br />
ons belette om tegenover het onwillig Atjeh krachtiger op te tre-<br />
den , behoeft het geen betoog dat de wijziging van het tractaat van<br />
1824 als ware het de vooravond van gewichtige gebeurtenissen te<br />
achten was.<br />
Door het tractaat van 1871 werd een vroeger begane fout her-<br />
steld en een eind gemaakt aan onze machteloosheid tegen-
70<br />
over Atjeh, welke op den duur ons overwicht in den Archipel moest<br />
ondermijnen. Dit tractaat, in zeker opzicht dus de eerste stap tot<br />
een meer doortastende politiek tegenover Atjeh, volgt hier in zijn<br />
geheel :<br />
TRACTAAT TUSSCHEN NEDERLAND EN GROOT-BRITTANNIE<br />
BETREFFENDE SUMATRA.<br />
Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden en Hare Majesteit de<br />
Koningin van het Vereenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en<br />
Ierland, wenschende in den geest van het tractaat van 17 Maart 1824<br />
de vriendschappelijke verhouding tusschen de beide landen meer en<br />
meer te bevestigen, en daartoe ook in hunne wederzijdsche betrek-<br />
kingen op het eiland Sumatra alle aanleiding tot misverstand weg<br />
te nemen, zijn overeengekomen te dien einde eene conventie te<br />
sluiten en hebben tot Hunne gevolmachtigden benoemd, te weten:<br />
Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden:<br />
den heer Joseph Lodewijk Hendrik Alfred baron Gericke van Her-<br />
wynen, kommandeur der orde van den Nederlandschen Leeuw, rid-<br />
der grootkruis der orde van den Eikenkroon van Luxemburg, enz.<br />
enz., Hoogstdeszelfs Minister van Buitenlandsche Zaken; en<br />
den Heer Pieter Philip van Bosse, kommandeur der orde van den<br />
Nederlandschen Leeuw, ridder grootkruis der orde van de Eiken-<br />
kroon van Luxemburg enz. enz, Hoogstdeszelfs Minister van Kolo-<br />
niën: en<br />
Hare Majesteit de Koningin van het Vereenigd Koninkrijk van<br />
Groot-Brittannië en Ierland:<br />
den achtbaren Edward Alfred John Harris, vice-admiraal, lid van<br />
de zeer eervolle orde van het Bad, buitengewoon Gezant en gevol-<br />
machtigd Minister van Hare Britsche Majesteit bij Zijne Majesteit<br />
den Koning der Nederlanden:<br />
die, na elkander hunne wederzijdsche volmachten, welke in goe-
71<br />
den en behoorlijken vorm zijn bevonden, te hebben medegedeeld,<br />
omtrent de volgende artikelen zijn overeengekomen en deze hebben<br />
vastgesteld :<br />
Art. 1. Hare Britsche Majesteit ziet af van alle vertoogen tegen<br />
de uitbreiding van het Nederlandsch gezag in eenig gedeelte van<br />
het eiland Sumatra, en mitsdien van het voorbehoud in dit opzicht<br />
voorkomende in de nota's door de Nederlandsche en Britsche ge-<br />
volmachtigden uitgewisseld bij het sluiten van het tractaat van 17<br />
Maart 1824.<br />
Art. 2. Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden verklaart, dat<br />
binnen het Rijk van Siak-Srie-Indrapoera en onderhoorigheden,<br />
zooals het omschreven is in het contract, op den l 8t0 " Februari 1858<br />
door het Nederlandsch-Indisch Bestuur met dat Rijk gesloten, de<br />
handel van Britsche onderdanen en de Britsche scheepvaart bij voort-<br />
during zullen genieten al de rechten en voordeelen, welke aldaar<br />
aan den handel van Nederlandsche onderdanen en aan de Neder-<br />
landsche scheepvaart verleend zijn of mochten worden, en dat voorts<br />
dezelfde gelijkstelling aan den handel van Britsche onderdanen en<br />
de Britsche scheepvaart zal verleend worden in eiken anderen in-<br />
landschen Staat van het eiland Sumatra, welke hierna van de kroon<br />
der Nederlanden afhankelijk mocht worden, behoudens altijd de<br />
verplichting der Britsche onderdanen om zich te gedragen naar de<br />
wetten en regelingen van het Nederlandsch Bestuur.<br />
Art. 3. De bepalingen van het vo<strong>org</strong>aand artikel zullen geene<br />
verandering brengen in de onderscheiding, aangenomen bij de Ne-<br />
derlandsch-Indische wetten en regelingen tusschen personen van<br />
Westersche en personen van Oostersche herkomst, noch in de toe-<br />
passing der bepalingen van de overeenkomst van 27 Maart 1851.<br />
Art. 4. De tegenwoordige overeenkomst zal worden bekrachtigd<br />
binnen den kortst mogelijken tijd; zij zal zonder kracht of gevolg<br />
blijven totdat zij, voor zooveel noodig, de goedkeuring der Staten-<br />
Generaal zal erlangd hebben. Ten blijke waarvan de wederzijdsche
72<br />
gevolmachtigden haar hebben onderteekend en met hun wapen<br />
bezegeld.<br />
Gedaan te 'S-GRAVENHAGE, den tweeden dag van November in het<br />
jaar duizend acht honderd een en zeventig.<br />
(was get.) L. GERICKE, (L. S.)<br />
VAN BOSSE, (L. S.)<br />
E. A. J. HARRIS, (L. S.)<br />
Toch moet men niet meenen, dat dit tractaat gesloten is expres-<br />
selijk met de bedoeling, om Atjeh den oorlog te kunnen verklaren<br />
en dit rijk zoo mogelijk te annexeeren, zooals door conservatieve<br />
<strong>org</strong>anen beweerd is geworden. Dat een dusdanige politiek niet in de<br />
bedoelingen van de Nederlandsche regeering lag, blijkt overtuigend<br />
uit een Kabinetsschrijven aan de Nederlandsch-Indische regeering,<br />
welke inlichtingen verzocht had betreffende de houding die tegen<br />
Atjeh behoorde te worden aangenomen; in dat antwoord, gedagteekend<br />
12 September 1871, dat is alzoo ongeveer zes weken voordat het<br />
tractaat met Groot-Brittannië gesloten werd, werd o. a. het vol-<br />
gende als de opinie van het Kabinet te 's-Gravenhage kenbaar<br />
gemaakt :<br />
»Geen agressief optreden tegen Atjeh, maar handhaving van de<br />
stelling, welke het tractaat van 1824 ons ten aanzien van dien staat gaf.<br />
»Door de vijandelijkheden op de Atjehneesche kust kon de handel<br />
en scheepvaart onveilig gemaakt, derhalve een toestand geboren<br />
worden, waarin van de Nederlandsche zijde, krachtens de meerbe-<br />
doelde verplichting, voorziening zou mogen worden verwacht. Het<br />
doen van de Nederlandsche zijde van zoodanige waarschuwingen<br />
(als door het gouvernement van de Straits waren afgekondigd) is<br />
toch wel te beschouwen als het minste van hetgeen moet voort-<br />
vloeien uit de verplichting, op Nederland rustende, om meer bij-<br />
zonder in de bewuste streken voor veiligheid van handel en scheepvaart<br />
te waken." En verder werd gepreciseerd :
73<br />
»dat wij willen medewerken tot voorspoed en geluk in Atjeh ;<br />
»dat onze raad en hulp reeds een en andermaal door kleine<br />
staatjes in noordelijk Sumatra zijn gevraagd;<br />
»dat wij ons te minder aan het verleenen daarvan kunnen ont-<br />
trekken, omdat de invloed van Atjeh daar gering schijnt of ongaarne<br />
wordt ondervonden;<br />
»dat wij echter gaarne in goede verstandhouding blijven met Atjeh,<br />
en dat, als Atjeh onze ernstige voornemens en onze goede bedoe-<br />
lingen goed begrijpt, het ook zal moeten inzien, dat het in het<br />
belang van den voorspoed en wellicht van de integriteit van Atjeh<br />
kan zijn, dat het zich niet verzet tegen de wenschen van sommige<br />
staten naar vrede en bescherming, maar dat het integendeel, bij<br />
het algemeen worden van die wenschen, de waarb<strong>org</strong>en zoekt te<br />
verkrijgen, die daarvoor verstrekt kunnen worden in een goede,<br />
geregelde verhouding tot het Nederlandsche gouvernement."<br />
Men wilde dus evenmin als vroeger een einde maken aan de onaf-<br />
hankelijkheid van Atjeh, maar de betrekkingen tot dit rijk op beteren<br />
voet regelen en met meer doortastendheid tegen moord en plunde-<br />
ring in de Atjehneesche wateren waken.<br />
In Mei 1872 werd de »Djambi" wederom naar Atjeh gezonden;<br />
ook nu bevond de controleur Krajenhoff zich aan boord. Ditmaal<br />
werd noch hij, noch de bevelvoerder van den »Djambi" in den kraton<br />
ontvangen ; de brief, aan den rijksbestuurder gericht, Icon niet geopend<br />
worden, daar hij afwezig was, en men moest dus onverrichter zake<br />
terugkeeren.<br />
De regeering te 's Hage was van oordeel, dat wij een meer zui-<br />
veren toestand moesten bekomen en schreef aan den gouverneur-<br />
generaal »dat hij de medewerking van Atjeh moest verkrijgen tot<br />
de bestendiging van die rust en veiligheid, waarvoor ook wij ver-<br />
plicht waren te waken." Daarom werden den 31 ste " Augustus 1872<br />
de resident van Riouw, D. W. Schiff, en de ambtenaar H. van de<br />
Wall naar Atjeh gezonden, om te trachten, op vredelievende wijze
74<br />
eenigen invloed in Atjeh te bekomen en den sultan aan 't verstand<br />
te brengen dat het in zijn eigen belang was, in vrede met Nederland<br />
te leven. De gouverneur ter Westkust van Sumatra werd aange-<br />
schreven om in tijds den sultan van het vo<strong>org</strong>enomen bezoek kennis<br />
te geven, opdat deze zending niet, door allerlei voorwendsels van de<br />
zijde der Atjehneezen, zou mislukken.<br />
De beide ambtenaren zouden intusschen niet vertrekken, voordat<br />
de expeditie in Deli tot beslissende resultaten zou hebben geleid.<br />
De brief, waarin de aanstaande komst van de gouvernements-<br />
commissarissen werd meegedeeld, werd met de »Maas en Waal"<br />
naar Atjeh overgebracht, en aan den tweeden rijksbestuur der over-<br />
handigd. Het antwoord van den sultan luidde, dat men den resident<br />
verzocht, om het bezoek nog een paar maanden uit te stellen. De<br />
reden, waarom dit verzoek gedaan werd, was nog al curieus; de<br />
sultan namelijk had aan zijn collega van Turkije geschreven en<br />
wachtte alvorens diens antwoord af.<br />
Des sultans brief werd bij den resident te Riouw gebracht door<br />
een gezantschap, bestaande uit den schahbander en vier rijksgrooten ;<br />
die gezanten trachtten tevens het raadselachtige antwoord van den<br />
sultan zoo goed mogelijk op te helderen, wisten den resident over<br />
te halen om het vo<strong>org</strong>enomen bezoek werkelijk uit te stellen en hem 1<br />
zoo behendig om den tuin te leiden, dat hij naar Batavia rappor-<br />
teerde dat de toestand bevredigend was. Doch terwijl de gezanten<br />
nog te Riouw waren, vernam men, dat zij te Singapore agenten van<br />
vreemde mogendheden hadden aangezocht om tusschen hunne gouver-<br />
nementen en Atjeh, dat door Nederland bedreigd heette, tractaten<br />
te sluiten.<br />
Zoodra de regeering dit vernam, werd er onverwijld toe over-<br />
gegaan om Atjeh van die verraderlijke handelingen rekenschap te<br />
vragen.<br />
En de Indische regeering èn het opperbestuur, dat per telegram<br />
met het vo<strong>org</strong>evallene in kennis gesteld werd, begrepen namelijk,
75<br />
dat het mogelijke moest worden gedaan »om inmenging in de zaken<br />
van Atjeh, die voor de regeling der betrekkingen tusschen Neder-<br />
land en dien staat zeer belemmerend zou kunnen zijn, te voorkomen."<br />
De vice-president van den Raad van Indië werd nu als gouver-<br />
nements-commissaris met vier oorlogsschepen naar Atjeh gezonden,<br />
om opheldering te vragen en de betrekkingen tusschen Nederland<br />
en Atjeh op behoorlijken voet te regelen; mocht Atjeh weigeren om<br />
voldoende ophelderingen of de noodige waarb<strong>org</strong>en voor een goede<br />
verhouding tot Nederland in het vervolg te geven, dan zoude oor-<br />
log worden verklaard.<br />
Het vertrek van den heer Nieuwenhuijzen, den gouvernements-<br />
commissaris, werd zooveel doenlijk bespoedigd en tevens een vol-<br />
doende krijgsmacht bijeengebracht om den vertegenwoordiger van den<br />
gouverneur-generaal ten spoedigste te volgen. Die haast was om meer<br />
dan een overwegende reden noodzakelijk en werd in de reeds aange-<br />
haalde Memorie van den minister van Koloniën als volgt gemotiveerd :<br />
»Er is niet gewacht tot na de oorlogsverklaring, vooreerst om-<br />
dat wegens zeevaartkundige redenen eene expeditie niet later dan<br />
tegen het einde van Maart kon afgezonden worden, maar ook om-<br />
dat men hoopte, door de vertooning van aanzienlijke strijdmiddelen<br />
voor Atjeh aan de vertoogen van den gouvernements-commissaris<br />
nog meer klem te kunnen bijzetten en een minnelijke schikking<br />
alsnog te kunnen bevorderen." Tot het laatste oogenblik is dus naar<br />
een minnelijke schikking met Atjeh gestreefd, en het doel der<br />
expeditie is dan ook in de instructie voor den opperbevelhebber<br />
aldus omschreven: »om, bij onverhoopte mislukking der, door den<br />
gouvernements-commissaris daartoe vooraf aan te wenden, pogingen<br />
van vredelievenden aard, des noods door kracht van wapenen de<br />
bestuurders van het rijk van Atjeh te noodzaken om te voldoen<br />
aan de hun door den gouvernements-commissaris te stellen eischen."<br />
Zonder verwijl vertrok de gouvernements-commissaris naar Atjeh.<br />
De sultan bleef in gebreke om de verlangde opheldering te geven ;
76<br />
daarentegen werden in Atjeh voortdurend krijgstoerustingen ge-<br />
maakt. Den 22 s "'" Maart aangekomen, had de heer Nieuwenhuijzen<br />
tot tweemaal toe den sultan aangemaand, om de verlangde ophel-<br />
dering te geven, en hem de groote grieven doen kennen, die het<br />
Nederlandsche gouvernement tegen Atjeh had. Doch niets mocht<br />
baten en de gouvernements-commissaris zag ingevolge de hem ge-<br />
geven instruction zich genoodzaakt, om Atjeh den oorlog te verkla-<br />
ren, hetgeen den 26 steB Maart geschiedde bij het volgende manifest:<br />
»De commissaris van het Gouvernement van Nederlandsch-Indië<br />
voor Atjeh :<br />
»Overwegende :<br />
»dat op het Gouvernement van Nederlandsch-Indië de verplichting<br />
rust, om de algemeene belangen van handel en scheepvaart in den<br />
Oost-Indischen Archipel tegen belemmeringen te beveiligen;<br />
»dat die belangen door de onderlinge geschillen en vijandelijk-<br />
heden der aan het rijk van Atjeh onderhoorige staatjes, waarvan<br />
enkelen bij herhaling de bescherming van het Nederlandsch-Indisch<br />
Gouvernement hebben ingeroepen, bij voortduring zijn geschaad ;<br />
»dat de herhaalde vertoogen van de zijde van dat Gouvernement,<br />
om aan zoodanigen toestand een einde te maken en een goed be-<br />
vestigde verstandhouding van Atjeh tot hetzelve in het leven te<br />
roepen, steeds zijn afgestuit op den onwil en de volslagen onver-<br />
schilligheid van de bestuurders van gemeld rijk, en op hun mach-<br />
teloosheid, om in de onderhoorigheden van Atjeh de rust en orde<br />
naar eisch te handhaven;<br />
»dat die pogingen onlangs zelfs zijn beantwoord met verregaande<br />
trouweloosheid op een tijdstip, dat het Nederlandsch-Indisch Gou-<br />
vernement met de meest welwillende bedoelingen zich in nadere<br />
verbinding met Atjeh heeft gesteld;<br />
»dat de sultan van Atjeh, deswege nadrukkelijk om opheldering<br />
gevraagd, eerst bij het schrijven van den commissaris van den 22 steu
77<br />
dezer, en daarna bij dat van den 24 daaraanvolgende, niet alleen<br />
geheel in gebreke is gebleven, die te verschaffen, maar zelfs de tegen<br />
hem ingebrachte grieven niet heeft weersproken en daarenboven er<br />
toe is overgegaan, zich zoo in het oogloopend mogelijk ten strijde<br />
toe te rusten, dat daaraan geen andere beteekenis kan worden toe-<br />
gekend dan dat Atjeh het Gouvernement van Nederlandsch-Indië<br />
moedwillig heeft gehoond, en zich op het daardoor ingenomen vij-<br />
andig standpunt wenscht te handhaven;<br />
»dat de bestuurders van dat rijk zich daardoor hebben schuldig<br />
gemaakt aan schennis van het tusschen hetzelve en het Nederlandsch-<br />
Indisch Gouvernement op den 30 8ten Maart 1857 gesloten tractaat van<br />
handel, vrede en vriendschap, en het mitsdien overtuigend is ge-<br />
bleken , dat geen staat kan worden gemaakt op de goede trouw van<br />
die bestuurders;<br />
»dat het der regeering van Nederlandsch-Indië onder deze om-<br />
standigheden niet langer mogelijk is, zonder krachtdadige middelen,<br />
een zoowel door het algemeen handelsbelang als de eischen van haar<br />
eigen veiligheid in Noordelijk-Sumatra gevorderden staat van zaken<br />
te waarb<strong>org</strong>en;<br />
»verklaart uit kracht van de macht en bevoegdheid, aan hem<br />
door de regeering van Nederlandsch-Indië verleend, in naam van<br />
die regeering, den oorlog aan den sultan van Atjeh, waarvan hij<br />
overigens bij dat manifest mededeeling doet aan elk, wien zulks<br />
mocht aangaan, en een iegelijk indachtig maakt alle mogelijke daaruit<br />
voortvloeiende gevolgen en aan de verplichtingen, welke in oorlogstijd<br />
op iederen burger van den staat rusten.<br />
»Gedaan aan boord van Zijner Majesteits stoomschip »Citadel van<br />
Antwerpen", liggende voor Groot-Atjeh, op heden, Woensdag den<br />
26 8tl! " Maart 1873.<br />
» NlEUWENHUI JZEN. "<br />
Nauwelijks had de sultan de oorlogsverklaring ontvangen, of hij
78<br />
deed het zonderlinge verzoek, om de vijandelijkheden niet aan te<br />
vangen. De regeerings-commissaris verklaarde zich bereid, om dit<br />
verzoek in te willigen, mits de sultan den koning der Nederlanden<br />
als Souverein wilde erkennen. Alweder antwoordde de sultan ont-<br />
wijkend. De regeerings-commissaris herhaalde zijne aanbieding; de<br />
sultan gaf op nieuw een ontwijkend antwoord.<br />
Den 27 8ten Maart werd het eerste kanonschot door den »Citadel<br />
van Antwerpen" gelost tegen de vijandelijke versterkingen, waaraan<br />
tijdens de onderhandelingen ten aanschouwe van de schepelingen<br />
onvermoeid gewerkt was. De vijandelijkheden waren alzoo geopend.<br />
*<br />
Het bericht, dat aan Atjeh de oorlog verklaard was, maakte<br />
zoowel in Indië als in het moederland een diepen indruk. Men be-<br />
sefte dat die oorlog ons groote inspanning zou kosten en op zware<br />
verliezen te staan zou komen.<br />
Zoodra de oorlogsverklaring te Batavia bekend geworden was,<br />
ontstond er een heftige polemiek tusschen de dagbladen, waarvan<br />
enkelen de oorlogsverklaring roekeloos en ongemotiveerd achtten.<br />
Ook in het moederland waren de gevoelens zeer verdeeld; zelfs in<br />
de Tweede Kamer moest de regeering harde verwijtingen hooren<br />
en men liet het voorkomen alsof de oorlog verklaard was in een<br />
onberaden oogenblik, zonder dat men zich rekenschap van den<br />
ernst der omstandigheden gegeven had.<br />
Onder hen, die terecht de verdediging van het Gouvernement op<br />
zich namen, behoort ook de oud-luitenant-kolonel der artillerie<br />
J. I. de Rochemont, die destijds adjudant van den landvoogd was.<br />
In »Onze vestiging in het rijk van Atjeh" 7 ) geeft hij eene afdoende<br />
1 ) Onze vestiging in het rijk van Atjeh. Een volks-voorlezing door J. I. de<br />
Rochemont, oud-luitenant-kolonel (1er artillerie (Maurits). Haarlem, H. M. van<br />
Dorp, 1876.<br />
j
79<br />
wederlegging van al die beschuldigingen; en zijne beantwoording<br />
van de vraag : »Wie toch heeft den oorlog ondernomen?" doet<br />
overtuigend zien, dat noch de minister van Koloniën in een vlaag-<br />
van overmoed, noch de gouverneur-generaal onvoorzichtig den<br />
sultan van Atjeh den handschoen toegeworpen heeft; maar dat<br />
alles in den regel en na een zeer nauwgezet en ernstig overleg<br />
geschied is.<br />
»De regeering over Nederlandsch-Indië wordt uitgeoefend door een<br />
gouverneur-generaal, naar beginselen, vastgesteld bij de wet, en<br />
beschreven in een Reglement op het beleid der Regeering van Neder-<br />
landsch-Indië. Indië heeft zijn Regeerings-Reglement, zooals Neder-<br />
land zijn Grondwet heeft.<br />
»Volgens artikel 44 van dit Regeerings-Reglement, is den gouver-<br />
neur-generaal alleen en uitsluitend het recht toegekend, om aan<br />
inlandsche vorsten of volken den oorlog te verklaren. Maar dit<br />
recht is voorwaardelijk verleend. Volgens ditzelfde artikel 44, is de<br />
gouverneur-generaal verplicht, om den oorlog te verklaren met<br />
inachtneming van de bevelen des konings, die, in een constitu-<br />
tioneelen Staat als de onze, door den minister van Koloniën gege-<br />
ven worden.<br />
»Een ander artikel van het Regeerings-Reglement, en wel artikel<br />
28, beveelt den gouverneur-generaal om, bij elke oorlogsverklaring,<br />
vooraf den Raad van Nederlandsch-Indië te raadplegen.<br />
»En eindelijk, artikel 7 van het Regeerings-Reglement machtigt<br />
den gouverneur-generaal, om in bijzondere gevallen de zitting van<br />
den Indischen Raad te doen bijwonen door officieren van de Land-<br />
en Zeemacht, tot het geven van mondelinge inlichtingen.<br />
»Welnu, die drie artikelen 44, 28 en 7 van het Regeerings-Re-<br />
glement' zijn, bij de verklaring van den oorlog tegen Atjeh, in<br />
toepassing gebracht.<br />
»De gouverneur-generaal heeft, alvorens Atjeh den oorlog te verkla-<br />
ren , van den minister van Koloniën de gevraagde bevelen ontvangen.
80<br />
»Ook heeft de gouverneur-generaal, alvorens Atjeh den oorlog te<br />
verklaren, den Raad van Indië in een buitengewone zitting ge-<br />
raadpleegd.<br />
»En eindelijk heeft de gouverneur-generaal die zitting doen bij-<br />
wonen door den kommandant van het Leger, en door den kom-<br />
mandant van de zeemacht in Indië.<br />
»Op de vraag dus: Wie heeft den oorlog ondernomen? luidt het<br />
antwoord: De gouverneur-generaal Mr. James Loudon; met goed-<br />
keuring van den minister van Koloniën ; met aanbeveling van den<br />
Raad van Indië ; en met de verklaringen van de kommandanten van<br />
Land- en Zeemacht, dat onze strijdmiddelen te land en ter zee<br />
allezins voldoende waren, om den oorlog dadelijk en met goed ge-<br />
volg aan te vangen.<br />
»De minster van Koloniën, één. De vice-president van den Raad<br />
van Nederlandsch-Indië, twee. Vier leden van den Raad van Neder-<br />
landsch-Indië, zes. De kommandant van het Indisch leger, zeven. De<br />
kommandant der zeemacht in Indië, acht. Acht der hoogst geplaatste<br />
personen van onzen Indischen staat, door de wet aangewezen als<br />
verplicht en bevoegd om te oordeelen over een oorlogs-verklaring,<br />
zij allen, niet een uitgezonderd, hebben den gouverneur-generaal<br />
Mr. James Loudon eenparig toegejuicht, toen deze hun te kennen<br />
gaf, dat hij Atjeh den oorlog wilde verklaren, tot heil van ons va-<br />
derland, van de inlandsche bevolking, en van de gansche menschheid."<br />
Waar is hier dus sprake van overijling?<br />
Zoodra de oorlog verklaard was, werd door den gouverneur-generaal<br />
de volgende proclamatie uitgevaardigd:<br />
De gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indië :<br />
Willende nakomen de verplichtingen, welke op het Nederlandsch-<br />
Indisch gouvernement rusten, om de algemeene belangen van handel<br />
en scheepvaart in den Oost-Indischen Archipel tegen belemmeringen<br />
te beveiligen;
In aanmerking nemende:<br />
81<br />
dat die belangen door de onderlinge geschillen en vijandelijkheden<br />
der aan het rijk van Atjeh onderhoorige staatjes, waarvan enkelen<br />
bij herhaling de bescherming van het Nederlandsch-Indisch Gouver-<br />
nement hebben ingeroepen, bij voortduring zijn geschaad;<br />
dat de menigvuldige pogingen van de zijde van dat Gouvernement,<br />
om aan zoodanigen toestand een einde te maken en een goed ge-<br />
vestigde verstandhouding met Atjeh in het leven te roepen, steeds<br />
zijn afgestuit op den onwil van de bestuurders van gemeld rijk en<br />
op hun machteloosheid, om in de onderhoorigheden van Atjeh de<br />
rust en orde naar eisch te handhaven;<br />
dat die pogingen onlangs zelfs zijn beantwoord met misleiding en<br />
verregaande trouweloosheid op een tijdstip, dat het Nederlandsch-<br />
Indisch Gouvernement met de meest welwillende bedoelingen zich<br />
in nadere verbinding met Atjeh heeft gesteld;<br />
dat de bestuurders van dat rijk zich daardoor hebben schuldig<br />
gemaakt aan schennis van het tusschen dat rijk en het Nederlandsch-<br />
Indisch Gouvernement op 30 Maart 1857 gesloten tractaat van handel,<br />
vrede en vriendschap, en het mitsdien overtuigend gebleken is, dat<br />
geen staat kan worden gemaakt op de goede trouw van die be-<br />
stuurders;<br />
dat het der regeering onder deze omstandigheden niet langer<br />
mogelijk is, zonder krachtdadige middelen een door het algemeen<br />
handelsbelang in noordelijk Sumatra gevorderden staat van zaken<br />
te waarb<strong>org</strong>en;<br />
dat het wijders voor Nederland's bestaan op, en rustig bezit van<br />
Sumatra en met het oog op de belangen, welke het Nederlandsch-<br />
Indisch Gouvernement op dat eiland en in den Indischen Archipel<br />
in 't algemeen te behartigen heeft, dringend noodzakelijk is, om<br />
aan de schadelijke gevolgen der dubbelzinnige politiek van, en<br />
der bij voortduring bestaande anarchie in Atjeh voor goed een<br />
einde te maken;<br />
6
82<br />
dat met dit doel, als laatste poging, naar Atjeh is afgevaardigd<br />
een hooggeplaatst ambtenaar als gouvernements-commissaris, ten<br />
einde aan de bestuurders van dat rijk opheldering en voldoening-<br />
te vragen;<br />
dat aan dien eisch niet binnen den gestelden termijn is voldaan,<br />
en dientengevolge door voornoemden commissaris, krachtens mach-<br />
tiging van en namens den gouverneur-generaal van Nederlandsch-<br />
Indië, aan den sultan van Atjeh de oorlog is verklaard.<br />
En lettende op art. 43 van het reglement op het beleid der re-<br />
geering van Nederlandsch-Indië :<br />
Doet bij deze van voorzegde oorlogsverklaring mededeeling aan<br />
elk, wien zulks mocht aangaan, en maakt een iegelijk indachtig<br />
aan alle mogelijke daaruit voortvloeiende gevolgen en aan de ver-<br />
plichtingen, welke in oorlogstijd op ieder burger van den Staat rusten.<br />
Gedaan te BUITENZORG, den 3 de " April 1873.<br />
LOUDON.<br />
De gouverneur der Straits-settlements en de L'.-gouverneur van<br />
Prince of Wales-eiland, alsmede de te Singapore en Pinang gevestigde<br />
consuls van vreemde mogendheden werden met die oorlogsverklaring<br />
in kennis gesteld, onder de verzekering dat de rechtmatige aanspraken<br />
van den handel niet uit het oog zouden verloren worden. Dadelijk<br />
werd door den gouverneur der Straits eene proclamatie uitgevaardigd,<br />
waarbij de uitvoer van wapenen, ammunitie en militaire scheeps-<br />
behoeften naar alle tot Atjeh behoorende gedeelten van Sumatra<br />
verboden werd, en de Engelsche kanonneerboot »Hornet" werd naar<br />
de wateren van Atjeh gezonden tot bescherming der Britsche be-<br />
langen, maar tevens om aan de naleving van de proclamatie de<br />
hand te houden.<br />
Met den meesten spoed was een expeditionaire macht naar het<br />
oorlogstooneel gezonden, omdat de sultan door dit machtsvertoon<br />
wellicht tot inkeer gebracht zou kunnen worden, en, zoo dat niet
83<br />
het geval bleek te zijn , opdat de vijandelijkheden ten spoedigste<br />
zouden kunnen aanvangen. Vooreerst wilde men hierdoor alle vreemde<br />
inmenging voorkomen; voorts voedde men de hoop, om door snel<br />
en doortastend optreden „Atjeh weldra te onderwerpen. Een weinig<br />
meer bekendheid met land en volk hadde onze regeering in dit<br />
opzicht geen illusion doen voeden.<br />
De oorlogsverklaring ging voor onze Volksvertegenwoordiging niet<br />
onopgemerkt voorbij. Beeds den 27 8tt " Februari was de minister van<br />
Koloniën door den Dordtschen afgevaardigde Blussé geïnterpelleerd<br />
over onze verhouding tot Atjeh, en den 4 d0 " April door den Deut-<br />
schen afgevaardigde Nierstrasz.<br />
De minister heeft het noodig geacht om de Atjehneesche aangele-<br />
genheden in een zeer uitvoerige Nota, waaraan wij reeds een fragment<br />
ontleenden, uiteen te zetten ; den 20 8ten April namen de beraadsla-.<br />
gingen over die Nota in de Tweede Kamer een aanvang. Die debatten<br />
zijn echter zeer onvruchtbaar geweest, daar de onmisbare gegevens<br />
ontbraken om een gemotiveerd oordeel te kunnen vellen.<br />
Een beoordeeling was toen minstens genomen voorbarig, en on-<br />
mogelijk konden er reeds termen bestaan, om de regeering van<br />
lichtvaardigheid te beschuldigen, zooals destijds geschied is. De<br />
wijze waarop die zaak toen door de oppositie behandeld is, zal nim-<br />
mer geheel te verdedigen zijn; want eerstens ontbraken de noodige<br />
gegevens, ten tweede was het niet verstandig, niet ridderlijk, om<br />
op het oogenblik dat voor de eer van Nederland het zwaard ge-<br />
trokken werd, de regeering te bemoeielijken en het buitenland aan<br />
een - in zulke omstandigheden noodzakelijke — eensgezindheid te<br />
doen twijfelen.<br />
Wij meenen te kunnen volstaan, met deze quaestie aangestipt te<br />
hebben en wenden liever het oog naar Atjeh, waar leger en ma-<br />
rine harde beproevingen wachtten.<br />
ü*
V.<br />
DE EERSTE EXPEDITIE NAAK ATJEH.<br />
Vier dagen voordat de oorlogsverklaring plaats had, konden de<br />
troepen, die deel uitmaakten van het expeditionaire korps, reeds em-<br />
barkeeren; den l 8tt " April kwam de transportvloot te Penang aan,<br />
om den dag daaraanvolgende naar Atjeh te vertrekken.<br />
Er was veel spoed gemaakt. De redenen daarvoor waren in hoofd-<br />
zaak : de vrees voor vreemde interventie, niet ten onrechte opgewekt<br />
door de trouwelooze handelingen van Atjeh, dat zich, naar ons<br />
overtuigend gebleken was, reeds tot onderscheidene mogendheden<br />
gewend had, om hulp tegen ons te erlangen. Behalve nog dat men<br />
door een beslissend optreden spoedig den tegenstand hoopte te over-<br />
winnen, was er een derde overweging die tot spoed aanmaande:<br />
alles moest zoo mogelijk zijn afgeloopen tegen het invallen van<br />
den kwaden moesson.<br />
De expeditie telde 166 officieren, 3197 soldaten en 197 paarden;<br />
voorts 450 man mariniers, waarvan 250 als landings-divisie.<br />
Het opperbevel was toevertrouwd aan generaal-majoor J. H. R.<br />
Köhler, een der verdienstelijkste officieren van het Nederlandsch-<br />
Indische leger, die zich o. a. bij de Lampongsche expeditie zeer<br />
had onderscheiden.<br />
De maritieme macht, onder bevel van den kapitein-ter-zee J. F.<br />
Koopman, was als volgt saamgesteld :
H al Hém ' aii ' P UOOJ*VM - V I WÏI JÏMM
85<br />
M i 1 i t a i i' e marine.<br />
1. Sehroefstoomschip I e klasse »Djambi", met 16 stukken; voorts<br />
aan sloep- en landingsgeschut 8 kanonnen en mortieren.<br />
2. Sehroefstoomschip 2 e klasse »Citadel van Antwerpen", met 13<br />
stukken, voorts aan sloep- en landingsgeschut 7 kanonnen en mortieren.<br />
3. Sehroefstoomschip 2 e klasse »Marnix", met 6 stukken; voorts<br />
aan sloep- en landingsgeschut 6 kanonnen en mortieren.<br />
4. Stoomschip 4 e klasse »Coehoorn", met 6 stukken ; voorts aan<br />
sloep- en landingsgeschut 4 kanonnen en mortieren.<br />
5. Raderstoomschip »Soerabaija", met 2 stukken ; voorts aan<br />
sloep- en landingsgeschut 7 kanonnen en mortieren;<br />
6. Raderstoomschip »Sumatra", met 4 stukken; voorts aan sloep-<br />
en landingsgeschut 6 kanonnen en mortieren.<br />
Vijf stoomharkassen.<br />
Te samen bemand met 60 officieren en adelborsten, en 643 min-<br />
deren, waaronder 228 inlanders.<br />
Gouvernements-marine.<br />
Raderstoomschip »Siak" (6 kanonnen).<br />
Raderstoomboot »Bronbeek" (6 kanonnen).<br />
Acht gewapende booten (te samen 8 ijzeren 3tó en 19 bronzen lu - ).<br />
Een adviesboot (2 bronzen I'S), voerende behalve de gezagvoer-<br />
ders, stuurlieden en machinisten: 219 minderen, alle inlanders;<br />
benevens een landings-divisie van 450 mariniers en matrozen,<br />
waarvan 300 als infanterie, 50 tot bediening van het landingsge-<br />
schut en 100 voor ambulance enz.<br />
De transportvloot bestond uit zes stoomschepen van de Neder-<br />
landsch-Indische stoomvaartmaatschappij, als : »William Mackinnon",<br />
»Gouverneur-Generaal Meijer", »Baron Bentinck", »Koning Wil-<br />
lem III" en »Cores de Vries"; verder uit vijf koopvaardijschepen,<br />
waarvan twee als vivres- en kleedingschip dienst deden en een tot<br />
ziekenschip was ingericht.
so .<br />
De landmacht was als volgt saamgesteld :<br />
Chef van den staf: de kolonel der genie A. W. Egter van Wisse-<br />
kerke; die staf bestond verder uit een kapitein, een I e " luitenant<br />
der infanterie, een l en luitenant der artillerie, benevens 6 onder-<br />
officieren en minderen.<br />
De heer Mr. G. van der Jagt vergezelde de expeditie als auditeur-<br />
militair, Ds. A. Ruleman Voget als veldprediker.<br />
Officieren. Minderen.<br />
Landmacht. Eur. Inl. Eur. Inl. Rijks-paarden<br />
Officieren en<br />
Opperbevelh.<br />
Kavalerie . .<br />
troepen<br />
en staf<br />
Milit. administratie<br />
Geneesk. die<br />
Totaal .<br />
6<br />
. 88<br />
3<br />
. . 9<br />
. . 8<br />
>) 10<br />
. . 14<br />
. 138<br />
—<br />
28<br />
—<br />
—<br />
—<br />
28<br />
ü<br />
731<br />
60<br />
136<br />
73<br />
29<br />
62<br />
1097<br />
—<br />
1906<br />
99<br />
56<br />
—<br />
39<br />
2100<br />
—<br />
—<br />
50<br />
99<br />
—<br />
—<br />
149<br />
voor oil'.<br />
De infanterie, sterk 116 officieren en 2637 minderen, bestond uit<br />
het 3 S bataljon, van Samarang en Willem I, onder kommando van<br />
majoor F. P. Cavaljé; het 9 e bataljon, van Weltevreden, onder kom-<br />
mando van majoor C. J. Knoote; het 12 e bataljon, ook van Welte-<br />
vreden, onder bevel van luitenant-kolonel J. G. van Thiel, en ein-<br />
delijk uit een korps Barissan van Madura, onder kommando van<br />
luitenant-kolonel P. R. de Rochemont.<br />
De artillerie, onder bevel van luitenant-kolonel H. G. Bouwmeester,<br />
telde 9 officieren, 235 soldaten, en 99 paarden en muüdieren ; zij<br />
was sterk een halve veld-batterij van 4 getrokken kanons ; een berg-<br />
*) Hieronder 1 van de infanterie.<br />
s ) H 10 „ „ „<br />
7<br />
6<br />
3<br />
8<br />
3<br />
1<br />
2<br />
30
87<br />
batterij van 4 houwitsers en 8 mortieren; voorts aan vesting-artil-<br />
lerie 2 zware mortieren van 20 c.M.<br />
Een detachement van het eskadron der Oost-Indische kavalerie te<br />
Rijswijk, gekommandeerd door den ritmeester H. K. E. Perié, telde<br />
3 officieren en 60 man.<br />
Het detachement genie, onder bevel van kapitein W. J. Leers,<br />
bestond uit een kompagnie mineurs en sappeurs van Banjoe-Biroe<br />
met 4 officieren en 114 minderen, benevens 1 officier en 5 solda-<br />
ten van de genie, en een brigade-opname.<br />
Chef van de militaire administratie der expeditionaire troepen :<br />
de onder-intendant der I e klasse J. Hofstede. Duizend bannelingen<br />
deden dienst als koelies; een luitenant der infanterie was, met 10<br />
Europeesche onder-officieren, belast met het bevel over de koelies.<br />
Chef van den geneesk. dienst : de officier van gez. I e klasse B. E.<br />
J. H. Becking; voorts 14 officieren en 101 minderen. (Zie Bijlage 4).<br />
Voor hun vertrek had de gouverneur-generaal den grijzen Köhler<br />
in deze bewoordingen aangesproken :<br />
»Generaal! ik behoef u niet te zeggen, welke wenschen ik voor-<br />
de expeditie koester. Niet alleen hare krijgsverrichtingen, maar ook<br />
het wedervaren van allen, die daaraan deelnemen, zullen door mij<br />
steeds aandachtig en met innige belangstelling worden gadegeslagen.<br />
»Ontvang dezen handdruk, tot een hartelijk afscheid voor u en<br />
voor allen, die met u vertrekken.<br />
»Lange redevoeringen zijn anti militair. Vergun mij dat ik, vrij<br />
vertaald, tot u richt de weinige maar kernachtige woorden, waar-<br />
mede een der grootste helden van zijn tijd een der schitterendste<br />
overwinningen inleidde :<br />
»»Koning en Vaderland vertrouwen, dat ieder man zijn plicht<br />
zal doen.""<br />
Het antwoord van generaal Köhler was geweest : »Excellentie,<br />
wij zullen onzen plicht doen; dat beloof ik ui"<br />
En die woorden heeft hij met zijn bloed bezegeld.
88<br />
Den 22 8to ' Maart had de inscheping te Batavia plaats gehad en<br />
door den legerkommandant, een aantal opper- en hoofd-officieren,<br />
de leden van den Raad van Indië, zoomede door een zeer groot<br />
aantal belangstellende ingezetenen, was den troepen tot aan den<br />
kleinen Boom uitgeleide gedaan. Voordat het anker gelicht werd<br />
was door den legerkommandant aan den opperbevelhebber de volgende<br />
dagorder van den gouverneur-generaal overhandigd:<br />
DAGORDE R.<br />
Aan de vereenigde Land- en Zeemacht, bestemd om<br />
deel te nemen aan de expeditie tegen Atjeh.<br />
Toen ik in de afgeloopen maand, op den heugelijken geboortedag<br />
van Zijne Majesteit onzen beminden en geëerbiedigden Koning, de<br />
getuigenis aflegde, dat leger en vloot immer gereed waren, hunne<br />
verplichtingen jegens Koning en Vaderland op de meest schitte-<br />
rende wijze te vervullen, dacht ik niet, dat ik reeds zoo spoedig<br />
het »te wapen" zou moeten hooren.<br />
Gij zijt thans geroepen, om genoegdoening te eischen voor trouweloosheid<br />
en verraad.<br />
Gij zult te Atjeh uw plicht doen, gelijk gij dien steeds, blijkens<br />
iedere pagina uwer glorierijke geschiedenis, hebt volbracht, en die<br />
geschiedenis zal met een nieuwe schitterende bladzijde worden verrijkt.<br />
»Moed, beleid en trouw" zij ook nu weer uwe leus.<br />
Ik reken op u, met blind vertrouwen, met rechtmatigen trots.<br />
Leve de Koning!<br />
De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, Op-<br />
BATAVIA, 19 Maart 1873.<br />
perbevelhebber van 's Konings Land- en Zeemacht<br />
beooden de Kaap de Goede Hoop.<br />
LOUDON.
89<br />
Nadat die dagorder, inde Nederlandsche, Maleische en Ja vaansche<br />
talen gesteld, plechtig aan de troepen medegedeeld was geworden,<br />
was het anker gelicht en weldra had men de reede van Batavia uit<br />
het gezicht verloren.<br />
Den 2 e " April liet de transportvloot het anker op de reede van<br />
Atjeh vallen; denzelfden dag kwam de »Soerabaija" aan met den<br />
kapitein-ter-zee J. F. Koopman aan boord, die onmiddellijk het bevel<br />
over de maritieme middelen op het tooneel des oorlogs overnam.<br />
Dadelijk had er een conferentie plaats tusschen de bevelhebbers van<br />
land- en zeemacht met den gouvernements-commissaris; deze deelde<br />
hun mede, dat de oorlog reeds verklaard was en dat de vijand<br />
zich tot een hardnekkigen tegenstand voorbereidde. Ware er vóór<br />
het afzenden van de expeditie nog een zweem van twijfel aan de<br />
ware bedoelingen der Atjehneezen mogelijk geweest, de ervaringen<br />
van den gouvernements-commissaris, die al het mogelijke gedaan had,<br />
zelfs op het beslissend oogenblik, om den oorlog te vermijden, waren<br />
van dien aard, dat aan geen minnelijke schikking meer te denken<br />
was. Niet alleen dat, zooals wij reeds aanvoerden, de sultan in den<br />
avond van den 23 en onzen gouvernements-commissaris een ontwij-<br />
kend antwoord in plaats van de verlangde opheldering gegeven had ;<br />
maar de mededeeling dat Zijne Hoogheid niet aan het verlangen<br />
van den gouvernements-commissaris kon toegeven, alvorens hij ant-<br />
woord uit Turkije bekomen had, eindigde met de uittartende woor-<br />
den : »ware het niet zoo naar den wensch van het Gouvernement,<br />
het is tweemaal mijn wensch." Voorts hadden de Atjehneezen, hoewel<br />
de onderhandelingen bleven voortduren, hunne krijgstoerustingen<br />
ijverig vervolgd en die onderhandelingen sleepende gehouden om tijd<br />
te winnen. Toen was de oorlogsverklaring gevolgd; de gouverne-<br />
ments-commissaris had niet anders kunnen handelen.<br />
Zoo spoedig mogelijk zou de landing plaats grijpen.<br />
Het is geen opwekkende zaak, den loop van de eerste expeditie<br />
naar Atjeh te beschrijven. Hoezeer menig bewijs van heldenmoed
90<br />
en trouwe plichtsbetrachting te boeken valt, was de afloop zoodanig,<br />
dat onze wapenen er geen eer mee mochten inleggen. Zooals altijd<br />
bij tegenspoed het geval is, heeft men een zondenbok moeten hebben ;<br />
dat alleen kan de reden zijn van menig scheeve voorstelling der<br />
zaken, van menige onrechtvaardige beschuldiging, welke men in<br />
die dagen, zelfs later nog, gehoord heeft.<br />
Men kan bij de beoordeeling der feiten niet genoeg doordrongen<br />
zijn van het onvermijdelijke van dezen oorlog; men zal alsdan ook<br />
deze eerste expeditie, welke ons op zoo zware opofferingen te staan<br />
kwam, met meer sympathie volgen. Daarom vergunne men ons<br />
nog een terugblik op de aanleiding tot den oorlog.<br />
Zoodra toch Groot-Brittannië door het tractaat van 1871 ons de<br />
i<br />
handen vrij gemaakt had, en aan een onhoudbaren toestand een<br />
eind gemaakt was, waren wij ten volle aansprakelijk voor de veiligheid<br />
in den Archipel. Waren wij tot aan dit oogenblik, in een<br />
tweeslachtige positie verkeerende, in gebreke gebleven om aan onze<br />
verplichtingen tegenover eigen landgenooten zoowel als andere<br />
zeevarende mogendheden te voldoen — na 1871 moest er een eind<br />
komen aan den onbeschaamden zeeroof der Atjehneezen. Reeds had<br />
de gouverneur der Straits-settlements bij proclamatie voor de toenemende<br />
onveiligheid in de Atjehneesche wateren gewaarschuwd, en<br />
wanneer wij niet krachtdadig tusschenbeide waren gekomen, zouden<br />
wij stilzwijgend erkend hebben dat wij onmachtig waren om Atjeh<br />
tot reden te brengen, d. i. ons gezag in den Indischen Archipel te<br />
handhaven. En het gevolg ware geweest, dat een andere machtige<br />
mogendheid zich zelve recht verschaft zou hebben; alsdan zou het<br />
noodlottig oogenblik zijn aangebroken, dat wij ons gezag zouden<br />
moeten deelen met een andere natie — en men behoeft nu juist<br />
geen geroutineerd diplomaat te wezen, om te beseffen dat dit met<br />
onze positie in Indië onvereenigbaar was te achten; het einde van<br />
onze heerschappij over de uitgestrekte landen van den Indischen<br />
Archipel ware nabij geweest.
91<br />
En zoodra wij ons tegen den zeeroof gingen verzetten — niet<br />
meer ons bepalende tot klachten en vertoogen, die met minachting<br />
werden aangehoord — stond de oorlog ook voor de deur. Het eerste<br />
vaartuig, dat wegens zeerooverij door een Nederlandsch oorlogsschip<br />
in beslag genomen werd, namelijk een gewapende schoener van<br />
Simpang-Olim, de »Gipsey" genaamd, werd voor Atjeh een casus<br />
belli, ofschoon het voorloopig, zich voor den krijg uitrustende, ons<br />
om den tuin trachtte te leiden.<br />
Dat dit feit door de Hooge Regeering wel degelijk als de aanlei-<br />
ding tot den oorlog beschouwd werd, kan blijken uit het volgende :<br />
»Nauwelijks had Atjeh vernomen — zoo schrijft de voormalige<br />
adjudant van den ex-gouverneur-generaal Loudon — dat wij de<br />
»Gipsey" hadden opgebracht, dat wij dus niet langer met woorden,<br />
maar eindelijk met de daad tegen zijn zeeroof protesteerden, of het<br />
ontstak in hevigen toorn. Het wapende en versterkte zich. Het kocht,<br />
van den handel te Singapore, duizenden geweren en een groote hoe-<br />
veelheid kruit. Het zond brieven aan zijne vasallen, om deze tegen<br />
ons te wapen te roepen. Het wilde den oorlog, en maakte zich<br />
daartoe gereed.<br />
»Indien Atjeh zich tot deze maatregelen bepaald had, dan voor-<br />
zeker zou het voor ons, vooral met het oog op het verledene, reeds<br />
alleszins raadzaam geweest zijn, om den oorlog aan te vangen.<br />
Maar Atjeh ging verder. Het wilde zich, alvorens den strijd te be-<br />
ginnen, de tusschenkomst van vreemde mogendheden verzekeren.<br />
Het zond daartoe een brief naar Turkije, een gezant naar Frank-<br />
rijk, en agenten naar Singapore, met volmacht om, door tusschen-<br />
komst van de aldaar' gevestigde konsuls, onderhandelingen tegen<br />
ons met vreemde Staten aan te knoopen.<br />
»En ook dit was niet alles. Atjeh ging nog verder.<br />
»Ten einde ons onverwacht met het meest mogelijke kwaad te<br />
kunnen overvallen, trachtte Atjeh ons te misleiden. Het zond ons<br />
een gezantschap, met voorstellen, om den bestaanden band van
92<br />
vrede en vriendschap nauwer toe te halen. Onze regeering, van<br />
geen kwaad bewust, ontving die gezanten natuurlijk met de meeste<br />
voorkomendheid. Zij waren onze welkome, geëerde en gevierde gasten.<br />
En diezelfde gezanten, zóó onze gastvrijheid genietende, hielden<br />
zich, aan onze tafel en onder ons dak, bezig met de uitvoering-<br />
van de plannen, waarmede Atjeh onzen ondergang beoogde.<br />
»Eensklaps komt onze consul-generaal te Singapore tot de ont-<br />
dekking van die samenzwering. Onmiddellijk gaf hij hiervan, per<br />
telegraaf, kennis aan den gouverneur-generaal, met aansporing, om<br />
dadelijk over te gaan tot het nemen van maatregelen, waarmede<br />
het dreigende onheil zou kunnen worden afgeweerd. Op verzoek van<br />
den gouverneur-generaal bevestigde de consul-generaal, al aan-<br />
stonds per telegraaf, zijne berichten, waarvan de juistheid overigens<br />
door latere rapporten en ondervinding is aangetoond."<br />
Zoo stonden de zaken, toen de gouverneur-generaal^ het nood-<br />
zakelijke van een oorlog met Atjeh inzag en die aangelegenheid<br />
aan het oordeel van den Raad van Indië onderwierp.<br />
Reeds sedert jaren lag die oorlog op onzen weg ; het is een nood-<br />
lot, dat een onverantwoordelijk plichtverzuim van vroegere bewinds-<br />
lieden over ons hoofd gebracht heeft.<br />
Het rechtmatige, het onvermijdelijke van den oorlog ten volle<br />
beseffende, zal men de krijgsverrichtingen met meer belangstelling<br />
volgen dan wanneer men, als zoovelen die niet voldoende op de<br />
hoogte van de zaak waren, aan een onberaden ondernomen krijg<br />
moest gelooven.<br />
's M<strong>org</strong>ens van den 6 den April werd overgegaan tot een gewapende<br />
verkenning, waartoe de opperbevelhebber in persoon, met zijn staf<br />
en twee kompagnieën, door de beide beschikbare stoombarkassen aan<br />
wal gezet werd; twee kompagnieën inlandsche troepen werden gereed<br />
gehouden, om die kleine troepenmacht zoo noodig te versterken.<br />
Vreemd was het, dat de landing eerst den 8 stc " plaats greep en
93<br />
dat van de verkenning op den 6 dc " niet meer partij getrokken is<br />
geworden. Vooral was het zonderling, den opperbevelhebber met<br />
diens geheelen staf, dus ook vergezeld van den chef van den staf<br />
en van hem, die geroepen was om den opperbevelhebber der expe-<br />
ditie zoo noodig te vervangen, te zien landen; een noodlottige ont-<br />
moeting met den vijand hadde de expeditionaire troepen al dadelijk<br />
van hunne bevelhebbers kunnen berooven.<br />
Gelukkig ontmoette men bij die gelegenheid geen hardnekkigen<br />
tegenstand en alles liep goed af.<br />
Het waren de beide flank-kompagnieën van het 12 e bataljon, die<br />
met 16 gewapende sloepen aan land gezet werden. De vijand be-<br />
groette de naderende troepen met een levendig geweervuur; de<br />
»Coehoorn" en de »Siak" naderden nu zoo dicht mogelijk den wal<br />
om het landingsterrein door middel van kartetsen van vijanden te<br />
zuiveren. In de voorste sloep bevond zich de 2 e luitenant Wilken<br />
met 20 man; de manschap sprong, den wal zooveel doenlijk gena-<br />
derd zijnde, in het water, waadde tot aan den buik daardoor heen<br />
en stelde zich en tirailleur op. De beide kompagnieën landden zonder<br />
tegenspoed en waren weldra in een hevigen strijd gewikkeld ; ook<br />
van een versterking werd onafgebroken gevuurd.<br />
De Atjehneezen waren goed gewapend, hoewel met ouderwetsche<br />
geweren; voorts met lansen, sabels, vooral echter met klewangs.<br />
Zonder aarzelen vielen zij onze soldaten aan en inzonderheid de<br />
voorvechters kwamen onversaagd op onze voorste gelederen toeloo-<br />
pen, tandakkende en woest hunne wapenen zwaaiende. Hun moed<br />
maakte veel indruk op onze inlandsche soldaten, doch bracht de<br />
Europeesche krijgers geen oogenblik aan het wankelen.<br />
Om half tien uur werd het sein gegeven, dat de hiertoe bestemde<br />
inlandsche troepen mede moesten landen; ook de kom mandant van<br />
het 12 e bataljon, luitenant-kolonel van Thiel, kwam aan wal. Voor-<br />
loopig werden zij door kolonel van Daalen in reserve opgesteld.<br />
Intusschen deden de beide kompagnieën, die het eerst geland wa-
94<br />
ren, een aanval op de versterking aan liet strand, welke de onzen<br />
door een goed gericht vuur teisterde.<br />
Deze sterkte werd genomen. Nadat de chef van den staf, kolonel<br />
Egter van Wissekerke, het terrein verkend had en de kapitein der<br />
verkenningen, van Ralluseck, dit vluchtig in teekening had ge-<br />
bracht, werd nog door de beide inlandsche kompagnieën een ver-<br />
kenning in westelijke richting gedaan; doch spoedig werd deze ge-<br />
staakt en men ontving bevel om te embarkeeren. De reeds genomen<br />
versterking werd dus weer prijs gegeven en men ging aan boord,<br />
na een hoogst onvoldoende verkenning met een handvol troepen,<br />
weinig geschikt om den vijand door machtsvertoon te imponee-<br />
ren.... en om een paar dagen later weer van voren af aan te<br />
beginnen.<br />
Geen schitterend begin. En men mag van geluk spreken, dat die<br />
eerste landing zoo goed is afgeloopen; want het embarkeeren had<br />
zonder stoornis plaats. Toen de vijand uit een oostelijk gelegen fort, met<br />
muren omgeven, aanhoudend uit eenige lelah's vuurde, werd dit<br />
door de marine krachtdadig beantwoord. Een schot van de »Citadel<br />
van Antwerpen" wierp den vlaggestok, op het fort geplaatst, neer;<br />
oogenblikkelijk werd die weer opgericht.<br />
Steeds is een landing een van de gewichtigste en gevaarlijkste<br />
ondernemingen, die soms op zware verliezen kan te staan komen;<br />
evenwel, nadat die landing door een klein deel der troepen met succes<br />
volvoerd was, achtte men het raadzaam, zich weer in te schepen.<br />
Niet alleen dat dit weinig logisch was en in elk geval geen blijken<br />
gaf van een doortastende wijze van handelen, welke juist thans<br />
noodzakelijk ware geweest; maar een dergelijke aanvang van den<br />
oorlog kon niet strekken, om den Atjehnees ontzag in te boezemen.<br />
Wij zien dus de eenmaal behaalde voordeelen weer totaal prijs<br />
geven !<br />
Ten één uur vergaderde generaal Köhler met den tweeden be-<br />
velhebber en den chef van den staf, zoomede den kapitein-ter-zee
95<br />
Koopman opnieuw aan boord van de »Citadel van Antwerpen," om<br />
het eigenlijk plan van aanval vast te stellen; in den vroegen m<strong>org</strong>en<br />
van den 8 8tcn zou het algemeen debarkement plaats hebben.<br />
Bij de landing was het weder zeer fraai, de zee stil ; het strand,<br />
een zandige vlakte, was hier en daar met gras begroeid. Nadat<br />
reeds om vijf uur in den m<strong>org</strong>en de gewapende sloepen en vier<br />
stoombarkassen zich verzameld hadden, naderden de troepen lang-<br />
zaam het strand; de rechter vleugel werd gedekt door het vuur der<br />
kruisbooten, de linker door dat van de oorlogsbodems. De eerste<br />
troepen — het 12 e bataljon, dat twee dagen te voren Atjehneesch<br />
grondgebied betreden had, ging voorop — waren om acht uur ge-<br />
land en werden door het vuur der vijandelijke versterkingen ge-<br />
teisterd; van verscheidene kanten nu kwam de vijand opdagen en<br />
trots het moorddadig vuur der achterladers, drongen de voorvechters<br />
met opgeheven klewang vooruit, tegen de gevelde bajonetten in.<br />
Op den duur echter was de vijand niet bestand tegen het snel vuur<br />
der troepen en de granaten, die het scheepsgeschut wierp. Om half<br />
negen ure was de marine-landingsdivisie gedebarkeerd, bij welke<br />
gelegenheid de adelborst B. H. Zimmer doodelijk getroffen werd.<br />
Dat het bij die eerste schermutselingen heet toeging, kan blijken<br />
uit de volgende schets, die een ooggetuige gaf van een gevecht man<br />
tegen man, zooals er verscheidene geleverd werden en dat wel het<br />
overwicht van onze wapenen, maar niet minder den dollen moed<br />
van den vijand doet zien.<br />
»Men geraakte handgemeen, waarbij o. a. de 2 C luitenant Wilken<br />
het zeer te kwaad kreeg. Eerst pareerde hij gedeeltelijk een houw,<br />
en zijn aanvaller werd door een flankeur neergeschoten ; maar daarop<br />
kreeg hij een tweeden slag over den linkerschouder, terwijl hij nog<br />
een hadjie met een langen grijzen baard op zich aan zag komen.<br />
Hij had evenwel gelegenheid , zijn tweeden aanvaller nog een slag<br />
te geven, die daarna door een flankeur met de bajonet werdneer-<br />
gestooten. De hadjie was intusschen aangevallen door een flankeur,
96<br />
die hem een geweerslag wilde toebrengen, welke gene met zijn<br />
breeden klewang pareerde, zoodat het geweer stuk sloeg en de<br />
flankeur weerloos was. Intusschen kreeg luitenant Wilken een slag-<br />
van achteren over den rug; een houw, dien de hadjie op hem ge-<br />
munt had, wilde hij pareeren, maar de ander sloeg door de parade<br />
heen en bracht hem een belangrijke wond aan het gezicht toe; de<br />
hadjie viel toen door den kogel van een flankeur.<br />
Het gelukte aan de »Citadel van Antwerpen" en de »Marnix" om<br />
het vuur, dat uit de oostelijke versterking op onze troepen gericht<br />
werd, tot zwijgen te brengen. Het 3 e en 12 e bataljon moesten de<br />
vleugels dekken van de stelling, die aan het strand zou worden<br />
ingenomen, terwijl het centrum langs een, den 6 den verkend, voetpad<br />
langzaam land-inwaarts rukken zou. Het 12 e bataljon stiet weldra<br />
op de oostelijke versterking, wier vuur ons gevoelige verliezen<br />
berokkend had. Het bleek nu, dat zij niet omgetrokken kon<br />
worden; daarom ware het verstandig geweest, den aanval niet te<br />
ondernemen, voordat deze door artillerie behoorlijk zou zijn voor-<br />
bereid , daar het van hooge muren voorziene fort een sterke bezetting-<br />
scheen te hebben. Maar het was anders besloten; zonder te over-<br />
wegen , dat een volmaakt noodeloos échec niet anders dan: den<br />
overmoed des vijands kon doen toenemen, liet men den aanval door<br />
infanterie ondernemen, nadat de weinige artillerie die op het strand<br />
was, tegen de hooge muren geschoten had, zonder veel uit te rich-<br />
ten, daar het kaliber te gering was.<br />
Onder deze omstandigheden werd de aanval afgeslagen ; een<br />
tweede, dienzelfden dag om twee uur ondernomen, leverde even<br />
weinig resultaten op ; weder moest men retireeren, waarop kolonel<br />
van Daalen last gaf om den aanval te staken.<br />
Onder de hand was men ijverig voortgegaan met het ontschepen<br />
der overige troepen; de kavalerie en een deel van de artillerie<br />
echter konden dien dag niet gedebarkeerd worden.<br />
De landing, met de mislukte bestorming van het oostelijk strand-
97<br />
fort, was ons op een verlies van 9 dooden en 46 gewonden te staan<br />
gekomen; onder de gekwetsten bevonden zich vijf officieren. De<br />
Atjehneezen hadden 80 dooden achtergelaten. Als men bedenkt,<br />
dat zij steeds zooveel doenlijk hunne dooden medevoeren, dan moeten<br />
zij zware verliezen geleden hebben en er moet hevig gevochten zijn.<br />
De regeerings-commissaris seinde dan ook den volgenden m<strong>org</strong>en<br />
aan den gouverneur-generaal :<br />
»Debarkement op 8 dezer, behalve van kavalerie en gedeelte<br />
artillerie, welke heden volgden. Alles goed geslaagd, actie dadelijk<br />
begonnen; aanvankelijk hardnekkig verzet met groote doodsverach-<br />
ting. Tot dusver zegevierden onze wapenen. Geschut der schepen<br />
bewees uitstekende diensten."<br />
Behalve dat de vijand met een groote onversaagdheid streed, werd<br />
ook het geschut door hem beter bediend, dan men verwacht had;<br />
zoo werd de »Citadel van Antwerpen" dien eersten dag door twaalf<br />
kanonschoten getroffen.<br />
De troepen hadden een bivouak betrokken, langs een voorliggende<br />
lagune en ter weerszijden van de landingsplaats gelegen. Dit eerste<br />
bivouak liet natuurlijk veel te wenschen over, er was nog aan alles<br />
gebrek, en de officieren moesten zich met de soldaten-menage ver-<br />
genoegen. Daarbij werden de troepen geen oogenblik met rust gelaten,<br />
ofschoon er geen eigenlijke attaque plaats greep.<br />
Niet ten onrechte gewaagde de regeerings-commissaris van de<br />
doodsverachting, die de Atjehneezen aan den dag legden; het ble-<br />
ken onversaagde strijders te zijn, zooals dan ook al dadelijk door<br />
de onzen erkend werd.<br />
»Ofschoon zij van lansen, vuursteengeweren en donderbussen<br />
voorzien zijn, is de klewang toch hun meest geduchte wapen," —<br />
zoo schreef een der officieren ; - »men ziet ze, slechts hiermede<br />
gewapend, woest tegen het geweervuur inrennen en zich soms aan<br />
de bajonet rijgen. Zij slaan daarmee woedend in het rond, houwen<br />
door de parades heen en maken zelfs de geweren onbruikbaar. Het<br />
7
98<br />
is gebleken, dat de vijand ook achterladers bezit, daar menSnider-<br />
patronen in de later veroverde benting heeft gevonden, maar over<br />
't algemeen treft men die verbeterde vuurwapenen niet bij hem aan.<br />
»De Atjehneezen streden met een dapperheid, aan wanhoop gelijk.<br />
Niettegenstaande het aanhoudende geregelde vuur der troepen en<br />
het kartetsvuur der schepen, wisten zij door onze liniën te breken,<br />
en meermalen vocht men borst aan borst, de Atjehneezen met hun<br />
zware lange klewangs, de onzen met de sabelbajonet der Beaumonts.<br />
Om eens een enkel voorbeeld te geven, hoe verkeerd het moet ge-<br />
acht worden te retireeren, wanneer men met zulk een vijand in<br />
gevecht is, moge dienen, dat op een zeker oogenblik, in de hitte<br />
van een der eerste ontmoetingen, het reeds een twintigtal Atjeh-<br />
neezen gelukt was, onze linie door te breken, toen ditmaal tot hun<br />
ongeluk het sein tot den aftocht werd gegeven. De Atjehneezen, in<br />
den waan dat die retraite een gevolg was van hun verwoede aan-<br />
vallen, vervolgden de onzen zoo hevig, dat zij zich spoedig vlak<br />
voor de bajonetten bevonden. Wel is waar werden zij spoedig voor<br />
een groot deel door het snelvuur der onzen neergelegd; maar dit<br />
neemt niet weg, dat een terugtrekkende vijand hun moed tot in<br />
het buitensporige opwekt."<br />
Daar het oostelijk strandfort niet genomen bleek te kunnen worden,<br />
alvorens er in de muren bres geschoten zou zijn, had de opperbe-<br />
velhebber den kommandant der maritieme middelen uitgenoodi°d<br />
om daartoe over te gaan. Hiertoe namen de volgende oorlogsschepen<br />
's m<strong>org</strong>ens vroeg van den 9 en positie tegenover bedoelde versterking :<br />
de »Citadel van Antwerpen" het meest westwaarts, en verder ach-<br />
tereenvolgens in oostelijke richting: de »Soerabaija", »Djambi", »Su-<br />
matra", »Coehoorn" en »Marnix".<br />
Het oostelijk strandfort was gelegen nabij de monding van de<br />
Atjeh-rivier; voorts had men nog een ander fort, tusschen eerstge-<br />
noemd en de landingsplaats in gelegen, dat echter niet verdedigd werd.<br />
In den muur van het oostelijke fort werd aldra bres geschoten;
99<br />
nu werd een aanvalskolonne geformeerd van het bataljon barissan<br />
en een peloton mineurs, waaraan 4 houwitsers waren toegevoegd.<br />
Toen men het fort genaderd was, bleek dit door den vijand verlaten<br />
te zijn; waarschijnlijk ter nauwernood een kwartier te voren, want<br />
de spijzen, die door de soldaten gevonden werden, waren nog warm.<br />
Men vond in die versterking niet minder dan 12 vuurmonden,<br />
waarvan 3 van 18 « of 24 ffi, alsmede een massa patronen, kanon-<br />
kogels van verschillende grootte, buskruit en geweerpatronen. De<br />
benting bleek in de keel open te zijn ; de vijand schijnt bang voor<br />
een omtrekkende beweging geweest te zijn en vermoedelijk daarom<br />
de benting verlaten te hebben.<br />
De genomen versterking was, hoewel van ouden datum, naar de<br />
eischen van den nieuweren tijd verbeterd; de wallen hadden om de<br />
tien meter een embrasure. In de genomen versterking bevond zich<br />
een tweeslachtig stuk geschut, half kanon, half mortier, waarvan<br />
de monding een kaliber had van 45 centimeter, terwijl de kamer<br />
van 24 centimeter was; dat stuk was geheel van koper.<br />
Intusschen was met het lossen van krijgs- en levensbehoeften on-<br />
afgebroken voortgegaan, ofschoon de hevige branding dien arbeid<br />
zeer bemoeielijkte. Het bivouak was verbeterd en gaf den troepen<br />
nu een beter en veiliger logies; des nachts werd opiederen vleugel<br />
een kruisboot geposteerd, om het bivouak te dekken en zoo noodig<br />
door een kanonschot voor de nadering des vijands, als die een nach-<br />
telijke overvalling mocht beproeven, te waarschuwen.<br />
Nog werd dienzelfden dag een verkenning ondernomen door drie<br />
kompagnieën van het 9° bataljon met twee pelotons der landings-<br />
divisie en een sectie mineurs; deze troepen stonden onder bevel<br />
van majoor Knoote. Men rukte in de richting van den kraton op<br />
en ondervond geen tegenstand. De kampongs aan den overkant van<br />
de lagune waren verlaten en te oordeelen naar de, door deze ver-<br />
kennings-kolonne opgedane, ondervinding scheen men zonder bezwaar<br />
met de hoofdmacht te kunnen avanceeren, waarom dan ook bepaald<br />
7*
100<br />
werd dat deze den volgenden m<strong>org</strong>en in de richting van den kraton zou<br />
oprukken; alzoo zonder een behoorlijke operatie-basis aan het strand,<br />
zelfs zonder dat munitie en levensmiddelen geheel ontscheept waren.<br />
Het doel van dezen tocht was, om de vijandelijke werken aan te<br />
vallen en te nemen ; daar echter de juiste plaats van die werken<br />
niet gevonden, niet eens bekend was, kon de opperbevelhebber<br />
geen bepaalde bevelen geven en moest alles worden overgelaten<br />
aan de omstandigheden en aan de inzichten van den kommandant<br />
der kolonne. Zij bestond uit het 3' en het 9° bataljon, het rechter<br />
half bataljon barissan, de marine-landingsdivisie, de berg-batterij<br />
(de houwitser en vier mortieren) en een halve kompagnie mineurs.<br />
Onder bevel van kolonel van Daalen bleven ter bezetting van de<br />
oostelijke versterking aan het strand achter het 12" bataljon, liet<br />
linker half bataljon barissan, de kavalerie, de halve veld-batterij<br />
met vier mortieren van de berg-batterij, en een halve kompagnie<br />
mineurs; aan deze laatste was opgedragen om de versterking te<br />
vernielen, daar het niet in de bedoeling lag om haar bezet te houden.<br />
De genie had een brug geslagen over de lagune, achter het bivouak<br />
gelegen ; die brug echter was voor den overtocht van artillerie ge-<br />
heel onvoldoende.<br />
Bij het eerste gedeelte van den opmarsch werd, hoezeer het<br />
terrein voor de onzen zeer ongunstig was, geen weerstand onder-<br />
vonden, en de uitgestrekte kampongs waren geheel verlaten; men<br />
maakte een vijftal Atjehneezen gevangen, die echter geen vijandige<br />
houding aangenomen hadden.<br />
De troepen, met het 3 e bataljon voorop, naderden nu een versterkte<br />
missigit, welke door zware, hooge muren omgeven was; hier begon<br />
de tegenstand. Zoodra een der kompagnieën een poging aanwendde<br />
om die missigit, eenigszins voorwaarts van den kraton gelegen, links<br />
om te trekken, werd de voorhoede in een scherp gevecht gewikkeld,<br />
waaraan achtereenvolgens de artillerie en de overige infanterie deel-<br />
namen; tevens werden de troepen bestookt uit een kampongrand,
101<br />
die de sawah, waarop men halt gehouden had, ter rechterzijde<br />
begrensde.<br />
Aan een bestorming van den hoogen muur was niet te denkeu;<br />
de artillerie echter schoot met behulp van lichtkogels de gebouwen<br />
in brand, waarna de troepen van de hierdoor bij den vijand ont-<br />
staande verwarring gebruik maakten om de muren te beklimmen.<br />
De Atjehneezen ontruimden thans de versterkte missigit.<br />
Het was twee uur in den middag, toen de sterkte in ons bezit<br />
was; doch dat bezit zou niet ongestoord wezen. Van uit den kraton<br />
en van de overzijde der rivier werden de troepen in de missigit<br />
onafgebroken beschoten, welk vuur door onze artillerie beantwoord<br />
werd; maar de manschap was zoo vermoeid dat het ondoenlijk<br />
geacht werd, den strijd nog langer voort te zetten. Het voorne-<br />
men was, de troepen zoodra mogelijk door versehe te vervangen<br />
en die, welke in het vuur waren geweest, meer rugwaarts een<br />
bivouak-stelling te doen betrekken.<br />
De opperbevelhebber nam een andere beslissing; hij liet de reeds<br />
genomen missigit weer geheel ontruimen. In zijn rapport over deze<br />
krijgsverrichting deelde generaal Köhler dezen moeielijk te verde-<br />
digen maatregel als volgt mede : I<br />
»Langer kon tengevolge van de groote vermoeidheid der troepen<br />
de strijd niet worden voortgezet, en ik achtte het om diezelfde re-<br />
den niet raadzaam, onze troepenmacht gedurende den nacht te ver-<br />
deelen, door de versterking te blijven bezetten.<br />
»Ik heb dan ook de gezamenlijke troepen, die intusschen met een<br />
peloton kavaierie waren vermeerderd, dat ik van het zeestrand had<br />
doen opkomen, in de onmiddellijke nabijheid een bivouak doen be-<br />
trekken, met de reeds in den loop van den dag gevestigde ambu-<br />
lance tot middelpunt."<br />
Hoewel zulks niet officieel vermeld werd, moet die toch altijd<br />
raadselachtige ontruiming van de eenmaal ingenomen sterkte ge-<br />
schied zijn, omdat de barissan, die anders de veroverde missigit
102<br />
gedurende den nacht bezet zouden hebben, in een zoo gevaarlijke<br />
stelling niet geheel te vertrouwen waren, waar-om men het zekere<br />
boven het onzekere verkozen en op 800 pas ten noorden van de<br />
weer verlaten moskee het bivouak betrokken had.<br />
Niettegenstaande het aanhoudend vuurgevecht, waren onze ver-<br />
liezen niet groot; 10 dooden en 30 gewonden. De luitenant-ter-zee<br />
I e klasse Engelvaart was bij het bezetten van de missigit, tenge-<br />
volge van de do<strong>org</strong>estane vermoeienis, bezweken.<br />
De troepen brachten nu den nacht door op een open sawah, on-<br />
ophoudelijk bestookt door den vijand, die meermalen op bandenen<br />
voeten voortkruipende naderde, om onze voorposten te verrassen.<br />
Telkenmale werden de troepen gealarmeerd; maar toch werd de<br />
strijd niet hervat.<br />
Den ll te ' April zouden de operation niet vervolgd worden, om-<br />
dat de troepen eenige rust noodig hadden; van die gelegenheid<br />
werd gebruik gemaakt om de gesneuvelden te begraven, Een aan-<br />
grijpende plechtigheid was het, toen het stoffelijk overschot van de<br />
eersten, die als oilers van dezen oorlog gevallen waren, aan den<br />
schoot der aarde werden toevertrouwd, om in het onherbergzaam<br />
vijandelijk land te rusten.... zoolang onze wapenen het pas gedolven<br />
graf voor de heiligschennende hand der wraakgierige Atjehneezen<br />
zouden kunnen beschermen.<br />
Den volgenden dag, namelijk den 12 de ", was de opperbevelhebber<br />
voornemens om tegen den kraton op te rukken, »alwaar" — zoo<br />
schreef hij den ll te ' aan den leger-kommandant — »volgens de<br />
geruchten de wederstand niet zeer groot zou zijn."<br />
Maar den 12 d ? n veranderde generaal Köhler van inzicht en, er wel<br />
wat voor terugdeinzende om de troepen opnieuw tegen de missigit<br />
aan te voeren, welke sterkte natuurlijk wederom door den vijand<br />
bezet was, wilde hij eerst zien of er geen mogelijkheid bestond, om<br />
door een omtrekkende beweging den kraton te naderen, als wan-<br />
neer de missigit vooreerst niet behoefde genomen te worden. Tot
103<br />
dit doeleinde werd onder bevel van majoor Knoote eene verkennings-<br />
kolonne uitgezonden, bestaande uit drie kompagnieën van het 9 e<br />
bataljon, die trachten moest om in zuidelijke en daarna in oostelijke<br />
richting door te dringen en een beteren weg naar den kraton te<br />
vinden; niet dan in de alleruiterste noodzakelijkheid echter moest<br />
daarbij tot offensieve bewegingen worden overgegaan.<br />
De resultaten van die verkenning waren weinig bemoedigend;<br />
evenmin de ervaringen van andere, kleinere kolonnes, die uitgezonden<br />
waren. De troepen werden aan alle zijden hevig bestookt, tengevolge<br />
waarvan weder een verlies van zes dooden en zestig gekwetsten te<br />
betreuren was, die den volgenden dag naar het ziekenschip vervoerd<br />
werden. Door de gedane verkenningen was de zekerheid verkregen,<br />
dat de kraton zéér versterkt en aan de achterzijde onmogelijk te<br />
naderen was, wegens het moeielijk terrein, uit een aaneenschake-<br />
ling van paggers en déülés bestaande.<br />
Dat terrein was namelijk op onzen rechtervleugel gelegen, terwijl<br />
de linkervleugel mede omgeven was door met paggers doorsneden,<br />
aaneengeschakelde kampongs. De missigit zou alzoo den volgenden<br />
dag weder moeten aangevallen worden.<br />
Tegen twee uur in den middag opende de vijand een goed on-<br />
derhouden vuur van uit den kampong-rand ten noorden van het<br />
bivouak.<br />
Zoowel in noordelijke als in westelijke richting werden de troe-<br />
pen uitgezonden om den vijand te verjagen ; ten noorden gaf dit<br />
slechts aanleiding tot een vuurgevecht, dat niet veel verliezen be-<br />
rokkende, maar aan de andere zijde werden de troepen in een<br />
hevig gevecht gewikkeld, bij welke gelegenheid de luitenant-adjudant<br />
der barissan sneuvelde. Door generaal Köhler werd last gegeven,<br />
nog twee kompagnieën van het 12 e bataljon infanterie benevens de<br />
kavalerie te doen oprukken; daarentegen werd de marine-landings-<br />
divisie teruggezonden, daar de marinetroepen minder geschikt ge-<br />
geacht werden om zich te behelpen, en het vooruitzicht bestond,
104<br />
dat er spoedig vele zieken bij hen zouden komen ; ook nam de<br />
opperbevelhebber in overweging, dat zij aan het strand betere dien-<br />
sten konden bewijzen.<br />
Den 14 dei ', 's mor vroeg, zou de missigit op nieuw worden<br />
aangevallen; een on i „v jende opdracht voor onze soldaten, die<br />
ze kort te voren mt ^are verliezen genomen hadden. Daartoe<br />
rukte om5ü uur het 3° bataljon op, geformeerd in drie kolonnesvan<br />
twee kompagnieën, op elk der vleugels gedekt door eene kompagnie<br />
van het 9« bataljon (achterladers), terwijl de artillerie, een sectie<br />
houwitsers met de vier mortieren en met hare dekking (een kom-<br />
pagnie van het ü e ) eenigszins meer achterwaarts was opgesteld,<br />
gereed om na de eerste aanvraag op te rukken.<br />
Bij de tot stormen bestemde kolonne waren de mineurs met<br />
stormladders ingedeeld. Die kolonne ging direct tot den aanval<br />
over. Hoezeer de vijand een verwoeden tegenstand bood, werden<br />
de ladders tegen de hooge muren geplaatst en deze beklommen ;<br />
intusschen moesten nog twee kompagnieën infanterie en daarna nog<br />
een derde in gevecht worden gebracht, voordat de tegenstand ge-<br />
broken was. Om zeven uur in den m<strong>org</strong>en was de geduchte sterkte<br />
genomen, en zij werd door den chef van den staf in oogenschouw<br />
genomen.<br />
Deze oordeelde haar wel niet veilig, maar toch geschikt om de<br />
troepen, zoomede de ambulance en den trein, op te nemen ; onmid-<br />
dellijk werden maatregelen genomen om de positie te verbeteren,<br />
hetgeen hoog noodig was, daar de voorzijde der moskee, namelijk<br />
de naar den vijand gekeerde zijde, geheel openlag, hetgeen ons<br />
noodlottig zou worden. Zoodra de opperbevelhebber namelijk van<br />
het behaald succes onderricht was, gaf deze bevel dat de troepen,<br />
die niet aan het gevecht hadden deelgenomen, de missigit moesten<br />
bezetten, en persoonlijk om half negen ure aldaar aangekomen, ging<br />
hij met den chef van den staf de genomen werken rond. Ter nauwer-<br />
nood had hij hiermede een aanvang gemaakt en hij nam door zijn
105<br />
verrekijker aan de, niet de minste dekking opleverende, voorzijde<br />
de vijandelijke positie waar, toen hij een geweerkogel in de borst<br />
kreeg en onder de woorden: »o God, ik ben getroffen!" ineenzonk.<br />
Binnen enkele oogenblikken had hij d- hitsten adem uitgeblazen...<br />
Dit schot had niet door een toev en vooM ', maar de in hinderlaag<br />
liggende vijand moet het voor den opper be\ ober, die aan zijn uniform<br />
gemakkelijk te herkennen was, bestemd hebben ; want eenige oogen-<br />
blikken, nadat het schot gelost was, moeten de Atjehneezen aan gevan-<br />
gen kettinggangers gevraagd hebben of de generaal reeds dood was.<br />
De chef van den staf nam tijdelijk het bevel in de missigit op zich en<br />
zond dadelijk een officier, die tevens de noodige inlichtingen omtrent<br />
den toestand kon geven, naar kolonel van Daalen; den oudsten officier.<br />
Nadat nu aan de nog in het oude bivouak verblijvende troepen<br />
gelast was, dadelijk op te rukken, werd het lijk van den generaal,<br />
toevertrouwd aan de hoede van een zijner adjudanten, den luitenant-<br />
ter-zee Marinkelle, met een transport gewonden naar het strand<br />
gezonden. Intusschen werd in de moskee alles in het werk gesteld<br />
om door het aanbrengen van een kleine borstwering, welke van<br />
het bijeenverzamelde hout aan de open voorzijde werd opgeworpen,<br />
voorts door opruiming van al wat aan dien kant den vijand dekking<br />
aanbood, de positie zooveel mogelijk te verbeteren, welke werkzaam-<br />
heden onder het voortdurend vuur des vijands moesten geschieden.<br />
Bij het bestormen van de moskee was o. a. de I e luitenant Vo-<br />
gelsang gesneuveld. Bij de gevechten van de drie laatste dagen had<br />
de landmacht 12 gesneuvelden en 178 gewonden bekomen; onder<br />
de eersten telde men 3, onder de gewonden 9 officieren. De marine-<br />
landingsdivisie, die naar het strand-bivouak was teruggekeerd, had<br />
3 dooden, waaronder een officier, en 18 gewonden te betreuren.<br />
Het lijk van generaal Köhler werd op den 15 de ", met het vereischte<br />
decorum en onder geleide van den gouvemements-commissaris en<br />
eenige officieren der zeemacht, van de »Soerabaija" naar de »Siak"<br />
overgebracht, om naar Poeloe Pinang te worden vervoerd.
106<br />
Intusschen zat de vijand niet stil en de kavalerie moest worden<br />
afgezonden naar een troep Atjehneezen, aan de achterzijde, in de<br />
richting van het verlaten bivouak; dientengevolge verliet de vijand<br />
de open vlakte en week naar den kampong-rand terug.<br />
Toen onze kavalerie vtc ;enüorukte, werd zij door den, in het<br />
bosch verscholen, vijand beschoten, waardoor zeven man gekwetst<br />
werden.<br />
In den namiddag kwam de nieuwe opperbevelhebber, met zijn<br />
adjudant en gevolgd door een transport vivres en munitie, in de<br />
missigit aan ; hij aanvaardde nu het bevel over de expeditionaire troe-<br />
pen, nam de positie in oogenschouw en vaardigde de noodige be-<br />
velen voor den volgenden dag uit; er zou namelijk den 15' ,e " April<br />
eene verkennings-kolonne uitgezonden worden, bestaande uit de<br />
vier aanwezige kompagnieën van het 12 e bataljon met eenige<br />
mineurs, onder kommando van den kommandant van genoemd ba-<br />
taljon, ten einde te onderzoeken of het terrein zou toelaten, de<br />
versterkingen tusschen de moskee en de plaats, waar men meende<br />
dat de kraton zich moest bevinden — want men was nog volstrekt<br />
niet op de hoogte waar die zich bevond — om te trekken.<br />
Inmiddels had de kommandant der zeemacht bericht ontvangen,<br />
dat de Atjehneezen zich aan de monding der Atjeh-rivier versterkten<br />
en geschut in batterij brachten; daarom deden de »Djambi" en de<br />
»Citadel van Antwerpen" den l¥ e " eene verkenning van dien rivier-<br />
mond. Hun vuur werd bij die gelegenheid goed beantwoord, hoewel<br />
men van de vijandelijke stukken en hun bediening niets te zien<br />
kreeg. Nadat het vijandelijk geschut tot zwijgen was gebracht, bleef<br />
de »Citadel" ter observatie achter.<br />
De dood van generaal Köhler had op de troepen een verplette-<br />
renden indruk gemaakt ; die ramp gaf onwillekeurig een vo<strong>org</strong>evoel<br />
van de beproevingen, die hun nog stonden te wachten.<br />
Tot dusverre ook had de loop der gebeurtenissen niet zeer aan de
107<br />
verwachtingen der manschap beantwoord, die vol moed en geest-<br />
drift was verti'okken, maar reeds ter neer gedrukt was door de<br />
zeer groote vermoeienissen, niet weinig vermeerderd door de ge-<br />
stadige alarmeeringen des nachts, door de gevaarlijke bivouak-stelling<br />
in den nacht van 13 op 14 April, en vooral ook door het weer ver-<br />
laten van een met veel opofferingen genomen versterking. Men bekwam<br />
eenigermate den indruk, alsof niet volgens een vooraf bepaald, lo-<br />
gisch operatieplan, maar in den blinde gehandeld werd, en werkelijk<br />
is het gebleken, dat een behoorlijk beraamd plan van handelen niet<br />
heeft bestaan; althans uit de door den nieuwen opperbevelhebber<br />
gevraagde inlichtingen bleek alleen, dat het voornemen bestond om<br />
in de richting van den kraton voorwaarts te rukken.<br />
De onverwachte dood van generaal Köhler maakt echter, dat men<br />
in dit opzicht zich slechts in gissingen verdiepen kan; want zeer<br />
goed kan deze volgens een degelijk stelsel gehandeld hebben, zon-<br />
der dat hij dat aan anderen meegedeeld heeft ; ofschoon dit wel on-<br />
waarschijnlijk te achten is.<br />
Gelukkig gingen de avond en de nacht van 14 op 15 April betrek-<br />
kelijk rustig voorbij ; evenwel werd er door den vijand onophoude-<br />
lijk op het bivouak gevuurd, en meer dan een kogel trof zijn doel !<br />
De 15 e werd gewijd aan de bevolen verkenning ; de 4 kompagnieën<br />
van het 12 e bataljon, vergezeld van een officier der verkenningen,<br />
rukten 's m<strong>org</strong>ens vroeg uit, doch werden zoodanig door den vijand<br />
bestookt, dat zij spoedig terugkeerden en rapporteerden, dat het<br />
te doorloopen terrein voor den aanval geheel ongeschikt was en<br />
men dus niet den kraton zou kunnen omtrekken. Bij die gelegenheid<br />
had de kolonne weer eenige dooden en gewonden te betreuren ;<br />
onder anderen was de I e luitenant Surber doodelijk getroffen.<br />
Kolonel van Daalen besloot nu, den volgenden m<strong>org</strong>en maar<br />
regelrecht op de versterkingen aan te rukken en zoo mogelijk den<br />
vijand te verrassen. Volgens de gegeven bevelen rukte, 10 April<br />
des m<strong>org</strong>ens te 5% uur, het 3 e bataljon uit, onder bevel van zijn
108<br />
kommandant; de mineurs waren voorzien van de noodige stormladders.<br />
Het 9"° bataljon werd als reserve gereed gehouden, zoomede<br />
kavalerie en artillerie, zoodanig opgesteld dat zij zonder verwijl<br />
konden oprukken.<br />
De vier kompagnieën van het 12 e bataljon met het halve bataljon<br />
barissan bleven bestemd tot bezetting der missigit en dekking der<br />
aldaar aanwezige ambulance, vivres, koelies, enz.<br />
Ook nu werden de troepen met een moorddadig vuur begroet;<br />
de schrik onder de koelies was zoo groot, dat zij de stormladders<br />
wegwierpen en de vlucht namen. Toch besloot men te avanceeren;<br />
maar de tegenstand, die geboden werd, was van dien aard dat de<br />
kolonne-kommandant versterking liet vragen; drie kompagnieën van<br />
het 3* bataljon rukten in allerijl op en stelden zich naast en tusschen<br />
de overige troepen op.<br />
Van alle kanten werden deze beschoten: zware verliezen werden<br />
geleden, maar men hield stand, hoewel de toestand meer en meer<br />
wanhopig bleek te worden. Het regende kogels en het was onmogelijk,<br />
om ook maar een duim breed gronds te winnen.<br />
De kommandant der ageerende troepen begreep, niet langer zijne<br />
krijgsmacht aan zulk een overmachtig vuur uit ongenaakbare werken<br />
te mogen blootstellen en vroeg machtiging om terug te trekken ;<br />
die machtiging werd door kolonel van Daalen verleend.<br />
Nadat het vuurgevecht nogeenigen tijd was voortgezet, werd werkelijk<br />
de terugtocht ondernomen, ofschoon even vóór dien tijd de<br />
6-= 'compagnie van het 3" bataljon de poort van een der werken geforceerd<br />
had en binnengedrongen was. Men had dit voordeel, het<br />
eerste en eenige op dien Moedigen dag behaald, niet eens opgemerkt<br />
luitenant Albrecht, die deze kompagnie aanvoerde, zag zich dus<br />
genoodzaakt de terugtrekkende troepen te volgen, daar hij met zijne<br />
zwakke macht niet tegen den vijand, welke achter een tweede versterking<br />
verschanst bleef, was opgewassen.<br />
Meer dan honderd dooden en gewonden had men dien dag te
109<br />
betreuren; kapitein Sepp en luitenant Ganderberger, beide zwaar<br />
gekwetst, bezweken aan die wonden, de laatste reeds binnen enkele<br />
dagen, de eerste op zijne terugreis naar Batavia.<br />
Evenwel keerden de troepen om half zeven uur in goede orde<br />
naar de missigit terug.<br />
Nog grooter werd de moedeloosheid, toen men moest vernemen<br />
dat de vijand bezig was op onze communicatielijn naar het strand,<br />
bij eene sloot, met klapperboomen omzoomd, eene versterking op<br />
te werpen; zoodra echter een paar kompagnieën met de kavalerie<br />
en een detachement mineurs derwaarts gezonden waren, werd de<br />
vijand verjaagd en het begonnen werk vernield, zonder dat men<br />
veel tegenstand ondervond. Desniettegenstaande riep de opperbevel-<br />
hebber, in verband met deze poging om ons den terugtocht af<br />
te snijden, de chefs der korpsen en den chef van den staf bijeen,<br />
om hun advies betreffende de te volgen gedragslijn te vernemen.<br />
Hun werden de beide volgende vragen gesteld : 1°. of van een her-<br />
nieuwden aanval eenig succes te verwachten en zoo ja, of het raad-<br />
zaam was, daartoe over te gaan; 2°. in hoever het overweging-<br />
verdiende — op den vo<strong>org</strong>rond stellende dat de thans ingenomen<br />
positie, welke derhalve niet meer diende tot punt van uitgang voor<br />
een aanval op het object, den Kraton, verlaten moest worden —<br />
nog dienzelfden dag tot de ontruiming over te gaan.<br />
De eerste vraag werd, in verband met de door den vijand aan<br />
den dag gelegde krachtsontwikkeling en onze eigene beschikbare<br />
strijdmacht in aanmerking genomen, eenstemmig ontkennend be-<br />
antwoord, zoodat de opperbevelhebber het besluit nam om niet<br />
weer tot een aanval over te gaan; doch omtrent de tweede vraag<br />
waren de gevoelens verdeeld, daar twee der aanwezige chefs een on-<br />
verwijld terugtrekken noodzakelijk achtten. Kolonel van Daalen ech-<br />
ter besliste, dat het terugtrekken eerst den volgenden dag zou ge-<br />
schieden , als wanneer de, met de gewonden vertrekkende, koelies<br />
zouden teruggekeerd zijn, zoo mogelijk nog vermeerderd met een
no<br />
honderdtal, ten einde bij het retireeren niets te moeten achterlaten.<br />
Nadat de gekwetsten naar het strand gebracht en maatregelen<br />
getroffen waren om al, wat zich in de missigit bevond, mee te ne-<br />
men, werd den 17"°» de terugtocht aanvaard. De voorhoede bestond<br />
uit het 12 e bataljon, de kavalerie en de sappeurs, onder kommando<br />
van luitenant-kolonel van Thiel; het hoofdkorps uit het 3" bataljon,<br />
de barissan, de artillerie, en den eigenlijken legertros onder bevel<br />
van majoor Cavaljé, terwijl het 9" bataljon de achterhoede onder<br />
bevel van majoor Knoote vormde; behalve eenige schoten op de<br />
achterhoede gelost, werd die terugtocht niet bemoeilijkt. De marine-<br />
landingsdivisie werd denzelfden dag weder ingescheept l ).<br />
Ter voldoening aan een telegram van den gouvernements-com-<br />
missaris (14 April) waren te Batavia reeds maatregelen genomen,<br />
om nog twee bataljons en eenige artillerie af te zenden, benevens<br />
de »Banka" en »Timor"; maar de omstandigheden waren sedert<br />
den 14 den zeer veranderd!<br />
Zoodra men weer in het strand-bivouak aangekomen was, begaf<br />
de opperbevelhebber zich, vergezeld van den chef van den staf, aan<br />
x ) De redenen, die tot het terugtrekken naar het strand-bivouak noopten, wer-<br />
den in het koloniaal verslag als volgt omschreven:<br />
„Veel geduchter dan men, zelfs na de ingekomen, weinig geruststellende berichten,<br />
verwacht had, bleken de toebereidselen te wezen welke van Atjehneesche<br />
zijde tot verdediging waren gemaakt. Buitendien toonde de vijand over eene zeer<br />
groote numerieke meerderheid te kunnen beschikken en legde een hardnekkig verzet<br />
aan den dag. Hoewel aanvankelijk niet zonder goeden uitslag gestreden en ook aan<br />
de zeezijde door de marine uitmuntend geageerd werd, namen de zaken spoedig<br />
een minder günstigen keer, daar de militaire autoriteiten, na de op den 16^1<br />
April mislukte pogingen om tot den kraton door tedringen, in een op dienselfden<br />
dag gehouden krijgsraad eenstemmig het gevoelen uitspraken, dat, in verband<br />
met de door den vijand aan den dag gelegde krachtsontwikkeling en ingenomen<br />
positie, en in verband met onze beschikbare strijdkrachten en middelen,<br />
van een hernieuwden aanval tegen of in de richting van den kraton geen succes<br />
te verwachten was. De tijdelijk opgetreden opperbevelhebber besloot daarom , niet<br />
tot een hernieuwden aanval over te gaan, maar de ingenomen positie te ontruimen<br />
en den terugtocht naar het strand aan te nemen.
Ill<br />
boord bij den kommandant der maritieme middelen, en met dezen<br />
naar den gouvernements-commissaris, ten einde dezen den stand<br />
van zaken uiteen te zetten en over de te nemen maatregelen te<br />
beraadslagen. Het gevolg van die gewichtige conferentie was, dat<br />
naar den gouverneur-generaal langs telegrafischen weg het volgend<br />
proces-verbaal van beraadslaging gezonden werd, geteekend door<br />
regeerings-commissaris, opperbevelhebber der expeditie, komman-<br />
dant van de zeemacht der expeditie, en chef van den staf der expeditie.<br />
»Opperbevelhebber stelt voor terug te keeren, omdat :<br />
I e . Onvoldoendheid onzer strijdmiddelen, tegenover een overmach-<br />
tigen, hoogst verwoeden vijand, feitelijk gebleken is.<br />
2 C . Zenden van versterking niet wenschelijk is. Want de West-<br />
mousson zou ingetreden zijn, vóórdat de versterking was aan-<br />
gekomen, al werd die nog zoo spoedig mogelijk afgezonden.<br />
»Chef van den staf vereenigt zich volkomen met het gevoelen<br />
van den opperbevelhebber.<br />
»Kommandant van de zeemacht verklaart de West-mousson reeds<br />
ingevallen. Hij verklaart ook, dat de schepen niet meer veilig zijn<br />
ter reede van Atjeh.<br />
»Ook, dat de ongestoorde gemeenschap tusschen reede en wal<br />
niet meer verzekerd is.<br />
»Regeerings-commissaris neemt al het aangevoerde in ernstige<br />
overweging, spreekt het aangevoerde niet tegen, en brengt aldus het<br />
voorstel van den opperbevelhebber bij den gouverneur-generaal over."<br />
Na dit telegram ontvangen te hebben, kon de regeering bezwaar-<br />
lijk anders doen dan de gevraagde machtiging geven, en na een<br />
buitengewone zitting van den Raad van Indië, gehouden in het hotel<br />
van den landvoogd, die onmiddellijk van Buitenz<strong>org</strong> naar Batavia<br />
was gekomen, werd dan ook besloten om den gouvernements-<br />
commissaris te machtigen, de troepen te laten terugkeeren. Er<br />
werd — zooals wij straks nader zullen uiteen zetten, wanneer wij<br />
op die raadsvergadering terugkomen — met voordacht door den
112<br />
landvoogd geen bevel gegeven, opdat de gouvernements-commissaris<br />
nog den veldtocht zou kunnen voortzetten, wanneer het geluk<br />
mocht willen, dat de omstandigheden gunstiger werden.<br />
Zoodra de heer Nieuwenhuijzen de gevraagde machtiging bekomen<br />
had, beraadslaagde hij nogmaals met kolonel van Daalen; men<br />
besloot evenwel, van de verkregen vergunning gebruik te maken.<br />
Het bevel over het bivouak was aan luitenant-kolonel Bouwmeester<br />
opgedragen, die het voor de groote troepenmacht liet inrichten en<br />
het verdedigingsvermogen trachtte te verhoogen, waartoe de brug<br />
over de lagune werd afgebroken. Den 19*- werd het kampement<br />
door den gouvernements-commissaris bezocht. Dagelijks werd door<br />
kavalerie en artillerie, onder bedekking van infanterie, gefourageerd<br />
en den 21 » had, minder omdat dit noodig was dan wel om den<br />
troepen eenige bezigheid te verschaffen en tevens, om tegenover<br />
den vijand nog eenige machtsontwikkeling te toonen, eene verken-<br />
ning plaats in zuidwestelijke richting, waaraan 3 kompagnieën ba-<br />
rissan, 3 kompagnieën van het 3 C bataljon, eenige veld-artillerie en<br />
eenige kavalerie deel namen. Men ontmoette geen tegenstand.<br />
De machtiging tot terugkeeren was in den avond van den 23 9tol<br />
ontvangen; de opperbevelhebber bleef weder-inscheping onvermij-<br />
delijk achten, en den 25 s "» werd een aanvang gemaakt met het<br />
embarkeeren van paarden en geschut, zonder dat de Atjehneezen<br />
pogingen aanwendden om dit te beletten.<br />
Den 27 s "" werden de dwangarbeiders, benevens bagage enz. inge-<br />
scheept , den volgenden m<strong>org</strong>en vroeg de troepen, steeds zonder<br />
dat de inscheping in 't minst door den vijand bemoeielijkt werd.<br />
Daar het besluit genomen was om de kust, zoolang die nog niet<br />
geblokkeerd kon worden, tot het weren van oorlogs-contrabande<br />
althans te doen bekruisen, werd het eskader in de wateren van<br />
Atjeh met de »Timor" versterkt. Het was thans aan de zeemacht,<br />
om den thans ongetwijfeld overmoedigen Atjehnees nog eenig ontzag-<br />
voor onze wapenen in te boezemen.
118<br />
De zeemacht, die voorloopig dezen moeielpen plicht te vervullen<br />
had, bestond uit de »Citadel van Antwerpen", de »Soerabaya", de<br />
»Sumatra", de »Coehoorn" en de »Timor", onder de bevelen van<br />
den kapitein-luitenant-ter-zee Binkes.<br />
De bij die eerste expeditie geleden verliezen waren betrekkelijk groot,<br />
als men in aanmerking neemt, dat de totale sterkte bedroeg 144<br />
officieren en 3425 minderen, en gesneuveld waren 4 officieren en<br />
52 minderen; gewond 27 officieren en 411 minderen; dat is per-<br />
centsgewijs: gesneuveld: officieren 2,76, minderen 1,52; gewond:<br />
officieren 18,75, minderen 12, behalve degenen, die door uitputting<br />
of andere oorzaken bezweken waren.<br />
Gesneuveld waren : de generaal-majoor J. H. R. Köhler en de I e lui-<br />
tenant J. Vogelenzang van het Nederlandsche leger, en J. Surber;<br />
aan de bekomen wonden of tengevolge van afmatting zijn overleden :<br />
de kapitein C. E. Sepp, de luitenant-ter-zee I e klasse J. J. Engel-<br />
vaart, de I e luitenant-adjudant J. J. Brondgeest, de 2 e luitenant G.<br />
A. H. J. Gandenberger, en de adelborst I e klasse B. H. Zimmer.<br />
Zeer zwaar gewond waren de 2 e luitenants Wilken en Kuhn 5).<br />
De terugreis had zonder bijzondere lotgevallen plaats; de eenige<br />
merkwaardigheid, die te vermelden valt, is dat toen in het begin<br />
van Mei te Singapore drinkwater en steenkolen werden ingenomen,<br />
door den colonial secretary, den heer Woodford Birch, aan kolonel<br />
van Daalen de inhoud van een uit Atjeh ontvangen schrijven werd<br />
meegedeeld, waarin de sultan zich beklaagde over de geleden schade<br />
en Engelands hulp tegen ons inriep.<br />
Des namiddags van den 9 den en in den loop van den 10 den Mei<br />
kwam de transportvloot ter reede van Batavia aan.<br />
De troepen werden begroet met den volgenden dagorder van den<br />
gouverneur-generaal, die de loyaliteit had, om zich niet door den<br />
slechten uitslag der expeditie te laten verleiden tot geringschatting van<br />
't geen door de troepen volvoerd was. Die dagorder luidde:<br />
8
114<br />
»Aan de Zee- en Landmacht, die deel heeft genomen<br />
aan den oorlog tegen Atjeh!<br />
»Toen ik u van hier zag gaan, om tegen Atjeh den oorlog te<br />
voeren, was ik met u één van verlangen, dat gij niet zoudtwederkeeren,<br />
dan na een volkomen overwinning behaald te hebben.<br />
»Zoodra ik bericht bekwam, dat uw bevelhebber, de generaal<br />
Köhler, gesneuveld was en dat uwe strijdkrachten aanvulling behoefden,<br />
heb ik den generaal Verspijck tot uw chef benoemd en<br />
bevelen gegeven, om uwe krijgsmacht onverwijld te versterken.<br />
»Nauwelijks had ik deze maatregelen getroffen, of de regeeringscommissaris<br />
voor de Atjehneesche aangelegenheden vroeg mij machtiging,<br />
om u te doen terugkeeren. Hij grondde zijn verzoek op het<br />
oordeel van uw tijdelijk opgetreden bevelhebber, van den kommandant<br />
uwer zeemacht, en van uw chef van den staf, die allen eenparig<br />
de voortzetting van den oorlog onraadzaam verklaarden en op<br />
uwe terugroeping aandrongen, onder anderen als reden aanvoerende,<br />
dat de west-moesson te Atjeh inviel, die alle gemeenschaptusschen<br />
den wal en de reede dreigde te verbreken.<br />
»De oorlog op 's vijands grondgebied, zonder verzekerde communicatie<br />
met uwe operatie-basis, de reede, was onmogelijk. Ik heb<br />
u dus moeten terugroepen.<br />
»Indien wij nu ons gemeenschappelijk verlangen niet mogen bevredigd<br />
zien, dan is dit enkel, omdat wij hebben moeten toegeven<br />
aan de eischen der natuur.<br />
»Gij keert roemrijk weder. Gij hebt, in weinige dagen, den overmachtigen<br />
en sterk verschansten vijand groot ontzag ingeboezemd.<br />
Zoo groot zelfs, dat hij zich, in al de dagen die gij, in afwachting<br />
van uwe weder-inscheping, op uw strand-bivouak hebt do<strong>org</strong>ebracht,<br />
niet eens meer buiten zijne versterkingen heeft durven wagen.<br />
»Gij hebt uw plicht gedaan. Weest welkom in ons midden.<br />
»Terwijl onze wakkere vloot op de vijandelijke kust blijft kruisen,
115<br />
zal ik u zoodra mogelijk de gelegenheid geven, uwe taak te gaan<br />
hervatten en glansrijk te beëindigen."<br />
BUITENZORG, Mei 1873.<br />
Ook door de bevolking scheen de ontegenzeggelijke dapperheid<br />
der troepen op prijs gesteld te zijn geworden; dat deze noodeloos<br />
een dag aan boord moesten blijven — voorwaar een groote foltering-<br />
voor hen, die na die korte, maar bloedige expeditie naar het oogen-<br />
blik haakten om hunne betrekkingen te omhelzen — bleek nader-<br />
hand een gevolg van misverstand te zijn geweest.<br />
Den ll en debarkeerden de troepen. Er had zich een comité ge-<br />
vormd onder presidium van den heer Kleijn, oud-kommandant der<br />
Bataviasche schutterij, om de officieren en manschappen hartelijk te<br />
verwelkomen en gastvrij te onthalen.<br />
De kernachtige aanspraak, waarmee de heer Kleijn de terug-<br />
keerenden begroette, stak hun een riem onder het hart, en zijne<br />
woorden: »Ofschoon wij u niet te gemoet kwamen met lauwer-<br />
kransen en triumfkreten, toch kunnen wij op u wijzen als schoone<br />
voorbeelden van heldenmoed, — u toeroepen: gij hebt recht op<br />
eerbied, gij hebt u jegens Nederland en den Koning verdienstelijk<br />
gemaakt, gij hebt den roem van het brave Indische leger verhoogd!"<br />
werden door de tallooze aanwezigen, die van hunne belangstelling<br />
deden blijken met luide toejuichingen bezegeld. Wel een bewijs dat<br />
men, wàt de oorzaak van het staken der expeditie mocht blijken<br />
te zijn, geen oogenblik twijfelde aan de dapperheid en krijgstucht,<br />
waarvan op het oorlogstooneel overtuigende bewijzen gegeven waren.<br />
Kolonel van Daalen dankte den spreker en tevens de Bataviasche bur-<br />
gerij voor de welverdiende ovatie, aan de troepen gebracht; maar<br />
niet zonder bitterheid waren de woorden : »Gij toont daardoor niet<br />
te behooren tot den grooten hoop dwazen, die een expeditie enkel<br />
naar de uitkomsten beoordeelen, zonder te letten op hetgeen daarbij<br />
grootsch en roemrijks is volbracht." En volmondig bracht hij, de<br />
8' '
116<br />
gewezen opperbevelhebber, hulde aan den »leeuwenmoed, waarmede<br />
de troepen gestreden hadden tegenover een talrijken vijand, wiens<br />
dapperheid in eere moest worden gehouden."<br />
Niet alleen te Batavia, ook te Samarang werd den terugkeerenden<br />
soldaat een hartelijke ovatie bereid ; de troepen werden gul ont-<br />
haald en men streefde er naar om hun de ontberingen van den<br />
oorlog een oogenblik te doen vergeten.<br />
Kort te voren, den 28 3te " April, had een indrukwekkende plechtig-<br />
heid plaats gehad ; het stoffelijk overschot van generaal Köhler was<br />
te Singapore aan boord van het stoomschip »Koning der Neder-<br />
landen" en daarmede naar Batavia overgebracht, alwaar het met<br />
militaire eer zou begraven worden.<br />
Johan Barmen Rudolf Köhler, in Juli 1818 te Groningen geboren,<br />
was in Mei 1832, dus op 14jarigen leeftijd, als soldaat in dienst<br />
getreden en had in 1832 en 1833 den veldtocht in België en<br />
Staats-Vlaanderen meegemaakt.<br />
Als onderofficier was hij overgeplaatst bij het O. I. leger en in<br />
1839 met het schip »Batavia" uit Hellevoetsluis naar Indië ver-<br />
trokken.<br />
Binnen vier maanden tot 2 luitenant bevorderd, werd hij in 1847<br />
geplaatst op Sumatra's Westkust.<br />
Een jaar na zijn benoeming tot kapitein (1853), trad hij op als<br />
civiel en militair gezaghebber der Lampongsche districten; in 1856<br />
werd hem als gouvernements-commissaris de regeling van de Lam-<br />
pongsche aangelegenheden opgedragen. Ook als beleidvol krijgsman<br />
heeft Köhler zich aldaar bijzonder onderscheiden, waarom hij in<br />
1857 benoemd werd tot ridder der militaire Willemsorde 4° klasse.<br />
In Augustus 1857 verliet hij Indië, om in het moederland een<br />
tweejarig verlof door te brengen.<br />
Gedurende zijn verblijf in Nederland werd hij bevorderd tot majoor<br />
en keerde naar Indië terug, waar hij einde Juni 1859 aankwam
117<br />
en hem het bevel over het 2° bataljon infanterie, in 1860 dat<br />
over het garnizoens-bataljon van Banka opgedragen werd.<br />
Spoedig werd hij bevorderd tot luitenant-kolonel, en bij zijn be-<br />
noeming tot kolonel in 1865 werd hij met het militair kommando van<br />
Sumatra's westkust en onderhoorigheden belast. Bij koninklijk besluit<br />
van 7 Januari 1870 N°. 19 werd hij tot generaal-majoor benoemd.<br />
In den m<strong>org</strong>en van den 28 aten April werd het lijk van den op het<br />
veld van eer gesneuvelden generaal met militaire honneurs ter aarde<br />
besteld ; een onafzienbare menigte was op de been.<br />
Het was een aangrijpende plechtigheid; dubbel indrukwekkend<br />
na den treurigen afloop van de expeditie, waarvan hij, die daar<br />
onder dat lijkkleed rustte, de leider was geweest.<br />
Zoodra de stoet te Rijswijk aankwam, werden er van het fort<br />
»I'rins Frederik" vijftien kanonschoten gelost; aldaar voegde de<br />
gouverneur-generaal zich bij den stoet.<br />
De lijkstatie werd te Rijswijk opgewacht door het geheele garnizoen<br />
van Weltevreden, Rijswijk en Meester-Cornelis, dat in groot tenue<br />
onder de wapens gekomen was en voor den lijkwagen uitging, die<br />
door zes zwarte Sydney-paarden getrokken werd. De kist, ge-<br />
dragen door zestien onderofficieren, was bedekt met een kleed,<br />
welks slippen gedragen werden door den vice-admiraal O. A. Uhlen-<br />
beck, adjudant van den Koning in buitengewonen dienst, luitenant-<br />
generaal N. H. W. S. Whitton, generaal-majoor G. M. Verspijck<br />
en den gepensioneerden generaal-majoor D. L. de Brabant, beiden<br />
adjudant des konings in buitengewonen dienst.<br />
Het kerkhof was als bezaaid met menschen. Toen de kist, onder 1<br />
het geknetter van 't geweervuur, was nedergelaten, hield de gou-<br />
verneur-generaal, wiens stem van aandoening beefde, in korte,<br />
maar krachtige taal een lijkrede, die bij allen weerklank vond 1 ).<br />
: ) //Wij zullen onzen plicht doen ! Gij allen herinnert u dat mannelijke, kloeke
118<br />
En hij naderde, na 't uitspreken van die woorden, het zoontje van<br />
den gesneuvelden bevelhebber, dat luid snikkend aan de open groeve<br />
stond, en kuste het kind.<br />
Ook do legerkommandant, generaal Whitton, wijdde een hartelijk<br />
woord aan den overleden wapenbroeder en legde als hulde van het<br />
Nederlandsch-Indisch leger een lauwerkrans op de kist, die zoo straks<br />
aan het oog onttrokken zou worden door den dof daarop vallenden<br />
grond<br />
Doch vergeten zal men Köhler nimmer. De dood van den krijgsman<br />
is soms vreeselijk en onverwacht ; maar zijn naam blijft voortleven.<br />
Mede in het moederland, waar de grijze vader van den overledene<br />
woont, had de dood van generaal Köhler een diepen indruk gemaakt.<br />
Ook de Koning was daardoor levendig getroffen en een edele inge-<br />
ving van den vorst was het, toen hij de noordelijke provinciën be-<br />
zocht, een bezoek bij den ouden Köhler af te leggen en den grijs-<br />
aard met het geleden verlies te troosten.<br />
Het was Gouverneur, die dit bezoek herdacht in de volgende goed<br />
geschreven dichtregelen:<br />
'S KONINGS BEZOEK BIJ DEN OUDEN HEEll KóHLEK.<br />
Dat heeft een God u ingegeven,<br />
O koning Willem, onze Vorst!<br />
Dat is een glanspunt in uw leven,<br />
Dat hecht één ster meer op uw borst.<br />
woord, waarmede de brave generaal Köhler, wiens stoffelijk overschot daar in de<br />
groeve is nedergedaald, mijne toespraak beantwoordde. Hij bezegelde die belofte<br />
met een hartelijken handdruk, en helaas! slechts weinige dagen later met den<br />
heldendood. Velen zijn voor en met hem gesneuveld; de roemrijke geschiedenis<br />
van het kloeke Indische leger is een schoone, maar kostbare bladzijde rijker geworden.<br />
Doch wij zijn mannen, en mannen verliezen hunne kloekmoedigheid<br />
nooit. Zij, die op het altaar des vaderlands hun leven lieten, sterven niet; zij<br />
leven voor eeuwig !<br />
„En gij, Vader in den Hemel, neem hunne zielen in genade aan, en de troostelooze<br />
nagelaten betrekkingen in uw hoede!"
119<br />
Dat ge in 't klein huis, ver van de wallen<br />
Een braven grijsaard, die daar treurt<br />
Om 't kind voor Àtjeh's wal gevallen,<br />
Met hartlijk woord heb opgebeurd.<br />
En oude! doe 't al tot uw waarde<br />
Als krijgsman en als mensch niet af,<br />
Dat een grootmachtige der aarde<br />
U zulk een blijk van achting gaf;<br />
Toch moet 't u op uw hooge jaren<br />
Een troost zijn, 't vorstelijk eerbetoon,<br />
Een kroon op uwe zilvren haren,<br />
Braaf vader van dien braven zoon !
VI.<br />
DE TOESTAND NA HET STAKEN DER EERSTE EXPEDITIE.<br />
Ten einde den geregelden gang van ons verhaal niet af te breken,<br />
hebben wij bij gelegenheid, dat de gouvernements-commissaris den'<br />
hopeloozen toestand naar Batavia geseind en verlof gevraagd had<br />
om terug te keeren, slechts vermeld, dat hem de noodige machtiging<br />
daartoe gegeven werd. Met voordacht was door den landvoogd geen<br />
bevel tot staking van de expeditie gegeven, evenmin als hij had<br />
kunnen gelasten om op Atjehneesch grondgebied stand te houden,<br />
als zijnde niet genoegzaam met den waren stand van zaken bekend.'<br />
Zoodra de gouverneur-generaal het noodlottig telegram ontvan-<br />
gen had, waarbij de gouvernements-commissaris van het mislukken<br />
der expeditie kennis gaf, was hij naar Batavia gekomen, alwaar een<br />
buitengewone zitting van den Raad van Indië plaats had, bijgewoond<br />
door de kommandanten van land- en zeemacht; die zitting werd<br />
gehouden in het hotel van den landvoogd.<br />
Deze liet voorlezing doen van de vijf laatste telegrammen, die<br />
van het oorlogstooneel ontvangen waren, en die een klimax van<br />
onrustbarende tijdingen vormden.<br />
Deze telegraphische berichten luidden:<br />
14 April. Generaal Köhler gesneuveld. Zaken gaan niet gunstig.<br />
Versterking wenschelijk. '
121<br />
16 April. Toestand hoogst ernstig. Troepen leden gevoelig échec.<br />
17 April. Toestand zoodanig dat staking van expeditie, in verband<br />
met Moesson, in overweging zal gegeven worden. Wil dus zenden<br />
van versterking voorloopig uitstellen.<br />
17 April. Opperbevelhebber stelt voor, de expeditie te doen terugkeeren.<br />
Ik acht mij niet bevoegd, om in dit voorstel te treden. Ik<br />
vermeen, dat terugkeeren ons prestige gevoelig zal knakken. Maar<br />
ik kan niet ontkennen, dat de positie langer onhoudbaar is, en dat<br />
geen halve maatregelen kunnen strekken, om gewenschte verandering<br />
te brengen.<br />
En eindelijk het laatste telegram, evenzeer op 17 April verzonden,<br />
dat reeds door ons werd meegedeeld.<br />
Nadat de leden van den Raad met den waren toestand in kennis<br />
waren gesteld, vroeg de gouverneur-generaal hun gevoelen en allen<br />
verklaarden eenstemmig, »dat de omstandigheden te Atjeh, zooals<br />
zij door den regeerings-commissaris in zijne telegrammen waren<br />
beschreven, van dien hoogst bedenkelijken aard waren, dat de veldtocht<br />
moest gestaakt worden."<br />
Ten overvloede had de landvoogd ook de vergadering laten bijwonen<br />
door generaal Verspijck, die reeds als opperbevelhebber van<br />
de expeditie was aangewezen en met versehe troepen naar het<br />
oorlogstooneel zou vertrokken zijn. Alvorens een beslissing te<br />
nemen, stelde de gouverneur-generaal dien opper-officier de volgende<br />
vraag:<br />
»Kunt gij, als deskundig persoon, mij een andere beslissing aanbevelen,<br />
dan die, welke door de Hooge Vergadering is vo<strong>org</strong>esteld ?"<br />
Het antwooi'd luidde ontkennend.<br />
Toen achtte de gouverneur-generaal Loudon zich gerechtigd, om<br />
den gouvernements-commissaris de vereischte machtiging te geven.<br />
Intusschen bleef dezen nog de gelegenheid over om, als de omstandigheden<br />
gunstiger mochten zijn geworden, geen van die machtiginggebruik<br />
te maken ; men heeft dit integendeel met gretigheid gedaan.
122<br />
Dat de eerste expeditie onverrichterzake teruggekeerd was, moest<br />
niet alleen betreurd worden wegens het zoo geheel doelloos verlies<br />
aan menschenlevens en millioenen; maar ons prestige had een<br />
gevoeligen knak gekregen, en dus werd reeds dadelijk in beginsel<br />
aangenomen, dat zoo spoedig doenlijk een tweede expeditie naar<br />
Atjeh moest worden gezonden.<br />
Alles was er aan gelegen, dat die tweede expeditie niet<br />
mislukte; de hooge regeering was daarvan wel levendig doordrongen.<br />
Daarom achtte de gouverneur-generaal het noodig, een enquête in<br />
te stellen naar den loop der eerste expeditie, dien men door de<br />
ontvangen rapporten slechts in hoofdtrekken kon beoordeelen ; vooral<br />
ook, omdat er veel duisters was en men zich niet geheel meende<br />
te kunnen vereenigen met het beleid van de leiders der expeditie.<br />
De Indische regeering had, niet vertrouwd met alle bijzonderheden<br />
en den juisten toestand, slechts op het rapport van den gouvernements-commissaris<br />
kunnen afgaan, toen zij verlof gaf, om terug<br />
te keeren; de eigenlijke verantwoordelijkheid berustte echter bij hen,<br />
die de machtiging gevraagd hadden.<br />
Tot het houden van die enquête bestond dus wel eenige reden.<br />
Er hing te veel af van het slagen der tweede expeditie, om niet<br />
in détails te willen weten, wat de eerste had doen mislukken;<br />
daarenboven was het terugkeeren van het expeditionaire korps met<br />
een overhaasting geschied, die — naar meer en meer gebleken was —<br />
niet door de omstandigheden was gewettigd geworden.<br />
Men kan dus in gemoede het houden van de enquête niet afkeuren;<br />
maar wel moet men bejammerende wijze, waarop die enquête<br />
is geschied. Namens den gouverneur-generaal werden aan de hoofdofficieren,<br />
welke aan de expeditie hadden deelgenomen, in 't geheim<br />
eenige vragen ter beantwoording gegeven; alleen werd met<br />
kolonel van Daalen en kolonel Egter van Wissekerke een uitzondering<br />
gemaakt, hoewel men in de allereerste plaats den opperbevel-
123<br />
hebber en den chef van den staf had moeten hooren ; al ware het<br />
slechts voor den vorm geweest.<br />
Nimmer te verantwoorden is het, op een dergelijke slinksche,<br />
in elk geval zeer anti-militaire wijze, minderen uit te hooren<br />
achter den rug van hun meerderen om; en om de kroon op dit<br />
alles te zetten — heeft men van den ailoop der enquête nooit iets<br />
vernomen, waardoor het gepleegde onrecht nog grooter is geworden.<br />
Die enquête moet op weinig aanbevelenswaardige wijze geleid zijn ;<br />
zelfs zeer subaltern geplaatste militaii'en moeten gehoord en op min<br />
delicate manier ondervraagd zijn — altijd wanneer de geruchten,<br />
die zich daarover verspreid hebben, waarheid hebben bevat; want<br />
door de overheid is geen ilauw straaltje licht over die duistere zaak<br />
verspreid.<br />
En vooral wanneer het waar is, wat destijds beweerd werd, dat<br />
het leger ontevreden was over de weinig rationeele staking der ex-<br />
peditie en min of meer een enquête scheen te vragen, zoo had men<br />
de zaak ridderlijk en geheel in de vormen moeten behandelen ; maar<br />
dan ook de natie moeten meedeelen wat er van de zaak was. Nu<br />
heeft dit alles een zeker veemgericht-karakter bekomen, dat wel<br />
is waar eenigermate strookt met de kronkelwegen van de militaire<br />
hiërarchie, maar zeer zeker onverantwoordelijk is te noemen.<br />
Betreuende deze enquête zelve moeten wij ons vergenoegen, te<br />
vermelden dat de commissie, welke de handelingen van den opper-<br />
bevelhebber en den chef van den staf der expeditie heeft onderzocht,<br />
bestond uit de volgende officieren en ambtenaren:<br />
Mr. der Kinderen, president;<br />
generaal Verspij ck ;<br />
kolonel Kroesen, waarnemend lid van de Algemeene Rekenkamer ;<br />
kolonel Hoedt (van Soerabaija naar Batavia ontboden);<br />
kolonel Maarschalk;<br />
den inspecteur over het loodswezen de Laat de Kanter; en<br />
majoor Schröder, lid van het Hoog Militair Gerechtshof.
124<br />
Wij zullen die treurige zaak verder laten rusten en trachten na<br />
te gaan, in hoever het staken van de expeditie door de omstandigheden<br />
gewettigd kon worden.<br />
Bij het krijgsbeleid behoeven wij niet lang stil te staan. Bij het<br />
beschrijven van de krijgsverrichtingen werd er reeds op gewezen,<br />
dat de eerste verkenning ontegenzeggelijk met te zwakke krachten<br />
werd ondernomen; dat het verkeerd te achten was om, na het vijandelijk<br />
grondgebied betreden te hebben, zich weer in te schepen; dat het<br />
onvoorzichtig, in elk geval onnoodig was, om den geheelen staf,<br />
ook den eventueelen opvolger van den opperbevelhebber, aan die<br />
met slechts 2 kompagnieën aangevangen operatie te doen deelnemen,<br />
waardoor toen reeds een echec de noodlottigste gevolgen hadde kunnen<br />
hebben.<br />
Voorts is het niet te verdedigen om, zonder voorafgaande werk-<br />
zaamheden van artillerie en genie, versterkingen met zware muren<br />
omgeven aan te vallen, waardoor onzen troepen doelloos het ontmoe-<br />
digende van een vergeefschen aanval bereid werd, zoodat nun<br />
energie moest geknakt worden, terwijl de moed van den vijand<br />
werd aangewakkerd.<br />
Be artillerie heeft een zeer secundaire rol gespeeld; maar juist dan,<br />
wanneer men haar het woord gegund had, zou denkelijk een geheel<br />
ander resultaat zijn bekomen. Zoo althans denken de Engelsehen er<br />
over, die waarlijk met ondervinding kunnen spreken; want expe-<br />
dities zooals de onze tegen Atjeh heeft de Brit telkenmale te on-<br />
dernemen. Zoo schreef de de Straits-Times:<br />
»Uit de verschillende tijdingen schijnt te blijken, dat de Neder-<br />
landsch-Indische troepen geen tegenstand verwachtten, zoo wan-<br />
hopig als die gevoerd is, en van meening waren, dat men met een<br />
coup de main zich van Atjeh zou kunnen meester maken. Wanneer<br />
men zulke zware versterkingen en zulk een wanhopigen weerstand<br />
ontmoet, dan is het beste, neen het eenigste plan, om op kalme<br />
en welberekende wijze de positiën van den vijand te bewerpen op
125<br />
dezelfde manier als in Britsch-Indië met zooveel succes werd gedaan<br />
in den oorlog tegen de Lushais ; de sterkste verschansingen van de<br />
Lushais werden gemakkelijk genomen — door ze heel bedaard ie<br />
beschieten, — niettegenstaande hun voordeelige positie, flinken aan-<br />
leg en hun talrijke bezetting van uitgelezen voorvechters ; de Engel -<br />
sehen leden daarbij slechts geringe verliezen.<br />
»Men zoeke en vinde slechts een geschikte stelling, om van daar-<br />
uit met juistheid zijn batterijen te doen werken, en elk inlandsch<br />
fort, elke kraton, moet spoedig bezwijken, met slechts geringe ver-<br />
liezen aan den kant van de aanvallers.<br />
»Het wild er op in stormen daarentegen is in meer dan een op-<br />
zicht een verloren spel; de geschiedenis levert daarvan verscheidene<br />
voorbeelden."<br />
Be wijze, waarop de aanval op missigit en kraton ondernomen<br />
werd, bewees de juistheid van de laatste alinea, welke trouwens de<br />
logica reeds doet beamen.<br />
Een andere fout, die begaan werd, was het ontschepen van de<br />
landings-divisie, ten einde die als infanterie te laten dienst doen;<br />
het gevolg was dat men ze weldra naar het strand-bivouak moest<br />
terugzenden, terwijl men daardoor aan de kust minder dienst van<br />
de schepen heeft gehad.<br />
Doch dit waren details, die misschien nog voor discussie vatbaar<br />
zijn, evenals de vrees voor den moesson; ofschoon die vrees zeer<br />
overdreven is geweest en men zich waarlijk met de weder-insche-<br />
ping der troepen niet zoo had behoeven te haasten; want nadat<br />
den 18 den April naar Batavia geseind was, dat de toestand onhoud-<br />
baar geacht werd aangezien de west-moesson was gevallen, zoodat<br />
de communicatie belemmerd, zoo niet onmogelijk zou worden —<br />
bad men vijf weken lang het prachtigste weder en geen cogeriblih<br />
is de gemeenschap verbroken. Dit is wel zeer in tegenspraak met<br />
het advies van den kommandant der zeemacht, dat van zoo grooten<br />
invloed is geweest op de terugroeping der troepen
126<br />
In Horseburgh Sailing Directions leest men betreffende de reede<br />
van Atjeh het volgende:<br />
»De gewone ankerplaats op de reede van Atjeh is van 8 tot 14<br />
vadem water, op p. m. % à % mijl van de monding der rivier.<br />
»Hier liggen de schepen tegen den zuid-west moesson beveiligd,<br />
welke op die plaats gewoonlijk van April tot October de overhand<br />
heeft; in het andere jaargetijde zijn de oostewinden sterk."<br />
Dit als een axioma aannemende, zou de kommandant der maritieme<br />
middelen gedwaald en zeer ten onrechte geadviseerd hebben<br />
tot het staken der expeditie, maar de geleerden waren het ook<br />
hierin lang niet eens. In de Horseburgh van 18G4 vindt men:<br />
»Ter reede van Atjeh liggen de schepen tegen alle zuidelijke<br />
winden beveiligd en zijn in den goeden moesson weinig of slechts<br />
zelden, in den kwaden moesson daarentegen meer blootgesteld aan<br />
de noordwesters, die in eerstgenoemden tijd niet zoo hevig zijn als<br />
in het andere jaargetijde.<br />
»Het lage land van Atjeh, tusschen het gebergte en de kust, staat<br />
in den Zuidwest moesson door de regens gedeeltelijk onder water."<br />
In verband hiermede, kan men bezwaarlijk zeggen dat de vrees<br />
voor den moesson ongegrond is geweest, al bleef het weer toevallig<br />
goed ; evenzeer hadde het omgekeerde het geval kunnen wezen.<br />
Wel is later gebleken, dat men voor den kwaden moesson overdreven<br />
beducht is geweest; maar voor zoover men tijdens de eerste<br />
expeditie met de omstandigheden bekend was, liet zich die vrees<br />
eenigermate rechtvaardigen, en in het ergste geval zou men den<br />
kommandant der zeemacht het verwijt kunnen richten, dat hij te<br />
voorzichtig geweest is.<br />
De groote grief echter, die men met grond tegen de leiders der<br />
expeditie heeft, is de algeheele ontruiming van het strand, zonder<br />
dat ook maar een enkele 'poging is aangewend, om op vijandelijk<br />
grondgebied vasten voet te houden en den troepen zoolang mogelijk<br />
het grievende van een zoo geducht echec te besparen.
: mmmmmmmmmmmmmmmmmmimÊÊÊÊm^mËm<br />
127<br />
Dat de missigit weer verlaten werd. is na de zware verliezen,<br />
die geleden waren, wel te verdedigen ; toch ware ook hier nog wel eenige<br />
meerdere krachtsinspanning mogelijk geweest. Althans een feit is het,<br />
dat een deel der troepen reeds tot in de voorwerken van den kraton<br />
was do<strong>org</strong>edrongen en latere berichten uit Atjeh hebben bevestigd,<br />
dat bij een vernieuwden aanval hoogstwaarschijnlijk de kraton den<br />
onzen in handen gevallen zou zijn.<br />
Reeds was de vijand bezig, dit laatste bolwerk te verlaten en<br />
toeankoe Polim, het hoofd der XXII Moekims, die de verdediging<br />
leidde, dacht er al aan, om den tegenstand op te geven — toen<br />
alweer de aftocht ondernomen werd.<br />
Was het wel te verwonderen dat de Atjehnees, die zich zijn<br />
laatste sterkte meende te zien ontweldigen, niets van dat over-<br />
haast terugtrekken begreep en aan een krijgslist ging denken?<br />
Wel hadden zij zware verliezen geleden; maar zij waren te dap-<br />
pere en hardnekkige tegenstanders, om tengevolge van die ge-<br />
voelige verliezen de vijandelijkheden te staken. Veeleer is het aan<br />
te nemen, dat zij tot op het laatste oogenblik aan een veranderd<br />
plan van aanval geloofd hebben.<br />
Maar dit terugtrekken kan nog verdedigd worden, zij 't dan ook op<br />
zwakke gronden; hoe men echter er toe kon overgaan om alles<br />
weer prijs te geven en dus de geheele expeditie ongedaan te maken,<br />
is onbegrijpelijk. Wij hadden de beide strandforten in ons bezit;<br />
de troepen waren in het bivouak geen enkele maal verontrust ge-<br />
worden; van den moesson, — welke schrikwekkende voorstelling men<br />
zich daarvan mochte maken, — had men nog niet 't minste nadeel,<br />
niet de minste belemmering in de gemeenschap met den wal on-<br />
dervonden, en desniettegenstaande werd het strand ontruimd en alle<br />
troepen werden weder ingescheept. Onverantwoordelijk is het, dat<br />
men, ook al ware de vrees voor den moesson gegrond, niet een deel<br />
der expeditionaire troepen, natuurlijk met inachtneming van alle<br />
mogelijke voorz<strong>org</strong>en, op het strand gelaten heeft; die troepen had-
128<br />
den dan hoogstens de dagen, dat de gemeenschap met den wal geheel<br />
afgebroken zou zijn geweest, zelfstandig moeten optreden. Er<br />
bestond alle reden, om dit in nauwgezette overweging te nemen,<br />
omdat er voor het vertrek der- expeditie nog geen quaestie van<br />
stremming der communicatie met het strand geweest was.<br />
Destijds zag men den toestand zeer somber in ; na den dood van Köhler<br />
scheen het noodlot de expeditionaire troepen te vervolgen en de chefs<br />
schenen onder den invloed te zijn van de moedeloosheid, die zich van<br />
den soldaat begon meester te maken. Te begrijpen is het daarom,<br />
dat de Regeering aanleiding vond om een onderzoek in te stellen<br />
naar de redenen, die tot de weder-inscheping geleid hebben, al moet<br />
men afkeuren de wijze, waarop de enquête geschied is.
is*** - - mmmmmtÊ^mm
LülTGlfAFTT^EIfERAAL J.VAZV SH1KTKN<br />
BBSELBEBBER DERA? BÖNISCHE EXPEDITIE,<br />
I.ATKRTIVIlvl, RE6EEBINGSCQMMISSARISEN OPPERBEVELHEBB]<br />
DER2?EXPEDITIE TKGKN AÏ'.IKII.
«<br />
VII.<br />
VOORBEREIDENDE MAATREGELEN VOOR DE TWEEDE EXPEDITIE EN<br />
DE BLOKKADE DER KUSTEN VAN ATJEH.<br />
Eerst den 10 den had de gouvernements-commissaris de reede van<br />
Atjeh verlaten, om met de »Soerabaya" naar Penang en van daar<br />
naar Batavia te vertrekken.<br />
Alles was voorbereid geweest om, hoewel kolonel van Daalen<br />
enkel koelies had aangevraagd, versterking van troepen naar het<br />
oorlogstooneel te zenden. Generaal Verspijck moest zoodra doenlijk<br />
daarheen vertrekken, en de operatiën met kracht voortzetten ; maai'<br />
het staken der expeditie had verdere krachtsinspanning voor het<br />
oogenblik onnoodig gemaakt.<br />
De ter reede van Atjeh aanwezige zeemacht was geheel onvol-<br />
doende om de kusten te blokkeeren ; daarom moest men zich voor-<br />
loopig vergenoegen met die te bekruisen. Door de regeering werd<br />
echter haar uiterste best gedaan om spoedig de noodige versterking-<br />
te zenden, opdat een voldoende zeemacht aanwezig zou zijn om<br />
de kust naar den eisch te kunnen blokkeeren. Reeds binnen enkele<br />
weken telde het blokkade-eskader 10 stoomschepen, als:<br />
1. »Metalen Kruis", kommandant kapitein-ter-zee H. B. Kip;<br />
2.<br />
»Citadel van Antwerpen", kommandant kapitein-luitenant-ter-<br />
zee J. W. Binkes;<br />
»Sumatra", kommandant luitenant-ter-zee I e klasse H. D. Guijot;
5.<br />
(i.<br />
7.<br />
130<br />
»den Briel", kommandant luitenant-ter-zee I e klasse H. J.<br />
van Broekhuijzen ;<br />
»Timor", kommandant luitenant-ter-zee I e klasse C. H. Bogaert ;<br />
»Coehoorn", kommandant luitenant-ter-zee I e kl. C. de Klopper ;<br />
»Admiraal van Kinsbergen", kommandant luitenant-ter-zee<br />
I e klasse H. P. König;<br />
8. »Soerabaya", kommandant luitenant-ter-zee I e klasse H. W.<br />
Walther ;<br />
9. »Telegraaf", gezaghebber 2 e klasse M. Berends ; gedetacheerd<br />
aan boord: luitenant-ter-zee I e klasse J. M. H. Bervoets;<br />
10. »Siak", gezaghebber 1 B klasse J. H. Meijer; gedetacheerd aan<br />
boord : luitenant-ter-zee I e klasse G. O C. Thierens ! ).<br />
De »Metalen Kruis" en »Citadel van Antwerpen" behoorden tot<br />
het auxiliair eskader, de beide laatsten tot de gouvernements-marine<br />
en de overigen tot het Nederlandsch eskader in Indië 3 ).<br />
7 ) Bovengenoemde oorlogsschepen waren successievelijk als volgt bewapend en<br />
bemand :<br />
1. 8 Lange kanons van 30 K.<br />
8 Getrokken w „ 16 c. M.<br />
2. 6 Lange kanons van 30 'g.<br />
7 Getrokken „ „ 16 c. M.<br />
3. 2 Middelb. kanons van 30
434<br />
Aanvankelijk hadden de verrichtingen van de marine niet veel<br />
te beduiden; het eskader was niet sterk genoeg en tevens waren<br />
de instructiën veel te zoetsappig. Deze namelijk luidden: »dat men<br />
den handel niet beletten mocht, doch alleen moest onderzoeken,<br />
of de handeldrijvende schepen ook wapens geladen hadden." Kwamen<br />
er dan inlandsche handelschepen aan, zoo werd er een sloep aan<br />
boord dier schepen gezonden, welke gewoonlijk de Engelsche vlag<br />
voerden. »En", zoo schreef een der zee-officieren, die aan de blok-<br />
kade deelnam, »de gezagvoerder vertoonde zijne papieren; daarop<br />
stonden geen wapenen vermeld ; de papieren waren dus in orde,<br />
en — het schip ging naar binnen! Soms, als het schip niet wilde<br />
gehoorzamen, werd er een los schot gedaan; maar daarbij bleet<br />
het. Menig schip, dat stellig munitie of wapenen geladen had, is<br />
zoo ongemoeid naar binnen gegaan."<br />
Geregeld vuurden de Atjehneezen op onze schepen, zonder veel<br />
schade te berokkenen.<br />
Zelfs toen later de scheepsmacht tot een-en-twintig bodems ge-<br />
klommen was, om de blokkade aan het doel te doen beantwoor-<br />
den, was de meest mogelijke activiteit noodig; want zoodra het<br />
eskader compleet was, moesten de schepen bij afwisseling langs de<br />
volgende punten der kust geposteerd worden: Troemon, Laboean<br />
Hadjie, Analaboe, Rigas, Zadel-eiland, Atjeh, Batoe Poetie, Gighin,<br />
booten, dient voor politiedienst, is bemand met inlandsche matrozen en heeft<br />
civiele gezagvoerders.<br />
Het auxiliair-eskader behoort tot Nederland en wordt geheel bekostigd door<br />
het moederland; het is gewoonlijk sterk 3 of 4 schroefstoomschepen der I e en<br />
2 e klasse en heeft ten taak, onze koloniën tegen een buitenlandschen vijand te<br />
verdedigen, in vereeniging met de Indische militaire marine.<br />
De Indische militaire marine bestaat uit de wachtschepen, eenige rader- en<br />
schroef booten, in de verschillende deelen van den Archipel gestationeerd ; zij doet<br />
uitsluitend dienst in de koloniën en staat dan ook onder beheer van het depar-<br />
tement van koloniën. Wel is zij bemand door personeel vau de Ned. marine,<br />
doch dit wordt door Koloniën bezoldigd.
432<br />
Oedjeng Rayah, Agum Agum, Diamant-punt, Edi en de Tamian-<br />
rivier; te samen twaalf blokkade-stations.<br />
De marine had dus een veelomvattenden dienst te verrichten en<br />
heeft zich uitnemend van die taak gekweten. Te betreuren was het, dat<br />
zij niet al dadelijk met meer energie kon optreden. Men heeft dan ook<br />
den slechten uitslag van de I e expeditie voor een deel willen wijten aan<br />
den zeer onvoldoenden toestand, waarin onze marine verkeerde ;<br />
vooral nadat een zee-officier in een der groote dagbladen dien toe-<br />
stand zeer ongunstig genoemd had. liet was echter het Indische<br />
militaire eskader, dat zeer verwaarloosd was ; waaruit in 't minst niet<br />
kan worden afgeleid dat de Nederlandsche marine in verval was.<br />
Vóór het jaar I860 kende men geen Indische militaire marine<br />
in Indië ; het aanwezige materieel behoorde, uitgezonderd de zooge-<br />
naamde gouvernements-marine en een paar ijzeren rivierbooten, tot<br />
onze marine en deze voorzag in het voor Indië vereischte materieel.<br />
Doch in 18G6 had de afscheiding van de Nederlandsche en de Indi-<br />
sche marine plaats. De oorlogsschepen, die Indië toen ontving, waren<br />
goed onderhouden; doch men had ze in dien toestand moeten houden.<br />
Ware de zeemacht in Indië goed in orde geweest, dan hadde men<br />
reeds veel eer tot een gestrenge blokkade der Atjehneesche kusten<br />
kunnen overgaan; in de memorie van de beeren Ritter en van<br />
Loon werd zelfs aangeraden, om bij eventueele verwikkelingen uit-<br />
sluitend den vijand door het blokkeeren der kusten te bedwingen,<br />
en niet tot een landing over te gaan.<br />
»De groote'bevolking, hoe weinig ook gewoon aan geregelde ge-<br />
vechten of met wapenen om te gaan, de onbekendheid met het ter-<br />
rein, de vele vermoeienissen die de soldaat alsdan gewoonlijk moet<br />
ondergaan en waarvan hij niet zelden het slachtoffer wordt, dit alles<br />
moet ons afhouden van het doen eener landing op Atjeh zelf, die<br />
toch geen doel kan hebben, daar die plaats door een blokkade veel<br />
meer te dwingen is. Door een blokkade belet men den handel, en de<br />
sultan heeft geen inkomsten, dan die hij daardoor trekt; door een blok-
43Ä<br />
kade belet men den toevoer van rijst en andere behoeften, die te<br />
Atjeh van buiten moeten worden aangebracht, en ziedaar een hon-<br />
gersnood te voorzien, welke de bevolking, die nu reeds verdeeld is,<br />
tot vertwijfeling zal brengen en den vorst noodzaken, zich aan het<br />
Nederlandsche gouvernement te onderwerpen."<br />
Wanneer de oorlogsschepen vijandelijkheden tegen de kustplaatsjes<br />
hadden willen plegen, zouden zij den Atjehnees een geduchte schade<br />
hebben toegebracht; doch er werd zeer welwillend te werk gegaan<br />
en dan alleen, wanneer een van die plaatsjes getuchtigd moest wor-<br />
den, werden de vuurmonden op de strand-kampongs gericht.<br />
Het streven was, om met de hoofden en de bevolking dei-<br />
landschappen, die onderhoorig aan Atjeh waren, op een goeden<br />
voet te komen; daarom richtte de gouverneur-generaal een procla-<br />
matie tot die bevolking, hetgeen zeer verstandig was ; jammer maar<br />
dat zulks niet al dadelijk gedaan was. Een tijdige uitvaardiging van<br />
de proclamatie en een gestrenge blokkade zouden misschien de<br />
geheele expeditie onnoodig gemaakt hebben!<br />
Bedoelde proclamatie was als volgt gesteld:<br />
Aan de hoofden en bevolking der landschappen, onder-<br />
hoorig aan het rijk van Atjeh.<br />
Bij herhaling heeft het Nederlandsen-Indisch Gouvernement in 't<br />
algemeen belang van handel en scheepvaart pogingen aangewend ,<br />
om aan de geschillen en vijandelijkheden tusschen het rijk van Atjeh<br />
en de daaraan onderhoorige staatjes en tusschen deze laatste onder-<br />
ling' op vredelievende wijze een einde te maken.<br />
Die pogingen zijn niet alleen steeds afgestuit op den hardnek-<br />
kigen onwil van de zijde van Atjeh, maar laatstelijk zelfs door de<br />
bestuurders van dat rijk met een daad van verregaande misleiding-<br />
beantwoord.<br />
Te vergeefs heeft het Nedeiiandsch-Indisch Gouvernement getracht,<br />
hieromtrent van den sultan van Atjeh de noodige opheldering te er-
434<br />
langen en langs den weg van onderhandelen tot een minnelijke schik-<br />
king met hem te geraken,'en het heeft zich uit dien hoofde ver-<br />
plicht gezien, den sultan den oorlog të verklaren.<br />
Tengevolge van den naderenden kwaden moesson voorloopig ge-<br />
staakt, zullen de vijandelijkheden in het gunstige seizoen met de<br />
meeste kracht worden hervat.<br />
De wapenen zullen alleen gekeerd worden tegen dezulken, die den<br />
sultan omtrent de welwillende bedoelingen van het Gouvernement<br />
om den tuin geleid en tot den oorlog medegewerkt hebben en tegen<br />
hen, hem steunen, in welken vorm ook; doch geenszins tegen die<br />
onderhoorigheden van Atjeh, die zich van alle inmenging in dezen<br />
oorlog van stonde af aan stipt zullen onthouden, waarover bij voort-<br />
during van alle kanten berichten door mij zullen worden ingewonnen.<br />
Zoodra daaruit blijkt, dat op de eene of andere wijze aan Atjeh<br />
bijstand is verleend, zal men als vijand beschouwd en als zooda-<br />
nig behandeld worden.<br />
Zij daarentegen, die tegenover het Nederlandsch-Indisch Gouver-<br />
nement een vredelievende houding aannemen, zullen de welwillend-<br />
heid en vriendschap van hetzelve ondervinden en gespaard blijven<br />
voor de, den oorlog vergezellende, rampen van dood en verwoesting,<br />
terwijl zij er verder op kunnen rekenen, dat vermeld Gouvernement<br />
alles zal aanwenden, wat strekken kan, om hun rust, geluk en<br />
voorspoed te verzekeren.<br />
In strijd met geruchten, door boosaardigen verspreid, kan een<br />
ieder zich overigens verzekerd houden, dat de regeering van Ne-<br />
derlandsch-Indië geen vijandschap jegens den Mahomedaanschen<br />
godsdienst koestert; alom wordt die binnen haar gebied met volko-<br />
men vrijheid uitgeoefend.<br />
Ik herhaal : zij, die de zijde van den sultan mochten kiezen,<br />
zullen de kastijdende hand van het Gouvernement gevoelen, en het<br />
leed, hun en hun land berokkend, aan zich zelven hebben te wijten.<br />
De kommandant van het oorlogsschip, dat deze proclamatie tot u
135<br />
brengt, en de ambtenaar, die hem vergezelt, zijn door mij ge-<br />
machtigd, deze zaken met u te bespreken en naar gelang der om-<br />
standigheden te handelen.<br />
BUITENZORG, 7 Juni 1873.<br />
De gouverneur-generaal van Nederlandsen- Indië,<br />
LOUDON.<br />
Niet genoeg dat men die proclamatie niet vóór het openen der<br />
vijandelijkheden uitgevaardigd had, maar het duurde nog tot den<br />
13 den Augustus, voordat een stoomschip naar Atjeh vertrok, om haar<br />
te verspreiden.<br />
Intusschen moest zoo spoedig doenlijk een tweede expeditie naar<br />
Atjeh worden gezonden; onze moreele invloed — van zoo overwe-<br />
gend belang in Indië — had een gevoeligen knak gekregen en wan-<br />
neer het ons niet gelukte, den inlander te toonen dat wij, evenals<br />
altijd, iederen inlandschen vijand wisten te bedwingen, dan zouden<br />
de gevolgen allernoodlottigst worden.<br />
De regeerings-commissaris werd ontslagen. Weder was men in<br />
de fout vervallen om het civiel- en militair gezag niet in één per-<br />
soon te vereenigen; ditmaal was door den gouverneur-generaal zoo<br />
gehandeld op aandrang van den minister van koloniën en van den Raad<br />
van Indië. Het voornemen was nu, om bij de tweede expeditie dat<br />
gezag in een persoon te vereenigen.<br />
Zoowel de wijze, waarop de expeditie geleid was, als de maat-<br />
regelen van den gouverneur-generaal waren door verschillende <strong>org</strong>a-<br />
nen der pers in tamelijk scherpe bewoordingen gekritiseerd geworden ;<br />
meermalen werden die bladen met een drukpers-proces bedreigd;<br />
o. a. de »Javabode", die den landvoogd op de heftigste wijze aanviel,<br />
waarbij echter familie-relatie wel wat op den vo<strong>org</strong>rond<br />
trad. Ontegenzeggelijk heeft de Nederlandseh-Indische pers zich<br />
destijds laten verleiden tot het bespreken van zaken, welke op dat<br />
oogenblik liever niet in 't openbaar behandeld hadden moeten wor-
136<br />
den; inzonderheid met het oog op de inlandsche bevolking, die allicht<br />
tot oproer aangezet had kunnen worden.<br />
Geen blad ginget ' -^-er als de Samarangsche courant, die<br />
zelfs de burgerij aan ,r ))niet tot den gouverneur-generaal<br />
zich te wenden, maar W WKoning, wien zeker de houding van<br />
zijn »would-be" vertegenwoordiger met verontwaardiging vervult "<br />
en den landvoogd op een oneerbiedige, ja ongepaste wijze aanviel<br />
zoodat den hoofdredacteur Mr. C. P. K. Winckel het verblijf in<br />
Nederlandsch Indië ontzegd werd.<br />
Dit geschiedde bij besluit van 2 Mei 1873, dat om der curiositeitswille<br />
hier volgt :<br />
De gouverneur-generaal :<br />
overwegende:<br />
dat in de tegenwoordige tijdsomstandigheden, welke hier niet nader behoeven<br />
e worden mtecngezet, ieder weldenkende, en wel in de eerste plaats elk Neder-<br />
itloo* ta , V00rbeeW , beh00rt te SeVÜU Van eerbied V00r de * « « - deze<br />
behoort te steunen m hare moeilijke taak;<br />
dat, zijn degenen, die dat gezag aantasten en trachten te ondermijnen in ge-<br />
wone t,den reeds schadelijk te achten, zij dit ffieer dan ooit thans zijn, nu I<br />
het behoud der openbare rust en orde de grootste waarde moet worden gehecht-<br />
mr w i l , diC 0mStaUdigllede "' de facteur der & „ ^ e c>„;,<br />
op 15 April 1873 ,<br />
dengouverneur-generaal heeft geschetst als een vertegenwoordiger van „l'art de<br />
plane, als een man wiens optreden als gouverneur-generaal een teeken is van<br />
op 21 April 1873,<br />
den gouverneur-generaal heeft afgeschilderd als moedeloos, als den man die al het<br />
müatie nam der flauwheid, . - als den laatsten regeerder van Indië, als den<br />
man onder wien het Kijk verviel tot een staat van ontbinding, - een man die<br />
onzen troonsafstand op Sumatra reeds geteekend heeft; als een bestuurder \~<br />
men verder mets „ te hopen, - hem noemende een beminnelijk manneke<br />
voorts niet heeft geschroomd daarbij te vermelden, dat in Samarangs missie<br />
>eeds gebeden wordt voor den Sultan van Atjeh, en Samarangs burgerij ante<br />
sporen met tot den gouverneur-generaal zieh te wenden, maar tot den KonL<br />
wmn ^eker de houding van zijn „would-be" vertegenwoordiger met verontwaa 1
T-^-pgvaiËii^^<br />
137<br />
op 23 April 1873,<br />
den aanstaanden triomf van Atjeh, de nederlaag van Nederland, heeft voor-<br />
speld en den gouverneur een smadelijk ontslag to dacht, indien hij in strijd<br />
met het gevoelen van den generaal Kroesen i mot een te geringe macht<br />
mocht hebben ondernomen ;<br />
op 25 April .<br />
onze suprematie op Sumatra na het gebeurde met Atjeh eene illusie heeft<br />
genoemd, daarbij voegende dat Atjeh nooit door Nederland veroverd zal worden;<br />
den gouverneur-generaal heeft aangeduid als een vervanger, over wiens gemis<br />
aan energie in één adem wordt geklaagd ; hem vergeleken met een procuratiehou-<br />
der, die de zaken der firma niet met voldoende energie behandelt;<br />
dat al deze artikelen den bepaalden toeleg verraden om het gezag der Regee-<br />
ring, den eerbied haar verschuldigd, het vertrouwen, dat zij behoort in te boe-<br />
zemen, te ondermijnen en om, door eene poging tot terzijdestelling van 's Konings<br />
vertegenwoordiger, de gevestigde orde van zaken te verstoren;<br />
dat van iemand, die het gezag en de waardigheid der Indische Eegeermg op<br />
zoo drieste en onbeschaamde wijze bij voortduring aanrandt en met milde hand<br />
zaden van beroering strooit, zich niets anders laat verwachten, dan dat hij zal<br />
voortgaan met het gezag in het aangezicht te slaan en daardoor de ingezetenen op<br />
te ruien ;<br />
dat het staatsbelang gebiedend vordert, dat onmiddellijk aan die voor de open-<br />
bare rust en orde gevaarlijk te achten teugelloosheid paal en perk worde gesteld.<br />
Nog gelet op art. 45 van het reglement op het beleid der Regeering van<br />
Nederlandsch Indië en op art. 192 alinea 1 van het reglement op de rechterlijke<br />
<strong>org</strong>anisatie en het beleid der justitie in Nederlandsch-Indië.<br />
Is goedgevonden en verstaan.<br />
Eerstelijk: krachtens art. 45 van het reglement op het beleid der Regeering<br />
van Nederlandsch-Indië, aan Mr. Christiaan Philip Karel Winckel, geboren te<br />
's Gravenhage, advocaat en procureur te Samarang, in het belang der openbare<br />
rust en orde, het verblijf in Nederlandsch-Indië te ontzeggen, met bepaling dat<br />
hem tot 16 Mei aanstaande tijd wordt gelaten tot het stellen van orde op zijn zaken ;<br />
ten tweede enz.<br />
ten derde: af to zetten als advocaat en procureur bij den Raad van Justitie te<br />
Samarang Mr. C. P. K. Winckel.<br />
Onderscheidene belangrijke maatregelen werden nog, ter voorbereiding<br />
van de tweede expeditie, zoowel in Indië als in het moederland<br />
genomen.<br />
Vooreerst werd het I e hoofdstuk van de begrooting van Nederlandsch-Indië<br />
voor het dienstjaar van 1873 belangrijk verhoogd;
138<br />
voor uit- en terugzending van militairen, de kosten van werving<br />
daaronder begrepen, / 1,180,000; materieel (departement van oor-<br />
log), met / 650,000; onvoorziene uitgaven (VIP afdeeling), met<br />
/500,000; personeel der zeemacht, met f 125,000; materieel der<br />
zeemacht, met / 3,057,600. Aan de VIP afdeeling van het 1° hoofd-<br />
stuk werd toegevoegd de volgende onderafdeeling : ' Voorbereiding<br />
der oprichting van een korps militairen, geschikt en gereed om,<br />
wanneer noodig, naar de koloniën en overzeesche bezittingen ge-<br />
zonden te worden, tot aanvulling of tijdelijke versterking der strijd-<br />
krachten aldaar.<br />
Dit denkbeeld - namelijk de oprichting eener zoogenaamde Indische<br />
brigade — werd zeer toegejuicht.<br />
De heer de Roo van Alderwerelt verklaarde in een nota zich<br />
ingenomen met het denkbeeld der regeering, om een reserve-korps<br />
voor de koloniale krijgsmacht te vormen. Er werd een commissie<br />
benoemd om die zaak te regelen; maar tot heden is er nog niets<br />
geschied, hoezeer de Tweede Kamer zich met het voornemen ver-<br />
eenigd had.<br />
Zoo iets kan alleen in om land gebeuren!<br />
Voorts werd f 15,000 gulden uitgetrokken voor de oprichting van<br />
een generalen staf; voor iedere armee een onontbeerlijke inrichting,<br />
welke het Indische leger echter tot op dit oogenblik steeds had<br />
moeten derven.<br />
Zoodra doenlijk zouden, met het oog op de hoogst ernstige gebeur-<br />
tenissen in Indië, van het Nederlandsche leger daarheen gedetacheerd<br />
worden: 50 subalterne-officieren der infanterie, waaronder 19 ka-<br />
piteins, 4 luitenants van het korps ingenieurs, mineurs en sapeurs<br />
en 20 officieren van gezondheid van de drie klassen. Deze deta-<br />
cheering zou geschieden voor den tijd van twee jaren, gerekend van<br />
en met den dag der ontscheping van den officier in Nederlandsch-<br />
Indie; elk dier officieren zou vodr eerste uitrusting eene gratificatie<br />
van /' 1500 ontvangen.
139<br />
Boven het contingent voor het leger in Oost-Indië zouden nog<br />
naar Java worden uitgezonden: 1700 man infanterie, 200 man artillerie<br />
en 100 mineurs en sapeurs, waaronder 5 percent onderofficieren<br />
en 6 percent korporaals. Het handgeld voor hen, die twee<br />
jaren wilden dienen in het Indische leger en de gratificatie voor hen<br />
die voor dien tijd bij het Indische leger werden overgeplaatst, bedroeg<br />
ƒ200; gepasporteerde onderofficieren en korporaals van het Indische<br />
leger, die voor den dienst bij dat leger nog geschikt te achten<br />
en wier antecedenten gunstig waren, — konden in hun vorigen<br />
graad en tegen genot van een handgeld van / 200 tot een engagement<br />
voor het leger in Nederlandsch-Indië toegelaten worden.<br />
Alle krachten werden dus ingespannen om in de dringende behoeften<br />
te voorzien. Officieren boden zich natuurlijk veel meer aan, dan overgeplaatst<br />
konden worden; maar het kostte veel moeite, omhetbenoodigde<br />
aantal mindere militairen bijeen te krijgen en men kon<br />
niet altijd met een wenschelijke keurigheid te werk gaan.<br />
Nog minder gelukte het, officieren van gezondheid te bekomen.<br />
Men moest zelfs een gratificatie van f 4500 uitloven en eindigde,<br />
met niet eens het radicaal van arts te verlangen.<br />
Dat zijn de gevolgen van een onvoldoenden toestand der strijdkrachten<br />
in vredestijd, als wanneer over gebrek aan officieren en<br />
kader soms zoo luchthartig wordt heengegleden ; maar wee, als de<br />
oorlog uitbreekt...<br />
De gouverneur-generaal had langs telegraphischen weg tot de<br />
regeering het verzoek gericht om ten spoedigste het noodige materieel<br />
voor een telegraaf-ver bind ing tusschen Padang en Singkel te<br />
zenden; reeds had de landvoogd daartoe de noodige opnemingen<br />
laten doen en in overweging genomen, om een zeekabel tusschen<br />
Singkel en de reede van Atjeh te leggen. De regeering was echter<br />
tegen een onderzeesche telegraafverbinding, daar de kosten te hoog<br />
zouden loopen ; maar een gewone telegraailijn van Padang, door de<br />
Padangsche bovenlanden, langs Baros naar Singkel, werd wensche-
140<br />
lijk geacht, te eer daar die vroeg oflaat toch tot stand komen moest;<br />
op deze wijze werd een punt in onze bezittingen, binnen korten tijd'<br />
per stoomschip van Atjeh te bereiken, met het Nederlandsen-Indisch<br />
telegraafnet verbonden en daardoor in onmiddellijke gemeenschap<br />
gebracht, zoowel met den zetel der regeering, als met het militair<br />
station voor de expeditie.<br />
Niet het minst ook op de werf werd met den meesten ijver ge-<br />
arbeid; tot een bewijs daarvoor kan strekken het feit dat twee van<br />
de stoombarkassen, die van gouvernementswege naar Indië werden<br />
gezonden, in slechts veertien dagen tijds op de rijkswerf te Amster-<br />
dam gemaakt zijn.<br />
Nog werd, op aanzoek van den gouverneur-generaal, een maat-<br />
regel van zeer ingrijpender! aard genomen. Hoewel generaal Verspijck<br />
min of meer als opperbevelhebber was aangewezen - hij zou althans<br />
de eerste expeditie verder geleid hebben, wanneer deze niet zoo<br />
onverwacht was gestaakt geworden - meende de landvoogd, dat er<br />
van het welslagen der nieuwe expeditie te véél afhing, om in zijne<br />
keuze niet met de uiterste behoedzaamheid te werk te gaan.<br />
Was het te verwonderen, dat zijn aandacht viel op den gepen-<br />
sioneerden generaal van Swieten; den man, die niet alleen dertig<br />
jaar lang deel van het Indische leger had uitgemaakt, maar wiens<br />
naam zoo glorievol verbonden blijft aan de belangrijkste expedition<br />
van den laatsten tijd?<br />
Hij had deelgenomen aan onze oorlogen op Java, op Sumatra, op Bali.<br />
Wie was het, die het vermaarde Boni weer aan ons gezag onderworpen<br />
had?<br />
Van Swieten.<br />
Wie was het, die het tractaat met Atjeh gesloten had?<br />
Van Swieten.<br />
Tien jaren lang had hij het civiel- en militair gezag op Sumatra<br />
uitgeoefend ; hij was in het oorlogvoeren doorkneed, was vier jaar<br />
lang kommandant van het Indisch leger geweest, had den sultan van
141<br />
Atjeh in diens kraton bezocht, en toen reeds had de Atjehnees zijn<br />
bedaarde en energieke houding leeren kennen.<br />
Was het dus te verwonderen, dat de gouverneur-generaal in deze<br />
benarde omstandigheden dacht aan den man, die dertig jaren lang<br />
het sieraad van het Nederlandsch-Indisch leger was geweest ; die het<br />
zoo menigmaal in ernstige omstandigheden aangevoerd en den weg-<br />
der overwinning gewezen had?<br />
Er stonden hier te hooge belangen op het spel, om zich aan<br />
de convenance te storen; aangenomen dat deze het, nadat de op-<br />
perbevelhebber reeds aangewezen scheen, niet verkieselijk kon doen<br />
achten, om een ander, en dat nog wel een gepensioneerd opper-<br />
officier, met het kommando te belasten.<br />
De landvoogd liet zich niet weerhouden door overwegingen van<br />
ondergeschikten aard, en toen de grijze krijgsman, met den wensch<br />
van den gouverneur-generaal in kennis gesteld, geenoogenblikaar-<br />
zelde om de welverdiende rust op te offeren voor koning en vader-<br />
land, toen werd op voordracht van den minister van Koloniën, bij<br />
koninklijk besluit van den 11 Juni 1873, de gepensioneerde luitenant-<br />
generaal J. van Swieten in activiteit hersteld als luitenant-generaal<br />
bij dat leger en ter beschikking gesteld van den gouverneur-generaal<br />
van Nederlandsch-Indië, ten einde met de leiding der operatiën tegen<br />
Atjeh te worden belast.<br />
Dit was een belangrijke maatregel, die veler sympathie verwierf,<br />
maar ook door anderen zeer werd afgekeurd.<br />
Hoewel van Swieten den lezers van dit werk waarlijk niet onbe-<br />
kend zal zijn, volgen hier eenige bijzonderheden uit zijn veelbewo-<br />
gen leven.<br />
Jan van Swieten werd 28 Mei 1807 te Maintz geboren ; zijn vader,<br />
Johannes van Swieten, was als oud-luitenant-kolonel van den generalen<br />
staf in 1850 overleden ; zijne moeder was Louise Jeanne Brodiér, de<br />
afstammelinge eener oude Fransche familie, welke evenals zoovele<br />
anderen naar ons vaderland uitgeweken was.
142<br />
Reeds op den jeugdigen leeftijd van veertien jaar trad hij als volontair<br />
bij de 17" afdeeling infanterie van het Nederlandsche leger<br />
in dienst. Daarna werd hij kadet en den 26"» Augustus 1824 —<br />
dus reeds op ruim zeventienjarigen ouderdom — werd hij tot 2 d «<br />
luitenant bij het Nederlandsche leger benoemd.<br />
Het eentonig leven van een vredesleger kon van Swieten wéinigbekoren;<br />
de eerste gelegenheid de beste besloot hij aan te grijpen,<br />
om meer werkzaam op te treden.<br />
De oorlog op Java bood daartoe een geschikte gelegenheid aan,<br />
en in 182G ging hij over bij de expeditionaire afdeeling, die naar<br />
Oost-Indië gezonden werd.<br />
Hij onderscheidde zich gedurende den Java-oorlog zoozeer, dat hij<br />
tot ridder der militaire Willemsorde van de 4 klasse benoemd werd ;<br />
hij was toen eerst een-en-twintig jaar oud. Naar het vaderland teruggekeerd,<br />
werd hij dadelijk na aankomst tot eersten luitenant bevorderd.<br />
Nu nam hij deel aan den tiendaagschen veldtocht en bleef van<br />
1830 tot 1834 bij het mobiele leger in België; doch ging weldra,<br />
thans ook versierd met het Metalen Kruis, in het laatst van 1834<br />
opnieuw bij het Indische leger over; te Batavia aangekomen, werd<br />
hij weldra tot kapitein bevorderd.<br />
Als luitenant-kolonel nam hij in 1845 deel aan de krijgsverrichtingen<br />
op Sumatra, en werd, als belooning voor zijn verdiensten,<br />
bevorderd tot ridder der Militaire Willemsorde 3' klasse. In 1848<br />
werd hij aangesteld tot chef van den staf der 2« Balische expeditie ;<br />
het volgend jaar trad hij als opperbevelhebber van de 3° expeditie<br />
naar Bali op; wij weten, welk een gunstige afloop die laatste expeditie<br />
gehad heeft. - Tot belooning voor zijn beleidvolle leiding der expeditie<br />
werd van Swieten benoemd tot ridder van den Nederlandschen Leeuw.<br />
In 1849 werd hij kolonel en gouverneur van Sumatra's Westkust,<br />
welke betrekking hij ook als generaal-majoor bleef vervullen.<br />
Vooral ook als kommandant van het Indische leger, zal zijn naam<br />
nog lang in gezegende herinnering blijven.
148<br />
Wij hebben gezien, hoe roemrijk generaal van Swieten de tweede<br />
Bonische expeditie leidde en tot een gewenscht einde bracht; in<br />
enkele maanden tijds was Boni ten onder gebracht. En zoo ooit<br />
een buitengewone onderscheiding welverdiend geschonken is, dan was<br />
dit het kommandeurskruis der Militaire Willemsorde aan van Swieten.<br />
Den l" ten Juli 1862 verzocht en verkreeg generaal van Swieten,<br />
die na een zoo avontuurlijk en roem vol leven naar rust verlangde,<br />
zijn ontslag »onder dankbetuiging voor de langdurige, goede en trouwe<br />
diensten, door hem den lande bewezen;" nadat hij 52 jaar onafge-<br />
broken in 's lands militairen dienst geweest was.<br />
Hij keerde naar het moederland terug.<br />
En zie hem thans ten onverwachtste opnieuw benoemd tot opper-<br />
bevelhebber eener expeditie, belangrijker en hachelijker dan eenige<br />
expeditie te voren. En toch, van Swieten aarzelde niet om de<br />
eervolle opdracht te aanvaarden; waar het vaderland hem riep,<br />
mocht hij niet weigeren.<br />
Wèl was het een gewichtige taak, die de grijze veldheer op zich<br />
nam ; te goed was hij vertrouwd met Indische expedities en met den<br />
toestand in Atjeh, om dit niet levendig te beseffen. Van Swieten<br />
had zijn naam reeds gemaakt; hij genoot een welverdiende rust.<br />
De leiding van de tweede expeditie naar Atjeh kon hem het leven<br />
kosten niet alleen — dit echter weegt het minst bij den krijgs-<br />
man, — maar zijn reputatie. Wie heeft de kansen des oorlogs ten<br />
allen tijde in zijne hand? Dat die mogelijkheid zeer zeker bestond,<br />
wie zal dit ontkennen, in aanmerking nemende den ondank, die van<br />
vele zijden hem betoond werd, ofschoon de expeditie wèl geslaagd is.<br />
In Indië vernam een deel van het leger de benoeming van gene-<br />
raal van Swieten met ontevredenheid. Men vroeg zich af: »is er<br />
dan geen een bruikbaar opper- of hoofd-officier in het Indische<br />
leger, dat men een generaal in ruste weer in dienst stellen moet?"<br />
Door de benoeming van van Swieten werd in 't minst niet bewezen,<br />
zelfs niet verondersteld, dat er geen officier in Indië was, dien het
144<br />
opperbevel over de tweede expeditie kon worden opgedragen; maar<br />
de regeering was van oordeel, dat men niets mocht verzuimen, wat<br />
de goede reussite in de hand zou kunnen werken — en generaal<br />
van Swieten was de man, van wien reeds bij gelegenheid der tweede<br />
Bonische expeditie de toenmalige landvoogd de zoo vleiende getui-<br />
genis aflegde : »dat geen krijgsoversfe in de geheele kolonie meer<br />
waarb<strong>org</strong>en aanbood voor de verlangde beëindiging, dan de luit-<br />
generaal van Swieten."<br />
Alleen voor generaal Verspijck hadde de benoeming van een ander<br />
kwetsend kunnen wezen, wanneer het niet een man als generaal<br />
van Swieten betroffen had, wiens naam aan de voornaamste expedi-<br />
ties van den laatsten tijd verbonden blijft en die al generaal, opper-<br />
bevelhebber van het Indische leger was, toen generaal Verspijck<br />
nog den kapiteinsrang bekleedde. Toch is een kreet van verontwaar-<br />
diging opgegaan ; gelukkig niet algemeen, — verre van daar.<br />
Op afdoende wijze werd al, wat men tegen dien buitengewonen<br />
stap der regeering — ten volle gewettigd door het buitengewone<br />
der omstandigheden — aanvoerde, door een der Indische bladen<br />
wederlegd, en ieder onpartijdige zal met die wederlegging ten<br />
volle kunnen instemmen.<br />
»Vreemd is het, dat toen generaal Kroesen, na eerst als lid in<br />
den Raad van Indie te zijn opgetreden en daarna in Nederland rust<br />
te hebben genoten, tot legerkommandant werd benoemd, niemand<br />
in hem een burger zag, ontgroeid aan het leger, terwijl nu over<br />
de benoeming van generaal van Swieten zooveel te doen is geweest.<br />
»Ook generaal Schiff werd gezonden, om als legerkommandant<br />
op te treden en men vond er niets in. Er ging geen alarmkreet<br />
op, en het gerucht werd niet verspreid, dat de Raad van Indië den<br />
Koning had verzocht, op zijn besluit ten deele terug te komen.<br />
»Men zal zeggen: de legerkommandant staat niet gelijk met den<br />
bevelhebber eener expeditie; deze moet meer vermoeienissen trot-<br />
seeren en het leger beter kennen. Men moge in den leeftijd van
145<br />
generaal van Swieten een bezwaar zien, om vermoeienissen te kun-<br />
nen doorstaan, een legerkommandant moet meer nog met een leger<br />
bekend zijn, wil hij het kunnen besturen, dan wie ook.<br />
En erkennende, dat er voor den reeds aangewezen bevelhebber iets<br />
onaangenaams in gelegen was, ten onverwachtste een ander te zien<br />
benoemen, werd er toch op gewezen, dat o. a. Canrobert, die be-<br />
velhebber in de Krim was, de zelfverloochening zoover dreef om<br />
weer het bevel over eene divisie op zich te nemen, toen hij, die<br />
'effectief aan het hoofd des legers had gestaan, als opperbevelhebber<br />
vervangen werd door generaal Pélissier.<br />
Hoewel er nog eenige maanden zouden verloopen, voordat de<br />
tweede expeditie vertrekken kon, besloot generaal van Swieten zoodra<br />
mogelijk, na orde op zijne zaken gesteld te hebben, naar Indië te<br />
vertrekken, ten einde persoonlijk zich er van te overtuigen, dat<br />
alle toebereidselen naar den eisch geschiedden.<br />
Voor zijn vertrek werd hem door den minister van koloniën een<br />
diner aangeboden in het stedelijk badhuis te Scheveningen ; behalve<br />
Z. K. II. de prins van Oranje namen ruim 60 gasten aan het feest-<br />
maal deel; o. a.: al de buitenlandsche gezanten, de ministers,<br />
twee ministers van staat, de voorzitter en nog eenige leden van<br />
den Raad van State, de voorzitters van de beide Kamers der Staten-<br />
Generaal en voorts eenige kamerleden, officieren van het Indische<br />
leger enz. Het was een luisterrijk feest; evenwel heerschte er<br />
een hartelijken toon.<br />
Het was de Prins van Oranje, die een dronk instelde op luitenant-<br />
generaal van Swieten ; hij wees op het gewicht der taak, die volvoerd<br />
moest worden en verzekerde dat hij het meeste vertrouwen stelde<br />
in de bekwaamheden van den benoemden opperbevelhebber.<br />
In een toast op den minister van koloniën werd de hoop geuit,<br />
dat het dezen mocht gegeven zijn, de moeielijke aangelegenheid<br />
tot een gewenscht eind te brengen.<br />
Toen generaal van Swieten den Haag verliet om de verre reis te<br />
10<br />
ïmm . . ,
146<br />
aanvaarden , werd hem aan het station uitgeleide gedaan door eenige<br />
leden van den Raad van State, dooi- de ministers van koloniën,<br />
buitenlandsche zaken, justitie en oorlog en onderscheidene hoofd-<br />
ambtenaren bij het departement van koloniën; ook generaal-majoor<br />
J. C. J. Smits, komrnandant van het koloniaal militair invaliedenhuis<br />
op Bronbeek, was naar de residentie gekomen, om afscheid van van<br />
Swieten te nemen. Even vóór dat de trein zich in beweging stellen<br />
zou, bood een der dochters van den heer Fransen van de Putte den<br />
vertrekkende een bouquet aan.<br />
Toen hij te Rotterdam aankwam, was de generaal o. a. vergezeld<br />
van den minister van koloniën en den heer Fock, commissaris des<br />
konings in de provincie Zuid-Holland ; zij werden aan het station<br />
van den Hollandschen spoorweg begroet door den heer Joost van<br />
Vollenhoven, burgemeester van Rotterdam, en een aantal officieren<br />
vân garnizoen, schutterij en weerbaarheid.<br />
Aan het station van den Hollandschen spoorweg, zoomede aan<br />
de aanlegplaats der stoomboot, waren vele belangstellenden bijeen,<br />
terwijl het muziekkorps der schutterij de volksliederen liet hooren;<br />
men deed van Swieten tot aan het hulpstation van het staatspoor<br />
uitgeleide, en de talrijke menigte, die achterbleef, juichte hem van<br />
harte toe.<br />
* * *<br />
Onafgebroken bleef men in het moederland ijverig in de weer,<br />
om de strijdkrachten in Indië te versterken en daardoor het wel-<br />
slagen van de expeditie te verzekeren. Successievelijk vertrokken<br />
51 officieren der infanterie, 4 van de artillerie, 4 van de genie en<br />
8 van den geneeskundigen dienst naar Indië, van het Nederlandsche<br />
leger voor 2 jaren bij het Indische leger gedetacheerd; de namen<br />
dier officieren, waarvan de meesten reeds den 23 Mei 1873 waren<br />
overgeplaatst, vindt men in Bijlage 6.
147<br />
De volgende voor 2 jaren gedetacheerde officieren van het Neder-<br />
landsche leger- namen aan de expeditie deel:<br />
van de infanterie: de kapiteins baron varr Aerssen Beijeren van<br />
Voshol, Voorman, Avenarius, P. F. Th. la Fors, H. Th. Mulder,<br />
Rochell, Le Bron de Vexela, de I e luitenants Scheltus, J. L. de<br />
Bock, Aalders, Schumann, Mooyaart, v. Tienhoven, van Assen,<br />
Egter, Buijs, Birnie, Vinkhuyzen, van Leeuwen, Calkoen, Evenwel,<br />
Hulstkamp, jhr. W. O. G. Bloys van Treslong, Koot, Leyds, F.<br />
W. J. M. Hustinx, Schoenmaeckers, baron Sloet van Zwanenburg,<br />
jhr. Roëll, H. Koppen, Slot, Cheriex, J. P. van Vlierden en de 2 e lui-<br />
tenant Camerlingh; van de artillerie: kapitein Borel, de 1 e luitenant<br />
Vinkhuizen en de 2 e luitenants de Wijs, van Exter, Bisdom; van de<br />
genie: de I e luitenants Nelemans en Cramer.<br />
Met het uitzenden van mindere militairen, slaagde men niet zoo<br />
goed; men moest, om het benoodigd getal te bekomen, rijp en<br />
groen nemen, en zoo kwam het, dat er veel soldaten zijn uitge-<br />
zonden , aan wie men daar ginds niets gehad heeft. Maar de regee-<br />
ring deed, wat mogelijk was, en verdient allen lof ; ook materieel en<br />
munitie werden, zooveel noodig, met den meesten spoed verzonden<br />
en de marine spreidde een werkzaamheid ten toon, die niet genoeg<br />
te roemen valt.<br />
Daarentegen bleef het, zooals wij reeds vermeldden, met de In-<br />
dische brigade bij het goede voornemen. Al dadelijk was er een<br />
commissie benoemd, om de regelen te ontwerpen, waarnaar zulk<br />
een brigade moest worden opgericht, in hare instructie stond zelfs,<br />
dat de wenschelijkheid der oprichting reeds in beginsel was aan-<br />
genomen, zoodat zij alleen een ontwerp voor de samenstelling en<br />
regeling had op te maken.<br />
De leden dier commissie waren: generaal-majoor Weitzel, luite-<br />
nant-kolonel Netscher van het 6 dc regiment infanterie, majoor Wil-<br />
helmie, kom mandant van het koloniaal werfdepôt; en van het In-<br />
dische leger: kolonel Diemont, luitenant-kolonel Rijnen en de gepen-<br />
10*
m<br />
sioneerde majoor Bloem. Secretaris bij die commissie was mr. van<br />
der Wijck, ambtenaar bij het departement van koloniën.<br />
Het is hier ook alweer geweest: wil men hebben, dat iets niet tot<br />
stand zal komen, zoo begin met een commissie saam te roepen, om<br />
de zaak op degelijke grondslagen te vestigen.<br />
Van deze stelling, hoe paradoxaal die ook moge schijnen, is de<br />
waarheid maar al te dikwerf, niet alleen op militair gebied , gebleken.<br />
Hoe het zij, trots de algemeene sympathie, die het denkbeeld<br />
allerwege ondervonden had; hoewel ook mannen van het vak die<br />
oprichting dringend bleven aanbevelen, is er tot heden — Anno<br />
1876 — nog niets geschied.<br />
En toch is de dringende behoefte van een dergelijk korps, dat in ge-<br />
val van nood onze koloniën van bruikbare en versehe troepen voor-<br />
zien kan, overtuigend gebleken. Men heeft allerlei slag van menschen<br />
moeten zenden; mag men de correspondentiën in de dagbladen ge-<br />
looven, zelfs militairen, die in Indië met rood paspoort uit den dienst<br />
ontslagen waren en die langs dezen weg weer in de gelederen kwa-<br />
men , waaruit zij verjaagd waren. Zelfs las men in een Indisch dagblad:<br />
»Onder de detachementen militairen, die uit Nederland aankwamen,<br />
bevonden zich velen , die onmiddellijk werden afgekeurd, van sommige<br />
transporten zelfs een twintig- of dertigtal. Eenigen waren bijna blind,<br />
anderen hadden een dubbele breuk, weer anderen waren krank-<br />
zinnig — waarschijnlijk d e 1 i r i u m t r e m e n s ! — en sommige waren<br />
in Frankrijk, als te zwak voor eenigen dienst, finaal afgekeurd. Al<br />
deze onbruikbare menschen zijn niettemin te Harderwijk goedge-<br />
keurd."<br />
Het is duidelijk, dat dit schromelijk overdreven is; maar al is er<br />
slechts het tiende part van waar, dan nog is het onverantwoordelijk<br />
dat aan het in beginsel aangenomen plan om een Indische brigade<br />
op te richten tot heden nog geen gevolg is gegeven!<br />
Keeren wij thans weder terug naar Indië, waar het blokkade-
149<br />
eskader een zeer ver-moeiende en uit den aard der- zaak weinig dank-<br />
bare taak te vervullen had.<br />
Wij kunnen niet alle verrichtingen van iederen oorlogsbodem in<br />
't bijzonder volgen en moeten ons vergenoegen met alleen het<br />
voornaamste te vermelden.<br />
Mogen in 't eerst de resultaten gering geweest zijn, dit was<br />
zeer zeker niet te wijten aan onze marine-officieren ; juist door' groote<br />
inspanning en activiteit hebben deze in het onvoldoende der zee-<br />
macht in den aanvang weten te gemoet te komen. Zoo kwam het dat<br />
de vrij belangrijke scheepvaart op Atjeh door de blokkade een aan-<br />
merkelijke belemmering heeft ondervonden; zelfs heeft later, toen de<br />
blokkade geheel aan dien naam beantwoordde, zulks de toenadering<br />
van de aan Atjeh ondergeschikte staatjes niet in de hand gewerkt.<br />
In den avond van den 13 e " Juni werd het stoomschip »Metalen<br />
Kruis", in de nabijheid van Poeloe Way door de »Citadel van Ant-<br />
werpen" ontmoet, waarna beide schepen naar Atjeh terugkeerden,<br />
alwaar het kommandement der maritieme middelen door den kapitein-<br />
luitenant ter zee J. W. Binkes aan den kommandant van de »Metalen<br />
Kruis", den kapitein-ter-zee W. B. Kip overgegeven werd.<br />
Den 18 Juni kwam het stoomfregat »Zeeland" van Point de Galle<br />
ter reede van Atjeh ten anker', waarna de kommandant van dat<br />
vaartuig, de kapitein-ter-zee J. van Gogh, het opperbevel overnam.<br />
Men moest steeds op zijn qui vive wezen ; den ll eu b. v. trachtte<br />
een vijandelijke prauw onder den wal langs de Atjeh-rivier in te<br />
gaan, waarop een gewapende barkas werd gezonden om dit te be-<br />
letten ; toen deze echter' onder- den wal kwam, werd zij uit den rand<br />
van het bosch hevig beschoten. De prauw zeilde eene kreek in, die<br />
te ondiep was voor de barkas, om haar daarin te vervolgen, waarna<br />
de »den Briel" naar de reede van Simpang-Olim terugkeerde.<br />
Den 25 eu kwam ter reede van Atjeh de Engelsche oorlogskorvet<br />
»Thalia", kapt. II. R. Woolconrbe, die in last had te onderzoeken,
150<br />
in hoeverre de blokkade ellëctief was te beschouwen; dienzelfden<br />
middag vertrok deze bodem weer- naai' Penang.<br />
In den stand van zaken was einde Juni nog weinig verandering<br />
gekomen; het leven aan boord begon op den duur' zeer eento-<br />
nig en vervelend te worden, vooral toen liet half Juni zoo begon<br />
te regenen, dat, niettegenstaande de hevige rukwinden, de zee<br />
door' den ontzettenden r'egen geheel neergeslagen was. De schepen<br />
sloegen van de ankers en men had altijd stoom op, om niet op de<br />
kust te komen.<br />
Daarbij was er' aan vele zaken gebrek ontstaan, natuurlijk niet<br />
aan de scheepskost ; maar aan al het andere, ook aan geld.<br />
Gelukkig had de echtgenoot van admiraal Uhlenbeck de attentie, om<br />
aan het état-major der blokkade-schepen wat vruchten te zenden en de<br />
manschap ontving vruchten, sigaren, spellen en meer- van dien aard.<br />
Tegen het einde uan Juni reeds bestond het eskader' in de wateren<br />
van Atjeh uit:<br />
Het stoom-fregat »Zeeland", het schroefstoomschip 1» kl. »Metalen<br />
Kruis", de schroefstoomschepen 2' kl. »Citadel van Antwerpen" en<br />
»Watergeus", de schruefstoomschepen i b kl. »Coehoorn" en »den<br />
Brief', de. raderstooinschepen »Soerabaija", »Timor-", »Sumatra" en<br />
en »Admiraal van Kinsbergen", de gouvernements-stoomsehepen<br />
»Hertog Bernhard", »Siak", »Telegraaf', en drie gewapende booten.<br />
Desniettemin beteekende de blokkade zelfs toen nog niet veel, vooral<br />
daar de instructies nog altijd niet streng genoeg waren, terwijl men<br />
meer en meer' gebrek aan het noodige begon te krijgen ; zoo had men<br />
in geen twee maanden provisie of steenkolen ontvangen, hoewel het<br />
gebrek aan steenkolen de schepen reeds in hunne bewegingen begon<br />
te belemmeren.<br />
Daarom huurde het Indisch gouvernement een particulier vaartuig,<br />
de »Ottawa" als »Generaal van Swieten" herdoopt, voor 6 maanden,<br />
om de vloot van versch vieescli en brandstof te voor-zien.<br />
Üen 7 e " Juli werd nabij Analaboe een te Atjeh thuis behoorende
151<br />
prauw onder Atjehneesche vlag ontdekt en genomen ; aan boord van<br />
deze prauw vond men 3 hadji's en 19 Atjehneezen, allen gewapend,<br />
zoomede een voorraad krissen, geweren en ander wapentuig.<br />
De bemanning werd krijgsgevangen gemaakt, waarna de prauw<br />
in brand gestoken werd.<br />
Den 13 de " bracht een der gouvernements-stoomschepen een lading<br />
wijn, sigaren enz., die op de schepen werden uitgedeeld : de offi-<br />
cieren kregen ieder 9 ilesschen wijn en vanwege het Roode Kruis<br />
ontving ieder 109 sigaren, tabak en vruchten. Ook de weersge-<br />
steldheid was wat beter geworden.<br />
Intusschen was — beter laat dan nooit! — het raderstoomschip<br />
»Sumatra", onder bevel van den luitenant-ter-zee 1° klasse II. Dy-<br />
serink, van de reede van Atjeh vertrokken, om de bekende pro-<br />
clamatien van den gouverneur-generaal aan de onderhoorigheden<br />
van het rijk te verspreiden. Wegens ongesteldheid van den controleur<br />
jhr. E. R. Kraijenhoff, den ambtenaar voor de betrekkingen met de<br />
inlandschc vorsten op Noordelijk-Sumatra, was de controleur R. C.<br />
Kroesen aan den kommandant van het oorlogsschip toegevoegd, ten<br />
einde omtrent den toestand van land en volk berichten in te win-<br />
nen ; hiertoe werden op de Noordkust Gighen, Telokh-Samoi en<br />
Edi bezocht.<br />
Van enkele onderhoorigheden waren al blijken van toenadering<br />
ontvangen. De radja van Tampat Toean, ten noorden van Teroemon,<br />
had in een brief aan den resident van Tapanoeli verklaard, dat hij<br />
geen steun aan Atjeh zou verleenen, wanneer hij er op rekenen<br />
mocht, dat het Gouvernement hem niet als vijand zou beschouwen<br />
en dat vaartuigen, van Tampat Toean afkomstig, in onze wateren<br />
zouden mogen handel drijven.<br />
Het antwoord was geweest, dat men Tampat Toean als een be-<br />
vriend landschap zou behandelen, zoo de gezindheid van den radja<br />
en zijne onderhoorigen jegens het Gouvernement daartoe reden gal.<br />
Zooals wij reeds aanstipten, was met het oog op het toenemend
152<br />
aantal schepen de aanwezige zeemacht in drie stations gesplitst,<br />
die, ieder een daartoe aangewezen stations-kommandant hadden ; de<br />
Noordkust werd door 5, de Oost- en de Westkust werden ieder door<br />
4 schepen bekruist.<br />
Niet overal bleek de bevolking even vijandig gezind te zijn ; dit<br />
ondervond het schroefstoomschip »Bommelerwaard," toen dit den<br />
4 dc " Augustus langs de kampongs Murdoo en Aijer-Laboe stoomde,<br />
waar aan den wal vlaggen werden vertoond. Op eerstgenoemde<br />
plaats zaten de menschen op de daken en wuifden met witte en<br />
gekleurde doeken. Voor Aijer-Laboe des avonds geankerd zijnde,<br />
kwam de kommandant, de luitenant-ter-zee I e klasse J. H. Haak-<br />
man, in gesprek met eenig volk aan den wal; de bevolking scheen<br />
hier vredelievend en was grootendeels ongewapend. En toen het<br />
schip weer onder stoom gegaan was, werd het ter hoogte van Gighen<br />
genaderd door een sampang, waarin de kling Brahim gezeten was,<br />
die een klein geschenk in vruchten aanbood en verhaalde dat de<br />
bevolking in waarheid vredelievend, maar bevreesd voor Groot Atjeh<br />
was. Het verzoek van den kommandant, dat men den radja zou<br />
uitnoodigen om aan boord te komen, werd evenwel ontwijkend be-<br />
antwoord.<br />
Zoo bleef het blokkade-eskader voor Atjeh zoo goed mogelijk aan<br />
het doel beantwoorden; over het algemeen was de gezondheidstoe-<br />
stand vrij voldoende, hetgeen wel het meest aan een betere voeding<br />
mocht worden toegeschreven. Het doeltreffende van de blokkade<br />
begon nu te blijken, want handels vaartuigen waagden zich niet meer<br />
op de kust, waardoor de invoer van rijst, opium en zout zeer be-<br />
lemmerd werd.<br />
Den Ü' 10 " September werd de toenmalige adelborst A. Voormolen<br />
met eene barkas naar een onder den wal van Edi zeilende prauw<br />
gezonden, om haar te visiteeren ; men bespeurde niet de minste be-<br />
weging aan boord van die prauw. Toen men de opvarenden echter<br />
toeliep: »belaboe" (»ga ten anker!") draaide de prauw bij en opende
-- m limn«<br />
153<br />
eensklaps schier à bout portant een hevig vuur uit donderbussen<br />
en geweren, welk vuur beantwoord werd, zoodanig dat men weldra<br />
eenige Atjehneezen met hunne wapens over boord zag springen',<br />
terwijl anderen zich onder het atappen-dak der prauw verb<strong>org</strong>en.<br />
Deze werd toen geënterd; de bemanning, die uit ongeveer39 kop-<br />
pen bestaan had, bood nu een krachtige tegenweer.<br />
Terwijl het bloedig gevecht voortduurde, trachtte men het<br />
atappendak te verwijderen, hetgeen echter niet mocht gelukken.<br />
Eindelijk was de tegenstand gebroken; het laatste schot was gevallen.<br />
Men dook nu onder de atappen en daar ontplooide zich een hart-<br />
verscheurend tooneel; behalve een viertal zwaar gewonden, ont-<br />
waarde men een jong meisje met drie kogels in de borst en een<br />
kind van vier jaar, evenzeer levenloos. Met de 19 lijken, die op<br />
het dek lagen, telde men 26 dooden.<br />
De gekwetsten werden aan boord van de »Koopman" gebracht en de<br />
dooden werden begraven ; ook voor het kind werd een kistje gemaakt...<br />
Weldra moest Edi-Ketjil getuchtigd worden ; wel bleef de vorst op onze<br />
hand, maar het grootste gedeelte der bevolking was ons vijandig gezind.<br />
De weerbare bevolking van Edi-besar bestond uit omstreeks 5990<br />
man Ediërs, benevens 1909 man van Pasangan, Merdoe en Pedir.<br />
Wij vinden de volgende bijzonderheden betreffende die landstreek<br />
vermeld :<br />
»Bepaalde kampongs zijn er niet. Geheel Edi is tot meer dan een<br />
dag reizens landwaarts in, als het ware, één pepertuin, waarin de<br />
woningen verspreid liggen. De radja houdt zijn verblijf in de nabij-<br />
heid van de pasar, waarde peper verhandeld en ingescheept wordt;<br />
zijn huis is een klein, onaanzienlijk houten gebouw, omringd van<br />
een steenen muur, die alleen aan de voorzijde voltooid is. Het ge-<br />
heel staat bekend onder den naam van »de kotta." De rivier van<br />
Edi is vrij smal, maar diep genoeg om vaartuigen van 49 koijangs<br />
laadruimte zonder moeite te kunnen brengen tot aan de pasars,
154<br />
nagenoeg één uur roeiens van de monding gelegen. Verderop is zij<br />
echter slechts voor kleine prauwen bevaarbaar. Al de mannen zon-<br />
der onderscheid zijn steeds gewapend, tengevolge waarvan de minste<br />
twist dadelijk bloedige gevolgen heeft. Chineezen hebben zich in Edi,<br />
naar het schijnt, nog niet durven vestigen.<br />
»De nijverheid der inwoners bepaalt zich tot het smeden van klewangs,<br />
het bouwen van vaartuigen en het weven van zijden sarongs<br />
en broeken, alles voor eigen gebruik.<br />
De uitvoer bestaat bijna uitsluitend uit peper, waarvan de hoeveel-<br />
heid volgens de berichten veilig op 40.000 pikols per jaar kan wor-<br />
den gesteld. Het product wordt deels door de Ediërs zelven naar<br />
Penang vervoerd, deels dooi' handelaars dier plaats van Edi gehaald.<br />
Andere artikelen van uitvoer zijn boschproducten (voornamelijk getah)<br />
en huiden. De uitvoer bestaat in rijst van Pedir, Pasei en Penang,<br />
lijnwaden en amfioen van Penang, en klappers van Passagan. De<br />
invoer van rijst en klappers is vrij. Behalve met Pasagan, Pasei en<br />
Pedir heeft Edi geen handelsbetrekkingen met de op de Oostkust<br />
van Atjeh onderhoorige rijkjes."<br />
Daar Edi op de Oostkust meermalen bedreigd werd door zijn na-<br />
buur,, wendde het zich tot den stations-kommandant ter Oostkust om<br />
hulp, waartoe de »Coehoorn" een (compagnie infanterie van Deli ging-<br />
halen; intusschen werd de kotta van Edi basar door 50 man van de<br />
marine bezet. Trots die bezetting kwam den 13 te ' September een<br />
Atjehnees daar amok maken. Met het verzoek, om den kommandant<br />
luitenant-ter-zee Broekhuijzen te spreken, wist hij dezen te naderen ;<br />
nadat een paar woorden gewisseld waren, trok die Atjehnees eens-<br />
klaps zijn klewang en sloeg met één slag een marinier het hoofd<br />
af, zoodat het alleen door twee nekspieren aan den hals bevestigd<br />
bleef. Hij verwondde den luitenant-ter-zee Siccama, kwetste ook een<br />
onderofficier aan den pols en was met een sprong uit het vertrek<br />
verdwenen. De kogels, die hem nagezonden werden, trollen niet,<br />
daar de duisternis reeds was ingevallen.
155<br />
Den 18 deu September werd de marine in de kotta vervangen door<br />
de van Deli gekomen kompagnie infanterie, 106 man sterk.<br />
Thans werd overgegaan tot de vo<strong>org</strong>enomen bestraffing van Edi-<br />
ketjil. Den 21 8tc » September vertrokken van Edi de stoomschepen<br />
»Timor" en »Bommelerwaard," met twee stoombarkasseneneenige<br />
gewapende sloepen. Voor de monding der rivier geankerd zijnde,<br />
werd een landingsdi visie, sterk 120 man, onder bevel van den lui-<br />
tenant-ter-zee O H. Bogaert, aan wal gezet onder dekking van het<br />
schrootvuur der gewapende sloepen.<br />
Nadat de boschrand en liet alang-alang veld door een tirailleurlinie<br />
afgezet waren, werd de kotia door de palissadeering binnen gedron-<br />
gen ; zij was ïn haast door den vijand verlaten. Men vond er 4 ijzeren<br />
3tt 8 , 1 ijzeren lela en 4 donderbussen. Pe kotta met wachthuis werd<br />
in brand gestoken en men keerde naar Edi terug.<br />
De »Amboina," luitenant-ter-zee l 8te klasse Jhr. A. F. Meijer, ont-<br />
ving de opdracht om de ligging en de gesteldheid van het, in de<br />
nabijheid van Atjeh gelegen, eiland Nassie te onderzoeken.<br />
Hiertoe stoomde dat oorlogsschip den Westhoek van het eiland<br />
om, en kwam toen in de baai, gevormd door den Zuidkant van<br />
Poelo Brasse, het Middel-eiland en de Noordwestkust van Poelo<br />
Nassie. De bevolking vertoonde zich, ongewapend, met kinderen op<br />
het strand.<br />
Den 18 d ?" September ging dé luitenant-ter-zee der 2 C klasse C.<br />
W. A. D. Steup met de gewapende barkas aan wal, ten einde zich<br />
met de inwoners in gemeenschap te stellen en inlichtingen omtrent<br />
het eiland in te winnen; den wal genaderd zijnde, zag men eenige<br />
inlanders, gewapend met klewangs, pieken en geweren, die op het<br />
vredelievend wuiven met een witten zakdoek door gebaren te ken-<br />
nen gaven, dat men zich verwijderen moest. Genoemde zee-officler<br />
ging met zes mariniers en twee matrozen aan land; de inlanders<br />
waren in het bosch verdwenen, doch weldra kwamen er weer eenigen
i'!<br />
156<br />
te voorschijn en een hunner, met een getrokken klewang en een<br />
vuursteengeweer gewapend, kwam onbevreesd naderbij en reikte<br />
luitenant Steup de hand.<br />
Zij gingen nu zittenen genoemde officier knoopte een gesprek aan<br />
hij bekwam eenige, hoewel weinig belangrijke, inlichtingen en op<br />
zijn vraag of de bevolking sappies en kippen wilde verkoopen,<br />
verklaarde men zich tegen betaling daartoe bereid.<br />
Toen hij weer naar boord zou gaan, scheidde men in vriend-<br />
schap, doch en hier bleek op nieuw de verraderlijke aard<br />
van den Atjehnees - - toen een inlander tegen den laatsten man,<br />
die in de sloep ging, zeer lakoniek zeide: nanti saija passing (ik ga<br />
vuren), vielen er eensklaps eenige schoten van den wal. Onmiddellijk<br />
werd dit beantwoord, waarop de inlanders de vlucht namen. Tot<br />
straf hiervoor, werden des nachts eenige granaten in de kampong<br />
geworpen.<br />
In de laatste dagen van September deed de »Watergeus" een<br />
belangrijke vangst; er werd namelijk een prauw genomen, met 10<br />
Atjehneezen bemand, waaronder zich de Maleier radjaBahra-Oedin<br />
bevond, die spion geweest was in dienst van ons Gouvernement- ver-<br />
langende om zich te onderscheiden, had hij zich hiertoe aangebo-<br />
den, welk offerte door de regeering was aangenomen. Slechts van<br />
een paar volgelingen vergezeld, was hij van uit Deli het vijan-<br />
delijk land ingetrokken en na allerlei avonturen had hij eindelijk<br />
de hoofdplaats bereikt. Aan den jongen sultan vo<strong>org</strong>esteld, wist<br />
hij diens vertrouwen te winnen en maakte van die gelegenheid ge-<br />
bruik om den kraton en de verdedigingswerken daarvan nauwkeurig<br />
op te nemen. Ook hij deelde mede, dat de sultan hem verklaard<br />
had, tijdens de eerste expeditie er aan gedacht te hebben om zich<br />
over te geven; meer en meer bleek het, dat er nog slechts een<br />
kleine krachtsinspanning ware noodig geweest, om de eerste expe-<br />
ditie te doen slagen.<br />
Volgens Bahra-Oedin lieten de voor Atjeh nadeelige gevolgen der .<br />
/
157<br />
blokkade zich zeer gevoelen; alle levensmiddelen waren zeer duur<br />
geworden, en zelfs de rijst, hoewel die uit het binnenland aange-<br />
voerd werd, begon schaars te worden.<br />
Toen Boehra-Oedin voldoende op de hoogte gekomen was van<br />
'tgeen hij weten wilde, peinsde hij er op, om weer een goed heen-<br />
komen te zoeken ; doch dit was zoo gemakkelijk niet. De wijze,<br />
waarop hij dit heeft aangelegd, werd medegedeeld door een der<br />
officieren, die hem aan boord van de »Watergeus" gesproken heeft.<br />
Hij ontveinsde zich niet, dat het meer moeite zou kosten om<br />
weg te komen, dan het vereischt had, om vasten voet in het<br />
land en in den kraton te krijgen. Het gelukte hem evenwel, een<br />
officiëele zending naar de Battalanden te bekomen, om deze in op-<br />
stand te brengen tegen het Nederlandsche Gouvernement. Toen<br />
hij afscheid nam van den sultan, schonk deze hem een klewangen<br />
een kris; met eer en vriendschap overladen, verliet hij dus de<br />
hoofdplaats. Maar hoe nu zonder veel tijdverlies aan boord van een<br />
Hollandsch schip te komen? In een kampong, nabij het strand<br />
gelegen, waar hij een paar dagen vertoefde, wist hij een tiental<br />
inwoners over te halen om hem, tegen een goede belooning, naar<br />
Analaboe over te brengen. De radja nam het roer in handen<br />
en stuurde in den eersten nacht veel verder uit den wal dan de<br />
veiligheid veroorloofde. Toen de opvarenden dat 's m<strong>org</strong>ens ontdek-<br />
ten, ontstond er een hevige twist; van woorden zou het spoedig tot<br />
daden zijn gekomen, daar de klewangs reeds voor den dag kwamen,<br />
als de radja niet ijlings het roer omgelegen had en weder kustwaarts<br />
gestevend was. Maar nu kwamen hem stroom en wind te hulp, die bei-<br />
den de prauw dieper in zee dreven, niettegenstaande de onvermoeide<br />
- pogingen der opvarenden, om den wal te halen. Eenige dagen storm<br />
maakten den toestand nog ellendiger; slecht voedsel en woedende<br />
matrozen, die de radja slechts door zijn groote geestkracht in be-<br />
dwang kon houden; eindelijk uitputting. Reeds begon hij zelf den<br />
moed op te geven, en hij zag den dood te gemoet. Toen hij den rook
158<br />
van een naderend stoomschip zag, beduidde hij zijn vreesachtige<br />
tochtgenooten, dat de Nederlanders, in den deerniswaardigen toe-<br />
stand waarin zij verkeerden, hen niet deren zouden, integendeel<br />
hen van alles zouden voorzien; en nadat ook deze laatste zwarig-<br />
heid was overwonnen, had de »Watergeus" de prauw reeds ont-<br />
waard en er op aangehouden."<br />
Zijne werkelijk niet onbelangrijke' diensten werden met de Mili-<br />
taire Willemsorde 4 e klasse beloond; een zonderlinge belooning<br />
voor de daden van een spion. —<br />
De door het Gouvernement aangewende pogingen om de kleine<br />
rijken langs de kust van Atjeh op onze hand te krijgen, waren door<br />
de meesten in het geheel niet, door anderen ontwijkend beantwoord;<br />
men besloot nu een anderen weg in te slaan en Atjeh zooveel mo-<br />
gelijk afbreuk te doen. Vooral bleek de noodzakelijkheid, om Djolo<br />
en Ara-Koendoer tot reden te brengen, alwaar men versterkingen<br />
opgeworpen en bewapend had.<br />
Daartoe stoomden de »Koopman", »Timor" en »Coehoorn" naar<br />
Djolo; de leiding der expeditie geschiedde door den luitenant-ter-<br />
zee I e klasse Bogaert. Nadat men twee vijandelijke schoeners,<br />
die voor de monding der rivier lagen, geênterd en genomen had,<br />
werd de landing ondernomen. De landingsdivisie bestond uit 114<br />
bajonetten. De Djoloneezen schoten hun geschut af en verlieten toen<br />
zoowel de versterking als de kampong, die door de troepen in de<br />
asch gelegd werd. Die kampong telde een dertigtal houten huizen,<br />
regelmatig in twee rijen gebouwd, met een breeden weg in het<br />
midden. De borstweringen van de versterking bestonden uit twee<br />
hooge palissadeeringen, waarvan de tusschenruimte met aarde op-<br />
gevuld was; de bewapening bestond uit 6 ijzeren kanonnen en een<br />
paar lela's.<br />
Nadat men de stukken vernageld had, naderde de vijand, en nu<br />
ontstond in de nog brandende kampong een kortstondig gevecht,<br />
waarna de Djoloneezen op de v lucht gingen, behalve eenige voorvech-
159<br />
ters, die zich door een achterdeur in een versterkt huis begaven,<br />
dat door de vlammen gespaai'd was. Toen uit dat gebouw een paar<br />
schoten vielen, maakten de troepen zich gereed, om het aan te val-<br />
len, toen eensklaps een godsdienstig gezang daar uit opsteeg, dat<br />
een eigenaardig effect maakte. Men meende, dat zij zich op deze<br />
wijze op den dood voorbereidden; maar weldra bleek dat zij de<br />
woning door een deur aan den achterkant verlaten hadden. Dit ge-<br />
vecht kwam de onzen op zes gekwetsten te staan.<br />
Nadat mede Ara Koendoer getuchtigd was geworden, was aan<br />
de lastgeving voldaan.<br />
Veel merkwaardigs viel er verder niet voor, totdat de tweede<br />
expeditie een aanvang nam. Intusschen was in de laatste maanden<br />
de blokkade krachtig gehandhaafd geworden.
VIII.<br />
HET VERTREK DER TWEEDE EXPEDITIE NAAR ATJEH.<br />
Hoewel men het voornemen koesterde, om zoodra mogelijk een<br />
nieuwe expeditie naar Atjeh te zenden, hadden de veelomvattende<br />
toebereidselen veel tijd gekost. Zoo kwam het, dat het tijdstip voor<br />
het vertrek der troepen niet zoo spoedig aanbrak, als men aanvankelijk<br />
gedacht had.<br />
Evenwel spande men alle krachten in, om zoodra maar doenlijk<br />
de vijandelijkheden te hervatten; want ofschoon de vrees voor vreemde<br />
interventie zeer verminderd was, wist men toch, dat Atjeh alle pogingen<br />
in 't werk stelde om hulp van andere mogendheden te bekomen.<br />
Dat het daartoe geen middelen ongebruikt liet, was ons reeds<br />
gebleken ; grove onwaarheden werden daartoe aan vreemde gouvernementen<br />
opgedischt.<br />
Vooral op Turkije, welks sultan Atjeh min of meer als zijn suzerein<br />
beschouwt, was de hoop gevestigd; gelukkig was Turkije te<br />
machteloos, om ons ernstige bez<strong>org</strong>dheid in te boezemen. Zoo verscheen<br />
er in de »Juwâïb", het invloedrijkste Arabische <strong>org</strong>aan aan<br />
den Bosphorus, een opstel, waarin de volgende beschuldigingen,<br />
door Atjeh tegen ons gericht, te berde gebracht werden:<br />
In A. H. 1241 (1728na Chr.), tijdens de regeering van A'ala-ed-<br />
Din-Jauhar-Shah, werd met Engeland een verdrag gesloten, dat nog<br />
van kracht is. In A. H. 1189 (1766 na Chr.) schonden de Hollanders
161<br />
hunne verbintenissen, door verscheiden deelen van't eiland Sumatra<br />
zich toe te eigenen. In A. H. 1241 (A. D. 1825) vielen zij andere<br />
districten van 't koninkrijk Atjeh aan, en antwoordden op de pro-<br />
testen van den regierenden vorst, dat zij hunne grenzen niet over-<br />
schreden hadden. Eindelijk, in A. H. 1288 (A. D. 1871) eischte Hol-<br />
land den afstand van zekere eilanden, aan den sultan van x Atjeh<br />
toebehoorende, alsmede het verlof om vuurtorens op te richten in<br />
verschillende deelen van 't eiland. Op deze eischen antwoordden de<br />
Atjehneezen, dat zij niets konden toestaan zonder de machtiging-<br />
van hun Suzerein, de Ottomanische Porte; en wat de vuurtorens<br />
betrof, deze wilde de vorst op eigen kosten doen oprichten. Daar-<br />
mede namen de Hollanders geen genoegen, later bezigden zij be-<br />
dreigingen , en eindelijk gingen zij aanvallender wij s te werk om hun<br />
doel te bereiken, dat niets minder was dan de verovering van Atjeh.<br />
Onder deze omstandigheden besloot 't Atjehneesche gouvernement<br />
een beroep te doen op 't Hof van den Suzerein, en droeg derhalve<br />
een zending naar den sultan op aan Abdul-Rahman Zahir-Effendi,<br />
die vergezeld is van Hajjy-Abbas-Effendi, een der aanzienlijken van<br />
't land. Het was na 't vertrek van dezen afgezant, die tevens de<br />
eerste minister is van den sultan van Atjeh, dat de Hollanders hunne<br />
vijandelijkheden begonnen. Het is bekend, hoe zij door de Atjeh-<br />
neezen werden teruggeslagen."<br />
In Groot-Brittanje verhieven zich stemmen, — zelfs een in het Brit-<br />
sche Parlement, waar lord Stanley blijken gaf van een opmerkelijke<br />
sympathie voor de Atjehneezen — die het afkeurden, dat in 1871<br />
het tractaat van 1824 was vernietigd; een bewijs, dat men" nog<br />
altijd naijverig is op de uitgebreidheid van ons koloniaal gebied en<br />
met leedwezen zien zou, als Atjeh tot onderwerping gebracht mocht<br />
worden.<br />
Maar direct gevaar voor interventie bestond er zoozeer niet, en<br />
') Hier wordt bedoeld het tractaat van 1824, dat in 1871 verviel.<br />
11
162<br />
dus was het verstandig, dat de regeering niet weder met overhaas-<br />
ting de expeditie vertrekken liet, maar' geen enkele voorz<strong>org</strong> ver-<br />
zuimde, om het welslagen te verzekeren.<br />
Te betreuren is het, dat enkele Indische bladen zich aan buiten-<br />
sporigheden schuldig maakten, door de handelingen der regeering op<br />
minder voegzame wijze te bespreken. Het moge vaderlandslievend<br />
zyn, op begane fouten en bestaande gebreken met nadruk te wijzen,<br />
het is en blijft onverantwoordelijk, om in ernstige oogenblikken het<br />
gezag van het Gouvernement te ondermijnen, inzonderheid in kolo-<br />
niale staten, waar een minder ontwikkelde bevolking daar soms<br />
zeer verkeerde gevolgtrekkingen uit maakt:<br />
Behalve de ontzetting van Mr. Winckel, die dan ook al te ver<br />
was gegaan, moest ook de »Java-bode" een officiëelewaarschuwing<br />
ontvangen, om niet weer in zoo scherpe bewoordingen regeeringsdaden<br />
te hekelen.<br />
Ook ontvingen de verschillende bladen den volgenden brief:<br />
ZEER GEHEIM.<br />
IA L.<br />
In het vertrouwen, dat een beroep op Uwe vaderlandsliefde in<br />
dit moeielijk tijdsgewricht voldoende zal zijn, om het nemen van<br />
andere maatregelen in het belang van het Rijk en van Nederlandsch-<br />
Indië onnoodig te maken, heb ik de eer, namens den gouverneur-<br />
generaal UEd. het zeer beleefd, doch dringend verzoek te doen,<br />
zich te willen onthouden - althans zoolang de oorlog met Atjeh'<br />
voortduurt - van al zoodanige mededeelingen in het door UEd. gere-<br />
digeerd of uitgegeven wordend blad, als waarmede de vijand zijn voor-<br />
deel kan doen, en van alle beschouwingen, welke de strekking hebben<br />
om het standpunt der Nederlandsch-Indische regeering in minachting<br />
te brengen en dat van den vijand in gelijke mate te verhoogen.<br />
De I e Gouvernements-secretaris,<br />
W. STORTENBEKER.
163<br />
Niet overbodig was het misschien, om de bladen opnieuw aan<br />
te sporen, niets omtrent de krijgstoerustingen mee te deelen; bier-<br />
aan was echter tot dusverre tamelijk algemeen gevolg gegeven,<br />
waarom het dreigen met »andere maatregelen in het belang van het<br />
rijk en voor Nederlandsch-Indië" wel een onaangenamen indruk<br />
maken moest, te meer, daar men in regeringskringen reeds het<br />
woord »censuur" had hooren mompelen. Zoover is het gelukkig<br />
niet gekomen.<br />
Maar niet minder zonderling was het, dat die »zeer geheime"<br />
brief sans façon in de voornaamste Bataviasche bladen werd opgenomen<br />
!<br />
In den avond van den 23"- Augustus was generaal van Swieten<br />
ter reede van Batavia aangekomen, om de leiding te aanvaarden<br />
van de tweede expeditie naar Atjeh, de grootste en belangrijkste<br />
waarvan Nederlandsch-Indië ooit getuige is geweest; een expeditie,<br />
welke beter in het kader van onze »Heldenfeiten" past, dan de eerste.<br />
Het opperbevel over de tweede expeditie werd hem bij gouverne-<br />
mentsbesluit van den 24 sta ', N°. 2, opgedragen. De regeering had<br />
zich de meeste inspanning getroost, om het welgelukken der tweede<br />
Atjehneesche expeditie te verzekeren ; de bewapening der manschap<br />
was verbeterd, het belegerings-materieel en het artillerie-park had-<br />
den belangrijke wijzigingen ondergaan en voor het transport der<br />
troepen waren de meest geschikte maatregelen getroffen.<br />
Het doel, waarmede aanvankelijk deze expeditie ondernomen werd,<br />
is door den toenmaligen minister van Koloniën officieel bekend gemaakt.<br />
»Na de staking der eerste expeditie was er overvloedig tijd, om<br />
nog eens nauwgezet te overwegen, hoe na eventueel welslagen eener<br />
tweede expeditie de verhouding tusschen Nederland en Atjeh zou<br />
moeten worden geregeld. De Indische autoriteiten gaven hun advies<br />
over deze vraag, die daarna aan de overweging van den Raad van<br />
State onderworpen en eindelijk, in overeenstemming met 's Raads<br />
14*
164<br />
advies, beslist werd in denzelfden zin als in het voorjaar : het Siaksch<br />
tractaat zou het model zijn voor het, met Atjeh te sluiten, tractaat.<br />
»De motieven voor deze beslissing liggen voor de hand. Evenals<br />
het gebied van Siak, bestaat het gebied van'Atjeh uit een hoofd-<br />
staat — Groot-Atjeh — met een aantal onderhoorigheden, waarvan<br />
sommige de neiging hadden aan den dag gelegd, om zich van den<br />
hoofdstaaf los te maken. De loyaliteit tegenover den sultan, wiens<br />
belangen men, nu als vroeger, zooveel mogelijk wenschte te ontzien,<br />
vorderde dat de integriteit van dit rijk, als het kon, werd gehandhaafd.<br />
»Trouwens kon. wanneer' eenmaal de Nederlandsche souvereini-<br />
teit over Atjeh zou zijn uitgestrekt, verbrokkeling van dat rijk ook<br />
voor ons in geen geval gewenscht zijn. Daarentegen zou de sultan<br />
van Atjeh misschien, evenals de sultan van Siak indertijd, het nut<br />
eener aansluiting aan het Nederlandsch gezag beseffen, wanneer hij<br />
als eerste vrucht daarvan zag de verzekering der integriteit van zijn<br />
rijk ook tegenover tot onafhankelijkheid gezinde vasallen. Het was<br />
daarom raadzaam, in het te sluiten tractaat, evenals in het Siaksche,<br />
duidelijk te doen uitkomen, dat het Nederlandsch Gouvernement de<br />
integriteit van Atjeh en des sultans gezag over zijne onderhoorig-<br />
heden wilde handhaven. Het Siaksche tractaat was voorts berekend<br />
voor een toestand, zooals die zich moet ontwikkelen in de land-<br />
streken, aan de straat van Malakka gelegen, zoodra er, door den<br />
invloed van het Nederlandsch gezag, orde en veiligheid heerschten.<br />
Het gaf aan het Nederlandsch Gouvernement het recht, om zich in<br />
het door het tractaat beheerschte gebied te vestigen, de vreemde<br />
Oosterlingen tot zijne rechtstreeksche onderdanen te verklaren, de<br />
heffing van belastingen (waarbij in 't bijzonder aan de in- en uit-<br />
voerrechten moet gedacht worden) tegen schadeloosstelling uit de<br />
handen van het inlandsch Bestuur over te nemen en zoodoende aan<br />
den handel een gelijkmatige en billijke bejegening te waarb<strong>org</strong>en.<br />
Het was van belang, aan het Nederlandsch Gouvernement diezelfde<br />
r-echten te verzekeren in Atjeh en onderhoorigheden, voor het ver-
165<br />
keer met beschaafde volken , voor de ontwikkeling van handel en<br />
vertier' nog zooveel gunstiger' gelegen dan Siak en Onderhoorighe-<br />
den. Het Gouvernement zou dan, met volkomen eerbiediging van<br />
het inlandsen zelfbestuur binnen behoorlijke grenzen, zonder hin-<br />
derlijke en bezwarende verplichtingen te aanvaarden, de noodige<br />
bevoegdheden hebben bedongen om daarvan, als in Siak en on-<br />
derhoorigheden, naar omstandigheden te kunnen gebruik maken.<br />
En met de onderhoorigheden van Atjeh zouden dan, evenals met<br />
de onderhoorigheden van Siak, nader' de noodige contracten kun-<br />
nen worden gesloten om ze te binden aan het tractaat, met dën<br />
hoofdstaaf aangegaan.<br />
»Wat betreft het gebruik, van de bedongen bevoegdheden aan-<br />
vankelijk te maken, stond het bij de regeering vast, dat dadelijk<br />
een ambtenaar, gedekt door een voldoende militaire bezetting, in<br />
Atjeh blijven moest om de aanraking met het inlandsen bestuur te<br />
onderhouden en den Nederlandschen invloed te doen wortel schieten.<br />
»Met de hier geschetste politieke oogmerken werd dus de tweede<br />
expeditie tegen Atjeh afgezonden."<br />
Dat later een ander doel beoogd werd, was een onvermijdelijk<br />
gevolg van veranderde omstandigheden, zooals wij nader zullen zien.<br />
Generaal van Swieten overtuigde zich er persoonlijk van, dat alles<br />
— ook zaken van schijnbaar ondergeschikten aard, doch die onder'<br />
zeker-e omstandigheden van het hoogste aanbelang kunnen worden —<br />
in orde was, en menige wijziging werd nog door hem aangebracht.<br />
Hij achtte het noodig, voor zijn vertrek zijne inzichten over de te<br />
voeren taktiek uiteen te zetten. Slechts bij exceptie veroorloofde<br />
de generaal zich daarbij kritische beschouwingen over de eerste<br />
expeditie. Het zou ons te ver voeren, die overigens in menig op-<br />
zicht behartigenswaardige wenken hier' te vermelden; slechts een<br />
paar zinsneden mogen hier volgen, omdat de denkbeelden van eeir<br />
man, met zooveel ondervinding van het oorlogvoeren in lndië als<br />
generaal van Swieten, van blijvende waarde kunnen geacht worden :
166<br />
»Waren de toestanden in lndië gelijk aan die, welke zich in<br />
Europa voor-doen, dan zou het voldoende zijn, naar de algemeene<br />
beginselen van krijgskunde, welke ginds gevolgd worden, te ver-<br />
wijzen. Doch de beide toestanden zijn in vele opzichten nog al uit-<br />
eenloopend.<br />
»In Europa bijv. opereeren de legers op een uitgebreide basis<br />
met goede steunpunten en magazijnen; zij beschikken voor' hunne<br />
bewegingen over vele wegen en de orde van bataille beslaat eenige<br />
uren gaans, hetgeen in lndië nooit het geval is. Wat in Europa<br />
deugdelijk is, kan dus hier niet altijd worden toegepast.<br />
»De operatiën, die in den laatsten veldtocht hebben plaats gehad,<br />
kunnen niet wel in den volgenden veldtocht als voorbeeld worden<br />
aangenomen. Hoewel de campagne veel geleerd heeft omtrent het<br />
land en het volk, waar-mede wij te doen zullen hebben, heeft zij te<br />
kort geduurd en hebben de omstandigheden niet toegelaten om de be-<br />
ginselen toe te passen, die men algemeen als de beste beschouwt.<br />
»De omstandigheden, waaronder de tweede veldtocht tegen Atjeh<br />
zal ondernomen worden, zijn gunstiger, de middelen ruimer' en de<br />
tijd om te oorlogerr geschikter. Wij zijn dus vrijer in de keuze<br />
onzer operatiën en kunnen naar andere beginselen te werk gaan,<br />
daarbij het eigenaardige van de oorlogen met inlandsche volks-<br />
stammen en de ondervinding, die omtrent het land en het volk is<br />
opgedaan in acht nemende, zonder daarom van de hoofdbeginselen<br />
der krijgskunde af te wijken.<br />
»Een der eigenaardige zijden van de oorlogen in deze gewesten<br />
is, dat de inheemsche volken noch ge<strong>org</strong>aniseerde leger-s, maga-<br />
zijnen, goede wapenen of krijgskunde, noch taktische kennis bezitten-<br />
»Hunne levende strijdkrachten kunnen dus niet lang vereenigd<br />
blijven, waarom ook het zoeken eener spoedige beslissing niet<br />
noodig is, als wij het geschiktste jaargetij in ons voordeel hebben.<br />
Gen systematische wijze van opereeren komt dus in ons voordeel<br />
en in het nadeel van derr vijand.
167<br />
Dat de vijand daardoor meestal genoopt wordt om uiteen te gaan,<br />
moge wel door de onder-vinding geleerd zijn, maar- was van de<br />
Atjehneezen niet te verwachten, en door' die verwachting ook met<br />
het oog op de tweede expeditie naar Atjeh uit te spreken, verviel<br />
generaal van Swieten in een zeker optimisme, dat hem meermalen<br />
gedurende de leiding der operatiën niet geheel ten onrechte verweten is.<br />
»De inheemsche volken hebben voorts zelden meer dan één steun-<br />
punt tot basis van hunne verdediging, en dit is meestal de hoofd-<br />
plaats of zetel van den vorst. Verdringt men de verdediger-s van<br />
dat steunpunt, dan ver-spreiden zij zich en zij kunnen den strijd niet<br />
volhouden. De onderwerping is dan nog wel niet verkregen, maar<br />
de hardnekkigheid van den tegenstand is grootendeels gebroken.<br />
»Ook de taktiek der Oosterlingen is zeer eenvoudig. Van aianoeu-<br />
vreeren naar ons begrip hebben zij geen denkbeeld; hunne hoofd-<br />
gedachte is: gebruik te maken van hunne numerieke meerderheid,<br />
om ons te overvleugelen en in den rug te bedreigen.<br />
»Mislukt die poging, die ook in den regel door hunne minder<br />
goede bewapening geen ernstig gevaar kan opleveren, dan zijn zij<br />
ten einde raad en de tegenstand in het open veld is niet meer van<br />
groote beteekenis.<br />
»De voorz<strong>org</strong>en, daartegen te nemen, zijn: goed vereenigd te<br />
blijven en onze macht niet te versnipperen of in kleine afdeelingen<br />
op te lossen.<br />
»Onze numerieke minderheid en de eisch, om aan onze eigen<br />
troepen vertrouwen te geven, zouden het reeds noodzakelijk maken,<br />
indien het ook niet een hoofdbeginsel der krijgskunde ware : steeds<br />
het grootste getal troepen vereenigd op hetzelfde oogenblik op het<br />
slagveld te brengen. Als wij ons niet laten entameeren en den vijand<br />
steeds een imposante macht tegenoverstellen, zal hij, in spijt van<br />
zijn getal-meerderheid, niets ernstigs tegen ons kunnen uitvoeren;<br />
hij zal ontzag voor onze krijgskunde, vrees voor onze wapenen<br />
krijgen en zich moreel overwonnen achten.
468<br />
»Het zij dus een vaste regel, geen geïsoleerde aanvallen met<br />
kleine afdeelingen te ondernemen, als de aard van het terrein het<br />
niet volstrekt noodig maakt."<br />
Het verdere was van minder aanbelang. Ook liet generaal van<br />
Swieten aan de officieren, die aan de tweede expeditie deelnamen,<br />
een boekje uitreiken: »Taktische aanbevelingen en wenken voorden<br />
tweeden veldtocht tegen Atjeh."<br />
Die uitdeeling is door velen afgekeurd; enkele van die wenken<br />
behelsden zeer allödaagsche, bekende zaken, en wij gelooven dan ook,<br />
dat die wenken, welke niet overbodig konden geacht worden, even<br />
goed, zoo niet beter bij dagorder aan de expeditionaire troepen had-<br />
den kunnen bekend gemaakt worden.<br />
Evenwel werd er op gewezen, dat de artillerie meer beslissend<br />
moest optreden dan bij de eerste expeditie het geval geweest is, en<br />
de aanvallen op de vijandelijke werken naar eisch voorbereiden.<br />
»Men late de artillerie-officieren vrij in de openstelling van het<br />
geschut, in de keuze van het aan te wenden vuur en bepale zich<br />
er' toe, het doel aan te wijzen, waartegen de werking der artillerie<br />
verlangd wordt; men eische niet, dat zij haar- vuur- richte op een<br />
gering getal vijanden, die met evenveel vrucht door goede schutters<br />
met Beaumontgeweren kunnen worden beschoten."<br />
Het hoofdbeginsel van den opperbevelhebber' was, dat in algemeenen<br />
zin voor de grondformatiën de beginselen van de linieschool moesten<br />
toegepast worden, zoover' dit namelijk met de geaardheid van het<br />
terrein zou zijn overeen te brengen.<br />
De tweede expeditie was als volgt saamgesteld :<br />
De gehecle sterkte, verdeeld in drie brigaden, bedroeg 389 offi-<br />
cieren, 815ü minderen, 315 paarden en 74 vuurmonden ').<br />
] ) Aldus verdeeld :<br />
Infanterie: 6354 man, waaronder 2827 Europeanen, 23ü Afrikanen, 460<br />
Arnboineezeu en 2589 inlanders.<br />
Artillerie: 28 Eurqpeesche officieren en 656 minderen, waaronder 215 inlan-
169<br />
Daar de krijgsmacht te groot was, om haar vereenigd aan te<br />
wenden, liet generaal van Swieten een der- drie brigaden te Padang<br />
in reserve; de overige twee brigaden zouden naar het oorlogstoo-<br />
neel vertrekken.<br />
De legertros bestond verder uit : 33 civiele ambtenaren en geëm-<br />
ployeerden, 243 vrouwen, 1037 officiersbedienden en 3280 dwang-<br />
arbeiders.<br />
De zeemacht, welke de landmacht zou ter zijde staan, bestond<br />
25 schepen en vaartuigen, bemand met 139 officieren en adel-<br />
borsten, en 2193 minderen; zij telde 143 vuurmonden.<br />
Militaire opperbevelhebber', tevens civiel regeerings-commissaris :<br />
Luitenant-generaal J. VAN SWIETEN.<br />
Tweede opperbevelhebber :<br />
Generaal-majoor G. M. VERSPIJCK.<br />
De algemeene staf had tot chef den kolonel der infanterie G.<br />
P. de Neve; sous-chef: majoor- der infanterie C. Schäfer.<br />
Adjudanten van den opperbevelhebber- waren : de kapitein der<br />
infanterie W. J. Vervloet en luitenant-ter-zee I e klasse C. J. Ma-<br />
rinkelle; van den tweeden opperbevelhebber: de I e luitenant der<br />
infanterie W. C. Nieuwenhuyzen.<br />
Aan den staf van den militairen opperbevelhebber en civielen<br />
ders. De officieren werden gevolgd door 6 6 bedienden. Het getal vuurmonden<br />
bedroeg 62,. als : berggeschnt : 8 bronzen kanons van 8 e.M., 1 8 mortieren van<br />
12 e.M. ; belegeringsgesclmi : 6 getr. kauons van 12 c.M., 6 idem achterladers,<br />
8 getr. kanons van 8 c.M., 4 mortieren van 40 c.M., 12 ijzeren stukken van<br />
9 c.M., eii 2 mitrailleuses. Daarbij waren 178 rijkspaarden en 16 officierspaarden.<br />
Kavalerie : 4 officieren met 9 bedienden, 75 minderen en 60 paarden.<br />
Genie: 17 officieren met 40 bedienden en 556 minderen, waaronder 192 Eu-<br />
ropeanen.<br />
Topographische dienst : 3 officieren met 7 bedienden en 49 minderen, waaron-<br />
der 14 Europeanen.<br />
Geneeskundige dienst: 43 officieren, met 105 bedienden en 312 minderen.<br />
Militaire administratie : 28 officieren, met 63 bedienden en 52 minderen.
170<br />
regeerings-commissarls was o. a. toegevoegd : Z. M. ord.-officier,<br />
de I e luitenant der artillerie baron J. E. N. Sirtema van Grove-<br />
stins, voorts een kapitein en een luitenant van de legioenen van<br />
Mangkoe Negoro en Pakoe Alam; ook namen twee officieren uit<br />
Japan aan de operatiën deel.<br />
Civiel-personeel, aan den regeerings-commissaris toegevoegd, was:<br />
de ambtenaar voor de betrekking met de inlandsche staten op<br />
noordelijk Sumatra, controleur I e klasse R. C. Kroesen; secretaris:<br />
de referendaris ter algemeene secretarie Mr. H. J. Canter Visser;<br />
adjudant-secretaris was H. F. van Swieten ; auditeur-militair Mr. J.<br />
C. C. Alberda.<br />
Voorts maakten de volgende civiele personen den veldtocht mee :<br />
Veldprediker : Ds. H. Ruleman Voget; aalmoezenier: pastoor F.<br />
A. de Bruyn;<br />
postdirecteur : comm. I e kl. A. J. H. Payen en twee postcommiezen;<br />
gedelegeerden van het centraal-comité in Nederlandsch-Indië van<br />
het Roode Kruis waren: de heer G. von Bultzisglöwen, de veld-<br />
prediker en de aalmoezenier.<br />
De indeeling der brigades was in hoofdtrekken als volgt :<br />
Eerste brigade.<br />
Kommandant: C. L. S. A. M. de Roy van Zuydewijn, kolonel<br />
der infanterie.<br />
Adjudant: E. E. E. Otken, I e luitenant der infanterie; chef' van<br />
den staf J. A. Vetter, kapitein der infanterie.<br />
2 e bataljon. Rechter half-bataljon, (kommandant luitenant-kolonel<br />
K. v|in der Heijden), bestaande uit 2 kompagnieën Europeanen en<br />
2 kompagnieën Afrikanen; linker half-bataljon (kommandant majoor<br />
M. A. E. Phal'f), bestaande uit 2 kompagnieën Europeanen en 2<br />
kompagnieën mariniers.<br />
Half ü e bataljon (kommandant majoor M. C. E. Ruempol), bestaande<br />
uit 1 kompagnie Europeanen en 3 kompagnieën inlanders.
171<br />
Half-bataljon barissan van Bangkallang en Sumanap (Europeesche<br />
kommandant majoor F. A. Gits), bestaande uit 2 kompagnieën van<br />
Bangkallang en 2 van Sumanap.<br />
Te zamen 78 officieren, waarvan 17 inlanders, en 2105 minde-<br />
ren, waaronder 298 mariniers.<br />
Kavalerie: kommandant I e luitenant J. J. Bijleveld.<br />
Artillerie: \ u bergbatterij i« kompagnie (kommandant kapitein J.<br />
H. Wagener.)<br />
Genie: 2 section sappeurs en mineurs, I e peloton der I e kompagnie.<br />
Militaire administratie: Chef, onder-intendant 2° klasse J. van<br />
der Linden.<br />
Geneeskundige dienst: Chef, officier van gezondh. I e klasse F. Perk.<br />
Tweede brigade.<br />
Kommandant, Gr. B. T. Wiggers van Kerchem, kolonel der in-<br />
fanterie. Adjudant: H. R. Beijen, I e luitenant der infanterie; chef<br />
van den staf G. C. E. van Daalen, kapitein der infanterie.<br />
3 e bataljon. Rechter half-bataljon (kommandant luitenant-kolonel<br />
F. T. Engel), bestaande uit 2 kompagnieën Europeanen en 2 kom-<br />
pagniën Amboineezen.<br />
Linker half-bataljon (kommandant majoor F. P. Cavaljé), bestaande<br />
uit 2 kompagnieën Europeanen en 2 kompagnieën Amboineezen.<br />
14 e bataljon. Rechter half-bataljon (kommandant luitenant-kolonel<br />
J. L. J. H. Pel), bestaande uit 2 kompagnieën Europeanen en 2<br />
kompagnieën inlanders.<br />
Linker half-bataljon (kommandant majoor H. J. van Lith), be-<br />
staande uit 2 kompagnieën Europeanen en 2 kompagnieën inlanders.<br />
Te zamen: 76 officieren en 2022 minderen, waarvan 460 Am-<br />
boineezen en 460 inlanders.<br />
Kavalerie: kommandant I e luitenant W. C. Tijl.<br />
Artillerie: 1 bergbatterij (3 e kompagnie), kommandant kapitein<br />
J. L. van Wijhe.
172<br />
Genie: 2 sectiën sappeurs en mineurs. (I e peloton, 2 6 kompagnie).<br />
Militaire administratie: Chef, onder-iotend. 2" kl. L. F. II. Smith.<br />
Geneeskundige dienst: Dirigeerend officier van gezondheid 2° klasse<br />
W. A. J. Bernard.<br />
Derde brigade.<br />
Kommandant K. F. Schultze, kolonel der infanterie. Adjudant J.<br />
H. van der Veen, 1' luitenant der infanterie. Chef van den staf J.<br />
j. W. E. Verstege, kapitein der infanterie.<br />
9" bataljon. Rechter half-bataljon (kommandant majoor C. j. Knoote),<br />
bestaande uit 2 kompagnieën inlanders en 2 kompagnieën Europeanen.<br />
Linker half-bataljon (kommandant majoor J. H. Romswinkel), be-<br />
staande uit 2 kompagnieën Europeanen en 2 kompagnieën inlanders.<br />
12 c bataljon. Rechter half-bataljon (kommandant luitenant-kolonel<br />
j. G. van Thiel), bestaande uit 2 kompagnieën Europeanen en 2<br />
kompagnieën inlanders.<br />
Linker half-bataljon (kommandant majoor A. Luymes), bestaande<br />
uit 1 kompagnie Europeanen en 3 kompagnieën inlanders.<br />
Detachementen van Mangkoe-Negoro en van Pakoe Alam. Mangkoe<br />
Negoro, kommandant een inlandsch kapitein. Pakoe Alam, kom-<br />
mandant een inlandsch kapitein.<br />
Te zamen : 83 officieren, waarvan 8 inlanders, en 2227 minderen,<br />
waarvan 1230 inlanders.<br />
Kavalerie: Kommandant I e luitenant J. G. Martens.<br />
Artillerie: 1 bergbatterij, 18 e kompagnie. Kommandant, kapitein<br />
W. C. de Jongh.<br />
Genie: 4 sectiën sappeurs en mineurs (2 e pelotons van de I e en<br />
2 e kompagnie.)<br />
Militaire administratie: Chef, onder-intendant 2 e kl. D. W. Muller.<br />
Geneeskundige dienst: Dirigeerend officier van gezondheid 2« kl.<br />
T. J. Jorritsma.
173<br />
Buiten de bij de brigades ingedeelde artillerie was nog bij de<br />
expeditie aanwezig :<br />
Vesting-artillerie: kommandant. majoor II. W. Ketjen; 2 kom-<br />
pagnieën (6 e en 13 c kompagnie) en een detachement. Totaal 12<br />
officieren en 212 minderen, 6 bronzen kanons 12 c.M., 4 mortieren<br />
van 20 c.M. en 2 mitrailleuses.<br />
Reserve-park: 2 officieren, 21 minderen, 12 kanons (gladde ijzeren)<br />
9 c.M.<br />
Chef van den topographischen dienst was de kapitein v. Balluseck.<br />
Aan den geneeskundigen dienst was toegevoegd een veldhospitaal,<br />
waarbij 2 officieren van gezondheid der I e klasse, 4 van de<br />
2 e klasse en 2 apothekers.<br />
De Zeemacht, die aan de tweede expeditie deelnam, was als volgt<br />
samengesteld :<br />
Kommandant: kapitein-ter-zee J. van Gogh; adjudanten luitenant-<br />
ter-zee 1« klasse J. M. Berends, luitenant-ter-zee 2° klasse J. A. Snoek.<br />
Chef van den geneeskundigen dienst,- officier van gezondheid I e klasse<br />
J. Lamie. Chef van de administratie officier van administratie 1" klasse<br />
Verboom.<br />
Stoomfregat »Zeeland," kapitein-ter-zee J. van Gogh. (49 stukken) ;<br />
de schroefstoomschepen: »het Metalen Kruis," kapitein-ter-zee H.'<br />
B. Kip (16 stukken); de »Citadel van Antwerpen", kapitein iuitenant-<br />
ter-zee J. W. Binkes (13 stukken); de »Vice-Admiraal Koopman",<br />
kapitein luitenant-ter-zee B. D. van Trojen(ll stukken); de »Water-<br />
geus", kapitein luitenant-ter-zee K. C. Bunnik (6 stukken); »Coe-<br />
hoorn", luitenantter-zee der 1« kl. C. de Klopper (6 stukken); »den<br />
Briel", de luitenant-ter-zee der 1 « kl. H. J. van Broekhuijzen (6 stukken) ;<br />
»Maas en Waal", luitenant-ter-zee der 1 kl. L. C. Holtzapiïel (6 stukken) \<br />
het raderstoomschip »Soerabaia", kapitein luitenant-ter-zee W. F. L.'<br />
de Vriese (2 stukken) ; de »Sumatra," luitenant-ter-zee der 4- kl.<br />
O. Dijserinck (4 stukken); »Borneo", luitenant-ter-zee der 1» kl
474<br />
H. W. Walther (4 stukken); de »Timor", luitenant-ter-zee der 1«<br />
kl. C. H. ßogaert (4 stukken); de schroefstoomschepen »Schouwen"<br />
luitenant-ter-zee 4" kl. C. P. van der Star (6 stukken); de »Bommeler-<br />
waard", luitenant-ter-zee 4 e kl. J. H. Haakman (6 stukken) ; »Riouw",<br />
luitenant-ter-zee der 4 e kl. W. Steffens (3 stukken); het ijzeren<br />
schroefstoomschip »Amboina", luitenant-ter-zee der 1« kl. Jhr. A. F.<br />
Meijer (3 stukken); »Banda", luitenant-ter-zee der 4 e kl. C. F. T.<br />
van Woelderen (3 stukken); het raderstoomschip »Admiraal van<br />
Kinsbergen", luitenant-ter-zee der P kl. H. P. König (1 stuk) en<br />
de gouvernements-stoomschepen »Hertog Bernhard", militair-kom-<br />
mandant de luit.-ter-zee der I e kl. Jhr. G C. Six (8 stukken); »Te-<br />
legraaf", militair-kommandant de luitenant-ter-zee der I e kl. J. H.<br />
M. Bervoets; »Bronbeek", militair-kommandant de luitenant-ter-zee<br />
der 4 e kl. J. P. Mercier (5 stukken.); »Siak", militair-kommandant<br />
de luitenant-ter-zee 4° kl. P. E. Winkelman (5 stukken). Voorts<br />
nog het ijzeren schroefstoomschip »Argus", het raderstoomschip<br />
»Boni" en de gewapende booten n°. 12 en n°. 26.<br />
Door het Gouvernement van Nederlandsch-Indië waren voor de<br />
expeditie tegen Atjeh de volgende schepen ingehuurd :<br />
Voor minstens 1 maand : de Nederlandsche stoomschepen »Jason"<br />
en »Holland", »Ariadne", en »Sumatra" ; de Engelsche.'stoomschepen<br />
»St.-Ge<strong>org</strong>e", »Scotland", »John Bramall" en »Chancellor"; het Ita-<br />
liaansch stoomschip »Maddaloni"; het Nederlandsen-Indisch stoom-<br />
schip »Luitenant-generaal van Swieten".<br />
Voor 6 maanden : de Nederlandsch-Indische stoomschepen »Prins<br />
Alexander der Nederlanden", »Baron Mackay", »Baron Sloet v. d.<br />
Beele", »Gouverneur-generaal Mijer", »Koningin Sophia", »Willem<br />
Kroonprins der Nederlanden" en de Nederlandsche zeilschepen »Kos-<br />
mopoliet III", »Philips van Marnix" en »Nancy", allen per maand.<br />
Daarbij behoorden nog: 12 stoombarkassen, 13 barkassen, 38<br />
sloepen, 6 reddingsbooten, 44 walvischbooten en 44 vletten.<br />
De landingsdivisie bestond uit een bataljon infanterie, namelijk :
475<br />
een half bataljon mariniers, een half bataljon matrozen, een halve<br />
batterij artillerie en de ambulance; te samen 873 officieren en minderen.<br />
Zij voerde 8 stukken geschut en 4 mortieren mee.<br />
Voor verdere bijzonderheden zie men Bijlage 7).<br />
Alles was gereed; het vertrek van de transportvloot was bepaald<br />
en den 15*» zou zij te Atjeh zijn aangekomen.<br />
De gouverneur-generaal had den 29*- October reeds een dagorder<br />
uitgevaardigd, aldus luidende:<br />
DAGORDER,<br />
aan de vereenigde Zee- en Landmacht, bestemd om deel te nemen<br />
aan de 2 e expeditie tegen Atjeh.<br />
»Het oogenblik, door u met ongeduld verbeid, is daar.<br />
»Gij gaat het werk voltooien, dat voor eenige maanden aan Atjeh's<br />
stranden onafgedaan werd gelaten, door omstandigheden, van uwen<br />
wil onafhankelijk.<br />
«Niet alleen Nederland en Indië, maar Europa, ja de gansche<br />
wereld heeft het oog op u gevestigd.<br />
»Alles wordt verwacht van uwe bekende eigenschappen: moed<br />
beleid en trouw.<br />
»Wij zien u met vertrouwen en niet minder met hartelijke belangstelling<br />
naar het tooneel des oorlogs gaan.<br />
»Moge daar weldra de geliefde driekleur met den oranjewimpel<br />
m den top worden geplant als zegeteeken onder den blijden juichtoon<br />
van: Leve de Koning."<br />
BUITENZORG, 29 October 1873.<br />
De Gouverneur-Generaal van Nederlandseh-Indië,<br />
Opperbevelhebber van 's Konings Land- en Zeemacht<br />
beoosten de Kaap de Goede Hoop.
176<br />
Alles was in de puntjes gereed; generaal van Swieten had zich<br />
in persoon daarvan overtuigd. Er werd zelfs een stoombakkerij, na-<br />
melijk van den heer Leroix te Batavia, meegenomen; ook was er<br />
op gerekend, dat er rails voorhanden waren, om het veivoer van<br />
geschut op den moerassigen bodem te vergemakkelijken. En toch<br />
was er, trots alle voorz<strong>org</strong>en, nog een verzuim gepleegd; want<br />
toen men die rails noodig had, kon men ze niet gebruiken.<br />
Alles was verder in orde ; de troepen haakten naar het oogenblik<br />
van vertrek. Doch ten onverwachtste dreigde er een kink in den<br />
kabel te komen. Eensklaps ontvingen de troepen den last, dat het<br />
vertrek tien dagen was uitgesteld.<br />
Een vreeselijk spookbeeld was opgerezen, de expeditie met dood<br />
en verderf bedreigende. Het was de cholera, die te Batavia en te<br />
Samarang was uitgebroken.<br />
Lang had de regeering in beraad gestaan, wat te doen : ten<br />
spoedigste de troepen in te schepen en te doen vertrekken, of,<br />
zooals thans geschiedde, het vertrek te vertragen.<br />
Groote teleurstelling voor de troepen, die er naar snakten, zich<br />
met den vijand te meten — en groote schade voor het Gouverne-<br />
ment, daar veertien vaartuigen voor grof geld gehuurd waren.<br />
Nadat de tien dagen verloopen waren, gaf de gouverneur-generaal<br />
bevel, dat men moest vertrekken. Wel bleef de cholera voortwoe-<br />
den; maar men vreesde terecht, dat als men moest wachten tot de<br />
ziekte verminderde, er vooreerst van geen expeditie sprake kon<br />
wezen en het gunstig tijdstip kon verloren gaan. Daarbij verlieze<br />
men niet uit het oog, dat ook staatkundige redenen tot spoed noopten.<br />
Voor zijn vertrek had generaal van Swieten een brief aan den<br />
sultan van Atjeh opgesteld, welk schrijven door deskundigen ge-<br />
roemd wordt als een bewijs van het doorzicht en de bezadigdheid<br />
van den generaal. De redenen, die het Nederlandsen-Indische Gou-<br />
vernement tot het openen der vijandelijkheden genoopt hadden,<br />
werden daarin kort vermeld en een laatste poging aangewend, om
177<br />
den sultan tot toenadering te bewegen, in werkelijk overredende<br />
en toch waardige bewoordingen.<br />
Dit document, hetgeen, zooals wij zullen zien, den sultan niet<br />
mocht bereiken, is evenwel van historische waarde; wij laten het<br />
hier volgen :<br />
Aan<br />
Zijne Hoogheid den Sultan ALAJDIN MACHMOED SHAH,<br />
die gezeteld is in den Kraton van Atjeh!<br />
Bij het hervatten der vijandelijkheden, die het gevolg zijn van<br />
de landing der Nederlandsche krijgslieden op den bodem van Atjeh,<br />
wensch ik uwe Hoogheid bekend te maken met de bedoelingen<br />
van het Nederlandsch-Indische Gouvernement, en haar nog de ge-<br />
legenheid te geven, om door het sluiten van een tractaat de<br />
nadeelige gevolgen van den oorlog te ontgaan.<br />
Toen het Nederlandsch-Indische Gouvernement, in het jaar 4857,<br />
de oneenigheden wilde beëindigen, die sedert vele jaren de vriend-<br />
schap tusschen Atjeh en het Nederlandsch-Indische Gouvernement<br />
verstoorden, gaf het mij volmacht, om met den overleden sultan<br />
Mantsoer Shah een verbond te sluiten van bestendigen vrede, vriend-<br />
schap en goede verstandhouding, tusschen het Nederlandsch-Indische<br />
Gouvernement en Zijne Hoogheid den sultan, of zijne afstammelin-<br />
gen en opvolgers.<br />
Dit verbond werd, in de maand Maart van het jaar 4857, getee-<br />
kend, en zoude tusschen de beide rijken ook een bestendigen vrede<br />
en goede verstandhouding hebben gebracht, als de onderdanen van<br />
Uwe Hoogheid zijne bepalingen hadden opgevolgd en geëerbiedigd.<br />
Doch dit is niet geschied. Evenals vroeger, was er voor vreemde<br />
handelaren en zeevarenden geen veiligheid in de handelplaatsen en<br />
wateren van het Atjehneesche rijk. Evenals vroeger, bleven zij en<br />
hunne goederen aan willekeur, moord en roof blootgesteld. Evenals<br />
vroeger ging men voort, op het eiland Nias, dat onder bescher-<br />
12
178<br />
ming. voor een deel zelfs onder het bestuur staat van het Neder-<br />
landsch-Indisch Gouvernement, menschen te rooven en slavenhandel<br />
te drijven.<br />
Het Nederlandsch-Indisch Gouvernement bracht daartegen her-<br />
haaldelijk vertoogen in, doch steeds vruchteloos. Zijne gezanten<br />
werden onvriendelijk ontvangen; zijne klachten bleven onverhoord,<br />
en de schuldigen werden of in bescherming genomen, of ongestraft<br />
gelaten. En terwijl het Nederlandsch-Indisch Gouvernement nog naar /<br />
middelen van vreedzame oplossing zocht, vernam het, dat op last<br />
van Uwe Hoogheid, in het geheim, bondgenooten tegen Nederland<br />
werden gezocht, en aan andere mogendheden de opperheerschappij<br />
over Atjeh werd aangeboden.<br />
Het Nederlandsch-Indisch Gouvernement, dat de taak op zich<br />
genomen heeft, om in de wateren en in de landen van den Indi-<br />
schen Archipel voor de veiligheid van zeevarenden en handelaren<br />
te waken, mocht deze verkrachting van het tractaat van 1857 nie't<br />
dulden, en besloot zijn hoogsten staatsbeambte aan Uwe Hoogheid<br />
te zenden, om ophelderingen te vragen, en, zoo die onvoldoende<br />
waren, aan Uwe Hoogheid den oorlog te verklaren.<br />
Deze ophelderingen zijn aan Uwe Hoogheid, in Maart van dit jaar,<br />
gevraagd, maar ontwijkend en niet voldoende beantwoord, waarop<br />
de oorlog verklaard is.<br />
Onze krijgslieden zijn toen op den bodem van Atjeh geland, en<br />
hebben eenige gevechten geleverd, die aan het oogmerk niet hebben<br />
voldaan. Indien Uwe Hoogheid echter meent, dat zij verslagen zijn,<br />
dan is dit een dwaling. Ons oogmerk was niet, om uw land te<br />
veroveren, maar om Uwe Hoogheid en de lieden, die den oorlog<br />
niet begeeien, te steunen tegen hen, die hem verlangen, en aldus<br />
aan de eerstgenoemden gelegenheid te geven, zich openhartig te<br />
verklaren.<br />
De tegenstand, dien onze krijgslieden ondervonden, heeft niet<br />
toegelaten, het zoo ver te brengen. Wij hebben de vijandelijkheden
179<br />
gestaakt, en zijn naar Java teruggekeerd, omdat de regentijd op<br />
handen was, en onze soldaten de noodige bouwstoffen niet bij zich<br />
hadden, om huizen voor zich, en pakhuizen voor hunne levens- en<br />
oorlogsbehoeften te bouwen.<br />
Ik ben ditmaal beter voorzien, en behoef niet meer terug te<br />
keeren, vóór dat het doel van mijne komst zal zijn bereikt.<br />
Ik heb een voldoende macht bij mij, om den hevigsten weerstand<br />
te breken. Mijne soldaten, met voortreffelijke geweren gewapend,<br />
tel ik bij duizenden. Ik heb ruiters te paard, die zich met snelheid<br />
bewegen, en overal begeven kunnen. Ik heb meer kanonnen, dan<br />
noodig is, om tien kratons te verpletteren. Ik heb ook stoomschepen,<br />
met kanonnen, zóó groot, dat zij den kraton van uit zee kunnen<br />
beschieten. Ik heb werklieden en bouwstoffen van allerlei aard,<br />
om huizen voor de soldaten, en pakhuizen voor hunne benoodigdheden<br />
te bouwen. Ik kan en zal mij op den bodem van Atjeh vestigen,<br />
en daar blijven, totdat het rijk is ondergebracht, en een tractaat<br />
gesloten zal zijn.<br />
Ik twijfel dan ook niet aan de overwinning, maar ik heb mede-<br />
lijden met uw volk, en wil het de rampen van den oorlog sparen.<br />
Niet al uwe onderdanen begeeren den oorlog, en Uwe Hoogheid<br />
kan dien evenmin verlangen. Uwe Hoogheid is immers nog jong, en<br />
kent de gevolgen van den oorlog uit eigen ervaring niet. Maar ik, die<br />
reeds oud, en een krijgsman van beroep ben; die vele oorlogen bij-<br />
gewoond , en de volken van Bali en Boni ondergebracht heb, ben<br />
dikwerf getuige geweest van de onheilen, die de oorlog na zich sleept.<br />
Daarom raad ik Uwe Hoogheid, met oprechtheid en ernst, niet<br />
te luisteren naar hen, die u tot den oorlog aanzetten, want zij<br />
weten niet, welke zijne gevolgen zijn gullen.<br />
Had Uwe Hoogheid aan den gouvernements-commissaris F. N.<br />
Nieuwenhuijzen geen ontwijkende antwoorden gegeven, maar door<br />
vertrouwde personen onderzoek naar zijne voorwaarden en bedoe-<br />
lingen laten doen, dan zou de oorlog niet zijn uitgebroken, doch<br />
12*
480<br />
vermoedelijk met het Nederlandsch-Indisch Gouvernement een trac-<br />
taat zijn gesloten, dat veel onheil had kunnen verhoeden.<br />
Wij verlangen geen direct bestuur over uw land, noch bemoeienis<br />
met uwe godsdienst of volksgebruiken. Wij wilden met Uwe Hoog-<br />
heid een tractaat sluiten, zooals met den sultan van Siak, Sri Indra-<br />
poere, gesloten is, waarvoor wij u de bescherming van het Gouver-<br />
nement, een ongestoord bezit van uw rijk, en een grooter gezag<br />
over uwe onderdanen zouden hebben in de plaats gegeven.<br />
Ik vraag het aan Uwe Hoogheid, of niet de sultan van Siak, Sri<br />
Idrapoere en zijn volk, in beteren toestand van rust en welvaart<br />
zijn gekomen, sedert zij zich onder de opperheerschappij van het<br />
Nederlandsch-Indisch Gouvernement gesteld hebben?<br />
Wat heeft het Uwe Hoogheid gebaat, dat zij de voorwaarden van<br />
den regeerings-commissaris F. N. Nieuwenhuijzen niet heeft willen<br />
hooren, niet heeft willen aannemen? Uwe beste strijders zijn ge-<br />
dood ; de handel staat stil ; de landbouw is achteruitgegaan ; de be-<br />
volking van de XXV Moekims is verhuisd; hun kampongs zijn voor<br />
een deel verbrand; de welvaart van het volk is afgenomen.<br />
Zal het Uwe Hoogheid iets baten, het verzet voort te zetten?<br />
Wederom zullen vele strijders worden gedood ; wederom zullen vele<br />
kampongs worden verbrand en velden verwoest; wederom zal aan<br />
de welvaart nadeel worden toegebracht. En wanneer dit geschied<br />
en het volk overwonnen is, wat blijft u dan over, om het mede-<br />
lijden van den overwinnaar in te roepen ?<br />
Ik ben de vijand van Uwe Hoogheid niet. De Nederlanders voeren<br />
geen oorlog uit haat of vijandschap, maar voor beginselen. Ons<br />
beginsel is om, overal waar wij heerschappij voeren, of invloed<br />
uitoefen, aan de zeevarenden en handelaren, zonder onderscheid van<br />
personen of landaard, veiligheid voor hen of hunne goederen te<br />
verschaffen. Daarom raad ik Uwe Hoogheid, met een oprecht hart,<br />
den vrede aan te nemen, dien ik u aanbied, en mij niet tot het<br />
voortzetten der vijandelijkheden te dwingen.
1.81<br />
Men heeft Uwe hoogheid wel bevreesd gemaakt, dat wii uw gods-<br />
dienst vijandig zijn, uwe volksgebruiken willen veranderen. Niets is<br />
valscher dan dit. Is de geschiedenis der naburige volken van Atjeh<br />
dan zoo weinig bekend, dat aan dergelijke onwaarheden is geloof<br />
geslagen? Noch Maleiers, noch Javanen, noch Bomers, zijn ooit in<br />
de uitoefening van hun godsdienst en volksgebruiken belemmerd.<br />
Ik beloof Uwe Hoogheid, dat ik volkomen vrijheid-van godsdienst,<br />
en behoud der volksgebruiken aan uwe onderdanen zal waarb<strong>org</strong>en ;<br />
dat ik geen gedwongen diensten, geen gedwongen leveringen, geen<br />
gedwongen landbouw, van welken aard ook, zal vorderen; dat een<br />
ieder de vruchten van zijn arbeid zal genieten; dat al wat geleverd<br />
wordt betaald zal worden, en geen hoogere belastingen zullen wor-<br />
den opgelegd, dan nu worden geheven. En eindelijk beloof ik u,<br />
dat ik Uwe Hoogheid het bestuur over het land zal laten. Al wat<br />
ik vorderen zal, is een tractaat met u te sluiten, zooals met den<br />
sultan van Siak, Sri Indrapoere, gesloten is.<br />
Ik schrijf Uwe Hoogheid dezen brief niet, omdat ik bevreesd ben<br />
voor den uitslag van den oorlog. Van de overwinning ben ik zeker.<br />
Ik schrijf u, omdat ik de onderteekenaar ben van het tractaat van<br />
1857; omdat ik, zestien jaren geleden, aan uw volk den vrede en<br />
de vriendschap van mijn Gouvernement heb gebracht, en het ook<br />
liever, ten tweedemale, de voordeelen van den vrede, dan de ram-<br />
pen van den oorlog breng; omdat ik er meer prijs op stel, dat<br />
mijn naam onder uw volk bekend zij, als van den man, die aan<br />
het land vrede en rust, dan als van hem, die er oorlog en ver-<br />
woesting heeft gebracht.<br />
Ik verzoek Uwe Hoogheid echter wel te bedenken, dat ik mij<br />
niet door lange overwegingen kan doen ophouden, en dat ik moet<br />
voortgaan met voordeelen te behalen. De Nederlanders zijn voort-<br />
varend, en laten zich ongaarne ophouden, om af te doen, wat af-<br />
gedaan kan worden. Wil Uwe Hoogheid mijn voorstel in overwe-<br />
ging nemen, en mij vertrouwde lieden zenden, om mijne voorwaarden
183<br />
te vernemen, of over den vrede te onderhandelen, dan moet dit<br />
spoedig geschieden. Ik zal intusschen voortgaan, met te doen wat<br />
de oorlog van mij eischt. Tast men mij aan, dan zal ik mij ver-<br />
dedigen. En zoo ik niet spoedig antwoord ontvang, dan zal ik het<br />
er voor houden, dat mijne voorstellen niet aangenomen zijn, en dat<br />
de partij, die den oorlog verlangt, heeft gezegevierd.<br />
Deze zijn mijne woorden!<br />
Geschreven voor ATJEH, den l 8ten December 1873.<br />
Deze brief is nooit beantwoord geworden. De zendeling', de<br />
Javaan Mas Soemo Widikdjo 2 ) werd, zooals bekend is, vermoord.<br />
Toen de tien dagen verstreken waren, had het vertrek plaats,<br />
nadat reeds van af den 12 den November eenige transportschepen<br />
vertrokken waren.<br />
Wel was de cholera niet geweken; maar langer dralen kon de<br />
geheele kostbare expeditie in gevaar brengen. Daarom verlieten succes-<br />
sievelijk de verschillende transportschepen de reede en den 21 ste "<br />
reeds had het laatste schip zee gekozen. De opperbevelhebber was 20<br />
November van Batavia met het stoomschip »Prins Alexander der Ne-<br />
derlanden" rechtstreeks naar Atjeh vertrokken ; aan boord bevonden<br />
zich verder de 2 e bevelhebber, hun de adjudanten, de staf der expe-<br />
ditie, de chef der artillerie, die van den geneeskundigen dienst, de<br />
chef en de sous-chef der administratie, de adjudanten der dienstchefs ;<br />
voorts de topographische dienst, alsmede dwangarbeiders met hun<br />
mandoor, en inlandsche roeiers.<br />
Den dag, dat hij zich aan boord begaf,, had de opperbevelhebber<br />
de volgende dagorder aan de troepen uitgevaardigd :<br />
') Zijn zoon is thans patti, of Javaansch hoofd, te Kedivio.
1S3<br />
TWEEDE EXPEDITIE TEGEN HET RIJK VAN ATJEH.<br />
N°. 1. Hoofdkwartier<br />
Batavia, 20 November, 1873.<br />
Dagorder voor de vereenigde Zee- en Landmacht, uitmakende de<br />
2° expeditie tegen Atjeh.<br />
»Door den Koning benoemd tot civiel regeeringscommissaris en<br />
militair opperbevelhebber der 2 e expeditie tegen Atjeh, verklaar ik<br />
het bevel over de gezamenlijke strijdmiddelen te hebben aanvaard.<br />
Het hervatten der krijgsoperatiën zal aan velen uwer ontberingen en<br />
vermoeienissen opleggen, die gij echter, vertrouw ik, met geduld<br />
en volharding zult weten te verdragen.<br />
»Duldt niet dat uwe vaandels, op den vijandelijken bodem over-<br />
gebracht, door roof of brandstichting worden ontsierd. Zij, die de<br />
wapenen tegen u keeren, moet gij met dapperheid en volharding<br />
bestrijden; maar aan vrouwen en kinderen, en mannen die zich<br />
vreedzaam gedragen, moogt gij geen leed doen.<br />
»Vijandelijke versterkingen moet gij onschadelijk maken. De wo-<br />
ningen en kampongs moogt gij niet vernielen. Het zijn misdrijven,<br />
die met den dood gestraft worden , en die u van de middelen berooven,<br />
om onder dak te komen of beschutting te vinden.<br />
»Het Vaderland en de Koning verwachten, dat gij uw plicht zult<br />
doen. Laat ons z<strong>org</strong>en, dat die verwachting niet worde teleurgesteld.''<br />
De opperbevelhebber, enz. enz.<br />
(w. g.) VAN SWIETEN.<br />
Deze dagorder werd intusschen eerst den 6 dcn December aan de<br />
manschap meegedeeld.<br />
De schepen vertrokken op verschillende dagen, zoodanig, dat zij<br />
ongeveer gelijktijdig ter reede van Atjeh moesten aankomen, alwaar<br />
het vereenigingspunt der transportschepen zou wezen.<br />
Het vertrek der troepen had zonder de minste festiviteit plaats,
184<br />
zelfs zonder muziek. De gouverneur-generaal had den officieren, die<br />
aan de expeditie zouden deelnemen, een diner willen aanbieden, en<br />
ten minste een revue willen houden over de troepen voordat die<br />
zich inscheepten ; maar op verzoek van generaal van Swieten zag de<br />
landvoogd van die voornemens af.<br />
De opperbevelhebber was er op gesteld dat de troepen zonder<br />
eenige demonstratie vertrokken; zelfs moet hij bedankt hebben voor<br />
het aanbod van een lid van den Raad van Indië, om in diens woning-<br />
de officieren, welke de expeditie zouden meemaken, de gelegenheid<br />
te verschaffen, zich aan hun bevelhebber te laten voorstellen.<br />
Te eer was het bevreemdend, dat generaal van Swieten dit afwees,<br />
daar hij reeds zooveel jaren gepensioneerd was geweest en onder<br />
ongewone omstandigheden het bevel aanvaard had, zoodat de meer-<br />
derheid der officieren hem volkomen vreemd moest wezen.<br />
De generaal moge voor een en ander overwegende redenen gehad<br />
hebben, erg opbeurend was het voor de troepen niet.<br />
En te meer was dit met stille trom vertrekken weinig bemoedi-<br />
gend, omdat het vertrek werkelijk onder eenigszins ongunstige voor -<br />
teekens plaats had.<br />
De cholera namelijk was nogheerschende en zelfs onder de inscheping<br />
werden gevallen van de vreeselijke ziekte geconstateerd; namelijk<br />
in den avond van den 18 den November, toen de kavalerie aan boord<br />
van de »Chancellor" embarkeerde, bezweek een man aan de cholera.<br />
Dit veroorzaakte een licht verklaarbare onrust aan boord van dit<br />
transportschip, dat behalve de kavalerie aan boord had:<br />
het civiel personeel ; een gedeelte van het personeel van den ge-<br />
neeskundigen dienst; 528 dwangarbeiders, alsmede het personeel,<br />
belast met het bevel en het beheer. Het zou rechtstreeks naar Atjeh<br />
vertrekken.<br />
Generaal van Swieten werd tot aan den Boom uitgeleide geJaan<br />
door den gouverneur-generaal; aldaar bevonden zich vele autori-<br />
teiten en andere belangstellenden.<br />
§
185<br />
Het was zeven uur in den m<strong>org</strong>en; de »Tjiliwong" was op het<br />
punt om het anker te lichten.<br />
De landvoogd sprak den grijzen opperbevelhebber hartelijk toe<br />
en drukte hem de hand; nadat van Swieten die toespraak beant-<br />
woord had, wendde hij zich tot de menigte, die voor het gebouw<br />
stond. Hij dankte voor de vele bewijzen van belangstelling' en sym-<br />
pathie, aan de manschap en ook aan hem bewezen, en gaf ook<br />
eenige opheldering, waarom hij op een zoo stil vertrek had aange-<br />
drongen, dat in de meeste bladen in krasse bewoordingen gegispt<br />
was. Indien hij aan een stil vertrek van de bataljons, de ruiters,<br />
de officieren, de voorkeur gegeven had boven een luidruchtigen<br />
aftocht met muziek en uiterlijk vertoon, — zoo sprak de generaal —<br />
dan geschiedde dit zoowel wegens den ernst des tijds, als omdat hij<br />
van oordeel was, dat het gemoed van den ten strijde trekkenden<br />
soldaat niet noodeloos moest bewogen worden ; dat het gevoel van<br />
droefheid en weemoed der nagelaten betrekkingen behoorde geëer-<br />
biedigd en gespaard te worden. Zij, die op apodictischen toon luide<br />
hunne afkeuring over dien maatregel hadden uitgesproken, bleken<br />
naar zijn oordeel daarvan geen verstand, geen begrip te hebben;<br />
hij meende in het belang van vertrekkenden en achterblijvenden te<br />
hebben gehandeld. Kort daarop ging de opperbevelhebber aan boord<br />
van de »Tjiliwong" en onder het bulderen van het geschut verliet<br />
het schip de reede, om weldra voor het oog der toeschouwers te<br />
verdwijnen.<br />
Dat men, trots het uitbarsten der cholera, de troepen liet vertrekken,<br />
kan niet worden gelaakt; er was thans geen terugtreden meer mogelijk,<br />
terwijl er tevens kans bestond, dat de frissche zeelucht den gezond-<br />
heidstoestand bevorderlijk wezen zou, zooals dan ook gebleken is.<br />
Maar af te keuren is het, dat men de eischen eener goede hygiëne<br />
uit 't oog verloren en de troepen niet de noodige ruimte gegund<br />
heeft, al hadde dit de uitgaven, toch reeds zoo hoog, nog moeten<br />
vermeerderen.
186<br />
Eén transportschip had ruim 2000 man aan boord; de schepen<br />
waren te zeer bevolkt.<br />
Dit blijkt uit het volgend overzicht van de scheepsruimte en de<br />
troepen, die met de verschillende schepen werden vervoerd :<br />
NAMEN DEE SCHEPEN.<br />
Ned. Stoomschip//Jason"<br />
n a //Holland" . . . . . . . . .<br />
w « //Ariadne"<br />
/z » //Sumatra"<br />
Ital. „ „Maddaloni"<br />
Eng. w //Scotland" . . . ,<br />
« // //John Bramall"<br />
u ,i //Chancellor"<br />
Ned. » //Luit.-generaal van Swieten".<br />
» // //Prins Alexander der Nederl."<br />
« // «Baron Mackay"<br />
« // Baron Sloet van den Beele" .<br />
// w Gouverneur-generaal Mijer" .<br />
« » Koningin Sofia . . . . . . .<br />
Zeilschip //Nancy"<br />
w //Kosmopoliet"<br />
a) 130 vrije werlieden der genie.<br />
h) 500 stuks slachtvee.<br />
c) 356 koelies.<br />
d) 150 Inlandsche roeiers.<br />
e) Vivres.<br />
e<br />
950<br />
1130<br />
683<br />
1500<br />
1500<br />
588<br />
900<br />
665<br />
500<br />
500<br />
400<br />
500<br />
500<br />
400<br />
500<br />
—<br />
5E<br />
O<br />
Geëmbarkeerde troepen.<br />
21<br />
14<br />
6<br />
38<br />
41<br />
38<br />
10<br />
ai<br />
9<br />
23<br />
8<br />
24<br />
17<br />
15<br />
2<br />
20<br />
S<br />
209<br />
193<br />
6<br />
559<br />
561<br />
447<br />
162<br />
110<br />
83<br />
32<br />
36<br />
513<br />
57<br />
41<br />
4<br />
513<br />
297<br />
658<br />
120<br />
573<br />
1080<br />
684<br />
153<br />
581<br />
203<br />
332<br />
627<br />
143<br />
638<br />
78<br />
112<br />
137<br />
-a)<br />
- h)<br />
Men ziet hieruit, dat de »Maddaloni" per man slechts % last ruimte<br />
had ; en nog hadden de soldaten het slechter gehad, — vooral doordat<br />
op enkele transportschepen gebrek aan het noodige ontstond<br />
en niet eens een afzonderlijk verblijf voor de zieken was — wanneer<br />
-o)<br />
141<br />
65<br />
100<br />
-d)<br />
e)
Eï^^<br />
187<br />
de officieren niet eigen leed voor dat der soldaten vergeten hadden<br />
en bewijzen van die onbaatzuchtigheid hadden gegeven, waarvan<br />
men in oorlogstijd zoo menig schoon voorbeeld kan opteekenen.<br />
Den 28 steu , des namiddags, kwam de opperbevelhebber ter reede<br />
van Atjeh aan. De algemeene toestand liet, volgens het rapport van<br />
den kommandant der maritieme middelen, kapitein-ter-zee van<br />
Gogh, te wenschen over.<br />
In den nacht van 23 op 24 November arriveerden de laatste<br />
transportschepen voor Atjeh, zoodat de geheele transportvloot, ten<br />
getale van 35 schepen, aldaar vereenigd was. Reeds waren maat-<br />
regelen getroffen, om op Poeloe Nassie een ziekenbarak aan te<br />
leggen en tevens de noodige voorzieningen te treffen, om de sche-<br />
pen van versch water te kunnen voorzien.<br />
De gezondheidstoestand was helaas! onrustbarend; op alle trans-<br />
portschepen, behalve twee, was de cholera uitgebarsten en nog<br />
eischte de ontzettende ziekte nieuwe offers.<br />
Des m<strong>org</strong>ens van den 29 8ten November begaven zich generaal-<br />
majoor Verspijck en de dirigeerende officier van gezondheid der<br />
expeditie naar Nassie, om den toestand aldaar op te nemen; hun<br />
ervaring was niet bemoedigend, want de ziekte nam toe, waarop<br />
aanhoudende regen ongunstig gewerkt had. Het besluit werd geno-<br />
men, om geen troepen meer te ontschepen.<br />
Sedert het vertrek der troepen naar Atjeh tot op den 2 den Decem-<br />
ber, waren aan de cholera bezweken: 10 Europeanen, 2 Amboinee-<br />
zen, 4 inlanders en 40 koelies, terwijl in behandeling bleven 47<br />
soldaten en 40 koelies.<br />
Daarom werd op een strenge handhaving der quarantaine-middelen<br />
aangedrongen. Ook Mr. Canter Visser, de secretaris van den opper-<br />
bevelhebber, was bezweken en in zijne plaats werd Mr. van Dissel,<br />
laatstelijk toegevoegd aan den heer Zoetelief en van Bali terugge-<br />
keerd, tot secretaris van generaal van Swieten benoemd.<br />
Spoedig werd door den chef van den staf en de hefs an artillerie
IbS<br />
en genie aan boord van de »Bronbeek" een verkenning langs het<br />
strand ondernomen, meer bepaald ten oosten van de Atjeh-rivier,<br />
waarna de chef van den staf in overleg trad met de marine-auto-<br />
riteiten, ten einde te bespreken, hoe de landing zou ondernomen<br />
worden. Als een gevolg daarvan werd den kommandant der 2° bri-<br />
gade, die op Poeloe Nassie gebivouakkeerd was, last gegeven om<br />
te z<strong>org</strong>en, dat al de schepen in den avond van den 7 de » des avonds<br />
zich ter reede van Atjeh zouden bevinden, en alles werd voorbereid<br />
om op den 9 d » December te landen, waartoe de debarkements-<br />
order opgemaakt en uitgevaardigd werd.<br />
Den dag voordat de landing moest geschieden, werden alle hoofd-<br />
officieren aan boord van het stafschip ontboden. Plet was vast besloten<br />
dat, ofschoon de gezondheidstoestand en het weder niet gunstig<br />
waren, tot het debarkement zou worden overgegaan.<br />
De volgende bepalingen waren gemaakt:<br />
Des nachts ten 12 ure zou het eskader, dat de landing beschermen<br />
moest, zijn plaats innemen.<br />
Ten 1 ure zouden de transportschepen zich naar de aangewezen<br />
plaatsen begeven; de overige schepen der zeemacht zouden ten 4 ure<br />
hunne plaats langs de kust innemen, om met het aanbreken van<br />
den dag het vuur te openen. Eerst zou de 2° brigade landen, die<br />
uiterlijk ten 5% ure aan den wal moest zijn.<br />
De sterkte der infanterie was bij de 2' brigade 1739 man en bij<br />
de 3* brigade 1934 man; de 1« brigade was, zooals wij weten, te<br />
Padang gebleven en het voornemen was, die eerst dàn telaten op-<br />
komen, wanneer de laatste stoot gegeven moest worden.<br />
Den 7 d °» December was de geheele vloot voor de monding der<br />
Atjeh-rivier verzameld geweest. Men had het laten voorkomen of aldaar<br />
de landing zou worden ondernomen; doch begunstigd door het nach-<br />
telijk duister was het anker gelicht en naar Pedro-punt gestoomd,<br />
alwaar de landing zou plaats hebben.<br />
Om 4 uur arriveerden voor de Koeala Tjangkoel de transportsche-
189<br />
pen, die de troepen, tot de 2 brigade behoorende, aan boord hadden ;<br />
door het breken van sleeptrossen ondervond de »Aurora" zoodanig<br />
oponthoud, dat een half bataljon bij de landing niet tegenwoordig<br />
kon zijn, zoodat die geschied is door 3, in plaats van 4 halve batal-<br />
jons. Oponthoud van anderen aard was ook oorzaak, dat de landing-<br />
niet kon plaats hebben om 5% à 6 uur, zooals bepaald was.<br />
Het strand liep van zee opwaarts ; het was golvend en met struiken<br />
en boomen bedekt. Niet ver van het strand waren klapperboomen<br />
zichtbaar; het kenmerk der aanwezigheid van een kampong. Van<br />
den vijand bespeurde men niets; alleen een roode vlag, een paar<br />
honderd meter westwaarts dicht bij het strand, deed vermoeden dat<br />
zich daar een versterking bevond.<br />
Men liet gelijktijdig het rechter half 3 C bataljon en het 14« batal-<br />
jon in de sloepen gaan. Generaal-majoor Verspijck verliet de »Prins<br />
Alexander der Nederlanden," om het bevel over de landingstroepen<br />
op zich te nemen; als staf-officieren waren hem toegevoegd kapitein<br />
J. Schneither en de I e luitenant G. de Wijs.<br />
,Tegen 8% uur waren het 14 e bataljon en het rechterhalf 3 e batal-<br />
jon in de sloepen en de 3 e kompagnie artillerie op de vlotten; de<br />
sloepen werden in de, bij de debarkements-order aangegeven, volg-<br />
orde gerangeerd, en de stoomschepen en stoombarkassen werden<br />
naar den wal gesleept, op eiken vleugel door 6 gewapende sloepen<br />
ondersteund.<br />
Negen uur was het, toen de eerste luitenant G. J. V. Vinkhuizen<br />
van het 14° bataljon het eerst aan den wal sprong, en zich in een<br />
oogwenk op den duinrand bevond, die den vijand tot borstwering-<br />
diende; die duinrand was spoedig bezet door de twee halve bataljons<br />
van het 14 e bataljon op den linker-, en het rechterhalf 3 e bataljon<br />
op den rechtervleugel; de vijand koos na een korten tegenstand de<br />
vlucht.<br />
Men kwam thans aan een groote watervlakte; het rechterhalf<br />
3° bataljon ontving bevel, langs den buitenrand langzaam vooruit te
190<br />
gaan en te waarschuwen, als men op een versterking van eenig<br />
aanbelang mocht stuiten ; het linkerhalf 14 e bataljon onder den brigade-<br />
kommandant, kolonel Wiggers van Kerchem, omtrok de lagune.<br />
Het rechterhalf 3 e bataljon zond een kompagnie om een versterking,<br />
waarop een driekante roode vlag woei, te verkennen; die verster-<br />
king bleek door den vijand verlaten te zijn ; het rechterhalf 3 e ba-<br />
taljon stelde zich voorwaarts van die positie op. Het rechterhalf<br />
14 e bataljon vond aan den overkant der lagune geen vijand meer<br />
en werd teruggeroepen, daar het water rijzende was, zoodat de<br />
communicatie met de hoofdmacht zou kunnen worden afgebroken.<br />
De hoofdmacht rukte op naar kampong Loema. Vóór deze kam-<br />
pong werd de duinrand verdedigd; in een grasvlakte tusschen de<br />
duinen en de kampong zag men een vierkante aarden redoute en<br />
daarachter een kleinere, blijkbaar aangelegd met het doel, om de<br />
verdedigers van den duinrand op te nemen. De kampong Lamoega<br />
werd door kapitein von Balluseck onderzocht, en daarna bezet door<br />
een kompagnie infanterie en een sectie artillerie.<br />
Het was nu ruim half een uur. De landing was in alle opzichten<br />
gelukt. Het 14 e bataljon rukte vooruit tot daar, waar de Koeala-<br />
Lamoega in de Gighen valt. Overal werden de strandbentings ver-<br />
laten bevonden; het geschut werd vernageld.<br />
Bij de landing had men veel minder tegenstand ondervonden dan<br />
men had durven verwachten; klaarblijkelijk was de vijand door de<br />
keuze van het landingspunt verrast geworden. De verliezen waren<br />
uiterst gering, 'tgeen te meer gewaardeerd werd, omdat het al<br />
spoedig bleek dat de tegenweer zou toenemen, naarmate men het<br />
vijandelijke land indrong.<br />
Het bivouak, dat om 4 uur door de troepen betrokken werd,<br />
was een vrij hoog en met gras begroeid terrein; zoodra de 3 e bri-<br />
gade gedebarkeerd was, trad kolonel Schultze als bivouak-kom-<br />
mandant op.<br />
Als een gevolg van de door generaal majoor Verspijck gewijzigde
191<br />
operation, was de landing der 3 e brigade niet op de oorspronkelijk<br />
bepaalde plaats geschied, maar meer westelijk dan het landingspunt der<br />
2 e brigade. Al de versterkingen aan het strand bleken eerst kortelings<br />
verlaten te zijn ; blijkbaar had de vijand de attaque in front verwacht.<br />
Om 3% uur landde de opperbevelhebber met den chef van den<br />
staf, ten einde met generaal Verspijck deoperatiën te bespreken.<br />
Het volgende werd overeengekomen :<br />
De brigade Wiggers van Kerchem zou den volgenden m<strong>org</strong>en op<br />
marsch gaan, om de Koeala-Tjangkoel over te trekken; zij moest<br />
de versterkingen op den tegenovergestelden rechteroever omtrekken<br />
en in den rug nemen; de marine-landingsdivisie zou de Koeala-<br />
Gighen forceeren, welke door de kolonne Schultze in de flank be-<br />
dreigd zou worden.<br />
De kommandant der maritieme middelen werd aangeschreven om<br />
de transportvloot voor de Koeala-Gighen geconcentreerd te houden.<br />
Het bivouak bevond zich achter de duinen en liep van het Noord-<br />
oosten naar het Zuidwesten; onophoudelijk werden de troepen ge-<br />
alarmeerd, daar men van uit een kampong, die aan de overzijde<br />
der kali gelegen was, onze troepen beschoot.<br />
Den lO 4 "» landden de overige troepen, zoodat dien dag de geheele<br />
landmacht te Koeala-Gighen vereenigd was. Ingevolge de gegeven be-<br />
velen rukte de tweede brigade 's m<strong>org</strong>ens in westelijke richting op en<br />
trok over de Koeala-Gighen, op den anderen oever een bivouak be-<br />
trekkende, terwijl de derde brigade dit aan den oostelijken oever deed.<br />
De kommandant der 3 e brigade had het linkerhalf 12 e bataljon<br />
en een kompagnie van het rechterhalf 12 e langzaam langs het strand<br />
laten voortrukken; om 8 uren in den m<strong>org</strong>en hadden zij de, iets<br />
meer land-inwaarts gelegen, kampong Loeng bereikt. Het linkerhalf<br />
12 e bataljon bezette het oostelijk gedeelte der kampong, de I e kom-<br />
pagnie van het rechterhalf 12 e , die vooral hevig beschoten werd,<br />
bezette het middengedeelte, en een kompagnie van het 14 e bataljon<br />
betrok het westelijk gedeelte van kampong Loen.
192<br />
In de woningen bevond zich eenig materieel, dat onbruikbaar<br />
werd gemaakt. Men vond hier en daar vijandelijke werken die — na-<br />
tuurlijk omdat men hier nog geen aanval had verwacht — niet verde-<br />
digd waren geworden.<br />
Er werden verkennings-patrouilles uitgezonden en generaal Ver-<br />
spyck koesterde het voornemen, de Koeala-Gighen te omtrekken<br />
om aan de Koeala-Tjoet te komen; dit zou den volgenden m<strong>org</strong>en<br />
geschieden, onder bescherming van het vuur der marine, die voor<br />
de troepen uit vuren zou. Doch generaal van Swieten liet weten, dat<br />
hij den volgenden m<strong>org</strong>en aan wal komen zou, om over de verdere<br />
operatiën te beraadslagen, tevens verzoekende om die tot zoolang<br />
uit te stellen.<br />
Den ll aen December om 7 uur debarkeerde de opperbevelhebber<br />
met zijn staf; nadat hij met generaal Verspyck geconfereerd had,<br />
werd een verkenning uitgezonden langs de zuidzijde der lagune in<br />
de richting der Atjeh-rivier; zij geschiedde door overste Pel met bet<br />
rechter-half 14 e bataljon met een sectie artillerie, eenige kavalerie<br />
en mineurs. Kapitein von Balluseck werd er aan toegevoegd als staf-<br />
officier, met eenig personeel der opnemings-brigade. Een tweede<br />
verkenning had gelijktijdig plaats in zuidelijke richting, om gemeen-<br />
schap te zoeken met den grooten weg, die volgens de berichten<br />
van Pedir naar den kraton liep, waartoe overste Engel met het<br />
rechter-half 3 e bataljon, een sectie artillerie en een sectie mineurs<br />
oprukte. Door de troepen onder luitenant-kolonel Pel werd het terrein<br />
rondom het bivouak verkend ; in westelijke richting werd een verlaten<br />
missigit, met steenen wal omringd, tijdelijk tot ziekenverblijf aan-<br />
gewezen.<br />
Nadat een plas tusschen Koeala Tjangkoel Gighen overgetrokken<br />
was, bijwelke gelegenheid de manschap tot boven den buik door het<br />
water moest waden, sloeg men aan den anderen oever een bivouak<br />
op, dat in de linkerflank door den vijand bestookt werd. Om tien<br />
uur werd kotta Moesapi door de Atjehneezen verlaten.
193<br />
Om 11% uur kwam luitenant-kolonel Pel terug, na ruim een half<br />
uur gaans in westelijke richting te zijn do<strong>org</strong>edrongen, zonder een<br />
begaanbaren weg te vinden.<br />
Een uur later volgde de andere kolonne; deze was, na 1200 me-<br />
ter in zuidelijke richting langs zeer slecht terrein te zijn geavan-<br />
ceerd, op een goeden, breeden weg gekomen, die in zuidwestelijke<br />
richting liep. Het terugtrekken van beide kolonnes bracht den Atjeh-<br />
nees — die geen flauw denkbeeld van verkenningen heeft — weer in<br />
den waan dat wij teruggeslagen waren, en in den middag deed hij<br />
een verrassenden aanval op onze troepen, toen deze in het kampe-<br />
ment verspreid waren. In een oogwenk was alles weder onder de<br />
wapenen en na een hevig gevecht, dat drie kwartier duurde, werden<br />
de Atjehneezen in het bosch teruggedreven. De aanval was zege-<br />
vierend afgeslagen, en het verlies des vijands moet ontzettend<br />
geweest zijn.<br />
Daar het bivouak beschoten was uit de huizen eener op last van<br />
den opperbevelhebber gespaarde kampong, had generaal van Swieten<br />
eindelijk er in toegestemd dat die kampong verbrand werd, hetgeen<br />
geschiedde door een kompagnie mineurs, onder dekking van een<br />
kompagnie infanterie; dit was hier een onvermijdelijkheid, want<br />
onze troepen werden beschoten, en zagen den vijand niet. Het<br />
streed anders zéér tegen de beginselen van generaal van Swieten<br />
om tot brandstichting over te gaan en reeds in 1863 schreef hij in<br />
een dagorder met het oog hierop:<br />
»Men zoekt vergeefs naar den oorsprong van die heillooze gewoonte,<br />
die zoovele overwinningen en nederlagen doet gepaard gaan met de<br />
vernieling van het weinige, dat het volk bezit. Waaruit, vraagt men<br />
zich af, heeft het leger, dat naar beschaafde en Christelijke begin-<br />
selen wordt bestuurd, het recht geput, zoo strijdig met het oorlogs-<br />
recht van beschaafde volken, om het private eigendom te vernielen<br />
en schuldelooze vrouwen en kinderen, of machtelooze grijsaards,<br />
door gebrek te doen omkomen?<br />
13
194<br />
»Een werktuig van bestraffing of wraak kan het niet zijn, - want<br />
de taak van het leger is niet om te kastijden, noch om te kwellen,<br />
maar om te strijden, te overwinnen, en de gevolgen van den oorlog-<br />
zoo min mogelijk schadelijk te maken.<br />
»Het kan ook niet zijn, om de overwinning gemakkelijker te ma-<br />
ken, of de gestoorde rust spoediger te herstellen; want in stede van<br />
verzoening, wekt de verwoesting slechts verbittering, versterkt zij<br />
het verzet, en vergroot zij den dorst naar wraak. Hoe zou men ook<br />
kunnen meenen, dat een onkundig, onbeschaafd en veelal misleid<br />
volk, wanneer al wat het bezit, ook zijne voedingsmiddelen, baldadig<br />
verwoest zijn, éérder genegen zoude zijn, om de wapenen neer te<br />
leggen en den overwinnaar te gehoorzamen, dan zoolang de kans<br />
nog bestaat, door onderwerping weer in het bezit van have en goed<br />
te komen ? ....<br />
»Niets kan inderdaad de verwoestingen rechtvaardigen, en wan-<br />
neer men ze niettemin ziet plaats grijpen, dan moet men ze wel<br />
houden voor het gevolg van verouderde overleveringen, die bereids<br />
lang hadden moeten verlaten worden, of van valsche beschouwingen.<br />
»Wanneer in Indië oorlog gevoerd wordt, is het met een van<br />
deze beide oogmerken, te weten: onder misleide en oproerige onder-<br />
danen de rust te herstellen, of om de regenten van onbeschaafde<br />
volksstammen, die nog het zelfbestuur hebben behouden, in het<br />
belang der beschaving, mildere beginselen van bestuur en van in-<br />
ternationale betrekkingen op te leggen. Voor beide gevallen past<br />
een beschaafde en milde oorlogstaktiek beter, en zal deze ook betere<br />
werking hebben en heilzamer indrukken nalaten, dan brandstichting<br />
en verwoesting."<br />
Maar soms, zooals ook hier, is het onvermijdelijk, om op de<br />
gemakkelijkste wijze, dat is door verbranding, gevaarlijke terrein-<br />
voorwerpen op te ruimen en het zou een origineele philantropie<br />
wezen, zulks niet te doen — uit den aard der zaak ten koste van<br />
eigen bloed.
195<br />
Zoo verhief zich ook in een onzer groote bladen een stem tegen<br />
het verbranden van kampongs, 'tgeen tijdens de blokkade door onze<br />
marine geschied was en de schrijver van dat opstel schroomde niet,<br />
om in de hevigste bewoordingen dat verbranden van vijandelijke kampongs<br />
af te keuren. Wij kunnen niet genoeg waarschuwen tegen<br />
een ziekelijke philantropie bij 't oorlogvoeren. De oorlog op zich<br />
zelf is een gruwel, die de menschheid tot schande strekt; maar<br />
zoolang die een onvermijdelijke noodzakelijkheid schijnt te zijn, moet<br />
men niet een overdreven zachtzinnigheid prediken, waarvan de gevolgen<br />
op eigen hoofd zouden neerkomen.<br />
En wij schromen niet, het onverantwoordelijk te noemen om vijandelijke<br />
dorpen te sparen uit edelmoedigheid, wanneer die generositeit<br />
onze troepen aan verliezen blootstelt.<br />
In den namiddag van den IJ*» had generaal van Swieten zich<br />
bij de derde brigade gevoegd. Er werden dien dag nog een paar verkenningen<br />
gedaan, die ons eenige dooden en gekwetsten bez<strong>org</strong>den ;<br />
daarna werd besloten om den volgenden m<strong>org</strong>en langs het strand<br />
naar Moesapi op te marcheeren, waartoe de 3 e brigade werd aangewezen;<br />
de 2" zou het bivouak bezet houden.<br />
Nadat de Koeala-Gighen overgetrokken was, waarbij hetmeerendeel<br />
der manschap doornat werd, rukte men langs het strand voort,<br />
onder een hevige hitte, ternauwernood getemperd door een oostewind.<br />
Zonder tegenstand te ontmoeten gingen de troepen langzaam<br />
voort, totdat zij een versterking naderden, waaruit gevuurd werd;<br />
evenwel zonder dat alsnog iemand gewond werd, daar de afstand,<br />
waarop de vijand het geweervuur opende, meer dan 1000 pas<br />
bedroeg.<br />
Die versterking, kotta Moesapi, moest genomen worden; daartoe<br />
werd het linkerhalf 12 e bataljon in kompagnies-kolonnes opgesteld<br />
met een sectie artillerie aan weerszijden, die granaten in de versterking<br />
wierpen, welk vuur door de vloot ondersteund werd. Toen<br />
13*
196<br />
men echter langzaam geavanceerd was en kotta Moesapi binnentrok,<br />
bleek deze sterkte juist door den vijand verlaten te zijn.<br />
Zij was van eenvoudige constructie en bestond uit een aarden dek-<br />
king, aan weerszijden bekleed met palen, die door bamboe aan<br />
elkaar verbonden waren en twee borstweringen vormden, waarachter<br />
zich een met boomen beplante vlakte bevond. Achter de borstwe-<br />
ringen vond men hutten van zeer primitieve samenstelling.<br />
Alles was verlaten; er werd geen tegenstand meer ondervonden en<br />
er werd een bivouak betrokken. De nacht ging zonder stoornis voorbij.<br />
Den volgenden dag, namelijk den 13 aen December, werd besloten<br />
om een bataljon infanterie met eenige artillerie en een sectie sap-<br />
peurs uit te zenden, ten einde te onderzoeken of men over de land-<br />
tong tusschen de lagune en de zee den mond der Atjeh-rivier zou<br />
kunnen bereiken, 's M<strong>org</strong>ens vroeg rukte het bataljon uit, met een<br />
kompagnie als voorhoede; daar achter de artillerie en de sappeurs,<br />
door een peloton infanterie gedekt, en een kompagnie als achter-<br />
hoede. Nadat men ongeveer een uur lang ongehinderd was door-<br />
gemarcheerd, werd men uit een kampong beschoten, hetgeen door<br />
ons geschut beantwoord werd. De Atjehneezen vuurden uit lelah's,<br />
en een kanonkogel trof een kettingganger, die op een kistje litho-<br />
fracteur was gezeten; ware dit getroffen, dan zou een vreeselijke<br />
ontploffing niet zijn uitgebleven.<br />
Aan de opdracht was intusschen voldaan ; de troepen trokken terug-<br />
en kwamen ruim acht uur in het bivouak bij kotta Moesapi aan.<br />
Dat terugtrekken, door den vijand alweder aan 't succes zijner<br />
wapenen toegeschreven, deed zijn moed toenemen en van verschil-<br />
lende kanten werd het bivouak beschoten.<br />
Dienzelfden dag, ongeveer ten twee ure, deed generaal-majoor<br />
Verspijck het westwaarts gelegen terrein aan de overzijde der lagune<br />
verkennen, bij welke gelegenheid men op een versterking stiet, die<br />
niet door den vijand verdedigd werd, waarna majoor Luymes haar<br />
met zijn bataljon bezette.
197<br />
Thans achtte de opperbevelhebber het oogenblik gekomen, om<br />
beide brigades te hereenigen en de kommandant der 2 e brigade kreeg<br />
bevel, om zich met zijne troepen bij de derde te voegen; ook de<br />
tweede brigade ondervond oponthoud bij het overtrekken van de koe-<br />
ala-Gighen, zoodat alleen het rechter-half 3 e bataljon met den staf<br />
den 13 den overkwam, het overige gedeelte eerst den volgenden dag.<br />
De monding der Atjeh-rivier werd verdedigd door eenige goed<br />
bewapende werken ; alvorens te bepalen hoe men die zou aanvallen,<br />
moest een verkenning langs de zuidzijde van kotta Perak geschieden.<br />
Die verkenning had plaats in den m<strong>org</strong>en van den 14 den onder per-<br />
soonlijke leiding van generaal-majoor G. M. Verspijck; de kolonne<br />
bestond uit het rechter-half 12 e , linker-half 9 e en rechter-half 3 e ba-<br />
taljon infanterie, alsmede 2 kompagnieën van het linker-half 12 e ba-<br />
taljon, een sectie artillerie, 20 kavaleristen en een peloton mineurs<br />
en sappeurs.<br />
Het linker-half 9 e zou links, het 12 e bataljon rechts een omtrek-<br />
kende beweging maken; de overige troepen, namelijk de 3 e kom-<br />
pagnie van het linker-half bataljon en de 4 e kompagnie, zouden den<br />
aanval in front ondernemen.<br />
De kolonne deboucheerde op de rechterflank van de vijandelijke<br />
stelling, voorwaarts van kotta Radja; zij werd met een hevig vuur<br />
begroet, afgegeven uit een lange aarden linie, door een bijna aan-<br />
eengesloten pagger verb<strong>org</strong>en. Zoodra de artillerie den aanval voor-<br />
bereid had, rukte de infanterie op, die weldra in een levendig vuur<br />
gewikkeld was. Nadat dit een half uur onderhouden was, werd over<br />
de geheele linie tot een stormenderhandschen aanval overgegaan,<br />
waartegen de vijand niet bestand was; de vluchtende Atjehneezen<br />
werden door de zegevierende troepen achtervolgd.<br />
Op een paar honderd pas achter hunne positie liep de breede<br />
stroom, waarover zij slechts langs een gebrekkige smalle brug en met<br />
behulp van een prauw konden ontkomen. Die prauw werd door een<br />
granaatschot in den grond geboord en slechts weinigen bereikten
198<br />
over de brug den overkant. Dien dag werden 80 gesneuvelde Atjeh-<br />
neezen begraven; doch men kan aannemen, dat hun verlies veel<br />
grooter is geweest. Ook den onzen kwam dit gevecht op gevoelige<br />
verliezen te staan; kapitein W. H. Voorman kreeg een doodelijk<br />
schot in den buik en luitenant Beekhuis ontving een klewanghouw ;<br />
minder zwaar gewond werd luitenant H. C. van Stappershoef. Voorts<br />
hadden wij 6 dooden en 38 gekwetsten.<br />
Nog hadden de kapitein der artillerie de Jongh en de I e luitenant<br />
der militaire verkenningen Visser schampschoten bekomen.<br />
De gewonden werden zoodra doenlijk naar de ziekenschepen getransporteerd.<br />
Onze troepen hadden zich, volgens de getuigenis van generaal Ver-<br />
spijck, uitstekend gedragen; kotta Perak was hun in handen gevallen<br />
en de vijand bleek al zijne werken aan de oostzijde der monding<br />
van de Atjeh-rivier te hebben ontruimd ; ook waren de kampongs<br />
tusschen de genomen linie en de rivier verlaten. Alleen hooger aan<br />
de rivier hield hij den oever nog bezet; doch de communicatie met<br />
onze schepen bleef verzekerd. Het bleek dat den vijand een ge-<br />
voeligen slag was toegebracht en dat hij uit zijn sterke stelling ver-<br />
dreven was ; de broeder van Tjongkoe Kali en twee mindere hoofden<br />
waren gesneuveld, hetgeen op Moekin XXVI een ontmoedigenden<br />
indruk gemaakt had.<br />
Kotta Perak was een goed aangelegde versterking, die sterker was<br />
dan de tot dusver genomen werken. Zij werd, evenals de daar achter<br />
en westwaarts gelegen versterkingen, door het 2 e en door het rech-<br />
ter-half 9 e bataljon infanterie bezet.<br />
De kommandant der 3 e brigade werd belast met het bevel der<br />
troepen, die de vijandelijke versterkingen bezet hielden ; aan den kom-<br />
mandant der 2 e brigade werd de z<strong>org</strong> voor het bivouak toevertrouwd.<br />
Des avonds werden de bewegingen voor den volgenden dag bespro-<br />
ken; de kommandant der 2 e brigade moest met 2 halve bataljons, een<br />
batterij artillerie, een peloton mineurs en een peloton kavalerie langs
199<br />
het strand een verkenning doen naar de Atjeh-rivier en de overige<br />
werken nemen, in verband handelende met de 3 e brigade, die met<br />
twee halve bataljons, een halve batterij en een peloton mineurs ins-<br />
gelijks in westelijke richting moest oprukken, maar zuidwaarts van<br />
de lagune, in den rug der versterkingen. Door middel van signalen<br />
moesten beide brigades met elkander in gemeenschap blijven.<br />
Den 15" e " zond diensvolgens de 3 C brigade het linker-half 9 e en<br />
het rechter-half 12 e bataljon met een sectie van de 18 e kompagnie<br />
artillerie en eenige mineurs en sappeurs in westwaartsche richting-<br />
naar de rivier; twee kompagnieën van het linker-half 9 e bataljon met<br />
de artillerie vormden de voorhoede. Langs een voetpad door afwis-<br />
selend terrein ging men tot kotta Radja, alwaar de opperbevelhebber<br />
zich reeds bevond; vandaar af werd het voetpad smaller en aan weers-<br />
zijden daarvan stonden nipaboomen in het water of in de modder.<br />
Toen het hoofd der kolonne, langzaam voortgaande, kotta Babi be-<br />
reikt had, belette het moerassige terrein, verder te gaan.<br />
Ruim een uur bleef de kolonne op het voetpad halt houden, door<br />
den vijand van uit de verte beschoten; toen werd, nadat generaal<br />
Verspijck in persoon de situatie in oogenschouw genomen had, tot<br />
den terugtocht overgegaan. Naar kotta Radja teruggekeerd, werd een<br />
nieuwe verkenningstocht in zuidwestelijke richting ondernomen, die<br />
evenmin eenig resultaat opleverde. Het rechterhalf 12 e bataljon be-<br />
zette kotta Radja; men vond aldaar een bronzen vuurmond van<br />
ongeveer 24 c.M., met Maleische inscriptie.<br />
De 2 e brigade, onder kolonel Wiggers van Kerchem, had langs<br />
het strand naar de monding der Atjeh-rivier het rechter- en<br />
linkerhalf 14 e bataljon, een batterij, een peloton mineurs en sap-<br />
peurs en 20 man kavalerie gezonden, die de vijandelijkestrandver-<br />
sterkingen geheel verlaten vonden. Thans werden de volgende be-<br />
schikkingen genomen:<br />
Twee kompagnieën van het rechterhalf 14" bataljon bezetten kotta<br />
Babi en twee kompagnieën van het linkerhalf 9 e bataljon trokken
200<br />
naar kotta Radja. Twee kompagnieën van het rechterhalf 12 e bataljon<br />
moesten in kotta Perak bivouakkeeren.<br />
De troepen waren alzoo tot aan de monding der rivier opgerukt<br />
en hadden den vijand uit al de versterkingen, die hij oostwaarts van<br />
die monding langs het strand had opgeworpen, verdreven, hetgeen<br />
niet weinig ook aan de goede hulp van de marine te danken is, die<br />
den 15 den een verkenning van de monden der Atjeh-rivier deed.<br />
De troepen — met uitzondering van het rechterhalve 9 e en het<br />
rechterhalve 12 e bataljon, die kotta Radja bezet hielden, en het<br />
rechterhalf 14 e bataljon, dat aan de monding der Atjeh-rivier bleef —<br />
betrokken nu ten noorden van kotta Radja en Peiak een bivouak.<br />
De opperbevelhebber, die de verschillende werken in oogenschouw<br />
genomen had, gelastte, hoofdzakelijk om gezondheidsredenen,<br />
dat het bivouak ongeveer 400 pas oostwaarts moest verplaatst<br />
worden.<br />
Die verandering bleek al dadelijk gunstig te werken op de gezondheid<br />
der troepen; ook bleef het weder goed.<br />
In den avond van den 15" werden de operation voor den volgenden<br />
dag bepaald. Luitenant-kolonel Pel ontving bevel, om met<br />
twee kompagnieën van zijn korps, versterkt met twee kompagnieën<br />
van de 3 e brigade en een sectie artillerie, den arbeid te beschermen<br />
van een kompagnie mineurs, die een begaanbaren weg ten zuiden<br />
van de nipa-velden naar de rivier moest maken; een andere kompagnie<br />
mineurs zou de brug bij Moesapi, die niet aan het doel beantwoordde,<br />
in bruikbaren staat brengen.<br />
De werkzaamheden aan de brug achter kotta Moesapi werden<br />
door den vijand bemoeielijkt, doordat hij schier onafgebroken van<br />
den overkant der lagune op onze troepen vuurde.<br />
Men koesterde het voornemen, langs de kortste operatielijn<br />
aan de Kaii-Atjeh te komen; om die lijn te vinden, besloot de<br />
opperbevelhebber om den 16*» December een verkenning in westelijke<br />
richting uit te zenden. De achtergebleven troepen brachten
201<br />
het bivouak in orde en verbrandden alle vuilnis; dit was zeer noo-<br />
dig, daar onreinheid de heerschende epidemie in de hand werken zou.<br />
Luitenant-kolonel Pel deed den 16 aen December de verkenning<br />
naar de Atjeh-rivier, met twee kompagnieën van het rechterhalf<br />
12 e bataljon en twee kompagnieën van het 14 e bataljon. De kolonne<br />
naderde, een smal voetpad volgende, de rivier; de voorste sectie<br />
ging de Koeroeng-Tjoet over, maar toen zij zich in het midden der<br />
rivier bevond, nam het vuur des vijands in hevigheid toe.<br />
De artillerie, die de beweging gevolgd had, vuurde op den vijand,<br />
die geheel onzichtbaar bleef; toen de drie volgende section de<br />
rivier overgetrokken waren, konden zij niet opgesteld worden op<br />
het smalle pad; de eenige weg, dien men aantrof. Een kompagnie<br />
van het 14 e bataljon werd daarom naar den overkant gezonden,<br />
waarna een levendig geweervuur onderhouden werd met den vijand,<br />
die dit goed beantwoordde.<br />
Daar het ondoenlijk bleek te zijn om met de middelen, waarover<br />
men te beschikken had, een brug over de rivier te slaan, gaf o verste<br />
Pel last tot den terugtocht ; de hierdoor overmoedig geworden vijand<br />
vervolgde de kolonne. Overste Pel rapporteerde, dat hij gestuit was<br />
op de Koeroeng-Tjoet; hij had er van afgezien om die over te trek-<br />
ken, daar het nipa-bosch aan de overzijde een slecht terrein bleek<br />
te zijn, om te ageeren. Twee officieren en acht minderen waren bij<br />
die gelegenheid gewond geworden. Men had dus den 15 den en 16 ta<br />
December te vergeefs getracht, langs den oostelijken oever der rivier<br />
een bruikbaren weg te vinden; er werd daarom gelast, de gebrek-<br />
kige brug zoo spoedig mogelijk in bruikbaren staat te brengen.<br />
Den volgenden dag, den 18 to namelijk, zouden weer belangrijke<br />
operatiën plaats grijpen, door die van de vorige dagen voorbereid.<br />
Het plan was, naar Penajoeng op te rukken en ons meester te<br />
maken van de Atjeh-rivier; daartoe zouden het rechter- en linker-<br />
half 13 e bataljon, 8 mortieren, een kompagnie mineurs en 20 man<br />
kavalerie, onder bevel van kolonel Wiggers van Kerchem, om 6 uur
202<br />
het bivouak verlaten en naar de brug marcheeren, die thans in een<br />
voldoenden toestand was gebracht. Van daar uit, zonder de brug<br />
over te gaan, zouden deze troepen trachten, om de vijandelijke<br />
werken en het buis van Tongkoe Kali, gelegen zuidwaarts van het<br />
nipa-bosch, dat langs den oostelijken oever der Atjeh-rivier van af<br />
de monding zich uitstrekt, in den rug te nemen.<br />
Om 7% uur openden de westelijk gestationneerde schepen, na-<br />
melijk »Zeeland", »Metalen Kruis", »Soerabaija", »Koopman" en<br />
»Citadel", hun vuur op de vijandelijke versterking, terwijl de oos-<br />
telijk gelegen schepen, namelijk de »Watergeus", »Borneo", »Riouw"<br />
en »Kinsbergen", de oostzijde der rivier beschoten, ten einde aldaar<br />
het terrein van Atjehneezen te zuiveren.<br />
Generaal Verspijck leidde in persoon de operatiën en vergezelde<br />
de troepen tot aan de brug, die den vorigen dag ter hoogte van<br />
kotta Moesapi geslagen was ; hij ging verder, na kolonel Wiggers<br />
van Kerchem gelast te hebben, hem drie kompagnieën van het<br />
rechterhalf 3 e bataljon na te zenden, en liet majoor Romswinckel<br />
met diens bataljon verder zuidwaarts gaan, om het terrein aldaar<br />
te verkennen.<br />
Met de grootste moeite avanceerde de kolonne ; de mineurs moesten<br />
door de nipa een weg banen. Gelukkig bood de vijand weinig tegenstand.<br />
Tegen den middag werd de kolonne Pel in westelijke richting<br />
ontwaard, terwijl de andere kolonne in zuidelijke richting marcheerde<br />
en in een vuurgevecht werd gewikkeld met een versterkte kampong,<br />
die reeds door de artillerie bestookt was.<br />
Teneinde de kolonnes Romswinckel en Engel, die onder bevel van<br />
den tweeden kommandant stonden, de hand te kunnen reiken ter<br />
hoogte van de tweede brug over de lagune, werd door het gros der<br />
2 e brigade en door de kolonne Pel de marsch in zuidelijke richting<br />
voortgezet, tot op 3 à 400 meter van die brug.<br />
Onder een scherp vuur den vijand vooruit drijvende, werd het<br />
punt bereikt, vanwaar naar de woning van Tjongkoe Kali opgerukt<br />
;. ..'»T«v
203<br />
en het terrein aldaar bezet kon worden, als wanneer aan de op-<br />
dracht voldaan zou zijn, Ten 3 ure werd dat huis door de kolonne<br />
van kolonel Wiggers, waarmede zich de kolonne Pel had. veree-<br />
nigd, en een half uur later de Atjeh-rivier bereikt. Zoowel de<br />
woning als de rechter- en linkeroever der rivier waren door den<br />
vijand verlaten. Ook de kolonne Pel had veel bezwaren te overwinnen<br />
gehad en menige hindernis moeten opruimen, doch evenmin veel<br />
tegenstand van den vijand ondervonden. De verliezen waren gering ;<br />
namelijk 1 gesneuvelde en 6 gewonden. Tegen den avond keerde<br />
luitenant-kolonel Engel met zijn bataljon in het bivoauk terug.<br />
Om dit te versterken, werd het rechter-half 14 e bataljon uit de<br />
linie Moesapi ontboden, zoodat aldaar slechts het rechter- en linkerhalf<br />
9 e bataljon bleven.<br />
Om 8% uur was de gids Malela in het hoofdkwartier gekomen,<br />
rapporteerende dat hij des nachts van het hoofd der XXV Moekims,<br />
Marassa, vernomen had dat de beide oevers der Atjeh-rivier verla-<br />
ten waren en dat Toekce Panglima Polim, hoofd van de XXII Moe-<br />
kims , den kraton verlaten had en zich een uur meer zuidwaarts bevond.<br />
Blijkbaar ging generaal van Swieten met de uiterste behoedzaam-<br />
heid te werk en slechts langzaam werd er geavanceerd; de ope-<br />
ration werden echter met den besten uitslag bekroond, en reeds<br />
was de positie der onzen aanmerkelijk verbeterd. Ten eerste had<br />
men vasten voet op vijandelijk grondgebied bekomen, terwijl de<br />
troepen tot dusverre altijd onmiddellijk aan het strand gelegerd waren;<br />
vooral in de richting van den kraton had men veel terrein gewon-<br />
nen. En wat vooral van hooge waarde moest worden geacht: de<br />
landstreek, die tot operatiebasis diende, was zeer gezond; hoogst-<br />
waarschijnlijk zou de gezondheidstoestand der expeditionaire troepen<br />
anders nog veel meer bedenkelijk zijn geweest.<br />
Alleen hadde men de onophoudelijke verkenningen kunnen vermij-<br />
den , die meermalen in gevechten ontaardden, waarin de vijand zich<br />
een zeker succes toeschreef, terwijl het de troepen moest verdrieten,
204<br />
telkenmale met den vijand in aanraking te komen, en dan te moeten<br />
terugtrekken.<br />
Thans werden achtereenvolgens het groote hoofdkwartier, de berg-<br />
artillerie en de infanterie der 3
205<br />
Den 22 8ten December waren eindelijk weder alle troepsn in één<br />
bivouak vereenigd; dit was op 800 pas van den kraton aan den<br />
overkant van de rivier gelegen. Aan den tegenovergestelden oever<br />
bevonden zich alstoen 5 kompagnieën van het 14 e bataljon.<br />
Men herinnert zich, dat generaal van Swieten een uitvoerigen brief<br />
opgesteld had, dien hij, na Atjehneeschen bodem te hebben betre-<br />
den, aan den sultan zou doen toekomen; tot dusverre was er nog<br />
geen gelegenheid geweest om dit te doen, doch thans — een bi-<br />
vouak in de nabijheid van den kraton des sultans van Atjeh opge-<br />
slagen hebbende en op het punt om tot een beslissend handelen over<br />
te gaan — achtte de opperbevelhebber het oogenblik gekomen om<br />
als civiele regeerings-commissaris op te treden.<br />
De weerspannige vijand had de kracht onzer wapenen gevoeld ;<br />
hij zag, dat 'tgeen in dien brief te lezen stond, geen ijdele groot-<br />
spraak was en dus mocht men in billijkheid verwachten, dat de<br />
verzoenende taal van van Swieten bij den vijand ingang vinden zou;<br />
althans dat hierdoor de weg gebaand zou worden, om met den<br />
sultan in aanraking te komen.<br />
Generaal van Swieten had bij den brief, waarvan wij den tekst<br />
in zijn geheel hebben meegedeeld, een tweede schrijven gevoegd,<br />
waarin hij den sultan aanmaande om den oorlog niet met noode-<br />
looze wreedheid te voeren.<br />
De tweede brief luidde aldus :<br />
Aan<br />
Zijne Hoogheid den Sidtan ALADIN MACHMOED SHAH,<br />
die gezeteld is in den Kraton van Groot-Atjeh!<br />
»Na vele groeten en heilwenschen geef ik Uwe Hoogheid kennis,<br />
dat ik op last van mijn Gouvernement gekomen ben om tegen Uwe<br />
Hoogheid oorlog te voeren, omdat Uwe Hoogheid aan den gouver-<br />
nements-commissaris F. N. Nieuwenhuijzen de ophelderingen niet<br />
gegeven heeft, die hij, namens het Nederlandsen-Indisch Gouverne-
206<br />
ment, aan Uwe Hoogheid gevraagd heeft, zooals in mijn brief van<br />
den is bekend gesteld.<br />
»Deze oorlog behoeft echter niet met wreedheid gevoerd te wor-<br />
den, noch onschuldigen ongelukkig te maken. Ik wensch zelfs, dat<br />
hij spoedig door een eervollen vrede worde geëindigd en uw volk<br />
weder tot de bedrijven van den vrede kunne overgaan.<br />
»Het is dan ook een gebruik onder de beschaafde volken, die<br />
den eenigen God aanbidden en Zijne wetten gehoorzamen, om geen<br />
leed te doen aan krijgsgevangenen, noch aan personen, die geene<br />
wapenen dragen, al behooren zij tot de oorlogvoerende legers, zoo-<br />
als geestelijken, geneesheeren en burgerpersonen, die staatkundige<br />
werkzaamheden uitvoeren; ook niet aan de officieren van admini-<br />
stratie, die voor de magazijnen en levensbehoeften z<strong>org</strong>en.<br />
»Ik stel Uwe Hoogheid voor, dit gebruik eveneens te volgen.<br />
»Van mijne zijde beloof ik Uwe Hoogheid, dat geen leed zal ge-<br />
schieden aan Atjehneezen, die mijne krijgsgevangenen mochten zijn<br />
dat zij van voedsel en van het noodige zullen worden voorzien, en<br />
als zij gekwetst of ziek zijn, evenals mijne gekwetsten en zieken<br />
zullen worden verz<strong>org</strong>d.<br />
»Ik beloof, dat geen leed zal worden gedaan aan vrouwen en<br />
kinderen, noch aan mannen, die zich vreedzaam gedragen. Ik be-<br />
loof ook, dat uwe dooden overeenkomstig de godsdienstige gebruiken<br />
van den Islam zullen worden ter aarde besteld door een Mahome-<br />
daanschen priester, die daarvoor in mijn leger is.<br />
»Wederkeerig verlang ik en verzoek ik Uwe Hoogheid, om ook<br />
onze dooden te eerbiedigen en op voegzame wijze te begraven; dat<br />
geen leed worde gedaan aan de Nederlandsche krijgslieden, wan-<br />
neer zij door u worden krijgsgevangen gemaakt, maar dat zij tegen<br />
een gelijk getal Atjehneezen worden uitgewisseld ; en dat geen leed<br />
worde gedaan aan de burgerpersonen, geestelijken en geneesheeren,<br />
die met een menschlievend oogmerk in mijn leger zijn.<br />
»Wijders verzoek ik Uwe Hoogheid om bevelen te geven, dat
207<br />
geen leed worde gedaan aan mijne zendelingen, maar dat zij met<br />
heuschheid worden bejegend en hunne brieven ontvangen en gele-<br />
zen, zooals ik wederkeerig zal doen met die van Uwe Hoogheid.<br />
Want hoe zouden wij tot overleg en onderhandelingen kunnen ko-<br />
men, als het leven van onze zendelingen niet veilig en hunne per-<br />
sonen niet heilig waren? Er zullen toch eenmaal tusschen Uwe<br />
Hoogheid en het Nederlandsch-Indische Gouvernement, waarvan ik<br />
de vertegenwoordiger ben, onderhandelingen geopend en een tractaat<br />
van vrede moeten gesloten worden; want ik zal Atjeh niet verlaten,<br />
zoolang dit niet geschied is. Wanneer wij dan den oorlog op be-<br />
schaafde wijze hebben gevoerd, zal de vrede duurzamer en het<br />
onderlinge vertrouwen grooter kunnen zijn.<br />
»Daarom schrijf ik Uwe Hoogheid deze woorden. Ik stel nu reeds<br />
vertrouwen in uwe edele denkwijze en vlei mij, dat Uwe Hoogheid<br />
het met mij eens zal zijn, dat onze krijgslieden, al staan zij ook<br />
met dapperheid tegenover elkander, toch den strijd eerlijk en edel<br />
moeten voeren.<br />
»Dit zijn mijne woorden."<br />
De brieven voor den sultan, die door tusschenkomst van Radja<br />
Moeda Setia, hoofd der XXV Moekims, zouden worden overgebracht,<br />
waren teruggegeven, daar dit hoofd zich niet met de bez<strong>org</strong>ing kon<br />
of wilde belasten. Daarom werd gebruik gemaakt van het aanbod des<br />
zeventigjarigen Mas Soemo Widikdjo, die het overbrengen van de aan<br />
den sultan gerichte brieven op zich nemen wilde. Hoezeer bekend<br />
met de daaraan verbonden gevaren, aanvaardde de grijsaard vol moed<br />
zijn zending en vertrok den 22 8t December des m<strong>org</strong>ens om 9 uur.<br />
Een bewoner van kampong Penajoeng wees hem den weg en rap-<br />
porteerde, dat onze zendeling binnen de vijandelijke werken was<br />
gekomen. Doch deze kwam niet terug; hij werd — in strijd met<br />
de allereerste beginselen van het volkenrecht, — door de Atjehnee-<br />
zen vermoord. Hij stierf den waterdood, waartoe men hem, roer-
208<br />
loos gebonden, op den rug legde en in den opengespalkten mond<br />
water druppelde totdat hij eindelijk, onder de vreeselijkste benauwd-<br />
heden en smarten, den laatsten adem uitblies.<br />
Dit gruwel geschiedde op last van Toekoe Talang, broeder van<br />
panglima Polim; die doodstraf wordt gewoonlijk op dieven en overspelige<br />
vrouwen toegepast.<br />
Mas ngabehi Soemo Widikdjo, in de residentie Kediri woonachtig,<br />
vader van den patih van Blitar m{s ngabehi Soemo Dirdjo, had de veld-<br />
tochten naar Bali meegemaakt en toen reeds goede diensten bewezen,<br />
waarvoor hem de bronzen medaille voor moed en trouw was toege-<br />
kend. In 1860 nam hij als hoofd der koelies deel aan de tweede<br />
expeditie tegen Boni, welke betrekking evenzeer tot tevredenheid van<br />
den bevelhebber door hem was vervuld. En toen nu* zijn oude chef,<br />
luitenant-generaal van Swieten, de tweede expeditie naar Atjeh zou'<br />
aanvoeren, haastte hij zich om zich weer beschikbaar te stellen.<br />
Zijn gevolg bestond uit den Maleier Ma-Asrah van Serdang, de Ja-<br />
vanen Mas-Kerta Soedira, Soero Melangi en den jeugdigen raden Te-<br />
goeh; die ontkwamen slechts door een wonder den dood en deelden<br />
de volgende bijzonderheden van die rampspoedige zending mede:<br />
Nabij de missigit gekomen, werden zij aangehouden door een troep<br />
volk, dat, toen zij het doel van hunne komst bekend gemaakt hadden,<br />
een der hoofden ging roepen. Dientengevolge verschenen de panglima<br />
der XXVI en die der XXV Sagis, benevens Toekoe Talang, die de brie-<br />
ven aannamen; toen reeds gingen er stemmen op, om de gezanten<br />
te vermoorden, en aan Mas Soemo Widikdjo werd zijn zilveren<br />
sirihdoos ontnomen. Doch een hadji kwam tusschenbeide en deed de<br />
woeste horde opmerken dat ten tijde van den vorigen sultan nooit<br />
leed mocht worden gedaan aan den brenger van een brief; wel een<br />
bewijs, dat zelfs Atjeh eenig besef had van de barbaarschheid die<br />
gepleegd wordt, als men een parlementair kwalijk bejegent.<br />
Raden Tegoe werd naar panglima Polims verblijf overgebracht;<br />
de drie anderen bleven bij Toekoe Talang, die hen als volgelingen
209<br />
gebruikte. Hoewel hun voeding veel te wenschen overliet, ondervonden<br />
zij geen bepaalde mishandelingen; doch den ll^n Januari werden<br />
zij gebonden en hun werd meegedeeld, dat zij den volgenden dag<br />
moesten sterven. Er was dus slechts heil voor hen in de vlucht.<br />
Mas Kerta Soedira beet de touwen stuk, waarmee hij gebonden<br />
was, bevrijdde toen de beide anderen, en omstreeks 7 uur 's avonds<br />
vluchtten zij in de rivier; den volgenden ochtend om 5 uur bereikten<br />
zij onze voorposten.<br />
Soero Melengi echter, die zich een oogenblik aan wal gewaagd had,<br />
viel in handen van den vijand ; men voerde hem weder naar de rivier<br />
en hield hem onder water, tot men hem dood waande, ten overvloede<br />
hem nog twee lanssteken in de borst toebrengende, waarna<br />
men hem in een kuil wierp.<br />
Met zulk een vijand, die in zijn beestachtige wreedheid het volkenrecht<br />
met voeten trad, moesten onze troepen oorlog voeren, en<br />
vooral toen de laaghartige moord, op onzen zendeling gepleegd,<br />
bekend werd, vroeg menigeen zich af, of generaal van Swieten niet<br />
wat te veel consideratie had voor dergelijk bandietenvolk en den<br />
oorlog niet wat zoetsappig voerde.<br />
Wij weten, dat hij gevangen Atjehneezen niet alleen goed liet<br />
verplegen, maar ze wel doorvoed de vrijheid gaf, ten overvloede<br />
van een geschenk in geld voorzien; het gevolg was, dat enkelen<br />
zich onbeschroomd lieten gevangen nemen, naar het schijnt om<br />
onze position eens goed op te nemen en dan met een paar zilveren<br />
muntstukken op zak tot de hunnen terug te keeren.<br />
De voorzichtigheid, waarmede generaal van Swieten de bewegingen<br />
leidde, werd nog voorbijgeschreden door de gemoedelijkheid, dien<br />
hij tegenover den vijand ten toon spreidde; de uitkomst heeft geleerd,<br />
dat de generaal in dit opzicht heeft misgetast. Eerst oorlog<br />
voeren — en dan, na de overwinning, grootmoedig zijn; maar niet<br />
in de eene hand het zwaard en in de andere hand het lokkebrood!<br />
Den 9 aen December was de landing geschied, en het duurde tot<br />
14
210<br />
den 25 sten , voordat eenig belangrijk gevecht geleverd werd ; dit dralen,<br />
de omstandigheid dat geheele dagen volmaakt werkeloos voorbij<br />
gingen, kon niet anders dan de troepen ongeduldig maken.<br />
De civiele regeerings-commissaris meende natuurlijk goede gronden<br />
te hebben om zoo te handelen, en niet anders; steeds had hij<br />
getracht om met de bevolking in aanraking te komen en had zich<br />
door het tot dusver ondervondene niet laten afschrikken. Hij ontwikkelde<br />
de door hem gevolgde politiek/In een schrijven aan den gouverneur-generaal,<br />
waarin hij meldde, dat hij dadelijk na aankomst<br />
maatregelen getroffen had om de proclamatie aan de bevolking te<br />
verspreiden; dat hij al het mogelijke gedaan had, om die bevolking<br />
onze goede bedoelingen kenbaar te maken; dat hij op de meest<br />
humane wijze oorlog gevoerd had, maar dat dit tot geenerlei resultaat<br />
had mogen leiden »).<br />
l ) »Onze politieke aanrakingen met Atjehs hoofden en bevolking," zoo schreef<br />
generaal van Swieten uit het bivouak Penajoeng aan den gouverneur-generaal,<br />
»waren in de eerste dagen na mijne aankomst ter reede te weinig belangrijk, om<br />
een afzonderlijk verslag daarvan noodig te maken.<br />
»Thans echter acht ik het noodig, uwe excellentie een overzicht aan te bieden<br />
van hetgeen tot nog toe op dat terrein is vo<strong>org</strong>evallen.<br />
»Dadelijk na mijne aankomst zijn door mij maatregelen genomen tot verspreiding<br />
mijner proclamatie, waarin de bevolking der verschillende kampongs wordt aangemaand,<br />
in haar belang, om de wapens niet tegen ons te voeren, en waarin<br />
haar in dit geval zelfs hulp en bescherming worden toegezegd.<br />
»Een tiental exemplaren daarvan werd in den nacht van 3 op 4 December op<br />
de hoogte van kampong Maraksa aan den wal gebracht door zekeren Si Bagia,<br />
een Atjehneesch krijgsgevangene van de eerste expeditie, die zich bij den ambtenaar<br />
Kroesen aan boord van het gouvernements-stoomschip »Hertog Bernard"<br />
bevond, op welken bodem ook de tolk Sauli Tahir, benevens eenige gidsen en<br />
spionnen verblijf hielden.<br />
»Later zijn ook eenige dier proclamatie's op Poeloe-Nassi aan de boomen vastgehecht<br />
en na ons debarkement in de nabijgelegen kampongs verspreid, telkens<br />
wanneer daartoe, bij verkenningen als anderzins, de gelegenheid zich voordeed.<br />
»Hoewel dus het mogelijke gedaan is, om de bevolking onze welwillende bedoelingen<br />
kenbaar te maken ; niettegenstaande wij onder anderen door het vrijlaten<br />
op den W December van drie Atjehneesche gevangenen en door het behoorlijk<br />
verplegen van gewonde vijanden trachtten blijk te geven, dat het ons ernst was
211<br />
Doch generaal van Swieten had genoegzaam ondervonden, dat met<br />
minzaamheid hier niets was uit te richten en dat alleen door kracht<br />
van wapenen een bevredigende oplossing van de zaak kon worden<br />
verkregen. Het noodige geschut werd nu gedebarkeerd om den<br />
kraton te bewerpen, en den 25 aten zou een verkenning in zuid- en<br />
zuidwestelijke richting worden ondernomen, naar de vlakte die ten<br />
zuiden van Penajoeng moest gelegen zijn.<br />
Dien dag verlieten de troepen 's m<strong>org</strong>ens om 8 uur het bivouak ;<br />
hiertoe waren aangewezen het rechter- en het linkerhalf 3 e bataljon,<br />
benevens de 3 e kompagnie artillerie, een halve kompagnie sappeurs<br />
en de kavalerie, onder bevel van kolonel Wiggers van Kerchem;<br />
de generaals van Swieten en Verspijck zouden de verkenning volgen.<br />
Even buiten het bivouak gekomen, werden de troepen hevig beschoten;<br />
de kampong, waaruit men bestookt werd, was omringd door<br />
een lange, gebroken borstwering, grootendeels door een natte gracht<br />
omgeven. Langs die kampong moest worden heengetrokken.<br />
met onze welwillendheid tegenover de bevolking; ondanks het feit, dat zelfs de<br />
verlaten eigendommen van den vijand door onze troepen gerespecteerd werden,<br />
voor zoover zulks maar eenigszins was overeen te brengen met de veiligheid<br />
van het bivouak, toch vonden wij de kampongs verlaten en werden de vrouwen<br />
en kinderen naar het binnenland in veiligheid gebracht. Alleen in het gebied van<br />
Toekoe Neq Radja van Maraksa zijn de vrouwen en kinderen gebleven, maar voor het<br />
overige heb ik nog niets kunnen bespeuren van de uitwerking van bedoelde proclamatie.<br />
»Nadat den vijand bij onderscheiden gevechten ruimschoots gelegenheid was<br />
gegeven, om onze physieke meerderheid te gevoelen en hem vooral op den 14 den December<br />
bij de inneming van kotta Perak zulke gevoelige verliezen waren toegebracht<br />
, dat hij, tot in den omtrek van den kraton teruggedrongen, ons meester<br />
moest laten van de oevers der Atjeh-rivier, zoodat wij met de geheele troepenmacht<br />
ons tegenwoordig bivouak, op nog geen uur afstands van den kraton, konden<br />
betrekken, achtte ik het oogenblik gekomen, om den sultan van Atjeh bekend te<br />
maken met het doel, waarvoor wij gekomen waren, en met de voorwaarden, waarop<br />
wij den vrede wenschten te sluiten. Ik deed zulks bij mijn brief van 1 December<br />
waarbij ik nog een tweeden voegde, houdende belofte om krijgsgevangenen en gewonden<br />
behoorlijk te behandelen en te verplegen, de dooden te respecteeren,<br />
kortom den oorlog te voeren, zoools het aan beschaafde natiën betaamt, en niet<br />
uitnoodiging om wederkeerig evenzoo te handelen."<br />
14'
212<br />
Door de artillerie ondersteund, rukte de kolon ne vooruit; spoedig<br />
was kampong Lemboe bezet, welke met zeer veel oordeel versterkt<br />
was door een aarden borstwering, die door de kunstmatig aangebrachte<br />
doornbamboe een groote mate van stormvrijheid bekwam.<br />
Beide halve bataljons waren gelijktijdig in gevecht gewikkeld. De<br />
tegenstand was zoo hevig, dat er versterking moest worden ontboden<br />
; namelijk het linkerhalf 9 e en het rechterhalf 9 e bataljon infanterie.<br />
In het heetste van het gevecht, werd kolonel Wiggers door een<br />
geweerkogel in de dij gewond; majoor Verspijck leidde nu de verdere<br />
operation.<br />
De troepen, die in het bivouak waren gebleven, waren intusschen<br />
mede onder de wapens gekomen en stonden gereed, ten<br />
einde zonder verwijl te kunnen oprukken; want de troepen, die<br />
een bloedig gevecht onderhielden, avanceerden slechts langzaam.<br />
Hevig was de strijd, die ontstaan was, daar de vijand zijn versterkte<br />
positie krachtdadig verdedigde. Sommige versterkingen<br />
moesten met de bajonet genomen worden ; maar niets was bestand<br />
tegen de moedige volharding onzer troepen. Vooral het rechterhalf<br />
9 e onder luitenant-kolonel Engel, en het linkerhalf 9 e bataljon hebben<br />
zich dien dag bijzonder onderscheiden.<br />
Tegen drie uur was de overwinning in zoover aan ons, dat de<br />
strijd kon worden afgebroken; de genomen stelling werd door het<br />
rechterhalf 12 e en twee kompagnieën van het linkerhalf 12 e bataljon<br />
bezet. De weg, die onze troepen hadden af te leggen, was<br />
over ruim 500 pas met doornbamboe versperd geweest en werd<br />
van den linkeroever der rivier bestreken.<br />
Onze troepen bevonden zich na afloop van het gevecht aan de<br />
rivier, op eene plaats zuidelijk van den kraton, een weinig hooger<br />
dan bedoeld was ; de vijandelijke versterkingen aldaar waren genomen.<br />
De onzen hadden zware verliezen geleden. De I e luitenant J. A.<br />
L. Schoenmaeckers was gesneuveld; kolonel Wiggers van Kerchem,<br />
de luitenants W. L. E. V. von Massow, P. van den Blijck, H. J. A.
-Msmüij!<br />
213<br />
Eichholtz, C. E. J. Schweijs, W. F. Kroesen en de officier van gezondheid<br />
H. C. J. T. van Hardenbergh waren gewond ; 76 minderen<br />
waren gesneuveld of buiten gevecht gesteld. Zeer aanzienlijk waren<br />
ook de verliezen door den vijand geleden; door de onzen werden<br />
54 Atjehneezen, waaronder een panglima, begraven.<br />
Aan het eigenlijke doel der verkenning was intusschen niet voldaan.<br />
Aan de rivier, tusschen de positie die den vorigen dag was ingenomen<br />
en het bivouak, moest een groote vlakte liggen, die men<br />
had moeten bereiken. Den volgenden m<strong>org</strong>en zouden de operation<br />
worden voortgezet.<br />
Daartoe verlieten 's m<strong>org</strong>ens om zeven uur van den 26 sten December<br />
het rechterhalf 3 e en het linkerhalf 9 e bataljon, met één<br />
batterij en detachementen kavalerie en mineurs, het bivouak Penajoeng,<br />
om langs de rivier op te rukken ; luitenant-kolonel Pel zou<br />
met het rechterhalf 14 e bataljon, een sectie artillerie, benevens de<br />
gewapende sloepen-flotille op den westelijken oever de beweging<br />
ondersteunen.<br />
Generaal Verspijck drong met de troepen uit kampong Lemboe<br />
tot den oever der rivier door ; uit versterkingen bij den kraton van<br />
den anderen oever werden de onzen zoo aanhoudend beschoten,<br />
dat de bedoelde vlakte weder niet bereikt kon worden.<br />
De kolonne Schultze was gelukkiger. Hoewel zij wegens het zwaar<br />
begroeid en doorsneden terrein slechts langzaam kon avanceeren,<br />
bereikte zij toch tegen elf uur den rand der bij den oostelijken<br />
rivieroever gelegen grasvlakte. De artillerie koos nu een gunstige<br />
positie om het vuur van uit de versterkte linie, die de andere<br />
kolonne zoozeer geteisterd had, tot zwijgen te brengen; maar nu<br />
werd de kolonne Schultze zoo moorddadig beschoten, dat hij evenzeer<br />
zich gedwongen zag, terug te trekken.<br />
Ook dezen dag was het heet toegegaan; de kapitein der infanterie<br />
P. F. T. la Fors en 15 minderen waren gesneuveld; gewond<br />
waren majoor H. J. van Lith, kapitein L. F. Nix, I e luitenant C.
214<br />
C. F. J. Hirschman, 1« luitenant J. K. Koot; 2 e luitenant P. D. W.<br />
Wilken en 55 minderen. Dubbel te betreuren waren die verliezen,<br />
omdat dit tweedaagsch gevecht tot geenerlei resultaat had mogen<br />
leiden; alleen had men gezien, dat de werken aan de] overzijde der<br />
rivier tot den kraton en de missigit behoorden.<br />
Daar de gevonden grasvlakte door de werken aan de overzijde der<br />
rivier bestreken werd, besloot de opperbevelhebber om belegerings-<br />
-batterijen te laten maken, ten einde de - zonder een geregelden<br />
aanval onmogelijk te nemen — werken te bemachtigen ; de mineurs<br />
en sappeurs zouden, versterkt door infanterie, die batterijen opwerpen.<br />
Mede werden de loopgraven geopend, waartoe op 200 meter buiten<br />
de zuidelijke postenlinie in zuidelijke richting een sappe begonnen<br />
werd. Ook des nachts werd gesappeerd ; alsdan werden de werkers<br />
gedekt door twee kompagnieën infanterie.<br />
Den troepen wachtte daarom een inspannende, eenigermate ontmoedigende<br />
arbeid ; de wapenen zouden nu tijdelijk rusten. Men moest<br />
met schop en spade de legerplaats verschansen en de vesting-artillerie<br />
behulpzaam zijn, haar batterijen op te bouwen, zooals de opperbevelhebber<br />
zich uitdrukte in zijn dagorder van den 27 sten 8)<br />
waarin hij een welverdiende hulde bracht aan de dapperheid- en de<br />
energie der troepen, die zich door een terrein, dat alle denkbare<br />
moeielijkheden vereenigde, dat geen berijdbare wegen had en doorsneden<br />
was met moerassen, en ondoorwaadbare wateren, een weg<br />
tot de voorwerken van den kraton gebaand hadden.<br />
Intusschen had men vernomen van Toekoe Neq, dat Toekoe Radja<br />
Pakid van Pedir niet alleen met ruim 1000 man naar den kraton<br />
was getrokken, om dien te helpen verdedigen, maar den sultan tot<br />
het voortzetten van den oorlog had aangespoord. In verband met<br />
de door hem uitgevaardigde proclamatie, besloot generaal van Swieten<br />
nu, Pedir hiervoor te tuchtigen, en den 27 sten December ontving de<br />
kommandant der maritieme middelen aanschrijving om tot dit doel<br />
naar Pedir te stoomen.
215<br />
Hiertoe moesten de aan het strand gelegen kompagnieën mariniers<br />
weder embarkeeren ; zij werden vervangen door een kompagnie Am-<br />
boineezen van het rechter-half 3° bataljon.<br />
Het kommando op de reede van Atjeh werd door kolonel van<br />
Gogh tijdelijk opgedragen aan den kapitein-luitenant-ter-zee W. F.<br />
L. de Vriese; de »Zeeland," »Metalen kruis," »Citadel van Antwer-<br />
pen," »Banda" en »Borneo" vertrokken nu den volgenden dag naar<br />
de noordkust van Pedir, teneinde die plaats te straffen.<br />
Het rechter-half 14 e bataljon bevond zich aan den linkeroever<br />
van de Atjeh-rivier, het 12 e bataljon was nog in het bivouak gele-<br />
gerd. De forten tusschen de monding en het bivouak Penajoeng<br />
bleven bezet door een kompagnie van het linker-half 12 e bataljon.<br />
Het belegeringsgeschut en materieel, tot het belegeringspark be-<br />
hoorende, werden nu aangevoerd en een kruitmagazijn werd in het<br />
bosch bij het bivouak gemaakt, terwijl gaten in den grond gegraven<br />
werden tot bergplaats voor lithofracteur.<br />
De vijand vuurde aanhoudend, welk vuur door 2 mortieren van<br />
20 c.M. beantwoord werd. Van den arbeid aan de loopgraven scheen<br />
hij nog niets ontdekt te hebben; die arbeid avanceerde langzaam.<br />
De sappen werden tot loopgraven verbreed; de halve bataljons<br />
wisselden elkander bij het werken af.<br />
Men ontving bericht van Abdoel Rachman van kampong Pandei,<br />
dat de sultan zich nog in den kraton bevond ; de operation des vij-<br />
ands werden geleid door diens schoonvader Toekoe Radja Pakid,<br />
kortelings van Pedir gekomen.<br />
Den 29 stc " werd een brief van den radja van Gigieng ontvangen 9),<br />
waarin deze te kennen gaf, dat het altijd zijn voornemen geweest was<br />
om zich te stellen onder bescherming der Nederlandsche vlag en dat<br />
hij bereid was, om alles te doen wat het Gouvernement hem mocht<br />
bevelen. »De oorlog met Atjeh richt land en volk te gronde; daarom<br />
wil ik, als mijn vriend het goed vindt, trachten den vrede te be-<br />
werken tusschen het Gouvernement en den sultan van Atjeh", zoo
216<br />
schreef de radja, verzoekende dat men hem een Nederlandsche<br />
vlag zou zenden.<br />
Dienzelfden dag was de Engelsche oorlogstoomer »Thalia" ter<br />
reede gekomen; ten doel hebbende, om een brief van de koningin<br />
van Groot-Brittanje aan den sultan over te brengen, waarin deze<br />
werd aangespoord, zich aan het Nederlandsche gezag te onderwerpen.<br />
De kommandant van dien oorlogsbodem, kapitein-ter-zee Woolcombe,<br />
kwam den volgenden, m<strong>org</strong>en generaal van Swieten zijne<br />
opwachting maken. Deze, hoewel niet bekend met den inhoud van<br />
den brief, verklaarde zich bereid, om zooveel in zijn vermogen was<br />
behulpzaam te zijn, opdat het schrijven van Hare Majesteit den<br />
sultan mocht bereiken.<br />
De ons goedgezinde Toekoe Neq werd aangezocht, om den sultan<br />
met de komst van het Britsche oorlogschip in kennis te stellen; het<br />
antwoord des sultans was van dien aard, dat het zenden van'een<br />
sloep tot voor den kraton moest worden ontraden.<br />
Den 31»'- werd door generaal Verspijck, in overleg met den chef<br />
van den staf, den kommandant der artillerie en den chef der genie,<br />
de plaats bepaald, waar de belegerings-batterij moest komen; die'<br />
batterij, welke de missigit en den kraton beschieten moest,'zou<br />
vooreerst bewapend worden met zes getrokken stukken van 12 c.M.<br />
Des m<strong>org</strong>ens ten 8 ure van den 29"- December was het eskader,<br />
dat met de bestraffing van Pedir belast was, voor Koewala<br />
Pedir, op ongeveer 1200 meter van den wal verschenen; onmiddellijk<br />
werd op de versterkingen en kampongs het vuur geopend,<br />
zoodat op onderscheidene plaatsen brand ontstond.<br />
Den 31»"» debarkeerde de landingsdivisie, sterk ruim 200 mariniers,<br />
behalve de matrozen die in de gewapende sloepen meegingen.<br />
Het debarkement geschiedde met behulp van 12 gewapende sloepen<br />
en 3 stoombarkassen, onder bevel van kapitein-luitenant-ter-zee<br />
W. H. F. van Oordt; de rivier werd opgevaren, ten einde een ge-
217<br />
schikt terrein te zoeken om te landen. Men had te beschikken over<br />
een getrokken kanon van 7 c.M. en een bronzen Coehoorn- mortier.<br />
Na een tocht door 't moeras, waarbij men tot over de knieën in<br />
de modder zakte, bevond het I e peloton mariniers zich op een smallen<br />
weg, die naar de dahlem voerde; toen, ongeveer een uur later,<br />
de geheele macht verzameld was, trok het I e peloton en tirailleur<br />
op en werd door de Pedireezen beschoten, zoodat één man sneu-<br />
velde en 7 gewond werden.<br />
Wegens het moeielijk terrein kon men slechts langzaam avan-<br />
ceeren; ook de sloepen konden, ten gevolge van de geringe diepte<br />
der rivier, niet dan met de meeste inspanning en zeer langzaam<br />
vooruit komen. Daarom besloot kapitein-luitenant van Oordt, terug te<br />
keeren, zonder de kampongs bereikt te hebben, en het werd onraad-<br />
zaam geacht om tot vernieuwde vijandelijkheden over te gaan, zoodat<br />
men 1 Januari 1874 naar de reede van Atjeh terugstoomde.<br />
De steenen versterking en de hoofdkampongs van den vorst van<br />
Pedir waren intusschen door het granaatvuur der schepen zwaar<br />
geteisterd ; overigens had die kleine expeditie weinig te beteeke-<br />
nen gehad.<br />
Intusschen had men vóór den kraton hard gewerkt; de 3 e paral-<br />
lel was op ongeveer 600 meter van den kraton gemaakt en achter<br />
die parallel waren de batterijen aangelegd.<br />
De aanvalswerken waren grootendeels bij dag uitgevoerd en door<br />
den vijand niet belemmerd geworden. Over enkele dagen zou het<br />
vuur op den kraton geopend worden.<br />
Het belegeringspark bestond uit 4 achterlaadkanons van 12 c.M.<br />
4 voorlaadkanons van 12 c.M., 4 voorlaadkanons van 8 c.M., allen<br />
getrokken, en 4 mortieren van 20 c.M.<br />
Zoo brak het jaar 1874 aan. De toestand was bevredigend; de<br />
cholera was gelukkig in hevigheid verminderd en begon thans de<br />
Atjehneezen te teisteren. De geest der troepen bleef uitmuntend,<br />
hoeveel bezwaren zij ook het hoofd moesten bieden en al mocht
218<br />
het veler goedkeuring niet wegdragen, dat de opperbevelhebber met<br />
zoo'n kalm overleg te werk gin».<br />
Volgens de geruchten waren de sultan en eenige hoofden niet ongeneigd<br />
zich te onderwerpen, maar de overheerschende priesterpartij<br />
was en bleef oorlogzuchtig gestemd.<br />
Ofschoon het zich liet aanzien, dat de val van den kraton nabij<br />
was, vreesde men, dat dit nog met groote opofferingen gepaard zou<br />
gaan, daar de vijand hoogstwaarschijnlijk zijn voornaamste bolwerk<br />
hardnekkig zou verdedigen. (<br />
Hoe weinig resultaat de civiele regeerings- commissaris van zijne<br />
pogingen, om met de vijand in aanraking te komen, ook mochte<br />
gehad hebben, meende hij toch te moeten protesteeren tegen de<br />
mishandeling van zijne parlementairs; onder dagteekening van den<br />
8fw Januari werd het volgend schrijven aan den sultan gericht:<br />
Brief van den luitenant-generaal van Swieten, die bevel voert over<br />
de legers te land en te water in den oorlog tegen het rijk van<br />
Atjeh, aan Z. H. Aladin Machmoed Shah, Sultan van Atjeh.<br />
Ik heb U. H. nu 12 dagen geleden twee brieven gezonden.<br />
In den eenen bood ik U. H. den vrede aan op aannemelijke voor-<br />
waarden, om een einde te maken aan den oorlog, die uw land ver-<br />
woesten en U arm maken zal.<br />
In den anderen verzocht ik U. H. om, zooals in alle landen van<br />
het Oosten en Westen gebruikelijk is, geen leed te doen aan mijne<br />
zendelingen.<br />
Op mijne brieven heb ik geen antwoord bekomen en mijn zendeling<br />
is niet teruggekeerd.<br />
Bij geen volk der wereld worden de zendelingen der oorlogvoerende<br />
partijen gevangen gehouden of beleedigd.<br />
Wat heeft U. H. met mijn zendeling Mantrie Mas Soemoe Widikdjo,<br />
een man van aanzien en hoogen ouderdom, gedaan?<br />
Het is ook bij geen volk gebruikelijk, om brieven onbeantwoord
219<br />
te laten. Wat kan de reden zijn, dat U. H. geen antwoord heeft<br />
willen geven op mijn aanbod om vrede te sluiten?<br />
Is het dan de wil van U. H. dat uw land geheel verwoest worde?<br />
Ik ben beschaamd, dat U. H. met mijn zendeling en met mijne<br />
brieven zoo onheusch heeft gehandeld.<br />
Ik kan nu niemand meer vinden, die een brief naar den kraton<br />
wil brengen.<br />
Ik heb dus geene andere keuze, dan den oorlog op den ernstigste<br />
wijze voort te zetten en Uwe Hoogheid bij alle beschaafde volken<br />
voor de gevolgen verantwoordelijk te stellen.<br />
Mijn vriend, den Engelschen kolonel Woolcombe van Harer Brit-<br />
sche Majesteits schip »Thalia" zal ik nu verzoeken, dezen brief te<br />
gelijk met den brief van Koningin Victoria aan Uwe Hoogheid te<br />
zenden.<br />
Ik geef U. H. kennis, dat ik over eenige dagen gereed zal zijn,<br />
om den kraton te beschieten en dat ik dan verplicht zal zijn, den<br />
kraton met al de daarin staande en omliggende huizen te vernielen.<br />
Dit zijn mijne woorden.<br />
(get.) VAN SWIETEN.<br />
Reeds vroeger had generaal van Swieten den sultan een degelijk<br />
protest willen doen toekomen, maar na het treurig lot van onzen<br />
zendeling was er geen vertrouwd persoon meer te vinden geweest,<br />
die zich met de bez<strong>org</strong>ing had willen belasten. Zooals uit den brief<br />
zei ven blijkt, had de generaal de komst van de »Thalia" gretig aan-<br />
gegrepen , om te gelijk met den brief van de Engelsche regeering<br />
ook den zijne te kunnen verzenden en alzoo eenige zekerheid te<br />
hebben, dat ditmaal zijn schrijven den sultan bereiken zou.<br />
Den 5 den Januari werd Ali Bahanan, die zich met de bez<strong>org</strong>ing-<br />
van den brief belast had, in den kraton toegelaten; maar toen het<br />
bleek, dat er ook een brief van den opperbevelhebber in het couvert<br />
gesloten was, had hij het hard te verantwoorden, en ware hij geen<br />
*
220<br />
Arabier geweest en hadde hij zijn onschuld niet onder eede betuigd,<br />
dan zou het ook met hem niet goed zijn afgeloopen.<br />
Ali Bahanan boorde den brief van het Engelsche Gouvernement<br />
voorlezen; met moeite kon de sultan zijne teleurstelling over den<br />
inhoud van dien brief verhelen. Ook de brief van generaal van<br />
Swieten werd vo<strong>org</strong>elezen, maar niet beantwoord; de sultan verklaarde,<br />
niets te weten van Mas Soema Widikdjo of de door hem<br />
gebrachte brieven. Zeer zeker bleek hieruit opnieuw, dat hij een<br />
hoogst onbeduidend persoon was.<br />
Den 3 de " Januari was de belegeringsbatterij voltooid; die arbeid<br />
was zeer afmattend en moeitevol geweest, daar in de laatste dagen<br />
veel regen was gevallen.<br />
Zoodra de artillerie-kommandant kon rapporteeren, dat de belegeringsbatterij<br />
tot vuren gereed was, werd den 4 aen een conferentie<br />
gehouden door den opperbevelhebber, den tweede bevelhebber, den<br />
chef van den staf en de chefs van diensten ; er werd bepaald dat<br />
het vuur der batterij met kracht zou geopend en van de verwarring,<br />
die hierdoor zou ontstaan, gebruik gemaakt worden om langs<br />
den linkeroever der rivier de missigit en omliggende werken aan te<br />
vallen, waartoe door de genie een brug over de rivier was geslagen<br />
, die echter door de bandjirs van de laatste dagen vernield was<br />
geworden, waarna een gierpont gemaakt werd.<br />
De radja van Gigieng, Toekoe Bentra Kamangan Potjoet Osman,<br />
deed nu opnieuw het aanbod, om als bemiddelaar tusschen het<br />
Nederlandsch-Indisch Gouvernement en den sultan van Atjeh op te<br />
treden; generaal van Swieten, zijn politiek getrouw blijvende om<br />
geene gelegenheid te laten voorbijgaan, die tot den vrede leiden kon,<br />
schreef hem 10), dat hij medelijden had met de bevolking van<br />
Atjeh en dat hij het dus met welgevallen zien zou, als »zijn vriend"<br />
naar Atjeh ging, om over den vrede te spreken. Daarbij werd de<br />
gevraagde Nederlandsche vlag gezonden.<br />
Het bleek al weder, dat met voordacht allerlei lasterlijke verzin-
221<br />
sels werden rondgestrooid, om de bevolking tegen de Nederlanders<br />
op te hitsen; om de ongegrondheid daarvan te toonen en ze formeel<br />
tegen te spreken, liet generaal van Swieten door den ambtenaar<br />
Kroesen den volgenden brief schrijven aan den hoeloebalang<br />
van Tadjé :<br />
»Ik deel T. Nja Aden, hoeloebalang van Tjadé, mede, dat ik gisteren<br />
ontmoet heb een zekeren Saleh, die zegt door u te zijn gezonden,<br />
om ons namens u en de bevolking van Tjadé mededeeling te doen<br />
van uwe goede gezindheid jegens het Gouvernement.<br />
»Is dit werkelijk zoo, gelieve zulks dan te toonen door het zenden<br />
van een brief met een behoorlijken zendeling.<br />
»Indien gij wel wilt zijn met ons, wij willen ook wel zijn met u.<br />
»Neem wel in aanmerking, dat wie het eerst zich onderwerpt aan<br />
het Gouvernement en oprecht handelt, voor zijn volk voordeel, voor<br />
zichzelf eventueel grootheid verwerft.<br />
»Ik hoor, dat er onder het volk tal van valsche geruchten verspreid<br />
worden omtrent het Hollandsche Gouvernement; dat men vertelt<br />
dat wij den godsdienst zullen verbieden, de vrouwen rooven, rechten<br />
heffen op klapperboomen en huizen enz. enz. Laat men toch<br />
zulke praatjes niet gelooven.<br />
»De gewoonten van het Gouvernement zijn volstrekt niet zoo. Waar<br />
ook het Gouvernement bestuur voert, heerschen rust, vrede en welvaart<br />
onder het volk.<br />
»Daarbij, wij zijn niet in Atjeh gekomen, om er direct bestuur<br />
te voeren, maar om dat land onder onze bescherming te nemen<br />
en een billijke overeenkomst te maken, opdat er blijvend rust<br />
heersche en de welvaart worde bevorderd; zoowel van de grooten<br />
als van het volk.<br />
»Ik zend u dezen brief, opdat aan het volk kenbaar worde, wat<br />
wij hier komen doen en geen geloof meer worde geslagen aan lasterlijke<br />
praatjes van slechte menschen, want ik zeg u, de men-
222<br />
sehen van Atjeh, die tegen ons vechten, zijn gelijk aan iemand die<br />
een zelfmoord wil plegen.<br />
MAHTOEB, 6 Januari 1874 (18 üzoelkaidah 1290)."<br />
Generaal van Swieten begreep desniettemin terecht, dat de tijd<br />
tot onderhandelen voorbij was en daarom werd besloten, om tot<br />
de, in de conferentie besproken, operatie over te gaan, waarvoor<br />
aangewezen werden de vier bataljons en de batterij der 2 e brigade,<br />
onder bevel van haar kommandant, kolonel de Roy van Zuydewijn.<br />
De aanval zoude 't eerst gericht worden tegen de missigit,<br />
die — naar een spion berichtte — niet verlaten was. De oevers<br />
der riviermonding werden bezet door mariniers, en sloepen werden<br />
gereed gehouden, om desgevorderd spoedig een gedeelte der troepen-<br />
macht van den eenen oever naar den anderen te kunnen overbrengen.<br />
Van 1—5 Januari was zoo ijverig gearbeid, dat den 5 den 's avonds<br />
vier achterlaad- en twee voorlaadkanonnen van 12 c.M., benevens<br />
vier mortieren van 20 c.M. gereed stonden, om hun vuur op mis-<br />
sigit en kraton te openen. De twee achterlaadkanonnen van 12 c.M.,<br />
die aan het zuideinde van het bivouak in batterij stonden, moesten<br />
het terrein vóór de missigit beschieten. Met inbegrip van het ge-<br />
schut der gewapende sloepen, konden in het geheel 26 vuurmon-<br />
den in werking gebracht worden.<br />
's M<strong>org</strong>ens van den 6 den , om 5 uur, stond de 2« brigade gereed om<br />
naar den linkeroever te worden overgebracht ; met de vlotten ging dit<br />
langzaam door het onklaar raken der schroeven van de stoombarkassen.<br />
Kort daarop werd door middel van 50 kilo buskruit de bamboe-<br />
doerie-pagger vernield, welke voor de batterij stond, waardoor deze<br />
in een oogwenk gedemaskeerd was, en nu opende zij onmiddellijk<br />
haar vuur op missigit en kraton. Tevens rukte de infanterie op,<br />
doch werd door den vijand met een vreeselijk geweervuur begroet en<br />
de voorhoede stiet op een versterking, waarvan de toegangen met<br />
randjoe's en bamboedoerie bezet waren.
223<br />
Niettegenstaande het moordend lood van den vijand, die de nauwe<br />
accessen bestreek, hadden de onzen den boschrand weldra bereikt ;<br />
hier stiet men op een groote aarden versterking, en de verliezen<br />
Waren aldra zoo gevoelig, dat een front-aanval schier ondoenlijk was<br />
en men 's vijands linkervleugel besloot om te trekken. Zoodra de<br />
vijand den terugtochtsweg bedreigd zag, ging hij op de vlucht; de<br />
overige troepen drongen nu ook in front over den wal het werk<br />
binnen. Kolonel de Roy van Zuydewijn was gewond, doch wilde<br />
het kommando niet overgeven, zoodat de opperbevelhebber hem<br />
moest gelasten, om zich te laten verbinden.<br />
De vijand trok door en langs de missigit terug en belette niet,<br />
dat onze troepen deze sterkte bezetten. Echter duurde het gevecht<br />
voort, ten einde den vijand uit de naburige versterkingen te verdrijven.<br />
De veroverde stelling werd bezet door het rechter-half 14 e , het<br />
3 e bataljon, en de 3 e kompagnie artillerie, onder bevel van luitenant-<br />
kolonel Pel; de overige troepen keerden naar het bivoauk terug.<br />
De zege was ons; maar die werd met zware offers gekocht.<br />
Van de 1400 man, die aan het gevecht hadden deelgenomen, waren<br />
11 officieren en 203 minderen buiten gevecht gesteld. Er waren<br />
kompagnieën, die de helft harer manschap verloren hadden.<br />
Behalve de brigade-kommandant waren gewond: de kapitein der<br />
infanterie J. P. van Lier ; de kapitein der artillerie J. Schneiter,<br />
de kapiteins der infanterie P. E. F. A. von Mauntz, C. H. Visscher ;<br />
de Ie luitenants der infanterie L. J. Populier, H. A. Hulstkamp,<br />
W. Comfurius; de 2 e luitenants der infanterie W. C. Meuleman,<br />
G. C. J. Hemmes en de officier van gezondheid I e klasse J. de Wilde.<br />
Van uit de werken, in den omtrek der missigit gelegen, werd<br />
aanhoudend gevuurd; door het aanbrengen van zandzakken werd<br />
dit vuur onschadelijk gemaakt.<br />
Tot dusverre was geen gevecht geleverd, zoo bloedig als op den<br />
6 den Januari; in 't bijzonder onderscheidde zich de onversaagde<br />
kolonel van Zuydewijn, die kort te voren was aangekomen ter
224<br />
vervanging van den gewonden kolonel Wiggers van Kerchem. In-<br />
zonderheid zijn personeele moed en zijn voortvarendheid moeten tot<br />
de overwinning hebben bijgedragen; hoewel gewond bleef hij het<br />
kommando voeren en te voet de troepen den weg der overwin-<br />
ning wijzen.<br />
Van de zeven stafofficieren van den kolonel werden er niet min-<br />
der dan vijf gewond.<br />
Trots het vuur van onze zware vuurmonden, bleef de vijand on-<br />
afgebroken de missigit beschieten ; dientengevolge werden nog gewond<br />
de kapitein A. P. Soetens van de infanterie en de I e luitenants<br />
W. Broese van Groenou van de artillerie en A. S. H. Booms van<br />
de mineurs. De geleden verliezen waren van dien aard, dat de<br />
opperbevelhebber besloot, het rechter- en linkerhalf 2 e bataljon in-<br />
fanterie te ontbieden.<br />
Het eenige hoofd, waarmede men tot nog toe op vredelievende<br />
wijze in aanraking was gekomen, was Toekoe Neq Radja Moeda<br />
Setija van Maraksa, die tijdens de eerste expeditie reeds bewijzen<br />
van goede gezindheid had gegeven.<br />
Thans werd Toekoe Neq, welke die goede gezindheid na het vertrek<br />
der troepen in April te voren met een aanval op zijn kampong had<br />
moeten boeten en dus huiverig geworden was, om zonder eenigen<br />
waarb<strong>org</strong> voor het succes onzer wapenen openlijk onze partij te<br />
kiezen, mededeeling gedaan van de behaalde overwinning, met uit-<br />
noodiging, om thans openlijk zijne onderwerping aan te bieden.<br />
Vier voorlaad-kanons 12 c.M. en twee achterlaad-kanons 12 c.M.<br />
werden naar de missigit overgebracht, die beter versterkt werd.<br />
Daar de vijand zich verzamelde, waarschijnlijk om padi te snij-<br />
den en tevens om veldwerken aan te leggen, werden drie kom-<br />
pagnieën van het linkerhalf 9 e , onder bevel van majoor Romswinckel<br />
uitgezonden; hoewel de tocht zeer veel bezwaren opleverde, bood<br />
de vijand geen tegenstand.<br />
Op last van den opperbevelhebber gingen de kommandant der
225<br />
artillerie en de chef der genie er nu toe over, om een geregeld<br />
plan van aanval tegen den kraton te maken.<br />
Intusschen had een sluippatrouille onder kapitein van Wijhe een<br />
verkenning ondernomen in de richting van den kraton. Zonder aanvan-<br />
kelijk te worden opgemerkt, naderde zij een muur, waarin een open-<br />
staand poortje was ; na dit te zijn do<strong>org</strong>egaan, zag men een tweeden<br />
muur. Men geloofde, dat men zich in den kraton bevond; onverwijld<br />
werd een kompagnie infanterie gevraagd. Ongelukkig werden de<br />
troepen ontdekt ; er werd alarm gemaakt, en een hevig geweervuur<br />
dwong de kleine troepenmacht om terug te keeren.<br />
Generaal-majoor Verspijck overtuigde zich in persoon van de zaak ;<br />
het bleek dat de kraton niet altijd met de noodige z<strong>org</strong> bewaakt<br />
werd, daar een kompagnie den muur genaderd was, zonder bemerkt<br />
te worden. Dit in overweging nemende, werd besloten, zoo mogelijk<br />
den kraton bij verrassing te nemen, met welk doel door den opper-<br />
bevelhebber voor den volgenden m<strong>org</strong>en bepaald werd dat de genie<br />
trachten zou, ongeveer 100 pond lithofracteur aan den voet van den<br />
muur te brengen en te laten springen, waarna de artillerie een<br />
krachtig vuur op den kraton openen zou.<br />
De infanterie moest opgesteld worden in divisie-kolonne ; daarvoor<br />
werden, onder opperbevel van generaal-majoor Verspijck, aangewezen :<br />
het linker-half 9 e bataljon, het rechter-half 14 e en het linker-half 3 e<br />
bataljon. Het scheen dat de vijand een vo<strong>org</strong>evoel van naderend gevaar<br />
had, want hij was des avonds en in den nacht zeer onrustig, zoodat<br />
de troepen in het bivouak onder de wapens kwamen.<br />
Om 1 uur werd de missigit van uit den kraton hevig beschoten,<br />
en weldra naderden de Atjehneezen in dichte drommen onder vree-<br />
selijk getier; doch het snelvuur bracht hen tot staan en deed hen<br />
spoedig den terugtocht aannemen.<br />
Een weinig later dan bepaald was namen de troepen de bevolen<br />
positie in ; het linker-half 3 e bataljon echter zou tot nader order in<br />
het bivouak blijven.<br />
15
226<br />
De luitenant-ingenieur Cramer zou de lithofracteur aanbrengen,<br />
ten einde een stuk van den kratonmuur te vernielen.<br />
Doch het bleek, dat de vijand meer waakzaam was dan te voren,<br />
zoodat het ondoenlijk zou zijn om de lithofracteur door de gracht<br />
aan den voet van den muur te brengen. Daarom werd van den be-<br />
volen aanval afgezien.<br />
Het terrein om den kraton was zóó begroeid, dat men niets van<br />
die sterkte zien kon; het werd bestreken door aarden werken, achter<br />
de Koerong Dalam gelegen. Intusschen werd ter vervanging van de<br />
gierbrug een vaste brug over de rivier gemaakt, ten einde de com-<br />
municatie tusschen de oevers te verbeteren.<br />
Nu werden naar het bivouak teruggezonden: het rechter-half<br />
3 e en het 14 e bataljon infanterie, benevens de 3 e kompagnie artil-<br />
lerie; naar de missigit vertrokken het rechter- en linker-half 12 e<br />
bataljon infanterie, een kompagnie van het rechter-half 9 e en een<br />
sectie van de 18 e kompagnie artillerie.<br />
Den ll dcn Januari had er een samenkomst van den ambtenaar<br />
Kroesen en Toekoe Neq plaats. Hoewel dit hoofd nog weinig opge-<br />
wektheid toonde om in onderwerping te komen, werd hem onder het<br />
oog gebracht, dat de motieven voor zijne reserve thans niet meer<br />
bestonden en dat men eindelijk eens moest weten, wat men aan hem<br />
had. Toen hem verzekerd werd, dat onze troepen in geen geval Atjeh<br />
zouden ontruimen, toen eerst beloofde Toekoe Neq plechtig, dat hij den<br />
13 den met de notabelen uit zijn gebied zich bij den opperbevelhebber<br />
zou vervoegen. Tevens werd door hem aangeraden, om ons meester<br />
te maken van de Taman (lustplaats) ten zuidwesten van den kraton,<br />
vanwaar men in den kraton schieten kon; daartoe moest men echter<br />
eerst kotta Bantang, van Blang-Padang, bezetten.<br />
Generaal van Swieten besloot, van Toekoe Neq's aanwijzing gebruik<br />
te maken. Daartoe zou het linker-half 9 e bataljon infanterie den vol-<br />
genden m<strong>org</strong>en de rivier overtrekken, naar de missigit gaan, en in<br />
westelijke richting oprukken, om de bedoelde versterking van Bantano-
227<br />
om te trekken of in de flank te nemen ; het linker-half 12 e bataljon<br />
infanterie moest, nadat Bantang genomen zou zijn, op Taman aanrukken.<br />
De troepen werden aan den noordwestelijken hoek van de missigit<br />
in gesloten kolonne opgesteld, en marcheerden nu in westelijke<br />
richting door de sawah's; dezelfde, die tijdens de eerste expeditie<br />
als bivouakplaats gediend hebben en waaraan noodlottige herinnerin-<br />
gen verbonden waren. De opmarsch werd zeer vertraagd door de<br />
4 meter hooge rijstplanten.<br />
Reeds op 400 pas van de missigit ontving men geweervuur uit<br />
den rand van een zuidwestelijk gelegen kampong; de artillerie nam<br />
positie en beantwoordde het vuur.<br />
Majoor Romswinckel deed een paar salvo's geven en liet toen de<br />
troepen zich in den looppas op den linkervleugel des vijands in den<br />
kampongrand werpen; door die omtrekkende beweging gelukte het<br />
den onzen, in de kampong door te dringen. Bijna gelijktijdig rukte<br />
ook de overige infanterie in front op ; de vijand gaf hier verderen<br />
tegenstand op.<br />
Nu moest worden overgegaan tot den aanval op kotta Petjoet. Alvo-<br />
rens werd er versterking van infanterie en reserve-munitie aangevraagd;<br />
hierop wachtende, kon den troepen een weinig rust gegund worden.<br />
Inmiddels had er een verkenning plaats, waarna het plan van<br />
aanval vastgesteld werd ; majoor Romswinckel zou in een bijna rechte<br />
lijn oprukken, majoor Luymes zuidwaarts daarvan. Kolonel Schultze<br />
kwam nu tot versterking met het rechter-half 12 e bataljon aan.<br />
Tegen 10 uur bevonden zich het linkerhalf 9 e en het linkerhalf<br />
12 e bataljon in den rug van den kraton; de twee kompagnieën van<br />
het rechter-half 9 e bataljon werden als reserve opgesteld. Het linker-<br />
half 12 e bataljon nam nu zonder veel tegenspoed te ondervinden<br />
Goenoegan , op ongeveer 300 pas achter den kraton gelegen. Het lin-<br />
ker-half 9 e bataljon veroverde kotta Petjoet. Ook hier verliet de vij-<br />
and, zoodra hij een omtrekkende beweging bespeurde, zijne versterking.<br />
Kotta Petjoet was een begraafplaats met een zwaren met cordons<br />
15*
22S<br />
versierden muur, hoog 4.5 meter, lang en breed 20 meter; een der<br />
officieren beschreef haar als volgt :<br />
Achter den muur is een begraafplaats, waarvan de aarde meer<br />
dan 2.75 meter onder den bovenkant van den muur blijft, zoodat<br />
men niet over den muur kon vuren.<br />
»Aan de zuidzijde is een 2 meter breede do<strong>org</strong>ang met een trap<br />
naar de binnenruimte, waarin verscheidene breedgekruinde boomen<br />
aanwezig waren. (<br />
»Voor dien ingang en op 6 pas daarvan is een tweede steenen<br />
gebouw gelegen, dat aan den voet den .vorm heeft van een onregel-<br />
matigen achthoek, waarvan de langste diagonaal hoogstens 10 pas<br />
bedraagt. De buitenmuur is 2 à 3 meter hoog en rnet bogen versierd ;<br />
in het midden staat een torentje, dat niet meer dan 6 meter hoog<br />
is, en daaromheen loopen gangen op verschillende hoogten, waartoe<br />
men van buiten kan geraken door een trap in het midden.<br />
»Er zijn verschillende lezingen omtrent de oorspronkelijke bestem-<br />
ming van dit vreemdsoortige monument, waarvan ik hoop, dat een<br />
photographie zal genomen worden 1 ). Sommigen beweren dat de<br />
lijken, die in de begraafplaats zouden worden bijgezet, op dit to-<br />
rentje werden tentoongesteld ; anderen zeggen, dat het de speelplaats<br />
des sultans was.<br />
»De vierkante begraafplaats was met den toren verbonden door<br />
een borstwering van zoden; ten noorden van de begraafplaats, en<br />
daaraan verbonden, was eene versterking, mede van zoden aange-<br />
legd , waarvan één face was gericht naar het noorden (de missigit),<br />
de andere naar het westen, terwijl de oostzijde (naar den kraton)<br />
geheel open was."<br />
Nadat een voldoende macht in kotta Petjoet was achtergelaten,<br />
keerden de overige troepen naar de missigit terug.<br />
De positiën om en bij Taman waren alle genomen en door het<br />
) Dit is geschied.
229<br />
bezetten van kotta Petjoet was de kraton aan de noord- en west-<br />
zijde door onze troepen ingesloten.<br />
De veroverde stelling werd nu zonder tijdverlies verder versterkt ;<br />
tevens werd het terrein bij Pintoekaap opgeruimd, daar het uit-<br />
zicht belemmerd werd.<br />
Deze hoogst gewichtige operatiën, die den val van den kraton<br />
voorbereid hebben, kwamen ons op geen zware verliezen te staan ;<br />
17 man waren buiten gevecht gesteld en toch waren nog geen en-<br />
kelen keer zulke belangrijke voordeelen behaald. De Atjehnees echter<br />
was niet uit het veld geslagen; integendeel, met verwoedheid deed<br />
hij een aanval op onze ambulance.<br />
De afsluiting aldaar bleek niet voldoende te zijn; door het dicht<br />
begroeid terrein wist de vijand den 13 den Januari 's middags onge-<br />
merkt te naderen; tevens werd een aanval ondernomen op onze<br />
batterij op den oostelijken oever der rivier, waardoor de aandacht<br />
der veldwacht, die het bivouak nabij de ambulance moest bewaken,<br />
werd afgeleid. Een 40tal Atjehneezen wierpen zich onverwacht op<br />
die veldwacht, 60 man sterk, onder kommando van luitenant G.<br />
A. Raaymakers. Voordat de manschap de geweren had kunnen grij-<br />
pen, klonk de oorlogskreet des vijands haar in de ooren en werd zij<br />
met den klewang aangevallen. De kapitein van den staf van Daalen<br />
en andere officieren snelden met eenige soldaten het bedreigde punt<br />
te hulp, zoodat de aanval werd afgeslagen; de veldwacht had reeds<br />
2 dooden en 14 gewonden bekomen, waarvan nog 5 bezweken; luite-<br />
nant Raaymakers had twee kogels en een klewanghouw ontvangen.<br />
Ook generaal Verspijck had zich naar de ambulance begeven; bin-<br />
nen enkele minuten was de orde hersteld. Een spion deelde latei'<br />
mede, dat het plan tot een algemeenen aanval bestaan had; het<br />
vuur aan de oostzijde echter had den vijand tot staan gebracht. Ware<br />
de aanval 's nachts geschied, dan zou de paniek grooter geweest zijn.<br />
Den 15 den Januari hield de chef van den staf met de kommandanten<br />
/
2bO<br />
der artillerie en genie een conferentie, waarin werd overeengekomen,<br />
dat de genie een plan zou maken om de westelijke face van den kraton<br />
bedekt te naderen; de artillerie zou een levendig vuur onderhouden.<br />
De missigit en de zuidwaarts daarvan gelegen, op den 12 den ver-<br />
overde , versterkingen vormden een goede stelling tegenover de wes-<br />
ter-face van den kraton; men zou dus op de lijn missigit-kotta-Petjoet<br />
naar den kraton vooruitgaan en trachten om het gedeelte, waarin<br />
zich de woning van den sultan bevond, te naderen.<br />
Daar de weg van kotta-fladja-Bedil naar Lemboe door den vijand<br />
herhaaldelijk beschoten werd, liet de opperbevelhebber dien weg<br />
door de marine bewerpen; de »Watergeus" en »Borneo" wierpen den<br />
15 den en 16 de " Januari in de bedoelde richting elk uur één granaat.<br />
Ten oosten van kotta Petjoet bevond zich een open terrein, dat<br />
gepasseerd moest worden, om uit de missigit die kotta te bereiken.<br />
Daar men op die vlakte door het vuur uit den kraton bestookt werd,<br />
begonnen de mineurs den 19 den , onder dekking van een halve kom-<br />
pagnie infanterie, aldaar een loopgraaf te maken; van uit die loop-<br />
graaf zou men naar de wester-face van den kraton sappeeren.<br />
Dienzelfden dag begaf de kommandant der maritieme middelen<br />
zich met de »Citadel van Antwerpen" naar de westkust, ten einde<br />
te onderzoeken of het mogelijk was om, volgens het voorstel van<br />
den kommandeerenden officier van de »Riouw" op Lepong een ben-<br />
ting te bouwen, waarvan de bezetting den toevoer van levensmiddelen<br />
enz. uit de zuidelijke staatjes naar Groot-Atjeh zou kunnen beletten.<br />
De »Schouwen" nam aan dezen verkenningstocht deel.<br />
Het bleek echter, dat aan de uitvoering van dit plan veel bezwaren<br />
verbonden waren, voornamelijk met het oog op het transporteeren der<br />
benoodigde materialen, waarom die maatregel moest worden ontraden.<br />
Hoewel Toekoe Neq nog altijd, niettegenstaande zijne belofte, in<br />
gebreke gebleven was om zich te onderwerpen, bleef hij toch op onze<br />
hand; dezerzijds bleef men de betrekkingen met hem onderhouden,<br />
en meermalen had men zijn invloed in ons voordeel weten aan te
231<br />
wenden; zoo ook, toen het bleek dat de Malaboehneezen op weg<br />
waren om den sultan hulp te verleenen.<br />
De civiele regeerings-kommissaris liet den ambtenaar R. C. Kroesen<br />
een brief 11) aan hem schrijven, waarin hij verzocht werd, die men-<br />
schen aan te manen om aan hun voornemen geen gevolg te geven.<br />
Het oogenblik was nu aangebroken, dat tot de beslissende operatie,<br />
het insluiten van den kraton, zou worden overgegaan, opdat zooveel<br />
inspanning en ontbering, als van de troepen gevergd hadden moeten<br />
worden, zouden bekroond worden met een succes, dat moeitevol voor-<br />
bereid, maar door bedaardheid en overleg dan ook verzekerd was.<br />
Dat de veldtocht veel toewijding van den soldaat geëischt had, moet<br />
den lezer overtuigend gebleken zijn; niet alleen de gevechten waren<br />
het, die zware verliezen berokkenden. Onophoudelijk werd men be-<br />
stookt en vielen er dooden en gewonden; en ten overvloede bleef<br />
de vreeselijke ziekte woeden.<br />
Voortdurend moest men op zijn hoede zijn, en weinig rust was<br />
er voor den soldaat weggelegd. Daarbij was er al zeer weinig af-<br />
wisseling in de voeding; rijst en soep waren schering en inslag.<br />
Een groote verbetering was, dat men thans den soldaat geregeld<br />
versch brood kon verstrekken; verwonderlijk echter is het feit dat<br />
een inlandsen soldaat slechts de halve hoeveelheid brood ontving, die<br />
voor een Europeaan noodig werd geoordeeld. — Inzonderheid ook<br />
heeft het transport van alle benoodigdheden heel wat moeite gekost.<br />
Genoeg zij het te vermelden, dat op en in de branding niet minder<br />
dan drie vlotten, zestien sloepen en een stoombarkas zijn stukgeslagen.<br />
Van de 235 officieren, die uittrokken, waren vóór de inneming<br />
van den kraton reeds meer dan 50 ziek, gewond of dood. Den 16 de "<br />
Januari werden in de hospitalen verpleegd 1187 zieken en gewonden,<br />
waarvan 714 herstelden of geëvacueerd werden, en 61 overleden.<br />
Gelukkig bleef de cholera verminderen ; slechts 14 nieuwe gevallen<br />
waren er in de laatste tien dagen bijgekomen. Daarentegen waren<br />
de koortsen, diarrhée en dysenterie toegenomen.
282<br />
Alleen in de gevechten van O—16 Januari waren 360 man gewond,<br />
onder welke 43 door randjoes; dat is ongeveer de helft van het ge-<br />
heele aantal, namelijk 730 tot en met den 16 den Januari.<br />
Den 23 5,e " Januari zou met de operatiën tot insluiting van den kraton<br />
een begin worden gemaakt ; daartoe moesten het rechter- en linker-<br />
half 2°, het rechter- en linker-half 9 e bataljon infanterie, de 18 e kom-<br />
pagnie artillerie, versterkt met 2 sectiën en 4 mortieren van de<br />
4 e artillerie-kompagnie, 2 pelotons kavalerie en 1% kompagnie mineurs<br />
om 4% uur uitrukken; het rechter-half 14 e bataljon zou in het bivouak<br />
blijven, gereed om op het eerste bevel tot versterking op te marcheeren.<br />
Dooi' omtrekking moesten de kampongs Aadteh en Longbattah<br />
genomen worden, als wanneer de kraton zou zijn ingesloten.<br />
Om half vijf uur 's ochtends van den 23' ,en Januari, verlieten de<br />
aangewezen troepen het bivouak langs de missigit en waren om 6<br />
uur te kotta Petjoet vereenigd. De opperbevelhebber met zijn staf<br />
volgde met de kommandanten der artillerie en genie, en begaf<br />
zich naar de missigit, om van daar zoo noodig verdere maatregelen<br />
te kunnen nemen.<br />
Luitenant-kolonel van der Heyden zou van Petjoet in zuidweste-<br />
lijke richting langs de Koerong-Dalam oprukken, deze overgaan en<br />
dan in oostelijke richting doordringen, om kampong Aadteh, voorts<br />
Longbattah en zoo mogelijk de rivier te bereiken. Deze operatie zou<br />
geschieden door het linkerhalf 9 e en een gedeelte van het 2 e batal-<br />
jon; de overige troepen zouden dichter bij den kraton de Koerong-<br />
Dalam overgaan, om van daar dezelfde beweging' te maken.<br />
De zuidelijke kolonne had do<strong>org</strong>aans een moeielijk terrein. Om de<br />
richting te doen kennen, waarin de kolonnes marcheerden en om on-<br />
derling in verband'te blijven, werden voortdurend signalen geblazen.<br />
De versterkingen, die men aantrof, waren van weinig beteekenis<br />
de tegenstand welke men ondervond, was dan ook luttel.<br />
Tegen o uur des avonds werd een bivouak betrokken op een
233<br />
uitgebreid padieveld, ten zuiden van den kraton; een aaneenge-<br />
schakelde reeks kampongs, waaronder Aadteh en Longbattah, wa-<br />
ren genomen. Gesneuveld was een marinier, gekwetst waren de<br />
I e luitenant der mariniers J. P. Smith en 8 minderen; ook overste<br />
van der Heyden had een schampschot bekomen.<br />
Overste Pel trad op als kommandant van het bivouak Longbattah.<br />
Den volgenden m<strong>org</strong>en om 6 uur zouden het rechter- en linker-<br />
half 2 e bataljon en % der ^ kompagnie artillerie weder uitrukken,<br />
om in verband met het rechter- en linkerhalf 9° bataljon infanterie,<br />
onder leiding van generaal-majoor Verspijck, de beweging van den<br />
vorigen dag voort te zetten en zoo mogelijk de versterking van pan-<br />
glima Polim en de Pakan-Atjeh te bezetten.<br />
De vesting-artillerie moest uit de front- en rivierbatterij op de<br />
Pakin-Atjeh en de versterking van panglima Polim vuren; toen zij<br />
echter om 6% uur het vuur geopend had, werd weldra rapport<br />
ontvangen, dat een granaat in het bivouak van het 9 e bataljon was<br />
terechtgekomen, zoodat het vuur moest gestaakt worden.<br />
De omtrekkende beweging werd dus den 2i aten Januari vervolgd<br />
en de salvo's, die van tijd tot tijd gegeven werden, toonden dat de<br />
kraton bijna geheel ingesloten was. Tot aller bevreemding werd<br />
door den vijand, die den vorigen dag nog hevig gevuurd en des<br />
m<strong>org</strong>ens nog eenige schoten gelost had, nu taal noch teeken ge-<br />
geven. Ook het vuur van het positie-geschut uit de missigit bleef<br />
onbeantwoord.<br />
Bij generaal van Swieten rees het vermoeden op, dat de kraton<br />
misschien door de Atjehneezen, ook nu weder voor de omtrekkende<br />
beweging bevreesd, kon verlaten zijn. Daarom gelastte hij overste<br />
Pel, om een kompagnie van het rechterhalf 14 e bataljon in de rich-<br />
ting van den kraton een verkenning te laten doen; zij trok de ge-<br />
makkelijk doorwaadbare Koeroeng-Daroet over en verwijderde zich<br />
in de aangegeven richting.<br />
Weldra baande zij zich een weg tusschen de struiken, die aan
234<br />
den voet der borstwering werden aangetroffen; zij ging een hoogen<br />
aarden wal over, die door den auer-auer, boomstammen en bamboe<br />
moeielijk te naderen was geweest.<br />
De opperbevelhebber ging met zijn staf zich van den stand van<br />
zaken overtuigen, zekerheidshalve drie kompagnieën van het 14« ba-<br />
taljon medenemende. Doch de eerst gezonden kompagnie stond -<br />
hoewel achter een zware pagger - reeds binnen den kraton.<br />
Langs een nauw slingerpad werd verder voortgerukt en een kreek,<br />
waarover een balk lag, omgetrokken, waarna men een open plein<br />
bereikte. De opperbevelhebber met zijn staf kwam op hetzelfde<br />
oogenblik aan, en weldra verkondigde een luid »hoera" en het »Wien<br />
Neerlandsch bloed" door de muziek van het 14« bataljon aangehe-<br />
ven, dat de kraton in ons bezit was. Ook de hoofdpoort was in-<br />
middels door de mineurs geopend.<br />
Tot bezetting bleven achter, onder bevel van majoor Luymes,<br />
vier kompagnieën van het rechter-half 14-= en drie kompagnieën van<br />
het linkérhalf 12° bataljon; de benting panglima Polim werd bezet<br />
door één kompagnie van het rechterhalf 12= en Goenangan door<br />
een sergeant en 12 man; de opperbevelhebber keerde met de overige<br />
troepen naar het bivouak terug.<br />
Den 25-- werden de kommandanten uitgenoodigd, om des avonds<br />
ten 8 ure in het hoofdkwartier te komen en het behaalde succes<br />
met den opperbevelhebber feestelijk te vieren. Deze heette allen van<br />
harte welkom, er werd een glas champagne op het behaalde succes<br />
gedronken, en generaal van Swieten onthield natuurlijk niet een<br />
woord van lof aan het leger, dat zich in dezen veldtocht niet alleen<br />
door dapperheid, maar vooral ook door geduld, door volharding<br />
onderscheiden heeft.<br />
De opperbevelhebber haastte zich dan ook de volgende dagorder<br />
uit te vaardigen :
235<br />
»Aan de officieren en minderen van de zee- en landmacht,<br />
uitmakende de 2 e expeditie tegen Atjeh.<br />
»De kraton is ons, en het trotsche volk van Atjeh heeft voor uw<br />
moed en uw krijgskunde moeten zwichten.<br />
»Ik rekende niet te vergeefs op uw dapperheid en volharding, en<br />
oordeelde ook niet ten onrechte, dat dit bolwerk door andere mid-<br />
delen dan een geweldigen aanval genomen moest worden.<br />
»De verovering van de missigit was een meesterstuk, dat u allen<br />
en uw brigade-aanvoerder eer aandoet. Ik zoude den aanval op de<br />
punt der bajonet nog dàn hebben bevolen, al had ik te voren ge-<br />
weten, wat hij ons zoude kosten, omdat die positie vooral noodig<br />
was, om tegen den kraton te kunnen opereeren. Maar dat deze door<br />
een geweldigen aanval niet te nemen zoude zijn, begreep ik, en dat<br />
het zoo is, kan een ieder getuigen, die zijn wallen met voorliggende<br />
werken gaat zien.<br />
»Wij behoeven dus geen spijt te hebben, dat wij dit steunpunt<br />
van 's vijands verdediging' eerst 47 dagen na de landing hebben<br />
verkregen, want de zege komt vroeg genoeg, indien zij met weinig<br />
verlies is behaald, en dit was vooral het oogmerk uwer manoeuvres<br />
en werkzaamheden met schop en spade.<br />
»Maar de vijand is wel overwonnen, doch nog niet onderworpen ;<br />
daarvoor zal ik nieuwe inspanningen van u vorderen, die echter licht<br />
zullen zijn in vergelijking van hetgeen reeds door u is verricht.<br />
»Laat ons tevreden en gelukkig zijn, dat wij den Koning en het<br />
Vaderland deze zege hebben geschonken!"<br />
Ook werd bij dagorder aan de troepen bekend gemaakt, dat Z. M.<br />
de Koning den gouverneur-generaal had opgedragen, om H. D. te-<br />
vredenheid en gelukwenschen aan de zee- en landmacht voor en<br />
in Atjeh bekend te maken. Per telegraaf werd het bericht overge-<br />
bracht, dat tot ridder van de Militaire Willemsorde benoemd waren
236<br />
de adjudant-onderofficier vaandeldrager von Bredow, de sergeant-<br />
majoor Bach en de Ambonneesche sergeant Latoemaina.<br />
Zoowel in Indië als in het moederland was de blijdschap algemeen<br />
en werd dit wapenfeit op den hoogsten prijs gesteld.<br />
Er verscheen een buitengewoon nommer van de »Staats-Courant",<br />
bevattende de heuglijke mare in de volgende bewoordingen :<br />
»Een telegram van den luitenant-generaal van Swieten, ge-<br />
dagteekend Atjeh 24 Januari en in den namiddag van den<br />
26 8te " te Penang aangeboden, luidt :<br />
DE KRATON IS ONS.<br />
»Door een omvattende beweging, gisteren en heden gedaan, is de<br />
kraton geheel berend en de gemeenschap met het omgelegen land<br />
afgesneden. De sterkte was toen niet meer houdbaar. Terwijl de be-<br />
weging om het oosten van den kraton heden werd voortgezet, is die<br />
sterkte door eenige kompagnieën van het 14 e bataljon aan de west-<br />
zijde aangevallen en verlaten gevonden.<br />
Het terrein is van dien aard, dat een aanval de vive force zeker<br />
zoude zijn afgeslagen en dat zonder deze gelukkige manoeuvre de<br />
versterking niet had kunnen worden geforceerd. Nu de vijand zijne<br />
gemeenschap verloren had, was de uitslag beslissend.<br />
Hoewel het verlies zeer gering is, is het cijfer echter nog niet<br />
met zekerheid bekend.<br />
Koning en Vaderland zij geluk gewenscht met deze overwinning!<br />
Te Amsterdam, Rotterdam en 's-Hage, overal heerschte de grootste<br />
opgewondenheid. Aan verschillende gebouwen werd dadelijk de vlag<br />
geheschen, in den Haagschen schouwburg badden demonstraties plaats,<br />
nadat het orchest fanfares had aangeheven, een menigte menschen<br />
was overal op de been, te Rotterdam werden in sommige buurten<br />
kleine vuurwerken en gekleurde vuren ontstoken, — kortom, allerwege<br />
toonde men, hoezeer het behaalde voordeel gewaardeerd werd. Van alle
237<br />
kanten ontvingen de troepen welmeenende gelukwenschen en generaal<br />
van Swieten kon bij dagorder van 6 Februari aan de expeditionaire<br />
troepen bekend maken, dat aan land- en zeemacht gelukwenschen<br />
waren aangeboden door Vlissingen, 's-Hertogenbosch, door de stu-<br />
denten van de Leidsche hoogeschool, door de vereeniging »Ami-<br />
citia" en tal van andere vereenigingen.<br />
Vooral ook uit een moreel oogpunt was de bezetting van den kraton<br />
een hoogstgewichtig feit, dat zeer ten onrechte door sommigen gering<br />
geschat werd. Wij moesten overwinnen, de kraton moest val-<br />
len, of onze suprematie in Oost-Indie ware ernstig bedreigd geworden.<br />
Het laat zich hooren, dat de Inlandsche bevolking evenzeer met een<br />
verklaarbare belangstelling de krijgsverrichtingen volgde, als wij Eu-<br />
ropeanen; de treurige afloop van de eerste expeditie had een ver-<br />
derfelijken indruk gemaakt, want de Javaan begon aan ons prestige<br />
te twijfelen, en dit toch is het, wat wij in Indië méér noodig hebben<br />
nog dan sabels en bajonetten. Reeds was door de Mahomedanen voor<br />
den sultan van Atjeh gebeden, en ingrijpend zouden de gevolgen<br />
geweest zijn van een noodlottigen uitslag der tweede expeditie.<br />
Menig inlander had zich in stilte verheugd over het echec, door<br />
ons geleden; maar diep was de indruk door den val van den kraton,<br />
hetgeen genoegzaam blijkt uit het volgend Inlandsch gedicht, dat<br />
na de overwinning gemaakt werd en vertaald aldus luidt :<br />
»Groot Nieuws!<br />
»Heeft mijnheer het bericht gehoord, dat op dinsdag den 24 ste "<br />
dezer maand de stad Atjeh verwoest is?<br />
»Heeft mijnheer vernomen, dat het rijk van Atjeh schipbreuk<br />
heeft geleden en de zeer groote kraton des sultans met beving ver-<br />
laten is?<br />
»Nu staat er de vlag met drie kleuren op: rood, wit en blauw.<br />
»Wie zal den moed hebben, haar neer te halen, nu het zeker is<br />
dat het groote gebouw ter aarde is geworpen?
238<br />
»De kraton is genomen door een verschrikkelijk leger, dat in den<br />
oorlog even opgewonden als een woeste tijger is.<br />
»De mannen van Atjeh konden het niet houden. De kogels kwa-<br />
men als regen, van welken kant was niet te zien. Zonder nut bleek<br />
alle tegenstand."<br />
Uit den aard der zaak werd de genomen kraton - diezelfde sterkte<br />
waarvoor de eerste expeditie het hoofd gestooten en waarvan de<br />
m-bezit-neming ook thans zooveel bloed gekost had - door onze<br />
braven met de meeste belangstelling opgenomen, hoewel de aan-<br />
blik, die deze zetel van onzen hardnekkigen vijand aanbood, alles<br />
behalve grootsch was.<br />
Vele gedetailleerde beschrijvingen van het binnenste des kratons<br />
zooals die zich destijds vertoonde, zijn tot ons gekomen; zij kwamen<br />
in hoofdzaak op het volgende neer:<br />
De hoofdwal bestond uit een rechthoekige borstwering, hoog 4 à 5<br />
meter, van boven slechts 1 meter dik; zij was voorzien van een<br />
walgang en een groot aantal traversen, scherf weren en parados.<br />
Alleen de noord- en westface en een gedeelte der zuidface waren<br />
tot verdediging ingericht. De zijden naar de rivier en het binnen-<br />
land waren niet bewapend; doch ook aan dien kant bevond zich<br />
vóór de borstwering een gracht, 6 meter breed, gedeeltelijk droog;<br />
vóór de gracht en op de bermen stonden heggen, die grootendeels<br />
uit dicht in elkander gegroeide doornstruiken bestonden en dus een<br />
bestorming onmogelijk maakten; de hoogte van die heggen en het<br />
zoo dicht begroeid terrein in en om den kraton waren oorzaak, dat<br />
men de versterking zoo dicht heeft kunnen naderen, zonder haar<br />
te ontdekken.<br />
In de traversen, evenals aan den voet der wallen, bevonden zich<br />
blindeeringen; tusschen die traversen stond geschut van de meest<br />
verscheiden kalibers in batterij. In 't geheel vond men 52 vuur-<br />
monden in den kraton, waaronder een aantal, die totaal onbruik-
239<br />
baar waren; velen stonden op oude veld-affuiten, maar de meesten<br />
lagen op den walgang, met de monding buiten de borstwering, zoodat<br />
men zich daarbuiten moest begeven, om den vuurmond te laden.<br />
Het best geconserveerde stuk was een houwitser van 61 c.M., met<br />
het Engelsche wapen er op; daaronder stond: JACOBUS Rex.<br />
Hoewel de meeste vuurmonden in een deplorabelen toestand ver-<br />
keerden, waren er toch genoeg nog bruikbaar en die zouden ons<br />
meer kwaad hebben gedaan, wanneer de Atjehneezen niet gebrek<br />
aan munitie hadden gehad. Zelfs hebben zij gevuurd met de scher-<br />
ven van onze granaten.<br />
In de binnenruimte zag men bij den eersten oogopslag niets dan<br />
wildernis, stukken muur, inlandsche huizen en begraafplaatsen.<br />
Binnen de enceinte der facen bevonden zich een vrij regelmatige<br />
steenen redoute met bastions en, in de nabijheid daarvan, het stee-<br />
nen kruithuis, de woning des sultans en de begraafplaatsen. De<br />
woning van den sultan bestond uit hout en getuigde, door haar<br />
bouw trant en het fijne eigenaardige snijwerk in den gevel, van<br />
vroegere grootheid; doch het eenige, wat onderhouden scheen, wa-<br />
ren de oude sultansgraven. De begraafplaats was omgeven door een<br />
vierkante steenen omwalling en werd tegen den invloed van het<br />
weder beschermd door een groot atappen-dak. De grafzerken, waar-<br />
heen kleine steenen trappen toegang gaven, waren ook van steen<br />
en ten getale van vier; op elk daarvan stonden twee houten vazen,<br />
van fraai snijwerk voorzien en in den vorm van twee, met het<br />
grondvlak tegen elkander geplaatste afgeknotte, vierhoekige pyra-<br />
miden, staande op een steenen voet; iedere grafzerk was door een<br />
gordijn afgesloten.<br />
Wij weten dat de kraton voor een groot gedeelte doorsneden werd<br />
door een ne venriviertje van de Kali-Atjeh, waarover twee bruggen<br />
waren geslagen, die naar het achterste gedeelte des kratons voerden.<br />
Eene lezenswaardige beschrijving van het terrein, waarop missi-<br />
git en kraton zich bevonden, gaf een der officieren, welke ze kort
240<br />
nadat deze sterkten door onze troepen bezet waren, in oogenschouw<br />
nam ; zij werd destijds in onze dagbladen opgenomen en moge ook<br />
hier eene plaats vinden :<br />
We reden dan naar de missigit. Veel is reeds opgeruimd; boo-<br />
men en struiken zijn weggehakt, huizen verbrand of afgebroken,<br />
ten einde het uitzicht vrij te maken voor de schildwachten; maar<br />
toch ziet men hier en daar nog lange liniën en versterkingen, dooi-<br />
den vijand opgericht en altijd verb<strong>org</strong>en door de zoo moeielijk door<br />
te dringen bamboe-doerie (bamboe met stekels).<br />
De weg, dien wij nu volgden, en welke er thans zoo vroolijk en<br />
druk bezocht uitzag, als leidde hij naar het eene of andere feest<br />
in plaats van naar een veroverde stelling, was weinige dagen ge-<br />
leden niets meer dan een voetpad, dwars door een dicht kreupel-<br />
bosch, en het heeft een harden strijd en een 160 dooden en gewonden<br />
gekost, om er meester van te worden. Eindelijk, na nog weinige<br />
minuten rijdens, zagen wij over een nu schoongeveegde vlakte de<br />
muren van de missigit, waarboven hoog in een boom de Hollandsche<br />
vlag wapperde. De missigit of Mahomedaansche kerk is een uitge-<br />
strekte vierkante enceinte, omgeven door een uit klipsteen opge-<br />
metselden muur, ter hoogte van pi. m. 3 à 4 meter. Binnen dien<br />
muur en evenwijdig er aan is, of liever was nog een tweede, en<br />
daarbinnen lag het gebouw zelf, waarvan thans nog slechts het<br />
fundament te zien is. Het overige was reeds bij de eerste expeditie<br />
verbrand, terwijl onze projectielen ook de buitenmuren op verschei-<br />
den plaatsen hebben vernield. De binnenruimte is nu bezet door<br />
lange rijen van lage tenten voor de bezetting. Hier en daar heeft<br />
men traversen opgeworpen of de gaten in den muur met zandzak-<br />
ken dichtgestopt, ten einde de soldaten te beveiligen tegen het<br />
hevige vuur, door den vijand op de missigit geopend, nadat zij door<br />
onze troepen bezet was. Één plekje vooral was zoo gevaarlijk, dat<br />
men er den naam aan heeft gegeven van het »kogellaantje". Op dit<br />
oogenblik is wel het merkwaardigste punt van de missigit de boom,
241<br />
waarbij generaal Köhler gesneuveld is, alsook een prachtige hooge<br />
oude waringi, waarin een vloer is gelegd om uit te kijken, en dien<br />
men bereikt langs een Jakobs-ladder, gelijk men op onze werven<br />
ziet, om den mastbok te beklimmen.<br />
De missigit ligt zeer dicht bij den rivoer-oever. Men weet, dat de<br />
Mahomedaan zich eerst moet wasschen, voor hij mag bidden, De<br />
ruimte nu voor de missigit tot aan de rivier was weer gesloten door<br />
een versterking, waarvan het uiteinde de rivier zoodanig bestreek,<br />
dat de vijand van daar vroeger ons kampement beschoot en menigmaal<br />
dooden en gewonden maakte, tot er een einde aan kwam door<br />
het oprichten eener travers, die later met getrokken 12 ponders<br />
werd bezet. Dat vijandelijk werk is thans door ons verbeterd en veranderd<br />
in een nieuwe batterij, die de noord-oostelijke zijde van den<br />
kraton en de rivier bestrijkt. Waar men den blik ook wendde, overal<br />
zag men de sporen van kogels en granaten, afgeschoten boomtakken,<br />
gespleten boomen, groote gaten in borstweringen — kortom, het moest<br />
.daar warm geweest zijn.<br />
Op het punt, waar ik u nu gevoerd heb, staan wij juist tegenover<br />
de rifle pits, die aan den tegenovergestelden oever der rivier<br />
gelegen zijn. Voor ons, achter ons, links en rechts, overal zijn wij<br />
nu omgeven door veroverd terrein; maar als wij rechts langs de<br />
hooge boomen de rivier op kijken, zien wij toch nog een enkel wit<br />
vlaggetje. Daar is de vijand weer bezig met het opwerpen van<br />
nieuwe versterkingen, zoodat de luitenant der artillerie, die de wacht,<br />
in de batterij heeft, altijd een paar stukken in die richting gepointeerd<br />
houdt, om bij de eerste brutaliteit een woordje op zijn pas<br />
mee te praten.<br />
Keeren wij nu door de missigit terug, om links of in zuid-westelijk<br />
richting af te slaan. Alsdan zullen wij weldra de kleine steenen<br />
versterking (kotta) vinden, waarbij een nieuwe loopgraaf begint,<br />
die ons tot zeer nabij de zoogenaamde kotta Petjoet brengt. Voor<br />
een gedeelte rijden wij bij voorkeur door die loopgraaf en zien een<br />
1Ü
242<br />
steenen muur met oude Hindoesche versierselen voor ons en rechts<br />
daarvan een muur van vreemde constructie, blijkbaar een door<br />
Mahomedanen verminkt overblijfsel uit den Hindoe-tijd. Het gebouw<br />
heeft eenigszins den vorm van de heilige Lotusbloem; uit het<br />
midden rijst een zuil op, waarop zeker vroeger een beeld heeft<br />
gestaan, dat door de Mahomedanen, die geen beelden mogen zien,<br />
verwijderd is.<br />
In de nabijheid van dat, in omtrek 40 meter groote en 15 meter<br />
hooge gebouwtje, van welks top men een heerlijk gezicht over het<br />
omringende landschap heeft, ligt de grafplaats der vorstinnen van<br />
het Atjehneesche rijk, omgeven door een marmeren muur. Daar-<br />
binnen staan eenige prachtige boomen, waarvan de wortels de<br />
grafsteenen gedeeltelijk verdrongen hebben, zoodat men mag aan-<br />
nemen, dat de graven minstens vier eeuwen oud zijn en waar-<br />
schijnlijk dagteekenen van vóór de invoering' van het Islamismus.<br />
Gelijk van zelf spreekt, bevindt zich thans in de grafplaats een<br />
detachement infanterie, dat er een flinke redoute van heeft gemaakt.<br />
Onder het lommer der boomen en wellicht niet genoeg doordron-<br />
gen van ontzag voor de droevige overblijfselen van zooveel Atjeh-<br />
neesche schoonen, vleiden wij ons op de grafplaats neer, lieten de<br />
kurk van een flesch champagne springen en dronken met de offi-<br />
cieren van de bezetting een glas op vorst en vaderland en een<br />
tweede op de schimmen der sultanes van Atjeh, en bestegen daarop<br />
weer onze rossinanten, om naar den kraton te rijden.<br />
Gedeeltelijk volgden wij den weg, dien wij gekomen waren, maar<br />
lieten de missigit nu links liggen en kwamen weldra op een ter-<br />
rein, waar het eenige dagen geleden alles behalve frisch moet ge-<br />
weest zijn. Geen boom toch, die niet doorboord was van kogels,<br />
en de diepe groeven in het gras toonden de sporen van granaten.<br />
Eindelijk zagen wij een hooge haag van bamboe doerie, waarachter<br />
hier en daar stukken muur met schietgaten zichtbaar werden. Groote<br />
prachtige boomen, soms van boven tot onder gespleten door gra-
243<br />
naatschoten, spreidden nog hun weelderig loof er boven uit en<br />
dienden tevens tot schaduwgevend dak voor de javaansche soldaatjes,<br />
die op schildwacht stonden of, neergehurkt achter de borstwering,<br />
met het geweer in de hand op de loer liggen.<br />
Wij reden een breede opening in den muur binnen over een<br />
aarden dam, die voor brug over de gracht moet dienen, en stegen<br />
af bij een groot bronzen kanon, dat minstens 0,60 meter diameter<br />
beeft, maar waarvan de metaaldikte zoo onbeduidend is, dat het<br />
totaal onbruikbaar moet geweest zijn. Volgens de schitterende wapens<br />
en de namen, die er op staan, is het een geschenk van koning<br />
Jacobus van Engeland geweest. Z. M. heeft dan echter wel geweten,<br />
wat hij gaf, gedachtig aan dei waarheid, dat de vrienden van heden<br />
de vijanden van m<strong>org</strong>en kunnen zijn.<br />
Na onze paarden aan de z<strong>org</strong> van een soldaat van de wacht te<br />
hebben toevertrouwd, beklommen wij aan den rechterkant den wal,<br />
daar deze vooral aldaar belangrijk is, omdat hij naar de missigit is<br />
gekeerd en de vijand dus van dien kant onzen aanval had mogen<br />
verwachten. De wal is daar minstens 9 meter hoog boven den beganen<br />
grond en zeker even breed of dik. De buitenzijde is bekleed<br />
door een zwaren muur, waarvoor de berm ligt met een hooge bamboe-doerieheg;<br />
dan een diepe modderige gracht; vervolgens weer<br />
bamboe-doerie. Op den wal stonden minstens een dertigtal stukken,<br />
groot en klein, oud en nieuw, sommige op en andere zonder affuiten<br />
; enkele hoogst interessant door de verbazende afmeting of zonderlinge<br />
confectie. Men zag er veldstukken, vierponders uit den<br />
tijd van Napoleon I, oude Turksche kanonnen uit den tijd, toen<br />
sultan Mahmoud de zooveelste den Atjehneezen werklieden heeft<br />
gezonden, om hen in het geschutgieten te onderwijzen; stukken van 6<br />
meter lengte en 16 à 20 c.M. middellijn van ziel. In een van die<br />
kanonnen was 4 meter lading gevonden. Het lag plat op den grond<br />
onder een zekere helling en moest waarschijnlijk alleen gediend hebben<br />
bij een aanval en wel bij het overgaan der gracht. Van een ander<br />
16*
244<br />
kanon was het achtergedeelte afgesprongen, doordien men er een<br />
niet gesprongen 16 duims punt-granaat van onze schepen op onhan-<br />
dige wijze op had willen laden, zoodat den Atjehneeschen artilleristen<br />
de geheele boel om de ooren moet gevlogen zijn. Het stuk zelf was<br />
zeer eigenaardig, namelijk een ijzeren cilinder, waaromheen ijzeren<br />
staven zaten, terwijl de buiten-bekleeding een metalen voering van<br />
fraai en met zeer veel z<strong>org</strong> gegoten brons was. Een volgend kanon<br />
was voorzien van vijf ringen om het op te lichten, 2 voor, 2 achter<br />
de tappen en een als druif. Toen wij boven op den wal stonden en<br />
naar beneden zagen en zoo de onmogelijke versperring goed beke-<br />
ken, zeiden we onwillekeurig: Goddank, dat onze soldaten daar niet<br />
tegen hebben gestormd, want het zou honderden menschenlevens<br />
hebben gekost en nog zou misschien de aanval zijn afgeslagen."<br />
Binnen den wal hebben de woningen der Atjehneesche bevolking-<br />
gelegen. Nu zijn zij alle verbrand. Zij lagen nochtans tegen den wal<br />
aan en waren alle met aarde bedekt, om eenige beschutting te<br />
hebben tegen het granaatvuur; voor verticaal vuur was de blin-<br />
deering echter onvoldoende. Wij wandelden de wallen langs en zagen,<br />
dat zij geen rechte lijnen vormden, maar dat men wel degelijk ge-<br />
dacht heeft aan een soort van bastions en verdere verdediging van<br />
de gracht, door aan den wal den vorm te geven van een zigzag of<br />
gehakkelde lijn.<br />
Zonder mij nu verder op te houden bij de versterkings-werken<br />
van den kraton, ga ik over tot de beschrijving van het inwendige<br />
er van. Men zal in Nederland wel reeds weten, dat de kraton niet<br />
het paleis van den vorst, maar wel een versterkte vorstelijke resi-<br />
dentie is. Binnen den kraton leeft een geheele bevolking en men<br />
vindt er niet alleen afzonderlijke huizen van de vorsten of volge-<br />
lingen, maar ook kleine kampongs, grafplaatsen, kerken, tuinen,<br />
soms zelfs bebouwde velden. De kraton van Atjeh is een langwerpig<br />
vierkant, waarvan de korte zijden, evenwijdig aan de rivier geplaatst,<br />
nagenoeg 800 meter lang, en de langste ongeveer 1500 meter lang
245<br />
zijn. Binnen de buitenste omwalling, welke ik zooeven beschreven<br />
heb, loopt op 150 à 200 pas afstands een tweede muur met poorten,<br />
schietgaten, zwaar geschut enz. daarbinnen, opnieuw op pi. m. 100<br />
pas afstands, een derde, die een klein vierkant vormt, waarbinnen<br />
de sultan zijne woningen voor particulier gebruik heeft gehad. Al<br />
die muren zijn voor een gedeelte vervallen, hier en daar wellicht<br />
nooit geheel afgewerkt, zoodat men op verscheidene plaatsen groote<br />
vakken ziet, waar geen muur meer is. Daarentegen loopen van<br />
muur tot muur weer dwarsmuren met poorten en deuren, wat een<br />
labyrinth vormt, waarin men zonder kennis van het terrein allicht<br />
zou verdwalen. Door den kraton loopt een riviertje, de Goerong<br />
Dalam (kan beteekenenen : »diepe beek" of »beek van het paleis")<br />
en vormt daarin een elleboog; de boorden zijn van gemetselde<br />
kaaien voorzien, welke nu natuurlijk vervallen zijn, maar nog bewijzen,<br />
dat de kraton van Atjeh eens de woonplaats is geweest<br />
van een machtig vorst.<br />
Over dit riviertje ligt een breede plank als brug, die wij nu niet<br />
zullen overgaan. Integendeel keeren we haar den rug toe en komen<br />
zoo op den rand van een groot grasveld te staan. Rechts voor ons<br />
zien wij een kruithuis, waaraan weinig bijzonders valt te zien, behalve<br />
dat de grond er om heen vol diepe gaten en putten is; het<br />
gevolg van de uitbarsting der granaten en bommen. Het geheele<br />
terrein is dan ook bedekt met granaatscherven. Eenigszins rechts<br />
van het kruithuis staat achter een muur het eigenlijke huis van den<br />
sultan. Wie nu zich veel heeft vo<strong>org</strong>esteld van Oostersche pracht,<br />
zal erg teleurgesteld zijn! Het gebouw is van hout opgetrokken,<br />
hoewel dan ook van een fraaie houtsoort, maar niet geschilderd;<br />
aan het snijwerk echter en de z<strong>org</strong>vuldige betimmering, als ook<br />
aan de koperen scharnieren en enkele verguldsels zag men, dat het<br />
niet de woning is geweest van een gewoon inlander. De geheele<br />
breedte van het gebouw is ongeveer 10 meter bij gelijke diepte; het<br />
wordt overdekt door een atappen-dak en is verdeeld in drie deelen,
246<br />
rechts het slaapvertrek, waar nog het goei bewerkte ledikant staat,<br />
links een vertrek van 3 meter in het vierkant, en in het midden<br />
de do<strong>org</strong>ang. Men vergeté vooral niet, zich diep te buigen bij het<br />
binnengaan, daar men anders zijn hoofd zou stooten en tegen den<br />
adat zou handelen, die gebiedt, dat men de woning van den sultan<br />
niet dan kruipend binnenga. Gekropen hebben wij echter niet.<br />
Is het altijd een slecht gekozen oogenblik, om een huis te gaan<br />
zien, als de laatste bewoner het pas verlaten heeft, vooral is dit<br />
hier het geval; want de gaten en spleten in wanden en dak, de<br />
groote scheuren in de planken van den vloer, veroorzaakt door de<br />
granaatscherven, vormen met de gebroken potten en pannen, de<br />
enkele ledige kisten, de verscheurde boeken, de opengereten hoofd-<br />
kussens enz. een zeer treurig geheel. Dat de sultan het er niet lang<br />
in heeft kunnen uithouden, zal niemand verwonderen.<br />
Na als souvenir een paar bladen van een Maleisch manuscript te<br />
hebben meegenomen, verlaten wij spoedig de treurige vorstelijke<br />
woning, gaan de andere huizen maar voorbij, stappen nu de brug<br />
over, die wij straks zoo onbeleefd den rug hebben toegekeerd en<br />
komen zoo onder het lommer van eenige schoone waringiboomen.<br />
Rechts voor ons staat het huis van de vrouwen van den sultan,<br />
dat op hoog bevel gesloten is, maar waarin wij trouwens niet veel<br />
fraais zouden vinden. Onder dat huis — want het staat op palen —<br />
zien wij een paar stok-oude inwoners van den kraton, die dezen,<br />
evenals de Romeinsche senatoren van weleer, niet hebben willen<br />
verlaten. De eene is een zeer oude Hindoe, pikzwart met langen<br />
grijzen baard; niemand doet hem natuurlijk eenig leed ; integendeel<br />
de soldaten brengen hem in overvloed rijst, voor welke beleefdheid<br />
hij hun dank zegt door met groote oprechtheid en op allerlei toon<br />
te verzekeren, dat hij vreeselijk het land heeft aan de blanke men-<br />
schen. De andere oude man zegt daarentegen geen enkel woord,<br />
maar verkropt zijn verdriet en zijn haat, en blijft kalm op zijn<br />
matje zitten.
247<br />
Links van het serail zien wij een gebouw, waaronder de prachtige<br />
graven der vorige sultans tegen den invloed van het weder<br />
beveiligd zijn. Die graven zijn waarlijk fraai en uitstekend onderhouden.<br />
De eigenaardige ornamentatie der Mahomedanen ontbreekt<br />
hier niet. Het snijwerk bestaat uit arabesken en spreuken uit den<br />
Koran, alles met schitterende kleuren overgoten, die bont zouden<br />
heeten, indien het felle licht der zon al die tinten niet heerlijk<br />
ineen deed smelten. De bekende roode en gele gordijnen boven het<br />
graf worden er evenmin gemist als de pajongvormige offerhoeden<br />
van gekleurd papier.<br />
Keeren we nu op onze schreden terug, gaan we nogmaals het<br />
vrouwenkwartier voorbij en beklimmen we even een kleine hoogte,<br />
waarop een missigit staat, eene hofkapel, welke zich door niets<br />
bijzonders onderscheidt dan door een groote bronzen klok, die aan<br />
een boom hangt en waarschijnlijk gediend heeft, als de muezzin<br />
van de tinne der missigit het volk tot het gebed opriep.<br />
Verder komen we nog aan een begraafplaats, die zeker zeer oud<br />
moet zijn, daar ook hier de grafsteenen geheel door de wortels der<br />
waringi-boomen verdrongen zijn. Sommige der grafteekens zijn van<br />
gegoten brons en zeer fraai. Slechts is het jammer, dat de geheele grafplaats<br />
door een aardbeving verwoest schijnt. Alles toch ligt door<br />
elkander en de muren zijn gescheurd, 't Is daar verkwikkend koel,<br />
en men heeft er een schoon gezicht op den kraton. Een meter of<br />
vijf onder ons zien we een inlandsch soldaat op schildwacht staan<br />
bij een poortje, waarvan onze geleiders vertellen, dat op den avond<br />
van den dag, toen de kraton door onze troepen bezet was, er tegen<br />
aan geklopt werd. De schildwacht opende natuurlijk niet, maar deed<br />
evenals onze dienstmeiden sedert den moord van mevrouw van der<br />
Kouwen; hij zette de deur op een kiertje en vroeg: »Wie daar?"<br />
Orang Djaga== »Menschen van de wacht!" was het antwoord. »Derri<br />
mana = van waar?" Het antwoord zeide, dat het Atjehneezen waren,<br />
die, onbekend met het feit, dat de kraton in onze handen was,
248<br />
zich op hun post kwamen begeven en nu onmiddellijk het hazenpad<br />
kozen.<br />
Intusschen is het langzamerhand middag geworden. Met moeite<br />
waren wij te bewegen, om het schaduwrijke plekje te verlaten; maar<br />
het moest zoo, en we reden naar het hoofdkwartier terug, waar we<br />
onzen vriendelijken geleiders hartelijk dank zeiden.<br />
Wat ik gezien heb, vervult mij met achting voor de Atjehneezen.<br />
Zij hebben prachtig partij getrokken van het moeielijke terrein en<br />
uitstekend stand gehouden. Des te grooter is echter ook mijne bewondering<br />
voor onze soldaten, en des te meer ook ben ik bevestigd<br />
in de meening, die ik altijd gehad heb, dat generaal van Swieten<br />
werkelijk de man is, dien wij moesten hebben, orn den oorlog tot<br />
een goed einde te brengen. Hij moge volgens sommigen niet snel<br />
genoeg handelen; hij weet dat snel-handelen veel, zeer veel menschenlevens<br />
zou kosten. En dat weet hij niet alleen, maar moet ieder<br />
begrijpen, die de versterkingswerken der Atjehneezen heeft gezien en<br />
daaruit heeft kunnen opmaken, met welken vijand wij te doen hebben..<br />
Zoo was de toestand, kort na de inneming van den kraton. Thans<br />
is dit alles natuurlijk veranderd ; want weldra zou nabij de plaats<br />
waar de sultans van Atjeh hun zetel hadden, kotta-Radja verrijzen ;'<br />
een versterking, die den Nederlanders voor goed heer en meester<br />
van het veroverd grondgebied moet maken.<br />
Tot bezetting van den kraton werden aangewezen, onder bevel<br />
van majoor Luymes, vier kompagnieën van het rechterhalf 18 e en drie<br />
kompagnieën van het linkerhalf 12 e bataljon; de benting panglima<br />
Polim werd door één kompagnie van het rechterhalf 12» bataljon<br />
bewaakt. Behalve dat nog eenige andere posten bezet werden, keerden<br />
de overige troepen naar het bivouak terug.<br />
Generaal van Swieten achtte nu het oogenblik gekomen, om de
249<br />
bevolking op het nuttelooze van verderen tegenstand te wijzen en<br />
haar tot toenadering te bewegen, waartoe hij de volgende procla-<br />
matie uitvaardigde :<br />
Ik J. van Swieten, luitenant-generaal, adjudant des Konings<br />
in buitengewonen dienst, opperbevelhebber der Land- en<br />
Zeemacht in den oorlog tegen Atjeh, breng ter kennisse<br />
van alle hoofden en onderhoorigen in het rijk Atjeh :<br />
dat het Nederlandsch-Indisch Gouvernement het de Atjehneezen<br />
volstrekt niet ten kwade duidt, dat zij ons hebben tegengestaan<br />
om hun grond te verdedigen en hun vorst bij te staan; dat zij<br />
echter thans, nu zij overwonnen zijn, den overwinnaar behooren te<br />
eerbiedigen en al onze bevelen behooren op te volgen ;<br />
dat wij verlangen, dat zij de wapenen zullen nederleggen, de<br />
versterkingen om de kampongs slechten en dat een iegelijk naar<br />
zijne respectieve verblijfplaats terugkeert met vrouwen en kinderen<br />
ten einde zich wederom te wijden aan de z<strong>org</strong>en voor zijn onderhoud ;<br />
dat aan degenen, die gevolg geven aan dezen onzen uitdrukkelijken<br />
wil, geenerlei leed zal geschieden en hun zelfs wordt vergund, hun<br />
padi van het veld te halen ; maar dat diegenen, die niet voldoen<br />
aan ons verlangen, geheel verantwoordelijk worden gesteld voor al<br />
de gevolgen.<br />
Zoo -is het.<br />
Geschreven te PENAJOENG, op den 28 sten Januari 1874 (10 Dzoe-<br />
lhidjah 1290).<br />
Ook van deze proclamatie werd niet de minste notitie genomen,<br />
waarom de regeerings-commissaris drie dagen later een nieuwe<br />
uitvaardigde, waarin hij de bevolking deed kennen, dat het land<br />
door het recht van overwinning aan het Nederlandsch-Indisch Gou-<br />
vernement behoorde, en dat hij, in het belang van handel, nijver-<br />
heid en landbouw, de gevolgen van den oorlog wenschte te doen
250<br />
eindigen en daarom alle hoofden van de drie Sagis en die der on-<br />
derhoorige staten uitnoodigde, van hunne onderwerping schriftelijk<br />
te doen blijken; daarbij belovende, dat de blokkade zou worden<br />
opgeheven voor de staten, die in onderwerping zouden komen en<br />
dat door hen de handel kon worden hervat, onder voorwaarde dat<br />
zij de Nederlandsche vlag zouden voeren en hunne schepen voor-<br />
zien moesten zijn van behoorlijke scheepspapieren, daar geen andere<br />
vlag dan de Nederlandsche en die der bevriende mogendheden zou<br />
erkend worden ; daarentegen zouden zij, die binnen redelijken tijd hunne<br />
onderwerping niet hadden aangeboden, als vijandig worden beschouwd.<br />
Den dag na de inneming van den kraton begaf de opperbevelheb-<br />
ber zich reeds 's m<strong>org</strong>ens ten O ure met zijn staf weder derwaarts,<br />
om de positie nader in oogenschouw te nemen ; de veroverde sterkte<br />
werd door de verkenningsbrigade nauwkeurig opgenomen.<br />
Om 10 uur werd in den hoogsten boom van den kraton, onder<br />
het spelen van ons volkslied, de Nederlandsche vlag geheschen; die<br />
werd door de marine met een salut van 21 schoten begroet.<br />
Generaal van Swieten had reeds ingezien, dat er van onderwer-<br />
ping ook na den val van den kraton nog geen sprake was; doch meer<br />
nog dan door den hardnekkigen tegenstand, dien men ondervonden<br />
had, was hij door de barbaarschheid van den vijand, die door het<br />
vermoorden van onzen zendeling alle mogelijkheid tot onderhandelen<br />
afgesneden had, tot het besluit gekomen, dat het sluiten van een<br />
tractaat, zooal niet onmogelijk, dan toch weinig waarb<strong>org</strong>en voor de<br />
toekomst opleveren zou. De inzichten van generaal van Swieten wa-<br />
ren dus veranderd en hij had reeds voorloopig aan den gouverneur-<br />
generaal geschreven: »ik kan niet ontveinzen, dat een en ander<br />
wijziging dreigt te brengen in mijn vroegere opinie over de beëin-<br />
diging der Atjehneesche quaestie en, hoewel ik den tijd niet wensch
251<br />
vooruit te loopen, acht ik het niettemin wenschelijk Uwe Exellentie<br />
daarvan nu reeds met een enkel woord mededeeling te doen."<br />
Daar de generaal de waarschijnlijkheid aannam, dat de hoofden<br />
van de XXV en XXVI Sagi's ook na de verovering van den kraton<br />
in hun verzet zouden volharden, zoodat zij door kracht van wapenen<br />
tot onderwerping zouden moeten gedwongen worden, achtte hij<br />
het oogenblik gekomen om de te Padang gebleven troepen te ontbieden,<br />
ten einde mobiele kolonnes te kunnen, samenstellen zonder<br />
de bezetting der veroverde stellingen te zeer te verzwakken.<br />
Te bejammeren was het, dat de cholera weer heviger begon te<br />
woeden, vooral onder de nieuw aangekomen troepen; den 25 ste "<br />
waren 10 officieren en 290 man van het 9 e en 10 e bataljon per<br />
»Vice-president Prins" aangekomen, van welke in één dag 35 man<br />
aan de cholera bezweken.<br />
Den 26 8tol werd de frontbatterij ontwapend en de vuurmonden werden<br />
naar het artillerie-park in het bivouak overgebracht.<br />
Intusschen werden de operation zonder verpoozing voortgezet en<br />
's avonds van den 26 8ten Januari werd voor den volgenden dag bepaald,<br />
dat Lampo Idjoe van vijanden moest worden gezuiverd en<br />
verder een verkenning ondernomen worden in de richting van kampong<br />
Panteiri, waarin de sultan en eenige panglima's zich moesten<br />
ophouden. Daartoe rukten onder bevel van kolonel Schultze het<br />
rechterhalf 3 e , het linkerhalf 9 e bataljon, twee section getrokken<br />
kanons van 8 Cm. licht, en vier mortieren van 12 Cm. van de 3 e<br />
kompagnie artillerie, eene sectie mineurs en 12 kavaleristen uit,<br />
hun weg nemende door de benting panglima Polim, langs de rivier;<br />
een half uur later begaf zich het rechterhalf 14 e bataljon over de<br />
groote grasvlakte langs de rivier, en het rechterhalf 9 e bataljon ging<br />
door de sawah van 25 December in de richting van kampong Lemboe.<br />
Hoewel de vijand de werken, die 25 en 26 December door onze<br />
troepen verlaten waren, op nieuw versterkt had, verdedigde hij<br />
ze niet, doch men ontving vuur uit de kampong Pinang, achter
252<br />
deze versterkingen gelegen, waarna die positie door het rechterhalf<br />
9 e en 14 e bataljon genomen werd.<br />
Kolonel Schultze was op den linkeroever tot Lampo Idjoe geavanceerd<br />
, waar de kolonne in het front uit een suikerrietveld beschoten<br />
was; daarom werden twee kompagnieën den vijand in de<br />
flank gezonden, waarop deze in zuidelijke richting vluchtte.<br />
Den 29 st - rukten het rechterhalf 14« bataljon, met twee sectiën<br />
artillerie, één peloton mineurs en de kavalerie onder bevel van<br />
overste van Thiel uit, om het terrein ten zuiden van den kraton en<br />
van Longbattah te verkennen en den sleutel te zoeken van de stelling<br />
tusschen de XXII, XXV en XXVI Moekims. De kolonne marcheerde<br />
langs de noordzijde van den kraton en de rivier; de opperbevelhebber<br />
en de tweede bevelhebber met den staf volgden haar.<br />
Thans kon men de werken eerst goed in oogenschouw nemen, die de<br />
vijand buiten den kraton tot versterking van die positie had aangelegd,<br />
zijnde de werken passar Atjeh, panglima Polim en van kampong<br />
Idjoe, namelijk een aaneenschakeling van redouten, die langs<br />
de rivier een uitgestrektheid van 1000 meter hadden. De belangrijkste<br />
versterking bleek die van passar Atjeh te zijn, een op zich<br />
zelf staand werk, dat front maakte naar de missigit en naar de<br />
rivier, en de hoofdpoort des kratons verdedigde. De versterkingen<br />
panglima Polim en Lampo Idjoe dienden, om de doorwaadbare<br />
plaatsen der rivier te beschermen. Overtuigend bleek, nu men die<br />
omvangrijke, geheel stormvrije werken in oogenschouw nemen kon,<br />
dat deze enkel door een omtrekking te nemen waren geweest.<br />
Ten zuiden daarvan werd het terrein moeielijker, zoodat de kolonne<br />
slechts langzaam kon avanceeren.<br />
Nadat de kolonne de kampong Longbattah verlaten had, werd zij<br />
beschoten uit de nabijgelegen kampong Lam Sireh, welke tot de<br />
XXII Moekims behoort. Het plan was slechts om het terrein te<br />
verkennen en proclamatiën te verspreiden, ten einde het volk aan<br />
te manen om de wapenen neder te leggen en zich te onderwerpen ;
253<br />
doch de troepen zagen zich genoodzaakt, het gevecht aan te nemen<br />
en de kampong te verbranden. Wel werden eenige vijandelijke po-<br />
sities genomen, maar een versterking achter een ondoorwaadbaar<br />
riviertje was niet te genaken, en toen het vuur daaruit in hevig-<br />
heid toenam, ontving luitenant-kolonel van Thiel bevel, op een<br />
geschikt oogenblik het gevecht af te breken. Het linkerhalf 3 e ba-<br />
taljon verliet den kraton, om den terugtocht van de kolonne, die<br />
gebrek aan munitie had, te dekken.<br />
Om 2% uur kwam het hoofdkwartier, ruim een uur later kwamen de<br />
overige troepen in het bivouak terug. Men had 16 gewonden; waaron-<br />
der twee officieren , de I e luitenants C. van Leeuwen en J. S. Bijsterveld.<br />
In den m<strong>org</strong>en was met het stoomschip »Baron Bentinck" het<br />
korps barissan aangekomen en denzelfden dag gedebarkeerd.<br />
Thans werd de missigit verder geslecht, waartoe men de zware<br />
muren liet springen; de aldaar gelegerde kompagnie werd gevoegd<br />
bij die in de versterking panglima Polim. Evenzeer werd in de bin-<br />
nenruimte van den kraton alles opgeruimd, wat nadeelig voor de<br />
gezondheid kon worden geacht. Dienzelfden dag kwam met de »Ba-<br />
ron Mackay" het rechterhalf 6 e bataljon infanterie aan, waarvoor in<br />
tijds barakken waren gereed gemaakt.<br />
De vesting-artillerie had ten taak, om het in den kraton gevonden<br />
geschut daar buiten te brengen ; het bronzen geschut werd naar Batavia<br />
overgebracht, het ijzeren (38 stukken) werd onbruikbaar gemaakt.<br />
Was de krijgskans ons gunstig geweest, in den politieleen toestand<br />
kwam niet de minste verandering. De civiele regeerings-commissaris<br />
zette dien den gouverneur-generaal uitvoerig uiteen. Wel waren door<br />
verschillende hoofden stappen tot toenadering gedaan, doch eigen-<br />
lijke onderwerping bleef achterwege. Alleen Toekoe Neq was ein-<br />
delijk den 27 ste " Januari, na nogmaals daartoe gesommeerd te zijn,<br />
in het bivouak verschenen, gevolgd door een afgevaardigde van Toekoe<br />
Lempassé met een brief, waarin deze zijne onderwerping aanbood.<br />
De kontroleur Kroesen stond hem te woord. Toekoe Neq deelde
254<br />
hem bij die gelegenheid mee, dat Toekoe Nanta zich in de VI Moe-<br />
kims begon te versterken, en dat zulks denkelijk op hem gemunt<br />
was, als wanneer hij onze hulp zou inroepen. Hem werd medege-<br />
deeld, dat hij zijne bevolking moest aanmanen om haar gewone<br />
bezigheden te hervatten, en dat zij niet verontrust moest worden bij een<br />
militaire promenade, die binnen eenige dagen in zijne afdeeling zou<br />
plaats hebben; ook werd hem gezegd, dat er nabij het kampement<br />
een passer zou worden opgericht, en dat hij de bevolking moest<br />
aanmoedigen, om aldaar hare koopwaren te komen brengen.<br />
Op den brief van Toekoe Lempassé werd geantwoord, dat hem<br />
amnestie zou verleend worden. De andere hoofden der XXV Moekims,<br />
met wie Toekoe Neq confereeren zou, kwamen niet op den door<br />
hen bepaalden dag. Hoewel al het mogelijke gedaan was om de vij-<br />
andelijkheden te kunnen staken, had generaal van Swieten geen<br />
andere gevolgen van zijne proclamatie gezien. Toch deden zich uit<br />
XXVI Moekims teekenen van toenadering voor, en de panglima der<br />
III Moekims, het meest invloedrijke hoofd dier Sagie, had den 29 sten<br />
doen weten, dat hij den oorlog wilde staken; hij was echter met<br />
zijne hoofden aan het beraadslagen — en daarbij bleef het vooreerst.<br />
Daarentegen wilden de XXII Moekims in 't geheel van geen toe-<br />
nadering weten ; de bevolking daarvan was ons zoo vijandig gezind,<br />
dat toen de troepen op den 29 8t6n Januari eene militaire verkenning<br />
bezuiden den kraton deden, zij uit verschillende kampongs bescho-<br />
ten en op den terugmarsch zelfs door den vijand vervolgd werden,<br />
waardoor zij drie dooden en zeventien gekwetsten bekwamen.<br />
Men vernam, dat de radja van Pedir, Toekoe radja Pakik, die<br />
reeds vroeger den kraton verlaten had, van plan was om naar huis<br />
te gaan en een brief aan het Gouvernement te schrijven.<br />
Den 25 8te " Januari was zekere Nja Assan in het kampement ge-<br />
bracht, die verklaarde te komen van Toekoe Doelah, hoeloebalang<br />
van Boeboek; een negorij tusschen Pedir en Gigieng.<br />
Deze hoeloebalang was den 15 de " naar Atjeh gekomen, met 500
255<br />
man hulptroepen, op bevel van panglima Polim; zij hadden niet<br />
aan het gevecht deelgenomen en bevonden zich te Mesdjid Larang,<br />
bewesten Longbattah. Toekoe Doelah wilde na de verovering van<br />
den kraton niet meer aan den 'oorlog deelnemen en verzocht nu,<br />
langs het strand te mogen terugkeeren, daar hij anders in handen<br />
van panglima Polim zou vallen. Men heeft echter van dezen Toekoe<br />
Daleh later niets meer vernomen.<br />
Van Analaboe was bericht ontvangen, dat den 18 lk " Januari ongeveer<br />
1000 man hulptroepen te Koeroeng Raba waren aangekomen;<br />
reeds een hunner vaartuigen was den onzen in handen gevallen ; de<br />
overigen bevonden zich te Rigas en durfden niet verder. Daarom<br />
schreef kontroleur Kroesen aan Toekoe Neq Radja, dat deze den<br />
lieden van Analaboe moest doen weten dat zoo zij niet onmiddellijk<br />
terugtrokken, hunne negorijen overeenkomstig de regeerings-proclamatie<br />
van 7 Juni zouden getuchtigd worden. Deze maatregel had<br />
een gewenscht resultaat gehad.<br />
Het gerucht, dat de sultan van Atjeh overleden was, had zich<br />
bevestigd; zelfs hadden onze troepen in de nabijheid van het huis<br />
van Iman Longbattah een versch graf onder een atappen-dak gevonden,<br />
dat — overeenkomende met de beschrijving, die daarvan<br />
reeds gegeven was — het graf van sultan Aladin Mantsjoer<br />
Shah wezen moest, die den 26 Bten te voren aan de cholera overleden<br />
was.<br />
Er moest dus tot de keuze van een nieuwen sultan worden overgegaan<br />
; als pretendenten voor den troon werden genoemd :<br />
Toeankoe Daoed, 7 jaar oud, kleinzoon van sultan Mantsjoer Shah;<br />
Toeankoe Hoesin, neef van Mantsjoer Shah, ongeveer 20 jaar<br />
oud, die reeds als vermoedelijk troonsopvolger was aangewezen; en<br />
Toeankoe Hasin, een afstammeling van een der vroegere sultans.<br />
Generaal van Swieten echter verklaarde bij voorbaat de eventuëele<br />
keuze van een sultan onwettig. Hij schreef dit aan de<br />
hoofden en de voornaamste hoeloebalangs der drie Sagi's, in een
256<br />
brief 13), waarin hij opnieuw hen aanmaande, om niet in hun<br />
verzet te volharden.<br />
»Maar zoo de hoofden en het volk zich van mij verwijderd houden,<br />
zich niet komen onderwerpen en niet medewerken om een geregeld<br />
bestuur te verkrijgen, dan zullen mijne soldaten uwe schoone<br />
kampongs gaan bezoeken en vernielen, wat mij tegenstand biedt.<br />
»Wanneer er soms aan gedacht mocht worden, een anderen<br />
sultan in de plaats van den overledene te kiezen, weet dan, dat ik<br />
die keuze als onwettig en van geen waarde beschouw en geen anderen<br />
souverein erken dan het Nederlandsche Gouvernement.<br />
»Bedenkt wel, wat gij doen zult; mijne bedoelingen zijn goed."<br />
En daarop liet de generaal de tamelijk anti-militaire bedreiging<br />
volgen :<br />
»Gods vloek zal over u en over uw volk komen, wanneer gij op<br />
den ingeslagen weg voortgaat," welk dreigement nog al zonderling<br />
klinkt tegenover een vrije, onafhankelijke natie, met welke men in<br />
oorlog is en die zich blijft verzetten, omdat zij liever niet geannexeerd<br />
wil worden; een preferentie, die wij Nederlanders 't allerminst<br />
in gemoede met Gods vloek kunnen bedreigen.<br />
Dat generaal van Swieten met recht van gedachten veranderd was<br />
en de onvermijdelijke noodzakelijkheid der inlijving van Atjehneesch<br />
grondgebied moest inzien, behoeft niet breedvoerig ontwikkeld te<br />
worden. Hij kwam daar rond voor uit in zijn verslag aan den gouverneur-generaal<br />
, waarin hij schreef :<br />
»Dat thans van een vervangen van den sultan geen sprake meer<br />
kan zijn, maar de opheffing van het sultanaat en eene inlijvingnoodzakelijk<br />
is geworden, zal na hetgeen ik reeds in mijn vorig<br />
verslag mededeelde, niet nader meer behoeven betoogd te worden.<br />
Het is mijne vaste overtuiging geworden, dat zoowel de dood van<br />
den sultan als het hardnekkig verzet der hoofden, ook indien er een<br />
nieuwe sultan mocht verkozen worden, iedere gedachte aan een<br />
tractaat moet uitsluiten.
257<br />
»Ook met het oog hierop, heb ik, meenende hierin niet te kort<br />
te doen aan de beslissing der regeering, omtrent de inlijving van<br />
Groot-Atjeh eene proclamatie uitgevaardigd, bestemd om de on-<br />
derhoorigheden van Atjeh den stand van zaken te doen kennen en<br />
een richtsnoer te geven voor hunne gedragingen tegenover het<br />
Nederlandsch-Indisch Gouvernement."<br />
Hoe weinig bewijs van toenadering de bevolking ook gaf, generaal<br />
van Swieten wanhoopte niet ; hij achtte het een gunstig verschijnsel,<br />
dat Toekoe Lempassé met zijne bevolking teruggekeerd was, en dat<br />
er uit de vlakte ten oosten van ons kampement sedert den 24 stfm<br />
geen schot meer gelost was, en vond het daarom zaak, om onzerzijds<br />
een meer vreedzame houding aan te nemen; maar een zeker opti-<br />
misme, dat den generaal destijds van vele zijden verweten werd en<br />
ook meermalen oorzaak van een minder krachtdadig optreden is<br />
geweest, verloochende zich ook hier niet. Het bleek maar al te zeer,<br />
dat de civiele regeerings-commissaris zich in de houding der bevol-<br />
king bedroog, en reeds in zijn volgend verslag van 4 Februari 1874<br />
moest hij schrijven:<br />
»Sedert mijn" verslag van 31 Januari jl., lit E. geheim, is er in<br />
de politieke verhouding tegenover hoofden en bevolking weinig ver-<br />
andering gekomen. De verschijnselen, die zich hebben vo<strong>org</strong>edaan,<br />
getuigen weinig van meerdere toenadering; integendeel, men moet<br />
het veeleer een blijk van achteruitgang in goede gezindheid noemen,<br />
dat Toekoe Nanta, die aanvankelijk, blijkens hetgeen ik Uwe Excel-<br />
lentie in mijn vorig verslag mededeelde, stappen scheen te willen<br />
doen tot vrede, zich thans, volgens de geruchten, heeft terugge-<br />
trokken en versterkingen aanlegt.<br />
»Volgens Toekoe Neq Radja zouden die echter meer tegen hèm<br />
dan tegen ons gericht zijn. Ook ten zuiden van den kraton en in de<br />
III Moekims, die ons legerkamp begrenzen, worden, naar ik verneem,<br />
versterkingen aangelegd.<br />
17
258<br />
»Deze verschijnselen, hoezeer niet getuigende voor toenadering,<br />
zijn echter, mijns inziens, niet verontrustend. Het zoude weinig moeite<br />
kosten, om met de groote macht, waarover ik beschikken kan, die<br />
versterkingen onschadelijk te maken; maar wat zou het baten, zoo-<br />
lang het volk omtrent zijn te nemen gedragslijn niet tot eene beslis-<br />
sing is gekomen? Het eenige resultaat wat daarvan te verwachten<br />
is, zou dit zijn, dat de versterkingen, die nu in betrekkelijke nabij-<br />
heid zijn, zouden verlegd en op grooteren afstand gebracht worden,<br />
terwijl ik ze aanvankelijk liever in mijne nabijheid dan ver weg heb.<br />
»Nevens deze minder gunstige verschijnselen, die ik, om den toe-<br />
stand te schetsen, zooals hij zich in schijn of werkelijkheid voordoet,<br />
gemeend heb niet onvermeld te mogen laten, blijven zich echter ook<br />
betere voordoen."<br />
De assistent-resident Kroesen vernam nu, dat de negenjarige<br />
Toeankoe Daoed, achterneef van den overleden sultan Ibrahim Mant-<br />
sjoer Shah, tot sultan zou gekozen worden, onder voogdij van vier<br />
hoofden, die het regentschap zouden uitmaken, o. a. Iman Long-<br />
battah en Toeankoe Hassin.<br />
Den 8 8tcn Februari werd een aanvang gemaakt met de voorberei-<br />
dende werkzaamheden tot het maken van een blijvende versterking<br />
met kampement; een reuzenwerk, dat heel wat krachtsinspanning<br />
zou eischen van de troepen, die zich voorzeker zoo goed mogelijk<br />
in de weinig benijdenswaardige omstandigheden schikten, getuige<br />
een concert, dat den volgenden dag plaats had; in een opzettelijk<br />
daartoe gemaakten muziektempel, met hanglampen en lantaarns<br />
verlicht, lieten de verschillende muziekkorpsen zich hooren, terwijl<br />
de Zangvereeniging een paar stukken ten beste gaf.<br />
Ook werd door drie officieren een kluchtspel opgevoerd. Doch<br />
dit was slechts een klein intermezzo onder veel inspannenden arbeid.<br />
In plaats van den kraton, zou een permanente versterking worden<br />
gebouwd, die de grondslag voor de duurzame vestiging van ons<br />
gezag in Groot-Atjeh worden zou. Er werd in een conferentie van
259<br />
den opperbevelhebber met de brigade-kommandanten bepaald, dat<br />
daaraan dagelijks driehonderd man infanterie, bijgestaan door mi-<br />
neurs , sappeurs en genie-werklieden, onder leiding van genie-<br />
officieren zouden arbeiden; er zou een vierkante redoute met cir-<br />
kelvormige bastions gebouwd worden, met zwaar geschut bewa-<br />
pend, waarin na voltooiing een vaste bezetting van 500 man komen<br />
zou. Onder het werkzame vuur der redoute werd een kampement<br />
opgericht voor tweeduizend man infanterie, een detachement mi-<br />
neurs en sappeurs, een kompagnie vesting-artillerie en anderhalve<br />
batterij veld-artillerie.<br />
Dit kampement, door een zware palissadeering omgeven, zou ook<br />
een woning bevatten voor den militairen gouverneur en voor den<br />
brigade-kommandant.<br />
Door den chef der opnemings-brigade werd den 9 den een verken-<br />
ning en opname in westelijke en zuidwestelijke richting gedaan,<br />
onder dekking van een kompagnie infanterie.<br />
Den 10 den Februari werd de kompagnie vesting-artillerie, welke op<br />
het oorlogstooneel niet meer noodig was, aan boord van de »Jason"<br />
ingescheept; dien dag werd opnieuw, onder dekking van een kompa-<br />
gnie, een opname in westelijke richting tot aan het zeestrand gedaan.<br />
Toekoe Neq had door zijne onderwerping aan het Nederlandsche<br />
Gouvernement zich de vijandschap der andere hoofden op den hals<br />
gehaald en Toekoe Nanta, hoofd van de VI Moekims, die aan het<br />
gebied van Toekoe Neq grenzen, alsmede het hoofd der III Moekims,<br />
Iman Djempet, begonnen van uit kampong Bital hem te bedreigen.<br />
Daar men Toekoe Neq diende te ondersteunen, en daar tevens ook<br />
het bezit van kampong Bital voor ons van waarde was te achten, werd<br />
besloten om tot het nemen van Toekoe Nanta's versterkingen over<br />
te gaan. Er werd in beginsel aangenomen, dat na den val van Bital<br />
de aangrenzende kampongs Peioram en Londjame van zelven onze<br />
troepen in handen zouden vallen. Hiertoe moest van de Taman in<br />
zuid-westelijke richting naar kampong Lamtermin worden opgerukt,<br />
17*
260<br />
öm Bital in den rug te vallen, Radja Pakik en kampong Djempet<br />
links latende liggen.<br />
Generaal van Swieten had bepaalde bevelen gegeven, dat geene<br />
kampongs mochten verbrand worden; werd men er uit beschoten<br />
en was de vijand verdreven, dan moest men een brief achterlaten,<br />
»waarin aangemaand werd, om in het vervolg het schieten na te<br />
laten, ten einde te voorkomen dat men gedwongen zou zijn, de<br />
kampong in den asch te leggen, hetgeen zeker gebeuren zou, indien<br />
men de gegeven waarschuwing in het vervolg niet betrachtte," om<br />
welk dreigement de Atjehnees zich niet bijzonder bleek te bekreunen.<br />
Toekoe Neq werd aangeschreven, om bij het oprukken van zijne<br />
bende de Hollandsche vlag te voeren, opdat men zijne manschap<br />
niet als vijanden zou behandelen.<br />
's M<strong>org</strong>ens om 5 uur rukten het 6 r bataljon en de Madureesche<br />
barisans van de I e brigade, het rechterhalf 14° van de 2 e en het<br />
rechterhalf 9 e bataljon van de 3» brigade uit; alsmede de 4 e kom-<br />
pagnie artillerie, een peloton mineurs en sappeurs en 30 à 45 ka-<br />
valeristen; luitenant-kolonel van der Heijden voerde het kommando.<br />
Omstreeks 8 uur begon het geweer- en kanonvuur, dat den ge-<br />
beden dag met meer of minder hevigheid aanhield.<br />
Het doel van den tocht werd volkomen bereikt, want de versterkte<br />
kampong Bital werd genomen.<br />
Dit was reeds ten 12 ure geschied, maar men kon eerst ten 4<br />
ure terugkeeren, daar Toekoe Neq zich niet geheel aan de afspraak<br />
gehouden had en te laat verschenen was. Onze verliezen bedroegen<br />
twee gesneuvelden en veertien gekwetsten.<br />
Den 13
261<br />
Ook vernam men, dat zich veel volk van elders had vereenigd<br />
te Ketapang-Doea, om de inwoners van de omliggende kampongs<br />
te beletten, zich te onderwerpen en koopwaren in het bivouak te<br />
brengen. Toekoe Hoesin en Toekoe AJbdul Medjid zouden die be-<br />
weging leiden, waaraan Toekoe Moeda Tjoet Leteg van Merdoe<br />
met 500 gewapenden deelnemen zou. Bet werd daarom noodig ge-<br />
oordeeld om die benden uit Ketapang-Doea te verdrijven en kam-<br />
pong Marasa te beschermen.<br />
Daartoe marcheerden den 10 ac " om 6% uur de volgende troepen<br />
uit het bivouak: van de 1° brigade het linkerhalf 2° bataljon, het<br />
linkerhalf' 6" bataljon en het korps Madureesche barisans; van de<br />
2 e brigade het rechterhalf 3 e bataljon, het rechter half' 14" bataljon,<br />
en van de 3 C brigade het rechterhalf 12 e bataljon, waaraan waren<br />
toegevoegd de 3 e kompagnie artillerie, alsmede ééne sectie en twee<br />
mortieren van de 4 C kompagnie artillerie, één peloton mineurs en<br />
sappeurs, en twintig man kavalerie, onder bevel van luitenant-kolonel<br />
Pel. Van Goenangan opgerukt zijnde, werd men aldra door den vij-<br />
and beschoten; voorloopig werd het vuur niet beantwoord. Men<br />
bevond zich om 8 uur ter hoogte van kampong Lantei, waarna<br />
men over een droge sawahvlakte tusschen de twee kampongs Getjoe-<br />
roe met gesloten bataljons op den kampongrand aanmarcheerde.<br />
In de nabijheid van Ketapang-Doea Ketjil gekomen, werd men door<br />
geschutvuur begroet. Daar de sterkte niet kon worden omgetrokken,<br />
werd er een aanval beproefd op de rechterflank daarvan, met het<br />
voornemen, om door de kampong heen rechts af te gaan en de ove-<br />
rige versterkingen in den rug te nemen.<br />
Van alle kanten werd op de troepen gevuurd; luitenant-kolonel<br />
Engel werd zwaar, kapitein van Daalen van den staf licht gewond.<br />
De gids, die de onzen den weg zou wijzen naar Ketapang 11, voerde<br />
hen naar het front der kampong, die den vorm van een halven<br />
cirkel heeft. Zonder aarzelen werd tot den aanval overgegaan.<br />
Wel verdedigde de vijand zich dapper, doch de borstwering werd
262<br />
bestormd, waarna oen bloedig gevecht man tegen man ontstond;<br />
want men had met de keurbende van Panglima Poiim te doen.<br />
Maar ook hier moest de Atjehnees het onderspit delven en leed<br />
hij zware verliezen; vier panglima's sneuvelden, waaronder pan-<br />
glima Tamon, de bevelhebber der troepen.<br />
De gevechten werden met een schitterenden uitslag bekroond ;<br />
alle versterkingen in den omtrek van Ketapang Doea werden genomen.<br />
De troepen kwamen tusschen 4 en 5 uur in hel bivouak terug.<br />
Den vijand was een zeer gevoelige slag toegebracht; meer dan 200<br />
Atjehneezen waren gesneuveld. Onzerzijds had men 6 dooden en<br />
49 gewonden te betreuren.<br />
Den geheelen nacht en den daaropvolgenden dag regende het zwaar<br />
en aanhoudend, zoodat op onderscheidene plaatsen in het bivouak<br />
het water bleef staan , dat door de lage ligging niet afgevoerd Icon<br />
worden. Zelfs moest een kompagnie van het linkerhalf 9* bataljon<br />
verhuizen, daar het terrein geheel ondergeloopen was.<br />
Den 18 de » Januari vertrokken tot het rondbrengen van proclama-<br />
tion aan de onderhoorige staten van Atjeh, om hen aan te sporen<br />
tot onderwerping aan het Nederlandsche gezag, de »Metalen Kruis"<br />
naar de west- en de »Citadel van Antwerpen" naar de noordkust.<br />
Als secretaris en tolk was aan den kapitein-luitenant-ter-zee Kip<br />
toegevoegd de 1° luitenant Segov van den staf der expeditie, en aan<br />
den kapitein-luitenant-ter-zee Binkes de ambtenaar Dias.<br />
Men vernam, dat de onzen den 15 dcl ' gestreden hadden tegen het<br />
volk van Merdoe, Toenoeng (XXII Moekims) en Tonom; daarentegen<br />
moet het volk van Ketapang Doea en omstreken aan het gevecht<br />
geen deel genomen hebben.<br />
Ter gelegenheid van 's konings verjaardag werd om 7 uur op de<br />
grasvlakte, noord-oostelijk van den kraton, aan de overzijde der-<br />
rivier gelegen, een parade gehouden waaraan zes bataljons, een<br />
batterij en de kavalerie deelnamen; de opperbevelhebber, vergezeld<br />
van den tweeden bevelhebber, inspecteerde de troepen.
263<br />
Om tien uur ontving generaal van Swieten de officieren der land-<br />
macht; generaal-majoor Verspijck verzocht namens de oflicieren van<br />
het leger aan den opperbevelhebber, om den Koning hunne gehecht-<br />
heid en hulde over te brengen, hetgeen per draad geschiedde.<br />
Eenige dagen te voren had de heer von Bultzingslöwen zich met,<br />
een paar officieren tot eene commissie vereenigd tot het <strong>org</strong>aniseeren<br />
van volksspelen en van een concert, ter viering op 's Konings ver-<br />
jaardag. Op een smaakvol daartoe ingericht terrein hadden die volks-<br />
spelen plaats en des avonds werd door de muziekkorpsen een concert<br />
gegeven en vuurwerk afgestoken.<br />
Veel droeg tot de meer opgewekte stemming de omstandigheid bij,<br />
dat de gezondheids-toestand in den kraton beter dan in het bivouak<br />
Penajoeng was.<br />
Den 24 8ton Februari werd door het linkerhalf 9 e bataljon de weg<br />
langs de rivier tot aan de marine-benting verbreed en het aan-<br />
grenzende terrein langs de rivier opengekapt; van af' de brug te<br />
Penajoeng langs den linkeroever der rivier begon men rails voor<br />
een tramway te leggen.<br />
Een hoofd uit de IV Moekims vervoegde zich bij den assistent-<br />
resident Kroesen om over zijne onderwerping te spreken; hij be-<br />
kende , dat hij met zijn volk in den kraton tegen de onzen gestreden<br />
had. Tevens vernam men, dat Kadja Pakik van Pedir, Toekoe Tjoet<br />
Lateg en Toekoe Hasim in de kampong Pinang een vergadering<br />
gehouden en onder eede besloten hadden, den oorlog tot het uiterste<br />
voort te zetten; tevens hadden zij Toekoe Neq aangeschreven, om<br />
gezamenlijk met hen den strijd vol te houden.<br />
Het »Roode Kruis" deed veel om den soldaat het leven iets<br />
meer aangenaam te maken ; ook de voeding der troepen, die<br />
zeer eentonig was, werd verbeterd, 'tgeen met het oog op den<br />
gezondheidstoestand noodzakelijk werd geacht. Behalve dat dage-<br />
lijks, des m<strong>org</strong>ens vroeg, koffie met brood en boter, ten 10 ure<br />
soep met versch vleesch, rijst en tjabé werden verstrekt, ontvingen
264<br />
zij beurtelings aardappelen met uien en vleesch, rijst, gedroogde<br />
visch en meer van dien aard. Van Java werden groene erwten en<br />
bruine boonen, Soerabaijasche aardappelen, versehe groenten en<br />
zuurkool, vooral ook vruchten en eene partij groentezaden verzonden.<br />
Er werd bericht ontvangen, dat de Arabier Ah Bahanan - dezelfde<br />
die de brieven van den Engelschen zee-officier Woolcombe en van<br />
generaal van Swieten naar den kraton had gebracht -in zijn woning<br />
in kampong Lampasei bedreigd werd; onmiddellijk werd een deta-<br />
chement Afrikanen uitgezonden, dat de kwaadwilligen verdreef en dien<br />
Arabier in zijn verblijf bij de missigit van kampong Djawa terugbracht.<br />
Door den chef van den staf werd in overleg met den chef dei'<br />
genie de plaats bepaald voor de redoute op den rechter rivieroever,<br />
nabij de brug te Penajoeng; den ¥ Maart werd begonnen met het<br />
plaatsen der gebouwen binnen de enceinte der redoute.<br />
Dien dag werden aan de oostzijde van het bivouak schoten gelost;<br />
aan de zuid- en noordzijde van het bivouak werden patrouilles uit-<br />
gezonden, die den vijand terugdreven.<br />
De gezondheidstoestand was weder minder gunstig; ook kwamen<br />
enkele cholera-gevallen voor.<br />
Er was reeds driemalen een groote aanval op Penajoeng en kot-<br />
ta-Radja beraamd en de afspraak was bezegeld door het slachten<br />
van een karbouw. Daarom achtte de opperbevelhebber het niet over-<br />
bodig, Toekoe Neq Radja Moeda Setia er aan te herinneren, dat aan<br />
hem de z<strong>org</strong> was overgelaten om den vijand niet door zijn gebied te<br />
laten komen; ook moest hij er tegen waken, dat soms volk van VI<br />
Moekims langs het strand tot onze vestiging aan de riviermonding door-<br />
drong. Van al die aanvallen gebeurde echter vooreerst niets, daar<br />
de hoeloebalangs en het volk van XXVI Moekims niet opkwamen.<br />
Den 8"» zag men bij kampong Lemboe zich vijandelijke groepen<br />
vereenigen; daarom werden op geschikte punten van den bivouakrand<br />
4 kanons van 8 c.M. zwaar in batterij gebracht, en een paar wor-
265<br />
pen in de richting van Lemboe gedaan, waren voldoende om den<br />
vijand te verdrijven.<br />
Toekoe Neq zond thans bericht, dat op de grenzen van zijn gebied<br />
meer en meer versterkingen werden opgeworpen, blijkbaar met vij-<br />
andelijke bedoelingen tegen hem; om na te gaan, of soms Maraksa<br />
door het bezetten van een versterkt punt beter beveiligd zou kunnen<br />
worden, vertrok den 13 dc " 's m<strong>org</strong>ens om (3 uur de tweede bevel-<br />
hebber met 100 man infanterie en 10 kavaleristen.<br />
Hoewel de bevolking goede gezindheid aan den dag legde, ver-<br />
oorzaakte do komst der kolonne toch eenige onrust. Het opnemen<br />
van het terrein en het bezichtingen der verschillende bentings en<br />
versterkte liniën veroorzaakten oponthoud. Door Toekoe Neq uit-<br />
drukkelijk verzocht, dat men in vijandelijke richting niet verder zou<br />
gaan, oordeelde generaal-majoor Verspijck het wenschelijk, de kolonne<br />
te doen terugkeeren.<br />
Tusschen kotta Radja en de rivier, de zoogenaamde Paking-Atjeh,<br />
was door de vesting-artillerie een versterking gemaakt, die den<br />
14 de " bewapend werd met twee getrokken bronzen kanons van<br />
12 c.M.<br />
Volgens ingewonnen berichten was Tokoe Baik van VII Moekims<br />
naar zijn kampong teruggegaan en had geweigerd, langer te strij-<br />
den, wanneer hem de 3600 dollars, door hem aan oorlogskosten uit-<br />
gegeven, niet gerestitueerd werden; panglima Polim bemoeide zich<br />
weinig meer met de zaken; Iman Longbattah was de steun der<br />
oorlogspartij.<br />
Den 17 de " werd last gegeven, om twee ziekenbarakken, die ledig<br />
gekomen waren, naar kotta Radja over te brengen.<br />
Een Atjehnees, die gewond zich bij de voorposten aanmeldde,<br />
verklaarde, dat het volk van XXVI Moekims geneigd was tot on-<br />
derwerping, wanneer het maar voldoende werd beschermd tegen de<br />
anderen. Ook vernam men, dat Toekoe Radja Pakik zich in kam-<br />
pong Penang ophield en getracht had, een nieuwen sultan aan te
266<br />
stellen; de meerderheid had zich daar tegen verzet, aangezien de<br />
adat meebrengt, dat dit in den kraton geschiedt. - Dit zou in den<br />
eersten tijd nog al bezwaarlijk gaan!<br />
Het stoomschip »Citadel van Antwerpen" kwam den 23 sl van<br />
zijn zending tot het rondbrengen der proclamation van den civielen<br />
regeerings-commissaris terug en de kommandeerende officier van<br />
dien bodem meldde, dat Gighen de opperheerschappij van het Nederlandsen-Indisch<br />
Gouvernement erkende; de andere onderhoorigheden<br />
hadden voor langere of kortere termijnen uitstel gevraagd,<br />
om de zaak te bespreken.<br />
Door de »Vice-admiraal Koopman," »Citadel van Antwerpen,"<br />
»Watergeus," »Deli," »Riouw" en »Admiraal van Kinsbergen" werden<br />
de kampongs beschoten, behoorende tot het gebied van Toekoe Nanta,<br />
daar deze in zijn verzet bleef volharden; de vijand beantwoordde het<br />
vuur goed. De »Deli" kreeg uit een vijandelijke benting een schot<br />
0.7 meter boven de waterlijn. De kampongs Sabang, Lamasse en<br />
Lamtik leden het meest; zeven huizen waren verbrand.<br />
Het stoomschip »Deli" werd nu aangewezen om voor Gighen post<br />
te vatten, ten einde dat rijk van de zeezijde te beschermen en tegenover<br />
de naburige staatjes de blokkade, die natuurlijk voor Gighen opgeheven<br />
was, te handhaven.<br />
Na rijp beraad was de gouvernements-commissaris tot het besluit<br />
gekomen, dat hij de hem opgedragen taak vervuld had; de onderwerping<br />
van Atjeh was een quaestie van tijd, en in elk geval was<br />
het onnoodig om zulk een aanzienlijke krijgsmacht doelloos op Atjehneesch<br />
grondgebied te laten. Hij dacht er dus aan, om den bodem<br />
van Atjeh te verlaten; alvorens zou hij echter den loop van zaken<br />
in de staten op de west- en noordkust afwachten, om zoo mogelijk de<br />
bezwaren uit den weg te ruimen, die tegen het erkennen van de<br />
Nederlandsche souvereiniteit werden ingebracht.<br />
In beginsel was dus aangenomen, dat de oorlog als geëindigd beschouwd<br />
kon worden; slechts een deel van de troepen zou achter-
267<br />
blijven en reeds bij voorbaat waren die in kotta Radja. Den 23 8ten<br />
April werd een begin gemaakt met het embarkeeren der troepen,<br />
die naar Java terugkeerden.<br />
Men haastte zich met het gereedmaken van kotta Radja, dat een<br />
goed en gezond verblijf voor de troepen moest worden.<br />
De stoomer »Batavia" kwam van Padang ter reede met den inten-<br />
dant 2 C klasse W. M. de Jongh en den majoor der genie W. J. Leers,<br />
bestemd om op te treden als chef' der militaire administratie en als<br />
chef der genie bij de achterblijvende bezetting.<br />
De marine bracht ijverig behoeften en levensmiddelen aan, ten<br />
einde zoo mogelijk vóór het invallen van den westmoesson al het<br />
benoodigde te kotta Radja te hebben. Voor het geval, dat de com-<br />
municatie met de schepen verbroken mocht worden, zou in de ma-<br />
rine-benting een seintoestel worden geplaatst, om door seinen met<br />
de reede gemeenschap te houden.<br />
De kommandant van kotta Radja werd gelast om dagelijks pa-<br />
trouilles uit te zenden; zoo vertrokken van Pakan-Atjeh en van de<br />
Taman (kotta Petjoet) twee patrouilles op hetzelfde uur, de eene<br />
naar de Taman, de andere naar Pakan-Atjeh, zoodat ze elkander<br />
kruisten.<br />
De assistent-resident Kroesen ontving bericht, dat de vijand des<br />
nachts van alle zijden een aanval op onze troepen zou doen. Daar<br />
het bleek, dat driehonderd Atjehneezen op de sawah's van kampong<br />
Poehoek vereenigd waren om die tegen zonsondergang aan te vallen,<br />
zond de kommandant van kotta Radja daar het linkerhalf 9 e bataljon<br />
heen; docli de avond en de nacht gingen rustig voorbij.<br />
Het volk van VI Moekims, Toenoeng en van Lamtermin beraad-<br />
slaagden er over, om Toekoe Neq in kampong Pi aan te vallen ; na<br />
Maraksa onderworpen te hebben, zouden zij bentings maken te<br />
Lampasei en tusschen de kampong Pinang en Penajoeng, ten einde<br />
kotta Radja in te sluiten. Men was daarom zeer op zijne hoede, en<br />
twee patrouilles, die zich — een aan de noordoost- en een aan de
268<br />
zuidoostzijde van het bivouak — in hinderlaag gelegd hadden om<br />
de vijandelijke groepen te verdrijven, die dagelijks het bivouak<br />
beschoten, rapporteerden dat er een buitengewone beweging van<br />
sterke vijandelijke benden plaats had, en het bleek dat de vijand<br />
zich verzamelde op de vlakte beoosten het bivouak. Een bende, on-<br />
geveer 300 man sterk, naderde het bivouak aan de zuidoostzijde<br />
en plaatste daar een roode vlag. Generaal Verspijck achtte het nu<br />
geraden om de troepen onder de wapenen te laten komen. Zoodra<br />
de scherpschutters en de sectie artillerie het vuur openden, ver-<br />
spreidde zich de vijand achter heuveltjes, boomen en galangangs,<br />
van waar hij het vuur bleef' beantwoorden. Daarom deden drie kom-<br />
pagnieën van het rechterhalf' 14 e bataljon infanterie, onder bevel<br />
van majoor C. J. M. de Wilde, een uitval naar de zuidzijde van het<br />
bivouak; toen deze kolonne in de open sawahvlakte deboucheerde,<br />
vluchtte de vijand naar den oostwaarts gelegen kampongrand. Deze<br />
ontmoeting kwam den vijand op een verlies van 27 dooden en 22<br />
gewonden te staan.<br />
Ook op kotta Radja had een aanval plaats, die nog minder te<br />
beduiden had — ziedaar de zoolang beraamde aanval, waartoe men<br />
zich onder eede verbonden had!<br />
Den 14 den kwam de »Timor" ter reede, die de proclamation ter<br />
Oostkust verspreid had; het bleek dat Pasei, Kerti en Soengei-Raijah<br />
de gestelde voorwaarden aangenomen en de Nederlandsche souve-<br />
reiniteit erkend hadden.<br />
De terugkeer naar Java van de expeditionaire troepen begon te<br />
naderen; den 15 den werden de korpsen der 2 C brigade, die zouden<br />
achterblijven, aangevuld; den 17 d0 " werden de redoute Penajoeng en<br />
de marine-benting door de daarvoor bestemde troepen bezet; de<br />
eerste door 3 officieren en 100 minderen, benevens een officier van<br />
gezondheid, en één adjudant-onderofficier met 19 minderen van de<br />
vesting-artillerie; de tweede door 2 officieren en 50 minderen der
269<br />
infanterie, benevens één onderofficier en 5 man der vesting-ar-<br />
tillerie.<br />
Een noodlottige ontmoeting met den vijand dreigde het vo<strong>org</strong>e-<br />
nomen vertrek der hoofdmacht te verijdelen. Den 16 de " rukten 2<br />
patrouilles, ieder sterk 100 bajonetten uit, onder bevel van de ka-<br />
piteins Bardok en Scheltens; de laatste stiet op den vijand. Dadelijk<br />
werd majoor Romswinckel met het overige van het linkerhalf 9 C<br />
bataljon, een kompagnie van het rechterhalf 3 C bataljon infanterie<br />
en een sectie artillerie tot versterking gezonden; deze kolonne stiet<br />
evenzeer op een vijandelijke versterking, waaruit de patrouille was<br />
beschoten. Daar een levendig vuurgevecht ontstond, zond kolonel<br />
Pel de inmiddels teruggekeerde patrouille en later nog de I e en 2 e<br />
kompagnie van het rechterhalf 9 e bataljon infanterie ; met deze ge-<br />
zamenlijke macht viel majoor Romswinckel de sterke benting aan,<br />
die op 1000 meter zuidoostwaarts van den kraton gelegen was.<br />
Maar hoe dapper de aanval ook geschiedde, — de vijand sloeg dien<br />
af; hernieuwde pogingen mislukten evenzeer, en na een hardnekkig<br />
gevecht moest majoor Romswinckel terugtrekken, met een verlies<br />
van 3 dooden en 86 gewonden; de kapiteins Bardok, van Poll, lui-<br />
tenant Kruyt, de luit.-adjud. Sievers en luitenant Burgerhoudt werden<br />
geblesseerd. Te meer was dit echter te betreuren, omdat het geleverde<br />
gevecht niet in de bedoeling van den opperbevelhebber gelegen had.<br />
De zeer sterke stelling van den vijand kon bezwaarlijk anders dan<br />
in front aangevallen worden, hetgeen weder groote offers kosten zou,<br />
terwijl de veroverde positie weer zou moeten verlaten worden, wilde<br />
men onze positie aan de rivier niet verzwakken en zich blootstellen<br />
aan de moeielijkheden, verbonden aan het proviandeeren van voor-<br />
uitgeschoven posten. De opperbevelhebber achtte het dus niet noodig,<br />
om verandering in zijn plan te brengen ; alleen rekende hij het voor-<br />
zichtigheidshalve wenschelijk, de achterblijvende macht met het rech-<br />
terhalf' 12 e bataljon te versterken, dat in kampong Djawa tegenover het<br />
fort Penajoeng gelegerd was, waardoor tevens de positie van Maraksa
270<br />
beveiligd werd. Den 20 Bten embarkeerde de artillerie aan boord van<br />
de »John Bramall" en werden de stallen en barakken, waarvan de<br />
nog bruikbare materialen voor de achterblijvenden moesten dienen,<br />
opgebroken. Het fort Penajoeng en de marine-benting werden nu<br />
bezet, terwijl een begin gemaakt werd met het dichtmaken der loop-<br />
graven en het opruimen van het terrein vóór het kampement van<br />
het rechterhalf 2 e bataljon infanterie.<br />
Een kompagnie mariniers werd naar Poeloe Bras gezonden, om<br />
daar het kolen-depôt en het op te richten licht-etablissement te be-<br />
schermen. De overige gebouwen en barakken, die niet meer benoo-<br />
digd waren, werden afgebroken; nadat de vesting-artillerie de<br />
nog bruikbare materialen naar kotta Radja overgebracht had, begaf<br />
zij zich mede derwaarts. Eindelijk werden de boomen, die het uitzicht<br />
van het fort belemmerden, opgeruimd. Daarna werd alles voor het<br />
naderend vertrek der troepen in gereedheid gebracht.<br />
Door generaal van Swieten werd onder dagteekening van 20 April<br />
aan de troepen een dagorder uitgevaardigd waarin hij ontvouwde, dat<br />
het naderend regenseizoen niet toeliet, offensieve operation op groote<br />
schaal uit te voeren, noch een zoo aanzienlijke macht, als op dat<br />
oogenblik vereenigd was, onder dak te brengen, te proviandeeren<br />
en van de noodige magazijnen te voorzien, waarom de hoofdmacht<br />
winterkwartieren moest betrekken en het behouden der genomen<br />
stelling toevertrouwen aan een vaste bezetting, »die daarvoor vol-<br />
doende sterkte bezit en, wanneer het noodig zal zijn, de verdediging-<br />
door offensieve bewegingen zal ondersteunen."<br />
Hij betuigde allen, zonder onderscheid van wapen, landaard of<br />
rang, zijne tevredenheid en zijn dank voor de uitmuntende diensten,<br />
aan koning en vaderland bewezen.<br />
Met een enkel woord herdacht hij 'tgeen volvoerd was. »Reeds met<br />
den dag der inscheping begon de strijd met een vreeselijke ziekte,<br />
die gedurende vijf maanden heeft aangehouden, talrijke offers kostte en<br />
toch niemands moed deed bezwijken. Gij hebt de vijandelijke hoofd-
271<br />
macht verslagen en, hoewel het volk nog weigerachtig blijft, zich<br />
te onderwerpen, zal onze gematigdheid na de overwinning en onze<br />
vaste wil om het met mildheid en rechtvaardigheid te besturen, het de<br />
oogen doen openen en zich eindelijk bij het onvermijdelijke doen<br />
nederleggen."<br />
Na elk wapen afzonderlijk de eer gegeven te hebben, die het<br />
toekwam en hulde te hebben gebracht aan het civiel personeel,<br />
eindigde generaal van Swieten zijne proclamatie, welke men in<br />
haar geheel in Bijlage 14) aantreft, aldus :<br />
»Onze achterblijvende wapenbroeders zullen gewis den goeden<br />
geest blijven onderhouden, die tot dusver is aan den dag gelegd,<br />
en in hunne goed versterkte stelling de aangevangen taak voort-<br />
zetten. De bevolking zal het vruchtelooze van het verzet inzien en,<br />
door haar materieel belang gedreven, eindelijk de wapenen neder-<br />
leggen. Onze wapenbroeders zullen de passificatie van het land vol-<br />
tooien en zich opnieuw aan het vaderland verdienstelijk maken.<br />
»Reeds zijn verschillende onderhoorige staten tot de erkenning<br />
van Nederland als opperheer toegetreden, als: aan de Westkust,<br />
al de staatjes ten noorden van Troemon tot en met Weilah; aan<br />
de Oostkust, Edi met Soengei-Raya, Passei en Kertie, terwijl die<br />
van Tamiang spoedig volgen zal.<br />
»Na het vertrek der hoofdmacht, gaat de leiding der militaire en<br />
politieke aangelegenheden over op den kolonel J. L. J. H. Pel, met<br />
de titulatuur van militair en civiel bevelhebber te Atjeh."<br />
Mede werd door den generaal als civiele regeerings-commissaris<br />
den 23 sten April de volgende proclamatie aan de hoofden en bevol-<br />
king der drie Sagi's in Atjeh uitgevaardigd:<br />
»Aan de hoofden en het volk van de drie Sagi's in<br />
Groot-Atjeh !<br />
»Ik maak u bekend, dat mijne bezigheden mij niet toelaten om<br />
langer te Atjeh te blijven, en dat ik de regeling der zaken van Atjeh
272<br />
heb opgedragen aan J. L. J H. Pel, die zal voortgaan op den weg,<br />
dien ik heb aangewezen.<br />
»Ik ben vijf maanden hier geweest en had gehoopt, dat de hoof-<br />
den tot mij zouden zijn gekomen om den vrede te sluiten en de<br />
zaken te regelen. Het zou voor u voordeelig zijn geweest, want gij<br />
zult spoedig' zien dat al de onderhoorige staten, die zich onder de<br />
vlag van Nederland hebben gesteld, rust en welvaart zullen genieten<br />
en geen nadeel zullen ondervinden, dat zij onder de bescherming<br />
eener groote mogendheid staan.<br />
»Ik zou, als de hoofden tot mij gekomen waren, met hen hebben<br />
overlegd, aan wien het bestuur over de drie Sagi's kon worden<br />
opgedragen; want ik herhaal wat ik reeds zoo dikwijls gezegd heb :<br />
met uw godsdienst, met uwe volksgebruiken en huishoudelijke zaken<br />
willen wij ons niet inlaten. Wij verlangen geen rechtstreeks be-<br />
stuur, noch eenig voordeel van u te trekken. Wij willen slechts, dat<br />
er rechtvaardig bestuurd worde, dat er niet worde geroofd, noch ter<br />
zee, noch te land, noch goederen, noch menschen, en dat vreemde<br />
handelaren, van waar zij komen, veiligheid genieten, en dit voor-<br />
namelijk om welvaart en rust onder het volk te doen komen, en<br />
er dus ook niet onderling worde geoorloogd. Dit zijn zonden, die<br />
ook door uw Profeet veroordeeld zijn en die gij toch altijd<br />
onder de aanroeping van zijn naam en zijne leer hebt begaan.<br />
Daarom heeft hij u verlaten en is God in dezen oorlog met ons geweest.<br />
»Ik keer met eenige van mijne soldaten naar Java terug, maar,<br />
ik heb deze te voren door andere doen vervangen. Gelooft dus niet,<br />
dat wij zwak zijn geworden, want er blijven nog zooveel terug, als<br />
er in den aanvang geweest zijn.<br />
»Al wat Toenkoe Paja u uit Penang geschreven heeft op den<br />
20"- der maand Moeharam 1291 (8 Maart 1874) is onwaar, met<br />
uitzondering van het laatste gedeelte, waar hij u berispt wegens<br />
het vermoorden van mijn zendeling. Het zijn uwe vrienden niet,<br />
die u, evenals Toenko Paja. tot de voortzetting van den oorlog aan-
273<br />
zetten. Denkt gij dan, dat wij onze kracht niet kennen en ons aan<br />
het gevaar om van hier verdreven te worden zouden blootstellen,<br />
zoo dit mogelijk ware? Neen, zoo dom zijn de Nederlanders niet;<br />
kotta Radja zal altijd door de Nederlanders bezet blijven, maar het<br />
zal onder ons gezag een welvarende stad worden, waarvan gij zelf<br />
de grootste voordeelen zult trekken, indien gij met ons in overleg<br />
wilt treden, om onder onze heerschappij het bestuur over de drie<br />
Sagi's aan een van uwe meest vertrouwde hoofden op tedragen.<br />
»Wilt gij dat, dan kunt gij u wenden tot den kolonel Pel, die<br />
in kotta Radja het bevel voert.<br />
»Dit zijn mijne woorden en het zijn woorden van waarheid.<br />
»ATJEH, 23 April 1874."<br />
De bezetting van kotta Radja was bepaald op 2560 man infanterie,<br />
392 man artillerie, —de helft voor de bediening eener bespannen<br />
veldbatterij en de andere voor het positie-geschut, —60 mineurs en<br />
sappeurs en 5 kavaleristen voor ordonnance-dienst, te zamen 3000<br />
man; alzoo nagenoeg zooveel als in het felste van den Padri-oorlog<br />
op Sumatra's Westkust voldoende gebleken was.<br />
Generaal van Swieten gaf kolonel Pel, zonder hem aan eene in-<br />
structie te binden, toch in eene nota eenige wenken, hem aanradende<br />
om zich niet met het terrein ten zuiden van kotta Radja, alwaar<br />
de kraton zich bevonden had, in te laten, doch zijne aandacht vooral<br />
te vestigen op het terrein ten noorden, om de gemeenschap met de<br />
zee vrij te houden, het aanleggen van versterkingen in die richting<br />
te beletten en zijne verdediging offensief te maken, d. i. als hij aan-<br />
gevallen mocht worden, haar door offensieve bewegingen te onder-<br />
steunen, maar overigens buiten het hier bedoeld rayon den vijand<br />
noch op te zoeken, noch aan te vallen. Want," zoo schreef generaal<br />
van Swieten, »is de agressieve kracht des vijands gering, zijne de-<br />
fensieve is het niet; wij moeten ons dus niet aan nuttelooze verliezen<br />
blootstellen, maar den aanval afwachten en den vijand de verliezen<br />
18
274<br />
toebrengen, die wij zouden lijden, als wij hem in zijne stellingen<br />
gingen opzoeken en aanvallen."<br />
De embarkements-order werd den 21 8ten April uitgevaardigd. Den<br />
22»ten Z0U(jen embarkeeren de kavalerie en de verkennings-brigade,<br />
met uitzondering van één opnemer en één teekenaar, die achterbleven<br />
; voorts de paarden van den staf en van de andere voor Batavia<br />
bestemde officieren, en ongeveer 350 dwangarbeiders.<br />
Men ging ijverig voort met het vervoeren van bouwmaterialen<br />
naar Poeloe Bras, tot het maken van woningen voor de mariniers.<br />
Terwijl de inscheping der troepen, waartoe de generaal na rijp beraad<br />
was overgegaan, dus begonnen was, bracht de assistent-resident<br />
Kroesen het bericht, dat de vijand van plan bleek te zijn, om bij<br />
het ondergaan van de maan of den volgenden dag bij het opkomen<br />
der zon een aanval te ondernemen. De bivouak-kommandant werd<br />
gewaarschuwd ; andere maatrgelen werden niet genomen. Die aanval<br />
had dan ook niet plaats.<br />
Van de noordkust kwam de »Citadel van Antwerpen" terug; de<br />
kommandant daarvan, kapitein-luitenant-ter-zee Binkes , rapporteerde<br />
dat te Gighen de Nederlandsche vlag met veel plechtigheid genesenen,<br />
en de aangegane overeenkomst bekrachtigd was.<br />
De opperbevelhebber begaf zich 24 Mei met den tweeden bevelhebber,<br />
den staf en de chefs van diensten naar kotta Radja, om<br />
van de achterblijvende troepen afscheid te nemen.<br />
Generaal van Swieten sprak hen toe en maande hen aan, om<br />
in plichtsbetrachting te blijven volharden, zooals zij tot dusverre<br />
hadden gedaan. Daarna begaf hij zich naar Penajoeng en het kampement<br />
van het 2 e bataljon bij kampong Djawa, evenzeer om afscheid<br />
te nemen. Dienzelfden dag werd door Toekoe Neq Radja en<br />
Toekoe Lampasei met eenige hoofden een afscheidsbezoek aan den<br />
opperbevelhebber gebracht, die hen nogmaals op 't hart drukte om<br />
aan 't Gouvernement getrouw te blijven en vooral waakzaam te zijn.<br />
Den volgenden dag begaven de generaals van Swieten en Ver-
275<br />
spijck met hun staf zich naar de reede; een groot gedeelte der<br />
achterblijvende officieren was tegenwoordig, om hen, voordat zij<br />
zich aan boord van de »Prins Alexander der Nederlanden" begaven,<br />
voor 't laatst te begroeten. Weldra lichtte het stafschip 't anker.<br />
De marine-benting werd nog even aangedaan, om ook de aldaar<br />
achterblijvende bezetting vaarwel te zeggen; ook de gewonden en<br />
zieken op het ziekenschip »Kosmopoliet III" werden bezocht.<br />
Het fregat »Zeeland" verliet mede de reede van Atjeh, nadat het<br />
kommando der maritieme middelen door kapitein-ter-zee J. van Gogh<br />
aan den kapitein-ter-zee H. B. Kip was overgedragen.<br />
Den 26 aten April omstreeks 6% uur begon men met de eerste van<br />
Penajoeng vertrekkende troepen naar de, voor hen bestemde, bo-<br />
dems over te brengen. De overige troepen volgden, en weldra had<br />
de hoofdmacht der tweede expeditie het strand van Atjeh verlaten,<br />
om terug te keeren naar de verschillende garnizoensplaatsen.<br />
Wel mochten zij, die gezond terugkeerden, zich gelukkig gevoe-<br />
len, want onze dapperen hadden bloedige dagen achter den rug;<br />
zij hadden zich velerlei ontbering moeten getroosten. Tot op dat<br />
oogenblik waren niet minder dan 1713 dooden te betreuren, waar-<br />
van 606 door de cholera waren weggerukt, en 1005 gewonden, van<br />
welke nog ruim 130 aan hunne wonden bezweken. Wel verdiend dus<br />
was de ovatie, welke de troepen wachtte.<br />
Hartelijk en treffend is de ontvangst geweest, die den soldaat bij<br />
zijne aankomst te Batavia ten deel viel. Op Zondag den 3 aen Mei<br />
had de feestelijke intocht der van Atjeh teruggekeerde troepen plaats;<br />
's m<strong>org</strong>ens vroeg debarkeerde het rechterhalf 12 e bataljon ; het lin-<br />
kerhalf was nog niet ter reede gekomen. Per extra-trein kwam het<br />
comité tot ontvangst en onthaal der troepen aan, alsmede een zes-<br />
tigtal jonge meisjes, die zich bereid verklaard hadden om lauweren<br />
te bieden aan hen, -die Neêrlands eer zoo schitterend gewroken had-<br />
den. Eenvoudig en smaakvol in het wit gekleed, getooid met de<br />
vaderlandsche en oranje-kleuren, stond de jeudige schare daar, het<br />
18*
27G<br />
oogenblik verbeidende dat zij haar liefdeplicht mocht vervullen. Om<br />
acht uur stonden de troepen langs de kade opgesteld; de generaals<br />
van Swieten, Verspijck en de Neve, de korps-chefs en chefs van sta-<br />
ven plaatsten zich aan het hoofd daarvan, en de stafmuziek liet de<br />
vaderlandsche liederen en den Atjeh-kraton-marsch hooren.<br />
De heer Kleijn, voorzitter van het comité, begaf zich met mevrouw<br />
van Rees, presidente van het dames-comité, voor het front der<br />
troepen, en nu hechtte zij een krans van bloemen aan het vaandel,<br />
dat de zichtbare sporen van de vele kogels droeg die het doek<br />
getroffen hadden, dat zoo fier omhoog gehouden was. Andere da-<br />
mes boden den generaals en eenige hoofd-officieren een bloemrui-<br />
ker aan, en nu marcheerde de troep door de versierde straten; de<br />
poort aan den ingang der stad was mede met tropheeën getooid.<br />
Bij de »Harmonie" hield de stoet halt; de overige troepen van<br />
het garnizoen en de élite van Batavia waren daar bijeen. Er was<br />
een eereboog opgericht met een »Hulde aan het leger en de ma-<br />
rine." Weldra werd de tocht vervolgd; in de vestibule van het<br />
Gouvernements-hôtel Op Rijswijk stonden de gouverneur-generaal<br />
en zijne gemalin, met eenige Raden van Indië, de aankomst van het<br />
bataljon af te wachten. Nadat het bataljon binnen de enceinte van<br />
het voorplein opgesteld was, sprak de landvoogd den bataljons-<br />
kommandant toe, en mevrouw Loudon hechtte een tweeden lauwer-<br />
krans aan het vaandel. Daarna begaf men zich naar de esplanade<br />
van het fort Prins Frederik, waar de vermoeide troep onthaald werd.<br />
De heer Kleijn nam nu het woord, en zeide :<br />
»Toen ik op den elfden Mei van het vorige jaar de terugkeerenden<br />
namens vele ingezetenen van Batavia op deze zelfde plaats begroette,<br />
wees ik er op, dat er geen sprake was van lauweren, kransen en<br />
triumfkreten, maar dat velen het bewijs wilden leveren, dat zij het<br />
pogen en beleid op prijs stelden, ook al was het gewenschte resul-<br />
taat niet verkregen. En na een kleine uitweiding liet hij er op volgen :<br />
»Nu heeft uwe ontvangst een feestelijker aanzien ; nu kwamen wij
277<br />
u tegemoet in feestgewaad; nu mocht Batavia's schoone vrouwen-<br />
schaar u en uw vaandel met bloemen sieren ; nu klonken "u op uw<br />
tocht het »hoera" vroolijk tegen; nu worden u niet alleen door Ba-<br />
tavia feesten en uitspanningen aangeboden, maar uit geheel Indië<br />
zijn wij gesteund, om u een blijden intocht te bez<strong>org</strong>en. En waarom ?<br />
Omdat aan het eerste gedeelte der voor een jaar uitgesproken hoop<br />
is voldaan; omdat Neêrlands vlag, op Atjehs veste geplant, veilig<br />
is onder de hoede der daar achtergeblevenen. Die vlag zal daar blij-<br />
ven uitwaaien, zoolang Nederland zal blijven bestaan, totdat de laatste<br />
der onzen het verdedigend wapen in zijn stervende handen zal zien<br />
verbrijzelen. De volkeren zullen het aanschouwen, dat nog de moed<br />
der vaderen is blijven voortleven in het nageslacht en nog altijd de<br />
leus van Nederland en Oranje : »17c zal handhaven" waarheid is. Wij<br />
bidden dat daar, waar onze vlag zich ontplooit, beschaving, nijver-<br />
heid, handel en landbouw zich krachtig zullen ontwikkelen 14)."<br />
Generaal van Swieten dankte hartelijk de burgerij van Batavia,<br />
die de manschap zoo gul en op onbekrompen wijze had ontvangen,<br />
en inzonderheid de lieve vrouwenschaar, die hem zulke verrassende<br />
blijken van waardeering gegeven had.<br />
De inlandsche hoofden werden onthaald op het Residentiehuis en<br />
de inlanders op volksspelen. Des avonds was er thé dansant in het<br />
paleis, en den 5 de " 's namiddags werd op het Waterloo-plein een<br />
waar volksfeest gevierd.<br />
Rondom de kolom van Waterloo, tegenover het sociëteitsgebouw<br />
»Concordia", waren tenten opgeslagen met ververschingen voor de<br />
krijgers; ook bestond er gelegenheid tot mastklimmen en andere<br />
vermakelijkheden, waarvoor mooie prijzen waren beschikbaar gesteld.<br />
In de tenten hadden eenige jonge dames zich met het bedienen<br />
van de feestvierende manschap belast. Zoodra de duisternis inviel,<br />
werd het terrein door Bengaalsch vuur, en een chassinet, waarop<br />
»Hulde aan het leger", schitterend verlicht.<br />
Alom heerschte een opgeruimde toon ; en na afloop kwamen de
278<br />
onderofficieren en corps den president van het comité hunne erkentelijkheid<br />
betuigen.<br />
Nog was den troep een aangename verrassing bereid; een gedeelte<br />
daarvan werd door Blondin, welke in Batavia voorstellingen<br />
gaf, uitgenoodigd om die te komen bijwonen. Een paar dagen lateigaven<br />
dilettanten een uitstekend geslaagde opvoering van »la Fille<br />
du Régiment", waarvan de opbrengst ten bate kwam van hen, die<br />
door den oorlog geleden hadden.<br />
Jammer dat de feestvreugde een oogenblik verstoord werd door<br />
het onverklaarbaar, zeer anti-militair gedrag van den overigens<br />
hoogst verdienstelijken kapitein van den generalen staf G. C. E. van<br />
Daalen, welke, toen de gouverneur-generaal aan den Kleinen Boom<br />
hem naar den toestand van de bekomen wonde vroeg en de hand<br />
reikte, ten aanschouwe van een iegelijk die hand weigerde en den<br />
vertegenwoordiger des konings dus in het openbaar beleedigde.<br />
Die betreurenswaardige demonstratie vormde een hoogst onaangename<br />
dissonant onder de schier algemeene feestvreugde; wij vergenoegen<br />
ons daarom, dit feit slechts aan te stippen.<br />
Niet minder hartelijk was de ontvangst, die den troepen te Samarang<br />
te beurt viel. Deze werden daar evenzeer door de burgerij<br />
feestelijk ontvangen. De officieren vonden een feestdisch bereid ; de<br />
manschap werd niet minder gul onthaald.<br />
Van meer droevigen aard was een andere plechtigheid; namelijk<br />
de lijkdienst voor de gesneuvelde strijders in Atjeh, welke 20 Mei<br />
te Batavia in de Roomsch-katholieke kerk gehouden werd. Het hoofdaltaar<br />
en de twee kleinere altaren waren met zwart laken en draperieën<br />
behangen ; tegenover het hoofd-altaar was een sierlijke katafalk<br />
opgericht. De plechtige lijkdienst had plaats in tegenwoordigheid van<br />
den leger-kommandant, generaal Verspijck, kolonel Schultze, den<br />
Franschen consul-generaal en verscheidene andere officieren.<br />
*
279<br />
Ook in het moederland had kort te voren eene dergelijke plechtigheid<br />
plaats gehad, die met een enkel woord moet vermeld worden.<br />
Te 's-Gravenhage had men het sneuvelen van den algemeen geachten<br />
en beminden kapitein der grenadiers La Fors herdacht en wel<br />
door een plechtigen lijkdienst, die op-de vele aanwezigen een diepen<br />
indruk maakte en wel deed zien, hoezeer hier te lande gedeeld<br />
werd in de beproevingen, die het Indische leger door de onvermijdelijke<br />
omstandigheden worden opgelegd; beproevingen, die steeds<br />
een scherp contrast vormden met het overigens opwekkende van<br />
het krijgsmansleven.
X.<br />
DE TOESTAND IN ATJEH NA HET EINDE DER TWEEDE EXPEDITIE.<br />
De tweede expeditie naar Atjeh is zeer verschillend beoordeeld<br />
geworden. Velen hebben aan de bekwaamheid van generaal van<br />
Swieten alle recht doen wedervaren; anderen daarentegen trachtten<br />
het behaalde succes te verkleinen en spraken van het nemen van<br />
den »leegen kraton", alsof het niet juist een dubbele zegepraal was,<br />
dat van Swieten die hoofdversterking des vijands zonder bloedverlies<br />
wist te bemachtigen.<br />
Hadde dit wapenfeit in hunne oogen grooter beteekenis bekomen,<br />
wanneer de werken herhaaldelijk bestormd hadden moeten worden<br />
en honderden hun leven gelaten hadden, weer honderden gekwetst<br />
en verminkt waren geworden; geheel noodeloos?<br />
Was menv dan zoo naïef om te denken, dat de Atjehnees den<br />
kraton uit een gril verlaten heeft en dat dit werk bij toeval den<br />
onzen in handen viel? Neen, het verzet is te hardnekkig geweest,<br />
om niet de overtuiging te mogen koesteren, dat bij een aanval de<br />
vive force de kraton tot het uiterste verdedigd zou zijn geworden<br />
en die aanval stroomen bloeds zou gekost hebben.<br />
Wel degelijk was het de omtrekkende beweging, die generaal van<br />
Swieten met veel kennis van zaken deed volvoeren," welke het beoogd<br />
resultaat heeft doen verkrijgen; alleen deze was oorzaak, dat<br />
de vijand, vreezende geheel ingesloten te worden, in tijds een goed
281<br />
heenkomen zocht ; alleen de goede tactiek van den opperbevelhebber-<br />
was oorzaak, dat onze troepen in een »leegen" kraton kwamen.<br />
Hoewel zelfs in onze Tweede Kamer op dergelijke wijze over de<br />
bezetting van den kraton gesproken werd, kan men in gemoede aan<br />
zulke moedwillige geringschatting van een zoo belangrijk voordeel<br />
geen waarde toekennen.<br />
Maar er zijn andere grieven tegen den generaal aangevoerd,<br />
minder in zijn qualiteit als opperbevelhebber dan wel als civiele<br />
regeerings-commissaris.<br />
Men heeft generaal van Swieten verweten, dat hij in den brief<br />
aan sultan Mantsjoer Shah zich onvoorzichtig heeft uitgelaten, toen<br />
hij schreef : »Ik kan en zal mij op den bodem van Atjeh vestigen en<br />
daar blijven, totdat het rijk is ten onder gebracht en een tractaat<br />
gesloten zal zijn."<br />
Aan die bepaalde verzekering is nu — althans naar de letter —<br />
geen gevolg gegeven; doch daarom ging het niet aan, om te ver-<br />
langen dat de civiele regeerings-commissaris nog jaren lang in Atjeh<br />
ware gebleven, alleen om die woorden tot waarheid te maken.<br />
Twee jaren zijn reeds verloopen en nog kan een geruime tijd<br />
benoodigd zijn, voordat de onderwerping van Groot-Atjeh geheel<br />
ten einde zal zijn gebracht. Onmogelijk toch kon men van generaal<br />
van Swieten eischen, dat hij op het oorlogstooneel gebleven zou<br />
zijn, totdat een tractaat gesloten was — enkel en alleen om niet<br />
den schijn op zich te laden, dat hij zich zelven tegensprak.<br />
In de Tweede Kamer der Staten-Generaal verhieven zich zelfs<br />
enkele stemmen, die het krijgsbeleid van generaal van Swieten in<br />
het openbaar afkeurden, zooals b. v. het lid Fabius, die den mi-<br />
nister van Koloniën nopens het militair beleid bij de tweede expe-<br />
ditie tegen Atjeh interpelleerde. Zijns inziens had generaal van<br />
Swieten niet voldaan aan het door hem kenbaar gemaakte voorne-<br />
men, om zich in Atjeh te vestigen en er te blijven, totdat het rijk<br />
ten onder gebracht en een tractaat gesloten zou zijn. En met het
282<br />
oog hierop werden door hem den minister van Koloniën de volgende<br />
vragen gesteld : »Is nu de terugkeer van den opperbevelhebber een<br />
gevolg van de meening van het Gouvernement, dat de oorlog ge-<br />
ëindigd is en de vredelievende stemming van het volk van zelf<br />
blijken zal, of wel, zal generaal van Swieten na afloop van den<br />
kwaden moesson weer naar Sumatra terugkeeren, om verdere vij-<br />
andelijkheden der bevolking met kracht te onderdrukken en zooda-<br />
nigen geregelden staat van zaken in het leven te roepen, als door<br />
hem in het verschiet is gesteld? De natie moet weten, hoe het<br />
Gouvernement de zaak beschouwt."<br />
Minister Fransen van de Putte antwoordde, dat hij nog wel niet<br />
de laatste rapporten van den civielen regeerings-commissaris ont-<br />
vangen had, maar dat de terugkeer van een deel der troepen, zoo-<br />
mede van de beide opperbevelhebbers reeds 18 April bekend was. Op<br />
dat tijdstip had een interpellatie in denzelfden geest door den heer<br />
Messchert van Vollenhoven plaats gehad en geen enkele afgevaar-<br />
digde had toen nadere inlichtingen gevraagd. »Noch uit een krijgs-<br />
kundig, noch uit een politiek oogpunt was het noodig, de hoofd-<br />
macht in Atjeh te laten. Of die toestand blijven zou, kon nog niemand<br />
met zekerheid zeggen. Het kon zijn, dat de tegenstand van Atjeh<br />
nog niet uit was; het was mogelijk, dat nogmaals de troepen moesten<br />
worden uitgezonden. Maar niets was daaromtrent vo<strong>org</strong>esteld of<br />
beslist, evenmin de vraag, of generaal van Swieten andermaal naar<br />
Sumatra zou terugkeeren."<br />
In diezelfde vergadering vond de afgevaardigde Nierstrasz het goed,<br />
om de expeditie mislukt te noemen en het militair beleid van generaal van<br />
Swieten zeer af te keuren, »ook op grond van partikuliere brieven, die<br />
van overdreven optimisme van generaal van Swieten gewaagden." Men<br />
kan echter de woorden van den regeerings-commissaris zeer goed aldus<br />
lezen: mijne troepen zullen Atjeh niet eer verlaten, voordat Atjeh ten<br />
onder gebracht en een tractaat gesloten zal zijn. Doch dan was het<br />
verkieselijk geweest, wanneer de generaal zich anders had uitgedrukt.
283<br />
Een andere grief betrof den eenigszins overhaasten terugkeer,<br />
nadat zoo kort te voren door een deel der troepen een niet onbe-<br />
langrijk echec geleden was. Zooals reeds vermeld werd : de komman-<br />
dant eener patrouille was een verkeerden weg ingeslagen en uit een<br />
kampong beschoten, waarop men versterking zond; majoor Romswinckel,<br />
die uitgezonden was om de patrouille te degageeren, ging nu verder,<br />
deed een aanval op de kampong — 'tgeen volstrekt niet in de be-<br />
doeling van generaal van Swieten gelegen had — en werd met verlies<br />
afgeslagen. En nu verlangde men, dat de opperbevelhebber, in strijd<br />
met zijne plannen en in zeker opzicht volmaakt doelloos, de kampong<br />
had moeten aanvallen, alleen om een klein echec te wreken, dat wel<br />
is waar een pijnlijken indruk maakte, doch niet van dien aard was,<br />
dat het ons overwicht in gevaar bracht. Zelfs bij den vijand kon het<br />
aan geen twijfel onderhevig zijn, na den beslissenden zegepraal onzer<br />
wapenen vanaf den eersten dag der landing, dat de generaal de kam-<br />
pong en de werken had kunnen veroveren, als hij gewild had. Maar<br />
dat zou ons op zware en noodelooze verliezen zijn te staan gekomen ;<br />
noodeloos, omdat die kampong niet in het rayon van de beoogde<br />
operatiën lag; hij had ze dus weder moeten ontruimen, ze in asch<br />
leggen, en wij weten hoezeer dit laatste in strijd was met de inzich-<br />
ten van generaal van Swieten. Zoo dachten de meeste officieren, die,<br />
op het tooneel des oorlogs aanwezig, met kennis van zaken konden<br />
oordeelen.<br />
»Men make zich vooral geen overdreven voorstelling van hardnek-<br />
kig volksverzet," zoo schreef een hunner; »na het vertrek van generaal<br />
van Swieten, zwoer de vijand ons allen in zee te drijven of zelf te<br />
sterven. Toch bepaalde hij zich tot schieten op groote afstanden en<br />
tot hardloopen daar, waar zich eenige troepen vertoonden. De At-<br />
jehnees is, na kennis gemaakt te hebben met onze wapenen en troepen,<br />
alleen dapper als hij in een benting zit, die schier ongenaakbaar<br />
geworden is. Twintig à dertig man met donderbussen gewapend,<br />
waarin tot zelfs 10 à 15 kogels geladen worden, kunnen stormko-
284<br />
lonnes, die allerlei hindernissen moeten opruimen alvorens door te<br />
kunnen dringen, groote verliezen toebrengen. Vandaar ons echec op<br />
16 April. Generaal van Swieten wilde toen geen versterking zenden,<br />
omdat strijden niet meer in zijne bedoelingen lag, en onze dappere<br />
soldaten, die wellicht met wat onbezonnen moed herhaaldelijk ten<br />
storm werden gevoerd, moesten uit gebrek aan strijdkrachten ten<br />
laatste afdeinzen."<br />
Trouwens zij hadden het overwicht onzer wapenen afdoend onder-<br />
vonden. Bij de eerste expeditie vielen zij met onbesuisden moed,<br />
de klewang in de vuist, onze troepen aan; maar die overmoed is<br />
danig bekoeld en zij z<strong>org</strong>en zooveel doenlijk om een respectabelen<br />
afstand te onderhouden, zoodra zij de punten der bajonetten zien<br />
schitteren.<br />
Bedenkt men nu, dat alles reeds voor het vertrek der hoofdmacht<br />
voorbereid was, dat de voorraad levensmiddelen verbruikt was, zoo-<br />
dat men, als het vertrek werd uitgesteld, van dien der bezetting had<br />
moeten gebruik maken ; neemt men voorts in overweging, dat iedere<br />
dag, welken men langer bleef, aan huur der transportschepen /'18000<br />
kostte, terwijl eindelijk het aantal zieken, zoowel onder de officieren<br />
als onder de minderen, door de gebrekkige legering op onrustbarende<br />
wijze toenam, zoodat het reeds moeielijk werd, voor de achterblijven-<br />
den gezonde officieren en manschappen aan te wijzen, dan moet men<br />
in gemoede den generaal gelijk geven, dat deze niet, uitsluitend om<br />
een niet noemenswaardig echec te wreken, het vertrek der troepen,<br />
dat reeds geheel voorbereid was, onbepaald uitstelde. Alleen was<br />
het vertrek eenige dagen verschoven, om af te wachten wat de hou-<br />
ding van den vijand zou zijn; doch van eenigen bijzonderen indruk<br />
bij den vijand was na een paar dagen niets bespeurd of vernomen;<br />
en daarom bleef generaal van Swieten bij zijn plan om een deel der<br />
troepen terug te zenden, hoezeer, als maatregel van voorz<strong>org</strong>, een<br />
bataljon meer achterlatende dan aanvankelijk het voornemen was ge-<br />
weest. Dat was tevens wenschelijk, omdat de vijand van plan was om
285<br />
na. het vertrek der hoofdmacht met vereende krachten de achterblij-<br />
vende bezetting aan te vallen, hetgeen in het hoofdkwartier bekend<br />
werd, zoodat kolonel Pel daar voldoende op voorbereid was en nu<br />
zeer zeker een voldoende macht onder zijne bevelen had, om een alge-<br />
meenen aanval op de deugdelijk bewapende werken het hoofd te bieden.<br />
De uitkomst heeft het bewezen, dat generaal van Swieten goed<br />
gezien heeft ; van de dikwerf met veel gerucht aangekondigde aan-<br />
vallen had weinig of niets plaats. Dat algeheele onderwerping nog<br />
zoo spoedig niet volgen zou, was wel te voorzien ; de Indische krijgs-<br />
geschiedenis echter kan vele voorbeelden aanwijzen van een langdurig<br />
verzet, dat steeds met onderwerping eindigde.<br />
Tegenover veel miskenning stond ook erkenning van verdienste.<br />
Gelukkig dat men te Batavia het laatste échec niet zoo zwaar heeft<br />
laten wegen als enkelen dit deden, die zelfs zoover gingen, om zich<br />
tegen een feestelijken intocht der troepen te verklaren en zulks<br />
nadat den 23 8ten Februari te voren de Tweede Kamer hulde aan de<br />
expeditionaire troepen had gebracht en terwijl de eerste expeditie<br />
feestelijk was ingehaald!<br />
Het gezond verstand heeft gezegevierd en, al mochte de staat-<br />
kundige toestand nog weinig bevredigend zijn, men heeft niet ver-<br />
geten wat de troepen gedaan hebben, aan wier, boven allen lof<br />
verheven, dapperheid en volharding het zeker niet te wijten is, dat<br />
de beëindiging der Atjehneesche zaak zich nog altijd laat wachten.<br />
Na hun terugkomst in het moederland werd den generaals van<br />
Swieten — deze betrad den 10 de " September weer vaderlandschen<br />
grond —, Verspijck en den kommandant der zeemacht van Gogh<br />
een feestmaal aangeboden, waar de prins van Oranje en prins<br />
Alexander aanzaten. Die ovatie is van te meer beteekenis, omdat<br />
zij uitging van den nieuwen minister van Koloniën van Golstein<br />
— het Kabinet Fransen van de Putte had voor een conservatief<br />
Kabinet moeten plaats maken —, waaruit dus bleek, dat de regee-<br />
ring niet de zienswijze toegedaan was van hen, die geringschatten
286<br />
'tgeen door generaal van Swieten verricht is. Al de ministers en<br />
eenige oud-ministers namen aan den maaltijd deel, en de prins van<br />
Oranje, die een dronk wijdde aan de leiders der expeditie, zoo te<br />
land als ter zee, en op de samenwerking van het Nederlandsche en<br />
het Nederlandsch-Indische leger, zeide : »hij hoopte van harte, dat<br />
de gebrachte offers en het bloed, aldaar gestort, zouden leiden tot<br />
een gunstig resultaat ter bevestiging onzer maatschappij in Neder-<br />
landsch-Indië en wijders tot rustige ontwikkeling van dat gedeelte<br />
onzer bezittingen op Sumatra."<br />
Een aantal vereerders van van Swieten hebben hem kort daarna<br />
een kostbaren beker aangeboden.<br />
Eerst den 7"- October werden onderscheidingen toegekend aan<br />
hen, die bij de expedition bijzonder hebben uitgemunt. Men vindt<br />
de namen van hen, die gedecoreerd of eervol vermeld werden, in<br />
Bijlage 15).<br />
Door den koning werd tevens, bij gelegenheid van de viering van<br />
het kroningsfeest, een herinnerings-medaille"'ingesteld voor allen,<br />
die aan de expedition naar Atjeh hebben deelgenomen.<br />
De geringschatting van de resultaten der tweede expeditie waren<br />
van dien aard, dat generaal van Swieten eindelijk zich genoopt ge-<br />
voelde om het stilzwijgen te verbreken en in 't openbaar iemand,<br />
die schreef dat de expeditie slechts »ten halve gelukt" was, ant-<br />
woordde; eerstens, om zich te rechtvaardigen; vooral ook om de<br />
natie in staat te stellen, met kennis van zaken te oordeelen.<br />
Omtrent de tweede expeditie is het meest welwillende oordeel<br />
»dat zij niet is mislukt, doch ook slechts ten halve is gelukt," zoo<br />
schreef de generaal.<br />
»Hierover wensch ik een opmerking onder uwe aandacht te brengen.<br />
»Op den 12*'? Mei 1873 is door den kommandant van het leger<br />
en chef van het Departement van Oorlog in Nederlandsch-Indië een<br />
conferentie gehouden met de chefs van de 2 e en 3 e afdeeling van<br />
het Departement van Oorlog (generaal majoor G. M. Verspijck en
287<br />
kolonel E. H. W. Ubbens) en de hoofd-officieren, die bij de eerste<br />
expeditie tegen Atjeh zijn opgetreden, respectievelijk als opperbe-<br />
velhebber , chef van den staf en kommandant van de artillerie, n.l.<br />
de kolonels E. C. van Daalen en A. W. Egter van Wissekerke en<br />
de luitenant-kolonel H. G. Boumeester, waarin is beraadslaagd over<br />
de sterkte en samenstelling der voor een tweede expeditie naar<br />
Atjeh te bestemmen troepenmacht.<br />
»De kolonel van Daalen, aan wien het eerst het woord gegeven<br />
is, gaf als zijn meening te kennen, dat indien men zich bij de<br />
tweede expeditie uit een krijgskundig oogpunt en als rechtstreeksch<br />
doel stelde vermeestering van den kraton (de hoofdversterking des<br />
vijands en verblijfplaats zijner bestuurders) en daarmede de bemach-<br />
tiging van de hoofdplaats en haar onmiddellijke omgeving, om van<br />
daar uit naar de onderwerping des lands te streven, een troepen-<br />
macht, waarbij p. m. 6000 man geregelde infanterie, zeer voldoende<br />
zoude zijn. Wanneer men echter de dadelijke verovering en onder-<br />
werping van het geheele rijk beoogde, zoude er zijns inziens een<br />
troepenmacht worden vereischt, die onze krachten te boven gaat.<br />
»De kolonel Egter van Wissekerke verklaarde, omtrent het mili-<br />
taire deel eener tweede expeditie gelijke inzichten te koesteren als<br />
de kolonel van Daalen; hij had gerekend dat daarvoor 5 à 6000<br />
man infanterie noodig zouden zijn.<br />
»De luitenant-kolonel Boumeester was een gelijke meening toe-<br />
gedaan.<br />
»De generaal-majoor Verspijck oordeelde, dat men zich voorzeker<br />
aanvankelijk geen uitgebreider plan mocht voorstellen, dan door<br />
kolonel van Daalen het eerst was aangenomen,<br />
»Ook den kommandant van het leger kwam dat denkbeeld juist<br />
voor. (Rapport van den kommandaut van het leger en chef van het<br />
Departement van Oorlog in Nederlandsch-Indië van 15 Mei 1873, n° 30).<br />
»De Raad van Nederlandsch Indië heeft zich in hoofdbeginsel met<br />
deze beschouwing vereenigd, doch wenschte dat de troepenmacht
288<br />
wat sterker werd genomen »omdat het beter is een bataljon te veel<br />
dan een escouade te weinig te hebben" (advies van 20 Mei 1873<br />
n°. II). Ik heb mij echter met de aanvankelijk vastgestelde sterkte<br />
van 6000 man infanterie tevreden gesteld, omdat bij de vele aanhit-<br />
singen, die van Atjehneesche zijde gedaan werden om Java en de<br />
buitenbezittingen in opstand te brengen, het mij niet raadzaam voor-<br />
kwam, Java te veel te ontblooten.<br />
»De samenstelling en de sterkte van de 2 e expeditie naar Atjeh<br />
zijn dus berekend op het nemen van den kraton, om daar vasten voet<br />
ce krijgen en vandaar uit naar de onderwerping des lands te streven.<br />
»Dit was dus het militaire doel en programma van de tweede ex-<br />
peditie, en dat is ten volle uitgevoerd en wellicht meer dan dat."<br />
Niet te verwonderen is het, dat uit de volgende woorden, aan het<br />
eind van dien brief, eenige verbittering spreekt:<br />
»Partij- en ijverzucht zijn dikwerf oorzaak, dat belangrijke gebeur-<br />
tenissen worden verkleind of te gering geacht. Wij hebben, alles te<br />
samen genomen, door dezen veldtocht een groot resultaat verkregen,<br />
dat hoog geprezen zoude zijn, indien het door een ander volk ware<br />
behaald. Onze landgenooten zijn er echter niet mede tevreden en<br />
versmaden uit partijzucht, wat eene schoone bladzijde in de geschie-<br />
denis van onze koloniale staatkunde en Indische oorlogen zal o-even."<br />
Hoe het mogelijk is, dat na het publiceeren van dezen brief er<br />
nog iemand kan gevonden worden, die kan volhouden dat de2 e ex-<br />
peditie niet aan het beoogde doel beantwoord heeft, verklaren wij<br />
niet te begrijpen. En dat de regeering evenzoo dacht, bleek over-<br />
tuigend, toen de gouverneur-generaal per telegram aan het opper-<br />
bestuur de zienswijze van den regeerings-commissaris medegedeeld<br />
en nadere instructiën omtrent de te volgen gedragslijn gevraagd had.<br />
Na raadpleging van den Raad van State en in overeenstemming met<br />
zijn advies, was den 1 den Februari aan den gouverneur-generaal en<br />
aan den regeerings-commissaris langs telegraphischen weg als volgt<br />
de zienswijze van het Opperbestuur medegedeeld :
289<br />
»In de eerste plaats komt het nu aan op de oprichting eener<br />
versterking in Atjeh-proper en vestiging aldaar op zoodanige wijze,<br />
dat ieder ziet dat het voor altoos is. Tevens moeten de onderhoo-<br />
righeden bezocht en, op grond dat wij in Atjeh overwonnen en ons<br />
gezag aldaar gevestigd hebben, overreed en gedwongen worden, de<br />
Nedeiiandsche vlag aan te nemen, het Nederlandsche oppergezag te<br />
erkennen en de voorwaarden te onderschrijven, onder welke wij de<br />
tegenwoordige bestuurders als zoodanig willen handhaven. Dezen weg<br />
inslaande, waarbij dus het vroegere denkbeeld van integriteit van<br />
Atjeh wordt losgelaten, beoogt men niet zoozeer tractaten als wel<br />
akten van erkenning of bevestiging, waarin toch de bepalingen van<br />
het Siak-tractaat als richtsnoer kuunen genomen worden. Zoo blijft<br />
onze positie als overwinnaar zuiverder ; het hinderlijke verschil tus-<br />
schen al of niet geannexeerde landen vervalt en gelijkvormige regeling-<br />
wordt bevorderd. Waar geen acten geteekend worden, moeten wij<br />
wel direct besturen, zij het ook in afwachting dat een geschikt In-<br />
landsch bestuur wordt gevonden. Te dien opzichte, vooral ook in<br />
Atjeh-proper, waar wij, totdat onze vestiging voltooid is, allen tijd<br />
hebben, voor het oogenblik zoo weinig mogelijk praejudicieeren. Het<br />
vo<strong>org</strong>aande is de zienswijze van het Opperbestuur."<br />
En deze politiek is immers in alle deelen gevolgd geworden, nadat<br />
zij door de 2 e expeditie voldoende was voorbereid. Toen generaal<br />
van Swieten den kraton des sultans van Atjeh genomen en inplaats<br />
daarvan een vesting gebouwd had, goed bewapend en voor een in-<br />
landschen vijand onneembaar; een vesting, verrezen op de plaats<br />
zelve, waar de sultans eeuwen lang bun heerschappij voerden, —<br />
toen had hij als vertegenwoordiger van den gouverneur-generaal daar<br />
niets meer te doen. Zijne taak was volvoerd, aan anderen kon het<br />
worden overgelaten om het civiel en militair bestuur nader te regelen<br />
en den overwonnen Atjehnees verder in bedwang te houden.<br />
En dat de Atjehnees overwonnen, schoon steeds weerspannig,<br />
was; dat zijne zaak hopeloos is, als mochte hij den tegenstand nog<br />
19
290<br />
volhouden en weigeren zich te onderwerpen — het werd erkend<br />
door hen, die, op een onzijdig standpunt staande, een geheel onbe-<br />
vangen oordeel velden, en het voornaamste blad der Straits-settle-<br />
ments, namelijk de »Penang-Gazette" van 2 Mei 1874 schreef:<br />
»De positie der Atjehneezen is thans zoo hopeloos, dat wij ter<br />
wille der humaniteit wenschen, hen een minnelijke schikking met<br />
de Nederlanders te zien aangaan. Nu de Nederlanders de hoofd-<br />
plaats in bezit genomen en versterkt hebben en verscheidene kleine<br />
staten , onder anderen Pedir, zich hebben onderworpen, is het voor<br />
de overige Atjehneezen eene onmogelijkheid geworden, eene Euro-<br />
peesche strijdmacht, welke ook, het hoofd te bieden. Al kunnen<br />
zij, door een soort van guerilla-krijg, den strijd een onbepaalden<br />
tijd rekken en daarmede hun vijand kwellen, zij zouden voor zich<br />
zelven geen voordeel er bij vinden en zich misschien ten slotte<br />
harder voorwaarden zien opleggen, dan hun nu zijn aangeboden.<br />
Op dit oogenblik hebben zij te doen met een vijand, die bereid is<br />
om te onderhandelen; maar met in hun verzet te volharden, zou-<br />
den zij bij de Nederlanders wellicht verbittering te weeg brengen<br />
en in een toestand worden gebracht, waarin niets anders zou over-<br />
blijven dan de hardere voorwaarden aan te nemen. De Atjehneezen<br />
moeten trouwens zelven inzien dat zij, en wel binnenkort, moeten<br />
toegeven en dat zij, hoe spoediger en bereidvaardiger zij het<br />
doen, zooveel te meer kans hebben om zich de volledige vervul-<br />
ling te verzekeren van de beloften, die generaal van Swieten in<br />
zijne manifesten heeft gedaan. In Europa en Amerika is aller aan-<br />
dacht op hen gevestigd. Door de edele wijze, waarop zij voor<br />
hunne onafhankelijkheid hebben gestreden, hebben zij overal sym-<br />
pathie en belangstelling verwekt, en vooral daarom is het ten eenen-<br />
male ondenkbaar, dat de Nederlanders in de vervulling hunner be-<br />
loften zouden te kort komen. Met het oog op al deze omstandig-<br />
heden, stemmen wij in met hetgeen generaal van Swieten in zijne<br />
proclamatie heeft gezegd : dat ieder die, evenals Toenko Paja, de
'291<br />
Atjehneezen aanspoort om den strijd voort te zetten, geen vriend<br />
van Atjeb is."<br />
Het ware doelloos geweest, een zoo sterke troepenmacht langer<br />
te Atjeh te laten; vooral met het oog op de ziekten, die voortdu-<br />
rend haar bleven teisteren. Tot aan het einde der expeditie had de<br />
oorlog ons reeds ruim zeventienhonderd dooden gekost, waaronder<br />
600 aan de cholera, en meer dan 1000 man Maren gekwetst. De<br />
namen van de gesneuvelden en gewonden vindt men in Bijlage 16).<br />
* *<br />
*<br />
Wij mogen dit werk niet met een bevredigend einde van den<br />
oorlog besluiten; het verzet duurt nog altijd voort, en meermalen<br />
kwamen onze troepen in ernstige aanraking met den vijand.<br />
Een gedetailleerde beschrijving van de verdere gebeurtenissen na<br />
het einde der tweede expeditie zou ons te ver voeren, zoodat wij<br />
het bestek van dit werk zouden overschrijden. Liever besluiten wij<br />
deze geschiedenis met het einde der tweede expeditie, ons verge-<br />
noegende met een vluchtigen blik te werpen op 'tgeen tot heden<br />
aan Atjeh's strand plaats greep.<br />
Den 27 8ten April noodigde de vijand onzen bondgenoot Toeko Neq<br />
Radja uit tot een bijeenkomst op neutraal terrein, hem wijsmakende,<br />
dat men over de onderwerping aan ons gezag wilde onderhandelen.<br />
Toen hij zich naar het aangewezen terrein begaf, trok een vijan-<br />
delijke bende zijn gebied binnen en stak er 7 kampongs in brand;<br />
een verraderlijke wraakoefening omdat hij onze partij gekozen had.<br />
Men ziet hieruit opnieuw, met welk slag van menschen wij te doen<br />
hebben; hun trouwelooze aard, die reeds voor eeuwen hen berucht<br />
deed zijn, heeft zich waarlijk in geen enkel opzicht verloochend.<br />
Natuurlijk miste die aanslag volkomen het doel; want Toekoe Neq,<br />
die tot nog toe altijd aarzelend had gehandeld, uit vrees dat hij met<br />
zijne landgenooten zou breken, zag nu wat hij van de tegenpartij<br />
19*
292<br />
te wachten had en het gevolg was, dat hij onze bedoelingen niet<br />
meer dwarsboomde en er zelfs op aandrong, dat in zijn gebied ver-<br />
sterkingen werden aangelegd, die hem zouden beschermen.<br />
Ook werd nu een weg gemaakt, die een tweede gemeenschap met<br />
de reede gaf, en zonder dat er tijd verloren ging, werden de noo-<br />
dige versterkingen op Toekoe Neq's grondgebied opgeworpen, waar-<br />
aan zijne manschap medewerkte. Zoo kwam het, dat toen de vijand<br />
den 9 den Mei den aanval hernieuwde, hij tegen die versterkingen het<br />
hoofd stiet en met een hoogst aanzienlijk verlies werd terugge-<br />
dreven.<br />
Intusschen was — kort nadat de minister Fransen van de Putte<br />
de portefeuille had neergelegd — ook generaal Loudon teruggeroepen<br />
en vervangen door van Lansbergen, den Nederlandschen gezant te<br />
Brussel. Het was dus hen, die dezen Moedigen oorlog aanvaard had-<br />
den, naar hunne en veler meening in het belang van Nederland<br />
en Indië, niet vergund om de zaken in Atjeh tot een bevredigende<br />
oplossing te brengen. Toch was de toestand destijds verre van on-<br />
rustbarend, hetgeen niet 't minst moet worden toegeschreven aan<br />
het beleid en het doortastend optreden van kolonel Pel. Deze zag<br />
de zaak goed in ; energiek ging hij te werk, en hij wist den Atjeh-<br />
nees ontzag in te boezemen.<br />
De weg door Toekoe Neq's gebied naar Koewala Tjankoel was<br />
spoedig gereed. Tot nog toe was de ontscheping aan de rivier ge-<br />
schied; daar de zandbank, die daarover gelegen is, en de hevige<br />
branding in den westmoesson zulks in dit jaargetijde onmogelijk ma-<br />
ken, werd een deugdelijk landhoofd gemaakt tot het inschepen van<br />
goederen, munitie, levensmiddelen enz. Ook werd een aanvang ge-<br />
maakt met een belangrijk werk van geheel anderen aard ; een werk<br />
des vredes, dat tevens aan alle naties der wereld het bewijs leveren<br />
zou, dat het ons ernst was, om Atjeh onder Nederlandsche opper-<br />
heerschappij te brengen. Den 18 llen Mei kwam de gouvernements-<br />
stoomer »Axgus" ter reede, met den onder-inspekteur van het loods-
293<br />
wezen, om de plaats op te nemen voor den vuurtoren , die op Poeloe-<br />
Bras zou verrijzen tot heil van alle zeevarende volken der wereld.<br />
De nieuwe opperbevelhebber liet den Atjehnees niet met rust,<br />
en trachtte een toestand in 't leven te roepen die op den duur<br />
voor den vijand onhoudbaar te achten was, opdat des te spoediger<br />
zijne onderwerping zou volgen. In de oogen van den philantroop<br />
werd misschien wel wat wreedaardig te werk gegaan, althans geheel<br />
van het conciliant stelsel van generaal van Swicten af geweken ; doch<br />
dit was noodig. Men overwege slechts, wat van het oorlogstooneel<br />
dienaangaande geschreven werd :<br />
»Vertoont zich hier of daar in 't gezicht van onze linieën een vij-<br />
and in de sawah, om deze te bewerken, een paar scherpschutters<br />
doen hem door eenige schoten spoedig 't hazenpad kiezen, 't Zal wel<br />
barbaarsch klinken in de ooren van Hollandsehe philantropen, die<br />
aan den haard gezeten den toestand van Atjeh onder een goed glas<br />
wijn en smakelijke sigaar bespreken; doch 't kan niet anders en<br />
daarom wordt 't zoo gedaan. Elke Atjehnees heeft minstens één ge-<br />
weer of donderbus; de meeste hebben er meer. De nijvere landman*<br />
dien ge daar in de sawah ziet werken, komt straks te huis, gebruikt<br />
het maal en gaat daarna met een paar makkers, de donderbus in<br />
de hand, er op uit om eens een paar schoten tegen de Hollanders<br />
te lossen. Zij doen weinig of geen nadeel, die schoten, omdat wij<br />
ons goed dekken; maar toch gebeurt het wel, dat hier of daar een<br />
kogel zijn doel treft. Welnu! daarom willen wij niet hebben, dat<br />
die landman zijn sawah bewerkt; 't is ons niet om zijn leven te<br />
doen, maar wij willen hem noodzaken, zich te onderwerpeneneen<br />
einde maken aan zijn vijandelijke handelingen."<br />
Aanvankelijk onderwierpen zich onderscheidene staten, aan Groot-<br />
Atjeh onderhoorig. De maatregel, om oorlogsschepen naar die staatjes
294<br />
te zenden, was in den regel met günstigen uitslag bekroond ge-<br />
worden en voor het einde van 1874 waren de volgende staten, in<br />
volgorde van Troemon op de Westkust tot Tamiang op de Oost-<br />
kust, in onderwerping gekomen :<br />
Westkust van Troemon tot Waylah, Loong, Lepong, Gighen,<br />
Endjoeng, Pasei, Kurti, Edi, Soengei Raya en Tamiang.<br />
Weerspannig bleven de staten tusschen Waylah en Loong, Pedir<br />
(dat echter spoedig in onderwerping kwam), Merdoe, Samalangan,<br />
Pasangan, Kloempang Doea, Telok Semawe, Perlak en Langsar.<br />
De onderworpen staten hadden de volgende verklaring moeten<br />
onderteekenen, ten bewijze van hun erkenning van het Nederlandsch<br />
oppergezag.<br />
»Ik ondergeteekende beloof plechtiglijk :<br />
»1°. dat ik zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, verte-<br />
genwoordigd door den gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indië,<br />
als wettig opperheer erkennen en als een teeken daarvan geen andere<br />
vlag nemen zal, hetzij te land, hetzij ter zee, dan de Nederlandsche;<br />
»2°. dat ik met rechtvaardigheid zal regeeren, de rust en vrede<br />
in mijn rijk en met mijne naburen handhaven, het welzijn des volks<br />
bevorderen, en handel, nijverheid, landbouw en scheepvaart be-<br />
schermen zal ;<br />
3°. dat ik den handel in slaven met alle macht tegengaan en<br />
menschen- en zeeroof beletten zal;<br />
»4 Q . dat ik aan schipbreukelingen hulp verleenen en gestrande<br />
goederen bergen zal, en niet zal dulden dat mijne onderdanen<br />
zulks niet doen;<br />
»5°. dat ik aan onderdanen van het Gouvernement, die zich aan<br />
misdrijf hebben schuldig gemaakt, geen schuilplaats verleenen zal;<br />
6°. dat ik in geen staatkundige aanrakingen zal treden met<br />
vreemde mogendheden;<br />
»zullende ten slotte alle hier niet besproken punten tusschen den<br />
vertegenwoordiger van het Nederlandsch-Indisch Gouvernement in
295<br />
Atjeh en mij .. overeenkomstig de bestaande toestauden en<br />
met inachtname van de aloude instellingen worden geregeld."<br />
Groot-Atjeh echter gaf geen noemenswaardig blijk van toenadering<br />
en meermalen hadden er bloedige ontmoetingen plaats. Den 9 de " Ja-<br />
nuaril875 behaalden onze troepen belangrijke voordeelen op den vijand<br />
bij Longbattah; de Atjehnees toch ging voort met versterkingen<br />
op te werpen, maakte het terrein rondom den kraton voortdurend<br />
onveilig en scheen zelfs meer dan ons, in plaats van heer en meester,<br />
tot »belegerden" te willen maken.<br />
Ook den 31 stc " Maart waren onze wapenen voorspoedig; dien dag<br />
kwam de radja van Pasangan in onderwerping. Daar de Atjehnee-<br />
zen voortgingen met nieuwe versterkingen op te werpen, zag ko-<br />
lonel Pel zich weer genoodzaakt om tot het olïënsieve over te gaan,<br />
en den 30 ste " April werden de Atjehneesche sterkten bij Lohong<br />
door onze troepen genomen.<br />
Den 12 deu Juni vertrok generaal-majoor Pel — intusschen tot<br />
dien rang bevorderd — naar Batavia, het opperbevel overdragende<br />
aan kolonel Wiggers van Kerchem; na alvorens met den nieuwen<br />
gouverneur-generaal, die 8 Februari op Java aangekomen was, ge-<br />
confereerd te hebben, vertrok de generaal weder naar het oorlogs-<br />
tooneel en aanvaardde den 30 ste " October opnieuw het bevel over<br />
de Nederlandsche krijgsmacht in Atjeh.<br />
Hij ging voort op het ingeslagen voetspoor, volkomen het ver-<br />
trouwen genietende van den koning, die openlijk van zijne tevre-<br />
denheid blijken gaf, van de regeering en niet minder van zijne<br />
onderhoorigen. Een ieder was van oordeel, dat op de wijze, waarop<br />
generaal Pel de door van Swieten begonnen taak volvoerde, de<br />
eind-beslissing zich niet lang kon laten wachten; doch onder die<br />
s,moone verwachtingen werd de dappere en bekwame krijgsman in<br />
den nacht van den 24 8tc " op den 25 s,c " Februari eensklaps weggerukt.<br />
Diep was de indruk, door die treurmare teweeg gebracht. Gene-<br />
aal Pel immers was de man, die door zijn heldenmoed de man-
296<br />
schap steeds vo<strong>org</strong>ing; die den toestand juist scheen te begrijpen<br />
en wist, met welken vijand hij te doen had.<br />
De afgevaardigde Fransen van de Putte wijdde in de Tweede<br />
Kamer een woord van hulde aan den overledene en ook generaal<br />
Knoop sprak in de vergadering der Vereeniging tot beoefening van<br />
de Krijgswetenschap de volgende woorden ter nagedachtenis van<br />
den zoo algemeen betreurden overledene :<br />
»Het Bestuur der Vereeniging zou te kort doen aan zijn plicht<br />
en slecht beantwoorden aan liet vertrouwen, waarmede het dooi' u<br />
wordt vereerd, wanneer het verzuimde hier een hulde te brengen<br />
aan de nagedachtenis van een braaf wapenbroeder, aan de nage-<br />
dachtenis van het roemrijk legerhoofd in Atjeh, den generaal Pel.<br />
»De onverbiddelijke dood heeft een einde gemaakt aan een hel-<br />
denleven. Pel is gestorven te midden van strijd en overwinning.<br />
En moge het nog onzeker zijn, op welke wijze hij is gevallen als<br />
slachtoffer van zijne toewijding aan de zaak des vaderlands; zeer<br />
zeker is liet, dat hij zijn leven heeft ten oiler gebracht aan eer en plicht.<br />
»De mensch gaat voorbij, maar zijn naam blijft bestaan, en de<br />
naam van generaal Pel zal altijd het gevoel van eerbied en sympathie<br />
opwekken bij ieder Nederlander, die het hart op de rechte plaats<br />
heeft. Die naam zal een aansporing zijn tot heldenzin. Pel is een<br />
waardig vertegenwoordiger geweest van den geest, die de officieren<br />
van Neerland's zee- en landmacht bezielt en moet blijven bezielen;<br />
die geest van eenvoud en degelijkheid, die de verlokkingen van<br />
kleingeestige eerzucht versmaadt, evenzeer als de genietingen van<br />
gemak en weelde, maar die, doordrongen van plichtbesef, in de ure<br />
des gevaars er toe brengt om het leven op te offeren voor de zäak<br />
van Koning en Vaderland. Dat heeft Pel gedaan ; daarom blijve zijn<br />
naam in eere!"<br />
Luitenant-kolonel Engel had tijdelijk het opperbevel overgenomen.<br />
Generaal-majoor Wiggers van Kerchem vertrok onverwijld naar Atjeh
297<br />
om de taak optenemen, die zijn vo<strong>org</strong>anger onvervuld moest laten.<br />
Met nadruk werd hem door de Regeering aanbevolen, om toch vooral<br />
de operation met kracht voort te zetten, daar de vijand met den dag<br />
weer overmoediger werd en o. a. den 13 d0 " Februari een detache-<br />
ment van 3 officieren en 57 man overviel, bij welke gelegenheid<br />
niet minder dan 2 officieren en 42 man sneuvelden.<br />
Kort daarop werd te Lambaroe een patrouille afgemaakt (7 April) ;<br />
dat is dus op korten afstand van de Nederlandsche versterkingen.<br />
\)ea il*» Maart kwam kolonel Wiggers van Kerchem te Atjeh aan<br />
en nam het opperbevel der troepen op zich. Den laatsten van de<br />
vorige maand had de radja van Pedir zich aan ons gezag onder-<br />
worpen.<br />
Het scheen, alsof de dood van generaal Pel den moed van den<br />
vijand had doen herleven; want zijne onbeschaamdheid nam met den<br />
dag toe, en in de onmiddellijke nabijheid van den kraton waren<br />
onze troepen niet veilig. Zelfs overviel men den 2 deu Mei het Neder-<br />
landsch kampement te Lampagger ; er had een hardnekkig en bloedig<br />
gevecht plaats, en niet dan met de meeste moeite werd de meer<br />
en meer stoutmoedig geworden vijand teruggedreven.<br />
Kolonel Wiggers van Kerchem zag dan ook de noodzakelijkheid<br />
in, om meer aanvallend te werk te gaan ; een al te defensieve hou-<br />
ding zou onze positie weinig benijdenswaardig hebben gemaakt. Den<br />
19 to September werd een nieuw gemaakte versterking bij Passar-<br />
koerong-Tjoet voltooid en door onze troepen bezet, evenzeer als<br />
een paar dagen later Silang, nadat dit genomen was. Desniettemin<br />
laat de ontknooping van het drama zich lang wachten. Het jaar<br />
1876 spoedt ten einde, en nog altijd blijft een eerst begin van toe-<br />
nadering in Groot-Atjeh ontbreken. Onophoudelijk hebben scher-<br />
mutselingen plaats en dat de Atjehnees nog altijd met verbittering<br />
vecht, kan blijken uit het volgend welsprekend fragment uit de<br />
»Nominatieve opgave" van gewonden, die een paar maanden geleden<br />
gepubliceerd werd :
298<br />
H. Mingoe —twee klewanghouwen over den rechterbovenarm, één<br />
over den rechterschouder en één over de rechterheup.<br />
J. W. Van den Broek, — vier schotwonden in den rechterschouder,<br />
één aan de rechterzijde van den hals, schrootwonden in aangezicht<br />
en borst, schotwond aan boven-binnenzijde der linkerdij en schot-<br />
wonden aan beide onderbeenen.<br />
J. Fabel, — lanssteek in de okselholte (doordringende borstwond),<br />
vier steekwonden in den boven- en voorarm, en huidwond in de borst.<br />
A. Krakeel, — vier steekwonden in de lendenstreek, vier steek-<br />
wonden in de de linkerdij, vier houwwonden in den linker-voorarm<br />
en de hand, houwwond aan den rechter-bovenarm en houwwond<br />
aan het voorhoofd.<br />
F. Strebel, — een klewanghouw in den nek, waardoor al de ach-<br />
terste spieren zijn do<strong>org</strong>eslagen, één in het voorhoofd en in de wang,<br />
één in den linker-onderarm en één door den borst wand gestokene wond.<br />
J. Braun — houwwond der rechter-voorhoofdstreek met doorklie-<br />
ving van het been tot in de hersenen, houwwond rechtervoorarm<br />
met klieving der beide voorarmsbeenderen, houwwond rechterbo-<br />
venarm en één houwwond in de rechterzijde der borst.<br />
Sodjojo — houwwond aan den linker-elleboog, vijf houwwonden<br />
aan het hoofd, houwwond aan de linkerzijde der lendenen.<br />
G. W. Van Overbeek — twee gestoken wonden in den hals, drie<br />
gestoken wonden in den linkervoorarm.<br />
Singodhipo — houwwonden aan achterhoofd en linkerwangbeen,<br />
schietwond aan linkerzijde van den hals, steekwond aan voorzijde<br />
van den hals, twee houwwonden aan het linker-onderbeen, een houw-<br />
wond aan den linkerbuikwand.<br />
H. J. Vastenhout — twaalf groote klewanghouwen over het hoofd<br />
en aan verschillende lichaamsdeelen, negen, bajonetsteken in de borst,<br />
en de rechterhand in het gewricht afgehouwen.<br />
Waar zoo gestreden wordt, blijkt eenerzijds dat de Atjehnees nog<br />
altijd met de kracht, die men put uit de zucht naar vrijheid, zijn
?. 99<br />
grond verdedigt, anderzijds, dat onze krijgers in Atjeh voortdurend<br />
een harde taak hebben en bewonderenswaardige blijken van plicht-<br />
besef en volharding geven — zeer zeker méér dan menigeen, die<br />
rustig te huis zit en onophoudelijk teekenen van ongeduld geeft,<br />
welke maar al te dikwerf leiden tot onjuiste, ja onrechtvaardige<br />
beoordeeling van 'tgeen tot heden geschied is.<br />
Maar geen ging zoover als de hoogleeraar Vreede, die aanraadde om<br />
Atjeh doodeenvoudig te verlaten, en zoodoende alles weg te werpen,<br />
wat ten koste van zooveel opofferingen, van zooveel bloed verkregen is.<br />
Gelukkig heeft zijne stem geen weerklank gevonden. — Wat zou<br />
er van ons prestige in den Archipel worden, wanneer eens tot zoo<br />
iets wierd overgegaan ? —<br />
Maar te betreuren is het, dat over de aanleiding tot den oorlog<br />
nog altijd een sluier — zij 't ook een tamelijk doorzichtige — blijft<br />
hangen, evenals de natie het recht heeft, om te eischen dat de uit-<br />
slag van de enquête over de I e expeditie haar niet langer verb<strong>org</strong>en<br />
gehouden worde. Er schijnen echter overwegende redenen te be-<br />
staan, waarom men de stukken, die op de oorlogsverklaring betrekking-<br />
hebben, nog niet kan publiceeren; althans de motie Nierstrasz in<br />
de Tweede Kamer omtrent de Atjeh-stukken (20 December 1875)<br />
vond weinig ondersteuning, zoodat die motie niet in behandeling<br />
kwam. Toch is er veel reeds uitgelekt en o. a. heeft de gepensio-<br />
neerde luitenant-kolonel de Rochemont, die als warm verdediger van<br />
den gouverneur-generaal Loudon optrad, 't een en ander openbaar<br />
gemaakt, en zoo een tip van den sluier opgelicht. Daarom hebben<br />
zijne mededeelingen eenige waarde, al kan men zich niet geheel<br />
vereenigen met de beschouwingen, die hij daaraan vastknoopte ; want<br />
hoe 't mogelijk is, met het oog op den oorlog met Atjeh te gewagen<br />
van »de weldaden van den oorlog", is onbegrijpelijk. Wij beschouwden<br />
dien als een onvermijdelijke noodzakelijkheid ; maar ze als een weldaad<br />
voor ons land te beschouwen, dat is wat al te zeer door een bril van<br />
geprononceerde kleur gezien. Behalve de overbekende voordeelen,
300<br />
die tegenover de nadeelen van den oorlog staan, als: dat een eind<br />
gemaakt is aan de toenemende onveiligheid in de wateren van<br />
Noord-Sumatra, waardoor aan de internationale scheepvaart een<br />
onschatbare dienst bewezen is, niet 't minst ook door het oprich-<br />
ten van den Willemstoren, die ons Nederland over duizenden men-<br />
schenlevens doet waken ; voorts dat aan een verdrukte bevolking de<br />
vrijheid geschonken is ; — behalve die onmiskenbare vooroordeelen,<br />
is er volgens luitenant-kolonel de Rochemont een groot gevaar af-<br />
gewend door onzen zegepraal over Atjeh, en wij gelooven dat hij<br />
niet overdrijft, waar hij schreef:<br />
»Is het onafhankelijke Inlandsche gezag de onverzoenlijke vijand van<br />
een beschaafde regeering, niet minder groot is de vijandschap, welke<br />
het Christendom door den Islam wordt toegedragen. Dit heb ik na-<br />
tuurlijk niet aan te toonen, want wij allen kennen de geschiedenis<br />
van de uitbreiding der Mohamedaansche leer. Maar ik mag toch,<br />
voor eene nadere bevestiging van deze waarheid, wijzen op gebeur-<br />
tenissen, die zoowel in Engelsch- als in Nederlandsch-Indië hebben<br />
plaats gevonden.<br />
»Onze vijfjarige Java-oorlog, die ons koloniaal bestaan in gevaar<br />
bracht, was niet anders dan een strijd tegen den verwoeden Islam.<br />
Onze zeventienjarige krijg tegen de Padris, die ons bedreigde met<br />
het verlies van Sumatra, werd alleen door Mohamedaansche dwee-<br />
pers in het leven geroepen. Dringt eens door in de oorzaken van<br />
onzen Bandjermassingschen strijd, en gij zult zien, hoe somber de<br />
halve maan ook daarover schijnt. Toen wij worstelden met Boni,<br />
was het op te merken, hoe de aandacht der belijders van den Koran<br />
overal gespannen werd. En heeft niet de Britsch-Indische opstand<br />
getoond, met welke ontzettende gevaren een Christen volk wordt<br />
bedreigd, wanneer de geloofshaat wordt opgewekt bij hen, die den<br />
Profeet aanbidden?<br />
»Een onafhankelijke Inlandsche staat, die tevens Mohamedaansche<br />
staat is, haat ons met dubbele haat. Aan zijn barbaarschheid, die
301<br />
onverzoenlijke vijand is van onze beschaving, paart zich zijn geloofs-<br />
ijver, die den dood zweert aan de Christenen.<br />
»Zijn barbaarschheid moge groote rampen veroorzaken, wij zijn<br />
toch altijd haar meester. Wij vinden zelfs, indien wij daartegen<br />
strijd te voeren hebben, immer trouwe bondgenooten bij onze In-<br />
landsche onderdanen, die gaarne medewerken aan de zegepraal van<br />
onze regeering, die hun zoo weldadig is.<br />
»Maar wij zijn niet altijd meester van zijn geloofsijver. Indien deze<br />
de dweepzucht, waarmede ieder Mohamedaan is toegerust, weet<br />
wakker te schudden, dan hebben wij. in onze Koloniën, vrienden<br />
noch bondgenooten meer. Dan worden onze millioenen onderdanen,<br />
even zooveel vijanden van ons. Het drama van den Britsch-Indischen<br />
opstand zou zich ook in onzen Archipel vertoonen. Engelsch-Indië<br />
ontsnapte, ternauwernood, aan totalen ondergang. Zou Nederland<br />
Insulinde blijven behouden?<br />
»Het onafhankelijke Atjeh, was een Mohamedaansche staat bij<br />
uitnemendheid. Van zijn geboorte af, tot op heden, was het een<br />
hartstochtelijk ijveraar voor zijn geloof. Het behoorde tot de partij<br />
der Muzelmannen of Rechtgeloovigen, die den sultan van Turkije<br />
erkennen als hun hoofd. Het had de halve maan, die boven zijn<br />
kraton wapperde, ontvangen uit de handen van den Grooten Heer.<br />
Het steunde Turkije in diens laatsten oorlog tegen Rusland. Het<br />
vroeg, bij herhaling, den steun van Turkije tegen ons. De gansche<br />
bevolking van onzen Archipel zag op Atjeh, als op een bolwerk<br />
van den Islam. Het onafhankelijke Mohamedaansche Atjeh, bedreigde<br />
ons voortdurend met groot gevaar.<br />
»De oorlog heeft dit gevaar voor goed doen ophouden."<br />
Nog eens : de oorlog met Atjeh lag op onzen weg. Ware die niet<br />
in 1875 uitgebroken , hij ware toch onvermijdelijk gebleven. Dit moge<br />
onze natie troost geven bij de zware opofferingen, welke deze krijg<br />
haar oplegt; die zullen trouwens door de resultaten beloond worden-
302<br />
Maar er dient een eind aan dien oorlog te komen; meerdere<br />
krachtsinspanning onzerzijds is wenschelijk, is noodig.<br />
De Atjehnees is niet met zachtheid of goedheid te regeeren-<br />
hij moet tot onderwerping gedwongen worden, met kracht van wa-<br />
penen. En om dit doel te bereiken, moet op militair gebied meer<br />
het systeem-Pel, dan het stelsel-van Swieten worden toegepast.<br />
Dat wil zeggen: eerst oorlog voeren en dàn grootmoedig zijn;<br />
eerst doen gehoorzamen, en dan onderhandelen.<br />
E J N J) F..
KrttaTarall O'«<br />
der beide espeditiën naar liet Rijk hilsrhejmiit<br />
It-n, ''""Si*/<br />
Vervaardigd naaräej laatste, tygmcris da- opnemmgzlmgaih ««"' ^ eqwùùo/wrtJ<br />
leger der TWEEDE expedäk<br />
4üO HO» 1200 moo<br />
Schaal van 1:40 OuOj,^,—,^<br />
MET DRIE KARTONS,<br />
aan andere gegevens ontleend-<br />
)0 24000 2 80 32O0O 3Gooo AOOOO.<br />
LEGENDE.<br />
M vlaggen duidew de, plaateav aarv waar gchvakem is.<br />
De, diepten yru lütgedntMJ m PeriwtM'<br />
VERKLARING DER TEEKENS<br />
Vfri Moj'-Hamp'-I' Kampomi -£§=§ Somali's(hjslwMcw)<br />
tVt Klappertuùn/.<br />
—-\<br />
k:r LencnxfoTaggcr ~vx. VoetpnjL.<br />
Suilurrietvetikiv.<br />
^«Sfc Bamah/s (Moerassen). < ^(Versterking)<br />
"^ Brug.<br />
@ % ~X hlanlsclwhgraajphakcnj.<br />
f ~ J (VJ " *). " 7 zw&i<br />
StruMii' Banlonijbatttt/-'<br />
%xtr<br />
Janata, of «mala, (iknäing).<br />
»otxw.<br />
äjfc* ,/^^j, : .'''V-''<br />
1 ôjfS lokali a<br />
M<br />
Kiillaroluima —7, rt_e Ci/7<br />
'NAÄ<br />
'A£<br />
Jj Y<br />
PLATTE GROND VAN DEN KRATON .<br />
Schaal A^aii 1:4000.<br />
' - 1 < i i i i<br />
10.11. i. Z0 00 60 SO J00 120 1*0 JRO M0 ZOO<br />
Wl<br />
Gi y<br />
Ir<br />
ËvK<br />
f -<br />
Ijjfci » *~ék<br />
__ _l<br />
Valla,<br />
Ituyboom op staandu<br />
haji\iiim,âtJiraloil xîai<br />
Figurative schets eener doof snede over de NoorderfacevandeiiKraton<br />
Gemiddelde doorsnede over de Westerfece van denKraton<br />
Doorsnede en standg-ezicht Langs de lijn A B .<br />
Doorsnede langs de lijn C D<br />
Verdrlarins" der luimnvers en teeTcens<br />
* 1 Woonhus van denSultan/.<br />
:* 2 Knutlmis.<br />
3 Raa/Vtuis.<br />
4 Huis ouden, Sjabwuler.<br />
5 Kantoor'v/uvtlm Saltan.<br />
6 Bap'O/n'plaaii vandnvSulliuv<br />
jasas Bosciv.<br />
SlSföiV Ktunpong.<br />
"^ i Moerns.<br />
SSfiSI Suikerrietvelden.'.<br />
46Ó& Jfgstnelden.<br />
m _r- Steeruyf faunen, en/ muren-'.<br />
lf/raliini atu/ne twee Tmulermj. ffl<br />
.Ba/ntoenat/ faunen,.<br />
7 i^MtfZ aa/sufe ««/ÄV/. .fofe« . «*«"" Inlandsfhejgraoav.<br />
8 jfa «fl» Äi^»rf Ä£ » /ÉaW ~~« B levend paggers.<br />
volgclingeiv. ti6Êk » » oanhmèoe daeri<br />
9 Begraafplaats »an vroegere aers/ej/MM Tcrhalàingen.<br />
VSJMgit'. = ^ % ^<br />
\XGi-àfvan,IbiglimaMoe.dw. ^"X Vodpodetv.<br />
12 PÀmoo/fiaûts vanpersonen < MandsdtA mirsterkingen.<br />
hèluwreiuh M, di< onujeoing ^ ^ loopgraven,,<br />
van den Snltiuv. legal.<br />
J.Loljatto.R^Iitti.<br />
\<br />
\<br />
9.V Oastcrlritt/le, v
^<br />
AANTEEKENINGEN<br />
BIJLAGEN.
AANTEEKENINGEN EN BIJLAGEN.<br />
JOerde gedeelte.<br />
1) Opgave der troepen die aan de expeditie naar de Pasoemah<br />
deel namen.<br />
I e Luitenant Bowles.<br />
I e Luitenant Barthélémy (Chef).<br />
Ie kompagnie.<br />
Kapitein van Heijningen.<br />
Ie luitenant Voerman.<br />
2e » Bruinier.<br />
2e » Gaal.<br />
KOMMANDANT DER EXPEDITIE.<br />
Luitenant-Kolonel Koen.<br />
ADJUDANT :<br />
STAF:<br />
Garnizoens-bataJjon van Palembang.<br />
4e kompagnie.<br />
Kapitein Grampré Molière.<br />
"Ie luitenant Schneider.<br />
2e , Krak.<br />
2e » Geldorp.<br />
I'
4<br />
lOe Bataljon Infanterie.<br />
Kommandant: Majoor HEIJLIGERS, later Majoor PEERENBOOM.<br />
2e kompagnie.<br />
Kapitein van Krieken.<br />
Ie luitenant Stevels.<br />
2e » Prins.<br />
2e » Thehoff Noels.<br />
3e kompagnie.<br />
Kapitein du Puij de Montbrun.<br />
Ie luitenant v. d. Bussche Ippenburg.<br />
2e » Constant.<br />
2e » Rocqué.<br />
4e kompagnie.<br />
Kapitein Benschop.<br />
Ie luitenant Schneither.<br />
2e » de Kroes.<br />
2e » Meijer.<br />
2 houwitsers.<br />
2 mortieren.<br />
Adjudant : Ie Luitenant DIEPENHEIM.<br />
5e kompagnie.<br />
Kapitein Koocken.<br />
Ie luitenant Opscholtens.<br />
2e » van der Schalk.<br />
2e » Bosch.<br />
6e kompagnie.<br />
Kapitein van der Heerk.<br />
Ie luitenant von Enden.<br />
Ie » Sirks.<br />
2e » van Delden.<br />
Supletie-troepen, 100 man.<br />
Ie luitenant van Dijk.<br />
Ie » Selliger.<br />
2e » van Leersum.<br />
Kommandant der gewapende politie-dienaren.<br />
Ie luitenant Münder.<br />
Artillerie.<br />
later versterkt met 2 houwitsers.<br />
2e luitenant Vervat.<br />
Genie.<br />
Een detachement van 70 sappeurs.<br />
Kapitein Stijnman. I 2e luitenant Rombouts.<br />
Ie luitenant de Bloeme.<br />
Intendance.<br />
Ie luitenant-kwartiermeester Smith. I 2e luitenant-kwartierm. Rövekamp.<br />
Offlc. van Gezondh. le kl. Bosman<br />
» » » 2e » Roskes.<br />
» » » 3e » Cochius.<br />
e dienst.<br />
Offlc. van Gezondh. 2e kl. Zuur.<br />
» » u 3e » Couwenben
2.) BRIEF van Prins Maurits aan den Koning van Atjeh.<br />
In het jaar 1598 vertrokken, op mijn bevel, twee koopvaardijsche-<br />
pen uit deze provinciën, om in de Oost-Indiën handel te drijven en<br />
op den 45 den Augustus van dit loopende jaar keerden zij terug. De<br />
kooplieden deden mij verslag van de goede ontvangst en van de be-<br />
wijzen van genegenheid, welke zij van Uwe Majesteit hadden onder-<br />
vonden, bij hunne aankomst in Uwer Majesteits rijk. Daarbij verhaalden<br />
zij mij, dat zij, zich op die vriendschap verlatende, hun handel hadden<br />
voortgezet in alle eerlijkheid en met die rondheid, welke men vindt<br />
in het karakter en de gewoonte van hen, die tot deze (Ned.) natie<br />
behooren, maar dat de Portugeezen, onderdanen van den Koning-<br />
van Spanje en vijanden van dezen Staat, nadat zij vernomen had-<br />
den dat gezegde schepen onder de hoede en bescherming van het<br />
koninklijk woord van Uwe Majesteit stonden, aan U. M. onwaarheden<br />
hadden verhaald, terwijl ze Haar met leugens om den tuin leidden,<br />
door gezegde kooplieden aan te klagen als zeeschuimers, die, naar<br />
men beweerde, gekomen waren, om de landen en onderdanen van<br />
U. M. te plunderen en te berooven ; hetgeen veroorzaakte dat U. M.<br />
Frederik de Houtman, hoofd van de gezegde schepen, benevens ee-<br />
nige zeelieden, in hechtenis hield, waarom ik mij bedroefd heb<br />
Doch, vertrouwen stellende in de oprechte genegenheid en koninklijke<br />
geaardheid van U. M. koester ik de hoop, dat gij gelastte hen goed<br />
te behandelen, gelijk het geval geweest is met hen, die uit uw rijk<br />
herwaarts kwamen, en thans in volle vrijheid zijn teruggekeerd;<br />
hetwelk ik vertrouw, dat aan gezegde gevangenen, die daar ginds<br />
gebleven zijn, eveneens zal worden toegestaan.<br />
Insgelijks hebben zij mij kennis gegeven van den oorlog, dien de<br />
Portugeezen in uw rijk voeren, op bevel van den koning van Spanje,<br />
trachtende de inwoners van hunne vrijheid te berooven en als slaven
6<br />
aan zich te onderwerpen, evenals zij het in deze gewesten, gedurende<br />
een tijdsverloop van reeds meer dan dertig jaren, hebben gepoogd<br />
te doen. Maar God heeft dit niet gewild. Integendeel, hebben wij<br />
hen met kracht van wapenen weerstaan, gelijk wij dit ook nog voort-<br />
durend blijven doen.<br />
Derhalve verzoek ik U. M. aan gezegde Portugeezen geen geloof te<br />
schenken; en opdat Uwe Majesteit, van den huidigen dag af aan,<br />
geen aanleiding moogt hebben om eenige achterdocht te koesteren<br />
ten opzichte van hen, die van hier zullen komen in uw Rijk, om<br />
daar handel te drijven, zoo heb ik aan hen, die dezen brief over-<br />
brengen, bevel en volmacht gegeven, - te weten, aan deze vier<br />
Kapiteins, met name Cornelis Bastiaanse, Jan Tonneman, Matthijs<br />
Antonisse en Cornelis Adriaansz, en aan even zooveel zaakgelastigden,<br />
wier namen zijn: Gerard de Roij, Laurens Begger (Bicker), Jan Ja-<br />
cobsz en Nicolaas van der Lee - dat zij op nieuw met vier schepen<br />
en in mijn naam, met den Koninklijken Persoon van U. M. en Hare<br />
onderdanen zouden gaan onderhandelen orn de hulp welke Zij tegen<br />
Hare onderdanen zou noodig hebben, tot welk einde genoemde per-<br />
sonen van voldoende bevelen en volmacht zijn voorzien.<br />
Nog heb ik hun opgedragen, om aan U. M. eenige geschenken,<br />
naar het gebruik dezer landen, ter hand te stellen, ten teeken van<br />
mijn begeerte, om met U. M. vriendschap te onderhouden. Ik ver-<br />
zoek Haar, die met dezelfde goede gezindheid wel te willen aanemen<br />
als waarmede ik ze zend.<br />
En hiermede zal ik onzen Heer bidden, dat Hij den koninklijken<br />
persoon van U. M. in Zijne hoede neme en Haar Staten uitbreide,<br />
zoo als ik Haar dat toewensch.<br />
Uit den Haag in Holland den 11*? December van het jaar zestien<br />
honderd.<br />
De handen Uwer Majesteit kust<br />
Haar Dienaar,<br />
MAURICE DE NASSAU.
3) DE KONING van Atjeh aan Prins Maurits.<br />
Met de hulpe Godes, die het alle regeert ende bewaert ende<br />
danck waerdich is, een coninck boven alle coninghen grooter ende<br />
machtiger als eenige wareltsche ;<br />
Alsoo de natie van Hollandt, namentlyck eenen eersamen WIL-<br />
LEM JANSSEN ende ARENT MAERTSEN , syn gecomen voor my coningh<br />
van Atchin, genaempt PADOUQUA, Seri Sultan ende hebbende my<br />
verwitticht van weegen syn princelycke excellentie MAURITIUS , prince<br />
de Orange ende alle syn heerlickheden, wt syn vaste potententie<br />
heeft gevraeght aengaende den standt van den pays tusschen syn<br />
princelycke excellentie en den coningh van Spaingnen, waerop den<br />
coningh hebbe contentement gedaen, volgende de ordere van onsen<br />
prince, heeft den coningh van Atchin geandtwoort : lek segge,<br />
seggende aen dito coningh, soo onse geallieerden wt den pays<br />
soude geslooten werden, hadden noch liver de oorloge tegen de<br />
Portugeesen te continueeren, heeft den coningh van Atchin geand-<br />
woort tegen de voors. gecommitteerten, dat syn voorouders tegen<br />
de Portugeesen hebben oorloge gehadt, om oorsaecke van religie<br />
en tyranye, ende dat ick coningh van Atchin tegen deselve in oor-<br />
loge will continueeren euwichlyck, ende soo syn Excellentie met<br />
den coningh van Spaingnen wil payseeren, staet tot synen beliven,<br />
want ick en segge, doedt het afte niet, en segge laet het, want<br />
om oorsaeck myn broeder U. E. syn landt vere van het myne ge-<br />
leghen is, ende malcanderen niet en connen assisteeren, maer waer<br />
U. E. myn broederslandt ende het myne by malcanderen gelegen<br />
ende de oorloge tegen de Portugeesen continueerde, soude myn<br />
broeder helpen selfs in persoon ende alle myn edelen ende landt-<br />
saten voor eerst in de crygh tegen de Portugeesen trecken, maer<br />
omdat mijn landt verre van U. E. syn landt is gelegen, soo en can
8<br />
ick U. E. geen assistentie in oorloge doen ende daeromme U. E.<br />
niet verbieden met de Portugeesen te payseeren, maer onse vrindtschap<br />
sal tusschen beyden blyven, gelyck twee coningen in een<br />
souden vereenicht syn (off te seggen twee dingen in een werden).<br />
De gecommitteerde van wegen U. E. aan my gesonden de swaericheyt,<br />
van eenige armade der Portugeesen, die op myn landt<br />
soude mogen comen, ben deselve wel getroost, want soo U. E.<br />
weet, sy eenige armade toemaken om op myn landt te comen ben<br />
wel gerust ende met Godts hulpe de Portugeesen te weederstaen,<br />
ende deselve comende sal U. E. daer naer connen verstaen, hoe<br />
ick my tegen haer gehouden sal hebben in crychhandel.<br />
»Copye van eenen brieff door den conink van Atchin<br />
aen Syne Princelycke Excellentie geschreven 1610.<br />
Ontvangen 3 July 1611 met het schip de Provintien."<br />
4) SAMENSTELLING van de eerste expeditie naar Atjeh.<br />
I. Lamlinaclit.<br />
Opperbevelhebber: Generaal-majoor J. H. R. KÓHLEB.<br />
Adjudanten: J. H. Romswinckel, kapt. der infanterie, en C. J. Marinkelle,<br />
luitenant-ter-zee Ie klasse.<br />
a. Staf der expeditie: Kol. Egter van Wissekerke (chef), kapt. der inf.<br />
G. de Bont, le luit. id. J. H. van der Veen, id. art. J. Schneiter.<br />
b. Infanterie (3e bataljon). Majoor F. P. Cavaljé; le luit.-adjud. J. J.<br />
Brondgeest; kapiteins J. B. van Driem, A. M. de Buck, J. P. van Lier, J. Lauer,<br />
H. F. C. W. von Ende, C. H. Visscher; le luitenants B. L. R. de Sturler, H. J.<br />
de Bordes, A. E Albrecht, H. L. T. Ligtenberg, H. W. Mijnders, C. E. J.<br />
Schweijs, A. P. A. A. F. baron de Bounani de Rijkholt, J. A. W. Aufderheyde;<br />
2e luitenants A. K. Eichholtz, G. A. H. J. Gandenberger, W. E. Meuleman, H.<br />
A. de Wit, J. A. H. van Daalen, E. C. SchefTer, R. H. van Schaik, E. H. Bolten,<br />
F. W. A. H. Scheurer, J. G. Blanken.<br />
9e bataljon. Majoor C. J. Knoote; 2e luit.-adj. jhr. J. C. van der Wijck ; ka-
o<br />
piteins J. H. Huijer, J. H. A. IJssel de Schepper, C. G. H. F. van Schendel, A.<br />
P. W. Meis, T. C. V. B. de Steenhuizen, C. E. Sepp; le luitenants H. K. Ontijd,<br />
J. H. van den Broek, F. H. de Vogel, H. A. J. Valkenhoff, F. P. Sievers, J. Vogelenzang;<br />
2e luitenants J. J. L. A. Stutzer, M. J. Nix, P. F. T. van Veen, L.<br />
D. M. van Son, H. A. B. Hasselaar, G. H. L. F. O. Ugen, H. G. Balfour van<br />
Burleigh, H. C. yan Stappershoef, W. F. Kroesen, H.Kuhn.<br />
12e bataljon. Luit.-kolonel J. G. van Thiel; le luit.-adjudant J. H. Heijl :<br />
kapiteins L. F. Nix, K. M. A. Botter, A. A. F. Lanzing, W. H. van de Pol,<br />
A. Luyrnes, C. H. Alteiistein ; le luitenants J. E. Ruzette, J. H. V. Popp, jhr.<br />
O. Z. Trip, C. W. J. T. Nilant, J. Surber, G. H. Kennedy; 2e luitenants P. D.<br />
W. Wilken, J. H. Derks, J. Vogelsang, D. J. A. E. de Brauw, T. A. Engelbert<br />
van Bevervoorde, J. Habbema, W. A. G. Ramaer, T. Soeterik, E. W. Bischoff<br />
van Heeraskerek, G. J. Turk, P. van Trigt, E. J. T. Gobee.<br />
c. Bataljon Barissan (Madura). Luit-kolonel komm. P. R. de Rochemont<br />
(pl.-komm. Soerabaija); le luit.-adj. A. J. E. van Dugteren (van het 13e bat.);<br />
kapitein O. H. J. Muller (instr. Barissan), id. B. E. Mekern (id.); Ie luitenants<br />
L. H. de Grijs (van het 7e bat.;, J. de Frees (14e bat.), E. R. T. J. von Ende (2e<br />
bat.), G. A. J. Mahnke (14e bat.), W. N. Poth (13e bat.); 2e luit. P. v. Lawick<br />
v. Pabst (4e bat.); majoor-komm. van het half bat. Bangkalan, Raden Majang<br />
Koro; majoor-komm. van het half bat. Sumanap en Pamakassan, Raden Arjo<br />
Soeraning Prang.<br />
d. Kavaleri e. Ritmeester H. K. E. P. Perié; le luitenants J. J. Bijleveld<br />
en W. C. Tijl.<br />
e. Artillerie. Luit.-kolonel H. G. Boumeester; kapiteins W. C. de Jongh<br />
en J. H. Wagener; le luitenants D. H. Nièpce, C, A. Whitton, J. J. K. de Moulin<br />
, K. E. Reek; 2e luitenants A. Lugt en C. J. Zwager.<br />
f. 1. Genie. Kapitein W. J. Leers (chef); le luitenant J. G. Kerlen; ƒ. 2.<br />
Mineurs, Kapitein E. B. Kielstra; le luitenants H. Broese van Groenou, A.<br />
S. H. Booms, P. J. Seibert; ƒ. 3. Br i g ade-op n am e. Kapitein F. von Balluseck;<br />
Ie luitenant J. F. D. Bruinsma.<br />
g. Militaire administratie. Onderintendant le kl. J. Hofstede; onderintendant<br />
2e kl. D. W. Muller; Ie luit.-kwartierm. F. Kortenbach, A. F. L. G.<br />
H. van der Steen van Ommeren; 2e luit.-kwartierm. A. H. Plas, W. O Swaan,<br />
J. P. M. van Hengel, G. J. A. Schotman , A. H. Hartsteen ; 2e luitenant der infanterie<br />
J. M. Sanders (belast met het kommando over de koelies).<br />
h. Geneeskundige dienst. Dirig. officier van gez. Ie kl. B. E. J. H.<br />
Becking; offic. van gez. Ie kl. A. E. Neeb, P. J. 't Hooft, C. H. E. Deelken ;<br />
offic. 2e kl. N. P. van der Stok, H. C. J. T. Hardenbergh, L. H. N. Vriesman,<br />
M. J. van Geelkerken, W. C. de Jongh, W. J. Oosterhoff, M. L. Ritsema; apotheker<br />
2e kl. H. Plasberg; apotheker 3e kl. D. L. Peij ; paardenarts 3e kl. J, H.<br />
Sorber.
10<br />
3. Xeeiiiaclit.<br />
Oorlogsschepen: 1. Z. M. schroefstoomschip le kl. »Djambi" (kapt.-ter-zee<br />
Koopman). 2. Z. M. schroefstoomschip 2e kl. »Citadel van Antwerpen" (kapt.-luit.<br />
Binkes). 3. Z. M. schroefstoomschip 2e kl. »Marnix" (kapt.-luit. Rietveld). 4. Z. M.<br />
stoomtransportschip »Soerabaya" (kapt.-luit. Fauchey). 5. Z. M. raderstoomschip<br />
»Sumatra" (luit.-ter-zee le kl. Guijot). 6. Z. M. schroefstoomschip 4e kl. »Coehoorn"<br />
luit.-ter-zee Engelvaart). 7. Vijf stoombarkasseri.<br />
Te samen 1050 koppen en 47 kanons. Een landings-divisie van 300 à 400 man<br />
kon door deze flottille geleverd worden.<br />
Zeemacht. Landings-divisie toegezegd van: 300 man als infanterie; 50 man<br />
als artillerie met 5 stukken landingsgeschut en 11 coehoornmortieren, en nog 100<br />
man voor hospitaal-vervoer, enz., enz, Totaal 450 man.<br />
Gouvernements-Marine. Stoomvaartuig »Bronbeek," gezagv. Scholten.<br />
Stoomvaartuig »Siak", gezagv. Meijer, en negen kruisbooten. Te samen 240 koppen<br />
en 11 kanons, benevens 25 lillaas van 3 ü; en 1 ft".<br />
Stoomschepen der N. I. Stoom vaart-maatschappij: o. »William Mackinnon",<br />
750 gem. ton. gezagv. Buijs; b. »Gouv.-Gen. Mijer", 600 gem. ton, gezagv.<br />
Lindeman; c. »Koning Willem lil", 500 gem. ton, gezagv. Logman Kóningsfeldt;<br />
d. »Baron Bentinck", 400 gem. ton, gezagv. Kaijser ; e. »Baron Sloet v. d.<br />
Beele", 500 gem. ton, gezagv. ten Oever Bakker.<br />
Koopvaardijschepen: 1. »Josephine", 370 gem p. ton, gezagv. Gallas ; 2.<br />
»Johanna Elizabeth", 708 id., gezagv. de Boever; 3. »Maarten v. Rossem, 380 id.,<br />
gezagv. Huizer; 4. »Kosmopoliet III", 774 id., gezagv. Dienske; 5. »Suzanna Johanna",<br />
750 id.<br />
»William Mackinnon", staf der expeditie, 1 komp. Europeanen en 800 bannelingen;<br />
»Gouv.-Gen. Mijer", 9e bat. inf. (Europ. en inlanders); »Koning Willem III",<br />
3e bat. inf. (Europ. en Amboneezen); »Baron Sloet van de Beele", 12e bat. inf.<br />
(Eur. en ini.); »Baron Bentinck", één bat. inf. Barissan; »Johanna Elisabeth",<br />
kavalerie en artillerie, paarden, personeel en materieel (gesleept door »G. G.<br />
Meijer"); »Susanna Johanna", artillerie, personeel, paarden en materieel, benevens<br />
een kompagnie sappeurs en mineurs met materieel (gesleept door »Baron<br />
Bentinck"); »Josephine", vivres-schip (gesleept door »William Mackinnon); »Maarten<br />
van Rossum", idem (gesleept door »Baron Bentinck"); »Kosmopoliet III".<br />
ziekenschip (gesleept door »Baron Sloet van de Beele").
5) OFFICIEREN, die te Atjeh gesneuveld, gewond, often gevolge<br />
van de krijgsverrichtingen overleden zijn.<br />
Gesneuveld: J. H. R. Köhler, generaal-majoor, opperbevelhebber.<br />
J. Vogelenzang, Ie luit., gedetacheerd van het Neder), leger, 9e bat. infanterie.<br />
J. Surber, 1ste luit., 12e bataljon infanterie.<br />
Overleden: J. J. Brondgeest, 1ste luit-adj. bij het 3e bataljon infanterie;<br />
G. A. H. J. Gandenberger, 2de luit, idem; C. E. Sepp, kapt. bij het 9de bataljon<br />
infanterie, gedetacheerd vaa het Nederlandsche leger.<br />
Gewond: J. P. van Lier, kapt. 3de bataljon infanterie; W. Pordon, idem;<br />
J. Lauer, idem; C. H. Visscher, idem; H. J. de Bordes, 1ste luit. idem; B. L. R.<br />
de Sturler, idem; J. A. H. van Daalen, 2de luit., idem; R. H. van Schaik, idem;<br />
J. G. Blanken, idem; A. K. Eichholtz, idem; E. H. Bolten, idem; C. G. H. F. van<br />
Schendel, kapt. 9de bataljon infanterie; J. H. Huijer, idem; H. A. J. Valkenhoff,<br />
lste luit, idem; H. Kuhn, 2de luit., idem; M. J. Nix, idem; H. A.B. Hasselaer,<br />
idem; J. G. van Thiel, luit.-kol., 12de bataljon infanterie; A. Luijmes, kapt. idem;<br />
L. F. Nix, idem; K. M. A. Botter, idem; P. D. W. Wilken, 2de luit., idem; W.<br />
A. G. Ramaer, idem; J. H. Derks, idem; F. von Balluseck, kap. topografische dienst.<br />
Voorts zijn van de inlandsche militairen gesneuveld 17, aan hunne wonden overleden<br />
14, gewond 193.<br />
Bij de eerste expeditie tegen Atjeh is van de zeemacht doodelijk gewond de adelborst<br />
der lste klasse B. H. Zimmer; de luit.-ter-zee lste kl. J. J. Engelvaart is<br />
tengevolge van groote vermoeidheid bezweken.<br />
6) OPGAVE van de officieren van het Nederlandsche leger, die<br />
voor den tijd van twee jaren naar Indië gedetacheerd<br />
zijn geworden.<br />
Den 23 Mei 1873.<br />
De kapit. F. baron van Aerssen Beijeren<br />
van Voshol.<br />
» W. Vleysman.<br />
» W. H. Voorman.<br />
Infanterie«<br />
De kapit. F. M. Avenarius.<br />
» P. F. T. La Fors<br />
» H. T. Mulder.<br />
» A. J. F. Rochell.<br />
» F. G. Otterbein.
De kapit.<br />
De kapit.<br />
»<br />
De le luit<br />
»<br />
»<br />
»<br />
i)<br />
»<br />
»<br />
»<br />
y<br />
»<br />
»<br />
»<br />
»<br />
»<br />
»<br />
»<br />
»<br />
»<br />
J. L. le Bron de Vexela.<br />
Den 10 Juni 1873.<br />
J- A. de Graaft.<br />
J. H. Burghgraef.<br />
Den 23 Mei 1873.<br />
W. J. Scheltus.<br />
J. L. de Bock.<br />
J. Joha.<br />
G. H. Aalders.<br />
M. G. W. A. Schumann.<br />
A. E. Mooyaart.<br />
G. van Tienhoven.<br />
F. A. Egter.<br />
P. van Assen.<br />
J. van Wijk<br />
T. W. J. Buijs.<br />
P. Vinkhuyzen.<br />
C. van Leeuwen.<br />
H. A. Calkoen-<br />
H. A. Hulstkamp.<br />
Jh. W. 0. G. Bloijs van<br />
Treslong.<br />
J. K. Knoot.<br />
L. F. Leijds.<br />
Den 10 Juni 1873.<br />
De kapit. G. F. W. Borel.<br />
De Ie luit. G. J. V. Vinkhuizen.<br />
De Ie luit. D. G. Nelemans.<br />
» A. F. Swaan.<br />
Den 10 October 1872.<br />
O.v. G. 2e kl. H. G. C. Heringa.<br />
» J. Paré.<br />
Den 3 October 1873.<br />
O.v. G. 2e kl. J. K. Stakman Bosse.<br />
Den 7 October 1873.<br />
O. v. G. le kl. J. van Dorsten.<br />
12<br />
II. Artillerie.<br />
III.<br />
TV. (SeneesUiindige Dienst.<br />
Voor I jaar.<br />
De Ie luit. J. J. Friese.<br />
» F. W. J. M. Hustinx.<br />
» W. Vermeire.<br />
» J. P. F. G. E. Delpy.<br />
» J. A. L. Schoenmaeckers.<br />
» D. G. baron Sloet van<br />
» Zwanenburg.<br />
» Jhr. W. A. Roëll.<br />
» J. K.Wijmans.<br />
» T. C. C. van Orsoij Veeren<br />
» H. Koppen.<br />
» P. E. Mulder.<br />
» M. C. B. de Groot.<br />
» G. H. Slot.<br />
» D. Cheriex.<br />
» J. P. van Vlierden.<br />
Den 10 Juni 1873.<br />
De Ie luit. A. Stokhuijzen.<br />
» II. C. Smallenbach.<br />
» A. R. F. Birnie.<br />
» A. Evenwel.<br />
r J. S. van Bijsterveld.<br />
De 2e luit. E. K. J. V. van Mulken.<br />
» H. J. Camerlingh.<br />
De 2e luit. P. de Wijs.<br />
» T. van Exter.<br />
» J. M. K. Bisdom.<br />
.<br />
De Ie luit. J. W. N. Cramer.<br />
» C. J. Snijders.<br />
O. v. G. 2e kl. J. H. Bijstra.<br />
Den 27 October 1873.<br />
O.v. G. 2e kl. A. J. Boekelman.<br />
O. v. G. 3e kl. J. A. van der Stok.<br />
Den 11 October 1873.<br />
O. v. G. 2e kl. L. B. E. Ledeboer.
7) SAMENSTELLING EN INDEELING van de tweede expeditie<br />
naar Atjeh.<br />
.MILITAIRE OPPERBEVELHEBBER, TEVENS CIVIEL<br />
REGEERINGS-COMMISSARIS :<br />
Luitenant-Generaal J. VAN SWIETEN.<br />
Tweede opperbevelhebber : Generaal-majoor G. M. VERSPUCK.<br />
a. Landmacht.<br />
ALGEMEENE STAF.<br />
Chef: kolonel der infanterie G. P. de Neve. Sous-chef: majoor<br />
der infanterie C. Schäfer. Adjuncten : kapitein der infanterie J. P.<br />
van Lier, kapitein der artillerie J. Schneiter, de I e luitenant der<br />
infanterie M. Segov en de 1° luitenant der artillerie G. de Wijs.<br />
Adjudanten van den opperbevelhebber : kapitein der infanterie<br />
W. J. Vervloet en luitenant-ter-zee I e klasse C. J. Marin kelle.<br />
Adjudant van den tweeden opperbevelhebber: I e luitenant der<br />
infanterie W. C. Nieuwenhuyzen.<br />
Officieren, toegevoegd aan den staf van den militairen opperbe-<br />
velhebber en civielen regeerings-commissaris (Zie den tekst).<br />
De groote staf was dus groot : 16 officieren (12 Europeèsche en<br />
4 inlandsche), benevens eenige minderen.<br />
Civiel-personeel, toegevoegd aan den regeerings-commissaris<br />
(Zie den tekst).<br />
Voor de Maleische correspondentie : de ambtenaar J. Dias.<br />
Veldprediker, aalmoezenier en postdirecteur (Zie den tekst).<br />
Post-commiezen : W. H. H. Snell en L. J. Berlijn.<br />
De expeditie bestond uit drie brigades, waarvan er een voor-<br />
loopig als reserve te Padang achterbleef.
14<br />
De indeeling dier brigades volgt hier meer uitvoerig :<br />
Eerste brigade.<br />
Kommandant: C. L. S. A. M. de Roy van Zuydewijn, kolonel der infanterie.<br />
Adjudant : E. E. E. Otken, le luitenant der infanterie; chef van den staf J.<br />
A.Vetter, kapitein der infanterie; 3 schrijvers, 2 ordonnansen, 4 officierspaarden,<br />
2e bataljon : kommandant van het rechter half-bataljon, luitenant-kolonel K.<br />
van der Heyden ; 2 kompagnieën Europeanen, 2 kompagnieën Afrikanen, ter gezamenlijke<br />
sterkte van 18 officieren en 506 minderen, waarvan 230 inlanders.<br />
Kommandant van het linker half-bataljon, majoor M. A. E. Phaff; 2 kompagnieën<br />
Europeanen, 2 kompagnieën mariniers, ter gezamenlijke sterkte van 18 officieren<br />
en 548 minderen , waarvan 293 inlanders.<br />
Half 6e bataljon: kommandant, majoor M. C. E. Ruempol; 1 kompagnie Europeanen,<br />
3 kompagnieën inlanders, ter gezamenlijke sterkte van 18 officieren en<br />
512 minderen, waarvan 345 inlanders.<br />
Half-bataljon barissan van Bangkallang en Sumanap : Europeesche kommandant<br />
majoor F. A. Gits, 1 Europeesche en 1 inlandsche luitenant-adjudant; 4 kompagnieën<br />
als: 2 kompagnieën van Bangkallang en 2 van Sumanap, ter gezamenlijke<br />
sterkte van 24 officieren, waarvan 17 inlanders, en 539 minderen, waarvan<br />
504 inlanders.<br />
Totaal der infanterie van de Ie brigade: 78 officieren, waarvan 17 inlanders,<br />
en 2105 minderen, waaronder 298 mariniers.<br />
Bij de Ie brigade waren de volgende troepen ingedeeld :<br />
Kavalerie: Kommandant Ie luitenant J. J. Bijleveld; sterkte 1 officier en<br />
25 minderen.<br />
Artillerie: Ie bergbatterij 4e kompagnie, kommandant kapitein J. H. Wagener;<br />
totaal 6 bronzen kanons (getrokken) 8 c.M., 4 officieren en 140minderen,<br />
waarvan 61 inlanders; 4 officiels- en 59 rijkspaarden.<br />
Genie: 2 section sappeurs en mineurs, (Ie peloton Ie kompagnie), bestaande<br />
uit 3 officieren en 60 minderen, waarvan 25 inlanders.<br />
Militaire administratie: Chef, onder-intendant 2e klasse J. van der<br />
Linden. Onder beheer der militaire administratie stonden 945 dwangarbeiders,<br />
als: 900 koelies en 45 mandoors; onder bevel van 1 luitenant der infanterie 22<br />
minderen, waarvan 15 inlanders.<br />
Geneeskundige dienst: Chef, officier van gezondheid 1 e klasse F. Perk,<br />
4 minderen; hospitaal-personeel en schrijvers; toegevoegd ter beschikking: 1 officier<br />
van gezondheid Ie klasse en 1 idem 2e klasse; 1 apotheker 3e klasse, 14<br />
minderen; bij de troepen: 6 ambulances, 1 officier van gezondheid Ie klasse, 1<br />
idem (Marine), 1 idem 2e klasse en 42 minderen (hospitaal-personeel).<br />
Bij de brigade waren 75 vrouwen aanwezig.<br />
Tweede brigade.<br />
Kommandant: G. B. T. Wiggers van Kerchem, kolonel der infanterie. Adju-
15<br />
dant : H. R. Beijen, le luitenant der infanterie: chef van den staf G. C. E. van<br />
Daalen, kapitein der infanterie; 3 schrijvers, 2 ordonnansen, 4 officierspaarden.<br />
3e bataljon: kommandant van het rechter hal f-bataljon, luitenant-kolonel F.<br />
T. Engel ; 2 kompagnieën Europeanen, 2 kompagnieën Amboineezen, ter gezamenlijke<br />
sterkte van 18 officieren en 506 minderen, waarvan 230 Amboineezen.<br />
Kommandant linker half-bataljon, majoor F. P. Cavaljé; 2 kompagnieën Europeanen,<br />
2 kompagnieën Amboineezen, ter gezamenlijke sterkte van 18 officierenen<br />
506 minderen, waarvan 230 Amboineezen.<br />
14e bataljon: kommandant van het rechter half-bataljon, luitenant-kolonel J.<br />
L. J. H. Pel: 2 kompagnieën Europeanen, 2 kompagnieën inlanders, ter gezamenlijke<br />
sterkte van 18 officieren en 506 minderen, waarvan 203 inlanders. Kommandant<br />
van het linker half-bataljon, majoor H. J. van Lith; 2kompagnieën Europeanen.<br />
2 kompagnieën inlanders, ter gezamenlijke sterkte van 18 officieren en 505 minderen,<br />
waarvan 230 inlanders.<br />
Totaal der infanterie van de 2e brigade: 76 officieren en 2022 minderen, waarvan<br />
460 Amboineezen en 460 inlanders. Bij de 2e brigade waren de volgende officieren<br />
en troepen ingedeeld:<br />
Ka valer ie: kommandant Ie luit. W. C. Tijl, sterkte 1 officieren 25 minderen.<br />
Artillerie: 1 bergbatterij (3e kompagnie,) kommandant kapitein J. L. van<br />
Wijhe ; totaal 6 bronzen kanons (getrokken) 8 c.M., 6 bronzen coehoornmortieren<br />
van 12 c.M., 4 officieren en 140 minderen, waarvan 61 inlanders, 4 officiers-en<br />
59 rij k spaarden.<br />
Genie: 2 sectiën sappeurs en mineurs (Ie peloton, 2e kompagnie), sterk 3<br />
officieren en 60 minderen, waarvan 25 inlanders.<br />
Militaire administratie: chef, onder-intendant 2e klasse L. F. H. Smith.<br />
Onder beheer der militaire administratie : 945 dwangarbeiders, als : 900 koelies en<br />
45 mandoors. Onder bevel van 1 luitenant der infanterie: 22 minderen , waarvan<br />
15 inlanders.<br />
Geneeskundige dienst: Dirigeerend-officier van gezondheid 2e klasse W.<br />
A. J. Bernard, 4 minderen; hospitaal-personeel en schrijvers. Toegevoegd ter beschikking:<br />
1 officier van gezondheid Ie klasse; 1 idem 2e klasse; 1 apotheker 2e<br />
klasse: 1 paardenarts 3e klasse en 14 minderen. Bij de troepen: 6 ambulances,<br />
2 officieren van gezondheid Ie klasse; 4 idem 2e klasse; 42 minderen (hospitaalpersoneel.)<br />
Bij de brigade waren 75 vrouwen aanwezig.<br />
Derde brigade<br />
Kommandant K. F. Schultze, kolonel der infanterie. Adjudant J. H. van der<br />
Veen, Ie luitenant der infanterie. Chef van den staf J. J. W. E. Verstege, kapitein<br />
der infanterie (wegens ziekte vervangen door kapitein W. Pordon), 3 schrijvers, 2<br />
ordonnancen. 4 officierspaarden.<br />
9e bataljon: kommandant van het rechter half-bataljon, majoor C. J. Knoote;<br />
2 kompagnieën inlanders en 2 kompagnieën Europeanen, ter gezamenlijke sterkte<br />
van 18 officieren en 506 minderen, waarvan 230 inlanders. Kommandant van
16<br />
het linker half-bataljon, majoor J. H. Romswinckel 2 kompagnieën Europeanen,<br />
2 kompagnieën inlanders, ter gezamenlijke sterkte van 18 officieren en 505 minderen,<br />
waarvan 230 inlanders.<br />
12e bataljon: kommandant van het rechter half-bataljon, luitenant-kolonel J.<br />
G. van Thiel; 2 kompagnieën Europeanen, 2 kompagnieën inlanders, ter gezamenlijke<br />
sterkte van 19 officieren en 506 minderen, waarvan 230 inlanders. Kommandant<br />
van het linker half-bataljon, majoor A. Luymes; 1 kompagnie Europeanen,<br />
3 kompagnieën inlanders, ter gezamenlijke sterkte van 18 officieren en 505 minderen<br />
, waarvan 345 inlanders.<br />
Detachement van Mangkoe-Negoro en van Pakoe Alam: Mangkoe<br />
Negoro, kommandant een inlandsch kapitein; sterk: 6 luitenants, waarvan 5 inlanders,<br />
en 126 minderen, waarvan 120 inlanders. Pakoe Alam, kommandant een<br />
inlandsch kapitein ; sterk 3 luitenants, waarvan 2 inlanders, en 79 minderen,<br />
waarvan 65 inlanders.<br />
Totaal der infanterie van de 3e brigade: 83 officieren, waarvan<br />
8 inlanders, en 2227 minderen, waarvan 1230 inlanders.<br />
Bij de 3e brigade waren de volgende troepen ingedeeld :<br />
Ka valerie: Kommand., Ie luit. J. G. Martens; sterkte 1 offic, 25 minderen.<br />
Artillerie: 1 bergbatterij, 18e kompagnie. Kommandant, kapitein W. C. de<br />
Jongh; totaal 6 bronzen kanons (getrokken) 8 c.M., 4 bronzen coehoornmortieren<br />
12 c.M., 4 officieren, 140 minderen, waarvan 16 inlanders, 4 officiers- en 59<br />
rijkspaarden.<br />
Genie: 4 sectiën sappeurs en mineurs (2 pelotons van de le en 2e kompagnie),<br />
4 officieren en 120 minderen, waarvan 50 inlanders. Eene afdeeling genie-werklieden<br />
ter sterkte van 3 officieren en 00 minderen, waarvan 14 inlanders, benevens 120<br />
vrije inlanders.<br />
Militaire administratie: Chef, onder-intendant 2e klasse D. W. Muller.<br />
1390 dwangarbeiders, als : 1330 koelies en 60 mandoors, onder bevel van 1 luitenant<br />
der infanterie en verder 31 minderen, waarvan 21 inlanders.<br />
Geneeskundige dienst: Dirigeerend officier van gezondheid 2e klasse T.<br />
J. Jorritsma. 4 minderen, hospitaal-personeel en schrijvers. Toegevoegd ter beschikking:<br />
1 officier van gezondheid Ie klasse, 1 apotheker 3e klasse, 1 paardenarts<br />
2e klasse en 7 minderen. Bij de troepen : 7 ambulances, 2 officieren van<br />
gezondheid Ie klasse en 5 officieren van gezondh. 2e kl., benevens 49 minderen.<br />
Bij de 3e brigade waren 93 vrouwen.<br />
Buiten de bij de brigades ingedeelde artillerie was nog bij de expeditie aanwezig :<br />
Vesting-artillerie: Kommandant, majoor II. W. Ketjen, één Ie luitenantadjudant<br />
en één sergeant-schrijver. 2 kompagnieën (6e en 13e kompagnie) en een<br />
detachement. Totaal 12 officieren en 212 minderen, waarvan 32 inlanders. 6<br />
bronzen kanons (getrokken) 12 c.M., 6 bronzen kanons (getrokken) 12 cM., 4<br />
mortieren 20 c.M. en 2 mitrailleuses; alsmede:<br />
Reserve-park: 2 officieren, 21 minderen, 12 kanons (gladde ijzeren) 9<br />
c.M. Totaal 16 officieren en 373 minderen, v.aarvan 93 inlanders. 6 officiersen<br />
58 rijkspaarden.
17<br />
Chef van den topographischen dienst was de kapitein v. Balluseck, die te beschikken<br />
had over 3 officieren, -14 minderen, 35 inlanders en 3 officierspaarden.<br />
Aan den geneeskundigen dienst was toegevoegd een veldhospitaal; 143 Europeanen,<br />
24 inlanders, 2 ziekenschepen , waarbij 2 officieren van gezondheid der Ie<br />
klasse, 4 van de 2e klasse en 2 apothekers van de 2e en 3e klasse; eindelijk 36<br />
Europeanen en 24 inlanders.<br />
ALGEMEENE RECAPITULATIE VAN DE LANDMACHT.<br />
Opperbevelhebber met zijn staf, l Civiel. Paarden.<br />
2e bevelhebber, algemeene 1 Offic. Mind. Pers. Bediend. Offic- Rijks-,<br />
staf, enz. f 16 9 80 19<br />
Civiel personeel 3 33 44<br />
Brigade-staven 12 15 33 12<br />
Infanterie (waaronder de mariniers). 233 6354 584 12<br />
Kavalerie 4 75 9 4 60<br />
Artillerie 28 656 66 16 178<br />
Genie 17 556 40 2<br />
Topographische dienst 3 49 7 3<br />
Geneeskundige dienst 43 312 105 7<br />
Militaire administratie 28 52 63 2<br />
Koelie-dienst 3 75 6<br />
Totaal . . . . 387 8156 33 1037 77 238<br />
Alsmede 3280 dwangarbeiders en 243 vrouwen.<br />
Hieronder zijn begrepen :<br />
Bij de i n f a n t e r i e : 25 inlandsche officieren en wat de minderen betreft : 298<br />
mariniers, 230 Afrikanen, 460 Amboineezen en 2539 inlanders; bij de kavalerie<br />
bevonden zich geen inlanders; bij de artillerie : 215 inlanders; bij de<br />
genie: 114 inlanders en 250 inlandsche vrijwilligers; bij den geneeskundigen<br />
dienst 124 inlanders.<br />
b. Zeemacht.<br />
Kommandant: kapitein-ter-zee J. van Gogh; adjudanten luitenants<br />
ter zee I e klasse J. M. Berends, luitenant-ter-zee 2 e klasse J. A. Snoek ;<br />
chef van den geneeskundigen dienst, officier van gezondheid I e klasse<br />
J. Lamie; chef van de administratie officier van administratie I e klasse<br />
Verboom.<br />
De oorlogs- en andere schepen, die aan de tweede expeditie deelgenomen<br />
hebben, zijn bij de beschrijving der verrichtingen van het<br />
blokkade-eskader opgenoemd.
Daarbij behoorden:<br />
18<br />
12 Stoombarkassen,<br />
3 Barkassen 14 riemen<br />
5 id 12 »<br />
3 id 10 »<br />
2 id 8 »<br />
6 Sloepen 14 »<br />
3 id 12 »<br />
6 id 10 »<br />
10 id 8 »<br />
13 id G »<br />
4 Reddingsbooten . . 10 »<br />
2 id. . . G »<br />
8 Walvischbooten . . G »<br />
6 id. . . 6 »<br />
11 Vletten.<br />
De landings-divisie bestond uit een bataljon infanterie, samenge-<br />
steld uit een half bataljon (twee kompagnieën) mariniers, een half<br />
bataljon (twee kompagnieën) matrozen, een halve batterij artillerie<br />
en ambulance. De sterkte der divisie was 873 officieren, onderoffi-<br />
cieren en minderen, waarvan 1 kapitein-ter-zee, 3 luitenants I e klasse,<br />
13 luitenants 2 e klasse en 14 adelborsten; 316 matrozen; 300 mari-<br />
niers met 1 kapitein en 2 luitenants der mariniers; 144 man tot be-<br />
diening, van het geschut. De landings-divisie voerde 8 stukken geschut<br />
mede, waarvan 4 mortieren. Vijf officieren van gezondheid waren<br />
aan de divisie toegevoegd.<br />
Het contingent, door de verschillende schepen voor de landings-<br />
divisie te leveren, was als volgt: het oorlogsschip »Zeeland" 189,<br />
»Metalen Kruis" 97, »Citadel van Antwerpen" 81, »Vice-admiraal<br />
Koopman" 95, »Watergeus" 47, »Soerabaya" 64, »Borneo" 32, »Su-<br />
matra" 31, »Timor" 30, »Banda" 25, »Maas en Waal" 26, »Coehoorn"<br />
25, »den Briel" 24, »Admiraal van Kinsbergen" 6 man. Totaal 873 man.
19<br />
*<br />
De volgorde, waarin de expeditionaire macht, zoowel van Batavia<br />
als van Soerabaya en Samarang, naar Atjeh is vertrokken, was aldus :<br />
12 November, van Batavia naar Samarang, het stoomschip »Baron<br />
Mackaij", sleepende het zeilschip »Nancij". Aan boord van het stoomschip<br />
»Baron Mackaij bevonden zich : een gedeelte van het personeel<br />
van den geneeskundigen dienst; een gedeelte van het personeel der<br />
administratie; 578 dwangarbeiders met hun mandoors; één der postkommiezen;<br />
43 karren.<br />
Aan boord van de »Nancy" : een gedeelte van het personeel van<br />
den geneeskundigen dienst; een gedeelte van het personeel der administratie<br />
; 100 dwangarbeiders met hun mandoors ; vivres ; slachtvee,<br />
zooveel de ruimte toeliet; beide schepen waren den 14 den November<br />
rechtstreeks naar Atjeh gestoomd.<br />
15 November, van Soerabaya naar Samarang en vandaar den 18 nep<br />
naar Atjeh vertrokken: het stoomschip »Gouverneur-generaal Meijer",<br />
waarop zich bevonden: legioenen van Mangkoe Negoro en Pakoe<br />
Alam ; een gedeelte van den geneeskundigen dienst ; een gedeelte van<br />
het personeel der administratie ; de inlandsche geestelijke, toegevoegd<br />
aan de expeditie ; 325 dwangarbeiders ; personeel, belast met het<br />
bevel en het beheer; een ijzeren vlot.<br />
17 November, van Batavia rechtstreeks naar Atjeh : het stoomschip<br />
»Scotland", met: twee halve bataljons van het 12 e bataljon infanterie;<br />
een gedeelte van het personeel der administratie ; twee houten vlotten,<br />
een ijzeren vlot en een gedeelte materieel der genie.<br />
17 November, van Batavia rechtstreeks naar Atjeh het stoomschip<br />
»Sumatra", met : twee halve bataljons van het 9 e bataljon infanterie ;<br />
een gedeelte van het personeel der administratie; twee houten vlotten,<br />
een ijzeren vlot en gedeelte materieel der genie;<br />
17 November, van Samarang rechtstreeks naar Atjeh het stoomschip<br />
2'
20<br />
»Baron Sloet van de Beele", met: staf der 2 e brigade; rechterhalf<br />
3 e bataljon infanterie; een gedeelte van het personeel van den geneeskundigen<br />
dienst; een gedeelte van het personeel der administratie.<br />
17 November, rechtstreeks naar Atjeh het stoomschip »Holland",<br />
met: personeel en materieel der genie; 130 vrije werklieden der<br />
genie ; een gedeelte van het personeel van den geneeskundigen dienst ;<br />
232 mandoors en dwangarbeiders; ijzeren baan met wagens ; een ijzeren<br />
vlot.<br />
17 November, van Samarang rechtstreeks naar Atjeh het stoomschip<br />
»Willem Kroonprins der Nederlanden", met: linker 3 e bataljon ;<br />
een gedeelte van het personeel van den geneeskundigen dienst; een<br />
gedeelte van het personeel der administratie.<br />
17 November, van Soerabaija rechtstreeks naar Atjeh het stoomschip<br />
»Madaloni", met: twee halve bataljons van het 14 e bataljon infanterie;<br />
een gedeelte van het personeel van den geneeskundigen<br />
dienst; een gedeelte van het personeel der administratie; 356 mandoors<br />
en dwangarbeiders.<br />
18 November, van Batavia rechtstreeks naar Atjeh het stoomschip<br />
»Chancellor", met: kavalerie; civiel personeel; een gedeelte van het<br />
personeel van den geneeskundigen dienst ; 528 dwangarbeiders, alsmede<br />
het personeel, belast met het bevel en het beheer; een ijzeren<br />
debarkements-vlot; stroozakken en hoofdkussens voor ziekenverpleging.<br />
18 November, van Batavia rechtstreeks naar Atjeh het stoomschip<br />
»Ariadne", met: een gedeelte, van het personeel der administratie;<br />
een gedeelte van het personeel van den geneeskundigen dienst ; 278<br />
runderen; vivres; een gedeelte materieel der genie.<br />
18 November, van Batavia rechtstreeks naar Atjeh het stoomschip<br />
»Jason", met : brigade-staf der 3 C brigade ; vesting-artillerie met reserve-park<br />
en materieel; ge weer makers-atelier; een gedeelte van het<br />
personeel van den geneeskundigen dienst; 172 dwangarbeiders.<br />
19 November, van Samarang rechtstreeks naar Atjeh het stoomschip<br />
»John Bramall" met: twee bergbatterijen met personeel; een
jm<br />
21<br />
gedeelte van het personeel van den geneeskundigen dienst; 153<br />
paarden en munitie-parken voor twee brigades; een gedeelte mate-<br />
rieel der genie.<br />
20 November, van Batavia rechtstreeks naar Atjeh het stoomschip<br />
»Prins Alexander der Nederlanden", met: den opperbevelhebber, den<br />
2 en bevelhebber, hun adjudanten, staf der expeditie, chef der artil-<br />
lerie , chef van den geneeskundigen dienst ; chef en sous-chef der<br />
administratie, adjudanten der dienstchefs, topographische dienst; 63<br />
dwangarbeiders met hun mandoor en 150 inlandsche roeiers. Veld vivres.<br />
21 November, van Batavia rechtstreeks naar Atjeh het stoomschip '<br />
»Koningin Sophia", met : een gedeelte van het personeel van den ge-<br />
neeskundigen dienst; een gedeelte van het personeel van de admi-<br />
nistratie; onderofficieren en schepelingen der marine enz.<br />
8) DAGORDER van den opperbevelhebber, tevens civiel regee-<br />
rings-commissaris van Atjeh, gedagteekend hoofdkwartier<br />
Bivouak kampong Penajoeng, den 27 ste " December 1873, N°. 2.<br />
In zestien dagen tijds zijt ge van de monding der Tjangkoel tot<br />
voor den vijandelijken kraton genaderd, door een terrein, dat alle<br />
denkbare moeielijkheden vereenigt, dat geen berijdbare wegen heeft,<br />
doorsneden is met moerassen en ondoorwaadbare wateren, zonder<br />
middelen om ze te bevaren, en allerwege krachtig versterkt.<br />
De zee- en landmacht hebben gewedijverd, om dat voordeel mo-<br />
gelijk te maken.<br />
Zonder de voortreffelijke diensten der zeemacht en de goede uit-<br />
werking harer krachtige artillerie, zoudt gij niet zoo ver gekomen<br />
zijn, of groote verliezen hebben geleden.<br />
Allen, zonder uitzondering, hebt ge, naar gelang uwer middelen<br />
en bestemming, tot de behaalde voordeelen bijgedragen.
22<br />
De vesting-artillerie heeft een oogenblik kunnen vreezen, dat zij<br />
aan de krijgsverrichtingen geen deel zou hebben, maar die bez<strong>org</strong>dheid<br />
is geweken. Door de moedige volharding van den vijand in de<br />
verdediging van zijn bodem, zal het nu haar taak worden om de<br />
versterkingen om te werpen, die wij voor ons hebben.<br />
Gij zult uw wapenen tijdelijk doen rusten, om met schop en<br />
spade uwe legerplaats te verschansen en de vesting-artillerie behulpzaam<br />
te zijn, om haar batterijen op te bouwen.<br />
Velen uwer tochtgenooten hebben de behaalde voordeden niet<br />
kunnen aanschouwen, die zij met hun leven hebben gekocht. Anderen<br />
hebben die met hun bloed bezegeld, en weer anderen zijn<br />
gevallen als offers van andere ziekten.<br />
Hoe gij die verliezen ook hebt betreurd, uw moed en volharding<br />
bleken onwankelbaar.<br />
Het vaderland zal er u dankbaar voor zijn, en ik betuig u daarvoor<br />
mijn tevredenheid.<br />
Gegeven in het legerkamp Penajoeng, 27 December 1873.<br />
De militaire opperbevelhebber, tevens civiel regeerings-commissaris<br />
bij de tweede expeditie tegen Atjeh,<br />
J. VAN SWIETEN.<br />
9) BRIEF van Toekoe Bintara ngan Potjoet Osman, radja van<br />
Giegieng, gericht aan zijne Excellentie den opperbevelhebber<br />
der troepen te Atjeh.<br />
(Gewone inleiding.)<br />
»Hierna geef ik te kennen, dat het altijd mijn voornemen geweest<br />
is om mij te stellen onder bescherming der Nederlandsche vlag; ik<br />
ben daarin geenszins veranderd; wat het Gouvernement mij beveelt,<br />
zal ik opvolgen, en wat mijne bedoelingen aangaat, ik zal die kenbaar<br />
maken.
23<br />
»De oorlog met Atjeh richt land en volk te gronde; daarom wil ik,<br />
als mijn vriend het goedvindt, trachten den vrede te bewerken tus-<br />
schen het Gouvernement en den sultan van Atjeh.<br />
»Mijn vriend gelieve dezen brief te beantwoorden, en zoodra ik<br />
dat antwoord ontvang, zal ik mij onverwijld over land langs het<br />
strand naar Atjeh begeven.<br />
»Tevens verzoek ik mijn vriend, mij eenNederlandsche vlag te zenden.<br />
»Ik ben van voornemen om, wanneer ik in Atjeh aankom, eerst<br />
naar den sultan van Atjeh te gaan, om hem ten goede te raden. Slaag-<br />
ik in mijn bemoeiingen voor den vrede, dan eerst zal ik bij mijn<br />
vriend komen; want de gewoonten van de Atjehneezen zijn gelijk<br />
die van boschmenschen : ging ik eerst naar mijn vriend, dan zouden<br />
zij geen vertrouwen meer in mij stellen.<br />
»Dit zijn mijn woorden."<br />
Geschreven te GIGIENG op den ll de " der maand Dzoelkoedah 1290<br />
(30 December 1873).<br />
Voor eensluidend afschrift,<br />
De fungeerende Secretaris,<br />
(w. g.) KROESEN. „<br />
10) BRIEF van Zijne Excellentie den luitenant-generaal J. van<br />
Swieten, gericht aan den radja van Gigieng Toekoe<br />
Bentra Kamangan Potjoet Oessman.<br />
Hierna geef ik mijn vriend kennis dat ik zijn brief, gedateerd op<br />
den ll den der maand Dzoel Kaidah, heb ontvangen en begrepen.<br />
Mijn vriend wenscht een vrede tot stand te brengen tusschen mij<br />
en den sultan van Atjeh, omdat land en volk te gronde gericht<br />
worden door dezen oorlog. Ook ik heb zulks overwogen en daarom<br />
heb ik den sultan reeds aanbiedingen van vrede gedaan op billijke
24<br />
voorwaarden. Wij zijn hier namelijk niet gekomen om ons meester<br />
te maken van het rechtstreeksch bestuur over Atjeh en ons te<br />
mengen in zaken van godsdienst en iands-instellingen ; wij wenschen<br />
alleen eene overeenkomst te sluiten, waarbij het rijk van Atjeh<br />
wordt verklaard een deel uit te maken van het gebied van Neder-<br />
landsch-Indië, en waarbij de sultan en rijksgrooten Z. M. den Ko-<br />
ning der Nederlanden erkennen als hun opperheer.<br />
Ik heb dit ook te kennen gegeven in den brief, dien ik twaalf<br />
dagen geleden aan Z. M. den sultan heb gezonden; maar ik ontving<br />
geen antwoord, en zelfs mijn afgezant is tot heden toe niet teruggekeerd.<br />
Evenwel heb ik ook medelijden met de bevolking van dit land,<br />
en zoo mijn vriend dus naar Atjeh wenscht te komen om over den<br />
vrede te spreken, dan zal ik zulks met welgevallen zien.<br />
Ik zend mijn vriend hierbij de gevraagde vlag; mijn vriend kan<br />
die, bij een eventueel bezoek aan mij, benutten om zich en zijn<br />
gevolg te vrijwaren, dat mijne soldaten hen bij aankomst mochten<br />
willen beschieten.<br />
Dit zijn mijne woorden.<br />
Einde van den brief.<br />
Geschreven in ATJEH op den 4 de " Januari 1874, de iö de Dzoel<br />
Kaidah 1290.<br />
11) BRIEF van den ambtenaar R. C. Kroesen aan Toekoe Neq,<br />
radja te Marasa.<br />
Ik deel u mede, dat het bericht tot ons gekomen is dat de lieden<br />
van Malaboehop weg zijn, om den sultan van Atjeh hulp te verleenen<br />
en dat zij reeds tot Koerang Raba gekomen zijn. Het is nu de over-<br />
weging van den opperbevelhebber, dat mocht het waar zijn dat Mala-<br />
boehneezen zich in den Atjehneeschen krijg wenschen te mengen, zij<br />
daarmede slechts het ongeluk van hun eigen land beoogen, want on-
25<br />
geveer vier maanden geleden heeft het oorlogschip »Sumatra" regee-<br />
ringsbrieven afgegeven aan de, den sultan van Atjeh onderhoorige<br />
staatjes, inhoudende dat een ieder, die den sultan van Atjeh in zijn<br />
kring bijstaat, een vijand is van de Hollanders. Daarom zou het<br />
goed zijn, de lieden van Melaboeh te doen weten, dat indien zij<br />
niet onmiddellijk terugtrekken, hunne negorijen door ons zullen wor-<br />
den getuchtigd.<br />
Dat zij dit wel bedenken.<br />
Nog is de opperbevelhebber van plan, binnen kort krijgslieden naai-<br />
de Sagie tengat tiga poeloeh (XXV) te zenden, die haar in alle rich-<br />
tingen zullen doorkruisen.<br />
De versterkte kampongs zullen dan ongetwijfeld worden vernield<br />
of in brand gestoken ; welk leed dit ons ook moge doen , toch zullen<br />
wij daartoe moeten overgaan.<br />
Wij zeggen dit onzen vriend, omdat die Sagie immers ook de zijne<br />
is. Wie weet of zij later niet onder zijn beheer kome. Als onze vriend<br />
land en volk lief heeft, dan doe hij deze weten, dat zij geen weer-<br />
stand meer bieden, noch versterkingen opwerpen.<br />
Verder is door ons eene plaats in kampong Djawa tot passer aan-<br />
gewezen, alwaar een ieder zijne koopwaren brengen kan, zonder dat<br />
naar zijne herkomst zal worden gevraagd, mits hij slechts geene wa-<br />
penen bij zich hebbe. Dit slechts ter kennisse van mijn vriend.<br />
Geschreven op den 4 dc " v/d maand Djoelhidjah, jaar 1290.<br />
(w. g.) KROESEN.<br />
12) PROCLAMATIE van generaal van Swieten aan de bevol-<br />
king van Groot-Atjeh.<br />
De luitenant-generaal J. van Swieten, adjudant des konings in<br />
buitengewonen dienst, opperbevelhebber der land- en zeemacht
26<br />
tegen het rijk van Atjeh en gevolmachtigde van het Nederlandsen-<br />
Indisch Gouvernement ;<br />
Geeft te kennen, dat het volk van Groot-Atjeh na een dappere<br />
verdediging en hardnekkigen strijd voor de Nederlandsche wapenen<br />
heeft moeten zwichten;<br />
dat het volk overwonnen, de kraton veroverd is;<br />
dat de sultan dood is en dat ook vele hoofden in den strijd zijn<br />
omgekomen ;<br />
dat het land derhalve door het recht van overwinning aan het<br />
Nederlandsch-Indisch Gouvernement behoort;<br />
dat hij nu in het belang van handel, nijverheid en landbouw,<br />
hetwelk de grondslagen zijn van 's volks welvaart, de gevolgen van<br />
den oorlog wenscht te doen eindigen en daarom alle hoofden van<br />
de drie Sagi's en die der onderhoorige staten uitnoodigt, van hunne<br />
onderwerping schriftelijk te doen blijken;<br />
dat de blokkade zal worden opgeheven voor de staten, die van<br />
hunne onderwerping schriftelijk bewijzen hebben gegeven en dat<br />
door hen de handel, behalve die in krijgstuig, kan worden hervat,<br />
onder voorwaarde echter, dat zij de Nederlandsche vlag voeren en<br />
hunne schepen voorzien zijn van behoorlijke scheepspapieren ;<br />
dat voortaan geen andere vlag dan de Nederlandsche en die der<br />
bevriende mogendheden zal worden erkend en noch Atjehneesche<br />
noch eigen vlag zal mogen worden gevoerd;<br />
dat alle staten, die zich aan de nieuwe orde van zaken zul-<br />
len hebben onderworpen, rekenen kunnen op de bescherming van<br />
het Nederlandsch-Indisch Gouvernement en dat hun de vrije oefe-<br />
ning van godsdienst en het behoud der volksinstellingen wordt ge-<br />
waarb<strong>org</strong>d; doch dat het rondloopen met wapenen hiervan zal zijn<br />
uitgezonderd ;<br />
dat echter zij, die binnen redelijken tijd hunne onderwerping-<br />
niet hebben aangeboden, noch hunne gewone bezigheden en bedrij-<br />
ven zullen hervat hebben, als vijandig worden beschouwd en zich
27<br />
en hunne onderhoorigen aan de vernieling van hunne kampongs en<br />
verdere vijandelijke handelingen zullen blootstellen.<br />
Geschreven te PENAJOENG op 31 Januari 1874.<br />
J. VAN SWIETEN.<br />
13) BRIEF van den luitenant-generaal, adjudant des Konings in<br />
buitengewonen dienst, civiel Regeerings-Commissaris en<br />
militaire Opperbevelhebber tegen Atjeh, aan de Hoofden<br />
en voornaamste hoeloebalangs der drie Sagies.<br />
Na de gewone inleiding.<br />
Wijders geef ik U te kennen, dat ik vernomen heb, dat op het<br />
gebied van Toekoe Nanta (de VI Moekims) versterkingen worden aan-<br />
gelegd ; dat ook versterkingen te Longbattah en op andere plaatsen<br />
zijn opgericht en dat zich in de Sagie der XXVI Moekims meer volk<br />
verzameld heeft dan de bevolking van dat landschap bedraagt.<br />
Waarom geschieden deze dwaze en vruchtelooze pogingen van<br />
tegenstand? Had de overleden sultan Atjeh Machmoed Sjah den vrede<br />
aangenomen, dien ik hem aangeboden heb, dan zou hem en het<br />
kleine volk veel onheil zijn bespaard. Doch men heeft de wreedheid<br />
gehad, mijn zendeling te vermoorden; men heeft mijne brieven niet<br />
beantwoord en mij tot het voortzetten van den oorlog gedwongen.<br />
Ik heb den sultan niet verzwegen, dat mijne middelen om in den<br />
oorlog te overwinnen, zoo groot en krachtig waren, dat er voorde<br />
Atjehneezen geen kans was om den tegenstand vol te houden. Heb<br />
ik in mijn brief van den 31 Bte " December geen waarheid gesproken<br />
en is alles niet uitgekomen zooals ik gezegd heb?<br />
Denken de hoofden der Sagies, dat zij mij elk afzonderlijk zullen<br />
kunnen weerstand bieden, wanneer zij vereenigd de verovering van<br />
den kraton niet kunnen verhinderen?
28<br />
Weten zij dan niet, dat mijne soldaten nog met eenige duizenden<br />
zijn vermeerderd en dat mijn leger heden nog grooter is dan den<br />
dag van de verovering van den kraton?<br />
Willen zij mij dan dwingen, het land te verwoesten en hunne on-<br />
schuldige vrouwen en kinderen ongelukkig te maken?<br />
Ik ben den 29 8tl "' naar Longbattah gegaan, om voor de hoofden<br />
van de XXII Moekims brieven te brengen, waarin beloofd is, dat<br />
geen leed zal worden gedaan aan de kampongs, die zich niet ver-<br />
dedigen. Ik heb die brieven op verschillende plaatsen neergelegd en<br />
zij, die ze gevonden hebben, kunnen getuigen, dat in de kampong<br />
Longbattah alles onaangeroerd is gebleven.<br />
Maar in de kampong Longtereh heeft men op mijne soldaten geschoten.<br />
Wij zullen niemand leed doen en het volk geruststellen en uit-<br />
noodigen, zijn gewoon bedrijf te hervatten; wij zouden naar ons<br />
legerkamp zijn teruggekeerd, als men ons ongemoeid had gelaten.<br />
Maar men schoot op ons en dwong mij, de dwazen, die mij trot-<br />
seerden, te straffen en de kampongs, waaruit geschoten werd, te<br />
verbranden.<br />
Zal het u wat doen winnen, op die wijze voort te gaan?<br />
Ik heb mij eenige dagen rustig gehouden, om u tijd van be-<br />
denken te geven en niet weder genoodzaakt te zijn, eenige van<br />
uwe kampongs te verwoesten.<br />
Maar zoo de hoofden en het volk zich van mij verwijderd houden,<br />
zich niet komen onderwerpen, niet medewerken om een geregeld<br />
bestuur te verkrijgen, dan zullen mijne soldaten uwe schoone kam-<br />
pongs gaan bezoeken en vernielen, wat mij tegenstand biedt.<br />
Wanneer er soms aan gedacht mocht worden, een anderen sul-<br />
tan in de plaats van den overledene te kiezen, weet dan dat ik die<br />
keuze als onwettig en van geen waarde beschouw en geen anderen<br />
souverein erken, dan het Nederlandsche Gouvernement.<br />
Bedenkt wel, wat gij doet en zult doen; mijne bedoelingen zijn
29<br />
goed. Gods vloek zal over u en over uw volk komen, wanneer gij<br />
op den ingeslagen weg voortgaat.<br />
Dat zijn mijne woorden.<br />
Geschreven te PENAJOENG, den 2 Februari 1874.<br />
(w. get.) J. VAN SWIETEN.<br />
Voor eensluidend afschrift,<br />
De secretaris van den regeerings-commissaris,<br />
(w. get.) VAN DISSEL.<br />
Voor eensluidend afschrift,<br />
De gouvernements-secretaris,<br />
H. SEMLER.<br />
14) DAGORDER van generaal van Swieten, den 20 3ten April in<br />
het hoofdkwartier Penajoeng uitgevaardigd aan de offi-<br />
cieren en minderen van de zee- en landmacht, uitma-<br />
kende de tweede expeditie tegen Atjeh.<br />
»De veldtocht loopt ten einde. Het naderend regenseizoen laat niet<br />
toe, offensieve operatiën op groote schaal uit te voeren, noch een<br />
zoo aanzienlijke macht, als op dit oogenblik vereenigd is, onder dak<br />
te brengen, te proviandeeren en van de noodige magazijnen te voor-<br />
zien. De hoofdmacht moet winterkwartieren betrekken en het behou-<br />
den der genomen stelling toevertrouwen aan een vaste bezetting,<br />
die daarvoor voldoende sterkte bezit en, wanneer het noodig zal<br />
zijn, de verdediging door offensieve bewegingen zal ondersteunen.<br />
»Alvorens te scheiden en uiteen te gaan, freb ik een aangenamen<br />
plicht te vervullen : u allen, zonder onderscheid van wapen, landaard<br />
of rang, mijne tevredenheid, vooral mijn dank te betuigen voor de<br />
uitmuntende diensten, die gij aan koning en vaderland hebt bewezen.<br />
»Wanneer wij denken aan het verrichte sedert den dag den in-
30<br />
xheping, dan mogen wij met zelfvoldoening daarop terugzien. Reeds<br />
met dien dag begon de strijd met een vreeselijke ziekte, die gedu-<br />
rende vijf maanden is volgehouden, talrijke offers kostte en toch<br />
niemands moed deed bezwijken. Gij hebt de vijandelijke hoofdmacht<br />
verslagen en, hoewel het volk nog weigerachtig blijft, zich te on-<br />
derwerpen, zal onze gematigdheid na de overwinning en onze vaste<br />
wil om het met mildheid en rechtvaardigheid te besturen, het de<br />
oogen doen openen en zich eindelijk bij het onvermijdelijke doen<br />
nederleggen.<br />
»Allereerst breng ik mijn dank aan de zeemacht voor de uitmun-<br />
tende diensten, die zij bewezen heeft. Ik zal mij niet aanmatigen,<br />
daarover in bijzonderheden te treden, wat meer de bevoegdheid is<br />
van haren waardigen bevelhebber. Doch dit kan en mag ik zeggen,<br />
dat de verrichtingen der zeemacht in alle opzichten voor onze ope-<br />
ratiën een onmisbare en niet te ontberen hulp zijn geweest, zonder<br />
welke ons streven en onze pogingen vruchteloos zouden zijn gebleven.<br />
»Van de landmacht heeft de infanterie een uitmuntenden geest en<br />
krijgstucht aan den dag gelegd. Zonder deze hadden wij de schit-<br />
terende uitkomsten niet behaald, welke deze veldtocht heeft opge-<br />
leverd, noch bij zoovele vermoeiende veiligheidsdiensten de werken<br />
kunnen uitvoeren, die noodig waren, om met minder verlies den<br />
vijand zijne talrijke versterkingen en zijn goed versterkten hoofd-<br />
zetel te ontweldigen.<br />
»De artillerie is niet minder dan de infanterie een toonbeeld ge-<br />
weest van krijgstucht en korpsgeest. Zij heeft haar ouden roem met<br />
eere gehandhaafd, terwijl veld- en vesting-artillerie hebben gewed-<br />
ijverd om hare taak loffelijk te volbrengen. Zij hebben het veld- en<br />
positiegeschut uitmuntend bediend en waren onder alle omstandig-<br />
heden steeds gereed, den zwaarsten arbeid te verrichten. Al heeft<br />
Nederlandsch-Indië geen tweede voorbeeld te wijzen van een oorlog,<br />
waarbij het positiegeschut een voorname rol had te vervullen, on-<br />
ervarenheid heeft de vesting-artillerie hier niet aan den dag gelegd-
31<br />
»De genie en de kompagnieën sappeurs en mineurs kweten zich<br />
eveneens voortreffelijk van hunne taak, onvermoeid, ondanks het<br />
afmattende klimaat en het verrichten van zwaren arbeid, niet zelden<br />
onder het bereik van het vijandelijk vuur. Aan hen hebben wij te dan-<br />
ken het maken van sterke positiën, die op Atjeh's bodem zijn opgericht.<br />
»De geneeskundige dienst, hoewel eene taak van anderen aard te<br />
vervullen hebbende, stond niet achter bij andere wapenen, waar<br />
gevaar te deelen en inspanning noodig waren. Wie zal de toewijding-<br />
vergelden , door de officieren van gezondheid aan den dag gelegd,<br />
zoo bij het verplegen van cholera-lijders als bij het leggen van eerste<br />
verband aan gekwetsten? Zelfs onder het vijandelijk vuur bleken<br />
hunne activiteit en de flinke regeling van de ambulance-diensten,<br />
waardoor de gekwetsten na elk gevecht binnen weinige uren naai-<br />
de drijvende hospitalen konden vervoerd worden. Ook het mindere<br />
hospitaal-personeel verdient lof voor de z<strong>org</strong> en de toewijding, waar-<br />
mede het zijne taak vervuld heeft, gekwetsten en besmettelijke zie-<br />
ken met gevaar voor het eigen leven verz<strong>org</strong>ende.<br />
»De militaire administratie, die bij een leger een bescheidene,<br />
doch uiterst moeielijke en niettemin gewichtige taak te vervullen<br />
heeft, is in deze gewesten wellicht nooit in zulke moeielijke om-<br />
standigheden geweest als gedurende dezen veldtocht, zoowel wat<br />
talrijkheid der te voeden monden als andere voorzieningen betreft.<br />
Het strekt haar tot bijzonderen lof dat aan de voeding van den troep<br />
nooit iets ontbroken heeft en alle korpsen op den vereischten tijd<br />
het hun toekomende bekomen hebben. De goede regeling van den<br />
administratieven dienst, de goede verz<strong>org</strong>ing van den troep is de<br />
grondslag geweest van den uitmuntenden geest, die gedurende den<br />
geheelen veldtocht is waargenomen, en heeft de gezondheid van<br />
den soldaat, in spijt zijner afmattende werkzaamheden en diensten,<br />
staande gehouden.<br />
»De kavalerie heeft vele goede diensten bewezen en die met ijver<br />
uitgevoerd. Vooral verdient het vermelding als een voorbeeld voor
32<br />
toekomstige veldtochten, dat de ruiters maanden lang het groene<br />
voeder voor hunne paarden zelven hebben gefourageerd, zonder dat<br />
er ééne klacht gehoord is of één paard gebrek heeft geleden.<br />
»Allerminst mag ik zonder melding laten de voortreffelijke diensten,<br />
door de bevelhebbende officieren, hunne staven, den algemeenen<br />
staf en de verkennings-brigade bewezen. Vol toewijding ter plaatse,<br />
waar gevaren te vinden waren, en geene inspanning schuwende, heb-<br />
ben zij de algemeene leiding gemakkelijk gemaakt, den opperbevel-<br />
hebber op de meest volledige wijze ter zijde gestaan, en een ruim<br />
aandeel aan het succes van den veldtocht gehad.<br />
»Eindelijk breng ik hulde aan de ambtenaren van den burgerlijken<br />
dienst, militaire auditie, posterijen, geestelijken en het Roode Kruis.<br />
Evenals van het leger waren hunne diensten, wat zij wezen moes-<br />
ten , en is door niemand daarin tekort geschoten. Zij, die tot het Roo-<br />
de Kruis behooren, hebben die instelling bij het leger lief doen krijgen.<br />
»Door van elk wapen en alle diensten afzonderlijk melding te<br />
maken, wil ik doen uitkomen, dat enkele wapens alleen de over-<br />
winning niet hebben beslist, maar alle daartoe naar evenredigheid<br />
van hunne bestemming hebben bijgedragen.<br />
»Onze achterblijvende wapenbroeders zullen gewis den goeden geest<br />
blijven onderhouden, die tot dusver is aan den dag gelegd, en in<br />
hunne goed versterkte stelling de aangevangen taak voortzetten. De<br />
bevolking zal het vruchtelooze van het verzet inzien en, door haar<br />
materieel belang gedreven, eindelijk de wapenen nederleggen. Onze<br />
wapenbroeders zullen de pacificatie van het land voltooien en zich<br />
opnieuw aan het vaderland verdienstelijk maken.<br />
»Reeds zijn verschillende onderhoorige staten tot de erkenning van<br />
Nederland als opperheer toegetreden, als: aan de westkust, al de<br />
staatjes ten noorden van Troemon tot en met Weilah ; aan de oost-<br />
kust, Edi met Soengie-Rajah, Passei en Kertie, terwijl die van Tam-<br />
iang spoedig volgen zal.<br />
»Na het vertrek der hoofdmacht, gaat de leiding der militaireen
33<br />
politieke aangelegenheden over op den kolonel J. L. J. H. Pel, met<br />
de titulatuur van militair en civiel bevelhebber te Atjeh."<br />
14 a ) AANSPRAAK van den heer Kleyn, bij de terugkomst der<br />
troepen te Batavia.<br />
Toen ik op den elfden Mei van het vorige jaar de terugkeeren-<br />
den namens vele ingezetenen van Batavia op dezelfde plaats be-<br />
groette, wees ik er op, dat er geen sprake was van lauweren,<br />
kransen en triumfkreten, maar dat velen het bewijs wilden leveren,<br />
dat zij het pogen en beleid op prijs stelden, ook al was het ge-<br />
wenschte resultaat niet verkregen; dat zij wilden toonen, hoezeer<br />
de moed gewaardeerd werd en dat het terugkeeren aan geene an-<br />
dere oorzaken werd toegeschreven dan aan de overmacht der na-<br />
tuurkrachten. Ik sprak toen de hoop uit, dat weldra Neerlands vlag<br />
op Atjeh's bodem zoo stevig door ons dapper leger zou worden<br />
geplant, dat geen menschelijke kracht haar ooit zou kunnen afrukken<br />
en dat zij het kenteeken zou zijn van vrede, beschaving en geluk.<br />
Nu heeft uwe ontvangst een feestelijker aanzien ; nu kwamen wij<br />
u tegemoet in feestgewaad; nu mocht Batavia's vrouwenschaar u<br />
en uw vaandel met bloemen sieren; nu klonk u op uw tocht het<br />
»hoera" vroolijk tegen ; nu worden u niet alleen door Batavia feesten<br />
en uitspanningen aangeboden, maar uit geheel Indië zijn wij ge-<br />
steund, om u een blijden intocht te bez<strong>org</strong>en. En waarom? Omdat<br />
aan het eerste gedeelte der voor een jaar uitgesproken hoop is vol-<br />
daan; omdat Neerlands vlag, op Atjeh's veste geplant, veilig is onder<br />
de hoede der daar achtergeblevenen. Die vlag zal daar blijven uit-<br />
waaien , zoolang Nederland zal blijven bestaan, totdat de laatste der<br />
onzen het verdedigend wapen in zijne stervende handen zal zien<br />
verbrijzelen De volkeren zullen het aanschouwen, dat nog de moed<br />
der vaderen is blijven voortleven in het nageslacht en nog altijd de<br />
leus van Nederland en Oranje: y>Ik zal handhaven'' waarheid is. Wij<br />
3
84<br />
bidden dat daar, waar onze vlag zich ontplooit, beschaving, nijverheid,<br />
handel en landbouw zich krachtig zullen ontwikkelen.<br />
»Het terugzien op hetgeen gij weer voor Neerlands roem hebt gedaan,<br />
is echter vermengd met droevige herinneringen. Bij het verlies<br />
van zoovele dappere wapenbroeders en edele mannen, die voor vaderland<br />
en koning het leven lieten, wordt een traan aan hunne<br />
nagedachtenis gewijd, die zich ook het mannenoog niet behoeft te<br />
schamen; die het gevoelig hart tot eer verstrekt. Met eerbied en<br />
stille vereering roepen wij de dooden voor onzen geest en brengen<br />
hun onzen dankbaren afscheidsgroet: mogen zij rusten in vrede!<br />
Hunne betrekkingen en vrienden zullen troost vinden in de zekerheid<br />
dat, in de jaren van bloedige oorlogen, eene vereeniging voor<br />
hen z<strong>org</strong>de, die onze eeuw tot een onvergankelijke eer strekt; dat<br />
mannen, doordrongen van menschenliefde, hen liefderijk bijstonden;<br />
dat alles wat toewijding en wetenschap vermochten, is gedaan om<br />
hun lijden te verzachten en dat zij den troost van den godsdienst<br />
genoten. Zij mogen vertrouwend hopen, dat de namen der ontslapenen<br />
bij 't nageslacht in eere en roem zullen blijven voortleven ;<br />
dat eenmaal een gelukkige en onafscheidelijke vereeniging voor allen<br />
weggelegd is.<br />
»Doch ook de treurenden mogen heden instemmen met den<br />
groet, dien ik voor velen u breng: »Welkom, dappere strijders<br />
van Atjeh !" Gij, beleidvolle dappere aanvoerders ; gij, trouwe moedige<br />
krijgers; gij, eerwaarde dienaren van den godsdienst, troosters<br />
der lijdenden; dragers hunner laatste groeten, wenschen en beden;<br />
gij, zelfopofferend menschenvriend, waardige vertegenwoordiger van<br />
het Roode Kruis, edele von Bultzingslöwen; gij, mannen der wetenschap,<br />
die met nimmer verflauwden ijver den dood zijn prooi betwisttet<br />
; gij, z<strong>org</strong>vuldige beheerders der administratie, die z<strong>org</strong>det<br />
dat niets den strijdenden ontbrak ; gij, nederige oppassers en bewakers<br />
uwer zieke en gewonde kameraden; in één woord, gij allen,<br />
die aan de moeitevolle tank medewerktet; niet het minst gij dappere
35<br />
koene zeelieden, van geslacht tot geslacht Neerlands roem en trots,<br />
ontvangt onzen dank!<br />
»Met hoeveel genegenheid zullen wij uwe gewonde kameraden be-<br />
handelen; hoe fier zult gij het herinneringsteeken van dezen krijg<br />
op uwe borst laten prijken ; hoe eervol zal de geschiedenis de namen<br />
van van Swieten, van Verspijck en van van Gogh, van alle heldhaf-<br />
tige en waakzame officieren en de kloeke en onverschrokken volge-<br />
lingen, van von Bultzingslöwen in hare rollen opteekenen; hoe trotsch<br />
zullen uwe betrekkingen op u mogen zijn en hoe zal de naam van<br />
ons dierbaar vaderland alom met eerbied genoemd worden!<br />
»Mijne krachten zouden tekort schieten en de gaven zouden mij<br />
ontbreken, wanneer ik eene schets trachtte te leveren van het land<br />
en het volk, het tooneel en de getuige uwer dappere daden; wanneer<br />
ik wilde stilstaan bij ieder roemrijk heldenfeit, bij elke schitterende<br />
daad, door u te Atjeh verricht; andere meer bekwamen en bevoegden<br />
zij die taak overgelaten. Liever leg ik hier voor u getuigenis af van<br />
de vele goede gevoelens, welke wij, bij vele andere, voor u koe-<br />
steren; wij hebben achting voor ons dapper leger, voor onze roem-<br />
volle marine en voor hen, die ze liefderijk ter zijde stonden; wij zijn<br />
trotsch op het land, dat op zulke mannen, als gij zijt, mag wijzen;<br />
wij' hebben eerbied voor den koning, die op zulk een leger en zulke<br />
zeelieden bogen mag ; wij leggen met den landvoogd onze vreugde aan<br />
den dag, omdat wij leger en marine het eerst ook namens Nederland<br />
het »welkom" kunnen toeroepen; wij betuigen onze warme sympathie<br />
voor de op Atjeh achtergeblevenen, voor onze daar wakende vrienden.<br />
»Soldaten! Toont u ook in vredestijd tegenover de gelukkige be-<br />
woners van Indië uwe eervolle roeping, uw uniform waardig, door<br />
een beschaafd en edel gedrag; blijft z<strong>org</strong>en, dat nimmer met spot<br />
en afkeer op u kan worden neergezien, dan zult gij ook krachtig<br />
kunnen medewerken tot verwezenlijking van onze hoop, dat Neer-<br />
lands vlag het symbool zij van rust, vrede en beschaving. Doch<br />
genoeg, wellicht overschreed ik reeds de grenzen, welke voor deze<br />
3*
36<br />
toespraak dienden gesteld te worden; ik vat alles in de volgende<br />
woorden samen :<br />
»Hulde aan de aanvoerders en allen, die behooren tot de land-<br />
en de zeemacht!<br />
»Eerbied aan de godsdienstleeraren!<br />
»Dankbaarheid aan het Roode Kruis en aan von Bultzingslöwen !<br />
»Voorspoed aan vaderland en Nederlandsch-Indie !<br />
»Verbroedering der volken!<br />
»Stadgenooten en gij, die van elders kwaamt om van uwe sym-<br />
pathie voor het leger en de marine te doen blijken, heb ik uwe<br />
gevoelens niet bezield, krachtig en welsprekend genoeg vertolkt,<br />
hebt dan een welwillend oordeel voor mijn pogen en goeden wil;<br />
van eene zaak echter ben ik zeker, dat ik weerklank bij u zal<br />
vinden, voor de bede : »Leve de Koning !"<br />
15) ONDERSCHEIDINGEN.<br />
In de Staats-Courant van 7 October 1874, kwam het volgende<br />
Koninklijk besluit voor :<br />
6 Oct. 1874, Wu WILLEM III, BIJ DE GRATIE GODS KONING DER<br />
n°. 10. NEDERLANDEN, PRINS VAN ORANJE-NASSAU, GROOT-<br />
— HERTOG VAN LUXEMBURG , ENZ. , ENZ. , ENZ.<br />
Op het gemeenschappelijk rapport van Onze ministers van Kolo-<br />
niën, van Marine en van Oorlog, d.d. 3 October 1874, Kabinet,<br />
letter T 37 Geh., betreffende het voorstel door de kommandanten<br />
van zee- en landmacht in Nederlandsch-Indie gedaan, ter belooning<br />
van hen, die zich hebben onderscheiden in den oorlog tegen het rijk<br />
van Atjeh (1873 en 1874);<br />
Gezien Onze besluiten van 12 Mei jl., n°. 9 en n°. 10, en van 28<br />
Augustus daaraanvolgende, n°. 3;
37<br />
Hebben goedgevonden en verstaan :<br />
Art. 1. TER 'ZAKE DER BEDOELDE KRIJGSVERRICHTINGEN.<br />
1°. te benoemen tot Ridder 4 e kl. der Militaire Willemsorde, den<br />
kapitein-ter-zee J. van Gogh;<br />
2°. bevorderen tot Ridder 3 e kl. der Militaire Willemsorde, den<br />
kapt.-ter-zee voornoemd J. van Gogh, alsmede den kapt.-ter-zee B.<br />
D. van Trojen, de kapt. luit.-ter-zee J. W. Binkes en K. C. Bunnik<br />
en den luit.-ter-zee I e kl. W. Steffens;<br />
3°. te benoemen tot Ridder
38<br />
2°. te benoemen tot Ridder 4 e kl. der Militaire Willemsorde : a. van<br />
de zeemacht : den luit.-ter-zee I e kl. C. J. Marinkelle, den luit.-ter-<br />
zee 2 e kl. R. C. A. L. Jansen ; den adelb. I e kl. (sinds bevorderd tot<br />
luit.-ter-zee 2 e kl.) J. Cardinaal, den matroos I e kl. W. A. van der<br />
Bilt en de matr. 2 e kl. H. T. Koning en J, Nijs ; — b. van de land-<br />
macht : den maj. der inf. van den barissan van Bangkallang, Radhen<br />
Mayang Koro, de kapt. der inf. J. P. van Lier (sinds bevorderd tot<br />
majoor), J. H. Huijer (sinds gepensioneerd) en F. von Balluseck<br />
(chef der brigade terreinopnemers), de 2 e luit. der inf. J. G. Blanken,<br />
H. Kuhn, J. H. Derks en P. D. W. Wilken, den ziekenvader A.<br />
Gerzner, de korpor. der inf. K. P. Bonger en S. W. van der Velde,<br />
den ziekenopp. H. J. Poolman; den fuselier J. Mieres, den kanonn.<br />
I e kl. W. Brinkerinck, den trompetter der artill. L. Mulder Kanter<br />
en den mineur 2 e kl. J. L. van Toledo;<br />
3°. te benoemen tot Ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw,<br />
den dirigeer, officier van gezondh. 2 e kl. A. E. Neeb ;<br />
4°. bij afzonderlijke dagorders, zoo in Indië als in Nederland,<br />
eervol te doen vermelden:<br />
a. Van de zeemacht: de luit.-ter-zee I e kl. H. D. Guijot, C. de<br />
Klopper, J..M. H. Bervoets, P. E. Winkelman, R. T. du Cloux en<br />
W. F. Blaauw, den luit.-ter-zee 2 e kl. (sinds bevorderd tot luit.-ter-<br />
zee I e kl.) J. A. Vening, en de luit.-ter-zee 2 kl. C. H. de Goeje,<br />
C. H. Cornelissen en R. C. van der Meulen, de adelborsten I e kl.<br />
(sinds bevorderd tot luit.-ter-zee 2« kl.) J. G. Snethlage, A. C. van<br />
der Sande Lacoste, jhr. H. M. Speelman, J. B. Dukkers, C. Mey-<br />
boom en C. J. François, den adelborst I e kl. C. F. W. K. K. Happé,<br />
de I e luit, der mariniers C. J. Visser en H. B. Stenfert, den offic.<br />
der administr. 2 e kl. L. F. C. Seelking, den offic. van administr.<br />
3 e kl. J. A. Sonnenberg, de officieren van gezondh. 1* kl. W. Pan-<br />
nevis en J. J. Borst, den offic. van gezondh. 2 e kl. S. F. Kruyt, den<br />
schipper in het vaste korps dek- en onderofficieren J. de Smit en<br />
den marinier 3 e kl. W. Blaas; — b. van de landmacht: den onder-
39<br />
intend. 2 e kl. D. W. Muller; de offic. van gez. 1° kl. P. J. 't Hooft,<br />
L. H. N. Vrieseman en H. C. J. T. van Hardenbergh ; den kapt. der<br />
infant. W. H. van de Pol; de offic. van gez. 2 e kl. M. J. van Geelkerken<br />
en W. J. Oosterhoff; de I e luit, der infant. J. H. van der<br />
Veen, C. E. J. Schweis, F. P. Sie vers en J. F. D. Bruinsma; de 2«<br />
luit, der infant. W. F. Kroesen en E. W. Bisschoff van Heemskerck;<br />
den adj.-onderoffic. kwartierm. C. Kaakebeen; den adj.-onderofflc. der<br />
infant. E. C. 0. von Bredow; den serg.-maj. der inf. C. H. M. Grillo<br />
(sinds bevorderd tot adj.-onderoffic); den serg.-schrijver J. den Decker<br />
(sinds bevorderd tot serg.-maj.-schrijver); de serg.-terreinopnemers<br />
J. Janssens (sinds bevorderd tot serg.-maj.) en C. E. Fritz; de serg.<br />
der infant. L. J. de Maaker en C. H. 0. Bartsch (sinds bevorderd<br />
tot serg.-maj.); de korporaals der infant. G. van Santen (sinds gegageerd),<br />
H. P. L. Hansen (sinds bevorderd tot serg.) en J. C. van<br />
Leuven; den ziekenoppasser W. Ferron (sinds bevorderd tot hospitaalbediende),<br />
en den fuselier C. Gilgien; — c. van de gouvernementsmarine;<br />
den gezagv. I e kl. J. H. Meijer en de gezagv. 2° kl. J. W.<br />
Scholten en M. Berends; — en d. van de transportschepen: den<br />
gezagv. van het stoomschip »Gouverneur-generaal Mijer", O. J. C.<br />
Lindeman.<br />
Art. 3. TER ZAKE DER TWEEDE EXPEDITIE TEGEN ATJEH.<br />
1°. te bevorderen tot Ridder 3 e kl. der Militaire Willemsorde,<br />
den kapt-luit.-ter-zee W. H. F. van Oordt, den gen.-maj. G. P. de<br />
Neve, de kolonels, der infant. C. L. St. A. M. de Roy van Zuidewijn,<br />
J. L. J. H. Pel en K. F. Schultze en den maj. der infant. J. H.<br />
Romswinckel ;<br />
2" te benoemen tot Ridder 4 e kl. der Militaire Willemsorde den<br />
gedelegeerde van de vereeniging het Roode Kruis, G. von Bültzingslöwen,<br />
en voorts: a. van de zeemacht: den kapt.-luit.-ter-zee (sinds<br />
bevorderd tot kapt.-ter-zee) W. F. L. de Vriese; de luit.-ter-zee<br />
I e kl. jhr. C. C. Six, W. A. Arriëns, G. J. Buyskes en H. J. van<br />
der Mandele; de luit.-ter-zee 2 e kl. J. Haremaker, H. J. J. Kempe,
40<br />
W. G. van Nes, D. Hordijk, C. J. de Jong P. Az. en H. van Broekhuyzen<br />
; den kapt. bij het korps mariniers D. C. W. Sutherland ; den<br />
off. v. gez. I e kl. H. J. Nieuwkerk; den off. v. gez. 2 e kl. W. Schoondermark;<br />
den bootsmansmaat J. H. Heymans; den matroos I e kl.<br />
(thans kwartierm.) N. H. de la Bie; den matr. 2 e kl. F. C. H. de<br />
Wit en den serg. der mar. G. Slooff; — b. van de landmacht : den<br />
kolonel der infant. G. B. T. Wiggers van Kerchem, de luit-kolonels<br />
der infant. F. T. Engel en J. G. van Thiel, den luit.-kolonel der<br />
artillerie H. G. Boumeester, de majoors der infant. C. Schäfer en<br />
F. A. Gits, den majoor der genie G. E. V. L. van Zuylen, de officieren<br />
van gez. 4 e kl. J. A. Einthoven, N. P. van der Stok en H.<br />
C. J. T. van Hardenbergh, de kapt. der infant. Pangeran Aria Gondo<br />
Sisworo (van het legioen van prins Mangkoe-Negoro), Radhen Ario<br />
Pratali Kromo (van den barissan van Sumanap), W. J. Vervloet, J.<br />
A. Vetter, C. Deykerhoff, C. A. van Randwijk, J. B. Mack, T. C.<br />
V. B. de Steenhuysen, L. F. Nix. G. Lamers, J. L. Ie Bron de Vexela,<br />
F. baron van Aerssen Beijeren van Voshol en A. J. F. Rochell<br />
(de drie laatsvermelden gedetacheerd van het leger hier te lande),<br />
den ritmeester Pangeran Prawiro Adie Negoro (van den barissan<br />
van Bangkalling), de kapt. der artillerie J. L. van Wijhe en J. Schneither,<br />
den kapt. der genie C. A. Rombouts, de officieren van gez.<br />
2 e kl. W. J. Oosterhoff, G. Sinia en E. C. van Minkeleh; Onzen voorm.<br />
ordonn. officier, thans kapitein-adjud. van Z. K. H. prins Alexander<br />
der Nederlanden, J. M. N. baron Sirtema van Grovestins, de<br />
I e luit, der infant. Radhen Mas Pandjie Pakoening Prang (van 't legioen<br />
van prins Pakoe-Alam), W. C. Nieuwenhuyzen, M. Segov, H.<br />
R. Beijen, C. E. J. Schweys, B. L. R. de Sturler, H. J. de Bordes,<br />
W. Comfurius (sinds gepensionneerd), D. van der Swan, C. Miseroy,<br />
G. M. Burgerhoudt, F. P. Sievers, H. S. H. Booms, J. F. D. Bruinsma,<br />
G. van Tienhoven, H. A. Hulstkamp, A. Evenwel, J. K. Koot<br />
P. Vinkhuyzen en H. G. J. van Hoogstraten (de zes laatstvermelden<br />
gedetacheerd van het leger hier te lande), de I e luit, der artill. G.
41<br />
de Wijs, J. A. van der Kruk, J. F. L. Cassa en W. F. Schenck, de<br />
2 e luit, der infant. E. W. Bischoff van Heemskerck, W. F. Kroesen,<br />
J. F. F. van Bloemen Waanders en F. B. C. H. von Splinter, den<br />
2 e luit, der artill. G. de Bruyn, den adj.-onderoffic.-kwartierm. J. P.<br />
Michels, den adj.-onderoffic. der infant. P. Peters, den serg.-maj.<br />
der infant. C. H. O. Bartsch, den serg.-maj. der artill. L. A. Holtes,<br />
de ziekenv. J. Rietschi (sinds gegageerd) en H. L. J. M. van Ishoven,<br />
den serg.-terreinopn. C. E. Fritz, de serg. der infant. J. M. G. Crans<br />
en C. Groot, de serg. der genie H. Boersma en A. Kraibelt de Mel-<br />
ker, den fourier der infant. F. H. A. Treutsch von Buttlar Bran-<br />
denfels, de korporaals der infant. F. J. Kusin, H. L. Matthey, J.<br />
H. Arts, H. J. Huppertz en J. Vilmar; den ziekenoppasser L. J.<br />
Nollet; de fuseliers C. Gilgien, J. J. Eeftens, W. H. van Hateren,<br />
M. S. Goldstein, P. van Caenighem, J. W. van Boven, F. Struyk,<br />
L. Balmer en J. Schiebaan, en den mineur 2 e kl. A. C. Behouden;<br />
3°. te benoemen tot Ridder der Orde van den Nederlandschen<br />
Leeuw, den luit.-ter-zee I e kl. J. P. Mercier; den offic. der adm.<br />
I e kl. G. H. Verboon; den offic. van gez. 2 e kl. der Kon. Ned. marine<br />
G. F. Rochat ; den luit.-kol. der infant. K. van der Heyden ; den di-<br />
rigeerenden offic. van gez. 2 e kl. T. J. Jorritsma; de onderin tend.<br />
2 e kl. D. W. Muller en H. J. Maasland, den offic. van gez. I e kl. bij<br />
de landmacht H. L. Benjamins, en den kapt. bij het korps mariniers<br />
F. A. van Braam Houckgeest;<br />
4°. toe te kennen de Eeresabel, met het opschrift: »Koninklijk<br />
eereblijk voor betoonde dapperheid", aan de luit.-ter-zee I e kl. H.<br />
P. König en C. P. Marinkelle; de majoors der infant. J. P. van<br />
Lier, F. P. Cavaljé en A. P. W. Meis; den kapt. der inf. E. von<br />
Balluseck (chef der brigade terreinopnemers); en den I e luit. der<br />
infant. J. H. van der Veen;<br />
5°. bij afzonderlijke dagorders, zoo in Indië als in Nederland,<br />
eervol te doen vermelden:<br />
a. van de zeemacht: de luit.-ter-zee I e kl. P. Swaan, J. P. Mercier,
42<br />
J. Loots en H. A. Sirks; de luit.-ter-zee 2 e kl. L. Backer Over-<br />
beek, G. H. van Steyn, If. Nijgh, H. H. Hora Siccama, G. M. Dol-<br />
leman, B. T. W. van Hasselt, L. llaremaker, A. M. R. Wagner en<br />
G. C. Otten; den adelborst I e kl. (sinds bevorderd tot luit.-ter-zee<br />
2« kl.) J. van den Bosch ; de adelborsten I e kl. C. Moll en L. Kamp-<br />
huis Suermondt; den officier der adm. 3 e kl. J. H. de Sauvage, den<br />
officier van gez. 2« kl. K. G. F. Sloos; den machinist 2 e kl. A. J.<br />
Moritz; den 1« stuurman in het vaste korps dek- en onderofficieren<br />
K. Anker; den schiemansmaat J. Bui ter; den kwartierm. S. E. de<br />
Greef; de matrozen I e kl. J. de Gast, A. J. Ketz en J. van der Plaat;<br />
de matrozen 3° kl. B. de Braber en D. N. Middendorp, den korp. der<br />
mar. A. van der Stroom; de mariniere I e kl. J. J. Bliek, A. Boers<br />
en P. J. Bosman ; den marinier 2 e kl. A. J. H. Jansen en den tam-<br />
boer der mariniers H. J. Beugelink ; — b. van de landmacht : den<br />
onderintend. I e kl. F. J. D. Noordhoek Hegt; den dirigeerenden offic.<br />
van gezondh. 2 e kl. J. R. Hessig; de majoors der infant. M. C. E.<br />
Ruempol, A. Luymes en H. M. Tersteege; de officieren van gez.<br />
I e kl. H. J. Alken, J. B. Dumont, H. Grève en H. K. W. Arntze-<br />
nius; de kapiteins der infant. A. P. Bindervoet van Nahuys, C. G.<br />
H. F. van Schendel, K. M. A. Botter, A. P. Soetens en F. van Haaften ;<br />
den ritmeester F. K. T. van Woelderen; de kapiteins der artill. J.<br />
H. Wagner, W. C. de Jongh en J. R. de Jong; de off. van gez.<br />
2 e kl. W. E. de Jong, W. F. Berghuis van Woortman, J. Adriani<br />
en J. S. Cremer; de I e luit, der infant. E. E. E. Otken, H. E. Mun-<br />
niks de Jongh, W. F. P. J. Happé, J. H. Heyl, P. H. van Hulstijn, C.<br />
C. F. J. Hirschman, J. H. V. Popp, A. H. W. Scheuer, W. F. Braun,<br />
P. van den Blijk, P. J. Seibert, R. G. J. Sutherland, W. A. A. Vis-<br />
ser, T. G. Koppen, J. P. van Vlierden en M. G. W. A. Schumann<br />
(de drie Iaatstvermelden gedetacheerd van het leger hier te lande);<br />
den 1 e luit, der kav. J. T. ten Bosch; de I e luitenants der artillerie<br />
W. Broese van Groenon. J. J. Kölsch en G. J. V. Vinhuizen (laatst-<br />
vermelde getacheerd van het leger hier te lande); den 2 e luit, der
43<br />
infant, (sinds bevorderd tot den I e luit.) C. de Jongh; de 2 e luit,<br />
der infant. A. F. d'Arnaud Gerkens, J. W. Ernste, A. J. Hamerster<br />
en L. J. Smits; den adjud.-onderoffic. der artill. P. F. Hornée ; den<br />
serg.-majoor-terreinopnemer T. Hirsch; de serg.-majoor der infant.<br />
A. J. Pluym en A. Klepper; den serg. bij het personeel belast met<br />
het toezicht op de dwangarbeiders C. F. Linders; de ziekenvaders<br />
A. G. Olsen en K. F. von Schmid ; den serg.-terreinopnemers K. A.<br />
Trescher; de sergeanten der infant. W. Maijer, J. van Oort, A. H.<br />
Hoogendoorn, W. A. O Wickel, J. A. F. Schaeffer, R. F. Rijksschroeff,<br />
J. P. Comfurius (sinds gepasp.) G. H. Reineke, J. Louiseder, J.<br />
Schindler, J. Budding en G. Takens; de sergeant der artill. W. F.<br />
Dodemont, H. H. Haitjema en W. A. C. Meurs; den serg. der genie<br />
M. J. Benjaminsen, den fourier der infant. J. G. F. Wildhagen, de<br />
hospitaalbed. A. J. B. J. Legrand en H. Patist, de korp. der infant.<br />
J. de Vries, R. Schoutrop, A. Kessler en H. Tra, den ziekenoppasser<br />
C. W. Beglinger, den hoornblazer D. van Zuidam, de tamboers J.<br />
Counnot en J. Antonisse, de fuseliers J. Meister, J. Keetels (of Ke-<br />
tels), T. Heukers, P. J. Waelpoel, F. Tanner, P. Schoemakers, J.<br />
H. Wintstand, J. Bliek, C. Witte, J. Ruppenstein, A. E. Ekkers,<br />
A. W. van Oostrum, G. L. Beck, P. D. Vallenduuk (sinds gega-<br />
geerd), J. H. Mulkes, P. den Hartog, S. Jansen, H. Ziegler, C. Schou-<br />
ten, P. A. van den Boogaard en J. A. Mirandee, de kanonniers 1°<br />
kl. J. van Vliet, A. J. Wijnbergen, H. Teuben, A. Sledsens, K.<br />
Do<strong>org</strong>eest, H. Oosterveld, A. Catti III, J. Zondervan, A. Verwoert<br />
en N. de Jong en de mineurs 2 e kl. G. Huizer en G. Allgaijer ; en<br />
c. van de gouvernements-marine, den gezaghebber I e kl. A. C. Everaars.<br />
6". Onze bijzondere tevredenheid te betuigen over de zelfopoffe-<br />
ring, waarmede de navolgende militairen behulpzaam zijn geweest<br />
bij het verplegen der cholera-lijders, wordende aan elk hunner, ten<br />
laste der begrooting van Nederlandsch-Indië, een gratificatie toege-<br />
kend van f 100 (honderd gulden), te weten: aan de ziekenoppassers<br />
F. Rosenthal, C. Brokke, W. J. Kraa (sinds gepasporteerd), J. van
44<br />
i<br />
Doorn en J. Winden, den hospitaalbediende K. H. Herngreen en<br />
den inlands chen handlanger Säiman;<br />
7°. alsmede Onze bijzondere tevredenheid te betuigen aan den kontroleur<br />
1« kl., thans assist.-resid. voor de betrekking met de inlandsche<br />
staten op Noord-Sumatra, R. C. Kroesen.<br />
Art. 4. Te bepalen, dat de namen der volgende (sinds overleden)<br />
militairen zullen worden ingeschreven in de registers van de Kanselarij<br />
der beide Orden, te weten : als ridder 4« kl. der Militaire<br />
Willemsorde, de I e luit. der inf. W. L. E. V. von Massow en D. G.<br />
baron Sloet van Zwanenburg (laatstgemelde gedetacheerd van het<br />
leger hier te lande), en den 2 e " luit, der artill. C. J. Zwager; en als<br />
eervol vermeld den luit.-ter-zee 2 e kl. A. Fokker, den marin. I e kl.<br />
S. van Veen en den marin. 3 e kl. J. J. G. Koen.<br />
Art. 5. Te bepalen, dat voor de militairen en schepelingen beneden<br />
den rang van officier, die bij Ons tegenwoordig besluit worden<br />
opgenomen in de Militaire Willemsorde, de riddersoldij zal worden<br />
berekend overeenkomstig den rang, dien zij volgens de dienststaten<br />
bekleeden op de dagteekening van dit Ons besluit, en voor zoover zij<br />
inmiddels eervol onzen militairen dienst hebben verlaten, overeenkomstig<br />
den door hen in actieven dienst jongst bekleeden rang l ).<br />
Art. 6. Willende ten slotte een bewijs geven van onze tevredenheid<br />
over den moed en de zelfopoffering, door zee- en landmacht<br />
betoond bij de verschillende krijgsverrich tingen aan het hoofd van<br />
dit Ons besluit genoemd, te verklaren, dat het eereteeken voor belangrijke<br />
krijgsbedrijven, ingesteld bij Ons besluit van 19 Februari<br />
1869 (Staatsblad n°. 24), toepasselijk is op de krijgsverrichtingen<br />
van het begin der eerste tot het einde der tweede expeditie, d. i.<br />
op het tijdvak tusschen 5 April 1873 en 26 April 1874, zullende de<br />
gesp van het eereteeken daartoe het opschrift dragen :<br />
Atjeh 1873—1874.<br />
l ) Dit artikel van het koninklijk besluit verviel bij koninklijk besluit van 18<br />
October 1874, No. 25.
45<br />
Onze kanselier der beide orden is, met onze ministers van Koloniën,<br />
van Marine en van Oorlog, belast met de uitvoering van dit besluit,<br />
waarvan afschrift zal worden gezonden aan de algemeene rekenkamer.<br />
HET LOO, October 1874.<br />
WILLEM.<br />
16) NOMINATIEVE STAAT van de Europeesche officieren, on-<br />
derofficieren en soldaten, die gedurende de tweede expe-<br />
ditie tegen Atjeh gesneuveld, gewond of overleden zijn.<br />
I. Gesneuveld. J. A. L. Schoenmaeckers, I e luit.; J. A. van<br />
Krommenie, korp. ; C. Rezzonico, sergeant ; P. F. T. La Fors, kapit.<br />
gedetacheerd uit Nederland; J. Stratingh, sergeant; B. Oderom,<br />
korporaal; F. Krause, idem; H. Kruiderinck, idem; S. M. Abra-<br />
hams, idem; J. S. van Bijsterveld, I e luit., gedetacheerd uit Neder-<br />
land; H. Berger, korporaal, en IJ. Flapper, idem, vermist, ver-<br />
moedelijk gesneuveld.<br />
II. Overleden. J. P. Smith, I e luit. der mariniers; J. Priester,<br />
korp.; J. W. Bosch, idem; J. A. H. van Daalen, 2 e luit.; A. B. T.<br />
Derksen, korp.; F. Stormer, sergeant; H. Plutschouw, korp.; P.<br />
Pieters, sergeant: J. A. Niemeijer, korp.-tamboer; H. T. Mulder,<br />
kapitein; L. Ruchet, korp.; H. F. Collé, sergeant ; W. van der Zande,<br />
idem; W. O H. Eichholtz, kapitein; A. P. van Alphen, sergeant;<br />
G. A. Raaymakers, I e luit.; H. Steiner, korp.; W. Biesma, sergeant;<br />
C. Wichers, sergeant-majoor; T. E. C. Merens, kapitein; A. L.<br />
Drenth, korp.; O van Leeuwen, I e luit., gedetacheerd uit Neder-<br />
land; G. N. Levert, 2 e luit.; W. H. Voorman, kapt., gedetacheerd<br />
uit Nederland; A. Beekhuis, 2 e luit.; P. A. W. Kamp, sergeant;<br />
A. J. Schelfhout, idem; M. Janssen, korp.-tamb.; J. H. ter Horst,<br />
sergeant; E. Stevan, korp.-kleerm.; G. D. B. Giese, fourier; K. F.<br />
T. Gehne, sergeant; J. Lutgerhorst, brigadier (verdronken); J. Dok,
46<br />
korp. ; G. J. Meijer, idem ; A. J. Gerritsen, sergeant ; K. F. R. Bruhns,<br />
korp.; II. van Hoeflaken, idem; E. Kintzel, serg.; J. H. Schouten,<br />
idem; J. Kibbe, korp.; C. W. Beer, serg.; J. van Us, korp.; I. D.<br />
F. Krol, idem; J. H. Reichholdt, idem; A. W. Nolthenius,kapt. ; J-<br />
Maekert, korp.-schoenm. ; A. Meijer, korp. ; G. Nolten, idem; J. Weij-<br />
enberg, idem; F. Dumoisin, korp.-werkman; H. A. van der Harst,<br />
idem ; H. C. A. O. Burgemeestre, 2 e luit.kwartierm. ; J. H. Sorber,<br />
paardenarts 3 e kl.; H. C. Slothouwer, serg.-schrijv.; W. Fiddelaar,<br />
serg.-majoor-schrijver; J. P. Houtkamp, serg.; W. A. F. Recknagel,<br />
serg.-schrijv.; W. Pordon, kapitein-chef van de staf-brigade; C. I.<br />
Stolp , kapt.; P. I. Worst, Eur. korp.; J. Pascata, korp. der marin. ;<br />
J. Timmer, Eur. korp.; J. J. Brandenburg, idem idem.; H. A. de<br />
Wit, 2 e luit.; J. van Heuvel, korp.-tamb., M. Masselink, Eur. serg.;<br />
J. Klem, idem ; A. Beekhuis, 2 e luit., 6 Januari overleden aan de<br />
gevolgen van bekomen wonden; P. IL Mazirel, Europ. serg.; H.<br />
Kok, Europ. korp.; B. Sonderegger, idem; S. O Meerstadt, idem;<br />
C. Deelstra, idem; B. van Helden, idem; P. E. F. A. von Mauntz,<br />
kapt, idem, 4 Maart 1874, overleden aan de gevolgen van bekomen<br />
wonden; G. C. J. Hemmes, 2« luit, idem; M. F. C. van Geel, Eur.<br />
korp.; F. van den Berg, Eur. serg.; C J. van Poeljen, idem; J. C.<br />
E. Meurs, idem ; I. Veldkamp, Eur. serg. ; M. Postelmans, Eur. korp. ;<br />
M. Jonkergouw, idem; W. C. Bolleartz, serg.-maj. ; J. Broisi, brigad.;<br />
L. J. H. Breukers, adj.-onderoff. kwartierm., mil. admin.; J. F. P.<br />
Ermerins, offic. van gez. 3 e kl., gen. dienst, 2 Januari 1874; A. J.<br />
Lammers, korp.-schrijv., schrijv.-pers. ; R. van den Berg, Eur. korp.<br />
bat. barissans; Van Heere, serg. der marin.; D. G. baron Sloet van<br />
Zwanenburg, I e luit, 19 Juni 1874, overleden aan de gevolgen van<br />
bekomen wonden; W. G. van Hartsveldt, korp.; B. Peerboom, J.<br />
Reinders, korporaal inf.; J. J. Spits, sergeant; J. W. D. Osinga,<br />
korp. ; W. L. E. V. von Massow, 1« luit., 9 Juli 1874 overleden aan<br />
de gevolgen van bekomen wonden; H. Enselman, serg.; C. Hillen,<br />
korp.; C. G. P. Sterck, four.; S. C. Meerstadt, korp. ; C. Welter, idem;
47<br />
A. F. Reichraan, idem; J. H. Cherix, adjud.-onderoff. ; M. F. C. van<br />
Geel, korp.; J. F. de Groot, serg.; P. Pedersen, idem ; A. de Jongh,<br />
korp. ; J. Veldkamp, serg. ; F. W. Zeime, idem ; J. van de Lugt, korp.;<br />
J. A. Schouten, serg.; C. J. Zwager, 2 e luit., 10 Juli 1874 overle-<br />
den aan de gevolgen van bekomen wonden; L. Moorman serg.; J.<br />
Mixa, sergeant-conducteur, wapen der genie.<br />
III. Gekwetst. J. P. van Lier, kapt., sedert bev. tot majoor;<br />
J. Schneiter, kapt. der artill. ; G. B. T. Wiggers van Kerchem, kol.-<br />
kommand.; C. L. St. A. M. de Roy van Zuydewijn, idem; J. M. G.<br />
Crans, serg.; R. Schoutrop, korp.; J. Nufer, idem; A. Paauw, idem;<br />
J. Tigchelaar, idem ; R. H. van Sebaik, 2 e luit. ; A. K. Eichholtz, idem;<br />
K. Schmidt, serg.; J. van Heuvel, korp.-tamb.; H. A. Hulstkamp,<br />
I e luit, gedetacheerd uit Nederland; W. Comfurius, 1 e luit.; W.C.<br />
Meuleman, 2° luit. ; C. II. Visser, kapt; J. F. Menzi, serg.; H. Ver-<br />
schuur, idem; J. E. P. Funk, serg.-maj.; F. H. Wassermann, fourier;<br />
J. P. Mok, korp.; H. Rietveld, idem; J. Reidels, idem; M. W. J.<br />
Portegies, serg.; D. J. G. M. Coops, idem; J. M. Hermse, idem; J.<br />
J. Krakeel, korp.; J. E. Sonnenberg, serg.-maj.; R.Brandenberger,<br />
korp. ; A. E. Mooijaart, I e luit., gedet. uit Nederl. ; W. L. J. Scheepens,<br />
I" luit; J. Schindler, serg.; A. P. Soetens, kapt.; P. Hoogesteger,<br />
2 e luit. ; L. J. Moerland, serg. ; A. Beversluis, korp. ; J. Budding, serg.;<br />
H. Behrends, serg.; H. J. van Lith, maj. ; A. J. J. van Gogh, serg.; F.<br />
A. Mauntz, kapt.; L. J. Popelier, 1° luit. ; G. J. C. Hemmes, 2 e luit;<br />
A. P. W. Meis, kapt, sedert bev. tot maj.; J. Meijer, korp.; R. S.<br />
de Vries, idem; J. B. Baas, idem; A. F. J. Spijkman, serg.; J. Wol-<br />
thers, idem; J. van Outvorst, korp.; W. S. Schomaker, idem; H. L.<br />
H. Roost, serg. ; J. Grolleman, korp.; P. J. van Qngelen, serg.; W. L.<br />
E. V. von Massow, I e luit; W. F. Kroesen, 2 e luit; A. van der Geer,<br />
serg.; J. Schutter, idem; J. C. Geraud, idem, J. A. F. Schaeffer, idem;<br />
J. G. F. Wildhagen, four.; T. G<strong>org</strong>um, korp.; J. H. Romswinckel,<br />
maj.; W. H. C. Wickel, serg.; R. F. Rijkschroeff, idem ; R. lena, korp. ;<br />
P. H. J. Oosthout, I e luit; E. van der Zeijl, serg.; H. J. Huppertz,
48<br />
korp.; F. L. Nix, kapt.; J. K. Koot, I e luit., gedet uit Nederland;<br />
C. C. F. J. Hirschman, I e luit.; I. Habbema, 2 e idem; P. D. W.<br />
Wilken, 2 e idem ; J. H. Geerling, serg.-maj. ; H. A. L. Wichers, serg. ;<br />
T. Dort, korp. ; G. P. A. Theunissen, idem ; P. H. van Hulstijn, I e luit.;<br />
J. C. Pflughoupt, serg.-maj.; H. Enselman, serg.; E. D. Veldhuis,<br />
korp.; W. J. Schouten, idem; W. Broese van Groenou, I e luit; W.<br />
C. de Jongh, kapt.; J. H. Reichholdt, korp.; P. W. Kramer, serg.;<br />
P. van den Blijk, I e luit. der inf., tijdelijk gedetacheerd; A. Krai-<br />
belt de Melker, serg.; G. Schotanus, korp.; P. J. Seibert, I e luit.<br />
der inf., tijdelijk gedetacheerd; H. Boersma, serg.; A. S.H.Booms,<br />
I e luit. der inf., tijdelijk gedetacheerd; C. E. Fritz, serg.-opnemer;<br />
W. A. A. Visser, I e luit. der inf., tijdelijk boven de formatie ; H. C.<br />
J. T. van Hardenberg, offic. van gez. I e kl.; J. J. de Wilde, idem;<br />
H. C. van Stappershoef, 2 e luit. ; J. A. Hoogweg, serg. ; B. A. Hansen,<br />
idem; W. J. Vervloet, kapt. van den algem. staf; K. van der Heijden,<br />
luit-kolonel, 2J bat. inf.; J. Fransen, four.; A. Gobius, Eur. serg.;<br />
P. J. Reineke, idem; T. P. Sievers, I e luit-adjud.; E. Bardok,kapt.;<br />
J. J. van Pol, idem; T. W. H. J. M. Hustings, I e luit; L.F. Leyds,<br />
idem; G. M. Burgerhoudt, idem; J. A. F. Scheller, Eur. serg.; J.<br />
van der Horst, idem; E. A. Exalto, Eur. korp.; J. L. Papo, korp.;<br />
F. I. A. van Zijl de Jong, maj., wapen der art; G. B. I. S. Joost,<br />
Eur. korp-; W. F. Dodemont, Eur. serg.; H. R. Beijnen, I e luit-<br />
adj., 2 e brigade ; J. H. Janssen, idem ; A. Gobius, serg. ; J. van Vulpen,<br />
2 e luit; W. J. Kruit, idem; J, Oderom, korp. ; L. P. Buttinger, serg.-<br />
maj.; F. H. van Kuik, serg.; L. Burgi, korp.; G. T. Stam, idem.<br />
Wij moeten ons bij de opgave van de gesneuvelden, overledenen<br />
en gewonden tot aan de tweede expeditie bepalen, want de oorlog<br />
duurt steeds voort —en kan nog lang duren, zoodat nog telkens<br />
wapenbroeders op het veld van eer vallen en wellicht nog vele of-<br />
fers zullen noodig zijn, voordat het eind van dezen bloedigen oorlog<br />
bereikt zal zijn.
Bij den uitgever JOH. IJKEMA te 's Hage is verschenen :<br />
DE AFSTAMMING VAN DEN MENSCH<br />
.EN<br />
DE SEKSÏÏEELE TEELTKEÏÏS.<br />
DOOR<br />
CHARLES DARWIN, M. A., F. R. S. enz.<br />
MET HOUTSNEEFIGTJREN.<br />
Uit het Engelsch vertaald en van Aanteekeningen voorzien<br />
DOOR<br />
Dr. H. HARTOGH HEUS VAN ZOüTEVEEN.<br />
2 doelen royal 8» prijs /"13.60 gebonden/14.80.<br />
HET UITDRUKKEN DER GEMOEDSAANDOENINGEN<br />
BIJ DEN MENSCH EN DE DIEREN,<br />
DOOR ;<br />
CHARLES DARWIN.<br />
MET PHOTOGRAPHISCHE EN ANDERE AFBEELDINÜEN.<br />
Uit het Engelsçh vertaald en van Aanteekeningen voorzien<br />
DOOR<br />
Dr. H. HAETOÖH HEUS VAN ZOüTEVEEN.<br />
1 deel royal 8». prijs / 7.70 gebonden f 8.30.<br />
GESCHIEDENIS<br />
DKR<br />
lederlandsche Oost-Indische Bezittingen<br />
DOOR<br />
Prof. J. J. MELASMA,<br />
Direktem- van de Instelling voor onderwijs in de taal- en volkenkunde van Nederlandsen Indië<br />
te Délit.<br />
2 (ieelen royal 8" formaat prijs f 8.25.<br />
Nederlandsch. Oost-Indië<br />
DOOR<br />
A. J. A. GERLACH,<br />
Commandeur, Offlöier en lliddcr van verscheidene Orden.<br />
Oud-KMonel der Artillerie.<br />
Prijs ƒ 2.50.