F - Acehbooks.org
F - Acehbooks.org
F - Acehbooks.org
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
,f* ^gfflV 'f*<br />
X X<br />
§fe> '»A' ^fe<br />
ts? 'f* ^SBS? 'f*<br />
^4v X<br />
X X<br />
»y /f*<br />
èa Äsfe, \Ac<br />
f<br />
tt» w£H* -OSO-<br />
? 'f*<br />
X<br />
0222 9498<br />
X<br />
i*i *$&& ^A/<br />
%*^ ^»r «a»»«*<br />
/f* "/W? 'f*<br />
J^Èfc<br />
was»<br />
^ffiP<br />
*A/<br />
ISSKST lassa?? - I»5ÈH4 » ws&i* > ^w^-<br />
'f* ^g? f* ^ ^ 'f* T^RS? /f* -TJKV «f* V$jß<br />
X X X X X X X X X X<br />
.ïA*. iääfei JS^ Jäfeü *A/ A^fei *A/ A/ i^fei ^A'<br />
't"K , 3ïî+ ' * ' * HSIAflfe» 4i>K*X*iV «Otto**» «j£K»5 l<br />
'f* ^§s? ''f* ^pP 'f* ^gP 'f* ^pa
t* 'h<br />
"fpv<br />
X X<br />
_àÉ£. .c<br />
"SSS* 1*<br />
'f*<br />
X X X X X X<br />
äfe& \»é^ .s fer, Yiétf<br />
f» '<br />
pf*. ? p? /'f* f| £F 'f*<br />
X X X X X X<br />
X<br />
X<br />
X<br />
X X<br />
» $!£<<br />
i* V.<br />
/S§8^<br />
"f<br />
TO£» «w«»- «S3» ><br />
X<br />
I<br />
1 *<br />
/f* ^pv /'f** ^pv /'f<br />
^ft<br />
1 * 1 /'f 3^?F 'f* ^!<br />
X X X X X<br />
^P iäSS&i *A* ^feü ^èg- ^fes, ié^<br />
1 * ^«s* pf*.<br />
\è[><br />
4ffi4.«^<br />
Pf*<br />
«î^fe.<br />
t<br />
^^pf<br />
*A/<br />
^tj*w><br />
/'f"*<br />
4"SS2»<br />
^pv<br />
4D4.Œ><br />
"f*<br />
-caaasr ~^"y *ra»«7r<br />
^klçx Pf* ^pv<br />
~"^i:;:r"~ ^**«*T -sar<br />
/'f* ^S*f 'f*<br />
X X X X X X X X X X X<br />
^P ^fa *A/ j^Sfo, jA/ Jäfe, Jjf" i$É&. £$£* iMi «Ä.4* !<br />
IfT W "Sf? ^ ^ ^P "5ft HP ^ W ^ ^<br />
X X X X X X X X X X X X<br />
*Arf .Y5fe< w »Xïfe. *>8i/ ^2& ^<br />
^ï&, ^^- -"!«» ^ ^ Hl t* ^^F 7e?* ^ ^ *5|5T ^PÜF ^<br />
X X X X X X X X X X X<br />
*»êe^ ^fe, >*êtf'<br />
^ ® f <br />
-ïÉj*,<br />
^tâœf<br />
\sêrf j^fe ^Sli, J<br />
«as» < ^f^ ^pv Pf* ^p?<br />
%ï^*' IS<br />
/'f 1 "F ''r<br />
4a«gj><br />
g» - ^ -^M» *^l -Sê»C ^ ^ ^ i<br />
!t %jjp *f* l$*ß? ^f?" %<br />
X X<br />
X X X<br />
* ^pv /'f«* ^j<br />
X<br />
3*><br />
r?<br />
4S*?r v^fVy<br />
/f ^ ^ ^<br />
4»«4&fr A«KK1<br />
7»A t^^<br />
4m««t»- ^^^<br />
"5|?"<br />
'bip JSXSÊ, ' «^fei ^A* ^Sfei ^4W<br />
'f* ^pv ''f'* 1 ^ "f'* l3pv "f*<br />
x x x x x x x x<br />
x ^ x . *<br />
'W<br />
x vArf' X Ä#«, vêt/ jrôfes,<br />
» 4^^^ > ^s»<br />
/'f^T *5^w "f'* v&S?<br />
jaêi^<br />
-<br />
Pf*<br />
^Jfes.<br />
«§*»<br />
^jêfr<br />
^êrf ;$*&, i|ä_ .^m ^êi. «4<br />
» ^®w ""Sï^ ^ï^r ^5ÏÎT ra<br />
Pf* ^îpv Pf* 73pv /f* <br />
** v* V v* V V' V V V V Ü<br />
*\ X X * *^ s* s* y* ^ ^» A .^ ^*<br />
SSL J3ÏÈ& 'aétf »îjfe, 'aêf' j^4 ^ê^ ÜÊi&L JS»«L J^^L Jaii J^^L J<br />
/rl^ ^ ^ ^ 4>«ffiB> ^ ^ ^ - ^ ^ ^ > ^ ^ ^ *5 ^ ^^m ^e?" ^ ^ ^ ^<br />
X X X X X X X X X X X X<br />
M . ^^L ^4" **bp ^£ik ^p ^&L ^&- jäälü. ISÉAL ^^K> ^êiC x»<br />
S»- ^thtt 7 JB^ ma* 4HS«> * -49»«»- 4^2» -«o- ^^fc» /'fY* » ^^3» *s»»o- ^SS#W 4»«m> 4^<br />
X X<br />
X<br />
gt iff iÄ Jsfe<br />
7f<br />
X X «<br />
"?fÇ*<br />
X X X X<br />
4^» 4»i«ipf*<br />
^3E* Pf*<br />
X X<br />
X<br />
pf*<br />
X X<br />
"f<br />
X x i
_<br />
wmmmmmm irilimnTiMiBW-'J.'IJIPMi<br />
kb t W 1 ^<br />
O'<br />
W Ä^.*^<br />
HERINNERINGEN UIT DEN RLOKKADETIJD
P<br />
WÊSM I MI BLOKKADETIJD<br />
MARINE-SCHETSEN<br />
J. VAN WACHEM<br />
*£<br />
» *<br />
L. J. VEEN - AMSTERDAM<br />
IM<br />
cc
W<br />
MOED, BELEID EN TROUW<br />
OP BRANDWACHT I EN n<br />
EEN MAILDAG<br />
GENERAAL SCHOONSCHIP<br />
INHOUD.<br />
DE KRACHT DER VIJF VINGERHOEDEN 97<br />
NEEL 1^4<br />
EENE DEPÊCHE VOOR DEN GENERAAL 113<br />
1<br />
17<br />
39<br />
57
I.<br />
Moed, Beleid en Trouw.<br />
Jaap, lange Jaap, aan boord in de wandeling<br />
de lange" genoemd, was een matroos van den<br />
heel ouden stempel, zooals er tegenwoordig waarschijnlijk<br />
weinig meer vóór den boeg te vinden<br />
zullen zijn.<br />
Te Vlissingen geboren en van kindsbeen at aan<br />
boord kon het wel niet anders of hij moest een<br />
zeeman op-en-toP, in hart en nieren zijn. Welnu,<br />
dat was hij dan ook. Flink uit de kluiten geschoten<br />
en breed van borst, had hij kracht voor drie.<br />
De korte, stoppelige ringbaard, die zijn gezicht<br />
bedekte, zijn door het oostersche zonnetje en het<br />
zeewater donker gebruinde huid gaven hem het<br />
uiterlijk van een zeeman van stavast. In zijn jonge<br />
jaren had hij wel eens heel rare stukjes uitgehaald,<br />
J. VAU WACHEM. ' Blokkadetijd.
2<br />
maar nooit bepaald gemeene, waarom iedereen<br />
aan boord, hoog en laag, hem gaarne mocht lijden.<br />
Dè wal deugde nu eenmaal in 't geheel niet<br />
voor onzen zeerob. Een robbertje vechten met de<br />
zonen der Heilige Hermandad, als hij bij toeval<br />
eens in de een of andere herberg 'n paar „vingerhoeden"<br />
te veel had binnen gekregen en topzwaar<br />
was geworden, of eens 'n paar daagjes op<br />
straat blijven, daar bleef het altijd bij. Maar zijn<br />
plunje verkoopen, of brutaal en onwillig tegen zijn<br />
meerderen zijn, aan dat leelijke zwak, den minderen<br />
militair tegenwoordig in ruime mate zoo bijzonder<br />
eigen, had „de lange" nooit geleden. Integendeel,<br />
in zee was hij de flinke, bedaarde,<br />
oppassende zeeman bij uitnemendheid, op wien een<br />
ieder als er wat voorviel altijd kon rekenen en<br />
staat maken.<br />
Geen wonder dus, dat menige commandant, „als<br />
de schuit met de plank aan wal lag", wel eens<br />
iets van hem door de vingers zag, te meer daar<br />
hij er den slag van had, iedereen met een opgeruimd,<br />
soms koddig gezegde dadelijk voor zich te<br />
winnen.<br />
Zoo o. a. was hij op een keer met acht dagen<br />
verlof naar zijne oude moeder te Vlissingen gegaan ;<br />
maar al wie na het verstrijken van die acht<br />
dagen te Willemsoord aan boord was, onze Jaap
3<br />
niet; hij kwam eerst 'n paar dagen later opdagen.<br />
Toen hij den volgenden ochtend bij den commandant<br />
op het rapport moest komen en deze hem vroeg :<br />
„Waar heb jij zoo lang gezeten?" dacht Jaap:<br />
"„Drommels ! als ik dat niet gauw en goed bij den<br />
ouwe in orde maak, dan zit er wat voor me op," en<br />
zei met het leukste en bedaardste gezicht van de<br />
wereld, zoodat commandant en officieren, of zij wilden<br />
of niet, moesten lachen: „Jawel, Kernel! maar da's<br />
Jaap z'n schuld niet dat-ie zoo veul te laat terug<br />
is; hij is op tijd uit Vlissingen vertrokken, maar<br />
Uwes mot weten, dat-ie 't onderweg hier naar toe<br />
altijd door stik in den wind heit gehad en in<br />
Amsterdam nog met averij is motten binnenloopen".<br />
(Jaap had daar in het politiebureau, wegens te<br />
veel „vergunning", moeten uitslapen). „Dus Uwes<br />
zal hem, hoop ik, voor ditmaal wel een beetje<br />
willen verschoonen."<br />
Jaap kwam er dezen keer met een niet al te<br />
zware straf af, omdat hij zich zoo handig had<br />
weten te verantwoorden, doch meer, natuurlijk,<br />
omdat geen sterveling lang kwaad op hem<br />
kon zijn.<br />
Met den leeftijd, kwam ook bij Jaap de kalmte.<br />
Het grooto keerpunt in zijn leven was, toen hij<br />
in Indië op expeditie zijnde, zich zoo voorbeeldig<br />
en moedig wist te gedragen, dat zijn commandant
4<br />
hem waardig keurde voor de Militaire Willemsorde<br />
en hem dan ook daarvoor voordroeg.<br />
Toen Jaap ridder was, haalde hij nooit meer<br />
iets uit dat een commandant hem straf behoefde<br />
op te leggen, omdat, zooals hij zeide, „hij zich<br />
wel zou wachten het „molentje" schande aan te<br />
doen. Jaap heeft z'n tijd gehad, jongens, en daarmee<br />
vast zoo, hoor, en geen Haarlemmerdijkjes<br />
meer ! "<br />
Jammer dat hij het weinigje schrijven en lezen,<br />
in zijn jongensjaren aan boord geleerd, vergeten<br />
had; zeker zou hij het tot onderofficier gebracht<br />
hebben, maar zonder die wetenschap ging dat toentertijd<br />
ook al niet meer. Jaap bleef dus wat hij<br />
was: Matroos der 1ste klasse in het vaste korps.<br />
Wat hij echter aan schrijven en lezen moge zijn<br />
te kort gekomen, zeker is het, dat hij aan kennis<br />
van zijn vak niets te kort kwam, maar dit dubbel<br />
en dwars verstond. Van splitsen en knoopen of<br />
van welk ander matrozenwerk behoefde hem niemand<br />
iets te leeren, en met zijn harmonica<br />
kon hij, in zee zijnde, de Jantjes geheele avonden<br />
in de vroolijkste stemming houden. Jaap was<br />
dan ook voor de harmonie onder de equipage<br />
vooruit alles. Nooit hoorde iemand hem over het<br />
een of ander mopperen, altijd met een tevreden,<br />
opgeruimd gelaat, wist hij met een bemoedigend
5<br />
of vroolijk woord de maats op te beuren. En zóó<br />
een doet meer goed dan dikwerf het gezag van<br />
hoogeren.<br />
De oorlog aan het Rijk van Atjeh was verklaard.<br />
Onze marinemacht in Indië, welke verwaarloosd<br />
en veel te klein was voor de meer dan zware<br />
taak, die van haar zou worden gevorderd, moest<br />
hals over kop uitgebreid en versterkt worden.<br />
Hetgeen nog bruikbaar onder de kap lag, werd<br />
met bekwamen spoed voor den dienst gereed gemaakt<br />
en het ontbrekende aangevuld en bijgewerkt.<br />
Overal in het Vaderland heerschte op de scheepswerven<br />
een drukte en bedrijvigheid, eene opgewondenheid<br />
en gejaag, zooals in geen tijden in<br />
Oud-Nederland beleefd was ; bijna schoten er handen<br />
te kort. Het eene schip na het andere kwam in<br />
dienst en verliet de haven om koers te nemen<br />
naar Sumatra's noordpunt, de plaats waar gedurende<br />
de laatste twintig jaren zoo menig dapper<br />
krijgsman van Zee- en Landmacht, hetzij door<br />
het verpestend klimaat, dan wel door den vijandelijken<br />
kogel of klewang, voor Koning en Vaderland<br />
het leven heeft gelaten.<br />
Op een dezer schepen, dat door het Kanaal van<br />
Suez naar de wateren van den oorlog zou stevenen,<br />
diende Jaap als paai van den voortop. Oud
(i<br />
en bevaren matroos, stram van leden, maar, als<br />
het er op aan kwam, nog lang niet voor een klein<br />
geruchtje vervaard, was hem in werkelijkheid geen<br />
geschikter baantje toe te vertrouwen: Spoedig<br />
was hij dan ook met takelaars en matrozen bezig het<br />
schip zoo vlug mogelijk onder zijn tuig te brengen.<br />
Geen wonder dus, dat Jaap, die geducht de handen<br />
uit de mouwen wist te steken, een goed voorbeeld<br />
voor het jonge volkje was.<br />
Alles ging vrij voorspoedig van de hand, althans<br />
zoo vlug mogelijk als het met het gure, natte<br />
weder der eerste maanden van het voorjaar gaan<br />
kon en vermocht te gaan.<br />
Toen het schip kant en klaar lag en nog slechts<br />
eenige dagen binnen zou blijven voor het innemen<br />
van mondkost en munitie, kreeg Jaap verlof om zich<br />
naar Vlissingen te begeven ten einde zijn moeder<br />
vaarwel te zeggen, „want," zei hij, „'n mensch<br />
kan nooit weten wat gebeurt, hoe raar 'n dubbeltje<br />
soms rollen kan. Mogelijk zie 'k de ouwe ziel bij<br />
m'n leven niet meer terug; ze is al knapjes oud<br />
en ik? — Nou, ja, Jaap zou nog wel eens kans<br />
kunnen loopen van met z'n body zoo pardoes tegen<br />
een blauwe boon van zoo'n leelijken zwarten kerel<br />
op te tornen, dat-ie er niet meer van overeind<br />
kwam."<br />
Jaap scheen een vo<strong>org</strong>evoel te hebben.
7<br />
Alles ging goed totdat het schip de Straat<br />
van Bab-El-Mandeb gepasseerd was, toen het, op<br />
een kwaden achtermiddag, met het mooie weder,<br />
waarmede tot daartoe de reis begunstigd was geworden,<br />
gedaan was. De wind, welke hoe langer<br />
zoo heviger opstak en op de eerste wacht in een<br />
flinken storm was overgegaan, deed den waterspiegel<br />
geweldig koken en bruisen en het schip<br />
verschrikkelijk te keer gaan. Vóór den wind ging<br />
het over de wilde golven, welke donderend tegen<br />
het schip aansloegen en den romp in al zijn inhouten<br />
deden kraken en trillen.<br />
Van bijdraaien was geen sprake meer. Lenzen en<br />
blijven lenzen was het eenige, waarmede de achterop<br />
loopende waterbergen van het lijf waren te houden.<br />
Door het hevige slingeren kwam in het staande<br />
want, dat in de koude en regen, dus zeer gekrompen,<br />
aangezet was, van lieverlede hoe langer<br />
zoo meer rek. Ieder oogenblik dacht men dan ook<br />
masten en stengen met raas, bij het overgaan van<br />
het schip, te zullen zien afbreken en over boord<br />
slaan.<br />
Verschrikkelijke oogenblikken werden dien nacht<br />
doorleefd. Gelukkig, dat alles nieuw en sterk was,<br />
anders ....<br />
„Jongens," zei Jaap tegen de maats, „vooruit,<br />
als jullie soms nog wat op je kerfstokkie hebt,
8<br />
dan mag je het wel weergaais gauw zeggen, hoor!<br />
Want als dat zoo nog een poosje duren mot, dan<br />
is 't strakjes voor alle hens buiten boord antreeën<br />
om met groot paspoort te gaan. Van den „koffiemolen"<br />
motten we 't niet hebben; de „lappen" en<br />
't tuig motten de schuit er boven houen, anders<br />
loopt 't mis, hoor, en 't gaat als ik je zeg. Maar,<br />
komaan ; geen mesère voor den tijd, zoo ver is<br />
't nog niet, zoolang de boel nog staat, dan geen<br />
moed verloren. Handen uit de mouwen, hoor;<br />
en uitluisteren, versta-je? Houdt je vast! —<br />
Sta-a beenen! — Daar gaat-ie, gaat-ie weer! —<br />
Netjes, hoor! — Houen kabelgarens!"<br />
Met bovenmenschelijke kracht en inspanning<br />
werd het wand „gezwicht". Windboomen van de<br />
gangspillen werden in het want gebonden en met<br />
takels naar elkaar getrokken, om het tuig de noodige<br />
stijfheid te geven, hetgeen dan ook voor een<br />
groot deel gelukte.<br />
Ik zal dien nacht nimmer vergeten, en dat wij<br />
allen, waarde lezer, verheugd waren toen het<br />
eerste m<strong>org</strong>enrood vóór den boeg, als het ware<br />
uit de zee opdook, nu, dat verzeker ik u; niets<br />
stoffeert zulk een noodweertje akeliger dan heische<br />
duisternis.<br />
Op de dagwacht bedaarde het een weinig, doch<br />
een paar uren later begon de wind nog feller door
i)<br />
te slaan als gedurende den afgeloopen nacht het<br />
geval was geweest.<br />
Een ijzingwekkend, trotsch gezicht was het, die<br />
hemelhooge zeeën achter het schip te zien aanloopen.<br />
Somwijlen geleek het alsof het tegen een<br />
muur van water aanlag.<br />
Naarmate de zonnestralen doorschoten, groeide<br />
het vertrouwen aan; het schip werkte prachtig<br />
op de zee en toonde een echt zeeros te wezen.<br />
Jaap was reeds bezig met voor zijn top te<br />
z<strong>org</strong>en en alles zoo stijf mogelijk te zetten. Ook<br />
boven was hij eens een kijkje gaan nemen, of wel<br />
alles in orde was en niets op breken stond.<br />
Plotseling nam het schip zulk een geweldigen<br />
gier en viel zóó zwaar over, dat de kop van een<br />
hoogen „achteroplooper" met zijn volle gewicht op<br />
de in de davids gesjorde sloep neêrbonsde. Tegen<br />
zulk een hevigen schok niet bestand, braken de<br />
ophouders der davids, en sloep met davids viel<br />
in zee. Eén oogenblik later viel het schip over<br />
den anderen boeg, waar een tweede stortzee de<br />
dââr hangende sloep meenam.<br />
Daar lagen wij !<br />
De sloepen beukten de zijden van het schip<br />
op een vreeselijke wijze. Wel waren zij onmidellijk<br />
gekraakt en gebroken, maar niet dadelijk kort en<br />
klein genoeg om los te komen; de boel zat te
10<br />
stevig in elkaar. Telkens kreeg dus het schip,<br />
als de zee wegviel, zulk een slag, dat men dacht<br />
dat het door alles heen zou gaan.<br />
„Kappen wat je kan!" klonk het van de brug.<br />
„Hakt er op in, mannen! — Dat we van den<br />
boel vrij komen!"<br />
Dit was echter in zulk een weer niet zoo gemakkelijk<br />
te doen. Om zulk een karweitje buiten<br />
boord in de rust op te knappen, is al niet gemakkelijk,<br />
maar Jaap, die mede een wakend oog op<br />
alles hield, die den geheelen nacht zich afgesjouwd<br />
had, de onvermoeide, brave kerel bedacht zich geen<br />
enkel oogenblik.<br />
Fluks greep hij zijn bijl, die' boven de beting<br />
aan den mast hing, en klom buiten boord. Met den<br />
uitroep: „Eén arm voor den Koning, één voor mij ! "<br />
verdween zijn hoofd beneden de verschansing.<br />
Weldra kon men binnen boord de forsche bijlslagen<br />
hooren, zoodat men wist dat Jaap zat waar<br />
hij wezen moest en, niettegenstaande hij telkens<br />
onder water ging en dan weer boven kwam, niet voor<br />
niets bezig was, maar zich in die weinige oogenblikken<br />
als een leeuw roerde.<br />
De andere sloep werd gelukkig na eenige malen<br />
door de zee opgenomen en weder tegen boord<br />
aangeslagen te zijn, door de zee van het schip<br />
en touwwerk losgerukt.
11<br />
Eindelijk was Jaap gereed en kwam hij snuivend<br />
en proestend van het water weder met zijn hoofd<br />
boven de verschansing uit.<br />
Juist toen hij zich in zijn volle lengte opwerkte<br />
om binnenboord te klauteren, viel het schip over<br />
en kreeg hij tegen de volle borst een slag van<br />
een takelblok, dat nog buiten was blijven hangen.<br />
„O, God! Help me!" — riep Jaap en stortte<br />
meteen voorover op het dek neder, waar hij<br />
dadelijk door toeschietende armen werd opgevangen.<br />
Jaap zei geen woord meer, maar een dikke golf<br />
bloed, welke uit zijn mond vloog, zei genoeg. Druipnat<br />
en zoo bleek als een doode werd hij beneden<br />
in den ziekenboeg gebracht.<br />
Wij gaan zes dagen voorbij, lezers. De storm<br />
was bedaard en had plaats gemaakt voor een<br />
liefelijk, zonnig weertje. Een aangenaam briesje<br />
vulde de zeilen en verlichtte het werk van de<br />
stuwroef aanmerkelijk. Alles was weder aan boord<br />
op dreef. De ellende en ontbering van drie dagen<br />
en drie nachten niet slapen, hard ploeteren, door<br />
en door nat van het zeewater, van driemaal<br />
vier-en-twintig uur zonder warm eten of drinken,<br />
daar alles in de kombuis uit de kookketels slingerde,<br />
ze zaten er alweder op en waren vergeten,<br />
evenals zoovele andere dagen van misère.
12<br />
„O, neen! Waarlijk niet! — Dat was niet de<br />
gewone bedrijvigheid, welke dien ochtend aan<br />
boord heerschte. Allen staken zich in hun beste<br />
plunje; er was „groot tenue" gelast.<br />
Wat was er dan wel gaande?<br />
Luister, waarde lezer!<br />
Den vorigen avond was lange Jaap aan de<br />
gevolgen van dien slag met het blok bezweken.<br />
De arme kerel had aanhoudend door bloed opgegeven,<br />
tot het met hem gedaan was. De maats<br />
waren niet uit den ziekenboeg te krijgen geweest<br />
en hadden, zonder een woord te spreken, met<br />
droevige gezichten bij het ziekenkot gezeten, waar<br />
„de lange" in lag. Commandant en officieren hadden<br />
ook menigmaal bij datzelfde kot gestaan, om den<br />
armen lijder, die mogelijk ons allen het veege<br />
leven gered had, woorden van vertroosting toe te<br />
spreken, maar, helaas, de dood eischte onverbiddelijk<br />
zijn prooi!<br />
Dien avond voelde Jaap dat het weldra met<br />
hem zou afloopen. De commandant en de dokter<br />
stonden vóór hem, om te vernemen of hij mogelijk<br />
nog iets begeerde.<br />
Alle manschappen waren bij, om en in den ziekenboeg.<br />
Ach, wat een deelneming, wat een oprecht<br />
medelijden stond op aller gezichten te lezen;<br />
wat een welsprekendheid door stilzwijgend-
18<br />
heid! Was het wonder? O, neen! Daar ging immers<br />
een kameraad, een stout zeeman, een kranig<br />
verdediger van het Vaderland hen verlaten !<br />
De commandant drukte vol aandoening de hand<br />
van den stervende.<br />
Nog éénmaal nam Jaap afscheid van zijn kameraden<br />
door zijn hoofd naar hen toe te keeren en<br />
hen met zijn stervende oogen een korte wijle aan<br />
te zien, en met den laatsten golf bloed, welke<br />
zijn mond verliet, ontsnapte ook zijn doodsnik.<br />
Daar lag de stoere, dappere zeeman, de kloeke<br />
zeeman bij uitnemendheid!<br />
Den volgenden m<strong>org</strong>en, heel vroeg, werd zijn<br />
lijk ingenaaid en aan de beenen van eenige roosterijzers<br />
uit de machinekamer voorzien, waarna<br />
het „achteruit" op het halfdek een plaats werd<br />
gegeven. Neerlands driekleur, ons dierbaar „roodwit-blauw",<br />
dekte het en de medailles en het<br />
ridderkruis, welke Jaap gedragen had, waren aan<br />
de vlag gehecht.<br />
Allen stonden in groot tenue aan dek.<br />
De vlag aan den gaffel waaide halfstok.<br />
Eindelijk, daar kwam de commandant aan dek.<br />
Zijn hoogst ernstig gezicht zeide duidelijk genoeg,<br />
dat hij een allertreurigsten plicht ging vervullen.<br />
Na eenige malen naar de golven gezien te<br />
hebben en even zooveel malen naar de zeilen,
14<br />
zeide hij iets tegen den officier van de wacht, die<br />
daarop de bel van de telegraaf naar de machinekamer<br />
deed overgaan.<br />
„Stoppen," was het commando.<br />
De machine stond stil.<br />
De vaart van het schip werd langzamerhand<br />
minder en minder, hoewel de zeilen voller gingen<br />
staan.<br />
„Tegenbrassen!" klonk het nu van de brug, en<br />
in enkele minuten had Janmaat de voorzeilen omgehaald,<br />
zoodat het schip weldra geheel stil lag.<br />
„All hands voor den boeg", floot daarop de<br />
schipper. Iedereen zocht een goed plaatsje achter<br />
den grooten mast.<br />
Daar trad de commandant naar voren en herdacht<br />
in kernachtige zeemanstaai Jaap's schitterende<br />
zeemansdeugden, en wel zóó, dat het een<br />
ieder tot in het binnenste van zijn gemoed week<br />
werd. Bleek van aandoening stond hij daar met<br />
de handen op het gevest van zijn degen geleund<br />
en schetste in breede trekken Jaap's levensloop.<br />
„Koning en Vaderland verliezen in hem een dapper<br />
en trouw zeeman," waren des commandants<br />
laatste woorden.<br />
„Baksgewijs aantreden," floot daarop de schipper<br />
en allen stelden zich als naar gewoonte langs<br />
boord op.
15<br />
Het baksvolk, waar Jaap bij had aangezeten,<br />
tilden het lijk op een plank op hun schouders en<br />
tegelijkertijd liet zich het eerste salvo uit de geweren<br />
der mariniers hooren.<br />
De stoet stelde zich in beweging. Pijper en tamboer<br />
gingen voorop en speelden den doodenmarsch.<br />
Langzaam en treurig ging het over het bovendek<br />
voorwaarts. Bij den tweeden omgang gaven<br />
de mariniers weder een salvo.<br />
Nadat de derde omgang volbracht was en de<br />
stoet aan stuurboord bij den valreep was aangekomen,<br />
hield men halt en werd de plank met<br />
het lijk in den valreep gelegd.<br />
Het derde salvo viel.<br />
De schipper nam eerst de medailles en het<br />
ridderkruis van de vlag en daarna de vlag van<br />
het lijk.<br />
„Mannen," zeide hij en de woorden bleven hem<br />
bijna in de van aandoening toegeknepen keel<br />
zitten, „een, twee, drie, in Godsnaam!"<br />
De golven openden zich; zij namen het lijk van<br />
een dapper en eerlijk zeeman in haar schoot op.<br />
En Jaap was gevrijwaard, op zijn ouden dag
16<br />
van het smartelijk genadebrood der natie of van<br />
de algemeene liefdadigheid te moeten leven.<br />
Het is voor hen, waarde lezer, die dat, helaas! —<br />
wèl moeten doen, die niet anders kunnen, omdat<br />
zij door den nood gedwongen worden, dat ik door<br />
dit schetsje te schrijven een poging waag om tot<br />
liefdadigheid op te wekken.<br />
Komt! — laten wij een penninkske afzonderen<br />
voor de oudjes te Egmond-aan-Zee ; laat ons iets<br />
doen om de laatste levensdagen van die veteranen,<br />
die in hun jonge jaren alles voor Koning en Vaderland<br />
veil hadden, wat op te vroolijken en hun een<br />
minder treurigen ouden dag te bez<strong>org</strong>en ; het gaat<br />
weder tegen den winter. Zij zullen U dankbaar<br />
zijn, zoolang hun adem gaat.
IL<br />
„Op brandwacht."<br />
I.<br />
Hoe scherp ook werd uitgekeken, toch gelukte<br />
het den sluwen en brutalen Atjeher menigmaal de<br />
blokkade te verbreken of ons op de een of andere<br />
wijze om den tuin te leiden.<br />
Men behoeft dan ook van de Atjesche kust maar<br />
weinig gezien te hebben, om te begrijpen, dat al<br />
die koeala's, songgie's, inhammen, geulen en gaten<br />
het strengste en meest waakzame oog gemakkelijk<br />
parten spelen en dat de prauwen, trots alle mogelijke<br />
moeite en haast van onzen kant, toch een<br />
goed heenkomen vonden en ontsnapten.<br />
De vermetelheid der kerels kende somwijlen<br />
bijna geen grenzen en wekte dikwijls ieders verbazing<br />
en bewondering op.<br />
Ongelukkig echter den Atjeher, als wij omtrent<br />
J. VAN WACHEM. Blokkadetijd. 2
18<br />
het een of ander van hetgeen hij in zijn schild<br />
voerde, tijdig bericht hadden ontvangen ; alles werd<br />
dan gedaan om zijn mooie plannen in duigen te<br />
laten vallen en hem in handen te krijgen.<br />
De spionnen gaven echter niet altijd betrouwbare<br />
berichten. Mogelijk waren ze dikwijls met opzet<br />
valsch, want menigmaal gebeurde het, dat alle moeite<br />
totaal vergeefsch was en wij onverrichterzake naar<br />
boord terugkeerden.<br />
Ook het heulen van onze met veel geld en<br />
vlaggen gemaakte vrindjes in de z.g. onderworpen<br />
staatjes met de nog tegen ons gezag in verzet<br />
zijnde, maakte het hun dikwerf gemakkelijk<br />
te slagen, waar nog bijkomt, dat de blokkade<br />
soms maar half was, dikwijls nog veel minder dan<br />
half.<br />
Het kon hen echter ook wel eens duchtig tegenloopen,<br />
bijvoorbeeld, als door een waar bericht<br />
hun vaartuigen met lading en opvarenden in onze<br />
handen vielen door een even brutalen zet van onze<br />
zijde.<br />
Zoo kwam op een zekeren m<strong>org</strong>en, op de reede<br />
van Gigian ten anker liggende, het bericht aan<br />
boord, dat gedurende den eerstvolgenden nacht een<br />
twintigtal prauwen met pinangnoten beladen uit<br />
Pedir, onder den wal langs, te Gigian de kali<br />
zouden binnenkomen.
19<br />
Onze commandant besloot dadelijk het konvooitje<br />
eens netjes op te lichten.<br />
Niemand koesterde eenig idee van zulk een ongehoord<br />
brutaal waagstuk, daar wij in zee vlak<br />
vóór de monding der rivier lagen. Het was dus<br />
zaak die prauwen, als zij kwamen opdagen, den<br />
pas af te snijden en ze te beletten op strand te<br />
loopen.<br />
Alles wat eiken dag plaats vond, geschiedde<br />
dien dag ook. Om dus aan den wal geen bijzonderen<br />
schijn van meerdere waakzaamheid te<br />
geven, werden tegen den avond alle te water<br />
liggende sloepen geheschen en de stoombarkas achter<br />
het schip vóór dreg gebracht.<br />
Een paar uren later, toen het goed donker was,<br />
keek onze bootsman vreemd op, wijl de officier<br />
van de wacht, die met den commandant op het<br />
halfdek op- en neerliep, hem gelastte met de<br />
meest mogelijke stilte de beide officierssloepen<br />
weder te laten strijken en vóór brandwacht gereed<br />
te maken.<br />
Janmaat was onmiddellijk druk in de weer met<br />
aandragen van al het benoodigde voor het bewapenen<br />
der sloepen en vol moeds, niet wetende wat<br />
hem dien nacht te wachten stond.<br />
Nadat sloepen en stoombarkas zonder eenig<br />
vertoon van vuur of licht en zoo onhoorbaar
20<br />
mogelijk gereed waren gemaakt, werd met alle<br />
voorzichtigheid naar den wal gestoomd en daar<br />
zoo dicht mogelijk de wacht gehouden.<br />
Onder het naar den wal gaan deelden de officierea<br />
het sloepsvolk en de mariniers mede waarop het<br />
dezen keer gemunt was, en, zeiden dat, wilde de<br />
toeleg om al de prauwen in handen te krijgen gelukken,<br />
de meest mogelijke stilte in acht genomen<br />
moest worden.<br />
De vreugde onder Janmaat was groot. Fluisterend<br />
werd elkaar meegedeeld wat iedereen te doen zou<br />
hebben bijaldien de „pinangnootjes" aankwamen<br />
en onder het bereik zouden zijn.<br />
Doodstil werd nu over het water scherp uitgekeken<br />
of de prauwen ook in het gezicht kwamen,<br />
doch de dikke duisternis belette bijna iets op eenigen<br />
afstand te onderscheiden; vandaar dat er<br />
meer moest worden afgegaan op het geluid van<br />
roeiriemen of pagaaien.<br />
Het eenige lichtende punt, was, een heel<br />
eind in zee, het flauwe licht aan de ra van onzen<br />
stoomer, hetgeen de Atjehers niets bevreemd<br />
zal hebben, daar het iederen avond werd geheschen.<br />
De gelegenheid was dus keurig; geen<br />
lichtend sterretje was aan den stikdonkeren hemel<br />
te zien.<br />
In zenuwachtige spanning waren elks ooren en
21<br />
oogen naar den kant van Pedir gericht, doch er<br />
kwamen maar geen prauwen opzetten.<br />
Wel dacht men telkens iets verdachts te hooren,<br />
maar ook evenveel malen bleek het verbeelding<br />
te zijn geweest.<br />
Het werd al later en later en bijna tijd om naar<br />
boord terug te keeren, daar het er weder veel van<br />
had, gelijk reeds zoo menigmaal was gebeurd.dat<br />
wij met een valsch bericht hadden te doen, toen<br />
tegen half twaalf de voorste man in de sloep weder<br />
vermeende heel zacht het geluid van riemslagen in<br />
het water te hooren.<br />
Met verdubbelde scherpte werd door allen geluisterd<br />
en uitgezien en jawel, na enkele minuten<br />
gleed zeer langzaam op een afstand van een honderd<br />
meter, dwars van ons, een donker voorwerp over<br />
het water, zonder dat het ons opmerkte. Spoedig<br />
daarop werd deze prauw door een tweede en derde<br />
gevolgd, toen op eens een vierde en vijfde recht<br />
voor ons uit de duisternis kwamen opduiken.<br />
Langer wachten was nu niet raadzaam meer,<br />
daar men ons zou moeten opmerken en zij door<br />
alarm te maken de achterste prauwen konden<br />
waarschuwen.<br />
»Vooruit! — Haal op riemen!" klonk op eens<br />
het zachte doch ferm uitgesproken commando, en<br />
alle riemen vlogen door het water.
22<br />
De beide sloepen schoten als haaien door de<br />
golven en liepen de prauwen aan boord.<br />
De paniek onder de Atjehers was verbazend.<br />
De meeste prauwen wilden ontkomen door naar<br />
het strand te roeien, doch de aanval ging zoo snel<br />
in zijn werk, dat zij één voor één in onze handen<br />
vielen vóór het te kunnen bereiken.<br />
Daar verboden was te vuren, maar bij mogelijke<br />
tegen weer alleen van het blanke wapen gebruik<br />
gemaakt mocht worden, kregen de achterste prauwen<br />
geen of weinig vermoeden van hetgeen ze<br />
te wachten stond, dan toen het reeds te laat was.<br />
De stoombarkas schoot met volle kracht vooruit<br />
om de allerachterste prauwen het terugkeeren te<br />
beletten.<br />
De tegenweer, die wij ondervonden, was niet<br />
noemenswaard ; de kerels waren lam van den schrik<br />
en vóór zij aan tegenweer goed konden denken,<br />
stonden een paar mariniers of matrozen voor hen<br />
met de bajonet op. hun borst gericht en de bedreiging:<br />
„éen schreeuw en 't gaat er door."<br />
Een paar prauwen gelukte het té ontkomen<br />
door op het strand te loopen. Ook een gedeelte<br />
der opvarenden van de anderen redde zich door<br />
overboord te springen en naar den wal te zwemmen,<br />
waarvan er hoogst waarschijnlijk nog wel eenige<br />
zullen zijn verdronken.
23<br />
Aan den wal werd op eens een hevig rumoer<br />
vernomen en langs het strand werden lichten opgemerkt,<br />
doch de afstand was nog te ver en de<br />
duisternis te dik om iets met eenige zekerheid<br />
te kunnen onderscheiden.<br />
De prauwen werden nu éen voor éen opgepikt<br />
en op sleeptouw achter de stoombarkas genomen,<br />
die met hen naar boord stoomde, waar zij allen<br />
rond het schip ten anker moesten gaan met de<br />
aanzegging: „die moeite doet om te ontsnappen<br />
wordt onmiddellijk neergeschoten."<br />
Zekerheidshalve werden hun alle mogelijke middelen<br />
om te kunnen ontsnappen, als zeiltuig, roeiriemen,<br />
pagaaien en het roer, afgenomen en aan<br />
boord opgeb<strong>org</strong>en.<br />
Toen alles was afgeloopen en het volk uit de<br />
sloepen binnen boord was, liet onze commandant<br />
de Jantjes een ferm, welverdiend oorlam schenken,<br />
hetgeen met een driewerf : hoezee ! door allen<br />
begroet werd, om daarna de hangmat te gaan opzoeken.<br />
Voor echter de slaap onzen wakkeren zeelieden<br />
de oogen toedrukte, deed eerst nog menig verhaal<br />
over het vo<strong>org</strong>evallene de rondte.<br />
Tegen 2 uur was alles weder stil en hoorde men<br />
aan boord niets meer dan het zacht heen en weder<br />
loopen der schildwachten, die met het geladen ge-
u<br />
weer in de hand de prauwen in het oog bleven<br />
houden. De prauwen en de lading werden later te<br />
Edi verkocht ; de opbrengst diende om de kas der<br />
buitgelden te stijven, die later onder de equipages<br />
verdeeld is geworden.<br />
De kerels werden den volgenden m<strong>org</strong>en met<br />
leêge handen en zakken op het strand afgezet, met<br />
het zeer beleefd verzoek van Janmaat om toch<br />
vooral nog eens spoedig met een dergelijk tweede<br />
factuurtje terug te komen.<br />
„De kerels gaven geen asem, maar God hoorde<br />
ze brommen," zeiden de matrozen, die hen naar het<br />
strand weggebracht hadden.<br />
II.<br />
Het was tijdons de tweede expeditie tegen het<br />
Rijk van Atjeh, dat ik, langs de Noord- en Oostkust<br />
van dat heillooze land gestationneerd zijnde,<br />
menigmaal in de gelegenheid was met de vermetelheid<br />
van den Atjeher kennis te maken. De parten,<br />
die hij ons speelde, getuigden vaak van zijn groote<br />
onverschrokkenheid, maar gelijk het spreekwoord<br />
terecht zegt : „de kruik gaat te water zoolang tot zij<br />
breekt ; " zoo ging het ook dikwerf hier. Wee! den Atjeher,<br />
als wij op de een ofandere wijze achter de listen<br />
n lagen waren gekomen, waarmee hij ons bedreigde
25<br />
en waar hij ons dacht in te laten loopen. Een even<br />
slimme als koene daad van onzen kant wierp dan gewoonlijk<br />
vrij spoedig al zijn mooie plannen in duigen.<br />
Van alles beroofd, van prauw en lading, geld en<br />
goed, lieten wij hem, meestal nog met een flink<br />
nat pak op den koop toe, naar huis gaan, om in<br />
zijn kampong te kunnen verhalen, dat die verdoemde<br />
honden van kafirs hem toch te slim waren,<br />
althans in listigheid en stoutmoedigheid geen zier<br />
toegaven.<br />
Zoo herinner ik mij uit die dagen menig nachtelijk<br />
avontuurtje, als wij met stoombarkas of gewapende<br />
sloep er op uit waren den vijand te bespieden<br />
en zooveel mogelijk afbreuk te doen.<br />
Het is, waarde lezer, van een dier welgeslaagde<br />
nachtelijke tochtjes, dat ik U iets vertellen ga.<br />
Bijna alle potentaatjes — en dat zijn zij feitelijk<br />
— langs de kust, van Telok Samoi tot Edi,<br />
waren reeds door de politieke bemoeiingen en het<br />
krachtig optreden van den stationscommandant B.<br />
meer of minder voor de „kompenie" gewonnen.<br />
Alleen die van Simpang Olim, de machtigste door<br />
zijn grooten peperhandel, had zich trots alle moeite<br />
en het streng geblokkeerd houden van de kust en<br />
den afvoerweg naar zee, de Simpang Olimrivier,<br />
steeds vijandig blijven toonen en van geen de minste<br />
toenadering willen hooren.
26<br />
Edi, waar nu weder zoo bloedig door zee- en<br />
landmacht is gevochten, genoot toen reeds onder<br />
de vleugelen onzer Hollandsche driekleur de zichtbare<br />
weldaden des vredes door een levendigen handel<br />
met Poeloe Penang. Meermalen heb ik daar,<br />
geheel alleen, zonder eenig wapen bij mij, uit<br />
de strandbenting een wandeling gemaakt naar de<br />
kampong en onder de Edineezen rondgeboemeld,<br />
om mij van de behendigheid te kunnen overtuigen,<br />
waarmee zij bij hun spelen den uit bamboe vervaardigden<br />
bal met hun voeten opvangen en hun<br />
nevenman weder weten toe te gooien. Maar, de<br />
heeren van den galadegen vervingen de mannen<br />
van het zwaard en .... op die plaatsen, waar ik<br />
toen vrij kon rondloopen, zal men nu waarschijnlijk<br />
wel weder met den klewang kennis maken.<br />
Tu Vas voulu, Ge<strong>org</strong>es Bändln!<br />
Doch ter zake.<br />
De Radja van Simpang Olim dan, die mogelijk<br />
juist zijn grootste kracht zocht en vond in zijn<br />
isolement, waardoor het knoeien en heulen met<br />
onze vrienden (?) ongestoord zijn gang kon gaan,<br />
bedacht alle mogelijke listen om zijn peper te<br />
kunnen afvoeren en aan den man te brengen.<br />
Aanhoudend ontvingen wij berichten uit Penang,<br />
dat prauwen van Simpang Olim door de blokkade<br />
hadden weten heen te breken en een goed heen-
27<br />
komen vonden, ja, men zei zelfs, dat zij in<br />
zee, in Straat Malakka, haar lading in Chineesche<br />
wangkangs overscheepten. Geen wonder dus, dat<br />
het toezicht op de monding der Simpang Olimrivier<br />
steeds scherper werd en zij dag en nacht<br />
door een oorlogschip bewaakt bleef.<br />
Toch bleven de berichten altijd hetzelfde luiden.<br />
Ten einde raad besloot men in de monding een<br />
kruisboot te leggen, daar men veronderstelde, dat<br />
de prauwen gedurende de stikdonkere nachten de<br />
rivier uitliepen, en, onder den wal door, aan de<br />
aandacht van het vóór de bank liggende oorlogschip<br />
wisten te ontsnappen.<br />
Nu moet men weten, dat de Simpang Olimrivier,<br />
van hare monding af tot een groot eind binnenwaarts,<br />
eigenlijk geen rivier is, maar evenals<br />
een aantal rivieren van Atjeh uit inhammen en<br />
geulen bestaat, die met zeewater gevuld zijn.<br />
De boorden dezer soort lagunen zijn meestal zeer<br />
moerassig, met dicht laag hout begroeid en doorsneden<br />
met een aantal kleinere en grootere spleten,<br />
die weder in elkaar en in de hoofdgeul uitmonden,<br />
of een eind landwaarts in dood loopen. Ook staan<br />
zij soms wel met een andere rivier, wier monding<br />
hetzelfde te aanschouwen geeft, in verbinding.<br />
Ware doolhoven dus.<br />
Een doorloopend strandgebied heeft men dan
28<br />
ook op zulke plaatsen langs de kust nergens.<br />
Hetgeen men van uit zee voor strand aanziet,<br />
kan veelal op dien naam weinig of geen aanspraak<br />
maken. Evenzoo is het met de monding der Simpang<br />
Olimrivier gesteld.<br />
Een eind binnengaats splitst de diepe geul zich<br />
in drieën, vormt zij den destijds door de marine<br />
genoemden „viersprong." De oogenschijnlijk minst<br />
aanzienlijke tak, de linker, is de eigenlijke Simpang<br />
Olimrivier; nadat zij ongeveer een halve<br />
kilometer evenwijdig met de kustlijn heeft geloopen,<br />
gaat zij met een bijna haaksche bocht verder landwaarts<br />
in naar den kraton en de kampongs van<br />
Simpang Olim. De tweede, even breed en diep<br />
als vóór den viersprong, die wij daarom een tijdlang<br />
voor de ware S. O. rivier hielden, loopt<br />
een eind verder dood. De rechter rivierarm ben<br />
ik nooit in geweest. Waar en hoe zij dus verder<br />
voortloopt is mij onbekend. Ziedaar, waarde lezer,<br />
alzoo een aardig terrein om ons op te kunnen verschalken.<br />
Ik geloof ook niet, dat er lastiger kust is<br />
om te blokkeeren dan de Atjehsche, tenzij men geheel<br />
vertrouwd is met al die lagunen en kreken. Dat<br />
wij dat toen der tijd nog niet waren zal U blijken<br />
uit het feit, dat de Radja van Simpang Olim langen<br />
tijd naar hartelust peper afvoerde en ons bijkans<br />
blind liet turen naar de monding der rivier.
29<br />
Niettegenstaande nu de kruisboot in de rivier<br />
lag en er dus onmogelijk iets uit of in kon, zonder<br />
gezien te worden, bleven de berichten uit<br />
Penang nog steeds hetzelfde luiden. Dat men ons dus,<br />
indien de berichten waarheid bevatten, netjes om<br />
den tuin leidde, stond als een paal boven water.<br />
Zoo nam men ons smakelijk in het ootje, door<br />
o. a. gedurende een zekeren nacht op de kruisboot<br />
met geweervuur te schieten en het vischwant van<br />
onze inlanders te vernielen, dat daar op den wal<br />
onder de boomen te drogen was gehangen, een<br />
feit, dat ons niet weinig in het denkbeeld versterkte,<br />
dat de „Olimmers" de monding van hun<br />
rivier vrij wenschten te hebben.<br />
Bij onzen commandant, den luitenant ter zee<br />
lste kl. Haakman, begon evenwel het vermoeden<br />
te rijzen, dat het een of het ander waar moest<br />
zijn: pepervervoer over land naar een der met<br />
ons bevriende radja's, of, en dit was waarschijnlijker,<br />
Simpang Olim moest meer dan één afvoerweg<br />
naar zee hebben.<br />
Hierop wilde onze commandant een afdoend<br />
antwoord weten. Het begon den Hinken zeeman<br />
te verdrieten zoolang door den Atjeher bij den<br />
neus genomen te worden. Hieraan zou hij een<br />
einde maken, het kostte wat het wilde.<br />
Op een laten achtermiddag, terwijl wij weder
30<br />
vóór de kust ten anker waren gekomen, klonk op<br />
eens het bevel: „Barkas, ho! — Langs zij komen!"<br />
Onze steamlaunch, die een eindje van 't schip<br />
voor dreg lag, stoomde eenige minuten later langs<br />
boord, nam water en steenkolen in en de noodige<br />
munitie voor houwitser en „Beaumonts;" in 't kort,<br />
alles wat voor een goed gewapende barkas om<br />
op „brandwacht" te gaan, noodig is.<br />
Dat wij allen vreemd stonden te kijken, daar<br />
aan alle kanten van den horizon noch van een<br />
prauw, noch van eenig ander vaartuig iets te zien<br />
was, is te begrijpen, maar het raadsel zou spoedig<br />
worden opgelost.<br />
Tegen 5 ure kwam een der 2de luitenants bij<br />
den valreep, stapte in de barkas en vooruit ging<br />
het, de geul door, de monding der rivier binnen.<br />
Na een kort gesprek met den djoeragan der<br />
kruisboot, ging het weder verder, de rivier op,<br />
tot even vóór den hierboven genoemden viersprong,<br />
waar wij onder den linker wal in een smal geultje,<br />
dat met takken en bladeren overdekt was, een<br />
schuilplaats vonden. Voor alle voorz<strong>org</strong> was de<br />
dreg in het midden der rivier' uitgeworpen, zoodat<br />
wij ons zonder stoomen uit het kreekje konden<br />
werken.<br />
Daar lagen wij. — De houwitser geladen met<br />
een kartets en de bemanning met het geweer in
8]<br />
de hand gereed om van leer te trekken ; de machinetjes<br />
klaar om ieder oogenblik met volle kracht<br />
vooruit te slaan.<br />
Spoedig viel de duisternis in, die weldra plaats<br />
maakte voor stikdonkeren nacht, met al de geheimzinnigheden<br />
daaraan verbonden.<br />
De grootste stilte werd in acht genomen. Niemand<br />
die een woord repte. Allen keken scherp<br />
uit naar den kant der rivier, als wilden zij de<br />
duisternis doorboren, doch het dichte bladerendak<br />
belette iets te zien. De verbeelding gaf aan<br />
boomen en planten de grilligste en meest fantastische<br />
vormen; dan geleken zij op reusachtige<br />
kerels met strijdknodsen, dan weder op geesten<br />
uit het schimmenrijk. Honderden geheimzinnige<br />
geluiden lieten zich hooren, hetgeen het naar binnen<br />
stroomende water voortbracht, dat door den<br />
vloed werd opgezet.<br />
Straks, als het zijn hoogste punt bereikt heeft,<br />
zal het weder naar zee stroomen en andere geluiden<br />
voortbrengen.<br />
Het eene oogenbik meenden wij dit, het andere<br />
dat te hooren, maar niemand, die tot nog toe onder<br />
al die geluiden het eigenaardig geplas van roeiriemen<br />
en het gekraak der rottanstroppen, waarin<br />
zij heen en weer gaan, had vernomen.<br />
Een heirleger van muskieten deed een algemeenen
82<br />
aanval op het weinige van ons lichaam, dat moest<br />
worden bloot gelaten. Als echte vampyrs zogen zij<br />
ons het bloed af.<br />
„Voorzichtig, mijn waarde! Sla niet naar hen<br />
om ze te verjagen, dat zou u verraden. Ieder<br />
oogenblik toch kunnen er éen, twee, drie, God<br />
weet hoeveel prauwen opdagen en gij zoudt door<br />
uw klap, die ver over het water gehoord wordt,<br />
verder dan gij wel denkt, den naderenden vijand<br />
op zijn hoede doen zijn, alzoo den geheelen toeleg<br />
doen mislukken. Verdraag dus alles geduldig, ja,<br />
zucht zelfs niet, het geboomte zou dien zucht kunnen<br />
overbrengen."<br />
Het minste geritsel, het afvallen van een tak<br />
deed ons opschrikken en de kolf van 't geweer<br />
vaster in de hand klemmen.<br />
Langzaam, naar ieders zin veel te langzaam,<br />
kroop de tijd voorbij. Uren geleken dagen, doch<br />
niets hoorden wij dan het eentonig, zangerig geluid<br />
van millioenen insecten en het gegons der muskieten.<br />
De geheele muskieten-wereld, uitgehongerd<br />
als zij is. gaf elkaar „rendez-vous" in de barkas.<br />
Het steken begon pijn te doen en men had wel<br />
willen vleeken, stampvoeten van de ergernis, die<br />
de beestjes ons veroorzaakten, maar men deed hen<br />
niet. Stilte was het wachtwoord en het was en<br />
bleef dus stil. Toch waren allen klaar wakker en
33<br />
voelde iedereen in die eenzaamheid zijn hart in.<br />
het lichaam bonsen.<br />
„Groote Hemel ! wat was dat ? Daar zullen wij de<br />
poppen aan het dansen krijgen. Was dat in de verte<br />
niet het oorlogsgeschreeuw der Atjehers ? Zou men<br />
ons in de gaten hebben gehad, toen wij de rivier<br />
binnen stoomden ? 't Komt al dichter en dichter. Ja<br />
ze zijn het!"<br />
Een ieder omklemde zijn geweer en hield den<br />
adem in. Het slagpijpje, om den houwitser te doen<br />
losbranden, werd heel voorzichtig in het slagtoestel<br />
gestoken.<br />
„Komt nu maar op! wij zullen je fatsoenlijk<br />
ontvangen, daar zult ge schik van hebben!"<br />
St! wij hoorden niet goed. Dat was toch immers<br />
geen menschelijk geluid, al had het er veel<br />
van in de verte? Neen, het was weder voor de<br />
zooveelste maal onze verbeelding, die ons een<br />
poets speelde; het was het geschreeuw van een<br />
troep apen, door het een of ander toeval opgeschrikt.<br />
Haast waren wij in lachen uitgebarsten, maar<br />
er was stilte bevolen: wij stieten daarom elkander<br />
maar eens met den vinger aan.<br />
Alles was weder als te voren stil geworden.<br />
Geen ander geluid dan dat der insecten liet zich<br />
hooren. Het gegons der gevleugelde bloedzuigers<br />
J. TAN WACHEM . Blokkade-tijd. 3
34<br />
en het geklater van het stroomende water langs<br />
den moerassigen oever ging voort de lucht te vervullen.<br />
Een enkele maal hoorden wij het schor<br />
geschreeuw van een nachtvogel in de nabijheid,<br />
maar dat was dan ook alles.<br />
't Was reeds middernacht geweest. Buiten, in<br />
zee, was de eb ingetreden. Wij konden het hooren<br />
aan het snellere afvloeien van het water.<br />
„Nu bijzonder opgepast, want het zou wel eens<br />
kunnen gebeuren, dat de blokkadeverbrekers, gebruik<br />
makende van het „vallende" water, met<br />
stroom meê de rivier kwamen afzakken."<br />
Weder ging een uur voorbij met scherp uitkijken<br />
en luisteren, maar niets werd vernomen, dat<br />
ons de nadering van den vijand kon doen vermoeden.<br />
Eindelijk! Stil! Wat was dat? Was dat niet<br />
het geplas van roeiriemen?<br />
Ja, waarlijk, deze keer was het zoo, het kwam<br />
al nader. Steeds duidelijker en duidelijker hoorden<br />
wij allen het regelmatig uit en in het water gaan<br />
der riemen.<br />
„Steekt nu maar raak, muskieten! Straks zullen<br />
wij de jeuk, die ondragelijk is, wel wegwrijven,<br />
als wij de handen flink uit de mouwen mogen<br />
steken om bij die kerels aan boord te loopen. "<br />
Een tweede prauw volgde bijna dadelijk de eer-
35<br />
ste, ook zonder iets te vermoeden van onze aanwezigheid.<br />
Nu nog een oogenblikje gewacht of er niet<br />
meer komen opzetten.<br />
In de richting van den viersprong liet zich niets<br />
meer hooren.<br />
„Haal in je tros," klonk fluisterend het kommando.<br />
Langzaam en met groote voorzichtigheid kwam<br />
onze barkas uit haar schuilhoek te voorschijn. In<br />
het midden der rivier werd zoo zacht mogelijk<br />
de dreg binnen boord gehaald, en ... daar dreven<br />
wij de prauwen achterna.<br />
Dat natuurlijk ieder onzer zeer nieuwsgierig<br />
was te weten hoe dat zaakje wel zou afloopen,<br />
zal men begrijpen. Twee prauwen tusschen<br />
twee vuren: de kruisboot en de barkas,<br />
't kon niet mooier; één ding begrepen wij wel,<br />
zij zouden niet probeeren de kruisboot voorbij<br />
te komen. De kerels moesten dus tusschen den<br />
viersprong en de monding een uitweg hebben.<br />
Wat deden zij anders hier?<br />
Op eens hoorden wij geen riemen meer in het<br />
water plassen.<br />
„Weergas ! zouden zij hier of daar reeds de<br />
plaat gepoetst hebben?"<br />
Neen dat kon niet.
36<br />
Voorbij een smallen inham drijvende, hoorden wij<br />
hen met bamboes de prauwen boomen.<br />
Toen wisten wij genoeg.<br />
„Vooruit, volle kracht ! *<br />
De een na den ander sprong dadelijk onder<br />
geschreeuw en gegil te water. Toen wij onmiddellijk<br />
daarop de prauwen langs boord liepen en<br />
de matrozen als katten oversprongen, vonden zij<br />
geen enkelen der opvarenden meer aanwezig. De<br />
Bchrik scheen hun om het hart geslagen te zijn<br />
en zij hadden het verstandiger gedacht een goed<br />
heenkomen te zoeken in de rawah, dan het bezoek<br />
van Janmaat af te wachten. Heel erg ongelijk<br />
kon ik de kerels waarachtig niet geven,<br />
maar hoe zij in in dien moerasboel een heenkomen<br />
vonden, dàt was ons allen den volgenden ochtend,<br />
toen de zon haar licht over de plek liet schijnen,<br />
een waar raadsel. Best mogelijk dat zij in dien<br />
modderpoel weggezakt en gestikt zijn, althans wij<br />
hoorden of zagen niets meer van hen.<br />
Gelukkig was de eb niet lang genoeg ingetreden<br />
om de barkas in de geul geboeid te doen raken;<br />
wij konden achteruit stoomende met de prauwen<br />
weder in de rivier komen, waar wij tot het aanbreken<br />
van den dag voor dreg bleven liggen.<br />
De vangst, al hadden wij de kerels niet geknipt,<br />
was een uitstekende, en het succes hoogst be-
37<br />
langrijk, hetgeen den volgenden ochtend schitterend<br />
zou blijken.<br />
De beide prauwen hadden een mooie lading peper<br />
en in een der kwalies voor drinkwater vonden<br />
wij op den bodem een vuilen in elkaar gewikkelden<br />
lap met ruim 200 dollars, zonder twijfel bestemd<br />
voor het aankoopen van kruit en lood.<br />
Toen wij 's m<strong>org</strong>ens naar boord terugkeerden,<br />
begreep de bemanning der kruisboot er niets van,<br />
dat wij met twee zulke welbeladen „bijlagen" achter<br />
ons op sleeptouw de kalie uitgingen.<br />
Onze commandant was natuurlijk in de wolken<br />
en besloot dadelijk die kreek verder te laten onderzoeken.<br />
Een gewapende sloep en de vlet gingen onmiddellijk<br />
er op uit en wat stonden allen aan boord<br />
te kijken, toen ongeveer 3 à 4 uren later, een<br />
halven gezichtseinder ver naar den kant van<br />
Diamantpunt, een prauw van onder den wal in<br />
zee stak, die door den verrekijker niets anders<br />
bleek te zijn dan onze sloep en de vlet.<br />
Het raadsel was alzoo volkomen opgelost. De<br />
tweede waterweg van Simpang Olim was gevonden.<br />
De kreek, die bij het begin zeer smal en ondiep<br />
was, werd verder op hoe langer hoe breeder en<br />
diep er, tot zij ten laatste breed genoeg was om weder<br />
van de riemen te kunnen gebruik maken, instede
38<br />
van te pagaaien. Na verschillende bochten en<br />
kronkelingen kwam zij eindelijk uit in de „kwala"<br />
Bekas, een rivier, die zich verder op in zee stort,<br />
doch niet zoo groot is als de Simpang Olimrivier.<br />
Het gevolg dezer nachtelijke expeditie was, dat<br />
kort daarop de monding en de geul der bank vóór<br />
de Simpang Olimrivier werden opgenomen en de<br />
Gouvernements stoomer „Siak" met springtij naar<br />
binnen en bij den viersprong ten anker kwam. De<br />
beide afvoerwegen van Simpang Olim waren hiermee<br />
voor goed gesloten.<br />
Welke berichten wij hierna uit Penang kregen ?<br />
Ach, waarde lezer, natuurlijk geen andere dan deze :<br />
„Simpang Olim heeft zijn geheelen voorraad peper<br />
van de hand gezet. Geen prauwen behoeven meer<br />
door de blokkade heen te breken."<br />
Oef!!<br />
Later vond de geslepen radja weder een andere<br />
akal, maar daarover een volgende maal.
III.<br />
Een maildag.<br />
Gedurende de tweede expeditie tegen het Rijk<br />
van Atjeh was aan onze marine een minder roemrijk<br />
aandeel toegezegd dan aan ons dapper Indisch<br />
leger. Het moge evenwel, omdat de marine zelden<br />
in onmiddellijke aanraking met den vijand kwam,<br />
minder roemrijk geweest zijn, even eervol en vermoeiend<br />
was het zeker.<br />
Het aanhoudend geblokkeerd houden der uitgestrekte<br />
kusten en het heen en weer stoomen gaven<br />
aan de equipages meestal weinig, dikwijls in't geheel<br />
geen afleiding.<br />
Menige brave borst had liever den vijand aan,<br />
den wal met zijn geweer te lijf willen gaan, dan<br />
van uit zee met kanonnen, om niet te spreken<br />
van het koeliewerk, dat men hem dikwerf liet,<br />
verrichten.
40<br />
Iedereen, tot de minste scheepsjongen toe, kende<br />
alle hoeken en gaten van den wal, ja, zelfs boomen,<br />
die door een grilligen vorm in de donkergroene<br />
lijst van het strandgezicht bij anderen afstaken,<br />
waren bekend.<br />
Het eenige afwisselende gedurende het maanden<br />
en maanden lange varen bestond menigmaal in<br />
niets anders dan in steenkolenladen, victualie<br />
innemen, aschwippen en een enkele maal een<br />
paar prauwen nazetten, die ons meestal nog te<br />
vlug waren.<br />
Het eentonige leven was dan ook soms bijna niet<br />
vol te houden en liet niet na, zelfs op het allerbeste<br />
humeur nadeeligen invloed uit te oefenen.<br />
Maar kan het wel anders?<br />
Dag in dag uit tusschen water en lucht, aan<br />
boord van een kleinen stoomer, heen en weer<br />
slingeren, alleen met een smalle strook van den<br />
wal in het gezicht en alle dagen dezelfde gezichten<br />
om zich heen, waarlijk, het was geen wonder.<br />
Men was ten langen laatste uitgepraat geraakt<br />
en zoo mopperig, dat soms geringe punten van<br />
verschil overgingen in kleine quaesties.<br />
Had men dan nog op den koop toe een brommigen<br />
commandant aan boord — o, lieve Hemel!<br />
wat een leven vol ergernis en... opoffering.<br />
De couranten en brieven der jongst ontvangen
41<br />
mail werden gelezen, herlezen en nog eens gelezen<br />
en besproken, tot in het oneindige. Gebrek<br />
aan stof om een onderhoudend gesprek gaande te<br />
houden was hier natuurlijk het directe gevolg van,<br />
en wie de wacht niet had of verder iets anders te<br />
doen, deed het best in Godsnaam 's avonds vroeg<br />
te gaan »luisteren hoe het gras in Amerika groeit"<br />
oftewel slapen.<br />
Maar o! die genoegelijke maildagen, als de boot<br />
van Batavia of Penang bij ons een uurtje op de<br />
reede ten anker kwam, of bij niet aanwezig zijn<br />
van kisten en balen een paar minuten stopte, om<br />
de brieven en postpakketten in de sloep af te<br />
geven.<br />
Die dagen brachten altijd groote verandering in<br />
de verschillende humeurtjes teweeg.<br />
„All hands" aan dek en over de verschansing<br />
hangend, om te zien of de onderofficier, die met<br />
de sloep uitgezonden was, wel met briefpakketten<br />
terugkwam, naar welker grootte en aantal kansberekeningen<br />
gemaakt werden van iets of niets te<br />
zullen ontvangen.<br />
Wat een geloop en gescharrel bij den valreep,<br />
wat een gedienstige handen voor het overnemen!<br />
— en als kort daarop de stuurman van „achteruit"<br />
kwam met een dikken bundel in de hand, om<br />
op de „loopplank" de adressen af te roepen, dan
42<br />
stond de geheele „crew" om hem heen in afwachting<br />
van de dingen die komen zouden, d. w. z.<br />
van de namen die op de couverten te lezen waren.<br />
Dit alleen loonde de moeite reeds : de dikwijls<br />
vermakelijke adressen te hooren.<br />
Wat straalden de gezichten van vreugde bij ontvangst<br />
van een „pampieren" tijding.<br />
Natuurlijk moest altijd een gedeelte zich verheugd<br />
en het andere schrikkelijk teleurgesteld<br />
gevoelen, daar allen niet te gelijk een brief uit<br />
het vaderland ontvingen, maar 's avonds, na „theewater",<br />
zag men Janmaat op den „bak" of<br />
„vooruit" zitten, waar de brieven van hand tot<br />
hand gingen en wel tienmaal gelezen of vo<strong>org</strong>elezen<br />
werden, waar men elkaar allerhande verhalen<br />
en nieuwtjes over „vrouw- en kindlief" te<br />
„Groot-Mokum" of Nieuwediep, heel vertrouwelijk<br />
meedeelde, zoodat zij, die geen brief ontvingen,<br />
toch evenveel nieuws wisten als hun gelukkiger<br />
maats.<br />
Dan duurde het niet lang of Kees, de „waterruimsgast"<br />
die zoo „razend mooi" op de harmonica<br />
kon spelen, werd door de maats uitgenoodigd om<br />
van zijn gaven te laten hooren.<br />
„Ajo, Kees! — geef-je van avond geen moppie ?"<br />
Kees ging dan omlaag naar het kabelgat om den<br />
kabelgast, zijn vriend, zijn „instrement" te vragen,
43<br />
die dat daar voor hem op een goed droog plekje<br />
tusschen het touwwerk hield opgeb<strong>org</strong>en, zooals<br />
hij zei, „om er de heele ekepazie 'n pleizermeê<br />
te doen, want als dat stuk meziek nou ook nog<br />
onder lager wal komt dan heeft ze tetaal niks<br />
meer voor 'n verzetje."<br />
„Nou, Kees!" — daar kerel, pak 'an, en doe<br />
van avond ereis bijzonder je best, hoor! — „we<br />
zullen je allemaal 'an koor sikkendeeren," zei<br />
Willem de kabelgast als hij Kees „z'n stuk meziek"<br />
overgaf.<br />
Tamboer en pijper haalden trom en fluit om<br />
Kees te secondeeren en op de triangel — een ontlaadstok<br />
van een Beaumont-geweer aan een schiemansgaren"<br />
opgehangen — werd vroolijk op de<br />
maat meêgeslagen.<br />
Kees, als een koning op de „paaiskist," begon<br />
dan eerst een weinig te preludeeren, om, zooals<br />
hij het noemde, „z'n instrement op stem te brengen<br />
en er den gang in te krijgen, daar het zoo<br />
lang in 't kabelgat had gelegen," en en corps<br />
stemde dan het geheele troepje vroolijke zeelui<br />
met hem meê in.<br />
Die vreugde van „vooruit" was dikwerf aanstekelijk<br />
en sloeg wel eens over naar het achterschip,<br />
waar na ontvangen tijding aan tafel en na<br />
tafel een extra fieschje wijn „gepimpeld" werd.
44<br />
„Bij gebrek aan brood moet men zich weten te<br />
behelpen met korstjes van pastei, " zegt het spreekwoord.<br />
— Zoo ook Janmaat, die bij gebrek aan<br />
het noodige aantal dames met elkaar dansten even,<br />
prettig en vroolijk als met hun dulcinea's.<br />
Ik heb gedurende de zes jaren, daar do<strong>org</strong>ebracht,<br />
menigmaal zulke avonden op de brug zitten<br />
luisteren naar de werkelijk aardige matrozenliedjes,<br />
vooral wanneer er goede jongensstemmen<br />
onder waren voor de z.g. „eerste stem."<br />
Als de jongens meezongen stond Kees, omdat<br />
hij „zoo'n weergaais dolle liefhebber van meziek<br />
was," aan hen de paaiskîst af, zeggende: „voor<br />
de eerste stem de eerste plaats," en ging dan<br />
zelf op den kant van het vóórluik zitten.<br />
Zoo zong dan op mailavond het volkje lustig<br />
lied voor lied, het een na het ander, hun geheele<br />
repertoire, met begeleiding van doffe trom, fluit<br />
en triangel en de alles overstemmende en meenemende<br />
harmonica van Kees.<br />
Het duurde niet lang of men hoorde er éen uit<br />
de vroolijke hoop vragen: „zeg 'ns, jongens! —<br />
is de-n ouwe nog omlaag in de kajuit?"<br />
„Ja," was het antwoord, „hoffie (*) zei zooeven<br />
dat-ie 'n heel dikken brief had gekregen en onder<br />
(') ,Hoffie' ss verkorting van hofmeester.
45<br />
het lezen zóó in z'n schik was, dat-ie er niet<br />
van kon blijven stilzitten, — stellig van z'n vrouw.<br />
Een oogenblikje later zag men den commandant<br />
aan dek komen met een gezicht zoo vroolijk als<br />
iemand die de 100 000 heeft getrokken. Quasi<br />
keek hij eens hoe het schip gezwaaid lag en of<br />
de vloed- of ebstroom al geheel door was. Na<br />
een paar malen naar den wal en de lucht te hebben<br />
gekeken, zeide hij tegen den officier der wacht:<br />
„Ja, mijnheer! — er is vandaag heel wat uitgevoerd,<br />
ik ben hoogst tevreden over de equipage,<br />
laat ze maar een extra oorlam geven, zij heeft<br />
het verdiend, " — en dan zag men onzen commandant<br />
weder even spoedig naar beneden gaan als<br />
hij gekomen was.<br />
„Onderofficier van de wacht!"<br />
„Jawel, menheer! wat blieft?"<br />
„Roep even den bootsman!"<br />
De onderofficier van de wacht liep dan haastig<br />
naar het tusschendeks, naar de hut van den bootsman,<br />
die bezig was achter zijn groen hutgordijntje,<br />
onder het genot van een extra sterk kommetje<br />
koffie uit een klein koperen keteltje, den brief van<br />
moeder de vrouw te lezen.<br />
Juist als hij, mogelijk voor den honderdsten keer,<br />
het pas ontvangen portretje van zijn allerjongste<br />
bekeken heeft, en zeker wel twintigmalen heeft
46<br />
gezegd: „'tis toch kasjeweel, krek z'n moer,"<br />
— komt de onderofficier bij zijn hut aankloppen.<br />
„Ja, wat is?"<br />
„Of u ereis even 'an dek bij den officier van de<br />
wacht wilt komme, bootsman?"<br />
„Ja, schiemansmaat, ik kom sebiet — wacht even,<br />
ik zal mijn fluit bij me steken, 't is toch zoo meteen<br />
kooien af."<br />
Onze „boots" *) die wel begreep waarom hij aan<br />
dek geroepen werd, kwam terstond.<br />
Na een oogenblikje bij den officier van de wacht<br />
geweest te zijn, zag men hem glimlachend terugkomen<br />
en nog vóór dat hij het halfdek af was, hoorde<br />
men hem al roepen:<br />
„Heidaar, gasten! — één bij de klok!"<br />
Drie lange, schrille trillers, het aan boord zoo<br />
goed begrepen gefluit, lieten zich op des bootsmans<br />
fluitje hooren.<br />
De klokslagen met al hun geleidelijke overgangen<br />
van het zachtste piano-pianissimo tot het sterkste<br />
forto-fortissimo galmden driemaal over het dek.<br />
Het gejoel van Janmaat, alles leende er zich<br />
toe om de algemeene vreugde vooruit te verhoogen.<br />
De bottelier was rasch aan dek met zijn mooi<br />
geboend eikenhouten vaatje met de keurig gepoetste<br />
*) „Boots" — verkorting van bootsman.
47<br />
geelkoperen bandjes, en de lustige zingers en spelers<br />
ontvingen hun „5 vingerhoeden. "<br />
Nu nog een „Wien Neêrlandsch bloedje" en het<br />
zoo erg roerende „O, God verlaat mijn Neêrland<br />
niet," en dan legde Kees zijn harmonica het zwijgen<br />
op, zeggende : „nou, boys ! — 't is alweer genoeg<br />
geweest voor van avond, Kees krijgt de hondenwacht"<br />
— en bracht zijn geliefd instrument, dat<br />
geen sterveling aan boord in handen kreeg, naar<br />
de bergplaats in het kabelgat.<br />
Tamboer en pijper verstomden ook weldra,<br />
want als Kees niet „aangaf," waren de anderen<br />
spoedig de kluts kwijt of het gelukte in het geheel<br />
niet.<br />
Wat waren dat prettige avonden op die maildagen.<br />
Wat een opgewekt leven in onze afzondering<br />
en eenzaamheid, wat een onschuldige vreugde, wat<br />
een tevredenheid aan boord van ons stoomertje<br />
op zulke dagen !<br />
En toch, waarde lezer, herinner ik mij een maildag,<br />
die minder aangenaam, ach neen! — laat ik maar<br />
dadelijk zeggen hoogst treurig door allen werd<br />
do<strong>org</strong>ebracht, een dag dien ik nooit vergeten heb<br />
en ook niet gemakkelijk vergeten kan.
48<br />
Het was bij den uithoek van Noord- en Oostkust,<br />
daar waar de Djamboe-ajer bij Diamant-Punt<br />
zich in zee stort, dat op een zekeren m<strong>org</strong>en twee<br />
sloepen bij ons van boord staken om de werkzaamheden,<br />
die het opnemen en in kaart brengen van<br />
de monding dezer rivier voorafgingen, voort te<br />
zetten.<br />
Men was er namelijk achter gekomen, dat het<br />
toen nog niet aan ons gezag onderworpen Simpang-<br />
Olim ook langs dezen waterweg peper afvoerde, om<br />
die in straat Malakka aan rondvarende Chineezen<br />
van de hand te zetten.<br />
De monding zou dus worden opgenomen en in<br />
kaart gebracht, ten einde de juiste richting van<br />
de geul te kunnen afbakenen en dan, als het mogelijk<br />
was, met springtij een oorlogscheepje binnen<br />
te brengen.<br />
Het was dus een zeer belangrijke quaestie, te<br />
meer daar over de bank, in de rivier, voor het<br />
grootste onzer schepen water genoeg stond en<br />
voor zoover wij wisten en van spionnen gehoord<br />
hadden, bleef de geul tot ver binnenwaarts zoo<br />
diep.<br />
Men dacht alzoo een heel eind het land te kunnen<br />
binnenstoomen en die waterwegen of afvoerkanalen<br />
van Simpang-Olim te kunnen afsluiten.<br />
Het was buiig weertje dien m<strong>org</strong>en.
49<br />
De schuimende koppen der rollers in de branding<br />
lieten op den afstand waar wij geankerd waren<br />
genoegzaam zien, dat het zware weer van de vorige<br />
dagen niet zonder uitwerking was gebleven op de<br />
kalmte der zee onder den wal.<br />
Maar wat nood ! — Onze commandant kende geen<br />
gevaar en geen mensch kon voorzien wat er gebeuren<br />
zou.<br />
De uitslag zou echter, helaas! — treurig zijn.<br />
Toen de voorste der twee sloepen over den<br />
eersten grooten roller heen was en de tweede naderde,<br />
kwam deze door dien hevigen golfslag<br />
dwarszeesch, kantelde en maakte een geheele<br />
„torn" in de rondte, zoodat zij vol water weder<br />
goed kwam te liggen.<br />
, Wel had de bootsmaat, die het roer hield, den jeugdigen<br />
officier nog een zijdelingschen wenk gegeven<br />
en den roeiers toegeroepen: „Ajoe, boy's! — trekt<br />
er 'an, en slagtouwen, hoor ! — anders, verdraaid,<br />
we kommen er niet in," — toen zij de<br />
hevige branding naderde — maar alles vergeefs.<br />
Éénmaal uitgezonden, is het dikwijls zeer moeielijk<br />
— vooral voor een jong luitenant! — om onverrichterzake<br />
aan boord terug te keeren, want al<br />
was het gevaar groot, het wordt door een ander,<br />
en vooral door een oudere en hoogere o ! zoo gemakkelijk<br />
te min geschat of verkleind.<br />
J. VAN WACHEM. Blokkadetijd. 4
50<br />
Een paar roeiers wien het gelukt was zich aan<br />
de doften vast te klemmen, maakten die buiteling<br />
met de sloep mede; de anderen dreven in de<br />
branding rond, trachtende zich te redden met<br />
hetgeen uit de sloep drijvende was gebleven.<br />
Eén der matrozen '), een duchtige zwemmer,<br />
redde ongeveer de helft van het sloepsvolk door<br />
hun de hier en daar drijvende roeiriemen in handen<br />
te stoppen en zoo naar de sloep terug te<br />
brengen.<br />
De jeugdige luitenant weigerde het eerst door<br />
hem geholpen te worden. „Red eerst het volk," —<br />
riep hij hem in het water toe.<br />
Allen waren drijvende op riemen, slechts één niet.<br />
Dââr, midden in de branding, dreef Willem,<br />
kampende met de hooge zee om zich boven te<br />
houden.<br />
Als met vernieuwde kracht sloeg onze wakkere<br />
zwemmer om zich heen en kliefde met zijn gespierde<br />
armen de onstuimige golven, ten einde<br />
zoo spoedig mogelijk Willem te bereiken.<br />
Tweemaal kreeg hij hem bij de haren vast,<br />
tweemaal sloegen de hooggaande golven hem weder<br />
uit zijn handen en wierpen hem een eind van<br />
zich af.<br />
') Tot mijn grooten spijt ben ik den naam van dien wakkeren<br />
zeeman vergeten, anders had ik hom hier genoemd.
51<br />
Nog éénmaal zag hij Willem met de hand boven<br />
liet hoofd zwaaien, als een afscheidsgroet aan<br />
allen, om daarna voor eeuwig in het golvengraf<br />
weg te zinken.<br />
Uitgeput van vermoeienis, bijna zelf wegzinkende,<br />
kwam onze redder nog eenmaal door de wilde<br />
branding heen en werd door de tweede ter hulp<br />
gesnelde sloep uit het water opgenomen.<br />
Beide sloepen hielden nu den voorsteven naar<br />
de rollers gekeerd en dreven zoo weder naar buiten,<br />
om te draaien en naar boord terug te keeren.<br />
Aan boord was het ongeval niet geheel onopgemerkt<br />
gebleven, maar men zag met verrekijkers<br />
«n binocles de twee sloepen terugkomen; men<br />
dacht daarom zoo dadelijk niet aan ongelukken.<br />
Toen de sloepen echter dichterbij kwamen zag<br />
men van één slechts negen riemen in de golven<br />
plassen.<br />
„O, God — er is er een verdronken," —riepen<br />
als uit één mond alle aan boord geblevenen.<br />
De sloepen kwamen al nader en nader en jawel,<br />
n man ontbrak.<br />
„Wie zou het zijn?" —was natuurlijk de eerste<br />
vraag. Verschillende onderstellingen hoorde men<br />
maken: die en die konden goed zwemmen, deze<br />
minder, gene in het geheel niet, — maar toen de<br />
sloepen langs boord liepen en er gevraagd werd :
52<br />
wie? — was het zacht en heesch uitgesproken<br />
antwoord der in hun natte plunje treurig en ernstig<br />
uitziende mannen, alleen het eene woord s<br />
»Willem".<br />
Het volk kwam over, de sloepen werden stilzwijgend<br />
geheschen en de terugreis naar Edi aangevangen.<br />
Willem, zoo heette het, was „vermist", maar<br />
Willem, de brave, oppassende zeeman, die al sedert<br />
jaren voor een oude moeder z<strong>org</strong>de, die 's nachts,<br />
op de wacht zich altijd onledig hield met wasschen<br />
en naaien voor officieren en machinisten, waarmee<br />
hij voor de oude ziel een aardig duitje verdiende,<br />
hij was vermist om nergens op dit schouwtooneel<br />
teruggevonden te worden.<br />
Geen mensch sprak een woord, allen keken even<br />
bedrukt.<br />
Om 12 uur, met „kok schep op" werd er bijna<br />
niet gegeten.<br />
Tegen den middag werden de tongen een weinig<br />
losser, maar alles en allen alleen over Willem.<br />
De een zei: „mogelijk zal-ie hier of daar wel<br />
zijn 'angedreven", een ander dit, een derde dat,<br />
alle uit de lucht gegrepen onderstellingen ; omdat<br />
men van Willem zooveel had gehouden, wilde men<br />
zich zoo gaarne het onmogelijke voorstellen en<br />
wijsmaken.
53<br />
Op de „platvoet" kwam het bootje van Penang<br />
met brieven, maar die avond is de treurigste geweest<br />
van alle mailavonden.<br />
De harmonica van Kees, de fluit van den pijper<br />
en de trom van den tamboer, zij lieten zich niet<br />
hooren, zij bleven stom. Geen gezang werd aangeheven;<br />
iedereen was te vol van het gebeurde op<br />
de „voormiddagwacht."<br />
Onze commandant vertoonde zich niet aan dek<br />
en gaf geen extra oorlam, en in de longroom was<br />
de lamp vroeg uit.<br />
Toen den volgenden m<strong>org</strong>en de bottelier last<br />
kreeg om Willem's zak en kooi uit het kabelgat<br />
op te halen en te verzegelen, kwam Kees een half<br />
uurtje later bij den bootsman aan de hut kloppen<br />
met het verzoek: „Bootsman 'n woordje asjeblieft!"<br />
„Wel zeker, Kees, wat is er?"<br />
„Ja, ziet uwes, bootsman, de „andere" — den<br />
naam Willem kon de brave kerel niet uitspreken,<br />
dat deed immers te veel zeer — „zijn boeltje is<br />
zoo effens bij den bottelier gebracht."<br />
„Ja, waren er soms bulletjes van jou bij?"<br />
„Nee, bootsman, 't is krek andersom. Toen we<br />
laatst op Penang waren, hebben we een paar stukken<br />
wit keper gekocht om hemden en broeken te<br />
maken. Nou had ik nog vier broeken en twee<br />
hemden van hem in mijn plunjezak zitten en die<br />
i
51<br />
kom ik uwes afdragen, bootsman!" — en meteen<br />
raapte hij een in een rooden zakdoek geknoopt pak<br />
van het dek op en reikte dit den bootsman over,<br />
zeggende: „'t zou me hier" — Kees wees met zijn<br />
vinger naar zijn eerlijk en trouw zeemanshart —<br />
„eeuwig branden, bootsman, als ik me met een<br />
andermans bullen zou verrijkt hebben ; er zal wel<br />
vendutie vóór de mast worden gehouden en dat<br />
geld komt dus z'n arme, oude moeder toe ; dat<br />
mensch heeft 't harder noodig dan ik, dus uwes<br />
zal me een groot plezier doen met het in z'n zak te<br />
laten stoppen."<br />
„'t Is goed, Kees, 't zal gebeuren," zei de<br />
bootsman.<br />
De waarheid was dat die hemden en broeken<br />
van Kees zelf waren, want toen hij weder vooruit<br />
onder de maats was en daar vertelde, „dat ie nog<br />
net bijtijds dat zoodje van den andere had kunnen<br />
kwijt raken en bij den bootsman had gebracht,"<br />
maakten de bottelier met den bootsman het pak open<br />
en vonden alle stukken gemerkt met het stamboeknummer<br />
van Kees. Bovendien zou een vergissing<br />
onmogelijk geweest zijn, daar de kleederen voor<br />
Willem veel te lang zouden zijn geweest, maar de<br />
bedoeling van Kees was, de moeder van zijn<br />
gewezen scheepskameraad stilletjes wat toe te stoppen;<br />
dat was alles.
55<br />
Alle leed slijt en komt men te boven, en dat<br />
is gelukkig.<br />
Het verlies van onzen Willem sleet ook, maar<br />
zeer langzaam, en het duurde een geruimen tijd<br />
voor aleer Kees te bewegen was naar den nieuwen<br />
kabelgast te gaan om zijn instrument te vragen.<br />
Later kocht Kees op de vendutie zijn eigen broeken<br />
en hemden terug voor 4 en 5 gulden per stuk<br />
en de oudst afgedragene, de z.g. „lapzalvertjes, *<br />
brachten nog heel wat geld op onder de equipage,<br />
omdat het voor Willem's moeder was en de „ouwe<br />
stakkerd anders zoo erg krimp zou lijden."<br />
Willem's mutsenlint met „Kon. Ned. Marine*<br />
kocht een onder het volk zeer bemind officier<br />
voor f 25.<br />
Nog nam Kees den sergeant-schrijver in den<br />
arm, die vooral een heel mooien brief aan Willem's<br />
moeder moest schrijven, waaruit zij heel langzaam<br />
en voorzichtig te weten moest komen hoe het<br />
met haar Willem was afgeloopen, want zei hij:<br />
„als ik in 't Dievediep kom, dan kan ik 't haar<br />
toch niet zeggen, en om zóó maar bij iemand<br />
'an boord te loopen, dat gaat niet. De ouwe ziel<br />
zou stijf blijven van den schrik en ik heb van<br />
mooie woordjes geen kaas gegeten."<br />
Een poosje later, toen Kees, „heel toevallig,"<br />
zooals hij zei, den officier van administratie op het
56<br />
halfdek tegenkwam, vroeg hij dezen voor hem<br />
een delegatie te willen maken op de moeder van<br />
Willem, — „famielje had-ie niet, en't ging nou in<br />
Holland zoo'n beetje tegen de kouw, dus wouw<br />
het ouwe mins niet van de kouw krepeeren, dan<br />
moest ze 'n paar centen hebben."<br />
„Och mijnheer! — ziet uwes, voor 'n balietje<br />
soep en 'n homppie kemies daar zullen me maats<br />
op het wachtschip wel voor z<strong>org</strong>en."<br />
Later toen Kees thuis vaarde, zocht hij onmiddellijk<br />
Willem's moeder op, die in een der achterbuurtjes<br />
van den Helder het zoo niet arm dan toch ook<br />
zeker niet rijk had.<br />
„De vrouw wordt te oud om alleen te blijven,"<br />
zei Kees, toen hij aan boord terugkwam, tegen<br />
iemand die van de geschiedenis alles afwist, „hij<br />
zou 't 'ns 'an den wal gaan probeeren."<br />
Kees ging met paspoort en werd te Amsterdam,<br />
om zijn uitstekend gedrag aan boord, dadelijk bij<br />
do brandweer geplaatst.<br />
Willem's moeder nam hij meê en bleef tot<br />
haar dood toe voor haar z<strong>org</strong>en.<br />
De redder van het sloepsvolk kreeg later de<br />
zilveren reddingsmedaille ; hij had een brillanten<br />
verdiend.
IV.<br />
„Generaal schoonschip."<br />
Om van den z.g. „Grooten Verzoendag" een<br />
getrouwe beschrijving te geven, dient men niet<br />
alleen humorist te zijn, maar bovendien een groote<br />
gave van opmerken te bezitten.<br />
Beeft men daarbij het geluk zich te mogen<br />
vleien in het bezit van een pen, die alles juist<br />
weet weer te geven, dan ontbreekt alleen nog ondervinding<br />
van het zeeleven om aan den slag te gaan.<br />
Ik kan daarom niet gelooven dat mijn beschrijving<br />
aan alle eischen beantwoorden zal, en wel<br />
omdat het mij, wat de drie eerste punten aangaat,<br />
aan een en ander mangelt. Wat het laatste echter<br />
betreft, de ondervinding, die is er, en, goed<br />
ook, dat verzeker ik U, waarde lezer!<br />
Was het niet dat ik onlangs, zonder er bij na
58<br />
te denken, een ouden scheepskameraad beloofd<br />
had het toch eens te probeeren, waarachtig ! —<br />
ik zou er zeker niet toe over te halen zijn, maar<br />
belofte maakt schuld, dus ....<br />
Wel zijn er heel wat jaren voorbijgegaan sinds<br />
ik het laatst een oorlogsbodem betrad, maar mijn<br />
geheugen, dat mij tot heden nog nooit in den<br />
steek liet, zal mij ook nu wel helpen en de toestand<br />
aan boord zal, dunkt mij, nog niet veel<br />
verandering ondergaan hebben.<br />
De hevige „ Broek-in-Waterlandsche schoonmaakwoede,"<br />
die toen heerschte, zal nog wel dezelfde<br />
zijn gebleven. Draagt zij niet reeds eeuwen<br />
lang een echt Hollandsch karakter?<br />
Nu, als het op boenen, spoelen, vegen en schuren<br />
aankomt, zal zich dat zoo gemakkelijk niet<br />
wijzigen.<br />
Ik vertrouw dan ook dat, niettegenstaande het<br />
misselijk liberaal geknoei den laatsten tijd aan<br />
boord aan den dag gelegd, de beginselen omtrent<br />
de zindelijkheid wel zoo „ultra-conservatief" mogelijk<br />
gehandhaafd zullen zijn, want zindelijkheid —<br />
op het huis of schip wel te verstaan — vóór<br />
alles. De rest, — nu, ja! die zoo nauw kijkt,<br />
houdt het nergens uit.<br />
De geheele wereld weet dat een wasch- en BADinrichting<br />
bij ons in minder dan geen tijd op de
59<br />
flacon is, door den gruwelijken afkeer dien wij<br />
van water hebben, ja, zelfs om ons....<br />
Maar ter zake.<br />
Zaterdag is de dag waarop al wat saterachtig<br />
heet als kwelduivels door een schip holt, niemand,<br />
zelfs niet in zijn heiligdom, met rust of vree laat,<br />
en 's m<strong>org</strong>ens elk plekje met water, zand,<br />
zeildoek of zeepsop ontheiligt en ongenietbaar<br />
maakt, om van de verf-, kalk- en oliekwast, die<br />
's middags den schepter voeren, niet te gewagen.<br />
Ach, lieve Hemel, wat een penibele oogenblikken<br />
's Zaterdags, als all hands, die slechts<br />
eventjes met water kunnen smijten, zich weren<br />
met een ijver en Begeisterung, die hen als het<br />
ware in schoonmaaksters doen veranderen.<br />
Toch heb ik aan boord luidjes ontmoet, die er<br />
'heel anders over dachten, die den Zaterdag de<br />
prettigste dag van de week noemden. Eén dezer<br />
was de oude opperschipper, vroeger jaren lang<br />
bekend onder den bijnaam: „de god van de Willem."<br />
„Hè, meheer!" — pleegde hij dikwijls te zeggen,<br />
„zoo 's Zaterdags komt 'n mensch weer 'ns<br />
een beetje op z'n verhaal. — Is me dat Jandorie<br />
een modderverdeelen ! — Je bent tegenwoordig<br />
bang om 'n koekkoek met een paar putsen water<br />
frisch te maken, als je niet omlaag wilt hooren<br />
balken : hè daar ! aan dek ! — Hou' je water bij
60<br />
je ! — Ik geloof waarachtig, dat ze denken, dat<br />
je de rommel zoo maar zonder water schoon krijgt. —<br />
Jawel, hoor! — dat zou nog niks zeggen al lag<br />
't 'n duim dik op 't dek, tot ze hun nek braken<br />
over de zwijndenj; maar 't zal niet gebeuren! —<br />
Zoolang ik schipper ben, neen hoor! om de "<br />
Hier volgde dan meestal een serie „hartige" woordjes,<br />
die dienen moest, om de redeneering van ons<br />
schippertje klem bij te zetten.<br />
De oude zeerob meende het anders zoo kwaad<br />
niet; al was hij wat ruw en onbehouwen uitgevallen.<br />
Meer dan een halve eeuw had hij de zilte<br />
wateren bevaren; met „fransche sjeu" of „geurmakerij",<br />
zei hij, „hield hij zich niet op."<br />
Als men hem liet doorbabbelen raakte hij op<br />
zijn stokpaardje ; de eene geschiedenis na de andere<br />
hoorde men over den goeden, ouden tijd, den tijd<br />
der zeilschepen.<br />
»Ja, meheer! — toen we die smerige „koffiemolens"<br />
nog niet in de schuit hadden staan, toen<br />
kon'-je je hart nog 'ns aan den boel naar genoegen<br />
ophalen; maar nou, met die olie- en roetsmeerlapperij,<br />
bah! — blijf me er mee van 't lijf,<br />
asjeblieft. — Eén keer steenkolen over je dek<br />
en de grond is er finaal uit, en, ie komt er niet<br />
meer in ook, want ben 'je amper weer zoo ver,<br />
dan is 't: de kolen zijn op — en dezelfde comédie
Cl<br />
begint weer van van voren af aan. — 't Is alles<br />
boter 'an de galg gesmeerd!"<br />
Laat ik echter dadelijk meedeelen, dat ons<br />
ou wetje, niettegenstaande al het „comediespelen",<br />
zooals hij het noemde, voor het ophangen der stuifkleeden<br />
gedurende het kolen innemen voorbeeldig<br />
bleef z<strong>org</strong>en, zoodat men van het dek gerust zou<br />
hebben kunnen eten.<br />
„Generaal schoonschipmaken" zou men zeer<br />
gevoegelijk in drieën kunnen verdeelen :<br />
1°. De introductie: de maatregelen en werkzaamheden<br />
van den Vrijdag-namiddag.<br />
2°. De eigenlijke dag: de geheele Zaterdag met<br />
een uurtje pauze om gauw te eten.<br />
3°. De finale: het lieve Zondag-ochtendje voor<br />
een klein opknappertje.<br />
Wat de voorbereiding en nabetrachting aangaat,<br />
zij zijn aan boord bekend onder den naam van:<br />
»vóór- en napeuteren".<br />
Vrijdag-middag, na „rusten", als de tijd door<br />
Janmaat met „lappen en naaien" wordt gesleten,<br />
begint het gezicht van den schipper, hoe later het<br />
wordt, al ernstiger te staan. Zei hem de Éérste-<br />
Officier van m<strong>org</strong>en niet, dat de commandant a. s.<br />
Zondag met parade het geheele schip wilde zien?
hetgeen zooveel beteekent als: „Schipper ! z<strong>org</strong> dat<br />
alles overal in orde is!"<br />
„Ja, meheer! — als de Kernel rondkomt dan<br />
dient alles m<strong>org</strong>en 'ns een extra-beurt te hebben. —<br />
Ik zal van middag alvast beginnen met tafels en<br />
banken, da's een mooie opschieter voor m<strong>org</strong>enochtend."<br />
„Hm, ja! — maar vooruit op den bak. — Je<br />
weet, schipper, dat de kolonel dat beunhazen niet<br />
graag ziet."<br />
Gedurende het laatste uur van lappen en naaien<br />
ziet men nu „zeuntjes" en „bijzeuntjes" druk<br />
in de weer met schuren van tafels en banken,<br />
deksels van bakskisten, luiken, enz., te veel om<br />
op te noemen.<br />
Het gevolg hiervan is, dat onze Jantjes dien<br />
avond, den volgenden m<strong>org</strong>en, middag en avond<br />
en den Zondag-m<strong>org</strong>en verstoken blijven van het<br />
kommaliewant en meubilair en 5, zegge vijf maaltijden<br />
als een inlander plat op het dek zitten om<br />
het zeildoeken bakskleedje, dat anders als tafellaken<br />
dienst doet.<br />
Putsen worden uit het ruim opgehaald en aan<br />
dek gebracht; schuivers, hand- en stokzwabbers,<br />
schrobbers, bezems, steenen, zand, bijgenaamd<br />
„patentzeep", volgen van lieverlede, om toch den<br />
volgenden m<strong>org</strong>en na schaften en zindelijkheids-<br />
_ ^ _ _ _ _ _ _
63<br />
inspectie, dadelijk met volle kracht te kunnen aanvallen.<br />
„Van een „extra-beurt" geldt het meer dan<br />
ooit: „eerst zoo gauw als je kan en daarna hoe<br />
langer zoo gauwer," een spreekwoord dat men<br />
vroegere jaren aan boord met de hulp van een<br />
eindje touw oftewel „handdaag" altijd tot een waar<br />
woord wist te maken.<br />
Om den lezer vooral geen verkeerden indruk<br />
van de toepassing en uitlegging dier spreekwijze<br />
te doen verkrijgen, kan ik en durf ik hem gerust<br />
verklaren, dat het aan den wal bekende gezegde<br />
van enkele chefs : „het onmogelijke vergen om het<br />
mogelijke gedaan te krijgen," er geen handbreed<br />
water bijhaalt. - Hun ontbreken de overtuigende<br />
middelen van „Vader Driestreng, " anders ging het<br />
mogelijk ook.<br />
Hoe het dan ook tegemvoordig bij onze marine<br />
toegaat, nu die prikkelende en krachtig werkende<br />
kruiden uit de pharmacopaea van opvoeding voor<br />
jeugdige en onwillige zeelieden geschrapt zijn, is<br />
mij een raadsel en doet mij, na hetgeen ik zoo<br />
nu en dan daaromtrent hoor, met onzen B<strong>org</strong>er<br />
uitroepen: „Ik wensch geen stap terug te treden<br />
op de afgelegde levensbaan ! ! "<br />
Terwijl zeuntjes en bijzeuntjes aan het schuren<br />
en boenen zijn maakt de schipper de ronde en gaat
64<br />
met argusoogen na wat naar zijn idee m<strong>org</strong>en goed<br />
opgeknapt moet worden.<br />
Natuurlijk vallen op dat inspectie-reisje hier en<br />
daar aan onderofficieren en matrozen ernstige open<br />
aanmerkingen te maken, waarschuwingen en<br />
standjes te geven — pluimpjes in geen geval —<br />
maar de ouwe is zoo kwaad niet als hij zich wil<br />
voordoen ; heeft hij niet de loffelijke gewoonte eerst<br />
een paar maal te zeggen : „dat's nou de allerlaatste<br />
keer da'k je waarschuw, begrepen? — Een volgende<br />
maal, „man, sta-je op 't halfdek! Hè-je 't<br />
verstaan, of niet? — Oeef-je me asem?"<br />
Op het halfdek, kuildek en overal waar slechts<br />
verondersteld kan worden dat een vetvlak aanwezig<br />
is of vroeger was, worden die plekken naar<br />
behooren met den kalkpot behandeld. De schipper<br />
zegt, dat kalk het vet uit het dek haalt, waarde<br />
brave kerel geen geheel ongelijk in heeft.<br />
Alle vlakjes en vermeende vlakjes worden terdege<br />
ingesmeerd, het dek lijkt wel getatoeërd en<br />
hier en daar doet de groote omvang der smeerkuur<br />
vragen: „Zou het niet beter zijn, als de schipper<br />
het geheele dek in de kalk zette?"<br />
Gedurende het „theewater" ziet men hem nog<br />
even langs de bakken gaan, om enkele baksmeesters<br />
het noodige op hun hart te drukken voor den gewichtigen,<br />
volgenden m<strong>org</strong>en.
65<br />
Met „achtergasten," „paaien," „waterruims- en<br />
kabelgasten" wordt ook een enkel woordje ge^<br />
wisseld.<br />
Hier heet het: „je weet er alles van hé? —<br />
M<strong>org</strong>en!" — daar is het : „denk er 'an : m<strong>org</strong>en !" —<br />
ginds: „vergeet vooral niet m<strong>org</strong>en/ enz. enz;<br />
doch overal speelt het woordje „m<strong>org</strong>en* do<br />
hoofdrol.<br />
Met den provoost in het tusschendeks wordt een<br />
amicaal woordje gewisseld. Beiden zijn veteranen<br />
en kennen elkander reeds lang en van zoo menig<br />
schip en expeditie in Indië, dat de toon veel<br />
vertrouwelijker is dan met de andere scheepsr<br />
onderofficieren. De provoost is dan ook een van<br />
de zeer weinigen, die van den schipper hoort, dat<br />
de kolonel a. s. Zondag met parade rondkomt.<br />
Zeg 'ns stippie !" *) — vraagt hem de schipper,<br />
„heb-je m<strong>org</strong>en veel volk noodig of kan-je het<br />
met de zeuntjes alleen klaren?"<br />
„ Weergaais, schipper ! — daar vraagt u me zoo<br />
wat, maar laa' me 'ens eventjes prakkeseeren ;<br />
deze week heb ik nogal flink volk en met er een<br />
beetje de hand 'an te houën" — hier maakt de<br />
provoost met zijn hand de welbekende beweging —<br />
„zal 't wel lukken, denk ik."<br />
') Stippie = bijnaam van den provoost.<br />
J. VAN WACHEM. Blokk.idetijd. 5<br />
/
66<br />
„Nou, ouwe! dat blijft zoo afgesproken; ik heb<br />
ze hard noodig en kan ze best 'an dek gebruiken. "<br />
„Ja, schipper ! — zegt uwes dat wel, ik kan 't<br />
gelooven, er leidt heel wat voor 't mes m<strong>org</strong>en.<br />
H Is maar goed dat u met tafels en banken begonnen<br />
bent, da's ten minste m<strong>org</strong>enochtend een groote<br />
achter den rug."<br />
„Ja, provoost! 'n uurtje mot er voor mijn plezier<br />
af, anders ben ik niet lekker ! Neem m<strong>org</strong>en maar<br />
ruim water en denk 'an den Kernel, hoor! —<br />
en voort gaat hij weer!<br />
„Nou nog even bij den zeilmaker 'angeloopen,"<br />
zegt de schipper in zich zelven.<br />
„Zeg 'ns, baas! — denk-je er wel 'an dat 't<br />
m<strong>org</strong>en Zaterdag is? — Hou-je de dekkleeden<br />
voor de hand en wat oud doek voor schuurlappen?"<br />
„Jawel, schipper! — alles in orde."<br />
Nadat de timmerman ook nog even à faire is<br />
genomen en meegedeeld dat hij zijn „bullen" van<br />
bank kan opbergen tot Maandag, en dat hij<br />
zijn noodhulp wegens gebrek aan volk (?!) moet<br />
afstaan, gaat de schipper naar zijn hut, om daar<br />
met zijn schrijver, een jongmaatje die volgens<br />
's schippers zeggen „luizig vlug met de pen over<br />
het pampier vliegt en een eerste rekenmeester is, "<br />
verder te „parlementeeren" over een en ander.<br />
„Kom 'ns hier, monster! — en vertel me eens
(57<br />
bliksems gauw hoeveel kistjes zeep er nog onder<br />
m'n kooi motten staan!*<br />
„Zooveel, schipper!"<br />
„Dat lieg-je, gauwdief! — dan heb-je er een<br />
geknerpt! — Tel ze als de sakkreju na en geef<br />
me er een hier. Begrepen?"<br />
„Jawel, schipper!"<br />
Op een plankje, dat speciaal voor dat doel in<br />
de hut staat, verdeelt de schipper den inhoud van<br />
het kistje.<br />
„Ziezoo!" — zegt hij, „da's allemaal wat van<br />
de stokvisch!"<br />
Voor het afnemen van verschansings, het paneelwerk<br />
achteruit, vooralleswaargeenz.g. „patentzeep"<br />
en zoutwater bij gebruikt kan worden, komt een naar<br />
verhouding groot of klein stukje op de plank, die<br />
daarna op de kast wordt geb<strong>org</strong>en.<br />
„Jongen! — denk er 'an, dat je m<strong>org</strong>enochtend<br />
vroeg bij de hand bent, hoor! — 't Is m<strong>org</strong>en<br />
boelijn over de nok en maak de hut goed schoon,<br />
versta-je? — M<strong>org</strong>en heb ik geen tijd om me<br />
met die snaarderij te bemoeien, denk er dus 'an,<br />
dat je 'n lappie laken uit de kast haalt en schoon<br />
schuiert ; Zondag is het baksgewijs-parade ! —<br />
Kijk meteen m'n hemden 'ns na en poets m'n<br />
sabel een beetje op, da'k 'r niet als een kaailooper<br />
uitzie! Hè-je 't begrepen, luiwammes?"
08<br />
„Jawel, schipper!"<br />
„Hè-je al theewater gehad?"<br />
„Nee, schipper!"<br />
„Nou, ga dan theewater drinken, maar haal<br />
eerst m'n koffie en m'n eten bij den kok weg!"<br />
In een wip staat het eten op het kleptafeltje<br />
gereed, waarvan een groot deel naar 's schippers<br />
maag verhuist met een Amerikaansche haast, die<br />
verbazing wekt.<br />
Nauwelijks is „theewater" afgeloopen, of het is:<br />
„Hé, luizenkop ! — waar ben-je ? — Haal-je<br />
dien boel weg, of denk-je soms da'k nog langer<br />
met dat zoodje voor me wil blijven zitten? —<br />
Sla maar lens ! — Hé, veenhuizer ! — dat kreeg-je<br />
bij je moer niet, is 't wel?"<br />
„Nee, schipper! — nooit!"<br />
„Nou, vreet dan op, en maak de potten en<br />
pannen schoon, maar de bliksem haal je, als je<br />
wat breekt of wegmaakt."<br />
De jongen denkt ook: „mopper maar raak,"<br />
hij heeft het niet slecht bij den schipper en weet<br />
zeer goed dat, als er van den kok een „warme<br />
hand" op tafel staat, er voor hem meer overblijft<br />
dan „borden likken."<br />
„Ziezoo!" zegt de schipper, „alles staat voor<br />
m<strong>org</strong>en-ochtend op stootgaren, " en steekt zijn smo -<br />
kertje eens aan boven het glas van zijn hutlampje.
69<br />
Terwijl de schipper zijn pijpje leeg rookt en over<br />
den dag van m<strong>org</strong>en nadenkt, maak ik van die<br />
gelegenheid gebruik om even van den hak op den<br />
tak te springen.<br />
Mogelijk zult gij, waarde lezer, de opmerking<br />
maken: „hoe kwam het, dat de provoost slechts<br />
provoost en de schipper opperschipper was, terwijl<br />
beiden vroeger tegelijk matroos waren geweest?"<br />
In de dagen waarvan ik vertel, meende men<br />
het zoo serieus niet met het onderwijs als tegenwoordig.<br />
Wel had men een z.g. „schoolmeester"<br />
aan boord, een onderofficiersbaantje dat sedert<br />
geruimen tijd „opgedoekt" is, die de jongeheertjes onderricht<br />
gaf, niet in a + b, maar in gewoon a, b, c,<br />
en 2X2 = 4, maar dat onderwijs gaf niet veel.<br />
Zulk een leerling was onze provoost als jongmaatje<br />
ook geweest; hij had geen vluggen kop<br />
en zat liever aan een eindje touw te knoopen<br />
of te splitsen, dan met een boek in zijn handen.<br />
Een marlspijker beviel hem beter dan een schrijfpen ;<br />
zoo'n dun stukje hout kon hij onmogelijk goed<br />
vasthouden.<br />
Onze provoost was dus iemand geworden van<br />
wien men zegt: „hij kan lezen noch bidden."<br />
Ziedaar de reden waarom hij jarenlang als<br />
matroos der 1ste klasse zonder vooruitzicht bij onze<br />
Marine had gevaren.
70<br />
Zoo zachtjes aan begon onze pekbroek op zijn<br />
tandvleesch te loopen ; zijn ribbenkast was van<br />
lieverlede minder buigzaam geworden door al het<br />
zeewater dat er overgegaan was, maar, éen zaak<br />
was zeker, de „pus" (feu sacré) was er daarmee<br />
bij den ouden waterrat niet uit, vandaar dat hem<br />
op een zekeren m<strong>org</strong>en de vraag gesteld werd,<br />
wat hij wel dacht van een provoostenbaantje, waarbij<br />
totaal geen „schrijverij en rekenarij" annex was.<br />
„Ja, ziet uwes, kommandant! —'t is zoo, ik ben<br />
niet zoo jong meer, maar ik kan toch nog wel<br />
een poosje meê, voor een jongen kerel ga ik nog<br />
niet op zij, maar 't is waar, uwes hebt gelijk. —<br />
De „krommetiek" heeft me zoo stijf als een „bokkum"<br />
gemaakt. — Zou ik er me ereisjes over mogen<br />
bedenken, kommandant? — Het is zoo'n heel<br />
ander leven, niet waar? — TJwes weet het zellevers,<br />
zoo'n 'heele dag in de griebus in plaats van<br />
aan dek, 't is een groot verschil."<br />
Een paar dagen later had de kommandant hem<br />
weer gevraagd hoe hij er over dacht, en toen had<br />
hij gezegd: „Ja, kommandant! —ik heb er vooruit<br />
met de maats ook eens over gesproken en ze<br />
raden het me allen maar sebiet 'an; 't scheelt te<br />
veel voor m'n pesjoen, en bevalt het me niet, dan<br />
mag ik immers later mijn terugstelling vragen.<br />
Niet waar, kommandant?"
71<br />
Eenigen tijd later zei de officier der wacht hem,<br />
dat hij bij den kommandant op het rapport moest<br />
komen, waar deze hem meedeelde dat hij „provoostgeweldige"<br />
was geworden en hij nu maar gauw —<br />
altijd is 't gauw — moest z<strong>org</strong>en zijn uniform in<br />
orde te hebben, want dat hij hem den eerstvolgenden<br />
Zondag op parade gekleed wenschte te zien.<br />
Daarna volgde nog zoo iets tusschen de tanden van<br />
„all hands vóór den boeg, vóór de geheele equipage<br />
en.... 't is goed, je kunt je gang gaan," waarmee<br />
de eerste officiëele kennisgeving was afgeloopen.<br />
's Zondags, toen hem de kommandant met een<br />
loffelijk woord over zijn uitstekend gedrag aan de<br />
equipage voorstelde, stond hij er in full dress met<br />
de gouden strepen op de lange jas bij, maar<br />
zweetend van benauwdheid.<br />
„Dat was 'em z'n leven lang niet overkommen,"<br />
zei hij.<br />
Een der officieren had hem opgeknapt met een<br />
jas, die de baas-kleermaker gauw veranderd had<br />
in een uniform van provoost, en de andere heeren<br />
waren zoo „rejaal" geweest om een stuk of wat<br />
„fijne hemden," een vest en een „gulpbroek" —<br />
klepbroeken kon hij nu als onderofficier niet meer<br />
dragen — te geven.<br />
Voor de pet had een der onderofficieren gez<strong>org</strong>d,<br />
zoodat onze nieuwe provoost, hoewel zonder grati-
7J<br />
ficatie van den Lande, zoodoende toch de eerste<br />
bovenkleeding vrij had.<br />
Toen de eerste maand voorbij was en de fluit<br />
riep : „luistert naar je namen, tractement halen !" —<br />
Ontving onze provoost op eens zoo veel meer in<br />
zijn portemonnaie, dat hij tot de overtuiging kwam,<br />
dat, al was het nu wel niet heelemaal naar zijn<br />
zin, het toch beter was een klein baasje te zijn<br />
dan een groote knecht.<br />
Vraag mij nu niet, of de schipper dan wel zoo'n<br />
heksenmeester met de pen was; zijn „hanepooten<br />
en vethaakjes" waren met moeite leesbaar. Er<br />
moest dus nog iets anders, een andere reden bestaan<br />
hebben, en die was er ook geweest. De schipper<br />
namelijk was iemand die, nog jong zijnde, zijn gezag<br />
wist te laten gelden — daarom had hij het zooveel<br />
verder gebracht. Het was hier weder de oude<br />
quaestie, alle schippers zijn matrozen, maar niet<br />
alle matrozen zijn schippers.<br />
Die dan ook een weinig de karakters aan boord<br />
bestudeert, zal u spoedig bijna met zekerheid kunnen<br />
zeggen, wie van de matroosjes in de wieg<br />
gelegd is om „dekofficicr" te worden....<br />
»Hé, jongen!" roept de schipper, terwijl hij zijn<br />
PÜPJe op het „spiegelplankje" neerlegt, „zeg 'ns<br />
'an den onderofficier van de wacht, dat ie overgeeft<br />
me een half uur vóór „overal" te porren, ik mocht
73<br />
me eens verslapen, 't Zal wel niet gebeuren,<br />
maar 'n mensch kan nooit weten wat 'm overkomt !"<br />
Het duurt niet lang of het lampje wordt voor<br />
den nacht wat lager gedraaid en een regelmatig<br />
geluid, veel overeenkomst hebbende met dat waarmee<br />
de groote spanzaag van den baas-timmerman in<br />
een der dekbalken of lijf houten op- en neergaat,<br />
bewijst dat onze schipper „onder zeil is" en den<br />
slaap des rechtvaardigen slaapt.<br />
„Tik! — Tik! — Tik! — Bent u wakker<br />
schipper?"<br />
„Wie staat daar te donderjagen 'an m'n hut?"<br />
„Ik schipper! 't Is tijd!"<br />
„Zoo, jongen! — ben jij het?" — vraagt een<br />
grafstem achter het groene hutgordijntje.<br />
„Komaan! — dat doet me plezier. — Haal als<br />
de bliksem m'n koffie."<br />
„Die heb ik al uit de kombuis meegebracht,<br />
schipper ! "<br />
„Daar ben-jij al heel gauw bij. — Heb-je soms<br />
van nacht wat in je nest gedaan, dat je zoo<br />
damm quick bent van ochtend ? Wacht eventjes,<br />
da'k een broek 'antrek, dan kan-je binnen!"<br />
In drie vloeken en geen zucht is de schipper<br />
op de been en gekleed, waarna hij het lampje
74<br />
weder wat hooger draait en het gordijntje openschuift.<br />
„Zoo, laat zien, wat je uit de „kombof" hebt<br />
meegebracht! Geef-me 'n kommetje en haal het<br />
stopflessie met suiker uit de kast op."<br />
De jongen geeft met groote menschenkennis<br />
nooit veel antwoord, maar maakt dat alles in<br />
den kortst mogelijken tijd gereed is, daar de<br />
schipper zelden tweemaal vraagt of.... .<br />
Wanneer de jongen zoo niet dacht, zou het<br />
voor hem geen leven zijn, maar nu? — hij zou<br />
zijn baantje voor al het geld van de wereld niet<br />
kwijt willen zijn.<br />
Die 't weet, die weet het en zal het met mij<br />
eens zijn. Die het niet weet, moet mij gelooven,<br />
als ik zeg: dat schrijversbaantje bij den „Chef van<br />
de equipage" is gewichtiger betrekking als men wel<br />
denkt.<br />
Dat zeemannetje oftewel „'s schippers-noodhulpadministrateur<br />
- hutsjongen" wordt „vooruit"<br />
wel eens te veel naar de oogen gezien en over<br />
het paard getild. Voor velen, zelfs voor onderofficieren,<br />
is hij de vraagbaak als zij wat weten willen,<br />
hetgeen de reden is dat er weinigen zijn, die<br />
hem durven kommandeeren.<br />
Bij menig del hands'je is het heerschap onzichtbaar<br />
en rekent er op, dat men den schippersjongen<br />
toch niet veel durft zeggen.
75<br />
Aan zijn bak — hoewel hij daar weinig komt —<br />
hij z<strong>org</strong>t wel dat er voor hem en den schipper<br />
genoeg is: „voor mijn en me baas," heet het als<br />
hij aan de kombuis komt — noemt men hem „bootafhouder,<br />
doodvreter, loopende ballast" en zoo<br />
meer.<br />
Intusschen heeft de schipper zijn „mondspoeling,<br />
hartversterking, koppie troost," of hoe hij zijn<br />
kopje koffie mocht willen noemen, met smaak opgelebberd<br />
en is er reeds eenig geloop in het schip<br />
gekomen.<br />
Daar komt de jongen, die de „glazen slaat,"<br />
namens den onderofficier der wacht met de tijding :<br />
„Schipper, 't is tijd voor overal!"<br />
„Zoo joggie, laat 'em dan maar opstaan!" —is<br />
het korte antwoord.<br />
Eenige oogenblikken daarna hoort men tamboer<br />
en pijper het vroolijke deuntje, de reveille, trommelen<br />
en blazen, zoodat wie soms nog niet wakker<br />
mocht zijn, het nu wel worden zal.<br />
„Overal!" buldert de onderofficier aan dek, na<br />
eerst eenige lang gerekte trillers opzijn „<strong>org</strong>eltje" te<br />
hebben laten hooren.<br />
De mecaniek begint zich nu in gang te zetten.<br />
Ieder zeeman ziet zijn hangmat tot de nederigste<br />
dimenciën terug te brengen. „Vijf slagen en twee<br />
kopslagen met de sjorlijn en verder de scheer- en
76<br />
vierlijnen in elkaar gedraaid er tusschen in, alles<br />
volgens model."<br />
Wee! die zijn kooi moet oversjorren! Hij kan<br />
gerust zeggen, dat zijn dag alleronaangenaamst begonnen<br />
is.<br />
„Kooien op" en „wassen en kammen" volgen<br />
snel achter elkaar, en nog binnen het halve uur -<br />
omdat het Zaterdag is — roept de klok met het<br />
welbekende „kok schep op" de Jantjes aan den<br />
disch.<br />
De schipper ziet intusschen de zeepplank weer<br />
eens aan, of alles wel in denzelfden toestand is als<br />
den vorigen avond, en marcheert daarna in diep gepeins<br />
naar het bovendek, om met den officier van<br />
de wacht een praatje te houden over het.... schoonschipmaken.<br />
„Is 't nog geen tijd, meheer?" heeft de schipper<br />
een paar malen gevraagd. De leukert, net of hij dat<br />
ook niet weet!<br />
Maar het is immers Zaterdag, dus ze moeten<br />
maar een beetje „afeten" trouwens aan grutjes met<br />
„rotmok" zullen zij zich niet verslikken en de<br />
graten zullen ook niet in de keel blijven steken.<br />
„Vóór en achter laagwater," valt geweldig vlug<br />
in dien ochtend.<br />
Op eens laat de fluit van den schipper zich<br />
hooren van de z.g. „baksgewijs-zindelijkheidsin-
77<br />
spectie," en allen begeven zich naar het bovendek en<br />
stellen zich in gelederen op.<br />
De bakmeesters komen successievelijk den schipper<br />
rapporteeren : „alles present, schipper ! geen aanmerkingen"<br />
— 's Zaterdags kijkt men zoo streng niet<br />
in de hemdskragen der jongelingschap, waarna dit<br />
rapport door hem aan den officier der wacht wordt<br />
overgebracht.<br />
„'t Is goed, schipper, dank-je, laat maar afgaan ! "<br />
„Best meheer!"<br />
„Wiet !- Wiet !- Wi-i-i-et ! " gilt zijn fluit, hetgeen<br />
dadelijk gevolgd wordt door een kort afgebeten en<br />
nijdig kommando: „schoonschipmaken!"<br />
De verandering, die nu in het schip plaats grijpt, is<br />
moeilijk te beschrijven, lezer!<br />
Een lawaai en geschreeuw, een geloop en gedraaf,<br />
een kommandeeren hier, een kommandeeren<br />
daar, een kommandeeren overal, dat je bijna hooren<br />
en zien vergaan.<br />
Hier schreeuwt er één om water, dââr, om zand<br />
of schrobbers, ginds brult een ander om een balie<br />
met zoetwater, een eind verder iemand om een<br />
spijgatboender of zeep, en door alles heen hoort<br />
men aan alle kanten :<br />
„Pompen aan dek! Pompen in de kuil!"<br />
Van lieverlede komt er geregelder gang in.<br />
Houdt u verzekerd dat daar de schipper voor z<strong>org</strong>t.
78<br />
Broeken worden opgestroopt tot boven de knieën,<br />
hemdsmouwen tot onder de oksels, enfin, de kereltjes<br />
loopen er soms halfnaakt bij.<br />
Ieder onderofficier en korporaaltje krijgt een<br />
deel van de matroosjes onder zijn direct toezicht,<br />
behalve de „gasten" en verdere „baantjesgasten",<br />
die zoo'n beetje op hun eigen ageeren.<br />
De bootsman aan dek, de schieman in de kuil<br />
en de provoost in 't tusschendek, zij hebben hun<br />
handen vol.<br />
De konstabel en zijne onderhebbenden loopen<br />
zich schor te schreeuwen om „bosschieters" voor<br />
de batterij.<br />
Matrozen derde klasse, lichtmatrozen en jongens<br />
maken zich als de weerga meester van een schrobber<br />
bijgenaamd „schrijfpen", om op het natte, met<br />
zand bestrooide dek, aan rijen met gelijken slag,<br />
soms — als de schipper een goede bui heeft —<br />
op de maat van het een of ander liedje, cirkelboogjes<br />
te „drukken", alles meer bekend onder<br />
den naam van: „een brief schrijven naar de<br />
ouwelui" oftewel „psalmen zingen."<br />
De mariniers, die nuttige lastdieren, die aan<br />
boord toch reeds zooveel te verduren hebben,<br />
adres aan het legio lieve scheldnaampjes, waarin<br />
zij zich mogen verheugen, als : Jbokkepooten, slangenvergift,<br />
enz. enz. ook zij weten hun werk.<br />
f
7!)<br />
Zij begeven zich naar de dek-, wasch-, spoelen<br />
alle andere mogelijke pompen, om den voormiddag<br />
te pompen, dat hun de lendenen kraken.<br />
De paaien der verschillende toppen z<strong>org</strong>en, dat<br />
in minder dan geen tijd het „loopend touwwerk"<br />
van het dek wegkomt en in het want aan de<br />
weeflijnen hangt, teneinde de schrobbers en schoonmakers<br />
niet te hinderen, om vervolgens met het<br />
afboenen van betings, nagelbanken en al wat tot<br />
hun ressort behoort, een begin te maken.<br />
De hofmeester van den kommandant komt een<br />
paar mannetjes vragen om de kajuit en gamellehut<br />
te helpen schoonmaken.<br />
Die der officieren voor de longroom om hetzelfde.<br />
Voor dit soort van onderofficieren heeft de oude<br />
schipper de grootste minachting.<br />
„Zoo'n waterpotleêggooier!" zegt hij tegen den<br />
bootsman, „wat denkt zich wel zoo'n vent met<br />
z'n pisangschil op z'n mouw ! — Kan ie voor den<br />
donder zelf z'n pooten niet van z'n boddy steken ?<br />
— Ja wel! dat hangt ook al de mijnheer uit! —<br />
Wel, God zal me bewaren! zoo'n saffraanpieper<br />
met z'n waaibaard en gestikkedoorde nek is te<br />
blommig om... Affijn, bootsman ! geeft 'm maar<br />
zoo'n paar halfwassen brasems, de rommel moet<br />
achteruit toch ook schoon."<br />
De schipper heeft weer eens even zijn hart
80<br />
lucht gegeven. Hofmeesters, koks, ziekenvaders en<br />
meer van dat soort „onderofficieren van naad tot<br />
naad", zooals men ze aan boord noemt, staan bij<br />
den ouden heer in een geweldig slecht blaadje.<br />
't Was nu eenmaal zoo, er viel aan den ouden<br />
man niet veel meer te veranderen, maar 't was<br />
soms wel eens al te bar, hoe hij die hoogst nuttige<br />
menschen kon doorhalen.<br />
Al wat niet bij het „tuig" behoorde genoot niets<br />
van 's schippers achting.<br />
Dat er natuurlijk hier en daar wel eens onder<br />
het werk een opstopper, muilpeer, drukker, wrijver,<br />
watjekouw, haal uit de mok, en meer dergelijken<br />
— och! onze taal is zoo woordenrijk —<br />
uitgedeeld wordt, hetzij met de punt van een<br />
zeelaars waar een been in zit, dan wel zoo maar<br />
„los uit 't handje", met een „eindje van 27 garens",<br />
wie zal 't betwijfelen ?<br />
De schipper noemt het : „smeerolie waarvan ze<br />
lenig in hun knokken worden."<br />
Met de campagne en het halfdek wordt, wat<br />
het schrobben betreft, zoo gauw mogelijk voortgemaakt,<br />
omdat de kolonel met vlaggeparade aan<br />
dek komt om gericht te houden over de boosdoeners<br />
als anderszins.<br />
In den regel heeft de kommandant er het land<br />
aan zijn schoenen nat te maken. Bij de valreepen
81<br />
liggen dan ook een rij zwabbers tegen het dek<br />
aangedrukt, om het water van vooruit tegen te<br />
houden.<br />
De officier der wacht neemt zoolang een commandeertrapje<br />
in beslag, waarop hij, evenals een<br />
leeuwerik op zijn zoodje, hoog en droog staat.<br />
Met den adelborst van de wacht is 't een ander<br />
geval. Men kan hem vooruit op den „bak" en op<br />
de „loopplank" vinden met opgestroopte broek,<br />
soms ook wel op bloote „straathanden," tenminste<br />
in vroeger jaren, zich zei ven en anderen vervloekende<br />
om al die Zaterdagsche herrie.<br />
In den kuil is het precies van 't zelfde laken een<br />
pak, alleen onder het halfdek is het rumoer minder<br />
heftig.<br />
De „kaptein Darms," (capitaine d'armes), een<br />
oude marinier, belast met het onderhoud der scheepswapens,<br />
welke in rekken opgesteld zijn, is druk<br />
in de weer om al wat „blank" is weg te nemen<br />
en in de wapenkamer te brengen, daar hij bij<br />
ondervinding weet, dat, als één van de heeren<br />
spoelers kans ziet hem een pleizier (?) te doen met<br />
een puts zoutwater, hij het waarachtig niet zal laten.<br />
Nu gaan wij nog een verdieping lager, naar het<br />
tusschendek, om te zien wat daar te koop is.<br />
Heer in den Hemel! zult ge uitroepen, wat is<br />
hier in dien korten tijd gebeurd?<br />
J. TiN WjicnEM. Blokkadetijd. g
82<br />
Is 't schip soms lek geworden ? Het water staat<br />
tot aan de hoofden der luiken en alles, kettingbakken,<br />
zandbakken, enz. ligt open; men weet<br />
bijna niet waar men zijn voeten zal neerzetten om<br />
den hals niet te breken of in een dier vele gaten<br />
te verdwijnen.<br />
't Is hier een drukte van belang, doch maak u<br />
volstrekt niet ongerust, de schuit zinkt niet. Dat<br />
er zooveel water staat, is heel natuurlijk, want<br />
het kan niet wegloopen door spuigaten, zooals er<br />
in den kuil en aan dek aanwezig zijn. Het tusschendek<br />
ligt immers beneden de waterlijn!<br />
Al het water moet weer opgeschept worden en<br />
boven in den kuil belanden om buiten boord te komen.<br />
Vooruit in den ziekenboeg is de majoor-ziekenoppasser<br />
met de „loopende zieken" bezig den boel<br />
gauw aan den kant te brengen, daar strakjes de<br />
dokter komt om tegen parade zijn ziekenrapport<br />
voor den commandant gereed te hebben.<br />
„ Opscheppen en water opsteken ! " commandeert<br />
de provoost, „we verzuipen anders nog!"<br />
„Ajoe! steek op, zeg ik je; gauw wat, dondersteen<br />
! — Zou' je soms willen hebben da'k niet<br />
klaar kwam, kreng daar je bent? - En nou heel<br />
gauw ook, of ik haal je . ..."<br />
De provoost is altijd ongerust dat hij niet klaar<br />
zal komen. Wanneer in den kuil met afspoelen
83<br />
begonnen wordt, moet hij al gereed zijn, anders<br />
zou het vuile water aan dek gedragen moeten<br />
worden, en dat zou een koopje zijn.<br />
„Sakkerloot, dat treft!" zegt hij in zich zei ven,<br />
„daar komt de dokter 'an, de boel is net een beetje<br />
opgeschept!"<br />
„Zal'je opscheppen, varkensgoed! dat een fatsoenlijk<br />
mensch loopen kan!"<br />
De putsen vliegen op en neer, maar onze<br />
dokter staat nog altijd met de deur van de voorlongroom<br />
in de hand eens „hoogte en breedte te<br />
nemen." Niettegenstaande al het drukke gecommandeer<br />
van den provoost, weet de dokter maar al<br />
te goed, dat hij de zaak maar half vertrouwen kan.<br />
„Hé, provoost! kan ik doorloopen?"<br />
„Ja, meheer! 't is temet zoo goed als droog<br />
waar uwes staat!"<br />
„Denk' er om!" roept de provoost — het sein<br />
dat er een „hooge oome" aankomt.<br />
Trots alle mogelijke denk erommetjes wordt<br />
onze dokter een enkelen keer toch onder en boven nat.<br />
„Houd je kalm!" denkt Janmaat, „wat doe'je<br />
m de kou."<br />
Bij de „walengang" gooit er juist een om den<br />
hoek een puts op het dek leeg, met het gevolg,<br />
dat de dokter het in de flank loopt en de plas<br />
over zijn schoenen krijgt.
84<br />
„Verekkeseer, meheer!" zegt die zeeman, „ik<br />
kon uwes niet zien."<br />
„Ik wou dat je " — wat de dokter daar<br />
bromt schrijf ik niet. — „Kan'je niet beter uitje<br />
doppen kijken?"<br />
Een eindje verder, onder den luchtkoker do<strong>org</strong>aande,<br />
wil het ongeluk, (volstrekt geen toeval)<br />
dat de man, die aan dek het draaibare bovenstuk<br />
van binnen met water en zeep schoonmaakt, het<br />
schoongemaakte afspoelt. Het gevolg hiervan is,<br />
dat de anders zoo hoogst bedaarde dokter woedend<br />
wordt en .... nat.<br />
Bij het voorluik aangekomen is er een in den<br />
kuil bezig het hoofd schoon te maken; onze<br />
medicus krijgt er een sliert water van langs zijn<br />
mouw.<br />
„Ik mag lijden, kerel! dat je .. .."<br />
En o, groote Goden! vooruit bij de arrestantenhutten<br />
loopt hem in het halfduister, dat daar<br />
heerscht, een marinier vierkant tegen het lijf op.<br />
Orkaan, alles vernielende orkaan geeft de<br />
barometer aan.<br />
„Jou vlegel! — Jou onbeschofte vent! kan'je<br />
niet zien waar je loopt? — Wacht even, van jou<br />
zal 'k rapport maken, 'k zal je leeren me ten<br />
onderste boven te willen loopen! — Hé provoost!<br />
kom 'ns even hier, hoe heet die vent?"
85<br />
„Da's Jonas, meheer!" zegt de provoost, die<br />
meteen begint onzen armen stumperd om z'n<br />
ongeluk den mantel uit te vegen.<br />
„Uilskuiken! kan 'je niet uit je slangenoogen<br />
zien dat meheer 'ankomt." — Je moest't nog eens<br />
doen en mij zoo eens tegen m'n starrement optornen,<br />
kerel, ik zou je .... "<br />
„Ja, meheer!" — zegt hij verder tegen den<br />
dokter, „'k zeg 't zoo dikwijls, als er zoowat is,<br />
dan is 't altijd een van dat adderengebroed. "<br />
Bood van woede, niettegenstaande de verschillende<br />
afkoelingen, schiet de dokter den ziekenboeg<br />
binnen.<br />
In zijn hut teruggekomen moet hij een paar<br />
andere bottines, jas en broek aantrekken, want<br />
zóó, er uitziende als een natte kip, kan hij onmogelijk<br />
straks bij den kolonel verschijnen.<br />
„O! die vervloekte schoonmaakwoede," moppert<br />
hij, „is me dat een godvergeten zwijnentroep.<br />
Foei! 't is schande. — Kijk maar eens; hier zijn<br />
ze ook al om 't hardst bezig; je kunt niet eens<br />
meer aan tafel zitten om te schrijven! Waar zal<br />
ik nou heen? — Moet ik nou in m'n hut het<br />
ziekenrapport maken? Dat zou toch beneden alle<br />
critiek zijn ! "<br />
Er schiet echter geen ander plaatsje over.<br />
Terwijl hij aan het schrijven is van zijn rapport,
86<br />
zijn een paar matrozen bezig de kruisrust uit te<br />
spoelen, hetgeen ongelukkig ten gevolge heeft, dat<br />
de wind het neervallende water door het openstaande<br />
patrijspoortje jaagt.<br />
„Heb 'k nu voor den duivel nergens rust? —<br />
Word ik hier ook nog gehinderd ? Ik wou dat alles<br />
's Zaterdags naar boven viel ! — O ! eeuwige wetten<br />
der zwaartekracht!" — pruttelt de dokter, terwijl<br />
hij haastig het poortje dicht maakt. Juist is hij hiermee<br />
gereed of daar klopt iemand bij hem aan de hut.<br />
„Meheer! mag ik asjeblieft de deur even dicht<br />
schuiven om haar te kunnen afnemen?" vraagt<br />
hem een der matrozen, die de longroom helpen<br />
schoonmaken.<br />
Nu is 't gedaan met 's dokters geduld en met een<br />
donderende stem valt hij uit: „Kerel! als je niet<br />
maakt dat je weg komt, laat ik je heelemaal in de<br />
spaansche-vliegen zalf zetten." — Woedend grijpt<br />
hij naar zijn rapport en pet en vliegt de longroom<br />
uit, de trap op, die men juist bezig is schoon<br />
te maken.<br />
„Donder je op, dat ik door kan!" snauwt hij den<br />
kerels toe, die verschrikt oploopen en mekaar in<br />
den kuil verbaasd aankijken.<br />
Maar de kuiltrap is weggenomen om schoon<br />
gemaakt te worden en de trappen bij de middenluiken<br />
staan er reeds lang niet meer.
87<br />
„Wel, Heer in den Hemel! Verbreken ze nu<br />
alle communicatie met het bovendek? Dan maar<br />
de kajuitstrap op; vliegen kan ik niet," — maar<br />
ook die is weggehaald om dezelfde behandeling te<br />
ondergaan.<br />
Gelukkig ziet de officier der wacht den dokter<br />
als een razende heen- en weerloopen en geeft<br />
onmiddellijk order een trap af te steken.<br />
De voorlongroom geeft een tooneeltje te zien,<br />
dat bepaald de moeite waard is.<br />
De meeste bewoners van dit lustoord hebben<br />
gewoonlijk dienst op zoo'n gewichtigen dag, hetgeen<br />
bepaald een geluk is, anders kwam het mogelijk<br />
nooit schoon. Een Augias-stal, een chaos van<br />
kleedingstukken, boeken en wat dies meer zij,<br />
om met geen polsstok overheen te komen.<br />
De schipper is al eens een kijkje komen nemen.<br />
„Nou, Heeren! dat mag hier vandaag wel eens<br />
„uitgemist" worden ! — Da's het huishouden van<br />
Jan Kalebas! — Ik zal m<strong>org</strong>en met de nieuwe<br />
week eens kijken of ik niet een paar betere lui<br />
opduikel voor hofmeester, want zoo gaat het niet,<br />
dat zijn een paar luie dagdieven ! "<br />
Terwijl het dek wordt geschrobd, zitten een<br />
paar adelborsten boven op de tafel, een paar<br />
anderen op hun stoel met de beenen als een<br />
kleermaker of in de hoogte tegen een kast of
88<br />
beschot op, om maar vrij te blijven van het lieve<br />
water.<br />
Zoo'n baantje van adelborst van de week in<br />
den kuil bijv. is een heel vroolijke betrekking!<br />
Toegevoegd aan den officier van de week wordt<br />
hij door dezen overal door dik en dun op afgestuurd,<br />
dan om eens hier te kijken en dan weder daar.<br />
In 't tusschendek gaat het nog een beetje, doch<br />
prettig is toch ook anders.<br />
Op de achterkoebrug, nog een verdieping lager<br />
dan het tusschendek, is de bottelier met zijn satellieten<br />
bezig de bottelarij schoon te maken en<br />
„viktalie op te zetten." — M<strong>org</strong>enmiddag is 't<br />
rantsoen uitgeven.<br />
De bottelier is dan ook een paar mannetjes bij<br />
den schipper gaan vragen om hem een klein handje<br />
te helpen.<br />
Nu, zij, die dat baantje hebben, zijn nog niet<br />
het slechtst af van het gezelschap.<br />
Victualie ophalen is het liefste baantje, waarvoor<br />
zij gecommandeerd kunnen worden.<br />
De bottelier moet wel een heel nare kerel zijn,<br />
als zij hem flink en vlug de vaten in de bottelarij<br />
uit de ruimen hebben gebracht, en hij hun bij het<br />
weggaan geen „onvervalschte" uit het groote vat<br />
geeft.<br />
Tegen half elf heeft alles terdege met den
89<br />
schrobber of lap met zand een beurt gehad; het<br />
afspoelen zal dus een aanvang nemen.<br />
„Provoost! ben' je klaar?" roept er een in<br />
den kuil.<br />
„Ja --a! — Verr... maar!"<br />
„Ajoe, boys! onder den bak beginnen."<br />
De mariniers weten wat dit beteekent : „Zet nog<br />
«en uur je rug schrap. Pompt en nog eens pompt,<br />
tot je de tong op je schoenen hangt, anders niet. "<br />
Een paar matadors in de edele kunst van watergooien,<br />
stellen zich aan stuur- en bakboordzijde<br />
aan het hoofd en worden onmiddellijk gevolgd door<br />
een paar dito met den bezem om het vuil en zand<br />
weg te krijgen.<br />
Is er een kleine ruimte schoongespoeld, dan treden<br />
daar onmiddellijk eenige specialiteiten met schuivers<br />
op, om het dek droog te maken, waarna de achterhoede<br />
volgt met zwabbers gewapend, om het<br />
laatste achtergebleven water uit hoekjes en gaatjes<br />
te verwijderen.<br />
De provoost heeft intusschen de kleeden in het<br />
tusschendeks neergelegd.<br />
In den kuil en aan dek wordt dat niet gedaan,<br />
daar deze twee dekken den volgenden ochtend<br />
nog even gauw vóór parade met den franschen<br />
slag de nabetrachting ondergaan.<br />
't Is kwart voor twaalven geworden vooraleer
!)()<br />
eenige stemmen door het schip schreeuwen: „Vastpompen,<br />
water genoeg!"<br />
Ik zou de massa water wel eens bij elkaar willen<br />
zien, die zoo'n ochtend over het schip heeft geloopen.<br />
De schipper gaat het halfdek op om te vragen<br />
voor oorlam.<br />
De bottelier met zijn maat staan reeds vooruit<br />
gereed met de welbekende mooie vaatjes en koperen<br />
mokjes, om de „5 vingerhoeden" uit te deelen.<br />
De zeuntjes halen den boel op uit de bakskisten<br />
en verdeden het vleesch of spek, zooeven aan de<br />
pen bij den kok weggehaald, in zooveel evengroote<br />
stukken als er manschappen aan hun bakken zitten.<br />
Haastig worden eenige kommen soep of snert<br />
naar binnen gewerkt, 't Is maar een half uurtje<br />
rusten, heeft de schipper gezegd, anders komt hij<br />
vandaag onmogelijk klaar.<br />
Liever zou hij maar do<strong>org</strong>ewerkt hebben totdat<br />
alles in orde was en dan laten schaften. „Als ze<br />
hun boddy vol gestouwd hebben met soep," zegt<br />
hij, „zijn ze zoo papperig, dat de meeste lust er<br />
vandoor is."<br />
De schoonmakerij is nu een geheel andere phase<br />
ingetreden, namelijk die der „mooimakerij ".<br />
Het afgeboende, ongeverfde houtwerk wordt<br />
overal met lijnolie gepolitoerd, anders gezegd ingesmeerd.
91<br />
Koper- en ijzerwerk schijnt met zijn fijnsten glans.<br />
Waar het afnemen met de „patent-zeep" te veel<br />
kale plekken heeft gemaakt, wordt heel netjes wat<br />
er te veel is afgeschuurd weder met den kwast<br />
bijgehaald.<br />
Als maar ergens wat verf op uitgesmeerd wordt<br />
betitelt men dat aan boord met den grootschen<br />
naam van „schilderen".<br />
„Tamboer! — Appèl in de batterij!" commandeert<br />
de officier der wacht.<br />
Alle manschappen, die bij de batterij ingedeeld<br />
zijn, begeven zich naar hun posten om hun kanon<br />
eens heel mooi te maken en in de olie te zetten.<br />
De broekings worden stijf getrokken en aan één<br />
kant met een edele krul rondgedraaid.<br />
De zijtalies worden, na losgenomen te zijn, weder<br />
netjes opgeschoten en tegen het rolpaard gelegd,<br />
om het achtertalie niet te vergeten, dat in behoorlijken<br />
vorm weder zijn oude plaats op de zool<br />
inneemt.<br />
Het blanke werk aan het stuk, dat in de kardoeskokers<br />
bewaard wordt, gaat door de handen,<br />
om het te ontdoen van de minste smet, die het<br />
soms mocht aankleven, en wordt daarna weder<br />
met schoone olie ingesmeerd.<br />
Het koperwerk behoeft, wat kleur en glans betreft,<br />
van lieverlede voor goud niet onder te doen.
92<br />
Na een half uurtje gewreven en gesmeerd te<br />
hebben wordt er aftrap geslagen en ook deze mooimakerij<br />
is gelukkig achter den rug.<br />
In dien tusschentijd heeft de schipper aan dek<br />
op- en neergeloopen en zijn oogen eens naar boven<br />
gericht.<br />
De bootsman en schieman begrijpen onmiddellijk<br />
hoe laat het is en geven hun paai een wenkje:<br />
„Hé, paai! denk er aan, de schipper zal, geloof ik,<br />
willen vierkant toppen en brassen."<br />
Zij behoeven het niet te gelooven, het is wel<br />
zeker; ziet maar eens, hoe de schipper aan het<br />
gluren is, of er niet hier of daar een eindje touw<br />
bij hangt of uitsteekt, waar dat niet mag.<br />
Zoo meteen gaat de oudeheer aan't „spreeuwen<br />
schieten," hij heeft er al een paar in de gaten<br />
gekregen. — „Spreeuwen schieten" noemt men<br />
aan boord zulke clandestiene eindjes touw uit het<br />
want laten wegnemen. —<br />
Op een reede gaat de schipper met de vlet het<br />
schip rond om te kijken, en een eind ver vóór<br />
den boeg uit met zijn fluit aan het „telegrapheeren",<br />
aan welke masten de raas getopt en gebrast<br />
moeten worden.<br />
Is er geen vlet of andere sloep te water, dan<br />
weet de schipper nog zoo'n plekje vooruit, op het<br />
schild bij het ezels-hoofd.<br />
«
93<br />
Men moet dan ook niet denken, dat er één touwtje<br />
van het geheele loopend want slap of met<br />
een bocht blijft hangen ; alles wordt snaarstijf gezet.<br />
„Haal stuk! — Haal stuk!" — hoort men zoo<br />
nu en dan, wanneer een tiental mannen achterde<br />
hand aan een eind staan te poelen en er niets<br />
meer van krijgen kunnen, niettegenstaande zij gelijk<br />
invallen.<br />
„Ziezoo!" zegt de schipper, „da's vandaag de<br />
dag eens nuttig besteed."<br />
Hier en daar zijn nog eenige gasten bezig met<br />
de „heel mooimakerij", doch het schoonschipmaken<br />
loopt op zijn einde ; trouwens het is tijd voor theewater<br />
geworden, de Jantjes dienen den inwendigen<br />
mensch te versterken.<br />
„Wiet! Wiet! — Zeuntjes balies en kommen<br />
uitzetten!" luidt het commando* dat onmiddellijk<br />
gevolgd wordt door een tweede : „Denk 'an 't dek<br />
en de verf!" Dit laatste zullen zij nog een ettelijken<br />
keer meer moeten hooren voor dat het „kooien<br />
af" is.<br />
Ik heb het vroeger altijd treurig gevonden dat<br />
's Zaterdags geen rantsoen uitgegeven werd, daar<br />
na zoo'n dag van hard werken het volk wel een<br />
goed maal toekomt. Dien avond is het in den<br />
regel „laag water" in de botersloof en de kaas is<br />
al lang op.
94<br />
Die dus geen stukje spek of vleesch van<br />
's middags bewaard heeft, zal zich met een erg<br />
ongemeubileerde boterham moeten behelpen.<br />
„Zeg ereis, ventje! hebt je m'n koffieketeltje al<br />
gehaald?" vraagt nu de schipper aan zijn jongen.<br />
De toon, waarop de schipper dit vraagt, zegt<br />
den jongen dat de schipper „verschrikkelijk goed"<br />
geluimd moet zijn.<br />
„Heb-je de hut goed schoongemaakt?"<br />
„Ja zeker, schipper! alles is er uit geweest."<br />
„Heb-je mijn laarzen te drogen gehangen?"<br />
„Jawel, schipper! — Ze hangen nog vooruit<br />
aan het „stag".<br />
„Heb-je dit en heb-je dat, — wel twintig verschillende<br />
vragen onder het koffiedrinken.<br />
„Jawel schipper! — jawel!"<br />
„Nou, berg dan den boel maar netjes op en<br />
kom tegen kooien af nog even kijken; misschien<br />
is er dan nog het een of ander."<br />
Na zich gewasschen en geschoren en zijn plunje<br />
voor den volgenden m<strong>org</strong>en nagezien te hebben,<br />
wordt het verdere gedeelte van den vooravond<br />
door den schipper onder een zwaren boom gesleten.<br />
„Wil je wel gelooven!" — zegt hij tegen den<br />
baas-timmerman, „dat de schuit wel een duim<br />
hooger op het water ligt van al het vuil dat er<br />
af is?"
95<br />
Tegen „kooien af" gaat de man nog even naar<br />
boven om den onderofficier van de wacht te zeggen<br />
dat „ze met hun klavieren" van de nieuwgeschilderde<br />
verschansing af motten blijven en de kooistuwers<br />
de kooien maar 'an motten geven."<br />
„Denkt 'an de muur!" — hoort men deze dan<br />
ook roepen na „bij je verschansing" gefloten<br />
te hebben.<br />
Een half uur later moet de eerste wacht opgezet<br />
worden.<br />
„Tamboer!" — hoort men achteruit op het halfdek<br />
den officier van de wacht roepen.<br />
Tamboer en pijper, die zich bij den grooten mast<br />
aan dek hebben opgesteld, trommelen, toeterenen<br />
fluiten de „taptoe", dat het een aard heeft, alsof<br />
men met een tiental van die levenmakers te doen had.<br />
Nu komt de provoost te voorschijn en vraagt<br />
den officier van de wacht en Eersten-Officier om<br />
de wacht te mogen opzeggen.<br />
„Jawel, provoost!" — zeggen dezen.<br />
„Zooveel duim water vóór en zooveel achter bij<br />
de pomp, zooveel arrestanten recht en zooveel<br />
krom in de boeien, zooveel in voorarrest, menheer<br />
!"<br />
„Goed, provoost!" De provoost gaat daarop<br />
naar het tusschendek, waar hij met een flinke stem<br />
het oude, traditioneele liedje uitgalmt :
96<br />
„Hoort, mannen, hoort!<br />
De een zegt het den ander voort.<br />
Van de wacht en naar de kooi,<br />
Hier ter mate mooi.<br />
„ , . stuurboords ,<br />
Het ]S van avond €-TZ<br />
kwartier,<br />
bakboords<br />
Die geen wacht heeft vertrekt van hier,<br />
Stuurboords . , . , - , ,<br />
Bakboords kwartler heeft de eerste wacht ><br />
God verleent hem een goede wacht.<br />
Goede wacht en goede ree,<br />
Brengt geluk en behouden reis almee.<br />
Vuur, licht en pijpjes uit, het wachtvolk naar boven er*<br />
de rest naar kooi! Rollezerrrrrr ! ! "<br />
En Janmaat trekt zich van de wereldsche z<strong>org</strong>en<br />
niets meer aan, legt er het brave hoofd bij<br />
neer; De „Oroote Verzoendag" is ten einde.
V.<br />
De kracht der „vijf vingerhoeden."<br />
Dat de „vijf vingerhoeden" aan boord van een<br />
oorlogsschip een zeer groote rol spelen, zou men<br />
niet vermoeden. Toch is het zoo ; ja, zelfs grooter<br />
dan men wel oppervlakkig denkt.<br />
In de allereerste plaats wensch ik hier te doen<br />
uitkomen, dat ik geen moppergeest wil bevorderen,<br />
— juist het tegendeel is mijn streven, —<br />
maar de waarheid is, dat de jenever, die z.g.<br />
„volkskanker" der door-en-door brave Hollanders,<br />
nu éénmaal niet voor de „zwijnen", d. w. z. voor<br />
die vierpootige spekbuiken wordt gebrouwen.<br />
Waarom men dien drank dus geheel wil verbannen,<br />
in 's Hemelsnaam, — ik begrijp het niet en<br />
zal het waarschijnlijk nimmer kunnen of leeren<br />
begrijpen.<br />
Bereikte men slechts één greintje van zijn ideaal<br />
J. VAN WACHEM. Blokkadetijd. 7
98<br />
met dat streven, ik gaf mij dadelijk gewonnen;<br />
maar men bereikt er niets mede: „het is den<br />
moriaan gewasschen," zou janmaat zeggen.<br />
In mijn tijd hield janmaat wel van een slokje<br />
„roggeolie", en ik ook, en gelukkig heden nog.<br />
Over het voor of tegen van het gebruik van alcoholische<br />
dranken, onder welken vorm dan ook —<br />
de arme duivel drinkt jenever, de groote menheer<br />
een fijne fiesch, — wil ik dus liever zwijgen. Die<br />
hoogst onverkwikkelijke quaestie — zoo het namelijk<br />
een quaestie genoemd mag worden — is in<br />
mijn oogen een echte oude wijven-quaestie en ik<br />
laat haar daarom gaarne ter oplossing over aan<br />
femelaars, of aan afschaffers van „professie", die<br />
vroeger wel eens al te diep in 't glaasje loerden<br />
en, nu de zon niet meer op het water kunnende<br />
zien schijnen, reden vinden om over het verschrikkelijke<br />
jeneverdrinken hun ontstemde violen<br />
te laten krassen.<br />
Misbruik van jenever of van sterken drank in<br />
't algemeen, ja, — dàt is iets anders. Die zich<br />
daaraan herhaaldelijk overgeeft, vind ik, staat beneden<br />
het redelooze dier. Een beest houdt op met<br />
drinken, als het voelt dat het genoeg heeft. Die<br />
dat dus niet kàn of wil, is geen beest, maar staat<br />
er ver beneden.<br />
Voor een goed, stevig doorvoed lichaam, dat in<br />
«
99<br />
weer en wind moet zwoegen en werken, zullen<br />
op zijn tijd een paar oorlammen — aan wal ook<br />
wel Schaepmannetjes genoemd — geen kwaad doen,<br />
en wie daar soms niet tegen mocht kunnen, doet<br />
veel verstandiger een baantje op den wal te zoeken,<br />
„kantoorbezem" te worden, dan ooit een voet aan<br />
boord van een schip te zetten. Zoo iemand kan<br />
toch onmogelijk van het hout zijn, waar men flinke,<br />
stoere zeelui van snijdt; ten minste ik kan het<br />
mij, na mijn veeljarige ondervinding van het zeeleven,<br />
niet anders voorstellen. De ziekelijke philantropie<br />
op het einde onzer 19de eeuw — ook al<br />
„fin de siècle"? — is voor matrozen dan ook wel<br />
wat te ver gegaan. Niet alleen wat de jeneverquaestie<br />
aangaat, maar ook andere zaakjes hadden<br />
aan boord dringend noodig onveranderd dienen te<br />
blijven. „Vader Driestreng" ! Hm! Het staat nu<br />
eenmaal als een paal boven water, dat men noch<br />
met naaimeisjes noch met kantoorheertjes een schip<br />
over den oceaan brengt, doch wel met matrozen,<br />
echte zoutwater-matrozen, kerels uit één stuk.<br />
Geef dus, in Godsnaam, zulken mannen hetgeen<br />
hun toekomt en schei uit met... slappe koffie !<br />
Men zou mij hierop kunnen tegenwerpen, dat<br />
tegenwoordig verscheidene manschappen hun rantsoen<br />
jenever laten „staan" en het kostende uitbetaald<br />
krijgen, hetgeen, vergis ik mij niet, een be-
100<br />
drag is van Vjz cent, zegge: ANDERHALVE CENT,<br />
per man en per dag.<br />
O ja, — ik weet het wel, overal worden menschen<br />
gevonden, die ter wille van het een of ander,<br />
dat hen na aan het hart ligt, zich alles en alles<br />
ontzeggen om een paar centen bij elkaar te krijgen.<br />
De praktijk heeft echter reeds voorbeelden te over<br />
geleverd, dat die „matrozen-afschaffers", als zij met<br />
de uitgezuinigde centjes in hun zak den wal opgaan,<br />
nog grooter, „likkebroers" zijn, dan zij die hun<br />
„hartversterking" aan boord met genoegen en appetijt<br />
naar hun maag doen verhuizen.<br />
„Voor een borrel en een pruimpje tabak," heette<br />
vroeger het spreekwoord, „krijg-je alles gedaan",<br />
en het was de waarheid. Als mijn „zee-waschbaas"<br />
al eens een enkele maal mijn werkgoed minder<br />
schoon had gewasschen, was er niet meer noodig<br />
dan dien keer te vergeten hem een „dikkop" te<br />
geven, en een volgende maal „klopten de bulletjes",<br />
waren ze brandschoon en keurig netjes gevouwen<br />
bovendien.<br />
Zoo herinner ik mij gediend te hebben aan boord<br />
van een oorlogsbodem, welks kommandant afschaffer<br />
was, niet van „professie", maar geheel uit eigen<br />
principe.<br />
*
101<br />
Het rantsoen jenever werd natuurlijk eiken dag<br />
uitgegeven, dat kon niet anders; maar van een<br />
extra-oorlam, daar was nooit, bij welke gelegenheid<br />
ook, sprake van. Altijd en eeuwig was het.. .<br />
koffie. Met slecht en nat weder : koffie. Na zwaren<br />
arbeid: koffie. Bij en voor alles: koffie, koffie.<br />
Geen wonder dus, dat janmaat aan al dat ongeurige,<br />
slappe aftreksel van Mokka-ooft den duivel<br />
had gezien.<br />
Wij lagen in de Noordzee en het spookte leelijk.<br />
Een smerig, buiig najaarsweertje en nu en dan<br />
een stortvloed van hemelwater, die, zoolang als hij<br />
met kracht neersloeg, de hooge zee een weinig<br />
slechtte, hadden ons „vóór klein zeil" doen gaan liggen.<br />
De wind, die echter eerst aan den schralen kant<br />
was geweest, werd hoe langer zoo ruimer en tegelijkertijd<br />
heviger, zoodat het noodig werd nog<br />
meer zeil te minderen.<br />
Daar klonk op eens van de brug: Fokkeraasgasten<br />
klaar staan ! — Enter op ! — Fok reven ! "<br />
Als katten klommen de kerels naar boven en in<br />
minder dan geen tijd lag de ra vol mannen, maar<br />
hoe zij ook trokken en ploeterden, het rif konden<br />
ze er niet in krijgen ; het zeil werd door den hevigen<br />
wind te zeer gespannen. Telkens, als zij een<br />
gedeelte hadden ingepalmd, moesten zij het weder<br />
prijsgeven, daar het hun door een rukwind uit de
102<br />
handen schoot. Men scheurde er zich bijna de<br />
nagels van de vingers op, maar de wind was te<br />
machtig.<br />
Nadat zij zóó een tien minuten bezig waren geweest,<br />
kwam de commandant op de brug, om eens<br />
te zien, wat er wel gaande was dat het werk niet<br />
wilde vlotten.<br />
Een weinig ongeduldig van aard, zette hij de<br />
handen, bij wijze van een scheepsroeper, aan zijn<br />
mond en bulderde: „Wat houdt er aan op die<br />
fokkera?"<br />
Een der matroosjes, een echt brutaaltje, riep<br />
zonder zich om te keeren of te laten zien wie er<br />
antwoord gaf: „Jenever, commandant!"<br />
De commandant kreeg een ingeving. „Haal dan<br />
voor die jenever!" — riep hij terug.<br />
Janmaat was perplex.<br />
„Ajoh, boys!" — hoorde men op de ra —<br />
„Angepakt, hoor! En houen wat je hebt. Er in<br />
zal-ie en mot-ie, al zouwen we onze knuisten van<br />
mekaar halen, — maar er in zal-ie... Haal voor<br />
die jenever, riep den ouwe, dus....!"<br />
Met bovenmenschelijke kracht werd er aange<br />
pakt. Allen spanden zich in tot het uiterste en...<br />
de fok werd dicht gereefd.<br />
„Gèèf ze 'n oorlam," zei de commandant tegen<br />
den officier der wacht, toen hij van de brug naar
103<br />
zijn kajuit ging, en wijd, zeer wijd verbreidde de<br />
felle wind de heerlijke tonen der scheepsklok en<br />
het bijna geen einde nemende gejubel van janmaat<br />
over de wild-bruisende golven der Noordzee.<br />
„Da's de eerste," zei janmaat.<br />
Waarde lezer, het was niet de laatste. De kok<br />
moest van lieverlede voor den bottelier het veld<br />
ruimen, hetgeen die man, och, zoo gewillig en dol<br />
gaarne deed. Dat kan ik u verzekeren!<br />
Prosit !
VI.<br />
„Neel.<br />
Dat er bij die ruwe mannen onder den groven<br />
wapenrok dikwijls een hart van goud klopt, gevoelig<br />
voor de fijnste en edelste indrukken, dààr<br />
wil ik u eens een aardig staaltje van leveren,<br />
waarde lezers.<br />
Aan boord van Zr. Ms. fregat „Zeeland" kwam,<br />
tijdens de tweede Atjeh-expeditie voor onze marine<br />
dikwijls van Penang of Singapore een lading<br />
slachtvee.<br />
Veel bijzonders of „vet" was dat vee in den<br />
regel niet. De beestjes hadden elkander onderweg<br />
half dood getrapt, waren brood-mager en uitgerammeld<br />
van den honger. Bovendien was meestal<br />
nog een groot deel lijdende aan tongblaar en<br />
klauwzeer of andere ziekten, zoodat den meesten<br />
dieren het gaan of staan onmogelijk was. Maar,<br />
gelukkig, janmaat was op het punt van eten niet<br />
*
105<br />
bijzonder kieschkeurig ; hij keek zoo erg nauw niet.<br />
„Eten als er eten is, en is 't er al 'ns een enkelen<br />
keer niet, of zijn de boonen en erwtjes een beetje<br />
extra-hard, nou ja, wat zou dat? — Dan geef-je<br />
maar een knauw meer, of steekt een rif in je<br />
maag," zegt janmaat.<br />
Met een dier ladingen „lederen zakken met<br />
knokken" kwam eens een klein koekalfje aan<br />
boord. Het diertje zag er echter zoo ellendig en<br />
verschrompeld uit, dat het een ieders medelijden<br />
opwekte. De moeite van het slachten was het<br />
zelfs niet waard ; men kan dus nagaan, dat het al<br />
heel treurig met het stomme dier gesteld moest zijn.<br />
De „echte" janmaat, goedhartig en medelijdend<br />
n aard, begon zich het lot van het diertje aan<br />
te trekken, maar het bitter-klein weinigje gras, of<br />
datgene wat heel in de verte op dat voedsel<br />
geleek, strekte niet eeuwig. Dus wat gedaan?<br />
Goede raad was duur. Harde beschuit, rijst, soep,<br />
„snert", grauwe erwtjes, bruine boonen, enz., daar<br />
moest het maar aan leeren gewennen ; zijn klaveren<br />
graskiesjes mocht het gerust uittrekken, hetgeen<br />
het dan ook vrij vlug deed, namelijk wat<br />
het eerste aangaat: de eterij. Het werd in de<br />
menage van janmaat opgenomen en kwam op<br />
„hollandsche kost".<br />
Dat flinke, stevige eten miste natuurlijk zijn
106<br />
uitwerking niet. „Neel" — al dadelijk had het<br />
diertje bij de adoptie een naam gekregen —<br />
groeide dat het een liefhebberij was om aan te<br />
zien; het verheugde zich in het bezit van een<br />
blakenden welstand en doorvoed uiterlijk, en het<br />
sprong en dartelde vooruit op den bak overal vrij<br />
rond, speelde naloopertje met de matrozen ; kortom,<br />
een ieder kreeg schik in het aardige Neeltje.<br />
Met schaften, als janmaat rond het bakskleedje<br />
op het dek zat, deed Neel van bak tot bak haar<br />
ronde, hier en daar den kop tusschen haar vrindjes<br />
stekende, om het hare te vragen. Met een: „Kom<br />
'ns hier, Neel! — Daar heb-je nou ereis een fijn<br />
kommetje lekkere soep, maar denk 'an de graten,<br />
hoor!" of: „Zeg ereis, jongejuffer, zoudtuweswel<br />
een paar knipperdoeletjes x ) lusten?" — z<strong>org</strong>de<br />
janmaat, dat Neel meer dan haar portie kreeg.<br />
Neel begon dan ook van lieverlede aanleg te<br />
krijgen om geslacht te worden, zoo mollig en<br />
vetjes zag ze er uit ; maar telkens als zij de laatste<br />
was en bijna er aan zou moeten gelooven, kwam,<br />
tot groot genoegen van geheel „vooruit", een boot<br />
met een nieuwe lading „paaschossen" ter reede<br />
opdagen. Voor Neel gaf dit dan weder uitstel van<br />
executie.<br />
') „Knipperdolletje" = bolvormig hardbrood.<br />
i
107<br />
Na er aan toe — zelfs één keer zéér na er aan<br />
toe — was 't menigmaal geweest, maar haar hals<br />
was steeds nog van 't mes bevrijd gebleven, en<br />
zoo kreeg Neel al den tijd om groot en vet en<br />
sterk te worden.<br />
„Zeg ereis, madam !" zei op een zekeren ochtend<br />
de „sapiesboer" tot Neel, „jij groeit maar raak,<br />
en vreet je buik iederen dag zoo rond als een<br />
ton ; maar je bent en blijft een echte doodvreetster, —<br />
je voert geen drommel uit voor den kost! Dat mot<br />
ereis gedaan zijn, hoor! — Werken mot je, zoo<br />
goed als wij, en je bent nou groot en sterk genoeg ;<br />
dus, Neel, 'angepakt en gauw ook, hoor, of de<br />
duivel zal je halen!"<br />
Voor Neel was een heel net gareeltje gemaakt<br />
en na daarmee „opgetuigd" te zijn, werd zij aan<br />
de aschwip gespannen.<br />
Dat beviel Neel in de eerste dagen geen zier;<br />
zij toonde een koppigheid en hardleerschheid meer<br />
dan erg, maar „alle begin is moeielijk", zei janmaat,<br />
en eindelijk ging het dan ook al beter en beter<br />
tot ten langen laatste Neel evengoed als de beste<br />
matroos naar de commando's luisterde. „Trekt<br />
er 'an!" — „Vast zoo—o!" — „Opkommen!" —<br />
dit verstond zij uitstekend.<br />
Als het fluitje voor het aschwippen zich liet<br />
hooren, werd Neel aangespannen en — hup! —
108<br />
daar ging het, mok voor mok met as en slakken<br />
trok zij door den luchtkoker van de stookplaats<br />
naar het bovendek, waar janmaat gereed stond ze<br />
„waar te nemen" en buiten boord uit te storten.<br />
Van toen af was het leven van Neel, om de<br />
vele en zeer gewichtige diensten, welke zij presteerde<br />
en voornamelijk janmaat van de „Zeeland"<br />
bewees, natuurlijk menschelijkerwijze gesproken,<br />
verzekerd. Neel bleef haar baantje behouden!<br />
Maar .... niets is bestendig op deze wereld<br />
De „Zeeland" was naar Batavia opgeroepen en,<br />
daar haar schroefas onherstelbaar gebroken was,<br />
moest zij door een anderen stoomer gesleept worden.<br />
Voor die reis berekende onze commandant plus<br />
minus zoo- of zus-veel dagen noodig te hebben,<br />
dus de officier van administratie een even groot<br />
aantal om den mond der equipage open houden.<br />
Die berekening was echter eenvoudig genoeg:<br />
zooveel dagen snert, zooveel idem bruine boontjes<br />
met uitgebakken spek, en zooveel keeren. ..<br />
soep. Het menu was opgemaakt, maar voor het<br />
laatstgenoemde gerecht was het noodige vleesch<br />
en wel „versch" vleesch onmisbaar.<br />
Het doodvonnis van Neel was geteekend, en nu<br />
geen uitstel van executie meer!<br />
I
109<br />
In Straat Malakka kwam haar beurt, en tevens<br />
een groote verslagenheid onder janmaat, toen de<br />
order kwam: „Hedennacht op de hondenwacht<br />
Neel slachten!"<br />
Aan de jerimiaden kwam geen einde en aan de<br />
kasians evenmin ; maar .... er was niets aan te<br />
doen.<br />
„Weet-je wat?" zei een oude kanjer, „wegaan<br />
met z'n allen naar den schipper toe en vragen of<br />
die 'ns een goed woordje wil doen bij den secretaris,<br />
dat Neel niet kapot mot. 't Stomme dier heeft<br />
ons zoo trouw geholpen, en zouwen we 't nou tot<br />
dank motten opvreten ? — Neen, jongens, wat we<br />
er 'an kunnen doen, motten we doen!"<br />
Zóó gezegd, zóó gedaan.<br />
De schipper deed een goed woordje, maar hetzij<br />
dat het niet anders kon, dan wel dat de officier<br />
van administratie niet wilde toegeven aan die<br />
gril (?), Neel moest en zou er dezen keer aan gelooven.<br />
Dàt gaf een heel spektakel dien nacht. De oude<br />
matrozen-slachters hadden „geen puf om Neel den<br />
nek af te snijden en in bonken te hakken", —<br />
zij bedankten voor die eer. Het gevolg was,<br />
natuurlijk, dat zij er toe gecommandeerd werden.
110<br />
Neel was geslacht, haar prachtig lichaam in<br />
stukken gehouwen, en onder de verschillende „bakken"<br />
en verdere equipage verdeeld.<br />
De „zeuntjes" brachten 's m<strong>org</strong>ens haar vleesch<br />
aan de pen bij den kok in de kombuis, en van<br />
Neel werd soep gekookt.<br />
Daar werd het half twaalf. „Zeuntjes! — Boel<br />
uitzetten 1 ) en vleesch halen!" riep de provoost<br />
in het tusschendek.<br />
„De boel werd uitgezet", maar wie er naar de<br />
kombuis gingen om vleesch te halen, de bakszeuntjes<br />
niet.<br />
Twaalf uur.<br />
„Kok, schep op!" — „Kok, schep op!" luidde<br />
de scheepsklok, maar wie er naar de kombuis<br />
gingen om soep te halen, alweder geen bakszeuntjes<br />
; wel hofmeesters, dienstdoende hofmeesters<br />
en hutsjongentjes van commandant, officieren,<br />
machinisten en onderofficieren.<br />
De kok bleef met zijn volle ketels geurige soep<br />
en balies lekker vleesch opgescheept zitten.<br />
Janmaat deed zijn maaltijd met een droogje<br />
door duchtig den broodzak met scheepsbeschuit<br />
aan te spreken, maar de soep en het vleesch<br />
gingen 's middags over boord.<br />
') „Boel uitzetten" = tafeldekken.<br />
t
Ill<br />
„Wel, sakkerju!" — riep de schipper— „willen<br />
ze geen van allen? Dan zal ik naar den officier<br />
van de wacht motten gaan rapporteeren wat er<br />
'an de hand is!" En hij liep naar het dek.<br />
„Menheer, het volk weigert te eten," zeide hij<br />
tot den wachthebbenden officier.<br />
„Wat zeg-je?" — vroeg deze. „Wat zeg-je,<br />
schipper?"<br />
„Ja, menheer, de kok zit tot aan z'n nek toe<br />
in de soep en de volle balies vleesch, maar niet<br />
een van het volk die ervan wil."<br />
„Dat is een mop, schipper! — Wat kunnen we<br />
dââr aan doen ? " vroeg weder de officier der wacht.<br />
„Ik denk: niks," zei daarop de schipper; „die<br />
niet eten wil, die eet niet, en daarmee uit. Dwingen<br />
er toe, gaat niet. Maar waarom ook Neel geslacht,<br />
menheer ? — Als we dat beestje op Java aan den<br />
kant hadden gezet, waar het volk om verzocht<br />
heeft, dan hadden we nou daarover geen gemopper ! "<br />
En de oude zeeman sprak de waarheid ; het volk<br />
mopperde nog dagen lang over het slachten van<br />
Neel.<br />
's Avonds kwam het geval ter oore van den<br />
commandant, die van niets afwetende en dus eerst<br />
niet begreep hoe de vork aan den steel zat, op<br />
zijn beurt mopperde, dat het vo<strong>org</strong>evallen was<br />
en .... niet voorkomen.
112<br />
„De Kernel heit de pest in," zei janmaat, „maar<br />
wij niet minder; waarom most dat goeie dier<br />
kapot? — Hadden ze achteruit...?"<br />
Nu, lezer, ik zal maar niet neerschrijven wat<br />
er alzoo verder gezegd werd.<br />
Een half uur nadat de commandant de geheele<br />
toedracht van de zaak wist, luidde de scheepsklok<br />
janmaat ter beevaart naar het welbekende vaatje<br />
van den bottelier.<br />
„Zie-je wel," zei er een, „dat de Kernel de<br />
duvel er over in heit! Hadden we maar gevraagd<br />
om den Kernel te spreken, dan had Neel nog<br />
geleefd!"<br />
VIL<br />
Een dépèche voor den Generaal.<br />
„Barkas, ho-o!" — klonk het op zekeren avond<br />
omstreeks half elf bij den valreep aan boord<br />
Zr. Ms. fregat Zeeland.<br />
„Hallo, wat is?" — antwoordde de „beurtgast<br />
onmiddellijk.<br />
„'An de trap komme! — Je mot naar den wal!"<br />
Wat was er wel gebeurd, dat nog zoo laat, in<br />
zulk een hondenweer — het was in het hartje van<br />
den kwaden moesson, die op dàt oogenblik juist<br />
bijzonder kwaad was — de stoombarkas naarden<br />
wal moest?<br />
Een klein uur geleden was een onzer „vierde<br />
klasjes" van de westkust op de reede ten anker<br />
gekomen met een hoogst belangrijk bericht, waarvan<br />
Kolonel van Goch onverwijld kennis wilde<br />
geven aan Generaal van S wieten.<br />
Er kwam een adelborst met een dikke missive<br />
.7. VAN WACHEM. Blokkadetijd. g
114<br />
bij zich in de barkas, die, het kostte wat het wilde,<br />
had de Kolonel gezegd, naar Penajoeng bij Z. E.<br />
moest worden gebracht.<br />
Daar de „Zeeland" midden in de baai ten anker<br />
lag, vlak vóór de plaats waar nu Oleh-leh ligt,<br />
gaf het bereiken der monding van de Atjeh-rivier<br />
een paar kwartiertjes stoomen.<br />
De kruisprauw No. 26, die voor de monding<br />
lag te slingeren en te stampen, had gelukkig haar<br />
toplicht nogal helder branden; men begreep dus<br />
uit het onafgebroken heen- en weer- en op- en<br />
neergaan van dat licht in welke richting in den stikdonkeren<br />
avond zoo ongeveer gestuurd moest worden.<br />
Maar o, lieve Hemel! — welk een teleurstelling<br />
stond dien adelborst te wachten.<br />
Bij de kruisboot gekomen, deelde do „djoeragan"<br />
mede, dat het getij al meer dan half verloopen<br />
en het dus te laat was, om nog met zulk weer<br />
door de branding in de geul te komen.<br />
Heilig en zeker zou door het lage water en<br />
de hevige branding op dat gedeelte van de toen<br />
reeds grooter en grooter wordende zandplaat, de<br />
barkas uit elkaar geslagen zijn, zoo zij 't gewaagd<br />
had naar binnen te gaan.<br />
Alzoo, wat nu gedaan!<br />
Achter de kruisboot lag een kleine vlet aan<br />
haar vanglijn te dobberen.<br />
«
115<br />
Naar den wal dus met die vlet. Vierkant door<br />
de hooge branding heen, het strand op, vlak voor<br />
de benting, die toen daar aan de monding was<br />
gelegen. Het was dan ook het eenige dat nog<br />
beproefd kon worden.<br />
„Djoeragan, geef vier man op de vlet met pagaaien,<br />
maar menschen die kunnen zwemmen, " —<br />
zei onze adelborst.<br />
Toen de machinist van de barkas dit hoorde<br />
vroeg deze: „Kunt u zelf wel goed zwemmen ? —<br />
Om door de branding heen te slaan, moet men dat<br />
zaakje terdege verstaan, anders is men voor de<br />
haaien ! "<br />
„Ja, als het anker van de „Zeeland", „klonk<br />
het komische antwoord.<br />
„Dàn ga ik met u mee; ik kan 't goed. —<br />
TJ te laten verdrinken, dat gaat niet. — Begrijp,<br />
dat die vier blauwe kerels, als strakjes de vlet<br />
omslaat, geen hand naar u uitsteken, maar zonder<br />
u den wal opzoeken."<br />
„Vooruit dan, stap in!"<br />
En daar ging het, door regen en wind en zware<br />
deining het strand te gemoet met het schijnsel<br />
der lantarens binnen de benting in het gezicht.<br />
Beiden zaten achteruit naast elkaar in hun oliejas,<br />
met het hoofd diep in een zuidwester gedoken,<br />
sprakeloos voor zich uit te kijken.
116<br />
De vier bijna geheel naakte inlanders hieven<br />
een van die temerige liedjes aan, waarop zij gewend<br />
zijn de pagaai te hanteeren.<br />
Bij de branding gekomen begon hun echter,<br />
naar het alle schijn had, de moed een weinig te<br />
ontzinken, althans het gezang veranderde voor<br />
iederen slag in een: „ajoe, hè!" — ajoe, hè!" —<br />
waarmee zij mekaar aanmoedigden.<br />
Den eersten roller waren zij over, maar hij liep<br />
dadelijk achterin, over het lage boord der kleine<br />
vlet, zoodat deze onmiddellijk zoo goed als geheel<br />
met water gevuld was.<br />
„Strijken stuurboord! — Haal op bakboord ! " —<br />
De vlet draaide als een tol tusschen de voorste<br />
rollers, waar het meestal minder onstuimig water<br />
geeft.<br />
„Haal op allebei!" - - en, gelukkig, de hoogere<br />
uitgebouwde voorsteven der vlet werd door den<br />
golfslag in de hoogte getild, zoodat zij weder<br />
buiten kwam, hoewel ieder oogenblik dreigende<br />
om te slaan.<br />
Gelukkig had men er op gerekend en twee<br />
putsen meegenomen voor het geval er wat te<br />
scheppen zou zijn.<br />
Aan het hoozen wie maar kon, met handen en<br />
putsen, om de vlet zoo spoedig mogelijk meer stabiliteit<br />
te geven, daar zij, in letterlijken zin, mot<br />
i
117<br />
hun zesjes op de vlet dreven. Dit gelukte boven<br />
wonder nogal spoedig, waarna zij geheel werd<br />
uitgehoosd.<br />
Doch met dit al was hiermee de brief niet aan<br />
den wal gebracht.<br />
Terug dus en nog een keer geprobeerd, maar<br />
toen het achterste-voren.<br />
Dicht bij de branding werd de vlet gedraaid en<br />
e inlanders moesten om te pagaaien zich omdraaien<br />
en het roer, als zijnde nu niet langer van<br />
nut, werd uit zijn vingerlingen gelicht en in de<br />
vlet neergelegd.<br />
Met de pagaai werd de vlet zoo goed mogelijk<br />
vierkant tegen de branding gehouden.<br />
De eerste roller sloeg wederom met al zijn kracht<br />
tegen de vlet, maar de hoogere voorsteven bood<br />
weerstand en nam minder water over; de vlet<br />
kreeg alzoo den vollen slag, die haar naar het strand<br />
wierp, hetgeen niet weg nam, dat de twee putsen<br />
wederom volle kracht dienst moesten doen om<br />
haar voor vol- en omslaan te bewaren.<br />
Met den tweeden roller ging het eveneens zóo,<br />
, bons ! daar stootte de vlet tegen het strand.<br />
Allen sprongen er uit en sleepten de vlet door<br />
het water het strand op. Zij brachten daarop den<br />
natgeworden brief bij den luitenant, die het bevel<br />
voerde in de benting, met de order van den Kolonel,
118<br />
dat hij direct naar den Generaal moest worden<br />
gebracht, waaraan deze gevolg gaf door dadelijk<br />
de noodige manschappen daartoe te commandeeren.<br />
Waarlijk! dit was voor deze mannen ook geen<br />
benijdenswaardig baantje. Eerst over de rivier,<br />
dan een ver eind langs het strand en daarna landwaarts,<br />
achter de „Marine-benting" om, naarPenajoeng,<br />
in het holste van den nacht, maar het moest,<br />
dus ,Vooruit en je plicht gedaan!"<br />
Onze luitenant stond vreemd op te kijken, dat<br />
hij nog zóó laat, in zulk een hondenweer, bezoek<br />
van de reede kreeg en wilde hen voor het verdere<br />
gedeelte van den nacht bij zich laten doorbrengen,<br />
maar dat ging niet: zij moesten terug naar boord,<br />
om den Kolonel het bericht te brengen dat de<br />
brief overhandigd en op marsch was.<br />
Hij vroeg het dan ook geen tweemaal, te goed<br />
doordrongen zeker van wat het zeggen wil : zijn<br />
plicht doen en gehoorzamen in den dienst.<br />
Na eerst nog even 'n paar ferme, tot aan de<br />
kerkpoortjes gevulde wijnglazen met brandy te<br />
hebben verschalkt — voor de natte voeten, natuurlijk<br />
! — bracht de luitenant hen naar het strand<br />
terug, waar hij afscheid nam.<br />
„Salut, Heeren ! — Behouden reis ! — Bar weertje,<br />
hé?"<br />
De matroosjes sleepten de vlet weder in zee en
119<br />
beiden er achter om een handje te helpen duwen.<br />
Op het oogenblik dat een eenigszins hooger opkomende<br />
golf de vlet opnam en vlot maakte,<br />
sprongen allen er in, en vooruit ging het weer,<br />
door de branding en de rollers heen, naar de kruisboot<br />
en de stoombarkas terug.<br />
Wat er in het gemoed van dien luitenant op<br />
het strand wel moet hebben omgegaan, toen hij<br />
die vlet, zoo ver als hij kon, in donker nastaarde<br />
en zag kampen met den hoogen golfslag, weet ik<br />
niet, doch minstens zal hij bij zich zelven gedacht<br />
moeten hebben: „Bliksems! — dat is dââr ook<br />
geen rozengeur en maneschijn! — Jelui liever<br />
dan ik!"<br />
„Flink zoo, u kunt gaan!" — zei onze brave<br />
Kolonel, die nog in de kajuit zat te werken, toen<br />
de adelborst aan boord kwam en hem rapporteerde<br />
hoe de brief aan den wal was gekomen en bij<br />
den Generaal zou worden gebracht.<br />
„Barkas, ho-o!" — klonk het nogmaals bij den<br />
valreep.<br />
„Hallo, wat is?"<br />
„Op de bakspier en vuurtje uithalen!"<br />
De machinist kwam kort daarop binnen boord,<br />
en na zich in zijn hut verschoond en gedroogd<br />
te hebben, nam hij, vóór zich ter ruste te leggen,<br />
nog even zijn dagboek ter hand en beschreef de
120<br />
geschiedenis van dien avond met de volgende regels :<br />
„Met adelborst B. in vlet kruisboot 26, nabij<br />
oedjoeng, naar den wal, met spoedbrief voor<br />
generaal. "<br />
„Een hoogst „voordeelige" gelegenheid gehad,<br />
om ver van mijn vaderen met een buikje vol pekel<br />
bij mijn vaderen te worden bijgezet."<br />
„ONKRUID VERGAAT NIET!!"<br />
Een paar uren later droomde hij, dat hij heel<br />
confidentieel, recht broederlijk, naast een Atjeher,<br />
in de maag van een haai over de reede aan het<br />
spelevaren was. Toen hij niet zonder eenigen<br />
schrik uit deze nachtmerrie ontwaakte, bemerkte<br />
hij tot zijn geruststelling dat zijn collega, die naast<br />
hem op het dek sliep, zich in den slaap van den<br />
bultzak had gewoeld en bezig was den zijnen in<br />
beslag te willen nemen.<br />
Met een: „Bras vol, ouwe jongen! — Een<br />
ieder op z'n eige paardenhaar !" — en een daarbij<br />
vergezeld gaanden flinken stomp bleven verder alle<br />
territoriale rechten volkomen gehandhaafd en dommelde<br />
hij weder in, tot het dagschot viel en tamboer<br />
en pijper de reveille lieten hooren.
Mf *<br />
ik<br />
* T^f /'f*<br />
X X<br />
X X X X X X<br />
^S*«* TKKÄT > «£&* -a»U«fc*<br />
'f* *2js? f * ^ ^ /'f* ' 'f*<br />
X X X X X<br />
X X<br />
fe 4k «Hl- 4k 3Êfâi. 4k Ji ê 2L<br />
r *vr W T W T W T W T w # ^<br />
X X x x X X X X X X X X<br />
É # ^# $> # ^ # ^ # $» # $<br />
x X X X X X X X X<br />
X /f1ÎP? PS\ ' 2<br />
x *> x . X A X » X ^ X X X X X X X X J<br />
r ^ T ^P T Ifr «?,r W *» W T w T w ^<br />
» x i x ^ x . X «k * x .„ x x x x X, X X * X<br />
r m 4*f "f* wk ^ -^k />f* 111 ^ *sk ^fr Ä ?fr 4k 7|r «Éà w 4k "«r A w 4k T Ä. w J^ T r<br />
* # * # * # 4t # * $ * $ $<br />
P<br />
x ^ x A x * x 4 x ^ x x . x x x x X x *\<br />
^ x x X X X X X X X X X X X<br />
* ^ # *fc # # # * * * # # A #<br />
x X K X X x<br />
4 ^ '^ x X X<br />
^«ä. iäHi ^lä. j^ek ^ .^i ^ v5te * ^*- v -' cte *n2!T<br />
t*8«sr ""SÎS*' ^^W ^ *SS» «Ana<br />
'f* ^p' /'f* 1 S^? P$\ ^pF ^f"<br />
X . X X X X X X X<br />
H*aœ? ^fto ISK^W oecfc<br />
î^Sr /f's. 1 ^p r X X X<br />
X X X<br />
là S« ^É£L i^i ^éi. jääfe ^ jä^fei >A/<br />
?» ^Xë? ^f* i&tBSr ^^ ^!ÏS* /'f* ^^W ^ r ^|
X X X<br />
^K!^<br />
'f*<br />
J?*£. .Säfei \Ap Ü$£L '»A'<br />
WAST «sar ""S*^ wts^ «SSW -«ffs^<br />
*3|^ /'f* ^ägv /'f« ^äf»7 /'f* TäfF PB^<br />
X X X X X X X X X<br />
J&k ^Ife. _i*£L JSÉ&I >Sfe, \jetf- Äätfe tA'<br />
'f* "^p" />f* ^^gg 7 /'f* ^sp? /'c« ^Sgr ??r w ?|5:<br />
XXX XX XX XX<br />
i*£ J3S8& ik. jg5lk j^k. jäiäfe ili ,3^g, ^ôrf<br />
't* ^ ^i«- ^p IJT ^ ifr ip *?|i* w t$r<br />
X X X X X X<br />
i Js*£. Jsfei iéai /SÏfei ^Af<br />
X x . x X X X<br />
il«L Jäfei "»A' .safe* \A/<br />
%S^ wt&w +3?SSr -«St»<br />
'f* ^jg? 'f« ^|P? /'f«<br />
V v v v »'<br />
Sg JS<br />
X<br />
Jä*£. ^fei<br />
\,3rr<br />
/'B«<br />
^f«r ^ Tfsr ^ T|r ^? -?|r ^p? -3$e lp<br />
X X X<br />
> ^jS»<br />
'f« *3p»^ 'f«<br />
"ÏÏS" TBSSST «sa* -"£«&- «$£» -oïo»<br />
f* ^ F /*f« ^ r ^f« !5§?r ?ÏT<br />
X X , X X X X X X X<br />
X<br />
\iô<br />
*A/ Ä >Ad<br />
/f* *8p* 'f^<br />
i*2L ^ (Sasfei ***' ^fe<br />
'f* *ZsS* 'f* ^J£<br />
X X X X<br />
4k «m 4k 4ÉI. 4k «É&. 4k £Ê&. Jäk<br />
f* ip T fff -?|T W 1??? W "Si* W "?S X X K X ' X X X X ^ X X X ^ X 1<br />
X<br />
.<br />
'f* ^f^ TfT<br />
x - x x x X X * X X ^ X X ^ x p<br />
«S. -Ä 4k «m 4k Ä. 4k Ä 4k J^i Ja** Mi<br />
X X X<br />
"F T ^ -5|r ^ ^ir ^ "?fT lp ^ %<br />
X X X x<br />
* t K x X X<br />
f« ^ ^ 'f* ^S^ P f<br />
El ^ 4k T Ä. ^ 4k -5JT i^k ^ ji** -?|r<br />
üÉ&ü i*' j^fe ^AP