04.09.2013 Views

F - Acehbooks.org

F - Acehbooks.org

F - Acehbooks.org

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

,f* ^gfflV 'f*<br />

X X<br />

§fe> '»A' ^fe<br />

ts? 'f* ^SBS? 'f*<br />

^4v X<br />

X X<br />

»y /f*<br />

èa Äsfe, \Ac<br />

f<br />

tt» w£H* -OSO-<br />

? 'f*<br />

X<br />

0222 9498<br />

X<br />

i*i *$&& ^A/<br />

%*^ ^»r «a»»«*<br />

/f* "/W? 'f*<br />

J^Èfc<br />

was»<br />

^ffiP<br />

*A/<br />

ISSKST lassa?? - I»5ÈH4 » ws&i* > ^w^-<br />

'f* ^g? f* ^ ^ 'f* T^RS? /f* -TJKV «f* V$jß<br />

X X X X X X X X X X<br />

.ïA*. iääfei JS^ Jäfeü *A/ A^fei *A/ A/ i^fei ^A'<br />

't"K , 3ïî+ ' * ' * HSIAflfe» 4i>K*X*iV «Otto**» «j£K»5 l<br />

'f* ^§s? ''f* ^pP 'f* ^gP 'f* ^pa


t* 'h<br />

"fpv<br />

X X<br />

_àÉ£. .c<br />

"SSS* 1*<br />

'f*<br />

X X X X X X<br />

äfe& \»é^ .s fer, Yiétf<br />

f» '<br />

pf*. ? p? /'f* f| £F 'f*<br />

X X X X X X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X X<br />

» $!£<<br />

i* V.<br />

/S§8^<br />

"f<br />

TO£» «w«»- «S3» ><br />

X<br />

I<br />

1 *<br />

/f* ^pv /'f** ^pv /'f<br />

^ft<br />

1 * 1 /'f 3^?F 'f* ^!<br />

X X X X X<br />

^P iäSS&i *A* ^feü ^èg- ^fes, ié^<br />

1 * ^«s* pf*.<br />

\è[><br />

4ffi4.«^<br />

Pf*<br />

«î^fe.<br />

t<br />

^^pf<br />

*A/<br />

^tj*w><br />

/'f"*<br />

4"SS2»<br />

^pv<br />

4D4.Œ><br />

"f*<br />

-caaasr ~^"y *ra»«7r<br />

^klçx Pf* ^pv<br />

~"^i:;:r"~ ^**«*T -sar<br />

/'f* ^S*f 'f*<br />

X X X X X X X X X X X<br />

^P ^fa *A/ j^Sfo, jA/ Jäfe, Jjf" i$É&. £$£* iMi «Ä.4* !<br />

IfT W "Sf? ^ ^ ^P "5ft HP ^ W ^ ^<br />

X X X X X X X X X X X X<br />

*Arf .Y5fe< w »Xïfe. *>8i/ ^2& ^<br />

^ï&, ^^- -"!«» ^ ^ Hl t* ^^F 7e?* ^ ^ *5|5T ^PÜF ^<br />

X X X X X X X X X X X<br />

*»êe^ ^fe, >*êtf'<br />

^ ® f <br />

-ïÉj*,<br />

^tâœf<br />

\sêrf j^fe ^Sli, J<br />

«as» < ^f^ ^pv Pf* ^p?<br />

%ï^*' IS<br />

/'f 1 "F ''r<br />

4a«gj><br />

g» - ^ -^M» *^l -Sê»C ^ ^ ^ i<br />

!t %jjp *f* l$*ß? ^f?" %<br />

X X<br />

X X X<br />

* ^pv /'f«* ^j<br />

X<br />

3*><br />

r?<br />

4S*?r v^fVy<br />

/f ^ ^ ^<br />

4»«4&fr A«KK1<br />

7»A t^^<br />

4m««t»- ^^^<br />

"5|?"<br />

'bip JSXSÊ, ' «^fei ^A* ^Sfei ^4W<br />

'f* ^pv ''f'* 1 ^ "f'* l3pv "f*<br />

x x x x x x x x<br />

x ^ x . *<br />

'W<br />

x vArf' X Ä#«, vêt/ jrôfes,<br />

» 4^^^ > ^s»<br />

/'f^T *5^w "f'* v&S?<br />

jaêi^<br />

-<br />

Pf*<br />

^Jfes.<br />

«§*»<br />

^jêfr<br />

^êrf ;$*&, i|ä_ .^m ^êi. «4<br />

» ^®w ""Sï^ ^ï^r ^5ÏÎT ra<br />

Pf* ^îpv Pf* 73pv /f* <br />

** v* V v* V V' V V V V Ü<br />

*\ X X * *^ s* s* y* ^ ^» A .^ ^*<br />

SSL J3ÏÈ& 'aétf »îjfe, 'aêf' j^4 ^ê^ ÜÊi&L JS»«L J^^L Jaii J^^L J<br />

/rl^ ^ ^ ^ 4>«ffiB> ^ ^ ^ - ^ ^ ^ > ^ ^ ^ *5 ^ ^^m ^e?" ^ ^ ^ ^<br />

X X X X X X X X X X X X<br />

M . ^^L ^4" **bp ^£ik ^p ^&L ^&- jäälü. ISÉAL ^^K> ^êiC x»<br />

S»- ^thtt 7 JB^ ma* 4HS«> * -49»«»- 4^2» -«o- ^^fc» /'fY* » ^^3» *s»»o- ^SS#W 4»«m> 4^<br />

X X<br />

X<br />

gt iff iÄ Jsfe<br />

7f<br />

X X «<br />

"?fÇ*<br />

X X X X<br />

4^» 4»i«ipf*<br />

^3E* Pf*<br />

X X<br />

X<br />

pf*<br />

X X<br />

"f<br />

X x i


_<br />

wmmmmmm irilimnTiMiBW-'J.'IJIPMi<br />

kb t W 1 ^<br />

O'<br />

W Ä^.*^<br />

HERINNERINGEN UIT DEN RLOKKADETIJD


P<br />

WÊSM I MI BLOKKADETIJD<br />

MARINE-SCHETSEN<br />

J. VAN WACHEM<br />

*£<br />

» *<br />

L. J. VEEN - AMSTERDAM<br />

IM<br />

cc


W<br />

MOED, BELEID EN TROUW<br />

OP BRANDWACHT I EN n<br />

EEN MAILDAG<br />

GENERAAL SCHOONSCHIP<br />

INHOUD.<br />

DE KRACHT DER VIJF VINGERHOEDEN 97<br />

NEEL 1^4<br />

EENE DEPÊCHE VOOR DEN GENERAAL 113<br />

1<br />

17<br />

39<br />

57


I.<br />

Moed, Beleid en Trouw.<br />

Jaap, lange Jaap, aan boord in de wandeling<br />

de lange" genoemd, was een matroos van den<br />

heel ouden stempel, zooals er tegenwoordig waarschijnlijk<br />

weinig meer vóór den boeg te vinden<br />

zullen zijn.<br />

Te Vlissingen geboren en van kindsbeen at aan<br />

boord kon het wel niet anders of hij moest een<br />

zeeman op-en-toP, in hart en nieren zijn. Welnu,<br />

dat was hij dan ook. Flink uit de kluiten geschoten<br />

en breed van borst, had hij kracht voor drie.<br />

De korte, stoppelige ringbaard, die zijn gezicht<br />

bedekte, zijn door het oostersche zonnetje en het<br />

zeewater donker gebruinde huid gaven hem het<br />

uiterlijk van een zeeman van stavast. In zijn jonge<br />

jaren had hij wel eens heel rare stukjes uitgehaald,<br />

J. VAU WACHEM. ' Blokkadetijd.


2<br />

maar nooit bepaald gemeene, waarom iedereen<br />

aan boord, hoog en laag, hem gaarne mocht lijden.<br />

Dè wal deugde nu eenmaal in 't geheel niet<br />

voor onzen zeerob. Een robbertje vechten met de<br />

zonen der Heilige Hermandad, als hij bij toeval<br />

eens in de een of andere herberg 'n paar „vingerhoeden"<br />

te veel had binnen gekregen en topzwaar<br />

was geworden, of eens 'n paar daagjes op<br />

straat blijven, daar bleef het altijd bij. Maar zijn<br />

plunje verkoopen, of brutaal en onwillig tegen zijn<br />

meerderen zijn, aan dat leelijke zwak, den minderen<br />

militair tegenwoordig in ruime mate zoo bijzonder<br />

eigen, had „de lange" nooit geleden. Integendeel,<br />

in zee was hij de flinke, bedaarde,<br />

oppassende zeeman bij uitnemendheid, op wien een<br />

ieder als er wat voorviel altijd kon rekenen en<br />

staat maken.<br />

Geen wonder dus, dat menige commandant, „als<br />

de schuit met de plank aan wal lag", wel eens<br />

iets van hem door de vingers zag, te meer daar<br />

hij er den slag van had, iedereen met een opgeruimd,<br />

soms koddig gezegde dadelijk voor zich te<br />

winnen.<br />

Zoo o. a. was hij op een keer met acht dagen<br />

verlof naar zijne oude moeder te Vlissingen gegaan ;<br />

maar al wie na het verstrijken van die acht<br />

dagen te Willemsoord aan boord was, onze Jaap


3<br />

niet; hij kwam eerst 'n paar dagen later opdagen.<br />

Toen hij den volgenden ochtend bij den commandant<br />

op het rapport moest komen en deze hem vroeg :<br />

„Waar heb jij zoo lang gezeten?" dacht Jaap:<br />

"„Drommels ! als ik dat niet gauw en goed bij den<br />

ouwe in orde maak, dan zit er wat voor me op," en<br />

zei met het leukste en bedaardste gezicht van de<br />

wereld, zoodat commandant en officieren, of zij wilden<br />

of niet, moesten lachen: „Jawel, Kernel! maar da's<br />

Jaap z'n schuld niet dat-ie zoo veul te laat terug<br />

is; hij is op tijd uit Vlissingen vertrokken, maar<br />

Uwes mot weten, dat-ie 't onderweg hier naar toe<br />

altijd door stik in den wind heit gehad en in<br />

Amsterdam nog met averij is motten binnenloopen".<br />

(Jaap had daar in het politiebureau, wegens te<br />

veel „vergunning", moeten uitslapen). „Dus Uwes<br />

zal hem, hoop ik, voor ditmaal wel een beetje<br />

willen verschoonen."<br />

Jaap kwam er dezen keer met een niet al te<br />

zware straf af, omdat hij zich zoo handig had<br />

weten te verantwoorden, doch meer, natuurlijk,<br />

omdat geen sterveling lang kwaad op hem<br />

kon zijn.<br />

Met den leeftijd, kwam ook bij Jaap de kalmte.<br />

Het grooto keerpunt in zijn leven was, toen hij<br />

in Indië op expeditie zijnde, zich zoo voorbeeldig<br />

en moedig wist te gedragen, dat zijn commandant


4<br />

hem waardig keurde voor de Militaire Willemsorde<br />

en hem dan ook daarvoor voordroeg.<br />

Toen Jaap ridder was, haalde hij nooit meer<br />

iets uit dat een commandant hem straf behoefde<br />

op te leggen, omdat, zooals hij zeide, „hij zich<br />

wel zou wachten het „molentje" schande aan te<br />

doen. Jaap heeft z'n tijd gehad, jongens, en daarmee<br />

vast zoo, hoor, en geen Haarlemmerdijkjes<br />

meer ! "<br />

Jammer dat hij het weinigje schrijven en lezen,<br />

in zijn jongensjaren aan boord geleerd, vergeten<br />

had; zeker zou hij het tot onderofficier gebracht<br />

hebben, maar zonder die wetenschap ging dat toentertijd<br />

ook al niet meer. Jaap bleef dus wat hij<br />

was: Matroos der 1ste klasse in het vaste korps.<br />

Wat hij echter aan schrijven en lezen moge zijn<br />

te kort gekomen, zeker is het, dat hij aan kennis<br />

van zijn vak niets te kort kwam, maar dit dubbel<br />

en dwars verstond. Van splitsen en knoopen of<br />

van welk ander matrozenwerk behoefde hem niemand<br />

iets te leeren, en met zijn harmonica<br />

kon hij, in zee zijnde, de Jantjes geheele avonden<br />

in de vroolijkste stemming houden. Jaap was<br />

dan ook voor de harmonie onder de equipage<br />

vooruit alles. Nooit hoorde iemand hem over het<br />

een of ander mopperen, altijd met een tevreden,<br />

opgeruimd gelaat, wist hij met een bemoedigend


5<br />

of vroolijk woord de maats op te beuren. En zóó<br />

een doet meer goed dan dikwerf het gezag van<br />

hoogeren.<br />

De oorlog aan het Rijk van Atjeh was verklaard.<br />

Onze marinemacht in Indië, welke verwaarloosd<br />

en veel te klein was voor de meer dan zware<br />

taak, die van haar zou worden gevorderd, moest<br />

hals over kop uitgebreid en versterkt worden.<br />

Hetgeen nog bruikbaar onder de kap lag, werd<br />

met bekwamen spoed voor den dienst gereed gemaakt<br />

en het ontbrekende aangevuld en bijgewerkt.<br />

Overal in het Vaderland heerschte op de scheepswerven<br />

een drukte en bedrijvigheid, eene opgewondenheid<br />

en gejaag, zooals in geen tijden in<br />

Oud-Nederland beleefd was ; bijna schoten er handen<br />

te kort. Het eene schip na het andere kwam in<br />

dienst en verliet de haven om koers te nemen<br />

naar Sumatra's noordpunt, de plaats waar gedurende<br />

de laatste twintig jaren zoo menig dapper<br />

krijgsman van Zee- en Landmacht, hetzij door<br />

het verpestend klimaat, dan wel door den vijandelijken<br />

kogel of klewang, voor Koning en Vaderland<br />

het leven heeft gelaten.<br />

Op een dezer schepen, dat door het Kanaal van<br />

Suez naar de wateren van den oorlog zou stevenen,<br />

diende Jaap als paai van den voortop. Oud


(i<br />

en bevaren matroos, stram van leden, maar, als<br />

het er op aan kwam, nog lang niet voor een klein<br />

geruchtje vervaard, was hem in werkelijkheid geen<br />

geschikter baantje toe te vertrouwen: Spoedig<br />

was hij dan ook met takelaars en matrozen bezig het<br />

schip zoo vlug mogelijk onder zijn tuig te brengen.<br />

Geen wonder dus, dat Jaap, die geducht de handen<br />

uit de mouwen wist te steken, een goed voorbeeld<br />

voor het jonge volkje was.<br />

Alles ging vrij voorspoedig van de hand, althans<br />

zoo vlug mogelijk als het met het gure, natte<br />

weder der eerste maanden van het voorjaar gaan<br />

kon en vermocht te gaan.<br />

Toen het schip kant en klaar lag en nog slechts<br />

eenige dagen binnen zou blijven voor het innemen<br />

van mondkost en munitie, kreeg Jaap verlof om zich<br />

naar Vlissingen te begeven ten einde zijn moeder<br />

vaarwel te zeggen, „want," zei hij, „'n mensch<br />

kan nooit weten wat gebeurt, hoe raar 'n dubbeltje<br />

soms rollen kan. Mogelijk zie 'k de ouwe ziel bij<br />

m'n leven niet meer terug; ze is al knapjes oud<br />

en ik? — Nou, ja, Jaap zou nog wel eens kans<br />

kunnen loopen van met z'n body zoo pardoes tegen<br />

een blauwe boon van zoo'n leelijken zwarten kerel<br />

op te tornen, dat-ie er niet meer van overeind<br />

kwam."<br />

Jaap scheen een vo<strong>org</strong>evoel te hebben.


7<br />

Alles ging goed totdat het schip de Straat<br />

van Bab-El-Mandeb gepasseerd was, toen het, op<br />

een kwaden achtermiddag, met het mooie weder,<br />

waarmede tot daartoe de reis begunstigd was geworden,<br />

gedaan was. De wind, welke hoe langer<br />

zoo heviger opstak en op de eerste wacht in een<br />

flinken storm was overgegaan, deed den waterspiegel<br />

geweldig koken en bruisen en het schip<br />

verschrikkelijk te keer gaan. Vóór den wind ging<br />

het over de wilde golven, welke donderend tegen<br />

het schip aansloegen en den romp in al zijn inhouten<br />

deden kraken en trillen.<br />

Van bijdraaien was geen sprake meer. Lenzen en<br />

blijven lenzen was het eenige, waarmede de achterop<br />

loopende waterbergen van het lijf waren te houden.<br />

Door het hevige slingeren kwam in het staande<br />

want, dat in de koude en regen, dus zeer gekrompen,<br />

aangezet was, van lieverlede hoe langer<br />

zoo meer rek. Ieder oogenblik dacht men dan ook<br />

masten en stengen met raas, bij het overgaan van<br />

het schip, te zullen zien afbreken en over boord<br />

slaan.<br />

Verschrikkelijke oogenblikken werden dien nacht<br />

doorleefd. Gelukkig, dat alles nieuw en sterk was,<br />

anders ....<br />

„Jongens," zei Jaap tegen de maats, „vooruit,<br />

als jullie soms nog wat op je kerfstokkie hebt,


8<br />

dan mag je het wel weergaais gauw zeggen, hoor!<br />

Want als dat zoo nog een poosje duren mot, dan<br />

is 't strakjes voor alle hens buiten boord antreeën<br />

om met groot paspoort te gaan. Van den „koffiemolen"<br />

motten we 't niet hebben; de „lappen" en<br />

't tuig motten de schuit er boven houen, anders<br />

loopt 't mis, hoor, en 't gaat als ik je zeg. Maar,<br />

komaan ; geen mesère voor den tijd, zoo ver is<br />

't nog niet, zoolang de boel nog staat, dan geen<br />

moed verloren. Handen uit de mouwen, hoor;<br />

en uitluisteren, versta-je? Houdt je vast! —<br />

Sta-a beenen! — Daar gaat-ie, gaat-ie weer! —<br />

Netjes, hoor! — Houen kabelgarens!"<br />

Met bovenmenschelijke kracht en inspanning<br />

werd het wand „gezwicht". Windboomen van de<br />

gangspillen werden in het want gebonden en met<br />

takels naar elkaar getrokken, om het tuig de noodige<br />

stijfheid te geven, hetgeen dan ook voor een<br />

groot deel gelukte.<br />

Ik zal dien nacht nimmer vergeten, en dat wij<br />

allen, waarde lezer, verheugd waren toen het<br />

eerste m<strong>org</strong>enrood vóór den boeg, als het ware<br />

uit de zee opdook, nu, dat verzeker ik u; niets<br />

stoffeert zulk een noodweertje akeliger dan heische<br />

duisternis.<br />

Op de dagwacht bedaarde het een weinig, doch<br />

een paar uren later begon de wind nog feller door


i)<br />

te slaan als gedurende den afgeloopen nacht het<br />

geval was geweest.<br />

Een ijzingwekkend, trotsch gezicht was het, die<br />

hemelhooge zeeën achter het schip te zien aanloopen.<br />

Somwijlen geleek het alsof het tegen een<br />

muur van water aanlag.<br />

Naarmate de zonnestralen doorschoten, groeide<br />

het vertrouwen aan; het schip werkte prachtig<br />

op de zee en toonde een echt zeeros te wezen.<br />

Jaap was reeds bezig met voor zijn top te<br />

z<strong>org</strong>en en alles zoo stijf mogelijk te zetten. Ook<br />

boven was hij eens een kijkje gaan nemen, of wel<br />

alles in orde was en niets op breken stond.<br />

Plotseling nam het schip zulk een geweldigen<br />

gier en viel zóó zwaar over, dat de kop van een<br />

hoogen „achteroplooper" met zijn volle gewicht op<br />

de in de davids gesjorde sloep neêrbonsde. Tegen<br />

zulk een hevigen schok niet bestand, braken de<br />

ophouders der davids, en sloep met davids viel<br />

in zee. Eén oogenblik later viel het schip over<br />

den anderen boeg, waar een tweede stortzee de<br />

dââr hangende sloep meenam.<br />

Daar lagen wij !<br />

De sloepen beukten de zijden van het schip<br />

op een vreeselijke wijze. Wel waren zij onmidellijk<br />

gekraakt en gebroken, maar niet dadelijk kort en<br />

klein genoeg om los te komen; de boel zat te


10<br />

stevig in elkaar. Telkens kreeg dus het schip,<br />

als de zee wegviel, zulk een slag, dat men dacht<br />

dat het door alles heen zou gaan.<br />

„Kappen wat je kan!" klonk het van de brug.<br />

„Hakt er op in, mannen! — Dat we van den<br />

boel vrij komen!"<br />

Dit was echter in zulk een weer niet zoo gemakkelijk<br />

te doen. Om zulk een karweitje buiten<br />

boord in de rust op te knappen, is al niet gemakkelijk,<br />

maar Jaap, die mede een wakend oog op<br />

alles hield, die den geheelen nacht zich afgesjouwd<br />

had, de onvermoeide, brave kerel bedacht zich geen<br />

enkel oogenblik.<br />

Fluks greep hij zijn bijl, die' boven de beting<br />

aan den mast hing, en klom buiten boord. Met den<br />

uitroep: „Eén arm voor den Koning, één voor mij ! "<br />

verdween zijn hoofd beneden de verschansing.<br />

Weldra kon men binnen boord de forsche bijlslagen<br />

hooren, zoodat men wist dat Jaap zat waar<br />

hij wezen moest en, niettegenstaande hij telkens<br />

onder water ging en dan weer boven kwam, niet voor<br />

niets bezig was, maar zich in die weinige oogenblikken<br />

als een leeuw roerde.<br />

De andere sloep werd gelukkig na eenige malen<br />

door de zee opgenomen en weder tegen boord<br />

aangeslagen te zijn, door de zee van het schip<br />

en touwwerk losgerukt.


11<br />

Eindelijk was Jaap gereed en kwam hij snuivend<br />

en proestend van het water weder met zijn hoofd<br />

boven de verschansing uit.<br />

Juist toen hij zich in zijn volle lengte opwerkte<br />

om binnenboord te klauteren, viel het schip over<br />

en kreeg hij tegen de volle borst een slag van<br />

een takelblok, dat nog buiten was blijven hangen.<br />

„O, God! Help me!" — riep Jaap en stortte<br />

meteen voorover op het dek neder, waar hij<br />

dadelijk door toeschietende armen werd opgevangen.<br />

Jaap zei geen woord meer, maar een dikke golf<br />

bloed, welke uit zijn mond vloog, zei genoeg. Druipnat<br />

en zoo bleek als een doode werd hij beneden<br />

in den ziekenboeg gebracht.<br />

Wij gaan zes dagen voorbij, lezers. De storm<br />

was bedaard en had plaats gemaakt voor een<br />

liefelijk, zonnig weertje. Een aangenaam briesje<br />

vulde de zeilen en verlichtte het werk van de<br />

stuwroef aanmerkelijk. Alles was weder aan boord<br />

op dreef. De ellende en ontbering van drie dagen<br />

en drie nachten niet slapen, hard ploeteren, door<br />

en door nat van het zeewater, van driemaal<br />

vier-en-twintig uur zonder warm eten of drinken,<br />

daar alles in de kombuis uit de kookketels slingerde,<br />

ze zaten er alweder op en waren vergeten,<br />

evenals zoovele andere dagen van misère.


12<br />

„O, neen! Waarlijk niet! — Dat was niet de<br />

gewone bedrijvigheid, welke dien ochtend aan<br />

boord heerschte. Allen staken zich in hun beste<br />

plunje; er was „groot tenue" gelast.<br />

Wat was er dan wel gaande?<br />

Luister, waarde lezer!<br />

Den vorigen avond was lange Jaap aan de<br />

gevolgen van dien slag met het blok bezweken.<br />

De arme kerel had aanhoudend door bloed opgegeven,<br />

tot het met hem gedaan was. De maats<br />

waren niet uit den ziekenboeg te krijgen geweest<br />

en hadden, zonder een woord te spreken, met<br />

droevige gezichten bij het ziekenkot gezeten, waar<br />

„de lange" in lag. Commandant en officieren hadden<br />

ook menigmaal bij datzelfde kot gestaan, om den<br />

armen lijder, die mogelijk ons allen het veege<br />

leven gered had, woorden van vertroosting toe te<br />

spreken, maar, helaas, de dood eischte onverbiddelijk<br />

zijn prooi!<br />

Dien avond voelde Jaap dat het weldra met<br />

hem zou afloopen. De commandant en de dokter<br />

stonden vóór hem, om te vernemen of hij mogelijk<br />

nog iets begeerde.<br />

Alle manschappen waren bij, om en in den ziekenboeg.<br />

Ach, wat een deelneming, wat een oprecht<br />

medelijden stond op aller gezichten te lezen;<br />

wat een welsprekendheid door stilzwijgend-


18<br />

heid! Was het wonder? O, neen! Daar ging immers<br />

een kameraad, een stout zeeman, een kranig<br />

verdediger van het Vaderland hen verlaten !<br />

De commandant drukte vol aandoening de hand<br />

van den stervende.<br />

Nog éénmaal nam Jaap afscheid van zijn kameraden<br />

door zijn hoofd naar hen toe te keeren en<br />

hen met zijn stervende oogen een korte wijle aan<br />

te zien, en met den laatsten golf bloed, welke<br />

zijn mond verliet, ontsnapte ook zijn doodsnik.<br />

Daar lag de stoere, dappere zeeman, de kloeke<br />

zeeman bij uitnemendheid!<br />

Den volgenden m<strong>org</strong>en, heel vroeg, werd zijn<br />

lijk ingenaaid en aan de beenen van eenige roosterijzers<br />

uit de machinekamer voorzien, waarna<br />

het „achteruit" op het halfdek een plaats werd<br />

gegeven. Neerlands driekleur, ons dierbaar „roodwit-blauw",<br />

dekte het en de medailles en het<br />

ridderkruis, welke Jaap gedragen had, waren aan<br />

de vlag gehecht.<br />

Allen stonden in groot tenue aan dek.<br />

De vlag aan den gaffel waaide halfstok.<br />

Eindelijk, daar kwam de commandant aan dek.<br />

Zijn hoogst ernstig gezicht zeide duidelijk genoeg,<br />

dat hij een allertreurigsten plicht ging vervullen.<br />

Na eenige malen naar de golven gezien te<br />

hebben en even zooveel malen naar de zeilen,


14<br />

zeide hij iets tegen den officier van de wacht, die<br />

daarop de bel van de telegraaf naar de machinekamer<br />

deed overgaan.<br />

„Stoppen," was het commando.<br />

De machine stond stil.<br />

De vaart van het schip werd langzamerhand<br />

minder en minder, hoewel de zeilen voller gingen<br />

staan.<br />

„Tegenbrassen!" klonk het nu van de brug, en<br />

in enkele minuten had Janmaat de voorzeilen omgehaald,<br />

zoodat het schip weldra geheel stil lag.<br />

„All hands voor den boeg", floot daarop de<br />

schipper. Iedereen zocht een goed plaatsje achter<br />

den grooten mast.<br />

Daar trad de commandant naar voren en herdacht<br />

in kernachtige zeemanstaai Jaap's schitterende<br />

zeemansdeugden, en wel zóó, dat het een<br />

ieder tot in het binnenste van zijn gemoed week<br />

werd. Bleek van aandoening stond hij daar met<br />

de handen op het gevest van zijn degen geleund<br />

en schetste in breede trekken Jaap's levensloop.<br />

„Koning en Vaderland verliezen in hem een dapper<br />

en trouw zeeman," waren des commandants<br />

laatste woorden.<br />

„Baksgewijs aantreden," floot daarop de schipper<br />

en allen stelden zich als naar gewoonte langs<br />

boord op.


15<br />

Het baksvolk, waar Jaap bij had aangezeten,<br />

tilden het lijk op een plank op hun schouders en<br />

tegelijkertijd liet zich het eerste salvo uit de geweren<br />

der mariniers hooren.<br />

De stoet stelde zich in beweging. Pijper en tamboer<br />

gingen voorop en speelden den doodenmarsch.<br />

Langzaam en treurig ging het over het bovendek<br />

voorwaarts. Bij den tweeden omgang gaven<br />

de mariniers weder een salvo.<br />

Nadat de derde omgang volbracht was en de<br />

stoet aan stuurboord bij den valreep was aangekomen,<br />

hield men halt en werd de plank met<br />

het lijk in den valreep gelegd.<br />

Het derde salvo viel.<br />

De schipper nam eerst de medailles en het<br />

ridderkruis van de vlag en daarna de vlag van<br />

het lijk.<br />

„Mannen," zeide hij en de woorden bleven hem<br />

bijna in de van aandoening toegeknepen keel<br />

zitten, „een, twee, drie, in Godsnaam!"<br />

De golven openden zich; zij namen het lijk van<br />

een dapper en eerlijk zeeman in haar schoot op.<br />

En Jaap was gevrijwaard, op zijn ouden dag


16<br />

van het smartelijk genadebrood der natie of van<br />

de algemeene liefdadigheid te moeten leven.<br />

Het is voor hen, waarde lezer, die dat, helaas! —<br />

wèl moeten doen, die niet anders kunnen, omdat<br />

zij door den nood gedwongen worden, dat ik door<br />

dit schetsje te schrijven een poging waag om tot<br />

liefdadigheid op te wekken.<br />

Komt! — laten wij een penninkske afzonderen<br />

voor de oudjes te Egmond-aan-Zee ; laat ons iets<br />

doen om de laatste levensdagen van die veteranen,<br />

die in hun jonge jaren alles voor Koning en Vaderland<br />

veil hadden, wat op te vroolijken en hun een<br />

minder treurigen ouden dag te bez<strong>org</strong>en ; het gaat<br />

weder tegen den winter. Zij zullen U dankbaar<br />

zijn, zoolang hun adem gaat.


IL<br />

„Op brandwacht."<br />

I.<br />

Hoe scherp ook werd uitgekeken, toch gelukte<br />

het den sluwen en brutalen Atjeher menigmaal de<br />

blokkade te verbreken of ons op de een of andere<br />

wijze om den tuin te leiden.<br />

Men behoeft dan ook van de Atjesche kust maar<br />

weinig gezien te hebben, om te begrijpen, dat al<br />

die koeala's, songgie's, inhammen, geulen en gaten<br />

het strengste en meest waakzame oog gemakkelijk<br />

parten spelen en dat de prauwen, trots alle mogelijke<br />

moeite en haast van onzen kant, toch een<br />

goed heenkomen vonden en ontsnapten.<br />

De vermetelheid der kerels kende somwijlen<br />

bijna geen grenzen en wekte dikwijls ieders verbazing<br />

en bewondering op.<br />

Ongelukkig echter den Atjeher, als wij omtrent<br />

J. VAN WACHEM. Blokkadetijd. 2


18<br />

het een of ander van hetgeen hij in zijn schild<br />

voerde, tijdig bericht hadden ontvangen ; alles werd<br />

dan gedaan om zijn mooie plannen in duigen te<br />

laten vallen en hem in handen te krijgen.<br />

De spionnen gaven echter niet altijd betrouwbare<br />

berichten. Mogelijk waren ze dikwijls met opzet<br />

valsch, want menigmaal gebeurde het, dat alle moeite<br />

totaal vergeefsch was en wij onverrichterzake naar<br />

boord terugkeerden.<br />

Ook het heulen van onze met veel geld en<br />

vlaggen gemaakte vrindjes in de z.g. onderworpen<br />

staatjes met de nog tegen ons gezag in verzet<br />

zijnde, maakte het hun dikwerf gemakkelijk<br />

te slagen, waar nog bijkomt, dat de blokkade<br />

soms maar half was, dikwijls nog veel minder dan<br />

half.<br />

Het kon hen echter ook wel eens duchtig tegenloopen,<br />

bijvoorbeeld, als door een waar bericht<br />

hun vaartuigen met lading en opvarenden in onze<br />

handen vielen door een even brutalen zet van onze<br />

zijde.<br />

Zoo kwam op een zekeren m<strong>org</strong>en, op de reede<br />

van Gigian ten anker liggende, het bericht aan<br />

boord, dat gedurende den eerstvolgenden nacht een<br />

twintigtal prauwen met pinangnoten beladen uit<br />

Pedir, onder den wal langs, te Gigian de kali<br />

zouden binnenkomen.


19<br />

Onze commandant besloot dadelijk het konvooitje<br />

eens netjes op te lichten.<br />

Niemand koesterde eenig idee van zulk een ongehoord<br />

brutaal waagstuk, daar wij in zee vlak<br />

vóór de monding der rivier lagen. Het was dus<br />

zaak die prauwen, als zij kwamen opdagen, den<br />

pas af te snijden en ze te beletten op strand te<br />

loopen.<br />

Alles wat eiken dag plaats vond, geschiedde<br />

dien dag ook. Om dus aan den wal geen bijzonderen<br />

schijn van meerdere waakzaamheid te<br />

geven, werden tegen den avond alle te water<br />

liggende sloepen geheschen en de stoombarkas achter<br />

het schip vóór dreg gebracht.<br />

Een paar uren later, toen het goed donker was,<br />

keek onze bootsman vreemd op, wijl de officier<br />

van de wacht, die met den commandant op het<br />

halfdek op- en neerliep, hem gelastte met de<br />

meest mogelijke stilte de beide officierssloepen<br />

weder te laten strijken en vóór brandwacht gereed<br />

te maken.<br />

Janmaat was onmiddellijk druk in de weer met<br />

aandragen van al het benoodigde voor het bewapenen<br />

der sloepen en vol moeds, niet wetende wat<br />

hem dien nacht te wachten stond.<br />

Nadat sloepen en stoombarkas zonder eenig<br />

vertoon van vuur of licht en zoo onhoorbaar


20<br />

mogelijk gereed waren gemaakt, werd met alle<br />

voorzichtigheid naar den wal gestoomd en daar<br />

zoo dicht mogelijk de wacht gehouden.<br />

Onder het naar den wal gaan deelden de officierea<br />

het sloepsvolk en de mariniers mede waarop het<br />

dezen keer gemunt was, en, zeiden dat, wilde de<br />

toeleg om al de prauwen in handen te krijgen gelukken,<br />

de meest mogelijke stilte in acht genomen<br />

moest worden.<br />

De vreugde onder Janmaat was groot. Fluisterend<br />

werd elkaar meegedeeld wat iedereen te doen zou<br />

hebben bijaldien de „pinangnootjes" aankwamen<br />

en onder het bereik zouden zijn.<br />

Doodstil werd nu over het water scherp uitgekeken<br />

of de prauwen ook in het gezicht kwamen,<br />

doch de dikke duisternis belette bijna iets op eenigen<br />

afstand te onderscheiden; vandaar dat er<br />

meer moest worden afgegaan op het geluid van<br />

roeiriemen of pagaaien.<br />

Het eenige lichtende punt, was, een heel<br />

eind in zee, het flauwe licht aan de ra van onzen<br />

stoomer, hetgeen de Atjehers niets bevreemd<br />

zal hebben, daar het iederen avond werd geheschen.<br />

De gelegenheid was dus keurig; geen<br />

lichtend sterretje was aan den stikdonkeren hemel<br />

te zien.<br />

In zenuwachtige spanning waren elks ooren en


21<br />

oogen naar den kant van Pedir gericht, doch er<br />

kwamen maar geen prauwen opzetten.<br />

Wel dacht men telkens iets verdachts te hooren,<br />

maar ook evenveel malen bleek het verbeelding<br />

te zijn geweest.<br />

Het werd al later en later en bijna tijd om naar<br />

boord terug te keeren, daar het er weder veel van<br />

had, gelijk reeds zoo menigmaal was gebeurd.dat<br />

wij met een valsch bericht hadden te doen, toen<br />

tegen half twaalf de voorste man in de sloep weder<br />

vermeende heel zacht het geluid van riemslagen in<br />

het water te hooren.<br />

Met verdubbelde scherpte werd door allen geluisterd<br />

en uitgezien en jawel, na enkele minuten<br />

gleed zeer langzaam op een afstand van een honderd<br />

meter, dwars van ons, een donker voorwerp over<br />

het water, zonder dat het ons opmerkte. Spoedig<br />

daarop werd deze prauw door een tweede en derde<br />

gevolgd, toen op eens een vierde en vijfde recht<br />

voor ons uit de duisternis kwamen opduiken.<br />

Langer wachten was nu niet raadzaam meer,<br />

daar men ons zou moeten opmerken en zij door<br />

alarm te maken de achterste prauwen konden<br />

waarschuwen.<br />

»Vooruit! — Haal op riemen!" klonk op eens<br />

het zachte doch ferm uitgesproken commando, en<br />

alle riemen vlogen door het water.


22<br />

De beide sloepen schoten als haaien door de<br />

golven en liepen de prauwen aan boord.<br />

De paniek onder de Atjehers was verbazend.<br />

De meeste prauwen wilden ontkomen door naar<br />

het strand te roeien, doch de aanval ging zoo snel<br />

in zijn werk, dat zij één voor één in onze handen<br />

vielen vóór het te kunnen bereiken.<br />

Daar verboden was te vuren, maar bij mogelijke<br />

tegen weer alleen van het blanke wapen gebruik<br />

gemaakt mocht worden, kregen de achterste prauwen<br />

geen of weinig vermoeden van hetgeen ze<br />

te wachten stond, dan toen het reeds te laat was.<br />

De stoombarkas schoot met volle kracht vooruit<br />

om de allerachterste prauwen het terugkeeren te<br />

beletten.<br />

De tegenweer, die wij ondervonden, was niet<br />

noemenswaard ; de kerels waren lam van den schrik<br />

en vóór zij aan tegenweer goed konden denken,<br />

stonden een paar mariniers of matrozen voor hen<br />

met de bajonet op. hun borst gericht en de bedreiging:<br />

„éen schreeuw en 't gaat er door."<br />

Een paar prauwen gelukte het té ontkomen<br />

door op het strand te loopen. Ook een gedeelte<br />

der opvarenden van de anderen redde zich door<br />

overboord te springen en naar den wal te zwemmen,<br />

waarvan er hoogst waarschijnlijk nog wel eenige<br />

zullen zijn verdronken.


23<br />

Aan den wal werd op eens een hevig rumoer<br />

vernomen en langs het strand werden lichten opgemerkt,<br />

doch de afstand was nog te ver en de<br />

duisternis te dik om iets met eenige zekerheid<br />

te kunnen onderscheiden.<br />

De prauwen werden nu éen voor éen opgepikt<br />

en op sleeptouw achter de stoombarkas genomen,<br />

die met hen naar boord stoomde, waar zij allen<br />

rond het schip ten anker moesten gaan met de<br />

aanzegging: „die moeite doet om te ontsnappen<br />

wordt onmiddellijk neergeschoten."<br />

Zekerheidshalve werden hun alle mogelijke middelen<br />

om te kunnen ontsnappen, als zeiltuig, roeiriemen,<br />

pagaaien en het roer, afgenomen en aan<br />

boord opgeb<strong>org</strong>en.<br />

Toen alles was afgeloopen en het volk uit de<br />

sloepen binnen boord was, liet onze commandant<br />

de Jantjes een ferm, welverdiend oorlam schenken,<br />

hetgeen met een driewerf : hoezee ! door allen<br />

begroet werd, om daarna de hangmat te gaan opzoeken.<br />

Voor echter de slaap onzen wakkeren zeelieden<br />

de oogen toedrukte, deed eerst nog menig verhaal<br />

over het vo<strong>org</strong>evallene de rondte.<br />

Tegen 2 uur was alles weder stil en hoorde men<br />

aan boord niets meer dan het zacht heen en weder<br />

loopen der schildwachten, die met het geladen ge-


u<br />

weer in de hand de prauwen in het oog bleven<br />

houden. De prauwen en de lading werden later te<br />

Edi verkocht ; de opbrengst diende om de kas der<br />

buitgelden te stijven, die later onder de equipages<br />

verdeeld is geworden.<br />

De kerels werden den volgenden m<strong>org</strong>en met<br />

leêge handen en zakken op het strand afgezet, met<br />

het zeer beleefd verzoek van Janmaat om toch<br />

vooral nog eens spoedig met een dergelijk tweede<br />

factuurtje terug te komen.<br />

„De kerels gaven geen asem, maar God hoorde<br />

ze brommen," zeiden de matrozen, die hen naar het<br />

strand weggebracht hadden.<br />

II.<br />

Het was tijdons de tweede expeditie tegen het<br />

Rijk van Atjeh, dat ik, langs de Noord- en Oostkust<br />

van dat heillooze land gestationneerd zijnde,<br />

menigmaal in de gelegenheid was met de vermetelheid<br />

van den Atjeher kennis te maken. De parten,<br />

die hij ons speelde, getuigden vaak van zijn groote<br />

onverschrokkenheid, maar gelijk het spreekwoord<br />

terecht zegt : „de kruik gaat te water zoolang tot zij<br />

breekt ; " zoo ging het ook dikwerf hier. Wee! den Atjeher,<br />

als wij op de een ofandere wijze achter de listen<br />

n lagen waren gekomen, waarmee hij ons bedreigde


25<br />

en waar hij ons dacht in te laten loopen. Een even<br />

slimme als koene daad van onzen kant wierp dan gewoonlijk<br />

vrij spoedig al zijn mooie plannen in duigen.<br />

Van alles beroofd, van prauw en lading, geld en<br />

goed, lieten wij hem, meestal nog met een flink<br />

nat pak op den koop toe, naar huis gaan, om in<br />

zijn kampong te kunnen verhalen, dat die verdoemde<br />

honden van kafirs hem toch te slim waren,<br />

althans in listigheid en stoutmoedigheid geen zier<br />

toegaven.<br />

Zoo herinner ik mij uit die dagen menig nachtelijk<br />

avontuurtje, als wij met stoombarkas of gewapende<br />

sloep er op uit waren den vijand te bespieden<br />

en zooveel mogelijk afbreuk te doen.<br />

Het is, waarde lezer, van een dier welgeslaagde<br />

nachtelijke tochtjes, dat ik U iets vertellen ga.<br />

Bijna alle potentaatjes — en dat zijn zij feitelijk<br />

— langs de kust, van Telok Samoi tot Edi,<br />

waren reeds door de politieke bemoeiingen en het<br />

krachtig optreden van den stationscommandant B.<br />

meer of minder voor de „kompenie" gewonnen.<br />

Alleen die van Simpang Olim, de machtigste door<br />

zijn grooten peperhandel, had zich trots alle moeite<br />

en het streng geblokkeerd houden van de kust en<br />

den afvoerweg naar zee, de Simpang Olimrivier,<br />

steeds vijandig blijven toonen en van geen de minste<br />

toenadering willen hooren.


26<br />

Edi, waar nu weder zoo bloedig door zee- en<br />

landmacht is gevochten, genoot toen reeds onder<br />

de vleugelen onzer Hollandsche driekleur de zichtbare<br />

weldaden des vredes door een levendigen handel<br />

met Poeloe Penang. Meermalen heb ik daar,<br />

geheel alleen, zonder eenig wapen bij mij, uit<br />

de strandbenting een wandeling gemaakt naar de<br />

kampong en onder de Edineezen rondgeboemeld,<br />

om mij van de behendigheid te kunnen overtuigen,<br />

waarmee zij bij hun spelen den uit bamboe vervaardigden<br />

bal met hun voeten opvangen en hun<br />

nevenman weder weten toe te gooien. Maar, de<br />

heeren van den galadegen vervingen de mannen<br />

van het zwaard en .... op die plaatsen, waar ik<br />

toen vrij kon rondloopen, zal men nu waarschijnlijk<br />

wel weder met den klewang kennis maken.<br />

Tu Vas voulu, Ge<strong>org</strong>es Bändln!<br />

Doch ter zake.<br />

De Radja van Simpang Olim dan, die mogelijk<br />

juist zijn grootste kracht zocht en vond in zijn<br />

isolement, waardoor het knoeien en heulen met<br />

onze vrienden (?) ongestoord zijn gang kon gaan,<br />

bedacht alle mogelijke listen om zijn peper te<br />

kunnen afvoeren en aan den man te brengen.<br />

Aanhoudend ontvingen wij berichten uit Penang,<br />

dat prauwen van Simpang Olim door de blokkade<br />

hadden weten heen te breken en een goed heen-


27<br />

komen vonden, ja, men zei zelfs, dat zij in<br />

zee, in Straat Malakka, haar lading in Chineesche<br />

wangkangs overscheepten. Geen wonder dus, dat<br />

het toezicht op de monding der Simpang Olimrivier<br />

steeds scherper werd en zij dag en nacht<br />

door een oorlogschip bewaakt bleef.<br />

Toch bleven de berichten altijd hetzelfde luiden.<br />

Ten einde raad besloot men in de monding een<br />

kruisboot te leggen, daar men veronderstelde, dat<br />

de prauwen gedurende de stikdonkere nachten de<br />

rivier uitliepen, en, onder den wal door, aan de<br />

aandacht van het vóór de bank liggende oorlogschip<br />

wisten te ontsnappen.<br />

Nu moet men weten, dat de Simpang Olimrivier,<br />

van hare monding af tot een groot eind binnenwaarts,<br />

eigenlijk geen rivier is, maar evenals<br />

een aantal rivieren van Atjeh uit inhammen en<br />

geulen bestaat, die met zeewater gevuld zijn.<br />

De boorden dezer soort lagunen zijn meestal zeer<br />

moerassig, met dicht laag hout begroeid en doorsneden<br />

met een aantal kleinere en grootere spleten,<br />

die weder in elkaar en in de hoofdgeul uitmonden,<br />

of een eind landwaarts in dood loopen. Ook staan<br />

zij soms wel met een andere rivier, wier monding<br />

hetzelfde te aanschouwen geeft, in verbinding.<br />

Ware doolhoven dus.<br />

Een doorloopend strandgebied heeft men dan


28<br />

ook op zulke plaatsen langs de kust nergens.<br />

Hetgeen men van uit zee voor strand aanziet,<br />

kan veelal op dien naam weinig of geen aanspraak<br />

maken. Evenzoo is het met de monding der Simpang<br />

Olimrivier gesteld.<br />

Een eind binnengaats splitst de diepe geul zich<br />

in drieën, vormt zij den destijds door de marine<br />

genoemden „viersprong." De oogenschijnlijk minst<br />

aanzienlijke tak, de linker, is de eigenlijke Simpang<br />

Olimrivier; nadat zij ongeveer een halve<br />

kilometer evenwijdig met de kustlijn heeft geloopen,<br />

gaat zij met een bijna haaksche bocht verder landwaarts<br />

in naar den kraton en de kampongs van<br />

Simpang Olim. De tweede, even breed en diep<br />

als vóór den viersprong, die wij daarom een tijdlang<br />

voor de ware S. O. rivier hielden, loopt<br />

een eind verder dood. De rechter rivierarm ben<br />

ik nooit in geweest. Waar en hoe zij dus verder<br />

voortloopt is mij onbekend. Ziedaar, waarde lezer,<br />

alzoo een aardig terrein om ons op te kunnen verschalken.<br />

Ik geloof ook niet, dat er lastiger kust is<br />

om te blokkeeren dan de Atjehsche, tenzij men geheel<br />

vertrouwd is met al die lagunen en kreken. Dat<br />

wij dat toen der tijd nog niet waren zal U blijken<br />

uit het feit, dat de Radja van Simpang Olim langen<br />

tijd naar hartelust peper afvoerde en ons bijkans<br />

blind liet turen naar de monding der rivier.


29<br />

Niettegenstaande nu de kruisboot in de rivier<br />

lag en er dus onmogelijk iets uit of in kon, zonder<br />

gezien te worden, bleven de berichten uit<br />

Penang nog steeds hetzelfde luiden. Dat men ons dus,<br />

indien de berichten waarheid bevatten, netjes om<br />

den tuin leidde, stond als een paal boven water.<br />

Zoo nam men ons smakelijk in het ootje, door<br />

o. a. gedurende een zekeren nacht op de kruisboot<br />

met geweervuur te schieten en het vischwant van<br />

onze inlanders te vernielen, dat daar op den wal<br />

onder de boomen te drogen was gehangen, een<br />

feit, dat ons niet weinig in het denkbeeld versterkte,<br />

dat de „Olimmers" de monding van hun<br />

rivier vrij wenschten te hebben.<br />

Bij onzen commandant, den luitenant ter zee<br />

lste kl. Haakman, begon evenwel het vermoeden<br />

te rijzen, dat het een of het ander waar moest<br />

zijn: pepervervoer over land naar een der met<br />

ons bevriende radja's, of, en dit was waarschijnlijker,<br />

Simpang Olim moest meer dan één afvoerweg<br />

naar zee hebben.<br />

Hierop wilde onze commandant een afdoend<br />

antwoord weten. Het begon den Hinken zeeman<br />

te verdrieten zoolang door den Atjeher bij den<br />

neus genomen te worden. Hieraan zou hij een<br />

einde maken, het kostte wat het wilde.<br />

Op een laten achtermiddag, terwijl wij weder


30<br />

vóór de kust ten anker waren gekomen, klonk op<br />

eens het bevel: „Barkas, ho! — Langs zij komen!"<br />

Onze steamlaunch, die een eindje van 't schip<br />

voor dreg lag, stoomde eenige minuten later langs<br />

boord, nam water en steenkolen in en de noodige<br />

munitie voor houwitser en „Beaumonts;" in 't kort,<br />

alles wat voor een goed gewapende barkas om<br />

op „brandwacht" te gaan, noodig is.<br />

Dat wij allen vreemd stonden te kijken, daar<br />

aan alle kanten van den horizon noch van een<br />

prauw, noch van eenig ander vaartuig iets te zien<br />

was, is te begrijpen, maar het raadsel zou spoedig<br />

worden opgelost.<br />

Tegen 5 ure kwam een der 2de luitenants bij<br />

den valreep, stapte in de barkas en vooruit ging<br />

het, de geul door, de monding der rivier binnen.<br />

Na een kort gesprek met den djoeragan der<br />

kruisboot, ging het weder verder, de rivier op,<br />

tot even vóór den hierboven genoemden viersprong,<br />

waar wij onder den linker wal in een smal geultje,<br />

dat met takken en bladeren overdekt was, een<br />

schuilplaats vonden. Voor alle voorz<strong>org</strong> was de<br />

dreg in het midden der rivier' uitgeworpen, zoodat<br />

wij ons zonder stoomen uit het kreekje konden<br />

werken.<br />

Daar lagen wij. — De houwitser geladen met<br />

een kartets en de bemanning met het geweer in


8]<br />

de hand gereed om van leer te trekken ; de machinetjes<br />

klaar om ieder oogenblik met volle kracht<br />

vooruit te slaan.<br />

Spoedig viel de duisternis in, die weldra plaats<br />

maakte voor stikdonkeren nacht, met al de geheimzinnigheden<br />

daaraan verbonden.<br />

De grootste stilte werd in acht genomen. Niemand<br />

die een woord repte. Allen keken scherp<br />

uit naar den kant der rivier, als wilden zij de<br />

duisternis doorboren, doch het dichte bladerendak<br />

belette iets te zien. De verbeelding gaf aan<br />

boomen en planten de grilligste en meest fantastische<br />

vormen; dan geleken zij op reusachtige<br />

kerels met strijdknodsen, dan weder op geesten<br />

uit het schimmenrijk. Honderden geheimzinnige<br />

geluiden lieten zich hooren, hetgeen het naar binnen<br />

stroomende water voortbracht, dat door den<br />

vloed werd opgezet.<br />

Straks, als het zijn hoogste punt bereikt heeft,<br />

zal het weder naar zee stroomen en andere geluiden<br />

voortbrengen.<br />

Het eene oogenbik meenden wij dit, het andere<br />

dat te hooren, maar niemand, die tot nog toe onder<br />

al die geluiden het eigenaardig geplas van roeiriemen<br />

en het gekraak der rottanstroppen, waarin<br />

zij heen en weer gaan, had vernomen.<br />

Een heirleger van muskieten deed een algemeenen


82<br />

aanval op het weinige van ons lichaam, dat moest<br />

worden bloot gelaten. Als echte vampyrs zogen zij<br />

ons het bloed af.<br />

„Voorzichtig, mijn waarde! Sla niet naar hen<br />

om ze te verjagen, dat zou u verraden. Ieder<br />

oogenblik toch kunnen er éen, twee, drie, God<br />

weet hoeveel prauwen opdagen en gij zoudt door<br />

uw klap, die ver over het water gehoord wordt,<br />

verder dan gij wel denkt, den naderenden vijand<br />

op zijn hoede doen zijn, alzoo den geheelen toeleg<br />

doen mislukken. Verdraag dus alles geduldig, ja,<br />

zucht zelfs niet, het geboomte zou dien zucht kunnen<br />

overbrengen."<br />

Het minste geritsel, het afvallen van een tak<br />

deed ons opschrikken en de kolf van 't geweer<br />

vaster in de hand klemmen.<br />

Langzaam, naar ieders zin veel te langzaam,<br />

kroop de tijd voorbij. Uren geleken dagen, doch<br />

niets hoorden wij dan het eentonig, zangerig geluid<br />

van millioenen insecten en het gegons der muskieten.<br />

De geheele muskieten-wereld, uitgehongerd<br />

als zij is. gaf elkaar „rendez-vous" in de barkas.<br />

Het steken begon pijn te doen en men had wel<br />

willen vleeken, stampvoeten van de ergernis, die<br />

de beestjes ons veroorzaakten, maar men deed hen<br />

niet. Stilte was het wachtwoord en het was en<br />

bleef dus stil. Toch waren allen klaar wakker en


33<br />

voelde iedereen in die eenzaamheid zijn hart in.<br />

het lichaam bonsen.<br />

„Groote Hemel ! wat was dat ? Daar zullen wij de<br />

poppen aan het dansen krijgen. Was dat in de verte<br />

niet het oorlogsgeschreeuw der Atjehers ? Zou men<br />

ons in de gaten hebben gehad, toen wij de rivier<br />

binnen stoomden ? 't Komt al dichter en dichter. Ja<br />

ze zijn het!"<br />

Een ieder omklemde zijn geweer en hield den<br />

adem in. Het slagpijpje, om den houwitser te doen<br />

losbranden, werd heel voorzichtig in het slagtoestel<br />

gestoken.<br />

„Komt nu maar op! wij zullen je fatsoenlijk<br />

ontvangen, daar zult ge schik van hebben!"<br />

St! wij hoorden niet goed. Dat was toch immers<br />

geen menschelijk geluid, al had het er veel<br />

van in de verte? Neen, het was weder voor de<br />

zooveelste maal onze verbeelding, die ons een<br />

poets speelde; het was het geschreeuw van een<br />

troep apen, door het een of ander toeval opgeschrikt.<br />

Haast waren wij in lachen uitgebarsten, maar<br />

er was stilte bevolen: wij stieten daarom elkander<br />

maar eens met den vinger aan.<br />

Alles was weder als te voren stil geworden.<br />

Geen ander geluid dan dat der insecten liet zich<br />

hooren. Het gegons der gevleugelde bloedzuigers<br />

J. TAN WACHEM . Blokkade-tijd. 3


34<br />

en het geklater van het stroomende water langs<br />

den moerassigen oever ging voort de lucht te vervullen.<br />

Een enkele maal hoorden wij het schor<br />

geschreeuw van een nachtvogel in de nabijheid,<br />

maar dat was dan ook alles.<br />

't Was reeds middernacht geweest. Buiten, in<br />

zee, was de eb ingetreden. Wij konden het hooren<br />

aan het snellere afvloeien van het water.<br />

„Nu bijzonder opgepast, want het zou wel eens<br />

kunnen gebeuren, dat de blokkadeverbrekers, gebruik<br />

makende van het „vallende" water, met<br />

stroom meê de rivier kwamen afzakken."<br />

Weder ging een uur voorbij met scherp uitkijken<br />

en luisteren, maar niets werd vernomen, dat<br />

ons de nadering van den vijand kon doen vermoeden.<br />

Eindelijk! Stil! Wat was dat? Was dat niet<br />

het geplas van roeiriemen?<br />

Ja, waarlijk, deze keer was het zoo, het kwam<br />

al nader. Steeds duidelijker en duidelijker hoorden<br />

wij allen het regelmatig uit en in het water gaan<br />

der riemen.<br />

„Steekt nu maar raak, muskieten! Straks zullen<br />

wij de jeuk, die ondragelijk is, wel wegwrijven,<br />

als wij de handen flink uit de mouwen mogen<br />

steken om bij die kerels aan boord te loopen. "<br />

Een tweede prauw volgde bijna dadelijk de eer-


35<br />

ste, ook zonder iets te vermoeden van onze aanwezigheid.<br />

Nu nog een oogenblikje gewacht of er niet<br />

meer komen opzetten.<br />

In de richting van den viersprong liet zich niets<br />

meer hooren.<br />

„Haal in je tros," klonk fluisterend het kommando.<br />

Langzaam en met groote voorzichtigheid kwam<br />

onze barkas uit haar schuilhoek te voorschijn. In<br />

het midden der rivier werd zoo zacht mogelijk<br />

de dreg binnen boord gehaald, en ... daar dreven<br />

wij de prauwen achterna.<br />

Dat natuurlijk ieder onzer zeer nieuwsgierig<br />

was te weten hoe dat zaakje wel zou afloopen,<br />

zal men begrijpen. Twee prauwen tusschen<br />

twee vuren: de kruisboot en de barkas,<br />

't kon niet mooier; één ding begrepen wij wel,<br />

zij zouden niet probeeren de kruisboot voorbij<br />

te komen. De kerels moesten dus tusschen den<br />

viersprong en de monding een uitweg hebben.<br />

Wat deden zij anders hier?<br />

Op eens hoorden wij geen riemen meer in het<br />

water plassen.<br />

„Weergas ! zouden zij hier of daar reeds de<br />

plaat gepoetst hebben?"<br />

Neen dat kon niet.


36<br />

Voorbij een smallen inham drijvende, hoorden wij<br />

hen met bamboes de prauwen boomen.<br />

Toen wisten wij genoeg.<br />

„Vooruit, volle kracht ! *<br />

De een na den ander sprong dadelijk onder<br />

geschreeuw en gegil te water. Toen wij onmiddellijk<br />

daarop de prauwen langs boord liepen en<br />

de matrozen als katten oversprongen, vonden zij<br />

geen enkelen der opvarenden meer aanwezig. De<br />

Bchrik scheen hun om het hart geslagen te zijn<br />

en zij hadden het verstandiger gedacht een goed<br />

heenkomen te zoeken in de rawah, dan het bezoek<br />

van Janmaat af te wachten. Heel erg ongelijk<br />

kon ik de kerels waarachtig niet geven,<br />

maar hoe zij in in dien moerasboel een heenkomen<br />

vonden, dàt was ons allen den volgenden ochtend,<br />

toen de zon haar licht over de plek liet schijnen,<br />

een waar raadsel. Best mogelijk dat zij in dien<br />

modderpoel weggezakt en gestikt zijn, althans wij<br />

hoorden of zagen niets meer van hen.<br />

Gelukkig was de eb niet lang genoeg ingetreden<br />

om de barkas in de geul geboeid te doen raken;<br />

wij konden achteruit stoomende met de prauwen<br />

weder in de rivier komen, waar wij tot het aanbreken<br />

van den dag voor dreg bleven liggen.<br />

De vangst, al hadden wij de kerels niet geknipt,<br />

was een uitstekende, en het succes hoogst be-


37<br />

langrijk, hetgeen den volgenden ochtend schitterend<br />

zou blijken.<br />

De beide prauwen hadden een mooie lading peper<br />

en in een der kwalies voor drinkwater vonden<br />

wij op den bodem een vuilen in elkaar gewikkelden<br />

lap met ruim 200 dollars, zonder twijfel bestemd<br />

voor het aankoopen van kruit en lood.<br />

Toen wij 's m<strong>org</strong>ens naar boord terugkeerden,<br />

begreep de bemanning der kruisboot er niets van,<br />

dat wij met twee zulke welbeladen „bijlagen" achter<br />

ons op sleeptouw de kalie uitgingen.<br />

Onze commandant was natuurlijk in de wolken<br />

en besloot dadelijk die kreek verder te laten onderzoeken.<br />

Een gewapende sloep en de vlet gingen onmiddellijk<br />

er op uit en wat stonden allen aan boord<br />

te kijken, toen ongeveer 3 à 4 uren later, een<br />

halven gezichtseinder ver naar den kant van<br />

Diamantpunt, een prauw van onder den wal in<br />

zee stak, die door den verrekijker niets anders<br />

bleek te zijn dan onze sloep en de vlet.<br />

Het raadsel was alzoo volkomen opgelost. De<br />

tweede waterweg van Simpang Olim was gevonden.<br />

De kreek, die bij het begin zeer smal en ondiep<br />

was, werd verder op hoe langer hoe breeder en<br />

diep er, tot zij ten laatste breed genoeg was om weder<br />

van de riemen te kunnen gebruik maken, instede


38<br />

van te pagaaien. Na verschillende bochten en<br />

kronkelingen kwam zij eindelijk uit in de „kwala"<br />

Bekas, een rivier, die zich verder op in zee stort,<br />

doch niet zoo groot is als de Simpang Olimrivier.<br />

Het gevolg dezer nachtelijke expeditie was, dat<br />

kort daarop de monding en de geul der bank vóór<br />

de Simpang Olimrivier werden opgenomen en de<br />

Gouvernements stoomer „Siak" met springtij naar<br />

binnen en bij den viersprong ten anker kwam. De<br />

beide afvoerwegen van Simpang Olim waren hiermee<br />

voor goed gesloten.<br />

Welke berichten wij hierna uit Penang kregen ?<br />

Ach, waarde lezer, natuurlijk geen andere dan deze :<br />

„Simpang Olim heeft zijn geheelen voorraad peper<br />

van de hand gezet. Geen prauwen behoeven meer<br />

door de blokkade heen te breken."<br />

Oef!!<br />

Later vond de geslepen radja weder een andere<br />

akal, maar daarover een volgende maal.


III.<br />

Een maildag.<br />

Gedurende de tweede expeditie tegen het Rijk<br />

van Atjeh was aan onze marine een minder roemrijk<br />

aandeel toegezegd dan aan ons dapper Indisch<br />

leger. Het moge evenwel, omdat de marine zelden<br />

in onmiddellijke aanraking met den vijand kwam,<br />

minder roemrijk geweest zijn, even eervol en vermoeiend<br />

was het zeker.<br />

Het aanhoudend geblokkeerd houden der uitgestrekte<br />

kusten en het heen en weer stoomen gaven<br />

aan de equipages meestal weinig, dikwijls in't geheel<br />

geen afleiding.<br />

Menige brave borst had liever den vijand aan,<br />

den wal met zijn geweer te lijf willen gaan, dan<br />

van uit zee met kanonnen, om niet te spreken<br />

van het koeliewerk, dat men hem dikwerf liet,<br />

verrichten.


40<br />

Iedereen, tot de minste scheepsjongen toe, kende<br />

alle hoeken en gaten van den wal, ja, zelfs boomen,<br />

die door een grilligen vorm in de donkergroene<br />

lijst van het strandgezicht bij anderen afstaken,<br />

waren bekend.<br />

Het eenige afwisselende gedurende het maanden<br />

en maanden lange varen bestond menigmaal in<br />

niets anders dan in steenkolenladen, victualie<br />

innemen, aschwippen en een enkele maal een<br />

paar prauwen nazetten, die ons meestal nog te<br />

vlug waren.<br />

Het eentonige leven was dan ook soms bijna niet<br />

vol te houden en liet niet na, zelfs op het allerbeste<br />

humeur nadeeligen invloed uit te oefenen.<br />

Maar kan het wel anders?<br />

Dag in dag uit tusschen water en lucht, aan<br />

boord van een kleinen stoomer, heen en weer<br />

slingeren, alleen met een smalle strook van den<br />

wal in het gezicht en alle dagen dezelfde gezichten<br />

om zich heen, waarlijk, het was geen wonder.<br />

Men was ten langen laatste uitgepraat geraakt<br />

en zoo mopperig, dat soms geringe punten van<br />

verschil overgingen in kleine quaesties.<br />

Had men dan nog op den koop toe een brommigen<br />

commandant aan boord — o, lieve Hemel!<br />

wat een leven vol ergernis en... opoffering.<br />

De couranten en brieven der jongst ontvangen


41<br />

mail werden gelezen, herlezen en nog eens gelezen<br />

en besproken, tot in het oneindige. Gebrek<br />

aan stof om een onderhoudend gesprek gaande te<br />

houden was hier natuurlijk het directe gevolg van,<br />

en wie de wacht niet had of verder iets anders te<br />

doen, deed het best in Godsnaam 's avonds vroeg<br />

te gaan »luisteren hoe het gras in Amerika groeit"<br />

oftewel slapen.<br />

Maar o! die genoegelijke maildagen, als de boot<br />

van Batavia of Penang bij ons een uurtje op de<br />

reede ten anker kwam, of bij niet aanwezig zijn<br />

van kisten en balen een paar minuten stopte, om<br />

de brieven en postpakketten in de sloep af te<br />

geven.<br />

Die dagen brachten altijd groote verandering in<br />

de verschillende humeurtjes teweeg.<br />

„All hands" aan dek en over de verschansing<br />

hangend, om te zien of de onderofficier, die met<br />

de sloep uitgezonden was, wel met briefpakketten<br />

terugkwam, naar welker grootte en aantal kansberekeningen<br />

gemaakt werden van iets of niets te<br />

zullen ontvangen.<br />

Wat een geloop en gescharrel bij den valreep,<br />

wat een gedienstige handen voor het overnemen!<br />

— en als kort daarop de stuurman van „achteruit"<br />

kwam met een dikken bundel in de hand, om<br />

op de „loopplank" de adressen af te roepen, dan


42<br />

stond de geheele „crew" om hem heen in afwachting<br />

van de dingen die komen zouden, d. w. z.<br />

van de namen die op de couverten te lezen waren.<br />

Dit alleen loonde de moeite reeds : de dikwijls<br />

vermakelijke adressen te hooren.<br />

Wat straalden de gezichten van vreugde bij ontvangst<br />

van een „pampieren" tijding.<br />

Natuurlijk moest altijd een gedeelte zich verheugd<br />

en het andere schrikkelijk teleurgesteld<br />

gevoelen, daar allen niet te gelijk een brief uit<br />

het vaderland ontvingen, maar 's avonds, na „theewater",<br />

zag men Janmaat op den „bak" of<br />

„vooruit" zitten, waar de brieven van hand tot<br />

hand gingen en wel tienmaal gelezen of vo<strong>org</strong>elezen<br />

werden, waar men elkaar allerhande verhalen<br />

en nieuwtjes over „vrouw- en kindlief" te<br />

„Groot-Mokum" of Nieuwediep, heel vertrouwelijk<br />

meedeelde, zoodat zij, die geen brief ontvingen,<br />

toch evenveel nieuws wisten als hun gelukkiger<br />

maats.<br />

Dan duurde het niet lang of Kees, de „waterruimsgast"<br />

die zoo „razend mooi" op de harmonica<br />

kon spelen, werd door de maats uitgenoodigd om<br />

van zijn gaven te laten hooren.<br />

„Ajo, Kees! — geef-je van avond geen moppie ?"<br />

Kees ging dan omlaag naar het kabelgat om den<br />

kabelgast, zijn vriend, zijn „instrement" te vragen,


43<br />

die dat daar voor hem op een goed droog plekje<br />

tusschen het touwwerk hield opgeb<strong>org</strong>en, zooals<br />

hij zei, „om er de heele ekepazie 'n pleizermeê<br />

te doen, want als dat stuk meziek nou ook nog<br />

onder lager wal komt dan heeft ze tetaal niks<br />

meer voor 'n verzetje."<br />

„Nou, Kees!" — daar kerel, pak 'an, en doe<br />

van avond ereis bijzonder je best, hoor! — „we<br />

zullen je allemaal 'an koor sikkendeeren," zei<br />

Willem de kabelgast als hij Kees „z'n stuk meziek"<br />

overgaf.<br />

Tamboer en pijper haalden trom en fluit om<br />

Kees te secondeeren en op de triangel — een ontlaadstok<br />

van een Beaumont-geweer aan een schiemansgaren"<br />

opgehangen — werd vroolijk op de<br />

maat meêgeslagen.<br />

Kees, als een koning op de „paaiskist," begon<br />

dan eerst een weinig te preludeeren, om, zooals<br />

hij het noemde, „z'n instrement op stem te brengen<br />

en er den gang in te krijgen, daar het zoo<br />

lang in 't kabelgat had gelegen," en en corps<br />

stemde dan het geheele troepje vroolijke zeelui<br />

met hem meê in.<br />

Die vreugde van „vooruit" was dikwerf aanstekelijk<br />

en sloeg wel eens over naar het achterschip,<br />

waar na ontvangen tijding aan tafel en na<br />

tafel een extra fieschje wijn „gepimpeld" werd.


44<br />

„Bij gebrek aan brood moet men zich weten te<br />

behelpen met korstjes van pastei, " zegt het spreekwoord.<br />

— Zoo ook Janmaat, die bij gebrek aan<br />

het noodige aantal dames met elkaar dansten even,<br />

prettig en vroolijk als met hun dulcinea's.<br />

Ik heb gedurende de zes jaren, daar do<strong>org</strong>ebracht,<br />

menigmaal zulke avonden op de brug zitten<br />

luisteren naar de werkelijk aardige matrozenliedjes,<br />

vooral wanneer er goede jongensstemmen<br />

onder waren voor de z.g. „eerste stem."<br />

Als de jongens meezongen stond Kees, omdat<br />

hij „zoo'n weergaais dolle liefhebber van meziek<br />

was," aan hen de paaiskîst af, zeggende: „voor<br />

de eerste stem de eerste plaats," en ging dan<br />

zelf op den kant van het vóórluik zitten.<br />

Zoo zong dan op mailavond het volkje lustig<br />

lied voor lied, het een na het ander, hun geheele<br />

repertoire, met begeleiding van doffe trom, fluit<br />

en triangel en de alles overstemmende en meenemende<br />

harmonica van Kees.<br />

Het duurde niet lang of men hoorde er éen uit<br />

de vroolijke hoop vragen: „zeg 'ns, jongens! —<br />

is de-n ouwe nog omlaag in de kajuit?"<br />

„Ja," was het antwoord, „hoffie (*) zei zooeven<br />

dat-ie 'n heel dikken brief had gekregen en onder<br />

(') ,Hoffie' ss verkorting van hofmeester.


45<br />

het lezen zóó in z'n schik was, dat-ie er niet<br />

van kon blijven stilzitten, — stellig van z'n vrouw.<br />

Een oogenblikje later zag men den commandant<br />

aan dek komen met een gezicht zoo vroolijk als<br />

iemand die de 100 000 heeft getrokken. Quasi<br />

keek hij eens hoe het schip gezwaaid lag en of<br />

de vloed- of ebstroom al geheel door was. Na<br />

een paar malen naar den wal en de lucht te hebben<br />

gekeken, zeide hij tegen den officier der wacht:<br />

„Ja, mijnheer! — er is vandaag heel wat uitgevoerd,<br />

ik ben hoogst tevreden over de equipage,<br />

laat ze maar een extra oorlam geven, zij heeft<br />

het verdiend, " — en dan zag men onzen commandant<br />

weder even spoedig naar beneden gaan als<br />

hij gekomen was.<br />

„Onderofficier van de wacht!"<br />

„Jawel, menheer! wat blieft?"<br />

„Roep even den bootsman!"<br />

De onderofficier van de wacht liep dan haastig<br />

naar het tusschendeks, naar de hut van den bootsman,<br />

die bezig was achter zijn groen hutgordijntje,<br />

onder het genot van een extra sterk kommetje<br />

koffie uit een klein koperen keteltje, den brief van<br />

moeder de vrouw te lezen.<br />

Juist als hij, mogelijk voor den honderdsten keer,<br />

het pas ontvangen portretje van zijn allerjongste<br />

bekeken heeft, en zeker wel twintigmalen heeft


46<br />

gezegd: „'tis toch kasjeweel, krek z'n moer,"<br />

— komt de onderofficier bij zijn hut aankloppen.<br />

„Ja, wat is?"<br />

„Of u ereis even 'an dek bij den officier van de<br />

wacht wilt komme, bootsman?"<br />

„Ja, schiemansmaat, ik kom sebiet — wacht even,<br />

ik zal mijn fluit bij me steken, 't is toch zoo meteen<br />

kooien af."<br />

Onze „boots" *) die wel begreep waarom hij aan<br />

dek geroepen werd, kwam terstond.<br />

Na een oogenblikje bij den officier van de wacht<br />

geweest te zijn, zag men hem glimlachend terugkomen<br />

en nog vóór dat hij het halfdek af was, hoorde<br />

men hem al roepen:<br />

„Heidaar, gasten! — één bij de klok!"<br />

Drie lange, schrille trillers, het aan boord zoo<br />

goed begrepen gefluit, lieten zich op des bootsmans<br />

fluitje hooren.<br />

De klokslagen met al hun geleidelijke overgangen<br />

van het zachtste piano-pianissimo tot het sterkste<br />

forto-fortissimo galmden driemaal over het dek.<br />

Het gejoel van Janmaat, alles leende er zich<br />

toe om de algemeene vreugde vooruit te verhoogen.<br />

De bottelier was rasch aan dek met zijn mooi<br />

geboend eikenhouten vaatje met de keurig gepoetste<br />

*) „Boots" — verkorting van bootsman.


47<br />

geelkoperen bandjes, en de lustige zingers en spelers<br />

ontvingen hun „5 vingerhoeden. "<br />

Nu nog een „Wien Neêrlandsch bloedje" en het<br />

zoo erg roerende „O, God verlaat mijn Neêrland<br />

niet," en dan legde Kees zijn harmonica het zwijgen<br />

op, zeggende : „nou, boys ! — 't is alweer genoeg<br />

geweest voor van avond, Kees krijgt de hondenwacht"<br />

— en bracht zijn geliefd instrument, dat<br />

geen sterveling aan boord in handen kreeg, naar<br />

de bergplaats in het kabelgat.<br />

Tamboer en pijper verstomden ook weldra,<br />

want als Kees niet „aangaf," waren de anderen<br />

spoedig de kluts kwijt of het gelukte in het geheel<br />

niet.<br />

Wat waren dat prettige avonden op die maildagen.<br />

Wat een opgewekt leven in onze afzondering<br />

en eenzaamheid, wat een onschuldige vreugde, wat<br />

een tevredenheid aan boord van ons stoomertje<br />

op zulke dagen !<br />

En toch, waarde lezer, herinner ik mij een maildag,<br />

die minder aangenaam, ach neen! — laat ik maar<br />

dadelijk zeggen hoogst treurig door allen werd<br />

do<strong>org</strong>ebracht, een dag dien ik nooit vergeten heb<br />

en ook niet gemakkelijk vergeten kan.


48<br />

Het was bij den uithoek van Noord- en Oostkust,<br />

daar waar de Djamboe-ajer bij Diamant-Punt<br />

zich in zee stort, dat op een zekeren m<strong>org</strong>en twee<br />

sloepen bij ons van boord staken om de werkzaamheden,<br />

die het opnemen en in kaart brengen van<br />

de monding dezer rivier voorafgingen, voort te<br />

zetten.<br />

Men was er namelijk achter gekomen, dat het<br />

toen nog niet aan ons gezag onderworpen Simpang-<br />

Olim ook langs dezen waterweg peper afvoerde, om<br />

die in straat Malakka aan rondvarende Chineezen<br />

van de hand te zetten.<br />

De monding zou dus worden opgenomen en in<br />

kaart gebracht, ten einde de juiste richting van<br />

de geul te kunnen afbakenen en dan, als het mogelijk<br />

was, met springtij een oorlogscheepje binnen<br />

te brengen.<br />

Het was dus een zeer belangrijke quaestie, te<br />

meer daar over de bank, in de rivier, voor het<br />

grootste onzer schepen water genoeg stond en<br />

voor zoover wij wisten en van spionnen gehoord<br />

hadden, bleef de geul tot ver binnenwaarts zoo<br />

diep.<br />

Men dacht alzoo een heel eind het land te kunnen<br />

binnenstoomen en die waterwegen of afvoerkanalen<br />

van Simpang-Olim te kunnen afsluiten.<br />

Het was buiig weertje dien m<strong>org</strong>en.


49<br />

De schuimende koppen der rollers in de branding<br />

lieten op den afstand waar wij geankerd waren<br />

genoegzaam zien, dat het zware weer van de vorige<br />

dagen niet zonder uitwerking was gebleven op de<br />

kalmte der zee onder den wal.<br />

Maar wat nood ! — Onze commandant kende geen<br />

gevaar en geen mensch kon voorzien wat er gebeuren<br />

zou.<br />

De uitslag zou echter, helaas! — treurig zijn.<br />

Toen de voorste der twee sloepen over den<br />

eersten grooten roller heen was en de tweede naderde,<br />

kwam deze door dien hevigen golfslag<br />

dwarszeesch, kantelde en maakte een geheele<br />

„torn" in de rondte, zoodat zij vol water weder<br />

goed kwam te liggen.<br />

, Wel had de bootsmaat, die het roer hield, den jeugdigen<br />

officier nog een zijdelingschen wenk gegeven<br />

en den roeiers toegeroepen: „Ajoe, boy's! — trekt<br />

er 'an, en slagtouwen, hoor ! — anders, verdraaid,<br />

we kommen er niet in," — toen zij de<br />

hevige branding naderde — maar alles vergeefs.<br />

Éénmaal uitgezonden, is het dikwijls zeer moeielijk<br />

— vooral voor een jong luitenant! — om onverrichterzake<br />

aan boord terug te keeren, want al<br />

was het gevaar groot, het wordt door een ander,<br />

en vooral door een oudere en hoogere o ! zoo gemakkelijk<br />

te min geschat of verkleind.<br />

J. VAN WACHEM. Blokkadetijd. 4


50<br />

Een paar roeiers wien het gelukt was zich aan<br />

de doften vast te klemmen, maakten die buiteling<br />

met de sloep mede; de anderen dreven in de<br />

branding rond, trachtende zich te redden met<br />

hetgeen uit de sloep drijvende was gebleven.<br />

Eén der matrozen '), een duchtige zwemmer,<br />

redde ongeveer de helft van het sloepsvolk door<br />

hun de hier en daar drijvende roeiriemen in handen<br />

te stoppen en zoo naar de sloep terug te<br />

brengen.<br />

De jeugdige luitenant weigerde het eerst door<br />

hem geholpen te worden. „Red eerst het volk," —<br />

riep hij hem in het water toe.<br />

Allen waren drijvende op riemen, slechts één niet.<br />

Dââr, midden in de branding, dreef Willem,<br />

kampende met de hooge zee om zich boven te<br />

houden.<br />

Als met vernieuwde kracht sloeg onze wakkere<br />

zwemmer om zich heen en kliefde met zijn gespierde<br />

armen de onstuimige golven, ten einde<br />

zoo spoedig mogelijk Willem te bereiken.<br />

Tweemaal kreeg hij hem bij de haren vast,<br />

tweemaal sloegen de hooggaande golven hem weder<br />

uit zijn handen en wierpen hem een eind van<br />

zich af.<br />

') Tot mijn grooten spijt ben ik den naam van dien wakkeren<br />

zeeman vergeten, anders had ik hom hier genoemd.


51<br />

Nog éénmaal zag hij Willem met de hand boven<br />

liet hoofd zwaaien, als een afscheidsgroet aan<br />

allen, om daarna voor eeuwig in het golvengraf<br />

weg te zinken.<br />

Uitgeput van vermoeienis, bijna zelf wegzinkende,<br />

kwam onze redder nog eenmaal door de wilde<br />

branding heen en werd door de tweede ter hulp<br />

gesnelde sloep uit het water opgenomen.<br />

Beide sloepen hielden nu den voorsteven naar<br />

de rollers gekeerd en dreven zoo weder naar buiten,<br />

om te draaien en naar boord terug te keeren.<br />

Aan boord was het ongeval niet geheel onopgemerkt<br />

gebleven, maar men zag met verrekijkers<br />

«n binocles de twee sloepen terugkomen; men<br />

dacht daarom zoo dadelijk niet aan ongelukken.<br />

Toen de sloepen echter dichterbij kwamen zag<br />

men van één slechts negen riemen in de golven<br />

plassen.<br />

„O, God — er is er een verdronken," —riepen<br />

als uit één mond alle aan boord geblevenen.<br />

De sloepen kwamen al nader en nader en jawel,<br />

n man ontbrak.<br />

„Wie zou het zijn?" —was natuurlijk de eerste<br />

vraag. Verschillende onderstellingen hoorde men<br />

maken: die en die konden goed zwemmen, deze<br />

minder, gene in het geheel niet, — maar toen de<br />

sloepen langs boord liepen en er gevraagd werd :


52<br />

wie? — was het zacht en heesch uitgesproken<br />

antwoord der in hun natte plunje treurig en ernstig<br />

uitziende mannen, alleen het eene woord s<br />

»Willem".<br />

Het volk kwam over, de sloepen werden stilzwijgend<br />

geheschen en de terugreis naar Edi aangevangen.<br />

Willem, zoo heette het, was „vermist", maar<br />

Willem, de brave, oppassende zeeman, die al sedert<br />

jaren voor een oude moeder z<strong>org</strong>de, die 's nachts,<br />

op de wacht zich altijd onledig hield met wasschen<br />

en naaien voor officieren en machinisten, waarmee<br />

hij voor de oude ziel een aardig duitje verdiende,<br />

hij was vermist om nergens op dit schouwtooneel<br />

teruggevonden te worden.<br />

Geen mensch sprak een woord, allen keken even<br />

bedrukt.<br />

Om 12 uur, met „kok schep op" werd er bijna<br />

niet gegeten.<br />

Tegen den middag werden de tongen een weinig<br />

losser, maar alles en allen alleen over Willem.<br />

De een zei: „mogelijk zal-ie hier of daar wel<br />

zijn 'angedreven", een ander dit, een derde dat,<br />

alle uit de lucht gegrepen onderstellingen ; omdat<br />

men van Willem zooveel had gehouden, wilde men<br />

zich zoo gaarne het onmogelijke voorstellen en<br />

wijsmaken.


53<br />

Op de „platvoet" kwam het bootje van Penang<br />

met brieven, maar die avond is de treurigste geweest<br />

van alle mailavonden.<br />

De harmonica van Kees, de fluit van den pijper<br />

en de trom van den tamboer, zij lieten zich niet<br />

hooren, zij bleven stom. Geen gezang werd aangeheven;<br />

iedereen was te vol van het gebeurde op<br />

de „voormiddagwacht."<br />

Onze commandant vertoonde zich niet aan dek<br />

en gaf geen extra oorlam, en in de longroom was<br />

de lamp vroeg uit.<br />

Toen den volgenden m<strong>org</strong>en de bottelier last<br />

kreeg om Willem's zak en kooi uit het kabelgat<br />

op te halen en te verzegelen, kwam Kees een half<br />

uurtje later bij den bootsman aan de hut kloppen<br />

met het verzoek: „Bootsman 'n woordje asjeblieft!"<br />

„Wel zeker, Kees, wat is er?"<br />

„Ja, ziet uwes, bootsman, de „andere" — den<br />

naam Willem kon de brave kerel niet uitspreken,<br />

dat deed immers te veel zeer — „zijn boeltje is<br />

zoo effens bij den bottelier gebracht."<br />

„Ja, waren er soms bulletjes van jou bij?"<br />

„Nee, bootsman, 't is krek andersom. Toen we<br />

laatst op Penang waren, hebben we een paar stukken<br />

wit keper gekocht om hemden en broeken te<br />

maken. Nou had ik nog vier broeken en twee<br />

hemden van hem in mijn plunjezak zitten en die<br />

i


51<br />

kom ik uwes afdragen, bootsman!" — en meteen<br />

raapte hij een in een rooden zakdoek geknoopt pak<br />

van het dek op en reikte dit den bootsman over,<br />

zeggende: „'t zou me hier" — Kees wees met zijn<br />

vinger naar zijn eerlijk en trouw zeemanshart —<br />

„eeuwig branden, bootsman, als ik me met een<br />

andermans bullen zou verrijkt hebben ; er zal wel<br />

vendutie vóór de mast worden gehouden en dat<br />

geld komt dus z'n arme, oude moeder toe ; dat<br />

mensch heeft 't harder noodig dan ik, dus uwes<br />

zal me een groot plezier doen met het in z'n zak te<br />

laten stoppen."<br />

„'t Is goed, Kees, 't zal gebeuren," zei de<br />

bootsman.<br />

De waarheid was dat die hemden en broeken<br />

van Kees zelf waren, want toen hij weder vooruit<br />

onder de maats was en daar vertelde, „dat ie nog<br />

net bijtijds dat zoodje van den andere had kunnen<br />

kwijt raken en bij den bootsman had gebracht,"<br />

maakten de bottelier met den bootsman het pak open<br />

en vonden alle stukken gemerkt met het stamboeknummer<br />

van Kees. Bovendien zou een vergissing<br />

onmogelijk geweest zijn, daar de kleederen voor<br />

Willem veel te lang zouden zijn geweest, maar de<br />

bedoeling van Kees was, de moeder van zijn<br />

gewezen scheepskameraad stilletjes wat toe te stoppen;<br />

dat was alles.


55<br />

Alle leed slijt en komt men te boven, en dat<br />

is gelukkig.<br />

Het verlies van onzen Willem sleet ook, maar<br />

zeer langzaam, en het duurde een geruimen tijd<br />

voor aleer Kees te bewegen was naar den nieuwen<br />

kabelgast te gaan om zijn instrument te vragen.<br />

Later kocht Kees op de vendutie zijn eigen broeken<br />

en hemden terug voor 4 en 5 gulden per stuk<br />

en de oudst afgedragene, de z.g. „lapzalvertjes, *<br />

brachten nog heel wat geld op onder de equipage,<br />

omdat het voor Willem's moeder was en de „ouwe<br />

stakkerd anders zoo erg krimp zou lijden."<br />

Willem's mutsenlint met „Kon. Ned. Marine*<br />

kocht een onder het volk zeer bemind officier<br />

voor f 25.<br />

Nog nam Kees den sergeant-schrijver in den<br />

arm, die vooral een heel mooien brief aan Willem's<br />

moeder moest schrijven, waaruit zij heel langzaam<br />

en voorzichtig te weten moest komen hoe het<br />

met haar Willem was afgeloopen, want zei hij:<br />

„als ik in 't Dievediep kom, dan kan ik 't haar<br />

toch niet zeggen, en om zóó maar bij iemand<br />

'an boord te loopen, dat gaat niet. De ouwe ziel<br />

zou stijf blijven van den schrik en ik heb van<br />

mooie woordjes geen kaas gegeten."<br />

Een poosje later, toen Kees, „heel toevallig,"<br />

zooals hij zei, den officier van administratie op het


56<br />

halfdek tegenkwam, vroeg hij dezen voor hem<br />

een delegatie te willen maken op de moeder van<br />

Willem, — „famielje had-ie niet, en't ging nou in<br />

Holland zoo'n beetje tegen de kouw, dus wouw<br />

het ouwe mins niet van de kouw krepeeren, dan<br />

moest ze 'n paar centen hebben."<br />

„Och mijnheer! — ziet uwes, voor 'n balietje<br />

soep en 'n homppie kemies daar zullen me maats<br />

op het wachtschip wel voor z<strong>org</strong>en."<br />

Later toen Kees thuis vaarde, zocht hij onmiddellijk<br />

Willem's moeder op, die in een der achterbuurtjes<br />

van den Helder het zoo niet arm dan toch ook<br />

zeker niet rijk had.<br />

„De vrouw wordt te oud om alleen te blijven,"<br />

zei Kees, toen hij aan boord terugkwam, tegen<br />

iemand die van de geschiedenis alles afwist, „hij<br />

zou 't 'ns 'an den wal gaan probeeren."<br />

Kees ging met paspoort en werd te Amsterdam,<br />

om zijn uitstekend gedrag aan boord, dadelijk bij<br />

do brandweer geplaatst.<br />

Willem's moeder nam hij meê en bleef tot<br />

haar dood toe voor haar z<strong>org</strong>en.<br />

De redder van het sloepsvolk kreeg later de<br />

zilveren reddingsmedaille ; hij had een brillanten<br />

verdiend.


IV.<br />

„Generaal schoonschip."<br />

Om van den z.g. „Grooten Verzoendag" een<br />

getrouwe beschrijving te geven, dient men niet<br />

alleen humorist te zijn, maar bovendien een groote<br />

gave van opmerken te bezitten.<br />

Beeft men daarbij het geluk zich te mogen<br />

vleien in het bezit van een pen, die alles juist<br />

weet weer te geven, dan ontbreekt alleen nog ondervinding<br />

van het zeeleven om aan den slag te gaan.<br />

Ik kan daarom niet gelooven dat mijn beschrijving<br />

aan alle eischen beantwoorden zal, en wel<br />

omdat het mij, wat de drie eerste punten aangaat,<br />

aan een en ander mangelt. Wat het laatste echter<br />

betreft, de ondervinding, die is er, en, goed<br />

ook, dat verzeker ik U, waarde lezer!<br />

Was het niet dat ik onlangs, zonder er bij na


58<br />

te denken, een ouden scheepskameraad beloofd<br />

had het toch eens te probeeren, waarachtig ! —<br />

ik zou er zeker niet toe over te halen zijn, maar<br />

belofte maakt schuld, dus ....<br />

Wel zijn er heel wat jaren voorbijgegaan sinds<br />

ik het laatst een oorlogsbodem betrad, maar mijn<br />

geheugen, dat mij tot heden nog nooit in den<br />

steek liet, zal mij ook nu wel helpen en de toestand<br />

aan boord zal, dunkt mij, nog niet veel<br />

verandering ondergaan hebben.<br />

De hevige „ Broek-in-Waterlandsche schoonmaakwoede,"<br />

die toen heerschte, zal nog wel dezelfde<br />

zijn gebleven. Draagt zij niet reeds eeuwen<br />

lang een echt Hollandsch karakter?<br />

Nu, als het op boenen, spoelen, vegen en schuren<br />

aankomt, zal zich dat zoo gemakkelijk niet<br />

wijzigen.<br />

Ik vertrouw dan ook dat, niettegenstaande het<br />

misselijk liberaal geknoei den laatsten tijd aan<br />

boord aan den dag gelegd, de beginselen omtrent<br />

de zindelijkheid wel zoo „ultra-conservatief" mogelijk<br />

gehandhaafd zullen zijn, want zindelijkheid —<br />

op het huis of schip wel te verstaan — vóór<br />

alles. De rest, — nu, ja! die zoo nauw kijkt,<br />

houdt het nergens uit.<br />

De geheele wereld weet dat een wasch- en BADinrichting<br />

bij ons in minder dan geen tijd op de


59<br />

flacon is, door den gruwelijken afkeer dien wij<br />

van water hebben, ja, zelfs om ons....<br />

Maar ter zake.<br />

Zaterdag is de dag waarop al wat saterachtig<br />

heet als kwelduivels door een schip holt, niemand,<br />

zelfs niet in zijn heiligdom, met rust of vree laat,<br />

en 's m<strong>org</strong>ens elk plekje met water, zand,<br />

zeildoek of zeepsop ontheiligt en ongenietbaar<br />

maakt, om van de verf-, kalk- en oliekwast, die<br />

's middags den schepter voeren, niet te gewagen.<br />

Ach, lieve Hemel, wat een penibele oogenblikken<br />

's Zaterdags, als all hands, die slechts<br />

eventjes met water kunnen smijten, zich weren<br />

met een ijver en Begeisterung, die hen als het<br />

ware in schoonmaaksters doen veranderen.<br />

Toch heb ik aan boord luidjes ontmoet, die er<br />

'heel anders over dachten, die den Zaterdag de<br />

prettigste dag van de week noemden. Eén dezer<br />

was de oude opperschipper, vroeger jaren lang<br />

bekend onder den bijnaam: „de god van de Willem."<br />

„Hè, meheer!" — pleegde hij dikwijls te zeggen,<br />

„zoo 's Zaterdags komt 'n mensch weer 'ns<br />

een beetje op z'n verhaal. — Is me dat Jandorie<br />

een modderverdeelen ! — Je bent tegenwoordig<br />

bang om 'n koekkoek met een paar putsen water<br />

frisch te maken, als je niet omlaag wilt hooren<br />

balken : hè daar ! aan dek ! — Hou' je water bij


60<br />

je ! — Ik geloof waarachtig, dat ze denken, dat<br />

je de rommel zoo maar zonder water schoon krijgt. —<br />

Jawel, hoor! — dat zou nog niks zeggen al lag<br />

't 'n duim dik op 't dek, tot ze hun nek braken<br />

over de zwijndenj; maar 't zal niet gebeuren! —<br />

Zoolang ik schipper ben, neen hoor! om de "<br />

Hier volgde dan meestal een serie „hartige" woordjes,<br />

die dienen moest, om de redeneering van ons<br />

schippertje klem bij te zetten.<br />

De oude zeerob meende het anders zoo kwaad<br />

niet; al was hij wat ruw en onbehouwen uitgevallen.<br />

Meer dan een halve eeuw had hij de zilte<br />

wateren bevaren; met „fransche sjeu" of „geurmakerij",<br />

zei hij, „hield hij zich niet op."<br />

Als men hem liet doorbabbelen raakte hij op<br />

zijn stokpaardje ; de eene geschiedenis na de andere<br />

hoorde men over den goeden, ouden tijd, den tijd<br />

der zeilschepen.<br />

»Ja, meheer! — toen we die smerige „koffiemolens"<br />

nog niet in de schuit hadden staan, toen<br />

kon'-je je hart nog 'ns aan den boel naar genoegen<br />

ophalen; maar nou, met die olie- en roetsmeerlapperij,<br />

bah! — blijf me er mee van 't lijf,<br />

asjeblieft. — Eén keer steenkolen over je dek<br />

en de grond is er finaal uit, en, ie komt er niet<br />

meer in ook, want ben 'je amper weer zoo ver,<br />

dan is 't: de kolen zijn op — en dezelfde comédie


Cl<br />

begint weer van van voren af aan. — 't Is alles<br />

boter 'an de galg gesmeerd!"<br />

Laat ik echter dadelijk meedeelen, dat ons<br />

ou wetje, niettegenstaande al het „comediespelen",<br />

zooals hij het noemde, voor het ophangen der stuifkleeden<br />

gedurende het kolen innemen voorbeeldig<br />

bleef z<strong>org</strong>en, zoodat men van het dek gerust zou<br />

hebben kunnen eten.<br />

„Generaal schoonschipmaken" zou men zeer<br />

gevoegelijk in drieën kunnen verdeelen :<br />

1°. De introductie: de maatregelen en werkzaamheden<br />

van den Vrijdag-namiddag.<br />

2°. De eigenlijke dag: de geheele Zaterdag met<br />

een uurtje pauze om gauw te eten.<br />

3°. De finale: het lieve Zondag-ochtendje voor<br />

een klein opknappertje.<br />

Wat de voorbereiding en nabetrachting aangaat,<br />

zij zijn aan boord bekend onder den naam van:<br />

»vóór- en napeuteren".<br />

Vrijdag-middag, na „rusten", als de tijd door<br />

Janmaat met „lappen en naaien" wordt gesleten,<br />

begint het gezicht van den schipper, hoe later het<br />

wordt, al ernstiger te staan. Zei hem de Éérste-<br />

Officier van m<strong>org</strong>en niet, dat de commandant a. s.<br />

Zondag met parade het geheele schip wilde zien?


hetgeen zooveel beteekent als: „Schipper ! z<strong>org</strong> dat<br />

alles overal in orde is!"<br />

„Ja, meheer! — als de Kernel rondkomt dan<br />

dient alles m<strong>org</strong>en 'ns een extra-beurt te hebben. —<br />

Ik zal van middag alvast beginnen met tafels en<br />

banken, da's een mooie opschieter voor m<strong>org</strong>enochtend."<br />

„Hm, ja! — maar vooruit op den bak. — Je<br />

weet, schipper, dat de kolonel dat beunhazen niet<br />

graag ziet."<br />

Gedurende het laatste uur van lappen en naaien<br />

ziet men nu „zeuntjes" en „bijzeuntjes" druk<br />

in de weer met schuren van tafels en banken,<br />

deksels van bakskisten, luiken, enz., te veel om<br />

op te noemen.<br />

Het gevolg hiervan is, dat onze Jantjes dien<br />

avond, den volgenden m<strong>org</strong>en, middag en avond<br />

en den Zondag-m<strong>org</strong>en verstoken blijven van het<br />

kommaliewant en meubilair en 5, zegge vijf maaltijden<br />

als een inlander plat op het dek zitten om<br />

het zeildoeken bakskleedje, dat anders als tafellaken<br />

dienst doet.<br />

Putsen worden uit het ruim opgehaald en aan<br />

dek gebracht; schuivers, hand- en stokzwabbers,<br />

schrobbers, bezems, steenen, zand, bijgenaamd<br />

„patentzeep", volgen van lieverlede, om toch den<br />

volgenden m<strong>org</strong>en na schaften en zindelijkheids-<br />

_ ^ _ _ _ _ _ _


63<br />

inspectie, dadelijk met volle kracht te kunnen aanvallen.<br />

„Van een „extra-beurt" geldt het meer dan<br />

ooit: „eerst zoo gauw als je kan en daarna hoe<br />

langer zoo gauwer," een spreekwoord dat men<br />

vroegere jaren aan boord met de hulp van een<br />

eindje touw oftewel „handdaag" altijd tot een waar<br />

woord wist te maken.<br />

Om den lezer vooral geen verkeerden indruk<br />

van de toepassing en uitlegging dier spreekwijze<br />

te doen verkrijgen, kan ik en durf ik hem gerust<br />

verklaren, dat het aan den wal bekende gezegde<br />

van enkele chefs : „het onmogelijke vergen om het<br />

mogelijke gedaan te krijgen," er geen handbreed<br />

water bijhaalt. - Hun ontbreken de overtuigende<br />

middelen van „Vader Driestreng, " anders ging het<br />

mogelijk ook.<br />

Hoe het dan ook tegemvoordig bij onze marine<br />

toegaat, nu die prikkelende en krachtig werkende<br />

kruiden uit de pharmacopaea van opvoeding voor<br />

jeugdige en onwillige zeelieden geschrapt zijn, is<br />

mij een raadsel en doet mij, na hetgeen ik zoo<br />

nu en dan daaromtrent hoor, met onzen B<strong>org</strong>er<br />

uitroepen: „Ik wensch geen stap terug te treden<br />

op de afgelegde levensbaan ! ! "<br />

Terwijl zeuntjes en bijzeuntjes aan het schuren<br />

en boenen zijn maakt de schipper de ronde en gaat


64<br />

met argusoogen na wat naar zijn idee m<strong>org</strong>en goed<br />

opgeknapt moet worden.<br />

Natuurlijk vallen op dat inspectie-reisje hier en<br />

daar aan onderofficieren en matrozen ernstige open<br />

aanmerkingen te maken, waarschuwingen en<br />

standjes te geven — pluimpjes in geen geval —<br />

maar de ouwe is zoo kwaad niet als hij zich wil<br />

voordoen ; heeft hij niet de loffelijke gewoonte eerst<br />

een paar maal te zeggen : „dat's nou de allerlaatste<br />

keer da'k je waarschuw, begrepen? — Een volgende<br />

maal, „man, sta-je op 't halfdek! Hè-je 't<br />

verstaan, of niet? — Oeef-je me asem?"<br />

Op het halfdek, kuildek en overal waar slechts<br />

verondersteld kan worden dat een vetvlak aanwezig<br />

is of vroeger was, worden die plekken naar<br />

behooren met den kalkpot behandeld. De schipper<br />

zegt, dat kalk het vet uit het dek haalt, waarde<br />

brave kerel geen geheel ongelijk in heeft.<br />

Alle vlakjes en vermeende vlakjes worden terdege<br />

ingesmeerd, het dek lijkt wel getatoeërd en<br />

hier en daar doet de groote omvang der smeerkuur<br />

vragen: „Zou het niet beter zijn, als de schipper<br />

het geheele dek in de kalk zette?"<br />

Gedurende het „theewater" ziet men hem nog<br />

even langs de bakken gaan, om enkele baksmeesters<br />

het noodige op hun hart te drukken voor den gewichtigen,<br />

volgenden m<strong>org</strong>en.


65<br />

Met „achtergasten," „paaien," „waterruims- en<br />

kabelgasten" wordt ook een enkel woordje ge^<br />

wisseld.<br />

Hier heet het: „je weet er alles van hé? —<br />

M<strong>org</strong>en!" — daar is het : „denk er 'an : m<strong>org</strong>en !" —<br />

ginds: „vergeet vooral niet m<strong>org</strong>en/ enz. enz;<br />

doch overal speelt het woordje „m<strong>org</strong>en* do<br />

hoofdrol.<br />

Met den provoost in het tusschendeks wordt een<br />

amicaal woordje gewisseld. Beiden zijn veteranen<br />

en kennen elkander reeds lang en van zoo menig<br />

schip en expeditie in Indië, dat de toon veel<br />

vertrouwelijker is dan met de andere scheepsr<br />

onderofficieren. De provoost is dan ook een van<br />

de zeer weinigen, die van den schipper hoort, dat<br />

de kolonel a. s. Zondag met parade rondkomt.<br />

Zeg 'ns stippie !" *) — vraagt hem de schipper,<br />

„heb-je m<strong>org</strong>en veel volk noodig of kan-je het<br />

met de zeuntjes alleen klaren?"<br />

„ Weergaais, schipper ! — daar vraagt u me zoo<br />

wat, maar laa' me 'ens eventjes prakkeseeren ;<br />

deze week heb ik nogal flink volk en met er een<br />

beetje de hand 'an te houën" — hier maakt de<br />

provoost met zijn hand de welbekende beweging —<br />

„zal 't wel lukken, denk ik."<br />

') Stippie = bijnaam van den provoost.<br />

J. VAN WACHEM. Blokk.idetijd. 5<br />

/


66<br />

„Nou, ouwe! dat blijft zoo afgesproken; ik heb<br />

ze hard noodig en kan ze best 'an dek gebruiken. "<br />

„Ja, schipper ! — zegt uwes dat wel, ik kan 't<br />

gelooven, er leidt heel wat voor 't mes m<strong>org</strong>en.<br />

H Is maar goed dat u met tafels en banken begonnen<br />

bent, da's ten minste m<strong>org</strong>enochtend een groote<br />

achter den rug."<br />

„Ja, provoost! 'n uurtje mot er voor mijn plezier<br />

af, anders ben ik niet lekker ! Neem m<strong>org</strong>en maar<br />

ruim water en denk 'an den Kernel, hoor! —<br />

en voort gaat hij weer!<br />

„Nou nog even bij den zeilmaker 'angeloopen,"<br />

zegt de schipper in zich zelven.<br />

„Zeg 'ns, baas! — denk-je er wel 'an dat 't<br />

m<strong>org</strong>en Zaterdag is? — Hou-je de dekkleeden<br />

voor de hand en wat oud doek voor schuurlappen?"<br />

„Jawel, schipper! — alles in orde."<br />

Nadat de timmerman ook nog even à faire is<br />

genomen en meegedeeld dat hij zijn „bullen" van<br />

bank kan opbergen tot Maandag, en dat hij<br />

zijn noodhulp wegens gebrek aan volk (?!) moet<br />

afstaan, gaat de schipper naar zijn hut, om daar<br />

met zijn schrijver, een jongmaatje die volgens<br />

's schippers zeggen „luizig vlug met de pen over<br />

het pampier vliegt en een eerste rekenmeester is, "<br />

verder te „parlementeeren" over een en ander.<br />

„Kom 'ns hier, monster! — en vertel me eens


(57<br />

bliksems gauw hoeveel kistjes zeep er nog onder<br />

m'n kooi motten staan!*<br />

„Zooveel, schipper!"<br />

„Dat lieg-je, gauwdief! — dan heb-je er een<br />

geknerpt! — Tel ze als de sakkreju na en geef<br />

me er een hier. Begrepen?"<br />

„Jawel, schipper!"<br />

Op een plankje, dat speciaal voor dat doel in<br />

de hut staat, verdeelt de schipper den inhoud van<br />

het kistje.<br />

„Ziezoo!" — zegt hij, „da's allemaal wat van<br />

de stokvisch!"<br />

Voor het afnemen van verschansings, het paneelwerk<br />

achteruit, vooralleswaargeenz.g. „patentzeep"<br />

en zoutwater bij gebruikt kan worden, komt een naar<br />

verhouding groot of klein stukje op de plank, die<br />

daarna op de kast wordt geb<strong>org</strong>en.<br />

„Jongen! — denk er 'an, dat je m<strong>org</strong>enochtend<br />

vroeg bij de hand bent, hoor! — 't Is m<strong>org</strong>en<br />

boelijn over de nok en maak de hut goed schoon,<br />

versta-je? — M<strong>org</strong>en heb ik geen tijd om me<br />

met die snaarderij te bemoeien, denk er dus 'an,<br />

dat je 'n lappie laken uit de kast haalt en schoon<br />

schuiert ; Zondag is het baksgewijs-parade ! —<br />

Kijk meteen m'n hemden 'ns na en poets m'n<br />

sabel een beetje op, da'k 'r niet als een kaailooper<br />

uitzie! Hè-je 't begrepen, luiwammes?"


08<br />

„Jawel, schipper!"<br />

„Hè-je al theewater gehad?"<br />

„Nee, schipper!"<br />

„Nou, ga dan theewater drinken, maar haal<br />

eerst m'n koffie en m'n eten bij den kok weg!"<br />

In een wip staat het eten op het kleptafeltje<br />

gereed, waarvan een groot deel naar 's schippers<br />

maag verhuist met een Amerikaansche haast, die<br />

verbazing wekt.<br />

Nauwelijks is „theewater" afgeloopen, of het is:<br />

„Hé, luizenkop ! — waar ben-je ? — Haal-je<br />

dien boel weg, of denk-je soms da'k nog langer<br />

met dat zoodje voor me wil blijven zitten? —<br />

Sla maar lens ! — Hé, veenhuizer ! — dat kreeg-je<br />

bij je moer niet, is 't wel?"<br />

„Nee, schipper! — nooit!"<br />

„Nou, vreet dan op, en maak de potten en<br />

pannen schoon, maar de bliksem haal je, als je<br />

wat breekt of wegmaakt."<br />

De jongen denkt ook: „mopper maar raak,"<br />

hij heeft het niet slecht bij den schipper en weet<br />

zeer goed dat, als er van den kok een „warme<br />

hand" op tafel staat, er voor hem meer overblijft<br />

dan „borden likken."<br />

„Ziezoo!" zegt de schipper, „alles staat voor<br />

m<strong>org</strong>en-ochtend op stootgaren, " en steekt zijn smo -<br />

kertje eens aan boven het glas van zijn hutlampje.


69<br />

Terwijl de schipper zijn pijpje leeg rookt en over<br />

den dag van m<strong>org</strong>en nadenkt, maak ik van die<br />

gelegenheid gebruik om even van den hak op den<br />

tak te springen.<br />

Mogelijk zult gij, waarde lezer, de opmerking<br />

maken: „hoe kwam het, dat de provoost slechts<br />

provoost en de schipper opperschipper was, terwijl<br />

beiden vroeger tegelijk matroos waren geweest?"<br />

In de dagen waarvan ik vertel, meende men<br />

het zoo serieus niet met het onderwijs als tegenwoordig.<br />

Wel had men een z.g. „schoolmeester"<br />

aan boord, een onderofficiersbaantje dat sedert<br />

geruimen tijd „opgedoekt" is, die de jongeheertjes onderricht<br />

gaf, niet in a + b, maar in gewoon a, b, c,<br />

en 2X2 = 4, maar dat onderwijs gaf niet veel.<br />

Zulk een leerling was onze provoost als jongmaatje<br />

ook geweest; hij had geen vluggen kop<br />

en zat liever aan een eindje touw te knoopen<br />

of te splitsen, dan met een boek in zijn handen.<br />

Een marlspijker beviel hem beter dan een schrijfpen ;<br />

zoo'n dun stukje hout kon hij onmogelijk goed<br />

vasthouden.<br />

Onze provoost was dus iemand geworden van<br />

wien men zegt: „hij kan lezen noch bidden."<br />

Ziedaar de reden waarom hij jarenlang als<br />

matroos der 1ste klasse zonder vooruitzicht bij onze<br />

Marine had gevaren.


70<br />

Zoo zachtjes aan begon onze pekbroek op zijn<br />

tandvleesch te loopen ; zijn ribbenkast was van<br />

lieverlede minder buigzaam geworden door al het<br />

zeewater dat er overgegaan was, maar, éen zaak<br />

was zeker, de „pus" (feu sacré) was er daarmee<br />

bij den ouden waterrat niet uit, vandaar dat hem<br />

op een zekeren m<strong>org</strong>en de vraag gesteld werd,<br />

wat hij wel dacht van een provoostenbaantje, waarbij<br />

totaal geen „schrijverij en rekenarij" annex was.<br />

„Ja, ziet uwes, kommandant! —'t is zoo, ik ben<br />

niet zoo jong meer, maar ik kan toch nog wel<br />

een poosje meê, voor een jongen kerel ga ik nog<br />

niet op zij, maar 't is waar, uwes hebt gelijk. —<br />

De „krommetiek" heeft me zoo stijf als een „bokkum"<br />

gemaakt. — Zou ik er me ereisjes over mogen<br />

bedenken, kommandant? — Het is zoo'n heel<br />

ander leven, niet waar? — TJwes weet het zellevers,<br />

zoo'n 'heele dag in de griebus in plaats van<br />

aan dek, 't is een groot verschil."<br />

Een paar dagen later had de kommandant hem<br />

weer gevraagd hoe hij er over dacht, en toen had<br />

hij gezegd: „Ja, kommandant! —ik heb er vooruit<br />

met de maats ook eens over gesproken en ze<br />

raden het me allen maar sebiet 'an; 't scheelt te<br />

veel voor m'n pesjoen, en bevalt het me niet, dan<br />

mag ik immers later mijn terugstelling vragen.<br />

Niet waar, kommandant?"


71<br />

Eenigen tijd later zei de officier der wacht hem,<br />

dat hij bij den kommandant op het rapport moest<br />

komen, waar deze hem meedeelde dat hij „provoostgeweldige"<br />

was geworden en hij nu maar gauw —<br />

altijd is 't gauw — moest z<strong>org</strong>en zijn uniform in<br />

orde te hebben, want dat hij hem den eerstvolgenden<br />

Zondag op parade gekleed wenschte te zien.<br />

Daarna volgde nog zoo iets tusschen de tanden van<br />

„all hands vóór den boeg, vóór de geheele equipage<br />

en.... 't is goed, je kunt je gang gaan," waarmee<br />

de eerste officiëele kennisgeving was afgeloopen.<br />

's Zondags, toen hem de kommandant met een<br />

loffelijk woord over zijn uitstekend gedrag aan de<br />

equipage voorstelde, stond hij er in full dress met<br />

de gouden strepen op de lange jas bij, maar<br />

zweetend van benauwdheid.<br />

„Dat was 'em z'n leven lang niet overkommen,"<br />

zei hij.<br />

Een der officieren had hem opgeknapt met een<br />

jas, die de baas-kleermaker gauw veranderd had<br />

in een uniform van provoost, en de andere heeren<br />

waren zoo „rejaal" geweest om een stuk of wat<br />

„fijne hemden," een vest en een „gulpbroek" —<br />

klepbroeken kon hij nu als onderofficier niet meer<br />

dragen — te geven.<br />

Voor de pet had een der onderofficieren gez<strong>org</strong>d,<br />

zoodat onze nieuwe provoost, hoewel zonder grati-


7J<br />

ficatie van den Lande, zoodoende toch de eerste<br />

bovenkleeding vrij had.<br />

Toen de eerste maand voorbij was en de fluit<br />

riep : „luistert naar je namen, tractement halen !" —<br />

Ontving onze provoost op eens zoo veel meer in<br />

zijn portemonnaie, dat hij tot de overtuiging kwam,<br />

dat, al was het nu wel niet heelemaal naar zijn<br />

zin, het toch beter was een klein baasje te zijn<br />

dan een groote knecht.<br />

Vraag mij nu niet, of de schipper dan wel zoo'n<br />

heksenmeester met de pen was; zijn „hanepooten<br />

en vethaakjes" waren met moeite leesbaar. Er<br />

moest dus nog iets anders, een andere reden bestaan<br />

hebben, en die was er ook geweest. De schipper<br />

namelijk was iemand die, nog jong zijnde, zijn gezag<br />

wist te laten gelden — daarom had hij het zooveel<br />

verder gebracht. Het was hier weder de oude<br />

quaestie, alle schippers zijn matrozen, maar niet<br />

alle matrozen zijn schippers.<br />

Die dan ook een weinig de karakters aan boord<br />

bestudeert, zal u spoedig bijna met zekerheid kunnen<br />

zeggen, wie van de matroosjes in de wieg<br />

gelegd is om „dekofficicr" te worden....<br />

»Hé, jongen!" roept de schipper, terwijl hij zijn<br />

PÜPJe op het „spiegelplankje" neerlegt, „zeg 'ns<br />

'an den onderofficier van de wacht, dat ie overgeeft<br />

me een half uur vóór „overal" te porren, ik mocht


73<br />

me eens verslapen, 't Zal wel niet gebeuren,<br />

maar 'n mensch kan nooit weten wat 'm overkomt !"<br />

Het duurt niet lang of het lampje wordt voor<br />

den nacht wat lager gedraaid en een regelmatig<br />

geluid, veel overeenkomst hebbende met dat waarmee<br />

de groote spanzaag van den baas-timmerman in<br />

een der dekbalken of lijf houten op- en neergaat,<br />

bewijst dat onze schipper „onder zeil is" en den<br />

slaap des rechtvaardigen slaapt.<br />

„Tik! — Tik! — Tik! — Bent u wakker<br />

schipper?"<br />

„Wie staat daar te donderjagen 'an m'n hut?"<br />

„Ik schipper! 't Is tijd!"<br />

„Zoo, jongen! — ben jij het?" — vraagt een<br />

grafstem achter het groene hutgordijntje.<br />

„Komaan! — dat doet me plezier. — Haal als<br />

de bliksem m'n koffie."<br />

„Die heb ik al uit de kombuis meegebracht,<br />

schipper ! "<br />

„Daar ben-jij al heel gauw bij. — Heb-je soms<br />

van nacht wat in je nest gedaan, dat je zoo<br />

damm quick bent van ochtend ? Wacht eventjes,<br />

da'k een broek 'antrek, dan kan-je binnen!"<br />

In drie vloeken en geen zucht is de schipper<br />

op de been en gekleed, waarna hij het lampje


74<br />

weder wat hooger draait en het gordijntje openschuift.<br />

„Zoo, laat zien, wat je uit de „kombof" hebt<br />

meegebracht! Geef-me 'n kommetje en haal het<br />

stopflessie met suiker uit de kast op."<br />

De jongen geeft met groote menschenkennis<br />

nooit veel antwoord, maar maakt dat alles in<br />

den kortst mogelijken tijd gereed is, daar de<br />

schipper zelden tweemaal vraagt of.... .<br />

Wanneer de jongen zoo niet dacht, zou het<br />

voor hem geen leven zijn, maar nu? — hij zou<br />

zijn baantje voor al het geld van de wereld niet<br />

kwijt willen zijn.<br />

Die 't weet, die weet het en zal het met mij<br />

eens zijn. Die het niet weet, moet mij gelooven,<br />

als ik zeg: dat schrijversbaantje bij den „Chef van<br />

de equipage" is gewichtiger betrekking als men wel<br />

denkt.<br />

Dat zeemannetje oftewel „'s schippers-noodhulpadministrateur<br />

- hutsjongen" wordt „vooruit"<br />

wel eens te veel naar de oogen gezien en over<br />

het paard getild. Voor velen, zelfs voor onderofficieren,<br />

is hij de vraagbaak als zij wat weten willen,<br />

hetgeen de reden is dat er weinigen zijn, die<br />

hem durven kommandeeren.<br />

Bij menig del hands'je is het heerschap onzichtbaar<br />

en rekent er op, dat men den schippersjongen<br />

toch niet veel durft zeggen.


75<br />

Aan zijn bak — hoewel hij daar weinig komt —<br />

hij z<strong>org</strong>t wel dat er voor hem en den schipper<br />

genoeg is: „voor mijn en me baas," heet het als<br />

hij aan de kombuis komt — noemt men hem „bootafhouder,<br />

doodvreter, loopende ballast" en zoo<br />

meer.<br />

Intusschen heeft de schipper zijn „mondspoeling,<br />

hartversterking, koppie troost," of hoe hij zijn<br />

kopje koffie mocht willen noemen, met smaak opgelebberd<br />

en is er reeds eenig geloop in het schip<br />

gekomen.<br />

Daar komt de jongen, die de „glazen slaat,"<br />

namens den onderofficier der wacht met de tijding :<br />

„Schipper, 't is tijd voor overal!"<br />

„Zoo joggie, laat 'em dan maar opstaan!" —is<br />

het korte antwoord.<br />

Eenige oogenblikken daarna hoort men tamboer<br />

en pijper het vroolijke deuntje, de reveille, trommelen<br />

en blazen, zoodat wie soms nog niet wakker<br />

mocht zijn, het nu wel worden zal.<br />

„Overal!" buldert de onderofficier aan dek, na<br />

eerst eenige lang gerekte trillers opzijn „<strong>org</strong>eltje" te<br />

hebben laten hooren.<br />

De mecaniek begint zich nu in gang te zetten.<br />

Ieder zeeman ziet zijn hangmat tot de nederigste<br />

dimenciën terug te brengen. „Vijf slagen en twee<br />

kopslagen met de sjorlijn en verder de scheer- en


76<br />

vierlijnen in elkaar gedraaid er tusschen in, alles<br />

volgens model."<br />

Wee! die zijn kooi moet oversjorren! Hij kan<br />

gerust zeggen, dat zijn dag alleronaangenaamst begonnen<br />

is.<br />

„Kooien op" en „wassen en kammen" volgen<br />

snel achter elkaar, en nog binnen het halve uur -<br />

omdat het Zaterdag is — roept de klok met het<br />

welbekende „kok schep op" de Jantjes aan den<br />

disch.<br />

De schipper ziet intusschen de zeepplank weer<br />

eens aan, of alles wel in denzelfden toestand is als<br />

den vorigen avond, en marcheert daarna in diep gepeins<br />

naar het bovendek, om met den officier van<br />

de wacht een praatje te houden over het.... schoonschipmaken.<br />

„Is 't nog geen tijd, meheer?" heeft de schipper<br />

een paar malen gevraagd. De leukert, net of hij dat<br />

ook niet weet!<br />

Maar het is immers Zaterdag, dus ze moeten<br />

maar een beetje „afeten" trouwens aan grutjes met<br />

„rotmok" zullen zij zich niet verslikken en de<br />

graten zullen ook niet in de keel blijven steken.<br />

„Vóór en achter laagwater," valt geweldig vlug<br />

in dien ochtend.<br />

Op eens laat de fluit van den schipper zich<br />

hooren van de z.g. „baksgewijs-zindelijkheidsin-


77<br />

spectie," en allen begeven zich naar het bovendek en<br />

stellen zich in gelederen op.<br />

De bakmeesters komen successievelijk den schipper<br />

rapporteeren : „alles present, schipper ! geen aanmerkingen"<br />

— 's Zaterdags kijkt men zoo streng niet<br />

in de hemdskragen der jongelingschap, waarna dit<br />

rapport door hem aan den officier der wacht wordt<br />

overgebracht.<br />

„'t Is goed, schipper, dank-je, laat maar afgaan ! "<br />

„Best meheer!"<br />

„Wiet !- Wiet !- Wi-i-i-et ! " gilt zijn fluit, hetgeen<br />

dadelijk gevolgd wordt door een kort afgebeten en<br />

nijdig kommando: „schoonschipmaken!"<br />

De verandering, die nu in het schip plaats grijpt, is<br />

moeilijk te beschrijven, lezer!<br />

Een lawaai en geschreeuw, een geloop en gedraaf,<br />

een kommandeeren hier, een kommandeeren<br />

daar, een kommandeeren overal, dat je bijna hooren<br />

en zien vergaan.<br />

Hier schreeuwt er één om water, dââr, om zand<br />

of schrobbers, ginds brult een ander om een balie<br />

met zoetwater, een eind verder iemand om een<br />

spijgatboender of zeep, en door alles heen hoort<br />

men aan alle kanten :<br />

„Pompen aan dek! Pompen in de kuil!"<br />

Van lieverlede komt er geregelder gang in.<br />

Houdt u verzekerd dat daar de schipper voor z<strong>org</strong>t.


78<br />

Broeken worden opgestroopt tot boven de knieën,<br />

hemdsmouwen tot onder de oksels, enfin, de kereltjes<br />

loopen er soms halfnaakt bij.<br />

Ieder onderofficier en korporaaltje krijgt een<br />

deel van de matroosjes onder zijn direct toezicht,<br />

behalve de „gasten" en verdere „baantjesgasten",<br />

die zoo'n beetje op hun eigen ageeren.<br />

De bootsman aan dek, de schieman in de kuil<br />

en de provoost in 't tusschendek, zij hebben hun<br />

handen vol.<br />

De konstabel en zijne onderhebbenden loopen<br />

zich schor te schreeuwen om „bosschieters" voor<br />

de batterij.<br />

Matrozen derde klasse, lichtmatrozen en jongens<br />

maken zich als de weerga meester van een schrobber<br />

bijgenaamd „schrijfpen", om op het natte, met<br />

zand bestrooide dek, aan rijen met gelijken slag,<br />

soms — als de schipper een goede bui heeft —<br />

op de maat van het een of ander liedje, cirkelboogjes<br />

te „drukken", alles meer bekend onder<br />

den naam van: „een brief schrijven naar de<br />

ouwelui" oftewel „psalmen zingen."<br />

De mariniers, die nuttige lastdieren, die aan<br />

boord toch reeds zooveel te verduren hebben,<br />

adres aan het legio lieve scheldnaampjes, waarin<br />

zij zich mogen verheugen, als : Jbokkepooten, slangenvergift,<br />

enz. enz. ook zij weten hun werk.<br />

f


7!)<br />

Zij begeven zich naar de dek-, wasch-, spoelen<br />

alle andere mogelijke pompen, om den voormiddag<br />

te pompen, dat hun de lendenen kraken.<br />

De paaien der verschillende toppen z<strong>org</strong>en, dat<br />

in minder dan geen tijd het „loopend touwwerk"<br />

van het dek wegkomt en in het want aan de<br />

weeflijnen hangt, teneinde de schrobbers en schoonmakers<br />

niet te hinderen, om vervolgens met het<br />

afboenen van betings, nagelbanken en al wat tot<br />

hun ressort behoort, een begin te maken.<br />

De hofmeester van den kommandant komt een<br />

paar mannetjes vragen om de kajuit en gamellehut<br />

te helpen schoonmaken.<br />

Die der officieren voor de longroom om hetzelfde.<br />

Voor dit soort van onderofficieren heeft de oude<br />

schipper de grootste minachting.<br />

„Zoo'n waterpotleêggooier!" zegt hij tegen den<br />

bootsman, „wat denkt zich wel zoo'n vent met<br />

z'n pisangschil op z'n mouw ! — Kan ie voor den<br />

donder zelf z'n pooten niet van z'n boddy steken ?<br />

— Ja wel! dat hangt ook al de mijnheer uit! —<br />

Wel, God zal me bewaren! zoo'n saffraanpieper<br />

met z'n waaibaard en gestikkedoorde nek is te<br />

blommig om... Affijn, bootsman ! geeft 'm maar<br />

zoo'n paar halfwassen brasems, de rommel moet<br />

achteruit toch ook schoon."<br />

De schipper heeft weer eens even zijn hart


80<br />

lucht gegeven. Hofmeesters, koks, ziekenvaders en<br />

meer van dat soort „onderofficieren van naad tot<br />

naad", zooals men ze aan boord noemt, staan bij<br />

den ouden heer in een geweldig slecht blaadje.<br />

't Was nu eenmaal zoo, er viel aan den ouden<br />

man niet veel meer te veranderen, maar 't was<br />

soms wel eens al te bar, hoe hij die hoogst nuttige<br />

menschen kon doorhalen.<br />

Al wat niet bij het „tuig" behoorde genoot niets<br />

van 's schippers achting.<br />

Dat er natuurlijk hier en daar wel eens onder<br />

het werk een opstopper, muilpeer, drukker, wrijver,<br />

watjekouw, haal uit de mok, en meer dergelijken<br />

— och! onze taal is zoo woordenrijk —<br />

uitgedeeld wordt, hetzij met de punt van een<br />

zeelaars waar een been in zit, dan wel zoo maar<br />

„los uit 't handje", met een „eindje van 27 garens",<br />

wie zal 't betwijfelen ?<br />

De schipper noemt het : „smeerolie waarvan ze<br />

lenig in hun knokken worden."<br />

Met de campagne en het halfdek wordt, wat<br />

het schrobben betreft, zoo gauw mogelijk voortgemaakt,<br />

omdat de kolonel met vlaggeparade aan<br />

dek komt om gericht te houden over de boosdoeners<br />

als anderszins.<br />

In den regel heeft de kommandant er het land<br />

aan zijn schoenen nat te maken. Bij de valreepen


81<br />

liggen dan ook een rij zwabbers tegen het dek<br />

aangedrukt, om het water van vooruit tegen te<br />

houden.<br />

De officier der wacht neemt zoolang een commandeertrapje<br />

in beslag, waarop hij, evenals een<br />

leeuwerik op zijn zoodje, hoog en droog staat.<br />

Met den adelborst van de wacht is 't een ander<br />

geval. Men kan hem vooruit op den „bak" en op<br />

de „loopplank" vinden met opgestroopte broek,<br />

soms ook wel op bloote „straathanden," tenminste<br />

in vroeger jaren, zich zei ven en anderen vervloekende<br />

om al die Zaterdagsche herrie.<br />

In den kuil is het precies van 't zelfde laken een<br />

pak, alleen onder het halfdek is het rumoer minder<br />

heftig.<br />

De „kaptein Darms," (capitaine d'armes), een<br />

oude marinier, belast met het onderhoud der scheepswapens,<br />

welke in rekken opgesteld zijn, is druk<br />

in de weer om al wat „blank" is weg te nemen<br />

en in de wapenkamer te brengen, daar hij bij<br />

ondervinding weet, dat, als één van de heeren<br />

spoelers kans ziet hem een pleizier (?) te doen met<br />

een puts zoutwater, hij het waarachtig niet zal laten.<br />

Nu gaan wij nog een verdieping lager, naar het<br />

tusschendek, om te zien wat daar te koop is.<br />

Heer in den Hemel! zult ge uitroepen, wat is<br />

hier in dien korten tijd gebeurd?<br />

J. TiN WjicnEM. Blokkadetijd. g


82<br />

Is 't schip soms lek geworden ? Het water staat<br />

tot aan de hoofden der luiken en alles, kettingbakken,<br />

zandbakken, enz. ligt open; men weet<br />

bijna niet waar men zijn voeten zal neerzetten om<br />

den hals niet te breken of in een dier vele gaten<br />

te verdwijnen.<br />

't Is hier een drukte van belang, doch maak u<br />

volstrekt niet ongerust, de schuit zinkt niet. Dat<br />

er zooveel water staat, is heel natuurlijk, want<br />

het kan niet wegloopen door spuigaten, zooals er<br />

in den kuil en aan dek aanwezig zijn. Het tusschendek<br />

ligt immers beneden de waterlijn!<br />

Al het water moet weer opgeschept worden en<br />

boven in den kuil belanden om buiten boord te komen.<br />

Vooruit in den ziekenboeg is de majoor-ziekenoppasser<br />

met de „loopende zieken" bezig den boel<br />

gauw aan den kant te brengen, daar strakjes de<br />

dokter komt om tegen parade zijn ziekenrapport<br />

voor den commandant gereed te hebben.<br />

„ Opscheppen en water opsteken ! " commandeert<br />

de provoost, „we verzuipen anders nog!"<br />

„Ajoe! steek op, zeg ik je; gauw wat, dondersteen<br />

! — Zou' je soms willen hebben da'k niet<br />

klaar kwam, kreng daar je bent? - En nou heel<br />

gauw ook, of ik haal je . ..."<br />

De provoost is altijd ongerust dat hij niet klaar<br />

zal komen. Wanneer in den kuil met afspoelen


83<br />

begonnen wordt, moet hij al gereed zijn, anders<br />

zou het vuile water aan dek gedragen moeten<br />

worden, en dat zou een koopje zijn.<br />

„Sakkerloot, dat treft!" zegt hij in zich zei ven,<br />

„daar komt de dokter 'an, de boel is net een beetje<br />

opgeschept!"<br />

„Zal'je opscheppen, varkensgoed! dat een fatsoenlijk<br />

mensch loopen kan!"<br />

De putsen vliegen op en neer, maar onze<br />

dokter staat nog altijd met de deur van de voorlongroom<br />

in de hand eens „hoogte en breedte te<br />

nemen." Niettegenstaande al het drukke gecommandeer<br />

van den provoost, weet de dokter maar al<br />

te goed, dat hij de zaak maar half vertrouwen kan.<br />

„Hé, provoost! kan ik doorloopen?"<br />

„Ja, meheer! 't is temet zoo goed als droog<br />

waar uwes staat!"<br />

„Denk' er om!" roept de provoost — het sein<br />

dat er een „hooge oome" aankomt.<br />

Trots alle mogelijke denk erommetjes wordt<br />

onze dokter een enkelen keer toch onder en boven nat.<br />

„Houd je kalm!" denkt Janmaat, „wat doe'je<br />

m de kou."<br />

Bij de „walengang" gooit er juist een om den<br />

hoek een puts op het dek leeg, met het gevolg,<br />

dat de dokter het in de flank loopt en de plas<br />

over zijn schoenen krijgt.


84<br />

„Verekkeseer, meheer!" zegt die zeeman, „ik<br />

kon uwes niet zien."<br />

„Ik wou dat je " — wat de dokter daar<br />

bromt schrijf ik niet. — „Kan'je niet beter uitje<br />

doppen kijken?"<br />

Een eindje verder, onder den luchtkoker do<strong>org</strong>aande,<br />

wil het ongeluk, (volstrekt geen toeval)<br />

dat de man, die aan dek het draaibare bovenstuk<br />

van binnen met water en zeep schoonmaakt, het<br />

schoongemaakte afspoelt. Het gevolg hiervan is,<br />

dat de anders zoo hoogst bedaarde dokter woedend<br />

wordt en .... nat.<br />

Bij het voorluik aangekomen is er een in den<br />

kuil bezig het hoofd schoon te maken; onze<br />

medicus krijgt er een sliert water van langs zijn<br />

mouw.<br />

„Ik mag lijden, kerel! dat je .. .."<br />

En o, groote Goden! vooruit bij de arrestantenhutten<br />

loopt hem in het halfduister, dat daar<br />

heerscht, een marinier vierkant tegen het lijf op.<br />

Orkaan, alles vernielende orkaan geeft de<br />

barometer aan.<br />

„Jou vlegel! — Jou onbeschofte vent! kan'je<br />

niet zien waar je loopt? — Wacht even, van jou<br />

zal 'k rapport maken, 'k zal je leeren me ten<br />

onderste boven te willen loopen! — Hé provoost!<br />

kom 'ns even hier, hoe heet die vent?"


85<br />

„Da's Jonas, meheer!" zegt de provoost, die<br />

meteen begint onzen armen stumperd om z'n<br />

ongeluk den mantel uit te vegen.<br />

„Uilskuiken! kan 'je niet uit je slangenoogen<br />

zien dat meheer 'ankomt." — Je moest't nog eens<br />

doen en mij zoo eens tegen m'n starrement optornen,<br />

kerel, ik zou je .... "<br />

„Ja, meheer!" — zegt hij verder tegen den<br />

dokter, „'k zeg 't zoo dikwijls, als er zoowat is,<br />

dan is 't altijd een van dat adderengebroed. "<br />

Bood van woede, niettegenstaande de verschillende<br />

afkoelingen, schiet de dokter den ziekenboeg<br />

binnen.<br />

In zijn hut teruggekomen moet hij een paar<br />

andere bottines, jas en broek aantrekken, want<br />

zóó, er uitziende als een natte kip, kan hij onmogelijk<br />

straks bij den kolonel verschijnen.<br />

„O! die vervloekte schoonmaakwoede," moppert<br />

hij, „is me dat een godvergeten zwijnentroep.<br />

Foei! 't is schande. — Kijk maar eens; hier zijn<br />

ze ook al om 't hardst bezig; je kunt niet eens<br />

meer aan tafel zitten om te schrijven! Waar zal<br />

ik nou heen? — Moet ik nou in m'n hut het<br />

ziekenrapport maken? Dat zou toch beneden alle<br />

critiek zijn ! "<br />

Er schiet echter geen ander plaatsje over.<br />

Terwijl hij aan het schrijven is van zijn rapport,


86<br />

zijn een paar matrozen bezig de kruisrust uit te<br />

spoelen, hetgeen ongelukkig ten gevolge heeft, dat<br />

de wind het neervallende water door het openstaande<br />

patrijspoortje jaagt.<br />

„Heb 'k nu voor den duivel nergens rust? —<br />

Word ik hier ook nog gehinderd ? Ik wou dat alles<br />

's Zaterdags naar boven viel ! — O ! eeuwige wetten<br />

der zwaartekracht!" — pruttelt de dokter, terwijl<br />

hij haastig het poortje dicht maakt. Juist is hij hiermee<br />

gereed of daar klopt iemand bij hem aan de hut.<br />

„Meheer! mag ik asjeblieft de deur even dicht<br />

schuiven om haar te kunnen afnemen?" vraagt<br />

hem een der matrozen, die de longroom helpen<br />

schoonmaken.<br />

Nu is 't gedaan met 's dokters geduld en met een<br />

donderende stem valt hij uit: „Kerel! als je niet<br />

maakt dat je weg komt, laat ik je heelemaal in de<br />

spaansche-vliegen zalf zetten." — Woedend grijpt<br />

hij naar zijn rapport en pet en vliegt de longroom<br />

uit, de trap op, die men juist bezig is schoon<br />

te maken.<br />

„Donder je op, dat ik door kan!" snauwt hij den<br />

kerels toe, die verschrikt oploopen en mekaar in<br />

den kuil verbaasd aankijken.<br />

Maar de kuiltrap is weggenomen om schoon<br />

gemaakt te worden en de trappen bij de middenluiken<br />

staan er reeds lang niet meer.


87<br />

„Wel, Heer in den Hemel! Verbreken ze nu<br />

alle communicatie met het bovendek? Dan maar<br />

de kajuitstrap op; vliegen kan ik niet," — maar<br />

ook die is weggehaald om dezelfde behandeling te<br />

ondergaan.<br />

Gelukkig ziet de officier der wacht den dokter<br />

als een razende heen- en weerloopen en geeft<br />

onmiddellijk order een trap af te steken.<br />

De voorlongroom geeft een tooneeltje te zien,<br />

dat bepaald de moeite waard is.<br />

De meeste bewoners van dit lustoord hebben<br />

gewoonlijk dienst op zoo'n gewichtigen dag, hetgeen<br />

bepaald een geluk is, anders kwam het mogelijk<br />

nooit schoon. Een Augias-stal, een chaos van<br />

kleedingstukken, boeken en wat dies meer zij,<br />

om met geen polsstok overheen te komen.<br />

De schipper is al eens een kijkje komen nemen.<br />

„Nou, Heeren! dat mag hier vandaag wel eens<br />

„uitgemist" worden ! — Da's het huishouden van<br />

Jan Kalebas! — Ik zal m<strong>org</strong>en met de nieuwe<br />

week eens kijken of ik niet een paar betere lui<br />

opduikel voor hofmeester, want zoo gaat het niet,<br />

dat zijn een paar luie dagdieven ! "<br />

Terwijl het dek wordt geschrobd, zitten een<br />

paar adelborsten boven op de tafel, een paar<br />

anderen op hun stoel met de beenen als een<br />

kleermaker of in de hoogte tegen een kast of


88<br />

beschot op, om maar vrij te blijven van het lieve<br />

water.<br />

Zoo'n baantje van adelborst van de week in<br />

den kuil bijv. is een heel vroolijke betrekking!<br />

Toegevoegd aan den officier van de week wordt<br />

hij door dezen overal door dik en dun op afgestuurd,<br />

dan om eens hier te kijken en dan weder daar.<br />

In 't tusschendek gaat het nog een beetje, doch<br />

prettig is toch ook anders.<br />

Op de achterkoebrug, nog een verdieping lager<br />

dan het tusschendek, is de bottelier met zijn satellieten<br />

bezig de bottelarij schoon te maken en<br />

„viktalie op te zetten." — M<strong>org</strong>enmiddag is 't<br />

rantsoen uitgeven.<br />

De bottelier is dan ook een paar mannetjes bij<br />

den schipper gaan vragen om hem een klein handje<br />

te helpen.<br />

Nu, zij, die dat baantje hebben, zijn nog niet<br />

het slechtst af van het gezelschap.<br />

Victualie ophalen is het liefste baantje, waarvoor<br />

zij gecommandeerd kunnen worden.<br />

De bottelier moet wel een heel nare kerel zijn,<br />

als zij hem flink en vlug de vaten in de bottelarij<br />

uit de ruimen hebben gebracht, en hij hun bij het<br />

weggaan geen „onvervalschte" uit het groote vat<br />

geeft.<br />

Tegen half elf heeft alles terdege met den


89<br />

schrobber of lap met zand een beurt gehad; het<br />

afspoelen zal dus een aanvang nemen.<br />

„Provoost! ben' je klaar?" roept er een in<br />

den kuil.<br />

„Ja --a! — Verr... maar!"<br />

„Ajoe, boys! onder den bak beginnen."<br />

De mariniers weten wat dit beteekent : „Zet nog<br />

«en uur je rug schrap. Pompt en nog eens pompt,<br />

tot je de tong op je schoenen hangt, anders niet. "<br />

Een paar matadors in de edele kunst van watergooien,<br />

stellen zich aan stuur- en bakboordzijde<br />

aan het hoofd en worden onmiddellijk gevolgd door<br />

een paar dito met den bezem om het vuil en zand<br />

weg te krijgen.<br />

Is er een kleine ruimte schoongespoeld, dan treden<br />

daar onmiddellijk eenige specialiteiten met schuivers<br />

op, om het dek droog te maken, waarna de achterhoede<br />

volgt met zwabbers gewapend, om het<br />

laatste achtergebleven water uit hoekjes en gaatjes<br />

te verwijderen.<br />

De provoost heeft intusschen de kleeden in het<br />

tusschendeks neergelegd.<br />

In den kuil en aan dek wordt dat niet gedaan,<br />

daar deze twee dekken den volgenden ochtend<br />

nog even gauw vóór parade met den franschen<br />

slag de nabetrachting ondergaan.<br />

't Is kwart voor twaalven geworden vooraleer


!)()<br />

eenige stemmen door het schip schreeuwen: „Vastpompen,<br />

water genoeg!"<br />

Ik zou de massa water wel eens bij elkaar willen<br />

zien, die zoo'n ochtend over het schip heeft geloopen.<br />

De schipper gaat het halfdek op om te vragen<br />

voor oorlam.<br />

De bottelier met zijn maat staan reeds vooruit<br />

gereed met de welbekende mooie vaatjes en koperen<br />

mokjes, om de „5 vingerhoeden" uit te deelen.<br />

De zeuntjes halen den boel op uit de bakskisten<br />

en verdeden het vleesch of spek, zooeven aan de<br />

pen bij den kok weggehaald, in zooveel evengroote<br />

stukken als er manschappen aan hun bakken zitten.<br />

Haastig worden eenige kommen soep of snert<br />

naar binnen gewerkt, 't Is maar een half uurtje<br />

rusten, heeft de schipper gezegd, anders komt hij<br />

vandaag onmogelijk klaar.<br />

Liever zou hij maar do<strong>org</strong>ewerkt hebben totdat<br />

alles in orde was en dan laten schaften. „Als ze<br />

hun boddy vol gestouwd hebben met soep," zegt<br />

hij, „zijn ze zoo papperig, dat de meeste lust er<br />

vandoor is."<br />

De schoonmakerij is nu een geheel andere phase<br />

ingetreden, namelijk die der „mooimakerij ".<br />

Het afgeboende, ongeverfde houtwerk wordt<br />

overal met lijnolie gepolitoerd, anders gezegd ingesmeerd.


91<br />

Koper- en ijzerwerk schijnt met zijn fijnsten glans.<br />

Waar het afnemen met de „patent-zeep" te veel<br />

kale plekken heeft gemaakt, wordt heel netjes wat<br />

er te veel is afgeschuurd weder met den kwast<br />

bijgehaald.<br />

Als maar ergens wat verf op uitgesmeerd wordt<br />

betitelt men dat aan boord met den grootschen<br />

naam van „schilderen".<br />

„Tamboer! — Appèl in de batterij!" commandeert<br />

de officier der wacht.<br />

Alle manschappen, die bij de batterij ingedeeld<br />

zijn, begeven zich naar hun posten om hun kanon<br />

eens heel mooi te maken en in de olie te zetten.<br />

De broekings worden stijf getrokken en aan één<br />

kant met een edele krul rondgedraaid.<br />

De zijtalies worden, na losgenomen te zijn, weder<br />

netjes opgeschoten en tegen het rolpaard gelegd,<br />

om het achtertalie niet te vergeten, dat in behoorlijken<br />

vorm weder zijn oude plaats op de zool<br />

inneemt.<br />

Het blanke werk aan het stuk, dat in de kardoeskokers<br />

bewaard wordt, gaat door de handen,<br />

om het te ontdoen van de minste smet, die het<br />

soms mocht aankleven, en wordt daarna weder<br />

met schoone olie ingesmeerd.<br />

Het koperwerk behoeft, wat kleur en glans betreft,<br />

van lieverlede voor goud niet onder te doen.


92<br />

Na een half uurtje gewreven en gesmeerd te<br />

hebben wordt er aftrap geslagen en ook deze mooimakerij<br />

is gelukkig achter den rug.<br />

In dien tusschentijd heeft de schipper aan dek<br />

op- en neergeloopen en zijn oogen eens naar boven<br />

gericht.<br />

De bootsman en schieman begrijpen onmiddellijk<br />

hoe laat het is en geven hun paai een wenkje:<br />

„Hé, paai! denk er aan, de schipper zal, geloof ik,<br />

willen vierkant toppen en brassen."<br />

Zij behoeven het niet te gelooven, het is wel<br />

zeker; ziet maar eens, hoe de schipper aan het<br />

gluren is, of er niet hier of daar een eindje touw<br />

bij hangt of uitsteekt, waar dat niet mag.<br />

Zoo meteen gaat de oudeheer aan't „spreeuwen<br />

schieten," hij heeft er al een paar in de gaten<br />

gekregen. — „Spreeuwen schieten" noemt men<br />

aan boord zulke clandestiene eindjes touw uit het<br />

want laten wegnemen. —<br />

Op een reede gaat de schipper met de vlet het<br />

schip rond om te kijken, en een eind ver vóór<br />

den boeg uit met zijn fluit aan het „telegrapheeren",<br />

aan welke masten de raas getopt en gebrast<br />

moeten worden.<br />

Is er geen vlet of andere sloep te water, dan<br />

weet de schipper nog zoo'n plekje vooruit, op het<br />

schild bij het ezels-hoofd.<br />

«


93<br />

Men moet dan ook niet denken, dat er één touwtje<br />

van het geheele loopend want slap of met<br />

een bocht blijft hangen ; alles wordt snaarstijf gezet.<br />

„Haal stuk! — Haal stuk!" — hoort men zoo<br />

nu en dan, wanneer een tiental mannen achterde<br />

hand aan een eind staan te poelen en er niets<br />

meer van krijgen kunnen, niettegenstaande zij gelijk<br />

invallen.<br />

„Ziezoo!" zegt de schipper, „da's vandaag de<br />

dag eens nuttig besteed."<br />

Hier en daar zijn nog eenige gasten bezig met<br />

de „heel mooimakerij", doch het schoonschipmaken<br />

loopt op zijn einde ; trouwens het is tijd voor theewater<br />

geworden, de Jantjes dienen den inwendigen<br />

mensch te versterken.<br />

„Wiet! Wiet! — Zeuntjes balies en kommen<br />

uitzetten!" luidt het commando* dat onmiddellijk<br />

gevolgd wordt door een tweede : „Denk 'an 't dek<br />

en de verf!" Dit laatste zullen zij nog een ettelijken<br />

keer meer moeten hooren voor dat het „kooien<br />

af" is.<br />

Ik heb het vroeger altijd treurig gevonden dat<br />

's Zaterdags geen rantsoen uitgegeven werd, daar<br />

na zoo'n dag van hard werken het volk wel een<br />

goed maal toekomt. Dien avond is het in den<br />

regel „laag water" in de botersloof en de kaas is<br />

al lang op.


94<br />

Die dus geen stukje spek of vleesch van<br />

's middags bewaard heeft, zal zich met een erg<br />

ongemeubileerde boterham moeten behelpen.<br />

„Zeg ereis, ventje! hebt je m'n koffieketeltje al<br />

gehaald?" vraagt nu de schipper aan zijn jongen.<br />

De toon, waarop de schipper dit vraagt, zegt<br />

den jongen dat de schipper „verschrikkelijk goed"<br />

geluimd moet zijn.<br />

„Heb-je de hut goed schoongemaakt?"<br />

„Ja zeker, schipper! alles is er uit geweest."<br />

„Heb-je mijn laarzen te drogen gehangen?"<br />

„Jawel, schipper! — Ze hangen nog vooruit<br />

aan het „stag".<br />

„Heb-je dit en heb-je dat, — wel twintig verschillende<br />

vragen onder het koffiedrinken.<br />

„Jawel schipper! — jawel!"<br />

„Nou, berg dan den boel maar netjes op en<br />

kom tegen kooien af nog even kijken; misschien<br />

is er dan nog het een of ander."<br />

Na zich gewasschen en geschoren en zijn plunje<br />

voor den volgenden m<strong>org</strong>en nagezien te hebben,<br />

wordt het verdere gedeelte van den vooravond<br />

door den schipper onder een zwaren boom gesleten.<br />

„Wil je wel gelooven!" — zegt hij tegen den<br />

baas-timmerman, „dat de schuit wel een duim<br />

hooger op het water ligt van al het vuil dat er<br />

af is?"


95<br />

Tegen „kooien af" gaat de man nog even naar<br />

boven om den onderofficier van de wacht te zeggen<br />

dat „ze met hun klavieren" van de nieuwgeschilderde<br />

verschansing af motten blijven en de kooistuwers<br />

de kooien maar 'an motten geven."<br />

„Denkt 'an de muur!" — hoort men deze dan<br />

ook roepen na „bij je verschansing" gefloten<br />

te hebben.<br />

Een half uur later moet de eerste wacht opgezet<br />

worden.<br />

„Tamboer!" — hoort men achteruit op het halfdek<br />

den officier van de wacht roepen.<br />

Tamboer en pijper, die zich bij den grooten mast<br />

aan dek hebben opgesteld, trommelen, toeterenen<br />

fluiten de „taptoe", dat het een aard heeft, alsof<br />

men met een tiental van die levenmakers te doen had.<br />

Nu komt de provoost te voorschijn en vraagt<br />

den officier van de wacht en Eersten-Officier om<br />

de wacht te mogen opzeggen.<br />

„Jawel, provoost!" — zeggen dezen.<br />

„Zooveel duim water vóór en zooveel achter bij<br />

de pomp, zooveel arrestanten recht en zooveel<br />

krom in de boeien, zooveel in voorarrest, menheer<br />

!"<br />

„Goed, provoost!" De provoost gaat daarop<br />

naar het tusschendek, waar hij met een flinke stem<br />

het oude, traditioneele liedje uitgalmt :


96<br />

„Hoort, mannen, hoort!<br />

De een zegt het den ander voort.<br />

Van de wacht en naar de kooi,<br />

Hier ter mate mooi.<br />

„ , . stuurboords ,<br />

Het ]S van avond €-TZ<br />

kwartier,<br />

bakboords<br />

Die geen wacht heeft vertrekt van hier,<br />

Stuurboords . , . , - , ,<br />

Bakboords kwartler heeft de eerste wacht ><br />

God verleent hem een goede wacht.<br />

Goede wacht en goede ree,<br />

Brengt geluk en behouden reis almee.<br />

Vuur, licht en pijpjes uit, het wachtvolk naar boven er*<br />

de rest naar kooi! Rollezerrrrrr ! ! "<br />

En Janmaat trekt zich van de wereldsche z<strong>org</strong>en<br />

niets meer aan, legt er het brave hoofd bij<br />

neer; De „Oroote Verzoendag" is ten einde.


V.<br />

De kracht der „vijf vingerhoeden."<br />

Dat de „vijf vingerhoeden" aan boord van een<br />

oorlogsschip een zeer groote rol spelen, zou men<br />

niet vermoeden. Toch is het zoo ; ja, zelfs grooter<br />

dan men wel oppervlakkig denkt.<br />

In de allereerste plaats wensch ik hier te doen<br />

uitkomen, dat ik geen moppergeest wil bevorderen,<br />

— juist het tegendeel is mijn streven, —<br />

maar de waarheid is, dat de jenever, die z.g.<br />

„volkskanker" der door-en-door brave Hollanders,<br />

nu éénmaal niet voor de „zwijnen", d. w. z. voor<br />

die vierpootige spekbuiken wordt gebrouwen.<br />

Waarom men dien drank dus geheel wil verbannen,<br />

in 's Hemelsnaam, — ik begrijp het niet en<br />

zal het waarschijnlijk nimmer kunnen of leeren<br />

begrijpen.<br />

Bereikte men slechts één greintje van zijn ideaal<br />

J. VAN WACHEM. Blokkadetijd. 7


98<br />

met dat streven, ik gaf mij dadelijk gewonnen;<br />

maar men bereikt er niets mede: „het is den<br />

moriaan gewasschen," zou janmaat zeggen.<br />

In mijn tijd hield janmaat wel van een slokje<br />

„roggeolie", en ik ook, en gelukkig heden nog.<br />

Over het voor of tegen van het gebruik van alcoholische<br />

dranken, onder welken vorm dan ook —<br />

de arme duivel drinkt jenever, de groote menheer<br />

een fijne fiesch, — wil ik dus liever zwijgen. Die<br />

hoogst onverkwikkelijke quaestie — zoo het namelijk<br />

een quaestie genoemd mag worden — is in<br />

mijn oogen een echte oude wijven-quaestie en ik<br />

laat haar daarom gaarne ter oplossing over aan<br />

femelaars, of aan afschaffers van „professie", die<br />

vroeger wel eens al te diep in 't glaasje loerden<br />

en, nu de zon niet meer op het water kunnende<br />

zien schijnen, reden vinden om over het verschrikkelijke<br />

jeneverdrinken hun ontstemde violen<br />

te laten krassen.<br />

Misbruik van jenever of van sterken drank in<br />

't algemeen, ja, — dàt is iets anders. Die zich<br />

daaraan herhaaldelijk overgeeft, vind ik, staat beneden<br />

het redelooze dier. Een beest houdt op met<br />

drinken, als het voelt dat het genoeg heeft. Die<br />

dat dus niet kàn of wil, is geen beest, maar staat<br />

er ver beneden.<br />

Voor een goed, stevig doorvoed lichaam, dat in<br />

«


99<br />

weer en wind moet zwoegen en werken, zullen<br />

op zijn tijd een paar oorlammen — aan wal ook<br />

wel Schaepmannetjes genoemd — geen kwaad doen,<br />

en wie daar soms niet tegen mocht kunnen, doet<br />

veel verstandiger een baantje op den wal te zoeken,<br />

„kantoorbezem" te worden, dan ooit een voet aan<br />

boord van een schip te zetten. Zoo iemand kan<br />

toch onmogelijk van het hout zijn, waar men flinke,<br />

stoere zeelui van snijdt; ten minste ik kan het<br />

mij, na mijn veeljarige ondervinding van het zeeleven,<br />

niet anders voorstellen. De ziekelijke philantropie<br />

op het einde onzer 19de eeuw — ook al<br />

„fin de siècle"? — is voor matrozen dan ook wel<br />

wat te ver gegaan. Niet alleen wat de jeneverquaestie<br />

aangaat, maar ook andere zaakjes hadden<br />

aan boord dringend noodig onveranderd dienen te<br />

blijven. „Vader Driestreng" ! Hm! Het staat nu<br />

eenmaal als een paal boven water, dat men noch<br />

met naaimeisjes noch met kantoorheertjes een schip<br />

over den oceaan brengt, doch wel met matrozen,<br />

echte zoutwater-matrozen, kerels uit één stuk.<br />

Geef dus, in Godsnaam, zulken mannen hetgeen<br />

hun toekomt en schei uit met... slappe koffie !<br />

Men zou mij hierop kunnen tegenwerpen, dat<br />

tegenwoordig verscheidene manschappen hun rantsoen<br />

jenever laten „staan" en het kostende uitbetaald<br />

krijgen, hetgeen, vergis ik mij niet, een be-


100<br />

drag is van Vjz cent, zegge: ANDERHALVE CENT,<br />

per man en per dag.<br />

O ja, — ik weet het wel, overal worden menschen<br />

gevonden, die ter wille van het een of ander,<br />

dat hen na aan het hart ligt, zich alles en alles<br />

ontzeggen om een paar centen bij elkaar te krijgen.<br />

De praktijk heeft echter reeds voorbeelden te over<br />

geleverd, dat die „matrozen-afschaffers", als zij met<br />

de uitgezuinigde centjes in hun zak den wal opgaan,<br />

nog grooter, „likkebroers" zijn, dan zij die hun<br />

„hartversterking" aan boord met genoegen en appetijt<br />

naar hun maag doen verhuizen.<br />

„Voor een borrel en een pruimpje tabak," heette<br />

vroeger het spreekwoord, „krijg-je alles gedaan",<br />

en het was de waarheid. Als mijn „zee-waschbaas"<br />

al eens een enkele maal mijn werkgoed minder<br />

schoon had gewasschen, was er niet meer noodig<br />

dan dien keer te vergeten hem een „dikkop" te<br />

geven, en een volgende maal „klopten de bulletjes",<br />

waren ze brandschoon en keurig netjes gevouwen<br />

bovendien.<br />

Zoo herinner ik mij gediend te hebben aan boord<br />

van een oorlogsbodem, welks kommandant afschaffer<br />

was, niet van „professie", maar geheel uit eigen<br />

principe.<br />

*


101<br />

Het rantsoen jenever werd natuurlijk eiken dag<br />

uitgegeven, dat kon niet anders; maar van een<br />

extra-oorlam, daar was nooit, bij welke gelegenheid<br />

ook, sprake van. Altijd en eeuwig was het.. .<br />

koffie. Met slecht en nat weder : koffie. Na zwaren<br />

arbeid: koffie. Bij en voor alles: koffie, koffie.<br />

Geen wonder dus, dat janmaat aan al dat ongeurige,<br />

slappe aftreksel van Mokka-ooft den duivel<br />

had gezien.<br />

Wij lagen in de Noordzee en het spookte leelijk.<br />

Een smerig, buiig najaarsweertje en nu en dan<br />

een stortvloed van hemelwater, die, zoolang als hij<br />

met kracht neersloeg, de hooge zee een weinig<br />

slechtte, hadden ons „vóór klein zeil" doen gaan liggen.<br />

De wind, die echter eerst aan den schralen kant<br />

was geweest, werd hoe langer zoo ruimer en tegelijkertijd<br />

heviger, zoodat het noodig werd nog<br />

meer zeil te minderen.<br />

Daar klonk op eens van de brug: Fokkeraasgasten<br />

klaar staan ! — Enter op ! — Fok reven ! "<br />

Als katten klommen de kerels naar boven en in<br />

minder dan geen tijd lag de ra vol mannen, maar<br />

hoe zij ook trokken en ploeterden, het rif konden<br />

ze er niet in krijgen ; het zeil werd door den hevigen<br />

wind te zeer gespannen. Telkens, als zij een<br />

gedeelte hadden ingepalmd, moesten zij het weder<br />

prijsgeven, daar het hun door een rukwind uit de


102<br />

handen schoot. Men scheurde er zich bijna de<br />

nagels van de vingers op, maar de wind was te<br />

machtig.<br />

Nadat zij zóó een tien minuten bezig waren geweest,<br />

kwam de commandant op de brug, om eens<br />

te zien, wat er wel gaande was dat het werk niet<br />

wilde vlotten.<br />

Een weinig ongeduldig van aard, zette hij de<br />

handen, bij wijze van een scheepsroeper, aan zijn<br />

mond en bulderde: „Wat houdt er aan op die<br />

fokkera?"<br />

Een der matroosjes, een echt brutaaltje, riep<br />

zonder zich om te keeren of te laten zien wie er<br />

antwoord gaf: „Jenever, commandant!"<br />

De commandant kreeg een ingeving. „Haal dan<br />

voor die jenever!" — riep hij terug.<br />

Janmaat was perplex.<br />

„Ajoh, boys!" — hoorde men op de ra —<br />

„Angepakt, hoor! En houen wat je hebt. Er in<br />

zal-ie en mot-ie, al zouwen we onze knuisten van<br />

mekaar halen, — maar er in zal-ie... Haal voor<br />

die jenever, riep den ouwe, dus....!"<br />

Met bovenmenschelijke kracht werd er aange<br />

pakt. Allen spanden zich in tot het uiterste en...<br />

de fok werd dicht gereefd.<br />

„Gèèf ze 'n oorlam," zei de commandant tegen<br />

den officier der wacht, toen hij van de brug naar


103<br />

zijn kajuit ging, en wijd, zeer wijd verbreidde de<br />

felle wind de heerlijke tonen der scheepsklok en<br />

het bijna geen einde nemende gejubel van janmaat<br />

over de wild-bruisende golven der Noordzee.<br />

„Da's de eerste," zei janmaat.<br />

Waarde lezer, het was niet de laatste. De kok<br />

moest van lieverlede voor den bottelier het veld<br />

ruimen, hetgeen die man, och, zoo gewillig en dol<br />

gaarne deed. Dat kan ik u verzekeren!<br />

Prosit !


VI.<br />

„Neel.<br />

Dat er bij die ruwe mannen onder den groven<br />

wapenrok dikwijls een hart van goud klopt, gevoelig<br />

voor de fijnste en edelste indrukken, dààr<br />

wil ik u eens een aardig staaltje van leveren,<br />

waarde lezers.<br />

Aan boord van Zr. Ms. fregat „Zeeland" kwam,<br />

tijdens de tweede Atjeh-expeditie voor onze marine<br />

dikwijls van Penang of Singapore een lading<br />

slachtvee.<br />

Veel bijzonders of „vet" was dat vee in den<br />

regel niet. De beestjes hadden elkander onderweg<br />

half dood getrapt, waren brood-mager en uitgerammeld<br />

van den honger. Bovendien was meestal<br />

nog een groot deel lijdende aan tongblaar en<br />

klauwzeer of andere ziekten, zoodat den meesten<br />

dieren het gaan of staan onmogelijk was. Maar,<br />

gelukkig, janmaat was op het punt van eten niet<br />

*


105<br />

bijzonder kieschkeurig ; hij keek zoo erg nauw niet.<br />

„Eten als er eten is, en is 't er al 'ns een enkelen<br />

keer niet, of zijn de boonen en erwtjes een beetje<br />

extra-hard, nou ja, wat zou dat? — Dan geef-je<br />

maar een knauw meer, of steekt een rif in je<br />

maag," zegt janmaat.<br />

Met een dier ladingen „lederen zakken met<br />

knokken" kwam eens een klein koekalfje aan<br />

boord. Het diertje zag er echter zoo ellendig en<br />

verschrompeld uit, dat het een ieders medelijden<br />

opwekte. De moeite van het slachten was het<br />

zelfs niet waard ; men kan dus nagaan, dat het al<br />

heel treurig met het stomme dier gesteld moest zijn.<br />

De „echte" janmaat, goedhartig en medelijdend<br />

n aard, begon zich het lot van het diertje aan<br />

te trekken, maar het bitter-klein weinigje gras, of<br />

datgene wat heel in de verte op dat voedsel<br />

geleek, strekte niet eeuwig. Dus wat gedaan?<br />

Goede raad was duur. Harde beschuit, rijst, soep,<br />

„snert", grauwe erwtjes, bruine boonen, enz., daar<br />

moest het maar aan leeren gewennen ; zijn klaveren<br />

graskiesjes mocht het gerust uittrekken, hetgeen<br />

het dan ook vrij vlug deed, namelijk wat<br />

het eerste aangaat: de eterij. Het werd in de<br />

menage van janmaat opgenomen en kwam op<br />

„hollandsche kost".<br />

Dat flinke, stevige eten miste natuurlijk zijn


106<br />

uitwerking niet. „Neel" — al dadelijk had het<br />

diertje bij de adoptie een naam gekregen —<br />

groeide dat het een liefhebberij was om aan te<br />

zien; het verheugde zich in het bezit van een<br />

blakenden welstand en doorvoed uiterlijk, en het<br />

sprong en dartelde vooruit op den bak overal vrij<br />

rond, speelde naloopertje met de matrozen ; kortom,<br />

een ieder kreeg schik in het aardige Neeltje.<br />

Met schaften, als janmaat rond het bakskleedje<br />

op het dek zat, deed Neel van bak tot bak haar<br />

ronde, hier en daar den kop tusschen haar vrindjes<br />

stekende, om het hare te vragen. Met een: „Kom<br />

'ns hier, Neel! — Daar heb-je nou ereis een fijn<br />

kommetje lekkere soep, maar denk 'an de graten,<br />

hoor!" of: „Zeg ereis, jongejuffer, zoudtuweswel<br />

een paar knipperdoeletjes x ) lusten?" — z<strong>org</strong>de<br />

janmaat, dat Neel meer dan haar portie kreeg.<br />

Neel begon dan ook van lieverlede aanleg te<br />

krijgen om geslacht te worden, zoo mollig en<br />

vetjes zag ze er uit ; maar telkens als zij de laatste<br />

was en bijna er aan zou moeten gelooven, kwam,<br />

tot groot genoegen van geheel „vooruit", een boot<br />

met een nieuwe lading „paaschossen" ter reede<br />

opdagen. Voor Neel gaf dit dan weder uitstel van<br />

executie.<br />

') „Knipperdolletje" = bolvormig hardbrood.<br />

i


107<br />

Na er aan toe — zelfs één keer zéér na er aan<br />

toe — was 't menigmaal geweest, maar haar hals<br />

was steeds nog van 't mes bevrijd gebleven, en<br />

zoo kreeg Neel al den tijd om groot en vet en<br />

sterk te worden.<br />

„Zeg ereis, madam !" zei op een zekeren ochtend<br />

de „sapiesboer" tot Neel, „jij groeit maar raak,<br />

en vreet je buik iederen dag zoo rond als een<br />

ton ; maar je bent en blijft een echte doodvreetster, —<br />

je voert geen drommel uit voor den kost! Dat mot<br />

ereis gedaan zijn, hoor! — Werken mot je, zoo<br />

goed als wij, en je bent nou groot en sterk genoeg ;<br />

dus, Neel, 'angepakt en gauw ook, hoor, of de<br />

duivel zal je halen!"<br />

Voor Neel was een heel net gareeltje gemaakt<br />

en na daarmee „opgetuigd" te zijn, werd zij aan<br />

de aschwip gespannen.<br />

Dat beviel Neel in de eerste dagen geen zier;<br />

zij toonde een koppigheid en hardleerschheid meer<br />

dan erg, maar „alle begin is moeielijk", zei janmaat,<br />

en eindelijk ging het dan ook al beter en beter<br />

tot ten langen laatste Neel evengoed als de beste<br />

matroos naar de commando's luisterde. „Trekt<br />

er 'an!" — „Vast zoo—o!" — „Opkommen!" —<br />

dit verstond zij uitstekend.<br />

Als het fluitje voor het aschwippen zich liet<br />

hooren, werd Neel aangespannen en — hup! —


108<br />

daar ging het, mok voor mok met as en slakken<br />

trok zij door den luchtkoker van de stookplaats<br />

naar het bovendek, waar janmaat gereed stond ze<br />

„waar te nemen" en buiten boord uit te storten.<br />

Van toen af was het leven van Neel, om de<br />

vele en zeer gewichtige diensten, welke zij presteerde<br />

en voornamelijk janmaat van de „Zeeland"<br />

bewees, natuurlijk menschelijkerwijze gesproken,<br />

verzekerd. Neel bleef haar baantje behouden!<br />

Maar .... niets is bestendig op deze wereld<br />

De „Zeeland" was naar Batavia opgeroepen en,<br />

daar haar schroefas onherstelbaar gebroken was,<br />

moest zij door een anderen stoomer gesleept worden.<br />

Voor die reis berekende onze commandant plus<br />

minus zoo- of zus-veel dagen noodig te hebben,<br />

dus de officier van administratie een even groot<br />

aantal om den mond der equipage open houden.<br />

Die berekening was echter eenvoudig genoeg:<br />

zooveel dagen snert, zooveel idem bruine boontjes<br />

met uitgebakken spek, en zooveel keeren. ..<br />

soep. Het menu was opgemaakt, maar voor het<br />

laatstgenoemde gerecht was het noodige vleesch<br />

en wel „versch" vleesch onmisbaar.<br />

Het doodvonnis van Neel was geteekend, en nu<br />

geen uitstel van executie meer!<br />

I


109<br />

In Straat Malakka kwam haar beurt, en tevens<br />

een groote verslagenheid onder janmaat, toen de<br />

order kwam: „Hedennacht op de hondenwacht<br />

Neel slachten!"<br />

Aan de jerimiaden kwam geen einde en aan de<br />

kasians evenmin ; maar .... er was niets aan te<br />

doen.<br />

„Weet-je wat?" zei een oude kanjer, „wegaan<br />

met z'n allen naar den schipper toe en vragen of<br />

die 'ns een goed woordje wil doen bij den secretaris,<br />

dat Neel niet kapot mot. 't Stomme dier heeft<br />

ons zoo trouw geholpen, en zouwen we 't nou tot<br />

dank motten opvreten ? — Neen, jongens, wat we<br />

er 'an kunnen doen, motten we doen!"<br />

Zóó gezegd, zóó gedaan.<br />

De schipper deed een goed woordje, maar hetzij<br />

dat het niet anders kon, dan wel dat de officier<br />

van administratie niet wilde toegeven aan die<br />

gril (?), Neel moest en zou er dezen keer aan gelooven.<br />

Dàt gaf een heel spektakel dien nacht. De oude<br />

matrozen-slachters hadden „geen puf om Neel den<br />

nek af te snijden en in bonken te hakken", —<br />

zij bedankten voor die eer. Het gevolg was,<br />

natuurlijk, dat zij er toe gecommandeerd werden.


110<br />

Neel was geslacht, haar prachtig lichaam in<br />

stukken gehouwen, en onder de verschillende „bakken"<br />

en verdere equipage verdeeld.<br />

De „zeuntjes" brachten 's m<strong>org</strong>ens haar vleesch<br />

aan de pen bij den kok in de kombuis, en van<br />

Neel werd soep gekookt.<br />

Daar werd het half twaalf. „Zeuntjes! — Boel<br />

uitzetten 1 ) en vleesch halen!" riep de provoost<br />

in het tusschendek.<br />

„De boel werd uitgezet", maar wie er naar de<br />

kombuis gingen om vleesch te halen, de bakszeuntjes<br />

niet.<br />

Twaalf uur.<br />

„Kok, schep op!" — „Kok, schep op!" luidde<br />

de scheepsklok, maar wie er naar de kombuis<br />

gingen om soep te halen, alweder geen bakszeuntjes<br />

; wel hofmeesters, dienstdoende hofmeesters<br />

en hutsjongentjes van commandant, officieren,<br />

machinisten en onderofficieren.<br />

De kok bleef met zijn volle ketels geurige soep<br />

en balies lekker vleesch opgescheept zitten.<br />

Janmaat deed zijn maaltijd met een droogje<br />

door duchtig den broodzak met scheepsbeschuit<br />

aan te spreken, maar de soep en het vleesch<br />

gingen 's middags over boord.<br />

') „Boel uitzetten" = tafeldekken.<br />

t


Ill<br />

„Wel, sakkerju!" — riep de schipper— „willen<br />

ze geen van allen? Dan zal ik naar den officier<br />

van de wacht motten gaan rapporteeren wat er<br />

'an de hand is!" En hij liep naar het dek.<br />

„Menheer, het volk weigert te eten," zeide hij<br />

tot den wachthebbenden officier.<br />

„Wat zeg-je?" — vroeg deze. „Wat zeg-je,<br />

schipper?"<br />

„Ja, menheer, de kok zit tot aan z'n nek toe<br />

in de soep en de volle balies vleesch, maar niet<br />

een van het volk die ervan wil."<br />

„Dat is een mop, schipper! — Wat kunnen we<br />

dââr aan doen ? " vroeg weder de officier der wacht.<br />

„Ik denk: niks," zei daarop de schipper; „die<br />

niet eten wil, die eet niet, en daarmee uit. Dwingen<br />

er toe, gaat niet. Maar waarom ook Neel geslacht,<br />

menheer ? — Als we dat beestje op Java aan den<br />

kant hadden gezet, waar het volk om verzocht<br />

heeft, dan hadden we nou daarover geen gemopper ! "<br />

En de oude zeeman sprak de waarheid ; het volk<br />

mopperde nog dagen lang over het slachten van<br />

Neel.<br />

's Avonds kwam het geval ter oore van den<br />

commandant, die van niets afwetende en dus eerst<br />

niet begreep hoe de vork aan den steel zat, op<br />

zijn beurt mopperde, dat het vo<strong>org</strong>evallen was<br />

en .... niet voorkomen.


112<br />

„De Kernel heit de pest in," zei janmaat, „maar<br />

wij niet minder; waarom most dat goeie dier<br />

kapot? — Hadden ze achteruit...?"<br />

Nu, lezer, ik zal maar niet neerschrijven wat<br />

er alzoo verder gezegd werd.<br />

Een half uur nadat de commandant de geheele<br />

toedracht van de zaak wist, luidde de scheepsklok<br />

janmaat ter beevaart naar het welbekende vaatje<br />

van den bottelier.<br />

„Zie-je wel," zei er een, „dat de Kernel de<br />

duvel er over in heit! Hadden we maar gevraagd<br />

om den Kernel te spreken, dan had Neel nog<br />

geleefd!"<br />


VIL<br />

Een dépèche voor den Generaal.<br />

„Barkas, ho-o!" — klonk het op zekeren avond<br />

omstreeks half elf bij den valreep aan boord<br />

Zr. Ms. fregat Zeeland.<br />

„Hallo, wat is?" — antwoordde de „beurtgast<br />

onmiddellijk.<br />

„'An de trap komme! — Je mot naar den wal!"<br />

Wat was er wel gebeurd, dat nog zoo laat, in<br />

zulk een hondenweer — het was in het hartje van<br />

den kwaden moesson, die op dàt oogenblik juist<br />

bijzonder kwaad was — de stoombarkas naarden<br />

wal moest?<br />

Een klein uur geleden was een onzer „vierde<br />

klasjes" van de westkust op de reede ten anker<br />

gekomen met een hoogst belangrijk bericht, waarvan<br />

Kolonel van Goch onverwijld kennis wilde<br />

geven aan Generaal van S wieten.<br />

Er kwam een adelborst met een dikke missive<br />

.7. VAN WACHEM. Blokkadetijd. g


114<br />

bij zich in de barkas, die, het kostte wat het wilde,<br />

had de Kolonel gezegd, naar Penajoeng bij Z. E.<br />

moest worden gebracht.<br />

Daar de „Zeeland" midden in de baai ten anker<br />

lag, vlak vóór de plaats waar nu Oleh-leh ligt,<br />

gaf het bereiken der monding van de Atjeh-rivier<br />

een paar kwartiertjes stoomen.<br />

De kruisprauw No. 26, die voor de monding<br />

lag te slingeren en te stampen, had gelukkig haar<br />

toplicht nogal helder branden; men begreep dus<br />

uit het onafgebroken heen- en weer- en op- en<br />

neergaan van dat licht in welke richting in den stikdonkeren<br />

avond zoo ongeveer gestuurd moest worden.<br />

Maar o, lieve Hemel! — welk een teleurstelling<br />

stond dien adelborst te wachten.<br />

Bij de kruisboot gekomen, deelde do „djoeragan"<br />

mede, dat het getij al meer dan half verloopen<br />

en het dus te laat was, om nog met zulk weer<br />

door de branding in de geul te komen.<br />

Heilig en zeker zou door het lage water en<br />

de hevige branding op dat gedeelte van de toen<br />

reeds grooter en grooter wordende zandplaat, de<br />

barkas uit elkaar geslagen zijn, zoo zij 't gewaagd<br />

had naar binnen te gaan.<br />

Alzoo, wat nu gedaan!<br />

Achter de kruisboot lag een kleine vlet aan<br />

haar vanglijn te dobberen.<br />

«


115<br />

Naar den wal dus met die vlet. Vierkant door<br />

de hooge branding heen, het strand op, vlak voor<br />

de benting, die toen daar aan de monding was<br />

gelegen. Het was dan ook het eenige dat nog<br />

beproefd kon worden.<br />

„Djoeragan, geef vier man op de vlet met pagaaien,<br />

maar menschen die kunnen zwemmen, " —<br />

zei onze adelborst.<br />

Toen de machinist van de barkas dit hoorde<br />

vroeg deze: „Kunt u zelf wel goed zwemmen ? —<br />

Om door de branding heen te slaan, moet men dat<br />

zaakje terdege verstaan, anders is men voor de<br />

haaien ! "<br />

„Ja, als het anker van de „Zeeland", „klonk<br />

het komische antwoord.<br />

„Dàn ga ik met u mee; ik kan 't goed. —<br />

TJ te laten verdrinken, dat gaat niet. — Begrijp,<br />

dat die vier blauwe kerels, als strakjes de vlet<br />

omslaat, geen hand naar u uitsteken, maar zonder<br />

u den wal opzoeken."<br />

„Vooruit dan, stap in!"<br />

En daar ging het, door regen en wind en zware<br />

deining het strand te gemoet met het schijnsel<br />

der lantarens binnen de benting in het gezicht.<br />

Beiden zaten achteruit naast elkaar in hun oliejas,<br />

met het hoofd diep in een zuidwester gedoken,<br />

sprakeloos voor zich uit te kijken.


116<br />

De vier bijna geheel naakte inlanders hieven<br />

een van die temerige liedjes aan, waarop zij gewend<br />

zijn de pagaai te hanteeren.<br />

Bij de branding gekomen begon hun echter,<br />

naar het alle schijn had, de moed een weinig te<br />

ontzinken, althans het gezang veranderde voor<br />

iederen slag in een: „ajoe, hè!" — ajoe, hè!" —<br />

waarmee zij mekaar aanmoedigden.<br />

Den eersten roller waren zij over, maar hij liep<br />

dadelijk achterin, over het lage boord der kleine<br />

vlet, zoodat deze onmiddellijk zoo goed als geheel<br />

met water gevuld was.<br />

„Strijken stuurboord! — Haal op bakboord ! " —<br />

De vlet draaide als een tol tusschen de voorste<br />

rollers, waar het meestal minder onstuimig water<br />

geeft.<br />

„Haal op allebei!" - - en, gelukkig, de hoogere<br />

uitgebouwde voorsteven der vlet werd door den<br />

golfslag in de hoogte getild, zoodat zij weder<br />

buiten kwam, hoewel ieder oogenblik dreigende<br />

om te slaan.<br />

Gelukkig had men er op gerekend en twee<br />

putsen meegenomen voor het geval er wat te<br />

scheppen zou zijn.<br />

Aan het hoozen wie maar kon, met handen en<br />

putsen, om de vlet zoo spoedig mogelijk meer stabiliteit<br />

te geven, daar zij, in letterlijken zin, mot<br />

i


117<br />

hun zesjes op de vlet dreven. Dit gelukte boven<br />

wonder nogal spoedig, waarna zij geheel werd<br />

uitgehoosd.<br />

Doch met dit al was hiermee de brief niet aan<br />

den wal gebracht.<br />

Terug dus en nog een keer geprobeerd, maar<br />

toen het achterste-voren.<br />

Dicht bij de branding werd de vlet gedraaid en<br />

e inlanders moesten om te pagaaien zich omdraaien<br />

en het roer, als zijnde nu niet langer van<br />

nut, werd uit zijn vingerlingen gelicht en in de<br />

vlet neergelegd.<br />

Met de pagaai werd de vlet zoo goed mogelijk<br />

vierkant tegen de branding gehouden.<br />

De eerste roller sloeg wederom met al zijn kracht<br />

tegen de vlet, maar de hoogere voorsteven bood<br />

weerstand en nam minder water over; de vlet<br />

kreeg alzoo den vollen slag, die haar naar het strand<br />

wierp, hetgeen niet weg nam, dat de twee putsen<br />

wederom volle kracht dienst moesten doen om<br />

haar voor vol- en omslaan te bewaren.<br />

Met den tweeden roller ging het eveneens zóo,<br />

, bons ! daar stootte de vlet tegen het strand.<br />

Allen sprongen er uit en sleepten de vlet door<br />

het water het strand op. Zij brachten daarop den<br />

natgeworden brief bij den luitenant, die het bevel<br />

voerde in de benting, met de order van den Kolonel,


118<br />

dat hij direct naar den Generaal moest worden<br />

gebracht, waaraan deze gevolg gaf door dadelijk<br />

de noodige manschappen daartoe te commandeeren.<br />

Waarlijk! dit was voor deze mannen ook geen<br />

benijdenswaardig baantje. Eerst over de rivier,<br />

dan een ver eind langs het strand en daarna landwaarts,<br />

achter de „Marine-benting" om, naarPenajoeng,<br />

in het holste van den nacht, maar het moest,<br />

dus ,Vooruit en je plicht gedaan!"<br />

Onze luitenant stond vreemd op te kijken, dat<br />

hij nog zóó laat, in zulk een hondenweer, bezoek<br />

van de reede kreeg en wilde hen voor het verdere<br />

gedeelte van den nacht bij zich laten doorbrengen,<br />

maar dat ging niet: zij moesten terug naar boord,<br />

om den Kolonel het bericht te brengen dat de<br />

brief overhandigd en op marsch was.<br />

Hij vroeg het dan ook geen tweemaal, te goed<br />

doordrongen zeker van wat het zeggen wil : zijn<br />

plicht doen en gehoorzamen in den dienst.<br />

Na eerst nog even 'n paar ferme, tot aan de<br />

kerkpoortjes gevulde wijnglazen met brandy te<br />

hebben verschalkt — voor de natte voeten, natuurlijk<br />

! — bracht de luitenant hen naar het strand<br />

terug, waar hij afscheid nam.<br />

„Salut, Heeren ! — Behouden reis ! — Bar weertje,<br />

hé?"<br />

De matroosjes sleepten de vlet weder in zee en


119<br />

beiden er achter om een handje te helpen duwen.<br />

Op het oogenblik dat een eenigszins hooger opkomende<br />

golf de vlet opnam en vlot maakte,<br />

sprongen allen er in, en vooruit ging het weer,<br />

door de branding en de rollers heen, naar de kruisboot<br />

en de stoombarkas terug.<br />

Wat er in het gemoed van dien luitenant op<br />

het strand wel moet hebben omgegaan, toen hij<br />

die vlet, zoo ver als hij kon, in donker nastaarde<br />

en zag kampen met den hoogen golfslag, weet ik<br />

niet, doch minstens zal hij bij zich zelven gedacht<br />

moeten hebben: „Bliksems! — dat is dââr ook<br />

geen rozengeur en maneschijn! — Jelui liever<br />

dan ik!"<br />

„Flink zoo, u kunt gaan!" — zei onze brave<br />

Kolonel, die nog in de kajuit zat te werken, toen<br />

de adelborst aan boord kwam en hem rapporteerde<br />

hoe de brief aan den wal was gekomen en bij<br />

den Generaal zou worden gebracht.<br />

„Barkas, ho-o!" — klonk het nogmaals bij den<br />

valreep.<br />

„Hallo, wat is?"<br />

„Op de bakspier en vuurtje uithalen!"<br />

De machinist kwam kort daarop binnen boord,<br />

en na zich in zijn hut verschoond en gedroogd<br />

te hebben, nam hij, vóór zich ter ruste te leggen,<br />

nog even zijn dagboek ter hand en beschreef de


120<br />

geschiedenis van dien avond met de volgende regels :<br />

„Met adelborst B. in vlet kruisboot 26, nabij<br />

oedjoeng, naar den wal, met spoedbrief voor<br />

generaal. "<br />

„Een hoogst „voordeelige" gelegenheid gehad,<br />

om ver van mijn vaderen met een buikje vol pekel<br />

bij mijn vaderen te worden bijgezet."<br />

„ONKRUID VERGAAT NIET!!"<br />

Een paar uren later droomde hij, dat hij heel<br />

confidentieel, recht broederlijk, naast een Atjeher,<br />

in de maag van een haai over de reede aan het<br />

spelevaren was. Toen hij niet zonder eenigen<br />

schrik uit deze nachtmerrie ontwaakte, bemerkte<br />

hij tot zijn geruststelling dat zijn collega, die naast<br />

hem op het dek sliep, zich in den slaap van den<br />

bultzak had gewoeld en bezig was den zijnen in<br />

beslag te willen nemen.<br />

Met een: „Bras vol, ouwe jongen! — Een<br />

ieder op z'n eige paardenhaar !" — en een daarbij<br />

vergezeld gaanden flinken stomp bleven verder alle<br />

territoriale rechten volkomen gehandhaafd en dommelde<br />

hij weder in, tot het dagschot viel en tamboer<br />

en pijper de reveille lieten hooren.


Mf *<br />

ik<br />

* T^f /'f*<br />

X X<br />

X X X X X X<br />

^S*«* TKKÄT > «£&* -a»U«fc*<br />

'f* *2js? f * ^ ^ /'f* ' 'f*<br />

X X X X X<br />

X X<br />

fe 4k «Hl- 4k 3Êfâi. 4k Ji ê 2L<br />

r *vr W T W T W T W T w # ^<br />

X X x x X X X X X X X X<br />

É # ^# $> # ^ # ^ # $» # $<br />

x X X X X X X X X<br />

X /f1ÎP? PS\ ' 2<br />

x *> x . X A X » X ^ X X X X X X X X J<br />

r ^ T ^P T Ifr «?,r W *» W T w T w ^<br />

» x i x ^ x . X «k * x .„ x x x x X, X X * X<br />

r m 4*f "f* wk ^ -^k />f* 111 ^ *sk ^fr Ä ?fr 4k 7|r «Éà w 4k "«r A w 4k T Ä. w J^ T r<br />

* # * # * # 4t # * $ * $ $<br />

P<br />

x ^ x A x * x 4 x ^ x x . x x x x X x *\<br />

^ x x X X X X X X X X X X X<br />

* ^ # *fc # # # * * * # # A #<br />

x X K X X x<br />

4 ^ '^ x X X<br />

^«ä. iäHi ^lä. j^ek ^ .^i ^ v5te * ^*- v -' cte *n2!T<br />

t*8«sr ""SÎS*' ^^W ^ *SS» «Ana<br />

'f* ^p' /'f* 1 S^? P$\ ^pF ^f"<br />

X . X X X X X X X<br />

H*aœ? ^fto ISK^W oecfc<br />

î^Sr /f's. 1 ^p r X X X<br />

X X X<br />

là S« ^É£L i^i ^éi. jääfe ^ jä^fei >A/<br />

?» ^Xë? ^f* i&tBSr ^^ ^!ÏS* /'f* ^^W ^ r ^|


X X X<br />

^K!^<br />

'f*<br />

J?*£. .Säfei \Ap Ü$£L '»A'<br />

WAST «sar ""S*^ wts^ «SSW -«ffs^<br />

*3|^ /'f* ^ägv /'f« ^äf»7 /'f* TäfF PB^<br />

X X X X X X X X X<br />

J&k ^Ife. _i*£L JSÉ&I >Sfe, \jetf- Äätfe tA'<br />

'f* "^p" />f* ^^gg 7 /'f* ^sp? /'c« ^Sgr ??r w ?|5:<br />

XXX XX XX XX<br />

i*£ J3S8& ik. jg5lk j^k. jäiäfe ili ,3^g, ^ôrf<br />

't* ^ ^i«- ^p IJT ^ ifr ip *?|i* w t$r<br />

X X X X X X<br />

i Js*£. Jsfei iéai /SÏfei ^Af<br />

X x . x X X X<br />

il«L Jäfei "»A' .safe* \A/<br />

%S^ wt&w +3?SSr -«St»<br />

'f* ^jg? 'f« ^|P? /'f«<br />

V v v v »'<br />

Sg JS<br />

X<br />

Jä*£. ^fei<br />

\,3rr<br />

/'B«<br />

^f«r ^ Tfsr ^ T|r ^? -?|r ^p? -3$e lp<br />

X X X<br />

> ^jS»<br />

'f« *3p»^ 'f«<br />

"ÏÏS" TBSSST «sa* -"£«&- «$£» -oïo»<br />

f* ^ F /*f« ^ r ^f« !5§?r ?ÏT<br />

X X , X X X X X X X<br />

X<br />

\iô<br />

*A/ Ä >Ad<br />

/f* *8p* 'f^<br />

i*2L ^ (Sasfei ***' ^fe<br />

'f* *ZsS* 'f* ^J£<br />

X X X X<br />

4k «m 4k 4ÉI. 4k «É&. 4k £Ê&. Jäk<br />

f* ip T fff -?|T W 1??? W "Si* W "?S X X K X ' X X X X ^ X X X ^ X 1<br />

X<br />

.<br />

'f* ^f^ TfT<br />

x - x x x X X * X X ^ X X ^ x p<br />

«S. -Ä 4k «m 4k Ä. 4k Ä 4k J^i Ja** Mi<br />

X X X<br />

"F T ^ -5|r ^ ^ir ^ "?fT lp ^ %<br />

X X X x<br />

* t K x X X<br />

f« ^ ^ 'f* ^S^ P f<br />

El ^ 4k T Ä. ^ 4k -5JT i^k ^ ji** -?|r<br />

üÉ&ü i*' j^fe ^AP

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!