04.09.2013 Views

Untitled - Acehbooks.org

Untitled - Acehbooks.org

Untitled - Acehbooks.org

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

-1<br />

'.<br />

J


HANDBOEK<br />

BIJ - HET OIlSTIDIEIRrW-IJ-S<br />

*" IN DE<br />

GESCHIEDENIS<br />

VAN<br />

NEDERLANDSCH-INDIË<br />

TEN DIENSTE VAN DE<br />

Elèves dep mililaipe- en artillerie-scholen<br />

van het Indische leger<br />

DOOR<br />

J. G. E VAN DER DÜSSEN<br />

EN<br />

A. J. HAMERSTER,<br />

Eerste luitenants der Infanterie, Leeraars aan de Militaire School te<br />

Meester-Cornelis.<br />

G.<br />

BATAVIA<br />

KOLFF &<br />

1879.<br />

Co.


Voorbericht.<br />

Bij de samenstelling van dit werk is hoofdzakelijk ge-<br />

bruik gemaakt van de volgende bronnen:<br />

De Opkomst van het Nederlandsch gezag in Oost-Indië,<br />

verzameling van onuitgegeven stukken uit het oud-koloniaal<br />

archief, uitgegeven en bewerkt door Jh'\ M r . J. K. J.<br />

De Jonge, Deel I-X.<br />

Geschiedenis van de Nederlandsch-Oost-lndische bezittin-<br />

gen door J. J. Meinsma.<br />

Handleiding tot de kennis van het Staats- en Administratief<br />

recht van Nederlandsch-Indië door M'. J. De Louter.<br />

Tijdschrift van Ned.-Indië.<br />

Het Indisch Militair Tijdschrift.<br />

Verder hebben wij nog andere bronnen geraadpleegd,<br />

zoowel op geschied- als krijgskundig gebied, waarvan wij<br />

de opsomming achterwege laten.<br />

Ten aanzien van de spelling der eigennamen van plaatsen<br />

en personen, hebben wij eene groote verscheidenheid bij<br />

verschillende schrijvers waargenomen, waarom wij ons in<br />

dat opzicht eenige vrijheid hebben voorbehouden.<br />

Meester-Cornelis Maart 1879.<br />

De Schrijvers.


EERSTE HOOFDSTUK.<br />

Opkomst van het Nederlandsen gezag in<br />

Oost-Indië.<br />

§ 1. DE VROEGERE GESCHIEDENIS VAN JAVA<br />

EN DE STAATKUNDIGE VERDEELING<br />

VAN DEN INDISCHEN ARCHIPEL<br />

VóóR DE 16 de EEUW.<br />

Bij de beoefening der oudste geschiedenis van den Indischen<br />

Archipel, vallen ons drie volken in het oog, wier<br />

vestiging in dien Archipel een blijvenden invloed op de<br />

oorspronkelijke bewoners heeft uitgeoefend. Deze volken<br />

zijn de Indiërs, de Arabieren en de Chineezen.<br />

Terwijl de Indiërs zich als volkplanters op Java vestigden,<br />

waarschijnlijk om aldaar de vrijheid te genieten, welke hun m<br />

hun eigen land niet gegund werd, schijnen de Chineezen zich<br />

aanvankelijk met het drijven van handel tevreden gesteld te<br />

hebben; daarentegen jaagden de Arabieren , met het uitbreiden<br />

hunner handelsbetrekkingen, een ander doel na , en wel, volgens<br />

de leer van hun profeet, de ongeloovigen met geweld tot<br />

den Islam te bekeeren.<br />

Kan de vraag, van waar de oudste bewoners van Java<br />

afkomstig, of van welken oorsprong zij waren, niet met zekerheid<br />

beantwoord worden , ook omtrent de eerste vestiging<br />

der Indiërs of Hindoe's zijn de berichten zeer uiteenloopend ,<br />

getrokken als zij zijn uit overleveringen, in welke de fail-


_ 2 -<br />

tasie van den Oosterling de waarheid in het duister hult.<br />

De Brahmanen, wier komst uit Voor-Indië gerekend wordt<br />

samen te vallen met het begin der Javaansche tijdrekening,<br />

78 jaar n. C, vonden op Java een uitgebreid veld om hunne<br />

o-odsdienstleer ingang te doen vinden en hunne beschaving<br />

aan de bewoners mede te deelen.<br />

De komst der Boeddhisten dagteekent van omstreeks 500 n. C.<br />

en hunne verhuizing uit Voor- Indië was hoogstwaarschijnlijk<br />

een «-evolg van den verdelgingskrijg door de Brahmanen tegen<br />

hen gevoerd. De overblijfselen van bouw- en beeldhouwkunst<br />

uit het Hindoe-tijdperk, welke men thans nog op verschdlende<br />

plaatsen op Java aantreft, toonen ten duidelijkste aan, dat de<br />

kolonisatie der Indiërs machtig was en zich uitstrekte over het<br />

geheele eiland, terwijl hunne godsdienstbegrippen de overheerschte<br />

volken zoo diep werden ingeprent, dat de Islam m<br />

lateien tijd niet in staat was, die heidensche denkbeelden geheel<br />

uit te roeien.<br />

De tijd waarin men met eenige zekerheid de geschiedenis<br />

van Java een aanvang kan laten nemen, is omstreeks het<br />

midden der 15 de eeuw, toen op Java het machtige rijk<br />

Madjapahit bestond, hetwelk zich over geheel Midden- en<br />

Oost-Java uitstrekte en gesticht was door een uitgeweken<br />

prins van het rijk Padjadjaran, in het westen van Java.<br />

Het rijk Madjapahit werd toen bestuurd door Angka<br />

Widjaja, uit de dynastie der Brawidjaja's, wiens veldheer<br />

\ndaja- ningrat, vorst van Penging, in gelukkige krijgstochteii<br />

tegen de omliggende eilanden, het gebied van Madjapahit<br />

aanmerkelijk vergrootte, zoodat de heerschappij van dit rijk<br />

zich uitstrekte over den geheelen Indischen Archipel tot de<br />

Philippinische eilanden, terwijl het handelsbetrekkingen had<br />

aangeknoopt met Siam, Kambodja en andere staten in Achter-<br />

Indië. Hieruit blijkt dat de Javanen, welke in onzen tijd<br />

als eene uitsluitend landbouwende natie worden aangemerkt,<br />

/,ich in vroegere tijden met handel en zeevaart onledig heb-


3 —<br />

ben gehouden. De Arabieren en Chineezen hebben zich<br />

van de handelsvoordeelen weten meester te maken en het<br />

weinige dat den Javaan daarvan overbleef, ging te niet<br />

onder den druk van het monopoliestelsel der 0. I. Compagnie.<br />

De groote niachlsontwikkeliiig naar buiten ging met hel inwendige<br />

verval van Madjapahit gepaard, want het was juist<br />

onder de regeering van Angka Widjaja, dat de Islam groote<br />

vorderingen maakte, voornamelijk onder de kustbewoners<br />

die naar de afschaffing der kasten verlangden. Daarbij<br />

werkte de verdeeldheid onder de priesters van het Boeddhisme<br />

en het Brahmanisme, de uitbreiding van den Tslam in<br />

de hand.<br />

De eerste predikers vau den Islam trachtten hunne leer<br />

Ie doen veldwinnen door ondermijning van het gezag deivorsten<br />

en het afvallig maken der hoofden. Hun grootste<br />

beschermer was Baden Bahrnat die, uit Achter-Indië gekomen,<br />

door Angka Widjaja, zijn oom en later zijn schoonvader,<br />

begiftigd was geworden met het bestuur over Poeloe-<br />

Ngampel, aan de monding der Kediri-rivier. Hij was een<br />

hooggeëerd vorst en een beroemd leeraar, die het eerst den<br />

lilel van Soesoehoenau, d. i. de aangebedene, aannam.<br />

De machtigste leenmannen van den vorst van Madjapahit<br />

waren de bovengenoemde Andaja-ningrat, die over het rijk<br />

Penging heerschte, hetwelk Madjapahit van het westwaarts<br />

gelegen rijk Padjadjaran scheidde en Arija Tedja, stadhouder<br />

van Toeban, die zijn verblijf hield te Gresik, toenmaals de<br />

grootste handelsplaats van Java. Was deze in het geheim<br />

den Islam toegedaan, gene daarentegen was ijverig Brahmaan<br />

en de meest geschikte persoon om den kwijnenden Bralimaanschen<br />

godsdienst weder op te heffen. Zijne denkwijze<br />

verschafte hem den steun der priesterpartij, die wist te bewerken,<br />

dat Angka Widjaja hem tot mederegent des rijks<br />

aanstelde en hem eene zijner dochters ten huwelijk gaf.<br />

De ijzeren hand, waarmede hij het bestuur voerde, ver-


wekte ontevredenheid bij de rijksgrooten ; dientengevolge<br />

werd hij van het hof verwijderd en keerde met wrok in<br />

het hart,' naar zijn rijk Penging terug, waarna hel der Arabische<br />

priesterpartij gelukte hem voor den Islam te winnen.<br />

Een andere leenman van Angka Widjaja was Baden Patah,<br />

vorst van Demak, de grondvester van het eerste Mahomedaausche<br />

rijk op Java. Hij was een zoon van Angka Widjaja<br />

en had zijne opvoeding gekregen aan het hof van Anja<br />

Damar, stadhouder van Palembang. Tot den Islam bekeerd,<br />

had hij eene bedevaart naar Mekka gedaan en was, na zijne<br />

terugkomst, door Angka Widjaja met het stadhouderschap<br />

over Demak beleend. Toen rijpte bij Raden Patah het plan,<br />

het rijk van Madjapahit ten val te brengen. Zoolang echter<br />

Raden Rahmat leefde, wist deze de Vasallen van Madjapahit<br />

in toom te houden en de heerschzucht van Raden Patah<br />

te breidelen. Maar nauwelijks was hij in hoogen ouderdom<br />

overleden, of de hoofden van den Islam vergaderden en<br />

besloten de dynastie der Brawidjaja's te verdrijven. Baden<br />

Patah werd tot aanvoerder van het Mahomedaansche leger<br />

benoemd en van nu aan ging hij rusteloos voort zijn aanban-<br />

te vermeerderen. In stede van zijne benden, d,e int<br />

alle borden van den Archipel tot zelfs uit Malaka waren bijeengeraapt,<br />

te oefenen en aan tucht te gewennen en zijne<br />

macht te versterken door de toetreding van de vorsten van<br />

Penging en Madoera lot het verbond af te wachten, meende<br />

Raden'Patah geen tijd te mogen verzuimen en werd in zijn<br />

msteloozen ijver versterkt door de Mahomedaansche priesters, .lüde<br />

bevolking voortdurend tegen de ongeloovigen opwonden.<br />

Inmiddels had de vorst van Madjapahit bericht gekregen<br />

van de plannen zijns zoons en een leger uitgerust onder bevel<br />

van Raden Hoesin.<br />

De eerste ontmoeting tusschen beide legers had plaats aan<br />

de rivier Sidajoe, daar werd Raden Patah's leger verslagen<br />

doch niet vervolgd, zoodat hij al spoedig weder eene groote


_ 5 —<br />

macht in het veld had, nu versterkt door de troepen van<br />

Penging, Madoera en Palembang.<br />

Ten tweeden male tegen Madjapahit opgerukt, zegevierde<br />

Raden Patah; de hoofdstad werd ingenomen en verwoest.<br />

1478 n. C.<br />

De Hindoe's onttrokken zich aan de vervolging der Mahomedanen,<br />

vestigden zich in het oosten van Java en deden<br />

van daar uit nog dikwijls aanvallen op Gresik. In 1597, bij<br />

de komst der Nederlanders te Balambangan, bestond er nog<br />

een klein Hindoe-rijk, dat in 1601 verwoest is geworden;<br />

de heidenen van het Tenggersche gebergte zijn thans nog d


— 6<br />

Het was onder zijne regeering dat de Nederlanders op<br />

Java aankwamen.<br />

In het westen van Java was de Islam, in het begin der<br />

15 de eeuw verkondigd geworden door een zekeren Sjeik Ibn<br />

Moelana, die zich te Tjeribon vestigde en daar Sultan werd<br />

onder den naam van Soesoehoenan Goenoeng Djati. Een<br />

zijner zonen, Hasan Oeddin vestigde zich te Serang in Banlam<br />

en zou het rijk Padjajaran vermeesterd en den K raton<br />

te Batoe-Toelis verwoest hebben.<br />

Een andere zoon van Ibn Moelana kreeg de landstreek<br />

tusschen de rivieren Ïji-Taroem en Tangerang en nam den<br />

titel aan van Radja van Jakatra.<br />

Bantam en Tjeribon werden in 1527 door Demak leenroerig<br />

gemaakt. Toen in 1546 de dynastie van Padjang in de<br />

plaats trad van die van Demak, werd Bantam een zelfstandig<br />

rijk en bleef Tjeribon als leenroerig gebied beschouwen,<br />

zelfs toen het reeds tot Mataram behoorde.<br />

Sumatra was in het midden der 16 A


__ 7 -<br />

tan, Indragiri, Djambi, Palembang en de Lampongs, welk<br />

laatste rijk in hel begin der 16'» eeuw tot het gebied van<br />

Bantam behoorde. Al die rijken zijn door Javanen beheerschl<br />

geworden; toen de Nederlanders in 1598 voor de eerste<br />

maal Bantam bezochten, was de Sultan van dit rijk, korten<br />

tijd te voren, in een oorlog tegen Palembang gesneuveld.<br />

Borneo was, met uitzondering van de binnenlanden, welke<br />

door de oorspronkelijke bevolking, de Dajaks, bewoond<br />

waren, gekoloniseerd geworden door Maleijers en Chineezen.<br />

Op de noord-westkust was het rijk Broenei de voornaamste<br />

kolonie der laatstgenoemden; zuidelijker lagen de rijken Sambas,<br />

Mampawa, Simpang, Soekadana, Landak en Matan. Het<br />

voornaamste rijk aan de zuidkust was Bandjermasin. dat ten<br />

tijde van de Hindoe-dynastie in Madjapahit, de opperheerschappij<br />

van dit rijk schijnt erkend te hebben, zooals uit<br />

het zenden van gezantschappen blijkt.<br />

Borneo's oostkust was in kleinere staten verdeeld, waarvan<br />

Pasir en Koetei de voornaamste waren.<br />

Celebes was in verschillende staten verdeeld, waarvan<br />

Mangkasar of Goa en Boni de machtigste waren, die hunne<br />

suprematie over de andere rijken als Maros, Wadjo, Soppeng<br />

en Tanette in het binnenland en Boeton aan de zuidkusl<br />

uitoefenden. Het zuid-oostelijke schiereiland was aan den<br />

Sultan van Ternate onderworpen. Mangkasar bleef de hoofdslaat<br />

lot zijn invloed in de 17de eeuw door de Compagnie<br />

gefnuikt werd. De twee voornaamste handelsvolken waren<br />

de Boegineezen en Mangkasaren; eerstgenoemden hebben<br />

handelskolonién gesticht in Singapoera , Riouw benevens op<br />

de oost- en westkust van Borneo.<br />

De menigte eilanden welke tot den Molukschen Archipel<br />

behooren, waren afhankelijk van de vorsten der hoofdstaten<br />

Djilolo, Ternate, Tidore en Batjan. In de 15 Ue eeuw had


__ 8 _<br />

die van Ternate zich den hoogsten rang onder de vier vorsten<br />

weten te verwerven; hij had zijn zetel te Sampaloe gevestigd,<br />

toen de Portugeezen voor het eerst in 1512 op Ternate<br />

verschenen. Toen de Nederlanders op het einde der<br />

16 de eeuw in de Molukken aankwamen, was Ternate in<br />

openbaren oorlog met de Portugeezen en Spanjaarden. Eerstgenoemden<br />

hadden zich gevestigd op Timor, Solor, Leij-<br />

Timor, het zuidelijk schiereiland van Amboina en op Tidore.<br />

De Spanjaarden waren in het bezit der Philippijnsche eilanden<br />

en hadden in 1571 op het eiland Luzon de handelsplaats<br />

Manilla gesticht, zoodat zij in dit gedeelte van den Archipel<br />

eene vaste stelling bezaten.<br />

De kleine Soenda-eilanden stonden onder hunne eigen<br />

vorsten, die deels aan Mangkasar, deels aan Ternate onderworpen<br />

waren. De meeste dier staten hadden reeds den<br />

Islam omhelsd, alvorens de Portugeezen hier den Christelijken<br />

godsdienst trachtten uit te breiden.<br />

Het schiereiland Malaka was in een aantal Mahomedaansche<br />

staten verdeeld, waarvan de voornaamste waren: Malaka op<br />

de westkust, in 1511 door de Portugeezen veroverd, Djohor<br />

m het zuiden dat zich tegen de Portugeezen wist slaande<br />

te houden en later de bondgenoot der Nederlanders werd<br />

en Palani op de oostkust. Al deze staatjes stonden reeds<br />

vroeg in handelsbetrekking met Siam; het schijnt zelfs, dal<br />

in het begin der 17 de eeuw het geheele Maleische schiereiland<br />

de heerschappij van Siam erkende.<br />

§ 2. DE EERSTE HANDELSBETREKKINGEN<br />

DER EUROPEANEN IN DEN INDI-<br />

SCHEN ARCHIPEL.<br />

Hoewel de Europeesche volken eerst op het einde der<br />

I5 dc eeuw met den zeeweg om Afrika's zuid-punt bekend<br />

werden, waren de producten uit Indië reeds sinds eeuwen<br />

tot hen gekomen. De karavanenhandel aan de eene en de


— 9 —<br />

zeehandel aan de andere zijde openden den handeldrij venden<br />

volken de gelegenheid zich van de schatten, welke Vooren<br />

Achter-Indië opleverden , te voorzien.<br />

Syrië en Egypte waren voornamelijk de landen, welke van de<br />

vroegste tijden af, een uitgebreiden handel op de beide Indien<br />

dreven; Bagdad en Alexandrie waren de stapelplaatsen van<br />

de Indische producten en de volken aan de Middellandsche<br />

zee, voornamelijk de Venetianen en Genueezen, wedijverden<br />

in het behalen der meeste voordeden, door de Europeesche<br />

markt van die waren te voorzien.<br />

Wel werd dien handel een geduchte knak toegebracht, toen<br />

de Arabieren, onder hun kalif Omar I, zich meester maakten<br />

van Syrië in 639 en Egypte in 642, maar het gelukte dezen<br />

niet, zich het monopolie (e verschaffen, want in stede van<br />

Alexandrie werd nu Constantinopel de hoofdmarkt. Toen<br />

echter de pogingen der Christenvolken, in het tijdperk der<br />

kruistochten, om de Arabieren uit Klein-Azië te verdrijven,<br />

mislukt waren en Constantinopel in 1453 zelfs onder Turksche<br />

heerschappij was gekomen, toen peinsden de handeldrijvende<br />

Europeanen op middelen, zich van de belijders van<br />

den Islam onafhankelijk te maken en zelven de waren uit<br />

Indië te halen.<br />

Onvoldoende kennis der zeevaartkunde, onbekendheid mei<br />

den toestand des aardbols en bijgeloovige vrees, waren zoovele<br />

redenen, waarom de scheepvaart der Europeanen zich<br />

nog steeds tot de binnenzeeën en de kusten van hun eigen werelddeel<br />

en Noordelijk-Afrika bepaald had.<br />

Aan de Portugeezen komt de eer toe, de eerste uitvoering<br />

gegeven te hebben aan het denkbeeld, dat ook Columbus bij<br />

zijnen tocht naar de Nieuwe Wereld bezielde, de mogelijkheid,<br />

lndië over den Oceaan te bereiken.<br />

In hun strijd tegen de Mooren waren de Portugeezen, onder<br />

de regeering van hun koning Johan I, bekend geworden<br />

met de kusten van Afrika, en hunne ondernemiiigsgeest werd


— 10 —<br />

aangevuurd, toen er onder hen een ijverige beschermer deizeevaart<br />

opstond, in de persoon van prins Hendrik den Zeevaarder.<br />

Deze vorst richtte in 1415 eene school voor de<br />

zeevaartkunde op te Sagres, alwaar hij de voornaamste aardrijkskundige<br />

geleerden, waaronder ook Arabieren, vereenigde;<br />

hier werden alle gegevens verzameld, welke der scheepvaart<br />

van nut konden zijn. Had Hendrik de Zeevaarder door zijn<br />

voorbeeld zijne landgenooten aangemoedigd, Johan II, opvolger<br />

van Alfonsus V, volgde zijne voetstappen.<br />

Onder zijne regeering werd de linie gepasseerd, en bereikte<br />

de stoutmoedige Bartholomeüs Diaz in 1486 de zuidpunt<br />

van Afrika.<br />

Deze kaap, door Diaz „Stormkaap" geheeten, werd dooiden<br />

koning in „Raap de Goede Hoop" herdoopt, wijl hij<br />

gelijktijdig van den Portugees Pedro De Covilham, die zich<br />

in Abyssinië ophield, het bericht gekregen had, dat het mogelijk<br />

was, die kaap omzeilende, Indië te bereiken. Meerdere<br />

pogingen werden nu in het werk gesteld, tot het in 1498<br />

aan Vasco De Gama gelukte, de Raap de Goede Hoop om<br />

te zeilen en Calicoet, op de kust van Malabar, te bereiken.<br />

Al leverde deze tocht, door den naijver der Arabieren, geene<br />

directe handelsvoordeelen op aan de Portugeezen, de we°was<br />

hun nu gewezen, zich onafhankelijk van Venetianen<br />

en Genueezen te maken en de Indische producten uit de eerste<br />

hand te ontvangen.<br />

Emanuel de Groote, onder wiens bestuur deze gebeurtenis<br />

plaats had, was er op bedacht, Portugal de rol Ie doen<br />

vervullen, welke eertijds aan Venetië behoord had, en nog<br />

vóór zijnen dood (1521) hadden de Portugeezen hunne handelsbetrekkingen<br />

in geheel Indië gevestigd en bezaten in Goa,<br />

op de kust van Malabar, dat in 1510 door Alphonso D'Albuquerque<br />

veroverd was geworden, een centraalpunt, van<br />

waar zij hun gezag verder uitbreidden.<br />

Het was onder het bestuur van de onderkoningen Frans


_ 11 .__<br />

De Almeida en Alphonso D'Albuquerque, dat de handelskoloniën<br />

der Portugeezen in Indië, het toppunt van macht bereikten.<br />

De Portugeezen, als baanbrekers van den Europeeschen<br />

handel, hadden niet alleen te worstelen met den naijver<br />

der Arabieren, maar ook met de vijandschap van den<br />

Sultan van Egypte en Syrië, door de Venetianen tegen hen opgezet.<br />

Deze vorst was beducht voor het verlies der winsten,<br />

welke den doorvoerhandel van de Indische producten door<br />

zijn rijk hem opleverde. Het waren voornamelijk Ormus<br />

aan de Perzische golf en Aden aan de Roode zee, welke<br />

zeer door dien handel bloeiden.<br />

De Almeida versloeg de zeemacht der Egyptenaren bij<br />

Diu in 1509 en D'Albuquerque veroverde in 1510 Ormus en in<br />

het volgende jaar Malaka, de voornaamste marktplaats van<br />

den handel van Indië op China. Hoewel de macht der Portugeezen<br />

zich aldus uitbreidde, maakten zij zich gehaat bij de<br />

Indische volken. Hunne zucht om de grootst mogelijke winsten<br />

uit hinme koloniën te trekken, kwam dikwijls in strijd<br />

met de belangen der inboorlingen. Ook het beleid der regeering<br />

in het moederland over hare Indische koloniën, liet veel te<br />

wenschen over; de splitsing van het gebied in drie onderling<br />

onafhankelijke gouvernementen, verwekte naijver en verdeeldheid,<br />

waar eenheid hoogst noodig was.<br />

Maar voornamelijk namen de Portugeezen door hunne onverdraagzaamheid<br />

op het punt van godsdienst, de inboorlingen<br />

tegen zich in. Wel gelukte het den onderkoning Don<br />

Louis De Ataïda een geduchten opstand, welke in 1570 uitbrak,<br />

te onderdrukken, doch de haat bleef smeulen en toen<br />

later andere volken in de koloniën der Portugeezen verschenen,<br />

werden zij als bondgenoolen door de inlandsche bevolking<br />

ontvangen.<br />

Volgens eene oorkonde van Paus Alexander VI, na de<br />

ontdekking der Nieuwe Wereld uitgevaardigd, waren alle


12<br />

ontdekte of nog te ontdekken landen, gelegen westwaarts<br />

van den meridiaan op 360 mijlen van de Açorische eilanden<br />

getrokken, Spanje toegewezen; van daar dat de Spanjaarden<br />

hunne ontdekkings- en veroveringstochten meer naar Amerika<br />

gericht hadden, tot Ferdinand Magelhaen in 1520, de naar<br />

hem genoemde straat, tusschen Patagonië en Vuurland, ontdekte,<br />

en deze doorzeilende, van de oostzijde den Indischen<br />

Archipel bereikte en de Philippijnsche eilanden in bezit nam.<br />

Wel sneuvelde hij hier in een gevecht tegen de inboorlingen,<br />

maar zijne tochtgenooten stichtten eene factorij op Tidore en<br />

Spanje betwistte Portugal het bezit der Molukken, tot aan die<br />

geschillen een einde kwam in 1529, bij het verdrag te Saragossa,<br />

waarbij Rarel I tegen geldelijke schadeloosstelling<br />

van zijne aanspraken op die eilanden afzag.<br />

De Engelschen waren reeds spoedig na de ontdekking der<br />

Nieuwe Wereld er op bedacht, het voorbeeld der Portugeezen<br />

en Spanjaarden te volgen. Hunne eerste zeetochten hadden<br />

ten doel, in de noordelijke zeeën nieuwe landen te ontdekken.<br />

New-Foundland werd in 1497 ontdekt, maar spoedig<br />

om zijne onvruchtbaarheid verlaten. Het plan rijpte toen<br />

een noord-oostelij ken doortocht naar China te zoeken. Eene<br />

eerste poging onder Chancelor had tengevolge, dat de Engelschen<br />

de monding der Dwina bereikten en in 1553 met Iwan<br />

IV, Czaar van Moskou, een voordeelig handelsverdrag sloten.<br />

Nog verscheidene tochten werden er met dat doel, ook<br />

naar het noord-westen ondernomen; onder de laatsten verdienen<br />

die van Hudson, in 1608, melding. Wel werden de<br />

noordelijke kusten van Azië en Amerika bekend, maar een<br />

doortocht werd niet gevonden.<br />

Onder de regeering van Elizabeth (1588-1603) deden Frans<br />

Drake en Cavendish reizen om den aardbol, waardoor de<br />

lust tot ontdekkingstochten bij de Engelschen meer werd opgewekt.


- là<br />

In 1600 richtten eenige kooplieden in Londen eene maatschappij<br />

op, welke een octrooi van 15 jaren verkreeg, voor<br />

den handel op Oost-Indië. Die maatschappij knoopte op verschillende<br />

plaatsen handelsbetrekkingen aan met de inlandsche<br />

vorsten en stichtte factorijen op Java, in de Molukken,<br />

op de kusten van Malabar en Coromandel.<br />

Op welke wijze die Engelsche maatschappij in vijandelijke<br />

aanraking kwam met de Nederlandsche en door deze uil<br />

den Indischen Archipel verdrongen werd, wordt bij de geschiedenis<br />

der laatste behandeld.<br />

§ 3. DE OUDSTE ZEETOCHTEN DER NEDERLAN-<br />

DERS ALS VOORBEREIDING HUNNER<br />

VAART OP OOST-INDIË.<br />

Terwijl de Portugeezen en Spanjaarden in de 16 de eeuw<br />

den handel op de Indien geheel in handen hadden, was de<br />

rol, welke de Nederlandsche zeevaarder vervulde, hoofdzakelijk<br />

die van vrachtvaarder, die den handel van het noordoosten<br />

van Europa met dien van het zuid-westen verbond.<br />

De drie groote stroomen welke ons vaderland doorsnijden,<br />

maakten ons volk dan ook reeds van de vroegste tijden, tot<br />

de natuurlijke tusschenhandelaars van Europa's binnenlanden.<br />

Reeds ten tijde der Romeinsche heerschappij en later onder<br />

de Frankische, rustten de Hollanders en Friezen schepen uit,<br />

hetzij om handel te drijven op de Oostzee, hetzij om den<br />

vijand afbreuk te doen. De herhaalde invallen der Noormannen<br />

brachten in het toenmalige handelsverkeer wel<br />

eenige stoornis, maar onder de grafelijke regeering nam de<br />

uitbreiding weder toe. Herhaaldelijk lezen wij dat de Hollanders<br />

hunne vijanden, de Vlamingers, ter zee bevochten en<br />

eene Hollandsch-Friesche vloot nam deel aan den zesden<br />

kruistocht.<br />

De handel ontwikkelde zich zeer op het einde der 15 de en


u<br />

m hel heg,,, der I6i. eeuw en het waren toen vooral de<br />

steden Brugge, Antwerpen en Amslerdam, welke er het meeste<br />

voordeel van trokken; te Amslerdam alleen lelde men in hel<br />

midden der 16" eeuw, wel duizend vreemde handelshuizen.<br />

De oustaatkundige vervolgingen van Rarel V en vooral van<br />

Philips II legen de Hervormden, berokkende den handel<br />

gróote nadeden, daar zij de vreemdelingen van die gezind-<br />

heid, welke in h„n eigen vaderland vrijheid van godsdienst<br />

genoten, weerhielden, zich in de Nederlandsche gewesten !,<br />

vestigen.<br />

Met uitzondering van de vaart op de Oostzee, van waar<br />

de Nederlandsche schepen granen en houtsoorten haalden en<br />

eene minder beduidende vaart op de Barbarijsche Staten<br />

hadden de Nederlanders zich nog steeds tevreden gesteld'<br />

mei de vaart op Spanje en Portugal, voornamelijk op Lissa-<br />

bon, destijds de hoofdmarkt der Indische producten, welke<br />

«J daar uit de tweede hand opkochten. De winst, i,<br />

dezen handel voortvloeiende, stelden de Staten in de gele-<br />

Se,,beid, den strijd tegen de Spanjaarden vol te houden.<br />

\anvankelijk had Philips II, in 1580 Portugal met Spanje<br />

rereemgd hebbende, dien handel niet belemmerd, daar ook<br />

Spanje hieruit vele voordeden trok; maar bespeurende, dal<br />

zijne pogingen, om de oproerige gewesten met geweld tol<br />

onderwerping te brengen, mislukten, besloot hij een anderen<br />

weg in te slaan en den handel der Nederlanders te vernie-<br />

tigen door hun de vaart op zijn rijk te verbieden. Weinig<br />

kon de Spaansche koning bevroeden, dal dit verbod door<br />

de Nederlanders als eene uitnoodiging en aansporing zou<br />

beschouwd worden om zelven de vaart op Indië te beproe-<br />

ven; een bewijs te meer, dat Philips het karakter zijner Ne-<br />

derlandsche onderdanen niet kende.<br />

Ofschoon hij al aanstonds uitvoering gaf aan zijne be-<br />

velen, door in 1595 een 400-tal Nederlandsche koopv'aarders<br />

»i bedag te nemen, en vier jaren laier alle schepen der Ne-


15<br />

derlanders, welke zich in Spaansche havens ophielden, voor<br />

goeden buit Ie verklaren, zoo bleef de handel in Noord-<br />

Nederland toch bloeien en zulks vooral toen die van de Zuidelijke<br />

gewesten zich, na den val van Antwerpen in 1585,<br />

naar het Noorden verplaatst had. Amsterdam was'eene machtige<br />

koop- en handelsstad; in April 1599 liep eene vloot van<br />

640 schepen hel Y binnen.<br />

Was het sluiten van de haven van Lissabon al de directe<br />

aanleiding dat de Nederlanders zelven den weg naar Indië<br />

gingen zoeken, hel denkbeeld was hun echter in het geheel<br />

niet vreemd. Het voorbeeld der Engelschen volgende, hadden<br />

zij hunne handelsbetrekkingen in het noorden van Europa<br />

uitgebreid, en in het jaar 1577 was het eerste Nederlaudsche<br />

schip aan de monding der Dwina verschenen, alwaar de<br />

Engelschen reeds gevestigd waren. De Nederlandsche schepen<br />

kregen echter eene betere ligplaats en legden zoo de<br />

grondvesten van de handelsstad Archangel. Het waren de<br />

gebroeders De Moucheron, uitgeweken Vlamingen, welke<br />

zich in Middelburg gevestigd badden, die het initiatief lol<br />

dezen tocht genomen hadden.<br />

Nu kon het den Nederlanders niet lang verb<strong>org</strong>en blijven,<br />

welke pogingen reeds door de Engelschen waren aangewend<br />

geworden om eenen noord- oostelijken doortocht naar China<br />

te zoeken en welke ontdekkingen reeds door hen gedaan<br />

waren in die streken en het natuurlijke gevolg van de ondernemingsgeest,<br />

welke hen vooral in dat tijdperk bezielde,<br />

was, dat ook zij die ontdekkingen voortzetten.<br />

Op voorstel van een der gebroeders De Moucheron besloten<br />

de Staten het voorbeeld te geven en in 1594 slaken drie<br />

schepen in zee, om langs Azië's noordkust een zeeweg naar<br />

Indië Ie zoeken.<br />

Daar deze tocht, zoomin als een volgende van zeven schepen,<br />

gunstige resultaten opleverden, zagen de Algemeene<br />

Staten van verdere dergelijke ondernemingen af, doch loof-


- 16 —<br />

den eene premie van ƒ 25,000 uit aan ieder, wien het gelukken<br />

mocht het plan te verwezenlijken.<br />

Nu werden er in Amsterdam in het jaar 1596 twee schepen<br />

uitgerust, onder Willem Barendsz, Jacob Van Heemskerck<br />

en Jan Gornelisz. Rijp, die hun koers noordelijker namen<br />

dan hunne vo<strong>org</strong>angers. Zij ontdekten Spitsbergen, dat zij<br />

voor Groenland hielden, maar waren genoodzaakt terug te<br />

keeren en terwijl Rijp zich met zijn vaartuig van zijne tochtgenooten<br />

scheidde, moesten Barendsz. en Van Heemskerck<br />

op Nova Zemla overwinteren. Geheel onvoorbereid als zij<br />

op deze gebeurtenis waren, hadden zij met vele bezwaren<br />

te kampen; ten gevolge van de do<strong>org</strong>estane ellende overleed<br />

Barendsz. op den terugtocht en Van Heemskerck, die zich<br />

weder met Rijp vereenigde, keerde in 1597 in het vaderland<br />

terug.<br />

In latere jaren werden er nog wel enkele pogingen beproefd,<br />

zooals door Hudson in 1608 en 1609, die in Engelschen<br />

dienst overging, maar zonder gevolg. Dit voordeel<br />

wierpen deze ondernemingen af, dat zij de Nederlanders bekend<br />

maakten met de noordsche zeeën, alwaar een andere<br />

tak van hun volksbestaan, de visscherij, vooral de haring-en<br />

walvischvangst, een uitgestrekt veld ter ontginning vond.<br />

In het tijdperk, waarin deze gebeurtenissen voorvielen,<br />

hadden de Nederlanders de grens, binnen welke hunne vaart<br />

op den Atlantischen Oceaan tot dien tijd beperkt was gebleven,<br />

overschreden en waren zij reeds vóór den val van<br />

Portugal, als vrachtvaarders voor dezen Staat op Brazilië gaan<br />

varen hetgeen zij sedert 1594 voor eigene rekening voortzetten.<br />

Van hier staken zij over naar Afrika 's westkust en openden<br />

daar handelsbetrekkingen ondanks de moeilijkheden<br />

welke de Portugeezen hun in den weg legden. In hunne<br />

ondernemingen door de Algemeene Staten gesteund, vonden<br />

zij in prins Maurits en Oldenbarneveld ijverige voorstanders<br />

hunner belangen. Daar de Nederlanders als stoute zeevaarders


- 17 -<br />

bekend stonden, werden zij vaak door Portugeesche en<br />

Spaansche handelshuizen in dienst genomen, waardoor zij<br />

in de gelegenheid waren, berichten in te winnen omtrent<br />

de vaart op den Indischen Archipel.<br />

Met de ontwikkeling hunner practische kennis der zeevaartkunde<br />

ging die der theoretische gepaard, en op dit terrein<br />

kan Nederland bogen op mannen als Plancius, predikant te<br />

Amsterdam, een ijverig beoefenaar der sterren- aardrijks- en<br />

zeevaartkunde, die door zijne werken en zijn invloed zijnen<br />

tijdgenooten gewichtige diensten bewezen heeft.<br />

§ 4. DE OPRICHTING VAN VERSCHILLEN-<br />

DE COMPAGNIEËN VOOR DE VAART<br />

OP INDIË TOT AAN HARE SA-<br />

MENSMELTING IN ÉÉNE COM-<br />

PAGNIE. 1594—1602.<br />

Onder de Nederlanders der 16^ eeuw, die bekend waren<br />

geworden met den koers, welke de Portugeezen om de<br />

kaap de Goede Hoop namen, bekleedt Jan Huijgheu Van Linschoten<br />

eene eervolle plaats, daar hij zijne verworvene kennis<br />

te boek stelde en zoodoende meer licht verspreidde over die<br />

vaart, welke nog algemeen als een goddelijk recht der Portugeezen<br />

beschouwd werd. Aan de ijverige bemoeiingen<br />

van den geleerden Plancius, had hij voornamelijk te danken,<br />

dat hem voor de uitgave zijner geschriften octrooi verleend<br />

werd. Het was op voorstel van Plancius dat in 1592<br />

een zekere Cornelia De Houtman, als agent van eenige Hollandsche<br />

kooplieden naar Lissabon gezonden werd, in schijn<br />

om handel te drijven, maar in werkelijkheid om aldaar in<br />

het geheim berichten in te winnen omtrent alles, wat betrekking<br />

kon hebben op de vaart der Portugeezen op Indië. De Houtman<br />

kweet zich zoo goed van zijne opdracht, dat bij zijne<br />

2


— 18<br />

terugkomst in 1594, eenige burgers en kooplieden te Amsterdam<br />

zich tot eene vennootschap vereenigden en aan de<br />

Staten van Holland octrooi verzochten voor de vaart op<br />

Indië, om de kaap de Goede Hoop. Niet alleen verleenden<br />

deze het octrooi bereidwillig, maar voorzagen de schepen<br />

zelfs van geschut en ammunitie.<br />

Tot dezen eersten tocht werd eene vloot van vier schepen<br />

uitgerust, bemand met 250 koppen. Wel was deze bemanning,<br />

met het oog op eene mogelijke ontmoeting met de<br />

Portugeezen en Spanjaarden gering in aantal, doch het waren<br />

mannen, tuk op avonturen en voor geen klein gerucht<br />

vervaard. Als opperste stuurman werd door de vennooten<br />

aangesteld Pieter Dircksz. Keijzer en als opperste commies<br />

Gornelis De Houtman; deze verdeeling van gezag was<br />

oorzaak van vele oneenigheden gedurende de reis.<br />

Den 2 den April 1595 zeilde deze vloot uit Texel en juist<br />

vier maanden later bereikte zij de kaap de Goede Hoop,<br />

alwaar o-eankerd werd om ververschingen in te nemen voor<br />

de zieken, daar vele schepelingen door de scheurbuik waren<br />

aangetast.<br />

Na een oponthoud van negen dagen, stevende de vloot<br />

oostwaarts en bereikte den 3 den September Madagaskar, waar<br />

velen der bemanning hun graf vonden op een eilandje, sedert<br />

het Hollandsche kerkhof genoemd.<br />

Van Madagaskar oostwaarts zeilende, besloten de opperhoofden<br />

al spoedig, wegens het toenemende aantal zieken<br />

en tegenwinden naar dit eiland terug te keeren, waar zij<br />

nu vijf maanden bleven vertoeven en door de inboorlingen<br />

van levensmiddelen werden voorzien Het scheepsvolk kon<br />

echter niet in vrede met de bevolking leven zoodat den<br />

12 d< " Februari 1596 besloten werd de reis te hervatten. Nu<br />

echter was de oostmoesson do<strong>org</strong>ebroken zoodat bet tot den<br />

5


— 19 -<br />

genomen, die de schepen straat Soenda binnenbracht. Den<br />

23 sten Juni 1596, na eene reis van één jaar en drie maanden<br />

liet de eerste Nederlaudsche handelsvloot het anker ter reede<br />

van Bantam vallen.<br />

Het sultansrijk Bantam werd toen bestuurd door een Rijksbestuurder,<br />

daar de Sultan korten tijd te voren in een strijd<br />

tegen Palembang gesneuveld was. Ofschoon de Rijksbestuurder<br />

de Nederlanders welwillend ontving en hun zelfs<br />

binnen Bantam een huis afstond om tot loge te dienen, veranderde<br />

zijne gezindheid al spoedig, hetzij door aanstoking<br />

der Portugeezen, die hem diets maakten, dat de Hollanders<br />

zeeroovers waren, hetzij dat deze, onbekend met den<br />

aard der Javanen, hun wantrouwen opwekten, door hunne<br />

ruwe handelingen, en door zonder vergunning de haven van<br />

Bantam te peilen.<br />

Wat hiervan zij, eenige schepelingen, waaronder Gornelis<br />

De Houtman zelf, werden door den Rijksbesluurder gevangen<br />

genomen en konden hunne vrijheid slechts voor eene losprijs<br />

van 2000 rijksdaalders terug krijgen, nadat de stad<br />

door de schepen beschoten was geworden en eenige kleine<br />

vaartuigen waren buit gemaakt.<br />

Den 6 d November verliet de Hollandsehe vloot de reede<br />

van Bantam en stevende verder oostwaarts. Nog vóór het verlaten<br />

der reede was de kundige Keijzer overleden en na zijn<br />

dood namen de oneenigheden toe, welke reeds vroeger, hoofdzakelijk<br />

uit naijver, tusschen de schippers en commiezen gerezen<br />

waren.<br />

Na Jakatra en de Karimon- Djawa eilanden bezocht te hebben,<br />

kwam de vloot den 2 dcn December voor de toenmalige<br />

groote handelsplaats Sidajoe aan. Onder den schijn, van<br />

een bezoek te brengen aan boord van de Amsterdam, kwam<br />

de Sjahbandar of havenmeester met een talrijk gevolg aan<br />

boord en overviel de bemanning. Deze, op zulk eene verraderlijke<br />

handelwijze niet bedacht, kon slechts met de groot-


- 20<br />

ste moeite en met verlies van een twaalftal hunner, de aanvallers<br />

keeren.<br />

Naar den vasten wal van Madoera overgestoken zijnde,<br />

gaf een misverstand aanleiding tot een treurig feit. De Panembahan,<br />

een bezoek willende brengen aan de Nederlandsche<br />

schepen, roeide, waarschijnlijk bij vergissing, naar de Amsterdam,<br />

welk schip op dat oogenblik een gedeelte harer bemanning<br />

op de Mauritius had doen overgaan, wijl men aan boord<br />

van dezen bodem den vorst verwachtte. De bemanning van<br />

de Amsterdam, nog onder den indruk van het gebeurde te<br />

Sidajoe, dacht aan verraad en vuurde drie stukken op de<br />

prauwen af, met het noodlottige gevolg, dat de vorstelijke<br />

prauw in den grond werd geboord.<br />

Deze gebeurtenis verhaastte het vertrek der vloot naar het<br />

eiland Bawean. Ofschoon de commiezen met De Houtman<br />

aan het hoofd aandrongen op een tocht naar de Specerijeilanden,<br />

besloot de scheepsraad terug te keeren, daar het gelal<br />

der schepelingen reeds tot 94 geslonken was. Daar deze<br />

bemanning te gering was voor vier schepen en de Amsterdam<br />

bovendien een lek bekomen had, werd tevens besloten<br />

dit schip te verbranden. De drie overige zeilden straat Bali<br />

binnen en daar zij door den oorlog, welke juist in het rijk<br />

Balambangan woedde, op de oostkust van Java niet konden<br />

ankeren, richtten de bevelhebbers den koers naar het eiland<br />

Bali. Hier sloten zij met den voornaamsten vorst een vriendschapsverdrag,<br />

en na eene maand toevens, nam het kleine<br />

smaldeel den 26 st Februari 1597 de terugreis langs Java's<br />

zuidkust aan. Den 14 den Augustus van dat jaar lieten de<br />

drie schepen, na eene afwezigheid van twee jaren en vier<br />

maanden het anker op Texel's reede vallen.<br />

Wel was deze tocht van geen direct voordeel voor de<br />

reeders, maar van groot belang waf hij voor geheel Nederland.<br />

Men was eenigszins bekend geworden met de zeden<br />

en gewoonten der Javanen, hunne wijze van handeldrijven


— 21 —<br />

en met de natuurlijke voortbrengselen der bezochte landen.<br />

Ook was het bewijs geleverd dat de macht der Portugeezen<br />

en Spanjaarden, op de tot nog toe uitsluitend door hen bevaarde<br />

zeeën, niet te duchten was. Nog was alleen de<br />

spits der Nederlaudsche handelsvloot do<strong>org</strong>edrongen tot Indië,<br />

maar weldra zou de hoofdmacht volgen, om den weg te<br />

banen tot eene duurzame vestiging.<br />

Het goede voorbeeld door de Amsterdamsche reeders gegeven,<br />

vond navolging, en allerwege verrezen compagnieën<br />

voor de vaart op Indië, welke, elk voor zich, octrooi aan<br />

de Staten verzochten. Al aanstonds na de terugkomst van<br />

De Houtman, was er in Amsterdam eene tweede compagnie<br />

opgericht, die zich echter spoedig met de eerste, welke den<br />

naam van Maatschappij van Verre had aangenomen, verbond;<br />

deze vereenigde vennootschappen droegen voortaan<br />

den naam van de Oude Compagnie.<br />

Bij de uitrusting eener vloot door deze vereeniging, werd<br />

rekening gehouden met de ondervinding bij den eersten<br />

tocht opgedaan, tot welke slechte uitkomsten de verdeeling<br />

van het gezag aanleiding had gegeven, en daarom werd hel<br />

opperbevel over eene vloot van acht schepen opgedragen<br />

aan Jacob Cornelisz. Van Neck als Admiraal.<br />

Deze vloot, den l 5ten Mei 1598 uit Texel in zee geloopen,<br />

deed eene zeer voorspoedige reis. Wel geraakte zij door<br />

stormen aan de Kaap verstrooid, waardoor het eiland Mauritius<br />

ontdekt werd, maar reeds den 25* tcn November wierp<br />

Van Neck met drie bodems het anker op de reede van Bantam,<br />

terwijl eene maand later ook de overige schepen kwamen<br />

opdagen.<br />

Het eigenbelang der Bantammers bracht mede, dat zij de<br />

Hollanders nu vriendschappelijk ontvingen, daar zij juist in<br />

vijandelijkheden gewikkeld waren met de Portugeezen. Van<br />

Neck sloot met den Sultan een vriendschapsverdrag en keerde<br />

zelf niet vier rijk geladen schepen in Juli 1599 in het va-


_ 22 —<br />

(Ierland terug, alwaar hem eene luisterrijke ontvangst te<br />

beurt viel.<br />

Vóór zijn vertrek uit Indië had hij aan zijne onderbevelhebbers<br />

Van Warwijck en Jacob Van Heemskerck, dezelfde<br />

die den tocht naar het Noorden had medegemaakt, opgedragen,<br />

met de overige schepen de specerij-eilanden te gaan<br />

bezoeken. Deze bevelhebbers zeilden langs Java's noordkust,<br />

alwaar zij vele havens aandeden, naar de Molukken. Op<br />

de hoogte van Madoera ondervonden zij nog moeilijkheden,<br />

daar de vorst van dit rijk, uit wraak over de vroegere handelingen<br />

der Hollanders, een aantal schepelingen, die zich<br />

naar den wal hadden begeven, gevangen nam en ze slechts<br />

legen het betalen eener groote losprijs, de vrijheid hergaf.<br />

Den 3 den Maart 1599 kwam de eerste Hollandsche vloot<br />

in de Molukken en wel op de reede van Hitoe op Amboina.<br />

Met het opperhoofd van Hitoe werden onderhandelingen<br />

aangeknoopt, doch daar er geene specerijen in voorraad<br />

waren, besloten de beide bevelhebbers, zich van elkander te<br />

scheiden en de overige eilanden te bezoeken. Van Warwijck<br />

vertrok naar Ternate, alwaar hij den Sultan in oorlog vond<br />

met dien van Tidore en met de Portugeezen. Hij sloot met<br />

dien vorst eene overeenkomst, voor de levering van den geheelen<br />

aanstaanden oogst, en kreeg vergunning eene loge te<br />

bouwen, alwaar hij Van der Does als koopman achterliet.<br />

Na zijne beide schepen zooveel mogelijk met specerijen beladen<br />

te hebben, keerde hij over Bantam, alwaar hij reeds<br />

Zeeuwsche kooplieden aantrof, huiswaarts en kwam in September<br />

1600 in het vaderland terug.<br />

Van Heemskerck was naar de Banda-eilanden gestevend,<br />

had handelskantoren gesticht te Neira en Lonthor en kwam<br />

met eene rijke lading specerijen, nog vóór Van Warwijck,<br />

in Nederland aan.<br />

In hetzelfde jaar 1598 werden er nog vier aanzienlijke<br />

vloten naar Oost-Indië uitgerust. Toen eenmaal hel ijs ge-


— 23 -<br />

broken was, werden de Staten bestormd met aanvragen om<br />

octrooi.<br />

In Zeeland vormden zich twee compagnieën ; aan het hoofd<br />

der eene stond Balthazar De Moucheron, die zich te Veere<br />

gevestigd had en aan het hoofd der andere Ten Hacff uit<br />

Middelburg. In dienst van De Moucheron waren de gebroeders<br />

Cornelis en Frederik De Houtman, nog vóór het vertrek van<br />

Van Neck, met twee schepen uitgezeild. Na eene moeilijke<br />

reis kwamen zij voor Atjeh aan, welks Sultan door de Portugeezen<br />

uit Malaka tegen de Hollanders werd opgezet. Bij<br />

gelegenheid van een bezoek van den Sjahbandar met zijn gevolg<br />

aan boord der schepen, werden den schepelingen vergiftigde<br />

dranken aangeboden en onverwachts een aanval op<br />

hen gedaan, welke met de grootste inspanning werd afgeslagen.<br />

Cornelis De Houtman en 68 der zijnen verloren hierbij<br />

hel leven, zijn broeder Frederik, die zich aan wal begeven<br />

had, de vrijheid. Te vergeefs waren de pogingen door de<br />

bemanning in het werk gesteld om door geweld of onderhandelingen,<br />

hun bevelhebber uit zijne gevangenschap te<br />

bevrijden. Zonder lading kwamen de schepen in Juli 1600<br />

Ie Middelburg terug.<br />

Eene andere vloot door De Moucheron in 1598 uitgerust,<br />

had de opdracht het eiland del Principe, op de westkust<br />

van Afrika gelegen, op de Portugeezen te gaan veroveren.<br />

Het schijnt zijn plan geweest te zijn op dit eiland eene kolonie<br />

te stichten, om een vast punt tot aànlegplaats voor zijne<br />

schepen te hebben. Wel werd het eiland veroverd, doch<br />

even spoedig door de Portugeezen hernomen. Met hetzelfde<br />

doel, zonden de Staten het volgende jaar eene vloot uil<br />

onder den admiraal Van der Does, die zich meester maakte<br />

van het eiland St. Thomé, doch dit werd, wegens hel ongezonde<br />

klimaat, spoedig verlaten.<br />

Ook de Rotterdamsche reeders waren niet achterlijk gebleven,<br />

in het aanvragen van octrooi voor de vaart naar Indië,


— 24 —<br />

en wel door de straat Magelhaen ; van daar dat zij den naam<br />

van Magelhaen-vaarders kregen. Vijf schepen werden in<br />

1598 door hen uitgerust, onder de bevelen van Jacques Mahn,<br />

Simon De Cordes en Sebaki De Weerd. Deze vloot had<br />

met vele wederwaardigheden te kampen; Mahu stierf al spoedig<br />

op de Kust van Guinea, de overige schepen moesten<br />

overwinteren op Vuurland, waar de bemanning aan de grootste<br />

ellende was blootgesteld. Door stormen geraakte de geheele<br />

vloot verspreid; Sebald De Weerd keerde in Juli 1600 in het<br />

vaderland terug zonder Indië bereikt te hebben; De Cordes<br />

kwam te Tidore en viel daar in handen van de Portugeezen;<br />

de overige schepen zeilden naar Japan en werden door de<br />

Japanneezen ingerekend, zoodat deze tocht geheel mislukte.<br />

Eene tweede vloot Magelhaen-vaarders, in 1598 door Amsterdamsche<br />

reeders uitgerust, stond onder bevel van Olivier<br />

Van Noort.<br />

Deze tocht is gedenkwaardig, daar Van Noort de eerste<br />

Nederlander was, die eene reis om de wereld deed. Daar<br />

hij in last had de Spanjaarden zooveel mogelijk afbreuk te<br />

doen, zeilde hij eerst naar Rio de Janeiro en na eene reis van<br />

vier en eene halve maand liep hij de Zuidzee binnen.<br />

De pogingen, door hem aangewend, om de inboorlingen<br />

van Chili en Araucanië tegen de Sjjanjaarden op te zetten,<br />

mislukten, zoodat hij westwaarts koers zette. Op zijne verdere<br />

reis bezocht hij de Ladronen- of üieven-eilanden en kwam<br />

eindelijk voor Manila, de hoofdstad van Luzon, aan. Hier<br />

werd zijn schip, dat slechts 53 man aan boord had, door een<br />

Spaansch schip met 300 koppen aangevallen, hetwelk door<br />

Van Noort in den grond werd geboord.<br />

Hij zeilde nu verder naar Borneo en stak van hier over<br />

naar Java, om langs de zuidkust van dit eiland, huiswaarts<br />

te keeren. Na eene reis van ongeveer drie jaren keerde hij<br />

in 1601 in hel vaderland terug.<br />

Waren er onder den indruk van het oogenblik in 1598


— 25<br />

reeds 22 bodems uit Holland naar Indië vertrokken, in het<br />

volgende jaar werden drie groote expedition te dien einde<br />

uitgerust.<br />

Ue eerste vloot liep voor rekening van de Oude Compagnie<br />

uit, onder bevel van Steven Van der Hagen. Deze kwam<br />

na eene reis van 10 maanden te Bantam aan, maar nu reeds<br />

had de concurrentie der verschillende maatschappijen de<br />

prijzen der peper zoodanig doen stijgen, dat Van der Hagen<br />

besloot naar de Molukken te stevenen. Hier had hij gelegenheid<br />

de inboorlingen tegen de Portugeezen te ondersteunen<br />

en bouwde, door de bevolking geholpen, op Amboina het<br />

kasteel van Verre, terwijl de inlanders beloofden, alle specerijen<br />

aan de Hollanders te leveren. Met rijke lading keerde<br />

hij het volgende jaar terug in gezelschap van Pieter Both,<br />

die, voor rekening van Brabantsche reeders, eene vaart naar<br />

Bantam gedaan had. Paulus Van Caerden, een tochtgenoot<br />

van Both, had getracht op de westkust van Sumatra handelsbetrekkingen<br />

aan te knoopen en toen dit mislukte, was hij<br />

naar Atjeh gestevend.<br />

De invloed der Portugeezen en Spanjaarden op den Sultan<br />

was nog zoo groot, dat deze zich liet overhalen een aanslag<br />

op de vloot van Van Caerden te beproeven. Deze werd<br />

echter bij tijds gewaarschuwd door Frederik De Houtman, die<br />

uit zijne gevangenschap had weten te ontvluchten, doch onversaagd<br />

zich weder in handen zijner vijanden stelde, om de<br />

belangen der Hollanders bij den Sultan te bepleiten. Van<br />

Caerden maakte zich nu uit wraak van verscheidene vaartuigen<br />

meester, welke op de reede lagen en voor het grootste<br />

gedeelte aan Arabieren behoorden. Deze handelwijze strekte<br />

zijner reederij niet ten voordeele, want de Algemeene Staten<br />

noodzaakten haar, schadeloosstelling aan de onzijdige kooplieden<br />

uit te keeren.<br />

Op het einde van 1599 rustte de Oude Compagnie eene<br />

groote vloot uit, waarvan al aanstonds vier schepen zee kozen,


— 26<br />

onder aanvoering van Jpcob Wilkens, terwijl de hoofdvloot,<br />

zes zeilen sterk, onder het bevel van Van Neck zou volgen.<br />

Wilkens nam te Bantam lading in en keerde terug, na alvorens<br />

aan zijn onderbevelhebber Cornelis Van Heemskerck gelast<br />

te hebben naar de Molukken te stevenen. Deze vond aldaar<br />

eene rijke lading specerijen, door Van der Does opgekocht<br />

en nam bij zijne terugkeer de bezetting van het fort van<br />

Verre mede, welke door de Spanjaarden bedreigd werd. In<br />

Juni 1600 vertrok Van Neck met het tweede gedeelte van<br />

de vloot naar Indië. Op dezen tocht behaalde hij wel veel<br />

roem, daar hij met twee schepen, in tegenwoordigheid van<br />

den Sultan van Ternate, met succes een aanval op drie<br />

Spaansche schepen deed, welke voor Tidore lagen, doch lading<br />

was hier niet te vinden, zoodat hij besloot naar Patani<br />

te stevenen. Door tegenwind op de kusten van China gedreven,<br />

verloor hij hier een twintigtal schepelingen, die, aan<br />

wal gegaan zijnde, door de Portugeezen overrompeld en<br />

spoedig gevonnisd werden. Van Neck kwam in 1601 te<br />

Patani aan, waar hij door de Koningin welwillend ontvangen<br />

werd, bleef hier tot Augustus van het volgende jaar en<br />

keerde over Bantam in 1603 naar Nederland terug.<br />

Ook de Middelburgsche compagnie Ten Haeff gaf in het<br />

jaar 1600 weder teekenen van leven door eene vloot van<br />

vier schepen uit te rusten onder Cornelis Bastiaansz., die na<br />

eene voorspoedige reis op de reede van Atjeh kwam. De<br />

gezindheid van den Sultan ten opzichte van de Hollanders<br />

was veranderd door de handelingen van den Portugeeschen<br />

onderkoning van Goa, die eene vloot van 30 zeilen onder De<br />

Mendoça had uitgerust, om de Nederlanders uit den Archipel<br />

te verdrijven; De Mendoça had namelijk van den Sultan van<br />

Atjeh den afstand van een eiland op de reede geëischt om<br />

daar een fort te bouwen. Op het tijdstip dal de onafhankelijkheid<br />

van Atjeh aldus door de Portugeezen bedreigd<br />

werd, kwam Bastiaansz. op de reede en werd door den


— 27<br />

Sultan welwillend ontvangen, die Frederik De Houtman met<br />

zijne medegevangenen in vrijheid stelde en den Zeeuwen vergunning<br />

gaf, eene handelsfactorij te stichten.<br />

Namens den Stadhouder sloot Bastiaansz. een vriendschapsverdrag<br />

met den Sultan, die twee gezanten medezond om<br />

brieven en geschenken aan prins Maurits over te brengen.<br />

Een dezer afgevaardigden overleed op reis, de andere<br />

bezocht den Prins in het belegeringskamp voor Grave. De<br />

vloot van Bastiaansz. bezocht nog Patani en nam met Van<br />

Neck de terugreis aan.<br />

Nadat de Oude Compagnie zich met de Nieuw-Brabantsche<br />

vereenigd had, werd door deze Maatschappij in 1601<br />

eene vloot van 13 schepen uitgerust, onder het bevel van de<br />

admiraals Jacob Van Heemskerck en Wolphert Hermansz.<br />

Deze laatste, welke met vijf schepen vooruitgezeild was, kwam<br />

op het einde van 1601 in straat Soenda en vernam daar dat<br />

de vloot van De Mendoça de reede van Bantam blokkeerde<br />

met eene macht van 30, zoo groote als kleine oorlogsschepen.<br />

Maar de overmacht kon dezen stouten zeevaarders geene schrik<br />

inboezemen. Met zijne vijf schepen nam Hermansz. twee<br />

galeien, boorde er drie in den grond en den l sten Januari<br />

1602 ruimde De Mendoça de zee voor de Hollanders.<br />

Naar de Molukken gestevend, sloot Hermansz. een verdrag<br />

van alleenhandel in specerijen met den Sultan van Ternatc.<br />

Inmiddels was ook De Mendoça met zijne vloot naar Amboina<br />

gestevend en had dit eiland verwoest. Wolphert Hermansz.,<br />

om hulp aangezocht door de inboorlingen, vermeende<br />

de belangen zijner reeders niet in de waagschaal te mogen<br />

stellen en vertrok met eene rijke lading huiswaarts; op zijne<br />

terugreis moest hij zich bij de Açorische eilanden door eene<br />

vloot van twaalf Spaansche schepen heenslaan. Jacob Van<br />

Heemskerck, keerde door tal van wederwaardigheden, niet<br />

vóór 1603 in het vaderland terug. Te Demak werd hij<br />

opgehouden door het gevangennemen van eenige zijner


— 28 —<br />

.schepelingen, die door den vorst van Demak gedwongen<br />

werden, hunne hulp te verleenen tot het verdedigen der stad,<br />

welke door den Panembahan van Mataram belegerd werd.<br />

Vervolgens bezocht hij Patani en vermeesterde eene groote<br />

Portugeesche kraak, welke voor eene waarde van 40 tonnen<br />

"ouds aan boord had. Over Bantam nam hij daarop de<br />

8<br />

De laatste tocht welke ondernomen werd, vóór de Algemeene<br />

Compagnie werd opgericht, was die van drie schepen,<br />

onder bevel van Joris Van Spilbergen, voor rekening van<br />

De Moucheron. Na eene zeer avontuurlijke reis kwam Van<br />

Spilbergen op Ceijlon aan, alwaar hij een bezoek aflegde<br />

aan het hof van den Maharadja van Kandij die hem, als<br />

zijn gezant, met brieven en geschenken voor prins Maunts het<br />

vertrekken. Na in vereeniging met een paar Engelsche schepen,<br />

een rijk Portugeesch vaartuig geplunderd te hebben, vertrok<br />

hij naar Atjeh, vernam daar de stichting der 0. I. Compagnie<br />

en, keerde na twee jaren in den Archipel rondgezworven<br />

te hebben, in 1603 in Nederland terug.<br />

§ 5. VAN DE OPRICHTING DER ALGE-<br />

MEENE OOST-INDISCHE COMPAGNIE<br />

TOT DE BENOEMING VAN EEN<br />

GOUVERNEUR-GENER A. AL.<br />

1602-1610.<br />

De vermeerdering der Nederlandsche handelsvereenigingen<br />

had eene vermindering van winsten voor de verschillende<br />

reederijen ten gevolge, daar de concurrentie de prijzen derproducten<br />

in Indië deed stijgen, en bij meerder aanbod, konden<br />

zij slechts voor mindere prijs in het moederland van<br />

de hand gezet worden. Ofschoon de reeders zelven zeer<br />

goed inzagen, welke nadeelen uit de vaart voor eigene rekening<br />

voortvloeiden, duurde het toch tot het jaar 1602, al-


— 29 -<br />

Vorens de verschillende compagnieën tot ééne algemeene geoctrooieerde<br />

compagnie vereenigd werden ; handelsnaijver,<br />

voornamelijk tusschen de Hollandsche en Zeeuwsche maatschappijen,<br />

was de reden dezer vertraging.<br />

Reeds waren vele pogingen, door de Staten van Holland<br />

in het werk gesteld om eene vereeniging tot stand te brengen,<br />

mislukt, toen de Algemeene Staten, in het belang dei-<br />

Unie, tusschenbeiden traden, beducht zijnde, dat de handel<br />

in zeeroof mocht ontaarden, waarover zij al dikwerf klachten<br />

gekregen hadden. Aan Joachimi en Oldenbarneveldt<br />

als hunne gedeputeerden, droegen zij op, met de gecommitteerden<br />

der verschillende Compagnieën, over eene vereeniging<br />

te beraadslagen. Na langdurige zittingen, kwam den<br />

20 stcn Maart 1602 de samensmelting tot ééne algemeene Compagnie<br />

tot stand, welke voor den tijd van 21 jaren octrooi<br />

verkreeg.<br />

Als beginsel werd bij het vaststellen van het octrooi aangenomen,<br />

dat men zich in Indië zou vestigen door het aanleggen<br />

van forten en sterkten. Het octrooi, in 46 artikelen<br />

vervat, behelsde verder, dat alle Nederlanders, binnen vijf<br />

maanden na het sluiten, aandeelen in de Maatschappij konden<br />

nemen, dat de Compagnie verdeeld zou zijn in zes kamers,<br />

samengesteld uit een zestigtal bewindhebbers en dat elke<br />

tien jaren de algemeene rekening zou worden opgemaakt.<br />

Het algemeen bestuur der maatschappij zou uit zeventien<br />

personen bestaan, welke zich voortaan noemden de Kamer<br />

van Zeventienen, en wel uit Amsterdam 8, uit Zeeland<br />

4, uit de Maas en het Noorderkwartier elk twee leden, terwijl<br />

het zeventiende lid beurtelings uit de drie laatste kamers<br />

zou worden gekozen. Omtrent de verhouding van de Compagnie<br />

tot den Staat werd bepaald, dat de Oost-Indische<br />

Compagnie in naam van de Algemeene Staten met de Indische<br />

vorsten verdragen mocht sluiten, oorlog voeren en ves.<br />

tingen aanleggen, zoodat zij niet slechts als handeldrijvende,


- 30 —<br />

maar ook als oorlogvoerende macht kon optreden in alle<br />

streken, gelegen tusschen straat Magelhaen en de kaap de<br />

Goede Hoop. De bevelhebbers moesten den eed van trouw<br />

aan de Algemeene Staten afleggen.<br />

Het stichten dezer maatschappij, welke al aanstonds met<br />

een kapitaal van 6"/2 millioen gulden begon, was ook, met<br />

het oog op den oorlog tegen Spanje, van groot voordeel voor<br />

de Nederlanden.<br />

Immers konden de Spanjaarden nu niet meer zoo kracht-<br />

dadig optreden tegen de Nederlandsche gewesten, daar zij<br />

ook hunne kostbare koloniën, tegen de stoute aanslagen der<br />

Nederlanders moesten verdedigen en de Algemeene Staten<br />

vonden in oogenblikken van groot gevaar, geldelijke onder-<br />

steuning bij de Compagnie.<br />

Terwijl men nog aan het beraadslagen was over de op-<br />

richting der O. I. Compagnie, was in het voorjaar van<br />

1602 een smaldeel van drie schepen onder het bevel van<br />

Sebald De Weerd in zee geloopen, die in last had Ceijlon<br />

en Atjeh te bezoeken. Het tweede gedeelte dezer vloot, ter<br />

sterkte van 15 bodems, volgde eenige maanden later, onder<br />

Van Warwijck.<br />

De Weerd bereikte na eene voorspoedige reis Ceijlon en<br />

beo-af zich naar het hof van den Maharadja van Kandij.<br />

Deze ontving hem op de meest vriendschappelijke wijze, en<br />

beloofde den Nederlanders den alleenhandel in specerijen,<br />

mits De Weerd hem hulp verleende in het bestrijden der Por-<br />

tugeezen. Aan dit verzoek kon de Hollandsche vlootvoogd,<br />

uit gebrek aan schepen, niet voldoen en vertrok naar Atjeh.<br />

Daar vond hij drie schepen van Van Warwijck's vloot, en<br />

te Atjeh geen peper kunnende laden, besloot hij met de zes<br />

schepen, welke hij nu onder zijne bevelen had, naar Ceijlon<br />

terug te keeren. Hier aangekomen, haalde het scheepsvolk<br />

zich (\en haal (1er Cingaleezen op den hals, door het doodent<br />

van runderen, welke bij de Hindoe's als heilige dieren ver-


- 31 —<br />

eerd worden, en toen De Weerd weigerde, den vorst van<br />

kandij eenige gevangen genomen Portugeezen uit te leveren,<br />

steeg het misnoegen van dezen zoodanig, dat hij op een gastmaal<br />

aan het hof, bevel gaf tot het vermoorden van De Weerd<br />

met een veertigtal zijner volgelingen, die zich met hem ten<br />

hove bevonden.<br />

Ofschoon de vorst spoedig zijn leedwezen te kennen gaf<br />

over het gebeurde en hernieuwing der contracten aanbood,<br />

besloot de scheepsraad hel eiland te verlaten, en keerde, na<br />

Atjeh en Djohor bezocht te hebben, in 1604 in Nederland terug.<br />

Van Warwijck had na eene moeilijke reis, in het<br />

voorjaar van 1603 Bantam bereikt en met den Sultan een<br />

verdrag gesloten, waardoor hij vergunning kreeg tot het bouwen<br />

van eene steenen loge in de stad, als middelpunt van<br />

den handel. Er werd een president met een raad over deze<br />

loge aangesteld, en een college van vier rechters benoemd.<br />

Dezelfde vergunning kreeg Van Warwijck ook te Gresik.<br />

Het was verder des admiraals plan, handelsbetrekkingen<br />

met Siam en China aan te knoopen, welke pogingen echter<br />

geene resultaten opleverden, en, na Djohor en Soekadana op<br />

Borneo bezocht te hehben, stevende hij huiswaarts.<br />

De eerste vloot, welke voor rekening der Algemeene Oost-<br />

Indische Compagnie uitliep, bestond uit 13 schepen, onder<br />

het bevel van Steven Van der Hagen. Deze had van de Kamer<br />

van Zeventienen de instructie gekregen, den gemeenschappelijken<br />

vijand zooveel mogelijk afbreuk te doen en<br />

verdragen met de Indische vorsten te sluiten, zonder het<br />

eigenlijke doel, het verkrijgen van rijke lading, uit het oog<br />

te verliezen. Op het einde van 1603 in zee geloopen, kwam<br />

Van der Hagen tegen het midden van het volgende jaar voor<br />

Mozambique, op de kust van Sofala, de hoofdplaats der Portugeesche<br />

bezittingen op Afrika's oostkust. Noch hier, noch<br />

voor Goa vertoonde zich echter eene Portugeesche vloot,<br />

waarom Van der Hagen besloot naar Calicoet, op de kust


— 32<br />

van Malabar, te gaan, welks vorst een doodvijand der Portugeezen<br />

was. Hij sloot met den Samorijn een of- en defensief<br />

verbond tegen de Portugeezen, en kreeg verlof op<br />

Malabar eene sterkte te stichten. Geen vijand ontmoetende,<br />

zeilde de Admiraal naar Bantam ; hier werd hij door gezanten<br />

uit Amboina ter hulp geroepen tegen de Portugeezen,<br />

die het fort van Verre vermeesterd hadden. Van der Hagen<br />

gaf gehoor aan dit verzoek; bij zijne komst in de Molukken<br />

gaven de Portugeezen hunne sterkte, op Leij-Timor gelegen,<br />

bij verdrag over, welk fort den naam Victoria<br />

kreeg. De vermeestering van de sterkte der Portugeezen<br />

op Tidore kostte meerdere moeite, daar het fort tot driemalen<br />

toe bestormd moest worden.<br />

De Spanjaarden en Portugeezen waren nu voorloopig<br />

uit de Molukken verdreven en nadat ook de Banda-eilanden<br />

in bezit genomen waren, was de onderwerping der Specerij-eilanden,<br />

de eerste bezitting der O. I. Compagnie, voltooid.<br />

Tot Gouverneur van Amboina werd Frederik De Houtman<br />

en van Banda Van Bergel aangesteld, terwijl de opperhoofden<br />

als bondgenooten der Compagnie werden aangenomen.<br />

Nog was Van der Hagen niet teruggekeerd of reeds had<br />

de 0. I. Compagnie eene tweede vloot uitgerust, onder bevel<br />

van Cornelis Matelief. Van Van der Hagen, dien hij op<br />

Mauritius ontmoette, vernomen hebbende, dat de Portugeezen<br />

zich op Malaka zeer versterkten, besloot Matelief derwaarts<br />

te stevenen, om hen in hun hartader aan te tasten. Na<br />

door het sluiten van een verbond met den vorst van Djohor<br />

zich van diens medewerking verzekerd te hebben, verscheen<br />

Matelief voor Malaka en sloeg het beleg voor deze plaats.<br />

Bij de nadering eener Portugeesche vloot uit Goa, brak hij<br />

het beleg op en zeilde met zijne vloot, 11 schepen sterk, de<br />

Portugeesche vloot, welke 36 bodems telde, te gemoet.<br />

De zeestrijd, welke nu plaats had, bleef onbeslist, waarop<br />

Malelief naar Djohor zeilde om zich te herstellen. Toen nu


- 33 —<br />

een gedeelte der Portugeesche vloot vertrokken was, en de<br />

kansen meer gelijk waren, lastte hij met negen schepen nogmaals<br />

de vijandelijke vloot aan, welke zeven bodems verloor<br />

en de wijk nam. Het beleg van Malaka w~erd echter niet<br />

verder do<strong>org</strong>ezet, daar de admiraal ongunstige berichten<br />

kreeg uit de Molukken, en daar het behoud der Specerij -<br />

eilanden voor de Compagnie van het meeste gewicht was,<br />

besloot hij derwaarts te stevenen. Hij zond echter een gedeelte<br />

zijner scheepsmacht naar Atjeh, alwaar niet den Sultan<br />

een verdrag werd gesloten, waarbij den Nederlanders zelfs<br />

vergund werd, eene volkplanting in dit rijk te stichten. Dil<br />

was voor de Compagnie van groot belang, daar zij gaarne<br />

in de nabijheid van Malaka eene verzamelplaats voor hare<br />

schepen wilde hebben, maar dil plan is nimmer tot uitvoering<br />

gekomen, wijl de Sultan later het verdrag loochende.<br />

Matelief vertrok met zes schepen naar Bantam, waar hij<br />

vernam, dat korten tijd na het vertrek van Van der Hagen,<br />

de Spanjaarden zich weder meester gemaakt hadden van<br />

Tidore en een gedeelte van Ternate, den Sultan van dit rijk<br />

als gevangene naar Manila gevoerd, en eene sterkte op Gamma-Lamma<br />

hadden gesticht. De Hollandsche vlootvoogd begaf<br />

zich derwaarts, doch, onmachtig de Spanjaarden te verdrijven,<br />

stichtte hij, met behulp der Ternatanen, de sterkte<br />

Malayo op het eiland en liet hier eene bezetting achter, welke<br />

het op den duur zwaar te verantwoorden had tegen<br />

de Spanjaarden. Nadat Matelief nog vergeefsche pogingen<br />

in het werk had gesteld, om den handel met China te openen,<br />

keerde hij in 1608 in Nederland terug, een Siameesch<br />

gezantschap medebrengende.<br />

Had deze tochl minder gunstige resultaten opgeleverd, nog<br />

slechter afloop had eene andere onder Paulus Van Caerden,<br />

die in 1606 met eene vloot van 9 schepen uit Texel<br />

vertrokken was. Na gedurende twee maanden te vergeefs<br />

de sterkte der Portugeezen op Mozambique belegerd te hebben,<br />

3


— 34 -<br />

zeilde hij naar Bantam, vernam daar van Matelief den treurigeii<br />

toestand der Molukken en spoedde zich derwaarts.<br />

Voor Ternate tien bodems vereenigd hebbende, besloot hij<br />

het fort Gamma-Lamma te veroveren. Dit mislukte echter;<br />

wel maakte hij zich meester van het eiland Makjan, doch<br />

toen zijne schepen door eene zeebeving veel geleden hadden,<br />

besloot hij ze te laden en zond het grootste gedeelte zijner<br />

vloot naar Bantam. Slechts twee bodems onder zijn bevel<br />

houdende, werd hij door twee Spaansche galeien aangevallen<br />

en moest zich na een dapper gevecht overgeven; hij werd<br />

naar Gamma-Lamma gevoerd en bleef daar tot 1610 in krijgsgevangenschap.<br />

Gelukkig voor de Nederlanders op Amboina,<br />

dal de Spanjaarden gebrek aan levensmiddelen hadden en dus<br />

weerhouden werden, verder aanvallenderwijze op te treden.<br />

Spoedig kregen zij hulp van de scheepsmacht onder de<br />

admiraals Wittert en Hoen.<br />

De kostbare uitrustingen, welke door de O. I. Compagnie<br />

reeds waren uitgezonden, voornamelijk om de Spanjaarden en<br />

Portugeezen te bestrijden, verslonden een groot gedeelte der<br />

handelswinsten, waarom zij, ondersteund door de Staten van<br />

Holland en Zeeland, er bij de Algemeene Staten op aandrong,<br />

dat deze mede eene vloot zouden uitrusten, tot bescherming<br />

van den handel. Dit geschiedde ook. De admiraal Hautain<br />

werd in 1606 naar de kusten van het Spaansche schiereiland<br />

gezonden, om het uitloopen der Spaansche en Portugeesche<br />

schepen te beletten, bij welke gelegenheid Reinier Claessens<br />

den heldendood stierf; in het volgende jaar werd nogmaals<br />

eene scheepsmacht uitgerust onder bevel van Jacob Van Heemskerck,<br />

die in een scheepsstrijd voor Gibraltar het leven liet.<br />

De vrees voor het sluiten van een vrede of wapenstilstand,<br />

waartoe in 1606 reeds onderhandelingen waren aangeknoopt,<br />

hetgeen de Compagnie beletten zou hare bezittingen verder<br />

uil te breiden, deed haar besluiten om spoed Ie maken met<br />

nieuwe uilrustingen. Door de Algemeene Staten ondersteund,


35<br />

liep in 1607 eetie vloot van 13 schepen, onder den admiraal<br />

Vcrhoeff in zee. Deze, den last der bewindhebbers opvolgende,<br />

deed vergeefsche pogingen om zich van Malaka of<br />

Goa meester te maken, bezocht Calicoet en Djohor, alwaar<br />

hij de verdragen met de vorsten vernieuwde en zeilde vervolgens<br />

naar Bantam met het doel zich naar de Molukken<br />

te begeven.<br />

Twee zijner schepen onder bevel van Van den Broeck<br />

werden naar Japan gezonden; deze verkreeg voor de Nederlanders<br />

de vergunning voor den vrijen handel op alle<br />

Japansche havens; Jacob Specx bleef hier ah opperkoopman<br />

achter.<br />

Toen Verhoeff te Bantam aankwam, kreeg hij, mei een uit<br />

Nederland gezonden jacht, van de bewindhebbers de lijding<br />

dat een vrede met Spanje ophanden was en tevens den last<br />

zich van de Molukken meester te maken. Te dien einde verdeelde<br />

hij zijne vloot in twee deelen; de eene helft onder<br />

bevel van Wittert kreeg de opdracht te Mangkasar levensmiddelen<br />

voor de Molukken in te nemen; met het andere<br />

gedeelte zeilde Verhoeff naar de Molukken. Te Banda-Neira<br />

aangekomen, verzocht hij van de hoofden vergunning om<br />

eene sterkte te bouwen. Dit wekte hunne ontevredenheid<br />

op; zij veinsden echter vriendschap en toen de admiraal<br />

Verhoeff zich met zijn Raad aan wal had begeven om mei<br />

de hoofden een mondgesprek te houden, werd hij met (-en<br />

dertiglal van zijn gevolg verraderlijk vermoord. Het bevel<br />

over de vloot ging nu over op Hoen, die spoedig daarop<br />

vernam, dat ook de Hollanders op Lontor om het leven<br />

waren gebracht. Daarop werd de oorlog aan de Banda -<br />

neezen verklaard, hel fort Nassau op Banda-Neira voltooid<br />

en de bevolking in onderwerping gebracht.<br />

Op Amboina den toestand onder De Houtman rustig gevonden<br />

hebbende, zeilde Hoen verder naar Ternate. Hier was Witter!<br />

reeds aangekomen, had de verdragen met den Sultan vernieuwd


- 86 -<br />

en was vervolgens naar de Phillippijnsche eilanden gestevend.<br />

Hoen deed een aanval op de Spaansche bezittingen op Batjan,<br />

welke vermeesterd werden, belegerde vervolgens Tidore, doch<br />

stierf in 1610 voor deze plaats. Na den dood van Hoen<br />

brak er verdeeldheid onder de bevelhebbers uit; wel scheen<br />

hieraan een einde te komen, toen Van Caerden, uit zijne<br />

gevangenschap ontslagen, tot Algemeen Landvoogd der Molukken<br />

benoemd werd, doch deze viel ten tweeden male in<br />

handen der Spanjaarden, die hem nu als krijgsgevangene<br />

naar Manila voerden.<br />

Wittert was inmiddels in een gevecht tegen de Spanjaarden<br />

voor Manila gesneuveld en zijne meeste schepen waren in<br />

handen des vijands gevallen.<br />

Op Banda bleef de toestand aanvankelijk rustig, toen bij<br />

het verschijnen van een Engelsch schip, de Bandaneezen in<br />

opstand kwamen en de Hollanders in hun fort belegerden.<br />

Zoo was overal dringende hulp uit het moederland noodig,<br />

wilde de Compagnie haar reeds verworven gebied niet weder<br />

verloren zien gaan.<br />

No°- een ander gevaar dreigde de Compagnie in haar<br />

monopolie. Wij zagen boven reeds dat een Engelsch schip<br />

in de Molukken was aangekomen, uitgerust door de Londensche<br />

Maatschappij, welke in 1600 was opgericht. Ook<br />

Frankrijk's koning, Hendrik IV, had een gewillig oor geleend<br />

aan de voorstellen van De Moucheron en later aan die van<br />

l.e Maire, den oprichter van de vroegere Brabantsche Compagnie.<br />

De dood van Hendrik IV, in 1610, deed echter alle<br />

plannen in duigen vallen.<br />

De bewindhebbers zagen ter juister tijd in dat het noodig<br />

was, zou de Compagnie zich in Indië handhaven, aldaar<br />

een vertegenwoordiger te hebben, met eene uitgestrekte volmacht<br />

bekleed, aan wien alle bevelhebbers en kooplieden<br />

ondergeschikt zouden moeten zijn, om de zoo noodige een-


- 37 -<br />

heid in de uitvoering hunner bevelen te verkrijgen. Daartoe<br />

besloten zij in 1609 en door de Algemeene Staten als Souverein<br />

werd Pieter Both tot Gouverneur-Generaal benoemd. Aan<br />

hein werd de instructie gegeven een Raad van Indië samen<br />

te stellen, welke uit vier leden zou bestaan, en met den<br />

Gouverneur-Generaal samen de Hooge Regeering zouden<br />

vormen. Onder den Gouverneur-Generaal zouden verder<br />

staan een Directeur-Generaal van den handel met eenige opperkooplieden<br />

en een Boekhouder-Generaal, die meer in hel<br />

bijzonder met het beleid van den handel en het beheer der<br />

pakhuizen zouden belast zijn.<br />

De Gouverneur-Generaal kreeg verder söuvereine macht<br />

en was alleen aan de Kamer van Zeventienen verantwoording<br />

schuldig. Hem werd nog opgedragen vooral te waken tegen<br />

den particulieren handel, voorts maatregelen te nemen tol<br />

het behoud der Molukken en een geschikt punt uit te kiezen,<br />

waar hij den zetel van het bestuur zou vestigen. Wanneer<br />

dit te Bantam door den tegenstand des Sultans niet mocht<br />

gelukken, werd zijne aandacht gevestigd op het rijk Jakatra.


TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

Ontwikkeling en Uitbreiding van het Nederlandsen<br />

Gezag iu Indie'. 4610-1678.<br />

§ 1. HET BEWIND DER GOUVERNEURS-GE-<br />

NERAAL BOTH, REIJNST EN REAEL. BE-<br />

GIN DER TWISTEN TUSSCHEN DE NEDER-<br />

LANDSCHE EN ENGELSCHE COMPAG-<br />

NIEËN. MACHTSONTWIKKELING<br />

IN DEN MOLUKSCHEN ARCHI-<br />

PEL. 1610—1618.<br />

Na eene moeilijke reis k-wam de gouv.-gener. Both den<br />

19


39 -<br />

samenstelling van een Raad van Indië over te gaan. Reeds eene<br />

maand na aankomst begaf hij zich naar Jakatra, alwaar hij<br />

van den Regent de vergunning wist te verkrijgen tot hel<br />

bouwen eener steenen loge, welke Nassau genaamd werd.<br />

In Februari vertrok Both naar de Molukken en liet de<br />

huisgezinnen, welke met hem uit Nederland gekomen waren,<br />

als eene volkplanting te Amboina achter, met vergunning den<br />

kleinhandel te drijven. Op Banda ontzette en versterkte<br />

hij het fort Nassau, stichtte eene nieuwe sterkte Belgica en<br />

haalde de Bandaneezen over tot het sluiten van een contract<br />

voor levering van den kruidnageloogst gedurende vijf achtereenvolgende<br />

jaren; de Bandaneezen toonden echter op<br />

den duur een trouweloos volk te zijn. Na in de Molukken<br />

geruimen tijd vertoefd te hebben, ontving hij uit Nederland<br />

versterking aan schepen onder den commandeur Block.<br />

Nu waagde Both tot tweemalen toe een aanval op de Spaanschë<br />

versterkingen te Tidore en maakte zich van eenigc<br />

meester. Het was bij deze gelegenheid dat voor het eersl<br />

Japanneezen, door Hendrik Brouwer in Japan aangeworven,<br />

als soldaten in dienst der Compagnie gebruikt werden; zij<br />

onderscheidden zich wel door groote dapperheid, maar gewenden<br />

moeilijk aan krijgstucht.<br />

Daar de Gouverneur-Generaal slechte tijdingen van Java<br />

ontving, benoemde hij Laurens Reael tot Vice-Gouverneur<br />

der Molukken en vertrok naar Java. Te Gresik aangekomen,<br />

vond hij de factorij der Nederlauders verwoest door de troepen<br />

van den Soesoehoenan van Mataram, die juist in oorlog<br />

was met den vorst van Soerabaja. De Soesoehoenan loonde<br />

zich echter genegen met de Nederlanders een vriendschapsverdrag<br />

te sluiten en gaf hun vergunning lot het stichten van<br />

eene factorij te Japara , alwaar groote handel in rijst gedreven<br />

werd. De vrije uitvoer van rijst werd zelfs den Nederlander.^<br />

vergund, toen Zurck in 1619 met een gezantschap het hof<br />

Ie Mataram bezocht.


- 40 -<br />

Both, te Bantam terugkeerende, vond aldaar de loge der<br />

Nederlanders verwoest, een gevolg van de wandaden der<br />

bewoners.<br />

Hij herstelde nu de betrekkingen met Bantam en benoemde<br />

lol hoofd der nieuwe loge Jan Pietersz. Coen, in wiens eerlijk<br />

karakter de Gouverneur-Generaal groot vertrouwen stelde.<br />

Ook te Jakatra was de tusschenkomst van den Landvoogd<br />

noodig om de vriendschap met den Regent te onderhouden.<br />

De loge der Nederlanders werd verplaatst naar de oevers<br />

der Tji-Liwong, ter plaatse waar later Batavia verrees.<br />

Onder het bestuur van Pieter Both werden verbonden aangegaan<br />

met de vorsten van Boeton, Solor en Timor en op<br />

de laatstgenoemde eilanden de sterkten Frederik Hendrik en<br />

Concordia gesticht. Ook met den Eadja van Ceijlon werden<br />

de vroegere betrekkingen weder aangeknoopt. Op het einde<br />

van 1614 gaf de gouv.-gen. Both het bestuur over aan<br />

Gerard Reijnst en keerde naar Nederland terug; op zijne<br />

terugreis overleed hij op het eiland Mauritius.<br />

Na den Raad van Indië op nieuw geïnstalleerd te hebben,<br />

droeg Reijnst aan Coen de onderhandelingen met den Rijksbestuurder<br />

van Bantam op en vertrok zelf naar de Molukken.<br />

De Rijksbestuurder van Bantam had bij het toenemen der<br />

handelsbetrekkingen, ook met andere natiën, de tolrechten<br />

zeer hoog opgevoerd; hij stond het verblijf der vreemdelingen<br />

in Bantam alleen toe, om de handels winsten en geschenken<br />

welke daaruit voortvloeiden, maar duldde geene versletkingen<br />

in Bantam en wilde van het verminderen der<br />

rechten niets weten.<br />

Het vereischte onder zulke omstandigheden zeer veel beleid,<br />

om de belangen der Compagnie te behartigen, vooral daar<br />

Coen geene macht beschikbaar had, om dwang uit te oefenen.<br />

Hij bestreed den Rijksbestuurder met gelijke wapenen, stelde<br />

list tegenover list, door herhaaldelijk te dreigen de onderhandelingen<br />

af te breken en den handel naar Jakatra te ver-


- 41 —<br />

leggen, welke bedreigingen den Bantamschen Regent, uit<br />

naijver op Jakatra, tot meerdere inschikkelijkheid noopten.<br />

De gouv.-gen. Reijnst was naar de Molukken vertrokken<br />

om zich, volgens uitdrukkelijken last van de Kamer van Zeventienen,<br />

van de Banda-eilanden meester te maken. Hij deed<br />

nu een aanslag op Poeloe-Aij, welke mislukte. De hoofden<br />

der Bandaneezen , die van geene onderwerping aan het gezag<br />

der Compagnie wilden weten, riepen nu de hulp der Engelschen<br />

tegen de Hollanders in, zooals zij vroeger de hulp van<br />

deze verzocht hadden, om van het Portugeesche juk bevrijd<br />

te worden. Hierdoor werden de twisten tusschen de Engelsche<br />

en Nederlandsche maatschappijen geboren, welke later<br />

op Java beslecht zouden worden.<br />

De gouv.-gen. Reijnst overleed den 7 de " December 1615<br />

te Jakatra en werd opgevolgd door Dr. Laurens Reael,<br />

die bij zijn optreden de bezittingen der Compagnie in den<br />

Molukschen Archipel ernstig bedreigd zag door de pogingen<br />

der Engelschen om zich van de Banda-eilanden meester te<br />

maken. Was Reael de man niet om die stormen te bezweren<br />

en de gestrenge bevelen der Kamer van Zeventienen ten<br />

opzichte der Bandaneezen uit te voeren, gelukkig dat Coen<br />

als Directeur-Generaal van den handel voortdurend een waakzaam<br />

oog hield op de Engelschen te Bantam. Een groot<br />

gevaar dreigde de Nederlanders in Indië toen Don Juan De<br />

Silva eene groote vloot had uitgerust om hen uit den Archipel<br />

te verdrijven; dit gevaar werd gelukkig afgewend door<br />

de aankomst van eene vloot uit Nederland onder Joris Van<br />

Spilbergen, waardoor De Silva voorloopig van zijn voornemen<br />

afzag en toen hij kort daarna te Goa overleed, werden<br />

zijne plannen niet verwezenlijkt.<br />

Van Spilbergen, ter goeder ure in de Molukken aangekomen,<br />

was in 1614 uit Texel gezeild met het doel een korteren<br />

weg naar Indië te zoeken door straal Magelhaen.<br />

Op zijne reis had hij verschillende streken van Zuid-Amerika


— 42 —<br />

bezocht, en vele vijandelijke ontmoetingen met de Spanjaarden<br />

en inboorlingen gehad. In de Stille Zuidzee gekomen,<br />

zeilde hij langs de kusten van Chili en vernam dat de Onderkoning<br />

van Peru, die bij tijds van zijne komst onderricht<br />

was geworden, eene vloot van 8 schepen uitrustte onder Don<br />

Rodrigo De Mendoca. De Hollandsche vlootvoogd aarzelde<br />

niet den vijand op te zoeken en voor de haven Callao de<br />

Lima bevocht hij eene glansrijke zege ; De Mendoça verdronk,<br />

toen hij het admiraalschip, dat in handen der Hollanders<br />

was gevallen, wilde verlaten. Van Spilbergen zette<br />

zijne reis lang de kust van Amerika voort tot Nieuw-Spanje.<br />

alwaar hij, op het bericht van den gesloten vrede, den gevangenen<br />

Sjianjaarden de vrijheid hergaf. Op zijne verdere reis<br />

bezocht hij nog de Ladronen of Dieveneilanden, wier bevolking<br />

toen nog eene betrekkelijke welvaart genoot en na een<br />

tijdlang in de Molukken vertoefd te hebben, keerde hij in<br />

1617 langs Java's noordkust naar Nederland terug. Mei<br />

hem vertrokken Schouten en Le Maire,-wier schip door Coen.<br />

oj) last der bewindhebbers, in beslag was genomen.<br />

De tocht door deze beide vlootvoogden in 1614 met twee<br />

schepen, voor rekening eener vereeniging, de Australische<br />

Maatschappij geheeten, ondernomen, met het doel om handelsbetrekkingen<br />

aan te knoopen met die volken, wier grondgebied<br />

buiten de streek lag, der Compagnie bij octrooi aangewezen,<br />

was voor de wetenschap hoogst belangrijk. Naar<br />

Amerika overgestoken, zeilden zij langs de kusten van Patagonië,<br />

waai' een hunner schepen verbrandde en ontdekten,<br />

zuidwaarts zeilende, een nieuwen do<strong>org</strong>ang, door hen straat<br />

Le Maire geheelen. Deze do<strong>org</strong>ezeild hebbende, bezochlen<br />

zij de kusten van Vuurland, gaven aan de zuidelijke spits<br />

van het Staten-eiland, den naam van kaap Hoorn, en stevenden<br />

verder westwaarts. Op hunne verdere reis bezochten<br />

deze koene zeevaarders een groot aantal nog onbekende<br />

eilanden en kwamen, langs de kusten van Nieuw-Guinea


— 43 —<br />

zeilende, in de Molukken aan. Werden zij hier al door<br />

den Gouv.-Gen. minzaam ontvangen, eene andere ontvangst<br />

wachtte hen te Jakatra, alwaar Coen hun schip in beslag<br />

nam en hen van hunne eigendommen beroofde, op grond<br />

dat zij het octrooi der Compagnie geschonden hadden.<br />

Zoo toonde Coen zich soms al Ie streng, in het opvolgen<br />

der bevelen van de Kamer van Zeventienen.<br />

De gouv.-gen. Reael zag zich door de aankomst van eene<br />

vloot, onder den commandeur Lam, in staat gesteld, Poeloe-<br />

Ay in 1616 geheel te onderwerpen en de Bandaneezen door<br />

hel bouwen van de sterkte Revengie in bedwang te houden.<br />

Waar nauwelijks was Lam op last van Reael naar Manila<br />

vertrokken of de Engelschen maakten zich meester van Poeloe-Run,<br />

en vestigden zich aldaar. Reael, nu geene macht bij<br />

de hand hebbende om de Engelschen te verdrijven, moest<br />

zich voorloopig vergenoegen hun het haudeldrijven te beletten,<br />

door hunne schepen in beslag te nemen. Kort daarop<br />

kreeg hij het bericht dat Lam's vloot, voor de haven van<br />

Manila, na een verwoeden zeestrijd, door de Spanjaarden<br />

vernietigd was geworden, waarop de Gouv.-Gen. besloot<br />

naar Bantam terug te keeren om niet Coen in overleg te<br />

Ireden, die mei meer kracht de plannen der Engelschen<br />

wilde verijdelen. De twisten tusschen de Engelschen en Nederlanders<br />

te Bantam waren reeds zoo hoog gerezen, dat zij<br />

in de straten der stad handgemeen werden.<br />

In eene zitting van den Raad van Indië werd nu op voorstel<br />

van Coen besloten, den Engelschen allen handel op de<br />

Molukken Ie verbieden, met bedreiging, dal de pogingen<br />

daartoe door beu aan te wenden, met geweld belet zouden<br />

worden; levens besloot de Gouv.-Gen. met eene vloot naaide<br />

Molukken terug te keeren. Bij zijne aankomst aldaar<br />

vond hij de bevolking weder in gisting en de Engelschen<br />

niet genegen het eiland Run te verlaten. Naar Ternate<br />

teruggekeerd, ontving hij het bericht, dat de Kamer van


- 44 -<br />

Zeventienen zijn verzoek om ontslag had ingewilligd en tot<br />

zijn opvolger benoemd had Jan Pietersz. Coen.<br />

§ 2 HET EERSTE BESTUUR VAN DEN GOU-<br />

VERNEUR-GENERAAL JAN PIETERSZ. COEN.<br />

VEROVERING VAN JAKATRA EN DE<br />

BANDA-EILANDEN. VEREENIGING<br />

DER ENGELSCHE EN NEDER-<br />

LANDSCHE COMPAGNIEËN.<br />

1618—1623.<br />

Reeds de eerste landvoogd had bij zijn optreden, van de<br />

Kamer van Zeventienen de instructie gekregen, in Indië eene<br />

geschikte plaats, voor de vestiging van eene zoogenaamde<br />

rendez-vousstelling te kiezen, waar de stapelplaats der handels-,<br />

waren en de zetel van het algemeen bestuur zouden zijn.<br />

Over de keuze dier plaats waren de gevoelens tot nu toe<br />

zeer verdeeld gebleven; ook Coen hinkte op twee gedachten,<br />

door zich nu eens voor Malaka, dan weder voor Bantam<br />

te verklaren. Beide plaatsen hadden hare eigenaardige voordeden.<br />

De verovering van Malaka en de vestiging aldaar, zou de<br />

Nederlanders in staat gesteld hebben, de Portugeezen beter<br />

in het oog te houden en den handel op Voor-Indië en Sumatra<br />

ten goede gekomen zijn. Daarentegen was Bantam<br />

eene betere havenplaats en Coen vreesde, dat bij de vestiging<br />

van een rendez-vous elders, de Engelschen de Nederlanders<br />

te Bantam geheel zouden verdrijven, toen eene toevallige<br />

samenloop van omstandigheden, de keuze op Jakatra<br />

deed vallen.<br />

De factorij der Nederlanders te Jakatra, was door Coen<br />

langzamerhand uitgebreid geworden, daar hij op mogelijke<br />

gebeurtenissen wilde voorbereid zijn. De twisten tusschen<br />

hem en den Rijksbestuurder van Bantam waren toegenomen,


- 45 -<br />

en de spanning had reeds eene groote hoogte bereikt, toen<br />

Goen in 1617 twee Fransche schepen, welke het octrooi der<br />

Compagnie geschonden hadden, in bezit nam. De bevelhebber<br />

van een dezer schepen, De Decker, was een Nederlander,<br />

die, uit zijne gevangenschap ontsnapt, in Bantam eene veilige<br />

schuilplaats gevonden had. Toen nu de Rijksbestuurder<br />

halsstarrig weigerde dezen vluchteling uit te leveren, dreigde<br />

Coen Bantam geheel te verlaten en den handel naar Jakatra<br />

te verleggen. Deze bedreiging werkte; de vrede met den<br />

Rijksbestuurder kwam weder tot stand, en toen in 1618 geschillen<br />

tusschen dezen en de Engelschen ontstonden, scheen<br />

de toestand voor de Nederlanders nog gunstiger te worden.<br />

Dit was echter slechts schijnbaar, daar in datzelfde jaar een<br />

aantal gebeurtenissen plaats grepen, welke aan eene uitgebreide<br />

samenzwering van de voornaamste vorsten van Java, tegen<br />

de Nederlanders, deden denken.<br />

In Augustus 1618 kreeg Coen het bericht, dat de loge te<br />

Japara door den Regent aldaar, op last van den Panembahan,<br />

afgeloopen en de bezetting gedeeltelijk gedood, gedeeltelijk<br />

als gevangenen was weggevoerd. Ook de vorst van Mangkasar<br />

had een aanval op de Nederlandsche factorij aldaar<br />

gedaan en gelijktijdig werden door een broeder van den<br />

Rijksbestuurder van Bantam, een zekeren pangeran G-abang,<br />

pogingen aangewend, den Regent van Jakatra tegen de Nederlanders<br />

op te zetten. Het wantrouwen van dien Regent<br />

was reeds opgewekt door geruchten, welke met opzet verspreid<br />

werden, als zouden de Nederlanders zich met Bantam<br />

verbonden hebben, om hem, den vasal van Bantam, te<br />

onttrooneu.<br />

Coen besloot aanstonds tot krachtige maatregelen. Hij zond<br />

eene vloot onder den commandeur Martensz. naar Japara.<br />

die de stad Japara in de asch legde en vervolgens naar<br />

Mangkasar stevende.<br />

Tevens besloot Coen, zonder verdere vergunning van den


— 46 -<br />

Regent, de loge te Jakatra in staat van verdediging te brengen<br />

; hij liet batterijen opwerpen en bewapenen, om op alle<br />

gebeurtenissen voorbereid te zijn. De Regent van Jakatra<br />

huichelde wel vriendschap, maar Coen wist in hoeverre hij<br />

zich daarop verlaten kon.<br />

In Juni 1618 had Coen zijne aanstelling tot Gouverneur-<br />

Getieraal ontvangen, doch bleef in den beginne den titel van<br />

Directeur-Generaal voeren, wijl Reael nog in de Molukken<br />

was. De bewindhebbers hadden Coen opgedragen den Raad<br />

van Indië te hervormen, die voortaan uit negen leden<br />

zou bestaan, waaronder een bekwaam krijgsoverste en een<br />

ervaren zeeman; vier dier leden waren de Vice-Gouverneurs<br />

van Coromandel, Ternate, Amboina en Banda ; tevens was hem<br />

den last gegeven, de Engelschen in hunne pogingen tot uitbreiding<br />

tegen te gaan.<br />

Bij het optreden van dezen Gouv.-Gen. naderen wij het<br />

tijdperk, waarin de strijd tusschen de Nederlandsche en Engelsche<br />

Maatschappijen beslist wordt. Reeds sedert 1611,<br />

hadden de regeeringen van beide landen getracht, eene verzoening<br />

tusschen de beide Maatschappijen tot stand te brengen.<br />

Daartoe waren over en weder gezantschappen gezonden, doch<br />

men kon niet tot eensgezindheid geraken, daar de Engelschen<br />

als hun gevoelen vooropstelden, dat de vaart op Indië vrij<br />

moest zijn voor elke natie, terwijl de Nederlandsche bewindhebbers<br />

beweerden, dat de Engelschen op die wijze de vruchten<br />

zouden plukken, van hetgene de Nederlanders met groote<br />

opofferingen verworven hadden, dat hun monopolie reeds<br />

gevestigd was in de Molukken, en dat de vrije vaart op Indië,<br />

het herstel van het Spaansch-Portugeesche gezag ten gevolge<br />

zou hebben. Daar de Engelschen van een of- en defensief<br />

verbond tegen de Spanjaarden niets wilden weten, liepen de<br />

onderhandelingen in Europa op niets uit, en werd de strijd<br />

in Indië voortgezet.


— 47 -<br />

Op het einde van 1618 kwam eene Engelsehe vloot ter<br />

sterkte van 15 zeilen, onder bevel van Thomas Dale, voor<br />

Bantam en maakte zich van een Nederlandsch schip meester.<br />

Toen Coen desw r ege om opheldering vroeg, kreeg hij tot<br />

bescheid, dat de Engelschen spoedig voor Jakatra zouden<br />

verschijnen om de Hollanders te verjagen en den Gouv.-Gen.<br />

dood of levend gevangen te nemen. Kwam de Engelsche<br />

Admiraal aldus rond voor zijne plannen uit, niet alzoo deed<br />

de Regent van Jakatra, die om het Nederlandsche fort eene<br />

rij versterkingen opwierp, vo<strong>org</strong>evende dat hij zoo handelde,<br />

om de Nederlanders te beschermen. Toen Coen echter<br />

de verzekering kreeg dat de Regent een verraderlijken rol<br />

speelde, voorkwam hij hem, deed een aanval op de batterijen<br />

aan den linkeroever der Tji-Liwoug, alwaar de Engelschen<br />

hunne loge hadden en vernielde deze, benevens de vijandelijke<br />

werken aldaar.<br />

Coen had het grootste gedeelte zijner vloot naar de Molukken<br />

gezonden en had niet meer dan zeven schepen ter<br />

zijner beschikking, toen de Engelsche vloot ter sterkte van<br />

elf bodems op kwam dagen.<br />

Het bevel over het fort aan Pieter Van den Broeck opdragende,<br />

zeilde Coen den I st Januari 1619 de Engelschen<br />

te gemoet, en viel hen den volgenden dag aan. De strijd<br />

bepaalde zich echter tol een vuurgevecht, zonder dat de<br />

schepen enterden, en daar de Hollandsche vloot gebrek<br />

kreeg aan munitie, besloot de Gouv.-Gen. in overleg met den<br />

Raad van Indië de verdediging van het fort aan de bezetting<br />

over te laten, en met zijne vloot naar de Molukken te stevenen,<br />

om daar versterking te halen. Hij zond Van den Broeck<br />

kennis van dat besluit, met last zich tot het uiterste te verdedigen,<br />

en het fort liever aan de Engelschen dan aan de<br />

Javanen over te geven.<br />

Hel fort werd nu van de zeezijde door de Engelsche<br />

vloot, en van de landzijde door eene Jakatraansche en Bantam-


— 48 —<br />

sehe krijgsmacht ingesloten. Deze laatste troepen namen<br />

aan den strijd deel, ingevolge een aanvallend verbond tusschen<br />

de Engelschen en Bantammers gesloten, waarbij onder<br />

meer bepaald was, dat bij w r elslagen, het fort aan Bantam<br />

en de bezetting aan de Engelschen zouden worden uitgeleverd.<br />

De bezetting van het fort bestond uit 200 man, waaronder<br />

88 Europeanen. Van den Broeck vermeerderde hel<br />

weerstandsvermogen van de sterkte, waarin hij niet verhinderd<br />

werd, daar de Engelschen zich tot de insluiting bleven<br />

bepalen. Tegen het midden van Januari, toonde de Regent<br />

van Jakatra zich genegen met de Hollanders te onderhandelen,<br />

hetgeen een verdrag tengevolge had, waarbij de Regent<br />

tegen betaling van 6000 rijksdaalders vrede sloot, op den<br />

voet der vroegere contracten. Ofschoon Coen vóór zijn<br />

vertrek Van den Broeck voor verraad gewaarschuwd had,<br />

liet deze zich door den Regent misleiden, en gaf gehoor aan<br />

eene uitnoodiging van dien vorst, om hem in zijn kraton<br />

Ie komen bezoeken. Daar aangekomen, werd Van den Broeck<br />

met zijn gevolg smadelijk bejegend en gevangen genomen.<br />

De verslagenheid onder de bezetting van het fort was groot;<br />

de opperkoopman Van Raaij trad nu op als bevelhebber,<br />

doch gedroeg zich lijdelijk.<br />

In stede van krachtige uitvallen te doen, liet hij toe dat<br />

de Engelschen eene batterij van 40 stukken op den linkeroever<br />

der Tji-Liwong opwierpen en die rivier vervolgens overbrugden.<br />

Tot een aanval op het fort kwam het niet, daalde<br />

Bantammers zulks tegenhielden, beducht als zij waren,<br />

dat de Engelschen het voor zich begeerden.<br />

De handelingen van Van den Broeck, die in brieven herhaaldelijk<br />

op de overgave aandrong, verlamden de verdediging,<br />

en den 31 sten Januari besloot de Raad het fort met de geheele<br />

bezetting en den krijgsvoorraad aan de Engelschen, het<br />

geld en de koopmansgoederen aan den Regent van Jakatra<br />

over te geven. Terwijl de bezetting van het fort zich gereed


— 49 —<br />

maakte, om dit te verlaten en blijken gaf va« geringe krijgstucht,<br />

door alles wat binnen haar bereik viel te plunderen,<br />

liet de admiraal Dale den bevelhebber weten, dat het verdrag<br />

niet ten uitvoer kon gelegd worden, daar de vorst van Bantam<br />

zich tegen de bepalingen verzet had. De bevelhebber der<br />

Bantamsche krijgsmacht eischte eerst van den Regent van<br />

Jakatra de gevangene Hollanders op en toen deze hem uitgeleverd<br />

en naar Bantam gevoerd waren, deed hij onverwachts<br />

een inval in Jakatra en dwong den vorst afstand te doen van<br />

zijn rijk, dat nu bij Bantam werd ingelijfd.<br />

De bevelhebber van het Nederlandsche fort werd nu uitgenoodigd,<br />

dit aan de Bantammers over te geven, met de<br />

belofte dat zij te Jakatra gevestigd mochten blijven. Maar<br />

toen de krijgsraad in hel fort vernam, dat de Engelschen<br />

weder in onderhandeling met Bantam getreden waren, werd<br />

eindelijk besloten het fort te blijven verdedigen, hetgeen dan<br />

ook geschiedde, zonder dat de bezetting door verdere aanvallen<br />

verontrust werd. Den 10 de " Mei kwam de eerste tijding<br />

dat het ontzet in aantocht was en weinige dagen<br />

later verscheen de Gouv.-Gen. met eene vloot van 16 schepen<br />

lei' reede, stelde zich, den 30? ten Mei 1619, aan liet hoofd<br />

eener landingsdivisie van 1000 man, en bestormde Jakatra,<br />

dat, door de bezetting verlaten, geheel in de asch werd<br />

gelegd. Daarop zeilde Coen naar Bantam, om de gevangenen<br />

op te eischen, die hem dadelijk werden uitgeleverd. De<br />

vors! van Bantam loonde zich echter ongenegen, de handelsbetrekkingen<br />

met de Nederlanders te hernieuwen, zoodat de<br />

handel geheel verlegd werd naar de vestiging ie Jakatra, welke<br />

op last der bewindhebbers den naam „Batavia" verkreeg<br />

Zeer legen den zin van den gouv.-gen. Coen, die altijd<br />

bij de bewindhebbers op eene krachtige houding tegenover<br />

de Engelschen had aangedrongen, kwam er eindelijk,<br />

door de bemoeiingen der wederzijdsehe Regeeringen, in 1620<br />

eene vereeniging tusschen de beide Maatschappijen tot stand.<br />

4


— 50 —<br />

Daarbij werd in hoofdzaak bepaald, dat de handel in Oost-<br />

Indië door elk der Compagnieën voor eigene rekening zou<br />

gedreven worden, alleen op de Specerij-eilanden genoot<br />

de Engelsche Compagnie slechts het 1 j3 van de productie, de<br />

Nederlandsche het 2 /3. Ter beslechting van geschillen zou er<br />

een Raad van Defensie worden opgericht, bestaande uit 8<br />

leden, vier van elke partij, gepresideerd beurtelings door een<br />

Nederlander en een Engelschman; ter beschikking van dezen<br />

Raad van Defensie zou eene vloot van 20 schepen slaan,<br />

door beide Compagnieën uit te rusten.<br />

Het was te voorzien dat deze vereeniging geene levenskracht<br />

zou bezitten; daarvoor waren de beide Compagnieën te naijverig<br />

op elkander, en hadden elkander reeds te lang het<br />

terrein betwist.<br />

De gouv.-gen. Coen volgde echter de bevelen der bewindhebbers<br />

op; den 24 sten April 1620 werd de Raad van Defensie<br />

samengesteld en van het sluiten der Unie kennis gegeven<br />

aan den vorst van Bantam. Dit deden de Engelschen<br />

in de hoop te Bantam een rendez- vous te kunnen vestigen,<br />

als tegenwicht tegen Jakatra, doch daar de vorst van Bantam<br />

in geene schikking wilde treden, waren de Engelschen gedwongen<br />

zich te Jakatra te komen vestigen, en wel in de<br />

oude stad, hun door Coen tot verblijfplaats aangewezen.<br />

Inmiddels had Coen maatregelen genomen, den nieuwen<br />

staat te <strong>org</strong>aniseeren. Hij bepaalde de grenzen van het Nederlandsche<br />

gebied van Bantam tot Tjeribon, en van de Javatot<br />

de Indische zee. Tot verdediging tegen buitenlaiidsche<br />

vijanden liet hij een nieuw kasteel bouwen, oostwaarts van<br />

het oude fort en voorzag het aan de landzijde van twee<br />

bastions, de Robijn en de Diamant; aan de zeekant werd uit<br />

gebrek aan materialen, slechts een aarden wal met steenen reduit<br />

opgetrokken. Al aanstonds stelde Coen, in overleg met<br />

den Raad van Indië, een Baljuw en een collegie van schepenen<br />

aan, waarin ook de Kapitein-Chinees zitting Uree»,


— 51 —<br />

voor het bestuur der stad en de rechtspraak over burgers en<br />

vreemdelingen; een tweede rechterlijk collegie, bekend onder<br />

den naam van „ordinaris Raad van Justitie binnen het cas-<br />

teel Batavia", was geheel uit ambtenaren samengesteld en<br />

bestemd voor de rechtspraak over Compagnie's dienaren<br />

en nog was het jaar 1620 met ten einde, of de nieuwe<br />

maatschappij werd volgens vaste wetten bestuurd.<br />

Hel streven van Coen was in Indië haiidelskoloniën te<br />

slichten, met Batavia tot middelpunt en stapelplaats der<br />

producten voor het moederland, benevens landbouwkoloniën,<br />

onder toezicht van Nederlanders, waar het werk door slaven<br />

verricht zou moeien worden. Daarom drong hij steeds bij<br />

de bewindhebbers op het uitzenden van volkplanters aan,<br />

doch vond bij de Kamer van Zeventienen geene ondersteu-<br />

ning, eensdeels om de groote kosten, anderdeels uit vrees<br />

voor het verlies van het monopolie, dat de bewindhebbers<br />

ten strengste wilden handhaven.<br />

Toen Coen de zaken te Batavia geregeld had, besloot hij<br />

de bevelen der bewindhebbers ten opzichte van de Banda-<br />

eilande-n ten uitvoer te brengen. Met eene vloot van 12<br />

schepen en 1500 man vertrok de Gouv.-Gen. in persoon naai-<br />

de Molukken, vermeesterde de sterkjen op Lonthor, Neira,<br />

\jj en Run en maakte aan den weerstand der vrijheidlieven-<br />

de Bandaneezen voor goed een einde, door de bevolking,<br />

voor zooverre zij niet uitweek naar de Ooster-eilanden, naar<br />

Java te verbannen. Om het evenwicht Ie herstellen, werden<br />

een 400-tal ontslagen Compagnie's dienaren, zoogenaamde<br />

vrijburgers, met hunne huisgezinnen naar de Banda-eilanden<br />

overgebracht, die aldaar eene Europeesche volkplanting sticht-<br />

ten, en den naam kregen van perkeniers.<br />

Daar de Raad van Defensie geweigerd had schepen voor<br />

dezen krijgstucht te leveren, nam Coen die eilanden ook<br />

geheel voor de Nederl. Compagnie in bezit.<br />

Bij het sluiten der Unie was ook bepaald geworden , dal


— 52 —<br />

de handel op China geopend zou worden; daarom werd in<br />

1622 eene vloot van 16 schepen onder Reijersz. naar China<br />

gezonden, met last zich van Macao, de Porlugcesche vestiging<br />

, meester te maken. Dit gelukte wel niet, maar op de Piscadores,<br />

oostwaarts van Macao, werd eene sterkte gesticht.<br />

In ditzelfde jaar werd een gezantschap naar den Panembahan<br />

van Mataram gezonden, hetwelk eene schitterende ontvangst<br />

ten deel viel, terwijl die vorst zelfs zijne hulp beloofde<br />

tegen den Sultan van Bantam, doch Coen wilde van een<br />

aanvallend verbond tegen dit rijk niets weten, daar hij den<br />

vorst van Mataram wantrouwde.<br />

De gouv.-gen. Coen had reeds in 1620 aan de Kamer<br />

van Zeventienen zijn verlangen te kennen gegeven, om na<br />

twee jaren te repatriëeren en was door de bewindhebbers<br />

gemachtigd zelf zijn opvolger te kiezen. In Januari 1623<br />

gaf hij het bestuur over aan den directeur-generaal Pieter<br />

De Carpentier en keerde naar Nederland terug, alwaar hij<br />

door de bewindhebbers en de Algemeene Stalen met onderscheiding<br />

ontvangen werd.<br />

§ 3. HET BEWIND VAN DEN GOUV.-GEN. PIETER<br />

DE CARPENTIER EN HET TWEEDE BESTUUR<br />

VAN JAN PIETERSZ. COEN. — RECHTS-<br />

PLEGING OP AMBOINA. — ONTBINDING<br />

DER UNIE. — VERDEDIGING VAN<br />

BATAVIA TEGEN DE AANVALLEN<br />

VAN BANTAM EN MATARAM.<br />

1623-1629.<br />

Geheel in den geest van zijn vo<strong>org</strong>anger, vaardigde De<br />

Carpentier gewichtige besluiten uit, ter verbetering der rechtspleging,<br />

hel innen der belastingen, hel grondbezit, ter bevordering<br />

van hel onderwijs en verbetering van den gezondheidstoestand<br />

in Batavia. De stichting van eene weeskamer.


53 —<br />

een stadhuis eneene gevangenis levert daarvan het bewijs; ook<br />

vergrootte hij het verdedigingsvermogen van de stad en het kasteel,<br />

vooral aan de landzijde , tegen mogelijke aanvallen van inlandsche<br />

vijanden. Het kasteel, aan de oostzijde der Tji-Liwong<br />

gelegen, werd aan alle zijden, uitgezonderd aan den zeekant,<br />

waar eene sterke palissadeering was , door eene doorloopende<br />

borstwering ingesloten; die borstwering kreeg zuidwaarts<br />

van het kasteel eene hoogte van 36 voet, met twee bastions<br />

eu réduits, terwijl het geheel door eene 300 voet breed« en<br />

10 voet diepe gracht, voor overrompeling gevrijwaard was.<br />

Liet het zich in den beginne aanzien, dal de regeering van<br />

De Carpentier, een tijdperk van rust voor de Hollanders zou<br />

wezen, al spoedig week die begoocheling, door de gebeurtenissen,<br />

welke in de Molukken voorvielen.<br />

Volgens de bepalingen der Unie, mochten de Engelschen,<br />

onder zekere voorwaarden, handeldrijven op de Molukken<br />

en bezaten daartoe in de Nederlandsche sterkte Victoria, op<br />

Amboina, eene factorij. Aan hel hoofd van de verschillende<br />

Engelsche kantoren, stond een zekere Gabriel Towerson, die<br />

met den Gouverneur der Molukken, Herman Van Speult, op<br />

goeden voet stond. Den 23 sten Februari 1623 wekte een Ja-<br />

[Kinnees, soldaat in dienst der Compagnie, de achterdochl<br />

der schildwachten op, door nauwkeurig naar de sterkte van<br />

hel fort, het aantal schildwachten enz. te informeeren. Deswege<br />

in verhoor genomen, werd hij, naar de gewoonte dier<br />

tijden, gepijnigd en bekende dat hij door een zijner landgegenootem<br />

was overgehaald, om zijne medewerking te verlccnen<br />

tot de overrompeling van het fort voor de Engelschen.<br />

Ook de overige Japanneezen en slaven in dienst der Compagnie,<br />

werden op dezelfde wijze verhoord en wezen Towerson<br />

en de overige Engelschen als de aanleggers van hel<br />

komplot aan. De Engelschen werden nu gevangen genomen<br />

en na een uitvoerig verhoor, kwam de Gouverneur tot de<br />

ontdekking, dat zij eene uitgebreide samenzwering gesmeed


__. 54 _<br />

hadden, welke hare vertakkingen op alle kantoren in de<br />

Molukken had, om zich, door omkooping van de Japanneezen<br />

en slaven, in dienst der Compagnie, van hel fort Victoria<br />

meester te maken, zoodra zich hiertoe eene geschikte gelegenheid<br />

aanbood, hetzij bij de aankomst van een Ëngelsch<br />

schip, dan wel bij gelegenheid dat de Gouverneur zijne<br />

inspectiereis door de Molukken zoude maken. De Japanneezen<br />

zouden bij w r elsiagen, duizend realen (*) per hoofd en<br />

aandeel in den buit verkrijgen. Verder bleek nog uit hel<br />

verhoor, dat de samenzwering alleen in het brein van Towerson<br />

was opgekomen, zonder voorkennis van de Engelschen<br />

te Bantam. De gouverneur Van Speult meende nu,<br />

van zijne rechtsbevoegdheid gebruik Ie moeien maken, om<br />

een afschrikwekkend voorbeeld te stellen, en reeds den 9 den<br />

Maart werd hel vonnis door den Fiskaal opgemaakt en leiexecutie<br />

gelegd, waarbij de doodstraf voltrokken werd aan<br />

negen Engelschen, negen Japauneezen en een Inlander. Deze<br />

gebeurtenis, door de Engelschen de Ambonsche moord<br />

genoemd, had groote gevolgen. Zoowel in Indië als in Europa<br />

steeg de verbittering der Engelschen tegen de Nederlanders<br />

ten top. Eerstgenoemden beweerden dat de samenzwering<br />

slechts verzonnen was, om hen uit Amboina te verdrijven,<br />

dat de veroordeelden door pijnigingen tot bekentenis<br />

waren gedwongen, dal het proces niet naar behooreu was<br />

gevoerd en dal de Gouverneur geen recht had om Engelsche<br />

onderdanen te vonnissen. De Indische Regeering en de Kamer<br />

van Zeventienen bleven niet in gebreke die beweringen<br />

Ie wederleggen, en handhaafden Van Speult in zijne belrekking,<br />

ofschoon de Engelsche regeering herhaaldelijk op zijne<br />

uitlevering en die der rechters aandrong. Tot 1625 bleef<br />

(*) De Spaansche reaal van achten ook Spaansche mat of piaster genoemd<br />

d geschat op 48 stuivers; in het midden der 17de eeuw werd hare waarde<br />

op 60 stuivers gesteld.


55 —<br />

Van Speiilt Gouverneur der Molukkeii en herstelde daar de<br />

rust, met behulp der Nassausche vloot onder L'Hermite; ia<br />

dat jaar gat' hij het bestuur over aan Jan Van Gorkum.<br />

Daar Jacobus I zich de zaak zijner onderdanen aantrok,<br />

ontwikkelde zich uit het gebeurde te Amboina een diploma-<br />

tieke strijd, welke dikwijls een ernstig karakter dreigde aan<br />

te nemen. De koning van Engeland gaf brieven van repre-<br />

saille uit aan zijne onderdanen, waardoor den handel der<br />

O. I. Compagnie veel nadeel werd toegebracht. Cromwell<br />

nam den Ambonschen moord tot een voorwendsel om der<br />

Republiek den oorlog te verklaren, en eerst bij den vrede te<br />

Westminster, in 1654, kwam eene eindschikking tot stand.<br />

In Indië had de rechtspleging op Amboina de ontbinding<br />

der Unie ten gevolge. Wel was deze vereeniging nooit<br />

zeer innig geweest, maar in 1624 gaf de President der En-<br />

gelsche factorij te Batavia aan De Carpentier kennis van zijn<br />

voornemen, Batavia te verlaten en in straat Soenda een ei-<br />

land te kiezen, om aldaar een fort te bouwen. Werkelijk<br />

beproefden zij ook op het eiland Lagoendi, in de Lampongs-<br />

baai, eene sterkte te stichten, doch de tijdelijke inbezitna-<br />

me van het eiland Sibesi in straat Soenda, waar De Carpen-<br />

tier een fort voor eene geringe bezetting liet opwerpen, be-<br />

lette den Engelschen hun voornemen te volvoeren, om den<br />

handel op Bantam te heropenen.<br />

Na een verblijf van zes maanden op Lagoendi, waar zij<br />

aan de grootste ellende waren blootgesteld, verzochten zij<br />

den Gouverneur-Generaal weder naar Batavia te mogen te-<br />

rugkeeren, hetgeen hun werd toegestaan, waarop ook Sibesi,<br />

wegens het ongezonde klimaat, door de onzen verlaten werd.<br />

Sedert sleepte de Engelsche Maatschappij met moeite haar be-<br />

slaan voort; achtereenvolgens verdween zij uit de Molnkken<br />

en van Java, om op de kusten van Voor-Indië, nieuwe<br />

koloniën te stichten.<br />

De geschillen met de Engelschen, beletten den Gouverneur-


56 —<br />

Generaal met, in andere richting, de belangen der Compagnie<br />

le bevorderen. Tot tweemalen toe zond De Carpentier<br />

gezantschappen naar het hof van Mataram, om op den vrijen<br />

uitvoer van rijst aan Ie dringen.<br />

Het streven van dvn Panembahan van Mataram, die, na<br />

Oo.st-Java onderworpen te hebhen den titel van Soesoehoenàn<br />

had aangenomen, was, de Nederlanders lot hel erkennen<br />

zijner souvereiniteit over te halen. Dit werd natuurlijk<br />

van de hand gewezen en dal de Soesoehoénàn, om die<br />

reden den Nederlanders wrok toedroeg, bleek in 1626, toen<br />

een gezantschap uit Batavia gezonden, niet ten hove werd<br />

toegelaten.<br />

De ontdekkingstochten naar Nieuw-Holland - werden onder<br />

De Carpentier \oortgezel en de benamingen der kuststreken,<br />

Carpentaria, Arnhemsland en anderen, getuigen van het werkzame<br />

aandeel, dat de Nederlanders aan de ontdekking van<br />

dat werelddeel genomen hebben.<br />

Toen de gouv.-gen. Coen in 1623 in Nederland was teruggekeerd,<br />

had hij der Kamer van Zeventienen omstandig verslag<br />

gedaan, van den toestand in Indië, eïi haar voor zijne<br />

inzichten, met betrekking lot het uitzenden van volkplantingen,<br />

weten te winnen. Er was reeds een Reglement te dier<br />

zake opgemaakt en goedgekeurd, waaraan Coen zelf in Indië<br />

uitvoering zou geven, door ten tweeden male de landvoogdij<br />

Ie aanvaarden, toen de Engelsche regeering alle krachten<br />

inspande, om de benoeming van Coen tegen te houden, daar<br />

zij hem als de bewerker beschouwde van alle onlusten, welke,<br />

sedert hel sluiten der Unie tussehen de beide Maatschappijen,<br />

in Indië hadden plaats gehad. Hierdoor werd het vertrek<br />

van Coen vertraagd lol hel jaar 1627; middelerwijl was de<br />

Kamer van Zeventienen gezwicht voor den aandrang drv<br />

voorstanders van het monopoliestelsel, zoodat, toen Coen in<br />

dit jaar naar Indië vertrok, hem het uitdrukkelijke bevel werd<br />

nagezonden, allen vrijen handel ten strengste tegen te gaan.<br />


— 57<br />

Het vertrek van Coen naar Indië had in het geheim plaats,<br />

uil vrees dat de Engelschen het zouden trachten te verhin-<br />

deren; den 30"' September 1627 nam hij hel bestuur over<br />

van De Carpentier en trad voor de tweede maal als Alge-<br />

meen Landvoogd op. Aanstonds zond hij een gezantschap<br />

naar Bantam om den vrede te herstellen, waartoe de Sultan<br />

reeds slappen gedaan had. Terwijl de onderhandelingen<br />

met Bantam slepende waren, werd den 24 st December,<br />

door een veertigtal Bantannners, die zich onder voorwend-<br />

sel van handel te drijven, in de stad bevonden, eene amok-<br />

partij aangericht, welke spoedig bedwongen werd; gelijk-<br />

tijdig vernam Coen, dal een paar duizend Bantammcrs Ie<br />

Ontong-Djawa ontscheept waren en de ommelanden van<br />

Batavia afstroopten en dal er aanslagen op zijn leven gesmeed<br />

werden.<br />

Een uitval den 3 den Januari 1623, met 100 man voetvolk<br />

en 20 ruiters gedaan, verjoeg den vijand met een verlies van<br />

20 dooden uit de tuinen om de stad. Eerst later werd het<br />

den Gouv.-Gen. duidelijk, dat de Bantamsche vorst den Soe-<br />

soehoenan van Mataram wilde voorkomen in de vermeesleriug<br />

van Batavia. Nog eenmaal beproefde de Soesoehoenan, de<br />

Regeering over te halen, het Nederlandsche gebied als een<br />

leen van Mataram te verklaren en toen dit van de hand werd<br />

gewezen, besloot hij Batavia, zoo mogelijk bij verrassing, in<br />

Ie nemen. Den 22 st0n Augustus 1623 verscheen eene vloot van<br />

59 lichte vaartuigen, bemand met 900 Javanen, ter reede van<br />

Batavia, eene groote hoeveelheid levensmiddelen aanvoerende.<br />

Deze werden in dank aangenomen, doch Coen was op zijne<br />

hoede tegen verraad en liet de schepen op de reede ankeren,<br />

waardoor het doel der Javanen verijdeld werd. Wel werd<br />

door de bemanning van een twintigtal schepen, welke bin-<br />

nen den boom lagen, een krachtige aanval op de wacht<br />

voor het kasteel gedaan, zoodat zij zelfs tot in het kasteel<br />

doordrong, doch geene ondersteuning van buiten krijgende,


- 58 -<br />

moest zij, na een gevecht van vijf uren, met groote verliezen<br />

de wijk nemen.<br />

Den 26 sten \uguslus verscheen de voorhoede van het Javaansche<br />

leger, ter sterkte van 1000 man, aan de landzijde,<br />

onder den toemenggoeng Boereksa. Coen liet nu de voorstad<br />

landwaarts in verbranden om te beletten, dat de Javanen zich<br />

daarin zouden nestelen en toen de vijand er toch in doordrong<br />

en er zich verschanste, liet hij hem door een 120-tal<br />

Soldaten verjagen. Terwijl Boereksa de stad met loopgraven<br />

trachtte te naderen, had Coen gelegenheid krachtige maatregelen<br />

ter verdediging te nemen door de zwakke punten met<br />

palissadeeringen te versterken, en de burgerij te wapenen,<br />

waardoor hij 3000 gewapenden verkreeg. In den nacht van<br />

10 op 11 September liet Coen door 50 soldaten een uitval<br />

doen; de Javanen werden uil hunne loopgraven verjaagd en<br />

leden bij de vervolging groote verliezen, vooral door de Chineezen.<br />

Zich hersteld hebbende, deed Boereksa den 21 8ten<br />

September des avonds op alle punten schijirianvallen, terwijl<br />

zijn hoofdaanval gericht was tegen een Z. O. waarts<br />

van de stad vooruitgeschoven veldwerk, Hollandia, dat de<br />

rivier bestreek en slechts eene bezetting van 24 Hollanders<br />

had. Den geheelen nacht verdedigde zich de bezetting moedig<br />

tegen de overmacht en toen zij den volgenden m<strong>org</strong>en<br />

gebrek aan munitie kreeg, ontving Coen bericht van haren<br />

neteligen toestand, liet door 300 soldaten en 100 gewapende<br />

burgers een uitval doen, ontzette de schans en bracht den vijand<br />

een verlies van 1200 man toe. Boereksa trok terug om zijne<br />

strijdkrachten te verzamelen, doch nu besloot de Gouv.-Gen.<br />

offensief te werk te gaan. Den 21 st October gelastte hij een<br />

uitval met 2800 man, welke de macht van Boereksa geheel<br />

uit elkander sloeg, waarbij dit hoofd zelf sneuvelde. Terwijl<br />

dit voorviel, kwam er eene tweede Javaansche legermacht<br />

opdagen, onder bevel van den toemenggoeng Soera-ngalaga,<br />

die door den vorst van Mataram was uilgezonden, om den


59 -<br />

buit naar de hoofdstad over te brengen. Overmoedig gewor-<br />

den door het behaalde succes, tastten de Hollanders op eigen<br />

gezag ook deze krijgsmacht aan, maar werden door de over-<br />

macht tot den terugtocht gedwongen, welke weldra in eene<br />

ordelooze vlucht ontaardde, waardoor een 200 musketten in<br />

handen des vijands vielen en deze slechts mei de grootste<br />

moeite builen de stad gehouden werd. Daar dit leger niet<br />

was uitgerust voor een langdurigen veldtocht, en veel volk<br />

uit gebrek aan levensmiddelen verliep, besloot Soera-ngalaga<br />

in- December tot den terugtocht, nadat de pogingen, om zich<br />

door bestorming van de schans Hollandia meester te maken<br />

en het water der Tji-Liwong af te leiden, mislukt waren.<br />

Op zijn terugtocht, liet het Javaansche opperhoofd de be-<br />

st ormers der schans met hunne bevelhebbers, ten getale van<br />

700 man, ter dood brengen, welk lot ook hem bij zijne terug-<br />

komst te Kartasoera wachtte.<br />

Het succes door de Nederlanders behaald, deed den Sultan<br />

van Bantam tot den vrede neigen, die dan ook in 1629 tot<br />

stand kwam, waarop de handel met Bantam heropend werd.<br />

De Soesoehoenan gaf echter zijne plannen niet op, en be-<br />

raamde een tweeden aanval op Batavia, door hem in persoon<br />

te leiden. Om de Regeering in slaap te wiegen, zond hij in<br />

April 1629 een Javaan, Warga genaamd, naar Batavia, om<br />

haar den vrede aan te bieden. Middelerwijl kreeg de Gouv.-<br />

Gen. het bericht, dat er te Tegal een groote voorraad levens-<br />

middelen verzameld werd, waarop de gezant van den Soe-<br />

soehoenan in verhoor werd genomen, die bekende, dal hij<br />

door zijn vorst als spion gezonden en reeds een talrijk leger<br />

naar Batavia in aantocht was, waarvoor de levensmiddelen,<br />

Ie Tegal bijeengebracht, bestemd waren. Coen zond nu<br />

eenige schepen onder den commandeur Blocq Maertensz. naar<br />

Tegal, die hier de magazijnen vernielde, waardoor het Ja-<br />

vaansche leger al dadelijk rijstgebrek kreeg.<br />

Dit kon echter den Soesoehoenan niet afschrikken, die in


60 —<br />

hel begin van September met zijn leger voor Batavia verscheen<br />

en de loopgraven tegen de stad opende. Tot betere leiding<br />

der verdediging, verdeelde Coen de stad in verscheidene wijken<br />

onder afzonderlijke bevelhebbers, terwijl Blocq tot bevelhebber<br />

der stad werd benoemd.<br />

Toen de vijand zijne loopgraven voltooid had en batterijen<br />

begon op te werpen, liet Coen den 15 dM1 September door Antonie<br />

Van Diemen, aan het hoofd van 350 man een uitval doen,<br />

tegen de westelijke loopgraven; wel werden de Javanen<br />

tijdelijk verjaagd, doch bij den terugkeer der Hollanders bezetten<br />

zij hunne stellingen op nieuw en begonnen den 20 skn<br />

het reduit Hollandia uit hunne batterijen te .beschieten, welk<br />

vuur echter geringe schade veroorzaakte.<br />

Tijdens de verdediging der stad Batavia tegen den machtigen<br />

vorst van Mataram, werd de gouv.-gen. Coen door<br />

eene hevige ziekte aangetast, welke plotseling in den nacht<br />

van 20 op 21 September 1629 een einde aan zijn leven maakte.<br />

Had Coen tijdens zijn leven veel tegenstanders wegens<br />

zijne strengheid van beginselen, de nakomelingschap heeft den<br />

grondlegger van Neèrlandsch macht in Indië recht doen wedervaren<br />

en 1er zijner eere te Batavia, dat zijn ontstaan aan<br />

hem te danken heeft, een standbeeld opgericht.


- 61 -<br />

§ 4. HET TIJDPERK DER REGEERING TAN DE<br />

LANDVOOGDEN JACOB SPECX, HENDRIK<br />

BROUWER EN ANTONIE VAN DIEMEN. EIN-<br />

DE VAN HET BELEG VAN BATAVIA.<br />

OPSTANDEN IN DE MOLÜKKEN. VER-<br />

OVERING YAN MALAKA OP DE POR--<br />

TUGEEZEN EN VERDRIJVING DE-<br />

ZER NATIE UIT CEYLON EN JA-<br />

PAN. UITBREIDING DER HAN-<br />

DELSBETREKKINGEN YAN<br />

DE COMPAGNIE.<br />

1629 — 1645.<br />

Onmiddelijk na den dood van Coen werd Jacob Specx,<br />

door den Raad van Indië, uit hun midden, tol zijn opvolger<br />

gekozen, welke keuze door de bewindhebbers niet bekrachtigd<br />

werd, ofschoon zij, de tijdsomstandigheden in aanmerking<br />

nemende, Specx tot 1632 aan het bewind lieten.<br />

De dood van Coen bracht geene verandering in de verdediging<br />

van de slad Batavia tegen hel leger van Mataram.<br />

Dit had, na de voltooiing der batterijen, het vuren op de stad<br />

begonnen uil een tiental stukken, waaronder eenige ijzeren<br />

24-ponders waren, zonder dat dit vuur noemenswaardige<br />

schade veroorzaakte, zoodat de moeite welke bet gekost moet<br />

hebben, om uit de binnenlanden van Java, langs onbegaanbare<br />

wegen, stukken van dat kaliber tot voor de wallen van<br />

Batavia te brengen, niet beloond werd. Inmiddels kreeg de<br />

Gouv.-Gen. van overloopers bericht, dat er in het Mataramsche<br />

leger groot gebrek aan levensmiddelen heersehte, waarom<br />

hij, in overleg met den krijgsraad, besloot geen uitvallen<br />

meer Ie doen, daar het te voorzien was. dat het Javaansehe<br />

leger spoedig op zou moeien breken. Die verwachting werd


- 62 -<br />

niet beschaamd, want nadat het den 29^' en September nog eene<br />

laatste doch vergeefsche poging had aangewend om het<br />

reduit Weesp in brand te steken, begon het leger den 7' 1 '"<br />

October 1629 den terugtocht, waarbij velen van gebrek om-<br />

kwamen. Het geheele beleg had der bezetting aan verliezen<br />

door den vijand slechts een twintigtal dooden gekost, doch<br />

des Ie meer had zij en de burgerij van ziekten te lijden ge-<br />

had. De groole legermacht door den trotschen Soesoehoenan<br />

Agoeng uitgerust, welke op 100,000 man geschat werd, was<br />

gedecimeerd en het ontzag voor de Compagnie, welke zich<br />

legen dien machligeu staat had weten staande te houden,<br />

zeer vermeerderd.<br />

Nu het gevaar voor Batavia geweken was, nam de handel,<br />

welke tijdens bet beleg niet had stilgestaan, weder toe. Om<br />

den nood der bevolking, welke gedurende de belegering veel<br />

geleden had, te lenigen, liet Specx vele werken uitvoeren tol<br />

meerdere verdediging der stad. Deze handeling mocht de<br />

goedkeuring der bewindhebbers niet wegdragen, daar dit<br />

winstderving was; ook toonde Specx zich in hun oog niet<br />

de geschikte man om den particulieren handel ten strengste<br />

legen te gaan en den vrede met Mataram te herstellen. Wel<br />

wendde de Gouv.-Gteu. tot tweemalen toe pogingen aan om<br />

een verdrag met dit rijk te sluiten, doch vruchteloos en een<br />

gezantschap in 1631 naar Japara gezonden, werd zelfs ge-<br />

vangen genomen en een 25-tal Nederlanders naar Mataram<br />

gevoerd.<br />

In Hendrik Brouwer, bewindhebber van Amsterdam, meen-<br />

de de Kamer van Zeventienen een geschikt persoon Ie zien,<br />

om het monopoliestelsel der Compagnie ten strengste te hand-<br />

haven. In 1632 nam deze het bestuur over van Specx en<br />

vaardigde aanstonds na zijn optreden een bevelschrift uil, dat<br />

len eerste de plaatsen aanwees, op welke de vrije burgers<br />

handel mochten drijven, welke plaatsen buiten hel handelsnel<br />

der Compagnie lagen, en ten andere bepaalde, dat de ban-


- 63 -<br />

delaars zich uitsluitend te Batavia, Amboina en Banda mochten<br />

vestigen. Danr echter in de Molukken slechts handel in specerijen<br />

gedreven werd en deze een monopolie der Compagnie<br />

was, zoo bleef voor de vrije burgers mets anders over dan<br />

zich te Batavia te vestigen. De gouv.-gen. Brouwer zag hel<br />

onhoudbare van dien toestand spoedig in en geraakte toen<br />

hij de belangen der particulieren wilde voorstaan, in geschil<br />

met hel Opperbestuur, dat er naar streefde, allen vrijen handel<br />

te vernietigen, maar juist door hare handelingen, gepaard<br />

aan de geringe bezoldiging barer ambtenaren, allerlei misbruiken<br />

in het leven riep. Een ander verschil van inzichten<br />

tusschen de regeeringen in Nederland en Indië bestond in de<br />

Ie volgen gedragslijn len opzichte van de vorsten van Java.<br />

Terwijl de bewindhebbers den Gouv.-Gen. aanrieden, den<br />

vrede met de Inlandsche vorsten tot stand te brengen, door<br />

zooveel mogelijk toe te geven, begreep de Indische Regeering<br />

dat men alleen door krachtige maatregelen, des noods<br />

door oorlog, een dunrzamen vrede kon bewerken. Nadat<br />

eene poging, om de Balineezen over te balen den oorlog aan<br />

Mataram te verklaren, mislukt was, werden er ingevolge de<br />

bevelen van het Opperbestuur, onderhandelingen met Mataram<br />

aangeknoopt ; ofschoon een gezantschap in 1632 naar<br />

Tegal gezonden, den Soesoehoenan zijne erkenning als keizer<br />

van geheel Java door de Compagnie aanbood/kon dit niet<br />

eenmaal de bevrijding der gevangenen bewerken.<br />

Met Bantam brak de oorlog in 1633 op nieuw uit, toen<br />

Brouwer dit land den handel op de Molukken belette.<br />

De toestand in de Molukken was gedurende het bestuur<br />

van Brouwer weinig bevredigend, door de strengheid en<br />

willekeur waarmede de gouverneurs Gijsels en Van den Heuvel<br />

de bevolking dwongen hunne specerijen tegen lage prijzen<br />

aan de Compagnie te leveren en de overtollige kruidnagelhoornen<br />

uit te roeien. Daardoor werd de bevolking in gisting<br />

gebracht, welke een hevigen opstand leu gevolge had


_ 64 -<br />

onder hel bewind van Van Deulekom, die in 1636 lot Gou-<br />

verneur der Molukken benoemd werd.<br />

Van den Heuvel werd voor zijne handelingen te Batavia<br />

voor den Raad van Justitie gedaagd, eerloos verklaard en<br />

naar Holland opgezonden.<br />

In het zelfde jaar gaf Hendrik Brouwer het bestuur over<br />

aan Antonie Van Diemen.<br />

Deze Landvoogd deed in het jaar van zijn optreden, mei<br />

17 schepen en 2000 man een tocht naar de Molukken, liet<br />

de versterkingen Luciëla op Amboina en Hatoeaha op Ceram<br />

stormenderhand vermeesteren, waarop hij, na de rust her-<br />

steld te hebben, naar Mangkasar zeilde en met den sultan<br />

Hassan-Oedin een nieuw verdrag sloot, waarbij den Hollanders<br />

weder vergund werd daar ter plaatse eene loge te bouwen.<br />

Te Batavia teruggekeerd, vernam de Landvoogd dat een op-<br />

perhoofd van Hitoe, Kakiali, die vroeger door Van den Heu-<br />

vel a-evaiiffen eenomen, doch door Van Diemen weder in<br />

i l<br />

vrijheid hersteld was geworden, de vaan des oproers Hau<br />

ontrold. Ten tweeden male met eene vloot naar Amboina<br />

gestevend, werd de rust in 1643 hersteld, nadat Kakiali door<br />

verraad het leven verloren had; nu sloot Van Diemen mei den<br />

Sultan van Ternate een verdrag, waarbij deze vorst wel<br />

uitbreiding van grondgebied verkreeg en hem zelfs een jaar-<br />

lijkse^ geschenk van 4000 piasters werd toegezegd, doch<br />

zich verbond den alleeiihandel der Compagnie te erkennen<br />

en haar toestond, overal in zijn rijk versterkingen aan te<br />

leggen.<br />

Onder het bestuur van Van Diemen kwam er weder een<br />

verdrag mei den vorst van Kandij, radja Singa, tot stand.<br />

Deze voerde reeds geruimen tijd oorlog legen de Porlugeezcn<br />

en riep de hulp in van Westerwoldt, die zich met eene<br />

vloot van zeven zeilen ophield voor Goa. Wcsterwoldl gaf<br />

aan die uitnoodiging gehoor, verscheen in Mei 1638 voor<br />

Ballikali. verdreef de Portugeezen van daar en sloot niet den


- 65 -<br />

keizer van Kandij een zeer voordeelig verdrag, waarbij deze<br />

vorsl op zich nam, de oorlogskosten te betalen en den Nederlanders<br />

den alleenhandel, vrij van alle rechten, te gunnen,<br />

mits zij hem hunne hulp verleenden tegen de Portugeezen.<br />

Die hulp werd verleend, Negombo, Punt o Gale en<br />

Trinkonomale veroverd, doch de Portugeezen, die het gewicht<br />

van deze bezitting zeer goed inzagen , spanden al hunne<br />

krachten in; na versterking uit Goa verkregen te hebben,<br />

maakten zij zich weder meester van Negombo en sloegen hel<br />

beleg voor Trinkonomale, toen het bericht uit het moederland<br />

kwam, dat er tusschen Portugal en Nederland een vrede<br />

voor den tijd van tien jaren tot stand was gekomen. Toen<br />

de Onderkoning van Goa dit verdrag niet dan tegen den afstand<br />

van Gaie wilde erkennen, werd Caron met versterking<br />

naar Ceijlon gezonden, die Punto Gale ontzette en Negombo<br />

heroverde. Gelijktijdig werd Joan Maetsuijker met eenc viool<br />

van 12 schepen naar Goa gezonden, die den Onderkoning<br />

in 1644 tot een verdrag dwong, waarbij de vestiging dei-<br />

Nederlanders op Ceijlon door de Portugeezen als een voldongen<br />

feit erkend werd.<br />

Ook de Keizer van Kandij, die de Nederlanders slecht*<br />

als middel had willen gebruiken, om de Portugeezen te verdrijven<br />

en den bevelhebber Coster verraderlijk had laten<br />

vermoorden, werd door Maetsuijker tot het naleven van<br />

het verdrag gedwongen.<br />

Behalve op het eiland Ceijlon, waren de Nederlanders ook<br />

voor Malaka offensief tegen de Portugeezen opgetreden. Mala<br />

ka was der Compagnie steeds een doorn in het oog gebleven,<br />

daar deze stad den handel op Achter-Indië beheerschte.<br />

De gom.-gen. Van Diemen besloot haar te vermeesteren en<br />

zond in 1640 eene vloot van 18 schepen met 3000 man onder<br />

Kooper derwaarts, om de stad van de zeezijde in te<br />

sluiten, terwijl volgens verdragen met de vorsten van Djohor<br />

en Atjeh gesloten, deze rijken hulptroepen zouden leveren;<br />

5


- 66 —<br />

laatstgenoemde staat kwam echter zijne verplichtingen niet<br />

na. Toen Kooper in Augustus 1640 eene versterking van 1500<br />

man onder Anthonisz. gekregen had, werd Malaka ook<br />

van de landzijde ingesloten. Trots hongersnood en besmetting<br />

verdedigde de gouverneur der stad De Sousa Coutinho zich<br />

dapper tot Januari 1641. Toen gelastte Caertekoe, welke als<br />

bevelhebber der Hollandsche troepen was opgetreden, de<br />

bestorming der stad en eerst nadat een gedeelte er van in<br />

de macht der Hollanders gevallen was, trad de Portugeesche<br />

bevelhebber in onderhandeling en bedong vrijen aftocht voor<br />

zijne troepen ; 140 stukken geschut werden buitgemaakt ; zw aa,.<br />

had de bevolking geleden , wier aantal van 20,000 tot 3000<br />

geslonken was, doch ook de Hollanders hadden 1500 man<br />

verloren, waaronder de bevelhebbers Kooper, Anthonisz. en<br />

Picter Van den Broeck. Het bezit van Malaka was voor de<br />

Compagnie van veel belang, daar de Portugeezen uit deze<br />

plaats den Soesoehoenan van Mataram steeds gestijfd hadden<br />

in zijne vijandige houding legen de Nederlanders, zoodat de<br />

gouv.-gen. Van Diemen met vol vertrouwen aan de bewind-<br />

hebbers kon schrijven: „nu moei Mataram onze vriend wor-<br />

den." Voor de vaart door straal Malaka weid voortaan een<br />

tol geheven.<br />

Met Atjeh, waar in 1641 eene vorstin aan de regeering<br />

was gekomen, werden de handelsbetrekkingen niet weder<br />

aangeknoopt, daar de sjahbandar, die den handel namens<br />

den vorst voerde, te hooge rechten eischlc; de macht van<br />

dit groote rijk begon in de 17 de eeuw reeds Ie tanen.<br />

Niet tevreden met de Portugeezen uit hunne voornaamste<br />

handelsplaatsen verdreven te hebben, bewerkten de Neder-<br />

landers ook hunne verdrijving uit Japan. Dit viel hen des<br />

Ie gemakkelijker, daar de Portugeezen vele proselieten onder<br />

de bevolking gemaakt hadden, hetgeen de ontevredenheid des<br />

keizers zoodanig opwekte, «lat hij in 1640 beval alle Inland-<br />

sche Christenen in zijn rijk uil Ie roeien. Iet den moed


— 67 -<br />

der wanhoop verdedigden deze zich in hunne sterkte Sima-<br />

bara, maar werden door de Japanneezen ten onder gebracht,<br />

lot welke onderwerping ook een Hollandsch schip hulpver-<br />

leende. De geheele uitroeiing der Christenen in Japan was<br />

hiervan het gevolg en het volgende jaar vaardigde de Keizer<br />

een bevelschrift uit, waarbij aan alle Christenen, ook aan<br />

de Nederlanders, op zware straffen het verblijf in het land<br />

ontzegd en alle handel op Japan verboden werd; de Neder-<br />

landers moesten hunne factorij Ie Firando verlaten en moch-<br />

ten zich alleen blijven ophouden op het eiland Desima voor<br />

Nangasaki, waar zij zich nog aan verschillende vernederende<br />

formaliteiten moesten onderwerpen.<br />

Van het tijdperk van rust, na den tienjarigen vrede mei<br />

Portugal in 1641 gesloten, maakte de gouv.-gen. Van Die-<br />

men gebruik om de handelsbetrekkingen der Compagnie uil<br />

Ie breiden.<br />

Met Perzië bleef de Compagnie steeds een levendig verkeer<br />

onderhouden en had in dat rijk eene factorij; met Tonkin<br />

en Cochin-China werden betrekkingen aangeknoopt voor<br />

den zijde-haudel; minder goed slaagde zulks met Kambodja,<br />

alwaar in 1643 eene omwenteling uitbrak, toen de regeeren-<br />

de dynastie door een heerschzuchtigen prins werd uitgeroeid,<br />

die daarop alle betrekkingen met de Compagnie afbrak, een<br />

gezantschap verraderlijk vermoorden en de Hollandsche fac-<br />

torij benevens twee schepen, welke op de reede lagen.<br />

afloopen liet, terwijl de bemanning gedood, of als slaven<br />

verkocht werd.<br />

Daar met het sluiten van den vrede ook de winsten op-<br />

hielden, welke voortvloeiden uit het vermeesteren van rijk<br />

geladene Porlugeesche schepen, was Van Diemen er op<br />

bedacht, ingevolge den wil der bewindhebbers, die derving<br />

van inkomsten te herstellen, door het ontdekken van nieuwe<br />

landen en wel van de goud- en zilverrijke eilanden, welke,<br />

volgens geruchten, oostwaarts van Japan zouden liggen. Die


- 68 -<br />

eilanden bleken slechts in de verbeelding te bestaan, zoodat de<br />

tochten derwaarts ondernomen, geene resultaten opleverden.<br />

Van meer belang voor de wetenschap was een tocht door den<br />

commandeur Tasman ondernomen, lot verdere ontdekking<br />

der kustlanden van Nieuw-Holland en Nieuw-Zeeland.<br />

Was de regeering van Van Diemen een tijdperk van<br />

bloei voor de Compagnie, niet minder was het streven van<br />

den Landvoogd gedurende zijn bestuur den vrede met de<br />

\orsten op Java tot stand te brengen.<br />

Met veel beleid gelukte dit in 1639 met Bantam, zonder<br />

dat de Indische regeering de eischen van den Sultan inwilligde,<br />

die den vrijen handel op de Molukken verlangde.<br />

Soesoehoenan Agoeng van Mataram was echter te zeer gebeten<br />

op de Nederlanders om met hen in onderhandeling te<br />

treden, en beraamde zelfs, nadat hij het rijk Balambangan<br />

veroverd had, weder plannen tegen Batavia. Daartoe trad hij<br />

in 1641 in nauwere betrekking met den vorst van Palembang,<br />

doch de Regeering was op hare hoede en toen eene<br />

aanzienlijke scheepsmacht van Oost-Java naar Palembang<br />

vertrok, werd deze vloot gedwongen dit rijk Ie verlaten, waarop<br />

de vorst zich aan het verbond met Mataram onttrok. Een<br />

andermaal meende de Soesoehoenan in de Engelschen te Bantam<br />

bondgenooten te zullen aantreffen tegen de Compagnie,<br />

toen de President der Engelsche loge hem voorstelde, met<br />

een Engelsch schip een gezantschap naar Mekka over te<br />

brengen; doch ook dit werd verhinderd, het Engelsche schip<br />

aangehouden en het gezantschap naar Batavia gevoerd. Zoo<br />

bleef de spanning met Mataram voortduren en in 1644 werd<br />

zelfs eene samenzwering ontdekt legen het leven van den<br />

Gouv.-Gen., waarin Javaansche grooten uit Bantam en Mataram<br />

de hand hadden.<br />

De stad Batavia ging onder het bestuur van Van Diemen<br />

zeer vooruit, de bevolking breidde zich uit en met haar namen<br />

den handel en de cultuur in de ommelanden loe. Onder-


69 -<br />

wijs en eeredienst vonden in Van Diemen een beschermer,<br />

hetgeen blijkt uit het stichten eener school, en, op kosten van<br />

den Landvoogd, van een kerkgebouw. Op zijne last werden<br />

door Joan Maetsuijker de verschillende bepalingen, op<br />

het koloniale recht betrekking hebbende, verzameld, en deze<br />

verzameling onder den naam van „Ordonnantiën en statuten<br />

van Batavia" afgekondigd. Na een negenjarig bestuur overleed<br />

de gouv.-gen. Van Diemen den I9 dp " April 1645 te<br />

Batavia en werd opgevolgd door den directeur-generaal van<br />

den handel Cornelis Van der Lijn.<br />

§ 1. HET BESTUUR VAN CORNELIS VAN<br />

DER LIJN EN KAREL REINIERSZ. VRE-<br />

DE MET MATARAM. OPSTANDEN IN<br />

DE MOLUKKEN. VERDRAG MET DEN<br />

SULTAN VAN TERN ATE. STICHTING<br />

EENER VOLKPLANTING: AAN DE<br />

KAAP DE GOEDE HOOP.<br />

1645 — 1653.<br />

In hetzelfde jaar dat het bestuur in lndië in andere handen<br />

overging, liep ook het tweede octrooi der Compagnie<br />

ten einde en kostte het den bewindhebbers veel moeite hel<br />

verlengd Ie krijgen, daar van vele zijden stemmen opgingen<br />

voor den vrijen handel, en de West-Indische Compagnie op<br />

vereeniging aandrong. Eerst in 1647 werd het octrooi dei-<br />

Compagnie weder verlengd voor 25 jaren, legen uitkeering<br />

aan den Staal van anderhalf millioen gulden, ten bate der<br />

W. I. Compagnie.<br />

In bet volgende jaar 1648 werd de Republiek met hare<br />

bezittingen bij den vrede te Munster door Spanje erkend.<br />

Wat zijnen vo<strong>org</strong>angers niet had mogen gelukken, kwam<br />

onder het bestuur van den gouv.-gen. Van der Lijn tot


70<br />

stand, namelijk de vrede met Mataram. Soesoehoenan Mang-<br />

koerai was zijn vader Agoeng, den grooten vijand der Hol-<br />

landers, opgevolgd en zond in 1646 een gezantschap naar<br />

Batavia, dat der Regeering kennis gaf van de vredelievende<br />

gezindheid van den vorst, die echter van haar de eerste stappen<br />

verwachtte, tot het aanknoopen f\^i- onderhandelingen. De<br />

gouv.-gen. Van der Lijn greep deze gelegenheid aan, om<br />

een gezantschap naar Samarang te zenden en, na uitwisseling<br />

der wederzijdsche krijgsgevangenen, kwam in 1647 de vrede<br />

lusschen het rijk Mataram en de 0. I. Compagnie lot stand,<br />

onder de volgende voorwaarden: jaarlijks zou de Regeering<br />

Ie Batavia een gezantschap naar Mataram zenden, om kennis<br />

te geven, welke vreemde handelsartikelen waren ingevoerd<br />

geworden; dit was eene concessie aan de ijdelheid van<br />

den Indischen vorst, die daardoor in bet oog zijner onder-<br />

danen de opperheer, ook der Compagnie, bleef; de Indische<br />

regeering nam den overvoer van de Mekkagangers en gezant-<br />

schappen op zich; de gevangenen zouden in vrijheid hersteld<br />

en de overloopers uitgeleverd worden ; de Soesoehoenan sloot<br />

mei de Indische Regeering een verbond van wederzijdsche<br />

hulp tegen vijandige staten, mits deze ook vijanden der<br />

Compagnie waren, en eindelijk kregen de onderdanen van<br />

ilea Soesoehoenan vergunning, om in den Archipel handel<br />

te drijven, behalve op de Molukken. Ook met Bantam<br />

werd een verdrag gesloten, waarbij de wederzijdsche Re-<br />

geeringen beloofden elkander te ondersteunen.<br />

Ofschoon aan de twisten met de Portugeezen op Ceijlon<br />

een einde gemaakt was door het verdrag van 1644, was de<br />

toestand aldaar verre van gunstig, daar de Hollanders door<br />

willekeurige handelingen, den toorn van radja Singa hadden<br />

opgewekt, wiens vijandschap bleek, door bel verinooi den<br />

van den commandeur Van der Stel. De twisten werden<br />

echter met zeer veel beleid en toegevendheid, zonder zwak-<br />

heid, bijgelegd door Joan Maelsuijker, die in 1649 den vrede


__ 71<br />

wist te herstellen. Hij vertrok daarop naar Batavia, wegens<br />

zijne benoeming tot Directeur-Generaal van den handel, in<br />

de plaats van Caron.<br />

Hebben wij vroeger gezien hoe het den gouv.-gen. Van<br />

Diemen gelukt was, de rust in de Molukken te herstellen,<br />

de gestrengheid waarmede de gouverneur Demmer Ie werk<br />

ging om legen den sluikhandel in specerijen te waken, de<br />

wreedheid waarmede hij de hoofden van Hitoe behandelde,<br />

deed een hunner, Toeloe Kabesi, na den dood van Kakiali<br />

t (hl. 64), openlijk in verzet komen. Twee jaren lang wist<br />

hij zich in zijne sterkte Kapaha, op eene rots gelegen,<br />

slaande te houden en werd langs geheime wegen door de<br />

bevolking van levensmiddelen voorzien. Eerst in 1646 gelukte<br />

hel den kapitein Verheijden bij eene nachtelijke beklimming,<br />

de bezetting te verrassen, waarop de sterkte in onze ban-<br />

den viel. Toeloe Kabesi gal' zich over aan Demmer, die hem<br />

als muiteling liet ter dood brengen en met gestrengheid legen<br />

de opgestane bevolking woedde, waardoor deze in haar ver-<br />

zet, bleef volharden.<br />

Ofschoon door den vrede met Mataram en Bantam, Batavia<br />

zich onder het bestuur van Van der Lijn vreedzaam kon ont-<br />

wikkelen en vooral de suikercultuur in de ommelanden zeer<br />

'toenam, rezen er tegen zijn bestuur klachten, vooral van de<br />

zijde der vrije burgers, die zich ten achter gesteld voelden<br />

bij de vreemde oosterlingen en benadeeld door den handel<br />

der ambtenaren. De Kamer van Zeventienen had juist te<br />

dier tijde het vraagstuk van den handel voor vrije lieden<br />

weder in overweging genomen en in 1647 een concept op-<br />

gesteld, waarover zij bel advies der Indische Regeering ver-<br />

zocht. De gouv.-gen. Van der Lijn had aan die opdracht<br />

niet voldaan en moest hierover en over den handel door de<br />

ambtenaren gedreven, scherpe vermaningen van het opperbe-<br />

stuur hooren, waarom hij in 1650 zijn ontslag verzocht.<br />

Op last der bewindhebbers trad nu de Raad van Indië


— 72<br />

fcarèl Reiniersz. als zijn opvolger op, terwijl, zooals boven<br />

reeds gezegd is, Caron als Dir-Gen. ontslagen en vervangen<br />

werd door Joan Maetsuijker.<br />

Daar de opgetreden landvoogd en met hem de meeste leden<br />

van den Raad van Indië, tegen het bevorderen van den<br />

vrijen handel en het uitzenden van volkplantingen adviseerden,<br />

vaardigde de Kamer van Zeventienen in 1650 eene<br />

nieuwe instructie, bekend onder den naam van „Generale<br />

Instructie," uit, waarbij niet alleen tot het oude stelsel van<br />

alleenhandel werd teruggekeerd, maar bovendien nog gestrengere<br />

bepalingen waren gemaakt, om den particulieren handel<br />

Ie belemmeren. Onder meer, werd er bij die instructie ook<br />

bepaald, dat er eene vreedzame staatkunde tegenover de<br />

Javaansche vorsten gevoerd moest worden, maar dat Batavia<br />

ten allen tijde van 1200 man bezettingstroepen moest voorzien<br />

zijn. Deze instructie heeft tot den val der Compagnie<br />

tot grondslag der regeeriug gestrekt.<br />

In 1652 verwekte de houding van den Soesoehoenan weder<br />

achterdocht, daar hij in strijd met de vredesbepalingen<br />

den uitvoer van rijst uit zijne kuststreken verbood. Rijklof<br />

Van Goens, die nu aan het hoofd van een gezantschap<br />

naar .Mataram vertrok, ging met zooveel tact tegenover den<br />

Soesoehoenan te werk, dat hij niet alleen de opheffing van<br />

het verbod verkreeg, maar zelfs meerdere voordeden voor de<br />

Compagnie verwierf.<br />

Onder de werken des vredes, tijdens het bestuur van Reiniersz.<br />

tot stand gekomen, verdient vermelding de stichting<br />

van eene volkplanting aan de kaap de Goede Hoop in 1652.<br />

op welke plaats Jan Antonie Van Riebeek de aandacht der<br />

Regeering gevestigd had. Hierdoor w r erd het bezit van<br />

Mauritius, als aanlegplaats voor de schepen, voor de Compagnie<br />

van minder belang en werd dit eiland dan ook verlaten.<br />

Korten tijd na het optreden van Reiniersz. als landvoogd,<br />

braken er in de Molukken onlusten uit tegen den Sultan van


73 —<br />

Ternate, Maiidar-Sjah, die een trouw bondgenoot der Compagnie<br />

was. De Vlaming van Oudshoorn, die Demmer als<br />

Gouverneur der Molukken vervangen had, en zich tijdelijk<br />

te Batavia ophield, werd nu in 1650 ter ondersleuning des<br />

Sultans met eene vloot naar de Molukken gezonden.<br />

Hier aangekomen, vernam hij dat de Hollanders op de<br />

eilanden Amblaoe en Manipa vermoord waren geworden en<br />

dat aan het hoofd der ontevredene rijksgrooten, Madjira en<br />

Saïdi stonden, die ondersteund werden door den Sultan van<br />

Mangkasar. Van Oudshoorn was de rechte man om met voortvarendheid<br />

en gestrengheid den opstand te bedwingen. Dooide<br />

bewoners der kleinere eilanden te dwingen tot verhuizing,<br />

daar hij hunne specerijboomen vernielde, werd de opstand<br />

beperkt tot het westelijke gedeelte van Ceram, waar de hoofden,<br />

in hunne sterke bergstellingen Laäla en Assahoedi, zich<br />

veilig waanden. Laäla werd, nadat Van Oudshoorn versterking<br />

bekomen had, stormenderhand genomen, waarbij een<br />

700 opstandelingen bet leven lieten. Minder gemakkelijk ging<br />

de vermeestering van Assahoedi; eerst toen hel den vaandrig<br />

Buitendijk gelukt was met een handvol dapperen de top Ie<br />

bereiken, waar beneden de vijandelijke sterkte lag, moesten<br />

de hoofden zwichten; Saïdi werd gedood, Madjira ontkwam<br />

naar den Sultan van Mangkasar. Deze had inmiddels een aanval<br />

op het fort Djangan Kata, op Boeion gelegen, gedaan.<br />

De bezetting sloeg tot zevenmaal de aanvallen af en, geene<br />

ondersteuning krijgende, liet zij zich met het fort in de lucht<br />

springen.<br />

Tijdens den opstand, had Van Oudshoorn zooveel mogelijk<br />

de specerijboomen op de kleinere eilanden buiten Amboina<br />

laten uitroeien, en hiermede ging hij na den opstand voort,<br />

om te verhinderen, dat er buiten de Compagnie om, meer<br />

specerijen aan de Europeesche markt gebracht zouden worden,<br />

dan de vraag was. Gestrenge handhaving van het monopolie<br />

in specerijen was, om de enorme winsten, steeds het wacht-


- 74 —<br />

woord der bewindhebbers geweest. Maar de te groote pro-<br />

ductie dwong de bevolking tot den sluikhandel, daar de<br />

Compagnie niet alles op wilde koopen en de Spanjaarden<br />

en Hangkasaren op groote schaal den sluikhandel dreven. Daal-<br />

de Sultan van Ternate, Mandar-Sjah, een zwak vorst, bij<br />

zijne grooten niet bemind was en daarom steeds steun ge-<br />

zocht had bij de Compagnie, meende Van Oudshoorn deze<br />

gelegenheid te moeten aangrijpen, om dezen vorst afhan-<br />

kelijk van baar te maken en hierin slaagde hij naar<br />

w'ensch. Op zijne uitnoodiging naar Batavia vertrokken,<br />

sloot sultan Mandar-Sjah den 3L ton Januari 1652 eene over<br />

eenkomst met de Indische Regeering, waarbij hij afstand deed<br />

van zijne souvereiniteitsrechten over het schiereiland Howa-<br />

mobel en tegen eene jaarlijksche geldelijke schadeloosstelling<br />

van 12.000 rd. voor zijn persoon en van 2000 rd. voor<br />

zijne rijksgrooten, zich verbond, de specerijboomen in zijne<br />

staten te zullen uitroeien.<br />

De bewindhebbers waren niet ingenomen met het bestuur<br />

van den gouv.-gen. Reiniersz en als zijn vervanger werd in<br />

1653, de secretaris van Amsterdam, Gerard Huift, uitgezonden.<br />

Vóór deze echter te Batavia aankwam, was Reiniersz. in Mei<br />

1653 overleden en door den Raad van Indië, de directeur-<br />

generaal van den handel Joan Maetsuijker, lol zijn opvolger<br />

gekozen, welke keuze het volgende jaar door de Kamer van<br />

Zeventienen bekrachtigd werd.<br />

Gedurende zijne 25-jarige regeering bracht Maetsuijker de<br />

Compagnie tot het toppunt barer macht.


- 75 -<br />

§ 6. HET BESTUUR VAN DEN GOUV.-GEN.<br />

MAETSUIJKER. VEROVERING VAN OEIJ-<br />

LON EN DE KUST VAN MALABAR. VER-<br />

LIES VAN HET EILAND FORMOSA.<br />

TUCHTIGING VAN PALEMBANG EN<br />

MANGKASAR. OORLOG TER ZEE<br />

TEGEN DE FRANSCHEN EN<br />

ENGELSCHEN. VERWIKKE-<br />

LINGEN IN MATARAM,<br />

WAARIN DE COMPAG-<br />

NIE ZICH MENGT.<br />

1653-1678.<br />

Had de O. I. Compagnie tot nu toe er hoofdzakelijk tiaar<br />

gestreefd, hare macht als handelsmogenheid uit te breiden,<br />

onder het bestuur van Maetsuijker treedt zij hei tijdperk in,<br />

dat zij ook als veroveraarster, dikwijls tegen haren zin moet<br />

optreden, om het bestuur uit de handen van onbekwame<br />

vorsten over te nemen, die in den steun der Compagnie hel<br />

eenige middel zagen om hunne vorstelijke waardigheid, zij<br />

het dan ook als vasallen, op te houden.<br />

De 25-jarige regeering van Maetsuijker is een aaneenge-<br />

schakeld verhaal van krijgsgebemtenissen. Korten tijd na zijn<br />

optreden, zond de Gouv.-Gen. den dir.-gen. Huift naar Ceijlon.<br />

om aan de aanhoudende twisten met de Portugeezen een<br />

einde te maken. Deze hadden de stad Colombo geducht ver-<br />

sterkt; Huift maakte zich na een beleg van 15 dagen meester<br />

van het sterke kalitoer en opende daardoor den weg naar<br />

Colombo. Radja Singa ondersteunde hem krachtdadig en toen<br />

een storm door de bezetting dapper was afgeslagen, met een<br />

verlies van 500 man voor de aanvallers, besloot Huift baai-<br />

door uithongering lot de overgave te dwingen. De l'ortu-


76 —<br />

geezen verdedigden zich hardnekkig; eerst toen de krachten<br />

der verdedigers door gebrek aan levensmiddelen geheel waren<br />

uitgeput, gaf de bevelhebber de vesting met krijgseer<br />

over. Huift was tijdens het beleg gesneuveld; als zijn vervanger<br />

was de bekwame Rijklof Van Goens in 1657, met eene<br />

vloot naar Ceijlon gezonden. Achtereenvolgens werden nu<br />

het eiland Manaar. Jaffnapatnam en Negapatnam door Van<br />

Goens en den dapperen Van der Laan genomen en eene<br />

Portugeesche vloot verslagen, welke uit Goa tot hulp was<br />

komen opdagen. De Portugeezen, nu voor goed van Ceijlon<br />

verdreven zijnde, moest Colombo, volgens het verdrag<br />

met radja Singa gesloten, dezen overgeleverd worden. Doch<br />

zijne dubbelzinnige houding had ten gevolge, dal de Nederlanders<br />

die plaats bezet hielden en er de hoofdplaats hunner<br />

vestiging op Ceijlon van maakten.<br />

Daar er in 1657 onderhandelingen tusschen Nederland en<br />

Portugal geopend waren, besloot Rijklof Van Goens de macht<br />

der Compagnie ten koste van de Portugeezen uit te breiden,<br />

voor de vrede tot stand mocht komen. Hij vertrok in hetzelfde<br />

jaar met eene vloot van 25 zeilen, bemand met 2400<br />

koppen, voor de helft Europeanen, van Ceijlon naar de kust<br />

van Malabar. Koylang werd met groot verlies genomen<br />

en nu besloot Van Goens tot den aanval op Kranganoor,<br />

waarbij hij ondersteund werd door den Samorijn van Calicoet,<br />

onzen ouden bondgenoot. Dapper verdedigde de Portugees<br />

Ferreira deze stad tot in haar laatste reduit, eene kerk; toen<br />

gaf hij haar met krijgseer over. De hoofdstad van de kust<br />

van Malabar, Cochin, lag nu aan de beurt. Eene bestorming<br />

mislukte, waarop Van Goens besloot hel beleg tijdelijk op<br />

te breken, om versterking te gaan halen; hij liet echter als<br />

bezetting van een fort, gelegen op een eilandje voor de stad,<br />

700 man achter. Na bekomene versterking kon hij het beleg<br />

in November 1662 hervatten; ook hier verdedigden de Portugeezen<br />

zich dapper tot het uiterste; aan haar lot overgela-


— 77 -<br />

ten moest Cochin zich in Januari 1663 aan Van Goens overgeven,<br />

die de stad, volgens het verdrag met den Samorijn<br />

gesloten, aan dezen overgaf en hem als vasal der Compagnie<br />

erkende. Met den val van Cananoor, de laatste plaats welke<br />

de Portugeezen op de kust van Malabar nog bezet hielden,<br />

kwam deze geheel in het bezit der Compagnie. Z,oo gingen<br />

de Portugeesche bezittingen in Indië door te groote uitbreiding<br />

te niet, ofschoon de Portugeesche bevelhebbers zich<br />

wakker van hun plicht gekweten hadden. Bij den vrede<br />

van 1661 werd de Compagnie in hel bezit van Ceijlon en<br />

de kust van Malabar bevestigd.<br />

De moord in 1657, door onderdanen van den Sultan van<br />

Palembang, op de bemanning van twee Nederlandsche schepen<br />

gepleegd, eischte voldoening. Daartoe werd Van der Laan<br />

in October 1659 met eene vloot van 13 schepen derwaarts<br />

gezonden. Deze forceerde de rivier de Soengsang onder het<br />

vuur van een fort bewapend met 22 stukken, terwijl de<br />

vijand aanhoudend branders op de schepen afzond. Al deze<br />

hinderpalen werden overwonnen, aan het hoofd zijner troepen<br />

maakte Van der Laan zich stormenderhand van de hoofdstad<br />

meester, welke in de asch werd gelegd, terwijl een buit<br />

van 76 groote en 142 kleinere stukken geschut in onze<br />

handen viel.<br />

Toonde de Indische Regeering aldus de belangen barer<br />

onderdanen te kunnen beschermen, hare zwakke houding,<br />

tijdens het eiland Formosa werd aangevallen, had het verlies<br />

dezer bezitting ten gevolge. Sedert 1624 was dit eiland,<br />

bij de Chineezen Tawéjan geheeten, in haar bezit. De taak<br />

van den Gouverneur was hier verre van gemakkelijk, daar<br />

wel 200,000 Chineezen zich op het eiland gevestigd en reeds<br />

meer verraderlijke aanslagen tegen het Nederlandsche gezag<br />

gesmeed hadden. Toen nu in China de regeerende dynastie


— 78 -<br />

door de Mandschoe-Tartaren onttroond was geworden eu<br />

een der verdreven prinsen, Coxinga, het beroep van zeeroover<br />

had 1er hand genomen, was de gouverneur van Formosa,<br />

Coyet, op een mogelijken aanval bedacht en verzocht ver-<br />

sterking van Batavia. Van der Laan van Palembang terugge-<br />

keerd, werd nu met 12 schepen ter ondersteuning gezonden :<br />

voor Zeelandia aangekomen en de rust nog niet bedreigd<br />

ziende, vertrok bij met 9 schepen naar Batavia, de door<br />

Coyet gevraagde hulp aan diens zwakheid toeschrijvende,<br />

waarop de Indische Regeering Clenk als vervanger van<br />

Coyet afzond. Laatstgenoemde had echter juist gezien; kort<br />

na hel vertrek van Van der Laan, verscheen Coxinga met<br />

een 25,000 tal Chineezen voor het eiland, landde en vermees-<br />

terde het geheel met uitzondering van het fort Zeelandia,<br />

waarin de Nederlandsche bezetting was teruggetrokken. Door<br />

wreedheid trachtte Coxinga de bezetting te ontmoedigen en<br />

wist de Chineezen op het eiland te dwingen zijne partij te<br />

kiezen. Onder deze omstandigheden kwam Clenk voor hel<br />

eiland aan, doch gevoelde weinig lust aan zijne opdracht<br />

Ie voldoen en keerde naar Batavia terug; zijne benoeming<br />

was reeds door de Hooge Regeering te niet gedaan, die, de<br />

insluiting van Zeelandia vernomen hebbende, eene vloot van<br />

10 schepen met 700 man onder Cau afzond tot ontzet van<br />

het fort. Deze kon tegen de Chineesche overmacht niets<br />

uitrichten en verloor zelfs een schip door storm, welks lie-<br />

manning door de Chineezen gruwelijk vermoord werd. Van<br />

nu af was Coyet aan zijn lot overgelaten en gedurende ne-<br />

gen maanden wist hij den moed der bezetting levendig Ie<br />

houden, die in de martelingen, welke de gevangenen op last<br />

van Coxinga ondergingen, haar lot voor oogen had. Toen<br />

eindelijk alle hoop op ontzet verloren en de bezetting niet<br />

in slaal was zich langer te verdedigen, trad Coyet den 2"'"<br />

Februari 1662 in onderhandeling, wist vrijen aftocht Ie<br />

bedingen voor de geheele bezetting en vrijlating der weinige


' - 79<br />

gevangenen, die nog gespaard waren gebleven. De goedereu<br />

der Compagnie, welke in het fort waren, ter waarde van<br />

5 Ion goods, vielen Coxinga in handen. Zoo ging het eiland<br />

Formosa, dal voor den handel der Compagnie op China en<br />

Japan van veel gewicht was, voor haar verloren: dien<br />

handel was daardoor een groote knak toegebracht, terwijl<br />

de pogingen om het eiland xveder te bemachtigen, noch hel<br />

/.enden van kostbare gezantschappen, hierin eenige verandering<br />

brachten. Coyet werd het zoenoffer van den toorn dei<br />

bewindhebbers en tot verbanning veroordeeld, welk von-<br />

nis eerst in 1674, door tusschenkomst van Willem til, werd<br />

opgeheven.<br />

De hulp, door den Sultan van Mangkasar aan de opstan-<br />

delingen in de Molukken verleend eu de aanval door dien<br />

vorst op de Nederlandsche slerkle te Boeton gedaan, (blad/..<br />

73) verdiende tuchtiging. Na de onderwerping der Molukken<br />

werd dan ook eene vloot van 23 bodems, bemand met 3000<br />

koppen onder bevel van Van Dam en Truijtmans te Amboina<br />

uitgerust. In Juni 1660 verscheen deze vloot voor Mangkasar en<br />

vond daar ter reede zes rijk geladen Portugeesche schepen. De<br />

verovering van dit smaldeel door twee onzer schepen, d(n'(\<br />

al aanstonds den moed der Mahgkasaren zinken. De landing<br />

volbracht zijnde, vielen de forten Panakoke en Samboepo,<br />

welke de stad beschermden, na hevigen tegenstand in onze<br />

macht en bij den daarop gevolgden vrede moest de Sultan<br />

hel fort Panakoke aan de Nederlanders afstaan. De trolsche<br />

Hassan-Oedin had met weerzin moeten toegeven en zon op<br />

wraak. Toen uu in 1665 de bemanning van twee Neder-<br />

landsche schepen, welke in zijn gebied gestrand waren, ver-<br />

moord was geworden en hij daarover ter verantwoording<br />

geroepen werd, besloot de Sultan de Nederlanders Ie voor-<br />

komen, en den Radja van Boeton, onzen bondgenoot, te<br />

onderwerpen. Op aanraden van \roe l'alakka. een Boni-


— 80 —<br />

sehen prins, vasal van Mangkasar, riep de vorst van Boeton<br />

de hulp der Compagnie in. Die hulp werd verleend en tot<br />

opperbevelhebber van eene vloot van 13 zeilen, bemand met<br />

800 koppen, de admiraal Cornells Speelman benoemd.<br />

Voor dezen was het weggelegd het gezag der Compagnie<br />

op Celebes op hechte grondslagen te vestigen en later haar<br />

op den weg ter verovering van Java te voeren.<br />

Op het einde van 1666 landde Speelman op Boeton en<br />

behaalde op de troepen van den Sultan van Mangkasar, ook<br />

door den afval van Aroe Palakka, die met 5000 Boniërs tot<br />

de onzen overging, eene schitterende overwinning, waarbij<br />

6000 krijgsgevangenen en een aanzienlijke buit in zijne handen<br />

vielen. Aan Aroe Palakka werd voor zijne verleende<br />

hulp, de bevrijding van Boni van Mangkasar's suprematie,<br />

toegezegd. Na de overwinning op Boeton vertrok Speelman<br />

eerst naar de Molukken, om de laatste hand te leggen aan<br />

het herstellen der rust aldaar en keerde na eene afwezigheid<br />

van zes maanden voor Bonthain terug. Ook deze plaats<br />

werd veroverd en nu de tocht naar Mangkasar voortgezet.<br />

Met 5000 man, waaronder 1300 Hollanders, werd de landing<br />

volbracht bij Glisson; het kasteel werd door eene groote<br />

overmacht Mangkasaren verdedigd en viel onzen troepen eerst<br />

in handen, nadat Palakka met 6000 Boniërs ons ter hulpe<br />

kwam. De Mangkasaren verdedigden den toegang tot hunne<br />

stad met de meeste energie, doch hoe verder Speelman voortrukte,<br />

hoe meer Mangkasaarsche grooten afvallig werden,<br />

zoodal na drie maanden strijdens, de Sultan genoodzaakt was,<br />

den 18 den November 1667, de vredesvoorwaarden, hem door<br />

Speelman vo<strong>org</strong>eschreven, aan te nemen. Dit vredesverdrag,<br />

bekend onder den naam van het „Boengaaisehe contract"<br />

vormt den grondslag, waarop de verhouding van de vorsten<br />

onderling en tot de Compagnie, zooals later tot den Staat,<br />

berusj. De voornaamste bepalingen waren de toekenning<br />

van den alleenhandel aan de Compagnie met uitsluiting van


81 —<br />

alle andere natiën ; door deze bepaling verviel de handel van<br />

Mangkasar, als oorlogskosten moest de Sultan 25,000 r.d.<br />

en 1000 slaven betalen, verder alle veroveringen op Ternate<br />

en Boeton teruggeven, de vorsten op de oostkust onafhankelijk<br />

verklaren en der Compagnie het gezag als scheidsrechter<br />

in de geschillen tusscheh de vorsten op Celebes toekennen.<br />

Deze harde voorwaarden werden in 1669 nog vermeerderd<br />

met de uitlevering van al het geschut, het slechten der sterkten<br />

en het zenden van gijzelaars naar Batavia, toen Hassan-<br />

Oedin nog eenmaal, doch te vergeefs, beproefd had, zich van<br />

het knellende juk te ontslaan.<br />

Onze trouwe bondgenoot, Aroe Palakka, werd voorloopig<br />

met de landstreek Bonthain en een paar plaatsen in Boni<br />

beleend; eerst in 1672, na den dood van den Sultan van<br />

Boni, weid hij door de Compagnie tot deze waardigheid<br />

verheven. Boni verkreeg nu langzamerhand de hegemonie,<br />

welke vroeger aan Mangkasar behoord had.<br />

De oorlog welke op Sumatra tusschen de rijken Atjeh en<br />

Menangkabau was uitgebroken, verschafte der Compagnie de<br />

gelegenheid, ook hare macht op dit eiland uit te breiden.<br />

In 1664 werd De Bitter naar Sumatra's westkust gezonden<br />

ter ondersteuning van het rijk Menangkabau, dal voor die<br />

hulp de kuststreek aan de Compagnie afstond.<br />

Indrapoera werd onderworpen en Padang op de Atjehers<br />

veroverd. Wel werd het volgende jaar de commissaris Gruis<br />

mei eenige bevelhebbers en 130 soldaten door de bevolking<br />

van hel eiland Pisang, voor Padang, vermoord, doch de commissaris<br />

Verspreet wreekte dien moord met behulp cener<br />

troepenmacht van 500 man onder bevel van den dapperen<br />

Poolman; de kuststreek werd van vijanden gezuiverd en ter<br />

bescherming van den handel eene rij versterkingen van Padang<br />

tot Baroes aangelegd.<br />

C


— 82 —<br />

In hel tijdperk dat wij nu behandelen, xvas de Republiek<br />

reeds tweemalen in oorlog geweesl met Engeland, waartoe<br />

de naijver van dit land op den bloei der O. I. Compagnie<br />

veel had bijgedragen. Bij den vrede Ie Breda in 1667, werd<br />

het eiland Run, waarop de Engelschen nog recht hadden,<br />

aan de Compagnie afgestaan. Gevaarlijker voor de Compag-<br />

nie was de oorlog welke in 1672 uitbrak. Reeds vóór de<br />

oorlogsverklaring had Lodcxvijk XIV eene vloot van 14.sche-<br />

pen onder den admiraal De la Haye uitgerust, waarop zich<br />

ook Caron, de gewezen Directeur-Generaal van den handel<br />

der 0. I. C, bevond. De la Haye stevende naar Ceijlon en<br />

kreeg van den vorst vergunning te Trinkonomale een fort<br />

te bouwen. Hier eene bezetting achterlatende, vertrok de<br />

Admiraal naar de kust van Coromandel. Rijklof Van Goens.<br />

Gouverneur van Ceijlon, besloot op eigen gezag de plannen<br />

der Franschen te verhinderen. In der haast eenige schepen<br />

verzameld hebbende, volgde hij de Fransche vloot, tastte<br />

haar. terwijl zij op geen aanval bedacht was, aan en ver-<br />

meesterde vier schepen. Vervolgens begaf hij zich naar Trin-<br />

konomale. veroverde het nog niet voltooide fort en nam de<br />

bezetting, 400 man sterk, gevangen. Al spoedig kreeg hij<br />

hel bericht van het uitbreken van den oorlog in Europa;<br />

de Indische Regeering keurde de genomene maatregelen goed<br />

en zond eene vloot onder Van Quaalberg ter ondersteuning<br />

af, waardoor Van Goens nu over 18 schepen mei 600 vuur-<br />

monden kon beschikken. Met deze schcepsmacht stevende<br />

Van Quaalberg naar de kust van Coromandel, en ontmoette<br />

1er hoogte van Mazulipatnam eene Engelsche vloot, ter sterkte<br />

van 10 zeilen, welke juist uit Europa-was aangekomen. Na<br />

een strijd van drie uren hield de Engelsche vloot af en zeilde<br />

naar Madras, waar de Engelsche Compagnie een fort had, om<br />

korten tijd daarna naar Engeland terug te keeren. Hel eeni-<br />

ge voordeel dat deze vloot behaalde, xvas de vermeestering van<br />

hel eiland St. Helena, dal van al' dien lijd in de machl der


— 83 -<br />

Engelschen gebleven is. De la Haye had zich inmiddels te<br />

St. Thomé gevestigd en xverd hier door Van Quaalberg van<br />

de zeezijde en door den vorst van Galkonda van de landzijde<br />

ingesloten. Gebrek aan belegeringsgeschul en verstrooiing<br />

van de vloot door een orkaan veroorzaakten vertraging in hel<br />

beleg, zoodat de Fransche Admiraal zich tot November 1674<br />

kon blijven verdedigen; toen gaf hij de sterkte over en keerde<br />

met 900 man op Hollandsche schepen naar Frankrijk terug.<br />

Terwijl deze gebeurtenissen buiten Java voorvielen, xvas<br />

in het rijk Mataram een binnenlandsche oorlog uitgebroken,<br />

welke den val van dit rijk veroorzaakte. Met het uitbreken<br />

van dien strijd begint een nieuw tijdperk in onze koloniale<br />

geschiedenis.<br />

Met Bantam was in het jaar 1655 het vredesverdrag, dat<br />

in 1645 voor den tijd van lien jaren was gesloten, vernieuwd<br />

geworden. Door de herhaalde oorlogen, welke de Compagnie<br />

in den Archipel te voeren had, meende de Sultan dat hare<br />

krachten uitgeput waren, waarom hij in 1656 het verdrag<br />

schond, door zijne troepen de ommelanden van Batavia te<br />

laten afstroopen, terwijl gelijktijdig twee Nederlandsche<br />

schepen voor Bantam werden afgeloopen. Door de afwezigheid<br />

der troepen, kon de Regeering voorloopig niets doen<br />

dan de reede van Bantam blokkeeren. Dit deed den handel<br />

van Bantam kwijnen, maar lokte ook protesten uit van de aldaar<br />

gevestigde Engelschen, en de vrees voor verwikkelingen<br />

in Europa, stemde de Regeering tot toegevendheid; in 1659<br />

kwam er met Bantam, na lange onderhandelingen, een eeuwige<br />

en onverbreekbare vrede tot stand. Na dien tijd nam<br />

de handel van Bantam zeer toe, zoodat het zelfs Batavia naar<br />

den kroon slak. De reden hiervan moet gezocht worden<br />

in hel monopoliestelsel, dat de Compagnie ten strengste handhaafde,<br />

terwijl het haar door de verschillende krijgsuitruslingen<br />

dikwijls aan kapitaal en schepen ontbrak om zelve


- 84 —<br />

handel te drijven. De achteruitgang van den handel te Batavia<br />

xvas zoo merkbaar, dat de gouv.-gen. Maetsuijker, ofschoon<br />

weifelende, den Bexx r indhebbers in 1675 aanried de bakens<br />

Ie verzetten alvorens het getij verloopen zou zijn. Krachtiger<br />

uitte zich het lid in den Raad van Indië, Van Hoorn : ineen<br />

advies aan de Regeering betoogde hij de gebiedende nood-<br />

zakelijkheid om met het oude stelsel te breken. Maar de<br />

Kamer van Zeventienen was van een ander gevoelen en in<br />

eene aanschrijving aan het Indische bestuur in 1676 gelastte<br />

zij allen particulieren handel en praalzucht, ook bij de amb-<br />

tenaren, ten strengste tegen te gaan. Welke de gevolgen van<br />

dit stelsel, onder gewone omstandigheden, voor de Compag-<br />

nie gexx-eest zouden zijn, blijft te gissen. De oorlog in Ma-<br />

taram en de daarop volgende onlusten in Bantam maakten<br />

haar meesteres van de kuststreken van Java en bevrijdden<br />

haar van lastige concurrenten.<br />

Toen Speelman door het Boengaaische contract de macht<br />

van Mangkasar gefnuikt had, waren vele Mangkasaarsche<br />

grooten, die zich in den nieuwen toestand niet xxilden schik-<br />

ken, uitgeweken en hadden met hun gevolg bij den Sultan<br />

van Bantam eene gastvrije ontvangst genoten De voornaam-<br />

sten onder hen waren kraëng Montemarano, de Radja van<br />

Mandhar en daëng Mangaspa. oom van den jongen Koning<br />

van Tello. Al spoedig schonden de Mangkasaren de genotene<br />

gastvrijheid . xx r aarop zij genoodzaakt werden Bantam te ver-<br />

laten ; Montemarano nam in 1673 de wijk naar Oost- Java<br />

en werd hier weldra door de andere grooten gevolgd. Hun<br />

plan xvas zich van een vast punt op Madocra of Java's oost-<br />

kust meester te maken, om van daar uit zeeroof te plegen.<br />

Dit voordeelige bedrijf verlokte anderen zich met hen te ver-<br />

binden en toen een zekere Mangkasaarsche Kraëng, Glisson<br />

geheeten, zijn aanhang bij den hunnen gevoegd had, begon-<br />

nen omstreeks 1675 de strooptochten langs de kusten van<br />

Java en verscheidene plaatsen als Pasoeroewafi, Gresik en ein-


— 85 —<br />

(lelijk Soerabaja werden geplunderd en verwoest. In hunne<br />

ondernemingen werden de Mangkasarea. gesteund door een<br />

heerschzuehtigeu Madoereesehen prins Troena Djaja, die beweerde<br />

af te stammen uit het vorstengeslacht der Brawidjaja's,<br />

dat over tfadjapahit geregeerd had en tevens het plan koesterde<br />

Madoera te bevrijden van de overheersching van Mataram.<br />

Het verbond tusschen Glisson en Troena Djaja werd hechter,<br />

toen deze aan eerstgenoemden zijne dochter ten huwelijk<br />

gaf en krachtiger, toen een Mahomedaansche priester, pangeran<br />

Mas Giri geheeteu, die onder hel masker van heiligheid, de<br />

eerzuchtigste bedoelingen koesterde en zelfs den titel van<br />

Soesoehoenau en Panembahan had aangenomen, in het geheim<br />

den verbondenen zijn steun beloofde.<br />

Sedert 1646 zetelde op den Mataramsehen troon soesoehoenau<br />

Mangkoerat, een nietswaardig vorst, die zijn gezag<br />

door schrik meende te moeten handhaven, maar het daarentegen<br />

door zijne wreedheid en onbekwaamheid, aan het<br />

wankelen had gebracht.<br />

Toen de Indische Regeering in het begin van 1676 van<br />

haren Resident te Japara bericht kreeg van de rooftochten<br />

der Mangkasaren, besloot zij tot het uitzenden van eene expeditie<br />

ter -sterkte van 300 man, voor de helft Europeanen,<br />

onder bevel van den kapitein Franssen. Met zeven kleine<br />

vaartuigen vertrok deze in Januari naar de oostkust, doch<br />

vond, door den invloed van pangeran Mas Giri, geene<br />

medewerking van de Javaansche bevolking. Onderhandelingen<br />

met de Mangkasaarsche grooten aangeknoopt, leidden<br />

lot geene bevredigende uitkomsten en de schoone gelegenheid,<br />

die zich aanbood, om bij de kust van Madoera de vloot van<br />

Troena Djaja te vernielen, liet Franssen voorbijgaan, meenende<br />

dal zij eene Javaansche vloot was, tegen de zeeroo\ ers<br />

uitgerust. Middelerwij} had de Soesoehoenau een aanzienlijk<br />

leger in het veld gezonden dat, onder bevel van Ka-Pandji.<br />

tot Bangil voorwaarts rukte; tevens kwam eene Javaansche


— 86 -<br />

scheepsmacht van 100 prauweu de Nederlandsche versterken.<br />

Bij een aanval op de vijandelijke werken voor de monding<br />

der rivier Tempoeran werd deze viool echter verstrooid.<br />

Vlet even weinig succes had een aanval van het Mataramsche<br />

leger óp de vijandelijke versterkingen bij Panaroekan plaats;<br />

door een krachligen uitval de\- Madoereezen werd het Ja-<br />

vaansche leger op de vlucht geslagen. Den 30 steB Vugustus<br />

kwam de majoor Poolman met 300 man versterking uit Ba-<br />

tavia en nam het bevel over van den kapitein Franssen.<br />

Poolman ging met veel beleid te werk; na het ontschepeu<br />

zijner troepen versterkte hij zich op een punt aan de kust<br />

en begon van hieruit de vijandelijke werken Ie verkennen.<br />

In zijn bivak sloeg hij tol tweemalen toe een aanval dei'<br />

Vlangkasaren af en ging toen tol den aanval op des vijands<br />

slellingen over. Door die werken om te trekken, maakte<br />

Poolman zich met gering verlies er van meester; daarop ver-<br />

volgde hij tien vijand voortdurend, zoodat deze al zijne stel-<br />

lingen aan de kust moest opgeven en de vlucht nemen naar<br />

het gebergte. De vloot had den aanval te land ondersteund en<br />

op de kusten meer dan 1000 vaartuigen der Mangkasaren ver-<br />

uield. Na bet behaalde succes meende Poolman hel aan een<br />

Javaansch leger, dat 1er sterkte van 60,000 man,- onder aan-<br />

voering van den troonsopvolger, pangeran adipati Ànom,<br />

was opgerukt, over te kunnen laten, den vijand verder te<br />

vernietigen. Maar door de weinige orde waarmede dit leger<br />

voorwaarts rukte en het daarmede gepaard gaande lijd verlies,<br />

kregen tie Mangkasaren de gelegenheid zich te verzamelen<br />

en versterking van Madoera onder Troena Djaja en kraëng<br />

Glisson tot zich te trekken. Toen hunne macht weder een<br />

12,000 man sterk was, lastten zij hel Javaansche leger aan,<br />

dat geheel verstrooid werd. Door deze nederlaag van het<br />

Javaansche leger, herwon tie vijand wat hij door Poolman's<br />

beleid verloren hatl en maakte zich weder meester van de<br />

geheele oostkust tol Japara toe. Troena Djaja nam den titel


— 87 —<br />

aan van panembahan Madoeratna en zond afgevaardigden<br />

naar Batavia, met verzoek aan de Regeeriug om neutraal te<br />

blijven, waar de Indische Regeering besloot op aanzoek van<br />

den Soesoehoenau en volgens het vredesverdrag van 1646<br />

als bemiddelaarster op Ie treden. Zoo weinig voorzag zij<br />

echter nog de gevolgen van dezen oorlog, dat zij den Resi-<br />

dent van Japara uitdrukkelijk gelastte, niet aanvallend tegen<br />

den vijand op te treden; tevens zond zij gezanten naarden<br />

Soesoehoenau en Troena Djaja, naar genen om te vernemen<br />

wat zijn verlangen was, naar dezen om hem te bewegen<br />

gevolmachtigden naar Japara te zenden. Ook de bevelheb-<br />

ber van eene nieuwe expeditie, Cornelis Speelman, kreeg<br />

eene instructie in denzelfden geest.<br />

Deze stak op het einde van het jaar 1676 in zee met eene<br />

vloot van 5 groote en 4 kleine vaartuigen, hebbende aan boord<br />

300 Europeesche soldaten en 400 Inlanders. Met zijne vloot<br />

deed hij Tjeribon en Tegal aan; doch in de eerste plaats was<br />

Troena Djaja hem reeds voor geweest, zoodat hij daar den<br />

Regent op diens hand vond. In Japara aangekomen, vond<br />

Speelman een gemachtigde van den Soesoehoenau, met wien<br />

nu een concept voor een nieuw tractaat werd opgemaakt-<br />

waarbij de volgende voorwaarden bedongen werden: hel<br />

oude verdrag van 1646 werd vernieuwd; de Compagnie be"<br />

loofde den Soesoehoenau ondersteuning tegen vergoeding der<br />

oorlogskosten, waarvoor deze in drie jaarlijksche termijnen<br />

eene som van 350,000 realen en 3000 lasten rijst zou betalen,<br />

met verhooging van 20,000 realen 'smaands, indien de oor-<br />

log langer dan tot medio 1677 mocht duren. Verder be-<br />

dong Speelman geheele tolvrijheid voor de Compagnie bij<br />

den invoer in de kustplaatsen van Java, vrijheid tol het<br />

stichten van factorijen aldaar en een geregelden uitvoer van<br />

4000 lasten rijst jaarlijks voor Batavia. Eindelijk verzocht<br />

de \dmii\tal uitbreiding van het grensgebied van Batavia<br />

lot aan de rivier van Pamanoekan. -- Den 4 den Maart 1677


8S<br />

vertrok de Resident van Japara, Jacob Couper, naar Mataram<br />

om de bekrachtiging van dit verdrag te verkrijgen.<br />

Hij vond den toestand aldaar zeer verward; de Soesoehoenau<br />

was afgeleefd en ziekelijk en nog bij zijn leven<br />

betwistten zijne vier zonen elkander de opvolging. Een der<br />

prinsen van tien bloede, raden Katljoran, de schoonvader<br />

van Troena Djaja, die reeds laugen tijd in het geheim lot<br />

diens partij behoord had, had openlijk met Mataram gebroken<br />

en was met een talrijk gevolg naar Kediri geweken. De<br />

Soesoehoenau bekrachtigde het verdrag, met uitzondering van<br />

de uitbreiding van grensgebied en den 25 sten Maart keerde<br />

Couper naar Japara terug. Inmiddels had Speelman gevolmachtigden<br />

naar Troena Djaja gezonden om hem te bewegen<br />

de geschillen op vredelievende wijze bij te leggen, waartoe<br />

bij uitgenoodigd werd in persoon naar Japara te komen, of<br />

een gevolmachtigde te zenden om met den Admiraal te onderhandelen.<br />

De afgezanten keerden onverrichter zake terug,<br />

maar brachten de goede tijding mede, dat het verbond tusschen<br />

Troena Djaja en zijn schoonzoon kraëng Glisson verbroken<br />

was en dat beiden elkander hevig bestreden. Den 27 st


— 89 —<br />

daar, hij zonder ondersteuning van Batavia of Mataram, niet<br />

in slaat was Troena Djaja aanstonds te vervolgen. Toen hij<br />

hier ongunstige berichten ontving over den toestand in<br />

Mataram, besloot hij, na rijp beraad, landwaarts in te rukken.<br />

Eerst wilde hij echter een inval op Madoera doen.<br />

om de vijandelijke macht aldaar te vernietigen. De kustplaatsen<br />

van dit eiland vielen in zijne handen en nu op het punt<br />

zijnde zijn krijgstucht naar Mataram te beginnen, kreeg hij<br />

de tijding dat de hoofdplaats van Mataram was ingenomen<br />

en verwoest, de Soesoehoenau gevlucht en de rijkssieraden<br />

naar Kediri waren overgebracht, waardoor Troena Djaja's<br />

aanhang zoo was toegenomen, dat deze zelfs een aanslag op<br />

Soerabaja beraamde. Gelijktijdig kreeg de Opperbevelhebber<br />

van de Indische Regeering den stelligen last zich te onthouden<br />

van een veldtocht naar de binnenlanden, daar hem<br />

geene versterking kon gezonden worden, wegens de vijandige<br />

houding van Bantam en de bewoners van Malaka. Speelman<br />

besloot daarop Soerabaja te verlaten en naar Tegal en Japara<br />

te stevenen, om den Soesoehoenau te ontmoeten. Na het bestuur<br />

in Soerabaja zoo goed mogelijk geregeld en panembahan<br />

Mas Giri tot algemeen opperhoofd namens den Soesoehoenau<br />

aangesteld te hebben, in de hoop dat geestelijk opperhoofd<br />

daardoor te winnen, vertrok de Admiraal den 18 den Augustus<br />

1677 naar Japara, Couper met eene kleine scheepsmacht<br />

achterlatende.<br />

Te Japara aangekomen, vernam de bevelhebber, dat de<br />

zoon van den inmiddels overleden Soesoehoenau zich te<br />

Tegal ophield, terwijl de Regent aldaar hem trachtte over<br />

te halen, de hulp van Bantam 's vorst in te roepen. Dit plan<br />

van den Regent mislukte door de hooge eischen welke Bantam<br />

stelde, waarop de Soesoehoenau zich naar Japara begaf en<br />

aldaar door Speelman als vorst ontvangen werd. Van hem<br />

vernam de Admiraal het treurige uiteinde van soesoehoenau<br />

Amangkoerat. De willekeurige handelingen van dezen , hadden


90<br />

den beker „ver doen loopeu en verscheidene prinsen waren<br />

afvallig geworden. Kadjorans troepen hadden zich van<br />

den kralon meester gemaakt; de Soesoehoenau was daarop,<br />

van allen, behalve van zijn oudsten zoon, den adipati<br />

\nom, verlaten, uit zijne hoofdstad gevlucht. Van<br />

plan zijnde naar Japara te gaan en de hulp van Speelman<br />

m te roepen, was de oude vorst te Tagal Wangi overleden<br />

en bad voor zijn verscheiden, zijn oudsten zoon lol<br />

zijn opvolger benoemd en<br />

Hollanders in te roepen.<br />

hem aangeraden, de hulp tl<br />

er<br />

Deze had nu wel den .Hel van Amangkoerat Senapati Ngalaga<br />

aangenomen, maar werd zelfs met door zijne drie broeders,<br />

die z,cb in de binnenlanden ophielden, als Soesoehoenau<br />

erkend. Speelman zag de noodzakelijkheid in om tien<br />

Soesoehoenau me» behulp der Compagnie'* troepen in zijn<br />

gebied te herstellen en zond gezanten naar de broeders van<br />

den vorst, om hen te bewegen hun oudsten broeder als<br />

n rechtmatigen vors. te erkennen. Tevens besloot de \dnnraal<br />

tie schoone gelegenheid niet voorbij te laten gaan<br />

7 Van deB ^oehoenan, die zich meer met zijne vrouwen<br />

dan met staatszaken onledig hield, nieuwe voordeden te bedmgen.<br />

en in vier verschillende contracten verkreeg de Compagnie<br />

de bekrachtiging der verdragen van 1664 en 1677uitbreiding<br />

en geheele onafhankelijkheidsverklaring van het'<br />

gebied van Batavia tot Pamanoekan, tot onderpand alle steden<br />

n van Java's N. en O. kust met inkomsten en<br />

rechten, het directe gebied over Samarang, lolvrijheid en hel<br />

monopolie voor den invoer van kleeden en opium en tien<br />

uivoer van rijst en suiker. Tot behoorlijke inning der inkomsten,<br />

verdeelde Speelman de kustlanden in een Westeren<br />

Ooster-Gouvernenieiil.<br />

In stetle van bij de Hooge Regeering krachtdadige ondersteuning<br />

te vinden, ondervond Speelman slechts tegenwerking,<br />

voortspruitende uit de vrees van Maetsuijker en den


— 91 —<br />

Raatl van Indie om met Bantam in oorlog te komen. Daar-<br />

door in zijne vo<strong>org</strong>enomen marsch naar Mataram opgehou-<br />

den, breititle de opstand zich verder uil. Pangeran Poeger.<br />

broeder van den Soesoehoenau, bad zijn verblijf weder te<br />

Mataram gevestigd en was door het volk als Soesoehoenau<br />

erkend. Troena Djaja had zich weder van de oostkust tol<br />

Rembang meester gemaakt en de rechtmatige vorst, trok zich,<br />

onder bescherming der HoUandsche troepen, niets van tic staats-<br />

zaken aan. Daardoor raakte het geduld van Speelman uitge-<br />

put, bij eischte van tien Soesoehoenau dat deze zijne troepen<br />

in bet veld zou zenden, hetwelk dan ook geschiedde. Drie<br />

Javaansche afdeelitigen, ondersteund door HoUandsche de-<br />

tachementen, heroverden Koedoes, Pati en Djawana en rukten<br />

voort tol Depan, van waar Speelman na den regenmousson<br />

op Kediri of Mataram wilde aanrukken. Tevens kreeg de<br />

bevelhebber bericht dal de strijd tusschen Troena Djaja en<br />

kraëng Glisson op nieuw was uitgebroken en Couper zich<br />

weder in bet bezit van Soerabaja gesteld had, maar daar-<br />

mede eindigde ook het succes. Door het verraad van een<br />

der Javaansche bevelhebbers werd Depan weder verlaten en<br />

toen zijn verraad ontdekt werd, keerde hij de wapens tegen<br />

de troepen van den Soesoehoenau, werd wel ten onder ge-<br />

bracht en gedood, maar deze amokpartij kostte ook den gouver-<br />

neur van Java 's oostkust, Martapoera, het leven, in wien Speel-<br />

man den besten raadsman des Soesoehoenans verloor. De Ad-<br />

miraal was zelf door eene hevige ziekte niet in staat het bevel<br />

over de troepen op zich te nemen. De Soesoehoenau maakte zich<br />

hoc langer hoe meer verachtelijk bij zijne onderdanen, door<br />

zijne levenswijze en handelingen, terwijl zijne vijanden niet<br />

nalieten hem als den beschermeling van de ongeloovigen aan de<br />

bevolking voorlestellen. Daarbij kwam dat Speelman op den<br />

duur tegenwerking ondervond van de Indische regeeriug, die<br />

nog steeds aan het contract van 1646 bleef vasthouden. Reeds<br />

meermalen had de bevelhebber de uitnoodiging gekregen den


92 -<br />

strijd Ie eindigen, toen hij iti December 1677 den bepaalden last<br />

ontving om naar Batavia terug te keeien.<br />

Korten tijd daarna, den 4 en Januari 1678, overleed de gouv.gen.<br />

Maetsuijker. Was zijne regeering een tijdperk van luister<br />

voor de Compagnie, dan moet dit niet zoozeer aan zijne voorzichtige<br />

staatkunde dan wel aan de energieke handelingen van<br />

die mannen toegeschreven worden, die de uitvoerders zijner<br />

bevelen waren, en onder tlie allen treedt Speelman op den<br />

vo<strong>org</strong>rond, die door zijn helder inzicht der Regeeriiig den<br />

weg wees om de Compagnie meesteres te doen worden over<br />

het vervallen rijk Mataram.<br />

Volgens aanschrijving van het Opperbestuur aanvaardde<br />

Rijklof Van Goens het bestuur als Algemeen landvoogd en<br />

werd Speelman tol Directeur-Generaal benoemd. Het duurde<br />

nog tot Maart 1678 alvorens deze naar Batavia vertrok,<br />

het bevel over tie troepen opdragende aan den commandeur<br />

De St. Martin, wien hij eene hoogst belangrijke memorie<br />

over den toestand van Mataram ter hand stelde.


DERDE HOOFDSTUK.<br />

Het tijdperk va« den hoogsten bloei der- 0. I.<br />

Compagnie, 1678-1750.<br />

§ 1. HET BESTUUR VAN DEN GOUV.-GEN.<br />

RIJKLOF VAN GOENS. DE EERSTE JAVAAN-<br />

SCHE SUCCESSIE-OORLOG. OORLOG<br />

MET DEN SULTAN VAN TERN ATE.<br />

NIEUWE VERWIKKELINGEN<br />

MET BANTAM.<br />

1678-1681.<br />

Bij het vertrek van Speelman van het terrein ties oorlogs.<br />

waren alleen Japara als hoofdkwartier. Soerabaja. Pali, Koedoes,<br />

Demak en Grobogan in ons bezit. De bevelhebber De St. Martin<br />

begreep flat hij, als ondergeschikt officier, nog minder dan<br />

Speelman op ondersteuning uil Batavia zou kunnen rekenen<br />

en drong bij de Regeering op de benoeming van een an-<br />

der opperbevelhebber aan. De Regeering besloot dan ook<br />

in Vlei 1678 den gewezen gouverneur tier Molukken, Anto-<br />

nio Hurdt, die zich op de terugreis naar Batavia bevond.<br />

aan te schrijven naar Japara te gaan en daar het bevel over<br />

de troepen op zich te nemen. Inmiddels bad Speelman de<br />

gelegenheid gehad, tie Regeeriiig voor zijne inzichten te<br />

winnen en toen bel bericht baar gewerd, dat twee broeders


94 -<br />

van den Soesoehoenan overleden waren, en dus pangeran<br />

Poeger als eenige pretendent overbleef, nam de Regeering<br />

in Juli 1678 bet besluit, den Soesoehoenan krachtdadig<br />

Ie ondersteunen eu tevens de hulp in te roepen van<br />

A roe Palakka, die dan ook de verplichtingen, welke hij<br />

aan tie Compagnie had, niet vergal. In afwachting van<br />

tleze ondersteuning werd bepaald dat Antonio Hordt, die<br />

zich tijdelijk te Batavia bevond, om met de Regeering te<br />

confereeren, met den titel van Super-Intendeut en Admiraal<br />

op Java's Oostkust, hel bevel op zich zou nemen over eene<br />

expeditie, bestaande uit 600 Europeanen en 800 Inlanders,<br />

welke, met de bezetting van de posten op Oost-Java, eene<br />

macht zou vormen van 1200 Europeanen en 1100 Inlanders.<br />

Onder Hurdl werden benoemd tot commandeur De St. Mar-<br />

tin en tot kapiteins Westdorp, Muller en Tak.<br />

Hel was meer dan tijd dat de Regeeriiig tot de uitrusting<br />

besloot; de laatste berichten uit Japara waren weinig bemoe-<br />

digend, de luitenant Struijck was in eene hinderlaag gevallen<br />

en gesneuveld, onder de Regenten in Japara deden zich<br />

leekenen van afval voor en Troena Djaja had zich aan<br />

hel hoofd van 20,000 man gesteld, om een aanval op de<br />

kustplaatsen Ie doen. Dil laatste vernam Hurdt bij zijne<br />

aankomst ter reede van Japara, den a' 1 Augustus 1678.<br />

Aanstonds zond hij den kapitein Tak met 332 Europeanen<br />

lot versterking der bezetting van Grobogan; deze geraakte,<br />

kort na zijne aankomst altlaar, slaags met de troepen van<br />

Troena Djaja en joeg ze met aanzienlijk verlies op de vlucht.<br />

Nu kon Hurdt zijn plan voor den veldtocht opmaken, wanl<br />

de Regeeriiig had hem gemachtigd, naar het binnenland te<br />

trekken. Iii overleg met den krijgsraad, bepaalde de bevel-<br />

hebber, dal tie opmarsch in drie colonnes zou plaats<br />

hebben. De hoofdmacht, onder bevel van Hurdt en De St-<br />

Marlin, zou bestaan uil 683 soldaten, 1000 Javaansche piek-<br />

dragers en 30(H) koelies, welke door den Soesoehoenau ge-


— 95<br />

leverd werden, wiens bevelhebbers voor een geregelden aan-<br />

voer van levensmiddelen moesten z<strong>org</strong>dragen. Deze maelil<br />

zou hare marsch roule nemen van Japara over Koedoes, Go-<br />

dogoug en Grobogan naar de Solo- rivier, om zich te Groem-<br />

|)ol te vereenigen met den rechtervleugel, welke, 400 man<br />

sterk onder bevel van den kapitein Tak, en 100 man onder<br />

den kapitein Sloot van Samarang derwaarts zou marcheeren;<br />

van Groempol zou deze vereenigde troepenmacht verder over<br />

Madioen naar Kediri oprukken. De linkervleugel, ter sterkte<br />

van 700 man en eenige Javaansche hulptroepen ouder de<br />

kapiteins Muller en Renesse, kreeg bevel haren marsch te<br />

nemen over Rembang, Koedoes en Pati, om den linkervleu-<br />

gel der hoofdcolonne en tevens de kustplaatsen te bescher-<br />

men. In de omstreken van Madioen zou deze colonne zic*h<br />

bij de anderen aansluiten, om met vereenigde macht Kediri<br />

te bestormen. De kustplaatsen behielden slechts zwakke gar-<br />

nizoenen en de monding (1er Solo- rivier werd met vaartui-<br />

gen, bemand met een 80-tal soldaten, afgesloten, om de ge-<br />

meenschap tusschen Java en Madoera te verbreken. In de<br />

hoo|) dat kraëng Glisson zich met de Compagnie zou verbin-<br />

den, waartoe diens broeder reeds onderhandelingen had<br />

aangeknoopt, zond Hnrdt zijn secretaris Bastincq naar de<br />

oostkust.<br />

Oen 5 Apn September 1678 nam de opmarsen van het hoofd-<br />

leger een aanvang; de trein was over zee naar Demak en<br />

van daar naar Godogoug gedirigeerd. Over Koedoes, dal<br />

door den vijand verwoest en verlaten was geworden, bereikte<br />

Uurdl den 8 sten September Godogoug; van hier verder voorl-<br />

nikkende, kwam de colonne na een afmattenden marsch,<br />

den 24 sten te Groempol aan, alwaar de kapitein Tak zich bij de<br />

hoofdmacht aansloot. Oeze was bij Kommediëng, zuidwaarts<br />

van Groempol, met den vijand slaags geraakt en had hem op de<br />

\ lucht gedreven in de richting van Madioen. In een krijgs-<br />

raad, door den bevelhebber belegd, werd nu. op aanraden


— 96 —<br />

van den Soesoehoenan, besloten, naar Kediri, de hoofdzetel<br />

van Troena Djaja en dus het brandpunt van den opstand,<br />

op te rukken, daar, door den val van deze plaats, de kans<br />

op hel herstel der rust grooter zou wezen dan wanneer men<br />

eerst naar Mataram oprukte, hetgeen Hurdt den Soesoehoenan<br />

had vo<strong>org</strong>esteld. Er werden afgezanten naar pangeran Poeger<br />

gezonden, om hem uit te noodigen, zijne troepen met die des<br />

Soesoehoenans te vereenigen. Deze keerden onverrichter<br />

zake terug met het bericht, dal pangeran Poeger eiken inval<br />

in Mataram gewapenderhand wilde beletten en dat de tijding<br />

onder het volk verspreid was, dat de soesoehoenan Amangkoerat<br />

overleden was.<br />

Aan den kapitein Tak werd nu opgedragen met 4 compagniën<br />

Europeesche en inlandsche ruiterij, zuidwaarts van<br />

het Lawoegebergte, de rechterflank der hoofdmacht Ie dekken.<br />

Den 27" en September werd de marsch voortgezet ; bij<br />

Vloerong stiet de colonne op den vijand, die terugtrok en<br />

ook Djagaraga in hare handen liet. Van Djagaraga werd<br />

verder opgerukt naar Padjang, alwaar de kapitein Tak, die<br />

in verscheidene ontmoetingen den vijand had teruggedreven,<br />

zich weder bij de hoofdmacht aansloot. Den 6 dpn October<br />

trok de vereenigde macht de Bengawan of Solo-rivier over.<br />

Was de marsch tot nu toe, ofschoon zeer vermoeiend, door<br />

den geregelden aanvoer van vivres gunstig geweest, na


— 97 —<br />

Den 18 den October werd de voorhoede vijandelijke ruiterij<br />

gewaar, zoodat de colonne in den gevechtsvorm verder voortrukte;<br />

den volgenden dag werd een aanval, door de Madoereesche<br />

ruiterij op den legertrein gedaan, afgeslagen. In denzelfden<br />

vorm doormarcheerende, bereikte de colonne den<br />

13 dcn October Zinkal aan de Kali-Brantas of rivier van Kediri;<br />

hier werd het bivak opgeslagen en brachten de troepen een<br />

onrustigen tijd door. Het gelukte zelfs eenmaal der Madoereesche<br />

ruiterij, tot midden in de legerplaats door te dringen;<br />

wel werd zij teruggeslagen, doch bleef op den duur het bivak<br />

bestoken, terwijl de vijand, aan de overzijde der rivier, welke<br />

ondoorwaadbaar was, eene batterij opwierp, welke het<br />

bivak bestreek. Volgens berichten van Javaansche gidsen,<br />

bestond er eene doorwaadbare plaats te Toekong, een uur<br />

stroomopwaarts. De krijgsraad nam nu het aanbod vau<br />

den kapitein Westdorp aan, die op zich nam met zijne<br />

brigade en 2000 Javaansche hulptroepen den doortocht<br />

naar Toekong te forceeren. Den 14 den October begaf deze<br />

zich op marsch, maar werd, in de nabijheid van Toekong<br />

gekomen, van alle zijden uit hinderlagen overvallen. De<br />

paniek, welke al aanstonds onder de Javanen ontstond,<br />

sloeg over op de Europeanen, toen de kapitein Westdorp,<br />

zijne manschappen willende verzamelen, door den vijand<br />

omsingeld werd en sneuvelde. De luitenant Huijssen hield,<br />

aan het hoofd zijner Balineezen, den vijand van zich af en<br />

de vaandrigs Steil en Janss bleven, hunnen plicht getrouw,<br />

standhouden en stierven den heldendood. Toen het bericht<br />

van dit voorval den opperbevelhebber gewerd, zond hij onmiddelijk<br />

den kapitein Tak uit om de vluchtende brigade<br />

Westdorp op te nemen. Met verlies van 11 dooden en 9<br />

gewonden aan Europeanen, keerde deze des avonds in het<br />

bivak terug.<br />

Deze overwinning deed den moed des vijands ten top<br />

stijgen en voortdurend bleef hij het bivak omsingelen. Of-


— 98 -<br />

schoon Hurdt eerst van plan was terug te trekken om eene<br />

veiliger positie te kiezen, drong de Soesoehoenan er op<br />

aan, dat de troepen te Zinkal zouden blijven, terwijl hij<br />

zijn volk aan het werk stelde om het bivak te ompaggeren.<br />

Den 16 den October kwamen de kapiteins Muller en Renesse<br />

te Zinkal aan. Deze waren in voortdurende aanraking met<br />

den vijand geweest en hadden zelfs bij Brigandjieng een<br />

hevig gevecht moeten leveren ; hunne troepenmacht van<br />

700 man, was dan ook tot op 436 man geslonken ; ten ge-<br />

volge der do<strong>org</strong>estane vermoeienissen stierf de kapitein Muller<br />

weinige dagen na aankomst in het bivak. De legerplaats<br />

werd, vooral des nachts, voortdurend gealarmeerd, zoodat<br />

de toestand onhoudbaar werd ; daarbij kwam nog dat vele<br />

Inlanders en zelfs enkele Europeanen tot den vijand overliepen.<br />

De Super-Intendent besloot den aanval op Toekong te<br />

hervatten. Ditmaal gelukte het den kapitein Renesse, den<br />

24 st October, Toekong te nemen, den vijand over de rivier<br />

te jagen en een grooten voorraad rijst buit te maken ; ge-<br />

lijktijdig drong de kapitein Tak ongehinderd door tot Kar-<br />

tasana. Op het bericht dat zijn Secretaris Bastincq te Kan-<br />

dangan door den vijand omsingeld was, zond Hurdt den<br />

kapitein Tak met eene afdeeling ruiterij derwaarts, wien het<br />

gelukte het konvooi van Bastincq binnen het bivak te bren-<br />

gen. Bastincq had aan zijne opdracht voldaan en van kraëng<br />

Glisson de toezegging verkregen, dat deze met 2000 Mang-<br />

kasaren tegen Troena Djaja op zou rukken. Doch afgezanten<br />

van Bantam hadden Glisson weder tot de partij van Troena<br />

Djaja doen overhellen en Bastincq, die met 14 Europeanen en<br />

1000 Inlanders, waaronder 300 Mangkasaren, uit Soerabaja was<br />

(»[) marsch gegaan, werd gedurende den marsch door deze laat-<br />

sten verlaten en te Kandangan door 500 ruiters aangeval-<br />

len. In (»ene wagcnburcht verdedigde hij zich met zijne<br />

Kuropeanen en Balineezen, totdat kapitein Tak hem kwam<br />

ontzetten.


— 99 —<br />

Daar de rivier bij Toekong ook ondoorwaadbaar was.<br />

besloot Hurdt haar met vaartuigen over te steken. Meester<br />

geworden zijnde van vier vaartuigen, liet Hurdt ze achter<br />

blindeeringen yoor den overtocht gereedmaken, welke in<br />

den nacht van 10 op 11 November beproefd werd, doch<br />

totaal mislukte, door het omslaan van de sloepen. Nu werd<br />

eene vlotbrug gereed gemaakt en eene batterij aan den oever<br />

opgeworpen om den overtocht te beschermen; den 17 den No-<br />

vember werd hij met succes volbracht. Wel hadden de<br />

troepen veel te lijden van het vuur des vijands, waardoor ook<br />

Renesse gewond werd, doch de kapitein Tak ging zijne sol-<br />

daten zoo moedig voor, dat zij den overkant bereikten, op<br />

den voet gevolgd door den Balinees Djaja-lalana, die met<br />

500 Javaansche ruiters de rivier was overgezwommen. De<br />

vijandelijke werken aan den oever werden .stormenderhand<br />

genomen en de vijand moest, met achterlating van 40 doo-<br />

den en 11 stukken geschut, terugtrekken. Twee dagen later<br />

werd Troena Djaja, die in persoon zijn leger aanvoerde,<br />

binnen Kediri teruggeworpen. De aanval op deze plaats<br />

werd den 25 st(m November met veel beleid ten uitvoer gebracht.<br />

Onder een sterk vuur des vijands gelukte het Tak aan de<br />

N. W. zijde tot onder de wallen der sterkte door te dringen,<br />

alwaar hij een geschikt punt voor de bestorming vond. Hurdt,<br />

hiervan bericht gekregen hebbende, zond De St. Martin ter<br />

ondersteuning van Tak af; aan de N. O. zijde had de opper-<br />

bevelhebber eene gunstige stelling voor zijne artillerie gekozen<br />

en nadat de vijand van hier uit bestookt en eene zijner bat-<br />

terijen door eigen kruit vernield was geworden, weid de<br />

bestorming van twee zijden ondernomen en gelukte volkomen.<br />

ÏNa een uur strijdens maakte Hurdt zich meester van de poort<br />

van Kediri en bleef daar postvatten; aan de andere zijde<br />

waren de kapiteins Tak en De St. Martin de sterkte binnenge-<br />

drongen en joegen den vijand van stelling tot stelling terug.<br />

Troena Djaja slaagde er echter in te ontsnappen, wijl de


— 100 —<br />

Javaansche hulptroepen in stede van de vluchtenden tegen<br />

te houden, aan het plunderen waren geslagen. Ging daar-<br />

door de grootste buit al verloren, de uit Mataram geroofde<br />

ajkssieraden, waaronder de kroon van Madjapahit, vielen den<br />

kapitein Tak in handen en den 27"» November ontving de<br />

wettige souverein zijne koninklijke kroon uit de handen<br />

van den Nederlandschen bevelhebber terug.<br />

I),. stelling te Kediri bleek zeer sterk te zijn; de macht<br />

van Troena Djaja had 14,000 man bedragen; toch had de in-<br />

name dezer sterkte onzen troepen aan dooden slechts 7 man,<br />

waaronder 4 Europeanen en aan gekwetsten 27 waaronder<br />

22 Europeanen, gekost.<br />

|), Re-eering te Batavia, nog onbekend met het behaalde<br />

succes en den' treungen toestand der troepen te Zinkal ver-<br />

nomen hebbende, had middelerwijl den majoor Poolman met<br />

vier compagnieën versterking naar Soerabaja gezonden, met<br />

„„dracht om zoo noodig den terugtocht van Hurdt te dekken,<br />

„Lr voor het overige de vijandelijkheden binnenslands te<br />

sfrkeu Te Soerabaja aangekomen, vernam Poolman de in-<br />

ü,me van Kediri en den 17*« December kwam aldaar de<br />

.uper-inteudent Hurdt met zijne hoofdmacht terug. Hij had<br />

.ich me. den trein en de ambulance de rivier laten afzakken,<br />

„»rwijl De St. Martin met de troepen van den Soesoehoenan<br />

den 4""" Januari 1679 over land terugkeerde. De Soesoehoenan<br />

had vóór zijn vertrek den gewezen Regent van Madoera ....<br />

eersten Rijksraad benoemd en hem het bestuur over Kedir,<br />

opgedragen.<br />

De rus. was echter, na den val van Kechr,, op verre na<br />

„iet hersteld; nog hielden de Mangkasaren onder kraëng Glisson.<br />

pangeran Kadjoran m het zuiden en pangeran Poeger m<br />

«ataram, he. veld, terwijl Troena Djaja naar het Z. O ge-<br />

vlucht was. Ofschoon een gedeelte der troepen van Aroe<br />

Palafeka te Soerabaja was aangekomen, kon Poolman niet<br />

aanvallend optreden, wegens den regenmoesson en de uit-


— 101 —<br />

putting van zijne troepen. Den 22 sten Februari vertrok de su-<br />

per-intendent Hurdt, die lijdende was, naar Batavia, het bevel<br />

aan Poolman overgevende.<br />

Den 8sten juni 1679 trok Poolman op naar Soka en deed<br />

van daar uit verkenningen naar Banjerpo, waar de Mangkasaren<br />

zich achter paggers verschanst hadden. De ondervinding werd<br />

daarbij opgedaan, dat de Mangkasaren geduchte krijgslieden<br />

en goede schutters waren. Den 17 d Juni naar Sepandi oprukkende,<br />

stiet Poolman op den vijand, welke zich achter<br />

een riviertje verschanst had. Poolman gaf zelf het voorbeeld<br />

aan zijne Europeanen, door de rivier over te zwemmen ; ook<br />

de Boegineezen toonden bij deze gelegenheid goede krijgslieden<br />

te zijn. Aan de vereenigde macht van Poolman en Aroe<br />

Palakka, die zelf echter nog te Batavia vertoefde, gelukte het<br />

de Mangkasaren uit drie bepaggerde stellingen, welke achter<br />

elkander gelegen waren, te verjagen maar met groote verliezen<br />

onzerzijds; vier officieren sneuvelden, ook de Balinees<br />

Djaja-lalana. Na dit gevecht moest Poolman op versterking<br />

wachten, alvorens tot den aanval op Kappar, de hoofdstelling<br />

der Mangkasaren over te kunnen gaan; de Soesoehoenan<br />

bleef werkeloos te Soerabaja. De majoor Poolman werd door<br />

hevige koortsen aangetast die den 29 st Juli 1679 een einde<br />

aan zijn leven maakten. Het opperbevel ging nu tijdelijk<br />

over op den kapitein Van Vliet, die, in afwachting van versterking<br />

uit Batavia, met kraëng Glisson onderhandelingen<br />

aanknoopte<br />

Den 20 sten Augustus kwam eindelijk de versterking uit Batavia<br />

aan, bestaande uit 150 Europeanen, 120 Balineezen en Maleijers,<br />

75 Amboineezen onder den Amboineeschen kapitein<br />

Jonker, benevens Aroe Palakka met zijne Boegineezen. M<br />

deze troepen stonden onder het bevel van Jacob Couper, die<br />

bestemd was Poolman te vervangen. Daar de onderhandelingen<br />

met Glisson op niets uitliepen, besloot Couper den 8 stl "<br />

September aan het hoofd van 1800 man en 3000 Boegineezen,


— 102<br />

de stelling te Kappar aan te tasten. Deze stelling, achter<br />

de Porong gelegen, was zeer sterk en door moerassen om-<br />

geven. Aroe Palakka gaf hier zijnen troepen een goed<br />

voorbeeld door. met een schild gedekt, onder het vuur des<br />

vijands de rivier over te zwemmen. Eenmaal den overtocht<br />

volbracht hebbende, begon Couper zich te verschansen, om<br />

de vijandelijke stelling door een geregeld beleg te nemen.<br />

'Nadat een paar aanvallen hem meester hadden doen worden<br />

van de voorwerken, had den 2l sten October, na een be-<br />

leg van vijf weken, de bestorming plaats. Kappar viel in<br />

onze banden, doch kraëng Glisson ontsnapte, wijl de Boegi-<br />

neezen zich te vroeg aan plundering overgaven; later vernam<br />

Couper dat Glisson op de vlucht naar Pasoeroewan overleden<br />

was. De vermeesteritig van Kappar had onzen troepen een<br />

verlies van 344 man, hoofdzakelijk ten gevolge van moe-<br />

raskoortsen, gekost.<br />

Terwijl dit op de oostkust voorviel, was de kapitein<br />

Sloot inet 12 Europeanen, 300 Boegineezen en eenige Ja-<br />

vaansche hulptroepen naar Midden-Java gezonden, om Ka-<br />

djoran op te zoeken. In September ontmoette hij dezen<br />

in eene verschanste stelling te Blangbang. Toen de pagger<br />

om zijne stelling in brand gestoken was, gaf Kadjoran<br />

zich op genade of ongenade over. De kapitein Sloot liet<br />

hem met twee zijner zonen als oproermakers ter dood<br />

brengen.<br />

Couper gunde zich geene rust. Aan hel hoofd van vijl'<br />

compagnieën en vergezeld door Palakka, vervolgde hij de<br />

Mangkasaren over het Malangsche gebergte. Na den dood van<br />

Glisson kwam een gedeelte hunner in onderwerping, een<br />

ander gedeelte versterkte den aanhang van Troena Djaja, die<br />

/ich in het gebergte van Ngantang schuil hield. Couper ging<br />

hem hier opzoeken en was op het pun. hem in zijne laatste<br />

schuilplaats aan te tasten, toen hij door de uitputting zijner<br />

soldaten moest terugkeeren. Nu trad de Soesoehoenan ban-


— 103 —<br />

delend op en uil vrees dat het leven van Troena Djaja ge-<br />

spaard zou worden, als deze in Couper's handen viel, droeg<br />

hij den kapitein Jonker, die hem als commandant der lijf-<br />

wacht was toegevoegd,- op, met drie compagnieën Amboinee<br />

zen de bergpassen te bezetten, om Troena Djaja het ontvluch-<br />

ten te beletten. Deze moest zich den 27 st December op<br />

genade of ongenade aan den kapitein Jonker overgeven.<br />

Voor den Soesoehoenan gebracht, koelde deze zijne wraak-<br />

zucht aan hem, door hem eigenhandig te doorsteken, ofschoon<br />

Couper op zijne uitlevering had aangedrongen.<br />

Nadat de landstreek Balambangan van vijanden gezuiverd<br />

was geworden, was de rust in Oost-Java hersteld. Aroe<br />

Palakka keerde in Februari 1680 naar zijn rijk terug.<br />

De Panembahan van Giri had gedurende den gebeelen<br />

oorlog eene dubbelzinnige rol gespeeld en toen de Soe-<br />

soehoenan hem uituoodigde naar Soerabaja te komen,<br />

om hem, Soesoehoenan, als souverein te huldigen, weiger-<br />

de hij zulks bepaald. De Soesoehoenan drong nu bij Cou-<br />

per op de verovering van Giri aan. De Nederlandsche<br />

bevelhebber trachtte eerst den priestervorst over te halen<br />

zich te onderwerpen, doch toen dit mislukte, trok Couper<br />

den 27 stcn April 1680 met 450 man, ondersteund door<br />

800 Javanen, tegen Giri op. De vermeestering dier berg-<br />

stelling kostte den kapitein Altmeijer en 17 Europeanen<br />

het leven. De Panembahan van Giri had het fanatisme<br />

zijner onderhoorigen lol den hoogsten graad weten op Ie<br />

voeren; hij werd echter door de overmacht verpletterd,<br />

waarop de Soesoehoenan zijn geheele geslacht liet uil-<br />

roeien.<br />

De Hooge Regeering had Couper intusschen den last ge-<br />

zonden, naar Samarang terug te keeren en den Soesoehoenan<br />

van daar naar Mataram te geleiden, daar er berichten bij haai<br />

waren ingekomen, da. pangeran Poeger genegen was zijn<br />

broeder als wettigen vorst te erkennen. Ingevolge dien last


104 —<br />

vertrok Couper, na orde op het bestuur over de Oostkusl<br />

en Madoera gesteld te hebben, in Augustus over zee naar<br />

Samarang, terwijl de Soesoehoenan de reis over land deed.<br />

Toen Couper in de volgende maand te Wanakarta was<br />

aangekomen, alwaar Poeger zich zou komen onderwerpen,<br />

verscheen deze niet en bleek ook niet van zins te zijn, aldaar<br />

te verschijnen. Couper rukte nu op naar Mataram, den 18 d <br />

November werd de kraton vermeesterd en de Soesoehoenan<br />

m het bezit zijner hofplaats hersteld. Pangeran Poeger was<br />

naar Bagelen geweken en, na het vertrek van Couper naar<br />

Samarang, nam zijn aanhang zoo toe, dat hij zich in Augus-<br />

tus 1681 weder van de hoofdplaats meester kon maken.<br />

Couper verscheen nogmaals in hel veld, vervolgde Poeger en<br />

achterhaalde hem aan de rivier de Bogowonto ; ineen strijd,<br />

waarin hij 300 zijner aanhangers verloor, delfde Poeger het'<br />

onderspit en kwam den I8 d November in onderwerping,<br />

waarop bij zicli met den Soesoehoenan verzoende.<br />

In Banjoemas hield zich nog een Balineesche partijganger,<br />

Namroed geheeten, staande, die aan pangeran Poeger verwant<br />

was. Couper trok tegen hem op en vond hem in eene ben-<br />

ting aan de rivier Klawing, waar Namroed zich hardnekkig<br />

verdedigde en met 2000 der zijnen sneuvelde. Nadat het<br />

den luitenant Greevinck gelukt was, een oom des Soesoe-<br />

hoenans, pangeran Silarong, gevangen te nemen, kon de op-<br />

s<br />

stand als geëindigd beschouwd worden. De Soesoehoenan<br />

zond een gezantschap naar Batavia, om de Regeering voor<br />

de verleende hulp dank te zeggen. Ook Couper keerde naar<br />

Batavia terug en werd het volgende jaar met het bestuur<br />

over de Oostkust belast.<br />

Nog meerdere machtsuilbreiding ging de Compagnie onder<br />

hel bestuur van Rijklof Van Goens te gemoet, door de han-<br />

delingen van den sultan van Ternate, Kailjili Sibori, ook<br />

wel sultan Amsterdam geheeten, die in 1675 zijn vader


- 105<br />

Mandar-Sjali was opgevolgd. Ontevreden over de voogdij<br />

der Compagnie, had hij in het geheim eene samenzwering<br />

gesmeed, welke hare vertakkingen had over alle eilanden, om<br />

de Nederlanders te vermoorden. Nog ter elfder ure ontdekte<br />

de gouverneur Padbrugge dat er verraad broeide en wist<br />

door krachtdadige maatregelen eene uitbarsting op Am bon<br />

te voorkomen. Het verraad des Sultans bleek ten volle, door<br />

zijne vlucht naar het gebergte Djilolo op Ternate, terwijl de<br />

Nederlanders op Boeroe vermoord werden. Nadat er in<br />

1681 eene versterking van 1500 man uit Batavia gezonden<br />

was, werden de eilanders ten onder gebracht; de Sultan<br />

bleef nog twee jaren den tegenstand volhouden, doch werd<br />

toen, door zijne grooten verlaten, gevangen genomen. Naar<br />

Batavia gevoerd, moest hij afstand doen van zijne jaargelden<br />

en van het grondgebied op Gelebes, Menado en Gorontalo,<br />

welke gewesten onder het onmiddelijk bestuur der Compagnie<br />

kwamen. Als geheel afhankelijk vorst keerde hij in<br />

1683 naar Ternate terug.<br />

Door de contracten, m 1677 door Speelman met Mataram<br />

gesloten, zag Bantam zijn handel op Java den doodsteek<br />

geven. De oude sultan Ageng, hierover zeer verbitterd op<br />

de Compagnie, was, tijdens den Java-oorlog, ijverig in de<br />

weer, zijne heerschappij over de Preanger, ïjeribon en Tegal<br />

uit te breiden, om zoodoende Batavia de gemeenscha])<br />

met het binnenland af te snijden.<br />

Daartoe had hij, sedert het uitbreken van den opstand,<br />

de Hangkasaren en Troena Djaja in het geheim ondersteund<br />

en na den dood van den ouden Soesoehoenan van Mataramweigerde<br />

hij Amangkoerat als opvolger te erkennen, maar<br />

bleef de tweedracht tusschen de broeders aanstoken. Bantam<br />

was in twee partijen verdeeld; aan het hoofd der eene<br />

stond de troonsopvolger, sultan Hadji, die reeds eenig aandeel<br />

in het bestuur gekregen had en zijn verblijf te Bantam


106 -<br />

hield. De andere partij stond onder den invloed van den<br />

Rijksbestuurder, wiens doel was de opvolging aan zijn schoonzoon,<br />

pangeran Poerbaija, een jongeren zoon van sultan<br />

Ageug, te verzekeren; de oude Sultan hield meestal zijn<br />

verblijf op Tirtadjasi. Van de tijdelijke zwakte van het garnizoen<br />

te Batavia, meende sultan Ageng te kunnen gebruik<br />

maken, om zijne plannen te volvoeren. Tjeribon was onder<br />

drie prinsen verdeeld, die zich te Mataram bevondeu tijdens<br />

hel uitbreken van den opstand in Midden-Java en bij den<br />

val van deze plaats door Troena Djaja gevangen genomen<br />

en aan Bantam uitgeleverd waren geworden. De Sultan va u<br />

Bantam gaf hun den titel van Sultan, met het doel Tjeribon<br />

aldus afhankelijk te maken van Bantam. Daarmede niet tevreden,<br />

wilde sultan Ageng de landstreek tusschen den hoek<br />

van Indramajoe en dien van Krawang vermeesteren, ofschoon<br />

hij wist, dat het gebied westwaarts van de rivier fcrawang<br />

gelegen, bij het verdrag van 1653, door den vorst van Mataram<br />

aan de Compagnie was afgestaan. Ook noodigde hij<br />

den Pangeran van Soemedang, leenman van den Soesoehoenan,<br />

uit, zijn gebied onder Bantam te stellen, doch deze<br />

riep de bescherming der Compagnie in.<br />

De Regeering bevond zich, door hel gebrek aan troepen,<br />

in een moeilijken toestand. Eenige muitelingen, voor het meerendeei<br />

weggeloopen slaven, begonnen het gebied van Krawang<br />

af te stroopen; wel slaagde de kapitein Muller er in<br />

hen te verdrijven, doch toen er hulptroepen van Bantam<br />

kwamen opdagen, was hij genoodzaakt eene defensieve<br />

houding aan te nemen en wierp eene veldschans op te Tandjong<br />

Poera. Uit eene zending van den koopman Van Dijk<br />

naar Bantam bleek, dat de Sultan alle pogingen in het werk<br />

stelde om het gezag der Compagnie te ondermijnen en daartoe<br />

zelfs op de buitenbezittiugeu de Inlandsche vorsten legen<br />

haar opzette. De prinsen van Tjeribon werden naar<br />

hun land teruggezonden, op voorwaarde dat zij zich van


— 107 -<br />

Soemedang zouden meester maken. Toen de Regeering hier-<br />

van kennis kreeg, zond zij Van Dijk naar Tjeribon mei de<br />

opdracht, de prinsen van dit voornemen Ie doen afzien.<br />

De oudste hunner, panembahan Sepoeh speelde hierbij eene<br />

dubbelzinnige rol; terwijl hij namelijk der Compagnie de<br />

heerschappij over zijne landen aanbood, indien zij hem<br />

legen den Sultan van Bantam en zijne broeders wilde be-<br />

schermen, gaf hij gelijktijdig den Sultan van Bantam kennis,<br />

dat de Compagnie hem met oorlog dreigde. Op dit bericht<br />

liet sultan Ageng den Nederlandschen Resident, in tegenwoor-<br />

digheid van de overige Europeesche Residenten voor zich<br />

komen en stelde de Regeering de keuze tusschen oorlog ol'<br />

onthouding van inmenging in de Tjeribonsche aangelegen-<br />

heden. De Regeering moest zich, uit gebrek aan troepen , die<br />

vernedering laten welgevallen en bleef de onderhandelingen<br />

s lepende houden; Van Dijk werd wederom naar Bantam<br />

gezonden en nu met de opdracht, den jongen Sultan legen<br />

zijn vader en de oorlogspartij op te zelten. Inmiddels bleven<br />

de vijandelijkheden voortduren; de bevelhebber Jacob Couper<br />

liet op het gebied van Tjeribon, te Indramajoe, eene ver-<br />

schansing opwerpen.<br />

Terwijl de Regeering ongunstige rapporten uit Zinkal kreeg,<br />

ontving zij ook de tijding dat Soemedang door de Bantam-<br />

mers veroverd was geworden. Zij kon den getrouwen Re-<br />

gent geene ondersteuning verleenen, maar moest zelfs maat-<br />

regelen nemen, tegen mogelijk oproer onder de inlandsche<br />

troepen te Batavia. Om die troepen van verschillenden land-<br />

aard beter in bedwang te kunnen houden, werden zij in<br />

rotten van 100 man ingedeeld onder vaste hoofden; de<br />

burgerij en schutterij werden onder het bevel van Van Oul-<br />

hoorn en de Boegineezen en Mangkasaren, die in November<br />

1678 te Batavia waren aangekomen, onder het bevel van<br />

Speelman, den held van Mangkasar, gesteld. Batavia werd<br />

in belereu staat van verdediging gebracht door het graven


108 —<br />

van eene defensieve ringslool en hel aanleggen van schansen<br />

op Rijswijk en andere plaatsen. Officieus bleef de oorlog<br />

met Bantam voortduren, en toen de overmoed der Bantam<br />

mers steeg, werd de kapitein Michielsz. met 300 Mangkasaren<br />

in het veld gezonden, terwijl eene lichte flottille hem zou on-<br />

dersteunen, om wraak te nemen over de zeerooverij der Ban-<br />

tammers.<br />

Toen in het voorjaar van 1680 de tijding tot den Sultan<br />

kwam, dat eene groote handelsprauw van dien vorst door<br />

Nederlandsche kruisers vermeesterd en de bemanning verdron-<br />

ken was, kreeg de oorlogspartij haren wensch en in eene<br />

rijksvergaderiug besloot sultan Ageng tot het zenden van een<br />

gezant met 15 oorlogsschepen naar Batavia om der Compag-<br />

nie den oorlog te verklaren.<br />

Dit besluit werd niet ten uitvoer gelegd, want een paar<br />

dagen later had er in Bantam eene omwenteling plaats.<br />

ten gevolge waarvan sultan Ageng afstand moest doen van<br />

den troon, ten behoeve van zijn zoon Hadji. De oor-<br />

logspartij trad nu af en sultan Hadji zond, in stede van<br />

eene oorlogsverklaring, een gezant naar Batavia, om door<br />

onderhandelingen de geschillen uit den weg te ruimen en<br />

voor te stellen de vijandelijkheden te doen ophouden.<br />

Dit voorstel werd aangenomen en zoo kon de Regeering<br />

ongestoord de gelegenheid, die zich kort daarna aanbood,<br />

benuttigen, om haar gezag in Tjeribon te vestigen.<br />

In het begin van 1680 was door Bantamsche vaartuigen<br />

een aanslag gedaan op Pekalongan. Daar ook onderdanen<br />

van de vorsten van Tjeribon. hieraan medeplichtig waren,<br />

stelde de Regeering dien vorsten een ultimatum, om binnen<br />

24 uren te verklaren of zij genegen waren de movers te<br />

verdrijven. Toen er geen voldoend antwoord kwam , rukte<br />

de kapitein Michielsz. naar Tjeribon op ; de v orsten boden geen<br />

tegenstand , maar stelden zich onder bescherming der Com-<br />

pagnie. De Regeering besloot nu te Tjeribon eene troepen


109 —<br />

macht te laten, om de prinsen te beschermen en zond Van<br />

Dijk als gevolmachtigde om met de vorsten te onderhandelen.<br />

Den 4 den Januari 1681 kwam het verdrag tot stand, waarbij<br />

de drie broeders afstand deden van den titel van Sultan, met<br />

de Compagnie een onverbreekbaar bondgenootschap sloten<br />

en het verdrag van 1677 ook voor hunne landen van kracht<br />

verklaarden, zoodat door dit verdrag de geheele kust van<br />

Java, oostwaarts van Pamanoekau onder den invloed der<br />

Compagnie stond , die aldaar haren alleenhandel handhaafde.<br />

De gouv.-gen. Rijklof Van Goens had wegens hoogen leeftijd<br />

zijn ontslag verzocht, dat hem op de meest eervolle wijze<br />

verleend werd en den 25 stcn November 1681 trad Cornells<br />

Speelman in zijne plaats als Algemeen Landvoogd op.<br />

§ 2. HET BESTUUR DER GOUVERNEURS-GE-<br />

NERAAL CORNELLS SPEELMAN EN JOHAN-<br />

NES CAMPHUIJS. VERNIETIGING VAN<br />

BANTAM'S MACHT. ONLUSTEN IN<br />

HET RIJK MATARAM, DOOR<br />

SOERAPATI VERWEKT,<br />

WAARIN DE COMPAG-<br />

NIE ZICH MENGT.<br />

1681-1691.<br />

In den aanvang der regeering van den gouv.-gen. Speelman,<br />

vond de Compagnie gelegenheid zich te mengen in<br />

de twisten, welke op nieuw in Bantam waren uitgebroken.<br />

De oude sultan Ageng, die in 1680 afstand van het bewind<br />

had gedaan en zich teruggetrokken had op zijn buitengoed<br />

Tirtadjasi, zag daar zijn aanhang met den dag toenemen.<br />

De benden, welke tijdens zijne geschillen met de<br />

Compagnie, de ommelanden van Batavia hadden alge-


— 110 -<br />

stroopt, waren onder het bestuur van sultan Hadji tot werkeloosheid<br />

gedoemd en vereenigden zich onder de vanen van<br />

sultan Ageng, die zich nu geleidelijk weder van eenige landstreken<br />

meester maakte. Sultan Hadji zond tot tweemalen<br />

toe afdeelingen in het veld, welke echter tot den ouden Sultan<br />

overliepen, en bij gelegenheid dat er jn den nacht van<br />

den 27 ste " Februari 1681 brand in de stad Bantam uitbrak,<br />

maakte sultan Ageng zich van haar meester en drong sultan<br />

Hadji in zijn versterkten kraton terug. Op raad van een<br />

Hollander, in dienst van sultan Hadji, riep deze de hulp dei-<br />

Compagnie in. Oen l 8ten Maart kreeg de Regeering te Batavia<br />

bericht van het vo<strong>org</strong>evallene, en reeds den 6 dcn daaraanvolgende,<br />

vertrokken uit Batavia drie schepen, bemand<br />

met 300 Europeanen, eene compagnie Mardijkers en 120<br />

Balineezen, onder bevel van De St. Martin, naar Bantam,<br />

Eene poging, door dezen aangewend om, ingevolge zijne instructie,<br />

als bemiddelaar tusschen vader en zoon op te treden ,<br />

liep op niets uit. De St. Martin wilde toen de landing beproeven,<br />

maar werd hierin, zoowel door het moerassige terrein<br />

als door het vuur der strandbatterijen, verhinderd. Hij<br />

zond daarop den kapitein Sloot met twee afgezanten van den<br />

jongen Sultan naar Batavia, om versterking te vragen; de<br />

afgezanten hadden van hunnen vorst de volmacht gekregen,<br />

de Compagnie den alleenhandel, met uitsluiting van alle<br />

andere natiën, aan te bieden. Dit aanbod strookte geheel<br />

met de wenschen der Regeering; zoo spoedig mogelijk werd<br />

eene versterking van 123 Europeanen met amunitie, geschut<br />

en platbodemd vaartuig naar Bantam gezonden, terwijl tevens<br />

de commandeur Tak, De St. Martin werd toegevoegd.<br />

Toen deze versterking was aangekomen, werd de kust verkend<br />

en op een onbewaakt punt, de landingstroep op den<br />

7 ,lon April ontscheept. Al spoedig na den opmarsch werd zij<br />

door de Banlammers van alle zijden aangevallen; met groote<br />

moeite gelukte het den officieren het verband in de colonne


— Ill -<br />

te bewaren. In den stormpas werd de brug van Karanggantoe<br />

geforceerd, waarna de colonne het kasteel van sultan<br />

Hadji binnenrukte en den omtrek van vijanden zuiverde.<br />

De hevige tegenstand van Ageng's troepen had de onzen een<br />

verlies van 32 dooden en 47 gekwetsten berokkend.<br />

Terwijl dit aan de noordkust voorviel, was de kapitein<br />

Hartsinck den 12 en April met eene colonne van 650 man<br />

uit Batavia opgerukt naar de rivier de Tangerang, om den<br />

vijand van daar te verdrijven. Wel joeg hij dezen over de<br />

rivier, doch kon door den grooten tegenstand voorloopig<br />

niet verder voorwaarts rukken.<br />

De houding, welke de Engelschen bij den aanval der Nederlanders<br />

op Bantam hadden aangenomen, was zeer dubbelzinnig<br />

geweest, reden waarom sultan Hadji al spoedig<br />

last gaf aan alle vreemdelingen, om Bantam te verlaten. Ofschoon<br />

de Nederlandsche bevelhebbers z<strong>org</strong> droegen, dat zij<br />

zonder overlast van den verbitterden Sultan konden vertrekken,<br />

werd der Indische regeering toch verweten, dat zij de<br />

uitzetting der vreemdelingen bij den Sultan bewerkt had.<br />

Tusschen de wederzijdsche regeeringen in Europa ontstonden<br />

hierover diplomatieke geschillen, aan welke eerst een<br />

einde kwam, bij de verheffing van Willem III tot Koning van<br />

Engeland, in 1688. De Engelschen stelden zich schadeloos<br />

door zich op de westkust van Sumatra te vestigen, te Bengkoelen<br />

hetwelk aan Bantam, en te Batang-Kapas dat aan de<br />

Compagnie behoorde, alwaar zij goede peperhavens vonden.<br />

Door gebrek aan troepen en vele zieken duurde het tot<br />

October, alvorens de operation hervat konden worden; het<br />

object van den aanval was nu Tirtadjasi; van tw r ee zijden<br />

zou die aanval plaats hebben; terwijl eene landingsdivisie<br />

met behulp van platbodemde vaartuigen en onder bescherming<br />

van het gesehut der schepen in de nabijheid dier plaats<br />

ontscheept zou worden, zou kapitein Hartsinck van de landzijde<br />

voorwaarts rukken. Nadat eene eerste poging om te


— 112 —<br />

landen door tegenwind mislukt was, slaagde eene tweede<br />

beter en op drie punten bij Tangkoerat, werden den 26 8te "<br />

December de troepen ontscheept. De vijand had zich langs<br />

de kusten verschanst, maar toen een pagger door de onzen<br />

met zware verliezen genomen was, verliet hij, uit vrees van<br />

afgesneden te worden, zijne overige versterkingen, om op<br />

Tirtadjasi terug te trekken. Onbekendheid met het terrein<br />

en gebrek aan drinkwater brachten onze troepen in eene<br />

netelige positie, toen de kapitein Jonker het eene mijl landwaarts<br />

in gelegene Soedjing vermeesterde, van waar Tirtadjasi<br />

verkend kon worden.<br />

De kapitein Hartsinck had zich met veel moeite van de<br />

voornaamste sterkte aan de Tangerang, Kadamongan, meester<br />

gemaakt en maakte aanstalten tegen Tirtadjasi op te rukken,<br />

toen sultan Ageng, uit vrees van omsingeld te worden, op<br />

het einde van December die plaats verliet, nadat hij zijn<br />

buitenverblijf eerst verwoest had. Hij vluchtte met zijn<br />

zoon Poerbaija, wien hij den kroon van Bantam had toegedacht,<br />

naar het zuiden en aanhoudend vervolgd wordende<br />

door de troepen van sultan Hadji, onderwierp hij zich in<br />

1686 en sleet zijne overige levensjaren in gevangenschap Ie<br />

Batavia, waar hij in 1692 overleed. Sultan Hadji, door<br />

den steun der Compagnie in zijn gezag hersteld, bleef zijne<br />

belofte gestand en in April 1684 werd het tractaat bekrachtigd,<br />

waarbij de Sultan de onafhankelijkheid van zijn rijk prijs<br />

gaf. De voornaamste bepalingen van dit verdrag waren :<br />

een verbond van onderlinge bescherming, afstand van het<br />

grondgebied oostwaarts van de rivier de Tangerang aan de<br />

Compagnie en van de aanspraken des Sultans op Tjeribon,<br />

terwijl tot schadeloosstelling voor de gemaakte oorlogskosten<br />

de Compagnie den alleenhandel op Bantam verkreeg, benevens<br />

het i-echt om aan de monding der Tji-Pandan een fort<br />

te slichten, dat den naam van Speelwijk kreeg.<br />

Den 11 1 '''" Januari 1684 overleed de gouv.-gen. Speelman,


— 113 —<br />

die, meer krijgs- dan staatsman, als Landvoogd de belangen<br />

der Compagnie niet altijd behartigd had. Grove misbruiken<br />

waren onder zijn bestuur ingeslopen of hadden voortgewoekerd,<br />

waardoor der Compagnie veel schade berokkend was.<br />

Den Raad van Indië had hij in den laatsten tijd weinig<br />

meer geraadpleegd, waarom eenige leden zich met klachten<br />

tot het Opperbestuur gewend hadden. De Bewindhebbers<br />

besloten nu tot het uitzenden van Van Rheede tot Drakesteijn<br />

als Commissaris-Generaal, voornamelijk met de opdracht<br />

de buitenkantoren te inspecteeren. Deze zending leverde<br />

echter twijfelachtige resultaten op, zoodat toen de Comm.-Gen.<br />

in 1691 overleed, van het zenden eener nieuwe Commissie<br />

werd afgezien.<br />

Tot opvolger van Speelman werd door den Raad van<br />

Indië, uit zijn midden, Johannes Camphuijs gekozen, welke<br />

keuze door de Bewindhebbers bekrachtigd werd. Zijne<br />

verkiezing wekte den naijver op van den directeur-generaal<br />

Antonio Hurdt, die meerdere aanspraken meende te hebben.<br />

De twisten tusschen beiden liepen zoo hoog, dat de Bewindhebbers<br />

Hurdt in 1687 naar Nederland terugriepen.<br />

Tot het onderwerpen van eenige Bantamsche hoofden,<br />

die nog altijd met hun aanhang in de Preanger rondzwierven<br />

en onder wie pangeran Poerbaija en een priester IJoessoef<br />

de voornaamsten waren, had Speelman reeds eene mobiele<br />

colonne in het veld gezonden, onder bevel van den<br />

kapitein Ruijsch. Het was op een zijner tochten, dat de<br />

kapitein Ruijsch eene bende Balineezen onder hun aanvoerder<br />

Soerapati in dienst nam, hun de vrijheid belovende,<br />

daar zij zich door hunne strooptochten strafschuldig gemaakt<br />

hadden. Met deze versterking gelukte het Ruijsch, den priester<br />

IJoessoef aan de zuidkust gevangen te nemen. Pangeran<br />

Poerbaija, het zwerven eiudelijk moede, gaf in December 1683<br />

kennis van zijn voornemen om zich te onderwerpen, waarop<br />

8


— 114 —<br />

de kapitein Ruijsch, Soerapati en eenige Regenten naar<br />

Tjikalong gingen, waar de onderwerping zou plaats vinden.<br />

Terwijl Soerapati zich te Tjikalong bevond, kwam de vaandrig<br />

Kuffeler uit Batavia, met last van de Regeering aan<br />

Soerapati, om zich derwaarts te begeven, wanneer hij vergiffenis<br />

wilde erlangen. De ruwe handelwijze van Kuffeler die,<br />

na den aanhang van Poerbaija ontwapend te hebben, ook dien<br />

vorst zijne kris afvroeg, had ten gevolge dat deze de vlucht<br />

nam en dat Soerapati met zijne Balineezen amok maakte.<br />

Wel sloeg Kuffeler met een verlies van 20 man dezen verraderlijken<br />

aanval af en kwam Poerbaija zich eenige dagen<br />

later vrijwillig onderwerpen, doch Soerapati, de wraak der<br />

Regeering duchtende, hield zich met zijne benden schuil<br />

in het Prcanger gebergte. De onmiddelijke vervolging van<br />

Soerapati werd verhinderd, door de maatregelen welke de<br />

Regeering moest nemen ter verdediging van Batavia.<br />

Uit Nederland was namelijk bericht gekomen, dat de Engelschen<br />

een aanval op Batavia in den zin hadden, om wraak<br />

te nemen over de uitzetting hunner landgenooten uit Bantam.<br />

In der haast werd nu een twaalftal schepen, bemand<br />

met 3000 koppen, uitgerust en toen in Augustus 1684 een<br />

Engelsch oorlogsschip, bewapend met 60 stukken voor Batavia<br />

verscheen, moest dit onverrichter zake terugkeeren. Dit gevaar<br />

geweken zijnde, werd aan Couper opgedragen, Soerapati<br />

tot onderwerping te brengen en daarna het bestuur in de<br />

Preano-er te regelen. Bij de nadering van Couper vluchtte<br />

Soerapati naar Mataram en vond aan het hof van Amangkoerat<br />

eene veilige schuilplaats.<br />

Om zich van de richtige uitvoering der contracten, met<br />

den Soesoehoenan gesloten, te verzekeren, had de Regeering<br />

het plan gevormd, een Expres-Commissaris naar de kusten van<br />

Java en het hof van Mataram af te vaardigen. Hare keuze<br />

viel op Tak, die den 3'"" 1 November 1685 uit Batavia vertrok<br />

met de opdracht, om eerstens de verhouding van Tjeribon tot


— 115 —<br />

Mataram te regelen en de posten op Java's noordknst te inspecteeren<br />

en daarna als afgezant naar Mataram te vertrekken,<br />

ten einde eene regeling tot stand te brengen betreffende het<br />

afdoen der schulden, en op de uitlevering van Soerapati en<br />

andere vreemdelingen aan te dringen. Reeds vroeger was de<br />

opperkoopman Van Vliet naar Java's oostkust vertrokken en<br />

had op Madoera eene twist over de erfopvolging in Soemenap<br />

en Pamekassan, beslecht. Tak bezocht eerst Tjeribon,<br />

regelde daar het bestuur en vertrok naar Samarang, een der<br />

Tjeribonsche prinsen medenemende, die hem naar Mataram<br />

zou vergezellen. Den 4 den Februari 1686 vertrok de Expres-<br />

Commissaris naar Kartasoera ; de kapitein Leeman was reeds<br />

met twee compagnieën vooruitgezonden tot dekking der goederen<br />

en geschenken. Toen deze voorhoede in de hoofdplaats<br />

aankwam, geraakte aldaar alles in de grootste spanning.<br />

De Rijksbestuurder, op wiens raad Soerapati niet alleen<br />

gastvrij ontvangen was geworden door den Soesoehoenan,<br />

maar zelfs met zijne Balineezen de lijfwacht des vorsten vormde,<br />

besloot nu, om het vertrouwen van Tak te winnen, Soerapati<br />

gevangen te nemen. Hij wees de ondersteuning der<br />

Compagnie's troepen, die zich in eene versterking begeven<br />

hadden, af en omsingelde met eene groote macht de troep van<br />

Soerapati, welke buiten den kraton gelegerd was. Soerapati<br />

gesommeerd om zich over te geven, weigerde dit en deed met<br />

zijne Balineezen een verwoeden aanval, waardoor het hem<br />

gelukte het open veld te bereiken. Terwijl dit voorviel,<br />

kwam de commissaris Tak te Kartasoera aan, zond een afgevaardigde<br />

naar den Soesoehoenan met uitnoodiging om Soerapati<br />

uit te leveren en gelastte den kapitein Greevinck met<br />

vijf man den dalem te bewaken en voor de orde te z<strong>org</strong>en. Op<br />

het valsche bericht dat Soerapati oostwaarts van den kraton<br />

gelegerd was, rukte Tak aan het hoofd van vier compagnieën<br />

derwaarts, maar na een kwartieruurs gemarcheerd te hebben,<br />

begreep hij dat hij misleid was geworden. Van de afwe-


— 116 -<br />

zigheid van Tak had Soerapati gebruik gemaakt om een aanval<br />

op den kraton te doen; de kapitein Greevinck en zijne<br />

soldaten werden afgemaakt en Soerapati nestelde zich in den<br />

dalem. Hier werd hij nu door Tak ingesloten ; geene kans<br />

ziende te ontsnappen, deed hij zulk een hevigen uitval, dat de<br />

Madoereezen op de vlucht sloegen en ook de Nederlandsche<br />

soldaten in verwarring geraakten. In het vreesselijke gedrang<br />

dat ontstond, werd Tak, terwijl hij te paard wilde<br />

stijgen, gedood. Met een verlies van 69 soldaten, de opperkoopman<br />

Y an Vliet en een paar officieren, trok de rest der<br />

Compagnie's troepen, 248 man sterk, achter een pagger terug ;<br />

hier verschanste kapitein Leeman zich door het opwerpen<br />

van eene aarden borstwering, welke hij met geschut beplantte<br />

en bleef deze stelling van 8 Februari tot 20 Maart bezet<br />

houden, toen hij aftrok in gezelschap van den vorst van Tjeribon,<br />

het lijk van Tak medenemende. Soerapati was met<br />

zijne Balineezen in eene zuid- oostelijke richting afgetrokken.<br />

De Regeering te Batavia had, op het bericht van het gebeurde<br />

te Kartasoera, onmiddelijk maatregelen genomen tot<br />

handhaving van haar gezag op de noordkust, door de bezetting<br />

der posten tot 1400 man te versterken. Maar zij moest<br />

tegenover Mataram eene voorzichtige staatkunde volgen, want<br />

ook in Tjeribon en Bantam werd de Mahomedaansche bevolking<br />

tegen de Christenen opgezet.<br />

In Tjeribon geschiedde dit door een priester uit Hindustan<br />

en toen deze gevangen genomen en naar Ceijlon gebannen<br />

was, werd hij op verzoek van den Sultan van Hindustan<br />

weder op vrije voeten gesteld. In 1688 kwam er met de<br />

drie Panembahans van Tjeribon eene eindregeling tot stand<br />

waardoor de rust in dat rijk voor langen tijd verzekerd bleef.<br />

In Bantam bestond nog altijd de aanhang van sultan Ageng,<br />

welke zelfs het plan vormde de Hollanders te vermoorden,<br />

toen deze nog bijtijds door sultan Hadji gewaarschuwd<br />

Werden.


— 117 —<br />

Een stout avonturier op Sumatra's oostkust, die beweerde<br />

uit het Menangkabausche vorstenhuis gesproten te zijn,<br />

had den titel van Jang di pertoewan aangenomen en maakte<br />

met eene talrijke vloot de vaart om de oostkust van Sumatra<br />

onveilig. Uit onderschepte brieven bleek het der Regeering<br />

dat de Soesoehoenan ook met hem in betrekking stond. Nadat<br />

in 1686 eene vloot in zee was gestoken, welke den vijand<br />

te vergeefs gezocht had, slaagde eene tweede expeditie onder<br />

Krijn De Ronde beter, daar de vijandelijke vloot de rivier<br />

Toelang Bawang in de Lampongs was opgevaren. De Ronde<br />

sloot de rivier af, vernielde 56 vijandelijke vaartuigen en joeg<br />

het Maleische hoofd, met verlies van 200 zijner voorvechters,<br />

de binnenlanden in.<br />

In 1689 werd er te Batavia eene samenzwering ontdekt<br />

waarvan een Balinees, die vroeger als officier in dienst der<br />

Compagnie was geweest en de Amboineesche kapitein Jonker,<br />

die zich door de Regeering gekrenkt gevoelde, de leiders<br />

waren. Reeds hadden zij het plan gevormd een aanval op<br />

Batavia te doen, toen de Regeering, bijtijds verwittigd, den kapitein<br />

Sloot met eene colonne uitzond, die Jonker te Soekapoera<br />

aantrof; in het gevecht dat hier plaats greep, sneuvelde Jonker<br />

en werden zijne volgelingen op de vlucht gedreven, die<br />

de wijk namen naar het rijk Mataram.<br />

Met den Sultan van Bantam bleef de goede verstandhouding<br />

bestaan, voornamelijk omdat deze den steun der Compagnie<br />

niet kon missen tegen de weérspannigen in zijn rijk en<br />

de Engelschen, die den peperhandel uit de Lampongs naar<br />

Bengkoelen trachtten te trekken. In October 1687 overleed<br />

sultan Hadji plotseling, na zijn oudsten, nog minderjarigen<br />

zoon, pangeran Ratoe, onder voogdij van den rijksbestuurder<br />

Dipo Ningrat, als zijn opvolger te hebben aangewezen. Onmiddelijk<br />

vertrok eene commissie uit den Raad van Indië<br />

naar Bantam, om z<strong>org</strong> te dragen dat de opvolging geregeld<br />

*


— 118 —<br />

werd; de tractaten, met de Compagnie gesloten, werden erkend;<br />

de Rijksbestuurder toonde een getrouw bondgenoot<br />

der Compagnie te zijn. Toen de jonge Sultan in 1690 overleed,<br />

kreeg echter de bewegingspartij het overwicht en plaatste<br />

den tweeden zoon van sultan Hadji, pangeran Dipati op<br />

den troon, die zich in den beginne door die partij scheen te<br />

laten leiden en zelfs den ouden Rijksbestuurder ontsloeg, maar,<br />

zijne machteloosheid tegenover de Compagnie gevoelende,<br />

bekrachtigde ook hij de tractaten van 1684.<br />

Met Mataram bleef de verhouding op den duur gespannen.<br />

Wel betuigde de Soesoehoenan over het gebeurde te Kartasoera<br />

zijne onschuld en verzocht hulp tegen Soerapati, die<br />

zich van Pasoeroewan, Bangil en Panaraga had meester gemaakt,<br />

doch de Regeering had de bewijzen van het verraad<br />

des Soesoehoenans in handen en weigerde alle hulp. Toen<br />

Soerapati echter een inval in Balambangan deed, en de vorst<br />

van dit rijk de hulp der Compagnie inriep, zond de Regeering<br />

een afgezant derwaarts, die onverrichter zake terugkeerde<br />

daar de Sultan overleden was en in den successieoorlog,<br />

welke toen uitbrak, maakte een vorst van Bali zich van het<br />

rijk meester.<br />

Ook in andere gedeelten van den Archipel moest de<br />

Compagnie hare macht met geweld handhaven. Met den vorst<br />

van Golkonda waren geschillen gerezen en om den handel<br />

van Masulipatnam te beschermen, vertrok Laurens Pit de Jonge<br />

in 1686 als gezant naar dien vorst. De Brahmaansche grooten<br />

wisten door hun invloed het vereffenen der geschillen<br />

te beletten, waarop Pit 400 man troepen uit Colombo ontbood<br />

, den vorst in zijne hoofdstad belegerde en hem dwong<br />

tot het betalen van eene zware geldelijke schadeloosstelling.<br />

Korten tijd daarna maakte de machtige Sultan van Hindustan<br />

zich meester van Golkonda en lijfde dit rijk bij zijn gebied


_ 119 —<br />

in, doch liet de Compagnie, tegen betaling eenerjaarlijksche<br />

schatting, in het bezit barer handelsfactorijen.<br />

Tijdens den oorlog met Frankrijk was de admiraal Duquesne<br />

met eene vloot in de wateren van Ceijlon verschenen.<br />

Pit dwong hem tot den aftocht en vermeesterde zelfs Pondicherij,<br />

de Fransche vestiging op de kust van Coromandel,<br />

welke eerst bij den vrede te Rijswijk, in 1697, aan Frankrijk<br />

werd teruggegeven.<br />

Om den handel met Perzië levendig te houden, werden<br />

dikwijls kostbare gezantschappen naar dat rijk gezonden.<br />

Ook moedigde de gouv.-gen. Camphuijs de pogingen van<br />

natuuronderzoekers aan, zoodat de kennis van den Archipel<br />

in dit tijdperk zeer werd uitgebreid. Op zijn verzoek werd<br />

hem in 1691 een eervol ontslag verleend en tot zijn opvolger<br />

benoemd Willem Van Outhoorn.<br />

§ 3. HET BESTUUR VAN DE GOUVERNEURS-<br />

GENERAAL WILLEM VAN OUTHOORN EN<br />

JOAN VAN HOORN. DE TWEEDE JA-<br />

VAANSCHE SUCCESSIEOORLOG.<br />

EXPEDITIËN TEGEN SOERAPA-<br />

TI. NIEUW VERDRAG<br />

MET MATARAM.<br />

1691-1709.<br />

Hoewel de rust in den Archipel onder het bestuur van<br />

Van Outhoorn ongestoord bleef, was dit grootendeels het<br />

gevolg van de toegevendheid der Regeering, welke slechts<br />

i


— 120 —<br />

noode hare toevlucht tot de wapenen nam; dit bleek uit hare<br />

houding tegenover Mataram en Boni.<br />

In laatstgenoemd rijk regeerde sedert 1672 Aroe Palakka,<br />

die in de gunst deelde van de Compagnie. Zijn doel was<br />

echter de macht van Boni uit te breiden ten koste van het<br />

eertijds machtige rijk Mangkasar of Goa, en daar dit in strijd<br />

was met het Boengaaische contract van 1667, trachtte de<br />

Regeering de heerschzucht van Palakka te breidelen, door<br />

aan Mangkasar weder verscheidene streken toe te voegen,<br />

welke vroeger aan dit rijk ontnomen waren geworden.<br />

De invloed van Palakka werd gevaarlijk, toen zijn neef<br />

en toekomstige opvolger Lapataoe, in 1687 in het huwelijk<br />

trad met eene dochter van den vorst van Mangkasar,<br />

bij welk huwelijk bepaald werd, dat een zoon<br />

uit dien echt geboren, ook vorst van dit rijk zou worden.<br />

De houding van Aroe Palakka werd zelfs vijandig, toen de<br />

vorst van Bima, beschuldigd van medeplichtigheid aan den<br />

moord op de vorstin van Dempo op Soembawa gepleegd<br />

en deswege door eene rechtbank van inlandsche vorsten<br />

ter dood veroordeeld, door den Gouverneur van Mangkasar,<br />

die de bewijzen van de onschuld des veroordeelden in handen<br />

had, in vrijheid werd gesteld. De gouverneur Thije,<br />

naar Mangkasar gezonden, wist Aroe Palakka's toorn te bezweren,<br />

zoodat hij tot aan zijn dood in 1696 de vriend der<br />

Compagnie bleef. Zijn neef Lapataoe volgde hem op, terwijl<br />

de weduwe van Palakka grooten invloed op het bestuur<br />

bleef uitoefenen en op de hand der Regeering bleef, zoodat<br />

zij wist te verhinderen dat er tusschen Mangkasar en Bon«<br />

vijandelijkheden uitbraken.<br />

In den Molukschen Archipel bleef het, alle onderneminongeest<br />

doodende monopoliestelsel van de Compagnie, heerschende,<br />

onder hetwelk de welvaart der bevolking verminderde<br />

en steeds werd op hooger bevel aan het uitroeien<br />

der overtollige specerijboomen de hand gehouden, waartoe


— 121 —<br />

de jaarlijksche hongitochten (*) dienden. Ja zelfs moedigde<br />

de Regeering het gebruik van opium aan, om de al te<br />

groote werkzaamheid der bevolking te breidelen.<br />

Toen de Sultan van Bantam in 1698 de hulp der Compagnie<br />

inriep, om zijn leenman, den vorst van Landak tegen den<br />

vorst van Soekadana op Borneo's westkust te beschermen,<br />

werd Roelof Goens met een smaldeel derwaarts gezonden,<br />

die in het volgende jaar Soekadana veroverde. De Sultan<br />

van dit rijk werd vervallen verklaard en een ander met den<br />

titel van Panembahan, als leenman van Bantam, in zijne<br />

plaats gesteld; de Engelschen, die den vorst van Soekadana<br />

ondersteund hadden, moesten Borneo's westkust verlaten.<br />

Slechts korten tijd duurde de heerschappij van Bantam over<br />

dit rijk, daar de verdreven vorst zich met behulp van Boegineezen<br />

weder van zijn land meester maakte.<br />

De toestand op Java bleef, ondanks de grieven tegen Mataram,<br />

rustig tot het jaar 1703, toen Amangkoerat overleed en<br />

opgevolgd werd door zijn zoon Adipati Anom. Het was<br />

der Regeering bekend dat deze prins, nog tijdens het leven<br />

zijns vaders, bondgenoot van Soerapati was geweest en dat<br />

hij, wreed en heerschzuchtig van inborst, bij velen zijner<br />

rijksgrooten niet bemind was, daar eene groote partij de<br />

verheffing van pangeran Poeger, broeder van wijlen den<br />

Soesoehoenan, tot vorst van Mataram wenschte. Wat de<br />

Regeering van de gezindheid van Adipati Anom moest denken,<br />

werd haar duidelijk toen deze in December 1703 haar kennis<br />

gaf van zijne troonsbeklimming, zonder die kennisgave door<br />

(*) Hongi-tochten waren inspectie-reizen door den Gouverneur langs de kusten<br />

gedaan, met het doel om alle niet voor de Compagnie gereserveerde tuinen,<br />

uit te laten roeien. Tot het doen dezer tochten moesten do verschillende<br />

Radja's op bepaalde tjjden kosteloos tal van prauwen, orambaya's genoemd,<br />

beschikbaar stellen.


— 122 —<br />

een gezantschap te doen overbrengen en zonder een woord<br />

te reppen over de bestaande tractaten. De beslissing hoe in<br />

deze te handelen werd door de Regeering verschoven, daar<br />

zij met verdeeldheid in eigen boezem te strijden had.<br />

De Bewindhebbers, niet tevreden met het bestuur van Van<br />

Outhoorn, onder wien tal van misbruiken waren toegenomen<br />

en de nadeelen eener familieregeering duchtende, daar Van<br />

Outhoorn de schoonvader van den directeur-generaal Van<br />

Hoorn was, hadden reeds in 1701 eerstgenoemden eervol<br />

ontslagen en Van Hoorn tot zijn opvolger benoemd. Deze<br />

weigerde echter die waardigheid te aanvaarden en eerst<br />

op herhaalden aandrang van het opperbewind, nam Joan<br />

Van Hoorn in Juli 1704 de landvoogdij over, terwijl Abraham<br />

Van Riebeeck tot Directeur-Generaal van den handel benoemd<br />

werd. In 1706 trad Van Hoorn voor de tweede maal in<br />

het huwelijk en wel met de dochter van Van Riebeeck, waardoor<br />

de argwaan der Bewindhebbers weder werd opgewekt.<br />

Pangeran Poeger, de oom van Adipati Anom, die uit Mataram<br />

gevlucht was, kwam zich in Maart 1704 te Samarang<br />

onder de bescherming stellen van Knol, bevelhebber der Compagnie's<br />

troepen aldaar. Adipati Anom, die nu beducht begon<br />

te worden voor het verlies zijner heerschappij , trachtte<br />

pangeran Poeger in zijne macht te krijgen; maar noch de<br />

pogingen om Knol om te koopen, noch het zenden van een<br />

gezantschap naar Batavia, dat nu de vroegere tractaten kwam<br />

erkennen, mochten iets baten, -want toen de Regeering dooiden<br />

afval van den vorst van Sampan, Groot-Gouverneur der<br />

Oosterstranden en van den Regent van Soerabaja de zekerheid<br />

gekregen had, dat vele rijksgrooten pangeran Poeger<br />

als wettigen vorst erkenden, besloot zij, uit eigenbelang, dezen<br />

op den troon van Mataram te plaatsen. Den 6 d0n Juli 1704<br />

werd pangeran Poeger te Samarang door den gouverneur van<br />

Java's oostkust, Van Rheede, als Soesoehoenan van Mataram<br />

gehuldigd, onder den titel van Pakoe Boewana.


— 123 —<br />

De Soesoehoenan beloofde de bestaande verdragen te zullen<br />

handhaven en de noodige troepen bijeen te brengen ter<br />

ondersteuning van het Compagnie's leger, dat hem naar Mataram<br />

zou geleiden. Daar de Regeering gebrek aan troepen<br />

had, werd in den loop van het jaar 1704 weinig uitgericht;<br />

alleen de kuststreek tusschen Tegal en Soerabaja werd zonder<br />

tegenstand onderworpen. Eerst in Juli 1705 werd aan<br />

den Raad van Indië, Herman De Wilde, het bevel gegeven<br />

over eene troepenmacht ter sterkte van 1833 Europeesche<br />

en 2016 geregelde Inlandsche troepen met de noodige artillerie,<br />

welke macht ondersteund zou worden door een Javaansch<br />

hulpleger van 20,000 man en de noodige koelies,<br />

door Pakoe Boewana te leveren. Aan De Wilde werd in<br />

eene uitvoerige instructie opgedragen, Pakoe Boewana op den<br />

troon van Mataram te plaatsen, met dien vorst de vroegere<br />

verdragen te hernieuwen en aan te dringen op de verwijdering<br />

van alle vreemdelingen uit Mataram.<br />

Te laat toonde Adipati Anom zich nu bereid om alle contracten<br />

te erkennen; De Wilde betwistte hem zijn recht op<br />

den troon, verweet hem zijn aandeel in den moord op Tak<br />

en zijne verstandhouding met Soerapati. Ofschoon men op<br />

ernstigen tegenstand bedacht was, daar volgens berichten<br />

Adipati Anom een leger van 40,000 man in het veld had.<br />

bleek die tegenstand weinig te beduiden te hebben.<br />

Den 16 den Augustus rukte de voorhoede, ter sterkte van<br />

zes Europeesche en zes Inlandsche compagnieën, onder bevel<br />

van den majoor der artillerie Wels en den kapitein Knol op<br />

tegen Oengaran, dat verdedigd moest worden door Soena<br />

Adiningrat, veldheer van Adipati Anom. Deze bevelhebber<br />

werd zijn meester ontrouw en ging tot Pakoe Boewana over.<br />

De hoofdmacht stelde zich den 23 sttn Augustus in beweging<br />

en had met zeer vele moeilijkheden te kampen door den<br />

slechten toestand van het terrein en het gebrek aan koelies;<br />

hel Javaansche hulpleger bedroeg slechts 7000 man en het


_ 124 —<br />

gemis aan wegen belemmerde den opmarsch. Over de<br />

Toentang rukte De Wilde naar Salatiga op, welke plaats hij<br />

den 6 den September bereikte; voorwaarts van Salatiga was<br />

het leger van Adipati Anom in verschanste stellingen opgesteld.<br />

De Wilde nam zijne maatregelen om den overmachtigen<br />

vijand van drie zijden te gelijk aan te tasten. De artillerie<br />

zou den stormaanval van 11 compagnieën in het midden<br />

voorbereiden, doch nauwelijks had zij haar vuur geopend<br />

of het vijandelijke leger stoof uiteen en de weg naar Kartasoera<br />

lag nu voor onze troepen open. Den 1 l don September<br />

1705 deed De Wilde zijn intocht in de hoofdplaats, welke<br />

door Adipati Anom verlaten was. Deze had de vlucht genomen<br />

naar Soerapati; eenige kornetten ruiterij tot zijne<br />

vervolging uitgezonden, keerden onverrichter zake terug ; zijn<br />

aanhang trachtte nog wel de hoofdplaats in brand te steken,<br />

doch dit werd verijdeld. Ten gevolge der do<strong>org</strong>estane vermoeienissen<br />

overleden de majoor Wels en de kapitein Hoger-<br />

1 inden.<br />

Den 5 den October 1705 bekrachtigde Pakoe Boewana een<br />

verdrag met de Compagnie, waarbij de Soesoehoenan afstand<br />

deed van zijne rechten op Tjeribon, Samarang en omstreken<br />

benevens van de rijken Pamekassan en Soemenap op Madoera;<br />

terwijl de grenzen van het gebied der Compagnie uitgebreid<br />

werden tot de rivier Losari. Voorts verkreeg zij het recht tot<br />

het oprichten van loges in het rijk Mataram, tolvrijheid voor<br />

hare goederen en werden bepalingen gemaakt omtrent het<br />

handeldrijven door des vorsten onderdanen; den Soesoehoenan<br />

werden alle schulden kwijtgescholden. De Wilde nam<br />

acht dagen later den terugtocht aan en liet 200 man met<br />

3 officieren te Kartasoera achter.<br />

Na de installatie des Soesoehoenans, bleef De Wilde nog<br />

over, het bestuur op Madoera en in Tjeribon te regelen, daar<br />

in beide landen geschillen waren gerezen over de opvolging.<br />

Oost-Madoera werd onder het bestuur van Tjakra-Negara, de


— V25 —<br />

machtigste pretendent, gesteld, waardoor de Regeering de<br />

meeste waarb<strong>org</strong>en kreeg voor het behoud harer rechten,<br />

en in Tjeribon, waar twee van de vorsten overleden waren,<br />

werd het gebied onder vier vorsten of regenten verdeeld.<br />

De Preanger gewesten waren in 1703 in opschudding<br />

gebracht door een Mahomcdaansch priester, van Giri afkomstig;<br />

door de troepen der Compagnie vervolgd, week<br />

hij naar Bagelen en werd op last van Pakoe Boewana<br />

gevangen genomen en ter dood gebracht. Tot hoofd<br />

der Preanger gewesten, namens de CompagrrTe, werd een<br />

Tjeribonsche prins, Arija Tjeribon genaamd, aangesteld,<br />

die dit land volgens de Javaansche wetten moest besturen,<br />

terwijl de handelingen der hoofden gecontroleerd zouden<br />

worden door ambtenaren der Compagnie, welke als inspecteurs<br />

rondreisden.<br />

Zoolang echter Soerapati niet ten onder was gebracht,<br />

zou de rust op Java niet hersteld worden. Dit begreep de<br />

Regeering en haar plan was dan ook Soerapati, die den titel<br />

van Raden Adipati Wira Negara had aangenomen en te<br />

Pasoeroewan als vorst over den Oosthoek zetelde, aan het<br />

gezag van Pakoe Boewana te onderwerpen. Om Adipati<br />

Anom zooveel mogelijk te sparen, werden in het geheim<br />

afgezanten tot dezen gezonden, die hem de bescherming dei-<br />

Compagnie en zelfs het gebied over eenige landstreken beloofden,<br />

mits hij afstand wilde doen van zijne rechten op<br />

den troon van Mataram; doch Adipati Anom, gesteund door<br />

Soerapati, weigerde zijn oom als Soesoehoenan te erkennen.<br />

Eene expeditie tegen Soerapati werd nu uitgerust en het<br />

bevel er over opgedragen aan den majoor Knol, die zich<br />

vooraf naar Kartasoera begaf, om persoonlijk met den Soesoehoenan<br />

het plan voor den veldtocht te bespreken en op<br />

ondersteuning aan dragers en leeftocht aan te dringen. De<br />

macht waarmede de majoor Knol den 9' 1 September 1706<br />

uit Soerabaja tegen Soerapati oprukte, bedroeg 930 Europe-


— 126 —<br />

anen en 2500 geregelde inlandsche troepen, een hulpleger<br />

van 10,000 Javanen en Madoereezen, 24 stukken geschut,<br />

3 mortieren en 25 handmortieren. Reeds vroeger, den 3 den<br />

September, was de kapitein De Roode van Soerabaja naar<br />

Kediri opgerukt, doch kon door den afval der Javanen niet<br />

verder doordringen dan tot Kartasana en moest toen terugkeeren.<br />

Knol kwam na een hoogst vermoeienden marsch, op welken<br />

hij de Kali Brantas moest overtrekken, den 19 deB September<br />

voor de rivier van Penangoengan (Porong) aan, achter welke<br />

de vijand gelegerd was. Knol liet vijf bruggen slaan en in<br />

het moerassige terrein tegenover den linkervleugel des vijands<br />

batterijen en borstweringen opwerpen, gedekt door bamboezen<br />

horden en bewapende ze met 3-6pond. en 4-3<br />

pond. benevens eenige mortieren. Eveneens werd tegenover<br />

den rechtervleugel eene batterij opgeworpen met 8 stukken<br />

bewapend, terwijl 3-6 pond., in het midden geplaatst,<br />

den vijand in bedwang hielden. Deze zat inmiddels niet<br />

stil en trachtte eerst de bruggen te vernielen, door ze op<br />

vlotten te naderen en later de rivier af te dammen, om het<br />

terrein onder water te zetten. Die pogingen mislukten echter<br />

door de waakzaamheid der onzen; den25 sten September was<br />

alles voor den overtocht gereed en trok de colonne in drie<br />

gedeelten de rivier over. Wel verdedigde de vijand zich dapper,<br />

maar was tegen de overmacht niet bestand en moest zijne<br />

werken verlaten. Meer dan door het vuur des vijands hadden de<br />

soldaten door moerasziekten geleden en het vermoeden rees bij<br />

Knol, dat de Regent van Soerabaja eene verraderlijke rol speelde.<br />

Om het ongezonde terrein zoo spoedig mogelijk te verlaten, rukle<br />

Knol reeds den 26" ,on September voorwaarts tot op de sawah's<br />

van de dessa Derma, IJ mijl van Bangil verwijderd. Inden<br />

m<strong>org</strong>en van den 28" tcn werden eenige Javaansehe arbeiders, onder<br />

dekking van drie inlandsche compagnieën, vooruitgezonden,<br />

om een weg door het bosch te kappen voor de artillerie;<br />

aan de bevelhebbers was gelast, niet buiten het bosch te


— 127 —<br />

gaan en zich niet tot offensieve bewegingen te laten verleiden.<br />

Tegen den middag kreeg Knol het bericht, dat zij met den<br />

vijand handgemeen waren geworden en den terugtocht hadden<br />

moeten aannemen. Om dien terugtocht te dekken, werd<br />

de kapitein Van Bevere met 4 Europeesche en 12 Inlandsche<br />

compagnieën uitgezonden. Ook deze deboucheerde uit<br />

het bosch op de sawah's, maar werd hier door den vijand,<br />

die zich in het riet had schuilgehouden, van alle kanten<br />

aangevallen en omsingeld. De Javaansche troepen en onder<br />

hen de troepen van den Regent van Soerabaja sloegen op<br />

de vlucht en sleepten de overigen mede, en met een verlies<br />

van 69 Europeanen en 61 Inlandsche soldaten keerde de<br />

colonne in volslagen verwarring, in het bivak terug. De<br />

schrik, door deze nederlaag bij de hulptroepen verwekt,<br />

was zoo groot, dat de Javanen niet meer vooruit te krijgen<br />

waren en de bevelhebber genoodzaakt was, wilde hij terrein<br />

winnen, op korte afstanden versterkte liniën voor elkander<br />

aan te leggen; de afstand van l 1 /2 mi .i' van Derma tot Bangil<br />

werd dan ook in 12 dagen afgelegd.' Den 15""'October<br />

voor Bangil aangekomen, werd een pagger met twee katten<br />

opgeworpen tot eene hoogte, dat het voorliggende terrein<br />

geheel bestreken werd door het geschut. Bangil lag op den<br />

weg naar Pasoeroewan; v oorwaarts van de plaats lag een bosch<br />

en vóór dat bosch had Soerapati zijne verdedigingswerken<br />

achter kleine rivierspruiten aangelegd. Nadat de aanval door<br />

artillerievuur was voorbereid geworden, had de bestorming<br />

op vijf verschillende plaatsen gelijktijdig plaats, waarbij alle<br />

troepen zich goed van hun plicht kweten, uitgezonderd<br />

die van den Regent van Soerabaja, welke weigerden Ie<br />

vechten. De middeltocht onder het bevel van den kapitein<br />

Van Bevere geraakte het eerst in de versterkingen; de vijand<br />

verdedigde zich harnekkig, aangevuurd dooi' de tegenwoordigheid<br />

van Soerapati, die zich steeds aan de spils bevond.<br />

Zelfs gelukte hel dezen een oogenblik de hoepen Ie doen


— 128 —<br />

weifelen, toen de kapitein Sergeant met de reserve oprukte<br />

en den vijand terugdrong. Na een uur strijdens<br />

was Knol met een verlies van 4 à 500 man meester<br />

van de positie te Bangil; maar hij kon de vruchten zijner<br />

overwinning niet plukken, zoowel door het invallen van<br />

den westmoesson, als door den terugkeer van den Regent<br />

van Soerabaja naar zijn land, wijl deze vo<strong>org</strong>af, dat<br />

de vijand zijn rijk met een inval bedreigde. De handelwijze<br />

van den Regent deed de Oost-Javanen verloopen en<br />

daardoor gebrek aan koelies krijgende, was Knol genoodzaakt<br />

naar Soerabaja terug te keeren.<br />

Wel was de dappere Soerapati bij de verdediging van<br />

Bangil zwaar gekwetst geworden, aan welke wonden hij<br />

korten tijd later te Pasoeroewan overleed, doch hij liet drie<br />

zonen na, waarvan de oudste door Adipati Anom als vorst<br />

van Pasoeroewan erkend werd.<br />

De Hooge Regeering was verstoord op Knol, omdat hij<br />

zich door den Regent van Soerabaja had laten misleiden.<br />

Hem werd nu opgedragen zich van dien vorst meester te<br />

maken en vervolgens weder naar Kartasoera te gaan, om het<br />

plan voor een volgenden veldtocht met den Soesoehoenan te<br />

bespreken, en op de levering van rijst aan te dringen. De<br />

Regent was echter op zijne hoede en steeds door eene groote<br />

macht omringd, zoodat Knol tot eene gewelddadige oplichting<br />

niet durfde over te gaan. Naar Kartasoera vertrokken, vond<br />

hij den toestand aldaar zeer verward door het zwakke bestuur<br />

van Pakoe Boewana, maar verkreeg toch van dien<br />

vorst de toezegging van hulptroepen en levensmiddelen voor<br />

eene volgende expeditie.<br />

Het bevel hierover werd weder opgedragen aan De Wilde,<br />

wien Knol als tweede bevelhebber werd toegevoegd; ditmaal<br />

zou de tocht van Samarang over Kartasoera naar Kediri en<br />

verder naar Pasoeroewan plaats hebben.<br />

De zonen van Soerapati hadden na het vertrek van Knol


- 120<br />

een inval in Soerabaja gedaan en tot onder de muren deistad<br />

het land afgestroopt, zoodat de bevelhebber der stad,<br />

de kapitein Sergeant, ook wegens de dubbelzinnige houding<br />

van den Regent, de grootste waakzaamheid in achl moest<br />

nemen.<br />

Den 23 stl " Juni 1708 ging De Wilde op marsch van Samara<br />

ug naar Kartasoera en niet vóór den 18* Juli kon de<br />

opmarseh naai' Kediri een aanvang nemen, daar hij vertraagd<br />

werd door de samenstelling van den veldtrein. De marschroule<br />

liep over Djati-Kenan aan de Solo-rivier en over de<br />

Kali Branlas naar Kediri, de residentie van Adipati Anom.<br />

Deze vluchtte bij de aankomst der troepen en oostwaarts<br />

voorlrukkendc, werd de vijand voor het eerst ontmoet te<br />

Tjarat, op den 15 ,len September; na gedurende twee uren<br />

aan liet vuur der troepen blootgestaan te hebben, trok hij<br />

af. Nadat de colonne van den kapitein Serge'aut, die uit Soerabaja<br />

was komen oprukken, zich met de hoofdmacht vereenigd<br />

had, werd de marsch'voortgezet en Pasoeroewan zonder<br />

tegenstand bezet. Op dezen tocht had de Regent van<br />

Soerabaja zich loffelijk van zijne plicht gekweten. De Wilde<br />

regelde, hel bestuur van Pasoeroewan, onder de zonen van<br />

den door Soerapati verdreven Regent en ria drie versterkingen<br />

opgeworpen te hebben, welke hij met geschut uit de<br />

schepen liet bewapenen, vertrok hij naar Soerabaja. Ziekelijk<br />

zijnde spoedde hij zich naar Samarang, doch daar aangekomen,<br />

was hij te zwak om de reis naar Kartasoera verder<br />

voort te zetten. De Soesoehoenan kwam nu in persoon te<br />

Samarang en de conferentie bepaalde zich voornamelijk lot<br />

hel regelen van hel bestuur over Oost-Java. De Panembahan<br />

van Sampan, die als Gouverneur der öosterstranden een<br />

groot gebied, vrij onafhankelijk van Mataram, had bestuurd.<br />

vras in 1707 overleden en mi werden de Öosterstranden<br />

Weder ouder hel souvereine gebied van Mataram gesteld.<br />

Ook trad de Soesoehoenan in den wensch der Regeering om<br />

9


— 130<br />

aan alle Europeanen en Inlandsche volken den handel op<br />

zijn rijk t'' ontzeggen. De Wilde overleed kort na zijne<br />

terugkomst te Batavia en den majoor Knol werd nu door de<br />

Regeering gelasi Adipati \nom gevangen te nemen en zoo<br />

noodig, daartoe den Regent van Soerabaja te gebruiken.<br />

Het was niet noodig daartoe eene nieuwe expeditie uit te<br />

rusten, want den IS'"" Juli 1708 verschenen' afgezanten van<br />

Adipati Vnoni voor Knol Ie Soerabaja, bij monde van wie<br />

de vorst zijne onderwerping aanbood. Te Madjakerta had<br />

die onderwerping voor hel front der troepen plaats en op<br />

last van de Hooge Regeer'ing werd \dipali \nom met zijne<br />

drie zonen, vrouwen en een gevolg van 200 personen naar<br />

Batavia overgevoerd, alwaar hij den 6 den September voor den<br />

Gouv.-Gen. en Raad van Indië verscheen. Toen de Regee-<br />

ring zich overtuigd had, dal bij de onderwerping geene stel-<br />

lige beloften ctbor den bevelhebber Knol gedaan waren en<br />

dal Adipati* \uom zich alleen beroepen kon op die, welke<br />

zij hem in 1706 gedaan had, welke beloften echter door zijn<br />

verder verzet waren komen Ie vervallen, werd na langduri-<br />

ge beraadslagingen, den 17' i "" September 1708. door de leden<br />

der Regeering niet eenparige stemmen het besluit genomen,<br />

Adipati \noin naar hel eiland Ceijlon Ie verbannen. Tever-<br />

geefs beriep deze zich op de vroegere beloften der Regeering<br />

en smeekte op .lava Ie mogen blijven; zij bleef doof voor<br />

die smeekingen en het vonnis van verbanning werd ten uil-<br />

voer gelegd.<br />

Nam de vrees voor de macht der Compagnie bij de vorsten<br />

in den Indischen \rclhpel door deze gebeurtenis zeer toe,<br />

niet aldus het vertrouwen op hare rechtvaardigheid. Dit<br />

bleek uil de handeling van den Sultan van Bantam, die eene<br />

persoonlijke samenkomst met den gouv.-gen. Van Hoorn<br />

verzocht, welke hem verleend werd. Op zee had de ont-<br />

moeting plaats en in een geheim onderhoud drukte de Sultan<br />

zijne vrees uit, dat de Compagnie ook de erfopvolging in


131 -<br />

zijn rijk zou kunnen verbreken. De Gouv.-Gen. stelde den<br />

vorst deswege gerust en op diens verzoek werd de erfopvolging<br />

in het rijk Bantam, den vorst schriftelijk verzekerd.<br />

De commandeur Knol had, na de onderwerping van Adipati<br />

Anom, de vervolging van Soerapati's zonen voortgezet<br />

en in verschillende ontmoetingen hun aanhang uit elkander<br />

gejaagd, totdat de invallende regenmoesson de vervolging<br />

deed staken.<br />

Daar het der Regeering gebleken was, dat het steeds vreemdelingen<br />

' waren welke de gisting in Mataram veroorzaakten<br />

droeg zij Knol op bij den Soesoehoenan op de uitvoering<br />

van het verdrag van 1677 aan te dringen, waarbij aan alle<br />

vreemdelingen het verblijf in Mataram verboden was; \erder<br />

werd hem volmacht gegeven met den Regent van Soerabaja<br />

naar goedvinden te handelen.<br />

Den 19 den Januari 1709 kwam Knol te Kartasoera aan, werwaarts<br />

de Soesoehoenan alle Regenten -uit zijn rijk had opgeroepen.<br />

Ook de Regent van Soerabaja verscheen hier en nu<br />

viel het Knol niet moeilijk den Soesoehoenan te betoogen,<br />

dat de macht en den invloed van het regentengeslachl te<br />

Soerabaja gevaarlijk waren voor de rust in Mataram. Op last<br />

van den Soesoehoenan werd de Regent, tijdens zijn verblijf<br />

in den kraton, door sluipmoordenaars gekrist. Het groole<br />

regentschap Soeraljaja werd gesplitst onder de broeders van<br />

den vermoorden Regent, die later wraak namen over den<br />

moord op hun broeder gepleegd. De commandeur Knol<br />

wist verder te bewerken dat Mataram in 43 regentschappen<br />

verdeeld werd, terwijl aan de Regenten werd vo<strong>org</strong>eschreven,<br />

welke producten zij aan de Compagnie moesten leveren.<br />

Die producten waren voornamelijk suiker, indigo, rijst en<br />

katoen, terwijl onder hel bestuur van Van Hoorn, op last<br />

der Regeering, ook de koffie-cultuur werd ingevoerd, welke<br />

jaarlijks in omvang toenam.<br />

De familieregeering in Indië mishaagde der Kamer N au


— 132<br />

Zeventienen, waarom zij in 1708 aan Joan Van Hoorn een<br />

eervol ontslag verleende en Abraham Van Hiebeeck, tot<br />

zijn opvolger benoemde. Het duurde echter lot Oclober<br />

1709 alvorens Van Hoorn bel bestuur overgaf.<br />

Was de Compagnie in de laatste 25 jaren op den weg 1er<br />

Nerovering medegcslcepl, zoodat zij, hoewel nog niet in naam,<br />

toch inderdaad souvereine macht uitoefende over Java, de<br />

handel ging in dal tijdperk achteruit, zörtdänig dal de meeste<br />

jaren de uitgaven de inkomsten overlroffen. De Bewindheb-<br />

bers schreven dien achteruitgang toe aan den particulieren<br />

handel, doch Van Hoorn had er op gewezen dat die kwij-<br />

ning aan het mönopoliestelsel te wijlen was. Onmachtig<br />

Ah de Compagnie was on. de geheele kust van Java te doen<br />

bewaken, kon zij ook niet heietien, dal de bevolking hare<br />

producten aan Engelschen, l'orlugeezen of vreemde ooster-<br />

lingen verkocht; dewijl de Compagnie den inkoopsprijs wil-<br />

lekeurig bepaalde en bij overvloedige productie steeds ver-<br />

minderde, kon de nijverheid bij de Javanen zich niet om-<br />

wikkelen. De Regenten en ambtenaren in dienst der Com-<br />

pagnie, ontzagen zich niet on, den sluikhandel te dulden en<br />

/.elven in de voordeden er van Ie .leden, een gevolg van<br />

hunne geringe bezoldigingen.<br />

De uitbreiding van leger en vloot, hel zenden van kostbare<br />

gezantschappen vooral naar Perzië en China, rampspoeden<br />

ter zee, Waardoor dikwijls kostbare ladingen verloren gingen,<br />

waren zoovele redenen dal de Compagnie met verlies werkte.<br />

Niettegenstaande den ongunsligen loestand barer finauliën<br />

deelden de Bewindhebbers groote dividenden uit, om het<br />

crediel der Maatschappij op Ie houden, waardoor zij zich<br />

echter in schulden moest steken.


— 133 —<br />

§ 4. HET BESTUUR DER GOUVERNEURS-GENE-<br />

RAAL ABRAHAM VAN RIEBEECK 1709-1713.<br />

CHRISTOFFEL VAN SWOL-1718, HENDRIK<br />

ZWAAR DEK ROON-1725, MATTHEUS DE<br />

HAAN-1729, DIEDERTK DURVEN-1732,<br />

DIRK VAX ('LOON-1 735 EN ABRAHAM<br />

UATRAS-1737. NIEUWE GESOHIL-<br />

LEN IN DEN OOSTHOEK EN HET<br />

RUK MATARAM. SAMENZWE-<br />

RING TE BATAVIA. ONLUS-<br />

TEN IN DE BUITENBEZIT-<br />

TINGEN.<br />

1709-1737.<br />

Hel tijdperk van 1709-1737 was rijk aan bestuurswisse-<br />

lingen, minder rijk aan belangrijke gebeurtenissen. Op<br />

Java bleven de zonen van Soerapati zich tegen het ge-<br />

zag van den Soesoehoenan verzetten. Zoolang zij op<br />

zich zclven handelden, kon de Soesoehoenan hen in be-<br />

dwang houden, maar in 1714 voegden de broeders van<br />

den vermoorden Regent van Soerabaja zich bij hen; hun-<br />

ne vijandige houding bleek uit de weigering, om de jaar-<br />

lijksche reis naar het hof te Kartasoera te doen, uit vrees,<br />

dat hen hetzelfde lot te wachten stond als hun broe-<br />

der overkomen was. De toestand bleef slepende tol in hel<br />

jaar 1717 toen de vorst van Sampan op Madoera, Tjakra-di<br />

Ningrat, gemeeiie zaak met de ontevredenen in Java's oost-<br />

hoek maakte, met hel doel l'amekassan en Soenieuap aan<br />

het gezag der Compagnie te onttrekken ; oogenschijnlijk bleef<br />

hij op de zijde der Regeering en zond gezanten naar Ba-<br />

tavia, doch in hel geheim trachtte hij Bantam lol opstand aan<br />

te zetten. In Juli 1717 verscheen een gezantschap \an den<br />

Soesoehoenan te Batavia om de hulp «1er Regeering in te


— 134 —<br />

roepen. Die hulp werd verleend en Gobius als commissaris,<br />

met eene troepenmachtvan 1500 man onderden kapitein De<br />

Chavonnes, naar Soerabaja gezonden. Toen deze troepen<br />

daar aankwamen, was Tjakra-di-Ningral door de leenmannen<br />

van de Compagnie in den Oosthoek, reeds van Madoera ver-<br />

dreven geworden en moest door eene overhaaste vlucht zijn<br />

leven redden. Hij riep nu de bescherming der Hollanders<br />

in; nog onbekend met hetgeen had plaats gehad en meenende<br />

dat de geschillen op Madoera alleen uit de onderlinge veeten<br />

der vorsten waren voortgesproten, ontving de niets kwaads<br />

vermoedende kapitein De Chavonnes, den vluchteling bij zich<br />

aan boord. Op de nadering der vijandelijke prauwen, welke<br />

hem ook bier vervolgden, duchtte Tjakra-di-Ningral verraad,<br />

en richtte aan boord van het Hollandscbe schip eene anrok-<br />

partij aan. waarin hij met zijn zoon, maar ook de kapitein<br />

De Chavonnes om het leven kwamen.<br />

Gobius vertrok naar Soerabaja, doch kon weinig voordeden<br />

op de opstandelingen behalen; eerst toen de bevelhebber<br />

Bergman hem ter zijde was gesteld, werd de omtrek van<br />

Soerabaja van opstandelingen gezuiverd, maar geen belang-<br />

rijk succes behaald.<br />

Ernstiger lieten de Iwisten zich aanzien welke, na het overlij-<br />

den van Pakoe Boewana l, in 1719, in Mataram uitbraken. Deze<br />

vorst werd opgevolgd door zijn zoon \mangkofrat II, wien<br />

reeds in 1712 de opvolging door de Hooge Regeering ver-<br />

zekerd was geworden. Twee zijner broeders, de paugerans<br />

Poerbaija en Blitar, benevens zijn oom Aria Mataram, be-<br />

twistten hem den troon en zoo was Midden- en Oost-Java<br />

weder in rep en roer. Den 25 9t Juni 1719 werd de<br />

hofplaats Kartasoera door de uitgewekenen aangevallen,<br />

welke aanval door de bezetting van de Nederlandsche<br />

sterkte werd afgeslagen; die sterkte werd nu zoodanig uit-<br />

gebreid dal zij ten allen tijde den Kraton kon beheerschen.<br />

Gelukkig brak er tusschen de pretendenten tweespalt uil,


— 135 —<br />

waardoor \xia Mataram geïsoleerd kwam te staan en in<br />

handen van de Compagnies troepen viel; aan den Soesoe-<br />

lioenan uitgeleverd, werd hij op last van dien vorst ter dood<br />

gebracht.<br />

Op het einde \au 1719 zond de Kegeeriug Bergman mei<br />

eene kleine troepenmacht naar Rartasoera, die de beide prin-<br />

sen uit de omstreken van de hoofdplaats verjoeg. Zij hielden<br />

zich in ladioen en Kediri staande, totdal pangeran Blitar<br />

in 1722 overleed. Hierdoor was de tegenstand gebroken en<br />

„;, eenjge schermutselingen, kwamen den 26^'" Mei 1723 de<br />

pangeraft Poerbaija, de prinsen van Soerabaja en de zonen<br />

van Soerapati, door gebrek in onderwerping en werden<br />

deels<br />

laar de Kaapkolonie, deels naar Geijlon verbannen.<br />

Terwijl de aandachl der Kegeeriug op den toestand in Mata-<br />

ram<br />

gevestigd was. werd ter elfder ure eene uitgebreide samenzwering<br />

ontdekt, welke geruimen tijd onder hare oogen gebroeid<br />

had. Ren zetere Pieter Erberfeld, een inlandsch kind, bad zich<br />

met een Javaanscben priester Karta Drija en andere voorna-<br />

me Javanen verbonden eu in het grootste geheim deelgenoolen<br />

voor hunne plannen geworven; zij beoogden het vermoorden<br />

van den Gouverneur-Generaal eu alle Europeanen, de over-<br />

rompeling van Batavia en het kasteel en het stichten van een<br />

nieuwen staal onder bun opperbestuur; Erberfeld zou als<br />

Goesti en Patih van Batavia optreden. Drie dagen vóór de<br />

uitbarsting, welke op Nieuwjaarsdag 1722 zou plaats hebben,<br />

werd bel plan verraden en uil het verhoor van de hoofd-<br />

schuldigen op den pijnbank, kwam de grootte van hel ver-<br />

bond aan bel licht, ecu verbond dal wel 10.000 deelgenoo-<br />

len telde en waarin zelfs de Sultan van Bantam en andere<br />

prinsen op Java betrokken waren. De hoofdschuldigen on-<br />

dergingen hunne welverdiende straf en de schandpaal mei<br />

hel doodshoofd op den ouden weg naar Jakatra. buiten<br />

Batavia, wijst den voorbijganger nog op den Imidigen dag<br />

de plaats aan, waar die verfoeilijke plannen gesmeed werden.


— 136 —<br />

In de buitenbezittingen werd de krachtige tusschenkomst<br />

der Compagnie ook van tijd lot tijd vereischt, zooals onder<br />

liet bestuur van Van Ricbeeck. toen er geschillen ontstonden<br />

tusschen Mangkasar en Boni. Aroe Palakka had door liet<br />

huwelijk van zijn neef met eene Mangkasaarsche prinses, den<br />

grond gelegd lot eene vereeniging der beide rijken. Die \er-<br />

ecniging duurde éditer kort; onder hel bestuur van deu'zoon<br />

van Lapataoe, was een Bonische prins, Aroe Parang, nil<br />

zijn rijk gevlucht en had bescherming gezocht en gevonden<br />

aan bet bol' Ie Hangkasar. In den strijd welke nu tusschen<br />

beide lijken uitbrak, koos de Gouverneur van Ylanjfkasar de<br />

sijde van Boni en zond den vorst van Boni 150 man me)<br />

eenig geschut. De Mangkasaren werden tot onderwerping<br />

gebracht en Woe Parang gaf zich aan den Hollandsellen Gou-<br />

verneur over, die hem in hel fori Rotterdam interneerde.<br />

Toch \eik laarden de Mangkasaarsche rijksgrooten spoedig<br />

daarna den \orsl van Boni vervallen van den troon van Mang-<br />

kasar en kozen zich een anderen vorst, zoodat de beide rijken<br />

weder gescheiden werden.<br />

Een zekere Bontoe Langkassa uit Wadjo. kwam in 1737<br />

in opstand legen den vorst van Hangkasar, verdreef hem uil<br />

zijne hoofdstad en belegerde zelfs het fort Rotterdam. De<br />

gouverneur Smout versloeg de Wadjoreezen en herstelde den<br />

vorst van Mangkasar. Bontoe Langkassa overleed en de Gou-<br />

verneur bepaalde zich tot hel verslaan zijner aanhangers,<br />

zonder Wadjo verder te tuchtigen.<br />

In den Moink sehen Archipel braken onder van Riebeeck's<br />

bestuur twàslen uit, tusschen de Sultans van Ternate en Ti-<br />

ilore over iiet eigendomsrecht op ecu weg, welke langs<br />


137 —<br />

Onder het bestuur van Van Swol brak een oorlog uit op<br />

de kust van Malabar. De Samorijn van Calicoel bad tever-<br />

geefs geprotesteerd legen het oprichten van een fori op de<br />

grenzen van zijn rijk en Cochin, «lat onder de souvereini-<br />

teit der Compagnie stond. De Hollandsche gouverneur Ketel<br />

sloeg geen acht op het protest van den vorst, maar verzuimde<br />

maatregelen te nemen, om het fort tegen eene overrompeling<br />

te vrijwaren. Den 12 ,le " Januari 1715 viel de versterking bij<br />

verrassing in handen des vijands , waarop de oorlog uitbrak .<br />

welke door Ketel met weinig geluk gevoerd werd, waarom<br />

ile Regeering het uoodig oordeelde hem terug te roepen.<br />

In zijne plaats werd Herlenberg als gouverneur gezonden<br />

met eene versterking van 1500 man onder het bevel van Bak-<br />

ker. Ondersteund door den vorst van Cochin met 15,000<br />

man inlandsche troepen, bleven de troepen der Compagnie<br />

overwinnaars en moest de Samorijn in 1717 een uadeeligen<br />

vrede sluiten.<br />

De Maatschappij hield onder al deze gebeurtenissen bei<br />

hoofd fier omhoog; haar crediet was gevestigd, daar de laatste<br />

jaren weder veel haudelswinsten hadden opgeleverd en de<br />

Bewindhebbers steeds groole dividenden uitkeerden; de aan-<br />

deden der Compagnie stegen in 1720 zelfs lol duizend boven<br />

pari.<br />

De bloei der "Nederlaudsche Maatschappij lokte andere sla-<br />

ten uit, de oprichting van handelsmaatschappijen Ie begun-<br />

stigen, fcarel VI, keizer van Duitsehland, die voor zijn aan-<br />

deel in de Spaansche nalatenschap de Zuidelijke Nederlanden<br />

gekregen had . verleende in 1723 aan eene Compagnie Ie Os-<br />

tcnde octrooi voor de vaart op den Indischen Wehipel.<br />

De Algemeene Stalen protesteerden legen die handel wijze<br />

des keizers, op grond dat de Spaansche Nederlanden bij den<br />

viede Ie Munster in 1648, van den handel op lndië waren<br />

uitgesloten geworden. Na langdurige diplomatieke onderban-


138 —<br />

delingen, waarin ook Frankrijk en Engeland zich mengden,<br />

werd het octrooi in 1727 voor den tijd van tien jaren ge-<br />

schorst en in 1731 werd de Maatschappij van Ostende op-<br />

geheven. Eene andere Maatschappij, met betzelfde doel in<br />

Zweden opgericht, kon niet concurreeren met de Nederland-<br />

scbe, welke door de verschillende verdragen met de Indische<br />

vorsten, haren alleenhandel gevestigd had.<br />

Het waken voor de handhaving van hel monopolie, werd<br />

i\vr Indische Regeering als eerste plicht door de Bewindheb-<br />

bers vo<strong>org</strong>eschreven. De stipte opvolging dier bevelen bracht<br />

de Bewindhebbers in 1722 in ongelegenheid, toen de<br />

schepen van Jacob Roggeveen, die door de W. I. Compag-<br />

nie waren uitgezonden, om eene reis naar hel onbekende<br />

Zuidland Ie doen, te Batavia in beslag werden genomen.<br />

De geschillen hieruit tusschen de beide Compagnieën ont-<br />

slaan werden vereffend, door het uitkeeren eener geldelijke<br />

schadeloosstelling aan de W-. I. Compagnie.<br />

Met liet vasthouden aan hel stelsel van alleenhandel bleven<br />

ook de gebreken bestaan, welke dat stelsel aankleefden.<br />

Wel trachtten de gouv.-gen. Van Swol en Zwaardekroon<br />

de oneerlijke handelingen der ambtenaren met gestrengheid<br />

tegen te gaan, maar het kwaad had te diep wortel geschoten,<br />

om het geheel uit te kunnen roeien. Zwaardekroon had<br />

zelfs eenmaal te Batavia 26 oneerlijke ambtenaren lot den<br />

strop veroordeeld, maar deindruk hierdoor te weeg gebracht,<br />

ging onder zijne opvolgers weder verloren en het voorbeeld<br />

van den gouv.-gen. Durven, die in 1731 met drie leden der<br />

Hooge Regeering en een aantal andere ambtenaren door de<br />

Bewindhebbers afgezet en „builen dienst en gagie" naar<br />

Nederland werden teruggeroepen, werkte verderfelijk.<br />

Op hel eiland (Jeijlon bracht de gouverneur Vuijsl door<br />

zijne wreedheid, de bevolking tol wanhoop en werd m<br />

1730, op bevel van de Kamer van Zeventienen afgezet en


130<br />

door den Raad van Justitie te Batavia tot een smadelijken<br />

dood veroordeeld. Ook zijn opvolger, Versluijs, moest we-<br />

gens zijne hebzucht worden ontslagen. De rusl op hel eiland<br />

werd hersteld ouder het verstandige bestuur van Van Initio«",<br />

die in 1736 als Gouverneur van Ceijlon optrad.<br />

§ 5. HET BESTUUR VAN DEN GOUV.-GEN.<br />

ADR1AAN VALKENIER-EN VAN DEN GOUV.-<br />

GEN. AD INTERIM JOHANNESTHEDENS.<br />

OPSTAND DER CHINEEZEN TE BA-<br />

TAVIA. DE CHTNEESCH-JA-<br />

VAANSCHE OORLOG.<br />

1737 — 1741.<br />

Na den dood van den gouv.-gen. Patras in Mei 1757, werd<br />

Wlriaan Valkenier door den Raad van Indië tot Ugemeen<br />

Landvoogd gekozen, welke keuze door de Bewindhebbers<br />

werd goedgekeurd. Onder zijn bestuur had een opstand der<br />

Chineezen te Batavia plaats, welke groote gevolgen na zich<br />

sleepte.<br />

Lang vóór dé komst der Europeanen in Indië, hadden de<br />

Chineezen den Indischen archipel bezocht; hun doel w as en<br />

bleef-steeds handel te drijven. Door hunne handelsvereem-<br />

gingen, kongsi's genaamd, kunnen zij over groote kapitalen<br />

beschikken en zijn, waar zij zich ... den Archipel gevestigd<br />

hebben . meester van den kleinhandel.<br />

Waren de Arabieren in den Archipel gekomen on. de hei-<br />

densche volken tot den Islam Ie bekeeren en de Europeanen,<br />

om als overheerschers der Aziatische volken op te treden, de<br />

Chineezen benijdden den machthebbenden hun gezag niet,


— 140 —<br />

maar vestigden zich bij voorkeur daar, waar een gere-<br />

geld bestuur reeds aanwezig was. Hoewel bun aantal<br />

grooter was dan dat der Europeanen op Java, hadden<br />

zij zich, tijdens de verschillende oorlogen, welke de Com-<br />

pagnie had moeten voeren, steeds als rustige burgers doen<br />

kennen; waar de Compagnie hare macht gevestigd had,<br />

hadden de Chineezen zich, onder hare bescherming, neder-<br />

gezet, vooral te Batavia alwaar zij eigenaars waren der<br />

suikerplantages in de ommelanden en de handelsgemeenschap<br />

met China onderhielden.<br />

Sedert het begin der 18 de eeuw, was hun aantal zoodanig<br />

toegenomen, dat het der Regeering bez<strong>org</strong>dheid inboezemde,<br />

want behalve de reeds gevestigde Chineezen, kwamen jaar-<br />

lijks lal van emigranten uit China naar Java over, om fortuin<br />

te maken. Reeds onder het bestuur van Durven waren<br />

maatregelen genomen om die gelukzoekers zonder beroep,<br />

naar de kaapkolonie over te voeren, en toen Van Imhofi<br />

in 1737 uit Ceijlon Ie Batavia kwam, om als Raad van In-<br />

dië op te treden, ried hij tie Regeering aan, de Chineezen<br />

zonder beroep naar Ceijlon over te laten brengen, waar de<br />

bevolking zeer gedund en kolonisatie dus welkom was.<br />

De goede bedoelingen van Van Imhoff gaven, door de han-<br />

delingen der ambtenaren, die met de uitvoering belast wer-<br />

den, groote redenen tot ontevredenheid ; deze ontzagen<br />

zich zelfs niet, om rijke en reeds gevestigde Chineezen, onder<br />

bedreiging van gevangenschap, groote geldsommen af te per-<br />

sen. Toen uu werkelijk uitvoering gegeven werd aan hel<br />

voorstel van Van Imhoff, en reeds een honderdtal Chineezen<br />

in verzekerde bewaring was genomen, toen sloeg de mindere<br />

Chineezen de schrik om hel harl en om hel lot hunner reeds<br />

gekerkerde landgenooten Ie ontgaan, vluchtten zij uil de stad.<br />

vereeiiigdeii zich daar builen lol benden en begonnen al spoedig,<br />

door don honger gedreven, de ommelanden van Batavia<br />

af te slroopen. Den 20""'' September 1740. werd (ie Regee-


141<br />

ring door de Luitenants der Chineezen aandachtig gemaakt<br />

op de grootte van het gevaar, doch de verdeeldheid in den<br />

boezem der Hooge Regeering, hield hel nemen van krachtige<br />

maatregelen tegen; eerst den 5 d October, toen het duidelijk<br />

werd dat de stad door de uitgewekenen bedreigd werd,<br />

nam zij maatregelen ter verdediging. Niet alleen werden<br />

de beschikbare troepen naar de buitenwerken gezonden,<br />

maar ook de matrozen (1er schepen gewapend en de schrijvers<br />

en mindere ambtenaren, tol een corps zoogenaamde „pennis-<br />

ten" vereenigd. De Regeering verzuimde echter maatregelen<br />

Ie nemen, om die gewapende burgerij, waaronder de heflfe<br />

des volks, in bedwang Ie kunnen houden. Dat zij dit niet<br />

gedaan heeft of niet heeft kunnen doen, gaf aanleiding<br />

tot, en steil baar aansprakelijk voor den moord op (luizende<br />

onschuldige Chineezen gepleegd.<br />

Door de burgerij te wapenen, was bet aantal verdedigers<br />

lol 2000 geklommen, tegenover een 50,000 oproerlingen<br />

huilen en 10,000 Chineezen in de stad, aan wier trouw<br />

men twijfelde. De opstandelingen hadden zich te Tanah-<br />

Abang gelegerd en den &«* October rukte de Raad van<br />

Indië Vari Imhoff, met 1800 man en eenige mortieren tegen<br />

ben op. Nadat het aanbod om te onderhandelen door de<br />

aanvoerders der Chineezen op beslisten toon van de hand<br />

was gewezen, verdreef Van Imhoff ben uil hunne stelling.<br />

Op andere punten hadden éditer de Chineezen de overmacht<br />

en dien zelfden dag vielen zij den post te Bekassi aan, welke<br />

bezet was door 2 officiereu en 50 Europeanen. Na eene<br />

dappere verdediging werd het fort door de Chineezen ver-<br />

jneesierd en de geheele bezetting vermoord. De leden der<br />

Hooge Regeering namen als Commissarissen nu bet bevel<br />

over de hoofdloegangen van de stad op zieh. In den<br />

avond van den 8 st October deden de rebellen een aanval<br />

op de buitenwerken en een tweeden op de Diesterpoort,<br />

welke wel met gro moeite werden afgeslagen, doch de


- 142<br />

bezetting voortdurend in onrust hielden. Daarbij nam de<br />

gisting in de slad zeer toe; huiszoekingen naar wapens bij<br />

de Chineesehe ingezetenen gedaan, welke gevolgd werden<br />

door arrestation, strekten niet om hen gerust te stellen, zoo-<br />

dat enkelen reeds maatregelen namen hunne goederen in<br />

veiligheid buiten de stad te brengen. Den 9 cn October gaf<br />

de gouv.-gen. Valkenier den leden der Hooge Regeering in<br />

overweging, of »men, daar de Chineesehe natie zich tot open-<br />

»baren vijand van de Compagnie verklaard had, de stad niet<br />

»behoorde Ie ruimen van de Chineezen." Dit voorstel werd<br />

verworpen en besloten eene proclamatie uit te vaardigen,<br />

om de oproerige Chineezen Ie bevredigen. Maar hel gewa-<br />

pende grauw, wier hartstochten in beweging gekomen waren,<br />

had geene aansporing noodig, om zijne moord- en plunder-<br />

zucht bol te vieren. In den avond van den 9 deu October<br />

brak er brand uit in hel Chineesehe kwartier; dit was het<br />

sein tol een verschrikkehjken moord, welke drie dagen<br />

duurde en waardoor Batavia's bodem gedrenkt werd met<br />

bel bloed van 10,000 weerlooze* Chineezen. Leeftijd noch<br />

kunne werd ontzien; een 500 Chineezen, die in de ge-<br />

vangenis zaten, werden, op voorstel van den Fiskaal en<br />

op last van Valkenier 1er dood gebracht en zelfs de zie-<br />

ken in het hospitaal werden niet gespaard. De opstande-<br />

lingen buiten de stad wilden van deze verwarring gebruik<br />

maken en hernieuwden in den nachl van den 9 dcn op<br />

den 10 den October hunne aanvallen, maar werden terug-<br />

geslagen; daar hun aanval tegen het kruitmagazijn gericht<br />

was, werd eene groote hoeveelheid buskruit in de ri-<br />

vier geworpen opdal zij den vijand niet in handen zou<br />

vallen.<br />

De volgende dagen werden er uitvallen ondernomen eu de<br />

Chineezen naar alle zijden terug gedrongen. Den 22 &t, ' n Oc-<br />

tober werd eene algemeene amnestie uitgevaardigd en zoo<br />

groot was hel gebrek onder de opstandelingen, door het in-


- 143 —<br />

vallen van den regenmoesson, dat binnen weinige weken<br />

bun aantal in "ie stad weder tol 1200 was aangegroeid, die<br />

nu verplicht werden in eene afzonderlijke wijk te gaan<br />

wonen.<br />

Na het eindigen van den regenmoesson, rukte in Juni 1741<br />

eene macht van 5000 man onder het bevel van den kapitein<br />

Oosten op tegen Bekassi, die de Chineezen van daar verdreef<br />

in de richting van Tjeribon.<br />

De opstand der Chineezen kreeg eene grootere uitbreiding,<br />

door de geheime ondersteuning, welke zij van den Soesoe-<br />

hoenau van Mataram ontvingen en zulks op aansporing van<br />

den rijksbestierder Nata koesoemo, die de Compagnie vijandig<br />

gezind was. Die ondersteuning had echter in het begin in<br />

het «-eheini plaats en de Soesoehoenan zond zelfs, op aan-<br />

zoek van den gezaghebber te Sama rang, Visscher, troepen<br />

naar Japara, om de Chineezen, welke daar in opstand waren<br />

gekomen, Ie bedwangen. Visscher had aan de bevelhebbers<br />

zijner onderhoorige posten bevel gezonden, om de Chineezen<br />

uil te roeien, doch deze. zich bijtijds daaraan onttrekken-<br />

de, hadden in het voorjaar van 1741 de post te Joana afge-<br />

loopen en waren in Juni legen Sainarang opgerukt. Op de<br />

oostelijke posten werden zij echter onschadelijk gemaakt,<br />

zooals Ie Gresik waar de pangeran van Madoera Tjakra-di-<br />

Ningrat een honderdtal hunner 1er dood liet brengen. Deze<br />

vorst die, als vorst van Bangkalan, leenman van den Soe-<br />

soehoenan was, had den gezaghebber Visscher zijne hul))<br />

aangeboden, welk aanbod deze aangenomen en levens Tja-<br />

kra-di-Ningrat ontslagen bad van de gehoorzaamheid aan den<br />

Soesoehoenan. Dit was tegen den zin der Hooge Regeering,<br />

welke den commissaris Roos mei versterking naar Samarang<br />

zond om Visscher te vervangen. De pangeran Tjakra-di-Nin*<br />

grat bad inmiddels reeds een inval in Oost-Java gedaan,<br />

Sidajoe en Lamongan veroverd en voerde verder op eigen<br />

gelegenheid den oorlog legen Mataram: bel bleek al spoedig


144<br />

dat het zijn streven was zich een gebied in Java's oosthoek,<br />

onafhankelijk van Mataram, le verwerven.<br />

De dubbelzinnige houding des Soesoehoenans bleek duide-<br />

lijk uit de handelingen zijner troepen, die gemeene zaak maak-<br />

ten met de Chineezen welke de posten te Demak, Tegal en<br />

Tjeribon ingesloten hielden. Den 27 sten Juli werd de loge<br />

Ie Rembang door de Chineezen ingenomen en verbrand en<br />

Japara bedreigd. Toen nu ook het bericht kwam, dal de<br />

Soesoehoenan zieh meester gemaakt had van het fort te Karta-<br />

soera, den bevelhebber Van Velzen en drie officieren ter dood<br />

laten brengen en de bezetting gedwongen had tot den Islam<br />

over te gaan, begreep de Regeering dat haar gezag in Midden-<br />

Java groot gevaar liep en zond onmiddellijk eene versterking<br />

van ongeveer 200 Europeanen en 1200 Inlanders onder be-<br />

vel van Nathaniel Steijnmetz naar Sainarang. Wel was deze<br />

bij het doen van uitvallen gelukkig en verdreef de Chi-<br />

neezen, doch deze keerden even spoedig m hunne niet<br />

geslechte verschansingen terug. De toestand te Samarang<br />

werd zeer ongunstig, daar er gebrek aan levensmidde-<br />

len begon te heerschen en er oneenigheid 'ontstond tus-<br />

schen Steijnmetz en den commissaris Roos. Laatstgenoemde<br />

werd weder teruggeroepen, op nieuw eene versterking<br />

van 1600 man uit Batavia gezonden en uit Mangkasar I à<br />

2000 Mangkasaren ontboden. Als commissaris werd Verijs-<br />

sd naar Samarang gezonden, die iri October aldaar aan-<br />

kwam en nu 12,000 man, meest inlanders, onder zijne be-<br />

velen had.<br />

Toen de vijand, ondersteund door een .lavaanseh leger van<br />

100,000 man onder den Rijksbestuurder, zich in bet begin<br />

van November gei eed maakte Samarang aan te vallen, werd<br />

hij daarin door de bezetting voorkomen. De kapitein Mom<br />

deed den 7 d November een uitval eu maakte zich meester<br />

van eenige werken, welke hij slechtte. Die uitvallen w erden<br />

tot tweemalen toe mei succes herhaald en bij hel laatste ge-


— 145 —<br />

vecht, den 13 den November, werden 200 stukken geschut en<br />

veel levensmiddelen buitgemaakt.<br />

Samarang was nu ontzet, daar de Soesoehoenan, die de<br />

zaken een ongunstigen keer zag nemen, den Rijksbestuurder onderhandelingen<br />

liet aanknoopen met Verijssel. Doch het<br />

gedrag van den Rijksbestuurder bleef dubbelzinnig, daar hij<br />

de Ghineezen ongehinderd oostwaarts liet aftrekken; op het<br />

einde van 1741 keerde hij naar Kartasoera terug. De Regeering<br />

bleef den Soesoehoenan wantrouwen, te meer daar<br />

de Regenten van Pati en Grobogan met den vijand heulden.<br />

Om nu haar vertrouwen te herwinnen, zond de Soesoehoenan<br />

in het volgende jaar de gevangenen van het fort te Kartasoera<br />

naar Samarang terug en vaardigde een besluit uit<br />

waarbij aan alle Regenten verboden werd, de Ghineezen te<br />

ondersteunen. Maar daardoor wikkelde hij zich in nieuwe<br />

moeilijkheden, want nu verklaarden de Chineezen Pakoe<br />

Boewana vervallen van den troon en riepen een kleinzoon<br />

van den naar Ceijlon verbannen Adipati Anom, Mas Grendi,<br />

tot Soesoehoenan uit; deze nam den naam aan van Amangkoerat.<br />

Pakoe Boewana ontvluchtte zijne hofstad met zijn<br />

gezin, den kapitein Von Hohendorff en den vaandrig Hogewitz,<br />

welke als gecomitteerden der Regeering naar Kartasoera<br />

gezonden waren om over den vrede te onderhandelen.<br />

De commissaris Verijssel stelde den Soesoehoenan voor om<br />

naar Samarang te komen, hetgeen deze wel van de hand<br />

wees, maar daarentegen zond hij Von Hohendorff naar Samarang<br />

om de ondersteuning der Compagnie te verzoeken,<br />

tegen afstand der strandgewesten en de toezegging van het<br />

recht om een rijksbestuurder te kiezen.<br />

Terwijl deze onderhandelingen plaats hadden, deed Tjakra-di-Ningrat<br />

een inval in Mataram en maakte zich meester<br />

van Kartasoera. Dit maakte aan de weifeling der Regeering<br />

een einde; zij gelastte den bevelhebber Steijnmetz naar Kartasoera<br />

op te rukken. Den 20 s,on December 1742 rukten de Com-<br />

10


146 -<br />

pagnie's troepen de hoofdstad van Mataram binnen, de vorsl<br />

van Madoera ontruimde haar zonder verzet, en Pakoe Boe-<br />

wana werd op den troon hersteld.<br />

De opstand der Chineezen liep nu ten einde; gebruik ma-<br />

kende van den termijn van drie maanden, welke hun gesteld<br />

werd om zich te onderwerpen, legden verscheidene hoofden<br />

de wapens neder en in October 1743 gaf ook Mas Grendi<br />

zich te Samarang over. Den ll den November 1743 kwam een<br />

nieuw verdrag met den Soesoehoenan tot stand, waarbij hij<br />

der Compagnie het recht toekende, zich in de binnenlandsche<br />

aangelegenheden van Mataram te mengen, daar de rijksbe-<br />

stuurder en de slrandregenten den eed van trouw aan de 0.<br />

[. Compagnie moesten afleggen, en voortaan niet benoemd<br />

of ontslagen mochten worden, dan na goedkeuring van de<br />

Regeering te Batavia.<br />

De Soesoehoenan stond verder aan de Compagnie in eigen-<br />

dom af: het geheele eiland Madoera, den oosthoek van Java<br />

van af Pasoeroewan, Soerabaja met zijne regentschappen,<br />

Hembang en Japara met de djatibosschen, benevens 600<br />

roeden lands langs hel geheele strand van Java. Behalve dezen<br />

afstand in grondgebied, stond de vorst aan de Compagnie het<br />

recht van de munt en hel ontginnen der mijnen in zijn rijk<br />

toe, beloofde hel benoodigde timmerhout te zullen leveren en<br />

de verschillende cultures uit te breiden. Eindelijk moest de<br />

Soesoehoenan op zich nemen, hel fort te Kartasoera en de<br />

veldschansen op den weg naar Samarang te laten herstellen,<br />

welke eene vaste bezetting /.ouden krijgen van 300 man<br />

voetvolk en 50 ruiters, dan wel in stede van de laatsten, nog<br />

100 man voetvolk. Verdere bepalingen van het verdrag<br />

regelden het betalen der oorlogskosten en het vereffenen<br />

der bestaande schulden. Hel volgende jaar verplaatste de<br />

Soesoehoenan zijn zetel naar Solo, welke plaats den naam<br />

kreeg van Soerakarla di Ningrat en sedert dien tijd de resi-<br />

dentie gebleven is.


147 -<br />

De landvoogdij was inmiddels in andere handen overgegaan.<br />

Tijdens de belegering van Batavia door de Chineezen, was<br />

de verwijdering tusschen den gouv.-gen. Valkenier en den<br />

Raad van Indië toegenomen en weldra stonden zij vijandig<br />

tegenover elkander; gedurende eene ziekte van den<br />

Landvoogd had de Raad eigenmachtig besluiten genomen.<br />

Uit gaf den Gouv.-Gen. aanleiding, den 6 den Dec. 1740, terwijl<br />

de Raad van Indië zitting hield, de zaal door krijgsvolk<br />

te laten bezetten en drie der leden, Van Imhoff, De<br />

Haze en Van Schinne te doen arresteeren, hen beschuldigende,<br />

dat zij misbruik van hun gezag gemaakt hadden, met het<br />

doel het zijne te ondermijnen; in Januari 1741 werden zij<br />

als gevangenen naar Nederland opgezonden. Bij besluit van<br />

December 1740 was Valkenier echter door de Bewindhebbers<br />

teruggeroepen en Van Imhoff tot zijn opvolger benoemd,<br />

doch dit besluit was te Batavia nog niet bekend, toen deze<br />

reeds naar Nederland vertrokken was. In Texel aangekomen,<br />

werd hij met zijne ambtgenooten onmiddelijk uit<br />

arrest ontslagen en in eer hersteld. Tevens werd het bevel<br />

naar Indië gezonden om Valkenier, wegens zijne handelingen<br />

ten opzichte van de Ghineezen en de Raden van<br />

Indië, in arrest te nemen en gerechtelijk te vervolgen. Valkenier<br />

had in November 1741 het bestuur aan den directeurgeneraal<br />

Thedens, als waarnemend Gouv.-Gen. overgegeven<br />

en was naar Nederland teruggekeerd. Aan de kaap de Goede<br />

Hoop gekomen, werd hij gevankelijk naar Batavia teruggevoerd<br />

en nog vóór de uitspraak in zijne zaak had plaats<br />

kunnen hebben, overleed hij in 1751, na ruim negen jaren<br />

in preventieve gevangenschap te hebben do<strong>org</strong>ebracht.


— 148 —<br />

§ 6. HET BEWIND VAN DEN GOUV.-GEN.<br />

VAN IMHOFF. OPSTAND VAN DEN<br />

VORST VAN MADOERA. SUCCESSIE-<br />

OORLOG IN BANTAM.<br />

1743-1750.<br />

Van Imhoff kwam in Nederland aan, toen de beraadslagingen<br />

tusschen de Algemeene Staten en de Bewindhebbers<br />

plaats hadden over het verlengen van het octrooi, dat in<br />

1740 ten einde geloopen en voorloopig voor één jaar verlengd<br />

Was geworden. Geroepen om de Bewindhebbers voor te<br />

lichten, toonde Van Imhoff de denkbeelden van Coen toegedaan<br />

te zijn ten opzichte van het verleenen van vrijen handel<br />

aan de onderdanen der Compagnie in enkele artikelen<br />

en de kolonisatie van Europeanen. Nu toonden de Bewindhebbers<br />

zich op deze punten inschikkelijker en toen in 1742<br />

bet octrooi weder voor 12 jaren verlengd was geworden,<br />

werd Van Imhoff uitgenoodigd de denkbeelden welke hij in<br />

eene uitvoerige memorie had nedergelegd, in praktijk te gaan<br />

brengen. Groot was het vertrouwen dat de Bewindhebbers<br />

in zijn beleid stelden, waarvan hij als Gouverneur van<br />

Ceijlon reeds eene schitterende proef had afgelegd. Met veel<br />

luister vertrok de gevierde man in October 1742 naar Java<br />

en na op zijne reis de Kaapkolonie bezocht te hebben,<br />

stapte hij den 22 st Mei 1743 Ie Batavia aan wal en nam het<br />

bewind van Thedens over.<br />

Eene zijner eerste handelingen was, het administratief beheer<br />

der Compagnie te vereenvoudigen en bezuinigingen in te voeren.<br />

\iin de particulieren werd den vrijen handel op de<br />

Phiüppijnsche eilanden en den theehandel op China toegestaan.<br />

Om de inkomsten der Compagnie beter te regelen en het<br />

ambtenaarspersoneel Ie verminderen, voerde Van Tnhoff het<br />

verpachtingsstelsel in, zooals dit in hel moederland ook<br />

bestond. Voor den tijd van drie jaren werden de hef-


— 149 —<br />

fingen der belastingen van in- en uitvoerrechten, hoofdgelden<br />

enz. verpacht en ook domeinen in pacht gegeven.<br />

Maar gaf deze wijze van beheer in het moederland al aanleiding<br />

tot misbruiken, zoodat het in 1748 reeds werd afgeschaft,<br />

des te meer had de bevolking van Java van de<br />

knevelarij der pachters, meestal Chineezen, Ie lijden, daar<br />

bet toezicht op hunne handelingen hier zooveel te moeilijker<br />

was. Voor den verkoop van amfioen werd de amfioensocieteit<br />

opgericht met een octrooi voor 10 jaren.<br />

Ook had Van Imhoff Hollandsche kolonisten laten uitkomen<br />

en hun landerijen afgestaan tusschen de rivieren de<br />

Tangerang en de Angké. Deze proefneming leverde echter<br />

niet de gewenschte resultaten op en toen in den strijd met<br />

Bantam, de landen der boeren door Bantamsche benden afgestroopt<br />

en vele kolonisten vermoord werden, kon de proef<br />

als mislukt beschouwd worden. Van Imhoff gaf zelf het voorbeeld<br />

tot het ontginnen van gronden en kocht in 1745 het<br />

landschap Bogor, waar al spoedig een lusthuis, Buitenz<strong>org</strong><br />

genaamd, verrees, dat voortaan de gewone residentie der<br />

Landvoogden bleef.<br />

Van Imhoff's bestuur begon onder de gunstigste vooruitzichten<br />

; door hel verdrag, dat eenige maanden na zijne aankomst<br />

met Mataram gesloten werd, was de rust in Midden-<br />

Java wel niet geheel hersteld, maar de nog rondzwervende<br />

hoofden konden door de troepen van den Soesoehoenan in<br />

bedwang gehouden worden. Twee regenten in Kedoe, welke<br />

weigerden aan den Soesoehoenan en de Compagnie den<br />

eed van trouw af te leggen, werden door Sterrenbergen Von<br />

Hohendorff' gevangen genomen en naar de Kaapkolonie verbannen.<br />

Gevaarlijker voor de Compagnie werd haren vroegeren bondgenoot<br />

de pangeran van Madoera Tjakra-di-Ningrat, die uit baatzucht<br />

de Compagnie in den Chineesch-Javaanschen oorlog<br />

had ondersteund, hetgeen bleek uit zijn verzoek, om de sou-


- 150 -<br />

vereiniteit over Soerabaja en omliggende landstreken te verkrijgen,<br />

met den titel van Panembahan. Toen de Regeering<br />

in deze eischen niet wilde treden, bezette hij het eilandje<br />

Mengari en deed met 2000 man Madoereezen en Balineezen.<br />

een inval in Soerabaja. Uit dit gewest werd hij wel verdreven,<br />

doch nu onderwierp hij het geheele eiland Madoera en<br />

deed een aanslag op Pasoeroewan, welke mislukte. De bevelhebber<br />

van Java's n. o. kust. Sterrenberg, vertrok daarop<br />

naar Madoera, vermeesterde Soemenap, doch werd bij Ngamplong<br />

door de Madoereezen zes maanden lang ingesloten:<br />

de Pangeran stroopte inmiddels de kust van Java tot Rembang<br />

af. Nu verklaarde de Regeering in Februari 1745 Tjakra-di-Ningrat<br />

tot rebel en stelde eene bloedprijs op zijn<br />

hoofd: om hem tot onderwerping te brengen, werd de<br />

commissaris Verijssel met eene krijgsmacht naar Java 's oosthoek<br />

gezonden, die den vijand in verschillende ontmoetingen<br />

versloeg en van Java verdreef. De zoon van Tjakradi-Ningrat,<br />

Regent van Sidajoe, onderwierp zich aan de<br />

Compagnie.<br />

De veldtocht werd nu op Madoera voortgezet. Eene krijgsmacht<br />

onder den majoor Van de Poll en den kapitein Rheners<br />

ontzette Sterrenberg en trok al vechtende op tegen Sampang.<br />

Nu ontzonk Tjakra-di-Ningrat den moed; hij vluchtte<br />

naar Bandjermasin. in de hoop bij de Engelschen, die daar<br />

gevestigd waren, bescherming te vinden. Hij werd echter<br />

door een Engelschman verraden en door een Hollandsen<br />

scheepsgezagvoerder gevangen genomen en naar de Kaapkolonie<br />

verbannen. Zijn zoon, de Regent van Sidajoe, werd<br />

onder beperkte voorwaarden tot Regent van Madoera verheven,<br />

met den titel van Raden dipati Setja-di-Ningrat.<br />

De noodzakelijkheid was nu tevens gebleken om de Engelschen<br />

uit Bandjermasin te weren en nadat de zuidkust van<br />

Borneo eenigen tijd geblokkeerd was geworden, onderteekende


— 151 —<br />

de Sultan van Bandjermasin in 1747 een verdrag, waarbij de<br />

alleenhandel aan de Compagnie verzekerd en baar het recht<br />

verleend werd een fort Ie bouwen te Tabanio en eene loge<br />

te vestigen te Tatas,<br />

De gouv.-geu. Van Imhoff' wilde zich in persoon van de<br />

werking zijner hervormingen gaan overtuigen, daar niet<br />

alle ambtenaren zijne inzichten deelden: zulks was o. a.<br />

hel geval met den gouverneur van Java's n. o. kust Sterrenberg,<br />

die een tegenstander van het verpachtingsslelsel was.<br />

Met den groolsten luister deed hij in 1746 eene reis door<br />

Java, waartoe hij zich eerst over zee naar den oosthoek begaf<br />

en nieuwe regelingen in het bestuur dei' strandgewesten<br />

en voor het eiland Madoera invoerde. Ook de verdediging<br />

van het gebied der Compagnie ontging zijne aandacht niet<br />

en op zijn bevel werden Ie Kembang en Gresik forten gebouwd<br />

en bepaald, dat het garnizoen in den oosthoek zou<br />

bestaan uit 500 Europeanen en 150 Inlanders. Na de geheele<br />

kust tot Pasoeroewan en het eiland Madoera bezocht te hebben.<br />

keerde Van Imhoff naar Samarang terug, alwaar de Soesoehoenan<br />

van Mataram den Landvoogd zijne opwachting kwam<br />

maken.<br />

Van Imhoff bepaalde dat Samarang voortaan de hoofdplaats<br />

van Java's n. o. kust zoude zijn en vertrok toen naar Soerakarta<br />

om den Soesoehoenan een tegenbezoek te brengen.<br />

Gedurende zijn verblijf te Soerakarta wist hij van den vorst<br />

uitbreiding van het tractaat san 1743 te verkrijgen, zoodat<br />

alle stranddistriclen en de heffing van verschillende lotrechten<br />

aan de Compagnie werden afgestaan, tegen eene jaaslijksche<br />

geldelijke schadeloosstelling aan den vorst en zijne hofgrooten.<br />

Op verzoek des vorsten, onderhield de Gouverneur-Generaal<br />

den broeder des Soesoehoenans, pangeran Mangkoe Boemi,<br />

over zijne geschillen met den Rijksbestuurder; de prins was<br />

over deze openbare terechtwijzing zoo gebelgd, dal hij hel


— 152 —<br />

hof verliet en weldra weder geheel Mataram in opstand bracht.<br />

Met een tocht over land naar Tegal en Tjeribon, welke met<br />

groote bezwaren gepaard ging, besloot Van Imhoff zijne reis,<br />

welke twee en een halve maand geduurd had.<br />

Sterrenberg, in wien Van Imhoff' een bestrijder van zijn<br />

regeeringssjsteem meende te zien, werd in 1748 van zijne<br />

waardigheid ontzet en naar het fort Revenge op Poeloe Aij<br />

verbannen; eerst na den dood van Van Imhoff werd dit<br />

vonnis, op voorspraak van den stadhouder Willem IV,<br />

vernietigd.<br />

Met krachtige hand voerde Van Imhoff' de teugels van het<br />

bewind en het gezag der Compagnie werd onder zijn bestuur<br />

weder uitgebreid.<br />

Nadat het schiereiland Malaka gedurende vele jaren ten<br />

prooi was geweest aan binnenlandsche onlusten tusschen den<br />

vorst van Siak en den radja van Djohor, Soleiman, om het<br />

bezit van dat rijk, maakte radja Soleiman zich in 1745 met<br />

behulp van Boegineezen van het rijk Siak meester en droeg<br />

de Compagnie de leenheerschappij op, welke deze ook aanvaardde,<br />

zonder er echter vele voordeden van te trekken.<br />

Van meer belang was de successie- oorlog, welke in 1749<br />

in Bantam uitbrak. De gemalin van den regeerenden Sultan,<br />

Ratoe Sarifa, had weten te bewerken dat haar schoonzoon,<br />

tevens des Sultans neef, met voorbijgang van den wettigen<br />

opvolger tot erfgenaam van den troon benoemd werd. De<br />

Regeering had die bepaling goedgekeurd en daarbij eenige<br />

voordeden verworven. In 1748 werd de Sultan, die aan vlagen<br />

van krankzinnigheid leed, gevangen genomen en zijn rijk<br />

door de- Compagnie in bewaring genomen, die de vorstin tot<br />

regentes benoemde, met een rijksraad naast haar. De ontevredene<br />

prinsen schaarden zich om een zekeren Kjahi Tappa,<br />

een misnoegd priester, en bedreigden Bantam en Batavia.<br />

De Compagnie 's troepen konden geene voordeden op de opstandelingen<br />

behalen.


— 153 —<br />

Het tijdperk van Van Imhoff's bestuur was in Europa een<br />

tijd van aanhoudende oorlogen, waarvan de invloed ook m<br />

Indië merkbaar was. Toen de Engelschen eenige schepen<br />

op de Flanschen in Voor- Indië veroverd en die aan de<br />

Maatschappij verkocht hadden, werd dit door Frankrijk als<br />

eene schending der tractalen beschouwd en na langdurige<br />

onderhandelingen moest de 0. I. Compagnie eene schadeloosstelling<br />

van l'- millioen gulden uitkeeren. De Republiek<br />

voerde toen eene zeer weifelende staatkunde en tegen haren<br />

zin medegesleept in den Oostenrijkschen successie-oorlog, werd<br />

zij verrast door een inval der Franschen. Het stadhouderlooze<br />

bewind viel en Willem IV werd tot Stadhouder verheven.<br />

Hem werd tevens, op voordracht van de Kamer Amsterdam,<br />

de waardigheid opgedragen van Opper-Directeur en<br />

Gouverneur-Generaal van Neêrlandsch Indië en als zoodanig<br />

werd hij den 16 den April 1749 gehuldigd. Zijne bevoegdheid<br />

werd in een reglement van 15 artikelen nader omschreven;<br />

de leiding der vergadering van Zeventienen in eigen persoon<br />

dan wel door gemachtigden, de keuze van Bewindhebbers<br />

op voordracht der Kamers en de z<strong>org</strong> voor het bestuur in<br />

Indië, werden onder meer hem opgedragen; Van Imhoff<br />

ontving in 1748 zijne aanstelling tot Luitenant-Generaal der<br />

Infanterie.<br />

Daar er door de aanhoudende oorlogen in Europa geene<br />

genoegzame hoeveelheid zilver werd uitgevoerd, besloot de<br />

Gouverneur-Generaal op eigene verantwoordelijkheid in de<br />

behoefte te voorzien. Daartoe werden in hel geheim twee<br />

schepen uitgerust met bestemming naar Mexico, om aldaar<br />

eene lading zilver te halen. Deze onderneming mislukte echter<br />

; eenige schepelingen werden door de Spanjaarden gevangen<br />

genomen en de Spaansche regeering nam deze schending der<br />

tractaten zeer hoog op en eischte straf voor de schuldigen,<br />

doch het onderzoek kon, door het overlijden van Van Imhoff,<br />

geen verderen voortgang hebben.


- 154 —<br />

Ook het onderwijs werd door Van Imhoff behartigd; hij<br />

richtte te Batavia eene Akademie van Zeevaart en eene Latijnsche<br />

school op ; de achteruitgang der financiën van de<br />

Compagnie eischte echter bezuinigingen, zoodat deze inrichtingen<br />

in 1756 reeds weder werden opgeheven.<br />

Den l sten November 1750 overleed de gouv.-gen. Van Imhoff<br />

en door den Raad van Indië werd de dir.-gen. Jacob<br />

Mossel tot zijn opvolger aangewezen.


VIERDE HOOFDSTUK.<br />

Het verval en de ontbinding der 0. I.<br />

Compagnie 1750-4800<br />

§ 1. HET BEWIND VAN DEN GOUVERNEUR-<br />

GENERAAL JACOB MOSSEL. EINDE VAN<br />

DEN OORLOG IN BANTAM. DE DERDE<br />

JAVAANSCHE SUCCESSIE-OORLOG.<br />

ONTBINDING VAN HET RIJK<br />

MATARAM. ONLUSTEN<br />

IN SIAK EN BENGA-<br />

LEN. 1751 — 1761.<br />

Tot de erfenis welke de gouv.-gen. Mossel van zijn vo<strong>org</strong>anger<br />

aanvaardde, behoorden ook de oorlogen in Bantam<br />

en Mataram. Korten tijd na zijn optreden kwam er<br />

tijding uit Bantam, dat de troepen der Compagnie en dei-<br />

Regentes eene gevoelige nederlaag geleden hadden. Nu werd<br />

uit Batavia versterking gezonden van ruim 400 man, die wederom<br />

bij een uitval uit het fort Speelwijk met zware verliezen<br />

het veld moesten ruimen voor de opstandelingen. Om<br />

aan den oorlog nu een einde te maken werd de Regentes met<br />

haren schoonzoon gevangen genomen en een broeder van den<br />

gewezen Sultan tot Regent benoemd, tot tijd en wijle de<br />

wettige opvolger, die uaar Ceijlon verbannen was, zou zijn<br />

teruggekeerd.


156 —<br />

De opstandelingen kwamen echter niet in onderwerping<br />

en vielen in de landen van Jakatra, alles verwoestende. Eerst<br />

toen er troepen uit Nederland waren aangekomen, werd in<br />

September 1751 de hoofdstelling van Kjahi Tappa, op den<br />

berg Moenara, genomen, waar vele hoofden het leven lieten.<br />

Hiermede eindigde de opstand en in September 1753 trad<br />

tie wettige troonsopvolger als Sultan op.<br />

In een vorig hoofdstuk zagen wij reeds, dat, na het vertrek<br />

van Van Imhoff uit Soerakarta, pangeran Mangkoe Boemi<br />

het hof verlaten had; na de omstreken van de hoofdplaats<br />

afgestroopt te hebben, rukte hij tegen Demak op en sloot<br />

deze plaats in. Wel werd Demak door den bevelhebber<br />

van Samarang, Von Hohendorff, ontzet, doch deze had<br />

geene voldoende macht om Mangkoe Boemi te vervolgen. In<br />

de laatste jaren was er geene versterking van Europeesche<br />

soldaten uit het moederland gekomen, de krijgsmacht dei-<br />

Compagnie was geheel verwaarloosd; hierin volgde zij het<br />

voorbeeld der Republiek. Mangkoe Boeini had dus vrij spel<br />

en de opstand breidde zich uit, toen zijn neef, de zoon van<br />

den in 1722 naar Ceijlon verbannen prins Mangkoe Negara,<br />

pangeran Mangkoe Negara of Mas Sahid genoemd, gemeene<br />

zaak met hem maakte.<br />

De soesoehoenan Pakoe Boewana II was «Ie man niet, om<br />

die nieuwe stormen het hoofd te bieden. Afgeleefd en ziekelijk,<br />

was zijn eenig verlangen zijne dagen in rust te eindigen en<br />

den ll den December 1749 droeg hij aan Von Hohendorff het<br />

bestuur over zijn rijk op, hem de volmacht gevende zijn<br />

opvolger te benoemen. Op het einde van dit jaar overleed<br />

hij en nu werd zijn zoon, als Pakoe Boewana III, door<br />

Von Hohendorff tot Soesoehoenan uitgeroepen, die de verklaring<br />

aflegde, dat hij zulks alleen aan de gunst der Compagnie<br />

te danken had. Geen wonder dat de beschermeling<br />

der Compagnie weinig sympathie bij de hoofden vond en dat<br />

de aanhang van Mangkoe Boemi met den dag toenam. Deze


- 157 -<br />

had zich lot Soesoehoenan van Mataram laten uitroepen en<br />

zijne dochter aan Mas Sahid ten huwelijk gegeven.<br />

Mangkoe Boemi werd door de werkeloosheid der Compagnie's<br />

troepen overmoedig; hij deed op het einde van<br />

1750 een inval in Mataram en behaalde veel succes, doch<br />

had nu de onvoorzichtigheid, Von Hohendorff te Banjoedana<br />

een geregelden veldslag te leveren, waarin het meerdere<br />

beleid der Europeanen zegevierde, zoodat Mangkoe<br />

Boemi zich in het gebergte moest terugtrekken. Met meer<br />

beleid en voorzichtigheid voerde Mas Sahid den guerillaoorlog;<br />

zonder zich aan een geregeld gevecht te wagen,<br />

matte hij de Compagnie's troepen voortdurend af door het<br />

oplichten van transporten als anderszins, ja zelfs gelukte het<br />

hem den opperkoopman Toutlemonde met een gedeelte der<br />

troepen te omsingelen, die echter bij tijds door Von Hohendorff<br />

ontzet werd, welke daarop Djokjo, den hoofdzetel der<br />

rebellen, veroverde.<br />

De Compagnie's troepen, die stelling namen in Kedoe, Mataram<br />

en Bagelen, onder de bevelen van den majoor De Clercq,<br />

den kapitein-luitenant Feber en den luitenant-kolonel Ossenberch<br />

waren tot werkeloosheid gedoemd, wijl de Regent van<br />

Sampan zijne troepen terugtrok, om een opstand op Madoera<br />

te dempen. In October 1751 waagde Mangkoe Boemi weder<br />

een inval in Kedoe, maar werd teruggedreven en achtervolgd<br />

door den majoor De Clercq. Toen hij nu ook in front<br />

door den majoor Hoff werd aangevallen, wierp hij zich op<br />

de hem vervolgende troepen, versloeg eerst de voorhoede en<br />

vervolgens de hoofdtroep van De Clercq, die hierbij sneuvelde,<br />

en behaalde een grooten buit. Het gevolg dezer nederlaag<br />

was, dat Von Hohendorff besloot slechts de kuststreken en<br />

in het binnenland, Soerakarta bezet te houden.<br />

In Maart 1752 rukte Mangkoe Boemi op, om zich meester<br />

te maken van de strandgewesten, behaalde te Pekalongan<br />

eene overwinning op Von Bielefeldt, doch waagde verder


158<br />

geen aanval op de andere kustplaatsen, maar keerde naar Ma-<br />

taram terug.<br />

Mas Sahid hield zich in Madioen en Kediri op en vond<br />

steun bij den Regent van Soerabaja, die met behulp van Madoereezen<br />

uit dit gewest verjaagd werd.<br />

Gelukkig voor de troepen der Compagnie, die veel door<br />

ziekten te lijden hadden, brak er oneenigheid uit tusschen<br />

Mangkoe Boemi en Mas Sahid, daar gene zijn schoonzoon verdacht<br />

hield naar de opperheerschappij te streven. De beide<br />

mededingers bestreden elkander, ten gevolge waarvan Mangkoe<br />

Boemi naar Soekawati moest wijken en de troepen der<br />

Compagnie dus eenige rust genoten.<br />

In 1754 vroeg Von Hohendorff wegens ziekte zijn ontslag<br />

en werd vervangen door Nicolaas Hartingh. Deze maakte<br />

op behendige wijze gebruik van den naijver tusschen de beide<br />

prinsen, om met beiden onderhandelingen aan te knoopen.<br />

Op eene samenkomst te Padangangan tusschen Hartingh en<br />

Mangkoe Boemi, den 22»»" September 1754, verzoende deze<br />

zich met de Compagnie, op voorwaarde dat hem de bovenlanden<br />

van Mataram met den titel van Sultan zouden worden<br />

gegeven; Hartingh wist hiervoor de toestemming des Soesoehoenans<br />

te verkrijgen. Hij vereenigde nu zijne troepen met<br />

die der Compagnie en tegen dat verbond was Mas Sahid niet<br />

opgewassen. Deze werd verslagen bij de Semanka of Solorivier<br />

en na nog een aanval op eene colonne gewaagd te<br />

hebben, welke onder bevel van den majoor Steenmulder<br />

stelling genomen had bij Sedakersa, welke aanval werd afgeslagen,<br />

trok Mas Sahid in het gebergte van Patjitan terug.<br />

Den' I3 den Februari 1755 werd Mangkoe Boemi nu door de<br />

Compagnie, als sultan Hamangkoe Boewana I met de westelijke<br />

helft van het rijk Mataram beleend, dat aldus m twee<br />

deelen gesplitst werd; hij nam de verplichting op zich de<br />

benoeming zijner rijksbestuurders en regenten door de Compagnie<br />

te laten bekrachtigen en de vriend en bondgenoot van


159<br />

de Compagnie en den Soesoehoenan te blijven. De Sultan<br />

vestigde zijn zetel in Djokjokarta, welke plaats voortaan de<br />

residentie bleef.<br />

Mas Sahid bleef den oorlog met veel beleid volhouden en behaalde<br />

nog eene enkele maal voordeelen, zooals in het bosch van<br />

Blora, waar eene colonne onder den kapitein Van de Poll verslagen<br />

werd, die hierbij het leven liet; in Maart 1757 onderwierp<br />

hij zich aan den Soesoehoenan. Buiten Soerakarta had<br />

nu eene samenkomst plaats tusschen Hartingh, den Soesoehoenan<br />

en Mas Sahid, waarbij besloten werd dat deze laatste<br />

voor zijn onderhoud 4000 tjatjah (huisgezinnen) zou bekomen<br />

in Kadoeang, Hatesch en in het Zuidergebergte, met den<br />

titel van Pangeran Adipati Mangkoe Negara; wekelijks zou hij<br />

de gebruikelijke eerbewijzen aan den Soesoehoenan brengen.<br />

Zoo was het eertijds machtige rijk van Mataram verdeeld, om<br />

nimmer weder onder een vorst vereenigd te worden. Het<br />

gevaar voor het verbreken der rust was verminderd, daar de<br />

vorsten elkander in bedwang hielden en de Compagnie had<br />

gezegevierd, door van de rechten, haar bij het testament van<br />

wijlen den Soesoehoenan verleend, een wijs gebruik te maken.<br />

De gouv.-gen. Mossel was meer bedacht op het herstel<br />

der financiën van de Compagnie, dan op het behoud van<br />

haren invloed. Volgens het verdrag van 1745, was Siak<br />

door radja Soleiman van Djohor aan de Compagnie afgestaan.<br />

De Boegineezen, met wier hulp deze vorst het rijk Siak onderworpen<br />

had, in hunne verwachtingen teleurgesteld, daar<br />

zij bij de inboorlingen ten achter gesteld werden, hadden<br />

het hof van Djohor verlaten en zich naar Lingga begeven,<br />

waaruit zij vijandelijkheden pleegden tegen Malaka. Volgens<br />

gemeld verdrag was de Sultan van Djohor tot ondersteuning<br />

verplicht, doch kweet zich slecht van zijn plicht, zoodat er<br />

\crsterking uit Batavia moest gezonden worden, welke de<br />

Boegineezen uil de landstreek Lingga verjoeg. Zij onder-


160 —<br />

wierpen zich nu weder aan den Sultan van Djohor en deze<br />

stond aan de Compagnie de landstreken Lingga, Rembas en<br />

Kalang af. Eene twist welke daarna in Siak tusschen twee<br />

broeders sultan Mohammed en radja Alam uitbrak, gaf<br />

aanleiding tot de tusschenkomst der Compagnie en bij een<br />

nieuw verdrag in 1756 met sultan Soleiman gesloten, werd<br />

sultan Mohammed als vorst van Siak en leenman van den<br />

vorst van Djohor erkend. De Compagnie deed vrijwillig<br />

afstand van hare souvereiniteitsrechten over Siak en bedong<br />

alleen tolvrijheid voor hare schepen en den alleenhandel in tin<br />

op de westkust van Malaka. Op het eiland Goentoeng werd<br />

eene bezetting achtergelaten, welke echter in 1759 op last<br />

van den vorst van Siak vermoord werd. Nog vóór de Regeering<br />

troepen derwaarts had kunnen zenden, was sultan<br />

Mohammed overleden en nu werd radja Alam als zijn opvolger<br />

erkend en met hem in 1761 een verdrag gesloten, waarbij<br />

de alleenhandel in lijnwaden aan de Compagnie werd<br />

afgestaan en haar vergunning gegeven werd een nieuw fort<br />

op Poeloe Goentoeng te bouwen. Radja Alam moest echter<br />

door de ondersteuning der Compagnie in zijn gebied bevestigd<br />

worden en toonde zich op den duur den Hollanders<br />

weinig genegen ; de zeeroof benadeelde zeer den handel en<br />

in 1765 werd de post op Poeloe Goentoeng opgeheven.<br />

De bezittingen der Compagnie op Sumatra's westkust en<br />

nog meer op de kusten van Voor- Indië, werden zeer verwaarloosd.<br />

Op Sumatra kregen de Engelschen het overwicht,<br />

zonder dat de Regeering dit belette; integendeel, de handelssocieteit<br />

door Van Imhoff in 1750 voor de westkust opgericht,<br />

werd opgeheven. Eene twist tusschen de vorsten van<br />

Travankore en Calicoet op de kust van Malabar werd dooide<br />

Compagnie lijdelijk aangezien, waardoor haren invloed<br />

aldaar zeer verminderde. Evenzoo ging het op de kust van<br />

Coromandel. waar de Engelsehen, welke hun hoofdkantoor


161<br />

te Madras en de Franschen, die het hunne te Pondichen<br />

hadden, om de oppermacht streden en de bezittingen en<br />

schepen der Compagnie niet spaarden. Eerst toen het der<br />

Regeering duidelijk werd, dat de Engelsehen de verdrijvingder<br />

Nederlandsche Compagnie uit Bengalen beoogden, werd<br />

er, maar nu te laat, tol hel uitzenden eener expeditie besloten.<br />

De Engelsche Compagnie was begonnen , op de puinhoopen<br />

van het eertijds machtige rijk van den Grooten Mogol<br />

van Delhi, hare heerschappij te vestigen. In 1757 had de<br />

Engelsche gouverneur Clive den Gouverneur van Bengalen,<br />

eene onderhoorigheid van Delhi, onderworpen en zette nu in<br />

het geheim dezen landvoogd legen de Nederlanders op. Om<br />

eene duurzame vestiging der Engelschen in Bengalen te verhinderen,<br />

werd in Juni 1759 eene kleine vloot uitgerust met<br />

landingstroepen onder bevel van Roussel. Deze onderneming<br />

moest echter met omzichtigheid plaats hebbeu, daar de Regeering<br />

beducht was den vrede te verbreken. Daarom verhok<br />

de vloot eerst naar Negapatnam en vertoefde daar eenigen<br />

lijd, gedurende welkende Engelschen, die reeds van hare komst<br />

verwittigd waren, maatregelen tot tegenweer konden nemen.<br />

Zij dwongen den Gouverneur van Bengalen den Hollanders<br />

het landen te beletten, waartoe er batterijen aan den oever<br />

der Ganges werden opgeworpen. Toen nu de Hollandsche<br />

vloot in October voor de Ganges verscheen, konden de schepen<br />

de rivier niet opvaren en uit schroom de vijandelijkheden<br />

tegen de Engelschen te openen, bleef zij drie weken lang<br />

werkeloos liggen, gedurende welken tijd de troepen veel van<br />

ziekten te lijden hadden. In November werden de landingstroepen;<br />

ter sterkte van 700 Europeanen en 800 Boegineezen<br />

ontscheept, met bestemming naar Chinsura, het hoofdkantoor<br />

der Compagnie. Op dezen marsch werden de door ziekten<br />

reeds gedemoraliseerde troepen, door verraderlijke gidsen op<br />

dwaalwegen gebracht, terwijl het geschut niet mede ontscheept<br />

was en gebrek aan levensmiddelen zich deed gevoelen.<br />

11


- 162<br />

In dezen berooiden toestand werd de colonne bij Chandernagor,<br />

door eene Engelsche colonne ter sterkte van 400 Europeanen<br />

en 2000 Sipayers, onder bevel van den kolonel<br />

Ford, aangevallen. Roussel verdedigde zich dapper, maar<br />

was tegen de overmacht niet bestand en moest zich met 14<br />

officieren en 550 man gevangen geven ; 320 der zijnen bedekien<br />

het slagveld.<br />

Ken uitval door de bezetting van Chinsura gedaan, was<br />

afgeslagen en de Hollandsche vloot, welke slechts weinige<br />

verdedigers had behouden, werd door de Engelschen gemakkelijk<br />

buit gemaakt. Deze namen de houding aan, alsof de<br />

Nederlanders alleen legen den Gouverneur van Bengalen oorlog<br />

gevoerd hadden. Clive noodzaakte dan ook den Directeur<br />

der Hollandsche factorij met dien Gouverneur te onderhandelen<br />

en bij het verdrag, dat nu onder Engelschen dwang<br />

lol stand kwam, werd bepaald, dat de gevangenen in vrijheid<br />

zouden gesteld worden , maar dal voortaan de Hollandsche<br />

bezetting op de kantoren niet meer dan 125 man mocht<br />

bedragen. De Engelschen hadden hun doel volkomen bereikt;<br />

/.ij lieten wel de kantoren der Compagnie bestaan, maar nu<br />

onder hunne contrôle; in werkelijkheid maakten zij zich mees-<br />

Ier van den alleenhandel en de Compagnie moest zich vele<br />

vernederingen laten welgevallen.<br />

De Regeering te Batavia volgde de politiek der Republiek<br />

in dit tijdperk, welke voor het oogenblik wel de minst kostbare,<br />

maar de meest nadeelige voor hare macht was. De<br />

Engelsche Regeering beschuldigde de Nederlanders den vrede<br />

verbroken te hebben en de Algemeene Staten trokken zich<br />

de belangen der Compagnie zeer weinig aan.<br />

De gouv.-gen. Mossel toonde zich een beter economist dan<br />

staatsman. Reeds bij zijn optreden had hij de Bewindhebbers<br />

gewezen op den slechten financiëclen toestand der Compagnie<br />

en in eene uitvoerige „memorie van menage", de


- 163<br />

middelen tot verbetering aangegeven, onder anderen het<br />

opheffen van eenige buitenkantoren, welke slechts lastposten<br />

waren. Ook toonde hij zich een voorstander van kolonisatie,<br />

doch de volkplanters in de ommelanden van Batavia<br />

beantwoordden weinig aan hel doel, waarmede zij<br />

uitgezonden waren; zij legden zich alleen op den landbouw<br />

toe, om de gedwongene levering hunner producten aan de<br />

Maatschappij te ontgaan. Mossel was ook opgetreden als<br />

hervormer van den zedelijken toestand der Europeanen in<br />

Indië; voornamelijk te Batavia waren de weelde en hel zedenbederf<br />

en daarmede de oneerlijke praktijken zeer toegenomen.<br />

De Gouv.-Gen. vaardigde besluiten uit legen de openbare<br />

weelde en trachtte de ongeoorloofde praktijken der ambtenaren<br />

tegen te gaan, door hunne inkomsten te verbeteren<br />

en rustgelden of pensioenen vast te stellen. Te midden<br />

zijner werkzaamheden overleed hij den 15 den Mei 1761 en<br />

door den Raad van fndië werd de directeur-generaal Petrus<br />

Albertus Van der Parra tot zijn opvolger benoemd, die het<br />

volgende jaar zijne benoeming door de Bewindhebbers bekrachtigd<br />

zag.


— 164 —<br />

§ 2. HET TIJDPERK DER REGEERING VAN DE<br />

GOUVERNEURS-GENERAAL PETRUS ALBER-<br />

TUS VAN DER PARRA 1761-1775 , JEREMIAS<br />

VAN RIEMSDIJK 1775-1777 EN REINIER<br />

DE KLERK 1777-1780. VIJFJARIGE<br />

OORLOG OP CEIJLON. GESCHILLEN<br />

MET HIJDER- ALL ONDERWERPING<br />

VAX JAVA'S OOSTHOEK. ONLUS-<br />

TEN OP CELEBES EN DE WEST-<br />

KUST VAN BORNEO.<br />

1761 — 1780.<br />

In dit tijdperk ging de Compagnie met reuzenschreden<br />

achteruit en zag de macht barer mededingster, de Engelsche<br />

Compagnie, allerwege toenemen; dit was grootendeels een<br />

gevolg van de veranderde tijdsomstandigheden. Waren vroeger<br />

de A.Igemeene Stalen voor de belangen hunner onderdanen<br />

in de bres gesprongen en hadden zij voor de verdediging<br />

dier belangen een oorlog met het machtige Albion<br />

niet geschroomd, thans was de toestand geheel veranderd;<br />

waar vroeger eenheid heerschte in de Republiek, ten opzichte<br />

van de algemeene belangen, heerschte thans verdeeldheid;<br />

zij had vrijwillig afstand gedaan van haren invloed en voor<br />

liet behoud van den vrede, waren geene offers haar te groot,<br />

Geen wonder dat de O. I. C. van die zienswijze de nadeelige<br />

gevolgen ondervond; waar de Engelschen ongestraft<br />

inbreuk op hare rechten konden maken, moest haar aanzien<br />

wel verminderen.<br />

Een lichtpunt in dezen tijd was de vijfjarige oorlog op<br />

Ceijlon, waar de Compagnie nog eenmaal hare wapenen deed<br />

zegevieren.<br />

Toen de Keizer van Kandij in hef midden der 17 de eeuw<br />

de Hollanders ter hulpe geroepen had, om bevrijd Ie worden


— 165 —<br />

van de Portugeezen en hun voorloopig de kusten in bewaring<br />

gegeven had, had hij al spoedig bemerkt, dat de-Compagnie<br />

weinig genegen was hem die kuststreken terug te geven.<br />

Dit en vooral het verlies van Colombo, griefde den<br />

Vorst zeer; van daar gedurige wrijving met het hof te Kandij.<br />

dat niet naliet de Cingaleezen tegen ons gezag op te zetten.<br />

Van Imhoff had als Gouverneur van Ceijlon de rust weten<br />

te bewaren, door eene krachtige houding tegen het hof van<br />

Kandij aan te nemen.<br />

Een jaar na zijn vertrek, in 1740, braken er onlusten uil<br />

onder de bevolking van Matura, welke door zware ziekten<br />

zeer geteisterd was geworden; deze onlusten werden gevoed<br />

door het hof te Kandij en op de vertoogen deswege dooi'<br />

de Regeering aan den Maharadja gericht, beklaagde deze zieh<br />

steeds over zijne afsluiting van de zee en drong op zekere<br />

vrijheden in den handel in areeknoten en olifanten aan. De<br />

gouverneur Schreuder nam eene voorzichtige houding aan,<br />

beweerde zonder autorisatie van de Regeer:;ig te Batavia in<br />

de bestaande tractaten geene verandering te mogen brengen<br />

en wist tot 1760 de rust Ie bewaren, toen in dat jaar een<br />

opstand onder de Cingaleezen in Matura uilbrak, welke, niel<br />

aanstonds met kracht bedwongen, veld won tot Colombo<br />

toe. Om eene bende opstandelingen, welke bij Negombo gelegerd<br />

was, te verjagen, werd de luitenant Fedder met 100<br />

Javaansehe soldaten uitgezonden. Deze ontmoette den 2 d,u<br />

Januari 1761 eenige duizende muilelingen, viel ze aan en<br />

dreef ze met een verleis van 300 man op de vlucht, maar<br />

met zijn handvol manschappen, werd hij spoedig omsingeld<br />

en van Colombo afgesneden. Toen wierp hij zich in hel<br />

binnenland en na eene hoogst bezwarende marsch , bereikte<br />

hij de stad Matura, waar hij de bezetting versterkte. Bij<br />

een uitval uit deze plaats gedaan, sneuvelde Fedder, waarop<br />

de bezetting zich naar Colombo inscheepte; ook Battikalo<br />

werd ontruimd en Colombo en Negombo door de rebellen


— 166 —<br />

nauwer ingesloten. De bezetting van het fort Angwello bij<br />

Colombo moest zich, op belofte van vrijen aftocht, overgeven,<br />

doch werd verraderlijk vermoord. Negombo werd echter<br />

door een goed gerichlen uitval bevrijd van de opstandelingen,<br />

die ook reeds door gebrek begonnen te verloopen.<br />

De gouverneur Schreuder hield zich, alsof hij zich de<br />

ondersteuning, welke de Keizer van Kandij bijna openlijk<br />

den opstandelingen verleende, niet bewust was en zelfs kwam<br />

in 1761 een gezantschap, met geschenken voor den vorst, uit<br />

Batavia aan. De zwakke houding van den Gouverneur schreef<br />

de Keizer aan vrees toe; hij nam een steeds hoogeren toon<br />

aan, beklaagde zich over onderdrukking zijner onderdanen<br />

door de Hollanders en drong aan op het slechten van twee<br />

forten, welke dienden oui Negombo te verdedigen. Ook<br />

dit verzoek werd hem ingewilligd, maar toen de vijand nu<br />

Negombo weder in kwam sluiten, deden de bevelhebber van<br />

deze plaats Drosdowsky en de majoor Bischof op eigen gezageen<br />

uitval en vernielden de vijandelijke werken.<br />

Den 7 deu December 1761 nam de gouverneur Baron Van<br />

Eek het bestuur van Schreuder over en trad aanstonds niet<br />

meer veerkracht op. Matura werd weder veroverd en Trinkonomale,<br />

dat belangrijk was om zijne reede, versterkt. De Keizer<br />

toonde zich genegen in schikkingen te treden, doch gelijktijdig<br />

vernam Van Eek dat hij in het geheim onderhandelingen had<br />

aangeknoopt mei de Engelschen te Madras. In Juni 1762<br />

verscheen dan ook eene Engelsche vloot van 20 zeilen, onder<br />

Cornish, voor Trinkonomale. Deze voerde een zeer hoogen<br />

en beleedigenden toon legen den Gouverneur, doch vertrok<br />

weder zonder de opstandelingen te ondersteunen. Hoe gaarne<br />

Van Eek met kracht den opstand dempen en het hof te<br />

Kandij voor zijne vijandige houding straffen wilde, hij moest<br />

daarmede wachten lot 1764, toen er versterking uit Holland<br />

kwam, welke echter, door ziekten aan boord der schepen,<br />

zeer gedund was.


— 167 —<br />

Daar op Ceijlon de vier eerste maanden des jaar» slechts<br />

gunstig zijn voor de operation, besloot Van Eck in Februari<br />

legen Kandij op te rukken en wel van vijf verschillende<br />

zijden. Hoogst onvoorzichtig was deze \ersnippering deikrijgsmacht<br />

in een grootendeels nog onbekend en moeilijk<br />

terrein. Be onderneming mislukte dan ook geheel. De<br />

hoofdcoloune onder persoonlijke aanvoering des Gouverneurs<br />

was aanvankelijk niet ongelukkig; zij had reeds vier<br />

groole voorraadmagazijnen des vijands vermeeslerd en wa.<br />

tot op zeven mijlen van de hoofdstad do<strong>org</strong>edrongen, toen<br />

de marsch eerst verhinderd werd door een versterkt bosch.<br />

waar de voorhoede een verlies van 26 man kreeg en<br />

latei- geheel gestaakt moest worden, daar ten gevolge van<br />

/,ware regens, welke drie dagen aanhielden, de koelies wegliepen.<br />

Geene der overige colonnes was gelukkiger geweest ;<br />

die, welke uil Cattura was opgerukt had zelfs een verlies<br />

van 150 man, waaronder 56 Europeanen, welke gevangen<br />

genomen waren.<br />

Alle krachten werden nu ingespannen, om een tweeden<br />

veldtocht beter te doen slagen. Te Batavia werden Chineezen<br />

geworven om als koelies dienst te doen; ook op de kusten<br />

van Voor-Indië werden koelies alsmede een honderdtal<br />

Sipayers aangeworven. Het nadeel van eene verdeeling der<br />

strijdkrachten gebleken zijnde, werd er bepaald, dat in den<br />

volgenden veldtocht slechts twee afdeelingen van de westkust<br />

zouden oprukken, welke zich voor Kandij moesten vereenigen.<br />

Maar ook de Keizer van Kandij zat niet stil. Gedurende<br />

de voorbereiding deed hij een aanval op eene verschansing<br />

voorwaarts van Negombo, welke met 4 stukken bewapend<br />

en door 500 man verdedigd werd. Toen deze aanval werd<br />

afgeslagen, trachtte hij mei den Gouverneur onderhandelingen<br />

aan te knoopen, doch diens eiseh. de afstand van alle kuststreken,<br />

werd verworpen.<br />

De veldtocht werd in de eerste dagen \au Januari 1765


— 168 —<br />

geopend en reeds in den nacht van 4 op 5 Januari maakte<br />

tie luitenant-kolonel Feber zieh van eene sterkte meester, waar<br />

zeven vijandelijke hoofden den dood vonden; de batterijen<br />

werden geslecht. Op het einde van Januari weid het gebergte<br />

van Ballane voor Kandij overgetrokken en den 19 don<br />

Februari 1765 wei-d de hoofdstad vermeesterd en vielen 42<br />

stukken geschut in handen onzer troepen. De Keizer had<br />

met zijn hof de hoofdstad reeds verlaten, hopende dat hel<br />

invallen van den regentijd, de Hollanders wel zou noodzaken<br />

om op te breken. Tegen den last van Van Eck was<br />

de voorhoede aan het plunderen gegaan en werd hierin<br />

door de hoofdmacht nagevolgd, en zoo groot was het gebrek<br />

aan krijgstucht onder de troepen, dat onder de oogen<br />

des Gouverneurs de keizerlijke paleizen geplunderd werden.<br />

De Gouverneur bepaalde, dat de hoofdstad bezet moest<br />

Wijven met 1800 man en 900 koelies en keerde zelf in Maart<br />

naar Colombo terug, waar hij korten tijd na aankomst<br />

overleed.<br />

Nadat de bezetting een half jaar in de hoofdstad vertoefd<br />

had, werd met het aanbreken van den regenmoesson een<br />

langer verblijf onmogelijk. Er begon gebrek aan levensmiddelen<br />

Ie heerschen en de Cingaleezen sneden allen toevoer al'.<br />

In Augustus besloot de bevelhebber den terugtocht aan te<br />

nemen en wel naar het noorden, daar de vijand de communicatie<br />

zuidwaarts geheel gestremd had. Dit geschiedde<br />

nadat, door hel in brand steken der gebouwen, de prachtige<br />

stad in een puinhoop veranderd was geworden. Met een<br />

verlies van 150 man, keerde de colonne, na een vermögenden<br />

marsch, in Colombo terug.<br />

Ging door dezen terugtocht hel venrverde gebied weder verloren,<br />

de verliezen welke de Cingaleezen hadden geleden, waren<br />

groot en het gebrek aan levensmiddelen bij de bevolking,<br />

door hel streng bewaken der kusten, werd zoo nijpend, dat<br />

de Keizer in 17(>5 een gezantschap naar Colombo zond, om over


— 169 —<br />

den vrede te onderhandelen. Dit gezantschap verscheen voor<br />

den nieuw benoemden gouverneur Falck, die op hel einde<br />

van 1765 met versterking te Ceijlon was aangekomen en dadelijk<br />

maatregelen had genomen, om den veldtocht het volgende<br />

jaar te hervatten. De krachtige houding door Falck<br />

aangenomen, deed den Keizer van verderen tegenstand afzien,<br />

en den 14 den Februari 1766 werd de vrede gesloten, waarbij<br />

de Keizer afstand deed van alle streken waar de kaneelboom<br />

groeide en van alle kusten des eilands, terwijl hij de gevangenen<br />

moest uitleveren; ook werd het vernederende ceremonieel<br />

ten hove afgeschaft.<br />

Terwijl deze oorlog met succes gevoerd werd, had een zekere<br />

Hyder-Ali, die zich van veldoverste tot onafhankelijk<br />

VIahrattenvorst had opgeworpen, het plan gevormd de En-<br />

«elschen te beoorlogen. Hij bood daartoe den Nederlanders<br />

een bondgenootschap tot wederzijdsche bescherming aan, verzocht<br />

om oorlogsbehoeften, geschut, geweren en olifanten<br />

en beloofde wederkeerig, zoo uoodig, zijne troepen als huurbenden<br />

voor de Compagnie beschikbaar te stellen. De gouverneur<br />

Falck drong er bij de Regeering op aan, dit aanbod<br />

niet af te slaan, doch vrees voor hel verstoren van den<br />

vrede met Engeland, maakte haar kortzichtig. Hyder-Ali beoorloogde<br />

de Engelsehen met afwisselend succes en in 1768<br />

werd hij als onafhankelijk vorst in het gebied van Mysore<br />

erkend; het was met den zoon van dezen Hyder-Ali, Tippo-<br />

Saïd, dat de generaal Bonaparte later een verbond tegen de<br />

Engelsehen sloot.<br />

Verstoord over de weigering der Regeering, schond llvder-Ali<br />

het grondgebied der Compagnie in Voor-Jndiö en<br />

deed een aanval op hel fori Chiiisura. De hulptroepen, uit<br />

Ceijlon tot ontzet gezonden ouder Hoolwerf, vielen in eene<br />

hinderlaag en werden afgemaakt of gevangen genomen. De<br />

bezetting van Chinsura gaf zich nu legen vrijen aftocht over,<br />

maar werd gevangen naar Calicoet overgebracht. !): directeur


170 —<br />

van Malabar Moens, kreeg uit Negapalnam eene versterking<br />

van 200 man, maar nam eene afwachtende houding aan<br />

tegen den gevaarlijken vijand. Er werden gezanten met ge-<br />

schenken naar Hyder-Ali gezonden, die de gepleegde vijan-<br />

delijkheden wel aan misverstand wilden toeschrijven, en daal-<br />

de Mahrattenvorst juist weder in nieuwe vijandelijkheden<br />

gewikkeld was, toonde hij zich genegen den vrede te her-<br />

stellen, die in 1777 tot stand kwam.<br />

Op Celebes hadden er in 1777 wanordelijkheden plaats,<br />

verwekt door een avonturier, Sangkilang genaamd, die zich<br />

uitgaf voor een, wegens zeerooverij, naar Ceijlon verbannen<br />

Mangkasaarschen vorst. Hij vond bij de Mangkasaren aan-<br />

hang, daar hij in het bezit was der rijkssieraden, welke, op<br />

Celebes vooral, den bezitter er van door hoofden en bevol-<br />

king als vorst doen erkennen. Uit Batavia werd nu een<br />

Madoereesch hulpkorps onder den majoor Seidlers naar Ce-<br />

lebes gezonden, die in het volgende jaar Sangkilang uit Goa<br />

naar het gebergte verdreef; na zijn dood kwamen de kroon-<br />

sieraden weder aan den Vorst van Boni.<br />

Na de splitsing van het rijk Mataram, was Malang onaf-<br />

hankelijk gebleven onder een afstammeling uil het geslacht<br />

van Soerapati, Malayoe Kesoemo ; de Oosthoek was in ver-<br />

schillende rijkjes verdeeld, waarvan Balambangan, het tegen-<br />

woordige Banjoewangi, het machtigste was; het stond onder<br />

den vorst van Klongkong op Bali en was eene schuilplaats<br />

voor ontevredenen. De Regeering had dit lijdelijk aangezien,<br />

doch toen een zekere pangeran Wilis zich in betrekking-<br />

stelde met de Engelsehen, werd tot de onderwerping van<br />

Oost-Java besloten. De commissaris Hartsing bracht in 1766<br />

eerst Malang lot onderwerping; het geslacht van Soerapati<br />

werd uitgeroeid en Malang bij het gebied der Compagnie<br />

ingelijfd. Toen rukte hij tegen Balambangan op; pangeran


— 171 -<br />

Wilis vluchtte naar Bali en de Oosthoek werd door de Compagnie<br />

in bezit genomen. Er werden twee forten aangelegd,<br />

een in de baai van Pampang en een op Noesa Baroeng; de<br />

bezetting van eerstgenoemd fort werd al spoedig vermoord,<br />

waarop de Oosthoek te vuur en te zwaard verwoest werd,<br />

hetwelk het uitwijken van vele Javanen en de kolonisatie<br />

van Madoereezen ten gevolge had.<br />

In het jaar 1778 deed de Sultan van Bantam afstand van<br />

zijne souvereiniteitsrechten op de Westkust van Borneo aan<br />

de Compagnie. Dit was een gevolg van de handelingen van<br />

een zekeren Abdoerrahman, een Arabier, die zich aan de monding<br />

der rivier van Landak gevestigd, aldaar een welvarenden<br />

staat gesticht en den titel van Sultan van Pontianak had<br />

aangenomen. De Compagnie, slechts hare handelswinsten op<br />

het oog hebbende, erkende dezen Abdoerrahman als Sultan<br />

en sloot in 1779 met hem een contract, waarbij hij zich verbond<br />

de producten zijner landen tegen billijke prijzen aan<br />

haar te leveren; te Pontianak werd een fort gesticht, om voor<br />

de uitvoering van dit contract te waken.<br />

Wel waren door de gelukkige beëindiging van den oorlog<br />

met Ceijlon en door uitbreiding der handelsbetrekkingen inel<br />

China, de winsten in dit tijdperk weder vermeerderd, maar<br />

grooter waren de uitgaven en elk jaar vermeerderde de schuldenlast<br />

van het handelslichaam. Al trachtten Van der Paria<br />

en na hem De Klerk bezuinigingen in te voeren, dit verbeterde<br />

den toestand luttel, zoolang de Bewindhebbers<br />

het monopoliestelsel bleven handhaven. In 1774 was hel<br />

octrooi geëindigd en na langdurige beraadslagingen, vooral ook<br />

door de bemoeiingen van den Opperbewindhebber, stadhouder<br />

Willem V, in 1776 weder voor 20 jaren verlengd geworden.<br />

Onder het bestuur van De Klerk werd in 1778 door den<br />

Raad van Indië, Radermacher, hel Bataviaasch genootschap


- 172<br />

van kunsten en wetenschappen opgericht, dat zich verbreiding<br />

van kennis en beschaving ten doel stelde en ondanks de latere<br />

stormachtige gebeurtenissen, lot heden is blijven bestaan.<br />

De gouv.-gen. De Klerk overleed den I»*» September 1780<br />

en werd opgevolgd door den directeur-generaal van den<br />

handel Mr. Willem Arnold Alting,<br />

§ 3. VAN HET OPTREDEN VAN DEN GOUV.-<br />

GEN. ALTING TOT DE KOMST VAN COM-<br />

MISSARISSEN-GENERAAL. OORLOG MET EN-<br />

GELAND EN GEVOLGEN DAARVAN VOOR<br />

DE KOLONIËN. ONLUSTEN OP HET<br />

SCHIEREILAND MALAKA EN DE<br />

WESTKUST VAN BORNEO. TOENE-<br />

MEND VERVAL DER 0.<br />

I. COMPAGNIE.<br />

1780-1792.<br />

Door het schenden der onzijdigheid in den Amerikaanschen<br />

vrijheidsoorlog en den invloed van Frankrijk, in een<br />

oorlog met Engeland gewikkeld, ondervond de Republiek<br />

der Vereenigde Nederlanden de nadeelige gevolgen van de<br />

verwaarloozing harer strijdkrachten. Eene voldoende marine,<br />

om den handel te beschermen, bestond niet en de O. I.<br />

Compagnie moest voor hel gebrek aan strijdkrachten boeten !<br />

de gemeenschap met Indië werd afgebroken, de Bewindhebbers<br />

moesten de koloniën aan haar lot overlaten en de Maatschappij<br />

mocht zich nog gelukkig rekenen, dat de retourvloot<br />

uit Indië de onzijdige havens in Spanje en Noorwegen kon<br />

binnenloopen. De achteruitgang der Maatschappij had bezuinigingen<br />

doen invoeren ook in Indië, maar, onvoorzichti S


— 173<br />

genoeg, waren die bezuinigingen ook op het krijgswezen<br />

toegepast, zoodat verscheidene posten eene onvoldoende be-<br />

zetting hadden. Daar er op ondersteuning uit het moederland<br />

niet te rekenen viel, versterkte de Regeering het inlandsche<br />

element in het leger. Zij scheen echter de grootte van het<br />

gevaar niet in te zien en vreesde van haren kant de Engel-<br />

sehen aanstoot te geven. Dit bleek uit de omstandigheid dat,<br />

toen de tijding van het uitbreken des oorlogs, door middel<br />

van den Nederlandschen gezant aan het Fransche hof, haar<br />

o-ewerd, zij nog huiverig was een Engelsch schip, dat ter<br />

reede van Batavia lag, in beslag te nemen en dit ongehinderd<br />

liet vertrekken. De bevelhebber van dit schip haastte zich<br />

naar Bengkoelen, om den Engelsehen Gouverneur van het fort<br />

Marlborough, met het uitbreken van den oorlog in kennis te<br />

stelleu. Deze besloot op eigen gezag de bezittingen der Com-<br />

pagnie ter Westkust van Sumatra te vermeesteren. Het zenden<br />

van een paar schepen naar Padang was voldoende, om den<br />

Nederlandschen gezaghebber aldaar, Van Heemskerk, in over-<br />

leg met den Politieleen Raad, te doen besluiten tot de over-<br />

gave van alle Compagnie's bezittingen ter Westkust van Su-<br />

matra, ofschoon de bezetting van Padang 100 man bedroeg<br />

en de Inlandsche hoofden zich bereid toonden lot de verde-<br />

diging mede te werken. Deze schandelijke capitulatie had<br />

plaats den 18 den Augustus 1781 ; de schade hierdoor aan de<br />

Compagnie berokkend, werd op 5 Ion gouds geschat.<br />

De Gouverneur der Kaapkolonie was reeds in Maart 1781<br />

gewaarschuwd geworden door een Fransch smaldeel van 7<br />

schepen, bemand met 1200 man, onder den admiraal De<br />

Suffren, derwaarts gezonden om de Engelsehen te bestrijden.<br />

Weldra verscheen ook eene Engelsche vloot van 40 zeilen<br />

met 3000 man onder den admiraal Johnstone, die een aanval<br />

Op de Kaapkolonie in den zin had, doch zich nu, door de<br />

aankomst van De Suffren, tevreden moest stellen met het


- 174 -<br />

vermeesWeii van zes rijk geladen koopvaarders, welke voor<br />

meerdere veiligheid in de Saldanha-baai geankerd lagen.<br />

Al aanstonds hadden de Engelsehen begeerige blikken geslagen<br />

op de bezittingen der Compagnie op de kust van Coromandel<br />

en Ceijlon. Negapatnam, de hoofdzetel der Compagnie<br />

op Coromandel, werd van de zeekant door den admiraal<br />

Hughes en van de landzijde door den generaal Munroe<br />

belegerd. Ofschoon de stad voldoenden leeftocht had voor hare<br />

bezetting van 8000 man, waaronder 500 Europeanen, terwijl<br />

zij geducht versterkt was en de Engelsehen door ziekten en<br />

een paar uitvallen reeds groote verliezen geleden hadden,<br />

werd zij in November 1781 aan hen overgegeven. Reeds in<br />

Juli waren de posten in Bengalen overgegaan ; slechts de kust<br />

van Malabar bleef van een aanval der Engelsehen verschoond.<br />

Hughes begaf zich, na de vermeestering van Negapatnam,<br />

naar Trhikonomale op Ceijlon. Gebrek aan manschappen<br />

had den gouverneur Falck genoopt, de stad te ontruimen en<br />

alleen het fort Oostenburg, aan de binnenbaai gelegen, bezet<br />

Ie houden. In Januari 1782 vielen beiden in handen der<br />

Engelsehen, die er 400 gevangenen maakten, doch kort daarna<br />

kwam De Suffren met zijn smaldeel opdagen, leverde de<br />

Engelsehen tot driemalen toe gevechten ter zee, welke onbeslist<br />

bleven, en ontscheepte op verzoek van Falck Iandings-<br />

Iroepen. Met 2400 man werd de stad nu weder belegerd<br />

en nadat den 26 aten Augustus de loopgraven tegen haar geopend<br />

waren, den 30 9ten opgeëischt en overgegeven.<br />

De ondersteuning, welke Frankrijk ons verleende, was echler<br />

niet belangeloos, daar de 0. I. Compagnie voor die hulp<br />

5 millioen livres beloofd had. De Regeering te Batavia, wel<br />

verre van de buitenbezittingen te kunnen ondersteunen, moest<br />

maatregelen nemen tegen een mogelijken aanval op Batavia<br />

en riep daartoe zelfs de hulp der Javaansehe vorsten in.<br />

Bij het aanknoopen der vredesonderhandelingen, op het


175 —<br />

einde van 1782, eischte Engeland den afstand van Trinkonomale,<br />

hetgeen met het verlies van Ceijlon zou gelijk gestaan<br />

hebben. Dit offer werd der Compagnie nog gespaard, doch<br />

bij den vrede te Parijs, in Mei 1784, moest zij afstand doen<br />

van Negapatnam en, hetgeen haar het zwaarste viel, den Engelschen<br />

de vrije vaart in de Indische zeeën toestaan. Op de<br />

protesten, door de Bewindhebbers hiertegen ingebracht, werd<br />

geen acht geslagen.<br />

Niet alleen dat in dezen oorlog ten duidelijkste gebleken<br />

was, dat zonder hulp uit Europa de Regeering in Indië niet<br />

in staat was het uitgestrekte gebied tegen een Europeeschen<br />

vijand te verdedigen, ook tegenover de Tnlandsche vorsten<br />

bleek zij machteloos te zijn. Tijdens den oorlog met Engeland<br />

had namelijk de Boegineesche onderkoning van Riouw,<br />

radja Hadji, een verbond gesloten met den Sultan van Sela<br />

ngor en andere Boegineesche hoofden op het schiereiland<br />

Malaka tegen de Compagnie, daar hij door haar meende verongelijkt<br />

te zijn, omdat hem een aandeel in den buit van een<br />

Engelsen koopvaardijschip, door Nederlandsehc schepen voor<br />

Riouw genomen, geweigerd was geworden. Hij en zijne<br />

bondgenooten maakten de vaart in straat Malaka onveilig,<br />

waarom een zestal vaartuigen, onder bevel van den kapiteinter-zee<br />

D'Abo, uit Batavia werd gezonden, met last de haven van<br />

Riouw te blokkeeren. Dit kon echter slechts onvoldoende<br />

geschieden en toen in November 1783 versterking uit Malaka<br />

was aangekomen, onder bevel van de commissarisen Lemker<br />

en Hoynck van Papendrecht, werd tot een aanval op Riouw<br />

besloten. Deze geschiedde den 8**" Januari 1784; wel werden<br />

de batterijen der Boegineezen tot zwijgen gebracht, doch<br />

de aanval afgeslagen, terwijl door eene onbekende oorzaak<br />

een fregat, op hetwelk de commissaris Lemker met een groot<br />

aantal militairen zich bevond, in de lucht vloog. Na dit ongeval<br />

werd in den krijgsraad besloten, naar Malaka terug


— 170 —<br />

le Leeren, welke sind spoedig daarop door de Boegineesche<br />

hoofden belegerd werd. Radja Hadji sloot de stad aan<br />

de oostzijde, de Sultan van Selangor aan de westzijde in ;<br />

ook Sultan Mahmoed van Djohor sloot zich bij de verbondenen<br />

aan. De val van Malaka, door een overmachtigen<br />

vijand ingesloten, terwijl er gebrek aan levensmiddelen<br />

heerschte, scheen zeker, toen de slad ontzet werd door<br />

ecu eskader van zes schepen, dat onder den kapitein- terzee<br />

Van Braam uit Nederland te Batavia was aangekomen,<br />

met eene versterking van 2000 man en 326 stukken geschut.<br />

In Mei 1784 kwam dit eskader voor Malaka aan<br />

en werd de landing onder de bevelen van den kapitein<br />

Hamell en den kapitein-luitenant Van Hogendorp beproefd.<br />

Gedekt door het vuur uit drijvende batterijen, landden de<br />

troepen en met een verlies van 12 dooden en 54 gekwetsten<br />

joegen zij den vijand op de vlucht. Bij een aanval op de<br />

stellingen van radja Hadji sneuvelde deze, waarop zijne<br />

volgelingen, met achterlating van 126 stukken geschut, naar<br />

Riouw terugtrokken; ook de Sultan van Selangor trok af.<br />

De verbondenen moesten nu voor bun verraderlijk gedrag<br />

getuchtigd worden; de Sultan van Selangor lag het eerst aan<br />

de beurt. Den 2 ,lc " Augustus landde Van Hogendorp met<br />

800 man voor de hoofdstad, welke op eene hoogte gelegen<br />

was; zij w r erd stormenderhand genomen, waarop de vorst<br />

naar het binnenland vluchtte. In zijne plaats werd een Siaksche<br />

vorst aangesteld, die reeds het volgende jaar weder uit<br />

zijn rijk verdreven werd.<br />

Radja Hadji was in Riouw opgevolgd geworden door radja<br />

Ali, die te vergeefs onderhandelingen aanknoopte. In<br />

October 1784 verscheen Van Braam voor Riouw ; eene landing,<br />

door den kapitein Hamell op het eilandje Penjingat gedaan,<br />

slaagde volkomen; radja Ali ontvluchtte met zijne Boegineezen<br />

hel eiland Riouw en nam de wijk naar Soekadana. Met<br />

sultan Mahmoed van Djohor werd in November een tractaat


— 177 —<br />

van bondgenootschap gesloten, waarbij bepaald werd, dat<br />

deze als leenman der Compagnie voortaan over Riouw heersenen<br />

en geene vestiging van Boegineezen in zijn rijk meer<br />

dulden zou. De Sultan verbond zich tot het tegengaan van<br />

den sluikhandel en de zeerooverij en stond toe, dat er op<br />

Tandjong Pinang eene Nederlandsche bezetting gelegd werd.<br />

Later werd de zetel van Riouw naar Lingga verplaatst.<br />

De vestiging van den gevluchten radja AH te Soekadana ,<br />

gaf den Sultan van Pontianak, Abdoerrahman, eene geschikte<br />

aanleiding om de hulp der Regeering tot zijne verdrijving<br />

in te roepen, hopende dat hij daardoor meester zou worden<br />

van Soekadana en Mampiiwa.<br />

De Regeering zond hem twee oorlogsbrikken met kleinere<br />

vaartuigen, bemand met 500 Europeanen en 1000 Javanen,<br />

maar liet de leiding der expeditie geheel over aan Abdoerrahman,<br />

die er zijn zoon SjeriefKasim mede belastte. Radja<br />

/Vli wachtte de komst der expeditie niet af, maar vluchtte<br />

naar de Anambas-eilanden. Ook de Sultan van Soekadana<br />

verliet zijne hoofdplaats en week naar Matan, zoodat Soekadana<br />

zonder slag of stoot vermeesterd werd. Na de stad<br />

in de asch gelegd te hebben , vertrok SjeriefKasim naar Mampawa,<br />

dat geducht versterkt was. Na een mislukten aanval<br />

werd tot de blokkade overgegaan, doch door gebrek aan<br />

kleine vaartuigen, welke op de rivieren dienst konden doen,<br />

was de insluiting onvoldoende en weldra braken er ziekten<br />

onder het krijgsvolk uit. De Regeering te Batavia, door de<br />

komst van een tweede eskader onder bevel van den kapitein-ter-zee<br />

Silvester, in de gelegenheid hulp te bieden,<br />

zond dien bevelhebber in April 1787 met een gedeelte der<br />

schepen naar Mampawa. Bij zijne aankomst vond Silvester<br />

de stad Ie zeer versterkt, en het hopelooze van een aanval<br />

inziende, meende hij reeds terug te keeren, toen de Panembahan<br />

van Mampawa afgezanten zond om onderhande-


- 178 —<br />

tingen aan te knoopen. Dit bewoog den bevelhebber voor de<br />

slad te blijven , doch het bleek weldra dat die onderhandelingen<br />

slechts voor de leus waren aangeknoopt en dat de<br />

Panembahan tijd wilde winnen tot er hulp uit Sambas zou<br />

komen opdagen. Deze kwam ook werkelijk, doch de vaartuigen<br />

werden door den kapitein Drillinger vernield. Hierop<br />

verloor de Panembahan den moed en toonde zich tot onderwerping<br />

bereid, maar vluchtte, uit vrees voor den Sultan<br />

van Pontianak, naar het binnenland, waarop Sjeiief Kasim<br />

den 20 sten Juni 1787 tot Panembahan werd aangesteld, in<br />

dezelfde verhouding tot de Compagnie, als zijn vader, de<br />

Sultan van Pontianak.<br />

De winsten welke Borneo's westkust afwierp, konden<br />

echter de onkosten niet dekken, waarom de geheele westkust<br />

in 1791 verlaten werd.<br />

In het rijk Bandjermasin had zich een zekere paugeran<br />

Nata wederrechterlijk van den troon meestergemaakt. Door<br />

zijn neef, den wettigen vorst, bedreigd w r ordende, riep hij de<br />

hulp der Compagnie in , welke hem eene ondersteuning verleende<br />

van 80 Sipavers onder bevel van Hofman, terwijl<br />

ook twee schepen van de vloot van kapitein Silvester naar<br />

Bandjermasin stevenden. Pangeran Nata werd door deze hulp<br />

op den troon gehandhaafd en sloot in 1787 een contract,<br />

waarbij hij zich tot leenman der Compagnie verklaarde en<br />

haar het monopolie in peper toestond. Hofman bleef als<br />

Resident achter, maar na zijne vermoording in 1789 ging de<br />

invloed der Compagnie, onder zijne onbekwame opvolgers,<br />

te niet.<br />

Een derde eskader in 1789, onder bevel vanden kapiteiuter-zee<br />

Staring, uit Nederland in den Archipel aangekomen,<br />

w erkte mede om de onlusten, op Celebes uitgebroken, in<br />

der minne te schikken, den Sultan van Palembang tot ge-


— 179 —<br />

trouwe naleving der tractaten te dwingen en de zeerooverij<br />

in den Archipel tegen te gaan.<br />

De zwakte der Compagnie was voor de Inlandsehe vorsten<br />

op Java geen geheim gebleven en Pakoe Boewana IV, die<br />

in 1788 zijn vader was opgevolgd, trachtte zich landen toe<br />

te eigenen, welke aan den Sultan van Djokjokarta behoorden.<br />

De gouverneur van Java's oostkust, G-reeve, bracht, aan het<br />

hoofd van eenige inlandsehe hulptroepen en een gedeelte<br />

der bemanning van de Nederlandsche schepen, den Soesoehoenan<br />

in 1790 lot rede. In 1792 overleed de Sultan van<br />

Djokjokarta, Hamangkoe Boewana I, en werd door zijn zoon<br />

Hamangkoe Boewana II opgevolgd, die zich later als een<br />

vijand der Europeanen deed kennen.<br />

Tijdens deze krijgsgebeurtenissen in Indië voorvielen, waren<br />

de Algemeene Staten zich met de aangelegenheden der Compagnie<br />

gaan bemoeien. Vooral gedurende den oorlog met<br />

Engeland, waren de verliezen, ten gevolge van het stilstaan<br />

des handels, zoo groot en het crediet der Maatschappij<br />

zoo geschokt geworden, dat de Bewindhebbers zich meermalen<br />

om onderstand tot de Algemeene Staten moesten wenden; te<br />

recht wezen zij op de groote voordeden welke de Republiek<br />

ten allen tijde van de Maatschappij genoten had, terwijl de<br />

groote verliezen, Wi-lke zij in den laatsten oorlog geleden had,<br />

ook grootendeels het gevolg waren van den onvoldoenden<br />

toestand der marine in de Republiek, welke niet bij machte<br />

was geweest, de koopvaardijvloot te beschermen. De Algemeene<br />

Staten, met den kundigen raadpensionaris Van der<br />

Spiegel aan het hoofd, erkenden de billijkheid van deze verzoeken<br />

en stonden achtereenvolgens groote geldsommen toe,<br />

maar drongen gelijktijdig op vereenvoudigingen in het administratieve<br />

beheer aan. Door hunne bemoeiingen werd in<br />

1786 het getal Bewindhebbers van de Kamer Amsterdam mei


- 180 —<br />

zes vermeerderd, welke een afzonderlijk departement van de<br />

Kamer van Zeventienen vormden, het Departement voor de<br />

Indische zaken, genaamd. Ver-schillende plannen tot verbetering,<br />

ook van den militairen toestand, werden nu beraamd<br />

en door eene staatscommissie werd een onderzoek naar den<br />

financiëelen toestand der Compagnie ingesteld. Uit het verslag<br />

dier commissie bleek, dat de schuldenlast in 1790 tot 85<br />

millioen gulden was gestegen, terwijl steeds meer geld door<br />

de Bewindhebbers ter leen werd gevraagd, on. aan de aanjagen<br />

uit Indië te kunnen voldoen. Als middelen tot herstel<br />

van den onguustigen toestand, stelde de commissie voor bezuinigingen<br />

in Indië en Nederland en invoering van nieuwe<br />

belastingen in Indië. De toestand in Indië bleek der commissie<br />

allertreurigst te zijn, door de oneerlijke praktijken der<br />

Compagnie'« dienaren en de zwakheid der Hooge Regeering.<br />

Zij verklaarde zich voor het invoeren van hervormingen<br />

m Indië, als: opheffing van het monopoliestelsel, behalve" in<br />

enkele artikelen, opheffing van overtollige kantoren, het hellen<br />

van ambtgeld en ten slotte ried zij als haar oordeel aan, eene<br />

buitengewone commissie naar Indië te zenden, om die hervormingen<br />

in te voeren. Aan dit laatste voorstel werd met<br />

toestemming van de Algemeene Staten uitvoering gegeven en<br />

m Augustus 1791 werd door den stadhouder WillemV de<br />

commissie samengesteld uit den eersten advocaat der Compagnie<br />

Mr. Nederburgh, den kapite.n-.er-zee Fresenius, terwijl<br />

de gouv.-gen. Alling en de directeur-generaal Van Stokkum<br />

m Indie als leden dier commissie zouden optreden. Zij kregen<br />

den titel van Commissarissen-Generaal en hun werd eene<br />

m.gebreide volmacht tot handelen gegeven, met de uitoefening<br />

van het opperste gezag. Op het einde van 1791 vertrokken<br />

Xederburgh en Freijkenius en kwamen in Juni 1792 in de<br />

Kaapkolonie aan.


— 181<br />

§ 4. VAN HET OPTREDEN DEK COMMISSARIS-<br />

SEN-GENERAAL TOT DE ONTBINDING DER<br />

O. I. COMPAGNIE. OVERGAVE VAN DE<br />

BUITENBEZITTINGEN AAN<br />

DE ENGELSCHEN.<br />

1792-1798.<br />

Na een eenjarig verblijf in de Kaapkolonie, waar hel<br />

den Comm.-Gen. niet was mogen gelukken, de voortdurende<br />

spanning tusschen de ambtenaren en de kolonisten<br />

te doen ophouden, kwamen zij in November 1793 te Batavia<br />

aan. De directeur-generaal Van Stokkom reeds overleden<br />

zijnde, moest, volgens eene geheime instructie van de<br />

Bewindhebbers, de gouverneur van Ceijlon, Van de Graaff,<br />

tot lid der commissie benoemd worden. In afwachting zijner<br />

aankomst, werd de opvolger van Van Stokkum, Siberg, schoonzoon<br />

van den gouv.-gen. Mting, tot lid der commissie benoemd,<br />

door welke benoeming zij hare zelfstandigheid tegenover de<br />

Indische Regeering prijs gaf. Dit bleek al aanstonds bij het<br />

onderzoek naar de administratieve fraudes, daar de schuldigen<br />

met verschooning behandeld werden. Met het heffen<br />

van ambtgelden werd een begin gemaakt; deze heffing stiel<br />

op vele bezwaren, daar het, wegens de menigte emolumenten<br />

of gepermitteerde winsten der ambtenaren, zeer moeilijk<br />

was hun juiste inkomen te ramen.<br />

Volgens de beginselen, door de Bewindhebbers goedgekeurd,<br />

moest de particuliere handel, met uitzondering van dien in<br />

enkele artikelen, vrij verklaard worden; de Comm.-Gen.<br />

verklaarden zich alleen voor den vrijen handel om de West<br />

van Indië; ook de amfioensocieteit, onder Van Imhoff<br />

opgericht, werd opgeheven.<br />

De Comm.-Gen. hadden vrijheid van handelen, daar de<br />

Republiek het tijdperk der beroeringen was ingetreden,<br />

welke het vertrek des erfstadhouders Willem V, naar


182 -<br />

Engeland, in 1795 ten gevolge hadden. De Provisioned<br />

Representanten benoemden nu ook mannen van hunne zienswijze<br />

tot Gecommitteerden voor de zaken der 0. I. Compagnie. Uit<br />

het onderzoek door deze Gecommitteerden naar den financiëelen<br />

loestand der Compagnie gedaan, bleek, dat haar schuldenlast<br />

op het einde van 1795 tot 112 millioen gulden gestegen was.<br />

Uit den vreemde vaardigde de gewezen Stadhouder, als<br />

Opperbewindhebber der Compagnie, eene aanschrijving aan<br />

alle bevelhebbers der O. I. Compagnie uit, om hunne onderhebbende<br />

posten aan de Engelschen, als bondgenooten der<br />

Republiek, over te geven. Deze aanschrijving, ofschoon onwettig,<br />

diende verscheidene ontrouwe bevelhebbers tot voorwendsel,<br />

om hunne posten lafhartig over te geven.<br />

In Juni 1795 verscheen de Britsche admiraal Elphinsloue<br />

voor de Kaapkolonie en maakte den waarnemenden gouv erneur<br />

Sluijsken met de bewuste aanschrijving bekend; wel<br />

weigerde Sluijsken de overgave, doch de Engelschen bereikten<br />

hun doel, want de verdediging der kolonie werd er door<br />

verlamd. De kapitein-ter-zee Dekker , die zich met twee oorlogsschepen<br />

ter reede bevond, weigerde, zooals Sluijsken hem<br />

verzocht had, zijne schepen te verbranden en tot de verdediging<br />

der Kaapstad mede te werken, maar vertrok naar Batavia,<br />

alwaar hij het bericht van de aankomst der Engelschen<br />

overbracht. De Engelschen landden en trokken tegen de<br />

Kaapstad op; bij de goede gezindheid der kolonisten! zou de<br />

stad wel verdedigd hebben kunnen worden, maar de bezetting<br />

was alle krijgstucht ontwend, waarom Sluijsken den<br />

16"» September de kolonie bij verdrag aan de Engelschen<br />

overgaf.<br />

De slechte geest onder de troepen en het gemis aan<br />

krijgstucht deden ook het eiland Ceijlon verloren gaan.<br />

In Augustus 1795 verscheen eene Engelsche vloot onder<br />

Rainier voor Trinkonomale en eischte die plaats op; de<br />

militaire bevelhebber, de majoor Fornbauer, verdedigde zich


183 —<br />

dapper, doch kon alleen op de goede gezindheid der In-<br />

landsche troepen rekenen. Hij was door de muiterij der<br />

Europeesche bezetting genoodzaakt te capituleeren; spoedig<br />

daarop ging ook het fort Oostenburg aan de Engelschen over.<br />

De Gouverneur van Ceylon, Van Angelbeek, die Van de<br />

Graaff bij diens vertrek naar Batavia vervangen had, nam nu<br />

maatregeien, on. de steden Colombo en Negombo te verde-<br />

digen/waardoor de andere plaatsen, van troepen ontbloot,<br />

in handen der Engelschen vielen, wier partij door den Ra-<br />

dja van Kandv gekozen werd. In Colombo bevond zich<br />

een regiment Zwitsers, welks bevelhebber een verrader-<br />

lijken rol speelde, daar hij den Gouverneur kennis gaf,<br />

dal hij met zijne troepen in dienst der Engelschen was<br />

overgegaan. Dit regiment werd nu naar den vasten wal<br />

van Indië overgebracht en alle maatregelen genomen, om<br />

de hoofdstad te verdedigen , waartoe Negombo ook ontruimd<br />

moest worden. In het begin der maand Februari 1796,<br />

verschenen de Engelschen voor Colombo en toen het bleek<br />

dat er geene kans op behoud overbleef, werd den 15«-<br />

Februari de capitulatie geteekend, waardoor geheel Ceijlon<br />

in de macht der Engelschen kwam, die het nimmer meer<br />

zouden ontruimen.<br />

Omstreeks denzelfden lijd ging ook Cochin, na beschoten te<br />

zijn geworden, over en had het gezag der Compagnie in<br />

Voor-Indië opgehouden.<br />

Malaka, Padang en Amboina werden door de bevelhebbers,<br />

krachtens' de aanschrijving des Stadhouders, op de eerste som-<br />

matie aan de Engelschen overgegeven. Ook Banda volgde dit<br />

voorbeeld, ofschoon de Comm.-Gen. derwaarts troepen uit<br />

Maugkasar gedirigeerd hadden; deze werden echter door<br />

de Engelschen gevangen genomen. Wel had de bevelheb-<br />

ber, Van Boekholtz, maatregelen genomen ter verdediging<br />

van' hel fort Belgica. hetgeen hem door de Comm.-Gen.


184<br />

uitdrukkelijk gelast was geworden, doch de Engelschen<br />

landden in den regenmoesson en plantten geschut op een<br />

berg, welke het fort beheerschte, waarop Van Boekholtz,<br />

om groote verliezen voor de particulieren te voorkomen,<br />

capituleerde.<br />

Voor Ternate stieten de Engelschen het hoofd, door de<br />

volharding van den gouverneur Budach, wiens positie des te<br />

gevaarlijker was, daar een Tidoreesche prins, Noekoe genaamd,<br />

gemeene zaak maakte met de Engelschen, de Sultans van<br />

Ternate en Tidore niet te vertrouwen waren en er cevaar bestond<br />

voor gebrek, toen de Engelschen zich zonder slag of<br />

stoot meester maakten van Menado, de voorraadschuur van<br />

Ternate. De gouverneur Budach nam uitstekende maatregelen<br />

ter verdediging der forten Oranje, Kajoe Merah en Terlukko,<br />

door het opwerpen van batterijen, en toen in Februari 1797<br />

de Engelsche vlootvoogd Pakenham voor het eiland verscheen,<br />

werd niet alleen de opeisching van de hand gewezen, maar<br />

ook eene landing, met behulp der burgerij, afgeslagen. De<br />

Sultan van Ternate werd gevangen genomen en door een<br />

ander vervangen, van wiens trouw de Gouverneur verzekerd<br />

was. Prins Noekoe maakte zich meester van Baljan en Tidore<br />

en deed in April een aanval op Ternate, welke, ofschoon lot<br />

tweemalen hervat, mislukte, waarop hij, ondersteund door<br />

Fngelsche schepen, het eiland insloot, om de bezetting der<br />

forten door gebrek tot de overgave te dwingen. De energieke<br />

Gouverneur wilde van geene overgave weten en wachtte op<br />

hulp uit Batavia. Die toestand duurde het geheele volgende ja a r<br />

voort, terwijl de uitgeputte bezetting door herhaalde aanvallen<br />

verontrust werd. Eerst in Augustus 1799 kwamen twee Fransche<br />

schepen met levensmiddelen aan, welke spoedig gevolgd werden<br />

door eenige Compagnie's schepen, welke den nieuw benoemden<br />

gouverneur Cranssen aan boord hadden. Budach werd om<br />

zijne uitstekende houding benoemd tot Buitengewoon Raad<br />

van Indië, doch overleed reeds in Januari 1800 te Batavia.


185 —<br />

Ook Timor bleef' behouden dooi- de dapperheid van den<br />

bevelhebber Grevink.<br />

Ofschoon Van de Graaff in November 1794 te Batavia was<br />

aangekomen, bleef Siberg in zijne betrekking als Comm.-<br />

Gen. gehandhaafd, ondanks de protesten van Freij-<br />

kenius. Nederburgh was het geheel eens met den gouv.-gen.<br />

\lting en zijn schoonzoon Siberg en om hun overwicht te<br />

behouden, werd er eene Gecombineerde Vergadering van de<br />

Commissarissen en de Regcering ingesteld, in welke de par-<br />

tij van Alting de meerderheid had. Nederburgh onderdrukte<br />

den vrijheidszin welke ook bij de Bataviasche burgerij ont-<br />

waakte, door de hoofden der beweging naar Holland op te<br />

zenden. Door de Gecombineerde Vergadering werd eene com-<br />

missie benoemd, om Batavia in staal van verdediging te bren-<br />

gen, waarvan Van de Graaff' het hoofd was. Verscheidene<br />

voorstellen, tot verbetering der verdediging, werden aange-<br />

nomen, toen Van de Graaff, in het wijzen op de gebreken<br />

van het militaire bestuur, Nederburgh zoo tegen zich innam,<br />

dat deze in de Gecombineerde Vergadering, hem beschuldig-<br />

de van ondermijning van het wettige gezag en op grond van<br />

dien voorstelde, hem naar Nederland op te zenden. Dit voor-<br />

stel werd aangenomen en in Haart 1796 vertrok Van de<br />

Graaff naar Nederland.<br />

In Augustus 1796 legde Alting zijne waardigheid als Gouv,-<br />

Gen. neder en nu werd door de Comm.-Gen. tol zijn opvol-<br />

ger aangewezen, Mr. Pieter Gerardus Van Overstraten, die<br />

zich, als Gouverneur van 0. Java, als een werkzaam man had<br />

doen kennen. Den I7 (,0n Februari trad Van Overstraten op<br />

als GOUT. Gen.- in hoogst moeilijke omstandigheden, daar<br />

a geheel aan eigene verdediging werd overgelaten. Wel<br />

was een smaldeel onder bevel van den schout-bij-nacht Lucas<br />

uil Nederland tol versterking gezonden, maar deze had zich,<br />

wegens muiterij onder de bemanning, aan de Engelscheu moe-<br />

ten overgeven.


186 —<br />

Het gewicht van liet behoud van Java inziende, beraam-<br />

de Van Overstraten een nieuw verdedigingsplan voor dit<br />

eiland, gebaseerd op eene verdediging in de binnenlanden.<br />

Het leger werd met inlanders voltallig gemaakt en beter ge-<br />

oefend, inlandsche korpsen, pradjoerit's genaamd, onder hun-<br />

ne eigene hoofden, inlandsche groolen, opgericht en Ie Wel-<br />

tevreden een versterkt kamp aangelegd. In Mei 1797 overleed<br />

Freijkenius, waardoor Nederburgh van zijn grootsten legen-<br />

stander bevrijd werd. Om een onderzoek naar de rijstcul-<br />

tuur te doen, deed Nederburgh met grooten luister eene reis<br />

over Java.<br />

Het Comité in Nederland deelde niet altijd de inzichten<br />

der Indische Regeering, waardoor wel eens wrijving ontstond,<br />

hetgeen vooral het geval was, toen uit Nederland twee per-<br />

sonen werden gezonden, wier benoeming Nederburgh zeer<br />

griefde; de eene was Wegener, vroeger door den Commissa-<br />

ris als Raad van Justitie te Batavia ontslagen en thans door<br />

hel Comité tol Raad van Indië en Commissaris tot de zaken<br />

van den inlander benoemd, de andere de generaal-majoor<br />

Nordmann als Commandant van het leger, die geheel onaf-<br />

hankelijk van de Regeering moest blijven. Slechts kort duur-<br />

de beider verblijf in Indië; Wegener verlrok, voor zijne<br />

veiligheid beducht, in Januari 1799 van Batavia; ook Nord-<br />

mann keerde terug, toen hij in botsing kwam met de Ge-<br />

combineerde Vergadering.<br />

Daar het doel der zending van de Comm-Gen. bereikt was,<br />

vroeg Nederburgh zijn ontslag, waarop het Comité in Neder-<br />

land hem machtigde, wanneer de zending was afgeloopcn,<br />

de commissie te ontbinden. Na een zesjarig verblijf in de<br />

koloniën, waarvan de resultaten beneden de verwachting<br />

bleven, vertrok Nederburgh in October 1799 naar Nederland;<br />

door de inmiddels in het moederland plaats gehad hebbende<br />

veranderingen, werft er geen nader onderzoek naar de han-<br />

delingen der Comm-Gen. ingesteld.


— 187 —<br />

Wij hebben boven reeds gezien, dat hel republikeinsche<br />

bewind zich met de aangelegenheden der Compagnie<br />

was gaan bemoeien. Met de oude regeling der zaken willende<br />

breken, werd het bestuur der Compagnie in Nederland<br />

geheel veranderd. De Bewindhebbers werden ontslagen en<br />

een Comité trad den I st Maart 1796 op, terwijl het octrooi<br />

voor den tijd van twee jaren verlengd werd. Geene verandering<br />

van bestuur baatte de Compagnie echter meer; daar<br />

er geene ladingen meer uit Indië kwamen, steeg de schuldenlast<br />

aanmerkelijk. Bovendien was het bestaan der Maatschappij<br />

met haar monopoliestelsel onvereenigbaar met de<br />

toen heerschende ideeën van gelijkheid voor allen en samensmelting<br />

van alle gewestelijke schulden tot éene staatsschuld.<br />

De staatsregeling van 1798 sprak het doodvonnis over<br />

de Maatschappij uit en de Bataafsche Republiek nam, met de<br />

schulden der 0. I. Compagnie, ook al hare bezittingen over,<br />

terwijl bepaald werd dat de aandeelhouders door afkoop<br />

schadeloos zouden gesteld worden. Er werd een „Raad der<br />

Aziatische bezittingen" ingesteld, welke dus in de plaats van<br />

het vroegere Comité trad.<br />

Ging de 0. I. Compagnie aldus op weinig roemvolle wijze<br />

te niet, de wetenschap dat zij in gelukkiger tijden door geldelijke<br />

ondersteuning het bedreigde moederland dikwijls heeft<br />

bij o-esprongen en dat zij welvaart in de Republiek verspreid<br />

heeft, doen ons met bewondering terugzien op die mannen,<br />

welke de bewerkers zijn geweest, dat Nederland, thans nog,<br />

de tweede koloniale mogendheid der wereld is.


TWEEDE AFDEELING<br />

EERSTE HOOFDSTUK.<br />

De ondergang der Nederlandsche niachl in Indië.<br />

1800—1816.<br />

§ 1. DE GESCHIEDENIS DER KOLONIËN VAN<br />

DEN OVERGANG AAN DEN STAAT TOT HET<br />

BESTUUR VAN DEN GOUV.-GEN. DAEN-<br />

DELS. HET BESTUUR DER GOUVERNEURS-<br />

GENERAAL VAN OVERSTRATEN- 1801,<br />

SIBERG- 1804 EN VAN DEN WAARNE-<br />

MENDEN GOUV.- GEN. WIESE- 1808.<br />

VEROVERING VAN TERNATE.<br />

VREDE TE AMIËNS. NIEUWE<br />

OORLOG MET ENGELAND.<br />

VEROVERING DER KAAP-<br />

KOLONIE EN VERNIE-<br />

LING DER KOLONIA-<br />

LE SCHEEPSMACHT.<br />

1800 — 1808.<br />

De ontbinding der O. I. Compagnie had plaats, tijdens de<br />

:>orlog met Engeland nog gaande was; van eene overname<br />

1er bezittingen kon dus in werkelijkheid geen sprake zijn.<br />

De Bataafsche Republiek had geene zeemacht, om de Engelschen<br />

e bestrijden, zoodal de regeling van alles wal uit de over-


189 —<br />

name voortvloeide eene zaak voor de toekomst bleef en de<br />

Staal de koloniën voorloopig aan haar lot moest overlaten.<br />

G rooi waren de verliezen, welke Engeland ons in dezen<br />

oorlog reeds berokkend had. Buiten Java werd het Nedcrlandsche<br />

gezag nog slechts erkend op Mangkasar, waar de<br />

Gouverneur meer door beleid dan door geweld den overmoed<br />

van Boni in bedwang hield, benevens op de eilanden<br />

Ternatc en Timor, welke door het beleid hunner bevelhebbers<br />

behouden waren gebleven; wel waren de handelsbetrekkingen<br />

met Palembang en Bandjermasin nog niet afgebroken,<br />

maar hel drijven van handel was onmogelijk bij hel<br />

volstrekte gemis aan oorlogsschepen en hel kruisen der Engelschen<br />

in den Archipel.<br />

Wij hebben reeds gezien welke maatregelen VanOverslrateu<br />

bij zijn optreden genomen had, om Java tegen een aanslag<br />

der Engelschen te verdedigen; dat deze maatregelen niet<br />

overbodig waren, bleek uit de verschijning van een smaldeel<br />

van 5 schepen onder bevel van den kapitein Ball in Augustus<br />

1800 ter reede van Batavia. Hier vermeesterden en plunderden<br />

de Engelschen eenigc vaartuigen, welke niet bijtijds<br />

vernield waren geworden en bleven tol November voor de<br />

reede kruisen, toen ziekten onder het scheepsvolk hen lol<br />

den aftocht dwongen, nadat zij eerst de magazijnen en werkplaatsen<br />

op de eilanden Onrust en'Kuiper vernield hadden.<br />

Op Ternate voerde Cranssen nog steeds het opperbevel, die<br />

van de afwezigheid der Engelschen gebruik wilde maken om<br />

Tidore te tuchtigen, hetwelk echter mislukte ; evenmin slaagde<br />

hij er in onderhandelingen met den weerspannigen prins<br />

Noekoe aan te knoopen. In 1801 hernieuwden de Engelschen<br />

hunne aanvallen op het eiland; de eerste landing, in Februari<br />

beproefd, mislukte, doch op hel einde van April kwamen<br />

zij met versterking terug en eischten hel eiland op. Wel weigerde<br />

Cranssen op beslisten toon de overgave, doch zoo grool


— 190 —<br />

was de demorahsatie, door den langdungen oorlogstoestand<br />

verwekt, da. de bezetting weigerde langer te vechten, toen de<br />

Engelschen, door de vermees.ering van het fort Kajoe Merah<br />

vasten voet op het eiland gekregen hadden. En toen desmettemin<br />

de Gouverneur niet toe wilde geven, werd hij door<br />

twee leden van den Raad van Politie gevangen genomen,<br />

welke Raad nu eigenmachtig den 21**» Juni eene capitulatie<br />

met den vijand sloot en het eiland aan de Engelschen overgaf<br />

lel den val van Ternate was de verovering der Molukken<br />

door de Engelschen voltooid.<br />

Te midden dezer tegenspoeden overleed de gouv-gen<br />

Van Overstraten den 22-" Augustus 1801, die al wat in zijn<br />

vermogen was geweest, voor het behoud der koloniën in hel<br />

werk had gesteld. Met goedkeuring van het Staatsbewind<br />

volgde Siberg hem als Landvoogd op.<br />

De vrede van Amiens in Maart 1802, kostte der Republiek<br />

een zwaar offer, daar het eiland Ceijlon de prijs werd, waarvoor<br />

Engeland ons de overige bezittingen teruggaf.<br />

Onmiddelijk werden nu door het Staatsbewind maatregelen<br />

genomen om de «uaestie der overname te beslissen en<br />

de wijze van handeldnjven en bestuur der koloniën vast te<br />

stellen. Bij de discussiëu over de grootte der afkoopsommen<br />

aan de aandeelhouders der vroegere Compagnie uit te keeren,<br />

trad de vraag op den vo<strong>org</strong>rond „f de Compagnie eigenares<br />

van den grond, dan alleen van de producten, dus vruchtgebrmkster<br />

van den grond, was geweest. De strijd der meeningen<br />

over dit punt was nog niet beslist, toen de oorlog<br />

met Engeland in 1803 wederom uitbrak; de actiën der aandeelhouders<br />

en de obligation der Compagnie zijn later<br />

onder de staatsschuld opgenomen. Betreffende den handel,<br />

werd de strijd voornamelijk gevoerd tusschen den -ewezen<br />

comm.-gen. Nederburgh, die voorstander was van het<br />

behoud van den alleenhandel en den gewezen gouverneur<br />

van Java's N. O. Kust, Van Hogendorp, die den vrijen han-


- 191<br />

del, hel heffen van belastingen en de afschaffing van alle<br />

heerendienslen en gedwongen leveringen voorstond. Den<br />

11' 1 "" November 1802 droeg de Raad der Aziatische bezittingen<br />

aan eene Commissie van 7 leden, waarin Nederburgh en<br />

Van Hogendorp zitting hadden, op, een ontwerp te vervaardigen<br />

voor den handel en het bestuur over Indië. Die<br />

Commissie ging van het hoofdbeginsel uit, dat de koloniën<br />

voor den Staat zijn; zij was voor het behoud van den alleenhandel,<br />

met uitzondering van dien in enkele artikelen, echter<br />

legen schadeloosstelling voor den Staat; de binnenlandsche<br />

handel werd vrij verklaard. Wat het bestuur belroi', gaf de<br />

Commissie als hare zienswijze Ie kennen, dat dit geheel gescheiden<br />

moest blijven van de administratie des handels en<br />

dat het bestuur over de bevolking door middel van de hoofden<br />

zou blijven plaats hebben. Volgens de uitspraak dier<br />

Commissie werd in September 1804 een charter voor de<br />

Aziatische bezittingen vastgesteld; aan den gouv.-gen. Siberg<br />

werd op zijn verzoek ontslag verleend en tot waarnemend<br />

Gouv.-Gen., de Raad van Indië, Wiese, benoemd.<br />

Met het overnemen der bezittingen van de Engelschen werd<br />

zoowel in de Republiek als in Indië alle spoed gemaakt:<br />

waren hier al dadelijk Cranssen en Van Boekholtz als commissarissen<br />

naar de Molukken gezonden, om deze gewichtige<br />

eilandengroep over Ie nemen, uit de Balaafsche Republiek<br />

werden het lid van den Raad der Aziatische bezittingen, Mr.<br />

De Mist, en de generaal Janssens naar de Kaapkolonie afgevaardigd,<br />

eerstgenoemde om de overname te regelen, de laatste<br />

om als Gouv.-Gen. der Kaapkolonie op te treden, welke<br />

voortaan onafhankelijk van het Indische bestuur zoude blijven.<br />

Bij hunne aankomst deden de Commissarissen eene reis<br />

door de kolonie en slaagden er in de kolonisten en Kafferopperhoofden<br />

te bevredigen. Al spoedig vereischte de verdediging<br />

der Kolonie alle z<strong>org</strong>, toen het weder uitbreken<br />

van den oorlog in 1803 bekend werd.


— 192 -<br />

Daar de Kaapstad geene gunstige ligging had, besloot Janssens<br />

eene bergstelling te kiezen voor de verdediging en wel in<br />

het gebergte ten oosten van het Kaapsche schiereiland, alwaar<br />

een pas versterkt en daarachter in eene vallei magazijnen voor<br />

»"unme en levensmiddelen werden aangelegd; zijne krijgsmachl<br />

welke uit 2000 man bestond, versterkte hij met Hottentotten.'<br />

Den 4-n Jniluari 1806 verscheen de Engelsche vloot 63<br />

zeden sterk, onder Sir David Baird en den admiraal Popham<br />

in de Tafelbaai. De tegenstand, welke de weinige<br />

Hollandsche troepen hier boden, moch. niet baten- z,,<br />

waren genoodzaakt op het hoofdleger terug te trekken,<br />

' den 8- Januari den Engelschen slag leverde. Deze<br />

behaalden de overwinning en de Kaapstad was de vruch.<br />

er van; een bataljon Waldecksche troepen werd krijsgevangen<br />

gemaakt. Met 1500 man trok Janssens in zijîie<br />

bergstelling terug, maar toen de Engelschen met eene om-<br />

Irekkmg dreigden en den Gouverneur eene eervolle capitulatie<br />

aanboden, oordeelde deze, daar zijne positie in he.<br />

noorden niet gedekt en hij geheel van de zee afgesneden<br />

was, verderen tegenstand doelloos en gaf «Ie kolonie aan<br />

de Engelschen over.<br />

De Indische Regeering was bij het uitbreken van den oorlog<br />

« 1803 in staat zich krachtig tegen de Engelschen te ver"<br />

«ledigen, want tot tweemalen toe had de Bataafsche Repubhek<br />

versterking aan schepen gezonden; de eerste maal in<br />

802 vier bodems onder bevel van den kapitein-ler-zee Dekker<br />

dl«, tegen de bevelen van den Gouv.-Gen., streng aan zijne'<br />

instrucüe vasthield en ofschoon de oorlog met Engeland drei«-<br />

'le, toch naar Europa terugkeerde. Aan de Kaap gekomen<br />

v"'''iam hij het uitbreken der vijandelijkheden en zond twee<br />

zijner schepen onder Buijskes naar Batavia terug. De tweede<br />

maal was uit de Republiek een eskader van vier schepen gezonden<br />

onder den vice-admiraal Hartsinck, die, bij aankomst in<br />

Indie, het opperbevel over de Indische zeeniacbl op zich nam


- 193 —<br />

en nu eene vloot van 13 zeilen onder zijne bevelen had. Boven-<br />

dien bevond zich een Fransch eskader onder bevel van Linois<br />

in den Indischen Archipel. Linois noodigde den admiraal<br />

Hartsinck uit, mede te werken tot het bemachtigen eener En-<br />

gelsche relourvloot uit China komende; deze weigerde zulks<br />

op grond dat hij zijne vloot voor de verdediging van Java<br />

moesl behouden. Linois, die niettemin den aanval doorzelle,<br />

leed de nederlaag, welke door hem aan de werkeloosheid<br />

van Hartsinck werd geweten.<br />

De Engelschen zagen zeer terecht in dal het vernielen der<br />

scheepsmachl, de isoleering der verschillende eilanden ten<br />

gevolge zou hebben en de verovering der Bataafsche koloniën<br />

gemakkelijk zou maken. De pogingen, welke zij daarloe op<br />

het einde van 1806 aanwendden, slaagden uitstekend. Een<br />

eskader van 7 schepen onder den admiraal Pellew, verscheen<br />

in November ter reede van Batavia, waar een 8-tal oorlogs-<br />

vaartuigen en een 20-tal koopvaarders lagen. In stede van<br />

de Engelschen te gemoet te gaan of af te wachten, weken de<br />

schepen terug en geraakten aan den grond. Met overhaasting<br />

werd de munitie over boord geworpen en de schepen, na<br />

onklaar gemaakt te zijn, verlaten. De koopvaardijvloot werd<br />

verstrooid en de Engelschen bleven gedurende 5 dagen ter<br />

reede en vernielden de werken op Onrust en Kuiper. Op<br />

hel einde van 1807 verscheen Pellew met 8 schepen in<br />

straat Madoera, forceerde den doortocht onder het vuur<br />

eener batterij op het eiland en drong door tol Gresik.<br />

De bevelhebber, kapitein Cowell. maakte aanstalten deze<br />

plaats Ie verdedigen, doch de Raad van Politie te Soera-<br />

baja gelastte hem haar te verlaten en sloot met Pellew<br />

eene capitulatie, ten gevolge waarvan de batterijen bij<br />

Gresik geslecht en de Engelsche vloot geproviandeerd<br />

werd. De Engelschen hadden nu hun doel bereikt; er<br />

bestond geene zcemachl meer om hen in hunne plannen Ie<br />

dwarsboomen. Hartsinck verzocht zijn ontslag en vertrok<br />

naar \merika.<br />

13


— 194 —<br />

Terwijl deze gebeurtenissen ter zee voorvielen, was Tjeribon<br />

het tooneel van onlusten onder de bevolking, welke door<br />

de Chineezen, de huurders der dessa's, uitgezogen en dooide<br />

priesters tegen hel Gouvernement werd aangezet, wijl dit<br />

een wettigen vorst had voorbijgegaan. In 1802 brak een opstand<br />

uit, welke twee jaren het land in onrust hield en eerst<br />

eindigde, toen de gouverneur van Java's N. O. kust, Engelhard,<br />

met eenige Madoereezen tot versterking kwam opdagen.<br />

Deze wist de bevolking te bevredigen door inwilliging<br />

harer rechtmatige eischen, het weren der Chineezen<br />

en het uitvaardigen eener algemeene amnestie.<br />

Wiese was in 1804 tot waarnemend Gouverneur-Generaal<br />

benoemd, wijl het Staatsbewind besloten had eene commissie<br />

van drie leden tot het in werking brengen van het charter<br />

naar Indië te zenden, toen Rutger Jan Schimmelpenninck den<br />

29sten April 1805 als Raadpensionaris aan hel hoofd der<br />

Republiek optrad. Deze benoemde den ll d November 1805<br />

lot Commissarissen-Generaal over Bataafsch-Indië, Mr. Elout en<br />

Van Grasveld, ten einde een nieuw regeeringsreglemeul in<br />

Indië in te voeren; laatstgenoemde zou dan levens als Gouverneur-Generaal<br />

optreden. Voorzien van de noodige instructiën<br />

waren deze Commissarissen reeds op reis naar Indië, toen<br />

den 18 ta ' Juni 1806 de Bataafsche Republiek in een Koninkrijk<br />

Holland herschapen werd; de constitutie droeg het opperbeheer<br />

over de koloniën uitsluitend aan den Koning op. Koning<br />

Lodewijk nam de zaken der koloniën aanstonds ter harte;<br />

den 29"» Juli werd de Raad der Aziatische bezittingen<br />

vervangen door een Ministerie van koophandel en koloniën,<br />

terwijl de Commissarissen-Generaal werden teruggeroepen.<br />

Op aandrang van Napoleon werd de maarschalk Daendels<br />

lot Gouverneur-Generaal der Hollandsche koloniën benoemd,<br />

Wien als voornaamste taak hare verdediging legen de Engelschen<br />

werd opgedragen.


— 195 —<br />

§ 2. HET BESTUUR VAN DEN GOUVER-<br />

NEUR-GENERAAL MR. HERMAN<br />

WILLEM DAENDELS.<br />

1808-1811.<br />

Het was geene gemakkelijke taak, welke Daendels bij zijne<br />

komst m Indië wachtte, want behalve dat 'de Engelschen de<br />

zeeën beheerschten, onze vloot vernield hadden en op eene<br />

gunst.ge gelegenheid schenen te wachten om Java aan te<br />

vallen, moest hij ook als hervormer in het Indische bestuur<br />

optreden. Lauwheid en plichtverzuim waren in de laatste<br />

jaren onder de ambtenaren zeer toegenomen; geen wonder<br />

dal konmg Lodewijk naar een persoon omzag, die, niet gebende«<br />

door familiebelangen, aan de noodige kennis en<br />

<strong>org</strong>amsatietalenten, doortastendheid en trouw aan het vorstenhuis<br />

paarde. De maarschalk Daendels had reeds meermalen<br />

getoond een strijder voor zijne beginselen te zijn<br />

en als veldheer had hij reeds eene roemvolle loopbaan achter<br />

zich. Als vurig patriot behoorde hij tot de uitgewekenen<br />

van 1787 en wees den Franschen op het einde van 1794 den<br />

weg tot de verovering der Republiek; later nam hij een werkzaam<br />

aandeel aan de revolutie en was de bewerker der omwenteling<br />

van 1798. Zijn roem als veldheer had hij verworven<br />

bij de landing der Engelschen en Russen in Noord-<br />

Holland en in de oorlogen in Duitschland. Het was deze man<br />

Wien koning Lodewijk met dictatoriale macht bekleedde om<br />

het bestuur in Indië naar zijn goedvinden te regelen, de bevolking,<br />

door afschaffing der slavernij, i„ de zegeningen der<br />

beschaving te doen deelen, maar vooral om de koloniën tegen<br />

de Engelschen te verdedigen.<br />

Zooals eertijds de Engelschen het vertrek van Coen hadden<br />

getracht te verhinderen, was ook nu Daendels genoodzaakt<br />

ui het geheim naar Indië te vertrekken en zette den 1-- Ja-


— 196' -<br />

miari 1808 te Anjer voet aan wal. Veertien dagen later had<br />

hij hel bestuur van Wiese overgenomen en Irad terstond als<br />

hervormer op. De Raad van Indië bleef voorloopig op dezelfde<br />

wijze samengesteld, maar zijn invloed werd gefnuikt,<br />

daar de Gouv.-Gen. niel aan het advies der leden gebonden<br />

was. Hei krijgswezen vond Daendels geheel verwaarloosd;<br />

«Ie geheele troepenmacht bedroeg slechts 6000 man, waarvan<br />

3600 man op Java, grootendeels te Batavia en de overigen<br />

over de buitenbezittingen verspreid waren. De zeemacht was<br />

geheel vernietigd; tot het scheppen eener koloniale marine<br />

was de schout-bij-nacht Buijskes, kort na het vertrek van<br />

Daendels, uit Holland vertrokken, die als Ll.-Gonv.-Gcn. hel<br />

bewind op zich had moeten nemen, indien Daendels in zijne<br />

reis niet geslaagd was. Het politie- en rechtswezen verkeerde<br />

in een gebrekkigen toestand, de gezondheidstoestand<br />

in Batavia was treurig, de verhouding tot de Javaansehe<br />

\orsten was wel rustig gebleven, maar deze rust was het<br />

gevolg van de geheele uitputting van Bantam en de inschikkelijkheid<br />

der Regeering tegenover de Vorsten in Midden-Java.<br />

De Residenten aan de hoven in de Vorstenlanden, die aan<br />

eene slaafsche etiquette gewoon waren, werden al aanstonds<br />

door Daendels teruggeroepen en hunnen opvolgers werd<br />

eene meer waardige houding tegenover die Vorsten vo<strong>org</strong>eschreven,<br />

terwijl zij grootendeels onafhankelijk gemaakt werden<br />

van den Gouverneur van Java 's \. O. kust.<br />

De Gouv.-Gen. wijdde zijne eerste z<strong>org</strong> aan het herschep,<br />

pen van land- en zeemacht. De sterkte der landmacht werd<br />

op 19316 man bepaald, waaronder 4000 Europeanen zouden<br />

zijn; daar deze echter niet aan te werven waren, werden<br />

m hunne plaats inlandsche christenen uit \mboina genomen.<br />

Om het leger tot de vastgestelde sterkte te complefceren, werden<br />

Madoereezen. Balineezen, Boegineezen en zelfs Dajak's<br />

aangeworven of met geweld geprest, zoodal hel gehalte der<br />

soldalen veel te wenschen overliet; ook voor de keuze van


197 —<br />

officieren bestond niet veel stof. De kleeding en uitrusting<br />

van het leger geschiedde op Java, zonder dat daartoe goe!<br />

deren uil Europa bcnoodigd waren. Hel linnen werd te<br />

Samarang en Djokjakarta geweven en geverwd, het Iederwerk<br />

te Soerakarta en Samarang vervaardigd. Vlet gestrengheid<br />

werd de krijgstucht gehandhaafd en te Batavia eene<br />

Militaire Vierschaar opgericht. Het Jeger op Java werd ingedeeld<br />

in drie divisiëu en eene mobiele divisie; later werden<br />

de troepen te Batavia geconcentreerd.<br />

De bevelhebber van het leger, De Sandal Roy, kreeg zijn<br />

ontslag en met het invoeren der nieuwe <strong>org</strong>anisatie werden<br />

Von Gützlaff, als chef van den staf en de brigadier H. Herkus<br />

De Koek belast.<br />

Aan Buijskes werd het scheppen eener zeemacht opgedragen,<br />

waartoe al dadelijk 45 lichte vaartuigen gebouwd werden,<br />

om voor den kustdienst gebruikt te worden. De keuze<br />

voor de vestiging Van een marine-établissement viel op de<br />

Vleeuwenbaai.<br />

Aan Cowell, wiens houding Ie Gresik de goedkeuring van<br />

Daendels had mogen wegdragen, werd de moeilijke taak<br />

opgedragen, aan de ongezonde Meetiwenbaai eene veilige<br />

haven te maken voor West-Java. Daartoe vorderde Daendds<br />

van den Sultan van Bantam dagelijks 1500 arbeiders en<br />

stelde den Rijksbestuurder verantwoordelijk voor de levering.<br />

>Iaar dit werk kostte aan duizenden, waaronder ook Cowell.<br />

het leven, zoodat de Sultan twee gezanten onder geleide van<br />

den commandeur Du Puj naar Batavia zond. om den Gouv.-<br />

Gen. staking van den arbeid te verzoeken. Verzet tegen<br />

zijne eenmaal vo<strong>org</strong>enomene plannen duldde Daendels niet<br />

en moeilijkheden bij de uitvoering telde hij niet. Du Puj<br />

kreeg de netelige opdracht den Sultan de eischen van Daendels<br />

kenbaar Ie maken, welke waren: de opzending van den<br />

Rijksbestuurder naar Batavia, het leveren van 1000 man<br />

Werkvolk daags en de verplaatsing van den kraton van Ban-


— 198 —<br />

tam naar Anjer. In de eerste woede over deze ongehoorde<br />

eischen, werd Du Puy met een officier en vier man den 10 dcn<br />

November 1808 in den kraton vermoord. Een dag, nadat<br />

dit bericht hem ter oore kwam, begaf Daendels zich met 1000<br />

man en geschut op marsch naar Bantam, alwaar hij den 19 den<br />

November aankwam, den kraton deed bestormen endenongelukkigen<br />

vorst naar Amboina verbande, terwijl de Rijksbestuurder<br />

zijn tegenstand mei den dood boette. Den 22 s '°"<br />

November bepaalde Daendels dat het sultansrijk Bantam ophield<br />

te bestaan; de kroonprins werd tot Ieeuvorst, met eene<br />

schaduw van macht, over dit nieuwe Hollaudsche gebied<br />

aangesteld, hem werd eene jaarwedde van 15,000 rijksd.<br />

toegekend, tegen afstand der inkomsten van het rijk, bovendien<br />

werd de koffie- en pepercultuur verplichtend gesteld<br />

en moest de Sultan zijn kraton verlaten en zich te Serang<br />

vestigen, waar een Hollandsen prefect (bl. 204) hem ter zijde<br />

werd gesteld. Het rijk Bantam verloor een groot gedeelte van<br />

zijn grondgebied, daar de Lampongsche districten onder het<br />

direct beheer van het Gouvernement gesteld en de ommelanden<br />

van Batavia uitgebreid werden.<br />

De Sultan, nu van alle macht beroofd, kon de orde in<br />

zijn rijk niet bewaren; ontevredene hoofden en zeeroovers<br />

uit de Lampongs maakten Bantam tot een waar rooversnest<br />

en nadat het tot tweemalen toe noodig was geweest eene<br />

expeditie tegen de roovers uil te zenden, werd de Sultan<br />

den 22 sten Augustus 1810 afgezet en naar Batavia gezonden,<br />

de strandgewesten onder het onmiddelijke beheer van het<br />

Gouvernement gebracht en over de bovenlanden een andere<br />

vorst aangesteld, die de verplichting op zich nam, voortdurend<br />

300 man te leveren voor de wei-ken aan de Merakbaai,<br />

daar de vestiging aan de Meeuwenbaai was opgegeven.<br />

Tjeribon bleef voortdurend het tooneel van binnenlandsche<br />

beroeringen. Op eene reis, welke Daendels kort na zijn<br />

optreden naar Oost-Java deed. regelde hij het gebied van de


— 199 -<br />

drie Sultans, aan ieder van wie een traktement van 8000<br />

rijksd. werd toegewezen, doch voortdurende woelingen in<br />

dit rijk deden Daendels besluiten in Februari 1809, Tjeribon<br />

in twee prefectures te verdeelen. waarvan de noordelijke de<br />

Sultanslanden bevatte; de zuidelijke werd in het volgende<br />

jaar bij die der Preanger Regentschappen gevoegd. Het gebied<br />

der Sultans werd dus zeer beperkt en hun de verplichting<br />

opgelegd, de cultures in hunne landen in Ie voeren.<br />

Hunne macht was niet veel meer dan die van Regent en<br />

onder het Engelsche bestuur is hunne waardigheid geheel opgeheven.<br />

Even korte wetten als met Bantam en Tjeribon maakte<br />

Daendels met de Vorstenlanden. Reeds bij zijn optreden had<br />

hij bepaald, dat hij de inlandsche vorsten niet als leenmannen<br />

erkende, maar dat de verhouding moest zijn als van een<br />

zwakkere staat tegenover den sterkeren bondgenoot. Hij had<br />

dan ook het vernederende ceremonieel, dat de Residenten<br />

aan de hoven tol dien tijd in acht namen, afgeschaft en zelf<br />

in 1809 eene reis naar Djokjo gemaakt. In 1810 wekte de<br />

Sultan van Djokjokarta liet ongenoegen van Daendels op. toen<br />

hij weigerde eenige zijner onderdanen, die zich aan roof<br />

hadden schuldig gemaakt, uit te leveren en zijn schoonzoon<br />

en gunsteling raden Ronggo Prawira Dirdja . Regent van Yladioen,<br />

strooptochten gedaan had op het gebied van den Soesoehoenan<br />

van Soerakarta. Terwijl Daendels zich in persoon<br />

naar Samarang begaf en aldaar troepen bijeen trok, vaardigde<br />

hij den 12 de " November 1810 den president der Hooge<br />

Regeering, Van Braam, naar den Sultan af. met den eisch<br />

dat deze afstand zou doen van den troon ten behoeve vanden<br />

kroonprins en de hoofden, die zich aan willekeur hadden<br />

schuldig gemaakt, zon uitleveren. Door de krachtige houding<br />

welke Daendels aannam, gaf de Sultan aan den eisch, wal<br />

betrof de uitlevering, toe, waarop Van Braam naar Soeroekarla<br />

vertrok. Raden Ronggo, die naar Djokjo was opgeroe-


— 200 --<br />

pen om uitgeleverd Ie worden, was inmiddels ontvlucht en<br />

had de vaan des oproers ontrold, door zich tot Soesoehoenan<br />

te laten uitroepen en zijne onderhoorigen tol den oorlog<br />

op te roepen. Op aandrang van Daendels werd deze oproerling<br />

door üjokjosche troepen, versterkt met 12 Europeesche<br />

dragonders van de lijfwacht, hardnekkig vervolgd en den<br />

17*» December 1810, van zijn aanhang verlaten, overvallen<br />

en gedood. De Sultan had nu aan den eisch van Daendels<br />

voldaan en ook de twee prinsen, op wier verwijdering deze<br />

had aangedrongen, uitgeleverd; zij werden naar Tjeribon<br />

verbannen en afschoon Daendels in bedekte termen op hunne<br />

veroordeeling had aangedrongen, spaarde de resident Nahuijs<br />

hen het leven. Ondanks de onderwerping des Sultans,<br />

was Daendels aan hel hoofd van 2000 man met langzame<br />

marsehen naar Djokjo opgerukt en kwam den 29* ten December<br />

ter hoofdplaats aan. De Sultan, voor zijne veiligheid beducht,<br />

toonde zich nu bereid tot troonsafstand en het betalen<br />

eener oorlogsschatting van bijna 200,000 rijksd., waarop<br />

Daendels zich naar Soerakarta begaf en aldaar den 4""" Januari<br />

1811 een verdrag met den Soesoehoenan sloot, waarbij,<br />

tegen betaling van des Vorsten schulden, de strandgelden<br />

werden afgeschaft en het landschap Malang den Soesoehoenan<br />

in ruil gegeven werd voor eenige districten in het noorden<br />

van zijn gebied. Met den zoon van den Sultan van<br />

Djokjakarta, die zijn vader was opgevolgd, werd nu een<br />

soortgelijk verdrag gesloten ; de oude Sultan mocht in den<br />

kraton blijven wonen. Zoo had Daendels de Inlandsche vorsten<br />

zijne krachtige hand doen gevoelen, eene betere, ofschoon<br />

voor hen uadeelige grensregeling tot stand gebracht en de<br />

vernederende strandgelden afgeschaft.<br />

De builenbezitlingen ontgingen de aandacht van den ijveligen<br />

Landvoogd niet. De omslag te Palembang en Bandjerrnasni,<br />

welke beide posten geringe voordeden afwierpen, werd


— 201 —<br />

verminderd en de laatste post in 1809 zelfs geheel opgeheven.<br />

Ook te Mangkasar, dat steeds groole uitgaven vorderde, wer-<br />

den bezuinigingen ingevoerd. Het behoud der Molukken acht-<br />

te Daendels echter van het grootste belang; hij had daarom<br />

de bezetting van Amboina tot op 1500 man gebracht en hel<br />

bevel daarover opgedragen aan den kolonel Filz, een Fransch-<br />

man, die bovendien nog 280 gewapende burgers onder<br />

zijne bevelen had. In het begin van 1810 verscheen een klein<br />

Engelsch eskader onder kapitein Tucker, met 300 Inlandsche<br />

soldaten, in de baai van Amboina. Deze macht landde, ver-<br />

overde een paar strandbatterijen en rukte op het fort Batoe<br />

Ganlong aan, welker bezetting het hazenpad koos. In stede<br />

van de Engelschen uit hunne positie te verdrijven, liet Filz<br />

hen ongemoeid en onder bescherming van hun vuur verscheen<br />

het eskader den 18 d(>n Februari voor Amboina en opende het<br />

vuur op de stad eu het fort Victoria. Het schijnt dat Filz misleid<br />

werd aangaande de sterkte der Engelsehe macht, want den<br />

19 de " Februari trad hij reeds in onderhandeling en leverde<br />

Amboina met ondcrhoorigheden en krijgsvoorraad aan de<br />

Engelschen over. Hij boette zijne onbekwaamheid met den<br />

dood; te Batavia aangekomen werd hij door Daendels voor<br />

de Militaire Vierschaar getrokken en ter dood veroordeeld.<br />

Toen de overgave van Amboina bekend werd, deed de be-<br />

velhebber van Banda, Coop à Groon, alle voorhanden pro-<br />

ducten naar Batavia overbrengen. Den 8 ste " Augustus 1810<br />

verschenen de Engelschen met 3 schepen onder den kapitein<br />

Cole voor Banda-Neira. Het fort Belgica viel hen door eene<br />

nachtelijke overvalling in handen, waarop de bevelhebber,<br />

die zich met slechts 26 man op het fort Nassau bevond, ca-<br />

pituleerde.<br />

Ofschoon Ternale eene voldoende bezetting van 500 man<br />

had, zag de commandant Von Metman zich genoodzaakt te<br />

capitulceren, toen de Engelschen op hel einde van Augustus<br />

voor het eiland verschenen en hel fort Kajoe Merah bemach-


- 202 —<br />

tigden ; zijne soldaten waren namelijk aan het muiten "esla-<br />

gen, omdat zij slechts halve soldij en rantsoen ontvingen.<br />

De verovering der buitenbezittingen was voor de Engel-<br />

schen eene lichte laak, nu zij eerst onze scheepsmachl ver-<br />

nietigd hadden. Zij waagden zich echter nog niet aan een<br />

aanslag op het eiland Java, om de groote onkosten aan<br />

zulk eene onderneming verbonden. Maar toen den 9 dcn<br />

Juli 1810 het koninkrijk Holland bij Frankrijk werd in°-e-<br />

lijfd en de Gouv.-Gen. en Raad van Indië den eed aan<br />

Napoleon hadden afgelegd, toen rijpte bij de Engelschen hel<br />

voornemen ook Java te vermeesteren. Van deze plannen<br />

kreeg Daendels bericht, maar zulk een aanval zou hem ook<br />

niet onvoorbereid vinden.<br />

Reeds op zijne eerste reis door Java had Daendels de ge-<br />

brekkige communicatie ter land , welke ter zee geheel o-estremd<br />

was, leeren kennen. Om hierin verbetering te brengen, ook<br />

voor de verdediging van Java , liet Daendels den grooten post-<br />

weg aanleggen, van Anjer lot Panaroekan, grootendeels<br />

evenwijdig mei en op korten afstand van het noorderstrand.<br />

Dit reuzeuwerk werd bijna geheel in heerendiensten vervaar-<br />

digd en kwam in den tijd van één jaar tot stand; vier Com-<br />

missarissen-inspecteurs waren met het toezicht belast; tegen-<br />

werking of onwil van hoofden of minderen werd niet ge-<br />

duld en toen het werk was afgeloopen, werden op dien<br />

weg paardenposterijen opgericht.<br />

De ongezondheid van de stad Batavia was in de laatste<br />

jaren zoo toegenomen, dat er zelfs aan gedacht werd de<br />

hoofdstad te verplaatsen en Daendels was ook in zijne instruc-<br />

tie daarop gewezen. Hij liet daarom de geheele oude stad<br />

verlaten; de muren en poorten zoo ook hel kasteel werden<br />

afgebroken en de bureau's naar Weltevreden overgebracht,<br />

waar met het bouwen van een paleis een aanvang werd o-e-<br />

maaki; alleen de magazijnen in de oude stad bleven beslaan.<br />

Den bewoners werd hel zich vestigen in de buitenwijken


203 —<br />

gemakkelijk gemaakt; ook het garnizoen werd over de buitenwijken<br />

verspreid. Te Weltevreden werd het militaire hospitaal<br />

gesticht en te Meester-Cornelis een groot verschanst legerkamp<br />

aangelegd, lusscheu de rivier de Tjiliwong en een gegraven<br />

kanaal, de Slokkan geheeten. Dit geretrancheerde<br />

kamp, dat tot hoofdstelling voor het leger moest dienen bij<br />

een aanval van de Engelschen werd verdedigd door zeven<br />

redoutes, elk bewapend met 8 stukken geschut en bezet met<br />

200 man infanterie. Ook gelastte Daendels den bouw van<br />

temporaire kazernen voor 2000 man infanterie, van stallen<br />

voor twee escadrons cavalerie en van een temporair magazijn<br />

voor 200,000 pond buskruit. In die versterkte positie werden<br />

in het begin van 1811, toen de Engelschen met een aanval<br />

dreigden . alle troepen geconcentreerd en een begin gemaakt<br />

met het afbreken van bruggen en het maken van dammen<br />

in de rivieren, om bijtijds het terrein te kunnen inondeeren:<br />

door verder coupures in de wegen te maken en op geschikte<br />

punten batterijen aan te leggen, was de groote weg alleen<br />

de rechtstreeksche toegang tot de positie, welke in het geheel<br />

met 150 stukken geschut bewapend was.<br />

Zooals Daendels begonnen was aan de Merakbaai een maritiem<br />

station op te richten, zoo liet hij op hel eilandje Mengari<br />

in straat Madoera het fort Lodewijk bouwen ter bescherming<br />

der reede van Soerabaja. In deze stad werd een construclicwinkel,<br />

te Batavia en Samarang pyrotechnische werkplaatsen<br />

en kruitmolens opgericht en te Soerabaja, Salatiga en<br />

Meester-Cornelis kruitmagazijiien, elk voor meer dan twee<br />

honderd duizend ponden buskruit, gebouwd. De salpetermakerij,<br />

welke door D. Van Hogendorp in den Oosthoek<br />

was aangelegd, werd door het Gouvernement aangekocht;<br />

aldaar werd jaarlijks 70.000 pond salpeter vervaardigd, welke<br />

die van Bengalen in (jualiteil overtrof. De bestaande Marineschool<br />

te Samarang werd gere<strong>org</strong>aniseerd lot eene school<br />

voor de artillerie,


204<br />

Ofschoon de werkzaamheden voor de verdediging van Java<br />

de hoofdz<strong>org</strong> van den Gouv.-Gen. was, trad hij ook in alle<br />

andere lakken van beheer als hervormer op en werd de grond-<br />

legger van een geregeld binuenlandsch bestuur op Java. Be-<br />

ginnende bij den Raad van Indië, wiens ledental hij van 13<br />

lot 7 verminderde, voerde hij tal van vereenvoudigingen in,<br />

gaf den ambtenaren vaste inkomsten, bakende hun werk-<br />

kring af en eischte eene gestrenge plichlsvervulling. De<br />

betrekking van Gouverneur van Java werd opgeheven en<br />

het gebied op Java verdeeld in prefectures, onder prefecten,<br />

welke namen op verzoek van koning Lodewijk, veranderd<br />

werden in die van landdrostambten en landdrosten. Die land-<br />

drostambten waren: Tegal, Pekalongan, Samarang, Japara,<br />

Gresik, Soerabaja en later nog Tjeribon. Krawang, Bantam<br />

en de Preanger Regentschappen. Rembang en Lassem werden<br />

onder hel college van administratie der houtbosschen geplaatst;<br />

aan dit college was. onder een inspecteur-generaal, het beheer<br />

der djati-bosschen opgedragen. Ook in de positie der inland-<br />

sche ambtenaren bracht Daendels verandering; de regenten<br />

werden Hollandsche ambtenaren, onder leiding der landdrosten<br />

en kregen een vast inkomen, opdat zij de bevolking niet<br />

zouden knevelen. De cultures, vooral die der koffie, werden<br />

door Daendels zeer uitgebreid; ook hierover stelde hij een<br />

inspecteur-generaal aan.<br />

In het administratief beheer bracht Daendels vele vereenvou-<br />

digingen, door den l Bt Januari 1809 eene Algemeene Rekenka-<br />

mer op te richten; een Administrateur-Generaal met vier Hoofd-<br />

administrateurs waren met het beheer der financiën belast, dal<br />

geheel van het vroegere gescheiden bleef. Ofschoon de handel<br />

der Hollanders weinig te beduiden had, werd er door onzij-<br />

dige vooral Amerikaansche schepen een vrij levendige handel<br />

gedreven, welke beduidende winsten afwierp; dien handel<br />

werd den doodsteek gegeven door de uitvaardiging van hel<br />

conlnienlaal-stelsel, helgeen door Engeland beantwoord werd


— 205 —<br />

met hel in staat van blokkade stellen van den Indischen<br />

\rchipcl. Aan hervorming der belastingen viel onder zulke<br />

omstandigheden niet te denken.<br />

Da endels had gedurende zijn bestuur met aanhoudend geld-<br />

gebrek Ie worstelen en moest lol buitengewone middelen<br />

zijne toevlucht nemen, als lol het in omloop brengen van<br />

papieren geld, waarvoor de producten in s'lands magazijnen<br />

als waarb<strong>org</strong> gesteld werden, van koper, waartoe Ie Soerabaja<br />

een kopermunt werd opgericht, hel heffen van belastingen,<br />

hel willekeurig beschikken over de fondsen van de Wees-<br />

kamer en andere instellingen, zoo ook over de gelden aan<br />

uitlandige personen beboorendc, die daarvoor door producten,<br />

welke zij niet konden verkoopeti, schadeloos gesteld werden,<br />

eindelijk tot den verkoopvan landen, als de districten Bezoeki<br />

en Panaroekan, welke hij voor 400,000 rijksd. en Probolinggo,<br />

dat hij voor een millioen rijksd. aan Chineezen verkocht.<br />

Het rechtswezen onderging onder Daendels bestuur eene<br />

groole verandering. Bij zijne komst bestonden te Batavia<br />

bel College van schepenen voor Inlanders en Europeanen die<br />

geene ambtenaren waren, in het Gouvernement van Java, de<br />

Raad van Justitie Ie Samarang en op de buitenbezittingen<br />

ook Raden van Justitie, terwijl de Raad van Justitie te Batavia,<br />

ook Hoogcn Raad genoemd, als hoogste rechtscollege fun-<br />

geerde. Daendels vond deze rechtsinstellingen onvoldoende.<br />

Nadat hij te Batavia eene nieuwe regeling gemaakt had, stelde<br />

hij op zijne reis over Java twee hooge landraden te Samarang<br />

en Soerabaja in voor zware crimineele misdrijven, benevens<br />

landgerichte*! in ieder landdrostambt en vredegerichlcn in<br />

ieder regentschap tot het afdoen van kleine zaken onder de<br />

Inlanders. De Hooge Raad van Justitie te Batavia werd hel<br />

hof van appel voor alle lagere rechtbanken en sprak recht<br />

over gouvernements dienaren; als president van dit hof trad<br />

>1r. "Vïunlinghe op, De Militaire Vierschaar was hel hoog-<br />

ste college voor militaire zaken.


— 206 —<br />

Wat de uitoefening van het recht betrof, handelde Daendels<br />

dikwijls autocratisch, door inbreuk te maken op de rechterlijke<br />

besluiten.<br />

Voor het uitoefenen eener goede politie richtte Daendels in<br />

ieder landdrostambt de Djajang-secar's of bereden politie op.<br />

De gouv.-gen. Daendels had reeds in November 1809 om<br />

gezondheidsredenen aan koning Lodewijk zijn ontslag verzocht.<br />

Weinig had hij gedacht dat de Fransche Keizer, wiens<br />

heerschappij hij onmiddelijk erkend had, op dit verzoek terug<br />

zou komen. Na de inlijving van Holland in het Fransche<br />

Keizerrijk, willigde Napoleon zijn vroeger gedaan verzoek<br />

om ontslag in en benoemde den divisie-generaal Janssens,<br />

gewezen Gouverneur der Kaapkolonie, tot zijn opvolger.<br />

Janssens stapte in April 1811 te Soerabaja aan wal en nam<br />

den 16 den Mei het bestuur van Daendels over. In zijn gevol«was<br />

de Fransche brigade-generaal Jumel medegekonien, die<br />

bestemd was als bevelhebber der krijgsmacht op te treden,<br />

beuevens een 500 officieren en manschappen. Daendels verliet<br />

den 29 ste " Juni Java, door enkele vrienden vergezeld.<br />

Welke de beweegredenen van Napoleon geweest zijn om<br />

een man als Daendels, in dit voor de koloniën zoo hachelijke<br />

tijdperk, terug te roepen, zijn onbekend. Hetzij dat de Fransche<br />

Keizer een belangstellend oor leende aan de klachten over<br />

Daendels bestuur gerezen, hetzij hij vrees koesterde voor den<br />

energieken man, het bleek spoedig dat den Engelschen met<br />

dat ontslag een groote dienst bewezen was geworden.<br />

Daendels had zich, gedurende zijn bestuur vele vijanden<br />

gemaakt, een natuurlijk gevolg van zijne handelingen als<br />

hervormer. Zijn zijne daden zeer dikwijls niet van willekeur<br />

en gestrengheid vrij te pleiten, zoodat men zijn regeeringssysleem<br />

wel eens hel dwangarbeidsstelsel noemde, het is<br />

ontegenzeggelijk, dat hij in den korten tijd van zijn bestuur<br />

veel goeds en duurzaams heeft tot stand gebracht.<br />

Daendels werd, nadat hij onder Napoleon zijne militaire


— 207 —<br />

loopbaan vervolgd had, in 1814 door den souvereinen vorst<br />

Willem I benoemd tot Gouverneur der Westkust van Guinea.<br />

om de kolonisatie aldaar Ie bevorderen en viel in 1818 als<br />

offer van hel ongezonde klimaat op Afrika's westkust.<br />

§ ?.. HET BESTUUR VAN DEN GOUV.-GEN.<br />

JANSSENS. VEROVERING YAN JAVA<br />

DOOR DE ENGELSCHEN.<br />

1811.<br />

Ten tijde dat Janssens het bestuur van Daendels overnam,<br />

verkeerde Java in staat van beleg, zoodat de opgetreden<br />

Landvoogd zijne z<strong>org</strong>en uitsluitend aan de verdediging en<br />

de krijgsmacht moest wijden. Janssens vereenigde zich in<br />

hoofdzaak met het door Daendels beraamde stelsel van verdediging;<br />

bij besluit van 10 Juli 1811 stelde hij echter eene<br />

geheel nieuwe <strong>org</strong>anisatie van het leger vast, volgens welke<br />

Java verdeeld werd in drie militaire arrondissementen. Het<br />

leger op Java werd ingedeeld in 4 regimenten linie-infanterie<br />

met depot-compagnieën te Samarang en te Soerabaja en 3<br />

garnizoens-bataljons te Batavia, Samarang en Soerabaja, w r elke<br />

bezetting moesten leveren voor de forten. De linieregimenten<br />

vormden met de artillerie en cavalerie het mobiele<br />

leger, verdeeld in 2 brigades; verder zouden te Samarang<br />

en Soerabaja 2 legioenen worden opgericht, geheel uit Inlanders<br />

samengesteld.<br />

Deze <strong>org</strong>anisatie kwam slechts gedeeltelijk tot stand. Aan<br />

den generaal Jumel, den bevelhebber van het leger, werd<br />

de versterking van het geretrancheerde kamp te Meester-Cornelis<br />

opgedragen. Jumel was een groot voorstander van wolfskuilen:<br />

op zijn last werden op de beide landtongen, infanterieborstweringen<br />

opgeworpen, met fraiseringen en 6 rijen<br />

w r olfskuilen er voor, welke werken door batterijen verdedigd<br />

werden.


— 208 —<br />

Tn de maanden Juni en Juli bleek het ten duidelijkste dat<br />

de komst der Engelsehen aanstaande was, want reeds verschenen<br />

eenige oorlogsschepen, welke, kennelijk met het doel eene<br />

geschikte landingsplaats Ie zoeken, de kusten opnamen en<br />

kleine landingen bewerkstelligden; deze troepen scheepten<br />

zich bij de aankomst der Franscheu weder in.<br />

De expeditie, welke de Engelschen tegen Java uitrustte,<br />

was zoowel uit een politiek als militair oogpunt voorbereid.<br />

Reeds sedert het optreden van Lord Minto als Gouv.-Gen.<br />

der Engelsche O. I. Compagnie in 1807, waren de Engelschen<br />

in den Archipel aanvallend te werk gegaan en hadden zich<br />

in de eerstvolgende jaren meester gemaakt van Bourbon, Isle<br />

de France en de Molukken. Van zeer veel nut bij deze<br />

tochten, waren Lord Minto de inlichtingen geweest, welke<br />

hem door Thomas Stamford Raffles, adjunct-secretaris van<br />

Poeloe Pinang, verstrekt w-aren. Deze ijverige ambtenaar<br />

had het vertrouwen van Lord Minto verworven, die hem,<br />

met den titel van Agent van den Gouv.-Gen. bij de Maleische<br />

staten, opdroeg, betrekkingen met de Inlandsche vorsten in<br />

den Archipel aan te knoopen en alle inlichtingen in Ie winnen,<br />

w-elke voor de vo<strong>org</strong>enomen expeditie van belang zouden<br />

zijn. Raffles kweet zich met ijver en beleid van zijne opdracht.<br />

Op groote schaal werden door hem betrekkingen<br />

aangeknoopt met de Inlandsche vorsten welke het Nederlandschc<br />

gezag erkenden, met hel doel dit te ondermijnen , zonder<br />

dat hij zich daarom voor de toekomst verbond. Zoo omvingen<br />

de vorsten op Java, de Sultan van Palembang en de<br />

vorst van Bangkalan op Madoera brieven en gezanten en zelfs<br />

aan de burgerij te Batavia werd eene proclamatie gericht,<br />

om haar te bewegen het Fransche juk af te schudden.<br />

Tevens had Raffles zich op de hoogte gesteld van de verdedigingswerken<br />

op Java.<br />

De Directeuren der Engelsche Compagnie hadden hunne<br />

goedkeuring verleend tot de verovering van Java , doch alleen


— 209 —<br />

met hel doel de Fransche heerschappij in den Indischen Archipel<br />

Ie vernietigen, niet om het gebied der Compagnie uit<br />

Ie breiden.<br />

Maar het lag niel in de bedoeling van Lord Minto, na de<br />

vernietiging der Fransche strijdmacht het eiland met de<br />

daarop gevestigde Europeanen aan de willekeur der Inlandsche<br />

vorsten over te leveren, waarom hij besloot in persoon<br />

den tocht mede te maken.<br />

Den 11' 10 " Juni 1811 vereenigde zich de Engelsche vloot<br />

bestaande uit 24 oorlogsschepen, 57 transportschcpen en<br />

verschillende kanonneerbooten, in hel geheel 100 zeilen<br />

onder bevel van den admiraal Stopford, voor Malaka. Hier<br />

werden de troepen, welke ter sterkte van 12000 man<br />

onder bevel van den generaal Auchmuty op de vloot waren<br />

ingescheept, ingedeeld in eene voorhoede onder den kolonel<br />

Gillespie, het hoofdkorps onder den generaal Wetherell<br />

en de reserve onder den kolonel Wood; 2700 man bleven<br />

hier reeds, wegens ziekten, achter. Raffles had inlichtingen<br />

ingewonnen omtrent den besten weg voor de vloot en had<br />

als verzamelplaatsen aangewezen de haven van Penang,<br />

Malaka, den High Islands Archipel en als laatste rendez-vous<br />

Tandjong Sambar, de Z. W. punt van Borneo. Tegen den<br />

raad der scheepsbevelhebbers, gaf Lord Minto last dien<br />

koers te volgen en den 30 sten Juli bereikte het eskader de<br />

Boompjes-eilanden voor Indramajoe, zonder verlies van schepen.<br />

Van hier werden fregatten ter verkenning der kusl<br />

uitgezonden, welke als de meest geschikte landingsplaats,<br />

Tjilintjing, op 10 mijlen oostwaarts van Batavia, aanwezen.<br />

Uit vrees dat de Engelschen de in 's lands magazijnen opgestapelde<br />

producten als oorlogsbuit zouden beschouwen, had<br />

Janssens den 3 den Augustus, op het bericht van het verschijnen<br />

der Engelsche vloot, de vernietiging dier producten<br />

gelasi, hetwelk met spoed geschiedde ; daar echter een groot<br />

gedeelte dier producten het waarb<strong>org</strong>kapitaal uitmaakte van<br />

14


— 210 -<br />

de door Daendels gesloten leeningen, zoo was deze handeling<br />

wederrechtelijk en kon alleen verdedigd worden,<br />

wanneer de volstrekte onmogelijkheid gebleken was, om<br />

ze voor de Engelschen in veiligheid te brengen.<br />

Den 4 don Augustus landde de kolonel Gillespie, onder bescherming<br />

der kanonneerbooten, met de voorhoede ter<br />

sterkte van 1000 man, zonder bemoeilijkt te worden en nam<br />

stelling om de ontscheping der overige troepen te dekken,<br />

welke ongestoord plaats had. Wel was er uil het Fransche<br />

kamp eene verkenning onder bevel van den brigadier Von<br />

Lützow uitgezonden, doch deze was niet verder gekomen<br />

dan de brug van Antjol en keerde den volgenden dag terug,<br />

alleen een post bij de brug achterlatende. Onmiddelijk na<br />

de landing vaardigde Lord Minto eene proclamatie aan de Nederlanders<br />

op Java uit, w r aarin alleen de vernietiging der Fransche<br />

strijdmacht als hoofddoel der expeditie werd vo<strong>org</strong>esteld en zij<br />

uitgenoodigd w r erden, zich onder Britsche bescherming Ie<br />

stellen.<br />

Het voornemen der Engelschen was over Tjakong op<br />

Meester-Cornelis aan te rukken, doch toen de troepen bij<br />

den opmarsen op den 5 den Augustus de bezwaren van het<br />

terrein en klimaat ondervonden, werd dit plan gewijzigd<br />

en besloten eerst naar Batavia op te rukken. Om dien tocht<br />

voor te bereiden, deed de kolonel Gillespie den 6 den Augustus<br />

eene verkenning tot Tandjong Priok. Van Fransche<br />

zijde werd niets gedaan om dien opmarsch te verhinderen;<br />

alle troepen waren in het versterkte kamp Ie Meester-Cornelis<br />

teruggetrokken, alwaar zich ook de Gouv.-Gen. bevond, die<br />

de Hooge Regeering naar Tjiseroa bij Buitenz<strong>org</strong> verplaatst<br />

had. Het detachement, dat de brug van Antjol bewaken<br />

moest, trok in den avond van den 7 den terug, toen de Engelschen<br />

dien dag de rivier met booten w r aren overgetrokken. De<br />

Engelschen rukten met omzichtigheid voorwaarts, wellicht<br />

vreezende in eene hinderlaag te vallen. In den m<strong>org</strong>en van


- 211 —<br />

den 8 ston Augustus werd de voorstad bezet en Batavia of>geëischt,<br />

welke plaats echter door de Franschen verlaten was<br />

en nu door den majoor Thorn met 800 man bezet werd.<br />

Dienzelfden dag zond Lord Minto een brief aan Janssens,<br />

waarin hij de overgave van Java en de overige bezittingen<br />

eischte, op grond dat zij in de macht der Franschen waren<br />

en Nederland niet meer bestond. De Gouv.-Gen. wees de<br />

capitulatie van de hand en verklaarde in zijn antwoord, dat<br />

de kolonie onder Fransche heerschappij stond.<br />

De voorposten van het Fransche leger bevonden zich te<br />

Weltevreden ouder bevel van den brigadier Von Lützow.<br />

Hier, w r aar de oorlogsmagazijnen waren, hadden de Fransehen<br />

in eene versterkte stelling positie genomen. Het<br />

fronl der stelling w r as door eene coupure en verhakkingen<br />

versterkt; de rechtervleugel leunde aan sirihtuinen, welke<br />

niet bezet waren, van welke fout de Engelschen parlij<br />

trokken.<br />

Den 10 de " Augustus rukte de kolonel Gillespie met eene<br />

colonne van 1000 Europeanen en 450 Inlanders, 2-12 pond. en<br />

2- 6 pond. ten aanval op. Terwijl de troepen van Von Lützow<br />

in fronl werden bezig gehouden, bespeurden zij te laat,<br />

dat hun linkervleugel werd omgetrokken, en toen hunne<br />

pogingen, om den vijand uit de tuinen te verjagen mislukten<br />

, gelastte Janssens, op aanraden van Jumel en tegen<br />

den zin van Von Lützow, den terugtocht op Meester-Cornelis.<br />

De Franschen hadden een verlies van 100 man aan dooden<br />

en 260 man aan gekwetsten; onder de laatsten was de chef<br />

van den staf Alberti, die als zoodanig vervangen werd door<br />

De Koek. Hel verlies der Engelschen bedroeg 17 dooden en<br />

75 gekwetsten; de overwinning deed hen meester worden van<br />

de oorlogsmagazijnen Ie Weltevreden, met eene uilrusting van<br />

300 kanonnen voorzien. Zij legerden zich nu te Weltevreden,<br />

onlscheeptcn hun belegeringspark en begonnen de loopgraven<br />

te openen ter hoogte van Matraman, aan beide zijden van den


~ 212<br />

grooten weg op 550 meters afstand van het noorderfront,<br />

Avaartegen zij 2 batterijen opwierpen.<br />

De Fransche stelling te Meester-Cornelis was geducht versterkt<br />

geworden; zij was 6000 meters in omtrek van bezuiden<br />

Matraman tot bezuiden Kampong Melajoe. De 7 redoutes en<br />

batterijen waren bewapend met 200 vuurmonden, de bezetting<br />

van het kamp was 8400 man, waaronder 1200 Europeanen;<br />

daartegenover stond het aanvalsleger der Engelschen, 5700<br />

man sterk, voor de helft Europeanen.<br />

Tot den 19 d - Augustus bleven de Franschen werkeloos;<br />

dien dag werden er maatregelen genomen om het terrein te<br />

inondeeren en een uitval te doen, welke echter door gebrek<br />

aan gidsen niet plaats had. In den krijgsraad, welken Janssens<br />

den SI— Augustus belegde, om over de te nemen<br />

maatregelen te beslissen, werd tegen het advies van Jumel tot<br />

een krachtigen uitval besloten. Maar Jumel werkte dien uitval<br />

tegen, door de troepen welke er voorbestemd waren, willekeurig<br />

te verminderen; hel bataljon jagers, dal onder den<br />

luitenant- kolonel Vollenhoven op den rechtervleugel der<br />

Engelschen moest ageeren, geraakte aan het dwalen en kwam<br />

bij de eigene versterkingen, in plaats van bij die des vijands<br />

aan, waardoor de kapitein Lebon, die met zijn bataljon'reeds<br />

lot in de vijandelijke loopgraven was do<strong>org</strong>edrongen, ze weder<br />

moest verlaten, toen de Engelschen hem mei overmacht<br />

aanvielen.<br />

De Engelschen hadden middelerwijl hunne belegeringswerken<br />

voltooid en openden den 22 s ' Augustus het vuur uit<br />

5 batterijen, bewapend met 20 ijzeren 18-pond., houwitsers<br />

en mortieren, tegen de redoutes N° 1 en 2. Dit vuur werd<br />

door de Franschen krachtig beantwoord, die echter groote<br />

verliezen aan troepen en materieel leden. Toen het bombardement<br />

de volgende dagen werd do<strong>org</strong>ezet, werd er wel<br />

in den avond van den 24*"' tol een uitval besloten, maar<br />

deze had wederom niet plaats.


— 213 —<br />

Ook den 25 sl0U Augustus bleef hel vuur aanhouden, maar<br />

daar dit niet de gewenschte uitwerking had, besloot de Engelsche<br />

opperbevelhebber tot den aanval over te gaan. Daar<br />

eene verkenning die zijde van het kamp, waar de redoute<br />

N° 3 aan de overzijde der slokkan lag als de zwakste zijde<br />

der stelling had doen kennen, welke onderstelling bevestigd<br />

werd door de verklaringen van een overgeloopen onderofficier ,<br />

werd tot een aanval op die zijde, in den vroegen m<strong>org</strong>en<br />

van den 26 sten , besloten.<br />

In hel Fransche kamp verwachtte men een aanval, waarom<br />

Janssens in den avond van den 25 5tcn aan Jumel bevel gegeven<br />

had, tusschen de beide redoutes I en 2, de veldartillerie post<br />

Ie doen vatten, het leger ten 3 ure onder de wapens te roepen<br />

en de voorposten door Europeanen te doen bezetten. Jumel<br />

had echter verzuimd de ontvangen bevelen op te volgen.<br />

De maatregelen welke de Engelsche opperbevelhebber tol<br />

den aanval op deu 26 ste " Augustus nam, waren als volgt.<br />

Door eene groote omtrekking, waarbij de gedeserteerde<br />

onderofficier als gids zou dienen, moest Gillespie in de rechterflank<br />

der stelling trachten aan te komen, terwijl de opperbevelhebber<br />

de verdedigers in front zou bezig houden en een<br />

detachement op Kampong Melajoe aan zou rukken. In den<br />

vroegen m<strong>org</strong>en van den 26* ten , terwijl de gouv.-gen. Janssens<br />

aan de voorposten was en den generaal Jumel op zijn verzuim<br />

aandachtig maakte , verrastten de Engelschen de bezetting<br />

van de redoute N° 3 welke nog in rust was, welke sterkte<br />

hen bij de eerste bestorming in handen viel. De bezetting<br />

trok terug en nam stelling om de brug over de slokkan te<br />

verdedigen, waardoor zij echter het vuren uit de andere<br />

redoutes belette. De Engelschen vervolgden hunne behaalde<br />

voordeden; de redoute N° 2 vloog in de lucht, terwijl er<br />

reeds een gedeelte der Engelsche troepen was binuengerukl:<br />

dit bracht wel een oogenblik van aarzeling bij den aanvaller<br />

te weeg, maar Jumel trok hiervan geene partij. Zich verzame-


— 214<br />

lende, vielen de Engelschen de redoute N° 1 aan en vermeesterden<br />

ook deze sterkte. Nu werd de toestand van hel<br />

Fransche leger in het kamp onhoudbaar; nadat de cavalerie<br />

nog te vergeefs eene charge op den vijand gedaan had, gaf<br />

Janssens bevel tot den terugtocht, welke spoedig in eene<br />

verwarde vlucht ontaardde. De artillerie kon den terugtocht<br />

niet lang dekken, want de Engelsche dragonders vervolgden<br />

den vijand krachtdadig. Ongeveer 6000 man, waaronder<br />

2 generaals en bijna alle hoofdofficieren werden gevangen<br />

genomen en van het geheele bezettingsleger bleef<br />

geen 100 man bijeen; de Engelschen hadden een verlies van<br />

526 man, waaronder 48 officieren. Met moeite ontkwam de<br />

Gouv.-Gen. met zijn gevolg de gevangenschap en bereikte in<br />

den namiddag Buitenz<strong>org</strong> waar de generaals Jumel en De<br />

Koek zich bij hem voegden.<br />

Eene tweede opeisching van Lord Minto werd door Janssens<br />

geweigerd, die besloot naar Samarang te vertrekken<br />

en aldaar de hulptroepen van de Javaansche vorsten bijeen<br />

Ie trekken. Aan de ambtenaren, uitgezonderd die van financiën<br />

en de leden der Hooge Regeering, werd verlof gegeven<br />

naar Batavia terug te keeren, op voorwaarde dat zij niet in<br />

Engelschen dienst zouden overgaan, zoolang Java nog in de<br />

macht der Franschen was. De Gouv.-Gen. zond twee officieren<br />

naar Soerabaja, om zich aldaar in te schepen en de tijding<br />

naar Europa over te brengen, hetgeen hun ook gelukte.<br />

Hij zelf vertrok naar Samarang, waar hij den l 8 «» September<br />

aankwam. De generaal Jumel deed vruchtelooze pogingen<br />

om de vluchtelingen, bij wie alle krijgstucht had opgehouden,<br />

te Buitenz<strong>org</strong> te verzamelen Slechts weinigen volgden hein<br />

naar Tjeribon, alwaar bij bij aankomst door de Engelschen<br />

werd gevangen genomen. De Engelschen hadden namelijk,<br />

na de vermeestering van Meester-Cornelis, eenige fregatten<br />

naar Tjeribon gezonden en het fort aldaar in bezit genomen.<br />

Te Tjeribon gaven zich successievelijk nog 50 officieren, 200


— 215 —<br />

Europeanen en 500 Inlanders krijgsgevangen. De forten te<br />

Tegal en S a mara ng werden almede door hen bezet.<br />

Daar de regenmoesson op handen was, had de admiraal<br />

Stopford er op aangedrongen, dat de vloot naar Soerabaja<br />

zou vertrekken. Dit geschiedde en op de vloot scheepte zich<br />

ook Auchmuty met 1200 man onder den kolonel Gibbs in.<br />

Te Tjeribon aangekomen, vernam de Engelsche bevelhebber<br />

dat Janssens zich ophield te Saniarang. waarom hij besloot<br />

te Samarang zijne troepen te ontschepen, hetgeen den 10 den<br />

September plaats had. Voor de derde maal werd Janssens<br />

nu eene capitulatie aangeboden, maar nogmaals weigerde<br />

deze. Janssens trok den volgenden dag in de stelling Djatti-<br />

ngaleh terug, de opene stad Samarang aan de Eugelschen<br />

overlatende, die haar dan ook bezetten.<br />

De stelling te Djatti-ngaleh was 2 uur zuidwaarts van<br />

Samarang tusschen Serondol en Djoemlang gelegen en zou<br />

eene uitmuntende stelling voor het Eransche leger hebben<br />

opgeleverd, daar zij in front alleen toegankelijk was en eene<br />

omtrekking met groote bezwaren gepaard zou gaan, indien<br />

niet, uit gebrek aan werkvolk, de noodzakelijkste verdedigings-<br />

werken ontbroken hadden. Daarheen had Janssens de<br />

Javaansche hulptroepen opgeroepen; die van Solo kwamen<br />

ten getale van 2500 man den 6 llcn September te Salatiga<br />

aan en werden hier door de brigadiers Von Lützow en<br />

Winckelman gemonsterd. Die troepen onder hunne hoofden<br />

waren slecht bewapend; slechts enkelen hadden geweren, de<br />

meeslen alleen lansen en pieken. Eenige dagen later volgden<br />

de Djokjosche hulptroepen, mede 2500 man sterk en hel<br />

legioen van Prang Wedana , sterk 1000 man infanterie, 200<br />

ruiters, 2 stukken rijdende artillerie en 200 man van de<br />

lijfwacht.<br />

Ofschoon hel gehalte dezer hulptroepen veel te wenschen<br />

overliet, besloot Janssens niettemin met hen de positie te<br />

Serondol te verdedigen. Hel legioen van Prang Wedana.


216<br />

door dien prins zelven aangevoerd, hetwelk nog eene gunstige<br />

uitzondering maakte, werd op de voorposten geplaatst. Het<br />

front der stelling werd verdedigd door 12 stukken geschut.<br />

8- 6- en 3- pond.; de bediening eener batterij van 3- 8<br />

pond., welke den hoofdtoegang bestreek, bestond uit 20<br />

Boegineesche zeelieden, onder den luitenant-ter-zee Meijer,<br />

die zich te Indramajoe dapper tegen de Engelschen verdedigd<br />

hadden. De hoofdlinie, welke 1000 meter achterwaarts lag, was<br />

in het midden bezet door het Samarangsche legioen en het<br />

garnizoensbataljon, in het geheel 950 man, op den rechtervleugel<br />

door de Solosche hulptroepen mei eene batterij van<br />

4- 12 pond. en op den linkervleugel door de hulptroepen<br />

van Djokjo. De reserve te Oenarang, waar ook Janssens zijn<br />

hoofdkwartier gevestigd had, was geen 50 man sterk. De<br />

hulptroepen van den vorst van Bangkalan waren ook opgeroepen,<br />

maar deze vorst had bij de komst der Engelschen<br />

hunne zijde gekozen en zelfs een hospitaal te Mengari laten<br />

afloopen en verbranden. Het garnizoensbataljon van Soerabaja,<br />

sterk 500 man onder den kolonel Bartlo, kwam den<br />

14


— 217 -<br />

zonder zich aan hunne hoofden Ie storen, waarom Janssens<br />

besloot de stelling aan de Toentang te bezetten, aan den<br />

brigadier Von Lützow den last gevende, de Engelschen te<br />

Oenarang legen te houden. Maar het bataljon van den kolonel<br />

Bartlo nam bij de verschijning der Engelschen de vlucht en<br />

vermoordde haren aanvoerder en verscheidene officieren,<br />

zoodat aan eene verdediging van Oengaran niet te denken<br />

viel. Een brand welke iu deze plaats uitbrak, verschafte Von<br />

Lützow de gelegenheid, om de Engelschen te ontkomen en<br />

met de rijdende artillerie de Toentang te bereiken, waar hij<br />

nu wel een veertigtal officieren, maar geene troepen om zich<br />

verzameld had. Nu de geheele krijgsmacht vernietigd was,<br />

besloot Janssens, die zijn hoofdkwartier naar Salatiga verlegd<br />

had, met Auchmuty te onderhandelen en sloeg den Engelschen<br />

bevelhebber een wapenstilstand voor, welke voor den tijd<br />

van 24 uren werd aangenomen. Welke pogingen Janssens<br />

aanwendde om zachte voorwaarden tot capitulatie te verkrijgen,<br />

zij stieten af op de eischen van Auchmuty en den 18 d0 "<br />

September 1811 onderteekende de Gouverneur-Generaal de<br />

capitulatie, waarbij hij Java met alle onderhoorige posten<br />

aan de Engelschen overgaf en zich met zijne officieren en<br />

manschappen krijgsgevangen gaf. Janssens werd als krijgsgevangene<br />

naar Engeland gevoerd, verkreeg daar zijne vrijheid<br />

en keerde naar zijn vaderland terug, waar hij door Napoleon<br />

met het bevel over eene divisie bekleed werd.<br />

Toen Auchmuty te Samarang landde, was de admiraal<br />

Stopford met de vloot naar Sidajoe do<strong>org</strong>ezeild en had Gresik<br />

bezet; den 22 8ten September ging Soerabaja volgens de capitulatie<br />

over.<br />

Mangkasar en Timor, het laatste eiland echter niet zonder<br />

tegenstand, werden door de Engelschen bezet. Te Palembang<br />

had de Sultan, die den Nederlanders vijandig gezind was, na<br />

de vermeestering van Batavia door de Engelschen, het fori<br />

opgeëischt en toen dit door den Resident geweigerd werd


— 218 —<br />

had hij er zich met list van weten meester te maken en de<br />

geheele bezetting laten vermoorden.<br />

Op het eiland Décima bleef het Nederlandsehe gezag onder<br />

Hendrik Doeff erkend, eerstens wijl de Engelschen geenc<br />

ernstige pogingen tot verovering van het eiland aanwendden, ten<br />

andere wegens den afkeer der Japanneezen van de vestiging<br />

van andere Europeesche volken, dan het Nederlandsehe, in<br />

hun rijk.<br />

§ 4. HET ENGELSCHE TUSSCHENBESTUUR.<br />

THOMAS STAMFORD RAFFLES ALS<br />

LUITENANT-GOUVERNEUR.<br />

1811 — 1816.<br />

Na de verovering van Java, besloot Lord Minto de vroegere<br />

Nederlandsehe koloniën te behouden, heizij voor de Engel-<br />

sche kroon, hetzij voor de Compagnie; zij werden iu vier<br />

gouvernementen verdeeld: Malaka, Sumatra's Westkust, de<br />

Molukken en Java mei onderhoorighedcn. Hij zelf bleef<br />

zes weken op Java vertoeven en stelde in dien tijd eenige<br />

algemeene beginselen van bestuur vast. zooals de verhouding<br />

van de bevolking tol het Engelsche bestuur en de voorrechten<br />

welke zij zou genieten, ook ten opzichte van hel rechl van<br />

handeldrijven, welke voorrechten dezelfde waren als die van<br />

de in Indië geboren Britsche onderdanen. Ook maakte hij<br />

eene wijziging in de bestaande rechtspleging, waardoor de<br />

pijnigingen werden afgeschaft en geenc doodvonnissen vol-<br />

trokken mochten worden dan met goedkeuring van den Luite-<br />

nant-Gouverneur, die het recht van gratie zou hebben. De<br />

wetgevende macht werd opgedragen aan een Luitenant-Gouver-<br />

neur, die verantwoordelijk bleef aan den Gouv.-Gen. van Voor-<br />

Indië. Het papieren geld, dat onder Daendels was in omloop<br />

gebracht, werd tol een bedrag van 8{ millioen gulden erkend<br />

en tot de intrekking van papier en het overtollige koper-


— 219 —<br />

geld besloten. Raffles kreeg hel loon voor zijn werkzaam<br />

aandeel in de verovering der Fransche koloniën en werd door<br />

Lord Minto tot Luitenant-Gouverneur benoemd. Hem werd<br />

een zuiver adviseerende Raad ter zijde gesteld, waarvan de<br />

kolonel Gillespie, de bevelhebber van het leger, vice-president<br />

en Mr. Muntinghe en Cranssen, gewezen amblenaren onder<br />

het Fransche bestuur, leden waren.<br />

Volgens het bij de Engelschen gebruikelijke oorlogsreehl<br />

werden alle buitgemaakte goederen, dus ook de producten in<br />

de magazijnen, welke niet vernield waren geworden, voor<br />

hel leger prijs verklaard. De Engelschen erkenden dus het<br />

waarb<strong>org</strong>kapilaal der door Daendels geslotenc leeningen niet<br />

en stelden het Fransche gouvernement voor die schulden<br />

aansprakelijk. De districten Bezoekie, Panaroekan en Probo-<br />

linggo, welke door Daendels uit geldgebrek verkocht waren<br />

geworden aan Chineezen, wier knevelarijen de bevolking in<br />

gisting brachten, werden onder het Engelsche bestuur terug-<br />

gekocht; toch ging Raffles later zelf weder tot landverkoop<br />

over in Rrawang en de Preanger. Had Daendels reeds de<br />

macht der Inlandsche vorsten op Java gefnuikt, Raffles ging<br />

hiermede op dezelfde wijze voort. De Sultan van Bantam,<br />

reeds door Daendels tot een schijnvorst verlaagd, kon de<br />

rust in zijn rijk niet bewaren, waar vooral een zekere pan-<br />

geran \hmed de beweging gaande hield en den Sullan zelfs<br />

gevangen nam. Mei behulp van Engelsche troepen werd<br />

pangeran Ahmed gevangen genomen en verbannen en na<br />

eenige onderhandelingen met den Sullan, deed deze in 1813,<br />

tegen een jaargeld van 10,000 rijkst!., afstand van den troon,<br />

waarop Bantam lol eene residentie verklaard werd, waartoe<br />

ook de Lampongs gerekend werden te belmoren.<br />

Dezelfde regeeringloosheid heerschte in hel Sultansgebied<br />

van Tjeribon; de vorsten waren niet in staat hun gezag te<br />

handhaven en hunne verplichtingen na te komen, waarop<br />

ook Raffles hen in 1813 wist te bewegen, tegen een jaar.


— 220 —<br />

lijksch inkomen van 8000 rijksd. afstand van hun bestuur<br />

te doen; zij kregen den titel van gepensionneerde Sultans.<br />

Tjeribon werd nu eene residentie; de onder Daendels naar<br />

dit land verbannen Djokjosche prinsen, kregen vergunning<br />

naar hun land terug te keeren.<br />

De oude Sultan van üjokjokarta, Sepoeh. tijdens het bestuur<br />

van Daendels afgezet, maakte van den inval tier Engelschen<br />

gebruik om zijn zoon, den Prins-Regent, te ontlroonen<br />

en diens rijksbestuurder, Danoe Redja, ter dood te laten<br />

brengen. Ofschoon de Engelsche resident John Crawfurtl, tie<br />

vervanger van Engelhard, bij Raffles op'krachtige maatregelen<br />

aandrong, besloot deze persoonlijk met de Javaansche vorsten<br />

in onderhandeling te treden. Hij begaf zich in December<br />

1811 naar Soerakarta, waar de tractaten, met den Soesoehoeuan<br />

gesloten, herzien werden, zoodat deze vorst wel zijne landen<br />

terugkreeg, welke hij aan Daendels had moeten afstaan,<br />

maar zijne vorstelijke rechten zeer beperkt werden, daarbij<br />

alleen de rechtspraak behield iu zaken tusschen de Javanen<br />

onderling, misdadigers moest uitleveren en geene correspondentie<br />

mocht voeren dan door tusschenkomst van het Gouvernement.<br />

De Soesoehoeuan erkende de souvereiniteit der<br />

Engelsche Compagnie. Een gelijksoortig verdrag werd daarna<br />

door Raffles met den ouden Sultan van Djokjokarta gesloten,<br />

tlie als vorst erkend werd. Na het vertrek van Raffles ontstonden<br />

te Djokjokarta twee partijen, waarvan de eene op<br />

des Sultans hand was, de andere zijn zoon, den gewezen<br />

Prins-Regent, tot vorst wenschte. De laatste partij werd<br />

geleid door den pangeran Nala Roesoema, die uit zijne ballingschap<br />

te Tjeribon was teruggekeerd en Raffles de plannen<br />

van den ouden Sultan ontmaskerde. Deze scheen namelijk<br />

besloten, zich tegen het Engelsche bestuur te verzetten en<br />

knoopte in het geheim onderhandelingen aan met den Soesoehoenan.<br />

Nu besloot Raffles geweld te gebruiken. Met 1200<br />

man, die hij te Samarang verzamelde onder aanvoering van


— 221 -<br />

Gillespie , die juist van een krijgstocht tegen Palembang terugkeerde,<br />

rukte bij naar Djokjokarta en daar de Sultan zich<br />

bleef verzetten, werd na eene beschieting uit het fort, den<br />

20 Un Juni 1812 de kra ton, op vier punten te gelijk , bestormd.<br />

De Sultan had 8000 troepen in zijne sterkte bijeen, doch<br />

bleef tijdens den aanval werkeloos; de kroonprins heulde<br />

met de Engelschen en wees hun de toegangen tot den kraton.<br />

Deze viel in handen der Engelschen, die er een groolen buil<br />

maakten. De oude Sultan werd gevangen genomen en moest<br />

den 28 st Juni zijn troonsafstand beekenen, waarop hij naar<br />

Pocloe Pinang verbannen werd. Zijn zoon, die nu onder<br />

den naam van Hamangkoe Boewana III den troon beklom,<br />

zoomede de Soesoehoenan van Soerakarla, wiens samenzwering<br />

mei den ouden Sultan overtuigend gebleken was, moesten<br />

bij nieuwe tractaten weder vele van hunne souvereiniteitsrechlen<br />

afstaan. Behalve verscheidene bepalingen, betrekking<br />

hebbende op de inkomsten en het heffen van belastingen<br />

werd in hoofdzaak vastgesteld, dat zij geene militaire macht<br />

meer mochten onderhouden, de keuze van hun eersten minister,<br />

den Rijksbestuurder, aan het Gouvernement moesten overlaten,<br />

tlat tevens zich het recht voorbehield ten allen tijde, zoo<br />

noodig, schikkingen in hun gebied te maken. Op grond dezer<br />

laalste bepaling zag de Sultan van Djokjokarta spoedig een onafhankelijk<br />

vorst in zijn rijk naast zich, zooals Mangkoe Negara<br />

in Soerakarta bestond. De pangeran Nata Koesoema werd den<br />

L' Maart 1813 door Raffles mei 4000 tjatjah's (huisgezinnen)<br />

land beleend, als belooning voor den trouw aan het Britsche<br />

bestuur betoond en ontving den titel van Pakoe Alam.<br />

Hij moest tegen eene maandelijksche schadeloosstelling van<br />

750 rijksd. een korps ruiterij van 100 man onderhouden.<br />

Toonde de nieuwe Sultan van Djokjokarta zich op den<br />

duur een vriend der Engelschen, de Soesoehoenan kon de<br />

verkorling zijner rechten niet verkroppen en beraamde eene<br />

samenzwering om de Engelschen Ie verdrijven en het oude


222 —<br />

rijk Mataram te herstellen. Daartoe werden de Sepoys omgekocht,<br />

maar de aanslag werd nog bijtijds ontdekt en tie<br />

broeder des vorsten, pangeran Mangkoe Boemi, als hoofdaanlegger<br />

verbannen. De Sultan van Djokjo overleed in 1813<br />

en werd opgevolgd door zijn echten zoon Daroet, die, nog<br />

minderjarig zijnde, in naam onder voogdij kwam van Pakoe<br />

Alam, maar in werkelijkheid onder die zijner moeder en<br />

grootmoeder, die niet den broeder des jongen Sultans, Dipa<br />

Negara, de Engelschen ongenegen waren. Zoo was er stof<br />

tol gisting genoeg in de Vorstenlanden, waarvan de Nederlanders<br />

later de wrange vruchten zouden plukken.<br />

In de buitenbezittingen viel hel Raffles niet zoo gemakkelijk,<br />

de hoofden in de verandering van het opperbestuur Ie doen<br />

berusten. Op Palembang had de sultan Mahmoed Badroeddin<br />

de wenken, hem tloor Raffles als politiek agent gegeven, 1er<br />

harte genomen en de Hollanders verdreven, maar toen Raffles<br />

in November 1811 eene commissie naar Palembang zond om<br />

die bezitting over te nemen, verklaarde de Sultan, dat hij<br />

zijne onafhankelijkheid reeds bevochten had, vóór de Engelschen<br />

Java veroverd hadden. De commissie keerde dus<br />

onverrichterzake terug en bracht het bericht mede van den<br />

op de Hollanders gepleegden moord. Raffles rustte nu eene<br />

expeditie tegen Palembang uit, welke den 20 sten Maart 1812<br />

onder bevel van den kolonel Gillespie van Batavia vertrok<br />

en den 15 den April voor de monding der Moesi aankwam.<br />

Die voortvarende handeling van Raffles boezemde den Sullan<br />

ontzag in; hij wensclne te onderhandelen en gaf, als lecken<br />

van onderwerping, de verdedigingswerken bij Poeloe Borang,<br />

welke zeer slerk waren, aan de Engelschen prijs. En toen<br />

Gillespie op Palembang aanrukte, ontzonk den vorst den<br />

moed ; hij vluchtte met zijn zoon naar tie binnenlanden en<br />

gaf zijne hoofdstad prijs, welke door de krachtige handelingen<br />

van Gillespie voor verwoesting verschoond bleef.


— 223 —<br />

De Sultan werd vervallen verklaard van den troon en zijn<br />

broeder, pangeran adipati Ahmed Natljmoeddin onder beperkende<br />

voorwaarden in zijne plaats gesteld. Hij moest afstand<br />

doen van de tinrijke eilanden Bangka en Billiton en de exploitatie<br />

dier eilanden gemakkelijk maken, door het verschaffen van<br />

levensmiddelen aan de Engelschen op Bangka. Verder moest hij<br />

eene oorlogsschatting betalen en de deelnemers aan den moord<br />

op de Hollanders gepleegd, opsporen en straffen. De afgezette<br />

Sultan hield zich in de binnenlanden van Palembang schuil eu<br />

wist zich aan de vervolging der Engelschen te onttrekken.<br />

Nog eenmaal in 1813 besteeg hij tien troon, ten gevolge<br />

van eene eigenmachtige handeling van den Brilschen resident<br />

Robinson, wien dit echter tloor Raffles zeer euvel werd<br />

geduid, die Robinson terugriep. Zijn vervanger Colebrooke<br />

herstelde Natljmoeddin op den troon en gaf aan den ouden<br />

Sullan eenig grondgebied. Raffles kende tie belangrijkheid<br />

van het eiland Bangka en tloor doelt reffende maatregelen,<br />

zooals tloor het aanstellen van Europeesche mijnopzichIers,<br />

werd hel eiland eene rijke bron van inkomsten.<br />

Van tie buitenbezittingen was Borneo sedert hel jaar 1809<br />

geheel verlaten. Lord Minto had reeds uit Malaka Hare<br />

afgevaardigd, om met den Sultan een verdrag te sluiten tol<br />

wering van den slavenhandel. Hare wist echter van den<br />

Sultan een landschap te verkrijgen, dat hij geheel naar eigene<br />

inzichten bevolkte en bestuurde, zoodat bij, toen de bezittingen<br />

in 1814 weder aan Nederland overgingen, een vrij onafhankelijken<br />

slaat gesticht had. Naar de westkust van Borneo<br />

werden in tie jaren 1812 en 1813 expedities uitgerust om<br />

den zeeroof, welke vooral uit Sambas gedreven werd, Ie<br />

beteugelen.<br />

Gedurende hel Engelsche bestuur moesl er aanhoudend<br />

strijd gevoerd worden in hel Gouvernement van Mangkasar.


- 224 -<br />

alwaar de vorst van Boni, Aroe Palakka, die vroeger slechls<br />

-ode het gezag der Hollanders erkend had, zieh met goed<br />

gevolg «egen de Engelschen bleef verzetten. In 1814 ert ok<br />

- e expeditie onder den generaal Nightingal, derwaars fi<br />

« * de vorsten van Bo.eleng en Karang-Asam op Baliho<br />

- zeeroof tuchtigde. Het gelukte ook hem 1 „iet B<br />

irrr;o:d^:rrr bieve " deBo '-<br />

Engelschen in S driemalen toe werden den<br />

ÄT z lT81r % vcrIiezen loeseMt ->^ k<br />

Slaan wij au een blik op het binnen.andsch bestuur van<br />

Raffles, dan zien wij dat hij, evenals Daendels, als hervormer<br />

oprad, maar meer dan deze de belangen der Inlanders<br />

ehartigde. Het aantal Landdrostambten werd onder Ra Z<br />

o zes .en vermeerderd; zij kregen den naam van Residensi<br />

met Residenten aan het hoofd. De werkkring tier Residenten<br />

werd bij besluit van September 1812 vastgesteld h,i<br />

omvatte het civiel en financieel bestuur, tot wTk a'tst<br />

hei beheer over de houtbosschen, de cultures en alle takken<br />

aii administratie behoorden, het rechtswezen en de militaire<br />

mit T «7 eZeU ° nderging eene S ed ^el,jkehervoreT<br />

g ' £l : Werd de H00ge Raad aIs hof van appèl<br />

en rechtbank u, eersten aanleg geïnstalleerd en een ßlk<br />

van Magistraten opgericht voor politiezaken; de Raden van<br />

J'«t,t,e te Samarang en Soerabaja bleven bestaan; de leden<br />

van den Hoogen Raad en der Raden van Justitie reisden<br />

I* omgaande rechters hun gebied rond. De landgerichte«,<br />

door Daendels ingesteld, kregen den naam van Ldentie-<br />

Serechten de vredegereebten die van districtsgerechten en<br />

«laarbeneden werden nog divisiegerechten ingesteld; voor<br />

.ware cnmineele zaken werden de omgaande gerechten over<br />

geheel Java uitgebreid.


— 225<br />

De Residenten werden eerste Magistraten in hun gebied,<br />

dat verdeeld werd in distrieten door Regenten bestuurd.<br />

Raffles voerde ook de Jury in. Met kracht trachtte hij den<br />

slavenhandel te weren; op het houden van slaven werd<br />

eene belasting gelegd.<br />

De financiën werden beheerd dooreen Accountant-General<br />

met twee Sub-aceountanls, terwijl een Revenue-Comniiltee<br />

als controleerend en adviseerend college werd ingesteld. Het<br />

papieren geld, hetwelk onder Daeudels in omloop was<br />

gebracht, bleef erkend tegen wettigen koers; door verkoop<br />

vaa landen werd dit papier geamortiseerd, niet zonder verlies<br />

voor het Gouvernement, dat zich toch verplicht zag, na de<br />

Vernietiging van het oude papier, weder nieuw in omloop<br />

te brengen. De Luitenant-Gouverneur beheerde de landreuten;<br />

de uitgaven op Java en de buitenbezittingen bleven<br />

echter de inkomsten overtreffen ; alleen Bangka leverde groote<br />

winsten op.<br />

Het stelsel van verpachtingen bleef bestaan, vooral die<br />

van de amfioen; wel wilde Raffles het gebruik van amfioen<br />

beperken, doch het Gouvernement van Bengalen werkte dit<br />

tegen, daar het te veel winsten trok van den uitvoer van<br />

opium.<br />

Voor den handel werden op Java de drie hoofdplaatsen<br />

en Gresik voor zeeschepen opengesteld ; de kustvaart mocht<br />

door de inlanders overal worden uitgeoefend. Bij den val<br />

van het continentaal-stelsel in 1813, werd een Commercial-<br />

Committee ingesteld voor het beheer van 's lands pakhuizen.<br />

Raffles was de invoerder van het landrentenstelsel op<br />

Java. Hij ging hierbij uit van het beginsel dal de Souverein<br />

eigenaar van den grond is; het landrentenstelsel nu was<br />

eene algemecne belasting op de producten, terwijl den<br />

landbouwer de vrije beschikking over het overige deel der<br />

producten verbleef. Den 15' 1 ''" October 1813 werden bij<br />

proclamatie de volgende punten van hervorming vastgesteld : de<br />

15


— 226 —<br />

verhuring der gronden aan de dorpshoofden of dorpsaanslag,<br />

hetgeen met hel in Voor-Indië bestaande village-settlement<br />

overeenkwam, beperking van het gezag der mlandsche hoofden<br />

lol hoofden «1er politie, terwijl zij door nieuwe inkomsten<br />

werden schadeloos gesteld, afschaffing van gedwongen leveringen<br />

en diensten, afschaffing der verpachting van in- en uitgaande<br />

rechten, instelling van het zoutmonopolie en aanneming van<br />

de koffie tegen vasten prijs.<br />

De dorpsaanslag werd echter spoedig gewijzigd in den<br />

individueelen aanslag (detailed system); Inj verving de vroegere<br />

belastingen der Javanen en liet aan den landbouwer het 3/<br />

zijner producten; de niet-landbouwer bracht eene geldelijke<br />

belasting op, huistax genaamd. De regeling liet bij de (uivoering<br />

veel te wenschen over, door gebrek aan personeel en verschil<br />

van inzichten bij de Residenten.<br />

Ondanks zijn moeilijken werkkring had Raffles nog tijd<br />

zich aan de wetenschap te wijden en beschermde het genootschap<br />

van kunsten en wetenschappen te Batavia, waarvan<br />

hij voorzitter en Lord Minto beschermheer was. Mannen als<br />

llorsfield, Mackenzie en Crawford stonden hem in dat opzicht<br />

krachtig ter zijde.<br />

Daar Raffles zijn stelsel bijval wilde doen vinden bij de<br />

Directeuren en Java geen lastpost voor de Compagnie wilde<br />

doen zijn, was hij er op uit, bezuinigingen in te voeren.<br />

Van daar dal de openbare werken onder het Britsche bestuur<br />

schandelijk verwaarloosd werden, de geregelde postdienst<br />

werd afgeschaft, voor onderwijs en geneeskunde niets gedaan<br />

en ook het leger, dal in 1812 eene sterkte van 7 à 8000<br />

man, voor een derde Europeanen, had, tot op de helft verminderd.<br />

Hiertegen kantte zich de bevelhebber van het leger,<br />

Gillespie, die ook met betrekking tot den landverkoop met<br />

Raffles van opinie verschilde, waarbij nog kwam de naijver<br />

van genen. Gillespie vertrok in 1813 naar Bengalen en toen<br />

hij aldaar aankwam, was Lord Minto als Gouverneur afge-


— 227 —<br />

treden en opgevolgd door Lord Moira, die een gewillig<br />

oor leende aan de beschuldigingen, welke Gillespie tegen<br />

Raffles inbracht.<br />

Raffles werd uitgcnoodigd zich daarop te verantwoorden,<br />

hetgeen hij in eene uitvoerige memorie deed, welke Lord<br />

Moira den Directeuren aanbood, die wel Raffles vrij spraken van<br />

oneerlijke handelingen, maar den landverkoop veroordeelden.<br />

Raffles mocht de uitkomsten van zijn stelsel niet aanschouwen.<br />

Juist toen hij hoop voedde dat de koloniën voordeden<br />

zouden gaan opleveren, kreeg hij in 1813 de tijding van het<br />

herstel van IXèerlandsch onafhankelijkheid en het volgende<br />

jaar het bericht der conventie van 13 Augustus 1814. Met<br />

hand en tand trachtte hij de teruggave der koloniën tegen<br />

te werken en de vertraging er van, door de terugkomst van<br />

Napoleon veroorzaakt, was hem welkom, doch zijne vertoogen<br />

mochten niet baten. In Maart 1816 kreeg hij het bericht<br />

dat hij als Luit.-Gouv. vervangen was door John Fendall.<br />

Maar ook reeds was eene Nederlandsche commissie op reis<br />

naar Java, om de overname der bezittingen te regelen.


TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

Hel herstel der Nederlandsche macht. 1816-1880.<br />

§ 1. DE CONVENTIE VAN 13 AUGUSTUS 1814.<br />

HERSTEL VAN HET NEDERLANDSCHE GE-<br />

ZAG IN DEN INDISCHEN ARCHIPEL. HET<br />

TRACTAAT VAN 17 MAART 1824. OVER-<br />

NAME DER BEZITTINGEN EN REGE-<br />

LING VAN HET BESTUUR EN DE<br />

ADMINISTRATIE DOOR DE COM-<br />

MISSARISSEN-GENERAAL ELOUT,<br />

VAN DER CAPELLEN EN<br />

BUIJSKES. 1816-1819.<br />

Nederland had na den slag bij Leipzig niet gedraald met<br />

het verdrijven der Franschen, maar zijne onafhankelijkheid,<br />

grootendeels zonder de hulp der gecoaliseerde legers van de<br />

groote Mogendheden, bevochten. Niet alleen dat deze die<br />

onafhankelijkheid erkenden, maar op aandrang van Engeland<br />

werd er reeds bij den vrede van Parijs, 31 Mei 1814, in een<br />

geheim artikel bepaald, dat het grondgebied der vroegere<br />

Republiek met België vergroot zou worden. Het was Engeland,<br />

dat al aanstonds deze voorwaarde aan de Mogendheden<br />

gesteld had en wel met het doel, daardoor op het vasteland<br />

een machtigen bondgenoot tegen Frankrijk te verkrijgen en<br />

hel overwicht in de koloniën te blijven behouden.


— 229 —<br />

Den I3' l " n Augustus 1814 teekende de Ncderlandsche gevolmachtigde<br />

Fagel te Londen de conventie, waarbij de<br />

teruggave dier koloniën, welke op den l ste " Maart 1803 nog<br />

aan Nederland behoorden, geregeld werd. Met spoed werden<br />

schepen en troepen in Nederland bijeengebracht, om naar<br />

Indië vervoerd te worden en eene commissie benoemd om<br />

de koloniën over te nemen en het bestuur aldaar te regelen.<br />

De leden dier commissie, welke den titel van Commissarissen-<br />

Generaal kregen, waren Mr. Elout, Baron Van der Capellen<br />

en Buijskes, die reeds onder Daendels Luit.-Gouv.-Gen. geweest<br />

was. Een Reglement op het beleid der Regeering werd dooiden<br />

Souveränen Vorst vastgesteld en den 4


230 —<br />

der overname. In bet begin van Juli kwamen bepaalde<br />

bevelen van den gouverneur van Bengalen, Lord Hastings,<br />

en den 23 sto > dier maand werd in eene conferentie de volgorde'<br />

der over te nemen posten vastgesteld en bepaald, dal de<br />

rekeningen gesloten zouden worden op ultimo Juli en dat<br />

omtrent quaestiën, waarover verschil van gevoelen mocht<br />

beslaan, de beslissing aan de Regeeringen in Europa zou<br />

overgelaten worden.<br />

Den 19 d Augustus 1816 werd te Batavia weder de Nederlandsche<br />

vlag geheschen en deze gebeurtenis bij proclamatie<br />

bekend gemaakt. De overname ontmoette op Java geen<br />

tegenstand; de vorsten in Midden-Ja va juichten de terugkomst<br />

der Nederlanders toe.<br />

Niet zoo gemakkelijk geschiedde de overname der onderhoorigheden<br />

van Java, Palembang en Bandjermasin. Met<br />

betrekking tot Palembang en het daarbij behoorende eiland<br />

Bangka, eischten de Engelschen erkenning der tractaten,<br />

door hen met den Sultan gesloten, waardoor zij het toezicht<br />

zouden blijven behouden op de handelingen der Nederlanders<br />

in de toekomst; de Comm.-Gen. wilden van geene<br />

voorwaarden weten, waarop de Engelsche gevolmachtigden,<br />

op het einde van 1816, Palembang en Bangka onder protest<br />

overgaven. Wat Bandjermasin betreft, dat onder netbestuur<br />

van Hare den Engelschen tot eene deportatie-kolonie gediend<br />

had, beweerden zij, dat deze post reeds in 1809 door de<br />

Nederlanders verlaten was geworden. Daar die bezitting hen<br />

echter geene voordeden opleverde, werd zij verlaten en toen<br />

de Nederlandsche gevolmachtigde, Van Boekholtz, op het<br />

einde van 1816 aldaar aankwam, vond hij den vroegeren<br />

post der Nederlanders zeer verwaarloosd, de gebouwen slecht<br />

onderhouden en de goederen medegenomen of verwoest. Van<br />

Boekholtz sloot den 1— Januari 1817 een nieuw (raciaal<br />

met den Sultan ; later trachtte Hare nog zijne rechten te doen<br />

gelden op eene landstreek, welke hij van den Sultan ten


231 —<br />

e had gekregen en bood ze zelfs der Engelsche<br />

Regeering aan, welke hem echter gelastte Bandjermasin te<br />

verlaten.<br />

Van Mangkasar wenschten de Engelschen gaarne ontslagen<br />

Ie worden, wegens den heerschenden oorlogstoestand. Reeds<br />

in October 1816 hadden dan ook de Nederlandsche gevolmachtigden,<br />

Chassé en Kriiijthoff, welke laatste als Gouverneur<br />

optrad, dezen post, welke almede in een zeer verwaarloosden<br />

toestand verkeerde, overgenomen. De vijandelijkheden met<br />

Boni hielden nu wel op, maar de toestand bleef gespannen,<br />

wijl Aroe Palakka de suprematie over Celebes beoogde. Tot<br />

Mangkasar behoorde ook Timor, terwijl Gorontalo en Menado<br />

onder hel bestuur van den Resident van Ternate kwamen<br />

en dus tot het gebied der Molukken bleven behooren.<br />

De overname der overige bezittingen duurde langer, omdal<br />

zij niet lot het gebied van den Luitenant-Gouverneur behoorden.<br />

In het begin van 1817 namen de Nederlandsche commissarissen<br />

Engelhard en Van Middelkoop, \mboina en Banda over;<br />

tusschen de wederzijdsche gemachtigden rezen geschillen over<br />

de perkslaven, daar de Engelsche hen als eigendom van het<br />

Gouvernement en de Nederlandsche als dat der perkeniers<br />

beschouwden; de beslissing in dezen werd aan de Regeeringen<br />

in Europa overgelaten.<br />

Van Braam, in Juni 1817 als commissaris naar Voor-Indië<br />

gezonden, om aldaar de posten, welke sedert het einde deivorige<br />

eeuw reeds in het bezit der Engelschen waren, over<br />

Ie nemen, kon met de Britsche gemachtigden niet tol een<br />

vergelijk komen, omtrent het herstel van de vroegere rechten<br />

der Nederlanders, zooals het monopolie in lijnwaden, den<br />

uitvoer van opium en salpeter en hel recht der parelvisscherijen<br />

op de kust van Coromandel, waarom ook ten dezen


232<br />

de beslissing der Gouvernementen in Europa werd ingeroepen,<br />

terwijl de posten werden overgegeven.<br />

Bij de overname van Padang en Malaka hadden de<br />

Comm.-Gen. te strijden met de hinderpalen, welke Raffles<br />

hun in den weg legde, die in het voorjaar van 1818,<br />

na zijne terugkomst uit Engeland, als Luitenant-Gouverneur<br />

van Bengkoelen was opgetreden. Hij, die volkomen hel<br />

gewicht der Nederlandsche koloniën inzag, wiens vertoogen<br />

niet hadden mogen baten om Java voor de Engelsche Compagnie<br />

te behouden, stelde nu alle pogingen in het werk,<br />

de overgave van de posten ter Westkust van Sumatra tegen<br />

te werken en toen hem dit niet gelukte, daar hij op hooger<br />

betel, die posten in Mei 1819 moest overgeven," besloot hij<br />

ten minste voor de belangen van den Engelschen handel Ie<br />

waken en de straten Soenda en Malaka open te houden.<br />

Daartoe liet hij aan de Semangka-baai de Engelsche vlag<br />

hijschen, doch op de klachten van de Comm.-Gen. keurde<br />

Lord Hastings ook deze handeling af.<br />

De overgave van Palembang was Raffles een doorn in het<br />

oog, waarom hij gretig het aanzoek van den Sultan om hulp<br />

inwilligde, die bevreesd was voor een onderzoek dat de<br />

commissaris Muntinghe, in October 1817, aangaande wanordelijkheden<br />

en menschenroof in zijn rijk instelde.<br />

Raffles zond den kapitein Salmond met eenige gewapenden<br />

naar Palembang, doch toen deze daar aankwam, had Munlinghe<br />

met den Sultan reeds een nieuw verdrag gesloten,<br />

waarbij de vorst de Nederlandsche souvereiniteit erkende en<br />

de landstreken grenzende aan Bengkoelen en de Lampongs,<br />

afstond. Toen desniettemin Salmond in den kratou de Engelsche<br />

vlag heesch, werd hij door Muntinghe gevangen<br />

genomen en over Batavia naar Bengkoelen teruggevoerd. De<br />

protesten van Raffles tegen deze handelingen hielpen niet,


— 233 —<br />

daar het Gouvernement van Beugalen hem in het ongelijk<br />

stelde. Hier dus zijne plannen schipbreuk ziende lijden,<br />

sloeg Raffles het oog op straat Malaka en werd door Lord<br />

Hastings benoemd tot agent van den Gouv.-Gen. in de<br />

Oostersche zeeën. In het geheim wist hij met den Sultan<br />

van Atjeh een voordeelig verdrag te sluiten, waarbij den<br />

Engelschen vergund werd, aldaar een kantoor te vestigen.<br />

Zijn scherpziende blik deed hem het belang van het eiland<br />

Singapoera inzien, dat dan ook den 26 sten Februari<br />

1819 aan de Engelschen werd afgestaan, door een reeds<br />

onttroonden vorst, die echter door Raffles als Sultan erkend<br />

werd, om van hem den afstand van dat eiland te verkrijgen.<br />

Ondanks de protesten van de Comm.-Gen. bleef Singapoera<br />

in het bezit der Engelschen en zou weldra den<br />

handel van Achter-Indië en den Archipel beheerschen. De<br />

beslissing omtrent de overgave van het eiland Biliiton werd<br />

verschoven, omdat de gemachtigden het over de quaeslie deiovergave<br />

niet eens konden worden.<br />

In het tractaat van 1814 was bepaald geworden, dat de<br />

eigendommen van het Gouvernement moesten overgedragen<br />

worden in den toestand, waarin zij tijdens het sluiten van<br />

dat tractaat verkeerden. Te dien aanzien rezen tal van moeilijkheden,<br />

wegens de wanorde welke in de laatste jaren in<br />

het financiewezen geheerscht had. Eene definitieve eindregeling<br />

kwam eerst tot stand door het tractaat van 17 Maart<br />

1824, te Londen tusschen de beide Regeeringen gesloten,<br />

hetgeen in hoofdzaak de volgende bepalingen bevatte: de<br />

handel van de wederzijdsche onderdanen werd toegelaten<br />

op den voet der meest begunstigde natie, met uitzondering<br />

van dien op de Molukken, zoolang het Nederlandsche Gouvernement<br />

daar het monopolie in specerijen behield; geene<br />

hoogere rechten mochten er geheven worden , dan het dubbele<br />

van die, welke de eigene natie betaalde, of zes ten honderd,<br />

indien er geheel geene rechten geheven werden : geene trac-


— 234 —<br />

taten mochten in de Oostersche zeeën gesloten worden, welke<br />

den handel van eene der beide partijen zou kunnen benadeelen.<br />

De beide Regeeringen verbonden zich tot het krachtdadig<br />

weren van den zeeroof. Tegen afstand van Malaka en onderhoorigheden<br />

benevens de posten in Voor-Indië en berusting<br />

in de inbezitneming van het eiland Singapoera door de<br />

Engelschen, stond het Britsche Gouvernement het eiland Biliiton<br />

en Bengkoelen af en verbond zich, zich niet te vestigen op Sumatra,<br />

noch op de eilanden zuidwaarts van Singapoera. De beide<br />

Regeeringeu verbonden zich geene hunner bezittingen aan<br />

eene andere mogendheid over te dragen. Tot oplossing van<br />

alle financiëele quaesties werd bepaald , dat het Nederlandsche<br />

Gouvernement eene som van 100,000 L. S. aan het Britsche<br />

zou betalen. Verdere bepalingen behelsden de regeling deibelangen<br />

van de wederzijdsche onderdanen bij de overgave.<br />

Dit tractaat maakte dus een einde aan alle geschillen en<br />

bleef tot 1871 ongewijzigd bestaan.<br />

Het was er echter verre van af, dat het herstel der Nederlandsche<br />

macht allerwege de rust herstelde; daartoe was in<br />

de laatste jaren de ontevredenheid te veel toegenomen.<br />

Zoo braken er tijdens het bewind der Comm.-Gen. onlusten<br />

uit i„ Bantam, Tjeribon en de Lampongs, waar<br />

eerzuchtige hoofden zich aan rooverijen schuldig maakten.<br />

Zoo ook vonden de Comm.-Gen. het noodig den Engelschgezinden<br />

sultan Nadjmoeddin van Palembang te onttroonen<br />

en naar Java te verbannen, terwijl de oude sultan Badroeddin<br />

weder hersteld werd. Wolterbeek werd in 1818 naar<br />

Riouw gezonden, om met den Sultan van Lingga een verdrag<br />

Ie sluiten lot wering van den zeeroof. waartoe op Riouw<br />

eene bezetting gelegd werd.<br />

Op de westkust van Borneo hadden zich in de laatste jaren<br />

vele Chineezen als mijnontginners gevestigd, wier kongsi's


— 235 —<br />

zich onafhankelijk van de inlandsche vorsten beschouwden.<br />

Van Boekhollz werd in 1818 naar de Westkust gezonden,<br />

heesch de Nederlandsche vlag te Pontianak en Landak en<br />

stelde daar Residenten aan. Na zijn vertrek knoopten deze<br />

op eigen gezag onderhandelingen aan met de Chineezen te<br />

Montrado, zonder zich- met elkander te verstaan, hetgeen<br />

tol veel verwarring aanleiding gal', waarop Nahuijs op bel<br />

einde van 1818 naar Pontianak gezonden werd, die den<br />

I2 den Januari 1819 een contract met den Sultan van dat rijk<br />

sloot, waarbij den Chineezen een staartgeld van 2 ropijen<br />

werd opgelegd; ook met Mampawa en Sambas werden contracten<br />

gesloten-<br />

Korten tijd na de overgave der Molukken, brak in Mei 1817<br />

een opstand uit te Saparoewa, aan welks hoofd zich een<br />

gewezen Britsch onderofficier, Thomas Matulesia, stelde, üe<br />

opstand begon met het vermoorden van den Resident en de<br />

bezetting van liet fort Wijk bij Duurstede en kreeg eene grootere<br />

uitbereiding, toen de majoor Beetjes, aan het hoofd van<br />

eenige troepen uit Amboina gezonden, door de opstandelingen<br />

omsingeld en met het grootste gedeelte zijner troepen werd<br />

afgemaakt. Op het bericht dezer gebeurtenis zonden de<br />

Comm.-Gen. Buijskes met eene troepenmacht af, om den<br />

opstand te dempen. Deze herstelde eerst de rust op de omliggende<br />

eilanden en tastte in November 1817 Saparoewa aan.<br />

De opstandelingen boden, achter hunne versterkingen van<br />

klipsteen, een geduchten tegenstand; vooral kostte de vermeeslering<br />

van de hoofdslerkte Oelat, groote verliezen; de bevelhebber<br />

der troepen, majoor Meijer, werd doodelijk gewond<br />

en de kapitein Vermeulen Krieger gekwetst. Maar hier werden<br />

de hoofden van den opstand gevangen genomen, waarop de<br />

rust gaandeweg terugkeerde; de generaal-majoor De Koek<br />

werd tot Gouverneur der Molukken benoemd en het monopoliestelsel<br />

bleef gehandhaafd.


236 -<br />

De reden. Hazacr. op Timor geraakte i» moelijk!.,,!,-,,<br />

niet den Porlugeeschen gouverneur De Pinto, die Atapoepoe<br />

bezette; de Gomm.-Gen. stelden Hazaert in het<br />

gelijk tegpnover de Portugeezen, zoodat hij zijne betrek kin "<br />

bleef bekleeden.<br />

Deze waren de voornaamste staatkundige gebeurtenissen<br />

onder het bestuur der Comm.-Gen. ; er blijft ons nu nog<br />

over hunne bestuurshandelingen na te gaan.<br />

Wel was er in 1815 een regeeringsreglement gearresteerd,<br />

doch dit bleek hun al dadehjk onuitvoerbaar toe,<br />

waarop in 1818 een nieuw reglement werd vastgesteld'<br />

a werd in 20 Residentiën verdeeld, buiten Java waren<br />

Gouverneurs en Residenten met het bestuur belast. Bij besl.nt<br />

van 10 Januari 1819 werd het rechtswezen geregeld.<br />

Het Hoog Gerechtshof te Batavia zou hel hoogste rechterlijke<br />

college zijn en tevens het Hof van appèl voor de<br />

Raden van Justitie, gevestigd (e Batavia, Samarang, Soerabaja,<br />

Mangkasar, Amboina en Malaka, dat toen nog in<br />

ons bezit was. De Jury werd afgeschaft en de rechterlijke<br />

macht onafhankelijk van de Regeering gemaakt; alleen<br />

moest de Gouverneur-Generaal de vonnissen goedkeuren.<br />

Ook de slavenhandel en het pandelingensehap op Java<br />

werden afgeschaft.<br />

Bij het optreden der Gomm.-Gen. hadden zij (e kiezen<br />

lusschen het behoud van het door Raffles ingevoerde<br />

landrenlcnstelsel, dan wel tot den terugkeer tot hel vroegere,<br />

zoogenaamde contingentenstelsel. Nadat zij door eene<br />

reis over Java de werking van het eerste hadden leeren<br />

kennen, beslolen zij, vo<strong>org</strong>elicht door den voorzitter van<br />

den Raad van Financiën, Muntinghe, tot het behoud van<br />

het door Raffles ingevoerde systeem en wel den dessa-aanslag;<br />

niet-Iandbouwers, zoo ook de Chineezen betaalden eene geldelijke<br />

belasting; de achterstallige landrente werd kwijh-e-


— 237 —<br />

scholden en maatregelen genomen tot eene geregelde inning<br />

in het vervolg.<br />

Van de cultures was die der koffie de voornaamste; dooi-<br />

de Gomm.-Gen. werd bepaald, dal de koffieluinen dorpsgc-<br />

wijze zouden verhuurd worden voor den tijd van zes jaren,<br />

uitsluitend aan Javanen; die, welke overbleven, zouden door<br />

hel Gouvernement zelf beheerd worden.<br />

De anifioenverpachting, het zoutmonopolie eu dat in de<br />

specerijen bleven behouden ; de handel werd vrij verklaard,<br />

mei beschermende fechten voor den Ncderlandscbeu handel.<br />

Voor het beheer der financiën werden een Hoofddirecteur<br />

en vier Raden aangesteld, terwijl eene Algemeene Rekenkamer,<br />

als controleerend lichaam, hel loezicht hield.<br />

Ondanks de vele lasten welke de overname der bezittingen<br />

na zich sleepten, konden de Comm.-Gen. In de twee jaren<br />

van hun bestuur reeds op een voordeelig saldo van vier<br />

miilioen gulden wijzen.<br />

Na het herstel der rust in Europa was de handel, ook in<br />

koloniale waren, zeer toegenomen ; aan het hoofd der factorij Ie<br />

Décima kwam Cock Blomhoff als vervanger van Hendrik Doeff.<br />

Om den handel tegen zeeroof te beschermen, werd door<br />

Buijskes eene koloniale marine opgericht, afgescheiden van de<br />

Nederlandsche zeemacht; het beheer er over werd aan een<br />

Commissaris voor de Marine te Soerabaja opgedragen.<br />

Ook het leger werd voltallig gemaakt door werving van<br />

Inlanders; de sterkte er van werd bepaald op 13 à 14.000<br />

man, voor de helft Europeanen; veel kader was uit Nederland<br />

aangekomen. De constructiewinkel, door Daendels te Soera-<br />

baja opgericht, werd uitgebreid en te Samarang in 1818<br />

eene school voor de zee- en landmacht, den waterstaat en<br />

het landmeten opgericht, welke tot 1826 bleef bestaan. Hel<br />

lager onderwijs werd bij een algemeen reglement geregeld,<br />

zoo ook de geneeskundige dienst, terwijl de godsdiensl vrij<br />

gelaten en door de Regeering beschermd werd.


- 238 —<br />

Bintien den tijd, oorspronkelijk voor hunne.zending vasttested,<br />

Hadden de Comm.-Gen. hunne taak volbracht. D & en<br />

16' 1 Januari 1819 werd Van ,1... P u ^<br />

I-J wei a \,m der Gapellen als Gouverneur-<br />

Generaa. geïnstalleerd en op he, einde dier maand vertrokken<br />

Elout en Buyskes naar Europa, alwaar zi.j, na eene moeilijke<br />

reis, in October 1819 aankwamen.<br />

§ 2. HET BESTUUR VAN DEN GOUVERNEUR<br />

GENERAAL VAN DER CAPELLEN OORLO<br />

GEN MET PALEMBANG, BONI EN MET<br />

DE CHINEEZEN OP DE WESTKUST<br />

VAN BORNEO. BEGIN VAN<br />

DEN PADRI- EN JA VA-<br />

OORLOG. 1819-1826.<br />

De gouv.-gen. Van der Gapellen aanvaardde zijne waar-<br />

digheid met het doen eener reis over Java, bij welke<br />

gelegenheid hij de Vorstenlanden bezocht. Het bleek hem<br />

dat de Regenten weinig tevreden waren met hunne machts-<br />

vermindering door Raffles bewerkt en door de Commissarissen-<br />

Generaal niet verbeterd en er vrees bij hen bestond, dat hun<br />

ambt geheel zou opgeheven worden, waarom de Gouverneur-<br />

Generaal het noodig vond, den 19"» Mei 1820 een besluit<br />

mt te vaardigen, waarbij hun werkkring, rangen, titels en<br />

onderscheidingsteekenen nauwkeurig omschreven werden<br />

Op eene latere reis over Java in 1822 zag hij het gevaar<br />

m, dat er kon ontstaan, uit de verhuur van gronden in<br />

de Vorstenlanden aan niet-inlanders, welke landverhuur<br />

«'ene groote uitbreiding had gekregen. Met de verhuur<br />

der landen namelijk, badden de verhuurders, de inlandsche<br />

vorsten en groo.en, ook hunne rechten over de bevolkindier<br />

landen aan de huurders overgedragen, waardoor die


- 239 —<br />

opgezetcneii dooi- gedwongen leveringen, heerendiensten als<br />

anderszins zouden kunnen verdrukt worden. De Gouverneur-Generaal<br />

begreep, in overleg met den Raad van<br />

Indië, aan die landverhuur paal en perk te moeten stellen<br />

en den 6 den Mei 1823 werd het besluit uitgevaardigd,<br />

waarbij bepaald werd, dat alle contracten van landverhuur<br />

vóór den 3l st0 " Januari 1824 ophouden en de pachters de<br />

Vorstenlanden verlaten moesten. Verder werd bepaald, dat<br />

de verhuurders de reeds ontvangen voorschotten zouden<br />

terugbetalen, doch toen het bleek, dat zij daartoe onmachtig<br />

waren, werd in 1824 besloten, dat die restitutie in Soerakarta<br />

door den verkoop van producten en in Djokjokarta in geld<br />

zou plaats hebben, waartoe de Regeering districten van de<br />

Vorsten in pacht nam, om hen van contanten te voorzien.<br />

Het kon niet missen of deze besluiten verwekten bij velen<br />

teleurstelling en ontevredenheid en waren dan ook de indirecte<br />

oorzaak van het uitbreken van een oorlog in Midden-Java.<br />

Het bestuur van Van der Gapellen was een tijdperk van<br />

onlusten in den Archipel, welke voor den bloei dezer koloniën<br />

zeer nadeelig waren. Eensdeels het verlangen van sommige<br />

vorsten, om hunne onafhankelijkheid onder het pas herstelde<br />

Nederlandsche gezag te herwinnen, anderdeels de noodzakelijkheid<br />

om vorsten en volken te dwingen de Nederlandsche<br />

souvereiniteit Ie erkennen, waren hiervan de oorzaken.<br />

Op Sumatra braken gelijktijdig twee oorlogen uit, die met<br />

Palembang, welke den val van het Sultansrijk ten gevolge<br />

had en de Padri-oorlog.<br />

Het herstel van Sultan Badroeddin op den Palembangscheii<br />

troon bleek in de gevolgen een misslag te zijn geweest, daar<br />

hij na zijne verheffing in het geheim alles voorbereidde lot<br />

verdrijving der Nederlanders uit Palembang en toen hij zich<br />

sterk genoeg waande, een begin van uitvoering zijner plannen<br />

maakte, door in Juni 1819 een aanval te doen op het Ne-


- 240 -<br />

derlandsche fori, dal met een 500 man troepen bezet was.<br />

Wel werd die aanval afgeslagen, doch de bezetting moest<br />

hel fort verlaten en werd tijdelijk overgevoerd naar Bangka.<br />

Tot tuchtiging van den Sultan vertrok in October 1819<br />

een eskader met landingstroepen, onder bevel van den<br />

schoul-bij-nacht Wolterbeek, van Batavia. Gene had inmiddels<br />

niet stil gezeten, maar door het opwerpen van<br />

batterijen en het maken van versperringen de oevers der<br />

Vloesi in goeden staat van tegenweer gebracht. De onverwachte<br />

tegenstand, het ongunstige jaargetijde en ziekten<br />

onder d,. Hoepen deden dezen tochl mislukken, waardoor<br />

het uitrusten eener tweede expeditie noodzakelijk werd,<br />


— 241 —<br />

hadden de schepen veel van het vuur der vijandelijke land -<br />

batterijen te lijden, waarom de luitenant-kolonel Bischoff den<br />

13 den Juni met 800 man eene landing verrichtte op den<br />

linkeroever der Peladjoe, waar hij zich echter door het moerassige<br />

terrein niet staande kon houden. Eene tweede landing,<br />

den 23 ,ten Juni onder aanvoering van Bischoff en Riesz op<br />

het eiland Gombora gedaan, werd met succes bekroond, de<br />

vijandelijke batterijen werden genomen en toen daarop de<br />

majoor der artillerie Geij met een handvol dapperen de Peladjoe<br />

overstak en de vijandelijke landbatterijen veroverde, was de<br />

overwinning voltooid, welke onze troepen een verlies van<br />

161 man, zoo dooden als gekwetsten, gekost had.<br />

Sultan Badroeddin gaf zich onvoorwaardelijk over en werd<br />

naar Ternate verbannen. Nadjmoeddin besteeg den troon,<br />

maar stond onder den invloed van zijn heerschzuchtigen vader,<br />

die hem tot ontduiking van het gesloten verdrag aanzette,<br />

waarop de commissaris Van Sevenhoven in 1823 een nieuw<br />

contract met hem sloot, ten gevolge waarvan het bestuur en de<br />

rechtspleging grootendeels aan den Sultan ontnomen werden,<br />

tegen eene schadeloosstelling van 1000 sp. m. s'maands.<br />

Te vergeefs beproefden vader en zoon hunne verloren<br />

macht te herwinnen; noch eene poging tot vergiftiging van<br />

het garnizoen, noch een aanval op de bezetting droegen<br />

vruchten; zij werden in 1825 van Palembang verwijderd en<br />

sedert dien tijd berust het bestuur aldaar geheel in handen<br />

van een Nederlandsch ambtenaar.<br />

Korten tijd na de overname der bezittingen op Sumatra's<br />

westkust werd het rijk Menangkabau in opschudding gebracht<br />

door eene fanatieke secte Mahomedanen, Padri's genaamd,<br />

die het herstel der zuivere leer van den Islam tot leuze bezigden,<br />

om hunne heerschzuchtige bedoelingen te verbergen. Hunner<br />

macht bewust, vermoordden zij twee der regeerende Menangkabausche<br />

vorsten en verdrukten de Maleische bevolking.<br />

16


— 242 —<br />

Toen nu eenige Maleische hoofden, de hulp inriepen van het<br />

Gouvernement en, ofschoon daartoe niet bevoegd, hel de<br />

heerschappij over Menangkabau opdroegen, werd de resident<br />

Du Puv door de regeering gemachtigd met die hoofden een<br />

verdrag Ie sluiten. Dit kwam in Februari 1821 lol stand<br />

,-n had de bezetting van Samawang ten gevolge.<br />

Op het einde van dit jaar kwam de luitenant-kolonel Raalï'<br />

als militair bevelhebber met versterking (e Padang aan en<br />

trad aanstonds handelend op. De geringe medewerking der<br />

Haleijers en het moeilijke terrein waren oorzaak, dat het eerste<br />

Hellen met de Padri's te Soeroasso ongelukkig afliep, maar<br />

die nederlaag werd gewroken in een vierdaagsch gevecht in<br />

Haart 1822, ten gevolge waarvan de vijand Tanah Data,<br />

ontruimen en de wijk nemen moest naar Lintau, dat door<br />

eene bergketen van eerstgenoemde landstreek gescheiden is.<br />

Raaff richtte in Tanah Datar het fort Van der Gapellen op,<br />

wachtte versterking van troepen af en toen deze in Februari<br />

1823 te Padang aankwam, hervatte hij het offensieve, om den<br />

vijand Ie tuchtigen die een aanval op Soeroasso gedaan<br />

bad. Eene poging echter tot het forceeren van den Marapalm,<br />

een défilé in de bergketen lusschen Tanah Datar en<br />

Lintau, mislukte met een verlies van 3 stukken geschut,<br />

waarop Raaff den majoor Laemlin het bevel der troepen<br />

overgaf en naar Batavia vertrok, werwaarts hij door de Regeering<br />

ontboden was.<br />

In November 1823 keerde hij als Resident van Padang en<br />

onderhoorigheden terug en knoopte onderhandelingen aan<br />

met de Padri's. welke in Januari 1824 tot een vrede leidden.<br />

Drie maanden later overleed Raaff en werd vervangen dooiden<br />

luitenant-kolonel H. De Stuers, onder wiens bestuur, dat<br />

samenviel met den Java-oorlog, er geene vijandelijkheden<br />

van belang plaats hadden.<br />

Op de westkust van Borneo waren na de overname onzer


— 243<br />

bezittingen de contracten met de vorsten hernieuwd, maar<br />

de Chineezen waren weinig genegen hoofdgeld te betalen en<br />

den sluikhandel te laten varen. Op bet einde van 1819 deden<br />

zij zelfs een aanval op bet garnizoen te Pontianak, dat daardoor<br />

in een benarden toestand geraakte, te meer daar het een<br />

geheel jaar duurde, alvorens de Regeering, wegens de oorlogen<br />

op Sumatra, versterking aan troepen kon zenden. Gelukkig<br />

waren de kongsi's onderling verdeeld en betwistten elkander<br />

enkele mijngronden. Toen de Regeering, na het eindigen<br />

der Palembangscbe expedities, de banden vrij kreeg, zond<br />

zij Tobias als Commissaris naar de westkust, die als zijn gevoelen<br />

uitsprak, dat hel tijd werd den Chineezen ontzag voor<br />

het Nederlandsche bestuur in te boezemen.<br />

Den 25 sU " Juni 1822 vertrok eene expeditie van 300 man<br />

onder den luitenant-kolonel H. De Stuers, naar Pontianak,<br />

met welke troepenmacht Tobias naar Mampawa oprukte<br />

en de Chineezen van Mandor tot onderwerping dwong.<br />

De machtige kongsi Taikong, welke baren hoofdzetel te<br />

Montrado had, weigerde zich echter te onderwerpen, waarop<br />

De Stuers in het begin van 1823 derwaarts rukte, de versterkingen<br />

Ie Larah bemachtigde en de Chineezen naar Montrado<br />

terugjoeg. Om tijd te winnen werden er onderhandelingen<br />

aangeknoopt en toen er versterking van Java was aangekomen,<br />

werd in April 1823 tegen Montrado opgerukt. Deze plaats<br />

werd verlaten bevonden en den I st Mei werden te Sambas<br />

contracten met de hoofden gesloten, waardoor men meende<br />

de Chineezen bevredigd te hebben. Maar deze, die niet<br />

anders verlangden, dan dat het Gouvernement hen ongestoord<br />

zou laten, kwamen na het vertrek der troepen weder in<br />

verzet, rukten in 1825 zelfs tegen Mampawa op , dat zij echter<br />

weder verlieten bij de aankomst van den majoor SoUewijn<br />

met 600 man ; deze werd echter onmiddellijk teruggeroepen,<br />

wegens bet uitbreken van den Java-oorlog.


_ 244 -<br />

Voorloopig hielden de Chineezen zich nu rustig, daar de<br />

Regeering hen ongestoord liet.<br />

Tobias in 1823 naar Bandjermasin gezonden , wist met den<br />

Sultan voordeelige contracten Ie sluiten, waardoor Tanah-Laut<br />

en het gebied van de Doesoeu aan het Gouvernement werden<br />

afgestaan en de koffie- en pepertuinen onder Gouvernements<br />

beheer geplaatst werden.<br />

Op Celebes hadden, gedurende het bestuur van Van der<br />

Gapellen, langdurige verwikkelingen plaats.<br />

De heerschappij der Engelschen over Celebes was slechts<br />

in naam geweest; de meeste vorsten hadden zich tegen de<br />

Kngelsche souvereiniteit blijven verzetten en weigerden na de<br />

teruggave, de Nederlandsche te erkennen, waartoe hen de<br />

gelegenheid werd aangeboden bij de reis van den gouv.gen.<br />

Van der Capellen naar Mangkasar, die aldaar den 7 de "<br />

Vugustus 1824 het Boenggaaisch contract, door Speelman<br />

in 1666 gesloten, vernieuwde. Boni. Tanette en Soepa<br />

weigerden de toetreding.<br />

Tanette werd gemakkelijk tot onderwerping gebracht door<br />

den kolonel H. De Stuers met eene colonne van 350 bajonetten ;<br />

\orst Lapataoe werd onttroond en door zijne zuster vervangen.<br />

Minder gelukkig was de aanval op Soepa. eerst onder<br />

den luitenant-kolonel Reeder, later onder den kolonel II. De<br />

Stuers, die geene blijvende voordeden kon behalen en zich<br />

weder moest inschepen. Dit échec deed Boni tot den aanval<br />

op de Noorder-üistricten overgaan, welke door den kapitein<br />

Le Clerq verdedigd werden, die in eene der ontmoetingen<br />

sneuvelde.<br />

De expeditie, welke in het begin van 1825 Wangkasar verliet,<br />

om de weerspannige vorsten Ie tuchtigen, hadeene<br />

sterkte van 4000 man met eene groote uitrusting aan geschut<br />

en een detachement cavalerie en slond onder bevel van den<br />

generaal-majoor Van Geen, tevens eerste commissaris voorde


— 245 —<br />

zaken van Celebes. Van Geen besloot Boni het eerst te tuchtigen.<br />

Den 10 den Maait verscheen de vloot voor Bonthain en Boelekomba<br />

en kreeg de majoor Le Bron de Vexela last met<br />

eene colonne over land naar Sindjai op te rukken. Alvorens<br />

deze zijne marsch had uitgevoerd , was de versterkte kampong<br />

Mangara Bombang reeds door de troepen, welke de reis over<br />

zee hadden vervolgd, genomen. De bevelhebber liet nu<br />

drie colonnes formeeren, om Sindjai aan te tasten, welke<br />

plaats bijtijds door den vijand ontruimd werd. Le Bron<br />

de Vexela ontving nu de opdracht over land naar Badjoa<br />

te marcheeren, doch door verraad der gidsen kwam hij<br />

eerst voor de plaats aan. toen deze reeds door de hoofdcolonne<br />

vermeesterd was. Eene verkenning naar Boni gedaan,<br />

leerde den bevelhebber dat die plaats door de<br />

vorstin verlaten was; 200 stukken geschut werden buil<br />

gemaakt. Eene proclamatie, waarbij de bevolking amnestie<br />

werd toegezegd, had geene uitwerking, waarop Van Geen<br />

zich wegens den invullenden regenmoesson naar Mangkasar<br />

inscheepte, na alvorens den luitenant-kolonel Le Bron<br />

de Vexela den last te hebben gegeven met eene mobiele<br />

colonne van 205 bajonetten en 2 mortieren, dwars door<br />

het eiland, naar Mangkasar te marcheeren, welke merkwaardige<br />

marsch in veertien dagen werd uitgevoerd.<br />

Nu lag Soepa aan de beurt, werwaarts Van Geen in Juni<br />

1825 zich inscheepte; nadat de landing volbracht was ende<br />

troepen positie genomen hadden, onderwierp de vorst zich.<br />

waarop Van Geen naar Mangkasar en van daar spoedig naar<br />

.lava terugkeerde, waar zijne terugkomst zeer gewenscht was.<br />

Bij de algemeen heerschende denkbeelden ten gunste van den<br />

vrijen handel, was door eene Commissie, welke in 1820<br />

naar de Molukken gezonden was, om onderzoek naar den<br />

toestand dier bezitting te doen en door den gouverneur der<br />

Molukken M . P. Vlerkus, op de opheffing van het monopo-


— 246 —<br />

liestelsel in specerijen aangedrongen. Om zich in persoon<br />

van den toestand te vergewissen, deed Van der Capellen in<br />

1824 eene reis derwaarts, bij welke gelegenheid hij belangrijke<br />

besluiten uitvaardigde, welke de .strekking hadden om , zonder<br />

geheele opheffing van het monopolie, de misbruiken aan dal<br />

stelsel klevende af Ie schaffen, zooals de hongi-tochten, de<br />

gedwongen leveringen en dergelijke. Ook stelde de Gouverneur-Generaal<br />

nieuwe verordeningen vast tot regeling van<br />

het bestuur, de administratie en de politie en verhief Menado<br />

tot eene afzonderlijke residentie, waar de koffiecultuur<br />

werd ingevoerd.<br />

De regeling van hel algemeen bestuur, zooals het door de<br />

Commissarissen-Generaal was vastgesteld, onderging slechts<br />

geringe wijzigingen; het rechtswezen in zooverre, dal er landraden<br />

op de hoofdplaatsen en een groole landraad te Mangkasar<br />

werden opgericht.<br />

De gouv.-gen. Van der Capellen had tijdens zijne regeering<br />

mei geldgebrek te worstelen, het deficit bedroeg in<br />

1824, ƒ 19.000.000; een aanhoudende achteruitgang weid<br />

merkbaar, hetgeen een uitvloeisel was van de kostbare oorlogen,<br />

welke gevoerd moesten worden, de inrichting van de<br />

administratie en het herstel van hetgeen onder het Engelsche<br />

bestuur verwaarloosd was geworden. Daarbij kwam dat de<br />

handel nog niet die winsten opleverde, waarmede men zich<br />

gevleid had, omdat de Engelschen er nog grootendeels meester<br />

van waren en de Regeering, wat de bescherming van den<br />

Nederlandschen handel betrof, gebonden was door het tractaat<br />

van 1824.<br />

In dien ongunstigen toestand werd verandering gebracht<br />

door de oprichting der Handelmaatschappij, bij Koninklijk<br />

besluit van 29 Maart 1824, wier kapitaal, bij inschrijving,<br />

op 37 millioen gulden werd vastgesteld en waarbij aan die<br />

Maatschappij voor 25 jaren de levering en verzending van<br />

personen en goederen van Gouvernementswege werd toegezegd.


— 247 —<br />

De Indische regeering was legen het oprichten dier Maatschappij<br />

geweesl en had gemeend de geschokte financiën te<br />

herstellen, door het sluiten van leeningen met Engelsche<br />

handelshuizen in Voor-Indië, een maatregel welke door de<br />

\ederlandsche regeering, waar sedert April 1825 Eloul als<br />

Minister van Marine en Koloniën was opgetreden, werd<br />

afgeteurd. Daarentegen werden ten behoeve der koloniën in<br />

het moederland in 1826 en volgende jaren leeningen ten bedrage<br />

van ruim 37 niillioen gulden uitgeschreven, onder goedkeuring<br />

van de Staten-Generaal, die van nu aan zich met de<br />

aangelegenheden der koloniën gingen bemoeien.<br />

Reeds bij Koninklijk besluit van 8 Mei 1822, was de<br />

bevelhebber van het leger, De Koek, benoemd geworden lot<br />

Luilenant-Goiiverneur-Generaal en in 1824 werd Van der<br />

Capellen gemachtigd zijne waardigheid aan hem over te dragen.<br />

Door het uitbreken van den Java-oorlog, duurde het nog lol<br />

den I st Januari 1826, alvorens Van der Capellen het bestuur<br />

tijdelijk aan De Koek overgaf en naar Nederland vertrok.<br />

Tot zijn opvolger was benoemd de burggraaf Du Bus de<br />

Gisiu-nies, Gouverneur van Zuid-Brabant, met den titel van<br />

Commissaris-Generaal, die den 4"'" Februari 1826 het bewind<br />

aanvaardde.<br />

§ 3. DE JAVA-OORLO(i 1825 — 1830.<br />

In 1822 overleed Hamangkoe Boewano IV en werd door<br />

zijn minderjarigen zoon opgevolgd, onder voogdij van zijne<br />

moeder, grootmoeder en zijne ooms, de pangerans üipa Negara<br />

en Mangkoe Boemi, terwijl de Rijksbestuurder, onder toezicht<br />

van den Resident, de regeering waarnam.<br />

Door het opzeggen der huurcontracten, waardoor vele<br />

grooten in hunne belangen waren benadeeld geworden.<br />

heerschte er groole ontevredenheid in de Vorsteulanden, welke<br />

den heersclizuchtigen Dipa Negara uitnemend te stade kwam


— 248 —<br />

om een opstand te beginnen, welke vijfjaren duurde en<br />

groote offers kostte. Heerschzucht, gekrenkte trots en fanatisme<br />

waren zoovele oorzaken van zijn verzet, dat in Juli 1825 tot<br />

handelen overging, toen eene poging om hem gevangen te<br />

nemen mislukt was. Aan zijne zijde schaarden zich Mangkoe<br />

Boemi en een priester Kjahi Modjo.<br />

De luit.-gouv.-gen. De Koek, mei onbeperkte volmacht<br />

naar de Vorstenlanden gezonden, slaagde er in met den<br />

Soesoehoenan van Soerakarta een verdrag te sluiten, waarbij<br />

deze onze zijde koos. Het groote gebrek aan troepen<br />

was oorzaak, dat er aanvankelijk niets tegen den vijand kon<br />

uitgericht worden, wiens aanhang daardoor in krachten won;<br />

slechts met groote moeite werd de bezetting van het fort te'<br />

Djokjokarta, uil Soerakarta van levensmiddelen en munitie<br />

voorzien door den luitenant-kolonel Cochius.<br />

Dipa Negara had zijn hoofdkwartier opgeslagen te Selarong,<br />

zuidwaarts van Djokjokarta en deed van hieruit tot driemalen<br />

toe aanvallen op het fort en den kraton, welke werden afgeslagen.<br />

In Juli en Augustus breidde de opstand zich uit<br />

over de residentie Kedoe en eerst toen er versterking van<br />

Madoereezen onder den majoor De Basl was aangekomen,<br />

werd de vijand na vele kleine gevechten uit deze residentie<br />

verdreven. Nauwelijks was hier de rust hersteld, of de<br />

Prins van Serang in Demak sloot zich bij Dipa Negara aan.<br />

De bevelhebber van Demak , de kapitein Buschkens, kreeg<br />

versterking uit Samarang en rukte met eene colonne van 300<br />

man tegen den vijand op, doch moest bij Mentering voor de<br />

overmacht terugtrekken, welke terugtochl in eene ordelooze<br />

vlucht ontaardde, waarbij het grootste gedeelte der colonne<br />

werd afgemaakt. De vijand bezette Demak , maar werd hieruit<br />

spoedig verdreven door den generaal-majoor Van Geen, die<br />

juist van Celebes terugkeerde, Demak van vijanden zuiverde<br />

en vervolgens met zijne troepenmacht naar Solo vertrok.<br />

De opperbevelhebber kreeg daardoor eene macht van 8000


— 249 —<br />

man, waaronder 2500 man geregelde troepen, tot zijne beschikking<br />

en kon nu in persoon Djokjokarta ontzetten, hetgeen<br />

den 25 5ten September geschiedde. Mobiele colonnes onder<br />

den generaal-majoor Van Geen en den luitenant-kolonel Cleerens<br />

zuiverden Djokjokarta van vijanden ; in verschillende gevechten<br />

leed de vijand gevoelige verliezen, maar Dipa Negara wist<br />

zich aan de vervolging te onttrekken; een aanval van De<br />

Koek op Dajin ondernomen, waar volgens berichten Dipa<br />

Negara zich zou ophouden, was vruchteloos, daar deze de<br />

plaats reeds ontruimd had.<br />

De Koek stelde nu twee nieuwe voogden aan voor den<br />

jongen Sultan, om de bevolking te winnen, gaf last tot het<br />

oprichten van versterkingen op den weg van Djokjokarta<br />

naar Klatten en vertrok op het einde van 1826 naar Batavia,<br />

om tijdelijk als Gouverneur-Generaal op te treden, het bevel<br />

over de troepen aan Van Geen overdragende.<br />

Groote operation vielen in dit jaar niet meer voor; de<br />

opstand breidde zich uit over de residentiën Pekalongan,<br />

Banjoemas en Bagelen, waardoor het uitzenden van mobiele<br />

colonnes naar die gewesten noodig werd, die den vijand<br />

wel vele verliezen toebrachten, maar geene duurzame voordeden<br />

konden behalen.<br />

In April 1826 keerde De Koek naar Soerakarta terug en<br />

nu werd tot den aanval besloten op den versterkten kraton<br />

Pleret, Z O. waarts van Djokjokarta gelegen. De generaalmajoor<br />

Van Geen nam deze sterkte na eene hardnekkige<br />

verdediging, maar liet haar uit gebrek aan troepen onbezet,<br />

waardoor eene tweede operatie noodig werd, toen<br />

de vijand er zijne troepen weder ingeworpen had. De kolonel<br />

Cochins voerde deze in Juni uit, bij welke gelegenheid<br />

de vijand buiten den kraton een aanval deed op de stormende<br />

troepen, maar met groot verlies werd teruggeslagen. Pleret<br />

bleef nu bezet met 700 man.<br />

Na deze overwinning Irad er een tijdperk van rust in ; de


— 250 —<br />

opperbevelhebber versterkte zijne troepenmacht door het oprichten<br />

van barisan onder bevel van regenten. Een aanval<br />

in Juli door de kolonels Cochius en Cleerens legen Dixio<br />

ondernomen, alwaar het hoofdkwartier des vijands was, bleef<br />

vruchteloos, daar Dipa Negara de plaats reeds ontruimd had;<br />

hoewel hij zich steeds wist te onttrekken aan de herhaalde<br />

vervolgingen onzer troepen, scheen toch de kracht des opslands<br />

gebroken te zijn. Deze kreeg echter nieuw voedsel<br />

door eene gelukkige beweging van Sentot, een der dapperste<br />

aanvoerders van het leger van Dipa Negara, die den 31- 1 <br />

Juli een detachement, dat belast was met het begeleiden van<br />

de voogden des Sullans en eenige prinsen, uit eene hinderlaag<br />

overviel en in de pan hakte. De gevangen genomen prinsen<br />

werden op last van Dipa Negara ter dood gebracht. Dipa<br />

Negara vervolgde het behaalde voordeel door een aanval te<br />

doen op de troepen van den Soloschen prins Mangkoe Negara,<br />

die vernietigd werden. Zijn invloed was daardoor zoodanig<br />

toegenomen, dat hij zich weder in de omstreken van Djokjokarta<br />

waagde en bij Kedjiwang de colonne Solle wij u met<br />

een verlies van 2 officieren, 150 man en al het geschut op<br />

de vlucht joeg. Daardoor was de generaal De Koek genoodzaakt<br />

zijne macht meer te concentreeren ; hij verlegde zijn<br />

hoofdkwartier naar Soerakarta, om den Soesoehoenan i u<br />

bedwang te houden.<br />

In de hoop de bevolking van Djokjokarta te bevredigen,<br />

werd de in 1812 verbannen sultan Hamangkoe Boewana II,<br />

bijgenaamd sultan Sepoeh, uit zijne ballingschap teruggeroepen<br />

en in September als Sultan van Djokjokarta gehuldigd;<br />

dit herstel had echter niet het verwachte gevolg, integendeel,<br />

Dipa Negara scheen sterker dan ooit en deed invallen in<br />

Soerakarta, zoodat in den loop van 1826 herhaalde gevechten<br />

in die streken plaats hadden, om den vijand te verdrijven.<br />

Deze bepaalde zich echter op het einde van het jaar weder<br />

tot de verdediging, en gunde daardoor onzen troepen, welke


— 251 —<br />

veel van ziekten, ook cholera te lijden hadden, eenige rust.<br />

Ingevolge het voorstel van den comm.-gen. Du Bus werd<br />

op hel einde van 1826 een expeditionair korps, sterk 100<br />

officieren en ruim 3000 man onder den kolonel Vermersch,<br />

voor den tijd van twee jaren naar Indië gezonden. In het<br />

begin van 1827 kwam het eerste gedeelte dezer troepen te Samarang<br />

aan en werd onmiddelijk naar het oorlogslerrcin gezonden.<br />

De Koek besloot nu den vijand aanhoudend te vervolgen<br />

en hel veroverde terrein bezel te houden door het oprichten<br />

van bentings, welke een kring om den vijand zouden vormen.<br />

Van zijn kant had Dipa Negara aan zijne troepen eene zekere<br />

<strong>org</strong>anisatie gegeven, door ze te verdeden in verschillende<br />

afdeelingen onder bevelhebbers, die landstreken lol hun<br />

onderhoud kregen.<br />

Eene poging om met Dipa Negara Ie onderhandelen, leidde<br />

tot niets door diens hooge eischen.<br />

In verschillende gevechten op het oorlogsterrein in hel<br />

zuiden bleven onze troepen in het voordeel; daarentegen<br />

werd Rembang weder in opstand gebracht door een zekere<br />

Sosro di Logo, die daar vele voordeden op de barisan behaalde;<br />

de rust werd in die residentie weder hersteld dooiden<br />

generaal-majoor Holsman.<br />

In de eerste helft van 1828 vielen er weinig belangrijke<br />

gevechten voor; volgens het plan van den opperbevelhebber<br />

werden op geschikte punten bentings aangelegd en de aanvallen<br />

des vijands afgeslagen. Het leger werd versterkt door<br />

Boetonneezen, Tidoreezen, Ternatanen en Alfoeren. De hoofdmacht<br />

des vijands hield zich op in het stroomgebied van de<br />

Progo en de Bogowonto, dat langzamerhand werd afgesloten.<br />

Eene enkele maal behaalde hij een klein voordcel, zooals<br />

in October op de colonne Buschkens, die, na versterking<br />

bekomen te hebben, de nederlaag wreekte.<br />

Op het einde van 1828 knoopte Kjahi Modjo onderhandelingen<br />

aan met den resident Nahuijs, die hem persoonlijk


— 252 —<br />

ontmoette. Een vijfdaagsche wapenstilstand was hiervan het<br />

gevolg, doch de vijand wilde zijne eisehen niet maligen en<br />

toen Kjahi Modjo zich gereed maakte een inval in Padjang te<br />

doen, werd hij te Babeda n door de colonne Le Bron de<br />

Vexela geheel omsingeld en gaf zich met zijne troepen ge-<br />

vangen ; hij werd naar Batavia opgezonden. Terzelfder tijd<br />

dreef de majoor Bauer den vijand over de Progo, waar<br />

velen den dood in de golven vonden. Invallen van Dipa<br />

Negara in Hagelen en Banjoemas werden door de mobiele<br />

colonnes onder Cleerens en Michiels afgeslagen.<br />

In het begin van 1829 schonken nieuwe onderhandelingen<br />

met den vijand den troepen weder eenige verademing<br />

De krijgsmacht had uu eene sterkte van 348 officieren,<br />

5000 europeanen, 4000 inlanders, 800 man ruiterij en 12000<br />

man hulptroepen. Daar er echter reeds meer dan honderd<br />

bentings waren opgericht, hadden de mobiele colonnes, ten<br />

getale van elf, slechts eene sterkte van 10 officieren, 120 eu-<br />

ropeanen. 150 inlanders en 50 ruiters, benevens 250 man<br />

barisan.<br />

Na het afbreken der onderhandelingen werden de opera-<br />

tien hervat; een belangrijk feit was de inname van de<br />

sterkte Geger aan het zuiderstrand door Cochius en Le Bron<br />

de Vexela, waar een bekwaam hoofd van Dipa Megara,<br />

Djaja Menggala, sneuvelde. Op een der vele tochten werd<br />

bij eene ontmoeting de oudste zoon van Dipa Negara met zijne<br />

vrouwen en een groot getal volgelingen gevangen genomen.<br />

In September deed Dipa Negara met 300 man een inval<br />

in het Selarongsche, maar werd hier door de colonne Sol-<br />

lewijn op de vlucht gedreven ; hij zelf redde zich met moeite<br />

door te paard de Progo over te zwemmen, terwijl Sentot<br />

gewond en verscheidene hoofden gedood werden.<br />

Welke pogingen de vijand ook aanwendde, om door on-<br />

zen kring van bentings te breken, zij mislukten allen en<br />

berokkenden hem groote verliezen De mobiele colonnes


_ 253 —<br />

lieten hem geen rust en aan de zaak van Dipa Negara wan-<br />

hopende, onderwierp Mangkoe Boemi zich in September<br />

1829 te Djokjokarta , welke onderwerping kort daarop gevolgd<br />

werd door die van Senlot., nadat in verschillende gevechten<br />

zijne troepenmacht vernietigd was. Sentot ging in dienst van het<br />

Gouvernement over en werd tot bevelhebber van een batal-<br />

jon barisan benoemd, waarmede hij later in den Sumatra-<br />

oorlog diensten bewees.<br />

Dipa Negara, door zijne voornaamste aanhangers verlaten,<br />

op wiens hoofd een bloedprijs van 50,000 gulden was ge-<br />

steld, zwierf als een vluchteling in het gebergte rond; toch<br />

duurde het tol Februari 1830. alvorens hij den kolonel Cleerens,<br />

hevelhebber in Bagelen. kennis gaf van zijn voornemen, om<br />

zich te onderwerpen. Hij vestigde zich nu te Minoren om<br />

de terugkomst van De Koek, die naar Batavia vertrokken<br />

was, af te wachten. Deze keerde di>t\ 28" t,,n Februari terug<br />

en vestigde zich Ie Magelang, waar Dipa Negara zich bij<br />

hem voegde. Daar deze allerlei uitvluchten bezigde, om zijne<br />

onderwerping te verschuiven, zijn aanhang weder vermeerder-<br />

de en eindelijk met overdreven eischen \oor den dag kwam.<br />

werd hij gevangen genomen, eerst naai Henado en later naai<br />

Mangkasar verbannen, waar hij in 1855 overleed.<br />

Hoewel de oorlog nu feitelijk geëindigd was. keerde de<br />

rust eerst langzamerhand terug en werd het noodig geoordeeld<br />

in de nabijheid der Vorstenlanden een observatiekorps op<br />

te richten en Ie localiseeren ; dit korps stond onder bevel van<br />

den generaal-majoor Cochins.<br />

Om verdere woelingen te voorkomen nam de Hooge Re-<br />

geering het besluit, de macht der vorsten geheel te fnuiken<br />

Zoo moest de Sultan van Djokjokarta afstand doen van zijne<br />

souvereiniteitsrechten op Bagelen, Banjoemas en het district<br />

Ludak , insgelijks de Soesoehoenan van Soerakarta van Kedin<br />

en Madioen: zij werden door jaargelden schadeloosgesteld.<br />

Laatstgenoemde, die door zijne in den oorlog bewezen


- - 254 —<br />

diensten op belooning gerekend had, gevoelde zich door die<br />

nieuwe regeling zeer gekrenkt en toen hij eene dubbelzinni-<br />

ge houding aannam, door zijn kraton te verlaten en op de<br />

graven zijner voorouders Ie gaan bidden, nam de resident<br />

Nahuijs hem gevangen en werd hij naar Amboi na gebannen.<br />

Zijn opvolger was Pakoe Boewana VII.<br />

§ 4. HET BESTUUR YAN DEN COMMISSA-<br />

RIS-GENERAAL DU BUS DE GISIGNIES.<br />

1826-1830.<br />

Het doel der zending van den Commissaris-tieneraal was,<br />

het instellen van een onderzoek naar de oorzaken van den<br />

heerschenden geldnood iu Indië, hel invoeren van bezuinigingen<br />

en het aanmoedigen van landbouw en nijverheid. Daartoe<br />

was Du Bus als Commissaris-Generaal eene uitgebreide vol-<br />

macht verleend en met die opdracht aanvaardde hij hel bewind,<br />

een nieuw Regeeringsreglement invoerende; het dagelijksch<br />

bestuur en de uitvoering zijner besluiten liet hij over aan den<br />

Raad van Indië, wiens voorzitter de Luit.-Gouv.-Gen. was;<br />

daar deze zich op het oorlogsterrein bevond, werd het be-<br />

stuur door de leden van den Raad gevoerd, die korten tijd<br />

na het optreden van den Comm.-Gen. door personen, zijne<br />

zienswijze toegedaan, vervangen werden.<br />

In het gewestelijk bestuur werd al aanstonds vereenvou-<br />

diging gebracht, door vermindering van het getal résidentiel! ;<br />

zoo werd Gresik bij Soerabaja, Banjoewangi bij Besoeki,<br />

Krawang bij Buitenz<strong>org</strong> en dit bij Batavia gevoegd en iu<br />

laatstgenoemde residentie werd het gewestelijk bestuur in<br />

1828 opgeheven en alleen een lioofdbaljuw en een baljuw<br />

voor de politie behouden; de Lampong.sche districten werden<br />

van Bantam gescheiden en tol eene afzonderlijke assistent-<br />

residentie gemaakt.


— 255 —<br />

Het departement van den waterstaat en de directie der<br />

civiele gebouwen werden opgeheven en alle openbare werken<br />

voor den tijd van vijfjaren geschorst. De civiele geneeskundige<br />

dienst werd aan de militaire opgedragen behalve op de drie<br />

hoofdplaatsen op Java, de militaire school te Samarang opgeheven,<br />

de constructiewinkel op een minder kostbaren voet ingericht<br />

en de koloniale marine verminderd. Het personeel der ambtenaren<br />

werd in gesmolten, zoowel door het afschaffen van enkele<br />

bezoldigde betrekkingen, als die van inspecteurs van het onderwijs,<br />

schoolopzieners en de directie van de houlbosschen.<br />

als door vermindering van het personeel bij de rechterlijke macht,<br />

de in- en uitgaande rechien en hel vereenigen van verschillende<br />

betrekkingen. Het hoofdbestuur van Financiën werd eenvoudiger<br />

ingericht en opgedragen aan eene Generale Directie<br />

van Financiën, samengesteld uit een Directeur-Generaal met<br />

een Directeur van s'lands middelen en domeinen en een<br />

Directeur van s'lands producten en magazijnen.<br />

Aan de Gomm.-Gen. was ook opgedragen eene vijfjarige<br />

begrooting vast te stellen, hetwelk eerst in 1828 kon geschieden<br />

en ofschoon deze een jaarlijksch batig saldo aanwees,<br />

waren er door den voortdurendeu oorlogstoestand, zoovele<br />

buitengewone uitgaven, dat de Staten-Generaal tot tweemalen<br />

toe bij moesten springen, om in de loopende behoeften te<br />

voorzien, in 1827 door het sluiten eener leening van 2' millioen<br />

gulden, in hel volgende jaar door eene van 15 millioen.<br />

De oorlog in Midden-Java, welke groote sommen verslond,<br />

deden de plannen van den Comm.-Gen., om de koloniën<br />

winstgevend voor het moederland te maken, in duigen<br />

vallen. Van daar dat hij zich met het langzaam maar<br />

zeker werkende bentingstelsel van den generaal De Rock niet<br />

kon vereenigen en een meer doortastend ageeren wenschle;<br />

de Generaal bleef echter bij zijn stelsel volharden en nam<br />

alle verantwoordelijkheid er van op zich ; hij bleef lot het einde<br />

van den oorlog aan hel hoofd van het expéditionnaire leger.


256<br />

In het muntstelsel heerschte eene groote verwarring door<br />

gebrek aan zilver en overvloed van koper, dat met het door<br />

het Gouvernement uitgegeven papier, de zoogenaamde promessen,<br />

het eenige circulatie-middel was. Om hierin verandering<br />

te brengen, werd in 1827 de Nederlandsehe gulden als<br />

standpenning ingevoerd en de waarde er van gelijk gesteld<br />

aan 100 duiten, hetgeen eene waardevermeerdering dier geldsoort,<br />

maar gelijktijdig ook eene verhooging der verkoopprijzen<br />

ten gevolge had. Dit besluit werkte ten nadeele van de<br />

gouvernementsambtenaren, die hunne betaling in koper ontvingen<br />

en lokte het protest uit van den Luit.-Gouv.Gen in<br />

het belang van het te velde zijnde leger, waarom in 1829 in<br />

de betaling eene billijke verandering werd gebracht. Het<br />

vroeger uitgegeven gouvernementspapier werd ingewisseld en<br />

om in de behoefte aan nieuw papier te voorzien, ten einde<br />

het overvloedige koper uit de wandeling te verwijderen,<br />

werd in Januari 1828 de Javasche bank opgericht, met een<br />

kapitaal van vier millioen gulden, geoctrooieerd voor den tijd<br />

van 10 jaren, tol het uitgeven van bankbiljetten. Deze waren<br />

de voornaamste veranderingen door den Comm.-Gen. ingevoerd,<br />

om de uitgaven te verminderen.<br />

Om de inkomsten te vermeerderen, werden bestaande<br />

belastingen, zooals de huis- en grondbelasting uitgebreid en<br />

nieuwe, zooals het patentrecht voor alle Europeesche en<br />

daarmede gelijkstaande ingezetenen, ingevoerd. De amfioenpacht<br />

werd aan de Handelmaatschappij gegund, welke door<br />

haar groot kapitaal langzamerhand meester werd van de inen<br />

uitvoer, zeer ten bate van den Noord-Nederlandschen<br />

handel en het Zuid-Nederlandsche fabriekwezen ; het zoutmonopolie<br />

bleef beslaan, daarentegen werd de verpachting van<br />

de tol- of grenspoorten in de Vorstenlanden, welke eene<br />

plaag voor de inlanders was, afgeschaft.<br />

De hoofdverdiensten van den Commissaris-Generaal waren<br />

de aanmoediging van den landbouw, waartoe in 1826 eene


— 257 -<br />

hoofdcommissie met sub-commissies werden ingesteld, en de<br />

uitbreiding der cultures, vooral die der koffie en indigo. Het<br />

besluit door Van der Capellen in 1823, ten opzichte van de<br />

landverhuur in de Vorstenlanden uitgevaardigd, werd in 1827<br />

ingetrokken en de vestiging van Europeanen aangemoedigd,<br />

tot welk doel ook de belemmerende bepalingen omtrent hel<br />

reizen over Java werden opgeheven.<br />

De Commissaris-Generaal verklaarde zich voor de vrije<br />

koffiecultuur, tegen afstand van het 2 /5 van het gewas als<br />

belasting en voor de Europeesche kolonisatie, met uitgifte van<br />

woeste gronden. Zijn gevoelen werd gedeeld door den<br />

minister Elout, doch het invoeren van een nieuw stelsel bleef<br />

zijn opvolger voorbehouden.<br />

Het stelsel van bezuiniging leidde tot een stelsel van onthouding<br />

in de inwendige aangelegenheden der buitenbeziltingen;<br />

het leidende beginsel was hier, geene uitbreiding maar ook<br />

geen afstand van grondgebied en vermijding van elke aanleidingtot<br />

vijandelijkheden.<br />

Sedert 1825 waren Bengkoelen en Natal met Padang tot<br />

een Gouvernement van Sumatra's westkust vereenigd. De<br />

militaire commandant, tevens resident van Padang H. De<br />

Stuers, vermeed de vijandelijkheden met de Padri's.<br />

In Palembang bleef het over het algemeen rustig, zoo ook<br />

op Bangka, terwijl op Billiton de ontginning der tinmijnen<br />

aan een Chinees verpacht werd.<br />

Op Celebes bleef de rust ongestoord tot 1826, toen de<br />

verdreven vorst van Tanette, Lapataoe, zijn rijk trachtte te<br />

heroveren. De majoor Van Coehoorn met eene colonne<br />

derwaarts gezonden, slaagde er in dien vorst, na eene hardnekkige<br />

verdediging, ten onder te brengen. Van Coehoorn<br />

overleed ten gevolge van vermoeienissen op dien tocht geleden;<br />

Lapataoe werd in 1827 als leenroerig vorst in zijn<br />

rijk hersteld. Boni, dat nog steeds op zijne toetreding lot<br />

17


— 258 —<br />

het Boengaaisehe contract liet wachten, werd ongemoeid gelalen.<br />

Het kwam den Commissaris-Generaal ongeraden voor, de<br />

Chineezen op Borneo's westkust tot het betalen van hoofd-<br />

geld te dwingen; zij werden met rust gelalen en ook hier<br />

vereenvoudigingen in hel bestuur ingevoerd, door alle bezit-<br />

tingen ter westkust tol eene residentie Pontianak le vereeni-<br />

gen, onder een Resident ter Westkust van Borneo.<br />

De beleediging, welke de Sultan van Matan de Nederland-<br />

sche vlag aandeed, door een gestrand schip buit te maken,<br />

eischle voldoening, waarom hij vervallen verklaard werd van<br />

ilt'n Iroon en tot zijn opvolger een Siaksche prins benoemd<br />

werd, radja Akil geheeten, die het Gouvernement reeds vele<br />

diensten bewezen had. Aan den kapitein-ter-zee Dibbets werd<br />

de tuchtiging van Matan opgedragen. Daartoe kreeg hij het<br />

hevel over eene 250 man sterke troepenmacht, welke van<br />

Batavia werd overgevoerd en na een hoogst vermoeieuden<br />

tocht Matan bereikte, dat intusschen geducht versterkt was<br />

geworden; de Sultan wachtte echter de bestorming niet<br />

af, maar vluchtte naar de binnenlanden. Nadat eene alge-<br />

meene amnestie was uitgevaardigd, keerde hij terug endeed<br />

afstand van den troon ten behoeve van radja Akil, die zijn<br />

\erblijf te Soekadana vestigde, dat een korten tijd den naam<br />

van Nieuw-Brussel droeg. De vermeestering van Vlatan leid-<br />

de tot beteugeling van den zeeroof aldaar.<br />

De hervormingen, welke Van der Capellen in de Moluk-<br />

ken had voorbereid, werden onder Du Bus gedeeltelijk<br />

uitgevoerd. De uitbreiding van de specerijteell werd aangeno-<br />

men , doch de gedwongen levering bleef behouden. De on-<br />

tevredenheid hierover ontslaan, uitte zich in 1829, na hel<br />

vertrek van (h-n gouverneur Merkus, door eene samenzwe-<br />

ring onder het garnizoen te Amboina, hoofdzakelijk uil<br />

gewapende burgers beslaande; zij werd echter bijtijds<br />

ontdekt en. door verbanning dei- hoofdschuldigen, th- uit-<br />

barsting voorkomen.


— 259 —<br />

Om een tegenwicht tegen Singapoera te vormen, werd<br />

Riouw tot eene vrijhaven verklaard, doch kon met eerstgenoemde<br />

plaats op den duur niet wedijveren.<br />

Uit vrees dat de Engelschen zich zouden vestigen op de<br />

westkust van Nieuw-Guinea, dat, als onderhoorigheid van<br />

den Sultan van Tidore, tot Nederland gerekend werd te<br />

behooren, werd aan de Tritonsbaai in 1828 het fort Du<br />

Bus gebouwd in eene streek voor den landbouw geschikt,<br />

welke den naam van Merkusoord kreeg; wegens het ongezonde<br />

klimaat werd die post echter spoedig weder opgeheven.<br />

Na een vierjarig bestuur had de Commissaris-Generaal aan<br />

zijne opdracht zooveel mogelijk beantwoord, allerwege bezuinigingen<br />

ingevoerd, het bestuur vooral in de onderdeden<br />

ge<strong>org</strong>aniseerd en aldus den weg voorbereid tot het winstgevend<br />

maken der koloniën voor het moederland. De man, die door<br />

koning Willem I werd aangewezen, om door het invoeren<br />

van een nieuw stelsel, de Nederlandsche schatkist te stijven,<br />

was de luit.-gen. J. Van den Bosch, die den 16 den Januari<br />

1830 het bestuur uit handen van den Commissaris-Generaal<br />

overnam.


DERDE HOOFDSTUK.<br />

De uitbreiding der Nederlandsehe maehl.<br />

1830-1878.<br />

§ 1. VAN DEN BOSCH ALS GOUVERNEUR-GE-<br />

NERAAL EN COMMISSARIS-GENERAAL,<br />

LATER ALS MINISTER VAN KOLONIEN.<br />

INVOERING VAN HET CULTUUR-STEL-<br />

SEL. BAUD ALS GOUVERNEUR- GE-<br />

NERAAL AD INTERIM EN DE<br />

EERENS ALS GOUVERNEUR-GE-<br />

NERAAL. EINDE VAN DEN<br />

PADRI-OORLOG. 1830—1840.<br />

Had de comm.-geu. Du Bus de lasten van Indië voor<br />

het moederland al verminderd, hij had daarom de koloniën<br />

nog niet productief weten te maken voor het moederland.<br />

Koning Willem f, zijn volle vertrouwen schenkende<br />

aan Van den Bosch, had diens voorstellen goedgekeurd, om<br />

door hel invoeren van een nieuw stelsel, tot dit laatste te<br />

geraken. Met die opdracht aanvaardde Van den Bosch het<br />

bewind, tevens een nieuw Regeerings-reglement invoerende,<br />

dat bij Koninklijk besluit van 16 Mei 1829, was gearresteerd.<br />

Het door den gouv.-gen. Van den Bosch ingevoerde stelsel,<br />

bekend onder den naam van cultuurstelsel had ten doel<br />

door gedwongen arbeid tegen lage loonen, producten voor de<br />

Europeesche markten te verkrijgen. Het berustte op het beginsel<br />

dat de souverein eigenaar is van den grond; de staat<br />

trad door middel van gedwongen arbeid zelf als landbouwer<br />

en koopman op en werkte de vrije mededinging van particulieren<br />

tegen. De Regeering stelde aan de dessabesturen<br />

voor, vrijwillige overeenkomsten mei haar aan te gaan, tot


— 261 -<br />

afstand van een gedeelte, hoogstens het een vijfde barer velden<br />

voor de teelt van producten voor de Europeesche markt:<br />

de bevolking zou alsdan vrijgesteld worden van de landrenle.<br />

De af te stanc velden zouden door de bevolking bebouwd<br />

worden, waarbij zij geen zwaarder arbeid zou behoeven te<br />

verrichten dan voor den rijstbouw; ingeval van overvloedigen<br />

oogst deelde de dessa in de voordeden der overproductie,<br />

wanneer die meer bedroeg dan de verschuldigde landrenle ;<br />

misgewas kwam ten nadeele van het Gouvernement, indien<br />

de inlander er geen schuld aan droeg.<br />

De invoering van dit stelsel stiet op veel moeilijkheden<br />

wegens den afkeer van den Javaan van nieuwigheden, IK'I<br />

gemis aan gegevens omtrent de bevolking en de vruchtbaarheid<br />

van den bodem, zoodat men veel ter regeling aan de<br />

inlandsehe hoofden moest overlaten, waardoor de belangen<br />

der bevolking niet gebaat werden. Bovendien werd langzamerhand<br />

veel meer dan een vijfde der velden gevorderd en<br />

was de arbeid ten aanzien der meeste cultuurgewassen<br />

drukkender dan die voor de rijstteelt, waardoor deze zeer<br />

achteruitging; ook werd de vrijstelling der landrente weldra<br />

ingetrokken en vervangen door een zoogenaamd plantloon,<br />

dal zeer gering was.<br />

Om het nieuwe systeem aanlokkend te maken, werden den<br />

ambtenaren cultuurpercenten toegelegd en de hoofden in het<br />

ambtelijk landbezit hersteld. Op sommige plaatsen werd het<br />

echter niet, op andere gewijzigd ingevoerd. Met het toezicht<br />

over de cultures werd een Directeur van Cultures belast.<br />

Hel cultuurslelsel werd nu de spil, waarom zich alles<br />

bewoog; al kon hij op geen onverdeelden bijval bogen,<br />

toch liet de Gouverneur-Generaal zich daardoor niet afschrikken<br />

en bereikte zijn doel, daar hel stelsel voor de Nederlandschc<br />

schatkist een voordeelig saldo afwierp. Dit was echter in<br />

het begin niet groot en om in den steeds klimmenden nood<br />

van de schatkist te voorzien, was Van den Bosch genoodzaakt


— 262 —<br />

gelden op te nemen bij de Handelmaatschappij, die daarvoor<br />

voordeelige consignatie-contracten sloot en spoedig de eenige<br />

verkoopster der producten werd, hetgeen weder protesten<br />

uitlokte der Engelsche handelaren, die geene producten voor<br />

den uitvoer konden verkrijgen.<br />

Ten einde vrijer in zijne handelingen te zijn, werd de<br />

Gouverneur-Generaal in 1833 door den Koning gemachtigd<br />

als Commissaris-Generaal op te treden en werd Baud den<br />

2 den Juli van dat jaar tot Gouverneur-Generaal ad interim<br />

aangesteld.<br />

Met het oog op de gespannen verhouding van Nederland<br />

tot de Mogendheden, werd door Van den Bosch eennieuw<br />

verdedigingsstdsel voor Java aangenomen. Tot het weren<br />

van eene landing op de noordkust werd de maritieme posilie<br />

van Onrust aangelegd. welke de reede van Batavia moest<br />

beschermen ; tol verdediging der stad werd de linie Van den<br />

Bosch opgeworpen, doch slechts gedeeltelijk voltooid, terwijl<br />

verder aan geschikte landingsplaatsen strandbatterijen en bij<br />

de hoofdplaatsen citadels werden opgericht. Als centraalstelling<br />

in het binnenland werd Ambarawa gekozen, waar,<br />

volgens het ontwerp van den generaal-majoor Van der Wijck,<br />

de vesting Willem I als centraal reduit werd aangelegd ; eenige<br />

kleinere versterkingen in het binnenland werden ontworpen<br />

en gedeeltelijk uitgevoerd.<br />

Daar de mogelijkheid bestond , dat er uit Nederland geene<br />

aanvulling voor het Indische leger zou kunnen gezonden<br />

worden, werd bij besluit van 12 Februari 1831 de oprichting<br />

van eene inlandsche militie gelast, tot handhaving van de<br />

openbare rust en aanvulling van het slaande leger in oorlogstijd,<br />

doch alleen op Java. Die militie, barisan geheeten,<br />

geheel uit vrijwilligers samengesteld, zou bestaan uit infanterie<br />

en cavalerie en de sterkte der laatste een vierde van die der<br />

eerste bedragen ; zij zou bezoldigd en gekleed worden op kosten<br />

van het Gouvernement, waartoe 2| percent der landrente


— 263 —<br />

in elke residentie beschikbaar werd gesteld ; de betaling<br />

geschiedde met rentevrije rijstvelden. De geheele barisan eener<br />

residentie stond onder den Resident, die tweemalen s'jaars<br />

die troepen moest inspecteeren.<br />

Met de vorsten van Madoera werden contracten gesloten,<br />

waarbij zij tegen billijke schadeloosstelling op zich namen<br />

eene soortgelijke barisan in hunne rijken op te richten en<br />

wel in Bangkalan en Soemenap ter sterkte van een bataljon<br />

infanterie, eene compagnie cavalerie en eene compagnie<br />

artillerie, in Pamekassan op de helft dier sterkte, met uitzondering<br />

der cavalerie ; bovendien te Bangkalan eene compagnie<br />

pionniers en te Soemenap eene compagnie piekeniers.<br />

De geheele sterkte dezer barisan bedroeg 2600 man; Europeesche<br />

onderofficieren werden er als instructeurs aan toegevoegd.<br />

Ook werd in 1832 te Batavia de eerste schutterij opgericht<br />

en het volgende jaar over de andere residentiën uitgebreid.<br />

De Commissaris-Generaal wenschte een krachtiger optreden<br />

legen de Padri's, om aan den toestand van spanning op<br />

Sumatra een einde te maken, geheel Sumatra, zoover hel<br />

tractaat van 1824 zulks toeliet, te onderwerpen en ook deze<br />

bezitting productief Ie maken voor Nederland. Daarom werd<br />

er, na het eindigen van den Jâva-oorlog, versterking van<br />

troepen uit Batavia gezonden en in Juli 1830 werden de<br />

operation hervat.<br />

De voornaamste hoofden van den vijand waren Toeankoe<br />

nan Tjcrdik, hoofd van Naras en Toeankoe Iman, hoofd van<br />

Bondjol ; ook zij gingen aanvallend Ie werk, doch stielen<br />

hel hoofd voor Ajer Bangis en Natal.<br />

In Maart 1831 trad de luitenant-kolonel Elout als resident en<br />

militair gezaghebber van Padang op, medebrengende versterking<br />

aan troepen onder den majoor Michiels. Achtereenvolgens<br />

werden nu de VII Kota's en de positie van den Marapalm<br />

veroverd en op het einde van hel jaar door Michiels en De


Sturler Katiagan genomen en de noorder-districten van vijanden<br />

gezuiverd.<br />

De oorlogstoestand bleef nu slepende, van des vijands zijde<br />

door onderlinge verdeeldheid, van onzen kant wegens het<br />

wachten op versterking, die in Juli 1832 aankwam, bestaande<br />

uit 3 compagnieën jagers onder den luitenant-kolonel<br />

Vermeulen Krieger en 300 barisan onder Sentot. Nu werd<br />

het offensieve hernomen en de vijand door Vermeulen Krieger<br />

en Veltman uit zijne positiën achter den Marapalm, later<br />

uit de linie Boekit Kamang, verdreven. Hierdoor was hel<br />

district Lintau van vijanden gezuiverd, waar eene versterking<br />

werd opgericht en van hier rukte Vermeulen Krieger in September<br />

op naar Bondjol, dat hem zonder slag of stoot in<br />

handen viel, daar de Maleische bevolking de Padri's afvallig werd.<br />

De kapiteins De Quay en Raaff verdreven den vijand uit<br />

de L Kota's. In het veroverde gebied werden bentings opgericht,<br />

nieuwe hoofden aangesteld en het civiel bestuur aan<br />

officieren opgedragen.<br />

Het scheen dat de macht der Padri's voor goed gebroken<br />

was, toen op het einde van 1832 zich weder teekenen<br />

van werkzaamheid bij den vijand, die de XIII Kota's bezet<br />

hield, voordeden, door aanvallen op transporten en reizende<br />

militairen. Om zich van den toestand persoonlijk te overtuigen,<br />

vertrok Vermeulen Krieger in Januari 1833 met een<br />

detachement van 90 man van fort Van der Capellen naar<br />

Pisang. Daar aangekomen, bespeurde hij , dat hij door vijanden<br />

omringd was, vernam de tijding, dat de bezetting te Bondjol<br />

was aangevallen en afgemaakt en besloot tot den terugtocht<br />

naar Agam, welken hij met gering verlies volbracht, aanhoudend<br />

door den vijand vervolgd wordende. De bovenlanden<br />

werden nu weder afvallig, verscheidene posten werden afgeloopen<br />

en versterking van troepen dringend vereiseht. Sentot<br />

en Toeankoe nan Tjerdik werden naar Batavia opgezonden,<br />

daar men hen wantrouwde.


265 -<br />

In April 1833 kwam de majoor De Quay met versterking<br />

aan en nam het commando van Vermeulen Krieger over;<br />

de bedreigde posten werden ontzet en enkele verraderlijke<br />

hoofden gevangen genomen. Met meer kracht kon tegen<br />

den vijand geageerd worden, toen in Juni van dat jaar de<br />

gencraal-majoor Riesz als Commissaris met 1100 man te Padang<br />

aankwam. Drie mobiele colonnes, elk sterk 300 man, doorkruisten<br />

Agam en de L Kota's en herstelden de rust; een<br />

aantal hoofden, welke wantrouwen hadden opgewekt, werden<br />

te Goedoer Sigandong om het leven gebracht.<br />

In Augustus 1833 kwam de comm.-gen. Van den Bosch<br />

met het lid in den Raad van Indië, Van Sevenhoven, te<br />

Padang aan en gelastte een aanval op Bondjol. Daartoe<br />

zouden drie colonnes in verschillende richtingen tegen dit<br />

hoofdkwartier van den vijand oprukken. Slechts ééne deicolonnes<br />

onder den majoor Eilers kwam voor Bondjol aan,<br />

maar moest, niet ondersteund wordende, onverrichter zake<br />

met verlies van het geschut terugkeeren. Eene tweede poging<br />

om Bondjol te nemen slaagde evenmin.<br />

De Commissaris-Generaal vaardigde nu besluiten uit, tot hel<br />

oprichten van een koelie-etablissement, het aanleggen van<br />

wegen en het verminderen der belastingen en vertrok weder<br />

naar Java, na Van Sevenhoven tol Resident en Riesz tot<br />

Militairen Bevelhebber te hebben aangesteld.<br />

Middelerwijl was ook Rau in opstand gekomen en had<br />

de commandant van het fort Amerongen, Poland, zich door<br />

den vijand heen moeten slaan.<br />

Het jaar 1834 verliep met vruchtelooze onderhandelingen<br />

met den vijand en in het begin van het volgende jaar werd<br />

besloten Bondjol te nemen. Daartoe rukte de luitenant-kolonel<br />

Bauer op naar die plaats en nam voor haar positie en toen<br />

in November 1836 de generaal-majoor Cleerens met versterking<br />

aankwam, zoodat er nu 2000 man voor Bondjol vereenigd<br />

waren, werd de plaats door achttien versterkingen ingesloten.


— 266 —<br />

eeiiige dagen beschoten en vervolgens den 4 den December<br />

bestormd, welke storm geheel mislukte en ons een verlies<br />

van 125 man kostte. Bij dezen aanval bleek het, dal de<br />

discipline onder de troepen veel geleden had, waarom Cleerens<br />

een tweeden aanval wilde uitstellen. Hij werd door ziekte<br />

genoodzaakt in April 1837 het bevel over de troepen voor<br />

Bondjol over te geven aan den generaal Cochius, Commandant<br />

van hel Indische leger. Deze ging lot een geregeld beleg over<br />

en vermeeslerde voet voor voet de kampongs zuidwaarts van<br />

Bondjol. De hoofdsterkte kon door het vele water niel gedekt<br />

genaderd worden. Van overwegenden invloed was echter de<br />

vermeestering van de sterkten des vijands op den bergrug<br />

bij Bondjol door den luitenant-kolonel Michiels; hierdoor<br />

werd de positie der Padri's onhoudbaar en ontruimden zij<br />

de steikte. Nu was de macht van Toèankoe Iman gefnuikt,<br />

hij werd achtervolgd, gevangen genomen en naai' Amboina<br />

verbannen. Een ander hoofd Toèankoe Tamboesi, die zich<br />

te Daloe-Daloe in Rau versterkt had, sneuvelde bij de inname<br />

dezer sterkte in December 1838.<br />

Uitbreiding van het Nederlandsch gebied tol de grenslijn,<br />

bij het tractaal van 1824 vastgesteld, werd nu de taak van<br />

Michiels, civiel en militair gouverneur ter westkust.<br />

Op de Oostkust werd aan de rivier Panei te Kola Pinang<br />

een fort opgericht, in 1838 met den Sultan van Indragiri<br />

een verdrag van souvereiniteitserkenning gesloten en Ie Ringal<br />

en Tarata Boeloe sterkten opgericht. Ook de Sultan van<br />

Djambi, die een inval in het Palembangsche deed, werd terug-<br />

gedrongen en moest de vestiging der Nederlanders in zijn rijk<br />

goedkeuren.<br />

Nadat eenc commissie, in 1837 naar Atjeh gezonden,<br />

het ongeraden achtte handelsbetrekkingen met dit rijk aan<br />

te knoopen, werd besloten de niel rechtstreeks aan Atjeh<br />

onderworpen havens tot Singkel toe te vermeesteren. In<br />

April 1839 vertrok eene colonne naar Ba roes en bezette


- 267 —<br />

deze plaats. In October van dal jaar deden de Atjehneezen<br />

er een aanval op, waarop Michiels den luitenantkolonel<br />

Roeps met versterking derwaarts zond en te gelijker<br />

tijd ïapoes en Singkel van de zeezijde liet beschieten.<br />

Bij een aanval op de versterkingen der Atjehneezen<br />

voor Baroes sneuvelde Roeps, waarop Michiels in persoon<br />

met versterking oprukte, den 10 den April 1840 de bentings<br />

der Atjehneezen, na een verwoeden tegenstand, bemachtigde<br />

en verder doortrok naar Singkel, waarbij hij ondersteund<br />

werd door den Radja van Taroemon. Tapoes<br />

en Singkel onderworpen zijnde, zoo waren de Atjehneezen<br />

binnen hunne landpalen teruggedrongen en was hun handel<br />

1er westkust vernietigd; zij bleven echter op den duur de<br />

kusten door zeeroof onveilig maken.<br />

De regeling van het bestuur, de administratie en de verdere<br />

ontwikkeling van Sumatra, waarbij als beginsel werd<br />

aangenomen, onthouding in de inwendige aangelegenheden<br />

en uitbreiding der cultures, werd aan het lid in den Raad<br />

van Indië, M r . P. Merkus, opgedragen, die tot het einde<br />

van 1840 daar werkzaam was.<br />

Op zijne reis naar Padang, Bengkoelen bezocht hebbende ,<br />

gelastte de Commissaris-Generaal het in het binnenland gelegen<br />

landschap, Ampat Lawang, in bezit te nemen, hetgeen<br />

in 1835 door den assistent-resident De Perez geschiedde;<br />

hel plan bestond Palembang en Bengkoelen tot eene residentie<br />

te vereenigen, doch dit werd niet uitgevoerd. Tol handhaving<br />

der rust werd in 1839 te Tebing-Tinggi een post opgericht.<br />

In Februari 1834 keerde de commissaris-generaal Van<br />

den Bosch, na Baud als Gouverneur-Generaal geïnstalleerd<br />

te hebben, naar Nederland terug, alwaar hij door den


i<br />

— 268 —<br />

Koning met onderscheiding ontvangen en tot Minister van<br />

Koloniën benoemd werd.<br />

De winsten, welke het cultuurstelscl afwierp, stelden den<br />

Koning in staat zijn stelsel van volharding ten opzichte van<br />

België te handhaven. Die toestand van gewapenden vrede<br />

eischle groote uitgaven, van daar uit Nederland voortduren-<br />

den aandrang, om het cultuurstelsel uit te breiden. Baud<br />

trachtte aan de groote aanvragen uit Nederland te voldoen,<br />

vooral door uitbreiding van de koffiecultuur, welke de voor-<br />

decligsle bleek te zijn, doch behartigde tevens de belangen<br />

der inlanders. Hij bleef in zijne betrekking als Gouverneur-<br />

Generaal lot Februari 1836, toen hij het bestuur overgaf<br />

aan den luitenant-generaal Dominique Jacques De Eerens,<br />

gewezen directeur-generaal van Oorlog, die reeds het jaar<br />

te voren als Luilenant-Gouverneur-Generaal in Indië was<br />

aangekomen.<br />

De Eerens voerde een nieuw Regeerings-reglement in, waar-<br />

bij de Raad van Indië werd samengesteld uit een Vice-Pre-<br />

sident en vier leden en tot een adviseereud lichaam hervormd<br />

werd. Belangrijk waren de financiëele wetten, welke in<br />

1836 in Nederland werden uitgevaardigd, waarbij de kolonie<br />

belast werd met eene schuld van 200 milliocn gulden, als<br />

vergoeding voor alle schulden, welke Nederland te gelijk met<br />

de bezittingen der voormalige 0.1. Compagnie had overgenomen<br />

en de uitgaven, later door het moederland voor de koloniën<br />

gedaan. In 1840 was die schuld tot 236 inillioen gulden<br />

gestegen en van af dien tijd werden jaarlijks 9.800.000 gulden<br />

als rente dier schuld in de Nederlandsche schatkist gestort.<br />

Behalve deze vaste bvjdrage wordt het batig slot, d. i. hel<br />

verschil lusschcn de inkomsten en uitgaven voor elk jaar,<br />

besleed tot hel bestrijden van buitengewone uitgaven , zoowel<br />

ten behoeve van het moederland als van de koloniën.<br />

In 1839 werd de Indische Regeering, legen haren wil,


— 269 —<br />

genoodzaakt op Celebes gewapend op te treden, ten gevolge<br />

van de woelingen van Lapataoe, vorst van Tanette, die zijne<br />

onafhankelijkheid trachtte te herwinnen. De gouverneur van<br />

Vlangkasar, Bousquet, had Boni in 1838 tot. toetreding tol<br />

liet vernieuwde Boengaaische contract weten te bewegen en<br />

de hulp van dit rijk ingeroepen, om Lapataoe tot onderwerping<br />

te brengen. Wel werd deze handeling door de Regeering<br />

afgekeurd , die Bousquet terugriep, maar om Boni geen vrij spel<br />

te laten, werd de majoor Hendriks met het opperbevel over<br />

een tocht naar Tanette belast, die er in slaagde op het einde<br />

\an 1840 Lapataoe uit zijn rijk te verdrijven.<br />

Een groote plaag voor de bevolking in den Indischen<br />

Archipel en voor den handel bleven de zeeroovers; vooral<br />

de Riouw-Lingga Archipel was bij voortduring het tooneel<br />

h u mier wandaden en Lingga hunne verblijfplaats, waarom<br />

het noodig werd geoordeeld, ook op aandrang der Engelschen,<br />

met den Sultan van Lingga en den onderkoning van Riouw<br />

nauwere contracten te sluiten.<br />

Te vermelden blijft nog onder het bestuur van De Eerens,<br />

de oprichting van het Instituut te Soerakarta ter opleiding<br />

van ambtenaren voor het binnenlandsch bestuur, de uitbreiding<br />

van het Christendom, vooral in Menado, en der<br />

kennis van Indië, waartoe het Tijdschrift van Ned.-Indië,<br />

opgericht door D r W. R. van Hoëveil, veel heeft bijgedragen<br />

De gouv.-gen. De Eerens overleed den 30 sten Mei 1840<br />

Ie Buitenz<strong>org</strong> en werd als waarnemend Gouverneur-Generaal<br />

vervangen door het oudste lid van den Raad van<br />

Indië, \'au Hogendorp, en zulks omdat Merkus zich ter Westkust<br />

van Sumatra bevond, die in Januari 1841 als Gouverneur-<br />

Generaal ad interim optrad.<br />

Den minister Van den Bosch was het gelukt tot 1839 de<br />

financiëele stormen te bezweren en de uitgaven te dekken,<br />

welke het status quo na zich sleepte, voornamelijk door de


— 270 —<br />

groote voorschotten, welke de Handelmaatschappij steeds<br />

gedaan had. Maar dit lichaam geraakte zelf uitgeput en drong<br />

eindelijk op afrekening aan, waarop de Minister een wetsontwerp<br />

indiende, voor eene leening van 46 millioen gulden.<br />

Hierdoor werd aan de Tweede Kamer inzage verleend van<br />

de groote uitgaven, welke buiten haar medeweten gedaan<br />

waren en zij uitte haar misnoegen hierover, door de vo<strong>org</strong>estelde<br />

leening te verwerpen. Van den Bosch trad nu af<br />

als Minister en werd vervangen door Baud.<br />

Eene grondwetsherziening in 1840 tot stand gebracht,<br />

ruimde voor het eerst aan de volksvertegenwoordiging eene<br />

plaats in op koloniaal gebied, maar voldeed niet aan de<br />

verwachting.<br />

§ 2. HET TIJDPERK DER REGEERING VAN DE<br />

GOUVERNEURS-GENERAAL MERKUS EN R0-<br />

CHUSSEN. UITBREIDING VAN HET NE-<br />

DERLANDSCHE GEZAG OP SUMATRA.<br />

EXPEDITIËN NAAR BALI. DE GROND-<br />

WETSHERZIENING VAN 1848.<br />

1841-1850.<br />

Met den val van Bondjol kan men den Padri-oorlog als<br />

geëindigd beschouwen. Toch braken er in de eerstvolgende<br />

jaren herhaaldelijk onlusten uit op de Westkust van Sumatra ,<br />

meestal door eerzuchtige hoofden geleid. Zoo liet zich een<br />

opstand, welke in Februari 1841 in Batipoe en Tanah Datar<br />

uitbrak en aan het hoofd waarvan een neef van den Regent<br />

van Batipoe stond, in den beginne gevaarlijk aanzien, doch<br />

door het krachtige optreden van Michiels, die onmiddelijk de<br />

oproerige gewesten binnenrukte en den Regent van Batipoe<br />

met zijn neef gevangen nam, werd hij in de geboorte gesmoord.<br />

Ook de weerspannige Battaks werden met geweld tot het<br />

aanleggen van wegen gedwongen.


— 271 -<br />

De vertoogen door de Engelsche Regeering tegen onze<br />

uitbreiding op Sumatra gericht, hadden ten gevolge, dat in<br />

1843 verschillende posten weder werden ingetrokken en<br />

Vloewara Kompeh als de noordelijkste ter Oostkust van Sumatra<br />

bleef bestaan.<br />

Op het einde van 1844 was hel nogmaals noodig, dat<br />

Vlichiels zich aan het hoofd eener colonne stelde, de XII<br />

Kota's binnenrukte en de hoofden verdemoedigde. Na de<br />

bevrediging van Sumatra's westkust, voerde Michiels aldaar<br />

tie verplichte koffieciiltuur in voor elk gezin, dat de koffie<br />

tegen een bepaalden prijs aan het Gouvernement moest leveren,<br />

hetwelk zelf voor het transport naar Padang z<strong>org</strong>de.<br />

De aandacht der Hooge Regeering werd op Borneo gevestigd<br />

door de handelingen van een.Engelschman, James Brooke,<br />

die in 1839 eene reis naar Serawak deed,.alwaar hij pangeran<br />

Bassim , den vertegenwoordiger van den Sultan van Broenei,<br />

tot wiens gebied dit staatje behoorde, ondersteunde in een<br />

strijd tegen de Dajak's. Voor die ondersteuning had Hassim<br />

hem groote beloften gedaan en toen hij ze niet nakwam,<br />

dwong Brooke hem, in 1841, zijn gebied af te slaan en werd<br />

door den Sultan van Broenei erkend. Brooke, door de<br />

Engelsche Regeering tot haren regent aangesteld, wist in 1846<br />

van den Sultan van Broenei den afstand van het eiland<br />

Laboean te verkrijgen en, ofschoon de Nederlandsche Regeering<br />

tegen de inbezitneming van dit eiland protesteerde en<br />

het als eene schending van het tractaat van 1824 beschouwde,<br />

bleef Engeland Laboean als station voor stooinschepen in<br />

bezit houden, zonder echter Serawak als onderhoorigheid te<br />

erkennen.<br />

Om verdere pogingen van avonturiers te voorkomen, werd<br />

Weddik in 1844 als Commissaris-Inspecteur naar Borneo<br />

gezonden, die met den Radja van Koetei een verdrag sloot,<br />

waarbij deze de souvereiniteit van Nederland erkende. Weddik<br />

bezocht vervolgens de westkust, alwaar de Chineesche kongsi's


— 272 —<br />

oppermachtig heerschten, ten gevolge van de politiek van<br />

onthouding. Eerst in 1850 kwam hierm verandering, toen<br />

een krachtig optreden noodzakelijk werd, daar de Chineezen<br />

wraak willende nemen over de afsluiting der Sedouwnv.er,<br />

de hoofdplaats Sambas bedreigden. Tot ontzet dier<br />

plaats kwam de luitenant-kolonel S<strong>org</strong> met 400 man op de<br />

westkust aan en maakte zich van de sterkte Pemangkat<br />

meeStei, S<strong>org</strong> sneuvelde hier en werd opgevolgd door den<br />

Imtenant-kolonel Le Bron de Vesela, die, zich niet sterk<br />

genoeg gevoelende, de Chineezen in het bmnenland aan te<br />

tasten, nieuwe contracten met hen sloot<br />

De gouv.-gen. Merkus kwam, na eene kortstondige regeermg<br />

m 1844 te Soerabaja te ^ ^ *<br />

pressent van den Raad van Indië, Reynst, als waarnemend<br />

Gouverneur-Generaal optrad en die functie bekleedde tot de<br />

Munster van Staat. Jan Jacob Rochussen, m September 1845<br />

het bestuur aanvaardde.<br />

Behalve eenige kleine tochten, zooals naar Nias in 1847<br />

onder bevel van den luitenant-kolonel Van der Hart, om<br />

eene kampong te tuchtigen, welker bevolking zich verzet had<br />

tegen eene militaire opname; naar Palembang in 1849, waar<br />

de bevolking in het binnenland in verzet was gekomen,<br />

welke tegenstand eindigde met den val van de sterkte Pamalang<br />

en naar Bangka, waar een eerzuchtig hoofd, Amir, zich van<br />

1848 tot 1850 tegen hel bestuur verzette, komen drie belanoryke<br />

krijgstochteu onder het bestuur van Rochussen m<br />

aanmerking en wel naar het eiland Bali.<br />

De vorsten van Bali waren tot dezen tijd ongestoord gebleven<br />

en de controle der Regeering had zich alleen bepaald<br />

tot het tegengaan van den slavenhandel en zeeroof<br />

Een prerogatief van de Balineesche vorsten was het tawan<br />

karang of kliprecht, hetwelk een gestrand schip, met hare<br />

bemannmg, het eigendom des Vorsten deed worden, in wiens


— 273 —<br />

gebied zulks was vo<strong>org</strong>evallen. De toepassing van dit recht<br />

had in 1841 eene zending van den commissaris Koopman ten<br />

gevolge, die met de voornaamste vorsten van Bali, die van<br />

Boleleng, Karang Asam en Klongkong, verdragen sloot, waarbij<br />

zij beloofden het Nederlandsche oppergezag te erkennen<br />

en het kliprecht niet meer te zullen uitoefenen. De schending<br />

dezer beloften maakte in 1843 eene nieuwe zending noodzakelijk<br />

en de behandeling, welke de Resident van Besoeki, die<br />

als Commissaris gezonden was, van de vorsten ondervond,<br />

deed de noodzakelijkheid blijken, hen de macht van het Gouvernement<br />

te doen gevoelen.<br />

In Juni 1846 werd een expeditionnair korps ter sterkte van<br />

1700 man onder bevel van den luitenant-kolonel Bakker naar<br />

Bali ingescheept op eene vloot van 40 schepen, bewapend met<br />

115 vuurmonden en bemand met 1200 koppen onder bevel van<br />

den schout-bij-nacht Van den Bosch ; de resident van Besoeki<br />

Major trad als Regeerings-Commissaris op.<br />

Den 17 den Juni kwam de vloot voor Boleleng aan en had<br />

de landing plaats; wel boden de Balineezen reeds aan het strand<br />

en later in de versterkte kampong Boleleng geduchten tegenstand<br />

, zoodat de eerste aanval op deze plaats mislukte,<br />

toch waren zij bij een tweeden aanval van onze zijde genoodzaakt<br />

hunne positie te ontruimen en boden hunne onderwerping<br />

aan, toen ook de hoofdplaats Singa-radja veroverd<br />

was geworden.<br />

De vorsten traden in onderhandeling met den gouv.-gen.<br />

Rochussen, die juist op Bali was aangekomen, verbonden<br />

zich tot het slechten der versterkingen, het betalen van 300,000<br />

gulden oorlogskosten, het zenden van een jaarlijksch gezantschap<br />

naar Batavia, terwijl zij mede er in toestemden, dat te<br />

Boleleng een fort werd gebouwd met 200 man bezetting, welke<br />

door hen van levensmiddelen zou worden voorzien.<br />

De vorsten handelden echter niet ter goeder trouw, kwamen<br />

geene enkele der bepaalde voorwaarden na, plunderden ge-<br />

18


— 274 —<br />

strande schepen en sloten eindelijk zelfs het fort in, waarom<br />

eene tweede expeditie noodzakelijk werd, welke in Juni 1848<br />

van Batavia vertrok.<br />

De expéditionnaire macht, welke nu eene sterkte van ongeveer<br />

3000 man telde, werd aangevoerd door den generaalmajoor<br />

Van der Wijck ; de vloot ter sterkte van 40 zoo<br />

groote als kleine schepen bewapend met 72 vuurmonden, dooiden<br />

kapitein-ter-zee Sterk.<br />

De landing werd zonder tegenstand volvoerd en de versterkte<br />

kampong Boengkoelan veroverd. Verder landwaarts oprukkende,<br />

stieten de aanvallende colonnes bij een défilé voor<br />

Djagaraga op eene reeks versterkingen, welke, zoo door natuurlijke<br />

als kunstmatige hindernissen, moeilijk te genaken waren.<br />

Een aanval op deze positie ondernomen, mislukte geheel en<br />

berokkende onze troepenmacht een verlies van 12 officieren<br />

en 172 minderen aan dooden en gekwetsten, waardoor het<br />

voortzetten der expeditie ongeraden werd geacht en de troepen<br />

weder werden ingescheept.<br />

Met allen spoed werd nu eene derde expeditie uitgerust<br />

om den indruk van de geleden nederlaag uit te wisscheii.<br />

Vier bataljons infanterie met twee batterijen artillerie en belegeringsgeschut,<br />

een detachement cavalerie en mineurs benevens<br />

300 Madoereesche hulptroepen onder bevel van den generaal-<br />

majoor Michiels werden ingescheept op eene vloot van<br />

55 oorlogs- en transportschepen, bemand met 300 mariniers<br />

en 3000 matrozen en bewapend met 300 stukken geschut<br />

onder bevel van den vice-admiraal Machielse.<br />

In het begin van April 1849 kwam de vloot voor Boleleng<br />

aan, waar geland werd. Nog voor deze landing geheel verricht<br />

was had de luitenant-kolonel Le Bron de Vexela reeds<br />

bezit genomen van Singa-radja, waar de geheele troepenmacht<br />

verzameld werd. Gezanten van de vorsten trachtten<br />

onderhandelingen aan te knoopen, hetgeen de generaal-majoor<br />

Michiels weigerde, die alleen met de vorsten in persoon wil-


— 275 —<br />

de onderhandelen. Te Sangsit, dat vervolgens bezet werd,<br />

verschenen de vorsten van Boleleng en Karang Asam voor den<br />

opperbevelhebber, maar namen de eischen van Michiels niet<br />

aan, waarop tot den aanval op Djagaraga besloten werd.<br />

De troepenmacht werd in twee colonnes ingedeeld; de eene<br />

onder bevel van den luitenant-kolonel Van Swieten zou den<br />

aanval in front ondernemen, de andere onder Le Bron de<br />

Vexela, geleid door den chef van den staf, den luitenant-kolonel<br />

üe Brauw, zou eene verkenning langs den linkeroever<br />

der Sangsitrivier maken, om zoo mogelijk de werken om te<br />

trekken. Terwijl de eerste colonne de stelling te vergeefs in<br />

front aantastte en met verlies moest terugtrekken, leidde De<br />

Brauw de tweede colonne door de bedding der ondiepe rivier<br />

tot in den rug der vijandelijke versterkingen, die verrast en<br />

genomen werden. Daardoor kon ook de eerste colonne weder<br />

tot den aanval overgaan, hetgeen de ontruiming van<br />

Djagaraga door den vijand ten gevolge had.<br />

De generaal-majoor Michiels verklaarde nu den vorst van<br />

Boleleng vervallen van den troon en benoemde in zijne plaats<br />

Goesti Made Rai. Alle vorsten, met uitzondering van die van<br />

Karang Asam, Klongkong en Mengoewi kwamen in onderwerping.<br />

Om deze nog weerspannige vorsten te tuchtigen, werden<br />

de troepen, met achterlating van eene bezetting te Boleleng,<br />

ingescheept en naar Padang Kove overgebracht. Hier<br />

kwamen 4000 man hulptroepen van den vorst van Mataram<br />

op Lombok aan, die de bevelhebber op Karang Asam aan<br />

liet rukken, waar zij de troepen van den vorst versloegen,<br />

terwijl deze zich het leven benam. Uit Padang Kove, dat<br />

bezet bleef, rukte de bevelhebber den 24 sten Mei op Klongkong<br />

aan; achtereenvolgens werd de versterkte tempel van<br />

Soengla lawas en de kampong Kasoemba genomen, waar het<br />

bivak betrokken werd. Bij een nachtelijken aanval op het<br />

bivak werd de generaal-majoor Michiels aan het been gewond,<br />

aan welke wonde hij overleed. De luitenant-kolonel Van


— 27Ö -<br />

Swieten trad nu als bevelhebber op, trok naar Padang Kove<br />

terug en knoopte onderhandelingen met Klongkong aan.<br />

Daar deze geen gevolg hadden, werden nogmaals Soengla<br />

lawas en Kasoemba bezet, waarop de vorst in onderwerping<br />

kwam.<br />

Middelerwijl kwam de nieuw benoemde bevelhebber Z,. H.<br />

de hertog Bernhard van Saksen-Weimar, Commandant van<br />

liet Indische leger, op Bali aan, voor wien de vorsten nu<br />

verschenen, om vergiffenis te verkrijgen.<br />

De tractaten, welke zij vervolgens moesten onderteekenen,<br />

behelsden erkenning van het Nederlandsche gezag, het legengaan<br />

van zee- en strandroof, het verbod om tractaten te<br />

sluiten met andere natiën en de vestiging van Europeanen<br />

buiten voorkennis van het gouvernement te dulden, benevens<br />

het slechten van alle versterkingen.<br />

Tot nu toe was het cultuurstelsel op Java in vollen zwang gebleven<br />

en wierp voordeelige winsten voor het moederland<br />

af. Toen echter de nadeelen van dit stelsel zich deden gevoelen<br />

en het voor alle residentiën niet van toepassing bleek<br />

Ie zijn en toen door misgewas, vooral in de residentie Samarang,<br />

gebrek onder de bevolking ontstond, besloot Rochussen<br />

tot de vermindering der cultures in die streken, waar<br />

gebrek aan voedingsmiddelen heerschte en gaf last tot het<br />

verbeteren der waterwerken. Ook in de heerendiensten,<br />

welke vooral drukkend waren door de invoering van het<br />

defensiestelsel van Van den Bosch, werd verlichting gebracht<br />

door het aannemen van vrijwillige arbeiders.<br />

De rust op Java bleef, op eene enkele uitzondering na,<br />

ongestoord; in 1856 braken er in Bantam onlusten uit, verwekt<br />

door den Patih van Serang, die zich verongelijkt achtte.<br />

De luitenant-kolonel De Brauw, met troepen naar Bantam<br />

gezonden, vermeesterde Boedang Batoe, het brandpunt van<br />

den opstand, doch de hoofden wisten te ontsnappen. Na


— 277 —<br />

versterking bekomen te hebben, werden de oproerlingen te<br />

Tagal Papak overvallen en verscheidene hoofden gevangen<br />

genomen, terwijl anderen uitweken naar de Lampongs.<br />

Rochussen vond bij zijne komst in Indië het muntwezen<br />

in een berooiden toestand door gebrek aan zilver ; om hierin<br />

Ie voorzien werden biljetten, recepissen geheeten, uitgegeven,<br />

welke een wettig betaalmiddel in den Archipel werden.<br />

De Gouverneur-Generaal had ook een open oog voor de<br />

buitenbezittingen en wenschte verbetering in den toestand deibevolking<br />

aldaar te brengen, getuige verschillende besluiten<br />

onder zijn bestuur uitgevaardigd; zoo werden Mangkasar.<br />

Menado en Kema tot vrijhavens verklaard en de lasten der<br />

bevolking in de Minahassa verminderd, waardoor dit gewest<br />

al zeer spoedig tot de welvarendste van den Archipel ging<br />

behooren. Ook wenschte hij in de Molukken eenige vrijhavens<br />

te openen, waarvan echter werd afgezien, uit vrees<br />

voor het schenden van het monopolie in kruidnagelen. Op<br />

zijne reis naar Borneo, in 1849, werd er tot ontginning van<br />

de steenkolenmijnen in Bandjermasin besloten.<br />

Ofschoon de Minister van koloniën, Baud, om in de geldelijke<br />

behoeften te voorzien, de volksvertegenwoordiging<br />

dikwijls met zijne tinanciëele operaties bekend moest maken,<br />

zoo wist hij de oppositie in de Tweede Kamer, welke regeling<br />

bij de wet van het beheer der koloniën verlangde, te bedwingen<br />

en bleef tot 1848 de onbeperkte uitvoerder van<br />

's Konings wil.<br />

Het verlangen naar meerdere vrijheid, hetwelk in Nederland<br />

toenam, vond weerklank in Indië, waar zich stemmen<br />

deden hooren tot het verkrijgen van meerdere vrijheid van<br />

drukpers en persoon. Vooral wekte het besluit van den<br />

Minister misnoegen, waarbij als vereischte voor het bekleeden<br />

van rechterlijke of hooge civiele betrekkingen op Java.<br />

de opleiding aan de academie te Delft vereischt werd. Door<br />

dit besluit werd het doodvonnis over het instituut te Soera-


— 278 —<br />

karta uitgesproken en zagen minvermogenden zich den weg<br />

gesloten, tol het verkrijgen van het ambtenaars-radicaal. Onder<br />

leiding van bekwame mannen, als D 1 ' W. R. Van Hoëvell<br />

en M r P. Mijer, had te Batavia eene meeting plaats, om den<br />

Koning in een adres de opheffing van dit besluit te verzoeken.<br />

Bij de grondwetsherziening in 1848 werd aan de volksvertegenwoordiging<br />

een belangrijken invloed toegekend in de<br />

wijze van het beheer der koloniën en de verantwoording<br />

der koloniale geldmiddelen, doch daar de grenzen van inmenging<br />

der vertegenwoordiging niet scherp waren afgebakend,<br />

gaf dit op den duur aanleiding tot strijd tusschen de verschillende<br />

partijen.<br />

Met het geheele Kabinet was ook Baud in 1848 afgetreden<br />

en nadat de portefeuille van koloniën in verschillende<br />

handen geweest was, trad Pahud in 1849 als Minister, in het<br />

Ministerie Thorbecke, op.<br />

Tot opvolger van den gouv.-gen. Rochussen werd M r Bruce<br />

benoemd, doch toen deze ter reede van Texel overleed,<br />

werd M 1 ' Duymaer van Twist als zijn vervanger aangewezen,<br />

die in Mei 1851 de landvoogdij aanvaardde.


— 279 —<br />

§ 3. HET BESTUUR DER GOUVERNEURS-GENE-<br />

RAAL DUYMAER VAN TWIST EN PAHUD.<br />

EXPEDITIES NAAR SUMATRA, BORNEO,<br />

CELEBES EN DEN MOLUKSCHEN<br />

ARCHIPEL. HET TRACTAAT<br />

MET SIAK. INVOERING VAN<br />

EEN NIEUW REGEE-<br />

RINGS-REGLEMENT.<br />

1851-1861.<br />

Hebben wij tot nu toe de Regeering slechts noode het<br />

zwaard zien trekken om hare heerschappij over de verschillende<br />

staten van den Archipel geen ijdele klank te doen<br />

wezen, in dit tijdperk bespeuren wij eene geheele omkeering<br />

in hare zienswijze, welke geen verzet meer lijdelijk<br />

aanziet.<br />

In de eerste plaats onze aandacht vestigende op de buitenbezittingen,<br />

zien wij dat het Gouvernement van Sumatra's<br />

Westkust reeds winsten begon af te werpen voor het moederland,<br />

ten gevolge van de door Michiels ingevoerde koffiecultuur;<br />

de rustige houding van die eertijds zoo woelzieke<br />

bevolking toonde hare tevredenheid. Langs den weg der<br />

onderhandelingen, werden de hoofden der Battaklanden tot<br />

erkenning der Nederlandsche souvereiniteit overgehaald; verder<br />

strekte zich de bemoeiing der Regeering hier niet uit.<br />

Eene ware kwelling voor de bevolking was de slavenhandel,<br />

door Atjehsche zeeroovers gedreven, waarvan vooral de<br />

bevolking van het eiland Nias het slachtoffer was. De tocht<br />

in hel jaar 1847 onder bevel van den luitenant-kolonel Van<br />

der Hart naar dit eiland ondernomen, had geene verdere gevolgen<br />

gehad; om aan de onderdrukking der bevolking een<br />

einde te maken, besloot de Gouverneur van Sumatra 's Westkust,<br />

de generaal-majoor Van Swieten, tusschenbeiden te komen


— 280 -<br />

in de onderlinge veeten der Niassche vorsten en de Radja's<br />

van Botohosi en Orahili aan het Nederlandsche gezag te onderwerpen.<br />

Daartoe werd in 1855 eene kleine macht van<br />

119 man getrokken uit de detachementen op Sumatra's Westkust,<br />

waarmede de kapitein De Vos in Januari 1856 in de baai<br />

van Lagoendi landde. Hij rukte van hier op naar Orahili,<br />

doch moest, na eene vruchtelooze poging om de versterkte<br />

kampong te nemen, terugtrekken. Nu besloot de gouverneur<br />

Van Swieten tot het oprichten van eene redoute aan de Lagoendi<br />

baai, om aldaar een vast punt te bezetten ; dit werk<br />

werd door den majoor Grena tot stand gebracht en ondanks<br />

de ongezondheid van de plaats, bleef de redoute tot Februari<br />

1861 bezet, toen zij door eene aardbeving geheel verwoest<br />

werd.<br />

De Regeering trachtte nu langs een anderen weg, door het<br />

sluiten van een contract met den Sultan van Atjeh, aan den<br />

zeeroof een einde te maken ; daartoe deed de gouverneur<br />

Van Swieten in 1857, in persoon, eene reis naar Atjeh en<br />

wist ook met den Sultan een verdrag tot stand te brengen<br />

tot bescherming van den handel, doch dit verdrag bleek op<br />

den duur eene doode letter te wezen.<br />

De Lampongsche districten waren reeds geruimen tijd hel<br />

toevluchtsoord geworden van ontevredenen, uit Bantam geweken.<br />

Toen deze zich om een zekeren raden Intan schaarden,<br />

werd het noodig geoordeeld dit gewest te zuiveren; de<br />

kolonel Waleson trok aan het hoofd eener colonne het land<br />

door en nadat raden Intan en andere hoofden den dood gevonden<br />

hadden, hield de bevolking zich verder rustig.<br />

Even als in de Lampongs waren ook in het Palembangsche<br />

ontevredenen genoeg, die een zekeren Tijang Alam lot<br />

opperhoofd kozen en in het geheim door den Rijksbestuurder<br />

werden aangestookt. Vertrouwende op de goede gezindheid


— 281 —<br />

van eenige hoofden, met wie hij, aan het hoofd eener colonne<br />

van 160 man, in Juni 1851 naar Goenoeng Maraksa oprukte,<br />

was de luitenant-kolonel De Brauw, bijna hel slachtoffer<br />

van verraad geworden, daar hij, na de vermeestering van<br />

Goenoeng Maraksa, door den vijand omsingeld werd, die met<br />

de Inlandsehe hoofden van het gevolg des bevelhebbers in<br />

betrekking stond. Alleen dooi' zijne energieke houding en<br />

door voor de leus onderhandelingen met den vijand aan Ie<br />

knoopeu, wist De Brauw zijne colonne uit die hachelijke<br />

positie te redden. De opstand breidde zich uit over verschillende<br />

landschappen en het district Ampat Lawang was<br />

het brandpunt. De verbanning van den Rijksbestuurder in<br />

September 1851 naar Java had geene merkbare gunstige gevolgen,<br />

zoodat in April 1852 versterking van troepen uit<br />

Batavia gezonden moest worden, onder den luitenant-kolonel<br />

Helbach. Wel waren de Nederlandsche wapenen gelukkig<br />

in verschillende ontmoetingen, welke in de volgende jaren<br />

plaats hadden, doch het duurde tot 1856 eer Tijang Vlam,<br />

van de zijnen verlaten, zich op voorwaarde van lijfsbehoud<br />

overgaf; hij werd daarop naar Salatiga verbannen.<br />

Nog eenmaal moesten de wapenen opgevat worden tegen<br />

een zeker hoofd Pirahoen, die zich in de sterkte Djati verschanst<br />

had; eerst na eene belegering van zes maanden viel<br />

die sterkte in 1859 in onze handen. Pirahoen wist te ontkomen<br />

naar de Pasoeniahlanden, welker bevolking zich toen<br />

reeds als zeer krijgshaftig had doen kennen.<br />

Omstreeks denzelfden tijd oordeelde de Regeering het noodig,<br />

den vorst van Djambi, welk rijk tot de residentie Palembang<br />

gerekend werd te behooren, de Nederlandsche souvereiniteit<br />

te doen erkennen. Deze vorst had bij zijne troonsbeklimming<br />

in 1856, de vroegere tractaten niet alleen niet<br />

erkend, maar zijn rijk was ook het toevluchtsoord geweest<br />

voor de uit Palembang verdreven rebellen. Daar eene diplomatieke<br />

zending geene resultaten had, werd tot eene tuchti-


— 282 —<br />

ging besloten. De majoor Van Langen kreeg het bevel over<br />

eene macht van vier compagnieën infanterie en vier stukken<br />

geschut, welke over zee naar Moewara Kompeh vervoerd<br />

werden, terwijl twee compagnieën over land op Djambi aanrukten.<br />

Met gering verlies werd de kraton genomen ; de Sultan<br />

was reeds naar het binnenland gevlucht. Hij werd van<br />

den troon vervallen verklaard en zijn oom onder zeer beperkende<br />

voorwaarden tot leenvorst aangesteld; de kraton werd<br />

lot eene duurzame vestiging voor 260 man infanterie ingericht.<br />

Ten gevolge van inwendigen tweespalt, kwam ook het rijk<br />

Siak Sri Indrapoera in 1858 onder de souvereiniteit van het<br />

N. I. Gouvernement en werd met den Sultan van dit rijk,<br />

door den Resident van Riouw, een tractaat gesloten, waarbij<br />

hij zijn recht van zelfbestuur eenigermate behield, doch waarbij<br />

alle Europeanen en later ook de Ghineezen, welke zich<br />

daar en in de onderhoorige landstreken Deli, Serdang en<br />

Langkat vestigen zouden, tot rechtstreeksche onderdanen van<br />

het Gouvernement verklaard werden.<br />

Op het eiland Lingga regeerde een heerschzuchtig vorst,<br />

die zich voortdurend mengde in de binnenlandsche aangelegenheden<br />

der staten op het schiereiland Malaka en daardoor<br />

de Engelsehen bemoeilijkte. Toen hij nu, tegen het verbod<br />

der Indische regeering, zich in 1857 naar Singapoera begaf,<br />

werd hij door den Resident van Riouw, F. N. Nieuwenhuijzen,<br />

vervallen verklaard van den troon en zijn oom tol<br />

Sultan aangesteld, met wien een nieuw tractaat gesloten werd.<br />

De afgezette Sultan vond steun bij den Panglima besar van<br />

Reteh, die zich in zijn rooversnest Reteh, aan het riviertje<br />

van dien naam, noordwaarts van Djambi gelegen, versterkte,<br />

doch bij een aanval door de bemanning van een paar oorlogsschepen<br />

op zijne sterkte gedaan, sneuvelde. Wel eindigde<br />

hiermede de tegenstand, doch de toestand bleef in die streken<br />

vrij treurig.<br />

De tinproductie op de eilanden Bangka en Billiton nam


- 283 —<br />

voortdurend toe; op laatstgenoemd eiland werd de exploitatie<br />

der mijnen in 1860 aan de Billiton-maatschappij gegund.<br />

In Boleleng op het eiland Bali braken in 1858 onlusten<br />

uit, verwekt door een zeker hoofd Njoman Gempol, welke<br />

zulk een ernstig karakter aannamen, dat op het einde van<br />

dat jaar eene expeditie, waarvan het 13 d ' bataljon onder den<br />

luitenant-kolonel Stijn van Hensbroek een deel uitmaakte,<br />

onder den kapitein-luitenant-ter-zee Van Hasselt, derwaarts<br />

ging, welke Bandjar-Djawa veroverde, waarna Njoman Gempol<br />

zich overgaf.<br />

Wal hel eiland Borneo betreft, aldaar komen in dit tienjarig<br />

tijdvak twee belangrijke krijgsgebeurtenissen ter sprake,<br />

n. 1. de onderwerping der Chineesche kongsi's op de Westkust<br />

en de val van het Sultansrijk in Bandjermasin.<br />

Om een einde te maken aan de macht der Chineesche<br />

kongsi's ter Westkust van Borneo, die zich aan geene tractaten<br />

stoorden, werd M 1 ' A. Prins, vice-president van den Raad<br />

van Indië, in 1853 derwaarts gezonden, die de Regeering<br />

aanried, Sepang, in het centrum der kongsi's gelegen, te bezetten.<br />

Maar de verraderlijke handelingen der Ghineezen, die<br />

zelfs het leven van den Commissaris in gevaar brachten, was<br />

oorzaak van het uitrusten eener expeditie, welke ter sterkte,<br />

van ruim 2000 man, onder den luitenant-kolonel Andresen<br />

in Juni 1854 Montrado bezette. Wel hadden de troepen hier<br />

nog van aanvallen en verraderlijke handelingen des vijands<br />

te lijden, maar het uitzenden van mobiele colonnes, die geen<br />

tegenstand ontmoetten, deed de rust terugkeeren.<br />

In November 1854 werd Montrado tot eene assistent-residentie<br />

verheven, verdeeld in acht afdeelingen, voorloopig onder<br />

het bestuur van officieren, terwijl de Chineezen onder<br />

eio-en hoofden kwamen. Te Montrado werd een landraad<br />

opgericht, overal wegen aangelegd en door eene goede politie<br />

de woelingen van geheime genootschappen tegengegaan,<br />

Het gevaarlijkste van dien aard was het Sam-Tjam-Foei of


— 284 —<br />

drie-vingeren-verbond, dat der bevolking veel vrees aanjoeg,<br />

tot het den waarnemenden assistent-resident, kapitein G. M.<br />

Verspijck, gelukte het verblijf der hoofden van dit verbond<br />

te ontdekken, die nu onschadelijk gemaakt werden. Met gestrengheid<br />

wist de waarnemende resident Kroesen, die in 1856<br />

Andresen verving, alle verdere woelingen te voorkomen.<br />

Ook Sintang werd in 1856 tot eene assistent-residentie verklaard;<br />

de hierdoor in hunne rechten gekortwiekte prinsen,<br />

waaronder vooral een zekere pangeran Moeda zich bekend<br />

maakte, hielden dit gewest in onrust; vruchteloos waren de<br />

pogingen om de weerspannige hoofden gevangen te nemen,<br />

die zich in de wildernissen schuil hielden en later de gelederen<br />

tier rebellen in het zuiden van Borneo gingen versterken.<br />

In 1857 overleed de Sultan van Bandjermasin, Adam, en<br />

werd opgevolgd door Tamdjid'oellah, terwijl Hidajat'oellah,<br />

kleinzoon van den overledene, tot Rijksbestuurder werd benoemd.<br />

Die opvolging door de Regeering geregeld, veroorzaakte<br />

groote ontevredenheid en spoedig bleek het dat Hidajat<br />

uit gekrenkte eerzucht zich tegen het bestuur verzette;<br />

bij hem sloten zich Antasari, Demang Lehman en andere<br />

hoofden, vooral priesters, aan. In April 1859 kwam de luitenant-kolonel<br />

Andresen, als Commissaris te Bandjermasin en<br />

trachtte met Hidajat in onderhandeling te treden. Middelerwijl<br />

had er een algemeene aanval op onze posten plaats;<br />

enkelen als Kalangan, Poeloe Petak en Tabanio werden afgeloopen,<br />

een aanval op Martapoera werd afgeslagen, terwijl<br />

Pengaron behouden bleef door de uitstekende verdediging<br />

van den luitenant Beeckman. Het opzenden van sultan Tamdjid'oellah<br />

naar Batavia had geene toenadering ten gevolge,<br />

integendeel diens aanhang vermeerderde daardoor.<br />

In October 1859 trad F. fik Nieuwenhuijzen als Gouvernements-Commissaris<br />

en de majoor G. M. Ver.spijck als Militaire<br />

Commandant en waarnemend Resident op. Nu werden de<br />

onderhandelingen gestaakt, de vijand uit verschillende plaat-


— 285 —<br />

sen verdreven en Pleihari eu Moening bezet, zoodat de rust<br />

gaandeweg terugkeerde, toen de opstand een grooter omvang<br />

kreeg door den afval van Socrapati, hoofd van de Boven-<br />

Doesoen, die den 28 stcn December het stoomschip Onrust,<br />

commandant de luitenant-ter-zee Van de Velde, afliep en de<br />

geheele bemanning vermoordde. Wel werd hierover wraak<br />

genomen door het verwoesten van Lontontoear en Bahan, m<br />

welke baitste plaats de woning van Soerapati was, maar men<br />

kon dit hoofd niet meester worden. Aanhoudend werden<br />

patrouilles uitgezonden, om den vijand op te sporen, op ver-<br />

schillende plaatsen, zooals Ie Amoenthay, Barabei-i en Ama-<br />

wang, hem gevoelige verliezen toegebracht, maar de guenl-<br />

la-oorlog dunde de gelederen geducht, waarom Verspijck ver-<br />

sterking aanvroeg. Den ll de " Juni 1860 vaardigde de Gou-<br />

vernements-Commissaris eene proclamatie uit, waarbij Ban-<br />

djermasin bij het Nederlandsche grondgebied werd ingelijfd<br />

en in drie militaire commandementeii verdeeld werd, onder<br />

den majoor Verspijck en de kapiteins Roch en Van Oijeu.<br />

Van des vijands zijde werd die proclamatie beantwoord met<br />

een aanval op Martapoera, die met moeite werd afgeslagen.<br />

In het najaar van 1860 kwam er versterking van drie<br />

compagnieën op Bandjermasin aan en besloot Verspijck<br />

Martapoera te tuchtigen. De bevolking dezer plaats onder-<br />

wierp zich en ontving vergiffenis; vijf hoofden werden echter<br />

opgehangen. De Gouvernements-Gommissaris keerde naar Java<br />

terug en Verspyck werd tevens tot Resident van Bandjermasin<br />

benoemd.<br />

Een enkele maal leden onze patrouilles verliezen, zooals<br />

voor Boekit Madang, dat eerst genomen werd toen er twee<br />

malen versterking gezonden was en te ïabalang, waar een<br />

oproerig priester, door eene patrouille onder den luitenant<br />

Van Einde gevangen genomen zijnde, amok maakte, ten ge-<br />

volge waarvan de commandant en eenige manschappen wer-<br />

den afgemaakt.


— 286 —<br />

In October 1861 onderwierp zich Demang Lehman en beloofde<br />

Hidajat lot onderwerping over te halen. Werkelijk<br />

kwam deze ook in Januari 1862 te Bandjermasin aan en<br />

keurde zijne verbanning naar Java goed, doch ontvluchtte<br />

weder met Demang Lehman. Verspijck nam nu krachtige<br />

maatregelen, liet de rivieren afsluiten langs welke de bevolking<br />

levensmiddelen moest krijgen, vaardigde eene proclamatie<br />

ml, waarbij haar verboden werd wapenen te dragen en liet<br />

Hidajat aanhoudend vervolgen; hij werd hierin bijgestaan<br />

door bevolkingspatrouilles onder hunne eigen hoofden, ouder<br />

welke Soeta Ono zich bijzonder verdienstelijk maakte. Hidajat<br />

moest zich eindelijk uit gebrek in Maart 1862 onderwerpen<br />

en werd naar Java verbannen.<br />

Belangrijke voordeelen waren ook de inname van Goenoeng<br />

Tongka, de verblijfplaats van Antasari, en van Petap, waar<br />

Demang Lehman zich ophield. Na nog de bevolking aan de<br />

feweh getuchtigd te hebben, wegens het afloopen van de<br />

Onrust, gaf de luitenant-kolonel Verspijck het bevel over aan<br />

den kolonel Happé, onder wiens bestuur achtereenvolgens<br />

verschillende hoofden in onderwerping kwamen, zooals Demang<br />

Lehman, die door een krijgsraad ter dood veroordeeld<br />

werd. De oorlogstoestand bleef echter tot 1866 o-ehandhaafd.<br />

Gelijktijdig met Borneo was ook Celebes het tooneel des<br />

oorlogs. Niet alleen dat Boni steeds weigerde de Nederlandsche<br />

souvereiniteit te erkennen, in de laatste jaren had<br />

dit rijk de Nederlandsche vlag herhaaldelijk beleedigd, waarom<br />

'» 1858 lot eene tuchtiging besloten werd. De troepenmacht,<br />

lot dit doel uitgezonden, onder bevel van den generaal-majoor<br />

Steinmetz, wien als (weede bevelhebber "was<br />

toegevoegd de kolonel Waleson, had eene sterkte van drie<br />

bataljons infanterie, een escadron cavalerie, eene batterij artillerie<br />

en eene compagnie sappeurs. Als Gouvernements-


— 287 —<br />

Commissaris trad de vice-president van den Raad van Indië,<br />

De Perez, op.<br />

De expéditionnaire macht kwam in Februari 1859 voor<br />

Badjoa aan, waar, nadat een ultimatum aan de vorstin gezonden<br />

onbeantwoord was gebleven, het debarkement onder het<br />

vuur des vijands plaats had. Gelijktijdig was uit Mangkasar<br />

eene mobiele colonne sterk 500 man naar Pasar-Tjamba gezonden,<br />

om daar post te vatten. De kampongs aan het strand<br />

werden opgeruimd en in de kampong Lonrai het bivak betrokken.<br />

Nadal hel bivak versterkt was, werden er verkenningstochten<br />

naar de zijde van Boni gedaan en de vijand<br />

overal teruggedreven, terwijl de commandant der vloot<br />

de versterkingen aan de Tjenrana-rivier bemachtigde en deze<br />

afsloot. Terwijl de troepen zich onledig hielden met het<br />

openkappen van het terrein, om een weg in de richting van<br />

Boni te maken, werd de opperbevelhebber bij eene verkenning<br />

gekwetst en ging het bevel over op den kolonel Waleson.<br />

Deze liet Badjoa tot eene versterking inrichten en rukte den<br />

28»ten Februari 0p ßoni aan, welke plaats, na aanhoudende<br />

gevechten met den vijand, bereikt en aan de vlammen prijs<br />

gegeven werd. De vorstin was met de Aroe Pitoe of kiesheeren<br />

naar Pasempa gevlucht. De troepenmacht keerde naar<br />

het strand terug, waar de sterkte Badjoa voltooid werd en<br />

daar de regenmoesson ophanden was en de cholera vele<br />

slachtoffers onder de troepen eischte, waaraan den 17 den Maart<br />

ook de gouvernements-commissaris De Perez overleed, besloot<br />

de kolonel Waleson de troepen in te schepen, te Badjoa 200<br />

man en te Boeloekoemba 2 compagnieën achter te laten en<br />

het garnizoen te Mangkasar te versterken. In het begin van<br />

April had de inscheping der troepen plaats.<br />

Op hooger bevel werden de troepen naar Mangkasar overgevoerd<br />

en te Pangkadjene een kampement betrokken, waaruit<br />

de vijand in de Noorder-Districten in bedwang gehouden<br />

werd. Aroe Palakka, een Bonische prins, die door de ko-


— 288 —<br />

ningin gevangen gehouden werd, vluchtte naar Mangkasar,<br />

onderwierp zich aan het Nederlandsche gouvernement en ondersteunde<br />

diens belangen bij de bevolking van Boni, hetgeen<br />

echter niet belette, dat Sopeng, Wadjoe en andere staten<br />

de zijde van Boni kozen.<br />

Intusschen was op Java alles in gereedheid gebracht tol<br />

een tweeden tocht naar Boni. De troepenmacht zou bestaan<br />

uit twee bataljons infanterie, een escadron cavalerie, een halve<br />

batterij artillerie en eene halve compagnie sappeurs en versterkt<br />

warden met de troepen te Mangkasar. Tot opperbevelhebber<br />

dezer expeditie werd benoemd de commandant<br />

van hel Indische leger, de luitenant-generaal J. Van Swieten.<br />

In November 1860 vereenigde de vloot zich op de reede van<br />

Boeloekoemba, alwaar de opperbevelhebber, die eerst naar<br />

Mangkasar vertrokken was, zich bij de troepen voegde. Om<br />

Sindjai te veroveren, ontving de majoor Staring den last met<br />

eene colonne ter sterkte van 11 bataljon infanterie en de noodige<br />

artillerie over land naar die plaats te marcheeren, terwijl<br />

de overige troepen over zee derwaarts zouden vervoerd worden.<br />

Op hare zesdaagsche marsch naar Sindjai, die door het<br />

terrein zeer bemoeilijkt werd, verdreef de colonne den vijand<br />

uit zijne sterkten en kwam voor de plaats aan, toen deze<br />

reeds door de gedebarkeerde troepen genomen was. Verder<br />

oprukkende werd ook Balang-nipa genomen en aldaar<br />

eene versterking opgericht, terwijl Sindjai en Kadjang bij hel<br />

Nederlandsche gebied werden ingelijfd. De troepen werden<br />

vervolgens ingescheept en debarkeerden op het einde van<br />

November Ie Badjoa, alwaar de bezetting door ziekten veel<br />

te lijden had gehad; hel bivak werd betrokken te Tjiloë.<br />

Uit dit bivak werd opgerukt naar Palakka, welke plaats na<br />

eenigen tegenstand van den vijand den 6 den December bereikt<br />

werd en waar reeds verscheidene hoofden zich kwamen<br />

onderwerpen. Benige dagen later deed de opperbevelhebber<br />

eene verkenning naar Pasempa, welke zeer sterke plaats ver-


— 289 —<br />

laten werd bevonden. De troepen keerden naar het bivak<br />

terug, alwaar maatregelen genomen werden, om de gemeenschap<br />

met het strand te verzekeren. Den 14 den December nam<br />

de marsch naar Pampanoea een aanvang, terwijl gelijktijdig eene<br />

flottille de Tjenrana-rivier opstevende. Na een marsch van<br />

twee dagen, waarbij de bevolking zich rustig hield, werd<br />

Pampanoea bereikt en eenigen tijd door de troepen bezet<br />

gehouden. De opperbevelhebber zond nu den assistent-resident<br />

Bakkers naar Soppeng, Wadjoe en Loewoe, om die staatjes<br />

tot onderhandelen over te halen. Die onderhandelingen slaagden<br />

naar wensch, zoodat Van Swielen reeds in het begin<br />

van Januari last kon geven een gedeelte der troepen naar<br />

Java in te schepen. Toen nu ook de rijkssieraden van Boni<br />

waren uitgeleverd, kon tot de verkiezing van een nieuwen<br />

vorst worden overgegaan door de in onderwerping gekomen<br />

zijnde Aroe Pitoe's en Rijksgrooten. Aroe Palakka werd tot<br />

die waardigheid verheven, die bij verdrag van 22 Februari<br />

1861 de landstreken Oud-Boeloekoemba, Radjang, Sindjai<br />

benevens de eilanden Bonerate en Ralao aan het Gouvernement<br />

afstond.<br />

Tot onderwerping van den vorst van Tomori, een rijkje op<br />

de oostkust van Celebes, dat tot het gebied van den Sultan<br />

van Ternate behoorde, welke vorst ook in onmin was met<br />

dien van Tomboekoe, werd door de Regeering in 1856 tot<br />

een tocht naar Tomori besloten. Onder het bevel van den<br />

majoor Happé werden eenige troepen uit de Molukken en<br />

Ternate samengetrokken en deze naar de Tomori-baai overgevoerd.<br />

De hoofdsterkle Oessan-Dahoe werd aangevallen, waarop<br />

het hoofd zich onderwierp en de expéditionnaire macht<br />

weder werd ingescheept.<br />

In de Molukken ging de welvaart der bevolking niet vooruit;<br />

zij werd dikwerf door groote rampen geteisterd. Door<br />

19


— 290 —<br />

het openstellen van eenige havens in 1853, trachtte de Regeering<br />

den handel te verlevendigen, doch met weinig gevolg;<br />

de gedwongen teelt van kruidnagelen in Amboina bleef behouden,<br />

om haar niet geheel verloren te doen gaan.<br />

Het eiland Ceram werd in 1860 het tooneel van den strijd,<br />

door de woelingen van een geheim verbond, het Rakihanverbond<br />

genaamd, dat zich ten doel stelde het weren van<br />

vreemden invloed, de zendelingen en onderwijzers bemoeilijkte<br />

en het koppensnellen aanmoedigde. In September 1860 werd<br />

een schoolmeester met zijn gezin vermoord, op het bericht<br />

waarvan de Militaire Commandant der Molukken, de luitenantkolonel<br />

De Brabant, zich met eene colonne van 150 bajonetten<br />

naar Ceram inscheepte, eenige kampongs aan het strand<br />

verwoestte en vervolgens met zijne colonne eene marsch<br />

dwars door het eiland verrichtte, om de kampongs Honitette<br />

en Urouw te tuchtigen. Hierdoor was de tegenstand gebroken<br />

en nadat nog de versterkte kampong Boeria genomen was,<br />

kwamen de hoofden in onderwerping en kon de expéditionnaire<br />

macht zich op het einde van het jaar weder inschepen.<br />

Op Timor, dat gedeeltelijk tot Nederland, gedeeltelijk tot<br />

Portugal behoort, maakte zich vooral de Fettor van Takaip,<br />

Battikoi, berucht, wegens zijne verregaande wreedheid en<br />

rooftochten. Eene colonne onder bevel van den luitenantkolonel<br />

Rroll gaf in 1857 den vijand, die zich in zijne versterkingen<br />

dapper verdedigde, eene gevoelige les, doch slaagde<br />

er niet in Battikoi, op wiens hoofd een bloedprijs was gesteld,<br />

gevangen te nemen. Eerst in 1861 onderwierp hij zich,<br />

maar bleef voortdurend de schrik van de bewoners der Gouvernements<br />

gronden.<br />

De grenzen tusschen het Nederlandsche en Portugeesche<br />

gebied werden bij een verdrag in 1859 nader bepaald;<br />

Portugal deed daarbij afstand van alle aanspraken op de<br />

Solor- en Allor-eilanden.


— 291 —<br />

Op Java werd de rust in dit tijdperk niet verstoord. Hoe<br />

meer de kennis van den grond toenam, in des te milderen<br />

zin kon het cultuurstelsel woiden toegepast; toen het bleek<br />

dat de indigo-cultuur geringe winsten voor de bevolking opleverde,<br />

werd zij verminderd, daarentegen die der koffie en<br />

suiker uitgebreid. In 1854 werd de kina-cultuur ingevoerd ; op<br />

de hoog gelegen bosch- en woeste gronden werden in vrijen<br />

arbeid kina-aanplantingen aangelegd.<br />

Door het afschaffen der pasarbelasting, werd een einde gemaakt<br />

aan de knevelarijen, welke de bevolking, vooral van<br />

de Chineesche pachters, te verduren had. Vrijzinnigheid was<br />

het kenmerk van het besluit door den gouv.-gen. Duymaer<br />

van Twist uitgevaardigd, waarbij de bedevaart naar Mekka<br />

werd vrij verklaard. Toen het echter bleek welk een<br />

misbruik er gemaakt werd van de goede bedoelingen der<br />

Regeering, werd het noodzakelijk om controle op die pelgrimstochten<br />

uit te oefenen; de opstand in 1857 in Voor-<br />

Indië uitgebroken, leerde op nieuw de kracht van het fanatisme<br />

kennen. In 1859 vaardigde de minister Rochussen een<br />

besluit uit, waarbij aan de Nederlandsche Consuls de visitatie<br />

der passen van de Mekka-gangers en aan de Regenten het<br />

toezicht over de teruggekeerde hadji's werd opgedragen.<br />

Volgens de bepalingen der herziene Grondwet moesten er<br />

wettelijke regelingen getroffen worden voor het muntwezen<br />

en het invoeren van een Regeerings-reglement. De eerste<br />

wet kwam in Mei 1854 tot stand, de laatste op het einde<br />

van dat jaar en het Regeerings-reglement werd den l stcn Mei<br />

1855 afgekondigd. De voornaamste bepalingen er van waren :<br />

de afschaffing der slavernij, de regeling der cultures en heerendiensten,<br />

de vrijheid van drukpers en de regeling van het<br />

onderwijs. Als uitvloeisel dezer wet werden te Soerakarta<br />

en Fort de Rock kweekscholen voor inlandsche onderwijzers<br />

opgericht, terwijl in 1859 het gymnasium Willem III<br />

werd gesticht, om in de behoefte aan middelbaar onderwijs


- 292 -<br />

te voorzien. Ook in het bestuur kwam eenige wijziging; de<br />

Generale Directie van Financiën werd opgeheven en vervangen<br />

door vijf op zich zelven staande Directeuren. Met de Handelmaatschappij<br />

kwam eene eindregeling tot stand en haar werd<br />

den verkoop van producten tot, het einde van 1874 gewaarb<strong>org</strong>d.<br />

De minister Pahud, onder wiens bewind deze gewichtige<br />

wetten tot stand waren gekomen, werd geroepen ze in Indië<br />

te gaan toepassen en nam den 2&W Mei 1856 het bestuur<br />

van Duymaer van Twist over.<br />

Nadat M r . P. Mijer tot 1858 Minister van koloniën geweest<br />

was, werd Rochussen in dit jaar met die portefeuille belast.<br />

Door de afschaffing der slavernij, het aanmoedigen der stoomvaart,<br />

het aanleggen van een telegraafnet, de verbetering der<br />

vervoermiddelen, de exploitatie van het mijnwezen, de bescherming<br />

der zeevaart door kustverlichting en opnemingen,<br />

het oprichten van een geographischen, hydrographischen en<br />

topographischen dienst kwam er een groole omkeer in den<br />

socialen en oeconomischen toestand van Indië.<br />

Rochussen trad in 1860, na het verwerpen zijner begrooting<br />

af en werd vervangen door Jhr. Cornets de Groot van<br />

Kranenburg, deze later door M'. J. Loudon, die beiden slechts<br />

korten tijd aan het bewind bleven ; laatstgenoemde trad m<br />

1862 met het geheele Ministerie af. In het tweede Ministerie<br />

Thorbecke trad Uhlenbeck als Minister van koloniën op, terwijl<br />

de landvoogdij in Indië den 29- October 1861 doorbaron<br />

Sloet van de Beele was aanvaard.


— 293 —<br />

§ 4. HET TIJDPERK DER REGEERING VAN<br />

DE GOUVERNEURS-GENERAA_L M>. L. A. J.<br />

W. SLOET VAN DE BEELE—1866. M r .<br />

P. MUER—1872, M r . J. LOUDON—1875<br />

EN Mr. J. W. VAN LANSBERGE.<br />

VOORTGAANDE UITBREIDING VAN<br />

HET NEDERLANDSCHE GEZAG<br />

OP DE BUITENBEZITTINGEN<br />

EN ONTWIKKELING DER<br />

KOLONIËN. 1862 — 1878.<br />

Op eene enkele uitzondering na, bepalen zich de krijgsgebeurtenissen<br />

in het laatste tijdperk dat ter beschouwing<br />

overblijft, óf tot het onderdrukken van de pogingen van enkele<br />

eerzuchtige hoofden, om zich aan het Nederlandsche gezag<br />

te onttrekken en kunnen dus aangemerkt worden als<br />

naklanken van de belangrijke tochten, welke wij in een vorig<br />

tijdperk behandeld hebben, dan wel tot bevestiging van ons<br />

gezag, door het tegengaan van zeeroof en slavenhandel en het<br />

sluiten van nieuwe tractaten.<br />

In de eerste plaats vereischen de gebeurtenissen op het eiland<br />

Sumatra onze aandacht, waar op de Westkust, in October<br />

1862, de betrekking van Gouverneur aan een civiel hoofdambtenaar<br />

was opgedragen geworden. Daar was het, dat in<br />

October 1863 hel programma van den gewezen gouverneur<br />

Van Swieten voltooid en een einde gemaakt werd aan den<br />

slavenhandel en kinderroof op het eiland Nias, vooral door<br />

Atjehsche zeeroovers op de meest drieste wijze gevoerd.<br />

In het begin van 1863 werd eene kleine colonrte onder<br />

den luitenant-ter-zee Spanjaard door den Gouverneur van<br />

Sumatra's Westkust naar Nias gezonden, om Leulawaoe, alwaar<br />

volgens ingekomen berichten een slaven-depót zou gevestigd<br />

zijn, aan te tasten. De troepenmacht bleek bij de


__ 294 —<br />

uitvoering echter te gering te zijn, om hare taak te volbrengen.<br />

Om nu voor goed een einde te maken aan de macht<br />

der Radja's op Nias, machtigde de Regeering den Gouverneur<br />

eene voldoende troepenmacht uil te rusten. Deze, sterk 600<br />

man onder den majoor Fritzen, kwam den 25 sten Februari 1863<br />

in de Lagoendi-baai aan; achtereenvolgens werden nu de<br />

kampongs Hilibobo, Fadore en Orahili na geringen tegenstand<br />

genomen, de troepen ingescheept naar de Serombo-baai en<br />

van daar naar Leulawaoe opgerukt, dal in de asch werd<br />

gelegd. De Radja's van het eiland kwamen nu in onderwerping,<br />

zoodat de colonne in Juni weder ingescheept kon worden.<br />

De invloed van het Gouvernement op Sumatra's Oostkust<br />

was gering; de Regeering had zich na de tuchtiging van<br />

Djambi in 1858 bepaald lot het plaatsen van controleurs op<br />

het eiland Bengkalis, te Laboean-Batoe, aan de Paneh-rivier, te<br />

Batoe-Bara en Deli, maar deze ambtenaren, geene macht ter<br />

hunner beschikking hebbende, konden slechts zedelijken<br />

invloed uitoefenen. Het waren voornamelijk de vorsten van<br />

Asahan, Batoe-Bara en Serdang die wars waren van de erkenning<br />

der Nederlandsche souvereiniteit en in hun verzet door<br />

Engelsche handelaars en door Atjeh versterkt werden; de<br />

Sultan van Deli was op de hand van het Gouvernement en reeds<br />

had zich een Nederlandsche tabaksplanter in zijn rijk gevestigd.<br />

Op de herhaalde vertoogen van den Resident van Riouw,<br />

kreeg hel stoomschip Djambi, onder bevel van den kapiteinlui<br />

tenant-1 er-zee Van Rees, de opdracht, de Nederlandsche<br />

vlag 1er Oostkust Ie vertoonen. Mei den Resident aan boord,<br />

werden achtereenvolgens het eiland Bengkalis, Siak en Deli<br />

bezocht; alleen de vorsten van Serdang en Asahan weigerden<br />

voor dien ambtenaar te verschijnen. Eene tuchtiging<br />

van deze vorsten was nu onvermijdelijk, weshalve in September<br />

1865 te Batavia eene expeditie werd uitgerust, samengesteld<br />

uit drie compagnieën infanterie en eene halve batterij<br />

artillerie onder bevel van den majoor Van Heemskerck. Deze


— 295 —<br />

troepen werden ingescheept op een eskader bemand met 1500<br />

koppen onder bevel van den kapitein-luitenant-ter-zee Van<br />

Rees, tevens bevelhebber der expeditie. Te Batoe-Bara, waar<br />

de vloot het anker liet vallen, werden bevelen gegeven tot<br />

het doen van een gecombineerden aanval der land- en zeemacht<br />

op Asahan. Zonder tegenstand werd deze plaats bereikt,<br />

de Radja, die naar het binnenland gevlucht was, afgezet<br />

en door zijn broeder vervangen. De vorst van Serdang<br />

onderwierp zich en na Poeloe Kompej, waar Atjehers zich<br />

genesteld hadden, van vijanden gezuiverd te hebben, keerde<br />

de expéditionnaire macht terug.<br />

De residentie Palembang had voortdurend veel te lijden van<br />

de strooptochten der Pasoemahers, waarom de Regeering besloot<br />

de Pasoemahlanden in te lijven en onder geregeld bestuur<br />

te brengen. Daartoe werd den Militairen Commandant<br />

van Palembang, den luitenant-kolonel Roch, het bevel over<br />

een bataljon infanterie en eenige artillerie gegeven, nog versterkt<br />

door eenige troepen uit Palembang, waarmede hij<br />

in Maart 1866 de Pasoemahlanden binnenrukte en de sterke<br />

kampongs des vijands nam. De hoofdsterkte was Moentar-alam ,<br />

dat eerst, na eene maand ingesloten te zijn geweest, door den<br />

vijand ontruimd werd, die zich des nachts door de troepen<br />

heensloeg. Ofschoon de rust hersteld scheen, zoodat de troepen<br />

naar Java konden terugkeeren, werd het uitzenden van nieuwe<br />

versterking noodig, toen de bevolking in Pasoemah-lebar zich<br />

bleef verzetten. De verrassing van Gedong-Agang besliste<br />

echter reeds het pleit, nog voor de versterking was aangekomen.<br />

De luitenant-kolonel Koch werd vervangen door den<br />

kolonel Jalink, die de rust geheel herstelde; de Pasoemahlanden<br />

maken sedert een deel der residentie Palembang uit.<br />

De rust bleef in deze streken ongestoord tot September<br />

1873, toen er ongeregeldheden in Bengkoelen uitbraken, bij<br />

welke gelegenheid de assistent-resident Van Amstel en de


— 296 —<br />

controleur Castens vermoord weiden. Een militair machtsvertoon<br />

werd nu noodzakelijk, waartoe twee compagnieën<br />

van hel 10' 1 ° bataljon en detachementen uit Padang en Palembang<br />

werden afgezonden, onder het bevel van den kapitein<br />

Hollanders, welke troepen tot driemalen toe slaags raakten met<br />

de opstandelingen. In de eerste maanden van 1874 keerden<br />

de beide compagnieën naar Java terug en op het einde van het<br />

volgende jaar werden de moordenaars achterhaald en gedood.<br />

De tocht in hel begin van 1872 naar Goenoeng-tinggi, eene<br />

rolsversterking in het Barisan-gebergte, was tol tuchtiging<br />

van het opperhoofd van een stam Berg-Battak's, jang diperlocan<br />

Nan Lobeh, die den Sultan van Kota Pinang, een onzer<br />

vasallen, vermoord en de Nederlandsche vlag gehoond had.<br />

Nog vóór eene macht van twee compagnieën, ouder den<br />

kapitein Perié, Goenoeng-tinggi bereikte, had Nan Lobeh zich<br />

reeds aan de Westkust onderworpen.<br />

Het sultansrijk Deli, behoorende tot Siak, was in vijf districten<br />

verdeeld. Een der districtshoofden, minderjarig zijnde,<br />

stond onder voogdij van twee Daloe's, die de Europeanen<br />

zeer vijandig waren en in 1872 in openlijk verzet kwamen<br />

tegen den Sultan van Deli, door eene sterkte op te werpen<br />

te Timbang-Langkat. Om dezen vorst te ondersteunen, werd<br />

de Resident van Riouw door de Regeering gemachtigd, een<br />

detachement uit Riouw af te zenden, waarover de kapitein<br />

Koops, militaire commandant aldaar, het bevel kreeg. Deze<br />

rukte na aankomst onmiddelijk tegen den vijand op, dreef<br />

hem overal voor zich uit, bezette Tanda Benoea, toen hij<br />

hel bericht kreeg, dat ook de bergbewoners in opstand gekomen<br />

waren, waarop hij besloot naar Soenggal terug te,<br />

keeren. Op den terugtocht van Sapoeroek naar Soenggal had<br />

de colonne een vijandelijken aanval te doorstaan. Versterking<br />

werd nu aangevraagd , welke in Juli te Soenggal aankwam, beslaande<br />

uiteen half bataljon infanterie met de noodige artillerie


— 297 —<br />

onder bevel van den luitenant-kolonel Von Hombracht. Deze<br />

deed eenige tochten naar het binnenland, waar enkele versterkingen<br />

van den vijand genomen werden, legde detachementen op<br />

de landbouw-ondernemingen en nam verder eene afwachtende<br />

houding aan, daar er door het civiel bestuur onderhandelingen<br />

met den vijand werden aangeknoopt. Ziekten onder<br />

de troepen, waardoor ook Von Hombracht het bevel moest<br />

nederleggen, had in September het uitzenden van nog een<br />

half bataljon troepen met artillerie ten gevolge, terwijl hel<br />

bevel over de expeditie overging op den majoor Van Stuwe.<br />

Deze hervatte het offensieve met het doel den vijand geen<br />

rust te laten en vestigde, na eenige belangrijke punten bezet<br />

te hebben, zijn hoofdkwartier te Soengei Behilan, waarden<br />

22 sten October de oproerige Datoe's zich kwamen onderwerpen;<br />

zij werden gevangen genomen en naar Tjilatjap verbannen.<br />

De rust keerde nu terug en de troepen werden op het einde<br />

van 1872 uit Deli teruggetrokken, maar na den ongunstigen<br />

afloop van de eerste expeditie naar Atjeh in 1873 werd de<br />

sterkte der troepen te Deli weder op 7 compagnieën gebracht.<br />

Nadat de vorst van Siak in 1873 het eiland Bengkalis aan<br />

het Gouvernement verkocht had, werden de bezittingen lei-<br />

Oostkust van Sumatra van Riouw gescheiden en tot eene<br />

afzonderlijke Residentie verheven; drie jaren later werd hel<br />

heffen van alle rechten aan het Gouvernement afgestaan,<br />

tegen geldelijke schadeloosstelling.<br />

In het begin van 1876 deed de Jang dipertoean van Kota<br />

Intan een inval in het Siaksche grondgebied en weigerde<br />

voldoening te geven. Den 19 den Januari rukte eene colonne<br />

van 135 bajonetten met artillerie onder den kapitein Barthélémy<br />

naar Kota Intan op, dat verlaten bevonden en verwoest<br />

werd, toen het hoofd weigerde zich te onderwerpen.<br />

Belangrijk voor de bevolking van Sumatra's Westkust was<br />

het vaststellen van een reglement tot regeling van het rechtswezen<br />

aldaar in Maart 1874, hetwelk in hel volgende jaar


— 298 -<br />

door het lid van den Raad van Indië, Mr. T. H. Der Kinderen,<br />

als Gouvernements-Commissaris, werd ingevoerd. Tevens werd<br />

eene geleidelijke afschaffing der slavernij voorbereid en in 1876<br />

werden de slaven ter Westkust van Sumatra vrij verklaard.<br />

Verblijdend zijn de bemoeiingen der Regeering in de laatste<br />

jaren tot het vermeerderen der kennis van dit schoone eiland ;<br />

als bewijzen hiervoor kunnen strekken de onderzoekingen<br />

door den mijn-ingenieur De Grève gedaan, die in 1870 de<br />

Ombiliën-kolenvelden in de Padangsche bovenlanden ontdekte,<br />

welke drie jaren later gevolgd werden door eene spoorwegopname<br />

onder den ingenieur Cluijsenaer. in verband met eene<br />

mogelijke exploitatie in de toekomst, benevens de ondersteuning,<br />

welke zij verleende aan eene wetenschappelijke expeditie, in<br />

1877 door het aardrijkskundige genootschap te Amsterdam<br />

uitgerust, onder leiding van den luilenant-ter-zee Schouw<br />

Santvoort, 1er onderzoeking van Midden-Sumatra.<br />

Van het eiland Sumatra naar Borneo overgaande, zien wij<br />

in dit tijdperk nog eene enkele maal onlusten uitbreken op<br />

de west- en zuidkust van dit eiland, als gevolgen van den<br />

Bandjermasinschen krijg. Tot 1868 bleef de staat van oorlog<br />

in de Boven-Doesoen gehandhaafd door de woelingen van<br />

een hoofd, Mas Nata Widjaja, die, uit Bandjermasin ontvlucht,<br />

de stammen langs de Pinoh-rivier in opstand bracht en aan<br />

de vervolgingen der troepen wist te ontsnappen. In 1867<br />

stierf Mas Nata Widjaja en onderwierp een ander hoofd,<br />

toemenggoeng Tebeh, zich te Bandjermasin.<br />

In de Z. en O. afdeeling braken in 1870 ongeregeldheden<br />

uit, verwekt door een zekeren Wangkang, die na het eindigen<br />

van den Bandjermasinschen krijg, de vijandelijkheden was<br />

blijven voortzetten. Wel onderwierp hij zich in Mei 1870<br />

aan den Resident te Bandjermasin, die hem Marabahan tot<br />

verblijfplaats aanwees, maar zijne vijandige gezindheid bleef<br />

voortduren en in November smeedde hij zelfs plannen tot


— 299 —<br />

een aanval op de hoofdplaats, waarin hij door tijdig genomen<br />

maatregelen verhinderd werd. Daar Wangkang's aanhang<br />

toenam, werd er versterking van troepen aangevraagd,<br />

welke in December 1870 te Bandjermasin aankwam, bestaande<br />

uit een half bataljon infanterie onder den majoor P. R. De<br />

Rochemont. Het vijandelijk hoofd hield zich op in de Bedandan<br />

vlakte, waarop de luitenant-kolonel Schultze, militaire<br />

commandant te Bandjermasin, maatregelen nam om die vlakte<br />

af te sluiten en den vijand daar aan te tasten. Veel diensten<br />

bewezen hierbij bevolkingspatrouilles en de hulptroepen van<br />

Soeta Ono. Den 26 8ten December werd Wangkang in zijne<br />

versterking aan den Simpang Doerachman aangevallen, welke<br />

door onze troepen genomen werd, terwijl het later bleek<br />

dat Wangkang bij deze gelegenheid gesneuveld was.<br />

Een ander hoofd Goesti Mohamat, die zich op het eilandje<br />

Mengkatip ophield, werd hier door eene Dajaksche patrouille<br />

aangevallen en bij de verdediging afgemaakt.<br />

In Januari 1874 braken er weder onlusten uit aan de<br />

Kapoeas te Loeboeh-Lanah. De assistent-resident van Sintang<br />

Stoll, met een detachement derwaarts vertrokken, kon de<br />

opstandelingen niet tot rede brengen en werd voor de vijandelijke<br />

versterkingen gewond, aan welke verwonding hij<br />

overleed. Nu werd een krachtiger optreden noodzakelijk<br />

en in Februari rukte de luitenant-kolonel P. R. de Rochemont<br />

met eene colonne van 200 man uit Sintang tegen de vijandelijke<br />

versterkingen op, die achtereenvolgens genomen werden,<br />

waarop verscheidene hoofden in onderwerping kwamen.<br />

De rust werd verder op Borneo niet verstoord en in 1877<br />

het bestuur in de Z. en O. afdeeling gere<strong>org</strong>aniseerd.<br />

De eigenaardige verhouding waarin het Gouvernement tol<br />

de vorsten op Celebes staat, gedeeltelijk als souverein, maar<br />

ook gedeeltelijk als leenheer en bondgenoot, maakt het bestuur<br />

over deze bezitting zeer moeilijk. Na de fnuiking van


— 300 -<br />

Boni's macht, waren er nog vele ontevredenen overgebleven,<br />

vooral in de Noorder-Districten en in Mandar. Een dier ontevredenen<br />

was kraëng Bonto-Bonto, oom van den Regent<br />

van Labakang. Eene poging welke de gouverneur van Celebes<br />

Bakkers, in 1868 in het werk stelde om kraëng Bonto-<br />

Bonto tol onderwerping over te halen, waartoe hij zich in<br />

persoon maar Labakang begaf, mislukte geheel. Nu vertrok<br />

eene mobiele colonne uit Mangkasar onder bevel van den<br />

militairen commandant van Celebes, den majoor Veenhuizen,<br />

die den vijand eenige verliezen toebracht in het Toerakapa jagebergte,<br />

ofschoon hij niet uit al zijne versterkingen verdreven<br />

kon worden. Deze aanval beantwoordde kraëng Bonto-Bonto<br />

door een tegenaanval op de redoute te Pangkadjene, welke<br />

echter afgeslagen werd. Op nieuw werd eene colonne uit<br />

Mangkasar gezonden, welke den vijand in het Toerakapajagebergle<br />

te vergeefs zocht, daar deze de wijk had genomen<br />

naar het rijk Lamoeroe, welks grenzen niet door gewapende<br />

troepen mochten worden overschreden. De troepen keerden<br />

naar Mangkasar terug, maar er bleef eene mobiele colonne<br />

van 125 man onder den kapitein. Van Leersum in Pangkadjene<br />

achter. De Gouverneur van Celebes werd door de<br />

Regeering gemachtigd de grenzen van Lamoeroe te overschrijden;<br />

daarop vertrok in November 1868 de majoor<br />

Veenhuizen naar Pangkadjene, verdeelde zijne macht in drie<br />

colonnes en trok daarmede naa.r Saloe-Saloe, den vijand<br />

Voor zich uitdrijvende, die nergens stand hield, zoodat hij<br />

niet meer te duchten scheen.<br />

In 1872 vertoonde kraëng Bonlo-Bonto zich weder in de<br />

Noorder-Districten en braken er te gelijker tijd onlusten uit<br />

in Tanette en Balang-nipa. De gouverneur Bakkers verzocht<br />

en verkreeg versterking van troepen van Java en wel twee<br />

compagnieën infanterie. Toen deze waren aangekomen, werd<br />

er eene colonne van vier compagnieën onder bevel van den<br />

majoor H. F. Meijer naar Balang-nipa ingescheept, die het


— 301 —<br />

vijandelijke hoofd, maradia Kapé, rusteloos vervolgde, zoodat<br />

deze, van zijn aanhang verlaten, zich in December onderwierp.<br />

Ook in Tanette was middelerwijl de rust hersteld.<br />

In de Noorder-Districten had kraëng Bonto-Bonto zich in<br />

eene sterke stelling te Barabatoea genesteld. Een aanval op<br />

die stellino- in November verricht, kostte onzen troepen groote<br />

verliezen; dit, in verband met het invallen van de regenmoesson,<br />

was oorzaak van het tijdelijk staken der operatiën. Te<br />

Pangkadjene bleef een detachement achter, terwijl de overige<br />

troepen naar Mangkasar terugkeerden.<br />

In het begin van 1873 werden de troepen te Pangkadjene<br />

op drie compagnieën gebracht onder bevel van den majoor<br />

Kraal en aanhoudend patrouilles op den vijand afgezonden.<br />

Deze toestand duurde de volgende jaren voort. Wel knoopte<br />

kraëng Bonto-Bonto tot tweemalen in 1874 en 1875 onderhandelingen<br />

aan, maar zijne eischen waren te buitensporig.<br />

Eindelijk werd in eene der vele patrouillegevechten zijn<br />

oudsten zoon daëng Pasele gevangen genomen, twee andere<br />

zonen sneuvelden in eene ontmoeting op de Tjindea-rots en<br />

hij zelf week naar Pare-Pare. Den 10 den October 1877, nadat<br />

nog twee zijner zonen zich onderworpen hadden, vervoegde<br />

kraëng Bonto-Bonto zich bij den colonne-commandant, den<br />

majoor Prager, en bood zijne onderwerping aan.<br />

In Augustus 1875 werd door gewapende benden uit Boewool,<br />

een aanval gedaan op den post te Menado, welke dooide<br />

waakzaamheid der bezetting verijdeld werd, die bij een<br />

uitval de roovers gevoelige verliezen toebracht. Eene compagnie<br />

uit Mangkasar ter versterking gezonden, was voldoende<br />

om de bevolking in bedwang te houden. Toen de Resident<br />

vervolgens het rijkje Boewool bezocht, bleek het dat deze<br />

aanval door een eerzuchtig hoofd geleid was, die bij het<br />

gevecht met de troepen gesneuveld was.


— 302 -<br />

In 1863 werd in de Molukken de gedwongen specerijteelt<br />

afgeschaft en door eene belasting in geld vervangen, hetgeen<br />

echter den toestand der bevolking weinig verbeterde, welke<br />

nu die teelt verwaarloosde. Ook de perkeniers op Banda<br />

werden in 1864 vrijgesteld van de levering hunner producten<br />

aan het Gouvernement, waarvoor eene grondbelasting op de<br />

perken in de plaats kwam.<br />

Hel Gouvernement der Molukken werd in 1866 geheel<br />

opgeheven en vervangen door twee Residentiën, Ternate en<br />

Amboina.<br />

De zeeroovers uit Halmaheira pleegden herhaaldelijk roof<br />

en m 1864 moest de negorij Marahoenoe op West-Ceram<br />

getuchtigd worden. De versterkingen werden geslecht en<br />

de bevolking gedwongen zich aan de Elpapoetih-baai te<br />

vestigen. In Januari 1866 braken er weder onlusten uit,<br />

welke het zenden van troepen uit Java noodzakelijk maakten.<br />

Van twee zijden, uit het noorden en zuiden, werden onder<br />

het bevel van den luitenant-kolonel Strengnaerts tochten naar<br />

het binnenland gedaan, met het gelukkige gevolg, dat de<br />

opstandelingen zich allerwege onderwierpen. In 1875 werd<br />

het nogmaals noodig de in verzet gekomen Berg-AIfoeren op<br />

Ceram te tuchtigen. In het volgende jaar kwam een zekere<br />

Danoe Hassan op Halmaheira in verzet en verontrustte met<br />

zijne vloot den Archipel, tot zijne scheepsmacht in September<br />

van dat jaar door het stoomschip Pontianak grootendeels<br />

vernield werd; in Juni 1877 kwam het hoofd in onderwerping.<br />

De zeeroof blijft vooral voor deze streken een ware<br />

plaag en voortdurend moeten er kruistochten tegen de roovers<br />

worden ondernomen.<br />

In 1868 werd Bali weder het tooneel van den strijd, daar<br />

een zekere Ida Made Rahi, ontslagen hoofd van het district<br />

Bandjar, dat als onderdeel van Boleleng aan het Gouvernement<br />

behoorde, onrust in dit district verwekte.


— 303 —<br />

Aan het hoofd eener expéditionnaire colonne ter sterkte van<br />

een bataljon infanterie en vier stukken geschut kwam de<br />

majoor Van Heemskerck den 15 den September ter reede van<br />

Boleleng, bezette Singa-radja en trok daarna met de hoofdmacht<br />

over zee naar Bandjar. In dit district had de vijand<br />

vijf kampongs, welke zeer versterkt waren, bezet. Drie<br />

aanvallen, in September en October op de versterkingen des<br />

vijands gedaan, mislukten door de vlucht der hulptroepen en<br />

tegenaanvallen des vijands. Na het derde échec verzocht<br />

de bevelhebber versterking van troepen van Java. Deze<br />

kwam den 20 sten October aan en bestond uit een bataljon<br />

infanterie en vier stukken geschut, terwijl met de leiding der<br />

expeditie de kolonel De Brabant belast werd. Deze rukte<br />

den 24 steo October met zijne geheele macht tegen de vijandelijke<br />

kampongs op en maakte zich na een hardnekkigen<br />

tegenstand van allen meester; de hoofden waren wel gevlucht<br />

naar Mengoei, maar werden uitgeleverd. Ida Made Rahi<br />

werd naar Bandong verbannen.<br />

Op Java werd de rust in dit tijdperk zelden verstoord en<br />

de ongeregeldheden te Bekassi in 1869, waar de assistentresident<br />

M r . De Kuijper en de ambtenaar van politie Maijer<br />

vermoord werden, in Tegal in 1864 en in Pekalongan in 1865,<br />

gingen uit van enkele woelgeesten, welke spoedig onschadelijk<br />

gemaakt werden.<br />

Wat de bestuurshandelingen betreft, kan men wijzen op<br />

verschillende belangrijke wetten, welke in de laatste jaren<br />

werden uitgevaardigd. Ouder het Ministerie Thorbecke, dat<br />

van 1863-1866 aan het bewind was en waarin Fransen van<br />

de Putte de portefeuille van koloniën bekleedde, werd aan<br />

eene Maatschappij concessie verleend tot den aanleg van den<br />

spoorweg Samarang-Vorstenlanden, onder rente-garantie van<br />

den Staat. In 1870 werd deze lijn en twee jaren later de<br />

lijn Batavia-Buitenz<strong>org</strong> voor het verkeer opengesteld.


— 304 —<br />

Ook hechtte de volksvertegenwoordiging hare goedkeuring<br />

aan de wet op het beheer der koloniale geldmiddelen, de<br />

comptabiliteitswet, waardoor te beginnen met 1867 de jaarlijksche<br />

begrooting bij de wet werd vastgesteld en aan de<br />

wet tot regeling der opleiding van Oost-Indische ambtenaren,<br />

waardoor de gelegenheid geopend werd ook in Indië het<br />

radicaal te verkrijgen; daartoe werd bij het Gymnasium<br />

Willem III, dat in 1868 tot eene hoogere burgerschool met<br />

vijfjarigen cursus hervormd werd, eene afdeeling gevoegd<br />

voor onderwijs in de Taal-, Land- en Volkenkunde van<br />

Nederlandsch-Indi*, in denzelfden geest als de gelijknamige<br />

rijks-instelling te Leijden en de gemeente-instelling te Delft.<br />

Het lager onderwijs werd bij Koninklijk besluit van 1868<br />

en het inlandsen onderwijs in 1871 geregeld, ten gevolge<br />

waarvan de inlandsche kweekscholen werden uitgebreid en<br />

bij de reeds bestaande te Bandong en Fort de Koek, nog die<br />

van Soerakarta en de Minahassa gevoegd werden.<br />

Gelijktijdig werden door de Indische Regeering verschillende<br />

besluiten uitgevaardigd als: eene herziening der tarieven van<br />

in- en uitvoer, de afschaffing der cultuurpercenten voor Europeesche<br />

ambtenaren en van het ambtelijk landbezit voor<br />

de Inlandsche hoofden, die door verhooging van tractementen<br />

schadeloos gesteld werden, de opheffing van verschillende<br />

cultures en eene nieuwe regeling der heerendiensten, de<br />

afschaffing der rottingslagen als politiestraf, de intrekking van<br />

de pacht op de visscherijen, de invoering van een wetboek<br />

van strafrecht voor Europeanen en van een nieuw reglement<br />

op de posterijen, de herziening van het passenstelsel, de<br />

oprichting van de Kamers van Koophandel op de hoofdplaatsen<br />

van Java en te Padang, als tusschenpersonen tusschen<br />

de regeering en de nijverheid en van een bureau voor de<br />

statistiek, als eene afzonderlijke afdeeling aan de Algemeene<br />

Secretarie toegevoegd.<br />

Door het afstemmen van eene wetsvoordracht tot vaststel-


- 305 —<br />

ling der grondslagen, waarop particuliere ondernemingen zich<br />

in Indië zouden kunnen vestigen, trad de minister Fransen<br />

van de Putte af en in "het Ministerie, dat nu aan het roer<br />

kwam, werd M r . P. Meijer met de portefeuille van koloniën<br />

belast, 1866, die echter in September reeds zijn zetel verliet.<br />

om de landvoogdij in Indië te gaan aanvaarden.<br />

Achtereenvolgens traden nu Trakranen en Hasselman als<br />

Ministers van koloniën op, tot in 1868 E. De Waal die<br />

waardigheid aanvaardde, onder wiens bestuur de agrarische<br />

wet tot stand kwam, waarbij de uitgifte van woeste gronden<br />

in erfpacht voor den tijd van 75 jaren werd vastgesteld en<br />

liet eigendomsrecht aan Inlanders werd toegekend op de<br />

gronden door hen in erfelijk individueel bezit bezeten, benevens<br />

eene wet op de regeling der verplichte suikercultuur, welke,<br />

trapsgewijze verminderd wordende, in 1890 geheel moet<br />

ophouden.<br />

In de Preanger-gewesten bestond nog het oude zoogenaamde<br />

Preanger-stelsèl, waarbij de bevolking, wat het heffen der<br />

belastingen en het regelen der heerendiensten betrof, geheel<br />

aan de willekeur der Regenten en priesters was overgelaten.<br />

De minister De Waal wilde hierin verandering brengen,<br />

hetgeen in 1871 zijne uittreding uit het Ministerie en de benoeming<br />

van M r . P. P. Van Bosse tot zijn opvolger ten gevolge had.<br />

Nadat de nieuwe regeling door het lid in den Raad van<br />

Indië, O. Van Rees, als Gouvernements-Commissaris, was<br />

voorbereid, werd in 1871 bepaald, dat die gewesten als de<br />

overige residentiën zouden bestuurd worden.<br />

Verder werden in de laatste jaren verschillende bepalingen<br />

vastgesteld tot het verbeteren der rechtspleging, waartoe rechtsgeleerden<br />

tot voorzitters der landraden werden aangesteld<br />

err een wetboek van strafrecht voor Inlanders benevens een<br />

politie-reglement ingevoerd, alsmede tot de regeling der cultures<br />

en heerendiensten, de afschaffing van het pandelingschap,<br />

de uitgifte van gronden, de verbetering van de positie der<br />

20


— 306 —<br />

ambtenaren, zoowel burgerlijke als militaire, en van het lot<br />

der mindere militairen.<br />

Toen het kanaal van Suez voor de internationale vaart<br />

werd opengesteld, werd in April 1870 de stoomvaartmaatschappij<br />

»Nederland" opgericht met het doel eene geregelde<br />

stoomvaart tusschen Nederland en Nederlandsch-Indië tol<br />

stand te brengen. De versnelde en geregelde gemeenschap<br />

tusschen beide landen, heeft een grooten invloed op den<br />

maatschappelijken toestand van Indië uitgeoefend, welke<br />

nog vermeerderd werd door hel in werking brengen van<br />

eene telegraphische verbinding van Java met Singapoera en<br />

Australië en de opneming van Nederlandsch-Indië in de<br />

internationale postvereeniging.<br />

Toen nu de behoefte gebleken was aan eene zeehaven<br />

voor Batavia, werd besloten deze aan te leggen te Tandjong<br />

Priok en deze plaats door een spoorweg en een kanaal met<br />

Batavia te verbinden, met welke werkzaamheden in 1877<br />

een begin werd gemaakt.<br />

Nog moet gewezen worden op de uitbreiding van het<br />

middelbare- en lagere onderwijs op Java, door het oprichten<br />

van eene hoogere burgerschool met driejarigen cursus te'<br />

Soerabaja in 1875, van eene dergelijke inrichting,' twee<br />

jaren later te Samarang. van een landbouwschool te Buitenz<strong>org</strong><br />

in 1876, van kweekscholen voor inlandsche onderwijzers<br />

te Bandjermasin. Mangkasar, Amboiua en Probolinggo, van<br />

meisjesscholen en door de verbetering van het militair onderwijs.<br />

En de hoop dat Indië eene schoone toekomst te gemoet<br />

gaat mag gekoesterd worden, wegens de meerdere belangstelling<br />

van de Nederlandsche Regeering in de Indische belangen,<br />

waarvan, behalve genoemde instellingen, ook den<br />

aanleg van nieuwe spoorwegen getuigt, zooals de lijn Soerabaja-Pàsoeroewan-Malang,<br />

welke hare voltooiing nadert en


- 307 —<br />

de geprojecteerde lijnen Batavia-Bandong-Tjilatjap, Djokjokarta-Magelang,<br />

Soerakarta-Madioen-Soerabaja,- zoo ook de<br />

pogingen door haar aangewend om door het uitzenden of<br />

aanmoedigen van natuuronderzoekers, meerdere kennis van<br />

deze gewesten te verkrijgen, onder wie eene eerste plaats<br />

bekleedde de groote natuurkundige D r . W. F. Junghuhn, in<br />

1864 te midden zijner werkzaamheden overleden.<br />

Ook de publieke belangstelling, zich onder anderen uitende<br />

door het houden van periodieke landbouw- en nijverheidstentoonstellingen,<br />

is een ma'chtige factor voor den toenemendeh<br />

bloei van Nederlandsch-Indië.<br />

§ 5. DE CONVENTIE VAN 2 NOVEMBER<br />

1871, TUSSCHEN NEDERLAND EN<br />

GROOT- BRITTANNIË. DE<br />

OORLOG MET ATJEH.<br />

Een der artikelen van het tractaat van 17 Maart 1824 bevatte<br />

de bepaling, dat de beide contracteerende partijen<br />

krachtdadig bij zouden dragen tot het beteugelen der zeerooverij.<br />

Het opvolgen dezer bepaling was voor Nederland<br />

moeilijk zoo niet onmogelijk, daar-de zeerooverij het meest<br />

gepleegd werd door Atjehneezen, die zich aan de vertoogen<br />

van het Nederlandsche Gouvernement niet stoorden, dat, door<br />

de schikkingen met Engeland getroffen, belet werd zich op<br />

de noordkust van Sumatra te vestigen. Wel had de generaal<br />

Van Swieten in 1858 een verdrag van vriendschap en "handel<br />

met Atjeh gesloten, (bl. 280), maar op nieuw ontstonden er<br />

geschillen over de grensregeling op de oostkust, welke de<br />

expeditie naar Asahan ten gevolge had (bl. 295).<br />

De Engelsche handelaren in de Straits-Settlements, meer<br />

voordeel ziende in den handel op de onafhankelijke Inlandsche<br />

Staten, protesteerden tegen elke gebiedsuitbreiding en reeds in


— 308 —<br />

1843 had de Nederlandsche Regeering toe moeten geven aan<br />

de eischen van Engeland en eenige posten op de oostkust<br />

moeten intrekken. Ook het tractaat in 1858 met Siak Sri<br />

Indrapoera gesloten, wekte den argwaan der Engelschen op-<br />

In dien toestand van verschil vân wederzijdsche inzichten<br />

kwam een einde bij de conventie van 2 November 1871,<br />

waarbij Engeland zich verbond Nederland vrij te laten in<br />

zijne uitbreiding op Sumatra, op voorwaarde van gelijkstelling<br />

van den Engelschen met den Nederlandschen handel in alle<br />

staten, welke reeds afhankelijk van den Nederlandschen kroon<br />

waren of zulks nog zouden worden.<br />

Nu werd in 1872 een oorlogsschip naar Atjeh gezonden<br />

met den controleur Kraijenhoff aan boord, die het vorige<br />

jaar dat rijk reeds bezocht had. Daar hij nu niet ontvangen<br />

werd, besloot de Regeering eene Commissie naar<br />

Atjeh te zenden, wier komst den Sultan bijtijds werd aangezegd;<br />

deze zond echter afgevaardigden naar Riouw met<br />

verzoek om het zenden dier Commissie uit te stellen, daar<br />

hij de hulp had ingeroepen van Turkije. De Regeering<br />

vernam echter tevens, dat Atjeh pogingen aanwendde om<br />

met andere mogendheden te onderhandelen, hetgeen haar deed<br />

besluiten tot het afvaardigen van een Regeerings-Commissaris.<br />

die van den Sultan erkenning onzer souvereiniteit moest eischen<br />

en zoo deze mocht weigeren, den oorlog verklaren en dien<br />

terstond aanvangen.<br />

De vice-president van den Raad van Indië Nieuwenhuyzen,<br />

met die zending belast, kwam den 22 8ten Maart 1873 ter reede<br />

van Atjeh en verklaarde, toen de Sultan op een herhaald<br />

schrijven om ophelderingen te geven omtrent het gedrag zijner<br />

gezanten, ontwijkende antwoorden gegeven had, den 26 sten<br />

Maart den oorlog aan Atjeh. Den 5 den April kwam de expéditionnaire<br />

macht voor Atjeh aan ; zij had eene sterkte van vier<br />

bataljons infanterie, Waaronder een bataljon barisan van<br />

Madoera, een detachement cavalerie, een halve veld- en een


— 309 —<br />

bergbatterij en verder de hulpwapens, in het geheel ongeveer<br />

3500 man. Dit korps werd aangevoerd door den generaalmajoor<br />

Köhler, wien als 2 de bevelhebber de kolonel Van<br />

Daalen en als chef van den staf de kolonel Egter van Wissekerke<br />

waren toegevoegd. De zeemacht, sterk 6 oorlogsschepen en<br />

eenige vaartuigen der gouvernements-marine, stond onder<br />

bevel van den kapitein-ter-zee Koopman en voerde eene<br />

landingsdivisie van 450 mariniers.<br />

Den dag na aankomst deed de opperbevelhebber met<br />

4 compagnieën, onder het vuur des vijands, eene verkennmg<br />

naar het strand, welke bevredigend afliep. Den 8 stcn en9 de "<br />

April had het debarkement der troepen plaats, hetgeen de<br />

vijand te vergeefs trachtte te beletten. De troepen leden veel<br />

van het vuur uit eene versterking aan het strand, die, niet<br />

om te trekken zijnde, tot tweemalen toe te vergeefs bestormd<br />

en eerst den 9 den door den vijand verlaten werd, toen de<br />

marine er bres in had geschoten. Bij eene verkenning op<br />

dien dag in de richting des kratons gedaan, werd de vijand<br />

niet ontmoet. Den 10 d April rukte de opperbevelhebber<br />

met 2£ bataljon infanterie, de marine-landingsdivisie, de<br />

bergbatterij en een detachement mineurs in de richting van<br />

den kraton op. De troepen hadden veel oponthoud door<br />

het passeeren eener lagune en kwamen eindelijk voor eene<br />

groote missigit aan, die vruchteloos bestormd.en eerst genomen<br />

werd, toen de artillerie ze in brand had geschoten. Het<br />

bivak werd daarop buiten de missigit belrokken, die aanstonds<br />

weder door den vijand bezet werd. Hierdoor moest de aanval<br />

op den kraton, die in de nabijheid van de missigit lag,<br />

uitgesteld en deze eerst hernomen worden. Toen het<br />

bij eene verkenning op den 12 de " April bleek, dat de missigit<br />

niet om te trekken was, werd zij den 14 den in front aangevallen<br />

en na een hardnekkigen tegenstand genomen; bij het<br />

in oogenschouw nemen der veroverde positie werd de genenial-majoor<br />

Köhler doodelijk gewond, zoodat het bevel op


— 310 —<br />

den kolonel Van Daalen overg In g: die met de reserve in het<br />

strandbivak was achtergebleven. Den 15 dcn April had eene<br />

verkenning plaats, als voorbereiding lot een aanval op de<br />

werken voor den kraton, welke aanval den 16 den werd uitgevoerd.<br />

Hierbij stieten de troepen echter op zulk een<br />

tegenstand, dat zij bevel kregen terug'te trekken, op het<br />

oogenblik dat eene compagnie reeds tot eene versterking<br />

genaderd was, welke later de kraton bleek te wezen. Na<br />

dezen mislukten aanval en daar ook de-vijand de communicatie<br />

met het strand bedreigde, gaf.de bevelhebber den 17' 1 ''"<br />

April last naar het strand terug te keeren.<br />

In eene conferentie, tusschen de bevelhebbers der land- en<br />

zeemacht en den Regeerings-Commissaris. gehouden, werd<br />

besloten der Regeering machtiging te vragen, de expeditie<br />

te slaken, wegens den ophanden zijnden regenmoess"on.<br />

Die machtiging werd verleend, hoewel de Regeering op eene<br />

vroegere aanvrage reeds twee bataljons infanterie tol versterking<br />

en den generaal-majoor Verspijck lol opperbevelhebber<br />

had aangewezen. Op hel einde van April keerde de geheelc<br />

expéditionnaire macht naar Java terug. Het geheele verlies bij<br />

deze expeditie bedroeg aan gesneuvelden en overledenen bij<br />

de landmacht 7 officieren en. 75 minderen, bij de zeemacht<br />

2 officieren en 3 minderen.<br />

De maatregelen, welke na den terugkeer der eerste expeditie<br />

genomen werden, om de nadeelige gevolgen er van te voorkomen<br />

en eene tweede expeditie voor te bereiden, waren :<br />

het blokkeeren der kusten van Atjeh , waartoe langzamerhand<br />

ee-ne vloot van 18 schepen zich daar verzamelde, het bezetten<br />

van Edi op verzoek van den vorst van dit rijk, het versterken,<br />

(1er bezettingen op de posten aan de oost- en westkust van<br />

Sumatra, het verspeiden van proclamation in de aan Ujeh<br />

onderhoorige staatjes, het verbod van in- en uitvoer van oorlogsbehoeften<br />

buiten Java, het oprichten van een btireau voor


— 311 —<br />

de krljgstoerustingen op Sumatra, het lijdelijk versterken<br />

van het Indische leger door openstelling der werving en<br />

detacheering van officieren uit Nederland, alsmede het beier<br />

bewapenen van het Indische leger.<br />

Ook de Atjehneezen, vooral de Raad van achten te Penang,<br />

waren werkzaam om onlusten te verwekken in den Archipel,<br />

hetgeen hen echter mislukte.<br />

Tot opperbevelhebber der tweede expeditie tevens Regeerings-<br />

Commissaris werd benoemd de gepensionueerde luitenant-generaal<br />

J. Van Swieten, tot tweeden bevelhebber de generaalmajoor<br />

G. M. Verspijck en tot chef van den algemeenen stal<br />

de kolonel G P. De Neve. Als Regeerings-Commissaris werd<br />

de- opperbevelhebber bijgestaan door twee secretarissen en den<br />

controleur, later assistent-resident R. C. Kroesen. De bevelhebber<br />

der zeemacht was de kapitein-ter-zee Van Gogh. De troepenmacht<br />

ter sterkte van ongeveer 6500 man met een half escadron<br />

cavalerie, 3 batterijen artillerie en 2 compagnieën vestingartillerie<br />

benevens een detachement voor de bediening vanhetachterlaadgeschut<br />

was verdeeld in drie brigades onder de bevelen<br />

van de kolonels De Roij van Zuijdewijn, Wiggers van Kerchem<br />

en Schultze; elke brigade telde vier bataljons infanterie, eene<br />

batterij artillerie, benevens detachementen cavalerie, mineurs<br />

en sappeurs ; van deze brigades bleef de eerste als reserve te<br />

Padang achter. Voor het transport der troepen, zoomede<br />

voor ziekenschepen, werden 'particuliere schepen ingehuurd.<br />

Bij het vertrek der expeditie heeischte de cholera op Java ,<br />

welke gedurende den geheelen oorlog veel offers eischte.<br />

Het doel waarom deze tocht werd uitgerust was met Atjeh<br />

eene regeling te treffen op den voet van het tractaat in 1858<br />

met Siak gesloten.<br />

Bij aankomst te Atjeh vaardigde de opperbevelhebber<br />

proclamation uit aan de hoofden, waarin hun bescherming<br />

beloofd werd als zij de onzijdigheid bewaarden.<br />

Het aanvalsplan was drieledig, de landing tusschen de Atjeh-


— 312 —<br />

rivier en Pedro-punt, het voortrukken naar de monding dier<br />

rivier en langs deze naar den kraton. Den 9 den December<br />

1873 debarkeerde de 2 de brigade onder leiding van den generaal-majoor<br />

Verspijck te Koeafa Tjangkoel en rukte voort<br />

tot kampong Lamnga, waar het bivak betrokken werd; de<br />

3 de brigade ontscheepte te'Koeala Gighen. Den 14 den December<br />

was de geheele macht, zonder .tegenstand ontmoet te hebben,<br />

vereenigd te Moesapi; dien dag rukte de generaal-majoor<br />

Verspijck met drie bataljons en eene batterij op naar de<br />

kampong Tiban, op welken tocht de vijand uit eene verschanste<br />

linie verdreven werd. Den volgenden dag werd de<br />

monding der Atjeh-rivier in bezit genomen en legerden de<br />

troepen zich in het bivak noordwaarts van Moesapi. De<br />

twee. volgende dagen gingen voorbij met het verkennen der<br />

Atjeh-rivier; den 18 dc " rukte de kolonel Wiggers van Kerchem<br />

met eene colonne van 3 bataljons, de noodige artillerie<br />

en cavalerie legen de vijandelijke werken in zuidelijke richting<br />

op, terwijl eene colonne arbeiders, beschermd door 4 compagnieën<br />

ouder den luitenant-kolonel Pel, in last had een<br />

weg door het nipa-bosch zuidwaarts van Moesapi te kappen<br />

en van daar naar de Atjeh-rivier op te rukken. De eerste<br />

colonne bereikte de kampong Penajoeng en bezette ze; de<br />

colonne Pel, zich met de eerste vereenigd hebbende, keerde<br />

naar Moesapi terug.<br />

Den volgenden dag werd door eene colonne onder den<br />

luitenant-kolonel Engel den weg door het nipa-bosch naaide<br />

Atjeh-rivier gevonden, alwaar de marine reeds eene vijandelijke<br />

versterking veroverd had. Den 22 sten December was<br />

de geheele expéditionnaire macht te Penajoeng vereenigd ; de<br />

monding der Atjeh-rivier en de benting door de marine genomen,<br />

bleven bezet, terwijl de kampong Djawa door eene<br />

brug over de rivier met Penajoeng verbonden werd. De<br />

opperbevelhebber zond nu den Sultan een brief, maar de zendeling<br />

welke dit op zich nam, Mas Soemo Widikdjo, werd


- 313 —<br />

vermoord, twee zijner volgelingen wisten te ontkomen, een<br />

andere werd gevangen genomen. Proclamation aan de vorsten<br />

der kuststaatjes gezonden, bleven zonder uitwerking.<br />

Den 25 sten December ruk'te de kolonel Wiggers van Kerchem<br />

in z. o. richting op tot het opsporen eener vlakte, welke<br />

volgens berichten op den rechteroever der rivier tegenover<br />

den kraton moest gelegen zijn. De colonne stiet op de dapper<br />

verdedigde linie Lemboe-Langoegoep ; de troepen leden groote<br />

verliezen, de bevelhebber werd gewond en vervangen door<br />

den generaal-majoor Verspijck en eerst tegen den middag<br />

was de geheele stelling door den vijand ontruimd. Den<br />

volgenden dag rukten met hetzelfde doel weder twee colonnes<br />

uit onder den generaal-majoor Verspijck en den kolonel<br />

Schultze; de eerste leed vele verliezen uit de vijandelijke<br />

werken op den linkeroever der Atjeh-rivier, de laatste colonne<br />

vond de grasvlakte, waarop de troepen naar Penajoeng<br />

terugkeerden.<br />

Bevelen werden nu gegeven tot het ontschepen van hel<br />

belegeringsgeschut en reeds den 4 dcn Januari 1874 waren<br />

twee batterijen op de grasvlakte opgeworpen, die haar vuur<br />

openden op de missigit en den kraton. Den 6 dcn Januari<br />

rukte de kolonel De Roij van Zuijdewijn, die den kolonel<br />

Wiggers van Kerchem vervangen had, met de 2 dc brigade<br />

uit de kampong Djawa langs den linkeroever der Atjeh-rivier<br />

tegen de missigit op. In het bedekte terrein voor de missigit<br />

raakte de brigade slaags met den vijand, leed groote verliezen,<br />

maar maakte zich door een frontaanval meester van de voorwerken<br />

en tevens van de missigit, welke nu mei 8 compagnieën<br />

bezet bleef. De eerstvolgende dagen werden besteed tot liet<br />

aanleggen van een weg van de kampong Djawa naar de<br />

missigit ; de .aanvallen des vijands op de missigit en Penajoeng<br />

werden afgeslagen. Den 12 den Januari maakte de kolonel<br />

Schultze zich meester van de versterkingen Kotta Petjoet en<br />

Kotta Goenoengan, westwaarts van den kraton, welke bezet


— 314 —<br />

bleven. Den dag daarna deed de vijand een aanval op het<br />

bivak te Penajoeng, drong er in door en werd met moeite<br />

teruggeslagen. Om de geleden verliezen aan te vullen werden<br />

2 bataljons uit Padang ontboden, die den 20 8ten te Penajoeng<br />

aankwamen.<br />

Daar de opperbevelhebber vernam dat de Sultan zich<br />

ophield in de kampong Longbattah, werd tot een tocht in<br />

die richting besloten. Den 23 stcu Januari rukte de tweede<br />

bevelhebber met 4 bataljons en 2 batterijen tot dit doel uit,<br />

verdeelde zijne macht in twee deelen, trok de Koeroeng<br />

Daroe over en bezette alle kampongs. zuidwaarts van den<br />

kraton. Den volgenden dag', in oostelijke richting voorwaarts<br />

rukkende tot Longbattah, kreeg hij bevel naar Penajoeng<br />

terug te keeren, daar bij eene verkenning uit Kotta Petjoet<br />

gedaan, de kraton verlaten was bevonden. De kraton'bleef<br />

door 2 bataljons bezet, de overige troepen keerden naar<br />

Penajoeng terug. Daar er van een tractaat met den Sultan<br />

geen sprake meer. kon zijn, gaf de opperbevelhebber last den<br />

kraton, welke den naam van Kotta Radja-kreeg, tot eene<br />

duurzame versterking in te richten; door het uitzenden van<br />

patrouilles werd getracht met de hoofden in aanraking te<br />

komen.<br />

Eene enkele maal hadden er offensieve bewegingen plaats,<br />

zooals den 27 sten Januari, toen twee colonnes uit Penajoeng<br />

langs de Atjeh-rivier tegen de kampongs Pinang en Longbattah<br />

oprukten en den vijand verdreven. Twee dagen later rukte<br />

eene colonne onder den luitenant-kolonel Van Thiel uit om<br />

de toegangen tot de oostelijk gelegen moekims op te sporen;<br />

de opperbevelhebber volgde met zijn staf die beweging. De<br />

vijand werd uit de kampong Lampermei verdreven, waarop<br />

de colonne naar het bivak terugkeerde.<br />

Het gerucht verspreidde zich dat de Sultan overleden was.<br />

Tot bescherming van het hoofd van Maraksa, toekoe Nek,<br />

tegen toekoe Nanta. hoofd van de VI moekims, rukte den


— 315 —<br />

12 dcn Februari eene colonne onder den luitenant-kolonel Van<br />

der Heijden tegen Bital op ; door de kampongs Setoe, Larnteboe<br />

en Lamtermin tnarcheerende kwam zij in den rug<br />

van de kampong Bital, welke bestormd, veroverd en aan<br />

toekoe Nek ter bezetting werd overgegeven. Daar de vijand<br />

zich vooral in Ketapang Doea verzamelde, werd tot een tocht<br />

derwaarts besloten. Daartoe rukte den 15 den Februari eene<br />

sterke colonne van 6 bataljons infanterie en 1^ batterij artillerie<br />

onder bevel van den luitenant-kolonel Pel uit; de colonne<br />

marcheerde tusschen de kampongs Lamtermin en Getjoeh<br />

door, werd voor de kampong Getjil door den vijand beschoten,<br />

die echter geen stand hield en rukte vervolgens op Ketapang<br />

Doea aan, dat van drie zijden aangevallen, na een hevig<br />

gevecht in onze handen viel.<br />

Uit den kraton ' werden herhaaldelijk patrouilles gezonden<br />

om het omliggende terrein van vijanden te zuiveren. Een<br />

dier patrouilles stiet den 16 den April op eene vijandelijke versterking,<br />

geraakte daar in een vuurgevecht met den vijand,<br />

Avaaruit zich, toen uit den kraton versterking was gezonden,<br />

een gevecht ontspon, dat ons groote verliezen berokkende.<br />

Den 25 sten en 26 sten April vertrok de opperbevelhebber met<br />

de hoofdmacht uit Atjeh, in Kotta Radja eene bezetting achterlatende<br />

van 5 bataljons infanterie, eene batterij artillerie,<br />

eene compagnie mineurs en sappeurs en eenig vestinggeschut,<br />

onder bevel van den kolonel Pel ; die als civiel en militair<br />

gezaghebber optrad. Bij het vertrek van de hoofdmacht<br />

hadden reeds vele kustslaatjes de Nederlandsche souvereiniteit<br />

erkend; Pedir en hel . gebied van toekoe Nanta waren<br />

door de marine, getuchtigd geworden. Maatregelen waren<br />

genomen om de vestiging van induslriëelen aan te moedigen<br />

en in het belang der scheepvaart werd bepaald, dat er op<br />

Poeloe Bras een vuurtoren, zou worden opgericht waarvan<br />

de bouw in Juli 1875 voltooid werd.


— 316 —<br />

Na het vertrek der hoofdmacht deed toekoe Nanta een inv.al<br />

in het met ons bevriende Maraksa en verbrandde eenige<br />

kampongs om welke reden de kolonel Pel bezettingen legde<br />

te Oleh-leh, Blang-Oé en Merdoehatie. Oleh-leh werd tot<br />

onlschepingsplaats bestemd, aldaar een zeehoofd aangelegd<br />

en die plaats door een spoorweg en telegraaflijn met Kotla-<br />

Radja wrbonden. In Juni kreeg de bevelhebber eene<br />

versterking van 600 man die hem in staat stelde, de Atjehneezen,<br />

welke zich in Lampoeloe genesteld hadden en uit<br />

die plaats de gemeenschap met het strand bedreigden, van<br />

daar te verdrijven. Dit geschiedde den 20 sten Juni door eene<br />

colonne onder den majoor Scharp, die Lampoeloe veroverde,<br />

waar eene versterking werd opgericht. Den 28 sten Juni<br />

rukte de kolonel Pel met eene colonne uit om de streek n.<br />

en n. o. waarts van de marine-benting van vijanden te zuiveren;<br />

Garouw werd na een hevig gevecht genomen en te<br />

Kotta Babi, Kotta Radja Bedil en Lamara versterkingen opgericht.<br />

Op een ander punt bedreigde de vijand ook onze vestiging.<br />

Soerian was door hem geducht versterkt en hieruit<br />

werd Oleh-leh voortdurend bedreigd. Eene operatie tegen<br />

Soerian slaagde volkomen. Door een.e omtrekkende beweging<br />

van eene colonne onder den majoor Phaff werd die plaats<br />

den 26 sten Juli omsingeld en een 80-tal vijanden, welke zich<br />

niet wilden overgeven, afgemaakt; ook hier, alsmede te Poe-<br />

Oe, werden versterkingen opgeworpen en- bezet. Den 17 den<br />

Augustus werd nog eene grafheuvel oostwaarts van Kotta Radja<br />

door onze troepen bezet. Door het bezetten dier verschillende<br />

posten werd versterking dringend noodig, waarom<br />

een bataljon, dat in Padang als reserve was achtergebleven,<br />

naar ' het oorlogsterrein werd gezonden en te Atjeh eene<br />

nieuwe compagnie vestingartillerie alsmede eene compagnie<br />

"mineurs en sappeurs werden opgericht.<br />

Om den vijand, die de gemeenschap tusschen Kotta Radja


317 -<br />

en Penajoeng bedreigde, te verdrijven, werd den 28 ste "<br />

September de kampong Langkroek door eene colonne onder<br />

den luitenant-kolonel Wiegand bezet en toen den 7 den November<br />

door eene colonne onder den kolonel Pel, Lemboe<br />

na een hevig gevecht in .onze handen viel, was Kotta Radja<br />

aan die zijde tegen aanvallen gedekt. In Lemboe werden<br />

drie versterkingen en een paar dagen later nog e«n vierde<br />

aan de Atjeh-rivier opgericht.<br />

In het begin van December hadden de troepen veel van<br />

oyerstroomingen te lijden, welke de gemeenschap tusschen Kotta<br />

Radja en de posten verbraken, maar ook den vijand beletten<br />

aanvallend op te treden. Den' 9 den December kwamen twee<br />

bataljons infanterie en eene batterij artillerie als versterking<br />

te Atjeh aan. Om nu het zuider- en oosterfront tegen den<br />

vijand te dekken, rukten den 31 sten December twee colonnes<br />

tegen Longbattah op; de eene bestemd om langs den linker<br />

oever der Atjeh-rivier in front tegen Longbattah op te rukken,<br />

de andere om de vijandelijke versterking in het oosten te<br />

bestoken. De eerste colonne onder den majoor Vau der Meer,<br />

bij welke de bevelhebber zich bevond, maakte zich van den<br />

kampongrand en vervolgens doormarcheerende van eene<br />

vijandelijke versterking meester, doch moest terugkeeren toen<br />

de andere colonne onder den luitenant-kolonel Wiegand, door<br />

een misverstand hare operatie staakte. Die terugtocht ging<br />

met groote verliezen gepaard ; toch bleef het grootste gedeelte<br />

van Longbattah in onze macht, waar eenige bentings<br />

werden aangelegd. In de maanden Januari en Februari 1875<br />

werden nog bentings opgericht te Blang-Tjoet, Poengej-Blang-<br />

Tjoet, Mandarsah-poetih en Lamara-Olei-Loe. Om de zuiderlinie<br />

te voltooien werd de vijand in de maanden April en<br />

Mei uit de kampongs Loöng en Getjil verdreven, waar, alsmede<br />

te Setoe en Lamteboe, versterkingen Werden opgericht.<br />

De generaal-majoor Pel, intusschen tot dien rang bevorderd;<br />

vertrok nu voor eenige maanden naar Java en werd tijdelijk


— 318 —<br />

vervangen door'den kolonel Wiggers van Kerchem, die den<br />

12 den Juni als civiel en militair gezaghebber optrad.<br />

De troepen werden nu bezig gehouden met het bevestigen<br />

onzer positie en het maken van patrouilles, om de gemeenschap<br />

tusschen de posten te verzekeren.<br />

Den 9 deu November keerde de generaal-majoor Pel te Atjeh<br />

terug en»werd door het zenden van twee bataljons infanterie<br />

versterking in de gelegenheid gesteld om offensief op te treden,<br />

ten einde Groot-Atjeh van de gemeenschap met de zee af<br />

te snijden. Daartoe rukten den 26 3ten December drie colonnes,<br />

allen sterk 1 bataljon infanterie, 2 sectiën artillerie en een<br />

detachement mineurs en sappeurs, uil Kotta Radja onder de<br />

leiding van den generaal-majoor Pel. De linker colonne<br />

onder bevel van den majoor Vetter moest tegen Mibouw<br />

oprukken, de midden-colonne onder den majoor F. Mekern<br />

het terrein tusschen Mibouw en de Koeroeng Daroe bezetten,<br />

terwijl de rechter colonne onder bevel van den luitenantkolonel<br />

Engel langs den linker oever dezer rivier moest<br />

marcheeren, om den rechterflank der midden-colonne te dekken.<br />

De operatie slaagde volkomen; Mibouw werd genomen en<br />

bezet, den volgenden dag vermeesterde de midden-colonne<br />

Ketapang-Doea, waar het hoofdkwartier gevestigd werd en<br />

den 29 ,ten werd Djempit bemachtigd. De rechter colonne<br />

verdreef den vijand uit Lampassan en bezette Pakan Bedak.<br />

De versterkingen van toekoe Nanta werden nu in den rug<br />

bedreigd, waarom de* vijand Bital en Lamtermin ontruimde.<br />

Te Sinangri werd een vivres- en munitie-depót opgericht en<br />

in de eerste dagen van 1876 verkenningen naar het gebergte<br />

voor de IV moekims verricht.<br />

Den 8 sten Januari werd de versterkte kampong Lamtengah in<br />

de VI moekims genomen, waarop het hoofd van Lampaggèr<br />

zich onderwierp; aldaar werd eene bezetting gelegd. Terzelfder<br />

tijd kwam een bataljon infanterie als versterking van Java<br />

aan en werd er eene verkenning op groote schaal gedaan


— 319 —<br />

in de richting van den pas van Blangkala. De doortocht<br />

door deze pas werd den 17 den Januari geforceerd, waarop<br />

de colonne het bivak te Kroeng Raba betrok. De hoofden<br />

der IV moekims onderwierpen zich, te Boekit Seboen werd<br />

eene versterking opgericht, waarop de colonne den 24 sten dooide<br />

kloof van Beradoean naar Pakan Bedak terugkeerde.<br />

Den 28 stc " Januari rukte de bevelhebber uit Djempit het<br />

o-rondo-ebied der IX moekims binnen. Achtereenvolgens werden<br />

de kampongs Boekit üahroe, Lampermei, de heuvels van<br />

Lamrong, de kampong Lamkoenjit, de missigit Biloel en de<br />

kampong Atóa, de laatste in de XXII moekims gelegen, genomen.<br />

Verder noordwaarts rukkende, werd de vijand verdreven<br />

uit Lamrong, Lamsajoen, Kajoe-leh. Lambaroe en Pager<br />

\jer, waarop de colonnes den 7 dp " Februari in Kotta Radja<br />

terugkeerden.<br />

Den 29 sten Januari was andermaal een bataljon infanterie<br />

van Java tot versterking der troepen aangekomen, zoodat de<br />

generaal-majoor Pel, zijn plan willende voleindigen, een inval in<br />

de XXVI moekims uitvoerde. Daartoe rukten denl3 den Februari<br />

weder drie colonnes uit onder leiding van Pel; de rechter, sterk een<br />

bataljon infanterie en eene sectie artillerie onder den majoor B. E.<br />

Mekern volgde stroomopwaarts den linkeroever der Atjeh-rivier,<br />

de midden-colonne, bestaande uit 2 bataljons infanterie en 2<br />

sectiën artillerie, onder den majoor Jeltes den rechteroever, terwijl<br />

de linker colonne ter zelfder sterkte onder den majoor Diepenhe'im<br />

den linker flank der midden-colonne moest dekken Tegen den<br />

avond werd Pango bereikt, alwaar den opperbevelhebber de<br />

tijding gewerd, dat dien dag eene colonne van 3 officieren en 50<br />

man, uit Kotta Radja naar Atoa ter versterking gezonden,<br />

door den vijand overvallen en grootendeels in de pan gehakt<br />

was geworden, waarom de colonne Mekern het bevel ontving<br />

eene benting op te richten te Kajoe-leh.<br />

De beide andere colonnes bemachtigden den 14 den en I5 deu<br />

Februari de kampongs Vliroe, Lamtermej en Tjapoetoe, welke


-_ 320 —<br />

verbrand werden en keerden daarop naar Pango terug.<br />

Den 22 stó " Februari rukten de colonnes in noordelijke richting<br />

voorwaarts, bezetten Oleh-karang en betrokken het bivak<br />

te Kajoe-Adong; den volgenden dag werd de tocht voortgezet<br />

en het bivak betrokken te Tongah aan de Koeroeng-<br />

Tjoet. Van hier wilde de generaal-majoor Pel oprukken naar<br />

Koeala Gighen, om de communicatie met de zee langs dezen<br />

weg voor den vijand af te sluiten. Hij zelf mocht echter<br />

die taak niet volvoeren; in den nacht van 24 op 25 Februari<br />

maakte een slagaderbreuk een einde aan zijn leven. De luitenant-kolonel<br />

Engel aanvaardde het opperbevel en bereikte<br />

den 25 sten Februari Koeala Gighen, waar ter plaatse alsmede<br />

te Kotta Pohama bentings werden opgericht. Onmiddelijk<br />

na terugkeer in Kotta Radja moest weder eene colonne van<br />

2 bataljons uitrukken om Kajoe-Leh te ontzetten, dat door<br />

den vijand was ingesloten. Hiermede werd de chef van den<br />

staf, de luitenant-kolonel H. F. Meijer belast, die den vijand<br />

een gevoelig verlies toebracht te Lambaroe, dat bezet bleef.<br />

Den 10 dcn Maart trad de generaal-majoor Wiggers van Kerchem<br />

als militair en civiel gezaghebber te Atjeh op.<br />

Onze postenlinie werd nu gaandeweg bevestigd en waar<br />

zij geene voldoende veiligheid opleverde, door het oprichten<br />

van tusschengelegen posten versterkt. De vijand bleef voortdurend<br />

de transporten bestoken en slaagde er zelfs in den<br />

3 den Mei Lampagger te overvallen en eene groote verwoesting<br />

aan te richten. De opperbevelhebber rukte den 7 den Juli met<br />

twee colonnes het gebied der IV moekims binnen en gaf<br />

last tot het oprichten eener benting te Kroeng Raba.<br />

Den 4 den September rukte de generaal-majoor Wiggers van<br />

Kerchem met drie colonnes onder de majoors Ruempol,<br />

Burgers en Jeltes naar de noord-oosterlinie, om deze beter<br />

te bevestigen. De vijand werd uit zijne versterkingen verdreven<br />

en bentings opgericht te Poeklat, Tongah, Pakan Koeroeng<br />

Tjoet, Lamara, Tongah-noord , Tjade en Silang; ook


— 321 —<br />

werd na een hevig gevecht Kadjoe bezet. Den I2 den October stiet<br />

eene colonne het hoofd voor eene vijandelijke versterking<br />

in Kadjoe en moest met groot verlies terugtrekken.<br />

Belangrijke tochten hadden dit jaar niet meer plaats. Den<br />

gden November werd de generaal-majoor Wiggers van Kercheni<br />

eervol van zijne betrekking ontheven en vervangen door den<br />

generaal-majoor Diemont.<br />

Den 25 ste " Januari 1877 rukten twee colonnes uit onder<br />

bevelen van den luitenant-kolonel Meijer, chef van den staf,<br />

en den kolonel Van der Heijden, welke over zee naar Koeala-<br />

Loh en Kroeng Ryah werden overgevoerd, om die punten<br />

te bezetten. Te Koeala-Loh werd eene versterking opgericht,<br />

de colonnes vereenigden zich en maakten zich meester van<br />

de kampongs Lamaga en Lambada, van waar zij over Kadjoe<br />

naar Kotta-Radja terugkeerden.<br />

Terwijl deze tochten te land plaats hadden, had de marine<br />

voortdurend eene moeilijke taak te vervullen gehad met hel<br />

handhaven der blokkade en het tuchtigen der ons vijandig<br />

gezinde kuststaten. Verschillende staatjes onderwierpen zich<br />

en in het begin van 1876 had de Radja van Pedir den eed<br />

van getrouwheid aan het Gouvernement afgelegd, waarop<br />

eene versterking werd opgericht aan de monding der Pedirrivier.<br />

Aan de oostkust waren nog de staatjes Simpang Olim,<br />

Tandjong Semantoh, Langsar en Madjapahil weigerachtig<br />

ons gezag te erkennen.<br />

In November 1876 werd eene colonne sterk 3 compagnieën<br />

onder bevel van den majoor Burgers naar Tandjong Semantoh<br />

gezonden, die, ondersteund door de marine, zich spoedig<br />

van de hoofdplaats meester maakte. De Radja van Semantoh<br />

werd vervallen verklaard van den troon en zijn rijk bij<br />

Merbouw gevoegd. Ook de Radja van Simpang Olim werd<br />

door een ander vorst vervangen, die den eed van trouw<br />

aflegde.<br />

Langsar en Madjapahit aan de oostkust en Loöng aan de<br />

21


— 322 —<br />

westkust werden in April en Mei 1877 door kracht van<br />

wapenen gedwongen ons gezag te erkenen, zoodat alleen<br />

Samalangan en Merdoe nog niet onderworpen waren. Een<br />

enkele maal deed de vijand aanvallen op de bezette posten,<br />

zooals te Analaboe en te Blang-Ni in Edi, welke steeds werden<br />

afgeslagen.<br />

Den 30 9ten Juni 1877 gaf de generaal-majoor Diemont het<br />

militair en civiel gezag te Atjeh over aan den kolonel der<br />

infanterie K. Van der Heijden.<br />

Den 8 9ten Augustus vertrok de kolonel Van der Heijden met<br />

9 compagnieën infanterie, eene batterij artillerie en een detachement<br />

mineurs over zee naar Samalangan en kwam daar<br />

den 9 den aan. Den volgenden dag werden de troepen gedeeltelijk<br />

gedebarkeerd, rukten landwaarts in en betrokken<br />

het bivak. In den nacht van den 10 d op den ll den werd<br />

het bivak door den vijand overvallen, die er eene groote<br />

verwoesting aanrichtte, maar teruggeslagen werd. De operatiën<br />

tegen Samalangan liepen overigens naar wensch af, hoewel<br />

de vijand een hevigen tegenstand bood; de kolonel Van der<br />

Heijden werd gewond en vervangen door den chef van den<br />

staf, den luitenant-kolonel Meijer. De vorst van Samalangan<br />

kwam in onderwerping en teekende de acte van erkenning<br />

onzer souvereiniteit, eene versterking werd daar opgericht<br />

en bezet, waarna de troepen in October naar Kotta Radja<br />

terugkeerden.<br />

Ook de vorst van Merdoe, wiens rijk door de marine ge-<br />

tuchtigd was geworden, had in September den eed van trouw<br />

aan het Gouvernement afgelegd.


TIJDREKENKUNDIG OVERZICHT<br />

DER<br />

VOORNAAMSTE GEBEURTENISSEN.<br />

N. C.<br />

78 Komst der Brahmanen in den Indischen Archipel.<br />

500 Komst der Boeddhisten in den Indischen Archipel.<br />

1478 Val van het rijk Madjapahit.<br />

1486 Bartholomeüs Diaz ontdekt Afrika's zuidpunt.<br />

1498 Vasco De Gama zeilt de Kaap de Goede Hoop om.<br />

1509 De Almeida verslaat de Egyptenaren bij Diu.<br />

1510 Alphonso D'Albuquerque verovert Ormus en Goa.<br />

1511 Alphonso D'Albuquerque verovert Malaka.<br />

1512 De Portugeezen vestigen zich op Ternate.<br />

1520 Ferdinand Magelhaen ontdekt den doortocht tusschen<br />

Patagonië en Vuurland.<br />

1529 Verdrag te Saragossa tusschen Spanje en Portugal<br />

over de Molukken.<br />

1553 De Engelschen sluiten een handelsverdrag met Iwan<br />

IV, Czaar van Moskou.<br />

1571 De Spanjaarden stichten Manila.<br />

1576 Stichting van het rijk Mataram.<br />

1577 De Nederlanders leggen den grondslag tot de handelsstad<br />

Archangel.<br />

1580 Philips II verovert Portugal.<br />

1584 Philips II verbiedt den Nederlanders den handel<br />

op zijn rijk.<br />

1594-1595 Vergeefsche pogingen tot het ontdekken van een<br />

noordelijken doortocht naar China.


— 324 —<br />

1595 De Maatschappij van Verre rust de eerste vloot<br />

uit voor Oost-Indië onder Keijzer en De Houtman.<br />

1596 Tocht van Barendsz., Van Heemskerck en Rijp<br />

naar het noorden ; overwintering op Nova Zemla.<br />

De eerste Hollandsche vloot bezoekt Java.<br />

1597 Terugkeer van Rijp, Van Heemskerck en De Houtman.<br />

Oprichting van verschillende handels vereen igingen.<br />

1598 Van Neck en Van Warwijck sluiten een verdrag<br />

met den Sultan van Bantam. De gebroeders De<br />

Houtman te Atjeh. De Weerd en De Cordes zoeken<br />

den zuid-westelij ken doortocht. Van Noort onderneemt<br />

de reis om den aardbol.<br />

1599 Van Warwijck en Van Heemskerck in de Molukken.<br />

Verdrag met den Sultan van Ternale. Tochten<br />

van Van der Hagen en Wilkens.<br />

1600 Oprichting der Engelsche O. I. Compagnie te Londen.<br />

Van Neck verslaat de Portugeezen bij Tidore.<br />

Van der Hagen sluit een tractaat van alleenhandel<br />

met de Ambonneezen en bouwt het kasteel<br />

Van Verre.<br />

1601 Van Neck bezoekt China en Patani, Van Heemskerck<br />

Üjohor en Van Spilbergen Ceijlon. Van<br />

Noort keert in het vaderland terug.<br />

602 Wolphert Hermansz. verslaat de Spaansche vloo,<br />

onder De Mendoça in straat Soenda. Bastiaansz.<br />

sluit een verdrag met den Sultan van Atjeh, diç<br />

een gezantschap naar prins Maurits zendt. Oprichnng<br />

der O. f. Compagnie met octrooi voor 21<br />

jaren. Van Warwijck en De Weerd naar Indië.<br />

De Weerd op Ceijlon vermoord.<br />

603 Van Warwijck bouwt eene loge te Bantam en<br />

bezoekt Siam, China en Borneo's westkust.<br />

304 Van der Hagen sluit een verdrag met den Samo-


— 325 —<br />

rijn van Calicoet, voltooit de verovering der Mo-<br />

lukken en slicht het fort Victoria. Matelief naar<br />

Indië.<br />

1605 Aanslag van Matelief op Malaka.<br />

1606 Matelief sticht de sterkte Malayo op Ternate. Tocht<br />

van Van Caerden. De admiraal Hautain levert den<br />

Spanjaarden slag bij kaap St. Vincent, waar Reinier<br />

Claessens den heldendood sterft.<br />

1607 Jacob Van Heemskerck sneuvelt voor Gibraltar.<br />

Tocht van Verhoeff naar Indië.<br />

1608 Matelief keert in Nederland terug. Van Caerden in<br />

de Molukken gevangen genomen. Verhoeff wordt<br />

verraderlijk vermoord op Banda-Neira. Hoen onderwerpt<br />

de Banda-eilanden. Tocht van Hudson<br />

naar het noorden.<br />

1609 Pieter Both door de Algemeene Staten tot Gouverneur-Generaal<br />

benoemd.<br />

1610 Wittert sneuvelt voor Manila. Hoen sterft te Tidore.<br />

De Bandaneezen in opstand. Both komt in<br />

Indië aan en vertrekt naar de Molukken.<br />

1611-1613 De gouverneur-generaal Both sluit verdragen met<br />

den Radja van Jakatra en de vorsten van Boeton,<br />

Solor, Timor en Japan.<br />

1614 Tocht van Van Spilbergen naar Zuid-Amerika. Tocht<br />

van Schouten en Le Maire. Both overlijdt te Mauritius.<br />

De gouverneur-generaal Reijnst aanvaardt<br />

het bewind.<br />

1615 Van Spilbergen verslaat De Mendoça voor Peru.<br />

De gouverneur-generaal Reijnst herstelt het gezag<br />

in de Molukken en overlijdt te Jakatra.<br />

1616 Reael tot gouverneur-generaal benoemd, onderwerpt<br />

Poeloe-Ay. Coen neemt het schip van Schouten en<br />

Le Maire in beslag. De vloot onder Lam voor<br />

Manila vernield.


— 326 —<br />

1618 Jan Pietersz. Coen volgt Reael als landvoogd op.<br />

Samenzwering tegen het leven van Coen. De Engelschen<br />

vestigen zich te Jakatra. De loge te Japara<br />

afgeloopen. Martensz. legt Japara in de asch.<br />

1619 Scheepsstrijd tusschen Coen en Dale voor Jakatra.<br />

Coen vertrekt naar de Molukken. De loge te Jakatra<br />

door de Bantammers en Engelschen belegerd. Van<br />

den Broeck gevangen genomen. Terugkomst van<br />

Coen. Verovering van Jakatra. Stichting van Batavia.<br />

1620 Unie tusschen de Engelsche en Nederlandsche<br />

Compagnieën.<br />

1621 Coen onderwerpt de Bandaneezen. Kolonisatie van<br />

dit eiland.<br />

1622 Reijersz. neemt de Piscadores voor Macao in bezit.<br />

1623 Het octrooi der Compagnie verlengd. De gouverneur-generaal<br />

Coen geeft het bestuur aan De Carpentier<br />

over. Het rechtsgeding op Amboina.<br />

1624 Ontbinding der Unie. Mislukte poging der Engelschen<br />

om zich op het eiland Lagoendi te vestigen.<br />

Het eiland Formosa in bezit genomen.<br />

1625 Opstand in de Molukken door Van Speult bedwongen.<br />

Van Speult vervangen door Van Gorkum.<br />

1627 Coen treedt voor de tweede maal als landvoogd<br />

op. Samenzwering van de vorsten van Bantam<br />

en Mataram.<br />

1628 Verraderlijke aanslagen van den Soesoehoenan van<br />

Mataram op Batavia. Een Javaansch leger onder<br />

Boereksa belegert, Batavia, later versterkt door een<br />

tweede leger onder Soera- ngalaga.<br />

1629 Mislukte aanval van den Soesoehoenan op Batavia.<br />

Dood van Coen, opgevolgd door Specx. Batavia<br />

ontzet.<br />

1631 Een gezantschap naar Mataram gezonden, wordt<br />

gevangen genomen,


— 327 —<br />

1632 Hendrik Brouwer treedt als landvoogd op.<br />

1633 Vernieuwde oorlog met Bantam. Onlusten in de<br />

Molukken onder het bestuur van Gijsels en Van<br />

den Heuvel.<br />

1636 Van Diemen treedt als landvoogd op. Hij vertrekt<br />

naar de Molukken en verovert Luciëla en Hatoeaha.<br />

Verdragen met de Sultan» van Mangkasar en Ternate.<br />

1637 Verdrag met den vorst van Kandij. Westerwoldt<br />

verovert Battikalo.<br />

1639 Trinkonomale veroverd. Caron met versterking<br />

naar Ceijlon. Vrede met Bantam.<br />

1640 Punto Gale veroverd op de Portugeezen. Malaka<br />

belegerd door Kooper, ondersteund door Djohor.<br />

1641 Malaka door Caertekoe vermeesterd. Verdrijving<br />

der Portugeezen uit Japan. Desima door de Hollanders<br />

bezet. Samenzwering van den Soesoehoenan<br />

van Mataram verijdeld. Wapenstilstand voor 10<br />

jaren tusschen de Republiek en Portugal.<br />

1642 De twisten op Ceijlon tusschen de Portugeezen en<br />

Nederlanders duren voort. Coster te Kandij vermoord.<br />

Handelsbetrekkingen uitgebreid met Perzië,<br />

Tonkin en Cochin-China.<br />

1643 De factorij te Kambodja afgeloopen.<br />

1644 Negombo door de Nederlanders veroverd. Maelsuijker<br />

dwingt de Portugeezen tot hel naleven<br />

van het verdrag. Tasman's ontdekkingen in Nieuw-<br />

Holland. Afkondiging der Ordonnantiën en statuten<br />

van Batavia.<br />

1645 Van Diemen overlijdt en wordt opgevolgd door<br />

Van der Lijn. Soesoehoenan Agoeng sterft en wordt<br />

opgevolgd door Mangkoerat. Vrede met Mataram.<br />

Tienjarige vrede met Bantam.<br />

1646 Opstand in de Molukken onder Toeloe Kabesi. Eerste<br />

verdrag met Mataram.


— 328 —<br />

1647 Verlenging van- het octrooi der 0. I. Compagnie<br />

voor 25 jaren.<br />

1648 Vrede te Munster tusschen Spanje en de Republiek.<br />

Kapaha door Verheijden veroverd. Toeloe Kabesi<br />

door Demmer ter dood gebracht.<br />

1649 Maetsuijker herstelt den vrede met radja Singa.<br />

1650 Van der Lijn wordt opgevolgd door Reiniersz.<br />

Caron ontslagen en vervangen door Maetsuijker als<br />

directeur-generaal. Afkondiging der Generale Instructie.<br />

1651 Opstand op Ternate door De Vlaming van Oudshoorn<br />

gedempt. Aanval der Mangkasaren op Boeton.<br />

1652 Verdrag met den Sultan van Ternate. RijklofVan<br />

Goens sluit een voordeelig verdrag met Mataram.<br />

Stichting eener volkplanting aan de kaap de Goede<br />

Hoop.<br />

1653 De gouverneur-generaal Reiniersz. sterft, wordt<br />

opgevolgd door Maetsuijker.<br />

1655 Laäla en Assahoedi veroverd; de opstand in de<br />

Molukken bedwongen. Huift verovert Kalitoer en<br />

Colombo doch sneuvelt.<br />

1656 Verdrag met den Sultan van Mangkasar. De Sultan<br />

van Bantam verbreekt den vrede.<br />

1657 Van Goens en Van der Laan naar Ceylon gezonden.<br />

Koylang en Kranganoor veroverd.<br />

1659 Van der Laan tuchtigt den Sultan van Palembang.<br />

Eeuwige en onverbreekbare vrede met Bantam.<br />

1660 Stichting van eene factorij te Padang. De Sultan<br />

van Mangkasar door Van Dam en Truijtmans tot<br />

den vrede gedwongen.<br />

1661 Aanval van Coxinga op Formosa, door Covet<br />

verdedigd. Vrede tusschen Portugal en de Republiek.<br />

1662 Formosa gaat verloren.


— 329 —<br />

1663 Vau Goens verovert Cochin en Cananoor op de<br />

kust van Malabar. De Portugeezen uit Voor-Indië<br />

verdreven.<br />

1664 De Bitter op Sumatra's westkust verovert Indrapoera<br />

en de kuststreek.<br />

1665 Eerste oorlog met Engeland. Hassan-Oedin doet<br />

een aanslag op Boeton.<br />

1666 Speelman dwingt den Sultan van Mangkasar tot<br />

het Boengaaische contract. Vrede met Engeland.<br />

Poeloe-Run aan Nederland afgestaan.<br />

1668 Mangkasar's invloed geheel gefnuikt. Herstel der<br />

onafhankelijkheid van Boni.<br />

1669 Hernieuwde opstand van Hassan-Oedin bedwongen.<br />

1672 Oorlog met Frankrijk en Engeland. De la Have<br />

voor Ceijlon door Van Goens verslagen. Aroe<br />

Palakka wordt Sultan van Boni.<br />

1673 De Engelsche vloot door Van Quaalberg voor<br />

Ceijlon verslagen. De la Haye verovert St. Thomé.<br />

De Mangkasaren naar Java's oostkust.<br />

1674 St. Thomé op de Franschen veroverd. De Engelschen<br />

bezetten St. Helena. Vrede te Westminster.<br />

1675 Strooptochten in O. Java van Montemarano en<br />

Glisson in verbond met den Madoereeschen prins<br />

Troena Djaja. Kaitjili Sibori volgt Mandar-Sjah<br />

op en spant samen tegen de Nederlanders.<br />

1676 De Regeering zendt eene expeditie onder Franssen<br />

naar Soerabaja, die spoedig vervangen wordt door<br />

Poolman.<br />

1677 Verdrag van Speelman met den Soesoehoenan<br />

van Mataram, Amangkoerat II en met de vorsten<br />

van Tjeribon. Raden Kadjoran sluit zich bij den<br />

opstand aan. Speelman verovert Soerabaja, dwingt<br />

Troena Djaja tot de vlucht naar Kediri en doet<br />

een inval op Madoera,


— 330 —<br />

1678 Maetsuijker sterft, opgevolgd door Van Goens.<br />

Speelman geeft het bevel te Samarang over aan<br />

De St. Martin. Veldtocht in Midden-Java onder<br />

Antonio Hurdl. Kediri ingenomen.<br />

1679 Poolman en na diens dood Couper maken een<br />

einde aan den opstand in Midden-Java. Kadjoran<br />

gedood; Glisson sterft; Troena Djaja door Jonker<br />

gevangen genomen en door den Soesoehoenan<br />

gedood.<br />

1680 Aroe Palakka keert naar Boni terug. De Panembahan<br />

van Giri ter dood gebracht. Pangeran<br />

Poeger uit Mataram verdreven. Onlusten met<br />

Bantam over Tjeribon en Soemedang. Revolutie<br />

in Bantam.<br />

1681 Pangeran Poeger komt in onderwerping. Kaitjili<br />

Sibori vlucht naar Djilolo. Verdrag met de vorsten<br />

van Tjeribon. Speelman volgt Van Goens als<br />

landvoogd op.<br />

1682 De Compagnie mengt zich in de binnenlandsche<br />

twisten in Bantam.<br />

1683 Vredesverdrag met den Sultan van Ternate; afstand<br />

van het gebied op Celebes, Menado en<br />

Gorontalo. Verdrag met Bantam. De Engelschen<br />

uit Bantam verdreven, vestigen zich in Bengkoelen.<br />

Pangeran Poerbaija onderwerpt zich. Soerapati<br />

vlucht naar Mataram.<br />

1684 De gouverneur-generaal Speelman sterft en wordt<br />

opgevolgd door Johannes Camphuijs. Van Rheede<br />

tot Drakesteijn als Commissaris-Generaal uitgezonden.<br />

Aanslag der Engelschen op Batavia verijdeld.<br />

Bantam verliest zijne onafhankelijkheid.<br />

1685 Tak als Expres-Commissaris naar Tjeribon gezonden.<br />

1686 Sultan Ageng onderwerpt zich aan de Compagnie.<br />

Tak vertrekt naar Soerakarta. Onlusten in de


— 331 —<br />

ljofstad door Soerapati verwekt. Tak sneuvelt. Krijn<br />

De Ronde vernielt de macht van Jang di pertoewan<br />

op de Toelang Bawang. Laurens Pit de Jonge<br />

onderwerpt den vorst van Golkonda.<br />

1687 Sultan Hadji overlijdt, opgevolgd door pangeran<br />

Ratoe. Onlusten op Celebes.<br />

1688 Eindregeling der Tjeribonsche aangelegenheden.<br />

1689 Samenzwering te Batavia. Jonker sneuvelt. .<br />

1690 Duquesne met eene vloot in de Indische zee,<br />

wordt gedwongen terug te keeren.<br />

1691 De gouverneur-generaal Camphuijs wordt opgevolgd<br />

door Willem Van Outhoorn. Dood van Rheede<br />

van Drakesteijn.<br />

1693 Pondicherij op de Franschen veroverd.<br />

1696 Aroe Palakka sterft; opgevolgd door Lapataoe.<br />

1697 Vrede te Rijswijk. Pondicherij teruggegeven.<br />

1698 Roelof Goens verovert Soekadana. De Engelschen<br />

van Borneo's westkust verdreven.<br />

1703 Dood van Amangkoerat, opgevolgd door Adipati<br />

Anom.<br />

1704 Pakoe Boewana I door de Compagnie tot Soesoehoenan<br />

van Mataram verheven. Begin van den<br />

oorlog tegen Adipati Anom. Joan Van Hoorn<br />

treedt als landvoogd op.<br />

1705 De Wilde rukt tegen Mataram op en plaatst Pakoe<br />

Boewana op den troon. Regeling van het bestuur<br />

op Madoera en in Tjeribon. Arija Tjeribon tot<br />

hoofd der Preanger aangesteld.<br />

1706 De majoor Knol rukt tegen Soerapati op , gevechten<br />

aan de Porong, te Bangil en te Pasoeroewan.<br />

Verraad van den Regent van Soerabaja. Soerapati<br />

overlijdt.<br />

1708 De Wilde rukt voort tot Pasoeroewan. Nieuw<br />

verdrag met den Soesoehoenan. Adipati Anom


— 332 —<br />

onderwerpt zich en wordt verbannen_naar Ceijlon.<br />

1709 Abraham Van Riebeeck treedt als landvoogd op.<br />

Knol regelt het bestuur in de vorstenlanden.<br />

1712 Oidusten op Celebes door Aroe Parang verwekt.<br />

1713 Van Riebeeck overlijdt en wordt opgevolgd door<br />

Van Swol.<br />

1715 Oorlog met den Samorijn van Calicoet.<br />

1717 Hertenberg dwingt den Samorijn tot den vrede.<br />

Verraderlijke handelingen van Tjakra-di-Ningrat.<br />

Gobius als Commissaris naar Soerabaja gezonden.<br />

Tjakra-di-Ningrat wordt afgemaakt bij eene amokpartij<br />

door hem aangericht.<br />

1718 Dood van Van Swol, opgevolgd door Z waar de -<br />

kroon. Opstand der zonen van Soerapati.<br />

1719 Pakoe Boewana sterft; nieuwe onlusten verwekt<br />

door de pangerans Poerbaija en Blitar. Bergman<br />

herstelt de rust in Mataram.<br />

1722 De samenzwering van Erberfeld en Karta ürija<br />

verijdeld. De schepen van Roggeveen in Indië<br />

aangehouden.<br />

1723 Einde van den tweeden Javaanschen successieoorlog.<br />

Oprichting eener Compagnie te Ostende<br />

voor de vaart op Indië.<br />

1725 De Haan treedt op als Gouverneur-Generaal.<br />

1727 Schorsing der Compagnie te Ostende.<br />

1729 Diederik Durven volgt De Haan als landvoogd op.<br />

1730 De gouverneur van Ceijlon, Vuijst, te Batavia ter<br />

dood veroordeeld.<br />

1731 De gouverneur-generaal Durven ontslagen. De Compagnie<br />

te Ostende opgeheven.<br />

1732 Dirk Van Cloon wordt landvoogd.<br />

1735 Van Cloon overlijdt, opgevolgd door Patras.<br />

1736 Van Imhoff tot gouverneur van Ceijlon benoemd,<br />

herstelt de rust aldaar.


- 333<br />

1737 Dood van Patras, opgevolgd door Valkenier.<br />

Opstand van Bontoe Langkassa door den gouverneur<br />

Smout bedwongen.<br />

1740 Opstand der Chineezen te Batavia en moord aldaar<br />

op hen gepleegd. De Chineesch-Javaansche oorlog.<br />

Belegering van Samarang.<br />

1741 Van Imhoff, De Haze en Van Schinne door Valkenier<br />

gevankelijk naar Nederland opgezonden.<br />

Valkenier geeft het bestuur aan Thedens over en<br />

vertrekt naar Nederland, doch wordt, in de Kaapkolonie<br />

aangekomen, gevankelijk naar Batavia<br />

teruggevoerd.<br />

1743 Van Imhoff treedt als Gouverneur-Generaal op.<br />

Einde van den Chineeschen opstand. Onderwerping<br />

van Mas Grendi. Nieuw tractaat met den<br />

Soesoehoenan van Mataram. Invoering van hel<br />

verpachtingsstelsel.<br />

1745 De Soesoehoenan vestigt zijn zetel te Soerakarta.<br />

Tjakra-di-Ningrat verbannen. Malaka als leen aan<br />

de Compagnie. Van Imhoff koopt Bogor.<br />

1746 Reis van Van Imhoff door Java.<br />

1747 Verdrag met Bandjermasin.<br />

1749 De stadhouder Willem IV tot Opper-Directeur en<br />

Gouverneur-Generaal van Neèrlandsch-Indië benoemd.<br />

Successie-oorlog in Bantam. Vermoording<br />

der Hollandsche kolonisten in de ommelanden<br />

van Batavia.<br />

1750 Opstand van Mangkoe Boemi en Mas Sahid in<br />

Mataram. Van Imhoff sterft, wordt opgevolgd door<br />

Mossel.<br />

1751 De vrede in Bantam hersteld; de Lampongs komen<br />

aan de Compagnie. Valkenier sterft in de gevangenis.<br />

Mangkoe Boemi wordt door Von Hohendortf<br />

verslagen bij Banjoedana.


— 334 —<br />

1752 De Clercq sneuvelt in een gevecht tegen Mangkoe<br />

Boemi, die eene overwinning behaalt in Pekalongan.<br />

1754 Von Hohendorff vervangen door Hartingh. Mas<br />

Sahid verslagen bij de Semongko en Sedakersa,<br />

werpt zich in het gebergte van Patjitan. Mangkoe<br />

Boemi onderwerpt zich.<br />

1755 Mangkoe Boemi wordt Sultan van Djokjokarta.<br />

1757 Mas Sahid onderwerpt zich, wordt met een gedeelte<br />

van Mataram beleend met den titel van<br />

Pangeran Adipati Mangkoe Negara. Onlusten in<br />

Siak.<br />

1759 Onlusten tusschen de Nederlanders en Engelschen<br />

in Bengalen; eene expeditie onder Roussel mislukt.<br />

1760 Onlusten op Ceijlon; opstand in Matura.<br />

1761 Battikalo op Ceijlon door de Hollanders ontruimd.<br />

Heldhaftig gedrag van Fedder. Van Eek tot gouverneur<br />

van Ceijlon benoemd. Wapenstilstand<br />

met de Cingaleezen. Verdrag met radja Alam<br />

van Siak. Dood van Mossel, opgevolgd door Van<br />

der Parra.<br />

1762 Eene Engelsche vloot onder Cornish voor Ceijlon.<br />

1764 Eerste veldtocht tegen Kandij mislukt.<br />

1765 Tweede veldtocht op Ceijlon. Kandij ingenomen<br />

en verbrand. Dood van Van Eek, opgevolgd<br />

door Falck.<br />

1766 Vrede met den Keizer van Kandij. De oosthoek<br />

van Java onderworpen.<br />

1775 Van der Parra sterft, wordt opgevolgd door Van<br />

Riemsdijk.<br />

1776 Verlenging van het octrooi voor 20 jaren.<br />

1777 Verdrag met Hyder-Ali, vorst van Mysore. Onlusten<br />

op Celebes door Sangkilang verwekt. Van<br />

Riemsdijk sterft, opgevolgd door De Klerk,


— 335 —<br />

1778 Oprichting van het Bataviaasch genootschap van<br />

kunsten en wetenschappen. De onlusten op Ce-<br />

lebes bedwongen.<br />

1779 Verdrag met den Sultan van Pontianak.<br />

1780 De Klerk sterft, opgevolgd door Alting. Vierde<br />

Engelsche oorlog.<br />

1781 Aanslag der Engelschen op de Kaap-kolonie. De<br />

bezittingen in Bengalen veroverd.<br />

1782 De bezittingen op de kusten van Voor-Indië en<br />

Padang veroverd door de Engelschen. Trinkonomale<br />

wordt door hen genomen, maar door Palck,<br />

bijgestaan door den Franschen admiraal De Suffren,<br />

hernomen.<br />

1784 Vrede met Engeland. Oorlog met de Sultans van<br />

Riouw en Selangor. Riouw te vergeefs belegerd<br />

door de Hollanders. Malaka belegerd en ontzet<br />

door het eskader onder Van Braam. Tuchtiging<br />

der oproerige vorsten.<br />

1787 Het eskader Silvester tuchtigt Mampawa.<br />

1789 Onlusten tusschen den soesoehoenan Pakoe Boewana<br />

IV en den Sultan van Djokjakarta door<br />

den gouverneur van Java 's N. O. kust gestild.<br />

Bandjermasin verlaten. Het eskader Staring in<br />

Indië.<br />

1790 Benoeming eener staats-commissie om den toestand<br />

der Oost-Indische Compagnie te onderzoeken.<br />

1791 Nederburgh en Frijkeuius vertrekken als Commissarissen-Generaal<br />

naar de Kaap-kolonie.<br />

1793 De Commissarissen-Generaal aanvaarden het bestuur<br />

in Indië.<br />

1795 Vertrek van den stadhouder Willem V. Zijne<br />

aanschrijving. Oorlog met Engeland.<br />

1796 De Engelschen maken zich meester van de Hollandsche<br />

bezittingen aan de Kaap, Voor-lndië,


— 336 —<br />

Ceijlon, Sumatra en de Molukken, behalve Ternate.<br />

De gouverneur-generaal Alting treedt af en wordt<br />

opgevolgd door Van Overstraten. Instelling van een<br />

Comité tot den Oost-Indischen handel en bezittingen.<br />

1797 Frijkenius sterft. Van de Graaff naar Nederland<br />

gezonden. Reis van Nederburgh over Java. Van<br />

Overstraten neemt maatregelen voor de verdediging<br />

van Java.<br />

1799 De staats-commissie ontbonden. Nederburgh repatriëert.<br />

Ontzet van Ternate.<br />

1800 Opheffing der Oost-Indische Compagnie ; instelling<br />

van een Raad der Aziatische bezittingen. Het<br />

Engelsche eskader Ball blokkeert Batavia en<br />

vernielt Onrust.<br />

1801 Van Overstraten overlijdt, wordt opgevolgd door<br />

Siberg. Ternate gaat aan de Engelschen over.<br />

1802 Vrede te Amiëns. Ceijlon aan de Engelschen afgestaan.<br />

De commissarissen- generaal M' De Mist en<br />

Janssens vertrekken naar de Kaap-kolonie. Onlusten<br />

in Tjeribon.<br />

1803 Oorlog met Engeland.<br />

1804 De Kaap in staat van verdediging gebracht. Hartsinck<br />

met een eskader in Indië.<br />

1805 Siberg treedt af en wordt vervangen door Wiese.<br />

Elout en Grasveld lot Commissarissen-Generaal<br />

benoemd.<br />

1806 De Kaap-kolonie veroverd door de Engelschen.<br />

De Engelsche admiraal Pellew vernielt de scheepsmacht<br />

te Batavia. De commissarissen Elout en<br />

Grasveld teruggeroepen.<br />

1807 Pellew verovert Gresik.<br />

1808 De maarschalk Daendels treedt op als Gouverneur-<br />

Generaal. Zijne hervorningen. Hartsinck ontslagen.<br />

Vernietiging van Bantam 's macht.


INHOUD s-opGAv K.<br />

TWEEDE AFDEELING.<br />

NEDERLANDSCH-INDIË ALS BEZITTING<br />

VAN DEN STAAT. 1800-1878.<br />

EERSTE HOOFDSTUK-<br />

DE ONDERGANG DER NEDERLANDSCHE<br />

MACHT IN INDIË. 1800-1816<br />

§ 1. De geschiedenis der koloniën van den overgang<br />

aan den Staat tot het bestuur van den gouverneurgeneraal<br />

Daendels. Het bestuur der gouverneursgeneraal<br />

Van Overstraten-1801, Siberg-1804 en<br />

BLZ.<br />

van den waarnemenden gouverneur-generaal<br />

Wiese-1808. Verovering van Ternate. Vrede<br />

te Amiëns. Nieuwe oorlog met Engeland. Verovering<br />

der Kaap-kolonie en vernieling der<br />

koloniale scheepsmacht. 1800-1808 . . . . 188<br />

8 2 Het bestuur van den gouverneur-generaal M' Herman<br />

Willem Daendels. 1808-1811 195<br />

§ 3 Het bestuur van den gouverneur-generaal Janssens.<br />

Verovering van Java door de Engelschen. 1811. 207<br />

§ 4. Het Engelsche tusschenbestuur. Thomas Stamford<br />

Raffles als Luitenant-Gouverneur. 1811-1816 . 218<br />

TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

HET HERSTEL DER NEDERLANDSCHE<br />

MACHT 1816-1830.<br />

§ 1. De conventie van 13 Augustus 1814. Herstel<br />

van het Nederlandsche gezag in den Indischen<br />

Archipel. Het tractaat van 17 Maart 1824. Overname<br />

der bezittingen en regeling van het bestuur<br />

en de administratie door de commissarissen-<br />

/<br />

v


vi f N H OUDS-OPG à V E,<br />

generaal Elout, Van der Capellen en Buijskes. BLZ.<br />

1816-1819 . 228<br />

§ 2. Het bestuur van den gouverneur-generaal Van<br />

der Capellen. Oorlogen met Palembang, Boni<br />

en met de Chineezen op de westkust van Borneo.<br />

Begin van den Padri- en Java-oorlog. 1819-<br />

1826 238<br />

§ 3. De Java-oorlog 1825-1830 247<br />

§ 4. Het bestuur van den commissaris-generaal Du<br />

Bus de Gisignies. 1826-1830 254<br />

DERDE HOOFDSTUK.<br />

DE UITBREIDING DER NEDERLANDSCHE<br />

MACHT. 1830-1878.<br />

§ 1. Van den Bosch als Gouverneur-Generaal en Commissaris-Generaal,<br />

later als Minister van koloniën.<br />

Invoering van het cultuurstelsel. Baud als Gouverneur-Generaal<br />

ad interim en De Eerens als<br />

Gouverneur-Generaal. Einde van den Padri-oorlog.<br />

1830-1840 260<br />

§ 2. Het tijdperk der regeering van de gouverneursgeneraal<br />

Merkus en Rochussen. Uitbreiding van<br />

het Nederlandsche gezag op Sumatra. Expedition<br />

naar Bali. De grondwetsherziening van 1848.1841-<br />

1850 . 270<br />

§ 3. Het bestuur der gouverneurs-generaal Duymaer<br />

van Twist en Pahud. Expedities naar Sumatra,<br />

Borneo, Celebes en den Molukschen Archipel.<br />

Het tractaat met Siak. Invoering van een nieuw<br />

Regeerings-reglement. 1851-1861 279<br />

§ 4. Het tijdperk van de regeering van de gouverneurs-generaal<br />

M r . L. A. J. W. Sloet van de<br />

Beele-1866, M'. P. Mijer-1872, Jf*. J. Loudon


I > H O U D S-0 P G A V E.<br />

-1875 en M r . J. W. Van Lansberge. Voortgaande BLZ.<br />

uitbreiding in de buitenbezittingen en ontwikkeling<br />

der koloniën. 1862-1878 293<br />

§ 5 De conventie met Engeland van 2 November 1871.<br />

Oorlog met Atjeh 307<br />

Tijdrekenkundig overzicht der voornaamste gebeurtenissen<br />

323<br />

Naamlijst der Gouverneurs-generaal en Commissarissen-Generaal<br />

van Nederlandsch Oost-Indië 344<br />

Naamlijst van de Ministers van koloniën in Nederland<br />

346<br />

Naamlijst van de Commandanten van het N. I.<br />

Leger 348<br />

Verbeteringen.<br />

Blz. 29 regel 10 v. b. Staat: Oldenbanieveldt, lees : Oldenbarneveld.<br />

64<br />

69<br />

96<br />

96<br />

139<br />

145<br />

182<br />

205<br />

229<br />

240<br />

247<br />

255<br />

256<br />

„<br />

„<br />

„<br />

„<br />

„<br />

„<br />

„<br />

„<br />

„<br />

„<br />

»<br />

1 V. 0.<br />

12<br />

1<br />

14<br />

16<br />

13<br />

12<br />

4<br />

14<br />

1<br />

9<br />

17<br />

8<br />

v. b.<br />

„<br />

„<br />

v. o.<br />

„<br />

v. b.<br />

v. 0.<br />

„<br />

»<br />

„<br />

„<br />

"<br />

„<br />

„<br />

„<br />

»<br />

„<br />

„<br />

„<br />

„<br />

„<br />

„<br />

„<br />

„<br />

'<br />

Battikali<br />

§ *<br />

de hoofdzetel<br />

eompagniën<br />

1757<br />

gecomitteerden<br />

r,<br />

,<br />

„<br />

„<br />

„<br />

„<br />

verscheid, ontrouwe „<br />

appel<br />

veldartilerie<br />

opstoomen<br />

Boewano<br />

de<br />

de<br />

fl<br />

„<br />

„<br />

,<br />

„<br />

"<br />

Battikalo.<br />

§ 5.<br />

den hoofdzetel.<br />

compagnieën.<br />

1737.<br />

gecommitteerden.<br />

VII<br />

verscheidenen ontrouwen<br />

appèl.<br />

veldartillerie.<br />

opzeilen.<br />

Boewana.<br />

den.<br />

den.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!