A M P I E N - Acehbooks.org

A M P I E N - Acehbooks.org A M P I E N - Acehbooks.org

acehbooks.org
from acehbooks.org More from this publisher
04.09.2013 Views

U LEGER GEDESERTEERDEN BELG r** HARDERWIJK. Fi KM A I. WEDDING. 1887 A M P I E N

U<br />

LEGER GEDESERTEERDEN BELG<br />

r**<br />

HARDERWIJK.<br />

Fi KM A I. WEDDING.<br />

1887<br />

A M P I E N


BIBLIOTHEEK KITLV<br />

0044 8058<br />

O So ^is ^*f'<br />

_Ji


DE DESERTEUR.


DE DESERTEUR.<br />

LOTGEVALLEN ONDER DE ATJEHERS,<br />

UIT HET NEÉRL.-INDISCH LEGER GEDESERTEERDEN BELG.<br />

A M P I E N.<br />

V* VOOR V >><br />

[ÏIâL-,IAND-â VOLKENKUNDE<br />

HARDERWIJK,<br />

FIRMA I. WEDDING<br />

1887.


I.<br />

»Jean Baptist T , oud 24 jaar, geboren te Gent<br />

(België), beroep machinist, laatstelijk soldaat in de....<br />

compagnie van het bataljon infanterie, in garnizoen<br />

te Atjeh....<br />

Is dat goed zoo ?"<br />

De toegesprokene, een korte, breed gebouwde kerel<br />

met een brutaal uiterlijk, maar door ziekte en ontbering<br />

vervallen en vermagerd, knikte onverschillig toestemmend.<br />

»Waarom deserteerde je eigenlijk?"<br />

Hij staarde voor zich uit en scheen niet genegen te<br />

zijn om te spreken. De vraag werd herhaald en bh' trok<br />

ongeduldig de schouders op. Maar hn' veranderde van<br />

houding, toen hem herinnerd werd, dat h|j geen reden<br />

had om zijn ondervrager brutaal of onwelwillend te bejegenen.<br />

„Waarom ik eigenlijk deserteerde, luitenant'? Ja, dat<br />

weet ik waarachtig zelf niet. Om de menage was het<br />

niet, zooals ze wel vertellen. Ik wil niet zeggen, dat die<br />

altijd zoo uitstekend was, vooral niet toen wij zelven langzamerhand<br />

in gezouten vleesch veranderden ; O maar ik<br />

begreep toch ook wel, dat de Atjehers mij geen biefstuk<br />

(1) Dit gezegde doelt op de ontzettende hoeveelheden gezouten vleesch die<br />

inen onze soldaten op Atjeh — als bezuinigings-maatregel ! — heeft laten<br />

verorberen.<br />

De Deserteur. 1


2<br />

zouden voorzetten. Om de behandeling was het ook<br />

niet; ik heb nooit onverdiend in de kast gezeten. Ik<br />

houd het er voor, dat het werken mjj ging vervelen.<br />

Toen wjj op een goeien dag van corveeën in de benting<br />

terugkeerden, hoorde ik een soldaat pruttelen, terwijl<br />

hij met een vloek zn'n schop in den grond smeet: »Je<br />

bent hier meer polderjongen dan soldaat. Ik zou wel<br />

eens willen weten, of dat bij de Atjehers ook zoo is."<br />

Dat is nog zoo gek niet, dacht ik zoo, wat hij daar<br />

zegt. Ik ging op de baleh-baleh (brits, rustbank) liggen<br />

en de begeerte om naar de Atjehers over te loopen kwam<br />

bg mij op, om mjj niet meer te verlaten."<br />

»En toen ben je maar van je post geloopen en gedeserteerd<br />

»Dat is te zeggen — van mijn post niet. Ik was wel<br />

op wacht, maar om twaalf uur van mjjn post »voor 't<br />

geweer" afgelost. Een half uur later liep ik weg."<br />

„Maar hoe heb je ongemerkt uit de benting kunnen<br />

komen ?"<br />

„Nou, dat ging gemakkelijk genoeg. De manschappen,<br />

die niet op post stonden, sliepen, de Javaansche<br />

sergeant, die op wacht was, deed niet veel minder, en<br />

ik wachtte natuurlijk tot de luitenant zijn ronde had<br />

gemaakt. Toen ging ik naar buiten, den Javaanschen<br />

soldaat, schildwacht »voor 't geweer", wijsmakende, dat<br />

ik naar het privaat ging en mnn geweer medenam,<br />

omdat ik de Atjehers niet vertrouwde."<br />

»Vertel eens verder, hoe het je gegaan is."<br />

„Alles ?"<br />

„Ja, alles, wat je ten minste nog goed weet."<br />

„Mag ik er dan bh" gaan zitten ? want ik ben zoo<br />

lam in mh'n beenen."


3<br />

Den verbaler werd een stoel gegeven en na een glas<br />

ajer-batoe (jjswater) te hebben gedronken, ging hy<br />

voort :<br />

„Toen ik kruipend over de open terreinstrook, die de<br />

benting omringt, in de rimboe (struikgewas, wildernis)<br />

was gekomen zonder door iemand opgemerkt te zijn,<br />

liep ik op goed geluk recht voor my uit. Mijn geweer<br />

hing ik aan den riem over den schouder, maar de<br />

bajonet hield ik in de hand, om klaar te zu'n bij een<br />

onverhoedschen aanval.<br />

„Het weer was niet helder, zoodat ik moeite had om<br />

het voetpad door de wildernis te volgen ; nu en dan viel<br />

er een regenbui. Met beide ooren luisterend en zooveel<br />

mogelijk rondom mij heen ziende, zal ik zoo naar mijn<br />

berekening een uur hebben voortgeloopen, toen ik tot<br />

mijn schrik bemerkte, dat ik in verkeerde richting ging.<br />

Want eensklaps hoorde ik het getik tegen de bamboekokers<br />

en patjols (schoppen) (') van een onzer posten<br />

dicht bjj mij, en op den top van een heuveltje gekomen,<br />

dat ik bezig was te beklimmen, zag ik de bekende petroleumlantaarns,<br />

vóór de draadversperring van een benting.<br />

Dat moet Djêrir zijn geweest. Terwijl ik een oogenblik<br />

in gedachten stond, hoe mijn marsch te hervatten,<br />

vlamde het licht uit een geweerloop en sloeg een kogel<br />

vlak voor mijn voeten in den grond. Een der schildwachten<br />

had mjj, boven op die hoogte staande, gezien.<br />

Er volgden meer schoten, maar ik had mn' reeds plat<br />

(1) Opdat de wachtcommandanten zich van de waakzaamheid der schildwachten<br />

konden overtuigen zonder ieder oogenblik rondes te maken, waren<br />

er bij de verschillendo posten ijzeren voorwerpen, zooals schoppon, enz. en ook<br />

wel bamboekokers opgehangen, waartegen de schildwachten ieder kwartier<br />

moesten slaan.


op den grond geworpen en kroop snel door de struiken,<br />

links aanhoudende. Nu kon ik mij niet andermaal in de<br />

marschroute vergissen. Ik ging, Djérir een 100 passen<br />

rechts van mn' latende, behoedzaam voorbij en voorwaarts<br />

in de richting van de rivier. Weldra had ik den post achter<br />

mn'. Het kon, zoo dacht ik, nu niet lang meer duren,<br />

of ik moest in aanraking komen met de Atjehers. Het<br />

weer was intusschen aanmerkelijk opgeklaard en de regen<br />

had opgehouden ; de heldere maneschijn verlichtte<br />

het landschap zoo klaar, dat ik het pad, waarop ik<br />

voortging, duidelijk, nagenoeg evenwijdig aan de rivier,<br />

voor mij uit zag kronkelen. Voorwaarts in een donkeren<br />

kampong-rand, zag ik hier en daar een lichtje schijnen,<br />

en mij nu en dan omkeerende op het klimmend en dalend<br />

terrein, bespeurde ik nog flauw de lantaarns onzer uiterste<br />

posten.<br />

„Het was een mooie nacht. De sterren flonkerden en<br />

duizenden, duizenden vuurvliegen schitterden in de hoogopgaande<br />

bamboe-doeriestruiken langs de kali. Ik liep na<br />

te denken, hoe ik by' de Atjehers, als machinist wellicht,<br />

een boel geld zou verdienen ; hoe ik daarmede dan zoo<br />

gauw mogelijk naar België zou terugkeeren, en naar....<br />

Belle Mine, die mooie meid, van wie ik u vroeger vertelde,<br />

maar die toch de eigenlijke oorzaak was geweest,<br />

dat ik koloniaal werd.<br />

„De stilte van den nacht werd slechts verbroken door<br />

mijn schreden of door een Allah.' van een Atjehschen<br />

wachtpost in de kampong, die ik hoe langer zoo meer<br />

naderde.<br />

„Toen ik eindelijk aan den ingang daarvan was gekomen<br />

en goed uit mnn oogen moest zien, om het pad<br />

te houden, dat onder het dak der klapperboomen geheel<br />

1


5<br />

in donker werd gehuld, — aarzelde ik. Het was niet<br />

uit vrees, maar het was mij, alsof ik hier voor het eerst<br />

iets van berouw gevoelde ; een oogenblik dacht ik er<br />

aan om terug te keeren. Het was te laat. Ik hoorde<br />

snel, hoewel zacht, heen en weer loopen en fluisteren.<br />

Begrijpende, dat ik was opgemerkt en verloren zou zn'n,<br />

zoo ik vluchtte, omknelde ik vaster de kling van mijn<br />

bajonet en stapte, luid roepende: „Orang blanda —<br />

deserteur!" de kampong vastberaden binnen.<br />

„Er volgde geen antwoord. Ik kon bijna geen hand<br />

voor oogen zien en het scheen, alsof de lichtjes, die ik<br />

kort geleden had opgemerkt, plotseling waren uitgedoofd.<br />

Bovendien was het doodsstil geworden ; ik hoorde geen<br />

enkel gerucht meer. Langzaam voortgaande en terwijl mijn<br />

oogen geleidelijk aan de duisternis gewenden, kwam ik<br />

al spoedig aan een huis — een gewoon Atjehsch huis<br />

door een pagger (heg) omgeven, op palen gebouwd en<br />

met een hooge houten trap aan de voorzijde. Het moest<br />

bewoond zijn, want aan een der palen stond een geit<br />

vastgebonden, en een hond, die onder de woning had<br />

liggen slapen, hief plotseling een vervaarlijk geblaf aan.<br />

Ik stond op het punt om de trap te beklimmen en<br />

gerucht aan het huis te maken, maar na een oogenblik<br />

nadenken kwam het mü toch meer geraden voor de<br />

kampong verder in te gaan, overtuigd, als ik was, wel<br />

iemand op mijn weg te zullen ontmoeten. Met dit doel<br />

hervatte ik mijn marsch langs het kampongpad, dat<br />

een bocht om het huis maakte. Ik ging den hoek om<br />

Eensklaps lag ik languit op den grond. Ik was gestruikeld<br />

over eeii stuk hout, dat daar lag, of dat mü<br />

behendig tusschen de beenen was gestoken.<br />

„Het laatste kwam mü wel het waarschijnlijkst voor ;


want op hetzelfde oogenblik, waarop ik viel, zat mij<br />

een kerel op den nek en hadden zich twee of drie anderen<br />

van mü'n armen en beenen meester gemaakt. Mijn<br />

geweer en bajonet waren in een oogenblik in hunne handen.<br />

Terwijl de mijne werden gebonden, trachtte ik<br />

zooveel mogelijk in het Maleisch uit te drukken, dat ik:<br />

niet met vüandige bedoelingen, maar als deserteur was<br />

gekomen en als vrij man onder hen wenschte te leven.<br />

Zn' letten weinig op hetgeen ik zeide — dat zn wellicht<br />

niet goed verstonden — en slechts nu en dan gaven zij<br />

een kort en driftig: „baai, baai" (goed, goed) ten antwoord,<br />

maar schenen al dadelijk onderling te twisten<br />

over de verdeeling en het bezit van mijn wapens. Onder<br />

dit standje trachtte ik op te staan, doch dit werd mn'<br />

belet door twee voeten, welke zich heel onzacht op mijn<br />

schouders plaatsten en mij dwongen kalm te blijven<br />

liggen.<br />

„Deze voelbare aanmaning om rustig te zijn ging gepaard<br />

met een gebrul van den Atjeher, waarin ik duidelijk<br />

het Maleische woord andjing (hond) verstond. De<br />

ontvangst viel mij dus niet meê ; en ik lag er over te<br />

piekeren (nadenken), dat ik wellicht een domme streek<br />

had begaan met dat deserteeren, toen een der Atjehers<br />

ten laatste het woord nam en een voorstel scheen te<br />

doen, waarmede de overigen instemden.<br />

„Met een ruk en de andere helft van de toespraak<br />

van zooeven, beduidde men mü op te staan. Wü gingen<br />

op marsch.<br />

„H«, die het voorstel deed — zooals ik ten minste<br />

vermoed — liep vooruit, in de eene hand mijn geweer,<br />

in de andere de bajonet dragende; ik volgde tusschen<br />

twee van imjn vriendelijke gastheeren in, en nummer<br />

6


7<br />

vier maakte de achterhoede uit. Onderweg werd aanvankelijk<br />

geen woord gewisseld, maar weldra braken<br />

nieuwe onlusten uit. Nummer drie bemerkte eensklaps,<br />

dat nummer twee bezig was om, zoo ongemerkt voortwandelende,<br />

een mijner broekzakken te visiteeren en de zich<br />

daarin bevindende pakjes patronen, zak met tabak en portemonnaie<br />

van eigenaar te doen veranderen en voorloopig<br />

te bergen tusschen de plooien van zijn kaftan of baadje.<br />

Algemeene verontwaardiging, geschreeuw, gevloek en<br />

bijna een vechtpartij I ' De orde werd niet spoedig en<br />

niet gemakkelijk hersteld, vooral, zooals ik duidelijk<br />

kon opmerken, omdat de heeren elkaar onderling voor<br />

geen cent vertrouwden. Eindelijk, gingen wij toch weer<br />

voort; maar mijn leidslieden waren nu zoo dicht opgesloten,<br />

om elkaar op de vingers te kunnen zien, dat ik<br />

ieder oogenblik mjjn voorman op de hielen trapte of<br />

door mijn achterman geschopt werd.<br />

„Na een kwartier aldus te zijn voortgegaan, kwamen<br />

wij op een heuvelachtig open terrein, door een kampong<br />

ingesloten, te oordeelen althans naar de spitse daken,<br />

die ik in het maanlicht hier en daar tusschen en boven<br />

de klapperboomen kon waarnemen. In een diepte van<br />

deze vlakte, achter een vrij hoogen heuvel, werd halt<br />

gemaakt."


II.<br />

„Na een kort beraad verwijderden zich twee der Atjehers,<br />

mij onder bewaking van de rest van het escorte<br />

achterlatende. Zij keerden weldra terug, belast en beladen<br />

met hout, zooals ik bemerkte, w r aarvan al spoedig een<br />

helder en knappend bivakvuur opvlamde.<br />

„Door een müner vriendelijke geleiders werd ik nu<br />

door teekens en gebaren en met enkele maleische woorden<br />

uitgenoodigd, of liever werd mij dringend gelast,<br />

alles, wat ik in mjjn zakken of bij mij mocht dragen,<br />

aan hem af te geven. De beide pakjes patronen, de zak<br />

met tabak en de portemonnaie, die mij gedurende den<br />

marsch reeds gerold waren, zag ik op den grond liggen<br />

in het volle licht van het vuur — den zakkenroller waren<br />

deze voorwerpen op zijn beurt weer ontnomen — en achtereenvolgens<br />

werden daarnaast gelegd : mijn mes, mijn<br />

kam, mijn horloge, mjjn pijp, een lucifersdoosje — in<br />

ée'n woord, alles, wat ik uit de benting had medegenomen<br />

en mijn eigendom was, met uitzondering van het geweer<br />

en de patronen, die van het gouvernement waren. In de<br />

hoop, dat ik na die uitpakkerjj met rust zou worden gelaten,<br />

werd ik, tot mijn woede, teleurgesteld, toen de<br />

kerels mij vervolgens met rukken en duwen en driftige<br />

gebaren te kennen gaven, dat ik mijn kleeding moest uit-


9<br />

trekken. Mjjn toppie (pet), dat reeds op den grond was<br />

gevallen, werd met de meeste aandacht geïnspecteerd;<br />

zeker niet om het model of het maaksel, want van in<br />

hunne handen gevallen gesneuvelden, en ook door deserteurs,<br />

is onze uniform den vijanden overbekend geworden<br />

„Pardon, luitenant, ik bedoel vrinden " ( 1 ) viel de<br />

verhaler hier zichzelf, en schamper lachende, in de reden,<br />

met den wijsvinger by wijze van saluut tegen de klep<br />

van zijn pet slaande.<br />

Na de opmerking om dergelijke ongepaste aardigheden<br />

voor zich te houden, te hebben beantwoord met een<br />

tweeden tik tegen het toppie en het verplaatsen van een<br />

kleine verhevenheid op de wang van rechts naar links,<br />

ging hij voort :<br />

„Ik geloof, dat zij geld of tabak in mijn pet zochten,<br />

want tot zelfs de band werd er uitgescheurd — zonder dat<br />

zij echter iets vonden dan een spel kaarten en een zakdoek.<br />

Niet zonder tegenstribbelen en eerst nadat twee<br />

der roovers hunne klewangs voor den dag hadden gehaald,<br />

ontdeed ik mij van buis, broek en schoenen. Deze<br />

kleedingstukken werden bekeken, betast en bevoeld, met<br />

een nauwgezetheid, zooals ik gedurende mijn geheelen<br />

diensttijd nog nimmer bij een inspectie, zelfs niet voor<br />

een generaal, had bijgewoond. Het gold echter ook hier<br />

minder de kleeding dan wel hetgeen daarin verb<strong>org</strong>en<br />

kon zijn. Teleurgesteld wierpen de Atjehers ze<br />

evenwel op den grond, doch niet dan nadat een der<br />

inspecteurs, een kleermaker, dacht ik, al de knoopen,<br />

(1) De soldaten noemen de Atjehers spottend „vrinden van 't gouvernement",<br />

doelende op de ziekelijke politiek welke als het ware bedelde om de<br />

vriendschap Oer allerslechtste hoofden.


10<br />

met uitzondering van de allernoodzakelijkste, had afgesneden<br />

en in zy'n baadje gestoken.<br />

„Ik meende mij nu weer te mogen kleeden; maar zoover<br />

was het nog niet. Onverhoeds werd ik door drie van<br />

de kerels vastgegrepen - om mij te kunnen ontkleeden,<br />

had men het touw van mijn armen losgemaakt — en begon<br />

de vierde een even nauwkeurig onderzoek op mijn<br />

lichaam, als zooeven met mijn uniformstukken had plaats<br />

gehad. Bij de eerste betasting reeds vond de roover een<br />

zakje met rijksdaalders gevuld op mijn borst, dat ik<br />

aan een koord op het bloote lichaam, onder mijn onderkleederen<br />

had verb<strong>org</strong>en, en die ik van myn oppassersgeld<br />

had bespaard. Hij maakte een geluid als een<br />

blazende kat, en zich niet eens den tijd gunnende om<br />

het touw los te maken, rukte hij er zoo hevig aan, dat<br />

het brak en mij door de huid sneed. Dol van woede<br />

trachtte ik den Atjeher in de keel te bijten, en er ontstond<br />

een worsteling, waarin ik al heel spoedig het onderspit<br />

dolf, daar ik mijn armen nagenoeg voelde ontwrichten.<br />

Onder bewaking van alle vier de dieven, die<br />

hun klewang hadden ter hand genomen, werd ik losgelaten,<br />

in de gelegenheid gesteld myn goed aan te trekken<br />

en daarna opnieuw gebonden. Toen ook het touw<br />

om myn beenen was gestrikt, dwongen zij mij op den<br />

grond te gaan zitten en toe te zien, dat zy' al het geroofde,<br />

met uitzondering van het geweer met bajonet en<br />

patronen, onder elkander gingen verloten. Het getal rijksdaalders,<br />

toevallig even, werd gelijkelijk verdeeld ; maar<br />

de aanstaande eigenaars van de voorwerpen werden door<br />

het lot aangewezen met een spel van die kleine Chineesche<br />

speelkaartjes, waarmede men de Javaansche<br />

vrouwen veel ziet „keplekken" (een soort hazardspel).


Il<br />

„Ik was nu in de gelegenheid om een oogenblik over<br />

mijn toestand na te denken, en ik verzeker u, luitenant,<br />

dat ik reeds berouw had als haren op mijn hoofd over<br />

de domste streek, die ik tot nu in mijn leven heb<br />

uitgevoerd, en dadelijk al middelen bedacht om zoo gauw<br />

mogelyk weer van de Atjehers „te deserteeren." Ik beschouwde<br />

aandachtig de vier „heeren" bij het vuur, die mij<br />

„verwelkomd" hadden, en die bij het schijnsel der vlammen<br />

vier duivels geleken. Twee hunner herkende ik —<br />

ik durf er myn hoofd onder verwedden — als bezoekers<br />

van den pasar pasar (markt) bij de mesigit (moskee) ;<br />

herhaalde malen heb ik hen daar zien zitten bij de oude<br />

steenen begraafplaats aan de rechterhand, als u naar<br />

Oleh-leh gaat, den een met sarongs en tabak, den anderen<br />

met kippen en eieren. Ik zie de kerels nog duidelijk<br />

voor mij. Zij hadden alle vier de wyde Atjehsche broek<br />

aan en waren overigens gekleed in een wit kort buisje,<br />

met van riet gevlochten toppies op het hoofd, of hadden<br />

een soort slendang (lange doek) van vuil wit katoen om<br />

het naakte bovenlijf geslagen en de lange zwarte haren<br />

met hoofddoeken omwoeld. Een hunner scheen iets meer<br />

te zijn dan de anderen ; ten minste, zijn broek was onder<br />

aan de pijpen, of liever aan de gaten, waar de beeilen<br />

doorsteken, met vierkantjes van gouddraad bestikt ;<br />

ook had hij een kiewang met zilveren greep.<br />

„ Toen zij daar als echte gauwdieven met hun gemeene<br />

gezichten mijn goed bekeken en stuk voor stuk door<br />

hun vieze, bruine vingers lieten gaan, spande ik alle<br />

krachten in om het touw te verbreken waarmede ik gebonden<br />

was, — doch vruchteloos. Ware het my gelukt<br />

dan had ik mijn leven op het spel gezet om te ontvluchten.


lü<br />

„Ten laatste was de buit naar algemeen genoegen,<br />

zoo 't scheen, verdeeld en beduidde men mij om op te<br />

staan. Het vuur werd uit elkaar geworpen en gedoofd,<br />

en wij gingen andermaal, in de vorige orde, op marsch.<br />

Naar myn berekening liepen wy nu ongeveer nog een<br />

half uur, en twee of drie kampongs door, toen wij weder,<br />

en nu voor goed, halt maakten by een groot huis,<br />

dat wel tot de laatste kampong scheen te behooren,<br />

die wij do<strong>org</strong>etrokken waren, doch in ieder geval daar<br />

buiten stond. Een zware pagger (heg) en eenige hoog<br />

opgaande bamboe-doeriestruiken omringden het. Uit een<br />

eerbiedig fluisteren en wijzen naar de woning maakte<br />

ik op, dat zy' van een hoofd was. Een der mannen legde<br />

zijn klewang op den grond, beklom stil en langzaam de<br />

hooge houten trap, die naar den ingang leidde, en verdween<br />

in het huis. Na een kwartier ongeveer keerde<br />

hjj langs denzelfden weg terug, nam zyn wapen weer<br />

ter hand en wenkte zijn metgezellen hem, met mij, te<br />

volgen. Wij gingen achter het huis om, en onderweg<br />

deelde hij, die daar binnen was geweest, op fluisterenden<br />

toon iets aan de anderen mede. Ik zou weldra begrijpen,<br />

wat het geweest was. Onmiddellijk achter de woning<br />

werd ik in een kleine vierkante vlakte geleid, die door<br />

lage aarden wallen, aan de buitenzijde met struikgewas<br />

begroeid, was ingesloten — een Atjehsche benting dus.<br />

In een der hoeken daarvan ontwaarde ik dadelijk by<br />

het binnenkomen — want het was nu heldere maneschijn —<br />

het beruchte Atjehsche blok op den grond. Ik wist direct,<br />

wat my' stond te wachten. De Atjehers duwden my'<br />

voort tot in dien hoek, grepen mij vervolgens onverhoeds<br />

en stevig aan, en terwy'l een hunner het blok opende,<br />

zetten de overige vrienden mij met de beenen in een


LS<br />

der gaten — waarna de eerste het blok weer sloot. (*)<br />

Met vloeken en schelden en met al het Maleisch, dat<br />

ik ken, protesteerde ik tegen deze handelwijze, doch zonder<br />

eenig ander gevolg, dan dat ik van een der kerels<br />

een schop in den rug ontving, dien ik nog drie dagen<br />

later voelde. Terwijl dit alles voorviel, kwam er een<br />

vh'fde persoon op het terrein, gewapend met een klewang,<br />

maar bovendien nog met een donderbus over-den schouder.<br />

Ik vermoed, dat hij uit het huis kwam. Hij scheen<br />

de anderen te komen aflossen — althans die verwijderden<br />

zich nu na eenige woorden met den nieuw aangekomene<br />

te hebben gesproken. De schildwacht, want dat<br />

was hij, zooals ik bemerkte, kwam naar mij toe, overtuigde<br />

zich dat mijn in arreststelling naar behooren<br />

was verricht en dat het blok goed gesloten was ; daarna<br />

kwam hij voor mij staan en maakte mij duidelijk, dat<br />

ik een kind des doods zoude zijn by de minste poging,<br />

die ik tot ontvluchting durfde wagen.<br />

„Vervolgens begon hij op en neer te wandelen zonder<br />

mij echter uit het oog te verliezen.<br />

„Het weer scheen intusschen opnieuw te veranderen;<br />

er kwam wind, het werd nu en dan donker en weldra<br />

sloeg mij een fijne motregen in het gelaat. Ook mijn schild-<br />

en Een blok is een lange, zware houten balk, die in de lengte juist in het<br />

midden is do<strong>org</strong>ezaagd, en waarvan de beide helften, aan twee der uiteinden,<br />

zoodanig met een zwaar scharnier zijn verbonden, dat zij bij wijze van<br />

een schaar kunnen geopend en gesloten worden. Over de lengte der beide<br />

halve balken zijn halfronden uitgezaagd, die, wanneer het blok is gesleten,<br />

volkomen rondo gaten vormen. De gevangenen worden nu, met do boenen<br />

door die gaten, in het blok gesloten. De soldaten noemen dit strafwerktuig<br />

niet oneigenaardig de portative politiekamer, of ook wel de knoopenschaar,<br />

omdat er tot twaalf gevangenen aangeregen kunnen worden, zooalsknoopen,<br />

op het bekende poetsplankje.


14<br />

wacht scheen dit onaangenaam te vinden, want hij plaatste<br />

zich onder een afdakje van atap (blad) tegenover<br />

mijn gevangenis, en trok zich bovendien nog zijn wit<br />

bovenkleed over het hoofd. Lui en vadsig evenals onze<br />

Javaantjes op wacht, ging hij spoedig zitten en een oogenblik<br />

later reeds hoorde ik den trouwen wachter luid<br />

snorken, ü kunt begrijpen, hoe ik toen het mogelijke en<br />

onmogelpe aanwendde om uit het blok te geraken. Welk<br />

een schoone gelegenheid zou dit geweest zijn om den kerel<br />

zijn wapens te ontnemen en te vluchten — om nooit<br />

weer te deserteeren ; want ik verzeker u, dat ik hoe langer<br />

zoo meer berouw kreeg ! Maar of ik mijn voeten al<br />

wrong en schuurde, dat het bloed er langs droop, zooals<br />

ik duidelijk voelde, het hielp mij niets - ik zat vast<br />

en ik bleef vast. Dit nachtje zal ik niet licht vergeten,<br />

luitenant ! 't Is niet te beschrijven, wat ik uitstond. Dooiden<br />

motregen, die aanhoudend bleef neervallen, was ik<br />

langzamerhand door en door nat geworden; mijn armen<br />

waren opgezwollen en pijnlijk van het knellen der touwen,<br />

waarmede ik nog steeds gebonden was, en mijn<br />

opengereten enkels veroorzaakten mij onuitstaanbare pijn.<br />

Hoelang ik in dezen toestand bleef, weet ik niet, maar<br />

wel, dat ik langzamerhand mijn bewustzijn verloor en<br />

weer bijkwam, toen men bezig was mij uit het blok<br />

te halen. Het was toen dag. Toen de Atjehers bemerkten,<br />

dat ik onmogelijk loopen kon, namen twee kerels mij<br />

op en droegen mij voort. Ik werd onder een afdak gebracht<br />

in de nabijheid van het groote huis en op een<br />

baleh-baleh (rustbank) neergelegd. Spoedig verscheen<br />

een oude, afzichtelijk leelijke en onzindelijke vrouw, die<br />

op alles behalve zachthandige wijze de wonden aan mijn<br />

voeten met een v uilen lap en onrein water begon te


15<br />

wasschen. Daarna legde zij er natte kleiaarde op, alsofik<br />

een gedrukt paard ware. Nu werd mij ook eenig eten<br />

gebracht, nl. wat rijst en kleine dobbelsteentjes vleesch<br />

met kerrie, dat mij goed smaakte, omdat ik uitgehongerd<br />

was, maar aan bereiding en zindelijkheid alles te<br />

wenschen liet. Weldra viel ik in een vasten slaap, waarvan<br />

men mij dan ook rustig liet genieten. Toen ik na geruimen<br />

tijd ontwaakte, kwam de vrouw mijn wonden weer<br />

verbinden en bemerkte ik tekens, dat er altijd een „eerepost"<br />

met ontblooten klewang voor mijn deur schilderde.<br />

Spoedig herstelden zich mn'n gekneusde lichaamsdeelen<br />

en mijn krachten, dank zij mijn sterk gestel en<br />

de rust, die ik genoot, meer dan de paardenmiddeltjes van<br />

de Atjehsche pleegzuster. Ongeveer acht dagen zal ik ziek<br />

zijn geweest, en gedurende dien tijd ontbrak het mij zeker<br />

niet aan bezoek. De bewoner van het huis, mijn gastheer<br />

dus, was inderdaad een hoofd, zooals ik gedacht<br />

had ; hij werd door het volk Toekoe Said genoemd en<br />

met eerbied bejegend. Dagelijks kwam hij mij bezoeken<br />

en vroeg dan met enkele maleische woorden en gebaren<br />

naar mijn welstand, en ik mag niet zeggen dat<br />

hij mij onvriendelijk behandelde. Hij was een oud man<br />

met een goedig gezicht, of liever hij is dat nog, want<br />

een paar dagen vóór ik van de Atjehers weer ben weggeloopen<br />

naar onze postenlinie, heb ik hem nog gezien.<br />

Uit de kampong, die hem toebehoort, en ook uit de<br />

omliggende, kwamen iederen dag mannen en vrouwen<br />

en ook kinderen naar mji zien, hoewel vrouwen weinig.<br />

De mannen, die mij gevangen gemaakt en mishandeld<br />

hadden, merkte ik echter niet onder hen op. De meeste<br />

bezoekers staarden mij een oogenblik aan en gingen<br />

dan weer heen ; sommigen hunner wierpen mij echter


16<br />

woedende blikken toe of gebaren van haat en nijd, ja<br />

enkele malen bedreigingen. Dit gebeurde echter nooit,<br />

als zij Toekoe Said gewaar werden, die belang in mij<br />

scheen te stellen.<br />

Den eersten dag, dat ik weer, op een stok geleund,<br />

dien Saïd mij liet geven, had gewandeld, kreeg ik eensklaps<br />

een onweerstaanbare begeerte om een bad in de<br />

kali (rivier) te gaan nemen. Ik begaf mij dan ook met<br />

dit doel derwaarts, maar bemerkte ook nu weer, dat<br />

de schildwacht mij op den voet volgde. Toen hij mijn<br />

voornemen bemerkte, wees hij mij een plaats aan in<br />

de rivier, waar ik mijn bad zou kunnen gebruiken, doch<br />

ging ook zelf, gekleed en wel en zonder zijn wapens<br />

af te leggen, in het ondiepe water, waarin hij stroomafwaarts,<br />

dus in mijn rug, postvatte. Na mij verfrischt<br />

en gewasschen te hebben, keerde ik naar den oever<br />

terug en wilde mij weer kleeden, maar was niet weinig<br />

verbaasd, toen ik op de plek, waar ik mijn onder- en<br />

bovenkleeding had achtergelaten, slechts laatstbedoelde<br />

mocht terugvinden. Daar lag niets meer dan mijn buis,<br />

mijn blauw linnen broek en mijn pet. Met een vloek<br />

vroeg ik den schildwacht, wie mijn goed had weggenomen<br />

— hij had het onmogelijk kunnen doen, want<br />

wij hadden elkaar geen oogenblik uit het oog verloren.<br />

— Maar dit nam toch niet weg, dat de kerel<br />

medeplichtig was aan den diefstal ; dit zag ik in zijn<br />

oogen, waarmede hij mij zoo spottend en met gemaakte verbazing<br />

aankeek, dat ik in woede ontstoken op hem aanviel.<br />

Hij sprong echter achteruit en hield mij zijn<br />

klewang voor, waarop ik begreep verstandiger te handelen<br />

met mijn klachten in te brengen bij Toekoe Saïd.<br />

Ik was nu spoedig gekleed — dit voordeel had ik


17<br />

althans van het koopje, dat mij daar geleverd was —<br />

en op weg naar mijn beschermer, als een schaduw gevolgd<br />

door mijn schildwacht.<br />

Toen ik om den hoek van het huis ging, zag ik<br />

toevallig met een oogopslag, dat mijn eerwaardige gastheer,<br />

Toekoe Saïd, kamponghoofd en vo<strong>org</strong>anger van<br />

de geloovigen bezig was inderhaast mijn ontstolen<br />

ondergoed in te pakken.<br />

De Deserteur :'


111.<br />

„Een oogenblik stond ik als verbijsterd van verbazing en<br />

in beraad, wat te doen ; maar in dat zelfde oogenblik verdween<br />

mijn vriendelijke gastheer met mijn pakéjan<br />

(kleeding) binnen de woning en kwam ik tot het besluit,<br />

dat het verstandigste zoude zijn niets anders te doen, dan<br />

mij, zoo mogelijk, bij voorkomende gelegenheid op slinksehe<br />

wijze weer in het bezit te stellen van mijn ontvreemd<br />

eigendom. Het zag er nu echter treurig uit met<br />

mijn uitrusting, daar ik nagenoeg niets anders had overgehouden<br />

dan mijn bovenkleeding.<br />

„Intusschen had ik thans ook kennis gemaakt met<br />

het eerlijk karakter van een Atjehsch hoofd en kon daar<br />

voor het vervolg mijn voordeel mede doen.<br />

„Behalve deze verdrietelijkheid, had ik over de behandeling<br />

gedurende mijn verblijf in de kampong Lampoe —<br />

zooals de naam van het gebied was van dien kleerendief<br />

en waarin ik slechts een paar weken vertoefde, alvorens<br />

verder landwaarts in te worden gebracht — geen<br />

reden tot klagen.<br />

„Wanneer ik dit zeg, moet men echter niet denken,<br />

dat ik hiermede wil te kennen geven een goed leven<br />

te hebben gehad. Dat zij verre! Maar daar ik niet anders<br />

dacht dan te zullen blootstaan aan voortdurende


19<br />

mishandelingen en honger lijden, misschien wel aan<br />

moord — denkende aan mijn eerste kennismaking — zoo<br />

viel mij de wijze, waarop ik verder bejegend werd, inderdaad<br />

nog al mede. Van lichamelijke pijnigingen of<br />

straften was geen sprake meer; alleen werd mij duidelijk<br />

gemaakt in het Maleisch — dat de Atjehers slecht<br />

spreken en ik weinig versta — dat ik onmiddellijk vermoord<br />

zou worden bij de eerste poging tot ontvluchting.<br />

„Ik behield mijn ligplaats onder het afdakje, dat<br />

tevens de overige vertrekken van mijn woning uitmaakte.<br />

Driemalen daags werd mij eten gebracht, nl. 's m<strong>org</strong>ens<br />

droge rijst of ook wel een soort van koek, die,<br />

als ik mij niet bedrieg, van sago en van gemalen rijst<br />

wordt gebakken, en nu eens week dan weer zoo hard<br />

was als scheepsbeschuit ; 's middags rijst met kerrie,<br />

lombok en visch of geroosterd vleesch, do<strong>org</strong>aans van<br />

geiten, soms van een sapie (koe) en enkele malen van<br />

een karbouw; 's avonds weer rijst en somtijds vruchten<br />

daarbij, een pisang, een papaja, een klapper of een<br />

stuk pompelmoes. Dit eten was op zichzelf nog zoo<br />

kwaad niet, als het maar niet zoo onzindelijk ware<br />

toebereid geweest. De verregaande onzindelijkheid van<br />

de Atjehers, die uit de onreine, ongewasschen rijst<br />

en uit het smerige, nimmer gereinigd wordende vaatwerk<br />

overtuigend bleek, benam mij aanvankelijk allen<br />

eetlust.<br />

„Maar men gewent zich wel aan hangen, hoeveel te<br />

spoediger dus aan onzindelijk eten, wanneer men niets<br />

anders krijgt. In het begin at ik met de oogen dicht<br />

en met lange tanden, maar weldra wist ik niet beter,<br />

of het hoorde er zoo bij. Ik z<strong>org</strong>de echter zooveel moge-


20<br />

lijk uit de keuken te blijven, wanneer men althans<br />

dezen naam wil geven aan de plaats, waar gekookt<br />

werd.<br />

„In een afgelegen hoek van het huis, en ook wel buiten<br />

het huis, onder een afdakje van atap (blad), waren<br />

een paar zeer vuile vrouwen eenige malen daags bezig<br />

in allerlei onzindelijke aarden voorwerpen te koken.<br />

De potten en pannen staan boven het vuur, dat aangelegd<br />

is in gaten, die gegraven zijn in een hoop hier of<br />

daar in het huis neergeworpen aarde, of in den grond<br />

zelf. De gereed te maken spijzen liggen in zakken en zakjes<br />

om de kookvrouwen verspreid. Het vleesch, aan stokjes<br />

gestoken, die naar het vuur overhellen, roostert langzaam<br />

en stinkt geweldig. Koekjes bakken, visch schoonmaken<br />

en een kip „uithalen" geschiedt nagenoeg gelijktijdig<br />

door dezelfde morsige, bruine, aapachtige vingers.<br />

„Als de dames een oogenblikje kunnen rusten, wanneer<br />

alles staat te koken, te borrelen en te knappen, houden<br />

zij zich onledig met de jacht op klein wild in eikaars<br />

lange, zwarte haren — een handwerkje bij de Atjehsche<br />

schoonen zeer in trek. — Wat het verrichten van arbeid<br />

betreft, in het begin had ik niets te doen dan meê te<br />

loopen bij het werk, waarbij ik genoodzaakt werd tegenwoordig<br />

te zijn. Het bepaalde zich tot visschen in de<br />

kali (rivier), werken op de sawah's (rijstvelden), uitpluizen<br />

en draaien van tabak in den vorm van kabeltouw, afhakken<br />

van vee, nadat het door den hadji (priester) was geslacht,<br />

en meer huiselijk werk. Al deze werkzaamheden, met<br />

uitzondering van het visschen, dat uitsluitend de mannen<br />

deden, werden door mannen en vrouwen verricht ; de<br />

sawah-arbeid dikwijls door oude vrouwen. Meermalen


21<br />

kon ik de vrouwen niet van de mannen onderscheiden.<br />

"Beide seksen worden in hun ouderdom dikwijls afzichtelijk<br />

leelijk, en de vrouwen dragen evenals de mannen<br />

broek, sarong en baadje. In de kampong hield men zich<br />

veel onledig met handwerk, b.v. het vervaardigen van<br />

grof en fijn vlechtwerk van riet en bamboe-bast, door<br />

welk werk de bewoners dier kampong zelfs zeer bekend<br />

zijn, en stikten de vrouwen met zilverdraad de vierkantjes,<br />

die men onder aan de wijde, nationale selouar-Atjeh<br />

(Atjehsche broek) waarneemt, of andere versierselen op de<br />

kleeding der hoofden. Zooals ik zeide, had ik aanvankelijk<br />

niets anders te doen dan toe te zien, en mocht ik zelfs geen<br />

werktuig of instrument in handen nemen. Of dit ten<br />

doel had mij zoo ongemerkt het werk te leeren of om<br />

mij eerst wat te laten „veratjehneezen", weet ik niet,<br />

maar wel weet ik, dat ik later den verloren tijd ongemakkelijk<br />

heb moeten inhalen en dat menigeen onder het<br />

aanhoudend, zwaar werken, dat ik toen voor mijn rekening<br />

kreeg, zou bezweken zijn. Maar gelukkig heb ik een<br />

krachtig gestel, en het scheen, alsof ik in de achting<br />

van de bevolking rees, toen zij mij onvermoeid het zware<br />

poekat (werpnet) door de kali zag trekken of zware<br />

balken aansjouwen en bekappen voor een huis, dat gebouwd<br />

werd, of werken op ladangs. (*)<br />

„In de eerste weken, dat ik in de kampong was,<br />

werd ik eer met onverschillige minachting dan met<br />

eenige belangstelling, of nieuwsgierigheid zelfs, beschouwd.<br />

De mannen, die voorbij mijn tampat (ligplaats)<br />

gingen, waarop ik ziek lag uitgestrekt, zagen nauwelijks<br />

m<br />

(1) Terrein, dat platgebrand wordt, om het geschikt te maken voor de rijst-<br />

cultuur


22<br />

naar mij om ; sommigen deden het met een blik, waaruit<br />

haat en nijd was te lezen — enkelen spogen vlak<br />

voor mij op den grond. Vrouwen ontwaarde ik aanvankelijk<br />

weinig en nooit zonder doek voor het gelaat —<br />

later ontmoette ik ze meer en ongesluierd. Kinderen<br />

waren er betrekkelijk weinig in de kampong — mooie<br />

kinderen, krachtig gebouwd en met levendige oogen. De<br />

kinderen waren erg schuw en het kostte mij veel moeite<br />

eenigszins gemeenzaam met hen te worden.<br />

„Het trok in het begin mijn aandacht, dat sommige<br />

jongens, knaapjes van 5 tot 7 jaren naar gissing, misvormd<br />

waren door een vreemd vooruitstekend uitwas,<br />

zooals ik dacht, aan het onderlijf. Later bleek mij echter,<br />

dat die kinderen onlangs besneden waren en nu, ter<br />

bevordering van de genezing, een soort kooitje van gevlochten<br />

bamboe voor den buik droegen, waarover dan<br />

hun kleeding hing.<br />

„Over het algemeen vond ik de Atjehers erg lui in<br />

alles, wat zij deden, behalve wanneer het iets betrof, dat<br />

den krijg raakte. Wapens slijpen, kogels gieten, tandakken<br />

(dansen) met lans en klewang en den geheelen dag<br />

in het veld zijn om de Kafirs (ongeloovige honden —<br />

Hollanders) te bevechten of afbreuk te doen — in dit<br />

alles zijn zij onvermoeid. Het andere zwaardere werk,<br />

dat zij 's m<strong>org</strong>ens, en het lichtere, dat zij 's avonds<br />

voor zonsondergang verrichten, gaat minder vlug van<br />

de hand, en over het geheel doen de vrouwen vrü wa t<br />

meer dan de mannen, die over dag lang slapen en, naar<br />

het mij voorkwam, telkens gingen bidden — dat zij volgens<br />

den koran minstens vijfmalen daags moeten doen —<br />

wanneer het werk hen verveelde en zij zich daaraan<br />

wilden onttrekken of uitrusten. Op feestvieren zijn zij ver-


23<br />

zot, en bedrinken zich aan een brouwsel, dat veel van<br />

sagoeër [ l ) heeft, maar ook aan arak.<br />

„De meer beschaafde westersche dronkenschap van<br />

jenever en cognac maakt echter ook al flinke vordering<br />

onder hen. De meeste mannen zijn hartstochtelijke opiumschuivers.<br />

Het opioen, mâdat of tjandoe (opium) wordt<br />

do<strong>org</strong>aans door de hoofden op feesten uitgereikt en als<br />

een soort betaalmiddel gegeven aan hen, die gaan vechten<br />

tegen de blanda's, vooral aan de voorvechters. Om opium<br />

machtig te worden is de Atjeher, als hij het niet kan koopen,<br />

tot de grootste laagheden in staat ; zelfs het verkwanselen<br />

van vrouwen en kinderen voor een hoeveelheid van<br />

dit vergif is volstrekt geen zeldzaamheid. De hoofden,<br />

en wel de rijke hoofden, zijn nagenoeg uitsluitend in<br />

het bezit van opium, dat hun door middel van de<br />

Atjehers te Singapore bez<strong>org</strong>d wordt in kisten, die<br />

voor een waarde van ruim 1000 gulden inhouden. In<br />

grootere of kleinere hoeveelheden, tot zelfs een balletje<br />

zoo groot als een erwt, verkoopen zjj het weer met<br />

woeker aan hunne ondergeschikten, of gebruiken het<br />

heulsap om alles van hen gedaan te kunnen krijgen.<br />

„Als de Atjeher op een feest goed opgewonden raakt,<br />

gaat hij dansen, met een parang (mes, dolk) gewapend,<br />

en toont aan de omstanders zijn moed en gehardheid<br />

door zich aanhoudend in armen en beenen te steken.<br />

Bij zulke gelegenheden werd ik altijd door hen, die mij<br />

niet ongenegen waren, ijlings verwijderd. Over andere<br />

afschuwelijke ondeugden van de Atjehers, die trouwens<br />

algemeen bekend zijn, zal ik liever niet in bijzonderheden<br />

treden.<br />

(!) Vocht dat uit den sago-booni wordt opgevangen, door er een gat in to<br />

alaan, en dat men laat gisten.


24<br />

„Spoedig na mijn herstel reeds begon een hadji<br />

(priester) mij langzamerhand voor te bereiden tot den<br />

Mahomedaanschen godsdienst, waartoe ik stellig zou<br />

hebben moeten overgaan, indien ik het verblijf in de<br />

kampong Lampoe niet had geruild tegen dat in Babapoeti.<br />

Hadjie Ibrahim, de vo<strong>org</strong>anger van de Atjehsche<br />

kudde te Lampoe, hield dagelijks catechisatie<br />

met mij — maar op een eigenaardige wijze. Als ik<br />

op de sawah of in den papajatuin van den Ketjik<br />

(kamponghoofd) of in de kampong zelve aan het nieuwe<br />

huis werkte, en ook wel als ik zat te eten, zag ik Tongkoe<br />

Mandersah (priester van de kampong) in de verte<br />

aankomen met zijn pajong boven het hoofd, den koran<br />

en het koranstoeltje. Deze soort van stoeltjes, welke veel<br />

in de Mendersahs (bedehuizen) en Mesigits (moskeeën)<br />

gebruikt worden om het Heilig Boek op neder te leggen<br />

en vervolgens op Turksche wn'ze daarvoor geknield te<br />

lezen of te bidden, verdienen wel een kleine beschrijving ;<br />

want, hoewel op het oog hoogst eenvoudig, zijn zjj toch<br />

staaltjes van vernuft en van onuitputtelijk geduld. Het<br />

stoeltje bestaat uit een plankje van een halven meter<br />

lengte en een paar centim. dikte, bij een breedte van<br />

2y2 à 3 decim. ten naastenbij. Het wordt in de dikte<br />

tot op de helft van de lengte do<strong>org</strong>ezaagd; vervolgens<br />

wordt uit de hand over de geheele breedte een scharnier<br />

ingesneden, iets dat een ongelooflijk geduld moet<br />

kosten; daarna wordt de eerste bewerking over de andere<br />

helft herhaald, waarna het stoeltje als een wafelijzer kan<br />

worden geopend en dichtgeslagen en dus in den vorm<br />

van een liggend kruis op den grond kan worden gezet.<br />

Om op mijn catechiseermeester terug te komen, —<br />

hh' zette zich neder, vouwde zijn beenen toe, zijn koran


2.".<br />

en stoeltje open, en begon mij voor te lezen of voor mij<br />

te bidden, zoo ik mij niet bedroog. Hij hield dan bijna<br />

onafgewend den blik op mij gevestigd en wees met den<br />

vinger om beurten naar den hemel en naar mü, den<br />

adspirant-Muzelman.<br />

„Intusschen werkte ik kalm door, alsof er van geen<br />

Ibrahim sprake was. Het scheen tot het effect van de<br />

plechtigheid ook weinig af te doen, of ik er bij present<br />

bleef of niet. Want meermalen moest ik mij verwijderen,<br />

om het een of ander te halen, en bleef dan korter<br />

of langer tijd weg, hetgeen geen reden voor den prediker<br />

scheen te zijn om de oefening of voorbereiding<br />

zoolang te staken, evenmin als ik mij, na hem by het<br />

eten met zijn geprevel, bij wijze van muziek aan tafel,<br />

te hebben genoten, weinig aandachtig en nog minder<br />

eerbiedig uitstrekte om mijn middagslaapje waar te<br />

nemen.<br />

„Hij preekte maar trouw door. Wanneer men hierbij<br />

in aanmerking neemt, dat ik natuurlijk geen tittel of<br />

jota van het Arabisch of van het Atjehsch, dat hij<br />

prevelde, verstond, dan zal het niemand verbazen,<br />

dat ik niet uit overtuiging Mahomedaan kon worden.<br />

Het eenige, wat ik ooit van mijn leermeester heb kunnen<br />

verstaan, was de vraag, in gebrekkig maleisch op<br />

zekeren dag tusschen een lezing en een gebed in gedaan,<br />

of ik ook bij geval rokomanilla (manillasigaren) van de<br />

blanda's had medegenomen Ik moest Zijn AVel Eerwaarde<br />

antwoorden, dat ik hem tot mijn leedwezen niet<br />

kon laten opsteken, aangezien zijn brave geloofsgenooten<br />

mij zelfs tot mijn pakje pruimtabak toe hadden ontstolen.<br />

Hij betuigde door gebaren zijn leed over dit ongeval,<br />

d. w. z. niet over dat ongehoord stelen, waaraan zijn'


26<br />

schapen zich schuldig maakten, maar uit teleurstelling, dat<br />

hij de manilla's niet zag aanrukken. In weerwil van deze<br />

kleine onaangenaamheid bleef hij mij toch trouw den<br />

weg wijzen naar Mahomed's zevenden hemel, en ik zou<br />

in geen maand kunnen vertellen, hoe de kerel mg wel<br />

verveeld heeft.'<br />

„Van het karakter der Atjehers geloof ik verder<br />

nog gerust te kunnen zeggen, dat er, dunkt mü, geen<br />

leugenachtiger, listiger, verraderlijker en ook geen dommer<br />

en toch trotscher volk kan bestaan. Om zich de<br />

eer van het een of ander feit te geven, laat ik b. v.<br />

eens noemen het stelen of veroveren van een Beaumontgeweer<br />

op de Kafirs, iets dat als een wapenfeit wordt<br />

aangemerkt, deinzen zij dikwijls niet terug voor den<br />

laaghartigsten sluipmoord, zelfs op bloedverwanten.<br />

„Het volgend geval deed zich eenmaal te Lampoe<br />

voor. Drie Atjehers, nl. een hoofd en twee minderen,<br />

die zwagers waren, gingen op zekeren dag op roof uit<br />

in de richting van het kampement der Nederlanders.<br />

Tegen den middag komt het hoofd alleen terug, en<br />

wel met de geheele wapenrusting van een Nederlandschen<br />

soldaat. Hg doet aan het verzamelde kampongvolk<br />

een verschrikkelijk verhaal van een aanval, dien hij<br />

alleen had gedaan op een benting van de blanda's, daar<br />

zijn beide tochtgenooten niet goed gedurfd hadden, toen het<br />

er op aankwam. Na bijna de geheele bezetting te hebben<br />

doodgeslagen, was hij met de veroverde wapens doodbedaard<br />

terug gegaan naar de beide vrienden, die sidderend<br />

in de rimboe (wildernis) waren achtergebleven. Maar<br />

zie, daar komt een patrouille aan van de Kafirs, en<br />

in het gevecht, dat opnieuw ontstaat, doet hij andermaal<br />

een tiental vijanden in 't zand bijten — doch, helaas,


met verlies van de beide kampongbewoners, die in den<br />

strijd vielen. Zoo luidde het verhaal, dat door den schurk<br />

met een onuitstaanbaar gezwets werd opgedischt. De<br />

trots en opgeblazenheid, waarmee hij met zijn buit door<br />

het volk liep, waren inderdaad ontzettend bespottelijk.<br />

„Maar zie, wat gebeurd er? Met het vallen van den<br />

avond komt een der beiden door het hoofd doodgemelde<br />

Atjehers, meer dood dan levend, in de kampong aan.<br />

Stervend geeft hij de volgende lezing van het vo<strong>org</strong>evallene.<br />

„Bij een verlaten woning op een halfuur van een benting<br />

der Hollanders gekomen, hadden zij eensklaps een Javaansch<br />

soldaat ontwaard, die blijkbaar bezig was met<br />

rampassen. ( l ) De zwager van den verhaler besluipt den<br />

onvoorzichtige en schiet hem, op een paar passen afstand,<br />

in den rug met zijn donderbu? dood. Men kwam overeen,<br />

dat hem, die den moord beging, het geweer van den verslagene,<br />

het opperhoofd de sabel en het leergoed, en den<br />

dercle _ den verhaler dus - wat er op het lijk verder<br />

mocht gevonden worden, zoude toebehooren. De verdeeling<br />

geschiedde aldus. Onder het naar huis gaan weet<br />

het hoofd aan den laatstbedoelde in te fluisteren dat hij,<br />

den bezitter van het geweer moest vermoorden en dat<br />

zij dan met hun tweeën om het wapen zouden dobbelen.<br />

De overeenkomst wordt zwijgend gesloten en terwijl het<br />

hoofd de aandacht van het slachtoffer op iets in de verte<br />

vestigt, steekt de eene bloedverwant den anderen overhoop.<br />

Het lot beslist, dat de doodslager het geweer zal<br />

hebben. Maar dit kwam niet uit met de rekening van het<br />

hoofd. Op een kwartier afstand van hunne woonplaats ge-<br />

(1) Eigenlijk rooven, maar hier meer in de beteekenis van nasnuffelen van<br />

verlaten huizen, iets, dat onze soldaten dikwijls zeer onvoorzichtig doden.


28<br />

komen, trekt hij geheel onverwacht zijn roedoes (Atjehsch<br />

mes), keert zich bliksemsnel om en stoot zijn volger het<br />

wapen tot aan het hecht in de borst. Daarna ontneemt<br />

hij hem alles wat hij van den vermoorden soldaat bij zich<br />

heeft, en werpt het lichaam in de kali. De ongelukkige<br />

— die intusschen loon naar werken kreeg — was<br />

echter niet dood. Hij kwam langzaam in het koele water,<br />

dat toevallig zeer laag in de rivier stond, tot bewustzijn<br />

en strompelde naar zijn woning, waar hij echter,<br />

na bovenstaand verhaal te hebben gedaan, den adem<br />

uitblies.<br />

„Het hoofd was rijk en kon zich de gevolgen van zijn<br />

misdaden voor een aanzienlijk bedrag afkoopen. AVant<br />

zoo verregaand zedeloos en willekeurig is de Atjehsche<br />

adat (wet), dat de mindere man voor diefstal dikwijls<br />

wordt gepijnigd en gedood en de rijken, als zij slechts<br />

boete betalen, verder ongestraft de schandelijkste euveldaden<br />

kunnen bedrijven.


IV.<br />

„ßuim veertien dagen zal ik in de kampong Lampoe<br />

vertoefd hebben, toen ik voor het eerst het binnenste<br />

van een bewoond Atjehsch huis betrad — en nog wel<br />

op slinksche wijze.<br />

„In het begin met ruw geweld en later met allerlei<br />

dreigende gebaren daaruit geweerd, bekroop mg op<br />

zekeren dag de lust om in de woning van den Ketjik, (*)<br />

die in de onmiddellijke nabijheid was gelegen van het<br />

nieuwe huis, waaraan ik werkte, een kijkje te gaan<br />

nemen. Ik had ZHEG. met al de mannelijke en vrouwelijke<br />

leden van zijn gezin in optocht zien uitgaan,<br />

waarschijnlijk om een pasar (markt) te bezoeken, of een<br />

feest in den omtrek te gaan bijwonen, en op het uur<br />

van de middagrust waagde ik de inspectie.<br />

„Het uiterlijk van het huis was iets beter dan dat<br />

van de overige kampong-woningen. Het had een dubbel<br />

dak, zooals van de Chineesche huizen, doch zonder opgekrulde<br />

hoeken ; het was wat grooter, hooger en rustte op<br />

meer palen dan de daaromheen gelegene — een paar van<br />

mindere hoofden uitgezonderd — en was van fijner vlechtwerk<br />

uit licht en donker bamboe - („treng," zeggen<br />

de Atjehers) - langs de wanden voorzien. Een galerij<br />

(1) Kamponghoofd.<br />

«


30<br />

omringde de vertrekken. De vrij breede houten trap van<br />

twintig treden met houten leuningen was spoedig beklommen<br />

en de klep van vlechtwerk, die zich „deur"<br />

liet noemen en slechts met een houten pin door een<br />

ijzeren kram gesloten was, even spoedig geopend. In een<br />

smal gangetje, een soort doorloop, gekomen, dat, zooals<br />

ik dadelijk bemerkte, de woning juist in twee gedeelten<br />

verdeelde, die elk weer uit twee nagenoeg even groote<br />

vertrekken bestonden, ontmoette ik al dadelijk — wie<br />

had ooit zoo iets kunnen denken I — een paar heele oude<br />

kennissen van mij. Hoe is 't mogelijk? zult u vragen,<br />

luitenant. En toch is het zoo. Daar zag ik namelijk op<br />

eenmaal over een lijntje hangen.... de treurige overblijfselen<br />

van mijn gestolen onderkleeding : mijn hemd,<br />

zonder mouwen — mijn onderbroek, met nog slechts<br />

ééne pijp ! Omtrent de echtheid van mijn gekaapt eigendom<br />

behoefde ik geen oogenblik in twijfel te verkeeren,<br />

daar de gouvernements-equipementstukken nog duidelijk<br />

prijkten met A. 97889G, door den braven sergeant Kobus,<br />

mijn sectiecommandant bg de „Blanda's," eigenhandig<br />

met roode verf daarin afgedrukt. Toevallig was het dien<br />

dag, dat ik hier in deze Atjehsche woning bezig was,<br />

juist Zaterdag, en onwillekeurig vlogen mijn gedachten<br />

naar Kotta-Radja en omliggende posten, waar de Zaterdagsche<br />

inspectie werd gehouden. Ik maakte zwijgend<br />

een vergelijking tusschen de orde en zindelijkheid daarginds<br />

en den vuilen boel hier, en had verschrikkelijk<br />

berouw, dat ik zoo dom was geweest om over te loopen<br />

naar de Atjehers, die mgn goed hadden gestolen; want<br />

al zeg ik het zelf — en sergeant Kobus kan het getuigen,<br />

luitenant, — ik ben altijd proper en netjes op mijn<br />

uitrusting geweest. Maar ik had niet veel tijd om te


31<br />

piekeren (na te denken). Ik lichtte een klep op - ongeveer<br />

een dergelijke als die voor den ingang van het<br />

huis — in het beschot hangende, dat de vertrekken van<br />

het gangetje afsloot, en trad de eerste kamer (als het<br />

hokje dien naam verdient) aan mijn rechterhand binnen.<br />

Aanvankelijk zag ik niets dan een donkere ruimte, want<br />

het daglicht, dat slechts toegang kreeg door de reten<br />

van het gessak (plat geslagen bamboe) - waaruit een<br />

groot gedeelte van den wand was gemaakt — en door de<br />

openingen tusschen de beide daken, was niet voldoende<br />

om het overigens geheel gesloten vertrek, dat bovendien<br />

met geheel het huis door de zware kronen van opgaande<br />

klapperboomen werd beschaduwd, voldoende te verlichten.<br />

Mijn oogen wenden echter spoedig aan dit schemerdonker<br />

en ik bemerkte aldra, dat de vloer, waarop ik<br />

liep, van pinanghout vervaardigd, ook licht doorliet, door<br />

openingen, die de bewoners schenen te gebruiken om<br />

daardoor alles naar beneden onder het huis te werpen,<br />

wat zg kwijt wilden zijn. Dat zij dit bovendien nog<br />

slordig doen, ondervond ik eensklaps door uit te glijden en<br />

languit neer te vallen. Het vertrek, dat ik langzamerhand<br />

nauwkeuriger opnam, scheen door de beide dames<br />

van den kampong-commandant te worden bewoond, te<br />

oordeelen naar sommige voorwerpen en kleedingstukken<br />

uitsluitend door vrouwen gebruikt en gedragen. In welke<br />

verhouding deze dames tot het hoofd stonden, ben ik<br />

niet te weten gekomen. Ik zag de vrouwen zoo nu en<br />

dan, maar toch dikwijls genoeg om te weten, dat zij,<br />

naar mijn begrip van mooi althans, wedijverden in leelijkheid.<br />

De eene zal ongeveer twintig, de andere om<br />

en bij de veertig jaren zijn geweest. In de laatste dagen<br />

had ik vriend Ibrahim, den hadji, met nog een vreemden


32<br />

Atjeher herhaaldelijk het huis zien binnengaan en toevallig<br />

gehoord, dat eene der proemoeas ( J ) ziek ;iag.<br />

„De vrouw van het hoofd scheen echter gelukkig hersteld<br />

— immers, ik had beiden zien uitgaan. En nu<br />

was ik zoo onbeleefd haar kamer te doorsnuffelen. Veel<br />

merkwaardigs vond ik er niet in — maar wel veel<br />

eigenaardigs. De wanden waren hier en daar behangen<br />

met gekleurde doeken en op den vloer lagen eenige<br />

fijn gevlochten matjes, benevens een paar bultzakken<br />

met langwerpig ronde, en ook vierkante kussens, bijna<br />

alle met groote gaten er in, waaruit pruiken kapok<br />

hingen. Een baleh-baleh (rustbank) van gevlochten bamboe<br />

stond in een der hoeken, en in een anderen, tot<br />

mijn niet geringe verbazing, een Europeesch houten<br />

ledikant zonder beddegoed niet alleen, maar zelfs zonder<br />

onderlagen. Daarnaast een buffet-kastje met de opening<br />

tegen den wand der kamer geplaatst, zoodat ik er niet<br />

in kon zien, en een oude roodfluweelen stoel, waarop<br />

een vergulde schildenjlijst was neergezet. Al deze voorwerpen<br />

deden mij sterk denken aan een aandeel van den<br />

inventaris van een afgeloopen schip, aan welks roof de<br />

eigenaar van het huis stellig een handje had meegeholpen.<br />

„Een ruw bewerkte tafel stond in het midden deiruimte<br />

en daarop bemerkte ik verscheidene gereedschappen<br />

en benoodigdheden, zooals betel-bladeren, kalk,<br />

pinangnoot, tot het gereedmaken van de geliefde sirihpruim,<br />

maar ook lange, fijne bamboesteeltjes en gekleurde<br />

draden. Daaruit vervaardigen de vrouwen een soort<br />

van bloemen, die ik vroeger reeds had gezien, en door<br />

(1) Eene der vele Atjehsche uitdrukkingen voor het woord vrouw.


33<br />

de soldaten, „doodsbloemen" werden genaamd, waarom<br />

weet ik niet. Zij zijn zuiver kegelvormig, een vinger lang<br />

en worden door de vrouwen aan een lang steeltje gedragen.<br />

„Er lagen eenige half- en geheel afgewerkte bloemen<br />

op tafel. Toen ik er een van wilde opnemen om ze van<br />

nabij te beschouwen, merkte ik een stuk gebreid goed<br />

op, dat gedeeltelp was uitgetrokken en waarvan de<br />

draad op een houtje was gerold. Eensklaps valt mijn<br />

oog op A 978896, en daar herken ik waarlijk een<br />

van mijn gestolen kousen, die tot Atjehsche dames-handwerken<br />

werd verwerkt.<br />

„Ik mocht mij niet lang ophouden met eene bespiegeling<br />

over zulk een vreemde lotsverwisseling van een paar<br />

soldaten-sokken, maar moest mijn inspectie voortzetten.<br />

„Trouwens in deze kamer was zij afgeloopen, nadat<br />

ik nog een groote, goed gesloten kist van Djatti-hout<br />

onder de tafel had opgemerkt. Het tweede vertrek,<br />

dat ik betrad, was blijkbaar dat van het hoofd. Op<br />

dezelfde wijze nagenoeg ingericht, als hetgeen ik zoo<br />

even in hoofdtrekken beschreef, was het in de hoeken<br />

en op planken opgestapeld met allerlei barang (goederen)<br />

in zakken, in kisten of oningepakt.<br />

„Een scheepsklok met één wijzer, Europeesche stoelen,<br />

tafel en kast, vooral een vélocipède trokken mn'n aandacht<br />

onder allerlei Indische voorwerpen. De wanden<br />

waren beplakt met etiquetten van flesschen en blikjes,<br />

met een proclamatie van den generaal Van S wieten<br />

en met allerlei prenten en prentjes uit Hollandsche en<br />

Hngelsche illustraties. Een paar donderbussen, klewangs<br />

en messen waren met een hoop vischnettten aan den<br />

wand gehangen, en, raad eens, luitenant !... met mijn<br />

De Deserteur. *


34<br />

geweer, dat mij door de schurken, die mij opbrachten,<br />

was afgenomen. Mijn oog viel natuurlh'k dadeljjk op het<br />

Beaumont onder al dat ontuig. Toen ik naderbij trad,<br />

ja wel, hoor! daar las ik mijn wapennummer op de<br />

kolfplaat. Ik kon een' vloek niet inhouden, toen ik mijn<br />

trouwe spuit ( x ) daar geheel verwaarloosd, rood door<br />

den roest terugvond. Hoe gaarne had ik ze weer over<br />

mü'n schouder gelegd, om er mede naar Kotta-Badja<br />

terug te marscheeren.<br />

„Ik had echter niets anders te doen dan het wapen<br />

weer op te hangen en ijlings mijn inspectie door het<br />

huis te vervolgen, wilde ik niet overvallen worden dooide<br />

terugkeerende vrinden. Eenigszins haastig verder<br />

willende gaan, schopte ik een voorwerp vooruit, dat<br />

voor mijn voeten op den grond lag, zoodat het door<br />

het vertrek vloog. Ik ging het terughalen om het weer<br />

op zijn vorige plaats te zetten, ten einde mijn bezoek<br />

door niets te verraden. Het bleek mn' een lederen sandaal<br />

te zijn, zooals veel door de hoofden wordt gedragen.<br />

Maar verbeeld u wederom mijn ergernis en<br />

verbazing, toen ik aan een plotselinge ingeving om het<br />

ding te bekijken gevolg gevende, in de zool, dicht bij<br />

de hak, andermaal A 978896 moest lezen — mijn<br />

met slagletters ingeslagen nummer !<br />

„Het schandaal van een Atjehsch opperhoofd had<br />

mijn modelschoenen tot een paar sandalen ingericht.<br />

Al het leer boven de zolen was weggesneden, op een<br />

klein riempje na, dat, zooals u weet, tusschen de teenen<br />

gekneld, het voorwerp onder den voet vasthoudt. Hoofdschuddend<br />

en toch in mijn geest moetende lachen om<br />

(1) Soldatonterm voor „geweer "


35<br />

die roovers — hier nog wel een hooggeplaatste, nota<br />

bene — die alles schenen te kunnen gebruiken, zette<br />

ik de sandalen weer op de plaats, waar zij stonden,<br />

sloop het vertrek uit en door het gangetje de keuken<br />

in. Een beschrijving van zulk een ruimte gaf ik vroeger<br />

reeds.<br />

„Verplaatst men zich nu in gedachten daarin en<br />

denkt men zich daarbij een hoop van allerlei door<br />

elkaar geworpen vaatwerk: Indisch en Europeesch, van<br />

roode en witte aarde, van porselein, van ijzer en van<br />

koper, opgestapelde en omvergegooide zakken met rijst,<br />

met gedroogde visch, met zwarte peper, met witte<br />

peper, met zwarte suiker, met ongebrande koffieboonen,<br />

heele en gebroken champagne- en andere flesschen en<br />

aarden kruiken (natuurlijk, evenals veel van het vaatwerk,'van<br />

ons afkomstig), met klapperolie en ander vet,<br />

met melk of met petroleum gevuld, een stapel vruchten,<br />

een bak met eieren, in één woord, denk u een pasar<br />

(markt), waar een dolle karbouw heeft huisgehouden, dan<br />

maakt ge u een vrij getrouwe voorstelling van de keuken<br />

in het huis van den Ketjik van Lampoe.<br />

„Een opening, in het atappen dak aangebracht, trekt<br />

rook en damp „naar den hoogen", en toen ik zoo eens<br />

naar boven en naar beneden keek, wachtte mij ook hier<br />

nog een kleine verrassing. Ik bespeurde nl. eene langwerpig<br />

ronden zak, ongeveer in den vorm van een bantal<br />

goeling (rolkussen). Onderzoekend van aard, schopte ik<br />

hem met den voet om. Wat zie ik alweer... ? A<br />

978896. De zoo straks gemiste pijp van mijn onderbroek<br />

had een andere bestemming gekregen en was door mevrouw<br />

de Ketjik'sche — meer vindingrijk dan kieskeurig<br />

— tot een berging voor zout ingericht. Wellicht


«U<br />

had ik by' een nauwkeurig voortgezet onderzoek de aan<br />

het andere kleedingstuk (dat ik daar straks in het gangetje<br />

had teruggevonden) ontbrekende onderdeden ook<br />

nog wel uit den chaos opgevischt; maar de tijd dwong<br />

my voort te maken, en bovendien, de zaak kwam my<br />

toch ook minder gewichtig voor.<br />

„Ik stapte de keuken uit en kwam tot de zekerheid,<br />

dat ik het aantal vertrekken in het huis goed<br />

had geraden en er dus nog slechts één moest visiteeren.<br />

„Ik had de afsluiting voor den toegang tot die kamer<br />

spoedig gevonden, sloeg hem open en kroop naar<br />

binnen.<br />

„Een onbeschrijfelijke stank, door bedorven lucht, opium<br />

en visch naar het mij voorkwam, veroorzaakt, deed mij<br />

onwillekeurig een stap terugdeinzen, en ik stond op<br />

het punt om dat „kwalijk riekende", donkere verblyf<br />

zonder verdere „kunstbeschouwing" te verlaten, toen ik<br />

toevallig een luik, een soortgelijke klep als voor den ingang<br />

hing, in een der buitenwanden ontdekte. Ik stootte<br />

het luik open. Na even wat frissche lucht te hebben<br />

gehapt, keek ik in het licht, dat naar binnen stroomde,<br />

onderzoekend om my heen, en... dacht van schrik te<br />

verstijven. In een hoek van het vertrek lag een menschelyk<br />

wezen op een baleh-baleh uitgestrekt, in eenigszins<br />

opgerichte houding, een paar groote koolzwarte<br />

oogen, met een onbeschrijfelijke uitdrukking van angst,<br />

strak op my gevestigd houdende. Uit het door ziekte en<br />

ouderdom tot iets ongelooflijk afzichtelyks geworden en<br />

doodshoofdachtig met geel vel overtrokken gelaat zou ik<br />

niet hebben kunnen opmaken, of het dat van een man of<br />

van eene vrouw moest zyn, zoo de afschuwelijk uitge-


37<br />

rekte en opgescheurde ooren C 1 ) my' niet hadden doen<br />

zien, dat het eene vrouw was, die daar nederlag.<br />

„Gedurende eenige minuten beschouwden wy elkaar als<br />

verbijsterd. Zij blijkbaar in doodsangst, dat ik haar zou<br />

vermoorden — en ik door het afzichtelijke der plotselinge<br />

verschyning. Bovendien vloog het my door het<br />

hoofd, dat zij mij zoude verraden en dacht ik er een<br />

oogenblik aan haar te wurgen. Maar met afgrijzen<br />

liet ik deze afschuwelijke opwelling varen, liet plotseling<br />

het luik vallen, dat ik nog steeds met den arm<br />

omhoog hield, en snelde het vertrek uit, echter niet zoo<br />

snel, of ik zag de vrouw, wellicht meenende, dat ik op<br />

haar af kwam, onder het slaken van een rauwen gil<br />

achterover op haar leger vallen. Zonder verder om te<br />

zien, ijlde ik de woning uit, sloot het luik voor de trap,<br />

zooals ik het gevonden had, vloog haar af en begaf<br />

my' toen, schijnbaar zoo bedaard mogelijk, naar de plaats<br />

van mijn werk. Ik berekende niet langer dan een half<br />

uur weg te zy'n geweest. De Atjehers sliepen nog. Mij<br />

op den grond uitstrekkende, bekwam ik spoedig van<br />

den schrik, overdacht myn ontdekkingstocht en de mogelijke<br />

gevolgen ervan, daar die zieke vrouw mij<br />

stellig zoude verraden, en viel weldra in slaap.<br />

„Een paar uren, dunkt my', zal ik hebben geslapen,<br />

toen een heidensch leven in de kampong my' wekte.<br />

Boven alles uit klonk het gegil en geschreeuw van<br />

vrouwen.<br />

(1) De Atjelische vrouwen doorboren zich de ooren, om ringen en knoppen<br />

te dragen, reeds op jeugdigen leeftijd, en maken dan de gaten door rekken<br />

en trekken, dikwijls met behulp van gewicht, zoo groot, dat op later leeftijd<br />

de aanvankelijk nauwelijks zichtbare gaatjes wel met de volle schijf van<br />

een ringit (rijksdaalder) kunnen worden versierd, 't Is maar weereen quaestie<br />

van smaak!<br />

»


38<br />

„Ik zag Ibrahim in draf naar het huis van het kampong-hoofd<br />

loopen, gevolgd door den vreemden Atjeher,<br />

dien ik reeds vroeger had waargenomen, en my' later<br />

bleek een soort toovenaar, dokter of duivelbanner te<br />

zijn. Naar de oorzaak van het kabaal vragende, deelde<br />

een Atjeher mij mede, dat de Ketjik, van een feest, dat<br />

hy had by'gewoond, te huis komende, zijn moeder Nja-<br />

Mat, die al langen tijd ziek was geweest, dood had gevonden.<br />

„Ik schrikte by het vernemen van deze tijding, dadelijk<br />

begrijpende, dat ik, hoe onwillekeurg dan ook, de oorzaak<br />

van haar plotselingen dood was. De vrouw, die<br />

wellicht nog nimmer in haar leven een blanke had gezien,<br />

was door mijn onverwachte verschijning stellig zoo<br />

hevig ontsteld geworden, dat haar uitgeput gestel onder<br />

dien door hevigen schrik veroorzaakten schok was bezweken.<br />

Dit alles ging mij pijlsnel door het hoofd, toen<br />

ik haar in myn gedachten andermaal, met dien verbijsterden<br />

blik onder het uiten van een gil achterover zag<br />

vallen. De vrees bekroop my nu nog meer, dat mijn bezoek<br />

aan het huis zou worden opgemerkt, hoewel ik<br />

alles had geplaatst en gesloten, zooals ik het gevonden<br />

had.<br />

„Spoedig echter werd ik op'dit punt gerustgesteld;<br />

niemand scheen in de ontsteltenis over het onverwacht<br />

verscheiden van Nja-Mat te hebben opgemerkt, dat er<br />

iemand in de woning moest zyn geweest.<br />

„Ongemerkt was ik intusschen opgewandeld in de<br />

richting van het sterfhuis, maar weldra beletten mij<br />

de Atjehers het dichter te naderen.<br />

„Ik was echter genoeg in de nabijheid om juist waar<br />

te nemen, dat al de leden van het gezin andermaal de


39<br />

woning verlieten, om slechts toegang te verleenen aan<br />

den hadji. Volgens de voorschriften van den Koran, zoo<br />

hoorde ik, werd het lijk door den priester gewasschen<br />

en mocht niemand daarbij tegenwoordig zijn. Eerst na<br />

afloop dier godsdienstige plechtigheid, die zeven malen<br />

moet worden herhaald, konden de bloedverwanten het<br />

huis weer binnentreden. Nog voor zonsondergang had<br />

de begrafenis plaats, die ik echter slechts uit de verte<br />

mocht gadeslaan. Het lyk, in witte lakens gewikkeld en<br />

met bloemen bestrooid, werd door mannen — het scheen<br />

mij toe, op een plank — naar het graf gedragen, dat<br />

niet ver achter het huis was gedolven. ( l ) Ik hoorde<br />

Ibrahim uit den Koran lezen en bidden, de dragers en<br />

volgers hem naprevelen, en niet lang daarna zag ik<br />

allen huiswaarts keeren.<br />

„'s Nachts hoorde ik het rumoer van een Jandorifeest,<br />

( 2 ) zooals de soldaten dat noemen, waarvan ik<br />

echter niets kan vertellen, omdat mij belet werd er<br />

heen te gaan.<br />

„Des anderen daags bezocht ik het graf van de arme<br />

ziel, wier dood ik zoo geheel argeloos en, gelukkig voor<br />

my, door anderen geheel onopgemerkt, verhaast had. Een<br />

langwerpig heuveltje dat nog pas met water scheen begoten,<br />

verrees boven haar laatste rustplaats, en door<br />

eenige stokjes omhoog gehouden, was een wit laken,<br />

waarop eenige bloemen lagen, als een tentje daarboven<br />

gespannen. ( 3 )<br />

(1) Hoewel op Atjeh veel kerkhoven worden aangetroifon, wordt toch<br />

ook dikwijls in de kampongs begraven.<br />

(2) Het woord is Sjandoerie en wil zeggen: feestvieren by plechtige of<br />

godsdienstige gebeurtenissen.<br />

(3) Een gewoonte bij vele Indische stammen in gebruik, omdat zij gelooven,<br />

dat het goed is hunne dooden tegen de zonnestralen te beschutten.<br />

m


f V.<br />

„Op een goeden dag, platzak van een bezoek aan de<br />

Seroegs l 1 ) naar huis keerende, werd ik van den kampongrand<br />

uit reeds gewenkt en geroepen door eenige<br />

Atjehers. „Yakenau, Yakenau," (de Atjehsche vertaling<br />

voor: „kom hier") schreeuwden de kerels aanhoudend,<br />

zoodat ik begreep, dat er iets by'zonders aan de hand<br />

moest zijn. Ik wandelde intusschen met denzelfden bedaarden<br />

pas door, want van den eersten dag af had ik<br />

eene nog onverschilliger houding aangenomen dan die,<br />

welke my altijd van natuur eigen is geweest, en<br />

daar ik toevallig een paar malen in de gelegenheid was<br />

geweest — eens tegenover een amokmaker en later nogmaals<br />

bij een bandjir (overstrooming) — om te bewijzen,<br />

dat ik niet bang was voor mijn „hachje", had ik het<br />

volk reeds vry wel doen begrijpen, dat het mij al heel<br />

weinig kon schelen, wat er met my gebeurde.<br />

„Toen ik by de schreeuwers was aangekomen, maakten<br />

zij zich nog drukker met hun Atjeh-koeterwaalsch en<br />

met allerlei gebaren, die ik niet begreep. Ik ondervond<br />

echter geen onvriendelpe bejegening ; zij namen mij in<br />

hun midden en voort ging het in de richting van "het<br />

(1) Seroegs zijn kuilen en ondiepe plaatsen langs de rivieren, die aan de<br />

waterzijde met gevlochten bamboe zijn afgesloten en waarin de visch, mot<br />

vloed binnengekomen, bij eb achterblijft.<br />

#


41<br />

huis van Ketjik, waarvoor ik reeds uit de verte een<br />

hoop volk zag samengeschoold. Aha, dacht ik, de huisinspectie<br />

is uitgelekt en de inspecteur zal worden opgehangen<br />

of zoo iets. Gelukkig echter betrof het opstootje<br />

iets anders.<br />

„Te midden van de menigte op den grond zat een<br />

voornaam Atjehsch hoofd. Zoo was althans mijn eerste<br />

indruk, en hij bleek juist te zyn. De eerbiedige houding<br />

van het kampongvolk en het pàkejan bâgoes (mooi kostuum)<br />

van den bezoeker deden my' de gevolgtrekking<br />

maken, dat hij vrij hoog geplaatst moest zijn. Laat ik<br />

hem maar dadelijk aan u voorstellen als Toekoe Machmoed,<br />

Oeloebalang der Moekim, waartoe de kampong<br />

behoorde<br />

„Een oogenblik dacht ik, dat de kerel — pardon,<br />

Zy'ne Excellentie, wil ik zeggen — een „opgezette" was,<br />

of dat er een pop was neergezet van gele was. Want<br />

hij zat daar „op z'n kleermakers", met de handen in<br />

den schoot en neergeslagen oogen, precies als een<br />

mummie.<br />

„Er heerschte een plechtige stilte, en ik geloof, dat<br />

hy' het volk eenige oogenblikken goedertieren onthaalde<br />

op het genot van den aanblik zy'ner heerlijkheid. Hij<br />

scheen my' toe evengoed veertig als zestig jaren te kunnen<br />

tellen ; zijn gelaat, als dat van .alle Atjehers, mager,<br />

hoekig en donker geel, kwam mij nog wat onzindelijker<br />

voor dan de tronies van de Atjehers om mij heen,<br />

overigens gaf hy my den indruk van groot en stevig<br />

gebouwd te zyn. Van zijn tenue merkte ik op een wit<br />

onderkleed, met goud- en zilverdraad en juweelen knoopjes<br />

versierd, waarover een groenachtig satijnen jasje met<br />

dergelijke versierselen was aangetrokken ; verder de be-


42<br />

kende Atjehsche broek, rijkelyk geborduurd onder aan de<br />

beenopeningen, eindelijk een hoofddeksel, dat scheen<br />

samengesteld uit een tulband en een hoog, stijf mutsje,<br />

nogal veel gedragen en op de Atjehsche „kappia"<br />

gelijkende. Tal van volgers, die achter hem neergehurkt<br />

waren, droegen pajong, wapens en de sirihdoos. Het<br />

meest viel my op de witheid van zijn onderkleeding ;<br />

zoo'n wit hemd had ik op Atjeh nog niet gezien, hoewel<br />

ik er toch zeker van ben, dat het by ons, met een bijzondere<br />

aanbeveling voor een extra kluitje zeep, terstond<br />

naar den waschbaas zou zijn teruggebracht.<br />

„Toen ik Zyn Hoogheid op my'n gemak bekeken had,<br />

en nog in twijfel verkeerde, of ik inderdaad met een<br />

levende of met een „geprepareerde" te doen had, werd ik<br />

in dit opzicht eensklaps uit den droom geholpen.<br />

„Vriend Ibrahim, dicht in zijn nabijheid zittende,<br />

zag onderzoekend den kring rond, tot zijn blik op mij<br />

rustte, en fluisterde toen den Oeloebalang iets toe. Deze<br />

richtte langzaam het hoofd op, wendde het terzijde<br />

en ontlastte zich van een vervaarlijken straal rood<br />

sirih-speeksel. Tegelijkertijd echter met deze nette verrichting<br />

nam hij mij van top tot teen met een enkelen<br />

blik op. Zoo iets listigs en sluws, als uit dien blik sprak,<br />

had ik nog niet in Atjehsche oogen gezien. Na eenige<br />

oogenblikken werd mij beduid uit den kring te komen<br />

en tegenover den Toekoe, op een tiental passen<br />

afstand van hem, op den grond te gaan zitten. Ik dacht<br />

nu eens nauwkeurig opgenomen te zullen worden, of<br />

wel een ondervraging te ondergaan omtrent de Blanda's<br />

en hun leger, of naar de redenen van mijn desertie.<br />

Noch het een noch het ander had echter plaats. De<br />

Oeloebalang, nu eens in gesprek met den Ketjik, dan


43<br />

weder met den Hadji, verwaardigde mij met woord noch<br />

blik.<br />

„Toen ik daar zoo een poosje als een gek had gezeten,<br />

moest ik mij omkeeren en den hoogen bezoeker mijn<br />

rug toekeeren. Of hij dien bekeken heeft, weet ik niet.<br />

Eindelijk kon ik weer gaan, en toen hoorde ik van de<br />

Atjehers, dat ik in het gevolg van Toekoe Machmoed<br />

mede zou gaan naar zijn kampong. Een half uur<br />

later werd mij een pak op het hoofd gelegd, dat de<br />

Ketjik uit zijn huis had gehaald en ik dragen moest,<br />

en dat geschenken bevatte voor zijn chef den Oeloebalang.<br />

Ik kreeg mijne plaats tusschen zijn volgers en wij togen<br />

op marsch. Mijn afscheid van de kampong en haar bewoners<br />

was intusschen noch van langen duur noch hartverscheurend.<br />

Mijnheer den Ketjik, die mij zoo schandelijk<br />

bestolen had en voor wien ik zoo hard moest<br />

werken, zag ik niet meer, en slechts een paar arme<br />

Atjehers, met wie ik aan het nieuwe huis had gearbeid,<br />

riepen my een Maleisch „tabe, tabe" toe, of piepten en<br />

floten door hun neus een Atjehschen afscheidsgroet, dien ik<br />

slechts kan weergeven met waaislaeikoen.<br />

„Ook mijne goederen en reistoilet waren al heel spoedig<br />

ingepakt en in orde. Toen ik nl. uit den kring van voor<br />

het aangezicht des Oeloebalangs moest verdwpen en<br />

hoorde, dat ik hem had te volgen — toen was ik ook<br />

tegelijkertijd ingepakt en marschvaardig, daar ik letterlijk<br />

niets meer bezat dan het goed, dat ik aanhad,<br />

te weten, een blauw katoenen mouwvest, een dito pantalon<br />

en mijn toppie (politiemuts), van welk hoofddeksel<br />

nog door een Atjeher, zeker een sandalen-lapper, de<br />

lederen klep was afgetrokken.<br />

„In dit weinig omslachtig reiskostuum en op zoo be-


'1-1<br />

knopte wjjze van benoodigdheden voorzien, toog ik in<br />

het gevolg van mijn nieuwen heer en meester door het<br />

land van Atjeh. Wie weet hoe lang en hoe ver, dacht<br />

ik. Maar de reis duurde korter, dan ik verwacht had. Er<br />

werd onderweg niet gerust, slechts een klein oponthoud<br />

had er plaats, toen halverwege een Atjeher ons te gemoet<br />

kwam met een akelig, klein, mager handpaardje,<br />

waarop de hoofdpersoon van den stoet plaats nam. Door<br />

kampongs en sawahs, en langs een zeer hoog gedeelte<br />

van den kali-oever bereikten wjj nog voor het vallen<br />

van den avond de verblijfplaats van den Oeloebalang<br />

ToeJcoe-Machmoed.<br />

* *<br />

*<br />

„Deze verblijfplaats, de kampong Eabapoeti, ligt inderdaad<br />

schilderachtig mooi langs de rivier.<br />

„In een vrij diepe vallei, door heuvels en dalen afgewisseld,<br />

liggen bijna honderd woningen, waaronder<br />

zeer hooge en zeer fraaie, met kunstig vervaardigde en<br />

goed onderhouden daken, in een hoog opgaand, zwaar<br />

gekroond klapperbosch verscholen. De rivier slingert<br />

zich met een sierlijken zwaai om de kampong ; aan deze<br />

zijde kabbelend tegen den hoogen, steenachtigen oever,<br />

aan gene zijde een strook der lager gelegene landen<br />

onderwater zettend, stroomt en bruist zh' bij bandjirs<br />

(overstroomingen) met donderend geraas en woeste pracht<br />

in ijlende vaart over geheel het omliggend landschap,<br />

waarvan dan slechts de kampong Eabapoeti, als een<br />

groene oase in die waterwoestenij, zichtbaar blijft.<br />

„De bevolking, waarvan een gedeelte haar hoofd<br />

te gemoet kwam, scheen mij beter gekleed dan die te<br />

Lampoe, en het kwam mij voor, dat ook de tuinen en


45<br />

paggers (heggen) om hunne huizen netter aangelegd<br />

en onderhouden waren.<br />

„De menschen namen weinig notitie van mij. Slechts<br />

enkelen beschouwden mij met eenige nieuwsgierigheid<br />

en verwondering ; maar de meesten, die my opmerkten,<br />

verheelden, althans met hunne oogen, den haat en wrok,<br />

dien zy tegen de Kafirs blijven voeden, ingeenen deele.<br />

Niettemin werd my een vrij goed maal en een ligplaats<br />

op een oude, wrakke baleh-baleh onder een afdakje<br />

verstrekt, echter zonder dat iemand het woord tot mij<br />

richtte. Van die weinige belangstelling trok ik my<br />

echter niet veel aan; ik herhaalde voor de zooveelste<br />

maal mijn stopwoord : „'t zal mijn tijd wel duren," at<br />

mijn potje leeg, strekte mij uit en sliep als een roos<br />

aan één stuk door tot den volgenden m<strong>org</strong>en.<br />

„Op onaangename wijze werd ik echter plotseling<br />

gewekt door hevige, pijnlijke schokken in den rug, en<br />

snel oprijzende, zag ik een Atjeher naast mijn balehbaleh,<br />

die zich onledig hield mij geweldige schoppen<br />

in den rug toe te dienen. Woedend vloog ik van mijn<br />

rustbank, en kort aangebonden zijnde, gaf ik den kerel<br />

een oorvijg, die een daalder waard was, en zoo flink<br />

aankwam, dat de vrind met het hoofd tegen een deipalen<br />

van het huis terechtkwam en een oogenblik als<br />

versuft bleef liggen. Zie zoo, dacht ik, daar heb-je vooreerst<br />

genoeg aan, jou leelyke monjet (aap). Spoedig echter<br />

was hij weer op de been en verdween in het huis. Om<br />

mij henen ziende en op verdere aanvallen bedacht, ontwaarde<br />

ik op eenigen afstand, onder een pendoppo gezeten, den Oeloebalang<br />

Toekoe Machmoed. De onverwachte kloppartij<br />

in het vroege m<strong>org</strong>enuur scheen hem erg te vermaken,<br />

ten minste hy hield zyn buik vast van het lachen,


46<br />

en evenzoo de Atjehers, die by hem waren. Telkens<br />

hoorde ik hen hunne pret luchten met „ohohoho's" en<br />

„oeroeroës". Intusschen had ik het goed ingezien om op<br />

mijn hoede te blijven, want weldra zag ik mijn vrind, den<br />

porder, tandakkende (dansende) uit de woning terug<br />

komen, nu natuurlijk gewapend met een langen klewang.<br />

Daar hij door dit tandakken nogal langzaam naderde,<br />

keek ik zoo eens rond, of er ook bij geval iets voor de<br />

hand lag, waarmede ik mij zou kunnen verdedigen ; mijn<br />

oog viel op de wankelende baleh-baleh, waarop ik den<br />

nacht had do<strong>org</strong>ebracht, en terstond zag ik, dat er een<br />

poot van het oude ding zoo goed als bijhing. Ik pakte<br />

hem stevig beet, zette mijn voet tegen de slaapsteê en<br />

met een forschen ruk had ik het stuk hout in mijn handen.<br />

U moet weten, dat ik in België altijd „meester op alle<br />

wapens" ben geweest, en daarom had ik al dadelyk vertrouwen,<br />

toen ik dezen wel wat zwaren baton (') meteen<br />

paar appèls ( 2 ) boven het hoofd zwaaide. Andermaal<br />

hoorde ik de door den neus geblazen „o&o7«o's" vanden<br />

Oeloebalang en zyn staf onder de pendoppo. Eindelijk<br />

was de gladdahher ( 3 ) mij genaderd; hij draaide nog<br />

een maal of wat om mij heen, maar eensklaps zijn kans<br />

schoon meenende, hieuw hij met een vervaarlijken zwaai<br />

naar mijn hoofd — en ik geloof wel met de beste bedoeling<br />

om er de helft af te slaan. Maar ik, ook niet linksch,<br />

maakte snel een rechtsche uitwijking, bukte mij en pareerde<br />

met den baleh-balehpoot boven mijn hoofd uitgestrekt<br />

den slag. De klewang drong diep in het hout.<br />

(1) Baton: acUermstok.<br />

(2) Appèl: een hoorbaar starapen op den grond, by het schermen gebruikelijk.<br />

(3) Gladdakker: Scheldnaam, dien de Europeanen heel dikwijls tegenover<br />

Inlanders bezigen.


47<br />

Of ik nu eensklaps bemerkte, dat mijn aanvaller zijn<br />

wapen niet al te stevig in de hand hield, of dat ik dit<br />

maar eens onwillekeurig, gedachtig aan mijn schermlessen,<br />

probeerde, weet ik niet, maar wel, dat ik met beide<br />

handen en met alle kracht mijn houten wapen naar<br />

omlaag trok en — den kerel ontwapende. — Bliksemsnel<br />

werp ik nu baleh-baleh-poot en klewang, die onbewegelijk<br />

in elkaar vast zaten, over mijn hoofd weg, kroop den Atjeher<br />

tusschen de beenen en wierp hem in een oogwenk<br />

achterover op den grond, zoo netjes en zoo vlug, alsof<br />

ik nog straatjongen in Gent was „Ohohoho ! ! Oeroeroeroe!<br />

!" - klonk het uitbundig juichend van onder<br />

de pendoppo.—<br />

„Maar ik was nog niet waar ik wilde zijn.<br />

„Door de kortstondige worsteling, gevolgd door deze<br />

buiteling, lagen hout en klewang weer binnen mijn bereik.<br />

In lichaamskracht was mijn tegenstander niet tegen mij<br />

opgewassen - dat bemerkte ik al gauw ; met de knie<br />

op zijn borst en mijn linkerhand, om den mageren, gelen<br />

strot gekneld, had ik den Atjeher geheel en al in mijn<br />

macht. Snel strekte ik de rechterhand uit, vatte den<br />

klewang en schudde hem met kracht uit het hout.<br />

Toen hief ik het wapen hoog op, zwaaide het driemalen<br />

boven den zwarten schurkenkop, en ... wierp het ver van<br />

mij af. Daarna liet ik myn gevangene los, stond bedaard<br />

op en wachtte met over de borst gekruiste armen, wat<br />

hij verder van plan mocht zijn te doen.<br />

„De „porder" scheen echter vooreerst zijn bekomst te<br />

hebben ; hij richtte zich langzaam en moeilijk op, liet zijn<br />

klewang in den steek en sloop bukkend, alsof'hy zich<br />

schaamde, andermaal zyn woning in.<br />

„De bijvalsbetuigingen van den Oeloebalang en zijn


48<br />

gezelschap gingen bijna in luid gejuich over, toen ik den<br />

Atjeher met zyn eigen wapen dreigde den kop te zullen<br />

klieven — maar verstomden eensklaps, toen ik den<br />

klewang wegwierp en den kerel vryliet. Onmiskenbare<br />

blijken van ontevredenheid merkte ik duidelijk by hen<br />

op. Zulk een beëindiging van een gevecht is bij de Atjehers<br />

iets ongehoords en onbekends.<br />

„Later kwam ik genoeg in de gelegenheid hiervan<br />

overtuigd te worden. Het slottooneel, waarop de toeschouwers<br />

zich bij voorbaat het meest zaten te vergasten, nl.<br />

getuigen van een moord te zijn en bloed te zien stroomen,<br />

waarop alle Atjehers verzot zyn, werd hun onverwacht<br />

en zonder eenigen grond — in hun oogen — onthouden<br />

; daar waren zy woedend over. Grootmoedigheid,<br />

medelijden ridderlijkheid zijn bij hen te onpractisch,<br />

ten eenenmale onbekend, en het eerste wat de Oeloebalang<br />

dan ook had uitgeroepen na afloop van het gevecht,<br />

zooals hij mij later zelf mededeelde, was: „die<br />

kerel is ook alweer als alle Hollanders, dapper maar dom."<br />

„Ook myn vijand, dien ik zoo royaal behandelde, is my<br />

nimmer in eenig opzicht erkentelijk daarvoor geweest ;<br />

integendeel, ik meende altijd, dat hij min of meer spottend<br />

en vragend het hoofd schudde, als hij mij zag.<br />

Pogingen om met my te vechten, stelde hij echter niet<br />

meer in het werk; maar ik was alty'd min of meer voorbereid<br />

op een sluipmoord, dien hij gemakkelijk had<br />

kunnen beproeven, daar ik my steeds nagenoeg geheel in<br />

de open lucht te slapen legde. Gedurende de eerste nachten<br />

maakte ik een soort toestel van planken, dat op mijn<br />

lichaam moest vallen, als er iemand bij mijn slaapplaats<br />

kwam, doch dit verveelde mij gauw en ik liet het na.<br />

„Als een gevolg van mijn eerly'k gevecht intusschen


49<br />

maar misschien nog meer om mijn fatsoenlijke opvatting<br />

van „het recht van den sterkste," werd ik door de<br />

lijfwacht van den Moekim-commandant in het my' bekende<br />

blok gesloten. Ditmaal ging dit echter nog al<br />

niet hardhandig en van mishandeling was geen sprake.<br />

Het strafwerktuig stond weder in de onmiddellijke nabijheid<br />

van Machmoed's woning, en terwijl ik zat opgesloten,<br />

scheen de geheele kampong-bevolking langs my'<br />

heen te defileeren.<br />

„De beteekenis van deze voorstelling was : dat ik, hoe<br />

brani (dapper) dan ook, toch, Kafir (') zijnde, werd gestraft<br />

en niets dan eene gevangene en slaaf was van den machtigen<br />

Oeloebalang. Na verloop van weinige uren echter<br />

werd ik weer ontslagen en bij Toekoe Machmoed gebracht.<br />

„Ik trof hem aan in zyn pendoppo, en bij deze gelegenheid<br />

voor het eerst het woord tot mij richtende, gaf<br />

hij mij in vrij goed maleisch kort en duidelijk te kennen,<br />

dat ik uitsluitend bij hem zoude werken en met een'<br />

goede behandeling beloond, of met een slechte, al spoedig<br />

met den dood, zou gestraft worden — al naar mate<br />

mijn gedrag zou blijken te zijn.<br />

„Na deze aanbeveling stond hij op en wenkte mij hem<br />

te volgen. Wij verlieten de pendoppo, gingen het huis<br />

om, en vervolgens naar een alleenstaand gebouw, dat op<br />

een vijftig passen afstands daarvan gelegen was.<br />

„Het kwam mij nog nieuw voor en was langwerpig en<br />

smal van vorm, sierlijk vervaardigd uit de gewone bouwmaterialen<br />

: pinanghout, bamboe en atap. Mijn heer en<br />

meester opende de deur en wij traden binnen<br />

Wat was dat ! ? ü kunt niet gelooven, luitenant,<br />

hoe verbaasd ik stond te kijken. Ik begreep er niets van.<br />

(1) Kafir: Ongeloovige hond.<br />

De Deserteur.<br />

4


I<br />

VI.<br />

„Ik wreef mijn oogen uit en trok mij eens aan de<br />

haren, om zekerheid te hebben, dat ik niet sliep, maar<br />

wel degelijk wakker was. Ik geloofde inderdaad een<br />

oogenblik, luitenant, op eens in Kotta-Radja verplaatst<br />

en corvee-wapenkamer (') te hebben. Verbeeld u, daar<br />

stonden netjes op een geweerrek gerangschikt een veertigtal<br />

van onze Beaumontgeweren ; daar hingen langs<br />

de wanden onze patroontasschen met bandeliers en koppels<br />

met sabels en scheeden ; daar lag een hoop van<br />

onze randsels; hier stond een bak met duizenden verbruikte<br />

hulzen, ginds een met scherpe patronen ; op een<br />

lang gelid stonden wel vyftig niet gesprongen granaten<br />

en bommen gerangeerd; ik merkte een trom, een<br />

signaalhoorn, eenige revolvers, een officierssabel, veldflesschen,<br />

een officierstasch, uniformbroeken, jassen, petten<br />

en slobkousen .... ja, wat zag ik daar niet ? De wanden<br />

waren beplakt en behangen met allerlei stukken beschreven<br />

en bedrukt papier, die mij spoedig bladen bleken<br />

te zijn uit verscheurde administratieboeken, strafregisters<br />

en zakboekjes. Al de door onsj .uitgevaardigde proclamation<br />

en kennisgevingen aan het Atjehsche volk<br />

(1) Corvee-wapenkamer is oen dienst, waartoe dagelijks soldaten gecommandeerd<br />

worden om opgelegde wapens te poetsen.


.-,1<br />

waren er bij — en ik schudde mijn hoofd over dat aantal.<br />

Een „Handleiding voor de troepen der tweede expeditie<br />

tegen het ryk van Atjeh," een kaart van het land,<br />

een plan van den Kraton, een prijscourant Van Leeuwen<br />

en C° Ik zou u gaan vervelen, als ik wilde trachten<br />

slechts de helft op te noemen van wat mijn oogen aanschouwden<br />

in dit museum, wapen- en kleedingmagazijn<br />

van den Oeloebalang Toekoe Machmoed. Laat ik echter<br />

Voor de merkwaardigheid nog even opnoemen: een zakbijbeltje,<br />

een batterijschool, een portretalbum en een<br />

exemplaar van Conscience's Baas Ganzendonk, naast<br />

elkaar op een plankje.<br />

„De Toekoe scheen zich te vermaken met mijn verbazing<br />

en liet mij een oogenblik beteuterd staan en<br />

rondkijken. Ten laatste begon hij weer te spreken en mij<br />

te verklaren, dat ik belast werd met schoonmaken,<br />

-schoonhouden en repareeren van zijn zonderlinge verzameling,<br />

waarmede ik dadelyk, en wel met een der geweren,<br />

die hy mij persoonlijk in handen gaf, in zijne<br />

tegenwoordigheid had aan te vangen. Ik nam mijn<br />

„partie en brave," zooals wy in België zeggen, bekeek<br />

de arme. zwart verroeste spuit en begon met te betoogen,<br />

dat ik vooreerst zonder olie niets kon aanvangen, maar<br />

bovendien nog verschillende gereedschappen behoefde,<br />

e ik misschien wel onder den ouden rommel van het<br />

magazijn vinden zou. De Atjeher scheen dit moeilijk<br />

te begrijpen, doch liet mij ten laatste een paar borstels<br />

n — die ik dan ook weldra in een randsel vond —<br />

en uit de kampong klapper-olie brengen. Ik toog aan<br />

den arbeid. De Oeloebalang volgde ieder mijner bewegingen<br />

en inspecteerde elk onderdeel, dat ik gepoetst had.<br />

„Tegen den middag liet hy'mij slecht eten brengen en


52<br />

zich zelf aflossen door een zijner ondergeschikten, dietot<br />

my'n geruststelling van het hoofd tot de voeten gewapend<br />

was. Toen de avond viel, kon ik inrukken en<br />

kwam Machmoed persoonlijk het „museum" sluiten.<br />

„Ik mocht mij toen in de rivier gaan baden, kreeg<br />

weer een' hoeveelheid rijst te eten en zocht mijn tampat<br />

(ligplaats) op. Moe van het werken viel ik spoedig<br />

in slaap. Voor zoo verre ik had kunnen nagaan, werd<br />

ik, eenmaal uit het wapenmagazijn zijnde, niet verder<br />

bewaakt.<br />

„De eerste dagen gingen op deze wijze voorbij. Ik had<br />

mijn handen vol - dat verzeker ik u, want dat boeltje<br />

zag er uit, dat het een schande was. Bovendien waren<br />

er tal van kleine reparaties te verrichten, waartoe mij<br />

langzamerhand de gereedschappen geleverd werdendoor<br />

een Atjehschen zwaardveger, die in de kampong woonde,<br />

en die eigenlijk niet veel meer was dan een messenslyper.<br />

„Vele geweren vond ik echter geheel onbruikbaar, vooral<br />

door defecten aan het sluit-toestel, die door mij niet<br />

te verhelpen waren. Evenwel, ik was te lang machinist<br />

in België geweest om niet aardig te kunnen knutselen,<br />

en met wat oud ijzer en de uiterst geringe hulpmiddelen,<br />

waarover ik te beschikken had, bracht ik menig<br />

wapen — de Atjehers kwamen ook al spoedig met hun<br />

donderbussen, na bekomen verlof van den Oeloebalang —<br />

weer in slagvaardigen toestand.<br />

„Onwillekeurig, zooals dat gaat, kreeg ik plezier in<br />

my'n wapenkamer, die er heel anders ging uitzien dan<br />

ik haar gevonden had, en ook de officier van wapening,<br />

zooals ik Toekoe Machmoed in gedachten noemde, als<br />

ik hem iederen m<strong>org</strong>en zag aankomen om inspectie te<br />

houden, was hoogst tevreden. Ik ontving daarvan de


53<br />

bewijzen door eene iets minder slechte menage, een paar<br />

oude, vieze kleedingstukken en eene behandeling, die,<br />

hoewel verre van welwillend, toch ook niet bepaald<br />

slecht was te noemen. Nu en dan maakte Toekoe zelfs<br />

wel eens een praatje met mij, en dat liep dan natuurlijk<br />

altijd over zijn museum ot' over den oorlog met de<br />

blanda's. Keeds van 1873 af, zoo vertelde Inj bijv., dagteekende<br />

het begin van zijn verzameling. De meeste<br />

voorwerpen had hij zelf veroverd (iets, dat hij natuurlijk<br />

loog, zooals alle Atjehers doen) en de rest tegen hooge<br />

prijzen door geheel Atjeh laten opkoopen. De slag van<br />

LongBattah, zooals hij dat voor ons ongelukkig gevecht<br />

van December 1874 noemde, de overvalling der patrouille<br />

van den kapitein Van Swieten en dergelijke wapenfeiten,<br />

die de Atjehers maar al te goed onthouden, hadden<br />

een groot deel der wapens en uitrustingen aan zijn verzameling<br />

geleverd. Later kwam hij er moeilijker aan en<br />

had hij meermalen honderd tot honderdvijftig dollars<br />

voor een Beaumontgeweer betaald. Het was vooral<br />

eigenaardig hem te hooren praten over den krijg. Van<br />

dat vechten, of liever gezegd van die wijze van oorlogvoeren<br />

van de Hollanders, daar begreep hij niets vanj<br />

t ging hem te hoog. In het begin had hij klaar gestaan,<br />

zooals de meeste Atjehsche hoofden, om zich te<br />

onderwerpen; want wat kon het verzwakte Atjeh uitrichten<br />

tegen de zoo talrijke en goed uitgeruste legers<br />

en vloten van den machtigen Badja Wolanda ? (Koning<br />

van Holland). Maar langzamerhand hadden zü opgemerkt,<br />

dat, hoe dapper de officieren en soldaten ook vochten,<br />

r niet do<strong>org</strong>etast scheen te worden ; dat den Atjehers<br />

telkens de gelegenheid werd gelaten om zich te<br />

herstellen — iets, dat de Westersche volken wellicht


54<br />

als eene welwillende beleefdheid aan elkaar verplicht<br />

zjjn, maar de Indische stammen dood-eenvoudigals nietdurven<br />

beschouwen. „Ik herinner mij nog zeer goed,"<br />

zoo zwetste de officier van wapening bij een andere<br />

gelegenheid, „hoe ik jaren geleden, kort voor het<br />

terugkeeren van het groote leger naar Java, commandant<br />

was van de benting Lampoe-oek. Op zekeren dag<br />

werden wij daar aangevallen door de blanda's. Wij<br />

hadden het geluk de soldaten, die gering in aantal<br />

waren, bij den telkens herhaalden stormloop tegen het<br />

sterke werk, terug te slaan. Officieren en soldaten vochten<br />

als leeuwen ; ik zag met bewondering hun moed.<br />

Dat de aanvoerder — ik zie hem nog — een rijzige<br />

figuur, met rood gelaat, een kruis op de borst en het<br />

toppie (pet) achter op het hoofd, niet tienmalen, bij wijze<br />

van spreken, is neergeschoten, is mij alth'd een raadsel<br />

geweest ( J ). Hij moet een djimat (talisman) hebben gedragen.<br />

Maar nu dachten wij natuurlijk, dat den volgenden<br />

dag een veel grootere macht van de Kafirs die benting<br />

zoude komen innemen en verwoesten; wij waren<br />

daarop voorbereid en hadden reeds des nachts onze barang<br />

(goederen) in veiligheid gebracht. Dit behoefden<br />

we echter niet te doen ; er gebeurde niets. Ik herhaal<br />

het, dat ging ons te hoog, we begrepen er niets van. Ik<br />

zag het groote leger niet lang daarna inschepen en wegstoomen<br />

van de reede, en wij bleven rustig in onze sterke<br />

posten, op nog geen kwartier afstands van den ouden<br />

Kraton onzer sultans, (Allah hebbe hun ziel I), dien deblanda's<br />

bezet hielden.<br />

(1) Toekoe Hachmoed doelde hier klaarblijkelijk op het schitterend, maar<br />

voor ons ongelukkig gevecht van den IGden April 1871, onder den onvorsaagden<br />

ridderlijken majoor (thans generaal te Semarang) J. H. Itomswinckol.


55<br />

„Wij geloofden, dat de profeet het hart der Kafirs<br />

met vrees had geslagen. En zoo ging het nog dikwijls.<br />

En het eind van het lied voor de Hollanders zal zijn —<br />

enfin, zooals vandaag of m<strong>org</strong>en uw lot zal worden n.l. :<br />

onder het mes van den kerel, dien gü zoo aartsdomhet<br />

leven liet bij die vechtpartij, door sluipmoord te vallen.<br />

Hadt gij hem de hersens ingeslagen, dan waart gij voor<br />

goed overwinnaar en hadt de andere het nooit meer<br />

kunnen worden — nu heeft hij nog kans. Ziedaar een<br />

beeld van Holland en Atjeh."<br />

„Onder al deze beschouwingen van den bluffenden Toekoe<br />

poetste ik maar trouw door — dat scheen hem<br />

niet te hinderen — en meermalen, als hij met minachting<br />

over ons sprak, prevelde ik tusschen de tanden een<br />

„verrek" of zoo iets. Maar dat ik het niettemin dikwijls<br />

in mijn hart eens moest zijn met zijn hoogst practische<br />

opvatting van den strijd om het bestaan hier op<br />

dit ondermaansche, zal ik u wel niet behoeven te<br />

zeggen.<br />

„Dagelijks kwam ik intusschen meer in aanraking<br />

met de kampongbevolking. Toen zij eenmaal merkten,<br />

dat ik in kennis en handigheid dien ouwen, suften scharenslijper<br />

de baas was, kwam iedereen, na vooraf gevraagde<br />

vergunning bij den Oeloebalang, meteenkarrewei<br />

— Osman met een klewang ; Saïd met een paar lekke<br />

petroleum-blikken ; Abdoel met een paar scharen en<br />

messen ; bij Mohamed moest ik een reparatie aan de<br />

suiker-machine komen verrichten ( x ) ; mevrouw Nja-<br />

(1) De Atjehers persen de suiker uit het riet, tusschen een paar steenen of<br />

ijzeren loopers, die door een karhouw, een paard en ook wel door menschen<br />

in beweging wordon gebracht.


56<br />

Pang bracht mjj een koperen ketel uit haar keuken ;<br />

mejuffrouw Tjot-Bri haar ijzeren harp, waarop zij zijde<br />

en gouddraad spande. Zoo ging het van 's m<strong>org</strong>ens vroeg<br />

tot 's avonds laat.<br />

„Mijn illusie echter om bij dat volk geld te verdienen,<br />

ging al heel spoedig in rook op ; van niemand ontving<br />

ik zelfs een pèng (>). Met veel zelfvoldoening bemerkte<br />

ik echter eens, dat mijn klanten bh' den Oeloebalang<br />

gingen betalen, als ik voor hen gewerkt had. Zij lieten<br />

hem de verrichte reparatie zien, en dan bepaalde de<br />

gladakker, hoeveel hg voor mijn moeite moest hebben.<br />

U kunt u niet voorstellen, hoe woedend ik mjj daarover<br />

wel gemaakt heb. De eenige, die mij nu en dan nog<br />

eens een kleine belooning bracht, was een vrouw, voor<br />

wie ik een paar oorringen, zoo groot als een paar kinderhoepels,<br />

soldeerde. Misschien had zjj wel een goed<br />

oog op den Kafir, want behalve de vruchten, waaruit<br />

de belooningen bestonden, die ik dikwijls van haar kreeg,<br />

waren er op zekeren dag ook bloemen bijgevoegd.<br />

Was dit bij geval een declaratie? Ik weet het niet. Ik<br />

heb nooit moeite gedaan een nadere verklaring uit te<br />

lokken, teruggehouden door de afstootende bekoorlijkheden<br />

van de Atjehsche dame.<br />

„Behalve het bedrijf van landbouw, suikerriet persen,<br />

wapens smeden, schilden vlechten, zijde weven en borduren,<br />

hielden de mannen zich veel bezig met den krijg<br />

en krijgsoefeningen.<br />

„Wanneer eenige Atjehers hun geluk tegen de Hollanders<br />

gingen beproeven, ontvingen zij in den regel van<br />

(1) Eon pèng is een looden muntstukjo waarvan er ,ruim 7000 op een ringit<br />

(rijksdaalder) gaan


57<br />

den Oeloebalang Beaumontgeweren uit zun maga zijn ter<br />

leen. Maar van te voren had ik dan theorie met de miliciens.<br />

In bijzijn van Toekoe Machmoed moest ik<br />

dikwijls, een paar uren achtereen, heel langzaam een<br />

geweer uit elkaar nemen, ineenzetten, laden, ontladen<br />

en aftrekken. Dit was echter meer een pantomime dan<br />

een theorie, want zwijgend of met een enkel woord Maleisch,<br />

vertoonde ik de onderdeelen, zooals een goochelaar<br />

zijn voorwerpen doet, en paste ze dan in het geweer.<br />

Hoe dikwijls ik dit ook voordeed, er was geen<br />

Atjeher, die het mij vlug kon nadoen. In dit opzicht<br />

waren zij niet pinter (snugger) ; want zoo had ik ook<br />

op mijn wapenkamer in een korf de verschillende onderdeelen<br />

van drie geweren gevonden, die de Toekoe niet<br />

weer bij elkaar had kunnen passen.<br />

„Na afloop van de theorie kreeg ieder krijgsman een<br />

paar scherpe patronen van den Oeloebalang, die dan op<br />

honderd passen afstand werden afgevuurd op een tusschen<br />

twee boomen gespannen karbouwenhuid, met allerlei<br />

figuren beklad.<br />

„Des avonds volgde dan een chandoeri-feest ter eere<br />

Tan de helden, die gingen vechten, voor welke gelegenheid<br />

somtijds een karbouw werd geslacht. Alvorens te<br />

yertrekken, kochten zij, die het konden betalen, een djimat<br />

bij den hadji van de kampong. Die talisman bestond<br />

do<strong>org</strong>aans uit een blad van den koran, tot een klein vierkant<br />

opgevouwen en daarna vastgeplakt en gekleefd in<br />

een soort zwarte hars; soms ook uit een stukje papier,<br />

door den hadji beschreven en beklad met een tooverbrief,<br />

en ook wel eens uit een vodje van de kleeding, die zevenmaal<br />

- onverschillig door denzelfden of door meerdere<br />

heiligen - naar het graf van den profeet was ge-


58<br />

dragen. Het voorwerp werd om den hals op de bloote<br />

borst gedragen en beveiligde den bezitter - dit spreekt<br />

van zelf - volkomen tegen alle mogelijke verwondingen,<br />

welke de wapens der Kafirs zouden kunnen veroorzaken!<br />

„Op zekeren dag kwam de „Officier van Wapening"<br />

vroeger dan gewoonlijk in het magazijn, en begreep ik<br />

dadelijk, dat er iets bijzonders aan de hand moest zijn,<br />

daar hn iets gejaagds en onrustigs bij zijn binnentreden<br />

niet kon verbergen.<br />

„Weldra deelde hij mij dan ook mede, dat den volgenden<br />

dag al de geweren zouden uitgereikt worden,<br />

daar er prang besar (groote oorlog) op til was. Hij zelf<br />

wilde mede uitrukken tegen de Kafirs, en ik zou hem<br />

volgen met zijn wapens, waaronder twee geweren, die<br />

ik dan voortdurend tijdens het gevecht voor hem had<br />

te laden. Met innerlijk genoegen hoorde ik deze tijding<br />

aan; want het zal u niet onwaarschijnlijk voorkomen,<br />

luitenant, dat mijn allereerste gedachte was aan een<br />

kans, die mij mogelijk door het toeval zou aangeboden<br />

worden, om bij deze gelegenheid te ontvluchten —<br />

terug te deserteeren naar de oude kameraden, die ik<br />

zoo onberedeneerd en onbesuisd tot mijn schade en<br />

schande verliet. Het berouw komt echter na de zonde.<br />

„In den loop van dien dag kwam er allerlei vreemd<br />

volk in de kampong aan, geleid door mindere hoofden,<br />

die allen onder den Oeloebalang ten strijde zouden gaan.<br />

's Avonds was er groote Jandorie.<br />

„De opperbevelhebber onthaalde op een karbouw,geiten,<br />

opium en opwindende dranken, en toen hij daar<br />

's nachts gedurende het feest, waarvan ik u dadehjk het<br />

een en ander zal vertellen, met de onderbevelhebbers<br />

onder zjjn pendoppo zat, deed hij zich duchtig te goed


59<br />

aan Hollandsche Schiedammer en Fransehe cognac. De<br />

bekende kisten, waarin die dranken te Oleh-leh aankomen,<br />

stonden althans opengebroken voor de pendoppo,<br />

en de vierkante pot ( l ) zag ik lustig onder de heeren<br />

rondgaan.<br />

Hij pakte uit met zijn rijkdom, met zün' vrouwen en<br />

liet zelfs de sedatti's dansen. Dit zijn knapen van 10 tot<br />

15 jaren, die bij rijke hoofden verblijf houden om hen<br />

te vermaken, niet alleen door den dans, maar vooral<br />

door de schandelijke, menschonteerende gewoonten van<br />

dit land, die van algemeene bekendheid zijn en waarover<br />

ik verder moet zwijgen. De beklagenswaardige kinderen,<br />

in zijden met goud en zilverdraad geborduurde kleederen<br />

en zilveren ringen om de polsen en voeten, tandakten<br />

op walgelijke manier met op gelijke wfize uitgedoschte<br />

mannen en vrouwen.<br />

„Met verbazing zag ik op dit feest vele mooie, jonge<br />

vrouwen. Dezen zijn inderdaad zeer schaars onder de bevolking,<br />

omdat zij, evenals vee, door de rijke hoofden<br />

worden opgekocht en afgeperst van den minderen, armen<br />

man met geld of opium, of met beloften van hem te<br />

zullen beschermen. De niets bezittende Atjehers leven<br />

gewoonlijk met afzichtelijk leelijke vrouwen, die dikwijls<br />

twintig, dertig, ja veertig jaren ouder zijn dan haar<br />

mannen.<br />

„Iets, dat ook mijn bevreemding wekte, was het koperen,<br />

pleten, zelfs vergulde vaatwerk, waarin lekkernijen<br />

werden rondgediend, en niet minder de prachtige<br />

zilveren kandelaars, waarin waskaarsen brandden.<br />

(1) Het Schiedammer vocht komt in roodgcverfde kisten, waarin 6 tot 12<br />

vierkante flesschen - algemeen bekend onder den naam van vierkante pot-<br />

ten — in Indiê aan.


(ill<br />

„Toen het liederlijk en hoogst vervelende bal geëindigd<br />

was, stroomde het volk naar een kleine vlakte aan de<br />

andere zijde der pendoppo tot het bijwonen van een<br />

nieuwe soort van vermakelijkheid.<br />

„Ik schrikte geweldig van de vertooning, die ik daar<br />

plotseling voor oogen had, en beefde van woede. Midden<br />

in den breeden kring, door het volk gevormd, stond met<br />

geveld geweer... een Hollandsch soldaat.<br />

„In de blauw katoenen uniform gekleed, leergoed en<br />

randsel om, sabel op zijde, pet op, stond hy daar uitdagend<br />

in de gevechtspositie. Ik herhaal het, ik beefde<br />

van woede, want voorziende, wat er zou plaats hebben,<br />

was ik mij zelven nauwelijks meester. Begrijpende dat<br />

het een gevangene was, die daar voor mijn oogen vermoord<br />

moest worden, besloot ik in ieder geval een poging te<br />

wagen om een mijner oude krn'gsmakkers te redden of —<br />

met hem te vallen. Spoedig was mijn plan gemaakt.<br />

U weet, hoe onverschillig ik over mijn leven denk — en<br />

u kunt ook wel nagaan, dat het mjj onder die Atjehers<br />

knapjes ging vervelen.<br />

„Ik wilde van den Oeloebalang genade hebben voor<br />

het slachtoffer, en bij weigering een der grootste klewangs<br />

grijpen — waarop ik reeds het oog had - van<br />

een der toeschouwers, om vervolgens te laten zien, hoe<br />

een paar Hollandsche soldaten weten te sterven.


VII.<br />

„Terwijl ik dit alles overdacht en de oogen op het<br />

onbewegelijk slachtoffer gevestigd hield.... schoot ik<br />

eensklaps in een onderdrukten schaterlach. De soldaat<br />

was een opgezette pop, vrij natuurlijk vervaardigd van<br />

met kapok opgevulde uniformstukken uit het wapen- en<br />

kleedingmagazijn van den Oeloebalang. Nu begreep ik<br />

er alles van: er zou een spiegelgevecht plaats hebben<br />

tusschen een Atjehsch krijgsman en dien nagebootsten<br />

Hollandschen, respectievelijk voorstellende Âtjeh en Holland.<br />

Zoo was het ook. Nauwelijks had ik deze verblijdende<br />

ontdekking gedaan en de juiste gevolgtrekking<br />

gemaakt, of bijna ter zelfder tüd trad een Atjeher in<br />

den kring, gewapend met klewang en schild, met alle<br />

mogelijke messen en dolken, en met een lans, waaraan<br />

een lap was bevestigd, die de Atjehsche vlag moest voorstellen<br />

: twee witte, gekruiste klewangs op een rood veld.<br />

Ik hoorde nu ook de tonen van gamelanginstrumenten<br />

(groote trom), begeleid met korte roffels op mün bataljonstrom<br />

uit het magazijn, en met oorverscheurende<br />

stooten op een der signaalhorens, evenals de trom welwillend<br />

door den Toekoe voor het feest ten gebruike<br />

gegeven. De gewapende Atjeher, middelerwn.1 in de nabijheid<br />

van de pop gekomen, begon nu, onder een heidensch<br />

leven van het orkest en van de toeschouwers, te


62<br />

tandakken. Hij draaide en danste al om den gemarkeerden<br />

vijand heen, en scheen vooral te willen doen uitkomen,<br />

hoe onverschillig hij was voor het geweer van den<br />

blanda. Nu eens plaatste hij zich met de borst tegen<br />

de punt der bajonet, dan draaide hij het wapen verachtelijk<br />

den rug toe, of bootste het knallen van geweerschoten<br />

na, daarbij met de hand een gebaar makende, dat moest<br />

voorstellen, hoe hij de kogels van de kafirs goedig opving<br />

en in zijn baadje stak.<br />

„Het volk juichte : Hohohohohohoo ! ! bij het zien van<br />

o groote onversaagdheid en doodsverachting ; de gongslager<br />

deed een aanhoudend: Boem-boem - boemboem-<br />

Boem - boem - boemboem, dreunen en de hoornblazer<br />

stelde wanhopige pogingen in het werk, om een drage,<br />

lijk: Bij den hok in de keuhen moet je wezen,( v ) uit zijn<br />

hoorn te stooten. Dat signaal was hem stellig, onder<br />

die, welke hij van de Kafirs had afgeluisterd, het best<br />

bevallen, maar ondanks aanhoudend oefenen scheen hij<br />

het juiste tempo toch maar niet in zijn harden Atjehschen<br />

kop te kunnen opnemen.<br />

„Toen die vervelende, flauwe tandakker ruim een half<br />

uur om den vermeenden soldaat had gedraaid, begon<br />

hij het gevecht. Het regende klewangslagen en mesen<br />

lanssteken op de stomme kapok-pop ; zij had reeds<br />

het geweer laten vallen, de armen hingen nog slechts<br />

aan een draadje bij het lichaam en het hoofd achter op<br />

den rug. Bjj iederen slag of steek van den aanvaller<br />

stiet het publiek een gillenden juichkreet uit, en hielden<br />

gong en hoorn een wedstrijd in wanklanken. Toen de<br />

(1) Het dienst-signaal onzer infanterie, zooals de soldaten dat zingen<br />

voor middag eten, enz.


63<br />

pop eindelijk omver viel en de tandakker in een allerbespottelijkste,<br />

verwaande houding, met den overwonnen<br />

vijand onder den voet, de Atjeh-vaan en zijn wapens<br />

omhoog hield, dacht ik in allen ernst, dat het volk tot<br />

razernij oversloeg. Gong en trompet zwegen. Goddank,<br />

dacht ik — die zijn ten minste stuk maar, ja wel, —<br />

een oogenblik later, toen het volk even adem hapte<br />

om de dollemanskreten te kunnen herhalen, daar bonsde<br />

en schetterde het weer inmijnooren: „Boem-boem-boem<br />

boem" .. .Bij den kok in de keuken moet je wezen, enz.,<br />

enz.<br />

„De overige nummers van het programma, zooals:<br />

„de onkwetsbare Hadji" en een wâjang-voorstelling (soort<br />

van komedie), die ik niet gaarne zou willen begrijpen —<br />

ga ik stilzwijgend voorbij. Laat in den nacht legde ik<br />

mij half doof van het geweld, alle Atjehers verwenschende<br />

en met een heimwee-achtig verlangen naar een avondje<br />

in het Théâtre de 1 a M o n n a i e, op mh'n balehbaleh<br />

ter ruste. Lang sliep ik echter niet.<br />

„Keeds vroeg in den m<strong>org</strong>en was de geheele kampong<br />

weer in rep en roer; men maakte zich gereed om op<br />

te rukken tegen de blanda's. Uit enkele woorden van den<br />

Oeloebalang, had ik daags te voren kunnen opmaken, dat<br />

er een konvooi zou worden aangevallen, dat nu en dan<br />

tusschen de posten marcheerde, om ze te voorzien van<br />

levensmiddelen en krijgsbehoeften. Een Atjeher, die op<br />

den passâr bij Kotta-Eadja schijnbaar kippen en eieren<br />

verkocht, maar inderdaad een spion was, had het juiste<br />

uur van vertrek, de sterkte van het konvooi en de bedekking<br />

ervan van een kettingganger vernomen, met<br />

wien hg reeds langen tjjd verstandhouding hield. De<br />

kerel had zijn medewerking beloofd, om de koelies, die


(il<br />

zouden aangewezen worden tot het dragen van materialen,<br />

over te halen hun barang (goederen) tijdens het gevecht<br />

weg te werpen en dan over te loopen naar de Atjehers.<br />

„Dit een en ander had ik van Toekoe Machmoedzelven<br />

vernomen, toen hij in opgewondenheid verzekerdeen<br />

zwetste de Hollanders ditmaal geheel te zullen vernietigen.<br />

Hoe hij dat echter dacht aan te leggen, m. a. w.<br />

zijn plan de campagne, deelde hij mjj natuurlijk niet mede.<br />

„Langs den hoofdweg door de kampong loopende, zaten<br />

tusschen de 400 à 500 Atjehers neergehurkt, het bovenlijf<br />

in witte en donkere lappen gewikkeld tegen de koude,<br />

want het was een frissche m<strong>org</strong>en, op dezelfde wijze als<br />

bij ons de kettinggangers (koelies), wanneer zij een<br />

kolonne moeten volgen met materialen of ambulances.<br />

Voor zooverre ik kon nagaan, was hunne bewapening<br />

vrh' regelmatig. Allen hadden natuurlijk hun klewang,<br />

velen een donderbus en een honderdtal Beaumont-, Sniderof<br />

jachtgeweren. Schilden, lansen en alle denkbare soorten<br />

van groote en kleine Atjehsche messen merkte ik<br />

voorts in den hoop op. Sommigen zaten zich te ontnuchteren<br />

door wat rijst te eten van een pisangblad, anderen<br />

maakten zich een sirihpruimpje klaar of lieten elkaar<br />

hunne wapens zien, maar er heerschte overigens meer<br />

orde en stilte, dan ik verwacht had. Van de hoofden bemerkte<br />

ik echter nog niets.<br />

t<br />

„Met mijn beide Beaumontgeweren en een zak met<br />

patronen, een lans, twee klewangs en twee roedoes (lange<br />

messen), wachtte ik bij dependoppo op mh'n heeren meester,<br />

dien ik telkens verwenschte, als ik er aan dacht, dat hij<br />

mij wellicht zou noodzaken op mijne oude kameraden<br />

te schieten. Berekening en hoop om te kunnen ontvluchten<br />

kwamen sterker dan ooit bij mij op.


65<br />

„Na een uur wachtens en toen de zon al vrij hoog<br />

aan den hemel stond, kwamen eindelijk de luie hoofden,<br />

nog half suf van de opium en van het feest van den<br />

vorigen avond, één voor één, aanslenteren. Zn' plaatsten<br />

zich ieder voor een gedeelte van den hoc-p en overtuigden<br />

zich toen zeker, of hun kampongvolk aanwezig was.<br />

Ook de Oeloebalang verscheen en achter hem een Hadji.<br />

„De priester begon te bidden, kruiste de armen over<br />

de borst, sloeg ze omhoog en gilde : „Allah ! Allah-il-<br />

Allah!" Eensklaps rees de bende, dien kreet verward<br />

naprevelende, van den grond op, en zonder verder oponthoud<br />

zette de slordige kolonne zich in beweging. Dit<br />

alles was spoediger in zijn werk gegaan, dan ik gedacht<br />

had, maar wij waren nog niet, waar wn' wezen moesten.<br />

„Na nauwelijks een paar honderd passen te hebben<br />

gemarcheerd, hield de troep halt, want de Oeloebalang<br />

moest nog wat bidden. Na een klein kwartier vermorst<br />

te hebben, schreeuwde de hadji —die natuurlijk als<br />

aalmoezenier in het gevolg van den generaal-en-chef<br />

meemarcheerde — andermaal zijn Allah! Allah! uit,<br />

en voort ging het weer. Een half uur later echter alweer<br />

halt. Toekoe-Edi had een nieuw aanvalsplan aan Machmoed<br />

mede te deelen. Vooruit weer. Halt! de commandant<br />

moest een versehe sirihpruim nemen. En zoo gebeurde<br />

het gedurende den langen marsch, dat er zeker wel tienmalen<br />

geheel noodeloos oponthoud plaats had. Dan moest<br />

er gerust worden, dan had Toekoe Osman dorst, dan<br />

moest Toekoe Osman bidden of Toekoe Abdallah weer<br />

wat anders doen; in één woord, wij kropen over den<br />

weg. Ten langen leste zag ik echter eensklaps in de<br />

verte de Hollandsche vlag van een der posten hovende<br />

klapperboomen wapperen.<br />

Do Deserteur.


66<br />

„Van het begin van het gevecht behoef ik U weinig<br />

te vertellen, luitenant; U weet, hoe de Atjehers plotseling<br />

stuitten en teruggeslagen werden door de bedekking<br />

van het konvooi, die reeds vroeg in den m<strong>org</strong>en ver<br />

vooruit was gemarcheerd, en een uitstekende stelling<br />

op het terrein had ingenomen. Maar van te voren, luitenant,<br />

had ik nog een merkwaardige ontmoeting, die ik<br />

U moet mededeelen.<br />

„Door al dat oponthoud, waarvan ik melding maakte,<br />

waren langzamerhand de hoofden, die bn het begin van<br />

den marsch bij hun eigen kampongvolk waren, bij elkaar<br />

gekomen en liepen nu aan het hoofd van de geheele<br />

bende, leder hunner werd gevolgd door een soort wapendrager,<br />

zooals ik van Toekoe Machmoed was, en ongemerkt<br />

liep ik tusschen die vuile kerels, die officiersbedienden,<br />

in. Naast my liep een kleine Atjeher, gebukt<br />

onder een hoop wapens, evenals ik, en met het hoofd,<br />

hoewel het weer gaandeweg warm was geworden, bn'na<br />

geheel in een soort hoofddoek en tulband tevens, verstopt.<br />

„Ik was verschrikkelijk uit mijn humeur en nog brutaler<br />

en onverschilliger dan gewoonlp. Nu en dan had<br />

ik al eens mijn boosheid geuit met een paar vloeken<br />

en dan ook wel opgemerkt, dat mijn nevenman, die<br />

kleine Atjeher, naar mjpeek. Ik meende, dat hem mijn<br />

gemopper hinderde, en, uit kwaadaardigheid en ook al<br />

om te toonen, dat ik niet bang voor hem was, bromde<br />

ik zoo halfluid tusschen de tanden: „Ik wou, dat de<br />

geheele troep tot den laatsten man door de Hollanders<br />

werd neergeschoten — en ik ook."<br />

„Stel u mijn verbazing voor, luitenant, toen ik het<br />

mannetje naast rag op denzelfden toon en ook in het Hol-


t i?<br />

landsch hoorde brommen : „Ik help het je wenschen,<br />

kameraad."<br />

„'t Was of ik uit de lucht viel, dat kunt U begrijpen.<br />

Zoo van ter zijde had ik hem al wel eens aangekeken<br />

en in stilte gedacht: 't is waarachtig, of die kerel zich<br />

nu en dan wel eens wascht: wat heeft hij voor een<br />

Atjeher een lichte gelaatskleur en een blanken neus,<br />

maar eer dacht ik aan het uur van mijn dood dan aan....<br />

Jan Pieterse, bijgenaamd de Buikelaar, van de 5 do compagnie<br />

van het 20 stö bataljon die verleden jaar deserteerde;<br />

— en waarachtig, hij was het toch in levenden<br />

lijve.<br />

„„Wat bliksem Duikelaar, ben jij dat? ... had ik,<br />

nog niet van mijn verbazing bekomen, nauwelijks geuit, toen<br />

hij snel sprak : „Ik had je reeds lang opgemerkt, Jean Baptist,<br />

maar, kerel, houd je kalm, want op mijn woord, ze<br />

vermoorden ons...."<br />

„„Je loopt toch terstond mee weg, als je kunt?"viel<br />

ik hem in de rede.<br />

„„Dank je," was het kort bescheid; „Ik heb het eens<br />

beproefd en er mijn bekomst van gekregen ; ze hebben<br />

me half dood gemarteld, en toen ik weer tot bewustzijn<br />

kwam en appèl hield over mjjn ooren, ontbrak er<br />

een. Kp maar eens." Hij lichtte zijn tulband een weinig<br />

op en ik zag een litteeken op de plaats, waar eenmaal<br />

zun linker oor zat.<br />

„„Kom, kameraad " Ik wilde hem medelijdend<br />

troosten, maar een duw in mnn rug stoorde het gesprek,<br />

en mü omkeerende zag ik een Atjeher, die mü met de<br />

hand naar den Oeloebalang wees, die mij had laten<br />

roepen. Ik had natuurlijk niets anders te doen dan te<br />

gaan; zacht fluisterde ik nog: „courage, kameraad —


08<br />

tot ziens..." maar ik heb hem nooit weergezien en weet<br />

dus ook niet, of hij in het gevecht, dat volgde, sneuvelde,<br />

of met de Atjehers is teruggegaan. Hebt U bijgeval<br />

ook iets van hem gehoord, luitenant?"<br />

Tot mijn leedwezen moest ik mijn verbaler deze vraag<br />

ontkennend beantwoorden. Ik vroeg daarop naar eenige<br />

bijzonderheden, tactiek en vechtwijze der Atjehers betreffende,<br />

waarvan ik het een en ander aanteekende, en,<br />

voor zooveire min of meer eigenaardig of wetenswaardig,<br />

hier mededeel.<br />

„Het is ons geluk, luitenant — zoo vervolgde ni. de<br />

deserteur - dat de Atjehsche hoofden altijd onderling<br />

oneenig en afgunstig en daarbij bespottelijk verwaand<br />

en waanwijs zijn. ledereen wil commandeeren, iedereen<br />

heeft aanvalsplannen, iedereen zal de Kafirs vernietigen<br />

eii iedereen is in zijn eigen oogen de grootste held. Vandaar,<br />

dat er nooit eenheid in de operation is en zij steeds<br />

in afzonderlijke gevechten worden geslagen. Wanneer<br />

het noodlot wilde, dat er onder hen een Äbdel-Kader,<br />

of een Schamyl, of een Mahdi opstond, aan wien de<br />

kleine vorsten en het legio hoofden, met de over-talrijke<br />

bevolking van de kust-kampongs, blindelings wilden gehoorzamen<br />

.... dan zou ik het ergste voor ons vreezen<br />

"<br />

„Maar de Habib Abdul Kachman dan?" viel ik hem<br />

in de rede...<br />

„De Habib Abdul Rachman, luitenant," riep de deserteur<br />

lachend uit, „ik zou voor een lief ding willen, dat<br />

u eens kondt hooren, hoe de Atjehsche hoofden met dien<br />

snuiter den draak steken. Zijn gezag was nul op Atjeh,<br />

toen hu' zich aan ons overgaf. Als afstammeling van den<br />

profeet had hij van dit overwicht wellicht gebruik kun-


69<br />

nen maken, ware hij niet een ontzenuwde, hoogst verwijfde<br />

Arabier geweest. De Atjehers wisten heel goed, dat hij<br />

gaarne geheel Atjeh, met de geheele bevolking er bü,<br />

voor ééne mooie vrouw had willen verkoopen, als hij dat<br />

had kunnen doen. De poets, die . hij het HoUandsche<br />

gouvernement met dat prachtig pensioen heeft gespeeld,<br />

vinden zij onbetaalbaar. De ernstigste vergadering verandert<br />

in een schaterlachend gezelschap, telkens als die<br />

ui weer verteld wordt "<br />

„Ik vond het noodig onzen machinist, die zoo op<br />

eens tot de politiek overging, met de vraag in de rede<br />

te vallen :<br />

„Vechten de mindere Atjehers goed?"<br />

„Uitstekend, luitenant. De hoofden maken de kerels<br />

gek met opium en de hadji's met het paradijs en met<br />

de houri's van Mahomed. Men kan hen brengen in het<br />

gevecht, waar men wil; maar zooals ik zeide, iedereen<br />

wil hen ergens anders brengen, en alle hoofden en hadji's<br />

zijn veldheeren en geven orders. Misschien hebben zij<br />

dit van onze politieke "<br />

„Maar hoe ben je nu eigenlijk kunnen wegloopen?"<br />

riep ik ongeduldig uit, want Jean Baptist werd ongepast<br />

met zijne politieke en tactische beschouwingen.<br />

„O juist, laat ik U dat nog even vertellen. De Oeloebalang<br />

had zich bij het begin van het gevecht al spoedig<br />

zoodanig verdekt opgesteld achter een paar omgevallen<br />

klapperboomen, dat hü onmogelijk door onze geweerkogels<br />

kon geraakt worden; hij lag op zijn buik plat<br />

op den grond. Ik stond naast hem, om hem telkenmale<br />

een'^ geladen geweer over te reiken in plaats van dat,<br />

't welk hij had afgeschoten.<br />

Daar bemerkte ik, dat hij aanhoudend vuurde op den


70<br />

hoofd-officier, commandant der bedekkingstroepen van<br />

het konvooi, die zich nu eens hier dan eens daar vertoonde<br />

en zich onophoudelijk bloot gaf. Op een gegeven<br />

oogenblik stond hij, ten voeten uit voor ons zichtbaar,<br />

op een heuveltje, gaf een signaal op zijn tirailleurfluitje<br />

en gelastte den hoornblazer, die achter hem stond,<br />

„attaqueeren" te blazen. Hij was toen nog geen 200<br />

passen verwijderd van de plaats, waar de Oeloebalang<br />

en ik ons in hinderlaag bevonden.<br />

„Toekoe Machmoed wachtte juist op een geweer, dat<br />

ik bezig was voor hem te laden, en zette mij, beangst,<br />

als hij was, zijn zeker schot op den officier te zullen verliezen,<br />

tot spoed aan. Ik was overtuigd, dat de commandant<br />

een verloren man zou zijn — zoo ik niet tusschenbeide<br />

kwam. Maar ik had heel weinig tjjd snel gaf ik den<br />

Atjeher het geweer over. Hij greep het haastig, bracht<br />

het tegen den schouder, mikte en schoot<br />

„De officier wenkte den hoornblazer om „retireeren"<br />

te blazen en — wandelde dood bedaard het heuveltje af.<br />

„De Oeloebalang werd des duivels, want het geweer<br />

had geweigerd. Zelf de oorzaak daarvan willende onderzoeken,<br />

rukte hij het sluitstuk open en vond een<br />

huls in plaats van een geweigerde patroon in den bak.<br />

In het enkel oogenblik tijd, dat ik had om te laden,<br />

was het mjj gelukt snel een reeds verbruikte patroon<br />

in plaats van een scherpe in het geweer te doen.<br />

„De bedrogen schutter scheen dadeljjk den streek, dien<br />

ik hem gespeeld had, te begrüpen. Zich met eene hand<br />

half oprichtende, in de andere de huls houdende, die<br />

het leven van den commandant redde, zag hij mü aan,<br />

alsof hij mjj wilde verscheuren, en dit tooneel vond ik<br />

zoo grappig, dat ik den Atjehschen hoofdman in zun


71<br />

gezicht uitlachte met een schaterlach.... Maar ik verloor<br />

er mijn tegenwoordigheid van geest niet bij en nam<br />

dadelijk mijn maatregelen. Begrijpende, dat ik op de<br />

plaats vermoord zou worden, als ik slechts een oogenblik<br />

draalde, wierp ik bliksemsnel de wapens weg, die ik<br />

nog droeg, met uitzondering van een der lange klewangs,<br />

sprong, als een razende met het wapen om mü heen<br />

slaande, vooruit in de remboe (wildernis), mij bukkende<br />

en van richting veranderende, totdat ik bemerkte, dat<br />

de Atjehers — ook al niet wetende, wat er gebeurde —<br />

een oogenblik mijn spoor bijster werden. Toen kroop ik<br />

als een kat weer achteruit, dus in de richting van de<br />

Atjehers, mijn eenige weg tot terugtocht, omdat, wilde ik<br />

voorwaarts gaan in de richting onzer bentings, ik een natte<br />

sawah had over te steken, waarin de Atjehers mij stellig<br />

achterhaald of neergeschoten zouden hebben.<br />

„In het terrein, achter de intusschen nog steeds in<br />

vuurgevecht zünde Atjehers, verscholen, liep ik in een<br />

grooten boog als een haas naar de rivier, wierp mü in het<br />

water en zwom, wat ik zwemmen kon, stroomafwaarts.<br />

„Het gillen en schreeuwen van achtervolgers, of beter<br />

gezegd van jagers, die het terrein afliepen om het ontvluchte<br />

wild op te sporen, hoorde ik nog eenigen tgd,<br />

maar weldra verstomden deze geluiden en werd ik, tot<br />

mijn groote geruststelling en zelfvoldoening, gewaar, dat<br />

ik niet achtervolgd werd. Een paar honderd slagen van<br />

Kotta-Alam (*) gekomen, dacht ik waarachtig nog verloren<br />

te zjjn, want ik zag duidelijk een Atjeher in de<br />

kali (rivier). Naderbij gekomen bemerkte ik echter, dat<br />

het gelukkig een doode was, die naar zee dreef.<br />

(' Een onzer posten, vluk aan de rivier gelegen


72<br />

„En nu weet ü alles van mijn lotgevallen, luitenant,<br />

maar.... ik van het deserteeren ! Een knappe kerel, die<br />

mü dat nog eens laat doen; ik ben van die aardigheden<br />

voor goed genezen. Dat verzeker ik U1 Kon ik hetzelfde<br />

nu ook maar zeggen van de koorts, die mij ondermijnt .<br />

Ik verlang hard naar het hospitaal."<br />

De deserteur had zijne geschiedenis geëindigd. Het<br />

verhaal, zoo eigenaardig door den onverschilligen, lichtzinnigen<br />

soldaat gedaan, had ik - dagelijks als ik met<br />

hem sprak - met de meeste aandacht gevolgd en aangeteekend,<br />

en het was mij een aangename, ik gelooi<br />

tevens nuttige bezigheid, om gedurende ons tegenwoordig<br />

geheel doelloos en den militairen geest doodend<br />

postenleven, de geschiedenis op te schrijven voor allen,<br />

die belang stellen in het dappere, maar zoo verwaarloosde<br />

en miskende Indische leger.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!