05.09.2013 Views

Untitled

Untitled

Untitled

SHOW MORE
SHOW LESS

Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!

Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.

01 1047 8385 UB AMSTERDAM


D E<br />

N I E U W E<br />

H E L O I S E.


J U L I A<br />

• O F D E<br />

N I EU WE H E L O I S E.<br />

IN B R I E V E N<br />

V A N<br />

T W E E G E L I E V E N ,<br />

WOONACHTIG IN EENE KLEKNE STAD<br />

AAN DEN VOET DER ALPEN.<br />

NAAR. H E T F R A N S C H VAN<br />

J. J. R O U S S E A U ,<br />

MET FLAATEN.<br />

E E R S T E D E E L .<br />

TE A M S T E R D A M , BIJ<br />

JO HANNES AL L ART.<br />

MD C C X C VII.


VOORBERICHT.<br />

33e HELOÏSE van den groeten ROUSSEAO<br />

is al ce bekend , Europa heefc dit boek te<br />

veel gelezen en bewonderd, om nog deszelfs<br />

lofrede te maken. — Het zoude de fchini<br />

van JEAN JACQUES voorzeker ontheiligd zijn,<br />

zijnen gevestigden roem te willen onderdeuren<br />

door eene opfomming van alle de bijzon«<br />

dere en eenige fchoonheden van dezen Roman.<br />

Dit alleen zal ik mij daaromtrent veroorloven<br />

te zeggen , dat ik als Vertaler voor de<br />

moeite,die het in heeft ROUSSEAU te gevoelen<br />

en hem in eene andere taal te doen fpreken,<br />

mij dubbel beloond heb gevonden door het<br />

edel vermaak, van mij met zco veele kiefche<br />

en verhevene gevoelens, in eenen zoo oft*<br />

navolgbaren, wegflependen ftijl voorgedragen<br />

, eenen geruimen tijd te mogen bezig<br />

houden. — Ik doe aan mijnen Schrijver die<br />

* 3 hui-


vi V O O R B E R I C H T .<br />

hulde , dac ik aan het einde van dit Eerfle<br />

Deel uitroepe, gelijk ik meermalen onder het<br />

vertalen onwillig deed : Er is maar ééne.<br />

Zon — en maar één JEANJACQUES!<br />

Wat de HELOÏSE zelve betreft; daar­<br />

omtrent zal ik liefst ROUSSEAU zelf laten<br />

fpreken, en ten dien einde zijne korte voor­<br />

rede voor dit werk hier inlasfchen.<br />

„ Groote Steden — zegt hij, hebben<br />

Schouwfpelen, en verbasterde volken heb­<br />

ben Romans nodig. Ik heb de zeden van<br />

mijnen tijd gezien , en deze brieven in het<br />

licht gegeven. Waarom leefde ik niet in<br />

eene eeuw, waarin ik die op het vuur zoude<br />

hebben moeten werpen?"<br />

Offchoon ik mij op den tijtel enkel<br />

Uitgever noeme , heb ik zelf aan dit boek<br />

gewerkt, en ik ontveinze zulks niet. Of ik<br />

het geheel gemaakt hebbe, en of de gant-<br />

fche briefwisfeling een verdichtfel zij? wat<br />

gaat dit u aan, lieden van de wereld? het<br />

is. toch zeker eene verdichting ten uwen<br />

opzichte."<br />

„ Elk


V O O R B E R I C H T . vu<br />

„ Elk eerlijk man behoort zich als fchrijver<br />

te noemen van de boeken die hij uitgeeft.<br />

Ik plaats daarom mijnen naam aan het hoofd<br />

dezer verzameling van Brieven, niet om mij<br />

dezelve aantematigen , maar om er verandwoordlij<br />

k voor te zijn. Is er eenig kwaad<br />

in, dat men het aan mij wijte; bevat het iet<br />

goeds , ik wil er geenen roem op dragen.<br />

Deugt het boek niet, des te meer ben ik<br />

verplicht daarvoor uittekomen; ik begeer<br />

niet vcor beter gehouden te worden , dan<br />

ik wezenlijk ben."<br />

„ Wat de waarheid der gevallen betieft,<br />

verklaar ik, dat ik, fchoon meermalen in het<br />

vaderland onzer Gelieven geweest zijnde, er<br />

nimmer, noch van den Baron D'ETANGE,<br />

noch van zijne dochter, noch van den I ïeer<br />

D'ORBE, noch van Mïjlord EDUAUD BOM-<br />

STON, noch van den Heer DE WOUIAR,<br />

heb hooren fpreken. Ook moet ik berichten,<br />

dat de aanduiding van plaatfen hier en daar<br />

aanmcrklijk verdraaid is , het zij om den<br />

lezer des te beter te misleiden, het zij uit<br />

hoofde van de bckrompene kennis des fchrijvers<br />

daaromtrent. Zie daar al wat ik zeggen<br />

* x kan.


vs ii V O O R B E R I C H T .<br />

kan. Elk een denke er over, gelijk hij<br />

wil."<br />

,, Dit boek is niet gemaakt om in de we­<br />

reld te worden rondgedragen, het fchikt zich<br />

voor zeer weinige lezers. De ft ijl er van zal<br />

lieden van fmaak ftuiten, de ilof zal opzien<br />

verwekken bij hen die van eene ftroeve denk­<br />

wijze zijn, en alle de gevoelens zullen buiten<br />

de natuur wezen voor hun die aan geene<br />

menschlijke deugd geloven. Het moet aan<br />

dv; zoogenaamde Godsdienftigen, aan lieden<br />

van losfe zeden, en aan de wijsgeeren even<br />

zeer mishagen: het moet galante vrouwen<br />

beledigen, en eerbare vrouwen ergeren. Wien<br />

zal het dus bevallen ? Misfchien niemand dan<br />

mij alleen : zeker althands zal het niemand<br />

ten halve voldoen."<br />

„ Al wie zich verledigen wil om deze<br />

brieven te lezen , moet zich met geduld<br />

wapenen omtrent de taalfouten, den zwel­<br />

lenden en gemeenen ftijl,en de ingewikkelde<br />

uitdrukking van gewoone denkbeelden ; hij<br />

moet zich vooraf herinneren, dat zij, die<br />

deze


V O O R B E R I C H T .<br />

deze brieven wisfelden, geene Franfchen,<br />

geene fraaië vernuften, geene gelieven, geene<br />

wijsgeeren zijn ; maar landbewooners , bui­<br />

tenlanders, lieden van eene afgezonderde<br />

levenswijze, die nog jong, genoegzaam nog<br />

kinders zijn , en die in hunne romanesquc<br />

verbeelding hunne welmeenende harsfen-<br />

fchimmen voor wijsbegeerte houden."<br />

,, Waarom zou ik fchroomen mijne ge­<br />

dachten te zeggen? Dit boek , in zijnen<br />

plompen ftijl gefchreven, is voor de vrouwen<br />

meer gefchikt, dan wijsgeerige boeken. Het<br />

kan zelfs nuttig zijn vóórhaar, die te ïrid-<br />

den van een losbandig leven eenige zucht<br />

voor de eerbaarheid behouden hebben. Met<br />

de meisjens is het anders gelegen. Nooit<br />

las een volmaakt zedig meisje Romans, cn<br />

voor dezen heb ik het opfchrift zoo duidüjk<br />

gefteld, dat men het boek opflaande terftond<br />

weten kon, wat men er van te denken hebbe.<br />

Zij die, in weerwil van den tijtel, ééne<br />

bladzijde er van lezen durft, is een ramp­<br />

zalig meisje; maar dat zij haren val niet aan<br />

dit boek wijte, het kwaad had zich reeds te<br />

vooren bij haar gevestigd. Heeft zij éénmaal<br />

* 5<br />

b e<br />

"


x V O O R B E R I C H T .<br />

begonnen, dan leze zij vrij tot het einde toe<br />

voord : zij heeft er niets meer bij te ver«<br />

liezen."<br />

„ Dat een man van fteile begrippen,<br />

deze verzameling doorloopcndc, zich ergere<br />

aan de esrfle afdeelingen , het boek geem-<br />

lijk wegwerpe, en zich tegen deszelfs uit­<br />

gever beige; ik zal mij niet beklagen over<br />

zijne onbillijkheid; in zijne plaats gefield,<br />

zou ik misfchien hetzelfde gedaan hebben.<br />

Zo er een of ander zijn mocht, die, na het<br />

geheele werk te hebben doorgelezen , mij<br />

durfde veroordeelen, wijl ik hetzelve in het<br />

licht gaf; hij zegge dit, aan de geheele we­<br />

reld, zo hij het verkiest, maar hij kome het<br />

mij niet zeggen: ik gevoel dat ik dien man,<br />

zoo lang ik leeve, niet zoude konnen hoog<br />

achten !" ——<br />

Dus ver ROUSSEAU. Wat mijne vertaling<br />

betreft :in de plaats van deszelfs verdienstlijk-<br />

heid te roemen, zal ik liever verfchooning<br />

vragen voor eenige kleene, hier en daar in<br />

weerwil van mij zelf overgeblevene, verlam­<br />

mingenvan den ooripronglijken llijl, die door­<br />

gaands


V O O R B E R I C H T . xi<br />

gaands in alle overzettingen, vooral uit het<br />

Fransch,en allerbijzonderst in de werken van<br />

den onvergelijklij ken R o U s S E A U , niet te ver­<br />

mijden zijn, ten zij men zijnen Aucïeur flechts<br />

vrijelijk en van verre navolge. — Deze waar­<br />

de echter durf ik aan mijnen zwakken arbeid<br />

toeichrijven, dat de meening van den Schrij­<br />

ver getrouw uitgedrukt,en de ftijl doorgaands<br />

Nederduitsch is, althands dat de grove Gal'<br />

licismes, in gewoone vertalingen maar al te<br />

gemeenzaam , zorgvuldig vermijd zijn ge­<br />

worden. — Hier en daar is eene korre op­<br />

helderende aantekening geplaatst, en bij<br />

die gelegenheid, door onoplettendheid, op<br />

bladz. ia8. de rots van Léucate in het voo-<br />

rig Languedoc genomen voor die van Leu-<br />

cadie, in Griekenland, berucht wegens de<br />

nederftorting van Sappho uit wanhoop over<br />

haren geliefden Phaön, welke laatile ROUS­<br />

SEAU gewisfeiijk bedoelde.<br />

Ik heb niets meer hierbij te voegen, dan<br />

den hartlijken wensch, da; ROUSSEAU's<br />

HELOÏSE dcor zijne Nederlandfche lezercn<br />

wel verflaan, recht gewaardeerd, cn tot die<br />

edele


XII V O O R B E R I C H T .<br />

edele bedoelingen, welke des fchrijvers pen<br />

beltuurden, benuttigd worde!<br />

Het tweede Deel zal zoo fpoedig mooglijk<br />

volgen, zullende 't geheele werk vier Deelen<br />

van dezelfde grootte als ;dit beflaan.<br />

DE VERTALER.<br />

BRIE-


B R I E V É Ë<br />

VAN TWEE<br />

G E L I E V E N 3<br />

WOONACHTIG IN EÈNE KLEENE STAD<br />

AAN DEN VOET DER. ALPEN.<br />

, 1 , , , 1 1 . 1 • i i . t mm*<br />

EERSTE AFDEELING.<br />

*<br />

I. B R I E F *<br />

/lan JÜLIA.<br />

,<br />

Ik moet mij van U verwijderen, M.'jufTer'! dié<br />

gevoel ik; reeds veel eerder had ik dit moéten<br />

doen, of liever, ik had u nooit moeten<br />

zien. Wat nu gedaan? hoe mij te gedragen? Gij<br />

hebt mij uwe vriendfehap toegezegd, zie mijne<br />

verlegenheid, en geef mij raad.<br />

Gij weet, ik ben iri uw huis niét gekomen<br />

dan op het aanzoek van Mevrouw uwe Moeder.'<br />

Jw DEEL, A


* B R I E V E N V A N<br />

Bewust, dat ik eenige aangename kundigheden<br />

mij had eigen gemaakt, geloofde zij, dat die,<br />

in eene plaats waar het aan meesters mangelt, van<br />

eenig nut konden _zijn aan de opvoeding eener<br />

dochter, die zij aanbidt. 11c van mijnen kant,<br />

trots van iets bijtedragen ter verfiering van eene<br />

zoo natuurlijk fchoone ziel, ik heb mij met die<br />

gevaarlijke zorg durven belasten, zonder het gevaar<br />

er van te voorzien, althands zonder daarvoor<br />

te duchten. Ik zal u niet zeggen, dat ik mijne<br />

licKtvaardigheid reeds aanvanglijk boete; nooit<br />

hoop ik mij zelf in zoo verre te vergeten, dan<br />

ik u iet voordragen zou, het geen u niet voege<br />

aan te hooren, -en te kort doen aan het ontzag<br />

, dat ik uwer deugd meer nog dan aan uwe<br />

geboorte en bevalligheden fchuldig ben. Zo<br />

ik lijde, heb ik ten minde den troost van alleen<br />

te lijden, en ik zou geen geluk begeeren ten<br />

koste van het uwe.<br />

Ondertusfchen zie ik u dagelijks, en ik ontwaare,<br />

dat gij zonder het te merken fchuldelooa<br />

rampen verzwaart, waarmede gij geen medelijden<br />

kunt oenenen , en die u onbekend moeten<br />

zijn. Ik weet, wel is waar, welk een gedrag<br />

in dit geval de voorzichtigheid bij mangel van<br />

alle hoop voorfchiïjve, en zeker zou ik getracht<br />

hebben dat te volgen, indien ik ten dezen<br />

opzichte de voorzichtigheid met de wellevendheid<br />

verzoenen ken; dan hoe kan ik mij<br />

wel»


T w E È G E L I E V E N . I<br />

Welvoeglijk verwijderen uit een huis, waartoe de<br />

eigenares zelve mij toegang heefc gegeven^<br />

waarin zij mij met goedheden overlaadt, en aanmerkt<br />

als Van eenig nut omtrent het geen haaf<br />

dierbaarst in de Wereld is? Hee kan ik dió<br />

tederhartige moeder berooven van het vermaak<br />

om eenmaal haren echtgenoot te verrasfehefl<br />

door uwe vorderingen in wetenfehappen, welke<br />

zij ten dien einde opzetlijk voor hem ver*<br />

bergt? Moet ik onbeleefdelijk vertrekken zonder<br />

haar iets te zeggen? moet ik haar de reden<br />

van mijne verwijdering verklaren , en zal die*<br />

zelfde belijdenis niet beledigende voor haar zijn,<br />

als herkomfüg van een man , wiens geboorta<br />

noch fortuin hem nimmer konnert veroorloven<br />

tiaar uwe hand te dingen?<br />

Eén middel zie ik flechts, MejurTer! om mij<br />

Uit deze moeilijkheid te redden, en dit is, dat<br />

dezelfde hand, die mij daarin bracht, er mij<br />

tevens uit helpe; dat ik zoo wel mijne feut<br />

als mijnen misflag aan u verfchuldigd zij, en dat<br />

gij mij, ten minden uit medelijden met mij,<br />

uw bijzijn ontzeggen wilt. Toon mijnert brief<br />

aan uwe Oudereu, doe mij uw huis verbieden,,<br />

ban mij weg, zoo als het u behaagt ; ik kart<br />

alles van u doorftain, maar u uit eigen bewa*<br />

ging verlaten kan ik niets<br />

Gij — mij verbannen! ik — u veriaten'! « t «


4 B R I E V E N ' T A S<br />

en waarom toch? waarom is het dan eenernis»<br />

daad, voor verdienden gevoelig te zijn, en te<br />

beminnen het geen men vereeren moet? neen,<br />

fchoone JULIA! uwe bekoorlijkheden hadden<br />

mijne oogen verrukt, maar nimmer zouden zij<br />

mijn hart vervoerd hebben, indien niet eene<br />

veel vermogender'bekoorlijkheid ze bezielde.<br />

Het is die aandoenlijke vereeniging eener zoo<br />

levendige gevoeligheid met bedendige minzaamheid,<br />

het is dat teder medelijden met de" v<br />

rampen<br />

van anderen, het is dat juist verdand, die<br />

kiefche fmaak, welke hunne zuiverheid van die<br />

der ziel ontleenen, het zijn, kortom, veel meer<br />

de fchoonheden uwer gevoelens dan die der<br />

leeft, welke ik in u aanbidde. Het zij zoo,<br />

dat men zich u nog fchooner konne voordellen,<br />

maar beminlijker, en meer het hart van een braaf<br />

man waardig, neen, JULIA! dit is niet mooglijk.<br />

Zomtijds durf ik mij vleijen , dat de Hemel<br />

eene geheime overeenkomst gelegd heeft in onze<br />

genegenheden, even gelijk in onzen fmaak en in<br />

onze jaaren. Nog zoo jong, is er niets dat de<br />

neigingen der natuur in ons doet ontaarten , alle<br />

onze ger.egenheden fchijnen een zweem naar elkander<br />

te hebben. Eer wij nog bezet zijn met<br />

de éénvormige vooroordeelen der wereld, hebben<br />

wij reeds eene gelijke wijze van gevoelen<br />

en van befchouwen , en waarom zou ik dezelfde<br />

overeendemming in onze harten mij niet mogen


T W E E G E L I E V E N . 5<br />

gen voordellen , die ik in onze denkbeelden befpeur?<br />

Nu en dan ontmoeten zich onze oo/en;<br />

op het zelfde oogenblik ontlnappen ons eenige<br />

zuchten . . . etlijke deelswijze tranen . . . ö<br />

JUJLIA ! zo eens deze overeenkomst hooger<br />

oorfprong had ... zo eens de Hemel ons bedemd<br />

had al het menschlijk geweld .. .1<br />

ach ! vergeef mij ! ik dwaal: ik durf mijne<br />

wenfehen in de plaats der hoope te dellen , en<br />

de hevigheid mijner begeerten zet aan derzeiver<br />

voorwerp eene mooglijkheid bij, die er aan ontbreekt.<br />

Ziddercnd zie ik welk eene kwelling zich<br />

mijn hart berokkene. Ik zoek mijn ongeluk<br />

niet te koesteren, ik zou het zelfs verfoeijen,<br />

zo dir mooglijk ware. Oordeel of mijne gevoelens<br />

zuiver zijn, uit de natuur der gunste,<br />

die ik van u heb afgefmeekt. Demp , zo heq<br />

wezen kan, de bron van een vergif, dat mij<br />

voedzel tevens en den dood verfchaft. Ik wil<br />

flechts genezen zijn of derven, en ik fmeek om<br />

wwe gedrengheid, gelijk een minnaar om uwe<br />

gunsten bidden zou.<br />

Ja, van mijnen kant, beloof ik, zweer ik ualle<br />

mijne krachten te zullen beproeven , om mijne<br />

rede te herdellen, of de beroerenis, die ik in<br />

mij gevoel, in hetbinnende mijner ziel te verbergen;<br />

maar ik bid u, ontnek mij die lieve zachte<br />

A 3 00«


6 B R I E V E N V A N<br />

pogen, die mij den dood aandoen; onttrek aan<br />

m'jn gezicht uwe gelaatstrekken , uw voorkomen,<br />

uwe armen , uwe handen, uwe blonde<br />

hairlokken , uwe gebaaren ; houd die bekoorlijke<br />

Item in, die men niet zonder gevoelige<br />

beweging hooren kans zijt, helaas! zijt een ander<br />

dan gij zijt, op dat mijn hart tot zich zelf<br />

konne komen.<br />

Zal ik het u rond-uit zeggen? Bij die uitfpanningen<br />

welke de vermaaklijkheid van den<br />

avondllond verwekt, geeft gij u over met ieder<br />

een aan kwellende gemeenzaamheden, Gij<br />

zijt niet omzichtiger ten mijnen opzichte dan<br />

ten aanzien van anderen. Gister nog, haperde<br />

er weinig aan of gij hadt mij bij het verbeuren<br />

van pand een kus laten nemen; gij boodt<br />

flechts fluauwen tegenftand. Gelukkig dat ik<br />

zorg droeg om niet ftout door te tasten, mijne<br />

toenemende onthutfing deed mij gewaar worden ,<br />

dat ik mij zelf' zou ongelukkig maken , en ik<br />

wedcrhicld mij. Ach ! indien ik naar mijpen<br />

wensch dien kus had mogen fmaken, zij<br />

zou de laatfte zucht mijnes levens geweest,<br />

en ik de gelukkigftc der menfehen geftorven<br />

?ijn.<br />

Ik bid u, laat ons deze uïrfpanningen verdijden<br />

, waar van de gevolgen noodlottig konen<br />

Neen, ca,ar is er niet. ééne die zonder


T W E E G E L I E V E N . 7<br />

der gevaar tij, zelfs niet de kinderachtigste van<br />

alle. Ik beef altoos van daarbij uwe hand aanteraken<br />

, en ik weet niet hoe het bij komt dat<br />

ik dezelve altijd ontmoete. Naaawlijks rust zij<br />

op de mijne , of eene koude rilling overvalt<br />

mij; het fpel veroorzaakt mij de koorts of liever<br />

eene ijlhoofdigheid; ik zie, ik gevoel niets<br />

meer, en wat zal ik, in dat oogenblik van<br />

verftrooijing, zeggen, doen , waar mij verbergen,<br />

hoe inftaan voor mij zelve?<br />

Eene andere ongelegenheid doet zich op bij<br />

het houden onzer lesfen. Zoo dra ik u ee»<br />

oogenblik zie zonder uwe Moeder of uwe Nicht,<br />

verandert gij eensflags van houding; gij neemt<br />

een voorkomen aan zoo ernlTig, zoo koel, zoo<br />

ijskoud, dat de eerbied en de vrees van u te mishagen<br />

mij de tegenwoordigheid van geest en<br />

het gezond oordeel doen verliezen, en ik heb<br />

moeite van al bevende eenige woorden te Hameien<br />

van eene les, die gij naauwlijks met alle<br />

uwe fchranderheid kunt nagaan. Op deze<br />

wijze loept uwe aangenomene onbeftendigheid<br />

te gelijk tot onzer beider nadeel uit; gij<br />

maakt mij bedroefd, en oefent u zelve niet,<br />

zonder dat ik bezefren kan, welke reden er zij<br />

voor iemand die zoo veel verftand bezit, om in<br />

hare ge'aartheid dermate te veranderen. Ik durf<br />

het u afvragen, hoe is het mooglijk , dat gij zoo<br />

4artel zijt in het openbaar, en zoo ftatig als<br />

A 4<br />

v<br />

' 'n


I B R I E V E N V A N<br />

Wi) met ons beiden zijn? Ik meende, dat juist<br />

het tegendeel moest plaats hebben, en dat men<br />

zijne houding regelen moest, naar gelang van<br />

den kring van menfchen waarin men zich bevindt,<br />

In de plaats hiervan zie ik u, aan mijnen<br />

kant altoos met dezelfde verlegenheid, afzonderlijk<br />

op een ftatelijken toon, en op een<br />

gemeenzamen voet bij ieder een. Het behage<br />

u meer gelijk aan u zelve te wezen, misfchien<br />

zal ik dan minder lijden.<br />

Indien het medelijden, aan welgevormde zielen<br />

.natuurlijk eigen, u kan vertederen jegens het lijden<br />

van eenen ongelukkigen-, voor wien gij eenige<br />

achting hebt doen blijken, dan zult gij door<br />

eenige geringe veranderingen in uw gedrag zijnen<br />

toeitand minder verdrietlijk maken, en hij zal<br />

mee meer gelatenheid zijn .fiijzwijgen en zijne<br />

rampen verduwen; indien zijn omzichtig gedrag<br />

en zijn toeftand u niet treffen, en gij u<br />

bedienen Wilt van uw recht om hem rampzalig<br />

te maken , gij kunt het doen , zonder<br />

dit hij er zich over beklagen zal: - nog liever<br />

wil hij ongelukkig worden door uw bevel, dan<br />

door eene Gnhcicheidene vervoering, die hem<br />

in uw oog fchuldig zoude maken. Kortom, hoe<br />

gij pok over mijn lot befast, ik zal,mij ten minfi'-a<br />

niet te verwijten hebben, da: ik eene vermetele<br />

hoop heb gekoesterd, en als gij dezen<br />

hlïef gelezen hebt, hebt gij alles gedaan, wat


T W E E G E L I E V E N . 9<br />

ik van u zou durven vergen, dan zelfs, wanneer<br />

ik geene weigering te vrezen had.<br />

II. B R I E F .<br />

Aan JULIA,<br />

Hoe zeer, MejufFer! heb ik mij in mijnen eer-,<br />

ften brief vergist! In plaats van mijne rampen<br />

te verlichten, heb ik ze enkel verzwaard door<br />

mij aan uwe ongenade bloot te ftellen , en nu<br />

gevoel ik, dat u te mishagen de grootfte van<br />

die allen is. Uwe ftilzwijgendheid, uwe koele<br />

en ftrakke houding voorfpellen mij maar al te<br />

zeer mijn ongeluk. Indien gij voor een gedeelte<br />

mijne iineekbede verhoord hebt, het is Hechts<br />

ora mij Gaar door des te beter te fkaffeh,<br />

E pol cVamor di me vi fece accorta<br />

Fur i biondi Cupelli allor vslati,'<br />

E Pamorofo fguardo in fe raccolto (i).<br />

Gij fnijdt in het openbaar die onfchuldigë gemeenzaamheid<br />

af, waarover ik de dwaasheid had<br />

mij<br />

Cl) Dst is: Na dat gif mijne lief Je bemerkt badt,<br />

heelekte gij de pchoonbeid uzver blonde bairen mei<br />

(enen fiuiet, en uwen verliefden blik •atderhiild £.y.<br />

Aant. de* V U T .<br />

A 5


to B R I E V E N T A N<br />

mij te beklagen, maar gij zijt daarom in het afzonderlijke<br />

niet minder (troef, en uwe voorbedachte<br />

ftrengheid vertoont zich even zoo<br />

wel in uwe beleefdheden, als in uwe weigeringen.<br />

Waarom kunt gij dan niet bezeffen, hoe folterend<br />

deze koelheid voor mij zij! ach ! gij zoudt mijne<br />

Hraf te zwaar vinden. Met welk een vuur zon<br />

ik niet wenfchen de zaak op zijnen voorigen<br />

voet te herftellen, en te bewerken, dat gij dien<br />

noodlottigen brief nimmer gelezen hadt. Neen,<br />

uit vrees van u andermaal te beledigen, zou ik<br />

u dezen niet fchrijven, had ik den eerften niet<br />

gefchreeven , en ik wil mijnen misdag niet<br />

herhalen , maar vei beteren. Moet ik ter uwer<br />

bevrediging zeggen dat ik mij zelf bedrogen<br />

heb? Moet ik betuigen dat ik geene liefde<br />

voor u gevoelde ? .... ik... ik zou dien verfoeilijken<br />

meineed uitfpreken! Is de verachtlijke<br />

logen dat hart waardig waarover gij hecrscht?<br />

ach ! dat ik ongelukkig zij, indien ik het zijn<br />

moet; nimmer zal ik noch logenaar noch laagzielig<br />

worden, omdat ik onbedachtzaam ben geweest<br />

, en de misdaad, die mijn hart begaan<br />

heeft, kan mijne pen niet miskennen.<br />

Ik gevoel bij voorraad al het gewicht van<br />

uwe verontwaardiging, en ik verwacht er de<br />

uiterfte gevolgen van, als eene gunst welke gij<br />

mij


T W E E G E L I E V E N . 11<br />

mij in de plaats van alle andere guniten fchuldig<br />

zijt; want het vuur dat mij verteert verdient wel<br />

ftraf, maar geene verachting. Ai! laat mij niet<br />

over aan mij zeiven; gewaardig u ten minilen<br />

om over mijn lot te 'befchikken; zeg wat uw<br />

wil zij. Wat gij mij ook zoudt mogen voorfchrijven,<br />

ik zal zeker gehoorzamen. Legt gij<br />

mij een eeuwig ftilzwijgcn op ? ik zal mij zelf<br />

weten te dwingen om het te bewaren. Verbant<br />

gij mij uit uwe tegenwoordigheid ? ik zweer dat<br />

gij mij niet meer zien zult, Beveelt gij mij te<br />

fterven? 6! dit zal mij niet het moeilijkst vallen.<br />

Er is geen bevel, dat ik niet ondcrfchrijven<br />

wil, behalven dat van u niet langer te beminnen<br />

; en zelfs hieromtrent zou ik gehoorzamen,<br />

zo het mij mooglijk was.<br />

Honderdmalen op een dag ben ik in de ver»<br />

boeking om mij aan uwe voeten te werpen,<br />

die met mijne tranen te befproeicn, en daar<br />

den dood of vergiffenis te verwerven. Altoos<br />

flremt eene doodlijke ontrocrenis mijnen moed,<br />

mijne knieën fchudden en durven zich riet buigen<br />

; het woord fterft op mijne lippen, en mijne<br />

ziel bezit geene de minfte ftoutmoedigheid<br />

tegen den fchroom van u te beledigen.<br />

Is er ter wereld een toeftand ijslijker dan de<br />

mijne? Mijn hart voelt al te wel hoe fchuldig<br />

het is, en het kan echter niet ophouden zulks<br />

te


52 B R I E V E N V A N<br />

te wezen. De misdaad en de wroeging beroeren<br />

her gel ijkerhand , en zonder te weten,<br />

wat mijn lot zijn zai, dobber ik in eene duldeloze<br />

onzekerheid, tusfchen de hoop op genade,<br />

en de vrees voor ftraf.<br />

Dan neen, ik hoop niets, ik heb geen rechi,<br />

om iets te hoopcn. De eenige gunst die ik<br />

van u verwacht, is mijne ftraf te verhaasten.<br />

Voldoe aan eene rechtvaardige wraak. Ben ik<br />

m'et ongelukkig genoeg, daar ik mij genoodzaakt<br />

zie, u zelve daarom te verzoeken? Straf mij,<br />

dit moe: gij doen; maar indien gij niet onbarmhartig<br />

zijt, leg dan die koele en misnoegde<br />

houding af; die'mij tot wanhoop brengt; wanneer<br />

men eeneu misdadigen ter dood verzendt,<br />

toont men hem geene gramfohap meer.<br />

III. B R I E F ,<br />

4an JULIA.<br />

Word niet ongeduldig, MejufFer! dit is de<br />

laatftc maal, dat ik u lastig vallen zal.<br />

Hoe ver was ik af, bij den aanvang mijner<br />

liefde voor u, van alle de fmaften te voorzien,<br />

welke ik mij zelf bereidde! in het eerst gevoelde<br />

ik geene andere dan die van eene lief*<br />

de


T W E E G~E L I E V Ë N. Ijf<br />

de zonder hoop, welke de rede door lengte<br />

van tijd overwinnen kan ; vervolgends ontwaarde<br />

ik eene veel grotere frnart, het verdriet<br />

naamlijk van u te mishasen ; en thands ondervind<br />

ik de bitterde van alle , door het gevoel<br />

uwer eigene kwellingen, ö JÜLIA ! ik zie het<br />

met innige droefheid , mijne klachten liooren<br />

uwe rust. Gij bewaart een onoverwinlijk z-vijgen<br />

; maar alles ontdekt aan mijn naauwlettend<br />

hart uwe geheime gemoedsbewegingen. Uwe<br />

oogen daan treurig, mijmerend, op de aarde gevestigd;<br />

eenige verdwaalde blikken worden op mij<br />

geflagen; uw levendig blos verwelkt; eene onge«<br />

woone bleekheid ligt op uwe wangen; de vrolijkheid<br />

verlaat u; eene doodlijke droefgeestigheid<br />

overmeestert u, en niets dan eene onveranderlijke<br />

zachtheid van ziel bewaart u voor eenigermate<br />

geemiijk te worden.<br />

Het zij dan uit gevoeligheid, of uit verontwaardiging,<br />

of uit medelijden 'met mijne lijdens,<br />

ik zie, dat gij er door aangedaan zijt; ik ben bevreesd<br />

van de uwe te vermeerderen, cn die vreeê<br />

kwelt mij veel meer, dan de hoop, die er uit<br />

ontdaan moest, mij dreelen kan; want, of ik<br />

bedrieg mij zelf, of uw geluk is mij veel dierbarer<br />

dan mijn eigen.<br />

Wanneer ik intusfehen weder tot mij zelve<br />

kome, begin ik te bemerken, hoe verkeerd ik<br />

over


24 B R I E V E N V A H<br />

over mijn eigen hart geoordeeld had, en ik zié.<br />

al te laat, dat het geen ik in den beginne had<br />

aangezien als eene voorbijgaande bedwelming,<br />

indedaad het lot mijnes levens beflisfen zal.<br />

De toeneming nwer droefheid heeft mij die van<br />

mijn ongeluk doen kennen. Nimmer, neen nimmer<br />

zoude de gloed uwer oogen , het blo*<br />

zende van uwe couleur, de bevalligheid van uw<br />

vernuft, al het bekoorlijke uwer oude vrolijkheid,<br />

zulk eene uitwerking gedaan hebben, als<br />

uwe neêrflachtigheid alleen. Zijt verzekerd,<br />

Godlijke JULIA! indien gij zien kondt, welk<br />

eene verwoesting deze acht dagen kwijnens in<br />

mijne ziel hebben aangericht, gij zelve zoudt<br />

bitter treuren over de rampen die gij mij be*<br />

rokkent. Zij zijn van nu af aan ongeneeslijk,<br />

en ik gevoel met wanhoop, dat het vuur, welk<br />

mij verteert, niet zal worden uitgedoofd dan in<br />

het graf.<br />

Dan dit zij zoo; hij, die niet gelukkig kan<br />

worden , kan het ten minde verdienen te wezen<br />

, en ik zal weten u te noodsaken van eenen<br />

man te achten, wien gij met geen het minde<br />

andwoord verwaardigd hebt. Ik ben jong, en<br />

kan éénmaal die onderfcheiding verdienen, welke<br />

ik thands niet waardig ben. Inmiddels moet<br />

ik u de rust hergeven, die ik voor altoos verloren<br />

heb, en welke ik u hier, in weerwil van<br />

mij zeiven, ontroove. Het is billijs , dat ik<br />

al-


T W E E GELIEVEN. 15<br />

alleen het leed drage van de misdaad, waaraan<br />

ik alleen fchuldig ben. Vaarwel, al te fchoone<br />

JULIA! leef gerust, en hervat uwe blijgeestig»<br />

heid; van morgen af aan zult gij mij niet meec<br />

zien. Maar zijt verzekerd , dat de vuurige en<br />

zuivere liefde voor u, die mij heefc doen blaaken,<br />

niet dan met mijn leven zal worden uitgebluscht;<br />

dat mijn hart, vervuld met een zoo<br />

waardig voorwerp, zich nimmer meer verlaagen<br />

kan; dat het zijne hulde van nu af aan u en<br />

aan de deugd alleen zal toewijden, en dat men<br />

nimmer het heiligdom, waarin JULIA werd aangebeden<br />

, door andere liefdevlammen zal zien.<br />

ontheiligen.<br />

B R I E F J E<br />

Van JULIA.<br />

Verwijdsr het denkbeeld van uw vertrek nood-,<br />

zaaldijk te hebben gemaakt. Een deugdzaam,<br />

hart zou weten zich te overwinnen of te zwijgen<br />

, en misfchien zou het dan gevaarlijk worden.<br />

Maar gij . . gij kunt wel blijven.<br />

Antwoord.<br />

Langen tijd heb ik gezwegen ; eindelijk heb-»<br />

ben uwe koele bejegeningen mij doen fpreken..<br />

Men


ïo B R I E V E N V A »<br />

Men moge Zich ten gevalle van dé deugd korinen<br />

overwinnen ; maar de verachting van 't voorwerp<br />

dat men bemint is ondraaglijk. Ik moet<br />

vertrekken.<br />

IL B R I E F J E<br />

Van JULIA.<br />

Ptfèen, mijn Heer ! na het geen gij fchijnf<br />

gevoeld te hebben, na het geen gij gewaagd<br />

hebt mij te zegjen, vertrekt een man, zoo ah»<br />

gij voorgaaft te zijn , niet; hij doet meer.<br />

Antwoord.<br />

Ik heb niets voorgewend dan e?ne gematigde<br />

drift, daar mijn hart wanhopig van liefde was.-<br />

Morgen zult gij voldaan zijn , en wat gij 'er<br />

ook Van zeggen moogt, ik zal minder gedaan'<br />

hebben dan te vertrekken.<br />

III. B R I E F J E<br />

Van JULIA.<br />

önbezonnene! zo mijn leven u dierbaar is,vrees<br />

dan van het uwe aantetasten! Ik word gade*


T W E E G E L I E V E N . if<br />

degeflagen, en kan u noch fpreken noch fehrijveri<br />

voor morgen. Wacht hierop.<br />

IV. B R I E F *<br />

Van JULIA.<br />

Tk moet dan eindelijk dat noodlottig, dat kwa«*<br />

lijk verborgen geheim bekennen! Hoe vaak heb<br />

ik gezworen, dat het niet dan met mijn leven<br />

aan mijnen boezem zou ontwrongen Worden!<br />

't gevaar van het uwe perst het mij af; her.<br />

ontfnapt mij, Cn mijne eer is verloren. Helaas!<br />

ik heb maar al te zeer woord gehouden %<br />

kan er een wreeder dood zijn, dan zijne eer tö<br />

overleven ?<br />

Wat zal ik zeggen? hoe zal ik een zoo pijnigend<br />

ffilzwijgen afbreken ? of liever, heb ik<br />

hiet reeds alles gezegd, en hebt gij mij niet<br />

maar al te wel begrepen ? ach! gij hebt 'er te<br />

veel van gezien , om het overige nier te raaden!<br />

Trapswijze verlokt in de valftrikken vart<br />

eenen lagen verleider, zie ik den verfchriklijken<br />

afgrond, waarheen ik ijle, Zonder mij te konnen<br />

wederhouden. Listig man! het is veel<br />

meer mijne liefde, dan de uwe, die u ftouf<br />

maakt. Gij ziet de vervoering van mijn hart,<br />

gij bedient u daarvan om mij te bederven, en<br />

L DEEL. B na


iS B R I E V E N V A N<br />

na mij verachtlijk gemaakt te hebben , is mijn<br />

grootfte fmart deze, dat ik genoodzaakt ben u te<br />

verachten', ó Ongelukkige! ik achtte u, en gij<br />

ontëert mij! geloof mij, indien uw hart berekend<br />

was om dezen zegepraal gerustlijk te genieten<br />

, het zoude dien nimmer behaald hebben.<br />

Gij hebt het gedaan, en uwe wroegingen<br />

zullen er door toenemen; ik had geene misdadige<br />

neigingen in mijne ziel. De zedigheid, de<br />

eerbaarheid waren mij dierbaar; ik fchepte vermaak<br />

in dezelve aantekweken door een eenvouwig<br />

en werkzaam leven. Wat hebben mij die<br />

zorgen gebaat, welke de Hemel verfmaad heeft?<br />

van den dag af, dat ik het ongeluk had u te<br />

zien, gevoelde ik het gif, dat mijne zinnen en<br />

mijne rede verpest; ik gevoelde het zints 't<br />

eerlte oogenblik, en uwe oogen , uwe gevoe»<br />

lens, uwe gefprekken, uwe misdadige ,pen maken<br />

het eiken dag meer doodlijk.<br />

Ik heb niets verzuimd om den voordgang dezer<br />

noodlottige hartstocht te beteugelen; onvermogend<br />

om tegenftand te bieden, heb ik mij<br />

willen beveiligen van aangevallen te worden ; uwe<br />

vervolgingen hebben mijne gewaande voorzichtigheid<br />

te loor gefteld. Honderdmaal heb ik mij<br />

san de voeten van de oorzaken mijnes levens<br />

willen nederwerpen; honderdmaal mijn fchuldig<br />

hart voor hun willen openleggen; dan,zij konnen<br />

nist


T W E E G E L I E V É N. i£<br />

niet bezcfïenwat daarin omgaat; zij zullen voor<br />

eene onherfielbare kwaal gewoone geneesmiddelen<br />

bezigen willen; mijne moeder is zwak en<br />

zonder gezag; ik ken de onverzetlijke ftrengheid<br />

van mijnen vader, en ik zal er niets doof<br />

uitwerken dan mij, mijn geilacht, en u zelfs<br />

te bederven en te ontëeren. Mijne vriendin is<br />

afwezig, mijn broeder leeft niet. meer, ik vind<br />

ter wereld geencn befchermer tegen den vijand<br />

die mij vervolgt; te vergeefs roep ik den Hemel<br />

aan , de Hemel is doof voor de gebeden<br />

der zwakken. Alles geeft voedfel aan den gloed<br />

die mij verteert, alles laat mij over aan mij<br />

zelve, of liever, alles levert mij in uwe handen<br />

; de geheele natuur fchijnt uwe medeflanderes<br />

te zijn; vruchtloos zijn alle mijne pogiiv<br />

gen; ik bemin u, in fpijr van mij zelve. Hoe,<br />

zou mijn hart, dat geenen tegenftand bieden<br />

kon, toen het in zijn volle kracht was, zich<br />

nu maar ten halven overgeven? zou dat hart*<br />

dat niets ontveinzen kan, U het overige zijner<br />

zwakheid verheelen ? Ach! ik had den eerften,<br />

den bezwaarlijkften flap niet moeten doen$<br />

hoe zou ik mij nu van de volgenden konncit<br />

wederhouden? Neen, zedert die eerfte fchredö<br />

voel ik mij ten afgrond wcgileuren t en gij<br />

kunt mij zoo ongelukkig maken als gij goed-»<br />

Vindt. .<br />

Zoo verfchriklijk is de toeftaüd waarin ik<br />

B a mij


B R I E V E N V A K<br />

mij bevinde, dat ik geenen toevlucht meer<br />

nemen kan dan tot hem , die mij daarin dortedc<br />

, en dat, om mijn geheel bederf te verhoeden<br />

, gij mijn eenige befchermer tegen u<br />

zclven zijn moet. Ik weet, deze belijdenis van<br />

mijne wanhopige gedeldheid kon ik verwijlen ;<br />

ik kon eenigen tijd mijne fchaamte verbergen,<br />

en mij trapswijze overgeven, om mij zelf daardoor<br />

te misleiden. Vruchtlooze list die wel<br />

mijne eigenliefde zou konnen vleien, maar nimmer<br />

mijne deugd redden! Weg, ik zie, ik gevoel<br />

te veel waar de eerde misflag mij heen<br />

leidt, en ik zocht mijnen ondergang niet voortebereiden,<br />

maar te ontwijken.<br />

Evenwel zo gij niet de flechtfte der mannen<br />

zijt, zo ooit één vonk van deugd in uwe<br />

ziel tintelde, zo deze nog eenig fpoor behouden<br />

heeft van die gevoelens van eer, waarvan<br />

gij mij doortrokken fcheent, kan ik u dan laag<br />

genoeg befchouwen, om misbruik te maken van<br />

de noodlottige belijdenis, welke mijne verbijstering<br />

mij afperst? Neen, ik ken u; gij zult mijne<br />

zwakheid onderdeunen, gij zult mijn beveiliger<br />

worden, en mijn' perfoon tegen mijn eigen<br />

hart befchermen. Uwe deugden zijn de<br />

laatde toevlucht mijner onfchuld; mijne eer durft<br />

zich aan de uwe toevertrouwen, en gij kunt de<br />

eene niet behouien zonder de andere; ach! edelmoedige<br />

ziel! bewaar ze btide, en gewaardig<br />

u


T w x E G E L I E V E N . si<br />

u ten minde ter liefde van u zelve, medelijden<br />

me: mij te oefenen.<br />

Mijn God ! ben ik genoeg vernederd ? ik fchrijt*<br />

u neergeknield, ik baad mijn papier in mijne<br />

tranen, ik verhef mijne beangste fmekingen tot<br />

n. En verbeeld u intusfchen niet, dat ik onkundig<br />

ben, dat ik dezelve van u ontvangen<br />

moest, en dat ik, om mij te doen gehoorzamen,<br />

mij flechts met overleg behoefde fchuldig<br />

te maken. Vriend! ontvang dit gewaande meesterfcbap,<br />

maar laat mij de eerbaarheid; liever<br />

wil ik uwe flavin zijn en onfchuldig leven,<br />

dan uwe afhanglifkheid van mij te koopén ten<br />

koste mijner ontëering. Indien gij mij gehoor<br />

wilt geven, welk eene liefde, welke blijken van<br />

hoogachting moogt gij niet verwachten van haar ,<br />

die u hare herftelling in het leven zal te danken<br />

hebben ? Welke bekoorlijke genoegens bevat de<br />

zachte vereeniging van twee reine zielen! Uwe<br />

overwonnene hartstochten zullen de bronader<br />

van uw geluk zijn, en de geneugten die gij<br />

fmaakt den Hemel zelve waardig,<br />

Ik geloof, ik hoope, dat een hart, welk mij<br />

toefcheen al de verkleefdheid van 't mijne waardig<br />

te zijn, de edelmoedigheid die ilT er van verwacht<br />

njet zal te loor ftellcn, Maar tevens hoop<br />

ik, dat indien dit hart laag genoeg ware<br />

om misbruik te maken van mijni dwaling , en<br />

B 3 van


55 B R I E V E N V A N<br />

van de erkentenis die het mij afdwingt, alsdan<br />

de verachting en verontwaardiging mij de verlorene<br />

rede zonden wedergeven , en dat ik zelf<br />

niet laag genoeg zijn zou om eenen minnaar<br />

te ontzien, over wien ik reden zou hebben van<br />

te blozen. Gij zult of deugdzaam of veracht<br />

zijn; ik zal met kiesehhied behandeld worden, of<br />

van mijne dwaling genezen; zie daar de eenigê<br />

hoop die mij overblijft, buiten die van te Herven,<br />

V, B R I E F .<br />

Aan JULIA,<br />

emclfehe machten! ik had eene ziel voor de<br />

droefheid, geef er mij eene voor de gelukzaligheid<br />

geflemd! Liefde, leven der ziele, koora<br />

gij de mijne onderfchragen, die op het punt<br />

Haat van te bezwijken, ö Onuitfpreeklijke bekoorlijkheid<br />

der deugd! onweêrftaanbare kracht<br />

der Hem van het bemind voorwerp! geluk,<br />

vermaken, verrukkingen , hoe overweldigend<br />

zijn uwe indrukken! wie kan er de gewaarwording<br />

van wederftaan ? ö Hoe zal ik befland<br />

blijveu tegen dien ftroom van geneugten , die<br />

mijn hart komt overftelpen \ hoe de ontroeringen<br />

ftülen van eene beangste minnares? ju-*<br />

LIA! . . . . neen! mijne JULIA geknield! mijne<br />

JULIA tranen Horten! , , . , zij, waaraan<br />

*e


T W E E G E L I E V E N . i" ó<br />

' E gehcclal hulde moest bewijzen, eenen man die<br />

haar aanbidt, fmeken , dat hij haar niet beVèdige<br />

, dat hij zich zelf niet ontëcre ! Indien<br />

het mooglijk ware mij jegens u te belgen,<br />

het zoude zijn om uwe huiveringen , die ons<br />

beiden vernederen! Oordeel rechtmatiger, reine,<br />

hemelfche fchoonheii! over den aart van<br />

uw gezag! Zeg mij, indien ik de bevalligheden<br />

uwer perfoon aanbid, is hec niet vooral van<br />

wege den diepen indruk dier vlekloze ziel, welke<br />

er in huisvest, en waarvan alle de trekken<br />

een godlijk merkteken dragen? Gij vreest<br />

voor mijne aanvallen te bezwijken; maar welke<br />

aanvechtingen behoeft zij te duchten , die<br />

alle de gevoelens, welke zij inboezemc, met<br />

eerbied en welvoeglijkheid bekleedt? Is er een<br />

man op de wereld, laag genoeg, oin zich ten<br />

uwen opzichte ftoute vrijheden te veroorloven ?<br />

Duld, duld dat ik een volkomen genot hebbe<br />

van het onverwacht geluk van bemind te worden<br />

. . . bemind van haar . . . throonen der<br />

wereld, hoe ver zie ik u beneden mij! Dat ik<br />

hem duizendmaal omhclze, dien aanbidlijken<br />

brief, waarin uwe liefde en uwe gevoelens met<br />

vuurige letteren geprent zijn; waarin ik , m<br />

weerwil van al de hevigheid van een getroffen<br />

hart, met verrukking zie, hoe zeer de levendigftc<br />

driften zelfs, in eene brave ziel, het heilig<br />

kenmerk der deu£d behouden. Welk monsl<br />

e r<br />

B 4


§4 B R I E V E N V A N<br />

ter zon, na het lezen van dien aandoenlijke!!<br />

brief, misbruik van uwe gedeldheid konncn<br />

maken, en op de kenlijkde wijze zijne diepe<br />

minachting voor zich zelf aan den da> leggen?<br />

Neen, waarde minnares! del vertrouwen in een<br />

getrouw vriend , die niet in Haat is om u te<br />

misleiden. Laat mijn verfland voor altoos verloren<br />

zijn, laat de verwarring mijner zinnen<br />

ieder oogenblik toenemen, uwe pcribon is van<br />

nu af aan voor mij het bekoorlijkst, maar ook<br />

het heiligst pand, waarmede ooit fterveling vereerd<br />

werd. Beiden mijne liefdevlam en haar voorwerp<br />

zullen eene onfehendbare zuiverheid behouden.<br />

Ik zou meer zidderen van uwe kuifene<br />

aanloklijkheden aanteranden, dan voor de<br />

laagfte fchendaad , en gij kunt bij uwen vader<br />

geen ongedoorder veiligheid genieten , dan bij<br />

uwen minnaar, ö Indien ooit deze gelukkige<br />

minnaar zich één oogenblik jegens u vergeten<br />

mocht ... ju LI A'S minnaar zou eene la,"e<br />

rif 1 hebben! Neen , als ik ophoude de deugd<br />

te beminnen, zal ik u niet meer liefhebben; en<br />

na mijn eerde verachtlijk bedrijf, begeer i!c<br />

yiiet, dat gij mij langer bemint,<br />

Stel u dan gerust, ik bezweer het u in den<br />

flfram der tedere en zuivei e liefde, die ons vereenigt';<br />

zij is het, die uwe waarborg moet zijn<br />

VOor mijne befcheidenheid en mijne hoogach-<br />

{ingj zij is bet, die voor zich zelve moet in-<br />

daan.


T W E E G E L I E V E N . 25<br />

ftaan. En waarom zouden uwe angstvalligheden<br />

verder gaan dan mijne begeerten ? naar welk<br />

geluk zou ik meer willen haaken, daar geheel<br />

mijn hart dat, welk het geniet, naauwlijks omvatten<br />

kan? Het is waar, beiden zijn wij jong,<br />

wij beminnen voor de eerfte en eenigfte maal<br />

van ons leven, en hebben geheel geene ondervinding<br />

van de hartstochten ; maar is dan de<br />

eer die ons geleidt een bedrieglijke gids? heeft<br />

dezelve eene bedenklijke ondervinding nodig,<br />

welke men niet verkrijgt dan door een aantal<br />

van wandaden ? Ik weet niet of ik mij bedrieg,<br />

maar het fchijnt mij toe, dat alle de gevoelens<br />

van eerlijkheid in mijn boezem huisvesten. Ik<br />

ben geen fuoode verleider, gelijk gij mij in uwe<br />

viaag van wanhoop noemt, maar een oprecht<br />

en gevoelig man , die gereediijk openbaart 'c<br />

geen hij gevoelt, en die niets gevoelt waarover<br />

bij behoeft te blozen. Om alles met één woord<br />

te zeggen, ik heb nog grooter affchrik van de<br />

m'sdaad, dan van JULIA niet meer te beminnen.<br />

Ik weet zelfs niet, neen w r<br />

aarlijk niet, of<br />

de liefde die gij verwekt, beftaan kan met het<br />

vergeten van de deugd, en of wel iemand dan<br />

var. eene rechtfehapene ziel, alle uwe bevalligheden<br />

genoegzaam kan gevoelen. Welke goede daad,<br />

die ik om baars zelfs wil niet gedaan zou hebben,<br />

zou ik nu niet bedrijven , om mij uwer<br />

waardig te maken? Ach! het behage u, u toe-<br />

{evertrouwen aan de vuurige liefdedrift die gij<br />

B 5 zei-


2


T W E E G E L I E V E N . ay<br />

trouwde, ons geftadig onderhield over de grondregelen<br />

der galanterie , over de voorvallen van<br />

hare jeugd, over de konstgreepen der minnaars,<br />

en dat, indien zij ons al niet, om ons voor<br />

de fhïkken der mannen te behoeden, leerde er<br />

voor hun te fpannen , zij ons ten minden in<br />

duizend zaken onderwees, welke jonge meisjes<br />

niet behoorden te weten. Vertroost u dan over<br />

haar verlies, als over eenen ramp, die eenige<br />

vergoeding met zich brengt. In de jaaren die<br />

wij nu bereiken, begonden hare onderrichtingen<br />

gevaarlijk te worden , en welligt heeft ons de<br />

Hemel haar ontnomen op dat tïjdffip, toen het<br />

niet nuttig was dat zij langer bij ons verbleef.<br />

Herinner u wat gij mij zeide, toen ik den besten<br />

der broederen verloor. Is CHAILLOT U<br />

nog dierbarer? Hebt gij meer redenen om haar<br />

te betreuren?<br />

Keer weder, mijne waarde! zij heeft uwer<br />

niet meer nodig. Helaas ! terwijl gij uwen<br />

tijd verfpilt in vruchtloze weeklachten , vreest<br />

gij niet van u zelf nieuwe klaagflof te bewerken?<br />

vreest gij niet, gij, die de gefteldheid<br />

van mijn harte kent, om uwe vriendin overtelaten<br />

aan gevaaren, welke door uw bijzijn zouden<br />

voorgekomen wezen? ö hoe veel is er zedert<br />

uw vertrek gebeurd! gij zult ziddereu, als<br />

gij verneemt, aan welke gevaaren ik mij door<br />

mijne onvoorzichtigheid heb blootgefteld. Ik<br />

hoop


aS B R I E V E N V A N<br />

hoop dat ik ze ontkomen ben; maar ik zie mij,<br />

om zoo te fpreken , overgegeven aan de befchcidenheid<br />

van een ander; het üaat aan u,<br />

mij aan mijzelve wedertegeven. Kom dan ipoedig<br />

terug. Ik heb er niets van gezegd, zoo<br />

•lang uwe zorgen nuttig waren voor uwe arme<br />

Leidsvrouw (*) ; ja ik zou de eerde geweest<br />

zijn om u te raden dat gij haar dezelve betoonde.<br />

Zedert zij niet meer leeft, zijt gij die<br />

aan haar geilacht verfchuldigd ; wij zullen dezelve<br />

hier met ons beiden beter vervullen, davi<br />

gij alken op het land kunt doen, en gij zult<br />

u kwijten van de plichten der dankbaarheid,<br />

zonder die der vriendfchap te kwetfen.<br />

Zedert mijns vaders vertrek hebben wij onze<br />

voorige levenswijze weder aangevangen, en mijne<br />

moeder is meer gezet bij mij; doch dit is<br />

meer uit eene heblijkheid, dan uit wantrouwen.<br />

Hare gezelfchappen nemen nog verfcheidene uuren<br />

bij haar weg, welke zij aan mijne kleene<br />

ftudien niet ontrooven wil, en BABI vervangt<br />

dan flordig genoeg hare plaats. Offchoon ik<br />

bij deze goede moeder veel te veel gerustheid<br />

ontdek, kan ik echter niet befluiten haar kennis<br />

er van te geven; ik wenschte wel voor mijne<br />

veiligheid te zorgen zonder hare achting te<br />

verliezen, en gij alleen kunt dit alles in orde<br />

breni*)<br />

Bonne,


T \v E E G E L I E V E N . sa<br />

brengen. Keer terug, mijne CLAARTJÏ! keer<br />

ÏJUings terug. Ik heb fpijt van de lesfcn d e ik<br />

zonder u ontvang, en vrees van al te geleerd<br />

te zullen worden. Onze meester is niet flechts<br />

een man van verdiensten, hij is tevens deugd­<br />

zaam , en daarom juist is hij te meer gevaarlijk.<br />

Ik ben al te wel van hem voldaan om het van<br />

mij zelve te zijn. In zijne en onze jaaren 'is<br />

het beter bij den deugdzaamften man zelfs, in­<br />

dien hij te gelijk beminlijk is , met zich beide<br />

.meisjes te zijn, dan alleen.<br />

VII. B R I E F .<br />

Andwoord.<br />

Ik verfta u, en gij doet mij beven. Niet dat<br />

ik gelove, dat het gevaar zoo nabij is, als gij<br />

het u verbeeldt. Uwe vrees tempert voor het<br />

tegenwoordige de mijne; maar de toekomst be­<br />

kommert mij , en indien gij niet in ftaat zijc<br />

u zelf te overwinnen, voorzie ik niet dan on­<br />

heilen. Keiaas! hoe menigmaal heeft mij de<br />

arme CHAILLOT voorfpeld, dat de eerfte lief­<br />

dezucht van uw hart uw levenslot beflisfen zou!<br />

ach! Nicht! moet gij , nog zoo jong, reeds<br />

uw lot bepaald zien ? Wat zullen wij haar nu<br />

misfen , die bekwame Vrouw , welke gij het<br />

voordeelig voor ons acht verloren te hebben! Mis-<br />

fchien


B R I E V E N V A K<br />

fchien zou het nuttig voor ons geweest zijn, ZO<br />

wij in den beginne in vertrouwder handen gevallen<br />

waren , maar nu uit de hare komende,<br />

zijn wij te veel geoefend om ons door andere<br />

te laten beftuuren, en niet genoeg , om ons<br />

zelve te beheerfchen; zij alleen kon ons beveiligen<br />

voor de gevaaren, waaraan zij ons had<br />

bloot gefield. Zij heeft ons veel geleerd , en<br />

wij hebben, dunkt mij, voor onzen ouderdom<br />

veel nagedacht. Die warme en tedere vriendfchap<br />

, welke ons bijna van de wieg af vereenigde,<br />

heeft ons, om zoo te fpreken, vroegtijdig<br />

de ziel verlicht ten opzichte van alle de<br />

hartstochten. Wij kennen vrij wel 'hare kenmerken<br />

en hare uitwerkfelen; alleen de konst<br />

van dezelve te onderdrukken mangelt ons. God<br />

geve , dat uw jonge Wijsgeer die konst beter<br />

verfla dan wij!<br />

Gij verftaat mij, wanneer ik zeg wij'; ik<br />

fpreek voornaamlijk van u; want wat mij betreft<br />

, mijne Leidsvrouw heeft mij altoos gezegd<br />

, dat mijne domheid de plaats der rede bij<br />

mij zou vervullen, dat ik nimmerverftaud hebben<br />

zou om te weten te beminnen , en dat<br />

ik al te mal was, om t'eeniger tijd dwaasheden<br />

te begaan. Mijne JULIA! neem u zelve in acht;<br />

hoe meer zij zich van uw verftand beloofde,<br />

hoe meer zij beducht was voor uw hart. Heb<br />

intusfehen goeden moed; ik ben verzekerd, dat<br />

uw


T W E E G E L I E V E N . 51<br />

uw hart alles doen zal, wat de wijsheid en de<br />

eer doen konnen, en het mijne, twijfel er niet<br />

aan , zal van zijne zijde doen al wat in het<br />

vermogen der vriendfchap is. Indien wij al te<br />

veel weten voer onze jaaren, deze kundigheid<br />

heeft ten minften onze zeden niet bedorven. Geloof,<br />

mijne waarde ! dat er veele meisjes zijn<br />

veel onnozeler , en echter minder eerbaar dan<br />

wij: wij zijn het, omdat wij begeeren het te<br />

zijn , en, men zegge wat men wil, dit is 't<br />

middel, om het zekerer te wezen.<br />

Ondertusfchen zal ik, wegens het geen gij mij<br />

gemeld hebt, geen gerust oogenblik genieten, eer<br />

ik bij u ben; want het is geen louter inbeelding,<br />

dat gij voor gevaar vreest, 't Is waar, er is<br />

een gemaklijk behoedmiddel, tweewoorden met<br />

uwe moeder gefproken , en alles is afgedaan;<br />

maar ik begrijp u, gij begeert geen hulpmiddel<br />

dat alles op eenmaal affnijdt; gij wilt wel u<br />

zelve buiten de mooglijkheid flellen van te bezwijken,<br />

maar geenszins de eer derven van tegenftand<br />

te bieden, ö arme Nicht! .... indien<br />

flechts de minfte fchijn ... de Baron<br />

D'KTANGE zou bewilligen om zijne dochter,<br />

zijn eenig kind te geven aan een gering burgerman<br />

zonder middelen! . . . Hoopt gij dit? . . .<br />

wat hoopt «ij dan ? wat zoekt gij ? .... arme<br />

, ongelukkige Nicht! . . . vrees evenwel<br />

niets van mij. Uwe vriendin zal uw geheim<br />

hei-


-<br />

B R I E V E N v i H<br />

heilig bewaren. Veelen zonden het welvoeg*<br />

lijker vinden dat te openbaren, en misfchien<br />

hebben zij gelijk. Ik voor mij , die niet<br />

veel van tegenfpreken houde, ik begeer geene<br />

welvoeglijkheid , die de vriendfchap, de goede<br />

trouw, en het vertrouwen verraadt; ik verbeelde<br />

mij dat elke betrekking, ieder leeftijd zijne<br />

eigene grondregelen, plichten, en deugden heeft;<br />

dat het geen in andere voorzichtigheid zou zijn,<br />

in mij trouwloosheid zoude wezen, en dat men,<br />

dit een en ander niet behoorlijk onderfcheidende,<br />

ons ondeugend doet worden in de plaats<br />

Van veiftandig. Is uwe liefde flaauw, dan zullen<br />

wij die wel overwinnen; is zij hevig, dart<br />

zou men haar aan de treurigfte tooneelen blootftellen,<br />

indien men ze door geweldige middelen<br />

wilde tegengaan, en de vriendfchap behoort<br />

geene andere middelen te beproeven dan waarvoor<br />

zij inftaan kan. Maar van den anderen<br />

kant, zult gij éénmaal onder mijn opzicht zijnde,<br />

u betaamlijk hebben te gedragen. Ja zeker,<br />

gij zult eens zien, wat eene geftrenge opzieneres<br />

van achttien jaaren te betekenen hebbe.<br />

Gij weet, het is niet voor mijn vermaak,<br />

dat ik ver van u af ben, en de lente is op het<br />

land niet zoo aangenaam als gij u wel verbeeldt;<br />

men lijdt daar beurtlings koude en hette; men<br />

vindt bij het wandelen geene fchaduw, en moet<br />

zich in huis bij het vuur verwarmen. Wat mijn<br />

Va-


T W E E G E L I E V E N . §3<br />

Vader betreft, hij ondervind, te midden van zijne<br />

fraaie gebouwen, dat evenwel de nieuwspapieren<br />

hier veel laster aankomen dan in de Stad. Dus<br />

wenscht ieder een niets liever dan derwaard<br />

wedertekeeren, en ik hoop, dat gij mij binnen<br />

vier of vijf dagen omhelzen zult. Maar dit<br />

bekommert mij, dat vier of vijf dagen nog ik<br />

weet niet hoe veele uurett maken, waarvan<br />

er verfcheidere voor den Wijsgeer beftemd zijn.<br />

Voor den Wijsgeer, Nicht! verftaat gij mij?<br />

denk vrij,, dat alle deze uuren voor hem alleen<br />

verfchijnen zullen,<br />

Word nü niet befchaamd, en 11a uwe oogen niet<br />

neder. Een ftatig voorkomen aantenemen is u on­<br />

doenlijk, dl: zou bij uwe gelaatstrekken niet voe­<br />

gen. Gij weet dat ik naauwüjks fchreicn kan zon­<br />

eter lagchen , en dat ik daarom niet te minder ge­<br />

voelig ben , het bedroeft mij daarom niet te min^<br />

der dat ik verre van u af ben, en ik betreur<br />

daarom niet weinigerde goede CHAILLÖT. On­<br />

eindig dankbaar ben ik u , dat gij de bezorging<br />

van haar gedacht met mij deelen wilt; riimmer,<br />

zoo lang ik leef, zal ik er mij van onttrekken, en<br />

gij zoudt ophouden dezelfde te zijn, indien gij<br />

eenige gelegenheid om goed te doen liet verlo­<br />

ren gaan. Ik erken, de arme MIETJE was<br />

praatziek, al te vrij in hare gemeenzame ge-<br />

lprekken, niet befcheiden genoeg hij jonge mei§-<<br />

jes, en er zeer op gefield, om van haren jon-<br />

I. ÖËEL, C gen


54<br />

B R I E V E N V A N<br />

gen tijd te praten. Ook zijn het niet zoo zeer<br />

de eigenlchappen van haren geest, die ik betreur,<br />

offchoon zij bij die kwade ook voortreflijke<br />

hoedanigheden bezat. Ik betreur in haar het<br />

verües van haar goed hart, van hare innige<br />

verkleefdheid aan mij; waardoor zij voor mij<br />

te gelijk de tederheid eener Moeder en de vertrouwlijkheid<br />

van eene Zuster bezat. Zij verving<br />

voor mij de plaats van mijn geheel gcflacht;<br />

naauwlijks toch heb ik mijne Moeder gekend,<br />

mijn Vader bemint mij in zoo ver hij daar voor<br />

vatbaar is , wij hebben uwen beminlijken broeder<br />

verloren, en de mijnen zie ik bijkans nooit.<br />

Zie daar mij als eene verlatene wees! Gij alleen,<br />

liefkind! zijt mij nog overgebleven, want, uwe<br />

goede moederen gij, dit is één. Evenwel, gij<br />

hebt gelijk. Ik heb u behouden — en ik weende!<br />

ik was wel dwaas, wat behoefde ik te wee»<br />

ncn?<br />

P. S. Uit vrees voor eenig ongeval zend ik dezen<br />

brief aan onzen meester, op dat hij<br />

des te zekerer in uwe handen kome.<br />

VIII.


T w E s G E L I E V E N . sS<br />

VIII. BRIEF O).<br />

Aan JULIA.<br />

Wat heeft de liefde toch vreemde eigenzinnighe»<br />

den , fchoone JÜLIA! Mijn hart bezit meer dan<br />

het immer hoopte, en het is niet voldaan, Gij<br />

bemint mij, gij verklaart mij dit, en ik zachte.<br />

Nog durft dit onrechtvaardig hart begeeren,<br />

daar er niets meer te begeeren is; het foltert mi|<br />

door zijne inbeeldingen, en verontrust mij irt den<br />

fchoot van het geluk. Geloof niet, dat ik de<br />

wetren mij eenmaal opgelegd vergeten heb, noch<br />

onwillig geworden ben om die te gehoorzamen ;<br />

neen, maar een heimlijke fpijt kwelt mij op de<br />

gewaarwording, dat die plichten mij alleen moeilijk<br />

vallen, dat gij die u liet voorftaan , zoo<br />

zwak te zijn, thans zoo veel Iterkte hebt, en dat<br />

ik zoo weinig moeite heb te doen om mijne<br />

driften,te bedwingen, naardien gij zoo oplettend<br />

Zijt, om dezelve voortekomen.<br />

e n<br />

C


S6 B R I E V E N V A N<br />

Wat zijt gij zedert twee maanden veranderd,,<br />

zonder eenige wezenlijke verandering in onzen<br />

toeftand! uwe onpaslijkheden houden op ; er komt<br />

uiers meer in van onlust of moedloosheid; alle<br />

de bevalligheden hebben zich weder herfteld; alle<br />

uwe bekoorlijkheden zijn verlevendigd ; de pas<br />

ontloken roos is niet frisfeher dan gij; de boerterijen<br />

gaan wederom haren gang; gij zijt geestig<br />

bij ieder een; gij dartelt, zelfs met mij gelijk<br />

voor dezen, en 't geen mij het meest van allen<br />

kwelt, gij zweert mij eene eeuwige liefde op<br />

eenen zoo luchthartigen toon, als of gij van de<br />

vermaaklijkfte zaak der wereld fpraakt.<br />

Zeg, zeg mij, onftandvastigef is dit het kenmerk<br />

eener geweldige hartstocht , 'die genoodzaakt<br />

is zich zelf te bedwingen, en indien gij<br />

flechts de minfte neiging te beteugelen hadt, zou<br />

deze dwang althands uwe vrolijkheid van Geest<br />

niet onderdrukken? ö hoe zeer veel beminlijker<br />

waart gij toen gij minder fchoon waart! hoe zeer<br />

betreur ik nu die aandoenlijke bleekheid, dat dierbaar<br />

onderpand van 'c geluk eenes minnaars, en .<br />

hoe haatlijk is mij .de onvocglijke gezondheid,<br />

welke gij herfteld hebt ten koste van mijne rust!<br />

ja , liever zag ik u nog zieklijk, dan met die<br />

opgeruimde houding, met die tintelende oogen,<br />

met dien frisfehen blos , welke mij beledigen.<br />

Hebt gij al zoo ras vergeeten, dat gij dus niet<br />

geiteld waart, toen gij mijn madedogen affmeekte?


T W E E G E L I E V E N . 37<br />

t? ? JULIA, JULIA! wat is die hevige liefde<br />

binnen weinig tijds bedaard geworden !<br />

Maar het geen mij nog meer beledigt, is, d*t na<br />

u aan mijne bcfcheidcnh id overgegeven te hebben,<br />

gij nu dezelve toont te mistrouwen, en dat gij<br />

de gevaaren fchuwt als of gij daarvoor nog te<br />

vrezen hadt. Beloont gij mijne ingetogenheid op<br />

de/.e wijze, en verdiende mijne ongekrenkte eerbied<br />

van uwe zijde die beledigingV wel verre, dat<br />

bet vertrek van uwen vader ons meer vrijheid zou<br />

gelaten hebben , kan ik u ter naauwer nood alleen<br />

zien. Uwe onaffcheidbare Nicht verlaat u<br />

geheel niet meer. Ongevoelig hervatten wij onze<br />

oude levenswijze , onze voorige omzichtigheid,<br />

met dit onderfcheid alleen , dat dezelve u toen<br />

lastig viel, en nu behaagt.<br />

Wat zal dan de belooning eener zoo zuivere<br />

hulde zijn, indien het niet uwe achting is; en wat<br />

baat mij eene altoosdurende en vrijwillige onthouding<br />

van het liefde dat in de wereld is, indien<br />

zij die dezelve afvordert mij daarvoor .«reencn<br />

dank weet? Indedaad, ik ben moede van vergeefs<br />

te lijden, en van mij zelf te doemen tot de<br />

wreedde beroovingen zonder er zelfs enige verdiende<br />

door te hebben. Hoe? moest gij drafloos<br />

uwe fchoonheid herdellen terwijl gij mij veracht?<br />

moeten mijne oogen onophoudelijk op bekoorlijkheden<br />

daaren , welke mijn mond nimmer<br />

C 3 v na-


3* B R I E V E N V A N<br />

naderen mag? Kortom, moet ik mij zelf alle<br />

hoop bencemen , zonder mij ten minfle de eer<br />

eener zoo wreede opoffering te konnen aanmatigen<br />

? Neca , daar gij u niet langer aan mijn<br />

woord van eer vertrouwt, wil ik mij daar aan<br />

niet meer nutloos verbonden houden; het is eene<br />

onrechtvaardige zekerheid , welke gij u zoo wel<br />

door mve voorzorgen als door mijne belofte bezorgt;<br />

gij zij; al tc ondankbaar, of ik ben al te<br />

naauwgezet, en ik wil niet langer die gelegenheden<br />

van het gslukslot afwijzen , welke gij<br />

niet zuk konnen afinijdev.,1 Kortom, hoedanig<br />

ook mijn loc wezen moge, ik gevoel dat<br />

ik een taak heb opgenomen die boven mijne<br />

krachten is, JULIA! herneem de zorg voor n<br />

zelve; ik geef u een pand terug, al te gevaarlijk<br />

voor de trouwe van den bewaarder, en waarvan<br />

de befcherming uw hart minder kosten zal, dan<br />

gij hebt voorgewend te vrezen.<br />

Ik zeg het u ernftig; neem u zelf in acht, of<br />

verban mij, dat is te zeggen, beroof mij van het<br />

leven. Ik heb een lichtvaardig verdrag aangegaan.<br />

Ik fta verwonderd, hoe ik het zoo lang heb konnen<br />

nakomen; ik weet, dat ik ditbeftendig doen<br />

moest, maar ik gevoel dat het mij onmooglijk<br />

is. Men verdient te bezwijken, wanneer men<br />

z.ieh zulke gevaarlijke plichten oplegt. Geloof<br />

mi},, waarde en lieve JULIA! geloof dit gevoelig<br />

hart dat niet dan alleen voor u klopt, gij zult<br />

altoos


T W E E G E L I E V E N . 39<br />

altoos geëerbiedigd worden ; maar de rede kan<br />

mij voor een oogenblik verlaten, en de bedwelming<br />

der zinnen kan tot eene misdaad vervoeren<br />

, waarvan men in bedaarder gefleldheid een affchrik<br />

zoude hebben. Gelukkig, dat ik uwe hoop<br />

niet heb te loor gefteld, ik heb twee maanden<br />

lang gezegepraald , en daar voor zijt gij mij de<br />

beloning fchuldig van twee eeuwen lijdens.<br />

IX. B R I E F .<br />

Van JULIA.<br />

Ik begrijp het: de vermaken der ondeugd en" de eer<br />

der deugd zouden u te zamen een genoeglijk lot<br />

verfchaffen ? Is dit uwe zedenleer!<br />

ö! mijn Vriend! gij wordt wel ras moede van<br />

edelmoedig te zijn! waart gij het dan alleen uit<br />

gemaaktheid ? Een zonderling blijk van verkleefdheid<br />

waarlijk, u te beklagen over mijne gezondheid<br />

! zou het zijn, om dat gij gehoopt hadt<br />

dezelve door mijne dwaze liefde geheel en al te<br />

zien verwoesten, en dat gij ftaat maakte dat<br />

ik u eenmaal om het leven ioude fmeken ? of,<br />

hebt gij voorgenomen mij zoo lang te ontzien,<br />

als ik affchrik inboezemde, en uw woord intetrekken<br />

wanneer ik weder draaglijk werd? Ik<br />

zie in foortgelijke opofferingen die verdiende<br />

niet, om er zich zoo veel op te laten voorftaan.<br />

C 4 Even


4


T W E E GELIEVEN. 41<br />

van bier dat gij mijne gevoelens van onflmdvastigheid<br />

en mijn hart van wispelturigheid befchuldigt.<br />

Ach! mijn vriend! beoordeelt gij het niet<br />

al te geftreng ? Er is meer dan een dag nodig om<br />

het te leeren kennen. Wacht, en misfchien zult<br />

gij bevinden, dat dit hart, het welk u bemint,<br />

het uwe niet onwaardig is.<br />

Kondet gij begrijpen met welk eene ontroering<br />

ik de eerde aandoeningen van dat gevoel dat mij<br />

aan u verbind, gewaard werd, gij zouit in ftaat<br />

zijn om te ooroeelen over de wanorde welke het<br />

in mij verwekken moest. Ik ben opgevoed naar<br />

grondregelen van zoodanig eens geftrcngh'iid, dat<br />

de zuiverde liefde mij toefcheen de grootfte fchande<br />

te zijn. Alles leerde mij of deed mij geloven,<br />

dat een gevoelig meisje verloren was bij het eerde<br />

woord van tederheid, dat uit haren mond ging;<br />

mijne ontftelde verbeelding verwarde de misdaad<br />

met de belijdenis der hartstocht; en ik had zulk<br />

een verfchriklijk denkbeeld van deze eerfte onderneming<br />

, dat ik uaauwlijks eenigen a'dand<br />

tusfehen dezelve en den uiterften ftap gewaar<br />

werd. Een overgroot wantrouwen van mij zelve<br />

vermeerderde mijne beroerenislen ; de wordelingen<br />

der zedigheid fchenenmij toe die der kuischheid<br />

te zijn; ik melkte het pijnigende der ft.ilzwijgendheid<br />

aan als eene vrucht van de hevigheid<br />

der driften. Ik hield mij zelf voor verloren , zoo<br />

dia ik zoude gefproken hebben , en echter ik<br />

C 5 moest


0 B R I E V E N V A N<br />

moest fpreken of u ongelukkig maken. Aldus<br />

nier. langer in ftaat om mijne gevoelens te verbergen<br />

, trachtte ik de edelmoedigheid der uwen<br />

optcwekken , en mij meer aan u dan aan mij<br />

zelve toevertrouwende, zocht ik, door uwe eer<br />

in het belang van mijne befcherming te doen treden<br />

, mij zelf die middelen van redding te bezorgen,<br />

waarvan ik mij beroofd vond.<br />

Ik heb gezien dat ik mij bedrogen heb; ik<br />

had mij niet uitgelaten of ik voelde verademing;<br />

naauwlijks had ik uw andwoord, of ik gevoelde<br />

mij geheel en al bedaard, en twee maanden ondervindings<br />

hebben mij geleerd,dat mijn teergevoelig<br />

hart liefde nodig heeft, maar dat mijne zinnen<br />

gecnen minnaar behoeven. Oordeel, gij die de<br />

deugd bemint , met welk eene vreugde ik deze<br />

gelukkige ontdekking gedaan heb ! Gered uit dien<br />

afgrond van vernedering waarin mijne angftige verbeeldingen<br />

mij geftort hadden , finaak ik het ftreelend<br />

vermaak van eene zuivere liefde. Deze toeftandmaakt<br />

het geluk mijnes levens uit; zij heeft<br />

een heilzaamcn invloed op mijne geestgefteldheid<br />

en gezondheid; naauwlijks kan ik mij een aangenamer<br />

ftaat voorftellen, en de vereeniging van de<br />

liefde met de onfchuld fchijnt mij toe het paradijs<br />

op aarde te zijn.<br />

Zints dien tijd had ik geene vreze meer voor<br />

u ; en wanneer ik het alleen zijn met u zorgvuldig<br />

ver-


T W E E G E L I E V E N . 43<br />

vermij 1de, was het ruim zoo veel om uwen als<br />

om mijnen wil; trouwends uwe oogen en uwe<br />

zuchten verraadden meer drifes dan wilsheid, en<br />

indien gij de vastftelling door u zelf gemaakt<br />

immer vergeten hadt, ik zou ze niet hebben vergeten.<br />

Ach ! mijn Vriend ! waarom kan ik in uwe<br />

ziel dat gevoel van geluk en van kalmte,<br />

welk in de mijne hcerscht , niet overftorten!<br />

waarom kan ik u niet leeren den allerbekoorlijkften<br />

ftaat van het leven gerusllijk te genieten<br />

! De geneugten der vereeniging van twee<br />

harten paaren zich bij ons aan die der onfchuld;<br />

geene vrees, geene fchaamtc hoe ook genaamd<br />

ftoort onze gelukzaligheid; te midden<br />

der waare genoegens van de liefde konnen wij<br />

ipreken van de deugd zonder te blozen,<br />

E v''è il'piacer con Vonoflade accanto (a).<br />

Ik weet niet welk een treurig voorgevoel<br />

zich in mijnen boezem verheft en mij toeroept<br />

dat wij werklijk den ecnigen tijd van geluk,<br />

dien de Hemel ons befchoren heeft , genieten.<br />

Ik zie in de toekomst niets anders voor mij dan<br />

fcheiding, onheilen, beroereriislen, tegenftrevingen.<br />

(a) dat is: daar vindt men vermaak en deugd tt<br />

zemen, Aant. des VER.T.


44 B R I E V E N V A N<br />

gen. De minde verandering in onze tegenwoordige<br />

omftandigueden fchijnt mij toe niet anders<br />

dan ongunftig te konnen zijn. Neen, indien<br />

ooit een zachter band ons vereenigen mocht,<br />

dan weet ik niet of de overmaat van geluk<br />

hetzelve niet fpoedig geheel zou verwoesten.<br />

Het oogenblik Van 't genot is het beflisfend tijdftip<br />

der liefde, en voor de onze is elke verandering<br />

gevaarlijk , wij konnen niet anders dan<br />

daarbij verliezen.<br />

Ik fmeek u, mijn lieve , mijn eenige Vriend!<br />

tracht de bedwelming dier ijdele driften te bedaaren,<br />

welke altoos worden opgevolgd van<br />

fpijt, naberouw, en droefheid. Smaken wij het<br />

kalm genot van onze tegenwoordige gefteldheid.<br />

Gij ftelt er vermaak in mij te onderwijzen, en<br />

hoe veel genoegen het mij verfchafTe uw onderwijs<br />

te ontvangen, is u bekend. Vermeerderen<br />

wij nog onze lesfen , laat ons niet langer van<br />

elkander af zijn, dan de welvoeglijkheid eischt,<br />

laat ons de oogenblikken, die wij niet in elkanders<br />

gezelfchap flijten konnen, hefteden om ons<br />

te fchrijven, en ons eenen kostbaren tijd ten<br />

nutte maken, welken wij wellicht nog eens zullen<br />

te rug wenfehen. Ach! mocht ons lot, zoo<br />

als het dan ook is, ons leven lang duurenj Het<br />

verftand wordt verrijkt, de rede wordt verlicht, de<br />

ziel verkrijgt eene vastigheid, het hart geniet.;<br />

wat ontbreekt er nog.aan ons geluk?<br />

X,


T W E E G E L I E V E N . 41<br />

X. B R I E F .<br />

Aan JULIA.<br />

I^Joe veel reden hebt gij, mijne JULIA! om<br />

re ze/gen dar ik u nog niet ken! Telkens verbeeld<br />

ik mij aile de rijkdommen van uwe fchoone<br />

ziel reeds te kennen , en echter ontdek ik bij<br />

aanhoudenheid nieuwe. Welke vrouw vereeuigde<br />

immer zoo als gij de tederheid met de deugd,<br />

en wist door de mengeling van de eene met de<br />

andere die beide meer beminlijk te maken? Ik<br />

vind in deze wijsheid, die mij rampzalig maakt,<br />

ik weet niet welk eene aanminnigheid en be*<br />

koorlijkheid, en gij bekleedt de opofferingen<br />

waartoe gij mij noodzaakt met zoo veel bevalligheid,<br />

dat het weinig verfchilt, of gij zoudr,<br />

er mij op doen verlieven.<br />

Ik gevoel het eiken dag meer en meer, dat<br />

van u bemind te zijn het hoogde goed is! er is,<br />

er kan geen geluk zijn , dat daaraan evenaart,<br />

en indien ik kiezen moes* -<br />

tusfehen uw hart en het<br />

bezit van uwe' perfoou zelve, neen! bekoorlijke<br />

JULIA ! geen oogenblik zou ik mij beraaden.<br />

Maar wat zou mij tot zulk eene harde keus noodzaken<br />

, en waarom zou men van één fcheiden het<br />

geen de natuur heeft willen zamenveegen ? De<br />

tijd,


45 B R I E V E N V A N<br />

tijd, zegt gij, is kostbaar, laat ons dien, zo»<br />

als hij is, weten ten nutte te maken, en ons<br />

wachten van door ons ongeduld den vreedzamen<br />

loop er van te ftremmen. 6! dat hij voorbijga<br />

en welvare! moet men, om het genot te hebben<br />

van eenen aangenaamen toeftand een nog<br />

aangenamer prijs geven , en de rust verkiezen<br />

boven de hoogfte gelukzaligheid ? Is niet al de<br />

tijd dien men beter hefteden kan verloren? ach!<br />

indien men duizend jaaren levens in één quartier<br />

uurs genieten kan, wat behoeft men dan verdrietig<br />

de dagen optetellen, die men zal geleefd<br />

hebben?<br />

Al wat gij van het geluk onzer tegenwoordige<br />

gefteldheid zegt, is buiten tegenfpraak; ik<br />

bezef dat wij gelukkig moeten zijn, en echter<br />

ben ik het niet. Laat vrij de wijsheid door uwen<br />

mond fpreken, de Hem der natuur is nogthands<br />

de fterkfte. Wat raad om haar te wederftaan,<br />

wanneer zij inftemt met de taal van het hart?<br />

Behalven u alleen zie ik niets in dit aardsch<br />

verblijf dat waardig is mijne ziel en mijne genegenheden<br />

te bemeesteren; neen, zonder u is<br />

de gantfche natuur niets meer voor mij; maar<br />

haar gebied is in uwe oogen, en daarin is zij<br />

onwederftaanbaar.<br />

Geheel anders, Hemelfche JULIA! is de zaak<br />

met u gelegen ; gij zijt voldaan met mijne zinnen<br />

.


T W E E G E L I E V E N . 4?<br />

nen te bekooreri, en bevindt u in geer.en twecftrijd<br />

met de uwe. Het fcliijnt dat menschlijke"<br />

driften te laag zijn voor eene zoo verhevene<br />

ziel, en met" de fchoonheid, bezit gij tevens de<br />

zuiverheid, der Engelen, ö Zuiverheid! die ik<br />

al morrende eerbiedig, waarom kan ik u niet<br />

vernederen, of mij tot u verheffen! Maar neen,<br />

ik zal fteeds langs de aarde kruipen , en u altoos'<br />

in den Hemel zien fchitteren. Wel aan! zijt gelukkig<br />

ten koste van mijne rust; blijf in het bezit<br />

van alle uwe deugden; dat de laage flerveling verga<br />

, die immer beproeven mocht er ééne eenige<br />

van te fchenden, Zijt gelukkig, ik zal trachten<br />

te vergeten hoe beklagenswaardig ik ben, en uit<br />

uw geluk zelve zal ik troost fcheppen tegen mijne<br />

rampen. Ja, waarde minnares' ik verbeelde mij<br />

dat mijne liefde even zoo volmaakt is als haar<br />

aanbidlijk voorwerp; alle de driften ontvlamd door<br />

uwe bekoorlijkheden , worden uitgedoofd door de<br />

volmaaktheden van uwe ziel, deze zie ik in zulk<br />

eene kalmte, dat ik hare rust niet flooren durf.<br />

200 vaak ik in de verzoeking kome om u de<br />

geringfte liefkozing te ontrooven , wederhoudt<br />

mij de fchroom van u te beledigen , maar nog<br />

meer mijn eigen hart door de vrees van een<br />

zoo rein geluk te verpesten; bij het waardeeren<br />

der genoegens waarnaar ik haak, bereken ik<br />

alleenlijk wat zij u zouden konnen kosten ; en<br />

daar ik mijn geluk niet met het uwe kon doen<br />

beftaan. heb ik, denk hoe ik bemin! van het<br />

mijne afïtand gedaan. Wel-


B R I E V E N V A N<br />

Welke onoplosbare tcgenftrijdigheden zijn et<br />

in de gevoelens die gij hij mij verwekt! ter zelfder<br />

tijd ben ik onderdanig en vrijpostig, driftig<br />

en ingetogen, ik kan u niet aanzien, zonder<br />

eenen tweeftrijd in mij zelve gewaar te worden.<br />

Uwe aanblikken, uwe ftem boezemen het hart met<br />

de liefde tevens de zachte neiging der onfchuld<br />

in ; en dit is eene Godlijke bevalligheid, welke<br />

men niet zonder jammer verwoesten kan. Zo ik<br />

nog buitcnfporige wenfchen voeden durf, het is<br />

alleen buiten uwe tegenwoordigheid; mijne begeerten<br />

, daar zij u zelve niet durven naderen,<br />

wenden zich naar uwe bceldnis, en het is aan<br />

deze dat ik mij wretke over het ontzag, dat ik<br />

gedwongen ben u toetedragen.<br />

Intusfchen ga ik kwijnen en ik verteer mij<br />

zelf; het v uur vloeit door mijne aderen; niets<br />

is in ftaat om het te verdooven of te temperen,<br />

en wanneer ik het bedwingen wil, blaas ik het<br />

des te fteiker aan. Ik moet gelukkig zijn , ik<br />

ben hef, dit erken ik; ik klaag niet over mijn<br />

lot; zoo als het dan ook is, wilde ik het niet<br />

verruilen met dat van de Koningen der aarde.<br />

Evenwel is er een wezenlijk verdriet dat mij<br />

kwelt, en dat ik vergeefs zoek te ontvluchten;<br />

ik zou niet willen ftcrven, en echter fterf ik;<br />

ik wilde voor u leven, en gij —. gij berooft'<br />

mij van het leven.<br />

XL


T W E E GELIEVEN. 49<br />

XL BRIEF.<br />

Van JULIA.<br />

I k gevoel, mijn Vriend! dat ik dagelijks meet<br />

aan u verkleefd worde ; her. is mij ondoenlijk<br />

mij langer van u te verwijderen, de kortfte afwezigheid<br />

valt mij ondraaglijk , en ik moet u<br />

of zien of fchrijven , ten einde mij gcftadig<br />

met u bezig te houden.<br />

Zoo groeit m'.jne^iefde aan te gelijk met de<br />

uwe; want thands zie ik hoe zeer gij mij bemint,<br />

uit uwe wezenlijke vrees om mij genoegen te<br />

geven , daar gij in den beginne er flechts de<br />

vertoning van maakte, ter betere bereiking uwer<br />

oogmerken. Ik onderfcheide zeer wel in u de<br />

overmacht die uw hart verkregen heeft, over de<br />

bedwelming eener verhitte verbeeldingskracht,<br />

en in uw tegenwoordig zeifsbed.vang ontdek ik<br />

honderdmaal meer hartstocht dan in de eerfte<br />

vervoeringen uwer drift. Ik weet tevens, dac<br />

uwe toeftand, hoe lastig ook, niet ontbloot is<br />

van genoegens. Her is flreelend voor een rechtgeaart<br />

minnaar opofferingen te doen, die hem<br />

allen worden aangerekend, en waarvan niet ééne<br />

eenige verloren is voor het hart van haar die<br />

hij bemint. Ja wie weet, of gij, mijne gevoelt<br />

DEEL. D lig*


50 B R I E V E N V A N<br />

ligheid kennende, niet eene beter berekende konstgreep<br />

gebruikt om mij te verleiden. Dan neen, ik<br />

ben onrechtvaardig, en gij zijt niet in ftaat om<br />

ten mijnen opzichte u van eene list te bedienen.<br />

Onderrusfchen zal ik mij, indien ik wijs ben,<br />

nog meer voor het medelijden wachten dan voor<br />

de liefde. Ik voel mij duizendmaal meer vertederd<br />

door uwe ontzagbetooningen dan door uwe<br />

drifren, en ik vrees, dat gij, met de welvoeglijkfte<br />

partij te kiezen, indedaad de gevaarlijkfte<br />

gekozen hebt.<br />

Ik moet u uit de gulheid' van mijn hart eene<br />

waarheid zeggen, die hetzelve levendig gevoelt,<br />

en waarvan het uwe u behoort te overtuigen; zij<br />

is deze, dat, in weêrwil van het noodlot,van<br />

ouderen, ja van ons zeiven, onze lotgevallen<br />

voor altoos zaamverbonden zijn, en dat wij<br />

niet meer gelukkig of ongelukkig zijn konnen,<br />

dan met elkander. Onze zielen hebben zich, om<br />

zoo te fpreken, in alle hare punten aangeraakt,<br />

en overal hebben wij dezelfde zamenhcchting gevoeld<br />

; (verbeter mijnen mïsflag, mijn vriend!<br />

zo ik uwe Natuurkundige onderrichtingen kwalijk<br />

te pas brenge.) Het noodlot zal ons, ja, konnen<br />

fcheiden, maar niet ontbinden van elkander.<br />

Wij zullen voordaan altoos dezelfde genoegens,<br />

en dezelfde fmarten ondervinden; en gelijk die<br />

gelieven , waarvan gij mij fpraakt, die, zegt men,<br />

op onderfcheidene plaatzen eenerleie gewaarwor-


t * u GÈLIÈVEN. $t<br />

wordingen hebben, zouden wij hetzelfde gevoe*<br />

len , zelfs aan de twee uiterften der wereld*<br />

Staak dan de hoop, indien gij dezelve immer<br />

gekoesterd hebt, van u een geluk op u zelf te<br />

vormen, en dat te kopen ten koste van het mijne,,<br />

Verbeeld u niet, dat gij gelukkig zoudt konnen<br />

zijn, zo ik ontëerd ware, of dat gij met een oog<br />

van voldoening mijne fchande , èn mijne tranen<br />

zoudt konnen aanfehouwen.- Geloof mij, mijn<br />

Vriend! ik ken uw hart beter dan gij Zelve. Eene<br />

zoo tedere, zoö oprechte liefde moet over de<br />

driften weten te heerfcheii; gij hebt te veel ge*<br />

daan om er een einde van te maken zonder u zelf<br />

in *t verderf te ftorten, en gij kunt niet langer<br />

mijn ongeluk voltooijen, zonder tevens het uwe<br />

te bewerken.<br />

Ik wenschte dat gij kondet bezefFen, van hoe<br />

Veel belang het voor ons beiden is, dat gij de<br />

zorg voor ons ge'meenfchaplijk lot geheel aan<br />

mij overgeeft. Twijfelt gij of gij mij niet even<br />

dierbaar zijt als ik mij zelve; meent gij dat er<br />

eenig geluk voor mij moogüjk zoude zijn $ waarin<br />

gij niet deelde ? Neen, mijn Vriend ! ik heb dezelfde<br />

belangen als gij, en een weinig meer verftand<br />

om die te befbuuren. Ik fta toe, dat ik de<br />

jongfteben; maar hebt gij nimmer waargenomen s<br />

dat, gelijk het verftand bij de Vrouwen doorgaands<br />

zwakker is en vroeger afneenjt, hetzelve<br />

D a zicb


5» B R I E V E N V A N<br />

zich ook eerder vormt, gelijk een broze zonnebloem,<br />

die voor den eik opgroeit en fterft? Van<br />

onze vroegfte jeugd af aan zijn wij belast met<br />

een zoo gevaarlijk pand , dat de zorg om hetzelve<br />

te bewaren al ras het oordeel bij ons opfcherpt,<br />

en het is een uitmuntend middel om de gevolgen<br />

der dingen wel te kennen, dat men een levendig<br />

gevoel hebbe van alle de gevaaren, waaraan zij<br />

ons bloot ftellen. — Wat mij betreft , hoe meer<br />

ik mij met onzen toeftand bezig houde, hoe meer<br />

ik u in den naam der liefde moet verzoeken ; zijt<br />

toch gehoorzaam aan hare zachte Item, en laat<br />

ubeftuuren, ja helaas! door eene andere blinde,<br />

maar die ten minfte een fteunpunt heeft waaraan<br />

zij vasthoud.<br />

Ik weet niet, mijn Vriend! of onze harten het<br />

geluk zullen hebben van elkander te verflaan , en<br />

of gij bij het lezen van dezen brief deelen zult in<br />

de tedere aandoening, welke mij dien heeft ingegeven.<br />

Ik weet niet of wij ooit zuilen kunnen<br />

overeenftemmen in de wijze van befchouwen<br />

even gelijk in die van gevoelen; maar dit weet<br />

ik, dat het gevoelen van hem, die het minst van<br />

ons beiden zijn geluk affcheidt van dat des anderen,<br />

indedaad het verkies'!ijkst gevoelen is.<br />

XII.


T W E E G E L I E V E N . 53<br />

XII. B R I E F .<br />

Aan JULIA.<br />

]YIijne JULIA! ho» treffend is de eeuvouwigheid<br />

van uwen brief! hoe duidlijk zie ik daarin<br />

de helderheid eener onfchuldige ziel, en de tedere<br />

angstvalligheid der liefde! Uwe gedachten<br />

ontwikkelen zich konfteloos en zonder moeite;<br />

zij verwekken in het hart eenen ftreelenden indruk<br />

, rimmer eigen aan een gekunftelde ftijl.<br />

Gij voert de onwederlegbaarfte redenen aan op<br />

eenen zoo eenvouwigen trant, dat men er op<br />

moet nadenken, om er de kracht van te gevoelen<br />

, en de verhevene gevoelens kosten u<br />

zoo weinig, dat men ze bijkans zou aanmerken<br />

als gemeenzame denkbeelden, ö Ja! zonder<br />

twijfel ftaat het aan u onze lotgevallen te<br />

regelen ; dit is geen recht dat ik u affta, het'<br />

is eene rechtvaardigheid die ik van u eïsch , en<br />

uw verftand moet mij fchadeloos ftellen voor het<br />

nadeel, dat gij aan het mijne veroorzaakt hebt.<br />

Van dit oogenblik af draag ik u voor mijn<br />

gantfche leven de beheerfching mijner neigingen<br />

op; befchik over mij als over eenen man, die<br />

niets meer voor zich zelf is, en wiens geheel<br />

aanzijn alleen in betrekking tot u ftaat. Ik zal,<br />

zijt des verzekerd, de verbindcenis die ik aanga<br />

ü 3 na-


54. B R I E V E N V A K<br />

nakomen, wat gij mij ook mocht voorfchrijven,.<br />

Of ik zal er beter door worden, of gij zult et<br />

te gelukkiger door zijn, en ik zie van allen kant<br />

de verzekerde beloning mijner gehoorzaamheid.<br />

Ik draag u derhalven onbepaald de zorg op<br />

voor ons gemeenfchaplijk geluk; bewerk het<br />

uwe, en alles is wel. ik voor mij, die u geen<br />

oogenblik vergeren, noch aan u denken kan zon«<br />

der hartstochten die ik overwinnen moet, ik<br />

ga mij eeniglijk bezig houden met die zorgen,<br />

welke gij mij hebt opgelegd.<br />

Zedert een jaar, dat wij ons te zamen oefen»<br />

den, hebben wij naauwlijks iet anders gedaan,<br />

dan gelezen zonder orde en fchier alleen zoo<br />

als het viel; meer met oogmerk om uwen fmaak<br />

te toetfen, dan om dien te vormen. Daarenboven<br />

, zoo veel beroerings in de ziel liet ons<br />

zeer weinig vrijheid over voor het verltand.<br />

De oogen waren ter naauwer nood op het boek<br />

gevestigd, de mond fprak er de woorden van<br />

Uit, maar de aandacht ontbrak altoos, Uwe<br />

kleene Nicht, niet vooraf bezet met zulke denkbeelden,<br />

verweet ons onze weinige bevattelijkheid<br />

, en bezorgde zich gemakiijk de eer van<br />

ons vooruit te ftreeven. Ongevoelig is zij de<br />

meesteres van den meester geworden, en offehoon<br />

wij zomtijds over hare inbeeldingen<br />

gelagchen hebben, zij is echter wezenlijk de<br />

eenige van ons drieën, die iets weet van al hes<br />

gegn wij geleerd hebben, Qr»


T W K E G E L I E V E N . §5<br />

Om dan den verlorenen tijd (ach! JULIA!<br />

was er ooit een die beter hefteed werd?) weder<br />

intehalen, heb ik een foort van plan uitgedacht,<br />

hetwelk gefchikt is om door eene geregelde orde<br />

het nadeel te herftellen , dat onze kunde bij<br />

die verftrooijingen geleden heeft. Ik zend het<br />

u; ftraks zullen wij het te zamen nalezen, en<br />

ik vergenoeg mij thands met er eenige losfe<br />

aanmerkingen over te maken.<br />

Wilden wij, beminlijke Vriendin! ons met een<br />

ftapel van geleerdheid belasten, en meer weten<br />

voor anderen dan voor onszelven, dan zou mijn<br />

zamenftel niets deugen; want het is geheel daartoe<br />

ingericht om uit veele dingen iets te nemen,<br />

en om eene kleene verzameling te maken uit<br />

eene groote boekerij. De wetenfchap is bij de<br />

meeste lieden die ze beoefenen eene geld-munt<br />

waarmede men veel opheeft, die tot het gelukkig<br />

leven niets toebrengt dan in zoo verr» men ze in<br />

omloop brengt, en die nergends goed toe is dan<br />

tot den Koophandel. Ontneem aan onze geleerden<br />

het vermaak van zich te doen aanhooren, en<br />

de wetenfchap zal geene waarde meer voor hun<br />

hebben. Zij verzamelen in de Studeercel met<br />

geen ander oogmerk, dan om dit in 't openbaar<br />

uitteventen , zij begeeren niet wijs te zijn dan<br />

in het oog van anderen, en zij zouden zich der<br />

ftudie niet meer bekreunen , indien zij geene<br />

D 4 he-


56 B R I E V E N , V A N<br />

bewonderaars meer hadden Wij voor ons,<br />

die rut met onze kundigheden doen willen,<br />

wij verzamelen die niet om ze weder te verkopen,<br />

maar om ze tot ons gebruik aanteleggen;<br />

niet om er ons mede te bezwaaren, maar om<br />

er voedfel uittetrekken. Weinig te lezen , en<br />

bet geen wij gelezen hebben veel te overdenken,<br />

of't geen hetzelfde is, er veel met elkander over<br />

te fpreken , is het middel om die fpijs wel te<br />

verteeren. Ik oordcel dat wanneer men eenmaal<br />

het begrip vatbaar gemaakt heeft door de heblijkheid<br />

van natedenken, het altoos beter is die<br />

zaken, welke men in boeken zou vinden, door<br />

zich zelf te ontdekken; dit is bet waare geheim<br />

om zich dezelve vast in het hoofd te prenten en<br />

ze tot ons eigendom te maken. Wanneer men<br />

dezelve integendeel zoodanig ontvangt als zij<br />

ons medegedeeld worden, is het bijkans altoos<br />

in een anderen vorm , dan onze eigene. Wij<br />

zijn veel rijker dan wij meenen ; maar, zegt<br />

ÏIONTAIGNE, men vormt ons tot het ontleenen<br />

en het opzamelen; men leert ons zich te bedienen<br />

van -eens anders goed meer dan van ons<br />

eigen<br />

(/;) Zoo dacht SE NE c.\ zelf. Inlien min %<br />

zegt hij , mij de wetenfchap fchouk, onder beding<br />

dat ik dezelve niet vertonen zoude , ik zou ze niet.<br />

hegeereti* Verhevene wijsgeerte 1 zie daar, waar­<br />

tos men u gebruikt.


T W E E G E L I E V E N . 57<br />

eigen, of liever, terwijl wij zonder ophouden<br />

voorraad opleggen, durven wij niets aantasten;<br />

wij zijn gelijk aan die gierigaarts, die enkel<br />

bedacht zijn om hunne pakhuizen te vullen,<br />

en zich te midden van den overvloed doodhongeren.<br />

Ik beken, er zijn veele menfchen, voor wien<br />

dit ftelfel fchadelijk zoude zijn, en die veel<br />

moeten lezen en weinig denken , om dat wegens<br />

de zwakheid van hun verfband, niets zoo<br />

Hecht is zaamgefteld dan het geen zij uit zich<br />

zelve voordbrengen. U prijs ik juist het tegendeel<br />

aan, u die bij het lezen van boeken<br />

zelfs het geen gij daarin vindt verbetert, en<br />

wier werkzaam vernuft over een boek een ander<br />

bock maakt, beter zoiïïts dan het eerfte.<br />

Wij zullen elkander derhalven onze denkbeelden<br />

mededeelen ; ik zal u zeggen wat anderen gedacht<br />

hebben, gij zult mij zeggen wat gij over<br />

dit onderwerp denkt, en doorgaands zal ik op<br />

het einde der les meer geleerd hebben dan gij.<br />

Hoe minder gij zult behoeven te lezen, hoe<br />

beter de keus der ft ofte zal moeten gedaan worden<br />

, en zie hier de gronden voor de mijne.<br />

De groote dwaling der geenen die ftudeeren is,<br />

gelijk ik u gezegd heb, dat zij zich te veel op<br />

hunne boeken verlaten , en niet genoeg gebruik<br />

maken van hun eigen brein ; zonder te beden-<br />

D 5 ken,


$S B R I E V E N V A M<br />

ken, dat van alle de drogredenaars {Soph'tftes}<br />

ons eigen verftand ons doorgaands her minfte<br />

misleidt. Zoo dra men flechts inkeeren wil tot<br />

zich zelve , gevoelt ieder een wat goed , her­<br />

kent elk wat fchoon is; noch het een noch het<br />

ander behoeft men ons te leeren kennen, en<br />

men bedriegt zich daaromtrent niet dan in zoo<br />

verre men zich zelf wil bedriegen. Dan de<br />

voorbeelden van het uitnemend goede en uit-<br />

ftekend fchoone, zijn zeldzamer en minder be­<br />

kend , men moet ze dus verre buiten ons op-<br />

fpooren. De hoogmoed, de krachten der<br />

natuur naar onze eigene zwakheid afmetende,<br />

doet ons die hoedanigheden, welke wij niet in<br />

ons zeiven befpeuren, als harsfenfchimmig aan»<br />

zien ; de luiheid en de ondeugd verlaten zich op<br />

deze gewaande onmooglijkheid, en de zwakke<br />

mensch beweert dat men nimmer ziet, het geen<br />

niet alle dagen gezien word. Deze dwaling<br />

moet men uitrooijen. Men moet zich gewen­<br />

nen om die groote voorwerpen optemaken en<br />

te befchouwen, op dat men zich alle voorwend-<br />

felen beneeme om hen niet te volgen. Op de be-<br />

fchouwing dezer uitmuntende voorbeelden verheft<br />

de ziel, ontvlamt het harte zich; door hen aan­<br />

houdend te betrachten zoekt men hun gelijk­<br />

vormig te worden, en men kan niets meer dul­<br />

den dat middelmatig is, zonder eenen doodlijken<br />

afkeer.<br />

Zoe-


T W E E GELIEVEN. 59<br />

Zoeken wij dan niet meer in de boeken die<br />

grondbeginfelen en regelen, welke wij veel ze»<br />

kerer in ons zeiven aantreffen. Laat ons alle<br />

die ijdele twisten der Wijsgeeren over het geluk<br />

en de deugd daar laten; laat ons den tijd, dien<br />

zij verfpillen om na te fpooren hoe men deugdzaam<br />

en gelukkig worden moet, hefteden om<br />

zulks te zijn ; en laten wij ons liever groote<br />

voorbeelden ter naftreeving voordellen, dan nutloze<br />

leerftelfels om die te volgen.<br />

Ik heb altoos geloofd , dat het goede niets<br />

anders was dan het fchoone in oefening gebracht,<br />

dat het één ten naauwfte verbonden was aan<br />

het ander, en dat beiden hunnen gemeenzamen<br />

oorfprong hadden in de wel geregelde natuur.<br />

Uit dit denkbeeld volgt, dat de fmaak zich<br />

door dezelfde middelen volmaakt als het verftand<br />

, en dat eene ziel, recht getroffen door het<br />

bekoorlijke van de deugd, ook in dezelfde mate<br />

gevoelig moet zijn voor alle andere foorten vaH<br />

fchoonheden. Men kan zich oefenen zoo wel in<br />

het befchouwen als in het gevoelen, of liever<br />

een keurig gezicht is niets anders dan een kiesch<br />

en fijn gevoel. Het is op deze wijze, dat een<br />

fchilder op het gezicht van een fchoon landfchap<br />

of bij een fraai fchilderij verrukt word<br />

door voorwerpen, welke een gemeen befchouwer<br />

zelfs niet opmerkt. Hoe veele zaaken zijn er,<br />

welke men niet ontwaart dan door het gevoel,<br />

en


fö B R I E V E N V A N<br />

en waarvan men geene reden geven kan? hoe<br />

veel van die dingen die men niet kan uitdruk­<br />

ken f«) , die zoo dikwijls voorkomen en waar­<br />

over de fmaak alleen uitfpraak doet ? — De<br />

fmaak is in zekeren zin het microscoop des oor­<br />

deels; zij is het, die de kleene voorwerpen on­<br />

der deszelfs bereik brengt, en hare werkingen<br />

beginnen , waar die van het oordeel eindigen.<br />

Wat wordt er dan vereischt om haar te be-<br />

fchaven ?<br />

dat men zich oefene om te b,efchouwen<br />

zoo wel als om te gevoelen, en om over het<br />

fchoon door bezichtiging daarvan te oordeelen ,<br />

gelijk over het goede door gevoel. Neen, ik<br />

beweer dat alle harten zelfs niet berekend zijn<br />

om getroffen te worden op het eerfte gezicht<br />

van JULIA.<br />

• Ziedaar, mijne bekoorlijke leerlinge ! waarom<br />

ik alle uwe fludien bepaal tot boeken van<br />

fmaak en voor de zeden. Zie daar de reden,<br />

waarom ik, mijn geheele leerftelfel tot voorbeel­<br />

den brengende, u geene andere befchrijving van<br />

de deugden geef dan een tafereel van deugdzame<br />

menfehen , noch andere voorfchriften om wel te<br />

fchrijven, dan boeken die wel gefchreven zijn.<br />

Verwonder u dus niet over de befnoeijing die<br />

ik maak in uwe voorgaande leesoefeningen ; ik<br />

(


T W E E G E L I E V E N . 6r<br />

ben overreed , dat men dezelve moet inkorten<br />

om ze nuttig te doen zijn, en ik zie daaglijks<br />

hoe langer hoe meer dat alles wat niet tot de<br />

ziel fpreekt, niet waardig is u onledig te houden.<br />

Wij zullen de taaien affchaffen , behalven<br />

de Italiaanfche welke gij kent en bemint. Ook<br />

zullen wij de beginfelen der Algebra en Geometrie<br />

daarlaten. Zelfs zouden wij de Natuurkunde<br />

laten vaaren , indien de bewoordingen<br />

welke zij u aan de band geeft mij daartoe<br />

den moed niet benamen. Voor altoos zullen<br />

wij afrtappen van de nieuwe Üefehiedenis, uitgezonderd<br />

die van ons Land; en dit nog alleen<br />

daarom, wijl het een vrij en eenvouwig land is,<br />

waar men menfchen van de voorwereld in he«<br />

dendaagfcne tijden aantreft; want gij moet u<br />

niet laten misleiden door hun die zeggen dat de<br />

gefchiedenis van zijn eigen land voor ieder een<br />

de belangrijkfte is. Dit is niet waar. Er zijn<br />

landen , waarvan de gefchiedenis zelfs niet te<br />

lezen is, of men. moet een onnozele ziel of een<br />

Scaats - onderhandelaar zijn. De meest belangrijke<br />

gefchiedenis is die waarin men de meeste<br />

voorbeelden , deugden , charaders van allerlei<br />

foort, met één woord het meeste onderricht,<br />

aantreft. Zij zullen u vertellen, dat er zoo veel<br />

van dit alles bij ons als bij de ouden gevonden<br />

word.<br />

(«) Vergelijk b. v. den XI. Brief.<br />

Aant. des VUT.


Ót B R I E V E N V A H<br />

wordt. Het is wederom onwaar. Sla hunne"<br />

gefchiedenis op. en breng hen tot zwijgen. Er"<br />

zijn volken zonder (eene eigene) Phijfiognomie,<br />

die geene fchilders behoeven, daar zijn Staatsheftaren<br />

zonder charaéter, welke geene gefchiedfchrijvers<br />

nodig hebben, en waarin men , zoo<br />

dra men weet welken post een man bekleed,<br />

te gelijk Vooruit weet alles wat hij daarin verrichten<br />

zal. — Zij zullen zeggen dat het ons<br />

ontbreekt aan goede gefchiedboekers < maar<br />

vraag hen eens waarom ? ook dit is onwaarachtig.<br />

Verfchaf flechts flof tot groote gefchiedenisfen,<br />

en er zullen zich goede gefchiedfchrijvers<br />

opdoen. Eindelijk, zij zullen zeggen dat de menfchen<br />

van alle tijden gelijk aan elkander zijn,<br />

dat zij dezelfde deugden en ondeugden hebben;<br />

en dat men om geen andere reden de ouden<br />

bewondert dan om dat zij ouden zijn. Dit is*<br />

even ver bezijden de waarheid; want in vroeger'<br />

tijden deed men groote dingen door kleene middelen<br />

, en hedendags doet men vlak het tegendeel.<br />

De ouden waren de tijdgenoten hunner<br />

Gefchiedfchrij veren , en echter hebben zij ons<br />

geleerd die te bewonderen. Voorzeker indien<br />

ooit de nakomelingfchap de onzen bewondert,<br />

wij zullen hun daartoe de flof niet verfchafe<br />

hebben.<br />

Uit infchiklijkheid voor uwe onaffcheidbaar<br />

getrouwe Nicht heb ik eenige kleene werkjes<br />

yan


T W Ï K G E L I E V E N . 6 j<br />

van fmaak overgelaten, die ik voor n zou<br />

hebben afgefchafc. Buiren PETRA RC HA,<br />

TASSO, METASTASIO, en de eerfté<br />

meesters van het Fransch Tooneel, voeg ife<br />

er noch dichters noch boeken over de liefde<br />

bij, tegen de gewoone inrichting der leesverzamelingen<br />

voor uwe fexe beftemd. Wat zouden<br />

wij uit die boeken van de liefde leeren ? ach!<br />

JULIA ! ons hart zegt er ons meer van dan<br />

zij, en de nagebootfle taal der boeken is zoo<br />

koud voor elk een die zelf verliefd is ! daarenboven<br />

verzwakken deze oefeningen de ziel, zij<br />

Horten dezelve eene laffe weekheid in, en<br />

beneemen haar alle hare veerkracht. De waare<br />

liefde integendeel is een geweldig vuur dat zijnen<br />

gloed aan de overige aandoeningen mededeelt,<br />

en ze bezielt met een nieuw leven. Het is<br />

hierom , dat men gezegd heeft, dat de liefde<br />

helden vormt. Gelukkig hij wien het fchiklot<br />

in de gelegenheid gefield heeft om zulks te<br />

worden, en die JULIA voor zijne Minnares<br />

heeft!<br />

XIII. B R I E F<br />

Van JULIA.<br />

Jk heb het u immers gezegd dat wij gelukkig waren<br />

; en niets overtuigt mij daarvan meer dan<br />

de


64 B R I E V E N V A N<br />

de fmart die ik gevoel bij de minfte verandering<br />

van onzen toefland. Indien wij gevoelige<br />

kwellingen hadden, zou dan eene fcheiding van<br />

een paar dagen er ons zoo veele veroorzaken?<br />

ik zeg ons, omdat ik weet, dat mijn vriend<br />

deelt in mijn ongeduld ; hij deelt er in omdat<br />

ik het gevoele, en hij gevoelt het tevens voor-<br />

zich zelve; zulke dingen behoeft hij niet meer<br />

te zeggen.<br />

Wij zijn eerst zedert gister avond op het land,<br />

het uur is nog niet daar dat ik u in de flad<br />

ontmoet zou hebben , en echter doet mijne<br />

verwisfeling van plaats mij uwe afwezigheid nu<br />

reeds ondraaglijker voorkomen. Indien gij mij<br />

niet de Geometrie verboden hadt, zou ik u zeg­<br />

gen dat mijne droefgeestigheid is in de zaamge-<br />

ftelde reden van tijd en van plaats ; zoo veel<br />

vind ik dat de verwijdering bijdraagt tot het<br />

verdriet der afwezigheid, van elkander.<br />

Ik heb uwen brief en uw ontwerp van ftudee-<br />

ren medegenomen, om ze beiden te overdenken;<br />

den eerften heb ik reeds tweemaal herlezen, cn<br />

het flot treft mij zeer. Ik zie , mijn vriend!<br />

dat gij de ware liefde gevoelt, wijl zij u niet<br />

berooft van den fmaak voor hetgeen welvoeg­<br />

lijk is, en dat gij zelfs in dat punt, waarin uw<br />

hart het gevoeligst is, opofferingen aan de deugd<br />

weet te doen. Trouwens zich te bedienen van<br />

het


T W E E G E L I E V E N . 6%<br />

het middel van onderwijzing om eene vroüw tè<br />

bederven is de verachtlijkfte van alle verleidingen<br />

, en wanneer men zijne minnares zoekt te<br />

vertederen door behulp van Romans , bezit men<br />

weinig vermogen daartoe in zich zelve. Wan*<br />

neer gij bij uwe fcsfen de Wijsgeerte naar uwe<br />

oogmerken gefchikt hadt, en getracht grondregelen<br />

te vormen die uw eigen belang begunftigden,<br />

gij zoudt, fchoon mij willende misleidenj<br />

mij fpoedig het bedrog hebben doen ontdekken;<br />

maar uwe gevaarlijkfte verleiding is, dat gij er<br />

u niet van bedient. Van het oogenblik af, dat<br />

de zucht om te beminnen mijn hart overmeesterde<br />

, en dat ik daarin de behoefte eefter<br />

eeuwige verbindtenis vóelde ontdaan, bad ik den<br />

Hemel Om mij te vereeuigen niet met een beminlijk<br />

man, maar met een man die eene lchoone<br />

ziel bezit; ik bezefte toch dit van alle de<br />

genoegens die men fmaken kan dit het minfte<br />

voor walging vatbaar is, en dat de rechtmatigheid<br />

en de eer alle de gevoelens verfieren waarmede<br />

zij gepaard gaan. Wegens dit verftandig<br />

bepaaleu mijner keuze heb ik, gelijk SALOMO,<br />

bij het geen ik begeerd had, nog verkregen het<br />

geen ik niet begeerde. Uit de vervulling van dezen<br />

wensch voorfpelle ik mij eenen goeden uit«<br />

flag voor de overige, en ik wanhoop niet, mijn<br />

Vriend! van u eenmaal zoo gelukkig te zullen<br />

konnen maken , als gij verdient te zijn. De<br />

middelen hiertoe zijn langwijlig , bezwaarlijk,<br />

L DEEL. E twij-s


€6 B R I E V E N VAN<br />

twijfelachtig, en de belctfelen verfchriküjk. Ik<br />

durf mij met niets vleien, maar geloof vrij dat<br />

alles, wat het geduld en de liefde doen konnen,<br />

niet verzuimd zal worden. Ga intusfehen voord<br />

mijner moeder in allen opzichte genoegen te<br />

geven, en bereid u , om bij de terugkomst yan<br />

mijn vader die eindelijk na dertig jaaren dienens<br />

voor altoos zijn ontflag neemt, de trotsheden te<br />

verdragen van een oud ftuursch edelman,maar een<br />

man vol van_ eerlijke gevoelens, die u beminnen<br />

zal zonder u beleefdheden te doen , en hoogachten<br />

zonder het u te zeggen.<br />

Ik heb mijn brief voor een poos laten liggen<br />

om eene wandeling te gaan doen in de bosfehen<br />

nabij ons huis. ö Mijn lieve Vriend! ik geleidde<br />

u dcrwaard, of liever ik bracht er u in mijn<br />

harr. Ik koos de plaatfen uit, die wij te zamen<br />

moesten doorwandelen, ik verkoos de ftille wijkplaatfen<br />

voor ons gefchikt, om daar in te vertoeven<br />

; onze harten ontlasteden zich reeds bij voorraad<br />

aan elkander in die bekoorlijke verblijven;<br />

deze vermeerderden het genoegen dat wij 1'maakren<br />

van bij elkander te zijn, zij ontleenden op hunne<br />

beurt eene nieuwe waardij van het verblijf van<br />

twee oprechte gelieven, en ik ftond verbaasd,<br />

dat ik in mijne eenzaamheid daarin nimmer dc<br />

fchconbeden had opgemerkt, welke ik er met u<br />

in vond.<br />

On-


T ff s E G E L I E V E N . 6?<br />

Onder de natuurlijke boscbjcs welke deze bekoorlijke<br />

plaats vormt, is er één nog verrukkender<br />

dan de overige , waarin ik het meeste<br />

genoegen vind , en welk ik daarom beftemd<br />

heb voor eene kleene vcrrasfehing van mijnen<br />

Vriend. Men zal niet konnen zeggen dat hij<br />

altoos befcheiden, en ik van mijne zijde nimmer<br />

edelmoedig zij. Dan wil ik hem doen gevoelen ,<br />

in weerwil der heerfchende vooroordeelen, hoe<br />

veel beter dat geene zij wat het harte geeft dan<br />

het geen de onbefcheidenheid met geweld rooft.<br />

Voor het overige moet ik u, uit vrees dat uwe<br />

levendige verbeeldingskracht zich niet al te veel<br />

toegeve, vooraf zeggen , dat wij niet met elkander<br />

in het boschje gaan zullen zonder de onaf*<br />

fcheidbare Nicht.<br />

Van haar gefproken ; het is bepaald , indien<br />

u dit niet geheel mishaagt, dat gij ons maandag<br />

zult komen zien. Mijne moeder zal hare Cales<br />

zenden aan mijne Nicht, gij zult om tien uur<br />

maken, bij haar te zijn; zij zal u verzeilen ; gij<br />

zult den dag met ons doorbrengen, en wij zullen<br />

des anderen dags allen te gelijk na het middagmaal<br />

naar de ftad terug keeren.<br />

Tot hiertoe was ik met mijn brief gevorderd ,<br />

toen ik ontdekte, dat ik hier niet zoo veel gelegenheid<br />

heb als in de ftad, om u dien te bezorgen.<br />

Eerst had ik gedacht u een van uwa<br />

E a bce»


6*8 B R I E V E N VAN<br />

boeken door sus TIN den zoon van den Tuin*<br />

man wederom te zenden , en om dit boek een<br />

omflag van papier te doen, waarin ik mijn brief<br />

leide. Maar behalvcn dat bet onzeker is of<br />

uwe gedachten er op vallen zouden om hem te<br />

zoeken, üoudehet eene onvergeeflijke onvoorzichtigheid<br />

zijn het lot van ons gantfche leven aan<br />

foortgelijke gevaaren bloot te ftellen. Ik zal mij<br />

dan vergenoegen met ti alleenlijk door' een<br />

briefje de bepaalde zamenkomst van maandag te<br />

melden, en ik zal den brief bewaren om u dien<br />

zelve ter hand te ftellen. Ik zou ook anders een<br />

weinig ongerust zijn, of er niet te veel gedacht<br />

en verwacht wierd bij het geheim van<br />

het boschjc.<br />

XIV. B R I E F .<br />

Aan JULIA.<br />

Wat hebt gij gedaan? ach! wat hebt gij ge*<br />

daan, mijne JULIA? gij wilde mij eene belooning<br />

fchenken , en gij hebt mij rampzalig ge.<br />

maakt. Ik ben dronken , of liever zinneloos,<br />

Alle mijne zinnen zijn ontfteld, alle mijne vermogens<br />

in wanorde gebracht door dien doodlijken<br />

kus. Gij wilde mijne fmarten verzachten ?<br />

wreede! gij hebt ze nog bitterer gemaakt, ik<br />

heb vergif van uwe lippen gezogen; het gist,<br />

het


T W E E G E L I E V E N . 69<br />

het ontfleekt mijn bloed, het doodt mij, en uw<br />

medelijden is de oorzaak dat ik fterve.<br />

ó Onvergeetbaar aandenken van dat oogenblik<br />

van bedrog , bedwelming, en betovering;<br />

nooit , nooit zult gij uit mijne ziel gewischt<br />

worden, en zoo lang de bekoorlijkheden van<br />

JULIA daarin zullen geprent zijn, zoo lang uit<br />

dit onrustig hart gevoelige aandoeningen en' zuchten<br />

zullen opwellen , zult gij de ftraf en het geluk<br />

mijnes levens uitmaken.<br />

Helaas! ik genoot eene uiterlijke gerustheid;<br />

gehoorzaam aan uwe hoogde bevelen, morde<br />

ik niet meer over een lot, waarover gij wel het<br />

beduur hadt willen op u nemen. Ik had de<br />

hevige driftsvervocringen cencr onbezonnen verbeeldingskracht<br />

onderdrukt, ik had mijn gezicht<br />

bedekt met eenen fluier, en mijn hart aan ban»<br />

den gelegd; mijne driften durfden zich niet meer<br />

in hare volle kracht naar buiten vertoonen, en<br />

ik was zoo vergenoegd als ik het wezen kou»<br />

Ik ontvang uw briefjen , en begeef mij ijlings<br />

naar uwe Nicht; wij rijden naar Clartns, ik zie<br />

u, en mijn hart klopt; de zachte toon uwer<br />

dem brengt hetzelve op nieuw in beweging; ik<br />

ontmoet u als iemand die buiten zich zeiven is,<br />

en de afleiding van uwe Nicht was mij


7© B R I E V E N V A N<br />

thuin , men houd gcrustlijk het middagmaal, en<br />

gij ftelt mij hcimlijk uwen brief rer hand, welken<br />

ik in het bijzijn van die tc vrezen ooggetuige<br />

niet durfde lezen ; toen de zon begon te<br />

daalen, ontweeken wij met ons drieën in het<br />

bosch zijne overige linden , en mijne geruste<br />

ecnvouwigheid Helde zich zelfs geen aangenamer<br />

töeffcand, dan de mijne, voor.<br />

Bij het naderen van het boschje bemerkte ik,<br />

niet zonder eene hcimlijke ontroering, uwe afgefprokene<br />

tekens , uw wederzijds glimlagchen,<br />

en dat een hooger blos op uwe wangen rees. Er<br />

binnen tredende zag ik met bevreemding uwe<br />

Nicht naar mij toekomen , en mij met eene<br />

bevallig fmekende houding om een kus vragen.<br />

Zonder iets van dit geheim te begrijpen , omhelsde<br />

ik die bekoorlijke vriendin, en hoe bcminlijk,<br />

hoe innemend zij ook wezen moge, nooit<br />

ondervond ik beter, dat de zinlijke gewaarwordingen<br />

niets anders zijn , dan 't geen het hart<br />

ze doet zijn. Maar in welk een toefiand geraakte<br />

ik , toen ik een oogenblik daarna gevoelde<br />

. . . . de hand beeft mij eene<br />

zachte ziddering .... uwe rozenmond . . . .<br />

de mond van JULIA de mijne aanraken,<br />

zich daarop drukken , en mijn ligchaam in uwe<br />

armen geklemd 1 Neen, het blikfemvuur is niet<br />

fehichtiger, niet fneller dan dat, welk mij oogenblikjijk<br />

in vlam zettc.de. Ailes wat aan mij is,<br />

ver-


T W E E G E L I E V E N . 7»<br />

verzamelde zich in één middenpunt onder dit verrukkend<br />

gevoel. Het vuur vloeide te gelijk met<br />

onze zuchten van onze brandende lippen, en mijn<br />

hart bezweek onder het vol - op der wellust<br />

wanneer ik u op eenmaal zag verbleeken , uwe<br />

fchoone oogen fluiten, op uwe Nicht leunen , en<br />

in flaauwte vallen. Zoo vernietigde de fchrik het<br />

vermaak , en mijn geluk was flechts een weêrlicht.<br />

Ik weet naauwlijks wat mij zedert dat noodlottig<br />

oogenblik wedervaren zij. De diepe indruk dien<br />

ik ontvangen heb, kan niet meer worden uitgewischt.<br />

Een gunstbewijs? . . . ö dit is eene<br />

verfchriklijke foltering. . . Neen , behoud vrij<br />

uwe kusfchen, ik kan ze niet verdragen .... zij<br />

zijn al te fchcrp, al te dieptreffend, zij dringen<br />

in, zij branden tot in het merg . . . zij zouden<br />

mij dol'maken. Eéne enkele, ja, ééne enkele<br />

heeft mij geftort in eene verbijstering , waarvan<br />

ik niet weder terug kan komen. Ik ben dezelfde<br />

niet meer, en u befchouw ik even weinig als dezelfde.<br />

Ik zie u niet meer tegenftand biedende<br />

en gefh-eng gelijk voorheen, maar ik gevoel en<br />

raak u onophoudelijk aan als gekneld aan mijnen<br />

boezem, gelijk gij één oogenblik waart, ö JULIA!<br />

welk een lot eene hartstocht, waarvan ik niet meer<br />

meester ben, mij ook voorfpelle, welk eene behandeling<br />

uwe geftrengheid ook voor mij uitdenke,<br />

in dien toeftaud waarin ik mij' nu bevind kan<br />

E 4 ik


7* B R I E V E N V A N<br />

ik nier langer leven, en ik gevoel, dat ik maar<br />

Herven moet, het zij dan aan uwe voeten , . „ «<br />

of in uwe armen.<br />

XV. B R I E E.<br />

Fan JULIA.<br />

H et is nodig, mijn Vriend! dat wij ons VOQE<br />

eenigen tijd van elkander fcheiden; en zie daar ie<br />

eerde proef van die gehoorzaamheid, welke gij<br />

mij hebt toegezegd. Geloof, dat ik zeer gewichtige<br />

redenen heb, om dezelve thands van u te<br />

vorderen, en gij weet, dat ik die moet hebben,<br />

om tot zulk een belluit te komen; wat u belangt,<br />

gij hebt er geene andere nodig dan mijnen wil.<br />

Al zedert langen tijd moest gij eene reis doen in<br />

Walliferland. Ik wenschte dat gij dezelve thands<br />

ondernemen konde, nu het nog niet koud is. Offchoon<br />

de Herfst hier ter plaa^fë nog aangenaam<br />

zij, ziet gij echter den top van den Dent-de *amant<br />

reeds wit worden , en over zes wecken<br />

zou ik u niet toelaten in eene zoo barre landdreek<br />

die reis te doen Tracht dan op morgen te verdekken:<br />

gij zult mij fchrijvenaan het adres dat ik u<br />

zen-<br />

(


M ijnliiirt bezweek onder liet vol-op der «fStUrt .Trannee»<br />

ik u op éénmaal zag vwbleeltcu op uwe Nicht leuixeu,<br />

en inflaatrwte vallen. Bladz.^i.


T W E E G E L I E V E N .<br />

^ende, en mij uwen eerden brief doen geworden<br />

als gij te Sion zult aangekomen zijn.<br />

Nooit hebt gij met mij over den daat uwer eigene<br />

zaaken willen fpreken; maar gij zijt buiten<br />

uw Vaderland; ik weet dat gij daar een gering<br />

vermogen bezit , en gij vermindert dat nog bij<br />

aanhoudendheid op eene plaats, daar gij niet blijyen<br />

zoudt, ware het niet om mijnen wil. Ik mag<br />

dus onderdellen dat een gedeelte van uwe beurs<br />

zich in de mijne bevind, en ik zend u in afrekening<br />

eene kleinigheid in de beurs welke gij in deze<br />

doos zult vinden , die gij niet openen moet in het<br />

bijzijn van den brenger. Ik zal de moeite niet<br />

nemen om bedenkingen voortckomen, ik acht u<br />

te veel, om te geloven dat gij in daat zijt die te<br />

maken.<br />

Ik verbiede u, niet alleen zonder mijn bevel<br />

terug te keeren , maar zelfs ons te komen vaarwel<br />

zeggen. Gij kunt fchrijven aan mijne Moeder of<br />

aan mij, enkel om ons te berichten, dat gij genoodzaakt<br />

zijt wegens een onverwacht voorval<br />

oogenbiiklijk te vertrekken, en mij, zo gij wilt,<br />

eenigen raad geven omtrent mijne leesoefeningen,<br />

tot uwe terugkomst. Dit alles moe: nacuurlijk<br />

gefchieden , en zonder den minden zweem van<br />

achterhoudendheid. Vaarwel, mijn Vriend! vergeet<br />

niet, dat gij het hart en de rust van JULIA<br />

m-t u neemt.<br />

n<br />

E S XVI.


7* B R I E V E N V A K<br />

XVI. B R I E F .<br />

Andwoord.<br />

Jk herlees uwen ontzettenden brief, en ik zidder<br />

bij eiken regel. Evenwel zal ik gehoorzamen,<br />

dit heb ik beloofd; ik moer, ik zal gehoorzaam<br />

zijn. Maar gij weet niet, neen, wrtcdaartige!<br />

gij zult nimmer bezeilen konnen wat zulk eene oflerhande<br />

aan mijn hart kost. Ach! gij hadt de<br />

proefneming van het boschje niet nodig om het<br />

gevoelig te maken! dit is een fijne trek van wreedheid,<br />

die uw omncdedogend hart had konnen fpaaren<br />

, en ik kan u ten minfte tarten om mij bij<br />

mooglijkheid nog ongelukkiger te maken.<br />

Gij zult uwe doos in denzelfden ftaat terug ontvangen<br />

, waarin gij dien gezonden hebt. Bij de<br />

wreedheid nog de vernedering te voegen, dit is te<br />

veel; heb ik u meesteres van mijn lot gelaten, ik<br />

heb u geene befchikking gegeven over mijne eer.<br />

Dit is een heilig pand, (het cénige helaas! dat<br />

mij overig blijft!) het geen tot aan het einde van<br />

mijn leven niemand zal bewaren, dan ik zelve. ,<br />

XVII.


T W E E G E L I E V E N . 75<br />

XVII. B R I E F .<br />

Weder - eindwoord.<br />

u w brief verwekt mijn medelijden; dit is het<br />

Cénige opftel zonder verftand, dat gij immer gefchreven<br />

hebt.<br />

Ik beledig dan uwe eer, voor welke ik duizendmaal<br />

mijn leven zoude opofferen? Ik kwets dan<br />

uwe eer, ondankbare; die mij bereid gezien hebt<br />

om de mijne aan u aftefïaan ? waar is dan die eer<br />

die ik fchende? zeg het mij, laaghartige, ziel zonder<br />

kieschheid. ö ! Hoe vcrachtlijk zijt gij, indien<br />

gij geene eer hebt dan zulk eene die JULIA niet<br />

kent! Wat! zij die hun lot zamen declen willen,<br />

zouden hunne bezittingen niet mogen deelen, en<br />

iemand, die er voor uitkomt dat h'j de mijne is,<br />

houd zich beledigd door mijne geiehenken! zedert<br />

wanneer toch is het eene laagheid geworden iet te<br />

ontvangen van het voorwerp dat men bemint?<br />

zints wanneer word het hart ontcerd door aantenemen<br />

't geen het hart geeft? ja maar, men veracht<br />

een man die van een ander iet ontvangt,<br />

men veracht hem, wiens behoeften grooter zijn<br />

dan zijn vermogen, is het niet waar? en wie veracht<br />

hem ? laage zielen, die hunne eer in den rijkdom<br />

ftellen, en die de deugden met goud gewicht<br />

waar-


76 B R I E V E N V A N<br />

waardeeren! (lelt dan een braaf man zijne eer in<br />

deze laage grondregelen, en pleit zelfs hetvvooroordeel<br />

van het gezond verftand niet reeds ten voordeele<br />

des min-vermogenden?<br />

Er zijn buiten kijf lange gefchenken, welke<br />

een eerlijk man niet kan aannemen; maar weet,<br />

dat deze niet minder de hand onteeren die ze aanbied,<br />

en dat eene gift, die met welvoeglijkheid<br />

kan gedaan worden, altoos even zoo gevoeglijk<br />

kan worden ontvangen; en zeker verwijt mijn hart<br />

mij de mijne niet, het verheft zich op dezelve.<br />

Ik ken niets verachtlijkers, dan eenen man wiens<br />

hart en wiens oppasfingen men koopt, behalven<br />

alleen de vrouw die hem daarvoor betaalt; maar<br />

tusfchen twee vereenigdc harten is de gemeenfchap<br />

van goederen eene billijkheid, een plicht, en indien<br />

ik nog ten achteren ben wegens het geen<br />

ik meer hebbe dan gij, neem ik zonder fchroom<br />

(van u) aan het geen ik behoude, cn ik blijf u<br />

fchuldig het geen ik u nog niet gegeven heb; ach!<br />

indien de gefchenken der liefde ten last zijn,<br />

welk hart kan dan ooit dankbaar wezen ?<br />

Onderflelt gij misfchien dat ik van mijne eigene<br />

benodigdheden affnippere, het geen ik beftemde<br />

om in de uwe te voorzien? ik zal u van het tegendeel<br />

een bewijs geven, dat boven alle tegenspraak<br />

is. En dit is, dat de beurs welke ik u<br />

wederom zendé tweemaal de fom bevat die


T W E È G E L I E V E N . 77<br />

*r de eerde reis in was, en dat het alleen van mij<br />

zou afhangen om dezelve nog eens te verdubbelen»<br />

Mijn Vader geeft mij tot mijn onderhoud een<br />

jaargeid, dat zekerlijk matig is, maar hetgeen ik<br />

nimmer behoef aan te tasten, zoo oplettend is<br />

mijne moeder om mij van alle^ te voorzien; om<br />

nu niet te zeggen dat mijn borduur- en kantewerk<br />

genoegzaam zijn om mij van het een en ander te<br />

verzorgen. Het is waar dat ik niet altoos zoo<br />

ruim van geld voorzien ben geweest; de bekommernisfen<br />

eener noodlottige hartstocht hebben mij<br />

zedert lang zekere bezorgingen doen verwaarlozen,<br />

waaraan ik mijn overfchot befleedde; dan<br />

even dit is eene reden te meer om van het zelve<br />

zulk een gebruik te maken als ik werklijk doe;<br />

ik moet u vernederen voor eene verkeerdheid waarvan<br />

gij oorzaak zijt, en de liefde behoort de misflagen<br />

te boeten, welke zij zelf doet begaan.<br />

Laat ons ter zaake komen. Gij zegt dat de<br />

eer u verbied mijne gefchenken aantenemen. Indien<br />

dit zoo is, heb ik niets meer te zeggen, en<br />

ik ben het met u eens, dat het u niet vrij ftaat om<br />

de bewaring van zoodanig iets uit uwe handen te<br />

geven. Zo gij mij derhalven hiervan overtuigen<br />

kunt, doe het dan op eene duidlijke , onwedcr-<br />

(preeklijke wijze, en zonder nutloze fpitsvindigheid;<br />

want gij weet, dat ik eene vijandin ben van<br />

drogredenen. In dat geval kunt gij mij de beurs<br />

terug geven, ik neem dezelve wederom zonder<br />

mij


fi B R I E V E N V A N<br />

mij daar over te beklagen , en er zal niet meet<br />

van gefproken worden.<br />

Maar dewijl ik niet houde van vitzieke lieden<br />

zoomin als van eene valfche eerzucht, zo weet,<br />

dat, indien gij mij nog eens de doos terug zendt<br />

zonder u te rechtvaardigen, of zo uwe verdediging<br />

ongegrond is, wij elkander niet meer behooren<br />

te zien. Vaar wel! denk hier over.<br />

XVIII. B R I E F .<br />

Aan JULIA.<br />

Uwe gift heb ik aangenomen, ik ben vertrokken<br />

zonder u te zien, en thands ben ik ver van u af.<br />

Zijt gij nu voldaan over uwe geweldenarijen, en<br />

heb ik u genoeg gehoorzaamd?<br />

Van mijne reis kan ik u niets melden; ik weet<br />

naauwlijks hoe ik die gedaan heb. Drie dagen heb<br />

ik beileed om twintig mijlen wegs afteleggen ; elke<br />

fchrede die mij van u verwijderde, fcheurde mijn<br />

ligchaam van mijne ziel af, en gaf mij een voorgevoel<br />

van den dood. Ik wilde u eene befchrijving<br />

geven van het geen ik zien zoude. IJdel<br />

voornemen! Ik heb niets gezien dan u, en kan u<br />

geene tekening geven anders dan van JULIA. De<br />

heftige gemoedsbewegingen welke mij flag over<br />

flag


T W E E G E L T E V E N . 79<br />

flag hebben aangetast, hebben mij geftort in eene<br />

onophoudelijke verftrooijing van gedachten; ik<br />

bevond mij altoos daar ik niet was; naauwlijks<br />

had ik tegenwoordigheid van geest genoeg om<br />

mijnen weg te houden en re vragen, en ik ben<br />

te Sion gekomen zonder van Vevay vertrokken<br />

te zijn.<br />

Op deze wijze heb ik het geheim gevonden van<br />

uwe gelirengheid te loor te ftellen, en u te zien<br />

zonder u ongehoorzaam te wezen. Ja, wreede!<br />

wat gij ook hebt konnen verrichten, gij hebt het<br />

vermogen niet gehad om mij geheel en al van u<br />

aftefcheiden. Ik heb flechts het geringde deel van<br />

mij zelve naar mijne ballingfchap heen gefleept;<br />

alles wat in mij leeft, blijft beftendig bij u. Het<br />

zweeft ftrafloos op uweoogen, uwe lippen,uwen<br />

boezem, en op alle uwe bekoorlijkheden; het<br />

dringt overal door gelijk eene fijne damp; en ik<br />

ben tegen uwen wil gelukkiger, dan ik immer<br />

met uwe toeftemming was.<br />

Ik moet hier eenige lieden ^preken, eenige zaaken<br />

verrichten; en dit alleen verdriet mij. Ik<br />

ben niet ongelukkig in mijne eenzaamheid, waarin<br />

ik mij met u kan bezig houden en mij daar verplaatfen<br />

waar gij u bevindt. De bezigheid alleen,<br />

die mij weder geheel en al tot mij zelve doet komen,<br />

is mij onverdraaglijk. Ik ga alles kort en<br />

goed afdoen, om geheel en al vrij te zijn, en naar<br />

mijne


?o B R I E V E N V A N<br />

mijne verkiezing te konnen omzwerven iri dié<br />

wöeste oorden, die in mijn oog de fchoonheden<br />

van dit land uitmaken. Men moet zich aan alles<br />

onttrekken, en alleen in de wereld leven ,• wanneer<br />

men er niet,met u in leven kan.<br />

XIX. BRIEF,<br />

Aan JULI *.<br />

]Miets houd mij meer hier dan uwe bevelen; de<br />

vijf dagen welke ik hier heb doorgebracht, zijn'<br />

over genoeg geweest voor mijne bezigheden; indien<br />

men anders bezigheden noemen kan dat geen,<br />

waaraan het hart geen deel heeft. Kortom, gij<br />

hebt nu geen voorwendfel meer, en kunt mij niet<br />

langer van u verwijderd houden dan om mij te<br />

kwellen*<br />

Ik begin mij zeer te ontrusten over het lot van<br />

mijn eerden brief; dezelve is bij mijne aankomst<br />

gefchreven en or> de post bezorgd; het opfchrïft<br />

is getrouwelijk gevolgd naar dat 't geen gij mij<br />

hebt toegezonden; ik heb u het mijne met dezelfde<br />

nnauwkeurigheid gezonden, en indien gij<br />

terdond geand woord hadt, moest dat and woord<br />

mij reeds geworden zijn. Het komt echter niet;<br />

L en er is geene treurige oorzaak van dit verwijl<br />

moog»


T W E E G E L I E V E N .<br />

töóögliik, of mijn ontroerde geest {telt zich dez'elve<br />

voor. 6 Mijne JULIA! wat al onvoorziene<br />

toevallen konnen in acht dagen tijds de zachtfte<br />

banden der wereld voor altoos verbreken ! ik beef<br />

op het denkbeeld , dat er voor mij Hechts één<br />

enkel midJel is om gelukkig te zijn, en railliöe»<br />

nen om rampzalig te worden, JULIA! zoudt gij<br />

mij vergeten hebben? ach! dit is het ijslijkfte van<br />

alles wat ik vreze! Tegen alle andere ongelukken<br />

kan ik mij zelf vooraf harden, maar op het enkel<br />

vermoeden van dezen ramp bezwijken alle de<br />

krachten mijner ziele.<br />

Ik zie hoe weinig gronds er zij voor mijne bekom*<br />

mernis echter ben ik niet in ftaat dezelve te {tillen.<br />

Van o verwijderd neemt het gevoel mijner<br />

tampen onophoudelijk: toe, en, als of ik er geene<br />

had genoegzaam om mij allen moed te doen ontzinken,<br />

fmeed ik er nog twijfelachtige bij, ter ver*<br />

bittering van alle de andere. In den beginne waren<br />

mijne kwellingen minder gevoelig. De ver*<br />

warring van een fpoedig vertrek, de beweging van<br />

het reizen, gaf een verzet am mijne droefgeestigheid<br />

; dan deze herleeft weder in mijne<br />

ftille eenzaamheid. Helaas! ik worftcldc; een<br />

doodlijk ftaal heeft mijnen boezem doorwond, en<br />

de pijn heeft zich eerst lang na het bekomen dei*<br />

wonde doen gevoelen.<br />

Plondcrdmaalcn heb ik bij het lezen Van Romans<br />

I. DEEL, F gfl«


8 2 B R I E V E N V A N<br />

gelagchèn om de klachten der minnaars over de<br />

afwezigheid van elkander. Ach! ik wist toen nog<br />

niet, hoe ondraaglijk mij het afzijn van u eenmaal<br />

vallen zoude! thands gevoel ik hoe weinig<br />

eene bedaarde ziel berekend zij om over de hartstochten<br />

te oordeelen., en hoe dwaas het is aandoeningen<br />

te befpotten, die men nimmer heeft<br />

ondervonden. Zal ik het u echter zeggen? ik weet<br />

niet welk een vertroostend en aangenaam denkbeeld<br />

de fmart van uwen verren afftand in mij<br />

tempere, op de herinnering dat uw bevel er de<br />

oorzaak van is. De wederwaardigheden die gij<br />

mij bezorgt, zijn minder knellende , dan indien<br />

zij mij door het noodlot worden toegezonden; zo<br />

zij dienen om u genoegen te geven, zou ik niet<br />

wenfehen er van ontheven te zijn; zij waarborgen<br />

mij hare eigene vergoeding, en ik ken uwe ziel al<br />

te wel, dan dat ik geloven kan, dat gij wreed zijt<br />

zonder ecnig nuttig oogmerk.<br />

Wilt gij mij op den toets zetten, ik zal er niets<br />

meer tegen inbrengen; het is billijk, dat gij weet<br />

of ik Hand vast ig, lijdzaam, onderworpen, in één<br />

woord, of ik het geluk waardig ben, dat gij mij<br />

toefchikt. Hemel! indien dit uw oogmerk ware,<br />

ik zou mij beklagen dat ik niet genoeg leed. Ach ï<br />

neen., wilt gij zulk een ftreelend vooruitzicht in<br />

mijn hart voeden, denk dan , zo het mooglijk is,<br />

kwellingen uit die meer geëvenredigd zijn aan hare<br />

opvolgende beloning.<br />

XX.


T W E E G E L I E V E N . £3<br />

XX. B R I E F .<br />

Van JULIA.<br />

Gelijktijdig ontvang ik uwe twee brieven, en ik<br />

zie uit de ongerustheid, welke gij in den tweeden<br />

over het lot van den eerften doet blijken,dat, als<br />

de verbeeldingskracht aan het holien geraakt, het<br />

verftand zich niet altoos haast om haar bij te houden<br />

, maar dezelve gewoonlijk haren gang laat<br />

gaan. Meende gij dat bij uwe aankomst te Stort<br />

een bode gereed ftond en op de bezorging wachte<br />

van uwen brief om te vertrekken, dat deze<br />

brief mij terftond bij zijne aankomst zou worden<br />

ter hand gefield, en dat de gelegenheid om u té<br />

andwoorden voor mij niet minder gunfHg zoude<br />

zijn ? Het gaat zoo niet, mijn lieve Vriend!<br />

beiden uwe brieven zijn mij te gelijk geworden ,<br />

omdat de post, die flechts éénmaal in de week<br />

doorrijd, eerst met de tweeden is afgegaan. Er<br />

is eenige tijd nodig om de brieven te beftellen,<br />

alsmede voor mijnen gelastigden, om mij den mij«<br />

rieh in ftilte te bezorgen, en de Post rijd 'sanderen<br />

dags na zijne aankomst niet terug. Alles dus<br />

wel berekend, hebben wij acht dagen nodig, indien<br />

de postdag wel gekozen is, om andwoord van<br />

elkander te bekomen; ik doe u dezen uitleg om<br />

eens voor al uwe ongeduldige drift te ftilleu. Terwijl<br />

gij ,tegcn het noodlot en mijne zufmachtigheid<br />

F » luide


«4 B R I E V E N VA H<br />

luide klachten aanheft, ziet gij dat ik mij bchendiglijk<br />

doe onderrichten van alles Wat onze briefwisfèltng<br />

verzekeren, en uwe verlegenheid voorkomen<br />

kan. Ik laat aan u over te beflisfen, wie<br />

van ons beiden de tederfbe oplettendheden betoone.<br />

Laat ons, mijn goede Vriend! van geene verdrietlijkheden<br />

meer fpreken ; ach! ontzie liever,en<br />

deel met mij, het vermaak dat ik geniet, om,<br />

na eene afwezigheid van acht maanden, den besten<br />

der Vaderen wedertezien! Donderdag avond<br />

kwam hij t'huis, en zedert dat gelukkig oogenblik<br />

heb ik niet anders dan aan hem gedacht (aj. ö<br />

Gij, dien ik naast de oorzaken mijnes levens het<br />

liefst in de wereld heb, waarom komen uwe brieven,<br />

uwe twistredenen mijne ziel bedroeven en de<br />

eerfte genoegens van een huisgezin dat weder voltallig<br />

is geworden, Itooren! Gij zoudt wel willen,<br />

dat mijn hart zonder tusfehenpozing zich met u<br />

onledig hield; maar zeg mij eens, zou het uwe<br />

een ontaart meisje beminnen konnen , welke de<br />

liefdedrift de rechten van het bloed deed vergeten<br />

, en die door de klachten eenes minnaars ongevoelig<br />

werd voor de liefkozingen van eenen<br />

Vader? Neen, mijn waardige Vriend! vergiftig<br />

door onbillijke verwijtingen de onfchuldige vreugde<br />

(


T W E E G E L I E V E N . S£<br />

de niet, welke eene zoo ftreelende aandoening<br />

mij verfchaft. Gij, die zulk eene tedere en gevoelige<br />

ziel hebt, bezefr. gij niet, hoe verrukkend<br />

het zij bij die zuivere en eerwaardige omhelzingen<br />

den boezem eenes Vaders van vreugde tegen die<br />

van zijne Dochter te voelen kloppen ? Ach! gelooft<br />

gij dat het hart in zulk een tijdflip zich één<br />

oogenblik verdeelen kan zonder aan de natuur<br />

iets te ontrooven ?<br />

Sol che Jon figlia io mi rammente adesfo.<br />

Denk echter niet dat ik u vergeet. Vergat men<br />

ooit het voorwerp, dat men eenmaal beminde?<br />

Neen, de levendiger indrukken, waaraan men eenige<br />

oogenblikken toegeeft, vernietigen daarom de<br />

andere niet. Niet zonder droefheid zag ik u vertrekken<br />

, met blijdfehap zou ik u zien wederkeeren.<br />

Maar heb geduld gelijk ik, dewijl<br />

het wezen moet, zonder meer hier naar te vragen.<br />

Zijt verzekerd, dat ik u zal terug roepen<br />

zoodra het moogiijk is, en denk dat dikwijls die<br />

geene, die zich het heftigst over de afwezigheid<br />

beklaagt, er niet het meeste door lijdt.<br />

XXI.<br />

(« ) Dat is: dat ik c» Dochter ben , is thands mijne<br />

*£cnigjle berinnering.<br />

F 3<br />

Aant. des v z s. T.


$6 B R I E V E N V A N<br />

XXI. B R I E F .<br />

Aan JULIA.<br />

Wat heb ik geleden bij het ontvangen van dien<br />

brief, waarnaar ik zoo vuurig verlangde ! Ik<br />

wachtte den bode op aan het Postcomptoir.<br />

Naauwlijks was het valies geopend, of ik meld<br />

mij aan, ik val de menfchen lastig; men zegt mij<br />

dat er een brief voor mij is; ik beef; gedreven<br />

van een doodlijk ongeduld, vraag ik denzelven ;<br />

eindlijk ontvang ik hem. JULIA, ik herken de<br />

trekken uwer aanbidlijke hand! en de mijne trilt<br />

terwijl zij zich uitftrekt om dit dierbaar pand te<br />

ontvangen. Duizendmaal wilde ik die eerwaardige<br />

letters Irusfchen. ö Hoe voorzichtig is eene<br />

fchroomvallige liefde' ik durfde den brief niet aan<br />

mijne lippen brengen, noch dien in 't bijzijn van<br />

zoo veelc menfchen openen. Ik maakte mij fpoedig<br />

weg. Mijne knieën fchuddeden mij onder het<br />

lijf; naauwlijks kon ik door mijne toenemende<br />

ontroering 1<br />

den weg vinden ; bij het inflaan van<br />

den eerden rijdweg open ik den brief, ik doorloop<br />

dien, ik doorlees hem gretigüjk, en naauwlijks<br />

ben ik gevorderd tot aan die regels waarin gij zoo<br />

fchoon de genoegens van uw hart fchildert bij dc<br />

omhelzing van dien vereerenswaardigen Vader, of<br />

ik fmelt jn traapen » men Yestigt het oog op mij,<br />

ik


T W E E G E L I E V E N . 87<br />

ik fluip weg in eene ban om niet gezien te worden;<br />

daar, deel ik in uwe vertedering; .ik omhels<br />

met vervoering dien gelukkigen Vader, weiken ik<br />

naauwlijks ken, en , daar de ftetn der natuur mij<br />

aan den mijnen herinnert, wijde ik riieawe traa»<br />

nen aan zijne gezegende nagedachtenis.<br />

Wat wilde gij, onvergelijkelijk meisje! door<br />

mijne ijdele en ftroeve wetenfchap toch leeren?<br />

ach! van u moet men al dat goede en braavc leeren<br />

dat in eene menschlijke ziel vallen kan, en vooral<br />

die uitmuntende zamenftemming van de deugd,<br />

de liefde, en de natuur, welke nimmer beftond dan<br />

in ui Neen, is er geen ééne rechtfehapene aandoening<br />

die niet in uw hart gevestigd is, die zich<br />

daarin niet voordeelig onderfcheid coor de u eigene<br />

gevoeligheid; en ik zie wel, dat, om mijn<br />

eigen hart te konnen beftuuren , ik ook mijne gevoelens<br />

aan de uwe moet onderwerpen, gelijk ik<br />

mijne daden aan uwe bevelen onderworpen heb.<br />

Bedenk echter, bid ik u , welk een verfchil<br />

tusfehen uwen toeftand en de mijnen! Ik fpreek<br />

van geenen rang noch middelen, in dit ftuk moeten<br />

de eer en de liefde alles vergoelijken. Dan ,<br />

gij zijt omringd van lieden die gij hoog fchat en<br />

welke u aanbidden; de liefdezorgen eeuer tcderhartigc<br />

moeder, en van eenen vader wiens eenige<br />

hoop gij zijt, de vriendfchap eener nicïft die niet<br />

ichijnt te konnen ademen buiten u; een geheel<br />

F 4 huis-,


85 B R I E V E N v A s<br />

huisgezin waarvan gij bet ficraal uitmaakt, eene<br />

gamfche ftad die er roem op draagt uwe geboorte»<br />

plaats te zijn, alles wekt uwe gevoeligheid op en<br />

deelt in dezelve; en de liefde behoud flechts een<br />

gering overfchot van dat geene, welk haar ontroofd<br />

word door de rechten van het bloed en<br />

der vriendfchap. Ik integendeel, JULI A ! helaas!<br />

zonder maagfehap en bijkans zonder Vaderland<br />

omzwervende, heb ik niets dan u op aarde, en<br />

de liefde alleen is voor mij alles. Verwonder<br />

u dus niet, indien mijne ziel, offchoon de uwe<br />

de gevoeligfte zij, het fterkst beminne, en indien<br />

ik, in zoo vecle opzichten voor u zwichtende,<br />

ten minfte van de liefde den prijs behaal.<br />

Vrees echter niet dat ik u nogmaals met mijne<br />

onbefeheidene klachten zal lastig vallen. Neen,<br />

ik zal uwe genoegens ongeftoord laten, zoo ombare<br />

reinheid in zichzelve, als om uwen wil die<br />

ze geniet. Ik zal mij het aandoenlijk tooneel cr<br />

van voor den geest haaien; op eenen verren afftand<br />

zal ik cr deel aan nemen, en daar ik door<br />

mijn eigen voorfpoed niet gelukkig kan zijn, zal<br />

ik bet door den uwen wezen. Welke de redenen<br />

ook zijn mogen, die mij van u verwijderd houden,<br />

ik eerbiedig ze; cn wat zou het mij baaten<br />

dezelve te weten, daar ik,fchoon ik ze mocht afkeuren,<br />

niettemin mij zou moeten onderwerpen aan<br />

de begeerte, die zij u inboezemen? Zal het ftilswijgen<br />

mij moeilijker vallen, dan het mij ge*<br />

vab»


T W E E G E L I E V E N .<br />

vallen heeft u te verlaten ? Bedenk fteeds , ö<br />

JULIA! dar uwe ziel twee ligchamen te beftuuren<br />

heeft, en dat dat geene, 't welk zij door hare<br />

keuze bezielt , haar altoos het getrouwfte zal<br />

zijn.<br />

nodo plu forte:<br />

• Fabricato da nol, non dalla forte (


9° B R I E V E N V A M<br />

XXII. B R I E F .<br />

Van JULIA.<br />

E iudelijk is dc eerde dap gedaan, er is o^acr u<br />

gefproken. In weerwil van de onvoldaanheid die<br />

gij omtrent mijne kundigheden doet blijken , is<br />

mijn vader er door verrascht geworden; hij heefc<br />

niettemin verwonderd gedaan over mijne vorderingen<br />

in de Mufiek en Tekenkunde («), en<br />

tot groote verbazing van mijne moeder, die vooringenomen<br />

was door uwe valfche berichten (F),<br />

is hij zeer voldaan geweest over alle mijne bekwaamheden,<br />

behalven alleen in de Wapenkunde,<br />

welke hem toefcheen veronachtzaamd te zijn.'<br />

Dan deze kundigheden verkrijgt men niet zonder<br />

meester; ik moest dus den mijnen noemen , en<br />

ik deed dit met eene zwierige opibmming van<br />

alle de wetenfehappen waarin hij de goedheid had<br />

mij te onderwijzen, behalven ééne. Hij herinnerde<br />

Zie daar, zoo liet mij voorkomt, eenen wij,<br />

zen van twintig jaaren, die verbazend veel weer. het<br />

is wa:r dat JULIA hem op zijn dertigfte geluk<br />

wenscht van niet meer zoo geleerd te zijn.<br />

(7>) Dit ziet op eenen brief aan de moeder op ee­<br />

nen dubbclzincigen toon gefchreven , en welke is ach*<br />

ter gehouden.


T W E E G E L I E V E N . 91<br />

nerde zich, u bij zijne voorige t'huisreis meermalen<br />

gezien te hebben, en het fcheeri, dat hij<br />

geenen ongunliigen indruk van u behouden had.<br />

Vervolgends heeft hij gevraagd naar uw vermogen;<br />

ik heb hem gezegd dat dit middenmatig<br />

was; toen naar uwe afkomst, ik andvvoordde dat<br />

dezelve ordentlijk was. Dit woord (Jwnnête}<br />

is in het oor van een edelman zeer dubbelzinnig,<br />

en heeft vermoedens verwekt, welke bij eene<br />

nadere opheldering bevestigd zijn geworden. Zoo<br />

dra hij wist dat gij niet van adel waart, vraagde<br />

bij, wat men u maandelijks betaalde. Mijne<br />

moeder het woord nemende zeide, dat men u<br />

zulk eene fchikking zelfs niet had durven voor-<br />

Haan, en dat gij, integendeel, ftandvastig geweigerd'<br />

hact zelfs de kieenfte gefchenken aantenemen,<br />

welke zij u had willen doen van zulke<br />

dingen, die men niet gewoon is te weigeren.<br />

Dan deze trotsheid diende flechts om de zijne<br />

optervekken , en hoe zou het denkbeeld bij moog-<br />

Hjkheid te verdragen zijn, van verplichting te<br />

hebben aan eenen man van burgerlijke afkomst!<br />

Er is dus vastgèïleld dat men u eene bezolding<br />

Zoude aanbieden, en bij weigering daarvan, ondanks<br />

alle uwe erkende verdienden, u voor uw<br />

onderwijs zoude bedanken. Zie daar, mijn vriend!<br />

de korte herhaling van eene zamenfpraak, diëten<br />

opzichte van mijnen zeer geëerden meester is<br />

voorgevallen, en gedurende welke zijne gehoorzame<br />

i


g* B R I E V E N V A N<br />

zame leerlinge niet zeer genist was. Ik heb gemeend<br />

mij niet genoeg te konnen haasten om er<br />

u bericht van te geven, ten einde u den tijd te<br />

laten van u daarover te beraaden. Verzuim niet,<br />

zoo dra gij een beiluit zult genomen hebben, mij<br />

dat te melden ; want dit ftuk ftaat aan u ter<br />

beflisfing, en mijne rechten ftrekken zich tot<br />

zoo verre niet uit.<br />

Met ongerustheid verneem ik uwe omzwervingen<br />

over de gebergten; niet dat gij daar, naar<br />

mijne gedachten, geene aangename afleiding vindt,<br />

en dat het verhaal van 't geen gij gezien zult<br />

hebben mij zelve niet zeer aangenaam zoude zijn;<br />

maar ik vrees ten mijnen opzichte voor die ver»<br />

moeijende bewegingen , welke gij geheel nietkunt<br />

wederftaan. Daarenboven is het Saifoen reeds<br />

verre verlopen; daaglijks kan alles overdekt worden<br />

van fnceuw, en ik voorzie dat gij nog meer<br />

van de koude zult te lijden hebben dan van de<br />

fterke beweging. Zoo gij in dat landfchap, waar<br />

gij u thands bevindt, eens ziek werdt, zou ik<br />

ontroostbaar zijn. Koom dan, mijn goede vriendJ<br />

in mijne nabuurfchap terug. Het is wel de tijd<br />

nog niet om weder in Fcvaij te komen, maar ik<br />

begeer, dat gij uw verblijf houdt in eene landftreek<br />

die minder bar is, en dat wij meer bij de<br />

hand zijn om gcmaklijk tijdingen van elkander te<br />

konnen bekomen. Ik iaat u meester om de plaats<br />

van uw oponthoud zelf te kiezen. Draag alleenlijk


T W E E G E L I E V E N . 93<br />

lijk zorg dat men hier niet we te waar gij zijt, en<br />

wees omzichtig zonder u achterhoudend te gedragen.<br />

Ik zeg u niets op dit ftuk; ik verlaat mij op<br />

het belang dat gij hebt in behoedzaam te zijn, en<br />

nog meer op het belang 't geen ik zelve daarbij<br />

hebbe.<br />

Vaarwel, mijn Vriend! Ik kan mij niet langer<br />

met u bezig houden. Gij weet hoe veel behoedzaamheid<br />

ik nodig heb om u te fchrijven. Dit is<br />

het niet alles; mijn vader heeft een achtingswaardigen<br />

vreemdeling met zich gebracht, een ouden<br />

vriend van hem, en die voorheen in den oorlog<br />

zijn leven gered heeft. Oordeel of wij ook ons<br />

best gedaan hebben om hem wel te ontvangen!<br />

Morgen vertrekt hij weder, en wij beijveren ons<br />

om hem den laatften dag nog alle de vcrmaaklijk»<br />

heden te doen genieten, welke gefchikt zijn om<br />

onze vuurige erkentenis aan zulk eenen weldoener<br />

uittedrukken ; men roept mij, ik moet eindigen.<br />

Nogmaals vaarwel !<br />

XXIII. B R I E F ,<br />

Aan JULIA.<br />

Naauwlijks acht dagen heb ik ^efteed om eenlandfchap<br />

te doorloopen, welks opmerkzame befchouwiug<br />

jaaren vereischen zou; maar behalven dat<br />

de


B R I E V E N V A Ï Ï<br />

de fneeuw mij verjaagt, heb ik willen terug zijd<br />

vóór de post, die mij, hoop ik, eenen brief van<br />

u zal medebrengen. Deszelfs aankomst inwachtende<br />

begin ik u inmiddels dezen te fchrijven; "ik<br />

zal er, indien het nodig is, een tweeden bijvoe.<br />

gen , om den uwen te beandwoorden.<br />

• Ik zal u hier geen verilag doen van mijne reis<br />

en mijne opmerkingen ; ik heb er een verhaal van<br />

opgefteld, het geen ik u zelve denk te brengen.<br />

Wij moeten onze briefwisfeling bewaaren voor<br />

zulke zaaken die ons beiden meer van nabij<br />

betreffen. Thands zal ik mij vergenoegen met<br />

u te onderhouden over de gefleldheid van mijn©<br />

ziel; want het is betaamlijk u rekenlchap te geven<br />

van het gebruik dat men van uw goed<br />

maakt.<br />

Bij mijn vertrek was ik treurig wegens mijne<br />

eigene fmarten, en vertroost door uwe vrolijkheid;<br />

hetgeen mij in een zekeren kwijnendentoeftand<br />

hield, die niet onaangenaam is voor een<br />

gevoelig hart. Langzaam en te voet klonterde ik<br />

langs vrij ruwe paden op, onder het geleide van<br />

een man dien ik voor mijnen gids had aangeno*<br />

men, en in wien ik gedurende de geheele reis<br />

veel meer een vriend dan eenen huurling heb<br />

aangetroffen. Ik wilde mij in gepeinzen verdiepen<br />

, en gedurig werd ik daarvan afgetrokken<br />

door eenig verrasfehend tooneel. Nu eens hingen


T W E E G E L I E V E N . S5<br />

gen ontzachlijke rotfen als bouwvallen boven mijtl<br />

hoofd; ftraks overdekten mij hooge en kletterende<br />

watervallen met haren dichten waternevel,<br />

dan weder opende een eeuwigdurende ftortvloed<br />

aan mijne zijde eenen afgrond, waarvan het oog<br />

de diepte niet peilen durfde. Zomtijds verloor ik<br />

mij in de duisternis van een dicht gegroeid bosch.<br />

Op een ander tijd, uit eenen afgrond komende, werd<br />

mijn gezicht eensflags geftreeld door aangename;<br />

beemden. Eene wonderbare mengeling der woeste,<br />

en der befchaafde natuur , vertoonde overal de<br />

hand der menfchen , waar men nimmer gedacht<br />

zou hebben dat zij waren doorgedrongen: naast<br />

een berghol vond men huizen; men zag drooge<br />

wijngaardranken, daar men enkel doorneftruiken<br />

zoude gezocht hebben, wijngaarden in neergeftorte<br />

landen, uitmuntende vruchten op rotfen,<br />

en bebouwde velden in fteile diepten.<br />

Het was niet de arbeid der menfchen alleen,<br />

die in deze afgelegene oorden zulk eene vreemde<br />

tegenflrijdigheid veroorzaakte ; de natuur zelve<br />

fchcen tevens vermaak te fcheepen, om daar met<br />

zich zelf in een tweeftrijd te treden, zoo onderfcheiden<br />

vertoonde zij zich op ééne en dezelfde<br />

jilaats uit verfchillende gezichtpunten bezien.<br />

In het oosten de bloemen der lente, in<br />

,het zuiden de vruchten van den herfst, ten noorden<br />

de ijsvelden van den winter vormende, vereenigde<br />

zij in het zelfde oogenblik alle de jaa»<br />

getij-


po B R I E V E N V A N<br />

getijden , alle de landftreeken onder denzelfden<br />

hemel, tégehftrijdige gronden op denzclfden bodem,<br />

en fchiep de nergends elders bekende zamen»<br />

voeging van de voordbrengfelen der vlakten en<br />

die der Alpen. Voeg bij dit alles de misleidingen<br />

der gezichtkunde, de op verfchillende wijze<br />

verlichte bergtoppen, het licht en duister der zon<br />

en der fchaduvven, en alle de veranderingen van<br />

licht, welke daar uit des morgens en 'savonds<br />

ontflonden; en gij zult eenig denkbeeld hebben<br />

van de afwisfelende vertoningen, die zonder ophouden<br />

mijne verwondering tot zich trokken, en<br />

die mij opeenwezenl'jk tooneel voorgefteld fcheenen;<br />

want het loodlijnig verfchiet der bergen treft<br />

op eens geheel en al het oog, in eene veel fterkere<br />

mate dan dat der vlakten , waar herzelve<br />

zich enkel zijdelings vertoont, in eene wijkende<br />

houding , en zoo dat elk voorwerp een ander<br />

voor u verbergt.<br />

Aan het ftreelende van deze verfcheidenheid<br />

fchreef ik gedurende den eerften dag de kalmte<br />

toe, welke ik in mij voelde herleven. Ik verwonderde<br />

mij over den invloed dien de ongevoeligfte<br />

wezens op onze levendigitc driften hebben,<br />

en ik verachtte de Wijfgeerte, omdat zij zelfs<br />

zoo veel op de ziel niet vermocht als eene reeks<br />

van onbezielde voorwerpen. Maar toen deze<br />

bedaarde ziclsgefleldhcid des nachts voordduurde<br />

en den volgenden dag toenam, begreep ik al ras<br />

dat


'TWEE GELIEVEN.<br />

'dat 'daarvoor nog eenige andere mij onbekende<br />

reden was. Ik kwam dien dag op gebergten<br />

die her minst verheven waren, en, vervolgends<br />

hunne oneffene vlakten doorlopende, beklom<br />

ik de hoogden, die onder mijn bereik<br />

waren. Na in de wolken gewandeld te hebben,<br />

bereikte ik een held'erer verblijfplaats, van waar<br />

men , in het daartoe géfchikt jaargetijde , den<br />

donder en het önweder beneden zich ziet uitbarsten;<br />

eené al te doute afbeelding van de ziel<br />

des wijzen , waarvan het voorbeeld nimmer beftond,<br />

althands niet bedaat dan op die plaatfen<br />

zelve, van waar men het zinnebeeld cr voor ontleend<br />

hééft»<br />

Daar ontdekte ik gevoelïglijk, in de zuiverheid<br />

der luchtdreek waarin ik mij bevond , dé<br />

vvaare oorzaak van de verandering mijner geestgédeldhcid,<br />

en van de herdelling dier inwendige<br />

rust welke ik zints zoo langen tijd verloren had.<br />

Indedaad, het is een doorgaande .indruk dien allé<br />

menfchen ondèrvindén zdnder allen daarop achttegeven,<br />

dat men op de hooge bergen, waar de<br />

lucht zuiver en fijn is, eene gemaklijker ademhaling<br />

, meer vlugheid in het ligchaam, meer<br />

helderheid in den geest gevoelt, de lusten zijn<br />

fer minder hevig, de driften gematigder. Da<br />

overdenkingen nemen daar ik weet niet welk een<br />

kenmerk van grootheid en verhevenheid aan,<br />

geëvenredigd aan de voorwerpen die ons treffen 3<br />

li BEEié G g>]


9» B R I E V E N V A N<br />

zij verwekken een zekere Rille wellust die niets"<br />

prikkelends, niets zinlijks heefr. Hetfchijnt, alsof<br />

men zich verheffende boven het gewoon verblijf<br />

der menfchen, alle laage en aardfche gevoelens<br />

daar terug laat, en dat, naar gelang men de<br />

gewesten boven onzen dampkring nadert, de ziel<br />

iets verkrijgt van derzelver eenparige zuiverheid.<br />

Men is daar ernftig zonder zwaarmoedigheid, gerust<br />

zonder onverfchilligheid, voldaan met aanwezig<br />

te zijn, en te denken; alle de te hevige begeerten<br />

worden verftompt, zij verliezen die prikkelende<br />

fcherpte, waardoor zij fmarte verwekken,<br />

Zij laten in het hart niets meer over , dan eene<br />

geringe en zachte aandoening; en het is op deze<br />

wijze dat éen gelukkig fuchtsgeftel de hartstochten<br />

, welke anders den mensen folteren , aan zijn<br />

geluk dienstbaar maakt. Ik twijfel, of wel eenige<br />

hevige gemoedsbeweging, eenige opitijgingsziekte'<br />

heiland zij tegen een langdurig verblijf van dezen<br />

aart, en het verwondert mij dat het baden in de<br />

gezonde en weldadige lucht der bergen niet een<br />

van de grootfte hulpmiddelen der Genees- en<br />

Zedekunde is.<br />

O ui non palazzi, non teatro o loggia,<br />

P/Pan lor vece un abete, un faggio, impina<br />

Tra Verba verde


T W E E G E L I E V E N . 99<br />

Stel u voor de vereenigde indrukken van alles<br />

%vat iK u belchreven heb, en gij zult eenig denkbeeld<br />

vormen konnen van de aangename gefteltenis<br />

waarin ik mij bevond. Verbeeld u de verfcheidenheid<br />

, het grootfche, het fchoone van duizend<br />

verrukkende tooneelen, het vermaak van zich enkel<br />

omringd te zien door geheel nieuwe voorwerpen,<br />

van vreemde vogelen, van zeldzame én onbekende<br />

planten; het vermaak van in zekeren zin<br />

èene andere natuur te befchouwen, en zich overgebracht<br />

te vinden in eene nieuwe wereld. Dit<br />

alles verfchaft aan het oog eene mengeling die<br />

niet is uittedrukken, Waarvan de bekoorlijkheid<br />

nog vergroot word door de fijnheid der lucht,<br />

welke de kleuren levendiger, de trekken duidlijker<br />

maakt, en alle de vergezichten naderbij baalt;<br />

de afftanden fchijnen minder groot dan in de vlakten<br />

, waar de dikte der lucht een dekkleed over<br />

de aarde fpreid; de gezichteinder bied het oog<br />

meer voorwerpen aan, dan dezelve fchijnt te konnen<br />

bevatten; kortom, het fchouwtooneel heeftiets<br />

toverachtigs en bovennatuurlijks , her geen<br />

den geest en de zinnen opgetogen houd; men<br />

vergeet alles, men vergeet zich zelve, en weet<br />

niet meer waar men is.<br />

len , maar in de plaats daarvan de detweböom, de<br />

beuk, de pijnboom, de groene velden , en fchoone gf<br />

bergten onzen geest van de aarde ten hemel verheffen.<br />

, \ Ga<br />

Aant, des VËRf<<br />

Ife


ïoe B R I E V E N VAI?<br />

Ik zou al den tijd van mijne reis in het vermaak<br />

dezer landbefchouwing alleen hebben doorge*<br />

bracht, indien ik niet een nog ftreelender vermaak<br />

in den omgang der bewooneren gevonden had.<br />

Gij zult in mijne befchrijving eene oppervlakkige<br />

tekening vinden van hunne zeden , hunne eenvoudigheid,<br />

hunne eenparigheid van ziel, en van die<br />

ftille gerustheid die hen gelukkig maakt meer door<br />

bevrijding van ongeneugten, dan door het genot<br />

der vermaken; dan het geen ik u niet heb konnen<br />

fchilderen, en waarvan men niet in ftaat is zich<br />

eenig denkbeeld te vormen, is hunne belangloze<br />

vriendlijkheid, en hunne herbergzame zucht voor<br />

alle die vreemdelingen, welke hen bij toeval of<br />

uit nieuwsgierigheid bezoeken. Ik zelf, die aan<br />

niemand kennis had en alleenlijk met een gids reisde<br />

, had daarvan eene treffende ondervinding.<br />

"Wanneer ik des avonds in een buurtfehap aankwam,<br />

beijverde zich elk een zoo zeer om mij<br />

zijn huis te komen aanbieden , dat ik over de<br />

keuze verlegen was, en hij die de voorkeus kreeg<br />

fcheen daar mede zoo voldaan, dat ik de eerfte<br />

maal deze drift voor baatzucht hield. Maar ik<br />

ftond zeer verbaast, toen mijn gastheer, nadat ik<br />

bij hem nagenoeg gelijk in eene herberg geleefd<br />

had, des anderen dags mijn geld weigerde, zich<br />

zelfs eenigermate beledigd houdende over mijn<br />

voorftel;- en dit is overal zoo geweest. Het was<br />

dus louter de anders gewoonlijk vrij koele zucht<br />

tot gastviijheid, welke ik uit hcof'de van derzel-<br />

vear


T W E E G E L I E V E N . 101<br />

ver vuurigheid voor winzucht had aangezien. Hun­<br />

ne belangloosheid was zoo groot, dat ik op de<br />

geheele reis geene gelegenheid gehad h


ïoa B R I E V E N VAN<br />

zijn kooplieden, en andere luiden die zich alleenlijk<br />

bemoeien met hunnen handel en hunne winsten.<br />

Het is billijk dat dezen een gedeelte van hun<br />

voordeel aan ons affhan, en wij behandelen hen<br />

even gelijk zij anderen doen ; hier integendeel, waar<br />

geenerlei bezigheid de vreemdelingen roept, zijn<br />

wij verzekerd dat hunne reis belangloos is; en<br />

zoodanig is. ook het goed onthaal dat men hun<br />

aandoet. Dit zijn gasten, die ons komen zien,<br />

om dat zij ons beminnen, en wij ontvangen hen<br />

met vriendlijkheid.<br />

Voor het overige, voegde hij er glimlagchende<br />

bij, is deze herbergzaamheid niet kostbaar, en<br />

weinige lieden zijn cr op bedacht om daar voordeel<br />

van te trekken. O, dit geloof ik! andwoordde<br />

ik hem. Wat zou men in dat geval doen bij<br />

een volk dat leeft om te leven, en niet om te<br />

winnen of vertoning te maken? Gelukkige en uw<br />

geluk waardige menfchen, ik geloof gaarne, dat<br />

men, om onder ulieden recht vergenoegd te zijn,<br />

eenige gelijkenis met u hebben moet.<br />

Het aangenaamfte bij hun onthaal fcheen mij te<br />

ZÜn , dat men er geen het minfte voetfpoor in vond<br />

van gedsvongenheid zoo min voor hun als voor.<br />

mij. Zij leefden in hun huis als of ik er niet was,<br />

en het hing alleenlijk van mij af, om daar zoo<br />

re leven als of ik alleen ware. Zij kenden den<br />

lastigen zwier niet van aan vreemdelingen beleefdhe-


T W E E G E L I E V E N . 103<br />

heden te doen, als of men hun herinneren wilds<br />

de tegenwoordigheid van eenen huisheer, van wien<br />

men in dat duk ten minden afhanglijk is. Wanneer<br />

ik niets zeide, onderdelden zij dat ik in hunnen<br />

trant wilde leven; ik had Hechts één woord<br />

te fpreken, om mijne eigene levenswijze te volgen,<br />

zonder ooit van hunnen kant het minde blijk<br />

van tegendribbeling of bevreemding te ondervinden.<br />

De eenige verplichtende aanmerking die zij<br />

mij maakten, toen zij wisten dat ik een Zwitfen<br />

was, was dat zij mij zeiden, dat wij broeders waren<br />

, en dat ik mij bij hun niet anders moest aanmerken<br />

dan of ik onder mijne eigenen was. Voords<br />

bekommerden zij zich niet meer over het geen ik<br />

deed, dewijl zij zich zelfs niet verbeeldden dat ik<br />

de minde bedenking konde hebben over de oprechtheid<br />

hunner aanbiedingen, noch de geringde<br />

befchroomdheid om er mij van te bedienen. Onder<br />

elkander verkeeren zij met dezelfde eenvouwigheid;<br />

de kinders zijn in de jaaren van verdand<br />

op gelijken voet met hunne vaders; da bedienden<br />

zitten met hunne meesters aan de tafel; in het<br />

gemeenebest heerscht dezelfde vrijheid als in de<br />

huizen, en het huisgezin is de beeldnis van den<br />

daat.<br />

Het eenige waaromtrent ik mijne vrijheid miste,<br />

was de ongemeene langdurigheid der maaltijden.<br />

Ik was wel meester >van niet aan de tafel te komen<br />

, maar wanneer ik éénmaal daaraan was,<br />

Q 4 moes?


ÏC4. B R I E V E N V A »<br />

moest ik er een gedeelte van den dag aan blijven<br />

en lustigop drinken. Kunt gij u verbeelden dat een<br />

man, en wel een Zwitfer geen lust tot drinken<br />

bad ? Ik erken wezenlijk dat een goede wijn mij<br />

-«oorkomt iets voortreflijks te zijn, en dat ik niet<br />

afkeerig ben van er mij mede te vervrolijken, mids<br />

menermij niet toe d win ge. Ik heb altoos opgemerkt<br />

dat valfche lieden fober zijn, en eene fterke onthouding<br />

aan de tafel verraad niet zelden geveinsde,<br />

zeden , en een dubbelzinnig gemoed. Een rond-,<br />

horftig man vreest niet zoo zeer dat driftig gefnap,<br />

en die gevoelige uitboezemingen welken de dronkenfchap<br />

gewoonlijk voorafgaan ; maar men moet<br />

zich weren te bedwingen en de uiterften vermij-,<br />

den. En dit was mij niet rnooglijk te doen met<br />

zulke ftöute drinkers als de JVallifers, met wijnen<br />

zoo flerk als die van dat land, en aan tafels daar<br />

men nooit water zier. Hoe zou ik hebben konnen<br />

befluiten om zoo onvcrftandig den wijzen man te.<br />

fpelen, en zulke goede lieden misnoegen te geven 3<br />

ik dronk mij dus een roes uit erkentenis, en ver-,<br />

binderd 'om mijne verteering in geld te betalen,<br />

betaalde ik die met mijn verftand.<br />

Een ander gebruik dat mij niet min hinderlijk<br />

was, beftond hierin, dat ik, zelfs bij leden der<br />

Regeering , de vrouw en de dochters van den<br />

huize, achter mijne ftoel {laande als huisboden,de<br />

tafel zag bedienen. De Eranfche wellevendheid<br />

?pu 2ich des te meer vermoeid hebben om deze<br />

qn«.


T W E E G E L I E V E N . iof<br />

Onwelvoeglijkheid te herftellen, daar zelfs dienst­<br />

meiden , er zoo wel uitziende als de Wallifer<br />

vrouwen, iemand verlegen over hare appasfingen<br />

zouden maken. Gij moogt vrij geloven dat zij<br />

fraai zijn, dewijl ik ze fraai vond. Oogen, ge­<br />

woon om u te zien, zijn keurig in het ftuk van<br />

fchoonhcid.<br />

Ik voor mij, die de gewoonten van het land<br />

Wffarin ik verkeer nog meer dan die der wel­<br />

levendheid eerbiedige, nam haren dienst itilzwij-<br />

gend aan, met even zoo veel ftatigheid als Don<br />

Qitichot bij de Hertogin. Ik maakte nu en dan<br />

al meesmuilende eene tegenfteiling tusfehen de<br />

zwaare haarden en lompe houding der dischgenoten<br />

en de fchittcrende gelaatsverw dier jonge bedeesde<br />

fchoonheden, welke men met een woord fprekens<br />

deed blozen , en die daardoor des te bevalliger<br />

werden. Dan ik was een weinig geërgerd over<br />

de onmatige dikte van haren hals, die door zijne<br />

uitnemende blankheid flechts één van de voortref-<br />

lijkhcdcn bezit van dat voorbeeld het geen ik<br />

er mede durfde vergelijken; dat eenig en ilnuw<br />

bedekt voorbeeld, welks omtrekken, fteeiswijze<br />

hefchouwd , mij die beroemde leest herinneren,<br />

waaraan de fchoonfte boezem der wereld ten<br />

vorm verflrekte.<br />

Verwonder u niet dat gij mij zoo kundig vindt<br />

in geheimenisfen, welke gij zoo zorgvuldig ver-<br />

G, 5 bergt;.


io6 B R I E V E N v A M<br />

bergt; ik ben zulks in fpijt van u; het eene zin^<br />

tuig kan zomtijds her andere in dit ftuk voorlichten;<br />

in weêrwil van de angstvailigfte voorzorg,<br />

blijven bij de netfte kleding ongemerkt eenige<br />

kleene gapingen over, door welke het gezicht de<br />

werking van het gevoel uitoefent. Het gretig en<br />

ftoutmoedig oog fluipt ftrafloos in onder de bloemen<br />

van een ruiker; het zweeft onder het zijden<br />

pluis en gaas, en het deelt aan de hand het<br />

gevoel mede van dien terugftuitenden tegenftand,<br />

welken dezelve niet durft beproeven.<br />

Parte appar de/Ie mamme cicerbe e crude,<br />

Parte altrui ne ricopre invida vefia;<br />

Invida, ma s'agli occhi il var co chiude,<br />

rjmorofo penfier gip non arrefia. (a)<br />

Ik merkte ook een groot gebrek op in de kleedij<br />

der Waïïifer vrouwen, hierin beftaande dat zij de<br />

keurslijven van achter zoo hoog dragen, dat zij<br />

er gebogcheld door fchijnen; dit doet eene zonderlinge<br />

uitwerking bij hare kleene zwarte kapfels,<br />

en het overige harer kleding, welke het buiten dit<br />

noch aan eenvouwigheid noch aan keurigheid ontbreekt.<br />

Ik zal u een volkomen kleed in den<br />

Wak<br />

(«) Dat is zaaldijk: Een half ongedekte boezem^<br />

fchuon een nijdige /luier dien gedeeltelijk bedekke x<br />

kan nagthends het verliefd ecg niet vjederhouden.<br />

Aam. des VEIT.


T W E E G E L I E V E N . 107<br />

Waïïifchen trant medebrengen, en ik hoop dat hec<br />

u wel zal flaan; het is gemaakt op de fchoonfte<br />

leest van het land.<br />

En hoe maakte gij het, mijne JULIA! terwijl<br />

ik met verrukking deze zoo weinig bekende en<br />

echter zoo bewondcringswaardige landftreek doorreisde?<br />

Werd gij van uwen vriend vergeten? JULIA<br />

vergeten? Zou ik niet veel eer mij zelve vergeten,<br />

en hoe zou ik een oogenblik alleen konnen<br />

zijn, daar ik niets meer ben dan doom? Nooit<br />

heb ik duidlijker bemerkt welk eene natuurlijke<br />

neiging ik bezit, om ongevoelig u op verfchillende<br />

plaatfcn te vermengen inde gefteklheid van mijne<br />

ziel. Wanneer ik droefgeestig ben, neemt dezelve<br />

tot de uwe haren toevlucht, en zoekt daar vertroosting<br />

waar gij u bevindt; dit ontwaarde ik ,<br />

toen ik van u afging. Geniet ik vermaak, ik kan<br />

dat niet alleen genieten, ik roep uals dan tot mij,<br />

om het met u te deelen. Zie daar het geen ik<br />

ondervonden heb gedurende dezen gantfehen<br />

tocht, waarop ik, door de verfcheidenheid ckr<br />

voorwerpen geftadig in mij zelve terug geroepen,<br />

u allerwege met mij voerde. Geen ftap zettede<br />

ik, of wij deden dien te zamen. Niet één gezicht<br />

bewonderde ik, of ik haastte mij om het u aante*<br />

wijzen. Alle de boomen die ik aantrof verleenden<br />

u hunne fchaduw, alle de grasheuvels verftrekten<br />

u eene rustplaats. Nu eens naas: u zittende,<br />

hielp ik u de voorwerpen me: een waarend<br />

oog


Io8 B R I E V E N Y A N<br />

oog doorlopen; dan weder voor u neêrgeknield,<br />

begluurde ik er een, de befchouwing van een man<br />

van gevoel nog waardiger. Ontmoette ik eene<br />

plaats welker doortocht moeilijk was , ik zag u<br />

daarover fpringen met de vlugheid van een rhee,<br />

dat zijne moeder nahuppelt. Moesten wij een'<br />

fixoom doorwaaden,ik had de ftoutbeid van eenen<br />

zoo beminlijken last in mijne armen te drukken;<br />

ik ging langzaam, met vermaak, door den fnellen<br />

vloed. en zag mij zelf met fpijt den weg<br />

naderen. Alles herinnerde mij in dat vredig oord<br />

aan n; en de treffende fchoonhedcn der natuur,<br />

en de beftendige zuiverheid der lucht , en de<br />

eenvouwige zeden der landzaten, en hunne eenparigc<br />

en vaste wijsheid , en de beminlijke zedigheid<br />

der vrouwen, en hare onfchuldige vriendelijkheid<br />

, en alles wat op eene aangenaame wijze<br />

mijne oogen en mijn hart trof, vertegenwoordig le<br />

aan dezelven dat voorwerp, hetwelk zij zoeken,<br />

è Mijne JULIA ! zeide ik met vertedering ,<br />

waarom kan ik in deze onbekende oorden mijne<br />

dagen niet met u flijten, gelukkig in ons<br />

zelf, en niet door de befchouwing der menfchen!<br />

waarom kan ik hier ter plaatfe mijne gantfche ziel<br />

niet in u aPeen verzamelen, en wederkeerig alles<br />

voor u worden ! Aaubidlijke bevalligheden , dan<br />

zoudt gij al de hulde genieten die u toekomt!<br />

Geneugten der liefde, dan zouden onze harten<br />

u beftendig volkomen finaken! Eene langdurigs<br />

ea


T W E E G E L I E V E N . 109<br />

en zoete bedwelming zou ons den loop der paren<br />

doen vergeten; en wanneer eindelijk de ouderdom<br />

onze eerfte driften geluld had, zou de<br />

gewoonheid van zamen te denken en te gevoelen<br />

, derzelver vervoeringen doen afwisfelen door<br />

eene niet min tedere vriendfchap. Alle de brave<br />

gevoelens in onze jeugd te gelijk met die der<br />

liefde aangekweekt, zouden eenmaal het onmeetlijk<br />

ruim derzelve vervullen; te midden van die<br />

gelukkig volk, en naar deszelfs voorbeeld, zouden<br />

wij de plichten der memchlijkheid beoefenen<br />

: zonder ophouden zouden wij ons vereenigen<br />

om goed te doen, en wij zouden niet flerven<br />

zonder geleefd te hebben.<br />

Daar is de Post, ik moet mijn brief eindigen<br />

, en den uwen gaan afhalen. Hoe flaat<br />

mij het hart nog op dit oogenblik ! Helaas!<br />

ik was gelukkig in mijne harsfenfchimmen 5<br />

met dezelve vlied mijn geluk ; en wat zal ik<br />

wezenlijk zijn?<br />

XXIV. BRIEF.<br />

Aan JULIA.<br />

Jk beandwoorde terftond dat gedeelte van uwen<br />

brief, hetwelk de betaling betreft, en heb daarop.


iio B R I E V E N V A »<br />

op, God lof! niets arm re merken. Zie hier,mijné<br />

JULIA ! hoe ik omtrent dit ftuk denke.'<br />

Met opzicht tot het geen men eer noemt,<br />

maak ik onderfcheid tusfchen die welke uit het<br />

algemeen gevoelen word afgeleid, en die, welke<br />

voordvloeit uit de achting voor zich zelf. De<br />

eerde bedaat in dwaze vóöroordeelen die nog<br />

önbeftendiger zijn dan een hobbelende golf, de<br />

tweede heeft haren grond in de eeuwige waar­<br />

heden der Zedekunde. De achting der wereld<br />

kan aan bet fortuin dienstbaar zijn , maar zij<br />

dringt niet door tot in de ziel, cn heeft geen<br />

den minsten invloed op het geluk. De waare<br />

eer integendeel maakt het wezen daarvan uit,<br />

omdat men daarin alleen dat beftendig gevoel van'<br />

inwendige voldoening vind, waardoor een den­<br />

kend wezen gelukkig kan zijn. Pasfen wij, mij­<br />

ne JULIA! deze grondbeginfelen toe op uw voor­<br />

del , en het zal gereedlijk opgelost zijn.<br />

Laat ik mij voor meester in de Wijsgeerte uit­<br />

geven, en, gelijk die zot in de fabel, mij doen<br />

betalen voor het onderwijs in de wijsheid; dit<br />

beroep zal in bet oog der wereld laag fchijnen,<br />

en ik erken, dat .er iets belagchiijks in is; onder-<br />

tusfehen, daar niemand voldrekt van zich zelve<br />

kan bedaan, en er geen nader middel van beftaan<br />

is dan door zijn eigen arbeid, zullen wij deze<br />

minachting op de lijst der gevaarlijkite vooroor-<br />

dee»


T W E E G E L I E V'E N. n£<br />

deelen plaatfen ; wij zullen zoo dwaas niet zijn<br />

van het geluk aan die verkeerd gevoelen opteofferen;<br />

gij zul: mij daarom niet te minder achten,<br />

en ik zal er niet te ongelukkiger door zijn, al<br />

leef ik van de kundigheden die ik heb aangekweekt.<br />

Dan, mijne JULIA! hier doen zich andere bedenkingen<br />

voor ons op. Laten wij het algemeen<br />

daar, en vestigen wij het oog op ons zei ven. Wat<br />

zal ik bij uw vader zijn, wanneer ik van hem<br />

een loon ontvang voor de lesfen die ik u geef,<br />

en hem een gedeelte van mijnen tijd, dat is van<br />

mijn perfoon , verkoop? In de daad, een huurling,<br />

een man, die in zijne bezolding ftaat, een<br />

foort van knecht , en hij zal wederkcerig ten<br />

waarborg van zijn vertrouwen, en ter verzekering<br />

zijner eigendommen, mijne ftilzwijgende<br />

trouw hebben, gelijk die van den minften zijner<br />

bedienden.<br />

Maar welk eigendom kan een vader bezitten ,<br />

dierbarer dan zijne eenige dochter, al ware zij<br />

zelfs geene JULIA? Wat zal hij dan doen, die,<br />

hem zijnen dienst verkoopt ? zal hij zijne genegenheid<br />

voor haar doen zwijgen? ach! gij weet<br />

of dit mooglijk is! of zal hij, onbefchroomd aan<br />

de neiging van zijn hart opvolgende, in het gevoeligst<br />

punt hem beledigen, wien hij getrouwheid<br />

Ichuldig is ? Dan zie ik in zulk eenen meester»<br />

niets


*» B R I E V E N V A N<br />

niets anders meer dan eenen trouwlozen die dè<br />

heiligfte rechten met den voet vertreed ("O:»<br />

eenen verrader, eenen huislijken verleider, wien<br />

de wetten zeer rechtvaardig ter dood verwijzen.<br />

Ik hoop dat zij, tot welk ik fpreek, mij recht<br />

verfta; ik vrees den dood niet, maar wel de<br />

ichande van dien te verdienen, en de verachting<br />

van mij zelve.<br />

Gij weet, toen de brieven van HELOÏSE en<br />

ABSLAKD u in handen kwamen, wat ik u van<br />

dit boek, en van het gedrag des Godgeleerden<br />

gezegd heb. Ik heb altoos HELOÏSE beklaagd;<br />

zij had een hart voor da liefde geftemd: maar<br />

ABEL AR D heeft mij altijd toegefchenen een<br />

onwaardig voorwerp te zijn , dat zulk een lot<br />

ver-<br />

fa) Ongelukkig Jongman! daar iiij niet ziet, dat<br />

hij, zich in dankbaarheid doende betalen hetgeen hij<br />

Weigert in geld te ontvangen , nog heiliger rechten<br />

fchend; in de plaats van te onderrichten verleid hij ;<br />

hij vergiftigt daar hij voeden moest; hij doét zich<br />

door eene misleide moeder bedanken van haar kind te<br />

hebben ongelukkig gemaakt. Men bemerkt echter,<br />

dat hij de deugd oprechtlijk bemint, maar zijne drift<br />

verbijftert hem, en indien zijne tedere jeugd geene<br />

Verfchoning voor hem maakte, zou hij met alle deze<br />

fchoone redeneeringen een fchelm zijn. Beide de ge.<br />

lieven zijn beklagenswaardig , de moeder alken is<br />

ttnverfchoonbaar.


T W E E G E L I E V E N . tt$<br />

Verdiende, en dar even weinig de liefde als de<br />

deugd kende. Zal ik hem, na hem veroordeeld<br />

te hebben, moeten navolgen? Wee hem, die<br />

eene zedenleer predikt , welke hij weigert te<br />

beoefenen! Hij, wien zijne drift zoo verre ver.<br />

blind, word wel dra door dezelve er voor geflraft,<br />

en verliest zelfs de fmaak dier gevoelens,<br />

waaraan hij zijne eer heeft opgeofferd. De liefde<br />

mist haar grootfte bekoorlijkheid, wanneer de<br />

eerbaarheid haar verlaat; om de volkomen waardij<br />

daar van te gevoelen, moet het hart zich naar<br />

dezelve fchikken, en ons verheffen door de verheffing<br />

van het voorwerp onzer liefde. Neem het<br />

denkbeeld der volmaaktheid weg, en gij vernietigt<br />

de geestdrift; verban de achting, en de liefde<br />

heeft geen wezen meer. Hoe zou het voor eene<br />

vrouw mooglijk zijn eenen man te eeren die zich<br />

zelf onteert? Hoe zal hij zelf haar konnen aanbidden,<br />

die niet gefchroomd heeft zich overtegeven<br />

aan eenen laagep verleider ? weldra immers<br />

zullen zij wederzijds elkander verachten; de liefde<br />

zal voor hun niet meer zijn dan een ichandelijke<br />

koophandel , zij zullen de eer verloren zonder<br />

het geluk gevonden te hebben.<br />

Gantsch anders, mijne JULIA! is het geval<br />

tusfehen twee gelieven van gelijken ouderdom,<br />

beiden bezield met hetzelfde vuur, door eene<br />

wederzijdfche liefde vereenigd , niet belemmerd<br />

door eenige afzonderlijke betrekking, die beiden<br />

I. DEEL. H ia


H4 B R I E V E N V A N<br />

in het bezit hunner eerde vrijheid zijn, en wier<br />

onderlinge verbindtenis door geenerlei recht gewraakt<br />

word. Dezen konnen de drengde wetten<br />

geene andere boete opleggen dan de bekrooning<br />

hunner liefde zelve; de eenige draf van elkander<br />

bemind te hebben is de verplichting om zich voor<br />

altoos te beminnen; en indien er eenige ongelukkige<br />

landdreeken in de wereld zijn «waar de wreedaarrge<br />

mensch deze onfchuldige banden verfcheurt,<br />

hij word zonder twijfel daarvoor gedraft<br />

door de misdaden welke deze dwang veroorzaakt.<br />

Zie daar mijne redenen, verdandige en deugdzame<br />

JULIA! zij zijn flechts eene koele uitbreiding.van<br />

die geene, welke gij mij met zoo veel<br />

kracht en fcherpzinnigheid in eene van uwe brieven<br />

hebt voorgedragen ; maar genoeg, om u te<br />

doen zien hoe zeer ik mij van dezelve doortrokken<br />

vinde. Gij herinnert u dat ik toen niet daan<br />

bleef op mijne weigering, en dat ik, ondanks<br />

den wederzin dien ik door vooroordeel behield,<br />

tiwe gift ftilzwijgend aannam, omdat toch de<br />

waare eer geene duchtige reden opleverde om<br />

ze te weigeren. Dan hier fpreekt plicht, verftand,<br />

liefde zelfs; alles fpreekt op eenen toon,<br />

dien ik niet miskennen kan. Indien ik tusfehen<br />

de eer en u kiezen moet, dan is mijn hart gereed<br />

om afftand van n te doen;het bemint u te zeer,<br />

JULIA ! om u tot dezen prijs te behouden»<br />

XXV.


Ï W E E G E L I E V E N , tij<br />

xxv. A R I E F .<br />

Van JULIA.<br />

tiet verhaal van uwe reis is bekoorlijk ^ rriijri<br />

goede Vriend! het zou mij den fchrijver doeri<br />

beminnen , al kende ik herri niet. Echter moet<br />

ik u berispen over eene plaatsj welke gij reeds<br />

gïsfen zult; offchoon ik mij niet heb könneri wederhouden<br />

van te lagchen over dé behendigheid<br />

Waarmede gij ü achter Tasfo h als achter eenë<br />

borstweering, verfcholen hebt. Hoe, bezefte gij<br />

dan niet, dat het een groot verfchil maakt, of<br />

men voor het algemeen of aan zijne minnares<br />

fchrijve? Vordert de liefde $ die, zoo fchroomvallig,<br />

zoo naauwgezet is, niet meer ontzag dari<br />

de welvoeglijkheid ? Kondt gij onkundig zijn dat<br />

deze fchrijfcrant niet in mijn fmaak valt, en hadtr<br />

gij een toeleg om mij misnoegen te geven? Dan<br />

misfchien heb ik reeds té veel gezegd over eert<br />

onderwerp 5 het geen niet weder moest worden<br />

opgehaald. Behalven dat, verfchaft uw tweede<br />

brief mij te veel werks, om den eerden in bijzonderheden<br />

te beandwoorden. Dat wij derhal ven t<br />

ihijri Vriend! hét Walliferland daar laten wt eenë<br />

tiadere gelegenheid, en ons thands bij onze eigene<br />

zaaken bepalen; wij zullen er genoeg aan te doëri<br />

hebben*<br />

H * ft


nö B R I E V E N V A N<br />

Ik wist reeds wat partij gij kiezen zoudt. Wij<br />

kennen elkander al te wel, om ons bij die eerde<br />

beginfelen te bepalen. Zo de deugd ons ooit<br />

verlaat, geloof mij, het zal niet zijn in zulke<br />

omftandigheden, die moed en opofferingen vorderen.<br />

De eerde beweging , wanneer men heftig<br />

aangevallen w®rd, is tegendand te bieden, en wij<br />

zullen, hoop ik, overwinnen, zoo lang de vijand<br />

zelf ons zal waarfchuwen om de wapenen optevatten.<br />

Het is in den diepen flaap, in de . armen<br />

cener zachte rust, dat men tegen verrasfchingen<br />

op zijn hoede moet zijn-, maar het is, boven al,<br />

de aanhoudendheid der rampfpoedcn, die der zei ver<br />

last ondraaglijk doet worden, en de ziel kan veel<br />

gemaklijkcr treffende fmarten wederdaan dan eene<br />

langdurige droefheid. Zie daar, mijn Vriend, den<br />

moeilijken drijd , welken wij van nu af aan zullen<br />

re voeren hebben; onze plicht roept ons tot geene<br />

heldhaftige bedrijven, maar tot het nog veel<br />

heldhaftiger wederdaan van moeilijkheden zonder<br />

vcrpoozing.<br />

Maar al te wel had ik het voorzien; de tijd des<br />

celuks is als een blikfemdraal vervlogen; die der<br />

rampfpoeden begint,en ik kan nergenas uit berekenen,<br />

wanneer dezelve zal eindigen. Alles ontdek<br />

en ontmoedigt mij; eene doodlijke droefgeestigheid<br />

overmeestert mijne ziel; zonder bepaalde<br />

dof tot weenen, rollen onwillige traanen uit mij.<br />

ne oogen ; de toekomst voorfpelt mij wel geene<br />

oa«


T W E E G E L I E V E N . n?<br />

onvermijdbare rampen; dan ik voedde de hoop,<br />

en deze zie ik dagelijks verfienfen. Helaas! wat<br />

baat het, de bladeren te bevochtigen, wanneer de<br />

boom aan den voet is afgefnederi ?<br />

Ik gevoel het, mijn Vriend! het gewicht der<br />

fcheiding drukt mij terneder. Ik gevoel, dat ik<br />

zonder u niet leven kan; en even dit baart mij<br />

de meeste bekommernis. Honderdmalen op een<br />

dag doorloop ik de pla&tfen waar wij te zamen<br />

verkeerden, en ik vind er u nimmer. Ik verwacht<br />

u op uw gewoon uur, het uur verloopt en gij<br />

komt niet. Alle de voorwerpen die ik aantref<br />

verwekken in mij eenig denkbeeld van uwe tegenwoordigheid,<br />

om mij te herinneren dat ik u verloren<br />

heb. Van deze wreede ftraf zijt gij bevrijd.<br />

Uw hart alleen kan u zeggen dat gij mij mist.<br />

Ach ! indien gij wist hoe veel naarer kwelling her,<br />

zij op de plaats te blijven, wanneer men van elkander<br />

fcheid, hoe zeer zoudt gij Uwen toeftand<br />

boven den mijnen verkiezen!<br />

Durfde ik nog maar weeklagen ! mocht<br />

ik over 'mijne fmarten fpreken, ik zou nog<br />

eenige verlichting voelen van rampen, waarover<br />

ik klagen kon. Maar behalven eenige ftüle zuchten<br />

, die ik in den boezem mijner Nicht ontlast,<br />

moet ik al het overige opkroppen; ik moet mijne<br />

traanen bedwingen; ik moet glimlagchen, terwijl<br />

ik fterf.<br />

H 3 Sen*


%%i B R I E V E N V A M<br />

Sentirji, oh Dei! morir;<br />

E non poter mai dir;<br />

Morir n:i fento'.<br />

Het ergfte is nog, dat alle deze rampen mijne<br />

grootfte kwaal onophoudelijk vermeerderen, en<br />

hoe meer het aandenken aan u mij ontroostbaar<br />

maakt, hoe meer ik genegen ben om mij dat te<br />

herinneren. Zeg mij, mijn Vriend, mijn lieve<br />

Vriend! gevoelt gij ook hoe teder een kwijnend hart<br />

is, en hoe zeer de droefheid de liefde aanvuurt?<br />

Over duizend zaaken wilde ik u fprekcn, maar<br />

behalven dat het beter is te wachten tot ik zeker<br />

wete waar gij zijt, is het mij niet mooglijk in mijne<br />

tegenwoordige gefteldheid dezen brief te vervolgen.<br />

Vaarwel, mijn Vriend! ik leg mijne pen<br />

neder, maar geloof dat ik geen affcheid van u neem.<br />

BRIEF-<br />

(?) Dat is: Zich te voelen flervtn, é Goin, en het<br />

niet te jennen zeggen (<br />

Ajnt. des vs&3>


T W E E G E L I E V E N , 119<br />

B R I E F J E .<br />

Door een Schipper dien ik niet ken, fchrijf ik<br />

die briefjen aan het gewoon adres, om kennis<br />

te geven, dat ik mijne fchuilplaats genomen heb<br />

te Meilier ie aan de overzijde der rivier, om ten<br />

minste het gezicht te hebben van de plaats, welke<br />

ik niet naderen durf.<br />

XXVI. B R I E F .<br />

Aan JULIA.<br />

Wat is mijn toeftand binnen weinige dagen veranderd!<br />

hoe vecle bitterheden mengen zich in het<br />

genoegen dat ik nader bij u ben! wat al treurige,<br />

overdenkingen beltonnen mij! wat al tegenfpoeden<br />

doet mijne vrees mij voorzien! ó JULIA!<br />

welk een noodlottig gefchenk des Hemels is<br />

eene gevoelige ziel! hij die'ze ontving, moet zich<br />

voordellen niet anders dan ramp en droefheid op<br />

de wereld te zullen hebben. Als een nietige fpeelbal<br />

van lucht en faifoenen, zal de zonnefchijn of<br />

een nevel, een betrokken of heldere lucht zijn lot<br />

beltuuren, en hij zal wel te vreden of treurig zijn<br />

Kaar dat de wind waait. Slachtoffer der vooroordeelen,<br />

zal hij in ongerijmde grondregelen een<br />

onoverwinlijk beletlél vinden voor de rechtmatige<br />

wenfehen van zijn hart. De menfchen zullen hem<br />

H 4 ftraf


120 B R I E V E N 'VAN<br />

ftraffcn omdat hij rechtmatige denkbeelden over<br />

elke zaak vormt, en er meer naar het wezenlijke<br />

dan naar het algemeen gevoelen over oordeelt. Ja<br />

hij alleen zou genoegzaam zijn om zijn eigen ongeluk<br />

te bewerken, door zich onbedachtzaam over<br />

te geven aan de heraelfche bekoorlijkheden van<br />

het brave en het fchoone, terwijl intusfehen de<br />

drukkende ketenen der armoedehem aan de verachting<br />

boeijen. Hij zal het volmaakt geluk bejagen,<br />

zonder te bedenken dat hij mensch is; zijn hart<br />

cn zijn verftand zullen onophoudelijk in oorlog<br />

zijn , en onbegrensde begeerten zullen hem eindeloze<br />

verliezen berokkenen.<br />

Zoodanig is de jammerlijke gefteldheid waarin ik<br />

gedompeld ben door het lot dat mij nederdrukt ,<br />

cn door de gevoelens die mij verheffen, en door<br />

uwen vader die mij veracht, en door u die de<br />

•wellust en de kwelling mijnes levens uitmaakt.<br />

Zonder u, noodlottige fchoonheid! zou ik nimmer<br />

die ondraaglijke têgenftrijdigheid van grootheid<br />

in mijne ziel en laagheid in mijnen ftaat<br />

bemerkt hebben; ik zou gerust hebben geleefd,<br />

en vergenoegd geftorven zijn, zonder mij immer<br />

te bekreunen, welk een' rang ik op aarde bekleed<br />

had: maar u gezien te hebben en niet te<br />

konnen bezitten , u te aanbidden cn flechts een<br />

mensch te zijn! bemind te worden en niet gelukkig<br />

te konnen wezen! denzelfden oord te bewoonea,<br />

en niet zamen te konnen leven f ö JULIA!<br />

van


T W E E G E L I E V E N . lat<br />

van welke ik geen afftand kan doen! 6 noodlot<br />

dat ik niet trotfeeren kan! welke verfchriklijke<br />

worftelingen verwekt gij in mij, zonder dat ik<br />

ooitin ftaat ben om of mijne begeerten of mijn onvermogen<br />

te konnen overwinnen! ,<br />

Welk eene vreemde en onbegrijplijke uitwerking!<br />

zedert dat ik nader bij u gekomen ben, haal<br />

ik mij niet anders dan akelige denkbeelden voor<br />

den geest. Wellicht draagt de plaats van mijn<br />

verblijf het zijne bij tot deze droefgeestigheid; zij<br />

is treurig en akelig, maar daarom juist des te gefchikter<br />

voor de gefteldheid van mijn hart, en ik<br />

zou in een aangenamer oord met zoo veel gelatenheid<br />

niet vertoeven konnen. Eene reeks van<br />

barre rotfen ftrekt zich langs den oever uit, en<br />

omringt mijne woonplaats, welke de winter nog<br />

verfchriklijker maakt. Ach! ik gevoel het, mijne<br />

JULIA! indien ik afftand van u doen moest, zou<br />

er voor mij geen ander verblijf, geen ander jaargetijde<br />

meer zijn.<br />

Bij de geweldige gemoedsbewegingen die mij<br />

beroeren is het mij niet mooglijk op ééne plaats<br />

te blijven; ik loop, ik klim met drift, ik werp<br />

mij op de rotfen; ik doorloop met groote ftappen<br />

de geheele omliggende landftrcek, en overal ontmoet<br />

ik in de voorwerpen diezelfde akeligheid,,<br />

welk in mijn binnenfte heerscht. Men ziet geen<br />

groen meer,het kruid is geel en verwelkt,de boo-<br />

H 5 mea


122 B R I E V E N V A N<br />

men zijn ontbladerd, de noord - oosten (Jechard)<br />

en koude noordewind doen de fneeuw en het ijs<br />

meer en meer aangroeien, en de geheele natuur is<br />

dood in mijn oog, gelijk de hoop in mijn hart.<br />

Te midden der rotfen van dezen oever, heb<br />

ik op eene eenzame plaats eene kleene vlakte<br />

gevonden , van welke men een volkomen uitzicht<br />

heeft op de gelukkige plaats uwer woning. Denk<br />

hoe gretig ik naar dit geliefkoosd verblijf mijne<br />

oogen wendde. Den eerflen dag deed ik alle<br />

moeite om uw huis te ontdekken; dan wegens<br />

den verren afftand was dezelve vruchtloos, en ik<br />

bemerkte, dat de verbeeldingskracht mijne vermoeide<br />

oogen misleidde. Ik ging bij den Pastoor<br />

eene Telescoop leenen , door welke ik uw huis<br />

zag , althands meende te zien, en zedert dien<br />

tijd breng ik in deze wijkplaats geheele dagen door<br />

met het befchouwen der gelukkige muuren , die<br />

de bron mijnes levens in zich bevatten. In weêrwil<br />

van het jaargetijde begeef ik mij 's morgens<br />

derwaard, en kom niet eer terug dan tegen den<br />

nacht. Bladeren cn eenig droog hout, welke<br />

ik in brand fteek, beveiligen mij, nevens mijne<br />

bewegingen, tegen de overmatige koude. Ik heb<br />

zulk een fmaak verkregen in dezen woesten oord,<br />

dat ik daar zelfs papier en inkt medebreng, en<br />

ik fchrijf er thands dezen brief op een ftuk dat<br />

door de ijsfchotfen van de naastgelegen rots is<br />

afgebroken.<br />

Daar


T W E E G E L I E V E N . 123<br />

Daar is het, mijne JULIA! dat uw ongelukkige<br />

minnaar eindigt met de laatfte vermaken<br />

te genieten, welke hij veellicht op deze aarde<br />

fmaken zal. Het is van daar, dat hij, door<br />

dampen en muuren heen, heimlijk tot in uwe<br />

Kamer durft indringen. Uwe behoorlijke trekken<br />

treffen hem wederom ; uwe tedere aanblikken<br />

verlevendigen zijn ftervend hart; hij hoort het<br />

geluid uwer lieftalige Hem ; andermaal durft hij<br />

in uwe armen die bedwelming zoeken, welke<br />

hij in het boschjen ondervond. IJdele harsfenfchim<br />

eener ontftelde ziel, die zich verdwaalt<br />

in hare begeerten! weldra genoodzaakt om in<br />

mij zelf terug te keeren , befchouw ik u ten<br />

minsten in de bezigheden van uw onfchuldig<br />

leven; ik ga van verre de verfchillende verrichtingen<br />

van uw dagwerk na, en ik vertegenwoordig<br />

ze mij op die tijden en plaatièn, waar<br />

ik er zomtijds de gelukkige ooggetuige van was.<br />

Steeds zie ik u onledig in bemoeie'nisfen die u<br />

achtenswaardiger maken, en mijn hart word op<br />

eene ftreelende wijze vertederd door de onuitputbare<br />

goedheid van het uwe. Thands, zeg ik<br />

des morgens tot mij zelve, thands ontwaakt zij<br />

uit een genisten flaap , hare kleur is frisch gelijk<br />

die der roos, hare ziel geniet eene zoete<br />

kalmte ; zij wijd aan hem van wien zij het<br />

leven ontving eenen dag, die voor de deugd niet<br />

verloren zal zijn. Nu bevind zij zich bij hare<br />

moe-


124 B R I E V E N V A N<br />

moeder ; de tedere aandoeningen van haar hart<br />

ontboezemt zij bij de oorzaken hares levens,<br />

zij fchraagt hen in de veelvuldige zorgen van<br />

het huisgezin, zij is misfchien de voorfpraak van<br />

een onberaden dienstbode, geefc die wellicht eene<br />

falie vermaning, of vraagt mooglijk voor een<br />

andere eene gunst. Op een anderen tijd, houd<br />

zij zich met lust bezig in de handwerken harer<br />

kunne, zij verrijkt haren geest met nutte kundigheden,<br />

zij voegt bij haren kielchen fmaak de<br />

bevalligheden der fchoone konsten , en paart die<br />

van het danfen aan hare natuurlijke vaardigheid.<br />

Straks zie ik een keurig en eenvouwig tooifel<br />

die fchoonheden verfieren, welke het niet behoeven;<br />

ik zie haar, hier een eerwaardigen herder<br />

ondervragen over het onbekend lijden van een<br />

behoeftig huisgezin, daar eene bedroefde weduw<br />

of een verlatene wees hulp bieden of vertroosten.<br />

Nu eens bekoort zij een befchaafd gezelfchap door<br />

hare verftandige en zedige gefprekken; dan weder<br />

brengt zij met hare gezellinnen lagchende,<br />

eene dartele jeugd zoetvoeiig op den toon der<br />

wijsheid en der goede zeden. Etlijke oogenblikken,<br />

ach! vergeef het mij! durve ik u zelfs<br />

befchouwen als u met mij bezig houdende; ik zie<br />

uwe oogen vol vertedering een mijner brieven<br />

doorloopcn ; ik lees in hare zachte kwijning ,<br />

dat de regelen welke gij fchrijft aan uwen gelukkigen<br />

minnaar gericht zijn , ik zie dat hij het is van<br />

wien gij met eene zoo tedere aandoening fpreekt<br />

te-


T W E E G E L I E V E N . 115<br />

tegen uwe Nicht. En wij, è JULIA! 6 JU­<br />

LIA! wij zouden niet vereenigd worden? onze<br />

dagen zouden niet te zamen voordvloeijen? wij<br />

zouden voor altoos gefcheiden konnen zijn ?<br />

Neen, dat nimmer dit ijslijk denkbeeld in mijnen<br />

geest oprijze ! oogenbliklijk verandert het mijne<br />

geheele vertedering in woede; de razernij doet<br />

mij van het eene hol in het andere loopen;<br />

in weêrwil van mij zelf ontfnappen mij luide<br />

weeklachten; ik brul als eene verbitterde leeuwin;<br />

ik ben tot alles in ftaat, behalven om van u<br />

aftezien , en er is niets, voiftrekt niets, het<br />

geen ik niet zou doen, om u te bezitten of te<br />

fterven.<br />

Tot hier toe had ik mijn brief gefchreven,<br />

en ik wachtte flechts op eene veilige gelegenheid,<br />

om. u ujen te zenden, toen ik den laatften dien<br />

gij mij te Sion gefchreven hebt van daar ontving.<br />

Hoe zeer heeft de treurigheid welke ,<br />

daarin heerscht, de mijne bekoord! welk een<br />

treffend voorbeeld heb ik er in gezien van hetgeen<br />

gij mij zeide omtrent de overeenftemming<br />

onzer zielen, op verfchillende plaatfen ! Uwe<br />

dioefheid, dit erken ik, is gelatener, terwijl de<br />

mijne meer onfluimig is; maar het kan niet anders<br />

of dezelfde aandoening moet eene verfchillende<br />

gedaante aannemen naar de charaéhers waarin<br />

zij valt, en het is zeer natuurlijk dat de<br />

grootfte verliezen ook de grootfte fmarten veroor-


is6 B R I E V E N VA»<br />

oorzaken. Wat zeg ik, verliezen ? ach! wié<br />

zou dezelve konnen dragen? Neen, verfta het<br />

toch, mijne JULIA! een eeuwig raadsbeiluir. des<br />

hemels beftemde ons voor elkander ; dit is de<br />

eerfte wet welke men gehoorzamen moet ;de voornaamfte<br />

bemoeienis van het leven is, zich te vereenigen<br />

met dac voorwerp dat ons hetzelve<br />

moet veraangenamen» Ik zie het, en ik kerm<br />

er over , dat gij u in uwe dwaze ontwerpen<br />

verwart; gij wilt onoverkomelijke hinderpalen<br />

verbrijzelen, en de eenigfte middelen waardoor<br />

dit mooglijk is verwaarloost gij ; de geestver-<br />

Voering voor het betaamlijke berooft u van het<br />

verftand, en uwe deugd is niet meer dan eene<br />

ijlhoofdigheid.<br />

O! Indien gij altoos zoo jong ën fchoort blijven<br />

konde als gij thands zijt, ik zoude van den<br />

Hemel niets anders begeeren, dan te mogen weten<br />

dat gij beftendig gelukkig waart, u ieder jaar'<br />

mijnes levens éénmaal , ééne enkele maal * te<br />

mogen zien; en het overige van mijne da^en te<br />

mogen flijten in uwe fchuilplaats van verre te beichouwen,<br />

in u te midden der rotfen te aanbidden.<br />

Dan helaas! let op den fnellen vaart van die<br />

ftar, dat nimmer ftil ftaat; zij vliegt, en de tijd<br />

fnelt heen , de gelegenheid gaat voorbij, uwe<br />

fchoonheid, uwe lchoonheid zelve, zal haren<br />

eindpaal hebben, zij moet t' eenïger tijd afnemen<br />

en verflenfen, gelijk eene bloem die afvalt'<br />

Zonder geplukt te zijn; en ik intusfchen, ik<br />

wee-


T W E E G E L I E V E N . 12/<br />

Weeklage , ik lijde , mijne jeugd verteert zich<br />

in traanen, en kwijnt weg in droefheid. Bedenk,<br />

bedenk toch, JULIA! dat wij reeds jaaren<br />

tellen die voor het genoegen verloren zijn. Bedenk<br />

dat deze jaaren nimmer terug keeren ; en dat<br />

het zelfde gebeuren zal met de nog overigen , indien<br />

wij ook die laten verloopen. O verblinde<br />

minnares! gij (treeft naar een ingebeeld geluk<br />

tegen eenen tijd, waarin wij niet meer leven zullen;<br />

gij ziet uit naar eene afgelegene toekomst,en<br />

gij ziet niet, dat wij ons zelf geftadig verteeren<br />

, en dat onze zielen , door liefde en<br />

fmarten verzwakt, als water fmelten en wegvloeijen.<br />

Keer terug, het is nog tijd, keer terug,<br />

mijne JULIA! van deze ongelukkige dwaling.<br />

Laat uwe ontwerpen vaaren , en zijt gelukkig.<br />

Koom, ö mijn hart! in de armen van uwen vriend<br />

de beide wederhelften van ons aanzijn vereenigen;<br />

koom onder het oog des Hemels, als de leidsman<br />

van onze ^vlucht en de getuige onzer eeden,<br />

zweeren van met elkander te willen leven en fjterven.<br />

Ik weet, gij hebt niet nodig, dat men u<br />

harde tegen de vrees voor armoede. Laat ons gelukkig<br />

en arm zijn, ach! welke fcha'ten zullen<br />

wij hebben opgedaan! Maar doen wij der menschlijkheid<br />

die vernedering niet aan, van te geloven,<br />

dat er op de geheele aarde geene fchuilplaats voor<br />

twee ongelukkige gelieven zal overig blijven. Ik<br />

heb armen, ik ben fterk; het brood gewonnen<br />

door


n8. B R I E V E N V A N<br />

door mijnen arbeid zal u fmaaklijker voorkomen<br />

dan de gericbten der gastmaalen. Kan eene maaltijd<br />

door de liefde toebereid immer fmaakloos<br />

zijn ? Ach! tedere en geliefde minnares! al moesten<br />

wij maar voor eenen dag gelukkig zijn, wilt gij<br />

evenwel uir die korte leven fcheiden zonder het<br />

geluk gefmaakt te hebben_?<br />

Ik heb u flechts nog één woord te zeggen, JU­<br />

LIA! Gij weet wat gebruik men oulings maakte<br />

van de rots van Leucate O), dien laatften toevlucht<br />

van zoo veele ongelukkige, gelieven. Deze<br />

plaats gelijkt in veele opzichten naar denzelven.<br />

De rots is fteil, het water is diep, en ik ben wanhoopig.<br />

XXVII. B R I E F .<br />

Van CLAARTJE.<br />

Door mijne droefheid heb ik naauwlijks het vermogen<br />

om aan u te fchrijven. Uw ongeluk en het<br />

mijne is voltooid: de teminlijke JULIA ligt op<br />

haar<br />

(


't w is G E L I E V E N . 129<br />

haar uïterfte, en heeft misfchiett geene twee dagen<br />

levens meer. De moeilijke poging welke zij<br />

deed om u van zich te verwijderen, begon hare<br />

gezondheid te ondermijnen. Het eerfte gefprek<br />

dat zij met haar vader over u gehouden heeft,<br />

bracht daaraan nieuwe fchokken toe; andere verdrietlijkhcden<br />

hebben zedert dien tijd hare ongefieldheid<br />

vermeerderd, en uw laatfte brief heeft<br />

het overige gedaan. Zij was daardoor zoo hevig<br />

ontroerd, dat zij, na den nacht in vcrfchriklijke<br />

worftelingen met zich zelf te hebben doorgebracht,<br />

gister door eene heete koorts werd aangetast, die<br />

zedert geftadig toegenomen is, en haar eindelijkijlhoofdig<br />

heeft gemaakt. In dezen toeftand noemt<br />

zij u ieder oogenblik, en fpreekt van u met een.<br />

vuur, het geen toont hoe zeer zij er mede vervuld<br />

is. Men houd haar vader zoo lang mooglijk van<br />

haar verwijderd, hetgeen genoegzaam bewijst^<br />

dat mijne Tante vermoedens heeft opgevat; zelfs<br />

heeft zij mij met angstvalligheid gevraagd of gij nog<br />

niet weder terug gekomen waart, en ik bemerk *<br />

dat, daar het gevaar van hare dochter voor eert<br />

oogenblik alle andere overwegingen verdringt, zij<br />

hiet ongaarne u hier zoude zien.<br />

Koom derhal ven, Zonder uitftel. Ik heb deze<br />

fchuit opzetlijk genomen óm u dezen brief té bren*<br />

gen; zij is ten uwen dienste, maak er gebruik van<br />

tot uwe terugkomst, en verzuim vooral geert<br />

I. DEEL. I og«


i 3o B R I E V E N T A N<br />

oogenblik, indien gij de tederfte minnares die ooit<br />

beftond nog wilt wederzien.<br />

XXVIII. B R I E F .<br />

Van JULIA aan CLAARTJE.<br />

ÏT oe bitter maakt uwe afwezigheid mij dat leven,<br />

het geen gij mij wedergegeven hebt! welk eene<br />

herftelling! Eer.e drift heviger dan de koorts, en<br />

de vervoering mijner ziel (leept mij weg ten verderve.<br />

Wreede ! gij verlaat mij wanneer ik u het<br />

meest nodig heb; gij hebt mij zedert acht dagen<br />

verlaten, misfehien ziet gij mij nooit weder. O!<br />

indien gij wist wat die zinneloze mij durft voorflaan<br />

! ... en op welk een toon ! ... de vlucht<br />

te nemen! hem te volgen! mij te fchaaken!<br />

die onwaardige! ..... Over wien beklaag ik mij?<br />

mijn hart, mijn verachtlijk hart zegt er mij honderdmaal<br />

meer van dan hij groote God!<br />

war zou er van mij worden, zo hij alles wis"? ....<br />

hij zou er woedend door worden, mij met geweld<br />

wegvoeren, en ik zou moeten vertrekken .....<br />

ik zidder<br />

Wel, heeft mijn vader mij dan verkocht! hij<br />

maakt van zijne dochter een koopmanlchap, eene<br />

fla-


T W E S G E L I E V E N . 137<br />

flavin; hij voldoet zijne fchuld ten mijnen koste}<br />

hij betaalt zijn leven met het mijne ! . ... ik ge«<br />

voel toch wel,dat ik het niet overleeven zal! ....<br />

barbaarfche en ontaarte Vader! verdient hij . . . .<br />

wat, verdienen? liet is de beste der vaderen; hij<br />

wil zijne dochter met zijnen vriend paaren, eri<br />

ziedaar zijne misdaad. Maar mijne -<br />

moeder, mijne<br />

tedere moeder ! wat kwaad heeft zij mij gedaan?<br />

.... Ach! veel! zij heeft mij te zeer bemind<br />

, zij heeft mij ongelukkig gemaakt;<br />

Wat begin ik,CLAARTJE? wat zal er van niij<br />

worden? HAÜS komt niet. Ik weet niet hoé ik ü<br />

dczen brief zenden zal. Eer gij denzelven ontvangt<br />

.... eer gij weder hier zijt ..... wié<br />

weet... vluchtende, omzwervende, onteerd<br />

het is gedaan, het is afgedaan, de beflisfing is daar,;<br />

Een dag, een uur, een oogenblik mislenden .. 6.<br />

wie is in ftaat zijn lot te ontgaan? ..... 6 waar<br />

ik ook leven en fterven moge, in welk eene donkere<br />

fchuiiplaats ik mijne fchaamte en wanhoop<br />

met mij fleepe; CLAARTJE! gedenk aan uw©<br />

vriendin! Helaas! de ellende en de fchande<br />

veranderen de harten .... maar, indien iaimcf*<br />

het mijne u vergeet, zal het wel zeer veranderd<br />

tnoeten zijn}<br />

j<br />

i 3 %l%


IS2 B R I E V E N v A w<br />

XXIX. B R I E F .<br />

Van JULIA aan CLAARTJE.<br />

Blijf, ach! blijf terug! keer nimmer weder; gij<br />

zoudt te laat komen. Ik moet u niet meer zien ;<br />

hoe zou ik uw gezicht konnen verdragen l<br />

Waar waart gij, mijne lieve vriendin, mijne befchutfler,<br />

mijn befcherm -engel? gij hebt mij begeven,<br />

en ik ben verloren gegaan. Hoe, was dan<br />

die noodlottige reis zoo noodzaaklijk, of zoo<br />

gehaast ? kondet gij mij in het hagchlijkst oogenblik<br />

mijnes levens aan mij zelve overlaten ? Hoe<br />

veele kwellingen hebt gij door deze misdadige achteloosheid<br />

u zelf bereid! zij zullen, zoo wel als<br />

mijne traanen, eindeloos zijn. Uw verlies is niet<br />

minder onherflelbaar dan het mijne , en eene andere<br />

vriendin die uwer waardig is, is niet gemaklijker<br />

wederom te verkrijgen dan mijne onfchuld.<br />

Wat heb ik gezegd, ellendige als ik ben 1 Iic<br />

kan noch fpreken, noch zwijgen. Wat baat het<br />

flilzwijgen wanneer het naberouw zijn luide ftem<br />

verheft? verwijt de geheele wereld mij niet mijne<br />

misdaad? is mijne f'chande niet op al wat mij<br />

omringt te lezen ? indien ik mijn hart niet in hes<br />

awe ontlaste , zal ik moeten flikken. En gij-,<br />

ves>


T W E E G E L I E V E N . 133<br />

verwijtgij uzelveniets,toegeeflijkeen al te lichtvertrouwende<br />

Nicht? ach ! waaroin verraadde gij mij<br />

niet? Het is uwe getrouwheid, uwe verblinde<br />

vriendfchap, het is uwe ongelukkige toegeeflijkheid<br />

die mij bedorven heeft.<br />

Welke booze geest gaf u in , dat gij dien wreeden,<br />

die mij te fchande maakt, terug ontboodt?<br />

moesten zijne trouwloze oppasfingen mij het leven<br />

wedergeven, om het mij haatlijk te maken? dat<br />

hij voor altoos wegvluehte, die barbaar ! dat een<br />

overichot van medelijden hem bewege; dat hij<br />

mijne kwellingen door zijne tegenwoordigheid niet<br />

meer kome vergrooten; dat hij affta van het wreed<br />

vermaak om getuige mijner traanen te zijn. —Wat<br />

zeg ik, helaas? hij is niet fchuldig, ik alleen ben<br />

zulks; alle mijne ongelukken zijn mijn eigen bedrijf,<br />

en ik heb niemand iets te verwijten dan<br />

mij zelf. Dan de ondeugd heeft reeds mijne<br />

ziel verpest.; het cerfte uitwerkfel daarvan is,<br />

dat zij ons anderen doet betichten van onze eigene<br />

misdaden»<br />

Neen voorwaar, nimmer was hij in ftaat om<br />

zijne eeden te fchenden. Zijn deugdzaam hart<br />

kent de verachtlijke konst niet om het voorwerp<br />

zijner liefde te beledigen. O! zonder twijfel kent<br />

hij de liefde beter dan ik, dewijl hij zich zelf<br />

meer weet te bezitten. Honderdmaal waren<br />

mijne oogen getuigen van zijne aanvechtingen en<br />

I 3 van


134 B R I E V E N V A »<br />

van zijn zegepraal; de zijnen vonkelden van het<br />

vuur zijner lusten, hij viel op mij aan met al de<br />

hevigheid eener blinde vervoering; eensflags bedwong<br />

hij zich zelf; een onoverkomelijke hinder-;<br />

paal fcheen mij te hebben omgeven, en nimmer<br />

zou zijne vuurige maar eerbare liefde dezelve<br />

overfchreden hebben. Dit gevaarlijk fchouwfpel<br />

durfde ik al te veel befchouwen. Ik voelde mij<br />

bewogen door zijne hartstochten, zijne zuchten<br />

beklemden mijn hart, ik nam deel aan zijne kwellingen,<br />

terwijl ik er enkel medelijden mede wilde<br />

pefenen. Ik zag hem in ftuipachtige bewegingen,<br />

op het punt om aan mijne voeten te bezwijken.<br />

Misfchien zou de liefde alleen mij verfchoond<br />

hebben; ö mijne Nicht! het medelijden heeft mij<br />

bederven.<br />

Mijne heilloze hartstocht fcheen zich, om mij<br />

te misleiden, onder het voorwendfel van alle da<br />

deugden te willen vermammen. Dezen dag zelf»<br />

had hij mij met meerder drift aangezocht om hem<br />

te volgen. Dan dit was zoo goed als de besten<br />

der vaderen raadloos te maken, zoo goed als den<br />

dolk in den boezem mijner moeder te drukken;<br />

ik weigerde, ik verwierp dezen voorflag met afgrijzen.<br />

De onmogelijkheid om ooit onze wenfc'rien<br />

verv uldte zien , het geheim dat ik van die<br />

onmogelijkheid voor hem maken moest, de fmart<br />

van egn zoo onderworpen en tederen minnaar te<br />

mjsleiclen na zijne hoop geyleid te hebben, alles<br />

floeg


T W E E G E L I E V E N . 135<br />

floeg mijnen moei neder, alles vermeerderde mijny<br />

zwakheid, alles beroofde mij van mijn verüand.<br />

Ik moest de oorzaken mijnes levens, mijnen minnaar,<br />

of mij zelf den dood aandoen. Zonder te<br />

bezeffen wat ik deed, koos ik mijn eigen ongeluk.<br />

Ik vergat alles , en dacht aan niets dan aan de<br />

liefde. Op deze wijze heeft een oogenblik van<br />

dwah'ng mij voor altoos rampzalig gemaakt. Ik<br />

ben geftort in dien afgrond van fchande waaruit<br />

een meisje zich niet weder opheffen kan; en zo<br />

ik nog leve is het om des te ongelukkiger te<br />

zijn.<br />

Al weeklagende zoek ik nog eenige geringe vertroosting<br />

op de wereld. Ik vind er niemand dan<br />

u , mijne beminlijke vriendin ! Ontzeg mij zulk<br />

een bekoorlijke toevlucht niet, ik bezweer het u;<br />

beroof mij niet van de liefkozingen uwer vriendfchap.<br />

Ik heb het recht van daarop aanfpraak te<br />

maken verloren, maar nimmer had ik ze dermate<br />

nodiDat het medelijden de achting vergoede.<br />

K>om, mijne waarde! uwe ziel ontfluiten voor<br />

mijne klachten; koom de traanen van uwe vriendin<br />

opzamelen ; befcherm mij, zo hen mooglijk<br />

is, tegen de verachting van mij zelf, en doe mij<br />

geloven dat ik niet alles verloren heb, verraids ik<br />

nog in het bezit van uw hart ben,<br />

1.4


S36 B R I E V E N VAN;<br />

XXX. B R I E F .<br />

Andwoord..<br />

JR ampzalig meisje* Helaas! wat hebt gij gedaant<br />

Mijn God' gij verdiende zoo zeer wijs te zijn!<br />

wat zal ik u zeggen te midden van uwen akeliger*<br />

toeftand, en der verüagenheid waarin u dezelve<br />

dompelt? Zal ik uw arm hart volkomen te neder»<br />

flaan , of zal ik u vertroostingen aanbieden, die<br />

mijn eigen hart derft? Zai ik u de voorwerpen<br />

vertoonen gelijk zij wezenlijk zijn, of zoo als het<br />

voor u voegzaam is die te befchouwen? heilige<br />

en reine vriendfchap! verwek in mijnen geest uwe<br />

zoete beguichelingen, en misleid mij zelve in de<br />

eerfte plaats, door het teder medelijden welk gij<br />

mij inboezemt, omtrent rampen dje gij niet meer<br />

herfLellcn kunt..<br />

Gij weet, ik heb gevreesd voor het ongeluk dat<br />

gij betreurt. Hoe dikwijls heb ik het u voorfpeld<br />

zonder gehoor te verwerven! .... het is de<br />

vrucht van een reukeloos vertrouwen .... ach!<br />

het.'is.de t'jd niet meer om van dit alles te fpreken.<br />

Zonder twijfel, zou ik uw geheim verraden<br />

hebben, indien ik u door dat middel had konnen<br />

behouden; maar ik las beter dan gij in uw al te<br />

,|e vpelig hart, ik zag hoe het zich verteerde door een<br />

ge.


T W I B G E L I E V E N . 137<br />

geweldig vuur dat niets in ftaat was uitteblusfchen.<br />

Ik ontdekte uit dat van liefde kloppend<br />

hart, dat het gelukkig worden of fterven moest,<br />

en toen de vrees van te bezwijken u uwen minnaar<br />

met zoo veele traanen deed verbannen, begreep<br />

ik wel dat gij uw leven fpoedig zoudt eindigen,<br />

of dat hij wel dra zou worden terug ontboden.<br />

Maar hoe groot was mijne ontzetting, toen<br />

ik u warsch van het leven, en zoo nabij den dood<br />

zag! Befchuldig noch uwen minnaar noch u zelve<br />

van eenen misflag waaraan ik de meeste fchuld<br />

heb, dewijl ik,fchoon dien voorziende, denzelven<br />

niet heb voorgekomen.<br />

Het is zeker dat ik tegen mijn zin vertrok; gij<br />

hebt het gezien, ik moest gehoorzamen; had ik<br />

gedacht, dat gij zoo nabij uwen ondergang waart,<br />

men zou mij eer aan ftukken gehouwen, dan van<br />

u afgetroond hebben. Ik bedroog mij ten opzichte<br />

van het oogenblik des gevaars. Nog zwak<br />

en kwijnende, fcheent gij mij toe beveiligd te zijn<br />

tegen eene zoo kortftondige afwezigheid; ik voorzag<br />

de gevaarlijke wisfelkeus niet, welke gij zoudt<br />

hebben te doen, ik vergat, dat uwe eigene zwakheid<br />

dat weerloos hart minder in ftaat ftelde om<br />

zich te verdedigen tegen zichzelven. Ik' vraag<br />

deswegen voor het mijne verfchoniug, het valt mij<br />

bezwaarlijk berouw te gevoelen over eene dwaling<br />

die u in het leven behield; ik bezit toch dien<br />

wreeden moed niet, welk u op eenmaal van mij<br />

I 5 deed


138 B R I E V E N VAM<br />

deed afzien; ik zou u nier hebben konnen verliezen<br />

z.onder do


T W E E G E L I E V E N . Ï39<br />

dien de misflag nog niet begaan ware, en ik dan<br />

de laagheid had van zoo tot u te fpreken, en gij<br />

van mij aantehooren, wij zouden beide de gemeenfte<br />

van alle wezens zijn. Nu, mijne waardel<br />

moet ik zoo met u fpreken, en gij moet mij gehoor<br />

geven, of gij zijt verloren: gij behoud: toch<br />

nog duizend beminiijke hoedanigheden , welke de<br />

•achting voor u zelve alleen bewaren kan, welke<br />

dooreen overmaat van fchaamte, en de vernedering<br />

die daaruit ontftaat, zeker zouden verwoest<br />

worden, en gij zult zoo veel wezenlijke waarde behouden,als<br />

gij uzelf nog verbeelden zult tehebben.<br />

Wacht u dus van in eene gevaarlijke moedloosheid<br />

te vervallen, die u meer dan uwe zwakheid<br />

vernederen zoude. Is de waare liefde ge'fchikt<br />

om de ziel te verlaa_en? Dat een misflag door de<br />

liefde begaan u niet beroove van die edele geestdrift<br />

voor het betaamlijke en fchoone, die u altoos<br />

boven v. zelve verhefte. Bemerkt men een<br />

vlekjcn in de zon? hoe veele deugden blijven u<br />

overig tegen ééne die befmet is? zult gij daardoor<br />

minder zicht , minder oprecht, minder zedig,<br />

minder milddadig zijn? Met één woord, zult gij<br />

er onze volkomene hoogachting minder om verdienen<br />

? Zal de eer, de braafheid, de vriendfchap,<br />

de zuivere liefde daarom minder dierbaar zijn voor<br />

uw hart? Zult gij de deugden zelfs die gij niet<br />

meer bezie deswegen minder hoogfehatten? Neen,<br />

paaide en goede JULIA! uwe CLAARTJE aanbid<br />

u ter-


Ï4


T W E E G E L I E V E N . 141<br />

mooglijk is, door gezette deugd eenen misfbtp<br />

uitwisfchen , die door geene traanen te hcrfbellen<br />

is. Ach! mijne arme CIIAILLOT!<br />

X X X I . B R I E F .<br />

Aan JULIA.<br />

"Welk een wonder van den Hemel zijt gij toch,<br />

onbegrijplijke JULIA ! en door welke u alleen<br />

bekende konstgreep weet gij in één hart zoo veele<br />

met elkander onbeftaanbare gemoedsbewegingen<br />

te vereenigen? Dronken van liefde en van wel»<br />

lust, zwemt het mijne in droefheid; te midden<br />

van de volmaaktfte gelukzaligheid lijde ik en<br />

verkwijn van fmart, en ik verwijt mij zelf den<br />

overvloed van mijn geluk als eene misdaad.<br />

Welk eene verfchriklijke foltering is het, zich aan<br />

geenerlei aandoening volkomen te durven overgeven<br />

, zonder ophouden de eene door de andere te<br />

beftrijden, en altoos het verdriet aan het vermaak<br />

te paaren! Het ware honderdmaal beter niet aanwezig<br />

dan ellendig te zijn. Wat baat het mij,<br />

helaas! dat ik gelukkig ben ? Het zijn niet meer<br />

mijne rampen ,maar de uwen, welke ik ondervinde,<br />

en zij zijn mij daarom nog des te knellender.<br />

Vergeefs wilt gij uwe fmarten voor mij verbergen,<br />

ik lees die ondanks u zelve in de kwijning<br />

en neêrflachtigheid uwer oogen, Konnen die inne-<br />

mer»


Ï 42 B R I E V È N V A N<br />

mende oogen eenig geheim voor de liefde verheet<br />

ien? Ik zie, ik befpeur onder een opgeruimd voorkomen<br />

het heimelijk verdriet dat u knelt, en uwe<br />

droefheid met een bevallig glimlagchje bedekt,<br />

is even daarom des te bitterer voor mijn hart.<br />

Het is de tijd niet meer om voor mij iets te ontveinzen.<br />

Gister bevond ik mij in het vertrek van<br />

uwe Moeder; zij laat mij een oogenblik alleen;<br />

ik hoor weeklachten die mij door de ziel fnijden ,<br />

moest ik aan dit uitwerkfel niet herkennen van<br />

wie zij kwamen? Ik nader de plaats, van waar<br />

zij herkomftig fchijnen; ik treed in uwe kamer,<br />

ik ga door tot in uw cabinetjen. Hoe was ik te<br />

moede, toen ik, even de deur openende, haar die<br />

op den throon der wereld moest geplaatst zijn,<br />

gezeten zag op den grond, het hoofd leunende<br />

tegen een armftocl, die dreef van haré traanen?<br />

Ach ! ware het van mijn bloed geweest, ik zou<br />

minder geleden hebben! Door welke wroegingen<br />

werd ik oogenbliklijk verfcheurd ? Mijn geluk<br />

werd mijne ftraf; ik gevoelde niets meer daiï<br />

uwe Imarten , en ik zou uwe traanen en alle mijne,<br />

genoegens met mijn leven willen afkopen. Ik<br />

wilds mij aan uwe voeten nederftörten, ik wilde<br />

deze dierbare traanen met mijne lippen afwisfchen,<br />

die binnen in mijn boezem opzamelen, ze'<br />

voor altoos doen opdroogen of fterven; dan ik<br />

hoor uwe moeder weder komen; ijllings moet<br />

ik naar mijn plaats terug keeren, inwendig vervuld


T W E E G E L I E V E N . 143<br />

vuld van uwe droevenisfen, en van kwellingen<br />

die niet dan met dezelve zullen eindigen.<br />

Hoe zeer ben ik door uw berouw vernederd,<br />

Verlaagd geworden ! Ik ben dan wel zeer verachtliik,<br />

indien onze vereeniging u verachting voor u zelve<br />

inboezemt , en indien de lust mr'nes levens<br />

het verdriet van het uwe is? Zijt rechtvaardiger jegens<br />

u zelve, mijne JULIA! belchouw met een<br />

minder bevooroordeeld oog de geheiligde banden<br />

welken uw hart gelegd heeft. Hebt gij niet de<br />

reinste wetten der natuur opgevo'gd? Hebt gij<br />

niet vrijwillig de heiligde der verbindterisfen aangegaan<br />

? wat hebt gij gedaan, het geen de Godlijke<br />

en menschlijke wetten niet konnen, niet<br />

moeten wettigen ? wat ontbreekt er aan den knoop<br />

die ons verdrengelt, dan de openbare afkondiging?<br />

Bewillig om de nrjns te zijn, en gij zijt niet<br />

misdadig meer. O mijne Echtgenote! ö mijne<br />

waardige en kuifche gezellin ! ó roem én geluk<br />

mijnes levens! neen, het geen uwe lie f<br />

de gedaan<br />

heeft kan geene misdaad zijn, maar wel het geen<br />

gij haar zoudt willen ontrooven ; het is flechts<br />

door u aan een ander man te verhinden dat gij de<br />

eer kwetfen kunt. Blijf voor altoos toebehooren<br />

aan den vriend van uw harr en gij zult onfchuldig<br />

Zijn. De keten die ons zamenbind is wettig, de<br />

ontrouw alken die ze verbreken mocht zou berisplijk<br />

zijn, en het daat voordaan aan de liefde,<br />

de waarborg te zijn van de deugd.<br />

Maaï


144 B R I E V E N V A N<br />

Maar bijaldien ook uwe droefheid op redenen<br />

{leunen, bijaldien uwe kwellingen gegrond zijn<br />

mochten, waarom berooft gij mij van het geen<br />

mij toebehoort ? waarom Horten mijne oogen niet<br />

de helft van uwe traanen? Gij hebt niet één ongenoegen<br />

het geen ik niet gevoelen, niet ééne<br />

aandoening waarin ik niet deelen moet, en mijn<br />

billijk naarijverig hart verwijt u alle de traanen ,<br />

welke gij niet in mijnen boezem ontlast. Zeg<br />

mij, koele en achterhoudende minnares! is alles<br />

wat uwe ziel niet aan de mijne mededeelt, niet<br />

een diefftal welke gij aan de liefde begaat ? Moet<br />

alles tusfchen ons niet gemeen zijn, herinnert gij<br />

u niet meer dit zelf gezegd te hebben? Ach, indien<br />

gij vatbaar waart om zoo.als ik te beminnen,<br />

dan zou mijn geluk u vertroosten, gelijk uwe fmarte<br />

mij bedroeft, en gij zoudt gevoel hebben van mijne<br />

genoegens, even gelijk ik heb van uwe droe«<br />

venis.<br />

Dan ik zie het, gij veracht mij als eenen uitzuinigen<br />

, omdat mijne rede verdoold is in den<br />

fchoot der vermaken. Mijne hevige hartstochten<br />

verfchrikken u, gij hebt medelijden met mijne<br />

verbijstering, en gij bezeft niet, dat al het menschlijk<br />

vermogen niet toereikend is voor eene onbegrensde<br />

gelukzaligheid. Hoe, wilt gij dat eene<br />

gevoelige ziel een oneindig goed met matigheid<br />

fmake? Hoe, wilt gij dat zij zoo veelerleie fterke<br />

gemoedsbewegingen te gelijk doorfia, zonder uit<br />

haar


T W E E G E L I E V E N . 145<br />

haar plooi te geraken? Weet gij niet dat er een<br />

grenspaal is waar geene rede meer weörftand bied *<br />

en dat er geen mensch op aarde is wiens gezond<br />

verftand tegen alle beproevingen gehard zij?<br />

Oefen dus medelijden met eene verwarring waarin<br />

gij mij gefborr. hebt, veracht geene dwalingen die<br />

uw eigenwerk zijn, Ik bezit mij zelve niet meer,<br />

dit beken ik, mijne ziel, aan zich zelf ontvreemd,<br />

beftaat geheel in u. Des te vatbarer ben ik om<br />

uwe fmarten te gevoelen, en des te waardiger om<br />

er in te deelen. O JULIA! ontroof u niet aati<br />

u zelve! —<br />

XXXII. B R I E F ,<br />

Andwoord.<br />

Ei- is een tijd geweest, mijn bemmlijke vriend!<br />

wanneer onze brieven natuurlijk en bevallig Waren<br />

; het gevoel datze ons ingaf, vloeide met eene<br />

fierlijke eenvouwigheid voord; het behoefde noch<br />

konst noch optooifel, en zijne zuiverheid was deszelfs<br />

geheele üeraad. Die gelukkige tijd is voorbij:<br />

helaas! hij is onherroepelijk; en het eerfle<br />

uitwcrkfel dezer treurige verandering is, dat onze<br />

harten reeds hebben opgehouden zich onderling<br />

te verdaan.<br />

Uwe eigen oogen hebben mijne droefheid gezien,,<br />

L DEEL. K Gij


U6 B R I E V E N V A N<br />

Gij meent de oorzaak derzelve ontdekt te hebben ;<br />

gij zoekt mij te vertroosten door ijdele redeneeringen,<br />

en terwijl gij mij denkt te bedriegen, bedriegt<br />

gij in de daad u zelve, mijn vriend! Geloof mij, geloof<br />

het teder hart uwer JULIA; ik treur veel<br />

minder daarover dat ik al teveel aan de liefde heb<br />

toegedaan, dan wel om dat ik dezelve van haar<br />

grootfte fieraad beroofd heb. Die zoete bekooring<br />

der deugd is als een droom _ verdwenen;<br />

ons liefdevuur heeft dien hemelfchen gloed verloren,<br />

welk hetzelve opwekte en tevens zuiverde;<br />

wij hebben het vermaak nagejaagd, en het<br />

geluk is verre van ons weggevloden. Herinner u<br />

die aangenaame oogenblikken , waarin onze harten<br />

stieh des te beter vereenigden naar mate wij<br />

elkander meer ontzag toedroegen, waarin de di ift uit<br />

hare eigene buitenfporigheid de krachten ontleende<br />

om zich zelf te overwinnen, waarin de onfchuld<br />

ons wegens het bedwang vertroostte , waarin de<br />

betoonde onderwerpingen en de eer allen uitliepen<br />

ten voordeele van de liefde. Vergelijk dezen bekoorlijken<br />

toeftand met onze tegenwoordige gefteldheid':<br />

welke bekommeringen! wat al fehrik!<br />

wataldoodlijke ontroerenisftn! hoe veele overdre»<br />

vene aandoeningen hebben hare eerde aangenaamheid<br />

verloren ! wat is er geworden van die zucht<br />

tot bedachtzaamheid en eerbaarheid waarmede de<br />

liefde alle de handelingen onzes levens bezielde,<br />

en die wederkeerig de liefde des te dreclender<br />

jaaakte? Ons genot was bedaard en bedendig;<br />

thands


T w Ë E G E L I E V E N . i£f<br />

thands hebben wij niets meer dan hartstochtent<br />

dit onzinnig geluk gelijkt meer naar aanvallen van<br />

razernij, dan naar tedere liefkozingen. Eene reine<br />

en heilige liefde deed onZe harten branden; eenmaal<br />

overgegeven aan de dwalingen der zinnen,<br />

zijn wij niet meer dan gewoone gelieven; gelukkig<br />

zeker, indien eene ijverzuchtige liefde nog de eer-<br />

He plaats wil blijven bekleden in vermaken, welke<br />

de laagfle fterveling zonder haar genieten kan.<br />

Zie daar, mijn Vriend ! dé verliezen welke wijbeiden<br />

gemeen hebben, en die ik niet minder voor:<br />

ü dan voor mij zelve beween. Ik voeg er niets bij<br />

van de mijnen in het bijzonder, uw hart is in Haar,<br />

die tcgevoelen.Befchouwmijne fehaamte,cn verhef<br />

uwe k'aagftem indien gij waarlijk deliefde kent.<br />

Mijn mïsfbap is onherfïelbaar, nimmer zullen mij-»<br />

ne traanen opdroogen. O gij die dezelve vloeijen<br />

doet, fchroom van eene zoo rechtmatige"<br />

droefheid aanteranden ; SU* mijne hoop is dezelve<br />

te vereeuwigen ; daarin getroost te Worden zou de<br />

z waarde mijner rampen zijn, en het is de laagfle<br />

trap der fchande, met de onfchuld ook dat gevoel<br />

te verliezen welk ons dezelve doet beminnen.<br />

Ik ken mijn lot, ik bezef er het IjsÜjkc tfali',<br />

en niettemin blijft mij eene vertroosting iri<br />

mijne wanhoop over, die eenig, maar tevensftreelend<br />

is. Het is van ü, mijn béminlijkes<br />

Vriend! dat ik dezelve verwacht. Zedert ik mijne<br />

K % oogeti


yfl B R I E V E N VAN<br />

oogen niet meer op mij zelf durve liaan, vestig ik<br />

die met des te grooter vermaak op hem dien ik<br />

bemin. Ik geef u wederom al wat gij mij van mijne<br />

eigene achting ontneemt, en terwijl gij mij noodzaakt<br />

mij zelve te haaten, wordt gij mij daardoor<br />

zelfs te meer dierbaar. De liefde, die noodlottige<br />

liefde ,welke mij bederft, zet u eene nieuwe<br />

waarde bij; wanneer ik mij zelf vernedere, rijst<br />

gij; uw hart fchij.nt voordeel te hebben getrokken<br />

van al de verachtlijkheid van het mijne. Wees<br />

gij dan van nu af aan mijne eenige hoop, het<br />

ftaat aan u, zo mooglijk, mijnen misflag te rechtvaardigen<br />

; bedek dien met de betaamlijkheid van<br />

uwe gevoelens; dat uwe verdiênfte mijne fchande<br />

uitwisfche ; maak door eene beftendige deugdzaamheid<br />

het verlies van deugden, welke gij mij<br />

kost, verfchoonbaar. Wees gij thands mijn alles,<br />

nu ik zelve niets meer ben.. De eenige eer die<br />

ik nog behoude, berust geheel in u, en in zoo<br />

verre gij achting verdienen zult, zal ik niet geheel<br />

en al vcrachtenswaardig zijn.<br />

Hoe veel fpijt ik ook hebbe over de herftellin-g<br />

mijner gezondheid , ik kan dezelve niet langer ontveinzen.<br />

Mijn gelaat zou mijne woorden logenftraffen,<br />

en mijne voorgewende langzame beterfchapkan<br />

niemand meer bedriegen. Spoed u derhalven,<br />

eer ik genoodzaakt ben mijne gewoonc bezigheden<br />

te hervatten , om den ftap te doen dien wij hebben<br />

afgelproken. Ik zie duidlijk dat mijne moedes


T W E E G E L I E V E N . 149<br />

dér vermoedens beeft opgevat, en dat zij ons in<br />

het oog houd, ik erken, mijn vader gaat nog zoo<br />

ver niet , deze tfotfche edelman kan zich niet<br />

eens verbeelden, dat een burgerlijk man verliefd<br />

van zijne dochter zou konnen zijn; maar onderrasfchen,<br />

gij weet zijne voornemens; hij zal u voorkomen<br />

indien gij het hem niet doet, en door<br />

denzelfden toegang tot ons huis voor u te hebben<br />

willen behouden, zult gij n geheel en al daar uit<br />

verbannen. Geloof mij, fpreek met mijne moeder<br />

terwijl het nog tijd is. Wend zulke bezigheden<br />

voor die u verhinderen mij langer onderwijs<br />

te geven, en laat ons afftand doen van elkander<br />

zoo dikwijls te zien, opdat wij ons ten minfte<br />

nu en dan zien mogen; indien men toch voor u<br />

de deur fluit, kunt gij u niet weder daaraan<br />

laten melden ; maar fluit gij die voor u zelf,<br />

dan zullen uwe bezoeken in zekeren zin aan<br />

uw eigen goeddunken ftaan, en met een weinigje<br />

beleid en infehikïijkheid, zult gij die in het vervolg<br />

dikwijler konnen herhaalen, zonder dat men<br />

er op lette of het kwalijk neme, Ik zal u dezen<br />

avond zeggen door welke middelen ik mij verbeelde<br />

meer gelegenheden te zullen vinden om<br />

ens te zien, en gij zult overtuigd worden dat<br />

de onaffchcidbarc nicht, die voorheen zoo veel<br />

gemor veroorzaakte, nu niet .nutloos zal zijn<br />

voor twee gelieven , welken zij nimmer had<br />

moeten verlaten,<br />

R 3 XXXJIÏ.


J50 B R I E V E N V A K<br />

XXXIII. B R I E F .<br />

Van JULIA.<br />

j^\ch, mijn vriend! welk een flechte toevlucht<br />

is eene AffaribUt voor twee gelieven ! Welk<br />

eene kwelling elkander te zien,en zich te moeten<br />

bedwingen! Honderdmaal beter ware het elkander<br />

geheel niet te zien. Hoe kan men eene geruste<br />

houding hebben bij zoo veel ontroereni's ? Hoe<br />

zoo ongelijk aan zich zelf zijn? Hoe aan zoo<br />

veele voorwerpen denken daar men flechts met<br />

één enkel is ingenomen ? Hoe zijne gebaaren<br />

en oogen in bedwang houden , wanneer het hart<br />

vliegt? In mijne geheele leven voelde ik zulk<br />

eene ontfteltcnis niet als ik gister ontwaar werd<br />

toen menu aanmeldde bij Mevrouw D'HEBVA KT.<br />

Jk hield de uitfpraak van uw naam voor een verwijt<br />

dat men mij toevoegde ; ik verbeeldde mij<br />

dat de geheele wereld mij te gelijk aanzag; ik<br />

wist niet meer wat ik deed, en bij uwe inkomst<br />

bloosde ik zoo geweldig , dat mijne nicht, die<br />

het oog op mij hield, genoodzaakt was met haar<br />

aangezicht en waaijer zich naar mij toe te wenden,<br />

als wilde zij mij iets in het oor luisteren. Ik<br />

beefde van vrees of dit zelfs geen verkeerde uitwerking<br />

doen mocht, en men zomts uit dit gefluister<br />

eenigen argwaan mocht opvatten. Met één<br />

woord,


T W E E G E L I E V E N . 151<br />

woord, alles gaf mij nieuwe flof tot ontroering,<br />

en nooit gevoelde ik beter, hoe zeer een fchuldig<br />

gewisfen tegen ons ooggetuigen wapent die er<br />

zeiven niet eens aan denken.<br />

CLAARTJE meende optemerken , dat gij geen<br />

betere vertoning maakte; het fcheen haar toe dat<br />

gij verlegen waart met uwe houding, en onzeker<br />

wat gij doen moest , dat gij noch voor- noch<br />

achterwaard? gaan, mij niet naderen noch u verwijderen<br />

durfde, maar met uwe blikken rondom<br />

waarde , om gelegenheid te hebben , zeide zij,<br />

van die naar ons te wenden. Een weinig bekomen<br />

van mijne onthutfing, verbeeldde ik mij zelve<br />

de uwe te ontdekken, tot dat de jonge Mevrouw<br />

EELON u aangefproken had, en gij niet<br />

haar gingt zitten praten, en aan hare zijde bedaarde.<br />

Ik gevoel, mijn vriend! dat deze levenswijze,<br />

die zoo veel belemmering, en zoo weinig vermaaks<br />

geeft, niet gefchikt is voor ons: wij beminnen<br />

elkander al te zeer, om ons derwij;'e te<br />

pijnigen. Zulke openbare bijcenkomflen fchikken<br />

zich alleen voor lieden die zonder de liefde te<br />

kennen, niettemin wel met elkander zijn, of die<br />

daarvan geen geheim behoeven te maken : wat<br />

mij betreft, mijne angstvalligheden zijn te groot,<br />

gij van uwen kant loopt te veel gevaar var, eenige<br />

onbedachtzaamheid, en ik kan niet altoos eene<br />

K 4 Me.


352 B R I E V E N V A N<br />

Mevrouw BELON raast mij houden, om, als<br />

het nodig is^ eene afleiding te maken.<br />

Hervatten, ja hervatten wij die afgezonderde en<br />

geruste levenswijze, waaraan ik u zoo ontijdig<br />

onttrokken heb. Zij is het, die onze Helde verwekt<br />

en gevoed heeft; misfehien zou eene meer<br />

verflrooide levensmanier dezelve doen verflaauwen.<br />

Alle groote hartstochten ontftaan in de<br />

eenzaamheid; men vind er geene van dien aart in<br />

de wereld, waar geenerlei voorwerp den tijd heeft<br />

om een diepen indruk te maken, en waar de verfcheidenheid<br />

van genoegens de kracht der gewaarwordingen<br />

ontzenuwt. Deze Hand is ook beter<br />

berekend voor mijne droefgeestigheid, welke bij<br />

hetzelfde voedfel leeft als mijne liefde; het is uwe<br />

geliefde beeldnis die deze beiden levendig houd,<br />

en ik verkies liever u in het binnenfte van mijn<br />

hart teder en gevoelig te zien, dan in eene geüwongene<br />

en verflrooide houding bij eene talrijke<br />

zamenkomst.<br />

Er kan, daarenboven, een tijd komen waarin ik<br />

zou genoodzaakt zijn tot een veel grooter afzondering,<br />

en mocht die gewenschte tijd reeds daar<br />

zijn! De voorzichtigheid en mijne eigene neigipg<br />

vorderen even zeer dat ik vooraf eene heblijkheid<br />

verkrijge tot hetgeen de noodzaaklijkheid<br />

zoude konnen vereifchen. Ach! konden mijne<br />

misfiagen zeiven het middel doen geboren worden<br />

om,


T W E E G E L I E V E N . 153<br />

om die te hcrftellen ! De ftreelende hoop van<br />

t'eeniger tijd te zijn dan ongevoelig zou<br />

ik meer zeggen, dan ik zeggen wil van het ontwerp<br />

waarmede ik mij bezig houde. Vergeef mij<br />

deze achterhoudendheid, mijn eenige vriend! mijn<br />

hart zal nimmer eenig geheim hebben hetgeen voor<br />

u niet aangenaam zoude zijn te weten. Evenwel<br />

moet gij van dit onkundig blijven, en al hergeen<br />

ik er u thands van zeggen kan, is dat de liefde<br />

die onze rampen veroorzaakte, ons het geneesmiddel<br />

daartegen verfchaffen moet. Gij moogt bij<br />

u zelf redeneeren en uitleggingen maken zoo veel<br />

gij wilt, maar ik vcrbiede u mij hieromtrent nader<br />

te ondervragen.<br />

X X X I V . B R I E F .<br />

Andvoord.<br />

AT<br />

~Lvd, non verdrete m a\<br />

C aai bi ar gP affetti mi ei,<br />

Bei lumi onde imparai<br />

A fofpirar d'amor (*).<br />

Hoe lief moet ik die goede Mevrouw BELON<br />

hebben, wegens het vermaak dat zij mij bezorgd<br />

heeft! Vergeef het mij, godlijke JULIA! ik<br />

durf-<br />

(*) Dat is: Neen ! die fchoone oogen, die mij<br />

geleerd hebben van liefde te zuchten , zullen mij. nim»<br />

pier onflandvaslig zien. Aant, de$ VERX.<br />

E 5


154 B R I E V E N V A N<br />

durfde mij één oogenblik bedienen van uwe tedere<br />

ongerustheid, en dit oogenblik was een der aangenaamfte<br />

van mijn leven. Hoe bekoorlijk waren<br />

die angstvallige en nieuwsgierige blikken welke<br />

deelswijze op ons gevestigd, en terftond weder<br />

ncêrgeflagen werden, om de mijne te ontgaan!.<br />

Hoe maakte het toen uw gelukkige minnaar?<br />

Hield hij zich onledig met Mevrouw BELON?<br />

Ach! mijne JULIA! kunt gij dit geloven? Neen<br />

zeker, onvergelijklijk meisje! Hij had belangrijker<br />

bezigheid. Met welk eene verrukking volgde<br />

zijn hart de bewegingen van het uwe! met welk<br />

een gretig ongeduld aasden zijne oogen op uwe<br />

bevalligheden! Uwe liefde, uwe fchoonbeid vervulden<br />

, bekoorden zijne ziel; zij was ter naauwer<br />

nood beftaud voor zoo veele ïtreelende gewaarwordingen.<br />

Het fpeet mij alleen dat ik ten<br />

koste van haar die ik bemin vermaken genoot,<br />

waarin zij geen deel had. Weet ik wat Mevrouw<br />

BELON mij gedurende al dien tijd gezegd heeft?<br />

weet ik wat ik haar heb geandwoord ? wist ik<br />

dit op het oogenblik onzer rcdewiafeling ? Heeft<br />

zij zelve het wel konnen weten, cn was het haar<br />

mooglijk iets het minfte te begrijpen uit de gefbrek^<br />

ken van een man die praatte zonder te denken,<br />

en andwoordde zonder te luisteren?<br />

Com huom, che par ch'afcolti, e nuïïa intendt (*)<br />

Ook<br />

(*) Dat is: Gelijk een man die fchijnt te luiste<br />

ren, cn die niets vcrj'aat. Aant. de VERÏ.


T W E E G E L I E V E N . 155<br />

Ook heeft zij eene volmaakte verachting tegen<br />

mij opgevat. Zij heeft aan de geheele wereld<br />

, misfehien ook aan u, gezegd, dat ik geen<br />

natuurlijk begrip, ja het geen erger is, geen<br />

het minfte verftand bezit, en dat ik zelf even zot<br />

ben als mijne boeken. Wat deert het mij wat<br />

zij er van zegge en denke ? Doet mijne JULIA<br />

alleen geene uiifpraak over mijn beftaan en over<br />

den rang dien ik begeer te hebben ? Laat het<br />

overig gedeelte der wereld over mij denken zoo<br />

als het wil, al mijne waarde beftaat in uwe achting.<br />

Ach! geloof toch dat het noch aan Mevrouw<br />

BELON ftaat, noch aan eenige fchoonheid die<br />

de haare overtreft, om die afwending temaken,<br />

waarvan gij fpreekt, of om één oogenblik mijn hart<br />

en mijne oogen van u aftetrekken ! Zo gij aan<br />

mijne oprechtheid konde twijfelen, zo gij voor<br />

een oogenblik aan mijne liefde cn aan uwe eigene<br />

bekoorlijkheden dit geweldig ongelijk kondet aandoen<br />

; zeg mij dan, wie zou alles hebben konnen aantekenen<br />

wat rondom u gebeurde ? Zag ik u niet<br />

onder die jeugdige fchoonheden fchitteren gelijk<br />

de zon onder de ftarren die zij verduistert? Zag<br />

ik de jonge Heeren zich niet rondom uwe ftoel<br />

verzamelen? Zag ik niet in fpijt uwer gezellinnen<br />

de bewondering welke zij omtrent u betoonden?<br />

Zag ik niet hunne vuurige eerbewijzen, de blijken<br />

hunner hulde, cn hunne verliefde aartigheden<br />

? Zag ik u die allen niet ontvangen met eene<br />

hou-


156 B R I E V E N V A N<br />

houding van zedigheid en onverfchilligheid die<br />

meer uitwerking doet dan de trotschheid ? Zag<br />

ik, toen gij wegens het Collation uwe handfchoen<br />

uitdeedt , de uitwerking niet, welke die ontblootte<br />

arm op de aanfchouwers maakte? Zag ik<br />

dien jongen vreemdeling, die uwe handfchoen opraapte,<br />

niet in den wil om de bekoorlijke hand,<br />

welke dezelve aannam, te kusfchen? Zag ik niet<br />

eenen die nog ftouter was en wiens brandend oog<br />

mijn bloed en mijn leven opflurpte, u hl de verplichting<br />

brengen om , toen gij het bemerkte,<br />

eene fpelde aan Uwen halsdoek te fteken? Ik was<br />

niet zoo verftrooid als gij wel meent; ik zag ditalles,<br />

JULIA! en ik werd er niet jaloersch over;<br />

want ikken uw hart. Ik weet, het behoort niet onderdie<br />

harten, welke tweemaal konnen beminnen.<br />

Zult gij het mijne befchuldigen van zoodanig te zijn?<br />

Welaan, hernemen wij dat eenzaam leven,hetgeen<br />

ik niet dan met wederzin verlaten heb. Neen,<br />

het hart vind geen voedfel in het gewoel der wereld.<br />

De fchijngeneugren maken de berooving der<br />

waare genoegens maar des te bitterer voor het zelve;<br />

en het verkiest zijn lijden boven nietige vergoedingen.<br />

Dan , mijne JULIA ! er zijn, er konnen<br />

meer wezenlijke genoegens zijn in dien ftaat van<br />

bedwang w arin wij leven, en gij fchijnt dezelve<br />

te vergeten ! Hoe, geheele veertien dagen zoo<br />

nabij elkander doortebrengen zonder zich te zien,<br />

zonder elkander een woord te zeggen ! Ach!<br />

wa£


T W E E G E L I E V E N . 157<br />

wat wilt gij dat een van liefde verteerd hart gedurende<br />

zoo veele eeuwen doe? de afwezigheid<br />

zelve zou minder wreed zijn, Wat baat eene<br />

overmaat van voorzichtigheid die ons meer rampen<br />

baart dan zij voorkomt? Wat baat het zijn<br />

leven te rekken te gelijk met zijne ftraf? zou het<br />

niet honderdmaal beter zijn elkander een enkel<br />

oogenblik te zien en dan te fterven?<br />

Ik ontveins het u niet, mijne lieve vriendin!<br />

ik wenschte wel het beminlijk- geheim te doorgronden,<br />

dat gij voor mij verbergt, nimmer was<br />

er een belangrijker voor ons; dan ik heb daartoe<br />

vergeeffche pogingen gedaan. Evenwel zal ik het<br />

ftilzwijgen, welk gij mij oplegt, weten te bewaren,<br />

en eene onbefcheidene nieuwsgierigheid<br />

bedwingen ; maar waarom kan ik, een zoo lief<br />

geheim onaangeroerd latende, de opheldering<br />

daarvan ten minste niet verzekeren? wie weet,<br />

wie weet nog of uwe ontwerpen niet op harsfenfchimmen<br />

rusten? waarde ziel mijnes levens!<br />

ach ! beginnen wij althands met dezelven wel<br />

uittevoeren!<br />

Nafchrift. Ik heb vergeten u te zeggen dat de Heer<br />

ROGUIN mij eene Compagnie heeft aangeboden<br />

in het Regiment dat hij opricht voor den<br />

Koning van Sardinië. Ik ben gevoelig getroffen<br />

geweest over de achting van dien braven<br />

Officier; ik heb hem bedankt en gezegd, dat<br />

ik


158 B R I E V E N V A N<br />

ik al te bijziende was voor den dienst, en dat'<br />

mijne fterke zucht voor de ftudien zich niet<br />

wel voegde bij een zoo werkzaam leven. Wat<br />

dit ftuk betreft, heb ik geene opoffering aan<br />

de liefde gedaan. Ik oordeel dat ieder een<br />

zijn leven en bloed aan het Vaderland verfchuldigd<br />

is, maar dat het niet vrij ftaat zich<br />

te begeven in den dienst van Vorsten, aan<br />

wien men geeneiiei verplichting heeft, en<br />

nog minder zich zelf te verkopen, en van<br />

het edelst beroep der wereld dat eenes lagen<br />

huurlings te maken. Dezen waren de grondregelen<br />

van mijnen vader, en ik zou zeer ge.<br />

lukkig zijn, zo ik hem in zijne liefde voor<br />

zijne plichten en zijn geboorteland navolgde.<br />

Nimmer heeft hij in den dienst van eenig<br />

vreemd Vorst willen treden ; maar in den<br />

oorlog van 1712 droeg hij met roem de wapenen<br />

voor het Vaderland, hij woonde verfcheidene<br />

gevechten bij, in een van welken hij<br />

gekwetst werd; en in den flag van Filmerghen<br />

had hij het geluk van een vaandel op den vijand<br />

te veroveren onder het oog van den Generaal<br />

de Sacconex.<br />

XXXV.


T W E E G E L I E V E N . 159<br />

X X X V . B R I E F .<br />

Van JULIA.<br />

I k kan niet vinden , mijn Vriend ! dat een paar<br />

woorden die ik al boenende over Mevrouw BE­<br />

LON geuit had , eene zoo ernftige uitlegging<br />

verdienden. Zoo veel bezorgdheid om zich te<br />

rechtvaardigen verwekt zomtijds een tegengefteld<br />

vooroordeel: en het is de aandacht welke men<br />

aan beuzelingen wijd alleen, die dezelve tot onderwerpen<br />

van gewicht maakt. Dit zeker zal<br />

tusfcben ons geen plaats hebben ; want harten<br />

met edele aandoeningen vervuld zijn weinig twistziek,<br />

en de kibbelingen der verliefden over nietsbeduidende<br />

kleinigheden hebben bijkans altoos een<br />

veel wezenlijker grond dan het fchijnt.<br />

Evenwel fpijt het mij niet dat deze beuzeling<br />

een gelegenheid verfchaft, om onder ons te handelen<br />

over den minne-ijver; een onderwerp, dat<br />

ongelukkiglijk voor mij maar al te gewichtig is.<br />

Ik zie, mijn Vriend! uit de vorming onzer zielen<br />

en uit de gemeenfchaplijke wending van onzen<br />

fmaak,dat de liefde de hoofdzaak onzes levens zal uitmaken.<br />

Wanneer deze eenmaal zulke diepe indrukken<br />

heeft gemaakt als welke wij er van ontvangen<br />

hebben , dan moet zij alle andere driften uitdooven<br />

of


i6o B R I E V E N V A N<br />

of verzwelgen; de geringde verkoeling zon weldra<br />

voor ons de kwijning des doods zijn ; een<br />

onverzettelijk misnoegen, een eeuwig verdriet,<br />

zouden eene uitgebluschte liefde vervangen, en het<br />

zou ons niet mooglijk zijn lang te leven nadat<br />

wij hadden opgehouden te beminnen. Wat mi]<br />

in het bijzonder betreft, gij gevoelt wel, dat het<br />

alleen de bedwelming der hartstocht is welke de<br />

ijslijkheid van mijnen tegenwoordigen toedand<br />

voor mij verbergen kan, en dat ik met vervoering<br />

beminnen, of van droefheid derven moet. Oordeel<br />

derhalven of ik recht heb om erndig een<br />

onderwerp te verhandelen, waarvan het geluk of<br />

ongeluk mijnes levens moet afhangen !<br />

Voor zoo veel ik over mij zelve kan oordeelen,<br />

fchijnt het mij toe, dat ik, fchoon doorgaands<br />

al te levendig van aangedaan, echter<br />

weinig aan vervoering van driften onderhevig<br />

ben. Langen tijd zouden mijne kwellingen in<br />

mijn bmnende moeten 'gewoeld hebben, indien<br />

ik de bron daarvan zou durven ontdekken aan hem<br />

die er de oorzaak van was, en daar ik overtuigd<br />

ben dat men geene belediging doen kan zonder<br />

zulks te willen, zou ik mij veel liever honderd verongclijkingcn<br />

getroosten dan ééne ontvouwing derzelve.<br />

Een charadter van dezen aart moethetver bren^gen,<br />

hoe weinig aanlegs tot minne-ijver men ook<br />

hebbe, en ik ben zeer bevreesd, van die gevaarlijke<br />

neiging in mij zelf gewaar te worden. Niet, dat ik<br />

niet


T W E E G E L I E V E N . rót<br />

niet wete , dat uw hart voor het mijne gefchikt<br />

is, en voor geen ander: maar mm kan zich zelve<br />

bedriegen, eeh voorbijgaande fmaak voor eene<br />

hartstocht nemen, en door verbeelding zoo veel<br />

doen als men misichien uit liefde zou gedaan<br />

hebben. Dan, zo gij u zeiven als onftandvastig<br />

kunt aanmerken zonder het te zijn , kan ik<br />

met veel meer reden u ten onrechte van ontrouw<br />

befchuldigen. Deze verlchriklijke twijfeling no-rthands<br />

zou mijn leven vergiftigen; ik zou zuchten<br />

zonder mij te beklagen, en ontroostbaar flerven<br />

zonder te hebben Opgehouden van bemind te<br />

worden.<br />

Vermijden wij, ik bezweer het u, een Onheil<br />

waarvan het bloote denkbeeld mij doet zidderené<br />

Zweer mij dan, mijn lieve vriend! — niet bij<br />

de liefde, deze eed word niet nagekomen, dan<br />

wanneer dezelve overbodig is, maar bij dien heiligen<br />

naam van de eer, welken gij zoo zeer eerbiedigt,<br />

dat ik nimmer zal ophouden de vertrouwelinge<br />

van uw hart te zijn , en dat daar in geene<br />

verandering zal voorvallen waarvan ik niet het<br />

eerst onderricht worde. Geef niet voor dat gij<br />

mij nimmer iets zult te ontdekken hebben ; ik<br />

geloof het, ik wil het hoopen; maar voorkom<br />

mijne dwaze angstvalligheden , en geef mij door<br />

uwe verbindtenis voor eene toekomst die nimmer<br />

aanwezig moge zijn, de eeuwigdurende zekerheid<br />

voor het tegenwoordige. Ik zou minder te be-<br />

L DE EL, Ju i,]a*


ïÖ2 B R I E V E N V A N<br />

klagen zijn zo ik mijn waarachtig ongeluk van<br />

u zelve vernam , dan indien ik onophoudelijk<br />

ingebeelde rampen te lijden heb , ik zou dan ten<br />

minfte het genot hebben van uwe zelfsver wij tingen<br />

; wanneer gij mijne liefde niet meer beandwoordde<br />

, zoudt gij nog in mijn verdriet deelen,<br />

cn de traanen zouden mij minder bitter<br />

fmaken die ik op uwen boezem ftortede.<br />

Het is hier, mijn vriend! dat ik mij zelf dubbel<br />

geluk wensch met mijne keuze, en wegens de<br />

zachte banden die ons verftrengelen, en wegens<br />

de braafheid die dezelve verzekert:; zie daar het<br />

nut van de voorfchriften der wijsheid in zaaken<br />

van louter gevoel ; zie daar hoe eene geftrenge<br />

deugd de zorgen eener tedere liefde weet te verbannen.<br />

Zo ik eenen minnaar had zonder grondbeginfelen,<br />

al beminde hij mij dan ook eeuwig,<br />

waar zouden voor mij de waarborgen van die<br />

ftandvastigheid zijn ? welke middelen zou ik hebben<br />

om mij te bevrijden van mijne geftadige wantrouwcns,<br />

en hoe zou ik mij zelf verzekeren dat<br />

ik niet bedrogen werd zoo min door zijne veinzerij<br />

als door mijne lichtgelovigheid? Maar gij,<br />

mijn waarde en achtingswaardige vriend! gij die<br />

noch tot bedriegerij noch tot veinzen in ftaat zijt,<br />

gij, dit weet ik, zult die oprechtheid voor mij<br />

behouden, welke gij mij zult beloofd hebben.<br />

Nooit zal de fchaamte van eene trouwloosheid<br />

te erkennen in uwe rechtfchap&ne ziel de overhand


f t ïi G E L I E V E N . ié§<br />

hand krijgen boven de verplichting om uw woord<br />

te houden .en indien gij Uwe JULIA niet meer<br />

kondet beminnen, zoudt gij haar zeggen, . * » »<br />

ja gij zoudt in ftaat zijn haar te zeggen, 6 JULI A!<br />

ik heb u niet. . . Nimmer, mijn vriend! zal ik<br />

dit woord fchrijvem<br />

"Wat dunkt u van mijn hulpmiddel? Dit is<br />

het eenige, des ben ik verzekerd, welk alle gevoel<br />

van minne -ijver bij mij koude uitrooijen. Er<br />

is ik weet niet welk eene kieschheid in, die mi><br />

bekoort, dat ik mij omtrent uwé liefde op uwé<br />

goede trouw verlate , en mij zelf het vermogen<br />

beneme van geloof te liaan aan eene trouwloosheid<br />

, die gij zelve mij niet zoudt te kennen ge«<br />

Ven* Zie daar, mijn waarde! het verzekerd gevolg<br />

van de verplichting die ik u opleg; Want ik<br />

zou konnen geloven dat gij een onftandvastig<br />

minnaar, maar geenszins dat gij een bedrieglijke<br />

Vriend waart, en zö ik zelfs twijfelde aan uw hart,<br />

aan Uwe trouw kan ik nimmer twijfelen. Welk<br />

ten genoegen fmaak ik in het nemen van onnodige<br />

voorzorgen omtrent dit ftuk, in het voorkom<br />

men van den minften zweem eener verandering<br />

waarvan ik de onmooglijkheid zoo levendig bezef!<br />

Welk een ftreelend vermaak met een Zoo ge-»<br />

trouwen minnaar over de jaloefij te fpreken i<br />

Ach! indien gij kondet ophouden zulks te zijrij<br />

geloof niet dat ik daarover zoo met u zoude gefproken<br />

hebben! Mijn arm hart zou in het géval zelVö<br />

L s hief


164 B R I E V E N V A »<br />

niet zoo vcrdnndig zijn , en het geringde wan-»<br />

trouwen zou mij weldra den wil benemen om'<br />

er mij voor te hoeden.<br />

Zie daar, mijn 26er goede mee3tef! dof van<br />

overweging voor dezen avond: want ik weet datuwe<br />

twee gehoorzame leerlingen de eer zullen<br />

hebben van het avondmaal met u te houden bij<br />

den vader der onaffchetdbare. Uwe geleerde ophelderende<br />

aanmerkingen over de Courant hebben<br />

u zoodanig in zijne gunst gewikkeld , dat er niet<br />

veel behendigheid nodig is geweest, om u te<br />

doen nodigen. De dochter heeft haar clavier<br />

doen demmen; de vader heeft Lamherti doorbladerd;<br />

ik voor mij zal misfebien de les van het<br />

boschje van Clarens herdenken: ö leeraar in alle<br />

takken van kennis, gij bezit overal eenige wetenfchap<br />

die gangbaar is. De Fleer D'ORBE, die,<br />

gelijk gij denken kunt, niet vergeten is, heeft het<br />

woord om eene geleerde redevoering te beginnen<br />

over de aandaande huldiging van den Koning van<br />

Napels, gedurende welke wij alle drie zullen gaan<br />

in de kamer der nicht. Het is daar , mijn getrouwe<br />

( * )! dat gij, geknield voor uw Vrouwe<br />

en minnares, met uwe beide handen in de hare<br />

en<br />

(*) Een term, die Souvcrainc Vorsten gebruiken,<br />

wanneer zij aan hunne bedienden fchrijven; al het<br />

•volgende is onder dezelfde leenfpreuk voorgeftcld.<br />

Arat. des v £ R.T.


T w r E G E L I E V E N . 165<br />

en in de tegenwoordigheid van haren CaneeUcr,<br />

haar trouw en hulde in alle gevallen zweeren zult,<br />

dat is niet te zeggen, eeuwige liefde; eene verbind -<br />

tenis we !ke men geen meester is van te houden noch<br />

te verbreken; maar waarheid, oprechtheid, onfchendbare<br />

rondborstigheid. Gij zult niet zweeren<br />

altoos onderdanig te zullen zijn , maar nimmer<br />

eenige daad van trouwloosheid te zullen pleegen ,<br />

en althands, den oorlog te zullen verklaren eer<br />

gij het jok affchudt. Dit doende zult gij de omhelzing<br />

ontvangen, en erkend worden voor eenige<br />

onderdaan en getrouwe Ridder,<br />

Vaarwel , mijn goede vriend! het denkbeeld<br />

der maaltijd van dezen avond boezemt mij vro-?<br />

üjkheid in. Ach! hoe aangenaam zal mij dezel><br />

V£ zijn, wanneer ik u daarin zal zien deelen!<br />

XXXVI. B R I E F ,<br />

Van JULIA.<br />

Kus dezen brief en fpring op van blijdlchap<br />

wegens het nieuws dat ik u melden zal ; maar<br />

denk , dat fchoon ik niet opfpring noch iets te<br />

kusfen heb, ik echter niet minder gevoelig duarpver<br />

ben dan gij. Mijn vader genoodzaakt zijnde<br />

om wegens zijn pleitgeding naar Bern, en van<br />

daar wegens zijnpen/toen naar Solothurn te g?,an ,<br />

•L 3 beef;-


H6 B R I E V E N VAK<br />

heeft aan mijne moeder voorgcflagen om met hem<br />

te reizen, en zij beeft dit aangenomen, in hope<br />

dat de verandering van lucht eenige heilzame uitwerking<br />

op hare gezondheid hebben zal, Men<br />

wilde mij de gunst bewijzen van mij insgelijks<br />

mede te nemen, en ik vond het niet geraden te<br />

zeggen, wat ik er over dacht: dan de moeilijkheid<br />

der fchikkingen van het rijdtuig heeft dit ontwerp<br />

doen vervallen, en men legt zich toe om mij te<br />

vertroosten dat ik niet van de partij ben. Ik<br />

moest wel droefheid voorwenden, en de valfche<br />

rol die ik mij genoodzaakt zie te fpelen verfchaft<br />

mij een zoo wezenlijk verdriet, dat het herouw<br />

•mij hijna van de veinzerij ontflagen heeft.<br />

Gedurende het afwezen mijner ouderen, zal<br />

ik geene meesteres van het huis-blijven; maar men<br />

vertrouwt mij bij den vader mijner nicht , zoo<br />

dat ik wel degelijk gedurende dien tijd onfeheidbaar<br />

van de anaffoheidbare zijn zal. Daarenboven<br />

, heeft mijne moeder liever verkozen hare<br />

kamenier te misfen en mij Babi als gouvernante te<br />

laten: eene min gevaarlijke foort van Argus, welker<br />

getrouwheid men noch omkoopen noch waarmede<br />

men zich vertrouwelijk maken moet; doch<br />

die men als het nodig is, gemaklijk kan verwijderen<br />

, op den minden fchijn van vermaak of<br />

\Ooxdeel welken men haar geeft,<br />

gij begrijpt hoe gemaklijk het ons vallen zal<br />

8P


T W E E G E L I E V E N . 16?<br />

gedurende veertien dagen elkander te zien; dan<br />

hier moet omzichtigheid de plaats van het bedwang<br />

innemen, en wij moeten ons vrijwillig dezelfde<br />

behoedzaamheid opleggen waartoe wij anders<br />

genoodzaakt zijn. Gij moet niet alleen,<br />

wanneer ik bij mijne nicht zal zijn , daar niet<br />

meermalen komen dan voorheen, uit vrees van<br />

haar in de waagfchaal te ftellen; maar ik hoop<br />

zelfs dat ik u niet zal behoeven te fpreken van<br />

de toegeeflijkheid welke hare kunne vordert, noch<br />

van de geheiligde rechten der gastvrijheid, en<br />

dat een braaf, wellevend man niet zal behoeven<br />

onderricht te worden van het ontzag door de liefde<br />

aan de vriendfchap verfchuldigd, welke haar<br />

fchuilplaats geeft. Ik ken uwe levendigheid van<br />

aart, maar ik ken ook derielver onfchendbare<br />

grenspalen. Indien gij nimmer eene opoffering<br />

aan het geen betaamlijk is gedaan hadt, gij zoude<br />

er thands geene te doen hebben.<br />

Van waar dat misnoegd voorkomen , en dat<br />

treuri


ïég B R I E V E N V A N<br />

(ie woonplaats, waarvan de Heer D'ORBE eiga»<br />

naar is, zijn op genoegzamen afïtand eenige hutten<br />

(*) veripreid, welke met hare rieten daken<br />

de liefde en het vermaak , die vriendinnen der<br />

boerfche eenvormigheid, bedekken konnen. De<br />

frisfche en befcheidene.melkir.ers weten omtrent<br />

een ander die geheimhouding te bewaren, welke<br />

zij voor zich' zelve behoeven. De beeken die de<br />

weilanden doorfnijden zijn omzoomd met boomge<br />

wasch, en bekoorlijke boschjes. Zwaare bosfchen<br />

bieden in het verfchiet meer woeste en fom«<br />

bere fchuilplaatfen aan.<br />

Al bel feggio ripoflo, ombrofo e fofcol<br />

Ne m ai pa flor i appresfan, ne bifolci (a~),<br />

Nergends yertoonen de konst noch de hand<br />

der menfchen derzei ver angstvallige oplettendheid<br />

; men ziet er aan allen kant enkel de tedere<br />

zorgen der algemeene Moeder. Het is daar,<br />

mijn vriend! dat men alleen onder hare befcherming<br />

is, en dat men niets anders gehoorzamen<br />

kan<br />

(*) In het Fransch, Chalets, eene foort van hou­<br />

ten huizen , waarin de kaazen en verfchillende foor-<br />

t.en van zuivel in het gebergte gemaakt worden.<br />

Ca*) Dat is: rustende óp een door geboomte beloin-<br />

merdeii zetel, xvelken nimmer herders noch landlieden<br />

padtrdun,<br />

%<br />

Aaflt. des YER.^.


T W E E G E L I E V E N . 169<br />

kan dan hare wetten. Op de uitnodiging van den<br />

Heer D'OKBEheeft CLAARTJE haren Vader reeds<br />

bewogen om met eenige vrienden eene jacht van<br />

twee of drie dagen in dat Cantm te gaan houden,<br />

en de onaffcheidbaren derwaard mede te nemen.<br />

Deze hebben weder andere pnaffcheidbaren, gelijk<br />

gij zeer wel weet. De een, den meester van het<br />

huis verbeeldende, zal natuurlijk deszelfs eer ophouden<br />

; de ander zal , met minder praal, bij zijne<br />

JULIA de plichten van een nederig Hulpje konnen<br />

waarnemen , en deze door de liefde geheiligde Hulp<br />

zal voor hun de Tempel van Cnidys zijn<br />

Om dit bekoorlijk plan gelukkig en zeker uittevoeren,<br />

zijn er Hechts eenige fchikkingen nodig welke<br />

wij onder ons gemaklijk zullen konnen beraamen,<br />

en die zelfs een gedeelte der genoegens welke zij<br />

ons verfchaffen moeten, zullen uitmaken. Vaarwel<br />

, mijn vriend \ ik neem plotsling affcheid van<br />

u, uit vrees voor verrasfehing. Niettemin gevoel<br />

jk, dat het hart uwer JULIA een weinig te vroeg<br />

heenvliegt ter bewoning van de hut.<br />

Nafchrift. Alles wel berekend, denk ik dat<br />

wij ons, zonder onbefcheiden te zijn, bijna<br />

alle dagen zullen konnen zien; den eenen dag<br />

naamlijk bij mijne nicht, en den anderen onder<br />

het wandelen.<br />

(tf) Een beroemde Tempel van Vcnus, waarin haar<br />

jjeeld , gebeiteld door Praxitelcs , geplaatst was.<br />

Aant. des V E R T .<br />

XXXVII.<br />

L 5


X70 B R I E V E N V A N<br />

XXXVII. B R I E F .<br />

Van JULIA.<br />

D ezen morgen zijn zij vertrokken , die tederharrige<br />

vader en onvergelijklijke moeder , na eene<br />

geliefde en hunner goedheden maar al te onwaardige<br />

dochter met de tederfte liefkozingen overladen<br />

te hebben. Ik voor mij, omhelsde hen<br />

met weinig bedruktheid des harte, terwijl inwendig<br />

dat ondankbaar en ontaart hart huppelde<br />

van verfoeilijke blijdfchap. Helaas! waar is die<br />

gelukkige tijd gebleven toen ik geftadig onder hun<br />

oog een onfchuldig en bedachtzaam leven leide,<br />

toen ik niet voldaan was dan aan hunnen boezem,<br />

en mij geene fchrede van hen kon verwijderen<br />

zonder onvergenoegd te zijn ? Thands, fchuldig<br />

en vreesachtig, beef ik wanneer ik aan hen, en<br />

bloos wen ik aan mij zelve denk; alle mijne goede<br />

gevoelens verbasteren, en ik verteer mij zelf door<br />

een ijdel en vruchtloos verdriet, het geen niet<br />

eens bezield is van een waarachtig leedwezen.<br />

Deze treurige overdenkingen hebben bij mij al die<br />

droefheid opgewekt, welke hun affcheid mij in den<br />

beginne niet veroorzaakt had. Eene heimelijke<br />

benaauwdheid prangde mijne ziel nahet vertrek dier<br />

waarde Ouderen. Terwijl BABI alles inpakte,<br />

ben ik werktuiglijk in de kamer van mijne moeder<br />

gegaan , en nog eenige {tukken van haar goed ver-<br />

ftrooid


T W E E G E L I E V E N . 171<br />

ftrooid ziende liggen, heb ik die allen het een<br />

voor,het ander na, onder een vloed van traanen<br />

gekust. Deze vertederde geftcltenis heeft mij een<br />

weinig verlicht, en ik vond een zeker foort van<br />

vertroosting in gewaar te worden , dat de zachte<br />

aandoeningen der natuur nog niet ten éénemaal in<br />

mijn hart zijn uitgedoofd. Ach! tiran! tevergeefs wilt<br />

gij dit teder en al te zwak hart geheel en al aan u<br />

onderwerpen; in weêrwil van u, in fpijt uwer<br />

konftenarijen, behoud het ten minfte nog rechtschapene<br />

gevoelens, het eerbiedigt en bemint nog<br />

rechten die heiliger zijn dan de uwen.<br />

Vergeef, d mijn lieve vriend! deze onwillige<br />

gemoedsbewegingen; en maak u niet bevreesd,<br />

dat ik deze bedenkingen zoo ver zal uitftrekken<br />

als ik wel moest. Ik weet, dat oogenblik van<br />

ons leven, waarin onze liefde misfehien de meeste<br />

vrijheid geniet, is niet gefchikt om te treuren:<br />

ik wil noch mijne kwellingen voor u verbergen,<br />

noch u daardoor ter neder drukken; gij moet die<br />

kennen ,niet omze te dragen, meer om dezelve te<br />

verzachten. In wiens boezem zou ik dezelve ontlasten<br />

, zo ikze niet in den uwen durfde uitftorten?<br />

Zijt gij mijn gevoelige vertrooster niet? Zijt<br />

gij het niet, die mijnen wankelenden moed onderfteunt?<br />

Zijt gij het niet,die in mijne ziel den fmaak<br />

voor de deugd aankweekt, zelfs nadat ik haar verloren<br />

heb ? Hoe menigmaal zou ik, zonder u,<br />

zonder die aanbidlijke vriendin wier medelijdige<br />

hand


17* B R I E V E N VAN<br />

hand zoo vaak mijne traanen afwischte ,reeds be*<br />

zweken zijn onder de doodlijkfte moedloosheid?<br />

Dan uwe tedere zorgen houden mij ftaande; ik<br />

durf mij zelve nier verlaagen zoo lang gij mij nog<br />

hoogacht, en met genoegen herinner ik mij zelf^<br />

dat gij beiden mij niet zoo zeer beminnen zoudt,<br />

indien ik niet dan verachting waardig ware. Ik<br />

vlieg in de armen dier waarde nicht, of liever van<br />

die liefderijke zuster, om eene lastige droefheid<br />

in het binnenfte van haar hart op te fluiten. Koom<br />

gij dezen avond aan het mijne die vrolijkheid ea<br />

opgeruimdheid volkomen wedergeven, welke hfifj<br />

verloren heefr.<br />

XXXVIII. B R I E F .<br />

Aan JULIA.<br />

]Veen, JULIA! het is mij ondoenlijk u niet eiken<br />

dag zoo te zien, gelijk ik u den voorigen dag<br />

gezien heb : mijne liefde moet onophoudelijk toenemen<br />

en aangroeien met uwe bekoorlijkheden,<br />

en gij zijt voor mij eene onledigbare bron van<br />

nieuwe aandoeningen, waarvan ik anders zelfs geen<br />

denkbeeld zou gehad hebben, Welk een onbegrijplijke<br />

avond ! welke onbekende geneugten<br />

deedt gij mijn hart fmaken! O betoverende droefgeestigheid!<br />

O kwijning van eene verrederde ziel!<br />

hoe ver overtreft gij de woelige vermaken , de<br />

dar*


T W E E G E L I E V E N . i 7<br />

3<br />

dartele vrolijkheid, de overdrevcnc vreugde, en<br />

•alle de vervoeringen welke een onmatig vuur aan<br />

de toomloze driften' der beminnenden verfchaft!<br />

Kalme en reine genieting die in den wellust der<br />

zinnen niets u gelijkends hebt, nimmer, nimmer<br />

zal uw doordringend aandenken uit mijn hart worden<br />

uitgewischt. Hemel! welk een bekoorlijk<br />

fchouwtoneel of liever welk eene verrukking,<br />

twee zoo treffende fchoonheden te zien elkander<br />

met tederheid omhelzen, het aangezicht der eene<br />

op den boezem der andere nederzijgen , heure<br />

zachte traanen zich vermengen, en dien bevalligen<br />

boezem bevochtigen, gelijk de daauw des<br />

hemels eene versch ontlokcne lelie bevochtigt!<br />

Ik was jaloersch van eene zoo tedere Vriendfchap?<br />

ik vond daarin , ik weet niet welk eene meerdere<br />

belangrijkheid dan in de liefde zelve, en ik ver-<br />

Wenschte mij zelf in zekeren zin, dat ik u geene<br />

even zoo waarde vertroostingen kon aanbieden,<br />

zonder die te ftooren door de beroering mijner<br />

hartstochten. Neen, niets , niets ter wereld is<br />

in ftaat om zulk eene ftreelende vertedering te<br />

verwekken als uwe wederzijdfche liefkozingen,<br />

en de befchouwing van twee gelieven zou aan<br />

mijn oog eene minder bekoorlijke gewaarwording<br />

hebben veroorzaakt.<br />

Ach ! hoe verliefd van die beminlijke nicht<br />

zou ik op dat oogenblik geweest zijn , indien<br />

JULIA niet beftaan had! Dan neen, het was<br />

JULIA


i 74 B R I E V E N v A s<br />

JULIA zelve die hare onovertrefbare bevalligheid<br />

•erfpreidde over alles wat haar omringde. Uw<br />

kleed, uw optooifel, uwe handfchoenen , uwe<br />

waaier, uw werk : alles wat rondom mij mijne<br />

oogen trof, bekoorde mijn hart, en gij alleen<br />

maakte al die bekoorlijkheid uit. Laat af, ö<br />

mijne lieve vriendin! door mijne bedwelming<br />

fterker te doen toenemen, zoudt gij mij het<br />

vermaak ontrooven van dezelve te gevoelen. Het<br />

geen gij mij doet gewaar worden, zweemt naar<br />

eene wezenlijke ijlhoofdigheid, en ik vrees dat<br />

ik er eindelijk mijn verftand door verliezen zah<br />

Laat mij ten miuften eene verbijstering leeren<br />

kennen die mij gelukkig maakt, laat mij deze nieuwe<br />

geestdrift fmaken, verhevener, levendiger dan alle<br />

de denkbeelden die ik van de liefde had. Hoe, gij<br />

kunt u vernederd achten ! wel, beneemt dan de<br />

hartstocht u ook het verftand ? Ik, ik vinde u al<br />

te volmaakt voor eene ftervelinge. Ik zou mij<br />

verbeelden dat gij tot een reiner foort van fchepfelen<br />

behoorde , indien dat hevig vuur welk mijn<br />

geheele wezen doordringt, mij niet aan het uwe<br />

verbond, en deed bezeffen dat zij dezelfde zijn»<br />

Neen, niemand ter wereld kent u; gij kent u zelve<br />

niet, mijn hart alleen kent u , gevoelt u , en<br />

weet u in uwen rang te plaatfen. O, mijne JULIA!<br />

welke betoningen van hulde zou men u ontroo»<br />

ven, indien gij enkel aangebeden werdt! Ach!<br />

zo gij niet meer dan een engel waart, hoe veel<br />

zoudt gij van uwe waarde verliezen!<br />

Zeg


T W E E G E L I E V E N . 175<br />

Zeg mij , hoe is het mooglijk dat eene hartstocht<br />

gelijk de mijne nog konne toenemen ? Ik<br />

weet het niet, en evenwel ik ondervinde het.<br />

Offchoon gij mij ten allen tijde voor den geest<br />

zijt, zijn er nogthands zommige dagen, dat uw<br />

beeld, ichooner dan ooit, mij vervolgt en kwelt<br />

met eene levendigheid waar voor noch plaats<br />

noch tijd mij beveiligt, en ik geloof dat gij mij<br />

met hetzelve hebt doen achterblijven in die hut,<br />

welke gij verliet bij het eindigen van uwen laatften<br />

brief. Zedert de opkomst dezer landlijke<br />

ontmoeting, ben ik driemaal buiten de ftad ge.<br />

gaan, t'elkens hebben mijne voeten mij naar<br />

dezelfde plaats heengevoerd, en t'elkens is mij<br />

het verfchiet van een zoo gewenscht verblijf<br />

meer bevallig voorgekomen.<br />

Non vide il mondo fi leggiadri ramt,<br />

Ne mosfe 7 vento mat fi vér Ai frondi Qa~), 1<br />

Ik vind het land vrolijker, het groen frisfcheren<br />

levendiger, de lucht zuiverer, den hemel helderer,<br />

de zang der vogelen fchijnt meer teders en ftreelends<br />

te hebben, het geruisch der wateren boezemt<br />

eene verliefder kwijning in; de bloeiende wijngaard<br />

wazemt op verren afftand aangenamer geuren<br />

uit;<br />

C


ijë B R I E V E N T A ii<br />

uit; eene verborgene fchoonheid verfraait alle" de<br />

voorwerpen of verrukt mijne zinnen; men zou<br />

zeggen dat de aarde zieh optooide om uwen gelukkigen<br />

minnaar een huuwlijksbed te bereiden,<br />

waardig der fchoonheid welke hij aanbid, en der<br />

liefde waarvan hij blaakt. O JULIA! Ö waarde<br />

en dierbare wederhelft mijner ziele, fpoeden wij<br />

ons om bij deze fchoonhcdeu der Lente de tegenwoordigheid<br />

van twee getrouwe gelieven te voegen<br />

: brengen wij het gevoel des vermaaks over in<br />

eene plaats die daarvan flechts eene ijdele fchaduw<br />

aanbied; laat ons de natuur gaan bezielen, zij is<br />

dood zonder het vuur van de liefde. Wat! drie<br />

dagen wachtens ? drie dagen nog? Dronken van<br />

liefde, door hartstochten verfmacht, wacht ik<br />

dat verwijlend oogenblik met een fmartlijk ongeduld.<br />

Ach! hoe gelukkig zou men zijn, verwijderde<br />

de Hemel van het leven alle die verdrietige<br />

tijdvakken, welken er tusfchon Soortgelijke oogen»<br />

blikken verloopcn!<br />

XXXIX. B R I E F ,<br />

Van JULIA.<br />

W iet eene aandoening hebt gij, mijn goede vriend!<br />

waarin mijn hart geeu deel heeft; maar Iprcek mij<br />

van


T W E E G E L I E V E N . 177<br />

van geen vermaak meer, zoo lang lieden die beter<br />

zijn dan wij, lijden, zuchten, en dat ik mij hun<br />

leed te verwijten heb. Lees den nevensgaanden<br />

brief, en zijt gerust zo gij kunt. Ik voor mij,<br />

die het beminlijk en goed meisje dat hem gefchreven<br />

.heeft, kenne, heb dcnzelven niet konnen lezen<br />

zonder traanen van zelfsverwijt en medelijden.<br />

De fpijt over mijn misdadig verzuim heeft mij de<br />

ziel doorgrief.!, en ik zie met eene bittere Verlegenheid<br />

hoe verre het vergeten van mijnen hoofd*<br />

plicht mij alle de andere heeft doen verwaarlozen.<br />

Ik had beloofd voor dit arm fchepfel zorg te dragen;<br />

ik was haar voorfpraak bij mijne moeder;<br />

ik hield haar in zekeren zin onder mijn opzicht,<br />

en nu mij zelve niet meer wetende te bewaren,<br />

laat ik haar vaaren zonder mij harer te herinneren,<br />

en ftel haar bloot aan grooter gevaaren dan<br />

die waaronder ik bezweken ben, lk ziddcr op de<br />

veibeeldingdathet twee dagen later met mijn pand<br />

misfchien gedaan'geweest ware, en dat de behoefte<br />

en de verleiding een zedig en verflaudig meisje bederven<br />

zouden, welk t'eeniger tijd eene Voortreflijke<br />

huismoeder kan zijn. O mijn vriend! hoekonnen er<br />

menlchen in de wereld zijn, laag genoeg om van<br />

de ellende eene belooning te kopen die het hart<br />

alleen geven moet; en om van eene uit gehongerde<br />

mond de kusfchen der liefde te ontvangen!<br />

Zeg mij, zoudt gij zonder aandoening konnen<br />

zijn over het kindei lijk medelijden van mijns<br />

I. DEEL,. M &uH*


B R I E V E N VAN<br />

Fanchon, over hare eerbare gevoelens, over haré<br />

onfchuldige natuurlijkheid ? Zijt gij niet getroffen<br />

door de zeldzame tederheid van dien minnaar die<br />

zichzelf verkoopt om zijne minnares te onderfleunen<br />

? Zult gij u niet hoogst gelukkig achten<br />

van bij te dragen tot het voltrekken eencr verbindtenis<br />

die zoo gelukkig gekozen is? Ach! indien<br />

wij geen medelijden hadden met vereenigde harten<br />

welken men verdeelt, van wien toch zouden<br />

zij dit immer konnen verwachten ? Ik voor mij<br />

heb brfloten omtrent deze twee mijnen misflag te<br />

herftcllen, het koste wat het wil, en dus te maken,<br />

dat die twee jonge lieden door hethuuwlijk<br />

verecnigd worden. Ik hoop dat de Hemel deze<br />

onderneming zal zegenen , 'en dat zij een goed<br />

voorteken voor ons zal zijn. Ik ftel u voor en<br />

bezweer u in den naam onzer vriendfchap, dat gij<br />

nog heden ,zo gij kunt, of ten langfle morgen ochtend<br />

vertrekt naar Neufchdtel. Ga bij den Heer<br />

de MES VEILLEUX het ontflag van dezen braven<br />

jongen bewerken , ontzie noch finekingen noch<br />

geld: neem den brief mijner Fanehon met u, er<br />

is geen gevoelig hart welk daardoor niet moet<br />

bewogen worden. Kortom, hoe veel het ors<br />

aan vermaak en geld ook koste , keer niet terug dan<br />

met net volkomen ontflag van CLAUDIUS ANET,»<br />

of zijt verzekerd dat de liefde mij in mijn gantfchc<br />

leven geen oogenblik van zuiver genoegen<br />

meer verfchaffen zal.<br />

Ek


T W E E G E L I E V E N .<br />

ïk gevoel reeds hoe veele tegenwerpingen uw<br />

hart mij zal hebben temaken; twijfelt gij of het<br />

mijne die niet reeds voor u gemaakt hebbe ? En<br />

echter, ik blijf er bij; want één van beiden, of het<br />

woord deugd moet flechts een ijdele klank zijn ^<br />

of zij vorderen opofferingen. Mijn vriend , mijn<br />

waardige vriend! eene mislukte ontmoeting kan duizendmaal<br />

wederkomen , eenige aangenaame uuren<br />

verdwijnen gelijk een blikfemftraal en zijn niet<br />

meer; maar als het geluk van een eerlijk paar in<br />

uwe hand ftaat, zo denk aan de toekomst welke<br />

gij ü zelve door uw gedrag zult voorbereiden. Gé»<br />

loof mij, de gelegenheid om gelukkige menfchen<br />

te maken is zeldzamer dan men wel denkt; de<br />

ftraf van die verwaarloosd te hebben is dat men<br />

dezelve niet andermaal wedervind, en het gebruik<br />

door ons gemaakt van de tegenwoordige gelegenheid<br />

zal ons een altoosdurend gevoel nalaten, het'<br />

zij van voldaanheid of van fpijt. Houd mijnen<br />

ijver deze onnodige uitweiding ten goede; ik zeg<br />

er te veel van aan een braaf man, en honderdmaal<br />

te veel aan mijnen vriend. Ik weet hoe zeer gij<br />

een vijand zijt van dat wreed vermaak welk ons<br />

voor de rampen van een ander ongevoelig maakt.<br />

Gij hebt het zelf duizendmaal gezegd, on gelukkig<br />

hij, die niet in ftaat is om éénen dag van genoe'-«<br />

gen op te offeren aan de plichten der mensenlijkheid!


l8o B R I E V E N YA M<br />

XL. B R I E F .<br />

Van FANCHON RE-GARD aan JULIA»<br />

MEJU FFER!<br />

Vergeef een arm wanhopig meisje, dat, geene<br />

uitkomst meer wetende, nog toevlucht tot uwe<br />

goedheid durft nemen; want gij wordt niet moede<br />

van bedrukten te troosten, en ik ben zoo ongelukkig<br />

dat er niemand is dan gij en de goede Hemel,<br />

wien mijne klachten niet tot last zijn. Het<br />

heeft mij veel verdriet gekost, dat leerfchool te<br />

verlaten waarin gij mij geplaatst h-adt; maar het<br />

ongeluk gehad hebbende van mijne moeder dezen<br />

winter te verliezen, heb ik moeten terug kccren<br />

bij mijnen armen vader, wiens verlamming hem<br />

beftendig het bed doet houden.<br />

Ik heb niet vergeten den raad dien gij aan mijne<br />

Moeder gegeven hadt,dat men naamlijk mij moest<br />

zien uittehuwlijken aan een ordentelijk man , die<br />

voor het huisgezin zorgde, CLAUDIUS ANET,<br />

wien Mijn Heer uw Vader van den dienst ontflagen<br />

had, is een brave, gefchikte jongen, die<br />

een goed ambacht verftaat, en mij gedegenheid<br />

toedraagt. Na zoo veel milddadigheid a^ gij voor<br />

ons gehad hebt, durfde ik u niet meer lastig vallen<br />

, en hij is, het die ons gedurende den geheele»


T W E E G E L I E V E N . iSr<br />

Iep winter onderhouden heeft. In dit voorjaar zou<br />

hij mij trouwen; hij had zijn hart op dit huwlijk<br />

geget. Dan men heeft mij zoodanig geplaagd om<br />

drie jaaren huur te betalen die met P.ifchen venfchenen<br />

zijn, dat de arme jongman niet wetende<br />

van waar zoo veel gereed geld te bekomen, zich<br />

wederom , zonder mij iets daarvan te zeggen , in<br />

dienst begeven heeft, bij de Compagnie van den<br />

Heer DE M E R V E I L ' L X Ü X , en mij zijn handgeld<br />

gebracht. De Heer D E M E R V E I L L E U X blijft<br />

niet langer dan zeven of acht dagen te Neufc'iatsl,<br />

en binnen drie of vier dagen moet CLAÜDIÜS AJVEÏ<br />

met de recruten vertrekken : dus hebben wij noch<br />

den tijd noch het vermogen cm te trouwen, en<br />

hij laat mij zonder eenig middel van beftaan. Indien<br />

gij door uwen invloed of dien van Mijn Fleer<br />

den Baron, ten minsten een uitftel van vijf of zes<br />

weeken voor ons verwerven konde, zouaen wij<br />

trachten in dien tusfchenujd eenige fehikkingen te<br />

maken om te trouwen of dien armen jongen het<br />

zijne wedcrtegeven ; maar ik ken hem te wel,<br />

hij zal nimmer het geld willen terug nemen, dat<br />

hij mij gegeven heeft.<br />

Dezen morgen heeft een zeer rijk Heer mij veel<br />

meer komen aanbieden ; maar God heeft mij hec<br />

voorrecht vergund dat ik hem heb afgewezen. Hij<br />

heeft gezegd dat hij morgen ochtend zou wederkomen<br />

om mijn zeker befluit te vernemen. Ik<br />

heb hem gezegd dat hij die moeite niet nemen<br />

M3 zou,


ï8s B R I E V E N V A N<br />

zou, en dat hij hetzelve reeds wist. God geleid<br />

hem, hij zal morgen niet anders ontvangen worden<br />

als heden. Ik zou ook wel toevlucht konnen<br />

nemen tot de armenbeurs, maar dan is men zoo<br />

in verachting dat het nog beter is te lijden: bovendien<br />

, heeft CLAUDIUS ANET te veel eerzucht<br />

om een meisje te begeeren dat onderfiand geniet.<br />

Verfehoon de vrijheid die ik gebruik, mijn goede<br />

juffer!ik vond niemand dan u alleen, aan wien<br />

ik mijnen nood durfde openbaren, en mijn hart<br />

is zoo beklemd dat ik dezen brief eindigen moet.<br />

Uwe zeef gehoorzame en toegenegens<br />

dienstvaardige Dienares,<br />

ÏAHCHON REGAKD,<br />

X L I. B R I E F .<br />

Andwoord.<br />

]rl et heeft mij aan geheugen en u aan vertrouwlijkheid<br />

ontbroken , mijn waarde kind ! beiden<br />

hebben wij groot ongelijk gehad, maar het mijne<br />

is onvergeeflijk: ik zal trachten ten miriflen om<br />

het te herftelien. BABI, die u dezen brief brengt,<br />

heeftin last voer den dringendfben nood te zorgen.<br />

Morgen ochtend zal zij wederkomen om u te<br />

helpen dien lieer zijn alfcheid geven, zo hij nogmaals


T W E E G E L I E V E N . 183<br />

maals vcrfchijnt, en na den middag zullen wij,<br />

mijne nicht en ik, u komen zien; want ik weet,<br />

dat gij niet van uwen armen vader af kunt, en<br />

ik wil in eigen perfoon keunis nemen van den<br />

ftaat uwer kleene huishouding,<br />

"Wat CLAUDIUS ANET betreft, zijt daaromtrent<br />

niet verlegen; mijn vader is van huis, doch<br />

terwijl wij op zijne terugkomst wachten, zullen<br />

wij doen wat wij konnen, en gij kunt er ftaat op<br />

maken ,dat ik, noch u, noch dien braven jongen,<br />

vergeten zal. Vaarwel , mijn kind ! dat u de<br />

goede God vertrooste. Gij hebt wel gedaan dat<br />

gij uwen toevlucht niet genomen hebt tot de armenkas;<br />

dit moet gij nimmer doen zoo lang er nog<br />

iets overig blijft in de beurs van goede lieden,<br />

X L 11. B R I E F .<br />

4m J U L I A .<br />

Ik ontvang uwen brief, en vertrek oogenbliklijk:<br />

zie daar mijn geheele andwoord. Ach, wreedej<br />

hoe ver is mijn hart verwijderd van die haatlijke<br />

deugd, welke gij in mij onderdek, en welke ik<br />

verfoeije! Maar gij gebiedt, ik moet géhOorzamen.<br />

Al moest ik er honderdmaal voor fterven , ik moet<br />

ée achting van JULIA behouden,<br />

M 4 X L H i


%H B R I E V E N V A »<br />

X L III. B R I E F .<br />

Aan JULI A.<br />

G ister morgen kwam ik te Neufchatelik vernam<br />

dat de Meer DEMSRVEILLEUX buiten was,<br />

ik ging hem daar opzoeken; bij was op de Jacht,<br />

en ik wachtte naar hem tot aan den avond. Toen<br />

ik hem de reden van mijne reis opengelegd, en<br />

hem verzocht had eene lom te eifchen voor hec<br />

ontflag van CLAUDE ANET, opperde hij mij<br />

veele zwarigheden. Ik meende die wegtenemen,<br />

door uit mij zelf eene vrij aanmerklijke fom te<br />

bieden, en die te verhoogen, naar mate hij weigerachtig<br />

bleef; dan nie:s hebbende konnen verwerven,<br />

was ik genoodzaakt te vertrekken, na<br />

mij verzekerd te hebben dat ik hem dezen morgen<br />

weder ontmoeten zoude , in het vaste voornemen<br />

om niet eer van hem aftegaan, tot dat ik door<br />

groot geld , langdurig aanhouden, of op welk<br />

eene wijze ik maarkonde, zou verkregen hebben<br />

het geen ik hem was kamen vragen. Ik was ten<br />

dien einde zeer vroegtijdig opgeftaan, en ftoud<br />

gereed om te paard te ftijgen, toen ik dooreen<br />

expresfe dit briefje van den Heer DE MERVEIL-<br />

LEUX, nevens het omllag van den jongman in<br />

behoorlijke orde, ontving,<br />

»» Z I e hier<br />

-> Mi/'» Heer! het ontflag waarom gij<br />

zij: komen verzoeken. Li heb'dat geweigerd op.


T W E E G E L I E V E N . 185<br />

vwe aanbiedingen. Ik feherik het aan uwe mensch'<br />

lievende oogmerken, en bid u te geloven, dat<br />

ik eene goede daad geenszins voor geld verkoope."<br />

'<br />

Oordeel, naar de vreugde die u deze gelukkige<br />

uitflag verfchaffen zal, over die welke ik gevoeld<br />

heb, toen ik daarvan kennis kreeg. Waarom<br />

mag dezelve niet zoo volmaakt zijn, als zij wezen<br />

moest ? Ik kan niet voorbij van den Heer<br />

»E MERVEILLEÜX te gaan bedanken en zijn verfchot<br />

te voldoen, en zo dit bezoek, gelijk te<br />

vrezen is, mijn vertrek eenen dag vertraagt, mag<br />

ik dan niet met recht zeggen, dat hij zich ten<br />

mijnen kaste edelmoedig betoond heeft? Dan,<br />

dit zij zoo het wil, ik heb iets gedaan dat u aangenaam<br />

is, en tot dien prijs kan ik alles lijden.<br />

Hoe gelukkig is men wanneer men kan wel doen<br />

door het vooiwcrp zijner liefde te dienen, en<br />

aldus in eene en dezelfde plichtsbetrachting de genoegens<br />

der liefde en der deugd verecnigen! Ik<br />

erken, JULIA! dat ik vertrok met een hart vol<br />

ongeduld en verdriet. Ik nam het u kwalijk dat<br />

gij zoo gevoelig waart voor de fmarten van anderen<br />

, en de mijne voor niets achtede, als of ik de<br />

eenigfte der Stervelingen ware die niets bij u verdiend<br />

had. Ik vond het barbaarsch, na mij door<br />

eene zoo ftreelende hoop misleid te hebben, mij<br />

zonder noodzaak te beroven van een geluk, waarmede<br />

gij zelve mij gevleid hadt. Alle deze mor-<br />

M 5 rin-


i86 B R I E V E N V A N<br />

ringen zijn verdwenen ; ik voel in de plaats daarvan<br />

een feil vergenoegen herleven inmijnbinnenfte;<br />

reeds fmaak ik die vergoeding welke gij mij beloofd<br />

hebt, gij die door de heblijkheid van weldoen zoo<br />

zeer geoefend zijt in den fmaak welke men daarin<br />

vind. Hoe verbazend is uw vermogen, dat gij de<br />

berovingen even aangenaam kunt maken als de geneugten,<br />

en aan hetgeen men voor u doet dezelfde<br />

bevalligheid weet te geven als men zoude vinden<br />

in het voldoen van zichzelve! Ach! ik heh<br />

het honderdmaal gezegd , gij zijt een engel des<br />

hemels, mijne JULIA! Zeker, bij zoo veel invloeds<br />

op mijne ziel is de uwe meer godlijk dan<br />

menschlijk. Waarom zou men niet eeuwig de<br />

uwe zijn , daar uw gebied van een hemelfchen<br />

aart is, en wat zou het baten zo ik ophield u te<br />

beminnen, daar men u altoos moet aanbidden?<br />

N. S. Volgends mijne rekening hebben wij nog ten<br />

minste vijf of zes dagen, voor mama's terugkomst.<br />

Zou het niet mooglijk zijn in dien<br />

tusfchentijd eene bedevaart naar de hut te<br />

doen?<br />

X L I V. B R I E F .<br />

Fan J U L I A .<br />

Zijt niet zoo onvergenoegd, mijn Vriend ! over<br />

die fpoedigë terugkomst; zij is meer in ons voordeel<br />

,1


T w a s G E L I E V E N . 187<br />

deel, dan het wel fchijnt, en al hadden wij opzetlijk<br />

uit behendigheid gedaan -<br />

, hetgeen wij nu verricht<br />

hebben door weldadigheid, zouden wij niet<br />

beter gedaagd zijn. Zie eens wat er zou gebeurd<br />

wezen, indien wij enkel onze inbeelding hadden<br />

opgevolgd. Ik zou naar buiten zijn gegaan juist<br />

's daags voor de terugkomst van mijne moeder in do<br />

Stad: ik zou een expresfe gehad hebben eer ik<br />

onze ontmoeting had konnen bewerken; ik zou<br />

op ftaanden voet hebben moeten vertrekken, misfchien<br />

zonder u daarvan te konnen verwittigen,<br />

u in doodlijkc ongerustheid hebben moeten laten,<br />

cn onze fcheiding zou gebeurd zijn in een oogenblik,<br />

welk dezelve allerfmartendst maakte. Nog meer,<br />

men zou geweten hebben dat wij beiden buiten waren;<br />

wellicht zoude men,in weêrwilvan onze voorzorgen<br />

, hebben geweten dat wij er bij elkander<br />

Wareti, ten minfte men zou het vermoed hebben,<br />

en dit was genoeg. De onbedachtzame trek naar<br />

het tegenwoordige zou ons beroofd hebben van<br />

alle hulpmiddelen voor het toekomende, en het<br />

zelfsverwiit van een goed werk te hebben verfmaad,<br />

zou ons gefolterd hebben zoo lang wij leefden.<br />

Vergelijk nu dezen toefhnd met onze tegenwoordige<br />

omftandigheden. In de cerfte ^ plaats<br />

heeft uw alzijn eene uitmuntende uitwerking gedaan.<br />

Mijn Argus zal niet nagelaten hebben aan<br />

mijne moeder te zeggen, dat men u bij mijne<br />

fikht weinig gezien had; zij weet uwe reis en de<br />

aan-


188 B R I E V E N V A N<br />

aanleiding tot dezelve; die is eene reden te meer<br />

om u te achten; en hoe kan men zich bij mooglijkheid<br />

verbeelden dat lieden die het met elkander<br />

eens zijn, genegen zouden zijn om zich van elkander<br />

te verwijderen in het eer.igst oogenblik van<br />

vrijheid dat zij hebben om elkander te zien? Welk<br />

eene list hebben wij gebruikt om een maar al te<br />

gegrond wantrouwen te verbannen ? De eenige,<br />

mijnes oordeels, die geoorlofd is voor brave<br />

lieden; dat is, van zulks te zijn, in eenen graad<br />

die niet te geloven is, zoodanig dat men eene<br />

fterke poging der deugd aanmerke als eene daad van<br />

onverfchiiligheid. Mijn vriend! hoe ftreelend<br />

moet eene aoor zulke middelen bedekte liefde<br />

zijn voor harten die dezelve fmaken ! Voeg<br />

hierbij het vermaak van ongelukkige gelieven te<br />

paaren, en twee jonge lieden gelukkig te maken<br />

die het zoo waardig zijn. Gij hebt nu mijne<br />

FANCHON gezien; zeg, is zij niet bekoorlijk, en<br />

verdient zij niet wel alles wat gij voor haar gedaan<br />

hebt ? Is zij niet al te fraai en al te ongelukkig<br />

om als maagd ongefchonden te blijven ? Zou CE.AU-<br />

DIUS ANET van zijnen kant, wiens goede inborst<br />

op eene wonderbare wijze zich gedurende drie<br />

jaaren dienens heeft ftaande gehouden, het nog zoo<br />

langen tijd hébben konnen uithouden zonder,<br />

gelijk alle de anderen, een dcugdniet te worden? Nu<br />

integendeel, beminnen zij eikander en zullen vereenigd<br />

worden ; zij zijn arm cn zullen worden<br />

voortgeholpen ; zij zijn eerlijke lieden en zullen<br />

het


T W E E G E L I E V E N . 189<br />

he: konnen blijven; want mijn vader heeft beloofd<br />

zorg te zullen dragen dat zij een beftaan krijgen.<br />

Hoe veel goeds hebt gij voor hun en voor ons<br />

door uwe infcbiklijkheid bewerkt, zonder nog te<br />

fpreken van de erkentenis die ik u deswegen fchul­<br />

dig ben! Zoodanig , mijn vriend ! is het zeker<br />

gevolg der opofferingen welke men doet aan de<br />

deugd; zijn zij meestal moeilijk om te doen , het<br />

is altoos ftreelend dezelve gedaan te hebben, en<br />

men heeft nimmer iemand berouw zien hebben<br />

van eene goede daad.<br />

Ik twijfel zeer of gij mij ook niet, in navolging van<br />

de onaffcheidbare, de zedemeesteres zult noemen,<br />

cn het is waar dat ik hergeen ik zeg niet beter<br />

betrachte dan de lieden van dat beroep. Indien<br />

mijne leerredenen niet zoo goed als de hunne<br />

zijn, heb ik ten minfte het genoegen van te zien<br />

dat zij, niet gelijk die, in den wind geftrooid zijn.<br />

Ik ontveins het niet, mijn beminlijke vriend!<br />

ik wenschte wel bij uwe deugden er nog zoo veele<br />

te voegen, als eene dwaze liefde er mij heeft<br />

doen verliezen, en nu ik mij zelve niet meer ach­<br />

ten kan , begeer ik mij nog in uw per foon hoog*<br />

achting toetcdragen. Van uwen kant is er niets<br />

anders nodig dan eene volmaakte liefde, en alles<br />

zal als van zelve komen. Met welk een genoegen<br />

moet gij onophoudelijk fchulden zien toenemen,<br />

die' de liefde aanneemt te betalen!<br />

Mijnfl


loo B R I E V E N V A N<br />

Mijne nicht heeft kennis van de gefprekken welken<br />

gij met haren vader ten opzichte van den Heer<br />

D'ORBE gehad hebt; zij is deswegen zoo gevoelig<br />

als of het mooglijk ware dat wij in de plichten<br />

der vriendfchap niet altoos aan haar fchuldig bleven.<br />

Hemel, mijn vriend! welk een gelukkig<br />

meisje ben ik! hoe zeer ben ik bemind, en hoe<br />

bekoorlijk is het voor mij zulks te zijn! vader,<br />

moeder, vrienden, minnaar, ik moge vrij alles<br />

wat mij omringt liefhebben, altoos vind ik mij<br />

voorgekomen of overtroffen. Het fchijnt dat alle<br />

de ftreelendfte aandoeningen der wereld zonder<br />

ophouden mijne ziel komen aandoen, en ik heb<br />

het verdriet van er niet meer dan eene te hebben<br />

ter volkomen genietinge van mijn geluk.<br />

Ik vergat u bericht te geven van een bezoek dat<br />

gij morgen ochtend te wachten hebt. Het is van'<br />

Mijlord BOMS TO N, die van Gcneve komt, alwaar<br />

hij zeven of acht maanden heeft doorgebracht. Hij<br />

zegt u te Sim gezien te hebben op zijne terugreis<br />

uit Italië. Hij vond u zeer droefgeestig,en fpreekt<br />

voor het overige omtrent u even zoo, als ik<br />

over u denk. Hij prees u gister zoo zeer en zoO<br />

recht ter fnede bij mijn vader,dat hij mij volkomen<br />

heeft overgehaald om hem op mijne beurt te<br />

prijzen. Indedaad, ik heb in zijne gefprekken verftand<br />

, geestigheid, vuur gevonden. Bij het vermelden<br />

van groote daden verheft zich zijne ftem<br />

en word zijn oog levendiger, gelijk het geval is<br />

I ' bij


T w E * G E L I E V E N . 191 !<br />

bij menfchen die in ftaat zijn omze. te bedrijven.<br />

Ook fpreekt hij met deelneming over onderwer­<br />

pen van fmaak, onder anderen over de Italiaanfche<br />

Mufiek welke hij hemelhoog verheft; ik verbeeld­<br />

de mij mijnen armen broeder nog te hooren. Voor<br />

het overige is hij in zijne gefprekken meer na-<br />

druklijk dan bevallig, en zeifs vind ik dat hij een<br />

weinig raauw van geest is f>). Vaarwel, mijn j<br />

vriend!<br />

X L V . B R I E F .<br />

Aan JULIA.<br />

Ik was nog Hechts met de tweede lezing van uwen<br />

brief bezig , wanneer Mijlord EDWARD BOMSTOM<br />

binnen trad. Hoe zou ik, u zoo veele andere<br />

zaaken te zeggen hebbende, er aan hebber, konnen<br />

denken, mijne JULIA! om U van hem te fpreken?<br />

Wanneer men aan elkander genoeg heeft, kan men<br />

dan aan eenen derden denken ? Ik ga u melden<br />

hetgeen ik van hem weet, terwijl gij dit fchijnt<br />

te verlangen.<br />

Den<br />

O) In het Fransen richc, een woord aan dat land<br />

eigen, hetgeen hier oneigenlijk genomen word. Het<br />

betekent eigenlijk eene oppervlakte die bij het aanra­<br />

ken ruüw is, en welke eene onaangename huivering<br />

veroorzaakt wanneer men er de hand over ftrijkt, ge.<br />

lijk die van een harde borftel of van trijpt.


m B R I E V E N V A N<br />

Den berg Sampione overgetrokken zijnde, was hij<br />

te Sion gekomen om eene cbais intewachten welke<br />

men hem van Genevemw Bregentz brengen moest,<br />

en daar de werkloosheid de menfchen vrij gezellig<br />

maakt, zocht hij mij op. Wij maakten eene zoo<br />

naauwe kennis als een Engelschman, die uit zijnen<br />

aart niet zeer innemend is, maken kan met een<br />

zeer vooringenomen man , die de eenzaamheid<br />

zoekt. Ondertusfchen gevoelden wij dat wij<br />

overeendemming met elkander hadden; er is eene<br />

zekere zamendemming der zielen die zich in het<br />

eerde oogenblik doet bemerken , cn na verloop<br />

van acht dagen waren wij gemeenzame vrienden ,<br />

maar voor ons geheele leven, gelijk twee Franfchen<br />

dit zouden geweest zijn na verloop van acht<br />

uuren, voor zoo lang zij bij elkander bleven. Hij<br />

onderhield mij over zijne reizen, en wetende dat<br />

hij een Engelschman was, dacht ik dat hij mij zou<br />

bezig houden met gebouwen en fchilderijen,<br />

dan weldra zag ik met genoegen dat de fchilderdukken<br />

en overblijffelen der oudheid hem de beocfniug<br />

der zeden en der menfchen niet hadden doen<br />

verwaarlozen. Intusfchen fprak hij mij met veel<br />

oordeel over de fchoone konsten, fchoon zediglijk<br />

en zonder verwaandheid. Mij dacht dat hij cr met<br />

meer gevoel dan kunde over oordeelde, en meer<br />

naar de uitwerkfelen dan naar de regels, hetgeen<br />

mij in het denkbeeld bevestigde, dat hij eene gevoelige<br />

ziel nad. Voor de ltaliaanfche Mufiek<br />

fcheen hij mij toe even gelijk u, eene geestdrift<br />

te


T w s K G E L I E V E N . 195<br />

te hebben; hij lier ze mij zelfs hoeren; want hij<br />

heeft eenen Virtum bij zich, zijn Kamerdienaar<br />

fpeelt eene zeer goede Hooi, en hij zelfs middenmatig<br />

de Violoncel. Hij kipte voor mij verfcheidene<br />

(lukken , die gelijk hij beweerde , zeer op de<br />

hartstochten werkten, uit; maar het zij dan dat<br />

eene voor mij zoo nieuwe toonbuiging een meer<br />

geoefend oor verei


394 B R I E V E N v A IT<br />

zelve levendiger) zeer driftig is, maar te gelijk:<br />

deugdzaam en vast. Hij geeft zich uit voor een<br />

beminnaar van de Wijsgecrte, en van diezelfde<br />

grondbeginfelen waar over wij wel eens gefproken<br />

hebben. Dan in den grond, geloof ik dat hij is<br />

door zijn temperament het geen hij meent volgends<br />

de regelen van een leerftelfel te zijn, en het<br />

Stoïsch vernis waarmede bij zijne daden belegt,<br />

beftaat enkel in de partij, welke zijn hart hem heeft'<br />

doen nemen, optefieren door fchoone redeneeringen.<br />

Intusfchen heb ik met eeriig ongenoegen<br />

vernomen dat hij in Italië eenige moeilijkheden<br />

gehad en er meer dan één tweegevecht gehouden<br />

heeft.<br />

Ik weet niet wat gij ftroefs vindt in zijne manieren;<br />

zekerlijk zijn dezelve niet innemende,<br />

maar ik befpeur er toch niets terugftuitends in.<br />

Offchoon zijn eerfte voorkomen niet zoo open<br />

zij ais zijn charaéler, cn hij de kleene welvoeglijkheden<br />

verachte , laat hij echter niet na, zoö<br />

hét mij voorkomt, aangenaam in de verkeering<br />

te zijn. Mist hij die naauwgezette en omzichtige<br />

wellevendheid die zich enkel tot het uitwendige<br />

beparnt, en welke onze jonge Officieren ons uit<br />

Frankrijk medebrengen, hij bezit die der menschlijkheid,<br />

welke zich minder laat voorftaan van op<br />

den eerftcn blik van het oogde Handen en rangen<br />

te ondcricheiden, maar die in het algemeen alle<br />

menfshen hoogachting toedraagt. Zal ik het u<br />

voor


. T W E E G E L I E V E N . ig§<br />

voor de vuist zeggen ? Het gemis van bevalligheden<br />

is een gebrek dat de vrouwen nimmer vergeven,<br />

zelfs aan de verdiende niet, en Ikvwes dat<br />

JULIA éénmaal in haar léven eene vrouw geweest<br />

zij.<br />

Naardemaal ik thands aan den gan


xg6 B R I E V E N V A N<br />

tigde, niet in ftaat zijn voor ons in de Stad een»<br />

hut te vormen ? Hoor eens; men ftaat het huuwlijk<br />

van mijne FANCHON te voltrekken. Mijnvader,<br />

die geen vijand is van vrolijkheden en van<br />

toeftel, wil haar eene bruiloft geven welke<br />

wij allen zullen bijwooneh: deze bruiloft kan<br />

niet misfen vol van gewoel te zijn. Zomtijds<br />

wist de geheimhouding te midden der woelige<br />

vreugde en van het gedruisch der gastmalen haar<br />

dekkleed te fpreiden. Gij verftaat mij, mijn<br />

vriend! zou het niet aangenaam zijn in de vrucht<br />

van onze zorgen die genoegens weder te vinden<br />

welke zij ons gekost hebben?<br />

Gij beijvert •, dunkt mij, meer dan nodig is<br />

ter verdediging van Mijlord EDUARD, over wien<br />

ik er ver af ben van kwalijk te denken. Trouwends<br />

hoe zou ik eenen man beoordeelen dien ik<br />

flechts ééneil namiddag gezien heb, en hoe zoude<br />

gij zelve over hem oordeelen konnen uitecne kennis<br />

van etlijke dagen? Ik fpreek over hem niet dan<br />

gisfender wijze , en gij kunt weinig verder gevorderd<br />

zijn ; want de voorflagen die hij u gedaan<br />

heeft, zijn van die loslc aanbiedingen, waarmede<br />

eene houding van gezag, en de gemaklijkheid omze<br />

te ontduiken , de vreemdelingen zomtijds mild<br />

doet zijn. Dan ik herken hieruit uwe gewoone<br />

driftigheid, en hoe gij overhelt om bijkans op het<br />

eerfte gezicht voor of tegen de menfchen ingenomen<br />

te zijn. Ondertusfchen zullen wij op ons gemak


T W E E G E L I E V E N . 197<br />

mak de fchikkingen onderzoeken die hij U heeft:<br />

voorgeflagen. Begunftigt de liefde her ontwerp<br />

waarmede ik bezig ben, dan zullen er zich misfchien<br />

betere voor ons opdoen. O mijn goede<br />

vriend! het geduld is bitter, maar de vrucht daarvan<br />

is zoet!<br />

Om wedertekeeren tot uwen Engelschman,<br />

ik heb u gezegd dat hij mij fcheen eene groote en<br />

flerke ziel te bezitten, en meer fchranderheid<br />

dan bevalligheid van geest. Gij zegt nagenoeg<br />

hetzelfde,en vervolgends verwijt gij mij, in dien<br />

toon van manlijke meerderheid welken onze nederige<br />

aanbidders nooit afleggen, dat ik; éénmaal in<br />

mijn leven eene vrouw geweest ben , als of eene<br />

vrouw immer behoorde optehouden zulks te zijn?<br />

Herinnert gij u, dat wij nog eens, bij het lezen<br />

van de Republiek van PLATO, geredentwist hebben<br />

over dit onderwerp van het zedelijk verfchil<br />

der beide kunnen ? Ik volharde bij mijn toenmalig<br />

gevoelen, en kan mij nog geen gemeen toonbeeld<br />

van volmaaktheid voorfb lleu voor twee zoo<br />

verfchillende wezens. Het aanvallen en verdedigen<br />

, de ftourheid der mannen, de zedigheid der<br />

vrouwen, zijn geene onderlinge overeenkomften,<br />

gelijk uwe Wijsgeeren meenen, maar natuurlijke<br />

inftellingen waarvan men lichtlijk reden kan geven<br />

, en waaruit alle de overige zedelijke onderfcheidingen<br />

gemaklijk zijn afteleiden. Bovendien,<br />

daar de beflemming der natuur niet dezelfde is,<br />

N 3 moe-»


jp3 B R I E V E N VAN<br />

moeten de neigingen, de wijzen van befchouwen<br />

en gevoelen aan beide zijden naar hare oogmerken<br />

geregeld zijn, men moet niet dezelfde verkiezingen<br />

noch dezelfde ligchaamsgefteldheid hebben<br />

om de aarde te bebouwen , en om kinderen te<br />

zoogen. Eene hoogere geftalte, een fterker Hem,<br />

en krachtiger trekken fchijnen in geenerlei noodzaakiijk<br />

verband te Haan met het- geflacht; dan de<br />

uitwendige wijzingen kondigen het oogmerk des<br />

makers aan in de bepalingen van den geest. Eene<br />

volmaakte vrouw en een volmaakt man moeten<br />

elkander zoo min gelijken in ziel als in gelaat; die<br />

ijdele uabootfingen van Kunne zijn ten uiterften<br />

onredelijk; zij doen den wijzen lagchep, en de<br />

lie r<br />

de verdwijnen. Kortom, ik vind dat, indien<br />

men niet vijf en een halven voet lengte, eene bas-<br />

Item , en een baard aan de kin heeft, men zich<br />

geene moeite geven moet om een man te willen<br />

zijn.<br />

Zie eens hoe onbehendig de nfnranrs zijn in<br />

beledigingen! Gij le-'t mij eenen mi-Haf ten laste<br />

dien ik niet begaan heb, of dien gij zoo wel begaat<br />

als ik, en gij fchrijft denzelven toe aan een<br />

gebrek welk ik mij tot eene eere r ken. Wilt<br />

gij dat ik, oprechtheid met oprechtheid beandwoordende,<br />

u ronc-uit zegge,, wat ik van de uwe<br />

denk ? Ik yin 1 er niet anders in da> een fijner<br />

fooi- \in vlei,rij, om door deze fchijubare


T w K E GELIEVEN. 199<br />

dn gen te rechtvaardigen waarmede gij mij t'eiken<br />

reize overlaadt. Mijne voorgewende volmaaktheden<br />

verblinden u dermate, dat gij, om de verwijtingen<br />

te miskennen , welke gij u zelf heimdjk<br />

doet over uwe vooringenomenheid, het verftand<br />

niet hebt om eene gegronde befchuldiging tegen<br />

mij te vinden.<br />

Zeker, vermoei u niet om mij de waarheid te<br />

zeggen, dit zou u zeer kwalijk ter hand ftaanj<br />

zijn de oogen der liefde, hoe doordringend ook,<br />

jn ftaat gebreken te zien? Het is de reehtfehapene<br />

vriendfchap aan welke die taak voegt, en in dit<br />

ftuk is uwe leerling CLAARTTE honderdmaal geleerder<br />

dan 0ij. Ja, mijn vriend! prijs mij,<br />

bewonder mij, vind mij fchoon, bekoorlijk,<br />

volmaakt. Uwe loftuitingen bevallen mij zonder<br />

mij te misleiden, omdat ik zie dat zij de taal der<br />

dwaling zijn en niet die der valschheid, cn dat<br />

gij u zelve bedriegt, maar geen toeleg hebt om<br />

mij te bedriegen. O hoe beminlijk zijn de beguigchelingen<br />

der liefde! Hare vleierijen zijn in zekeren<br />

zin waarheden: het oordeel zwijgt, maar<br />

het hart fpreekt. De minnaar die volmaaktheden<br />

in ons roemt welke wij niet bezitten, ziet dezelve<br />

wezenlijk zoo als bij ze. afbeeld; hij liegt niet<br />

offchoon hij onwaarheden zegt; hij vleit zonder<br />

zich laag aanteftelien, en zonder geloof aan hem<br />

te liaan , kan men hem ten minste hoogachten.<br />

N4 Vk


ftCO B R I E V E N V A N<br />

Ik heb, niet zonder eenige popeling van bet<br />

bare, een voorfbel hooren doen om morgen avond<br />

twee Wijsgeeren ter maaltijd te hebben. De een<br />

is Mijlord EDUASD, de ander is een wijze wiens<br />

deftige ernst nu en dan een weinig in verwarring<br />

gebracht is aan de voeten een er jonge Scholier:<br />

zoudt gij hem niet kennen? Raad hem, bid ik u,<br />

dat hij morgen trachte het wijsgeerig decorum een<br />

weinig beter te bewaren dan hij gewoon is. Ik<br />

zal zorg dragen om het kleene fchepfel ook te<br />

waarfchuwen dat zij de oogen voor zich houde,<br />

en in de zijnen zoo weinig fraai zij als mooglijk»<br />

X L VII. B R I E F .<br />

Aan JULIA.<br />

2 oo, ondeugd! Is dat nu die omzichtigheid die<br />

gij mij beloofd hadt ? Is het op deze wijze dat<br />

gij mijn hart fpaart en uwe bevalligheden verbergt?<br />

Hoe veele overtredingen van uwe beloften f<br />

Inde eerde plaats uw kapfel;want gij hadt er geen,<br />

en gij weet wel dat gij nooit zoo gevaarlijk zijt als<br />

dan. Inde tweede plaats, uwe zoo zachte, zoo<br />

zedige houding, dermate gericht om alle uwe bevalligheden<br />

langzamerhand te doen in het oog<br />

vallen. Uw zeldzamer, meer overkgd, cn nog<br />

geestiger fpreken dan gewoonlijk, hetgeen onzer<br />

aller oplettendrieid vermeerderde, en het oor en<br />

hart


T W E E G E L I E V E N . 201<br />

hart ieder woord gretig deed opvangen. Dat lied<br />

hetgeen gij met eene zachte item neuriede , om<br />

nog meer aangenaamheid aan uw zingen te geven,<br />

en hetwelk, offchoon Fransen, aan Mijlord<br />

EDUARD zelve behaagde. Uw bedeesd gezicht,<br />

en uwe neergeflagene oogen, wier onverwachte<br />

blikken mij in eene onvermijdbare verwarring<br />

Horteden. Met één woord, dat, ik weet zelf niet<br />

wat ? onbefchrijflijke , betoverende, hetgeen gij<br />

fcheentaan uwe geheele perfoon te hebben medegedeeld<br />

om ieder een dol te maken, zonder zelfs<br />

den fchijn te hebben dat gij er aan dacht. Ik<br />

voor mij weet niet, hoe gij het aanvangt; maar<br />

indien dit uwe manier is van zoo weinig mooglijk<br />

fraai te zijn, moet ik u berichten dat men het op<br />

deze wijze veel meer is dan men het wezen moet,<br />

indien men wijze lieden bij zich wil hébben.<br />

Ik vrees er zeer voor dat de arme Engelfche<br />

Wijsgeer dien zelfden invloed een weinig gevoeld<br />

hebbe. Wijl wij allen nog zeer levendig waren,<br />

ftelde hij ons voor, na uwe nicht te hebben t'huisgebracht,<br />

om bij hem Mufiek te gaan maken en<br />

punch te drinken. Terwij! men zijne bedienden<br />

deed bijeenkomen, hield hij niet op ons van u te<br />

fpreken met een vuur dat mij onaangenaam was, en<br />

ik hoorde uwen lof uit zijnen mond niet met zoo<br />

veel genoegen als gij den mijnen gehoord hadt.<br />

Over het geheel erken ik dat ik niet gaarne heb<br />

dat iemand , behalven uwe nicht , mij van u<br />

N 5 fpreekt;


io% B R I E V E N v A Ï*<br />

fpreekt; mij dunkt dat ieder woord mij s T<br />

oor eer}<br />

gedeelte van mijn geheim of van mijne genoegens<br />

ben ofr, pn wat men er ook van zeggen moge , men,<br />

verraad daarbij een zoo vercacbr belang, of nen<br />

is zoo ver af van het geen ik gevoel, dat ik op<br />

dit Ituk niemand begeerte hooren dan mij zelve.<br />

Niet dat ik eene overhelling heb tot minne-<br />

ijver gelijk gij. Ik ken al te wel uwe ziel, ik<br />

heb waarboigen die mij zelfs niet toelaten uwe<br />

vcandering omtrent mij mooglijk te ftellen.<br />

Na uwe gegevene verzekeringen, zeg ik u geen<br />

woord meer over andere minnaars. Dan deze,<br />

JULIA! ..... aauriecmlijke voorwaarden<br />

de vooroordeeien van uwen vader ! Gij<br />

weet dat er mijn leven aan hangt; heb dus de goed­<br />

heid van mij daaromtrent een woord te zeggen.<br />

Een woord van'JULIA, en ik ben gerust voor<br />

altoos.<br />

Ik heb den nacht doorgebracht met ïraliaanfche.<br />

Mufiek re hooren en te fpelen, want er kwamen<br />

dito's op de baan, cn ik heli het moeren wagen<br />

mijne partij daarin mede te maken. Ik durf u nog<br />

niet zeggen wat uitwerking zij op mij gedaan<br />

heeft ; ik vrees, ik vrees dat de indruk van de<br />

maaltijd van gister avond zich uirgeftrekt hebbe.<br />

tot het geen ik hoorde, en dat ik het uirwerkfcl<br />

van uwe misleidingen genomen heb voor de<br />

bekooiing der Mufiek. Waarom zou dezelfde oor­<br />

zaak a


T W E E G E L I E V E N . £03<br />

zaak, dieze te Sion verveelend voor mij deed<br />

ziju, mij hier in een omgekeerd geval dezelve niet<br />

aangenaam konnen maken? Zijr gij nier de eerde<br />

bronwel van alle de aandoeningen mijner ziel, en<br />

ben ik befcand tegen de bedriegerijen van uwe<br />

jtoyerkonst? Indien wezenlijk de Mufiek deze betovering<br />

had veroorzaakt, zou zij gewerkt hebben<br />

op allen die dezelve hoorden. Maar terwijl<br />

deze Zangftukken mij opgetogen hielden, fliep de<br />

Heer B'ORBE gerust in een armff.oel,en te midden<br />

mijner vervoeringen vraagde hij, in de plaats van<br />

eenige toejuigching te geven , alleenlijk of uwe<br />

nicht het Italiaansch verftond.<br />

Dit alles zal zich morgen wel nader ophelderen;<br />

want heden avond hebben wij eene nieuwe bijeenkomst<br />

voor de Mufiek. Mijlord wil een volkomen<br />

Concert maken, en heeft van LAUS ANNE<br />

een t ,r<br />

eeden violist ontboden, die hij zegt dat vrij<br />

bekwaam is. ik zil van mijnen kant Franfche<br />

Tooneelftukkcnen Cantates medebrengen; en wij<br />

zullen eens zien.<br />

t'Huiskomende verviel ik in eene bedwelming,<br />

veroorzaakt door mijne ongefchïktfaeid om<br />

te weken , dan die onder het fchrijven aan. u<br />

verdwenen is. Ik moet evenwel trachten eenige<br />

uureri ;e flapen. Koom bij mij, mijne lieve vriendin<br />

! verlaat mij niet gedurende mijnen flaap;<br />

maar het zij uw beeld dien ontruste of' begun-<br />

Itige,


ac-4 B R I E V E N V A N<br />

ftige, het zij mij hetzelve de bruiloft van<br />

F AN cii oN voorfhelle ot niet , één ftreelend<br />

oogenblik dat mij niet ontgaan kan, en welk het<br />

mij belooft, is het gevoel van mijn geluk bij de<br />

ontwaking.<br />

X L V 111. B R I E F .<br />

Aan JULIA.<br />

Ach! mijne JULIA! wat heb ik gehoord? welke<br />

treffende tonen! welk eene Mufiek? welke<br />

eene bekoorlijke bron van aandoeningen en genoegens?<br />

verzuim geen oogenblik, verzamel zorgvuldig<br />

uwe Operus, uwe Cantate's, al uwe Franfche<br />

Mufiek; maak een groot frisch brandend<br />

vuur, werp er al dit ontuig in, en blaas het<br />

fterk aan, opdat zoo veel ijs daarin ten minden<br />

éénmaal konne branden en warmte van zich geven.<br />

Breng dit zoen-offer aan den God der fmaak, om<br />

uwe en mijne misdaad te boeten , dewijl wij uwe<br />

Item*tot dit ftomme psalmgezang misbruikt, en<br />

zoo langen tijd een geraas dat enkel de ooren<br />

verdooft, voor de taal van het hart genomen hebben.<br />

O hoe zeer had uw waardige broeder gelijk!<br />

In welk eene vreemde dwaling heb ik tot<br />

hiertoe geleefd omtrent de voordbrengfelen dezer<br />

innemende kon>t ? Ik gevoelde hare geringe uitwerking,<br />

en fchreef die toe aan hare zwakheid.<br />

Ik


T w K E G E L I E V E N . 205<br />

Ik zeide, de Mufiek is flechts eene ijdele klank<br />

die het oor kan ftreelen, maar die nier dan van<br />

ter zijde en voor een oogenblik op de ziel werkt.<br />

De indruk der accoorden is louter werktuiglijk en<br />

natuurkundig; wat heeft dezelve met het gevoel<br />

te maken, en waarom zou ik verwachten moeten<br />

levendiger te zullen getroffen zijn door eene fchoone<br />

zamenfcemming van klanken , dan door eene<br />

fraaie fchakeering van kouleuren ? Ik bemerkte in<br />

de tonen der welluidendheid, toegepast op die der<br />

taal , niet dat machtig en bedekt verband der<br />

hartstochten met de klanken: ik zag niet dat<br />

de nabootüng der verschillende tonen, weike de<br />

aandi leningen aan de fprekeride ftem mededeelen,<br />

der zingende ftem wederkeerig het vermogen bijzet<br />

om de harten re roeren , en dat het fterk<br />

tafereel der gemoedsbewegingen van hem die zich<br />

laat hooren , eigenlijk dat geen is wat hen die<br />

toeluisteren bekoort.<br />

Dit deed mij de Zanger van Mijlord opmerken,<br />

die. offchoon hij een Mufikant is, riogtba da<br />

te gelijk vrij wel over zijne konst fpreekt. De<br />

zam 11 [temming {harmonie), zeide hij mij, is<br />

niet meer dan een aftelegen bijvoegfel in de<br />

nabootfende Mufiek; eigenlijk gezegd is er in da<br />

fearmonie geenerlei beginfel van nabootfing. Zij<br />

verzekert, wel is waar, de toonheffingen (/'«tonationf);<br />

zij draagt getuigenis van derzei ver<br />

juistheid, en zet, door de toonbuigingen (modw<br />

lat toni ~)


ao


T W E E G E L I E V E N . 207<br />

Êelve met geweld te willen achterhalen zijn zij<br />

daaromtrent niet kiesch meer, zij öndericheiden<br />

niet langer welke dingen uitwerking doen ,<br />

zij doen niets meer dan de Muliek vol maken,<br />

zij bederven hun gehoor, en zijn niet aandoenlijk<br />

meer dan voor het geraas; IOÖ dat de lchoonfte<br />

ftem bij hun die is wel'e het fterkfte zingt.<br />

Ook hebben zij, bij gebrék van eene eigene manier,<br />

nimmer iéts ander'! gedaan, dan or> eenen<br />

loggen trant en van verre onze mees~erft 1 kfcftii<br />

navolgen, cn zedert hunnen of liever on/. • 11 beroemden<br />

LUI.LI, die de Opera's waarvan Italië<br />

leeds v l was in zijnen tijd, flechts nabodtfte #><br />

heeft men hen altoos met eene verachtering<br />

van dertig >f veertig jaaren zien overnemen,<br />

onze oude meesters bederven, en omtrent zoo<br />

met onze Mufiek handelen als andere volken<br />

met hunne moues djen. Wanneer zij zich beroemen<br />

op hunne lieujens, fp.eken zij hun eigen<br />

vonnis uit ; zo zij ftukken van gevoel wisten<br />

te zingen, zouden zij er geene zingen van vernuft;<br />

maar wijl hunne Mufiek geene uitdrukking<br />

heeft, is zij meer gefchikt voor liedjens nan «oor<br />

Opera's, en naardien de onze enkel hartstochtlijk;<br />

is. fchikt zij zich beter voor Opera's dan<br />

voor liedjens.<br />

Na dat hij vervolgends eenige Italiaanfche tooöeelen<br />

zonder zang voor mij had opgefieden,<br />

deed


aoS B R I E V E N V A K<br />

deed hij mij gevoelen het verband der Mufiek<br />

met de fpraak in het recitatif, met het gevoel<br />

in de Aria's, en over het geheel de kracht welke<br />

e ne naauwkeurige maat en de keus der<br />

accoorden aan de uitdrukking geeft. Eindelijk,<br />

na bij de kennis die ik van de taal heb, het<br />

beste denkbeeld mij mooglijk verkregen te hebben<br />

van den redeneerenden en hartstochtlijken<br />

toon, dac is te zeggen van de konst om tot het<br />

oor en tot het hart te fpreken in eene taal<br />

zonder woorden te uiten , zette ik mij om die<br />

betoverende Mufiek aantehooren, en weldra<br />

bemerk'e ik uit de aandoeningen welke zij mij<br />

veroorzaakte , dat deze konst een grooter vermogen<br />

had dan ik mij had voorgefteld. Ik weet<br />

niet welk eene {tredende gewaarwording mij<br />

ongevoelig overmeesterde. Het was niet meer<br />

eene ijdele opvolging van klanken, gelijk in onze<br />

verhalende zangen ( recits). Bij elke uitdrukking<br />

ontftond er eenig be


T W E E G E L I E V E N . 209<br />

verlichting, dat ik niets gewaar werd, noch van<br />

die lompe vallen (cadences), noch van die moeilijke<br />

pogingen der item, noch van die belemmering welke<br />

eene tegenftrijdigaeid van zang en maat bij ons den<br />

toonkonster.aar veroorzaakt, die , nimmer konnende<br />

zamenfl:emmen,den aanhoorer weinig minder<br />

lastig vallen dan den geenen die de Mufiek uitvoert.<br />

Dan toen men , na eene reeks van vermaaklijke<br />

Jtia's, aan die groote aandoenlijke Hukken<br />

kwam, die de verwarring der hevige hartstochten<br />

weten te verwekken en voortefiellen, verloor ik<br />

ieder oogenbik het denkbeeld van Mufiek , van<br />

zang, van nabootfing; ik verbeeldde mij de flem<br />

te hooren der fmarte, der woede, der wanhoop<br />

zelve; ik waande moeders in traanen gedompeld ,<br />

verradene gelieven, woedende tirannen te zien ,<br />

en door de gemoedsbeweegingen welke ik ondervinden<br />

moest, had ik moeite van op mijne plaats<br />

te blijven. Ik ontdekte toen waarom die zelfde<br />

Mufiek die mij tg vooren verveeld had, mij nu tot<br />

vervoercns toe in beweging bracht: ik had naamlijk<br />

begonnen dezelve te bevatten, en zoo dra zij op<br />

mij werken kon , werkte zij met al haar vermogen.<br />

Neen, JULIA! foortgelijke indrukken duld men<br />

niet ten halve ; zij zijn of bij uitftek hevig of geheel<br />

nicts,maar nooit zijn zij zwak of midden matig;<br />

men moet ongevoelig blijven of zich overmatig<br />

laten aandoen; de Mufiek is of het ijdel geraas<br />

cener taal welke men niet verfhat, of het is eene<br />

I. DEEL. O he«


CIO B R I E V E N TAN<br />

hevige bruifchirrg van gevoel die u wegfleépt,'<br />

en waar aan het niet mooglijk is tegenftand te<br />

bieden.<br />

Ik had flechts één ongenoegen, maar het geeri<br />

mij beftendig bijbleef; het beftond daarin, dat een<br />

ander dan gij geluiden vormde , waarvan ik dermate<br />

getroffen was, en dat ik de tederfte uitdrukkingen<br />

der liefde hoorde voordkomen uit den mond van<br />

een gemeenen CaJIraat. O mijne JULIA! zijn<br />

wij niet bevoegd om aanfpraak te maken op alles<br />

wat betrekking heeft tot her gevoel ? Wie zal<br />

beter dan wij gevoelen en uitdrukken, het geen<br />

eene vertederde ziel zeggen en voelen moet? Wie<br />

zal in ftaat zijn op een beweeglijker toon het cor<br />

mid, her idolö amato (*) uittefpreken? O! hoe<br />

veel nadruk zal het hart aan de konst bijzetten,<br />

wanneer wij immer een dier twee bekoorlijke<br />

Duètten zamen zingen, die zulke ftreelende traanen<br />

doen vloeien! Ik bezweer u in de eerfte plaats<br />

om eene proeve Van deze Mufiek te hooren, het<br />

zij aan uw huis , of bij de onaffcheidbare. Mijlord<br />

zal, indien gij wilt, al zijn volk medebrengen , en<br />

ik ben verzekerd dat, bij een zoo gevoelig zintuiglijk<br />

geftel als het uwe, en bij uwe meerdere kennis<br />

van<br />

C * ) Dat is : Mijn hartjen ! en geliefde Jfgod I lis*-<br />

liaanfehc fpreekwijzen.<br />

Aant, des VERT.


T W E E G E L I E V E N ai*<br />

van de Italiaanfthe uitfpraak als ik had, ééne enkele<br />

zitting genoegzaam zal zijn om u zoo verte<br />

brengen als ik ben, en u te doen deelen in miine<br />

verrukking. In de tweede plaats ftel ik u voo~ en<br />

bid ik u, dat gij u van bet verblijf van den virtuoos<br />

bedient, om les van hem te nemen, gelijk<br />

ik zedert dezen iriorgeri begonnen heb te doen.<br />

Zijne manier van onderwijzen is eenvouwig, duid.<br />

lijk, en beftaat meer in oefening dan in gefprekken<br />

; hij zegt niet wat men doen moet, hij doet<br />

het voor, en ook in dit geval,' gelijk in veele anderen,<br />

vermag het voorbeeld meer dan de les. Ik<br />

befpeur reeds dat hét alleenlijk daarop aankomt,<br />

Om zich aan de maat te gewennen, dezelve wel<br />

te voelen , naauwkeurig in uitdrukking en verdeeling<br />

te zijn, de geluiden niet te verheffen maar<br />

gelijkmatig doortehouderi, éindelijk, om aan de<br />

ftem de uitvallen en al den Franfchen opfchik té<br />

benemen, indien men dezelve juist, uitdrukkend s<br />

en buigzaam wil doen zijn; de uwe, die natuurlijk<br />

zoo beweeglijk en zoo zacht is, zal dezen nieuwen<br />

plooi gemaklijk aanneemen ; gij zult weldradoor<br />

uwe' aandoenlijkheid de kracht en levendigheid<br />

van dien toon treffen die de Italiaanfché<br />

Mufiek bezielt,<br />

KI cantar che neW anima fi fente<br />

Laas<br />

(5) Dat is: Uien zang dien men in de ziel geluaar<br />

èierd.<br />

O 2<br />

Aant. des V E R ' J ,


-«s B R I E V E N VAN<br />

Laat dan dien verveelenden en ellendigen<br />

Franfchen zang vaaren, welke meer gelijkt naar<br />

het gefchreeuw van iemand die coliekpijuen heeft,<br />

dan naar de vervoering der hartstochten. Leer<br />

die godlijke klanken vormen welke het gevoel ons<br />

inftort, die uwer ftem , uw hart alleen waardig<br />

zijn, en welke fteeds het vermogen met zich voeren<br />

van aandoenlijke Characfers te bekooren ea<br />

te ontvlammen.<br />

X L I X. B R I E F .<br />

Van JULIA»<br />

O ij weet, mijn Vriend! dat ik niet aan u kan<br />

Ichrijven dan deelswijze, en altoos met gevaar<br />

van overlopen te worden. In de onmooglijkheid dus<br />

van lange brieven te vervaardigen,bepaal ik mij tot<br />

hetbeandwoorden van hetgeen meest wezenlijks ia<br />

de uwen voorkomt, of om aantevullen hetgeen ik<br />

u niet heb konnen zeggen in gefprekken, die niet<br />

minder ter fteel zijn bij monde dan in gefchrift.<br />

Dit zal ik thands vooral doen, daar een paar worden<br />

betreklijk Mijlord ED UARD mij het overige<br />

van uwen brief doen vergeten.<br />

Mijn Vriend! gij vreest van mij te verliezen,<br />

en gij fpreekt mij van liedjens! eene fchoone flof<br />

tot krakeelen tusfehen gelieven die zich minder<br />

wel


T W E E G E L I E V E N . 213<br />

wel verftonden dan wij! Neen waarlijk, gij zijt<br />

niet jaloersch, dit kan m.'ii wel zien; maar voor<br />

ditmaal zal ik zelve niet jaloersch wezen, want ik<br />

heb uwe ziel doorgrond, en ik befpeur niet dan<br />

uw goed vertrouwen, waai anderen mcenen zon*<br />

den uwe koelheid te bemerken. O hoe zoet en<br />

bekoorlijk is die gerustheid welke ontflaat uit hen<br />

gevoel eener volmaakte hartsvereeniging! Het is<br />

daardoor, ik weet het, dat gij van uw eigen hart<br />

een goed getuigenis voor het mijne ontleent; het<br />

ic daardoor ook dat mijn hart u vrijfpreekt, en ik<br />

zou denken dat gij veel minder verliefd waart indien<br />

ik u meer in verlegenheid zag.<br />

Ik weet niet en wil niet weten of Mijlord<br />

EDUARD eenige meerdere oplettendheid voor mij<br />

heeft, dan alle mannen hebben voor lieden van<br />

mijne jaaren; wij fpreken thands niet over zijne<br />

gevoelens, maar over die van mijnen vader en van<br />

mijzelve; zij zijn even zoo eenflemmig ten zijnen"<br />

opzichte als ten aanzien der gewaande minnaars,<br />

waarvan gij zegt dat gij niets zeggen zult ( § ).<br />

Indien zijne en hunne afwijzing voor uwe rust<br />

voldoende zijn , wees dan gerust. Welk eene<br />

eer ons ook het aanzoek van eenen man van zijnen<br />

rang mocht hebben aangedaan, nimmer zal<br />

JULIA D'ETANCE, noch met hare noch met hares<br />

vaders toeftemming , LADIJ BOHSÏON word.en.<br />

Hierop kunt gij zeker ftaat maken.<br />

Ge-<br />

(S) Zie XLVII. Brief, bi. «02.<br />

O 3


aT4 B R I E V E N V A K<br />

Geloof echter niet, dat er iets van dien aart<br />

gaande geweest zij met Mijlord EDUARD; ik ben<br />

verzekerd, dat gij de eenige zijt van ons vieren,<br />

die zelfs vermoeden kunt, dat hij eenige genegenheid<br />

voor mij zoude hebben. Hoe dit ook zij ?<br />

ik weet ten dezen opzichte mijnes vaders wil,<br />

zonder dat hij er tegen mij of iemand anders van<br />

gefproken heeft, en ik kon er niet beter van onderricht<br />

zijn al had hij mij dezelve Heilig te kennen<br />

gegeven. Genoeg gezegd om uwe ongerustheid te<br />

bedaaren , dat is te zeggen zoo veel gij er van<br />

weten moet. Het overige zou van uwe zijde<br />

een voorwerp van loutere nieuwsgierigheid zijn,<br />

en gij weet dat ik befloten heb dezelve niet te<br />

voldoen. Gij moogt mij vrij deze omzichtigheid<br />

verwijten, en beweeren dat dezelve niet te<br />

pas komt bij .de vereeniging onzer belangen. Had<br />

ik dezelve altoos in acht genomen, zij zou thands<br />

minder noodzaaklijk voor mij zijn. Indien ikuniet<br />

pnvoorzichtigiijk opening gegeven had van een ge«<br />

fprek mijnes vaders, gij zoudt u te Meilkrie niet<br />

hebben wezen bedroeven; gij zcudt mij dien brief<br />

niet gefchreven hebben die mij bedorven heeft;<br />

ik zou thands onfchuldig leven cn nog dingen<br />

konnen naar het geluk. Oordeel uit het geen ééne<br />

enkele onvoorzichtigheid mij kost, van de vrees<br />

die ik hebben moet om er meer te begaan! Gij<br />

hebt te veel drifts; om voorzichtig te zijn ; eer<br />

zoudt gij uwe hartstochten overwinnen konnen,<br />

dan se ontveinzen. De minfte vrees zou u woedend


T W E E G E L I E V E N . 215<br />

dend maken; en op den minden gundigen 1'chijn<br />

zoudt gij aan niets meer twijfelen! Men zou alle<br />

onze geheimen in uwe ziel lezen , en gij zoudt<br />

door verregaanden ijver den goeden uitflag mijner<br />

pogingen ten éénemaal verijdelen. Laat daarom<br />

de zorgen der liefde voor mij, en behoud gij er<br />

flechts de geneugten van. Is deze verdeeling u<br />

zoo lastig, en bezeft gij niet oat gij tot ons geluk<br />

niets vermoogt dan alleen, dat gij daar aan geene<br />

hindernis toebrengt?<br />

Helaas! wat zullen mij deze te laat genomene<br />

voorzorgen in de toekomst baten ? Is bet tijd inde<br />

diepte van den afgrond om zijne treden vasttezetten<br />

, of om zich te hoeden voor rampen<br />

wanneer men er zich werklijk van gedrukt voelt?<br />

Ach! ellendig meisje! het voegt u wel van geluk<br />

te fpreken! Kan dat immer huisvesten , waar de<br />

fchaamte en het zelfsverwijt heerfchen? God!<br />

•welk een wreede toedand, noch zijne misdaad te<br />

konnen dulden, noch daarvan berouw te konnen<br />

bebben; van duizend vrezen omringd, door duizend<br />

ijdele verwachtingen misleid te zijn, en zelfs<br />

de verfchriklijke kalmte der wanhoop niet te genieten<br />

'. Ik hang voordaan enkel van de genade<br />

van het noodlot af. De zaak daar het op aankomt,<br />

is nu geene deugd meer, maar fortuin en<br />

omzichtigheid, en het is niet te doen om eene<br />

liefde it teblusfchen die zoo lang als mijn leven<br />

duuren moet, maar om dezelve oniehuldig te doen<br />

Q 4 ïfj


516 B R I E V E N VAN<br />

zijn, of als eene misdadige te fterven. Bereken<br />

deze gefteldheid, mijn vriend! en oordeel of gij<br />

u verlaten kunt op mijnen vuurigen ijver ?<br />

E. B R I E F .<br />

Van JULIA.<br />

Ik heb u gister, toen ik van u afging, de reden<br />

niet willen zeggen van die droefheid welke gij mij<br />

verweet, omdat gij niet gefchikt waart om mij<br />

aantehooren. Ondanks mijne afkeerigheid van<br />

alle uitleggingen , ben ik u deze Verfchiddigd dewijl<br />

ik ze u beloofd heb, en ik ga mij daarvan<br />

kwijten.<br />

Ik weet niet of gij u herinnert de vreemde gefprekken<br />

welke gij gister avond tegen mij gehouden<br />

hebt, en de bewegingen waarmede gij die vergezelde;<br />

wat mij betreft, nooit kan ik dezelven<br />

fpoedig genoeg voor uwe eer en voor mijne eigene<br />

rust vergeten , en ongelukkig ben ik er te zeer<br />

van verontwaardigd om dit gemaklijk te konnen<br />

doen. Soortgelijke uitdrukkingen hadden zomtijds<br />

mijn oor gekwetst in het voorbijgaan der haven -<br />

dan ik dacht niet, dat zij ooit konden vocrdkomen<br />

uit den mond van een ordentlijk man; ik<br />

hen ten minste wel verzekerd, dat zij nimmer<br />

plaats vonden in het woordenboek der beminnen-<br />

dciJï


T W E E G E L I E V E N . 217<br />

den, en ik was zeer verre van te denken dat zij<br />

tasfchen u en mij konden te pas komen. Hemel!<br />

welk eene liefde is de uwe, indien zij zich op<br />

deze wijzede genoegens vermeerdert! Gij kwaamt,<br />

het is waar, van eene langdurige maaltijd af, en<br />

ik begrijp wel dat men in dit land de buitenfporigheden<br />

verfchoonen moet welke daarbij konnen plaats<br />

hebben: het is ook om die reden dat ik er u van<br />

fpreek. Zijt verzekerd dat zo gij mij in eene zamenkomst<br />

tusfchen ons beiden in koelen moede<br />

dus behandeld hadt,deze de laatfte van ons leven<br />

zou geweest zijn.<br />

Het geen mij ondertusfchen bekommert om uwen<br />

wil, is dat het gedrag van een man door den<br />

wijn verhit gewoonlijk het uitwerkfel is van 't<br />

geen op andere tijden in zijn hart omgaat! Moet<br />

ik geloven dat gij in eene omftandigbeid waarin<br />

men niets ontveinst, u vertoond hebt zoodanig als<br />

gij wezenlijk zijt? Wat zou er van .mij worden,<br />

indien gij nuchteren zijnde dacht gelijk gij gister<br />

avond fpraakt? Eer ik zulk eene minachting verdroeg,<br />

zou ik liever wenfehen een zoo onbelchoft'<br />

vuur uittedooven, en eenen minnaar te verliezen,<br />

die zoo kwalijk wetende zijne minnares te eerbiedigen<br />

, zoo weinig hare hoogachting verdienen<br />

zou. Zeg mij, gij die de gevoelens der betaamlijkheid<br />

bemindet,- zoudt gij in die heilloze dwaling<br />

vervallen zijn dat eene gelukkige liefde de zedigheid<br />

niet langer te ontzien heeft, en dat men<br />

O S geen


»8 B R I E V E N V A N<br />

geenen eerbied meerverfchuldigd is aan voorwerpen<br />

wier ftrengheid men niet meer heeft te duchten ?<br />

Ach ! indien gij altijd zoo gedacht hadt, zoudt gij<br />

piinder te vrezen geweest, en ik niet zoo ongelukkig<br />

zijn! Bedrieg u niet, mijn vriend! niets<br />

is voor waarlijk beminnenden zoo gevaarlijk als de<br />

vooroordeelen der wereld; veele lieden fpreken<br />

van liefde, en zoo weinigen kennen dezelve,<br />

dat het grootfte deel in de plaats van hare zuivere<br />

en lieflijke wetten, de lage grondregelen eener<br />

verachtlijke gemeenfchap omhelst, die weldra<br />

door zich zelve verzadigd toevlucht neemt tot<br />

de monfters der verbeelding, en zich bederft om<br />

zich ftaande te houden,<br />

Ik weet niet of ik mij bedriege; maar mij dunkt<br />

dat de waare liefde de kuischste van alle verbindtenisien<br />

is. Het is deze, het is haar godlijke gloed,<br />

welke onze natuurlijke neigingen weet te zuiveren<br />

, door dezelve tot een enkel voorwerp te bepalen;<br />

zij is het die ons aan de verzoekingen ontrukt,<br />

en die ten wege brengt, dat uitgenomen dit<br />

éénig voorwerp , eene geheele Sexe niets meer<br />

is voor de andere. Voor eene gewoone vrouw is<br />

ieder man altijd een man ; maar voor haar wier<br />

hart bemint, beftaat er geen man dan haar minnaar.<br />

Wat zeg ik? Is een minnaar niet meer dan -een<br />

man ? O ! hoe veel verhevener wezen is hij •<br />

Er beftaat geen man voor de vrouw die bemint:<br />

want haar -mimiaar is meer, alle de anderen zijn<br />

©in-


s w E E G E L I E V E N . e.19<br />

jainder; zij en hij zijn de eenigen in hunne foort,<br />

Zij begeeren niet maar zij beminnen ; hun hart<br />

volgt de zinnen nier, her beituurtze; het bedekt<br />

jderzelver dwalingen met een bevallig dekkleed.<br />

Neen, er is niets oneerbaars dan de losbandigheid<br />

en hare onhebbelijke taal. De waare liefde, altoos<br />

zedig, ontweldigt niet met (tamheid hare<br />

gunsten ; zij rooft die met fchroomvalligheid,<br />

De geheimhouding, de ftilzwijgendheid, de vreesachtige<br />

fchaamte verfijnen en verbergen hare aan-r<br />

genaame vervoeringen; de betaamlijkheid en eerbaarheid<br />

vergezellen haar zelfs in den fchoot der<br />

wellust, en zij alleen weet alles intewilligen aan<br />

de begeerten, zonder iets aan de zedigheid te ontnemen.<br />

Ach! zeg mij! gij die de waare vermaken<br />

kendet, hoe zou toch eene lompe onbefchaamdheid<br />

met dezelven konnen gepaard gaan?<br />

Hoe zou deze niet al het bedwelmende, al het bekoorlijke<br />

daarvan verbannen? Hoe niet dat beeld<br />

yan volmaaktheid helmetten, onder hetwelk men<br />

zich het geliefd voorwerp zoo gaarne ter befchouwing<br />

voorfteit ? Geloof mij, mijn vriend ! de<br />

losbandigheid en de liefde zouden bij geene<br />

mooglijkheid konnen zamen woonen, zij konnen<br />

zelfs elkanders plaats niet vervullen. Het hart alleen<br />

vormt het waar geluk wanneer men elkander bemint,<br />

en niets is in ftaat dat te vergoeden zoo dra men<br />

ophoud zich te beminnen.<br />

Maar indien gij al eens ongelukkig genoeg waart<br />

om


ÏÏO B R I E V E N V A N<br />

om fmaak tc vinden in deze onbetaamüjke taal,<br />

hoe hebt gij toch konnen beiluiten u daarvan zoo<br />

zeer ten onpas te bedienen, en bij haar die u dierbaar<br />

is, eenen toon en manieren aantenernen ,<br />

welke aan een man van eer zelfs onbekend moeten<br />

zijn ? Zints wanneer is het een genoegen te bedroeven<br />

de geene die men bemint; en welk een<br />

barbaarfche wellust is het, die vermaak vind in het<br />

genot der kwellingen van een ander? Ik heb niet<br />

vergeten dat ik het recht verloren heb van ontzien<br />

te worden; maar zo ik dit immer vergar, voegt<br />

het u dan mij daaraan te herinneren? Voegt het<br />

de oorzaak van mijnen misftap de fbraf er van te<br />

verzwaren? Het zou hem eerder voegen mij daarover<br />

te vertroosten. De geheele wereld heeft<br />

recht om mij te verfmaden, behalven gij. Gij zijt<br />

mij de vergoeding fchuldig van die vernedering<br />

waartoe gij mij gebracht hebt, en zoo veele traanen<br />

, over mijne zwakheid geftort , verdienden<br />

dat gij mij dezelve minder hard deedt gevoelen.<br />

ik ben noch wijsneuzig noch verwaand. Helaas!<br />

hoe ver ben ik daarvan verwijderd, ik, die niet<br />

eens wijs heb weten te zijn! Gij weet genoeg,<br />

ondankbare! of dit teder hart in ftaat zij iets<br />

aan de liefde te weigeren ? Maar hetgeen het<br />

daaraan afftaat, wil het ten minfte niet afftaan dan<br />

alleen aan haar, en gij hebt mij al te wel heure<br />

taal geleerd,om er eene in derzelver plaats te konnen<br />

ftellen, die zoo veel verfchilt, Vetongelijkingen,<br />

flagen, zouden mij minder beledigen dan<br />

foorr.-


T W K E G E L I E V E N . sa*<br />

foortgelijke liefkozingen. Zie af van JULIA, of<br />

weet hare achting te verdienen. Ik heb het u reeds<br />

gezegd, ik ken geene liefde zonder zedigheid, en<br />

zo het mij kostte de uwe te moeten derven, het<br />

zou mij nog meer kosten dezelve tot dien prijs<br />

te behouden.<br />

Ik had nog veel over dit zelfde onderwerp te<br />

zeggen; doch ik moet dezen brief eindigen en Hel<br />

zulks uit tot eene andere gelegenheid. Merk intusfchen<br />

op het gevolg uwer valfche grondregelen<br />

omtrent het onmatig gebruik der wijn. Uw hart,<br />

des ben ik wel verzekerd, is niet fchuldig. Niettemin<br />

hebt gij het mijne gekwetst, en zonder te<br />

weten wat gij deedt, bedroefde gij als met opzet<br />

dat al te licht verontrust hart, voor het welk niets<br />

onverfchülig is, dat hetzelve van uwent wege<br />

ontmoet.<br />

LI. B R I E F .<br />

Andwoord.<br />

E r is geen ééne regel in uwen brief die niet mijra<br />

bloed doet ftollen , en na dien twintigmaal herlezen<br />

te hebben, kan ik ter naauwer nood geloven<br />

, dat dezelve aan mij gericht is. Wie, ik?<br />

ik zou JULIA beledigd bebben ? ik zou hare be.<br />

valligheden hebben ontheiligd? Zij, aan welke ik<br />

iedez


aaa ÊRIEVËN V A Ü<br />

ieder oogenblik mijnes levens aanbiddingen totwijde,<br />

zou ten doel geftaan hebben aan mijne beledigingen?<br />

Neen, duizendmaal zou ik mij zelf<br />

het haft doorboord hebben eer zulk een wreed<br />

opzet daarin opgekomen ware. Ach! hoe weinig kent<br />

gij dat haft dat u aanbid! dat hart hetwelk zich voor'<br />

elk uwer treden vliegends nederwerpt! dat hart<br />

hetgeen wenfchen zou nieuwe eerbetoningen, aan<br />

fbrvelingen onbekend, voor u uittevinden! Hoe<br />

weinig kent gij dat hart JULIA! indien gij het<br />

befchuldigt van voor u dat gewoon en algemeen 7<br />

Ontzag niet te voeden', welkeen dagelijksch minnaar<br />

zelfs voor zijn meisjen zoude hebben! Ik<br />

verbeelde mij dat ik noch' onbefchaamd noch onbefchoft<br />

ben ; ik haat ohbetaamlijke gefprekken, en<br />

kwam nooit van mijn leven op plaatfen waar mera<br />

die leert voeren. Maar, dat ik het na u herhale j<br />

dat ik de waardij uwer billijke verontwaardiging<br />

verhooge,- offchoon ik de gemeende der Vervelingen<br />

ware, offchoon ik mijne vroegere jaaren in ds<br />

ongebondenheid had doorgebracht, en fchoon de<br />

trek naar fchandelijke vermaken plaats kon vinden<br />

in een hart waarin gij heerscht, ei! zeg mij, JU­<br />

LIA ! Engel des hemels! zeg mij hoe zou ik bij n<br />

voor den dag durven komen met eene onbefchaamdheid,<br />

welke men niet kan hebben dan bij dezulke<br />

die ze beminnen?' Ach, neen! het is niet mooglijk<br />

! Eén enkele blik uwer oogen zou mijnen mond<br />

gefnoerd en mijn hart gezuiverd hebben. De liefde<br />

zou mijne ongeregelde begeerten bedekt hebben


T W E E G E L I E V E N . ai§<br />

met de bekoorlijkheden uwer zed ;<br />

gheid j zij zou<br />

deze hebben overwonnen zonder dezelve te beledigen.,<br />

en onder de zachte zamenfmelting onzer<br />

zielen, zou derzelver bedwelming alleen de zinnelijke<br />

dwalingen veroorzaakt hebben. Ik beroep mij in<br />

dazen op uw eigen getuigenis Zeg mij, of bij al de<br />

woede eener onbegrensde drift, ik ooit heb opgehouden<br />

het bekoorlijk voorwerp daarvan te eerbiedigen?<br />

Indien ik den prijs ontving dien mijne vuurige liefde<br />

verdiend had, zeg, of ik gebruik heb gemiakt<br />

van mijn geluk, om uwe bevallige fchaamte te<br />

kwetfen? Zo de brandende maar vreesachtige liefde<br />

nu en dan eene befchroomde hand naar uwe bekoorlijkheden<br />

uitftrekte, zeg of immer eene or.befchofte<br />

ftoutmoedigheid die durfde ontheiligen?<br />

Wanneer eene onbezonnene vervoering voor één<br />

oogenblik het bekleedfel verwijdert, datze overdekt<br />

, ftelt dan de beminlijke zedigheid niet aanftonds<br />

het hare in de plaats? Zou dat heilig dekkleed<br />

u één oogenblik verlaten wanneer gij erzeifs<br />

geen ander hadt? Onbefmettelijk gelijk uwe brave<br />

ziel is, hebben alle de gloeiende driften van de mijne<br />

haar nog immer verbasterd ? Is die zoo aandoenlijke<br />

, zoo tedere vereeniging niet genoegzaam tot<br />

onze gelukzaligheid ? Maakt zij alleen niet al het<br />

geluk onzes levens uit? Kennen-wij eenige genoegens<br />

op de wereld buiten die welke de liefde verfchaft?<br />

Zouden wij cr anderen wenfchen te kennen<br />

? Kunt gij begrijpen hoe deze betovering zou<br />

aebisen konnen op houden? Hoe ik in een oogenblik<br />

zou


t*4 B R I E V E N VAN<br />

zou hebben konnen vergeten de eerbaarheid, onze<br />

liefde, mijne eer, en het onveranderlijk ontzag<br />

dat ik altoos voor u zou hebben gehad, al had ik<br />

u zelfs niet aangebeden? Neen, geloof dit niet;<br />

het was niet mooglijk dat ik u beledigen kon. Ik<br />

herinner mij daarvan niets; en zo ik een oogenblik<br />

fchuldig geweest ware, zou het zelfsverwijt<br />

immer bij mij ophouden? Neen, JULIA! een<br />

kwade geest, naarijverig van een lot dat voor<br />

eenen fterveling al te gelukkig is, heeft zich van<br />

mijne gedaante bediend om hetzelve te flooren,<br />

en heeft mij mijn hart laten behouden om mij nog<br />

ellendiger te maken.<br />

Ik verzaak, ik verfoei eene misdaad die ik begaan<br />

heb, dewijl gij er mij van beticht, maar aan<br />

welke mijn wil geen deel heeft. Welk een affchrik<br />

zal ik voordaan hebben van die heilloze onmatigheid<br />

welke mij gunftig fcheen ter ontlluiting van<br />

het hart, en welke het mijne zoo verregaande kon<br />

miskennen! Ik doe daaromtrent bij u de onherroeplijke<br />

gelofte, dat ik van dezen dag af aan voor mijn<br />

geheele leven afzie van den wijn als van het doodlijkst<br />

gif; nimmer zal dit noodlottig vocht wederom<br />

mijne zinnen in wanorde brengen; nooit zal het<br />

mijne lippen befrnetten, noch zijne onbezonnene<br />

bedwelming mij meer, buiten mijn eigen weten,<br />

fchuldig doen worden. Indien ik deze plechtige<br />

verbindtenis ooit fchende ; Liefde ! overfrort mij<br />

dan met de ftraf die ik waardig zal zijn; mocht<br />

op


T W É É G E L I E V E N . j.0,5<br />

op dat zelfde oogenblikhet beeld mijner JULI A voor<br />

altoos mijn hare ontvluchten , en hetzelve ten<br />

prooie laten aan de onverfchilligheid en wanhoopï<br />

Denk niet dat ik mijne misdaad verzoenen wil<br />

door eene zoo lichte ftraf. Het is eene voorzorg<br />

en geene ftrafoefening. Ik verwacht die welke ik<br />

verdiend heb , van u. Ik verzoek er u om, ter<br />

verzachting van mijne fmarten. Dat de beledigde<br />

liefde zich wreke en bevredigd worde; ftraf mij<br />

zonder mij te haten, en ik zal zonder tegenfpraak<br />

lijden. Zijt rechtvaardig en ftreng; gij moet het<br />

zijn, ik erken het; maar indien gij mij het leven<br />

wilt laten behouden, ontneem mij dan alles, bs^<br />

halven uw hart.<br />

L I L B R I E F .<br />

Van JULIA»<br />

oe , mijn Vriend ! afftand te doen van deri<br />

wijn ten gevalle van zijn meisje? Dit heet waar­<br />

lijk eene opoffering! O, ik wilde wel eens zieri<br />

dat men in de vier Cantons een verliefder man<br />

dan u vond! Niet dat er onder onze jonge lieden'<br />

geene Heerrjens naar den Franfchen fmaak zijn,<br />

die water drinken om vertoning te maken, maar<br />

gij zult de eerfte zijn , wien de liefde het heeft<br />

doen drinken; dit is een voorbeeld waardig ora<br />

I. 1 E n„ P in


Ü2Ö B R I E V E N V A N<br />

in de verliefde jaarboeken van Zwitzerland te<br />

worden aangetekend. Ik heb zelfs onderzoek<br />

gedaan naar uwe gedragingen, en ik heb met de<br />

uiterffce ftichting vernomen dat gij gister avond<br />

bij den Heer DE VUEILLERANS etende, zes<br />

vlesfchen na den maaltijd hebt laten rondgaan,<br />

zonder iets daarvan te gebruiken, en dat gij<br />

uw glas water even zoo vaardig uitdronkt als de<br />

overige gasten die, welkemet den landswijn gevuld<br />

waren. Ondertusfchen duurt deze boetedoening<br />

reeds drie dagen zedert mijn brief gefchreven is,<br />

en drie dagen maken ten minste zes maaltijden.<br />

Maar bij zes maaltijden die uit getrouwheid nage­<br />

komen zijn, kan men veilig zes anderen voegen<br />

uit vrees, zes uit fchaamte , zes uit gewoonte,<br />

en nog zes uit hoofdigheid. Hoe veele beweeg­<br />

redenen konnen dienen om lastige opofferingen te<br />

verlengen, waarvan de liefde alleen den roem<br />

zoude hebben? Zoude üij zich de eer willen aan­<br />

matigen van het geen haar in geenen deele toe­<br />

behoort?<br />

Zie daar reeds meer ondeugende boerterijen, dan<br />

gij ondeugende taal tot mij gefproken hebt; het<br />

is tijd om mij te bedwingen. Gij zijt ernflig in<br />

uwen aart; ik heb bemerkt, dat een lang korts-<br />

wijlen u verhit, even gelijk een zwaarlijvig man<br />

verhit word door een lange wandeling; maar ik<br />

neem dezelfde wraak van u als die HENRIKIV<br />

nam van den Hertog van Mayenue, en uwe Op­<br />

per»


T W E E G E L I E V E N . sa?<br />

pergebicderes wil den besten der Koningen navolgen<br />

in zachtmoedigheid. Ook mocht ik wel vrezen<br />

of gij niet, door aanhoudend boete doen enverlchonin<br />

g vragen,u eindelijk eene verdienfte zoudt maken<br />

uit eenen zoo welverbeterden misflag, en ik wil mij<br />

haasten om dien te vergeten, uit vrees dat, zo ik al<br />

te lang daarmede wachtte , zulks niet meer eena<br />

edelmoedigheid •> maar ondankbaarheid zoude zijn*<br />

Wat betreft uw voornemen om voor altoos het<br />

wijndrinken natelaten, dit baart in mijn oog niet<br />

zoo veel opziens, als gij u zoudt konnen verbeelden<br />

; de fterke hartstochten bekreunen zich weinig<br />

aan die kleene opofferingen, en de liefde kan zich<br />

met geene galanterie voeden. Bovendien is er<br />

zomtijds meer behendigheid dan moed, in zijn<br />

voordeel voor het tegenwoordig oogenbdk te doen<br />

met eene wisfelvallige toekomst, en in zichzelf bij<br />

voorraad te goede te doen op eene eeuwigdurende<br />

onthouding, van welke men kan afzien wanneer<br />

men wil. Wel mijn goede vriend ! is dan in alles<br />

wat de zinnen ft; eelt, het misbruik onaffcheidbaar<br />

van de genieting? Is dan de dronkenfehap noodzaaklijk<br />

verbonden aan het drinken van wijn, en<br />

zou de wijsgeerte zooijdel o r<br />

zoo wreed zijn, dat<br />

zij geen ander middel aan de hand gaf om die dingen<br />

welke vermaak doen matiglijk te gebruiken,<br />

dan er zich geheel en al van te berooven?<br />

Indien gij uwe verbindtenis geftand doet, be«<br />

P a roofc


sSsS S k l E V E H V A N<br />

rooft gij u zelf van een onfchuldig genoegen, ètf<br />

fielt door verandering van levenswijze uwe gezondheid<br />

in de waagfchaal; indien gij ze verbreekt,<br />

dan is de liefde dubbel beledigd, eri uwe eer zelve<br />

lijd er bij. Jk maak dus bij deze gelegenheid gebruik<br />

van mijne rechten, en ontfla u niet alleen'<br />

•van eene gelofte, die nietig is, als gedaan zonder<br />

mijne toeflemming, maar ik verbiede u zelfs die<br />

langer natekomen dan het tijdperk dat ik u ftellen<br />

zal. Dingsdag zullen wij hier de Mufiekpsrtij<br />

hebben van Mijlord ÏDBARD. Aan het tusfchenmaal<br />

(Collation) zal ik u eene kelk zenden half<br />

vol met eenen zuiveren en heilzamen Nectar. Ik<br />

begeer dat dezelve in mijne tegenwoordigheid en<br />

volgends mijn oogmerk worde uitgedronken, na<br />

met eenige druppelen eene zoen-plenging aan de<br />

Bevalligheden gedaan te hebben Vervolgends<br />

zal mijn boeteling bij zijne maaltijden zich wederom<br />

begeven tot een matig gebruik van den wijn,<br />

geremperd door het kristal der fonteinen, en gelijk<br />

uw goede PLUTARCIIUS zegt, het hevig vuur<br />

van Bacchus bedwingende door de gemecnfchap<br />

der N'tjmphen (*).<br />

Nog<br />

(§) Zinfpcling op Heidenfche Godsdienstplechtigheden.<br />

Aant. des VERT.<br />

C*) ÉACCHUS was de Wijngod, de Ntjmphto»<br />

waren Stroom, en Eoschgodcsfen.<br />

Aant. des VEIÏI


T W E E G E L I E V E N . 429<br />

Nog iets,bij gelegenheid dat ik van het Concert<br />

van dingsdag ipreke; daar heeft die lompe RECIANINO<br />

liet in zijn hoofd gekregen,dat ik in hetzelve reeds een<br />

Italiaansch Air,en zelfs een Duet met hem zou konnen<br />

zingen! Hij wilde dat ik het met u zong,om zijne twee<br />

leerlingen zaamtevoegen; dan er zijn in dit Duet ze.<br />

kere ben mta's (V),die gevaarlijk zijn omuittefprcksn<br />

onder het oog van eene moeder, wanneer het hart<br />

mede fpreekt; het is dus beter deze proefneeming<br />

uittcftellen tot het eerde Concert dat men bij de<br />

onaffcheidbare geven zal. De gemaklïjkheid waarmede<br />

ik den fmaak dezer Mufiek verkregen heb,<br />

fchrijf ik toe aan den fmaak dien mijn broeder mij<br />

voorde ItaliaanfcheDichtkunde had ingeboezemd,<br />

en welken ik met u zoo wel heb onderhouden,<br />

dat ik de vpetmaat der verfen gereedlijk ontdek,<br />

en naar het zeggen van REGIANINQ vrij wel den<br />

toon er vin vatte. Ik begin elke les met eentge<br />

dichtregelen van TASSO of eenig tooneel van<br />

METASTASIO te lezen : vervolgends doet hij mij<br />

een Recitatif opzeggen en accompagneer en , en ik<br />

verbeelde mij dan nog met fpreken of lezen voordtegaati,<br />

hetgeen mij voorzeker niet gebeurde in<br />

het Fransch Recitatif. Hierna moet ik gelijkluidende<br />

en zuivere toonen in de maat doorhouden ;<br />

eene oefening welke mij door de uitvallen waaraan<br />

ik gewend was, moeilijk genoeg valt. Eindelijk<br />

gaan<br />

(?) Dat is :mijn waardt! een u'jord van tederheid,.<br />

Aar.t. des vaar»<br />

? 3


&3 B R I E V E N V A N<br />

gaan wij over tot de Aria's, en het blijkt dat<br />

de juistheid en buigzaamheid der ftem, de hartstochtlijke<br />

uitdrukking, de verheffing der klanken,<br />

en alle de loopen (pasfages') een natuurlijk<br />

uitwerkfel zijn van de zachtheid der zang en van<br />

de naauwkeurigheid der maat, zoodat hetgeen mij<br />

het moeilijkst fcheen om te leeren, mij zelfs niet<br />

behoeft te worden onderricht. De eigen aart der<br />

Melodie heeft zoo veel overeenkomst met den<br />

toon der taal, en eene zoo groote zuiverheid van<br />

toonbuiging, dat men niets meer nodig heeft dan<br />

naar de bas te luisteren, en te konnen fpreken,<br />

om den zang met gemak te verklaren. Alle de<br />

.hartstochten worden daarin puntig en fterk uitgedrukt<br />

; vlak tegenftrijdig met den langwijligen<br />

en moeilijken toon van het Fransch gezang, is<br />

de zijne altoos zacht en gemaklijk, maar tevens<br />

vuurig en beweeglijk, en drukt veel uit met weinig<br />

moeite. Kortom, ik bevind dat deze Mufiek<br />

de ziel in beweging brengt, en de borst rust verfchaft,<br />

en dit is juist hetgeen voor mijn hart en<br />

mijne longen nodig is. Tot Dingsdag dan, mijn<br />

beminlijke vriend, mijn meester, mijn boeteling,<br />

mijn Apostel! helaas! wat zijt gij niet voor mij!<br />

•waarom moet aan zoo veele rechten écu enkele<br />

titel ontbreken?<br />

Nafchrift. Weet gij wel dat er een fpeeltochtje<br />

te water op handen is, gelijk hetgeen wij<br />

twee jaaren geleden met de arme CHAIXLOT<br />

g e<br />

"


T W E E<br />

G E L I E V E N . 031<br />

gedaan hebben? Hoe befchroomd was mijn<br />

listige leermeester toen! Hoe beefde hij<br />

toen hij mij de hand gaf om uit da fchuit te<br />

treden! O die veinsaart! . . . hij is zeer<br />

veranderd.<br />

LUI. B R I E F .<br />

Van JULIA.<br />

Zoo dwarsboomt dan alles onze ontwerpen, alles<br />

misleid onze verwachting, alles {telt de vuurige<br />

wenfchen te loor, welken de Hemel moest<br />

bekroond hebben ! Nietige fpeelballen van een<br />

blind geluk, droevige flachtoffers eener befpottende<br />

hoop, zullen wij dan immer {troeven naar<br />

een vermaak dat ons ontwijkt, zonder het ooit<br />

te bereiken ? Die te vergeefs gewenschte bruiloft<br />

moest te Clarens gehouden worden; het Hechte<br />

weder valt ons tegen , en maakt dat men genoodzaakt<br />

is dezelve in de Stad te houden. Wij moesten<br />

ons bij die gelegenheid eene ftille ontmoeting<br />

bezorgen; beiden omgeven van lastige bewakers,<br />

konnen wij hun niet gelijktijdig ontfnappen, en<br />

op het oogenblik dat een van beiden zich verwijdert,<br />

is het den ander niet mooglijk zich bij hem<br />

te voegen! Eindelijk, een gunstig tijdftip doet<br />

zich op, de wreedfte der moeders komt ons ftooren,<br />

en het verfchilt weinig of dit oogenblik be-<br />

P 4 werkt


t$2 B R I E V E N VAK<br />

werkt den ondergangvan twee ongclukkigen,welken<br />

het gelukkig maken moest! Verre van mijnen<br />

moed neer te liaan, hebben zoo veel beletfelen<br />

denzei ven aangevuurd. Ik weet niet welk eene<br />

nieuwe kracht mij bezielc, maar ik gevoel eene<br />

ftoutmoedighcid die ik nimmer had; en indien gij<br />

het zoo wel durft wagen als ik, dan kan deze<br />

avond,deze zelfde avond mijne beloften vervullen<br />

en alle de fchulden der liefde op éénmaal voldoen.<br />

Bedenk u'wel, mijn vriend! en bereken in hoe<br />

verre gij prijs op uw leven fielt; want het middel<br />

dat ik u voordel, kan ons beiden den dood<br />

berokkenen. Zo gij dien vreest, breng dan dezen<br />

brief niet ten uitvoer, maar indien het punt<br />

van eenen degen thands uw hart niet meer onthutst,<br />

dan voorheen de dwarrelkolken van Meil-<br />

Jerie het ontroerden (§), het mijne waagt even<br />

veel , en heeft daarover niet in bedenking gedaan.<br />

Luister eens:<br />

BABI, die gewoonlijk in mijne kamer flaapt,<br />

js zedert drie dagen ziek, en fchoon ik haar volflrekt<br />

neb willen oppasfen, heeft men haar mijnes<br />

ondanks naar elders overgebracht: maar dewijl zij<br />

beter is , komt zij misfehien morgen wederom.<br />

De<br />

CS) Zie clen XXVI. Brief.<br />

Aant. des VERT.


T W E E G E L I E V E N . '435<br />

De plaats waar men eet, is ver van de trap die naar<br />

mijne en mijner moeders kamer geleid: in het uur<br />

van de avondmaaltijd is het geljeele huis ledig<br />

behalven de keuken en de eetzaal. Eindelijk,<br />

het is in dit jaargetijde op dat zelfde uur reeds<br />

donkere nacht, deszelfs dekkleed kan den voorbijganger<br />

op de flraat gemaklijk voor de aanfchouwers<br />

verbergen, en gij kent volmaakt de leden<br />

van het huisgezin.<br />

Dit is genoeg om mij te doen verftaan. Koom<br />

na den middag bij mijne FANCHON; ik zd u<br />

mondeling het overige verklaren, en de nodige<br />

onderrichtingen geven: doch indien ik dit niet kan<br />

doen , zal ik dezelve in gefchrifte laten op de<br />

oude bewaarplaats onzer brieven , alwaar gij, gelijk<br />

ik u verwittigd heb, dezen reeds vinden zult:<br />

want het onderwerp is al te gewichtig om hem<br />

aan iemand anders te durven toevertrouwen.<br />

O hoe zie ik thands uw hart zwoegen! Hoe lees<br />

ik daarin uwe vervoeringen , en hoe deel ik in<br />

dezelve! Neen, mijn lieve vriend ! neen , wij<br />

zullen uit dit korte leven niet fcheiden zonder ee*<br />

oogenblik het geluk gefmaakt te hebben. Maar<br />

bedenk echter, dat dit zelfde oogenblik omgeven<br />

is van de ijslijkheden des doods; dat de inkomst<br />

aan duizend gevaren onderworpen, het verblijf<br />

hagchlijk, en het vertrek ten uiterfte gevaarlijk<br />

is; bedenk, dat wij verloren zijn zo wij Qtitdekc<br />

P 5 wor-


«234 B R I E V E N v A M<br />

worden, en dat alles ons begunftigen moet indien wij<br />

dit ongeluk zullen konnen ontgaan. Misleiden wij<br />

ons zeiven niet; ik ken mijnen vader te wel om<br />

niet te geloven , dat ik u oogenbliklijk door zijne<br />

eigene hand het hart zou zien doordeken, indien<br />

hij zelfs niet met mij begon; want zeker zou ik<br />

niet meer dan gij verfchoond worden, en gelooft<br />

gij dat ik u aan dit gevaar zou biootfteilen, ten zij<br />

ik verzekerd ware van er in te deelen?<br />

. Bedenk daarenboven dat het niet te pas komt<br />

om u op uwen moed te verlaten; gij moet daar<br />

niet aan denken, en ik verbiede u zelfs wel zeer<br />

uitdruklijk eenig wapen ter uwer verdediging<br />

medetebrengen , zelfs niet eens uwen degen : trouwends,<br />

dezelve zou u ook van geen nut ter wereld<br />

zijn; want, indien wij verrascht worden, bén ik<br />

voornemens mij in uwe armen te ftorten, u fierk<br />

in de mijnen te knellen, en op dezo wijze den<br />

doodlijken fteek te ontvangen, opdat ik mij niet<br />

meer van u behoeve te fcheiden ; meer gelukkig<br />

in mijnen dood, dan ik immer in mijn leven was.<br />

Ik hoop dat een aangenamer lot ons befchoren<br />

zij ; ik gevoel ten minste dat wij daarop recht<br />

hebben , en de fortuin zal éénmaal moede worden<br />

van onrechtvaardig te zijn. Koom dan, lieveling<br />

van mijn hart, leven van mijn leven! koom u<br />

met u zelve vereenigen. Koom onder het<br />

geleide der tedere liefde den prijs ontvangen van<br />

uwe


T W E E G E L I E V E N . 235<br />

uwe gehoorzaamheid , van uwe opofferingen.<br />

Koom erkennen, zelfs in den fchoot der vermaken,<br />

dat het de vere&nigïng der lianen is, van<br />

welke zij hare grootfte bevalligheid ontleenen.<br />

L I V. B R I E F .<br />

'Aan JULIA.<br />

Jk verfchijne vol van eene ontroerenis die toeneemt<br />

bij mijne intrede in deze fchiiilplaats JULIA!<br />

zie daar mij in uw Cabinetjen , zie daar mij in<br />

het heiligdom van de eenige die mijn hart aanbid.<br />

De toorts der liefde beftuurde mijne treden ,<br />

en ik ben binnengekomen zonder ontdekt te zijn.<br />

Bekoorlijke , gelukkige plaats ! die wijiëer zoo<br />

veele tedere aanblikken hebt Zien bedwingen ,<br />

zoo veele gloeiende zuchten onderdrukken ; gij,<br />

die mijn eerfte liefdevuur zaagt ontvonken en aangroeien,<br />

gij zult hetzelve ten tweedenmale zien<br />

bekroonen; getuige van mijne on veranderlijke<br />

ftandvastigheid, wees gij het ook van mijn geluk ,<br />

en bedek voor altoos de vermaken van den getrouwften<br />

en gelukkigften der menfchen !<br />

Hoe bekoorlijk is dit geheimvol verblijf! A 1<br />

.les<br />

is hier innemend, en kweekt den gloed aan die mij<br />

verteert. 6 JULIA! het is met u vervuld, en de<br />

vlam mijner verlangens verfpreid zich over alle<br />

de


SSö B R I E V E N v A N<br />

de voetfporen die ik van u vinde. Ja , alle mijne<br />

zinnen zijn hier op éénmaal bedwelmd geworden.<br />

Ik weet niet welk eene bijkans onmerkbare geur,<br />

aangenamer dan dc Roos, en vlugger dan de Lkch.<br />

bloem hier van allen kant ademe. l'kverbeelde mij er<br />

het innemend geluid van uwe ftem te hooren. Alle<br />

de verftrooid liggende deelen uwer kleding vertegenwoordigen<br />

aan mijne brandende verbeelding die.<br />

gedeelten van u zelve, welken zij verbergen. Dat<br />

luchtig kapfel, verfierd door die blonde hairlokken<br />

welke het fchijnt te willen bedekken; die gelukkige<br />

halsdoek, over welke ik éénmaal ten minfte<br />

geene reden zal hebben van mij te beklagen;<br />

dat keurig en eenvouwig huisgewaad Qdeslmbilléj<br />

het geen den fmaak van haar die het draagt zoo<br />

wel uitdrukt ; die nette mutltjens waarin een<br />

zachte voet zoo gemaklijk fluit; die zoo dunne<br />

keurs, aanrakende en omvattende Welk<br />

eene betoverende leest van vooren twee<br />

luchtige omtrekken ..... 6 fchouwtooneei van<br />

wellust het balein is gebogen naar de<br />

kracht der indrukking bevallige indrukfelen,<br />

ik kus u duizendmaal! HemelJ<br />

Hemel! wat zal het zijn wanneer .... Ach!<br />

ik verbeeld mij reeds dat teder hart tegen eene<br />

gelukkige hand te voelen bonzen! JULIA! ik zie<br />

u, ik gevoel u in alles, ik adem u in met de lucht<br />

die gij hebt ingeademd ; gij doordringt mijn geheele<br />

wezen; hoe pijnlijk en folterend is mij uw<br />

wegblijven! Het is verfchriklijk voor mijn on-


T W E E G E L I E V E N . 237<br />

geduld. O! koom , vlieg hervvaard, of ik ben<br />

rampzalig.<br />

Welk een geluk dat ik papier en inkt gevonden<br />

heb! Ik druk uit het geen ik gevoel, om de<br />

hevigheid er van te temperen; ik geef eene aflei-><br />

ding aan mijne hartstochten door dezelve te be><br />

fchrijven.<br />

Mij dunkt dat ik gerucht hoore. Zou dit uw<br />

wreede vader zijn ? Ik meen dat ik niet lafhartig<br />

ben maar hoe verfchriklijk zou in dit<br />

oogenblik voor mij de dood zijn! Mijne wanhoop<br />

zou geëvenredigd zijn aan den liefdegloed die mij<br />

verteert. Hemel! nog dén uur levens fmeek ik<br />

van u, en het overige van mijn aanwezen offer<br />

ik aan uwe geftrengheid op. O verlangen ! ö vrees!<br />

6 wreede kloppingen van het hart! ... de deur<br />

gaat open! , . . . . men treed binnen! ... zij<br />

is het! zij is het zelve! Ik verneem haar, ik heb<br />

haar gezien , ik hoor de deur wederom fluiten.<br />

Mijn hart, mijn zwak hart, gij bezwijkt onder<br />

zoo veele aandoeningen. Ach ! poog nieuwe*<br />

fierkte te hebben om het geluk te dragen waarvan<br />

gij overftort word.<br />

JLV.


•38 B R I E V E N V A N<br />

LV. B R I E F .<br />

Aan JULIA.<br />

O! fterven wij, mijne lieve Vriendin ! fterven<br />

wij, reder beminde van mijn hart! wat doen wij<br />

voordaan met eene fmaakloze jeugd waarvan wij<br />

alle de geneugten hebben uitgeput? Verklaar mij,<br />

zo gij kunt, hetgeen ik in dezen onbegrijpüjken<br />

nacht gevoeld heb; geef mij een denkbeeld van<br />

een leven op deze wijze doorgebracht , of laat<br />

mij een leven eindigen, dat niets meer bevat van<br />

hetgeen ik bij u ondervonden heb. Ik had het<br />

vermaak gefmaakt, en ik waande het geluk te<br />

bezitten. Ach» ik had flechts een wuften droom<br />

genoten, en ftelde mij niets anders voor dan het<br />

geluk van een kind! Mijne zintuigen misleidden<br />

mijne grove ziel; in dezelven zocht ik het hoogfte<br />

goed, en ik heb bevonden dat hunne uitgeputte<br />

vermaken flechts het begin der mijnen waren. O<br />

enkelfoortig meesterftuk der natuur ! Godlijke<br />

JULIA! bekoorlijk eigendom, voor het welk alle<br />

de vervoeringen der brandendfte liefde naauwlijks<br />

toereikend zijn! Neen, het zijn die verrukkingen<br />

niet welker gemis ik het meest betreure : ach!<br />

neen; neem, indien het zijn moet, die bedwelmende<br />

gunsten terug waarvoor ik duizend levens<br />

zoude opofferen; maar geef mij weder alles wat<br />

tuiten dezelve was, en haar duizendmaal overtrof.<br />

Geef


T W E E G E L I E V E N . 1^9<br />

Geef mij weder die naauwe vereeniging van zie­<br />

len, welke gij mij beloofd hadt, en die gij mij<br />

zoo zeer hebt doen fmaken. Geef mij weder die<br />

zachte bedwelming, volmaakt door de uitftorting<br />

van onze harten; geef mij weder dien betoveren­<br />

den flaap op uwen boezem genoten; geef mij<br />

weder die nog aangenamer ontwaking, en die af-<br />

gebrokene zuchten, en die zachte traanen, en<br />

die kusfehen welken eene wellustige kwijning ons<br />

langzaam deed genieten, en die tedere weeklach­<br />

ten , gedurende welke gij dit hart, gefchapen om<br />

zich met u te vereenigen, op het uwe drukte.<br />

Zeg mij, JULIA! gij die uit uwe eigene gevoe­<br />

ligheid die van een ander zoo wel weet te beoor*<br />

deelen, gelooft gij dat hetgeen ik voorheen ge­<br />

voeld heb, waarlijk liefde was? Mijne aandoe­<br />

ningen, twijfel er niet aan, zijn zedert gister ver-<br />

anderd van natuur; zij hebben iets,.ik weet niet<br />

wat? minder ongeftuims, maar meer zachts, meer<br />

teders, en meer bekoorlijks verkregen. Herinnert<br />

gij u nog,dat geheel uur welk wij doorbrachten<br />

met bedaardlijk te fpreken over onze liefde en<br />

die duistere en geduchte toekomst, waardoor het<br />

tegenwoordige nog aandoenlijker voor ons was;<br />

dat helaas! al te kortftondig uur, welks gefprek­<br />

ken een zachte indruk van droefheid zoo beweeg­<br />

lijk maakte ? Ik was bedaard , en echter was ik<br />

bij u; ik aanbad u en verlangde niets. Ik had<br />

zelfs geen denkbeeld van eenig ander geluk,<br />

dan


*40 B R I E V E N TAN<br />

dan dat van uw aangezicht zoo nabij het mijnen<br />

uwe ademhaling tegen mijne wang, en uwen arm<br />

om mijnen hals te voelen. Welk eene kalmte in<br />

alle mijne zinnen! Welk een zuivere, beftendige,<br />

doorgaande wéllust! De verrukking van<br />

het genot was in de ziel, zij verliet dezelve niet,<br />

zij bleef altoos voordduuren. Welk een verfchil<br />

tusfehen de omftuimigheden der liefde en deze bedaarde<br />

gefteldheid! Dit is de eerfte maal van<br />

mijn leven , dat ik dezelve bij u ondervonden<br />

heb; en ondertusfehen, denk welk eene vreemde<br />

verandering ik onderga, van alle de uuren mijnes<br />

levens is dit mij het dierbaarst, en het eenige dit<br />

ik eindeloos zou gewenscht hebben te verlengen<br />

JULIA! zeg mij toch, of ik u voorheen<br />

niet bemind heb, of dat ik u thands niet<br />

meer bemin ?<br />

Of ik u niet meer bemin? welk eene twijfeling!<br />

heb ik dan opgehouden aanwezig te zijn, en<br />

woont mijn leven niet meer in uw hart dan in het<br />

mijne? Ik gevoel, ja ik gevoel dat gij mij duizendmaal<br />

dierbarer zijt dan ooit, en in mijne bezwij-<br />

C


T W E E G E L I E V E N . ut<br />

zwijming heb ik nieuwe krachten verkregen om<br />

u nog tederer lief te hebben. Het is waar, ik<br />

heb bedaarder gevoelens voor u opgevat, maarte<br />

gelijk tederer, en van meerderleien aart; zij zijn<br />

vermenigvuldigd zonder verzwakt te zijn; de geneugten<br />

der vriendfchap temperen de vervoeringen<br />

der liefde, en ik kan mij naauwlijks eenige<br />

foort van verkleefdheid voorftellen, die mij niet<br />

aan u verbind. O mijn bekoorlijk meisje, ó mijne<br />

echtgenote, mijne zuster, mijne lieve vriendin!<br />

hoe weinig zou ik voor mijn gevoel hebben uitgedrukt,<br />

indien ik alle de namen had opgeftapeld<br />

die het dierbaarst zijn voor 't menschiijk hart!<br />

Ik moet u belijdenis doen van een vermoedert<br />

welk ik uit mijne eigene fchaamte en zelfsveruedering<br />

heb opgevat, naamlijk dat gij beter de liefde<br />

kent dan ik. Ja, mijne JULIA! gij maakt wel<br />

mijn leven en mijn geheel aanwezen uit, ik aanbid<br />

u wel met alle de vermogens van mijne ziel,<br />

dan de uwe bemint fterker, zij is meer van<br />

de liefde doordrongen : men ziet het, men<br />

kan het bemerken ; het is de liefde die uwe bevalligheden<br />

bezielt, die in uwe gefprekken heerscht,<br />

die aan uwe oogen die innemende zachtheid, aan<br />

uwe ftem die zoo beweeglijke toonen geeft; zij<br />

is het, welke door uw bijzijn alleen aan andere<br />

harten ongemerkt de tedere ontroering van hec<br />

uwe mededeelt. Hoe ver ben ik af van dien bekoorlijken<br />

toeftand, welke aan zich zelf genoeg<br />

L DEEL. Q heeft!


S42 B R I E V E N T A w<br />

heeft! ik wil genieten en gij wilt beminnen; ik<br />

heb hevige driften en gij bezit hartstocht ; alle<br />

mijne onftuimige vervoeringen konnen niet opwegen<br />

tegen eene aangename kwijning, en het gevoel<br />

waardoor uw hart gevoed word, is alleen het<br />

volmaakt geluk. Het is niet dan zedert gister dat<br />

ik dezen zoo reinen wellust gefmaakt heb. Gij<br />

hebt mij iets overgelaten van die onbegrijplijke<br />

bekoorlijkheid die gij bezit, en ik geloof dat gij<br />

met uwen zachten adem mij eene nieuwe ziel hebt<br />

ingeblazen. — Haast u, ik bezweer u dit, om<br />

uw werk te voleindigen. Neem weg al wat mij<br />

nog van mijne ziel overig blijft, en ftel de uwe<br />

geheel en al daarvoor indeplaats. Neen, Engelachtige<br />

fchoonheid , Hemelsch Scheplel! geene andere<br />

gevoelens dan de uwen, zijn in ftaat om uwe<br />

bevalligheden naar waarde te vereeren. Gij alleen<br />

verdient eene volmaakte liefde inteboezemen, gij<br />

alieen zijt berekend om die te gevoelen. Ach!<br />

geef mij uw hart, mijne JULIA! opdat ik u beminne,<br />

gelijk gij het waardig zijt!<br />

\ L V I. B R I E F ,<br />

Van CLAARTJE aan JULIA.<br />

Ik heb u, mijne waarde Nicht! iets te melden ,<br />

dat voor u van belang is. Gister avond heeft uw<br />

vriend een verfchil gehad met Mijlord EDUAKD,<br />

het-


T W E E G E L I E V E N . 243<br />

hetgeen ernftig kan worden. Zie hier, war mij<br />

de Heer D'ORBE er van gelegd heeft, die het ge­<br />

val heeft bijgewoond, en, bezorgd zijnde voor<br />

de gevolgen dezer zaak, mij heden morgen daar­<br />

van verflag is komen doen.<br />

Zij hadden beiden de avondmaaltijd bij MijlorcT<br />

gehouden, en na een paar uuren Mufiek te heb­<br />

ben gemaakt, gingen zij zitten praten cn punch.<br />

drinken. Uw vriend dronk flechts één glas mee<br />

water gemengd; de andere twee waren zoo fober<br />

niet, en offchoon de Heer D'ORBÏ niet erkennea<br />

wil dat hij dronken geweest zij, behcude ik aan mij<br />

hem op een ander tijd mijn gevoelen daar over te zeg*<br />

gen. Her gefprek viel natuurlijkerwijze 03 u; want<br />

het is u niet onbekend dat Mijlord van niemand<br />

gaarne als van u fpreekt. Uw vriend, wien deze<br />

vertrouwlijkhcden misvallen, ontving-die met 200»<br />

weinig genoegen,dat EDUARD eindelijk, van de punch<br />

verhit, en geraakt door deze ftroefheid, zich over<br />

uwe koelheid beklagende zeggen durfde , dat dezelve<br />

niet zoo algemeen was als men wel zou mogen<br />

denken, en dat zeker iemand die er zich niet over<br />

uitliet, minder kwalijk behandeld werd dan hij.<br />

Oogenbliklijk trok uw vriend, wiens driftigheid<br />

gijkent,zich dit gefprek aan met eene hoonende )tt-<br />

ftuimi, heid, welke oorzaak was dat de ander het hem<br />

ronduit tegen fprak, en oogenbliklijk vlogen zij naar<br />

hunne degens, BOMSTON , half dronken, kreeg in her<br />

loopen eene verzwikking, die hem noodzaakte te<br />

Q a gaan


HU B R I E V E N vxir<br />

gaan zitten. Zijn been zwol terftond op, en die<br />

bedaarde den twist beter dan al de moeite welke<br />

zich de Heer D'ORBE gegeven had. Dan, daar<br />

bij oplettend was op alles wat er gebeurde, zag<br />

hij uwen vriend, bij het heengaan, het oor van<br />

Mijlord EDUARD naderen, en hoorde dat hij<br />

hem iniuisterde: zoo dra gij in ftaat zult zijn om<br />

uittegaan, geef er mij dan bericht van, of ik zal<br />

zorg dragen om er na te vernemen. Neem die moeite<br />

niet, andwoordde hemEDUAKDmet een fpotachtig<br />

meesmuilen,£•/ƒ zult het fpoedig genoeg weten.<br />

Wij zullen het zien, hernam uw vriend koeltjens,<br />

en vertrok. De Heer D'O R B E zal u bij het overgeven<br />

van dezen brief alles meer omflandig<br />

vertellen. Het ftaat aan uwe voorzichtigheid<br />

om middelen nittedenken ter demping van dit<br />

onaangenaam voorval, of om mij voortefchrijven<br />

wat ik van mijnen kant doen moet om daartoe<br />

mede te werken. Middelerwij! is de brenger dezes<br />

ten uwen dienste; hij zal alles doen wat gij<br />

hem bevelen zult, en gij kunt ftaat maken op geheimhouding,<br />

Gij maakt u zelf ongelukkig, mijne waarde \<br />

mijne vriendfchap moet het u zeggen. De verbindtenis<br />

waarin gij u gewikkeld vindt, kan in<br />

eene kleene Stad, gelijk deze, niet lang geheim<br />

blijven, en het is een wonder van geluk dat<br />

gij zedert meer dan twee jaaren, toen dezelve is<br />

aangevangen, nog niet in oplpraak bij het algemeen<br />

go


T T I I G E L I E V E N . 545<br />

gekomen zijt. Dit ftaat echter te gebeuren, indien<br />

gij er niet tegen op uwe hoede zijt; het zou reeds<br />

gebeurd zijn, zo gij minder bemind waart; maar<br />

men heeft zulk een heerfchenden afkeer om kwaad<br />

van u te fpreken, dat dit een flecht middel is om<br />

zich te vermaken , en integendeel zeer gefchikt<br />

om zich gehaat te maken. Ondertusfchen, alles<br />

heeft zijn eindpaal; ik beef ervoor, of die der<br />

geheimhouding van uwe liefde niet gekomen zij ,<br />

en er is groote waarfchijnlijkheid , dat Mijlord<br />

EDUARD zijne vermoedens heeft ontleend uit zekere<br />

nadeelige gefprekken, welken hij kan gehoord<br />

hebben. Denk hierop ernftig , kindlief! De<br />

Nachtwacht zegt, dat hij voor eenigen tijd ten<br />

vijf uur in den morgenftond uwen vriend uit uw<br />

huis heeft zien komen. Gelukkig was hij zelf één<br />

van de eerften die dit praatjen gehoord hebben,<br />

hij ging bij dezen man, en vond middel om hem<br />

te doen zwijgen; maar wat is zulk een ftilzwijgen<br />

anders, dan een middel om geruchten die heiralijk<br />

verfpreid worden, meer geloof bijtezetten ?<br />

Het wantrouwen uwer moeder neemt ook dage«<br />

lijks toe; gij weet hoe dikwijls zij u dit heefc<br />

doen begrijpen. Mij heeft zij er insgelijks over<br />

onderhouden op eene vrij flerke manier, en indien<br />

zij de onftuimigheid van uwen vader niet<br />

vreesde, behoeft gij niet te twijfelen of zij zou<br />

er hem zelf reeds over gefproken hebben; dan<br />

zulks durft zij te minder doen, wijl hij haar<br />

Q 3 altoos


i/\6 B R I E V E N V A N<br />

altoos de grootfte fchuld zal geven van eene<br />

kennismaking die gij aan haar te danken hebt.<br />

Ik kan het u niet genoeg herhalen ; neem u<br />

zelve toch in acht terwijl het nog t.jd is. Verwijder<br />

uwen viend eer men er van fpreke; voorkoom<br />

de opwellende vermoedens die door zijne afwezigheid<br />

zeker vervallen zullen: want toch wat<br />

kan men gisfen dat hij hier doet? Misfchien is<br />

het over zes weeken, over eene maand reeds te<br />

laat. Zo het geringlle praatjen uwen vader ter ooien<br />

kwam , zjdder voor het geen de gevolgen<br />

zouden zijn der verontwaardiging van een oud<br />

krijgsman die het hoofd vol heeft van de eer van<br />

zijn huis, en der reukloosheid van een heftig jongman<br />

die niets kan verdragen Dan gij moet beginnen<br />

met op de eene of andere wijze de zaak<br />

van Mijlord EDUARD aftemaken: want gij zoudt<br />

uwen vriend flechts verbitteren, en u eene billijke<br />

weigering op den hals haaien, indien gij hem van<br />

vertrekken ipraakt, eer dezelve aigelopen ware.<br />

L V11. B R I E F .<br />

Fan JULIA.<br />

M ijn vriend! ik heb mij zorgvuldig doen onderrichten<br />

van hetgeen er tusfehen u en Mijlord<br />

EDUARD


T W E E G E L I E V E N . 147<br />

EDUARD is voorgevallen. Het is op grond eener<br />

volkomene wetenfchap van het gebeurde, dat uwe<br />

vriendin met u wil overwegen hoe gij u in deze<br />

omftandigheid te gedragen hebt, volgends de gevoelens<br />

voor welke gij uitkomt, en waarvan ik<br />

onderftel dat gij geene ijdele en valfche vertoning<br />

zult willen maken.<br />

Ik onderzoek niet of gij in de fchermkonst ervaren<br />

zijr, noch ook, of gij u zeifin ftaatgevocit om<br />

het hoofd te bieden aan eenen man, die in Europa<br />

den naam heeft van voortreflijk met den kling<br />

omtegaan , en die vijf of zesmaal in zijn leven<br />

geduelleerd hebbende, zijne partij altoos gedood,<br />

gekwetst, of ontwapend heeft. Ik begrijp dat<br />

men in het geval waarin gij u bevindt, niet met<br />

zijne bekwaamheid raadpleegt, maar met zijnen<br />

moed, en dat de rechte manier van zich te wreken<br />

aan een zwetfer die u beledigt, beftaat in te maken<br />

dat hij u het leven beneme. Laat ons dezen<br />

zoo verftandigen grondregel overftappen ; gij zult<br />

mij zeggen dat uwe eer zoo wel als de mijne u<br />

dierbarer dan het leven is. Zie daar dan hetgrondbeginfel<br />

waarover wij redeneeren moeten.<br />

Beginnen wij met hetgeen u betreft. Zoudt gij<br />

in ftaat zijn mij immer te zeggen, in wat opzicht<br />

gij pcrfoonlijk beledigd zijt door een gefprek<br />

welk mij volftrekt alleen betrof? Of gij in dit<br />

geval u de zaak voor mij moest aantrekken,<br />

Q 4 zul-


248 B R I E V E N V A N<br />

zullen wij terftond zien : ondertusfchen kunt gij<br />

niet tegenfpreken, dat uwe bijzondere eer volmaakt<br />

buiten het gcfchil is, ten zij gij het vermoeden<br />

van door mij bemind te worden voor eene ontcering<br />

mocht houden. Gij zijt gehoond geworden,<br />

dit erken ik, maar nadat gij zelf met eene geweldige<br />

belediging begonnen hadt; — en ik, wier<br />

gedacht vol van Militairen is, en die zoo menigmaal<br />

deze ijslijke twisten heb hooren bepleiten ,<br />

weet zeer wel dat eene belediging, in andwoord<br />

op eene andere , dezelve niet wegneemt, en datde<br />

eerfte die gehoosd word de eenige beledigde<br />

blijft:dit is hetzelfde geval als van een onvoorzien<br />

gevecht, waarin de aanvaller alleen de misdadige,<br />

en de geen die hem verdedigenderwijze kwetst<br />

of doodt, niet fchuldig is aan manflag.<br />

Laat ons nu tot mij komen; laat ons toeftemmen<br />

dat ik door het gefprek van Mijlord EDUARD<br />

beledigd ware, offchoon hij niet meer dan mij<br />

recht deed. Weet gij wel wat gij doet, door mij<br />

met zoo veel hevigheid en onvoorzichtigheid te<br />

verdedigen ? Gij verzwaart zijne belediging; gij bewijst<br />

dat hij gelijk had; gij offert mijne eer aan<br />

eene valfche eerzucht op; gij maakt uwe minnares<br />

te fchande , om op zijn best genomen den naam<br />

te verwerven aat gij een goed opfuijder zijt.<br />

Toon mij aan , zo het u gelieft , welke<br />

overeenkomst er zij tusfehen uwe manier van mij<br />

te verdedigen en mijne wezenlijke verdediging<br />

zelve ?


T W E E G E L I E V E N . «49<br />

zelve ? Meent gij dat mijne zaak met zoo veel<br />

vuur optenemen een krachtig bewijs zij, dat er<br />

tusfchen ons geenerlei verftandhouding plaats heeft,<br />

en dat het genoegzaam zij een blijk van uwe<br />

dapperheid te geven, om te toonen dat gij mijn<br />

minnaar niet zijt ? Wees verzekerd dat al de<br />

praatjensvan Mijlord EDUARD mij minder moeite<br />

doen dan uw gedrag; gij zijt het alleen, die door<br />

dit gedruis op u neemt om dezelve wereldkundig te<br />

maken en te bevestigen. Wat hem betreft, hij<br />

zal in het tweegevecht uwen degen wel ontwij*<br />

ken konnen ; maar nimmer zal mijn goede naam<br />

noch mijn leven, misfehien, den doodlijken fteek<br />

ontduiken dien gij er aan toebrengt.<br />

Zie daar redenen die al te duchtig'zijn, dan dat gij<br />

iets van dezen aart zoudt konnen hebben om er<br />

tegen te ftellen ; dan, ik voorzie het reeds, gij zult<br />

de rede beftrijden met het gebruik,gij zult mij zeggen<br />

, dat er ongelukken zijn, waarin wij ondanks<br />

ons zelve worden medegefleept; dat 'eene logenftrafling,<br />

in welk geval ook, nimmer te duiden<br />

is; en dat, wanneer een verfchil zekeren keer<br />

genomen heeft, men niet meer vermijden kan om<br />

in een tweegevecht te komen of zich te ichande<br />

te maken. Laat ons dit nog eens bezien.<br />

Herinnert gij u nog eene onderfcheiding, welke<br />

gij mij voorheen bij eene belangrijke gelegenheid<br />

gemaakt hebt , tusfchen de waare en fenijnbare<br />

eer? Onder welke van deze twee foorten zullen wij<br />

Q 5 die,


a$o B R I E V E N VAN<br />

die, waarvan wij nu fpreeken,rangfchikken? Wat<br />

mij betreft, ik zie niet hoe dit zelfs in bedenking<br />

kan komen. Wat gemeenfchap is er tusfchen<br />

den roem van een mensch te dooden cn het getuigenis<br />

van eene ïechtfchapene ziel. en welken vat<br />

kan het dwaas gevoelen van anderen hebben op de<br />

waare eer, waarvan de beginfels alleen in het hart<br />

geworteld zijn? Hoe! gaan de deugden die men<br />

wezenlijk bezit,verloren door de logentaal van eenen<br />

lasteraar? Bewijzen de verongelijkingen vaneen<br />

dronken mensch dat men ze verdient, en zou de<br />

eer des voorzichtigen in de macht flaan van den<br />

eerden onverlaat dien hij ontmoeten kan? Zult<br />

gij mij zeggen , dat een tweegevecht een bewijs is<br />

dat men moed heeft, en dat dit genoegzaam is om<br />

de fcbande of het verwijt van alle andere misdaden<br />

uittewisfchen ? Ik vraag u dan, welke de eer<br />

zij, die zoodanig eene uitfpraak kan doen , en welk<br />

eene rede dezelve billijken konne? Op deze wijze<br />

behoeft een booswicht flechts te vechten , om niet<br />

langer een booswicht te zijn; de praatjens van<br />

eenen logenaar worden waarheden , zoo dra zij<br />

door het-punt van den degen onderfteund worden,<br />

en indien men u befchuldigde van iemand vermoord<br />

te hebben, zoudt gij eenen tweeden gaan<br />

vermoerden om te bewijzen dat dit niet waar is?<br />

Zoo kan deugd, ondeugd, eer, fchande, waarheid,<br />

logen, alies zijn beftaan ontieenen van den<br />

uitflag eener tweeftrijd! eene wapenzaal is de zetel<br />

van alle rechtfpraak; er is geen ander recht dan<br />

de


T W E E G E L I E V E N . 251<br />

de ilerkte, geene andere rede dan de mandag; de<br />

geheele vergoeding aan hun die men beledigde<br />

verfchuldigd, is hen te vermoorden, en alle hoon<br />

word even goed uitgewischt door het bloed des<br />

beledigers ais des beledigden? Zeg mij,indien de<br />

wolven in ftaat waren te redekavelen, zouden zij<br />

andere volgregelen hebben dan dezen? Oordeel gij<br />

zelve uit het geval waarin gij u bevindt, of ik derzei<br />

ver ongerijmdheid al te groot make. Wat is hier<br />

de zaak ten aanzien van u? Eene tcgcnfpraak, in<br />

een geval waarin gij wezenlijk loogt. Meent gij<br />

dan de waarheid zelve te dooden met hem dien<br />

gij ftraffen wilt, omdat hij ze gefproken heeft?Bedenkt<br />

gij wel, dat gij u aan den kans van een<br />

tweegevecht wagende, den Hemel tot getuige roept<br />

van eene valfche zaak, en dat gij tegen den beflisfer<br />

der gevechten durft zeggen : Koom eene<br />

onrechtvaardige zaak ondprfleunen en doe de logen<br />

zegepralen! Heeft deze Godslastering niets dat u<br />

verfchrikt? Heeft deze ongerijmdheid niets terugftuitends<br />

voor u? Hcu;el! welk eene ellendige<br />

eer is het, die de misdaad niet vreest, maar wel de<br />

fchande, en die u niet toelaat van een ander de<br />

tegenfpraak te verdragen, welke gij reeds vooraf<br />

geleden hebt van uw eigen hart ?<br />

Gij, die wilt dat men voor zich zelf met zijne<br />

kundigheden voordeel doe, bedien u toch van de<br />

uwen, en onderzoek of men wel eene enkele uitdaging<br />

zag op de aarde, toen zij met helden overdekt<br />

was?


B R I E V E N V A N<br />

was f Dachten de moedigde mannen der oudheid<br />

er immer aan, om hunne perfoonlijke verongelijkingen<br />

te wreeken door afzonderlijke gevechten ?<br />

Zond CAESAR eenen uitdagingsbrief aan CATO,of<br />

POMPEJUS aan CAESAR, wegens zoo veele wederzijdfche<br />

beledigingen, en hield zich de grootfte<br />

Krijgsbevelhebber van Griekenland onteerd omdat<br />

hij zich met een ftok had laten dreigen ? Andere<br />

tijden hebben andere zeden, dit weet ik; maar<br />

zijn er geene dan enkel goede, en zou men niet<br />

durven onderzoeken, of de zeden van eenen zekeren<br />

tijd zoodanig zijn als de wezenlijke eer ze<br />

vordert ? Neen , deze eer is niet veranderlijk, zij<br />

hangt noch van tijden noch van plaatfen noch van<br />

vooroordeelen af, zij kan niet verdwijnen noch<br />

weder opkomen, zij heeft haren eeuwigen ooriprong<br />

in het hart van den rechtvaardigen mensch<br />

en in het onveranderlijk voorfchrift zijner plichten.<br />

Indien de verlichtfte , de dapperfte, de<br />

deugdzaamfte volken van den aardbodem nimmer<br />

het du'él gekend hebben, dan zeg ik dat hetzelve<br />

geene infteiling van de eer is, maar eene affchuwelijke<br />

en barbaarfche mode, haren woesten oorfprong<br />

waardig. Nu wilde ik flechts weten of,<br />

wanneer het aankomt op zijn eigen of eens anders<br />

leven, de brave man zich naar het gebruik fchikke,<br />

en of het als dan geen grootcr moed zij dit te<br />

trotleeren dan optevolgen? Wat zou naar uwe<br />

gedachten de geen, die zich van het gebruik bedienen<br />

wilde, doen in plaatfen waar eene tegen-


T W E E G E L I E V E N . 053<br />

gefielde gewoonte heerscht? In Mesfina of te<br />

Napels zou hijj zijne partij op den hoek van<br />

eene ftraat gaan opwachten, en hem verraderlijk<br />

doorfteken. Dit heet daar te lande braaf te<br />

zijn ( §), en de eer beftaat er niet in zich<br />

door zijnen vijand te doen ombrengen, maar in<br />

hem zelve te vermoorden.<br />

Wacht n derhal ven van den heiligen naam der<br />

Eer te verwarren met dat woest vooroordeel,<br />

hetgeen alle de deugden plaatst op de punt van<br />

eenen degen, en enkel gefchikt is om moedige<br />

fchelmen te maken. Dat deze handelwijze, zo<br />

men wil , de plaats der braafheid vervullen<br />

konne, is die aanvulling niet nutloos alom<br />

waar de braafheid zelve heerscht, en wat denkbeeld<br />

moet men vormen van iemand, die zich<br />

aan den dood blootftelt , om zich te bevrijden<br />

van een eerlijk man te zijn ? Ziet gij niet dat<br />

die misdaden, welken de zedigheid en de eer niet<br />

hebben konnen voorkomen , bedekt en vermenigvuldigd<br />

worden door eene valfche fchaamte en<br />

de vrees voor laster? Het is deze, die den mensch<br />

tot eenen veinsaart en logenaar maakt ; het is<br />

deze, die hem het bloed van eenen vriend doet<br />

ftorten om een onbedachtzaam woord, welk hij<br />

ver-<br />

(§) Bravo is in Itaüe de bekende naam dei<br />

moordenaars van beroep.<br />

Aant» des VUT.'


»5* B R I E V E N V A N<br />

vergeten moest, wegens een rechtmatig verwijt,<br />

hetgeen hij niet verdragen kan. Zij is het<br />

ook , die een bedrogen en vreesachtig meisjen<br />

herfchept in eene helfche razernij. Zij is het,<br />

Almachtig God! die de moederlijke hand kan<br />

wapenen tegen de tedere vrucht ik<br />

voel mijne ziel bezwijken op dit verfchriklijk<br />

denkbeeld, en ik dank Hem die de harten beproeft,<br />

dat hij uit het mijne ten minfte die<br />

verfocilijkc eer verbannen heeft, die niets anders<br />

dan gruweldaden inboezemt, en de natuur<br />

doet zidderen.<br />

Koom dan tot u zelve, en overweeg of het u<br />

vrij fta met voorbedacht opzet het leven van een<br />

mensch aanteranden en het uwe te waagen,<br />

cm te voldoen aan eene barbaarfche en gevaarlijke<br />

harsfenfchim die geenerlei redelijken<br />

grond heeft, en of de droevige herinnering van<br />

he; in zulk een geval geplengde bloed immer kan<br />

ophouden van wraak te roepen in het binnenfte<br />

van hem die het heeft doen vloeien ? Kent gij<br />

ééne misdaad zoo groot als de moedwillige<br />

menfehenmoo'-d, en indien de menschlijkheid de<br />

grondflag van alle de deugden is, wa: zullen wij<br />

dan derken van dien bloedgierigen en ontaarten<br />

mensch. die dezelve in het leven van zijnen<br />

natuurgenoot durft aanranden? Herinner u wat<br />

gij zelf mij gezegd hebt tegen den vreemden<br />

Krijgsdienst: hebt gij vergeten dat een burger<br />

zijn


T W E E G E L I E V E N . 255<br />

zijn leven verfchuldigd is aan zijn Vaderland,<br />

en dat hij geen recht heeft om daarover te<br />

befchikken zonder de toeftemming der wetten,<br />

hoe veel te minder tegen haar verbod aan? O<br />

mijn vriend! zo gij de deugd opreclulijk bemint,<br />

leer haar dan gehoorzamen op hare wijze en niet<br />

naar het gebruik der menfchen. Ik geef eens toe<br />

dat er eenige onaangenaamheid uit kan ontftaan;<br />

is dan het woord deugd voor u flechts eene ijdele<br />

klank , en zult gij niet deugdzaam zijn dan<br />

wanneer het u niets kosten zal zulks te wezen?<br />

Maar welke zijn toch in den grond deze onaangename<br />

gevolgen ? Het gemompel van lediggaande ,<br />

van ondeugende lieden, die zich met de ongelukken<br />

van een ander zoeken te vermaken,<br />

cn die altoos wel eenig nieuw voorval te vertellen<br />

wilden hebben. Eene groote beweegreden<br />

waarlijk, om zich onderling te vermoorden!<br />

indien de wijsgeer cn de man van verftand zich<br />

in de gewiehtigfte gevallen van het leven fchikken<br />

naar de onbezonnen praatjens van den<br />

grooten hoop, waartoe dient dan al die toeftel van<br />

geleerde kundigheden, daar men toch in herwezen<br />

der zake niets meer dan een dagelijksch mensch<br />

is? Gij durft dan de wraakzucht niet opofferen<br />

aan uwen plicht, aan de achting, aan de vriendfchap,<br />

uit vrees dat men u befchuldigen zal<br />

van beangst te zijn voor den dood ? Overweeg<br />

de zaaken, mijn goede vriend! en gij zult<br />

veel


*5« B R I E V E N VAN<br />

veel meer lafhartigheid vinden in de vrees voor<br />

dit verwijt , dan in die voor den dood zelve.<br />

De zwetfer, de lafhartige wil met alle geweld<br />

doorgaan voor een man van moed:<br />

Ma ver ace valor, ben che negletto,<br />

E di fe ftesfo a fe freggio as/ai chiaro (*).<br />

Hij die voorgeeft den dood zonder fchrik on»<br />

der de oogen te zien, liegt. Elk mensch vreest<br />

te fterven ; dit is de groote wet der gevoelige<br />

fchepfelen, zonder welke alle foorten van fterflijke<br />

wezens weldra vernietigd zouden zijn. Deze<br />

vrees is eene eenvouwïge infpraak der natuur,<br />

die niet alleen onverfchillig is, maar goed in<br />

zichzelve en overeenkomftig de orde der dingen.<br />

Alles wat haar fchandelijk en laakbaar<br />

doet worden, is dat zij ons verhinderen kan<br />

om wel te doen en onze plichten te vervullen.<br />

Indien de moed niet aan andere deugden dienstbaar<br />

was, zou de lafhartigheid ophouden eene<br />

ondeugd te zijn. Ik fta toe, dat al wie meer<br />

gehecht is aan zijn leven dan aan zijnen plicht,<br />

in den grond niet deugdzaam kan wezen. Maar<br />

verklaar mij eens, gij die u vermeet een verftandig<br />

man te zijn, welk foort van verdienfte men<br />

vln-<br />

(*) Dat is{: Jlfaar de ivaare dapperheid, offchoon<br />

miskend, heeft in zich zelve waardij genoeg, om daarlp<br />

te fteunin.<br />

Aant des VERT.


T W E E G E L I E V E N 25?<br />

vinden kan in het trotfeeren van den dood om<br />

eene misdaad te begaan ?<br />

Wanneer het al eens waar was dat men zich<br />

verachtlijk maakt wanneer men weigert met elkander<br />

te vechten , welke verachting is dan het<br />

meest te duchten, die van anderen als men wel,<br />

of die van zichzelve als men kwalijk doet ?<br />

Geloof mij , hij die waare .achting voor zich<br />

zelve heeft, is weinig gevoelig voor de minachting<br />

van anderen, en hij vreest enkel zich dezelve<br />

waardig te maken : want het deugdzame en het<br />

brave hangt niet af van het oordeel der menfchen<br />

, maar van de natuur der dingen zelve,<br />

en offchoon de geheele wereld de daad welke<br />

gij gaat bedrijven goedkeurde , zij zou daarom<br />

niet minder fchandelijk zijn. Dan het is valsch,<br />

dat men door zich uit deugdzame beginfelen daar<br />

van te onthouden, zich verachtlijk maken zoude.<br />

De rechtfchapene man, wiens geheele leven onbefmet<br />

is, en die nimmer eenig blijk van lafhartigheid<br />

gaf, zal weigeren zijne hand met eene<br />

moord te bezoedelen, en hij zal daarom flechts<br />

des te meer geëerd worden. Altoos gereed om<br />

het Vaderland te dienen , om den zwakken te<br />

befchermen, om de gevaarlijkfte plichten te vervullen,<br />

en om, in alle billijke en betaamlijke<br />

omflandigheden , hetgeen hem dierbaar is, ren<br />

koste van zijn bloed te verdedigen , doet hij<br />

zijne flappen met die onbeweeglijke fhndvastig-<br />

L DEEL. R heid,


£53 B R I E V E N V A N<br />

heid, welke men niet bezit zonder waaren moed.<br />

In de gerustheid van zijn geweten, wandelt hij met<br />

opgerichtcn hoofde, hij ontvlucht zijnen vijand<br />

zoo min als hij hem opzoekt. Men bemerkt<br />

gereedlijk, dat hij minder vreest te fterven dan<br />

kwaad te doen, en dat hij de misdaad fchroomt,<br />

imar geenszins het gevaar. Indien de lage voorcordeelen<br />

zich voor een oogenblik tegen hem<br />

verheffen, alle de dagen van zijn lofwaardig<br />

leven zijn zoo veele getuigen die dezelven wederleggen,<br />

en in een zoo eenparig levensgedrag<br />

beoordeelt men naar eene enkele daad alle de<br />

overige.<br />

Maar weet gij, wat deze gematigdheid voor<br />

een dagelijksch mensch zoo lastig maakt ? Het is<br />

de moeilijkheid om die op eene waardige wijze<br />

doortehouden. Het is de noodzaaklijkheid omvervolgends<br />

gcenerlei daad te plegen die laakbaar is:<br />

want indien de vrees van verkeerd te handelen<br />

hem in dit laatfte geval niet wederhoud, waarom<br />

zou zij hem in liet andere hebben teruggehouden<br />

, bij het welk men eene meer natuurlijke<br />

beweegreden onderftc'.len kan ? Men ziet<br />

dan klaar dat die weigering niet ontftaat uit<br />

deugdzaamheid maar uit lafhartigheid, en men<br />

drijft billijk den fpot met eene naauwgezetheid<br />

die niet opkomt dan in het gevaar. Hebt gij<br />

niet opgemerkt dat menfchen, die zoo achterdochtig,<br />

en zoo gereed zijn om anderen uitte-<br />

dagen,


T W E E G E L I E V E N . s&)<br />

dagen, meestal lieden van een zeer Hecht gedrag<br />

zijn, die , uit vrees dat men hun openlijk de<br />

verachting mocht durven toonen, welke men<br />

voor hen gevoelt, zich moeite geven om<br />

door eenige affaires cVhonneur de fchande van<br />

hun geheele leven te bedekken ? Voegt het<br />

u zulke lieden natevolgen? Laat ons nog eenige<br />

uitzondering maken ten aanzien van krijgslieden<br />

van beroep, die hun bloed voor geld verkopen;<br />

die, hunnen rang willende ophouden ; uit huii<br />

belang berekenen wat zij aan hunne eer verfchuldigd<br />

zijn, en die op eene kroon na weten<br />

hoe veel hun leven geide. Maar, mijn vriend!<br />

laat gij alle deze lieden vechten. Niets is minder<br />

eerwaardig dan die eer waarvan zij zulk eenen<br />

ophef maken; zij is niet anders dan eene onbezonnene<br />

mode , eene valfche nabootfing der<br />

deugd , welke zich met de grootfte misdaden<br />

veriïert. De eer van een man gelijk gij, ftaat<br />

niet in de macht van een ander, zij berust in<br />

hem zelve, en niet in het gevoelen des volks;<br />

hij verdedigt zich niet door degen of fchild,<br />

maar door een braaf en önberisplijk gedrag, eri<br />

deze ftrijd is ruim zoo groot als de andere, iri<br />

het betoon van moed.<br />

Het is uit deze grondbeginfelen , dat gij dé<br />

lofredenen die ik ten allen tijde aan de waare<br />

' dapperheid gegeven heb , moet overéénbrengen<br />

ihet de verachting die ik fteeds heb gekoesterd 1<br />

R z vc'Cr'


sCo B R I E V E N VA w .<br />

Voor de valfche helden. Ik bemin lieden die<br />

hart hebben en kan geene lafhartigen dulden--;<br />

ik zou breken met eenen laffen minnaar die uit<br />

vrees bet gevaar ontvluchtte, en ik denk met<br />

alle vrouwen , dat het vuur van moed dat<br />

der liefde aanblaast. Dan, ik begeer dat de<br />

dapperheid zich ontdekke bij voegzame gelegenheden,<br />

dat men niet zoo gereed zij om daarvan<br />

ontijdig eene valfche vertoning te maken,<br />

als of men vreesde dezelve niet te zullen<br />

bezitten in geval van noodzaaklijkheid. De<br />

waare moed heeft meer ftandvastigheid en minder<br />

haastigheid; zij is altoos hetgeen zij moet<br />

zijn; men behoeft baar noch aantevuuren noeh<br />

te bedwingen ; de brave man voert dezelve<br />

overal met zich, in den ftrijd tegen zijnen vijand,<br />

in eenen kring van menfchen ten behoeve der<br />

afwezigen en der waarheid, op zijne fponde tegen<br />

de aanvallen der fmarte en des doods. De fterkse<br />

van ziel die dezelve inboezemt, komt ten allen<br />

tijde te ftade ; zij plaatst immer de deugd boven<br />

het bereik van toevallige uitkomften, en beftaat<br />

niet in zamen te vechten , maar in voor niets bevreesd<br />

te zijn. Van zoodanigen aart,mijn vriend!<br />

is die moed welken ik doorgaands geroemd heb,<br />

en dien ik weiuch in u te vinden. Al het<br />

overige is flechts onbezonnenheid, buitenfporigheid,<br />

wreed aartigheid ; het is lafhartig zich<br />

daaraan te onderwerpen, en ik veracht niet minder<br />

hem die een noodloos gevaar opzoekt, dan<br />

ie-


T W E E G E L I E V E N . 261<br />

iemand die een gevaar ontvlucht hetgeen hij<br />

t-rotfeeren moest.<br />

Ik heb u doen' zien, zo ik mij niet bedriege,<br />

dat uwe eer niet betrokken is in uw gefchil<br />

met Mijlord EDUARD; dat gij, door toevlucht<br />

te nemen tot het middel van den degen , de<br />

mijne in de waagfchaal fielt; dat dit middel<br />

noch billijk, noch redelijk, noch geoorlofd is;<br />

dat het niet beftaan kan met de gevoelens<br />

waarvan gij belydenis doet; dat het niet voegt<br />

dan aan flechte lieden , die de dapperheid doen<br />

flrckken ter vergoeding van deugden welke zij<br />

niet bezitten , of aan Krijgslieden die niet uit<br />

eerzucht maar uit belang vechten; dat er meer<br />

waare moed is in dit middel te verachten dan<br />

in het te gebruiken; dat de onaangenaamheden<br />

waaraan men zich blootftelt wanneer men hetzelve<br />

van de hand wijst, onaffcheidbaar zijn<br />

van de beoefening zijner waare plichten , en<br />

meer fchijnbaar dan wezenlijk ; eindelijk , dat<br />

zij die het vaardigst zijn om daartoe hunnen<br />

toevlucht te nemen , altoos dezulken zijn<br />

wier braafheid het meest verdacht is. Uit welk<br />

alles ik befluit, dat gij in dit geval geene uitdaging<br />

kunt doen noch aannemen , zonder ten<br />

zelfden tijde de rede , de deugd , de eer, en<br />

mij te verzaken. Keer en wend mijne redeneeringen<br />

zoo als gij wilt, ftapel van uwen<br />

kant de eene drogreden op de andere; het zal<br />

R- 3 al-


fSi B R I E V E N V A M<br />

altoos blijken dat een man van moei geen lafhartige<br />

is, en dat een braaf man geen man zonder<br />

gevoel van eer kan zijn. En echter heb ik<br />

u, dunkt mij, aangetoond, dat de man van moed<br />

het duel veracht , en dat de brave man er een<br />

affchrik van heeft.<br />

Ik heb gemeend, mijn Vriend ! bij een zoo.<br />

ernflig onderwerp het gezond verftand alleen<br />

te moeten doen fpreken, en u de zaken voortedragen<br />

volmaakt gelijk zij zijn. Indien ik ze<br />

had willen afmaaien gelijk ik dezelve befchouwe,<br />

en het gevoel en de menschlijkheid laten<br />

fpreken , zou ik eene zeer verfchillende taal<br />

gevoerd hebben. Gij weet dat mijn vader in<br />

zijne jeugd het ongeluk heeft gehad van in duel<br />

iemand ter neder te leggen; deze man was zijn<br />

vriend; zij vochten tegen hunnen zin, het onbezonnen<br />

punt van eer noodzaakte er hen toe.<br />

De doodlijke fleek die den eenen van het leven<br />

beroofde, benam den anderen voor altoos<br />

zijne rust. De treurige wroeging heeft zints<br />

dien tijd niet uit zijn hart verbannen konnen<br />

worden ; dikwijls hoort men hem in zijne eenzaamheid<br />

weenen en kermen; hij verbeeld zich<br />

noghetftaal, door zijne wreede hand gefloten, te<br />

voelen indringen in het hart van zijnen vriend;<br />

bij ziet in de duisternis van den nacht deszelfs<br />

verbleekt en bebloed ligchaam ; zidderend befchouwt<br />

hij de doodlijke wonde;hij wil het gud-<br />

' ' "' '* ' ' fend


T W E E G E L I E V E N . 263<br />

fend bloed Helpen; de fchrik grijpt hem aan,<br />

hij geeft eenen _gil, en ait ijslijk lijk houd niet op<br />

hem te' vervolgen. Zedert vijf jaaren heeft hij<br />

zijnen geliefden ftamhouder en de hoop van<br />

zijn gefiacht verloren, hij verwijt zich dien dood<br />

als eene rechtvaardige ftraf des Hemels, welke<br />

aan zijnen eenigen zoon den ongelukkigcn vader<br />

gewroken heeft, dien hij van den zijnen<br />

beroofde.<br />

Ik beken u, dat dit alles, gevoegd bij mijnen<br />

natuurlijken afkeer van alle wreedheid, mij zulk<br />

een fchrik voor de tweegevechten inboezemt,<br />

dat ik die befchouwe als den laagften graad van<br />

dierlijke woestheid , svaartoe de menfchen verval*<br />

len konnen. Hij die met vrolijkne'd des harte<br />

zich in een gevecht begeeft, is in mijne oogen<br />

een wreed dier , dat alle krachten infpant pm<br />

een ander te verfcheuren , en indien er het<br />

minste natuurlijk: gevoel in hunne harten overblijft<br />

, vind ik den geenen die fneuvelt minder<br />

beklagenswaardig dan den overwinnaar. Bcfchouw<br />

die aan bloedftorting gewoone menfchen eens:<br />

zij trotfeeren het zelfsvtrwijt, niet anders dan<br />

door de ftem der natuur te fmooren; zij worden<br />

trapswijze wreedaartig, ongevoelig; zij fpclen<br />

met het leven van anderen, en de ftraf van<br />

éénmaal de menschlijkheid te hebben konnen afleggen<br />

, is, dat men die eindelijk geheel en al verliest,<br />

Wat zijn zij in dezen ftaat? zeg trrj, wilt gij<br />

R 4 hun


a&f B R I E V E N v A w<br />

hun gelijk worden? Neen, gij zijt niet be-<br />

Itemd voor deze haatlijke verwildering ; fchroom<br />

voor den eerden flap die u daartoe vervoeren<br />

kan: nog is uwe zieï onfchuldig en gezond; ga<br />

dezelve niet bederven met gevaar van uw leven<br />

, door eene floute poging zonder deugd , eene<br />

misdaad zonder vermaak, en een punt van eerzonder<br />

gezond verftand.<br />

Ik heb u niets gezegd van uwe JULIA zij<br />

zal er ongetwijfeld bij winnen, dat zij uw eigen<br />

hart laat' fpreken. Eén woord nog, één enkel<br />

woord , en ik geeve u aan u zelve over. Gij<br />

hebt mij etlijke maaien vereerd met den tederen<br />

naam van Echtgenote: wellicht moet ik op<br />

dit oogenblik dien van Moeder dragen. Wik<br />

gij mij weduwe laten, eer een geheiligde band<br />

ons vereenige?<br />

Nafchrift. Ik bedien mij in dezen brief van<br />

een gezag, waartegen nimmereenig man van<br />

verftand zich heeft aangekant. Indien gij<br />

weigert u daaraan te onderwerpen, dan<br />

heb ik u niets meer te zeggen; maar bedenk<br />

u vooraf wel. Neem acht dagen<br />

van beraad , om over dit gewichtig onderwerp<br />

te denken. Het is niet in den naam<br />

der rede dat ik u om dit uitftel vraag,<br />

het is in' den naam van mij zelve. Gedenk<br />

dat ik in dit geval mij bediene van een<br />

recht


T W E E G E L I E V E N . 265<br />

recht welk gij zelf mij gegeven hebt, en<br />

dat hetzelve zich tot zoo ver ten minften<br />

uitftrekt.<br />

LVIII. B R I E F .<br />

Van JULIA aan Mijlord EDUARD.<br />

Het is niet om mij over u te beklagen , Mijlord!<br />

dat ik u fchrijve: dewijl gij mij beledigt,<br />

moet ik u zeker verongelijkingen hebben aangedaan<br />

die mij niet bekend zijn. Hoe is het<br />

te begrijpen, dat een braaf man zonder reden<br />

een achtingswaardig huisgezin zoude willen onteeren?<br />

Voldoe derhalven uwe wraakzucht, indien<br />

gij oordeelt dat dezelve rechtmatig is. Deze<br />

brief verfchaft u een gereed middel om een ongelukkig<br />

meisje te bederven, hetgeen nimmer<br />

ophouden zal te betreuren dat zij u beledigd<br />

heeft, en het welk de eer die gij haar benemen<br />

wilt, waagt aan uwe onbefcheidenheid.<br />

Ja, Mijlord! uwe aantijgingen waren gegrond,<br />

ik heb eenen geliefden minnaar ; hij is meester<br />

van mijn hart en van mijne perfoon; de dood<br />

alleen zal dezen tederen band konnen verbreken.<br />

Deze minnaar is dezelfde, wien gij met<br />

uwe vriendfchap vereerde; hij is die waardig,<br />

dewijl hij u bemint en deugdzaam is. Ondertusfchen<br />

ftaat hij door uwe hand te fneeven; ik<br />

R 5 weet


266 B R I E V E N VAN<br />

weet dat de gekwctfte eer bloed vordert ; ik<br />

weet dat zijne dapperheid zelve zijn ongeluk<br />

bewerken zal; ik weet dat in een gevecht hetgeen<br />

gij zoo weinig behoeft te duchten, zijn<br />

onverlchrokken hart zich zonder vrees aan den<br />

doodlijken fteek zal gaan bloot ftellen. Ik heb<br />

deze onberadene drift willen bedwingen; ik heb<br />

de rede deen fpreken. Helaas! terwijl ik mijnen<br />

brief fchreef, gevoelde ik dat dezelve<br />

vruchtloos was , en welke achting ik ook aan<br />

zijne deugden toedrage, verwacht ik er van<br />

hem geene, die verheven genoeg zijn om hem<br />

aftebrengen van een valsch punt van eer. Geniet<br />

bij voorraad het vermaak dat gij zult hebben<br />

, van den boezem van uwen vriend te doorboören<br />

; maar weet, wreedaartig man ! dat gij<br />

althands het genoegen niet zult fmaken van u in<br />

mijne traanen te verlustigen, en aanfehouwer te<br />

zijn van mijne wanhoop. Neen, ik zweer het<br />

u bij de liefde die in mijn binnenfte zucht; wees.<br />

getuige van eenen eed die niet ijdel zal zijn; ik<br />

zal hem, voor wien ik ademe, geenen dag overleven<br />

, en gij zult den roem hebben van met éénen<br />

fteek twee ongelukkige gelieven in het graf<br />

te ftorten, die u niet moedwillig hebben verongelijkt<br />

, en die vermaak fchepten in u eer te bewijzen.<br />

Men zegt, Mijlord! dat gij eene fchoone ziel<br />

en ten gevoelig hart hebt. Indien dezen ü toelaten


T W E E G E L I E V E N . e6><br />

ten ongeftoord eene wraak te genisten waarvan<br />

ik geen denkbeeld heb, en het genoegen van ongelukkigen<br />

te maken, mochten zij dan ten minfte,<br />

wanneer ik niet meer zijn zal , u eenige zorg<br />

doen hebben voor twee ontroostbare ouderen,<br />

welken het verlies van een éenig kind., dat hun<br />

overig bleef, in eeuwigen rouw ftaat te dompelen.<br />

LIX. B R I E F .<br />

Van den Heer D'ORBE aan, JULIA.<br />

Ik haagte mij, MejufFer! om u, volgends uwe<br />

bevelen , verflag te doen van de verrichting<br />

waarmede gij mij belast hebt. Ik komc van<br />

Mijlord EDUARD te rug, wien ik nog pijnlijk van<br />

zijne verzwikking en buiten ftaa: gevonden heb om<br />

door de kamer te gaan , dan met behulp van een<br />

ftok. Ik heb hem uwen brief ter hand gefteld,<br />

dien hij driftig opende ; onder het lezen van<br />

denzelven fcheen hij mij ontroerd te zijn: na<br />

eenigen tijd gepeinsd te hebben, herlas hij dien<br />

jfrHerrhaal met eene nog merkbarer aandoening.<br />

Zie hier, wat hij mij na deze tweede lezing gezegd<br />

heeft: Gij weet, Mijn lieer! dat gefchtllen<br />

van eer hunne wetten hebben, van welke men niet<br />

kan afgaan: gij hebt gezien wat bij het onze is<br />

voorgevallen; het is nodig dat hetzelve regelmatig<br />

wor-


«68 B R I E V E N VAN<br />

worde afgedaan. Neem twee vrienden, en geef u<br />

de moeite van morgen ochtend met hen hier te komen<br />

; gij zult dan mijn bef uit weten. Ik heb hem<br />

voorgehouden, dar, daar de zaak onder ons was<br />

voorgevallen , het beter zoude zijn dat zij op<br />

dezelfde wijze eindigde. Ik weet, andwoordde<br />

hij mij kort af, wat voeglijk is, en ik zal doen<br />

wat er gedaan moet worden. Breng uwe twee vrienden<br />

mede, of ik heb u niets meer te zeggen. Hierop<br />

ben ik heen gegaan , onder een vruchtloos<br />

gïsfen , welk toch zijn vreemd voorneemen zijn<br />

moge; wat daarvan ook zij, ik zal de eer hebben<br />

van u dezen avond te zien; en ik zal morgen<br />

volbrengen hetgeen gij mij gebieden zult.<br />

Indien gij geraden vindt dat ik mij met mijn<br />

gevolg ter beftemder plaats begeve, zal ik hetzelve<br />

doen beftaan uit zulke lieden, waarop ik<br />

'w alle gevallen ftaat maken kan.<br />

LX. B R I E F .<br />

Aan JULIA.<br />

J3edaar uwe ongerustheid, tedergeliefde JU­<br />

LIA! en neem door een verflag van het gebeurde<br />

kennis en deel aan de aandoeningen die<br />

ik gevoele.<br />

Ik was, toen ik uwen brief ontving, dermate<br />

ver»


T W E E G E L I E V E N . 269<br />

vervuld van verontwaardiging, dat ik denzelven<br />

naauwlijks lezen kon met de aandacht welke hij verdiende.<br />

Offchoon ik niet in ftaat was dien te wederleggen,<br />

het mocht nietbaaten, eene blinde hevigheid<br />

behield de overnand. Hetismooglijk dat gij<br />

gelijk hebt, zeide ik bij mij zelve, maar fbreek<br />

mij nimmer van u te laten vernederen. Al moest<br />

ik u verliezen en fchuldig fterven, ik zal niet<br />

dulden dat men te kort doe aan de achting die<br />

men u verplicht is, en zoo lang mij ééne enkele<br />

ademtocht zal overig blijven, zult gij geëerbiedigd<br />

worden door alle die u naderen, gelijk mijn hait<br />

ÏI zulks doet. Evenwel ftond ik niet in bedenking<br />

omtrent de acht dagen welke gij van mij<br />

begeerde; het ongemak van Mijlord EDTJARD<br />

en mijne gelofte van gehoorzaamheid vereenigden<br />

zich om dit uitftel noodzaaklijk te maken.<br />

Befloten hebbende, om volgends uwe bevelen,<br />

dien tusfchentijd te belleden ter overdenkinge<br />

van den inhoud uwes briefs, hield ik mij bij<br />

.aanhoudendheid bezig met denzelven te herlezen<br />

en te bepeinzen, niet om van gevoelen te veranderen<br />

, maar om het mijne te rechtvaardigen.<br />

Dezen morgen had ik dien naar mijnen zin al<br />

te verftandigen en te oordeelkundigen brief weder<br />

in de hand genomen, en ik herlas denzelven<br />

met verdriet, toen men aan mijne kamerdeur<br />

klopte. Een oogenblik daarna zag ik Mijlord<br />

ÏBUARD binnen treden zonder degen, leunende<br />

op


&?o B R I E V E N TAN<br />


ïJj.pLi:<br />

tk zag-met al die verbazing\-w-elkegij uverbedden kunt,<br />

«ïjlord Eduard voor mij geknield ._. . ffladz.^yo.


T W E E G E L I E V E N . 271<br />

„ ik herken op dit oogenblik uwe groote en edel-<br />

„ moedige ziel; en ik weet zeer wel in u te onderfcheiden<br />

de redenen welke het hart ingeeft,<br />

„ van die welke gij voert wanneer gij geen<br />

„ meester van u zelve zijt; dat zij voor altoos<br />

,, vergeten worden! " — Oogenbliklijk onderfteunde<br />

ik hem terwijl hij zich oprichtte , en<br />

wij omhelsden elkander. Hierop keerde zich<br />

Mijlord naar de "omftanders, en zeide hui: Mij'<br />

•ve Heeren ! ik bedank u voor uwè beleefdheid.<br />

Brave lieden gelijk gij, voegde hij er met eene<br />

fiere houding en verhevene ftem bij, gevoelen dat<br />

iemand die op deze wijze zijne verongelijkingen<br />

herfielt, er van niemand eenige verdragen kan.<br />

Gij kunt openbaar maken het geen gij gezien hebt.<br />

Vervolgends nodigde hij ons alle vier tegen<br />

dezen avond ter maaltijd , en die Heeren vertrokken.<br />

Naauwlijks waren wij alleen, of hij kwam mij<br />

andermaal op eene tederer en vrïer.dfchaplijker wijze<br />

omarmen; mij vervolgends bij de hand nemende<br />

, en zich naast mij nederzettende, riep hij<br />

uit: gelukkig fterveüng! fmaak het geluk dat gij<br />

waardig zijt! Het hart van JULIA behoort u<br />

toe; mocht gij beiden . . . Wat zegt gij, Mij-\<br />

lord? viel ik hem in, verliest gij uwe zinnen?<br />

Neen , hernam hij meesmuilende, maar er heeft:<br />

weinig aan gehaperd of ik zou die verloren hebben,<br />

en het ware misfchien met mij gedaan geweest<br />

,


4?i B R I E V E N V A N<br />

weest, indien zij, die mij van het verftand beroofde<br />

, mij dat niet had wedergegeven. Toen<br />

gaf hij mij eenen brief over , dien ik verwonderd<br />

was gefchreven te zien door eene hand,<br />

welke er nimmer eenen aan een ander man fchreef<br />

dan aan mij. Welke aandoeningen ontwaarde ik onder<br />

het lezen van denzelven! Ik zag eene gadeloze<br />

minnares, die zich zelve ongelukkig wilde<br />

maken om mij te behouden , en ik herkende<br />

JULIA. Maar wanneer ik kwam aan die plaats,<br />

waar zij zweert den gelukkigften der menfchen<br />

niet te zullen overleven , ijsde ik van de gevaren<br />

welken ik gelopen had , ik beklaagde mij<br />

van al te fterk bemind te worden , en mijne<br />

angften deden mij bezefFen dat gij niet meer dan<br />

een fterflijk wezen zijt. Ach! geef mij de kloekmoedigheid<br />

weder waarvan gij mij berooft; ik<br />

had moeds genoeg om den dood te trotfeeren<br />

die mij flechts alleen bedreigde , en ik heb er<br />

geenen om geheel te fterven.<br />

Terwijl mijne ziel zich overgaf aan deze treurige<br />

gepeinzen, hield EDUARD gefprekken tegen<br />

mij, op welken ik in den beginne weinig acht<br />

floeg; ondertusfchen vestigde hij mijne aandacht<br />

weder door mij bij aanhoudendheid van u te fpreken;<br />

want hetgeen hij mij zeide, was genoeglijk<br />

voor mijn hart, en wekte mijne jaloezij<br />

niet meer op. Hij fcheen mij diep getroffen door<br />

het berouw van onze liefde en uwe rust geftoord<br />

ts


' tt ' G E H E V E N . 473<br />

'té hebben; gij zijt het, aan wie liij de meeste<br />

hoogachting op aarde toedraagt, en 'daar hij de<br />

verfchoningen , die hij mij gemaakt heeft, niet<br />

aan u zelf durfde voordragen, heeft hij mij gebeden<br />

dezelve in uwen naam te ontvangen en u daar^<br />

mede genoegen te doen nemen. Ik heb u aangemerkt,<br />

zeide hij mij, als haren vertegenwoordiger,<br />

en heb mij niet te diep konnen vernederen<br />

voor het voorwerp dat zij bemint, daar ik<br />

mij niet aan haar perfooh vervoegen noch Mar<br />

noemen kon zelfs, zonder haar in de waa-lcbaal<br />

re ftellen. Hij erkent gevoelens voor u te heb^<br />

ben opgevat, van welke men zich niet Weêrhouden<br />

kan als men u met te veel oplettendheid<br />

ziet; echter was het meer eene tedere bewondering,<br />

dan wel liefde. Nimmer hebben die<br />

gevoelens hem noch aanfpraak noch hoop op<br />

tivve perfoon ingeboezemd; hij heeft ze allen<br />

Opgeofferd aan de onzen , zoo dra hij daarvan<br />

kennis bekomen had, en het flecht gefprek dat<br />

hem ontvallen is, was een uitvverkfel der punch ±<br />

en niet van jaloersheid. Hij behandelt de liefde<br />

als een Wijsgeer die zijne ziel bovei* dö<br />

hartstochten verheven acht; wat mij betreft, ik<br />

bedrieg mij zeer, zo hij er niet reeds eenige<br />

beeft ondervonden , die het diep wortelen van<br />

andere hartstochten bij hem verhindert. Hij<br />

neemt de kwijning van het hart voor de kracht<br />

der rede^ en ik ben wel verzekerd dat JULIA<br />

:<br />

I. BKKI« § tl


274 B R I E V E N VAN<br />

te beminnen en van haar afcezien niet onder c]e<br />

inenschlijke deugden behoort.<br />

Hij heeft een uitgebreid verflag begeerd van"<br />

de gefchiedenis onzer liefde , en van de oorzaken<br />

die het geluk; van uwen vriend verhinderen ;<br />

ik heb geoordeeld dat, na het fchrijven van uwen<br />

brief, eene gedeeltelijke opening van zaaken gevaarlijk<br />

en onvoegzaam was; ik heb dezelve volkomen<br />

gemaakt, en hij heeft mij gehoord met eene<br />

aandacht die mij van zijne oprechtheid verzekerde.<br />

Meer dan eens heb ik zijne oogen vochtig<br />

en zijne ziel vertederd gezien; boven al nam<br />

ik waar den krachtigen indruk dien alle de overwinningen<br />

der deugd op zijne ziel maakten, en<br />

ik verbeelde mij voor CLAUDIUS ANET eenen<br />

nieuwen bégunftiger gewonnen tc hebben , die<br />

niet minder ijverig zijn zal dan uw vader. Er<br />

zijn , zeide bij tegen mij, in het geen gij mij<br />

verhaald hebt, noch tusfchen beiden komende<br />

gebeurdtenisfen noch zonderlinge voorvallen, en<br />

echter zouden de verrasfehende uitkomsten eener<br />

Roman voor mij veel minder belangwekkende zijn;<br />

zoo zeer vergoeden hier gevoelens het gemis van<br />

merkwaardige omftandigheden, en brave gedragingen<br />

de geruchtmakende bedrijven. Uwe twee zielen<br />

zijn zoo buitengemeen, dat men er niet over oordeelen<br />

kan volgends de gewoone regels; het geluk is<br />

voor ulieden niet langs het zelfde fpoor te vinden<br />

nocb


fwit GELIEVEN.<br />

froch van denzelfden aart als bi] andere menfchen;<br />

zij z.oe en n et anders dan her genot en de aanfchouwing<br />

van elkander, gijlieden behoefc enkel<br />

'het «der gevoel en den vrede. Met uwe liefde<br />

heefc zich een naarijver van deugd gepaard die ulieden<br />

verheft* en g :<br />

j zoudt beiden minder waardij<br />

hebben indien gij elkander niet beminde. Dié<br />

liefde zal overgaan , durfde hij er bij voegen *<br />

(vergeven wij hem deze Godslastering, in de onwetendheid<br />

van zijn hart uitgefproken!) die liefdé<br />

zal overgaan, maar de deugden zullen aanwezig<br />

blijven-. Ach! mochten zij zoo lang als de eerdé<br />

duuren, mijne JULIA! De Hemel zal niets meer<br />

Van ons vorderem<br />

Kortom, ik zie dat de wijsgeerige en Nationa*<br />

le ongevoeligheid bij dezen braven Engelschman<br />

de natuurlijke menfchénliefde niet verbastert, en<br />

dat hij wezenlijk deel neemt in onze ongevallen;<br />

Indien het aanzien en de rijkdommen ons van<br />

nut kondert zijn, geloof ik dat wij reden zouden<br />

hebben van ftaat op herti te maken. Maar,<br />

helaas! wat baat vermogen en geld om de harten<br />

gelukkig te doen zijn?<br />

Dit onderhoud, gedurende het welk wij geene<br />

'«uren telden hield cns bezig tot aan het mid«<br />

dagmaal; ik deed een kuiken opbrengen, en na<br />

het eten gingen wij vdord met pratém Hij<br />

S a fprak


ST$ B R I E V E N VAN<br />

fprak mij over zijnen flap van heden morgen/<br />

en ik kon mij niet weêrhouden van eenige verwondering<br />

te betuigen over een gedrag , dat<br />

zoo voorbeeldig en zoo weinig berekend was:<br />

dan, behalven de reden die hij er mij reeds van<br />

gegeven had, voegde hij er bij, dat eene voldoening<br />

ten halve eenen man van moed niet betaamde;<br />

dat men dezelve volkomen of geheel niet<br />

moest geven; ten einde zich niet te vernederen<br />

zonder iets goed te maken, noch aan de vrees<br />

te doen toelchrijven eenen flap, dien men tegen<br />

zijnen zin en op eene onvoeglijke wijze gedaan<br />

had. Daarenboven, vervolgde hij, mijn goede<br />

naam is gevestigd ,• ik kan rechtvaardig zijn zonder<br />

van lafhartigheid verdacht te worden; maar<br />

gij, die jong zijt en eerst de wereld intreedt,<br />

moet zoo zuiver van uwe eerfte moeilijkheid afkomen,<br />

dat dezelve niemand in verzoeking brenge<br />

van u eene tweede te berokkenen. Men vind<br />

alom een aantal van die behendige lafaarts, die,<br />

gelijk men zegt, hunnen man zoeken te polfen,<br />

dat is, iemand te ontdekken die nog laffer is dan<br />

zij, en ten koste van wien zij zich konnen doen<br />

gelden. Ik wil aan een man van eer, gelijk gij,<br />

de verplichting befparen van een of ander dezer<br />

lieden zonder roem te fbraffen, en indien zij<br />

eene les nodig hebben, wil ik liever dat zij dievan<br />

mij ontvangen dan van u; want een verfchil<br />

te meer fchaad niets aan hem die er reeds meer<br />

ge*


T W E E GELIEVEN. *77<br />

gehad heeft: maar er één gehad te hebben, is<br />

altoos eene foort van vlek, en de minnaar van<br />

JULIA moet daar van bevrijd blijven.<br />

Zie daar eene korte fchets van mijne lange<br />

zamenfpraak met Mijlord EDUARQ. Ik heb nodig<br />

geoordeeld u daarvan verflag te doen, op<br />

dat gij mij voorfchrijft hoe ik mij te gedragen ^<br />

heb jegens hem.<br />

Ondertusfchen, daar gij nu gerust gefield moet<br />

zijn, verban, bezweer ik u , de akelige denkbeelden<br />

waarmede gij zedert eenige dagen bezet zijt.<br />

Denk aan de oplettendheden , die de onzekerheid<br />

van uwen tegenwoordigen ftaat vordert. O !<br />

indien het mooglijk ware dat gij eerlang mijn<br />

aanwezen drievouwig maakte ! Indien eerlang<br />

een geliefkoosd pand ... al te zeer bedrogene<br />

hoop! zoudt gij mij nog komen misleiden? . . .<br />

6 wenfchen! 6 vrees! ó verlegenheid ! Bekoorlijke<br />

vriendin van mijn hart! laat ons leven om<br />

elkander te beminnen, en dat de hemel zorge<br />

voor het overige.<br />

Nafchrift. ; Ik heb vergeten u te zeggen, dat<br />

Mijlord mij uwen brief heeft ter hand geiteld,<br />

en dar ik geene zwarigheid gemaakt heb dien<br />

te ontvangen, dewijl ik oordeelde dat zulk<br />

een fchat niet blijven moest in handen van<br />

genen derden. Bij onze eerfte ontmoeting zal<br />

S 3 ik


a?S B R I E V E N v A H<br />

ik u denzelven terug geven ; want wat mij<br />

betreft, ik heb hem niet meer nodig, Hij i s<br />

al te wel in mijn hart geprent, dan dat ik<br />

denzelven immer zou behoeven te herlezen.<br />

LXÏ. BRIES".<br />

Van JULIA.<br />

Breng morgen Mijlord EDUARD met u, op<br />

dat ik mij aan zijne voeten nederwerpe, gelijk<br />

hij zich aan de uwe gedaan heeft. Welk eene<br />

grootheid! wat edelmoedigheid! O! hoe kleen<br />

zijn wij bij hem! Bewaar dezen onfehatbaren<br />

vriend, gelijk den appel uwer oogen. Misfchiert<br />

zou hij minder waardij hebben zo hij gematigder<br />

was; had een man zonder gebreken ooi?<br />

groote deugden ?<br />

Duizend benaauwdheden van allerleien aart<br />

hadden mij in diepe verslagenheid gedompeld,<br />

dan uw brief is mijnen uitgedoofden moed kamen<br />

opwekken. Door mijne angften te verdrijven,<br />

heeft zij mijne zorgen draaglijker ge-,<br />

maakt. Ik gevoel mij thands fterk genoeg om<br />

te Ifden, Gij leeft, gij bemint mij; uw bloed,<br />

het bloed van uwen vriend is niet geftort, en<br />

uwe eer is behouden; ik. ben dan niet ten e'enesjnaal<br />

rampzalig,<br />

Veis


T W E E G E L I E V E N . 17*<br />

Verzuim niet morgen re komen. Nimmer had<br />

ik eene zoo groote behoefte om u te zien,<br />

noch zoo weinig hoop van u lang te zien.<br />

Vaarwel, nvjn waarde en eenige vriend i Gij<br />

hebt, dunkt mij, niet juist gezegd: laat ons leven<br />

om elkander te beminnen. Ach! gij moest<br />

gezegd hebben: laat ons elkander beminnen om<br />

te leven!<br />

LXII. B R I E F .<br />

Van CLAARTJE aan JULIA,<br />

2 al ik dan altoos, bemïnlijke Nicht! de treurigfte<br />

plichten der vriendfchap jegens u te vervullen<br />

hebben? Zal ik dan fteeds uit den weedom<br />

van mijn eigen hart het uwe moeten bedroeven<br />

door fmartelijke berichten? Helaas! wij<br />

deelen alle onze aandoeningen met elkander-,<br />

dit weet gij, en ik kan u geene nieuwe fmarten<br />

aankondigen, die ik niet reeds gevoeld heb.<br />

Waarom kan ik uw ongeluk niet voor u verbergen<br />

zonder het te vergrooten ? of waarom<br />

bezit de tedere vriendfchap niet zoo veel bekoorlijks<br />

als de liefde? Ach! hoe vaardig zou<br />

ik al het verdriet uitwisfchen dat ik u veroorzaak!<br />

Gister na het Concert, toen uwe moeder aan<br />

den arm van uwen vriend, en gij aan dien van<br />

S 4 den


*8® B R I E V E N VAN-<br />

dan Heer B'ORBE daarvan terug keerde %<br />

bleven onze beide Vaders met Mijlord overftaatkundige<br />

zaken zitten fpreken; een onderwerp<br />

waarvan ik-reeds zoo zeer walge, dat de<br />

verveeling mij naar mijne kamer dreef. Ken<br />

half uur daarna hoorde ik uwen vriend etlijke<br />

malen op eenen vrij hevigen toon bij zijnen<br />

naam aanfpreken; ik bemerkte dat het gefprek<br />

eenen anderen keer genomen had, en luisterde<br />

fcherp toe. Uit het vervolg der zamenfpraak<br />

maakte ik op , dat EDUARD het gewaagd had;<br />

een huuwlijk voorteflaan tusfchen u en uwen<br />

vriend, wien hij ronduit zijnen vriend noemde,<br />

en aanbood in die betrekking eenen gevoeglijken<br />

Hand te bezorgen, Dezen voorflag had uw<br />

vader met verachting van de hand gewezen, en<br />

dit was de oorzaak dat de redevvisfeling heviger<br />

begon te worden. Weet, zeide Mijlord<br />

tegen hem, in weerwil van uwe vooro.ordeelen,<br />

dat hij van alle menfchen het meest harer waar r<br />

dig is, en misfehien h,et meest gefchikt om haar<br />

gelukkig te maken. De Natuur heeft hem bedeeld<br />

met alle die gaven, welke niet-onder het<br />

bereik der menfchen ftaan, en hij heeft aile de<br />

bekwaamheden, die van hem afhangen , daar T<br />

mede gepaard. Hij is jong, groot, welgemaakt,<br />

fterk, gemanierd; hij heeft opvoeding, verftand,<br />

goede zeden, en moed; zijn verftand is befchaafd ,<br />

zijn hart is zuiver: wat ontbreekt hem dus nog,<br />

em. uwe toeftemming te verdienen ? Zijn het


T w K a G E L I E V E N . s&E<br />

middelen? Hij zal die hebben. Het derde deel<br />

van mijn vermogen is genoegzaam om hem<br />

tot den rijkften ingezeten van Walliferidnd te<br />

maken; indien het wezen moet, zal ik er de<br />

helft van afftaan. Is het adeldom? Nietig voorrecht<br />

in een land waar hetzelve meer fchadelijk<br />

dan voordeelig is. Maar boven dien heeft hij<br />

denzelven, zijt das verzekerd, niet met inkt<br />

op oude pergamenten gefchreven , maar met<br />

onuitwischbare trekken in het binnenfte van<br />

zijn hart gegraveerd. Met één woord, indien<br />

gij de rede boven het vooroordeel ftelt, en<br />

uwe dochter meer bemint dan uwen geboorte,<br />

rang, dan zult gij haar aan hem geven.<br />

Hierover maakte zich uw vader geweldig<br />

driftig. Hij behandelde het voorftel als ongerijmd<br />

en befpotlijk, Hoe! Mijlord! zeide hij,<br />

kan een man van eer, gelijk gij, zelfs het denkbeeld<br />

bij zich laten opkomen , dat de laatfte<br />

afftammeling van een luifterrijk gedacht zijnen<br />

naam zoude gaan vernietigen of verlaagen in<br />

dien van een knaap (*) , welke geen t'huiskomen<br />

heeft, en die genoodzaakt is van het<br />

ge.<br />

(*) Quidam, een naam, waarmede men in Frank'<br />

tijk litden van eene duistere afkomst, of die men<br />

yerachten wil, pleeg te betijtelen.<br />

Jant. des V»rt.<br />

S 5


fi8a B R I E V E N T A H<br />

gegevene te leven ? . . . Hou op! viel EDUARQ<br />

hem in , gij fpreekt van mijnen vriend; denk<br />

dat ik mij alle de beledigingen hem in mijne tegenwoordigheid<br />

aangedaan, aantrekke, en dat<br />

hoonende benamingen voor eenen man van eer dit<br />

nog meer zijn voor hem, die ze uitfpreekt. Zulke<br />

knapen zijn achtingswaardiger dan alle de<br />

Hoogheden van Europa, en ik tart u om een<br />

vereerender middel uittedenken ter verheling<br />

van zijnen ftaat, dan de hulde der achting en<br />

de gefchenken der vriendfchap. Indien de fchoonzoon,<br />

dien ik u voorftelle, geene lange reeks<br />

van immer twijfelachtige voorouderen telt, gelijk<br />

gij, hij zal de grondflag en de eer van zijn<br />

huis zijn, gelijk de eerfte uwer voorvaderen die<br />

Van het uwe was. Zoudt gij u dan ook onteerd<br />

gerekend hebben door een verbindtenis met den<br />

itamvader van uw geflacht, en zou deze verachting<br />

niet op u zelf terug vallen ? Hoe veele beroemde<br />

gedachten zouden wederom in de vergetelheid<br />

gedompeld worden, indien men alleenlijk<br />

dezulken waardeerde , die van een achtingswaardig<br />

man hunnen aanvang hebben genomen<br />

V Laat ons uit het tegenwoordige oordeelen<br />

over het verledene; regen twee of drie burgers,<br />

die zich roem verworven door eerlijke middelen<br />

, zijn er duizend fchurken die dag aan dag<br />

hun gefiacht veradelen; en wat zal deze adeldom,<br />

waarop hunne afftammelingen zoo trotsch<br />

zullen zijn, anders bewijzen, dan de dieverijen<br />

en


T W E E G E L I E V E N . aSf<br />

en de eerloosheid van hunnen eerden voorzaat (*)?<br />

Ik erken, men ontmoet ook onder de menfchen<br />

van den burgerftand veele dechte lieden; maar men<br />

kan altoos wel twintig tegen óén wedd-n, dat<br />

een edelman van eenen dcugdniet affbmme. Laten<br />

wij, zo het u gelieft, de afkomst aan hare<br />

plaats, en fchatten wij alleen de verdienste, en<br />

de gedane dienstbewijzen. Gij hebt bij een buireniandsch<br />

vorst de wapenen gedragen, zijn vader<br />

droeg dezelven om niet voor het vaderland. Hebt<br />

gij wel gediend, gij zijt er wel voor betaald<br />

geworden, en welken roem gij ook in den oorlog<br />

verworven moogt hebben, honderd gemeene<br />

lieden hebben dien nog grooter behaald dan gij.<br />

Waarop verheft zich dan, vervolgde Mijlord<br />

EDUARD, die adeldom op welke gij zoo trotsch<br />

zijt? Wat doet zij tot de eer van het vaderland,<br />

of het geluk des menschdoms? Doodlijke<br />

vijandin der wetten en der vrijheid, wat heeft<br />

zij in de meesre landen , waar zij fchitterde ,<br />

poit anders uirgewerkt, dan de fteviging der<br />

ti-<br />

(*) De brieven van adeldom zijn in deze eeuw<br />

zeldzaam , offchoon zij daarin éénmaal ten minfte<br />

beroemd geweest zijn. Maar wat betrefc den adel-<br />

dom welke voor geld verkregen word , en die men<br />

door posten koopt, het meest vereerende dat ik daar<br />

in vinde, is her voorrecht van niet te mpjen wor«<br />

gen opgehangen.


5§4 B R I E V E N VAK<br />

tirannij, en de onderdrukking der volken? Durft<br />

gij in een Gemeenebest uwen roem dragen op<br />

penen ftaat, die de verwoester is der deugden en<br />

der menschlijkheid ? eenen ftaat, waarin men zich<br />

beroemt in de flavernij, en zich fchaamt mensch te<br />

zijn? Lees de jaarboeken van uw vaderland (*J;<br />

in welk geval heeft uwe orde zich bij hetzelve wel<br />

verdiend gemaakt? Welke edelen telt gij onder<br />

deszelfs verlosfers ? Waren de FURSTEN, de<br />

TELLS, de STAUFFACHERS edellieden? Welke<br />

is dan die ijdele roem, waarvan gij zoo veel<br />

cphefs maakt? Het is die van eenen mensch te<br />

dienen, en ten laste van den Staat te zijn.<br />

Verbeeld u, mijne waarde! hoe het mij trof<br />

dezen braven man door zulk eene ongepaste<br />

ftrengheid de belangen van eenen vriend te zien<br />

benadeelen, wien hij dienst doen wilde. Inde.<br />

daad , uw vader verbitterd door zoo veele fteke»<br />

lige en hooncnde, fchoon algemeene, trekken,<br />

begon dezelven terug te kaatfen door perfoonlijke<br />

beledigingen. Hij zeide ronduit tegen Mijlord<br />

EDUARD , dat nimmer een man van zijnen tang<br />

zulke gefprekken had gevoerd als hem zqo even<br />

Qnt-<br />

(*) Hier is veel onnaauwkeurigs. Walliferlani.<br />

heeft nooit een deel van Zwitferland uitgemaakt.<br />

Het is een aangewonnen land van die van Bern,<br />

en deszelfs ingezetenen zijn noch burgers , noc^<br />

yrjje lieden, maar onderdanen.


T W B E GELIEVEN. m<br />

ontvallen waren. Bepleit niet langer vruchtloos<br />

de zaak van een ander, veegde hij er op eenen<br />

bitfen toon bij; zoo groot een heerfchap gij<br />

ook wezen moogt, twijfel ik of gij wel in ftaat<br />

zoudt zijn om uwe eigene zaak te verdedigen<br />

in het geval voorhanden. Gij vraagt mijne<br />

dochter voor uwen gewaanden vriend, zonder<br />

te weten of gij zelve goed voor baar zoudt<br />

zijn, en ik ken den adel van Engeland genoeg-,<br />

om uk uwe gefprekken een middenmatig denkbeeld<br />

van den uwen te vormen.<br />

Waarachtig! zeide Mijlord , wat gij ook<br />

van mij deuken moogt, het zou mij fpijten zo<br />

ik geen ander bewijs van mijne verdienste had,<br />

dan die van eenen man welke zedert vijf honderd<br />

jaaren dood is. Indien gij den Ev.gelfehen<br />

adel kent, weet gij dat dezelve de verlichtfte,<br />

de best ondervvezene, de verftandigfte en braaffte<br />

van geheel Europa is: mee dac al behoef ik<br />

niet te onderzoeken of zij de oudfte van allen<br />

zij; want wanneer men fpreekt van het geen<br />

zij is , komt het niet in aanmei king , wat zij<br />

eens was. Het is waar, wij zijn geene Haven<br />

van den vorst, maar zijne vrienden; geene<br />

tirannen des volks, maar deszelfs hoofden. Waarborgen<br />

der vrijheid , fteunlels van het vaderland,<br />

en onderfchragers van den throon, vormen<br />

wij een onverwrikbaar evenwicht tusfchen<br />

het volk cn den Koning. Onze eerfte plicht<br />

ü


it® B R I E V E N V A N<br />

is jegens de Natie; de tweede betreft hem die<br />

dezelve beftuurt; wij plegen raad, niet met zij­<br />

nen wil, maar met zijn recht. Opperfte bedie­<br />

naars der wetten in de kamer der Pairs C*)i<br />

zomtijds zelfs wetgevers, doen wij gelijklijk recht<br />

aan het Volk en aan den Koning, en gedoogen<br />

niet dat iemand zegge: God en mijn degen (f) i<br />

maar alleen, God en mijn recht-.<br />

Zie daar, mijn Heer! vervolgde hij, wat er<br />

zij van dien eerwaardigen adel, niet minder oud<br />

dan eenige andere , maar veel meer fier op<br />

zijne verdiensten dan cp zijne voorouderen ,<br />

en waar over gij fpreekt, zonder dien te kennen;<br />

Ik ben geenszins de laagfte in rang van dezë<br />

aanzienlijke Orde, en meene, in weêrwil uwer<br />

inbeelding, u in alle opzichten te konnen opwe*<br />

gen. Ik heb eene huwbare zuster: zij is edel 5<br />

jong, beminlijk, rijk, zij zwicht niet voor JU­<br />

LIA dan in die hoedanigheden, welke gij voor<br />

niets acht. Indien iemand, die de bekoorlijkhe­<br />

den van uwe dochter heeft leeren kennen, zijne<br />

oogen en zijn hart op een ander voorwerp vesti­<br />

gen kon , welk eene eer zoude ik het mij rekenen<br />

Voor mijnen fchoonbroeder zonder eenig ver-<br />

(*) Of het Hoogerhuis.<br />

(t) Een oud Ridderlijk Motto.<br />

Aant. des Vert,<br />

mc«


f « f t G E L I E V E N . zZT<br />

Jfiögen hem te ontvangen, dien ik u ten fchoonzoon<br />

aanbiede met de helft van mijn goed.<br />

Ik bemerkte uit het andwoord van uwen vader<br />

, dat deze redewisfeling niet anders deed<br />

dan hem verbitteren , en fchoon doortrokken<br />

van bewondering voor de edelmoedigheid van<br />

Mijlord EDUARD , gevoelde ik dat een zoo weinig<br />

innemend man, als hij, enkel gefchikt was,<br />

om de onderhandeling welke hij begonnen had,<br />

voor altoos te bederven. Ik haastte mij das ora<br />

weer binnen te komen, eer de zaken hooger liepen.<br />

Mijne terugkomst deed dit onderhoud afbieken,<br />

en een oogenblik daarna fcheidde men vrij koeltjens.<br />

Wat mijn vader betreft, ik vond dat hij<br />

zich in dit verfchil zeer wel gedroeg. In den<br />

beginne ondcrfleunde hij het voordel met deelneming;<br />

dan ziende dat uw vader er niet naaf<br />

luisteren wilde , en dat de twist heviger begon<br />

te worden, voegde hij zich, en met reden , aan<br />

de zijde van zijnen fchoonbroeder, en ten gepasten<br />

tijde den eenen zoo wel als den anderen<br />

door bedaarde redenen invallende, hield hij ze<br />

'binnen die palen, welke zij waarfchijnlijk zouden<br />

zijn te buiten gegaan, indien zij alleen bij<br />

elkander gebleven waren. Na hun vertrek zeide<br />

hij mij in vertrouwen, wat er voorgevallen<br />

was , en daar ik voorzag waar hij op komen<br />

wilde, voorkwam ik hem met te zeggen, dat,<br />

daar de zaken nu in dezen ftaat waren, hec<br />

niet


iSS B R I E V E N v A H<br />

ïiiec langer voegde dat de perfoon in verfchU 3<br />

hier zoo dikwijls zag, en dat het zelfs niet wel*<br />

voeglijk zoude zijn dat hij er ooit weder kwam,<br />

indien dit niet eene foort van belediging ware<br />

voor den Heer D'ORBÏ waarvan hij de vriend<br />

was; maar dat ik dezen zou verzoeken, hem<br />

zeldzamer hier te brengen, zoo wel als Mijlord<br />

EDUARD. Dit is het beste, mijne waarde! dat<br />

ik heb konnen doen, om mijn huis niet geheel<br />

voor hen te fluiten.<br />

Er is nog meer. De bedenklijke toeftand )<br />

waarin ik u befchouwe, noodzaakt mij terug te<br />

komen op mijne voorige raadgeving. De zaak<br />

tusfchen Mijlord EDUARD en uwen Vriend heeft<br />

door de ftad al die oplpraak gemaakt, welke<br />

men zich moest voorftellen. Offchoon de Heer<br />

Ü'ORBE het geheim ten aanzien van den grond<br />

des gefehils bewaard hebbe, zijn er al te veel<br />

tekens, die hetzelve aan den dag brengen, dan<br />

dat het onbekend zoude konnen blijven. Men<br />

vermoed, men maakt gisfingen, men noemt u:<br />

het verhaal der nachtwacht is niet zoo volkomen<br />

gefmoord of men herinnert zich hetzelve,<br />

en gij weet dat in het oog van 't algemeen eene<br />

waarheid die men flechts vermoed, bijna eene zekerheid<br />

is. Al wat ik u tot uwe vertroosting<br />

zeggen kan, is dit, dat men over het algemeen<br />

uwe keuze goedkeurt, en met genoegen de verbind<br />

tenis van een zoo bevallig paar zien zoude;<br />

hst


T W E E G E L I E V E N . 289<br />

het geen mij verzekert, dat uw vriend zich hier<br />

te lande wel gedragen heeft, en dat hij er niet<br />

weiniger bemind is dan gij: maar wat doet de ftem<br />

van het algemeen af bij uwen onbeweeglijker»<br />

vader? Alle deze geruchten zijn hem ter oore<br />

gekomen , of zij zullen het ten minfte doen , en ik<br />

beef voor de gevolgen die dit hebben kan, indien<br />

gij u niet haast om zijne gramfchap te voorkomen.<br />

Gij moet u van dien kant eene moeilijkheid<br />

vooiftellen, die verfchriklijk voor u, en misfchïen<br />

verfchriklijker nog voor uwen vriend zal zijn:<br />

niet, dat ik denke, dat hij op zijne jaaren zich<br />

in tweegevecht zoude willen begeven met eenen<br />

jongman, dien hij zijnen degen onwaardig keurt;<br />

maar de invloed dien hij in de ftad heeft, kan<br />

hem duizend middelen verfchaffen om hem, zo<br />

hij wil, eenen kwaden trek te fpelen, en het is<br />

te duchten, dat zijne woedende drift hem daartoe<br />

zal doen neigen.<br />

Op mijne knieën fmeek ïk u, mijne lieve<br />

vriendin l hoed u voor de onheilen die u van rondom<br />

bedreigen, en waarvan het gevaar ieder oogenblik<br />

aangroeit. Een zeldzaam geluk heelt u tot<br />

heden toe te midden van dat alles beveiligd;<br />

druk, terwijl bet nog tijd is, het zegel der voorzichtigheid<br />

op het geheim van uwen minnehandel,<br />

en drijf het fortuin niet tot een uiterfte,<br />

ten einde hetzelve hem niet in uwe ongelukken<br />

wikkele, die ze veroorzaakt zal hebben.<br />

I. DEEL. T Ge-


59° B R I E V E N V A M<br />

Geloófjinij, rniin Engel! de toekomst is onzeker;<br />

du'zend toevallige omftandigheden konr.en,<br />

met den tijd, ongedachte redmiddelen aan de<br />

hard geven; maar voor het tegenwoordige, ik<br />

heb het u gezegd, en ik herhaal het met nog meer<br />

rr.druk : verwijder uwen vriend, of gij zijt verloren.<br />

LXIIL B R I E F .<br />

Van JULIA c.an CLAARTJE.<br />

Juist het geen gij voorzien hadt, is gebeurd,<br />

rrijne waarde! Gister, een uur na orze t'huiskomst,<br />

trad mijn vader in de kamer van mijne<br />

moeder, met vlammende oogen, een opgezet gelast,<br />

met één woord in eenen toelland, zoo als ik<br />

hem nog nooit gezien had. Ik begreep terftond,<br />

dat hij of op het oogenblik moeilijkheden had<br />

gehad, of die bij ons kwam maken, en mijn ontroerd<br />

geweten deed mij reeds bij voorraad beven.<br />

In den beginne haalde hij heftig, fchoon in<br />

het algemeen, zulke huismoeders door, welke<br />

cnvoorzichtiglijk jonge lieden in haren dienst nemen,<br />

zonder rang of aanzien, wier gemeenzame<br />

omgang riet dan vernedering en fchande berokkent<br />

aan haar, die hun gehoor geven. Vervolgends<br />

ziende dat dit niet genoegzaam was om eenig<br />

and-


T W E E G E L I E V E N . aol<br />

Éndwoord te lokken uit den mond eener onthutste<br />

vrouw, heriep hij zich, ten bewijze van zijtl<br />

zeggen, onbewimpeld op het geen in ons huis<br />

was voorgevallen, zedert men daarin toegang gegeven<br />

had aan een zoo genaamd fraai vernuft,<br />

eenen fchoonprater, die beter gefchikt was om<br />

een deugdzaam meisje te verleiden, dan om ha*t<br />

eenig nuttig onderwijs te geven. Mijne m< eder,<br />

die wel zag, dat het zwijgen haar weinig baateri<br />

zoude, vatte hem op dit woord vat verleiding,<br />

en vraagde hem, wat hij toch vond in het gedrag<br />

of in het gerucht van den braven man, door hem<br />

bedoeld, het geen grond gaf tot foortgelijke vermoedens?<br />

Ik had nooit gedacht , voegde zij er<br />

bij , dat verftand en verdienste hoedanigheden<br />

waren, om welke men iemand uit de zamenleving<br />

verbannen moest. Wien zal men dan toch<br />

de verkeering in uw huis toeflaan, indien bekwaamheden"<br />

en goede zeden daarin geencn toegang<br />

vinden? Aan fatfoenlijke lieden, Mevrouw!<br />

hernam hij met drift, ede in ftaat zijn om de eer<br />

van een meisje te herftelien , zo zij die gekwetst<br />

hebben. Neen, zeide zij, maar aan brave liecen,<br />

die dezelve niet fchenden. Weet, zeide hij, dat<br />

men de eer van een huis aanrandt, wanneer men<br />

eene verbindcenis met hetzelve durft voorflaan,<br />

zonder eenige aanfpraak er op te hebben. Wel<br />

verre, hernam mijne moeder, van daarin eene belediging<br />

te vinden, zie ik er integendeel niets andera<br />

in, dan een bewijs van achting. Boven dien is het<br />

T 2 mij


soa B R I E V E N VA N<br />

mij niet bekend dat de man , op wien gij verftoord<br />

zijt, iets van dien aart ten uwen opzichte<br />

gedaan hebbe. Hij heeft al, Mevrouw! en<br />

hij zal het nog erger maken , zo ik het met<br />

verhindere: maar geloof mij vrij, ik zal het oog<br />

wel weten te houden op eenen plicht, dien gij<br />

zoo Hecht vervult.<br />

Toen ontftond er een netelige twist, waaruit<br />

Ik be'peurde dat mijne ouders nog niets wisten<br />

van die ftedelijke geruchten, waarvan gij meldt,<br />

maar gedurende welken echter uwe onwaardige<br />

nicht wel gewenscht had, honderd voeten onder<br />

den grond te zijn. Verbeeld u de beste der moeders,<br />

deerlijk misleid, eene lofrede te hooren<br />

maken op hare fchuidige dochter, en dezelve te<br />

hooren prijzen wegens deugden, helaas! die zij<br />

allen verloren heeft; en dit, in de vereerendfte,<br />

of om het beter uittedrukken, inde vernederendfte<br />

bewoordingen. Verbeeld u eenen verbitterden<br />

vader, die de ééne hoonende uitdrukking op<br />

de andere ftapelt, en die in al zijne drift zich<br />

niet één enkel woord ontvallen laat, welk het<br />

minfte wr.ntrouwen verraad omtrent de bedachtzame<br />

handelwijze van haar, die in zijne tegenwoordigheid<br />

door het zelfsverwijt veifcheurd,<br />

door fchaamte vernietigd werd. O! welk eene<br />

ongelooflijke foltering van een bevlekt geweetcn<br />

is het, zich misdaden te verwijten, waarop<br />

zelfs de drift en de verontwaardiging gten vermoeden


T W E E G E L I E V E N . t*3<br />

den konnen hebben! Welk een verpletterende en<br />

ondraaglijke last is eene onverdiende loftuiting,<br />

en eene achting welke het hart heimlijk afwijst!<br />

Ik gevoelde mij daardoor zoo beklemd,<br />

dat ik, om mij van die wreede kwelling te ontdaan<br />

, gereed ftond om alles te bekennen , indien<br />

mijn vader mij daartoe flechts den tijd verleend<br />

had; maar de hevigheid zijner drift deed hem<br />

dezelfde zaak honderdmaal herhalen , en ieder<br />

oogenblik op iet anders vallen. Hij merkte mijne<br />

laage, verflagene, en vernederde houding, het<br />

teken mijner inwendige wroegingen. Zo hij er<br />

al mijne fchuld niet uit opmaakte, befloot hij er<br />

ten minften uit dat ik beminde, en om mij deswegen<br />

te meer beichaamd te maken, monfterde<br />

hij het voorwerp mijner liefde met zulke haatlijke<br />

en verachtlijke verwen uit, dat ik, in weêrwil<br />

van de fterkfte pogingen, niet in ftaat was<br />

hem te laten voordgaan, zonder hem in de rede<br />

te vallen.<br />

Ik weet neg niet, mijne waarde! hoe ik zoo<br />

ftoutmoedig kwam, en welk een verbijsterend<br />

oogenblik mij plicht en zedigheid zoo verre deed<br />

vergeten; maar, durfde ik voor een oogenblik een<br />

eerbiedig ftilzwijgen afbreken, gij zult zien, dat ik<br />

er ftreng genceg voor boette, in 's Hemels naam,<br />

zeide ik tegen hem, bedaar toch! nooit zal eeu<br />

man, die zoo veele verwijtingen verdient, gevaarlijk<br />

voor mij zijn. Oogenbliklijk viel mijn<br />

vade--, die in deze woorden een verwijt meende<br />

T 3 «•


894 B R I E V E N VAN<br />

te voelen, en wiens woede Hechts naar een gejfcbikt<br />

voorwendfel wachtte, uwe arme vriendin<br />

aan : voor de eerfte maal van mijn leven ontving<br />

ik meer dan éénen flag in het aangezicht, en zijne<br />

drift den teugel vierende met eene hevigheid<br />

even groot ais de mijne, die ze had opgewekt,mishandelde<br />

hij mij zonder eenige verlchoning,<br />

niettegenftaande mijne moeder zich tusfchen beiden<br />

wierp, mij met haar lijf bedekte, en etlijke<br />

Hagen ontving die op mij gemunt waren. In het<br />

terug deinzen om dezelven te ontwijken, trad ik<br />

mis, en viel met mijn aangezicht tegen den voet<br />

van eene tafel, zoo dat ik bloedde.<br />

Hier eindigde de zegepraal der gramfchap, en<br />

die der natuur begon. Mijn val, mijn bloeden,<br />

mijne traanen, en die mijner moeder, vermurwden<br />

hem. Hij richtte mij op in eene verlegene eu<br />

zorgvolle houding, en mij op een ftoel geplaatst<br />

hebbende, onderzochten zij beiden naauwkeurig,<br />

Of ik ook gekwetst was. Ik had niet dan eene lichte<br />

kneuzing aan her voorhoofd, en bloedde alleenlijk<br />

uit dc neus. Ondertusfchen merkte ik uit de<br />

verandering van mijnes vaders ftem en houding<br />

wel, dat het geen hij gedaan had, hem berouwde.<br />

Hij kwam mij juist niet liefkozen , zulk eene<br />

plotslinge verandering dulde de vaderlijke Waardigheid<br />

niet; maar hij haalde mijne moeder aan,<br />

door liefderijk verfchoning te vragen, en uit zijne<br />

oogen die hij fteelswijze naar mij wendde, zag<br />

ik duidiijk, dat dit alles gedeeltelijk ook aan rrij<br />

?e«


T w n K G E L I E V E N . *95<br />

gericht was. Indedaad, mijne waarde! er is geene<br />

verlegenheid zoo aandoenlijk als die van eenen<br />

liefhebbenden vader, welke zich verbeeld onrecht<br />

te hebben gedaan. Het vaderhart gevoelt, dat<br />

het gemaakt is om te vergeven, en niet om ver­<br />

giffenis te moeten vragen.<br />

Het was tijd om het avondmaal te nemen;<br />

men verwijlde dit, ten einde mij tijd te geven<br />

om mij te herftellen, en daar mijn vader de dienst­<br />

boden geene ooggetuigen wilde maken van mij-<br />

ne omfteltenis, ging hij zelf een glas water voor<br />

mij halen, terwijl mijne moeder mij het aangezicht<br />

reinigde. Helaas! die arme moeder! reeds te<br />

vooren kwijnende en zieklijk, mocht zij voor<br />

zulk eene ontmoeting wel bewaard gebleven zijn,<br />

en zij had ruim zoo zeer hulp nodig als ik.<br />

Aan de tafel fprak hij niet tegen mij; maar dit<br />

zwijgen ontftond uit fchaamte en niet uit veront­<br />

waardiging ; hij geliet zich als of hij elke Ichotel,<br />

waarvan hij at, lekker toebereid vond, ten einde<br />

aan mijne moeder te zeggen, dat zij mij daarvan<br />

zoude dienen, en het geen mij het gevoeligst trof,<br />

was dat ik bemerkte, dat hij opzetlijk gelegenhe­<br />

den zocht om mij zijne dochter te noemen, en<br />

geenszins JUI.IA, zoo als gewoonlijk.<br />

Na het avondeten was het weder zoo koud,<br />

dat mijne moeder i» de kamer vuur deed aanleg<br />

e a<br />

T 4 & '


ao6* B R I E V E N V A N<br />

gen. Zij ging in den éénen hoek van den haard<br />

zitten,'en mijn vader in den anderen. Ik kreeg<br />

eene flcel cm mij tusfchen beiden in te plaatfen,<br />

wanneer hij, mij aan mijn kleed vasthoudende en<br />

zonder een woord fprekens naar zich toe trekkende,<br />

mij op zijne knieën zettede. Dit alles<br />

ging zoo vaardig in zijn werk, en met eene zoo<br />

werktuiglijke beweging, dat hij een oogenblik<br />

daarna er in zekeren zin berouw over had. Ondcrtuslchen<br />

zat ik op zijne knieën, hij kon niet meer<br />

terug, en het geen in zijne gefteldheid het ergst<br />

was, hij moest mij in deze moeilijke houding<br />

blijven omarmen. Het een en ander gebeurde<br />

ftilzwijgend; echter voelde ik van tijd tot tijd<br />

zijne armen tegen mijne zijden drukken met eene<br />

zucht, die hij moeite had te verbergen. Eene<br />

zekere valfche fchaamte verhinderde die vaderlijke<br />

armen zich volkomen zaamtefluiten; zekere<br />

ernst die hij niet durfde afleggen, zekere verwarring<br />

die hij niet overwinnen kon, veroorzaakten<br />

tusfchen vader en dochter die bekoorlijke verlegenheid,<br />

welke de zedigheid en de liefde tusfchen<br />

beminnenden doet ontftaan; terwijl eene tederhartige<br />

moeder, van vreugde verrukt, deze aandoenlijke<br />

vertooning in ftilte begluurde. Ik zag,<br />

ik gevoelde dit alles, mijn Engel, en kon de vertederende<br />

aandoening, die mij overmeesterde,<br />

niet langer wederftaan. Ik hield mij als of ik uitgleed;<br />

om mij optehouden, floeg ik den arm om<br />

den hals van mijnen vader; ik liet mijn aangezicht


T w i TE G E L I E V E N . *97<br />

zicht op zijn eerwaardig gelaat nederzinken, en<br />

oogenbliklijk was her van mijne kusfchen overdekt,<br />

en met mijne traanen bevochtigd. Uit de<br />

geenen die zijn oog ontrolden bemerkte ik, dat<br />

hij zelf verlichtenis voelde van eene groote kwel,<br />

ling ; mijne moeder nam deel in onze aandoeningen.<br />

Lieve en vredige onfchuld! gij alleen mangeldet<br />

aan mijn hart, om dit tooneel der natuur<br />

tot het ftreelendst oogenblik mijnes levens te<br />

maken!<br />

Daar de vermoeienis en het gevoel van mijnen<br />

val mij dezen morgen een weinig langer dan anders<br />

het bed deden houden , kwam mijn Vader<br />

in mijne kamer, eer ik nog opgellaan was; hij<br />

plaatfte zich aan mijn bed, en vraagde met tederheid<br />

hoe ik voer; hij nam mijne ééne hand in<br />

beide de zijnen, en vernederde zich zoo verre,<br />

dat hij meermalen dezelve kuste, terwijl hij mij<br />

zijne lieve dochter noemde, en betuigde dat zijne<br />

driftsvervoering hem fpeet. Ik zeide hem hierop,<br />

en dit meen ik, dat ik zeer gelukkig zoude<br />

zijn van tot dien prijs daaglijks (lagen te ontvangen,<br />

en dat geene behandeling zoo ruuw<br />

konde wezen, of eene enkele liefkozing van hem<br />

ontvangen, was in ftaat om dezelve geheel en al<br />

uit mijn hart te wislchen.<br />

Hierop een ernstiger toon aannemende, bracht<br />

hij mij op het gefprek van gister, en gaf mij<br />

T 5 met


5p5 B R I E V E N V A »<br />

met befcheidene maar korte woorden zijnen wil<br />

te kennen. Gij weet, zeide hij mij , voor wien<br />

ik u beftemd heb, dit heb ik u verklaard van het<br />

oogenblik mijner t'huiskomst af, en nimmer zat<br />

ik op dit ftuk van voornemen veranderen. Wac<br />

aangaat den man, over wien Mijlord EDUARD<br />

Blij gefproken heeft, fchoon ik hemde verdienste<br />

niet betwiste, die de geheele wereld hem toefchrijft,<br />

weet ik niet of hij de belagchlijke hoop<br />

van zich met mijn gedacht te verbinden uit zich<br />

zeiven heeft opgevat, dan of een ander hem de»<br />

zelve heeft weten inteboezemen ; maar zijt verzekerd<br />

dat, al had ik niemand in het oog, en al<br />

bezat hij alle de Guinies van Engeland, ik nimmer<br />

zulk eenen fchoonzoon erkennen zal. Ik<br />

verbiede u hem ooit in uw leven weder te zien<br />

en te fpreken, en dat zoo wel tot beveiliging<br />

van het zijne, als om uwe eigene eer. Ik heh<br />

altcos weinig genegenheid voor hem gevoeld,<br />

maar thands haat ik hem, vooral wegens de buiteufporige<br />

ftanpen die hij mij heeft doen begaan,<br />

en ik zal h_m mijne harde behandeling eeuwig<br />

verwijten.<br />

Met deze woorden vertrok hij, zonder mijn<br />

andwoord aftewachten, cn met een gelaat, bijkans<br />

even geftreng, als hij zich een oogenblik te<br />

vcoren verweten had. Ach ! mijne nicht! welke<br />

helfche monsters zijn toch de 'vooroordeelen!<br />

Zij bederven de beste harten, en fmooreu ieder<br />

oogenblik de ftem der natuur,<br />

Zie


T W E E G E L I E V E N . *99<br />

Zie daar, CLAARTJE» den uitftag van die<br />

moeilijkheid welke gij voorzien hadt, en waarvan<br />

ik de oorzaak niet heb konnen begrijpen<br />

dan nadat uw brief mij dezelve ontdekt heeft.<br />

Ik kan u niet recht zeggen welke omwending<br />

er bij mij hebbe plaats gehad, maar zedert<br />

dien tijd voele ik mij geheel veranderd. M.J<br />

dunkt dat ik met meer leedwezen terug zie op<br />

dien gelukkigen tijd, toen ik gerust en wel te vreden<br />

in den fchoot mijner bloedverwanten lee.de,<br />

en d-t ik meer gevoel krijge van mijnen misflag,<br />

naarmate ik meer de genoegens miste, die dezelve<br />

mij deed verliezen. Zeg, wreede! zeg mij indien<br />

gij dm ft, zou dan de tijd der liefde voorbijzijn<br />

en moeten wij elkander niet meer zien?<br />

Ach ' bezeft gij al het treurige , al het ijslijke<br />

van dit noodlottig denkbeeld wel? Intusfchen,<br />

het bevel van mijnen vader is ftrikt, en mijn mmnaar<br />

loopt zeker gevaar! Weet gij, wat bij mij<br />

het uitwerktel is van zoo veele tegenftrijdige en<br />

elkander verdringende aandoeningen? Eene tbort<br />

van verftomping, die mijne ziel bijna gantsch<br />

ongevoelig maakt, en mij zoo min mijne driften<br />

als"mijne rede laat behouden. Het oogenblik is beöenklijk',<br />

gij hebt mij zulks gezegd en ik gevoel<br />

het zelve ; ondertusfehen was ik nooit minder<br />

in ftaat om mij zelf te beftuuren. Twintigmaal<br />

heb ik beproefd om aan mijnen minnaar te fchrij-<br />

•ven; maar bij eiken regel val ik bijkans in fliauv?te,<br />

cn het is mij onmoogiijk er twee aan elkander<br />

te hechten. Niets blijft mij dus overig, dan gij,<br />

mij-


3co B R I E V E N VAN<br />

mijne lieve vriendin ! heb gij de goedheid van voor<br />

mij te denken, te fpreken, en te handelen; ik<br />

flel mijn lot in uwe handen; welk beiluit gij<br />

ook neemt, ik hang vooraf mijn zegel aan hst<br />

geen gij doen zult; ik vertrouw aan uwe vriendfchap<br />

dat noodlottig gezag toe, het geen de<br />

liefde mij zoo duur heeft doen koopen. Scheid<br />

mij voor altoos af van mij zelve, beneem mij<br />

het leven zelfs, indien het nodig is dat ik fierve;<br />

maar noodzaak mij niet, om met eigen hand<br />

mij het hart te doorftooten!<br />

O mijn Engel! mijne befchcrmfter! welk eene<br />

verfchriklijke taak draag ik u op ! Zult gij<br />

moeds genoeg hebben om dezelve uittevoeren?<br />

zult gij er de wreedheid van weten te verzachten.<br />

Helaas! het is niet mijn hart alleen, dat<br />

gij moet van één rijten. CLAARTJE! gij weet,<br />

ja gij weet, hoe ik bemind worde! Ik heb zelfs<br />

die vertroosting niet, dat ik de ongelukkigfte van<br />

ons beiden ben. Dat ik u bidden mag! doe mijn<br />

hart door uwen mond fpreken; dat het teder mededogen<br />

der liefde het uwe doortrekke; vertroost<br />

eenen ongelukkigen! Zeg hem honderdmaal<br />

Ach! zeg hem Gelooft gij niet, lieve vriendin<br />

! in lpijt van alle voorooideelen , van alle beletfelen,<br />

van alle tegenfpoeden, dat de Hemel ons<br />

beiden voor elkander gefchapen heeft ? Ja, ja, ik<br />

ben er van verzekerd; hij beftemde ons om eens<br />

te zamen vereenigd te worden. Het is mij niet<br />

mooglijk dit denkbeeld optegeven, zoo min ajs<br />

de


T W E E G E L I E V E N . 301<br />

de hoop, die daaruit bij mij geboren word. Zeg<br />

hem toch, dat hij zich wachte voor moedloosheid<br />

en wanhoop. Houd u niet op met in<br />

mijnen naam liefde en getrouwheid van hem te<br />

vorderen; en uog minder, met hem dezelven van<br />

mijne zijde te beloven. Hebben wij niet de verzekering<br />

daarvan in ons binnenfte? Gevoelen wij<br />

niet dat onze zielen onfeheidbaar zijn, en dat wij<br />

met ons beiden er flechts ééne bezitten ? Zeg hem<br />

dus alleen, dat hij hoope; en dat hij, al vervolgt<br />

ons het noodlot, zich op de liefde ten minfte<br />

verlate: want, ik gevoel het, nicht! zij<br />

zal op de eene of andere wijze de fmarten<br />

verzoeten, welke zij ons berokkent, en hoe ook<br />

de Hemel over ons lot befchikke, wij zullen<br />

niet lang gefcheiden van elkander leven.<br />

N. S. Na het affchrijven van mijnen brief, ging '<br />

ik naar de kamer van mijne moeder, en<br />

bevond mij zoo onpaslijk, dat ik verplicht<br />

ben geweest wederom naar bed te gaan. Ik<br />

gevoel zelfs ik vrees ach! mijne<br />

waaide! ik heb groote vrees, dat de val<br />

van gister mooglijk nadeeliger gevolg zal<br />

hebben , dan ik eerst gedacht had. Alles<br />

is dus voor mij verloren, alle verwachtingen<br />

ontzinken mij op één en hetzelfde<br />

oogenblik.<br />

LX1V.


2oi B R I E V E N VAH<br />

L X I V . B R I E F .<br />

Van CLAARTJE aan den Heer D'ORBE.<br />

D ezcn morgen heeft mijn Vader mij verflag ge­<br />

daan van het gefprek, dat hij gister met u gehad<br />

hecfr. Ik zie met vermaak, dat alles zich fchikt<br />

tot het geen gij uw geluk gelieft te noemen.<br />

Ik hoop daarin, dit weet gij, ook mijn geluk te<br />

zullen vinden; mijne achting en vriendfchap be­<br />

zit gij, en zo mijn hart nog tederer gevoelens<br />

kan koesteren, behooren zij geheel aan u. Maaf<br />

bedrieg u in dit geval niet; ik ben als vrouw eene<br />

foort van natuurlijke zeldzaamheid, en ik weet<br />

niet, welk eene grilligheid der natuur oorzaak zij,<br />

dat de vriendfchap bij mij boven de liefde gaat.<br />

Gij doet niets dan lagchen, wanneer ik u zeg, 'dat<br />

mijne JULIA mij meer waardig is dan gij, en<br />

intusfchen is niets waarachtiger dan dit. JULIA<br />

gevoelt dit zoo zeer, dat zij meer jaloersch voor<br />

u is dan gij zelf, en terwijl gij voldaan fchijnt,<br />

vind zij altoos, dat ik u niet genoeg bemin.<br />

Het gaat nog verder, en ik ben zoo verkleefd<br />

aan alles, wat haar dierbaar is, dat haar minnaar<br />

en gij in mijn hart na genoeg in gelijke graa-<br />

den ftaat, fchoon op eene verfchillende wijze.<br />

Voor hem heb ik enkel vriendfchap, doch zij<br />

is meer warm; voor u verbeelde ik mij een<br />

weinig liefde te gevoelen , maar die koeler is.<br />

Offchoon dit alles fchijnen moge reden genoeg<br />

op-


T W E E G E L I E V E N . 303<br />

opteleveren om de rust van eenen jaloerfcben<br />

minnaar te Hooren, denk ik echter niet dat de<br />

uwe er aanmerklijk door gefchokt zal worden.<br />

Hoe ver zijn deze arme fchepfels verwijderd<br />

van die zoete rust , weike wij mogen fmakcn!<br />

en hoe kwalijk voegt ons de vrolijkheid,<br />

zoo lang onze vrienden rampzalig zijn! Het ligt<br />

er toe, zij moeten van elkander afzien; zie daar<br />

misfehien bet oogenblik van hunne eeuwige fcheiding<br />

geboren , en wellicht was de droefgeef tlgheid,<br />

die wij hun op den dag van het Concert ver weeten<br />

, reeds een voorgevoel dat zij elkander voor<br />

de laatHe maal zagen. Ondertusfchen weet uw<br />

vriend nog niets van zijn ongeluk: met een gerust<br />

hart (maakt hij nog het geluk, welk hij reeds verloren<br />

heeft; op het wanhoopigst oogenblik ftreelt<br />

hij zich in verbeelding met eene fchaduw van geluk;<br />

en even gelijk iemand, wien een onvoorzien<br />

fterfgeval wegrukt, denkt de ongelukkige te<br />

leven, en bemerkt den dood niet, die gereed ftaat<br />

om hem te overrompelen. Helaas 1 her is van<br />

mijne hand, dat hij dien verfchriklijken flag ontvangen<br />

moet! ö Godlijke vriendfchap! eenige<br />

lieveling van mijn hart! koom het bezielen met<br />

uwe heilige geftrengheid! Geef mij den moed om<br />

wreedaartig te zijn, en om u in eenen zoo fmart*<br />

lijken plicht op eene waardige wijze te dienen!<br />

Ik maak in dit geval ftaat op u, en dit zou ik<br />

doen


304 B R I E V E N V A N<br />

doen, al hadt gij minder liefde voor mij; trou«<br />

wends, ik ken uw hare; ik weet dar het, waar<br />

de ftem der menschlijkheid fpreekt, de aanvuuring<br />

der 1'efde niet nodig heeft. In de eerfte<br />

plaats moet gij onzen vriend bewegen om morgen<br />

ochtend bij mij te komen. Draag verder<br />

zorg, dat gij hem niets laat blijken. Dezen dag<br />

ben ik vrij, en ik ga den namiddag bij JULIA<br />

doorbrengen; tracht Mijlord EDUARD op te<br />

fpooren, en koom mij tegen acht uur met hem<br />

alleen opwachten, ten einde zamen te overleggen<br />

wat er gedaan moet worden, om dien ongelukkigen<br />

tot zijn vertrek te bewegen, en zijn<br />

onherfteibaar verderf te voorkomen.<br />

Veel goeds verwacht ik van zijnen moed en<br />

van onze pogingen. Nog meer hoop heb ik op<br />

zijne liefde. De begeerte van JULIA, het ga.<br />

vaar, dat zijne eer en zijn leven loopen, zijn<br />

beweegredenen, waartegen hij zich niet verzetten<br />

zal. Hoe dit ook zij, ik verklaar u, dat eene<br />

echtverbindtenis tusfchen ons in geene bedenking<br />

zal komen, zoo lang JULIA niet gerust is, en<br />

dat nimmer de traanen mijner vriendin den band<br />

die ons vereenigen moet, zullen befproeien. Zo<br />

het derhalven waar is dat gij mij bemint, mijn<br />

Heer! ftemt in dit geval uw belang met uwe<br />

edelmoedigheid overeen, en hoezeer het hier de<br />

zaak van een ander gelde, is nogthands uwe eigene<br />

zaak wel degelijk daarmede verbonden.<br />

LXV.


T W E E G E L I E V E N . 305<br />

L X V. B R I E F .<br />

Van C L A A R T J E aan J U L I A ,<br />

Alles is verricht, en mijne J U L I A is beveiligd,<br />

in weerwil harer onbedachtzame Happen. Uwé<br />

hartsgeheimen zijn bedolven in her duister der<br />

ftilzwijgendheid ; gij bevind u nog in het<br />

huis uwer ouderen en in uw vaderland, geliefd,<br />

geëerd, in het bezit van eènen onbevlelo<br />

ten goeden naam, en van eene algcnleene achting.<br />

Zie met ziddcring terug op de gevaaren,<br />

die de zedigheid of de liefde u hebben doen<br />

loopen, door of te weinig of te veel te doen.<br />

Tracht niet langer neigingen, die met elkander<br />

onbeftaanbaar zijn, zaam te vereenigen, en dank<br />

den Hemel, al te verblinde minnares of al te<br />

fchroomvallige dochter! voor een geluk, dat u<br />

alleen befchoren was. —<br />

Ik wenschte het verflag van eene zoo wreeda<br />

maar tevens zoo noodzaaklijke afreis voor uw<br />

bedroefd hart te mogen vermijden. Dan, gij hebt hec<br />

begeerd, ik heb het ü toegezegd, ik zal woord<br />

houden, met dezelfde rondborstigheid die ons bei»<br />

den eigen is, en die nimmer aan eenig nüttig oogmerk<br />

de goede trouw opofferde. Lees dus, lieve<br />

en beklagenswaardige vriendin! lees, wijl het zoo<br />

moet zijn ,msar grijp tevens moed, en houda fterk.<br />

L D E E L . V Alle


joö B R I E V E N T A N<br />

Alle de maatregelen die ik genomen had , en<br />

waar van ik u gister bericht gaf„ zijn van ftuk<br />

tot ftuk naauwkeurig opgevolgd, t' Huis komende,<br />

vond ik er den Heer D'ORHE en Mijlord<br />

EDUARD. ik begon met aan den laatften medetcdeelen,<br />

het geen wij van zijne ftoute edelmoedigheid<br />

wisten, en verklaarde hem boe zeer wij<br />

er beide door getroffen waren. Vervolgends<br />

gaf ik hun te kennen de dringende redenen die<br />

wij hadden, om zijnen vriend ten fpoedigfte te<br />

verwijderen, en de zwarigheden die ik voorzag,<br />

om hem daartoe ovcrtehalen. Mijlord gevoelde<br />

dit alles volkomen, en betoonde veele droefheid<br />

over het gevolg dat zijn onvoorzichtige ijver had<br />

veroorzaakt. B iden waren het eens, dat het<br />

nodig was de afreis van uwen vriend te verhaasten<br />

, en van het eerfte oogenblik zijner toeftemining<br />

gebruik te maken, ten einde nieuwe vlaagen<br />

van befluiteloosheid te voorkomen, en hem<br />

te onttrekken aan het aanhoudend gevaar van<br />

eene langere verwijling. Ik wilde den Heer<br />

D'ORBE belasten, om buiten zijn weten de vereischte<br />

fchikkingen hiertoe te maken, maar Mijlord<br />

befchouwde dit als zijne zaak, en nam de<br />

bezorging daarvan op zich. Hij beloofde mij dac<br />

zijne Chais dezen morgen om elf uur gereed zoude<br />

ftaan; hij voegde er bij, dat hij hem zelf wilde<br />

vergezellen zoo ver het nodig mocht zijn, en<br />

floeg voor om hem eerst onder een ander voorwtndfel<br />

van hier te vervoeren, ten einde hem des<br />

te


T W E E GELIEVEN. 3°7<br />

te gemaklijker tot een befluit te doen komen.<br />

Dan, tusfchen ons en onzen Vriend fcheen mij<br />

dit middel niet genoeg voor de vuist; ook wilde<br />

ik hem op eenen afftand van ons geenszins<br />

blootftellen aan de eerfte uitwerking eener wanhoop<br />

, die lichter het oog van Mijlord dan het<br />

mijne kon ontlnappen. Om diezelfde reden wees<br />

ik zijn voorftel af, van hem in eigen perfoon te<br />

gaan fpreken en zijne toeftemming te verwerven.<br />

Daar ik het netelige van die onderhandeling voorzag,<br />

wilde ik niemand dan mijzelve er mede belasten<br />

; trouwends, ik ben meer van nabij bekend<br />

met de gevoelige zijden van zijn hart, en ik weet,<br />

dat er tusfchen mannen altoos eene zekere ftroefheid<br />

heerscht, welke eene vrouwbeter in ftaat is<br />

te verzachten. Intusfchen begreep ik dat de dienften<br />

van Mijlord ons niet ten onpas zouden komen<br />

om de zaak voortebereiden. Ik gevoelde, hoe<br />

veel indruk op een deugdzaam hart de gefprekken<br />

konden maken van een gevoelig man-, die meent<br />

enkel wijsgeer te zijn, en welk eene kracht de<br />

ftem van eenen vriend konde geven aan de redeneeringen<br />

van eeu verftandig man.<br />

Ik bewoog dus Mijlord EDUARD om den avond<br />

met hem doortebrengen, en zonder iet te zeggen<br />

dat rechtftreeks zijnen toeftand betrof, zijnen geest<br />

ongevoelig op te winden tot eene Stcifche ftandvastigheid.<br />

Gij, zeide ik, die uwen Epiftsttts<br />

zoo wel verftaat, zie hier de gelegenheid om dien,<br />

Va zo


3c8 B R I E V E N V A H<br />

zo ooit, met vrucht te gebruiken. Doe hem<br />

naauwkeurig onderfcheid maken tusfchen het waare<br />

en het fchijngeluk, tusfchen dat welk in ons<br />

en het geen buiten ons zeiven ligt. Bewijs hem,<br />

dat,in het oogenblik eener ons van buiten aankomende<br />

beproeving, men nimmer eenig radeel ondervind<br />

dan door zichzelve, en dat de wijze,<br />

alom van zichzelve vergezeld, ook allerwege zijn<br />

geluk mat zich voert. Uit zijn andwoord bemerkte<br />

ik, dat deze zachte fpotternij, die hem niet beigen<br />

kon, zijnen ijver genoegzaam aanvuurde, en<br />

dat hij zich fterk maakte, om uwen vriend den<br />

volgenden dsg, behoorlijk voorbereid, bij mij te<br />

zenden. Dit was al wat ik verlangd had; want<br />

fchoon ik eigenlijk, zoo min als gij, niet veel op<br />

heb met al dat zonderling flag van wijsgeerte, ben<br />

ik echter verzekerd dat een braaf man altoos min<br />

of meer fchaamte heeft, om tusfchen avond en<br />

morgen van gevoelens te veranderen , en het geen<br />

zijn verftand hem den éénen dag ingaf, den anderen<br />

dag met zijn hart volkomen te verzaaken.<br />

De Heer D'ORBE wilde mede van de partij zijn,<br />

en den avond met hen doorbrengen, maar ik verzocht<br />

hem dit niet te doen ; hij zou zich of Hechts<br />

verveeld, of het gefprek belemmerd hebben. Hoe<br />

veel belang ik ook in hem Helle, kan ik echter<br />

wel zien, dat hij de bekwaamheden der twee anderen<br />

niet bezit. Die manlijke denkwijze , waardoor<br />

fterke geesten zich op eene hun eigene wijze uitdrukken,<br />

is voor hem eene onbekende taal. ——•<br />

Bij


T W E E G E L I E V E N , 3°9<br />

Bij het affcheidnemen dacht ik aan de Punch i<br />

en daar ik bevreesd was voor eens te voorbarige<br />

openhartigheid, liet ik mij al lagchende<br />

daarover tegen Mijlord een woord ontvallen. Stel<br />

u gerust, zeide hij, ik geef mij wel aan mijne gewoonten<br />

over, wanneer ik daarin geen gevaar zie , maar<br />

nimmer heb ik er mij aan verflaafd; het geldt hier<br />

de eer van JULIA, het toekomflig lot, en misfchien<br />

het leven van een mensch , van mijnen<br />

vriend. Ik zal naar gewoonte Punch drinken,<br />

om ons gefprek den 1'chijn niet te doen hebben<br />

van vooraf overlegl te zijn; maar die Punch zal<br />

beftaan uit Limonade, en dewijl hij dezelve nooit<br />

drinkt, zal hij dit niet merken. Vindt gij niet,<br />

mijne waarde! dit het zeer vernederend moet zijn,<br />

gewoonten te hebben aangenomen, die fooitgclijke<br />

voorzorgen noodzaaklijk maken ?<br />

Ik heb den nacht doorgebracht onder fterke<br />

aandoeningen , die echter u niet alleen golden. De<br />

onlchuldige genoegens onzer eerfte jeugd, het<br />

.ftreelende eener langdurige gemeenzaamheid, de<br />

nog vertvouwlijker omging, zedert een jaar, tusfchen<br />

hemen mij, wegens de moeite die het hem<br />

kostte u te zien; — alles wekte in mijne ziel de<br />

treurigheid van deze fcheiding op. Ik gevoelde, dat<br />

ik met uwe wederhelft een gedeelte van mijn eigen<br />

aanwezen ftond te verliezen. Angstvallig<br />

telde ik de uuren, en, bij het aanbreken van den<br />

éVeraad, zag ik niet zonder fchrik den dag op»<br />

V 3 rij-


3io B R I E V E N V A N<br />

rijzen, die uw lot beflisfen moest. Ik bracht den<br />

morgen door met te overderucen wat ik zeggen<br />

zoude , en te berekenen welken indruk mijne ge­<br />

fprekken konden maken. Eindelijk kwam het<br />

uur, en uw vriend verfcheen. Hij had een onge­<br />

rust voorkomen, en vroeg mij ijllings hoe het met<br />

u was ? want 'sdaags na uwe ontmoeting met<br />

uwen vader had hij reeds vernomen dat gij ziek<br />

waart, en Mijlord EDUARD had hem gister nader<br />

verzekerd , dat gij het bed niet verlaten hadt. Om<br />

in geene bijzonderheden hieromtrent te komen,<br />

zeide ik hem onmiddelijk daarop, dat gij gister<br />

avond bij mijn vertrek beter waart, en voegde er<br />

bij, dat hij op het oogenblik er meer van zoude<br />

vernemen bij de terugkomst van Hans, dien ik<br />

naar uw huis had gezonden. Dan mijne vourzorg<br />

was ten éénemaal vruchtloos, hij deed mij hon­<br />

derd vraagen over uwen toeftand, en daar dezel­<br />

ve mij van mijn doel verwijderden, beiindwoord-<br />

de ik ze telkens kort af, en begon hem op mijne<br />

beurt te ondervragen.<br />

Allereerst polste ik de gefteldheid van zijnen<br />

geest. Ik vond die ernftig, geregeld, en ge-<br />

fchikt om het gevoel aan de rede te toetfèn. God<br />

lof! zeide ik bi] mij zelve, mijn wijze man is genoeg­<br />

zaam voorbereid! Er is niets meer te doen dan<br />

hem op de proef te ftellen. — Schoon het gewoon<br />

gebruik medebrengt, dat men een droevig nieuws<br />

langzamerhand bekend make, deed mijne kennis<br />

aan


T W E E GELIEVEN. 3"<br />

aan zijne fterke verbeeldingskracht, welke bij<br />

één enkel woord alles tot een ukerfte drijft, mij<br />

befluken om den tegcngeftelden weg te volgen,<br />

en ik verkoos liever hem op éénmaal ter nederusliaan,<br />

ten einde hem vervolgends weder op te beuren<br />

, dan zijne fmartcn nutloos te vermenigvuldigen<br />

en ze hem duizendwerf toetebrengen in de<br />

plaats van ééns. Ik nam derhalven een ernfhger<br />

toon aan , zag hem fterk in het gezicht, en zeide<br />

tegen hem: kent gij, mijn vriend! de ukerfte grenzen<br />

van moed en deugd in eene fterke ziel en<br />

gelooft m, dat afftand te doen van een ge.tefi<br />

voorwem eene poging zij,dieboven het bereik oer<br />

menschlijkheid verheven is? Oogenblik i]< vloog hy<br />

op als een woedend mensch, iloeg de handen m<br />

een bracht dezelven zoo zaamgevouwen aan zijn<br />

voorhoofd, en riep uit: ik verfta u JULIA .S<br />

d 0 0 d. _ juLiAisdood! herhaalde hij op eenen<br />

toon i die mij deed beeven: ik bemerk het wel aan<br />

„we misleidende voorzorgen, aan uwe vruchtloze<br />

bewimpelingen, die mijnen dood flechts<br />

langzamer en wreeder maken.<br />

Schoon ontzet door zulk eene plotslingé. aandoening<br />

, kon ik er weldra de reden van g.sfen,<br />

en begreep terftond, dat de tijding van uwe Ziekte<br />

de ernftige gefprekken van Mijlord EDUARD,<br />

de'zamenkomst van dezen morgen, de ontduiking<br />

zijner vraagen , en de ftrekking der mijnen hem<br />

zoo even gedaan, hem eenen loozen Icnnk haad<br />

e n<br />

V 4


Si» B R I E V E N v A N<br />

den konnen aanjagen. Ook begreep ik wel, hoe<br />

veel nuts ik van zijne dwaling konde trekken, in,<br />

dien ik hem daarin eenige oogenblikken liet; dan,<br />

tot deze wreedheid kon ik niet befluiten. Het<br />

denkbeeld van den dood eenes geliefden voorwerps<br />

is zoo ijslijk, dat elkander, welk men daarvoor<br />

in de plaats fielt, verzachtend is, en ik haastte<br />

mij om mij van dit voordeel te bedieHen. Het<br />

is mooglijk, dat gij haar niet weder ziet, zeide ik<br />

tegen hem; maar zij leeft en bemint u. Ach«<br />

indien JULIA dood was, zou CLAARTJE U wel<br />

één woord behoeven te zeggen ? Dank den Hemel,<br />

die bij uw ongeluk nog rampen verhoed, waarmede<br />

dezelve u overladen kon. Hij was derwijze verbaasd,<br />

getroffen, en verbijsterd , dat ik, nadat<br />

ik hem weder had doen nederzitten, den tijd bad<br />

om hem in orde te verhaalen al wat hij weten<br />

moest, en ik verhefte het gedrag van Mijlord<br />

EDUARD ZOO hoog ik maar kon, ten einde aan<br />

zijn braaf hart eenige verlichtenis van droefheid te<br />

geven door het ftreelend gevoel der dankbaarheid.<br />

Zie daar, mijn vriend! vervolgde ik, hoe het<br />

thands met de zaak ftaar. JULIA bevind zich op<br />

den rand van eenen afgrond, waarin openbare<br />

fchande, de verachting harer familie, de woede van<br />

een gebelgd vader, en hare eigene wanhoop haar<br />

dreigen te ftorten. Het gevaar neemt meer en<br />

meer toe: de moorddolk , het zij dan in 's vaders<br />

pf hare eigene hand, is van oogenblik tot oogenblik


T W E I G E L I E V E N . 313<br />

blik op haar hart gericht. Er blijft Hechts één<br />

middel overig om alle die onheilen aftewenden, eu<br />

die middel hangt van u alleen af. Het loc uwer<br />

minnares is in uwe hand. Bedenk, of gij moeds<br />

genoeg hebt om haar te redden door u van haar cc<br />

verwijderen, daar zij toch de vrijheid nier meer<br />

heeft van u te zien, dan of gij iiever oorzaak en<br />

getuige wilt zijn van haren dood en van hare<br />

fchande. Naailes voor u gedaan te hebben, zal<br />

JULIA nu zien wat uw hart voor haar doen kan,<br />

Is het wel te verwonderen, dat hare gezondheid<br />

onder hare fmarten bezwijkt ? Gij bekommert u<br />

over haar leven: maar weet, dat gij hetzelve in<br />

uwe macht hebt.<br />

Hij hoorde mij aan zonder mij in de rede te<br />

vallen; dan zoo dra hij bemerkte waarom het te<br />

deen was, zag ik die driftige beweging, dat wild<br />

gezicht,die ontroerde, fchoonlevendi^een vutirige<br />

houding, welke hij te vooren had, verdwijnen. Een<br />

fombcr floers van droefheid en neêrflachagheid<br />

zeeg opzijn gelaat: zijn treurig oog en k wijdende<br />

houding verraadden de verflagenheid van zijn hart:<br />

naauwlijks had hij het vermogen van zijnen mond te<br />

openen om mij te andwoorden. Ik moet dan vertrekken?<br />

zeide hij tegen mij op eenen toon, dien<br />

een ander voor bedaard zou genomen hebben; wei<br />

nu, ik zal vertrekken. Heb ik niet lang genoeg<br />

geleefd? Neen zeker, hernam ik oogenbliklijk;<br />

gij moet blijven leven voor haar die u bemint;<br />

V 5 zijt


314 B R I E V E N V A T »<br />

zijt gij vergeten dat haar leven aan het uwe verbonden<br />

is? Men behoorde dien band dan niet van<br />

één te fcheiden, hervatte hij terftond; dit echter<br />

kon zij doen en zij is daartoe nog in ftaat. Ik hield<br />

mij als of ik deze laatfte woorden niet verftond, en<br />

poogde hem optebeuren door eenige uitzichten van<br />

hoop, waarvoor zijne ziel gefloten bleef, toen HANS<br />

weder binnenkwam, en mij gunstige tijding bracht.<br />

In het oogenblik der vreugde die hij daarover gevoelde,<br />

riep hij uit: welaan , dat zij leve ! dat zij<br />

gelukkig zij! zo het mooglijk is. Ik begeer<br />

flechts voor het laatst affcheid van haar te nemen...<br />

en dan vertrek ik. Weet gij niet, zeide ik, dat zij<br />

u niet meer zien mag? Helaas! uw affcheid is<br />

genomen, en gij zijt reeds wcrklijk van elkander<br />

gefcheiden! wanneer gij u op een wijder afftand<br />

van haar bevinden zult, zal uw lot minder wreed<br />

zijn; ten minste zult gij dan het genoegen fmaken<br />

van haar gered te hebben. Vertrek nog<br />

dezen dag, vertrek oogenbliklijk; draag zorg dat<br />

eene opoffering, die zoo groot is, niet te laat<br />

kome; zidder van hare rampzaligheid nog tebe.<br />

werken, na dat gij u geheel aan haar hebt opgeofferd.<br />

Wat! andwoordde hij mij met eene foort<br />

van woede, zou ik vertrekken zonder haar weder<br />

te zien ? Wat ! zou ik haar nooit meer zien ?<br />

Neen, te zamen zullen wij fterven, indien het<br />

moet zijn; dé dood, dit weet ik, zal haar met<br />

mij niet fmanlijk vallen: maar, wat er ook gebeure,<br />

ik zal haar zien; eer ik mij van mij zelf<br />

af-


T W E E G E L I E V E N . 315<br />

affcheure, zal ik mijn hart en mijn leven voor hare<br />

voeten afleggen. Weinig moeite kostte het mij hem<br />

de dwaasheid en wreedheid van zulk een voornemen<br />

aantetoonen. Maar dat hoe! zou ik haar<br />

niet meer zien? telkens op een weemoediger toon<br />

herhaald, fcheen ten minste voor de toekomst vertroosting<br />

aftefmeken. Waarom, zeide ik tegen<br />

hem , fielt gij u uwe rampfpoeden érger voor dan<br />

zij wezenlijk zijn ? Waarom geeft gij eene hoop<br />

op, die JULIA zelve nog niet verloren heeft?<br />

Meent gij dat zij zich op deze wijze van u zoude<br />

fchciden , indien zij geloofde dat het voor altoos<br />

was ? Neen, mijn vriend! gij behoorde haar<br />

hart beter te kennen. Gij behoorde te weten, dat<br />

zij hare liefde hooger Ichat dan haar leven. Ik<br />

vrees, ik vrees zelfs (dit voegde ik er bij, ik<br />

zeg het u gul) dat zij dezelve weldra boven alies<br />

zal waardeeren. Geloof dus, dat zij hoop heeft, dewijl<br />

zij nog leven wil: geloof, dat de maatregelen<br />

die de voorzichtigheid haar voorfchrijft, meer<br />

betrekking op u hebben dan het wel fchijnt, en<br />

dat zij zich om uwent wilie niet minder dan voor<br />

zichzelve in acht neemt. Hierop haalde ik uwen<br />

laatften brief voor den dag, en hem de tedere<br />

hoop van dat verblindde mcisjen, hetwelk<br />

zich verbeeld niet meer te beminnen, mededeeleride,<br />

wekte ik de zijne door dien zachten gloed<br />

weder op. Leze weinige regelen Ichecnen eenen<br />

genezenden baUèm te ftorten in zijne vergiftigde<br />

wonde. Ik zag zijne blikken verzachten, en zijne<br />

oogen


3i6 B R I E V E N VAN<br />

oogen vochtig worden; ik zag de vertedering bij<br />

hem trapswijze de wanhoop vervangen; maar die<br />

laatfte zoo aandoenlijke woorden, gelijk uw hare ze<br />

weet uirtedrukken, wij zullen niet lang gefcheiden<br />

van elkander leven, deeden hem in traanen wegfmelten.<br />

Neen, JULIA! riep hij uit, zijne ftem<br />

verheffende en uwen brief kusfende, neen, mijne<br />

JULIA! niet lang zullen wij gefcheiden van elkander<br />

leven; de Hemel zal ons lot op aarde,<br />

of onze harten in de gewesten der eeuwigheid,<br />

vereenigen.<br />

Dit was juist de toeftand, waarin ik hem gewenscht<br />

had. Zijne traanloze en fombere droefheid<br />

ontrustte mij. In deze gefteldheid van ziol<br />

zou ik hem niet hebben laten vertrekken; maar<br />

zoodra ik hem zag fchreien, en uwen geliefden<br />

naam met tederheid hoorde uitfpreken, had ik geene<br />

vrees meer voor zijn leven; want niets is minder<br />

gevoelig dan de wanhoop. Op dit tijdftip gaf<br />

zijn ontroerd hart hem eene bedenking in, welke<br />

ik niet voorzien had. Hij onderhield mij over den<br />

ftaat waarin gij vermoedde u te bevinden , en<br />

zwoer dat hij liever duizend dooden fterven wilde,<br />

dan u overtelaten aan alle de gevaaren die u ftonden<br />

te bedreigen. Ik droeg zorg hem niets te<br />

zeggen van uwe kwetfuur, alleenlijk zeide ik hem<br />

dat uwe verwachting tot nog toe niet bevestigd,<br />

en er geene hoop in het geheel meer was. Zoo<br />

zal er dan, zeide hij zuchtende, geenerlei gedachtenis


T W E E GELIEVEN. 317<br />

tenis van mijn geluk op aarde overblijven ; het is<br />

verdwenen gelijk een droom die nimmer aanwe­<br />

zen had.<br />

Nu had ik nog het laatfte gedeelte van uwen<br />

last te volbrengen,en daartoe meende ik, uit hoof­<br />

de der naauwe betrekking, waarin gijlieden ge­<br />

leefd hebt, noch omwegen, noch bewimpelingen<br />

nodig te hebben. Ik zoude mij zelfs ten aanzien<br />

van dit min gewichtig ftuk eenige woorden wisfeling<br />

getroost hebben, om eene andere voortekomcn,<br />

die over het onderwerp van ons voorig gefprek<br />

tusfchen ons ontftaan kon. Ik verweet hem dan<br />

zijn llofheid in het bezorgen van zijne eigene zaa-<br />

ken. Ik zeide hem , dat gij vreesde, dat hij zedert<br />

lang daarop geen acüt geflagen had, en hem , in de<br />

verwachting, dat hij dit nu weder doen zoude,<br />

gcboodt om uwent wil voor zich zelf te zorgen,<br />

beter in zijne behoeften te voorzien, en ten dien<br />

einde eene geringe toelage aantenemen, welke ik<br />

hem van uwen wege moest overhandigen. Hij<br />

fcheen door dit aanbod zich :u'et vernederd te<br />

achten, noch daarover eenige moeilijkheid te wil­<br />

len maken. Hij zeide mij alleen, dat gij wel wist,<br />

dat hij alles, wat hem van uwen wege werd toege­<br />

voegd, met vervoering aannam, maar dat uwe voor­<br />

zorg onnodig was, en dat hij van een kleen huis<br />

te Gtandfon (*), hetgeen hij onlangs had verkocht,<br />

meer<br />

(*) Of Granfee , eene kleene Stad en rechtsgebied<br />

ia het landfehap van Vaud, in Z-uiitferland.<br />

Aant. des Vertalers^


3i8 B R I E V E N T A N<br />

meer gelds gemaakt bad, dan hij in zijn geheele<br />

leven had bezeten. Boven dien, vervolgde hij,<br />

heb ik eenige bekwaamheden, waardoor ik mij<br />

overal een beftaan verfchaffen kan. Zeer gelukkig<br />

zal ik mij achten, zo de aanwending derzelven<br />

mij flechts eenige verftrooijing in mijne fmarten<br />

bezorgt, en zedert ik van nabij gezien heb, welk<br />

gebruik JULIA van haren overvloed maakt, befchouw<br />

ik dien als den gewijden fchat van weduw<br />

en wees, waarvan de menschlijkheid mij verbied<br />

eenen enkelen penning uittegeven. Ik herinnerde<br />

hem zijne Wallifer reis, uwen toenmaligen brief,<br />

en den flipten lettter uwer bevelen. Dezelfde<br />

redenen hebben thands plaats Juist dezelfde!<br />

viel hij mij in op eenen misnoegden toon. De<br />

ftraf van mijne weigering was toen deze, dat ik<br />

haar niet weder zoude zien: welaan, dat zij mij<br />

nu vergunne hier te blijven, en ik neem het gefchenk<br />

aan. Indien ik gehoorzame , waarom<br />

ftraft zij mij dan ? En zo ik weigere, wat kan<br />

zij mij erger aandoen? .... Dezelfde redenen<br />

als toen ! herhaalde hij driftig. Onze verbindtenis<br />

was destijds naauwlijks begonnen, thands ftaat zij<br />

te eindigen; mooglijk ga ik mij voor altoos van<br />

haar fcheiden; er is geenerlei gemeenfchap meer<br />

tusfchen haar en mij; wij worden eerlang voor<br />

elkander vreemd. Deze laatfte woorden fprak hij<br />

uit met zulk een beklemd hart, dat ik beefde van<br />

hem weder in dien zelfden toeftand te zien vervallen,<br />

waaruit ik hem met zoo veel moeite gered<br />

had.


T W E E G E L I E V E N . $19<br />

had. Gij zijt een kind, geliet ik mij hem met<br />

een lagchend gelaat te zeggen; gij hebt nog<br />

eenen opziener nodig , en ik wil die zijn. Ik<br />

zal deze beurs bewaren, en ten einde daarvan<br />

een gepast gebruik te konnen maken, bij<br />

de briefwisfeling die wij te zamen ftaan te hou­<br />

den, begeer ik opening te hebben van alle uwe<br />

zaaken. Op deze wijze trachtte ik zijne treuri­<br />

ge denkbeelden te verftrooien, door dat eener<br />

aanhoudende gemeenzame biiefwisfeling tusfchen<br />

ons beiden , en die goede ziel, die om zoo<br />

te fpreken niets anders zoekt dan zich te hech­<br />

ten aan het geen u van nabij omringt, liet zich<br />

gereedlijk bedriegen. Vervolgends kwamen wij<br />

'overeen omtrent de plaatfen waar wij de brieven<br />

over en weder zenden zouden, en daar deze<br />

fchikkingen hem niet dan aangenaam konden zijn,<br />

rekte ik het gefprek daarover tot op het oogen.<br />

blik dat de Heer D'OR BE kwam, welke mij eenen<br />

wenk gaf, dat alles in gereedheid was.<br />

Uw vriend begreep lichtlijk wat er gebeuren<br />

moest; hij verzocht dringend om u te mogen fchrij-<br />

ven, maar ik wachtte mij van hem dit tceteftaan.<br />

Ik voorzag dat een uiterfte van vertedering zijn<br />

hart al te zwak zoude maken, en dat, wanneer hij<br />

zijnen brief pas ten halve gefchreven had , er geene<br />

mooglijkheid meer zoude zijn om hem te doen<br />

vertrekken. Alle vertraging is gevaarlijk, zeide<br />

ik tegen hem, haast u om de eerfte pleifterplaats<br />

te


32o B R I E V E N V A N<br />

te bereiken , van waar gij op uw gemak aan tiaar<br />

fchrijven kunt. Dit zeggende , wenkte ik den<br />

Heer d'o R B E ; ik trad voorwaards, en met een<br />

bart overkropt van fnikkende droefheid, drukte<br />

ik mijn aangezicht tegen het zijne. Van toen af<br />

wist ik niet meer wat er gebeurde ; de traanen<br />

benevelden mij het gezicht, mijn hoofd geraakte in<br />

verwarring, en het was tijd, dat mijn rol een ein­<br />

de nam*<br />

Kort daarna hoorde ik hen ijlings naar beneden<br />

gaan. Ik ging buiten op het portaal, om hen na<br />

te oogen: dit laatfte ontbrak nog, om mijne ont-<br />

roerenis te voltooien. Ik zag den onzinnigen Jon­<br />

geling te midden van de trap zich op zijne knieën<br />

werpen, cn de treden er van metkusfeben overdek­<br />

ken , zoo dat D'O R B E hem naauwlijks kon af-<br />

fcheuren van dien kouden fteen, waartegen hij,<br />

onder het uitboezemen van luide weêklachten,<br />

zijn ligchaam, zijn hoofd, en zijne armen drukte.<br />

Gevoelende dat ik , in weêrwil van mijzei ve.;<br />

Zoude moeten uilbarsten , trad ik ijllings weder<br />

binnen, uit vrees van het geheele huisgezin in<br />

beweging te brengen.<br />

Eenige oogenblikken daarna kwam de Heet<br />

D'ORBE terug, den zakdoek voor zijne oogen<br />

houdende. Het is verricht, zeide hij tegen mij,<br />

zij zijn reeds op de reis. t'Huis komende, vond uw<br />

vriend de Chais voor zijne deur ftaande; Mijlord<br />

EDUARD


T W E E G E L I E V E N .<br />

EDUARD wachtte er hem ook reeds op; hij liep<br />

hem te gemoet, en hem aan zijne borst drukkende<br />

, zeide hij op eenen gevoeligen toon tegen<br />

hem: Koom, ongelukkige! koom uwe droefheid uit~<br />

forten in dit hart, dat u bemint. Koom , misfchien<br />

zult gij gevoelen, dat men niet alles op de wereld<br />

verloren heeft, wanneer men eenen vriend als mij<br />

heeft aangetroffen. Oogenbliklijk tilde hij hem<br />

met eenen forlchen arm in het rijdtuig, en zij<br />

vertrokken naauw in eikanders armen gefloten.<br />

I. DB Kt,.<br />

Einde van de eerfte afdeeling.<br />

TWEE-


3*a BRIEVEN V A K<br />

TWEEDE AFDEELING.<br />

4f<br />

I. BRIEF.<br />

Aan JULIA.<br />

onderdmaal heb ik de pen opgenomen en weder<br />

neergelegd; bij het eerfte woord dat ik<br />

fchrijven wil, aarzele ik; ik weet niet, weiken<br />

toon ik moet aannemen; ik weet niet waarbij<br />

ik moet aanvangen, en het is echter aan JULIA,<br />

dat ik fchrijven wilde! Ach, mij ongelukkige! in<br />

welk eenen ftaat ben ik gebracht? Die tijd is dan<br />

niet meer, waarin duizenderlei ftreelende gevoelens<br />

, als een onledigbare ftroom, uit mijne pen<br />

vloeiden! Die lieve oogenblikken van vertrouwlijkheid<br />

en openhartigheid zijn voorbij; wij behooren<br />

niet meer aan elkander, wij zijn dezelfden niet<br />

meer, en ik weet niet meer aan wie ik 1'chrijve.<br />

Zult gij u gewaardigen om mijne brieven aantenemen?<br />

Zullen uwe oogen dezelven nog willen<br />

doorlopen ? Zult gij' ze genoeg agterhoudend, omzichtig<br />

genoeg vinden? Zou ik daarin nog de voorige<br />

gemeenzaamheid durven behouden ? daarin<br />

reppen durven van eene onderdrukte of miskende<br />

lief-


T W E E G E L I E V E N . 325<br />

liefde? Ben ik indedaad niet verder verfchoven,<br />

dan toen ik u voor de eerfte maal fchreef ? Hemel<br />

! welk een verfchil tusfchen die aangenaame,<br />

die bekoorlijke dagen, en mijn tegenwoordig<br />

verfchriklijk ongeluk! Helaas! ik begon naauwlijks<br />

te leven, of ik ben in den afgrond der vernietiging<br />

geftort; de hoop des levens bezielde mijn hart,<br />

thands zie ik niet dan de beeldnis des doods voor<br />

mij, en een tijdsverloop van drie jaaren heeft den<br />

gelukskring van mijn geheele leven befloten.<br />

Ach! waarom heb ik hetzelve niet liever geëindigd,<br />

dan mijzelve te overleven! waarom niet<br />

opgevolgd aan mijn voorgevoel, na die vluchtige<br />

oogenblikken des vermaaks, toen het leven niets<br />

meer voor mij had, dat waardig was om hetzelve<br />

te verlengen ! Ik moest waarlijk het niec langer<br />

dan deze drie jaaren gerekt, of dezelven daarvan<br />

afgekort hebben; het was beter geweest nooit het<br />

geluk te fmaken, dan dar te fmaken en daarna te<br />

moeten derven. Had ik dat noodlottig tijdvak waargenomen,<br />

had ik dien eerften aanblik vermijd, welke<br />

mijne geheele ziel herfchepte , ik zou thands het<br />

gebruik mijner rede hebben ; ik zou mijne plichten<br />

als mensch vervullen, en misfchien in mijnen<br />

geringen levensloop eenige deugden ftichten. Een oogenblik<br />

van dwaling heeft de zaak geheel veranderd.<br />

Mijn oog durfde een voorwerp befchouwen, hetgeen<br />

ik niet behoorde te zien. Dit gezicht heeft<br />

eindelijk Zijne onvermijdelijke uitwerking gedaan.<br />

Na mij zelf trapswijze aan de dwaling te hebben<br />

X a over-


3*4 B R I E V E N VAN<br />

overgegeven, ben ik eindelijk niet anders dan een<br />

woedend mensch die buiten zijne zinnen is, een<br />

laffe flaaf zonder kracht en moed, die in eenen<br />

verachtlijken ftaat zijne ketenen en zijne wanhoop<br />

met zich daarheen fleept.<br />

IJdele droomen van eenen verdoolden geest!<br />

Bedrieglijke wenfchen , oogenbliklijk afgekeurd<br />

door het eigen hart, dat dezelven vormde! Wat<br />

baat het voor wezenlijke kwaaien ingebeelde<br />

hulpmiddelen uittedenken, welke men afwijzen<br />

zoude, wanneer iemand anders ze ons aanbood?<br />

Ach ! wie ,die ooit de liefde kende, en u ziet,<br />

zal geloven konnen, dat er eenige gelukzaligheid<br />

mooglijk is, waarvoor ik mijne eerfte<br />

liefde zou hebben willen prijsgeven? Neen, dat<br />

de Hemel zijne gunstbewijzen vrij terug houde en<br />

mij, bij mijne rampzaligheid , ilechts het aandenken<br />

late van mijn voorig geluk. Ik kies de genoegens<br />

die ik bij herinnering fmake , en de<br />

fmarten die mijne, ziel thands verfcheuren, boven<br />

een altoosduurend geluk buiten JULIA.<br />

Koom, geliefkoosde beeldnis! vervul een hart,<br />

dat alleen door'u leeft: volg mij in mijne ballingfchap,<br />

vertroost mij in mijne droevenisfen,<br />

verlevendig en onderfteun mijne bezwekene hoop.<br />

Altoos zal dit ongelukkig hart uw onfchendbaar<br />

heiligdom zijn, waaruit noch lotgeval, noch menfchen<br />

u immer zullen konnen wegrukken. Ben<br />

ik dood voor het geluk, ik ben het echter niet<br />

voor


T W E E G E L I E V E N . 315<br />

voor de liefde, die mij zulks waardig maakt.<br />

Deze liefde is even zoo onwederftaanbaar als<br />

de fchoonheid die ze in mij verwekt heeft.<br />

Zij is gevestigd op den onbeweeglijken grondflag<br />

van verdienste en van deugden; zij kan niet<br />

fterven in eene ziel die onfterveiijk is, zij behoeft<br />

het fteunfel der hoop niet meer, en het<br />

voorledene alleen geeft haar krachts genoeg voor<br />

eene eeuwige toekomst.<br />

Maar gij, ö JULIA ! Gij, die éénmaal de liefde<br />

kendet! hoe heeft uw teder hart konnen ophouden<br />

te leven? Hoe is dat heilig vuur in uwe reine<br />

ziel uitgedoofd? Hoe hebt gij den fmaak verloren<br />

van die hemelfche geneugten, welke gij alleen<br />

in ftaat waart te gevoelen en te fchenken*<br />

Gij jaagt mij onmeêdogend weg; gij verbant mij<br />

op eene fchandelijke wijze, gij geeft mij aan<br />

de wanhoop ten prooie, en in de dwaling die<br />

u verbijftert , ziet gij niet , dat gij door mij<br />

rampzalig te maken , u zelve van het geluk uwes<br />

levens berooft. Ach! JULIA! geloof mij: te<br />

vergeefs zult gij een ander hartevriend voor het<br />

uwe zoeken! Duizenden, ja, zullen u aanbidden<br />

; maar het mijne alleen beminde u naar waarde.<br />

Andwoord mij nu, gij, misleide of bedrieglijke<br />

minnares! wat is er geworden van alle die<br />

met zoo veel geheimhouding beraamde ontwerpen?<br />

Waar is die ijdele hoop, door welke gij<br />

X 3 ZOÖ


3a6 B R I E V E N VAN<br />

zoo dikwijls mijne lichtgelovige een vou wigheid misleid<br />

hebt ? Waar blijft nu die heilige en gewenschte<br />

vereeniging, dat dierbaar voorwerp van zoo<br />

veele vuurige zuchten, waarmede uwe pen en<br />

uw mond mijne wenfchen aanhoudend ftreelde?<br />

Helaas! in het vertrouwen op uwe beloften<br />

durfde ik naar den gewijden naam van Echtgenoot<br />

dingen , en verbeeldde ik mij reeds de<br />

gelukkigfle der menfchen te zijn. Zeg, wreede ï<br />

bedroogc gij mij enkel, om daardoor eindelijk<br />

mijne fmart des te grievender, mijne vernedering<br />

des te grooter te maken ? Is het mijne fchuld<br />

dat ik ongelukkig ben ? Ben ik niet gehoorzaam,<br />

niet gedwee, niet befcheiden genoeg geweest?<br />

Hebt gij mij ooit in zulk een zwak oogenblik<br />

van begeerlijkheid gezien , dat ik verdiende te<br />

wo r<br />

den afgewezen, of mij mijne ziedende driften<br />

zien opvolgen tegen uwen gebiedenden wil ? Ik<br />

heb alles gedaan om u te behagen , en gij verftoot<br />

mij! Gij naamt de zorg voor mijn geluk<br />

op u, en gij hebt mij ongelukkig gemaakt! Ondankbare!<br />

geef mij rekenfehap van het pand dat<br />

ik u heb toebetrouwd: geef mij rekenfehap van<br />

mij zelve, na mijn hart vervoerd te hebben in<br />

den Aroom dier hoogde gelukzaligheid , welke<br />

gij mij eerst hebt deen kennen en waarvan gij<br />

mij thands berooft. Engelen des hemels! uw<br />

lot zoude ik verfmaad hebben! Ik zou de gelukkigfle<br />

aller wezens zijn geweest. . . . Helaas!<br />

ik ben niets, niets meer; één oogenblik heeft<br />

mij


T W I Ï G E L I E V E N . 3*7<br />

mij van alles ontzet. Zonder tusfchenpoozing<br />

ben ik van het toppunt der vermaken in den<br />

poel van eeuwig verdriet geftort: nog éénmaal<br />

reik ik naar een geluk dat mij ontvlucht. . . .<br />

nog éénmaal grijp ik er naar, en verlies het voor<br />

a l t o o s ! Ach, zo ik dit geloven kondel<br />

Zo het overfchot eener ijdele hoop mij niet vereerde<br />

O! rotfen van MeillerieC),<br />

welken mijn vrij rondwaarend oog zoo dikwijls<br />

begluurt, waarom ftondt gij mijner wanhoop met<br />

ten dienste ? Ik zou het leren minder betreurd<br />

hebben, als ik er de waardij niet van had leeren<br />

kennen.<br />

II. B R I E F .<br />

Van Mijlord EDUARD aan CLAARTJE.<br />

Bü ons aankomen te Befancon is mijne eerfte<br />

ZOrg, u verflag te doen van onze reis. Zij « tot<br />

hiertoe zo al niet rustig , ten minste zonder ftoornis<br />

volbracht, en uw vriend is ligchaamhjk zoo<br />

wel', als men dit met een hart, zoo ziek als het<br />

zijne, wezen kan. Zelfs wil hij uitwendig eene<br />

foort van gerustheid vertoonen. Hij fchaamt<br />

r*) Zie I. Afd. XXVI. Brief.<br />

Aant. des VELT.<br />

X 4


3«8 B R I E V E N V A N<br />

zich over zijn eigen roefland, en bedwingt zich<br />

zeer in mijn bijzijn ; maar alles verraad zijne<br />

inwendige gemoedsbewegingen, en ik houde mij<br />

flechts als of ik die niet bemerke , ten einde<br />

hem met zichzelve te laten worftelen, en zoo,<br />

door eene gedeeltelijke infpanning zijner zielsvermogens<br />

op dit punt. te verhinderen dat de.»<br />

zeiven niet allen op een ander werken.<br />

Den eerften dag w.is hij. zeer verflagen ; ik<br />

maakte de rit kort, om dat ik zag, dat onze<br />

fnelle vordering zijne droefheid aahzettede. Hij<br />

fprak niet tegen mij, noch ik tegen hem; want<br />

onvoorzichtige troostredenen verbitteren eene hevige<br />

fmart flechts te merr. De onverfchilligheid<br />

en koelheid hebben doorgaands woorden genoeg<br />

bij de hand , maar een treurig ftilzwijgen is in<br />

zulk een geval de echte taal der vriendfchap. —<br />

Gister begon ik de eerfte fchinftevingen te bemerken<br />

van eene woede, welke buiren twijfel op<br />

deze verdooving ftaat te volgen: over het middagmaal,<br />

naauwlijks een quartier uurs na onze<br />

aankomst, bejegende hij mij met eene foort van<br />

geemlijkheid. Waarom ftellen wij ons vertrek<br />

uit, zeide hij tegen mij met eenen bitteren glimlagch,<br />

waarom vertoeven wij één oogenblik op<br />

zulk eenen klpenen afftand van haar? — 'sAvonds<br />

geliet hij zich z-er fpraakzaam te zijn, zondereen<br />

woord te reppen van JULTA. Hij herhaalde<br />

zommige vraagen, waarop ik reeds tienmaal<br />

ge-


T W E E G E L I E V E N . 329<br />

geandwoord had. Hij wilde weten of wij reeds<br />

op Franfchen bodem waren, en vraagde vervolgends,<br />

of wij haast te Vevaij zouden zijn ? Het<br />

eerfte dat hij doet aan elke pleisterplaats, is<br />

eenen briefte gaan zitten fchrijven, dien hij een<br />

oogenblik daarna verfcheurt of in elkander kreukelt.<br />

Twee of drie van deze opftellen heb ik<br />

uit het vuur gered; gü zult er zijne zielsgefteidheid<br />

eenigermaten uit konnen ontdekken. Ik<br />

geloof echter, dat het hem gelukt is om eenen<br />

brief geheel afefchrijven.<br />

Het is gemaklijk te voorzien, dat deze eerfte<br />

verfchijnfelen eene hevige hartstócht aankondigen,<br />

maar hoedanig het gevolg en de uitflag er van<br />

zijn zal, kan ik niet zeggen; want dit hangt af<br />

van eene berekening van 's mans charaétT, van<br />

den aart zijner drift, van. omftandigheden die<br />

konnen voorkomen, en van duizend dingen wei.<br />

ken geene menschlijke voorzichtigheid in ftaat<br />

ia re benalen. Ik voor mij kan wel inftaan voor<br />

zijne woeste vlaagen, maar niet voor zijne wanhoop<br />

; en men moge doen wat men wil , de<br />

mensch is altoos meester van zijn eigen leven.<br />

Intusfchen vlei ik mij , dat hij zichzelve en<br />

mijne oplettende zorgen zal eerbiedigen ; en ik<br />

reken ten dien opzichte minder op den ijver der<br />

vriendfchap, waaraan het echter in dit geval<br />

niet ontbreken zal, dan op de geaartheid zijner<br />

X 5 harts-


33° B R I E V E N VAN<br />

hartstocht, en op dien van zijne minnares. Zelden<br />

kan de ziel zich lang en fterk aan één voorwerp<br />

hechten, zonder heblijkheden te verkrijgen,<br />

die eenige gelijkenis daarmede hebben. De uitnemende<br />

zachtheid van JULIA moet de hevigheid<br />

der liefdedrift, welke zij inboezemt, temperen;<br />

en ik twijfel desgelijks niet, of de liefde<br />

van zulk een vuurig' man zal haar voor zichzelve<br />

een weinig meer werks geven , dan het<br />

haar anders natuurlijkerwijze zoude kosten.<br />

Ik durf tevens ftaat maken op zijn hart, het<br />

geen berekend is om te ftrijden en te overwinnen.<br />

Eene liefde, gelijk de zijne, is niet<br />

zoo zeer eene zwakheid als wel eene verkeerdlijk<br />

aangewendde kracht. Eene blakende en ongelukkige<br />

liefde kan hem voor eenen tijd, misleiden<br />

voor altoos, van een gedeelte zijner vermogens<br />

berooven, zij levert echter in zichzelve<br />

een bewijs op van derzei ver voortreflijkheid,<br />

en van het nut, welk hij daarvan tot beoefening<br />

der wijsheid zoude konnen trekken: het verheven<br />

verftand toch word alleenlijk onderfteund door<br />

dezelfde fterkte van ziel, welke de groote driften<br />

veroorzaakt, en een waardig beoefenaar der wijsgeerte<br />

behoort dat zelfde vuur te bezitten, het<br />

geen men voor eene minnares gevoelt.<br />

Zijt verzekert, beminiijke CLAARTJE! dat<br />

ik mij aan het lot van dit ongelukkig paar niet<br />

min-


T W E E G E L I E V E N . 331<br />

minder laat gelegen zijn dan gij; niet uit een gevoel<br />

van medelijden, het geen enkel eene zwakheid<br />

kan zijn , maar uit aanmerking der rechtvaardigheid<br />

en orde, die willen dat ieder mensch geplaatst<br />

worde op de voor hem zelf en de maatfchappij<br />

voordeeligfte wijze. Deze twee fchoone<br />

zielen bracht de hand der natuur voord,<br />

ten behoeve van elkander; door de liefde vereenigd,<br />

in den fchoot des gcluks geplaatst, en vrij<br />

om hunne krachten te ontwikkelen , hunne<br />

deugden uitteoefenen, zouden zij de wereld door<br />

hun voorbeeld hebben voorgelicht. Waarom<br />

moet nu een onzinnig vooroordeel deze eeuwige<br />

fchikkingen komen verijdelen, cn de zamenftemming<br />

van denkende wezens Hooren? Waarom<br />

verbergt de trots van een wreedaardg vader op<br />

die wijze het licht onder de koornmaat, en doet<br />

twee harten wegfmelten in traanen, die, gevoelig<br />

en weldadig van aart, gefchapen zijn om die<br />

van anderen aftewisfchen ? Is de echtvereeniging<br />

niet de meest vrijë en heiligfte van alle verbindtenisfen<br />

? Voorzeker, alle wetten die dezelve belemmeren<br />

, zijn onrechtvaardig , en alle vaders<br />

die dezen band durven leggen of verbreken, tirannen.<br />

Die reine band der natuur is noch aan<br />

burgerlijke oppermacht noch aan het vaderlijk<br />

gezag onderworpen , maar alleen aan het gezag<br />

van den algemeenen Vader, die in ftaat is om<br />

over de harten gebied te voeren, en die, wanneer


33* B R I E V E N V A N<br />

neer bij wil dat zij zich vereenigen, hen ook<br />

kan dwingen om elkander te beminnen (*_).<br />

Wat betekent toch die opoffering van natuurlijke<br />

overeenkomsten voor zulken , die op een<br />

aangenomen begrip rusten? Het verfchil van fortuin<br />

en van ftaat verdwijnt en vermengt zich in<br />

het huuwlijk, het doet niets tot het geluk; daar<br />

integendeel dat van characlers en humeuren blijft,<br />

en de eenige bron van geluk of ongeluk is. Het<br />

kind dat enkel zijne liefdedrift opvolgt, kiest<br />

dikwijls verkeerd , maar de vader die zich alleen<br />

door de heerfchende meening laat leiden,<br />

doet nog Hechter keus. Wanneer een meisje<br />

noch verftand noch ondervinding genoeg heeft<br />

om over verfrandlijke en zedelijke hoedanigheden<br />

te oordeelen , moet een goed vader haar<br />

on-<br />

(*) Er zijn landen, waar de overeenkomst van<br />

ftand en forcuin zoo zeer den voorrang heeft boven<br />

die der natuur en der harten , dat het gemis van<br />

de eerfte genoegzaam is om de gelukkiglle huuvvlij-<br />

ken te verhinderen of te verbreken , zonder acht te<br />

geven op de verlorene eer dier ongelukkigen , wel­<br />

ke daaglijks de flachtolTers dezer haatlijke vooroor-<br />

deelen zijn. Het is niet te zeggen hoezeer in Frank,<br />

rijk zelf, dat verlicht en wellevend land, de vrou­<br />

wen door de wetten overheerscht worden. Is het<br />

wel te verwonderen, dat zij zich zoo geftreng dair<br />

over wreeken door hare zedea?


T W E E G E L I E V E N . 353<br />

ongetwijfeld ter hnfpe komen. Hij heeft recht,<br />

hij' is zelfs verplicht tegen haar te zeggen : mijne<br />

dochter! dit is een braaf man, dat is een<br />

deugdniet; dit is een man van verftand, of, dat<br />

is een gek. Ziet daar de eenige vereischten,<br />

waarover hij behoort te oordeelen; alle de overigen<br />

ftaan ter beoordeeling van het meisje.<br />

Terwijl men fchreeuwt, dat de goede orde der<br />

maatfchappij op deze wijze geftoord zonde worden,<br />

verwoesten zulke tirannen die zelf. Dat de rang<br />

bepaald worde door de verdiensten, en de vereeniging<br />

der harten door derzelver eigene keuze,<br />

dit is de waarachtige maatfchaplijke orde ; zij<br />

die dezelve bepalen naar geboorte of rijkdommen<br />

, zijn in de daad verftoorders van deze orde<br />

; hen moet men met verachting overlaaden of<br />

fu-affen.<br />

Het behoort derhalven tot de rechtbank van<br />

het algemeen , deze misbruiken te verbeteren ;<br />

elk mensch is verpjicht zich tegen het geweld<br />

te verzetten, tot herftel van orde mede te werken;<br />

en zo het mij mooglijk ware deze twee gelieven<br />

in ipijt van eenen redelozen grijsaart<br />

te vereenigen, zijt verzekerd dat ik hieromtrent<br />

den wil des Hemels volbrengen zoude , zonder<br />

mij aan de goedkeuring der menfchen te kreunen.<br />

Gelukkiger zijt gij, beminlijke CLAARTJE!<br />

Gij hebt eenen vader die zich niet inbeeld beter<br />

te


334 B R I E V E N VAN<br />

te weten dan gij, wat u gelukkig kan miken.<br />

Het is mooglijk noch aan de groote inzichten<br />

zijner wijsheid , noch aan eene ongemeene<br />

tederheid toetefchrijven, dat hij u meesteres<br />

laat van over uw eigen lot te befchikken;<br />

maar wat doet er de oorzaak toe, indien de uitwerking<br />

flechts dezelfde is, en zo de onverfchilligheid,<br />

ten aanzien der vrijheid welke hij u<br />

vergunt, bij hem de plaats van het verftand<br />

bekleed ? Wel verre van deze vrijheid te misbruiken<br />

, hebt gij op uw twintigfte jaar eene<br />

keuze gedaan, die de goedkeuring van den verftandigften<br />

vader zoude wegdragen. Uw hare<br />

geheel ingenomen door eene vriendfchap, die<br />

nimmer weêrgaê had, heeft weinig plaats behouden<br />

voor de warme aandoeningen der liefde.<br />

In vergoeding hiervan bezit gij alles wat iemand<br />

daar voor in het huuwlijk fchadeloos kan ftellen<br />

: meer vriendin dan minnares zult gij , zo<br />

niet de tederfte, ten minfte de deugdzaamfte<br />

echtgenote zijn , en deze harts-vereeniging ,<br />

door de wijsheid zelve gefticht , moet met de<br />

jaaren toenemen, en duuren zoo lang gij leeft,<br />

De aandrift van het hart is meer onberedeneerd,<br />

maar zij is ook moeilijker te overwinnen: zich<br />

in de verplichting te brengen van die tegentegaan,<br />

is het gefchiktfte middel om zichzelf ongelukkig<br />

te maken. Gelukkigen zij, wien de liefde<br />

zoo wel zamen paart, als het verftand zou hebben<br />

gedaan, en die geene hinderpalen te overwin-


T W E E GELIEVEN. 335<br />

winnen, geene vooroordeelen te beftrijden hebben!<br />

Zoodanig zou het geval onzer twee gelieven<br />

zijn, bood een ftijf hoofdig vader hun geenen<br />

onbillijken tegenftand. En nog zouden zij,<br />

in fpijt van hem, gelukkig konnen wezen, zo<br />

één van beiden flechts wel beraden handelde.<br />

Het voorbeeld van j u tIA bewijst , zoo wel<br />

als bet uwe, dat her alleen de zaak van echtgenoten<br />

is, te beoordeelen of zij gefchikt zijn<br />

voor elkander. Heerscht de liefde niet, dan zal<br />

de rede alleen eene keuze doen , en dit is uw<br />

geval; heerscht de liefde , dan heeft het hart<br />

reeds gekozen, dit is het geval van JULIA.<br />

Zoodanig is de heilige wet der natuur, welke<br />

het den mensch niet vrij ftaat te verbreken, die<br />

hij nimmer ftrafloos fchond, en welke het gezag<br />

van ftanden en rangen niet kan vernietigen,<br />

zonder aanleiding te geven tot veele ongelukken<br />

en misdaden.<br />

Offchoon de winter op handen is, en ik naar<br />

Rome moet vertrekken, zal ik den vriend die<br />

aan mijn opzicht vertrouwd is, niet verlaten ,<br />

voor dat ik zijne ziel in zulk eene effenbare gefteldheid<br />

zie, waarop ik mij verlaten kan. Dit<br />

is een pand, dierbaar voor mij uit hoofde zijner<br />

eigen waarde , en om dat gij het mij hebt<br />

aanbetrouwd. Zo ik hem al niet gelukkig kan<br />

maken. zal ik ten minfte trachten te bewerken, dat<br />

hij


336 B R I E V E N V A N<br />

hij bedaard redeneere, en als een man de rampen<br />

der menschheid drage. Ik heb befloten hier een<br />

veertien dagen met hem doortebrengen, binnen<br />

welken tijd ik hoop dat wij tijding van JULIA en<br />

van u zullen ontvangen , en dat gij beiden mij<br />

eenigen balfèm zult helpen gieten in de wonden<br />

van dat ontredderd hart, het geen nog niet gefchikt<br />

is om naar de ftem der rede te luisteren,<br />

dan door tusfchenkomst van het gevoel.<br />

Ik fluit hierin eenen brief voor uwe Vriendin:<br />

vertrouw dien, bid ik u, aan geene bedienden,<br />

maar geef hem zelve over.<br />

F R A G M E N T E N<br />

Bij den voor gaanden brief gevoegd,<br />

i.<br />

Waarom heb ik u, vóór mijn vertrek, niet<br />

mogen zien? Vreesdet gij, dat ik, affcheid van<br />

u nemende, wellicht den geest zoude geven?<br />

Stel u gerust, arme ziel! Ik ben wel .... ik<br />

lijde niet . .. > . ik leef nog .... ik denk aan<br />

u . . . aan dien tijd toen ik u dierbaar was . . .<br />

het hart is mij een weinig beklemd . . . het rijdtuig<br />

maakt mij ijlhoofdig ... ik voel dat ik<br />

af ben . . . dezen dag zal ik u niet veel fchrijven<br />

kon-


T W Ï K GELIEVEN. 337<br />

konnen. Morgen zal ik misfchïen meer krachten<br />

.... of ik zal die niet meer nodig hebben.. ..<br />

2.<br />

Waar fleepen deze paarden mij met zulk eene<br />

{helheid heen ? werwaard voert mij de man ,<br />

die zich mijnen vriend noemt, met zoo veel<br />

drifts? Is het verre van U, JULIA? IS het op<br />

uw bevel? Is het naar een oord, waar gij niet<br />

zijt? .... Ach! onberaden meisje! .... mee<br />

mijne oogen meet ik den weg, dien ik zoo fnel<br />

aflegge. Waar koom ik van daan ? waarheen ga<br />

ik ? en waartoe zoo veel haast gemaakt? Vreest<br />

gij , wreedaarts! dat ik niet fpoedig genoeg in<br />

mijn verderf zal rennen ? O vriendfchap! ó liefde<br />

! is dit uwe zamenftemming? zijn dit uwe weldaden?<br />

3*<br />

Hebt gij wel met uw hart geraadpleegd, toen<br />

gij mij zoo gewelddadig van u wegjaagdet ? Hebt<br />

gij — Zeg, JULIA! hebt gij waarlijk voor altoos<br />

konnen afzien van . ... Neen, neen! dat teder<br />

hart bemint mij; ik ben er van verzekerd. In<br />

fpijt van het noodlot, in weerwil van zichzelve,<br />

zal het mij beminnen tct aan het graf. .... Ik<br />

zie het wel, gij hebt u laten opzetten (_*) ••••<br />

welk<br />

(*) Uit het vervolg blijkt, dat dit vermoeden op<br />

Mijlord EDUARD viel, en dat c LAARTJE het op<br />

sich heeft genomen.<br />

I. DLEL. Y


333 B R I E V E N VAN<br />

welk een eeuwig naberouw bereidt gij u zelve!...,<br />

helaas! her zal te laat zijn .... Hoe! gij zoude<br />

vergeten konnen ik zou u niet recht gekend<br />

hebben? . . „ . Ach ! denk aan u zelve,<br />

denk aan mij, denk aan .... geef mij gehoor-,<br />

het is nog tijd gij hebt mij op eene barbaarfche<br />

wijze weggejaagd. Ik vlucht fneller dan<br />

de wind . . . . fpreek één woord, één enkel<br />

woord, en fneller dan een blikfemftraal ben ik<br />

weder bij vu Spreek één woord, en wij zijn<br />

voor altoos vereenigd. Wij moeten . . . wij<br />

zullen het zijn. • . . Ach! mijne klachten vervliegen<br />

in den wind! ... en ondertusfehen<br />

vlucht ik; verre van haar af ga ik leven en fter*<br />

ven , . . . verre van haar af leven !• . . .<br />

III. B R I E F ,<br />

Van Mijlord EDUARD aan JULIA.<br />

Uwe nicht zal u berichten omtrent uwen vriend<br />

geven. Ik geloof zelfs, dat hij u met deze post<br />

fchrijft. Voldoe eerst uw vuurig verlangen ten<br />

dien opzichte, en lees dan in bedaardheid dezen<br />

brief; want ik zeg vooraf, dat deszelfs inhoud al<br />

uwe oplettendheid vereischc.<br />

Jk ken de menleken; ik heb veel gezien binnen


T W E E G E L I E V E N . 339<br />

ren den omtrek van weinige jaaren; ten koste van<br />

mij zelf heb ik eene groote ondervinding verkregen,<br />

en langs her fpoor der driften ben ik tot de<br />

wijsgeerte opgeleid. Maar onder alles wat ik tot<br />

hiertoe heb waargenomen, heb ik niets zoo buitengewoons<br />

ontmoet als u en uwen minnaar.<br />

Niet, dat gij één van beiden zulk een uitftekend<br />

Character bezit, waarvan zich de verfcheidenheden<br />

met den eerften opflag van het oog laten bepalen;<br />

het is zelfs niet onmooglijk, dat even dit<br />

bezwaarlijke om uwlieder Charaéler te beftemmen,<br />

u zomts aan eenen oppervlakkigen waarnemer<br />

deed voorkomen als daaglijkfche wezens.<br />

Dan, juist dit onderfcheidt ulieden, dat het niet<br />

mooglijk is u te onderfcheiden, en dat alle de<br />

kentrekken van hetgemeene menfcnenbeeld,waarvan<br />

bij elk een deze of geene ontbreekt, bij ulieden<br />

zich met gelijken glans voordoen. Zoo heeft<br />

elke proef van eene plaat hare bijzondere gebreken,<br />

welke haar ten kenmerk verftrekken; en<br />

komt er eene voor den dag, die volmaakt is,<br />

hoe zeer men dezelve in den eerften opflag<br />

fchoon moge vinden , moet men die echter eenen<br />

langen tijd befchouwen om ze te herkennen.<br />

Toen ik voor de eerfte maal uwen vriend zag,<br />

werd ik door een nieuw foort van gevoel getroffen<br />

, hetgeen daaglijks bij mij is toegenomen,<br />

naar mate de rede hetzelve gewettigd heeft.<br />

Gantsch anders nog was het geval met u, en<br />

de levendigheid van dit gevoel was oorzaak, dat ik<br />

Y a m


34° B R I E V E N V A N<br />

mij omtrent deszelfs waaren aart bedroog. Het was<br />

niet zoo zeer een verfchil van fexen, welk dien<br />

indruk op mij maakte, als wel een nog duidlijkef<br />

kenmerk van volmaaktheid, hetgeen de<br />

ziel gevoelt, zelfs zonder door de liefde te zijn<br />

aangedaan. Ik zie wei wat gij zoudt zijn buiten<br />

uwen vriend; maar het is mij minder klaar,<br />

wat er van hem zoude worden zonder u; veele<br />

mannen konnen er zijn die hem gelijken, doch er<br />

is flechts ééne JULIA in de wereld. IN a eenen<br />

misflag dien ik mij zelf nimmer vergeven zal,<br />

gaf uw brief mij inlichting omtrent mijne wezenlijke<br />

gevoelens. Ik bemerkte dat ik niet jaloersch<br />

en bij gevolg ook niet verliefd was; ik<br />

bezefce dat gij al te beminlijk voor mij waart;<br />

gij moet de eerfte genegenheden van een ziel<br />

hebben, en de mijne zou dus uwer niet waardig<br />

zijn.<br />

Van dit oogenblik af aan begon ik een gevoelig<br />

belang in uw geluk te ftellen, en dit zal<br />

nimmer ophouden. In het uitzicht van alle beletfelen<br />

uit den weg te ruimen , deed ik bij<br />

u,vven vader eenen onbedachtzamen flap , waarvan<br />

de kwade uitflag niet dan te meer mijnen<br />

i|ver moet aanvuuren. Ik bid u, verleen mij gehoor,<br />

en nog ben ik in ftaat om al het onheil,<br />

u door mijn toedoen bejegend, te herfteilen.<br />

Onderzoek uw hart wel, JULIA! en bereken<br />

of


T W E E G E L I E V E N . 341<br />

of liet 11 rnooglijk zij de liefdevlam uictedooven,<br />

waarvan hetzelve blaakt ? Misfchien was er<br />

eens een tijdttip, waarin gij derzelver voordgang<br />

hadt konnen fluiten; maar indien JULIA,<br />

fchoon iein en kuisch, echter bezweken is, hoe<br />

zal zij zich dan na haren val wederom herftellenV<br />

Hoe tegenftand bieden aan eene zegepralende<br />

liefde, gewapend met het ge va trïij < beeld<br />

van alle de verledene geneugten ? Bedrieg u<br />

zelve niet langer, jeugdige minnares! leg dac<br />

gtrust vertrouwen af welk u misleid heeft! gij<br />

zijt verloren zo gij nog meer te ftrijien hebt:<br />

gij zult overwonnen, gij zult vernederd worden,<br />

en het gevoel uwer fchande zal van lieverleede<br />

alle uwe deugden onderdrukken. De liefje is te<br />

diep ingeworteld in het wezen uwer ziel, dan<br />

dat gij ze ooit weder daaruit zoudt konnen verbannen<br />

; gelijk een fcherp en bijtend vocht,<br />

doordringt en verfterkt zij alle derzelver trekken;<br />

nimmer zult gij haren diepen indruk konnen<br />

uitwisfchen, zonder te gelijk alle die kiefche<br />

gevoelens te vernietigen, welken gij van<br />

de natuur ontvangen hebt, en wanneer gij &eene<br />

liefde meer hebben zult, zult gij tevens beroofd<br />

zijn van al wat u achtingswaardig maakte. Daar<br />

gij dus geene verandering meer kunt maken in<br />

de ffemming van uw hart, wat ftaat u dan te<br />

doen? Slechts één ding, JULIA! en dit is , dac gij<br />

dezelve wettiglijk bevestigt. Ik ga u ten dien<br />

einde het eenig middel voorflaan, dac u overig<br />

Y 3 blijft;


S4« B R I E V E N V A N<br />

blijft; bedien er u van, terwijl het no» tijd is;<br />

geef aan de onfchuld, aan de deugd het gebruik!<br />

weder van dat verheven verftand, welk de Hemel<br />

u verleende; of gij loopt gevaar van de kostbaarfte<br />

zijner gaven geheel te vertreden.<br />

In het Hertogdom van Tork heb ik een vrij<br />

aanzienlijk landgoed , hetgeen langen tijd door<br />

mijne voorouders bewoond werd. Het Kasteel<br />

is oud, maar nog in goeden ftaat, en op eenen<br />

gefchikten voet ingericht ; de omtrek is eenzaam<br />

, maar bevallig en vol verfcheidenheid.<br />

De rivier de Oufe, langs hetzelve ftroomende,<br />

verfchaft aan het oog een bekoorlijk uitzicht,<br />

en tevens eenen gemaklijken toevoer voor levensmiddelen<br />

; de opkomften van den grond zijn<br />

genoegzaam tot een ordentlijk beftaan des eigenaars<br />

, en konnen verdubbeld worden, indien<br />

hij zelf het opzicht daarover heefc. Dit gelukkig<br />

oord is voor de haatlijké vooroordeelen<br />

ontoeganglijk. De vreedzame inwooner behoud<br />

daar .nog de eenvouwige zeden van den ouden<br />

tijd, en men vind er een evenbeeld van het<br />

WaUiferland, 'c geen de pen van uwen vriend<br />

zoo bekoorlijk afmaalde. Dit landgoed is het<br />

uwe, JULIA! indien gij er met hem wilt gaan<br />

woon en; het is daar ter plaatfe, dat gij te zamen<br />

alle de tedere wenfehen zult konnen vervullen,<br />

waarmede 3e brief, dien ik bedoele, eindigt.<br />

Koom,


T « | { G E L I E V E N . 343<br />

Koomt, enkelfoortig toonbeeld van waare ge­<br />

lieven ! getrouwen beminlijk paar! koorrit bczk<br />

nemen van een verblijf, hetgeen volmaakt ge-<br />

fchikt is om eene fchuilplaats te verftrekken<br />

aan de bef Je en de onfchuld. Koomt daar,<br />

voor het oog van God en menfchen, den zach-<br />

ten band , die u vereenigt, toehaalen. Vereert<br />

met het voorbeeld uwer deugden, eene land-<br />

ftreck waarin zij zullen geëerbiedigd worden,<br />

en eenvouwige landlieden die gezind zijn de-<br />

zelven na te volgen. Mocht gij in dit vreedig<br />

oord het duurzaam geluk van reine zielen fma-<br />

ken door de gevoelens die u vereenigen! mocht<br />

de Hemel daar uwen kuifchen echt zegenen<br />

met een kroost dat u gelijkt! mocht gij er uwe<br />

dagen rekken tot eenen eerwaardigen ouderdom,<br />

en ze in ftille kalmte eindigen in de armen<br />

uwer kinderen ! mochten onze naneeven, deze<br />

gedenkplaats van het Huuwlijks-geluk met ftille<br />

Verrukking bezoekende, éénmaal in vertedering<br />

hunner harten uitroepen: Hier was de fchuilplaats<br />

der onfchuld! hier was het verblijf der twee ge­<br />

lieven.<br />

Gij hebt uw lot in Uwe handen, J U L I A I<br />

overweeg naanwkeurig het voorftel dat ik u doe,<br />

en laat uwe gedachten alleenlijk gaan over de<br />

hoofdzaak ; want voor het overige verplichte ik<br />

mij, om uwen vriend vooraf onherroeplijk te<br />

waarborgen voor de zekerheid mijner aantegaane<br />

Y 4 ver-


344 B R I E V E N V A N<br />

verbindrenis ; ook neem ik op mij te zorgen,<br />

dat gij veilig vertrekken kunt, en met hem te<br />

waaken voor de zekerheid van uwe perfoon,<br />

tot dat gij ter beftemder plaatfe zult zijn. Daar<br />

zult gij uwen echt openlijk, ongeftoord ,konnen<br />

voltrekken ; want bij ons heeft een huwbaar<br />

meisje geenerlei^oeftemming van iemand anders<br />

nodig, om over haar eigene perfoon te befchikken.<br />

Onze wijze wetten verdringen die<br />

der natuur niet, en zo er uit deze gelukkige<br />

zamenftemming al eenige ongelegenheden ont.<br />

ftaan , zijn zij echter van veel minder belang<br />

dan die er door worden voorgekomen. Ik heb<br />

mijnen kamerdienaar, een jongman die vertrouwd,<br />

eerlijk , voorzichtig, en boven alle verdenking<br />

van ontrouw is, te Fevaij gelaten. Met hem<br />

kunt gij gemaklijk affpraak maken, 't zij mondeling<br />

of door eenen brief, met behulp van Regianino,<br />

die echter van het geval niets behoeft<br />

te weten. Ten behoolijken tijde zullen wij u<br />

komen afhalen, en gij zult het ouderlijk huis<br />

«iet verlaten dan onder het geleide van uwen<br />

echtgenoot.<br />

Ik laat u vrij om u hierop te beraden ;maar dit<br />

herhaal ik u, wacht u voor de dwaling van vooroordeelen<br />

en de misleiding van bedenkingen, die ons<br />

niet zelden langs het pad van eer tot de ondeugd<br />

vervoeren. Ik voorzie uw lot reeds, zo gij mijne<br />

aanbiedingen verwerpt. De geweldenarij van<br />

een


T ï ï n G E L I E V E N . 345<br />

«enen onhandelbaren vader zal u in eenen afgrond<br />

fleepen , dien gij niet ontdekken zult dan na<br />

daarin te zijn nedergeftort; gij zult worden opgeofferd<br />

aan de grilligheid van het fatloen. Gij<br />

zult eene verbindtenis moeten aangaan, waarin<br />

uw hart geen deel neemt. De algemeene toejuiching<br />

zal door den kreet van uw gewisfe aanhoudend<br />

wederfproken worden; gij zult in eer<br />

en aanzien, maar tevens verachtlijk zijn. Hoe<br />

veel verkieslijker is het, in vergetelheid maar<br />

deugdzaam te wezen!<br />

Nafchrift. Onzeker welk uw befluit zal züa,<br />

fchrijf ik u dezen brief buiten weten van<br />

onzen vriend, uit vrees dat eene weigering<br />

van uwe zijde zomts al het nut mijner pogingen<br />

mocht verijdelen.<br />

IV. B R I E F .<br />

Van JULIA aan CLAARTJE.<br />

A ch ! mijne waarde ! in welk eene verwarring<br />

liet gij mij gister avond, en welk eenen nacht<br />

heb ik, over dien noodlottigen brief peinzende,<br />

doorgebracht! Neen , nooit beftormde gevaarlijker<br />

verzoeking mijn hart; nooit gevoelde ik<br />

zulke aandoeningen, en nimmer vond ik mij weiniger<br />

in ftaat om dezelve te ftillen. Voorheen<br />

beftuurde eene zekere ftraal der rede en der wijs-<br />

Y 5 ' heid


34


T W E E G E L I E V E N . 34?<br />

redde befchouw de ijslijke gefteldheid, waar-<br />

in mijne ziel zich heden bevind, en oordeel of<br />

ik ooit uwe onderfteunendé zorgen meer aan nu<br />

behoefde! Gij weet het, of uwe raadgevingen<br />

ingang gevonden hebben, of zij zijn opgevolgd;<br />

rfibebt gezien, ten koste van her geluk mijnes<br />

levens, of ik in ftaat ben de Jesfen der vriend-<br />

fchap te gehoorzamen ! Heb dus medelijden met<br />

de verlegenheid waarin gij mij gebracht hebt;<br />

voleindig, nu gij hebt begonnen; vergoed pij hes<br />

verlies van mijnen moed, denk gij in de plaats<br />

van haar , die niet meer denkt dan door u. Korf<br />

o t n, gij leest in dit hart dat u bemint; gij kent<br />

her beter dan ik zelve. Leer mij dan, wat ik wH*<br />

en kies gij in mijne plaats, daar ik geen ver-o­<br />

gen meer heb om te willen, noch geen verftand<br />

meer om eene keuze te doen.<br />

Herlees den brief van dien edelmoedige En­<br />

gelschman; herlees denzelven duizend• naai, mijn<br />

Engel! Ach! laat u vertederen door dat bekoor-<br />

lijk"tafereel van geluk, het geen de liefde, de<br />

vrede, en de deugd mij nog in ftaat zijn te ver-<br />

fchafFen! Zachte en bekoorlijke zielsvereeniging'.<br />

onbefchrijflijke geneugten, zelfs onder de wroo<br />

gingen van het geweten. Hemel ! war zoudt<br />

gij in den fchoot der reine huuwlijkstrouw niet<br />

voormijn hart zijn? Hoe! ik zou nog vatbaar zijn<br />

voor geluk en onfchuld ? Hoe ! ik zou van liefde en<br />

vreugd konnen fterven ,aan de zijde van eenen echt-<br />

ge-


343 B R I E V E N v A N<br />

genoot dien ik aanbad, en omringd van de geliefde<br />

panden zijner tederheid! en ik aarzel<br />

nog één oogenblik, ik vlieg niet heen ter herftelling<br />

van mijnen misflag in de armen van hem<br />

die mij denzelven deed begaan? en ik ben niet<br />

reeds eene deugdzame vrouw, eene zedige huismoeder?<br />

.... Ach ! Waarom konnen de oorzaken<br />

van mijn leven mij niet zien oprijzen uit<br />

mijne vernedering! Waarom konnen zij geene<br />

ooggetuigen zijn, hoe ik op mijne beurt die heilige<br />

plichten zal weten te vervullen, welken zijten<br />

mijnen opzichte vervuld hebben!<br />

en de uwen dan, ondankbare, ontaarte dochter?<br />

wie zal dezen bij hen vervullen, terwijl gij die<br />

vergeet? Wilt gij, door den dolk te drukken in<br />

den boezem eener moeder, u zelve den weg<br />

baanen om moeder te worden ? Zal zij, die<br />

hare ouders onteert, hare kinderen leeren dezeiven<br />

te eeren ? Dierbaar voorwerp der blinde<br />

tederheid van een tederlievend vader en moeder,<br />

laat hen ten prooijë van het verdriet, van<br />

den fpijt, dat üij u het aanwezen hebben ge.<br />

fchonken; overlaad hunnen ouderdom met droef.<br />

heid en fchande en fmaak, z o het u<br />

mooglijk is, een geluk tot dien prijs verkregen!<br />

Mijn God! welke ijslijkheden omringen mij'<br />

zijn vaderland heimlijk te ontvluchten, zijne'<br />

Familie te onteeren, op éénmaal vader , moeder<br />

vrienden, bloedverwanten, en u zelve te veria'<br />

ten!


T W E E G E L I E V E N . 340<br />

ten! u, de lievelinge van mijn hart! u, die ik<br />

van mijne kindsheid af aan naauwlijks éénen<br />

dag konde misfen ; u te ontwijken, mij van<br />

u te fcheiden, u te verliezen , u nooit meer<br />

te zien! . . . ach, neen ! nimmer<br />

welke folteringen verfcheuren uwe ongelukkige<br />

vriendin! zij bezeft op éénmaal alle de ram­<br />

pen , tusfchen welken zij te kiezen heeft , en<br />

géén dier voorrechten , welke haar zullen overig<br />

blijven, is in ftaat haar te vertroosten. Helaas!<br />

ik dwaalfpraak. Zoo veele worstelingen gaan<br />

mijne kracht te boven, en brengen mijne rede<br />

in verwarring; ik verlies op éénmaal mijnen moed<br />

en mijne zinnen. Ik heb geene hoop meer dan<br />

op u alleen. Doe eene keus, of laat mij fterven.<br />

V. B R I E F .<br />

Andwoord.<br />

Uwe verlegenheid is maar al te gegrond , mij­<br />

ne waarde JULIA! ik heb dezelve voorzien,<br />

maar niet konnen voorkomen ; ik gevoel die,<br />

maar ben niet in ftaat ze wegtenemen ; en 't<br />

geen mij voorkomt het ergst van allen in uwe<br />

omftandighcden te zijn, is dat niemand u daar­<br />

uit redden kan dan gij zelf. Wanneer het aan­<br />

komt op maatregelen van voorzichtigheid, dan<br />

bied de vriendfchap hulp aan eene ontroerde<br />

ziel;


350 B R I E V E N V A N<br />

ziel ; moet er eene keus gefchieden tusfchen<br />

goed en kwaad , dan kan de drift, die niet gefchikt<br />

is om dit behoorlijk te onderfcheiden,<br />

de uitfpraak aan eene onpartijdige rechtbank<br />

verblijven. Maar in dit geval is er geene partij<br />

voor u te kiezen, of de natuur wettigt en veroordeelt<br />

die, de rede wraakt dezdve, en keurt ze<br />

te gelijk goed, de plicht zwijgt of flrijdt met zich<br />

zelve; aan beide zijden zijn de gevolgen even<br />

zeer te duchten; gij kunt even weinig befluitloos<br />

blijven als een goed befluic nemen; gij hebt<br />

flechts tusfchen moeilijkheden te kiezen, en uw<br />

eigen hart alleen kan hier uitfpraak doen. Wat<br />

mij betreft, het gewicht dezer raadpleging beangftigt,<br />

cn de uitflag er van bedroeft mij. Tot<br />

welken ftap gij ook moogt overgaan , hij zal<br />

altoos uwer onwaardig zijn, en daar ik u geene<br />

partij kan aanraaden die u voegt, noch u op den<br />

weg brengen tot het waar geluk , heb ik geen<br />

moeds genoeg om over uwe beflemming te beflisfen.<br />

Zie daar de eerfte weigering , die gij<br />

nog ooic van uwe vriendin ontvangen hebt, en<br />

ik gevoel uit het geen mij dezelve kost, dat het<br />

wel de laatfte zal zijn; maar het zou verraderij<br />

zijn, u beftuur te willen geven in een geval,<br />

waar de rede zelfs zich het zwijgen oplegt, en<br />

waarin gij geenen anderen regel te volgen hebt,<br />

dan naar uwe eigene genegenheid te luisteren.<br />

Wees niet onbillijk jegens mij, mijne lieve<br />

vrien»


T W i E G E L I E V E N . 351<br />

vriendin! en oordeel mij niet, eer het tijd is.<br />

Ik weet, men vind van die omzichtige vrienden<br />

en vriendinnen, die uit vrees van zichzelf<br />

in de waagfchaal te ftellen, in moeilijke gevallen<br />

weigeren raad te geven, en wier behoedzaamheid<br />

toeneemt naar de mate van het gevaar hunner<br />

vrienden. Ach! gij zult ondervinden of dit hart,<br />

dat u bemint, vatbaar zij voor zulke vreesachtige<br />

voorzorgen! — vergun mij, in de plaats van<br />

over uwe omftandigheden te fpreken, u een<br />

oogenblik te mogen onderhouden over die van<br />

mij zelve.<br />

Hebt gij nimmer opgemerkt, mijn Engel! hoe<br />

fterk ieder een, die met u omgaat, aan u verkleefd<br />

worde ? Dat vader en moeder hunne<br />

eenige dochter liefhebben, is voorzeker niet te<br />

verwonderen ; dat een vuurig jongman op een<br />

beminlijk voorwerp verlieve, is insgelijks niet<br />

vreemd; maar dat in rijper jaaren een man,<br />

zoo koelbloedig als de Heer VAN WOLMAR, U<br />

ontmoetende, voor de eerfte maal van zijn leven<br />

verliefd worde ; dat gij de lievelinge zijt<br />

van eene geheele familie; dat mijn vader, een<br />

man van zoo weinig gevoel, u even zoo lief<br />

en misfehien liever heeft dan zijne eigene kinderen<br />

; dat vrienden , kennisfen , dienstboden ,<br />

buuren, ja de geheele ftad, u om ftrijd hoog<br />

fchatten en het gevoeligst belang in u fteliens<br />

dit, mijne waarde! is een zamenloop van zaakea


35*<br />

BRIEVEN VAN<br />

leen die minder te verwachten was, en welk*<br />

geen plaats zoude hebben, zo er in uwe eigene<br />

perfoon niet eenige bijzondere reden voor ware.<br />

Weet gij, welke die reden zij ? Het is noch<br />

uwe fchoonheid, noch uw vernuft, noch uwe<br />

aanvalligheid, noch iet van dat alles, wat men<br />

noemt de gave van te behagen ; neen, het is<br />

die gevoeligheid van ziel, die zachte meêwarigheid,<br />

welke geen weêrgaa heeft ; het is de<br />

neiging om anderen te beminnen , die u doen<br />

bemind worden, mijn kind! Men kan alles weder»<br />

ftaan , behalven de vriendelijkheid , en het zekerst<br />

middel om de genegenheid van anderen<br />

te winnen, is, hun de zijne te fchenken. Er<br />

zijn duizend vrouwen fchooner dan gij; veele<br />

hebben geen minder aanvalligheid; maar bij al dat<br />

bevallige bezit gij alleen nog zoo iet meer wegflepends,<br />

het geen niet enkel behaagt, maar tevens<br />

treft, en alle harten ijllings aan het uwe verbind.<br />

Men gevoelt, dat dit teder hart flechts wenscht<br />

zich overtegeven, en het zacht gevosl, waar<br />

naar het haakt, ftrekt zich wederkeerig naar het<br />

zelve uit.<br />

Gij ziet, bijvoorbeeld, met bevreemding de<br />

ongelooflijke verkleefdheid van Mijlord EDUARÖ<br />

aan uwen vriend; gij ziet zijne zucht voor uw<br />

geluk; gij ontvangt met verwondering zijne edelmoedige<br />

aanbiedingen; gij fchrijft die alleen aan<br />

de deugd toe , en mijne JULIA is daar door<br />

ge-


T W E E G E L I E V E N . 3^3<br />

getroffen 1<br />

Gij bedriegt, u beminlijke Nicht!<br />

God beware mij, dat ik de weldaden van Mijlord<br />

EDUARD yerkleenen,of zijne groote ziel verachten<br />

zoude. Maar geloof mij, hoe oprecht zijnijver<br />

ook zij, zij zou minder vuurg zijn, zo<br />

zij in dezelfde omfhndigbeden voor andere lie«<br />

den werkte. Het is uw onwederftaanbaar vermogen<br />

en dat van uwen vriend, welk hem,<br />

zonder dat hij het zelve bemerkt, zoo lterk aanzet<br />

, en het geen hem. uit genegenheid doet<br />

verrichten, het geen hij zich verbeeld uit loutere<br />

beleefdheid te doen.<br />

Even dit is natuurlijker wijze het geval met<br />

alle zielen van zekeren bijzonderen aanleg; zij<br />

gieten andere zielen, om zoo te fpreken, over<br />

in haren eigen vorm; zij hebben eenen loopkring,<br />

binnen welken niets haar kan wederftaan :<br />

het is onmooglijk haar te kennen zonder haar te<br />

willen navolgen, en door middel harer uitmuntende<br />

verhevei.heid trekken zij alles naar zich toe,<br />

wat haar omringt. Het is hierom, mijne waarde!<br />

dat gij noch uw vriend misfehien nimmer de<br />

menfchen recht zult kennen; want gij zult nen<br />

altoos meer zien zoo als gij zc doet worden,<br />

dan zoo als zij in zichzelve zijn. Gij zult den<br />

toon geven aan allen die met u omgaan ; zij<br />

zullen zich of van u verwijderen, of u gelijkvor»<br />

mig worden, en misfehien zak niets, van al wat gij<br />

I. DEEL. Z zaAgt»


354 B R I E V E N VAN<br />

zaagt, eenige de minfte overeenkomst hebben met<br />

het overig gedeelte der wereld.<br />

Laat ons nu van mij fpreken, mijne Nicht!<br />

van mij, die door hetzelfde bloed, door gelijkheid<br />

van jaaren, en vooral door eene volmaakte<br />

overeenftemming van fmaak en humeur, fchoon<br />

met een verfchillend bloedsgeftel, van kindsbeen<br />

af aan u verbonden ben.<br />

Congiunti eran gP albergki,<br />

Ma piii congiunti cori:<br />

Conforme era Petate,<br />

Ma V pen fier pilt conforme (*)•<br />

Wat, meent gij, is bij haar die met u haar<br />

leven fleet, het uitwerkfel geweest van dien bekoorlijken<br />

indruk, welken allen, die met u omgaan<br />

, gevoelen ? Meent gij, dat tusfchen ons niet<br />

meer dan eene gemeene vriendfchap kan plaats hebben?<br />

Zijn mijne oogen geen tolken voor u van<br />

het ftreelend genoegen, dat ik daaglijks in uwe<br />

genoegens fcheppe , wanneer wij elkander ontmoeten?<br />

Leest gij in mijn vertederd hart niet,<br />

welk een vermaak het, voor mij zij, in uwe<br />

fmarten te deelen en met u te weenen? Kan<br />

ik<br />

• (*) Dat is: Vereentgd waren de verblijfplaatfen ,<br />

maar nog meer de harten ; de jaaren Jlemden overeen ,<br />

maar de denkbeelden nog meer.<br />

Aant. dei VER.T.


T W E E G E L I E V E N . 355<br />

5k vergeten zijn, dat in de eerfte vervoeringen<br />

eener opkomende liefde de vriendfchap u niet<br />

tot last was, en dat het gemor van uwen minnaar<br />

u niet bewegen konde om mij van u te<br />

verwijderen , en het fchouwtooneel uwer z vak*<br />

beid aan mijn oog te onttrekken ? Dit was een<br />

gevaarlijk oogenblik, mijne JULIA! ik weet,<br />

wat het een zedig hart koste zich blootteftellen<br />

aan eene fchamite die niet wederzijds plaats heeft.<br />

Nooit zou ik uwe vertrouwelinge geworden zijn,<br />

was ik flecnts ten halven uve vriendin geweest,<br />

en onze zielen hebben bij derzelver verbindtenis<br />

zich al te wel leren kennen, dan dat voordaan<br />

iet in ftaat zoude zijn om ze van elkanaer te<br />

fcheiden.<br />

Wat toch maakt de vriendfchap zoo koel en<br />

zoo onbeftendig tusfchen de vrou wen, — ik meert<br />

tusfchen dezulke, die voor liefde vatbaar zijn ?<br />

Het zijn de belangen der liefde, 'c is het vermogen<br />

der fchoonheid, 't is de naaijver van elkanders<br />

overwinningen. Inuien nu iet van dit alles<br />

ons had konnen fcheiden, dan was die fcheidmg:<br />

reeds gebeurd ; maar al was mijn hart vatbaret<br />

voor de liefde, al wist ik niet dat onze genegenheden<br />

Van zulk eenen aart zijn, dat zij niet dan<br />

met ons leven zullen ophouden, uw minnaar zou<br />

toch mijn vriend, dat is te zeggen, mijn broeder<br />

zijn; en wie zag ooit eene waare vriendfeh :p<br />

door de liefde verbreken? Wat den Heer D'ORBE<br />

Z a be-


356 B R I E V E N V A K<br />

betreft, hij zou voorzeker zich lang beroemen<br />

moeten op uwe gezindheden ten zijnen opzichte,<br />

eer het mij invallen zou mij daarover te beklagen<br />

, en ik voel mij zoo min geneigd om hem<br />

met geweld te behouden, als gij om hem aan mij<br />

te ontrooven. O! mijn kind! gave de Hemel,<br />

dat ik , ten koste van zijne genegenheid voor mij,<br />

u van de uwe genezen konde! ik behoude hem<br />

gaarne, maar in dat geval zou ik met vermaak<br />

afftand van hem doen.<br />

Op mijne rechten, ten aanzien van het uiterlijk<br />

fchoon,kan ik mij zoo veel laten voorftaan als ik<br />

zelve maar wil; gij zijt het meisje niet, om mij dit<br />

te betwisten, en ik ben verzekerd, dat het nimmer,<br />

zoo oud als gij zijt, in uwen geest is opgekomen te<br />

willen weten , wie van ons beiden de fraaifte zij.<br />

Ik ben op dit ftuk niet zoo geheel onverfchillig<br />

geweest! ik weet hoe ik voor mij zelve daarover<br />

denke, zonder dat mij zulks het minfte verdriet<br />

kost. Mij dunkt zelfs dat ik er meer moedig<br />

dan jaloersch op ben; het fchoon van uw gelaat<br />

toch is niet dat geen, wat aan het mijne zoude<br />

voegen, het ontneemt mij niets van 't geen ik<br />

heb, en daarbij vind ik mijzelve fchooner door<br />

uwe fchoonheid, beminlijker door uwe aanvalligheden<br />

, en verfraaid door uwe talenten; ik verfte-e<br />

mij met alle uwe volmaaktheden, en mijne<br />

wel beredeneerde eigenliefde heeft in uw perfoon<br />

haren grontillag. Ik zou wel niet gaarne om<br />

mij-


T W E E G E L I E V E N . 557<br />

mijnent wil iemand vrees aanjagen, maar ik ben<br />

fraai genoeg voor zoo veel ik nodig heb het re<br />

zijn. Al het overige is nutloos voor mij, en ik •<br />

behoef mij niet te vernederen om voor u onder<br />

te doen.<br />

Gij verlangt met ongeduld te weten, waar ik<br />

op komen wil. Ik zal het u zeggen. Den raad,<br />

dien gij van mij begeert, kan ik u niet geven, ik<br />

heb er u de reden van gezegd; maar zoo dra gij<br />

voor u zelve een befluit neemt, zult gij het te<br />

gelijk nemen voor uwe vriendin , en hoedanig uw<br />

lot ook zijn moge , ik heb vast voorgenomen<br />

daarin met u te deelen. Zoo gij vertrekt, volg<br />

ik u; blijft gij, ik ook; dit befluit is onveranderlijk<br />

bij mij gevestigd, ik moet het doen, niets is<br />

in ftaat mij daarvan aftebrengen. Mijne noodlottige<br />

achteloosheid is oorzaak van uw verderf geweest,<br />

uw lot moet dus het mijne zijn , en dewijl<br />

wij van onze kindschheid af aan onaffcheidbaar<br />

waren van elitanJer, mijne juL-IA! moeten wij<br />

het blijven tot aan het graf.<br />

Ik voorzie, dat gij dit opzet zeer onbez onnen<br />

zult vinden; maar het is in den grond verftandiger<br />

dan het oppervlakkig fchijnt, en aan mijnen<br />

kant hebben dezelfde redenen van belluitloosheid<br />

geene plaats als bij u. Wat vooreerst mijne<br />

familie betreft, zo ik al een toegeeflijk vader verlaat<br />

, verlaat ik echter tevens een vader, die vrij<br />

Z 3 011-


358 B R I E V E N V A N<br />

onverfchillig is, die zijne kinderen laat doen wat<br />

hun goeddunkt, meer uit achteloosheid dan wel<br />

uitliefde: gij weet trouwends, dat de zaaken<br />

van Europa hem veel meer dan zijne e^ene bezig<br />

houden, en dat zijne dochter hem vrij wac<br />

minder waardig is dan de Staatkunde. Voords<br />

ben ik niet de éénige dochter gelijk gij . en daar<br />

hij nog zoo veele kinderen behoud, zal hij naauwlijks<br />

gewaar worden dat hij er een van mist.<br />

Het is waar, ik geef een huuwlijk prijs, dat<br />

op het punt ftord van voltrokken te worden;<br />

war. zwarigheid, mijne waarde ? indien de Heer<br />

P'ORBE mij bemint, moet hij zich dit getroosten.<br />

Wat mij betreft, fchoon ik achting heb<br />

voor zijn characber , niet zonder genegenheid<br />

ben voor zijn perfoon, en een zeer braaf man in<br />

hem verlieze,is hij niets voor mij in vergelijking<br />

met mijne JULIA. Zeg mij, kindlief! is er in<br />

de zielen ook verfchil van kunne? In waarheid,<br />

ik kan het aan de mijne naauwlijks befpeuren.<br />

Verbeeldingen heb ik misfchien , maar zeer weinig<br />

liefde. Een man gelijkt mij misfchien, maar<br />

nimmer zal hij voor mij meer zijn dan een man,<br />

en van dat flag is er voor iemand, die nog ongehuuwd<br />

is , en er draaglijk uitziet, gelijk ik, de<br />

geheele wereld door een te vinden.<br />

Houd wel op het oog, Nicht! dat fchoon ik<br />

voor m ;<br />

j niet aarzele, dit niet zegven wil, dar<br />

de


T w a a G E L I E V E N . 359<br />

de zaak voor u niec bedenklijk zoude zijn, noch<br />

dat ik u zoude willen aanraaden, om zoo te hande'en<br />

als ik zal doen wanneer gij weg gaat. Er<br />

is tusfchen ons beiden een groot verfchü, en<br />

uwe plichten zijn veel ftrenger dan de mijnen.<br />

Ook weet gij, dat genoegzaam ééne enkele aandoening<br />

mijn geheele hart vervult, en alle andere<br />

gewaarwordingen dermate verzwelgt, dat zij zich<br />

daarin als het waie verliezen. Eene onwederftaanbare<br />

en ftreelende neiging deed mij zims mijne<br />

vroege jeugd aan u gehecht zijn ; ik bemin in den<br />

volften zin niemand dan u alleen, en zo ik al<br />

eenige betrekkingen te verbreken heb om u te<br />

volgen, zal uw voorbeeld mij daartoe aanmoedigen.<br />

Ik zal tot mijzelve zeggen : ik volg JULIA<br />

na, — en mij gerechtvaardigd achten.<br />

B R I E F J E .<br />

Van JULIA aan CLAARTJE.<br />

Ik begrijp u, onfchatbare vriendin! en ik ben<br />

u dankbaar. Éénmaal ten minfte zal ik mijnen<br />

plicht betracht hebben, en uwer niet geheel onwaardig<br />

zijn.<br />

Z 4<br />

V l


36° B R I E V E N VAN<br />

VI. B R I E F .<br />

Fan JULIA aan Mijlord EDUARD.<br />

Uw brief, Mijlord ! vervult mijne ziel met aandoening<br />

en bewondering. De vriend, voor wien<br />

gij gelieft te zorgen , zal niet minder gevoelig<br />

zijn , wanneer hij verneemt, wat gij al voor ons<br />

hebt willen doen. Helaas! het zijn alleen de ongelukkigen,<br />

die de waardij van weldadige zielen<br />

recht gevóelen. Wij weten reeds in al te veel<br />

opzichten, hoe hoog wij de uwe te fchatten hebben,<br />

en uwe verhevene deugden zullen ons altoos<br />

blijven treffen , paar nooit zullen zij ons<br />

meer bevreemden.<br />

Hoe aangenaam zou het voor mij zijn, gelukkig<br />

te wezen onder de befcherming van eenen<br />

zoo edelmoedigen vriend, en Van zijne weldadige<br />

hand dat geluk te ontvangen , welk het<br />

noodlot mij ontzegd heeft! Maar, Mijlord'<br />

ik zie met leedwezen , dat hetzelve uwe goede<br />

oogmerken verijdelt; mijn rampzalig lot trotfeert<br />

uwen ijver, en het bekoorlijk fchilderij van<br />

geluk, dat gij mij aanbiedt, dient enkel om mij<br />

het gemis daarvan des te fmartlijker te doen<br />

gevoelen. Gij verfchaft een aangenaam en veilig<br />

verblijf aan twee ongelukkige gelieven; gij doet<br />

daar hunne liefde wettigen door eene plechtige<br />

eihc-


T W E E G E L I E V E N . 361<br />

echtverbindtenis ; en ik boude mij verzekerd,<br />

da: ik de vervolgingen eener verbitterde familie<br />

onder uw opzicht gemaklijk ontduiken zoude.<br />

Dit is voor de liefde veel, maar is het genoeg<br />

om gelukkig te zijn ? Neen, indien gij weuscht<br />

dat ik gerust en wel te vrede zij, geef mij dan<br />

eene fchuilplaats die nog zekerer is, waar ik en<br />

de fchande en het berouw kan ontwijken. Gij<br />

komt onze behoeften voor, en berooft u zelf,<br />

door eene edelmoedigheid zonder voorbeeld , van<br />

een gedeelte der inkomften tot uw onderhoud<br />

beftemd, om ons te onderhouden. Rijker en<br />

aanzienlijker door uwe weldadigheid dan door<br />

mijn vaderlijk erfdeel, kan ik bij u alles, wat<br />

ik verlies , wedervinden , en gij zult de goedheid<br />

hebben van voor mij de plaats van eenen<br />

vader te vervangen. Ach! Mijlord! zou ik verdienen<br />

er een te vinden, na dien, welken de<br />

natuur mij gaf, verlaten :e hebben?<br />

Zie daar de bron der verwijtingen van een ontroerd<br />

geweten,en dier inwendige wroegingen die<br />

mijne ziel verfcheuren. De vraag is niet, ot ik<br />

recht heb van over mij zelve te befchikken tegen<br />

den zin mijner ouderen, maar of ik dit doen kan<br />

zonder hen doodlijk te bedroeven , of ik hen verlaten<br />

kan zonder hen ra wanhoop te dompelen?.<br />

Helaas! men zou met even zoo veel reden konnen<br />

vragen, of ik recht heb om hen van het leven<br />

te berooven? Zints wanneer weegt de deugd de<br />

Z s<br />

rccil<br />

"


Söa B R I E V E N V A N<br />

rechten van het bloed en der natuur op zulk eene<br />

wijze tegen elkander af? Zints wanneer beftemt<br />

een gevoelig hart zoo namwkeurig de grenzen<br />

der dankbaarheid ? Is men niet reeds misdadig,<br />

wanneer men; komen wil tot op het punt van<br />

zuiks te worden, en onderzoekt men wel zoo<br />

angstvallig naar de grenspaal zijner plichten, als<br />

men niet in de verzoeking is om die te overfchrijden?<br />

Wat? zou ik onmeedogend hen verlaten<br />

, van wien ik het leven heb, die mij het aanzijn,<br />

welk zij mij fchonken, verlengen en dierbaar<br />

maken? ben, wier éénige hoop, wier éénig<br />

vermaak ik op aarde ben ? Eenen vader die bijna<br />

zestig jaaren oud, eene moeder die altoos zieklijk<br />

is? Zou ik, hun eenig kind , hen hulploos laten<br />

in het eenzaam leven, in de verdrietlijkheden van<br />

den ouderdom, juist wanneer het de tijd is om<br />

hun die tedere oppasfing weder te geven, welke<br />

zij aan mij hebben ten koste gelegd? Zou ik hunne<br />

laatfce dagen opofferen aan fchande, droefheid,<br />

en traanen? Zou de angst, de aanklacht van<br />

een ontroerd gewisfe mij zonder ophouden het<br />

beeld vertoonen van eenen vader en eene moeder<br />

die troostloos fterven ? die eene ondankbare dochter<br />

vervloeken, welke hen verlaat en onteert?<br />

Neen , Mijlord! de deugd die ik verliet, verlaat<br />

mij wederkeerig, zij fpreekt niet meer tot mijn<br />

hart; maar dit verfchriklijk denkbeeld fpreekt in<br />

de plaats daarvan tot mij, het zou mij tot mijne<br />

kwelling ieder oogenblik mijnes levens vervolgen,<br />

en


T W E E G E L I E V E N . 363<br />

en mij rampzalig maken in den fchoot van het<br />

geluk. Kortom , zo het al mijn lot mocht zijn ,<br />

het overige mijner dagen te moeten flijten in de<br />

wroegingen van het naberouw , deze alleen is te<br />

ijsltjk om dezelve te dragen, liever wil ik alle<br />

andere folteringen doorflaan.<br />

Ik beken, dat ik niet in ftaat hen uwe redenen<br />

te wederleggen , ik helle zelfs maar al te<br />

veel over om daarmede inteftemmen : maar,<br />

Mijlord! gij zijt niet gehuwd. Gevoelt gij niet,<br />

dat men zelve vader behoort te zijn, om het recht<br />

te hebben van eens anders kinderen te raaden?<br />

Wat mij betreft, mijn befluit is genomen; ik weet<br />

zeer wel, dat mijne ouders mij ongelukkig zullen<br />

maken; maar het zal mij minder hard vallen mijne<br />

eigene rampzaligheid te betreuren, dan oorzaak<br />

van de hunne geweest te zijn , en nimmer<br />

zal ik het huis mijner ouderen in ftilte verlaten.<br />

Wijk dan, beminlijke harsfenfchim eener gevoelige<br />

ziel , bekoorlijke en vuurig gewenschte<br />

gelukzaligheid ! verlies u in den nacht der droomen,<br />

gij zult nimmer wezenlijkheid voor mij meer<br />

hebben ! En gij, al te edelmoedige vriend! vergeet<br />

uwe bevallige ontwerpen, en dat er geen<br />

fpoor meer van overig blijve dan alleen in een<br />

hart, dat al te dankbaar is omdezelven te vergeten.<br />

Indien het overwicht onzer rampen uwe groote<br />

ziel niet ontmoedigt, indien uwe edelmoedige<br />

goedheid niet is uitgeput, zult gij nog gelegenheid


364 B R I E V E N V A N<br />

heid hebben, om dezelve op eene roemrijke wijze<br />

te doen we ken, en hij, dien gij vereert met den<br />

naam van uwen vriend, kan door uwe aanhoudende<br />

zorg eens verdienen het te worden. Beoordeel<br />

hem niet naar den toeftand waarin gij hem<br />

thans ziet. Zijne dwaling ontflaat niet uit<br />

zwakheid van ziel, maar uit eenen vuurigen en<br />

edelen inborst, die zich tegen het noodlot verhard.<br />

EeneTcbijnbare vastheid van geest verraad<br />

zomtijds meer domheid dan moed; het gemeen<br />

kent geene geweldige fmarten, en de groote hartstochten<br />

vallen zelden in zwakke menfchen. Helaas!<br />

de zijne was bezield met die krachtige<br />

gevoelens, welke het kenmerk zijn van edele<br />

hielen, en dit veroorzaakt thands mijne fchande<br />

en mijnongeluk. Geloof mij, bid ik u, Mijlord!<br />

— was hij niet meer dan een gemeen mensch,<br />

JULIA zou niet verloren zijn.<br />

Neen, waarlijk! die geheime aantrekking , welke<br />

U vóór het onrftaan eener beredeneerde achting<br />

jegens hem innam, heeft u niet bedrogen. Hij<br />

is dat alles waardig , wat gij voor hem gecaan<br />

hebt, zonder hem genoegzaam te kennen; nahem<br />

te hebben leeren kennen, zult gij, zo dit mooglijkis,<br />

nog meer doen. Ja, wees zijn vertrooster,<br />

zijn befchermer , zijn vriend, zijn vader;<br />

het is zoo wel om uwes zelfs als om zijnen wil,<br />

dat ik dit van u fmeke! Hij zal uw vertrouwen in<br />

hem gefield wettigen, uwe weldaaden erkennen,<br />

uwe


T W E E G E L I E V E N .


366 B R I E V E N V A »<br />

door tot mij zelve te zeggen: ik lijde om zijnent<br />

wil, maar hij is het waardig; ik ben misdadig,<br />

maar hij is deugdzaam; duizend verdriet!ijkheden<br />

omgeven mij, maar zijne ftandvastigheid houd<br />

mij ftaande, en in het bezit van zijn hart vind ik<br />

de vergoeding van alle mijne verliezen! Dwaze<br />

hoop, die bij eene eerfte proefneming reeds verijdeld<br />

is! — Waar is nu die verhevene liefde, die<br />

alle de gevoelens van het hart weet te veredelen,<br />

en de deugd te doen uitblinken ? Waar zijn die<br />

grootlche grondftellingen ? Wat is er geworden<br />

van die geroemde navolging der groote mannen?<br />

Waar is nu die wijsgeer, wien de tegenfpoed niet<br />

kon verzetten, en die bij het eerfte toeval, dat<br />

hem van zijne minnares verwijdert, reeds bezwijkt?<br />

Welk voorwendfel zal voordaan mijne vernedering<br />

in mijn eigen oog vergoelijken, daar ik<br />

in mijnen verleider niets anders zie dan eenen man<br />

zonder moed, verwijfd door het genot der vermaken;<br />

niets anders, dan eene laffe ziel die zich<br />

door den minften ramp laat nederflaan; niets<br />

anders dan eenen onzinnigen , die het gebruik zijner<br />

rede vaaren laar, zoo dra hij die nodig beeft?<br />

6 God! moest ik mij tot dit toppunt van vernedering<br />

gebracht zien, dat ik mij zoo wel over mijne<br />

keuze als over mijne zwakheid fchaamen moet ?<br />

Zie eens, hoe ver gij u zelve vergeet; uwe verdoolde<br />

en kruipende ziel verlaagt zich zelfs tot<br />

wreedheid toe!.gij durft mij verwijtingen doen?<br />

durft


T W E E G E L I E V E N . 367<br />

durft u over mij beklagen? .... over uwe JU­<br />

LIA? ... . wreedaard .... hoe is het mooglijk<br />

dat de wroegingen van uw geweten uwe hand<br />

niet wederhouden hebben? Hoe hebben de aandoenlijkfte<br />

bewijzen van de allertederfte liefde,<br />

die immer beftond, u moeds genoeg konnen overlaten,<br />

om mij te verongelijken? Ach-! zo gij aan<br />

mijn hart kondet twijffelen, hoe verachtlijk zou<br />

dan het uwe zijn? dan neen, gij twijfelt<br />

niet aan het zelve, gij kunt er niet aan twijfelen,<br />

ik durf uwe woede zelfs daartoe uittarten;<br />

en in dit eigen oogenblik, dat ik uwe onrechtvaardigheid<br />

vevfoeië, bemerkt gij maar al te wel<br />

de waare bron der eerfte opwelling vsrn gram,<br />

fchap, die ik nog ooit in mij zeil ontwaarde.<br />

Kunt gij het mij ten kwade duiden, dat ik mij<br />

door een blind vertrouwen in het verderf heb geftort,<br />

en dat mijn ontwerpniet geilaagd is? Hoe zoudt<br />

gij blozen over uwe onbillijke ftrengheid, indien<br />

gij wist welk eene hoop mij misleid hebbe . w lke<br />

plannen ik eens voor uw en mijn ei^en geluk<br />

durfde vormen, en hoe die op eenmaal met^alle<br />

mijne uitzichten zijn verijdeld geworden! t'Eeniger<br />

tijd, hiermede durf ik mij vleiën, zult gij er<br />

meer van konnen weten , en dan zal uw berouw<br />

mij wreeken over uwe verwijtingen. Gij weet<br />

het verbod van mijnen vader; de openbare gefprekken<br />

zijn u niet onbekend;ik voorzag er de<br />

gevolgen van, en deed ze u voorhouden; gij gevoelde


S6S B R I E V E N VAN<br />

de die zoo wel als wij, en om ons beiden voor<br />

elkander te fpaaren, waren wij genoodzaakt ons<br />

te onderwerpen aan het lot, dat ons heefc van<br />

één gefcheiden.<br />

Ik heb u dan weggejaagd, zoo als gij het hebt<br />

durven noemen! Maar waarom, ongevoelig minnaar<br />

! waarom deed ik dit? ondankbaard het<br />

was ten behoeve van een hart dat veel braver is<br />

dan het meent te zijn, en het geen duizendmaal<br />

liever zoude willen fterven dan mij veracht te<br />

zien. Zeg mij, wat zal er van u worden, als ik<br />

te fchande ben gemaakt? Denkt gij in ftaat te zijn<br />

om het Schouwfpel mijner vernedering teaanfchouwen?<br />

Koom,wreede! indien gij u dit verbeeldt,<br />

Koom dan het offer van mijnen goeden naam met<br />

dien zelfden moed ontvangën , waarmede ik het u<br />

aanbiede. Koom , vrees niet te zullen worden afgewezen<br />

door haar, wien gij eens dierbaar waart.<br />

Ik ben bereid om openlijk voor God en menfchen<br />

te verklaren, al wat wij voor elkander gevoeld hebben<br />

; ik ben bereid u rond uit te erkennen voor<br />

mijnen minnaar, en van liefde en fchaamte in<br />

uwe armen te fterven; liever wil ik, dat de<br />

geheele wereld kennis drage van mijne liefde<br />

voor u, dan u één oogenblik'daaraan te zien<br />

twijfelen, en uwe verwijtingen zijn bitterer voor<br />

mij dan de openbare fchande.<br />

Laat ons, bid ik u, een einde maken aan<br />

die


T W E E G E L I E V E N . 360<br />

die wederzijdfche klac'men, zij zijn ondraaglijk<br />

voor mij. Hemel!hoe is hetmooglijk met elkander<br />

te twisten , nis men elkander bemint V hoe kan<br />

men oogenblikken, waarin men zoo zeer vertroostino;<br />

behoeft, verfpilUn om elkander te kwellen?<br />

Neen , mijn vriend! het baat niet een misnoegen<br />

voortewenden dat niet beftaat. Beklagen wij ons<br />

over het noodlot, maar riet over de liefde-<br />

Nimmer ftichtte zij volmaakter, nooit vormde zij<br />

duurzamer vereenigi"g. Onze zielen zijn al te zeer<br />

vermengeld om zich weder van één tekonnen fcheiden<br />

, en wij konnen niet meer verwijderd van elkander<br />

leven , dan als twee deelen van één geheel.<br />

Hoe kunt gij dan uwe eigene fmarcen alleen gevoelen?<br />

Hoe ongevoelig zijn voor die van uwe<br />

vriendin ? Hoe is het mooglijk , dat gij hare<br />

tedere verzuchtingen in uw binnenfte niet hoort?<br />

verzuchtingen, hoe veel grievender dan uwe luide<br />

klachten ! O ! indien gij in mijne fmarten<br />

deeldet, hoe veel ondraaglijker zouden zij u zijn<br />

dan de uwen zelve!<br />

Gij vindt uw lot deerniswaardig! Bereken dat<br />

van uwe JULIA , en beween haar alleen. Befchouw,bij<br />

onze gemeenfchaplijkte rampfpoeden,<br />

den ftaat mijner kunne tegenover dien van de uwe,<br />

en oordeel dan wie van ons het meest te beklagen<br />

zij? Onder het woeden der hartstochten eene<br />

ongevoelige houding aantenemen; door duizend<br />

kwellingen gefolterd, vrolijk en wel te vreden te<br />

1, D £ E L.' Aa fchi*


37o B R I E V E N VAN<br />

fchijnen; bij eene ontroerde ziel een opgeruimd<br />

voorkomen te hebben; altoos anders te fpreken<br />

dan men denkt; te ontveinzen al wat men gevoelt;<br />

uit plicht valsch te zijn, en uit zedigheid<br />

te liegen : zie daar den toeftand waarin zich ieder<br />

xneisjen van mijn jaaren gewoonlijk bevind. Zoo<br />

flijt men zijne fchoonfte dagen onder de tirannij der<br />

welvoeglijkheden, welke eindelijk nog verzwaard<br />

word door die der ouderen , in eene kwalijk gekozene<br />

echtverbindtenis. Maar te vergeefs wil<br />

men onze genegenheden dwingen; het 'hart outvangt<br />

geene wetten dan van zichzelve ; het<br />

ontvlucht de ilavernij, eia geeft zich vrijwillig<br />

over. Men kan flechts een ligchaam zonder<br />

ziel doen bukken onder een ijzeren juk, dat de<br />

Hemel ons niet oplegt: de perfoon en het hart<br />

blij ven elk afzonderlijk verbonden,en men dwingt<br />

een ongelukkig flachtoffer tot de misdaad, door<br />

het te noodzaken van den heiligen plicht der ge»<br />

trouwheid aan de eene of andere zijde te fchenden.<br />

Er zijn misfchien voorzichtiger meisjens?<br />

ja , dit weet ik! Zij beminden nimmer ? hoe<br />

gelukkig zijn ze dan! Zij bieden tegenftand? dit<br />

heb ik ook getracht te doen. Maar zij zijn deugdzamer!<br />

. . . beminnen zij de deugd meer? Buiten<br />

u. buiten u alleen , zou ik die altoos hebben blijven<br />

beminnen. Het is dan eene waarheid dat ik<br />

de deugd niet meer beminne? .... gij ncbt mij<br />

rampzalig gemaakt,en ik ben de geene die u vertrooste<br />

! „ . . . maar wat zal er van mij worden?


T W E E GELIEVEN. 371<br />

den? . . . hoe zwak zijn de troostredenen dcc<br />

vriendfchap, waar die der liefde ontbreken! wie<br />

zal mij dan in mijn leed vertroosten? Welk een<br />

afgrijslijk lot zie ik tegemoet, ik die, na misdadig<br />

geleefd te hebben , in eene haatlijke en misfchien<br />

onvermijdbare echtverbindtenis flechts eene<br />

m'sdaad te meer befchouwe! Waar vinde ik traanen<br />

genoeg om mijnen misflag en mijnen minnaar<br />

te beweenen,zo ik bewillige? en waar vinde ik<br />

Iterkte genoeg om tegenfband te bieden, in mijne<br />

tegenwoordige zwakke gefteldheid? Mij dunkt,<br />

ik zie reeds de woede van een verbitterd vader!<br />

Ik verbeelde mij reeds mijn binnenfte getroffen<br />

te voelen door de roepftem der natuur, of mijn<br />

hart verfcheurd door de weêklachten der liefde!<br />

Van u beroofd, blijve ik zonder toevlucht,<br />

zonder fteun, zonder hoop. Het verledene vernedert,<br />

het tegenwoordige bedroeft, de toekomst<br />

beangftigt mij. Ik meende dat ik alles deed voor<br />

ons geluk, en ik heb intusfchen onze ongelukken<br />

vermeerderd, door ons nog wreeder fcheiding<br />

te berokkenen. De ijdele genoegens zijn vervloden,<br />

het naberouw blijft over, en de fchande<br />

die mij vernedert, is onherfbelbaar.<br />

Ik, ik alleen moet dan zwak en ongelukkig<br />

zijn. Laat mij inftilte weenen en lijden; het is even<br />

onmooglijk mijne traanen te doen opdroogen als<br />

mijne misflagen te beteren; de tijd zelfs, die alles<br />

herftelt, bied mij niet dan nieuwe treurftof aan.<br />

Aa a Maar


372 BRIEVEN vAiï<br />

Maar gij, die geenerlei dwang te duchten hebf.^<br />

wien geene fchande onteert, wien niets kart<br />

noodzaken om de gevoelens van uw hart op eene<br />

laage wijze te miskennen; gij, die flechts eene<br />

lichte drukking van het ongeluk gevoelt, en ten<br />

minfte nogin het bezie blijft van uwe voorige deugden<br />

, hoe durft gij u zelf tot zoo verre verhagen,<br />

dat gij zucht en fchreit als éene vrouw, en u als<br />

een woedend mensch door uwe drilten laat vervoeren?<br />

Heb ik mij om uwent wil niet reeds verachting<br />

genoeg op den hals gehaald, al vermeerdert<br />

gij dieniet, door u zelf verachtlijk te maken,<br />

al overlaadt gij mij niet te gelijk met uwe en<br />

mijne eigene fchande? Herneem dus uwen<br />

moed , weet den rampfpoed te verduuren, en<br />

zijt man! Blijf nog, indien ik het zeggen durve, de<br />

minnaar van ju LI A'S verkiezing. Ach! zo ik<br />

niet meer waardig ben om uwen moed optebeuïen,<br />

gedenk dan ten minfte, dat ik het éénmaal<br />

was; verdien door uw gedrag dat ik om uwent<br />

wil deze waardij verloor, en onteer mij niet voor<br />

de tweede maal.<br />

Neen, mijn achtingswaardige vriend! ik herken<br />

u niet in dien verwijfden brief, dien ik voor<br />

eeuwig vergeten wil, en welken ik vertrouwe dat<br />

gij zelf reeds hebt afgekeurd. Ik hoop, en hoe<br />

zeer dan ook vernederd en befchaamd , durve<br />

ikhoopen ,dat mijn aandenken u geene zoo laage<br />

gevoelens inboezemt, dat mijne gedachtenis nog<br />

edeler


T W E I G E L I E V E N . 373<br />

edeler invloed heeft op een hare hetgeen ik ééns<br />

in liefde kon ontvlammen, en dat ik, bij mijne<br />

zwakheid, mij nimmer de laagzieligheid van<br />

hem, die daarvan oorzaak was, zal te verwijten<br />

hebben.<br />

Gelukkig te midden van uwen rampfpoed, vindt<br />

gij de dierbaarfte vergoeding , die gevoelige zielen<br />

verlangen konnen. De Hemel fchenkt u in het<br />

ongeluk eenen vriend, en geeft u ftof van twijfelen,<br />

of 't geen dezelve u wedergeeft, niet<br />

meer'waardig zij , dan hetgeen u ontnomen is.<br />

Bewonder en waardeer dien hoogst edelmoedigen<br />

vriend, die zich gewaardigt om, ten koste van<br />

zijne eigene rust, voor het behoud van uw leven<br />

en verftand te zorgen. Hoe zoudt gij getroffen<br />

zijn , indien gij alles wist wat hij voor u heeft<br />

willen doen! Maar waar toe uwe dankbaarheid<br />

opgewekt, tot verbittering van uwe fmarten?<br />

Om zijne volle waardij te kennen, behoeft gij<br />

juist niet te weten hoe zeer hij u bemint, en<br />

gij kunt hem niet naar verdienfte fchatten,<br />

zonder hem zoo te beminnen als gij verplicht<br />

xijt.<br />

Aa 3<br />

VIII.


374 B R I E V E N V A N<br />

VIII. B R I E F .<br />

Van CLAARTJE.<br />

Gij bezit meer liefde dan kieschheid, en weet beter<br />

opofferingen te doen, dan daar aan eenige waardij<br />

te geven. Durft gij het in uwe gedachten nemen,<br />

aan JULIA, in haren tegenwoordigen toefband,<br />

op eenen verwijtenden toon te fchrijven, en moet<br />

gij, omdat gij lijdt, zulks op haarwreekendie nog<br />

meer te lijden heeft? ]k heb het u duizendmaal<br />

gezegd, nooit zag ik geemlijker minnaar dan u;<br />

fleeds geneigd om over alles te twisten, is de liefde<br />

voor u niet dan een ftaat van oorlog, of zijt gij<br />

zomtijds al eens handelbaar, het is om u naderhand<br />

te beklagen dat gij het geweest zijt. O! hoe<br />

gevaarlijk zijn zulke minnaars, en hoe gelukkig<br />

ben ik van er nimmer eenen verlangd te hebben"<br />

dan dien men kan afzeggen als men wil, zonder<br />

dat het één van beiden eene traan koste '<br />

Geloof mij, gij moet eene andere taal tegen JU­<br />

LIA voeren, zo gij haar leven behouden wilt; bij<br />

haar eigen fmart nog uwe misnoegde luimen te moeten<br />

verdragen, — dit is te veel voor haar. Leer<br />

éénmaal dat al te gevoelig hart ontzien; gij Z lj c<br />

het de tederfle vertroostingen fchuldig; wacht u<br />

van uwe rampen door aanhoudend klagen te vermeerderen,<br />

of beklaag er u ten minfte niet over<br />

dan


T w B B GELIEVEN. 375<br />

dan tegen mij, die de eenige oorzaak uwer verwijdering<br />

ben. Ja, mijn vriend! gij hebt recht<br />

gegist; ik heb haar den maatregel aangepreezen ,<br />

dien hare bedreigde eer vorderde, of liever, ik<br />

heb haar genoodzaakt dien te neemen, door het<br />

gevaar te vergrooten; ik heb er u zelve in doen bewilligen<br />

, en elk onzer heeft zijnen plicht betracht*<br />

lk heb nog meer gedaan; ik heb haar bewogen<br />

om de aanbiedingen van Mijlord kDUA*D van de<br />

hand te wijzen: ik heb u verhinderd van gelukmg<br />

te worden, om dat JULI A'S geluk mij dierbarer<br />

was dan het uwe; ik wist dat zij niet gelukkig konde<br />

zijn, na hare ouders aan fchande en wanhoop<br />

te hebben opgeofferd, en ik begrijp niet, de zaak<br />

aan uwe zijde befchouwd, welk geluk gij zoudt<br />

konnen fmaken ten koste van het hare.<br />

Dan dit zij zoo het wil; gij ziet mijn gehouden<br />

gedrag, mijne onbillijke behandeling, en dewijl gij<br />

Laak vindt in de geenen die u liefhebben te hekelen,<br />

ontvalt gij tevens ftof om het mij alleen te<br />

doen; zo gij daardoor al niet nalaat ondankbaar te<br />

zijn, zult gij er ten minfte door ophouden onrechvaardig<br />

te wezen. Wat mij betreft, welk gebruik<br />

rij er ook van maakt, ik zal omtrent u altoos<br />

dezelfde zijn; zoo zeer JULIA U bemint, zal ik<br />

u achten , en ik zoude zeggen nog meer, indien<br />

dit mooglijk ware. Het berouwt mij zoo min uwe<br />

liefde begunftigd, als die beftreden te hebben. De<br />

zuivere zucht der vriendfchap, die mij in beide<br />

A a 4 S e<br />

'


376 B R I E V E N v A N<br />

gevallen befluurde, rechtvaaidigt mijn gedrag zoo<br />

wel voor als tegen u; en heb ik mfefthiea zomtijds<br />

meerdeel genomen in uwen liefdehandel<br />

dan mij fcheen te voegen, het getuigenis van mijn<br />

eigen hart is genoegzaam om mij daaromtrent<br />

gerust te ftellen: nooit zal ik mij fcnaamen over<br />

dienften die ik aan mijne vriendin heb konnen<br />

bewijzen ; het k alleen derzelver nutloosheid,<br />

welke ik mij zelf vervvijte.<br />

Ik heb nog niet vergeten, wat gij mij voorh?en<br />

geleerd hebt van de ftandvastigbud des<br />

wijzen in de regenhoeden, en mij eunkt, ik<br />

zou er u niet ten onpas verfcheiden grondregelen<br />

van konnen herinneren ; dan , het voorbeeld van<br />

J U L I A leerde mij, dat een meisje van mijne jaa,.<br />

ren voor eenen wijsgeer van de uwen een even<br />

zoo Hecht leeraar als gevaarlijk leerling ij; en het<br />

zou m,j niet voegen lesien te geven aan mijnen<br />

meester,<br />

J<br />

IX. BRIEF.<br />

Fan Mijlord E D U A R D aan JULIA.<br />

Wij hebben het gewonnen , bekoorlijke J U L I A '<br />

eene dwaling heeft onzen vriend wederom tot rede<br />

gebracht Delchaamte van voor een oogenbbk onbillijk<br />

gehandeld te hebben, heef t zijne woede geheel<br />

doen


T W E E G E L I E V E N . 37?<br />

doen verdwijnen , en hem zoo handelbaar gemaakt<br />

, dat wij voordaan alles met hem doen<br />

konnen wat wij maar willen. Ik zie met genoegen<br />

dat de misflag, dien hij zich verwijt,<br />

meer leedwezen dan fpijt bij hem nalaat; en dat<br />

hij in mijn bijzijn demoec.ig en onthutst is, zonder<br />

nogthands met zich zelf verlegen of gedwongen<br />

in zijne houding te zijn, is mij een bewijs<br />

dat hij mij genegenheid toedraagt. H'j gevoelt<br />

zijne eigene onbillijkheid al te wel, dan dat ik<br />

daaraan meer zoude denken, en verongelijkingen,<br />

op die wijze erkend , verftrekken meer tot eer<br />

van hem die ze herftelt, dan van den geenen die<br />

ze vergeeft.<br />

Deze omwending cn de daarop gevolgde uitwerking<br />

heb ik mij ten nutte gemaakt, om<br />

eenige nodige fchikkingen men hem te beraamen,<br />

alvoorens wij van elkander fcheiden ; want ik<br />

kan mijn vertrek niet langer uitftellcn. Daar ik<br />

aanftaanden zomer denk terugtekomen, zijn wij<br />

afgefproken, dat hij mij te Parijs zoude komen<br />

inwachten, en dat wij vervoigends met elkander,<br />

naar Engeland zouden gaan. Londen is het eenig<br />

Schouwtooneel, voor groote talenten gefchikt,<br />

'en waar zij de ruimfte gelegenheid vinden om<br />

zich te ontwikkelen (*). De zijnen munten in<br />

veeler-<br />

(_*) Dit heet verbazend ingenomen te zijn met zijn<br />

«igen land! ik heb trouwend* geen iand in dc wereld.<br />

A t s hoo-,


373 B R I E V E N VAN<br />

veelerlei opzicht uit, en ik durf hoopen hem,<br />

met behulp van etlijke vrienden , binnen korten<br />

tijd eenen opgang te zien maken gelijk hij verdient.<br />

Bij het doorreizen door uwe ftad zal ik<br />

u mijne oogmerken nader verklaren. Intusfchen<br />

gevoelt gij, dat door eenen aanmerküjken voorfpoed<br />

veele zwarigheden konnen worden weggeruimd<br />

, en dat er een trap van aanzien is , die,<br />

zelfs in den geest van uwen vader, het gebrek<br />

eener hooge geboorte kan vervullen. Dit is,<br />

mijnes bedunkens, het eenig middel tot uw en<br />

en zijn geluk, dat nog overig blijft om te beproeven<br />

, terwijl noodlot en vooroordeel u<br />

alle de anderen benomen hebben.<br />

hooren noemen , waar, over het algemeen , de vreem­<br />

delingen minder gunstig ontvangen worden , en meer<br />

hinderpalen vinden om opgang te maken, dan juist<br />

in Engeland. Vit hoofde van den fmaak der: Natie<br />

worden zij er in geenen deele begunstigd, en de re-<br />

geeringsvorm belet hen van tot eenige waardigheden<br />

te geraken. Maar laat ons te gelijk erkennen, dat de<br />

Engelschman zelden bij anderen die gastvrijheid gaat<br />

zoeken, welke hij hun ten zijnent ontzegt. Aan<br />

welk ander Hof, dan dut van Londen, ziet men die<br />

fiere eilanders laagzielig kruipen? in welk ander land ,<br />

dan het hunne , gaan zij hun fortuin zoeken? Zij zijn ,<br />

ja, ftioef; maar die ftroefheid misvalt mij niet, in­<br />

dien zij gepaard gaat met rechtvaardigheid. Ik vind<br />

het goed, dat zij alleenlijk Engelfchen zijn, vermids<br />

zij geene menfchen behoeven te wezen.<br />

Ik


T W E E GELIEVEN. 379<br />

IkhebRegianino gefchreven dat hij bij mij zoude<br />

komen, om partij van hem te trekken gedurende<br />

de acht of tien dagen, die ik nog bij onzen<br />

viiend zal doorbrengen. Zijne droefheid is al te<br />

grievend, om veel redewisfeling te gedoogen. De<br />

Mufiek zal deze ledige vakken van fdlzwijgendheid<br />

aanvullen, hem gelegenheid geven om te peinzen<br />

, en trapswijze zijne bittere droefheid m<br />

eene zwaarmoedigheid doen verwandelen. Deze<br />

gefteldheid van zijnen geest wacht ik af om<br />

hem aan zich zelf over te laten, want eerder<br />

zou ik zulks niet durven waagen. In de terug*<br />

reize zal ik u Regianino wederombrengen, en<br />

hem bij u laten tot ik wederkome uit Italiën,<br />

tegen welken tijd ik rekene, naar de vorderingen<br />

do^or u beiden nu reeds gemaakt, dat gij hem niet<br />

meer nodig zult hebben. Voor het tegenwoordige<br />

is hij u ongetwijfeld van geenen dienst, en ik<br />

beroof u geenszins, door hem u voor eenige dagen<br />

te ontnemen.<br />

X. BRIEF.<br />

Aan CLAARTJE.<br />

Waarom moet ik eindelijk de oogen voor mijzelve<br />

openen? Waarom heb ik ze niet voor<br />

eeuwig gefloten, liever , dan aanfchouwer te<br />

z ;<br />

in van de vernedering, waarin ik vervallen ben ;<br />

lie-


33o B R I E V E N v A w<br />

liever, dan mij zelfden ellendigftcn dermenfchente<br />

zien, na de gelakkigfle van allen geweest te zijn?<br />

Bemtnhjke en edelmoedige vriendin ' die zoo<br />

vaak mijn toevlucht waart, nog durve ik mijne<br />

fchaanne en mijn verdriet in uw medelijdig hare<br />

ontlasten, nog uwe vertroostingen inroepen te-<br />

gen het gevoel mijner eigen' onwaardigheid; tot<br />

u durve ik mij wenden, na reeds van mij zelve<br />

verlaten te zijn. Hemel! hoe is hetmooglijk,dae<br />

zij een zoo verachtlijk man heeft konnen' bemin­<br />

nen, of dat zuik een godüjke gloed mijne ziel<br />

met gereinigd heeft? Hoe zeer moet zij thands<br />

vankhaamte biozen over hare keuze, - zij, die<br />

ik met meer waardig ben te noemen! Hoe mo'"tzij<br />

zich beklagen van hare beeldnis ontheiligd te zien<br />

m een hart, dat zoo laag, zoo kruipend is' Hoe<br />

veel verontwaardiging en afkeer moet zij voeden<br />

jegens hem , die haar éénmaal bemind heeft, en<br />

echter nog een lafhartige koude zijn! Hoor alle<br />

mijne dwalingen, bekoorlijke Wicht ( * ; ! hoor<br />

mijne misdaad tn mijn berouw; vonnis mij en<br />

datik fterve! of wel, zHt mijne voorfpraak, en<br />

dat zij, van wie mijn lot afjangtj zich nogmaals<br />

gewaardige hetzelve te beflisfen.<br />

Ik zal u niet verhalen , welken indruk eene zoo<br />

onverwachte Icheiding op mij gemaakt hebbe;<br />

C*) In navolging van JULIA noemde hij haar<br />

ttijne Nicht, en CL AART j ü hein haren vriend<br />

ik


T W E E G E L I E V E N . S?'ï<br />

ik zal u niets zeggen van mijne vertwijfelde droefheid,<br />

van mijne raadloze wanhoop: gij zult die<br />

genoeg konnen opmaken uit de onbegrijplijke<br />

dwaling, waartoe het een en ander mij vervoerd<br />

heeft. Hoe meer ik het ijslijke van mijnen toeftand<br />

gewaar werd, hoe minder ik het mooglijk<br />

oordeelde vrijwillig van JULI A aftezicn; hot grievende<br />

van dit denkbeeld, bij de verbazende edelmoedigheid<br />

van Mijlord EDUARD gevoegd, deed<br />

vermoedens in mij ontdaan , waaraan ik nooit<br />

zonder afgrijzen zal terug denken, en die ik echter<br />

niet vergeten kan zonder ondankbaar te worden<br />

jegens den vriend^die ze mij vergeeft.<br />

Mij in dien uitzuinigen luim alle de omflandïgheden<br />

van mijn vertrek voor den geest halende,<br />

meende ik daarin een voorbedachten toeleg te<br />

ontdekken, en ik durfde den braafften der menfchen<br />

daarvan verdenken, Naauwlijks was dit ijs»<br />

lijk vermoeden in mijnen geest gerezen, of alles<br />

fcheen mij toe hetzelve te bevestigen. Het gefprek<br />

van Mijlord met den Baron D'ETANGË;<br />

de niet zeer innemende toon weiken ik hem verweet<br />

daar bij te hebben aangenomen; de daaruit<br />

ontlTaane twist; het verbod van mij te sicn; het<br />

genomen beiluït om mij te doen vertrekken; de<br />

fpoed en geheimnouding der gemaakte toebereidfelen;<br />

het gefprek dat hij 's daags te vooren met<br />

mij hield; de fnelheid eindelijk, waarmede ik eer<br />

opgelicht dan weggebracht was: dat alles fcheen mij<br />

aan


SS* B R I E V E N V A N<br />

aan de zijde van Mijlord EDUARD eenen opzethjken<br />

toeleg te verraaden om mij van JULIA te<br />

verwijderen , en zijne aanftaande terugkomst bijhaar,<br />

waarvan ik kennis droeg,ontdekte mij, zoo<br />

als ,k dacht, ten volle het oogmerk zijner dienstbetoningen.<br />

Ik befloot echter mij zelf nog meer<br />

opheldering te bezorgen eer ik opfchudding maakte<br />

, en ten dien einde zettede ik mij om de zaaken<br />

met meer oplettendheid nategaan. Maar alles<br />

verfterkte mij in mijn belagchlijk vermoeden, en de<br />

menschlievendheid boezemde hem geene beleefdheid<br />

ten mijnen behoeve in, of mijn blinde naarijver<br />

trok daaruit eenig bewijs van verraderij. Ik<br />

vernam, dat hij te Befanpon aan JULIA gelchreven<br />

had, zonder mij zijnen brief te laten lezen,<br />

zonder mij daarvan zelfs iet te zeggen. Zedert<br />

dien tijd hield ik er mij vastlijk van verzekerd,<br />

en wachtte flechts het andwoord af, waarover ik<br />

wel verwachtte hem misnoegd te zullen vinden,<br />

om met hem in eene woordenwisfeling te geraken<br />

, die ik mij had voorgenomen.<br />

Gister avond kwamen wij vrij laat t'huis, en<br />

ik hoorde dat er een pakje met brieven uit Zwii*<br />

ferhnd was aangekomen, waarvan hij mij niets<br />

zeide, toen wij van elkander fcheidden. Ik liet<br />

hem den tijd om het te openen; hierop hoorde ik<br />

hem, uit mijne kamer, onder het lezen eenige<br />

woorden mompelen. Ik luisterde fcherp toe.<br />

Ach! JULIA! zeide hij, in afgebrokene uitdruk-<br />

kin-


t w E Ï G E L I E V E N . 3*3<br />

kingen, ik heb u gelukkig willen maken! . . .<br />

ik eerbiedig uwe deugd .... maar uwe dwaling<br />

beldaas ik 1<br />

Op het hooren van deze en diergelijke"<br />

woorden, die ikduidlijkverftond, was ik<br />

van mij zelve geen meester meer; ik nam mijnen degen<br />

onder den arm; ik opende de deur,of liever,<br />

ik friet dezelve met geweld open, en trad binnen<br />

als een uitzinnig mensch. Neen, ik wil dit papier<br />

noch uwe oogen niet bezoedelen met alle die beledigingen<br />

, die de woede mij ingaf, om hem te<br />

dwingen van op ftaanden voet met mij in duêl te<br />

treden.<br />

O mijne nicht! toen heb ik duidlijker dan ooit<br />

konnen bemerken, welk een vermogen de waare<br />

wijsheid hebbe, zelfs op de gevoeligfte menfche.i,<br />

indien zij hare infpraken Hechts willen gehoor<br />

geven. In den beginne kon hij uit mijne gezegden<br />

niets opmaken, hij hield die voor eene vrucht van<br />

wezenlijke ijlhoofdigheid; maar het verraad waarvan<br />

ik hem befchuldigde, de geheime oogmerken<br />

die ik hem verweet, de brief van JULIA welke<br />

hij nog in de hand had, en waarvan ik onophoudelijk<br />

tegen hem fprak, deden hem eindelijk de<br />

reden mijner woede begrijpen. Hij glimlagchte, en<br />

zeide daarop koeltjens tegen mij : gij hebt uw<br />

verftand verloren, en ik vecht met geenen zinnelozen.<br />

Open uwe oogen , blinde als gij zijt!<br />

voegde hij er op een minzamer toon bij, ben ik<br />

hetwaarlijk, dien gijbefchuldigtvan u te.verraaden*<br />

In


ïU , B R I E V E N V A H<br />

In den toon, waarmede hij deze woorden uitfprak,<br />

befpeurde ik een zeker iets dat geenen trouwlozen<br />

aanduidde; de klank zijner ftem roerde mij het hart;<br />

naauwlijks had ik mijne oogen op de zijnen geïlj<br />

gen of alle mijne vermoedens verdweenen, en ik<br />

begon met fchrik mijne buiter.fpoorigheid intezien.<br />

• Deze verandering bemerkte hij terftond : hijreikte<br />

mij de hand toe. Koom hier; zeide hij, had ik<br />

mij eerst moeten verdedigen om u van uwe dwaling<br />

terug te brengen, ik zou u nooit weder gez-en<br />

hebben. Maar nu gij billijk zijt, lees nu dezen brief,<br />

en herken eenmaal uwe vrienden. Ik wilde het weigeren<br />

, maar de overmacht, die hij door zoo veele<br />

perfoonlijke voordeelen op mij had, deed het hem<br />

eifchen op eenen toon van gezag, welke ondanks<br />

de opruiming mijner twijfelingen, door mijn eigen<br />

heimlijk verlangen niet weinig gerugfteund werd.<br />

Verbeeld u, in welk eenen toeftand ik mij bevond<br />

na de lezing van een ftuk, het geen mij de<br />

gaêdeloze weldaden deed kennen van hem, wien ik<br />

zoo onwaardiglijk had durven lasteren. Ik wierp<br />

mij aan zijne voeten neder, en met een hart van<br />

bewondering,leedwezen,en fchaamte vervuld,omarmde<br />

ik uit al mijne macht zijne knieën, zonder één<br />

enkel woord te konnen uitbrengen. Hij ontvin^<br />

mijn berouw even gelijk hij mijne beledigingen ge*<br />

daan had, en vorderde voor de vergiffenis "die hij<br />

mij gunftig toeftond, niets anders van mij, dan dat<br />

ik


I.D.jil.HX.<br />

Ik unm mijnen deprrn onder den arm ftict de deur mei<br />

{ftnrcld opcn.cii trad Iriiuic-ii als een uitzinnig Mieusch.


T w È E G E L I E V E N . ' $8$<br />

ik mij nimmer verzetten mocht tegen het goede<br />

dat hij mij zoude willen doen Ach! dat nij van<br />

nu af aan doe al wat hem goeddunkt! zijne edele<br />

Ziel is boven die der menfchen verheven, en het<br />

is even zoo min geoorlofd zijne weldaden te wederftreeven,<br />

als die der Godheid.<br />

Vervolgends (telde hij mij de twee brieven ter<br />

hand, die aan mij hielden, en welken hij mij<br />

rtiet had willen overgeven, voor hij den zijnen<br />

gelezen, en het befluit van uwe nicht verncme.i<br />

had. Ik zag daaruit, welk eene minnares en wellc<br />

eene vriendin mij de Hemel gefchonken hebbe; ik<br />

zag, hoe veele edele gevoelens en deugden hij<br />

rondom mij hebbe verzameld, ten einde mijne<br />

kwellingen des te grievender, en mijne laagheid des<br />

te laakbarer te doen zijn. Zeg mij, welk eene<br />

eenige onder alle ftervelingen is zij , wier geringfte<br />

vermogen in haare fchoonheid beftaat, en<br />

die, gelijk de machten des hemels, zich even zeer<br />

doet aanbidden, het zij zij iemand goed of kwaad<br />

doe? Helaas! die wreede heeft mij van alles<br />

beroofd , en ik bemin er haar des te fterker om:<br />

hoe ongelukkiger zij mij maakt, hoe volmaak er<br />

ik haar vinde. Het fchijnt, dat alle de fmar en,<br />

die zij mij veroorzaakt, haar eene nieuwe ver»<br />

dienfte bij mij geven. De opoffering welke<br />

zij gedaan heeft aan de infpraken der natuur,<br />

bedroeft en verrukt mij; dezelve vergroot in mijn<br />

oog de waardij van die , welke zij voorheen aan<br />

I. DEEL. B b de


S86 T W E E B R I E V E N<br />

de liefde deed. Neen, haar hart is niet in ftaat<br />

om iet te weigeren, dan waardoor de waardij<br />

vermeerderd word van 't geen zij vergunt.<br />

En gij, waardige en bekoorlijke Nicht! gij,<br />

eenig en volmaakt voorbeeld van vriendfchap,<br />

waarop men zich onder alle de vrouwen bij uitnemendheid'beroepen<br />

zal,en hetgeen zulke harten,<br />

die niet gelijk het uwe geftemd zijn, zullen durven<br />

uitkrijten voor een wezen der verbeelding: ach !<br />

fpreek mij van geene wijsgeerte meer! ik vei achte<br />

die bedrieglijke kramerij , die niet dan in ijdele<br />

woorden beftaat; die harsfenfchim welke niet meer<br />

dan eene fchaduwe is, die ons aanzet om de<br />

hartstochten van verre te trotfeeren, terwijl zij ons<br />

als een laffe held op derzelver nadering verlaat.<br />

Laat mij, bid ik u! niet over aan mijne dwalingen;<br />

betoon toch uwe voorige goedheden aan eenen<br />

ongeiukkigen die dezelve niet verdient, maar die<br />

ze vuuriger begeert en meer behoeft, dan ooit!<br />

gewaardig u, om mij tot mij zelf weder te<br />

brengen, en dat uwe zachte ftem in dit ontredderd<br />

hart die der rede vervange.<br />

Neen, ik durve hoopen dat ik niet voor altoos<br />

vernederd ben. Ik voel dat rein , dat heilig vuur,<br />

waarvan ik éénmaal gloeide, in mij herleven; het<br />

voorbeeld van zoo veele deugden zal niet vruchtloos<br />

zijn voor hem, die er het voorwerp van was,<br />

die dezelve bemint, bewondert, en aanhoudend<br />

wil


T W Ë E G E L I E V E N . 3S7<br />

wil navolgen. O geliefde minnares, wier keuze<br />

ik moet eerbiedigen ! O mijne vriendin, welker<br />

achting ik wenfche te herwinnen ! mijne ziel ontwaakt<br />

weder, en herkrijgt door de uwen hare<br />

kracht en haar leven. Eene kuifche liefde en<br />

verhevene vriendfchap zullen mij den moed wedergeven<br />

, dien laffe wanhoop mij bijkans ontnomen<br />

had: de zuivere gevoelens^jan mijn hart zullen<br />

de plaats der wijsheid bij mij vervangen; door<br />

u zal ik alles zijn wat ik moet wezen, en ik zal<br />

u dwingen om mijnen val te vergeten, zo ik mij<br />

flechts een oogenblik daaruit opheffen kan. Ik<br />

weet niet, en begeer ook niet te weten, welk<br />

lot de Hemel mij verder befchoren hebbe; maar<br />

hoedanig dit ook zijn moge, ik wil mij dat lot<br />

waardig maken , welk ik éénmaal genoot. Dat<br />

onflerflijk beeld , hetgeen ik in mijn binnenfle<br />

omdrage, zal mij een fchild vérflrekken, en mijne<br />

ziel onkwetsbaar maken voor de flagen van het<br />

noodlot. Heb ik niet genoeg geleefd voor mijn<br />

eigen geluk? Het is tot hare eer, dat ik voordaan.<br />

leven moet. Ach! waarom kan ik de wereld<br />

niet verbazen door mijne deugden, opdat men<br />

éénmaal, dezelve bewonderende, zeggen mocht:<br />

kon hij wel minder doen ? Hij werd door<br />

JULIA bemind!<br />

N S. Eene. haatlijke en misfehien onver mijd •<br />

hare Echtverbindtenis ! wat betekenen<br />

deze woorden? Zij komen echter in haren<br />

B b 2. brief


383 B R I E V E N V A N<br />

brief voor ( * ). CLAARTJE ! ik ftel mij<br />

het ergfte voor, ik onderwerp mij, en<br />

ben bereid om mijn lot te dragen. Maar<br />

die woorden .... neen, er gebeure<br />

wat er wil, nooit zal ik van hier vertrekken,<br />

ten zij ik eene nadere verklaring<br />

van die woorden zal bekomen hebben.<br />

XI. B R I E F .<br />

, Van JULIA.<br />

M ijne ziel is dan waarlijk voor het vermaak<br />

nog niet gefloten, zij is nog vatbaar voor een<br />

gevoel van vreugde ? Helaas! zints uw vertrek<br />

meende ik niet dan voor de droefheid geflemd te<br />

zijn; ik verbeeldde mij, van u verwijderd, enkel<br />

te konnen lijden , en had zelfs geen dentcbeeld van<br />

vertroosting bij uw afwezen. Uw lieve brief aan<br />

mijne Nicht heeft mij beter onderricht , ik heb<br />

dien met traanen van vertedering gelezen en her«<br />

lezen; dezelve heeft de verkwikking vaneenen<br />

zachten daauw op mijn van weedom verteerd en<br />

van droef heid verwelkerd hart doen nederzijgen,<br />

cn uit de opgeruimdheid die ik zedert gevoeie,<br />

heb ik gezien, dat gij van verre geen minder<br />

vermogen hebt dan van nabij, op de aandoenin­<br />

gen van uwe JULIA.<br />

(*) Zie boven , bladz. 371<br />

Welk


T W E E G E L I E V E N . 3S0<br />

Welk een genoegen voor mij, mijn vriend! u<br />

die vastheid van gevoelens te zien hernemen,<br />

welke aan den moed van eenen man voegt! ik<br />

zal er u te meer om achten , en mij zelf<br />

niet langer befchuldigen van de waardigheid<br />

eener eerbaare liefde geheel en al vertreden, en<br />

twee harten te gelijk bedorven te hebben. Nu<br />

wij vrij uit over onze zaaken fpreken konnen,<br />

zal ik u meer zeggen; het verzwaarde mijne<br />

wanhoop te moeten zien, dat uwe moedloosheid<br />

u beroofde van het eenig hulpmiddel welk ons door<br />

het gebruik uwer talenten nog overig bleef. In»<br />

tusfchen kent gij den waardigen vriend, dien u de<br />

Hemel gefchonken heeft: uw leven zelfs zou niet<br />

te groot eene opoffering zijn om u zijne weldaden<br />

waardig te maken ; nimmer zult gij genoeg gedaan<br />

hebben ter herffcelling van de belediging hem onlangs<br />

aangedaan , en ik hoop dat gij geene tweede<br />

les meer zult nodig hebben, om uwe woeste verbeelding<br />

te bedwingen. Het is onder het opzicht<br />

van dien achtingswaardigen man, dat gij de wereld<br />

ftaat intetreden; het is door zijnen invloed geholpen<br />

, door zijne ondervinding geleid, dat gij zult<br />

trachten miskende verdienften te wreeken van de<br />

verongelijkingen der fortuin. Doe voor hem meer<br />

dan gij voor u zelve doen zoudt, zoek ten minfte<br />

zijne goedheden te erkennen door dezelve niet<br />

nutloos te maken. Zie, welke vrolijke vooruitzichten<br />

zich nog voor u opdoen; zie, hoe veel<br />

voorfpoeds gij u beloven moogt in eene loop-<br />

B b 3 baan 9


30o B R I E V E N VA N<br />

bas.n, waarin alles zich vereenigt om uwen ijver<br />

te begunstigen. De Hemel heeft u met zijne gaven<br />

overvloedig bedeeld; uwe gelukkige geaartheid,<br />

door uwen fmaak befchaafd, fteldeu in hec<br />

bezit van alle mooglijke talenten; in den ouderdom<br />

van nog geen vier en twintig jaaren paart gij<br />

de bevalligheden van uwen leeftijd aan eene rijpheid<br />

van geest, die den mensch in gevorderder<br />

jaaren het verlies zijner jeugd vergoed.<br />

Frutto fenile in fu 'l giovenil fiore<br />

De letteroefening heeft uwe levendigheid niet<br />

uitgedoofd, noch uw geitel loom doen worden:<br />

de dwaze galanterie heeft uw vernuft niet onderdrukt,<br />

noch uw verftand flomp gemaakt. Eene<br />

vuurige liefde, die u alle de edele gevoelens welken<br />

zij voordbrengt, inboezemde, heeft u die<br />

verhevenheid van denkbeelden , dien kiefchen<br />

fmaak doen verkrijgen , welke daarvan onaffcheidbaar<br />

zijn. Bij haren tederen gloed heb ik uwe<br />

ziel hare fchitterende vermogens zien ontwikkeien,<br />

even gelijk eene bloem zich ontfluit voor<br />

de ftraalen der zon. Gij bezit te gelijk alles<br />

wat ons opleid tot het fortuin, en wat ons in<br />

ftaat fielt hetzelve te verachten. Om u aanzien<br />

bij de wereld te verwerven, behoefde gij<br />

flechts<br />

($) D»t is: de bloei zijner jeugd geefi -jrucbten des<br />

êudcrdans*<br />

Aant. dei VERT.


T W E E GELIEVEN. 391<br />

flechts daarnaar te dingen , en ik hoop dat éen<br />

voorwerp, welk uw hart dierbaarer is dan dit, u<br />

daarvoor die zucht zal inboezemen , welke 's werelds<br />

eerbetoningen in zich zelve niet waardig zijn.<br />

O mijn lieve vriend! gij gaat u dan van mij affcheiden?<br />

O mijn teder beminde! gij gaat dan<br />

uwe JULIA ontvluchten?.... Het moet zoo zijn;<br />

wij moeten ons van elkander verwijderen, willen<br />

wij elkander t'eeriger tijd gelukkig wederzien<br />

, en onze laatfte hoop is alleen gegrond op<br />

uwe te ncmcne voorzorgen. Mocht een zoo<br />

beminlijk denkbeeld u opwekken, u vertroosten<br />

gedurende deze lange, droevige fcheiding! mocht<br />

het u dat vuur inftorten, hetgeen alle beletfelen uit<br />

den weg ruimt , en het noodlot doet bukken I<br />

Helaas! wat u betreft, de wereld cn uwe bezigheden<br />

zullen u eene onophoudelijke verftrooijing geven,<br />

en eene heilzame afleiding verfcbaffen aan de fmartcnder<br />

afwezigheid;maar ik,ik biijve overgelaten<br />

aan mij zelve alleen , of aan vervolgingen blootgefteld,<br />

en het dén en ander zal mij noopcn om<br />

uw gemis zonder ophouden te betreuren. En nog<br />

zou ik gelukkig zijn, zo niet eeneijdelevre.esmijne<br />

wezenlijke kwellingen verzwaarde, en zo ik, behalven<br />

mijne eigene rampen, geen innig gevoel<br />

had van die, waaraan gij u ftaat biootteftellen.<br />

Ik zidder , wanneer ik denke aan duizenderlei<br />

gevaaren, die uw leven en uwe deugd be-<br />

B b 4 drei.


39a B R I E V E N V A N<br />

dreigen zullen. Ik ftel al het vertrouwen<br />

in u, welk men in een mensch ftellen kan;<br />

maar ach! mijn vriend ! waarom zijr gij niet<br />

méér dan mensch, nu het noodlot ons van elkander<br />

fehèidt ? Hoe veele raadgevingen zult gij<br />

nodig hebben in die onbekende wereld, welke gij<br />

ftaat intetreden! Mij, die zoo jong en zonder<br />

ondervinding ben , en die minder oefening en<br />

nadenken bczitte dan gij, mij voege het niet, u<br />

daaromtrent lesfen te geven; dit is eene bemoeijing<br />

die ik overlate aan Mijlord EDUARD. Ik<br />

bepaale mij om u twee zaaken aantebevelen,<br />

die meer van het gevoel afhangen dan van de<br />

ondervinding, om dat ik , fchoon weinig de wereld<br />

kennende, uw hart zeer wel meen te kennen:<br />

verzaak nimmer de deugd, en vergeet nooit<br />

uwe JULIA!<br />

Ik zal u niet herhalen alle die fpitsvindige<br />

redeneeringen, welke gij zelf mij geleerd hebt te<br />

verachten , waarmede zoo veele boeken vervuld<br />

zijn , en die nimmer een braaf man gevormd<br />

hebben. Ach! die ellendige fnappers! hoe veele<br />

zoete verrukkingen zijn er niet, die hun hart nimmer<br />

gefmaakt heeft noch anderen doen ftnaken!<br />

Laat de-ze nietige Zedenmeesters vaaren, mijn<br />

vriend !en keer in tot uw eigen binnen(le;daar zult<br />

gij dat heilig vuur wtdervinden, hetgeen ons zoo<br />

menigmaal in liefde tot edele deugden ontvlamde;<br />

daar^zult gij dat onverganglijk beeld zien van h.ft<br />

waare


T W E E Lr Ji, L I E V E N . 393<br />

waare fchoon, welks befchouwing ons met eene<br />

heilige geestdrift vervult, en het geen door onze<br />

hartstochten onophoudelijk bezwalkt word, zonderdat<br />

zij hetzelve immer konnen verdelgen (*).<br />

Gedenk aan die bekoorlijke traanen die ons oog ontrolden<br />

, aan die kloppingen die ons ontroerd hart<br />

diukten , aan die vervoeringen die ons boven<br />

ons zelve verheften, aan het lezen dier heldenlevens<br />

, welke de misdaad onverfchoonlijk maken<br />

en der menschheid tot eer verftrekken. Wilt gij<br />

weten, welke eer in de daad begeerlijk zij, die<br />

van het fortuin of die der deugd ? ftel u dan die<br />

geene voor, waa'aan het hart de voorkeus geeft,<br />

wanneer het onpartijdig kiest. Bedenk , waarheen<br />

het zelfbelang ons voere bij het lezen der<br />

Gefchiedenis. Viel het u ooit in te wenfchen naar<br />

de fchatten vanCroefus, of naar den roem vanG^/ar,<br />

of naar de macht van Nero, of naar de vermaken<br />

van Heftogabalus? Waarom, indien zij gelukkig<br />

waren, verplaatften uwe wufte begeertens u niet<br />

in hunnen ftand? Het is, uit overtuiging dat zij het<br />

waar geluk niet fmaakten; het is, omdat zij laage<br />

en verachtlijke wezens waren , en dat niemand<br />

eenen ondeugenden zijn geluk benijdt. Welke<br />

men-<br />

(*) De waare wiisgeerte der beminnenden is die<br />

van Plato; zoo lang zij verliefd zijn, hebben zij<br />

nimmer eene andere. Een aandoenlijk mensch kan<br />

dezen wijsgeer niet laten vaaren ; een koel leze'r kari<br />

hem niet verdragen,<br />

Bb 5


294 B R I E V E N V A N<br />

menfchen befchouwde gij dan met het meeste<br />

vermaak? Welker vco beeld bewonderde gij ?<br />

Wien zoudt gij het liefst hebben willen gelijken ?<br />

Oxbefchnjflijke toverkracht van het onverwelkbaar<br />

fchoon! het was de gif- drinkende Athener<br />

(SOCRATES), het was de voor zijn vaderland<br />

fteivende BRUTUS, het was REGTJLUS te midden<br />

zijner folteringen, het was de zijn eigenhart<br />

verfcheurende CATO, het waren alle deze ongelukkige<br />

braven, die uwen naarijver opwekten,<br />

en gij gevoeldet in uw binnenfte het wezenlijk<br />

geluk, dat onder hunne fchijnbare rampen verborgen<br />

lag. Denk niet, dat gij alleen en bij uitfluiting<br />

dit gevoel bezit; alle menfchen hebben het,<br />

menigmaal zelfs hunnes ondanks. Dat Godlijk beeld<br />

van volmaaktheid , welk ieder van ons is ingedrukt<br />

, bekoort ons in weerwil van ons zelve.<br />

Zoodra de driften ons toelaten hetzelve te zien,<br />

willen wij er aan gelijk zijn, en zo de ondeugei.dfte<br />

mensch anders zijn konde dan hij werklijk<br />

is, hij zou begeeren een braaf man te wezen»<br />

Vergeef mij deze verrukking berrtinlijke vriend!<br />

gij weet , dat ik die aan u te danken heb, en<br />

het voegt de liefde u wcdertegeven, hetgeen<br />

ik door haar cntving. Ik wil u hier uwe eigene<br />

grondregelen niet voorhouden, maar alleen voor<br />

een oogenblik de toepasfmg daarvan maken, om<br />

te zien van wat nut zij voor u konnen zijn: want<br />

thands is het de tijd om uwe eigene lesfen te betrach-


T W E E GELIEVEN. 395<br />

trachten, en te toonen dat gij zelf beoefent, het<br />

geen gij zoo wel weet te zeggen. Al behoeft<br />

men juist geen CATO noch een REGULUS te zijn,<br />

ieder mensch moer nogthands zijn vaderland beminnen<br />

, braaf en manmoedig wezen , en zijn<br />

woord houden, zelfs ten koste van zijn leven.<br />

De ftille deugden zijn doorgaands des te verhevener<br />

, omdat zij niet naar de goedkeuring van<br />

anderen dingen, maar alleen naar het goed getuigenis<br />

van zichzelve, en het geweten des rechtvaardigen<br />

vergoed bij hem de loftuitingen eener geheele<br />

wereld. Gij gevoelt dus dat de grootheid<br />

van den mensch op alle ftanden toepaslijk is, eu<br />

dat niemand gelukkig kan zijn ten zij hij de<br />

achting van 'zichzelve hebbe; want, beftaat de<br />

waare genieting der ziel in de befchouwing van<br />

het fchoone, hoe kan dan de booswicht dit in<br />

een ander beminnen , of hij moet tevens noodwendig<br />

eenen af keer % gevoelen van zichzelve?<br />

Ik heb geene vrees, dat de zinnelijke en grove<br />

vermaken'u zullen bederven. Deze ftrikken zijn<br />

voor een gevoelig hart niet zeer gevaarlijk; hetzelve<br />

heeft kiefcher vermaken nodig. Maar ik<br />

vreeze voor de grondregelen en de lesfen der<br />

wereld; ik vreeze voor dat geducht vermogen,<br />

welk het algemeen en aanhoudend voorbeeld der<br />

ondeugd noodwendig op het hart heeft; ik vreeze<br />

voor dia listige drogredenen waarmede hetzelve<br />

zich weet te vernisfen; eindelijk, ik vreeze<br />

,


395 B R I E V E N V A N<br />

ze , dat uw eigen hart u in dit ftuk bedriegen<br />

zal, en u minder behoed/aam doen zijn omtrent<br />

de keus der middelen ter bekoming van een aanzien<br />

, het geen gij in ftaat zoudt zijn te verachten,<br />

bijaldien het niet den weg konde baanen<br />

tot onze echtvereeniging.<br />

Ik waarfchuwe u, mijn vriend ! voor deze<br />

gevaaren, en uwe wijsheid zal het overige<br />

doen ; want die te hebben voorzien, betekent<br />

reeds veel, om er zich voor te wachten. Ik zal<br />

er flechts ééne aanmerking bijvoegen, die, naar<br />

mijne gedachten , zoo wel de valfche redeneering<br />

der ondeugd , als de wufte dwalingen der onbezonnenheid<br />

volkomen wederlege, en welke genoegzaam<br />

moet zijn om een wijs man zijn gedrag<br />

ten goede te doen richten. Zij is deze: dat de<br />

bron des geluks geheel niet in het begeerde voorwerp<br />

Op zich zelve, of in het hart dat dit bezit, maar<br />

in de overeenftemming van deze beiden gelegen is,<br />

en dat , gelijk aan den éénen kant niet alle de<br />

voorwerpen onzer begeerte gefchikt zijn om ons<br />

gelukkig te maken, zoo ook aan de andere zijde<br />

niet alle gefteldlieden des harten berekend zijn om<br />

het geluk te genieten. Heeft de reinfte ziel tot<br />

haar eigen geluk niet genoeg aan zichzelve, nog<br />

veel zekerer is het ,• dat alle de geneugten der<br />

wereld r.iet in ftaat zijn het geluk van een<br />

bedorven hart te bewerken ; trouwends , aan<br />

beide zijden word er eene voorbereiding vef-<br />

eischt,


T W E E G E L I E V E N . 507,<br />

eischt , eene zekere overeenkomst, waaruit dat<br />

dierbaar gevoel ontftaat, hetgeen voor ieder gevoelig<br />

wezen zoo begeerlijk is, terwijl het altoos<br />

onbekend zal blijven aan den gewaanden wijzen ,<br />

die zich hecht aan een oogenbliklijk vermaak,<br />

omdat hij van een duurzaam geluk geen denkbeeld<br />

heeft. Wat baat het dus één van deze voordee-*<br />

len te verkrijgen ten koste van het ander? wat<br />

baat het uitwendig te gewinnen terwijl men<br />

inwendig nog meer verliest, en zich de middelen<br />

aanreichaffen om gelukkig te worden, terwijl men<br />

de konst van die te gebruiken , ontleert ? Is<br />

het dan nog niet beter, indien men één van bei»<br />

den kiezen moet, dat geen, welk het lot ons<br />

kan terug geven, opteofferen aan hetgeen men,<br />

éénmaal verloren zijnde , nimmer wederkrïjgt?<br />

Wie behoort dit grondiger te weten dan ik, die<br />

niet anders deed dan de geneugten mijnes levens<br />

vergiftigen, terwijl ik die meende te volmaaken?<br />

Laat dus die ondeugende lieden praten, die met<br />

hun geluk vertoning maken, maar hun- hart verbergen,<br />

en zijt verzekerd dat, zo er eenig voorbeeld<br />

van geluk op de wereld beftaat, hetzelve<br />

in den deugdzamen man te vinden is. Die gelukkige<br />

neiging tot al wat goed en braaf is, fchonk<br />

de Hemel aan u; geef dan enkel gehoor aan u we<br />

eigene begeerten, volg alleenlijk uwe natuurlijke<br />

neigingen; en denk vooral aan onze eerfte liefde.<br />

Zoo lang gij u die reine en aangename oogenblikken<br />

herinnert, is het niet mooglijk, dat gij zoudt<br />

op-


398 B R I E V E N V A N<br />

ophouden haar te beminnen, die ze u zoo dierbaar<br />

maakte; dat het zedelijk fchoon zijne bevalligheid<br />

voor uw hart verliezen zoude; noch dac<br />

gij ooit uwe JULIA zoudt willen verkrijgen door<br />

middelen, die uwer onwaardig zijn. Hoe zou men<br />

een goed genieten konnen, waarvan men den fmaak<br />

verloren had? Neen, om het voorwerp zijner liefde<br />

te konnen genieten, moet men hetzelfde hart behouden<br />

, dat haar bemind heeft.<br />

En zoo kome ik tot mijn tweede ftuk; want,<br />

gelijk gij ziet, mijn handwerk heb ik nog niet<br />

vergeten. Het is mooglijk, mijn' vriend! dat men<br />

zonder liefde de verhevene gevoelens eener fterke<br />

ziel bezitte; maar eene liefde gelijk de onze bezielt<br />

die en houdt haar ftaande, naar gelang dezelve<br />

blaakt; zoo dra verdooft zij niet, of de ziel<br />

valt in eene kwijning, en een hart dat éénmaal<br />

ontzenuwd is, deugt tot niets meer. Zeg mij<br />

eens, wat zouden wij zijn indien wij niet meer<br />

beminden ? Ach ! zou het niet verkieslijker zijn<br />

optehouden van te beftaan, dan aanwezig te zijn<br />

zonder iet te gevoelen , en zoudt gij befluiten<br />

konnen om op de wereld het niets beduidend<br />

leven van een alledaagsch mensch te leiden, na<br />

alle de verrukkingen gefmaakt te hebben, die in<br />

ftaat zijn de menschlijke ziel te bekooren? — Gij<br />

gaat in groote fteden uw verblijf houden, waar<br />

uwe uiterlijke gedaante en uwe jaaren, nog meer<br />

dan uwe verdienften, duizend valftrikken voor<br />

uwe


T W E E G E L I E V E N , .f»<br />

uwe trouw zullen fpannen. De verleidende Coquet*<br />

terie zal de taal der tederheid aannemen, en u behaagen<br />

zonder u te misleiden; gij zult naar geene<br />

liefde, maar naar de vermaaken ftreeven; gij zult<br />

die fmaaken zonder liefde, en ze daar van niet<br />

konnen onderkennen. Of gij ergends het hart van<br />

JULIA vinden zult, weet ik niet, maar ik tart u van<br />

ooit bij eenige andere vrouw weder te kónnen gevoelen,<br />

het geen gij bij haar gevoeld hebt. 1 Je kwijning<br />

van uwe ziel zal u het lot aankondigen, welk<br />

ik u heb voorfpeld; droefheid en verdriet zullen<br />

u overmeesteren te midden uwer nietige<br />

uitfpanningen. In weerwil van u zelve zal u<br />

de herinnering onzer eerfte liefde vervolgen.<br />

Mijn beeld, honderdmaal fchooner oan ik immer<br />

was, zal u onverhoeds komen verrasfchen.<br />

Oogenbliklijk zal het waas der walging alle uwe<br />

genoegens befmettcn, en duizend bittere kwellingen<br />

zullen in uw hart oprijzen. Ach! mijn<br />

tederbeminde, mijn lieve vriend! zo gij mij ooit<br />

vergeet Helaas! ik zal daardoor flechts het<br />

leven verliezen; maar gij, gij zult veracht en<br />

rampzalig leven, en ik zal bij mijn fterven<br />

maar al te zeer gewroken zijn.<br />

Vergeet dan nimmer die JULIA, die éénmaal<br />

de uwe was, en wier hart nooit voor een<br />

ander zijn zal. Meer kan ik u niet zeggen in<br />

dien af hanglijken ftaat, waarin de Hemel mij<br />

geplaatst heeft: maar, na u de getrouwheid te<br />

heb-


B R I E V E N V A N<br />

hebben aanbevolen, is het billijk u het éeilig<br />

onderpand, welk ik van de mijne geven kan, te<br />

laten behouden. Ik heb niet met mijne plichten,<br />

want dezen kent mijn verdoolde geest niet<br />

meer, maar met mijn hart geraadpleegd, als het<br />

lnatfte richtlhoer voor hem die niet meer in<br />

ftaat is om naar eenigen regel te handelen; en<br />

• zie hier de hoofdlbm van deszelfs infpraken. Ik zal<br />

u nooit mijne hand geven buiten de toeftemming<br />

van mijnen vader ; maar ik zal ook nooit een<br />

ander huuwen zonder uwe bewilliging. Hierop<br />

geef ik u mijn woord; dit zal mij heilig zijn,<br />

er gebeure wat er wil, en er ïs geen menfchelijk<br />

vermogen, dat mij hetzelve kan doen verbreken.<br />

Bekommer u niet over het geen er in<br />

uw afwezen met mij zoude konnen gebeuren.<br />

Ga, mijn beminde vriend! ga onder het geleide<br />

eener tedere liefde een lot opzoeken , waardig<br />

om bekroond te worden. Mijn levenslot is in<br />

uwe hand, in zoo ver het van mij afhing hetzelve<br />

in uwe hand te ftellen, en nimmer zal<br />

daarin verandering komen zonder uwe toeftemming.<br />

XII.


T W E E G E L I E V E N . 401<br />

XII. B R I E F .<br />

Aan JULIA.<br />

O Qualfiamma di -gloria, d'onore,<br />

Scorrer fento por tutte le vctie,<br />

Alma grande ! parlando con te! ( § )•<br />

TULIA! laat mij adem fchèppen. Gij doet mijn<br />

'bloed kooken; gij doet mij ontroeren en het hart<br />

kloppen. Uw brief brandt, even gelijk uw hart,<br />

van heilige liefde tot de deugd, en dien hemelfchen<br />

gloed Hort gij in het mijne over. Maar<br />

waarom zoo veele vermaningen, waar flechts<br />

bevélen behoorden te ftaan? Geloof vrij, indien<br />

ik mij zoo verre vergeten mocht , dat ik beweegredenen<br />

nodig had om wel te handelen,<br />

het °zou ten minfte niet van uwen kant zijn ; uw<br />

wil alleen is mij genoeg. Weet gij niet, dat ik<br />

altoos zijn zal hetgeen gij verlangt , en dat<br />

ik eerder het kwaad zelve doen zoude , dan u<br />

ongehoorzaam worden? Ja, het Capitool<br />

zelfs zou ik in brand geftoken hebben,<br />

indien gij het mij bevólen hadt, omdat ik u<br />

meer<br />

(5) Dat is: O! welk eenen gloed van eer en roem<br />

tcvod ik door alle mijne aderen Jiroomen , edele zin !<br />

\erwijl ik tot u fprekc!<br />

I. D E EL. Cc<br />

Aant. des v E R T.


4oa BRIEVEN VAN TWEE GELIEVEN.<br />

mèer dan alles bemin; en weet gij 'wel, waarom<br />

ik u zoo beminne ? Ach! onvergelijklijk<br />

meisje! het is om dat gij niets Amt willen dan<br />

het geen eerlijk is, en om dat uwe liefde tot de<br />

deugd die, welke ik voor uwe bekoorlijkheden<br />

hebbe, nog onwederftaanbarer maakt.<br />

':* ••• ' * • 1<br />

-O"'. •> • VV<br />

Ik vertrek dan , aangemoedigd door de verbindtenis<br />

die gij hebt aangegaan, en waarvan gij de<br />

omfchrijving wel hadt konnen achterlaten; want<br />

te beloven van zonder mijne bewilliging aan niemand<br />

te zullen huuwen, is dit niet even zoo goed<br />

als te beloven , dat gij alleenlijk de mijne zult<br />

zijn ? Wat mij betreft, ik zeg het u maar rond uit,<br />

en ik geer u heden daarop mijn woord als eerlijk<br />

man, dat nimmer zal verbroken worden:<br />

welk lot het fortuin mij in dien kring, waarin<br />

ik mij u ten gevalle ga bevlijtigen , befchoren<br />

hebbe, is mij onbekend; maar nooit zullen<br />

de banden der liefde noch des huuwlijks mij<br />

met eene andere vrouw vercenigen dan met<br />

JULIA O'ETANGE; ik leef niet, ik heb geen<br />

aanwezen dan alleen voor haar, en ik zal of<br />

als haar gemaal, of als vrijman fterven. Vaarwel!<br />

de tijd roept mij, en ik ga oogenbliklijk<br />

op de reis.<br />

Einde van het eerfte Deel,

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!