05.09.2013 Views

3. Hoofdstuk 5 Glenohumerale instabiliteit - NSA

3. Hoofdstuk 5 Glenohumerale instabiliteit - NSA

3. Hoofdstuk 5 Glenohumerale instabiliteit - NSA

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Glenohumerale</strong> <strong>instabiliteit</strong><br />

Auteur:<br />

Dr. J.D. Stenvers<br />

Onderwijscentrum <strong>NSA</strong><br />

Groningen<br />

1<br />

5


Relevante anatomie .............................................................................................................................. 4<br />

Caput humeri .................................................................................................................................. 4<br />

Cavitas glenoïdalis .......................................................................................................................... 5<br />

<strong>Glenohumerale</strong> gewrichtskapsel ..................................................................................................... 5<br />

<strong>Glenohumerale</strong> ligamenten ............................................................................................................. 6<br />

De rotatorenmanchet ....................................................................................................................... 6<br />

Verschijningsvormen en richtingen van glenohumerale <strong>instabiliteit</strong> ................................................... 7<br />

Luxatio humeri ............................................................................................................................... 7<br />

Recidief luxatie ............................................................................................................................... 7<br />

Richtingen van de luxaties ................................................................................................................... 8<br />

Subluxatio humeri ........................................................................................................................... 8<br />

<strong>Glenohumerale</strong> translaties .............................................................................................................. 9<br />

Habituele luxatie ............................................................................................................................. 9<br />

Vrijwillige luxaties ......................................................................................................................... 9<br />

Permanente luxatie ....................................................................................................................... 11<br />

Complicaties ...................................................................................................................................... 11<br />

Letsels van het labrum glenoïdalis en het glenohumerale gewrichtskapsel.................................. 12<br />

Fracturen van caput humeri .......................................................................................................... 14<br />

Fracturen van de cavitas glenoïdalis ............................................................................................. 14<br />

Fracturen van het tuberculum massief .......................................................................................... 15<br />

Rupturen van het caput longum van de m. biceps brachii ............................................................ 16<br />

Neurogene letsels .......................................................................................................................... 17<br />

Vasculaire stoornissen .................................................................................................................. 17<br />

<strong>Glenohumerale</strong> <strong>instabiliteit</strong> en painful arc .................................................................................... 17<br />

Oorzakelijke factoren voor een recidiverende glenohumerale luxatie ......................................... 18<br />

Gegevens eigen onderzoek ................................................................................................................ 23<br />

Fysiotherapeutisch behandeling van glenohumerale <strong>instabiliteit</strong> ...................................................... 24<br />

Immobiliseringsfase ...................................................................................................................... 24<br />

Reactiveringsfase .......................................................................................................................... 25<br />

Overzicht verschillende tapes bij <strong>instabiliteit</strong> ............................................................................... 26<br />

Mobiliseringsfase. ......................................................................................................................... 27<br />

Trainingsfase ..................................................................................................................................... 27<br />

Uitvoering actieve oefentherapie .................................................................................................. 28<br />

Resultaten van het eigen patiëntenmateriaal ...................................................................................... 28<br />

Therapie bij vrijwillige luxaties ......................................................................................................... 28<br />

Therapie ............................................................................................................................................. 29<br />

Samenvatting ......................................................................................................................................... 30<br />

Literatuur ........................................................................................................................................... 31<br />

3<br />

5


Instabiliteit van de schouder<br />

Instabiliteit van de schouder kan zowel voorkomen in het glenohumerale gewricht,<br />

het acromioclaviculaire gewricht, als in het sternoclaviculaire gewricht.<br />

Men spreekt van <strong>instabiliteit</strong> van een gewricht op het moment dat er sprake is van een vergrote<br />

beweeglijkheid van de deelnemende botstukken ten opzichte van elkaar.<br />

De meest uitgesproken vorm van <strong>instabiliteit</strong> is de luxatie, terwijl de translaties tijdens<br />

bewegen minder opvallend zijn. Toch kunnen beide vormen voor een uitgebreid<br />

klachtenpatroon zorgen.<br />

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de glenohumerale <strong>instabiliteit</strong>, waarbij de volgende<br />

onderwerpen aan de orde komen.:<br />

1. de relevante anatomie<br />

2. de verschijningsvormen<br />

<strong>3.</strong> de oorzaken<br />

4. de richtingen van de <strong>instabiliteit</strong><br />

5. het mechanische van de luxatie, waaronder de relatie van het caput humeri ten opzichte<br />

van de cavitas glenoïdalis tijdens bewegen<br />

6. de complicaties<br />

7. resultaten van eigen onderzoek<br />

8. de behandeling<br />

Relevante anatomie<br />

De volgende onderdelen van de schouder zijn belangrijk voor de begripsvorming bij de<br />

<strong>instabiliteit</strong> van de schouder:<br />

1. caput humeri en de cavitas glenoïdalis<br />

2. het glenohumerale gewrichtskapsel<br />

<strong>3.</strong> de rotatorenmanchet<br />

Caput humeri<br />

Het caput humeri is te verdelen in een articulerend deel (fig 1,pijl 1) en een deel dat dienst<br />

doet als insertie voor de rotatorenmanchet. (fig.1,pijl 2)<br />

3<br />

2<br />

Figuur 1<br />

1<br />

Lateraal op het caput humeri vormt een insnoering, het collum anatomicum, de overgang<br />

tussen het articulerende deel van de schouder en de insertie van de rotatorenmanchet (fig<br />

1,pijl 3).<br />

In het centrum van dit articulerende oppervlak is het hyalien kraakbeen iets dikker om naar<br />

de randen dun uit te lopen. (fig 2,pijl 1).<br />

4


Cavitas glenoïdalis<br />

De mediale zijde van het caput humeri articuleert met de cavitas glenoïdalis. Dit is het<br />

meest laterale deel van het collum scapulae. De gewrichtsoppervlakken van de cavitas<br />

glenoïdalis en de humerus verhouden zich als 1:4<br />

De cavitas glenoïdalis is licht concaaf en van craniaal naar caudaal gezien eivormig. (fig.<br />

2b, pijl 1). De concaviteit van de cavitas glenoïdalis wordt versterkt door een vezelige<br />

kraakbeenring, het labrum glenoïdale. (fig. 2b, pijl 2).<br />

.<br />

2a<br />

1<br />

2<br />

3<br />

Figuur 2a<br />

Cryotoom. Transversale doorsnede. De verhouding tussen het caput humeri en cavitas glenoïdalis<br />

zijn goed zichtbaar. Op deze opname is het labrum glenoïdalis aangegeven met pijl <strong>3.</strong><br />

Figuur 2b<br />

Lateraal overzicht scapula. Het eivormige gewrichtsvlak van de cavitas glenoïdalis is goed zichtbaar.<br />

Het labrum glenoïdalis wordt door middel van de pijl 1 aangegeven. Het tuberculum<br />

supraglenoïdalis door middel van pijl 2 en het tuberculum infraglenoïdalis met pijl 3<br />

Evenals het caput humeri is ook de cavitas glenoïdalis bekleed met een laag hyalien kraakbeen. In<br />

tegenstelling tot het caput humeri is de laag hyalien kraakbeen in het centrum van de cavitas<br />

glenoïdalis dun om naar de randen toe dik uit te lopen. (fig. 2a, pijl 2). Op deze wijze wordt een mooi<br />

gewrichtsoppervlak voor de humerus gevormd. De verhouding tussen de met kraakbeen beklede<br />

oppervlakken verhoudt zich als 1:3<br />

<strong>Glenohumerale</strong> gewrichtskapsel<br />

De oorsprong van het glenohumerale gewrichtskapsel wordt gevormd wordt door de rand<br />

van het labrum glenoïdale en de cavitas glenoïdale wel zo, dat het tuberculum<br />

supraglenoïdale intracapsulair (fig.2b pijl 4) ligt en het tuberculum infraglenoïdalis (fig.2b<br />

pijl 3) extra-capsulair. Het glenohumerale gewrichtskapsel hecht aan ter hoogte van het<br />

collum anatomicum en waaiert verder uit rond het gehele caput humeri. Indien de arm langs<br />

het lichaam hangt is het kapsel ruim en geplooid, met name aan de onderzijde waar de<br />

recessus axillaris gevormd wordt. Deze axillaire plooi verstrijkt als de arm geheven wordt.<br />

5<br />

1<br />

4<br />

2b<br />

Figuur 3<br />

Arthrogram rechter schouder. De recessus<br />

axillaris is met cijfer 4 gemarkeerd en de<br />

recessus subcoracoïdea met 2<br />

3<br />

2<br />

5


3<br />

<strong>Glenohumerale</strong> ligamenten<br />

Het glenohumerale gewrichtskapsel wordt versterkt door de volgende ligamenten:<br />

- aan de bovenzijde door het ligamentum coracohumerale. (fig. 4,1)<br />

Dit ligament komt van de onderkant van de basis van de processus coracoïdeus<br />

en loopt naar het tuberculum majus.<br />

- aan de voorzijde liggen van boven naar beneden gezien de ligamenten glenohumerale<br />

superior, medius en inferior .<br />

De rotatorenmanchet<br />

Het glenohumerale gewrichtskapsel wordt niet alleen ligamentair verstevigd, echter ook<br />

musculair (Fig. 5). De voorzijde van het gewrichtskapsel wordt verstevigd door de pees van<br />

de M. subscapularis, aan de bovenzijde door de pees van de M. supraspinatus, aan de<br />

achterzijde door de pezen van de M. infraspinatus en de M. teres minor en aan de onderzijde<br />

door het caput longum van de M. triceps brachii.<br />

4<br />

4<br />

2<br />

Figuur 4<br />

1.lig coracohumerale<br />

2.lig. glenohumerale superior<br />

3 lig. glenohumerale medius<br />

4. lig. glenohumerale inferior<br />

1<br />

Saha beschrijft de stabiliteit van het glenohumeraal gewricht als een dynamische [16]. De<br />

relatie tussen de positie van humerus en scapula en de mate van stabiliserend vermogen<br />

door de bovengenoemde structuren varieert. Dit wordt bevestigd door elektromyografische<br />

onderzoekingen van o.a. Inman et al.[11] en Basmajian [4]. Zij beschrijven dat de spieren<br />

van de rotatorenmanchet hierbij de rol van kapselspanners hebben, waarbij zij het caput<br />

humeri op de cavitas glenoïdalis richten. Naast bovengenoemde structuren blijkt ook de<br />

atmosferische in het gewricht van belang [6].<br />

6<br />

Figuur 5<br />

Overzicht van de rotatorenmanchet<br />

1. M. subscapularis<br />

2. M. supraspinatus<br />

<strong>3.</strong> M. infraspinatus<br />

4. M. teres minor


Verschijningsvormen en richtingen van glenohumerale <strong>instabiliteit</strong><br />

Men maakt onderscheid tussen de volgende vormen van luxatie:<br />

1. Luxatio humer<br />

2. Recidief luxatio humeri<br />

<strong>3.</strong> Subluxatie humeri<br />

4. Translatiebewegingen<br />

5. Habituele luxatio humeri<br />

6. Vrijwillige luxatio humeri<br />

7. Permanente luxatio humeri met pseudogewrichtsvorming<br />

Luxatio humeri<br />

Post beschrijft studies van Rowe waarbij, bij 500 luxaties, 96% van de glenohumerale<br />

luxaties van traumatische origine zijn en 4% niet-traumatisch.<br />

Een glenohumerale luxatie kan voorkomen in de vorm van een volledige luxatie en een<br />

subluxatie. Bij een volledige luxatie heeft het gewrichtsoppervlak van het caput humeri geen<br />

contact meer met het gewrichtsoppervlak van de cavitas glenoïdalis. (Fig. 6a en b), terwijl<br />

bij een subluxatie nog wel contact betstaat tussen de gewrichtsoppervlakken.<br />

7<br />

Figuur 6a:<br />

X-foto luxatio humeri.<br />

Voor-achterwaartse opname<br />

Figuur 6b:<br />

X-foto luxatio humeri<br />

laterale opname.<br />

De humeruskop blijkt zich aan de<br />

voorzijde van de scapula te<br />

bevinden<br />

Recidief luxatie<br />

Het opnieuw luxeren van het caput humeri komt veelvuldig voor. Rowe meldt een<br />

percentage van 47 % recidieven, Kazan van 27%. Uit eigen onderzoek (de Valk en<br />

Stenvers) bleek, bij het eerste onderzoek van 106 patiënten met klachten na een<br />

glenohumerale luxatie, dat er in 72% sprake was van een recidief luxatie. In de literatuur is<br />

men het erover eens dat het overgrote deel van de luxaties optreedt bij mannen tussen de 15<br />

en 30 jaar [15,20].<br />

Eensluidend zijn de auteurs in hun mening dat de kans op recidiveren afneemt naarmate de<br />

eerste luxatie op latere leeftijd plaatsvindt [5,15,20].<br />

Naast het trauma, vaak gepaard gaande met letsels van skelet en weke delen, geeft de<br />

literatuur nog en aantal andere oorzaken voor recidiverende <strong>instabiliteit</strong>: [12]<br />

- dysplasie of abnormale positie van de cavitas glenoïdalis<br />

- een ruim en elastisch kapsel<br />

- geen goede balans in spierkracht [spastische parese cq paralyse]<br />

Veelal wordt er bij de beoordeling en behandeling van glenohumerale <strong>instabiliteit</strong> geen<br />

onderscheid gemaakt tussen de eerste en de recidief luxatie. Zo wordt er bij een recidief<br />

luxatie meestal vanuit gegaan dat de wijze waarop de schouderkop luxeert identiek is aan de<br />

eerste luxatie. In de praktijk houdt dit in dat in 92% van de gevallen er vanuit gegaan wordt<br />

dat de humeruskop de kom aan de voorzijde verlaat.<br />

5


Zowel voor de fysiotherapie, als voor de chirurgische interventies heeft dit tot gevolg dat<br />

getracht zal worden dat de structuren aan de voorzijde van het glenohumerale gewricht te<br />

verstevigen.<br />

Door ons verricht onderzoek demonstreert echter dat in het geval van een recidief luxatie de<br />

humeruskop in vele gevallen niet in ventrale maar in caudale richting de kom verlaat. Ook<br />

blijkt in 65% van de gevallen dat een bewegingsbeperking van de scapula een bepalende rol<br />

speelt op het luxatiemechanisme. Op dit mechanisme en de consequenties hiervan voor de<br />

therapie wordt verder in dit hoofdstuk nader ingegaan.<br />

Richtingen van de luxaties<br />

Een van de belangrijkste varianten bij een luxatio humeri is de richting waarin de<br />

humeruskop de kom verlaat. Men onderscheidt de anterior-, posterior-, superior- en inferior<br />

luxatie. In een aantal gevallen kan de humeruskop in meerdere richtingen luxeren hetgeen<br />

de multidirectionele <strong>instabiliteit</strong> wordt genoemd.<br />

Post beschrijft dat ongeveer 92 % van alle luxaties naar voren luxeren, 5% naar achteren en<br />

3% naar beneden. Zeldzaam zijn de intrathoracale luxaties en de luxaties naar boven. De<br />

verschillende richtingen van luxatie wordt in de onderstaande figuren weergegeven:<br />

Figuur 7 a,b,c<br />

Anterior luxaties. a en b: type subcoracoïdeus c: type subglenoïdeus<br />

Figuur 7 d,e,f<br />

d: posterior luxatie e: superior luxatie e: luxatio erecta<br />

Subluxatio humeri<br />

Bij een glenohumerale subluxatie is er sprake van een abnormale positie van het caput humeri binnen<br />

de grenzen van de kraakbenige begrenzing van de cavitas glenoïdalis. (Fig. 8b)<br />

a<br />

b<br />

8<br />

Figuur 8a:<br />

X-foto maximale anteflexie normale schouder<br />

Figuur 8b:<br />

X-foto maximale anteflexie bij een subluxatio<br />

humeri. Het caput humeri staat niet meer<br />

gecentreerd ten opzichte van de cavitas<br />

glenoïdalis


<strong>Glenohumerale</strong> translaties<br />

Men spreekt van translaties op het moment dat er glijbewegingen van het caput humeri ten<br />

a opzichte van de cavitas glenoïdalis optreden, zonder dat dit een subluxatie tot gevolg heeft.<br />

Deze glijbewegingen zijn vaak moeilijk te objectiveren tijdens lichamelijk onderzoek en<br />

laten zich vaak ook moeilijk vastleggen op de röntgenfoto. Eigenlijk is dit alleen goed<br />

zichtbaar te maken tijdens röntgencinematografie. Wij zijn van mening dat glijbewegingen<br />

van het caput humeri tijdens normaal actief bewegen als pathologisch moeten worden<br />

beschouwd.<br />

Over het algemeen hoeft men tijdens normaal gebruik van de arm weinig last van dergelijke<br />

translaties te hebben. Anders is het bijvoorbeeld bij schouderbelastende arbeid en met<br />

name activiteiten als werpbewegingen. Deze bewegingen gaan vaak gepaard met een<br />

combinatie van veel kracht en acceleratie. De krachten die hierbij in de schouder verwerkt<br />

moeten worden kunnen zo groot zijn dat een eenmaal op gang gebrachte glijbeweging niet<br />

meer afgeremd kan worden en een luxatie cq subluxatie tot gevolg kunnen hebben.<br />

Habituele luxatie<br />

Treedt de (sub)luxatie spontaan op, bij normale functie van de arm, dan spreekt men van een<br />

habituele luxatie. Dit kan zowel optreden in rust, waarbij het caput humeri, onder invloed<br />

van het gewicht van de arm, telkens uit de kom zakt, als alleen bij specifieke bewegingen,<br />

zoals een gecombineerde abductie en exorotatie.<br />

Vrijwillige luxaties<br />

Ook kan de luxatie vrijwillig of volontair optreden. Dit ziet men vaak als gevolg van<br />

actieve, vaak dwangmatig uitgevoerde bewegingen van het caput humeri ten opzichte van<br />

de cavitas glenoïdalis. Dit kan vaak in meerdere richtingen worden uitgevoerd. Door<br />

aanspanning van de musculatuur, bijvoorbeeld aan de voorzijde van het gewricht en<br />

ontspanning aan de achterzijde, kan de kop op eigen kracht verplaatst worden richting<br />

achterzijde van de cavitas glenoïdalis.<br />

Ook kan als gevolg van het aanspannen van de M. deltoïdeus de humeruskop naar caudaal<br />

laten luxeren. Vaak zijn het echter gecombineerde bewegingen, waarbij naast het<br />

aanspannen en ontspannen van de schoudermusculatuur ook een sterke mediorotatie van de<br />

scapula gemaakt wordtwordt.<br />

a b<br />

Figuur 9 a,b,c,d<br />

Opnames uit videofilm van patiënte met een vrijwillige luxatie. De humeruskop luxeert naar<br />

caudaal. De mediorotatie van de scapula is goed zichtbaar aan de standsverandering van de spina<br />

scapula. (zie pijlen op fig 9a en 9c)<br />

9<br />

c d<br />

5


Hierbij kan de indruk gewekt worden van een bewegingspatroon zoals gezien wordt bij een<br />

parese van de M. trapezius. Mummenthaler en Schliack spreken dan van een<br />

“schaukelstellung”<br />

Figuur 10a en b<br />

Patiënte met schouderklachten rechts, die reeds meerdere keren geopereerd was in verband met<br />

recidiverende glenohumerale <strong>instabiliteit</strong>. Na videoanalyse bleek het te gaan om een vrijwillige<br />

luxatie.<br />

Fig 10a ruststand.<br />

Fig 10b Terwijl getracht wordt de arm naar voren te bewegen wordt enerzijds een afvlakking van de<br />

m. deltoïdeus rechts gezien, anderzijds verschijnt er “bobbel” ter hoogte van de m. trapezius, als<br />

uiting van een mediorotatie van de scapula. De “bobbel” is de angulus superior die bij het<br />

medioroteren van de scapula omhoog bewogen wordt.<br />

Aanvankelijk uit het zich vaak als het beheersen van een trucje, als iets exceptioneels wat<br />

getoond wordt aan vriendjes en vriendinnetjes of als onderdeel van de act op het toneel<br />

tijdens schoolfeestjes.<br />

Naast beschadigingen van het labrum glenoïdalis heeft het vaak ook een enorme invloed op<br />

de lengte en laxiteit van het glenohumerale gewrichtskapsel. Hierbij kan hyperlaxiteit<br />

ontstaan.<br />

Nadat dit “getructe” luxeren enige tijd is volgehouden ontstaat een soort chronische fase.<br />

Het gewricht en de omliggende structuren raken geïrriteerd en wordt het door de patiënt als<br />

prettig ervaren een “normale” tegendruk in het gewricht aan te brengen. Het meest<br />

eenvoudige daarvoor is het eerder beproefde mechanisme van vrijwillig luxeren. In deze<br />

fase wordt de beweging steeds vaker onbewust uitgevoerd, waardoor er een vicieuze cirkel<br />

gaat ontstaan. Dat deze beweging met grote krachten gepaard gaat kan men na operatie zien.<br />

Bij operaties, waarbij het gewrichtskapsel is ingekort kan, door het hernieuwd vrijwillig<br />

luxeren van de humeruskop, na enige weken het beoogde effect van de operatie weer<br />

volledig ongedaan gemaakt zijn.<br />

Ook heb ik gezien dat pogingen tot een arthrodese mislukten, doordat de patiënt net zolang<br />

met de kop heen en weer zat te wrikken, dat de “dese” weer ongedaan gemaakt werd.<br />

10


Permanente luxatie<br />

Een permanente ontwrichting wordt regelmatig gezien bij patiënten met een<br />

cerebrovasculair accident. Onder anderen als gevolg van het gemis aan musculaire activiteit<br />

kan de humeruskop gaan “uitzakken”. Over het algemeen wordt getracht de positie van de<br />

humeruskop enigszins te normaliseren door gebruik te maken van een sling.<br />

Een zeldzamer vorm van permanente luxatie is die waarbij ook een pseudogewrichts-<br />

vorming optreedt. Vaak ligt de humeruskop onder de processus coracoïdeus, waarbij de<br />

tekenen van een nieuwe kom, goed zichtbaar kunnen zijn.<br />

1<br />

Figuur 11<br />

Twee opnames uit een röntgenfilm van een patiënt met een permanente luxatio humeri van<br />

haar rechter schouder. Er bestaat een schilvormige verkalking van het verlengde van de<br />

processus coracoïdeus en parallel aan de humeruskop. (pijl) Bij bewegen blijft deze relatie<br />

bestaan. Hierdoor wordt het aannemelijk dat er een soort neo-gewricht aan het ontstaan is.<br />

Figuur 12<br />

Twee opnames uit een röntgenfilm van een patiënt met een permanente luxatie humeri van de<br />

linker schouder. Bij deze patiënt ligt de humeruskop zelf mediaal van de processus coracoïdeus (pijl 1).<br />

Ondanks de abnormale stand, waarbij de humeruskop vrijwel tegen de thorax ligt is er nog een relatief<br />

grote abductie mogelijk.<br />

11<br />

5


Complicaties<br />

De traumatische (sub)luxatie van de schouder moet beschouwd worden als een groot trauma<br />

waarbij de humeruskop op zijn weg naar buiten achtereenvolgens verschillende structuren<br />

kan beschadigen.<br />

Bij 46 van de 106 door ons onderzochte patiënten (43,4%) was een complicatie te<br />

achterhalen. Het betrof hier zowel letsels van het labrum glenoïdalis, scheuren van het<br />

gewrichtskapsel, afscheuringen van het caput longum van de bicepspees, rupturen van de<br />

rotatorenmanchet, fracturen van humeruskop en cavitas glenoïdalis als neurogene laesies.<br />

De volgende complicaties worden na een luxaties beschreven<br />

1. Letsels van het glenohumerale gewrichtskapsel en labrum glenoïdalis<br />

2. Fracturen van caput humeri en cavitas glenoïdalis<br />

<strong>3.</strong> Rupturen van de rotatorenmanchet<br />

4. Rupturen van het caput longum van de M. bicepspees<br />

5. Painful arc bij glenohumerale <strong>instabiliteit</strong><br />

6. Vasculaire stoornissen<br />

7. Neurogene letsels<br />

Letsels van het labrum glenoïdalis en het glenohumerale gewrichtskapsel<br />

Bij het luxeren van de humeruskop komt deze als eerste obstakel het labrum glenoïdalis<br />

tegen. Deze opstaande kraakbeenrand kan zowel losscheuren van de cavitas glenoïdalis als<br />

gevolg van de uitgeoefende druk door de passerende humeruskop (fig. 13), of als gevolg<br />

van de tractie die geleverd wordt door het op spanning gebrachte glenohumerale<br />

gewrichtskapsel.<br />

Indien het labrum glenoïdalis als klok voorstelt en de aangebrachte pijlen als wijzer richting<br />

12, 3, 6 en 9 uur wijzen, worden de meeste letsels van het labrum bij operatie gevonden<br />

tussen 3 en 6 uur (fig 14)<br />

.<br />

Figuur 13<br />

MRI arthrografie met gadolinium van rechter<br />

schouder.<br />

T1 gewogen opname, Transversale snede<br />

Witte pijl laat afscheuring labrum glenoïdalis zien<br />

12<br />

3<br />

Figuur 14


Als gevolg van de verplaatsing van het caput humeri buiten de cavitas glenoïdalis is<br />

overrekking en het optreden van scheuren in het glenohumerale gewrichtskapsel goed<br />

voorstelbaar<br />

Figuur 15a en b<br />

Arthrogram met dubbelcontrast (zowel lucht als contrastmiddel) van het glenohumeraal gewricht de<br />

rechter schouder.<br />

Fig.15a Normale positie van de humeruskop ten opzichte van de cavitas glenoïdalis. Er is een ruime<br />

recessus axillaris zichtbaar. (pijl 1)<br />

Fig 15b.Caudale verplaatsing van de humeruskop ten opzichte van de cavitas glenoïdalis. De<br />

recessus axillaris is als gevolg van de verplaatsing van de humeruskop duidelijk afgevlakt. (pijl 2)<br />

Hierbij treden ook vaak intra-articulaire bloedingen op. Enerzijds wordt de omvang van<br />

deze bloedingen worden vaak onderschat, anderzijds de gevolgen ervan; Intra-articulair<br />

vocht heeft een sterk beperkende invloed op de beweeglijkheid van het gewricht.<br />

Onderstaande MRI beelden zijn vervaardigd van een jongeman die daags voor zijn geplande<br />

MRI nogmaals een luxatio humeri kreeg. Er is een massale hoeveelheid bloed zichtbaar.<br />

(fig.16a en b). Als onderdeel van het gewrichtskapsel kan hierbij ook het ligamentum<br />

glenohumerale inferior ruptureren.<br />

A B<br />

1<br />

1<br />

Figuur 16a en b<br />

A: Sagittale snede rechter schouder. B: Coronale snede rechter schouder. T2W opname.<br />

Pijl 1 en 2 geven bloed in de recessus axillaris aan. Pijl 3: geruptureerd lig. glenohumerale<br />

inferior.<br />

13<br />

2<br />

3<br />

2<br />

5


Fracturen van caput humeri<br />

De meest voorkomende fracturen na een luxatio humeri zijn de Hill Sachs laesie en de<br />

avulsiefractuur van het tuberculummassief. De Hill Sachs laesie is een impressiefractuur<br />

van de achterzijde van de humeruskop, die ontstaat doordat, tijdens het luxeren, de<br />

achterzijde van de humeruskop tegen te voorzijde van de cavitas glenoïdalis komt te liggen.<br />

Figuur 17 a, b, c<br />

Fig. 17a laat een voor-achterwaartse opname zien van een linker schouder. De arm is<br />

geëndoroteerd. Hierdoor is het mogelijk de achterzijde van de humeruskop te beoordelen. Het Hill<br />

Sachs defect is duidelijk zichtbaar. (pijl 1)<br />

Fig. 11 b laat een uitgebreid Hill Sachs defect, ook wel notchdefect genoemd, op een preparaat zien.<br />

Fig. 11 c is een afbeelding van een transversale MRI snede. T1 gewogen opname. Naast de Hill<br />

Sachs laesie (pijl 1) is een uitgebreide zwarting te zien, wijzend op een contusie van het beenmerg.<br />

Een dergelijk beeld wordt ook gezien bij een kneuzing (brewse) van het bot.<br />

Het defect aan de achterzijde van de humeruskop wordt in de literatuur veelal aangegeven<br />

als de oorzaak van een recidief luxatie. Door de arm te exoroteren draait het defect richting<br />

voorzijde van de cavitas glenoïdalis, waar het kan leiden tot een verhaking. In een aantal<br />

gevallen zal dit zo zijn, anderzijds hebben wij ook waargenomen bij MRI onderzoek dat het<br />

glenohumerale gewrichtskapsel gaat verkleven in het ontstane defect.<br />

Dit zou een verklaring kunnen zijn waarom in veel gevallen enige tijd na de luxatie een<br />

exorotatiebeperking wordt gezien.<br />

Als gevolg van Hill Sachs defect blijft de achterzijde van de humeruskop vaak lange tijd<br />

gevoelig en is belasten van de M. infraspinatus ook vaak lange tijd niet goed mogelijk.<br />

Fracturen van de cavitas glenoïdalis<br />

1<br />

a b c<br />

Een luxatie kan ook optreden als gevolg van een te grote druk van de humeruskop in lateromediale<br />

richting. De humeruskop wordt als het ware op de cavitas glenoïdalis gedrukt,<br />

waarbij een deel van de cavitas afbreekt, waarna de luxatie doorzet.<br />

Een dergelijke fractuur, waarbij meestal een deel van de voorrand van de cavitas wordt<br />

afgeslagen, noemt men ook wel een Bankart laesie. Hierbij ontstaat tevens een uitgebreid<br />

kraakbeenletsel. In een aantal gevallen zal operatief ingrijpen noodzakelijk zijn om de<br />

ontstane vormverandering van het gewrichtsvlak te herstellen.<br />

14


a<br />

Figuur 18 a,b en c.<br />

Fig 18 a X-foto linker schouder de Bankart laesie wordt met zwarte pijlen weergegeven<br />

Fig 18 b CT reconstructiebeeld van dezelfde patiënte. Transversale snede. Het losgeslagen fragment<br />

(witte pijl) is duidelijk zichtbaar.<br />

Fig 18 c Status na Bankart laesie. Fixatie door middel van schroeven<br />

Fracturen van het tuberculum massief<br />

Veelvuldig worden, na luxaties, fracturen van het tuberculum massief gevonden. Zowel van<br />

het tuberculum majus als van het tuberculum minus. Dit kan zowel een gevolg zijn van een<br />

direct inwerkend trauma, als het gevolg van tractie door de rotatorenmanchet<br />

(avulsiefractuur)<br />

Deze fracturen kunnen onopgemerkt blijven als men niet in staat is om in 2 richtingen een<br />

X-foto te maken. In veel gevallen is de patiënt niet in staat de arm zover te exoroteren of te<br />

abduceren, dat een betrouwbare opname in de 2 e richting mogelijk is.<br />

Het is dan ook wenselijk, zeker als men bij passief onderzoek in een later stadium een<br />

bewegingsbeperking in abductie waarneemt, om deze X-foto alsnog te maken.<br />

Kohldal et al. en Hovelius et al., melden respectievelijk een percentage van fracturen van<br />

het tuberculum majus van 44 en 43 procent[10,14}. De volgende afbeeldingen laten het<br />

verschil zien tussen een X-foto gemaakt in endorotatie en exorotatie.<br />

a b<br />

Figuur 19 a en b<br />

Fig. 19a. X-foto. Voorachterwaartse opname. Arm in endorotatie. Er is een onregelmatigheid<br />

te zien ter hoogte van het tuberculum majus. (witte pijl)<br />

Fig. 19b. X-foto van dezelfde patiënt. Voorachterwaartse opname. Arm in exorotatie.<br />

Er is een fragment met dislocatie zichtbaar boven het tuberculum majus. (zwarte pijl)<br />

15<br />

b<br />

c<br />

5


In eerste instantie zal het gedisloceerde fragment langdurig aanleiding zijn voor obstructie<br />

bij het abduceren. Het is arbitrair wanneer dit fragment verwijderd moet worden. De ene<br />

operateur laat het afhankelijk zijn van de grootte van het fragment, de ander van de mate<br />

van verplaatsing. Veelal wordt als criterium voor operatie een verplaatsing van het fragment<br />

van meer dan 2 cm aangehouden. Zonder me te willen mengen in de discussie of het om<br />

chirurgische redenen al dan niet juist is, moet bij een avulsiefractuur met dislocatie rekening<br />

gehouden worden met zeer langdurig functieverlies, waarbij het aanzetten tot oefenen veel<br />

pijn oplevert zonder functioneel effect. Na vele röntgencinematografische beoordelingen<br />

hebben wij de indruk, dat naast de grootte van het fragment, met name de plaats van het<br />

fragment de belangrijke factor is voor blijvende subacromiale obstructie. Ook een fractuur<br />

van het tuberculum minus kan eenvoudig gemist worden indien de arm niet ver genoeg<br />

geëndoroteerd kan worden. Na een dergelijke fractuur zijn vaak 2 symptomen opmerkelijk:<br />

1. Doordat het fractuurfragment naar mediaal verplaatst is kan een endorotatiebeperking<br />

optreden, terwijl de andere bewegingen ongestoord kunnen zijn.<br />

2. De abductie kan actief verminderd zijn, als gevolg van een letsel van de N. axillaris.<br />

Rupturen van het caput longum van de m. biceps brachii<br />

Door de grote afstand die de humerus vaak naar caudaal verplaatst is het goed denkbaar dat<br />

hierbij ook het caput longum van de m. biceps brachii gerekt wordt of zelfs afscheurt.(fig.<br />

20b)<br />

Op het moment van afscheuren is het goed mogelijk dat ook het bovenste deel van het<br />

labrum van de cavitas glenoïdalis afscheurt. Men spreekt dan van een SLAP-laesion.<br />

(Superior Labrum, Anterior and Posterior). Op het onderstaande preparaat wordt de<br />

aanhechting van de pees goed zichtbaar gemaakt. (Fig. 20b pijl 3)<br />

20a<br />

5<br />

4<br />

Figuur 20a en b<br />

Fig.20a.<br />

Preparaat van het glenohumeraal gewricht rechts. A = humeruskop B = cavitas glenoïdalis 3 =<br />

aanhecht caput longum van de m. biceps brachii aan het tuberculum supraglenoïdale . 4 = M.<br />

supraspinatus, 5 = bursa subdeltoïdea<br />

Fig 20b<br />

Arthrogram met dubbelcontrast (zowel lucht als contrastmiddel) van het glenohumerale gewricht<br />

rechts.<br />

Het verloop van het capult longum van de M. biceps brachii boven de humeruskop is goed zichtbaar.<br />

(zie witte pijl 1) Ook de aanhechting ter hoogte van het tuberculum supraglenoïdale is fraai<br />

afgebeeld.( zwarte pijl)<br />

16<br />

3<br />

A B<br />

20b<br />

1


Neurogene letsels<br />

Het meest beruchte neurogene letsel is die van de hierboven genoemde N. axillaris.<br />

Komend uit het middelste deel van de plexus brachialis loopt deze zenuw, vlak onder de<br />

humeruskop, rond de humerus om de M. deltoïdeus te innerveren.<br />

Overrekkingen en afscheuringen van de N. axillaris kunnen naast een motorische uitval van<br />

de M. deltoïdeus ook sensibele storingen in een vrij groot gebied op de laterale zijde van de<br />

bovenarm tot gevolg hebben. Een groter gebied kan hypaesthetisch zijn, een kleiner rond<br />

gebied in het midden kan anaesthetisch zijn.<br />

21a 21b<br />

Fig. 21 a.<br />

Schematische voorstelling van het verloop van de N. axillaris en de N. cutaneus brachii lateralis.<br />

Fig. 21 b.<br />

Het gearceerde gebied op de bovenarm geeft de hypaesthetische zone aan, het donkere gebied de<br />

anaesthetische zone<br />

Vasculaire stoornissen<br />

Ook afscheuringen van arteriën en venen is mogelijk. Hierbij worden pijn, zwelling in de<br />

oksel en van de gehele arm en cyanose van de arm beschreven. Deze, toch weinig<br />

voorkomende complicatie, zal in vele gevallen voor zich spreken en aanleiding zijn voor<br />

onmiddellijke verwijzing naar de specialist.<br />

<strong>Glenohumerale</strong> <strong>instabiliteit</strong> en painful arc<br />

In het geval van een pijnlijk traject tijdens bewegen en met name bij die bewegingen<br />

waarbij de arm vanuit een geheven positie weer daalt, moet altijd met glenohumerale<br />

<strong>instabiliteit</strong> rekening gehouden worden. De painful arc wordt veelal geweten aan obstructie<br />

in de subacromiale ruimte, waarbij bij het heffen van de arm de obstructie, bijvoorbeeld een<br />

kalkdepot, niet onder het schouderdak kan passeren. Het moment van obstructie is vaak<br />

gevoelig. Door een exoroterende beweging te maken krijgt de obstructie aan de achterzijde<br />

van het acromion meer ruimte, waardoor de arm verder geheven kan worden. Hierna<br />

bevindt de obstructie zich mediaal van het acromion.<br />

Op het moment dat de arm weer terug bewogen wordt, maakt de scapula een extreme<br />

mediorotatie, waarna het meestal voor de obstructie mogelijk is het schouderdak te<br />

passeren.<br />

Figuur 22 a en b<br />

Beelden omen uit een röntgenfilm. Bij het dalen van de arm wordt een extreme rotatie van de<br />

scapula waargenomen<br />

17<br />

5


Meerder male hebben wij onder doorlichting tijdens bewegen waargenomen dat de klinisch<br />

waargenomen painful arc niet door het boven beschreven mechanisme ontstaat, maar door<br />

een repositie van een geluxeerde of gesubluxeerde humeruskop. In veel gevallen staat de<br />

humeruskop daarbij op de achterrand of onderrand van de cavitas glenoïdalis. (Zie figuur<br />

23)<br />

a b<br />

Figuur 23 a,b,c,d<br />

Frames overgenomen uit een röntgenvideo. Beeld van glenohumerale <strong>instabiliteit</strong> waarbij de humeruskop in<br />

caudale richting luxeert (fig 23a). Tijdens het dalen van de arm treedt een repositie van de humeruskop op via<br />

de onderzijde van de cavitas glenoïdalis. (zie pijl fig 23a en 23b). Tijdens het onderzoek imponeerde het als een<br />

dalende painful arc.<br />

Oorzakelijke factoren voor een recidiverende glenohumerale luxatie<br />

In de literatuur wordt er een aantal oorzaken aangegeven voor een recidief luxatie:<br />

1. Een verhaking van het Hill Sachs defect aan de voorzijde van de cavitas glenoïdalis<br />

2. Rupturen of laxiteit van het glenohumerale gewrichtskapsel en met name van het<br />

ligamentum glenohumerale inferior.<br />

<strong>3.</strong> Spierkrachtverlies van de omgevende musculatuur, zoals de rotatorenmanchet<br />

Zoals reeds eerder is vermeld is het recidiefpercentage voor een glenohumerale luxatie<br />

hoog, variërend per auteur van 27 % tot 43 %. Op zich is het niet zo gek als men zich<br />

bedenkt dat de glenohumerale luxatie, zoals bovenbeschreven, een groot trauma is en vaak<br />

gepaard gaat met beschadigingen van zowel de benige structuren van het gewricht als de<br />

periarticulaire structuren. Toch levert herstel van de beschadigde delen van de schouder niet<br />

het gewenste resultaat in de vorm van afname van recidieven.<br />

Ook bij glenohumerale <strong>instabiliteit</strong> hebben wij (Stenvers en van Woerden) bij de analyse<br />

gebruik gemaakt van het röntgencinematografisch onderzoek. Wij hadden het idee dat<br />

mogelijk ook een gestoorde relatie tussen humerus en scapula een rol speelde bij het<br />

recidiverend luxeren van de schouder. Dit idee werd gevoed door gegevens uit het<br />

lichamelijk onderzoek waarbij gezien werd dat patiënten met recidiverende <strong>instabiliteit</strong> in<br />

60% van de gevallen een beperkte anteflexie hadden, gepaard gaande met een<br />

scapulothoracale bewegingsbeperking.<br />

Toch is het belangrijk bij het zoeken van oorzaken voor <strong>instabiliteit</strong> ook eens stil te staan bij<br />

de factoren die de stabiliteit bepalen. Over het algemeen worden de rotatorenmanchet en de<br />

ligamentaire verstevigingen van het glenohumerale gewrichtskapsel bepalend geacht voor<br />

de stabiliteit.<br />

Bij röntgencinematografisch onderzoek van de schouder blijken ook de benige structuren<br />

van de schouder hierbij een belangrijke rol te spelen. Bij dit onderzoek, waarbij zowel de<br />

humerus als de scapula en de clavicula in beeld worden gebracht is het interessant eens te<br />

letten op de positie van de cavitas glenoïdalis tijdens een beweging.<br />

18<br />

c d


a b<br />

c<br />

e<br />

Figuur 24<br />

4 afbeeldingen uit een röntgenfilm van een anteflexie van een normaal beweeglijke schouder.<br />

De stand van de cavitas glenoidalis is te volgen aan de hand van de witte lijn.<br />

Fig. 24 a. ruststand Fig. 24 b. 90º anteflexie Fig. 24 c. 150º anteflexie Fig. 24 d. Eindstand anteflexie<br />

Ten eerste dient te worden opgemerkt dat de relatie tussen humerus, scapula en clavicula<br />

tijdens de verschillende bewegingen onder normale omstandigheden, zowel bij actief als bij<br />

passief uitgevoerd onderzoek, een constante is. Deze onderzoekingen bevestigen eerder<br />

gedane studies van Freedman en Munro [8] die aantonen dat er een reproduceerbare relatie<br />

bestaat tussen de stand van de humerus en die van de scapula [19].<br />

Bekijkt men de cavitas glenoïdalis in de eindstand van de anteflexie (fig 22d), dan lijkt het<br />

alsof de humerus een mooi stabiel oppervlak krijgt aangeboden. Deze positie van de cavitas<br />

glenoïdalis lijkt er voor te zorgen dat de humeruskop niet zal afglijden.<br />

Volgt men het acromion tijdens de beweging dan lijkt het alsof dit deel van de scapula in de<br />

eindstand achter de humeruskop ligt.<br />

Hierop baseerden wij de gedachte dat de cavitas glenoïdalis en het acromion een belangrijke<br />

rol spelen bij de stabiliteit van het glenohumerale gewricht. In de eindstand van de<br />

anteflexie functioneert de cavitas glenoïdalis als een stabiele basis voor de humeruskop,<br />

terwijl het acromion de kop aan de achterzijde beschermd. Het is te vergelijken met een<br />

stoel: de cavitas glenoïdalis functioneert als zitting en het acromion als rugleuning.<br />

Er zijn toch andere technieken voor nodig geweest om dit vermoeden te bevestigen.<br />

Door gebruik te maken van geometrische modellen die zijn ontwikkeld door ing.<br />

M.L.A. Pluim, in samenwerking met de “ schoudergroep” van de Technische Universiteit<br />

Delft onder leiding Prof dr. ir. F.C.T. van der Helm, werd het mogelijk de schouder in<br />

verschillende posities van verschillende kanten te bestuderen. De geometrische modellen<br />

zijn ontwikkeld op basis van CT data verkregen van een preparaat van een schouder<br />

gecombineerd met data die geleverd zijn door de “palpator methode” die is ontwikkeld op<br />

de technische Universiteit Delft.<br />

19<br />

5


In dit kader worden 3 frames uit een video gedemonstreerd waarbij bovenstaand idee<br />

bevestigd wordt.<br />

1<br />

a b<br />

Figuur 25a,b,c<br />

In fig 25a en b is zichtbaar dat de cavitas glenoïdalis horizontaal staat en daarmee een mooi stabiel<br />

oppervlak vormt voor de humeruskop. In fig 25b is ook de verticale positie van het acromion te zien<br />

die zoals in fig. 25c zichtbaar is de humeruskop fraai aan de achterzijde beschermd.<br />

Bovengenoemde gegevens worden nog eens bevestigd door gegevens die verkregen zijn<br />

door middel van 3DMRI. Dit model is vervaardigd op het Martini Ziekenhuis te Groningen<br />

in samenwerking met O. Dijkstra, destijds werkzaam op afdeling de nucleaire geneeskunde.<br />

a b c<br />

Zoals op basis van zowel de röntgencinematografische beelden, als de geometrische<br />

modellen, als de 3DMRI beelden hebben wij geconcludeerd dat de positie van de scapula en<br />

clavicula een belangrijke rol spelen bij de stabiliteit van de schouder.<br />

De vraag bleef bestaan, welke structuren in staat zijn de glenohumerale stabiliteit, bij een<br />

geheven arm, aan de voorzijde (zie pijl fig26b) te verzorgen.<br />

Bij nader onderzoek met de 3DMRI werd het vermoeden bevestigd dat het glenohumerale<br />

gewrichtskapsel hiervoor verantwoordelijk te zijn. (zie fig. 27)<br />

20<br />

2<br />

Figuur 26 a,b,c<br />

3D model met arm in maximale anteflexie gescanned.<br />

Fig. 26a Vooraanzicht<br />

Fig. 26b Zijaanzicht. De vrijwel horizontale positie van de cavitas glenoïdalis en de verticale positie zijn<br />

overeenkomstig de gegevens van de geometrische modellen.<br />

Fig. 26c Hier is het opvallend dat ook de clavicula voor de humeruskop tegen <strong>instabiliteit</strong> beschermd.<br />

c


1<br />

a b<br />

Figuur 27a en b<br />

Op beide figuren is het glenohumerale gewrichtskapsel goed zichtbaar. (zie pijl). Het is goed<br />

voorstelbaar dat bij het verder anteflecteren van de humerus het glenohumerale<br />

gewrichtskapsel verder op spanning gebracht wordt. (Pijl fig 27b)<br />

Door ons uitgevoerd onderzoek bij 106 patiënten met recidiverende <strong>instabiliteit</strong> bleek dat in<br />

65% van de gevallen er sprake was van een bewegingsbeperking van de scapulothoracale<br />

beweeglijkheid.<br />

Tijdens röntgencinematografisch onderzoek wordt voornamelijk bij een licht beperkte<br />

schouder een veranderde beweeglijkheid van de scapula en clavicula gezien.De scapula<br />

beweegt niet zover over de thorax als normaal en aan de clavicula ziet men dat het roteren in<br />

de laatste fase van de beweging ontbreekt.<br />

a<br />

a b<br />

Figuur 28 a en b<br />

Fig. 28a. Eindstand anteflexie normaal beweeglijke schouder. De stand van de cavitas glenoïdalis is<br />

aangegeven met lijn a.<br />

Fig. 28 b. Eindstand anteflexie bij lichtbeperkte schouder. De cavitas glenoïdalis staat beduidend<br />

schuiner. (lijn b). De ondersteunende van functie het gewrichtsoppervlak staat is<br />

afgenomen en de humeruskop heeft de neiging af te glijden.<br />

Indien de scapula minder ver over de thorax beweegt was onze gedachte dat dit ook<br />

consequenties zou hebben voor de positie van het acromion. Deze zou nog enigszins naar<br />

voren gekanteld moeten staan.<br />

MRI onderzoek, gedaan van zowel een normale proefpersoon als van een patiënt met een<br />

licht beperkte schouder, toonde inderdaad aan dat de stand van het acromion verschilde..<br />

21<br />

b<br />

5


a b<br />

Figuur 29a en b<br />

Fig. 29a. De witte lijn geeft de stand van het acromion weer bij een normaal beweeglijke schouder.<br />

Fig. 29b. De zwarte lijn geeft de stand van het acromion weer bij een licht beperkte anteflexie.<br />

Tevens is zichtbaar dat de top van het acromion en de humerus vrijwel tegen elkaar<br />

aanliggen.<br />

Op basis van deze gegevens ontstond de gedachte dat de combinatie van de schuine stand<br />

van de cavitas glenoïdalis en de het acromion het mechanisme van een hefboom konden<br />

ontwikkelen, waarbij in de eindstand de humerus uit het gewricht geheveld wordt.<br />

Dit mechanisme is met grote regelmaat waargenomen bij röntgencinematografie. Er moet<br />

bij vermeld worden dat het luxeren van het glenohumeraal gewricht eigenlijk alleen wordt<br />

waargenomen bij een combinatie van een scapulothoracale bewegingsbeperking en laxiteit<br />

van het glenohumerale gewrichtskapsel.<br />

a b c<br />

Figuur 30 a,b,c<br />

Fig 30a<br />

Hefboommechanisme bij recidiverende glenohumerale <strong>instabiliteit</strong>.<br />

Figuur 30b: Fragment uit röntgenvideo. Positie arm ongeveer 150º anteflexie. Op zich is de positie<br />

van de scapula voor deze positie niet afwijkend. Wordt de arm verder bewogen, dan zou de scapula<br />

verder moeten bewegen. In fig 30c wordt duidelijk dat de scapula niet verder beweegt en de<br />

humeruskop uit de kom geheveld wordt.<br />

22


In figuur 31 wordt nog een patiënt gedemonstreerd waarbij de beweeglijkheid van de<br />

scapula een rol speelt bij het onderhouden van het luxatiemechanisme.<br />

Figuur 31<br />

Ook bij deze patiënt blijkt de scapulothoracale beweeglijkheid beperkt. De humeruskop glijdt vaan de<br />

cavitas glenoïdalis af Hierdoor is het goed te verklaren dat de meeste van de door ons onderzochte<br />

glenohumerale <strong>instabiliteit</strong> luxeerden in caudale richting. In de literatuur wordt aangegeven dat in<br />

veel gevallen van glenohumerale <strong>instabiliteit</strong> een verlenging van het ligamentum glenohumerale<br />

inferior gezien wordt. Ook dit is gezien het bovenstaande goed voorstelbaar.<br />

Wat de therapie betreft is het naar onze mening duidelijk:<br />

Op het moment dat er een situatie bestaat zoals weergegeven in figuur 31, zal in eerste<br />

instantie gezorgd moeten worden voor een herstel van de scapulothoracale mobiliteit.<br />

Hierdoor komt de cavitas glenoïdalis in een betere eindstand te staan, waardoor de<br />

humeruskop weer een beter gewrichtsoppervlak aangeboden krijgt. Nadien moet<br />

functietraining ervoor zorgen dat de coördinatie en de spierkracht zich hersteld, waardoor<br />

weer een stabiele situatie ontstaat.<br />

Gegevens eigen onderzoek<br />

In de praktijk voor nek-, schouder- en armklachten te Groningen werden 106 patiënten met<br />

recidiverende <strong>instabiliteit</strong> onderzocht. Bij 43 patiënten werd een bewegingsanalyse met<br />

behulp van röntgencinematografie uitgevoerd.<br />

10 Patiënten (23,3%) hadden een ongestoorde mobiliteit. Van de overige 33 hadden 5<br />

patiënten (11,6%) een glenohumerale bewegingsbeperking, 18 patiënten (41,9%) hadden<br />

een beperking van het scapulothoracale glijvlak en 10 patiënten (23,3%) hadden zowel een<br />

bewegingsbeperking van het glenohumerale gewricht als van het scapulothoracale glijvlak.<br />

In totaal hadden 28 patiënten (65,2%) een bewegingsbeperking van het scapulothoracale<br />

glijvlak.<br />

Van de 15 patiënten (34,9%) met een glenohumerale beperking hadden 8 patiënten (53,3%)<br />

een fractuur van humerus of scapula, waardoor de beperking werd veroorzaakt.<br />

Het grote aantal patiënten met een scapulothoracale bewegingsbeperking was opvallend.<br />

Bij röntgencinematografisch onderzoek werd in veel gevallen, daar waar de luxatie was<br />

benoemd als een anteriorluxatie, in eerste instantie een caudaalwaarts afglijden van het<br />

caput humeri waargenomen. Na het dalen van de arm werd een verplaatsing van het caput<br />

humeri naar de voorzijde van de cavitas glenoïdalis gezien. In eerste instantie treedt er dus<br />

een inferiorluxatie op en in tweede instantie ontstaat een anteriorpositie van de humeruskop<br />

ten opzichte van de cavitas glenoïdalis.<br />

23<br />

5


Fysiotherapeutisch behandeling van glenohumerale <strong>instabiliteit</strong><br />

In dit artikel wordt onderscheid gemaakt tussen de conservatieve behandeling van de luxatio<br />

humeri en de conservatieve behandeling van de chronische <strong>instabiliteit</strong>sklachten.<br />

Bij de ontwikkeling van het behandelprogramma, van deze vormen van <strong>instabiliteit</strong>, is<br />

gebruik gemaakt van gegevens die gevonden zijn bij röntgencinematografisch onderzoek.<br />

De behandeling na een luxatio humeri wordt onderverdeeld in vier fasen:<br />

1. immobiliseringsfase<br />

2. reactiveringsfase<br />

<strong>3.</strong> mobiliseringsfase<br />

4. trainingsfase<br />

Immobiliseringsfase<br />

Afhankelijk van de ernst van het trauma en van de leeftijd van de patiënt wordt de schouder<br />

geïmmobiliseerd. Over de duur van de periode van immobilisering lopen de meningen<br />

uiteen. Vogel deed onderzoek naar de relatie tussen de duur van immobiliseren en het<br />

optreden van recidief luxaties. Hij vond, bij een gemiddelde duur van de immobiliteit van<br />

10 dagen, bij 9 van de 42 patiënten recidief luxaties (21,4%). Hiervan ontwikkelden 6 zich<br />

tot habituele luxaties (14,3%) [20]. De meningen lopen uiteen van een recidief percentage<br />

van meer dan 70 procent [15] tot minder dan 25 procent [1,3]. Dit laatste na een adequaat<br />

oefenprogramma. Recente artikelen over dit onderwerp zeggen dat er geen verband bestaat<br />

tussen de duur van immobiliseren en de kans op een recidief luxatie. De auteurs beschrijven<br />

een korte immobiliseringsfase, variërend van vier tot tien dagen, gevolgd door een strak<br />

oefenprogramma [14,20,21]. Dit alles bij een ongecompliceerde luxatie.<br />

Bij onze patiënten is gekozen voor een immobilisatiefase in een mitella gedurende de tijd<br />

dat de schouder in rust gezwollen en pijnlijk is. Afhankelijk van de ernst van het trauma kan<br />

de duur van immobilisatie derhalve variëren.<br />

Bij onderzoek wordt de mate van zwelling, mobiliteit, spierkracht en functie van de arm<br />

vastgelegd. Nadien wordt de schouder getaped. Alle gebruikelijke voorzorgsmaatregelen<br />

dienen in acht genomen te worden. De huid dient over het gehele traject waar getaped wordt<br />

geschoren te worden, aangezien de tape een week lang blijft zitten. Het is raadzaam een<br />

onderlaag aan te brengen, om beschadiging van de huid te minimaliseren. Deze onderlaag<br />

wordt door meerdere firma’s geleverd. De tape dient zo te worden aangelegd, dat zowel<br />

weerstand wordt geboden aan uitzakken van de humerus als aan bewegingen in anteflexie,<br />

retroflexie, abductie en exorotatie.<br />

Procedure bij het tapen:<br />

• Huid scheren en huid reinigen<br />

• Anker aanleggen om bovenarm. Circulair, maar niet geheel gesloten, in verband met<br />

eventuele afknelling van vaten en zenuwen.<br />

• Aan de voorzijde, laterale zijde en achterzijde wordt de tape aangebracht vanaf het anker<br />

naar craniaal over de schouder heen, om het uitzakken van de arm tegen te gaan.<br />

• Twee dwarse tapes worden aangelegd onder het draaipunt van de schouder, om de<br />

abductie tegen te gaan.<br />

• Een kurketrekkertape wordt aangelegd. Beginnend aan de mediale zijde, wordt de tape<br />

via de achterzijde van de bovenarm, richting voorzijde van de arm, naar de voorzijde van<br />

de schouder geleid.<br />

24


Reactiveringsfase<br />

Aandachtspunten na het aanleggen van de tape:<br />

• De tape dient als reminder en niet als immobilisator. Met nadruk moet gezegd worden,<br />

dat de tape niet dient om de schouder te immobiliseren, maar om het gewricht in een<br />

neutrale stand te houden. Het moet caudaalwaarts afglijden van de humeruskop<br />

voorkomen en als een "reminder" optreden bij te grote bewegingsuitslagen en<br />

onverwachte bewegingen. Het toenemen van tractie aan de huid dient voor de patiënt een<br />

signaal te zijn niet verder te bewegen.<br />

• Zwelling van de arm of hand, prikkelingsverschijnselen van de had en toename van pijn<br />

zijn een reden de tape direct aan te passen.<br />

• Douchen is met de meeste tapes mogelijk. In verband met het hechten van de tape zou ik<br />

adviseren dit pas een dag na het aanleggen te doen.<br />

De patiënt wordt geadviseerd de arm in abductie - en anteflexie niet verder te bewegen dan<br />

ongeveer 20-30 graden. Retroflexie en exorotatie wordt ontraden.<br />

Tijdens dezelfde zitting wordt de patiënt, met ingetapte schouder, geïnstrueerd om de<br />

scapula - en bovenarmsmusculatuur zo goed mogelijke in conditie te houden c.q. te brengen.<br />

Met de arm in de rustpositie, de elleboog 90 graden geflecteerd, wordt in alle<br />

bewegingsrichtingen isometrisch geoefend. De patiënt geeft hierbij zelf weerstand aan de<br />

beweging. Bij deze oefentherapie mag geen pijn optreden in de schouder. Per oefensessie<br />

wordt in alle bewegingsrichtingen 3 keer maximaal, tot aan de pijngrens, aangespannen.<br />

Deze sessie wordt 8 keer per dag, gedurende 1 week, herhaald.<br />

Na een week wordt de tape verwijderd. Vervolgens wordt hetzelfde oefenprogramma<br />

gedurende nog een week gecontinueerd.<br />

25<br />

5


Overzicht verschillende tapes bij <strong>instabiliteit</strong><br />

26


Mobiliseringsfase.<br />

Zoals uit het röntgencinematografisch onderzoek bleek speelt een verminderde<br />

beweeglijkheid van de scapula een belangrijke rol bij het recidiverend luxeren van de<br />

humeruskop. Bij het herstel van de functie moet dan ook in eerste instantie gestreefd worden<br />

naar het herstel van deze beweeglijkheid.<br />

Hiertoe wordt de patiënt in zijligging gelegd, waarna de scapula gemobiliseerd wordt ten<br />

opzichte van de thorax. Hierbij dient het glenohumerale gewricht goed ondersteund te<br />

worden, met name vanwege het feit dat de patiënt op basis van angst de schouder niet goed<br />

los durft te laten, hetgeen het mobiliseren zal bemoeilijken.<br />

Het mobiliseren van de scapula dient gevolgd te worden door coördinatietraining van de<br />

musculatuur die de scapula bestuurd. Het is een ervaringsfeit dat met name bij <strong>instabiliteit</strong>sproblemen<br />

de coördinatie ernstig gestoord kan zijn. Indien de patiënt weer in staat is de<br />

musculatuur gecoördineerd aan te spannen en te ontspannen wordt overgegaan tot<br />

spierversterking van dezelfde musculatuur. Bij voldoende kracht gaat men over tot het<br />

isometrisch versterken van de rotatorenmanchet.<br />

Alle arbeid die hierboven beschreven is wordt uitgevoerd beneden de 90º abductie en<br />

anteflectie.<br />

Vervolgens wordt, ook nog in zijligging, de arm boven de 90º graden gebracht, waarbij<br />

naast stabiliteitstraining ook rekkingsoefeningen worden uitgevoerd. Bij deze oefeningen is<br />

het van groot belang dat het glenohumeraal gewricht stevig worden omvat om een eventuele<br />

luxatie te voorkomen. Als deze oefeningen gecontroleerd kunnen worden uitgevoerd, legt<br />

men de patiënt in rugligging met de arm omhoog. Ook in deze positie moet het gewricht<br />

stevig worden omvat. In deze houding worden de adductoren van de schouder getraind met<br />

speciale aandacht voor de teres musculatuur. Op deze wijze ontstaat er ook musculaire<br />

stabiliteit aan de onderzijde van het gewricht, hetgeen en recidief inferior luxatie moet<br />

voorkomen.<br />

Trainingsfase<br />

De weken erna wordt het accent van de oefentherapie specifiek gericht op versterking van<br />

de rotatorenmanchet. Gezien het belang van de rotatorenmanchet zijn de volgende gegevens<br />

van Basmajian van belang:<br />

Basmajian deed onderzoek naar de activiteit van de schoudermusculatuur in rust [4]. Hij<br />

vindt, in stand met afhangende arm, een verhoogde activiteit van de<br />

M. supraspinatus en, in geringe mate, van de achterste vezels van de M. deltoïdeus.<br />

Basmajian concludeert, dat in rust de stand van het gewrichtsvlak in combinatie met een<br />

dwars gerichte kracht geleverd door de M. supraspinatus, het gewricht behoedt voor een<br />

subluxatie.<br />

Tijdens actieve exorotatie zorgt de M. infraspinatus voor een naar voren gerichte kracht op<br />

de humeruskop. Het ventrale deel van het kapsel komt hierdoor onder spanning. Bij<br />

maximale spanning zorgt het kapsel eveneens voor een naar achteren gerichte kracht op de<br />

humeruskop [20]. De afstand tot het labrum glenoïdale wordt hierdoor groter aan de<br />

voorzijde. Op deze wijze wordt een anteriorluxatie tegengegaan. Eenzelfde effect wordt<br />

gezien bij endorotatie wanneer door het aanspannen van de M. subscapularis een kracht naar<br />

achteren gericht optreedt.<br />

Bij de abductie ontvouwt zich de recessus axillaris. Deze wordt aangespannen, waardoor de<br />

neerwaartse beweging van het caput humeri wordt tegengegaan.<br />

De M. subscapularis functioneert tijdens abductie eveneens als kapselspanner en voorkomt<br />

het naar voren luxeren van de kop. Bij verder bewegen in abductie neemt het stabiliserende<br />

effect van de M. subscapularis af.<br />

Electromyografische onderzoekingen hebben aangetoond dat in de fase van de 130 tot 150<br />

graden abductie, de actiepotentialen van de M. infraspinatus en de M. teres minor sterk<br />

toenemen.<br />

27<br />

5


Op hun beurt verhinderen deze spieren een voorwaartse beweging van het caput humeri<br />

[5,11]. De laatste 30 tot 40 graden is het voorste-onderste deel van het gewrichtskapsel de<br />

enige structuur die een luxatie in ventrocaudale richting kan verhinderen.<br />

Ruimtelijk gezien luxeert de humerus in ventrale richting. Ten opzichte van de cavitas is het<br />

echter beter te spreken van een luxeren in caudaalwaartse richting.<br />

Uitvoering actieve oefentherapie<br />

In de beginfase wordt deze musculatuur, in zit, weer isometrisch getraind met de arm<br />

beneden de 90 graden abductie. In deze uitgangshouding is het goed mogelijk het<br />

glenohumeraal gewricht manueel te beschermen tijdens de training. De nadruk bij de<br />

spierversterking moet daar komen waar deze het meest noodzakelijk is. Bijvoorbeeld bij een<br />

anterior-inferior luxatie zal veel aandacht moeten worden besteed aan de kracht van de M.<br />

subscapularis.<br />

Naast versterking van de musculatuur speelt ook het verbeteren van de coördinatie in deze<br />

fase een belangrijke rol.<br />

In deze laatste fase van de behandeling wordt aandacht besteed aan het integreren van de<br />

schouderfunctie in de A.D.L. en in de sport. Door middel van een gedoseerde training<br />

worden de sportspecifieke activiteiten weer opgebouwd. Ook hier weer eerst beneden de 90º<br />

met gecontroleerde arbeid en later boven de 90º, waarna de snelheid van bewegen weer<br />

wordt opgevoerd. Adviezen ten aanzien van werk en sport zijn vaak nodig.<br />

De patiënt krijgt een basis oefenschema mee naar huis met het uitdrukkelijke advies om nog<br />

gedurende enige maanden frequent, dat wil zeggen dagelijks, te blijven oefenen.<br />

Bij het doen van sport is het noodzakelijk tijdens de "warming-up" extra aandacht te<br />

besteden aan de musculatuur van de rotatorenmanchet.<br />

De duur van de behandeling van de ongecompliceerde luxatie bedraagt gemiddeld zes<br />

weken.<br />

Resultaten van het eigen patiëntenmateriaal<br />

Van de 78 patiënten werden 64 patiënten in behandeling genomen, terwijl de overige<br />

14 patiënten in consult gezien werden.<br />

44 Patiënten (68,8%) hadden na afloop van de behandeling een goede functie en kracht .<br />

De kracht was goed en zij waren klachtenvrij.<br />

Bij 6 patiënten (9,4%) werd een matig resultaat gemeld, terwijl bij 14 patiënten (21,9%) het<br />

resultaat slecht was. Van deze 14 patiënten werden 9 patiënten geopereerd, meestal volgens<br />

de Putti-Platt procedure. Deze patiënten zijn door ons nabehandeld, waarvan 8 patiënten met<br />

goed resultaat en 1 patiënt met matig resultaat.<br />

Therapie bij vrijwillige luxaties<br />

De willekeurige luxatie verdient nog enige toelichting. Wij vonden deze vorm van luxatie<br />

bij 11 patiënten (10,0%) In de meeste gevallen was er sprake van een actief uitgevoerde<br />

dwangmatige tic-achtige beweging, waardoor de humeruskop regelmatig een<br />

traumatiserende invloed uitoefende op het kapsel, de banden en soms op de plexus<br />

brachialis.<br />

Het resultaat van zowel de conservatieve als operatieve therapie is bij deze vorm van<br />

<strong>instabiliteit</strong> matig.<br />

Ook Scott Beall et al. melden dat een psychogene component bij deze vorm van <strong>instabiliteit</strong><br />

een rol kan spelen [17].<br />

Hoewel het eenvoudig lijkt is het nalaten van de klachtenprovocerende beweging voor deze<br />

groep patiënten een bijna onmogelijke opdracht. [17]<br />

28


Therapie<br />

<strong>Glenohumerale</strong> <strong>instabiliteit</strong>, in een minder ernstige vorm, is bij actieve bevolkingsgroepen<br />

vaak aanleiding tot schouderklachten. Naarmate het beoefenen van sport aan populariteit<br />

wint, neemt het bestaan van deze klacht toe. Termen als "werpers-schouder", "smashersschouder"<br />

of "zwemmersschouder" zijn al jaren in gebruik.<br />

Bij deze overbelastingsbeelden is de onderliggende problematiek vaak de <strong>instabiliteit</strong> van<br />

het schoudergewricht. Afhankelijk van de richting wordt ook hier onderscheid gemaakt<br />

tussen een <strong>instabiliteit</strong> naar voren, naar achteren of in meerdere richtingen.<br />

Het meest voorkomend is de anterior <strong>instabiliteit</strong>. De klachten, hierbij behorend, zijn pijn<br />

aan de voorzijde van de schouder bij o.a. werpen, smashen en serveren, op het moment dat<br />

de achterwaarts gerichte beweging van de arm wordt omgezet in de voorwaarts gerichte<br />

beweging. De anterior <strong>instabiliteit</strong> kenmerkt zich door een positieve "apprehension test".<br />

Hierbij worden de weke delen aan de voorzijde van het gewricht onder spanning gebracht<br />

door de arm, met 90 graden gebogen elleboog, in abductie -, extensie - en exorotatiestand te<br />

brengen. De test is positief als hierbij pijn wordt aangegeven aan de voorzijde van de<br />

schouder [9].<br />

De posterior <strong>instabiliteit</strong> komt tot uiting door pijn aan de achterzijde van de schouder. Het<br />

treedt vooral op tijdens de "follow through" fase bij werpen of racket sporten en de "pull<br />

through" fase bij zwemmen, m.n. bij borstcrawl en vlinderslag [7].<br />

Het juist diagnostiseren van deze beelden is moeilijk. Overbelastingsbeelden zoals<br />

tendinitiden van de rotatorenmanchet en de M. biceps, bursitiden, impingement syndromen,<br />

neurovasculaire compressie klachten etc. kunnen het beeld vertroebelen [9].<br />

Aanvullend röntgenonderzoek wordt noodzakelijk geacht. Dit wordt geïllustreerd door<br />

Garth et al. Zij vonden Hill Sachs laesies bij 23 van de 28 patiënten met een voorste<br />

<strong>instabiliteit</strong>. Van de overige 5 patiënten werden er bij 2 afwijkingen gevonden die duidden<br />

op een Bankart letsel. Bij 11 patiënten, van deze groep, werd een arthroscopie verricht. Het<br />

hierboven geschetste beeld ten aanzien van de benige defecten werd nogmaals bevestigd en<br />

aangevuld met labrumscheuren aan voor- en onderzijde en kraakbeen defecten [9].<br />

Bij ons onderzoek kon bij 11 patiënten (10,0%) een Hill Sachs laesie worden aangetoond,<br />

bij 6 patiënten fracturen van de cavitas glenoïdalis en bij 5 patiënten een letsels van het<br />

labrum glenoïdalis. Met het toenemend gebruik van de arthroscoop is de verwachting dat<br />

ook de frequentie van het vinden van letsels van het labrum glenoïdalis zal toenemen.<br />

De therapie die gevolgd wordt bij de recidiverende luxaties is, in eerste instantie gelijk aan<br />

die van de primaire luxatie. Ook nu wordt een schoudertape aangelegd om tijdens de eerste<br />

periode van intensieve isometrische oefentherapie de kans op een recidief zo gering<br />

mogelijk te maken. Tevens geeft de patiënt vaak aan dat een tape een "vertrouwder" gevoel<br />

in de schouder geeft.<br />

Ook hierna volgt een periode van mobiliseren van het scapulothoracale glijvlak. Het<br />

mobiliseren van het scapulothoracale glijvlak gebeurt in zijligging op de niet aangedane<br />

zijde. De aangedane arm wordt ondersteund door de behandelaar [19]. Dit mobiliseren van<br />

het scapulothoracale glijvlak wordt gevolgd door isometrische training van de<br />

rotatorenmanchet.<br />

Indien er een glenohumerale bewegingsbeperking bestaat wordt deze ook behandeld.<br />

Meestal betreft het een secundaire frozen shoulder die dienovereenkomstig behandeld dient<br />

te worden.<br />

Uiteraard dient de patiënt zelf de pijnprovocerende bewegingen te vermijden. Dit houdt in:<br />

tijdelijk stoppen met sporten en/of schouderbelastende arbeid.<br />

Op het moment dat isometrisch aanspannen van de musculatuur niet meer pijnlijk is, kan<br />

begonnen worden met de actieve oefentherapie ter versterking van de rotatorenmanchet.<br />

Voor de posterior <strong>instabiliteit</strong> zijn dit vooral de M. supraspinatus, m infraspinatus en de M.<br />

teres minor. Voor de anterieure <strong>instabiliteit</strong> is dit de M. subscapularis.<br />

29<br />

5


Om goed accenten te kunnen leggen bij de oefentherapie is het verstandig gebruik te maken<br />

van oefenvormen waarbij manuele begeleiding noodzakelijk is (statische en dynamische<br />

oefenvormen tegen manuele weerstand, P.N.F.) [1,2,7,13]. De therapeut dient goed in de<br />

gaten te houden dat instabiele situaties en pijn, bijv. door subacromiaal impingement van de<br />

M. supraspinatus, worden vermeden. Bij persisteren van de klachten, zoals bij<br />

glenohumerale bewegingsbeperkingen en blijvende <strong>instabiliteit</strong> is het, na een vijftal<br />

behandelingen, zinvol aanvullende diagnostiek te doen. De kans op letsel van aan de<br />

gewrichtsoppervlakken en weke delen is immers groot. Dit heeft, afgezien van eventuele<br />

chirurgische consequenties, voor de therapeut belangrijke gevolgen. Hij moet immers<br />

kunnen inschatten wat als optimaal eindresultaat mag worden beschouwd.<br />

Met behulp van de röntgencinematografie is het luxerende c.q. instabiele moment duidelijk<br />

in kaart te brengen. Voor een belangrijk deel van onze patiënten (62, 58,5%) heeft dit<br />

diagnosticum een duidelijke meerwaarde gehad ten aanzien van de te volgen strategie voor<br />

de eventueel in te stellen oefentherapie.<br />

Samenvatting<br />

- De <strong>instabiliteit</strong> van de schouder is mechanisch gezien een zeer complex<br />

probleem.<br />

- Een luxatie gaat meestal gepaard met complicaties aan skelet en weke delen.<br />

- Indien er geen obstruerende fracturen aanwezig zijn in de subacromiale regio<br />

en / of letsels van de cavitas glenoïdalis is in eerste instantie conservatief<br />

behandelen geïndiceerd.<br />

- Bij bewegingsbeperkingen van de schouder, dient naast onderzoek van het<br />

glenohumerale gewricht tevens de mobiliteit van het scapulothoracale glijvlak<br />

te worden onderzocht.<br />

- Zowel de beelden die gepaard gaan met een acute luxatie als het chronische<br />

<strong>instabiliteit</strong>sbeeld zijn gebaat bij een optimale kracht van de rotatorenmanchet.<br />

- Bij de luxatie moet de training, indien het letsel van de weke delen dit toestaat,<br />

zo snel mogelijk beginnen.<br />

- Door gebruik te maken van de röntgencinematografie kan een duidelijker beeld<br />

van het luxerende c.q. instabiele moment worden verkregen.<br />

*) Het röntgencinematografisch onderzoek heeft plaatsgevonden op de afdeling<br />

Beeldvormende technieken van het Martini ziekenhuis te Groningen, onder leiding<br />

van H.H. van Woerden, neuroradioloog en J.D.J. Steinberg, radioloog<br />

30


Literatuur<br />

1. Aronen JG, Regan K. Decreasing the incidence of recurrence of first time anterior<br />

shoulder dislocations with rehabilitation. Am J Sports Med 1984.; 12:283-91.<br />

2. Aronen J.G.: Shoulder rehabilitation. Clin. Sports Med., Vol.: 4(3), blz.: 477-493, Jul.1985.<br />

<strong>3.</strong> Aronen J.G.: Anterior shoulder dislocation in sports. Sports Med., Vol.: 3(3),<br />

blz.: 224-234, May-Jun. 1986.<br />

4. Basmajian J.V.: Muscles Alive, blz.: 196-201. Baltimore: Williams & Wilkins Comp.,<br />

1978.<br />

5. Cyprien J.M., Kritsikis N., Taillard W., Courvoisier E.: Die rezidivierende vordere<br />

Schulterluxation. Orthopaedie 7: blz.: 136-144, 1978.<br />

6. Drukker J.,Jansen J.C.: Compendium Anatomie, blz.: 162-176. Lochem: de Tijdstroom,<br />

1968.<br />

7. Engle R.P., Canner G.C.: Posterior Shoulder Instability: Approach to Rehabilitation.<br />

J. Orth. and Sports Phys. Ther.: blz.: 488-494, june 1989.<br />

8. Freedman L., Munro R.R.: Abduction of the Arm in the Scapular Plane: Scapular and<br />

Glenohumeral Movements. A Roentgenographic Study. J. Bone Joint Surg., Vol.: 48-<br />

A(8), blz.: 1503-1510, Dec. 1966<br />

9. Garth W.P.jr., Allman F.L.jr., Armstrong W.S.: Occult anterior subluxations of the<br />

shoulder in noncontact sports. Am. J. Sports Med., Vol. 15(6) blz.: 579-585, 1987.<br />

10. Hovelius L., Eriksson K., Fredin H., Hagberg G., Hussenius A., Lind B., Thorling J.,<br />

Weckstrom J.: Recurrences after initial dislocation of the shoulder. Results of a prospective study<br />

of treatment. J. Bone Joint Surg., Vol.: 65A(3), blz.: 343-349, Mar. 198<strong>3.</strong><br />

11. Inman V.T., Saunders M., Abbot L.C.: Observations on the Function of the Shoulder<br />

Joint. J. Bone and Joint Surg., Vol. 26(1), blz.: 1-30, jan. 1944.<br />

12. Kaiser A.J.: Die rezidivierende hintere Schulterluxation. Orthopaedie 7: blz.: 181-184,<br />

1978.<br />

1<strong>3.</strong> Knott M., Voss D.E.: Proprioceptif Neuromuscular Facilitation. New York: Harper and<br />

Row, 1968.<br />

14. Kohfahl J., Stegmann T., Muhr G., Tscherne H.: Die traumatische Schulterluxation.<br />

Functionelle Spatergebnisse unter Berhcksichtigung der Reluxationshaufigkeit.<br />

Akt. Traumat., Vol.: 14(4), blz.: 164-168, Aug. 1984.<br />

15. Post M.: the shoulder, surgical and nonsurgical management. blz.: 429-445.<br />

Philadelphia: Lea & Febiger, 1978.<br />

16. Saha A.K.: Dynamic stability of the glenohumeral joint. Acta Orth. Scan. 38, blz.:491-<br />

505, 1971.<br />

17. Scott Beall jr. M., Diefenbach G., Allen A.: Electromyografic biofeedback in the treatment of<br />

voluntary posterior instability of the shoulder. Am. J. Sports Med., Vol.: 15(2), blz.: 175-178,<br />

1987.<br />

18. Smith R. L., Brunolli J.: Shoulder kinesthesia after anterior glenohumeral joint dislocation. Phys.<br />

Ther., Vol.: 69(2), blz.: 106-112, 1989.<br />

19. Stenvers J.D., Overbeek W.: Het Kissing Coracoid, Lochem: de Tijdstroom, 1981.<br />

20. Vogel A.: Nachuntersuchung und Behandlung und Alter des Patienten bei der ersten<br />

Schulterluxation im Zusammenhang mit der Entstehung einer rezidivierenden Luxation.<br />

Orthopaede 7: blz.:145-146, 1978.<br />

31<br />

5


Aantekeningen:<br />

32


Aantekeningen:<br />

33<br />

5


Aantekeningen:<br />

34


Aantekeningen:<br />

35<br />

5

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!