05.09.2013 Views

TERUGKEER NAAR MIMIR Paul Carga

TERUGKEER NAAR MIMIR Paul Carga

TERUGKEER NAAR MIMIR Paul Carga

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>TERUGKEER</strong> <strong>NAAR</strong> <strong>MIMIR</strong><br />

<strong>Paul</strong> <strong>Carga</strong>


Een woord van dank voor de eeuwigdurende vriendschap met de familie Sommerau is<br />

hier op zijn plaats.<br />

© <strong>Paul</strong> <strong>Carga</strong> / Henk Jan Kater / <strong>Carga</strong>dvice, Goor, 2000+<br />

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een<br />

geautomatiseerde gegevensbestand, openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch,<br />

mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming<br />

van de auteur<br />

Henk Jan Kater Rietzangerstraat 6 7471 HE GOOR (NL) (0) 547 2 73 73 0<br />

gsm (0) 6 55 72 56 89<br />

hjkater@hetnet.nl<br />

2


inhoudsopgave blz.<br />

EEN ONTMOETING 4<br />

terugblik op de jaren 1960-1966 13<br />

EEN ONTMOETING: HET EINDE 27<br />

terugblik op de jaren 1957-1960 39<br />

EEN ONTMOETING: HET BEGIN VAN HET EINDE 79<br />

terugblik op de jaren 1945-1949 95<br />

EEN ONTMOETING: HET BEGIN 100<br />

terugblik op de jaren 1944-1945 105<br />

EEN ONTMOETING 139<br />

3


4<br />

een ontmoeting<br />

"Hij verdient de dood. Verdient de dood?<br />

Ongetwijfeld. Velen die leven verdienen de dood.<br />

En sommigen die sterven verdienen het leven.<br />

Kun jij het hun schenken?<br />

Wees dan niet te begerig om de dood te doen voltrekken<br />

in naam der gerechtigheid<br />

uit vrees voor je eigen veiligheid.<br />

Zelfs de wijzen kunnen niet alle oogmerken doorzien."<br />

J. J. R. Tolkien - In de ban van de ring (de twee torens)


een ontmoeting<br />

De man zat op het nog vochtige gras en leunde met zijn rug tegen de muur van het<br />

kerkhof.<br />

Hij staarde voor zich uit en leek me niet te zien.<br />

Zijn gezicht kwam me bekend voor. Ik wist echter niet waarvan. Waarschijnlijk had ik<br />

hem een jaar eerder op de begrafenis van de oude Stroph gezien.<br />

Ik groette hem. Hij knikte afwezig, terwijl ik rakelings langs hem liep en door het<br />

geopende hek het kerkhof opging.<br />

Het graf had een steen in de vorm van een kruis gekregen. Ik dacht dat het van<br />

beton gemaakt was en het zag er niet nieuw uit. Dit had ik niet verwacht: een<br />

tweedehands grafsteen.<br />

Ik was teleurgesteld. Was dit wel de wens van Stroph geweest? Ik wist dat hij van<br />

echte natuursteen hield en ook was hij niet zo op kruisen gesteld.<br />

Toch paste dit wel bij hem. Hij hield niet van grote monumenten. Vaak schamperde<br />

hij over de gedenktekens die tot in de kleinste dorpen waren opgesteld.<br />

Een witte marmeren plaat met de naam van Stroph en zijn geboorte- en sterfdatum<br />

gebeiteld, was op het kruis geschroefd. Langstelige edelweiss kronkelde uit de aarde,<br />

dat vol kleine keien was.<br />

Het was toch een sober graf geworden en een sober graf had ik me voorgesteld:<br />

eenvoudig en natuurlijk. Even natuurlijk als hij geleefd had.<br />

5


Ik bleef maar kort bij het graf staan. Het had weinig zin om langer te blijven. Stroph<br />

was dood en slechts af en toe dacht ik nog aan hem. Ik miste hem niet echt en dat<br />

verwarde mij dan. Wat ik wel miste, was de vriendschap. De band die ik bij hem<br />

voelde.<br />

Ik stak mijn handen diep in de zakken van mijn regenjas.<br />

Ik rilde even toen ik met mijn rechterhand het boek voelde.<br />

Bij de ingang van het hek stond de man me op de wachten.<br />

“Heeft u hem goed gekend?”, vroeg hij belangstellend en hij wees in de richting van<br />

het graf.<br />

Ik knikte en wilde doorlopen. Ik had geen zin in een praatje.<br />

“Hij was een boeiende man, vindt u ook niet?”<br />

Ik knikte weer.<br />

“Ik bezocht hem één keer per week en dan schaakten we.”<br />

Ik knikte voor de derde keer, stuurs en ongeduldig om duidelijk te maken dat ik<br />

werkelijk geen zin had in gebabbel. Ik had nog meer te doen en ik had werkelijk geen<br />

tijd om over de oude Stroph te praten, hoewel ik hem had gemogen. Stroph was in<br />

de loop van de jaren een vriend van me geworden. Niet zomaar een vriend, maar een<br />

vriend die ik vertrouwde en met wie ik graag contact had, al hadden we al die jaren<br />

eigenlijk vrij weinig contact gehad.<br />

Mijn bruuskheid viel de man waarschijnlijk niet op, want hij ging rustig door:<br />

“Tja, dan schaakten we en dan lanceerde hij weer één van zijn wereldvreemde<br />

ideeën. U kent ze waarschijnlijk wel. Ze gingen vrijwel altijd over die zilvermijn. Ik had<br />

vaak moeite mijn lachen in te houden. Hij sprak erover alsof er geen belangrijker<br />

zaken in het leven waren.”<br />

“Misschien waren er geen belangrijker zaken meer over”, opperde ik.<br />

De ander keek me verbaasd aan:<br />

“U bent toch een vriend van hem geweest? Dat moet haast wel. Waarom bezoekt u<br />

anders zijn graf? Het is vandaag precies een jaar geleden dat hij begraven werd”, hij<br />

zweeg even en vervolgde, “Er bestonden voor hem wel degelijk andere zaken. Hij<br />

sprak niet alleen maar over die zilvermijn. Hij had overal belangstelling voor, zelf voor<br />

alledaagse gebeurtenissen. Ik snap u niet. Ik zou bijna denken dat u hem slechts<br />

oppervlakkig kende, maar dat kan gewoon niet waar zijn, anders had u niet zo'n<br />

omweg gemaakt. Dit kerkhof ligt niet aan een doorgaande route. De rust van dit<br />

dorpje is de rust van het einde van de wereld.”<br />

Nors antwoordde ik hem:<br />

6


“Ik moest in de buurt zijn en toen dacht ik...”<br />

Hij onderbrak me op een rustige manier:<br />

“U hoeft zich niet te verontschuldigen.”<br />

Hij aarzelde even en zei toen met een hulpeloos gebaar:<br />

“Neem me niet kwalijk dat ik u lastig heb gevallen. Dat was niet mijn bedoeling. Ik zie<br />

dat u haast hebt. Bent u met de auto?”<br />

“Neen”, zei ik, “mijn auto staat beneden. Ik had gewoon zin om te lopen, ook al is het<br />

een behoorlijke klim.”<br />

Er liep een steile weg omhoog. Driehonderdvijftig meter beneden ons was het station<br />

van Wiesen en daarom vroeg ik hem:<br />

“Bent u soms met de auto? Kan ik meerijden?”<br />

Hij glimlachte:<br />

“Het spijt me, maar ook ik wilde lopen.”<br />

Ik wilde opeens niet meer direct weggaan.<br />

Het boek in mijn jaszak leek loodzwaar geworden en ik zag er tegenop om die middag<br />

de eigenaar op te zoeken.<br />

Eigenlijk had de vreemde in zekere zin gelijk.<br />

Kende ik de oude Stroph wel? Wat wist ik eigenlijk van hem?<br />

Ik kende fragmentarische feitjes en verhalen, meer niet en dat was voor mij genoeg.<br />

Ik kreeg het gevoel dat de ander mij meer over Stroph kon vertellen dan ik ooit had<br />

kunnen denken en daarom zei ik:<br />

“Het is waar dat ik haast had, maar wat ik te doen heb, kan wachten. U heeft gelijk;<br />

ik merk nu dat ik Stroph waarschijnlijk toch niet goed gekend heb. Niet zo goed als ik<br />

wel zou willen”, voegde ik er aan toe.<br />

“Het kan toch ook gevaarlijk zijn iemand goed te leren kennen. U mocht hem, dat is<br />

mij wel duidelijk. Laat ik dan niet te veel over hem vertellen, opdat u uw eigen<br />

herinneringen kunt vasthouden.”<br />

“Dat zal niet zo’n vaart lopen. Mijn indruk over hem is zelfs door de begrafenis niet<br />

veranderd. Je kunt het vergelijken met een diamant. Er kwamen alleen maar nieuwe<br />

facetten bij.”<br />

“U was dus ook bij de begrafenis”, stelde hij vast.<br />

“Ja, ik meende u ook al ergens van te kennen.”<br />

Hij knikte:<br />

“In jaren heb ik zo'n begrafenis niet meegemaakt. Het was een verademing. Gek hè?”<br />

7


Ik begreep wat hij bedoelde. Datzelfde gevoel had ik ook gehad. De begrafenis was<br />

niet plechtstatig of droevig geweest; dat zou hij zelf ook nooit gewild hebben.<br />

Jaren geleden heeft hij me eens gezegd dat hij bang was om dood te gaan. Niet<br />

omdat hij bang voor de dood was, maar omdat er op begrafenissen meestal gelogen<br />

wordt: zelfs de grootste schurk wordt bij zijn begrafenis als een heilige beschreven.<br />

Zelf twijfelde hij aan elke waarheid. Volgens hem kon er geen waarheid bestaan<br />

Zo’n begrafenis wilde hij niet en daarom had hij zijn eigen rouwdienst al jaren tevoren<br />

met een predikant geregeld, hoewel hij zich een gelovig atheïst noemde.<br />

Zijn levensovertuiging heeft hij toen ongeveer in de volgende woorden samengevat:<br />

“Mijn hele leven is nogal vreemd verlopen. Soms had ik het gevoel dat het een<br />

spelletje was, waarbij ik zelf de inzet was - of misschien wel nog erger.”<br />

We zijn er toen niet verder op ingegaan, dat hoefde niet: ik begreep wat hij bedoelde;<br />

en op een of andere manier spraken we nooit over elkaars leven.<br />

Ik wist niets van hem af, en hij wist niets van mij.<br />

We hadden elkaar toevallig leren kennen en we waren vrienden geworden. De enige<br />

band tussen ons was onze vriendschap, die door een gemeenschappelijke passie voor<br />

het schaken ontstaan was.<br />

Ik was al jaren lid van een schaakclub in Chur. We speelden één keer per jaar een<br />

vriendschappelijke wedstrijd tegen een vereniging in Davos en daar gaf iemand mij<br />

zijn adres. Ik weet niet eens meer wie dat geweest was.<br />

Wel weet ik nog dat mij verteld werd dat hij ver in de zeventig moest zijn en dat hij<br />

slecht ter been was. Slecht ter been zegt echter niets over schaakprestaties. Ik werd<br />

dan ook gewaarschuwd voor zijn scherp strategisch inzicht en zijn vaak meer dan<br />

sluwe zetten.<br />

Ik stuurde hem een briefkaart waarin ik hem uitnodigde om met me te schaken. Ik<br />

opende voor het gemak en zo begon onze eerste partij per post. Tot mijn verbazing<br />

kreeg ik steeds binnen enkele dagen antwoord.<br />

Op mijn antwoord moest hij vaak echter weken wachten en naarmate de partij<br />

vorderde, werd zijn antwoord uitgebreider.<br />

Hij voorzag elke zet van mij genadeloos van commentaar, waarbij hij mij meer dan<br />

eens suggesties aan de hand deed om een bepaalde zet uit te testen.<br />

In het begin probeerde ik hem ter wille te zijn; later niet meer. Ik wilde mijn eigen<br />

spel spelen. Ik wilde schaken volgens mijn eigen inzichten.<br />

8


Ik moest elke keer echter erkennen dat zijn voorstellen strategisch de enig juiste<br />

waren.<br />

Misschien stelde hij daarom halverwege het spel met praktische voorbeelden vast dat<br />

ik eigenlijk helemaal niet kon schaken.<br />

Letterlijk schreef hij: "Op deze manier duurt het spel te lang en kost het me teveel<br />

postzegels. Toch wil ik weten wie u bent. Wanneer kunt u komen?"<br />

Ik was door de uitnodiging verrast. We maakten een afspraak en we speelden het<br />

spel af. In zeer korte tijd zette hij mij mat en moest ik mijn kwaliteiten als schaker<br />

erkennen.<br />

Hij merkte daarbij op dat schaken een denkspel is en dat de uitspraak ‘ik denk, dus ik<br />

ben’ wat hem betrof net zo goed ‘ik ben, dus ik schaak’ zou kunnen zijn.<br />

Ik probeerde mijn verlegenheid te verbergen door zijn uitspraak om te draaien:<br />

“Dan geldt voor mij ‘ik schaak, dus ik ben’.”<br />

“Nee, alleen mensen die niet echt geleefd hebben zullen hun leven aan hun<br />

denkvermogen afmeten. Als je echt geleefd hebt, ben je er werkelijk en dan heb je<br />

het schaken al doende geleerd.”<br />

“Al doende?”<br />

“Ach, misschien ook niet. Die mensen zijn mogelijk alleen maar in leven gebleven,<br />

omdat ze van nature goede schakers zijn.”<br />

Hij kende me niet en toch voelde ik me aangesproken en dat partijtje zou het begin<br />

van een jarenlange vriendschap worden. Een vreemde vriendschap, want we zagen<br />

elkaar hooguit twee keer per jaar en we spraken tijdens het schaken zeer weinig met<br />

elkaar.<br />

We bleven contact met elkaar onderhouden. Ik belde hem soms op. Niet om met<br />

elkaar te praten, maar om met hem te schaken.<br />

Het was maar goed dat er geen toehoorders waren. De verbinding duurde uren,<br />

waarin alleen zetten doorgegeven werden. Er werd geen woord te veel gezegd.<br />

“Hoe heeft u hem leren kennen?”<br />

Ik schrok op:<br />

“Eh... ik schaakte wel eens met hem.”<br />

De ander lachte:<br />

“Tja, hij was een klasse apart. Soms had hij briljante invallen, dan was je nergens<br />

meer bij hem.”<br />

9


Ik begreep het. Vooral in de beginjaren speelde hij briljant. Later ging hij achteruit en<br />

kon zelfs ik het van hem winnen.<br />

Hij besefte terdege wat er aan de hand was en uit medeleven deed ik een keer een<br />

verkeerde zet.<br />

Zwijgend speelde hij het spel uit, maar hij weigerde mijn hand toen ik hem met de<br />

overwinning wilde gelukwensen.<br />

“Overwinningen", zei hij, “zijn pas overwinningen als er een eerlijke strijd geweest is.<br />

Hoe eerlijker de strijd, des te louterender is de overwinning."<br />

“En het verlies dan?"<br />

Hij keek me doordringend aan:<br />

“Er kunnen in een verlies toch elementen van overwinning zitten? Dat geldt helemaal<br />

als het om een eerlijke strijd gaat. Schaken is niet alleen maar op winnen gericht.<br />

Schaken is op mogelijkheden gericht. Mogelijkheden om te zegevieren, of om ten<br />

onder te gaan. Het overwinnen en het ten ondergaan liggen bij schaken te dicht bij<br />

elkaar om ze scherp te scheiden. Het een heeft het andere nodig. Eigenlijk zou<br />

iedereen moeten leren schaken: je leert je verlies incasseren, omdat je je verlies in al<br />

je zetten hebt ingebouwd."<br />

“Is dat dan altijd mogelijk?"<br />

“Bij schaken wel."<br />

“Maar schaken is niet alles."<br />

“Dat klopt. Schaken is niet alles. Misschien is dat juist de kracht van schaken. Waarom<br />

schaken wij eigenlijk? Om ons verstand te scherpen? Om ons aan elkaar te meten?<br />

Kijken of we aan elkaar gewaagd zijn? Of gaat het ons misschien alleen maar om de<br />

spanning tussen winnen en verliezen? Ik weet het niet. Wel weet ik dat eerlijk<br />

verliezen op zich een grote overwinning is. Een overwinning op jezelf. Dàt leert<br />

schaken ons en dàt maakt schaken meer waard dan alleen maar een ontspannend<br />

spelletje denkwerk."<br />

“Kan men wel eerlijk verliezen?"<br />

“Dat ligt aan de regels. Je kunt de spelregels zo veranderen dat zelfs schaken zijn<br />

koninklijke waarde verliest en tot één van de vele elleboogspelletjes degradeert. Het<br />

winnen wordt dan belangrijker, niet het verrijkt worden. U weet zelf maar al te goed<br />

dat elke regel veranderd kan worden."<br />

Ik voelde me niet op mijn gemak. Dat kwam niet door zijn belerende toon, maar door<br />

de verwarring die me overviel.<br />

Wat wilde hij me duidelijk maken? Was zijn opmerking retorisch, of verwachtte hij een<br />

duidelijk antwoord van mij?<br />

10


Ik aarzelde, ik wist geen antwoord en ik was opgelucht toen hij het woord hernam:<br />

“U hoeft niet te antwoorden. Ik ben oud genoeg om te weten dat we elkaars diepste<br />

wezen nooit kunnen benaderen. Ik zal u niet met mijn nieuwsgierigheid lastig vallen,<br />

omdat ik weet dat ù het mìj ook niet aan zult doen. Ik weet dat u mij niets zult vertellen<br />

als u dat niet wilt. Dat zijn onze ongeschreven spelregels en daar heb ik vrede<br />

mee. Ik heb u ooit eens duidelijk gemaakt dat u niet kunt schaken, maar heeft ons<br />

dat verhinderd om als vrienden met elkaar te gaan schaken? Nee, integendeel zelfs.<br />

Het feit dat u en ik dezelfde spelregels kennen, heeft ons bij elkaar gebracht en daar<br />

ben ik blij om."<br />

Hij zweeg. Ik zette een nieuw bord op en liet hem het spel openen. Hij accepteerde<br />

mijn gebaar. Tijdens het spel probeerde ik een duidelijk antwoord te geven. Eigenlijk<br />

klopt dat niet. Ik wilde hem een tegenvraag te stellen, maar elke keer als ik mijn<br />

gedachten geordend had, voelde ik de zwakte van mijn woorden.<br />

Ik wilde hem over mezelf vertellen. Ik wilde hem de antwoorden laten geven die ik<br />

zelf zo graag wilde horen, maar ik kon het niet.<br />

Wie het spel toen gewonnen heeft, weet ik niet meer. Wel herinner ik me zijn afscheidswoorden<br />

voordat ik de auto instapte:<br />

“U hoeft mij niets te zeggen. Ik weet al zoveel van u."<br />

“Vindt u het niet frappant dat hij zijn eigen leven leidde?” begon de ander weer, “ik<br />

heb nooit bijvoorbeeld geweten dat hij met u schaakte en ik neem aan dat u dat van<br />

mij ook niet wist. Zo te horen speelde u alleen maar met hem. Spelen om het spel.”<br />

Hij zuchtte even en vervolgde:<br />

“Wij speelden ook, maar misschien spraken we nog meer. Ach nee, dat klopt ook niet.<br />

Ik was degene die sprak, omdat hij zo verrekte goed kon luisteren. Op het juiste<br />

ogenblik gaf hij het juiste antwoord.”<br />

“Het antwoord dat u wilde horen”, stelde ik vast. Ik voelde me onzeker. Ik wist niet<br />

wat ik met dit gesprek aan moest.<br />

Een vreemde sprak me aan en vertelde me dingen over een vriend die ik meende te<br />

kennen, maar die in feite een onbekende was gebleven.<br />

“Dat klopt, soms was het het antwoord dat ik wilde horen, maar meestal was dat niet<br />

het geval. Toch gaf hij bijna altijd het juiste antwoord. U moet niet denken dat hij een<br />

vaderfiguur voor me was, ook al vertelde ik hem alles. Ik vertrouwde hem, maar het<br />

was een vreemd soort vertrouwen, want misschien zadelde ik hem met mijn angsten<br />

11


op. Hij heeft mij veel geleerd, meer dan hij ooit beseft heeft, en toch kan ik niet om<br />

zijn dood treuren. Zo te zien kunt u dat ook niet.”<br />

“Gaat niet iedereen dood?” vroeg ik hem tot mijn verbazing harder dan het mijn<br />

bedoeling was.<br />

De ander keek me verwonderd aan. Het was duidelijk dat hij dit antwoord niet verwacht<br />

had.<br />

“Iedereen gaat op zijn tijd dood. Als u het zo bedoelt, heeft u gelijk”, zijn stem klonk<br />

berustend.<br />

“Maar niet iedereen krijgt de tijd om op tijd te sterven”, merkte ik schamper op.<br />

Misschien verbeeldde ik het me alleen, maar het leek of de ander door mijn<br />

opmerking uit het lood geslagen was Hij keek me scherp aan, alsof hij verwachtte dat<br />

ik mijn schamperheid zou verklaren. Ik had er echter geen behoefte aan.<br />

“Probeert u cynisch te zijn? Dat begrijp ik niet. U praat alsof u meent wat u zegt. Uw<br />

ondertoon begrijp ik werkelijk niet. Wat bedoelt u met die laatste opmerking?”<br />

“Ik heb mensen zien sterven die langer hadden mogen leven.”<br />

“Ik ook”, onderbrak hij mij, “ik heb echter ook mensen zien sterven die, wat mij<br />

betreft, best eerder hadden mogen doodgaan.”<br />

“Wat u betreft misschien, maar er zijn ook mensen die tegen beter weten in toch niet<br />

doodgaan, of juist wel zijn gestorven.”<br />

Hij lachte. Het klonk opgelaten, een opgelaten vreugde zonder echte blijdschap.<br />

Hij ging weer op de grond zitten, weer met de rug tegen de muur van het kerkhof.<br />

Ik volgde zijn voorbeeld en keek over het dal heen naar Wiesen, het tegenoverliggende<br />

dorp. Ik voelde de kou van de muur en de grond. De rilling die ik voelde kwam<br />

echter niet van die kou.<br />

“Heeft u het koud?”<br />

Ik schudde langzaam mijn hoofd. Ik legde hem echter niet uit waarom ik wel moest<br />

rillen. Het was ook niet uit te leggen.<br />

Ik zat met een probleem: straks zou ik het boek aan de eigenaar teruggeven. Ik had<br />

besloten dat vragend te doen: “Ik geloof dat dit boek van u is?”<br />

Dit leek me makkelijkste manier, maar wat moest ik doen als hij ontkende? Moest ik<br />

dan aandringen, of moest ik de bewijzen direct aandragen?<br />

Wat moest ik trouwens doen, als hij zelfs zichzelf zou ontkennen?<br />

In feite had ik dan de tocht voor niets gemaakt en waren alleen de omweg naar het<br />

graf van de oude Stroph en het korte gesprek met zijn onbekende vriend mogelijk van<br />

waarde geweest.<br />

12


terugblik op de jaren 1960-1966<br />

De rouwkaart ontving ik een dag voor zijn begrafenis. Ik was verbaasd: enkele weken<br />

eerder was ik na ruim een jaar weer langs geweest en hadden we samen gespeeld.<br />

Zijn spel was toen onovertroffen geweest.<br />

Welke zetten ik ook bedacht en welke strategische valkuilen ik ook probeerde, steeds<br />

weer waren zijn tegenzetten vernietigend.<br />

Het leek een persoonlijke wraak, een overwinning om alle verloren partijen in de<br />

schaduw te schuiven.<br />

Hij voelde zich goed en scheen zich niets meer van zijn lichamelijke ongemakken aan<br />

te trekken.<br />

Hij wilde mij zelfs zijn zilvermijn laten zien, maar dat wist ik te verhinderen.<br />

De zilvermijn was een aantal lange en soms manshoge gangen, die in de rots uitgehakt<br />

waren.<br />

De plaatselijke bevolking had al eeuwen aan mijnbouw gedaan, in de hoop zilver te<br />

delven. Soms lukte het, maar het loon stond nooit in verhouding tot het werk.<br />

Meer verdiensten leverde het kopererts op, totdat machinale mijnbouw in andere<br />

streken en continenten meer winstgevend was.<br />

De mijn werd daarom bij gebrek aan financiën stilgelegd en de enige loodrechte<br />

schacht werd met een touw beveiligd, in de hoop dat niemand onverhoeds in het gat<br />

zou vallen.<br />

Een loze hoop, zo bleek na een twintigtal jaren. Een vroege vakantiegast moet over<br />

het touw gestapt zijn, nadat hij waarschijnlijk kleine steentjes naar beneden had<br />

gegooid.<br />

13


In elk geval heeft hij de diepte aan den lijve ervaren. Hij werd, ondanks uitvoerige<br />

zoekacties in de omringende bergen, pas na enkele maanden toevallig door een<br />

andere toerist gevonden.<br />

Er werd daarop een houten hek geplaatst, dat regelmatig op mogelijke gebreken gecontroleerd<br />

werd.<br />

Kort daarna brak de tweede wereldoorlog uit. De oorlogsindustrie verbruikte zoveel<br />

metalen dat er een serieuze poging ondernomen werd om de oude zilvermijn te<br />

heropenen.<br />

Het transport van het gedolven kopererts leverde echter zoveel problemen op, dat het<br />

bij één poging bleef.<br />

Na de oorlog bleef één van de leden van de inderhaast opgerichte mijndirectie van<br />

mening dat de mijn wèl lonend zou zijn, als er tenminste naar zilver gezocht zou<br />

worden.<br />

Dit was mijn vriend Stroph. In zijn schaarse vrije tijd hakte hij nieuwe gangen in de<br />

richting waarin hij zilver vermoedde. Als een professor Zonnebloem werkte hij aan zijn<br />

droom, want naarmate hij ouder en ouder werd, werd zijn hobby een obsessie.<br />

Zijn pensionering kwam hem niet vroeg genoeg. Eindelijk had hij alle tijd om zijn idee<br />

te verwezenlijken.<br />

Het mocht niet baten: hij vond te weinig zilver om zijn dromen van gouden bergen te<br />

verwezenlijken.<br />

Zijn pensioen was niet groot en ging bijna geheel op aan het noodzakelijke<br />

gereedschap en aan allerlei materialen, zoals dynamiet en chemicaliën.<br />

Hij moest naar neveninkomsten uitkijken. Voor enkele plaatselijke v.v.v.'s legde hij<br />

daarom toeristische routes aan en onderhield hij bestaande paden.<br />

Het kostte hem zijn gezondheid, maar iedereen die hem kende, tilde daar niet zwaar<br />

aan. Achteraf gezien niet helemaal onterecht, want hij stierf op bijna drieëntachtig<br />

jarige leeftijd.<br />

In zekere zin overviel de rouwkaart me dus. Natuurlijk wist ik dat ook hij niet eeuwig<br />

zou leven, maar zolang hij nog leefde leek hij onsterfelijk.<br />

Waarschijnlijk was hij al jaren geleden lichamelijk opgebrand en bleef hij alleen door<br />

zijn geestkracht nog op de been.<br />

Maar ook dat vermogen begeeft het eens.<br />

Zijn kijk op het leven verbaasde mij altijd. De laatste jaren had ik steeds meer het<br />

vermoeden dat hij geestelijk in een wankel evenwicht verkeerde. Hij balanceerde<br />

tussen genialiteit en seniliteit. Jarenlang had hij helemaal op zichzelf geleefd en hij<br />

had zich diep in de harde rots ingegraven om een droom na te jagen.<br />

14


Het idee dat hij tòch zilver zou kunnen delven, was een obsessie geworden en leek<br />

volkomen in tegenspraak met het flitsende creatieve schaak dat hij vroeger vooral<br />

speelde. Zelfs op het eind van zijn leven speelde hij niet alleen creatief, maar vooral<br />

agressief. Dit lijkt in tegenstrijd met zijn manier van leven: hij leefde namelijk<br />

defensief en hij had zich daarbij in een klein dorpje opgesloten.<br />

Een dorpje op een hoogvlakte, driehonderdvijftig meter boven een spoorlijn. Niet dat<br />

hem dat stoorde. Hij ging nooit naar beneden, omdat hij toch niet in staat was om<br />

lange reizen te ondernemen. Zijn gezondheid liet hem dat niet toe.<br />

Hij wist dit en hij vond het dan ook niet meer dan gewoon dat iedereen naar hem<br />

toekwam; ook al besefte hij dat een bezoek aan hem voor velen bezwaarlijk kon zijn.<br />

Ik had nog enkele snipperdagen en het was mooi weer - we besloten enkele dagen<br />

vakantie te houden.<br />

De volgende morgen vertrokken Marit, mijn vriendin sinds jaren, en ik zo vroeg<br />

mogelijk.<br />

De weg van Chur naar het dorpje is niet alleen schitterend, maar vooral tijdrovend.<br />

Het is een vrij smalle en bochtige weg, met in deze tijd van het jaar zwaarbeladen<br />

hooiwagens, die zich langzaam en krakend voortbewegen.<br />

Het meeste oponthoud veroorzaken echter de toeristen. Ze rijden vaak even hard als<br />

de hooiwagens en stoppen abrupt om het landschap te fotograferen.<br />

We hadden een weekendtas bij ons, omdat we na de begrafenis de omgeving nog<br />

een paar dagen wilden verkennen.<br />

Verder had ik de avond tevoren een fossiel uit mijn verzameling gehaald en die in<br />

mijn zak gestoken. Ik wilde afscheid nemen door hem een fossiel mee te geven,<br />

hoewel ik niet in een hiernamaals geloof.<br />

De tocht tot het kleine stationnetje verliep voorspoedig. Daar zetten we de auto neer<br />

om de vrij steile weg naar het dorpje te lopen.<br />

Het is een hele klim, ook al namen we de afkortingen, die nog stijler zijn.<br />

Uiteindelijk kwamen we boven.<br />

Marit, die vele verhalen over de oude Stroph kende, maar nog nooit met me was<br />

meegeweest, keek haar ogen uit.<br />

15


Het dorpje telt slechts enkele huizen en ligt op een kleine hoogvlakte van de Muchetta.<br />

Op de top van deze berg is een prachtig zicht op Zwitserland, Italië en<br />

Oostenrijk.<br />

Aan de overkant van het dal ligt een ander dorp. Dit dorp is groter en lijkt dichtbij. De<br />

afstand is echter bedrieglijk: eerst moet je driehonderdvijftig meter naar beneden, om<br />

bij het stationnetje weer driehonderdvijftig meter te klimmen.<br />

Toen we de eerste hooischuren aan de rand van het dorp zagen, schoot ik in de lach.<br />

“Wat is er?” wilde Marit weten en keek me verbaasd aan.<br />

Het was moeilijk om de juiste woorden te vinden, toch probeerde ik het:<br />

“Vanaf de eerste keer heeft dit dorp me geboeid. Er staan behoorlijk grote boerderijen<br />

op een kleine vlakte. Vroeger, en dat is al zo'n zestig jaar geleden, telde het dorp<br />

meer dan tachtig inwoners. Er was toen zelfs een school met een twintigtal leerlingen<br />

en een onderwijzer die zomers de school sloot en met het hooien meehielp. Hij moest<br />

wel, het onderwijs betaalde niet zo goed.”<br />

“Van wie weet je dat?”<br />

“Enkele dagen geleden woonden hier nog dertien mensen. Ik heb het van die dertiende.”<br />

Het was een vreemd dorp. Er woonden nu nog twaalf mensen en er waren geen winkels.<br />

Het dorp had echter wel een eigen postkantoor en twee echte kroegen, hoewel dat<br />

van Dorothea clandestien was.<br />

Het gemis aan winkels had men nooit erg gevonden. Alle boodschappen werden aan<br />

de postbode opgegeven.<br />

De postbode was de enige inwoner met eigen grond. Hij had weinig land, net genoeg<br />

om met zijn vrouw en vier dochters een redelijk bestaan te kunnen leiden.<br />

Er woonden nog twee boerengezinnen. Zij hadden echter geen eigen land.<br />

Bröhmer en Tuffli hadden grote stukken land van Winterwiess gepacht.<br />

Bröhmer had geen kinderen, zodat hij in de zomer van loonknechten gebruik moest<br />

maken om het hooi op tijd binnen te krijgen.<br />

De Tuffli's hadden nog één zoon in huis. Hij was voorbestemd om het bedrijf over te<br />

nemen. Tussendoor runde hij als bijverdienste een café.<br />

Het was een erkend café, met een omzet die uiterst klein moest zijn, want in de<br />

zomer leste een toevallig voorbijkomend groepje vakantiegangers de dorst en in de<br />

winter kwamen af en toe de buren.<br />

De gelagkamer was een huiskamer met houten keukentafels en enkele stoelen, terwijl<br />

er een smal bed tegen een grote betegelde kachel stond.<br />

16


Tenslotte was er nog Dorothea.<br />

Ongetrouwd en door opgezwollen benen moeilijk lopend. Ze bekeek de wereld door<br />

dikke brilleglazen en ze maakte een zure indruk. Zuur was ook haar inferieure wijn,<br />

die ze in ongewassen plastic bekers schonk en voor toeristen prijzen berekende die<br />

een driesterren hotel zeker niet zou misstaan.<br />

Toch had zij klandizie. Elke avond at de oude Stroph bij haar en hoorde haar aan.<br />

Haar verhalen interesseerden hem niet, maar hij moest ze wel aanhoren. Waar anders<br />

kon hij een warme maaltijd zo goedkoop krijgen?<br />

Waarschijnlijk was hij al haar verhalen alweer vergeten als hij naar huis terugliep.<br />

Hij woonde in het huis dat het eigendom van zijn broer was geweest. Een onbekend<br />

aantal jaren had hij het grote huis, met een stal onderin, bewoond. Winterwiess, die<br />

veel grond in het dorp bezat maar zelf in Filisur woonde, kon het huis gebruiken om<br />

zomers te hooien en vee te houden.<br />

Hij kocht het huis onder voorwaarde dat de oude Stroph een gedeelte van de eerste<br />

verdieping tot zijn dood toe gratis mocht bewonen.<br />

Winterwiess kende ik. Verschillende keren had ik hem en zijn zoon Andres tijdens mijn<br />

onregelmatige bezoeken ontmoet.<br />

Stroph had weinig contact met hen. Hij kon dagenlang op zijn kamer blijven. Hij groef<br />

zich dan in een eigengemaakt hol van honderden kranten, tijdschriften en<br />

studieboeken in. Alleen 's avonds kwam hij naar buiten voor een vlugge maaltijd bij<br />

Dorothea.<br />

Meer dan eens sprak hij zijn afschuw over het eten uit, maar dat was egoïstisch van<br />

hem. Hij misbruikte haar door tegen zijn zin bij haar te eten en op haar beurt<br />

misbruikte zij hem door haar verhalen te spuien. Misschien hoopte ze tegen beter<br />

weten in dat hij echt luisterde.<br />

Achteraf weet ik niet voor wie ik meer medeleven moet voelen.<br />

We liepen het dorp door. Ik keek mijn ogen uit. Zoveel auto's en vooral zoveel<br />

mensen had ik me in dit dorp niet kunnen voorstellen.<br />

Marit trok me aan de arm en zei:<br />

“Heb je dat ook gezien?”<br />

“Nee, wat dan?” vroeg ik verbaasd.<br />

“Iedereen is in het zwart.”<br />

Pas nu viel het me op. Iedereen was stemmig gekleed. Alleen wij hadden met het<br />

stralende en zeer warme weer rekening gehouden.<br />

17


Het lag zeker aan de leeftijd van de oude Stroph dat er zoveel gebogen stokoude<br />

mensen waren. Vooral het aantal vrouwen was opvallend.<br />

We kwamen bij het huis aan.<br />

Ik zag Dorothea en condoleerde haar, maar ze zei nors:<br />

“Meent u dat werkelijk?”<br />

Ik was perplex. Jaren had ze voor hem gezorgd. Nu zou ze alleen zijn. Niemand zou<br />

haar oninteressante verhalen meer aanhoren. Niemand zou de moed hebben net te<br />

doen of ze wel interessant waren.<br />

Marit duwde me ongemerkt verder en vroeg toen we buiten gehoorsafstand waren:<br />

“Meende je wat je zei?”<br />

Ik moet haar verslagen aangekeken hebben. Meende ik wel wat ik gezegd had?<br />

Woorden zijn zo gemakkelijk. je kunt ze als een sausje over de werkelijkheid gieten.<br />

Je kunt er zelfs de dood mee verpakken.<br />

Iedereen verwacht dat ook. Vooral bij een begrafenis is men gauw geneigd niets dan<br />

goeds over de doden te zeggen.<br />

Even herinnerde ik me een andere begrafenis. Een begrafenis die ik niet kon<br />

bijwonen. Ik was toen slechts toeschouwer: vanaf een hoge bergtop zag ik hoe een<br />

wrakke rouwauto het kerkhof opreed en hoe vier kleine stippen zich er achter<br />

voortbewogen.<br />

Dat waren familieleden van de man die drie dagen eerder van dezelfde bergtop af<br />

was gevallen en onherkenbaar verminkt terug gevonden was.<br />

Ik keek toen toe. Zonder emoties hoorde ik de kerkklok diep onder me en ik probeerde<br />

me voor te stellen wat die man tijdens zijn val doorleefd moest hebben.<br />

Mijn fantasie schoot tekort.<br />

Achteraf geloof ik echter dat ik toen wel geëmotioneerd was. Ik heb mijn gevoelens<br />

van toen tenminste nooit aan anderen onder woorden kunnen brengen. Ook dat lukte<br />

me niet.<br />

Voor het huis waar hij zo lang gewoond had, stonden de mensen te wachten. Ze<br />

spraken met elkaar.<br />

Het leek op een reünie van een groep vergeten mensen. Men kende elkaar van lang<br />

geleden en men ontmoette elkaar alleen nog maar in speciaal bewaarde<br />

gelegenheidskleding.<br />

Je rook motteballen en je proefde stof.<br />

Het was geen sombere bijeenkomst. Er hing geen begrafenissfeer.<br />

18


De groep overgeblevenen werd weliswaar elke keer kleiner, maar men voelde het<br />

soort trots dat oud worden met zich mee kan brengen.<br />

Er werd over voorbije dagen gesproken, alsof het nog tegenwoordige tijd was. Zelfs<br />

de overledenen speelden hun eigen rol. Ze werden uit de herinneringen te voorschijn<br />

gehaald en leefden weer vrolijk en opgewekt, of er nooit moeilijke tijden waren<br />

geweest.<br />

Ik begreep een dergelijke stemming nooit; ook al had de oude Stroph pogingen gedaan<br />

om het me uit te leggen.<br />

“Stelt u zich eens voor”, zei hij, “dat u ondanks een moeilijk leven tòch zeer oud<br />

wordt. Moet u uw verleden dan steeds maar blijven dragen? Waarom mogen we ons<br />

verleden niet zeven om alleen de pure zaken over te houden? Het is een soort<br />

goudwassen. Je houdt alleen wat stofgoud over en dat is zo weinig dat je moet<br />

oppassen dat de wind het niet alsnog verstrooit, want dan heb je niets meer over.”<br />

“Maar kunnen er dan geen dingen zijn die je nooit kunt vergeten?”<br />

“Natuurlijk bestaan die. Ik geloof zelfs dat je juist de moeilijke kanten van het leven<br />

moet onthouden. Moedwillig vergeten is onmenselijk en kan jezelf alleen maar schade<br />

berokkenen. Schadelijker is het echter als we ons slechts door wrok laten leiden. We<br />

mogen het verleden geen kans geven om ons als robots te programmeren.”<br />

Een ogenblik had ik het gevoel, dat hij mij persoonlijk aansprak, dat hij dingen van<br />

mij of over mij wist die ik hem nooit verteld had. Ik voelde me aangesproken, maar ik<br />

kon geen antwoord geven.<br />

Dergelijke situaties kwamen vaker bij ons voor.<br />

Ik hoefde geen antwoord te geven, want hij glimlachte en zei:<br />

“U wilt zeker koffie.”<br />

Ik was hem er dankbaar voor, ook al was zijn koffie altijd èn te sterk èn te oud.<br />

Ik voelde een hand op mijn schouder en draaide me om.<br />

Het was Andres Winterwiess die achter me stond.<br />

“Fijn, dat u gekomen bent.”<br />

Hij keek naar Marit en ze stelden zich aan elkaar voor.<br />

“Waarom zou ik niet komen?” vroeg ik hem.<br />

“Door de afstand misschien.”<br />

Terwijl hij dit zei, wees hij naar de tredenstoep van het huis.<br />

Nu pas zag ik dat er een mooi gevlochten korf tegen de deurpost stond. Een grote<br />

ronde korf met een gat in het midden.<br />

19


Ik fronste mijn wenkbrauwen en wilde vragen waarvoor die korf diende, maar Andres<br />

was me voor. Hij legde uit dat het een grafkrans van een of andere kuurvereniging uit<br />

de omgeving was: “Het is in deze streken een oud gebruik dat bij een begrafenis de<br />

belangrijkste kransen door maagden worden gedragen. De dochters van de postbode<br />

zijn waarschijnlijk nog maagd. Daar hebben ze de leeftijd tenminste voor, maar dat is<br />

nou net het probleem. Mijn familie vindt ze nog te jong voor deze eer.”<br />

“Dat is dan jammer voor ze”, probeerde ik gekscherend te zeggen.<br />

Andres luisterde er niet naar, maar vervolgde:<br />

“Kijk, mijn zusters hebben zich al over enkele kransen ontfermd, hoewel juist zij daar<br />

geen recht op hebben. Ik heb helaas alleen niet genoeg zusters en er is nog één<br />

krans over en nou dacht ik...”<br />

Hij maakte zijn zin niet af, maar keek naar Marit, die in de lach schoot en zei:<br />

“En al zijn vroegere vriendinnen dan?”<br />

Ze wees naar de in het zwart verhulde vrouwen.<br />

Andres schudde zijn hoofd met een meewarig gezicht:<br />

“Ik denk dat ze als maagd zullen sterven.”<br />

Hij wachtte even en zei toen met een gespeelde plechtstatigheid:<br />

“Het is onze plicht de begrafenis zo soepel mogelijk te laten verlopen. Natuurlijk<br />

kunnen we deze krans aan één van hen geven. Maar aan wie? Wie in vredesnaam?<br />

Het is vragen om moeilijkheden en het zou alleen maar scheve ogen geven. Kijk maar<br />

eens naar ze. Ze azen er allemaal op. Ze willen er wel een moord voor doen en dat is<br />

nou net het laatste wat wij willen. Stroph moet in alle rust begraven worden. Die zorg<br />

hebben wij op ons genomen en u zou ons er geweldig mee helpen.”<br />

Hij keek Marit verwachtingsvol aan. Ze knikte en liep met hem naar de stoep.<br />

Ik voelde de blikken van de vrouwen in mijn rug, toen ik haar nakeek en zag hoe ze<br />

de korf opende en vrij onhandig een veel te grote krans oppakte.<br />

Ik liep naar haar toe om haar te helpen, maar ze lachte zenuwachtig:<br />

“Je hebt er nog minder recht op dan ik. Hij had het toch over vrouwelijke maagden?”<br />

Even later vormde zich een stoet en langzaam schreden we naar het kerkhof. Het<br />

pas gedolven graf rook naar vochtige aarde en steen.<br />

Enkele mannen lieten de kist er voorzichtig in zakken.<br />

Daarna werden de bloemen en kransen rond het graf gelegd, zodat de muffige en<br />

vochtige geur verdween.<br />

Terwijl de doodgravers de aarde met grote schoppen terug stortten, liepen wij<br />

zwijgend achter de predikant aan naar het kerkje.<br />

20


In de kerk werden de mannen en de vrouwen gescheiden.<br />

Ik zat achterin tussen twee oude mannen die tot de aanvang van de dienst elkaar<br />

mededelingen toe mompelden. Onverstaanbaar, maar een geur van knoflook<br />

achterlatend.<br />

De preek was een openbaring voor me.<br />

Niet dan goed werd er over de dode gesproken. Alle goede, maar ook alle kwalijke<br />

eigenschappen, karaktertrekken en gedragsuitingen werden met naam en toenaam<br />

genoemd.<br />

Meer dan eens boog de predikant zich over de preekstoel heen en vroeg dan<br />

retorisch:<br />

“Niet waar, Dorothea?”<br />

Ze knikte dan stralend, hoewel ze met een zakdoek de tranen regelmatig van haar<br />

gezicht wiste.<br />

Ik leerde veel over hem. Hij werd als een moeilijk mens afgeschilderd. Moeilijk voor<br />

zichzelf, maar vooral voor anderen.<br />

In zijn leven had hij veel gedaan, maar nog meer misdaan als je de predikant mocht<br />

geloven. Zijn koortsachtig zoeken naar edele metalen had weg van een langdurige<br />

dramatisch verlopende malaria aanval. Hij teerde op zijn eigen krachten in. Een<br />

langzame aftakeling met longen die vol stof zaten.<br />

Hij wist niet van ophouden: hoe zwakker hij werd, des te meer hij zijn eigen<br />

denkbeeld fixeerde.<br />

Hij joeg het na, alsof het steeds binnen handbereik was en na elke volgende slag van<br />

zijn steenhamer op de beitel geopenbaard zou worden.<br />

Uiteraard kon hij dit niet volhouden. Hij kwam er pas achter toen hij tweeëneenhalf<br />

jaar tevoren in een van de gangen in elkaar gezakt was en eerst tegen de avond door<br />

een verontruste Dorothea gevonden werd.<br />

Sindsdien was hij nog meer in zichzelf gaan leven. De enigen die hem nog opzochten,<br />

kwamen hoofdzakelijk om te schaken.<br />

Zelfs het schaken bracht hem niet tot rust. Zijn schaken werd mechanischer, zijn<br />

zetten leken geprogrammeerd en verloren hun intuïtieve karakter.<br />

21


Zijn manier van schaken werd een koortsachtig zoeken naar edele overwinningen, en<br />

ook nu teerde hij op zijn krachten in. Een langzame geestelijke aftakeling van<br />

verstofte hersenen.<br />

De woorden van de predikant ontluisterden de oude Stroph niet. Integendeel, hier<br />

werd een mens beschreven, zoals hij was en niet zoals anderen hem zo graag wilden<br />

hebben of wilden zien.<br />

Hij was die hij was en dat was voor hem genoeg - voor anderen was dat misschien<br />

wel te veel.<br />

Weer moest ik aan die andere begrafenis denken. Dat was in 1949 geweest. Zestien<br />

jaren waren er intussen verstreken, dat betekende ook dat ik zestien jaar ouder was<br />

geworden.<br />

Ik vroeg me af of ik ook nu van grote hoogte zou toekijken tot het moment dat de<br />

kist zou zakken. Zou ik weer eenzaam en alleen de berg aflopen, bang om er teveel<br />

bij betrokken te raken?<br />

Was het toen schaamte dat ik alleen van grote afstand toe wilde kijken?<br />

Een schaamte om mezelf niet te hoeven herkennen, hoewel ik wist dat ik er mijn hele<br />

leven bij betrokken zou blijven.<br />

Na de kerkdienst gingen de meesten nog even het kerkhof op. Het graf was dichtgegooid.<br />

Alleen de bloemen waren een tastbare herinnering, een eerbewijs. Niet<br />

meer, maar zeker ook niet minder.<br />

Ongemerkt wierp ik het fossiel op de omgewoelde aarde. Ik draaide me om en liep<br />

met Marit terug.<br />

We namen afscheid van Winterwiess en liepen naar het stationnetje.<br />

De hele weg spraken we niet tegen elkaar, tot we in de auto zaten.<br />

Marit startte de auto en vroeg:<br />

“Wat zullen we? Zullen we een paar dagen in Davos blijven of wil je in het andere<br />

dorp een hotel zoeken?”<br />

“Wat wil jij?”<br />

“In Davos zal het moeilijk zijn”, was haar antwoord en dus reden we naar Wiesen.<br />

Daar zagen we aan de overkant het kleine witte kerkje en de enkele huizen.<br />

Slechts vaag waren mensen te onderscheiden.<br />

Het was alsof ik een schimmenspel had bijgewoond en ik wist dat ik nooit meer in dit<br />

dorpje zou komen.<br />

Het afscheid dat ik van Stroph had genomen, was eveneens het afscheid van dat<br />

kleine dorpje.<br />

22


We parkeerden de auto en vroegen aan een voorbijganger naar de v.v.v..<br />

Het was een klein kantoortje en volgens de man die ons te woord stond, moest er<br />

nog wel een hotelkamer vrij zijn.<br />

Hij belde op om voor ons te reserveren en vertelde hoe we er konden komen.<br />

“Heeft u nog beschrijvingen van uitgezette wandelingen?” vroeg ik.<br />

De man pakte enkele foldertjes en een kaartje en zei:<br />

“Hier staan verschillende tochten op aangegeven. Alleen kunt u deze tocht niet meer<br />

maken.”<br />

Hij tekende met potlood een route aan, die van zijn kantoortje naar het tegenoverliggende<br />

dorp liep, om via een hoge weg langs de Muchetta in Filisur te eindigen.<br />

“Kijk, dit pad loopt hier over een steil steenslagveld en is al jaren niet meer<br />

onderhouden. U moet die weg niet nemen. De kans dat u verongelukt, is bijzonder<br />

groot."<br />

“Wordt dat pad dit jaar nog opengesteld?"<br />

“Het zit er niet in. De man die het jarenlang onderhield, is enkele dagen geleden<br />

overleden."<br />

“Toch niet de oude Stroph?" vroeg ik belangstellend.<br />

De ander keek verrast:<br />

“Kende u hem?"<br />

“We komen net van zijn begrafenis", zei Marit.<br />

“U kende hem dus."<br />

“Ik schaakte met hem."<br />

“Aha, één van zijn schaakvrienden."<br />

Ik knikte.<br />

“U schaakte met hem - maar dan kent u toch zeker dr. Liebermann?"<br />

Ik voelde hoe het bloed uit mijn gezicht wegtrok en de slagaders in mijn nek leken te<br />

barsten.<br />

Het kon niet waar zijn. De naam Liebermann komt vaker voor, en de Liebermann die<br />

ik gekend had, was allang dood.<br />

Toch?<br />

Ik legde mijn hand op mijn voorhoofd, alsof ik de stekende pijnscheut weg wilde<br />

duwen.<br />

Marit greep mijn arm en vroeg bezorgd:<br />

“Is er wat?"<br />

23


Ze kende dr. Liebermann niet. Nooit had ik het met haar over hem gehad. Waarom<br />

zou ik? Dood is dood, hield ik me zelf voor.<br />

Langzaam trok de pijn weg en ik hoorde me de vraag stellen:<br />

“Dr. Liebermann, zei u?"<br />

“Ja. Hij is een Duitser. U komt toch ook uit Duitsland?"<br />

“Kunt u dat dan horen?"<br />

“Natuurlijk, maar u spreekt ons dialect erg goed. Door bepaalde zinswendingen dacht<br />

ik dat u hier niet geboren en getogen bent."<br />

“Dat klopt. Oorspronkelijk kom ik uit Duitsland, maar ik woon al twintig jaar in<br />

Zwitserland en het bevalt me hier goed."<br />

“Dan zou u werkelijk eens met dr. Liebermann kennis moeten maken. Het bevalt hem<br />

hier ook uitstekend."<br />

Wie was deze dr. Liebermann? We spraken over hem alsof hij een vreemde was, en<br />

dat was hij ook voor mij. Alleen de naam was gelijk aan de Liebermann die ik gekend<br />

had.<br />

Ik voelde angst opkomen. Het zweet brak me aan alle kanten uit. Ik probeerde mijn<br />

angstgevoelens te onderdrukken. Er waren immers geen redenen waarom ik zo<br />

angstig zou moeten zijn?<br />

Natuurlijk was hij niet de man die jaren geleden van de Elsighorn naar beneden was<br />

gevallen en die in Frutigen begraven werd, terwijl ik niet de moed had om zelfs van<br />

grote hoogte toe te kijken.<br />

Die man was dood en begraven. Nooit zou ik te weten komen hoe hij in werkelijkheid<br />

had geheten, noch wie hij was, laat staan hoe hij er uit had gezien.<br />

Jarenlang had ik gedacht dat ik het wel wist, omdat de naam Liebermann op de<br />

grafsteen ingebeiteld was.<br />

Jaren had ik in die veronderstelling geleefd, totdat ik er achter kwam dat hij na een<br />

schipbreuk op een Zuidamerikaanse rivier vermist werd.<br />

Het gebied was berucht om giftige slangen, piranha's en andere vraatzuchtige<br />

beesten, terwijl vermoed werd dat stammen nog onontdekte mensetende indianen<br />

zich er heer en meester voelden.<br />

Ik weet nog goed dat ik het officiële politierapport ontving en hoe ik het keer op keer<br />

overlas en me verbaasde over het feit dat een politieluitenant ergens in Argentinië zo<br />

koel en zakelijk de ondergang van een mens wist te beschrijven.<br />

Een typische ondergang. Bijna mystiek, en daarom zag ik zijn schipbreuk als een<br />

symbool voor mijn leven.<br />

Zijn ondergang betekende voor mij namelijk leven.<br />

24


“Hij zal nu een jaar of vijf bij ons wonen. Een aardige rustige man. In de oorlog<br />

schijnt hij veel meegemaakt te hebben en daarom wil hij nooit meer naar zijn vaderland<br />

terug."<br />

Dit was een andere Liebermann. De dr. Liebermann die ik gekend had, was dood. Zijn<br />

dood was door officiële instanties bekrachtigd. Hij was werkelijk vergaan. Hij was van<br />

de aardbodem verdwenen en alleen mijn herinneringen spookten voort.<br />

Eindelijk waren er geen toevalligheden meer die me zouden kunnen beïnvloeden.<br />

Er viel een grote gejaagdheid van me af. Ik voelde me rustiger worden en vroeg me<br />

zelfs af of ik die andere Liebermann niet eens zou kunnen ontmoeten. Pas dan zou ik<br />

werkelijk rust vinden, hield ik me voor. Pas dan zou ik mezelf kunnen worden en<br />

mezelf kunnen zijn.<br />

“Hij woont hier?" vroeg ik aarzelend. Ik wist dat de vraag overbodig was, omdat de<br />

man al had verteld dat hij in dit dorp woonde. Ik hoopte echter over deze Liebermann<br />

iets meer te weten te komen.<br />

“Ja, in één van die nieuwe chalets boven het dorp."<br />

“Wat doet-ie, werkt hij of...?"<br />

“Ik denk dat hij renteniert. Hij gaat wel eens op reis, maar eigenlijk nooit lang. Niet<br />

langer dan een paar dagen bedoel ik en zelfs dat gebeurt zelden."<br />

“Zou ik...", ik maakte mijn vraag niet af, omdat de ander mij al antwoord gaf:<br />

“Ik denk niet dat hij u zal willen ontmoeten. Hij heeft weinig contact met anderen. Ik<br />

weet toevallig dat hij met Stroph regelmatig schaakte, maar meer weet ik niet over<br />

hem. Het spijt me, maar ik kan u verder niet helpen. Of misschien wel - een jaar of<br />

twee geleden heeft hij hier een schaakclub op willen zetten. Het is niet gelukt. Gebrek<br />

aan belangstelling, of misschien wel gebrek aan talent in ons dorp", voegde hij er<br />

lachend aan toe.<br />

Dit was typerend voor mijn vriendschap met de oude Stroph. We spraken nooit over<br />

vrienden en kennissen. We leefden ons eigen leven en dat was voor ons voldoende.<br />

Voor mij was dat in elk geval meer dan genoeg.<br />

“Waar heeft hij gewoond, voordat hij hier kwam?" vroeg ik, maar Marit zei korzelig:<br />

“Laten we verdergaan, dan hebben we nog wat aan de rest van de dag."<br />

Ik kreeg dan ook geen antwoord en we hadden enkele heerlijk ontspannende dagen,<br />

waarin de begrafenis slechts een vluchtig moment leek.<br />

Maanden later moest ik weer aan die andere Liebermann denken, toen ik op kantoor<br />

een relatie in Davos moest opbellen.<br />

Ik pakte het telefoonboek en zocht onder Wiesen zijn naam op.<br />

25


Daar stond het: Liebermann dr. E. F., psych., Tilierstrasse 15.<br />

Zonder na te denken pakte ik de hoorn op en draaide het nummer.<br />

Ik moest vrij lang wachten voordat opgenomen werd:<br />

“Liebermann."<br />

Een golf van paniek overspoelde me. Wat moest ik zeggen?<br />

Moest ik vertellen dat het zuiver toevallig was dat zowel de naam en de voorletters,<br />

als het beroep volkomen gelijk waren aan de naam en het beroep van de Liebermann<br />

die ik gekend had?<br />

Hij kon immers niet dezelfde man die ik gekend had, zijn? De man die in mijn<br />

herinnering geëtst zat, even hardnekkig als een tatoeage.<br />

Thuis had ik de bewijzen dat die man werkelijk dood was, spoorloos in een oerwoud<br />

opgegaan.<br />

Ik kon toch moeilijk iemand lastig vallen, omdat hij toevallig dezelfde naam en<br />

hetzelfde beroep had?<br />

Vaag hoorde ik de ander vragen:<br />

“Hallo? Wie is daar?"<br />

Het enige wat ik nog uit kon brengen, was:<br />

“Het spijt me. Waarschijnlijk heb ik een verkeerd nummer gedraaid."<br />

Ik legde de hoorn neer en ik voelde me neerslachtig, omdat ik geen raad met mezelf<br />

wist.<br />

Het verleden kun je niet keren door het steeds weer op te rakelen. Tòch voelde ik dat<br />

mijn verleden onvolledig was. Het was nog niet afgerond, omdat ik zelf nog niet<br />

afgerond was.<br />

Ik was een jachthond die het verleden najoeg.<br />

Ik leefde met mijn rug naar de toekomst en kon de moed niet opbrengen me om te<br />

draaien.<br />

Wij vormden een tweeëenheid: ik hoorde bij mijn verleden, zoals mijn verleden bij mij<br />

hoorde. We waren een onlosmakelijke tweeling.<br />

26


een ontmoeting: het einde<br />

Ik ben niet bang voor de hel,<br />

mijn huis is al verbrand,<br />

mijn ledematen zijn al verbrand,<br />

en de boze geesten zijn mijn vrienden.<br />

Alle pijnen der hel heb ik reeds geleden.<br />

Goediger dan God is de Duivel.<br />

Daar hij niet zo machtig is,<br />

kan hij niet zo wreed zijn.<br />

Ik heb geen angst, vrienden.<br />

Joseph Roth - Job<br />

27


een ontmoeting: het einde<br />

We waren al een tijd herinneringen aan de oude Stroph aan het ophalen en aan het<br />

uitwisselen. Eigenlijk was dat onmogelijk: we hadden geen enkele gemeenschappelijke<br />

herinnering. Het gemeenschappelijke lag slechts in het schaken en in de<br />

begrafenis.<br />

Het leek of er twee Strophen bestaan hadden en dat inzicht vond ik afschrikwekkend.<br />

Hoeveel Strophen waren er eigenlijk geweest?<br />

Tenslotte vroeg de man mij:<br />

“Moest u hier in de buurt zijn?"<br />

Ik knikte:<br />

“Ja, ik moet iemand aan de overkant opzoeken", en ik wees in de richting van het<br />

andere dorp.<br />

Plotseling onderging ik de zwaarte van mijn opmerking. Ik ging werkelijk iemand aan<br />

de overkant opzoeken.<br />

Na enkele maanden voorzichtig naspeuren wist ik meer van de dr. Liebermann die<br />

daar woonde dan mij lief was.<br />

Ik moest hem nu aan de overkant van mijn herinneringen opzoeken.<br />

Marit wist van niets. Ik wilde haar er niet bij betrekken.<br />

Ik durfde haar ook niets te zeggen, omdat ik bang was dat zij mij ervan zou willen<br />

weerhouden.<br />

Ik moest het zelf opknappen<br />

28


Mijn laatste twijfel, zo ik die nog had, kon alleen Liebermann zelf wegnemen. Hiervoor<br />

had ik een boek meegenomen, dat volgens een motto op het schutblad door<br />

"Wölfchen" aan Brigit gegeven was. Het was lang geleden op haar verjaardag<br />

gegeven.<br />

Nog een paar uur en het zou voorbij zijn. Maar wat dan?<br />

Ik wist het niet.<br />

“Dan zal ik u niet langer ophouden."<br />

Ik wimpelde de opmerking af:<br />

“Och, het is niet erg. Ik heb nog tijd."<br />

Dat was niet waar. Eigenlijk had ik moeten zeggen dat ik geen zin had om verder te<br />

gaan. Ik zag opeens tegen het bezoek op en om niet al te onvriendelijk te lijken vroeg<br />

ik hem:<br />

“Woont u hier in de buurt?"<br />

“Ja, en ik wilde een flinke wandeling maken en toen dacht ik..."<br />

Hij keek naar achteren en wees naar boven:<br />

“Bent u wel eens op de Muchetta geweest?"<br />

Ik schudde ontkennend mijn hoofd.<br />

“Dan moet u dat zeker eens doen. Een paar keer per jaar ga ik erheen. Het is een<br />

prachtige tocht, met op het eind nog een klein stukje klauterwerk, en dan sta je<br />

boven. Het uitzicht is onbeschrijfelijk mooi en je komt er tot rust."<br />

Opeens leek hij ouder, terwijl hij misschien net vijftig jaar was. Ik zag een pijnlijke<br />

trek om zijn mond en merkte op dat zijn oogleden zwaar hingen, zodat de wallen<br />

onder de ogen dieper leken dan ze in werkelijkheid moesten zijn.<br />

“Verkijkt u zich echter niet op die rust. Die rust is slechts schijn. Ze belooft veel, maar<br />

je moet weer naar beneden en elke stap naar beneden brengt je dichter bij de<br />

werkelijkheid dan je eigenlijk zou willen. Toch zoek ik die rust steeds weer op, want<br />

rust ken ik eigenlijk niet. Ik heb nooit echt rust gekend."<br />

Hij zweeg en wreef vermoeid de ogen uit, waarna hij vervolgde:<br />

“Neem me niet kwalijk dat ik u dit allemaal vertel. Het interesseert u waarschijnlijk helemaal<br />

niets. In uw ogen moet ik een oudere man zijn, die geen raad met zijn<br />

dagelijkse zorgen en beslommeringen weet. Iemand die om een praatje verlegen is<br />

en u daarom lastig valt."<br />

“Zo voel ik het anders niet, gaat u rustig door."<br />

Ik probeerde mijn belangstelling te tonen, niet geveinsd maar eerlijk, want de man<br />

boeide mij. Zijn manier van praten herkende ik bij mezelf maar al te goed.<br />

29


De ander lachte schamper:<br />

“U hoeft niet te proberen vriendelijk tegen mij te zijn."<br />

“Dat doe ik ook niet. Ik probeer alleen maar mezelf te zijn", verontschuldigde ik mij.<br />

“Jezelf zijn. Ja ja, daar bent u nog jong genoeg voor."<br />

“Wat zegt u dat hard."<br />

“ Ach waarom ook niet. Ik geloof al jaren niet meer in mezelf. Ik ben mezelf al jaren<br />

kwijt. Weet U, jaren geleden geloofde ik nog wel in mezelf. De wereld veranderde<br />

toen en ik zag dat er een rol voor me was weggelegd. Maar wat heeft het me<br />

opgeleverd? Niets. Alleen maar verbittering."<br />

“Alleen maar verbittering?"<br />

Hij zweeg weer een tijd en zei toen:<br />

“Het was geen verbittering. U heeft gelijk. Het is meer een gevoel van vervreemding<br />

en daar weet ik me geen raad mee."<br />

Ik wilde iets zeggen, maar ik vond geen woorden en wachtte daarom de stilte af.<br />

“Ooit heeft iemand tegen mij gezegd dat ik tot zelfmoord in staat zou zijn. Maar zelfs<br />

dàt geloof ik niet. Ik ben te laf en tegelijkertijd ben ik te nieuwsgierig. Ik voel en ik<br />

weet dat ik in mijn leven nog veel goed te maken heb; maar zelfs daar ben ik niet toe<br />

in staat."<br />

“Bent u zò eenzaam?"<br />

“Ik heb geen enkele band meer met mijn familie - als u dat bedoelt; maar zelfs bij<br />

een hechte familieband kun je eenzaam zijn."<br />

“Dat weet ik", zei ik, terwijl ik helemaal geen familie meer heb.<br />

“Hoe kunt u dat nou weten? U bent van een andere generatie. U leeft in een hele<br />

andere tijd. Tussen onze generaties is volgens mij een onoverbrugbare afstand."<br />

Hoeveel jaar was hij ouder dan ik? Vijftien jaar? Misschien twintig? De meeste mensen<br />

schatten mij te jong in en kunnen hun verbazing niet verhullen als ze merken dat ik<br />

ouder ben als ze gedacht hadden.<br />

“U heeft de oorlog niet bewust meegemaakt. Ik wel, en dat schept al een afstand<br />

tussen ons."<br />

Ik wilde hierover niet met hem redetwisten. Het had ook weinig zin. Het hoefde ook<br />

niet, want hij sprak gewoon verder:<br />

“Na mijn studie ben ik in een soort gevangenis gaan werken. Dat was op eigen<br />

verzoek en het werk gaf me een groot gevoel van vrijheid. Ik kon gaan en staan waar<br />

ik wilde en niet iedereen kon dat in die tijd. Ik had een vast omlijnde betrekking<br />

gecreëerd, waarin ik mijn theorieën aan de praktijk kon toetsen. Maar een oorlog<br />

volgt altijd zijn eigen weg, ook deze; en ik raakte steeds meer overtuigd dat we<br />

30


onmogelijk konden winnen. Ik zag steeds meer in dat al mijn moeizaam opgebouwde<br />

theorieën niet klopten. Ze konden ook niet kloppen, omdat een mens geen machine<br />

is, hoewel velen dat toen wel geloofden. Maar wat wil je in een alles vernietigende en<br />

nietsontziende oorlog?"<br />

“Wat waren uw theorieën dan?"<br />

Hij staarde voor zich uit:<br />

“Ik geloofde dat je een ter dood veroordeelde beter kon helpen, als je hem vlak voor<br />

de terechtstelling van zijn uitzichtloze situatie op de hoogte bracht. Dat is echter niet<br />

altijd zo: niet iedereen kan of wil zijn sterven serieus nemen. Sommigen werden<br />

opstandig en moesten platgespoten worden. Later hadden we geen tranquillizers<br />

meer en dan werden ze gewoon murw geslagen. Anderen klapten volledig in elkaar.<br />

Er waren er ook die hun dood heel open tegemoet traden. Ik geloof nu dat als je niets<br />

vertelt, men meestal overtuigd is dat alles wel goed zal komen. Zelfs tegen beter<br />

weten in."<br />

Opeens keek hij me strak in het gezicht en vroeg vrij emotieloos:<br />

“Weet u waarom de grote vernietigingskampen op het laatst overwerkt raakten?"<br />

Ik kreeg geen kans om te reageren, want hij vervolgde:<br />

“De zaak was tot in de puntjes georganiseerd. We hadden met bepaalde quota<br />

mensen rekening gehouden. We hielden ook rekening met zekere, dat wil zeggen vrij<br />

goed voorspelbare, vertragingen. En juist dààr lag de grote fout. Er waren vertragingen<br />

voorspeld, maar dat waren totaal andere vertragingen. De grootste vertragingen<br />

traden op, omdat de mensen als onmondig slachtvee de dood tegemoet gingen. Er<br />

brak pas paniek uit toen men in de gaskamers met een armzalig stukje puimsteen in<br />

de hand stond en merkte dat er geen douches en geen afvoer aanwezig waren. Toen<br />

was het voor hen echter al te laat. De doodsfabrieken konden de toevoer niet meer<br />

aan en dat leverde de vertragingen op."<br />

“Bedoelt u dat de uiteindelijke vertragingen optraden, omdat de voorspelde vertragingen<br />

niet uitkwamen?"<br />

“Zo zou u het kunnen stellen."<br />

“En toen?"<br />

“Wat bedoelt u met 'en toen'?"<br />

“U kwam er achter dat uw ideeën niet klopten."<br />

“De oorlog was afgelopen en daar stond ik. Ik was negenentwintig jaar oud en ik<br />

voelde me verbitterd, terwijl het mijn eigen schuld was. Natuurlijk was niet de oorlog<br />

mijn schuld. Ik was wel schuldig voor mijn eigen aandeel. Ik dacht werkelijk dat ik<br />

31


verbitterd was, maar ik wilde niet opgeven en daarom besloot ik een nieuw leven te<br />

beginnen. Alles liet ik in de steek en ik..."<br />

“Werd u dan gezocht?" vroeg ik, terwijl ik het antwoord kon raden.<br />

Het hele gesprek kwam me onwezenlijk en onbegrijpelijk voor.<br />

Ik wilde een zekere dr. Liebermann opzoeken, om na te gaan of hij de dr. Liebermann<br />

was die ik vroeger gekend had.<br />

Door een plotselinge opwelling besluit ik eerst langs het graf van een oude vriend te<br />

gaan en ik ontmoet daar iemand die mij stukken van zijn leven vertelt. Stukken die ik<br />

herkende, alsof ik er deelgenoot van geweest was.<br />

Ik keek hem scherp aan en even had ik het gevoel dat ik bepaalde trekken in zijn<br />

gezicht herkende.<br />

Of was dat alleen maar verbeelding? Ik had immers al zo vaak geprobeerd hem voor<br />

mijn geest te halen en dat lukte nooit.<br />

Zijn gezicht was verdwenen, het had plaats gemaakt voor een gevoel.<br />

Een gevoel van onbehagen, dat geen gezicht nodig had en waarvoor ik geen woorden<br />

wist.<br />

Misschien wilde ik wel geen woorden vinden, dan hoefde ik dat gevoel van onbehagen<br />

tenminste aan niemand uit te leggen.<br />

Ik had hem een vraag gesteld waarop hij me langdurig en bedrukt aankeek.<br />

Eindelijk zei hij:<br />

“De oorlog was voorbij."<br />

Was de oorlog wel voorbij? Waren de herinneringen eraan niet zo sterk geworden dat<br />

het tekenen van een wapenstilstand slechts een toevallige bijkomstigheid was?<br />

Wapenstilstanden en vredesovereenkomsten horen bij de traditie van de oorlog. Een<br />

folklore die waardeloos is als ze niet samengaat met diep ingrijpende veranderingen<br />

in het denken en in het handelen van alle partijen.<br />

De oorlog was voorbij, maar er was niet veel veranderd.<br />

Er waren enkele oorlogsmisdadigers veroordeeld, sommigen waren zelfs terechtgesteld.<br />

Het merendeel had de dans echter kunnen ontspringen.<br />

Verschillenden waren ontvlucht, anderen hadden zich op tijd weten in te dekken.<br />

Ook dat hoort bij de folklore.<br />

Op deze manier wordt elke oorlog een geleden tijd en kan het nooit een verleden tijd<br />

worden.<br />

“Woont u daarom in Zwitserland?"<br />

32


“Nee, niet daarom. Ik kan naar Duitsland terug, als ik dat zou willen. In de oorlog was<br />

ik maar een kleine jongen, ook al had ik toen een hoge dunk van mezelf. Ik deed<br />

alleen maar mijn werk, meer niet en dat zit me dwars. Als 't moet, zou ik me achter<br />

gegeven opdrachten kunnen verschuilen; maar dat wil ik juist niet. Ik deed dat werk<br />

namelijk omdat ik het graag wilde. Meer wilde ik niet. Natuurlijk had ik mijn ambities,<br />

maar die lagen in mijn werk verankerd. Mijn werk was mijn leven en toen dat werk<br />

ophield, stierf er een stuk van mezelf. Het was alsof ik uit een nachtmerrie<br />

ontwaakte; maar dat zult u nooit kunnen begrijpen."<br />

“Waarom zou ik dat nooit kunnen begrijpen?"<br />

Hij gaf me geen antwoord, maar vervolgde:<br />

“Ik ontwaakte uit een nachtmerrie en rolde direct in een nieuwe nachtmerrie. De<br />

berichten over massamoorden en andere oorlogsmisdaden kende ik tijdens de oorlog<br />

alleen als geruchten. Ik geloofde ze toen niet. Een Duitser doet zoiets toch niet? In<br />

dat opzicht leek ik veel op iedereen die onschuldig de gaskamer werd ingedreven en<br />

zelfs toen niet begreep wat er eigenlijk aan de hand was. De geruchten waren<br />

afschuwelijk, maar bleken helaas al te waar te zijn. Zelfs nog erger dan waar. De<br />

waarheid bleek afschuwelijker te zijn dan ik me ooit had kunnen voorstellen. Ik kon<br />

me er ook niets bij voorstellen toen ik die geruchten voor het eerst hoorde. Is dat niet<br />

onvoorstelbaar? Ik had het toch kunnen weten? Bij mij op het werk gebeurden ook<br />

afgrijselijke dingen. Onvoorstelbaar, jaja. En nu? Och, er is zoveel bekend geworden<br />

over de misdaden dat de hoeveelheid nadelig is gaan werken. Door de hoeveelheid is<br />

de oorlog voor velen onvoorstelbaar geworden. Het getal werkt altijd vervreemdend.<br />

U moet weten dat ik psycholoog ben en dat het gedrag van mensen mij uitermate<br />

boeit. Of had u dat al begrepen?"<br />

“Nee, maar nu u het zegt..."<br />

Natuurlijk had ik het al begrepen, maar dat kon ik hem toch niet vertellen?<br />

De ander knikte somber en sprak op gedempte toon verder:<br />

“Wat moest ik met al die nieuwe gegevens, met al die afschuwelijke feiten? Ik kon ze<br />

niet onder woorden brengen. Ik kon ze niet beschrijven, ik kon ze niet rubriceren; ik<br />

kon ze zelfs niet in de tijd plaatsen. Ik kon ze alleen maar ondergaan, maar zelfs dat<br />

werd me vaak te veel. Ik had immers ook orders uitgevoerd. Nog erger is het dat ik<br />

orders heb gegeven. Heel bewust had ik aan het in stand houden van het systeem<br />

meegeholpen. Meer dan eens word ik midden in de nacht wakker, omdat een<br />

onbekende stem me in een beeldloze droom vraagt 'En wat heb jìj toen gedaan?' Op<br />

deze vraag kan ik dan nooit een antwoord geven, omdat ik steeds voortijdig wakker<br />

33


word. Dat is maar goed ook, want ik zou echt geen antwoord weten. Wat zou ik<br />

moeten zeggen? Moet ik zeggen dat ik..."<br />

Hij zweeg enkele minuten, zuchtte toen diep en zei:<br />

“We waren toen god en de duivel in één persoon. Toen ik tot dat inzicht kwam,<br />

verloor ik mijn geloof voorgoed. Wat toen mogelijk was, kan elk ogenblik weer mogelijk<br />

worden. Ik voelde me gespleten."<br />

Hij lachte even, nogal schamper en vervolgde:<br />

“Een psycholoog die zich gespleten voelt, kan nooit een goed psycholoog zijn. Ik ben<br />

opgeleid om het gedrag van anderen koel en klinisch te kunnen ontleden, ik wordt<br />

geacht dat te kunnen. Ondertussen weet ik me echter geen raad met mijn eigen<br />

gevoelens en met mijn eigen gedragingen. Ken jij de Germaanse mythologie een<br />

beetje?" vroeg hij opeens.<br />

Ik was door de plotselinge vraag niet verrast, wel door de jij-vorm waarin de vraag<br />

gesteld werd.<br />

Ik knikte alleen maar.<br />

“Dan ken je het verhaal van Mimir waarschijnlijk wel. Mimir had een bron waarin alle<br />

wetenschap en alle wijsheid geborgen waren. Als je een slok uit die bron nam, werd<br />

je er deelgenoot van. Dat niet alleen. Ook de toekomst was in het water opgelost. De<br />

bron werd door de oude god Mimir bewaakt en zelfs Wodan mocht niet zomaar een<br />

slok nemen. In ruil hiervoor moest hij eerst iets dierbaars vrijwillig afstaan. Wodan<br />

aarzelde niet, maar rukte een oog uit en gaf deze aan Mimir, die het oog in het<br />

diepste deel van de bron gooide. Wodan dronk daarop van de bron en verkreeg de<br />

kennis die hij zo graag wilde hebben. Hij was echter niet alleen wijs geworden, maar<br />

hij werd ook bedroefd en bedrukt. Wie zou dat niet zijn als hij zicht op zijn eigen<br />

toekomst heeft gekregen? Misschien was ik wel erger dan Wodan. Hij wist tenminste<br />

wat hij deed en hij betaalde er van te voren voor. Ik dacht dat ik het wist, maar ik<br />

ging er zo op in dat ik bijna verdronk. En de schuld die ik moest inlossen, staat nog<br />

open. Die schuld zal ik nooit, nooit en nooit kunnen inlossen."<br />

De stilte die volgde, verbrak ik met de vraag:<br />

“Hoe vond u vrouw dat?"<br />

Hij keek me argwanend aan. Ik probeerde mijn nieuwsgierigheid te verbergen, opdat<br />

hij geen achterdocht zou krijgen. Eén verkeerde blik of één verkeerd opgevatte<br />

opmerking zou zijn spontaniteit te niet kunnen doen.<br />

“Hoe weet u dat ik getrouwd was? Dat heb ik toch niet verteld?"<br />

“Nee, dat heeft u niet. Het was meer een veronderstelling."<br />

34


“Dan kunt u juiste conclusies trekken, want ik was getrouwd. Eigenlijk was het een<br />

verstandshuwelijk. Ik was niet verliefd op haar, maar ze had blauwe ogen en blond<br />

haar. Niet dat ik in de poespas van de rassentheorieën geloofde. Dat vond ik je<br />

reinste onzin. Onwetenschappelijk geleuter, maar ik begreep dat zo'n huwelijk mijn<br />

carrière zeker niet zou schaden. Integendeel zelfs. Het zou wel eens nuttig kunnen<br />

zijn. Toch geloof ik dat we alles bij elkaar redelijk gelukkig waren. Vooral toen ons<br />

enig kind werd geboren. Een jongen. We noemden hem Adolf Ernst. Beide namen<br />

kwamen in onze families voor. Er waren nogal wat Adolfen in Brigits naaste familie en<br />

ik heet zelf Ernest. Mijn ouders hielden van Oscar Wilde, vandaar. In mijn zucht naar<br />

eer en roem dacht ik even dat de naam Ernst ongunstig zou kunnen zijn. Röhm<br />

heette immers ook Ernst? Maar ach, uiteindelijk heeft Oscar Wilde het gewonnen.<br />

What's in a name, nietwaar?"<br />

“U spreekt steeds in de verleden tijd. Betekent dat dat u alle contacten met uw gezin<br />

heeft verbroken?"<br />

“Ja, alle contacten."<br />

“Was dat niet moeilijk?"<br />

Hij knikte zwijgend van nee.<br />

“Het lijkt mij tenminste..."<br />

“Het was moeilijk, maar ik probeerde u al uit te leggen waarom ik 't deed. Ik wilde<br />

met een schone lei beginnen. Het was geen boete doen, in elk geval niet in het begin.<br />

Later misschien wel."<br />

“Het lijkt ook op een vlucht."<br />

“Ja, na de zelfmoord van Hitler raakte ik zoals zovelen in paniek. Ik wist niet wat er<br />

allemaal zou kunnen gebeuren. Onder de Russen wilde ik niet leven en dus vluchtte ik<br />

naar de Amerikanen. Met duizenden lotgenoten werd ik in een opvangkamp<br />

opgenomen. Dat ik geen papieren had, was niet erg. Ik gaf een naam op en zei dat ik<br />

uit Dresden kwam."<br />

“En dat werd geloofd?"<br />

“Uiteraard werd dat geloofd. Ik ben in Dresden geboren en heb er mijn eerste zeventien<br />

jaren gewoond. Ik kon dus op alle vragen een goed antwoord geven."<br />

“Ook op vragen over uw identiteit?"<br />

“Ja zeker, ook daarop, want de naam die ik had opgegeven, was niet verzonnen. Ik<br />

had hem van een goede vriend geleend. Ik wist dat hij bij het zware bombardement<br />

de dood had gevonden. Hij was een goede vriend. We hadden in hetzelfde blok<br />

35


gewoond. Je kent dat waarschijnlijk wel. Zo'n woonkazerne. Hij is zelfs nog getuige bij<br />

mijn huwelijk geweest."<br />

Ik kreeg een uitgeput gevoel over me. Doodmoe was ik. Hoe vaak had ik me een ontmoeting<br />

met hem voorgesteld? Ontelbare keren was ik badend in het zweet wakker<br />

geworden. De ene keer was ik een wrekende engel geweest, op zoek naar gerechtigheid<br />

en volgestouwd met de meest afgrijselijke wapens om hem te vernietigen. Het<br />

vernietigen hoefde niet moeilijk zijn - hij had in mijn herinnering immers geen gezicht<br />

meer? Iemand die niemand is geworden, kun je met één streek doen verdwijnen.<br />

Voor eeuwig.<br />

Soms sloot ik echter zelfs eeuwige vriendschap met hem, omdat ik hem leerde kennen.<br />

Hij toonde me dan zijn gezicht en we vielen elkaar in de armen, of we klonken<br />

op onze kennismaking.<br />

Mijn nachtmerries over hem waren of het een, of het ander. Welke droom ik ook<br />

kreeg, deed er niet toe: steeds werd ik zwetend van angst wakker en een enkele keer<br />

gilde ik onverstaanbare klanken.<br />

Vooral de laatste maanden was dat het geval; dan maakte Marit me wakker en probeerde<br />

achter mijn droom te komen. We spraken dan uren met elkaar, maar ik kon<br />

de juiste woorden nooit vinden. Mijn gedachten draaiden steeds in een kringetje rond.<br />

Ik moest duidelijk maken dat er iets was waar ik niets over kon zeggen, hoewel ik het<br />

eigenlijk wel wilde.<br />

Mijn woorden schoten steeds tekort en ik ontdekte dat mijn mogelijkheden om me te<br />

uiten beperkt waren.<br />

Op verzoek van Marit ben ik uiteindelijk naar mijn huisarts gegaan en ik heb hem in<br />

vertrouwen over mijn onmachtgevoelens verteld als het over de maanden die ik bij dr.<br />

Ernest Ferdinand Liebermann had moeten doorbrengen ging.<br />

De huisarts heeft me afwezig aangehoord en me tenslotte gevraagd of ik nog meer<br />

klachten had. Ik heb hem verbouwereerd aangekeken, waarop hij me probeerde<br />

duidelijk te maken dat ik volgens hem gezond was en dat het tijd werd om naar de<br />

toekomst te leven.<br />

Vervolgens schreef hij een doorlopend recept voor valium uit.<br />

Ik kwam thuis en hield zonder iets te zeggen Marit het recept voor.<br />

Ze las het en vroeg:<br />

“En wat verder?"<br />

36


Ik haalde mijn schouders op; ik verscheurde het recept en gooide de snippers in de<br />

prullenbak.<br />

Waarschijnlijk had het gesprek met mijn huisarts toch geholpen. De nachtmerries<br />

werden in elk geval minder hevig en kwamen minder vaak terug.<br />

Wrekende engel, eeuwige vriendschap.<br />

In mijn dromen, noch in mijn fantasieën waren voor andere ontmoetingsmogelijkheden<br />

geen plaats.<br />

Overdag en vooral bij het wakker worden schoot mijn fantasie tekort.<br />

Ontelbaar is het aantal uren dat ik me probeerde voor te stellen hoe ik uiteindelijk<br />

met hem in contact zou kunnen komen.<br />

Moest ik aanbellen en, als hij de deur opendeed, mijn hand uitsteken en me direct<br />

voorstellen? Of moest ik me achter een andere naam verschuilen, welke naam moest<br />

ik dan verzinnen? En vooral welke redenen kon ik aanvoeren om bij hem langs te<br />

gaan?<br />

Was een wederzijdse vriendschap met de oude Stroph voldoende?<br />

Ik begreep heel goed dat de problemen groter zouden worden, als we elkaar in<br />

levende lijve tegen over elkaar zouden staan.<br />

Ik kon me absoluut niet voorstellen hoe hij op mijn woorden zou reageren.<br />

Ik hield er rekening mee dat hij alles zou ontkennen. Het is merkwaardig dat, hoewel<br />

ik van hem geen geweld verwachtte, ik toch besloot een revolver mee te nemen. Al<br />

jaren had ik het wapen in bezit. Ik had het in een onbewaakt ogenblik gestolen en het<br />

daarna in een bankkluis opgeborgen. Het lag daar in een poetsdoek gewikkeld.<br />

Een paar dagen voordat ik zou vertrekken, had ik het wapen opgehaald. Thuis had ik<br />

de patronen voorzichtig gecontroleerd en ze een voor een weer in het magazijn<br />

geduwd. De veiligheidspal zat vast en met mijn rechterwijsvinger streek ik enkele<br />

malen over de woorden in het staal gegraveerd stonden: Auf Treu und Glauben.<br />

Het was de eerste keer dat ik me niet aan deze dubbelzinnige woorden stoorde.<br />

Een paar uur eerder had ik het wapen in het handschoenenkastje van de auto gelegd,<br />

bovenop het boek dat ik ook wilde meenemen.<br />

Toen ik Wiessen binnenreed, besloot ik opeens het graf van de oude Stroph op te<br />

zoeken.<br />

Ik heb toen zonder er bij na te denken het boek in mijn zak gestoken en de revolver<br />

in de auto laten liggen.<br />

37


Een toevallige ontmoeting met Liebermann juist bij dit kerkhof had ik me niet nooit<br />

kunnen voorstellen. Vandaar waarschijnlijk mijn uitgeputte gevoel.<br />

Hij wist niet wie ik was, evenmin als hij kon vermoeden waarom ik in de buurt was.<br />

Hij kende mij niet meer. Ik was voor hem een vreemde, een toevallige passant tegen<br />

wie hij dingen zei die ik zo graag wilde horen, maar die ik eigenlijk ook wilde<br />

vergeten.<br />

Waarom vertelde hij me dit zo spontaan? Te goeder trouw?<br />

Mogelijk was ik de eerste tegen wie hij zich zo uitsprak.<br />

Ik voelde me de biechtvader van de duivel.<br />

38


terugblik op de jaren 1957-1960<br />

Haifa, negentienhonderdzevenenvijftig en hoogzomer.<br />

Het was drukkend warm. Slechts weinig mensen liepen op straat.<br />

Ik had de mouwen van mijn overhemd opgerold en keek door het geopende raam<br />

naar de kade in de verte.<br />

Ik voelde me voldaan: dit was mijn werkkamer en hier in deze stad voelde ik me<br />

thuis.<br />

Mijn geboorteland lag ver achter me. Jaren geleden had ik het verlaten om er nooit<br />

meer terug te keren - dat had ik mezelf beloofd.<br />

Ik was nog jong. Ik was pas zesentwintig, maar ik voelde me oud.<br />

Twee oorlogen had ik meegemaakt en die hadden een stempel op me gedrukt.<br />

De eerste leek eeuwen geleden. Ik dacht er wel vaak aan, maar dan kwamen alle<br />

herinneringen me onwezenlijk voor. Alsof het oude journaalbeelden waren, waar ik<br />

met stijgende verbazing naar keek.<br />

Het was een slecht gemonteerde film met een rammelend verhaal. Het was een<br />

verhaal dat in episoden uiteen viel. Episoden die ik wel herkende, maar die achteraf<br />

zo slordig gecomponeerd leken dat ze ongeloofwaardig overkwamen.<br />

De tweede oorlog was die van 1956 en ook deze kwam mij ongeloofwaardig over. In<br />

elk geval is het geweld van deze kortstondige oorlog feitelijk langs me heen gegaan.<br />

Op de tweede oorlogsdag werd ik opgeroepen. Gelukkig hoefde ik niet naar het front,<br />

maar werd op een havenpost in Tel Aviv geplaatst, waar ik de bewegingen van de<br />

koopvaardijschepen op grote kaarten moest uitzetten.<br />

39


We waren zo ingespannen aan het plotten bezig, dat de werkelijkheid aan ons voorbijging.<br />

Natuurlijk wisten we waar het omging en we begrepen heel goed wat er voor<br />

ons op het spel stond.<br />

Pas na zes november, de dag dat onze troepen samen met de Britse en de Franse<br />

eenheden een staakt-het-vuren afkondigden, besefte ik dat ook wij een oorlog konden<br />

voeren.<br />

Tegelijkertijd hoopte ik dat wij de moed hadden om geen onmenselijkheden te bedrijven.<br />

Het duurde maanden voordat ik tot het inzicht kwam dat er in deze oorlog geen echte<br />

winnaars en ook geen echte verliezers waren.<br />

Alle partijen waren door een buitenstaander die zelf geen schot had gelost buiten spel<br />

gezet.<br />

Toch voelde ik me niet verslagen.<br />

Na de demobilisatie ging ik weer naar het handelskantoor in Haifa terug, waar ik het<br />

lossen van stukgoederen moest regelen.<br />

Ik had een zekere zelfstandigheid verworven en dat gaf me een gevoel van voldaanheid.<br />

Met vallen en opstaan had ik een eigen weg gevonden. Ik wist dat ik nog aan<br />

het begin stond, maar ik had er vertrouwen in, omdat ik vertrouwen in mezelf had.<br />

Ik stond voor het geopende raam en zag hoe op de kade een schip van ons werd gelost.<br />

Koffiebonen in jute balen werden uitgeladen, dat weet ik nog heel goed.<br />

Er werd op de deur geklopt. Ik draaide me om en riep:<br />

“Binnen."<br />

Een man in het uniform van een scheepsofficier trad binnen.<br />

“Bent u David Morchai?"<br />

Ik knikte en gaf hem een hand.<br />

“Ik neem aan dat u kapitein Lancer bent."<br />

Hij grinnikte:<br />

“Ja, in elk geval niet Livingstone."<br />

Ik ging er niet op in, maar vroeg:<br />

“Heeft u een goede reis achter de rug?"<br />

“Och, gelukkig niet zo gevaarlijk als zo'n tien maanden geleden."<br />

“Gaat u zitten", en ik wees naar een stoel.<br />

Mijn kamer was sober ingericht.<br />

Mijn bureau stond tegen het rechterraam geschoven, omdat ik de bedrijvigheid van<br />

de haven ook tijdens het kantoorwerk niet wilde missen.<br />

40


Een kleine lage tafel met drie gemakkelijke stoelen stond in de hoek vlak bij de deur.<br />

Ik wilde nooit mensen van achter mijn bureau ontvangen.<br />

Achter een bureau word je al te gauw een gewichtig doende autoriteit en dat wilde ik<br />

niet zijn. Het deed me te veel aan dr. Liebermann denken.<br />

Lancer ging zitten. Ik bood hem een sigaret aan.<br />

“Nee, dank u. Ik rook liever pijp."<br />

Met het geduld van een echte pijproker stopte hij een kromme pijp en stak er de<br />

brand in. Hij sloeg zijn lucifer uit en legde die in de asbak.<br />

Terwijl hij een lange trek nam, haalde hij een map met papieren uit een versleten<br />

aktentas.<br />

Hij overhandigde het aan mij en ik keek de papieren een kwartier zwijgend door;<br />

daarna zei ik tegen hem:<br />

“Ik hoop dat uw volgende reis even voorspoedig zal verlopen."<br />

Hij schokschouderde bijna ongemerkt en zei zuchtend:<br />

“Ik denk van wel. Het is een kwestie van hout halen, meer niet."<br />

We hadden een contract met een houtfabriek en moesten op maat gezaagde planken<br />

uit Argentinië halen.<br />

“Een schip met hout kan niet zinken", probeerde ik op een schertsende toon te<br />

zeggen.<br />

Hij keek me echter doordringend aan en antwoordde:<br />

“Het zal niet de eerste keer zijn."<br />

De intonatie van zijn stem klonk nogal opgelaten.<br />

“Het lijkt wel of u geen zin hebt om naar Argentinië te gaan."<br />

“Dat klopt", het kwam er verbitterd uit.<br />

“Wat bedoelt u?"<br />

“Bent u wel eens in Argentinië geweest?"<br />

“Nee, nog nooit."<br />

“Dan kunt u het ook niet weten”, stelde hij vast, “maar dat land lijkt soms verdacht<br />

veel op Duitsland."<br />

“Hoe bedoelt u dat?"<br />

Ik begreep hem niet. Ik proefde een grote wrok, of interpreteerde ik zijn woorden nu<br />

te veel?<br />

“Ze spreken er toch Spaans?"<br />

41


“Officieel spreken ze Spaans, maar er lopen er zoveel Duitsers rond. Neem nu de<br />

voorman van die houtzagerij waar ik straks weer naar toe moet. Die man is een<br />

Duitser, maar hij doet zijn uiterste best om je in het Engels te woord te staan."<br />

“U komt toch uit Engeland, niet waar?"<br />

“Nee, ik kom uit Groot-Brittannië. Ik ben in Wales geboren en door omstandigheden<br />

spreek ik vloeiend Duits."<br />

“Vloeiend?"<br />

“Ja, in de oorlog werd ik bij Noorwegen getorpedeerd. Ik had geluk, want ik werd net<br />

op tijd uit het ijskoude water opgepikt, waarna ik uiteindelijk in Duitsland geïnterneerd<br />

werd."<br />

“Maar dat hoeft toch niet te betekenen dat die voorman..."<br />

“Dat weet ik ook wel, maar dat het hem juist. Die man heeft wat. Hij doet me te veel<br />

aan Ludolf von Alvensleben denken."<br />

Ik had nog nooit van een Ludolf von Alvensleben gehoord en vroeg dan ook wie dat<br />

was.<br />

“Dat is een Argentijns staatsburger, sinds vier jaar."<br />

“En daarvoor?" viel ik hem in de rede.<br />

“Daarvoor was hij Duitser en wat voor een. Hij is in Polen begonnen; daar heeft hij de<br />

dood van minstens tienduizend mensen op zijn naam staan. Dat was in negenendertig.<br />

Hij heeft zijn werk zo goed gedaan, dat hij daarna de SS in de Ukraïne<br />

mocht leiden. Hij was adjudant van Himmler en uiteraard is hij de dans ontsprongen."<br />

Zijn stem klonk hard en verbitterd. Ik voelde me niet op mijn gemak. Ik wilde de<br />

oorlog vergeten. Het moest bij journaalbeelden blijven en toch vroeg ik hem:<br />

“En die andere Duitser?"<br />

“Die andere Duitser? Wie bedoelt u?" vroeg hij verschrikt.<br />

“Die voorman van de houtzagerij."<br />

“O die, ach dat zal wel een goede Duitser zijn. Hij wil niet over de oorlog praten.<br />

Volgens zijn zeggen woonde hij al voor de oorlog in Argentinië. Wat willen we nog<br />

meer?"<br />

“Waarom zou u aan zijn woorden twijfelen?"<br />

“Dat weet ik niet."<br />

“Echt niet?"<br />

“Nou ja, kijk. Noem 't een voorgevoel van me. Hij is te vriendelijk, net of hij iets te<br />

verbergen heeft. Hij lijkt in de verste verte niet op een voorman. Meestal zijn dat<br />

rauwe en onbehouwen kerels. Ruwe bolsters met een blanke pit. Hij niet. Hij praat<br />

beschaafd en heeft manieren. Meer een man van de wereld, begrijpt u?"<br />

42


Ik knikte.<br />

“Hoe heet hij?" vroeg ik zonder enige bijbedoeling.<br />

“Samuel Schwartz. Joodser kan het niet."<br />

Ik schoot in de lach.<br />

“Daar hoeft u toch niet om te lachen?"<br />

“Toch wel. Mijn oom heette ook zo."<br />

“Het is toch niet uw oom?" vroeg hij aarzelend.<br />

Ik voelde mijn gezicht verstrakken. Een onbestendige pijn kwam op. De wond die<br />

diep in me zat, scheurde weer open en het laatste gesprek met mijn oom kwam me<br />

voor de geest.<br />

We zaten in de kelder op de bewaker, die ons naar onze cellen terug moest brengen,<br />

te wachten.<br />

Mijn oom sprak op fluisterende toon tegen me, omdat praten verboden was:<br />

“...ik zal de oorlog niet overleven, waarschijnlijk niemand van ons. Jij ook niet. Maar<br />

als je een kans ziet hier levend uit te komen, grijp dan die kans. Grijp die kans en<br />

denk bij elke stap die je zet aan al die anderen die geen kans hebben gehad..."<br />

Mijn oom heeft die kans nooit gekregen. Ik wel, door stom toeval en sinds die tijd geloof<br />

ik niet meer in toeval.<br />

Ik durfde Lancer niet aan te kijken, terwijl ik tegen hem zei:<br />

“Nee, hij kan mijn oom niet zijn. Die is een paar maanden voor de bevrijding vermoord."<br />

Ik was opgelucht dat de ander zich niet probeerde te verontschuldigen. Ik houd niet<br />

van verontschuldigingen. Ze zijn vaak zo goedkoop. Een vluchtig afkopen van niet<br />

gevoelde of niet gemeende schuldgevoelens.<br />

Verontschuldigingen verkleinen de afstand tussen mensen niet. Ze vergroten de afstand<br />

juist en ze vervormen het. Een soort lachspiegel waar niet mee gespot mag<br />

worden, laat staan om gelachen worden.<br />

Lancer keek me zwijgend aan. Zijn linkerhand hield hij stijf voor zijn mond. De duim<br />

lag langs de neus gebogen en de vingers stijf over de rechterwang.<br />

Zijn pijp, die uitgegaan was, had hij in de asbak gelegd.<br />

Plotseling pakte hij de pijp weer op en zei met zijn hand nog steeds voor de mond:<br />

“Ik hoop niet dat u denkt dat ik een zwartkijker ben. Er bestaan ook goede Duitsers,<br />

dat weet ik. Ik blijf er echter bij dat hij iets te verbergen heeft. Ik durf er zelfs mijn<br />

hand voor in het vuur te steken. Er is iets met hem, anders verstop je je niet in een<br />

uithoek van de wereld."<br />

43


“Een uithoek?"<br />

“Ja, de zagerij staat aan de rand van het oerwoud. Ik ben er een keer geweest",<br />

verklaarde hij ter verduidelijking.<br />

“Gaat u er straks weer naar toe?"<br />

“Wat mij betreft is die ene keer meer dan genoeg. De lading staat gelukkig steeds op<br />

de kade klaar. Dat is wel zo efficiënt."<br />

“Dat is toch mooi?"<br />

“Ja, en veel plezieriger dan de efficiency van die voorman."<br />

“Hoezo?"<br />

“Ik heb u al verteld dat de zagerij aan de rand van het oerwoud staat. Elke keer als er<br />

een stuk van het oerwoud gekapt is, wordt de hele zaak verplaatst en worden er<br />

primitieve wegen aangelegd. Op die manier is de afstand naar de zagerij steeds zo<br />

kort mogelijk en wordt er geen tijd verloren. De zaak is uiterst effectief opgezet. Er<br />

wordt zelfs rekening met ongelukken gehouden. Toen ik er was, gebeurde er een<br />

ernstig ongeluk. Een zaagketting knapte en sloeg met zo'n vaart tegen één van de<br />

arbeiders, dat deze letterlijk onthoofd werd. Ik had geen enkele zin om te gaan<br />

kijken; daarvoor heb ik in mijn leven al meer dan genoeg doden gezien. In elk geval<br />

was de dode binnen een kwartier afgevoerd en had men een nieuwe ketting<br />

omgelegd, en werkte men verder alsof er niets gebeurd was. Ik heb er echt niets van<br />

gemerkt. Er was geen merkbare spanning, geen medeleven, zelfs geen greintje<br />

gevoel te bespeuren. De voorman regelde alles zeer zakelijk, met korte en duidelijke<br />

bevelen, terwijl ons gesprek gewoon verder ging. 't Leek hem niets te doen, alsof<br />

dergelijke ongelukken normaal waren, een dagelijkse routine. Na elk bevel pakte hij<br />

de draad van ons gesprek weer op. Hij was verbaasd dat ik overstuur raakte en hij<br />

probeerde me op te beuren door te zeggen: 'Och, 't is niets - 't is toch alleen maar<br />

een Indiaan’. Die uitdrukking alleen al 'alleen maar een Indiaan'. Begrijpt u nu wat ik<br />

bedoel met zijn blanke bolster?"<br />

“Ja, ik...", ik aarzelde even, omdat ik niet wist wat ik moest zeggen.<br />

“Het is alleen verdomd jammer dat uitgerekend hij een naamgenoot van uw oom<br />

moet zijn."<br />

“Tja..."<br />

Lancer stak zijn pijp weer aan en zei:<br />

“Toen ik weer met mijn schip uitvoer, dacht ik aan het voorval. We zouden eigenlijk<br />

een opsporingsdienst voor nazi-misdadigers moeten hebben. Ik weet dat we zo'n<br />

dienst al hebben, maar ik zou het niet alleen tot het opsporen willen beperken. We<br />

zouden ze ook moeten kunnen berechten."<br />

44


“We kunnen ze toch niet berechten als ze in een ander land hun toevlucht hebben<br />

gevonden?" bracht ik er tegen in.<br />

“Och, als ze niet vrijwillig mee willen, dan némen we ze toch mee? Of anders kunnen<br />

we ze ter plekke terechtstellen."<br />

“Hebben we daar het recht toe?"<br />

De vraag die ik stelde, was niet helemaal terecht. Ik voelde veel voor een dergelijk<br />

plan en dacht daarbij vooral aan dr. Liebermann.<br />

“Meer dan zes miljoen mensen hebben ons dat recht gegeven."<br />

Toch aarzelde ik. Hadden we dat recht wel gekregen, of zouden we ons daarmee een<br />

vermeend recht toeëigenen?<br />

“Spelen we dan niet te veel eigen rechter?"<br />

“Is dat zo erg? We hebben in het verleden veel te veel over ons heen laten gaan", zei<br />

hij fel.<br />

Hierna stokte het gesprek en gingen we op de zakelijke aspecten van Lancers volgende<br />

reis over.<br />

Toen Lancer vertrok, gaven we elkaar een hand en wenste ik hem een goede reis toe.<br />

Hij greep met beide handen mijn hand beet en zei langzaam, alsof hij naar zijn<br />

woorden moest zoeken:<br />

“Ik blijf bij mijn mening. Morgen vertrek ik aan Argentinië en ik zal kijken wat ik over<br />

die voorman te weten kan komen. Een Duitser met een Joodse naam, voor de oorlog<br />

in Zuid-Amerika geboren en in een uithoek wonend - nee, dat is te veel van het<br />

goede, daar kan ik niet in geloven."<br />

Ik liet mijn hoofd zakken en keek naar de grond, omdat ik hem niet aan durfde te<br />

kijken.<br />

“Ik ook niet", bekende ik.<br />

“Dat dacht ik wel", en hij grinnikte er op een grimmige toon bij.<br />

Ik bracht hem helemaal tot de buitendeur, wat ik nog nooit bij gasten had gedaan.<br />

We spraken niet meer tegen elkaar. Zwijgend drukten we elkaar de hand en hij vertrok.<br />

Ik draaide me om en liep naar mijn kamer terug, waar ik achter mijn bureau ging<br />

zitten en gedachteloos met een potlood speelde.<br />

Ik voelde me leeg. Al mijn werklust was uit me weggesijpeld.<br />

Een Duitser met de naam van mijn oom. Een toevallige samenloop van<br />

omstandigheden waar ik meer van af wilde weten.<br />

Ik geloofde allang niet meer in toeval.<br />

45


Ik wist dat er een documentatiecentrum in Haifa was, een dienst om oud-nazi's op te<br />

sporen en bij de plaatselijke autoriteiten aan te geven.<br />

Ik belde het centrum op om mijn verhaal te doen. Ik wilde praten, meer niet. Het kon<br />

niet telefonisch, zodat ik voor diezelfde middag nog een afspraak maakte.<br />

's Middags verliet ik het kantoor vroeger dan normaal om op tijd op het Centrum te<br />

zijn. Ik zou daar een zekere Gideon Talev ontmoeten; maar omdat ik tien minuten te<br />

vroeg was, moest ik even wachten.<br />

Allerlei twijfels kwamen bij me op. Wat moest ik Talev zeggen? Wat kon ik hem<br />

vertellen? Mijn eigen geschiedenis zou hem waarschijnlijk weinig interesseren. Het<br />

was slechts een gedeelte van een eindeloze rij gebeurtenissen. Wilde ik hem wel<br />

deelgenoot van mijn eigen geschiedenis maken, of had ik toch aarzelingen over de<br />

voorman die Samuel Schwartz heette?<br />

Ik was verkrampt en ik wist dat ik door de dood van Liebermann een onbevredigd<br />

wraakgevoel had overgehouden.<br />

Liebermann was acht jaar ervoor letterlijk uit het leven gestapt. Ik had daar alle<br />

bewijzen van, maar was dat wel genoeg?<br />

Een misstap op de Elsighorn en een val van honderden meters hadden zijn einde<br />

betekend.<br />

Twee doodgravers hebben zijn graf gegraven en ik heb hen daarmee geholpen.<br />

Misschien moet ik dat een genoegdoening noemen, maar die genoegdoening viel in<br />

het niet, toen ik merkte dat ik de moed niet had om zijn begrafenis mee te maken.<br />

Ik durfde wel zijn graf te delven, maar verder ging ik niet. Ik durfde de begrafenis<br />

niet van dichtbij mee te maken.<br />

Moest ik dàt Talev vertellen? Was ik alleen daarvoor naar hem toegegaan? Alleen<br />

maar om hem te vertellen dat ik door onbevredigd wraakgevoel gefrustreerd was geraakt?<br />

Was het wel wraakgevoel? Het leek meer op gefrustreerd eergevoel.<br />

Ik stond op het punt om weer te vertrekken, toen iemand op me afkwam en vroeg:<br />

“Bent u David Morchai?"<br />

Verschrikt stamelde ik iets van 'ja' en terwijl ik opstond, stak ik mijn hand schutterig<br />

naar voren.<br />

“Het spijt me dat u even moest wachten."<br />

“Ik was ook te vroeg", verontschuldigde ik me.<br />

“Komt u mee?" vroeg hij vriendelijk.<br />

Pas veel later viel het me op dat hij zich toen niet voorgesteld had.<br />

46


We liepen een trap op en een gang door. Aan het einde van de gang opende hij een<br />

deur voor me.<br />

Vanaf het eerste ogenblik voelde ik me in zijn kamer op mijn gemak.<br />

Misschien kwam dat omdat het meubilair op nagenoeg dezelfde wijze als in mijn eigen<br />

kantoor was opgesteld.<br />

“Gaat u alvast zitten, ik moet nog even wat pakken."<br />

Hij liep naar zijn bureau en pakte een bloknoot en een pen, terwijl ik ging zitten.<br />

“Vindt u het erg als ik af en toe wat aantekeningen maak?"<br />

“Natuurlijk niet."<br />

“Ik vraag het altijd, omdat er mensen zijn die zich dan geremd voelen en zich<br />

daardoor minder goed kunnen uiten."<br />

“Ik hoop dat ik me wel goed kan uiten."<br />

“Waarom niet?"<br />

“Ik weet niet waar ik moet beginnen en of ik wel op het goede adres ben."<br />

“U had het over de telefoon over iemand in Argentinië."<br />

“Ja, ik hoorde vanmorgen een verhaal en toen...", ik stamelde, omdat ik werkelijk niet<br />

wist hoe ik moest beginnen. Dit was me nog nooit overkomen. Ik kende dat niet van<br />

mezelf, omdat ik altijd wist hoe ik moest beginnen.<br />

Het hele verhaal van Lancer kwam me plotseling onwezenlijk voor.<br />

Die voorman kon toch werkelijk Samuel Schwartz heten? Ik moest door de naam in<br />

de war zijn geraakt. Mijn oom heette zo en hij had me op een indringende wijze een<br />

belofte afgedwongen.<br />

Je kunt een misdrijf echter pas aan de kaak stellen als er genoeg bewijzen voorhanden<br />

zijn en ik had echter geen enkel bewijs tegen een zekere Samuel Schwartz,<br />

die ergens in Argentinië woonde.<br />

“We interesseren ons erg veel voor Zuid-Amerika. In dat opzicht bent u bij ons aan<br />

het goede adres."<br />

“Ludolf von Alvensleben bijvoorbeeld."<br />

“Bijvoorbeeld", plotseling schoot zijn lichaam iets naar voren en vroeg hij gespannen,<br />

“Gaat het over hem? Kent u hem?"<br />

“Nee, gelukkig niet en het gaat ook niet over hem. Dat kan ook niet, want ik hoorde<br />

vanochtend voor het eerst van zijn bestaan."<br />

“Vanochtend hoorde u ook een verhaal over iemand uit Argentinië."<br />

“Ja, dat klopt."<br />

47


Het zweet brak me uit. Ik voelde de druppels in mijn nek glijden. Met mijn hand wreef<br />

ik over mijn voorhoofd.<br />

“Von Alvensleben woont op het ogenblik in Argentinië, dat weet u toch?"<br />

“Ja, dat - dat weet ik, sinds kort."<br />

“Sinds vanochtend."<br />

“Ja, sinds vanochtend."<br />

“Met wie heeft u vanochtend gesproken?"<br />

“Met een kapitein die voor ons vaart. Hout uit Argentinië. Eerst haalt hij uit Bremen<br />

radioapparatuur en speelgoed. Dat brengt hij naar verschillende havens in Zuid-<br />

Amerika. Op de terugweg neemt hij het hout mee. We hebben een contract met een<br />

Zweedse houtfirma."<br />

“Welke?"<br />

“Malmö-Cop."<br />

Hij schreef het op, waarna hij me aankeek en me met een handgebaar uitnodigde om<br />

verder te gaan.<br />

“Lancer heet hij, kapitein Lancer. Een betrouwbare vent."<br />

“Hij heeft u ook over Ludolf von Alvensleben verteld?"<br />

“Ja, maar slechts zijdelings. Hij vertelde me dat Argentinië zo Duits is."<br />

“Dat vinden wij ook. Veel nazi's zijn na de oorlog naar Argentinië gevlucht; maar er<br />

zijn nog meer gastvrije landen in dat werelddeel. Paraguay bijvoorbeeld."<br />

“Kan dat zomaar? Straffeloos bedoel ik."<br />

“Dat kan. U moet nooit vergeten dat een staat altijd autonoom is. Als een regering<br />

iemand besluit uit te wijzen, dan liggen de zaken uiteraard anders. Maar laten we<br />

liever naar die kapitein van u terugkeren. Hij vaart dus veel op Zuid-Amerika."<br />

“Niet zoveel, maar hij is er toevallig pas nog geweest."<br />

“Ja, en?" vroeg hij belangstellend.<br />

Ik zweeg enkele minuten. Het was geen beklemmende stilte. Ik had het gevoel dat<br />

we beiden naar de stilte luisterden.<br />

Een elektrische klok zoemde zacht en Talev ademde rustig en afwachtend. Af en toe<br />

keken we elkaar even aan, gedachteloos.<br />

Hij gunde niet alleen mij de tijd, maar waarschijnlijk vooral zichzelf.<br />

Pas na jaren begreep ik hoe belangrijk deze stilte geweest was. Hoeveel indruk dit<br />

afwachten eigenlijk op mij gemaakt had.<br />

Voor het eerst in jaren kwam ik langzamerhand tot rust. De in jaren opgebouwde<br />

spanning vloeide ongemerkt uit mijn lichaam.<br />

48


Steeds meer besefte ik wat ik moest zeggen. Het leek of ik geen woorden meer nodig<br />

had. Ze hadden plaatsgemaakt voor beelden, die ik alleen maar hoefde te omschrijven.<br />

Het waren totaal andere beelden dan die in mijn herinnering gebrand<br />

waren.<br />

Talev heropende het gesprek op een voorzichtige manier:<br />

“Kan ik nog meer voor u doen?"<br />

Ik keek hem enigszins verrast aan. Had hij al niet veel voor me gedaan? Ik had hem<br />

niets meer te vragen - hij zou op mijn vragen toch geen duidelijke antwoorden<br />

hebben kunnen geven.<br />

“Dank U, maar u hoeft niets meer voor me te doen."<br />

“Goed, zoals u wilt."<br />

Hij stond op en stak zijn hand uit. Een afscheidsgebaar, dat ik zittend beantwoordde.<br />

Ik bleef zitten en dat verbaasde hem, want hij zei op aarzelende toon:<br />

“U kunt best nog even blijven hoor."<br />

“Graag", antwoordde ik.<br />

“Als u het niet erg vindt, ga ik even weg. Ik moet nog iemand opbellen; met een<br />

kwartier ben ik terug. Blijft u nog zolang?"<br />

Ik knikte.<br />

Hij vertrok en ik bleef alleen in de kamer achter.<br />

Ik voelde me helemaal ontspannen en nam alle tijd om de hele kamer in me op te<br />

nemen. Ik schatte de afstanden van mijn stoel naar het raam, naar een kast met<br />

ordners en een verdroogde cactus en naar andere zaken die in de kamer stonden.<br />

Er hing een tekening aan een muur, die ik zo nauwkeurig ontleedde dat ik haar bijna<br />

blindelings kon natekenen.<br />

Het leek wel of ik hier vaker geweest was, zo voelde ik me in deze kamer thuis en<br />

daarom begreep ik niet waarom ik me na een week niets meer van deze kamer wist<br />

te herinneren. Alleen een sfeer en een vage geur waren in mijn geheugen blijven<br />

hangen.<br />

Nu na jaren weet ik niet of het werkelijk wel een geur was.<br />

Het duurde zeker een half uur voordat hij weer terugkwam.<br />

“Fijn, u bent er nog", stelde hij vast.<br />

“Ik ben gebleven, maar ik zal u niet langer ophouden. U heeft wel wat meer te doen."<br />

Hij glimlachte:<br />

“U houdt mij echt niet op. U wordt zelf opgehouden."<br />

“Wat bedoelt u?"<br />

49


“Samuel Schwartz houdt u op dit ogenblik bezig, niet waar?"<br />

“Hoe weet u dat?"<br />

“Ik hoop niet dat u het me kwalijk neemt, maar ik heb wat inlichtingen ingewonnen."<br />

Ik kon hem niet volgen. Hoe had hij inlichtingen kunnen inwinnen, terwijl ik hem niets<br />

verteld had?<br />

Hij gaf me antwoord, hoewel ik hem deze vraag niet durfde te stellen.<br />

“U heeft uw naam genoemd en de naam van die kapitein. Verder werkt u op een kantoor<br />

in de haven en hebt u een Zweedse houtfirma als zakenrelatie."<br />

“En dat was voldoende?"<br />

“Meer dan voldoende. Het spijt me echter wel dat de naam Samuel Schwartz ons<br />

niets zegt. We hebben geen dossier over hem - noch over uw oom", voegde hij er<br />

zacht aan toe.<br />

“En de naam Liebermann?"<br />

“Wie is dat?"<br />

“Ernest Ferdinand Liebermann kent u dus niet", stelde ik op verbitterde toon vast.<br />

Hij dacht vrij lang na en schudde tenslotte zijn hoofd:<br />

“Die naam zegt mij niets, maar ik wil het wel even laten naslaan."<br />

Hij liep naar het bureau en nam de telefoonhoorn op.<br />

Ik maakte met mijn handen een afwerend gebaar:<br />

“Laat maar. Het is vergeefse moeite. Als u wilt, kan ik u alle informatie die ik over<br />

hem heb verschaffen. Het is veel, maar tegelijkertijd nutteloos. Hij is allang dood.<br />

Verongelukt in Zwitserland."<br />

“Waar in Zwitserland?"<br />

“Is dat zo belangrijk? Maakt het wat uit of het de Mont Blanc, de Eiger of desnoods de<br />

Elsighorn was?"<br />

“Het was dus de Elsighorn."<br />

“Hoe weet u dat?"<br />

“Waarom noemde u dan juist deze top? Daaruit maak ik op dat het niet de eerste<br />

twee bergen konden zijn. Voor mij maakt de naam niets uit. De Elsighorn is voor mij<br />

een witte plek op de kaart, zoals de namen van verschillende concentratiekampen dat<br />

ook voor me zijn."<br />

“U bent ook in een kamp geweest?"<br />

“Ja, u dus ook."<br />

“Waarschijnlijk wel."<br />

“Waarschijnlijk wel? Wat bedoelt u? Bent u in een kamp geweest, of niet?"<br />

50


“Is dat werkelijk zo belangrijk? Moet het per se een officieel erkend kamp zijn? Wie<br />

bepaalt zoiets? Moet de naam in een of ander dossier van het Rode Kruis staan of<br />

desnoods ergens in uw documentatiecentrum genoteerd zijn? Krijg je dan een brevet<br />

van goedkeuring?"<br />

Mijn stem moet hard en cynisch geklonken hebben. Ik voelde een woede door mijn<br />

lichaam slaan en probeerde me te bedwingen.<br />

“Helaas heeft u in zekere zin gelijk, maar dat is een onvolkomenheid van elk dossier.<br />

Sommige namen ontbreken, omdat er geen melding van gemaakt is. Vaak kan dat<br />

ook niet, omdat er geen overlevenden zijn. Een naam in een dossier is geen brevet<br />

van goedkeuring, maar eerder een brevet van onvermogen."<br />

“U bent anders wel in een echt erkend kamp geweest", hield ik aan.<br />

“Dat zegt nog niets. Voor mij stond het gelijk aan de hel. Elk kamp was anders, elke<br />

ervaring is anders. Ze hebben echter wel één ding gemeen en dat is dat alle<br />

ervaringen hun wortels in de hel hadden. Ondanks deze gemeenschappelijkheid liggen<br />

alle ervaringen ver uit elkaar. Mijn ervaringen zijn uniek, omdat ze geïsoleerd zijn.<br />

Elke ervaring is individueel beleefd en ik zal de ervaringen van anderen dan ook nooit<br />

helemaal kunnen begrijpen. Daarom hebben we uw ervaringen nodig. Niet om ze in<br />

een dossier op te bergen en ze te laten bestoffen, maar wel om ze achter de hand te<br />

hebben. We halen ze uit het dossier, als we gegevens nodig hebben. Gegevens over<br />

een vermiste, of over een oorlogsmisdadiger. Dat laatste komt helaas 't meeste voor.<br />

Elke dag openen we dossiers, maar niet elke dag kunnen we een dossier definitief<br />

afsluiten."<br />

“Is dat dan nodig?"<br />

“U bent toch ook naar ons toegekomen?" was zijn wedervraag.<br />

“Ik weet eigenlijk niet waarom ik gekomen ben."<br />

“De meesten komen uit wraak."<br />

“Wraak?"<br />

“U dan niet?"<br />

Ik had er nooit bij stilgestaan of ik uit wraak of niet uit wraak handelde.<br />

“Ik geloof niet dat ik op wraak uit ben. Het is meer een gevoel van onrust, een niet<br />

zeker weten. Vreemd eigenlijk, want ik weet al acht jaar dat hij dood is en nog twijfel<br />

ik soms."<br />

“Als u weet dat hij dood is, waarom twijfelt u dan toch nog?"<br />

“Het is een opgejaagd gevoel. Ik vind het onrechtvaardig dat hij dood is gegaan en zo<br />

zijn verdiende straf nooit zal kunnen ondergaan. Dat maakt me onzeker en juist<br />

51


tijdens de periodes van onzekerheid heb ik mijn twijfels. Kunt u begrijpen wat ik<br />

bedoel?"<br />

“Ja, dat kan ik. De dood van bepaalde mensen heb ik slechts met grote moeite<br />

kunnen verwerken. Ik heb een goede vriend van me zien doodknuppelen - ik lig er<br />

vaak nog wakker van. Niet omdat ik om hem moet treuren, maar meer omdat ik de<br />

reden van zijn dood niet kan begrijpen. Hij werd afgeranseld omdat hij tijdens appel<br />

de linkervoet bewoog. Dat mocht niet, want daarmee had hij te kennen gegeven dat<br />

hij wilde vluchten en dus moest een kapo hem zo nodig zijn linkervoet verbrijzelen.<br />

Hij gilde 't uit van de pijn en dat mocht ook al niet, want nu gaf hij te kennen dat hij<br />

een lafaard was, en dus werd zijn rechtervoet verbrijzeld. Ik zal u het verhaal niet<br />

verder vertellen, maar het duurde bijna vijf uur voordat hij door een klap achter de<br />

oren uit zijn lijden werd verlost. Al die vijf uur stonden we op appel. Ik stond direct<br />

naast hem en voelde de wind als de knuppel rakelings langs mij ging en hèm trof. Ik<br />

begrijp het nog steeds niet. Waarom hij wel en ik niet? Wat heb ik voor iets bijzonders<br />

dat ik het wel overleefd heb? Ik weet het niet."<br />

Zijn stem klonk zacht, maar niet berustend. Ik herkende het wanhopige in zijn ogen.<br />

“U bent dus zelf niet op wraak uit?"<br />

“Nee. Ik noem het meestal rechtvaardigheid. Wraak is te veel een allesvernietigend<br />

vuur. Ik ben niet op vergelding uit. Ik geloof niet in een oog om oog principe. Hoeveel<br />

mensen zijn er in de tweede wereldoorlog omgekomen? In totaal, over de hele wereld<br />

waren dat er maar liefst zo'n vijfenvijftig miljoen. De meesten waren letterlijk<br />

onschuldig. Die kapo was schuldig. Na de oorlog is hij opgepakt en veroordeeld. Hij<br />

kwam voor een vuurpeloton; maar hij is niet ter dood gebracht als vergelding voor die<br />

ene vriend van mij. Dat geval is bij de rechtszitting niet eens ter sprake gekomen. Pas<br />

veel later kwam ik daar achter. Die vriend van mij was in het geheel onbelangrijk. Het<br />

was een vergeten incident, één van de vele vergeten incidenten. 't Is heel goed<br />

mogelijk dat die kapo dat ene incident zo onbelangrijk vond, dat ook hij het vergeten<br />

was."<br />

“Goed, u bent dus op rechtvaardigheid uit en de vergeten incidenten worden in<br />

dossiers opgenomen om te zijner tijd weer opgerakeld te worden."<br />

Hij knikte:<br />

“Ja en daarvoor hebben we ook uw ervaringen nodig."<br />

“Dat begrijp ik. U kunt van mij alle gegevens. krijgen Wat mij betreft, mag u over<br />

alles wat ik me kan herinneren beschikken, maar ik betwijfel of u er wat aan heeft.<br />

Het is slechts een verhaal en..."<br />

52


“Meent u werkelijk dat het alleen maar een verhaal is? Houd toch alstublieft op. U<br />

bedondert zichzelf en wilt u dat? Het is niet 'slechts een verhaal', het is uw<br />

levensverhaal en dat is het enige wat telt. Daarbij hoeven we echt niet alles te weten.<br />

We zijn al tevreden met het belangrijkste."<br />

“Wie is we eigenlijk? U praat steeds in de wijvorm. De ik-vorm gebruikt u alleen als<br />

het over Uzelf gaat."<br />

“We werken in ons documentatiecentrum vaak als een groep; ook al zijn we eigenlijk<br />

allemaal een stelletje loslopende eenlingen. We werken zeer nauw samen, maar u<br />

hoeft niet bang te zijn dat uw gegevens door mij niet vertrouwelijk behandeld zullen<br />

worden. We stellen elkaar alleen op de hoogte van de hoofdlijnen van een dossier en<br />

we kijken elkaars dossiers nooit zonder speciale toestemming van de betrokkenen in.<br />

In dit geval bent u dat."<br />

Ik heb hem alles verteld, alles wat ik me kon herinneren. Vaak kwam ik even bij hem<br />

langs, of belde ik hem op omdat ik dacht iets wezenlijks te hebben vergeten.<br />

Ongemerkt gebruikte ik hem vooral de eerste maanden als een therapeut, maar dat<br />

veranderde. Hij werd een bondgenoot, toen hij Ernest Liebermann bijna even goed<br />

kende als ik hem meende te kennen.<br />

Hij wist het officiële overlijdingscertifikaat op te sporen. Het verdween in het dossier<br />

waar ik bij was.<br />

Talev zuchtte en zei:<br />

“Het spijt me werkelijk, maar ik heb het dossier nu officieel afgesloten en we kunnen<br />

niets meer voor je doen. Dood is dood en ik geloof niet in een wederopstanding. Zijn<br />

vrouw Brigit leeft nog en waarschijnlijk wist ze werkelijk niet wat haar man allemaal<br />

uitspookte. Ze is een verbitterde weduwe en leeft van een laag oorlogspensioentje.<br />

Joost mag weten hoe ze er aan gekomen is. Hun enig kind Adolf Ernst is chemicus op<br />

een fabriek van autolakken."<br />

“Dat heb je me al vaker verteld."<br />

“Ik kan je niet verder helpen."<br />

Hij drukte me de hand. Een gevoel van dankbaarheid overviel me en ik zei:<br />

“Je hebt meer voor me gedaan dan ik me ooit had kunnen voorstellen. Je hebt me<br />

geen dode vijand gegeven. In jou heb ik meer een levende vriend gevonden."<br />

Hij grinnikte:<br />

“Je bent en je blijft theatraal, maar zo voel ik het ook. Ik zie jou als een vriend en niet<br />

meer als David Morchai, een man met een herkenbaar verhaal dat onder een<br />

dossiernummer op te zoeken is. Daar ben ik blij om."<br />

53


Hij aarzelde even. Het was me vaker opgevallen dat hij naar woorden moest zoeken<br />

als hij een netelige zaak aan de orde moest brengen:<br />

“Eh... ik ben nu bezig met eh... die Samuel Schwartz. We hebben enkele vertrouwde<br />

contactpersonen in Argentinië, maar die kunnen niets over hem vinden. Hij schijnt<br />

werkelijk voor de oorlog in Zuid-Amerika geboren te zijn. In Brazilië als je dat wilt<br />

weten. Al zijn papieren kloppen, hoewel..."<br />

“Wat bedoel je met 'hoewel'?"<br />

“Het gemeentehuis van zijn geboortedorp is een jaar of zeven toevallig volledig<br />

uitgebrand. Het hele bevolkingsarchief is daarbij vernietigd."<br />

“Dat kan toch?"<br />

“Ja, jammer genoeg kunnen een heleboel dingen op een dergelijke wijze plaatsvinden."<br />

“Gebeurt zoiets dan regelmatig?"<br />

“Nee, gelukkig niet; dit is pas de tweede keer dat ìk het meemaak."<br />

Meer dan een jaar hoorde ik niets meer van Talev.<br />

Af en toe dacht ik aan de gesprekken die ik met hem gevoerd had. Niet dat ik ze<br />

miste, in tegendeel zelfs. Talev was geen therapeut meer. Ik miste alleen de persoonlijke<br />

contacten met hem. De weinige woorden die we nodig hadden om elkaar te<br />

begrijpen. De kwinkslagen om niet in een eeuwige klaagzang terecht te komen.<br />

Ik was gerustgesteld: Liebermann was voor eens en altijd dood.<br />

Het enige wat hij buiten een verbitterde weduwe en een zoon had nagelaten, waren<br />

mijn herinneringen, en juist die wilde ik niet kwijtraken.<br />

Ik werkte hard aan de voorbereidingen van een handelskantoor dat we in Buenos<br />

Aires wilden openen. De handel op Zuid-Amerika nam een onverwachte grote vlucht<br />

en beloofde veel voor de toekomst.<br />

Het lag niet in de bedoeling er zelf naar toe te gaan. Ik had daar geen enkele<br />

behoefte aan en ik meende dat ik op het hoofdkantoor meer op mijn plaats zou zijn.<br />

Een week of drie na de opening van onze eerste intercontinentale vestiging belde<br />

Talev mij op.<br />

Ik was verrast, vooral om zijn openingszin:<br />

“Ik heb begrepen dat ik je moet feliciteren."<br />

“Waarmee dan wel?"<br />

“Jullie hebben toch een kantoor in Buenos Aires geopend?"<br />

“Ja, maar volgens mij zijn die gelukwensen beter aan de directie besteed."<br />

54


“Wat een valse bescheidenheid en die mening wordt niet door jouw directie gedeeld.<br />

Die lui daar zijn niet alleen reëel maar vooral grootmoedig, als het over het personeel<br />

gaat."<br />

“Grootmoedig?” ik merkte dat ik na zoveel maanden weer aan zijn gezwollen taalgebruik<br />

moest wennen.<br />

“Gisteren sprak ik op een lunch een paar man van jouw directie en die waren nogal<br />

scheutig met hun lof over jouw aandeel in de hele opzet."<br />

“Doe niet zo leuk."<br />

Het duurde even voordat hij weer sprak. Zijn stem klonk harder en afgemetener dan<br />

ik van hem gewend was:<br />

“Je kunt het krijgen zoals je het wilt. Ik zal je daarom zeggen waarom ik eigenlijk<br />

bel."<br />

Ik voelde me bedreigd. Bedreigd door iemand die ik als vriend zag.<br />

Zijn stem klonk weer verbitterd, precies zoals bij onze kennismaking. Dat was toen,<br />

daarna was hij nagenoeg nooit meer grimmig.<br />

“Ik wil een afspraak met je maken."<br />

“Dat kan, zeg maar wanneer", antwoordde ik zo koel en zakelijk mogelijk.<br />

“Nu."<br />

“Nu kan onmogelijk. Ik heb enkele afspraken lopen en die gaan voor."<br />

Hij lachte, niet schamper, eerder opgelucht:<br />

“Dat weet ik."<br />

“Van wie?"<br />

Hij gaf geen antwoord, maar vervolgde:<br />

“Die afspraken had je, maar ze zijn met wederzijds goedvinden naar andere data<br />

verzet."<br />

Ik voelde een woede in me opkomen:<br />

“Verzet naar andere data? Ik weet van niets."<br />

“Dat is ook niet nodig. Je vond toch zelf dat ik niet leuk moest doen?"<br />

“Je grap gaat te ver. Ik kan er echt niet om lachen."<br />

“Vorig jaar had je er wel om kunnen lachen."<br />

“Misschien, maar nu zeker niet. Ik heb het trouwens veel te druk om..."<br />

“Dat besef ik heus. Het kostte ons vrij veel passen en meten om jouw afspraken te<br />

verzetten. Ik zou maar oppassen - je overwerkt je op deze manier nog eens."<br />

“Dat is mijn zorg, niet de jouwe."<br />

Plotseling drongen zijn laatste woorden tot mij door. Ik raakte in verwarring:<br />

55


“Je zei 'het kostte ons veel moeite'."<br />

“Natuurlijk zei ik dat. Ik ben blij dat je dàt tenminste opving. Dacht je werkelijk dat ik<br />

op mijn eigen houtje jouw agenda kon wijzigen?"<br />

Het duizelde me. Ik begreep het niet meer. Was dit een uit de hand gelopen grap, of<br />

meende hij werkelijk wat hij zei?<br />

Ik vroeg het hem op de man af en hij antwoordde:<br />

“Helaas is het bloedserieus, tenzij dat verhaal over Samuel Schwartz een grap van je<br />

was. Ik ken je echter te goed om je van dat laatste te verdenken."<br />

Ik verstarde:<br />

“Ben je wat over hem te weten gekomen?"<br />

“Ja, maar dat kunnen we niet telefonisch afdoen. Kun je nu langskomen?"<br />

“Ik kan echt niet, ik heb enkele..."<br />

“Je vergist je. Je hàd enkele afspraken, maar die zijn in opdracht van je bazen<br />

afgezegd en naar andere data verschoven. Ik meende het zonet werkelijk."<br />

In al de jaren dat ik voor de firma werkte, had ik nooit een afspraak afgezegd, zelfs<br />

niet wegens ziekte. De enige keer dat geen enkele afspraak nagekomen kon worden,<br />

was tijdens de Suezkrisis.<br />

“Ik was graag naar jou toegekomen, maar dat is lastiger. Hier heb ik alle gegevens<br />

direct bij de hand. Dat praat wat makkelijker."<br />

“Je bedoelt dat je je dossiers dan voorhanden hebt."<br />

Hij zweeg aan de andere kant van de lijn; het duurde enige tijd voordat hij zei:<br />

“Een tijd geleden heb ik een dossier af kunnen sluiten, af moeten sluiten. Jij was<br />

daarbij aanwezig. Ik kon je toen niet meer verder helpen."<br />

“Moet je dat dossier dan weer openen?"<br />

“Ik ben bang van wel."<br />

“Mij help je er niet mee, als je dat soms dacht. Hij is dood en begraven. Vergeet niet<br />

dat ik mee gegraven heb."<br />

“Dat weet ik; maar daar kan ik toch niets aan doen?" vroeg hij op een defensieve<br />

toon.<br />

“Hij is dood en begraven, begrijp dat dan toch. Ik geloof niet in een wederopstanding."<br />

“Ik ook niet, dat weet je; dat heb ik jou de laatste keer ook al gezegd. Je herhaalt nu<br />

alleen maar mijn eigen woorden. Ik..."<br />

“Laat hem dan in godsnaam dood en begraven blijven. Als je hem op gaat graven,<br />

rakel je teveel herinneringen op."<br />

56


Ik merkte dat ik met stemverheffing had gesproken en ik schaamde me ervoor. Mijn<br />

emoties moesten mij niet gaan leiden. Ik wilde mijn emoties zelf sturen, ik wilde er de<br />

baas over blijven.<br />

Zijn rustige stem bracht me weer tot de werkelijkheid terug:<br />

“Kom alsjeblieft, dan kunnen we beslissen wat we kunnen doen."<br />

Ik ging en het gesprek duurde meer dan drie uur. Het merendeel van de tijd sprak<br />

Talev vrij monotoon, alsof hij geen enkele interesse in zijn eigen verhaal had.<br />

Ik kende dit van hem. Hij nam dan afstand van zichzelf, omdat hij de nieuwe<br />

gegevens nog niet zelf had verwerkt.<br />

In feite had hij geen enkel bewijsbaar gegeven voorhanden. Er waren slechts sterke<br />

vermoedens dat de Samuel Schwartz die als voorman midden in de oerwouden van<br />

Argentinië werkte, een ander was dan degene voor wie hij zich uitgaf.<br />

Met veel moeite was men er achter gekomen dat hij oorspronkelijk uit Duitsland<br />

kwam en dat zijn voornaam Ernst of Ernest was geweest. Een achternaam was echter<br />

onbekend.<br />

Met hulp van oude immigratiedocumenten was Talev tot de overtuiging gekomen dat<br />

Ernest Liebermann enkele jaren na de oorlog uit West-Duitsland naar Argentinië was<br />

vertrokken.<br />

Hij was daar aangekomen en direct spoorloos verdwenen.<br />

Op dezelfde dag dat Ernest Ferdinand Liebermann verdween, dook de naam Samuel<br />

Schwartz op.<br />

“Ik heb uiteraard geen enkel bewijs dat Liebermann en Schwartz dezelfde persoon is.<br />

Het is alleen wel toevallig dat het verdwijnen van de één gelijktijdig plaatsvond met<br />

de aankomst van de ander. Ik geloof echt niet meer in toevalligheden, daarvoor heb<br />

ik teveel meegemaakt."<br />

“Hoe wil je dat dan bewijzen?"<br />

“We hebben een plan."<br />

“En als je dat hebt bewezen, wat wil je dan gaan doen?"<br />

“Ook daarvoor hebben we plannen."<br />

“Welke?"<br />

Hij glimlachte op een verlegen manier en zei verontschuldigend:<br />

“Het lijkt me beter dat je die niet kent. Te zijner tijd zal ik je wel op de hoogte<br />

brengen."<br />

“Waarom? Ik begrijp je niet? Door mij ben je iemand op het spoor gekomen; waarom<br />

mag ik dan opeens niets meer weten?"<br />

57


“Wat niet weet, wat niet deert. Stel je voor dat het niet Liebermann is, wat dan? Het<br />

kan immers ook iemand anders zijn? Wie weten we niet en om dat uit te zoeken hebben<br />

we professionals nodig."<br />

“Hebben jullie die?"<br />

“Wat dacht je?" zei hij haast uitdagend.<br />

Ik gaf hem geen antwoord. Er was weinig fantasie nodig om een idee te vormen over<br />

wat hij onder 'professionals' verstond.<br />

We gingen uit elkaar, na zijn belofte dat hij me op de hoogte zou blijven houden.<br />

Ongeveer drieëneenhalve maand later kreeg ik de opdracht een uitvoerige reis door<br />

Zuid-Amerika te maken. Enerzijds om ons nieuwe handelskantoor te inspecteren,<br />

anderzijds om te onderzoeken of er voor ons meer mogelijkheden in dat werelddeel<br />

waren.<br />

De start van het kantoor in Buenos Aires was zo veelbelovend dat het openen van<br />

andere kantoren zonder al te grote risico's mogelijk moest zijn.<br />

Ik ging heen met de boot, opdat ik me goed kon voorbereiden en een beter zicht op<br />

de vrachtvaart zou krijgen. De terugtocht zou vliegend zijn.<br />

De bootreis leek op een vakantietocht. Ik zag het als een welverdiende onderbreking<br />

van mijn werkzaamheden - hoewel ik elke dag bijna tien uur in touw zou zijn om me<br />

op mijn taak voor te bereiden.<br />

Langzaam maar zeker groeide het plan om op eigen houtje een onderzoek naar<br />

Samuel Schwartz te doen. Waar ik moest beginnen, wist ik niet. Ik voelde dat niet als<br />

een belemmering, aangezien ik me steeds voorhield dat ik geen professional was.<br />

Zeker was, dat ik de zagerij zou opzoeken en dat zou een directe confrontatie met de<br />

voorman Schwartz betekenen.<br />

Ik wist niet of ik dit aankon.<br />

's Nachts werd ik verschillende keren wakker, badend in het zweet.<br />

Ik wist dat ik nachtmerries had, maar ik kon ze me ooit herinneren.<br />

Met het verstrijken van de tijd zag ik steeds meer tegen de aankomst in Buenos Aires<br />

op.<br />

Ik voelde me ontredderd. Het liefst wilde ik teruggaan. Terug naar de veiligheid van<br />

mijn kantoorkamer bij de haven van Haifa.<br />

De ramen ver open om de geluiden van de bedrijvigheid en de geuren van stookolie<br />

en verschillende scheepsladingen te ondergaan.<br />

Daar voelde ik me thuis. Zuid-Amerika was voor mij even onwezenlijk als Saturnus of<br />

als Pluto. Hoe zou ik me ooit in een stad als Buenos Aires op mijn gemak kunnen<br />

voelen?<br />

58


Een dag voor mijn vertrek merkte een collega op:<br />

“Ik wou dat ik in jouw plaats mocht gaan. Zo'n werkvakantie lijkt mij wel wat."<br />

Alleen ik wist dat het geen vakantie zou worden. De weinige vrije tijd die me restte,<br />

zou door Samuel Schwartz in beslag genomen worden.<br />

Het vreemde was, dat ik bij die naam nooit meer aan mijn oom dacht.<br />

Ik fixeerde me op een man die zich zo noemde en die ik niet kende. Talev geloofde<br />

dat er een kans bestond dat hij Liebermann zou kunnen zijn. Ik deelde zijn mening<br />

niet. De begrafenis van Liebermann stond me nog steeds scherp voor ogen.<br />

Ik wist dat Liebermann dood was en in het graf lag dat ik mee had helpen graven.<br />

Eén van de vele keren dat Talev me probeerde te overtuigen, zal ik niet vergeten.<br />

Talev had zwijgend een document over de tafel geschoven.<br />

Het was een kopie van een visum voor Argentinië en het was enkele maanden na de<br />

begrafenis van Liebermann gedateerd. Het visum stond op die naam en toch zei ik:<br />

“Dit moet een misverstand zijn."<br />

“Een misverstand?" had Talev vermoeid en ongelovig gevraagd.<br />

“Ja natuurlijk. Meer mensen kunnen die naam toch dragen?"<br />

“Heb je eigenlijk wel op de geboortedatum gelet en op de plaats van geboorte?"<br />

Uiteraard had ik dat opgemerkt en ook mij was het opgevallen dat zowel de geboortedatum<br />

als de geboorteplaats klopten met de datum en de plaats van de Liebermann<br />

die ik gekend had.<br />

“Ook dat moet te verklaren zijn."<br />

Talev haalde zijn schouders op:<br />

“Je moet het dan maar zelf weten. Je reactie is naar mijn mening belachelijk. Droom<br />

maar lekker verder."<br />

“Ik droom niet. De enige dromen die ik heb, zijn nachtmerries."<br />

“Als je de waarheid niet onder ogen wilt zien, zul je je nachtmerries houden. Je blijft<br />

dan steeds in je verleden leven. Is dat je bedoeling?"<br />

“Ik zie de waarheid onder ogen."<br />

“Dan ben je blind", zei hij schamper.<br />

“Ik ben niet blind", verweerde ik me, “Ik heb je al vaker verteld dat hij in Frutigen..."<br />

“Ik heb de waarheid van dat verhaal nooit in twijfel getrokken. Ik weet net zo goed<br />

als jij dat er negen jaar geleden iemand van de Elsighorn is gevallen. Volgens de<br />

politie was hij, ondanks een waarschuwing van een plaatselijke hotelier, tòch een<br />

bergtocht gaan maken. Helemaal alleen, hoewel het mistte. Het eind van die<br />

wandeling was niet moeilijk te raden, toen ze zijn lichaam onder aan die berg te-<br />

59


ugvonden. Verpletterd, verminkt en onherkenbaar. Het politierapport sprak over een<br />

misstap, maar sloot een fatale glijpartij op de rand van de afgrond niet uit. De<br />

lijkschouwer ontdekte dat hij al tijdens de val het leven verloren moet hebben. Hij<br />

raakte met zijn hoofd de rots ontelbare malen. Hij was verminkt en onherkenbaar,<br />

vergeet dat nooit. De uiteindelijke identificatie was alleen maar mogelijk door de<br />

papieren die hij op zak had."<br />

“Geloof jij dat verhaal dan niet?"<br />

“Die man kan een handje geholpen zijn."<br />

“Geholpen?"<br />

“Een klein duwtje in de rug is al voldoende."<br />

“Toch geloof ik je niet. Er waren immers getuigen die verklaarden dat hij die dag<br />

alleen naar boven was gegaan."<br />

Talev schudde zijn hoofd:<br />

“Dat is niet waar en dat weet jij ook. Er waren getuigen die verklaarden dat naar hun<br />

beste weten niemand naar boven was gegaan. Ze hebben niemand op weg zien gaan,<br />

omdat het mistte. Zelfs Liebermann hebben ze niet opgemerkt."<br />

Dat klopte. De getuigenverklaringen waren vaag en konden geen uitsluitsel over het<br />

doen en laten van Liebermann geven.<br />

In Buenos Aires werd ik op de kade door Werner Blumen opgewacht. Hij leidde me<br />

snel door de douane.<br />

Werner kende ik goed. Hij was bijna gelijk met mij bij de firma gekomen en was nu<br />

manager van ons kantoor in Argentinië.<br />

Een capabele medewerker, die veel van anderen eiste omdat hij nog meer van zichzelf<br />

eiste.<br />

Hij leidde het kantoor op een wijze waardoor de andere medewerkers het gevoel<br />

hadden dat zij minstens evenveel verantwoordelijkheden hadden.<br />

Over het algemeen sprak hij weinig. Hij luisterde veel en vroeg vaak om raad, hoewel<br />

hij meestal al precies wist op welke manier iets gebeuren moest en zelden van zijn<br />

plannen afweek.<br />

Toch stoorde niemand zich aan zijn autoritaire opvattingen. Men wist wat men aan<br />

hem had en dat hij zijn eigen werk eerlijk en nauwgezet aanpakte en afmaakte.<br />

Het verbaasde me dan ook dat hij in de taxi die ons naar mijn hotel bracht, steeds<br />

aan het woord was.<br />

Eerst had hij het over de lopende zaken. Op een bijna te sublieme wijze gaf hij in het<br />

kort zowel de gerezen knelpunten, als de potentiële mogelijkheden aan. Vervolgens<br />

60


egon hij breedvoerig over de betrekkingen met de Malmö-Cop uit te weiden. Zo<br />

breedvoerig dat ik hem meerdere malen om een beknopte visie vroeg.<br />

Hij knikte me steeds vriendelijk toe en zei gelijktijdig:<br />

“Je hebt gelijk. Ik zal het van nu af beknopt houden. Dat kan ook, want de betrekkingen<br />

zijn buitengewoon plezierig. Maar heb ik je eigenlijk al van die piloot<br />

verteld?"<br />

“Nee, wat is daar dan mee?"<br />

“Heb ik je dat werkelijk nog niet verteld? Stom van me zeg, maar laat ik bij het begin<br />

beginnen."<br />

“Graag."<br />

“Ongeveer drie weken geleden kwam er iemand voor me. Ik houd niet van mensen<br />

die onaangekondigd langskomen, dan kan ik me niet goed voorbereiden."<br />

Dat wist ik van hem. We hadden ongeveer dezelfde werkwijze. Ook ik maakte liever<br />

een afspraak, zodat ik me kon voorbereiden. Ik wilde de zaken goed op een rij<br />

hebben, omdat ik geen fouten wilde maken.<br />

“Maar goed, die man kwam dus ongevraagd langs en hij had zo'n vreemd verhaal dat<br />

mijn secretaresse hem ten einde raad maar naar mij doorstuurde."<br />

“Dat moet dan wel een verdomd vreemd verhaal zijn geweest", zei ik lachend.<br />

Hij dwaalde weer van zijn onderwerp af, want hij zei plotseling:<br />

“Weet je eigenlijk al dat we een zeer interessant contact met één van de grootste<br />

kopermijnen van Zuid-Amerika hebben gelegd? We hebben daardoor de rechten van<br />

transport op Europa en de Verenigde Staten voor vijf jaar gekregen. Nu zijn we voor<br />

de wereldrechten aan het onderhandelen. Je ziet het - het gaat goed met jouw<br />

kantoor", en hij stompte me tussen de ribben.<br />

“Mijn kantoor?" vroeg ik verbaasd.<br />

“Ja natuurlijk. Jij hebt de zaak immers op poten gezet?"<br />

“Och, alleen maar op papier. Jullie doen toch het echte werk?"<br />

Hij ging er niet verder op in, maar sprong op een volgend onderwerp over. Hazewindhondrennen<br />

in Engeland.<br />

Het verband ontging me en ik vroeg hem ernaar.<br />

Hij keek me verschrikt aan:<br />

“Tja, nu je het zegt. Er is helemaal geen verband. Hoe kom ik in vredesnaam op die<br />

rothonden? Waar hadden we het ook weer over?"<br />

Ik begon de overtuiging te krijgen dat hij overwerkt was.<br />

“Werk je niet iets te hard?"<br />

61


“Ik?" vroeg hij op een gespeelde beledigde toon, “Hoe kom je daar nou bij? Hoe kun<br />

je in dit werelddeel nou overwerkt raken? Iedereen stelt hier alles tot morgen uit en<br />

dat bevalt ons prima."<br />

Ik voelde me kriegel worden:<br />

“Dat kan ik me van jou niet goed voorstellen, maar hoe zit het nou met die ene man?"<br />

“Wie bedoel je?"<br />

“Die piloot, die jou bezocht", zuchtte ik.<br />

“Ik heb nooit bezoek van een piloot gehad."<br />

Ik haalde mijn schouders wanhopig op en begon over mijn bootreis te vertellen. Een<br />

nutteloze poging, want hij viel me in de rede:<br />

“'t Was toch zo'n vreemd verhaal wat die man mij vertelde."<br />

Achteraf geloof ik dat hij weloverwogen te werk was gegaan. Naarmate zijn verhaal<br />

verwarder werd, groeide mijn belangstelling.<br />

Ik werd vooral nieuwsgierig naar wat hij me niet vertelde.<br />

Het kostte me veel moeite om voordat we bij mijn hotel waren het begin van zijn<br />

verhaal te horen.<br />

Het was een chaotisch verhaal, waaraan kop noch staart te ontdekken viel.<br />

Het bleek dat Werner bezoek van een Zweeds bosbouwkundige had gehad. Hij was<br />

door Malmö-Cop aangesteld om diverse projecten in Zuid-Amerika te coördineren.<br />

Aangezien deze projecten nagenoeg allemaal in uitgestrekte oerwouden lagen en het<br />

verkeer over land bijna onmogelijk was, overbrugde hij de afstanden met een Beechcraft.<br />

Een klein vliegtuig, dat hij niet zelf bestuurde.<br />

Door alle apparaten die hij overal naar toe moest slepen, was er nauwelijks genoeg<br />

ruimte voor hem en de piloot.<br />

Het laadgewicht overschreed net niet het maximaal toelaatbare.<br />

“Die man kwam dus bij me. Ik kende hem niet, maar hij stelde zich als Björn Eriksson<br />

voor en die naam zei me heel veel. De meeste brieven die ik van die Zweedse firma<br />

ontvang, zijn door hem getekend."<br />

De naam Eriksson kwam mij ook bekend voor. Ook ik had regelmatig brieven van<br />

hem ontvangen. Hij had alle volmachten van Malmö-Cop gekregen en in feite sloten<br />

we elk handelscontract met hem af. In mijn ogen handelde hij meer dan eens naar<br />

eigen goeddunken.<br />

“Eriksson bleek een aardige kerel te zijn, die direct tot de kern van zijn verhaal<br />

doordrong."<br />

Ik begon te lachen:<br />

“Dan moet dat een man van je hart zijn."<br />

62


Werner keek me met een verbaasde blik aan en zei:<br />

“Dat is niet zo belangrijk. Belangrijker is dat hij me iets over een zekere Samuel<br />

Schwartz vertelde", hij zweeg en vroeg aarzelend, “zegt die naam jou wat?"<br />

Uit de intonatie van zijn stem begreep ik dat hij wist dat mijn antwoord bevestigend<br />

zou zijn.<br />

Het eigenaardige is dat ik me door zijn vraag helemaal niet verrast of overrompeld<br />

voelde. Ik was alleen nog maar nieuwsgierig naar zijn verdere verhaal en zei daarom:<br />

“Ga door alsjeblieft."<br />

Werner slikte even en mompelde iets.<br />

“Wat zeg je?"<br />

“Hij komt vaak bij die Schwartz, ook al is het één van zijn verste projecten. Hij heeft<br />

een dubbele mening over hem. Aan de ene kant prijst hij hem geweldig. De beste<br />

voorman die hij ooit heeft gekend. Iemand met inzet en vakbekwaamheid en ga zo<br />

maar door. Aan de andere kant mag hij hem niet. Alles wat die kerel doet, lijkt al ver<br />

van te voren gepland te zijn. Niets wordt geïmproviseerd; alles verloopt langs lijnen<br />

alsof hij met alles rekening heeft gehouden. Het is dan net alsof die Schwartz allerlei<br />

rampenplannen klaar heeft liggen."<br />

“Bedoel je soms dat hij in zijn werk geen enkele emotie toont?"<br />

Hij klikte met zijn vingers:<br />

“Ja, exact. Hoe weet je dat eigenlijk? Het zijn precies de woorden die Eriksson<br />

gebruikte. Hij ging zelfs verder. Hij gelooft namelijk dat die Schwartz totaal geen<br />

emoties meer kent. Afgestompt, hoewel hij zijn gezichtspieren op zo'n manier<br />

beweegt dat je zou denken dat hij bepaalde gevoelens nog over heeft gehouden.<br />

Maar dat is schijn, tenminste volgens Eriksson."<br />

“Hoezo?"<br />

Hij kon zijn verhaal niet vervolgen, omdat we bij een groot gebouw stopten en de<br />

taxichauffeur zich naar ons omdraaide en in gebroken Engels zei:<br />

“We zijn er. Moet ik nog op u wachten?"<br />

Werner maakte met zijn hand een afwerend gebaar en zei:<br />

“Nee, laat maar en bedankt."<br />

We stapten uit en ik wilde mijn bagage uit de achterbak halen.<br />

Dat bleek niet meer nodig te zijn. Het was al door een jongen gepakt.<br />

Ik moest verbaasd gekeken hebben, want Werner begon te grinniken:<br />

63


“Daar zul je aan moeten wennen. Als je niet oppast, word je hier nog eens lui. Dat<br />

heb ik je toch al verteld? Zodra ze zien dat jij meer geld dan zij hebt, beginnen ze te<br />

rennen."<br />

Ik voelde me somber worden, vooral door de kleren van de jongen en het ingevallen<br />

gezicht.<br />

Hij kon niet ouder dan een jaar of veertien zijn geweest, maar de trekken zijn gezicht<br />

maakten hem oud. Een ouderdom die iemand tijdloos en naamloos maakt. Wie weet<br />

had ik op zijn leeftijd er ook zo uitgezien. Ik kon me dat niet meer herinneren.<br />

Volgens verhalen van anderen had ik toen diepliggende ogen, die de wereld als door<br />

matglas bekeken.<br />

Wel weet ik nog dat ik me op die leeftijd al moe voelde, en het duurde jaren voordat<br />

ik het matglas doorbroken had. De moeheid bleef echter bestaan.<br />

“Je moet hem een fooi geven, maar geef nooit te veel. Daar wennen ze aan en dan<br />

verwachten ze de volgende keer nog meer."<br />

“Is dat zo gek?" vroeg ik hem.<br />

“Nee, natuurlijk niet", antwoordde hij bijna verontwaardigd, “Ik zou in hun plaats ook<br />

zo gereageerd hebben, maar het is verdomd lastig."<br />

Werner bleek de sleutel van mijn kamer al te hebben, zodat we direct naar de lift<br />

gingen.<br />

We liepen de onpersoonlijke hotelgang door naar een kamerdeur, die Werner opende.<br />

Ik nam mijn bagage over en gaf de jongen gedachteloos een fooi.<br />

Toen we weer alleen waren en Werner de deur had gesloten, zei hij:<br />

“Ik had je gewaarschuwd."<br />

“Waarvoor?"<br />

“Je hebt een te grote fooi gegeven."<br />

“Och."<br />

Werner haalde zijn schouders op en opende één van de ramen.<br />

Hij leunde met zijn handen op de vensterbank en keek naar beneden.<br />

Ik liep naar hem toe en schrok van de diepte onder me. Ik had me niet gerealiseerd<br />

dat we zo hoog met de lift waren gegaan.<br />

Werner vertrok zijn gezicht tot een grimas:<br />

“Is het je wel eens opgevallen dat mensen van een grote hoogte heel klein lijken. Ze<br />

zijn niet kleiner geworden, ze blijven even groot. Met gevoelige meetapparatuur zou<br />

je tot een millimeter nauwkeurig de juiste lengte kunnen bepalen. Zelfs van deze<br />

hoogte."<br />

“Wat wil je me in vredesnaam duidelijk maken?"<br />

64


Hij draaide zich naar me toe:<br />

“Je kunt op vele manieren afstand van mensen nemen. Nu is er sprake van ruimtelijke<br />

afstand. Jij en ik staan hier, en daar lopen mensen als mieren. Twaalf verdiepingen<br />

onder ons. We kunnen ze niet eens toeschreeuwen. Ze zouden ons niet horen, en als<br />

ze dat wel konden, zouden ze ons niet kunnen verstaan."<br />

“Gelukkig maar."<br />

“Ja, daar heb je gelijk in. Het maakt ons leven wel een stuk makkelijker. Je kunt veel<br />

selectiever gaan leven. Je hoeft niet met alles rekening te houden. Je kunt je eigen<br />

leven gaan leiden."<br />

“Dat is makkelijker gezegd dan gedaan."<br />

Hij legde zijn arm om me heen:<br />

“Wanneer ga jij jouw leven eindelijk eens leiden?"<br />

Hij vroeg het op een directe en vriendelijke toon. Ik wist dat hij elk woord meende en<br />

voelde me daarom verward.<br />

“Wat bedoel je?"<br />

“Je hoeft niet zo agressief te doen. We kennen elkaar al langer dan vandaag, en het is<br />

me al eerder opgevallen dat jij je eigen leven niet leidt. Je laat je leiden. Je leeft niet<br />

selectief maar opgejaagd. Soms heb ik het gevoel dat..."<br />

Ik wilde niet meer naar hem luisteren en draaide me demonstratief om.<br />

Hij liet zijn arm vallen.<br />

“Het spijt me als ik je pijn doe, dat was niet mijn bedoeling."<br />

Ik stamelde, terwijl ik met een strak gezicht naar de grond keek:<br />

“Dat weet ik."<br />

Lange tijd stonden we zo in de kamer. Beiden voelden we ons machteloos. We spraken<br />

niet tegen elkaar. Ik voelde dat hij me aankeek, maar ik had geen behoefte aan<br />

contact.<br />

Eindelijk vroeg hij:<br />

“Heb je nog plannen voor vandaag?"<br />

Ik schudde mijn hoofd.<br />

“Kom dan bij ons eten. Tibby rekent er al op."<br />

De eerste dagen werkte ik van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat. Dat harde werken<br />

ontspande me, omdat ik geen tijd had om over andere zaken na te denken.<br />

Tijdens alle gesprekken die ik met Werner voerde, vermeden we angstvallig de naam<br />

van Samuel Schwartz.<br />

65


Regelmatig hadden we het over de Malmö-Cop, maar dan sprak Werner altijd over 'de<br />

voorman'.<br />

De rust werd verstoord door een telegram dat ons het eind van de week bereikte en<br />

door Samuel Schwartz ondertekend was.<br />

De inhoud was kort en krachtig: "Vliegtuigongeluk piloot omgekomen stop Eriksson<br />

gewond stop overkomst gewenst stop Schwartz".<br />

Ook zonder de laatste toevoeging begrepen we dat we daar naar toe moesten.<br />

We hadden al eerder een afspraak met Eriksson om gezamenlijk langs de<br />

verschillende zagerijen te gaan, maar op mijn verzoek zouden we de zagerij van<br />

Samuel Schwartz het laatst bezoeken.<br />

Ik zag tegen dit bezoek op en wilde het daarom zo lang mogelijk uitstellen.<br />

Nog dezelfde middag wist Werner een vliegtuig te charteren. Op het vliegveld gaf ik<br />

een telegram voor Schwartz op. Het was één van de allerkortste boodschappen die ik<br />

ooit had opgesteld.<br />

Het bevatte slechts het woord 'Komen'.<br />

Onbewust ondertekende ik het met David Morchai. Het viel me pas op, toen de man<br />

achter het loket zich afvroeg hoe dat geschreven moest worden.<br />

Het leek me onverstandig mijn eigen naam te gebruiken.<br />

Als hij werkelijk Liebermann was, dan zou hij zich mijn naam zeker herinneren en dan<br />

was het verrassingselement verdwenen.<br />

Hij had dan alle gelegenheid om te vluchten. Een vlucht zou weliswaar een schuldbekentenis<br />

zijn, maar zou ook betekenen dat ik het spoor definitief kwijt zou zijn.<br />

Ik ondertekende daarom met 'Blumen'.<br />

Werner had van huis een koffertje met wat kleren en toiletartikelen laten ophalen. Ik<br />

had op elke reis altijd een tas met inhoud bij me. De inhoud gebruikte ik nooit, maar<br />

ik controleerde alles wel elke keer als ik op reis ging.<br />

De tas was door veelvuldig meeslepen behoorlijk versleten.<br />

Ik noemde het wel eens spottend 'mijn vluchtkoffertje'. Er zit een grond van waarheid<br />

in elke spot.<br />

De spot van een hofnar werd getolereerd, ook al sprak hij de waarheid. Er werd zelfs<br />

van hem verlangd dat hij de waarheid zou spreken.<br />

Sommige vrienden dachten dat het een vliegkoffertje was en toonden zich verbaasd<br />

dat het een tas van slap canvas was.<br />

Ik deed geen moeite om de betekenis uit te leggen. Ik wilde niet erkennen dat ik me<br />

steeds op de vlucht voelde.<br />

66


Slechts een enkeling begreep het - zoals Werner toen hij opmerkte dat ik mijn eigen<br />

leven niet leidde, maar me liet opjagen.<br />

We vertrokken, hoewel er onweer op komst was.<br />

Ik herinner me van de hele vlucht niets meer. Het enige dat me is bijgebleven, is de<br />

krampachtigheid waarmee ik de canvas tas op mijn schoot vasthield.<br />

We werden op de landingsstrip bij de zagerij door Eriksson opgewacht. Hij had de<br />

rechterarm in het gips en liep mank.<br />

Ik was verbaasd dat hij ons verwelkomde. In het telegram had duidelijk gestaan dat<br />

Eriksson gewond was. We hadden ons het ergste voorgesteld, en dat was levensgevaarlijk<br />

gewond omdat de piloot was omgekomen.<br />

“Jij hier? Waar is Lieber..."<br />

Verschrikt slikte ik de rest van de zin in. Gelukkig was mijn verspreking Eriksson niet<br />

opgevallen.<br />

Werner stond naast me en drukte zijn elleboog ongemerkt in mijn rug. Ik keek hem<br />

aan. Op het oog emotieloos.<br />

Eriksson stak zijn linkerhand uit:<br />

“U bent waarschijnlijk David Morchai?"<br />

Ik knikte. Ik wilde hem antwoorden, maar wist me geen raad met mijn houding. Een<br />

opgejaagd gevoel kwam op. Hoe zou Eriksson's eerste indruk over me zijn? Zou hij<br />

merken dat ik me moe voelde, en vies en opgelaten?<br />

Werner duwde me ongemerkt iets opzij en zei:<br />

“Björn, ik ben blij je hier levend te zien."<br />

“Dat ben ik ook, Werner. Je krijgt me tijdens een onweer nooit meer in een vliegtuig.<br />

Toen we opstegen, was het het mooiste weer dat je je kunt voorstellen. Schwartz<br />

deed ons uitgeleide en..."<br />

“Waar is Schwartz?" onderbrak ik hem op afgemeten toon.<br />

Werner schudde meewarig het hoofd en Eriksson keek me verbijsterd aan. Ik had<br />

hem duidelijk in zijn verhaal gestoord.<br />

Pas nu viel me op hoe geëmotioneerd hij was.<br />

Hij wilde zijn verhaal kwijt en ik onderbrak hem daarin ruwweg. Ik gaf hem geen kans<br />

om te praten.<br />

Ik wilde me omdraaien en weglopen. Waarom was ik toch steeds zo met mezelf bezig<br />

dat ik niet naar een ander kon luisteren?<br />

Kwam dat omdat ik mijn eigen verhaal nooit aan anderen had kunnen vertellen?<br />

67


De enigen die echt belangstelling voor mij hadden getoond, waren Peter Maxwell en<br />

Martin Smith geweest. Hoewel ik bij Peter soms het gevoel kreeg dat hij in het begin<br />

vooral beroepshalve luisterde.<br />

We zaten dan in de grote tent waar hij allerlei gevangenen ondervroeg en ik de<br />

nodige papieren bij elkaar zocht.<br />

De gevangenen waren in zijn ogen 'kruimelnazi’s'. Alleen maar interessant voor de<br />

statistieken en om het griezelverhaal compleet te maken.<br />

Martin en ik verdachten hem wel eens van dagdromen over partijbonzen die in zijn<br />

handen kwamen.<br />

Ze kwamen echter nooit.<br />

Het leek of Peter alleen maar met de kleine jongens werd opgescheept. Huilerige<br />

types die altijd hun handen in onschuld wilden wassen en altijd probeerden te<br />

bewijzen dat juist zij tegen Hitler waren geweest. Het was een treurige tijd: een<br />

aaneenschakeling van huichelarij en omkoop pogingen.<br />

Peter liet zich ogenschijnlijk heel gemakkelijk omkopen, zodra hij geloofde dat hij er<br />

profijt van kon hebben.<br />

Aangezien het maar kruimelnazi's waren, bleef het bij bedragen van enkele duizenden<br />

Marken.<br />

Was de buit binnen, dan sloeg hij hard toe. Hij maakte met een omhaal van woorden<br />

de ander duidelijk dat hij onomkoopbaar was en dat het smeergeld de uitslag van een<br />

eventueel proces zelfs nadelig zou beïnvloeden.<br />

Meestal was dit voldoende om een verdachte volledig in elkaar te laten klappen. De<br />

bekentenissen volgden elkaar in zo'n hoog tempo op, dat Martin moeite met het<br />

stenograferen had.<br />

Het geld dat zo binnenstroomde, werd officieel geconfisqueerd.<br />

Peter liet alle bedragen inboeken en door de verdachte èn getuigen paraferen.<br />

Ik weet zeker dat hij niets van dat geld achterhield en zelf gebruikte. Hij was daar niet<br />

alleen te eerlijk voor, maar vooral te wraakzuchtig.<br />

De enige die zich in het begin niet door Peter liet intimideren was Heinz Böcker.<br />

Hij zweeg en bleef zwijgen, ook al voerde de ploeg ondervragers tientallen bewijzen<br />

aan.<br />

Het waren harde ondervragingen waar ik niet bij mocht zijn. Ik was te zeer bij de<br />

zaak betrokken.<br />

Nog herinner ik me de gezichten van Martin en van Wilburt Polz, toen ze me vertelden<br />

dat zelfs lijfelijk geweld geen uitwerking had.<br />

68


“Je hebt gelijk, David", zei Wilburt, wiens grootouders uit Duitsland kwam en die onze<br />

tolk was, “hij is keihard. Ogenschijnlijk is hij uiterst vriendelijk en meewerkend, maar<br />

hij blijft oppervlakkig. Hij vertelt niets. Hij slaat niet door. Elke keer als wij het over<br />

Valkenwald hebben, gaan zijn ogen glazig staan en haalt hij zijn schouders op. Hij<br />

erkent dat hij er gewerkt heeft. Als klusjesman, een manusje voor alles. Eén van<br />

Peters kleine jongens die van niets weten. Het enige dat hij zich kan herinneren, is<br />

dat zijn baas gelijk met hem vluchtte en dat ze elkaar ergens zijn kwijtgeraakt. Dat ze<br />

samen vluchtten was niet zo gek. Hij kon goed autorijden en dat is de enige reden dat<br />

hij er met zijn baas tussen uit wist te knijpen. Moet je nagaan. Hij gebruikt werkelijk<br />

deze domme uitdrukkingen, maar je voelt steeds dat hij uitermate slim is."<br />

“Wat gaan jullie nu doen?"<br />

“Tja, we hebben waarschijnlijk dynamiet nodig om hem te laten praten. We hebben al<br />

ons kruit al verschoten, zelfs jouw verhalen hebben geen vat op hem."<br />

Drie dagen later begon Böcker te praten. Het dynamiet dat Peter daarvoor gebruikte,<br />

was echter zo krachtig dat het hem bijna de krijgsraad en daarmee op zijn minst<br />

oneervol ontslag opleverde.<br />

Ik had Eriksson niet laten uitpraten en ik wilde me omdraaien en weglopen. Het zou<br />

een vlucht zijn geweest.<br />

Vreemd, een vlucht binnen een vlucht. Moest ik dan werkelijk steeds maar weer op de<br />

vlucht zijn?<br />

Werner greep me stevig bij de schouders en schudde me heen en weer:<br />

“Hé, niet weglopen jij, daar los je niets mee op."<br />

“Nee, dat zal u zeker niet helpen", voegde Eriksson er aan toe.<br />

“Wat weet u ervan?" vroeg ik bits en rukte me los.<br />

“Ik ben zo vrij geweest hem het een en ander over jou te vertellen."<br />

“Jij weet er toch ook niets van af?"<br />

Werner lachte wat:<br />

“O nee? Dat had je dan gedacht. Ik heb enkele weken geleden een interessant gesprek<br />

met een zekere Gideon Talev gehad. Ben je dan vergeten dat ook wij telefoon<br />

hebben?"<br />

Ik voelde me door Talev niet in de steek gelaten. Een dergelijk telefoongesprek kon ik<br />

van hem verwachten.<br />

“Björn moest ik wel op de hoogte brengen, omdat hij me dat ene verhaal had verteld.<br />

Weet je nog?"<br />

69


We liepen naar het kantoortje van Schwartz. Ondertussen hoorden Werner en ik wat<br />

er gebeurd was.<br />

De Beechcraft was tijdens een onweer in de buurt neergestort. De piloot had zijn nek<br />

daarbij gebroken en had niet lang meer geleefd.<br />

Eriksson had zich met moeite uit het wrak weten te bevrijden.<br />

De radio was gelukkig nog intact en hij had Schwartz kunnen oproepen en om hulp<br />

kunnen vragen.<br />

Toen na enkele uren nog niemand was komen opdagen, had hij maatregelen<br />

getroffen om de nacht veilig door te komen.<br />

De volgende ochtend was hij op zijn kompas door het oerwoud getrokken. Een barre<br />

tocht, waarbij hij zijn enkel verstuikte.<br />

Toch lukte het hem de zagerij te bereiken. Het bleek dat Schwartz met een boot en<br />

enkele indianen het oerwoud was ingetrokken. Het was een reddingstocht, maar al<br />

het contact was helaas verbroken. Het laatste radiocontact was al meer dan een dag<br />

oud en was onverstaanbaar geweest.<br />

We waarschuwden de politie, die met moeite en pas na het uitloven van een royaal<br />

vindersloon bereid was te gaan zoeken.<br />

We hebben een week in het kamp gewacht, voordat we zeker wisten wat er bij de<br />

reddingsactie gebeurd was.<br />

In die week leerde ik Eriksson kennen. We hadden veel gemeenschappelijks en begonnen<br />

elkaar te tutoyeren.<br />

Urenlange gesprekken voerden we, terwijl Werner de zaken op het kamp regelde.<br />

Onze gesprekken gingen over de meest uiteenlopende onderwerpen, maar nooit over<br />

Schwartz en nooit over ons beider verleden.<br />

Ik weet dan ook niets over zijn verleden. Het enige dat ik weet, is dat hij in Zweden<br />

geboren is.<br />

Toch heb ik hem goed leren kennen. Ik leerde hem kennen zoals hij toen was en niet<br />

zoals hij geweest was.<br />

De slaap wilde 's nachts niet komen; ik werd gehinderd door de oude spookbeelden<br />

die weer terugkwamen. Het was 's nachts drukkend warm en rond de klamboe<br />

zoemden de muggen doordringend. De spookbeelden kende ik al jaren; ze werden<br />

door de omgeving versterkt.<br />

Een Argentijnse politieluitenant in een operette-uniform vertelde ons het verhaal van<br />

de dood van Schwartz. Toen hij het vertelde, kon ik hem niet geloven.<br />

Ik wilde hem niet geloven omdat ik hem niet serieus wilde nemen.<br />

Hij zag er als een charlatan uit, een bijrol in een versleten film van de Marx Brothers.<br />

70


Hij moet mijn argwaan hebben gevoeld, want naarmate de tijd verstreek werd zijn<br />

relaas zakelijker.<br />

Hij beloofde ons een uitgebreid verslag en dat kregen we de volgende morgen al.<br />

Helaas bracht hij het ons niet zelf, maar stuurde hij een adjudant.<br />

Dat speet me, want het verslag was uitermate evenwichtig en zakelijk.<br />

Koel en objectief werd hier de dood van een mens beschreven.<br />

Volgens de reconstructie had Schwartz met een boot het vliegtuigwrak bereikt en had<br />

hij samen met de indianen nog in de buurt naar Eriksson gezocht.<br />

Het zoeken moet uren geduurd hebben. Volgens het rapport was het systematisch<br />

gebeurd. Het oerwoud laat echter weinig sporen achter en dus moet Schwartz<br />

uiteindelijk tot de terugtocht besloten hebben.<br />

Hij had het lijk van de piloot naar de boot laten brengen en was met de indianen weer<br />

naar het kamp teruggevaren.<br />

De rivier kent vele verraderlijke draaikolken. Ze moeten in een dergelijke kolk terecht<br />

gekomen zijn.<br />

Het enige wat teruggevonden werd, waren de resten van de boot en wat schoenen en<br />

gescheurde kleren.<br />

Toen ik het verslag had gelezen, slaakte ik een zucht van opluchting.<br />

Zijn dood had iets mystieks voor me. Nu was hij werkelijk dood. Eindelijk. Mijn<br />

verwarde gevoelens waren verdwenen. Ik zag zijn dood als een nieuw startpunt. Nu<br />

hij dood was, kon ik leven.<br />

Eindelijk.<br />

Ik bleef nog enkele weken in Argentinië.<br />

De vooruitzichten om nieuwe vestigingen te openen waren zo gunstig dat we zelfs al<br />

deadlines opstelden. Al onze plannen vatten Werner en ik in een rapport samen.<br />

Ik stopte dat rapport op de laatste avond en waar Werner bij was in mijn koffer.<br />

“Waarom kom je niet bij ons werken?"<br />

We hadden er al vaker over gehad. Werner wilde me in Argentinië hebben, maar ik<br />

voelde er niets voor.<br />

“Nee", zei ik, “ik ben te veel aan Europa gebonden en dat voel ik niet in dit<br />

werelddeel. Hier voel ik me niet vrij. Lancer heeft me ooit eens verteld dat 't hier veel<br />

op Duitsland lijkt. Ik denk dat hij meer dan gelijk heeft. Er is echter een duidelijk<br />

verschil. Tijdens het Derde Rijk was Duitsland fascistisch. De meeste landen hier zijn<br />

dat echter officieel niet en dat beangstigt mij meer dan me lief is."<br />

71


“Ik hoop dat je nu eindelijk de rust kunt vinden die je al zolang zoekt."<br />

Ik vertrok mijn gezicht in een gelaten grimas:<br />

“Het moet wel. Schwartz is dood."<br />

“Nee, Schwartz is niet dood - Liebermann is dood."<br />

“Liebermann, maar..."<br />

Werner haalde een mapje uit zijn binnenzak:<br />

“Neem dit als afscheidscadeau mee. Je mag het pas in het vliegtuig inkijken."<br />

Het mapje was verzegeld, en in het vliegtuig durfde ik het zegel niet te verbreken,<br />

hoewel ik totaal niet wist wat er in het mapje kon zitten.<br />

Pas thuis opende ik het; het bevatte enkele documenten.<br />

Allereerst het rapport van de Argentijnse politie over de dood van Samuel Schwartz,<br />

verder nog een visum op naam van een zekere Ernest Ferdinand Liebermann en twee<br />

paspoorten. De ene op naam van Liebermann en de ander op naam van Schwartz.<br />

Beide paspoorten waren voorzien van nagenoeg dezelfde pasfoto's.<br />

Ik herkende Liebermann niet meer van deze foto's. Het kon ieder willekeurig ander<br />

zijn.<br />

Op de binnenkant van het mapje had Werner geschreven: 'he's gone and dead forever'.<br />

Ik voelde me leeg, volkomen opgebrand.<br />

Hij was dus weg en voorgoed dood, maar ik wist dat hij toch voor altijd zou<br />

voortleven. Zolang ik leefde, zou hij blijven voortbestaan.<br />

Hij was onsterfelijk geworden, of ik wilde of niet.<br />

Ik had nog een onaangebroken fles whisky. Ik haalde het uit de kast en schonk me<br />

een wijnglas vol in.<br />

Nog nooit had ik me dronken gevoerd. Nu verlangde ik naar een tijdloze roes, een<br />

vorm van onsterfelijkheid, en de kater van de volgende dag interesseerde me niet.<br />

Enkele uren later belde ik Talev uit balorigheid thuis op.<br />

Hij nam zelf op.<br />

“Hij is dood", zei ik en ik legde de haak meteen weer neer.<br />

Nog geen minuut later ging de telefoon bij mij over. Ik bracht de hoorn wat onzeker<br />

naar mijn oor en hoorde Talev vragen:<br />

“Kan ik komen?"<br />

“Kom maar wanneer je wilt."<br />

Ik voelde me sterk. De whisky begon op mijn hersenen in te werken. Nog nooit had ik<br />

me zo behaaglijk gevoeld. Talev kon ik makkelijk aan. Ik was nergens bang voor.<br />

“Goed, dan kom ik meteen."<br />

72


Hij kwam en we spraken over de kwaliteit van whisky's en over intercontinentale<br />

reizen. We redetwistten over de landaard van Eskimo’s die naar Centraal-Afrika<br />

gingen emigreren, en we vermeden mijn eigen reis angstvallig.<br />

We hebben ons bezat. Een wedstrijd wie het eerst moest overgeven.<br />

Ik won, maar ik lag dan ook meer dan een wijnglas op hem voor.<br />

Pas in de namiddag drong de werkelijkheid tot me door.<br />

Ik was mijn hele werk vergeten, hoewel ik een afspraak met de directie had gemaakt.<br />

Ik moest verslag uitbrengen.<br />

Ik belde naar kantoor en vroeg naar mijn hoogste chef, toen Talev de kamer binnenkwam.<br />

Hij trok de hoorn uit mijn handen en voordat ik het in de gaten had, zei hij:<br />

“Ja, u spreekt met Gideon Talev. Had u vanmorgen...? Ja, dat is natuurlijk heel<br />

vervelend voor u... Eh, nee. De zaak zit zo. Morchai moest mij enkele belangrijke<br />

zaken vertellen... Nee, ik kan u niet vertellen welke... Aha, u begrijpt me, ja... Het<br />

kostte me al moeite om hem vast te houden... Ja, zo is hij nu eenmaal, dat ligt in zijn<br />

aard... Hij staat naast me... Dank u voor de medewerking... Tot ziens!"<br />

Hij hield zijn hand voor het mondstuk en fluisterde:<br />

“Denk er aan: ik heb jou vastgehouden."<br />

Ik knikte meegaand en gelaten.<br />

“Met David Morchai", zei ik, zo neutraal mogelijk.<br />

Het viel me niet mee het gesprek te volgen, omdat ik een enorme hoofdpijn voelde<br />

opkomen.<br />

De afspraak werd naar de volgende morgen verschoven en dat gesprek verliep uitermate<br />

plezierig. Slechts één keer werd mijn contact met Talev aan de orde gesteld.<br />

Een directielid wilde weten of Talev iets met de dood van Schwartz te maken had. Ik<br />

kon hem geruststellen. Schwartz was tijdens de reddingsactie overleden.<br />

Meer moeite had ik met Talev zelf. Hij wilde zijn dossier definitief afsluiten en<br />

daarvoor had hij de papieren die ik van Werner had gekregen nodig. Ik wilde die niet<br />

afstaan. Ik wilde er een kampvuur mee aansteken, een vreugdevuur zonder echte<br />

blijdschap.<br />

Uiteindelijk liet ik me door Talev overtuigen.<br />

Maanden later werd ik op eigen verzoek naar ons Europees hoofdkantoor in Chur<br />

overgeplaatst. Iedereen wenste me geluk, want het werd als een promotie gezien.<br />

73


Een promotie interesseerde me niet. Ik wilde in Europa wonen, omdat ik merkte dat<br />

de veiligheid van de haven Haifa me niet meer aansprak.<br />

Op de deur van mijn kamer in Chur was een plaatje geschroefde.<br />

Mijn naam stond er op, evenals de vermelding dat ik 'general-manager German speaking<br />

countries' was.<br />

Ik liet een schroevedraaier halen en haalde het plaatje er eigenhandig af. Er kwam<br />

een nieuw plaatje, waarop alleen mijn naam stond. Dat was genoeg.<br />

Ik moest veel op reis en op een doortocht door het Ruhrgebied moest ik aan Liebermann<br />

denken. Zonder wroeging en zonder schuld.<br />

In het hotel belde ik Talev en vroeg waar de vrouw van Liebermann woonde.<br />

“Zou je dat wel doen?"<br />

“Ja, iemand moet haar toch duidelijk maken dat haar man gestorven is."<br />

“Ze weet toch dat hij dood is?"<br />

“Ja, maar ze weet niet waar, wanneer en hoe. Ze gelooft dat hij in Frutigen begraven<br />

is en ik wil haar de waarheid niet onthouden."<br />

“Ben je op wraak uit?"<br />

“Nee, ik..."<br />

“Dan zul je te veel herinneringen bij jezelf naar boven halen."<br />

“Nee hoor, die periode heb ik definitief afgesloten. Ik ben eindelijk mezelf geworden.<br />

Eindelijk ben ik volwassen."<br />

Tenslotte gaf hij mij het adres. Na enkele dagen ging ik over het Sauerland terug.<br />

Ik zag niet tegen het bezoek op, hoewel ik niet wist wat ik tegen haar moest zeggen.<br />

Een kleine vroeg-oude vrouw deed open. Ze keek me schichtig aan en vroeg op een<br />

fluisterende toon:<br />

“Wat wilt u?"<br />

Ik stak mijn voet tussen de deur, omdat ik bang was dat ze de deur meteen zou<br />

sluiten.<br />

“Ik kom voor uw man."<br />

Ze keek me verward aan:<br />

“Die is er niet."<br />

“Dat weet ik, hij is dood. Daarom kom ik juist."<br />

Haar verwarring werd groter:<br />

“Wie bent u eigenlijk?"<br />

Zonder na te denken antwoordde ik direct:<br />

“Noem me maar Heinz. Ik heb uw man goed gekend en..."<br />

74


Ze wilde de deur dichtdoen, maar het lukte niet. Mijn voet zat tussen de deur en de<br />

deurpost. Ik duwde de deur open en ging naar binnen.<br />

Ze deinsde angstig terug.<br />

“U hoeft niet bang te zijn, mevrouw. Ik ben van de organisatie en..."<br />

“Wat was uw naam ook al weer?"<br />

Even voelde ik een paniek opkomen. Welke naam had ik ook al weer gebruikt?<br />

“Heinz."<br />

Ik wist dat Liebermann goed met Heinz Böcker op had kunnen schieten. De kans dat<br />

de naam Heinz haar bekend voorkwam, was groot.<br />

“Heinz... eh?"<br />

“Alleen maar Heinz. U begrijpt toch wel en dat het voor onze organisatie gevaarlijk<br />

kan zijn als we..."<br />

“Jaja, natuurlijk. Eh... wilt u binnenkomen?"<br />

Een vreemde vraag, want ik stond al binnen; toch antwoordde ik uit beleefdheid:<br />

“Graag."<br />

Ik kwam in een kleine sombere kamer. De koffie die ik kreeg smaakte even naargeestig.<br />

Het was Ersatz kaffee.<br />

Het was al vroeg donker. De zon scheen niet en het kon ieder ogenblik gaan regenen.<br />

Talev had gelijk. De vrouw van Liebermann was een verbitterde weduwe geworden.<br />

Ze reageerde schamper toen ze hoorde dat haar man in Zuid-Amerika was<br />

omgekomen.<br />

“O, was het daar."<br />

“U dacht dat het in Zwitserland was?"<br />

“Och, ik had me er bij neergelegd."<br />

“Hield u van uw man?"<br />

“Ik geloof van wel", zei ze gelaten.<br />

Ze stond op en slofte naar de keuken.<br />

“Wilt u nog wat koffie?"<br />

Het kostte me moeite, maar ik zei:<br />

“Ja, graag."<br />

Ze schonk de koffie onverschillig in.<br />

“Bent u van Odessa?"<br />

Ik had deze vraag niet verwacht. Talev had me veel over Odessa en andere organisaties<br />

verteld.<br />

75


Ik was verbaasd. Liebermann was nooit lid van de SS geweest en zou dus nooit door<br />

Odessa geholpen kunnen worden.<br />

Op het einde van de oorlog waren verschillende organisaties bezig met het uit Europa<br />

smokkelen van nazi-bonzen.<br />

Odessa was midden in de oorlog opgericht om SS’ers te helpen.<br />

Het is opvallend dat oorlogsmisdadigers in het algemeen vrij goed weten wat ze<br />

waard zijn. Beter is te zeggen dat ze weten hoeveel ze waard zijn.<br />

De oprichting van Odessa paste in het Duitse denken. Zelfs in de vlucht moest een<br />

groep opgezet worden, want in een groep weet je je veilig en heb je macht. Een<br />

'Organisation der ehemaligen SS-Angehörigen', terwijl de SS bij de oprichting nog<br />

heer en meester was en er geen tekenen waren dat de leden spoedig 'voormalig SSlid'<br />

zouden zijn. Voor de kruimelnazi’s was niets georganiseerd.<br />

Die moesten de weg zelf vinden. Vaak kon de katholieke kerk hulp bieden, zoals ze<br />

altijd hulp aan vluchtelingen had geboden.<br />

Met handige verhalen werden vele nazi's door het Rode Kruis als vluchteling ingeschreven<br />

en erkend. Die erkenning hield tevens hulp en bijstand in.<br />

“Dacht u werkelijk dat Odessa iets voor uw man gedaan zou hebben. Hij was toch<br />

geen SS-lid?"<br />

“Wie bent u dan?"<br />

Het fantaseren ging me makkelijk af. De gesprekken met Talev wierpen vruchten af.<br />

Ik herinnerde me zijn opmerking dat een verhaal alleen geloofwaardig is, als er een<br />

klein stukje waarheid in gestopt is.<br />

“In naam zijn we een charitatieve instelling. We helpen mensen, zoals we ook uw<br />

man geholpen hebben. We hebben na de oorlog uw man via het Rode kruis<br />

Zwitserland ingekregen en we waren van plan u ook..."<br />

“Ik was niet meegegaan."<br />

Ik slikte even:<br />

“Dat zou natuurlijk kunnen, maar in elk geval kreeg een van onze mensen een ongeluk<br />

bij Frutigen en toen..."<br />

“Ik wist dat het Ernest niet was."<br />

“Hoezo?" vroeg ik, terwijl ik hoopte dat ze mijn verwarring niet op zou merken.<br />

“Mijn man heeft op het einde van 1943 een blindedarm operatie gehad en..."<br />

“Ach, ja - maar u heeft tegen de politie toch...?"<br />

“Ik wilde niets meer met hem te maken hebben. Na de oorlog heeft hij mij en onze<br />

zoon in de steek gelaten en dat neem ik hem nog steeds kwalijk. Weet U, soms denk<br />

ik wel eens dat hij geen vertrouwen in de nazileer had. Hij deed altijd schamper over<br />

76


de ijstheorie en geloofde zelfs niet dat er psychologische verschillen tussen rassen<br />

moeten bestaan."<br />

Haar uitleg van de ijstheorie als scheppingsverhaal was nog verwarder dan de theorie<br />

zelf, vooral toen ze er vliegende schotels en het rode gevaar bij haalde.<br />

Ik kapte haar verhaal af:<br />

“Mevrouw, kunnen we u op een of andere manier helpen?"<br />

Ze knikte verbeten:<br />

“Ja, ik heb alleen maar steun en..."<br />

Ik deed alsof ik verbaasd was en hief mijn handen omhoog:<br />

“Maar mevrouw, hoe kan dat nou? Dat is nou steeds de zorg van uw man geweest.<br />

Heeft u dan nooit iets ontvangen?"<br />

“Nee, nooit."<br />

“Hoe is dat mogelijk! Maar dan is het van nu af aan een ereschuld voor onze organisatie.<br />

Ik weet namelijk dat hij elke maand geld naar u overmaakte. Ik heb zelfs een<br />

keer bankafschriften gezien. Dan moet het geld ergens in Argentinië zijn blijven<br />

steken. Ik zal er persoonlijk op toezien dat u uw geld krijgt. U heeft er recht op, na<br />

alles wat uw man voor onze Führer heeft gedaan."<br />

Ik vroeg de naam van haar bank en schreef het op een papiertje.<br />

Even voelde ik me een goedkope oplichter, maar ik besefte ook dat ik een serieus<br />

spel speelde. Een spel op leven en dood. Het was geen sadisme, of een kat-en-muisspel<br />

dat ik speelde.<br />

Het was een ereschuld aan mijn oom. Liebermann had zijn naam geleend en ik<br />

proefde voor het eerst in mijn leven een zoete wraak. De smaak beviel me.<br />

Ze ontdooide toen ik de gegevens had genoteerd. Ze nodigde me zelfs voor het<br />

avondeten uit. Ik wimpelde het af, maar ze hield aan.<br />

Ze wilde nog wat vlees in huis halen en ze kwam er achter dat ze geen rode wijn in<br />

huis had. Het was duidelijk, dat ze op goede voet met me wilde staan. Op die manier<br />

hoopte ze zoveel mogelijk geld te krijgen.<br />

Ik liet haar gaan, zonder een spoor van medeleven.<br />

Toen ze het huis uit was, keek ik uit verveling in haar kleine boekenkast. De titel van<br />

één van de boeken intrigeerde mij.<br />

Het heette 'Das war das Ende' en was door een zekere Bruno Brehm geschreven.<br />

Ik pakte het en las op de binnenpagina dat het door 'Wölfchen' aan Brigit gegeven<br />

was.<br />

77


Het was voor haar verjaardag in 1944 geweest en de beste wensen werden door een<br />

fors uitgevallen handtekening extra bekrachtigd. Liebermann had zijn handtekening in<br />

de loop der jaren nauwelijks veranderd.<br />

Wat mij verbaasde was dat hij zijn handtekening er extra bij had gezet.<br />

Ik stak het boek in mijn zak en was benieuwd of ze ook nog brieven van hem bewaard<br />

zou hebben.<br />

Ik trok een lade van haar secretaire open en vond onder een stapel ansichtkaarten<br />

een revolver met een vol magazijn.<br />

Op de kolf was met Oud-Gotische letters 'Liebermann' gegraveerd, geflankeerd door<br />

twee hakenkruisen.<br />

Onder de naam stond 'Auf Treu und Glauben'.<br />

Het staal voelde ijskoud aan. Ik stak het wapen in mijn binnenzak en liep het huis uit.<br />

Ik voelde me misselijk en ziek.<br />

Pas thuis dacht ik weer aan het boek en de revolver.<br />

Het geheel kwam me onwezenlijk voor. Ik was onzeker en zenuwachtig. De misselijkheid<br />

was verdwenen.<br />

Achteraf weet ik niet meer hoe ik de grens over gekomen ben, met lectuur van een<br />

nazi-sympathisant en een nazi revolver.<br />

Ik had heel wat uit te leggen gehad als ik aangehouden was.<br />

De volgende morgen hoorde ik op de radio dat Adolf Eichmann gepakt was. Ik raakte<br />

uitgelaten en opgewekt, en ik liep naar de kast waar ik het boek en het wapen had<br />

neergelegd. Beide gooide ik in de vuilnisbak, maar viste ze er een uur later weer uit.<br />

Ze waren mijn enige tastbare herinneringen aan Liebermann, meer had ik niet nodig.<br />

De man was eindelijk 'dead and gone forever'.<br />

78


een ontmoeting: het begin van het einde<br />

“Er valt verder niets meer te vertellen", zei Fosca,<br />

“Elke dag is de zon opgegaan en weer ondergegaan. Ik ben in het gekkenhuis<br />

gekomen en er weer uitgekomen. Er zijn oorlogen geweest: na elke oorlog<br />

kwam de vrede, en na de vrede de volgende oorlog. Elke dag worden er mensen<br />

geboren en gaan er mensen dood."<br />

“Hou op", zei ze.<br />

Simone de Beauvoir "Alle mensen zijn sterfelijk"<br />

79


een ontmoeting: het begin van het einde<br />

De man wreef zich in de ogen. Hij had de blik van een oude man, en onwillekeurig<br />

schoof ik een eindje terug.<br />

Uiteraard wist ik dat vermoeidheid niet besmettelijk was, maar ik herkende elke<br />

spiertrilling rond zijn mondhoeken, alsof het om mijn eigen spiertrillingen ging.<br />

“Heeft u ergens spijt van?"<br />

Hij keek langs me heen, terwijl hij zei:<br />

“Ik weet het niet. Eerlijk, ik weet het niet. Het moet wel, gezien mijn nachtmerries."<br />

Hij zweeg weer lange tijd:<br />

“Je zult het nooit kunnen begrijpen, maar..."<br />

“Waarom zou ik het niet kunnen?"<br />

“Je bent zoveel jonger dan ik. Men zegt wel eens dat de jeugd nog onbedorven is."<br />

“Ja, en men zegt ook dat de jeugd de toekomst heeft."<br />

“Ook dat is geleuter; maar men zegt dat wel eens. Je zei zo net dat je jezelf<br />

probeerde te zijn. Ik kan dat niet meer. Ik heb het vroeger ook gewild. Mezelf zijn als<br />

ideaal, maar iedereen om me heen ging dood. Het ergste wat ik heb meegemaakt,<br />

was het sterven van een klein meisje. Ik vertelde je al dat ik in de oorlog in een soort<br />

gevangenis werkte. Er was een meisje van een jaar of twaalf bij ons. Haar enige<br />

schuld was dat ze een jodin was. Ze had prachtige bruine ogen en ze vertrouwde me.<br />

Ze zei dat ze moe was en ik beloofde haar dat ze naar haar vriendje terug mocht<br />

gaan, maar dat ze beter eerst wat kon slapen. Wist zij veel. Ik heb niet toegekeken<br />

hoe Meulrath de injectienaald in haar arm stak en hoe hij direct in de ader lucht<br />

spoot. Ik kon niet kijken, ik ben weggelopen. Ik was er misselijk van en ik heb<br />

moeten overgeven."<br />

80


Geluidloos schokschouderde hij.<br />

Ik wist over wie hij het had en tot mijn verbazing deed het me weinig. Ik voelde geen<br />

haat, ik voelde geen medeleven.<br />

Ik keek hem alleen aan en zei:<br />

“Ze weet er niets meer van."<br />

“Dat is het 'm nu juist, ze wist er toen ook niets van. Ze vertrouwde me en ik heb dat<br />

vertrouwen misbruikt, beschaamd. Ik kon geen kant op; ik was medeplichtig<br />

gemaakt. En dat wilde ik niet. Later moest dat vriendje van haar ook dood. Ik was er<br />

niet bij. Godzijdank niet."<br />

“Is hij dood?" vroeg ik, terwijl ik het antwoord wist.<br />

Ik had die ochtend in de keuken moeten werken en hoorde buiten veel lawaai.<br />

Toen ik uit het raam keek, zag ik een groot vuur. Voor mij was het een vreugdevuur,<br />

want ik begreep dat het einde van mijn gevangenschap nu in zicht moest zijn. De<br />

dossiers werden verbrand en dat kon alleen maar betekenen dat de oorlog in deze<br />

streek snel voorbij zou zijn.<br />

Overal klonken harde bevelen. Het hele huis was in rep en roer.<br />

Ik hoorde mensen schreeuwen. Het waren schreeuwen in doodsangst, die plotseling<br />

door een schot afgebroken werden. Ik hoorde dan niets meer, behalve het vallen van<br />

een lichaam en het wegschuiven van dat lichaam.<br />

Een geluid dat ik herkende, omdat er in het huis vaker zo maar iemand neergeschoten<br />

werd.<br />

Na elk schot bleef het even stil. De stilte werd echter door bevelende schreeuwen<br />

verbroken.<br />

Een angstgevoel probeerde mij te overmeesteren. Ik begreep dat ik me niet door<br />

angst moest laten leiden. Ik wilde de oorlog overleven. Ik wilde getuigen, desnoods<br />

als enig overlevende.<br />

Enkele weken eerder was er ook al paniek in huis uitgebroken.<br />

Volgens geruchten waren er Amerikaanse parachutisten in de tuin geland, hoewel<br />

niemand vliegtuigen had gehoord en niemand parachutes op de geschoren<br />

grasvelden had gezien.<br />

Die geruchten werden toen gretig geloofd. Het Sauerland werd later echter niet door<br />

de Amerikanen op de nazi's veroverd, maar door het Britse leger.<br />

Alle gevangenen werden uit hun cellen gehaald en in de kelder tegen de muur gezet.<br />

Standrechtelijk zouden we neergeschoten worden, zodra de Amerikanen het huis<br />

zouden bestormen.<br />

81


Ik kon in de verwarring echter wegslippen. In de keuken wist ik een kleine nis<br />

achterin een gootsteenkastje. Niemand kon me daar zien en ik wist dat niemand die<br />

nis kende.<br />

Alleen Karen was van het bestaan op de hoogte geweest, maar zij was al dood.<br />

De Amerikanen, noch de Britten kwamen en de gevangenen werden niet doodgeschoten.<br />

Gelukkig had niemand mij gemist.<br />

Ik was in de keuken en ik wilde opnieuw van de kans gebruik maken.<br />

Ik liep naar het kastje, maar de keukendeur werd opengegooid en Heinz Böcker<br />

stormde binnen:<br />

“O, ben je hier. Vooruit meekomen."<br />

Hij sleurde me aan de arm de gang in.<br />

“Wat is er?"<br />

“Hou je kop. De Ami's zijn vlakbij en er mogen straks geen getuigen zijn. Je had toch<br />

niet gedacht dat jij het..."<br />

Hij maakte een veelbetekenend gebaar met een vlakke hand langs zijn keel.<br />

Hij duwde me ruw de gangen door naar de keldertrap.<br />

Op de trap lag een man in een vreemde houding. Ik stapte over hem heen en herkende<br />

hem, ondanks het bloed op zijn gezicht.<br />

Heinz beet me toe:<br />

“Vooruit, opschieten zei ik!"<br />

Van beneden rende een bewaker de trap op en zei iets tegen Heinz.<br />

Deze keerde zich naar me om en zei:<br />

“Ga naar beneden, daar hoor je. Je hoeft niet te vluchten, want alle deuren zijn<br />

gesloten en buiten staan bewakers en soldaten met honden. Ik kom zo terug en als je<br />

er dan niet bent, word je direct neergeschoten. Is dat duidelijk?"<br />

Natuurlijk was me dat duidelijk, hoewel ik niet snapte hoe ik direct neergeschoten<br />

kon worden, als ik er niet was.<br />

Ik wist dat ik geen enkele kans had. Ik zou hoe dan ook doodgeschoten worden.<br />

Waarom dan niet meteen, dacht ik fatalistisch. Dan zou ik er tenminste snel vanaf<br />

zijn.<br />

Zijn vraag was zo glashelder, dat hij niet op mijn antwoord wachtte, maar met de<br />

bewaker naar de bovenverdieping, waar de onderzoeksruimten van dr. Meulrath<br />

waren, rende.<br />

Ik bleef even op de trap staan en keek naar het chaotische gedraaf en geren in de<br />

gang en op de trappen.<br />

82


Buiten klonken salvo's die me nog niet eerder waren opgevallen en die ik niet begreep.<br />

Ik weet niet meer of ik gerend heb, maar ik herinner me dat ik weer snel in de keuken<br />

terug was.<br />

Ik kroop in het kastje en wurmde me in de nis. Ik sloot het deurtje en zette de<br />

pannen zo goed mogelijk op hun plaats terug.<br />

Met ingehouden adem luisterde ik in het donker naar de geluiden rondom me.<br />

Het schieten werd heviger en boven al dat geluid hoorde ik de stem van Heinz:<br />

“Verdomme, waar zit dat rotjoch!"<br />

De keukendeur werd opengerukt.<br />

“Hier ook al niet, waar kan dat kreng toch zitten!"<br />

“Wie zoekt u?" schreeuwde een ander.<br />

“David zoek ik. Je weet dat toch. Niemand van de gevangenen mag in leven blijven<br />

en vooral David niet. Meulrath wil hem hoe dan ook dood hebben. Hij is het langst in<br />

Valkenwald geweest en hij weet het meest van allen."<br />

De rest kon ik niet meer door het lawaai verstaan.<br />

Ik drukte me zover mogelijk de nis in, hoewel ik wist dat niemand me hier zou<br />

zoeken. Trouwens in deze chaos werd alleen maar chaotisch gezocht en niet<br />

doordacht.<br />

Enkele minuten later werd het geschiet buiten minder. Er werd echter nog steeds<br />

heen en weer gerend, en geschreeuwd. Iemand riep:<br />

“Hé, Heinz! Schiet op joh, je hebt nog maar weinig tijd. De Ami's zijn er bijna."<br />

“Ik kan nog niet. Ik zoek David verdomme."<br />

“Wie?"<br />

“David, een jongen van een jaar of veertien."<br />

“Zoek maar niet verder. Zo'n knaap hebben we net neergeschoten. Dacht je dat we<br />

alle tijd hadden? Schiet nou 's op, we hebben geen eeuwen de tijd."<br />

Opeens hoorde ik de stem van dr. Meulrath:<br />

“En Heinz - hoe is het met onze David?"<br />

Temidden van de kakofonie bleef zijn stem beheerst en beschaafd.<br />

Het lijkt vreemd, maar zijn stem verkwikte me, het werd echter door hakkengeklak en<br />

het antwoord van Heinz verstoord:<br />

“Hij is zo even doodgeschoten, Herr Doktor!"<br />

“Prima werk, Heinz, als we meer van zulke lui als jij hadden gehad, zouden we de<br />

oorlog gewonnen hebben."<br />

83


“Dank U, Herr Doktor."<br />

De rest ging verloren, omdat het schieten weer heviger werd.<br />

Ik wachtte de dingen die zouden komen met gesloten ogen en gelaten af.<br />

De man gaf me geen antwoord. Ik vroeg het hem nog een keer:<br />

“En, is hij dood?"<br />

Hij schrok uit zijn gedachten op:<br />

“Ik zou het niet weten. Ik denk van wel, want deze hel kon geen van de gevangenen<br />

overleven. Het viel me mee dat Heinz en ik nog weg konden komen. Mijn auto stond<br />

toevallig een paar honderd meter verderop. We konden haar bereiken. Heinz was een<br />

goede rijder en door hem ontkwamen we de hel achter ons."<br />

Hij stopte, maar ik vroeg:<br />

“En toen?"<br />

“De tank was vol en ik had enkele jerrycans in de achterbak. We kwamen honderden<br />

kilometers ver. Midden op een landweg voorbij München stonden we opeens stil. We<br />

zijn nog enkele uren met elkaar opgetrokken. Lopend, totdat er vliegtuigen kwamen.<br />

't Waren jagers en die zijn gevaarlijk. Ze vliegen laag en zijn uiterst wendbaar. Je kunt<br />

alleen maar als een haas vluchten. Niet in een echte lijn rennend, maar onverwachte<br />

haken slaand - dan weer links, dan weer rechts, terwijl de kogels om ons heen floten.<br />

We bereikten een bos in de buurt en daar zijn we elkaar kwijtgeraakt. Dat was alles."<br />

“Dus dat vriendje is dood?"<br />

“Wat bedoelt u? Ik zei toch al dat ik dat bijna zeker weet", zei hij argwanend.<br />

“Ik bedoel er niets mee", suste ik, “ik vroeg me alleen af of u..."<br />

Ik maakte mijn zin niet af. Ik durfde het niet.<br />

“Wat vroeg u zich af?"<br />

Het viel me op dat hij me weer met u aansprak.<br />

“U zei dat die jongen dood moest, maar dat u er godzijdank niet bij was."<br />

Hij trommelde met zijn vingers op zijn knieën:<br />

“Ja, godzijdank. Ik mocht die jongen graag en ik wilde hem sparen. Hij was even<br />

onschuldig als al die anderen en mijn geloof in de rechtvaardigheid van het regime<br />

was ik allang kwijt. Het Duizendjarig Rijk bleek erger dan een mythische draak te zijn.<br />

Een draak was tevreden met af en toe een maagd. Het Duizendjarige Rijk eiste meer.<br />

Tientallen miljoenen, voordat er een eind aan kwam."<br />

Ik grinnikte zachtjes.<br />

“Waarom lacht u? U begrijpt zeker niet wat ik bedoel?"<br />

84


“Toch wel. Dat Duizendjarige Rijk eiste haar tol, maar onze hele geschiedenis staat<br />

bol van zulke verhalen. Verhalen die steeds maar weer terugkomen, alsof men van de<br />

geschiedenis nooit wat heeft geleerd."<br />

“Dat is niet waar. Dit keer was het wel erg uit de hand gelopen."<br />

“Dat klopt. Vroeger kon het niet zo uit de hand lopen, omdat we toen niet zo goed<br />

uitgerust waren. We hebben echter het Romeinse Rijk gehad en wat moeten we van<br />

de Azteken denken? Ik weet dat er in die tijd twintigduizend mensen geofferd<br />

werden, omdat er zo nodig weer een tempel geopend moest worden. Twintigduizend<br />

op een bevolking van een moderne middelgrote stad. Zijn er dan geen parallellen?"<br />

“Ik kan u volgen, maar..."<br />

“Wat?" vroeg ik nieuwsgierig.<br />

“Hoe oud bent u eigenlijk?"<br />

Ik voelde me opeens oud en cynisch worden:<br />

“Ik ben duizendzesendertig jaar oud."<br />

Hij keek me met een harde trek aan:<br />

“Uw humor kan ik niet waarderen."<br />

“Dat hoeft u ook niet. Biologisch ben ik pas zesendertig, alleen heb ik wel het<br />

Duizendjarige Rijk mogen meemaken."<br />

Hij zuchtte en zweeg. Pas na lange tijd zei hij:<br />

“Dat spijt me voor u. Ik heb me vergist."<br />

Was het wel een vergissing? Was deze ontmoeting dan ook een vergissing? Als dat zo<br />

was, was de hele oorlog dan misschien ook een vergissing geweest?<br />

Ik kon het me niet voorstellen. Een dergelijke gebeurtenis als een vergissing te<br />

beschouwen is onmenselijk.<br />

De pijn die ik zo vaak gevoeld had, kwam weer terug. Een onbestemde pijn. De wond<br />

zat diep in mij en weer moest ik aan het laatste gesprek met mijn oom denken.<br />

We zaten met anderen op de bewaker te wachten. We moesten weer naar onze<br />

cellen terug.<br />

Mijn oom fluisterde, omdat gevangenen niet met elkaar mochten praten:<br />

“Ik moet morgen bij dr. Meulrath komen."<br />

“Voelt u zich dan ziek?" vroeg ik in alle onschuld.<br />

“Nee, helemaal niet, maar ik moet. Misschien zien we elkaar nooit meer terug."<br />

“Waarom niet, oom?"<br />

Oom Samuel keek schichtig naar de keldertrap:<br />

85


“Dat weet ik niet, maar ik hoorde het van de adjudant van Liebermann en hij scheen<br />

het lollig te vinden."<br />

“Heeft Heinz...?'<br />

“Laat me alsjeblieft uitpraten jongen, nu het nog kan. Kijk, je bent hier in Valkenwald,<br />

midden in de bossen. Ik durf te wedden dat de mensen in het dorp niet eens weten<br />

dat wij er zijn. Ze kennen dr. Liebermann waarschijnlijk wel, en mogelijk waarderen<br />

ze hem. Hij komt ook aardig over, dat geef ik toe. Bijna Engels, maar weten die<br />

mensen wel wat hier gebeurt? Beseffen ze wel dat hier proeven op mensen worden<br />

gedaan? Proeven waar normale mensen niet aan denken. Luister goed: ik zal de<br />

oorlog niet overleven. Waarschijnlijk niemand van ons. Jij ook niet. Maar als je een<br />

kans ziet hier levend uit te komen, grijp dan die kans. Grijp die kans en denk bij elke<br />

stap die je zet aan al die anderen die geen kans gehad hebben."<br />

“Dagenlang heb ik in de buurt van München rondgezworven. Ik weet nog goed dat ik<br />

me niet wanhopig of zo voelde. Ik wilde de heksenketel alleen maar overleven. Ik had<br />

geen tijd om na te denken en mijn verbittering kwam daarom pas veel en veel later.<br />

Toen werd ik alleen maar opgeslokt door een oerdrift om ten koste van alles in leven<br />

te blijven. Onderweg kwam ik een groep vluchtelingen tegen. Hun kleren waren even<br />

vuil als de mijne en ook zij hadden zich in dagen niet gewassen. Ik stoorde me aan<br />

mijn stoppelbaard, maar ik begreep dat ik zo meer op een vluchteling zou lijken."<br />

“En toen?"<br />

“Na enkele dagen werden we door een groep Amerikaanse soldaten opgevangen en<br />

naar een tentenkamp overgebracht. Er werden vragen gesteld, op een manier die mij<br />

onbegrijpelijk overkwam. De vragen sneden namelijk geen hout, totaal niet. Waren de<br />

ondervragers wel geïnteresseerd in wat ze deden? Soms geloofde ik dat ze hun werk<br />

onbelangrijk vonden. Ze accepteerden de meest onwaarschijnlijke verhalen. Zo was er<br />

bij mij in het kamp een vrouw die bewaakster in een vernietigingskamp was geweest.<br />

Toen ze ondervraagd werd, vertelde ze dat ze Göring was. Haar ondervrager kreeg<br />

tranen in de ogen van het lachen. Je moet weten dat zij broodmager was. Hij vroeg<br />

haar al hinnikend of ze dan soms met Goebbels getrouwd was geweest. Zij<br />

antwoordde hierop dat ze niet van incest hield, maar dat Doenitz haar onechte zoon<br />

was. De ondervraging duurde hooguit twintig minuten en binnen een dag had ze haar<br />

Persilschein."<br />

Peter Maxwell had een hekel aan de uitdrukking 'Persilschein'. Dit was het officiële<br />

document waarmee je aan kon tonen dat je tot de kleine groep goede Duitsers<br />

behoorde.<br />

86


Het aantal vluchtelingen groeide en groeide, zodat het document tot een lachwekkend<br />

papiertje devalueerde. Toch bleef dat papiertje belangrijk, want hiermee kon je een<br />

overheidsbetrekking verwerven. Je was gewogen en niet te licht bevonden. Al het vuil<br />

was weggewassen en je kon een nieuw leven opbouwen.<br />

“U heeft zo'n Persilschein kunnen krijgen", stelde ik vast.<br />

“Ja, uiteraard. Ik vertelde toch dat ik oorspronkelijk uit Dresden kwam en die stad<br />

kenden alle Amerikanen. 'Dresden kaputt, Du nicht kaputt!' zeiden ze steeds maar,<br />

alsof ze trots op de vernietiging van de stad waren. Verder viel me op dat ze altijd van<br />

tolken gebruik maakten. Meestal waren dat schoongewassen leraren Engels. Dat was<br />

makkelijk, want met sommigen kon je 't op een akkoordje gooien. Hun vertalingen<br />

werden dan interessant."<br />

Bij ons was Wilburt Polz tolk.<br />

Zijn grootouders waren in de vorige eeuw naar Amerika geëmigreerd en hij was een<br />

Amerikaan die het Duits vloeiend beheerste.<br />

Vooral zijn kennis van dialecten was groot en dat hielp Peter Maxwell regelmatig bij<br />

de ondervragingen. Meer dan eens liet Peter hem bij een onwillige gevangene of een<br />

verdachte vluchteling cel opsluiten. Voor één nacht, meestal was dat voldoende om<br />

op een niet helemaal legale wijze voorinformatie te verkrijgen.<br />

Ik vond het altijd interessant om de verwarring bij de gevangenen te zien, als Wilburt<br />

opeens tolk bij de ondervragingen bleek te zijn.<br />

Sommige gevangenen dienden een aanklacht tegen deze gang van zaken in. Die aanklachten<br />

verdwenen echter allemaal in de papiervernietiger.<br />

Slechts één keer had Wilburt geen succes. Heinz Böcker liet niets los.<br />

“U kreeg dus een Persilschein en u kon het kamp uit."<br />

Hij drukte met stramme vingers tegen zijn slapen:<br />

“Ja, mijn vermomming bleek waterproof te zijn. Ik geloof dat mijn verbittering toen<br />

begon. Waarvoor had ik tot dan toe eigenlijk geleefd? Ik had geleefd, ja dat wel. Ik<br />

had er het beste van gemaakt; tenminste dat dacht ik, ook al werd dat op het laatst<br />

van de oorlog moeilijker. Om in de terminologie van de nazi's te spreken: het werd<br />

steeds meer een Ragnarok. De godenschemering brak aan. Het regende bloed en<br />

volgens de legendes moest er een nieuw wereldtijdperk aanbreken. Ik weet echt niet<br />

meer of ik er toen op hoopte. Ik kan me dat niet meer herinneren. Natuurlijk was ook<br />

ik door de propaganda beïnvloed, want je kunt iedereen van alles wijsmaken. Ik<br />

geloofde echter niets meer. Ik weet alleen nog dat ik me heilig voorgenomen had<br />

87


naar de Amerikanen te vluchten. Daar zou ik veilig zijn. Amerika ligt zo'n eind van<br />

Duitsland; dat land had nooit veel te lijden gehad van het harde oorlogsgeweld. De<br />

Amerikaanse soldaten zouden waarschijnlijk niet echt haatdragend zijn. Miljoenen<br />

dachten er net zo over; zij waren echter ook doodsbang voor de Russen. Ik vluchtte<br />

niet voor de Russen, ik ging naar de Amerikanen; omdat ik wist dat zowel de Russen<br />

als de Engelsen en de Fransen veel geleden hadden."<br />

Het was een gigantische volksverhuizing, die zijn weerga in de geschiedenis niet<br />

gekend heeft. De volksverhuizingen uit de grijze oudheid zinken hierbij in het niet.<br />

Toen waren het volledige stammen die gezamenlijk op pad gingen en waar nodig een<br />

plaats probeerden te veroveren. Het stamverband bleef gehandhaafd en omvatte<br />

meestal niet meer dan een paar honderd mensen.<br />

De volksverhuizing na de tweede wereldoorlog was wezenlijk anders. De ontheemden<br />

zochten hun oude stamverbanden op, of ontvluchtten die verbanden juist.<br />

Zo kon het gebeuren dat ontsnapte gevangenen en gedeporteerden samen met<br />

kampbeulen in een opvangkamp kwamen.<br />

Landsgrenzen veranderden van vorm, zodat mensen van de ene op de andere dag<br />

statenloos werden, of noodgedwongen van nationaliteit veranderden.<br />

Wagonladingen met concentratiekampgevangenen reden kriskras door Duitsland. Ze<br />

waren nergens welkom. Het waren spooktreinen, die eerst stipt op tijd reden, later<br />

niet meer. Toen waren er besmettelijke ziektes uitgebroken, zoals vlektyfus en<br />

dysenterie.<br />

“Je kunt je gewoon niet voorstellen wat 't was en hoe 't was. Ik wilde er niets meer<br />

mee te maken hebben. Ik wilde weg, niet omdat ik bang was ter verantwoording<br />

geroepen te worden, maar omdat ik domweg weg wilde."<br />

Ik sloot mijn ogen. Waarom bleef ik toch naar deze bekentenis luisteren? Hij wist niet<br />

wie ik was, anders was hij waarschijnlijk niet zo openhartig geweest.<br />

Was ik de eerste tegen wie hij zo sprak?<br />

Het kostte mij altijd moeite om over mijn emoties te praten. Elke keer als ik het<br />

probeerde, voelde ik een ruimte tussen mijn ervaringen en de woorden die ik moest<br />

gebruiken om diezelfde ervaringen te kunnen omschrijven.<br />

Het aantal woorden moet eindeloos zijn, maar zelfs dat is niet genoeg. Elk woord is<br />

slechts een zwakke afspiegeling van de werkelijkheid, vooral als de ervaring<br />

emotioneel beladen is.<br />

Er is een leemte tussen de ervaring en de gebruikte woorden. Die grenzeloze ruimte<br />

kan verlammend werken, maar zelfs die verlamming kunnen we niet onder woorden<br />

brengen.<br />

88


Het is een duivelskring, die moeilijk te doorbreken is.<br />

Het nazisme maakte er op een subtiele wijze gebruik van: in een massaliteit kun je je<br />

eigen identiteit opgeven. In een stadion vol mensen voel je je veilig en geborgen. Er<br />

is toch een alleswetende leider? U beveelt, wij volgen - omdat we geen verantwoordelijkheid<br />

voor onze daden hoeven te dragen.<br />

Bij elke ondervraging werd ik wanhopig door het standaardzinnetje 'Ich habe es nicht<br />

gewusst'. Pas veel later begreep ik dat ik een buitenstaander was en dat ik daarom de<br />

verlammende werking van deze woorden lijfelijk kon voelen.<br />

In elk geval besloot ik in die tijd dat ik mezelf wilde blijven.<br />

Ik wilde een individu zijn. Ik wilde niet opgaan in een massa en ik wilde<br />

verantwoordelijk voor mijn daden blijven, maar ik merkte al spoedig dat het moeilijk<br />

is een identiteit op puinhopen te moeten bouwen.<br />

Het was Martin Smith die me onbewust de goede richting opduwde.<br />

Martin de filosoof, werd hij genoemd omdat hij zo belezen was.<br />

Urenlange gesprekken heb ik met hem gevoerd. Vreemde gesprekken waren het<br />

vaak. Ze waren woordloos. We zaten dan in zijn tent, terwijl hij zijn havanna's rookte<br />

en ik voor me uit staarde.<br />

Hij wist dat de havanna's niet bij hem hoorden, maar hij vond ze lekker en rookte ze<br />

alleen als hij zich onder vrienden wist.<br />

Pas veel later begreep ik de uiteindelijke waarde van deze contacten: voor het eerst<br />

ontmoette ik werkelijk een mens die me als een gelijke zag.<br />

Hij accepteerde me zoals ik was.<br />

Er ontstond een diepgaande en een diep ingrijpende lotsverbondenheid tussen ons<br />

omdat we allebei toevallig mens waren. Met alle tekortkomingen en alle mogelijkheden.<br />

We beoordeelden elkaar op wat we waren, niet op wat we bij de ander graag zagen.<br />

Voor het eerst sinds jaren voelde ik rust en kalmte, waarin mijn emoties en mijn<br />

ervaringen zich konden reguleren. Ik hoefde mijn emoties en mijn ervaringen bij hem<br />

niet altijd onder de juiste woorden te brengen.<br />

De grenzeloze ruimte werd tijdens die ontmoetingen kleiner.<br />

Nog steeds ervaar ik de verkramptheid die ik voelde, toen ik hoorde dat Martin op een<br />

landmijn was gereden.<br />

Ik heb geen afscheid van hem willen nemen, omdat ik te veel goede herinneringen<br />

aan hem had toen hij nog leefde.<br />

89


“Kon u wel weg? U zei zelf dat het steeds meer een godenschemering werd en dat er<br />

volgens de overlevering een nieuw tijdperk zou aanbreken. U geloofde daar niet zo<br />

hard in; had u dan nog wel vertrouwen in de toekomst? U zei..."<br />

“Wat wil je in zo'n situatie? Het oude tijdperk werd met alle beschikbare macht<br />

verpletterd. Er moest iets anders voor in de plaats komen. Dat zou dan dat nieuwe<br />

tijdperk moeten zijn; daar heb ik nooit vertrouwen in gehad. Je kunt niet zo maar iets<br />

nieuws creëren. Elke macht kan ogenschijnlijk gebroken worden, maar blijkt na<br />

verloop van tijd weer sterk genoeg om in een andere gedaante terug te keren."<br />

“Was u daar dan bang voor?"<br />

Zijn gezicht werd star, maar zijn ogen stonden berustend:<br />

“Ik was er niet bang voor."<br />

“Meent u dat?"<br />

“Ja, want ik was daar van overtuigd."<br />

We zwegen.<br />

Ik werd stijf van het zitten en stond op om mijn beenspieren in beweging te krijgen.<br />

“Ach natuurlijk, neem me niet kwalijk. Ik was dat vergeten. Ik houd u op. U had nog<br />

wat te doen en u wilt natuurlijk weer verder."<br />

Opeens sprak hij me weer in de U-vorm aan, echter zonder dat de sfeer van vertrouwen<br />

was verdwenen.<br />

“Dat is het niet. Ik werd alleen wat stijf."<br />

Hij stond op en stak zijn hand naar me toe:<br />

“U hoeft niet beleefd tegen me te zijn. Ik ben maar een oudere man die zichzelf kwijt<br />

geraakt is. Ik maak alleen maar misbruik van uw opvoeding. Waarschijnlijk heeft u<br />

van thuis meegekregen dat u..."<br />

“Waarom verontschuldigt u zich? Ik heb u toch al gezegd dat..."<br />

Hij zwaaide met zijn rechterhand in mijn richting wat heen en weer. Het was duidelijk<br />

dat hij mij een hand wilde geven.<br />

“Gek, plotseling merk ik dat ik onbeleefd ben. Ik houd u op en dat terwijl we elkaar<br />

helemaal niet kennen. Mag ik me voorstellen? Mijn naam is..."<br />

Ik viel hem op een zachte maar dringende toon in de rede, terwijl ik mijn armen<br />

demonstratief voor de borst kruiste:<br />

“U hoeft zich niet voor te stellen. Ik weet niet hoe ik het moet zeggen. Ik kan de<br />

juiste woorden niet vinden, maar ik heb het gevoel dat we elkaar al kennen."<br />

“Dat kan niet, ik kan met niet herinneren u ooit ontmoet te hebben."<br />

“Laat ik het dan zo stellen: ik heb het gevoel dat we elkaar herkennen. Veel van wat u<br />

me verteld hebt, herken ik ook bij mezelf."<br />

90


Hij keek me vrij lang aan zonder met de ogen te knipperen; tenslotte zei hij:<br />

“Ik wil u niet met mijn angsten en frustraties opzadelen."<br />

“Ik ga er van uit dat angsten en frustraties niet ècht individueel zijn, maar juist<br />

universeel."<br />

Hij lachte met een grimas:<br />

“En dat zegt u tegen een psycholoog."<br />

“Waarom zou ik niet? Spanning en angst horen immers bij mensen? Ze kenmerken<br />

ons en ze zijn onlosmakelijk met onze ontwikkeling verbonden. We kennen ons<br />

verleden tot op grote hoogte en we kunnen een bescheiden indruk van onze eigen<br />

toekomst krijgen. Dat scheidt ons van de ons bekende levensvormen. We hebben<br />

besef van ons eigen bestaan, van het begin tot het eind. We weten nu eenmaal dat<br />

we uit het niets zijn voortgekomen en weer naar het niets zullen terugkeren."<br />

“Het niets?"<br />

“Noem het dan eeuwigheid."<br />

“Bent u gelovig?"<br />

“Nee. Ik ben er jaren geleden achtergekomen dat de hemel en de hel hier op aarde<br />

liggen. Ze liggen zo dicht bij elkaar dat ze elkaar overlappen."<br />

“Ik kan me ongeveer voorstellen wat u bedoelt. U meende het werkelijk toen u zei dat<br />

u duizendzesendertig jaar was. Ik vond het eerst een smakeloze grap om me duidelijk<br />

te maken dat u mij niet interessant vond of me zelfs niet mocht. Nu begrijp ik dat ik<br />

te snel over u geoordeeld heb. Als u het niet erg vindt, ga ik weer zitten. Ik voel me<br />

opeens zo vreselijk moe. Het is een uitgeput gevoel, zoals ik nog nooit in mijn leven<br />

heb meegemaakt."<br />

Langzaam en voorzichtig zakte hij door de knieën. Hij zuchtte bijna onhoorbaar toen<br />

hij eindelijk zat.<br />

Ik ging tegenover hem zitten en keek hem aan.<br />

“Ik heb u wel erg veel over mezelf verteld", vervolgde hij, “het gekke is dat ik me niet<br />

kan herinneren wàt ik u precies verteld heb. Elk mens heeft zo zijn geheimen.<br />

Sommige zijn zo verschrikkelijk of zo onvoorstelbaar dat een ander ze niet kan<br />

begrijpen. U zult ook wel uw geheimen met u meedragen, maar ik wil ze niet weten.<br />

Ik wil ze niet kennen, omdat ik al genoeg aan mijn eigen kwaad heb."<br />

Ik herkende zijn citaat. Martin Smith gebruikte het toen hij me op een dag probeerde<br />

op te beuren.<br />

Het was de dag dat ik Heinz Böcker voor het eerst weer zag, van grote afstand.<br />

91


Martin wees naar een man die bij het prikkeldraad stond en over een stoppelveld naar<br />

het stadje in de verte keek.<br />

Ik herkende hem niet. Was dit de trotse Heinz Böcker, de man die eens over dood en<br />

leven heerste?<br />

Deze man leek veel kleiner en stond gebogen. Zorgelijk, zoals zorgelijke mensen op<br />

cliché foto's getoond worden.<br />

Hij was dan ook kort daarvoor gebroken. Het dynamiet dat gebruikt was, had een<br />

verwoestende uitwerking op zijn ego gehad.<br />

Ik schudde mijn hoofd. Martin greep me bij een schouder en duwde me naar zijn tent<br />

terug:<br />

“Kom mee, probeer het van je af te zetten. Je mag wat je meegemaakt hebt nooit<br />

vergeten, dat zou werkelijk gevaarlijk kunnen zijn. Probeer het wel van je af te zetten<br />

en maak je nou eens niet voor de dag van morgen bezorgd, want die dag zal zijn<br />

eigen zorgen hebben. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad."<br />

Gelukkig kenden we de profetie van zijn eigen woorden toen niet.<br />

De volgende dag reed hij op de landmijn.<br />

“U heeft gelijk. We hebben weet van onze geboorte en we weten dat we zullen<br />

sterven. Dat zijn onze enige zekerheden. Ik ben niet bang voor de dood, ik ben alleen<br />

bang voor het sterven. De dood zelf zegt me niets, het doodgaan wel. Doodgaan is zo<br />

nauw met het leven verbonden, dat ik wel eens denk dat doodsangst in feite<br />

levensangst is. Bent u het met me eens?"<br />

Ik wilde hem geen antwoord geven, maar dat hoefde ook niet, want hij vervolgde:<br />

“Waarom vraag ik het u eigenlijk? We hebben elkaar net ontmoet en ik wil u werkelijk<br />

niet met mijn angsten opzadelen, zoals ik het misschien wel bij Stroph gedaan heb."<br />

“Ik denk niet dat dat gebeurd is. Stroph is al die jaren zichzelf gebleven."<br />

“Misschien heeft u gelijk", beaamde hij zuchtend, “we leven in een gekkenhuis.<br />

Sommigen blijven zichzelf, maar de meesten gaan er aan onderdoor."<br />

“Wat...?"<br />

“We ontmoeten elkaar bij een kerkhof. Wist u trouwens dat daar", en hij wees naar<br />

een groepje bomen verderop, “enkele Oostenrijkse soldaten begraven liggen? Ze zijn<br />

hier na Napoleons veldtocht omgekomen. In dit dorp waren geen mannen meer. Die<br />

moesten Helvetia verdedigen en de vrouwen hebben het dorp tegen terugtrekkende<br />

Oostenrijkse huurlingen verdedigd. Ze werden met bijlen en rieken en stokken<br />

afgemaakt. Ze mochten echter niet op het kerkhof begraven worden. Een vijand blijft<br />

een vijand, tot in de eeuwigheid en vijanden horen hun eeuwige rust niet bij vrienden<br />

te genieten. Zo net heeft u gezegd dat we uit de eeuwigheid voortkomen en weer<br />

92


naar de eeuwigheid toegaan. Eigenlijk voeren we een heel vreemd gesprek. Beseft u<br />

dat ook? We praten over leven en dood als twee boeddhistische monniken die elkaar<br />

nog nooit hebben ontmoet. Toch moet er iets zijn dat ons bindt, ik weet alleen niet<br />

wat dat is. 't Lijkt alsof we elkaar al eens ontmoet hebben, maar dat kan niet. Zelden<br />

ontmoet je iemand die aan je gelijkwaardig is en die geen macht over je wilt uitoefenen.<br />

Ik wil geen macht meer hebben. Macht smaakt naar bloed en dat heb ik al<br />

meer dan genoeg geproefd. Macht maakt gebruik van leven en dood. 't Is een gebruik<br />

maken van kennis en die kennis scheidt ons van onze eigen natuur. Het scheidt ons<br />

niet alleen van elkaar en het bindt ons tegelijkertijd echter ook. Ik weet dat mijn<br />

kringloop van eeuwigheid naar eeuwigheid ook op u betrekking heeft. We zijn<br />

onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Mensen kunnen niet buiten elkaar."<br />

Zijn gezicht vertrok pijnlijk, toen hij zei:<br />

“Daar ben ik helaas veel te laat achter gekomen."<br />

Ik kan me niet meer herinneren hoe ik me toen voelde. Het gesprek ging zijn eigen<br />

gang. Het zocht zijn weg niet, maar leek regelrecht op een doel af te gaan. Een doel<br />

dat ik niet kende en me ook niet kon voorstellen. Het was een ander doel dan ik me 's<br />

ochtends had voorgenomen. Ik wilde toen Liebermann met zichzelf confronteren.<br />

Ik was niet bang voor de ontmoeting, of voor Liebermann zelf.<br />

Ik was bang voor mezelf, omdat ik niet wist hoe ik zou reageren.<br />

Het was uit lafheid en onmacht dat ik de revolver had meegenomen.<br />

Ik wilde hem niet doden. De dood van Liebermann zou niets oplossen. Wat ik eigenlijk<br />

wèl wilde, wist ik niet.<br />

“Ja, ik ben er echter te laat achtergekomen. Denk niet dat ik bang ben. Ik ben niet<br />

bang en ik ken geen vrees. Dieren kunnen wel bang zijn en vreesachtig gedrag tonen.<br />

Vrees is altijd aan iets gebonden. 't Kan een concrete bedreiging zijn, maar ook een<br />

ingebeelde bedreiging die dan wel heel concreet overkomt. Angst is meer. Mijn hele<br />

leven heb ik angst gekend. Ik heb 't altijd gevoeld, met alle vezels van mijn lichaam. 't<br />

Achtervolgt me steeds en 't komt me steeds tegemoet. Het lijkt me van alle kanten te<br />

bespringen en me te willen verscheuren."<br />

Zijn gezicht was schrikaanjagend. Hij had de ogen van een vluchteling die beseft dat<br />

hij niet lang meer te leven heeft. Ik herkende zijn schrikachtige gebaren en de<br />

zenuwtrekkingen rond zijn mond. Ik was blij dat ik dàt gevoel al jaren kwijt was.<br />

Het lukte me steeds meer mijn angst te leiden. Ik wilde niet door mijn eigen angsten<br />

geleid worden en dat gebeurde nog wel bij hem.<br />

93


Ik had geen medelijden met hem. Medelijden gaat er vanuit dat er op een gelijke<br />

wijze door een ander wordt mee geleden en dat kan nooit.<br />

Ik leefde alleen maar met hem mee, maar ik kon hem dat niet duidelijk maken.<br />

Het hoefde ook niet.<br />

“U weet toch ook dat angst een gevaarlijk vuur is. Een zelfvernietigend vuur dat al je<br />

zekerheden verteert en waardoor je geen contacten meer met andere mensen kunt<br />

leggen. Stroph was een vriend van me. Ik mis hem", voegde hij er opeens aan toe.<br />

Door Talev ben ik Kierkegaard gaan lezen en heb ik het existentialisme ontdekt: angst<br />

is geen zwakte. Het vluchten voor angst is zwakte. Ik begon toen in te zien dat ik<br />

steeds keuzen moest maken en dat elke keuze een sprong in het duister zou zijn. Bij<br />

keuzen maken worden zekerheden losgelaten. Je stelt je veroverde geborgenheden<br />

dan op proef.<br />

Angst is wezenlijk voor de groei van mensen, maar hier zag ik een man die door zijn<br />

angst verteerd werd en er zich geen raad mee wist.<br />

Ik raakte in verwarring. Enkele uren geleden kon ik me Liebermann niet voor de geest<br />

halen. Nu wilde ik hem ter wille zijn, maar ik wist niet hoe.<br />

Ik merkte dat mijn vermoeidheid verdwenen was.<br />

94


terugblik op de jaren 1945-1949<br />

In de herfst van 1945 ben ik weer naar school gegaan. Het schoolse leven beviel me<br />

uiteraard helemaal niet. Mijn aandacht was niet bij de boeken of bij de lesstof. In de<br />

schoolbanken droomde ik voor me uit en ik spelde thuis de kranten die Peter Maxwell<br />

meenam. De kranten stonden vol over oorlogsmisdaden, maar zwegen uiteraard over<br />

Valkenwald en Liebermann.<br />

Peter had zich over me ontfermd. Hij voelde zich verantwoordelijk voor me, maar hij<br />

zei altijd dat ik kon gaan en staan waar ik wilde.<br />

Hij had woonruimte voor ons gevorderd en hij had zijn vrouw uit Amerika over laten<br />

komen. Ze hadden geen kinderen en vooral zijn vrouw zag mij als een soort<br />

adoptiekind.<br />

Ik voelde me bij hen prettig en veilig, maar had moeite met het huis dat hij<br />

geconfisqueerd had.<br />

Peter begreep mij niet en hield mij steeds voor dat hij genomen had wat hem als<br />

rechtmatig bezetter toekwam.<br />

“Is dat dan geen diefstal?"<br />

“Diefstal? Niet dat ik weet. We hebben woonruimte nodig en de Duitsers hebben al<br />

veel te lang genomen wat ze maar wilden."<br />

“Ik ben ook een Duitser", stelde ik bitter vast.<br />

“Ja, je bent een Duitser, maar ik wil jou niet vergelijken met al die anderen. Je hebt<br />

nu eenmaal Duitsers en Duitsers en jij behoort tot die andere groep Duitsers."<br />

Martha had de oorlog alleen uit de verte meegemaakt. Ze ervoer de verschrikkingen<br />

pas toen ze bij ons kwam.<br />

Ik weet nog goed dat we haar van een militair vliegveld met een open jeep ophaalden<br />

en dat ze er vrolijk en vooral jong uitzag.<br />

95


Het vliegveld was ongeveer twee uur rijden van ons dorp vandaan.<br />

We konden niet hard rijden door de vele wegversperringen en de slordig opgevulde<br />

bomkraters, die de wegen vooral in de dorpen en steden markeerden.<br />

In het begin was ze opgetogen en praatte ze honderduit. Ze vroeg allerlei<br />

bijzonderheden aan Peter en mij. Ze vertelde over haar eigen overtocht en was<br />

nieuwsgierig naar het leven in Europa, dat ze alleen uit aardrijkskundelessen en<br />

kranteartikelen kende.<br />

Ze werd stiller en ze zweeg op het laatst toen we door de eerste woonwijken reden.<br />

Hele straten en woonwijken waren weggebombardeerd. Alleen de muren van de<br />

huizen stonden soms nog overeind. Ik zag ze altijd als stenen skeletten, die in wankel<br />

evenwicht bleven. Vrouwen, kinderen en enkele oude mannen ruimden het puin.<br />

Omzichtig klommen ze op de puinhopen, bang dat de laatste resten alsnog in elkaar<br />

zouden storten.<br />

De wegen waren opgeruimd. Peter moest echter omzichtig rijden, omdat duizenden<br />

mensen gammele handkarren met puin naar grote belten duwden. Peter had me eens<br />

op de belten gewezen en had gezegd:<br />

“Vroeger begroef men zijn doden in grote grafheuvels. Gelukkig maar, want daardoor<br />

kunnen we ons nu nog een voorstelling van toen maken. Nu begraaft Duitsland zijn<br />

cultuur, maar zal men zich dat over duizenden jaren nog wel voor kunnen stellen?"<br />

De eerste dagen was Martha somber. Wij waren aan de droefgeestigheid van gebombardeerde<br />

steden gewend geraakt. Zij niet en ze verweet ons dat we afgestompt waren.<br />

Martha gaf me bijles en door haar kwam ik in het voorjaar van 1948 door het examen.<br />

Ik wilde economie studeren en Peter wist een beurs voor me te krijgen,<br />

waarmee ik op de universiteit van Basel kon gaan studeren.<br />

Regelmatig kwamen Peter en Martha mij bezoeken en ik ging tijdens de vakanties<br />

naar hen toe.<br />

Ik had uiteraard geen familie meer en ik was blij met ons nieuwe gezin, zoals Martha<br />

dat noemde.<br />

Van een schichtige en angstige jongen was ik tot een nieuwsgierige en zeker overkomende<br />

man uitgegroeid. Het nieuwsgierige klopte, maar de zekerheid was kunstmatig.<br />

Ik wist dat en alleen Martha en Peter begrepen hoe ik me werkelijk voelde.<br />

In de zomer van 1949 kreeg ik een brief van Martha, waar Peter een postscriptum<br />

aan toegevoegd had. Hij schreef erin dat hij niets over Liebermann te weten was<br />

gekomen. Liebermann was gewoon verdwenen. Zijn vrouw had hem als vermist<br />

opgegeven en door een ambtelijke molen was hij dood verklaard.<br />

96


Ik kon me er niets bij voorstellen. Dat was ook niet nodig, want op de namiddag van<br />

2O september werkte ik in de universiteitsbibliotheek aan een scriptie over het nieuwe<br />

Marshallplan. Ik had allerlei rapporten en verslagen doorgewerkt en besloot een korte<br />

koffiepauze te houden.<br />

Ik haalde koffie en nam een krant van de leestafel. Het was de Neue Zürcher Zeitung<br />

van een dag oud.<br />

Ik bladerde het wat afwezig door. Ik las de kleine advertenties. Ik had geen belangstelling<br />

voor het grote wereldnieuws, want dat had ik al op de radio gehoord.<br />

Opeens viel mijn oog op een klein berichtje. De kop vermeldde dat er een ongeluk op<br />

de Elsighorn had plaatsgevonden.<br />

De Elsighorn kende ik. In het voorjaar had ik de top met Peter en Martha beklommen.<br />

Het was helder weer en we konden de gletsjers van het Berneroberland zien.<br />

Ik las het berichtje. Er stond in dat een zekere dr. Liebermann tijdens een wandeling<br />

van de Elsighorn was gevallen en dat die Liebermann net enkele dagen te voren uit<br />

Duitsland voor een korte vakantie in Frutigen was aangekomen.<br />

Ik schudde mijn hoofd enkele keren. Dit kon niet waar zijn. Dit moest een andere<br />

Liebermann zijn.<br />

Ik probeerde het van me af te zetten en dronk mijn koffie.<br />

Het Marshallplan boeide mij niet meer, hoeveel moeite ik er ook voor deed.<br />

Ik borg de stukken op en liep naar huis.<br />

Niet regelrecht, maar met een omweg. Als ik in een neerslachtige bui was, liep ik<br />

altijd naar de haven. De rijnaken werden met grote kranen gelost en geladen en ik<br />

probeerde me dan voor te stellen waar een lading vandaan kwam en waar het naar<br />

toe moest.<br />

Het ontspande me altijd, nu echter niet.<br />

Ik sliep die nacht weinig en daarom stond ik vroeg op.<br />

Ik nam de trein naar Frutigen en dwaalde door het stadje.<br />

Bij een kerkje aan de rand van de bebouwde kom zag ik twee doodgravers aan het<br />

spitten.<br />

Het was een oude en een jongere man.<br />

Ik liep het kerkhof op en begroette ze.<br />

Ze zetten hun schoppen tegen de rand van het graf en we maakten een praatje. Verkennend<br />

en afwachtend, totdat één van hen mij vroeg:<br />

“Bent u familie van hem?"<br />

“Van wie?"<br />

97


“Van die Duitser."<br />

“Nee, hoe zo?"<br />

“U spreekt als een Duitser."<br />

“Ach."<br />

“Het was een sukkel", merkte de ander op.<br />

“Waarom?"<br />

“Je moet nooit alleen de bergen intrekken. Dat is gevaarlijk. Tja, en nu is het te laat."<br />

“Wanneer is de begrafenis?"<br />

“Morgen. Het lijk is al door de politie vrijgegeven. Het is nu officieel geïdentificeerd en<br />

het was een ongeluk. Geen misdrijf."<br />

“Waarom zou het een misdrijf geweest kunnen zijn?"<br />

“De Duitsers die vandaag de dag vakantie in ons land kunnen houden, moeten wel<br />

fout in de oorlog geweest zijn."<br />

“En ik dan?"<br />

De man raakte door mijn directe vraag verlegen:<br />

“Dat denk ik niet van u."<br />

“Dank u."<br />

We gingen op de rand van het graf zitten. De oudste man haalde een grote fles bier<br />

uit een versleten rugzak. Hij drukte de beugel open en bood me zwijgend de fles aan.<br />

Ik veegde met mijn hand langs de rand en dronk enkele slokken.<br />

“Neem gerust. We hebben nog een fles."<br />

We spraken met elkaar en ze kwamen zonder dat het mijn opzet was te weten hoe ik<br />

de dode waarschijnlijk gekend had.<br />

“De identificatie heeft al plaatsgevonden, maar ik denk...", zei de jongere.<br />

“Dat zou ik niet doen. Ik was vroeger berggids en ik heb heel wat slachtoffers moeten<br />

bergen. Zo'n lijk ziet er niet prettig uit. Ze hebben zijn vrouw kunnen waarschuwen en<br />

die heeft hem kunnen identificeren. Als ik u was, zou ik het laten."<br />

Ik moest hem gelijk geven. Het had geen zin. Wel nam ik me voor om naar de politie<br />

te gaan om te zien wat die wist.<br />

Na een half uur stonden ze weer op en wilden ze verder graven.<br />

Ik pakte de dichtstbijzijnde schop en stak het in de stenige aarde.<br />

De oudere man knikte me vriendelijk toe. Hij legde zijn hand op mijn schouder en zei:<br />

“Help ons maar, als je denkt dat het jou kan helpen. We hebben nog een schop."<br />

We werkten een uur zwijgend, en zonder iets te zeggen verliet ik ze.<br />

Ik vond een goedkoop pension en gooide me op de kamer languit op bed.<br />

Ik viel in een droomloze slaap.<br />

98


De volgende morgen ging ik vroeg op pad; ondanks de waarschuwing van de doodgravers<br />

ging ik alleen de Elsighorn op.<br />

Ik probeerde me voor te stellen wat Liebermann op zijn tocht gevoeld had. Het was<br />

niet mogelijk. Mijn eigen gevoelens bleken te sterk.<br />

Het pad naar boven was goed begaanbaar. Alleen was er een laaghangende<br />

bewolking, waardoor ik geen uitzicht naar Frutigen had.<br />

Het uitzicht naar Adelboden was daarentegen helder. De zon scheen op de sneeuw<br />

van de gletsjers.<br />

Boven op de top bleek dat de bewolking onder me hing. De toppen staken er scherp<br />

boven uit. De Eiger, de Mönch en de Jungfrau waren aan de rechterkant en de<br />

Thunersee zag ik vaag tegenover me.<br />

Ik hoorde een kerkklok beieren. Ik keek in de richting en de bewolking brak, zodat ik<br />

precies op het kerkje en het kerkhof kon kijken. Een lijkwagen reed er stapvoets<br />

heen. Erachter onderscheidde ik vier mensen.<br />

Ik wist dat er een zekere Liebermann begraven werd. Ik voelde echter niets.<br />

Alles kwam me onwezenlijk over. Het was een episode in mijn leven waarin ook plaats<br />

voor mijn oom Samuel en voor Karen was geweest.<br />

Die waren dood en ik leefde nog, en ook dat kwam me onwezenlijk voor.<br />

In het pension nam de eigenaresse het me kwalijk dat ik alleen naar boven was<br />

gegaan. Ze wees me erop dat enkele dagen eerder een Duitser was omgekomen en<br />

dat ik door mijn onverantwoordelijk gedrag anderen in gevaar kon brengen.<br />

Ik erkende mijn schuld met gespeeld berouw.<br />

Op het einde van de middag ging ik naar de politie en vroeg wie de Duitser was<br />

geweest die van de Elsighorn was gevallen.<br />

De politie was terughoudend, totdat ik vertelde waarom ik er naar vroeg.<br />

De wachtcommandant bracht me naar een commissaris en die bood me koffie aan.<br />

Die Liebermann van wie ik het graf had mee helpen delven, was de Liebermann die ik<br />

gekend had.<br />

's Avonds schreef ik op mijn bed een brief aan Peter en Martha, van de hak op de tak<br />

en met grote hanepoten.<br />

Liebermann was dood.<br />

99


een ontmoeting: het begin<br />

100<br />

"(de mens) slaat zijn hand aan het harde gesteente,<br />

hij woelt de bergen om van hun wortel af;<br />

in de rotsen houwt hij gangen uit,<br />

en allerlei kostbaars ziet zijn oog;<br />

de bronnen der stromen damt hij af,<br />

en hij brengt het verborgene aan het licht.<br />

Maar de wijsheid - waar wordt zij gevonden,<br />

en waar toch is de verblijfplaats van het inzicht?<br />

De sterveling kent haar waarde niet,<br />

en zij wordt niet gevonden in het land der levenden."<br />

Job 28: 9 - 14


101


een ontmoeting: het begin<br />

Ongemerkt was de tijd aan ons voorbijgegaan. De zon stond lager dan ik verwacht<br />

had.<br />

De ander maakte echter geen aanstalten om op te staan. We zaten naast elkaar en<br />

zwegen al zeker twintig minuten. Ik staarde naar het tegenoverliggende dorp, zonder<br />

over iets na te denken.<br />

Waarschijnlijk dacht ik toen werkelijk nergens aan. Alles kwam me ook zo onwezenlijk<br />

over. Ik wilde Liebermann bezoeken, hoewel ik niet wist wat ik zou moeten zeggen.<br />

Ik wist 's ochtends zelfs niet wàt ik hem eigenlijk duidelijk wilde maken. Was het<br />

wraakzucht dat me hiernaar toe dreef? Was het rechtvaardigheid, of was het gewoon<br />

een toevallige samenloop van omstandigheden?<br />

De ander vervolgde het gesprek op een slepende manier. Het viel me op dat hij, als<br />

hij werkelijk iets persoonlijks wilde zeggen, op een langzame wijze sprak. Gideon<br />

Talev deed dat ook vaak.<br />

“Ik wil u voor uw geduld bedanken. Ik hoop werkelijk dat ik u niet al te veel<br />

opgehouden heb. Uw geduld deed me goed. Hopelijk voelt u dat ik niet eenzaam ben.<br />

Akkoord, ik ben alleen, maar daar heb ik jaren geleden bewust voor gekozen. Als je<br />

alleen bent, ontmoet je niet veel mensen. Sommigen denken dat je dan per definitie<br />

eenzaam moet zijn, maar dat is onzin. Je gaat zorgvuldiger met je contacten om. Je<br />

koestert ze niet, want als je ze koestert claim je een ander. Je geeft en je neemt, en<br />

daar ben je tevreden mee. Kun je je dat voorstellen?"<br />

“Ja."<br />

“Dat dacht ik al. Maar toch leeft u niet alleen."<br />

102


“Nee, maar hoe komt u daarbij?"<br />

“Ik merkte dat aan uw reactie. Zo te zien heeft u in uw leven nogal wat meegemaakt,<br />

maar dat heeft u gelukkig niet gebroken. Ik weet het niet, ik krijg steeds sterker het<br />

gevoel dat ik u ergens van ken; maar ik weet absoluut niet waarvan. Kennen we<br />

elkaar?" vroeg hij op een directe manier.<br />

Deze vraag verbaasde me niet. Het lag in de lijn van ons gesprek en naar alle<br />

eerlijkheid zei ik:<br />

“Ja, we kennen elkaar nu."<br />

“Dat bedoel ik niet en met dat antwoord ontwijkt u mijn vraag."<br />

“Dat weet ik."<br />

“Waarom doet u dat dan?"<br />

“Ik ben blij dat we elkaar nu hebben leren kennen."<br />

“Nu?"<br />

“Zò, op deze manier."<br />

Hij schudde zijn hoofd:<br />

“U ontwijkt nog steeds mijn vraag en ik vraag me suf af waar we elkaar van kennen.<br />

Ik weet het niet, echt niet. 't Moet van een hele tijd geleden zijn. Wacht 's, bent u wel<br />

eens in Argentinië geweest?"<br />

Ik knikte. De ander haalde zijn schouders op:<br />

“Nee, daar kennen we elkaar niet van. Ik leefde toen ook al helemaal op mezelf en<br />

had daar helemaal geen kennissen."<br />

“U heeft wat weg van Stroph, die leefde ook helemaal op zichzelf. 't Enige verschil ligt<br />

in het feit dat hij juist wel veel kennissen en vrienden had."<br />

“Ja, dat heb ik ook wel eens tegen hem gezegd. Hij was het niet met me eens.<br />

Uiteraard niet, want Stroph had een doel voor ogen."<br />

“U niet?"<br />

“Nee, ik heb geen doel meer voor ogen. Ik heb een verleden achter me en het is niet<br />

leuk als dat verleden je steeds achtervolgt."<br />

“Wat bedoelt u daarmee?" vroeg ik hem, hoewel ik van mezelf wist dat ook mijn<br />

verleden me steeds achtervolgde.<br />

“'t Was ook mijn eigen schuld, dat geef ik toe. Ik liet me door dat verleden achtervolgen.<br />

In Argentinië leefde ik zelfs onder een ander naam. Die naam had ik<br />

geleend - ach nee, ik had hem niet geleend, ik had die naam gestolen. Een dubbel<br />

ongeluk opende mijn ogen."<br />

“En dubbel ongeluk?"<br />

103


Hij trok een grimas en zwaaide wat met zijn handen:<br />

“Ach, dat is niet meer zo belangrijk en ik houd u alleen maar op."<br />

“Nee, dat doet u niet en het lijkt me erg belangrijk."<br />

“Voor mij was 't zeker belangrijk. Voor u niet. U zult me waarschijnlijk niet eens<br />

kunnen volgen. Maar goed, als u het horen wilt. Ik werkte toen in een oerwoud en er<br />

was een vliegtuig verongelukt. Met enkele indianen ben ik het oerwoud ingetrokken<br />

om de enig overlevende op te zoeken. De piloot was helaas gedood, dat had ik nog<br />

net over de radio meegekregen. Hoe het met de passagier was, wist ik niet precies.<br />

In elk geval was hij gewond. Het zoeken was moeilijk. We wisten niet de exacte<br />

plaats; alleen de mogelijke windrichting. Toch lukte het ons het wrak te vinden. De<br />

passagier heeft waarschijnlijk geprobeerd de weg naar ons basiskamp op eigen houtje<br />

te vinden. Hij was er tenminste niet. Ik weet nog goed dat ik hem inwendig zat te<br />

vervloeken, omdat ik wist dat hij geen enkele kans zou hebben om het oerwoud uit te<br />

komen, vooral als je gewond bent. We hebben nog gezocht, maar toen kregen we<br />

een ongeluk op de rivier. Ik raakte alles kwijt en werd door mijn eigen knechten<br />

gered. Ik raakte gewond, maar ze zorgden goed voor me. Ze brachten me naar een<br />

nederzetting midden in de bush-bush en daar was ik verbaasd over. Ik moet niet zo'n<br />

vriendelijke baas voor ze zijn geweest. Ik had ze altijd als horigen gezien, als<br />

knechten die produktie moesten leveren. Mijn eigen gevoel had ik uitgeschakeld en ik<br />

joeg ze op om de produktie op te voeren. Ik was hard voor ze en daar lag ik dan, in<br />

een indianenhut ergens midden in een oerwoud. Verlaten van de geciviliseerde<br />

wereld. Heet dat niet zo? Toen pas kwam ik er achter wat mensen zijn. Ze hielpen<br />

me, ze verzorgden me, ze genazen me. Ik heb mijn leven aan hen te danken, terwijl<br />

ik ze op het werk steeds afgebeuld had. Jarenlang heb ik bij ze gewoond en ik werd<br />

door ze geaccepteerd. Accepteren is niet het juiste woord, het was meer: ik heb bij ze<br />

gewoond en ik voelde me daar thuis. We deden alles gezamenlijk, we deelden alles<br />

met elkaar. Ze leerden me onbewust dat mensen elkaar nodig hebben. Niet om<br />

misdadige ideeën uit te testen, maar om elkaar te helpen. Elkaars leven te verlichten.<br />

Ben ik wel duidelijk?" vroeg hij plotseling.<br />

Ik knikte slechts, want ik wist geen antwoord.<br />

104


terugblik op de jaren 1944-1945<br />

De eerste indruk die ik van Hause Valkenwald kreeg, was somber; hoewel de zon op<br />

de pasgevallen sneeuw scheen.<br />

Ik weet van de tocht erheen niets meer. Het enige wat me is bijgebleven, is dat de<br />

soldaten niet onvriendelijk tegen me waren.<br />

Ze rookten sigaretten en vertelden elkaar snoevende verhalen.<br />

Volgens hun eigen verhalen waren ze allemaal helden en hadden ze het ijzeren kruis<br />

niet gekregen, omdat het metaal beter aan oorlogstuig besteed kon worden. Geen<br />

van hen was aan het oostfront geweest, maar ze hadden in het westen genoeg<br />

ervaring opgedaan. Ik luisterde er niet naar. Ik was murw door de arrestatie.<br />

Wel herinner ik me dat één van de soldaten me zijn peuk gaf. Hij knipoogde erbij,<br />

zonder dat de anderen dat merkten.<br />

Het was mijn eerste sigaret en ik moest er van hoesten. De soldaten begonnen bulderend<br />

te lachen. Ik had nog nooit gerookt en ik brandde bijna mijn vingers.<br />

Het was eind november en we leefden al drie jaar in een zomerhuis van een Arische<br />

vriend van mijn oom.<br />

Mijn ouders waren tijdens een razzia in 1938 voor ons huis op straat opgepakt en op<br />

een politiebureau doodgeslagen. Ik was toevallig bij mijn oom, die in een andere wijk<br />

woonde. Daar werd geen razzia gehouden.<br />

Mijn oom nam mij in zijn huis op. Hij was weduwnaar en had geen kinderen.<br />

Hij was drukker geweest. Zijn drukkerij had hij, voordat de nazi's het in beslag zouden<br />

nemen, overgedragen aan zijn Arische vriend.<br />

Mijn oom had samen met zijn vriend zelf onze valse papieren gemaakt.<br />

105


In al die drie jaren zagen we niemand, op die vriend na. Die kwam elke week met<br />

eten en andere boodschappen langs. Hij vertelde ons dan het laatste lokale nieuws,<br />

waarop mijn oom hem op de hoogte van het BBC-nieuws bracht. We hadden een<br />

kleine radio.<br />

Opeens kwam die vriend niet meer. Mijn oom maakte zich er zorgen over en hij besloot<br />

onze schuilplaats voorzichtig te verlaten.<br />

Dat was in de eerste week van september. Hij liep naar het dichtstbijzijnde dorp en<br />

belde daar het nummer van zijn vriend op.<br />

Het was niet de bedoeling om dit nummer ooit te bellen, behalve als er ernstige<br />

moeilijkheden waren.<br />

Het was laat voordat oom Samuel weer terug was.<br />

Hij was somber en zei:<br />

“Ik heb gebeld en de telefoon werd door een vrouw opgenomen. Ik gaf haar onze<br />

codezin, waarna zij plotseling problemen met de verbinding kreeg. Er was gekraak en<br />

ik hoorde allerlei vreemde geluiden. Gelukkig begreep ik het. Ze zei steeds maar dat<br />

ze me niet verstond en of ik langzaam en duidelijk wilde praten. Dat heb ik niet<br />

gedaan. Ze wilde alleen maar tijd rekken, zodat de Gestapo de lijn na kon trekken. Ik<br />

heb meteen opgehangen. Je hoeft niet bang te zijn. Ze hebben er te weinig tijd voor<br />

gehad."<br />

Mijn oom had die codezin al jaren te voren afgesproken. Het was een onopvallende<br />

zin, een logische combinatie van toevallige woorden. De zin luidde: "U spreekt met<br />

Baum, de champagne kunnen we helaas niet meer leveren."<br />

Ik was erbij toen ze er voor het eerst over spraken. Het was als grap bedoeld. Als het<br />

nazibewind verslagen zou zijn, zouden we champagne drinken. Er zou echter geen<br />

champagne zijn als we in problemen zouden komen.<br />

Achteraf begrijp ik niet waarom ze juist uitgerekend deze zin hadden genomen.<br />

Champagne was allang niet meer legaal te krijgen.<br />

Het wegvallen van de vriend betekende dat we op onszelf aangewezen waren en we<br />

voor onszelf moesten zorgen. Gelukkig had mijn oom een flinke voorraad gehamsterd<br />

en had hij nog geld achter de hand. We gingen op een dieet over en af en toe deed<br />

mijn oom boodschappen. Steeds in andere zaken om niet op te vallen.<br />

Op 28 november werden we echter door de politie gearresteerd.<br />

Ik ben er nooit achtergekomen hoe de politie ons wist te vinden. We sliepen nog en<br />

het duurde een tijd voordat ik besefte wat er gebeurde. We mochten enkele spullen<br />

inpakken en werden in een auto afgevoerd.<br />

106


De vriend van mijn oom heb ik nooit meer kunnen achterhalen. Talev heeft nog pogingen<br />

ondernomen om hem op te sporen. Het enige wat Talev te weten kwam, was<br />

dat hij, volgens een buurman, op een avond door de Gestapo opgepakt was en<br />

daarna spoorloos verdween.<br />

Aan die vriend heb ik weinig herinneringen overgehouden. Hij deed altijd optimistisch,<br />

maar was nogal zwijgzaam als het over hem zelf ging. Oom Samuel dacht dat hij in<br />

een verzetsgroep had gezeten, maar ik kon toen me niets van een eventueel verzet in<br />

Duitsland voorstellen.<br />

Na onze arrestatie werden we naar een politiebureau overgebracht en daar werden<br />

we ondervraagd. De ondervraging stelde weinig voor. Mijn naam en andere personalia<br />

werden genoteerd en er werd gevraagd of we hulp hadden gehad. Uiteraard zei ik<br />

dat we geen hulp hadden gekregen, maar dat werd niet geloofd. Hoe kon iemand<br />

zonder hulp in oorlogstijd onderduiken?<br />

Eigenlijk waren de agenten vriendelijk.<br />

Mijn oom en ik werden samen in een cel gezet en we kregen goed te eten. We verbleven<br />

er vier dagen. Op de laatste dag kwam de wachtcommandant langs en<br />

vertelde dat hij ons aan de Gestapo moest overhandigen. We hadden dit verwacht en<br />

ik schrok er niet van. Het was duidelijk dat we naar een concentratiekamp gestuurd<br />

zouden worden, of dat we standrechtelijk gedood zouden worden.<br />

Dat is geen prettig vooruitzicht als je bijna veertien jaar bent.<br />

De wachtcommandant bleef treuzelen en mijn oom vroeg hem uiteindelijk wat er was.<br />

Aarzelend zei hij:<br />

“U had radio en eigenlijk weten we niets van de oorlog. Uiteraard lees ik de Beobachter,<br />

maar daar staat zo weinig in. Je moet tussen de regels door lezen en op de<br />

straatgeruchten afgaan. Kunt u mij zeggen hoe we er voor staan?"<br />

Mijn oom keek me aan. Ik merkte een spanning op, die ik kon begrijpen. We wisten<br />

niet of dit een valstrik was, of niet. Konden we hem vertrouwen, of zou zijn vraag een<br />

versneld einde voor ons betekenen?<br />

Uiteindelijk zei mijn oom:<br />

“Het Duitse front stort in elkaar. De geallieerden rukken steeds verder op; zowel in<br />

het oosten als in het westen. Ze lijken aan de winnende hand."<br />

De man knikte gretig en zei:<br />

“Maar u weet toch dat de Führer een geheim wapen achter de hand houdt en dat we<br />

daar de eindzege mee kunnen behalen?"<br />

Dat wisten we niet.<br />

107


“Toch is dat zo en we wachten nu op de dag van de overwinning."<br />

Mijn oom wilde hem antwoorden, maar we hoorden iemand het cellenblok<br />

binnenkomen en de man zweeg verschrikt.<br />

Hij sprong in de houding en zei kortaf:<br />

“Hier zijn de gevangenen, Herr Major!"<br />

Een man in het uniform van de Gestapo keek ons even aan en zei toen tegen de<br />

wachtcommandant:<br />

“Ze worden morgen opgehaald."<br />

De wachtcommandant klikte met zijn hakken:<br />

“Moet ik nog reisdocumenten invullen, Herr Major?"<br />

“Nee, dat is niet nodig. Ze gaan eerst tijdelijk naar een gevangenis hier in de buurt.<br />

Misschien kunnen we ze nog gebruiken, voordat we ze naar het oosten sturen."<br />

De majoor salueerde losjes en liep met stramme pas weg. De wachtcommandant<br />

volgde hem trouw.<br />

Enkele minuten later kwam hij terug en zei:<br />

“U heeft geluk."<br />

“Waarom?" wilde mijn oom weten.<br />

“Dat u niet direct naar Polen moet, want daar...", hij maakte de zin niet af en keek<br />

verlegen naar de grond.<br />

We begrepen echter wat hij bedoelde en vroegen daarom niet verder.<br />

De volgende morgen werden we afzonderlijk afgevoerd. We wisten niet waarheen en<br />

we namen zwijgend afscheid van elkaar, terwijl de tranen over onze wangen liepen.<br />

Ik dacht dat we elkaar nooit meer zouden zien, omdat we in aparte vrachtwagens<br />

moesten.<br />

Het was een kleine open wagen en we werden tegen de koude beschermd door zeildoek,<br />

dat los wapperde.<br />

Ik werd door drie soldaten bewaakt en ik probeerde me voor te stellen dat ik één van<br />

de soldaten was en een gevangene van dertien jaar moest bewaken. Het lukte niet.<br />

Mijn voorstellingsvermogen schoot tekort.<br />

Ik vroeg een van de soldaten waar ze me naar toe brachten.<br />

“Hause Valkenwald."<br />

Ik moet vragend hebben gekeken, want hij verduidelijkte zich.<br />

Hij vertelde dat het een landhuis was, dat als gevangenis was ingericht en dat hij er<br />

niets meer over wist. Hij vermoedde dat ik er zou moeten werken, waarschijnlijk in<br />

een nabijgelegen fabriek. In de buurt stonden verschillende smelterijen en<br />

metaalbedrijven. Het Rijk had metaal hard nodig.<br />

108


In ieder geval was hij van mening dat ik het er goed zou hebben, beter dan in een<br />

concentratiekamp. Ik zou gezond blijven en in leven blijven. Die laatste opmerking<br />

vond ik niet eigenaardig. Ik kende de berichten van de BBC en ik wist wat ons te<br />

wachten stond, als we gepakt werden.<br />

De soldaten konden me niet vertellen waar mijn oom was en ik merkte dat ze er zich<br />

ook totaal niet voor interesseerden.<br />

De wagen stopte. Eén van de soldaten sprong van de laadbak en salueerde naar een<br />

man in een dikke winterjas:<br />

“Hier is de gevangene, Herr Doktor."<br />

De ander gromde iets onverstaanbaars en nam mij zeer aandachtig op. Hij deed dat<br />

zo langdurig dat ik er van moest blozen. Eindelijk zei hij:<br />

“Zo, jij bent dus David Morchai."<br />

“Ja meneer", antwoordde ik bedremmeld en ik bleef op de harde houten lattenbank<br />

van de auto zitten.<br />

De man keek vervolgens naar de soldaten aan weerszijden van mij en vroeg bits:<br />

“Hebben jullie hem niet geboeid?"<br />

“We dachten dat dat niet nodig was. We hebben steeds hard gereden en hij is nog zo<br />

jong."<br />

“Juist daarom", viel de man de soldaat in de rede.<br />

Hij gebaarde mij van de wagen te komen en toen ik onzeker door de lange rit op mijn<br />

benen stond, zei de man mij:<br />

“Mijn naam is Liebermann en dat is Heinz Böcker, mijn adjudant."<br />

Hij wees naar een man die naast de vrachtwagen met de chauffeur sprak.<br />

In de loop van de daaropvolgende dagen ontdekte ik dat iedereen Heinz Böcker bij<br />

zijn voornaam aansprak, zelfs de gevangenen.<br />

“Je zult hier enige tijd blijven, totdat we je niet meer nodig hebben. Als ik geen last<br />

van je hebt, kun je wat mij betreft hier zolang je wilt blijven. Ik hoop dat het je<br />

duidelijk is wat ik bedoel. Als je ons niet bevalt, of als je ons tegenwerkt, dan zetten<br />

we je definitief op transport. Definitief transport betekent...", hij maakte zijn zin niet<br />

af, maar deed net of hij met zijn hand een pistool op me afschoot.<br />

Ik rilde even. Hij merkte dat op<br />

“Heb je 't koud?"<br />

Ik knikte, hoewel ik niet van de koude moest rillen.<br />

De man richtte zich tot de soldaten die mij bewaakte hadden:<br />

“Ingerukt mars!"<br />

109


De soldaten salueerden en de soldaat die dr. Liebermann had begroet, klom weer in<br />

de laadbak.<br />

“Heinz, wijs jij David de weg naar mijn kantoor, dan schrijf ik hem meteen in."<br />

Zijn kantoor was een grote kamer met veel donkerbruine lambrizering. De inrichting<br />

was zwaar: de meubels waren van massief gepolitoerd eikehout. Een enorm portret<br />

van Adolf Hitler hing aan de muur achter een bureau. De lijst van het schilderij was<br />

rijkelijk met ornamenten versierd en blonk van verguldsel.<br />

“Zitten", beval Heinz me en hij wees op een stoel tegenover het bureau.<br />

Ik voelde me nietig en wist me niet zo goed een houding te geven.<br />

Op het bureau lagen enkele ordners op elkaar. Een inktstel van groen koper en in de<br />

vorm van een adelaar tussen eikenbladeren en eikels stond op een groot vloeiblad.<br />

Het vloeiblad was in een breed lederen passe-partout gevat.<br />

Ik raakte door het bombastische geïmponeerd. Ik kreeg de indruk dat Liebermann<br />

een nauwgezet man moest zijn. Iemand die wist wat hij moest doen en er hard en<br />

efficiënt voor werkte.<br />

Even later kwam dr. Liebermann binnen.<br />

Hij ging in de bureaustoel zitten en keek me weer langdurig aan.<br />

Ik voelde me er ongemakkelijk onder en verschoof me regelmatig in de stoel.<br />

“Zo - jij bent dus David."<br />

Hij pakte een kroontjespen en doopte het in de inkt, terwijl hij gelijktijdig een ordner<br />

opnam en het opensloeg.<br />

Hij had de goede bladzijde direct voor zich.<br />

“Vertel me 's jongen, hoe heet je precies?"<br />

“David Morchai, meneer."<br />

Langzaam en bijna plechtig schreef hij mijn naam op een formulier in.<br />

“Zo, David Morchai, mooi. Je hebt geen andere namen?"<br />

“Nee, meneer."<br />

“Goed dan. Wanneer ben je geboren?"<br />

“8 Januari 1931, meneer."<br />

Mijn ouders hadden me geleerd om met twee woorden te spreken. Ik kon me alleen<br />

niet meer herinneren wanneer dat was. Het was al meer dan zes jaar geleden dat ze<br />

opgepakt waren.<br />

“Waar ben je geboren?"<br />

“In Berlijn, meneer."<br />

“Wanneer ben je gearresteerd?"<br />

110


“De achtentwintigste, meneer."<br />

“November?"<br />

“Ja, meneer."<br />

Dr. Liebermann ondervroeg me ruim een uur. Alles wilde hij weten. Hij wilde de<br />

namen van mijn ouders en mijn voorouders tot in het vierde geslacht kennen. Ik wist<br />

weinig over mijn ouders en mijn grootouders, maar dat was geen probleem. Heinz<br />

zou het een en ander wel op kunnen sporen.<br />

Hij vroeg me naar mijn kinderziektes en of ik last van kortademigheid had. Hij vroeg<br />

naar astma en bronchitis in de familie. Ik begreep hem niet, maar durfde er niet naar<br />

te vragen en ontkende daarom.<br />

Krankzinnigheid, spataderen, t.b.c. en kanker schenen ook belangrijk te zijn. Ik wist<br />

dat een grootmoeder last van spataderen had gehad en was verbaasd over het<br />

enthousiasme van dr. Liebermann toen ik hem dit vertelde en hij het op het formulier<br />

invulde.<br />

Ik kreeg er plezier in en vergat mijn angst. Het leek een spel.<br />

Hij vroeg en ik gaf hem antwoorden, die hij weer opschreef. Om hem ter wille te zijn<br />

verzon ik regelmatig allerlei ziektes.<br />

Het viel hem niet op, dat dat vooral ziektes met buitenissige namen waren.<br />

Eindelijk was hij klaar:<br />

“Vandaag komt dr. Meulrath je onderzoeken. We moeten weten of je wel gezond<br />

bent. Ik heb je nu vooral allerlei medische vragen gesteld, zodat de dokter je direct<br />

kan onderzoeken. In de loop van de komende dagen zal ik je vaker bij me roepen om<br />

je nog andere dingen te vragen. Pas daarna kunnen we beslissen of je hier mag<br />

blijven. Ben je trouwens sterk?" vroeg hij onverwachts.<br />

Ik knikte aarzelend.<br />

“Dat is dan mooi, want dan kun je misschien wat karweitjes voor me opknappen,<br />

maar dat hoor je nog wel. Heb je nog vragen?"<br />

Ik had vele vragen, vooral over mijn oom, maar ik durfde ze niet te stellen. Het<br />

gebaar waarmee Liebermann de ordner sloot was te resoluut geweest.<br />

“Goed zo, dat was het dan. Om vier uur moet je klaar staan. Dr. Meulrath houdt niet<br />

van wachten. Hij moet trouwens om zeven uur weer in Paderborn zijn."<br />

Hij drukte op een messing knopje naast de inktpot. Ik hoorde een bel op de gang<br />

rinkelen en even later kwam Heinz binnen.<br />

“Breng hem naar de wachtkamer en kom dan meteen weer terug, want ik moet nog<br />

wat met je doornemen."<br />

111


De wachtkamer was een vertrek van ongeveer twee bij twee meter. Er waren dikke<br />

ijzeren staven voor het raam. Het raam was te hoog om naar buiten te kijken.<br />

De kamer was helemaal leeg. Er waren geen stoelen, er stond geen bed of tafel in. Er<br />

was zelfs geen versiering aan de muur.<br />

Ik kon nergens gemakkelijk zitten of liggen en dat laatste wilde ik zo graag, want ik<br />

was door alle indrukken van de laatste dagen doodmoe.<br />

Ik ging met mijn rug tegen de muur op de grond zitten en wachtte.<br />

Het vertrek was niet verwarmd en om de koude tegen te gaan, wreef ik mijn handen<br />

over elkaar, maakte ik kniebuigingen, schijnbokste ik en begon zelfs rondjes hard te<br />

lopen.<br />

Deze oefeningen verwarmden me niet alleen, maar verdreven vooral de tijd en gaven<br />

me geen kans om ergens over te piekeren.<br />

Ongeveer twee uur later moest ik naar het toilet. Ik probeerde het op te houden om<br />

niemand lastig te vallen, maar moest uiteindelijk toch hulp roepen. Ik klopte op de<br />

deur en ik weet nog goed dat ik er bij grinnikte: nog nooit had ik aan de binnenkant<br />

van een deur geklopt.<br />

Mijn kloppen werd niet beantwoord, hoewel ik wel mensen over de gang hoorde lopen.<br />

Ik legde mijn hoofd tegen de deur in de hoop iemand aan te horen komen om op het<br />

juiste ogenblik te kunnen kloppen.<br />

Het was echter zo stil dat ik alleen mijn eigen bloed in mijn oor hoorde suizen.<br />

Ten einde raad begon ik op de deur te bonzen. Het had succes. Er kwam iemand met<br />

zware stappen snel aanlopen. De deur werd echter niet geopend. Een man vroeg<br />

door de gesloten deur:<br />

“Wat moet je?"<br />

“Ik moet naar de wc."<br />

“Verdomme, is dat alles? Ben je nou helemaal gek geworden?"<br />

“Ja, maar..."<br />

“Doe het maar in je broek en houd je verder kalm."<br />

Hoewel de aandrang heviger werd, lukte het me het op te houden.<br />

Het ogenblik dat Heinz me kwam halen, kwam bevrijdend over.<br />

“Je moet naar dr. Meulrath."<br />

Hij keek me aan en glimlachte bij mijn verkrampte houding:<br />

“Moet je zo nodig?"<br />

“Ja", zei ik zachtjes.<br />

Hij ging me voor en zei onder het lopen:<br />

112


“Straks mag je bij de dokter een plas inleveren. Kun je het nog ophouden?"<br />

We liepen gangen door en gingen een trap op.<br />

Hij klopte op een deur.<br />

Een man met donkerbruin haar en een smal snorretje stond in de kamer. Heinz<br />

sprong in de houding en bracht de Hitlergroet, die de ander geroutineerd beantwoordde.<br />

“David Morchai, Herr Doktor."<br />

“Dank je - ja, ga maar."<br />

Heinz duwde me de kamer in en sloot de deur.<br />

De dokter bleef staan. Ik deed een stap naar voren, aarzelde en bleef ook staan.<br />

“Nou, schiet 's op", klonk het korzelig.<br />

Ik gehoorzaamde en deed nog een paar stappen naar voren.<br />

“Kleed je uit en plas in dat glas."<br />

Er stond een enorm bierglas in de vensterbank. Ik pakte het en draaide mijn rug naar<br />

de arts.<br />

Ik plaste het glas zo vol mogelijk.<br />

Ik voelde me opgelucht, toen ik het weer terugzette.<br />

Dr. Meulrath deed weer korzelig:<br />

“Pas op dat je niet morst en ik zei dat je je moest uitkleden."<br />

In de kamer stond een stoel bij een tafel waar een blocnote op lag, en er was een<br />

onderzoektafel.<br />

Ik legde mijn kleren op de grond.<br />

“Ga liggen."<br />

Hij wees op de hoge onderzoektafel. Ik klom er op en ging liggen.<br />

Dr. Meulrath beluisterde me, beklopte me en onderzocht mijn reflexen. Hij prikte wat<br />

bloed uit mijn linker wijsvinger en schreef af en toe iets in de blocnote.<br />

“Ben je altijd zo mager geweest?"<br />

“Ik geloof van wel, dokter."<br />

“Ben je wel eens ziek geweest?"<br />

“Ja, ik..."<br />

“Dat bedoel ik niet. Ik bedoel ernstig ziek."<br />

“Niet dat ik weet, dokter."<br />

“Dat is niet erg, we krijgen je hier wel dikker."<br />

Ook dr. Meulrath ondervroeg me.<br />

113


De meeste vragen overlapten de medische gegevens die Liebermann al had<br />

opgeschreven. Toch was er een duidelijk verschil in de vraagstelling: de vragen van<br />

dr. Meulrath waren indringender en intiemer. Ik begreep de betekenis van zijn vragen<br />

en opmerkingen vaak niet. Zo kende ik het woord masturbatie nog niet en kleurde ik<br />

toen hij me vroeg of ik wel eens een meisje had betast.<br />

Hij zag dat en zei op een spottende toon:<br />

“Natuurlijk heb je dat niet. Je hebt daarvoor te lang ondergedoken gezeten."<br />

Eindelijk was de ondervraging voorbij en was het onderzoek afgelopen. Ik mocht me<br />

weer aankleden en Heinz haalde me op:<br />

“Dr. Liebermann wil je nog even spreken."<br />

Dr. Liebermann zat achter zijn bureau. Hij stond niet op, maar keek me wel aan:<br />

“Dr. Meulrath vindt je zo gezond als een vis."<br />

“Gelukkig", zei ik en ik meende het ook.<br />

“Daarom mag je hier blijven. Wat kun je eigenlijk?"<br />

Uiteraard had ik nog nooit gewerkt; wel had ik de school zolang mogelijk bezocht en<br />

zelfs tijdens het onderduiken had ik me over leerboeken gebogen. Niet dat ik dat zo<br />

graag wilde, maar omdat mijn oom erop stond. Met name Engels vond hij uiterst<br />

belangrijk. Een goede praktische oefening had ik door het luisteren naar de BBC.<br />

Oom Samuel meende dat kennis macht was en dat ik iedereen de baas kon zijn, als ik<br />

maar genoeg kennis had opgedaan en dus zat ik uren achter de studieboeken. Ook<br />

tijdens de onderduiktijd, terwijl ik wist dat andere kinderen buiten speelden, omdat ze<br />

toevallig Arisch waren. Meer dan eens moest ik daar aan denken, maar nooit met<br />

jaloezie.<br />

Ik had geen tijd om jaloers te zijn. Om Samuel besteedde uren tijd om me bij<br />

moeilijke opgaven te helpen en om me te overhoren. Hij had geen enkele onderwijsbevoegdheid,<br />

maar hij deed het met overgave.<br />

Mijn kennis was dus vooral boekenkennis, maar ik wilde me tegenover dr. Liebermann<br />

niet laten kennen en zei daarom:<br />

“Ik kan alles."<br />

“Dat is dan mooi. Ik zal 't onthouden. Ik kan je nu nog niet gebruiken, maar ik zal je<br />

straks heel hard nodig hebben."<br />

Hij schoof een lade van zijn bureau open en haalde een ijzeren plaatje te voorschijn.<br />

Het blonk in het gelige lamplicht.<br />

Aan het plaatje was een kettinkje.<br />

Dr. Liebermann schoof het over tafel naar me toe<br />

114


“Dit is een identiteitsplaatje. Je moet het steeds zichtbaar om je nek dragen. Je naam,<br />

je bloedgroep en je nummer staan erop en je zult waarschijnlijk begrijpen dat dit<br />

plaatje heel belangrijk is."<br />

“Mijn nummer?" vroeg ik verbaasd.<br />

“Alle gevangenen hebben een nummer, jouw nummer is HV - 44 119."<br />

Ik vroeg me af was de letters en getallen mochten betekenen.<br />

Waarschijnlijk was HV de aanduiding voor het huis, maar hoe zat het dan met de<br />

getallen? Ik kon me niet voorstellen dat dit landhuis zoveel gevangenen kon herbergen.<br />

Pas weken later drong de waarheid tot me door. Ik was de honderdnegentiende gevangene<br />

van 1944.<br />

Niet dat er zoveel gevangenen gelijktijdig aanwezig waren. Er was een enorme<br />

doorloop van gevangenen, want de meesten bleven slechts enkele weken in leven.<br />

Dr. Meulrath had de zorg over de patiënten. Hij deed steeds nors en korzelig, maar<br />

had hele zachte en goed verzorgde handen.<br />

De gevangen waren bang voor hem, omdat hij het overlijden van een medegevangene<br />

altijd zelf bekend maakte.<br />

Met een strak getrokken gezicht zonder enige gevoel te tonen deelde hij zijn<br />

medeleven dan mee en hoopte dat het vertrouwen in hem niet al te zeer geschokt<br />

was.<br />

Natuurlijk vertrouwde niemand hem, maar dat werd hem uiteraard nooit duidelijk<br />

gemaakt.<br />

Hoe kan een gevangene zijn wantrouwen uiten, zonder angst voor eigen leven?<br />

Waarschijnlijk ontging dat dr. Meulrath. In elk geval schudde hij het hoofd<br />

mechanisch en mompelde iets over een zwak hart, of anders over een noodlottig<br />

ongeluk; waarna hij even snel verdween als hij gekomen was.<br />

Het leek op een toneelstuk met enorm succes, want hij voerde enkele keren per week<br />

zijn mededeling op.<br />

Ik werd door Heinz naar een slaapzaal gebracht waar drie jongens ondergebracht<br />

waren. De jongens zaten gelaten op hun bed en keken niet op toen we<br />

binnenkwamen.<br />

Heinz zei:<br />

“Hier is jullie nieuwe kamergenoot. Vertel hem wat de regels zijn en zorg ervoor dat<br />

hij zich thuis voelt."<br />

Heinz sloot de deur toen hij wegging.<br />

115


Ik liep naar de dichtstbijzijnde jongen. De jongens waren duidelijk jonger dan ik. Ik<br />

zei:<br />

“Ik ben David Morchai en..."<br />

De jongen draaide zijn hoofd langzaam in mijn richting:<br />

“Dag, ik ben Fritz en ik..."<br />

Hij wilde nog iets zeggen maar begon plotseling rochelend te hoesten.<br />

“Wat is er met hem?" vroeg ik geschrokken.<br />

“Hij moest vannacht voor straf in zijn pyjama buiten slapen."<br />

“Buiten slapen, maar...?"<br />

“Ja, zonder dekens."<br />

“Waarom?"<br />

“Och, eigenlijk om niets. Hij probeerde een boterham achterover te drukken."<br />

Fritz overleed twee dagen later aan een longontsteking. Hij kreeg geen medische<br />

verzorging; ook dat was een deel van zijn straf.<br />

De medegevangenen namen het berustend op.<br />

De ondervoeding verzwakte niet alleen onze gezondheid, maar vooral de weerstand<br />

om zich niet bij het noodlot neer te leggen.<br />

Dit was duidelijk aan mijn twee andere kamergenoten te merken, Bram en Boaz. Ze<br />

waren te uitgeput om mijn vragen te beantwoorden en aan mijn nieuwsgierigheid<br />

tegemoet te komen. Dagen later kwam ik er achter wat de oorzaak hiervan was.<br />

We moesten lichte werkzaamheden verrichten, van het in elkaar zetten van bureaulampen<br />

tot aan het opvouwen en inpakken van lange regenjassen.<br />

Ondertussen werden we aan verschillende proeven onderworpen.<br />

Sommigen kregen experimentele medicijnen toegediend, anderen werden gedwongen<br />

om dagenlang door te werken. Dreigden ze in slaap te vallen dan werden ze op hardhandige<br />

wijze wakker gehouden.<br />

Beide vormen van proefneming waren slopend, vooral door het rantsoen die we<br />

toebeeld kregen.<br />

Het viel me op dat ik de eerste dagen niet aan een proef onderworpen werd. De<br />

reden daarvan werd mij pas duidelijk, toen ik op een ochtend vroeg gewekt werd en<br />

naar dr. Meulrath werd gebracht.<br />

Ik moest weer op de onderzoektafel liggen. Ik werd weer gewogen en gemeten en er<br />

werden weer vele vragen gesteld.<br />

Tenslotte zei dr. Meulrath:<br />

“Je bent te mager en daarom heb ik besloten dat jij niet hoeft te werken. Je krijgt een<br />

eigen kamer en je zult één keer per dag in de tuin gelucht worden. Het lijkt me beter<br />

116


dat je voorlopig geen andere mensen ziet. Sterk maar eerst goed aan, daarna zullen<br />

we het wel zien. Je hebt al genoeg meegemaakt. Ik wil je goed gevoed hebben. Je<br />

zult het beste eten krijgen wat we in oorlogstijd voor je op de kop kunnen tikken, en<br />

om je niet in verlegenheid te brengen, zal je eten op je kamer gebracht worden."<br />

Ik vond het jammer dat ik niet meer gezamenlijk kon eten, hoewel die maaltijden niet<br />

gezellig waren, want tijdens het eten mochten we niet met elkaar praten en uiteraard<br />

hielden we ons aan deze regel. Er was trouwens geen nieuws uit te wisselen.<br />

Sleur levert geen nieuws op.<br />

In het huis verbleven gemiddeld vijftien gevangenen die gelijktijdig in een eetzaal<br />

aten.<br />

Daarnaast was ik over de plotselinge menslievendheid van deze arts verbaasd. Ik had<br />

andere verhalen over hem gehoord en ik schaamde me dat ik genoeg te eten zou<br />

krijgen.<br />

Ik werd naar mijn nieuwe kamer gebracht, zonder dat ik afscheid van de anderen<br />

mocht nemen. Het was een zolderkamer. Steeds moest ik oppassen mijn hoofd niet<br />

tegen het schuine dak te stoten.<br />

Er was alleen plaats voor een bed en een wastafel, waar een afgesloten emmer onder<br />

stond. Er naast was een stapeltje afgescheurd krantenpapier. De bewaker die me<br />

bracht vertelde dat ik mijn behoefte op de emmer kon doen en dat de emmer twee<br />

keer per dag geleegd zou worden.<br />

De deur werd aan de buitenkant met grendels gesloten en ik ging op het bed liggen.<br />

Ik was op het eind van mijn krachten en ik vroeg me af hoe lang ik dit nog vol kon<br />

houden.<br />

In de laatste dagen had ik verschillende manieren voor zelfmoord gehoord. De ene<br />

nog inventiever dan de ander, dat moest wel omdat het toezicht op ons zeer streng<br />

was.<br />

Het bed paste precies in de kamer. Er was slechts enkele centimeters ruimte bij het<br />

hoofd- en het voeteneinde over.<br />

Ik ging op het bed staan om uit het zolderraampje te kijken. Het was te hoog en ik<br />

kon me nergens aan op trekken.<br />

Na enkele uren kreeg ik honger. Het moest ongeveer etenstijd zijn, maar ik hoorde<br />

geen gerammel van borden en bestek.<br />

Het werd avond en nog steeds had ik geen eten gehad.<br />

Het raampje was dicht en de stank uit de emmer was scherp en zuur.<br />

Met moeite sliep ik enkele uren.<br />

117


Bij zonsopgang werd ik wakker. Ik bleef met mijn ogen dicht op bed liggen, tot ik op<br />

de gang geluiden hoorde.<br />

Mijn deur werd ontgrendeld en de bewaker legde zonder een woord te zeggen een<br />

bord met twee droge boterhammen op de grond.<br />

“Mag ik de emmer legen?"<br />

De man keek me niet aan en ging weer naar buiten. Alleen de grendels kon ik horen.<br />

Ik propte het brood in mijn mond en nam geen tijd om goed te kauwen. Mijn eerste<br />

hongergevoel was gestild en ik ging weer op bed liggen. Ik wachtte op het legen van<br />

de emmer en op het middageten. De emmer werd niet geleegd en het middageten<br />

werd niet gebracht.<br />

Het duurde twee dagen voordat ik in de gaten had dat ik geen extra voedsel zou<br />

krijgen. Ik moest genoegen nemen met twee droge boterhammen per dag en de<br />

emmer werd op onregelmatige tijden opgehaald. De emmer kwam weliswaar leeg,<br />

maar niet schoon of ontsmet terug. De stank moest ondraaglijk zijn.<br />

Ik was echter zo aan deze geur gewend dat ik het niet meer rook.<br />

De bewakers deden hun werk alsof ik niet bestond. Ze negeerden me en op het laatst<br />

deed ik geen moeite meer om met ze in contact te komen.<br />

Ik vermagerde snel en verslapte ook door gebrek aan beweging.<br />

Gelukkig kon ik water uit het fonteintje drinken, maar zelfs dat werd me op het laatst<br />

te vermoeiend.<br />

Deze kwelling duurde waarschijnlijk twee weken, misschien langer; het gevoel van tijd<br />

was ik kwijt.<br />

Op een namiddag kwam een bewaker en wenkte me zonder iets te zeggen.<br />

Ik volgde hem wankelend, en zwijgend liepen we de trap af en gingen we naar de<br />

dokterskamer.<br />

De dokter onderzocht me weer grondig en schudde zijn hoofd:<br />

“Hoe kan dat nou, David? Je krijgt extra voeding en toch word je magerder. Trouwens,<br />

je verzorgt jezelf wel erg slecht. Wil je soms niet meewerken, jongen?"<br />

Ik wilde hem vertellen dat ik me niet goed kon wassen en dat twee boterhammen<br />

geen bijvoeding was; maar hij viel me in de rede:<br />

“Houd je mond maar. Het valt me erg van je tegen. Je weet wat er met je gebeurt als<br />

je niet wilt meewerken. Hoe wil je je in vredesnaam voor het Rijk nuttig maken?"<br />

Het was duidelijk dat ik hem niet mocht antwoorden en dus hield ik mijn mond. Ik<br />

hoefde ook niets te zeggen, want de deur werd opengedaan. Heinz kwam binnen en<br />

zei:<br />

“Uw koffie, dokter."<br />

118


Ik rook verse koffie en er kwam water in mijn mond.<br />

“Zet het maar hier op, Heinz."<br />

Dr. Meulrath wees op het instrumententafeltje vlak naast de onderzoektafel waar ik<br />

op lag.<br />

Met veel lawaai werd een dienblad op het tafeltje gezet.<br />

Ik sloot mijn ogen en snoof begerig de geur van vers gezette echte koffie op.<br />

Opeens rook ik een andere geur er doorheen. Ik werd er onpasselijk van. Het was<br />

een vettige lucht en langzaam opende ik mijn ogen.<br />

De dokter pakte net een slagroomhoorn van een grote schaal met vijf gebakjes. Hij<br />

beet er gretig in, zonder op me te letten.<br />

Hij smakte bij het kauwen en een klodder room bleef op een mondhoek achter. Met<br />

zijn tong veegde hij het naar binnen.<br />

Ik voelde me wee worden en mijn maag kromp ineen van de honger.<br />

De dokter keek me aan en schudde meewarig het hoofd:<br />

“Wat ben je toch mager geworden, jongen. Je moet echt wat meer gaan eten."<br />

Ik knikte en met moeite zei ik:<br />

“Ja, dokter."<br />

“Wat jammer nou dat mijn bijvoeding jou niet helpt. Vind je ons eten niet lekker<br />

genoeg?"<br />

Ik begreep dat ik moest ontkennen en schudde daarom mijn hoofd.<br />

“Dat dacht ik al. Je mag blij zijn dat je onze gast bent. Die dr. Liebermann zorgt maar<br />

goed voor zijn gasten. Ik denk wel eens te goed. Jullie zijn slechts gevangenen en wij<br />

Duitsers hebben het slechter dan jullie, maar dat schijnen jullie niet te willen<br />

begrijpen. Het zal wel aan jullie aard liggen, denk ik."<br />

Gasten, mijn hoofd tolde door de geuren. Ik was toch geen gast? Ik moest het<br />

verkeerd verstaan hebben. Gasten worden uitgenodigd en mogen gaan en staan waar<br />

ze willen.<br />

“Heb je trek?" vroeg dr. Meulrath op vriendelijke toon.<br />

Ik moest na enkele gretige happen van een roomsoes overgeven, terwijl dr. Meulrath<br />

lachend toekeek en mij een lege prullenbak aanreikte.<br />

“Je moet ook niet zo gulzig zijn, als je een lege maag hebt. Eigen schuld hoor. Ik zal<br />

het goed met je maken. De bijvoeding is niet gelopen zoals het de bedoeling was en<br />

daarom zal ik er nu persoonlijk op toezien dat je werkelijk goed gevoed wordt. Ik wil<br />

je elke week spreken; binnen een maand moet je op gewicht zijn. Afgesproken?"<br />

119


Uiteraard ging ik akkoord, hoewel ik hem niet geloofde. Ik had geen andere keus en<br />

ik was verbaasd dat de zolderkamer opgeruimd was en fris naar lysol rook.<br />

De emmer was schoon geboend en er stond een bord met licht verteerbaar voedsel<br />

voor me klaar.<br />

Ik had echter geen trek meer. De zure smaak van het braaksel moest ik eerst<br />

kwijtraken en de hele verdere dag bleven mijn ingewanden in opstand.<br />

's Avonds kwam een bewaker met het avondeten. Hij was vriendelijk en vroeg<br />

waarom ik nog niet had gegeten. Ik vertelde hem van de roomsoes, waarop hij begon<br />

te lachen:<br />

“Dan kan ik het me voorstellen. Probeer dit wel te eten, het is nog warm."<br />

Hij liep naar de emmer en tilde de deksel op:<br />

“Je hebt er nog geen gebruik van gemaakt." stelde hij vast, “Ik zal hem drie keer per<br />

dag legen, elke keer als ik je het eten breng. Is er nog iets dat je wilt hebben?"<br />

“Niet dat ik weet."<br />

“Wil je soms wat lezen?"<br />

Ik kreeg Karl May te lezen en dat verdreef de eenzaamheid. De verzorging was goed.<br />

Ik vertrouwde het niet en verwachtte steeds een ommekeer, die echter uitbleef.<br />

De bijvoeding hielp. Na ongeveer drie weken was ik volgens dr. Meulrath op een<br />

normaal gewicht en kon ik weer naar beneden.<br />

Naar beneden was voor hem de afdeling waar de gevangenen ondergebracht waren.<br />

Hij feliciteerde me ermee en vroeg of ik ook zin in koffie had.<br />

Ik knikte.<br />

“Wil je er soms gebak bij, of denk je dat je dat weer niet binnen kunt houden?"<br />

Ik lachte met hem mee, hoewel ik me schaamde.<br />

Er kwam extra koffie en er werd een schaal met gebak binnengebracht.<br />

De dokter sprak op vriendelijke toon tegen me en deed beminnelijk, een ander woord<br />

voor zijn gedrag ken ik niet.<br />

Hij schonk zelf de koffie in en liet aan mij de melk en de suiker over.<br />

Het was een eenrichtingsgesprek: hij praatte en ik probeerde te luisteren. Hij had het<br />

over het onoverwinnelijke Duitsland en meende dat de oorlog spoedig voorbij zou<br />

zijn. Hij verheugde zich erop, want dan kon hij weer naar zijn gezin teruggaan. Hij zag<br />

zijn vrouw en kinderen veel te weinig, maar dat had hij voor het vaderland over.<br />

“Nog even David en dan kun jij ook naar jouw familie. Hoe lijkt je dat?"<br />

“Fijn, dokter", zei ik, hoewel ik wist dat ik waarschijnlijk geen familie meer had.<br />

“Wat ben je voorzichtig in je woordkeus, maar dat komt waarschijnlijk omdat je je<br />

ouders zo tragisch verloren hebt. Dat had nooit mogen gebeuren; ons volk is van<br />

120


nature een zeer beschaafd volk, maar ja - wat wil je als de volksmassa terecht<br />

woedend wordt. Dan krijg je zulke excessen. De Amerikanen noemen dat lynchen en<br />

dat is nooit goed te praten. Je kunt er echter wel begrip voor opbrengen, maar dan<br />

moet je net als ik psychiatrie gestudeerd hebben. Dan leer je inzien dat zelfs een<br />

beschaafd volk wel eens op een primitief niveau terug kan vallen. We zien dat<br />

dagelijks. Neem nou het Britse volk, dat gedraagt zich even barbaars als de<br />

Amerikanen en de Russen. We moeten dagelijks monsterachtige bombardementen<br />

ondergaan. Duizenden onschuldige burgers worden ook door de Britten in koele<br />

bloede vermoord. Ja, dat hebben we in deze strijd geleerd."<br />

“Wat hebben we geleerd, dokter?" waagde ik te vragen.<br />

“We hebben geleerd dat een hoge beschaving als het Britse imperium op barbaarse<br />

methoden terug kan vallen, als het onder invloed staat van onbetrouwbare en minderwaardige<br />

volkeren, zoals de Amerikanen en de Russen. Wij hebben ons als Duitse<br />

natie tegen deze terugval in de beschaving goed geweerd en daar zullen na onze<br />

overwinning de andere volkeren in eerbied een voorbeeld aan kunnen stellen. De<br />

heldendaden van onze dappere soldaten aan het oostfront om de horden onmensen<br />

tegen te houden zullen nog eeuwen in liederen en verhalen bezongen worden. Te<br />

vergelijken met de verhalen en liederen over de Germaanse krijgers. Het Nibelungenlied<br />

zal bij deze geschiedenissen verbleken, maar dat kun je nu nog niet begrijpen. Er<br />

zijn maar weinig mensen die verder kunnen kijken dan tot de grenzen van de<br />

eigentijdse geschiedenis. Dat is jammer, want we hebben een goddelijke en bovenmenselijke<br />

opdracht om onze cultuur te beschermen en aan andere volkeren op te<br />

leggen. Akkoord, ik weet dat je je ouders niet meer hebt, maar dat was een<br />

noodlottige vergissing. Een vergissing die niet vaak is voorgekomen en na de<br />

overwinning nooit meer plaats zal vinden. Je mag trouwens van geluk spreken dat je<br />

je oom nog hebt en dat is ook wat waard, niet waar? Een oom..."<br />

“Leeft hij dan nog?" vroeg ik hem in de rede vallend en zonder op eventuele beleefdheidsfrases<br />

te letten.<br />

Het kwam me onwezenlijk voor. Ik moest nu ongeveer anderhalve maand hier zijn en<br />

ik had veel aan mijn oom gedacht. Ik miste hem en had meer dan eens aan de bewakers,<br />

maar ook aan dr. Meulrath en aan dr. Liebermann gevraagd of zij iets over hem<br />

wisten. Ze wisten niets over hem.<br />

Alleen dr. Liebermann had enkele weken eerder een vage opmerking over een transport<br />

naar het oosten gemaakt. Ik wist wat dat betekende en na die opmerking vroeg<br />

ik niet meer naar mijn oom.<br />

121


Ik ging er vanuit dat hij dood was en het speet me dat ik geen afscheid van hem had<br />

kunnen nemen.<br />

Van mijn ouders had ik helemaal geen afscheid kunnen nemen en dat deed me nog<br />

steeds pijn. Ik had die pijn echter achter een vorm van onverschilligheid weggestopt.<br />

Het drong toen niet tot me door dat de woordenvloed van dr. Meulrath regelmatig<br />

met zichzelf in tegenspraak was. Hoe moest ik anders verklaren dat de dood van mijn<br />

ouders een vergissing was en dat ik tegelijkertijd van geluk mocht spreken dat mijn<br />

oom nog in leven was? Die tegenspraak viel me niet op, omdat ik me niet kon<br />

voorstellen dat mijn oom werkelijk nog zou leven.<br />

“Zijn we je dat vergeten te vertellen? Wat vreemd, ik dacht dat je dat wist."<br />

“Wat moet ik weten, dokter?"<br />

“Hij is hier twee dagen na jou aangekomen en hij maakt het goed."<br />

Ik voelde me duizelig worden. Twee dagen na mij aangekomen en ik had dat al die<br />

tijd niet geweten. Waarom had ik nog geen contact met hem mogen hebben? Hoorde<br />

dat soms ook bij een of ander experiment?<br />

De woorden van dr. Meulrath hoorde ik slechts vaag:<br />

“Ik zal je straks naar hem laten brengen. Jullie hebben elkaar waarschijnlijk veel te<br />

vertellen en ik ben werkelijk blij dat we je oom hier mochten houden. Er waren<br />

mensen die hem voor straf naar het oosten wilden sturen. Ik kan je vertellen dat het<br />

leven daar zwaar is, maar dat is niet zo erg, want op die manier werken jullie<br />

tenminste nog aan de vooruitgang van ons Rijk mee."<br />

Dr. Meulrath drukte op een belknop, waarna Heinz binnenkwam.<br />

“Heinz, breng David naar het kamertje en haal die Schwartz op. Je weet wel, zijn<br />

oom", en hij wees op een onpersoonlijke manier in mijn richting.<br />

Ik werd naar een kamer gebracht en hoefde niet lang te wachten.<br />

Het weerzien met oom Samuel was onvergetelijk.<br />

Hij was zonder uitleg van zijn zaal opgehaald en naar mij gebracht. In de deuropening<br />

stond hij verstijfd en hij keek me aan, terwijl hij mijn naam enkele malen stamelde.<br />

Ik rende naar hem toe en drukte me tegen hem aan.<br />

Zo stonden we minuten lang zonder een woord te uiten. Ik voelde me intens gelukkig<br />

en wilde zolang mogelijk van zijn aanwezigheid genieten.<br />

Tenslotte zei hij:<br />

“Wat ben ik blij dat je nog leeft en dat je hier bent. Ben je net aangekomen?"<br />

“Nee, ik ben hier al minstens zes weken. Dr. Meulrath vertelde me dat ik hier zelfs<br />

twee dagen eerder dan u was."<br />

“De smeerlappen", mompelde hij en hij maakte zijn zin niet af.<br />

122


We konden bijna twee uur ongestoord met elkaar praten. Mijn oom hoorde mij over<br />

mijn verblijf uit en van hem begreep ik dat wij de enigen waren die na vijf weken nog<br />

in leven waren. Elke week stierven gevangenen onder verdachte omstandigheden, die<br />

als longontsteking of hartzwakte werden aangeduid.<br />

Heinz kwam mijn oom weer ophalen en hij zei op vriendelijke toon tegen mij:<br />

“Ik kom jou zo ophalen, David. Je krijgt een nieuwe kamer, iets groter dan de kamer<br />

die je boven had, maar nu zul je je kamer wel met een ander moeten delen."<br />

“Met oom Samuel?" vroeg ik verheugd.<br />

Heinz lachte met een vette grijns:<br />

“Nee hoor, je krijgt beter gezelschap."<br />

Ik kwam in een kamer met, door een getralied raam, uitzicht op de tuin en het kort<br />

geschoren grasveld.<br />

Het gordijn was met vrolijke oranje en gele bloemen versierd. Er stond een tweepersoonsbed<br />

en er was een lage tafel met twee gemakkelijke stoelen.<br />

Op de tafel was een vaasje met een takje hulst.<br />

Aan het hoofdeinde van het bed hing een grote en hoge spiegel, die de hele breedte<br />

van het bed besloeg. Er was nog een spiegel boven de wastafel. Tegen de muur<br />

naast de zijkanten van het bed waren twee nachtkastjes.<br />

Ik opende de lade van het kastje dat bij het raam stond en vond daar tot mijn<br />

verbazing een nachtjapon.<br />

Tot nu toe had ik in een pyjama geslapen en ik vroeg me af, of er een vergissing<br />

gemaakt was. Wat moest ik met een nachtjapon?<br />

Ik liep om het bed heen en keek in de lade van het andere kastje en zag daar mijn<br />

pyjama, gewassen en gestreken. Ik begreep het niet.<br />

De bedden waren met een donzen dekbed opgemaakt, terwijl ik tot nu toe steeds onder<br />

een paardedeken en zonder lakens had moeten slapen.<br />

Zou het regime van het huis veranderd zijn, omdat de geallieerden aan de winnende<br />

hand waren? Ik kon me dat niet voorstellen.<br />

Al te vaak had ik gezien en aan den lijve ervaren welke proefnemingen dr. Meulrath<br />

en dr. Liebermann uitdachten.<br />

Ik ging languit op bed liggen en wachtte.<br />

Het avondeten had ik al op en het bord en het bestek waren al opgehaald, toen de<br />

deur openging. Heinz stond met dezelfde vette grijns in de deuropening en zei:<br />

“Dag David, hier is je kamergenoot. Veel plezier ermee."<br />

123


Er stond een meisje achter hem. Ze was ongeveer van mijn leeftijd. Ze was broodmager<br />

en haar zwarte haar hing in vette slierten naar beneden. Ze keek me ongeïnteresseerd<br />

aan en Heinz moest haar een duw in de rug geven om haar over de drempel<br />

te krijgen:<br />

“Kom op meid, schiet op. Hier is je nieuwe vriendje en stribbel niet tegen. Je mag blij<br />

zijn dat je hier bent."<br />

Ze zei niets. Ze keek me met hol liggende ogen aan. Haar ogen stonden dof en ik<br />

schrok ervan. Wie was zij en waar kwam ze vandaan? Ik had, vond ik zelf, al veel<br />

meegemaakt; ik kreeg bij haar echter het gevoel dat zij nog meer gezien en doorleefd<br />

had dan ik voor mogelijk kon houden.<br />

Ze stond, zonder een beweging in mijn richting te maken en Heinz lachte:<br />

“Dit is Karen en dr. Meulrath dacht dat jij haar wel op kon peppen. Doe je best maar<br />

David, en nogmaals veel plezier met haar."<br />

Ik liep op haar af en zei:<br />

“Ik ben David."<br />

Ze zei niets terug en ik werd er onzeker van. Wat gebeurde er met ons en waarom<br />

wenste Heinz me veel plezier toe? Ik voelde me verantwoordelijk voor haar en legde<br />

mijn arm beschermend om haar heen en drukte haar tegen me aan. Het enige dat ik<br />

merkte, was stug vel waarin botten zaten. Een zak met botten, zo voelde ze aan.<br />

Ze reageerde niet op mijn toenadering.<br />

Ik wilde haar opbeuren en vertelde haar een verhaal dat me te binnenschoot. Het had<br />

jaren geleden plaatsgevonden en mijn ouders leefden nog. We bezochten een kermis<br />

en ik was niet weg te slaan van een orgelman met een aap aan een touw. De aap<br />

trok de mensen aan hun rokken en broekspijpen en trok vreemde grimassen, terwijl<br />

hij kolderieke danspassen maakte. Het had niets te betekenen, het was echter het<br />

enige wat me te binnenschoot. Ze reageerde echter ook nu niet.<br />

Ik liet haar los en duwde haar in de richting van een stoel en gedwee ging ze zitten.<br />

Zo zaten we de hele nacht en we zeiden niets tegen elkaar.<br />

Het was donker, omdat de lampen al bij de schemering vanwege de verplichte verduistering<br />

automatisch uitgeschakeld werden.<br />

Pas tegen de morgen viel ze op haar stoel in slaap. Al die tijd had ze zich niet<br />

bewogen en moet ze met grote ogen in de verte gestaard hebben.<br />

Ik moest haar wekken toen het ontbijt gebracht werd. Het waren twee ontbijten. Een<br />

gewoon ontbijt voor mij en een kom bouillon met een dunne snee geroosterd brood.<br />

Ze nam niets van de bouillon en het brood. De bewakers lieten het staan toen zij de<br />

borden en het bestek weer ophaalden.<br />

124


Dezelfde middag moest ik naar dr. Liebermann, die me vroeg hoe ik over mijn kamergenote<br />

dacht. Ik vertelde hem, dat ze tot nog toe niets had gezegd en dat ze<br />

alleen maar doelloos voor zich uit had gestaard en ik vroeg:<br />

“Waar komt ze vandaan, dokter?"<br />

“Wat bedoel je?"<br />

“Wat heeft ze meegemaakt? Ze heeft nergens belangstelling voor en kijkt of ze in de<br />

hel heeft geleefd."<br />

Dr. Liebermann slikte even en wachtte, voordat hij zei:<br />

“Ze komt uit het oosten."<br />

Ik wilde weten wat hij er mee bedoelde en vroeg ernaar.<br />

“In het oosten zijn grote concentratiekampen, waar jullie opgeborgen worden en aan<br />

het werk worden gesteld. Er zitten daar ook misdadigers en mensen die zich tegen<br />

ons Rijk verzet hebben."<br />

“Maar ze kijkt uit haar ogen of ze de dood zelf heeft gezien", waagde ik te zeggen.<br />

Hij week met zijn ogen af en vroeg me of mijn kamer beviel.<br />

Ik beaamde dat en vroeg hem over Karen niet verder uit. Op het eind van het gesprek<br />

merkte hij op dat ik mijn ogen zeker niet in mijn zak had en dat ik voortaan<br />

maar zuinig op mijn woorden moest zijn. Gelukkig mocht ik naar mijn kamer terug.<br />

Ze zat op de rand van het bed, met haar handen op haar schoot.<br />

Ik nam de kom op en bracht een lepel koude bouillon naar haar mond. Tot mijn verbazing<br />

opende ze haar lippen, zodat ik het vocht haar mond in kon laten glijden.<br />

Het geroosterd brood was slap en week geworden, maar ze at het toch op. Ze<br />

kauwde mechanisch en slikte het brood zonder emotie door.<br />

Het duurde enkele dagen voordat ze uit zichzelf at en al die tijd dacht ik niet over mijn<br />

oom na. Ik begon pas over hem na te denken toen ik door Heinz gehaald werd.<br />

“Dr. Meulrath wil dat je je oom gaat bezoeken", zei hij.<br />

Ik draaide me naar Karen om. Ze stond voor het raam.<br />

Al die tijd had ze nog niets tegen mij gezegd.<br />

“Ik ga even weg, naar mijn oom. Die zit hier ook. Je loopt toch niet weg, hoop ik,<br />

hè?" zei ik gekscherend.<br />

Voor het eerst draaide ze zich naar me om, keek me aan en zei zacht:<br />

“Je komt toch wel terug?"<br />

Ik knikte en volgde Heinz naar buiten.<br />

125


Van het gesprek met mijn oom herinner ik mij niets meer. Ik moet het over Karen<br />

gehad hebben, want hij kwam er later op terug. Toen vroeg hij me of ze al aangekomen<br />

was.<br />

Ze kwam aan. Haar voedsel werd steviger en na enkele weken kregen we beiden hetzelfde<br />

voedsel. Ze werd voller en uiteindelijk had ze het lichaam van een dertienjarige,<br />

want zo oud was ze.<br />

We sliepen in het tweepersoonsbed als broer en zus. We kropen altijd dicht tegen<br />

elkaar aan, omdat we ons dan veilig voelden.<br />

Langzamerhand kwamen haar verhalen naar boven. Ze bleek van het ene kamp naar<br />

het andere kamp gesleept te zijn en ze vertelde me zonder haar emoties te tonen hoe<br />

de Duitse cultuur haar eigen onderdanen aan het vernietigen was. Een tijd had ze nog<br />

met haar moeder in een kamp gezeten, maar die was van de ene op de andere dag<br />

verdwenen. Ik kon niet geloven dat haar moeder vergast was en daarna verbrand.<br />

Mijn oom had me veel over de Duitse cultuur geleerd en hij had er steeds bij verteld<br />

dat ook een cultuurvolk misdaden kan begaan.<br />

Ik kon me er toen niets bij voorstellen. Nu wel, hoewel ze haar verhalen emotieloos<br />

vertelde. Schijnbaar emotieloos, maar terwijl ze haar verhaal deed, liepen de tranen<br />

over haar wangen.<br />

Ik kon haar verhalen niet geloven, omdat ik me ervoor afsloot. Ik wilde niet aanvaarden<br />

dat mensen zo wreed konden zijn.<br />

Regelmatig werd ik bij dr. Liebermann geroepen. Ik voelde me bij hem prettiger dan<br />

bij dr. Meulrath; die vond ik steeds beangstigender. Zijn manier van praten en zijn<br />

bruuskheid bevielen me niet.<br />

Liebermann was subtieler. Hij vroeg me op een ongedwongen manier over Karen uit,<br />

zodat het me pas later opviel wat hij eigenlijk altijd suggereerde. Hij wilde weten of ik<br />

wel eens verliefd was geweest en of ik nooit naar een meisje verlangd had.<br />

Ik begreep dat laatste niet, omdat ik geen voorlichting van mijn oom had gehad. Hij<br />

had wel over bloempjes en bijtjes gesproken en ik wist wat voortplanting was, maar<br />

het woord geslachtsgemeenschap kende ik niet.<br />

Liebermann vroeg hoe ik Karens lichaam vond, maar daar kon ik hem geen antwoord<br />

op geven, omdat we ons door de verduisteringsmaatregelen steeds in het donker<br />

uitkleedden en ons nachtgoed aantrokken.<br />

De volgende dag werden onze kleren voor de was opgehaald. We kregen altijd direct<br />

schone kleren en merkten pas 's avonds dat ik geen schone pyjama en zij geen<br />

nachtjapon hadden gekregen.<br />

126


Het was de eerste nacht dat we elkaars naakte huid voelden. Het wond ons niet op,<br />

maar versterkte veel meer het gevoel van vertrouwen dat we bij elkaar vonden. We<br />

hadden dat vertrouwen nodig, misschien wel meer dan het voedsel dat ons elke dag<br />

zwijgend overhandigd werd.<br />

De volgende morgen werd Karen opgehaald en ze kwam pas uren later volkomen<br />

overstuur terug. Dr. Meulrath had haar op ruwe wijze inwendig onderzocht en daarbij<br />

had hij hartgrondig gevloekt. Hij vond dat ze nu eindelijk eens mee moest gaan<br />

werken.<br />

Op fluistertoon bespraken we dit voorval met elkaar. We waren ons echter niet bewust<br />

wat ze eventueel had nagelaten en wat er van haar verwacht werd.<br />

Ze was weer angstig geworden en haar hele lichaam trilde, toen ik mijn arm om haar<br />

heen legde.<br />

's Avonds gingen we als gewoonlijk vroeg naar bed en weer werd ze de volgende dag<br />

gehaald.<br />

Ik verwachtte haar terug, toen Heinz na een uur kwam. Zij was er niet. Heinz opende<br />

de deur en riep me met zijn vinger naar zich toe.<br />

“Meekomen, jij."<br />

We gingen regelrecht naar dr. Liebermann. Deze stond hartelijk van zijn stoel op. Hij<br />

liep om zijn bureau heen naar me toe en gaf me een speels tikje op de schouder:<br />

“Daar hebben we David weer; fijn je weer te zien, jongen. Hoe gaat het met je?<br />

Bevalt je vriendinnetje je?"<br />

Ik mocht gaan zitten en hoorde zijn woorden lijdzaam aan. Wat hij in het begin zei,<br />

ontging me. Hij praatte vrij snel, alsof hij in tijdnood zat, totdat hij opeens over Karen<br />

sprak.<br />

Zijn stem daalde in toonhoogte, een samenzweerderige klank:<br />

“Weet je David, ik dacht zo dat je eenzaam zou zijn. Eenzaam omdat je zo alleen op<br />

je kamer was, en toen leek het ons beter als je de kamer met iemand zou delen. We<br />

hebben er lang over nagedacht. Met wie zou jij je kamer kunnen delen? Niet met je<br />

oom, dat zul je toch zeker wel begrijpen. Tenslotte leek 't ons gezelliger als Karen bij<br />

je kwam. Jammer genoeg is het nu oorlog en hebben we geen extra bedden, maar ik<br />

beloof je dat Karen binnen enkele weken een eigen bed zal krijgen - maar misschien<br />

willen jullie dat dan niet meer", merkte hij met een scheve glimlach op.<br />

Daarna begon hij op een brallerige toon over de rechten van de man en de plichten<br />

van de vrouw te praten. Hij had het over nazaten, terwijl ik dat woord niet kende. Hij<br />

sprak van jeugdige kracht en moed in tijden van schaarste en dreiging, en hij stelde<br />

127


dat ik toch het volle recht had om Karen op te eisen. Zij was er voor mij en ik mocht<br />

haar bezitten. Het woord bezitten viel bij mij verkeerd. Ik wilde niemand bezitten, al<br />

te vaak had ik de gevolgen van een dergelijke bezitsdrang ervaren. Mijn ouders waren<br />

er door gedood en zij waren niet de enigen.<br />

Ik sputterde echter niet tegen, want ik wist dat dat zinloos zou zijn.<br />

Uiteindelijk mocht ik terug. Karen was er al. Ze zat op de rand van het bed en huilde.<br />

Ze voelde zich door dr. Meulrath vernederd. Ze was voor de tweede keer op<br />

hardhandige wijze inwendig onderzocht; daarbij had hij haar enkele malen en in het<br />

wilde weg op het gezicht geslagen, omdat ze haar vrouwelijke plichten alweer niet<br />

nagekomen was. Ze moest langzamerhand volwassen worden, en dit was een<br />

experiment om ons beiden volwassen te maken, maar we werkten er niet aan mee.<br />

Ik vertelde haar van mijn bezoek aan dr. Liebermann en probeerde zijn woorden te<br />

herhalen, het lukte niet.<br />

De hele verdere dag bleven we bij elkaar zitten. Op bed, terwijl we elkaars hand<br />

vasthielden. Het was al donker toen we naar bed gingen. We hadden ons niet uitgekleed.<br />

We kropen als gewoonlijk dicht tegen elkaar aan, met de gezichten naar elkaar toe.<br />

Voor het eerst voelde ik haar warme adem op de huid van mijn gezicht en ik<br />

fluisterde dat tegen haar. Ik merkte aan haar stem dat ze glimlachte:<br />

“Nu je het zegt, 't is fijn. Gek dat 't ons nooit eerder opgevallen is", en ze drukte me<br />

onverwachts een kus op de wang. Ik voelde een samenzijn dat ik nog nooit gekend<br />

had. We spraken op gedempte toon over wat we zouden doen als de oorlog<br />

afgelopen was en als we een kans hadden gekregen om te overleven. Ik vertelde<br />

haar over de champagne van mijn oom en zijn vriend. Ze lachte hartelijk.<br />

“Ik heb nog nooit champagne gedronken."<br />

“Ik ook niet", bekende ik.<br />

“Dan wordt het voor ons beiden de eerste keer."<br />

Die nacht gingen we voor het eerst met elkaar naar bed. Het ging zo vanzelfsprekend<br />

dat ik pas later besefte wat dr. Liebermann met het woord geslachtsgemeenschap<br />

bedoelde. Er was geen sprake van een orgastische explosie, we voelden geen van<br />

beiden de afglijdende bevrijding van seksuele lustgevoelens. Het gebeurde zonder lust<br />

en opwinding, maar wel met vriendschap en in verbondenheid. Een verbondenheid<br />

die ik daarna nooit meer bij een vrouw gekend heb. De band die Marit en ik met<br />

elkaar delen, is anders, omdat deze opener is en gericht is op wederzijdse<br />

bevrediging.<br />

128


Het vond in het donker en in een doodse stilte plaats. Alleen ons ademen was te<br />

horen en dr. Liebermanns afluisterapparatuur was niet gevoelig genoeg om juist die<br />

geluiden op de wire-recorder op te nemen.<br />

Het mag duidelijk zijn dat dr. Meulrath Karen de volgende dag niet uitschold maar<br />

haar juist om de volbrenging van haar vrouwelijke plichten prees. Dr. Liebermann had<br />

met haar geen contact; wel met mij, en hij ontving mij met een grove humor, vol<br />

platvloerse opmerkingen. Ik voelde me echter niet beschaamd. Waarom zou ik ook?<br />

Hoewel ik het toen niet besefte, was ik van Karen gaan houden, zonder haar te willen<br />

bezitten.<br />

Dr. Liebermann vroeg mij op een directe manier hoe wij het zo stil hadden gedaan;<br />

pas veel later begreep ik dat hij ons alle nachten had laten afluisteren. Een Engelse<br />

soldaat vond de bedrading en ontdekte de microfoon in het stopcontact boven het<br />

bed.<br />

Ik was toen al enkele dagen bevrijd, Karen was echter al dood.<br />

Karen en ik mochten nog twee weken bij elkaar zijn. We sliepen niet meer met elkaar.<br />

We hadden genoeg aan elkaars nabijheid en vriendschap, die elke dag opnieuw door<br />

dr. Meulrath en dr. Liebermann op de proef gesteld werd. Het werd ons kwalijk<br />

genomen, dat we niet meewerkten aan het experiment.<br />

Twee dagen voordat Karen en ik voorgoed van elkaar werden gescheiden, werd ik<br />

naar de kelder gebracht. Ik kreeg geen tijd om van haar afscheid te nemen.<br />

Ruw werd ik meegetrokken en ik vreesde dat ik niet lang meer zou leven. Ik wist dat<br />

er folterkamers waren, en er werd door medegevangenen gefluisterd dat er ook een<br />

executie ruimte was. Ik was echter niet bang. Ik voelde geen angst; niet omdat ik<br />

fatalistisch was, maar meer omdat ik er al lange tijd rekening mee hield dat ik de<br />

oorlog niet zou overleven.<br />

Ik was verbaasd mijn oom tussen vijf andere gevangenen te zien.<br />

Door mijn zorgen om Karen had ik slechts weinig aan hem gedacht.<br />

Ik wilde met hem spreken, maar ik kreeg een klap van de bewaker, die me toesnauwde<br />

dat er gewerkt moest worden.<br />

We moesten rommel uit verschillende kamers naar de kelder brengen en terwijl we<br />

dat deden, lukte het mijn oom me naar Karen te vragen. Ik fluisterde snel terug dat<br />

ze aangekomen was, maar vertelde niets over het experiment. Ik zweeg daarover,<br />

niet omdat ik me om haar schaamde, maar omdat ik beter gevoed was en mijn oom<br />

bijna even mager leek als Karen, toen ik haar voor het eerst zag.<br />

We zwegen verder, door de dreigende blik van de bewaker.<br />

129


Mijn oom zag er slecht uit. Hij keek bedrukt en bewoog zich moeilijk. Ik merkte<br />

striemen en blauwe plekken op zijn handen en polsen op. Elke beweging leek hem<br />

pijn te doen.<br />

We werkten ongeveer anderhalf uur, toen de bewaker zei:<br />

“Blijf hier en als je iets geks doet, worden jullie direct neergeschoten."<br />

Dit was als gewoonlijk een loze dreiging, want we konden niets doen. De kelder had<br />

geen ramen en de deur werd op slot gedaan.<br />

Het enige wat we konden doen was collectief zelfmoord plegen, een herhaling van<br />

Massada; maar dat kwam niet bij ons op.<br />

Het was daar dat mijn oom me vertelde dat hij de volgende dag bij dr. Meulrath<br />

ontboden was en dat hij niet verwachtte de oorlog te zullen overleven. In deze<br />

klamme ruimte met het schaarse licht van een zwakke peer vroeg hij me hoe dan ook<br />

in leven te blijven, om een aanklacht tegen de gedane misdaden in te kunnen dienen.<br />

Hij kon niet vermoeden hoe letterlijk ik zijn opdracht op me nam.<br />

De twee volgende dagen zal ik nooit kunnen vergeten. De woorden om deze dagen te<br />

beschrijven beheers ik helaas niet; het is makkelijker om een nachtmerrie aan een<br />

ander te vertellen. Van een nachtmerrie is meestal afstand te nemen.<br />

De volgende dag werd ik in de avond opgehaald. Ik begreep dat er iets ernstigs<br />

gebeurd was, omdat we nog nooit 's avonds opgehaald waren.<br />

Ik moest deze keer niet naar dr. Liebermann maar naar dr. Meulrath. Hij zat in zijn<br />

stoel en grijnsde me toe, terwijl ik in de deuropening stond:<br />

“Je oom heeft een ongelukje gehad. Hij is van een trapje gevallen en heeft zijn nek<br />

gebroken. Als ik jou was zou ik maar voorzichtiger zijn, anders moeten we van een<br />

familiekwaal spreken."<br />

Meer zei hij niet, maar hij gaf de bewaker opdracht mij terug te brengen. Tijdens het<br />

weglopen hoorde ik hem grinniken.<br />

Geschokt kwam ik bij Karen terug. Ze probeerde me op te beuren.<br />

Die nacht sliepen we niet. Ik lag in de donker te staren en hield Karens hand stevig<br />

vast. Mijn ouders was ik kwijt en nu was mijn oom ook vermoord.<br />

Toen hij me voorspelde dat hij de oorlog niet zou overleven, wilde ik hem niet<br />

geloven. Karen had dat wel gedaan; zij had al te veel meegemaakt om geen vertrouwen<br />

in deze voorspelling te hebben.<br />

Ik voelde me eerst nu een wees en wilde Karen absoluut niet verliezen.<br />

Het ontbijt was nog niet gebracht, toen zij gehaald werd.<br />

130


We waren beiden sprakeloos. We maakten zwakke gebaren van wanhoop, maar<br />

deden geen pogingen om elkaar een afscheidskus te geven. We voelden beiden wat<br />

er zou gebeuren, maar we huilden niet.<br />

Een half uur later moest ik bij dr. Meulrath komen. Ik schat dat ik een half uur op de<br />

gang moest wachten, zonder enige bewaking.<br />

Eindelijk ging de deur open en ook nu moest ik in de deuropening blijven staan.<br />

“Wist je dat jouw vriendinnetje aan een hele besmettelijke ziekte leed? Ze is een<br />

kwartier geleden overleden, zo ernstig ziek was ze. Ik hoop niet dat ze jou aangestoken<br />

heeft."<br />

Ik werd teruggeduwd en stond even later weer in de kamer die ik weken met haar<br />

gedeeld had. De kamer rook naar lysol - zelfs in de korte tijd dat ik weggeweest was,<br />

was het gelukt om alle tastbare herinneringen aan haar weg te werken. Haar kleren<br />

waren weg en ook het boek dat ze aan het lezen was, was verdwenen.<br />

Er waren zelfs geen herkenbare geuren achtergebleven.<br />

Ik begreep dat ook ik niet lang meer zou leven. Dit maakte me niet woedend. Ik was<br />

zelfs niet wanhopig - ik voelde niets. Op het ogenblik dat dr. Meulrath mij op de<br />

hoogte van Karens dood bracht, stierven mijn gevoelens.<br />

Ik leefde nog, maar het leek of ik een automatische piloot had ingeschakeld. Het<br />

begrip automatische piloot leerde ik uiteraard pas veel later kennen, maar het maakt<br />

wel duidelijk hoe ik de laatste weken wist te overleven.<br />

Ik leefde nog; dat was het enige. De automatische piloot stuurde me en bracht me<br />

veilig naar het ogenblik dat ik in het keukenkastje verstopt zat en ik zo de chaos<br />

ontsnapte.<br />

Het was een chaos, waarin steeds heviger geschoten werd. Het waren geen<br />

executies, maar echte vuurgevechten, die plotseling ophielden. Ik durfde me niet te<br />

verroeren. Ik wist niet wat er aan de hand was en of de geallieerden de strijd<br />

gewonnen hadden of niet.<br />

Hoelang het duurde voordat ik weer stemmen op de gang hoorde, weet ik niet. Ik<br />

werd wee en kreeg het benauwd, omdat ik niet kon geloven wat ik hoorde: er werd<br />

Engels gesproken.<br />

Ik wurmde me uit het kastje en zag door het keukenraam een tank op het grasveld<br />

rijden. Met verf was op de koepel bij het kanon geschreven: 'Hang 'm high!'.<br />

Er liep een militair met een vreemde platte helm op naast de tank en met een geweer<br />

in de aanslag.<br />

131


Ik bonsde tegen de ruit en zwaaide naar hem. Schrikachtig richtte hij zijn wapen op<br />

me en ik rende gebukt naar de deur. Ik wilde liever niet door een van mijn bevrijders<br />

neergeschoten worden.<br />

Ik opende de deur en stormde de gang door, op weg naar de trap.<br />

Plotseling werd ik stevig vastgegrepen:<br />

“Handsup, you sunnuffabitch!" waren de eerste Engelse woorden die ik hoorde.<br />

De rauwheid van de stem leek me te verscheuren en ik begon te huilen. De tranen<br />

liepen over mijn gezicht en mijn schouders schokten, maar ik maakte geen geluid.<br />

“What the hell are you doing?" vroeg de soldaat. Hij was van mijn reactie geschrokken.<br />

Later vertelde hij me dat hij dacht dat ik van de Hitlerjugend was. Hij<br />

wilde mij arresteren, maar aarzelde. Mijn huilen begreep hij niet. Mijn huilen was<br />

wanhopig geweest, wanhoop zonder opluchting, terwijl de meeste Duitse<br />

soldatenjongens zich alleen maar opgelucht toonden.<br />

Hij duwde me voor zich uit naar zin commandant. De man leek sprekend op Montgomery.<br />

Hij was groot en slank, en keek neerbuigend op me neer.<br />

Naast hem stond een andere man, in een met schapevacht gevoerd groen<br />

gevechtspak en een ronde helm op.<br />

“Kijk 's aan, weer zo'n knaap. Die moffen zetten nu zelfs tienjarigen in", zei de<br />

commandant in het Engels tegen de ander.<br />

De ander zei:<br />

“Wat moeten we in godsnaam met een kind aan? Een huilend kind nog wel."<br />

Ik herkende de klanken van de man. Het was geen Engelsman, maar een Amerikaan<br />

en ik stamelde in het Engels dat ik een gevangene was en dat ik blij was eindelijk<br />

bevrijd te zijn.<br />

De Engelse commandant schoot in de lach:<br />

“Ze zijn ook altijd hetzelfde. Altijd hebben ze hun smoesje klaar en denken ook nog<br />

dat we er in zullen tuinen. Nee, knaap, die vlieger gaat bij mij niet op."<br />

De Amerikaan liep op me af en haalde de hand van de soldaat van mijn schouder en<br />

vroeg met een zwaar accent in het Duits:<br />

“Hoe heet je?"<br />

“David Morchai, meneer."<br />

“David...", hij zweeg even peinzend en vervolgde, “dat is een Joodse naam."<br />

“Ik ben Joods."<br />

“En daarom ben je hier?"<br />

Ik knikte.<br />

De Engelsman vroeg op een onvriendelijke toon:<br />

132


“Wat zit je nou te koeterwalen?"<br />

“Die knaap, zoals jij hem noemt, heet David Morchai en hij is Joods. Ik denk dat hij<br />

hier werkelijk gevangen heeft gezeten."<br />

De man keek mij weer aan en zei:<br />

“David, je bent vrij. Ik geloof je", voegde hij er aan toe.<br />

Ik heb hem niet bedankt. Ik was niet opgelucht, ik was niet blij, ik voelde niets. Mijn<br />

gevoelens waren immers enkele weken eerder al afgestorven?<br />

Zo verliep de kennismaking met Peter Maxwell; vanaf dat ogenblik heeft hij zich over<br />

mij ontfermd en voelde ik me bij hem en later ook bij zijn vrouw thuis.<br />

Peter was op doorreis naar zijn onderdeel, maar hij had problemen met zijn remmen<br />

gekregen, zodat zijn jeep gerepareerd moest worden. Hij was toevallig in de Britse<br />

sector en kende de commandant van het peloton dat Hause Valkenwald bevrijdde.<br />

De eerste dagen verliepen voor mij zonder tijdsbesef.<br />

De bewakers die in het gevecht niet gesneuveld waren, of kans gezien hadden om te<br />

vluchten, moesten de lijken weghalen. De enkele gevangenen die nog in het huis<br />

waren toen de Britse soldaten aankwamen, waren doodgeschoten.<br />

Ik was de enige die het geweld overleefd had. Aan de kant van de bewakers waren<br />

negen doden. De doden werden voorlopig in de tuin begraven. De bewakers in een<br />

massagraf en de gevangenen elk in een eigen graf, voorzien van een kruis met de<br />

naam erop.<br />

De graven van mijn oom en van Karen heb ik gezocht, vooral op het plaatselijke<br />

kerkhof. Ik heb de graven niet gevonden; volgens Peter waren ze waarschijnlijk<br />

midden in een bos begraven en waren hun naamloze graven allang overwoekerd.<br />

Ik kon me vrij door het huis bewegen, ik voelde me als een vreemde. Had ik hier<br />

enkele maanden geleefd? Geen emotionele sporen van die tijd vond ik terug. Ik was<br />

op het zolderkamertje, het zei me niets meer. Ik ontdekte dat de grote spiegel boven<br />

het bed dat Karen en ik gedeeld hadden, een one-way-vision-screen was. Uit de<br />

weinige verslagen die niet verbrand waren, bleek dat dr. Meulrath ons regelmatig<br />

door de spiegel geobserveerd had en dat hij de verduisteringsmaatregelen rampzalig<br />

voor zijn experiment vond.<br />

Hij geloofde werkelijk dat we door dit experiment sneller volwassen zouden worden.<br />

De kamer van dr. Liebermann was overhoop gehaald. Overal lagen kaartenbakken op<br />

de grond. Er was geprobeerd de inhoud in de open haard te verbranden, zodat veel<br />

documentatie voorgoed vernietigd was. Het verbranden had niet het verwachte resultaat,<br />

waarop buiten op het grasveld een grote brandstapel werd gemaakt.<br />

133


Voor mij was dat toen het bewijs dat het einde van de oorlog in zicht was. Niet dat<br />

het vernietigen van de dossiers erg was, want de Duitse bureaucratie zorgde ervoor<br />

dat Talev twaalf jaar later belangrijke gegevens tòch in handen kon krijgen.<br />

Peter werd woedend om wat hij in de half verbrande documenten las en hij beloofde<br />

mij dat hij ervoor zou zorgen dat zowel dr. Liebermann, als dr. Meulrath voor de<br />

rechter zouden komen - als ze nog in leven zouden zijn. Voor Heinz Böcker had hij<br />

weinig belangstelling; die zag hij als noodlottig kwaad dat hersenloos bevelen en<br />

opdrachten uitvoerde.<br />

De Britse commandant wees Peter er tijdens zijn regelmatige woedende uitvallen<br />

steeds op dat hij een Amerikaan was en geen bevoegdheden in de Britse sector had.<br />

Wel beloofde hij dat hij hen zou uitleveren en met die toezegging had Peter vrede.<br />

Ik was opgelucht toen we na vier dagen het huis verlieten, en ik nam me voor nooit<br />

meer aan dit huis te denken. Het metalen naamplaatje had ik daarom de eerste dag<br />

al in een prullenbak gegooid.<br />

We reden door naar Beieren, waar Peter in een opvangkamp een van de<br />

ondervragers werd.<br />

Het was hier dat Heinz Böcker door toeval ontdekt werd. Hij was als vluchteling met<br />

een plausibel verhaal en goede papieren aangekomen. Uiteraard waren het goede<br />

papieren; het waren zijn eigen papieren, geen falsificaties.<br />

Hij vertelde dat hij na een bombardement vanuit het Sauerland op de vlucht was<br />

geslagen. Mee met de stroom van honderdduizenden anderen. Hij was de oorlog beu<br />

en wilde zo snel mogelijk weer naar huis terug.<br />

Aangezien er velen met een dergelijk verhaal waren en zijn papieren echt waren,<br />

werd zijn verhaal geloofd.<br />

Peter had hem niet ondervraagd, maar door een vergissing waren de procesverbalen<br />

van de verhoren bij Peter op het bureau gekomen.<br />

De door hem afgehandelde verbalen moest hij zelf paraferen, voordat ze afgelegd<br />

werden.<br />

Normaal gebeurde dat tussen de bedrijven door en werden ze niet meer gecontroleerd.<br />

Peter deed dat wel, nadat hij er achter was gekomen dat sommige ondervraagden<br />

zich met steekpenningen extra probeerden schoon te wassen. Veel van de<br />

typistes waren schoongewassen Duitse meisjes.<br />

Peter kon zich de ondervraging niet herinneren. Hij kon zich ook niet voorstellen dat<br />

deze Heinz Böcker dezelfde zou zijn waarover ik had gesproken.<br />

Hij liet Heinz bij zich roepen en hoorde hem uit. De man voor hem droeg versleten<br />

kleren en leek niet op de beschrijving die ik van Heinz Böcker had gegeven. Ik kende<br />

134


hem als een trotse soldaat die altijd in uniform rondliep en een afgemeten en een<br />

precieze indruk maakte.<br />

Deze Böcker was slonzig, ongeschoren en liep enigszins gebukt.<br />

Hij deed onderdanig en probeerde door vriendelijkheid iedereen ter wille te zijn.<br />

Peter ondervroeg hem op een namiddag. Hij had mij van te voren niet op de hoogte<br />

gebracht; eerst wilde hij te weten komen wie deze Böcker was en hij was bang dat ik<br />

teleurgesteld zou zijn, als het niet Heinz zelf was, en die kans was groot.<br />

De ondervraging duurde hooguit tien minuten. Peter deed ongeïnteresseerd en merkte<br />

dat de ondervraagde gretig op het gebrek aan belangstelling inging.<br />

Hij klaagde uitvoerig over de ontberingen die hij geleden had. Hij uitte zijn<br />

dankbaarheid dat de Amerikanen zo vriendelijk en begripsvol waren. Hij vroeg<br />

wanneer hij weer naar huis terug mocht. Altijd was hij tegen de oorlog geweest, maar<br />

je zat in het schuitje en daar kon je niet zomaar ongestraft uitstappen. Dat kon de<br />

kolonel toch zeker begrijpen? Peter vertrouwde hem niet, zijn ogen stonden te scherp<br />

en te helder. Het waren niet de ogen van iemand die zoveel ellende als hij beweerde,<br />

had meegemaakt.<br />

Peter stuurde hem met een verveeld en nonchalant gebaar weg, maar liet hem om<br />

twee uur in de nacht wekken en bij zich brengen, zonder dat hij zich aan mocht<br />

kleden. Het was die nacht koud en Heinz moest in zijn onderbroek en op blote voeten<br />

hardlopen. Klappertandend en met verwarring in de ogen kwam hij bij de ondervragingstent,<br />

waar Peter hem eerst een kwartier in de vrieskoude liet wachten.<br />

Toen hij Peter zag, begon hij direct te protesteren en zich op de conventie van<br />

Genève te beroepen, maar dat werd door Peter met zijn bekende nonchalante gebaar<br />

weggewuifd:<br />

“Ik heb geen barst met dat verdrag te maken; dat lap ik aan mijn laars. Jullie hebben<br />

dat ook gedaan en ik weet dat je wegens oorlogsmisdaden gezocht wordt. Ik zal je zo<br />

snel mogelijk naar Neurenberg sturen, want zware jongens als jij kunnen we hier niet<br />

gebruiken. Nee, kop dicht, anders sla ik die dicht. Voorlopig sta je onder zwaar arrest,<br />

want dat doen we altijd met moordenaars als jij."<br />

De man schrok. De ondervraging was die middag door Wilburt getolkt en dat gaf hem<br />

toen tijd om na te denken. Nu bleek zijn ondervrager redelijk Duits te beheersen en<br />

kreeg hij geen enkele kans zich in te dekken.<br />

Hij wilde een discussie aangaan, maar Peter stuurde hem onder allerlei bedreigingen<br />

en onder zwaar bewapende begeleiding weg.<br />

135


Heinz werd in een afgezonderd deel van het kamp in een kleine stenen cel gezet en<br />

pas na drie dagen opnieuw ondervraagd. Al die tijd had hij zich alleen met twee<br />

grauwe dekens kunnen warm houden.<br />

Hij zweeg in de cel, ook tegen Wilburt die zijn cel enkele uren deelde, onherkenbaar<br />

geschminkt en vermomd.<br />

Ondertussen had Peter foto's van hem laten maken die aan mij laten zien. Ik herkende<br />

hem onmiddellijk en vroeg of ik de ondervraging aanwezig mocht zijn.<br />

Peter weigerde dat. Hij was het met Martin Smith eens dat ik te emotioneel zou<br />

kunnen reageren.<br />

Bij de nieuwe ondervraging werd Heinz met Hause Valkenwald geconfronteerd en tot<br />

verbazing van Peter en Wilburt die weer als tolk optrad, ontkende hij niet dat hij daar<br />

gewerkt had. Hij was er slechts klusjesman geweest, omdat hij nergens anders voor<br />

deugde.<br />

Voor militaire dienst was hij afgekeurd, vanwege instabiliteit door drankmisbruik en hij<br />

wist niets van eventuele misdaden af.<br />

Natuurlijk wist hij dat die dr. Meulrath experimenteerde, maar hij was niet intelligent<br />

genoeg om te weten waar die experimenten goed voor waren. Een dokter stond toch<br />

ver boven een eenvoudige loopjongen als hij? Hij kon toch niet schuldig zijn aan<br />

mogelijke misdaden van anderen?<br />

Heinz bleef oppervlakkig en vertelde eigenlijk nooit iets nieuws. Hij bleef hameren op<br />

zijn functie als klusjesman, een manusje-van-alles, iemand die als voetveeg gebruikt<br />

werd.<br />

Waar dr. Meulrath gebleven was, wist hij niet. Het enige wat hij zich kon herinneren<br />

was dat hij samen met zijn baas wist te vluchten.<br />

“Als je alleen maar voor de klusjes was, is het dan niet vreemd dat je samen met je<br />

baas vluchtte?"<br />

Hier moest hij smadelijk lachen: natuurlijk was dat niet vreemd. Hij was toch ook<br />

chauffeur van dr. Liebermann geweest, omdat zijn baas toevallig niet zo van autorijden<br />

hield.<br />

“Ik hoor nu pas dat je daar ook chauffeur was", stelde Peter op een droge toon vast.<br />

Urenlange verhoren moest Heinz ondergaan, maar hij bleef bij zijn verhaal en was<br />

niet van zijn stuk te brengen.<br />

Ik stelde een confrontatie tussen hem en mij voor, maar dat werd niet toegestaan en<br />

zonder een speciale pas kon ik niet in de buurt van de cellen komen.<br />

Ten einde raad besloot Peter dynamiet te gebruiken om Heinz Böcker te breken.<br />

136


Hij spoorde een Amerikaanse soldaat op die vloeiend Duits sprak, en vertelde hem<br />

wat hij van plan was.<br />

De soldaat was bereid om mee te spelen en samen met Wilburt en Martin werd een<br />

definitief plan opgesteld. Dit plan werd uitvoerig doorgepraat met de soldaat, de MP's<br />

en enkele hospitaalsoldaten, die in het komplot opgenomen waren.<br />

Het was een winderige en regenachtige morgen toen Heinz weer bij Peter werd geroepen.<br />

Peter ondervroeg hem op een afwezige manier, omdat hij constant door allerlei<br />

spoedeisende zaken gestoord werd. Hij werd er kregelig onder en snauwde elke<br />

binnenkomer af.<br />

Opeens rinkelde de veldtelefoon. Peter nam op en leek te verstijven door wat hij<br />

hoorde. Hij gooide de haak neer en riep zijn oppasser bij zich en beval hem op barse<br />

toon Heinz in de voortent te laten wachten. Er moest een spoedondervraging komen<br />

en die had voorrang boven zo'n stomme mof waar hij nu mee opgescheept zat.<br />

Heinz werd door een soldaat met een tommygun bewaakt.<br />

Hij keek amper op, toen een Duitse soldaat door enkele MP's op hardhandige wijze de<br />

tent in gesleurd werd. De man zat onder de bloeduitstortingen en zijn kleren waren<br />

gescheurd en bebloed.<br />

Een MP duwde Heinz met stoel en al om en voordat Heinz weer overeind zat, was de<br />

Duitse soldaat al bij Peter.<br />

Heinz kon de ondervraging woordelijk verstaan. Peter schreeuwde op een bijna<br />

hysterische wijze in het Duits, terwijl de soldaat elke beschuldiging ontkende. Hij had<br />

niet aan het doodschieten van een groep Slavische gevangenen meegewerkt, hij had<br />

geen vrouwen verkracht en hij wist niets af van het verdrinken van baby's als<br />

vergelding voor een sabotage die gepleegd was.<br />

Peter dreigde hem ter plekke neer te schieten, als hij niet mee wenste te werken.<br />

Neerschieten zou geen enkel probleem zijn. Het betekende slechts dat het recht wat<br />

sneller zijn loop zou hebben en dat het Duitse volk dan eindelijk zou inzien dat de<br />

Amerikanen geen enkele medelijden met moffen hadden.<br />

De soldaat bleef zijn onschuld bepleiten. Opeens klonk een pistoolschot en hoorde<br />

Heinz een lichaam op de grond vallen. Het werd daarna even doodstil, slechts enkele<br />

seconden want toen brulde Peter zo hard mogelijk:<br />

“Goddomme, nou moet ik die smurrie ook nog laten schoonmaken!"<br />

Heinz herkende de stem van Wilburt die riep:<br />

“Hospiks, roep de hospiks!"<br />

137


De MP's stormden naar buiten en even later kwamen twee hospitaalsoldaten met een<br />

brancard aanrennen. Ze keerden terug met het lichaam van een man, dat door een<br />

deken bedekt werd.<br />

Heinz was lijkbleek, toen Peter hem naar binnen wenkte.<br />

Hij zag rood gekleurd zand en Peter moest zijn woorden herhalen, voordat Heinz ze<br />

begreep:<br />

“Ga je nu eindelijk praten, of wil je net zo'n held als die klootzak zijn."<br />

Hij sprak en hij was door het voorval zo gebroken, dat hij ook ongevraagde bekentenissen<br />

deed.<br />

Het duurde weken voordat hij weer bij zinnen was gekomen. Hij diende bij het Internationale<br />

Rode Kruis een aanklacht tegen Peter wegens oorlogsmisdaden in en het<br />

kostte Peter moeite om de soldaten die aan de opvoering hadden meegedaan terug<br />

te vinden.<br />

De oorlog was nog niet afgelopen en het was mogelijk dat de soldaat die zich als<br />

Duitser had voorgedaan, gesneuveld was.<br />

Gelukkig kon hij opgespoord worden en werd de klacht geseponeerd.<br />

138


een ontmoeting<br />

"Rust nu allen -<br />

mij roept de heenreis “<br />

heil in de heuvel,<br />

ik haast mij heen;<br />

ik dacht mij eer<br />

in een andere wereld,<br />

toen rondom mij<br />

de vlammen raasden."<br />

gezang 29 uit "Het lied van Herwor",<br />

Hervararsaga, Edda<br />

139


een ontmoeting<br />

“Vanaf mijn vlucht met Heinz ben ik eigenlijk steeds op de vlucht gebleven. Ik heb<br />

geen achtervolgingswaanzin, het is veel meer een vlucht, omdat ik bang voor mezelf<br />

ben geworden. Mensen zijn van nature wreed en je moet vechten om integer te<br />

blijven. Dat heb ik bij die indianen geleerd. Ze waren vredelievend, en tegelijkertijd<br />

vochten ze onderling de meest bloederige oorlogen uit. Kun je je dat voorstellen?<br />

Niets is krankzinniger dan de menselijke psyche. Wist je dat?"<br />

Ik antwoordde hem niet, maar keek over het gemaaide gras en voelde dat de grond<br />

koud begon op te trekken.<br />

Ik wilde afscheid van hem nemen, maar ik wist niet hoe ik dat moest doen.<br />

Ik bedacht me dat het wreed zou zijn hem het boek, dat in mijn zak zat, terug te<br />

geven. Aan de andere kant kon ik mijn oom Samuel ook niet verloochenen; hij had de<br />

bevrijding niet mee kunnen maken. Karen en mijn ouders waren door hetzelfde<br />

regime spoorloos verdwenen, vermoord en in de geschiedenis opgelost. Kon ik hen en<br />

die miljoenen anderen zonder meer in de steek laten? Het was een dilemma, omdat ik<br />

Liebermann had leren kennen, zoals hij op dat ogenblik was. Hij was een andere<br />

Liebermann dan in mijn herinneringen.<br />

Hij was een mens, zoals ik.<br />

De man naast me stootte me aan en vroeg bezorgd:<br />

“Wat is er met je?"<br />

“Niets", probeerde ik op een gewone toon te zeggen.<br />

“Niets?, maar... U ziet er vermoeid uit, net of u een lange reis achter de rug heeft. Ik<br />

heb u al gezegd dat het me spijt u met mijn verhalen lastig gevallen te hebben. Dat<br />

was niet mijn bedoeling. Neem dat een oudere man niet kwalijk."<br />

“Dat doe ik ook niet."<br />

140


“U heeft er anders wel het recht toe. U ziet er werkelijk moe uit. Ik herken die<br />

moeheid. U vertelde me dat u duizendzesendertig jaar oud bent en dat is nou precies<br />

de vermoeidheid die ik in uw ogen zie. Met name in uw ogen. U ziet er nog jong uit,<br />

maar dat is een oppervlakkige conclusie, die door uw ogen tegengesproken worden.<br />

Kennen we elkaar echt niet, hebben we elkaar echt nooit eerder ontmoet?" vroeg hij<br />

plotseling.<br />

Ik zuchtte en zei:<br />

“Ik vertelde u al dat ik iemand wilde opzoeken en...", ik zweeg even, niet om de<br />

spanning te verhogen. Dat was niet nodig. De man luisterde aandachtig.<br />

“Die man heb ik jaren geleden gekend en het was, zoals u zelf al zei, een lange reis<br />

om hem weer te ontmoeten. Ik wist vanmorgen niet wat ik hem moest zeggen als ik<br />

bij hem kwam."<br />

“Hij weet niet dat u zou komen?" vroeg hij in de beleefdheidsvorm.<br />

“Hij weet het niet."<br />

Ik keek weer naar het glooiende veld en de diepte voorbij de bosrand.<br />

“Hoe weet u of hij thuis is? Hij kan op reis zijn."<br />

Ik lachte zachtjes:<br />

“Ik weet dat ook hij op reis is, net als ik. Ook hij zal nooit echt thuis kunnen komen.<br />

Daar ben ik achter gekomen. We lijken in veel opzichten op elkaar."<br />

“We?" vroeg hij aarzelend en ik voelde de spanning in zijn stem.<br />

Hij begreep dat ik het over hem had en daarom gaf ik hem geen antwoord.<br />

Ik stak mijn hand in mijn jaszak en haalde het boek te voorschijn en legde het op zijn<br />

schoot.<br />

Hij nam het op en bekeek het langdurig. Hij las de schrijver en de titel enkele malen<br />

hardop:<br />

“Bruno Brehm, Das war das Ende."<br />

Hij drukte zijn lippen op elkaar en kneep de ogen dicht, alsof hij pijn en verdriet<br />

voelde en met moeite zei hij:<br />

“'t Klopt. U heeft gelijk. Das war das Ende. U hoeft me niet te vertellen hoe u aan dit<br />

boek gekomen bent en ik weet nu ook wie u bent. U hoeft uw naam niet te zeggen, ik<br />

weet het en ik ben blij dat u tenminste nog in leven bent. U moet een hard leven<br />

hebben gehad. Een duizendzesendertigjarig leven", merkte hij zacht op.<br />

Het klonk zo zwak dat ik hem amper kon verstaan.<br />

Hij keek me aan en vroeg:<br />

“En?, wat gaat u nu doen?"<br />

141


“Niets", zei ik, “ik ga niets doen. Ik heb u hier ontmoet, omdat u veel over uzelf heeft<br />

verteld. Het enige wat ik nu nog kan doen, is verder te leven. Niet op de manier die ik<br />

tot nu toe gewend was; dat gaat niet meer. Ik zal een nieuwe weg moeten vinden,<br />

maar daar ben ik niet bang voor. Mijn oom wilde dat ik wraak nam en daar was ik<br />

steeds op uit. Wraak - ik merk echter dat dat zinloos is. We zijn te veel aan elkaar<br />

gebonden. Ik zou dan ook wraak op mezelf nemen en dat lijkt me niet gezond."<br />

Ik stond op en merkte dat hij aarzelde, maar toch ook opstond.<br />

Vroeger was bij de oude Germanen wraak geen woede-uitbarsting maar een<br />

noodzakelijkheid. Noodzakelijk om het evenwicht in het bestaan te herkrijgen en<br />

dat bestaan was steeds binnen de veiligheid van de eigen familie. De moord op<br />

een lid van de familie verstoorde die veiligheid en dwong de andere leden tot<br />

wraak. Ik zag voor mezelf de noodzaak voor wraak niet meer in en vervolgde:<br />

“U heeft geen gelijk als u zegt dat het einde zo is. Dit is niet het einde; ik hoop dat<br />

het voor mij een begin is. Ik denk dat ik in januari zevenendertig word en niet<br />

duizendzevenendertig. Ik verheug me daar op. Ik ga nu weg en wil u nooit meer<br />

zien; hoewel ik mezelf door u heb leren kennen. Akkoord, het heeft zo'n tweeëntwintig<br />

jaar geduurd voordat ik mezelf onder ogen durfde te zien, maar het is<br />

gelukkig nog niet te laat. Ik hoop werkelijk dat het ook voor u een nieuw begin zal<br />

mogen zijn."<br />

Ik gaf hem een hand, die hij aarzelend accepteerde.<br />

Ik draaide me om en liep zonder om te kijken door het gras naar de weg.<br />

Het jaar ervoor had ik het gevoel dat ik nooit meer in het dorpje van Stroph zou<br />

komen. Het mocht niet zo zijn; nu wist ik dat ik er nooit meer zou komen, omdat ik<br />

niet meer wilde.<br />

Ik kwam bij de auto en stapte in. Ik wilde het contact omdraaien, maar bedacht<br />

me dat ik Liebermanns revolver nog had. Ik opende het handschoenenkastje en<br />

haalde de revolver eruit. Ik las de woorden die in de kolf gegraveerd stonden en<br />

verbaasde me er niet over dat ik me intens moe voelde.<br />

Ik stak de revolver in mijn jaszak en stapte de auto uit. Het portier liet ik<br />

openstaan en ik liep naar de brug terug.<br />

Op de brug keek ik de diepe kloof in. De diepte had ik al vaker bewonderd en het<br />

viel me op dat het water laag stond en zijn weg op een vrij soepele manier langs<br />

de ruwe rotswanden vond.<br />

Ik nam de revolver weer in mijn hand en wierp het met grote kracht van me af.<br />

Ik heb het niet zien vallen, wel hoorde ik hoe het metaal tegen het steen van de<br />

rotsen ketste.<br />

142


143


colofon:<br />

144<br />

De foto op het schutblad toont het Landwasser-viaduct, genomen vanaf<br />

Jenisberg. De foto is genomen in de zomer van 1992 – vijentwintig jaar na de<br />

dood van Stroph .<br />

Het verhaal heeft echter nooit plaatsgevonden, de hoofdpersonen David Morchai<br />

en Ernest Ferdinand Liebermann berusten dan ook geheel op fantasie.<br />

Veel van de andere personages berusten daarentegen op echte mensen: Stroph,<br />

fam. Winterwiess, Dorothea, de predikant, Bröhmer en Tuffli.<br />

Hun namen zijn veranderd, niet uit nonchalance, maar alleen maar omdat het<br />

verhaal fictie is. Sommige gebeurtenissen hebben echter wel degelijk plaats<br />

gevonden en zijn als een puzzel in het verhaal verweven.<br />

Zo ook de figuur van Ludolf von Alvensleben – die heeft helaas wel degelijk<br />

bestaan.


145

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!