05.09.2013 Views

hier downloaden

hier downloaden

hier downloaden

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Pieter Dubbelman<br />

Keerpunt<br />

Mandalay<br />

een groepsreis door Myanmar


voor mijn ouders<br />

3


Voorwoord<br />

In november 2002 heb ik een georganiseerde groepsreis gemaakt door<br />

Myanmar (Birma). Tijdens die reis heb ik een dagboekje bijgehouden en na<br />

thuiskomst ben ik dat gaan uitwerken, met als resultaat dit boek. Alles wat<br />

ik beschrijf is ook werkelijk gebeurd. Het is hooguit <strong>hier</strong> en daar iets<br />

sappiger opgeschreven dan het in werkelijkheid was. En een enkele keer<br />

heb ik gesjoemeld met de chronologische volgorde van de gebeurtenissen,<br />

omdat dat qua verhaallijn beter uitkwam.<br />

Ik beschrijf voornamelijk de dingen die ik gezien en meegemaakt heb<br />

tijdens de trip en ga niet uitgebreid in op de politieke situatie en<br />

omstandigheden in het omstreden Myanmar. De reden daarvoor is, dat je als<br />

toerist weinig merkt van de onderdrukking van het volk door het militaire<br />

regime en dat je ook eigenlijk niet direct met het overheidsapparaat te<br />

maken krijgt. Ik plaats <strong>hier</strong> en daar wel enkele kanttekeningen en ik ga ook<br />

in op de vraag of je eigenlijk wel als toerist naar Myanmar moet en kunt<br />

gaan. Maar dat is niet het voornaamste wat ik met dit boek wil uitdragen,<br />

dat is namelijk in de eerste plaats een indruk te geven van het prachtige land<br />

en in mindere mate een kijkje te gunnen achter de schermen van het<br />

fenomeen groepsreizen.<br />

Om zoveel mogelijk te voorkomen dat de Birmezen die ik ontmoet heb<br />

schade zouden kunnen ondervinden door dit boek, heb ik hun namen<br />

veranderd en noem ik bewust geen namen van hotels en restaurants.<br />

Daarnaast heb ik ook enkele groepsleden fictieve namen gegeven. Bij drie<br />

personen omdat ik me niet altijd even vriendelijk over ze uitlaat en in twee<br />

gevallen op verzoek van de persoon zelf.<br />

Amersfoort, juni 2004<br />

4


dag 2<br />

Op plaats van bestemming<br />

Het loopt tegen achten ’s avonds als we landen op het vliegveld van<br />

Yangon. We zijn precies 24 uur geleden vertrokken van Schiphol. Volgens<br />

het oorspronkelijk vluchtschema hadden we al rond acht uur ’s ochtends aan<br />

moeten komen. Maar een week voor vertrek kregen we de definitieve<br />

vluchtgegevens thuisgestuurd en toen bleek dat de tussenstop in Bangkok<br />

niet twee uur zou duren, maar twaalf.<br />

De verklaring van onze reisorganisatie was dat de vroegere vlucht van<br />

Bangkok naar Yangon was gecanceld door Myanmar Airways. Maar dat<br />

had als voordeel, dat we nu mooi van de gelegenheid gebruik konden<br />

maken om Bangkok te gaan verkennen. En we kregen daarvoor een fraaie<br />

standaardbrief met allerlei tips over hoe we onze tijd in deze bruisende<br />

metropool konden doden. Zou het misschien vaker voorkomen dat die<br />

vroegere vlucht gecanceld wordt? Zou die eigenlijk wel bestaan?<br />

Aan het feit dat we <strong>hier</strong>door per saldo gewoon een dag minder in Birma<br />

doorbrengen werd volkomen voorbijgegaan. Voor mij was het allemaal nog<br />

niet zo’n drama, want ik was nog nooit in Bangkok geweest. Maar een deel<br />

van de groep wel, en dan is zo’n onverwacht dagje Thailand al een stuk<br />

minder prettig.<br />

Het vliegen van Bangkok naar Yangon duurt iets meer dan een uur. Het is<br />

al donker als we de vliegtuigtrap afkomen, en het vliegveld baadt niet<br />

bepaald in een zee van licht. De eerste indrukken van Birma blijven dus in<br />

het duister gehuld, alleen de temperatuur laat zich behoorlijk voelen. Ook<br />

vanuit de lucht was slechts <strong>hier</strong> en daar een lichtje te zien geweest. We<br />

steken het verder verlaten platform over, en lopen de aankomsthal in.<br />

Het is een grote loods met vier balietjes voor de paspoort- en visumcontrole,<br />

daarachter twee wisselkantoortjes, en vrijwel direct daarachter de<br />

enige bagageband gevolgd door de uitgang. Dat is pas een overzichtelijk<br />

vliegveld! Niks kilometers lopen van het vliegtuig naar de paspoortcontrole<br />

5


en nog verder naar de bagagebanden, waarbij je onderweg ook nog eens<br />

goed op de borden moet letten om niet verkeerd, en dus nóg meer, te lopen.<br />

Twee van de paspoortbalies zijn bemand en er staan redelijk lange rijen<br />

voor. Wij hergroeperen ons eerst en sluiten dan braaf achteraan aan. Na een<br />

klein kwartiertje staan we nog steeds helemaal achteraan, maar wat erger is:<br />

ook nog steeds op dezelfde plek. Er is in vijftien minuten tijd helemaal<br />

niemand in geslaagd om deze laatste barrière richting Birma te nemen. Er<br />

staan nog zeker twintig mensen voor ons in de rij, en we zijn zelf met<br />

vijftien, dus dat kan nog wel een paar uur gaan duren.<br />

Als bij ons de vertwijfeling begint toe te slaan, meldt zich een Birmese<br />

van een lokaal reisbureau, waar onze reisorganisatie mee samenwerkt. En<br />

zij zal ons wel eens snel door de douane loodsen. Redelijk vermoeid door de<br />

lange reis en niet al te happig op nog een paar uur in de rij staan vinden we<br />

alles best, en leveren onze paspoorten en douaneformuliertjes gedwee bij<br />

haar in. Ze gaat naar een apart hokje rechts van de rijen, waar wat beambten<br />

zitten die zich tot nu toe slechts tot toekijken hebben beperkt. Niet al te<br />

enthousiast komen de heren in actie, maar er gebeurt tenminste wat en dat<br />

geeft de burger moed.<br />

Om iets te doen te hebben, speuren wij ondertussen de hal af naar mannen<br />

in longyi’s. Een longyi is een omslagdoek die aan de zijkant is dichtgenaaid,<br />

dus eigenlijk een soort rok, die tot op de kuit valt. In de breedte is de rok<br />

veel te ruim, hij wordt strak om het middel getrokken en de stof die je dan<br />

overhoudt, wordt in een onnavolgbare knoop gelegd, die het zaakje op z’n<br />

plaats houdt. Volgens de reisgidsen dragen alle mannen in Birma zo’n<br />

longyi. Maar alle mannen die we in de aankomsthal zien, dragen gewoon<br />

broeken. Die reisgidsen hebben de zaak weer eens veel te romantisch<br />

voorgesteld.<br />

Onze hulp staat nog steeds met onze paspoorten en toebehoren bij het<br />

douanehokje aan de rechterkant en lijkt weinig vorderingen te maken. En<br />

dat terwijl de gewone rijen voor de balies nu toch zienderogen slinken. Als<br />

die rijen bijna zijn opgelost, komt zij met onze paspoorten terug en moeten<br />

wij alsnog weer achteraan in de rij gaan staan. Wat precies het doel van haar<br />

actie is geweest zullen we nooit achterhalen.<br />

De ambtenaren willen blijkbaar naar huis. Het is al 9 uur, en voor<br />

Birmese begrippen schijnt dat aan de late kant te zijn. We komen nu<br />

allemaal redelijk vlot langs deze hobbel. Er wordt alleen moeilijk gedaan<br />

over het visum van Rien. Het visum dat door het consulaat in Breda is<br />

verstrekt is nog van gewoon papier, terwijl tegenwoordig de visa<br />

geplastificeerd zijn. Maar na enig ambtelijk overleg en tussenkomst van ons<br />

hulpje, krijgt ook Rien de benodigde stempels en mag hij het land in. Wij<br />

6


zijn de laatste vlucht van de dag, en achter ons begint het opruimen. Ook de<br />

douaniers laten hun balies leeg achter.<br />

We kunnen nu op naar de volgende hindernis: de wisselkantoortjes. Elke<br />

buitenlander die Birma binnenkomt is verplicht om 200 dollar te wisselen in<br />

Foreign Exchange Certificates, kortweg FEC’s. Een FEC is in waarde gelijk<br />

aan de dollar, maar is buiten Birma helemaal niets waard. Het is dus<br />

simpelweg een truc om er zeker van te zijn dat elke toerist toch minstens<br />

200 dollar in Birma achterlaat, die bovendien rechtstreeks in de staatskas<br />

verdwijnen en niet bij een gewone burger terechtkomen.<br />

Het wisselen begint met een uitgebreide studie van je paspoort, visum en<br />

stempel die je net bij de douane hebt gekregen. Zonder dat al zou je nooit<br />

tot bij het wisselkantoor hebben kunnen geraken, dus om dat allemaal<br />

uitgebreid te controleren, lijkt wat overbodig. Dan moet je weer een<br />

formuliertje invullen met naam, paspoortnummer en meer van dat soort<br />

belangwekkende gegevens, en mag je je 200 dollar inleveren. Het formulier<br />

en de dollars worden naar achter doorgegeven aan een tweede wisselaar, die<br />

de biljetten één voor één tegen het licht houdt en dan een stempel op het<br />

formulier zet. Daarna loopt hij met het geld naar nog zo’n mystiek<br />

kantoortje aan de rechterkant, om terug te komen met een stapeltje<br />

papiertjes. Dat stapeltje geeft hij samen met het net gestempelde formulier<br />

aan de eerste wisselaar, die het stapeltje natelt. Het blijken de begeerde 200<br />

FEC te zijn, die voor mijn neus nog eens keurig uitgeteld worden, en tot slot<br />

krijg ik ook mijn paspoort weer terug. Het hele ritueel wordt voor iedereen<br />

van de groep apart opgevoerd, inclusief het per persoon ophalen van de 200<br />

FEC uit het kantoortje rechts.<br />

De plichtplegingen zijn achter de rug, en we kunnen onze tassen en<br />

rugzakken eindelijk van de bagageband gaan verlossen, waarop ze<br />

ondertussen tureluurs zijn gedraaid. Een stukje verderop staat onze<br />

reisbegeleider voor de komende vier weken ons op te wachten. Het is een<br />

Vlaming en zijn naam is Luc. Hij maakt op het eerste gezicht een wat<br />

nerveuze indruk. We halen de bagage van de band en proberen die op een<br />

paar karretjes te tassen, maar dat gaat niet lukken. In Birma word je als<br />

buitenlander niet geacht je eigen spullen over meer dan twee meter te<br />

verplaatsen. Er zijn altijd wel een paar mannetjes in de buurt, die voor een<br />

kleine vergoeding die taak maar al te graag van je overnemen. Dus een paar<br />

mannetjes zetten onze bagage op een paar karretjes en rijden daarmee naar<br />

buiten, waar onze bus al staat te wachten. De aankomsthal is nu echt<br />

compleet verlaten, alleen het licht hoeft nog maar uit.<br />

Het busje is redelijk comfortabel, heeft voldoende zitplaatsen waarvan er<br />

een paar in de eerste bocht gevaarlijk los blijken te zitten, maar ook als we<br />

die verder buiten beschouwing laten, is er nog voldoende plaats. Na een<br />

7


tijdje beginnen er ook wat benzinedampen de bus binnen te dringen, maar<br />

het is maar drie kwartier rijden naar het hotel in het centrum van Yangon,<br />

dus dat mag de pret niet drukken.<br />

Ik zit achter in de bus, en het is heel stil. Iedereen verlangt duidelijk naar<br />

een bed. Buiten valt er weinig te zien, want het is aardedonker. Mijn<br />

gedachten dwalen terug naar de bureaucratische rompslomp op het<br />

vliegveld, en mijn afweging of je eigenlijk wel naar Birma kunt gaan als<br />

toerist…<br />

Birma is een omstreden land, ook het toerisme ernaartoe staat ter<br />

discussie. Vlak na de Tweede Wereldoorlog ontstond er een onafhankelijkheidsbeweging<br />

in de toenmalige Britse kolonie. De grote man achter het<br />

streven naar onafhankelijkheid was generaal Bogyoke Aung San, die van<br />

het land een democratie wilde maken waarbij alle minderheden van het land<br />

in het parlement vertegenwoordigd zouden zijn. Bij de eerste verkiezingen<br />

behaalde zijn partij een overweldigende meerderheid. Zijn politieke tegenstanders<br />

konden dat niet waarderen en in juli 1947 werd hij vermoord.<br />

In januari 1948 werd het land officieel onafhankelijk, maar bij gebrek aan<br />

een echte leider viel het snel uiteen. Een jaar later had de regering de<br />

controle over vrijwel het gehele land verloren, overal regeerden groepjes<br />

rebellen.<br />

Eind 1951 was het land toch weer grotendeels onder controle van de<br />

regering onder leiding van Nu, maar toen kregen ze te maken met uit China<br />

gevluchte Kuo Min Tang strijders, die het noorden van het land bezetten.<br />

De economie verslechterde en de situatie werd onhoudbaar voor de<br />

regering.<br />

In 1958 droegen ze het bewind over aan een militaire regering onder<br />

leiding van generaal Ne Win, die overigens vijf dagen nadat wij het land<br />

verlaten hadden zou overlijden. De situatie in het land verbeterde in enige<br />

mate en in 1960 werden er nieuwe verkiezingen gehouden, die weer door<br />

Nu gewonnen werden.<br />

Maar de geschiedenis herhaalde zich en in 1962 nam het leger onder<br />

leiding van Ne Win via een coup de macht weer over. De grondwet en alle<br />

democratische rechten werden afgeschaft. De legertop nam vanaf dat<br />

moment de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht in handen.<br />

Politieke tegenstand werd met harde hand en zelfs kogels een halt<br />

toegeroepen.<br />

In 1974 werd het militaire regime omgevormd tot een socialistische<br />

eenpartijstaat, naar Chinees en Vietnamees voorbeeld.<br />

Over de jaren raakte het land in een steeds grotere economische en<br />

politieke crisis.<br />

8


In 1987 was de situatie zo uitzichtloos geworden, dat er, met de studenten<br />

voorop, een stroom van protestacties op gang kwam. De roep om herstel<br />

van de democratie en verbetering van de mensenrechten groeide in 1988 uit<br />

tot een ware opstand. Ne Win moest terugtreden, maar de protesten hielden<br />

aan. Op 8 augustus 1988 (8-8-‘88) was er een landelijke staking uitgeroepen<br />

om de eisen kracht bij te zetten en kwamen zo’n 200 duizend mensen bijeen<br />

in een geweldloze demonstratie. Het leger werd ingezet om een eind te<br />

maken aan de betogingen en daarbij vielen enkele honderden slachtoffers.<br />

In de dagen die erop volgden werden meer dan 5000 burgers vermoord en<br />

honderden gevangengenomen.<br />

In september werd de regering door het leger aan de kant gezet, en de<br />

State Law and Order Restoration Council (SLORC) nam het roer over. De<br />

onderdrukking van de bevolking ging onverminderd voort. Eén van de<br />

eerste acties van de SLORC was om alle namen die nog aan de Britten<br />

herinnerden te verbirmezen. Zo werd onder andere Birma nu officieel<br />

Myanmar.<br />

De oppositie organiseerde zich in de National League for Democracy<br />

(NLD) onder leiding van Aung San Suu Kyi, dochter van generaal Bogyoke<br />

Aung San. De populariteit van de NLD groeide zeer snel en daarmee ook de<br />

roep om democratie. In juli 1989 werd Aung San Suu Kyi vanwege het<br />

ondermijnen van de rust en orde onder huisarrest geplaatst. Daarmee dacht<br />

de regering de oppositie te kop te hebben ingedrukt, en schreef in<br />

vertrouwen vrije verkiezingen uit voor mei 1990.<br />

Dat bleek een behoorlijke misrekening te zijn: de NLD kreeg 80% van de<br />

zetels, waarop de SLORC de uitslag van de verkiezing ongeldig verklaarde,<br />

en doodleuk aan de macht bleef.<br />

Ondanks haar huisarrest bleef Suu Kyi de leider van de geweldloze<br />

beweging voor herstel van de democratie. In 1991 kreeg ze daarvoor de<br />

Nobelprijs voor de Vrede, in de loop der jaren gevolgd door nog enkele<br />

internationale prijzen. In 1995 werd haar huisarrest opgeheven.<br />

Al sinds 1990 komen de Verenigde Naties elk jaar vlak voor kerst met<br />

een resolutie waarin grote bezorgdheid wordt uitgesproken over het nog niet<br />

uitvoeren van de uitkomst van de verkiezingen, en het regime wordt<br />

opgeroepen om dit zo spoedig mogelijk te doen. Veel verder gaat de druk<br />

vanuit het buitenland niet.<br />

In 1997 veranderde de regering zijn naam in State Peace and<br />

Development Council, om zo van het inmiddels alom verachte SLORC af te<br />

zijn, zonder dat er overigens iets in het land veranderde.<br />

In september 2000 werd Suu Kyi na een oproer in Sagaing, waarbij<br />

opnieuw honderden doden vielen voor de tweede keer onder huisarrest<br />

gesteld. Aanhoudende druk van buitenaf leidde in mei 2002 tot de opheffing<br />

9


van dat huisarrest, en het vrijlaten van enkele honderden politieke<br />

gevangen. Het lijkt dus enigszins de goede kant op te gaan.<br />

Vanuit haar huisarrest heeft Suu Kyi sinds 1995 opgeroepen tot een<br />

toeristische boycot van Birma. Ten eerste om zo het land in een nog verder<br />

isolement te duwen, en ten tweede om te voorkomen dat er veel<br />

buitenlandse valuta in de staatskas terechtkomen. Zo’n oproep is natuurlijk<br />

een goede reden om het land te mijden. Waarom ga je dan toch naar Birma<br />

op vakantie? In de eerste plaats omdat het onbekende en mysterieuze van<br />

het land me trekt. Verder kom je er al snel achter, als je je een beetje in de<br />

materie gaat verdiepen, dat Suu Kyi weliswaar het absolute boegbeeld in de<br />

strijd voor democratie is, maar dat er ook andere oppositiestromingen zijn.<br />

Die bestaan voornamelijk uit gevluchte of verbannen Birmezen, die veelal<br />

een hardere lijn voorstaan dan Suu Kyi en hun vraagtekens zetten bij<br />

boycots en economische sancties, omdat die niet alleen het regime treffen,<br />

maar ook ten koste gaan van de bevolking en het land rechtstreeks in de<br />

armen van de grote buur China zouden drijven. En de soms bijna demagogische<br />

wijze waarop instanties die het beste met de bevolking van Birma<br />

voorhebben je ervan proberen te overtuigen om niet te gaan, heeft me eerder<br />

doen besluiten om wel te gaan. Zo geeft een Nederlandse organisatie op<br />

haar website zeven redenen waarom je niet moet gaan:<br />

Punt 1: De toeristische infrastructuur wordt gebouwd door middel van<br />

dwangarbeid;<br />

Punt 2: Je geld gaat naar de militaire junta;<br />

Punt 3: Je geeft de militairen morele steun;<br />

Punt 4: Je negeert de oproep tot een toeristische boycot van het volk;<br />

Punt 5: Je steunt de drugshandel;<br />

Punt 6: Je bent een gevaar voor de bevolking;<br />

Punt 7: Je bewegingsvrijheid is beperkt.<br />

Op vrijwel elk punt valt het nodige aan te merken.<br />

Punt 1: dwangarbeid komt inderdaad op grote schaal voor, maar een<br />

rapport van de onafhankelijke International Labour Organisation geeft aan<br />

dat van de 500 hotels in Birma er maar van twee vaststaat dat ze met<br />

dwangarbeid zijn gebouwd en dat er geen enkele voor toeristen aangelegde<br />

weg met dwangarbeid tot stand kwam.<br />

Punt 2: een deel van je geld gaat absoluut direct de staatskas in, maar een<br />

ander deel komt rechtstreeks de bevolking ten goede. Volgens Birmese<br />

overheidsbronnen bezochten 207 duizend toeristen het land in het jaar 2000.<br />

Dat is ongetwijfeld aan de hoge kant, want het komt propagandatechnisch<br />

10


nou eenmaal beter uit als Birma een populaire vakantiebestemming is. Hoe<br />

dan ook, ervan uitgaande dat elke toerist voor 200 dollar aan FEC’s kocht<br />

en er <strong>hier</strong> en daar onherroepelijk ook andere uitgaven in de staatskas<br />

verdwenen, dan werd de staat daar grof geschat ergens tussen 50 en 100<br />

miljoen dollar wijzer van. Dat is rond de 1% van de door de CIA in 1997 op<br />

8 miljard dollar geschatte totale overheidsinkomsten. De toeristenindustrie<br />

kun je dus moeilijk een van de steunpilaren van de Birmese economie<br />

noemen, en een toeristenstop zal het regime financieel gezien dan ook<br />

nauwelijks in verlegenheid brengen.<br />

Punt 3: lekker belangrijk.<br />

Punt 4: de wil van Aung San Suu Kyi wordt <strong>hier</strong> voor het gemak maar<br />

even gelijkgesteld aan de wil van de bevolking. In 1990 kon je dat gezien de<br />

verkiezingsuitslag redelijk stellen. De NLD kreeg 60% van de stemmen,<br />

tegen de partij van de militairen (NUP) 25%. Daarbij moet wel aangetekend<br />

worden, dat van de 93 partijen die meededen, er maar twee landelijk actief<br />

waren en de rest slechts in enkele districten. Het was dus eigenlijk NLD<br />

tegen NUP. En dat de militairen dat verloren, mag gezien hun wanbeleid<br />

van de 25 voorgaande jaren nauwelijks een verrassing heten. Suu Kyi roept<br />

sinds 1995 op tot de toeristische boycot, daarna zijn er geen verkiezingen<br />

meer geweest. Dus of het volk achter die boycot staat, en of Suu Kyi nog<br />

steeds zo’n brede steun heeft, weet niemand.<br />

Punt 5: er wordt gesteld: dat het regime tweederde van de wereldproductie<br />

van opium en heroïne controleert. Dat drugsbaronnen hun geld<br />

witwassen in de toeristenindustrie, en dat daarmee geld van de toerist ten<br />

goede komt aan een drugsbeleid dat ook in ons land slachtoffers maakt. VN<br />

rapporten geven heel duidelijk aan dat 60% van de wereldproductie van<br />

illegale opium uit Afghanistan komt, en ‘slechts’ 20% uit Birma. Bovendien<br />

komt die opium voornamelijk uit de beruchte Gouden Driehoek, het<br />

grensgebied tussen Birma, Thailand en Laos, waar de militairen nou juist<br />

vrijwel geen enkele controle over hebben, hoewel een paar drugsbaronnen<br />

wel nauwe banden met de regering hebben.<br />

Punt 6: is heel goed mogelijk en moet zeker niet onderschat worden.<br />

Contacten met buitenlanders en vooral daarbij spreken over politiek kunnen<br />

voor Birmezen kwalijke gevolgen hebben, zoals gevangenisstraf en<br />

martelingen.<br />

Punt 7: je mag als toerist inderdaad in grote gebieden niet komen zonder<br />

een speciale permit.<br />

Laat duidelijk zijn dat ik het helemaal eens ben met het doel waaraan<br />

deze organisaties hun steentje toe hopen bij te dragen, namelijk het herstel<br />

van de democratie in Birma en een verbetering van de mensenrechten-<br />

11


situatie. Het is alleen de manier waarop, die me tegen de borst stuit.<br />

Waarom je niet beperken tot steekhoudende, onbetwistbare informatie, in<br />

plaats van zieltjes proberen te winnen middels het geven van onvolledige of<br />

zelfs verdraaide feiten?<br />

In Nederland is er een handvol reisorganisaties, dat ondanks de boycot<br />

toch reizen naar Birma organiseert. Na een uitgebreid vergelijk kies ik<br />

degene waarvan het reisprogramma me het beste bevalt. In haar brochure<br />

geeft ze aan, net als de andere overigens, dat ze geen gebruik maakt van<br />

staatshotels en reisagenten die door de staat gerund worden. Dat is wel<br />

lekker voor mijn gemoedsrust, maar ik besef ook dat ik ze daar nooit<br />

volledig op zal kunnen controleren.<br />

…ander verkeer is er nauwelijks, als we de buitenwijken van Yangon<br />

binnenrijden valt er amper iets van leven waar te nemen. Het loopt ook al<br />

tegen tien uur, en we zullen snel leren dat je dat kunt vergelijken met een<br />

uur of twee ’s nachts bij ons. We rijden ondertussen over brede wegen en<br />

daar rijden nog wat verdwaalde taxi’s, die waarschijnlijk azen op de paar<br />

buitenlandse zakenlui en toeristen die het toch laat proberen te maken in<br />

deze miljoenenstad. Plotseling verschijnt aan onze linkerkant de Shwedagon<br />

pagode die fraai verlicht tegen de verder donkere hemel afsteekt. De pagode<br />

staat op een heuvel die over Yangon uitkijkt, en de lagen bladgoud en<br />

goudverf waarmee de Shwedagon is opgesierd, zorgen voor een<br />

sprookjesachtig plaatje dat ook weer even plotseling door de bomen aan het<br />

zicht onttrokken wordt. Boven de kruispunten hangen nu zelfs verkeerslichten,<br />

met net als in China een bord ernaast dat aangeeft hoeveel seconden<br />

het licht nog deze kleur zal hebben. Om tien uur ’s avonds lijkt dat wat veel<br />

van het goede, want je moet wel heel goed kunnen sturen wil je nog een<br />

andere auto raken. We komen nu echt in het centrum van de stad, en er<br />

verschijnt neonreclame tegen de gevels. Er lopen ook mensen op straat, zij<br />

het niet al te veel en waarschijnlijk allemaal op weg naar huis. We passeren<br />

een tweede verlichte pagode. Ook deze heeft weer zo’n schitterende gouden<br />

uitstraling. Dit is de Sule pagode die het middelpunt vormt van een rotonde.<br />

Daar kunnen ze bij ons nog wel wat van leren, met van die sullige kunstwerkjes<br />

op al die minirotondetjes.<br />

Even later stopt ons busje. We zijn bij het hotel aangekomen. De deuren<br />

van het hotel worden netjes voor ons opengehouden door twee in gewaagd<br />

lichtpaars, bijna roze, gestoken portiers. De entree van het hotel doet zeer<br />

luxe aan. Ik vraag me meteen af of dit echt geen staatshotel is, maar we<br />

zullen maar aannemen van niet.<br />

Ondertussen worden de tassen binnengebracht door een paar uit het niets<br />

verschenen mannetjes, en iedereen ploft neer in één van de stoelen in de<br />

12


lobby. We krijgen een koud nat doekje om ons wat op te frissen, wat zo<br />

langzamerhand echt geen overbodige luxe meer is. En we kunnen wat te<br />

drinken bestellen. We gaan massaal aan het bier, dat bij hoge uitzondering<br />

dit keer in de lobby geserveerd wordt. Na een paar snakkende minuten<br />

verschijnen vele ijskoude flessen Myanmar Beer, met die typisch Aziatische<br />

maat van 640 milliliter. En dat bier smaakt prima, de vakantie is nu al voor<br />

een deel geslaagd. Luc houdt een welkomstwoordje en een inleidend praatje<br />

over de eerste dagen in Birma, maar dat gaat het ene oor geeneens in, laat<br />

staan het andere uit. Bij een poging een asbak te pakken, wordt duidelijk dat<br />

Lei nog moet wennen aan dit formaat flessen, want er gaat er prompt eentje<br />

plat.<br />

Als laatste actie van de avond deelt Luc de sleutels van de kamers uit, en<br />

wordt ook bepaald wie van de alleenreizenden bij wie op de kamer komt. Er<br />

zijn drie soloreizende dames en vier heren. De dames hebben geluk want<br />

die hebben om beurten een kamer voor zich alleen. Bij de heren worden het<br />

twee koppeltjes: Rien en Lei, en Dick en ik. We drinken rustig onze biertjes<br />

uit en gaan dan naar de kamers voor een weldadige douche en wat<br />

nachtrust.<br />

13


dag 3<br />

Bijzonder dagje Yangon<br />

Het is vandaag maandag 4 november 2002 en dit is een ‘very lucky day’<br />

voor me, zal ik later horen.<br />

Om halfnegen opgestaan, nog even snel gedoucht en daarna op naar het<br />

restaurant van het hotel voor het eerste ontbijt in Birma. Ze hebben een<br />

buffet, en dat is een mengeling van een Engels en een Birmees ontbijt. Je<br />

kunt gewoon toast met jam nemen, gebakken bacon, eitjes zowel gekookt<br />

als gebakken. Maar je kunt de dag ook iets gewaagder openen met<br />

verschillende warme happen zoals ‘fried noodles’, ‘rice with vegetables’ en<br />

‘rice with chicken curry’.<br />

De vier vrijgezelle mannen spreken af om samen de stad te gaan<br />

verkennen. Maar eerst moeten we nog kyats (spreek uit: tsjats) zien te<br />

bemachtigen. De kyat is de echte munteenheid van Birma. De FEC’s die we<br />

gisteren op het vliegveld hebben gekregen, doen het leuk bij het betalen van<br />

hotelrekeningen en toegangsbewijzen voor bezienswaardigheden, maar als<br />

je gewoon op straat of in een restaurant iets wilt hebben, kun je meestal<br />

alleen met kyats terecht. Je kunt je dollars en FEC’s bij de staatsbanken<br />

wisselen, en dan krijg je 6 kyat voor een dollar. Er is echter ook een<br />

levendige zwarte wisselmarkt, en daar krijg je voor een dollar al gauw 950<br />

kyat, bijna 160 keer zoveel dus. Hoelang zou het geleden zijn, dat er bij een<br />

bank nog dollars zijn gewisseld?<br />

Het wisselen op de zwarte markt is streng verboden en we willen toch<br />

liever niet met het Birmese politieapparaat in aanraking komen. Zeker niet<br />

meteen op de eerste dag. Maar gelukkig biedt het hotel uitkomst. Ze hebben<br />

naast de balie in alle openheid een ‘cas<strong>hier</strong> desk’, waar je je dollars of<br />

FEC’s kunt wisselen tegen kyats. Ik wissel 100 FEC tegen een koers van<br />

870 kyat, en krijg dus 87.000 kyat in handen. De grootste coupure is er één<br />

van 1000 kyat, maar die zijn vrij schaars en op de zwarte markt blijkbaar<br />

helemaal niet voorhanden. Dus ik krijg 174 biljetten van 500 kyat<br />

14


overhandigd. ‘Of ik het even na wil tellen’ vraagt de caissière vriendelijk<br />

lachend. Bij degenen die voor mij gewisseld hebben klopte het allemaal,<br />

dus ik geloof het eigenlijk wel, tel een stapeltje van 50 biljetten na en<br />

besluit dat het goed is.<br />

Tijdens het wisselen hebben Peter en Ria, een stel uit Zaandam, en<br />

Maartje uit Heerenveen zich bij ons aangesloten, zodat we er met z’n<br />

zevenen opuit trekken. Het eerste doel wordt de Sule pagode waar we<br />

gisteravond met de bus al langs zijn gekomen, en die niet al te ver van het<br />

hotel af ligt, zodat we daar makkelijk lopend heen kunnen.<br />

Bij de eerste stappen buiten valt meteen op dat Yangon bij daglicht een<br />

heel andere stad is dan ’s avonds. De stille en verlaten straten van<br />

gisteravond worden nu door een aanzienlijke stroom toeterende auto’s<br />

gebruikt. Het is niet het gekkenhuis dat je in de doorsnee grote Aziatische<br />

stad aantreft, maar het is toch drukker dan ik had verwacht. De trottoirs zijn<br />

als zodanig zo goed als onbruikbaar, want vrijwel elke vierkante meter<br />

wordt benut door straatventers die de duvel en z’n ouwe moer verkopen, of<br />

door winkeliers die binnen niet voldoende ruimte hebben en dan de boel<br />

maar gewoon op straat zetten.<br />

En wat je bij het opdoen van die eerste indrukken eigenlijk over het hoofd<br />

ziet: de mannen dragen geen broeken, maar… longyi’s. Dus toch! De<br />

vrouwen dragen ze trouwens ook. Het enige verschil is dat de mannen de<br />

knoop van voren dragen en de vrouwen opzij.<br />

Yangon is in onze contreien nog beter bekend als Rangoon, zoals de<br />

Britten het ooit doopten. Maar in 1989 is ook dat veranderd toen alle namen<br />

die aan de Britten herinnerden werden vervangen door in de meeste<br />

gevallen de originele naam van voor de Britse periode. In die tijd werd<br />

Birma (Burma op zijn Engels) dus ook Myanmar, en hoewel ik altijd een<br />

zwak heb voor officiële namen, geef ik er in dit geval toch de voorkeur aan<br />

het land Birma (en eigenlijk Burma) te noemen. Het bekt gewoon lekkerder,<br />

maar bovenal vanwege de ‘Penguin Sketch’ van Monty Python, met de twee<br />

kwebbeltantes Graham Chapman en John Cleese. Voor degenen die het<br />

verband missen: de sketch draait om een pinguïn die op hun tv staat.<br />

Ongeveer halverwege de sketch komen ze bij de vraag waar het beest<br />

vandaan komt, en dan gaat het vrij vertaald als volgt verder:<br />

Chapman: ‘Misschien komt ie van <strong>hier</strong>naast.’<br />

Cleese: ‘Pinguïns komen niet van <strong>hier</strong>naast, die komen van de<br />

zuidpool’<br />

Chapman: ‘BURMA!’ (in een vreselijk schelle stem)<br />

Cleese: ‘Waarom zei je Burma?’<br />

15


Chapman: ‘Ik raakte in paniek.’<br />

Cleese: ‘Oh… nou, misschien komt ie uit de dierentuin.’<br />

Ik besef dat deze paar geschreven regeltjes slechts een zwak aftreksel zijn<br />

van het echte werk, zoiets moet je zien. Maar ik hoop toch een klein beetje<br />

over te hebben kunnen brengen waar mijn voorliefde voor de naam Burma<br />

vandaan komt. In onverwachte situaties wil ik ook nog wel eens ‘BURMA’<br />

roepen, wat overigens nog nooit door iemand begrepen is, maar dat maakt<br />

het eigenlijk alleen maar leuker. Anyway…<br />

Yangon is een relatief jonge stad en dat is goed te merken aan de<br />

plattegrond van met name het centrum. De straten lopen van noord naar<br />

zuid, of van oost naar west. Andere smaken zijn er niet. En op een paar<br />

hoofdstraten na, hebben ze gewoon een nummer om het leven nog<br />

eenvoudiger te maken.<br />

Toch ontstaat er twijfel als we bij het eerste kruispunt aankomen.<br />

Straatnaambordjes zien we in eerste instantie niet hangen, en er is wat<br />

twijfel of de zon <strong>hier</strong> door het noorden of gewoon vertrouwd door het<br />

zuiden draait. Maar in november begint ook in Birma de koele tijd van het<br />

jaar, dus de zon moet wel in het zuiden staan. Gelukkig ontdekt Maartje<br />

tussen alle reclame en tassen die aan de gevel hangen uitgestald een half<br />

verscholen straatnaambordje, en dan weten we zeker waar we staan en<br />

welke richting we uit kijken.<br />

We moeten de straat oversteken. Er zijn geen voetgangerslichten, en het<br />

verkeer raast <strong>hier</strong> toch met behoorlijke snelheid en in een niet aflatende<br />

stroom voorbij, dus dan maar kijken hoe een gemiddelde Yangonees zoiets<br />

oplost. Die staan er tenslotte voldoende om ons heen. Ze staan allemaal<br />

rustig ergens op te wachten, wisten we maar wat. Ineens komen ze en masse<br />

in beweging, zonder dat wij doorhebben wie of wat <strong>hier</strong>voor het startsein<br />

heeft gegeven, maar we lopen toch maar mee.<br />

Onderweg naar de volgende hoek van de straat worden we een paar keer<br />

aangesproken of we een taxi willen, maar we weten dat ons doel niet ver<br />

meer is en gaan vastberaden lopend verder. Bij dat kruispunt aangekomen<br />

herhaalt zich het oversteekritueel zonder dat we een steek dichter bij het hoe<br />

en waarom komen. Maar in de verte kunnen we nu de Sule pagode zien<br />

schitteren boven het verkeer dat er linksom omheen draait, en is het<br />

oversteken even van minder belang.<br />

Pagode is de algemene naam voor een heilig boeddhistisch bouwwerk in<br />

welke vorm dan ook, vaak voor het gemak ook gewoon tempel genoemd.<br />

De Sule pagode is een stoepa; een kegelvormige toren met een vierkante<br />

16


asis, die via een achthoekig tussenstuk overgaat in de kegelvorm met op de<br />

top een soort kokerparasol. In een pagode worden relikwieën bewaard, of de<br />

plek waarop de pagode staat is om een bepaalde reden heilig. Om het<br />

allemaal nog wat ingewikkelder te maken: de Birmese naam voor een<br />

pagode is ‘paya’ en een stoepa noemen ze ‘zedi’.<br />

De Sule Paya is qua belangrijkheid de nummer twee van Yangon. De zedi<br />

die grof geschat een meter of veertig hoog is, is van onder tot boven<br />

helemaal met bladgoud bedekt. En ondanks dat het zonlicht nog maar<br />

mondjesmaat door het dikke wolkendek heen dringt, straalt al dat<br />

schitterende goud imponerend en ontzagwekkend op je neer.<br />

Onderaan de overdekte trappen van de pagode trekken we voor het eerst<br />

deze reis onze schoenen en sokken uit, en dat zal bepaald niet de laatste<br />

keer zijn. Heilige plekken mogen zonder uitzondering slechts op blote<br />

voeten worden betreden.<br />

Als we de trappen beklommen hebben, voel je meteen de rust en<br />

sereniteit die er heerst. Stond je beneden nog op een paar meter van het<br />

voorbijronkende verkeer, <strong>hier</strong> hoor je die auto’s geeneens en zijn er alleen<br />

de paar gelovigen die in alle stilte hun offers brengen en hun gebeden<br />

prevelen.<br />

Nou heb ik geleerd dat je te allen tijde met de wijzers van de klok mee,<br />

dus rechtsom, om een boeddhistisch heiligdom moet lopen. Maar de eersten<br />

die ik <strong>hier</strong> tegenkom, lopen toch echt de andere kant op, en het zijn nog<br />

monniken ook! Zou die jarenlange Britse invloed <strong>hier</strong> voor een soort<br />

linksdraaiend boeddhisme hebben gezorgd? Die auto’s beneden reden<br />

tenslotte ook al verkeerdom om de paya. Ik houd me toch maar bij het<br />

rechtsom lopen.<br />

Op elke windrichting staat een soort kapelletje met een boeddhabeeld<br />

erin. Aan beide zijden van die kapelletjes staan kleinere boeddha’s, en juist<br />

bij die beeldjes knielen de mensen, stoppen geld in de ‘donation box’ en<br />

gieten eindeloos kommetjes water over het beeld. Ik maak mijn rondje om<br />

de stoepa verder af, blijf <strong>hier</strong> en daar staan om naar de gebedsrituelen te<br />

kijken en zie dat de meesten toch wel rechtsom lopen, maar dat er ook heel<br />

wat zijn die het wat dat betreft niet zo nauw nemen.<br />

Onderaan de trappen trek ik mijn sokken en schoenen weer aan. De<br />

Birmezen gaat dat veel gemakkelijker af, die dragen allemaal teenslippers,<br />

die ze met een simpele voetbeweging uit- en aanschieten. Terwijl ik nog<br />

steeds bezig ben met het strikken van mijn veters, komen de eerste<br />

souvenirverkopertjes op me af.<br />

Het zijn jongetjes van een jaar of tien, en eentje spreekt redelijk goed<br />

Engels. Hij heeft voor ons ansichtkaarten en munten in de aanbieding,<br />

17


verder heeft hij nog sigaretten bij zich, aanstekers en wat spul dat ik niet<br />

thuis kan brengen en meer voor de lokale bevolking bedoeld lijkt te zijn. De<br />

kaarten zien er zeer goed uit, veel beter dan de mapjes die ze je altijd in<br />

India en China willen aansmeren. Hij vraagt voor de set van twintig stuks<br />

met alle highlights van Birma 1000 kyat, dus ongeveer 5 eurocent per stuk.<br />

Dat is zo goed als te geef, maar ik heb nog bijna vier weken te gaan in dit<br />

land, dus ik zal ze vast ergens anders ook nog wel kunnen kopen. Als ik<br />

hem duidelijk maak dat ik geen interesse heb, blijft hij vriendelijk en blijft<br />

ook niet aan je kop zeuren om ze toch maar te kopen. Dat heb ik wel eens<br />

anders meegemaakt. Birma begint me nu al te bevallen.<br />

Ondertussen is iedereen van de groep weer onderaan de trappen<br />

gearriveerd, en het plan is om nu richting Shwedagon pagode te gaan. Het<br />

wolkendek begint langzaam plaats te maken voor de zon, en de temperatuur<br />

bereikt al waardes waarbij ook zonder inspanning het zweet zich naar buiten<br />

meent te moeten werken. Het zou ongeveer drie kwartier lopen zijn naar de<br />

pagode en nog deels heuvel op ook, dus de keuze voor een taxi is een hele<br />

simpele.<br />

Aan de overkant van het plein hebben we een taxistandplaats gespot. De<br />

chauffeurs hangen ongeïnteresseerd tegen hun auto’s. Ook als we<br />

rechtstreeks op ze af lopen en duidelijk is dat we van hun diensten gebruik<br />

willen maken, brengt dat weinig verandering in hun houding. Ze willen ons<br />

wel naar de Shwedagon brengen voor 1500 kyat per auto. We zijn door Luc<br />

voorgelicht dat het voor 800 moet lukken, dus we beginnen vrolijk af te<br />

dingen, maar ook voor 1000 kyat zijn ze niet bereid om in beweging te<br />

komen. Via 1200 komen we uiteindelijk toch uit op de oorspronkelijke<br />

vraagprijs van 1500 kyat. Wetende dat we dit niet goed hebben aangepakt<br />

stappen we in.<br />

De taxirit wordt er een van nieuwe ontdekkingen. Ten eerste de auto’s die<br />

er rondrijden zijn verrassend modern. Je ziet nog wel modellen uit de jaren<br />

’80, maar de meeste zijn van de laatste jaren. Toyota heeft <strong>hier</strong> duidelijk het<br />

grootste marktaandeel, met Nissan als goede tweede en na een hele tijd niks<br />

nog Daewoo. Auto’s van Europese merken zie je eigenlijk niet. Ook<br />

opvallend is dat de modellen voornamelijk de grotere middenklassers zijn<br />

en dat je meer uitschieters naar boven ziet, dan naar beneden. In zo’n arm<br />

land had ik eigenlijk veel kleine oude autootjes verwacht, maar dat beeld<br />

klopt dus duidelijk niet.<br />

Verder was het al duidelijk dat er, voor ons vertrouwd, aan de rechterkant<br />

van de weg wordt gereden. Maar het stuur van de taxi zit, net als in de<br />

meeste auto’s, ook aan de rechterkant, en dat is niet handig. We vragen ons<br />

af waarom dat is, en bedenken twee redenen. De eerste is dat ze nog niet zo<br />

18


lang geleden zijn overgegaan van linksrijden naar rechtsrijden, wat wordt<br />

gesteund door het feit dat in de nieuwere modellen het stuur wel vaak aan<br />

de linkerkant zit. De tweede reden die we bedenken is, dat het merendeel<br />

van de auto’s van Japanse makelij is, waar ze links rijden, en misschien zijn<br />

de meeste auto’s gewoon tweedehandsjes die uit Japan zijn geïmporteerd.<br />

Als we het centrum verlaten, komen we op wat bredere wegen met<br />

meerdere stroken. Nu wordt het pas echt verwarrend, want <strong>hier</strong> rijdt het<br />

normale verkeer op de linkerstrook en inhalen gebeurt aan de rechterkant.<br />

Precies het omgekeerde dus van wat je zou verwachten. We proberen ook<br />

voor dit verschijnsel verklaringen te bedenken, maar falen hopeloos.<br />

De weg waarop we nu rijden gaat nog een paar kilometer rechtuit de<br />

heuvel op naar de Shwedagon, dus voldoende tijd om snel de Lonely Planet<br />

te raadplegen. Die leert dat ze al in 1970 zijn overgegaan op het aan de<br />

rechterkant rijden, dus lijkt de tweedehands import uit Japan de juiste<br />

verklaring te zijn voor de sturen aan de verkeerde kant. De vraag waarom er<br />

op meerstrookswegen links wordt gereden kan zelfs de Planet niet<br />

beantwoorden. Na een minuut of tien komen we aan bij de pagode, en<br />

worden we afgezet bij een ingang waarnaast een bordje staat met de<br />

vertrouwenwekkende tekst ‘Foreigners Entrance’.<br />

We staan bij een futuristische panoramalift van een metertje of dertig<br />

hoog. Als je een paar stappen opzij doet, zie je de imposante gouden zedi<br />

boven de palmbomen uit reiken. In onze ogen misstaat die blinkende glazen<br />

lift compleet in deze historische en spirituele omgeving, maar blijkbaar<br />

denken ze daar <strong>hier</strong> heel anders over. We gaan de speciaal voor ons<br />

bedoelde ingang binnen, waar de schoenen weer uit gaan en waar we vijf<br />

FEC betalen om het complex te mogen betreden. Voor dat geld mogen we<br />

wel gratis met de lift naar boven.<br />

Zodra we de lift uitstappen, staat er een gids klaar die aanbiedt om voor<br />

een dollar per persoon ons rond te leiden. Maar wij willen gewoon op ons<br />

gemakje wat rondlopen en zien dus af van zijn diensten.<br />

Vanaf de lift voert een lange loopbrug naar het heiligdom. Aan het eind<br />

van de loopbrug hebben we een klein probleem. We hebben drie<br />

verschillende reisgidsen bij ons, maar in geen van drieën staan lift en<br />

loopbrug vermeld. Met andere woorden, we weten niet waar we staan.<br />

Doordat Birma, mede door Suu Kyi’s oproep tot een toeristische boycot,<br />

niet bepaald wordt overspoeld door toeristenmassa's, staan de reisgidsuitgevers<br />

ook niet te trappelen om regelmatig nieuwe edities van hun Birma<br />

gids uit te brengen. Als ze er überhaupt al een hebben. Met als gevolg dat de<br />

nieuwste edities uit 1996, 1997 en in het gunstigste geval 2000 stammen en<br />

dus de inhoud verouderd en incompleet kan zijn.<br />

19


Gelukkig herkennen we al vlot de bodhi-boom die er al sinds mensenheugenis<br />

staat, en dus ook in de reisgidsen. We staan in de uiterste<br />

zuidoosthoek van het pagodecomplex. Nou is de zuidingang de hoofdingang<br />

en beginnen alle gidsen daar hun rondje, dus nemen wij dat ook maar als<br />

uitgangspunt.<br />

Het eerste dat opvalt is, dat wij <strong>hier</strong> niet alleen zijn. Op het kraakheldere<br />

witmarmeren plaveisel rondom de stoepa lopen honderden mensen hun<br />

ogen uit te kijken. De meesten gedragen zich als doodgewone toerist, al zal<br />

pelgrim waarschijnlijk een terechter woord zijn, maar duidelijk is wel dat<br />

het merendeel <strong>hier</strong> niet dagelijks komt. Het aantal buitenlandse toeristen<br />

valt gelukkig helemaal in het niet bij het aantal Birmezen dat er rondloopt.<br />

Het duurt zelfs enige tijd voor ik een andere Westerse sterveling ontdek.<br />

De zedi is fantastisch. Bijna honderd meter hoog en van boven tot onder<br />

voorzien van een dikke laag bladgoud, maakt hij alle verwachtingen in één<br />

oogopslag meer dan waar. Het is zwaar bewolkt, maar zelfs nu is de<br />

schittering al zodanig dat je er alleen met dichtgeknepen ogen naar kunt<br />

kijken. En het is <strong>hier</strong> alles goud wat er blinkt. Het bovenste, lotusvormige<br />

deel van zedi is zelfs van platen puur goud gemaakt. En daarbovenop staat<br />

de hti; de kroon op het werk, die vol hangt met gouden en zilveren bellen en<br />

kilo’s aan edelstenen. Een lullig ding als een windhaantje, dat ze bij ons nog<br />

wel eens van een kwastje goudverf willen voorzien, is in het geval van de<br />

Shwedagon gewoon van puur goud en bevat bovendien 1100 diamanten en<br />

1383 andere edelstenen. Als klapstuk staat daar weer bovenop een bol met<br />

4351 diamanten, goed voor ruim 1800 karaat. Deze getallen komen helaas<br />

uit een boekje, want van al die pracht valt teleurstellend weinig te zien als je<br />

met beide benen op de grond naar de hti staat te staren, die zo’n negentig<br />

meter hoger hangt te schitteren. Maar fantastisch mooi blijft het.<br />

20


Aan de voet van de grote zedi staan tientallen kleinere zedi’s van een<br />

meter of vier hoog, die natuurlijk ook weer allemaal dik in de goudverf zijn<br />

gezet. Rondom dit geheel ligt een vierkant waarop tientallen, met een<br />

gouden zedi getooide, vergulde kapelletjes staan, die elk onderdak<br />

verschaffen aan een ongeveer manshoge zittende boeddha. Op de vier<br />

windrichtingen staan grotere, van binnen compleet vergulde tempels waar<br />

wordt gebeden. Naast deze tempels staan, net als bij de Sule pagode,<br />

kleinere boeddha’s, die ook <strong>hier</strong> doelwit zijn van mensen die ze eindeloos<br />

met water staan te overgieten en ze offers brengen. Per boeddha is een klein<br />

tiental bezig met deze rituelen, en ervoor zit een minstens even groot aantal<br />

geduldig op zijn beurt te wachten. Dit is duidelijk een populaire bezigheid,<br />

die nadere verklaring verdient. Het vierkant van kapelletjes en tempels<br />

wordt weer omgeven door een twintig meter breed wandelpad van<br />

21


overwegend witmarmer tegels met patronen van grijs en zwart erin. En<br />

rondom het wandelpad staat weer een vierkant met grotere tempels, die stuk<br />

voor stuk zeer uitbundig zijn versierd met houtsnijwerk en meerlagige<br />

daken hebben met midden op een toren die uit steeds kleiner wordende<br />

verdiepingen met dak is opgebouwd. De sierlijsten van de dakranden zijn<br />

weer verguld. En er staan een paar tempels tussen waarvan het houtsnijwerk<br />

en de dakranden van donkerrood rozenhout zijn.<br />

Je komt <strong>hier</strong> echt ogen te kort om de enorme hoeveelheid aan pracht en<br />

praal in je op te nemen. En alles verkeert in uitstekende staat, alsof het<br />

vorige week nog van een nieuwe verflaag is voorzien, of het staat in de<br />

bamboesteigers en krijgt vandaag net die nieuwe verflaag. Een beetje<br />

Hollander vraagt zich dan meteen af: waar halen ze dat geld vandaan? Het<br />

antwoord is simpel. Overal staan grote doorzichtige bakken, vaak meerdere<br />

op een rij en sommige voorzien van de fraaie tekst ‘Donation Box’, waarin<br />

grote hoeveelheden papiergeld worden gedeponeerd door de gelovigen, en<br />

zo goed als iedereen doet een duit in het bakje. Toegegeven, er zitten veel<br />

kleine biljetjes tussen van 1 en 5 kyat, respectievelijk een tiende en een<br />

halve eurocent. Maar vele kleine beetjes is ook een hoop, en de plaatselijke<br />

verfboer rekent hele andere prijzen voor een liter verf dan onze Gamma.<br />

Om over het uurloon van de schilders nog maar te zwijgen.<br />

Langzaam lopen we ons rondje om de stoepa. Na een kwart rondje gaan<br />

we op de trappen van een van de gebedshallen zitten om eens rustig het hele<br />

schouwspel gade te kunnen slaan en natuurlijk wat foto’s te kunnen<br />

22


schieten. Bij de aanleg van de pagode is weer eens geen rekening gehouden<br />

met de gemiddelde toerist. Het is namelijk niet mogelijk om de zedi op een<br />

fatsoenlijke manier in zijn geheel op een normale foto te krijgen. Het kreng<br />

is bijna honderd meter hoog en nergens heb je voldoende ruimte om zowel<br />

de voet als de hti in je zoeker te vangen, want of de zon staat verkeerd of er<br />

staat een tempel of een ander bouwwerk in de weg. Als ze die dingen nou<br />

gewoon een meter of tien verder naar achter hadden gezet, dan was er<br />

helemaal geen vuiltje aan de lucht geweest. En daar moet je dan nog vijf<br />

FEC voor betalen ook.<br />

Als we daar rustig op de trappen zitten, komen er drie monnikjes langs<br />

van hooguit een jaar of tien, die ons plotseling in de gaten krijgen. Ze<br />

blijven prompt staan en gaan dan quasi geïnteresseerd in een boekje lezend<br />

een stukje bij ons vandaan zitten. Maar ze hebben toch meer oog voor ons<br />

dan voor hun boek. Zo’n groep blanken op een rijtje hebben ze blijkbaar<br />

nog niet te vaak gezien. En wij hebben zo’n triootje jonge monniken ook<br />

nog nooit gezien, dus gaan we elkaar een tijdje lekker schaamteloos aan<br />

zitten staren. Maar aan alle pret komt een eind, en we vervolgen ons rondje<br />

om de stoepa.<br />

Richting noordingang is er een straatje met een gouden zedi waaronder<br />

oorspronkelijk de acht haren van Boeddha, want daaraan is de Shwedagon<br />

gewijd, werden bewaard. Maar nu liggen die haren dus onder de grote zedi.<br />

Het straatje staat helemaal vol met heilige bouwsels, waaronder ook een<br />

Hindoetempel. In dat straatje lopen we Bob en Lucy tegen het lijf, die ook<br />

deel uitmaken van ons reisgezelschap, en zien we in de verte nog Gerhard<br />

23


und Dietlinde, een Duits echtpaar van in de zeventig dat ook tot de groep<br />

behoort.<br />

De kant bij de oostingang lijkt vrij veel op die aan de westkant, dus lopen<br />

we daar redelijk snel voorbij.<br />

Op weg naar de zuidkant komen we een grote groep bijzondere monniken<br />

tegen. Alle monniken die we tot nu toe hebben gezien waren kaalgeschoren<br />

en droegen een donkerrode habijt met de rechterschouder ontbloot. Deze<br />

groep is ook kaalgeschoren, maar draagt een lichtroze habijt, met een brede<br />

oranje band die van de linkerschouder onder de rechteroksel door gaat, en<br />

beide schouders zijn bedekt. De groep loopt langs ons heen en bestaat uit<br />

een kleine dertig man, dacht ik. Maar bij een van de laatsten valt het me pas<br />

op, dat die oranje band bedoeld is, om een paar bobbels onder het habijt<br />

enigszins aan het zicht te onttrekken. We hebben <strong>hier</strong> met nonnen van doen.<br />

Ondertussen zijn we weer terug bij af. Het loopt tegen enen, en het dreigt<br />

zelfs te gaan regenen. Mooie tijd dus om wat te gaan eten. Dick is een<br />

stukje achtergebleven en heeft op zijn pad toch een gids aan de haak<br />

geslagen, of andersom. Tony, zoals de gids zich laat noemen, want zijn<br />

echte naam is veel te moeilijk voor ons, weet wel een restaurantje waar we<br />

kunnen lunchen. Het is halverwege de heuvel bij de noordingang.<br />

We twijfelen of we onze schoenen zullen gaan halen, maar volgens Tony<br />

is dat niet nodig want het hele pad is geplaveid. We lopen de overdekte<br />

zuidtrap een stuk af en lopen dan via een betegeld pad om de paya heen. Bij<br />

24


de westingang houdt het pad op en gaan we via een weg verder. Het is asfalt<br />

met van die fijne grove kiezelstenen erin. Voor onze verwende voetzolen is<br />

dat geen feest, en het restaurant is nog in geen velden of wegen te bekennen.<br />

Er zitten een paar eettentjes op een rijtje, maar de voorste vinden we ver<br />

genoeg. Het meubilair bestaat uit lichtblauwe plastic tafeltjes met<br />

bijpassende lage krukjes. Een menukaart is er niet, maar die is ook niet echt<br />

nodig. We kunnen kiezen uit curry met kip en curry met varken, en als we<br />

echt willen kunnen ze ook nog wel noedelsoep maken. De eigenaar van de<br />

toko spreekt geen Engels, dus Tony neemt de bestelling op en regelt de<br />

drankjes. We vragen of hij ook iets wil eten, maar hij heeft al gegeten en<br />

slaat ons aanbod beleefd af. Op tafel staat een pot Chinese thee en een<br />

afwasteiltje met water en daarin tweesloks theekommetjes.<br />

Als we ons blikje Coca Cola opentrekken, begint Tony een plattegrondje<br />

van de pagode te tekenen. Met daarop uiteraard als middelpunt de stoepa, en<br />

verder de vier grotere tempels die op de vier windrichtingen staan en hij zet<br />

aan beide kanten van die tempels een kruisje. Hij begint uit te leggen dat het<br />

in Birma heel belangrijk is op welke dag van de week je geboren bent. Dat<br />

bepaalt voor een groot deel je levensloop en de meeste mensen worden ook<br />

vernoemd naar de dag waarop ze geboren zijn. Elke dag van de week heeft<br />

bij iedere pagode een eigen boeddha op een vaste standplaats met waterbak,<br />

wierookstandaard en donation box, waar mensen die op die dag geboren<br />

zijn regelmatig hun offerandes brengen. Voor ieder jaar van hun leeftijd<br />

gieten ze een kopje water over hun boeddha, plus nog een voor de toekomst.<br />

Dat verklaart dus het eindeloze overgieten wat je overal ziet. De kruisjes op<br />

het plattegrondje geven aan waar deze weekdagplekken zich bevinden.<br />

Maar hij had acht kruisjes gezet, en dat terwijl Birma toch gewoon onze<br />

kalender gebruikt, waarvan de week al bijna 1700 jaar uit maar zeven dagen<br />

bestaat. Hij had al gehoopt op onze verwonderde reacties en trots meldt hij<br />

dat er in Birma acht dagen in een week gaan. Dit wonder der tijd wordt<br />

gecreëerd door de woensdag in tweeën te delen. Een deel vóór twaalf uur ’s<br />

middags en een deel er na. Dus als je op woensdag geboren bent, is het ook<br />

nog eens van belang of je voor of na de middag op de wereld verscheen.<br />

Verder heeft elke dag net als bij de Romeinen zijn eigen planeet en<br />

bovendien nog een dier als symbool.<br />

Hij wil van iedereen weten op welke dag we geboren zijn, zodat hij kan<br />

zeggen wat voor dier we zijn. Dat bijna niemand van ons dat weet, kan hij<br />

niet begrijpen. Hoe kun je nou niet weten op wat voor dag je geboren bent?<br />

Maar, geen nood. Hij heeft een boekje bij zich waar de complete kalender<br />

sinds 18-zoveel in staat, en dus kan iedereen zijn geboortedag opzoeken.<br />

Terwijl het boekje rondgaat, wordt de curry op tafel gezet en we krijgen<br />

er een vork en lepel bij. Ze denken zeker dat we niet met stokjes kunnen<br />

25


eten. Dus we vragen om stokjes, we zijn <strong>hier</strong> tenslotte in het oosten van<br />

Azië. Die vraag om stokjes levert verbaasde blikken op, maar ze worden<br />

toch gebracht. De curry heeft veel weg van de curries die je in India krijgt.<br />

Wat niet zo verwonderlijk is, want Birma grenst in het westen aan India.<br />

Het maal bestaat uit witte rijst met daarover een beetje vlees met groente in<br />

een niet al te pittig sausje. Daarbij worden nog rauwe ui-ringen, plakjes<br />

tomaat en nootjes geserveerd. Simpel maar wel lekker.<br />

Intussen heeft iedereen opgezocht op welke dag hij of zij geboren is. Ik<br />

ben op een maandag geboren, en dat brengt Tony al in extase: ‘You born on<br />

Monday, today Monday. This very lucky day for you.’ En hij gaat verder<br />

met: ‘You tiger, tiger very strong and very smart’. Kijk, dat zijn berichten!<br />

In China ben ik vanwege mijn geboortejaar 1963 een konijn. Niet iets dat je<br />

trots van alle daken gaat lopen schreeuwen. Maar <strong>hier</strong> in Birma ben ik<br />

vanwege mijn geboortedag maandag dus een tijger, en mijn eerste dag <strong>hier</strong><br />

is nog een ‘very lucky day’ ook. Dit land bevalt me beter en beter. Om het<br />

feest compleet te maken, zeg ik Tony dat het vandaag ‘my birthday’ is.<br />

Waarop hij reageert met: ‘Yes, you born on Monday, today Monday’. Maar<br />

dat is niet wat ik bedoel, en ga verder met: ‘Today November 4, me born<br />

November 4’. Hij reageert ongelovig met: ‘Nooooo’, en ik met: ‘Yeeesss’,<br />

en hij weer met: ‘Noooooo’, ik weer met: ‘Yeeesss’, en hij weer met… Om<br />

dit niet al te lang te laten duren haal ik mijn paspoort voor de dag, en laat<br />

hem zien dat ik toch echt op 4 november geboren ben. Daar is hij even<br />

sprakeloos van, maar dan: ‘You born on Monday November 4, today<br />

Monday November 4, and today you visit Shwedagon Paya. This is very<br />

very lucky day for you’. Hij wordt er emotioneel van, en ik eigenlijk ook<br />

wel. Een goed moment om weer in de harde realiteit terug te keren en de<br />

rekening te vragen.<br />

De schade bedraagt 900 kyat de man, nog geen euro. Ik wist dat het een<br />

goedkoop land was, maar dit overtreft alle verwachtingen. En dat bij de<br />

heiligste en tevens grootste toeristische trekpleister die het land rijk is. De<br />

verrassing wordt nog groter als Tony de rekening gaat toelichten: 300 kyat<br />

voor de curry en 600 voor het blikje Coca Cola. Een frisdrankje twee keer<br />

zo duur als je eten. Rare jongens die Birmezen. De verklaring is dat de cola<br />

geïmporteerd moet worden.<br />

Voor we verder gaan wil Maartje eerst nog even naar het toilet. Het<br />

restaurantje kent dat soort voorzieningen niet, maar een stukje verderop<br />

weet Tony er wel eentje, maar voegt hij er aan toe ‘not very clean’. En ze is<br />

op blote voeten, dus dat zet haar aan het denken. Ria is zo verstandig<br />

geweest om haar schoenen in haar rugzak mee te nemen en Maartje vraagt<br />

of ze die even mag lenen. Na enige momenten van aarzeling stemt Ria<br />

daarin toe. Een paar minuten later komt Maartje weer heelhuids terug en<br />

26


meldt dat het best mee viel. Dat is voor Rien voldoende om gewoon<br />

blootsvoets hetzelfde avontuur aan te durven.<br />

Terwijl we zaten te eten zijn de donkere wolken verdwenen, en hebben<br />

we nu een strak blauwe lucht. Aan de temperatuur is dat goed voelbaar. We<br />

lopen weer terug over het fijne asfaltweggetje en nemen nu op aandringen<br />

van Tony de westingang naar de paya.<br />

We zien al snel waarom hij ons <strong>hier</strong>langs naar boven wilde dirigeren.<br />

Deze trappen bewegen! Enorme roltrappen naar het heiligste wat het land te<br />

bieden heeft. Ik geloof niet dat iemand in het Westen op dat idee zou durven<br />

komen. Volgens Tony zijn ze speciaal aangelegd voor de ouderen en<br />

mensen die minder goed ter been zijn, en eigenlijk is het heel logisch.<br />

Daarnaast is het voor de Birmezen een fantastische attractie, want<br />

roltrappen zijn <strong>hier</strong> nog een zeldzaam fenomeen. Je ziet menigeen aarzelen<br />

voor ze de trap op durven, en een enkeling neemt zelfs toch maar de<br />

gewone trap die ernaast ligt. Zodra ze boven zijn, nemen ze meteen de<br />

roltrap naar beneden om het ritje nog een keer te kunnen maken. De<br />

roltrappen zijn trouwens net als bij ons gemaakt van dat geribbelde ijzer.<br />

Zolang je schoenen aan hebt, heb je daar eigenlijk geeneens erg in. Maar op<br />

blote voeten vraag je je toch af welke malloot dit ooit verzonnen heeft en<br />

waarom dat in de loop der vele jaren nog nooit verbeterd is. We gaan <strong>hier</strong><br />

veel eelt op de voetzolen kweken, dat voel ik nou al.<br />

Als we bovenaan de trappen zijn, willen we nog even ongestoord<br />

rondlopen, en gaan dus afscheid nemen van onze gids van het voorbije<br />

anderhalve uur. Hij verwacht natuurlijk een beloning voor zijn uitleg en<br />

inspanningen, en dat heeft hij ook zeker verdiend. Maar op zo’n eerste dag<br />

is het altijd moeilijk inschatten hoeveel je iemand daarvoor moet geven. We<br />

besluiten 500 kyat per persoon te geven, wat bij elkaar toch goed is voor<br />

zeker tien maaltijden hebben we net geleerd. Dus eigenlijk is dat een<br />

vorstelijk bedrag voor anderhalf uur werk. Als we hem het geld geven en<br />

hem bedanken voor zijn moeite en goede zorg, doet hij iets wat ik totaal niet<br />

verwacht. Hij vraagt of we hem toch niet 1000 kyat per persoon willen<br />

geven. Bij het zien van onze verbaasde en ietwat verontwaardigde blikken,<br />

voegt hij er snel aan toe dat hij altijd een groot deel van zijn inkomsten in de<br />

donation boxes dropt, want hij verdient zijn brood door de paya en daarom<br />

schenkt hij ook veel aan de paya. Maar het vertrouwen in hem is ineens ver<br />

te zoeken. We verzekeren hem dat we dat geld zelf wel in de donation<br />

boxes kunnen stoppen, en lopen verder.<br />

De kwalijke nasmaak aan Tony wordt gelukkig meteen weggespoeld door<br />

een blik op de magnifieke Shwedagon, waarop de zon nu voluit schijnt en<br />

27


wiens goud tegen de strakke donkerblauwe lucht een nog veel dramatischer<br />

en majestueuzer indruk geeft dan een paar uur geleden. Het is echt een<br />

waanzinnig plaatje. Op zo’n moment kun je je niet voorstellen dat je ooit<br />

iets mooiers hebt gezien, of nog gaat zien.<br />

Na een paar minuten stilletjes genieten, en nog wat foto’s gaan we maar<br />

op zoek naar onze schoenen. Mooier dan dit wordt het toch niet, en dan kun<br />

je beter vertrekken. We nemen de glazen lift naar beneden, en vinden onze<br />

schoenen waar we ze achtergelaten hadden. Geschoeid en tevreden<br />

slenteren we de heuvel af.<br />

Een paar honderd meter verderop staat nog een imposante gouden zedi,<br />

en op elke andere locatie zou dit bouwwerk zeker met een bezoek vereerd<br />

28


worden. Maar als je net de Shwedagon gedaan hebt, dan ontbreekt <strong>hier</strong>voor<br />

de animo.<br />

We lopen wel het park in waarin deze Maha Wizaya paya ligt, en volgen<br />

het pad dat met een ruime boog om de pagode heen loopt. Ook <strong>hier</strong> wordt<br />

naarstig geschilderd om het complex er nog glorierijker bij te laten liggen.<br />

De overkapping van een van de trappen wordt van een nieuwe verflaag<br />

voorzien door een viertal kwasters, die balancerend op van dunne<br />

bamboestokken gemaakte steigers, met in de ene hand het verfemmertje en<br />

in de andere de kwast, hun werk staan te doen. We blijven nog even staan<br />

kijken hoelang het duurt voordat er eentje valt, maar hun<br />

koorddansvaardigheid wint het van ons geduld.<br />

We lopen het park weer uit en komen langs de zuidingang van de<br />

Shwedagon. De trappen die naar de pagode leiden zijn zeker honderd meter<br />

lang en van begin tot eind overdekt door een uit drie lagen bestaande houten<br />

kap, waarvan de rijkelijk versierde randen ook weer van een laag goudverf<br />

voorzien zijn. De voet van de trappen wordt geflankeerd door twee enorme<br />

gestileerde witte leeuwen van een meter of acht hoog.<br />

Op de hoek van de straat tegenover de ingang staat een getraliede ijzeren<br />

kooi op de toch al niet zo brede stoep dusdanig in de weg te staan, dat je de<br />

drukke straat op moet om er omheen te kunnen. Ik vraag me hoofdschuddend<br />

af welke dwaas er uitgerekend daar zo’n kooi neerzet. Het<br />

antwoord is gezien de politieke situatie eigenlijk heel voorspelbaar, maar<br />

verrast me toch een moment. In de kooi zit een gewapende militair. Ik<br />

realiseer me dat dat pas de eerste militair is die ik <strong>hier</strong> op straat zie. Hier en<br />

daar wel wat politie, met name op drukke kruispunten, maar dat is niet meer<br />

dan normaal. Maar militairen waren me nog niet opgevallen, terwijl ik van<br />

tevoren had verwacht, dat het daarvan zou krioelen. En deze zit <strong>hier</strong> ook<br />

maar eenzaam in z’n kooitje, met een wapen dat er niet al te imposant<br />

uitziet, dus in het geval van een spontane volksoproer maakt hij weinig kans<br />

om de held van de natie te worden die in zijn eentje de revolutie de kop<br />

indrukte.<br />

We lopen om de kooi heen en gaan op zoek naar een taxi die ons terug<br />

naar het centrum kan brengen. We komen onderweg langs weer een andere<br />

ingang van het park rond de Maha Wizaya. Er liggen twee vijvers waarvan<br />

het ondoorzichtig groene water constant in beweging is, en waar doorlopend<br />

grote hoeveelheden visvoer in worden gekieperd. In de vijver zwemmen<br />

grote vissen en er komt regelmatig iets boven wat op het eerste oog lijkt op<br />

de bek van een krokodil. Maar als er eentje dichterbij komt, blijkt het de bek<br />

van een schildpad te zijn met een schild van ruim een meter.<br />

Als we weglopen staat er al een taxi voor ons klaar. Hij vraagt slechts<br />

1000 kyat per auto, en overvallen door dit goede aanbod vergeten we af te<br />

29


dingen en stappen in. De chauffeur heeft zelfs voor de passagiers extra<br />

koeling in laten bouwen in de bodemplaat. Door een paar gaten komt een<br />

verfrissende luchtstroom samen met het nodige stof de achterbank<br />

opgewaaid.<br />

Het is een uur of vier als we weer terug zijn bij het hotel. We hebben nog<br />

geen terrasjes of barretjes in de buurt kunnen ontdekken, dus gaan we maar<br />

in het restaurant van het hotel nog een biertje drinken. En daarbij komen de<br />

voor het begin van een dergelijke reis gebruikelijke vragen aan bod: heb je<br />

al vaker dit soort reizen gemaakt, waar ben je geweest en met welke<br />

organisaties? Iedereen heeft er toch al minstens een paar van deze tripjes<br />

opzitten, maar bij Rien verbleken we allemaal. Hij is onderweg zelfs de tel<br />

al kwijtgeraakt, maar schat dat dit ongeveer zijn dertigste reis moet zijn. Hij<br />

doet er meestal twee per jaar, een verre lange van drie à vier weken en een<br />

kortere van een week of twee wat dichter bij huis.<br />

Als de flessen bier koud op tafel staan, beginnen zowel Rien als ik<br />

geduldig het etiket van de fles te peuteren. Het doel blijkt hetzelfde: voor in<br />

het onvermijdelijke plakboek. Ze hebben moeilijke lijm in Birma, want het<br />

kost ons allebei minuten om het tere stukje papier heelhuids van het flesje te<br />

krijgen. Maar de aanhouders winnen en kunnen straks thuis een gaaf<br />

‘Myanmar Beer’-etiket gaan inplakken.<br />

We hebben met de hele groep afgesproken om om zeven uur aan te treden<br />

voor de min of meer traditionele gezamenlijke hap op de eerste dag van de<br />

reis. Dus nog genoeg tijd om even te douchen en wat te liggen. Vanuit het<br />

hotel kunnen bovendien e-mails verstuurd worden. Ter ere van mijn<br />

verjaardag en de goed verlopen heenreis stuur ik ook zo’n berichtje naar het<br />

thuisfront.<br />

Dat lijkt anno 2002 de gewoonste zaak van de wereld, zelfs in de meest<br />

afgelegen gehuchten kun je tegenwoordig internetten en e-mailen, maar in<br />

Birma ligt dat toch even anders. Internet is er zelfs verboden. De reden is,<br />

dat het regime niet wil dat het volk toegang heeft tot informatie die niet in<br />

overeenstemming is met hetgeen wat vanuit overheidswege als de waarheid<br />

wordt verkondigd. De kranten zijn staatskranten, of staan minstens onder<br />

strenge censuur, en zijn in feite propagandablaadjes. Buitenlandse kranten<br />

zijn op straat niet verkrijgbaar. Ook de twee nationale televisiezenders<br />

worden door de staat gerund. Dus de militairen hebben nu een sterke<br />

invloed op wat het volk te horen krijgt en wat niet, en dan kun je zoiets als<br />

het internet natuurlijk missen als kiespijn. Slechts een selecte groep<br />

bedrijven heeft een vergunning om, ook nog eens beperkt, het net op te<br />

mogen. En ook e-mailen is alleen toegestaan als je daarvoor een vergunning<br />

hebt. Elk berichtje dat naar het buitenland gaat, zou worden gescreend op<br />

30


politiek gevoelige inhoud, en zonodig gecensureerd worden. Het zou soms<br />

ook dagen duren voordat een e-mailtje de geadresseerde bereikt. Wat daar<br />

allemaal van waar is weet ik niet. Het enige dat ik weet, is dat de e-mails die<br />

ik vanuit Birma verstuurd heb, binnen een halfuur aankwamen, en het lijkt<br />

me onwaarschijnlijk dat daar uitgebreide screening en censuur tussen heeft<br />

gezeten.<br />

Om zeven uur staan we bijna voltallig in de lobby van het hotel. Alleen<br />

Carla en Elly ontbreken op het appel. Die zijn, zo horen we later, terug<br />

komen lopen vanaf de Shwedagon, links en rechts de weg kwijtgeraakt, en<br />

daarom niet op tijd voor vertrek richting restaurant. Onder leiding van Luc<br />

lopen we weer richting de Sule Paya.<br />

Het is ondertussen donker geworden en de straten beginnen weer akelig<br />

leeg te raken. Maar nog niet genoeg om blindelings naar de overkant te<br />

kunnen lopen, en dus krijgen we weer een kans om het oversteekraadsel op<br />

te lossen. Het blijkt allemaal heel simpel te zijn. De verkeerslichten voor de<br />

auto’s hangen op z’n Amerikaans aan de overkant van het kruispunt,<br />

waardoor de voetgangers ze ook goed kunnen zien. En als het licht voor de<br />

auto’s op groen springt, gaan de voetgangers ook lopen en het afslaand<br />

verkeer friemelt zich kalm tussen de overstekers door.<br />

Luc neemt ons mee naar een Chinees restaurant. Birma heeft wel een<br />

eigen keuken, maar net zoals bij ons vind je er nauwelijks restaurants die<br />

die lokale gerechten op de kaart hebben staan. De meeste restaurants zijn<br />

Chinees en er zijn ook redelijk veel Indiase tentjes. De kaart ziet er<br />

uitgebreid uit. Je kan kiezen uit een handvol variaties kip, varken, garnalen<br />

en vis, en nog wat losse dingen. Het smaakt allemaal prima en als het niet<br />

veel slechter wordt, dan zullen we zeker niet van de honger omkomen de<br />

komende vier weken.<br />

Als we teruglopen naar het hotel is Yangon al weer compleet<br />

uitgestorven. Bij gebrek aan vertier en door vermoeidheid ook gebrek aan<br />

behoefte daartoe, gaat iedereen linea recta naar bed. Nog voor halftien<br />

liggen we al. Ik kan me niet heugen dat ik op mijn verjaardag ooit zo vroeg<br />

in mijn nest lag.<br />

31


dag 4<br />

De Bago tour<br />

Vandaag gaan we beginnen aan de rondrit door Birma. Het vertrek is al<br />

om halfzeven, want we moeten uiterlijk elf uur in Bago zijn dat zo’n 80<br />

kilometer van Yangon ligt. En dat is normaal gesproken een uur of drie<br />

rijden.<br />

Om halfzeven bruist Yangon al van het leven. De dagindeling wordt <strong>hier</strong><br />

echt nog door het zonlicht bepaald. Het busje waarmee we de komende<br />

dagen gaan toeren ziet er wat degelijker uit dan waarmee we van het<br />

vliegveld werden gehaald. De breedtemaat van de stoelen is onmiskenbaar<br />

Birmees, gelukkig valt het met de beenruimte nog wel mee. De bagage<br />

wordt achterin de bus opgestapeld, wat ten koste gaat van vier zitplaatsen,<br />

maar er blijft nog net voldoende plaats in de bus over.<br />

Zo’n eerste keer en groupe de bus instappen geeft meestal meteen een<br />

goed beeld van wat voor vlees we in de kuip hebben. Je hebt mensen die<br />

koste wat kost voorin willen zitten. Meestal zijn dit wat oudere echtparen<br />

waarvan de één de bagage naar de bus brengt, terwijl de ander al een stoel<br />

met het beste uitzicht gaat bezetten. Dan krijg je de groep die het niet durft<br />

te maken om voorin te gaan zitten, maar toch ook weer niet de slechtste<br />

plaatsen wil hebben, dus die stappen in als er nog voldoende plaatsen zijn<br />

om uit te kiezen. En tot slot de groep die het niet zoveel kan schelen waar ze<br />

komen te zitten, als ze maar kunnen zitten. Ikzelf zit het liefste helemaal<br />

achterin en meestal zijn er wel meer mensen die dat willen. Maar als de<br />

bagage achterin de bus gaat in plaats van in een apart ruim of op het dak,<br />

dan zijn die plaatsen vlak voor de bagage nooit zo gewild. En dat is ook<br />

deze keer het geval, zodat ik rustig als één van de laatsten in kan stappen en<br />

toch het plekje krijg waarop ik had gehoopt.<br />

Het verlaten van de stad kost de nodige tijd. Yangon is natuurlijk gewoon<br />

een grote stad met vier miljoen inwoners en in de ochtendspits is er ook <strong>hier</strong><br />

veel volk onderweg. Het verkeer zit niet compleet vast, verre van dat, maar<br />

32


echt opschieten doet het toch ook niet. Na ruim een halfuur hebben we de<br />

buitenwijken van de stad verlaten en gaan we kennismaken met landelijk<br />

Birma.<br />

Maar voor het zover is, moeten we eerst langs een bamboe slagboompje<br />

zien te geraken. Dat kan nooit een probleem zijn, want het ding kun je met<br />

je blote handen breken, dus de bus zal er ook weinig moeite mee hebben.<br />

Maar er staan een paar in het donkergroen geklede heren naast, en dat groen<br />

lijkt verdacht veel op het plaatselijke legergroen, dus is stoppen misschien<br />

een beter idee. Enige spanning is toch wel voelbaar in de bus. Is dit al<br />

meteen een paspoortcontrole? Zullen ze de hele bus gaan doorzoeken?<br />

Hoelang zal dat alles gaan duren? Nog voordat de bus tot stilstand komt,<br />

springt de bijrijder met geld in de hand de bus uit, snelt naar een tafeltje<br />

waarachter nog al zo’n groen heerschap zit, en overhandigt hem het geld. Is<br />

omkopen nou wel zo verstandig? We zijn <strong>hier</strong> gekomen om veel van dit<br />

land te zien, en om dan al na twee dagen voor wie weet hoelang achter de<br />

tralies te verdwijnen, zou de vakantievreugde danig kunnen temperen. Maar<br />

het lijkt te werken en onze bijrijder springt de bus weer in en de slagboom<br />

wordt opgehaald. We mogen er door.<br />

De weg is goed en redelijk breed. Het is een strook asfalt met tweerichtingsverkeer<br />

zonder strepen of andere vorm van afscheiding in het<br />

midden. Zo vlak buiten de stad is het nog behoorlijk druk, en ook <strong>hier</strong> doet<br />

zich het merkwaardige fenomeen voor dat het gewone verkeer aan het hart<br />

van de weg rijdt, en dat inhalen gebeurt aan de zijkanten van de weg. Maar<br />

<strong>hier</strong> wordt ook duidelijk waarom. In het midden is de weg aanzienlijk beter,<br />

daar ligt zelfs een extra laag asfalt, en hoe verder je naar de zijkanten komt,<br />

hoe meer gaten, kuilen en losse stenen je tegenkomt. Dus je zou wel gek<br />

zijn als je <strong>hier</strong> netjes rechts ging rijden, en degenen die zonodig sneller<br />

willen moeten dan maar door het stof en de gaten.<br />

Links en rechts van de weg wordt het beeld de eerste kilometers gevormd<br />

door rijstvelden met wat verdwaalde plukjes bomen en altijd wel ergens een<br />

witte zedi. Naarmate we verder buiten de stad komen, wordt het stiller en<br />

stiller op de weg. Een goed uur later en nog een paar tolhuisjes met van die<br />

ielige bamboe slagboompjes en veel te veel groene mannetjes verder, kom<br />

je amper nog een kip tegen. Het landschap is veel bosrijker geworden en de<br />

aanvankelijk kaarsrechte weg begint steeds meer kronkels te vertonen en is<br />

ondertussen ook aanmerkelijk smaller. Als we even na tienen Bago<br />

beginnen te naderen, maken de bossen weer plaats voor rijstvelden.<br />

Een kilometer of vijf voor Bago slaat de bus onverwachts een smal<br />

landweggetje in. Het is tijd voor de eerste stop van onze ‘Bago by Bus’tour.<br />

Na een paar honderd meter hobbelen over het zandpaadje zien we<br />

33


waar het allemaal om te doen is: boven de boomtoppen steken een paar<br />

boeddhakoppen uit. Het is de Kyaik Pun Paya uit 1476. De paya bestaat uit<br />

vier zittende boeddha’s van dertig meter hoog, die met de ruggen tegen<br />

elkaar de wijde wereld in kijken.<br />

Onze chauffeur heeft blijkbaar een hekel aan vermoeide passagiers, en<br />

parkeert de bus zo ongeveer in de paya. We hoeven daarom maar drie<br />

stappen te doen naar de ook <strong>hier</strong> weer overdekte trappen van het heiligdom.<br />

Daar gaan natuurlijk de schoenen en sokken weer uit voordat we de vier<br />

helder witte boeddha’s met mooie goudgele omslagdoeken van dichtbij<br />

mogen bewonderen.<br />

Ook deze paya wordt weer net van een nieuwe verflaag voorzien. Rond<br />

één van de boeddha’s is een bamboe stellage gebouwd, waarop drie mannen<br />

een act opvoeren die in menig circus niet zou misstaan. De stellage is een<br />

simpel raamwerk van horizontale en verticale stokken die echt niet veel<br />

dikker zijn dan die slagboompjes die onderweg na betaling voor ons opzij<br />

gingen. De stokken zijn met touw aan elkaar geknoopt. De afstand tussen<br />

twee horizontale stokken is bijna een lichaamslengte, dus even snel en<br />

nonchalant omhoog en omlaag klauteren is er niet bij zou je denken. Maar<br />

deze lieden zijn eigenwijs en denken daar heel anders over. Ze zijn bezig<br />

om de stellage af te breken, wat het zaakje er bepaald niet stabieler op<br />

maakt, maar op bijna 30 meter hoogte lijkt dat weinig indruk op ze te<br />

maken. Als ik even later mijn rondje om de paya heb gemaakt, staan ze alle<br />

drie beneden rustig een sigaretje te roken. Jammer dat ik niet gezien heb hoe<br />

ze zo snel beneden zijn gekomen.<br />

34


Het wordt langzamerhand weer tijd om de schoenen aan te gaan trekken,<br />

want er staat nog meer op het programma.<br />

Met het busje gaan we weer terug naar de weg en verder richting Bago.<br />

De volgende stop is het Kha Khat Wain Kyaung. Kyaung betekent klooster,<br />

en dat is het dan ook. Het is één van de grotere in Bago en er wonen zo’n<br />

1200 monniken. De grote attractie waarvoor zich nog een bus met toeristen<br />

heeft gemeld, is de laatste maaltijd van de dag die de monniken al om<br />

halftwaalf krijgen. Rond kwart over elf begint van twee kanten een enorme<br />

stoet monniken in hun donkerrode habijten en met de bedelnap op de<br />

rechterheup zich netjes achter elkaar in de rij richting eetzaal te begeven.<br />

Als je daar zo staat, terwijl die eindeloze rij monniken langs loopt, dan<br />

voel je je knap opgelaten. De rijke toerist komt zich <strong>hier</strong> vergapen aan het<br />

mooie, indrukwekkende maar tevens alledaagse schouwspel van monniken<br />

die, zij het uit vrije wil, zo goed als niets hebben en nog voor de middag hun<br />

laatste maal van de dag krijgen. En dan ga je er nog foto’s van staan maken<br />

ook. Maar ja, iedereen doet het en er komen bijna dagelijks toeristen langs,<br />

35


dus ze zijn het wel gewend en je kunt je schuldgevoel afkopen door wat in<br />

de speciaal daarvoor bedoelde zilverkleurige schalen te deponeren, zodat<br />

het klooster er toch ook beter van wordt.<br />

Net buiten de eetzaal staan vier enorme pannen rijst, waaruit elke monnik<br />

één kommetje in zijn bedelnap geschept krijgt. Nou is dat niet alles waar ze<br />

het mee moeten doen, want ’s ochtends vroeg gaan ze al op pad om in de<br />

stad hun rantsoen van de dag bijeen te bedelen. De meesten hebben daar<br />

vaste adressen voor, vaak familie of vrienden van familie, waar ze elke<br />

morgen aankloppen. Vrijwel in elk huishouden wordt ’s ochtends extra<br />

gekookt voor de monniken die langskomen, en het wordt als een eer<br />

beschouwd om ze te mogen helpen. Vreemd is dat niet, want het is normaal<br />

dat een man tweemaal in zijn leven een tijd in het klooster doorbrengt. De<br />

eerste keer voor een paar maanden tussen zijn zesde en negende jaar. En de<br />

tweede keer als hij volwassen is voor enkele maanden tot jaren. Vrijwel elk<br />

gezin heeft dus leden in het klooster gehad, en die werden toen door<br />

anderen geholpen, en daarom is het niet meer dan normaal om andere<br />

monniken bij te staan. Daarnaast wordt er natuurlijk een goede daad mee<br />

verricht en dat brengt je weer een stapje dichter bij het nirvana.<br />

36


In de eetzaal gaan de monniken met vijf of zes op de grond aan lage<br />

ronde tafels zitten. Op de tafels staat een schaal met saus die nog een beetje<br />

smaak aan de droge rijst moet brengen. Ze eten uit hun bedelnap, de<br />

meesten met hun vingers, sommigen met een lepel. Ze hebben dus geen<br />

apart bord of kom waar het eten eerst ingeschept wordt. De bedelnappen<br />

zijn ronde, zwarte lakwerk kommen met een diameter van zo’n veertig<br />

centimeter en dertig diep, en hebben een afneembaar deksel. De kommen<br />

worden aan de schouder gedragen in ondersteunende stoffen banden of een<br />

tas.<br />

Tijdens het eten wordt er geen woord gezegd, het enige wat je hoort zijn<br />

een paar toeristen die het fatsoen niet kunnen opbrengen om hun mond te<br />

houden. Gelukkig behoren ze tot de andere bus.<br />

In een hoek zit de abt aan een aparte tafel met een paar hele jonge<br />

monniken. Zijn tafel is bezaaid met kommetjes met allemaal verschillende<br />

gerechtjes en het enige wat de jonge monniken mogen doen is zijn bord<br />

volscheppen en verlekkerd toezien.<br />

Na amper tien minuten heeft iedereen blijkbaar genoeg gegeten en begint<br />

het verlaten van de eetzaal, wat ook weer zeer geordend te werk gaat. Netjes<br />

achterelkaar gaat het richting uitgang van de eetzaal, waarna ze rustig<br />

wandelend onder het door feilloos goudgeschilderde pilaren ondersteunde<br />

afdak, uitwaaieren naar alle hoeken van het klooster.<br />

En ook wij gaan weer langzaam over tot de orde van de dag. De haast is<br />

eruit. De missie van vandaag was om op tijd bij het klooster te zijn, om het<br />

laatste dagmaal mee te kunnen maken. Nu dat is volbracht, kunnen we de<br />

rest van het programma op het gemak afwerken. Buiten wordt nog<br />

voorzichtig nagepraat over wat we net hebben meegemaakt en over hoe de<br />

monniken <strong>hier</strong> leven. Maar echt veel wordt er niet gesproken. Je merkt toch<br />

dat de hele entourage in het klooster en de eetzaal diepe indruk heeft<br />

gemaakt.<br />

Het straatje waaraan het klooster ligt, wordt druk befietst. In Yangon zag<br />

je maar mondjesmaat fietsers in het verkeer, eigenlijk alleen maar auto’s.<br />

Hier is dat al duidelijk anders. Als de rokers in de groep hun drang naar<br />

nicotine weer voor even wat naar de achtergrond hebben verdreven, stijgen<br />

we weer in, klaar voor de volgende etappe.<br />

De volgende stop is de Shwemawdaw Paya, de grote paya in Bago. De<br />

Shwemawdaw ligt op een heuvel en via een lange rechte weg, vanwaar je<br />

het hele eind een prachtig zicht hebt op de zedi, rijden we ernaartoe. De<br />

chauffeur presteert het weer om zijn bus op minder dan drie meter van de<br />

overschaduwde trappen te parkeren. En eigenlijk is dat zo beroerd nog niet,<br />

want het is nu midden op de dag. En de zon, ongehinderd door welke vorm<br />

37


van bewolking dan ook, laat ons witte Europeanen, die een paar dagen<br />

geleden met een graadje of tien van huis gingen, nog zeker niet koud. Maar<br />

bovenaan de trappen houdt de beschutting op en zijn we volledig aan de<br />

koperen ploert overgeleverd, want op het hele platform om de zedi is geen<br />

plekje schaduw te bekennen.<br />

Als ik omkijk naar de toren, die met prachtig bewerkte dakranden het<br />

eind van de trappen markeert, valt me meteen de grote swastika op die<br />

daarop prijkt. Door de associaties die wij daar mee hebben, kijk je er toch<br />

altijd weer een beetje vreemd tegenaan. Ik moet ook meteen aan Gerd en<br />

Linde denken, het zeer bescheiden Duitse echtpaar uit de groep. Ze zijn<br />

vooraan in de zeventig en hebben de oorlog dus bewust meegemaakt. Wat<br />

zal er door hen heengaan als ze de hakenkruizen zien? En hoe hebben zij de<br />

oorlog beleefd? Waren ze goed of fout? En durf ik ze dit allemaal te<br />

vragen? Voorlopig nog even niet. Eigenlijk wordt het hoogtijd dat de<br />

swastika bij ons weer in ere hersteld wordt. Dat een compleet gestoorde het<br />

teken ruim zestig jaar geleden heeft misbruikt om zijn verderfelijke<br />

beweging en bewind een gezicht te geven is erg genoeg. Maar dat daardoor<br />

nu een groot deel van de wereldbevolking de swastika vereenzelvigd met<br />

slecht en kwaad, terwijl het juist het tegenovergestelde symboliseert, is<br />

misschien wel net zo erg.<br />

38


De Shwemawdaw lijkt qua opzet heel sterk op de Shwedagon, maar is<br />

een stuk minder uitbundig in de uitvoering. De gebouwen er omheen zijn<br />

eenvoudiger en het goud van de zedi is verf in plaats van het bladgoud van<br />

zijn broertje in Yangon. Met recht broertje, want deze zedi is 114 meter<br />

hoog en daarmee de hoogste van Birma. Juist doordat het <strong>hier</strong> allemaal een<br />

stuk rustiger en soberder is, en soberder is relatief want het goud blinkt je<br />

nog altijd van alle kanten tegemoet, maakt deze paya een veel serenere<br />

indruk. Er hangt meer die spirituele sfeer, die je bij een dergelijk heiligdom<br />

verwacht, dan gisteren bij de Shwedagon.<br />

Ik maak het eerste deel van het rondje om de zedi samen met Lei, en hij is<br />

dezelfde mening toegedaan. Toch liggen de rondetijden op deze koele<br />

marmeren vloer een stuk lager, en dat komt niet alleen omdat Bago wat<br />

hoger ligt dan Yangon. Er valt gewoon minder te zien, er lopen veel minder<br />

Birmezen rond, ze winnen het in aantal zelfs maar net van de toeristen. Dus<br />

na een klein kwartiertje loop ik de trappen weer af.<br />

Onderaan kom ik Bob en Lucy tegen die me waarschuwen om niet<br />

blootsvoets over het asfalt te gaan lopen. Maar mijn schoenen staan nog<br />

halverwege de trap, en om die nou eerst op te gaan halen is ook weer zo<br />

wat. Dus ik sla hun advies in de amper voelbare wind, en loop toch door om<br />

nog een foto vanaf de weg te maken. Van het lichtgrijze marmer naar de<br />

gewone stoep is nog wel te doen, maar de overgang van stoep naar straat<br />

doet me beseffen waarom ze me waarschuwden. Ik heb nog nooit over<br />

gloeiende kooltjes gelopen, maar als die nog heter zijn dan dit, dan heb ik<br />

daar ook totaal geen behoefte meer aan. Manmoedig steek ik het kruispunt<br />

over en kijk eens om of ik al ver genoeg ben gelopen om een leuk plaatje te<br />

kunnen maken. Maar KPB heeft talloze telefoondraden in mijn beeld<br />

gespannen, dus ik moet nog een stukje verder. Hoe verder je loopt hoe<br />

dragelijker de temperatuur van het asfalt lijkt te worden. Alleen is het voor<br />

de scherpte van een foto aan te bevelen om stil te staan op het moment van<br />

afdrukken. En dat valt soms te betreuren, zo ook nu. Na een paar seconden<br />

voel ik mijn voetzolen al sudderen, dus snel rits-rats-klik en weer terug naar<br />

het beminde marmer. Op het kruispunt loop ik in mijn haast nog bijna onder<br />

één van die zes fietsen die <strong>hier</strong> per uur voorbij komen.<br />

Weer heelhuids terug op het marmer blijf ik even staan in de schaduw van<br />

één van de twee schitterende chinthe’s, die aan de voet van de trappen de<br />

paya bewaken. Een chinthe is een mythologisch dier, half leeuw half draak,<br />

dat staat voor moed en waardigheid, en het is het nationale symbool van<br />

Birma. Deze exemplaren, een meter of tien hoog, wit geschilderd met<br />

gouden manen, enigszins achterover zittend met gestrekte voorpoten en de<br />

bek open, zullen heel wat kwade geesten hebben afgeschrikt in de loop der<br />

39


eeuwen. Zulke chinthe’s stonden ook aan de trappen van de Shwedagon en<br />

ze prijken fier op alle bankbiljetten.<br />

Bij de bus staat ondertussen een afvaardiging van de lokale middenstand<br />

voor ons klaar. Een paar vrouwen met gevlochten bamboe schalen op het<br />

hoofd hebben bananen en allerlei soorten koeken in de aanbieding, en we<br />

mogen nog proeven ook. Vooral de kletskoppen worden goed verkocht. De<br />

koekjes lijken een beetje op onze kletskoppen, maar zijn dikker en vooral<br />

taaier en zoeter. Het is een beetje moeilijk eten en je vreest het ergste voor<br />

je vullingen, maar ze zijn wel lekker. We laten de dames achter en rijden<br />

naar de laatste stop van de ochtendtour.<br />

Het is de Shwethalyaung Boeddha. Een liggende boeddha met een lengte<br />

van 55 meter en 16 meter hoog. Om het geheel een beetje in perspectief te<br />

brengen: zijn pink is al meer dan 3 meter lang. En hij heeft het <strong>hier</strong> blijkbaar<br />

prima naar zijn zin, want hij ligt er al ruim duizend jaar en heeft een<br />

gelukzalige glimlach op de lippen. Toch ging het hem niet altijd zo goed,<br />

want hij is eeuwenlang in de vergetelheid geraakt, totdat hij eind<br />

negentiende eeuw bij graafwerkzaamheden weer werd ontdekt. Op zijn rug<br />

is het verhaal van zijn herontdekking als een soort stripverhaal te zien. Wat<br />

een beetje jammer is, is dat hij in een hal ligt waarvan het dak wordt<br />

ondersteund door een hele rij ijzeren pilaren à la Eiffeltoren. Dat maakt het<br />

plaatje er niet mooier op natuurlijk. Maar aan de andere kant, die hal is ook<br />

al honderd jaar oud, en dat heeft ook wel wat.<br />

40


Vlak naast de boeddha ligt een klein marktje waar we nog even<br />

rondkijken. De kraampjes zijn laag en staan zo dicht tegen elkaar aan, dat<br />

de zeilen die erover hangen het een soort overdekte markt maken.<br />

Ongetwijfeld handig als het regent, maar nu de zon schijnt is het er erg<br />

broeierig en benauwd. Constant bukkend lopen we tussen de kraampjes<br />

door. Na een paar meter verandert het paadje ook nog eens in een glibberig<br />

modderpad, en wordt het aroma er tegelijkertijd niet beter op. Ik loop door<br />

totdat ik op een droog stukje met wat ruimte kom, om de kraampjes en de<br />

koopwaar eens rustig vol afgrijzen te kunnen aanschouwen. Lucy komt<br />

even later naast me staan, en we wisselen snel wat grimassen uit. We staan<br />

naast een groot geroest vat, waar een onherkenbare grijze smurrie in zit en<br />

de stank die er vanaf komt weerhoudt ons van nader onderzoek. Wat opvalt<br />

is dat vrijwel geen een kraampje bemand is, terwijl alle waar zo voor het<br />

grijpen ligt. We besluiten dat we <strong>hier</strong> genoeg indrukken hebben opgedaan,<br />

en zoeken behoedzaam een uitweg.<br />

Als ik terugloop naar het parkeerplaatsje bij de liggende boeddha komt er<br />

een ansichtenverkopertje naar me toe. Hij heeft hetzelfde setje waar ze<br />

gisteren in Yangon ook overal mee liepen te leuren. Er komen zeker nog<br />

niet genoeg toeristen om wat meer variatie in kaarten economisch<br />

verantwoord te maken. Hij heeft ook een mapje met munten en daar ben ik,<br />

als muntenverzamelaar, meer in geïnteresseerd. Eigenlijk is Birma een<br />

slecht vakantieland als je van muntjes houdt, want die zijn er allang uit het<br />

betalingsverkeer verdwenen. Dus dan moet je je wel verlagen tot het kopen<br />

van dit soort setjes oude munten, wat veel minder leuk is dan het<br />

verzamelen via het krijgen van wisselgeld. Want dan is het iedere keer weer<br />

spannend of er iets bijzit dat je nog niet hebt, of misschien eentje in een<br />

mooiere kwaliteit. Maar goed, die pleziertjes zal ik moeten missen deze<br />

weken. Hij vraagt 1000 Ks voor 25 munten, waarvan de meeste er op het<br />

eerste oog goed uitzien. Ik bied 500, hij zakt naar 800 en we worden het<br />

eens op 700 kyat. Als ik hem het geld geef, zegt hij: ‘I make easy money<br />

today’. En dat terwijl ik zeer tevreden ben over mijn aanwinst voor dit<br />

spotprijsje. Een typische win-win situatie, wat we willen we nog meer?<br />

Een stukje verderop staan nog een paar vriendjes van hem, ook allemaal<br />

met dezelfde kaarten en ook met munten. Ik kijk nog even of zij misschien<br />

andere setjes hebben, maar ook de munten zijn allemaal hetzelfde. Als je<br />

een keer interesse hebt getoond, is de koop voor hen al half rond, dus ze<br />

komen me achterna met de muntjes. De vraagprijs zakt heel vlot onder de<br />

700 die ik net betaald heb, en als ik de bus instap, kan ik ze al voor 300 Ks<br />

krijgen. Dus toch ‘easy money’.<br />

41


Onze bustoer zit er nu op, en we gaan richting hotel. De bus stopt in een<br />

stoffig zijstraatje van de doorgaande weg die door Bago loopt, en Luc zegt:<br />

‘We zijn er’. Wij kijken alle kanten op, maar er is nergens een hotel te<br />

bekennen. We staan gewoon tussen twee woonblokken in. Maar onze leider<br />

zal het wel beter weten, dus we volgen hem braaf.<br />

Hij loopt naar een donker gat in één van de woonblokken. Het blijkt een<br />

smalle, lage trap te zijn, die via een haakse bocht naar het eerste verdiep<br />

leidt. Er komen twee jongens van een jaar of tien naar beneden gesneld, die<br />

onze bagage wel eens even naar boven zullen brengen. Maar ze krijgen de<br />

meeste tassen en rugzakken amper van de grond, dus we gaan ze een handje<br />

helpen.<br />

Dat valt echter vies tegen. Zonder bagage is de trap door de beperkte<br />

ruimte die je hebt al geen sinecure en zwaar beladen wordt het nog<br />

oppassen ook. Met name het haaks bochtje bijna bovenaan zorgt voor<br />

enkele hachelijke momenten. Als laatste obstakel hebben ze een eng dun<br />

metalen deurtje met nog dunner glas erin in het trapgat gehangen, waarvan<br />

de deurknop niet helemaal volgens de handleiding werkt. En dat is niet<br />

prettig als je balancerend met een zware tas op je rug bovenaan die trap<br />

staat en denkt dat deurtje open te doen, terwijl die deur daar net even anders<br />

over denkt. Als je het te laat door hebt, loop je dwars door het deurtje heen.<br />

En als je wel snel genoeg reageert, moet je vooral niet van schrik een stap<br />

achteruit doen, want dan lig je met een beetje pech weer beneden en kan je<br />

overnieuw beginnen.<br />

Achter het deurtje sta je meteen in de lobby annex woonkamer van het<br />

guesthouse. Er staan een paar stoelen en banken en er zitten wat mensen TV<br />

te kijken. Achterin de woonkamer is een balie gemaakt waarop de sleutels<br />

van onze kamers al in een mandje klaarliggen. Luc verdeelt de sleutels en<br />

deelt terloops mee, dat wie morgen mee wil met de excursie om 6 uur klaar<br />

moet staan voor vertrek.<br />

Dat is van later zorg, eerst moet de inwendige mens node verzorgd<br />

worden, wat wel eens een probleem zou kunnen zijn, want het loopt al tegen<br />

tweeën en dat is aan de late kant om nog te gaan lunchen in dit land van<br />

vroege vogels. Dus snel de zooi droppen op de kamer, en op zoek naar iets<br />

te eten. Maar de eigenaar van het guesthouse blijkt al iets geregeld te<br />

hebben met een Chinees restaurant een stukje verderop. ‘Het zal wel familie<br />

zijn’ mompelt Luc, en even later zitten we weer met z’n allen gebroederlijk<br />

aan een paar ronde tafels.<br />

Als we na het eten teruglopen naar het hotel om nog even wat op te<br />

frissen, staan zes mannen in het straatje bij het hotel chinlon te spelen.<br />

Chinlon is de Birmese volkssport bij uitstek en is er in meerdere smaken.<br />

Bij de meest gebruikelijke spelvorm staat een groep mannen, ik heb het<br />

42


vrouwen niet zien spelen, in een cirkel en probeert een bamboe balletje ter<br />

grootte van een gemiddelde Galia-meloen hoog te houden, waarbij alleen de<br />

voeten gebruikt mogen worden. En het gaat er niet alleen om om het balletje<br />

hoog te houden, maar om dat ook nog eens op een zo acrobatisch mogelijke<br />

manier te doen. Daarvoor hebben ze hun longyi’s tot een soort luier<br />

opgeknoopt om meer bewegingsvrijheid te hebben voor de soms halsbrekende<br />

toeren die ze uithalen. Ze spelen de bal voornamelijk met de<br />

binnen- en buitenkant voet en de hak, en amper met de wreef. De reden<br />

<strong>hier</strong>voor is vooral praktisch: het doet gewoon akelig zeer om zo’n bamboe<br />

bal (alhoewel ook <strong>hier</strong> het verfoeilijke plastic zijn intrede al heeft gedaan)<br />

op de wreef van een blote voet te nemen. Als ze de bal onder controle<br />

hebben, wordt hij doorgespeeld naar een andere speler. En degene die<br />

ervoor verantwoordelijk wordt gehouden dat de bal uiteindelijk toch op<br />

straat belandt, valt af. Of krijgt bij een minder serieus spelletje de nodige<br />

beschimpingen naar zijn hoofd geslingerd. Chinlon zie je overal gespeeld<br />

worden, en ook in varianten die veel lijken op ons voetvolley en het<br />

spectaculaire Thaise sepak takraw, met teams aan beide kanten van een net<br />

of een waslijn.<br />

We spreken met een groepje af om na een snelle opfrisbeurt Bago<br />

onveilig te gaan maken. De kamers zijn simpel maar schoon, met eigen<br />

douche en toilet en een airco. Er staat zelfs een koelkastje en nog<br />

verrassender, op het koelkastje staat een grote voltmeter. Zo’n meter heb ik<br />

nog nooit eerder op een hotelkamer gezien, en ook Dick weet niet waar hij<br />

43


voor dient. Maar als hij de badkamer ingaat en het licht aandoet, zakt de<br />

wijzer van de meter aanzienlijk. Op de wijzerplaat is een dikke zwarte<br />

streep geverfd, en als ik nog meer licht op de kamer aan doe, zakt de wijzer<br />

tot onder die zwarte streep en slaat prompt het koelkastje af. Als ik het licht<br />

weer uit doe en de wijzer voorbij de zwarte streep klimt, begint de motor<br />

van de koelkast weer te brommen. De luxe van een koelkast is je dus alleen<br />

gegund als je verder niet te veel stroom verbruikt, een fantastisch<br />

pragmatische manier van energiebezuiniging. Dick is al snel klaar met<br />

opfrissen, er komt alleen koud water uit de kraan en zo vies was hij nou ook<br />

weer niet. Ik besluit om me af te spoelen als we weer terug zijn en er<br />

misschien wel wat warm water is.<br />

Samen met Lei en Rien, en Ria en Peter gaan we op weg naar de markt.<br />

We steken de brug over de Bago-rivier over en slaan het straatje naar de<br />

markt in. Het eerste deel van de markt is voor allerlei plastic teiltjes,<br />

kommetjes, bordjes en de verdere rataplan in de meest fraaie felle kleuren.<br />

Dan komt er een stuk met kruiden-en-specerijenkraampjes, die hun waar<br />

allemaal op dezelfde wijze hebben uitgestald, en ook allemaal hetzelfde<br />

schijnen te verkopen. De concurrentieslag moet <strong>hier</strong> duidelijk nog beginnen.<br />

Via wat longyi-stalletjes en een bloemenmarktje, komen we bij de groenteen-fruitafdeling.<br />

Erg veel variatie is er niet. We willen wat bananen kopen voor de dag van<br />

morgen en die zijn er in grote hoeveelheden. Zowel kleine dikke zoete, als<br />

gewone bananen. Dick opent het koopfestijn en vraagt wat een tros zoete<br />

bananen kost. Ze vragen 400 Ks en hij wil al betalen, maar we sporen hem<br />

aan om af te dingen en 200 te bieden. Dat is duidelijk te weinig en ook voor<br />

300 krijgt hij de tros niet mee. We lopen door naar een ander kraampje,<br />

want er komen er nog genoeg. Maar overal vragen ze voor een tros van een<br />

stuk of tien bananen 400 Ks. Ondertussen zijn we het overdekte deel van de<br />

markt ingelopen, en daar wagen we nog een poging. En zowaar het lukt om<br />

een tros te kopen voor 300 Ks. Alleen voor de tros in de zak verdwijnt, haalt<br />

het marktvrouwtje er nog snel een paar bananen vanaf en overhandigt Dick<br />

grijnzend de zak met de gereduceerde hoeveel pisangs. Tegen deze<br />

handelsgeest zijn we niet opgewassen en we leggen ons erbij neer dat een<br />

tros bananen gewoon 400 Ks kost, en als je minder wilt betalen, dan krijg je<br />

ook minder.<br />

Als we het overdekte deel van de markt weer uitlopen, komen we bij het<br />

vlees. Veel vleeskraampjes zijn er niet, maar wat ze hebben, ziet er zeer<br />

behoorlijk uit. Geen zwermen vliegen op rottend vlees, of andere<br />

misselijkmakende taferelen. Bijna elk kraampje heeft stapeltjes dieprode<br />

karkassen van het een of ander liggen, alleen wat het precies is valt in het<br />

44


voorbijlopen niet te zeggen. Ik heb het er met Rien over wat het zou kunnen<br />

zijn, maar hij herkent het ook niet. Het lijkt nog het meest op een<br />

dubbelkoppige adelaar van een wapenschild, en dan valt ook het kwartje.<br />

Het zijn vogeltjes waarvan de borst en de kop zijn gekliefd en vervolgens<br />

opengeklapt, en nu geplukt met gespreide vleugels en pootjes liggen te<br />

wachten op liefhebbers. Het vlees is gedroogd en waarschijnlijk<br />

gemarineerd, waardoor het nu die bijna bordeauxrode kleur heeft. De man<br />

van het kraampje heeft al een tijdje met een brede glimlach toe staan kijken,<br />

terwijl wij over de vogeltjes gebogen stonden. Ik wapper wat met mijn<br />

handen halfhoog naast mijn lichaam en kijk hem vragend aan. Hij knikt<br />

instemmend en maakt gebaren of we deze lekkernij willen proberen. Ik<br />

aarzel even, maar ga toch maar niet op zijn aanbod in. En daar heb ik nu<br />

nog steeds spijt van<br />

De anderen zijn ondertussen gevorderd tot het hoogtepunt van de markt:<br />

de vis. In tegenstelling tot het vleesgedeelte is de stank <strong>hier</strong> niet om te<br />

harden. Toch is het er heel druk en de paadjes tussen de kraampjes heel<br />

smal, dus even snel doorlopen naar frisse lucht kun je wel vergeten. Na een<br />

tijdje begint de stank wat te wennen, en krijgen we weer meer oog voor wat<br />

er <strong>hier</strong> allemaal te koop is. Veel teiltjes en bakken met nog levende vis,<br />

kreeftjes en slakken. En vooral heel veel gedroogde vis, en juist die<br />

gedroogde vis stinkt zonder overdrijven een uur in de wind, en<br />

waarschijnlijk nog veel langer. Ria loopt kokhalzend en met tranen in de<br />

ogen zo snel mogelijk verder.<br />

Hier staan ook weer grote bakken met de grijze smurrie die ik vanochtend<br />

op het marktje bij de liggende boeddha zag. De lucht van de smurrie is iets<br />

beter te verdragen dan die van de gedroogde vis, dus het is bijna een<br />

verademing om je neus wat dichter boven deze grijze substantie te houden.<br />

Dan zie ik ook wat het is. Het zijn hele kleine visjes, garnaaltjes en wie<br />

weet wat verder nog, die ze waarschijnlijk met klei en al uit de rivier<br />

hebben geschept. En het uitdrogende slijk zorgt nu voor de onsmakelijk<br />

grijze kleur. Het gevoel van triomf vanwege het oplossen van alweer een<br />

raadsel, wordt vrijwel direct verdrongen door walging als ik me realiseer<br />

waarnaar ik sta te kijken, en hoe dicht ik erboven hang. Een man naast me<br />

zegt iets wat lijkt op ‘squid’, maar ik dacht dat squid kleine inktvisjes<br />

waren, en dat is dit zeker niet. Ik vraag hem ‘squid’? En hij bevestigt dat<br />

met ‘yes, squid’. Dus onthouden voor de rest van de reis: als er squid op de<br />

kaart staat, of iets wat er ook maar een klein beetje op lijkt: niet bestellen.<br />

Een stukje verderop heeft Dick een berg ontdekt van zeker een meter<br />

hoog en aan de voet ook een meter in doorsnee. Het heeft iets weg van een<br />

enorme lichtbruine drilpudding, en voor de lucht die ervan af komt zou je<br />

ook graag een paar blokken omlopen om hem te kunnen mijden. Uit de<br />

45


uitgebreide verhalen van de mannen die er omheen staan kunnen we niet<br />

veel meer opmaken dan dat het om vis gaat, maar wat het precies is en hoe<br />

het gemaakt wordt, zal helaas onopgehelderd blijven.<br />

We zijn aan het einde van de markt gekomen en staan nu weer op Road<br />

Number One, die Yangon met Mandalay verbindt en dwars door Bago<br />

loopt. Het straatbeeld wordt bepaald door twee fascinerende vormen van<br />

openbaar vervoer. Allereerst de stadsbussen die nog uit de Engelse tijd, eind<br />

veertiger jaren, stammen en die naar onze maatstaven plaats bieden aan<br />

ongeveer twintig personen. In Yangon had ik er ook al een paar gezien,<br />

maar <strong>hier</strong> stikt het ervan. Compleet afgeladen met minimaal vijftig man in<br />

en aan de bus, kruipen ze luid ronkend en zwaar rokend door de straten. En<br />

ze zien er uit alsof ze nog makkelijk twintig jaar meekunnen, stevig en<br />

onverslijtbaar. Daarnaast heb je hele pelotons trishaws. Een trishaw is een<br />

fietstaxi met zijspan en in de zijspan kunnen twee mensen zitten, de ene<br />

vooruit kijkend en de andere achteruit. Naast de markt staan er zeker dertig<br />

in slagorde opgesteld, wachtend op klandizie.<br />

We lopen de straat nog wat op en neer op zoek naar een biertje en<br />

ontdekken Mandalay Café, een heuse bar waar ze tapbier hebben. En ook<br />

<strong>hier</strong> is de Engelse invloed nog goed te merken, want de schuimkraag is<br />

amper twee millimeter dik en het bier is niet al te koud. Maar het smaakt<br />

voortreffelijk, kost 200 Ks per halve pint en we krijgen er nog een schaaltje<br />

pinda’s bij ook, dus wie zeurt er nog? Na het bier slenteren we terug naar<br />

het hotel, kopen onderweg nog wat flessen water en we spreken af om rond<br />

halfzeven te gaan eten.<br />

46


In het hotel is ondertussen de nodige commotie ontstaan. Op de kamer<br />

van Maartje en Elly krioelde het van het ongedierte. Volgens Maartje<br />

bewoog de vloer gewoon en zaten de kakkerlakken en torren ook tussen de<br />

lakens. Dus die wilden een andere kamer, maar dat was niet zo simpel want<br />

alle kamers van het guesthouse waren vergeven. Uiteindelijk hebben ze een<br />

kamer van de familie gekregen en waar die dan weer gaan slapen is een<br />

raadsel.<br />

Om zes uur, als ik als net klaar ben met kouddouchen, valt de stroom uit.<br />

Ik loop de gang op om te kijken of het alleen bij ons is, of dat iedereen in<br />

het donker zit. Daar is de eigenaar van het guesthouse al bezig om kaarsen<br />

aan te steken. Die is er heel rap bij, de stroom is amper tien seconden<br />

geleden uitgevallen, en nu al brengt hij weer licht in de duisternis. Ik vraag<br />

hem of het vaak gebeurt dat de stroom uitvalt, en hij zegt ‘yes, everyday six<br />

o’clock power cut’. Langzaam maar zeker komt iedereen zijn kamer uit om<br />

te kijken wat er gaande is, en verzamelen we ons bij de zithoek op de gang<br />

waar nu wat kaarsen branden. Luc komt er ook bij en zegt dat dit een<br />

geplande stroomonderbreking is. Er is niet voldoende capaciteit om de hele<br />

stad continu van stroom te voorzien, en daarom komt wijk voor wijk een<br />

tijdje zonder te zitten. Over een kwartier of een halfuur krijgt ons deel weer<br />

stroom, en zitten ze een stukje verderop in het donker.<br />

En inderdaad rond halfzeven springt overal het licht weer aan. Meteen<br />

een mooi moment om weer eens wat te gaan eten.<br />

Omdat we ons zo’n beetje allemaal rond het kaarslicht hadden verzameld,<br />

gaan we ook weer redelijk en groupe eten. We gaan op zoek naar een<br />

Chinees restaurant dat een stukje van de hoofdstraat af aan de rivier ligt, en<br />

volgens de Planet een van de betere gelegenheden in de stad moet zijn.<br />

Ondanks dat de stroom weer terug is, is er nauwelijks verlichting op straat,<br />

lang niet alle auto’s voeren licht en fietsers met licht zijn helemaal een<br />

rariteit. Dus oversteken is niet geheel zonder risico. Dat het nog donkerder<br />

kan, merken we als we de straat naar het restaurant in lopen. Je ziet er geen<br />

hand voor ogen en alleen in de verte branden een paar lampjes, dus dat zal<br />

het restaurant dan wel zijn.<br />

We komen aan een grote ronde tafel te zitten. De overige gasten zijn<br />

allebei Birmees en kijken redelijk verbaasd op als ze ons binnen zien<br />

komen. De kaart lijkt sterk op wat we eerder in Yangon en vanmiddag<br />

hadden, en jawel, ze hebben ook squid.<br />

Elly heeft al wat last van de ingewanden en wil daarom per se groenten en<br />

friet bestellen bij de uitbater. Maar het Engels van de beste man is niet<br />

toereikend om dat even snel uit te leggen. Meerdere malen probeert ze<br />

zonder veel variatie duidelijk te maken wat ze hebben wil, maar hij blijft<br />

47


haar aankijken met een blik die weinig herkenning verraadt. De hele tafel<br />

zit dit ondertussen onder stijgende hilariteit aan te zien, en uiteindelijk lijkt<br />

de boodschap toch over te komen. Als ze dan ook nog bloedserieus vraagt<br />

of hij er mayonaise bij heeft, kan niemand zijn lachen meer houden. Hevig<br />

verontwaardigd over het massale uitlachen, zegt ze dat het helemaal niet<br />

zo’n gekke vraag is, want gisteren in Yangon hadden ze wel mayo.<br />

Om kwart over acht staan we weer goed doorvoed buiten, en dat is toch<br />

wel erg vroeg om al naar bed te gaan. Dus Lei, Rien en ik gaan nog een<br />

biertje drinken bij het Mandalay Café. Als we daar aankomen komen er net<br />

een paar mensen naar buiten, en gaan de deuren dicht. We maken aanstalten<br />

om naar binnen te gaan, maar daar komt niks van in. De tent gaat sluiten.<br />

Het is tenslotte al bijna halfnegen. Enigszins teleurgesteld en toch ook wel<br />

verbaasd over deze sluitingstijden gaan we dan ook maar richting<br />

guesthouse.<br />

Onderweg passeren we een restaurantje waar nog wel licht brand, maar<br />

waar ook al niemand meer zit. We lopen er toch naar binnen en vragen of<br />

we nog iets te drinken kunnen krijgen. Dat is geen enkel probleem, en even<br />

later zitten we ieder met een heerlijk koele fles Myanmar Beer voor ons.<br />

Zelfs de ventilator wordt speciaal voor ons aangezet, wat geeneens een<br />

overdreven luxe is, want het is nog steeds knap warm en vochtig in Bago.<br />

Terwijl we met de fles bier in de hand wat reiservaringen uitwisselen, valt<br />

opnieuw de stroom uit. Deze lijkt niet echt gepland, want hij verrast ook de<br />

jongens van het restaurantje, die verwoed op zoek gaan naar kaarsen en<br />

lucifers. Dat het licht uitvalt is minder erg dan dat de ventilator het nu ook<br />

niet meer doet. Meteen valt de warmte als een zware deken over je heen, en<br />

moet de verkoeling van druppels zweet en het bier komen. Inmiddels<br />

voorzien van kaarslicht vragen we of we nog een biertje kunnen krijgen,<br />

maar hij heeft nog maar één fles. Dus die delen we dan maar, wat met deze<br />

maten toch nog ruim een glas de man is, en de stroom tijd genoeg geeft om<br />

zich van zijn dipje te herstellen voordat de glazen leeg zijn. Met ook dat<br />

laatste broodnodige vocht binnen wordt het tijd om te gaan slapen. We<br />

moeten er weer vroeg uit morgen.<br />

Op de kamer is het nog een paar graadjes warmer dan buiten, en door de<br />

stroomstoringen geeft de airco ook geen sjoege meer. Gelukkig is de matras<br />

lekker hard, zodat je er niet al te ver in wegzakt, en val ik toch nog vrij snel<br />

in slaap, geloof ik. Om een uur of twee ‘s nachts word ik weer wakker. De<br />

airco is het spontaan weer gaan doen, en heeft de kamer in een koelcel<br />

omgetoverd. Waarom hebben ze <strong>hier</strong> ’s nachts niet van die power cuts?<br />

48


dag 5<br />

Op naar de top en terug<br />

Vroeg uit de veren vandaag. De bus vertrekt om zes uur richting Kyaikto<br />

voor het tripje naar de Gouden Rots pagode. En vanaf halfzes kun je<br />

ontbijten in de zithoek op de gang waar gisteren nog zo vredig de kaarsjes<br />

brandden tijdens de power cut. Nou ontbijt ik al eigenlijk nooit, en zeker als<br />

het zo vroeg moet laat ik dat graag aan me voorbijgaan, om toch net even<br />

een kwartiertje langer te kunnen blijven liggen. Dus vlak voor zessen sluit<br />

ik me bij de groep aan. Iedereen gaat mee. Je kunt vandaag ook gewoon in<br />

Bago blijven, maar de Gouden Rots pagode is één van die bijzonderheden<br />

die we allemaal in het echt willen zien. En bovendien zitten we nog aan het<br />

begin van de reis en dan heeft iedereen nog voldoende puf om overal aan<br />

mee te doen.<br />

Rond kwart over zes rijden we bij het guesthouse weg. Het wordt een<br />

lange dag. Eerst drie uur met de bus naar het dorpje Kinpun, vanaf Kinpun<br />

een uur met een pick-up truck de Mount Kyaikto op, en dan is het nog een<br />

klein uur te voet omhoog naar de pagode. Vervolgens boven een tijdje<br />

rondkijken en daarna hetzelfde parcours in omgekeerde volgorde. Dus als<br />

alles een beetje volgens plan verloopt, zijn we rond zes uur vanavond weer<br />

terug in Bago.<br />

Het eerste uur gaat alles vrij vlot. Waarschijnlijk ook doordat ik de helft<br />

mis, omdat de slaap nog wat extra tijd claimt. Maar na een uur wordt slapen<br />

zo goed als onmogelijk. De weg wordt slechter en slechter. Thuis beginnen<br />

we al te vloeken bij een paar hobbels en als er eens in de vijftig kilometer<br />

een gaatje in het asfalt zit. Hier ben je blij als er ineens vijftig meter zonder<br />

krater voor je ligt.<br />

We waren al gewaarschuwd dat de weg niet al te best was, en dat het<br />

daarom drie uur zou duren om de amper 60 kilometer naar Kinpun te<br />

overbruggen. Maar dit overtreft mijn stoutste dromen. De chauffeur slalomt<br />

constant over de lange rechte stukken weg, om ons de allergrootste gaten te<br />

49


esparen. Over de gewone kuilen en de wandelende nieren maakt allang<br />

niemand zich druk meer, die horen er gewoon bij. Het is vrijwel<br />

uitgestorven op de weg, zodat er alle ruimte is voor de omtrekkende<br />

bewegingen. Maar dan nog gaan we regelmatig in de remmen, omdat veel<br />

van de gaten domweg te groot zijn om er omheen te kunnen rijden en er<br />

niks anders rest dan stapvoets er doorheen. Bijkomend voordeel is dat je<br />

alle tijd hebt om het langzaam hotsend en botsend voorbijtrekkende<br />

landschap in je op te nemen. Helaas rijden we de meeste tijd tussen bomen<br />

en dicht struikgewas door, en valt er niet zo heel veel te zien.<br />

Bij bijna elk dorp of gehucht staan en zitten mensen, meestal jonge<br />

vrouwen, aan de kant van de weg met grote zilverkleurige kommen en<br />

schalen en vaak met een vrolijk muziekje dat zwaar vervormd ergens uit een<br />

paar luidsprekers schalt. Eerst denk ik dat het weer om tolwachters gaat,<br />

maar ze hebben <strong>hier</strong> niet van die bamboepalen over de weg, en ik zie er ook<br />

geen groene uniformen gewichtig bij staan te staan. Bovendien rijdt de<br />

chauffeur gewoon door, en het zou ook wel al te zot zijn als ze op deze<br />

wegen nog tol gingen heffen. Dus het moet iets anders zijn.<br />

Als we met bijna roekeloze snelheid uit een van de schaarse bochten<br />

komen zeilen, wordt de brug waar we over moeten geblokkeerd door twee<br />

koeien en een aap. Tenminste, daar lijkt het in eerste instantie op. Maar als<br />

we nog nahobbelend de bus uit struikelen, zien we al van een afstandje dat<br />

er <strong>hier</strong> iets niet klopt, want deze beesten lopen op teenslippers en dragen<br />

longyi’s. Wat niet meteen opviel is dat er ook <strong>hier</strong> weer meisjes met<br />

zilveren schalen langs de weg staan. De bijrijder, die een beetje Engels<br />

spreekt, legt uit dat ze geld inzamelen voor het onderhoud van de<br />

plaatselijke pagode of iets dergelijks en dat de dansende koeien en aap hun<br />

showtje opvoeren om aandacht te trekken, wat natuurlijk weer in extra<br />

inkomsten moet resulteren. In het tijdje dat wij dit schouwspel aanschouwen<br />

en een beetje bijkomen van al het stuiteren, passeert er een handvol auto’s<br />

en ze stoppen allemaal om iets in de schalen te gooien. Dus effect heeft het<br />

zeker, en wij kunnen dan natuurlijk niet achterblijven.<br />

Erg lang blijven we er niet bij stilstaan, want Luc begint een beetje<br />

zenuwachtig te worden. De weg is een stuk slechter dan de vorige keer dat<br />

hij <strong>hier</strong> was, en hij vreest dat we langer dan de geplande drie uur nodig gaan<br />

hebben om in Kinpun te komen. En de weg wordt eerder nog slechter dan<br />

beter.<br />

In de berm staan <strong>hier</strong> en daar nog een paar opdrogende plassen. De laatste<br />

overblijfselen van de regentijd, die een week geleden zoals gewoonlijk<br />

abrupt ten einde is gekomen. De periode november tot begin februari staat<br />

<strong>hier</strong> te boek als het droge, koele seizoen, met temperaturen die zo’n beetje<br />

50


ond de dertig graden schommelen. De ideale tijd dus om er de toerist uit te<br />

hangen. Vanaf half februari beginnen de temperaturen weer te stijgen en<br />

neemt de vochtigheid langzaam toe. Totdat begin mei de moesson losbarst,<br />

die vooral in het zuiden vrijwel elke dag voor veel neerslag zorgt, met als<br />

topmaanden juni, juli en augustus. De temperatuur zakt tijdens de regentijd<br />

van bijna veertig graden tot hoog in de twintig eind oktober. En dan houdt<br />

het ineens op met regenen. Dat was dus vorige week.<br />

Met al dat water is er ook heel wat weg weggespoeld, en de geplande drie<br />

uur om Kinpun te bereiken worden er vier. Terwijl wij bij een tentje wat<br />

gaan drinken, gaat Luc snel op zoek naar een pick-up truck die ons het<br />

laatste stuk de berg op zal brengen. Dat is amper een opgave, want er is<br />

aanbod genoeg.<br />

Het wordt een kleine Nissan vrachtwagen, met achterop slicks<br />

gemonteerd. Voor wat extra grip zullen we maar denken. In de laadbak zijn<br />

een stuk of vijf planken gemaakt waar we op kunnen zitten. Via een keurig<br />

trappetje klimmen we in de laadbak en zoeken een plaatsje. De plankjes zijn<br />

tien centimeter breed en de afstand tussen twee plankjes is zó klein, dat ik er<br />

niet rechtvooruit zittend tussen pas. Dus dan maar half scheef. Alleen zit je<br />

dan met je linkerbil op het plankje en met je rechter er half naast, of<br />

andersom. Geen van tweeën echt lekker. Ik heb wel een plekje aan de<br />

zijkant, dus ik kan me vasthouden aan de reling van de laadbak. Lei, Rien,<br />

Peter en Ria zien het zitten niet zitten en gaan voorin de laadbak staan,<br />

leunend op de cabine. Achter aan het vrachtwagentje hangt nog een bak die<br />

normaal bedoeld is voor de bagage, maar daarin liften nu een paar lokalen<br />

mee.<br />

Zodra we het dorpje uit zijn, begint de weg te stijgen en we krijgen door<br />

dat er een verre neef van Michael Schumacher achter het stuur zit. De weg<br />

is uitmuntend vergeleken met het plaveisel waar we de afgelopen vier uur<br />

op hebben doorgebracht. Je zou bijna vergeten dat er wel eens gaten en<br />

hobbels in de Birmese wegen zitten, en onze coureur houdt daar dan ook<br />

totaal geen rekening mee. De weg slingert en kronkelt tegen de berg op en<br />

alle haarspeldbochten, s-bochten en chicanes worden in volle vaart<br />

genomen. Net als die gaten en hobbels trouwens. Je kunt merken dat hij <strong>hier</strong><br />

vaker is geweest. Ondanks het krampachtig vasthouden, knal ik een paar<br />

keer met mijn rug tegen de ijzeren stangen van de reling. Gelukkig ben ik<br />

niet de enige, gedeelde smart is halve smart. Maar op de terugweg ga ik<br />

mooi voorin staan, dat heb ik nu al wel bekeken.<br />

Na een klein halfuur stoppen we voor een bruggetje. Vanaf <strong>hier</strong> wordt de<br />

weg zo smal en steil dat het verder eenrichtingsverkeer is. Een kwartier lang<br />

stijgend, en daarna een kwartier dalend. En we moeten even wachten totdat<br />

51


het stijgend kwartier weer is aangebroken. Tijd dus om te gaan staan, de<br />

gegeselde rug te strekken, en om te kijken of er weer wat bloed in billen en<br />

benen wil vloeien.<br />

Het laatste stuk is zo steil dat het motortje het niet meer toelaat om al te<br />

spectaculair naar boven te scheuren. Je hoeft nu alleen nog maar uit te<br />

kijken dat je niet achterover van je plankje sodemietert. Als we tegen elf uur<br />

boven komen, maakt Schumi nog een keurige pitstop naast een trappetje<br />

waarlangs we weer voet op veilige bodem kunnen zetten.<br />

Om iets van de achterstand op ons schema in te lopen, beginnen we<br />

meteen aan de voettocht naar boven. Het is nog zo’n drie kwartier klimmen<br />

naar de Gouden Rots, Kyaiktiyo voor intimi, over een keurig aangelegd pad,<br />

dat echter wel akelig steil naar het doel leidt.<br />

Op iedere reis zitten er wel een paar van die bezienswaardigheden in, die<br />

ze op de meest onmogelijke plekken, liefst zo hoog mogelijk, hebben<br />

neergezet. En elke keer neem ik me dan weer voor, om voor de volgende<br />

vakantie te zorgen dat ik een stuk of wat van mijn honderd kilo’s kwijt ben,<br />

en bovendien te bouwen aan iets wat je conditie mag noemen. Maar op de<br />

één of andere manier komt daar nooit iets van.<br />

Vol goede moed begin ik de beklimming helemaal achteraan. Tegen beter<br />

weten in met het idee dat ik dan één voor één de hele groep voorbij kan<br />

lopen. Lei had van Luc een deelnemerslijst gekregen met daarop de<br />

geboortedata van iedereen, en daaruit bleek dat ik de jongste van het hele<br />

stel ben. Zelfs nu er sinds een dag of twee weer een jaar bij is gekomen. En<br />

als jongste kun je je het natuurlijk niet veroorloven om door de hele groep<br />

voorbij te worden gelopen, en dat is eerlijk gezegd dan ook de reden<br />

waarom ik veiligheidshalve maar achteraan begin.<br />

Het eerste stukje valt helemaal niet tegen, maar na de eerste haarspeld<br />

wordt het menens. Een kaarsrecht stuk van een meter of honderd ligt<br />

geniepig op pelgrims en toeristen te wachten, en je moet echt omhoog<br />

kijken om de volgende bocht te kunnen zien liggen. Ik zie de hele groep nu<br />

al in kleine plukjes tegen deze puist opploeteren, en het zal me niks<br />

verbazen als er vandaag een paar buiten tijd boven gaan komen. Bob, Rien,<br />

Carla, Dick en Luc verdwijnen al uit het zicht en gaan duidelijk voor de<br />

dagzege.<br />

Langs de kant van het pad zitten links en rechts wat mensen, ongetwijfeld<br />

supporters die <strong>hier</strong> de helden komen aanmoedigen op de lijdensweg naar<br />

boven. Ze beginnen ook naast Lei en Gerd und Linde te lopen, en het<br />

wachten is op het moment dat ze een fles water over het drietal leeggieten<br />

om zo enige verkoeling te verschaffen. Maar ze blijken andere diensten aan<br />

te bieden: het zijn lopende bezemwagens. Voor vijf dollar kun je in hun<br />

52


stoel stappen en je door vier man op handen gedragen naar boven laten<br />

brengen. Gerd und Linde zien er door hun leeftijd natuurlijk uit als<br />

gewillige slachtoffers. Lei is bijna een kop kleiner dan ik, maar toch de<br />

nodige kilo’s zwaarder en bij hem is het vast de omvang die deze aasgieren<br />

van Mount Kyaikto in actie heeft gebracht. Bovendien is hij nu al<br />

doorweekt van het zweet, en de beklimming is amper begonnen. Maar alle<br />

drie weten ze hun belagers af te schudden, en gaan ze manmoedig te voet<br />

verder.<br />

De groep koelies laat mij zowaar met rust, blijkbaar zit ik er nog<br />

opvallend fris bij. Ik ben dan ook aan een indrukwekkende inhaalrace bezig.<br />

Ria en Peter heb ik al achter me gelaten, en ook bij Maarten en Toos was<br />

het d’r op en d’r over. Als ik onze Duitsers voorbij loop, grapt Gerd dat hij<br />

normaal zijn vrouw altijd naar boven draagt en dat het dan een stuk sneller<br />

gaat, maar omdat hij nu wat last van zijn knie heeft, gaat dat even niet.<br />

Maartje en Elly komen ondertussen ook al in zicht, die moeten hun<br />

overmoedige start met een zware inzinking bekopen en staan bijna te voet.<br />

Verderop zie ik Lei zonder een droge draad aan het lijf eenzaam in zijn<br />

eigen tempo naar boven lopen en ik wil de sprong naar hem toe maken,<br />

maar blijf op een meter of dertig hangen en krijg het gat niet dicht. Ik moet<br />

aardig in het rood om hem te achterhalen en aangezien we nog niet op de<br />

helft zijn, besluit ik me toch maar terug te laten zakken naar de bus. Hij<br />

komt zichzelf nog wel tegen, en dan rapen we hem vanzelf op.<br />

De chauffeurs van de bus zijn vrij verrassend Gerd und Linde. Ze zijn dan<br />

wel ruim de oudsten van de groep, maar ze wandelen en fietsen dagelijks en<br />

dat laat zich <strong>hier</strong> duidelijk merken. We klimmen zo een tijdje rustig puffend<br />

en zwetend verder en krijgen af en toe een glimp van een grote klomp goud<br />

te zien, dus we weten waarvoor we het doen.<br />

In een bocht waar zowaar een beetje schaduw is, rusten we even uit. Peter<br />

heeft het heel zwaar gekregen en is wat achterop geraakt. Ria vertrouwt me<br />

toe dat hij een paar weken geleden nog aan een breuk is geopereerd, en<br />

eigenlijk is het een klein wonder dat hij alweer in koers is. Als hij amper bij<br />

ons zit, gaat een deel van de groep weer lopen. Ik weet hoe dodelijk dat kan<br />

zijn, en blijf nog een tijdje met Peter zitten bijkomen. Maartje en Elly<br />

hebben een nog grotere achterstand opgelopen, en zijn in geen velden of<br />

wegen meer te bekennen.<br />

Een paar minuten later, en weer wat bochten hoger zitten Toos en<br />

Maarten op een overdekt terrasje en roepen ‘<strong>hier</strong>heen’. Maar als je iedere<br />

paar meter gaat uitrusten, dan kom je nooit boven en ik loop door. Dat zal<br />

later een behoorlijke inschattingsfout blijken te zijn. Peter, die een paar<br />

meter achter me loopt, blijft even staan om met ze te praten.<br />

53


Een flink stuk verder, en het begint eindelijk wat minder steil te worden,<br />

haal ik Ria weer bij en ze vraagt of ik Peter nog gezien heb. Ik zeg dat hij<br />

vlak achter me loopt, maar als ik omkijk zie ik hem niet, en ook niet een<br />

paar etages lager. Ik besluit nog even op hem te wachten, maar als ik hem<br />

na een paar minuten nog niet in zicht heb, ga ik er vanuit dat hij bij Toos en<br />

Maarten is gaan zitten, en dat ze samen wel naar boven zullen komen.<br />

Vlak onder de top zit er zelfs een stukje afdaling in, het lijkt echt l’Alpe<br />

d’Huez wel. Het eerste stuk heel steil en de ene haarspeldbocht na de<br />

andere, daarna iets minder steil en nu zelfs een stukje naar beneden. Dat<br />

wordt straks nog uitkijken in die laatste bocht.<br />

Op het stuk vals plat dat volgt op het afdalinkje, haal ik Ria weer in en we<br />

lopen samen de laatste meters naar de ingang van het complex boven op de<br />

berg. Daar staat Luc ons al op te wachten met de toegangsbiljetten. Hij heeft<br />

er dan nog twee over, terwijl er toch nog zeker vijf achter ons moeten lopen.<br />

Maar hij meldt vrolijk dat er langs een terrasje, dus daar waar Maarten en<br />

Toos zaten, ook een pad rechtdoor liep, en dat je zo via een trap met een<br />

overdekte markt een heel stuk af had kunnen snijden, en nog in de schaduw<br />

ook. Maar goed, wij kunnen later tenminste zeggen dat we het hele pad in<br />

de brandende zon hebben beklommen op weg naar dit heiligdom.<br />

Zodra we het complex binnen lopen, moeten gelukkig de schoenen weer<br />

uit, zodat we onze voeten ongegeneerd wat frisse lucht kunnen geven. En<br />

dan krijgen we ook voor het eerst echt goed zicht op de wonderlijke<br />

vergulde rots die <strong>hier</strong> al sinds mensenheugenis ligt te balanceren op het<br />

randje van de afgrond.<br />

Volgens de legende die bij deze rots hoort, kreeg koning Tissa in de elfde<br />

eeuw van een kluizenaar een haar van Boeddha. De kluizenaar had de haar<br />

altijd in zijn eigen haarknotje bewaard, en hij gaf de koning de opdracht om<br />

een rots te zoeken die leek op het hoofd van de kluizenaar, en de haar in een<br />

kleine stoepa bovenop de rots te bewaren. Koning Tissa vond de rots op de<br />

bodem van de zee, die je trouwens vanaf de top in de verte kunt zien liggen,<br />

en slaagde er op wonderbaarlijke wijze in om de rots met een boot bovenop<br />

Mount Kyaikto te krijgen.<br />

Waarom hij de rots vervolgens zo precair balancerend heeft neergelegd,<br />

vertelt de legende niet. Maar de rots wordt in ieder geval in evenwicht<br />

gehouden door de haar van Boeddha. Die nu dus onder de zeven meter hoge<br />

stoepa ligt, die ze ook al op onverklaarbare wijze bovenop de Kyaiktiyo<br />

hebben weten te zetten, zonder dat ze met rots en al de diepte zijn ingestort.<br />

Ria en ik zijn nog een paar honderd meter van het doel van de dag<br />

verwijderd, en we bereiden ons in die laatste meters mentaal voor op Peter,<br />

54


die ons ongetwijfeld triomfantelijk staat op te wachten met zo’n houding<br />

van ‘waar bleven jullie nou’.<br />

Dat laatste stuk gaat weer over fel blinkende witte marmeren tegels, waar<br />

met donkergrijs en zwart nog wat figuren in zijn gelegd. Het witte marmer<br />

voelt heerlijk koel aan onder de voeten die nog branden van de steile klim.<br />

Maar je ontkomt er niet aan om stukjes over het donkergrijze, en nog erger,<br />

het zwarte marmer te lopen. En die stenen zijn door de gestaag brandende<br />

zon tot onaangename temperaturen opgewarmd.<br />

De Gouden Rots heeft wel iets weg van de Amersfoortse Kei, alleen flink<br />

wat groter. Maar dit is dan ook een rots en die in Amersfoort maar een kei.<br />

De zedi bovenop zou volgens de boekjes zeven meter hoog zijn, maar dat<br />

lijkt me eerder vier meter, en dan zal de rots zelf een goede vijf meter hoog<br />

zijn en in de breedte een doorsnee van zo’n vier meter hebben. En hij is echt<br />

helemaal rondom met een laagje bladgoud bedekt. De zedi die erbovenop<br />

55


prijkt natuurlijk ook. Dat is toch op zijn zachtst gezegd een bijzonder<br />

gezicht, zo’n grote klomp goud met een gouden torentje erop, liggend op<br />

een puntje van een bergtop met een weer strak blauwe lucht als decor.<br />

Pas als je zo’n beetje naast de Gouden Rots staat, krijg je een echt goede<br />

indruk van hoe het ding er bij ligt. Van een afstandje zie je wel dat hij<br />

gevaarlijk dicht aan het kantje ligt, maar ziet het er niet zo heel spectaculair<br />

uit. Als je er een paar meter vandaan staat, kun je goed zien dat hij grof<br />

geschat een meter over de rand van de afgrond heen steekt. En er is ruimte<br />

tussen de grond en zeg maar de achterkant van de rots, dus hij rust maar met<br />

amper een meter op de ook nog eens schuin naar voren aflopende rand. Het<br />

is echt een kwestie van balanceren, en als je niet wist dat die haar van<br />

Boeddha erbovenop lag, dan zou je je niet voor kunnen stellen hoe het<br />

mogelijk is dat die steen <strong>hier</strong> nog altijd ligt. Want bij een beetje aardschok,<br />

en die zijn er <strong>hier</strong> regelmatig, zou hij normaal gesproken onherroepelijk van<br />

zijn natuurlijke sokkel moeten vallen. Ver zal de rots tegenwoordig<br />

trouwens niet meer vallen, want er onderlangs is een mooie promenade<br />

aangelegd, zodat je hem van alle kanten kunt bekijken.<br />

Via een veredelde loopplank met reling kun je ook de allerlaatste meters<br />

naar de Kyaiktiyo overbruggen, en hem zelfs aanraken.<br />

Vlakbij dat bruggetje en wijselijk in de schaduw zit een toezichthouder,<br />

die mij aanspoort om naar de rots te gaan. Ik moet wel mijn rugzakje en<br />

fototoestel bij hem achterlaten, want je mag alleen puur dit heiligdom zo<br />

dicht benaderen en aanraken. Verder zorgt deze man er voor, dat er hooguit<br />

drie man tegelijk bij de rots zijn. Er is ook eigenlijk geen ruimte voor meer,<br />

maar misschien zijn ze ook wel bang dat je met klein groepje de geliefde<br />

Kyaiktiyo toch uit zijn evenwicht zou kunnen brengen. Die ‘hooguit drie<br />

man’ moet trouwens letterlijk genomen worden, want alleen mannen<br />

hebben het voorrecht om de Gouden Rots aan te mogen raken. Vrouwen<br />

moeten op eerbiedwaardige afstand blijven.<br />

Je kunt ook stukjes bladgoud op de rots plakken, zolang je maar niet te<br />

hard duwt. Maar dat laat ik graag aan de gelovigen over. Ik vind het niet<br />

echt kiés om een soort van offer te brengen aan iets waar je eigenlijk niets<br />

mee hebt, of niet in gelooft. Hoewel ik moet zeggen dat de boeddhistische<br />

levenswijze mij wel aanspreekt, in ieder geval veel meer dan de<br />

hedendaagse grote godsdiensten.<br />

Onder het achterste deel van de rots, dat dus niet op de grond rust, zijn<br />

een soort satéstokjes geklemd. Ze zeggen dat als het een beetje waait,<br />

Kyaiktiyo zachtjes heen en weer wiegt en dat je dan de stokjes door kunt<br />

zien buigen. Nou staat er <strong>hier</strong>boven toch een flinke bries, maar ik zie ze niet<br />

buigen.<br />

56


Ik loop weer terug over het bruggetje om plaats te maken voor echte<br />

gelovigen, of andere voorbijgangers, maar er staat helemaal niemand te<br />

wachten om mijn plaats in te nemen. Deze Gouden Rots staat toch echt in<br />

de topdrie van heiligste plekken in Birma, en het valt me nu eigenlijk pas op<br />

hoe rustig het <strong>hier</strong> is. Het is natuurlijk een hele opgave om die berg te<br />

beklimmen, en we zitten <strong>hier</strong> ook in een uithoek van het land, maar voor<br />

echte pelgrims vormt dat natuurlijk totaal geen belemmering. Het<br />

pelgrimseizoen schijnt zo rond deze tijd pas langzaam op gang te komen,<br />

maar dan nog had ik er toch wel meer verwacht dan de hooguit twintig die<br />

<strong>hier</strong> in de buurt van de rots rondlopen. Ook andere toeristen dan van onze<br />

groep zie ik eigenlijk niet.<br />

Ik maak nog een rondje over de promenade die onderlangs het gouden<br />

gevaarte loopt, en zoek een plekje om een mooi plaatje te maken van al dat<br />

goud tegen de diepblauwe achtergrond. Ik kom uit bij een boom waarin een<br />

57


sprinkhaan of een cicade of iets dergelijks een werkelijk oorverdovend<br />

kabaal zit te maken. Hij is maar alleen, want als hij stopt is het ook meteen<br />

stil en als hij weer begint is het meteen niet meer te harden van de herrie. En<br />

ik kan me niet voorstellen dat die beesten zo op elkaar zijn ingespeeld dat ze<br />

tegelijk ophouden en weer beginnen. Dit moet toch wel één van de<br />

allergrootste herrieschoppers zijn die er op deze aardkloot rondstruinen,<br />

verhoudingsgewijs dan, want ze zijn hooguit een paar centimeter groot.<br />

Een groot deel van de groep zit bij een paar vervallen picknicktafels van<br />

het uitzicht te genieten. En dat is helemaal niet verkeerd <strong>hier</strong>. Het is jammer<br />

genoeg een beetje heiig, maar je kunt nog steeds een heel eind wegkijken<br />

over groen overwoekerde heuvels en over de Golf van Mottama, waaruit<br />

dus ooit de Gouden Rots is gekomen.<br />

Een paar honderd meter naar het noorden ligt nog een bergtop, met<br />

daarop ook weer een pagode. Deze is gewijd aan de boot waarmee de<br />

Kyaiktiyo de berg op is gebracht. Daarna veranderde de boot in steen en dat<br />

is natuurlijk ook een pagode waard.<br />

Tussen waar wij zitten en de andere pagode, worden volop bamboe<br />

huisjes gebouwd, die er wel heel strak en haaks uitzien. Maar het geheim<br />

van de bouwmeesters wordt weggegeven door een paar blinkende prefabhuisjes,<br />

waar ze nog geen bamboe tegen aan hebben gebracht en waarvan<br />

het gras, dat straks als dakbedekking moet gaan dienen, nog ligt te drogen<br />

op de berghelling.<br />

Tussen die quasi bamboe huisjes liggen een paar verdwaalde kale rotsen,<br />

en op een van die rotsen ligt - je gaat het niet geloven - een miniatuur<br />

Gouden Rots compleet met gouden zedi. Is dit nou absolute wansmaak of<br />

compleet idolate verering? We zullen het niet te weten komen. Het wordt<br />

namelijk tijd om aan de terugweg te gaan beginnen, want die is nog lang<br />

zat.<br />

Vlakbij waar we de schoenen hebben staan, zwalken een paar enorme<br />

vlinders rond. Ze zijn donkergrijsblauw met een witte tekening, en de<br />

vleugels zijn zeker vijftien centimeter lang. Het gaat duidelijk niet goed met<br />

ze. Met af en toe nog een vleugelslag weten ze zich in de lucht te houden,<br />

maar het gaat niet van harte. Op een plekje in de schaduw liggen een paar<br />

van hun lotgenoten nog wat laatste stuiptrekkingen te doen en andere<br />

bewegen al helemaal niet meer. Gisteren vloog ie nog…<br />

Een stukje onder de top ligt het restaurantje waar we gaan lunchen. Een<br />

heel leger aan obers staat voor ons klaar, en ze nemen allemaal één tafeltje<br />

voor hun rekening. Tenminste, zo lijkt het in het begin te gaan. Bij het<br />

opnemen van de bestellingen beginnen we ons wat zorgen te maken. Alleen<br />

de opperober spreekt goed Engels, en de anderen staan zeer bereidwillig<br />

58


naast ons met boekje en pen in de aanslag en zeggen op alles wat wij<br />

zeggen ‘yes’, maar schrijven niks op. Dat kan nooit goed gaan. Maar ze<br />

brengen al snel een lekker koud biertje en dan zijn alle zorgen rap vergeten.<br />

Vervolgens verstrijken er handenvol minuten zonder dat er iets uit de<br />

keuken komt. Wel lopen er continu obers met een vriendelijke grijns tussen<br />

de tafeltjes door om de steeds opwaaiende kleedjes weer recht te leggen.<br />

Aan ze vragen waar ons eten blijft blijkt zinloos, want ze spreken totaal<br />

geen Engels en ons Birmees is na vier dagen ook nog steeds bedroevend,<br />

dus rest ons weinig anders dan geduldig afwachten.<br />

Als de eerste borden soep uiteindelijk arriveren, wordt het echt leuk. Ze<br />

weten niet meer wie wat besteld heeft, de meeste bestellers weten ook niet<br />

meer wat ze uitgekozen hadden, en er worden dingen gebracht die helemaal<br />

niet besteld zijn. De obers beginnen wanhopig met hun borden van de ene<br />

tafel naar de andere te lopen om hun waar maar kwijt te raken. Dan gaan<br />

mensen gewoon dingen aannemen die er wel lekker uitzien, maar daardoor<br />

krijgen degenen die dat echt besteld hebben hun eten dus helemaal niet, en<br />

gaan zitten wachten op iets dat niet meer komen gaat. Kortom de een is<br />

allang klaar met eten, terwijl de ander nog met smart zit te wachten en<br />

uiteindelijk ook maar eieren voor zijn geld kiest en alles aanpakt waarmee<br />

ze nog langskomen.<br />

En toen moest er natuurlijk nog worden afgerekend. Dat belooft helemaal<br />

feest te worden, want vrijwel niemand weet wat hij nou eigenlijk gegeten<br />

heeft. Maar dat verloopt eigenlijk teleurstellend vlotjes. De opperober komt<br />

bij iedereen langs, je moet aanwijzen wat je allemaal genuttigd hebt, aan<br />

tussendoor afruimen deden ze gelukkig niet, en vervolgens krijg je keurig<br />

de rekening gepresenteerd. Al met al heeft dit lunchavontuur toch ruim<br />

anderhalf uur geduurd en is het nu al over tweeën, dus om zes uur terug in<br />

Bago behoort niet meer tot de mogelijkheden.<br />

Op de weg naar beneden heb ik eindelijk wat voordeel van mijn gewicht.<br />

Gewoon een kwestie van je laten gaan en op tijd je voeten neer zetten.<br />

Dit keer toch maar het korte pad genomen over de markt die grotendeels<br />

met tentdoeken overdekt is. Het is een heel bijzonder marktje met allerlei<br />

geneeskrachtige en spirituele zaken. Een beetje Catweazle zou er zijn hart<br />

op kunnen halen, misschien nog wel letterlijk ook, en er uren zoetbrengen.<br />

Ze hebben er van alles: slangen, kikkers, schildpadden, hagedissen, krekels,<br />

sprinkhanen, vogeltjes en dat allemaal in smaken als levend, op sterk water,<br />

in verschillende staten van ontbinding, in mootjes gehakt, gedroogd en wat<br />

je nog meer voor lugubers kan verzinnen. Er staan ook wat normalere<br />

kraampjes tussen, met kruiden, paddestoelen, smeerseltjes en dergelijke, en<br />

ook met allerlei boeddhistische relikwieën.<br />

59


Na het marktje gaat het in sneltreinvaart naar beneden. Onderweg komen<br />

we nog wel wat onverwachte dingen tegen, zoals een paar monniken die<br />

zich in draagstoelen naar boven laten brengen. Of een groep toeristen die in<br />

een hotel vlak onder de top gaat overnachten en waarvan de bagage door<br />

dragers met enorme manden op hun rug naar boven wordt gesjouwd. Iedere<br />

drager heeft zeker vier grote tassen en nog wat klein spul in zijn mand en<br />

erop gebonden. En ze lopen, natuurlijk gewoon op hun teenslippers, voetje<br />

voor voetje en zigzaggend over de volle breedte van het pad naar boven. Ze<br />

zullen er voor Birmese begrippen aardig wat mee verdienen, maar eigenlijk<br />

is het volslagen krankjorum dat ze het doen. Die toeristen blijven maar één<br />

nacht boven, dus neem dan alleen het hoogst noodzakelijke mee, en laat de<br />

rest van je bagage lekker ergens beneden in het dorpje achter.<br />

Voor deel twee van de afdaling van Mount Kyaikto, dat per<br />

vrachtwagentje, lukt het me om een staanplaats voorin de laadbak te<br />

veroveren. Niet dat daar strijd voor nodig was, maar ik ben er toch wel blij<br />

mee. Het is wel zaak dat je je goed vasthoudt en het valt ook niet mee om<br />

mijn petje op mijn hoofd te houden, maar het is een stuk comfortabeler dan<br />

die plankjes en die vreselijke reling in je rug.<br />

Als we weer bijna beneden zijn, horen we gerochel en dat komt van<br />

ergens onder ons. Er blijkt iemand tussen de laadbak en de cabine te zitten,<br />

waar niet veel meer dan een gevaarlijk draaiende aandrijfas en wat balken<br />

van het chassis te zien zijn. Hoe die zich daar vast heeft weten te houden is<br />

een raadsel, maar het is zeker niet de veiligste plek geweest om bij deze<br />

snelheden en met veel geslinger en gehobbel de rit naar beneden te maken.<br />

En dan volgt nog het hele stuk terug naar Bago met de bus. De weg is<br />

natuurlijk nog net zo slecht als vanochtend. Luc wil FEC’s en kyats in<br />

komen zamelen voor de gezamenlijke pot. Door het slingeren en stuiteren<br />

van de bus is dat een tamelijk riskante bezigheid. Hij besluit wijselijk te<br />

blijven zitten waar hij zit, en laat het geld zijn kant op doorgeven.<br />

Die gezamenlijke pot, ook wel fooienpot, is bedoeld voor bijvoorbeeld de<br />

fooien voor het hotelpersoneel en uitgaven die we met de hele groep doen,<br />

zoals entree en taxi’s. In ieder hotel laat Luc namens de groep wat geld<br />

achter voor het personeel, en dat werkt een stuk makkelijker dan dat<br />

iedereen apart fooien gaat lopen geven.<br />

Als alle FEC’s en kyats uiteindelijk bij Luc zijn aanbeland, kunnen we<br />

ons weer op de weg en het uitzicht richten. Het dramatisch hoogtepunt van<br />

de weg vormt een stuk van ongeveer een kilometer langs een kanaal. Het<br />

bestaat alleen maar uit diepe kuilen, de weg dan, het kanaal bestaat<br />

voornamelijk uit water. In het kanaal drijven een paar vissersbootjes, en de<br />

vissers hebben al lang en breed de vis uit hun netten gehaald,<br />

60


schoongemaakt, gebakken en achter de kiezen, voordat wij die ene<br />

kilometer opgeschoten zijn.<br />

Tegen halfzes begint het ook nog eens vrij snel donker te worden, zodat<br />

de chauffeur nog voorzichtiger moet gaan rijden. Wat daarbij ook niet echt<br />

helpt, is dat als Birmezen de lichten van hun auto aan doen, ze het goed<br />

doen ook. Iedereen die we tegenkomen rijdt met grootlicht, en de wegen<br />

zijn kaarsrecht, dus je wordt al van kilometers afstand verblind.<br />

Zo langzamerhand wordt duidelijk dat we op zijn vroegst om acht uur<br />

terug in Bago zullen zijn, en het is maar de vraag of we dan nog ergens<br />

terechtkunnen om iets te eten. Voorin de bus begint wat onrust te ontstaan.<br />

Met name Maarten en Toos vinden dat dit uitstapje toch wel heel slecht<br />

geregeld is, en dat het eigenlijk geen doen is om in één dag vanuit Bago de<br />

Gouden Rots te bezoeken. Ze willen dat we bij het eerste het beste<br />

restaurant dat we tegenkomen iets gaan eten, maar volgens de chauffeur<br />

staat dat eerste restaurant pas in Bago en dat is nog ongeveer anderhalf uur<br />

rijden. Het wordt angstvallig stil in de bus.<br />

Een hele tijd later krijgen we in de verte aan de rechterkant een grote<br />

gouden verlichte pagode in het vizier. Dat moet de Shwemawdaw in Bago<br />

wel zijn, en de stemming in de bus begint weer te stijgen. Maar we rijden er<br />

niet echt naartoe, eerder er langsaf en als de pagode zelfs uit beeld<br />

verdwijnt, wordt het weer onrustiger. Totdat we plotseling rechtsaf slaan en<br />

de hoofdweg naar Bago opdraaien.<br />

Nog voor acht uur parkeert de chauffeur de bus weer in het stoffige<br />

straatje naast het guesthouse, en valt het eigenlijk allemaal wel mee. We<br />

hebben toch wel honger gekregen en willen niet het risico lopen om achter<br />

het net te vissen, dus gaan we meteen richting restaurants. Het eerste het<br />

beste dat we tegenkomen is nog open, en daar gaan we maar meteen zitten<br />

ook. Het is dezelfde Chinees als van gistermiddag, en toen was het heel<br />

goed, dus zullen we nu ook wel aan ons trekken komen. De kaart met de<br />

voornamelijk ‘sweet and sour’ en ‘hot and sour’ gerechten kennen we al<br />

bijna uit het hoofd, dus de bestellingen zijn snel geplaatst.<br />

Op tafel staan ook <strong>hier</strong> weer van die lichtblauwe plastic bestekbakken met<br />

daarin zowel stokjes als lepels en vorken. Aan een tafel in de hoek zit een<br />

deel van de familie zelf te eten. Ze eten met vork en lepel en niet met<br />

stokjes, terwijl ze zo te zien Chinees of minimaal van Chinese komaf zijn.<br />

Vreemd en interessant tegelijk.<br />

Terug in het hotel neem ik nog een verfrissende douche, want het was<br />

toch knap vermoeiend en veel zweten en stofhappen vandaag. Als ik op bed<br />

ga liggen ben ik iets minder blij met mijn harde matras dan gisteren. Mijn<br />

rug en ribben in mijn linkerzij zijn behoorlijk beurs gebeukt tegen de ijzeren<br />

61


stangen van het vrachtwagentje, en dankzij deze matras zal ik dat de<br />

komende uren niet vergeten.<br />

Gelukkig kunnen we morgen lekker bijkomen, want dan hoeven we<br />

alleen maar heel de dag in de bus te zitten op weg naar het noorden.<br />

62


dag 6<br />

Rijen, rijen, rijen in een wagentje (deel I)<br />

Je ziet weinig van een land als je niet af en toe eens wat meters maakt om<br />

de afstand tussen de interessante plaatsen te overbruggen. Vandaag<br />

beginnen we aan onze langste trektocht door Birma. Het volgende doel op<br />

de route is Kalaw, en dat ligt alles bij elkaar zo’n 500 kilometer van Bago.<br />

En als je bedenkt dat we gisteren vier uur nodig hadden voor de goed 60<br />

kilometer van Bago naar Kinpun, dan kun je op je vingers natellen dat we<br />

die 500 kilometer nooit in een dag gaan halen. Daarom is er bijna<br />

halverwege een tussenstop met overnachting gepland in Taungoo. We<br />

vertrekken rond halfacht en zullen ergens tussen drieën en vieren al op<br />

plaats van bestemming aankomen, met onderweg nog stops voor koffie en<br />

lunch ook. Dus eigenlijk wordt dit een heel relaxt dagje.<br />

Bij het instappen blijkt dat een paar bijgochems op het idee is gekomen<br />

om op een andere plek te gaan zitten. Onder het mom van ‘een ander mag<br />

ook wel eens voorin zitten’ hebben ze mijn geliefde stekken bezet. En je<br />

gaat over zo veel blijken van goede wil de eerste dagen geen trammelant<br />

schoppen, dus blijft er weinig anders over dan voorin te gaan zitten.<br />

Ik kom met Dick op de voorste twee stoelen terecht. Gelukkig is hij in de<br />

breedte een stuk minder fors uitgevallen dan ik, maar in de lengte dan weer<br />

wel iets groter. Onze beenruimte wordt beperkt door een houten schot dat<br />

moet voorkomen dat je in het trapgat van de deur lazert bij een noodstop,<br />

alsof ze die <strong>hier</strong> met deze snelheden ooit maken. Als dat schot er nou niet<br />

stond, dan waren het vorstelijke plekken, maar nu wordt het toch een beetje<br />

proppen. Doordat de stoelen vooral in de breedte aan de krappe kant zijn,<br />

passen we samen niet op twee stoelen. Of we moeten wel heel intiem<br />

worden, maar dat is ook gezien de temperatuur niet iets waar we<br />

reikhalzend naar uit hebben gezien. Dus houden we wat ruimte waardoor ik<br />

half op mijn stoel zit, dat heeft weer wel als voordeel dat ik één been kan<br />

strekken in het gangpad.<br />

63


Vandaag is het Riens beurt om jarig te zijn en hoewel hij er niet echt blij<br />

mee is, zingen we toch voor hem.<br />

Als je voorin zit beleef je zo’n busrit heel anders, dan wanneer je ergens<br />

achterin bivakkeert. Voorin ben je veel meer bezig met wat er op de weg en<br />

er vlak naast gebeurt. Terwijl je achterin juist meer let op de dingen die wat<br />

verder van de weg af gebeuren, simpelweg omdat je hetgeen dat zich voor<br />

de bus afspeelt amper kunt zien, en de dingen vlak naast de weg met zo’n<br />

snelheid voorbij flitsen dat je niet weet wat het was. Achterin zitten is toch<br />

een stuk relaxter, dus morgen gaan we weer gewoon een plekje achterin<br />

veroveren.<br />

Wat je vanaf onze eerste rij wel goed kunt zien, is hoe de chauffeur de<br />

grootste gaten in de weg omzeilt. De weg is een stuk beter dan die van<br />

gisteren, maar nog zeker niet je van het. En er wordt op talloze plaatsen aan<br />

de weg gewerkt, iets wat ik volgens mij gisteren helemaal niet heb gezien.<br />

Maar we zitten nu dan ook weer op de belangrijkste weg van het land, die<br />

Yangon en Mandalay met elkaar verbindt.<br />

Na een kleine drie uur goed opschieten, waarin we heel veel kleine<br />

dorpjes zijn gepasseerd, wordt het tijd voor de eerste koffiestop van de<br />

vakantie. Door dat half op die stoel hangen is het gevoel compleet uit mijn<br />

rechterbil verdwenen, en ben ik blij dat we er even uit kunnen. Het tentje<br />

waar we stoppen zou iedereen die <strong>hier</strong> niet bekend is argeloos voorbij<br />

gereden zijn. Het is een grijs betonnen gebouwtje dat alleen door twee<br />

bescheiden reclameborden wordt opgesmukt.<br />

Zodra de bus stopt worden er snel wat houten tafels en stoeltjes in het<br />

ondertussen vertrouwde kleuterklasformaat naar buiten gedragen. Al snel<br />

gevolgd door een paar ketels met heet water, Chinese thee en kopjes, en een<br />

lading zakjes coffeemix. De meesten hadden zich verheugd op een vers<br />

bakkie koffie, maar dat kennen ze <strong>hier</strong> niet. In plaats daarvan hebben ze de<br />

zakjes coffeemix, oploskoffie waar de melk en suiker al in zit. Het gemak<br />

dient de mens, en hoewel ik absoluut geen koffiemens ben, vind zelfs ik het<br />

lekker. Voor de gemiddelde Hollander zullen ze wel te scheutig zijn<br />

geweest met het toevoegen van de melk en suiker om het een succes op<br />

onze vaderlandse markt te laten worden, maar mij kan koffie niet zoet<br />

genoeg zijn, dus ik vind het prima zo. Er komt ook nog een schaaltje met<br />

koekjes op tafel, en die zijn ook al zo zoet. Ja, ze hebben <strong>hier</strong> duidelijk<br />

begrepen wat lekker is.<br />

Het afrekenen wordt weer een feest. De coffeemix kost 50 kyat, de thee is<br />

gratis en de koekjes kosten ook zo goed als niks. En we blijven Hollanders,<br />

dus iedereen betaalt zijn eigen hapje en drankje, en dat komt neer op nog<br />

geen 100 kyat de man. Maar er is nog een groot gebrek aan kleingeld bij<br />

64


ons, dus we komen allemaal met veel te grote biljetten aanzetten en daar<br />

hebben ze natuurlijk niet van terug. De uitbater begint steeds wanhopiger te<br />

kijken bij het zien van al die grote flappen, en bij de gedachte waar hij dat<br />

wisselgeld vandaan moet gaan toveren. Luc ziet de bui ook hangen en stelt<br />

voor om dit uit de fooienpot te betalen, en daar gaan we allemaal dankbaar<br />

mee akkoord.<br />

Voor de volgende etappe ruilen Dick en ik van plaats, zodat hij ook wat<br />

beenruimte krijgt en ik wat meer oppervlak om op te zitten.<br />

We komen nog steeds met grote regelmaat door kleine dorpjes, maar je<br />

begint langzaamaan te merken dat we verder van de grote steden af komen.<br />

De huisjes zijn meer en meer van hout en bamboe gemaakt in plaats van<br />

steen en beton. Op de weg zie je nauwelijks nog personenauto’s, het zijn nu<br />

bijna allemaal vrachtwagens, bussen of pick-up trucks.<br />

Die pick-ups hangen vrijwel zonder uitzondering zo goed als met de kont<br />

op de grond door de hoeveelheden mensen die erin zitten en eraan hangen.<br />

Als ze eenmaal op gang zijn scheuren ze nog behoorlijk door ook. Als je dat<br />

ziet ben je toch wel blij dat je niet het hele eind aan zo’n auto hoeft te<br />

hangen en stof te happen, maar dat je verzekerd van een, bij nader inzien<br />

riante, zitplaats lekker voort kunt hobbelen. En er wordt nog steeds overal<br />

op bescheiden schaal aan de weg gewerkt.<br />

Tegen enen is het tijd voor de lunch. Ik heb eigenlijk nog helemaal geen<br />

honger, maar je weet nooit wanneer je weer iets te eten kunt krijgen, dus<br />

kijk ik op de kaart of er iets kleins van mijn gading bij is. Hij lijkt weer<br />

verdacht veel op de kaarten die we tot nu toe gehad hebben.<br />

Ik heb me nog niet aan de soepen gewaagd, dus dit lijkt me een mooi<br />

moment om die eens te proberen. Keuze zat, noedelsoepen met dezelfde<br />

soorten vlees als de hot-and-sour en de sweet-and-sour gerechten,<br />

kippensoep, groentesoep en een soep waarvoor ze blijkbaar niet zo snel een<br />

Engelse vertaling wisten en die onder zijn Birmese naam op de kaart staat.<br />

Wat ik me nog van die naam kan herinneren is dat hij eindigde met de<br />

toevoeging ‘kyi’. Het is de goedkoopste van het rijtje soepen, dus het zal<br />

wel iets van een simpel bouillonnetje zijn of zo en in ieder geval niet al te<br />

veel, dus dat wordt mijn lunch.<br />

De keuken is heel rap, de meesten hebben binnen een paar minuten hun<br />

eten al op tafel. Alleen ons tafeltje komt er wat bekaaid vanaf, want wij zijn<br />

nog niet verder dan de drankjes. Als we nu ergens in Nederland in een<br />

eettentje zouden zitten, zou je denken dat het komt omdat er Duits wordt<br />

gesproken aan ons tafeltje, maar het lijkt me sterk dat de Birmezen het<br />

verschil tussen Duits en Nederlands kunnen horen, en er bovendien dezelfde<br />

65


sympathieën op na houden als in Nederland, dus het zal wel toeval zijn. De<br />

reden voor dat Duits is natuurlijk dat Gerhard und Dietlinde erbij zitten.<br />

Ik heb toch wel respect voor hun moedige keuze om met een groep<br />

Nederlanders op stap te gaan. Ze zullen ongetwijfeld weten dat Duitsers<br />

lang niet altijd even geliefd zijn bij de Nederlander, en voor hetzelfde geld<br />

zit je vier weken met een groep opgescheept die je amper aankijkt, of<br />

waarvan er amper eentje Duits spreekt of wenst te spreken, en dat zal je<br />

vakantieplezier toch niet echt ten goede komen. Linde begrijpt een beetje<br />

Nederlands, maar spreekt het niet, en Gerd spreekt nog verstaat Nederlands<br />

en al zou hij het verstaan, dan zou hij er nog niet veel van mee krijgen, want<br />

hij hoort niet al te best. Luc spreekt op zijn beurt totaal geen Duits, dus dat<br />

bevordert de communicatie tussen hem en onze Duitsers ook niet echt. Maar<br />

met een mengelmoes van Engels, Nederlands en Duits komen ze toch een<br />

heel eind. En als ze er niet uitkomen, dan hebben we altijd nog Maartje, die<br />

een tijd in Zwitserland gewoond en gewerkt heeft en fraai Schweizerdeutsch<br />

spreekt. Wat verhoudingsgewijs mooi aansluit bij het noordelijk accent<br />

waarmee ze Nederlands spreekt. Verder komt Lei uit Limburg en Carla van<br />

origine ook, dus die kunnen ook tolken als het moet.<br />

Daarnaast zijn Gerd und Linde gewoon hele aardige en bescheiden<br />

Duitsers en vindt iedereen het prima om Duits of Engels met ze te spreken.<br />

In de tijd dat we op ons eten zitten te wachten, vertellen ze dat ze uit Soltau<br />

komen. Nou ben ik daar in mijn diensttijd ook een paar keer geweest, en als<br />

ik ze dat zeg, steel ik meteen hun harten voor de rest van de vakantie.<br />

Ondertussen heeft zo zoetjesaan ook iedereen aan ons tafeltje zijn eten<br />

gekregen, alleen ik zit nu nog zonder. De andere tafeltjes zijn zelfs al aan<br />

het afrekenen, en sommigen gaan al naar buiten.<br />

Als ik me verzoend heb met het feit dat ik<br />

niks meer ga krijgen, komen ze toch nog heel<br />

voorzichtig met een gigantische dampende<br />

schaal mijn kant op. Dat blijkt mijn soepje te<br />

zijn. Hilariteit alom. Het is een bak soep waar<br />

je met een beetje goede wil drie complete<br />

families mee kunt voeden. Hij zit tot de rand<br />

toe vol en de soep is gloeiend heet, dus even<br />

snel naar binnen werken is er niet bij.<br />

Na een paar lepels breekt het zweet me aan<br />

alle kanten uit. De soep is niet alleen gloeiend<br />

heet, hij is ook nogal aan de pittige kant.<br />

Voeg daarbij de gedachte dat eigenlijk<br />

iedereen klaar is om weer verder te gaan en ik<br />

<strong>hier</strong> nog met die bijna volle soepterrine zit, en het zweten is verklaard.<br />

66


Luc komt zeggen dat ik me niet moet haasten, want het is nog maar twee<br />

uur rijden naar Taungoo dus we hebben alle tijd. Maar echt op mijn gemak<br />

zit ik niet en ik had eigenlijk nauwelijks honger. Daarom had ik tenslotte<br />

een soepje van 20 eurocent genomen, dat kon nooit veel zijn. Als de bak<br />

nog voor zeker tweederde gevuld is, houd ik het voor gezien. Koop nog een<br />

extra flesje water om mijn verbrande tong en gehemelte onderweg wat te<br />

kunnen koelen en het verloren zweet aan te vullen, en sluit me aan bij de<br />

rest van de groep die geduldig in het zonnetje zat te wachten.<br />

Voor het laatste stuk ruilen Dick en ik weer van plaats. De dorpjes waar<br />

we doorheen komen worden kleiner en ook schaarser. Langs de kant van de<br />

weg staan ook weer regelmatig de meisjes met de zilveren schalen en meer<br />

dan manshoge poppen om geld in te zamelen voor de plaatselijke pagode.<br />

Het aantal plekken waarop er aan de weg wordt gewerkt, wordt ook minder.<br />

Er valt even niet zo bar veel te zien, dus ik ga eens wat in de Lonely<br />

Planet zitten bladeren. En in korte tijd word ik heel wat wijzer. Zo vind ik in<br />

de woordenlijst dat ‘kyi’ (én ‘gyi’) groot betekent. Dus voortaan niet meer<br />

iets met ‘kyi’ bestellen als je geen honger hebt, en al helemaal geen ‘kyi’<br />

soep. En verder lees ik dat Birmezen met de handen eten, of met lepel en<br />

vork waarbij ze de vork gebruiken om het eten op de lepel te schuiven en de<br />

lepel verdwijnt in de mond. Dus vanaf nu geen stokjes meer, maar naar<br />

origineel Birmees gebruik lepel en vork, lekker makkelijk en grote happen<br />

snel klaar.<br />

Ondertussen kan Taungoo niet echt ver meer zijn. Het was nog twee uur<br />

rijden vanaf de lunch, en we zijn al weer een heel tijdje onderweg. Voor<br />

twee uur bussen draai ik normaal gesproken mijn hand niet om, maar als je<br />

besodemieterd zit en het gestaag warmer wordt, kunnen twee uren heel lang<br />

duren. Zo langzamerhand weet ik niet meer hoe ik moet gaan zitten en ik<br />

ben er bepaald niet rouwig om dat we morgen een andere bus krijgen en ook<br />

een andere chauffeur en bijrijder, hoewel er met deze chauffeurs helemaal<br />

niks mis is.<br />

Ik ben al een tijdje op zoek naar bordjes waarop staat hoever het nog is<br />

naar Taungoo. Af en toe zie ik wel bordjes staan waarvan ik het vermoeden<br />

heb dat ze dat soort informatie prijsgeven, maar de tijd dat die aanduidingen<br />

er ook in het Engels stonden ligt een heel eind achter ons.<br />

Vrijwel alles in deze contreien is in het Birmese alfabet geschreven, en<br />

dat lijkt in geen velden of wegen op het onze. Zelfs voor de cijfers hebben<br />

ze eigen tekens. Bovendien lijkt het allemaal op het eerste oog heel veel op<br />

elkaar. Alle tekens zijn in de basis rond en de verschillen zitten hem in<br />

deukjes links of rechts, extra kringeltjes, of een opening ergens in het<br />

67


ondje. Het heeft veel weg van zo’n ogentestbord waarbij je moet zeggen<br />

aan welke kant van het cirkeltje de opening zit.<br />

Met andere woorden, ik kan wel heel interessant naar die bordjes gaan<br />

zitten kijken, maar begrijpen doe ik ze toch niet.<br />

Na nog wat in het ongewisse doorhobbelen, wordt het stilaan drukker op<br />

de weg. Altijd een teken dat je dichter bij een stad komt, en jawel, er<br />

verschijnt een zeer fraai vormgegeven plaatsnaambord met daarop een hoop<br />

rondjes en kringeltjes, maar ook duidelijk leesbaar: Taungoo.<br />

Rond halfvier zijn we in het hotel, dat wel verdacht luxe aandoet als je het<br />

vergelijkt met de gebouwen die er rondom staan en wat we verder zo snel<br />

van de stad gezien hebben. Hier bekruipt me weer zo’n gevoel van: zou dit<br />

geen staatshotel zijn?<br />

We nemen afscheid van de chauffeur en zijn bijrijder. Luc is duidelijk<br />

niet happy met deze situatie. Normaal blijven de chauffeur en bijrijder met<br />

de bus de hele reis bij de groep. Waarom dat deze keer niet zo is, is hem<br />

niet verteld. Bovendien staan we nu ergens midden in het land en moeten<br />

we maar afwachten of er morgenochtend wel een andere bus met chauffeur<br />

voor ons klaar zal staan. Maar goed, dat zijn zorgen voor morgen en na een<br />

bier en wat uitleg van Luc gaan we, de vier mannen, de stad nog even<br />

verkennen.<br />

Luc heeft voor ons gemak een kaartje gemaakt van de omgeving van het<br />

hotel met een leuke wandelroute, want geen enkele reisgids eert Taungoo<br />

met een plattegrondje. Direct achter het hotel ligt een stoffig straatje met<br />

aan de kant van het hotel schooltjes en andere officieel uitziende betonnen<br />

gebouwen en aan de andere kant, aan de rivieroever, zeer eenvoudige<br />

bamboe huisjes waarvan degene het dichtst bij de rivier op houten palen zijn<br />

gebouwd.<br />

We maken <strong>hier</strong> duidelijk indruk, vooral Lei en ik trekken het nodige<br />

bekijks. Allebei lang, flink aan de maat, blond en ook nog eens elk voorzien<br />

van een baardje, dat komt <strong>hier</strong> niet elke dag door hun straatje. Iedereen die<br />

we tegenkomen lacht. Of ze ons toelachen of uitlachen is niet helemaal<br />

duidelijk en maakt ook eigenlijk weinig uit.<br />

Bijna aan het eind van het straatje zit een hele familie een nieuw huis in<br />

elkaar te vlechten. Met een soort machete worden van dikke bamboestokken<br />

in de lengte repen van zo’n vijf centimeter breed gehakt, en de jongen die<br />

dat doet gaat daar gewoon mee door terwijl hij ons met grote ogen aankijkt.<br />

Ik ben benieuwd hoeveel vingers hem dat gekost heeft. De repen worden<br />

door de vrouwen en wat in de weg lopende kinderen in een mat gevlochten<br />

van ruim twee meter breed en een meter of vijf lang, en dat zal straks<br />

68


waarschijnlijk een nieuwe muur worden. Weer eens wat anders dan eens in<br />

de zoveel jaar een nieuw behangetje.<br />

Aan het eind van het straatje ligt er links een brug over de rivier. We<br />

lopen de brug op om de huisjes langs de rivier eens van de andere kant te<br />

kunnen bekijken en we staan een beetje te dubben of we er een foto van<br />

zullen nemen. Fotograferen van, en in de directe omgeving van bruggen is<br />

uit spionageoogpunt verboden in dit land, maar dit is een aardig plaatje en<br />

wie gaat ons <strong>hier</strong> tegenhouden zou je denken. Dan ontdekt Rien aan de<br />

overkant van de brug in de schaduw op een stoeltje een militair met het<br />

geweer op schoot. Hij dus.<br />

Als we zonder foto verder lopen en het kaartje raadplegen om te kijken<br />

welke kant we op moeten, blijkt dat plattegrondje een wel heel abstracte<br />

voorstelling te zijn van de werkelijkheid. Zonder overtuiging lopen we een<br />

straat in, die later de verkeerde zou blijken te zijn, zodat we van Luc’s route<br />

niet veel gezien hebben. Maar globaal lopen we toch in de goede richting en<br />

Taungoo is nou ook weer niet zo’n wereldstad dat je hopeloos zult<br />

verdwalen.<br />

Onze alternatieve route voert door stille straatjes waar de enkeling die we<br />

tegenkomen ons nog verbaasder aankijkt dan in het straatje van net. We zijn<br />

er ondertussen achter dat we lichtelijk het spoor bijster zijn, en besluiten dat<br />

we wel zien waar we uitkomen. We weten dat we weer richting de<br />

hoofdweg lopen, dus het gaat vanzelf goedkomen. Als we weer op de<br />

drukke hoofdweg uitkomen, is het hoogtijd voor een biertje.<br />

Rien is jarig, dus die gaat ons trakteren op zo’n koele goudgele rakker.<br />

Maar dat klinkt simpeler dan het is. Ten eerste barst het <strong>hier</strong> niet van de<br />

69


cafés, en als we er dan één vinden, hebben ze geen bier. De naam van die<br />

tent was, geloof het of niet: Min Min Café. What’s in a name? Gelukkig zit<br />

er twee deuren verder nog een café en daar hebben ze wel bier.<br />

We krijgen het beste tafeltje van het huis: aan straat. Er valt een hoop te<br />

zien <strong>hier</strong>. Taungoo is zo’n beetje het centrum van de houtkap in Birma, en<br />

er komen continu zware vrachtwagens met enorme ladingen hout langs.<br />

Schuin tegenover het café is een pick-up stop, en daar staat een mannetje of<br />

vijftig op vervoer te wachten. Twee pick-ups later is de hele groep<br />

verdwenen. Het blijft een fascinerend schouwspel om te zien hoeveel<br />

mensen er in en aan zo’n auto kunnen, en dan hebben ze nog van alles en<br />

nog wat bij zich ook.<br />

Als we het biertje, eigenlijk moet je dat met deze inhoudsmaten gewoon<br />

bier noemen, ophebben, lopen we weer langzaam terug naar het hotel. Om<br />

halfzeven neemt Luc ons mee naar het blijkbaar enige redelijke restaurant<br />

van de stad, en tot die tijd kunnen we nog wat luieren, in het dagboek<br />

schrijven en een beetje tv kijken.<br />

Ze ontvangen <strong>hier</strong> twee staatszenders, BBC World en nog een paar<br />

zenders waarvan de ontvangst zo slecht is dat ik niet kan zien wat het is. Het<br />

hotel in Yangon had ook nog CNN in de aanbieding. In Yangon viel het me<br />

al op dat er veel schotelantennes op de daken stonden en ook in Bago en<br />

zelfs <strong>hier</strong> heeft zeker een op de vijf huizen zo’n ding op het dak staan. Die<br />

zullen ze toch niet alleen hebben om braaf naar de staats-tv te kunnen kijken<br />

lijkt me, en zo heeft het volk toch toegang tot ongecensureerd nieuws uit de<br />

buitenwereld. Of zouden misschien alleen militairen het recht hebben om<br />

een schotel op hun dak te mogen zetten?<br />

Van die staatszenders word je niet vrolijk trouwens. Het eerste net is een<br />

soort nieuwszender, waarop alleen binnenlands nieuws te bewonderen valt,<br />

en in elk item spelen mannen in donkergroene uniformen de onberispelijke<br />

hoofdrol. Op het andere kanaal is een intrigerende live propaganda show<br />

bezig met alleen maar winnaars. Een zaal vol kinderen en begeleidende<br />

ouders zit keurig te wachten totdat ze op het podium worden geroepen, waar<br />

de kinderen een medaille omgehangen krijgen en een oorkonde in een<br />

overigens zeer fraaie houten lijst in ontvangst mogen nemen uit handen van<br />

alweer zo’n hoge pief in een donkergroen pakje. De weg naar de militair toe<br />

wordt met nederig gebogen hoofd afgelegd, en ook het aannemen van de<br />

oorkonde gebeurt zonder de gulle gever aan te kijken. Als er weer een rijtje<br />

kinderen is afgewerkt, marcheert de militair af, worden er nieuwe<br />

oorkondes klaargezet op een tafel, wordt een nieuwe schaal met medailles<br />

ten tonele gevoerd, komt er een verse officier op en begint het spektakel<br />

gewoon weer van voren af aan.<br />

70


Om halfzeven staat iedereen paraat om te gaan eten. De bus, de oude nog,<br />

staat met draaiende motor voor de deur. Het restaurant schijnt nogal een<br />

stukje weg te zijn, en Luc vindt het veiliger om er per bus naartoe te gaan<br />

vanwege het drukke verkeer dat <strong>hier</strong> nauwelijks verlichting voert en het<br />

complete gebrek aan straatverlichting. Dus we stappen in, de chauffeur rijdt<br />

weg, geeft drie keer gas en stopt langs de kant van de weg. Iedereen vraagt<br />

zich af wat er aan de hand is. Er is helemaal niks aan de hand, we zijn bij<br />

het restaurant. Commotie en verontwaardiging alom: die paar honderd<br />

meter hadden we toch wel kunnen lopen?<br />

Na het eten, met vork en lepel, lopen we in ieder geval gewoon terug naar<br />

het hotel. Het is amper acht uur als we weer terug zijn, en de temperatuur is<br />

nog heel aangenaam.<br />

Een ideaal moment dus om nog even buiten te zitten en wat te drinken.<br />

Op de parkeerplaats van het hotel staan twee grote banken, waar we ons<br />

bijna voltallig op installeren. We halen binnen wat flessen bier en<br />

muggenolie, want met dat riviertje <strong>hier</strong> vlakachter en met de verlichting van<br />

het hotel, die de enige lichtpunten in de wijde omtrek vormen, gonst het <strong>hier</strong><br />

geniepig.<br />

Op dit soort reizen gaan er altijd wel paar mensen uit de gezondheidszorg<br />

of aanverwante types mee, maar dit keer is het echt raak. Bob, Lucy, Ria,<br />

Peter, Maartje en Carla werken allemaal in de zorg, en het duurt dan ook<br />

niet lang of het gesprek gaat over de werkdruk en de beroerde salariëring in<br />

die sector. Ria komt nu helemaal in haar element. Ze is al bepaald niet een<br />

van de stilsten in de groep en als het gesprek dan ook nog eens in haar eigen<br />

straatje komt, is ze niet meer te houden. Ze zit in de OR van het ziekenhuis<br />

en kent zo te horen alle regeltjes, plichten en rechten uit het hoofd, en ze<br />

strooit in haar zangerige Zaans lustig met tips hoe de anderen hun eigen<br />

situatie kunnen verbeteren.<br />

Als we ongeveer toe zijn aan verse versnaperingen, draait er een grote<br />

zeer luxe Toyota 4WD de parkeerplaats van het hotel op. Maar hij komt niet<br />

ver, want wij zitten in zijn pad. Hij blijft staan wachten, uiteraard met veel<br />

groot licht op, blijkbaar totdat wij voor hem opzij gaan. Daar voelen we niet<br />

echt veel voor, want een stukje verderop staat er nog een hek van de<br />

parkeerplaats open, en wij vinden dat hij daar maar naar binnen moet. Deze<br />

status-quo houdt ruim een minuut stand, en dan rijdt onze imposante belager<br />

toch maar via het andere hek naar binnen. Er stappen drie mannen in van<br />

die legergroene pakken uit en ze lopen, ons niet al te vrolijk aankijkend, het<br />

hotel binnen. Als dat maar geen oorlog wordt.<br />

Wanneer ook de flessen van de tweede ronde leeg zijn, gaan we het bed<br />

maar weer opzoeken. Het begint toch wel te wennen om zo vroeg te gaan<br />

slapen.<br />

71


dag 7<br />

Rijen, rijen, rijen in een wagentje (deel II)<br />

Vandaag dus deel twee van de Bago – Kalaw trip. Het vertrek is gepland<br />

om zeven uur en er staat zowaar een nieuwe bus met chauffeur en bijrijder<br />

gereed om ons nog verder noordwaarts te brengen. De chauffeur heet Su<br />

Yee en zijn bijrijder San Yee, om het leven eenvoudig te houden<br />

waarschijnlijk. Ze zien er allebei nog heel jong uit. De bagage gaat weer op<br />

de achterbank en ik zie tot mijn opluchting dat de vertrouwde rangorde in<br />

de bus in ere is hersteld, zodat ik weer ergens achterin kan gaan zitten.<br />

Luc is ondertussen in gesprek geraakt met twee van die groene mannen<br />

die gisteravond kwaadkijkend uit de enorme Toyota stapten. Het blijken<br />

generaals te zijn, en ze proberen druk gebarend en met steeds luidere stem<br />

Luc van iets te overtuigen. Ik weet alleen niet wat, misschien heeft het iets<br />

van doen met het akkevietje van gisteravond. Ik ga wat dichterbij staan<br />

zodat ik het gesprek kan volgen, maar het gaat over iets heel anders.<br />

Niet al te ver van Taungoo blijkt een olifantenwerkkamp te zijn, waar ze<br />

olifanten fokken die worden ingezet op de teakhoutplantages van de Karen<br />

minderheid die <strong>hier</strong> in de heuvels woont. Toevallig brengt een minister<br />

vandaag een bezoek aan dit gebied, vergezeld van een legertje journalisten<br />

en een tv-ploeg. En de generaals zouden het op prijs stellen als wij het<br />

bezoek van de minister aan het olifantenkamp zouden bijwonen.<br />

Maar Luc moet helemaal niks van het militaire bewind hebben en wil<br />

zeker niet meewerken aan dergelijke propaganda, waarin de blije toeristen<br />

uitgebreid op de staatszenders getoond worden aan de zijde van de minister.<br />

Dus zegt hij dat zo’n uitstapje ons hele reisschema in de war gaat schoppen<br />

en dat we daarom onmogelijk aan hun verzoek gehoor kunnen geven. De<br />

generaals praten nog een tijdje op hem in, maar hij houdt voet bij stuk.<br />

Als de groenen begrijpen dat ze geen succes gaan hebben, vragen ze<br />

waarom wij in dit hotel hebben geslapen, en niet in één van de staatshotels<br />

van Taungoo. Luc antwoordt dat wij daarvoor waarschijnlijk dezelfde reden<br />

hadden als zijzelf: het is het enige redelijke hotel in de stad. En dat wij<br />

72


daarnaast proberen om zo min mogelijk geld in de staatskas te laten vloeien.<br />

Daar hebben ze geen weerwoord meer op, en wensen ons toch nog een<br />

goede vakantie in hun mooie Myanmar.<br />

Het was dus toch geen staatshotel. Dat valt niet tegen en ik zal in het<br />

vervolg bij dit soort vraagtekensoproepende gevallen de reisorganisatie het<br />

voordeel van de twijfel gunnen.<br />

De nieuwe bus is wat anders ingedeeld dan de vorige. In deze hebben we<br />

drie stoelen per rij, twee links van het gangpad en eentje rechts, met een<br />

klapstoeltje in het gangpad. Tegenover twee keer twee stoelen per rij in de<br />

vorige. Hierdoor zijn de stoelen gelukkig een stukje breder, maar die<br />

verloren stoel per rij moet ook weer goedgemaakt worden, en dat is gedaan<br />

door op de beenruimte te besparen, zodat er een paar rijen meer in de bus<br />

passen. Ik kan net niet recht vooruit op mijn stoel zitten, maar zelfs een<br />

beetje scheef zit altijd nog beter dan in de vorige bus. Ik ben dus wel blij<br />

met deze verandering.<br />

We hebben amper een paar honderd meter gereden als Su Yee de bus al<br />

langs de kant van de weg zet. San Yee springt eruit en verdwijnt een smal<br />

steegje in. Het duurt even voor we het doorhebben, maar er moet getankt<br />

worden. Ook tanken in Birma is een belevenis op zich. Er zijn staatstankstations<br />

die er ongeveer net zo uitzien als een witte pomp in Nederland.<br />

Maar daar kun je maar een zeer beperkt aantal liters (eigenlijk gallons) per<br />

week tanken, want brandstof is een schaars goedje in dit land. Busjes zoals<br />

de onze halen nog geen halve dag op dat rantsoen, dus moeten ze een groot<br />

deel van de benzine op de zwarte markt zien te krijgen. Daar kost een gallon<br />

wel ruim tien keer meer dan bij de staatspomp, maar dan nog koop je een<br />

liter voor nog geen 200 kyat.<br />

De clandestiene pompen hebben blijkbaar weinig te vrezen van de<br />

overheid, want het tanken gebeurt gewoon aan de kant van de weg en op<br />

redelijk grote schaal. En een onopvallende bezigheid kun je het ook niet<br />

noemen. Eerst wordt er een gammele driepoot naast de bus gezet, daarop<br />

komt een roestige emmer met aan de onderkant een tuitje met slangetje, en<br />

in de emmer wordt een plastic vergiet gehangen. Vervolgens worden er wat<br />

jerrycans vanuit het steegje naar de weg gesleept en wordt de inhoud<br />

daarvan in een maatemmer overgegoten. Die maatemmer wordt op zijn<br />

beurt, na een goedkeurend knikje van San Yee, weer leeggegoten in de<br />

roestige emmer met vergiet, en zo loopt de benzine dus via het slangetje de<br />

tank in. Ik schat dat er een goeie 100 liter in de tank kan, dus het duurt een<br />

klein kwartiertje om de tank te vullen.<br />

Hadden ze de bus niet beter af kunnen tanken voordat ze ons op kwamen<br />

halen? Dat had toch al weer een kwartier reistijd gescheeld. Maar dat zijn<br />

73


Westerse gedachten en die moet je thuislaten als je naar deze kant van de<br />

wereld komt.<br />

Als we een uurtje onderweg zijn, vallen een paar dingen op. Ten eerste is<br />

deze bus een stuk stiller dan de vorige, ten tweede deze chauffeur rijdt veel<br />

voorzichtiger en dus langzamer, en ten derde de weg wordt slechter en is<br />

niet veel beter dan tussen Bago en Kinpun. En dus zijn ze weer overal bezig<br />

om de grootste kuilen en gaten te dichten.<br />

Het is een publiek geheim dat dit werk aan de weg dwangarbeid is. De<br />

mensen uit de streek worden door het regime gedwongen om de wegen in<br />

hun omgeving te onderhouden, en vaak zie je bij de werkzaamheden wel<br />

ergens een gewapende militair verdekt opgesteld een oogje in het zeil<br />

houden. En ook als je die niet ziet is het vrijwel zeker dwangarbeid, want<br />

het bewind heeft de bevolking in zo’n beklemmende greep dat toezicht<br />

eigenlijk geeneens nodig is. De wegwerkers zijn dus geen dieven of<br />

misdadigers, maar gewone dorpelingen en boeren, en zowel man als vrouw.<br />

Je ziet eigenlijk alleen jonge mensen dit werk doen, wat niet verwonderlijk<br />

is, want het gaat allemaal nog met de hand en het is loodzwaar.<br />

Zo net na de regentijd is het hoogseizoen in de wegenbouw. Het werk<br />

wordt kleinschalig aangepakt, maar zonder machines kun je ook niet veel<br />

anders. De stukken weg die onderhanden worden genomen zijn meestal niet<br />

langer dan een meter of twintig, dertig. En dan ook nog alleen maar de<br />

linker- of de rechterhelft, zodat het verkeer gewoon van de weg gebruik kan<br />

blijven maken, want dit is de enige weg tussen de twee grootste steden van<br />

het land en die kun je niet zomaar even afsluiten.<br />

Langs de kant van de weg worden grote brokken steen door de vrouwen<br />

met voorhamers en kleinere hamers tot hanteerbare stukken geslagen. En de<br />

enige bescherming die ze tijdens dat werk dragen, is een bamboe hoed tegen<br />

de zon en een doekje voor de mond tegen het stof. De stenen worden over<br />

het te repareren stuk weg uitgespreid, waarbij de oude laag meestal niet<br />

wordt weggehaald, maar als ondergrond dient.<br />

Een stukje verderop wordt door de mannen de teer in oude vaten verhit,<br />

wat met een enorme hoeveelheid rook en vlammen gepaard gaat. Ook zij<br />

dragen nauwelijks bescherming, alleen een petje tegen de zon. De teer<br />

wordt in kannen van hooguit een paar liter gegoten en vervolgens met de<br />

hand uitgegoten over de stenen die daar al op lagen te wachten. En dat<br />

gebeurt allemaal gewoon op teenslippers.<br />

Ik heb maar op een paar plekken gezien dat dit teren met een kleine<br />

machine gebeurde. Het walsen gebeurt wel met een echte wals.<br />

Bij kleinere gaten, die enigszins geïsoleerd in een redelijk stukje weg<br />

liggen, wordt het gat door de vrouwen steen voor steen opgevuld en met een<br />

74


eetje passen, meten en draaien het geheel zo vlak mogelijk gemaakt.<br />

Daarna komt er nog een laagje teer over en is er weer een gat verdwenen.<br />

Voor een tijdje althans, want als er een paar zware vrachtwagens<br />

overheen gedenderd zijn, dan beginnen de stenen alweer los te komen. En<br />

tegen de tijd dat de volgende moesson langskomt, zijn er weer minstens<br />

zoveel gaten om te dichten.<br />

The Beatles hadden in 1967 in ‘A Day in the Life’ de briljante tekst:<br />

‘Four thousand holes in Blackburn, Lancashire.<br />

and though the holes were rather small,<br />

they had to count them all.<br />

Now they know how many holes it takes to fill the Albert Hall.’<br />

Maar als ze de gaten hadden geteld in ‘the Road to Mandalay’, waar ze<br />

het een jaar later in ‘Not Guilty’ over hebben, dan hadden ze toen al<br />

geweten hoeveel gaten er nodig gingen zijn om de Millennium Dome te<br />

vullen.<br />

Bij de coffeemix-stop hoor ik Luc aan de chauffeur vragen hoe laat hij in<br />

Kalaw denkt te zijn. Su Yee schat dat dat rond halfnegen zal zijn. In de<br />

reisbeschrijving, die we vooraf hebben gekregen, staat dat we om ongeveer<br />

vijf uur in Kalaw zullen zijn. Luc wordt dan ook niet echt vrolijk van Su<br />

Yee’s antwoord en vraagt lichtelijk geïrriteerd of hij niet wat harder kan<br />

rijden. Dat is trouwens helemaal niet zo’n gekke vraag, want met het tempo<br />

dat deze chauffeur er op nahoudt, zou een beetje mountainbiker, op een<br />

gewone racefiets kom je niet ver op deze wegen, het niet moeilijk hebben.<br />

De stop is in een klein dorpje en naast het tentje waar we wat drinken is<br />

een marktje op straat. In de schaduw zitten een paar vrouwen op hun hurken<br />

pepers, tomaten, knoflook en andere mij onbekende waar te koop aan te<br />

bieden. De varkentjes scharrelen er ook rond, op zoek naar rot en ander<br />

onverkoopbaar spul dat er voor de zwijnen wordt gegooid.<br />

De consternatie onder de dames is weer hoog als we tussen ze door lopen.<br />

Onze toch al dwaze, grote, witte verschijningen worden nog eens versterkt<br />

doordat de meeste mannen in korte broek rondlopen. Eigenlijk is het <strong>hier</strong><br />

‘not done’ om met grotendeels onbedekte benen rond te lopen, maar als je<br />

de hele dag in een warme bus zit, is zo’n korte broek toch wel lekker.<br />

Helemaal vreemd zullen ze er toch ook weer niet tegenaan kijken, want je<br />

ziet bij veel mannen die aan het werk zijn dat ze de longyi tot een soort luier<br />

hebben opgeknoopt om meer bewegingsvrijheid te hebben. Die blote benen<br />

75


hebben ze dus wel vaker gezien, alleen waarschijnlijk niet zo wit en ook<br />

niet met zoveel haar erop.<br />

Terwijl ik over dat marktje loop, zie ik eindelijk een heuse ossenkar<br />

aankomen. Als je thuis iets leest over Birma, dan worden de ossenkarren<br />

daar altijd in genoemd. Je krijgt de indruk dat dat <strong>hier</strong> vrijwel de enige vorm<br />

van transport is, maar tot nu toe hebben we ze amper gezien. Onderweg zijn<br />

we er al wel een paar voorbijgereden, maar dat gaat dan toch nog zo snel dat<br />

je ze niet echt goed kan bekijken.<br />

Twee statige weldoorvoede spierwitte ossen trekken op hun dooie<br />

gemakje een platte kar met grote wagenwielen, die in dit geval beladen is<br />

met bossen bamboe. De menner zit bovenop de lading en heeft de touwtjes<br />

lichtjes in handen. Deze ossen hoef je niet veel wijs te maken, die hebben<br />

dit duidelijk vaker gedaan en ze sjokken zelfs ons onverstoorbaar voorbij.<br />

Het is een schitterend idyllisch plaatje, dat de gemiddelde Westerling al<br />

gauw als kenmerkend voor de armoe in het land zal bestempelen. Maar<br />

eenvoud hoeft zeker geen armoede te betekenen.<br />

Echte armoede, of beter ellende, ben ik eigenlijk nog niet tegengekomen,<br />

ook bedelaars zie je niet of nauwelijks, zelfs niet in Yangon. De mensen<br />

bezitten weinig, moeten keihard werken om het hoofd boven water te<br />

houden, en worden daarnaast ook nog eens onderdrukt door de eigen<br />

regering. Maar een tekort aan voedsel lijkt er niet te zijn, je ziet geen<br />

mensen in vervuilde of versleten kleren, en ze zijn altijd vriendelijk en<br />

goedlachs.<br />

De rest van dag rijden we door niet al te afwisselend landschap. Het is<br />

nog steeds voornamelijk vlak en het is heel groen, wat betekent dat de<br />

bomen veelal het uitzicht ontnemen. Je kunt wel merken dat het steeds<br />

dunner bevolkt gebied is waar we doorheen komen. Het komt nu regelmatig<br />

voor dat we minutenlang geen enkele witte zedi kunnen bekennen tussen de<br />

bomen, terwijl je een stuk zuidelijker er op elk moment altijd wel één of<br />

zelfs een paar zag staan. Het gebrek aan afleiding en de lengte van de rit<br />

maken de oogleden zwaar en ik dommel dan ook een paar keer weg.<br />

Gelukkig blijft de weg niet al te best, dus je wordt meestal vrij snel weer<br />

wakker geschud.<br />

Ondertussen hebben Rien en Ria elkaar gevonden. Ria heeft een<br />

indrukwekkende rugtas vol met lenzen en ander fototoesteltoebehoren,<br />

inclusief boek hoe in welke en elke situatie de mooiste foto’s te maken, en<br />

ze volgt al geruime tijd een fotocursus. Rien is ook meer dan een simpele<br />

vakantiefotograaf, en ze wisselen uitgebreid tips en handigheidjes uit om<br />

straks nog mooiere plaatjes in het fotoalbum te kunnen plakken.<br />

76


Tegen vieren verlaten we de weg naar Mandalay en gaan we oostwaarts<br />

verder richting Kalaw, dat nu nog bijna 100 kilometer verderop ligt.<br />

Daarvan gaat ook nog een deel door de bergen, dus de chauffeur zat<br />

helemaal niet zo gek met zijn aankomsttijd van halfnegen. We hebben<br />

amper onze steven van het noorden afgewend, of het landschap wordt een<br />

stuk kaler. Het is nog steeds groen zat, maar het aantal bomen is drastisch<br />

verminderd, waardoor je ineens weer veel meer te zien hebt.<br />

Recht voor ons liggen ook plotseling bergen. Daar zijn ze dan eindelijk:<br />

'Mountains of Burma', het op twee na beste nummer van Midnight Oil,<br />

waarin ze het ook al uitgebreid hebben over de ‘Road to Mandalay’. Dat is<br />

toch een populair stukje weg waar we de laatste anderhalve dag op hebben<br />

doorgebracht.<br />

Tegen vijven bereiken we de bergen en het is nu dus ook gedaan met de<br />

vrijwel kaarsrechte wegen. Reed Su Yee op het vlakke al niet te hard, <strong>hier</strong><br />

in de bergen wordt het echt kruipen. Niet dat hij er veel aan kan doen. De<br />

weg is behoorlijk steil en zo heel sterk is de motor van de bus niet, dus al<br />

zou hij willen, veel sneller gaat het gewoon niet. De weg is ook een<br />

weggetje geworden.<br />

Het is bijna louter vrachtverkeer wat <strong>hier</strong> de berg op en af zwoegt. En als<br />

er tegenliggers aankomen, moet er een plaats worden gezocht waar we<br />

elkaar kunnen passeren. Dat zijn trouwens zelden vloeiende passeerbewegingen.<br />

Meestal gaat het stapvoets, of één van twee blijft zelfs<br />

stilstaan. Door de vele kuilen in de weg wiegen de vrachtwagens en ook ons<br />

busje van links naar rechts, en als ze bij het passeren toevallig alle twee naar<br />

het midden van weg overhellen, bestaat de kans dat ze elkaar raken. Als dat<br />

bij een redelijke snelheid gebeurt, levert dat natuurlijk heel wat schade op,<br />

vandaar dus voorzichtigheid troef.<br />

Rond zes uur is het donker geworden en dan wordt het nog avontuurlijk<br />

ook. Uiteraard staat er <strong>hier</strong> totaal geen verlichting langs de weg, waardoor<br />

het zien van de kuilen en het zoeken van plaatsen waar je elkaar kunt<br />

passeren een heel stuk lastiger wordt. Bovendien rijdt ook <strong>hier</strong> iedereen<br />

constant met groot licht, en op de meeste vrachtwagens zitten heel wat<br />

lampjes, dus Su Yee wordt ook nog eens regelmatig verblind.<br />

Aan het passeren gaat in het donker een heel ritueel vooraf. Als ze nog<br />

ongeveer honderd meter van elkaar af zijn, gaan de chauffeurs zoeken naar<br />

een plaats waar ze elkaar kunnen passeren. Als ze zo’n plek vinden, stoppen<br />

ze daar en doven de lichten. Dat is een teken naar de ander van ‘kom maar,<br />

je kunt er <strong>hier</strong> langs’. Het komt voor dat ze ongeveer tegelijkertijd zo’n plek<br />

vinden, en dan staan ze dus als een stel uitgedoofde draken tegenover<br />

elkaar. De eerste die in zo’n situatie zijn lichten weer ontsteekt, gaat rijden.<br />

77


Het tegenovergestelde gebeurt ook een paar keer, geen van beide vindt<br />

een geschikte passeerplek voordat ze vlak bij elkaar zijn en dan wordt de<br />

situatie licht penibel. Een van de twee moet een stuk achteruit, maar op dit<br />

smalle slingerweggetje doe je dat liever niet. Vooral niet omdat we<br />

ondertussen redelijk hoog zitten en ze van vangrail of iets dergelijks <strong>hier</strong><br />

nog niet gehoord hebben. Meestal is het degene die aan de bergkant zit die,<br />

gestuurd door zijn bijrijder, achteruit gaat en met wat geweld een<br />

passeerplek forceert in de begroeiing.<br />

Luc, die toch al niet vrolijk was vanwege de snelheid waarmee Su Yee<br />

ons door Birma loodste, begint zich over dit soort situaties meer en meer op<br />

te winden. De patstellingen, waarbij een van de twee uiteindelijk achteruit<br />

moet heeft hij nog met geen enkele andere chauffeur meegemaakt, en nu<br />

gebeurt het keer op keer. Hij wijt het aan onkunde bij Su Yee. Hij vreest<br />

waarschijnlijk ook een herhaling van de discussie die ontstond toen we aan<br />

de late kant terugkwamen van de Gouden Rots, maar het blijft vrij rustig in<br />

de bus, er zijn er dan ook al heel wat in een diepe slaap verzeild geraakt.<br />

Om kwart over acht bereiken we toch heelhuids Kalaw en we worden<br />

meteen bij een restaurant gedropt. Eigenlijk wel jammer, ik had eindelijk<br />

een lekkere zit gevonden en ik vond het ritje door de bergen wel geinig,<br />

maar aan alle pret komt een end. De bus gaat meteen door naar het hotel<br />

met een paar man die liever meteen naar bed gaan dan eerst nog te gaan<br />

eten. Het restaurant is een hoge rechthoekige hal met kale wanden en fijne<br />

TL-verlichting, en tafels die netjes gerangschikt staan opgesteld. Voor in<br />

Nederland mislukte Jan des Bouvries liggen <strong>hier</strong> nog kansen te over.<br />

Het hotel heeft zowel gewone kamers als een paar bungalowtjes met<br />

terrasje. Dick en ik krijgen in eerste instantie zo’n bungalowtje. Maar Gerd<br />

heeft last van zijn knie en daarom gaan Gerd und Linde niet mee op de<br />

tweedaagse trekking waarvoor we naar Kalaw zijn gekomen. Zij hadden<br />

oorspronkelijk een kamer in het hotel gekregen. Omdat we de komende<br />

dagen toch niet <strong>hier</strong> zijn, zullen Dick en ik niet veel aan het bungalowtje<br />

hebben, en zij des te meer. Dus ruilen we mit unsere Freunden, en gaan naar<br />

hun, nu onze, kamer. Daar staat echter een tweepersoonsbed, en dat gaat ons<br />

iets te ver. Wij weer naar beneden, naar de balie, om een andere kamer te<br />

vragen. Maar alle kamers zijn vergeven, dus dat gaat niet. Als we daar een<br />

beetje vertwijfeld staan, komt Luc toevallig langs. Wij leggen hem het<br />

probleem uit, en hij heeft gelukkig een oplossing. Hij gaat zelf ook niet mee<br />

op de trekking, en had zichzelf daarom ook in een bungalowtje geparkeerd.<br />

Wij nemen nu zijn bungalowtje, hij neemt onze, voorheen Gerd und Lindes<br />

kamer, en neemt morgen weer zijn, nu even ons, bungalowtje, en als wij<br />

overmorgen terugkomen van de trekking, zien we wel weer verder.<br />

78


dag 8<br />

De paden op, de heuvels in (deel I)<br />

We hebben genoeg zitvlees gekweekt de afgelopen dagen, dus het wordt<br />

tijd om de benen eens serieus te strekken. In Kalaw staat er een tweedaagse<br />

trekking op het programma in de heuvels van het Shan-plateau, waar veel<br />

minderheden wonen. Zo’n tochtje is een mooi excuus om weer eens te gaan<br />

ontbijten en het vertrek is pas om halfnegen, dus er is ook alle tijd voor. Een<br />

paar dikke banana pancakes met suiker en honing moeten de energie voor<br />

de eerste uren leveren.<br />

We staan met zijn dertienen aan het vertrek vandaag, en om de dorpjes<br />

niet met een horde toeristen te overvallen, worden we in drie groepjes<br />

opgedeeld. Omdat we gisteren zo laat aankwamen, konden er geen gidsen<br />

meer geregeld worden, dus dat moet eerst gebeuren. En dat blijkt minder<br />

eenvoudig dan het klinkt. Ieder groepje krijgt twee gidsen mee, dus we<br />

moeten er zes zien te vinden. Uit voorzorg had de hoteleigenaar er al vijf<br />

opgetrommeld. Nog één erbij en we kunnen vertrekken, zou je denken.<br />

Maar ze moeten ook nog proviand voor vanavond in gaan slaan. Dus een<br />

paar van die gidsen vertrekken weer richting Kalaw. Als ze een klein<br />

halfuur later terugkomen, hebben ze ook nog een extra maatje meegenomen.<br />

Aan gidsen nu dus geen gebrek. Dan vragen ze of iemand een drager voor<br />

de dagbepakking wil hebben, en Elly wil dat wel. Dus wordt er weer<br />

iemand op uit gestuurd om een drager te zoeken. Als ook die gevonden is,<br />

zijn een paar andere gidsen weer verdwenen.<br />

Het heeft ons wel alle tijd gegeven om de groepen in te delen. Er is een<br />

snelle groep die een oostelijke route gaat doen en zal overnachten in een<br />

klooster, bestaande uit Rien, Dick, Elly, Toos en Maarten. Een andere snelle<br />

groep die de trekking linksom gaat doen met Lucy en Bob, en Ria en Peter.<br />

En een langzame groep die rechtsom gaat lopen, met Lei, Maartje, Carla en<br />

ik. Dat Carla voor de langzame groep kiest is verrassend, want ze is<br />

waarschijnlijk de rapste van ons allemaal. Ik heb de indruk dat het meer is<br />

79


om bepaalde personen te ontlopen, dan dat ze bewust voor het langzame<br />

kiest.<br />

De snelle kloostergroep vertrekt al terwijl er nog naarstig naar gidsen<br />

wordt gespeurd. Dat klooster schijnt een knap eindje weg te zijn, dus als die<br />

nog voor het donker thuis willen zijn, moeten ze nu weg. De andere snelle<br />

groep vertrekt niet veel later. En dan zijn wij nog als enige over, want er<br />

ontbreekt nog steeds een gids.<br />

Het loopt ondertussen tegen tienen en het begint ook al aardig warm te<br />

worden als onze tweede gids eindelijk boven water is. We kunnen<br />

vertrekken. Onze wegwijzers voor de komende twee dagen zijn Jack en Ba<br />

Aung, beide midtwintigers. Jack spreekt goed Engels, zijn grootouders zijn<br />

door de Britten met redelijke salarissen uit India naar Birma gelokt. De<br />

Indiërs staan als harde werkers te boek en in Birma waren er destijds<br />

domweg niet genoeg mensen voorhanden om alle plannen van de Britten uit<br />

te voeren. En nu zitten ze <strong>hier</strong> vast, want onder dit regime kunnen ze het<br />

land niet meer uit. Ba Aung spreekt geen woord Engels, maar hij lacht wel<br />

veel en vriendelijk.<br />

Vanuit het vertrek wordt er flink de sokken in gezet, en ik maar denken<br />

dat dit de langzame groep was. De eerste minuten gaat het nog over<br />

geasfalteerde wegen, maar dan steken we een kale fair way van de<br />

plaatselijke golfbaan over. Kalaw was vroeger een zogenaamd hill station,<br />

waar de Engelsen de warme zomers doorbrachten. Voorbij de golfbaan, die<br />

een nogal armetierige indruk laat, gaan we de zandpaadjes op. Maartje loopt<br />

druk pratend voorop met Jack. Gelukkig vindt zij het tempo ook aan de<br />

hoge kant. Ze vraagt aan Jack of we het niet wat rustiger aan kunnen doen,<br />

en die geeft daar wat meewarig lachend gehoor aan. Maar amper honderd<br />

meter verder hebben we het oude tempo al weer te pakken.<br />

Bij de overgang van het asfalt naar de mulle zandpaden schoot het in mijn<br />

rechterkuit en doordat ik daarom iets anders ben gaan lopen, begint die kuit<br />

aan de rechterkant akelig te verkrampen. Iedere tweede stap is een kleine<br />

kwelling. Ik geef mezelf een kwartier om daar doorheen te lopen, want dit<br />

ga ik zeker geen dag zo uithouden.<br />

Het kwartier is al grotendeels verstreken als Maartje compleet<br />

onverwachts stopt en zegt dat ze zich niet lekker voelt. Ze gaat op de grond<br />

zitten en wordt binnen een paar tellen spierwit. Carla, een kaakchirurgassistente<br />

en wel gewend aan mensen die plotseling van hun stokje dreigen<br />

te gaan, ontfermt zich over haar. Na een tijdje in de schaduw liggen gaat het<br />

wel weer iets beter. Ba Aung heeft zich ondertussen snel uit de voeten<br />

gemaakt, naar wie weet waar.<br />

80


Een paar meter boven het pad waar we nu staan, zitten en liggen, staat een<br />

klein huisje tegen de heuvel aan en Jack vraagt of Maartje daar even binnen<br />

mag liggen. Dat mag en Jack brengt haar naar boven. De vrouw des huizes<br />

gebaart dat wij ook boven moeten komen, dus wij er achteraan.<br />

Het trappetje dat naar een kleine veranda leidt, is gemaakt van gevaarlijk<br />

dunne plankjes. Ik sla de allerdunste over en hoop dat de andere het houden.<br />

Lei waagt zich er niet aan, en blijft toch maar buiten staan. Dat kon ook<br />

eigenlijk niet anders, want met de vrouw, een klein zoontje, Maartje, Carla<br />

en ik is het huisje helemaal vol.<br />

Jack is een paardenkarretje gaan regelen om Maartje terug naar het hotel<br />

te brengen, en zonder tolk komt onze conversatie niet verder dan wat<br />

vriendelijk lachen en gebarentaal.<br />

In het huisje staat totaal geen meubilair, er liggen alleen een paar rieten<br />

matten op de planken vloer. Aan de bamboe wanden hangen posters van de<br />

Shwedagon Paya in Yangon, een paar andere heiligdommen die ik nog niet<br />

herken, en een plaat met een boeddha-afbeelding en een klein altaartje<br />

eronder.<br />

Ba Aung is opnieuw weer boven water een geeft het vrouwtje een citroen.<br />

Die rolt ze tussen haar handen, knijpt er een paar keer in en houdt hem dan<br />

onder Maartjes neus, en je ziet bijna meteen de kleur weer in haar gezicht<br />

terugkomen. Ze knapt er zo van op, dat ze weer gaat zitten en zelfs merkt<br />

dat we onze schoenen nog aan hebben, wat natuurlijk zeer onbeleefd is. We<br />

trekken met allerlei verontschuldigende gebaren snel die dingen uit, waar<br />

onze gastvrouw breed om moet glimlachen.<br />

Ze heeft in de tussentijd kans gezien om thee te zetten, en die krijgen we<br />

nu aangeboden. Ik hoop de schoenenblunder enigszins goed te maken door<br />

het kopje thee in ieder geval goed aan te pakken.<br />

Iets geven en aanpakken in Birma doe je nooit met je linkerhand, maar<br />

minimaal met rechts. Als je het heel beleefd wilt doen, pak je iets met beide<br />

handen aan, vergezeld van een langzaam licht knikje met het hoofd. Een<br />

mooie tussenweg, en ook de meest gangbare vorm, is het aanpakken of<br />

geven met je rechterhand, terwijl je je onderarm bij de elleboog lichtjes<br />

ondersteunt met de vingers van je linkerhand, en dan ook met het knikje<br />

erbij.<br />

Ik heb iets goed te maken, dus ik pak het kopje met twee handen aan. Bij<br />

de thee krijgen we een soort honingfondant: mierzoet en machtig, daar<br />

kunnen onze energie-repen niet tegen op.<br />

Jack is ook weer terug en er staat een paardenkarretje op het pad klaar om<br />

Maartje af te voeren. Op aanraden van Jack geven we wat pennen als dank<br />

voor de gastvrijheid. We lopen terug naar het pad en helpen Maartje in het<br />

karretje. We kijken haar na en zwaaien totdat ze om de eerste bocht<br />

81


verdwijnt. Het pad is nogal ongelijk en het karretje, dat eigenlijk gewoon<br />

voor op de weg bedoeld is, stuitert alle kanten op, dus dat zal haar toestand<br />

niet bevorderen.<br />

En toen waren er nog drie. Terwijl we nog maar amper op weg zijn. Dat<br />

belooft weinig goeds voor de komende twee dagen. Maar we vervolgen<br />

onze weg vol goede moed. De kramp in mijn kuit is helemaal verdwenen,<br />

toch nog een geluk bij een ongeluk.<br />

Het pad gaat heuvel op heuvel af. Het ene moment door koele bossen en<br />

daarna weer door open stukken met mooie vergezichten over de heuvels,<br />

waar veelal thee en lijnzaad op verbouwd wordt. We zijn bijna alleen op dit<br />

pad. Af en toe komen we plukjes mensen tegen, die met een paar<br />

teakhouten balken op hun hoofd of schouder op weg zijn naar Kalaw.<br />

Verder de bergen in staan nog hele bossen met teakbomen, en ook <strong>hier</strong> is<br />

dat hout goud waard. Wegen die verder de bergen in gaan zijn er niet, en dit<br />

pad is eigenlijk de enige verbinding tussen de teakbossen en zeg maar de<br />

bewoonde wereld. De sjouwers lopen anderhalf tot twee dagen met twee<br />

balken van een kleine twee meter lang en zo’n 15 bij 15 centimeter dik,<br />

voordat ze in Kalaw zijn. Daar krijgen ze een paar honderd kyat voor de<br />

balken en dan gaan ze weer terug om nieuw hout te halen.<br />

Dit houttransport is seizoenswerk, dat zo vlak na de regentijd ook weer<br />

zijn hoogtepunt kent. De paden liggen er voor het eerst in maanden weer<br />

droog en fatsoenlijk begaanbaar bij en het hout blijft droog tijdens de<br />

tweedaagse mars, dus dit is het moment. De rest van het jaar zijn de<br />

sjouwers kleine boeren die net voldoende verbouwen om in hun eigen<br />

levensbehoefte te kunnen voorzien.<br />

Ik vraag aan Jack waarom ze het hout niet per ossenwagen of per ezel uit<br />

de bergen halen, maar ossenwagens kunnen de steile hellingen niet op en af,<br />

en ezels en paarden zijn ook niet echt een optie, want de mensen zijn<br />

gewoon te arm om zulke dieren te kunnen kopen en onderhouden. En<br />

zolang de echte houtindustrie geen brood ziet in het ontginnen van die<br />

teakbossen, zullen deze mannen en vrouwen nog heel wat keren heen en<br />

weer blijven lopen. De vrouwen dragen de balken overigens op het hoofd en<br />

de mannen over de schouder. Verschil moet er zijn.<br />

Naast dus zo nu en dan een paar teaksjouwers is er weinig teken van<br />

leven. We zijn nog geen dorpje tegengekomen en in de velden zie je alleen<br />

heel in de verte mensen aan het werk.<br />

De geluiden van de gemechaniseerde beschaving hebben we allang achter<br />

ons gelaten, en vogels van een beetje formaat die voor wat lawaai zouden<br />

kunnen zorgen zie je in dit land alleen in gedroogde toestand op de markt<br />

liggen. Dus dan moet het geluid komen van krekels en cicaden, en hoewel<br />

82


die meestal behoorlijk hun best doen, zwijgen ze ook wel eens. En dan is<br />

het <strong>hier</strong> echt waanzinnig stil.<br />

Tegen de steile hellingen staan veel kleine theeplantages, we passeren er<br />

een waar enkele meters onder ons een paar vrouwen aan het plukken zijn.<br />

Veel meer dan het felle blauw van hun truitjes is er niet te zien. Ze behoren<br />

tot de Palaung stam, één van de minderheden in deze streek. Jack probeert<br />

ze zover te krijgen dat ze wat dichterbij komen, maar daar voelen ze niks<br />

voor.<br />

Wat later komen we drie monniken tegen die onderweg zijn naar Kalaw.<br />

Ze komen uit een klooster dat zo’n vier dagen lopen <strong>hier</strong>vandaan ligt, en ze<br />

gaan naar Kalaw om een monnik die daar in een klooster zit te gaan eren.<br />

Ze hebben een Shan-tas bij zich met wat geschenken voor hem en een dikke<br />

grijze pvc rioleringsbuis, maar die zal wel niet tot de geschenken behoren,<br />

hoewel ik dat niet met zekerheid durf te stellen.<br />

Verder hebben ze helemaal niks bij zich, geen eten en geen drinken, net<br />

zoals de teaksjouwers trouwens. Voor monniken is dat niet zo heel vreemd,<br />

want die zijn gewend om elke dag hun kostje bij elkaar te scharrelen, en<br />

waarschijnlijk slapen ze in kloosters op de route. Maar of de teaksjouwers<br />

ook op zulke gastvrijheid kunnen rekenen vraag ik me af. En om dagen te<br />

gaan lopen zonder eten en drinken, lijkt ook niet overdreven handig.<br />

Ons is bijvoorbeeld nadrukkelijk op het hart gedrukt om in ieder geval<br />

voldoende water mee te nemen en ook nog wat te eten voor onderweg, om<br />

al te ernstige vormen van uitputting te voorkomen. Natuurlijk zijn deze<br />

mensen het gewend om veel en lang te lopen, maar ook zij zullen dat toch<br />

niet zonder brandstof kunnen.<br />

We zijn nu bijna drie uur onderweg en hebben al die tijd door de fraaie<br />

natuur gelopen, zonder een dorpje tegen te komen. Onze pancakes van<br />

vanochtend beginnen uitgewerkt te raken, dus het wordt tijd voor de lunch.<br />

Het gebied is nog wel zo toeristisch dat er een Nepalees eettentje op een<br />

viewpoint staat, en daar gaan we lunchen.<br />

Het is wel het enige restaurantje in de verre omtrek en dat betekent dat er<br />

meer toeristen zitten. Ik schat een stuk of twintig, en dat zijn er heel veel,<br />

als je er de hele dag nog geen een bent tegengekomen. Het zijn<br />

voornamelijk oudere Fransen die zich <strong>hier</strong> hebben verzameld.<br />

Na een paar minuten vertrekken de meesten en blijft er jonge Française<br />

eenzaam aan onze picknicktafel achter, duidelijk opgelucht dat ze van haar<br />

oudere landgenoten verlost is. Ze spreekt zowaar goed Engels, wat bij nader<br />

inzien niet zo heel gek is, want ze woont al een paar jaar in Londen met<br />

haar Nederlandse vriend, die nu ziek in het hotel ligt. Ze zijn langzaam<br />

bezig om te emigreren naar Australië. Op weg daarnaartoe stoppen ze <strong>hier</strong><br />

83


en daar om een paar weken wat rond te trekken, en zo komen ze steeds<br />

dichter bij hun eindbestemming.<br />

Terwijl wij op onze charpati’s aanvallen, vertelt ze dat ze vandaag een<br />

eendaagse tocht langs een paar dorpjes doet, zoals de meeste toeristen <strong>hier</strong><br />

dagjesmensen zijn. Ze is net in twee Palaung dorpjes geweest waarvan we<br />

er een in de verte kunnen zien liggen. Ze vond ze wat toeristisch want bij<br />

binnenkomst werd ze al opgewacht door een paar vrouwen, die allerlei<br />

souvenirs aan haar wilden slijten.<br />

Door ons late vertrek en het oponthoud met Maartje hebben we flink wat<br />

tijd verspeeld en daarom moeten we nu kiezen: of we gaan naar de twee<br />

Palaung dorpjes waar de Française het over had en komen daarna <strong>hier</strong> terug<br />

om te slapen, of we slaan die twee dorpjes over en lopen vanmiddag naar<br />

het dorpje waar we volgens de oorspronkelijk plannen zouden slapen. We<br />

kiezen voor het laatste, omdat de dorpen die we dan tegenkomen volgens<br />

Jack veel minder toeristisch zijn.<br />

Als we aanstalten maken om verder te gaan, zwelt er langzaam maar<br />

zeker een gezoem aan uit het dal. Het is een enorme zwerm bijen, die op<br />

zoek is naar een nieuw onderkomen. De directe omgeving van het eethuisje<br />

is blijkbaar heel interessant, want ze blijven minutenlang rondzoemen en<br />

een deel gaat ook op verkenning in de hutten die als slaapvertrek dienen.<br />

Maar daar komen ze snel van terug: de eigenaar van het tentje stond binnen<br />

al klaar om ze meteen weer uit te roken. En dat is blijkbaar ook het sein dat<br />

dit geen geschikte plek is voor de nieuwe korf, want de zwerm gaat zijn heil<br />

nu ergens anders zoeken.<br />

Wij hebben het hele schouwspel toch niet helemaal op het gemak van een<br />

afstandje staan bekijken, maar de paar Birmezen en Nepalezen die <strong>hier</strong> het<br />

viewpoint bemannen liepen vrolijk en ongestoord door de zwerm heen.<br />

Volgens de eigenaar, zelf dus Nepalees, is dat, omdat het in Birma een<br />

teken van geluk is als een zwerm migrerende bijen je pad kruist.<br />

Met de zwerm op veilige afstand gaan we weer verder en we dalen nu aan<br />

de andere kant van de heuvel af, waardoor we in het volgende dal komen.<br />

Daar waar de eendagstrekkers niet komen.<br />

Al vrij snel zien we op de volgende heuveltop een dorpje liggen. Aan het<br />

begin van het dorp staat een groot klooster, waar geen monnik te bekennen<br />

is. Aan de achterkant zitten twee wat oudere mannen op hun hurken, die ons<br />

met veel belangstelling en vermaak gadeslaan.<br />

Het dorpje is vrijwel verlaten, iedereen is op het land bezig. We zien<br />

alleen een paar oudjes die ons vriendelijk toelachen vanaf hun verandaatje,<br />

waar ze blijkbaar van hun oude dag zitten te genieten.<br />

84


De straatjes in het dorp zijn nog een grote blubberzooi, waar je tot over je<br />

enkels in wegzakt. Dus we lopen heel omzichtig over een smal stukje dat<br />

wel redelijk hard is door dit Palaung dorpje.<br />

De Palaung wonen nog veel in zogenaamde longhouses; huizen waar<br />

meestal vier tot acht gezinnen naast elkaar wonen in een groot vertrek. Zeg<br />

maar rijtjeshuizen zonder tussenmuren. Dit dorp heeft geen longhouses,<br />

omdat het op de ongelijke heuveltop niet mogelijk is om zoiets te bouwen,<br />

daarvoor hadden we in de meer toeristische dorpen moeten zijn. De houten<br />

huizen zijn allemaal op palen gebouwd, en onder de huizen worden de<br />

varkens en de kippen gehouden, en wordt soms ook gekookt.<br />

In een beter begaanbaar zijpaadje zijn een paar vrouwen manden graan op<br />

een grote tafel aan het uitspreiden, om het te laten drogen. De oudere<br />

vrouwen zijn nog traditioneel gekleed: een knalblauwe blouse met rode en<br />

gele biezen en een bordeauxrode longyi. Ook <strong>hier</strong> lijkt de klederdracht uit te<br />

sterven. Alle vrouwen, ook de jongere, zijn getooid met een dikke<br />

bontgekleurde hoofddoek, waarin trouwens geen enkele uniformiteit te<br />

herkennen valt. Als we langs de vrouwen lopen, zie ik dat het gewone<br />

handdoeken zijn die ze om hun hoofd hebben geknoopt.<br />

Op het trappetje van een huis zitten twee kinderen van een jaar of drie,<br />

vier. Allebei hebben ze een wollen muts op, die hebben ze ook echt nodig<br />

bij deze temperaturen. De kleinste, een jongetje, kijkt ons wel heel<br />

wantrouwend aan en kruipt weg achter zijn zusje, die juist alle moeite doet<br />

om ons niet aan te kijken. We zullen er wel afschrikwekkend uitzien. Onder<br />

het huis scharrelen een stuk of tien kleine zwarte biggetjes rond.<br />

85


Een eindje verderop komen we een paar spelende kinderen tegen, en die<br />

schrikken zo als ze ons zien, dat er een paar spontaan in huilen uitbarsten.<br />

Twee van die kinderen zijn albino’s, iets wat onder de Palaung veel<br />

voorkomt volgens Jack. We gaan het dorp maar weer uit, voordat we het<br />

helemaal op stelten hebben gezet.<br />

We komen weer langs de mannen die nog steeds in die typisch Aziatische<br />

hurkzit aan de rand van dorp zitten. Ze spreken Jack aan en willen onder<br />

andere weten hoe oud we zijn. Lei is 41 en ik 39 en daarop maken ze zo’n<br />

ik-ben-onder-de-indruk knikje. Waarschijnlijk zien we er in hun ogen nog<br />

vrij goed uit voor onze leeftijd. Zelf zijn ze begin vijftig. Aan Carla vragen<br />

ze niet hoe oud ze is, blijkbaar is het ook in deze cultuur niet erg gepast om<br />

zoiets aan een vrouw te vragen.<br />

Via het klooster lopen we het dorp uit, en daar komen we nu zowaar een<br />

paar monniken tegen, waarvan er ook één albino is.<br />

Het volgende dorpje ligt een halfuurtje verderop. Aan de rand staat een<br />

schooltje en het is net speelkwartier als we er aankomen. Zodra ze ons in de<br />

smiezen krijgen, stuiven de kleinsten alle kanten op, maar ze herstellen zich<br />

snel. Ook al omdat ze teruggeroepen worden door de juf, die vervolgens<br />

iedereen naar binnen bonjourt.<br />

Wij mogen ook binnenkomen. Het schooltje is uiteraard ook op palen<br />

gebouwd, en het trappetje naar boven ziet er weer beangstigend gammel uit,<br />

dus we gaan één voor één en heel voorzichtig naar binnen. De kinderen<br />

zitten allemaal al op hun plaats en de lessen zijn alweer begonnen voordat<br />

we ons door het smalle deurtje hebben gewurmd. Het zijn drie klasjes met<br />

elk tussen de tien en vijftien kinderen, en ze zitten allemaal in één grote<br />

vierkante ruimte.<br />

Ze hebben vrijwel zonder uitzondering wollen truien aan of een jas,<br />

terwijl wij lopen te puffen van de hitte. Ze hebben ook allemaal een Shantas<br />

waarin ze hun spullen meenemen naar school. Dit is het enige schooltje<br />

in de omtrek, en sommige kinderen moeten een uur lopen voor ze op school<br />

zijn en dan is zo’n draagtas wel handig.<br />

Een Shan-tas is een simpele vierkante stoffen eenvaks tas, die met een<br />

lange brede band meestal kruislings over de schouder wordt gedragen, en je<br />

hebt ze in de meest bonte kleurcombinaties. Het is het type tas dat bij ons<br />

vooral onder de geitenwollen sokkendragers populair is. De tas komt<br />

oorspronkelijk dus uit de Shan-staat waar we nu zijn, maar je ziet hem<br />

overal in Birma.<br />

Dertig centimeter brede houten planken die op de uiteinden met flinke<br />

schroeven op twee blokken steen zijn bevestigd, vormen de schoolbanken<br />

86


waar vijf of zes kinderen aan zitten. Stoeltjes hebben ze niet, ze zitten<br />

gewoon op de houten vloer en hangen op de plank.<br />

De juf houdt zich bezig met de hoogste klas, die louter uit jongens<br />

bestaat. Ze is de tafel van zes op het bord aan het schrijven is. De Birmese 6<br />

houdt het midden tussen onze 6 en hoofdletter G, dus die is makkelijk te<br />

herkennen. De twee andere klassen, waar nog wel een paar meisjes tussen<br />

zitten, geven ondertussen zichzelf les.<br />

Bij de kleinsten van een jaar of vijf staat waarschijnlijk het alfabet of een<br />

soort aap-noot-mies op het bord. Bij het bord staat een jongentje met een<br />

aanwijsstok, waarmee hij stuk voor stuk de letters of woorden, ik kan nog<br />

steeds geen Birmees lezen, langsgaat en bij elk een verhaaltje keihard<br />

opdreunt, dat daarna door de hele klas nog veel harder wordt<br />

nageschreeuwd. Veel aandacht krijgt hij trouwens niet, want bijna zijn hele<br />

klas heeft meer oog voor ons dan voor wat hij aanwijst. Als hij alle letters<br />

gehad heeft, gaat hij snel zitten, loopt de volgende naar het bord en begint<br />

het hele circus weer van voren af aan.<br />

87


Jack kent de juf en vertelt dat ze in Yangon heeft gestudeerd en terug is<br />

gekomen om <strong>hier</strong> les te geven, en dat is heel bijzonder. Ten eerste gaat er<br />

bijna niemand <strong>hier</strong> uit de streek naar Yangon om te studeren, en als ze dat al<br />

doen, komen ze eigenlijk nooit meer terug.<br />

We laten ook <strong>hier</strong> weer een klein voorraadje pennen achter en dalen weer<br />

voorzichtig het luid protesterende trapje af. Lei en ik zijn vooral opgelucht<br />

dat we geen blijvende schade aan het houten vloertje hebben veroorzaakt.<br />

Hout is toch altijd weer sterker dan het oogt.<br />

Een groot deel van de middag lopen we langs en over het spoorlijntje. Het<br />

is zo ongeveer het enige vlakke en, spoorlijn eigen, rechte pad <strong>hier</strong> tussen<br />

de heuvels. Dus je komt er heel wat mensen tegen die op weg zijn naar, of<br />

terugkomen van het stationnetje, waar de enige winkeltjes in de wijde<br />

omtrek te vinden zijn. Zoals een vrouw met een grote rieten mand op haar<br />

rug, waar een kind in zit dat zich ook weer helemaal wezenloos schrikt als<br />

ze ons ziet en het op een krijsen zet. Of een man die vanuit de verte een<br />

Sikh lijkt te zijn, maar als hij dichterbij komt blijkt hij ook gewoon een<br />

blauwe handdoek als een tulband rond zijn hoofd te hebben geknoopt. Op<br />

zijn rug bungelt trouwens een indrukwekkend dubbelloopsgeweer.<br />

88


Maar de mooiste verschijning die we <strong>hier</strong> tegenkomen, is een boer op zijn<br />

buffel die net het spoordijkje opkomt als wij langskomen. Hij ziet er uit<br />

alsof hij al maandenlang helemaal alleen met zijn buffel door de heuvels en<br />

bossen trekt. Zijn markante bruine verweerde kop is getooid met een bruine<br />

wollen muts en hij draagt een vaal bruin T-shirtje en een kaki longyi en als<br />

klapstuk heeft hij een grote gedoofde cheroot, de Birmese sigaar, in zijn<br />

mondhoek hangen. Hij zit heel ontspannen op zijn enorme buffel tegen een<br />

decor van rijstvelden en de beboste heuvels, een schitterend plaatje.<br />

Jack maant ons echter om snel door te lopen, want de buffel begint knap<br />

nerveus en gevaarlijk te briezen als we dichterbij komen. Het is ons luchtje<br />

dat hem zo nerveus maakt. We ruiken blijkbaar compleet anders dan wat het<br />

beest van mensen gewend is. Jack wil dat we er met een grote boog omheen<br />

89


lopen, terwijl hij tussen ons en de buffel in blijft staan. De boer moet er een<br />

beetje om lachen en kauwt wat op zijn cheroot.<br />

We lopen nog wat heuvels op en af, waarbij de ene een stuk steiler en<br />

hoger is dan de andere en waarop ik toch wel jaloers word op Carla. Ze is<br />

amper 1 meter 60 groot en weegt waarschijnlijk nog niet de helft van wat ik<br />

in de schaal breng. Ze loopt heel makkelijk en lichtvoetig tegen de hellingen<br />

op, terwijl ik daar zweten en hijgen voor nodig heb. En net als op Mount<br />

Kyaikto kan ik ook Lei niet bijhouden bergop. Hij voetbalt nog een beetje<br />

op recreatief niveau en blijkbaar is dat beter voor je conditie dan het<br />

honkballen dat ik doe.<br />

Aan het eind van de middag komen we in een dorpje Bob, Lucy, Peter en<br />

Ria tegen die de trekking in omgekeerde richting doen. De gidsen<br />

overleggen even wie waar gaat slapen, want voor twee groepen in een dorp<br />

is geen plaats. Er wordt besloten dat de anderen <strong>hier</strong> blijven en dat wij naar<br />

het volgende dorpje <strong>hier</strong> vlakbij gaan.<br />

Om dat te bereiken moeten we nog wel even de steilste helling van de dag<br />

zien te verteren. Eer ik met behulp van een paar druivensuikers boven ben,<br />

begint het al aardig te schemeren. En dan blijkt er een klein probleempje te<br />

zijn. Bij de familie waar wij zouden slapen, zijn al twee Fransen<br />

ingekwartierd. Maar er is gelukkig nog een familie waar wel eens toeristen<br />

slapen, en die zijn bereid om ons onderdak te verlenen voor de komende<br />

nacht.<br />

Ons tijdelijke onderkomen is geheel van teakhout en staat uiteraard op<br />

palen. Het deel onder het huis is afgezet met bamboe schermen, om de<br />

varkens en kippen die daar huizen wat beschutting te geven tegen de wind,<br />

die <strong>hier</strong> op de heuveltop onder het huis door giert. Via een redelijk degelijk<br />

trapje komen we binnen en zijn nog fris genoeg om eraan te denken onze<br />

schoenen uit te doen.<br />

Het huis bestaat uit drie naast elkaar gelegen kamers. Met in het eerste<br />

deel de keuken annex woonkamer, waar al volop gekookt wordt door de<br />

familie, geholpen door Ba Aung die in de loop van de middag richting<br />

stationnetje was gelopen om ons maal te gaan kopen, en blijkbaar al wist dat<br />

wij <strong>hier</strong> terecht zouden komen. De middelste kamer is waar wij slapen. Op<br />

een grote kist na staat ook <strong>hier</strong> weer totaal geen meubilair, alleen een paar<br />

rieten kleedjes op de teakhouten vloer en wat posters aan de wand met<br />

boeddhistische heiligdommen en afbeeldingen. In onze kamer bevindt zich<br />

ook het huisaltaar, dat bestaat uit een boeddhaposter en een plankje eronder<br />

met kaarsjes en wierookstandaards. De derde kamer is de slaapkamer van de<br />

familie.<br />

90


Het duurt nog wel even voor het eten klaar is en om ze dat in alle rust te<br />

laten doen, gaan we nog even een rondje door het dorp maken. Maar dat<br />

duurt niet lang. Het is een gehucht van hooguit vijftien huizen en aan het<br />

eind van het dorp verandert het pad weer in een grote blubberzooi en keren<br />

we maar om. De zon is net onder en veel mensen komen nu terug van het<br />

land na een dag hard werken.<br />

Terug bij het huis laat Jack ons de sanitaire voorzieningen zien. Het is een<br />

smal, laag houten hok dat gevaarlijk tegen de glibberige steile helling aan<br />

staat. Ik geloof nooit dat het groot genoeg is voor Lei of mij. De wind komt<br />

uit die richting en op dertig meter afstand begint het al akelig kwalijk te<br />

rieken. Jack zegt er bij dat de kleine boodschap ook gewoon in de bosjes<br />

gedaan kan worden, en dat we morgenochtend bij een schoner huisje<br />

terechtkunnen voor de grote boodschap. Wij weten voldoende.<br />

Daarna wachten we in het huis geduldig onder het genot van kommetjes<br />

thee op het eten.<br />

Zo’n hele tijd zitten in kleermakerszit op een harde vloer met geribbelde<br />

rieten matjes valt niet mee als je het niet gewend bent. Vooral rond de<br />

enkels wordt dat na een tijdje knap pijnlijk, dus we strekken al zittende onze<br />

vermoeide benen af en toe. En omdat het in Azië niet beleefd is om anderen<br />

je voetzolen te tonen, doen we dat netjes richting de achtermuur. Dat daar<br />

het huisaltaartje hangt, is iets waar we even niet bij stilstaan.<br />

Als Jack weer eens langskomt om te vragen of we iets nodig hebben,<br />

krijgen we het vriendelijke maar toch wel zeer dringende verzoek om onze<br />

voetzolen niet naar Boeddha te richten. Het blijft lastig om in een andere<br />

cultuur te voorkomen dat je mensen tegen het hoofd stoot door te zondigen<br />

tegen hun omgangsvormen en gebruiken. Je moet op zo veel dingen letten<br />

dat er wel een tijdje overheen gaat voor dat dat automatismen worden.<br />

Het eten wordt op een laag houten tafeltje geserveerd. Als voorafje<br />

krijgen we een lichte linzensoep. Het hoofdmaal bestaat uit rode rijst,<br />

aardappels, bloemkool en een onbekende groente in niet al te scherpe<br />

curries, fish curry, en nog een schaal met een soort kroepoek. De curry van<br />

de fish is behoorlijk pittig, de vis zelf komt rechtstreeks uit blik zonder<br />

onderweg iets van een verwarmingsbron te zijn tegengekomen. Nou ben ik<br />

al geen visliefhebber, en als hij dan ook nog eens steenkoud is en sterk<br />

smaakt naar het goedje waarmee het in het blikje geconserveerd is geweest,<br />

sta ik mijn portie graag geheel belangeloos af. Dan maar vegetariër voor een<br />

dag, wat in een boeddhistisch land eigenlijk wel zo netjes is.<br />

We eten met het lepeltje dat we bij de soep hebben gekregen, maar besef<br />

me veel later dat we eigenlijk met onze vingers hadden moeten eten. De<br />

rode rijst blijkt trouwens een uitermate voedzaam goedje te zijn. Eén bordje<br />

is al ruimschoots voldoende om je een vol gevoel te geven.<br />

91


Na het eten gaat de grote kist open en worden er een paar slaapmatjes<br />

uitgehaald en per persoon drie dekens. Het is amper halfnegen, er valt<br />

eigenlijk niks te doen, en we willen de familie niet te lang ophouden want<br />

die zullen wel vroeg naar bed gaan, dus we kruipen maar onder de dekens.<br />

Lei rechts, ik links en Carla knus tussenin.<br />

De slaapmatjes blijken een stuk dunner dan ze er van een afstandje<br />

uitzagen, en je kunt elke ribbel in de rieten matjes dan ook probleemloos<br />

voelen. De dekens zijn daarentegen zo dik, dat drie de man wel wat<br />

overdreven is.<br />

We liggen koud vijf minuten als Lei al luid begint te ronken. Carla en ik<br />

kijken elkaar eens lachend aan. Dat kan een lange nacht worden. Voor de<br />

familie hadden we trouwens helemaal niet zo vroeg onder de wol hoeven<br />

kruipen, want die gaat uiteindelijk pas tegen elven naar bed.<br />

Gedurende de nacht word ik regelmatig wakker. Door de wind die onder<br />

de vloer door blaast, wordt het kouder en kouder en blijken die drie dekens<br />

toch geen overbodige luxe te zijn. En de harde ondergrond zorgt ook voor<br />

een paar slaaponderbrekingen. Eén keer word ik wakker zonder gevoel in<br />

mijn linkeronderarm. Ik heb waarschijnlijk lange tijd op die arm gelegen en<br />

de bloedtoevoer is volledig afgeknepen geweest. Mijn hand hangt slap en<br />

zwaar aan mijn arm en ik kan er totaal geen beweging in krijgen. Er gaan<br />

heel wat akelige seconden voorbij voor er weer iets van gevoel in<br />

terugkomt. Vrij vlot daarna kan ik hem weer gewoon bewegen en ga ik<br />

maar weer slapen, want het is pas halfdrie.<br />

92


dag 9<br />

De paden op, de heuvels in (deel II)<br />

We worden vroeg wakker, want de familie staat al ver voor dag en dauw<br />

op. Eigenlijk heb ik geeneens slecht geslapen, alleen is mijn maag<br />

onbehoorlijk op gaan spelen in de loop van de nacht.<br />

Voor het ontbijt lopen we naar de kleine witte pagode die op een<br />

heuveltop net buiten het dorp ligt. We komen een paar jongetjes tegen die<br />

een duik hebben genomen in het beekje dat onderlangs de heuvel stroomt.<br />

Door de dauw is het paadje naar de pagode nogal glibberig en de grip van<br />

mijn schoenen is dramatisch als het nat is, dus ik moet heel voorzichtig naar<br />

boven om niet bij elke stap op mijn gezicht te gaan. Maar de inspanningen<br />

worden ruimschoots beloond.<br />

Vanaf de heuvel kijk je uit over drie dalen. In het dal aan de westkant ligt<br />

het spoorlijntje en het dorpje waar de andere groep geslapen heeft en daar is<br />

het al een en al bedrijvigheid. Aan de oostkant wordt het dal nog<br />

grotendeels aan het oog onttrokken door mystieke nevels, die langzaam<br />

oplossen door de sterker wordende zon. Een stukje naar het zuiden ligt nog<br />

een dal dat half door wat hogere heuvels omsloten is, en daar golven de<br />

mistflarden stilletjes langs de hellingen.<br />

De enige geluiden <strong>hier</strong>boven zijn een paar stemmen uit het dorpje<br />

beneden, een enkel fluitend vogeltje en in de verte een fluitend treintje. De<br />

krekels houden zich nog gedeisd. We zitten een kwartierlang bijna<br />

sprakeloos wat rond te kijken. Dit is echt genieten. Het is nog heerlijk koel,<br />

muisstil en aan elke kant een ander fantastisch uitzicht.<br />

Twee grote gele vlinders zijn verwikkeld in iets wat het midden houdt<br />

tussen een territoriumgevecht en een paringsdans. Ze cirkelen dicht om<br />

elkaar heen, waarbij ze steeds hoger vliegen totdat het nog maar een paar<br />

dwarrelende stipjes zijn. Dan laten ze zich als een baksteen vallen, voor<br />

zover dat voor vlinders mogelijk is, en beneden vliegt één van de twee weg,<br />

om tien tellen later weer terug te komen en het hele ritueel opnieuw te<br />

beginnen. Carla komt naast me staan en geheel bevangen door de stilte wijs<br />

93


ik haar op de vlinders. Pas dan bedenk ik me, dat ik daar ook bij had kunnen<br />

praten.<br />

We glibberen het heuveltje weer af op weg naar het ontbijt, maar niet<br />

zonder eerst langs het schonere schijthuis te gaan. Daar blijken mijn<br />

maagproblemen trouwens voornamelijk lucht te zijn.<br />

Als we weer bij ons huis aankomen, heeft iemand daar ondertussen een<br />

kudde buffels voor de deur geparkeerd en er zijn ook een paar kalfjes bij.<br />

Zodra ze ons ruiken worden ook deze buffels onrustig en Jack wil weer dat<br />

we er met een wijde boog omheen lopen, maar het pad is amper drie meter<br />

breed, dus dat valt niet mee.<br />

Het warme ontbijt bestaat uit rode rijst met pinda’s en echte koffie en<br />

thee. Ze eten <strong>hier</strong> drie keer warm op een dag, en de rode rijst ontbreekt<br />

nooit.<br />

Het tweede doel van de dag is het stationnetje, waar we inkopen gaan<br />

doen voor de lunch.<br />

Op een gegeven moment komt ons pad samen met een ander, en daar<br />

komen drie meisjes van een jaar of zestien met gigantische bossen bloemen<br />

op hun rug ons achterop. Ze hebben de grootste lol als ze ons in het vizier<br />

krijgen. Als we ze laten passeren, want zelfs met die bossen bloemen en op<br />

hun teenslippertjes lopen ze sneller dan wij, zijn ze even stil en kijken ze<br />

ons verlegen vanuit hun ooghoeken aan, om daarna nog harder giechelend<br />

en kwebbelend door te lopen. Uitgelachen worden kan soms best leuk zijn.<br />

Vlakbij het station zitten een paar vrouwen op een muurtje en eentje<br />

begint een heel verhaal tegen ons als we langslopen. Ik meen iets van<br />

‘mingalaba’ op te vangen, maar helemaal zeker weten doe ik het niet, dus ik<br />

laat het maar bij een vriendelijk lachje in haar richting, zonder mingalaba<br />

terug te zeggen.<br />

Mingalaba is de algemene begroeting in het Birmees en betekent zoiets<br />

als: het is een zegen.<br />

Ook als we haar allang voorbij zijn, gaat ze nog door met haar verhaal.<br />

Jack vertaalt lachend haar relaas. Ze had ons dus weldegelijk vriendelijk<br />

begroet met onder andere mingalaba. Toen wij niet antwoordden, begon ze<br />

te mopperen dat wij niks terug zeiden, en ze nam maar aan dat we te<br />

vermoeid waren om iets uit te brengen.<br />

Het station is niets meer dan een paar winkeltjes langs de spoorlijn op een<br />

plek waar de trein blijkbaar stopt. Een stationsgebouw of iets dergelijks kan<br />

ik niet ontdekken. Het enige dat er naast de rails op wijst dat <strong>hier</strong> wel eens<br />

een trein voorbij komt, of misschien wel voorbij kwam, is de enorme<br />

waterpomp die gebruikt werd om de ketels van de stoomlocomotieven te<br />

vullen.<br />

94


De pomp werkt nog en doet nu dienst als watervoorziening voor de<br />

wasplaats, en als verfrissende douche voor een paar mannen die<br />

langskomen. Een van de mannen trekt zelfs zijn longyi uit en gaat die staan<br />

wassen. Gezien de wilde verhalen rond de Schotse kilt, vraag je je toch af<br />

wat de mannen <strong>hier</strong> onder hun rokken dragen. Het antwoord luidt: een<br />

degelijke onderbroek.<br />

We laten de inkopen voor de lunch over aan Jack en Ba Aung en kopen<br />

zelf een paar flessen water en wat koekjes voor onderweg.<br />

Ba Aung gaat meteen richting de ravitaillering, om te zorgen dat ons<br />

kostje klaar is als we daar aankomen. Wij nemen de toeristische route.<br />

We lopen eerst nog een tijdje langs de spoorlijn, en gaan dan weer de<br />

heuvels en de bossen in. Daar stuiten we op een flinke kudde rundvee, die<br />

door een paar jongens tussen de bomen door wordt opgedreven. Onze<br />

zorgzame Jack wil dat we weer op veilige afstand blijven, maar voor een<br />

paar koeien zijn wij Hollanders natuurlijk niet bang en lopen verder.<br />

Hij zegt dat ze met de kudde onderweg zijn om die Thailand binnen te<br />

smokkelen, want daar leveren de runderen veel meer geld op. Het<br />

exporteren van runderen is verboden, en op het smokkelen staan in Birma<br />

uiteraard zware gevangenisstraffen. Maar ik betwijfel of ze echt met de<br />

beesten naar Thailand gaan, want we zitten <strong>hier</strong> nog bijna 200 kilometer van<br />

de Thaise grens. Daar doen ze nog zeker een week of twee, drie over. De<br />

kans dat ze in die tijd met hun dertig koeien gesnapt of verlinkt worden,<br />

lijkt me heel erg groot. En dat risico weegt niet op tegen het gewin.<br />

Na een klein uurtje door het koele, donkere bos te hebben gelopen, komen<br />

we weer een dorpje tegen. Dit keer is het een dorpje van de Pa-O<br />

minderheid. De Pa-O vrouwen dragen traditioneel donkerblauwe of zwarte<br />

kleding en lange broeken onder hun longyi. Maar daar krijgen we niks van<br />

te zien. Het dorpje is net als die van gisteren vrijwel uitgestorven, omdat<br />

iedereen op het land bezig is. En de paar vrouwen die we zien, dragen<br />

helemaal niks wat op donkerblauw laat staan zwart lijkt.<br />

Een van die vrouwen schiet Jack aan. Ze staan een tijdje wat met elkaar te<br />

smoezen en dan haalt hij een paar pillen uit zijn rugzakje, geeft die aan haar,<br />

en zij gaat er dankbaar mee vandoor.<br />

Hij ziet onze verwonderde blikken en legt uit dat medicijnen onbetaalbaar<br />

zijn voor deze mensen, en hetgeen wat ze <strong>hier</strong> kunnen kopen inferieur<br />

Chinees spul is. Daarom willen ze heel graag medicijnen van toeristen<br />

hebben. Ze geloven heilig dat dat wondermiddelen zijn die alle ziektes<br />

kunnen genezen, en daarom heeft hij altijd een voorraadje vitaminepillen en<br />

pijnstillers bij zich, die hij dan aan de mensen <strong>hier</strong> geeft.<br />

95


Jack en Carla raken aan de praat over haar werk en de gezondheidszorg in<br />

Nederland, en dat is een mooi aanknopingspunt voor Jack om zijn doekje<br />

open te doen over de situatie in Birma.<br />

Hij begint met de gezondheidszorg: er zijn veel te weinig artsen en die<br />

zitten ook nog eens bijna allemaal in de grote steden. Als je in het<br />

ziekenhuis moet worden opgenomen, dan staat er een gratis bed voor je<br />

klaar, maar alles wat er verder nodig is voor je behandeling, moet je zelf<br />

betalen: doktoren, medicijnen, onderzoeken, verbandmiddelen, alles. En<br />

ondanks dat dat allemaal niet echt duur is, kan eigenlijk niemand het betalen<br />

en worden de behandelingen gewoon niet of maar half uitgevoerd. En<br />

degenen die een volledige behandeling wel kunnen betalen, gaan naar de<br />

privé-klinieken, want daar zitten de betere doktoren. Maar dat is slechts<br />

voor een paar Birmezen, de hoge militairen en de buitenlanders weggelegd.<br />

Met het onderwijs is het volgens hem niet veel beter. Veel te weinig<br />

scholen en leerkrachten. Amper pennen, potloden en papier, en<br />

schoolboeken zijn helemaal een zeldzaamheid. Er is wel leerplicht, en<br />

hoewel daar nauwelijks op wordt gecontroleerd gaat de meerderheid van de<br />

kinderen wel naar school. Hij is wel te spreken over het feit dat er sinds een<br />

paar jaar weer Engels op school gegeven wordt. Lange tijd gold Engels als<br />

de taal van de kolonisten en het verderfelijke buitenland, en werd het met<br />

alle macht geweerd. Maar de militairen hebben ingezien dat ze zonder het<br />

Engels niet uit het isolement kunnen komen. Die decennialange uitbanning<br />

heeft er wel voor gezorgd dat de generaties die kwamen na de Engelse tijd<br />

en vóór die nu op school zit, totaal geen Engels spreken.<br />

Het gaat volgens hem zo slecht in het land, omdat de militairen al veel te<br />

lang vanuit hun ivoren toren kunnen regeren zonder op enig verzet te<br />

stuiten. Daardoor weten ze allang niet meer wat er zich in het land afspeelt.<br />

Zelf leven ze in grote luxe en ze denken dat de gewone burger het ook niet<br />

zo slecht heeft.<br />

En dat de mensen opgesloten zitten in hun eigen land bevalt hem ook<br />

allerminst. Hij zou graag naar India gaan, al is het alleen maar om te kijken<br />

hoe het daar is. Hij heeft al eens een uitreisvisum aangevraagd, maar nul op<br />

het rekest gekregen. Het aanvragen van zo’n visum kost een hoop geld, en<br />

je moet dat ook niet te vaak doen, want daarmee zou je jezelf wel eens in<br />

een verdacht daglicht kunnen stellen.<br />

Het enige wat de militairen in zijn ogen goed hebben gedaan, is het land<br />

om te dopen van Burma naar Myanmar. Maar een goede 60 procent van de<br />

bevolking is Bamar (wat door de Britten tot Burma verbasterd werd en door<br />

ons tot Birma) en daarom was Burma geen goede naam voor het land. En<br />

hoewel hij niet kan zeggen wat het betekent, vindt hij Myanmar een betere<br />

96


naam. Overigens wordt de ‘r’ aan het eind van een woord in het Birmees<br />

niet uitgesproken, maar dient om aan te geven dat de klinker die eraan<br />

vooraf gaat iets langer moet worden aangehouden. Myanmar spreek je dus<br />

uit als Myanmaa.<br />

Hij behoort zelf natuurlijk tot die andere 40 procent en is daarom<br />

misschien niet echt objectief in deze, maar ik neem me voor om zijn mening<br />

te volgen en vanaf nu het land Myanmar te noemen. Hoe zeer me dat ook<br />

spijt voor die pinguïn.<br />

Al de tijd dat hij zijn kritiek liep te spuien heeft hij recht voor zich uit<br />

gekeken, en ook eigenlijk geen gelegenheid gegeven om vragen te stellen.<br />

Het voelt aan alsof hij liever niet heeft dat wij <strong>hier</strong>op reageren en moeilijke<br />

vragen gaan stellen.<br />

Hij is niet echt ingegaan op alle misstanden in het land en over Aung San<br />

Suu Kyi heeft hij het al helemaal niet gehad. Ik ben wel benieuwd naar zijn<br />

mening over die zaken, maar heb ook iets van: als hij dat kwijt had gewild,<br />

dan was hij er in zijn monoloog van net wel over begonnen. En bovendien<br />

neigt het ook sterk naar vragen naar de bekende weg, dus doe ik dat maar<br />

niet. En wie weet, de dag is nog niet om en begint hij er straks nog over.<br />

Ondertussen zijn we bij het dorpje aangekomen waar we gaan lunchen.<br />

Jack dumpt ons netjes onder een afdakje op een viewpoint en gaat kijken of<br />

de lunch al klaar is.<br />

Zo uit de zon, met een verkoelend windje en een fraai uitzicht op de koop<br />

toe, is het prima toeven op deze heuveltop.<br />

Drie meisjes van een jaar of negen zijn ons gevolgd vanuit het dorp en<br />

staan nu al een tijdje op veilige afstand naar ons te kijken. Schoorvoetend<br />

durven ze toch dichterbij te komen, en dan vooral als wij even niet kijken.<br />

Over de laatste twintig meter doen ze zeker twee minuten, en op minder dan<br />

vijf meter komen ze niet. Ze zeggen helemaal niks. Ook niet tegen elkaar.<br />

Minutenlang staan ze ons volkomen geobsedeerd van top tot teen op te<br />

nemen. Je zou bijna gaan denken dat ze nog nooit van die vreemd<br />

uitgedoste bleekscheten gezien hebben, maar er komen <strong>hier</strong> misschien wel<br />

dagelijks toeristen voorbij, dus echt nieuw kan het niet voor ze zijn.<br />

Hun feestje komt ten einde als Jack ons komt halen voor de lunch. Hij<br />

neemt ons mee naar de andere kant van het dorp, waar een groot teakhouten<br />

klooster staat, dat er van een afstandje wat haveloos en verlaten uitziet.<br />

Aan kloosters is er <strong>hier</strong> geen gebrek, maar aan monniken die ze moeten<br />

bevolken des te meer. Monniken speelden een belangrijke rol in de<br />

volksopstand van 1988 en een groot aantal heeft dat met de dood of<br />

minimaal gevangenschap moeten bekopen. En dat heeft er onder meer voor<br />

97


gezorgd, dat voor veel jonge mannen de roeping om monnik te worden een<br />

stuk minder luid werd.<br />

De gebedshal van het klooster is op een paar spelende monnikjes na<br />

verlaten. In een keukentje aan de zijkant legt Ba Aung met nog twee<br />

mannen een laatste hand aan onze lunch. De grote hal is heel sober ingericht<br />

met alleen tegen de achtermuur op een iets hoger gelegen deel een paar wat<br />

kitscherig aandoende boeddha’s en relikwieën, waartussen <strong>hier</strong> en daar een<br />

vaas met verwelkte bloemen staat. Gelukkig staan er een paar ‘donation<br />

boxes’, zodat de zeldzame passant een bijdrage kan leveren aan het behoud<br />

van dit klooster.<br />

Ons lage lunchtafeltje wordt zo dicht mogelijk bij het verhoogde gedeelte<br />

gezet. Waarschijnlijk omdat een paar tl-buizen daar nog wat licht in de<br />

duisternis brengen. We zitten weer in kleermakerszit op rieten matten aan<br />

het tafeltje, en Jack schuift zowaar aan en eet met ons mee. Iets wat hij tot<br />

nu toe bij de maaltijden zorgvuldig wist te vermijden.<br />

Het maal bestaat dit keer uit fried noodles met groenten en kroepoek. De<br />

noedels worden weer wel met stokjes gegeten, maar die zijn met een lepel<br />

dan ook amper naar binnen te werken.<br />

Als we uitgegeten zijn en nog wat na zitten te tafelen, komt een van de<br />

mannen uit het keukentje naar ons toe en begint op zijn hurken zittend vol<br />

ontzag aan Lei’s armen en schouders te voelen. Met twinkelende oogjes<br />

zegt hij, volgens Jack, dat hij niet kan geloven dat een zo grote en zware<br />

man <strong>hier</strong> de heuvels op en af loopt. Daar moet enorm veel kracht voor nodig<br />

zijn. Om nog wat meer indruk te maken, staan Lei en ik op, terwijl hij op<br />

zijn hurken blijft zitten. Met een big smile kijkt hij vanuit die positie naar<br />

ons op.<br />

Ik doe wat kyats in een donation box en als Carla en Lei aanstalten maken<br />

om dat ook te doen, zegt Jack: ‘Give it to the monk’, en knikt in een richting<br />

een stukje naast mij.<br />

Daar zit op nog geen vijf meter afstand een monnik tegen een teakhouten<br />

paal te mediteren. Ik krijg er kippenvel van. We zijn <strong>hier</strong> toch al ruim een<br />

kwartier en hoewel ik half met mijn rug naar hem toe heb gezeten, heb ik<br />

hem al die tijd niet opgemerkt, en volgens mij de anderen ook niet. Zijn<br />

meditatie is níet zo diep dat hij geen tijd heeft om even te knikken als ze het<br />

geld naast hem neerleggen.<br />

Na de lunch gaan we rechttoe rechtaan terug naar Kalaw. We lopen in een<br />

bijna voortdurend dalende lijn en een hoog tempo door een koel naaldbos.<br />

Waarschijnlijk om een stukje af te snijden of voor wat afwisseling te<br />

zorgen, gaat Ba Aung ons voor naar een smaller en steiler paadje. Maar dat<br />

is zo verraderlijk glad dat ik al bij de allereerste stap de grootste moeite heb<br />

98


om op de been te blijven. Dus we gaan weer snel terug naar het vertrouwde<br />

bredere pad.<br />

Jack heeft een paar bessen van een struik geplukt en geeft die aan ons.<br />

Het verhaal erbij is, dat als de mensen <strong>hier</strong> lange stukken gaan lopen, ze<br />

onderweg deze bessen eten, want ze geven je pit en het neemt de dorst weg.<br />

De bessen zijn zo groot als een uit de kluiten gewassen kruisbes en lijken<br />

daar qua uiterlijk ook wel een beetje op. Ze zijn keihard en onwaarschijnlijk<br />

zuur met een bijna net zo bittere nasmaak. Je hoort er iedere keer maar hele<br />

kleine stukjes vanaf te bijten, en inderdaad lijken ze energie te geven en van<br />

een dorstige droge mond heb je ook veel minder last. Hoe dichter je bij de<br />

pit komt, hoe zuurder en bitterder ze worden, totdat het op het laatst echt<br />

niet leuk meer is en ik het restant weggooi. Die nasmaak blijft<br />

onverminderd sterk en als ik bij de eerstvolgende stop voor het eerst in<br />

ruime tijd weer een slok water neem, smaakt dat vreselijk zoet, alsof er een<br />

paar eetlepels suiker in zijn gegooid.<br />

Op het laatste stuk naar Kalaw passeren we een paar keer potten die als<br />

een soort heiligenbeeldjes in een schrijntje langs de kant van de weg staan.<br />

Tijdens de dagen in de bus heb ik er daar ook heel wat van voorbij zien<br />

flitsen en ik vraag Jack waar ze voor dienen. Het zijn waterpotten die<br />

oorspronkelijk voor de pelgrims bedoeld waren, maar nu voor elke reiziger<br />

bestemd zijn. Ze staan om de paar kilometer langs de weg en de mensen in<br />

de buurt zorgen ervoor dat er altijd vers water in de potten zit, zodat de<br />

pelgrims en nu dus ook gewone stervelingen geen water hoeven mee te<br />

sjouwen tijdens hun tochten.<br />

Even na halfvier zijn we weer bij het hotel. Met Maartje gaat het nog niet<br />

goed. Ze heeft sinds gisterenochtend ziek op bed gelegen en van verbetering<br />

is nog geen sprake. Ik neem een douche en ga even op bed liggen, met de<br />

bedoeling om straks nog even Kalaw in te lopen. Maar daar komt weinig<br />

van. Ik word weer wakker als Dick ruim een uur later terugkomt, en de zin<br />

om Kalaw te gaan bekijken is dan al ver vervlogen.<br />

’s Avonds gaan we met de bus naar het restaurant. Luc vindt blijkbaar dat<br />

we genoeg gelopen hebben, en ik geef hem groot gelijk. Het schijnt de beste<br />

tent van de stad zijn, alleen moet je ruim van tevoren je bestelling<br />

doorgeven wil je niet uren hoeven wachten voor je iets op je bord krijgt. Die<br />

bestelling hebben we dan ook al gisteren bij het ontbijt aan Luc<br />

doorgegeven, en die heeft hem vroeg in de middag afgegeven bij het<br />

restaurant.<br />

Het waarom wordt wel duidelijk als we naar binnen gaan. De toko zit al<br />

helemaal vol met andere groepen toeristen, en dat is meestal niet<br />

bevorderlijk voor een snelle afhandeling. We hoeven inderdaad niet<br />

99


vreselijk lang te wachten, en iedereen krijgt ook nog wat hij besteld had en,<br />

veel belangrijker, het is uitstekend te eten en de koele Myanmar Beers doen<br />

het ook weer uit de kunst. Ze hadden onder andere een uitgebreide Indiase<br />

kaart, dus na een week Chinees heb ik maar eens een onvervalste hete<br />

Chicken Curry variant genomen.<br />

100


dag 10<br />

Grotten en grommen<br />

Het is de elfde van de elfde 2002 vandaag, voor numerologen<br />

ongetwijfeld weer een datum om de vingers bij af te likken. Maar wij<br />

hebben geen tijd om daarbij stil te staan, wij moeten door. Via een paar<br />

tussenstops hopen we al in de loop van de middag Nyaungshwe te bereiken<br />

aan de boorden van het Inle meer. Maartje is nog steeds ziek, zwak en<br />

misselijk en gaat per taxi die kant op.<br />

We vertrekken om halfnegen en de eerste tussenstop, de Pindaya grotten,<br />

is vlakbij. Luc schat dat we er om negen uur zullen zijn. Maar hij is nog niet<br />

helemaal gewend aan deze chauffeur. Uiterst voorzichtig sturend en tot<br />

grote ergernis van Luc wordt het halftien voor we de grotten in zicht<br />

krijgen.<br />

Net als bij de Shwedagon Paya staat er een grote panoramalift pontificaal<br />

bij de ingang. Maar in tegenstelling tot Yangon vind ik hem <strong>hier</strong> geeneens<br />

misstaan. Van links en van rechts lopen er lange overdekte trappen omhoog<br />

naar de ingang van de grotten en in het midden van die trappen staat de<br />

ronde glazen blinkende liftschacht.<br />

Vanuit de lift heb je een mooi uitzicht over groene heuvels, rijstvelden,<br />

een meertje in de verte en tientallen witte stoepa’s onderaan de heuvel<br />

waarin de kalksteengrotten zich bevinden.<br />

Bij de ingang mag Luc een stapeltje van de verfoeide FEC’s inleveren om<br />

ons binnen te krijgen, drie stuks per kop.<br />

Komend vanuit het felle zonlicht duurt het een paar seconden voordat de<br />

inhoud van de schaars verlichte grotten letterlijk en figuurlijk tot je<br />

doordringt. Als je een paar stappen binnen bent, word je aangestaard door<br />

grof geschat een honderdtal goudgeverfde boeddha’s in alle soorten en<br />

maten die van de grond tot in de nok op hun felrode tronen zitten. Achter<br />

deze eerste muur van beeldjes staat een stoepa en daarachter begint het pas<br />

echt.<br />

101


Werkelijk de hele grot, die toch minstens vijftig meter lang is, iets van<br />

dertig breed en bijna tien hoog, staat vol met boeddhabeelden.<br />

Als je een leuk beeldje zoekt voor in de huiskamer of tuin en je vindt <strong>hier</strong><br />

niks van je gading, dan is er geen hoop meer voor je. Ze staan er van amper<br />

tien centimeter hoog tot een paar meter, gloednieuwe tot eeuwenoude,<br />

gemaakt van gewoon hout, teakhout, kalksteen, cement, albast, lakwerk,<br />

marmer en wat je verder nog kunt verzinnen. Veel zijn er van een laagje<br />

goudverf voorzien, maar je hebt ze ook witgekalkt, of gewoon puur natuur,<br />

of langgeleden witgekalkt en nu weer onderweg naar puur natuur. En dan<br />

heb je nog hele simpele, rijkelijk versierde en volop schakeringen<br />

ertussenin.<br />

Ze staan zo opgesteld, dat er een soort labyrint van smalle paadjes tussen<br />

de beelden is ontstaan en ze zijn een beetje soort bij soort gaan zitten, zodat<br />

je meestal maar door één of twee typen beelden omringd bent.<br />

In het labyrint kom ik Maarten en Toos tegen. En Toos vindt dit helemaal<br />

niks. Ze begrijpt niet wat de zin is van zo veel beelden, en de beelden zijn<br />

geeneens mooi. Waarom niet gewoon één mooi groot beeld? Maarten hoort<br />

het allemaal met een zuinig lachje aan, en ik ga maar snel naar de volgende<br />

grot.<br />

Die is wel iets minder dicht bezaaid met beelden, maar je zou nog steeds<br />

wel van een enigszins overdadige inrichting kunnen spreken.<br />

Achter de tweede grot begint een brede hoge gang naar nog een paar van<br />

zulke grotten, die een paar honderd meter verderop liggen. In de gang is<br />

102


uimte zat om nog tientallen jaren door te gaan met het plaatsen van nieuwe<br />

beelden.<br />

Misschien dat er dan ook wat meer aandacht aan de verlichting kan<br />

worden besteed, want het wordt ras donkerder naarmate je verder de gang<br />

inloopt. De gang loopt gestaag naar beneden en het is lelijk vochtig in de<br />

grotten, zodat de mooi vlak gesleten vloer een aardig ijsbaantje is. Dat<br />

misschien wel een Zamboni-beurt kan gebruiken, maar toch. Met al die<br />

boeddha’s <strong>hier</strong> is het natuurlijk gewijde grond die je blootsvoets betreedt, en<br />

onder die voeten heb je ondertussen een slijklaagje van kalksteengruis en<br />

water zitten, dat het glijden sterk bevordert. Het enige houvast dat je wordt<br />

geboden, is een veel te laag gespannen slap koordje langs de grotwand. Het<br />

afdalen naar de volgende grotten zal dus waarschijnlijk sneller gaan dan je<br />

lief is en heel veel anders zal het daar niet zijn, dus ik besluit die andere<br />

grotten maar te bewaren voor de volgende keer dat ik <strong>hier</strong> kom. Je moet<br />

toch wat te zien overhouden, nietwaar.<br />

Ik loop terug naar de eerste grot, die toch wel de mooiste is. In totaal<br />

staan er nu ruim 8000 boeddhabeelden in de Pindaya Caves. En regelmatig<br />

worden er nieuwe bij gezet door gewone mensen, dorpen, bedrijven of<br />

families, die allemaal een klein kapitaaltje bijeen hebben geschaard om <strong>hier</strong><br />

een beeld neer te kunnen zetten. De nieuwere zijn voorzien van een datum,<br />

ik neem aan van plaatsing, en een tekst die waarschijnlijk vertelt door wie<br />

of waarom.<br />

Bijna weer bij de uitgang kom ik twee oudere vrouwtjes tegen, die bij<br />

vrijwel elk beeldje stilstaan en in gebed verzinken. Ik blijf op gepaste<br />

afstand een tijd naar dat fascinerende schouwspel staan kijken en probeer<br />

me voor te stellen hoe het voor ze moet zijn om tussen zo een<br />

overdonderende hoeveelheid boeddha’s te staan en dan mopperende<br />

toeristen tegen te komen die dit allemaal maar absurd en geeneens mooi<br />

vinden. Hopelijk verstaan ze geen Nederlands.<br />

Buiten is het voor het eerst deze vakantie echt bloedheet. Dat lijkt<br />

natuurlijk ook zo omdat we net uit de koele grotten komen, maar het is ook<br />

echt warmer en drukkender dan de afgelopen week.<br />

Op zoek naar iets te drinken, komen we een Australiër tegen, die wel de<br />

grotten in wil, maar daar niet voor wenst te betalen want hij wil het regime<br />

zo min mogelijk steunen. Op zich een loffelijk streven, maar ook hij heeft al<br />

200 dollar aan het regime af moeten staan in ruil voor evenzovele FECcies<br />

toen hij Myanmar binnenkwam, dus waarom zou je die verder waardeloze<br />

papiertjes niet <strong>hier</strong> achterlaten? Maar goed, hij heeft pech, want wij zijn op<br />

een groepskaart naar binnen gegaan, en we kunnen hem dus geen<br />

entreekaartje geven. We hebben nog wel een ‘camera permit’ voor hem en<br />

103


zo onthoudt hij het regime toch weer mooi 100 kyat. Overigens betwijfel ik<br />

of die 100 kyat ooit in de staatskas terecht zouden zijn gekomen, want die<br />

permits moet je bij een souvenirstalletje halen en niet bij het gewone loket.<br />

Dus ik vrees eigenlijk dat we met onze barmhartige actie een handig<br />

handelaartje van 100 kyat hebben beroofd.<br />

In de hoek van de zo goed als verlaten parkeerplaats staat een rijtje<br />

souvenirkraampjes waar ze ook wat te eten en te drinken verkopen. Daar zie<br />

ik na lange tijd weer flesjes Star Cola staan. In Myanmar heeft Coca Cola<br />

het alleenrecht op het importeren van cola. Maar ik ben een doorgewinterde<br />

Pepsi-fan, dus eigenlijk is dat wel een beetje een probleem, en als ik de<br />

vijand kan mijden, dan graag. Ik had gelezen dat er ook een paar lokale<br />

merken zijn, en dat Star daarvan de beste was. Sommige bronnen<br />

beweerden zelfs dat Star eigenlijk gewoon Pepsi Cola is, maar in een iets<br />

ander flesje en dus met een andere naam. De kleuren van Star Cola zijn in<br />

ieder geval gelijk aan die van Pepsi, dus dat geeft de burger al moed.<br />

Ik wil die Star wel eens proberen en bestel een cola. Het meisje van het<br />

kraampje begint zich meteen te verontschuldigen dat ze geen Coca Cola<br />

heeft. Als ik naar de Star flesjes wijs, kijkt me ze echt zo aan van ‘weet je<br />

dat zeker’. Maar ze geeft me toch mijn Star, en inderdaad: het lijkt verdacht<br />

veel op Pepsi. Vanaf nu dus alleen nog maar Star Cola. Bijkomend voordeel<br />

is, dat een blikje Coca ergens tussen de 500 en 800 kyat kost, en een flesje<br />

Star maar 150. Lekkerder voor weiniger, kan het leven mooier zijn?<br />

Na twee flesjes Star en wat koekjes gaan we naar een parasolfabriekje.<br />

De truttigheid troef. Dat was althans mijn eerste niet geheel<br />

onbevooroordeelde reactie toen ik dit op het programma zag staan. Ik ben al<br />

niet kapot van het per bus langs een paar bezienswaardigheden en<br />

nijverheden te worden gevoerd, maar als je dan uitgerekend bij een<br />

parasolfabriek wordt gedropt, dan is er niet veel meer nodig om het chagrijn<br />

in me boven te krijgen.<br />

We rijden een dorpje binnen en de bus stopt gewoon bij een huisje op het<br />

erf. De chauffeur parkeert hem in de palle zon. Wat niet helemaal zijn<br />

schuld is, want er is simpelweg geen plekje schaduw te bekennen. In de bus<br />

blijven zitten is dus niet echt een optie, en met gezonde tegenzin stap ik uit.<br />

Er is geen fabriek te bekennen. De term fabriek blijkt ietwat overdreven<br />

te zijn. Het is een klein werkplaatsje waar de hele familie druk is met het<br />

maken van parasolletjes, en het meeste werk gebeurt buiten.<br />

De parasolletjes worden voornamelijk door monniken gebruikt en dienen<br />

in de eerste plaats, zoals de naam al aangeeft, als bescherming tegen de zon<br />

voor hun traditionele kale knikker. Er zijn ook multipraktische modellen te<br />

koop, die geïmpregneerd en daardoor redelijk waterbestendig zijn, zodat ze<br />

104


ook in het regenseizoen van pas kunnen komen. Qua kleur heb je eigenlijk<br />

geen keus. De enige echte zijn donkerrood, zodat ze leuk bij de habijten van<br />

de monniken kleuren. Ja, ook monniken is enige ijdelheid niet vreemd. Ze<br />

zijn er ook wel in het oranje en roze en met bloemetjes en vogeltjes erop,<br />

maar een beetje Birmees zal die nooit kopen, die zijn voor de toeristen. Het<br />

meest bijzondere aan de parasols is, dat ze bijna helemaal van bamboe<br />

worden gemaakt.<br />

We zijn duidelijk niet de eerste bus met toeristen die <strong>hier</strong> stopt, want de<br />

familie heeft een kleine show in petto, die ons in sneltreinvaart door het<br />

productieproces loodst. Het begint bij het maken van het doek. Een jong<br />

meisje zit een mengsel van fijn geraspte bamboe en een olie met een kleine<br />

hamer letterlijk tot moes te slaan. Die moes gaat vervolgens een verfbad in,<br />

en wordt daarna op een raamwerk uitgesmeerd en een paar uur te drogen<br />

gezet in de zon. Het geraamte van de parasol is van dunne reepjes bamboe<br />

gemaakt en alleen de knop, waaraan alle ribben middels een wirwar aan<br />

touwtjes worden vastgeknoopt, is van hout. De steel is uiteraard weer<br />

bamboe. Als laatste stap wordt de gedroogde bamboepulp op de ribben<br />

gespannen en vastgelijmd.<br />

De show eindigt zeer verrassend in een donker winkeltje waar toevallig al<br />

een hele lading parasols op ons staat te wachten.<br />

Ondertussen ben ik bekeerd van mijn aversie tegen parasolfabriekjes en<br />

misschien is zo’n ding zelfs wel een aardig souvenir. Ik moet er alleen nog<br />

wel drie weken mee sjouwen als ik hem <strong>hier</strong> koop, maar aan de andere kant,<br />

deze streek schijnt wel het summum op parasolmaakgebied in Myanmar te<br />

zijn. Dus als je er één koopt, moet je het <strong>hier</strong> doen.<br />

Als ze er eentje opendoen en tegen het licht houden, ben ik eigenlijk al<br />

verkocht. Het donkerrode doek, misschien is papier een beter woord, is<br />

doorschijnend en niet overal even dun, waardoor het tegen het licht<br />

gehouden een schitterend gemêleerd ding wordt. Ik zie hem al in de hoek<br />

van mijn slaapkamer hangen, met een lampje erachter. Als ze de prijs<br />

noemen zijn ook mijn laatste bedenkingen verdwenen; ze willen liefst 1000<br />

kyat hebben voor het grote geïmpregneerde model. Dat is veel minder dan<br />

ik er voor had willen geven, dus het afdingen laat ik maar achterwege.<br />

Ik verlaat, net als bijna iedereen in de groep, het nog niet zolang geleden<br />

verachte fabriekje met een parasol onder de arm. Elly weet trots te melden<br />

dat ze er twee voor maar 1900 kyat heeft weten te kopen.<br />

We houden deze bus nog wel een tijdje, dus de parasols worden zolang<br />

massaal achter de achterste rij stoelen voor het achterraam gelegd.<br />

Het is weer lunchtijd. Ik beland aan een tafeltje met Maarten en Toos,<br />

Elly en Luc. De borden zijn van een lichtgrijs aardewerk. Totdat Carla het<br />

105


meegeleverde witte servet over haar bord haalt, en dan plotseling een zwart<br />

servet en een wit bord heeft. Dat kunstje wil iedereen wel eens proberen, en<br />

omdat we er geen genoeg van kunnen krijgen, nemen we het bestek en de<br />

glazen ook meteen mee.<br />

Toos begint tegen Luc over de Pindaya grotten: “Waarom moeten er per<br />

se zo veel van die beelden in staan, één groot wél mooi beeld is toch veel<br />

beter? En dat je overal op je blote voeten over de vieze vloeren moet lopen,<br />

en daarna nergens je voeten kunt wassen. Alles is zo vies in dit land”.<br />

Buiten staan een paar vrouwen aan de rand van het meertje de was te doen,<br />

en daar gebruiken ze zo te zien nogal wat zeep bij, want het water rondom<br />

hen schuimt naar hartelust. “Kijk nou daar, hoe vies, en daar staan ze nog in<br />

te wassen ook, bah”. Luc heeft het allemaal zonder blikken of blozen<br />

aangehoord, haalt zijn schouders op en doet er verder op zijn geheel eigen<br />

wijze het zwijgen toe.<br />

Ik begrijp echt niet wat deze mensen in dit land komen doen, en waarom<br />

ze dat met een reis als de onze doen. Maarten praat met twee hete<br />

aardappels in zijn keel, trouwens ook met two hot potatoes. Wat wel<br />

indrukwekkend klinkt, maar niet kan verbloemen dat hij dringend aan een<br />

paar herhalingslessen Engels toe is. Toos vindt alles te vies om aan te<br />

pakken en het stinkt ook nog eens overal. Zulke mensen moeten een luxe<br />

cruise gaan maken in de Middellandse Zee of zo, maar niet met een<br />

goedkope groepsreis naar compleet andere culturen gaan.<br />

En nu ik toch lekker bezig ben, kan ik de andere disgenoot, Elly, ook<br />

meteen wel even de revue laten passeren. Elly is heel erg begaan met alle<br />

onrecht en armoede in de wereld, en dat zal ze ook oprecht menen, daar<br />

twijfel ik niet aan. Maar de manier waarop ze het brengt en zich gedraagt, is<br />

in mijn ogen zo overdreven, gemaakt en aanstellerig, dat ik haar zoveel<br />

mogelijk probeer te ontlopen. Ook het toontje waarop ze tegen je spreekt,<br />

alsof je een kind van een jaar of acht bent, doet me gruwen. Afijn, het was<br />

een gezellige lunch.<br />

Het is volgens Su Yee nog ongeveer drie uur rijden naar Nyaungshwe.<br />

Het landschap kan me er niet van weerhouden om onderweg een tijdje mijn<br />

ogen dicht te doen. De zon schijnt achterop de bus, zodat het lekker warm<br />

wordt, en zie dan maar eens wakker te blijven.<br />

Die zon heeft ook een nadeel. Er komen steeds indringendere walmen van<br />

achteruit de bus. Eerst denken we dat de uitlaat lek is en een deel van de<br />

uitlaatgassen de bus in komt, maar een snel onderzoek wijst uit dat door de<br />

warmte het spul waarmee de parasols geïmpregneerd zijn de kwalijke<br />

luchten is gaan afgeven. En we moeten nog ruim twee weken.<br />

106


De eerste beproeving wat deze nieuwe geuren betreft, duurt gelukkig niet<br />

al te lang, want de drie uur die Su Yee voorspelde, blijken bijna tot op de<br />

minuut te kloppen. Schatten kan hij wel.<br />

We brengen de spullen naar de kamer en we, de vier mannen, gaan<br />

proberen een biertje te scoren.<br />

Tijdens dit soort groepsreizen komt er altijd een moment dat er zich<br />

groepjes binnen de groep gaan vormen. Meestal is dat na een dag of drie<br />

vier al zo, maar <strong>hier</strong> gebeurt het wat later. Waarschijnlijk doordat de groep<br />

al redelijk klein is en omdat we door het programma nog veel gezamenlijk<br />

gedaan hebben. Ons groepje bestaat dus uit de vier vrijgezelle mannen:<br />

Rien, Lei, Dick en ik.<br />

Dat bier scoren is geen probleem. In het straatje van het hotel staan een<br />

stuk of vijf kleine eettentjes en wat opvalt is dat ze allemaal pizza’s en<br />

pasta’s hebben. We kiezen het tentje het dichtst bij het hotel voor het biertje<br />

en zitten daar heerlijk relaxt bij een lekker temperatuurtje van de koele<br />

versnaperingen en de rust te genieten.<br />

Totdat het een beetje begint te schemeren, de muggen zich organiseren en<br />

in groten getale op ons beginnen te storten. We krijgen nog wel zo’n<br />

antimuggen wierookspiraaltje onder ons tafeltje, maar daar trekken die<br />

beesten zich <strong>hier</strong> helemaal niks meer van aan. Om niet compleet opgevreten<br />

te worden, trekken we ons snel terug in het hotel om ons daar met een dikke<br />

laag deet en bepantserd met lange pijpen en dito mouwen te wapenen tegen<br />

de kleine laffe guerrillastrijdsters.<br />

Heel Myanmar is een malariarisicogebied en je wordt dan ook door Jan<br />

en alle man dringend geadviseerd om lariam of malarone te slikken. Maar ik<br />

vergeet die dingen altijd en aan het eind van de rit heb ik meestal nog de<br />

helft van die pillen over, en dan schijnt het ook niet echt te werken.<br />

Bovendien was ik op het internet tegengekomen dat de kans dat je malaria<br />

krijgt als je een jaar in Myanmar verblijft 0,3 procent is. Wij zijn er maar<br />

vier weken, dus de kans dat ik het krijg is een dertiende van 0,3 procent, wat<br />

neerkomt op één op de drieënveertighonderd. Daarom vond ik het wel een<br />

aanvaardbaar risico om pilloos naar, toen nog, Birma af te reizen. Maar ik<br />

moet er wel bijzeggen dat het voor je gemoedsrust niet echt bevorderlijk<br />

werkt, want bij elke muggenbult die je ontdekt, denk je: het zal toch<br />

geen…? Waarschijnlijk is het toch verstandiger om de slikadviezen niet in<br />

de wind te slaan.<br />

Voorzien van lange mouwen en broekspijpen en met overduidelijke<br />

citroenwalmen om ons heen, gaan we weer terug naar het restaurantje. Daar<br />

zitten intussen heel wat backpackers, waaronder de Aussie die we<br />

vanochtend bij de grotten tegenkwamen. We gaan allemaal voor de pasta’s.<br />

Die zijn in ieder geval vers, want het deeg wordt aan een tafeltje in de hoek<br />

107


klaargemaakt, gerold en getrokken, en daar wordt het ook tot<br />

spaghettislierten door een molentje gedraaid. En hoewel ze niet al te<br />

scheutig met de saus waren, smaakte het prima.<br />

Al voor negenen zijn we klaar om te gaan slapen. Nyaungshwe sluit om<br />

acht uur.<br />

108


dag 11<br />

Roeien met de benen die je hebt<br />

Het is vanochtend om halfacht alle ballen verzamelen voor een tochtje<br />

over het meer. Op de gang van het hotel zit Maartje te ontbijten. “Kom ik<br />

toch nog eens van mijn hotelkamer af”, lacht ze flauwtjes als we vragen hoe<br />

het met haar is. Het gaat al wel iets beter, maar ze blijft vandaag toch nog<br />

maar thuis. Ook op advies van de dokter die ondertussen langs is geweest en<br />

wat pillen heeft voorgeschreven. We wensen haar veel sterkte en zij ons<br />

plezier.<br />

Even na halfacht gaat Luc op weg naar de boten. Carla en Elly ontbreken<br />

nog op het appel, dus we stellen voor om nog even te wachten. Maar Luc<br />

vindt dat halfacht halfacht is en als we langer wachten, zijn de beste boten<br />

weg. Dus gaan we licht schoorvoetend toch maar achter onze leider aan.<br />

Voor we aan het eind van de straat zijn, heeft Elly ons bijgehaald en<br />

hevig verontwaardigd zegt ze het toch wel heel erg te vinden dat we niet<br />

even op haar gewacht hebben. En daar heeft ze ook eigenlijk wel gelijk in.<br />

En dat er verder helemaal niemand uit de groep zich ontfermd heeft over die<br />

arme Maartje, vindt ze zo mogelijk nog erger.<br />

De boten zijn lang en smal. Er staan vijf grote fauteuils met lekker zachte<br />

kussens achterelkaar in opgesteld, en achterop staat de stuurman bij een<br />

indrukwekkende buitenboordmotor.<br />

Gewoontegetrouw ga ik weer achterin zitten, iedereen maakt fouten. Als<br />

de motor gestart wordt, besef ik dat dit niet de plek is waar het meest om zal<br />

worden gevochten vandaag. De motor maakt een gigantische partij kabaal<br />

en de benzinedampen die daarbij vrijkomen, zullen zelfs menig zwangere<br />

vrouw overboord doen springen.<br />

Gelukkig is al die herrie niet voor niks: we schieten wel lekker op. En dat<br />

heeft weer als voordeel dat de rook en stank niet de boot in slaan.<br />

109


Het eerste stuk varen we nog over het kanaal dat Nyaungshwe met het<br />

meer verbindt. Als we na een minuut of vijf het meer bereiken, gaat de<br />

gashendel pas echt open.<br />

Het Inle meer is ruim 20 kilometer lang en goed 10 breed en ligt op een<br />

hoogte van bijna 1000 meter. Aan de oost- en westkant van het meer liggen<br />

heuvelruggen, die het beschermen tegen al te woeste winden. Het meer is<br />

vooral bekend vanwege zijn beenroeiers en drijvende tuinen. De oevers en<br />

het meer zelf worden bewoond door het Intha volk. De befaamde<br />

beenroeiers zijn vissers die achterop hun kleine lage smalle eenmansbootjes<br />

staan, en hun bootje besturen door de roeispaan te bedienen met één hand en<br />

één been dat om de spaan heen wordt geslagen. Op die manier houden ze<br />

een hand vrij om hun netten en fuiken uit te zetten en binnen te halen, en<br />

hebben ze beter zicht op de grote hoeveelheden waterhyacinten en andere<br />

planten die in het meer drijven, zodat hun netten daar niet in verstrikt raken.<br />

Hoe vaak ze van hun wankele bootje pleuren voordat ze deze behendigheid<br />

onder de knie hebben, staat helaas in geen enkele reisgids vermeld.<br />

Het is nog geen acht uur en de ochtendmist hoeft nog maar langzaam<br />

terrein prijs te geven aan de zon. De heuvels links en rechts van ons zijn<br />

slechts schimmen en het water weerspiegelt nog een dof chromen gloed. De<br />

vissers en de bootjes steken als een soort wajangschouwspel af tegen hun<br />

grijze omgeving.<br />

En wij razen op volle snelheid en geluidssterkte door deze serene wereld.<br />

We zijn namelijk op weg naar de markt. De markt rouleert rond het meer in<br />

een vijfdaagse cyclus en vandaag is het markt in een dorpje aan de zuidpunt<br />

van het meer en Nyaungshwe ligt zelfs iets ten noorden van het meer.<br />

Kortom, we moeten bijna 25 kilometer varen voor we er zijn en markten<br />

110


hebben de vervelende eigenschap dat ze altijd vroeg in de ochtend<br />

plaatsvinden, dus we moeten opschieten als we er nog iets van willen zien.<br />

Er is daarom ook geen tijd om op het gemak door de dorpjes op palen te<br />

varen die we ongeveer halverwege het meer passeren. We moeten het doen<br />

met een beetje vaart minderen. Tientallen huizen en zelfs complete<br />

kloosters en tempels staan <strong>hier</strong> op palen midden in het meer. Achter het<br />

klooster staat nog een grote pagode, maar ik neem aan dat die toch gewoon<br />

op het droge staat.<br />

En hoewel dit grote meer zo bekend is vanwege die beenroeiers, zijn die<br />

paar wajangfiguren die we helemaal in het noorden zagen, de enige die we<br />

tegengekomen.<br />

De zuidpunt van het Inle meer staat helemaal vol met metershoog riet,<br />

waar we langzaam via smalle gangetjes doorheen varen. En als we eindelijk<br />

het riet uitkomen, liggen daar plotseling tientallen bootjes afgemeerd. We<br />

zijn er.<br />

Onderweg heeft de zon de mist verslagen en het is weer schitterend weer.<br />

Van het ene bootje overstappend in het andere, krijgen we weer vaste<br />

grond onder de voeten. En we staan meteen midden in een ontroerend fraai<br />

tafereel. Een flink dozijn ossenkarren staat klaar om de ladingen hout, rijst,<br />

meel en wat verder nog, die <strong>hier</strong> per bootje zijn aangevoerd, verder<br />

landinwaarts te brengen. Een dertig meter verderop begint de markt en<br />

daarachter ligt het dorpje. En als je je omdraait, dan liggen daar al die<br />

bootjes, het riet, het meer en de groene heuvels. Gewoon weer even<br />

stilletjes genieten.<br />

111


De markt is een gewone alledaagse markt. Alleen het allereerste kraampje<br />

lijkt er voor de toerist neergezet te zijn, met allerlei oude en oud uitziende<br />

beeldjes, sieraden en ander spul. Verder vind je er wat je op elk plaatselijk<br />

marktje vindt: groente, fruit, kleding, huishoudelijk spul, kruiden; de hele<br />

rataplan. En op ons en twee Fransen na alleen plaatselijke bevolking.<br />

Vrijwel zonder uitzondering voorzien van een Shan-tas en de vrouwen bijna<br />

allemaal met een geknoopte handdoek op het hoofd.<br />

Twee vrouwen staan nieuwe snoeimessen<br />

uit te zoeken. De koopman heeft er zeker<br />

een stuk of veertig in de aanbieding, en die<br />

worden allemaal één voor één minutieus<br />

gekeurd op de kromming, of het mes lekker<br />

in de hand ligt en of het lemmet goed vast in<br />

het handvat zit.<br />

Er loopt ook een groepje Pa-O vrouwen in<br />

hun karakteristieke donkerblauwe en zwarte<br />

kleding over de markt. Ze willen jammer<br />

genoeg niet op de foto.<br />

De kraampjes staan ook <strong>hier</strong> dichtbij<br />

elkaar en de rieten overkappingen zijn aan<br />

de lage kant, dus het is weer heel de tijd<br />

bukken om niet overal met je harses<br />

tegenaan te lopen. En dat levert natuurlijk weer het nodige vermaak op bij<br />

de voornamelijk oudere marktvrouwtjes.<br />

Na een tijdje kromlopen en aapjes kijken, ga ik van de markt verder het<br />

dorpje in. Rien en Lei waren ook net op dat idee gekomen, dus gedrieën<br />

gaan we op verkenningstocht uit.<br />

Het dorp lijkt veel op die we tijdens de trekking in de buurt van Kalaw<br />

hebben gezien. Echt verrassend is dat niet, want we zitten <strong>hier</strong> hemelsbreed<br />

amper 100 kilometer oostelijker. De huizen zijn wel een slag groter, en zien<br />

er wat luxer uit dan die we een paar dagen geleden zagen. Ze staan ook op<br />

palen en zijn van hout en bamboe. Het enige verschil is dat de daken <strong>hier</strong><br />

allemaal met riet bedekt zijn, maar wat wil je dan ook met zo’n voorraad<br />

voor de deur.<br />

Onder vrijwel elk huis vind je een kleine pottenbakkerswerkplaats, en de<br />

erven liggen bezaaid met potten en schalen in alle vormen en maten die je je<br />

maar wensen kunt. Maar we komen geen pottenbakkende pottenbakkers<br />

tegen.<br />

Na het rondje door het dorp wordt het langzaamaan tijd om weer eens<br />

verderop te gaan kijken. De markt loopt op zijn eind en een lange stoet<br />

ossenkarren is al op weg naar huis.<br />

112


Ook het aantal bootjes dat ligt afgemeerd is danig geslonken, wat het<br />

terugvinden van de onze een stuk makkelijker maakt, want ze lijken<br />

allemaal verdacht veel op elkaar.<br />

Ik weet een fauteuil in het midden van de boot te bemachtigen en het<br />

meer maakt meteen een veel vreedzamere indruk.<br />

Er wordt koers gezet naar de dorpjes op palen die we vanochtend voorbij<br />

gevaren zijn, voor een rondvaarttochtje langs wat typisch Inlese nijver- en<br />

bezienswaardigheden. Onderweg passeren we heel wat vrouwen die per<br />

kanootje met hun niet verkochte waar en inkopen rustig peddelend en<br />

vrolijk groetend op weg zijn naar huis. In het dorpje aangekomen, komen<br />

we meer en meer meertoeristen tegen. Er zitten zelfs een paar bootjes met<br />

Amerikanen tussen, dat zijn de eerste die we in Myanmar tegenkomen.<br />

De eerste stop wordt een zijdeweverij. Het is altijd wel leuk om de<br />

meisjes vliegensvlug en onnavolgbaar hun weefgetouwen te zien bedienen,<br />

maar het werkt overal ter wereld hetzelfde, dus heb je het redelijk snel<br />

gezien.<br />

Het wordt <strong>hier</strong> wel pijnlijk duidelijk waarom de 100 meter zijde weven<br />

geen Olympisch nummer is geworden, want dat gaat gewoon niet lukken in<br />

twee weken. Ze maken wel hele mooie stof van de ragfijne draadjes, maar<br />

je moet echt engelengeduld hebben voor dit werk. Ik sta een tijdje bij een<br />

meisje mee te kijken, maar kan niet zien dat ze ook maar iets opschiet.<br />

Buiten hebben de bootsjongens in de tussentijd voor de dames kettingen<br />

gemaakt van de stelen van een waterhyacint. Het ziet er leuk uit, maar, en<br />

dit keer moet ik Toos gelijk geven, die dingen stinken afgrijselijk. Dus of je<br />

daar het vrouwvolk mee bekoort, waag ik te betwijfelen.<br />

Stop twee is bij een cherootfabriekje, twee deuren verderop. Maar we<br />

moeten wel met de boot, of zwemmen, want een steiger langs de huizen<br />

kennen ze niet.<br />

De cheroot is de Birmese sigaar, heel populair en overal en in alle<br />

afmetingen verkrijgbaar. En een oudere vrouw zonder cheroot is een<br />

zeldzaamheid.<br />

In het fabriekje, dat gewoon een souvenirshop blijkt te zijn waar ze ook<br />

nog wat cheroots maken, zitten zes meisjes netjes in twee rijen van drie in<br />

kleermakerszit de sigaren te rollen. Ze hebben een lange stok met daaraan<br />

een stuk cellofaan, een tabaksblad wordt tussen cellofaan en stok geklemd,<br />

een handvol vulsel wordt over het tabaksblad verdeeld, het cellofaan wordt<br />

strak om de stok gewikkeld, de sigaar wordt uit het cellofaan gehaald, dicht<br />

gelijmd en klaar is Kees. Maar het geheim zit hem in het vulsel. Dat is een<br />

mengsel van tabak, houtgruis, zaagsel en eigenlijk alles wat maar een beetje<br />

113


anden wil. Tot slot wordt er nog een scheut olie over gegooid, die het<br />

alles nog een aangename geur moet bezorgen tijdens het roken.<br />

Naar de lunch is het weer een stukje varen en daarna is er nog even tijd<br />

om naar de Phaung Daw U Paya te lopen. Jawel, we hebben weer even<br />

vaste grond onder de voeten.<br />

In de tempel staan vijf uit de kluiten gewassen gouden pelpinda’s. Het<br />

zijn in werkelijkheid vijf boeddhabeeldjes, waar in de loop der eeuwen zo<br />

veel bladgoud op is geplakt, dat er nog maar vaag de contouren van de<br />

beeldjes in te herkennen is. De beeldjes zouden stammen uit de twaalfde<br />

eeuw en ze worden één keer per jaar, tijdens het Phaung Daw U festival,<br />

over het meer rondgevaren in een grote ceremoniële boot. In 1965 sloeg die<br />

boot tijdens de tocht om en werden maar vier van de vijf beeldjes<br />

teruggevonden. Toen de ceremonie weer terugkwam in de tempel, stond<br />

daar het vijfde beeldje, nog onder het wier, al op ze te wachten. Sindsdien<br />

blijft dat vijfde beeldje tijdens de jaarlijkse rondvaart in de tempel achter<br />

om die te bewaken.<br />

De volgende stop is weer een weverij en bovendien stuiten we daar op<br />

een groep Amerikanen, dus we zijn weer snel weg.<br />

Op naar een goud- en zilversmid, maar voordat we daar aan kunnen<br />

leggen, moeten we een heuse meerslag met de plaatselijke handelsvloot zien<br />

te winnen. Van alle kanten worden we belaagd door vrouwen op bootjes,<br />

die voor ons de duvel en z’n ouwe moer in de aanbieding hebben. We zitten<br />

<strong>hier</strong> dan ook in het dorp waar eens in de vijf dagen de drijvende markt van<br />

het meer wordt gehouden. Onze boot is een paar slagen groter dan die van<br />

de vijand en dat is onze redding. Met het nodige geweld en van tijd tot tijd<br />

een ramkoers weten we uiteindelijk de aanlegsteiger van de goudsmid te<br />

bereiken.<br />

Eigenlijk had ik verwacht dat je <strong>hier</strong> kon zien hoe het bladgoud gemaakt<br />

wordt, maar ze maken gewoon sieraden, en nog allemaal van zilver ook.<br />

Bovendien is het er bloedheet binnen, dus enigszins teleurgesteld sta ik<br />

weer snel buiten op het smalle steigertje. Maar daar ligt nog steeds die<br />

armada met irritante troepverkopers, dus toch maar weer naar binnen.<br />

De laatste stop van de tocht is het Nga Phe Kyaung, aka The Jumping Cat<br />

Monastery. De monniken in dit klooster zijn een jaar of vijftien geleden uit<br />

verveling begonnen om de katten die ze als huisdier hielden te leren om op<br />

bevel door een hoepeltje te springen. Een per ongeluk passerende toerist zag<br />

dat, het kwam via via in een reisgids en nu is het een ware toeristische<br />

trekpleister.<br />

Om de katjes niet al te veel af te matten en om te voorkomen dat ze geen<br />

zin meer hebben om hun kunstjes te vertonen, wordt er met de voorstelling<br />

gewacht totdat er voldoende volk binnen is. Blijkbaar is er net een show<br />

114


geweest, want het is nog heel rustig. Dat geeft alle tijd om een rondje door<br />

het klooster te maken.<br />

Heel bijzonder is het niet. Wat me wel opvalt, is dat de beelden op<br />

enorme, schitterend bewerkte houten sokkels staan en de kleine beeldjes in<br />

zo mogelijk nog fraaier bewerkte, vaak vergulde, houten schrijnen. Het zou<br />

kunnen dat dit soort versierselen me tot nog toe zijn ontgaan, maar voor<br />

mijn gevoel stonden alle beelden tot dusver op redelijk eenvoudige<br />

lotussokkels en in hele simpele schrijntjes.<br />

Na het rondje klooster schuif ik aan bij de kring die zich aan het vormen<br />

is rond de kattenarena. We worden nog voorzien van thee en pinda’s ook<br />

tijdens het wachten op wat komen gaat.<br />

Een monnik is bezig om een paar kleine magere katjes her en der vandaan<br />

te plukken en plant ze vervolgens in het midden van de kring.<br />

Tegenover ons zit een groep Zwitsers en een man die de katjes uitgebreid<br />

op de foto wil zetten, gaat doodleuk recht voor de Helveten zitten. Waarop<br />

één van die kaasfonduërs eens lekker begint te foeteren in de trant van:<br />

‘Wat krijgen we nou?’, ‘Ben je niet helemaal goed bij je hoofd?’ en<br />

‘Donderstraal een end op’ . Misschien niet helemaal toevallig heeft hij het<br />

tegen een Duitser, die daarop reageert met: ‘Ach man, zeur niet zo. Ik mag<br />

toch wel even een foto maken’. Er ontstaat een heerlijk potje bekvechten<br />

waar steeds meer mensen zich mee gaan bemoeien, maar het eind van het<br />

liedje is dat de Duitser zich terugtrekt nadat hij zijn foto’s genomen heeft.<br />

En nu is de vloer aan de monnik met zijn katjes. De monnik zit op de<br />

grond met in zijn hand een hoepeltje van misschien twintig centimeter<br />

doorsnee, dat hij hoog boven de beestjes houdt. Hij zegt wat, maar de katten<br />

blijven ongeïnspireerd naar het hoepeltje zitten kijken en maken totaal geen<br />

aanstalten om te springen. Hij herhaalt zijn commando een paar keer<br />

vruchteloos en schuift dan de minst enthousiaste van zijn eigenwijze dieren<br />

aan de kant.<br />

Nu de spelbedervers van de mat zijn gestuurd, tonen de drie<br />

overgeblevenen al meteen meer inzet en na nog een paar weigeringen<br />

springt er toch nog onverwachts een katje feilloos door het hoepeltje en<br />

wordt daarvoor meteen beloond met een paar brokjes. Het hek is nu van de<br />

dam, de ene na de andere springt in een zee van flitslicht door de hoepel.<br />

Na twee of drie keer springen hebben ze er wel genoeg van en gaan<br />

demonstratief languit middenin de kring liggen. De monnik beseft dat er<br />

nog weinig eer te behalen valt en verlaat de arena.<br />

De show heeft alles bij elkaar nog geen vijf minuten geduurd en het is wel<br />

leuk om te zien dat deze eigenwijze beesten toch kunstjes geleerd kunnen<br />

worden, maar zolang ze niet door een brandend hoepeltje springen, vrees ik<br />

dat weinig circussen interesse zullen hebben voor deze act.<br />

115


Op het laatste stuk terug naar Nyaungshwe varen we, begeleid door een<br />

paar jongetjes in kano’s die vol bravoure laten zien dat ze het beenroeien al<br />

meester zijn, langs een paar van de befaamde drijvende tuinen van het Inle<br />

meer. Dat zijn grote bamboe matten waarop waterhyacinten en een laag<br />

aarde liggen. Samen vormen die een heel vruchtbare ondergrond voor<br />

allerlei soorten groenten die erop verbouwd worden. Lange bamboestokken<br />

die in de meerbodem zijn gestoken zorgen ervoor dat de tuinen niet<br />

wegdrijven. Het tuinieren gebeurt vanuit een bootje, want de matten zijn<br />

niet stevig genoeg om het gewicht van een mens te dragen. Overal langs de<br />

oevers van het meer zie je deze grote groene dobberende vlaktes waar alleen<br />

kale bamboestammen bovenuit steken.<br />

Terug in het dorp is er nog net even tijd voor een snel biertje voordat de<br />

muggen de lol weer komen bederven. Even badderen en daarna met de<br />

mannen naar het Italiaans restaurant schuin tegenover het hotel, waar Carla<br />

en Elly vol lof over waren. Na ons komt daar beetje bij beetje bijna de<br />

complete groep binnendruppelen.<br />

Lei steekt na het prima eten één van zijn vanmiddag verworven cheroots<br />

in de brand, maar zal er naar eigen zeggen niet verslaafd aan raken. Het is<br />

een zeer droge sigaar en er zit niet echt smaak aan. Bovendien kost het veel<br />

moeite om ze brandend te houden. Dat zal meteen de reden zijn waarom de<br />

meeste mensen die je met een cheroot tegenkomt, hun exemplaar gedoofd<br />

losjes in de mondhoek hebben bungelen.<br />

116


dag 12<br />

Rustig dagje, hectisch avondje<br />

We hebben vandaag nog een hele dag voor op en rond het Inle meer, en<br />

we hebben het plan opgevat om per fiets de buurt te gaan verkennen.<br />

Vanwege de te verwachten lichamelijke inspanning ga ik ook weer eens<br />

ontbijten. Maartje is nog steeds herstellende, maar dat gaat nu wel een stuk<br />

beter. Elly gaat vandaag naar een weeshuis in Taunggyi, een klein uur<br />

<strong>hier</strong>vandaan.<br />

Bij het ontbijt horen we, dat als er voldoende belangstelling voor is, er<br />

vanavond een excursie naar Taunggyi wordt ingelast, naar het plaatselijke<br />

ballonfestival. Wat dat festival precies inhoudt weet eigenlijk niemand.<br />

Maar als je de woorden ‘balloon’ en ‘Taunggyi’ laat vallen, dan reageert<br />

iedereen in je buurt heel enthousiast, dus het zal wel iets bijzonders zijn. Uit<br />

de bijkomende verhalen valt niet veel meer op te maken dan dat het met<br />

ballonnen en vuurwerk te maken heeft en dat het ter ere van het vollemaansfeest<br />

is.<br />

Dat soort feesten zijn altijd wel leuk om mee te maken en aangezien er na<br />

zonsondergang in Nyaungshwe toch helemaal niks te doen is, schrijven wij<br />

ook in voor het avondavontuur. Alleen Rien bedankt voor de eer.<br />

Om te fietsen heb je fietsen nodig en liefst ook nog een beetje degelijke,<br />

die niet meteen bezwijken onder de gewichten die ze zullen moeten dragen.<br />

Nou zijn wij niet de eersten die op het idee komen om <strong>hier</strong> een stukje te<br />

gaan fietsen. Er zijn er ons zelfs al zo veel voorgegaan dat je geen honderd<br />

meter kunt lopen zonder een fietsverhuurtoko tegen te komen. Maar dat<br />

blijkt toch meer naam dan daad.<br />

Bij de eerste hebben ze helemaal geen fietsen en bij de tweede hebben ze<br />

er precies twee en dat zijn wrakken die zelfs in de Amsterdamse grachten<br />

hun gelijke maar moeizaam zullen vinden. Bij de derde hebben ze precies<br />

vier fietsen, die er ook nog redelijk uitzien. We zijn nog wel een tijdje bezig<br />

om alle zadels voor zover mogelijk op onze hoogte te zetten en om nog wat<br />

117


lucht in de banden te pompen. Maar daarna kan ons werkelijk niets meer<br />

weerhouden van een heerlijk fietstochtje.<br />

We rijden eerst naar de spiegeltjespagode, die nog geen 500 meter weg<br />

ligt en die we vanuit de hotelkamers kunnen zien. Op weg daarnaartoe zakt<br />

Riens zadel al tot op het frame. Dat geeft weinig vertrouwen, want hij is<br />

toch duidelijk de lichtste van ons vieren. Hij is ook de kleinste en heeft<br />

daarom relatief het minste last van zijn lage zadel, maar lekker fietsen is<br />

toch iets anders.<br />

Spiegeltjespagodes zijn aparte gevallen. Ze zijn aan de buitenkant<br />

helemaal ingelegd met spiegelend materiaal. Zelfs de zedi, die normaal toch<br />

wit of goudkleurig is. Je komt ze ook weinig tegen, er stond er één bij de<br />

Shwemawdaw Paya in Bago en dit is de tweede die we zien. De zon doet<br />

vandaag weer lekker zijn best en dan staan ze te schitteren en te blinken als<br />

de in sommige streken welbekende ballenschijters.<br />

Ik vind het eigenlijk wel mooi, hoewel ik me goed voor kan stellen dat<br />

anderen het kitscherig of gewoon aartslelijk vinden, en dan noem ik geen<br />

namen.<br />

De muur aan de achterkant van de pagode is met een laag bladgoud<br />

bedekt. In de muur zitten tientallen kleine nisjes met boeddhabeeldjes erin,<br />

en in het midden een grote, diepe nis met een gouden boeddha op een grote<br />

sokkel die helemaal met edelstenen is ingelegd. Helaas staat er een<br />

ontsierend zwaar ijzeren hekwerk voor en kun je er niet echt dichtbij<br />

komen.<br />

We slaan nog wat water in bij een kraampje tegenover de pagode en<br />

trekken dan de wijde wereld in. Zodra we het bruggetje bij de pagode<br />

oversteken, zijn we ook meteen het dorp uit en rijden we over een<br />

onverhard dijkje met links een hoge rietkraag en rechts drijvende tuinen.<br />

We komen heel wat mensen tegen die lopend, fietsend, of met een handkar<br />

op weg zijn naar Nyaungshwe en die ons allemaal verbaasd maar hartelijk<br />

groeten.<br />

Ook de onverharde wegen zitten <strong>hier</strong> vol kuilen en stenen, dus is er veel<br />

aandacht nodig voor het kijken waar je fietst, en komt er van uitgebreid om<br />

je heen kijken niet al te veel. We passeren een paar eenzame rieten huisjes<br />

die ook weer in het meer staan.<br />

Aan het eind van het dijkje komen we op een rul zandpad dat behoorlijk<br />

omhoog loopt. Al snel krijgen we links een vlak paadje het bos in, en dat<br />

ziet er een stuk aantrekkelijker uit, dus wij het bos in. Na een paar honderd<br />

meter komen we een kleine verdwaalde en gedeeltelijk overwoekerde<br />

pagode tegen, waar we even wat rondkijken en bijkomen, want het is toch<br />

zwaar werken om op de verre van fantastische fietsen over de paden vooruit<br />

118


te komen. We volgen het pad nog verder het bos in, maar dat eindigt al snel<br />

op het erf van een paar riethuisjes en dan draaien we maar om.<br />

Terug bij het hoofdpad beginnen we nu aan de beklimming door het rulle<br />

zand. Ondertussen is mijn zadel ook een paar centimeter gezakt en zit ik<br />

allesbehalve optimaal op mijn fiets. Ik durf niet op de pedalen te gaan staan,<br />

want ik ben bang dat dan de trappers door zullen buigen. Na een paar<br />

honderd meter ploeteren houd ik het fietsen voor gezien en ga lopend<br />

verder. Ik verlies nog geeneens zoveel terrein op de anderen, want ook die<br />

komen amper vooruit.<br />

Een kleine vijf minuten verder komen we bij een t-splitsing met verharde<br />

weg uit, die linksaf verlokkelijk bergaf loopt en bovendien richting meer,<br />

dus de keuze is snel gemaakt. We volgen de weg een heel eind, maar komen<br />

eigenlijk niks tegen, totdat we aan de linkerkant een pad passeren en dat dan<br />

maar op goed geluk in slaan.<br />

Het pad loopt heuvelaf en gaat langzaam over in hetzelfde rulle zand als<br />

waarin we net omhoog geploeterd zijn. Met flinke snelheid, zonder remmen<br />

van betekenis en door het zand slippend komen we uiteindelijk bij een paar<br />

huisjes aan de rand van het meer uit. Daar staat ook een schooltje en het is<br />

weer net speelkwartier als we binnenvallen. Alle kinderen blijven als<br />

verstijfd staan als we afstappen en onze fietsen tegen een paaltje parkeren.<br />

Er volgt een tijdje tweezijdig aapjes kijken en pas als er een vrouw uit het<br />

dorpje vlak langs ons loopt, durft een groepje jongens wat meer onze kant<br />

op te komen en gaat de rest weer aarzelend verder met spelen.<br />

We ploeteren terug naar de verharde weg en gaan dan langzaamaan weer<br />

richting Nyaungshwe. We komen Bob en Lucy nog tegen en wijzen ze de<br />

weg naar het schooltje.<br />

Tegen de tijd dat we het dorp weer binnenrijden zijn we dringend aan een<br />

versnapering toe. Het restaurant waar we terechtkomen loopt snel vol met<br />

het personeel van een naastgelegen groot luxe hotel, dat al komt lunchen.<br />

De baas van het restaurant nodigt ons nog uit om vanavond langs te komen,<br />

want dan zullen er een paar vrouwen van de Padaung in zijn restaurant zijn,<br />

waar we dan voor drie dollar foto’s van mogen nemen. Gelukkig kunnen we<br />

hem zeggen dat we vanavond naar Taunggyi gaan en dus helaas niet<br />

kunnen.<br />

De Padaung-vrouwen, niet te verwarren met de Palaung die we rond<br />

Kalaw zagen, staan bekend als longnecks. Van kleins af aan dragen ze<br />

zware koperen ringen rond hun hals, waardoor de schouders naar beneden<br />

gedrukt worden en de hals steeds langer wordt. Blijkbaar vallen Padaungmannen<br />

voor zoiets en daarnaast geeft het aantal ringen ook de status van de<br />

vrouw aan. Zolang ze in de groei zijn, komt er gemiddeld eens in de twee<br />

jaar een ring bij. Het eindresultaat is een hals die zo’n 20 centimeter langer<br />

119


is dan normaal en een hoofd dat steunt op de stapel ringen, want de<br />

nekspieren zijn daarvoor veel te zwak. Het op latere leeftijd afdoen van de<br />

ringen is daardoor niet mogelijk. De vrouw zou letterlijk stikken, omdat de<br />

nek dubbelklapt onder het gewicht van het hoofd en daarbij ook de luchtpijp<br />

wordt afgesloten. Toch is het gebruikelijk om de ringen te verwijderen in<br />

geval van overspel.<br />

Het leefgebied van de Padaung ligt hoog in de bergen van oostelijk<br />

Myanmar, tegen de Thaise grens. De laatste jaren zijn veel van de naar<br />

schatting 10.000 Padaung naar Thailand gevlucht, omdat ze in Myanmar als<br />

minderheid sterk werden onderdrukt. In Thailand zijn ze ondertussen tot een<br />

grote toeristische trekpleister uitgegroeid, en dat komt <strong>hier</strong> op bescheiden<br />

schaal blijkbaar ook voor.<br />

Als ik in het wild Padaung tegen zou kunnen komen, zou ik er wel een<br />

stukje voor omlopen of rijden, want het is natuurlijk wel iets bijzonders.<br />

Maar als ze zoals <strong>hier</strong> speciaal voor de toeristen als een soort kermisattractie<br />

ten toon worden gesteld, dan pas ik graag.<br />

Overigens is het dragen van de ringen naar zeggen een snel uitstervende<br />

gewoonte, vooral bij de groep die nog in Myanmar woont. De jongere<br />

vrouwen zouden hun kinderen geen halsringen meer laten dragen vanwege<br />

de fysieke ellende die ze er op hogere leeftijd door krijgen. Bij de Padaung<br />

die de grens over zijn gegaan schijnt die tendens nog niet echt aan te slaan,<br />

zou het toerisme daar soms een rol bij spelen?<br />

Het is nog redelijk vroeg, dus we gaan nog maar een stukje fietsen. Nu de<br />

andere kant van het dorp uit, van het meer af, de velden in. Maar na een<br />

paar minuten komen we al bijna niets en niemand meer tegen en het pad<br />

gaat eindeloos rechtdoor. Daarbij komt dat de zadelpijn het nu snel begint te<br />

winnen van de lol in het fietsen over de zandweggetjes, en het feit dat elke<br />

meter die je heen gaat, je ook weer terug moet. Dus we gaan de fietsen maar<br />

eens inleveren.<br />

We nemen een paadje dat voor ons gevoel evenwijdig aan de hoofdstraat<br />

in Nyaungshwe loopt, maar dat wordt al vlug smaller en begint te slingeren.<br />

Het nare gevoel bekruipt ons dat we steeds verder van het dorp af komen en<br />

we overleggen of we niet beter veiligheidshalve terug kunnen gaan. We<br />

besluiten het nog een paar bochtjes aan te zien en dat is maar goed ook,<br />

want zo komen we weer op een breder pad dat richting dorp loopt.<br />

Dat leidt nog langs een veldje met een stuk of twintig zedi’s van zo’n vijf<br />

meter hoog, die er in onze ogen mooi vervallen bijstaan, een goede plek<br />

voor de laatste stop. Eigenlijk is dit pas het eerste grotere complex dat we in<br />

zo’n haveloze toestand tegenkomen, in dit land dat zo goed voor zijn<br />

heiligdommen zorgt.<br />

120


We volgen het pad en dat blijkt zowaar over te gaan in de straat van het<br />

hotel en de fietsverhuur. Het gaat richting twee uur als we de fietsen weer<br />

inleveren en we hoeven zelfs maar 300 kyat per fiets te betalen in plaats van<br />

de 500 die we vanochtend afgesproken hadden. Hebben we toch weer mooi<br />

200 kyats in de mats, die we in bier om kunnen zetten.<br />

Dat gaan we dan ook direct doen bij het tentje naast het hotel en we<br />

nemen er meteen maar een lunch bij.<br />

Daarna is het hoogtijd voor een paar uur niks doen, het is tenslotte<br />

vakantie.<br />

Het vertrek naar Taunggyi staat voor zeven uur gepland, dus we gaan al<br />

vroeg eten, weer bij het restaurantje naast het hotel waar we zo<br />

langzamerhand stamgasten beginnen te worden. Ze hebben een nieuw<br />

gerecht en ze vragen of we dat willen proberen, het is lasagne.<br />

Vorig jaar schijnt er een tijdje een Italiaanse kok in Nyaungshwe te<br />

hebben rondgestruind en die heeft een paar restauranthouders de kunst van<br />

het pasta koken bijgebracht. Ze hebben gemerkt dat dat het goed doet bij de<br />

gemiddelde toerist, met als gevolg dat je <strong>hier</strong> nu op elke kaart een hele<br />

bladzij met van die Azzurri-gerechten vindt.<br />

Om het hoofd boven water te kunnen houden in deze verstrengelende<br />

concurrentieslag, moet er natuurlijk volop geëxperimenteerd worden en dat<br />

ze ons daarvoor als slachtoffers hebben uitgekozen is een grote eer en daar<br />

zeg je geen nee tegen. De smaak van de lasagne was prima, alleen was het<br />

aan de koude kant. Iets wat <strong>hier</strong> overigens vrij normaal is, maar we vonden<br />

toch dat we ze de tip moesten geven om het heter op te dienen en die werd<br />

hartelijk in ontvangst genomen.<br />

We kunnen naadloos door naar de bus die al klaar staat voor het grote<br />

onbekende van de avond. We worden uitgezwaaid door Elly die in het<br />

weeshuis zo’n emotionele dag heeft gehad, dat ze het niet meer op kan<br />

brengen om nu mee te gaan. Met zijn elven, incluis Luc en een speciaal<br />

voor dit gebeuren opgetrommelde gids, gaat het richting Taunggyi, dat we<br />

in ongeveer een uur moeten kunnen bereiken. Maar de weg loopt omhoog,<br />

het is donker en Su Yee bedient de pedalen, dus het duurt allemaal wat<br />

langer.<br />

Op een paar kilometer voor Taunggyi worden we ineens opgeschrikt door<br />

een enorme knal, gevolgd door gerommel en gestuiter. San Yee springt<br />

verschrikt de bus uit om daar te constateren wat wij binnen ook al<br />

geconcludeerd hadden: een klapband. Sommigen beginnen al te vrezen dat<br />

het festival over zal zijn voordat we er zijn, maar de band wordt in een<br />

kleine twintig minuten verwisseld en het is amper kwart voor negen als we<br />

Taunggyi binnenrijden.<br />

121


Dat blijkt een behoorlijk grote stad te zijn en het duurt nog zeker een<br />

kwartier voordat we zijn waar we willen zijn. In die tijd zien we al een grote<br />

verlichte ballon opstijgen, wat de roependen dat we te laat zijn weer voer<br />

geeft om zich te laten horen. Uiteindelijk wordt de bus geparkeerd in een<br />

straat waar nog wel wat andere auto’s staan, maar waar verder niks van het<br />

festijn te merken is.<br />

Dat verandert snel als we gaan lopen. Binnen de kortste keren worden we<br />

opgeslokt in de mensenmassa, waardoor het moeilijk wordt om een beetje<br />

bij elkaar te blijven zoals we afgesproken hadden. En hoe verder we<br />

oprukken, hoe drukker het wordt. We zijn intussen op een gigantische<br />

gokbraderie terechtgekomen. Tientallen stalletjes staan langs de straten in<br />

lijn opgesteld en bij elk stalletje staan de mensen zich te verdringen om ook<br />

een gokje te kunnen wagen.<br />

Er zijn drie verschillende goktenten: een rad van fortuin met de tekens uit<br />

de Chinese dierenriem, een soort roulette waarbij de getallen uit een<br />

bingomolen komen en verreweg het meest populair is een spel met drie<br />

enorme dobbelstenen die achter een stang tegen een helling aanliggen.<br />

Bij het spel met de dobbelstenen, waar trouwens ook weer de tekens uit<br />

de Chinese dierenriem op staan, zet de speler zijn geld op één of meerdere<br />

tekens en trek daarna middels een touw de stang omhoog, zodat de<br />

dobbelstenen omlaag rollen. Als de stang voorzichtig wordt weggetrokken,<br />

dan schuiven de dobbelstenen meer dan dat ze rollen, en zodoende kan de<br />

speler dus enigszins beïnvloeden welke tekens boven komen. De inzet is zo<br />

te zien vrij, je mag zoveel inzetten als je wilt, en ook anderen mogen<br />

meegokken. De bedragen die <strong>hier</strong> achteloos op de goktafel worden gegooid<br />

zijn bepaald niet misselijk. Menigeen loopt met stapels bankbiljetten rond,<br />

waarvan er per keer een flink aantal wordt ingezet. In een paar minuten tijd<br />

gaan er bij elk tentje minstens enkele maandlonen in alle openheid over<br />

tafel. Blijkbaar is gokken wel toegestaan in dit land waar je als toerist<br />

geeneens een stok speelkaarten mee naartoe mag nemen.<br />

We laten de gokkers verder rustig hun gang gaan en lopen door naar het<br />

terrein waar de ballonnen worden opgelaten, want daar zijn we tenslotte<br />

voor gekomen. Het terrein vinden is niet echt een prestatie. De weg<br />

ernaartoe is zo druk, dat je gewoon door de massa wordt voortgedreven.<br />

Iedereen is opvallend vrolijk en kijkt tegelijkertijd wat lodderig uit de ogen.<br />

Ik weet niet welke spiritualia ze hebben gebruikt, maar het spul werkt in<br />

ieder geval goed.<br />

Als we het grote veld willen betreden, worden we meteen onderschept<br />

door een paar militairen. Het is niet de bedoeling dat er zich buitenlanders<br />

gaan mengen in de enorme mensenzee die zich op het veld bevindt. We<br />

122


worden naar een speciale VIP-tribune geleid, vanwaar we het geheel mogen<br />

aanschouwen.<br />

In de overdekte VIP-ruimte staan wat stoelen opgesteld en er zitten een<br />

paar monniken en een handjevol andere toeristen. Links van onze tribune<br />

staat nog een grotere voor Birmese VIP’s die vrijwel vol zit, en weer links<br />

daarvan nog eentje zoals de onze.<br />

Echt op je gemak voel je je toch niet bij zo’n uitzonderingsbehandeling.<br />

Bovendien baadt ons tijdelijke verblijf in een zee van licht, zodat je<br />

behoorlijk te kijk zit voor de gewone Birmezen die moeten vechten voor<br />

een plekje om iets van het spektakel mee te kunnen krijgen. En het hoge hek<br />

voor de tribunes, waarachter gewapende militairen patrouilleren, draagt ook<br />

niet echt bij tot een feestelijk gevoel. Maar we kunnen vanaf <strong>hier</strong> alles wel<br />

prima overzien en zo heeft ook dit nadeel weer zijn voordeel.<br />

De reden waarom de buitenlanders apart worden gezet is overigens de<br />

veiligheid. Er schijnen nog wel eens ongelukken te gebeuren bij het oplaten<br />

van de ballonnen en het is natuurlijk slechte reclame voor het regime als<br />

daar toeristen bij betrokken raken.<br />

Het veld is grof geschat zo’n vijftig meter breed en een kleine honderd<br />

lang, en staat mudvol met mensen, minstens twintigduizend.<br />

De eerste paar minuten dat we daar staan, gebeurt er weinig. Er is alleen<br />

de feestende massa die een hoop kabaal maakt. Maar dan komt er van<br />

middenin het gedruis langzaam een ballon omhoog. Terwijl de ballon zich<br />

statig boven de menigte verheft, worden er rondom kleine brandende<br />

kaarsjes, misschien wel waxinelichtjes, aangehangen die tezamen fraaie<br />

figuren vormen. Als de ballon helemaal gevuld is, zo’n acht meter hoog en<br />

twee in doorsnee, wordt er nog een stellage aangehangen die op zijn beurt<br />

ook weer helemaal volhangt met waxinelichtjes die een tekst vormen.<br />

Onder luid gejuich wordt de ballon losgelaten en aarzelend kiest hij het<br />

aardedonkere luchtruim. Het is waarlijk een schitterend feeëriek gezicht om<br />

de verlichte ballon langzaam te zien klimmen en richting heuvels weg te<br />

zien drijven. Er vallen continu lichtjes van de ballon, die als een vertraagde<br />

vallende sterrenregen slierten aan de ballon lijken te zijn.<br />

Als de eerste ballon na een paar minuten uit het zicht is verdwenen, wordt<br />

er al druk gewerkt om de volgende startklaar te krijgen. Deze is minder fraai<br />

dan de vorige, maar <strong>hier</strong> gaat het voornamelijk om wat eronder hangt: twee<br />

grote bakken met vuurwerk. Net voordat de ballon wordt losgelaten, wordt<br />

tot groot enthousiasme van het publiek het vuurwerk aangestoken.<br />

123


Maar de bakken zijn te zwaar, waardoor de ballon amper van de grond<br />

komt en vlak boven de hoofden van de mensen blijft zweven, terwijl de<br />

vuurpijlen alle kanten opschieten. Na een kleine halve minuut breekt de<br />

onderste bak van de ballon en komt midden in het publiek terecht. De ballon<br />

schiet nu met de enig overgebleven vuurwerkbak de lucht in en een regen<br />

van vuurwerk daalt op de mensen neer. In de bak die op de grond terecht is<br />

gekomen breekt ook de pleuris los en al het vuurwerk ontploft op de grond<br />

en een grote rookwolk hult de mensen in nevelen.<br />

Het gebeurt allemaal aan de andere kant van het terrein, dus we kunnen<br />

niet goed zien wat de gevolgen zijn, maar er moeten minstens een paar<br />

zwaargewonden zijn gevallen, zoniet erger. Ik begrijp nu ook waarom ze<br />

ons in deze overdekte ruimtes hebben gezet.<br />

Na dit desastreus verlopen oplaten, lijkt er even een pauze te worden<br />

ingelast in het programma. Het loopt tegen tienen. Tijd voor ons om te gaan,<br />

want we moeten nog ruim een uur terug naar Nyaungshwe en<br />

morgenochtend moeten we weer om zeven uur vertrekken.<br />

We wurmen ons een weg richting bus door de hossende massa die ook al<br />

grotendeels huiswaarts keert. Het is voor Birmese begrippen al zeer laat en<br />

124


het feest duurt nog de hele week, dus ze moeten zich sparen. Als we ons<br />

eindelijk uit het gedrang los hebben weten te maken, kunnen we de bus niet<br />

vinden, hij staat in ieder geval niet op de plek waar we uitgestapt zijn.<br />

De gids die speciaal voor deze avond mee is, weet te melden dat ze de<br />

ontplofte band aan het repareren zijn en dat ze over een minuut of tien wel<br />

terug zullen komen. Daar heeft iedereen en vooral Luc een zwaar hoofd in,<br />

want waar vind je op dit tijdstip in een feestvierende stad een garage waar je<br />

je band kunt repareren?<br />

De tien minuten gaan dan ook voorbij zonder dat ons busje arriveert. Na<br />

een halfuur nog steeds geen busje, en aangezien het gsm-geweld <strong>hier</strong> nog<br />

moet losbarsten, kunnen we niet veel anders dan rustig afwachten. Het<br />

wachten wordt nog een beetje opgefleurd door een in de verte afdrijvende<br />

ballon. Het feest gaat dus gewoon door. Tegen elf uur heeft Luc het<br />

helemaal gehad en gaat vervoer regelen richting Nyaungshwe.<br />

Een paar minuten later komt hij terug met een pick-up truckje, dat ons<br />

wel naar het hotel wil brengen. Linde mag voorin zitten en wij klauteren<br />

met zijn negenen in de laadbak, en hoewel er al gauw zo’n vijfentwintig<br />

Birmezen in en aan zo’n laadbak kunnen, past het voor ons maar net en dan<br />

hangt onze speciale gids nog aan de buitenkant ook. Maar het is beter dan in<br />

het ongewisse wachten op het busje dat misschien wel niet komen gaat, dus<br />

we vinden het allang best.<br />

We hebben een paar kilometer gereden als de pick-up na een paar<br />

schreeuwen van de gids plotseling stopt. Daar staat onze bus en Su Yee en<br />

San Yee zijn nog druk bezig om de band te repareren. Luc springt witheet<br />

uit de bak, roept dat die bus hem geen zier kan schelen en dat de pick-up<br />

door moet rijden. En klant is koning, dus dat gebeurt.<br />

Het ritje terug met de pick-up gaat aanzienlijk sneller dan dat met de bus<br />

heen. Het scheelt natuurlijk dat de weg nu licht bergaf loopt in plaats van<br />

bergop, maar dat is lang niet alles. De rijstijl van deze chauffeur is flink wat<br />

gewaagder dan die van Su Yee. In de bak moeten we ons echt overal aan<br />

vasthouden om niet van het bankje te stuiteren. Ook <strong>hier</strong> hebben ze weer<br />

van die fijne relingen die je regelmatig in je rug krijgt. Ik kan door een klein<br />

plastic raampje in het dekzeil nog net zien waar we naartoe gaan. Af en toe<br />

zijn dat muren waar we recht op af denderen, en die pas op het laatste<br />

moment middels een in volle vaart genomen scherpe bocht gemeden<br />

worden.<br />

Ondanks het constante dokkeren over de wegen en door de gaten en<br />

kuilen, ziet Toos kans om in slaap te vallen en ze schiet voorover van het<br />

bankje. Gelukkig is er amper ruimte om te vallen, dus komt ze bij Dick op<br />

schoot terecht. In minder dan drie kwartier zijn we weer terug bij het hotel.<br />

125


dag 13<br />

The Road to Mandalay<br />

Het doel voor vandaag is Mandalay en volgens onze reisbeschrijving gaan<br />

we daar ongeveer dertien uur over doen. Nou, dat zullen we nog wel eens<br />

zien! Allereerst heb je daar een rijdende bus voor nodig en het laatste wat<br />

we daarvan hebben gezien, was dat die gisteravond laat nog met panne in<br />

Taunggyi stond, dus dat belooft weinig goeds.<br />

Maar wonder boven wonder staat om zeven uur de bus startklaar voor de<br />

lange rit naar de tweede stad van het land. Su Yee en San Yee staan er<br />

breedgrijnzend naast, alsof er helemaal niets gebeurd is.<br />

Aan de rand van Nyaungshwe hebben we de eerste, geplande, stop van de<br />

dag. We gaan het Shwe Yaunghwe Kyaung eens van dichterbij bekijken.<br />

We zijn al een paar keer langs dit klooster gereden, maar Luc had<br />

aangekondigd dat we <strong>hier</strong> op weg naar Mandalay zouden stoppen, dus<br />

hadden we er nauwelijks oog voor gehad.<br />

Het heeft een grote verweerde op palen<br />

gebouwde teakhouten hal, en is<br />

waarschijnlijk het oudste houten gebouw<br />

in Myanmar. De voorkant heeft twee<br />

grote ovale ramen, eigenlijk gewoon<br />

openingen, want glas zit er niet in, die<br />

bijna tot op de vloer reiken.<br />

Een paar monniken liggen voor de<br />

ramen en kijken ons niet bijster<br />

geïnteresseerd toe.<br />

Zodra onze bus stopt, gaan de deuren<br />

van de huisjes die tegenover het klooster<br />

liggen open. In allerijl worden er tafels<br />

naar buiten gedragen, die binnen een mum<br />

van tijd volgestouwd worden met<br />

126


souvenirs en andere zooi die we toch niet gaan kopen.<br />

We lopen het gevaarlijk krakende trappetje van het klooster op, en zetten<br />

voet op de niet veel beter klinkende vloeren. De monniken blijven gewoon<br />

voor hun raam hangen en kijken geeneens om als we achter ze langslopen.<br />

We zullen de zoveelste buslading wel zijn.<br />

Binnen valt er niet veel te zien. De houten muren zijn kaal en er staan<br />

slechts een paar boeddhabeeldjes, allen voorzien van een dikke laag stof.<br />

Dus we staan al snel weer buiten en omdat we nog een lange dag voor de<br />

boeg hebben, zitten we ook weer rap in de bus.<br />

We moeten eerst helemaal terug naar Kalaw, en vanaf daar afdalen naar<br />

de hoofdweg die ons naar Mandalay gaat brengen. Het is nog vroeg en de<br />

weg is bekend, dus een mooie gelegenheid om de ogen weer eens te sluiten.<br />

Om een uur of elf passeren we Kalaw en dan is het nog 117 mijl naar<br />

Mandalay, nog twee uurtjes rijden zou je bij ons, of ergens in het Verenigd<br />

Koninkrijk, denken. Su Yee weet <strong>hier</strong> een mooie en bovendien kortere weg,<br />

die ons zo’n vijftig mijl moet besparen. Hij loopt alleen wel door de<br />

heuvels, dus of we er veel tijd mee gaan winnen valt te bezien. Voor Luc is<br />

het in ieder geval reden om weer niet al te vrolijk te kijken.<br />

De weg is smal en slingert voortdurend de heuvels op en af, dus dat het<br />

niet snel gaat laat zich makkelijk raden.<br />

Het weer is vandaag eigenlijk voor het eerst niet best en laaghangende<br />

wolken omzomen de heuveltoppen, zodat het zicht helaas vrij beperkt is.<br />

Want bij helder weer zal dit zeker een mooie route zijn. Het begint zelfs te<br />

regenen, en bepaald niet met mondjesmaat.<br />

In de dalen tussen de heuvels zijn de boeren druk bezig om de<br />

bloemkolen van het land te halen. Vele ossenkarren volgeladen met keurig<br />

gestapelde bloemkolen zijn op weg naar punten waar vrachtwagens<br />

klaarstaan en waarop de kolen overgeladen worden.<br />

Bij die overlaadpunten staan rijen ossenkarren langs de kant van de weg<br />

geparkeerd. Als het mooi weer was geweest, had dat zeker een fotostop<br />

opgeleverd. Maar nu bederft het regengordijn bij voorbaat elke foto, en we<br />

hebben ook weinig zin om in dit weer fotootjes te gaan staan knippen.<br />

Het overladen van de bloemkolen gebeurt met de hand en van drie kanten<br />

worden de kolen in een razend tempo vanaf de ossenwagens naar stapelaars<br />

op de vrachtwagens gegooid en daar opnieuw keurig opgestapeld.<br />

127


De koffiestop is bij een zeer eenvoudig tentje waar een paar boeren aan<br />

het schuilen zijn voor de regen. Als we binnenkomen, zetten ze de<br />

welbekende grote ogen op en zeggen de eerste tijd geen boe of ba meer. We<br />

kopen de hele voorraad coffeemix en koeken op en proberen een plaatsje<br />

zover mogelijk van de deuren vandaan te zoeken, want het is zelfs koud.<br />

We vinden troost in ons bakkie en in de gedachte dat we vandaag toch maar<br />

heel de dag in de bus zitten, en dat het dus maar goed is dat het nu regent en<br />

niet gisteren of morgen.<br />

De weg tussen koffiestop en lunch blijft onveranderd slingeren door de<br />

groene mistige heuvels. We komen op het smalle weggetje met enige<br />

regelmaat andere bussen tegen en van die hele grote bloemkolenvrachtwagens,<br />

en dat is soms maar centimeterwerk. Een keer denk ik echt<br />

dat we met de achterkant van het busje, zo ongeveer waar ik zit, een<br />

vrachtwagen vol bloemkolen zullen raken en duik van mijn stoel in het<br />

gangpad, maar de klap blijft wonderbaarlijk genoeg uit. Peter had het ook<br />

zien aankomen en knikt veelbetekenend.<br />

Het weer begint ondertussen een beetje op te klaren, het is in ieder geval<br />

droog geworden als we stoppen voor de lunch. Ook dit is weer in the middle<br />

of nowhere. Ik kan me ook niet herinneren dat we op deze weg al een dorpje<br />

zijn tegengekomen. Alleen <strong>hier</strong> en daar een boerderij.<br />

De lunch is simpel, weinig keus, maar wel heel lekker, en onder deze<br />

omstandigheden ook niet onbelangrijk: warm. Bovendien zijn ze heel snel<br />

128


in de bediening, dus een zeer geslaagde lunch. Alleen is het ondertussen wel<br />

weer gaan regenen.<br />

Het slingeren zet zich ook na de lunch voort. Het is een prachtig<br />

landschap, het trekt alleen zo tergend langzaam voorbij.<br />

Ik heb wel een nieuw tijdverdrijf gevonden: het speuren naar de<br />

hectometerpaaltjes. In de berm staan vaak goed verstopt witte paaltjes met<br />

een rode bovenkant en zwarte Birmese cijfers, en soms staan de cijfers ook<br />

gewoon op een rotswand gekalkt.<br />

In het begin beperk ik me tot het opsporen van de paaltjes, maar daar gaat<br />

de lol al snel van af. Dus verleg ik mijn grenzen door de cijfers te gaan<br />

lezen. Een paar van de cijfers kende ik al, en nu ik ze iedere keer op<br />

volgorde voorbij zie komen, is het simpelweg een kwestie van tellen om<br />

ook de nog onbekende te leren. Dat lezen valt trouwens geeneens mee, want<br />

het is langgeleden dat de meeste paaltjes een verfkwast gezien hebben.<br />

Aanvankelijk denk ik dat ik regelmatig paaltjes mis, want het duurt vaak<br />

dertig seconden om van het ene naar het andere paaltje te komen. Dat zou<br />

betekenen dat we maar iets van 12 km/u rijden. En Su Yee rijdt wel<br />

langzaam, maar ook weer niet zo tergend.<br />

Nauwergezette studie leert dat het inderdaad 30 seconden kost om van het<br />

paaltje met cijfer 1 naar het paaltje met cijfer 2 te komen, en ook van 2 naar<br />

3, dus ik mis geen paaltjes. Een ander vreemd verschijnsel is, dat ik nooit<br />

paaltjes met de cijfers 8 en 9 zie. We gaan iedere keer van een paaltje met<br />

een 7 naar een paaltje met een 0. En dan valt het kwartje. Het zijn natuurlijk<br />

helemaal geen hectometerpaaltjes waarnaar ik zit te kijken. Ten eerste<br />

werken ze <strong>hier</strong> met mijlen in plaats van kilometers, en ten tweede hebben<br />

die achterlijke Britten zo’n mijl niet netjes in tienen, maar in achten<br />

opgehakt, in zogenaamde furlongs. Dus de afstand tussen twee paaltjes is<br />

niet 100 meter, zoals ik steeds dacht, maar iets meer dan 200 meter. En dat<br />

geeft ons ineens een snelheid van zo’n 25 km/u, wat me dichterbij de<br />

werkelijkheid lijkt.<br />

Trots dat ik dit raadsel heb oplost, ga ik nog een tijdje door met het meten<br />

van de tijd die Su Yee nodig heeft om een mijl af te leggen, en die<br />

schommelt rond de vier en een halve minuut. Uit het blote hoofd moet dat<br />

ruim 21 km/u zijn, wat dan weer een kleine tegenvaller is.<br />

Hoewel ik enige tijd volledig ben opgegaan in het fascinerende<br />

furlongpaaltjesspel, is het me niet ontgaan dat Su Yee gaandeweg de weg<br />

een voorliefde heeft ontwikkeld voor het binnenkantje-bocht rijden. Ik zit<br />

aan de linkerkant van de bus en dus behoor ik me, in dit tegendraadse<br />

mijlenland, voornamelijk aan het hart van de weg te bevinden. Echter, ik<br />

heb heel wat paaltjes voorbij zien trekken terwijl er nauwelijks nog ruimte<br />

was tussen mij en de berm. Nou is het uitermate rustig op deze weg, dus de<br />

129


kans dat je in zo’n binnenbocht ineens een tegenligger ontmoet is klein,<br />

maar nog steeds gluiperig aanwezig.<br />

Een bijkomend eng fenomeen is, dat Su Yee bij dat binnenkantje-bocht<br />

rijden niet echt rekening lijkt te houden met de lengte van zijn bus. Iemand<br />

die wel eens heeft gekeken hoe een bus dan wel vrachtwagen een bocht<br />

omgaat, weet dat de achterwielen een stuk dichter langs de stoeprand gaan<br />

dan de voorwielen. En aangezien ik nog achter de achterwielen zit, zie ik nu<br />

met enige regelmaat de rotswanden van dichterbij dan me lief is.<br />

Het lijkt dan ook slechts een kwestie van tijd voordat we een klap horen<br />

en voelen. En die laat inderdaad niet lang op zich wachten. In de zoveelste<br />

binnenbocht steekt de rots aan de onderkant een stuk uit. Ik roep nog: “hé<br />

joh”, maar dat baat natuurlijk niet. Met een harde knal ramt het<br />

linkerachterwiel de rotspunt en wordt de achterkant van de bus een stuk<br />

richting midden van de weg gezwiept. Ik kijk naar Peter en die schudt<br />

veelbetekenend zijn hoofd.<br />

De schade lijkt mee te vallen, maar ik heb nu ook ernstige twijfels bij de<br />

stuurmanskunsten van deze chauffeur, en dat zit toch meteen een stuk<br />

minder prettig.<br />

Rond halfvier komt er eindelijk een eind aan het geslinger en krijgen we<br />

weer de bekende kaarsrechte weg voorgeschoteld. Al onderscheidt deze<br />

zich door een enorm gebrek aan kuilen en gaten en de vaart zit er dan ook<br />

goed in.<br />

Een halfuurtje later bevinden we ons weer op de Road to Mandalay, en<br />

vanaf <strong>hier</strong> is het nog maar twee uur volgens Su Yee, dus dat zal wel<br />

kloppen. De weg is naar Birmese maatstaven gigantisch breed en naarmate<br />

we dichter bij Mandalay komen, wordt het drukker en drukker.<br />

Het is zes uur en donker als we Mandalay binnenrijden.<br />

De naam Mandalay had voor mij altijd een magische klank en ik stelde<br />

me de stad voor vol schitterende gebouwen, prachtig aangelegde parken en<br />

straten. De bijna twee weken die ik nu in Myanmar ben, hadden me wel<br />

doen beseffen dat dat waarschijnlijk te hoog gegrepen zou zijn, maar ik was<br />

toch nog steeds heel benieuwd naar hoe de stad er uit zou zien.<br />

Doordat het donker is, valt er natuurlijk weinig te zien en omdat het<br />

geregend heeft, ziet alles er misschien wat troostelozer uit dan het in<br />

werkelijkheid is. Maar duidelijk wordt wel dat Mandalay met zijn brede,<br />

meest onverharde, straten en de kleurloze betonnen huizen eigenlijk elk<br />

karakter mist. En in ieder geval het karakter dat ik me ervan voorgesteld<br />

had.<br />

Het hotel ziet er goed uit en ligt in het centrum. Alleen de badkamer is<br />

wat klein en haveloos uitgevallen. Het gordijnloze badkamerraam biedt een<br />

130


mooi uitzicht op de overburen, ongeveer twee meter verderop, of de<br />

overburen op ons, het is maar hoe je het bekijkt. De airco hangt weer achter<br />

zo’n voltmeter, en slaat al vrij snel af omdat er te veel stroom wordt<br />

gebruikt in het hotel.<br />

Luc laat ons de drie restaurantjes zien die zich in de buurt van het<br />

restaurant bevinden. Het gaat om een Westerse tent, een Bamar en een<br />

Nepalees. Een paar man, waaronder de weer redelijk opgeknapte Maartje,<br />

kiezen voor het veilige Westerse restaurant. De rest wil naar de Bamar, de<br />

echte Birmese keuken. Maar als we daar om zeven uur aankomen is al het<br />

eten uitverkocht en gaat de tent sluiten.<br />

Dan maar door naar de Nepalees, hoewel ik in Nepal bepaald geen fan<br />

van de plaatselijke keuken was. Het gebrek aan variatie deed me denken aan<br />

Monty Python’s Spam sketch, waarin de serveerster opdreunt wat ze<br />

hebben: ‘Well, there's egg and bacon; egg sausage and bacon; egg and<br />

spam; egg bacon and spam; egg bacon sausage and spam; spam bacon<br />

sausage and spam; spam egg spam spam bacon and spam; spam sausage<br />

spam spam bacon spam tomato and spam; spam spam spam egg and spam;<br />

spam spam spam spam spam spam baked beans spam spam spam...’<br />

Als je ‘spam’ vervangt door linzen en alle andere woorden door rijst, dan<br />

heb je ongeveer de gemiddelde Nepalese menukaart.<br />

Gelukkig heeft deze Nepalees een wat uitgebreidere. Het is wel allemaal<br />

vegetarisch, maar dat overleven we ook wel weer. Het eten is zelfs helemaal<br />

niet slecht en ze hebben <strong>hier</strong> eindelijk ook Mandalay Beer, een van de<br />

weinige andere biermerken buiten het vertrouwde Myanmar Beer. Maar<br />

Myanmar Beer is toch lekkerder.<br />

De leiding van het tentje is in handen van een vreselijk chaotisch en<br />

drukdoend viswijf, dat aan een strategisch opgesteld tafeltje zit, zodat ze het<br />

hele restaurantje kan overzien. Alle bestellingen moeten eerst door haar<br />

gecontroleerd worden en ook voordat de borden naar de tafels worden<br />

gebracht, moet zij eerst haar fiat geven. Ondertussen scheldt ze al het<br />

personeel constant de huid vol, en dat loopt er dan ook heerlijk gemotiveerd<br />

bij. Ze zit constant alle rekeningen bij te werken en na te tellen, en als we<br />

die aan het eind krijgen, staan er nog twee gerechten te veel en twee bier te<br />

weinig op ook.<br />

Terug in het hotel drinken we nog een Myanmar bier en wissel ik 25<br />

FEC’s tegen 900 kyat per stuk. Dat is een betere koers dan in Yangon,<br />

terwijl volgens Luc je altijd in Yangon de beste wisselkoersen hebt. De kyat<br />

is dus flink gezakt ten opzichte van de dollar in amper twee weken tijd.<br />

131


dag 14<br />

Van hoofdsteden naar hoofdpijn<br />

Mandalay is in eerste instantie slechts een tussenstop voor ons. Vandaag<br />

gaan we meteen door naar Monywa, om morgenavond weer in Mandalay<br />

terug te keren voor een uitgebreider bezoek. We stappen om zeven uur in de<br />

bus, maar het is maar voor een goed halfuur. Een stukje zuidwestelijk van<br />

Mandalay ligt Inwa, en dat is de eerste stop van de dag.<br />

Inwa, tot 1989 Ava geheten, was tussen 1364 en 1841 meerdere keren en<br />

langdurig de hoofdstad van het Bamar koninkrijk, en we gaan kijken wat<br />

ervan over is.<br />

Eerst moeten we met een pontje de Myintge rivier oversteken. Aan de<br />

overkant worden we opgewacht door hordes menners en fietsers, die ons in<br />

hun paardenkarretje dan wel trishaw willen hebben. Dat is een mooi klusje<br />

voor Luc. Laat hem maar met die opdringerige baasjes onderhandelen, dan<br />

kunnen wij van een afstandje geamuseerd toekijken en rustig afwachten wat<br />

het resultaat zal zijn.<br />

Het worden vrij vlot de paardenkarretjes. Er gaan twee personen achterin<br />

het overkapte bakje van het eenassige vehikel, dat getrokken wordt door een<br />

paardje dat net zo goed voor pony door had kunnen gaan.<br />

Ik deel het karretje met Luc en moet bij de menner op de bok komen<br />

zitten, want anders gaat het karretje te veel achteroverhangen, en dan zou<br />

het paardje wel eens met de beentjes van de vloer kunnen komen.<br />

In een heuse stoet van acht paardenkarretjes sjokken we op het dooie<br />

gemak richting de overblijfselen van Ava, die aangekondigd worden door<br />

een oude poort. Of is het gewoon een gat in de muur waar nu een weggetje<br />

doorheen loopt? Achter de poort is het opvallend groen en vooral leeg voor<br />

een oude hoofdstad. Dat is allemaal te wijten aan een zware aardbeving in<br />

1838, die vrijwel de gehele stad in puin legde en ook het einde van Ava als<br />

hoofdstad inluidde. Wat er toen van de stad overbleef, is in de loop der jaren<br />

132


verder gesloopt door de plaatselijke bevolking, die de materialen goed kon<br />

gebruiken.<br />

Rechts van ons prikt de zon voorzichtig door de wolken, staat nog laag<br />

schuin achter een grote witte paya en verlicht de nevelen die van de<br />

vochtige velden opstijgen. Weer een schitterend dromerig plaatje om stil<br />

van te genieten. Die paya’s, wit of goud, groot of klein, het blijven<br />

prachtige dingen om te zien. Als ik ooit nog eens een huis met een lapje<br />

grond erbij krijg, dan laat ik er ook eentje bouwen.<br />

Aan de andere kant van het pad komen we langs een boer die in het<br />

flauwe zonlicht een onderwaterstaand rijstveldje met een ploeg, getrokken<br />

door twee statige witte ossen, aan het bewerken is tegen een groen decor<br />

van rijst, gras, links en rechts een struik en wat bomen en boven alles uit<br />

stekende ranke palmen.<br />

Welke kant mooier is, de wazige zon achter de paya, of de boer met zijn<br />

ploegende ossen, ik zou het niet kunnen zeggen. Is ook eigenlijk helemaal<br />

niet interessant, maar veel treffender dan in deze twee taferelen kun je<br />

Myanmar niet vangen in zo’n kort tijdsbestek.<br />

Niet veel verder is de eerste stop van de toer: het Bagaya Kyaung. Ook dit<br />

klooster is weer helemaal uit teakhout opgetrokken en rust op 269 dikke<br />

teakhouten palen die het zaakje in de drassige grond overeind moeten<br />

houden. En dat lukt aardig, want het klooster is van 1834 en heeft de<br />

verwoestende aardbeving dus doorstaan.<br />

Onderaan het trappetje staat een bordje dat je er op aparte wijze op wijst<br />

dat de schoenen uit moeten. De uitnodigende tekst luidt: ‘No footwear. If<br />

you are afraid of the heat on the floor, stay in your own house’. Maar het is<br />

binnen nog helemaal niet warm, eerder aan de koele kant. Een paar<br />

pantoffels zou geen overbodige luxe zijn, maar zelfs die komen er <strong>hier</strong> niet<br />

in, vrees ik.<br />

De deurposten in het klooster zijn met grote uitbundige houtsnijwerken<br />

versierd. Ook weer iets dat me nog nergens eerder is opgevallen. Ieder<br />

klooster lijkt zich op een bepaalde manier te willen onderscheiden van de<br />

andere, want dat ze van teak zijn is <strong>hier</strong> niet bijzonder genoeg.<br />

Aan de lichtste kant van het gebouw, waar gewoon een paar houten<br />

panelen zijn weggehaald om nog een beetje licht in het verder knap donkere<br />

bouwwerk te krijgen, loop je voor je het weet een schoollokaaltje binnen.<br />

Het is het eerste teken van leven dat we <strong>hier</strong> tegenkomen, het klooster leek<br />

geheel verlaten. Een ongetwijfeld wijze monnik geeft les aan een klas van<br />

zo’n twintig kinderen, die ook <strong>hier</strong> gewoon op de grond aan lage tafels<br />

hangen. De voorste rijen worden bezet door monnikjes en achterin zitten de<br />

gewone stervelingen. Zou dat toeval zijn, of is het iets in de trant van ‘eigen<br />

volk eerst’?<br />

133


Buiten komt een jong vrouwtje aarzelend op ons af, en vraagt uiterst<br />

voorzichtig en amper hoorbaar of ze onze ‘Admission Tickets’ mag zien.<br />

Niemand weet waar ze het over heeft, dus we lopen schouderophalend door.<br />

Maar ze komt ons achterna en nu al iets fermer vraagt ze nog een keer om<br />

de ‘Admission Tickets’. Dat wordt duidelijk weer een klusje voor Luc, en<br />

met een ‘he is the leader’ verwijzen we haar vriendelijk door.<br />

Om in Inwa rond te mogen kijken moeten we blijkbaar over zo’n ticket<br />

beschikken, en dat doen we dus niet. Geen nood echter, want we kunnen ze<br />

bij haar aanschaffen voor de prijs van 10 dollar. Luc zucht eens diep en zegt<br />

dat dat een half jaar geleden nog veel goedkoper was, en dat ze met deze<br />

prijzen de toeristen wegjagen. Maar dan blijkt het ticket ook geldig te zijn<br />

voor vrijwel alle bezienswaardigheden in Mandalay en omgeving en valt de<br />

prijs zelfs mee.<br />

We kunnen nu geheel legaal op naar de tweede stop: de scheve toren van<br />

Inwa. In feite is dit het enige overblijfsel van het koninklijk paleis dat <strong>hier</strong><br />

tot 1838 stond. De toren heeft de aardbeving deels overleeft en niet geheel<br />

verrassend is dat het onderste deel. Wat er nu nog staat is zo’n twintig meter<br />

hoog en staat een knap stukje uit het lood. Bovenop prijkt een veel later<br />

toegevoegd fraai dakje dat bescherming tegen zon en regen moet bieden.<br />

Dat dakje staat wel recht en daardoor heeft de top van de toren een komisch<br />

knikje gekregen.<br />

Het beklimmen van deze vierkante Pisa-variant is een aparte belevenis.<br />

De trappen die je de eerste tien meter of zo naar boven voeren, zijn glad,<br />

134


hebben geen leuning, bevinden zich aan de buitenkant en hangen door de<br />

stand van de toren achterover. Je loopt dus tegen een helling op met schuine<br />

glibberige treden, terwijl je je nergens aan vast kunt houden. En dat geeft<br />

geen behaaglijk gevoel.<br />

Als beloning kun je vervolgens een rondje om de toren maken over een<br />

houten balustrade, die dus ook schuin loopt en er bovendien angstaanjagend<br />

gammel uitziet. Het met het lopen gepaard gaande gekraak van het hout en<br />

het besef dat je toch tien meter naar beneden lazert mocht het hout je<br />

gewicht weigeren te dragen, doen mij besluiten het rondje halverwege af te<br />

breken en weer het veilige binnenste van de toren op te zoeken.<br />

Daar is nog een trap waarmee je naar de top kunt. De originele trap heeft<br />

het blijkbaar begeven, want nu doet een smalle en zeer steile ijzeren<br />

vervanger dienst als stairway to heaven. Zo’n steil trappetje op gaat vrij<br />

makkelijk. Het enige probleem is, dat de opening boven zo smal is dat mijn<br />

rugzakje blijft haken en ik me er echt doorheen moet wurmen. Maar het<br />

uitzicht vanaf deze Nanmyin, zoals de toren in de volksmond heet, is al het<br />

gedoe meer dan waard. De eerste aanblik die je gegund wordt als je boven<br />

bent, is die van de Ayeyarwady rivier, aan de overkant van de rivier<br />

Sagaing en iets naar het zuiden de Ava Bridge.<br />

De Ayeyarwady, vroeger Irrawaddy genaamd, ontspringt in het uiterste<br />

noorden van Myanmar, is bijna tweeduizend kilometer lang, de slagader van<br />

het land en ongeveer honderd kilometer ten noorden van Yangon waaiert de<br />

rivier uit in een enorme delta alvorens in zee aan zijn eind te komen.<br />

Hier bij Inwa is de rivier ruim honderd meter breed, en <strong>hier</strong> ligt ook de<br />

Ava Bridge. De brug is nog door de Britten gebouwd, stamt uit 1934 en was<br />

tot 1998 de enige brug over de Ayeyarwady in heel het land.<br />

Voordat Ava de hoofdstad werd, was Sagaing dat, en halverwege de<br />

achttiende eeuw was het dat ook nog eventjes. Vanaf de scheve toren zie je<br />

vooral Sagaing Hill, die bezaaid is met stoepa’s, paya’s en meer van dat<br />

soort heerlijk heilig bouwsel. Jammer genoeg wordt de top van de heuvel<br />

ontsierd door een paar zendmasten, maar het blijft een betoverend gezicht.<br />

Aan de oostkant van de toren kijk je uit over wat ooit Ava was. Nu rest er<br />

een overweldigend groen stuk land, dat opgesierd wordt door de toch nog<br />

rijkelijk aanwezige paya’s die fier boven de begroeiing uit steken.<br />

Ons bezoek aan de toren is de plaatselijke jeugd niet ontgaan, en al bij het<br />

beklimmen werden we begeleid door een paar joelende kinderen. Bovenop<br />

staan er zeker een stuk of tien, die eerst om ‘money money’ vragen en als<br />

dat geen succes heeft om ‘sweet sweet’, maar die heb ik ook niet bij me en<br />

daarna om ‘pen pen’. Die heb ik wel, maar natuurlijk niet voor de hele<br />

meute.<br />

135


Van degenen uit onze groep die zich helemaal naar boven gewaagd<br />

hadden, zijn de meesten weer aan de terugweg begonnen en veel van de<br />

kinderen gaan met ze mee. Alleen Carla en ik blijven nog boven, quasi<br />

onder het mom van het mooie uitzicht, maar toch ook voor een deel om zo<br />

ongehinderd aan de precaire afdaling te kunnen beginnen.<br />

Een meisje dat bij het ‘money money, sweet sweet, pen pen’ gedoe van<br />

een afstandje had staan toekijken, blijft ons als enige gezelschap houden.<br />

Als ook Carla het ijzeren trappetje af is, geef ik het meisje een pen. Dat was<br />

niet bijster bijdehand, want ze stormt meteen naar beneden, op zoek naar<br />

haar vriendjes. Als ik heelhuids onderaan de steile trap sta, staat daar ook de<br />

hele meute weer die allemaal met uitgestoken handjes ‘pen pen’ beginnen te<br />

roepen. Het lege-handengebaar heeft ineens veel minder effect dan het<br />

daarnet bovenop de toren nog had, en ze blijven maar om me heen draaien.<br />

Maar ik heb echt geen pennen meer, dus kan ik ze met een gerust hart<br />

teleurgesteld achterlaten.<br />

De paardenkarretjes staan alweer startklaar voor ons volgende ritje naar<br />

het Ok Kyaung. Inderdaad, alweer een klooster. Maar dit is toch even wat<br />

anders. Het is voor de verandering eens uit steen opgetrokken, en wel<br />

helemaal uit lichtoker steen. Het werd begin negentiende eeuw gebouwd in<br />

opdracht van de koningin voor haar favoriete monnik.<br />

De regen heeft in die bijna 200 jaar wel zijn donkere sporen nagelaten,<br />

maar dat geeft misschien ook wel net dat contrast aan het bouwwerk<br />

waardoor de uitbundige decoraties beter uitkomen. Als het een vlekkeloos<br />

lichtgeel geheel was geweest, dan zouden waarschijnlijk alleen de<br />

contouren van het klooster afsteken tegen de sporadisch met wolken<br />

gevulde lichtblauwe lucht.<br />

Overigens is het allemaal uiterlijk vertoon van schoonheid, want van<br />

binnen stelt het helemaal niks voor. Een paar smalle gangetjes, drie volledig<br />

lege kamers en een simpel klein boeddhabeeldje op een kale sokkel<br />

helemaal achterin het klooster.<br />

We stappen weer in onze vehikels en gaan terug naar het pontje. Bob en<br />

Lucy zitten in het karretje voor ons, en stappen in een bocht aan het water<br />

uit. We denken dat ze een fotostop inlassen, maar hun paardje met wagen<br />

rijdt door. Luc vraagt wat ze gaan doen en Bob antwoordt dat ze volgens<br />

hun mannetje er daar uit moesten. Maar het eindpunt is nog een heel stuk<br />

verderop, dus dat wordt nog een flinke wandeling. Ze hebben echter geluk,<br />

want over het smalle paadje komen ons nog een paar paardenkarretjes<br />

tegemoet waarop wij moeten wachten. En dat geeft ze net genoeg tijd om<br />

weer bij hun afzetter in het bakje te klimmen.<br />

We zijn net op tijd om nog aan boord van het al bijna vertrekkende pontje<br />

te stappen, dat ons weer naar de andere kant van de Myintge rivier zal<br />

136


engen. Alle andere passagiers zijn monniken die met hun etensnap onder<br />

de arm en hun donkerrode gewaad tot vlak onder de kin gewikkeld, want<br />

het is een tikkeltje aan de frisse kant op het water, zich beperken tot wat<br />

verveeld voor zich uit staren. Of ze nu aan hun bedelronde gaan beginnen,<br />

of net terugkomen van de jacht, kan ik niet zeggen. Ik neem aan het laatste,<br />

want het loopt al tegen de middag en als ze hun maal nu nog bij elkaar<br />

moeten gaan sprokkelen, dan zijn ze aan de late kant.<br />

Su Yee en de altijd breeduit lachende San Yee staan al op ons te wachten<br />

als we van het pontje af komen. We gaan naar de lunch in Sagaing.<br />

Daarvoor moeten we dus de Ayeyarwady over en dat doen we via de Ava<br />

Bridge. De brug bestaat uit twee smalle rijstroken en een spoorlijn in het<br />

midden. Bij het oprijden van de brug staat een groot bord dat waarschuwt<br />

dat het maken van foto’s van en vanaf de brug strikt verboden is. Met<br />

hooguit 20 km/u kruipen we over de brug, die zo toch nog heel lang wordt.<br />

Aan de overkant moet voor het eerst sinds lange tijd weer eens tol worden<br />

betaald. Ik was al die groene mannetjes met hun bamboe slagboompjes al<br />

bijna vergeten. Als we de brug amper honderd meter achter ons hebben<br />

gelaten, komen we bij het volgende tolhuisje. Een zeer aantrekkelijke<br />

Birmese in een smetteloos wit bloesje en een kort strak, maar gelukkig wel<br />

groen, rokje komt vragen wat we in Sagaing gaan doen. Als Luc zegt dat we<br />

alleen maar gaan lunchen en daarna meteen doorgaan naar Monywa, mogen<br />

we zomaar doorrijden zonder te betalen.<br />

Het overdekte terras van het restaurant kan niet verhinderen dat we nog<br />

net stukjes van twee paya’s kunnen zien. Het wemelt <strong>hier</strong> echt van die<br />

dingen.<br />

We hebben net besteld als er een groep Duitsers van zeker veertig man<br />

neerstrijkt, en dat geeft te denken. Het gaat er niet zozeer om dat het<br />

Duitsers zijn, maar meer nog dat het er zo veel zijn. Meestal geven dat soort<br />

grote groepen al van te voren door hoe laat en wat ze willen eten en als ze in<br />

de kleine keuken nu met die maaltijden bezig zijn, dan kan onze lunch nog<br />

wel even op zich laten wachten. Er gaat ook inderdaad bijna drie kwartier<br />

voorbij voordat we ons eten voorgeschoteld krijgen. Maar, schrale troost,<br />

die Duitsers hebben ook nog niks. Het eten is echt voortreffelijk, het beste<br />

wat we tot nu toe gehad hebben.<br />

Als we aangeven dat we willen afrekenen, komt een zestal obers, allemaal<br />

met pen en notitieblokje in de aanslag, naar buiten. Dat moet dus snel achter<br />

de rug zijn zou je denken, maar dat blijkt iets te optimistisch. De zes gaan<br />

niet elk naar een ander om af te rekenen, nee, ze gaan met zijn zessen<br />

afrekenen bij één persoon. De leider van het stel neemt druk drukkend op<br />

een rekenmachine de verantwoordelijkheid op zich. Twee anderen<br />

137


controleren hem en aarzelen niet om in te grijpen als ze denken dat hij het<br />

niet helemaal goed doet. De andere drie dienen slechts als decorvulling en<br />

staan een beetje om zich heen te kijken. Normaal kan ik dit soort overijverig<br />

gestuntel wel waarderen, het heeft altijd wel iets charmants en amusants.<br />

Maar dit is werkelijk tenenkrommend om aan te zien.<br />

Al met al duurt het meer dan een kwartier voordat we klaar zijn met<br />

afrekenen en eindelijk verder kunnen. De hele lunch heeft bijna twee uur<br />

gekost en daardoor houden we niet al te veel tijd meer over voor wat er<br />

verder nog op het programma staat vanmiddag. De rit naar Monywa schat<br />

Su Yee op drie uur, en vlak voor Monywa willen we nog een pagode en een<br />

liggende boeddha gaan bekijken.<br />

Het gaat al richting de klok van vijven als we in de buurt van Monywa<br />

komen. Rechts van ons zien we al een tijdje op een paar kilometer afstand<br />

tegen de heuvels een enorme boeddha liggen, dus dat zal de Reclining<br />

Buddha wel zijn die nog op ons menu staat.<br />

Maar Su Yee maakt geen aanstalten om ergens rechtsaf te slaan, ook niet<br />

als de boeddha al uit beeld is verdwenen. Luc informeert eens voorzichtig<br />

waar de afslag richting de boeddha is. Die blijken we dus al een tijdje<br />

voorbij te zijn, en Su Yee had niet begrepen dat we daarnaartoe wilden. De<br />

bus wordt gekeerd en Luc is weer eens des duivels. Maar zo langzamerhand<br />

mag hij ook wel eens de hand in eigen boezem gaan steken. De<br />

communicatie tussen chauffeur en reisbegeleider is verre van optimaal en<br />

dat kan nooit alleen aan de chauffeur liggen.<br />

Een kleine tien minuten later slaan we alsnog het weggetje richting de<br />

boeddha in. Na een paar kilometer komen we langs een grote vergulde paya<br />

waar honderden kleine oranje stoepaatjes op en omheen staan, en die wordt<br />

geflankeerd door een uitkijktoren die in de Efteling niet zou misstaan. Su<br />

Yee rijdt er stapvoets voorbij, alsof hij wacht op een commando van Luc<br />

om te stoppen, maar die zegt niks, dus we rijden verder.<br />

Ondertussen begint het al aardig te schemeren en het is nog een flink stuk<br />

naar de boeddha over het smalle kronkelige zandpaadje. Luc vraagt Su Yee<br />

of hij alsjeblieft iets harder wil rijden, wat verder zonder effect blijft. Als<br />

we eindelijk onderaan de trappengalerij staan die naar de boeddha leidt,<br />

staat de zon al vlak boven de horizon. We snellen de trappen op en nemen<br />

licht buiten adem vlug wat foto’s nu we nog daglicht hebben.<br />

Door de laagstaande zon, die achter ons staat, blinkt het witte lijf en het<br />

gouden gewaad van Boeddha dramatisch tegen de donkerblauwe lucht met<br />

grijswitte wolken. Hij ligt er zo zeer fotogeniek bij, dat moet gezegd<br />

worden.<br />

138


Het is trouwens niet zomaar een beeldje, het gevaarte is negentig meter<br />

lang en bijna twintig meter hoog. In ieder geval de grootste die ik ooit heb<br />

gezien.<br />

Volgens de Lonely Planet moet er binnenin het beeld ook nog het een en<br />

ander te zien zijn, dus ik ga op zoek naar de ingang. Het hoofd van het beeld<br />

rust op een gebouw van vier verdiepingen hoog, maar de enige deur daar is<br />

dicht. Ik loop naar de achterkant van het beeld en kom daar Carla tegen die<br />

ook zoekende is naar de ingang. We vinden wel een lage, smalle opening,<br />

maar die ligt vol gruis en een plas water en ziet er dus niet echt uitnodigend<br />

uit. Maar omdat we verder niks vinden dat toegang tot het inwendige van<br />

het beeld kan geven, gaan we toch schoorvoetend blootsvoets het smalle<br />

gangetje in.<br />

En inderdaad staan we een paar meter verder in een lange smalle hoge<br />

ruimte, die nog het meest weg heeft van een katholieke kerk. Alleen de<br />

ramen ontbreken. Op de muren van de smalle gang waarin we staan, is het<br />

levensverhaal van Boeddha afgebeeld. Achterin, dus bij het hoofd, waar de<br />

gang breder wordt staat nog een boeddhabeeld, maar dat wordt deels aan het<br />

zicht onttrokken door steigers van werklui die de boel aan het opkalefateren<br />

zijn en door het stof dat daarbij in niet geringe mate vrijkomt. Het plafond is<br />

helemaal vol geschilderd met duizenden zittende boeddha’s en boven het<br />

boeddhabeeld prijkt de dierenriem.<br />

139


Omdat het door het werk op de vloer nogal een puinhoop en modderboel<br />

is en al het stof ook niet uitnodigt tot een uitgebreid rondkijken, gaan we rap<br />

weer naar buiten.<br />

Samen lopen we verder de heuvel op, waar een enorm groot grijs blok<br />

beton staat dat de aanblik op afstand van de liggende boeddha compleet<br />

ontsierde. Nu we ernaast staan, zien we dat het het skelet is van de sokkel<br />

waarop een zittende boeddha moet verrijzen. De blaadjes van de lotusbloem<br />

zijn er al op aangebracht, maar verder is het nog een groot grauw<br />

rechthoekig gedrocht dat inclusief de lotusbladen zeker 15 meter hoog is.<br />

Dus als <strong>hier</strong> ooit nog een boeddha op komt te zitten, dan zal dat ook zeker<br />

geen kleintje worden.<br />

Vanaf de heuveltop hebben we een schitterend zicht over de omliggende<br />

nevelige vlakte en op de ondergaande zon. Helaas is de vlakte zo nevelig<br />

dat de zon als een nachtkaars uitgaat en ons een fleurig kleurenpallet<br />

onthouden wordt.<br />

We dalen de heuvel weer af, want er moet <strong>hier</strong> nog meer te bewonderen<br />

zijn en als we niet snel zijn, dan is het te donker om er iets van te kunnen<br />

zien. We lopen op goed geluk een kronkelend pad op dat breed genoeg lijkt<br />

om belangrijk te zijn en we stuiten al na een paar bochtjes op een van de<br />

drie boeddhabeeldentuinen die <strong>hier</strong> moeten liggen.<br />

Als we de tuin in lopen, duikt er als uit het niets een lange magere oude<br />

monnik voor ons op. Hij begint een heel verhaal af te steken in het Birmees,<br />

dus we begrijpen er geen hout van. Uit zijn intonatie en mimiek valt ook<br />

niet op te maken of hij ons nou vriendelijk toespreekt, of juist niet. We<br />

blijven voor de zekerheid maar even bij hem staan, proberen nog wat in het<br />

Engels, maar daar komt geen reactie op en lopen dan toch maar voorzichtig<br />

verder.<br />

De natuur heeft in deze tuinen niet echt de vrije loop gekregen. Ze<br />

bestaan uit netjes in kaarsrechte rijen opgestelde stenen boeddhabeeldjes<br />

van een kleine meter hoog, die in een goud geschilderd gewaad onder een<br />

stenen parasol en naast een bodhi-boompje op een ooit witte sokkel zitten.<br />

Het valt wel op dat de beelden in de voorste rijen er het best onderhouden<br />

bijzitten.<br />

Volgens Luc moeten er 8000 beeldjes in de tuinen staan, de Lonely Planet<br />

houdt het op 1000. Ik heb ze niet geteld, maar 8000 lijkt me wat veel.<br />

Een stukje verderop komen we Peter, Bob en Lucy tegen die ons nog<br />

doorverwijzen naar een paar grotere beelden, maar echt de moeite waard<br />

zijn die niet en het is nu al bijna donker, dus gaan we de rest van de groep<br />

maar eens opzoeken.<br />

We lopen het pad verder af en komen uit bij een kloostercomplex en op<br />

een pleintje tussen de gebouwen vinden we ze. En daar hebben we eindelijk<br />

140


heibel in de tent. Er is een enigszins verhitte discussie gaande over het<br />

programma van morgen. Want dat is zeker zo vol als dat van vandaag, en<br />

vandaag is op een klein drama uitgelopen en dat moet morgen anders. Ten<br />

eerste staat er nog de paya die we eigenlijk vandaag al zouden doen, maar<br />

waarvoor geen tijd meer was. Als tweede een grottencomplex met<br />

duizenden boeddhabeelden een flink stuk buiten Monywa. En we moeten<br />

morgenavond weer op tijd terug zijn in de buurt van Mandalay om de zon<br />

bij de U Bein-brug onder te zien gaan.<br />

Dat lijkt allemaal wat veel van het goede, mede gezien de snelheid<br />

waarmee we van de ene attractie naar de andere zullen worden vervoerd.<br />

Maarten komt met het voorstel om morgenochtend een uur eerder te<br />

vertrekken, maar het vertrek staat al om halfzeven gepland, dus dat stuit op<br />

weerstand van Peter, Bob en mij. Het tegenvoorstel van Bob is om iets van<br />

het programma te schrappen, zodat we de dingen die we gaan doen op het<br />

gemak kunnen doen en niet als een stel Japanners al fotoschietend langs wat<br />

bezienswaardigheden snellen.<br />

Daar is de meerderheid het wel mee eens, terwijl Luc zich vakkundig op<br />

de vlakte houdt. Dan moet er beslist worden wat we zullen laten vallen. De<br />

U Bein-brug, door Maarten steevast de O’Brien Bridge genoemd, is<br />

onomstreden want daarvan staan in elke reisgids mooie plaatjes bij de<br />

ondergaande zon, dus dat willen we allemaal zien. Het gaat dus tussen de<br />

paya en de grotten. Luc wordt om advies gevraagd en die zegt dat de paya<br />

veel weg heeft van een pretpark en dat hij de grotten mooier vindt. Toos<br />

voegt daaraan toe dat we toch speciaal voor die grotten helemaal naar<br />

Monywa zijn gekomen, want deze liggende boeddha was natuurlijk<br />

helemaal niks en voor Disney World zijn we <strong>hier</strong> ook niet gekomen. Wat zij<br />

in die grotten te zoeken heeft vraag ik me af, want de Pindaya Caves vond<br />

ze al niks omdat er zo veel beelden stonden, en de beeldentuinen van net,<br />

dat waren er ook al zo belachelijk veel (het waren er respectievelijk 8000 en<br />

waarschijnlijk 1000). In de grotten van morgen staan volgens de boeken<br />

meer dan 400.000 beelden. Maar goed, niemand zit echt te wachten op een<br />

Disney-achtige paya, en de Thanboddhay Paya, zoals het ding heet, wordt<br />

definitief van het programma afgevoerd.<br />

Dan komt Linde vragen wat er aan de hand is, want ze had het allemaal<br />

niet kunnen volgen. Daar heeft niemand bij stil gestaan, dat unsere<br />

Deutsche Freunden helemaal niets hebben meegekregen van de debatten en<br />

dus ook niet naar hun mening zijn gevraagd. Maartje doet haar het hele<br />

verhaal uit de doeken en ze reageert met een instemmend lachje en ‘Ah OK,<br />

ist gut’.<br />

Achterin de bus wordt er nog wat nagepraat over de discussie van daarnet<br />

en met name over de rol die Maarten en Toos daarin speelden. Ze waren al<br />

141


de buitenbeentjes van de groep, maar ze lijken het ook steeds minder naar<br />

hun zin te hebben en we zijn pas op de helft van de vakantie. Als er in een<br />

groep van vijftien man een paar zijn die twee weken lang met de pest in<br />

rondlopen, dan kan dat doorwerken op het moreel van de hele groep en dat<br />

kunnen we natuurlijk niet hebben. Dus moeten we ze een beetje ontzien,<br />

dan wel ontlopen.<br />

Het avondmaal is op het dakterras van de Chinees om de hoek, met<br />

uitzicht op de grote verlichte Shwezigon Paya, die prachtig afsteekt tegen de<br />

verder vrijwel donkere stad. Het eten is belachelijk goedkoop, veel en heel<br />

erg goed. Ook het feit dat het dienblad meteen als bord dient, doet daar niks<br />

aan af.<br />

Het is een heerlijk zwoele avond en na het eten blijf ik nog even natafelen<br />

met Peter, Ria en Carla onder het genot van nog een koude fles bier.<br />

We beschouwen de eerste twee weken van de vakantie even na. En dan<br />

kom je al snel op vragen als: is het wat je verwacht had? Wat was het<br />

hoogtepunt tot nu toe? Peter en Ria zijn nog niet heel enthousiast over het<br />

land. Vooral al die lange reisdagen over de bar slechte wegen in weinig<br />

comfortabele bussen valt ze tegen. Alle drie vinden ze de trekking bij<br />

Kalaw tot nu toe het hoogtepunt vanwege de natuur en het eenvoudige leven<br />

in de dorpjes en het slapen bij de mensen thuis. ‘Zelfs met dat gesnurk van<br />

Lei’ opper ik nog tegen Carla. Met een vast vriendelijk bedoelde stomp<br />

tegen mijn arm laat ze me spottend weten dat ik ook flink heb liggen ronken<br />

die nacht. Ik ga haar steeds leuker vinden, geloof ik, en neem de blauwe<br />

plek voor lief.<br />

Als ik op de kamer kom, zit Dick te schrijven in zijn dagboek, en ik<br />

schrijf een tijdje met hem mee. Ik lees ook nog even in de Lonely Planet na<br />

wat we allemaal gaan missen nu we de Thanboddhay Paya opgeofferd<br />

hebben. Volgens het boek is ‘this magnificent structure the big attraction in<br />

Monywa’, en dat laten wij zomaar links liggen. Uit de verdere beschrijving<br />

wordt me al snel duidelijk dat de gouden zedi met de honderden oranje<br />

zedi’s er omheen, waar Su Yee op weg naar de liggende boeddha zo traag<br />

voorbij reed, de Thanboddhay was. Ik kan er goed mee leven dat we die<br />

overslaan. Alhoewel, er schijnen 582.357 boeddhabeeldjes in te staan, en<br />

wie wil dat nou missen? Zou Toos dat ook gelezen hebben, en daarom voor<br />

de slechts 400.000 beeldjes in de grotten hebben gekozen?<br />

142


dag 15<br />

Return to Mandalay<br />

We laten Monywa, het noordelijkste punt van deze rondreis door<br />

Myanmar, al weer achter ons en we gaan vanaf nu alleen nog maar<br />

zuidwaarts. Eigenlijk had dit werkje dus ‘Keerpunt Monywa’ moeten heten,<br />

maar Mandalay spreekt voor mij veel meer tot de verbeelding en het ligt<br />

bijna net zo noordelijk, dus met een beetje dichterlijke vrijheid moet<br />

‘Keerpunt Mandalay’ kunnen, vind ik. En bovendien, wie koopt er nou een<br />

iets met als titel ‘Keerpunt Monywa’?<br />

Het vertrek is op het oorspronkelijk geplande tijdstip, namelijk halfzeven.<br />

We nemen de bus voor een minuut of vijf en daarna weer een pontje. Nu<br />

over de Chindwin rivier. We krijgen nog zeebenen in dit land.<br />

Vanaf de overkant van de rivier gaat het met een pick-up truck verder<br />

richting de Phowin Daung grotten. Het is zo’n 25 kilometer over een<br />

hobbelig zandpad en de chauffeur zet er goed de sokken in. Gelukkig is zijn<br />

pick-up een stukje comfortabeler, dan die we op de terugweg van het<br />

ballonfestival hadden. Deze heeft zelfs zachte kussens in de rug en plastic<br />

raampjes aan de zijkanten, zodat je nog een beetje kunt zien waar je naartoe<br />

gaat. We hobbelen en stuiteren in een goed halfuur naar de grotten.<br />

Het is amper kwart over zeven, maar er zijn al heel wat mensen op de<br />

been. Langs het pad naar de ingang staat aan beide kanten een paar honderd<br />

meter aan marktkraampjes opgesteld. De toerist met geld te veel lijkt niet de<br />

veroorzaker van al deze bedrijvigheid. Dan hadden ze aan twee kraampjes<br />

wel genoeg gehad, want Phowin Daung komt in bijna geen enkel<br />

reisschema voor. Bovendien is het spul dat ze verkopen eerder voor de<br />

gewone Birmees bedoeld, en ze doen ook geen enkele poging om iets aan<br />

ons te slijten als we langslopen. Het heeft iets van een braderie, maar<br />

waarom ze die in the middle of nowhere hebben neergezet?<br />

Aan het eind van de kramenrij ligt de ingang van de grotten. Er is alleen<br />

nog niemand om ons kaartjes te verkopen en toegang te verlenen. Een van<br />

de marktlui, die ons wat vertwijfeld rond ziet kijken, komt informeren wat<br />

143


er aan de hand is. Als we de situatie uitleggen, haalt hij het grote hangslot,<br />

dat er wel hing maar niet dicht was, van het hek en zegt dat we rustig naar<br />

binnen kunnen gaan. De toezichthouder komt pas tegen achten en die gaat<br />

dan wel naar ons op zoek, om ons alsnog van een kaartje te kunnen<br />

voorzien.<br />

Toch wat aarzelend gaan we de in de rotsen uitgehouwen trappen op en<br />

we staan al in het zweet voor we boven op de helemaal niet zo hoge kale<br />

rots zijn. Het is knap warm en dat om halfacht ’s ochtends.<br />

We zien <strong>hier</strong>boven ook meteen de eerste grotten, wat eigenlijk helemaal<br />

geen grotten zijn, maar eerder nissen die zijn uitgehouwen in de zandstenen<br />

rotsen. En het is ook meteen gedaan met de rust. Een groepje kinderen van<br />

een jaar of tien, twaalf staat al klaar om ons rond te leiden. Gelukkig zijn<br />

wij met net iets meer dan zij, en lukt het me om geen persoonlijke<br />

begeleider mee te krijgen.<br />

Vanaf waarschijnlijk de veertiende eeuw is dit grottencomplex gestaag<br />

uitgebouwd tot zijn hedendaagse proporties. De meeste beelden en<br />

schilderingen die je er nu vindt, dateren uit de zeventiende eeuw.<br />

Ik kan niet zeggen dat ik onder de indruk ben van het geheel. Er zijn heel<br />

veel nisjes in de rotsen uitgehakt, vaak niet veel groter dan twintig bij dertig<br />

centimeter. En daar staat dan een boeddhabeeldje in, de meesten sterk<br />

verweerd of beschadigd en een heleboel nissen zijn gewoon leeg. Er zijn<br />

een paar grotere hallen die wel de moeite waard zijn. Daarvan zijn de muren<br />

en plafonds helemaal beschilderd met boeddhistische afbeeldingen, en de<br />

kleuren zijn na zoveel eeuwen nog redelijk helder. In die hallen staan ook<br />

de grotere en mooiere boeddhabeelden.<br />

Nadeel van die hallen is dat je daar alleen op blote voeten naar binnen kan<br />

en ik heb vandaag met mijn suffe kop wandelschoenen met moeilijke veters<br />

aan gedaan en ook nog eens sokken. En dat terwijl ik een dag voor vertrek<br />

uit Nederland speciaal voor dit soort gelegenheden sandalen had gekocht<br />

die met een enkel klittenbandje dichtgaan. Ik ben toch wel blij dat ik die<br />

dingen meegenomen heb, want in dit land moet het schoeisel met grote<br />

regelmaat uit en even later weer aan. En dan bespaart het een hoop tijd,<br />

zweet en ergernis als dat snel en makkelijk kan. En het is ook wel zo luchtig<br />

om bij temperaturen van rond de dertig geen dichte schoenen te hoeven<br />

dragen. Maar goed, al die gemakken heb ik me vandaag dus onthouden. Met<br />

het gevolg dat ik bij de grotere grotten eerst van buiten taxeer of het wel de<br />

moeite is om naar binnen te gaan.<br />

Ik vind er toch nog drie waarvoor ik mijn schoenen wel uit wil doen. In<br />

de eerste staat een groot gouden beeld geflankeerd door twee kleintjes. Je<br />

kunt er ook velletjes bladgoud kopen voor 200 Ks om op het beeld te<br />

144


plakken. Carla doet het. Ik laat me ook bijna verleiden, maar doe het toch<br />

niet.<br />

Als ik mijn veters zit te strikken, komt daar zowaar de kaartjesverkoper<br />

aan, die snel zaken doet met Luc en dan weer terug naar zijn post gaat.<br />

De laatste grot waar ik naar binnen ga, is drie meter breed en iets van acht<br />

lang. Rondom tegen de wand zitten zwarte boeddha’s en in het midden met<br />

zijn rug tegen een pilaar, die misschien moet voorkomen dat het zaakje<br />

instort, een spierwitte.<br />

We lopen met een klein groepje, met onder anderen Toos, Maarten en<br />

Peter in hoog tempo door het grottenparkje. Toos, die gisteren hartstochtelijk<br />

pleitte om <strong>hier</strong>naartoe te gaan, vindt ze zo mooi dat ze geen<br />

enkele keer haar schoenen uitdoet. Maar ik kan haar ook niet echt ongelijk<br />

geven. Het lijkt allemaal nog al veel op elkaar en het is meer een kwestie<br />

van obligaat het rondje lopen en uitkijken voor de brutale apen.<br />

De kinderen die <strong>hier</strong> als amateur-gidsen de toeristen begeleiden, verkopen<br />

ook zakjes met nootjes, die je dan aan de apen kunt voeren. En ze doen<br />

goede zaken, want het ligt er bezaaid met van die lege plastic zakjes. De<br />

apen, die zich gelukkig maar op een paar plaatsen rond de grotten<br />

ophouden, worden wild als ze een zakje pinda’s zien. Ik geloof niet dat<br />

iemand van ons ze heeft gevoerd, maar onze gidsjes strooien lustig met de<br />

noten, of ze ze nou verkopen of niet. Voor je het weet krioelt het van die<br />

krengen, die als gekken en agressief om je heen vliegen en ook niet<br />

schromen om tegen je op te springen en aan je broek te gaan hangen.<br />

Gelukkig begrijpen ze het lege handen gebaar heel goed, en gaan ze dan<br />

snel door naar het volgende slachtoffer. Maar dat komt natuurlijk nooit<br />

meer goed. Het is wachten totdat er ongelukken gebeuren en dan zullen die<br />

arme beesten wel afgemaakt gaan worden.<br />

Na een goed uur zit het rondje langs de grotten erop en zijn we weer terug<br />

bij het marktje, waar het nu redelijk druk is geworden met Birmezen. Luc<br />

vinden we in een koek-en-zopie-tentje aan de koffie, echte koffie wel te<br />

verstaan.<br />

Ik vraag hem of die markt <strong>hier</strong> altijd is, maar hij heeft hem <strong>hier</strong> nog nooit<br />

meegemaakt. Waarom de markt er is, weet hij ook niet. Ik vraag het aan de<br />

eigenaar van het tentje en die antwoordt: full moon. Later lees ik in de<br />

Lonely Planet dat <strong>hier</strong> in de week voorafgaande aan de volle maan in<br />

november het grote jaarlijkse festival plaatsvindt. Ik hoop dat dat festival<br />

meer voorstelt dan alleen dit marktje, want anders is het triest gesteld met<br />

het vertier voor de mensen <strong>hier</strong>.<br />

Het duurt niet lang voordat iedereen weer terug is van de grotten en<br />

omdat er verder niet bijster veel te zien valt, gaan we weer een pick-up<br />

charteren die ons terug zal brengen naar het pontje over de Chindwin.<br />

145


Luc heeft in de tussentijd gebeld met de reisagent in Yangon en vertrouwt<br />

ons toe dat de rit straks naar Mandalay zeer waarschijnlijk de laatste is met<br />

Su Yee. Want hij heeft een betere chauffeur geëist. Hij weet nu ook waarom<br />

we niet de hele reis met onze eerste chauffeur en bus hebben gedaan: die<br />

had geen vergunning om in de Shan provincie te mogen rijden, en moest<br />

daarom bij Taungoo omdraaien.<br />

We gaan weer lunchen bij hetzelfde restaurant in Sagaing. Het eten was<br />

er uitstekend, we moeten alleen het afrekenen wat handiger zien aan te<br />

pakken. Op weg naar Sagaing lijkt het wel of Su Yee de bui voelt hangen,<br />

want hij rijdt echt harder en ook minder voorzichtig dan hij tot nu toe<br />

gedaan heeft.<br />

Vlak voor Sagaing komen we bij een spoorwegovergang en een trein ook.<br />

Gevolg is dat er een mannetje met een vlag de weg op loopt en ons tot<br />

stoppen maant. Daarna loopt hij naar de kant van de weg, om de slagboom,<br />

een heuse ijzeren, neer te laten. Su Yee grijpt die paar tellen aan om nog een<br />

stuk naar voren te rijden, zodat we nu, tot ontsteltenis van de vlaggenist,<br />

tussen spoorboom en spoorlijn staan. Het past allemaal wel, maar het zijn<br />

toch weer van die fratsen die alom tot meewarig hoofdschudden leiden.<br />

We zijn weer mooi op tijd bij het restaurant. De bestellingen zijn net<br />

opgenomen als er dit keer een grote groep jonge, vrolijke autochtonen<br />

binnen komt lopen. Die zullen ook het vollemaansfeest wel aan het vieren<br />

zijn. Het eten laat dit keer nog wat langer op zich wachten, maar we hebben<br />

alle tijd en het is lekker weer, dus niemand die erom maalt. En als het dan<br />

komt, is het wederom buitengewoon goed binnen te houden.<br />

We hebben de rekenmachinist van gisteren al laten weten dat hij alles<br />

gewoon op een rekening kan zetten. Dan zoeken we het verder zelf wel uit,<br />

en dat blijkt vele malen sneller te werken dan het gegoochel van gisteren.<br />

Daarna is het nog een halfuur naar Amarapura, waar de U Bein-brug ligt.<br />

Net als Ava, Sagaing en Mandalay heeft Amarapura ook meegedaan aan de<br />

stoelendans om het hoofdstadschap. Het had de eer van 1783 tot 1823 en na<br />

de aardbeving in Ava van 1841 tot 1860, toen Mandalay het stokje<br />

overnam.<br />

Rond halfvier zijn we bij de brug en de zon gaat pas om halfzes onder,<br />

dus nog alle tijd om <strong>hier</strong> rustig rond te kijken. De U Bein-brug ligt over een<br />

meertje dat volloopt als de Ayeyarwady, die er nog geen kilometer vandaan<br />

stroomt, buiten zijn oevers treedt.<br />

Wat deze loopbrug zo bijzonder maakt, is dat hij met zijn 1,2 kilometer<br />

de langste houten brug ter wereld schijnt te zijn. Hij rust op 984 teakhouten<br />

palen die afkomstig zijn van het ingestorte koninklijk paleis in Ava. Het<br />

146


hout waarover je loopt zijn ordinaire planken en daarvan worden er<br />

regelmatig een paar vervangen, hoewel ze daar zo te zien niet al te vlot toe<br />

overgaan.<br />

Met een man of zes lopen we naar de andere kant van de brug, en dan<br />

merk je pas hoelang een oude 1,2 kilometerlange houten brug eigenlijk is.<br />

De brug is goed twee meter breed, heeft geen reling van betekenis; slechts<br />

de palen die hem dragen en nog een meter boven de planken uitsteken<br />

kunnen in geval van nood tot enig houvast dienen. Er liggen geen twee<br />

planken gelijk, af en toe ontbreekt er eens een, of ziet hij er zo<br />

onbetrouwbaar uit dat je er maar overheen stapt en de hele brug kraakt,<br />

piept en beweegt continu. Halverwege is er een soort huisje waar iemand<br />

kleine houtskooltekeningen van de brug zit te maken, meisjes bloemen<br />

verkopen en waar we even in de heerlijke schaduw bijkomen en moed<br />

verzamelen voor het tweede deel van de brug.<br />

Uiteindelijk bereiken we veilig en voltallig de overkant, waar we al snel<br />

worden aangesproken door een monnik, die ons graag zijn klooster met<br />

aanpalende paya wil laten zien. En aangezien dat toch al tot de plannen<br />

behoorde, volgen we hem gedwee. Heel bijzonder is het allemaal niet, en<br />

nog geen kwartier later beginnen we weer aan de retourovertocht. De zon is<br />

al aan het zakken, maar laat nog wel tijd voor een verkoelend biertje.<br />

Aan de overkant vlak naast de brug is een terrasje waar we Luc ook<br />

aantreffen met een grote fles bier en een meisje bij zich. Op een van zijn<br />

147


vorige trips door Myanmar had hij <strong>hier</strong> een van de bloemenmeisjes, met<br />

thanakha in de vorm van bloemblaadjes op haar wangen, op de foto gezet.<br />

Die foto is gebruikt in de brochure van onze reisorganisatie en Luc had voor<br />

haar zo’n brochure meegenomen. Ze staat nu vol trots naar haar foto te<br />

kijken.<br />

Thanakha wordt ook wel Birmese make-up genoemd. Het is een<br />

lichtbruin smeerseltje, gemaakt van de fijngemalen bast van de thanakhaboom,<br />

aangelengd met water. Het wordt op gezicht en armen gesmeerd en<br />

dient als een zonnecrème, conditioner en make-up tegelijk. De belangrijkste<br />

functie is die van zonnecrème, want <strong>hier</strong> geldt hoe lichter je huid, hoe<br />

mooier. Zo goed als alle vrouwen en meisjes hebben een laagje thanakha op<br />

hun gezicht, bij de een wat dikker, bij de ander amper zichtbaar. En met<br />

name de oudere vrouwen gebruiken het ook veel op de armen. Jongetjes<br />

lopen ook veelal met thanakha op het gezicht, maar vanaf een jaar of twaalf<br />

zijn de meesten waarschijnlijk te trots om nog zo’n smeerseltje op te doen.<br />

Meestal is het argeloos aangebracht als een zonnecrème en zijn het<br />

gewoon vegen en strepen op de wangen, neus en voorhoofd. Maar bij de<br />

meisjes die <strong>hier</strong> rondlopen is het als een klein kunstwerkje in de vorm van<br />

zonnetjes of bloemblaadjes aangebracht.<br />

Vlak nadat het bloemenmeisje met haar net verworven lange smalle<br />

boekje is vertrokken, schuift ook Elly bij ons aan. Ze vraagt weer heerlijk<br />

overdreven belangstellend aan Luc of hij het meisje nog heeft gevonden.<br />

Luc antwoordt: ‘Nee, ik ben <strong>hier</strong> gaan zitten en heb naar haar laten zoeken<br />

en haar toen de brochure gegeven’. Maar allang voordat hij uitgesproken is,<br />

roept Elly al: ‘Wat jammer, maar heb je de folder wel afgegeven’. Luc kijkt<br />

haar even aan als of hij het in Keulen hoort donderen, en dat is toch een<br />

slordige 8000 kilometer <strong>hier</strong>vandaan, en zegt dan aarzelend en niet<br />

begrijpend: ‘Ja’. Waarop zij reageert met: ‘Dan zal het wel goed komen’.<br />

Wat kan communiceren toch lastig zijn als je niet kunt luisteren.<br />

De zon is tijdens het biertje hardnekkig blijven zakken, en het is nu zo<br />

langzamerhand tijd om ons op te gaan maken voor een fraaie ondergang en<br />

het maken van de daarbij behorende dito foto’s. Ik loop naar beneden, naar<br />

de waterkant en vanaf <strong>hier</strong> lijkt de brug net een duizendpoot op stelten. De<br />

poten steken een meter of vijf boven het water uit, staan ruim twee meter uit<br />

elkaar en hoog boven het water hangen de planken waarover tientallen<br />

mensen heen en weer lopen. Het laatste zonlicht kleurt de palen magnifiek<br />

lichtbruin. Als de zon onder is, loop ik onder de brug door naar de andere<br />

kant, vanwaar de brug en de mensen erop als in een wajangspel zwart<br />

afsteken tegen de langzaam oranjekleurende lucht.<br />

Het is bijna net zo mooi als wat de foto’s in de reisgidsen ons willen doen<br />

geloven. Er lopen iets te veel mensen op de brug om het echt idyllisch te<br />

148


maken en vanaf een bootje op het meer was het waarschijnlijk een nog<br />

mooier plaatje geweest, maar het is toch zeker de moeite waard om <strong>hier</strong> op<br />

de zonsondergang te wachten.<br />

De rit naar Mandalay gaat nog een goed uur duren, denkt Su Yee, en het<br />

wordt ook meteen zijn allerlaatste kunstje voor ons. Dat betekent straks<br />

afscheid nemen en daar hoort een fooi van onze kant bij. Luc stelt voor om<br />

de chauffeur en bijrijder gezamenlijk twintig dollar te geven. Maar dat<br />

vinden we vooral achterin de bus een beetje gortig. Twintig dollar is in<br />

Myanmar een heel behoorlijk maandsalaris, en ze zijn maar net een week<br />

bij ons geweest en om nou te zeggen dat we vol lof over met name de<br />

chauffeur zijn, is ook wat overdreven. Wij voelen meer voor tien dollar,<br />

maar dat wordt vóór in de bus weer weinig gevonden. Na een hoop heen en<br />

weer gepraat, en vlak voordat we het hotel bereiken, worden we het eens op<br />

vijftien dollar.<br />

Dat hotel staat daar trouwens een stuk eerder dan we gedacht hadden. Het<br />

ritje heeft maar net dertig minuten geduurd in plaats van de voorspelde<br />

zestig. Zie je wel dat Su Yee harder is gaan rijden.<br />

’s Avonds gaan Lei, Rien, Dick en ik samen eten. We gaan eerst proberen<br />

of we bij het Bamar-restaurant dit keer wel iets te eten kunnen krijgen. De<br />

voortekenen zijn slecht, want we zijn later dan een paar dagen geleden, en<br />

toen was alles al uitverkocht op het tijdstip dat we aankwamen. Maar ze<br />

hebben dit keer waarschijnlijk wat royaler gekookt, want de tent is nog<br />

open.<br />

We gaan aan het eerste het beste tafeltje zitten dat we tegenkomen en<br />

bestellen wat te drinken, uiteraard bier. Dat wordt al snel gebracht en dan<br />

wenkt onze bediender ons mee naar achter. Daar staan in een toonbank, die<br />

je bij ons in ijssalons ziet, een stuk of zes bakken met eten klaar en we<br />

mogen, na wat uitleg over wat het is, aanwijzen wat we hebben willen.<br />

Gestoomde rijst krijg je sowieso en uit de bakken kies je twee of drie<br />

gerechten, waarvan vervolgens een paar schepjes in aparte schaaltjes bij de<br />

rijst worden opgediend.<br />

Als we onze keuzes kenbaar hebben gemaakt en weer teruglopen naar ons<br />

tafeltje, staat het maal daar al op ons te wachten. Hoe bedoel je snelle<br />

bediening. Daar kan menige fast food-keten nog heel wat van leren. Het<br />

wordt ons wel duidelijk dat je bij een restaurant met een onvervalste Bamarkeuken<br />

zo vroeg mogelijk moet gaan eten. Ten eerste heb je dan nog de<br />

meeste keus, want er wordt maar één keer gekookt, en als een bak leeg is,<br />

dan is dat gerecht simpelweg uitverkocht. En ten tweede heb je dan nog een<br />

warme hap, want de bakken waarin de gerechten bewaard worden, worden<br />

niet verwarmd.<br />

149


Wij waren niet zo heel erg vroeg, zodat ons eten koud was en daar zijn<br />

wij Westerlingen over het algemeen niet zo kapot van. De smaak is<br />

helemaal niet slecht. De gerechtjes variëren van licht tot heel pittig gekruid,<br />

en van een beetje weeïg tot heel zuur. Toch ben ik blij dat we niet elke dag<br />

zo’n koude hap hoeven te verteren en dat er voldoende Chinese en Indiase<br />

gelegenheden zijn, waar de verwende toerist kan kiezen uit een keur van<br />

lekkere en warme spijzen.<br />

150


dag 16<br />

A Mandalay Day<br />

We hebben weer eens een dagje vrij. Geen verplichte verplaatsingen<br />

vandaag, we kunnen gewoon doen wat we willen. De afspraak is om om<br />

negen uur met Rien, Lei en Dick te vertrekken richting Mandalay Hill, die<br />

te beklimmen en daarna wel te zien wat we verder nog gaan doen.<br />

Rien moet eerst even geld wisselen en dat heeft nogal wat voeten in<br />

aarde. Het duurt zeker een halfuur, voordat ze met zijn stapels bankbiljetten<br />

komen aanzetten. Terwijl we zitten te wachten in de lobby van het hotel,<br />

komt Elly langs en die weet te vertellen dat Luc vandaag jarig is en vijftig<br />

wordt. Dat wisten wij al sinds de eerste dag in Yangon, dus echt nieuws is<br />

dat niet. Ze kan niet begrijpen dat de hele groep dit allang wist en dat zij het<br />

vanochtend pas gehoord heeft. Ik kan het me ook nauwelijks voorstellen dat<br />

ze het niet eerder gehoord heeft, want er is regelmatig over gesproken. Maar<br />

goed, ze heeft geregeld dat er vanavond een taart komt en Carla zal een<br />

briefje op de Luc’s deur plakken of hij vanavond om halftien naar de lobby<br />

wil komen, omdat ze nog wat met hem wil bespreken. En dan zullen we<br />

daar op bescheiden wijze zijn verjaardag vieren.<br />

Peter en Ria zijn ondertussen ook naar beneden gekomen en we zitten wat<br />

te praten in afwachting van Riens kyats, als de jarige Job de trap afkomt.<br />

Iedereen begroet hem met een zo gewoon mogelijk ‘goeiemorgen’. Alleen<br />

Ria kan zich niet inhouden en vraagt hem hoe het voelt vanmorgen. Hij<br />

antwoordt lachend dat ‘het’ goed voelt, maar hij voelt wel nattigheid geloof<br />

ik. Als Luc weg is krijgt ze een sneer van Peter waarom ze dat nou weer op<br />

zo’n manier moest vragen. Ze verdedigt zich door te zeggen dat Luc<br />

helemaal niks in de gaten had, maar wij denken daar toch anders over.<br />

Tegen tienen komt de caissière van het hotel eindelijk met de<br />

langverwachte kyats op de proppen en kunnen we vertrekken. Het is een<br />

paar kilometer lopen naar de Hill en omdat we al een uur achterliggen op<br />

schema en de temperaturen richting de dertig graden gaan, besluiten we een<br />

taxi te nemen. Op de hoek tegenover het hotel zitten altijd een paar<br />

151


trishawrijders in hun bakjes te wachten op klandizie en zodra ze ons het<br />

trappetje van het hotel af zien komen, springen ze op en wenken ons driftig<br />

gebarend naar hun fietsen.<br />

Zo veel enthousiasme kunnen we natuurlijk niet onbeloond laten en dit<br />

typisch Birmese vervoermiddel hebben we nog niet uitgeprobeerd, dus het<br />

wordt een trishaw in plaats van een taxi. Een van de enthousiastelingen wil<br />

Lei in het voorste en mij in het achterste stoeltje van zijn fiets zetten. Hij<br />

houdt blijkbaar wel van een uitdaging. Maar wij betwijfelen of dat nou wel<br />

zo goed is voor zijn gezondheid en stellen voor om het gewicht evenrediger<br />

over de fietsen te verdelen, of zelfs drie fietsen te nemen in plaats van twee.<br />

Dat laatste is hun eer duidelijk te na en daar valt niet over te praten. Met de<br />

betere gewichtsverdeling gaan ze na wat overleg wel akkoord. De prijs van<br />

het ritje is 500 Ks per persoon.<br />

We stappen in met Lei voorin en Dick achterin de eerste fiets en ik voorin<br />

en Rien achterin de tweede. De stoeltjes zijn wat aan de krappe kant, maar<br />

dat heeft als voordeel dat je lekker klem zit en je er niet snel uit zult<br />

tuimelen. Niet dat dat grote gevolgen zou hebben, want ondanks dat de<br />

mannen ontzettend hun best doen, gaat het niet echt hard. Ze hebben ook<br />

nog de pech dat de lange brede rechte weg, die om Mandalay Fort heen naar<br />

Mandalay Hill voert, lichtjes omhoog loopt. Het geeft ons wel weer alle<br />

gelegenheid om het langzaam voorbijtrekkende straatbeeld op het gemakje<br />

te aanschouwen.<br />

Op een hoek van een kruispunt trekt een groot rood billboard met witte<br />

letters de aandacht. Het bord verkondigt het volgende:<br />

‘It is the People’s Desire to’:<br />

‘Oppose those relying on external elements, acting as stooges, holding<br />

negative views.’<br />

‘Oppose those trying to jeopardize stability of the State and progress of<br />

the nation.’<br />

‘Oppose foreign nations interfering in internal affairs of the State.’<br />

‘Crush all internal and external destructive elements as the common<br />

enemy.’<br />

Vertaald komt het er op neer dat het ‘de Wil van het Volk is om’:<br />

‘Ons te verzetten tegen hen die vertrouwen op externe elementen, zich<br />

gedragen als stromannen, en er negatieve denkbeelden op na houden.’<br />

‘Ons te verzetten tegen hen die de stabiliteit van de staat en de<br />

vooruitgang van de natie in gevaar proberen te brengen.’<br />

‘Ons te verzetten tegen landen die zich mengen in interne<br />

aangelegenheden van de staat.’<br />

152


‘Alle interne en externe destructieve elementen te verpletteren als de<br />

gezamenlijke vijand.’<br />

Er staat geen letter Birmees tussen. De tekst is dus zonder meer een niet<br />

mis te verstane waarschuwing aan alle buitenlanders om zich niet te<br />

bemoeien met binnenlandse aangelegenheden, zoals het steunen van de<br />

oppositie of het aan de kaak stellen van alle schendingen van de<br />

mensenrechten die <strong>hier</strong> aan de orde van de dag zijn. Dezelfde borden had ik<br />

ook al in Yangon en bij het vliegveld zien staan, maar toen reden we er zo<br />

snel voorbij, dat ik niet veel verder kwam dan het lezen van de eerste paar<br />

woorden.<br />

Die trishaws zijn dus zo gek nog niet, ze geven je een heel andere kijk op<br />

dingen en ook alle tijd om na te denken over wat je ziet.<br />

Het is nogal wat, wat daar staat en als je het niet met eigen ogen gezien<br />

hebt, kun je je niet voorstellen dat zulke borden bestaan. Het geeft wel aan<br />

dat er een heleboel mis is in dit land, en eigenlijk is het een aanfluiting voor<br />

het regime dat ze zulke borden neer menen te moeten zetten.<br />

Ik zie al borden voor me aan onze kust en oostgrens met teksten in het<br />

Duits in de trant van: ‘Het is de wil van het volk dat we ons verzetten tegen<br />

hen die ons land ooit bezetten en tegen hen die kuilen graven in onze<br />

stranden.’<br />

Ook op een trishaw verdwijnen de borden op den duur uit het zicht en<br />

kunnen we ons weer focussen op wat voor ons ligt: Mandalay Hill. De<br />

heuvel is een puist van ruim 200 meter hoog in het verder vrijwel vlakke<br />

land langs de Ayeyarwady. De Hill is bezaaid met tempels, pagodes, zedi’s<br />

en aanverwante artikelen en moet een mooi uitzicht bieden over Mandalay.<br />

Na een klein halfuur hard trappen, zetten de pedaleurs ons af bij de trappen<br />

van de zuidingang van Mandalay Hill.<br />

Onderaan de trappen moeten de schoenen al uit en we kunnen ze daar<br />

achterlaten bij een vrouwtje dat er voor 50 Ks over zal waken.<br />

Ook <strong>hier</strong> zijn de trappen weer overdekt, wat natuurlijk als voordeel heeft<br />

dat we in de nog enigszins koele schaduw lopen. Wat we van de trappen<br />

kunnen zien, gaat in één ruk omhoog en dat zijn toch zeker zeventig tot<br />

tachtig forse treden. Wat er verder voor ons in het verschiet ligt, wordt<br />

gelukkig door de overkapping aan het zicht onttrokken. Vol goede moed<br />

beginnen we aan de klim en lopen in een redelijk hoog tempo naar boven.<br />

Langs de trappen zitten af en toe kleine winkeltjes en mensen die vers<br />

fruit op een kleedje ter verkoop hebben uitgestald en ook een paar<br />

bedelaars. Daar zie je er toch heel weinig van in dit arme land, en dit is ook<br />

pas de eerste keer dat ik er een paar bij elkaar zie.<br />

153


Op de trappen lopen ook honden en een enkele verdwaalde aap los rond,<br />

en hoewel <strong>hier</strong> en daar een enkeling zijn eigen straatje staat schoon te<br />

vegen, is het niet echt proper te noemen. Ik krijg nu al medelijden met Toos,<br />

want die wilden ook de Hill gaan beklimmen.<br />

Na dik tien minuten trappen lopen, met slechts een korte pauze om de<br />

verzurende kuiten en hamstrings wat rust te geven, staat er plotseling een<br />

gouden boeddhabeeld van toch gauw een metertje of zes hoog voor ons. Ik<br />

had in de Planet gelezen dat er vlak onder de top een groot boeddhabeeld<br />

stond, dus dat hebben we vlot gedaan.<br />

Vanaf <strong>hier</strong> heb je al een mooi uitzicht over de stad en de rivier die een<br />

stuk naar het westen ligt. We vullen het onderweg verlorengegane vocht<br />

aan, en gaan verder voor het laatste stukje.<br />

Doordat je continu onder de overkapping loopt, kun je niet zien hoever<br />

het nog is naar de top. De trappen gaan nu meer zigzaggend omhoog, met<br />

na een tree of veertig een plateautje en niet meer een lang recht stuk<br />

omhoog. Maar die stukken van het ene plateautje naar het volgende blijven<br />

elkaar maar opvolgen. Vanaf het ene kun je elke keer weer een volgende<br />

zien liggen. En dat terwijl we een tijd geleden al dachten dat we er bijna<br />

waren.<br />

Een heleboel van die plateaus en vaak bijbehorende beeldjes en<br />

schrijntjes later, worden de treden ineens onderbroken door een weggetje.<br />

Een stukje naar rechts is een parkeerplaatsje waar mini-busjes en pick-up<br />

trucks staan. We hadden tot <strong>hier</strong> dus gewoon in een comfortabel<br />

gemotoriseerd vervoermiddel kunnen komen. En vanaf het parkeerplaatsje<br />

kun je met weer zo’n schitterende panoramalift nog verder omhoog. Maar<br />

nu zullen we klauterend, zwoegend en zwetend de top bereiken ook. Auto’s<br />

en liften zijn voor watjes!<br />

Niet veel hoger stuiten we weer op een gigantische staande gouden<br />

boeddha. Dit beeld wijst richting stad en dat is ook wat de Planet beschrijft.<br />

Nu zijn we er dus echt bijna. Het verhaal bij dit beeld, genaamd<br />

Shweyattaw, is dat Boeddha toen hij Mandalay Hill beklom, voorspelde dat<br />

in het jaar 2400 van zijn leer er een grote stad zou worden gesticht onderaan<br />

de heuvel. Dat jaar 2400 komt overeen met in onze jaartelling 1857, het jaar<br />

waarin koning Mindon Min besloot om zijn hoofdstad te verplaatsen van<br />

Amarapura naar Mandalay. Was Boeddha echt zo’n ziener, of heeft de<br />

koning de stad gebouwd om de voorspelling uit te laten komen?<br />

Het laatste stuk naar boven lijkt totaal niet op wat we tot nu toe hebben<br />

gehad. Er heerst <strong>hier</strong> een drukte van belang, er zitten een paar waarzeggers,<br />

er is een grote wasplaats, mensen zitten muziekinstrumenten te maken, er is<br />

zelfs een slager een ondertussen onherkenbaar beest aan het uitbenen. Het<br />

154


maakt een hele rommelige en onwezenlijke indruk, alsof je ineens een heel<br />

andere heuvel aan het beklimmen bent.<br />

Het is ook gedaan met de vertrouwde plateautjes en de gelijkmatige<br />

treden die er tussen lagen. De trappen zijn nu veel steiler en de treden op<br />

plekken akelig smal, al kun je je daar wel vasthouden aan een loszittende<br />

roestige ijzeren reling. Ik heb ook geen idee meer aan welke kant de stad nu<br />

ligt. Het enige dat ik weet is dat we nog steeds omhoog gaan.<br />

En dan ligt daar ineens weer een mooie lange rechte rij met van die<br />

heerlijke gelijkmatige treden en is er licht aan het eind van de overkapping.<br />

De laatste loodjes laten zich geeneens meer voelen en voor we er erg in<br />

hebben, staan we boven.<br />

Daar is het verrassend druk. Tijdens de klim hadden we maar twee<br />

lotgenoten gezien. Zouden al deze lieden dan laf en lui in laadbak en lift<br />

omhoog gekomen zijn? Dat moet bijna wel en zal ook wel, want vanaf de<br />

lift, die net niet tot de top reikt, kun je de laatste meters overbruggen via een<br />

serie roltrappen en die leveren aan de lopende band hun vrachtje af op de<br />

met waanzinnig witte tegels geplaveide top.<br />

Midden op het ronde platform staat een tempel, waarvan de pilaren met<br />

spiegeltegels zijn beplakt, en de buitenkant is afgewerkt met<br />

lichtgrijsblauwe geglazuurde tegels. Maar dat zou ook zomaar een andere<br />

kleur kunnen zijn, want het platform zelf bestaat uit spierwitte geglazuurde<br />

tegels en met het felle zonlicht erop, zorgt dat voor een onvervalste<br />

sneeuwblindheid en alles schittert en blinkt, waardoor je je ogen amper<br />

open kunt houden.<br />

Het uitzicht is heel wijds. Aan de westkant stroomt op een paar kilometer<br />

afstand de Ayeyarwady zuidwaarts. Naar het noorden liggen zover je kijken<br />

kunt rijstvelden, in het oosten bergen en aan de zuidkant de stad. Maar<br />

doordat de zon in het zuiden staat en het boven de stad nogal heiig is, is het<br />

uitzicht aan die kant het minst goed.<br />

Wel heel fraai te zien zijn de muur en de brede gracht die om Mandalay<br />

Fort lopen. Het fort is vierkant en de zijden zijn twee kilometer lang, de<br />

muren acht meter hoog en de gracht zeventig meter breed en drie diep. Voor<br />

de Britten in 1885 Mandalay veroverden, was het fort een koninklijke stad<br />

binnen Mandalay, vergelijkbaar met de Verboden Stad in Peking. En daar<br />

stond natuurlijk ook het houten koninklijk paleis, maar dat is in 1942 tijdens<br />

gevechten tussen de Britten en de Jappen jammerlijk en geheel in vlammen<br />

opgegaan. Het paleis is in de laatste jaren herbouwd, maar om te voorkomen<br />

dat het weer door een grote brand in de as gelegd wordt, hebben ze de<br />

nieuwe versie uit beton opgetrokken en er aluminium daken op gelegd. Niet<br />

echt de moeite van het bekijken waard dus.<br />

155


We blijven een paar minuten boven om wat van het uitzicht te genieten en<br />

van de inspanningen te bekomen en aanvaarden dan de tocht naar beneden.<br />

Rien besluit om de treden te gaan tellen in blokken van honderd en Dick<br />

assisteert door het aantal blokken bij te houden. Het afdalen gaat in een<br />

razend tempo. We maken nog een paar fotostops, maar omdat het zicht niet<br />

denderend is, denderen we snel weer verder naar beneden. 923 treden lager<br />

mogen we onze smerige voeten weer in de goed bewaakte schoenen steken.<br />

Het is nu op de middag. We hebben toch wel trek gekregen van al die<br />

trappen, en we gaan iets te eten zoeken. Aan de overkant van de straat zitten<br />

een paar tentjes op een rij, maar daar zit helemaal niemand en zo te zien kun<br />

je daar alleen iets te drinken krijgen. We lopen een paar keer op en neer en<br />

gaan dan bij eentje waar nog een keuken achter lijkt te zitten zitten.<br />

Biertjes en cola’s bestellen bij het vrouwtje dat ons komt bedienen is geen<br />

enkel probleem, maar als we om een kaart vragen en gebaren dat we iets<br />

willen eten, kijkt ze ons slechts vriendelijk lachend doch hulpeloos aan. Er<br />

komt een meisje van een jaar of zestien van achteruit die misschien kan<br />

helpen, en nog een, en nog een, maar het helpt ons allemaal niet uit de<br />

impasse. Totdat een van de meisjes weer naar achteren gaat en terugkomt<br />

met een schoolschriftje. Ze bladert wat in het vergeelde boekwerkje en toont<br />

dan met een hoopvolle glimlach een bladzij waar een handgeschreven lijstje<br />

gerechten in het Engels op staat. We knikken uit volle borst dat dit is wat<br />

we bedoelen en nu staan ze ons alle vier met een brede verwachtingsvolle<br />

grijns aan te kijken.<br />

De keuze is niet al te groot, dus snel gemaakt en we wijzen aan wat we<br />

hebben willen. Op de bladzij ernaast staat blijkbaar de Birmese vertaling,<br />

want daar kijken ze eerst naar voordat ze bevestigend knikken of gebaren<br />

dat ze dat niet hebben.<br />

Ze lopen druk pratend en giechelend naar achteren en komen met vrijwel<br />

kerende post onze lunch brengen. De hele tafel wordt vol gezet met kleine<br />

schaaltjes. We hebben kip curry met in mootjes gehakte kip die meer bot<br />

dan vlees is, een vegetarische curry; Joost mag weten wat daar in zit,<br />

gebakken groenten, rauwe bamboescheuten, een paar pittige sausjes, een<br />

soort seroendeng, schijfjes tomaat, rauwe ui-ringen, wat slablaadjes in een<br />

laagje water en rijst. En ondanks dat alles weer koud is, smaakt het allemaal<br />

best.<br />

De sla laat ik voor de veiligheid maar links liggen. Ik ben nooit zo<br />

voorzichtig met wat ik eet, ik geloof er heilig in dat als je de eerste dagen<br />

kleine hoeveelheden neemt van de voor onze verwende ingewanden<br />

gevaarlijke spullen, je dan na een week vrijwel alles probleemloos kunt eten<br />

en drinken. En tot nu toe heeft dat altijd gewerkt. Maar iets aan deze sla en<br />

156


met name dat laagje water zegt me dat je er beter vanaf kunt blijven. Rien<br />

durft het wel aan, maar die heeft dan ook al dertig van dit soort reizen achter<br />

de rug en schrikt daar niet meer voor terug.<br />

Lei voelde zich vanochtend al niet helemaal okselfris en de Hill op en af<br />

heeft daar zeker geen verbetering in gebracht, dus die doet het vanmiddag<br />

rustig aan en gaat terug naar het hotel. Een eindje naar links is een minitaxistandplaats<br />

en daar loopt hij nu naartoe. Dat voorvoegsel mini slaat<br />

trouwens op de taxi’s en niet op de standplaats. Het zijn piepkleine<br />

lichtblauwe Mazda’s met een 300cc motor en in de laadbak witte overkapte<br />

banken.<br />

Rien, Dick en ik blijven nog even zitten, want we zitten <strong>hier</strong> best en<br />

grootse plannen voor de middag hebben we toch niet. In de buurt van de<br />

Hill staan nog een paar pagodes die de moeite waard schijnen te zijn, en we<br />

zullen wel zien hoelang we die leuk vinden.<br />

Vlak achter het restaurant moet de Kyauktawgyi Paya staan en ik vraag<br />

bij het afrekenen in mijn beste Birmees: ‘Kyauktawgyi?’ Ze begrijpen me<br />

zowaar bij de eerste poging en wijzen dat we rechts achterom het<br />

restaurantje moeten lopen. Als we aanstalten maken om die kant op te gaan,<br />

beginnen ze ineens ‘no no’ te roepen en verwoed de andere kant op te<br />

wijzen. We begrijpen niet wat er aan de hand is, dus ik vraag nog een keer<br />

‘Kyauktawgyi’, en ze wijzen weer naar rechts. We doen een paar passen<br />

naar rechts, maar dat lijdt opnieuw tot ‘no no’ en nog driftiger naar links<br />

wijzen van de dames. We zijn het spoor nu compleet bijster. Dan komt Lei<br />

met een brede grijns in zo’n mini-taxi aanscheuren, en ze beginnen prompt<br />

naar hem te wijzen. Daar was het dus allemaal om te doen, ze wilden ons<br />

weer met Lei herenigen. Met wat wijzen, gebaren en ‘he hotel, we paya’,<br />

kunnen we ze duidelijk maken dat het allemaal onder controle is.<br />

In de Kyauktawgyi draait alles om een zittende boeddha van ongeveer<br />

vier meter hoog, die uit één stuk lichtgrijs marmer is gehouwen. Zodra je de<br />

tempel binnenkomt, trekt het beeld, dat helemaal achterin staat, je aandacht<br />

en laat die niet meer los. Hij heeft een gouden sjerp om, gouden nagels, een<br />

prachtige gouden hoofdtooi op met oneindig veel tierlantijnen, zit tussen<br />

goudgeverfde muren, onder een plafond dat met vergulde houten paneeltjes<br />

is betegeld, en op een schitterend bewerkte gouden troon.<br />

De een zal het overdaad vinden, een ander kitscherig en een derde<br />

gewoon geweldig. Ik ben zo’n derde. Dit is toch wel één van de mooiste<br />

boeddha’s die ik ooit gezien heb. Dat komt in de eerste plaats door het beeld<br />

zelf. Met neergeslagen ogen en de gelukzalige glimlach op de mond zit het<br />

voor zich uit te staren en daarbij straalt het zo’n rust en vredigheid uit, dat al<br />

157


je aandacht automatisch naar het hoofd van de boeddha wordt gezogen. Het<br />

hoofd is letterlijk het middelpunt van alle pracht en praal er omheen en ook<br />

net iets witter dan de rest van het marmer. Als je er vlak voor staat en<br />

omhoog kijkt, kijken de neergeslagen ogen je aan en is de glimlach<br />

veranderd in een brede gullachende mond.<br />

Nu ik er zo dichtbij sta, begint ook al dat goud en de versieringen me pas<br />

op te vallen.<br />

Om het gigantische brok marmer van de groeve, die dertig kilometer<br />

noordelijker ligt, <strong>hier</strong> te krijgen, zouden tienduizend man dertien dagen<br />

bezig zijn geweest. Het is zeker niet voor niets geweest.<br />

Alle muren, plafonds en pilaren van het complex buiten de hal waarin het<br />

beeld staat, bestaan uit spiegeltjes van een paar vierkante centimeter, die<br />

158


zijn ingelegd in blauw cement en ook de vloertegels zijn blauwig, waardoor<br />

het geheel een betoverende lichtblauwe gloed uitstraalt. Het is een heel<br />

bijzonder en grappig optisch effect. Zou dit echt zo ontworpen zijn, of is het<br />

het toevallige resultaat van kleine spiegeltjes, blauw cement en blauwe<br />

vloertegels?<br />

Als we buiten onze veters weer aan het strikken zijn, komt er een<br />

trishawrijder naar ons toe. Hij spreekt redelijk Engels en wil ons graag<br />

rondrijden en uitleg geven bij wat er zoal te zien valt. Maar we willen liever<br />

gewoon wat rondlopen, de pagodes liggen <strong>hier</strong> op steenworp afstand van<br />

elkaar en hij kan toch geen drie man in zijn karretje vervoeren, dus we zien<br />

van zijn diensten af.<br />

Hij vraagt waar we naartoe willen en ik zeg dat we nu naar de Kuthodaw<br />

Paya gaan. Maar volgens hem is het beter om eerst naar de Sandamani Paya<br />

te gaan, dan kunnen we daarvandaan doorlopen naar de Kuthodaw. Hij is<br />

<strong>hier</strong> ongetwijfeld beter bekend, dus we volgen zijn advies graag op. Hij<br />

fietst nog een stukje mee om de weg te wijzen en verlaat ons dan met de<br />

mededeling dat hij ons straks graag overal wil brengen, waarheen we maar<br />

willen.<br />

We lopen het complex van de Sandamani Paya binnen via een zij-ingang<br />

en de eerste indrukken zijn niet hoopgevend. Langs het ongelijke pad ligt<br />

het bezaaid met afval, van de lage boompjes waar we tussendoor lopen leeft<br />

hooguit de helft nog en aan het eind van het pad doemen tussen hoge bomen<br />

een paar zedi’s op die hoognodig aan een nieuw kwastje witte verf toe zijn.<br />

Dat schijn kan bedriegen merken we niet veel later. Die paar om<br />

verfkwasten smekende exemplaren waren slechts een voorbode van een<br />

heel woud van keurig in rijen aangeplante veel wittere soortgenoten.<br />

We lopen tussen twee van die rijen door, met elk een stuk of veertig<br />

eendere stoepa’s, naar een centraal gelegen bordes.<br />

De slanke kegel van de zedi’s is een goede drie meter hoog en aan de<br />

basis anderhalf breed. De toppen worden gesierd door kleine goudkleurige<br />

hti’s, hoewel er ook heel wat tussenstaan die slechts getooid worden door<br />

een zielig sprietje waarop een hti zou hebben moeten rusten. De zedi’s staan<br />

op witte huisjes van twee bij twee meter en drie meter hoog. De huisjes zijn<br />

aan alle kanten open en bieden onderdak aan rechtopstaande marmeren<br />

platen, die wel wat aan grafstenen doen denken, maar dat zeker niet zijn.<br />

Die marmeren platen zijn ruim een meter breed en anderhalf hoog en aan<br />

beide zijden van boven tot onder vol gegraveerd met tekst in een vrij kleine<br />

letter. Snel geteld gaan er honderd letters op een regel en tachtig regels op<br />

een kant van de steen. Dat zijn dus een slordige 16.000 tekens per steen. De<br />

159


tekst is trouwens commentaar op de Tripitaka, zeg maar de leer van<br />

Boeddha.<br />

Als je de trappen van het centrale bordes beklimt, krijg je pas echt een<br />

indruk van de enorme omvang van dit complex. Er staan <strong>hier</strong> in totaal 1774<br />

van die huisjes met marmeren platen en alle gekroond met een fraaie witte<br />

zedi. Ik heb ze niet geteld; dit is weer wijsheid uit een boekje. Achteraf<br />

gereken leert dat 1774 keer 16.000 ruim 28 miljoen letters zijn. Dat zijn<br />

bijna 300 boeken van het formaat dat u nu vasthoudt.<br />

Het zal u waarschijnlijk niet meer verbazen dat die overweldigende<br />

hoeveelheid aan sierlijke witte zedi’s, waar ik nu middenin sta, mij niet<br />

onberoerd laat. De Sandamani Paya komt heel hoog op mijn lijstje met<br />

favorieten.<br />

We dwalen afzonderlijk nog wat rond tussen de eindeloze rijen huisjes<br />

met tekst. Er is <strong>hier</strong> buiten ons drieën geen mens te bekennen. Tenminste,<br />

dat lijkt zo op het eerste gezicht. Want na willekeurig een paar keer links-<br />

en rechtsaf te zijn geslagen, zie ik toch een teken van ander menselijk leven.<br />

Het is een donkerrode fluim, die na een sierlijke boog uiteenspat op het toch<br />

al niet te witte pad, en de zoveelste rode vlek achterlaat op Birmese bodem.<br />

Die rode vlekken zijn <strong>hier</strong> misschien nog wel talrijker, dan de platgetrapte<br />

stukjes kauwgom bij ons.<br />

Ze horen bij het ‘kunya’ kauwen. Een kunya bestaat uit stukjes betelnoot,<br />

die met een kalkpapje en soms wat tabak, mint of kruiden in een betelblad<br />

160


gewikkeld worden. En daar wordt dan op gekauwd, hoewel ze het de meeste<br />

tijd gewoon in de wang hebben zitten. Met name de mannen van de lagere<br />

rangen en standen zie je veel met zo’n prop rondlopen. Het sap dat eruit<br />

komt is donkerrood en het is de kunst om dat goedje zolang mogelijk in de<br />

mond te houden, want er schijnt een licht stimulerende werking vanuit te<br />

gaan. Maar er komt onherroepelijk een moment waarop de eigenaar van het<br />

sap af wil en doorslikken is daarbij om welke reden dan ook blijkbaar geen<br />

optie, want het wordt steevast middels een dun straaltje of een volle rochel<br />

op straat gedeponeerd.<br />

Ik ben toch wel benieuwd naar de vlekkenmaker en loop zijn kant op. Er<br />

zit een oud schriel mannetje op de grond voor een van de marmeren platen.<br />

Wat hij aan het doen is, zie ik zo gauw niet, want de manier waarop hij me<br />

aankijkt, zegt me dat ik <strong>hier</strong> niet gewenst ben. Met een kort<br />

verontschuldigend glimlachje draai ik me snel weer om. Een rij zedi’s voor<br />

hem zie ik een meisje ook bij een plaat op de grond zitten en ik loop daar<br />

maar naartoe.<br />

Dit onthaal is een stuk vriendelijker. Ze lacht en zegt amper hoorbaar<br />

‘hello’, dus ik lach terug en zeg ‘mingalaba’. Dat maakt indruk en ze lacht<br />

nu nog vriendelijker en mingalabaat ook. Ik vraag of ze Engels spreekt en<br />

na haar bevestigend knikje, wat ze aan het doen is. Nou is het overduidelijk<br />

wat ze aan het doen is, maar een praatje over het weer is ook zo wat.<br />

Ze is een jaar of twintig en draagt een donkerblauwe geruite longyi en een<br />

lichtpaars bloesje met fleurig borduurwerk. Haar zwarte haar hangt<br />

gevlochten in een staart op de rug en op haar handen en gezicht zijn nog de<br />

sporen zichtbaar van een, een paar uur geleden aangebrachte, laag thanakha.<br />

Ze is bezig om met engelengeduld en een dun stokje dat ze regelmatig in<br />

een potje zwarte verf doopt, de in de loop der tijd vervaagde teksten die in<br />

het marmer zijn gegraveerd, weer duidelijk leesbaar te maken.<br />

Dat doet ze heel precies en geconcentreerd. Een letter zwart inkleuren<br />

kost al gauw vijf seconden, en dat dus keer 8000, is meer dan tien uur om<br />

een kant van de steen weer helemaal helder leesbaar te krijgen. Mijn<br />

ziekelijke Westerse geest denkt meteen: dat moet sneller kunnen.<br />

Ze vertelt dat ze medicijnen studeert en dat veel studenten, uit<br />

dankbaarheid dat ze het voorrecht hebben om te mogen studeren, dit soort<br />

klusjes doen om iets terug te geven aan het land. Ik kan er niet uit opmaken<br />

of dit nou door de staat verplichte klusjes zijn of niet, en ik sta te dubben<br />

hoe ik dat een beetje tactisch kan vragen. Blijkbaar herkent ze mijn twijfel<br />

en voegt eraan toe dat ze het op vrijwillige basis doet. Ik vraag of ze het<br />

leuk vindt om te doen en hoelang ze over een plaat doet. ‘Het is heel leuk en<br />

heel belangrijk werk, want <strong>hier</strong> wordt de leer van Boeddha uitgelegd en dat<br />

161


moet iedereen duidelijk kunnen lezen’ is haar zo te zien en horen oprechte<br />

antwoord.<br />

Hoelang ze over een steen doet, kan ze niet zeggen, want ze komt <strong>hier</strong><br />

alleen als ze tijd heeft. Dus over de ene steen doet ze een paar dagen en over<br />

de volgende een paar weken. Ik kijk nog een tijdje toe hoe ze langzaam<br />

letter voor letter vordert en bereken dat als ze een steen per weken doet, ze<br />

bijna dertig jaar bezig is om alle stenen weer goed leesbaar te krijgen. En<br />

dan kan ze weer van voor af aan beginnen, want tegen die tijd is deze verf<br />

ook allang weer vervaagd.<br />

Wat moet dat dan voor waarlijk monnikenwerk zijn geweest om al die<br />

letters in het marmer uit te beitelen?<br />

We verlaten de Sandamani via de hoofdingang en van daar is het<br />

misschien 200 meter naar de ingang van de Kuthodaw Paya, die nu links<br />

van ons ligt. Net voor we er zijn, stopt er een grote touringcar bij de ingang,<br />

162


waar een flinke groep Fransen uit komt zetten. Het is <strong>hier</strong> helaas niet zo<br />

rustig als net bij de Sandamani. Echt verwonderlijk is dat niet, want dit is de<br />

paya waar het allemaal om te doen is. De Sandamani was maar bijzaak. De<br />

Kuthodaw is namelijk het grootste boek ter wereld.<br />

Waarschijnlijk wakker geschud door de komst van de bus, staat er zelfs<br />

iemand bij de ingang om toegang te heffen. Het eergisteren in Inwa<br />

verworven ‘Admission Ticket’ is <strong>hier</strong> ook geldig, en nadat onze controleur<br />

een fraai krabbeltje op het ticket heeft gezet, kunnen we meteen doorlopen.<br />

Daardoor hebben we in ieder geval nog even deze paya voor onszelf, want<br />

die horde Fransen moet eerst nog een kaartje kopen.<br />

Op de eerste meters lopen we een buslading Duitsers tegen het lijf die op<br />

weg is naar de uitgang. Ze werden vergezeld door een paar souvenirverkopertjes,<br />

die in ons nu hun nieuwe slachtoffers zien. Ze hebben<br />

waarschijnlijk nog niet veel verkocht vandaag, want dit zijn de eerste die ik<br />

in Myanmar tegenkom, die vervelend achter je aan blijven lopen.<br />

Net als bij de Sandamani staan <strong>hier</strong> weer vele rijen witte stoepaatjes die<br />

onderdak bieden aan marmeren platen waarin tekst is gegraveerd. Maar<br />

ging het daarnet slechts om de uitleg van de leer van Boeddha, <strong>hier</strong> is de<br />

echte, volledige tekst van die Tripitaka te lezen.<br />

De Tripitaka, ook wel Tipitaka, bestaat uit drie pitaka’s, letterlijk manden,<br />

waarin Boeddha’s doctrine en bijbehorende leefregels zijn vastgelegd. Het<br />

totale boek bestaat <strong>hier</strong> uit 729 marmeren platen, en wordt daarom als het<br />

grootste boek ter wereld bestempeld. Ter ere van de Vijfde Boeddhistische<br />

Synode heeft een groep van 2400 monniken in een estafette non-stop de<br />

Tripitaka hardop voorgelezen, en deed daar bijna zes maanden over.<br />

Toch valt het wat mij betreft allemaal in het niet bij de Sandamani Paya.<br />

Daar staan nog eens ruim duizend marmeren platen meer, en onder mooiere<br />

stoepa’s. Bovendien hoefden we die niet te delen met groepen andere<br />

toeristen en liepen er vooral geen irritante verkopertjes rond. Al met al<br />

hebben we het <strong>hier</strong> na een vlot rondje wel gezien.<br />

Als we buiten de Kuthodaw weer ons schoeisel aantrekken, overleggen<br />

we wat we nu zullen gaan doen, en zonder dat iemand het uitspreekt, is wel<br />

duidelijk dat we het een beetje gehad hebben voor vandaag.<br />

We lopen terug naar de weg en daar staat de trishaw-gids weer, die ons<br />

ook al met raad bijstond toen we de Kyauktawgyi Paya uitkwamen. Hij<br />

wijst ons door naar het Golden Palace Monestary dat <strong>hier</strong> vlak om de hoek<br />

moet zijn. We moeten wel lopen, want hij mag daar met zijn trishaw niet<br />

komen. En ach, als het echt zo dichtbij is, dan kunnen we die ook nog wel<br />

even meepikken.<br />

163


Het Shwenandaw Kyaung, zoals de Birmese naam luidt, is weer een<br />

geheel teakhouten klooster, dat bij het koninklijk paleis hoorde, maar zo<br />

ongeveer als enige gebouw gespaard is gebleven tijdens de gevechten in<br />

1942.<br />

We zijn er net op tijd, want we hebben amper de schoenen weer uit en het<br />

‘Admission Ticket’ laten zien als er weer een grote bus pal voor de ingang<br />

stopt. Dit keer zijn het Italianen. En meteen daarachteraan komt een grote<br />

groep met zo te zien middelbare scholieren.<br />

Het klooster is absoluut het mooiste in zijn soort dat we tot nu toe gezien<br />

hebben. Vooral de randen van het uit drie etages bestaande dak zijn met<br />

fantastisch kunstig, fragiel en uitbundig houtsnijwerk versierd, en op de<br />

planken aan de buitenkant is geen noemenswaardig stukje onbewerkt hout<br />

te bekennen. Van binnen is alles, ook de muren, van een dun, lichtversleten<br />

laagje goudverf voorzien.<br />

Het is zonder meer indrukwekkend, maar de paya-moeheid heeft nu echt<br />

toegeslagen en dan kan het nog zo mooi zijn, lang boeien doet het niet meer.<br />

Voor de scholieren is het helemaal een verplicht nummer, want die staan<br />

binnen twee minuten allemaal weer buiten.<br />

Als we omringd door de Italianen naar buiten lopen, bekruipt me een<br />

soort schuldgevoel, omdat ik het <strong>hier</strong> eigenlijk veel te snel voor gezien houd<br />

en dat ik daar nog spijt van ga krijgen. Die scholieren van net hebben nog<br />

alle gelegenheid om <strong>hier</strong> een keer terug te komen en het allemaal wat beter<br />

te bekijken, maar of ik <strong>hier</strong> ooit nog eens kom…<br />

Nu gaan we echt op zoek naar een taxi. We willen ook met zo’n kleine<br />

blauwe Mazda terug naar het hotel. Er staat er eentje aan de overkant van de<br />

straat, maar die blijkt, door iemand die nu in het klooster is, voor de hele<br />

middag te zijn gehuurd. Verder zien we er zo gauw geen, dus we gaan<br />

verder en komen al snel op een brede weg uit. Maar ook <strong>hier</strong> is in geen<br />

velden of wegen zo’n blauw taxietje te vinden. We lopen toch maar door,<br />

want we zullen ongetwijfeld snel welke vorm van vervoer dan ook<br />

tegenkomen.<br />

We worden uit onze zoektocht verlost door fietsbelgerinkel achter ons.<br />

Het is de trishaw-gids weer, die ondertussen twee vriendjes heeft<br />

opgetrommeld. Hij zegt dat hij aan de andere kant van het klooster op ons<br />

stond te wachten en dat toen wij maar niet kwamen, hij ons is gaan zoeken.<br />

We kijken elkaar eens lachend aan. We kunnen het gewoon niet maken om<br />

al zijn hartverwarmende zorgen niet met onze klandizie te belonen, dus we<br />

zetten de blauwe Mazdaatjes uit ons hoofd en stappen elk in een eigen<br />

trishaw.<br />

164


We mogen zelf bepalen hoeveel we willen betalen. Altijd fijn. Als je te<br />

weinig geeft zijn ze zwaar beledigd, en om dat te voorkomen geef je te veel<br />

en naai je jezelf. Ik stel voorzichtig 500 Ks per persoon voor. Dat lijkt me<br />

niet vreselijk veel, maar ze fleuren er alle drie van op. Dus toch te veel.<br />

Mijn fietser begint na een tijdje wat tegen me te brabbelen, maar ik versta<br />

er echt helemaal niks van. Hij blijft het enthousiast proberen en na een keer<br />

of tien meen ik iets van ‘present’ te verstaan. Dus ik vraag hem: ‘Present?’<br />

Bingo! Hij wordt nu nog enthousiaster en begint nieuwe dingen te roepen<br />

waar ik geen touw aan vast kan knopen. Het duurt ettelijke honderden<br />

meters voordat ik erachter ben dat hij ‘perfume’ wil. God, ik wist niet dat ik<br />

er zo verwijfd uitzag. Ik kan hem duidelijk maken dat ik dat niet heb en dan<br />

vraagt hij om een pen. Toevallig heeft Dick vanochtend van Peter een hele<br />

voorraad gekregen om uit te delen, dus die kan ik hem wel toezeggen.<br />

De middag loopt op zijn eind, maar er is nog wel een uurtje over om nog<br />

wat te lezen en te schrijven. Ik ga naar het dakterras van het hotel en daar<br />

zitten Lei en onze Duitsers ook. Lei heeft een fles bier voor zich staan, dus<br />

die voelt zich al weer beter. Ik heb ook wel zin in een biertje, maar de bar is<br />

zes verdiepingen lager en de lift moet nog geïnstalleerd worden, dus ik<br />

aarzel even. Als ik toch richting de trap loop, komt een van de meisjes van<br />

het hotel op me af en vraagt: ‘Where you go?’ Ik zeg dat ik een fles bier ga<br />

halen. Ze houdt me tegen, roept wat naar beneden door de al wel aanwezige<br />

liftkoker, en even later wordt er via een katrol een fles bier naar boven<br />

getakeld.<br />

De rest van de groep heeft voor vanavond nog een bezoek aan het<br />

marionettentheater op het programma staan en daarom wordt er vroeg<br />

gegeten. We lopen om zes uur samen met Peter en Ria naar het Westerse<br />

restaurant vlakbij het hotel, maar we kunnen het niet vinden. We proberen<br />

het een blok verderop. Ook niks. Weer terug naar de straat waar het zou<br />

moeten zitten. We lopen de hele straat uit en er is geen restaurant te<br />

bekennen. We lopen nog eens langzaam terug en ontdekken het dan toch.<br />

Maar alles is donker en het blijkt gesloten te zijn.<br />

Vanaf de hoek van de straat heeft een groepje trishaw-rijders ons al een<br />

tijdje als aasgieren in de gaten gehouden en nu komen ze in actie. Ze zeggen<br />

dat vanwege het vollemaansfeest vrijwel alle restaurants gesloten zijn, maar<br />

zij weten een goed en schoon, met de nadruk op schoon, restaurant <strong>hier</strong><br />

anderhalve kilometer vandaan dat wel open is en waar ze ons voor 150 Ks<br />

wel naartoe willen brengen.<br />

Het is een groot Chinees restaurant, dat er zeer luxe uitziet. Er zit bijna<br />

geen kip, terwijl er in de buurt toch verder amper iets open is. Er loopt een<br />

165


klein legertje aan bedienend personeel rond in smetteloos witte outfit. Dat<br />

doet het ergste vrezen voor het prijskaartje, maar dat blijkt enorm mee te<br />

vallen. Het is er nauwelijks duurder dan in de veel meer doorsnee tenten<br />

waar we normaal eten. De kaart is weer redelijk standaard met een paar<br />

nieuwe gerechten, waaronder de Chicken in Oyster sauce die ik neem. Rien<br />

heeft dringend behoefte aan afwisseling en gaat voor de duck, die ik ook<br />

nog niet eerder op het menu heb zien staan.<br />

Na het eten gaan de anderen richting het poppentheater en loop ik alleen<br />

terug naar het hotel. Ik heb wel vaker van dergelijke voorstellingen gezien,<br />

en elke keer vroeg ik me na een paar minuten al af hoelang het allemaal nog<br />

zou gaan duren. Het is gewoon niet mijn ding en daarom laat ik dit brok<br />

cultuur maar aan me voorbij gaan.<br />

De straten zijn compleet verlaten, de krekels overstemmen elk ander<br />

geluid, de temperatuur is precies goed en het is er aardedonker. Het kan dan<br />

wel volle maan zijn, het is ook volledig bewolkt en dan wordt de strijd<br />

donker licht zwaar in het voordeel van zwart beslecht. Gelukkig heeft<br />

Mandalay ook zo’n heerlijk fantasieloos stratenplan, met alleen kaarsrechte<br />

noord-zuid en oost-west verbindingen, en zijn die ook nog eens<br />

genummerd, dus verdwalen is <strong>hier</strong> sc<strong>hier</strong> onmogelijk. Na een handvol<br />

heerlijke eenzame minuten sla ik de straat in waaraan het hotel ligt en in de<br />

verte zie ik zowaar licht branden.<br />

Midden op straat staat een podium opgesteld met daarop een grote<br />

versierde vooralsnog lege stoel en veel bloemen. Voor het podium zitten<br />

zeker honderd mensen op keurig in rijen opgestelde stoelen, genietend van<br />

keiharde vervormde muziek, te wachten op wat komen gaat. Ik ben wel<br />

benieuwd wat dat wat is dat komen gaat, en blijf een beetje verdekt in de<br />

schaduw van de huizen langs de kant staan kijken. Er gebeurt echter<br />

minutenlang helemaal niks en niets wijst erop dat daar snel verandering in<br />

gaat komen. Naarmate de tijd vordert beginnen steeds meer van die zittende<br />

wachtenden mij aan te staren en daar krijg ik een steeds minder behaaglijk<br />

gevoel van. De lust ontgaat me ook om iemand te vragen waarvoor dit alles<br />

is, en zonder te weten wat er te doen was, loop ik verder richting hotel.<br />

Een eind voor me uit zie ik Luc lopen. Zijn surprise party staat voor<br />

halftien gepland. Maar dat kan wel eens hopeloos de mist in gaan, want die<br />

poppenshow begon pas om halfnegen, dus om halftien zijn de anderen nog<br />

niet terug.<br />

Even na negenen zit ik met een fles bier op mijn hotelkamer. Eigenlijk is<br />

dit pas de eerste keer deze vakantie dat ik het rijk even helemaal alleen heb<br />

en dat is toch wel lekker. Het zal nog wel een tijdje duren voordat de rest<br />

166


terugkomt, en dat geeft me alle gelegenheid om wat dingen te doen die je<br />

niet zo snel in gezelschap doet.<br />

Tegen tienen hoor ik de groep terugkomen en ga ik naar beneden om<br />

Luc’s feestje mee te vieren. Als ik de trap afloop, kom ik Rien en Ria tegen<br />

die snel ziek naar hun kamer gaan. Elly is zelfs al voor de marionetten ziek<br />

naar bed gegaan. Dat gaat lekker.<br />

Luc heeft om halftien zitten wachten in de lobby, maar er kwam<br />

natuurlijk niemand. Dus heeft hij een briefje achtergelaten of ‘de zaken’ ook<br />

morgen besproken kunnen worden. Dat kan natuurlijk niet, en Carla en<br />

Maartje gaan hem van zijn kamer halen. Hij sliep al, dus het duurt even<br />

voordat hij beneden is. Dat geeft mooi tijd om de taart met ‘Happy Birthday<br />

LCU’ erop en wat versnaperingen klaar te zetten.<br />

Als hij in zicht komt, wordt er gezongen en hij staat het allemaal nogal<br />

verlegen en opgelaten aan te horen en zien. Hij bedankt ons dat we zijn<br />

vijftigste verjaardag toch niet helemaal geruisloos voorbij hebben laten<br />

gaan, maar verzekerd ons meerdere malen dat we dit toch echt niet hadden<br />

hoeven doen. De taart is heel zwaar en machtig en er is flink wat bier nodig<br />

om hem weg te spoelen, dus het wordt bijna laat voordat we allemaal<br />

aftaaien.<br />

167


dag 17<br />

Het ene wereldrecord na het andere<br />

Volgens het officiële reisschema zouden we vandaag een uitstapje gaan<br />

maken naar Maymyo, dat in de Britse tijd diende als afkoelingsoord voor<br />

als het in Mandalay ondraaglijk warm werd. Maar dat zou weer een paar uur<br />

bussen heen en terug zijn en daar had geen mens zin in, en is derhalve<br />

geschrapt. Het alternatief is een trip met een bootje naar Mingun, dat een<br />

uurtje varen stroomopwaarts ligt.<br />

De groep die zich om halfnegen meldt, is danig uitgedund. Elly, Linde,<br />

Toos, Ria en Rien zijn ziek op hun kamer achtergebleven, en als we op het<br />

punt van vertrekken staan, haakt ook Carla nog af. Zes van de vijftien van<br />

de ene op de andere dag ziek. Hebben we een virus onder de leden? Was er<br />

iets mis met het eten van gisteravond? Of slaan de vermoeienissen van al<br />

het reizen toe, nu we eindelijk een paar dagen rust hebben? We houden het<br />

maar op het laatste en gaan vol goede moed met Luc richting Mingun.<br />

We gaan met trishaws naar de rivier. Het eerste stuk verloopt het allemaal<br />

zoals gewoonlijk in een trishaw; heel rustig. Ik zit in het achterste bakje,<br />

Gerd in het voorste. Zodra we het centrum van Mandalay door zijn, begint<br />

het vals plat naar beneden te gaan. De trapgasten krijgen het steeds<br />

makkelijker en de snelheid wordt aardig opgevoerd. Het aantal kuilen en<br />

putten in de weg doet niet onder voor het Birmese gemiddelde, dus we<br />

hobbelen lekker en ik moet me flink schrap zetten om niet uit het bakje te<br />

stuiteren. Het is alleen maar rechtdoor en dus licht bergaf richting de rivier<br />

en het blijft maar sneller en sneller gaan. We razen het ene na het andere<br />

kruispunt over en halen auto’s rechts in alsof ze stilstaan. Ik zit bepaald niet<br />

meer op mijn gemak. Ten eerste kijk ik vanuit mijn bakje naar achteren, en<br />

kan dus niet zien wat er zich voor ons allemaal afspeelt. Ten tweede kan ik<br />

me niet voorstellen dat deze vehikels remmen hebben die binnen een<br />

168


acceptabel aantal meters deze snelheid tot nul kunnen reduceren. En ten<br />

derde moet ik me ondertussen met twee handen aan het bakje vastgrijpen,<br />

om niet op straat te belanden voor de banden van het achter ons<br />

aanstormende verkeer. Dat vast ook niet over deugdelijke remmen beschikt.<br />

Tientallig en ongeschonden bereiken we toch de rivier. De weg houdt op<br />

en gaat over in een strandje met rul zand, dat in no time aan alle gejakker<br />

een end maakt.<br />

We worden verwelkomd door een paar echte regelaartjes, die elkaar<br />

verdringen in een poging om ons in hun bootje te krijgen. Langs de wal<br />

liggen er tientallen afgemeerd en een paar daarvan zijn blijkbaar nog<br />

zeewaardig genoeg om ons naar Mingun te kunnen brengen. De keus valt<br />

op een klein bootje dat ons voor 8000 Ks heen en weer gaat varen.<br />

De Ayeyarwady is heel breed als je er midden op zit, en van het leven op<br />

de oevers kunnen we dan ook niet veel zien. Bovendien staat het water al<br />

niet al te hoog meer, zodat we tegen een paar meter wal aan kijken en<br />

meerdere keren om zandbanken heen moeten laveren.<br />

Veel ander verkeer is er niet op de rivier. We varen alleen een paar<br />

enorme houtvlotten voorbij, die de rivier afdrijven richting Yangon. Op de<br />

vlotten staan kleine hutjes waarin de jongens die dit houttransport besturen<br />

wat beschutting vinden tegen de zon en waarschijnlijk ook slapen.<br />

Wat ons onderweg nog het meest bezighoudt, is de vraag of de<br />

bootsjongen wel hard genoeg kan pompen om het gestaag binnenlopende<br />

water weer overboord te werken en ons zodoende voor zinken te behoeden.<br />

In Mingun wilde koning Bodawpaya de grootste pagode ter wereld laten<br />

verrijzen. In 1790 begonnen duizenden slaven en gevangenen te bouwen<br />

aan het gevaarte dat 150 meter hoog zou moeten worden. Helaas stierf de<br />

koning in 1819 toen ze nog maar goed 50 meter gevorderd waren. Verder<br />

zijn ze ook nooit gekomen, want zijn opvolger zag geen heil in dit<br />

geldverslindende project. In 1838 werd het bouwwerk bij een aardbeving<br />

ook nog eens zwaar beschadigd, zodat verder bouwen simpelweg<br />

onmogelijk was geworden. Alles wat nu rest is een met scheuren opgesierd<br />

massief blok stenen van 72 meter in het vierkant en 50 meter hoog, dat als<br />

bedenkelijke eretitel ‘de grootste stapel bakstenen ter wereld’ heeft<br />

gekregen.<br />

169


Toch heeft die stapel stenen wel wat. Als hij een paar maten kleiner zou<br />

zijn, was het gewoon een lelijk bruin gedrocht, en was hij waarschijnlijk<br />

allang gesloopt geweest, want die stenen kunnen natuurlijk mooi ergens<br />

anders voor gebruikt worden. In deze kolossale afmetingen heeft het iets<br />

majestueus en imponerends en is het ook groot genoeg om zelfs de vieze<br />

kleur bruin mooi uit te laten komen. De enorme scheuren die de paya aan de<br />

kansloze strijd tegen de natuurkrachten heeft overgehouden, geven hem een<br />

heldhaftig voorkomen. Het witgekalkte portaaltje van toch gauw tien meter<br />

hoog, dat toegang geeft tot een minuscuul tempeltje binnenin, maakt het<br />

geheel subtiel af.<br />

Het gevaarte kan ook beklommen worden via een stenen trap aan de<br />

zijkant, die tijdens de bouw gebruikt werd om de stenen naar boven te<br />

dragen. En hoewel het een bouwval is, blijft het gewijde grond en wordt het<br />

weer een blootsvoetse beklimming.<br />

Ook de trap is niet ongeschonden uit de aardbeving gekomen en vertoont<br />

grote scheuren en half verdwenen treden. Enige voorzichtigheid is dus wel<br />

weer geboden, want een leuninkje, dat je bij een eventuele misstap nog voor<br />

een geheide doodsmak zou kunnen behoeden, zal waarschijnlijk te veel<br />

ontsieren en ontbreekt derhalve.<br />

Van bovenaf heb je een fraai wijds uitzicht over de wat heiige<br />

Ayeyarwady en aan de overkant van de rivier is Mandalay Hill goed te<br />

herkennen.<br />

170


Peter, Bob en Lucy hebben de tocht naar boven ook ondernomen, net als<br />

trouwens een paar dozijn andere toeristen. Dit moet de grootste<br />

samenscholing van buitenlanders zijn die ik in dit land tot nu toe gezien<br />

heb.<br />

Ik sta op mijn beurt te wachten om vanaf de beste plek wat plaatjes te<br />

schieten, als ik achter me plotseling een hoop geschreeuw en gedoe hoor.<br />

Lucy heeft zich verstapt en was bijna in een van de brede diepe spleten<br />

gevallen die de top doorklieven. Zelf is ze er vrij nuchter onder, maar Bob<br />

en een paar vanuit het niets toegesnelde Birmezen staan er heel wat minder<br />

nonchalant omheen. Van de zichzelf toezichthouders noemende mannetjes<br />

moet ze op een steen gaan zitten om van de schrik te bekomen, en mag ze<br />

niet nog een keer over de spleet heen. Er verstrijken vervolgens handenvolle<br />

stille seconden voordat er weer iemand over de een meter brede en wie weet<br />

hoe diepe scheur durft te stappen.<br />

Beneden word ik de redelijk gewillige prooi van een vrouwtje dat T-shirts<br />

met het Birmese alfabet erop probeert te slijten. Ik ben wel geïnteresseerd,<br />

maar ze wil er 3500 Ks voor hebben en nog vervelender: mijn maat is er<br />

niet bij. Altijd een probleem in Azië. De prijs krijg ik een heel stuk naar<br />

beneden, maar daar wordt het T-shirt niet groter van. Zonder zaken te doen<br />

gaan we uit elkaar.<br />

Op amper honderd meter van de grootste stapel stenen ter wereld, hangt<br />

de grootste gave klok ter wereld. Gisteren hadden we al het grootste boek<br />

ter wereld, en eergisteren de langste houten brug ter wereld: het Guinness<br />

Book of Records mag <strong>hier</strong> wel een kantoortje openen.<br />

De toevoeging ‘gave’ bij de klok is overigens wel nodig om deze Mingun<br />

Bell de grootste te laten zijn, want in Moskou schijnt er een te hangen die<br />

nog eens drie keer zo groot is, maar daar zit een grote barst in. Voor alle<br />

duidelijkheid: het gaat om een klok met klepel, niet eentje met wijzers.<br />

De Mingun Bell is vier meter hoog en vijf in diameter. De wand is zo dik<br />

dat ik mijn vingers er geeneens omheen kan krijgen. Wat het ding weegt is<br />

wat onduidelijk. De meeste reisgidsen houden het op negen ton, en eentje<br />

op negentig ton. Zo op het oog lijkt negentig ton wel heel erg veel en zou ik<br />

eerder voor de negen gaan, maar het bord dat bij de klok staat, vermeldt ook<br />

negentig ton en dat zal toch wel kloppen, toch?<br />

Samen met een paar tengere Italiaansen kruip ik eronder en een van de<br />

dames slaat de klepel voorzichtig tegen de klok. Je verwacht dat ze<br />

doormidden zal breken, of minstens, net als in een tekenfilm, nog een<br />

halfuur na zal staan te trillen van het oorverdovende kabaal. Maar dat valt<br />

171


zwaar tegen, ook een tweede, veel hardere klap met de klepel doet je het<br />

horen en zien niet vergaan. Toch een beetje teleurgesteld loop ik verder.<br />

Weer goed honderd meter verder ligt de Hsinbyume Paya, en als we toch<br />

in overtreffende trappen bezig zijn, dan moet dit de witste paya ter wereld<br />

zijn. De stoepa wordt omringd door zeven oplopende golvende terrassen, en<br />

alles is zo oogverblindend wit gekalkt, dat je van een afstand eigenlijk<br />

alleen een witte vlek tegen de strakblauwe lucht ziet afsteken.<br />

Op de trappen voor de paya zit Peter. Hij is een beetje moedeloos<br />

geworden van de constant om hem heen draaiende verkoopstertjes, die nu<br />

netjes in slagvolgorde achter hem staan te wachten op klanten die misschien<br />

wel iets willen kopen.<br />

Een van hen is zonder twijfel de mooiste Birmese ter wereld. Ze heeft een<br />

mooi rond gezichtje, een bescheiden mondje met roodgemaakte lippen, een<br />

hele gave huid die maar net iets donkerder is dan het laagje thanakha dat ze<br />

op haar wangen heeft, prachtige donkere ogen en een waanzinnig figuurtje.<br />

172


Nou voldoen een heleboel Birmese meisjes voor een groot deel aan die<br />

beschrijving, maar zij springt eruit door haar wat lichtere, gelere huid en<br />

waarschijnlijk nog het meest doordat ze haar gitzwarte volle haar, dat net tot<br />

over haar schouders valt, los draagt en niet zoals bijna alle anderen in een<br />

knotje of een staart. Ze is alleen misschien net een tikkeltje aan de magere<br />

kant, maar daar valt aan te werken.<br />

Dick en Lei hebben zich ondertussen ook bij ons gevoegd, en we vinden<br />

dat we hoog nodig toe zijn aan een verkoelend drankje en lopen terug naar<br />

de kraampjes die we onderweg gezien hebben.<br />

Op weg naar ons bootje staat ineens het T-shirt vrouwtje weer voor me.<br />

Nu houdt ze triomfantelijk een shirt voor me dat ze als ‘very very big’<br />

aanprijst. Het lijkt inderdaad een maatje groter te zijn. Zelf kan ze er<br />

makkelijk drie keer in, of het voor mij groot genoeg is betwijfel ik nog<br />

steeds, maar ik besluit het toch maar te kopen. Ik kan het altijd nog<br />

weggeven.<br />

Ze vraagt weer vrolijk 3500 Ks, ik zeg meteen 1200, want tot zover<br />

waren we een uur geleden al gevorderd. Maar zo werkt het niet. Dit is een<br />

ander shirt en blijkbaar begint dan het afdingen weer helemaal van voren af<br />

aan. Ik kom nu niet verder dan 1500 Ks, en ach, het is een maatje groter,<br />

dus zal het ook wel een stukje duurder zijn en ik gun haar dit succesje.<br />

Een klein uur later zet het lekke bootje ons weer veilig aan wal in<br />

Mandalay. Het is halftwee en we willen ergens wat gaan eten. Volgens de<br />

trishaw-rijders, die in groten getale klaarstaan, zit er echter geen restaurant<br />

in de buurt. We twijfelen een beetje aan hun oprechtheid, want ze zien ons<br />

misschien als goedbetalende vracht die wel eens gevlogen kan zijn als ze<br />

zeggen waar we op loopafstand iets te eten kunnen krijgen. Daarom vragen<br />

we het ook nog na bij een paar bootverhuurdertjes, maar ook die beweren<br />

dat er <strong>hier</strong> geen eettentjes zitten.<br />

Dan gaan we maar richting hotel. Aan de overkant van de weg staan weer<br />

twee van die blauwe Mazdaatjes, en daar willen we natuurlijk mee terug,<br />

maar die blijken weer voor de hele dag verhuurd te zijn, dus wordt het een<br />

grotere pick-up.<br />

Dit keer met Lei, Dick en Peter als disgenoten komen we weer bij de<br />

vegetarische Nepalees uit, want verder is alles nog dicht. Het vollemaansfeest<br />

is blijkbaar nog niet uitgewerkt.<br />

Na de lunch gaat ieder zijns weegs. Ik ga naar het Mandalay Swan Hotel,<br />

een van de twee plekken in de hele stad waar je kunt e-mailen. Ik loop in de<br />

schaduw van de gebouwen die langs de brede straat staan die om het fort<br />

173


loopt. Maar het stoepje is nogal smal, ongelijk en er staan veel obstakels,<br />

zodat ik continu de hoge stoep af en op moet.<br />

Dat word ik vrij snel zat en ga naar de overkant van de straat. Daar loop<br />

je dan wel in de volle zon, maar er ligt langs de gracht een heel breed pad<br />

waar je tenminste niet bij elke stap hoeft na te denken over hoe en waar je je<br />

voet dit keer neer zal zetten.<br />

Vóór me ligt nog bijna een kilometer pad en er is echt helemaal niemand<br />

op te bekennen. Ook achter me, waar een nog langer stuk ligt, loopt geen<br />

kip. Mandalayers hebben waarschijnlijk een broertje dood aan lopen, want<br />

óf ze fietsen óf ze nemen de propvolle bussen of pick-ups, maar lopen zie je<br />

bijna geen mens.<br />

Het pad is opgeleukt met bomen die er niet vreselijk florissant bij staan en<br />

af en toe staat er een bankje bij een boom. Op een van de laatste bankjes zie<br />

ik een militair zitten met waarschijnlijk vrouw en kind. Als ik nog een meter<br />

of honderd van ze af ben, krijgt hij me in de gaten en gaat met de handen op<br />

de rug gewichtig midden op het pad staan. Daar gaat mijn hart toch wel<br />

harder van kloppen, moet ik zeggen.<br />

Zou het gebrek aan mede voetgangers misschien te wijten zijn aan het feit<br />

dat het verboden is om over dit pad te lopen? Ik heb in Belize ook eens<br />

nietsvermoedend op een roestige ijzeren brug gestaan en dat alle<br />

plaatselijken die langs liepen me vuil aankeken en/of allerlei verwensingen<br />

naar het hoofd slingerden. Toen bleek achteraf dat die brug een nationaal<br />

symbool was en dat het als minachting gold om er langer op te verblijven<br />

dan strikt noodzakelijk was. Wie weet welke nationale trots ik nu weer aan<br />

het krenken ben.<br />

Ik loop wat minder snel verder, en voel dat ik meer ga zweten. Wat zit het<br />

menselijk lichaam raar in elkaar hoor ik mezelf als afleidingsmanoeuvre<br />

denken, en meteen daarna flitst door mijn hoofd dat die gedachte ook<br />

slechts een vreemde sprong is om me wat minder in het nauw te voelen.<br />

Als ik nog een tiental stappen van hem af ben en me er mentaal op<br />

voorbereid dat hij me op mijn gedrag gaat aanspreken, draait hij zich ineens<br />

een kwartslag om en gaat quasi geïnteresseerd naar het voorbijwalmende<br />

verkeer staan kijken. Mijn eerste reactie hangt ergens tussen verbijstering en<br />

verontwaardiging in. Mij een beetje de stuipen op het lijf gaan staan jagen,<br />

en als dan het puntje bij het paaltje komt, als een slapjanus niet-thuis geven.<br />

Wat denkt die eikel wel!<br />

Van de weeromstuit loop ik het Swan Hotel glad voorbij en sta ik op de<br />

hoek van de straat voordat het tot me doordringt dat dat eigenlijk niet de<br />

bedoeling was. Ik krijg ook nu pas oog voor de markante uitkijktoren die de<br />

hoek van de fortmuur siert.<br />

174


Het dak boven de uitkijkpost is een spitse toren die uit meerdere lagen in<br />

elkaar grijpende, steeds kleiner wordende dakjes bestaat. Het laat zich<br />

moeilijk beschrijven, een beeld zegt <strong>hier</strong> meer dan duizend woorden. De<br />

torens hebben nog het meest weg van die meertraps bruidstaarten, die uit<br />

naar boven toe steeds kleiner wordende lagen is opgebouwd. En daar dan<br />

een hele spitse uitvoering van.<br />

Ik steek de straat weer over en loop naar het Swan Hotel. Dat is toch wel<br />

even iets anders dan de optrekjes waarin wij verblijven deze reis. De luxe<br />

straalt er al van verre vanaf en ik vrees even dat ik in mijn toeristenkloffie<br />

geeneens naar binnen mag, maar dat blijkt wel mee te vallen.<br />

Een in gewaagdrood gestoken piccolo begeleidt me naar de e-mail room<br />

en posteert me daar achter een computer in rust. Even later komt er een<br />

vriendelijke dame binnen, die het zaakje voor me opstart en vervolgens vlak<br />

achter me op een stoel gaat zitten. Terwijl ik mijn berichtje aan het<br />

thuisfront zit te tikken, stroomt het kleine hokje vol met nog drie van die<br />

toezichthouders, wat me het animo om eens lekker lang van stof te zijn<br />

nogal ontneemt. Bovendien kost het e-mailen anderhalve dollar per kilobyte<br />

en dat nodigt ook niet bepaald uit om al te lange epistels huiswaarts te<br />

sturen. Mijn vier waakhonden raken druk met elkaar in gesprek en ik zie<br />

mijn kans schoon om stiekem in het Sent Items-mapje te kijken hoeveel en<br />

waarnaartoe er gemaild wordt. Het mapje is leeg, alle sporen worden<br />

zorgvuldig gewist. En even lekker illegaal internetten gaat al helemaal niet,<br />

175


want de inbelverbinding wordt pas gemaakt als ik aangeef dat ik klaar ben<br />

met mijn berichtje. Zodra het verstuurd is, wordt de verbinding meteen<br />

verbroken.<br />

Ik was van plan om nu naar de buurt te gaan waar de bladgoudwerkplaatsjes<br />

zitten. Maar dat is <strong>hier</strong> een behoorlijk eind vandaan en ik heb<br />

er eigenlijk geen zin meer in om ernaartoe te gaan. Ik weet dat ik er spijt<br />

van ga krijgen en ik loop mezelf nu al te verwijten dat ik een slappe zak<br />

ben. Als je met zijn tweeën of een klein groepje bent, dan is dit zo’n<br />

moment waarop je je door de anderen op sleeptouw laat nemen en gewoon<br />

wél gaat. In je eentje is de drempel een stuk lager om dingen niet te doen<br />

die je eigenlijk wel van plan was. Maar als je in je eentje rondloopt, hoef je<br />

ook geen compromissen te sluiten of je soms te schikken naar de wil van de<br />

groep en dat is ook wel eens lekker.<br />

Ik loop toch maar weer over het verlaten pad langs de fortgracht terug<br />

richting hotel. Zelfs de militair heeft zich ondertussen van het strijdtoneel<br />

teruggetrokken.<br />

Bij de zuidpoort van het fort staan een paar wachten aan de overkant van<br />

de gracht. Als ik hun kant op kijk beginnen ze al druk te gebaren en te<br />

zwaaien dat ik er daar niet in mag, maar dat wist ik al van Gerd en ik had<br />

ook helemaal geen plannen in die richting. Ik zwaai vrolijk terug en loop<br />

door.<br />

Ik installeer me weer op het dakterras van het hotel met een boek en een<br />

bier. Na een goed kwartier komen ook Bob, Lucy en Peter naar boven. Ze<br />

zijn net bij een paar beeldhouw- en bladgoudwerkplaatsjes geweest. Nou<br />

baal ik helemaal dat ik niet gegaan ben en eigenlijk wil ik hun verhaal ook<br />

helemaal niet horen. Maar goed, ik houd ze niet tegen. Peter is zelf een<br />

amateur beeldhouwer en vertelt in geuren en kleuren over hoe de boeddha’s<br />

en de chinthe’s gemaakt worden. En ook over hoe kleine stukjes goud door<br />

eindeloos platslaan met een hamer langzaam in bladgoud veranderen.<br />

’s Avonds bij het eten is Rien de enige uit de ziekenboeg die weer op de<br />

been is. Hij wijt zijn gedwongen dag rust aan de eend van gisteravond, ik<br />

verdenk eerder de sla uit het verdachte laagje water van gistermiddag.<br />

Helemaal hersteld is hij toch nog niet, want hij moet vrij plotseling op een<br />

drafje terug naar het hotel als we nog wat na zitten te tafelen.<br />

In het hotel nemen we nog een bier en gaan daarna snel naar bed, want<br />

het is morgen vroeg weer op.<br />

176


dag 18<br />

Rustig stroomafwaarts<br />

Om vijf uur staat iedereen nog slaperig en met frisse tegenzin weer<br />

startklaar voor het volgende avontuur: met een boot over de Ayeyarwady<br />

van Mandalay naar Bagan. Ook alle zieken van gisteren zijn fit genoeg om<br />

de reis te aanvaarden.<br />

Het is nog pikkedonker als we met zijn allen in een grote pick-up stappen.<br />

Het past allemaal net, al zitten Bob en Luc op hun rugzak tussen onze<br />

voeten op de vloer. Voor de bagage is binnen geen plaats meer, dus die gaat<br />

op het dak. Volgens de bijrijder is het niet nodig om de tassen vast te<br />

binden, hij gaat aan de zijkant van de auto hangen en zal goed opletten of er<br />

niks af valt. Bij iedere kuil die we tegenkomen zitten we allemaal<br />

gespannen op een paar doffe klappen te wachten die aangeven dat<br />

vastbinden toch een beter idee was geweest. Maar het blijft verrassend stil<br />

gedurende de tien minuten die de rit duurt.<br />

Het inschepen verloopt vlotjes. We hebben gereserveerde, genummerde<br />

stoelen, dus vechten om de beste plekken is niet nodig. Dat is misschien<br />

maar goed ook, want er zijn ook grote groepen Duitsers en Fransen aan<br />

boord, nog een andere groep Nederlanders en een paar enkelingen.<br />

De boot doet van binnen een beetje aan een vliegtuig denken, alleen staan<br />

er veel meer stoelen naast elkaar en heb je ook meer ruimte. Helaas hebben<br />

ze er bij het ontwerp geen rekening mee gehouden dat de passagiers wel<br />

eens bagage mee zouden kunnen nemen. Dus die staat nu her en der<br />

opgestapeld.<br />

Om exact zes uur en keurig op tijd is de afvaart. We varen nog geen vijf<br />

minuten als de hele groep Duitsers zich naar het achterdek begeeft. Het is<br />

dan nog steeds aardedonker en ook frisjes, dus wat die daar te zoeken<br />

hebben is me een raadsel.<br />

177


Na een goed kwartier begint het aarzelend licht te worden en ga ik ook<br />

eens buiten kijken. Op het achterdek stap ik letterlijk midden in een verhitte<br />

woordenwisseling tussen een paar Fransen en de Duitsers. De laatsten<br />

hebben alle ligstoelen op het overdekte achterdek bezet. Ze zijn daarbij zo<br />

ruim gaan zitten, dat je geeneens meer van het achterdek naar het<br />

gangboord kunt komen zonder over een paar van die bezetters te moeten<br />

klauteren. De Fransozen maken zich daar terecht kwaad over, maar het<br />

enige dat hun protesten oplevert, is een in afschuwelijk ‘Allo ‘Allo-accent<br />

uitgesproken: ‘Bat joe ken ollso go zêr zroe ze restaurant’.<br />

Ik heb weinig zin in dat gedoe op de vroege morgen en ga het een stukje<br />

hogerop zoeken, op het bovendek. Daar is de situatie al niet veel beter. Die<br />

andere groep Nederlanders heeft op zijn beurt <strong>hier</strong> alle ligstoelen bezet, al<br />

hebben ze zich wel een stuk bescheidener opgesteld. En of ze nou zo blij<br />

moeten zijn met hun verworven plekken is zeer de vraag. Want als de zon<br />

straks weer van zich laat horen, dan gaan ze een dakje boven hun hoofd<br />

pijnlijk missen.<br />

Tegen de tijd dat we Sagaing in zicht krijgen, is het al volop licht, maar<br />

verschuilt de zon zich nog achter de wolken aan de horizon. De laatste<br />

ochtendmistflarden omsluieren Sagaing Hill en al zijn glimmende gouden<br />

pagodes, die geposteerd tussen de donkergroene bomen in het nu nog<br />

gefilterde licht van dreigende zonnestralen zich statig, doch bescheiden,<br />

laten bewonderen. We minderen vaart en gaan dichter onder de wal varen<br />

om dit sprookjesachtige tafereel langer, rustiger en beter aan ons voorbij te<br />

kunnen zien schuiven.<br />

178


Aan de andere kant van de rivier passeren we een paar handgepeddelde<br />

vissersbootjes die, met de brede waas van zonlicht achter zich, fel afsteken<br />

tegen de nog nevelige bomen en een dofglimmende gouden zedi van Inwa.<br />

Toen we <strong>hier</strong> een paar dagen geleden waren, gingen we nog verder naar<br />

het noorden, hadden we Mandalay eigenlijk nog voor ons. Nu zijn we over<br />

de helft van de reis, kunnen we de vergane glorie van deze oude<br />

hoofdsteden slechts nakijken en langzaam kleiner zien worden. Het aftellen<br />

is weer begonnen.<br />

We glijden ook onder de Ava Bridge door, die er van deze kant<br />

imposanter uitziet dan wanneer je er overheen rijdt. Ik zie nu ook dat de<br />

rivier veel breder is dan ik een paar dagen geleden inschatte. De brug telt<br />

zestien bogen van minstens twintig meter breed, waarvan er weliswaar een<br />

paar op het land staan, maar dan nog moet de rivier zeker tweehonderd<br />

meter breed zijn. Toch twee keer zoveel als dat ik vanaf de wal dacht.<br />

Na de brug varen we nog eventjes door groen gebied. Niet veel verder<br />

wordt het landschap rond de rivier al snel eentonig. Boven de hoge wallen<br />

steken nog maar sporadisch wat bomen en hutjes uit, en heel af en toe is nog<br />

de top van een paya zichtbaar.<br />

Omdat alle stoelen aan dek onneembaar blijven, zoek ik mijn stoel binnen<br />

maar weer op. Ik ga vandaag flink opschieten in mijn boek heb ik het<br />

gevoel.<br />

Van onze ziekenboeg is nog maar weinig over. De meesten lopen alweer<br />

redelijk fris rond. Alleen Carla voelt zich nog verre van fit, en zit als een<br />

zielig vogeltje weggedoken in haar stoel. Ze probeert wat te slapen en wil<br />

vooral met rust gelaten worden, maar dat valt helemaal niet mee. Er lopen<br />

continu mensen in en uit, en om de haverklap komen er goedwillende zielen<br />

vragen of ze iets wil hebben.<br />

Er valt niet zo heel veel te beleven aan boord. Dat Rien door de<br />

rugleuning van zijn stoel schiet, behoort al tot de hoogtepunten. En er is een<br />

tv aan boord, waarop videoclips van de laatste Birmese hits te bewonderen<br />

zijn. Die zijn trouwens opvallend Westers. In de meeste schitteren<br />

meidenbands die qua uitdossing zo bij ons mee zouden kunnen en hun<br />

liedjes zijn van een naïeve opgewektheid waar K3 zich zelfs voor zou<br />

schamen. Er zitten ook clips bij van Westerse hits en gouwe ouwen die in<br />

het Birmees vertaald zijn. Hoe letterlijk dat is gebeurd zou ik niet weten, al<br />

heb ik wel een vermoeden. Dat soort verbirmeesde Westerse muziek hoor je<br />

veel. Meestal is ook de melodie door de Birmese censuurmangel gehaald en<br />

klinkt het allemaal een stukje braver dan het origineel, waardoor het soms<br />

moeite kost om het thuis te brengen.<br />

179


Hoewel de boot tamelijk groot en nog niet zo oud is, is er schijnbaar geen<br />

dieptemeetapparatuur aan boord. In ieder geval geen al te betrouwbare. Bij<br />

ondiepe plekken in de rivier wordt er vaart geminderd, snelt er iemand met<br />

een lange bamboestok naar de voorsteven, en peilt om de paar meter of we<br />

nog verder kunnen. Als het echt kritisch wordt, peilen ze zelfs met zijn<br />

tweeën.<br />

Hoe zal dat over een maand of twee gaan? Als de droge tijd op zijn<br />

hoogtepunt is. We zitten nu nog maar een paar weken na de regentijd, en de<br />

rivier zal nog niet zijn laagste niveau bereikt hebben. Als ze nu al<br />

problemen hebben met de diepgang, dan houdt het over hooguit een paar<br />

weken echt op voor deze boten.<br />

Halverwege de ochtend, we zijn dan al vier uur onderweg, leggen we<br />

onverwacht aan bij helemaal niks. De motor wordt uitgezet en als we nog<br />

amper vaart hebben, wordt de steven richting wal gewend en met een lichte<br />

schok boort de boot zich in de klei. Iedereen kijkt elkaar aan met zo’n blik<br />

van: ‘Oké…, en nu?’ .<br />

Dan duiken vanuit het niets een man of tien op aan de kant en dalen de<br />

oever af. Ze hebben van alles bij zich: bananen, watermeloen, appels,<br />

koekjes, water, frisdrank, drank, bier, noem maar op. Alleen bevindt zich<br />

tussen ons en de droge wal nog zeker tien meter water, maar dat is kennelijk<br />

geen probleem. Ze lopen zonder aarzelen het water in tot ruim over hun<br />

middel, om zo hun waar aan ons aan te kunnen prijzen. En ze doen prima<br />

zaken. Ze hebben hun hele voorraad aan boord gegooid als we een paar<br />

minuten later weer verder varen. De Duitser die voor weinig een fles<br />

Johnny Walker Red Label had gekocht, komt er al snel achter dat er koude<br />

thee in zit. Hij kan er zowaar de humor wel van inzien.<br />

Tijdens de lunch blijft het achterdek stevig in Duitse handen. Ze gaan in<br />

kleine ploegen eten, zodat een grote bezettingsmacht de tijdelijk<br />

vrijgekomen stoelen kan verdedigen. Mijn God, je moet er toch niet aan<br />

denken dat je vier weken lang met zulk volk rond zou moeten trekken.<br />

Lekkere vakantie heb je dan. Maar ze zijn wel snel tevreden, want na zes<br />

uur met enkel kale rivieroevers en wat verdwaalde bomen, roept er toch nog<br />

één vol overgave: ‘Mensch, ist das schön <strong>hier</strong>!’<br />

Tegen vier uur krijgen we plots een handvol tempels in zicht die boven de<br />

wal uitsteken. Bagan is nabij! Zonder slag of stoot wordt prompt de<br />

bezetting van het achterdek opgegeven en begint het overhaaste<br />

terugtrekken. Want ze moeten natuurlijk wel vooraan staan als we straks<br />

van boord kunnen.<br />

180


Doordat het water laag staat, moeten we flink tegen de wal opklauteren<br />

met onze bagage en op de rivier had je er niet zo’n erg in, maar het is akelig<br />

warm in Bagan. Dus voor we bij ons busje zijn, lopen we allemaal te zweten<br />

en te puffen.<br />

In het busje wordt dat alleen maar erger, want we zitten zo ongeveer op<br />

elkaars schoot en dan moet de bagage er ook nog bij. Het is maar een<br />

minuut of tien naar het hotel, dus we overleven het wel.<br />

Alle kamers zijn aan de begane grond en ze hebben een klein terrasje<br />

voor de deur waar bamboestoelen staan. Met een fles bier, de Lonely Planet<br />

en een bij de receptie aangeschafte kaart van de omgeving, gaan we daar<br />

voor het eten nog snel even de route voor morgen uitstippelen.<br />

In het straatje naast het hotel zit het ene restaurant na het andere. Zouden<br />

<strong>hier</strong> vaker toeristen komen? Rien durft nog geen moeilijk voedsel aan, zodat<br />

we op het terras bij een pizzeria belanden<br />

Onder het eten horen we een hoop muziek en herrie en er komen veel<br />

mensen langs die op weg zijn naar de happening. Vanavond is de eerste<br />

avond met volle maan en nu schijnt het feest pas echt te beginnen.<br />

Na het eten gaan we ook richting het lawaai, maar veel meer dan een<br />

potsierlijk verlichte pagode en een al op zijn eind lopende avondmarkt<br />

komen we niet tegen. Het merendeel van de mensen gaat alweer naar huis,<br />

en wij doen maar met ze mee.<br />

181


dag 19<br />

Tempels, tempels, tempels…<br />

Bagan is misschien wel de grootste trekpleister van Myanmar. Het wordt<br />

net zoals weet ik hoeveel andere dingen ook wel het achtste wereldwonder<br />

genoemd. Op een gebied van vier bij zes kilometer staan letterlijk<br />

duizenden tempels, pagodes, stoepa’s en hoe het allemaal ook moge heten.<br />

Ze zijn er in alle vormen en maten, en zijn in een relatief korte periode<br />

gebouwd.<br />

Het is allemaal begonnen in 1056, toen koning Anawratha van het Bamar<br />

koninkrijk, waarvan Bagan de hoofdstad was, zich liet bekeren tot het<br />

boeddhisme. Amper een jaar later trok hij, waarschijnlijk nog niet helemaal<br />

gewend aan het vredelievende van zijn nieuwe levensstijl, ten strijde tegen<br />

het Mon koninkrijk. Het doel van de oorlog was om de Tripitaka, die<br />

koning Manuha niet vrijwillig af wou staan, naar Bagan te halen. Na een<br />

maandenlange belegering van de stad Bago, lukt het inderdaad om de<br />

felbegeerde Tripitaka te veroveren. Het boekwerk wordt op de ruggen van<br />

tweeëndertig witte olifanten naar Bagan gebracht, samen met dertigduizend<br />

gevangenen. Onder die Mon-gevangenen, die hun roots in Cambodja<br />

hebben, zitten veel ambachtslieden, kunstenaars én koning Manuha. Deze<br />

Mon gaan vervolgens een grote rol spelen in de cultuur van Bagan. Bagan<br />

neemt onder andere het Mon-schrift over, waarvan het hedendaagse<br />

Birmese schrift met zijn rondjes en kringeltjes is afgeleid. En de eerste<br />

pagodes die in die tijd in Bagan verrijzen, worden in Mon-stijl gebouwd.<br />

Koning Anawratha was zo overtuigd boeddhist geworden, dat hij grote<br />

aantallen heiligdommen ter ere van de nieuwe nationale religie liet<br />

neerplanten in de twintig jaar die hij nog zou regeren. Het Bagan-rijk zou<br />

daarna nog ruim tweehonderd jaar standhouden en veel van de koningen die<br />

in dat tijdperk achtereenvolgens de troon bestegen, vonden dat ze niet achter<br />

konden blijven bij hun voorgangers en gingen lustig door met bouwen.<br />

Het gevolg was dat toen de Mongolen onder leiding van niemand minder<br />

dan Kublai Khan in 1287 Bagan vanuit het noorden bedreigden, er volgens<br />

182


de annalen zo’n dertienduizend aan Boeddha gewijde bouwsels stonden. De<br />

toenmalige koning Narathihapati liet er daarvan meer dan zesduizend<br />

slopen, om de muren van de stad te versterken, maar dat mocht niet baten.<br />

En de Mongolen kennende, zullen die ook nog wel een paar tempeltjes met<br />

de grond gelijk gemaakt hebben.<br />

Nu zijn er nog ruim tweeduizend geïdentificeerde bouwwerken over, en<br />

nog eens zoveel stenen en aarden hopen waarvan duidelijk is dat het ooit<br />

iets geweest is, maar geen mens nog kan zeggen wat.<br />

Wij hebben twee dagen de tijd om de hoogtepunten van deze overdaad te<br />

gaan bewonderen en er zijn eigenlijk twee manieren om dat te doen: het<br />

paardenkoetsje of de fiets. Rien en Lei hebben na Nyaungshwe niet zo gek<br />

veel vertrouwen meer in de Birmese fietsen en kiezen voor de koets. Dick<br />

en ik hebben gisteravond na een snelle inspectie van het beschikbare<br />

materiaal besloten om toch voor de fiets te gaan.<br />

Met een ontbijtje achter de kiezen en een paar liter water mee voor<br />

onderweg, gaan we even na negenen op pad. Dick is zo wijs geweest om<br />

gisteravond al een goede fiets op slot te zetten en het sleuteltje bij zich te<br />

houden. Mij leek dat wat overdreven, want er stonden voldoende goede<br />

rossen en ik schatte in dat lang niet iedereen ging fietsen, maar dat blijkt nu<br />

wat aan de naïeve kant te zijn geweest. Ik vind nog net één redelijk<br />

exemplaar, waar alleen het zadel wat van omhoog moet. De zadelpen is<br />

helaas een stuk korter dan ik verwacht had, zodat het een beetje een<br />

dubbelgevouwen dagje gaat worden.<br />

We fietsen over de zuidelijkste van de twee wegen die vrijwel parallel<br />

door de Bagan Archaeological Zone, zoals de vlakte vol tempels officieel<br />

heet, lopen. We zijn <strong>hier</strong>naartoe gelokt met verhalen dat er duizenden van<br />

die heilige bouwwerken in de groene velden zouden staan. Maar na vijf<br />

minuten en de eerste pareltjes zweet, heb ik er mooi nog geen een gezien.<br />

Alleen maar van die groene velden, veelvuldig opgesierd met groene<br />

bomen. We zitten toch wel goed? Of rijden we de verkeerde kant op? Na de<br />

vertwijfeling bekruipt me al snel zo’n heerlijk frustrerend, machteloos<br />

gevoel van: waar blijven die krengen! Wetende dat het doel toch echt steeds<br />

dichterbij moet komen, peddelen we onverdroten voort. En dan, als we het<br />

zoveelste groepje bomen voorbij rijden, verschijnt daar zomaar, hooguit<br />

twintig meter van de weg af, onze eerste.<br />

Na wat speuren op de kaart, trekken we de conclusie dat het de<br />

Gubyaukgyi moet zijn. De echte kenners vragen dan meteen: welke? Het<br />

valt natuurlijk niet mee om voor die duizenden dingen een originele naam te<br />

bedenken, en het komt voor dat er meer dan één tempel naar een bepaalde<br />

183


naam luistert. Zo ook naar Gubyaukgyi. Om die echte kenners niet onnodig<br />

in spanning te laten zitten: dit is die van Wetkyi-in.<br />

Overigens moeten veel van de namen <strong>hier</strong> met wat korrels zout genomen<br />

worden, want de vlakte van Bagan heeft sinds zijn glorieperiode een paar<br />

eeuwen in de redelijke anonimiteit gelegen. De namen die de monumenten<br />

nu veelal dragen, zijn de namen die de plaatselijke bevolking ze gaf ten tijde<br />

van de beginnende archeologische interesse voor het gebied in de tweede<br />

helft van de achttiende eeuw. Of dat dat ook de oorspronkelijke namen zijn,<br />

is maar zeer de vraag.<br />

Als we onze fietsen tegen een boompje hebben geplant en ons omdraaien,<br />

komt er een vrouwtje met een brede grijns en gewapend met een<br />

zaklantaarn op ons af. Waar die zo snel vandaan komt, is niet meteen<br />

duidelijk. Rondom deze dertiende-eeuwse grottempel met een top in Indiase<br />

stijl, zoals de Planet hem beschrijft, staan nog een paar kleinere schrijnen of<br />

kapellen. Ze zijn dan wel klein vergeleken bij de grote Gubyauk, maar toch<br />

nog wel huishoog. Achter de kapelletjes hangt een lijntje wasgoed, en uit<br />

een van de gebouwtjes komt een klein jongetje lopen. Ze wonen gewoon in<br />

deze eeuwenoude heiligdommen! En het lijkt er niet op dat monumentenzorg<br />

zich daar erg druk over maakt. Dat relativeert het geheel wel meteen<br />

op een mooie manier. Het achtste wereldwonder dat tevens als woning<br />

dient. En waarom ook niet? De in onbruik geraakte tempels zijn natuurlijk<br />

nog steeds prima huizen in een gebied waar zelfs de grote koningen in<br />

‘simpele’ paleizen van hout leefden.<br />

Ze gaat ons voor de tempel in, en doet haar zaklampje aan. Die hebben<br />

we ook wel bij ons, maar het is natuurlijk nogal lullig om deze aangeboden<br />

dienst met onze eigen lampen te overschijnen. Dus we laten ons gedwee<br />

voorlichten.<br />

Het lampje komt wel van pas, want buiten de deuropening komt er<br />

nergens licht naar binnen in de diepe tempel, en op de wanden en plafonds<br />

zijn nog vervaagde fresco’s te bewonderen, die zonder batterijenlicht niet te<br />

zien zijn.<br />

Bij het schoenen aantrekken, en ik ben zowaar zo bijdehand geweest om<br />

vandaag mijn klittenbandstappers aan te doen, overleggen we wat we haar<br />

zullen geven, maar voordat we daar uit zijn, groet ze ons met de nog steeds<br />

even brede grijns en gaat zich weer om haar was bekommeren.<br />

In de hoop dat ons niet overal zo’n rondleiding te wachten staat, geven we<br />

haar zoontje maar weer de welbekende pen.<br />

Nummer twee op onze lijst is de Sulamani Pahto. Dat is nog een<br />

kilometer of twee doorfietsen over de weg en dan moeten we ergens op<br />

goed geluk een zandpaadje op. Links en rechts passeren we nu om de<br />

184


haverklap kleine en wat grotere tempels. Van sommige is niet veel meer<br />

over dan een stapel stenen, maar de meeste verkeren nog in prima staat.<br />

Na een paar minuten komen we over een bruggetje en vlak daarna lopen<br />

er twee paden zuidwaarts. Welke moeten we hebben? Bij eentje staat een<br />

bordje waarvan de tekst sterk vervaagd is. Niet dat dat veel uitmaakt, want<br />

het is Birmees. Maar goed, als ze er een bordje neerzetten, dan zal er wel<br />

iets te beleven zijn.<br />

De pahto ligt ongeveer een kilometer van de weg af, dus dat wordt een<br />

leuk stukje veldrijden. Het pad begint lekker hard, maar allengs wordt het<br />

zanderiger en zwaarder, en wordt het echt stoempen op de pedalen.<br />

Na een paar honderd meter komen er twee jongetjes naast ons fietsen, en<br />

die loodsen ons naar een paya die we anders, kromgebogen over het stuur<br />

onszelf een wegbanend door het zand, zeker en vast voorbijgereden zouden<br />

zijn. Hij is een meter of vijftien hoog, twintig in het vierkant en loopt als<br />

een piramide naar een terras op tien meter hoogte, waarop de zedi staat. Via<br />

trappen beklimmen we de paya en we worden van boven begroet door de<br />

jongetjes en twee mannen.<br />

Het uitzicht vanaf het terras is weergaloos. We staan aan de oostkant van<br />

de paya en kijken uit over rijst- en grasvelden en een sporadische boom.<br />

Vlak voor ons staat een cluster ronde spitstoelopende paya’s en in de verte<br />

staan tientallen soortgelijke donkere silhouetten in de laatste restjes<br />

ochtendnevel. Aan de zuidkant staat trots en vrijwel alleen de Sulamani en<br />

een stuk rechts daarvan ligt de massieve piramidevormige Dhammayangyi<br />

Pahto als een vorst in de groene velden. Als we om de zedi heen lopen,<br />

wordt het allemaal nog veel fraaier. Aan de westkant winnen de bomen het<br />

van de velden, maar ze dienen slechts als decor voor de werkelijk<br />

honderden bruine bakstenen tempels die het landschap overheersen. Het<br />

merendeel is redelijk bescheiden van formaat en steekt alleen met de top<br />

van de zedi boven de bomen uit, maar er staan ook heel wat forsere<br />

broeders tussen en een paar reuzen die zelfs boven de heuvels aan de<br />

overkant van de rivier uitsteken, al is dat geheel en al te wijten aan<br />

gezichtsbedrog.<br />

185


Een van de mannen spreekt een klein beetje Engels en hij wijst me de<br />

belangrijkste van de tempels aan. Zijn uitspraak verschilt nogal van hoe ik<br />

dacht dat het moest, dus hij moet heel wat voor me herhalen. Ik vraag hem<br />

hoe degene heet waarop we staan, en hij zegt iets van: “Trinaifow”. In de<br />

index van mijn kaart kan ik niks vinden dat daar op lijkt. Hij pakt de kaart<br />

uit mij handen en wijst zonder aarzelen de plaats aan waar we staan.<br />

“Trinaifow” herhaalt hij triomfantelijk, en dan zie ik wat hij bedoelt. Hij<br />

houdt zijn vinger bij nummer 394. Dit bouwwerk, absoluut geen onaardig<br />

ding, is in deze overvloed geeneens goed genoeg voor een fatsoenlijke<br />

naam, maar moet het met een ordinair nummer doen.<br />

We maken ons rondje om de zedi af en komen aan de noordkant, waar<br />

een groot aantal schilderijen op het terras ligt uitgespreid. Ik had al zo’n<br />

donkerbruin vermoeden dat er iets achter al deze vriendelijkheid zat. Ik sta<br />

te wachten totdat hij zijn waar aan gaat lopen prijzen, maar hij blijft rustig<br />

achter me staan en zegt alleen: ‘If you like painting then good price for you,<br />

my friend. If you don’t like, no problem’. Ik vind het helemaal niet lelijk<br />

wat hij <strong>hier</strong> heeft liggen en ik mag hem wel. Eentje met twee gestileerde<br />

pauwen in bruinen met rood vind ik zelfs gewoon mooi. Hij wil er<br />

zesduizend kyat voor hebben, maar mijn tegenbod van vierduizend wordt<br />

ook lachend geaccepteerd.<br />

Ik krijg er nog een uitleg van de techniek bij ook. Eerst worden met een<br />

pen en zwarte inkt de contouren van de tekening op het katoenen doek<br />

gezet, en later worden de kleuren erin geverfd. En om aan te tonen dat ik me<br />

geen zorgen hoef te maken over beschadigingen tijdens de rest van de reis,<br />

186


egint hij het op te vouwen en te verfrommelen. ‘No problem, at home you<br />

make wet and iron and then painting new again’. Ik kan niet veel anders dan<br />

hem geloven, want even komen ruilen zit er niet in, als thuis blijkt dat hij<br />

onzin stond te verkopen.<br />

Als ik mijn aanwinst in mijn rugzak stop, probeert hij voorzichtig of ik er<br />

niet nog een paar voor familie en vrienden wil kopen. Ik schud alleen mijn<br />

hoofd. ‘Only one?’ vraagt hij grijnzend. ‘Yes, only one’.<br />

Dat ‘only one’ is trouwens wel iets aparts in Myanmar. Het wordt je te<br />

pas en te onpas gevraagd. Bijvoorbeeld in restaurants als je je Sweet and<br />

Sour Chicken bestelt, volgt vaak de vraag ‘only one?’ Zouden ze echt<br />

denken dat we aan een portie niet genoeg hebben? Een echt hongerige<br />

indruk zullen we toch niet maken. Ook als je ergens om een koel biertje<br />

vraagt: ‘only one?’ en dan kost het soms wel moeite om de verleiding te<br />

weerstaan.<br />

Als we na de gedane zaken nog wat rond staan te kijken, zien we in de<br />

verte een klein vliegtuig landen. ‘More bad tourists’ verzucht hij. ‘Tourists<br />

no good for Bagan’. Ik kijk hem eens aan met een verwonderde blik en een<br />

gedachte van: ‘Hé vriend, ik ben ook zo’n toerist, zo te zien leef je er aardig<br />

van en toch deugen we niet’. Hij leest mijn gedachtes feilloos en begint uit<br />

te leggen dat deze toeristen een tour boeken in Yangon, ’s ochtends naar<br />

Bagan vliegen, in een grote bus stappen, een paar van de belangrijkste<br />

tempels bezoeken en aan het eind van de middag weer terugvliegen zonder<br />

een kyat in Bagan achter te laten. En ter verdere geruststelling verzekert hij<br />

me ervan dat wij de goede toeristen zijn. Nemen we toch nog in goede<br />

harmonie afscheid.<br />

Dick en ik gaan verder richting de Sulamani over het mulle zandpad, dat<br />

door velden slingert waarop een paar vrouwen aan het werk zijn. De pahto<br />

steekt hoog boven het wiegende koren uit en laat zich al van verre<br />

bewonderen. Er is helemaal niemand te zien als we aankomen fietsen. Zelfs<br />

nadat we de fietsen gestald hebben en ons omdraaien staat er niet een gids<br />

of een horde kinderen voor ons klaar. Alleen maar serene rust en stilte.<br />

Voor we naar binnen gaan, wil ik eerst weten waarom dit nou een pahto<br />

is, en niet een paya of zedi of wat dan ook. Na wat zoeken geeft de Planet<br />

een antwoord: paya’s en zedi’s zijn massief, een pahto is hol. Dat wil<br />

zeggen: je kunt erin. Bovendien is een pahto vaak een tempel die aan<br />

Boeddha is gewijd, terwijl een paya meestal een heilige plek of gebeurtenis<br />

markeert.<br />

De Sulamani Pahto is van eind twaalfde eeuw. De vierkante basis wordt<br />

gevormd door trapsgewijs oplopende terrassen tot een meter of tien hoog.<br />

Daarop staat een kubus met ook weer een trapsgewijs oplopend dak, waarop<br />

187


een soort stoepa met zedi staat, samen de sikhara genoemd. Op de hoeken<br />

van alle terrassen staan weer kleine stoepa’s. Van een afstandje lijkt het dus<br />

een piramide met een uitgerekt middenstuk. Tot aan het puntje van de zedi<br />

zal de pahto een kleine veertig meter hoog zijn. De ingang is gewoon aan de<br />

grond.<br />

Binnen is het veel minder uitbundig dan buiten. Je komt in een<br />

rechthoekige hal, waarin een eenvoudig boeddhabeeld staat met daarvoor<br />

nog wat resten van offerandes en de welbekende donation box. De enige<br />

versiering zijn de vage resten van fresco’s op de gladde, rechte wanden en<br />

plafonds. Er lopen smalle, donkere, heerlijk koele, hoge rechte gangen langs<br />

de buitenmuren. In de hoeken zitten openingen die nog wat licht in de<br />

duisternis brengen en gaan trappen naar de hoger gelegen delen van de<br />

pahto. Maar die zijn middels wat provisorisch metselwerk voor het publiek<br />

afgesloten.<br />

Op de rondgang kom je op de vier windrichtingen een hal met<br />

boeddhabeeld tegen, die veel op elkaar lijken, hoewel één beeld opvallend<br />

rood geschilderd is. Het rondje is dan ook vrij snel gemaakt, en na het wat<br />

afkloppen van de voetzolen, want echt schoon is het binnen niet, gaan we<br />

naar de volgende halte.<br />

De Dhammayangyi Pahto ligt een paar honderd meter verderop nogal<br />

eenzaam in het veld. Waarschijnlijk is er niks in de directe omgeving<br />

gebouwd, omdat deze pahto zo’n kolossale indruk maakt. Alles wat je er<br />

vlakbij zet, valt toch in het niet. Het zijn geeneens zozeer de afmetingen die<br />

hem het indrukwekkende voorkomen geven, want hij zal amper hoger zijn<br />

dan bijvoorbeeld de Sulamani. Het zit hem in de vorm.<br />

188


De pahto is een trappiramide met een brede basis, die door de<br />

uitgebouwde entreehallen op de vier windrichtingen nog veel breder lijkt.<br />

De trappen van de piramide worden snel smaller naar de top toe, zodat het<br />

met een beetje fantasie lijkt alsof de piramide onder zijn eigen gewicht in<br />

elkaar is gedrukt. Van de sikhara rest slechts een kort rond stompje, dat<br />

helemaal niet misstaat en de pahto een logge, plompe indruk geeft. Op de<br />

hoeken van de terrassen staan vrij grote vierkante stoepa’s, en ten slotte is<br />

de gebruikte steen een stuk donkerder dan wat je bij de andere bouwwerken<br />

ziet en dat draagt allemaal bij tot de imposantheid van de Dhammayangyi.<br />

Binnenin is het ook allemaal wat groter dan net bij de Sulamani. De<br />

boeddhabeelden zijn een paar slagen groter, de hallen zijn breder, hoger en<br />

lopen in een gotische punt. In de oostelijke hal zit een kantoortje van<br />

waarschijnlijk de opzichter, die enthousiast uit zijn hokje komt lopen als we<br />

binnenkomen, maar het verder bij vriendelijk lachen en knikken houdt. In<br />

de westelijke hal zitten de eerste en de toekomstige Boeddha, Gautama en<br />

Maitreya, broederlijk naast elkaar.<br />

Als we nog wat om de pahto heen lopen, komt er een man naar me toe die<br />

me iets toefluistert. Maar ik versta hem niet. Hij fluistert het nog een keer,<br />

ik versta hem nog steeds niet. Dan haalt hij zijn hand uit zijn jaszak en laat<br />

me een stuk of tien rode en blauwe geslepen steentjes zien. ‘Ruby and<br />

sapphire’, nu versta ik hem wel. ‘Very cheap’, maar ik kan geen steen van<br />

glas of plastic onderscheiden en heb ook geen flauw benul van wat het spul<br />

waard is, dus ik ga er maar niet op in.<br />

Nummer drie op ons lijstje is de Ananda Pahto van rond 1100. Het is ook<br />

weer een trappiramide. Helaas staat de grote, op foto’s zo markante, sikhara<br />

in de steigers en is gehuld in jute doeken. Waarschijnlijk om de werklui te<br />

beschermen tegen de zon, die ook nog eens onbarmhartig zou weerkaatsen<br />

van de vergulde top.<br />

We parkeren de fietsen tegen de muur bij de zuidingang en lopen door de<br />

poort het angstvallig verlaten terrein rond de pahto op. De Ananda is een<br />

van de grotere en misschien wel de bekendste van Bagan en toch is er geen<br />

teken van leven te bekennen. De zuidelijke entreehal van de pahto, die ook<br />

veelvuldig als paya te boek staat, is met een ijzeren hek afgesloten. Alles<br />

wijst erop dat de Ananda vanwege de restauratie gesloten is, en dat is<br />

jammer, want wat we door het hek kunnen zien is veelbelovend. Tegen de<br />

regels en de wijzers van de klok in lopen we rond de witgepleisterde tempel,<br />

omdat aan de westkant allerlei bouwmateriaal ligt. Ook de oostelijke kant is<br />

gesloten en verlaten.<br />

Van dichtbij maakt de pahto een rommelige indruk, te veel tierlantijnen in<br />

verschillende vormen, uitbouwsels groot en klein, en door neerslag<br />

189


achtergelaten donkere strepen, maken het er allemaal niet overzichtelijker<br />

op. We overleggen even of we weer richting fiets zullen gaan, want er valt<br />

<strong>hier</strong> bitter weinig te beleven.<br />

Toch gaan we nog maar even aan de noordkant kijken en dat pakt goed<br />

uit, want als we vlakbij de galerij komen die naar de noordelijke ingang<br />

leidt, horen we stemmen. Onder de overkapping is een mix van religieus en<br />

toeristisch getinte waar uitgestald en aan het eind van het winkelstraatje<br />

gloort de open ingang.<br />

Het welkom is overdonderend. Een schitterende, vergulde staande<br />

boeddha van een meter of tien hoog kijkt met gevouwen handen statig op<br />

ons neer. Hij staat weer tegen een uitbundig bewerkte en uiteraard vergulde<br />

achterwand. Twee vrouwen zitten in alle rust en diepe religieuze sferen<br />

verzonken op de grond met het hoofd schuin in de nek naar het beeld te<br />

staren. Dit is weer zo’n stil genieten moment.<br />

190


In tegenstelling tot de gladde muren van de gangen in de vorige pahto’s,<br />

zitten de muren in de Ananda vol kleine nissen met boeddhabeelden. In de<br />

andere drie hallen staan ook grote vergulde boeddha’s, maar de eerste blijft<br />

toch de mooiste.<br />

Als we aan het eind van onze ronde daar nog even bij stilstaan, stopt er<br />

een grote touringcar op hooguit twintig centimeter van het begin van de<br />

galerij. Als eerste stapt de reisleider van de groep Duitsers van gisteren uit.<br />

We hebben genoeg gezien. Hoogtijd om weer verder te gaan.<br />

Vlakbij, net binnen de muren van het oude Bagan, ligt de Thatbyinnyu<br />

Pahto, met ruim zestig meter de hoogste van de vlakte. Er staan wat<br />

souvenirtentjes in een halve boog tegenover de ingang en er lopen een paar<br />

kinderen met de bekende ansichtkaarten en munten rond.<br />

Twee mannen op een fiets is waarschijnlijk niet de klandizie waar ze op<br />

zitten te wachten, want na wat halfslachtige pogingen laten ze ons al snel<br />

met rust. Peter en Ria komen net naar buiten lopen als wij in de schaduw<br />

wat staan te drinken. Een groepje van vier bleekscheten is al een veel<br />

interessanter doelwit; de kinderen hergroeperen zich en omsingelen ons. We<br />

wisselen wat belevenissen van de ochtend uit, waarbij de kinderen zoveel<br />

mogelijk genegeerd worden, en dat heeft succes, want op een enkele<br />

aanhouder na druipen ze weer af. We tippen Ria en Peter nog even over de<br />

uitzichten vanaf de Trinaifow en gaan dan snel de verkoelende pahto in.<br />

De Thatbyinnyu lijkt heel veel op de Sulamani, hij is alleen een stuk<br />

groter en de stoepaatjes op de hoeken van de terrassen en die op de top zijn<br />

verguld, wat lichtelijk kitscherig afsteekt bij de ooit witgepleisterde muren.<br />

Binnen is het inderdaad lekker koel, maar bepaald niet fris. Een grote<br />

kolonie vleermuizen heeft zich in de donkere gangen genesteld. Je hoort ze<br />

hoog in gangen fladderen en piepen, maar zien doe je ze alleen als er af en<br />

toe eentje zich naar beneden waagt en vlak over je heen scheert. Verder is<br />

het gewoon een kwestie van door lopen en niet te veel nadenken bij wat dat<br />

toch is wat je tussen je tenen voelt. Het stinkt ook nogal naar de<br />

vleermuizen en vooral naar hun wat de Engelsen zo treffend ‘droppings’<br />

plegen te noemen.<br />

Daarom en omdat de boeddha’s weinig spectaculair zijn, wordt ons<br />

rondje door de Thatbyinnyu, ook al is het de grootste van Bagan, het snelste<br />

van de vier die we vanochtend gedaan hebben.<br />

Bij de lunch in een van de weinige restaurantjes in het gebied, komen we<br />

de halve groep tegen. Lei en Rien, Gerd und Linde en Maarten en Toos<br />

zitten er al, fraai aan aparte tafeltjes, als we in de weldadige schaduw in een<br />

plastic stoeltje bij Lei en Rien aan tafel ploffen.<br />

191


De bediening is ongewoon vlot, zodat we al rap een grote verkoelende<br />

fles bier voor ons hebben staan. De Hot and Sour Chicken die ik voor de<br />

verandering maar weer eens bestel, is absoluut de beste die ik in Myanmar<br />

heb gehad, en hij is ook echt hot. De verleiding is heel groot om dat te<br />

blussen met nog zo’n ruime halve liter gerstenat, maar gezien het<br />

programma dat vanmiddag nog op ons ligt te wachten en de temperatuur<br />

waarbij dat allemaal gaat plaatsvinden, doe ik het toch maar met twee<br />

flesjes Star Cola.<br />

Na nog wat relaxt uitbuiken in de schaduw bij het restaurant, wordt het<br />

eerste doel van de middag de Shwesandaw Paya. Die ligt een eindje het veld<br />

in richting de Dhammayangyi Pahto, dus weer een stuk terug. Op weg er<br />

naartoe passeren we een tiental paya’s op een rijtje in het veld, waarvan de<br />

silhouetten tegen de zon in als raketten uit Kuifje afsteken tegen de scherp<br />

lichtblauwe achtergrond.<br />

Als we die staan te bewonderen en op de gevoelige plaat vastleggen,<br />

komt er een legertruck over het zandpad voorbij. Hij stopt een honderd<br />

meter verderop, er springen een paar soldaten met geweer uit en die<br />

verdwijnen in het struikgewas. In eerste instantie denk ik dat ze op oefening<br />

zijn en sla er weinig acht op. Maar als ik er nog eens over nadenk, kan ik<br />

me eigenlijk niet voorstellen dat deze omstreden militairen juist zo’n<br />

toeristisch gebied als dit uitkiezen als oefenterrein. Zou er dus echt iets aan<br />

de hand zijn? Als de soldaten even later zo te zien onverrichter zake weer in<br />

de truck klimmen, maak ik er snel een ongetwijfeld streng verboden foto<br />

van. Waarom ik dat doe en wat ik ermee moet weet ik eigenlijk ook niet,<br />

maar het voelt wel lekker spannend en verzetterig.<br />

Bij de Shwesandaw worden we verwelkomd door een paar vrolijke<br />

lieftallige dames, die ons naar hun souveniruitstallingen willen lokken.<br />

Dick, die zich toch meestal vrij makkelijk laat paaien, wil er niks van<br />

hebben en fietst resoluut een stukje door. Maar ik ben spelbreker, want ze<br />

verkopen ook water en ik ben ondertussen bijna door de riante voorraad<br />

heen, die ik vanochtend in mijn rugzak had gestoken. Op de koop toe pakt<br />

ze me bij de arm en wijst naar een simpel rechthoekig gebouwtje, daarbij<br />

een heel verhaal afstekend. Het enige wat ik ervan opvang is ‘boeddha’. We<br />

gaan toch maar even kijken, en treffen er een liggende boeddha aan, die<br />

maar amper in zijn krap bemeten behuizing past. Niet echt iets om over naar<br />

huis te schrijven, maar zonder mijn gebrek aan water zouden we het toch<br />

mooi niet gezien hebben.<br />

De Shwesandaw is een grote, nog redelijk witte paya, waar je dus niet in<br />

kan, zoals bij de pahto’s, maar waarvan de lol is dat je hem, als een van de<br />

192


weinige in Bagan, kunt beklimmen. Hij bestaat uit vijf terrassen, met daar<br />

nog bovenop een forse zedi. De trappen zijn akelig steil en de treden hoog.<br />

Het komt aardig in de buurt van de tempels in bijvoorbeeld Tikal en<br />

Chichén Itzá in Yucatán, voor wie daar bekend is. Al zijn het <strong>hier</strong> iedere<br />

keer maar een tree of vijftien per terras en valt het met de duizelingwekkende<br />

diepte als je bovenaan de trappen staat dus alleszins mee.<br />

Het uitzicht vanaf de paya is weer fantastisch. De Shwesandaw is een<br />

stuk hoger dan nummer 394 waar we aan het begin van de tour op stonden.<br />

En ligt ook veel centraler, zodat je aan de ene kant veel verder weg kunt<br />

kijken en nog meer tempels ziet, en aan de andere kant er dichter bij staat en<br />

ze dus beter kunt zien.<br />

Bovenop zit een Duitser, waarmee we in gesprek raken. Hij reist helemaal<br />

op eigen houtje drie weken door Myanmar en wordt al jaloers als hij hoort<br />

dat wij vier weken rondtrekken. Het wordt nog erger als blijkt dat zijn drie<br />

weken een stuk duurder uitvallen dan onze vier, en dat wij ook nog eens<br />

veel meer zien in die tijd. Hij heeft zich beperkt tot Yangon, Bago, Kyaikto,<br />

Mandalay en nu Bagan. Bovendien zit hij <strong>hier</strong> helemaal niet op zijn gemak,<br />

want alle bussen en vliegtuigen van Bagan naar Yangon zijn voor de<br />

komende vijf dagen volgeboekt, en hij moet over een week weer in de<br />

hoofdstad zijn, want dan vertrekt daarvandaan zijn vliegtuig richting<br />

Heimat. We wensen hem succes, dalen voorzichtig de steile trappen af en<br />

stappen weer op de fiets, uitgezwaaid door de nog immer vrolijke dames<br />

van de souvenirs.<br />

Het volgende doel ligt een heel eind verderop, de Manuha Paya in het<br />

dorpje Myinkaba. De afstand is geeneens het grootste probleem. We moeten<br />

een heuveltje over en op de te kleine fiets zonder versnellingen is dat harken<br />

geblazen. Je hebt mensen voor wie er niks mooiers is dan tegen een heuvel<br />

of berg op fietsen, en hoewel ik er de heroïek wel van kan inzien en<br />

bovenop de overwinning op jezelf ook wel voel, is voor mij het mooiste van<br />

tegen een heuvel op fietsen, dat je er aan de andere kant weer heerlijk<br />

freewheelend vanaf kunt. En in dit geval is dat helemaal tot aan de Manuha,<br />

die we door onze amper werkende remmen bijna voorbij schieten.<br />

Bij de ingang van de tempel moeten we zowaar een camera permit kopen<br />

om foto’s te mogen nemen en dat kost maar liefst 30 kyat, toch even 3<br />

eurocent.<br />

Voor de paya staat een soort vaas of kom van buitensporige afmetingen.<br />

Twee ijzeren trappen leiden naar de top van het geval op een hoogte van<br />

rond de vier meter. De mensen staan in de rij voor en op de trappen. Als ze<br />

boven zijn doen ze een kort gebedje, gooien wat geld in de diepte en maken<br />

dan snel plaats voor de wachtenden.<br />

193


Ik ben toch wel nieuwsgierig naar wat er te zien zal zijn en aangemoedigd<br />

door de Birmezen sluiten we aan in de rij. Een minuut later sta ik bovenaan<br />

de trap en werp verwachtingsvol een blik over de rand. Ik kan een glimlach<br />

niet onderdrukken als ik zie wat er te zien valt: helemaal niks, alleen het<br />

geld dat door de niet aflatende stroom van gulle gevers in de kom is<br />

gegooid. Het is gewoon een uit de kluiten gewassen donation box en eentje<br />

die nog lang niet vol is. Op weg naar dat doel blijft van elke bijdrage<br />

trouwens ontmoedigend weinig over als hij eenmaal na een gelukzalige<br />

dwarreling onderin is beland.<br />

De tempel zelf is een heel apart ding. Er staan drie strakke gladde<br />

vergulde boeddhabeelden in. Een grote in het midden, geflankeerd door<br />

twee bescheidenere. Daar is op zich weinig vreemds aan, maar de behuizing<br />

waarin ze zitten is dat wel. Die is namelijk strak om de beelden heen<br />

gebouwd, alsof ze even tijdelijk in een beschermende kist zijn opgeborgen,<br />

maar ze staan <strong>hier</strong> toch al 950 jaar zo. Volgens de overlevering kreeg de<br />

gevangengenomen Mon koning Manuha halverwege de elfde eeuw<br />

toestemming om een tempel te bouwen, en liet hij de beelden, uit protest<br />

tegen zijn eigen opsluiting, strak ommuurd neerzetten. Gevolg is dat als je<br />

er voor staat, je maar een deel van het beeld kunt zien en even een paar<br />

stappen achteruit doen voor een beter beeld is er niet bij. Een fatsoenlijke<br />

foto valt er zonder groothoeklens niet van te maken. Daar sta je dan met je<br />

zojuist speciaal <strong>hier</strong>voor aangeschafte camera permit.<br />

Aan de achterkant van de drie zittende boeddha’s ligt er ook nog één in<br />

een iets minder krap bemeten ruimte. Er valt niet veel aan te zien en<br />

iedereen loopt er vrij snel langs en je kunt weinig anders dan in de stroom<br />

meelopen. Een meisje van een jaar of tien loopt met me mee en begint met<br />

een monotoon en verveeld stemmetje een verhaal tegen me af te steken. Ik<br />

laat al meteen weten dat ik daar geen zin in heb, maar ze laat zich niet<br />

afpoeieren. We zijn al halverwege het beeld als ik doorkrijg dat het Engels<br />

moet voorstellen dat ze onverminderd uitkraamt. Ik wuif haar nog een keer<br />

weg, maar vergeefs. Zelden kreeg ik in een paar meter een gloeiendere<br />

hekel aan iemand. Als we bij het hoofdeind van het beeld komen en het haar<br />

duidelijk wordt dat ze niks van me krijgt, zegt ze verrassend verstaanbaar: ‘I<br />

wish Buddha kill you’. Ik kijk haar aan en zeg dat ze een hele goede<br />

boeddhiste is en dat Boeddha trots op haar zal zijn. Of het mijn pisnijdige<br />

blik is, de toon waarop ik het zeg, of de woorden zelf, ik weet het niet. Maar<br />

indruk maken doet het wel, want ze verstijft helemaal.<br />

Als we het Manuha complex bijna uit zijn, loop ik toch nog even terug<br />

om een fotootje te maken. Al is het alleen maar om die permit niet voor<br />

niets aangeschaft te hebben, of zou het een gecompliceerde soort wraak op<br />

dat vervelende kind zijn?<br />

194


In Myinkaba zitten een paar lakwerkwerkplaatsjes en Rien had ons bij de<br />

lunch de naam van een toko gegeven waar ze je rondleiden, zonder dat ze<br />

echt aandringen om iets te kopen. Het moet zo ongeveer naast de Manuha<br />

Paya liggen, maar we kunnen het toch niet meteen vinden.<br />

We worden uit de brand geholpen door een oudere man met een hazenlip,<br />

die ons meeneemt naar de werkplaats en daar nog blijkt te werken ook. Hij<br />

zegt ‘very happy’ te zijn, want vanwege het vollemaansfeest heeft iedereen<br />

vrij vandaag en dat hebben ze gevierd met een paar flessen Mandalay Rum,<br />

en dat hij niet liegt valt te horen en te ruiken.<br />

Hij is uitermate vriendelijk en neemt alle tijd voor ons. Alleen de<br />

combinatie gebrekkig Engels, hazenlip en Mandalay Rum, zorgt ervoor dat<br />

zijn uitleg regelmatig moeilijk te volgen is.<br />

We worden eerst naar een droogkelder geleid, waarin de kommen,<br />

bladen, potten, doosjes en wat ze verder nog maken na het aanbrengen van<br />

elke laklaag een week moeten liggen, voordat ze verder bewerkt kunnen<br />

worden. Daarna volgt de werkplaats zelf, waar de voorwerpen van<br />

gevlochten bamboe of licht hout worden gemaakt en van de lagen lak<br />

worden voorzien. Het is een stenen plateautje op de binnenplaats met<br />

slechts wat rieten matten om op te zitten en een bamboe afdakje tegen regen<br />

en zon. Doordat iedereen vandaag vrij heeft, kunnen we ze niet aan het<br />

werk zien.<br />

We gaan verder naar een gebouwtje dat tot de nok toe vol staat met<br />

topkwaliteit spul. Er loopt een smal paadje tussen de koopwaar door, waarin<br />

je je kont amper kunt keren en je echt op moet passen om niet een paar<br />

stapels kommen van de uitpuilende stellingen te lopen. De spullen die <strong>hier</strong><br />

staan, worden van maar liefst veertien laklagen voorzien en al met al duurt<br />

het bijna een half jaar vanaf het eerste begin totdat ze eindelijk <strong>hier</strong><br />

terechtkomen. Het spul dat iets minder goed uitvalt, wordt met slechts<br />

zeven laklagen verkocht. En volgens onze vrolijke gids heeft de zooi die je<br />

bij de souvenirshops kunt kopen maar twee of drie lagen lak met goedkope<br />

synthetische kleurstoffen, waardoor je het in allerlei bonte kleuren kunt<br />

krijgen. Hier gebruiken ze alleen natuurlijke kleuren en blijft de<br />

kleurvariatie beperkt tot rood- en bruintinten, en goud waarvoor echt goud<br />

in de lak wordt verwerkt. De veertienlaagse topkwaliteit heeft ook een<br />

veertienkaraats prijskaartje: een simpel dienblaadje kost 95 dollar. Naar wat<br />

de grotere potten kosten durf ik al geeneens te kijken.<br />

In de gewone winkel, van het zevenlagige spul, staat nog veel meer. Ze<br />

hebben daar ook bekers die van paardenhaar gemaakt zijn, en die je bijna<br />

dubbel kunt vouwen, zonder dat daarbij de lak breekt. Ze zijn alleen niet<br />

geschikt voor koffie en thee, want daarvan zou de lak smelten. Er staan ook<br />

195


grote donkerrode, een beetje Arabisch aandoende, sierlijke potten van een<br />

centimeter of tien in doorsnee tot een meter. Soort paya’s maar dan in<br />

potvorm. Ik vind het wel mooie dingen en kijk naar de wat kleinere<br />

formaten, want ik zou niet weten hoe ik die grotere thuis moet krijgen. Onze<br />

gids legt uit dat de potten traditionele huwelijksgeschenken zijn, wat mijn<br />

interesse al flink tempert, en dat de kleinere alleen voor de toeristen<br />

gemaakt worden, zodat ik toch nog met lege handen de zaak verlaat.<br />

Het is nu vier uur en we gaan weer langzaam op huis aan, daarbij nog een<br />

paar keer lukraak een paadje infietsend, wat bijna elke keer beloond wordt<br />

met pittoreske doorkijkjes. Ons laatste echte doel van de dag is de<br />

Shwezigon Paya in Nyaung U. Vanaf Myinkaba gezien vrijwel helemaal<br />

aan de andere kant van de Bagan Area. We nemen nu de noordelijkste van<br />

de twee wegen die van oost naar west lopen, en deze is aanmerkelijk<br />

drukker, zeker als we Nyaung U naderen. Veel afgeladen pick-ups en grote<br />

vrachtwagens, die vrijwel zonder uitzondering half volgeladen zijn met<br />

zakken rijst of iets dergelijks en verder vol zitten met tientallen mensen.<br />

Tegen vijven zijn we bij de Shwezigon. Dit is de belangrijkste paya in<br />

Bagan en eigenlijk de enige die helemaal met goud en goudverf is<br />

opgesmukt. Hier ook weer de bekende lange overdekte paden die naar de<br />

paya leiden. We rijden zover mogelijk door langs de galerij en zetten de<br />

fietsen tegen een muurtje en de schoenen naast de pilaar waar we de galerij<br />

betreden.<br />

Een vriendelijk ogende man waarschuwt ons echter dat het gezien de<br />

drukte vanwege het vollemaansfeest beter is om onze schoenen ergens bij<br />

een kraampje in bewaring te geven. Want anders zouden ze wel eens<br />

verdwenen kunnen zijn als we terugkomen. Eigenlijk vind ik het maar<br />

onzin, want de Birmezen zijn een goudeerlijk volk en ik kan me niet<br />

voorstellen dat er iemand met onze schoenen aan de haal zou gaan. Aan de<br />

andere kant willen we deze behulpzame man niet voor de kop stoten door<br />

zijn advies in de wind te slaan en geven we braaf de schoenen een paar<br />

meter verder af aan het vrouwtje van het eerste het beste kraampje, die ze<br />

maar al te graag in ontvangst neemt.<br />

Ik zie de bui al hangen voor als we straks terugkomen en baal nu al dat<br />

we naar die vent geluisterd hebben. Een paar kraampjes verder krijgen we<br />

als ‘present’ een plastic vlinder opgespeld. Ach, dat kan er dan ook nog wel<br />

bij.<br />

De Shwezigon heeft als voorbeeld gediend voor veel van de later<br />

gebouwde paya’s, zoals de Shwedagon in Yangon en de Shwemawdaw in<br />

Bago, en heeft daar dan ook heel wat van weg, of eigenlijk andersom. Het<br />

196


grootste verschil is dat de zedi veel gedrongener is dan bij zijn nazaten, en<br />

meer een klokvorm heeft. Grappig detail is dat op de vier hoeken van het<br />

hoogste terras een mini uitvoering van de Shwezigon staat, met op het<br />

hoogste terras daarvan weer een kleine zedi, maar daar houdt het Drosteeffect<br />

op.<br />

Ons rondje om de zedi gaat in hoog tempo. Hij ziet er van alle kanten<br />

hetzelfde uit en er rondom gebeurt weinig. Er staan alleen om de paar meter<br />

meisjes met de overbekende setjes ansichtkaarten, en die zijn vandaag al<br />

veelvuldig onder onze neus gehouden. Als dat dan aan het eind van de dag<br />

nog eens tot vervelens toe gebeurt, dan reageer je daar niet zo vriendelijk<br />

meer op. We krijgen dan ook heel wat verwijtende blikken en woorden te<br />

slikken.<br />

Terug onder de galerij worden we, zoals te verwachten, opgevangen door<br />

het vrouwtje dat ons zo vriendelijk de vlinder opspelde. Ze vindt dat die<br />

geste toch wel beloond dient te worden door wat van haar te kopen. Ze doet<br />

dat op een leuke, helemaal niet vervelende manier, en ik heb al wat<br />

interessante oude Indiase munten zien liggen, dus ik geef haar een kans. Als<br />

ik de munten oppak, komt er meteen een potje tevoorschijn met nog veel<br />

meer muntjes. Ik moet op haar krukje gaan zitten, om het allemaal op mijn<br />

gemak te kunnen bekijken. Dick ziet dat dit wel even kan gaan duren en<br />

gaat wijselijk door naar het hotel. Ik vind uiteindelijk een handvol munten<br />

die ik zo uit het blote hoofd volgens mij nog niet heb en na wat<br />

onderhandelen worden we het eens op 3000 kyat. Een koopje, en voor haar<br />

ook een goede deal, want ze laat me pas gaan na een warme handdruk.<br />

Nog geen twee stappen verder staat de man van de schoenenwaarschuwing<br />

voor me. Dat blijkt ook een souvenirverkoper te zijn. Hij<br />

heeft gezien dat ik interesse had in munten en duwt me meteen allerlei<br />

rotzooi in mijn handen, die volgens hem allemaal of oud of zeldzaam of<br />

zilver zijn. Maar het is echt troep, en ik heb helemaal geen zin in hem en wil<br />

hem zijn munten teruggeven, waarop hij juist met nog meer zooi op de<br />

proppen komt. Ik zeg niks, kijk hem alleen maar geïrriteerd aan en houd de<br />

munten voor zijn neus. Het duurt een tijdje, maar dan accepteert hij toch dat<br />

ik niks van hem wil hebben. Teleurgesteld laat hij laat me gaan met de<br />

mededeling dat hij vandaag nog niks verkocht heeft. Het verbaast me niks.<br />

De laatste horde wordt het stalletje waar mijn schoenen staan. Ook daar<br />

wordt uiteraard verwacht dat ik iets koop. Zij begint meteen al te roepen dat<br />

ze nog niks verkocht heeft vandaag. Ik geef haar wat voor het op mijn<br />

schoenen passen, maar daarmee ben ik nog niet van haar af, en die engerd<br />

van net is er ondertussen ook bij gekomen, samen met nog een vrouwtje.<br />

Gezamenlijk beginnen ze me nu vast te pakken en aan me te sjorren. Dat<br />

wordt me echt te gek, en ruk me met een paar armzwaaien los. De man wil<br />

197


me weer vastpakken, maar ik ben hem voor, pak zijn arm en met een<br />

dreigende wijsvinger bijt ik hem toe: ‘Don’t touch me!’ Ik laat hem los,<br />

draai me om en loop kwaad weg.<br />

Ik fiets op mijn dooie akkertje terug naar het hotel. Langs de kant van de<br />

weg liggen eindeloze rijen potten te drogen in de zon die al bijna onder is.<br />

Het is nu heerlijk fietsweer, maar ik heb zo langzamerhand een houten reet<br />

van het versleten zadel en de koele Myanmar Beers beginnen ook te lokken,<br />

dus het is mooi geweest en de fiets kan aan de wilgen voor vandaag.<br />

’s Avonds eten we met bijna de complete groep buiten bij een van de<br />

restaurants vlakbij het hotel. Onze tafel staat pal naast een kleine tempel die<br />

met een paar gekleurde gloeilampen behangen is en voor een hele aparte<br />

achtergrond zorgt. Het eten is weer heel goed voor belachelijk weinig geld,<br />

en we krijgen er nog een gratis marionettenvoorstelling bij ook. Volgens<br />

degenen die de show in Mandalay gezien hebben, is deze zelfs beter. Ben ik<br />

ben blij dat ik daar toen niet naartoe ben gegaan.<br />

198


dag 20<br />

En nog eens tempels<br />

De tweede dag in Bagan. Ik doe een vruchteloze poging om wat uit te<br />

slapen, maar door de zon en het platte dak van de kamer wordt het al vroeg<br />

een oventje en drijf je bijna je bed uit. Dan maar om even over negen op het<br />

gemakje ontbijten. Het ontbijtterras ligt op iets minder dan drie keer<br />

struikelen recht voor onze kamer, dus echt een opgave om daarnaartoe te<br />

gaan is het niet.<br />

Luc zit er ook en krijgt van zijn disgenoten Peter en Ria tips over hoe hij<br />

de omgang met de groep kan verbeteren.<br />

De rest van de ochtend staat in het teken van het wegwerken van de<br />

dagboekachterstand en nog een beetje lezen en luieren.<br />

Rien en Lei hebben besloten om er een complete rustdag van te maken.<br />

Dick en ik hebben nog wat op ons lijstje staan, maar daar beginnen we pas<br />

na de lunch en de grootste hitte aan.<br />

Om halfeen gaan we met zijn vieren lunchen bij de eerste de beste tent die<br />

we tegenkomen. Het eten is goed, maar laat wel heel lang op zich wachten,<br />

zodat het al bijna halfdrie is voordat we op de fiets stappen voor de laatste<br />

loodjes. Peter en Ria hebben hun dag er dan al opzitten en ik neem Peters<br />

fiets over, die een paar maten groter is dan die ik gisteren had.<br />

We beginnen met de Mahabodi Paya die binnen de muren van het oude<br />

Bagan ligt, vlakbij het restaurantje waar we gisteren geluncht hebben. Dat is<br />

dus weer een paar kilometer fietsen, maar het is minder warm dan gisteren<br />

en op deze fiets gaat het heel wat makkelijker en wordt het gewoon een<br />

lekker fietstochtje. Bij een van de vele tempeltjes langs de kant van de weg<br />

staan Carla, Maartje en Elly, we zwaaien en roepen wat over en weer in het<br />

voorbijrijden.<br />

De Mahabodi is de enige paya in heel Bagan in Indiase stijl en is dan ook<br />

een vreemde eend in de bijt. Het is een groot wit vierkant blok, met een paar<br />

rijen van tientallen boeddhabeeldjes in nissen boven elkaar en bovenop<br />

199


torent een spitse piramide met ook weer tig beeldjes in even zovele nissen.<br />

De piramide, die wat vreemd uit het midden van het blok staat, is<br />

donkerbruin door de aanslag van het regenwater en dat steekt mooi af bij<br />

het verder overwegend wit van de tempel.<br />

Niet al te ver van de Mahabodi moet de Bupaya liggen en volgens ons<br />

kaartje kunnen we via een zandpaadje binnendoor steken. Aan zandpaadjes<br />

is er geen gebrek, aan bordjes die de weg wijzen echter wel. We slaan op<br />

goed geluk een pad in, maar dat wordt al snel smaller en we draaien om. Bij<br />

het tweede pad is het hetzelfde liedje, maar gelukkig is ook in Bagan drie<br />

keer scheepsrecht en komen we op het straatje uit dat naar de Bupaya loopt.<br />

De paya staat aan de rivier en was lange tijd de oudste in Bagan. Dat<br />

klinkt wat vreemd, want hoe kan het ene gebouw nou het andere<br />

voorbijstreven in leeftijd? De verklaring is dat de originele Bupaya, die uit<br />

de negende eeuw stamde, bij de zware aardbeving van 1975 van zijn terras<br />

is gerold, een paar meter lager in de Irrawaddy terecht is gekomen en<br />

daarbij volledig vernield werd.<br />

200


De hedendaagse Bupaya is dus slechts een soort replica, hoewel dat niet<br />

helemaal het juiste woord is, omdat hij in vorm toch wel iets afwijkt van<br />

zijn voorganger en bovendien helemaal verguld is, terwijl het origineel wit<br />

was met een gouden zedi. Qua vorm is het een bijzonder ding, want je kunt<br />

het geen gebouw noemen zoals alle andere paya’s <strong>hier</strong> in de buurt dat wel<br />

zijn. Oneerbiedig gezien is het een kersenbonbon in goudcellofaan met een<br />

puntmutsje van alles bij elkaar een meter of vier, vijf hoog. Hij doet wel een<br />

beetje denken aan de Kyaiktiyo, de Gouden Rots pagode van twee weken<br />

geleden.<br />

De Bupaya staat hoog aangeschreven bij de Birmezen, en dit is eigenlijk<br />

de eerste keer dat we behoorlijk wat volk bij een paya of pahto aantreffen en<br />

wij zijn de enige bleekscheten.<br />

Er lopen ook een paar nonnen rond in hun kenmerkende vaal roze<br />

gewaden. Ik wil ze vereeuwigen tezamen met de Bupaya, maar als ze mijn<br />

bedoelingen doorkrijgen, doen ze snel een fiks aantal passen opzij, zodat dat<br />

jammerlijk mislukt.<br />

De paya staat op een verhoging op een terras met marmer tegels en als wij<br />

dat marmer betreden, verdwijnen de vijf of zes Birmezen die daar stonden<br />

prompt van het toneel. Komt dat door ons, of is het puur toeval? We lopen<br />

toch netjes op blote voeten, hebben lange broeken aan, en onze<br />

fototoestellen lijken het ook niet te zijn, want ze stonden zelf ook foto’s te<br />

maken. Is het ongepast om als niet-boeddhist deze gewijde grond te<br />

betreden? Brengt het ongeluk voor ze om <strong>hier</strong> met ons heidenen te<br />

vertoeven? Ik weet het niet, maar een lekker gevoel krijgen we er in ieder<br />

geval niet van en na een paar snelle foto’s trekken we ons wat<br />

ongemakkelijk terug.<br />

We fietsen weer naar de hoofdweg en komen dan vanzelf langs de<br />

Gawdawpalin Pahto. Een van de grotere en jongste in Bagan, maar toch uit<br />

de eerste helft van de dertiende eeuw. Hij lijkt te veel op de Thatbyinnyu<br />

van gisteren om er uitgebreid rond te kijken, al ziet hij er wel wat beter<br />

onderhouden uit. Dat is overigens niet van harte gegaan, want ook de<br />

Gawdawpalin is bij de aardbeving van 1975 zwaar beschadigd geraakt en<br />

daarna gerestaureerd, waardoor hij er nu waarschijnlijk beter uitziet dan zijn<br />

nog net iets grotere broer.<br />

We fietsen er een beetje omheen om te kijken of er nog een aardig plaatje<br />

van te schieten is, maar door de combinatie van veel hoge bomen er<br />

rondom, de verkeerde stand van de zon en de aanwezigheid van het uit de<br />

toon vallende grote nieuwe hotel dat erachter staat, wordt dat niks.<br />

Dat hotel schijnt nog wel gebouwd te zijn in de stijl van de paleizen die<br />

<strong>hier</strong> ooit stonden, maar het zit nog veel te goed in de verf en de bomen die<br />

201


erbij staan hebben nog lang niet het formaat om het potsierlijke ding<br />

redelijk geruisloos in de omgeving op te laten gaan. Misschien dat het over<br />

een paar jaar nog wat wordt.<br />

We zoeken het weer een stukje verderop en komen nu bij de Mingalazedi,<br />

die op het heuveltje staat dat me op het fietsje van gisteren nog zo’n moeite<br />

kostte om te bedwingen. Nu moet ik erkennen dat het bar weinig voorstelt.<br />

Maarten en Toos zijn net uit hun paardenkoetsje gestapt als we daar<br />

aankomen.<br />

Langs het pad naar de zedi zitten opvallend veel prullariaverkopers. De<br />

Mingalazedi is dan ook een van de populairste sites <strong>hier</strong>, en vooral rond<br />

deze tijd van de dag, want het is het meest westelijk gelegen monument en<br />

je kunt hem beklimmen. Van bovenaf kun je dus heel de Bagan Area<br />

overzien en de zakkende zon in de rug zet alles goed in het licht.<br />

Een meisje van tegen de dertig is in Engels met een verdacht bekend<br />

accent in onderhandeling met een van de verkoopsters. De vraag aan haar<br />

vriend: ‘Zal ik het doen, of vind je het te duur?’ bevestigt mijn vermoeden:<br />

het zijn Hollanders. Misschien zijn ze ook wel met dezelfde boot vanuit<br />

Mandalay gekomen. Buiten die groep Nederlanders kan ik me niet<br />

herinneren andere landgenoten tegen te zijn gekomen in Myanmar.<br />

Eigenlijk is dat wel vreemd, want Nederlanders kom je echt overal en altijd<br />

tegen. En van de toeristen die je in de meeste landen tegenkomt, lijkt altijd<br />

minstens een kwart uit ons kikkerlandje te komen. Hier schijnt dat dus wel<br />

mee te vallen, al zal mijn enkelvoudige steekproef weinig steunbetuigingen<br />

van statistici krijgen.<br />

Het uitzicht vanaf de Mingalazedi vind ik minder dan vanaf nummer 394<br />

en vanaf de Shwesandaw. Je kunt <strong>hier</strong> wel alles overzien zonder rond te<br />

hoeven draaien, maar er staan te veel bomen aan deze kant, waardoor de<br />

tempels voor een groot deel aan het zicht onttrokken worden, en die tempels<br />

zijn toch de dingen waar het <strong>hier</strong> om gaat. Bomen kun je op zo veel plekken<br />

bewonderen. Het panorama blijft ondanks al dat groen natuurlijk wel heel<br />

bijzonder en we blijven nog een tijdje boven zitten, want we zijn zo’n beetje<br />

aan het eind van ons lijstje gekomen en het duurt nog wel even voordat de<br />

zon ondergaat.<br />

We eindigen eigenlijk nogal toevallig waarmee we gisterochtend ook<br />

begonnen zijn: de Gubyaukgyi. Maar nu dus die in Myinkaba. Er lopen vijf<br />

jonge Australiërs flink wat commotie te maken als we van onze fietsen<br />

stijgen. De tempel is gesloten, en er schijnt wel iemand een sleutel te zijn<br />

gaan halen, alleen niet snel genoeg naar de zin van onze tegenvoeters.<br />

202


Als het mannetje met de sleutel rustig aan komt sloffen, wordt hij op zijn<br />

zachtst gezegd aangespoord om wat meer haast te maken. Wij kijken het<br />

van een afstandje aan en al te precies kunnen we niet volgen wat er allemaal<br />

gaande is, maar zo te zien is de sleutelfiguur niet van plan om het hek open<br />

te doen als de Aussies niet een beetje inbinden. De discussie gaat nog even<br />

verder, maar het wordt toch nog in den minne geschikt en we mogen naar<br />

binnen.<br />

Het is er ongeveer net zo donker als in zijn naamgenoot een paar<br />

kilometer verderop, en er zijn weer een paar zaklantaarns voor nodig om de<br />

muurschilderingen te kunnen zien. Ze zijn nog in goede staat, de kleuren<br />

helder, de lijnen duidelijk en ze zijn nog bijna compleet, wat je van de<br />

andere die we gezien hebben niet kunt zeggen. En om ze nog wat langer in<br />

goede staat te houden, mogen er geen foto’s van worden gemaakt.<br />

Naast deze Gubyaukgyi staat nog een tempeltje en daar zijn twee mannen<br />

bezig met het maken van het soort schilderijen waarvan ik er gisteren een<br />

op nummer 394 gekocht heb. In die lenige hurkzit brengen ze de lijnen van<br />

de tekening aan op de katoenen doeken die voor ze op de grond liggen.<br />

Rondom hen heen ligt het natuurlijk weer vol met spul wat gekocht kan<br />

worden. ‘You like?’ ‘Yes, I like.’ ‘Which one you like, good price for you.’<br />

Ik zeg dat ik er gisteren al een gekocht heb. ‘Very good, no problem. You<br />

my friend. I make special painting for you’. Hij pakt een klein stukje katoen<br />

en tekent met een stokje, waar een stompe punt aan geslepen is, in no time<br />

een olifant. Het had nog sneller gekund als hij het stokje niet een paar keer<br />

in zijn inktpotje had hoeven dopen. ‘Lucky elephant. Gift from me to you,<br />

my friend’. Ik pak het met twee handen aan en wil hem bedanken in het<br />

Birmees, maar moet dat toch in het Engels doen, want ik weet pijnlijk<br />

genoeg na bijna drie weken Myanmar geeneens wat ‘dank je wel’ is in het<br />

Birmees.<br />

Dick is doorgelopen naar de tweede schilder en is nu in onderhandeling<br />

over een heel mooi Escher-achtig schilderij met olifanten. Ik loop er ook<br />

naartoe en maak van het handjeklap gebruik om snel in de Lonely Planet op<br />

te zoeken hoe je <strong>hier</strong> “dank je wel” zegt. Als we teruglopen langs mijn<br />

schilder, houd ik mijn geluksolifantje omhoog, zeg ‘tjezoe tienbadeh’ en<br />

hoop dat hij begrijpt wat ik bedoel. Hij glimt van oor tot oor en wenkt me<br />

terug. Hij pakt het tekeningetje uit mijn hand en schrijft zijn naam erop:<br />

Myint Aung. ‘Now you remember me when you are home.’<br />

We lopen nog even naar de Myazedi, die <strong>hier</strong> vlakachter ligt en kopen<br />

nog wat te drinken bij een stalletje voordat we aan de terugweg beginnen. Ik<br />

heb dorst en maak meteen het flesje water open. De verkoper begint daarop<br />

203


prompt de twee stoelen en het tafeltje die hij naast zijn toko heeft staan<br />

schoon te vegen en gebaart dat we moeten gaan zitten. En dat doen we dan<br />

maar.<br />

Het is er heerlijk rustig en in de schaduw lekker koel. Het enige leven<br />

komt van een hond en een aap die met elkaar aan het spelen zijn en van de<br />

vrouwen die onder de galerij richting zedi vanachter hun koopwaar de<br />

laatste roddels uitwisselen.<br />

Het is nog een klein halfuur voor zonsondergang als we weer op de fiets<br />

stappen. En als we ter hoogte van de Shwesandaw zijn, besluit ik om vanaf<br />

daar dit dagelijkse fenomeen te gaan beleven. Dick fietst door, maar zal een<br />

stuk verder toch ook ergens een pagode beklimmen voor een fraai zicht.<br />

Het wordt me al snel duidelijk dat ik niet de enige ben die de<br />

Shwesandaw heeft uitgekozen om de zon onder te zien gaan. Ik word op het<br />

zandpad richting de paya ingehaald door een paar touringcars en nog meer<br />

mini-busjes en pick-ups. Van verre zie ik de mensen al krioelen op de<br />

terrassen. En ik had gedacht <strong>hier</strong> in alle stilte en eenzaamheid de voorbije<br />

weken eens rustig de revue te kunnen laten passeren in de kleurenpracht van<br />

het stervende daglicht. Wat kan een mens soms toch heerlijk naïef zijn. Ik<br />

overweeg nog even om naar de Trinaifow te rijden in de hoop dat het daar<br />

rustiger is. Maar ik weet niet of ik daar dan nog wel op tijd zal zijn en of ik<br />

hem eigenlijk nog wel kan vinden, en neem genoegen met deze wat minder<br />

exclusieve plek.<br />

Ik moet eerst nog wel dringend wat vocht kwijt en rijd daarom een smal<br />

pad in waar wat struiken langs staan. Ik zet mijn fiets op zijn wankele<br />

standaard naast me. Enkele tellen later valt hij om op een moment dat ik<br />

mijn handen moeilijk vrij kan maken om hem weer overeind te zetten. Hij<br />

blijft midden op het pad liggen, precies voor een busje dat net over het pad<br />

aan komt rijden. In het volle licht van de koplampen kan ik nu gelukkig wel<br />

goed zien wat ik doe. Net als degenen in het busje, en die zullen toch nog<br />

even moeten wachten. Met een verontschuldigend gebaar pak ik wat veel<br />

later lijkt mijn fiets weer op en maak het pad vrij. Ze kunnen er wel om<br />

lachen.<br />

Op de Shwesandaw staan al een paar honderd man. Het bovenste terras is<br />

zo vol, dat ik maar op het plateau eronder blijf. Het duurt nog wel een<br />

minuut of tien voordat de zon achter de heuvels aan de overkant van de<br />

rivier zal zakken, dus nog alle tijd om, voor zover mogelijk, rustig rond te<br />

kijken.<br />

Op een open plek achter het gebouwtje van de liggende boeddha staan<br />

negen touringcars geparkeerd en misschien wel twintig mini-busjes. Waar<br />

komt al dat volk toch ineens vandaan? In de twee dagen dat we <strong>hier</strong> rond<br />

204


gecrost hebben, zijn we amper toeristen tegengekomen en nu barst het er<br />

van. Ik deel het platform met een groep dove Italianen, zodat het toch nog<br />

relatief rustig is.<br />

Langzaam worden de schaduwen langer en in het oosten komen de<br />

Sulamani Pahto en hoe ze ook allemaal mogen heten in een zachter, roder<br />

licht te liggen. Tegen de laagstaande zon in, kun je mooi zien hoeveel stof<br />

er hangt. Er is helaas amper bewolking aan de westelijke einder, dus heel<br />

spectaculair zullen de kleuren niet worden vandaag. We zullen het moeten<br />

doen met de donkere silhouetten van de tempels die afsteken tegen de<br />

oranje kleurende lucht.<br />

Vlak voor het moment suprème komt er nog een groep Japanners<br />

voorzichtig de steile trappen op om het wonder van de zinkende zon te<br />

kunnen aanschouwen, want dat kennen ze thuis natuurlijk niet. Japanners<br />

zijn altijd makkelijk te herkennen aan de witte handschoentjes van de<br />

dames, en de mondkapjes die er altijd wel een paar voor hebben, maar <strong>hier</strong><br />

onderscheiden ze zich ook nog eens door de witte sokjes die de dames<br />

dragen.<br />

Sokken op een paya! Dat slaat toch echt alles. Bij al die heiligdommen<br />

die ik de afgelopen weken bezocht heb, ben ik nog geen mens tegengekomen<br />

die niet op blote voeten liep, maar deze arrogante, zelfingenomen,<br />

superieure Jappen lappen alle gedrags- en eerbiedsregels zonder enige<br />

schroom aan hun laars. Het is inderdaad een beetje stoffig op deze paya,<br />

maar als je daar niet tegen kunt, blijf dan lekker beneden. Ik heb misschien<br />

wat vooroordelen over Duitsers en kan me soms heerlijk ongegeneerd en<br />

lekker stigmatiserend aan ze ergeren, maar Japanners steken daar nog met<br />

kop en schouders bovenuit. Helemaal als je ze in Azië tegenkomt, want ze<br />

beschouwen zichzelf toch wel als de Übermenschen van dit continent. Ik<br />

ben niet de enige die zich aan de sokjes ergert. Uit de gebarentaal en de<br />

mimiek van de Italianen valt hun afschuw probleemloos af te lezen.<br />

De koperen ploert, wiens bijnaam in dit land ongetwijfeld iets met<br />

‘gouden’ zal zijn, zakt nu snel. Er is op het laatste moment zelfs nog wat<br />

lichte sluierbewolking aan de horizon verschenen, om het tijdelijke afscheid<br />

toch een beetje kleur mee te geven. Vanaf het een na hoogste terras gezien<br />

steken er verdomd weinig tempeltoppen boven de nu zwarte heuvels uit,<br />

valt me ineens op. Net eentje om precies te zijn. Ik daal zo snel als de steile<br />

trappen toelaten twee terrassen en daar is het aantal al opgelopen tot vier.<br />

Valt toch een beetje tegen.<br />

De zon is koud uit het zicht verdwenen als de massa zich richting de<br />

trappen spoedt, maar daar stokt het. Uitermate voorzichtig en dus tergend<br />

langzaam gaat de stroom de steile trappen af. Ik blijf nog rustig een tijdje<br />

zitten, totdat bijna iedereen beneden is en de touringcars vertrekken, want ik<br />

205


heb geen zin om daartussen te zitten op het listige, smalle zandpad zonder<br />

licht op mijn fiets.<br />

De stoet aan bussen en busjes heeft wel een gigantische stofwolk<br />

achtergelaten waar ik me doorheen moet bijten. Terug op het asfalt zet ik er<br />

redelijk de sloffen in. Het is een heel stuk afgekoeld, dus dat is wel te doen<br />

en ik wil vooral zo snel mogelijk van deze weg af zijn, want ik vertrouw dat<br />

verkeer <strong>hier</strong> voor geen meter. Het kan dan wel heel rustig zijn op de weg,<br />

maar van wat je tegenkomt rijdt de ene helft vrolijk zonder licht en de<br />

andere helft verblindt met grootlicht eventuele tegenliggers en beide helften<br />

scheuren je voorbij zonder veel afstand te houden.<br />

De invallende duisternis heeft hele zwermen insecten tot leven gewekt,<br />

die bij het fietsen als kleine hagelstenen in je gezicht prikken. Met mijn<br />

lippen stijf op elkaar en tegen mijn neus aangetrokken, mijn hoofd naar<br />

beneden en een half open oog om de gaten in de weg te kunnen zien<br />

aankomen, zoek ik mijn weg richting hotel.<br />

Ik moet ergens linksaf een zijweg in, maar welke precies, wordt gokken.<br />

Bij de eerste die ik probeer, staat een agent het verkeer te regelen dat er<br />

eigenlijk niet is. Hij kijk me lachend aan, zo van: ‘jij gaat de verkeerde kant<br />

op, ik zie je zo wel weer’. Na een goede honderd meter is het me duidelijk<br />

dat dit niet de goede zijweg was, want zover staat het hotel niet van de weg<br />

af en ik draai om. De lucht is in het westen nu prachtig dieporanje en ik<br />

neem even de tijd om daarvan te genieten. Op het kruispunt staat die agent<br />

me nu nog breder lachend op te wachten en groet met een vriendelijk<br />

‘hello’. Ik groet uiteraard terug, want de politie kun je <strong>hier</strong> maar beter te<br />

vriend houden. De volgende zijweg blijkt wel de juiste te zijn, en ik duik<br />

meteen onder de douche.<br />

De groep gaat eten bij het restaurantje tegenover het hotel, maar ik heb er<br />

geen trek in om weer met zijn allen te gaan eten en ga in mijn eentje op pad.<br />

Misschien dat ik Rien nog ergens tegenkom, want die schijnt al een tijdje<br />

geleden alleen te zijn gaan eten. Ik had gisteren al een tent gezien waar ze<br />

met grote letters op een bord aankondigen dat ze ‘Thai Cuisine’ hebben en<br />

daar heb ik nou net zin in. Van Rien geen spoor, dus ik loop door naar de<br />

Thai.<br />

Voor het restaurant staan liefst drie man om de langslopende toeristen<br />

naar binnen te lokken, niet echt een goed teken. Op het terras en binnen<br />

zitten welgeteld drie mensen. Ik besluit om toch maar nummer vier te<br />

worden.<br />

Op de kaart valt bitter weinig Thais te bekennen, dus wordt het gewoon<br />

een noedelsoep en gebakken kip in knoflookboter. De bediening is vlot,<br />

206


maar dat mag ook wel met bijna een ober per klant. Het eten is helemaal<br />

niet slecht, alleen een beetje weinig en ik bestel nog een ananas milkshake.<br />

Die is wel verdacht waterig uitgevallen. Met de smaak is niks mis en we<br />

vertrouwen er daarom maar op uit dat mijn maag het gewoon zal verteren.<br />

207


dag 21<br />

Eindelijk weer eens een dagje bussen<br />

Om halfzeven staat het vertrouwde busje weer klaar om ons een stuk<br />

verder te brengen. San Yee ontvangt ons zoals elke ochtend in zijn altijd<br />

opperbeste stemming. Het lijkt allemaal weer terug bij het oude, maar dat is<br />

het toch niet.<br />

Het klagen van Luc over het rijden van Su Yee en het smeken om een<br />

andere chauffeur, heeft effect gehad: Su Yee is vervangen door de veel<br />

oudere en hopelijk ervarenere Myo Kyi.<br />

Al meteen bij het wegrijden wordt het verschil voelbaar. Voor het eerst<br />

worden we in onze stoelen gedrukt door de acceleratie en blijkt de motor<br />

veel meer herrie te kunnen maken dan we voor mogelijk hadden gehouden.<br />

Een voorzichtig gejuich stijgt op en zelfs Luc kan er mee lachen.<br />

Aan het eind van de dag moeten we ongeveer driehonderd kilometer<br />

zuidelijker zijn in Pyay (spreek uit Pie-ee), en onderweg hebben we nog een<br />

flinke stop bij Mount Popa en zijn nats. Het belooft weer een lange dag te<br />

worden. Gelukkig zit ik gewoon op mijn vertrouwde stek achterin de bus.<br />

Met Bagan laten we naar mijn gevoel het laatste hoogtepunt van de reis<br />

achter ons, en we hebben nog precies een week te gaan in Myanmar. Zonder<br />

iets om echt naar uit te kijken, is dat vrij lang en hopelijk gaat de vakantie<br />

niet als de bekende nachtkaars uit. Er zijn mensen in de groep voor wie het<br />

nu al voorbij zou mogen zijn en als dat gevoel overslaat naar een groter<br />

deel, dan kunnen het nog een paar lange dagen worden.<br />

Bij het uitzoeken van de reis vond ik het programma van de laatste week<br />

wel een minder punt, maar vergeleken met de reizen van de andere<br />

organisaties, bleef dit toch het reisschema dat me het meeste trok. Al was<br />

het alleen al omdat deze reis vier weken was, en alle andere maar drie. Het<br />

208


minder interessante einde heb ik dus maar voor lief genomen. Dat is nou<br />

eenmaal een van de nadelen van een groepsreis: je zit vast aan het<br />

reisschema. Deze laatste week beschouw ik als een luier weekje: lekker<br />

rustig aan, er hoeft niks meer en alles wat je nog ziet is mooi meegenomen.<br />

Rond zeven uur rijden we op een lange rechte weg, met aan de<br />

rechterkant om de paar honderd meter wat hutjes en bedrijvigheid. Bij elk<br />

plukje hutjes worden we nieuwsgieriger naar wat er daar allemaal gebeurt.<br />

Het geduld wordt niet vreselijk lang op de proef gesteld, want we stoppen.<br />

Ze maken er palmnotenwijn, of zoiets. Er staan veel hoge palmen langs<br />

de weg, waarin op een meter of tien boven de grond grote noten hangen.<br />

Tegen de stammen zijn bamboe laddertjes bevestigd en met acrobatisch<br />

gemak klimmen er mannen naar de noten.<br />

Op de grond worden de noten in een zware kraker gelegd, en een<br />

eindeloos in de rondte lopende os levert de kracht die de ze tot moes maalt.<br />

Het dunne straaltje palmnotenolie dat onderuit de pers komt, wordt<br />

opgevangen in een blikje.<br />

In een laag hutje wordt de olie in grote wokken gekookt door een pezig<br />

vrouwtje, dat onverstoord onder het genot van een grote cheroot doorgaat<br />

met het opstoken van het vuur. Een afzuigkanaal heeft het hutje niet, dus het<br />

staat helemaal blauw van de rook.<br />

Buiten mogen we de wijn proeven. Waarom ze het wijn noemen is me<br />

niet duidelijk, want ik kan er zelfs zo vroeg op de morgen en op nuchtere<br />

maag geen alcohol in herkennen. Misschien dat de suiker in het wat<br />

stroperige spul na lang wachten nog alcohol wordt.<br />

Toen wij <strong>hier</strong> stopten, stond er al een busje met Italianen van de wijn te<br />

proeven. Bijna onze complete groep staat nu bij dat busje en de reden<br />

daarvoor blijkt de chauffeur te zijn. Het is dezelfde als die we in de eerste<br />

week hadden tussen Yangon en Taungoo. Het toeristenwereldje in<br />

Myanmar is heel klein.<br />

Anderhalf uur verder ligt Mount Popa. Een vulkaan in ruste die hoog<br />

uitsteekt boven het verder vlakke land. De berg is de thuisbasis van de nats.<br />

Nats zijn geesten die sinds mensenheugenis, en al ver voor de opkomst<br />

van het boeddhisme, worden aanbeden in Birma. Koning Anawratha,<br />

dezelfde die van het boeddhisme de nieuwe staatsgodsdienst maakte en met<br />

het massale bouwen in Bagan begon, liet de verering van de nats verbieden<br />

en alle aan de nats gewijde heiligdommen vernielen. Het gevolg was dat de<br />

mensen de nats niet meer openlijk, maar in huiselijke sfeer gingen<br />

aanbidden. Niet voor een gat te vangen, kwam de koning met een listig<br />

compromis op de proppen. Hij introduceerde een nieuwe, zevenendertigste<br />

209


nat, die de koning van de oude nats werd. De figuur van de nieuwe<br />

natkoning was ontleend aan Indra, de Hindoe god die volgens de<br />

boeddhistische mythen zich ondergeschikt maakte aan Boeddha, en zo<br />

werden alle nats dus in het Birmese boeddhisme opgenomen, maar wel in<br />

een ondergeschikte rol. Niettemin is de natverering nog steeds zeer populair<br />

onder het volk, en Mount Popa behoort absoluut tot de heiligere plekken in<br />

het land.<br />

Een paar honderd meter naast de oude vulkaan ligt een merkwaardige<br />

rotsklomp van tweehonderd meter hoog. De rots ziet er een beetje uit als de<br />

klomp klei op de schijf van een pottenbakker, die net aan een nieuw<br />

kunstwerk is begonnen. Bovenop die rots staan een paar tempeltjes die<br />

gewijd zijn aan de nats, en daar gaan we ook een kijkje nemen.<br />

De weg naar boven gaat via met metalen platen overdekte trappen, die<br />

van bijna onderaan blootsvoets genomen dienen te worden. Bij het uitdoen<br />

van de schoenen hoor ik iemand zeggen: ‘Daar gaan mijn schone voeten, ik<br />

had ze net zo lekker gezeept vanochtend.’<br />

Ze heeft pech, want de stenen trappen zijn ook het leefterrein van een<br />

paar troepen apen, die je <strong>hier</strong> en daar gewoon de weg versperren en om eten<br />

schooien. En de beestenbende die daar het gevolg van is, wordt niet te vaak<br />

opgeruimd.<br />

De klim duurt zo’n twintig minuten en is redelijk goed te doen, omdat het<br />

ten eerste nog geen tien uur is en ten tweede omdat hoe hoger je komt er<br />

steeds meer wind voor verkoeling zorgt. Een paar keer springt er aap met<br />

een gigantische dreun op de metalen overkapping en vooral bij de eerste<br />

keer mist mijn hart een paar slagen.<br />

De tempeltjes op de top stellen voor de leek niet veel voor. Het uitzicht is<br />

heel wijds en het landschap heel leeg. Alleen een paar bomen en wat kleine<br />

meertjes en aan een kant dus een vulkaan die zo dichtbij licht dat je hem<br />

eigenlijk geeneens ziet.<br />

Bij de schoenen hebben ze zelfs een waterkraantje waar je je voeten van<br />

het ergste vuil kunt verlossen, dat het doekje waarmee je ze vervolgens mag<br />

afdrogen die poetsbeurt weer zo goed als zinloos maakt, is zo’n detail waar<br />

je niet te lang bij stil moet staan.<br />

In de laatste bocht van de trappengalerij zie ik Dick en Peter een stukje<br />

lager op straat staan. De trappen lopen nog een stuk door, maar als ik die<br />

volg, moet ik straks dat stuk ook weer terug en ik kan <strong>hier</strong> via een ander<br />

trappetje rechtstreeks naar ze toe. Dus zonder verder nadenken snijd ik het<br />

laatste stuk af.<br />

Peter ontvangt me met een licht spottende glimlach en de woorden: “Ook<br />

gij, Brutus?” Ik kijk hem niet begrijpend aan. Hij wijst naar waar ik net<br />

210


vandaan kom en zegt dat ik met mijn schoenen aan dwars door een tempel<br />

ben gelopen.<br />

Ik kijk om en zie dat hij gelijk heeft. Een schuldgevoel bekruipt me, maar<br />

er is niks meer aan te doen en het is ook geen overduidelijke tempel. Het is<br />

meer een dak boven witte marmeren tegels, waar inderdaad aan de<br />

linkerkant een boeddha zit, met ervoor een paar aanbidders op de grond.<br />

Myo Kyi rijdt aanzienlijk sneller dan zijn voorganger en we schieten dus<br />

lekker op. Ook de kuilen en hobbels worden veel minder voorzichtig<br />

genomen en dat heeft natuurlijk als consequentie dat het achterin wat meer<br />

stuiteren geblazen is.<br />

Dat geldt ook voor de bagage, die nog steeds op de achterste rij stoelen<br />

ligt. Met Su Yee stuiterden we af en toe ook wel eens door een kuil, en dan<br />

was het vooral in het begin angstig omkijken of je niet een tas in je nek zou<br />

krijgen. Maar als dat een keer of tien goed gaat, dan geloof je het de elfde<br />

keer wel en vertrouw je er blindelings op dat het zaakje zal blijven zitten.<br />

Vanochtend is bij het tassen geen rekening gehouden met Myo Kyi’s<br />

ongekende snelheid. De tassen die bovenop liggen, liggen schuin naar<br />

voren, zodat ze bij iedere iets meer dan gemiddeld hoge hobbel een<br />

potentieel projectiel worden. Aangezien mijn nek dan het eerste doelwit is<br />

dat ze tegen zullen komen, duik ik bij elke forse stuiter eerst in elkaar, om<br />

daarna de opgelopen averij in het stapelwerk zo snel mogelijk te herstellen.<br />

Samen met Peter hertassen we het spul onder het rijden zo goed en zo<br />

kwaad als dat gaat, maar het blijft een kwestie van elke paar minuten<br />

verschrikt omkijken, opstaan en schade herstellen.<br />

Peter heeft ook gemengde gevoelens bij de nieuwe rijstijl. Hij zit een<br />

groot deel van de tijd op een verre van comfortabel klapstoeltje in het<br />

gangpad, omdat hij samen met Ria niet echt makkelijk op de gewone bank<br />

past. Door het opgevoerde gehobbel is het helemaal geen zitten meer op dat<br />

stoeltje. Je ziet hem balen, maar je hoort hem daar nauwelijks over: niet<br />

zeuren, gewoon gaan. Ik mag hem wel.<br />

Na de lunch in een gehuchtje waar alle kinderen met grote ogen netjes op<br />

de stoep van het eettentje naar ons stonden te staren en wegstoven toen we<br />

naar buiten kwamen, wordt er een grote tas tussen Myo Kyi en San Yee in<br />

gezet, en knoop ik een andere vast aan de rugleuning van de stoel. Daarmee<br />

lijkt het ergste leed wel geleden.<br />

Bob en Lucy zijn verhuisd naar de achterste bank, die naast mij, en zitten<br />

nu dus ook in de gevarenzone. Als we de eerste paar hobbels ongeschonden<br />

doorkomen, krijg ik er weer vertrouwen in dat alles op zijn plaats zal<br />

blijven. Lucy mist de ervaringen van het achterin zitten nog, hecht weinig<br />

waarde aan mijn woorden dat het wel goed gaat en blijft zo onopvallend<br />

211


mogelijk met haar arm de tassen tegen zitten houden. Mede daardoor<br />

hoeven we de rest van de rit nog maar een paar keer in te grijpen om letsel<br />

te voorkomen.<br />

Dat onze ongemakken eigenlijk allemaal wel meevallen, wordt me<br />

duidelijk als we langzaam een grote lokale bus inhalen. De bus zit echt<br />

propvol, elke plaats is bezet en het gangpad staat helemaal vol met mensen<br />

en opgestapelde bagage. Bijna achterin zitten twee mannen volledig<br />

dubbelgevouwen, maar toch nog in hurkzit, met hun hoofd en rug tegen het<br />

dak geklemd, bovenop grote balen die op de stoelen zijn gezet. Ik hoop voor<br />

ze dat ze niet helemaal naar Pyay hoeven. De overtreffende trap van<br />

‘haringen in een ton’ moet bijna wel ‘Birmezen in een bus’ zijn.<br />

Om halfacht bereiken we Pyay. Het hotel ligt een eind buiten de stad en<br />

daarom eten we voor het gemak in het restaurant van het hotel, en ook<br />

omdat dat volgens Luc het beste van Pyay is. De kwaliteit is inderdaad<br />

prima, maar het duurt echt een eeuwigheid voordat we allemaal iets te eten<br />

hebben. Ik behoor tot de gelukkigen en krijg al in de eerste ronde mijn maal.<br />

Na nog een afsluitende koele bier, want het is <strong>hier</strong> akelig warm, wordt het<br />

hoogtijd om te gaan slapen.<br />

Door de snelle keuken is het al bijna elf uur, zo laat hebben we het al een<br />

paar weken niet meer gemaakt. We slapen weer in mooie bungalowtjes.<br />

Alleen zijn de muren van bordkarton waar kieren en gaten in zitten en staan<br />

de ramen in de sponningen te trillen als de airco draait.<br />

212


dag 22<br />

A Pyay Day<br />

Vandaag een redelijk ontspannen dagje in en rond Pyay. Om halfnegen<br />

vertrekken we met de bus voor een ochtendexcursie naar wat<br />

bezienswaardigheden in dorpjes in de buurt.<br />

We beginnen met de Shwemyetman Paya, letterlijk de Gouden Bril Paya,<br />

in Shwedaung. De paya ontleent zijn naam aan de enorme gouden bril die<br />

op de neus van het boeddhabeeld rust en die het nietige Shwedaung een<br />

plaats op de wereldkaart heeft gegeven. Toch in ieder geval op de<br />

boeddhistische versie daarvan. Boeddha met een bril op zie je verder<br />

nergens ter wereld. Dat hij juist <strong>hier</strong> door zo’n, voor zijn doen, modern<br />

hulpmiddel de wereld in kijkt, is te verklaren doordat er in deze regio veel<br />

oogziekten voorkomen en een groot deel van de bevolking met bril<br />

rondloopt. En waarom zou de plaatselijke Boeddha dan geen bril kunnen<br />

dragen?<br />

De paya is verder niet bijzonder, leuk om gezien te hebben, maar meer<br />

ook niet. Ik loop het dorpje nog een stukje in om de tijd te doden die nog<br />

rest totdat we weer verder gaan. We zitten in de fietsenmakersbuurt. Het ene<br />

werkplaatsje naast het andere, en dat zou <strong>hier</strong> wel eens een gouden business<br />

kunnen, want het enorme aantal fietsers dat de straten onveilig maakt,<br />

overtreft met gemak Nederlandse normen.<br />

Stop nummer twee ligt een goed kwartier buiten Shwedaung, midden in<br />

de rijstvelden. Het is de Shwenattaung Paya, met een gouden zedi in de stijl<br />

van de Shwedagon, maar dan een stuk kleiner. De paya ligt op een heuveltje<br />

met een idyllisch uitzicht over de omringende rijstvelden. Het is er doodstil,<br />

het enige dat je hoort is het zacht klingelen van belletjes in de wind, die in<br />

de hti van de zedi hangen, en in de metalen hti-achtige parasols die op de<br />

vier hoeken van de zedi staan. Een ligstoel erbij, een goed boek, een fles<br />

zonnebrandolie en je kunt het er uren, zoniet dagen uithouden. Maar<br />

213


daarvoor is helaas geen ruimte in het programma opgenomen. We moeten<br />

onverbiddelijk door.<br />

Onderaan de trappen naar de paya drink ik wat met Peter en Ria bij een<br />

tentje dat speciaal voor ons open gaat. Ze zijn zo blij eindelijk weer eens<br />

mensen te zien, dat ze zelf ook iets te drinken nemen en bij ons komen<br />

zitten. Daar blijft het in eerste instantie bij, want de taalbarrière blijkt<br />

andermaal vrijwel onneembaar.<br />

Peter is nog verwoed op jacht naar de ontbrekende 1 en 2 kyat biljetten in<br />

zijn verzameling. Hij waagt <strong>hier</strong> ook een poging en na eerst wat<br />

onbegrijpende reacties, komt een van de mannen met een stapeltje<br />

bankbiljetten aanzetten, waaronder een hele rits eentjes en nog wat oude<br />

biljetten van 10 en 50 kyat. Het stapeltje wordt geruild tegen een<br />

hedendaags biljetje van 100 en iedereen is weer blij met de gedane zaken. Ik<br />

krijg van Peter ook een van de eentjes.<br />

De bus staat een heel eind verderop ergens in de schaduw geparkeerd en<br />

het is de bedoeling dat we op ons gemakje naar de bus lopen. Onderaan de<br />

paya-heuvel ligt een kloostercomplex en daar lopen we ook nog even<br />

binnen. De complete groep struint tussen de gebouwen door. We winnen het<br />

in aantal makkelijk van de monniken. In een tempeltje stuiten we op nog<br />

een boeddha met een bril. Deze heeft een overmaats blauw plastic geval op<br />

het reukorgaan en mochten ze ooit nog eens een stand-in nodig hebben voor<br />

Brains uit de Thunderbirds: <strong>hier</strong> zit hij.<br />

We lopen het klooster uit en het weggetje op waaraan de bus ergens moet<br />

staan. Er is <strong>hier</strong> maar één weggetje, dus verdwalen is onmogelijk. We<br />

komen een paar paardenkarretjes tegen en mensen te voet die waarschijnlijk<br />

naar de paya op weg zijn. Ze zijn allemaal een beetje op hun hoede, kijken<br />

ons wat wantrouwig aan en niemand die onze groet beantwoordt.<br />

We komen langs een klein dorpje en met Lei neem ik een klein<br />

omweggetje tussen de huisjes op palen door. Ook <strong>hier</strong> worden we alleen<br />

van een veilige afstand gadegeslagen en de kinderen roepen zelfs geen ‘bye<br />

bye’, wat ze overal anders tot vervelens toe wel doen. We zien er<br />

ongetwijfeld uit als boemannen: groot, dik, wit, blond, baardje, raar petje<br />

op. Maar waarom de mensen zo schuchter op ons reageren, kan ik niet<br />

plaatsen. Lei heeft nog wel zijn longyi over zijn korte broek geknoopt, dus<br />

we zouden toch een redelijk vertrouwde indruk moeten maken. En toeristen<br />

zullen ze ook wel vaker zien met die paya op twee steenworpen afstand. Pas<br />

als we het dorpje bijna uit zijn en weer naar de weg lopen, komen er een<br />

paar kinderen achter ons aan en beginnen ‘bye bye’ te roepen en te zwaaien,<br />

maar ze blijven toch op veilige afstand.<br />

214


Met de bus rijden we weer door naar een volgend dorpje: Thayekhittaya.<br />

We stoppen bij een iele, wankele, metalen barkruk waarop een blik met een<br />

slang eraan staat: het is weer tijd voor een tankbeurt. De benzineprijzen zijn<br />

blijkbaar omhooggeschoten de afgelopen dagen, want San Yee staat bij het<br />

onderhandelen constant driftig nee te schudden en komt er niet uit met de<br />

verkoper. Myo Kyi moet eraan te pas komen om de deal rond te krijgen.<br />

De benzinecans moeten van ver aangesleept worden en de slang is maar<br />

een slangetje, dus er gaat wat tijd overheen om de tank te vullen. We<br />

stappen daarom maar uit de snel opwarmende bus, op zoek naar wat<br />

schaduw. En omdat de tanker er vrolijk een sigaretje bij opsteekt, gaan we<br />

op gepaste afstand van de bus staan, zitten, liggen.<br />

De volgende stop is door Luc de Bruine Pagode gedoopt, en hij zegt erbij<br />

dat het een van zijn favorieten is. Volgens een nog net leesbaar bordje heet<br />

het ding simpelweg Payagyi, de grote paya dus.<br />

Het is in ieder geval weer eens wat anders. Van wanneer de paya precies<br />

dateert is onbekend, maar waarschijnlijk van ergens tussen de vijfde en<br />

negende eeuw. Het is een hoge bakstenen koepel of bel van al gauw een<br />

meter of veertig hoog, met aan de basis een doorsnee van dertig meter. Zo te<br />

zien heeft er ooit een pleisterlaag op gezeten, maar daar is nu nog weinig<br />

van over. En veel meer valt er niet over te zeggen. Van welke kant je hem<br />

ook bekijkt, hij ziet er hetzelfde uit. Hooguit de kleur bruin van de stenen<br />

varieert wat.<br />

Ik heb hem al vrij snel gezien, en loop naar de weg om een foto te maken<br />

van zo’n overvolle pick-up, want die heb ik nog steeds niet, en de tijd begint<br />

stilletjesaan te dringen. In de paar meter van paya naar weg, zie ik er al twee<br />

langs scheuren. In de vijf minuten die daarop volgen, komt er behoudens<br />

wat fietsers en een lege pick-up helemaal niks voorbij.<br />

Dan hoor ik Myo Kyi de motor van de bus weer starten en voeg ik mij<br />

onverrichter zake weer bij de rest. Als hij even later de weg op wil draaien,<br />

moet hij even wachten voor, jawel, drie afgeladen pick-ups.<br />

We rijden terug naar Pyay voor de lunch en worden afgezet bij een<br />

restaurant met een groot terras aan de Ayeyarwady. Ze doen daar hun<br />

uiterste best om bij iedereen tegelijk het eten op te dienen, alleen is de<br />

manier waarop ze dat willen bereiken niet de gelukkigste. De borden die al<br />

uit de keuken zijn gekomen, worden tijdelijk op een tafel gestald, totdat de<br />

verzameling compleet is. Aangezien er boven onze hoofden een hele batterij<br />

draaiende fans hangt om hitte en vliegen te verdrijven, koelen onze warme<br />

happen snel af.<br />

215


We proberen ze duidelijk te maken dat we die borden liever nu al hebben,<br />

en dat schept verwarring. Waarschijnlijk is er pas een groep Westerlingen<br />

langs geweest, die ze heeft wijsgemaakt dat het beter is om alles tegelijk op<br />

te dienen, en nou komt de volgende troep en die wil het weer zo snel<br />

mogelijk hebben. Schoorvoetend gaan ze toch overstag en zetten ons de nog<br />

lauwwarme borden voor de neus.<br />

Na de lunch mogen we zelf uitmaken wat we gaan doen. Luc had nog wel<br />

de tip om naar het vertrek van de trein van halfdrie te gaan kijken. En omdat<br />

het station dichtbij is en halfdrie ook, lopen we daar met een klein groepje<br />

naartoe.<br />

Op het eerste gezicht lijkt het stationnetje verlaten en we vragen ons al af<br />

of <strong>hier</strong> wel eens een trein komt. Maar helemaal achteraan ontdekken we<br />

toch nog iets wat erop lijkt: een witte diesellocomotief, die op rubberen<br />

banden over de rails rijdt, en drie vaal grijs met rood gekleurde wagonnetjes<br />

erachter.<br />

De wagons puilen al aan alle kanten uit en er stappen nog steeds mensen<br />

op de trein met hun halve hebben en houden in grote manden en tassen.<br />

Deuren zitten er niet in, zodat er nog een paar mensen half uit de trein<br />

hangend mee kunnen. In de ramen zit geen glas en die dienen als extra<br />

zitplaatsen. Op het platte dak zitten bijna net zoveel mensen als in de trein,<br />

de bordessen tussen de treinstellen staan helemaal vol, net als de gangpaden<br />

binnen. De cabine van de machinist is tot de nok toe vol getast met grote<br />

dozen, balen kleren, manden met kippen en de machinist zelf, die zo weinig<br />

ruimte heeft dat hij amper kan zitten en alleen nog maar uitzicht naar voren<br />

heeft.<br />

216


Even voor halfdrie wordt de dieselmotor probleemloos gestart en nadat de<br />

eerste roetwolken wat zijn opgetrokken, komt de trein aarzelend in<br />

beweging. Om na een meter of dertig stil te vallen: de motor is afgeslagen.<br />

Het herstarten verloopt minder voorspoedig, maar de aanhouder wint ook in<br />

Myanmar en uiteindelijk verdwijnt de trein niet veel sneller dan stapvoets<br />

uit het zicht.<br />

Waar de trein naartoe gaat, staat nergens aangegeven, in ieder geval niet<br />

leesbaar, maar het is voor de passagiers te hopen dat ze zo niet helemaal<br />

naar Yangon gaan.<br />

We verlaten het station samen met de verkopers die op het perron ter ere<br />

van de vertrekkende trein een tijdelijk marktje hadden ingericht. En gezien<br />

het inrukken van de kooplui gaat het nog uren duren voordat er zich <strong>hier</strong><br />

weer een trein komt melden en de rust op het uitgestorven station voor even<br />

wreed verstoord gaat worden. We slenteren richting het centrum langs een<br />

sc<strong>hier</strong> eindeloze rij stalletjes, die de Pyayer alles biedt wat hij nodig heeft.<br />

Er zitten ook een paar thanakha-kraampjes tussen, waar ze ter plekke het<br />

smeersel vers van de tak zitten te maken en in potjes doen. De doe-hetzelver<br />

kan er ook gewoon bossen thanakha-takken kopen en het spul thuis<br />

fabriceren.<br />

De kramenrij wordt vrij onverwacht onderbroken voor een pleintje met<br />

een fraaie kloktoren die als een kleine Big Ben het midden houdt en met<br />

schuin erachter de grote pagode op een heuvel.<br />

217


De paya van Pyay heet voor de verandering Shwesandaw. Van een<br />

afstandje lijkt hij veel op de Shwemawdaw van Bago en het ziet er niet echt<br />

naar uit dat hij die naar de kroon kan spannen. Ik krijg het gevoel dat deze<br />

paya me tegen gaat vallen en dat daarmee ook deels mijn mooie<br />

herinneringen aan de Shwemawdaw en de Shwedagon vergald zullen<br />

worden.<br />

Terwijl de rest van het groepje met de lift naar boven gaat, waarvan het<br />

ontwerp wel eens uit een Disney-prullenbak gevist zou kunnen zijn, blijf ik<br />

beneden met de payamoeie Lei.<br />

Met zijn tweeën lopen we de straat tegenover de paya in. Ook <strong>hier</strong> aan<br />

beide zijden een eindeloze rij kramen, dit keer met bijna alleen maar kleren<br />

en speelgoed. We lopen eigenlijk een beetje doelloos langs de kramen en bij<br />

bijna elke wordt er hartelijk om ons gelachen. Na een stuk of tien beginnen<br />

we daar de lol ook wel van in te zien en laten ons de rest van de straat met<br />

genoegen uitlachen.<br />

Ik zoek nog naar een petje met Birmese tekst erop. Petjes genoeg <strong>hier</strong>,<br />

maar ze zijn stuk voor stuk voorzien van Westerse merknamen, want dat<br />

vinden de Birmezen blijkbaar cool.<br />

Bijna aan het eind van de rij kramen komen we zomaar het spoorlijntje<br />

tegen, waar een kraampje gewoon overheen staat. Kan je nagaan hoeveel<br />

treinen <strong>hier</strong> langskomen.<br />

We draaien om en lopen terug naar het pleintje voor de pagode, op zoek<br />

naar iets of iemand die ons naar het hotel kan brengen. Een trishawrijder wil<br />

maar al te graag, maar het hotel ligt een stuk uit het centrum en nog<br />

bovenop een heuvel ook. Dat kunnen we hem onmogelijk aandoen. Een<br />

paar meter verder krijgt een bestuurder van een pick-up ons in de gaten en<br />

die wil ook wel even taxi spelen.<br />

Bij het afdingen komen we snel op 1000 kyat uit. Wat ons heel<br />

schappelijk lijkt, want met de bus was het vanochtend toch een heel eind<br />

rijden van het hotel naar Pyay. Hij neemt een heel andere route dan Myo<br />

Kyi vanochtend en binnen vijf minuten staan we lichtelijk verbouwereerd<br />

alweer voor de ingang van het hotel.<br />

Vanaf de top van de heuvel kun je in een bocht van de weg een paar<br />

honderd meter verderop, de Ayeyarwady door de bomen heen zien. En<br />

terwijl Lei aan het koude bier gaat, ga ik kijken of daar misschien een mooi<br />

uitzichtpunt is. Maar dat valt tegen. Er staat een compleet bos tegen de<br />

andere kant van de heuvel aan en veel meer dan wat glimpen rivier valt er<br />

niet te zien.<br />

218


Als ik terug loop, zie ik een paar monniken uit het pad komen dat langs<br />

het hotel loopt. Nieuwsgierig ga ik dat paadje in, passeer een paar huisjes en<br />

kom na een goede honderd meter bij een oud armetierig kloostertje, met<br />

daarachter een kleine, zeker zo oude, stoepa. Er is niemand te zien en om er<br />

nou zomaar naar binnen te stappen gaat me wat ver. Ik loop er een paar keer<br />

langs in de hoop op een eenzame monnik te stuiten, die me dan ongetwijfeld<br />

zal willen rondleiden, maar het blijft angstvallig stil.<br />

Er komen wel twee mensen uit de huisjes aan het begin van het pad<br />

aarzelend naar me toe, en die beginnen druk tegen me te gebaren. Ze willen<br />

me duidelijk maken dat ik het verkeerde pad in ben gelopen en dat het hotel<br />

een pad verder is. Het ontbreekt me aan de puf en de fantasie om te<br />

proberen deze behulpzame mensen in gebaren aan het verstand te brengen<br />

dat ik juist expres dit pad in ben gelopen en dat ik graag even een kijkje in<br />

het klooster en bij de stoepa zou nemen als dat mag. Dus ik laat me gedwee<br />

terug naar de weg leiden, bedank ze vriendelijk en voeg me bij Lei aan het<br />

bier.<br />

Beetje bij beetje druppelt de rest van de groep binnen. Die hebben wel<br />

allemaal een trishaw genomen, maar hebben de helft van de weg moeten<br />

lopen en helpen duwen, omdat de heuvel te steil was voor de fietsers.<br />

Met bijna alle mannen uit de groep nemen we op het provisorisch<br />

ingerichte terrasje nog maar een bier en daarbij komen ook de nieuwste<br />

aanwinsten van Peters bankbiljettenverzameling aan bod. De gids van een<br />

busje Australiërs die ook in het hotel zitten, komt er belangstellend bijstaan.<br />

Hij heeft ook wat oude biljetten op zak en schenkt Peter nog een oude 5 en<br />

vraagt wat hij nog zoekt. Het biljet van 2 kyat bestaat volgens hem niet,<br />

maar wel een van 50 pyas, een halve kyat, maar die zijn zeldzaam. De tien 1<br />

kyats die Peter vanochtend bij de tempel heeft bemachtigd blijken ook oud<br />

te zijn, met generaal Aung Sun erop. Dus de jacht op nieuwe eentjes blijft<br />

open. Als de muggen ons van het terras verjagen, is het weer tijd om te gaan<br />

eten.<br />

Om zeven uur schuiven we aan, gelijkelijk verdeeld over twee tafels. Om<br />

kwart over zeven is bij iedereen de bestelling opgenomen. En dan begint het<br />

lange wachten. De groep Aussies, die al voor ons hadden besteld, krijgt nog<br />

redelijk vlot hun eten. Dan volgt niet heel veel later de andere tafel van onze<br />

groep. Onze tafel heeft nog niks en dat blijft nog een hele tijd zo.<br />

De sfeer aan tafel wordt er niet beter op en er wordt nog maar weinig<br />

gezegd. Dick heeft van Luc gehoord dat Volkert van der G. heeft bekend.<br />

Typisch, ik zat in Vietnam, ergens in de Mekong-delta, toen ik hoorde dat<br />

Pim Fortuyn vermoord was en nu Van der G. eindelijk bekent, zit ik weer in<br />

Azië.<br />

219


In de eetzaal staat de televisie behoorlijk hard en op zo’n propagandakanaal.<br />

Als we vragen of dat wat zachter mag, zetten ze hem op een Thais<br />

sportkanaal, waarop Manchester United – Newcastle United bezig is.<br />

Binnen een paar minuten scoort Van Nistelrooy twee keer, toch nog een<br />

beetje reden tot vreugde. En dan komen zelfs de eerste borden bij ons op<br />

tafel.<br />

Riens maag en darmen zijn sinds zijn duck in Mandalay van slag en daar<br />

wordt hij zo langzamerhand wat chagrijnig van. De hot-and-sours en sweetand-sours<br />

hangen hem de keel uit en omdat er verder niet zo vreselijk veel<br />

keus is, heeft hij een probleem. Vanavond heeft hij zijn geld op vis gezet,<br />

hoewel hij naar eigen zeggen helemaal geen visliefhebber is. Maar<br />

misschien doet verandering van spijs eten. Zijn vis is in ieder geval nog niet<br />

geserveerd, en danig ontstemd gaat hij zijn boek van de kamer halen en aan<br />

tafel zitten lezen. Gelukkig scoort Ruud nog een keer en leven we weer een<br />

beetje op.<br />

De andere tafel is al aan het natafelen begonnen, terwijl bij ons nog steeds<br />

zeker de helft op zijn eten zit te wachten. We rekenen zovast maar af, dan<br />

hebben we dat tenminste gehad. Luc wordt net weggeroepen, als ze met een<br />

vis aan komen zetten. Of het nou de vis van Rien is, of die van Dick weet<br />

niemand. Na wat gesteggel worden ze het erover eens dat Dick deze besteld<br />

had. De andere tafel vertrekt ondertussen richting bed.<br />

Nog een kwartier later krijgt Rien eindelijk, helemaal als laatste, zijn vis,<br />

en dan wordt duidelijk dat de vissen toch omgewisseld zijn. Nou is hij<br />

helemaal niet meer te genieten. Dick probeert nog te redden wat er te redden<br />

valt en biedt aan om de borden te ruilen. Maar hij heeft zijn vis al bijna op,<br />

dus daar voelt Rien niks voor. Tot overmaat van ramp zit de vis vol graten<br />

en was zijn vis, die Dick dus op heeft, duurder dan degene die hij nu met<br />

tegenzin op zit te eten. Dick vraagt lichtelijk geïrriteerd of hij echt wil dat<br />

hij hem het verschil van 20 kyat (2 eurocent) betaalt. Rien beseft dat hij nou<br />

toch wel een beetje doordraait en doet er verder het zwijgen toe.<br />

De ijzige stilte in de ondertussen verder verlaten eetzaal wordt een paar<br />

minuten later doorbroken, als Ria met een betraand gezicht binnenkomt. Ze<br />

kan nog net uitbrengen dat haar moeder is overleden en dat ze zo snel<br />

mogelijk naar huis gaan. Dieper kan onze stemming niet meer dalen. Ik<br />

moet meteen aan mijn China-reis denken, toen moest er ook een echtpaar<br />

naar huis omdat haar moeder overleed. Haar man heette ook Peter. Zij<br />

werkte ook in een ziekenhuis. Dat gebeurde ook in Azië, en ook in een stad<br />

van vier letters…<br />

Als ik met Dick naar ons bungalowtje loop, zijn Ria en Peter met hulp<br />

van Luc druk bezig om de terugreis te regelen. We spreken ze nog even en<br />

220


wensen ze sterkte. In Mandalay hadden ze nog naar huis gebeld en was de<br />

hele familie in blakende gezondheid. Een kleine week later worden ze<br />

halsoverkop naar huis geroepen. Ze weten nog niet of ze vanavond al<br />

vertrekken of dat het morgenochtend wordt. Het is een beroerd afscheid.<br />

221


dag 23<br />

Bijna een brug te ver<br />

Om halfacht zitten we nu nog met zijn dertienen weer in de bus voor het<br />

volgende traject naar Pathein. Voor we wegrijden geeft Luc de laatste<br />

informatie over het plotselinge vertrek van Ria en Peter. Ze zijn om halfeen<br />

met een taxi naar Yangon vertrokken en ze hebben ondertussen vanaf het<br />

vliegveld gebeld dat ze daar goed zijn aangekomen. Om acht uur vliegen ze<br />

naar Bangkok en om middernacht door naar Frankfurt en vervolgens<br />

Amsterdam. Toevallig had Ria het er gisteren nog over dat hoe meer familie<br />

er op Schiphol op ze stond te wachten, hoe slechter het nieuws was dat ze<br />

brachten. Benieuwd hoe groot dit ontvangstcomité zal zijn.<br />

Het is een beetje somber weer vanochtend, het ziet er regenachtig uit. We<br />

zitten toch weer tot ver in de middag in de bus, dus echt erg is dat niet en<br />

het past wel bij de bedrukte sfeer.<br />

Zodra we Pyay uit zijn, zitten we weer op het platteland. Veel rijst- en<br />

maïsvelden met sporadisch een boom, af en toe een dorpje waar je amper<br />

een mens ziet en de weg is eindeloos recht, leeg en onverhard. Hoewel in<br />

dat laatste verandering lijkt te komen.<br />

Over kilometers verspreid passeren we zwaar materieel waarmee de weg<br />

vlak gemaakt wordt en een kiezelondergrond voor het asfalt wordt gestort.<br />

Geen tientallen vrouwen die de grote stenen met de hand klein zitten te<br />

slaan, of mannen die in oude vaten de teer smelten en met hand de<br />

gloeiende pek uitgieten. Alles machinaal en met grof geschut, en zonder dat<br />

er een militair te bekennen is. Het heeft er alle schijn van dat dit normale<br />

wegwerkzaamheden zijn en geen dwangarbeid.<br />

De koffiestop is bij een keet die <strong>hier</strong> zo te zien tijdelijk voor de<br />

wegwerkers is neergezet. Het is nog steeds bewolkt, het is zelfs een beetje<br />

gaan miezeren en er staat een fris windje. Het voelt koud aan, maar Riens<br />

thermometer geeft toch altijd nog 26° aan. De werklui die ook net aan een<br />

222


warme kop thee toe waren, gaan ons van een afstandje stilzwijgend staan<br />

bekijken.<br />

Waarom er zo veel energie in deze weg wordt gestoken, valt moeilijk te<br />

plaatsen. In het kwartier dat onze stop duurt, komt er geen auto voorbij.<br />

Alleen een paar fietsers en voetgangers.<br />

Het tweede deel van de ochtend verandert er weinig, de weg en het<br />

uitzicht blijven hetzelfde, het begint alleen wat harder te regenen. Dan zet<br />

Myo Kyi onverwachts de bus stil. Gewoon midden op de weg, langs de kant<br />

gaan staan is <strong>hier</strong> compleet zinloos, er komt toch geen hond voorbij. Er<br />

branden drie rode lampjes op het dashboard en dat is er toch minstens een te<br />

veel. Het probleem is een tekort aan motorolie. De olie stroomt er redelijk<br />

enthousiast langs de oliepeilstok uit.<br />

San Yee gooit er wat olie bij, windt een doekje om de peilstok en we gaan<br />

vrolijk verder. Amper tien minuten later staan we weer stil. Weer die rode<br />

lampjes. De motor wordt nu een stuk grondiger bekeken en San Yee vindt<br />

een olieslang die is gescheurd. In het gereedschapskistje vinden ze een<br />

plastic pijpje dat net lang genoeg is om het gescheurde slangetje te<br />

vervangen. Het past allemaal niet even precies, maar we zullen minder snel<br />

olie verliezen dan we deden. Zonder dat stukje pijp hadden we toch een<br />

probleem gehad, want met je Wegenwachtlidmaatschap kom je <strong>hier</strong> niet<br />

ver. Furlongpaaltjes staan er niet langs deze weg, dus zijn er ook geen<br />

handige driehoekjes die aangeven waar de dichtstbijzijnde praatpaal staat.<br />

En op hulp van medeweggebruikers hoef je ook niet te rekenen, want die<br />

zijn er gewoonweg niet.<br />

Tegen één uur vraagt Luc aan Myo Kyi waar we gaan lunchen. Volgens<br />

Myo Kyi is het nog maar anderhalf uur naar Pathein en kunnen we beter<br />

doorrijden, want er zit niet veel langs deze weg waar we kunnen eten. Luc is<br />

door het oponthoud van net iets minder optimistisch en wil toch een stop<br />

inlassen. Het is opgehouden met zachtjes regenen als we bij een grote<br />

schuur stoppen.<br />

We kunnen kiezen uit fried noodles of fried rice en we kunnen er pork of<br />

chicken in krijgen. Weinig keus, lekker makkelijk en ook snel klaar. Ik zit<br />

met Carla aan een klein tafeltje bij de deur. Het regenwater klettert als een<br />

kleine waterval van het dak in de gestaag groter wordende plassen. Ik bestel<br />

fried rice met pork.<br />

Het eten staat inderdaad heel vlot op tafel, alleen zijn ze Carla en mij<br />

even vergeten. Als iedereen zo ongeveer klaar is, krijgen wij ook ons bord.<br />

Mijn rice is in de verwarring noodles geworden, maar het ruikt heerlijk, is<br />

warm en druipt van het vet. Wat wil je nog meer? Dat vet is wel wat vreemd<br />

223


in de anders toch zo lichte keuken en Carla vertrouwt het niet helemaal,<br />

maar de smaak is er niet minder om.<br />

Een halfuur na de lunchstop ontwaar ik weer furlongpaaltjes in de<br />

graskant, en is het nog 39 mijl naar Pathein.<br />

We hebben sinds vanochtend meer ruimte voor minder bagage en je zou<br />

denken dat dat een geluk bij een ongeluk is, maar het werkt eerder<br />

averechts. Met de hoeveelheid tassen en rugzakken die we hadden, kon alles<br />

redelijk klem op de achterbank worden gepropt. Nu er een paar ontbreken,<br />

is er geen stevigheid meer in het achterbankstapelwerk te krijgen en moeten<br />

we extra zitruimte opofferen om de tassen op te leggen. Op de rechte,<br />

vlakke wegen van vanochtend was dat geen probleem, maar nu we weer op<br />

normale Birmese wegen zijn beland, stuitert de bagage weer regelmatig<br />

door de bus.<br />

Drie kwartier later, het is ondertussen kwart voor vier, is het nog 24½ mijl<br />

naar Pathein. Weer drie kwartier later is het nog steeds 24½ mijl. We staan<br />

hopeloos stil en dit keer ligt het niet aan de rode lampjes: we staan in een<br />

heuse file.<br />

Het komt al een paar uur met bakken uit de hemel en de weg is in een<br />

grote blubberzooi veranderd. Ook in de dorpjes die we passeerden was de<br />

droge grond een grote modderpoel geworden. Hoe moet dat <strong>hier</strong> in de<br />

regentijd zijn? Ik kan nu goed begrijpen waarom ze <strong>hier</strong> alles op palen<br />

bouwen. En waarom regent het trouwens als die regentijd al een paar weken<br />

voorbij is?<br />

De tijd verstrijkt en er is geen enkele beweging te bespeuren in de rij<br />

auto’s die voor ons staat. Achter ons staat het ondertussen ook stil zover je<br />

kijken kunt. We staan op een dijkje, een meter of vijftig voorbij een houten<br />

noodbruggetje. Aan de andere kant van het bruggetje is de weg nog verhard,<br />

aan deze kant is het alleen modder. Er gebeurt helemaal niks, en we hebben<br />

ook geen flauw idee waarom we <strong>hier</strong> staan en waarop we wachten. Onze<br />

ergste nicotineverslaafden houden het niet langer uit en wagen zich<br />

gewapend met een paraplu in de blubber.<br />

Na anderhalf uur roerloos staan in de nog steeds stromende regen worden<br />

we een stukje achteruit gedirigeerd door een paar militairen die zich er<br />

intussen mee zijn gaan bemoeien. Het waarom van deze actie is onduidelijk,<br />

maar het zijn militairen dus ze zullen het wel weten en zo niet, dan is het<br />

toch wijselijk om hun aanwijzingen op te volgen.<br />

De passagiers uit de bussen achter ons komen nu in groten getale langs<br />

geglibberd. Van de weg rest niets meer dan een dikke slijklaag. Ze kunnen<br />

zich alleen met de grootst mogelijke moeite staande houden. Lopen over ijs<br />

224


ziet er makkelijker uit. De een na de ander gaat onderuit en staat als een<br />

moddermannetje weer op. Ze kunnen er wel om lachen. Onderaan het dijkje<br />

ligt een vennetje en daar gaan ze zichzelf schoonspoelen.<br />

Waarom ze zijn gaan lopen en waarnaar ze op weg zijn is de vraag.<br />

Misschien wonen ze in een dorpje <strong>hier</strong> vlakbij en gaat glibberen en glijden<br />

sneller dan wachten totdat deze uitzichtloze situatie zich oplost. Maar<br />

misschien zijn ze wel door de militairen gerekruteerd om de oorzaak van<br />

deze ellende uit de wereld te helpen.<br />

Even later worden we nog verder achteruit gestuurd en nu wordt het<br />

hachelijk. Achter ons ligt nog steeds dat smalle houten bruggetje, dat een<br />

paar uur geleden, op een nog enigszins begaanbare weg, vooruit al vrij<br />

lastig te nemen was. De situatie wordt nog gecompliceerder doordat er vlak<br />

voor het bruggetje een grote berg zand ligt, die ongeveer de halve breedte<br />

van het dijkje inneemt.<br />

Het bruggetje bestaat uit overdwars gelegde plankjes, waarover in de<br />

lengterichting nog een paar stevigere planken liggen. De reling van de brug<br />

is van vertrouwenwekkende dunne bamboestengels: drie verticale en precies<br />

één horizontale.<br />

Het is dus zaak dat Myo Kyi de bus achteruit om de berg zand heen<br />

stuurt, zonder daarbij van het dijkje te glijden, de achterwielen recht voor de<br />

overlangs gelegde planken krijgt, verder achteruit rijdend hetzelfde doet met<br />

de voorwielen terwijl de achterwielen niet van die stevige planken af mogen<br />

raken, en dan gewoon even recht achteruit naar de andere kant van de brug<br />

rijdt.<br />

Ik zit omgedraaid op mijn knieën op de bank, niet om de goden tot steun<br />

te verzoeken, maar omdat ik zo over de bagage heen goed kan zien waar we<br />

naartoe gaan, en echt enthousiast word ik daar niet van.<br />

Myo Kyi zet hem in zijn achteruit en geeft gas, maar de banden krijgen<br />

vrijwel geen grip. Met veel doordraaiende wielen gaan we tergend<br />

langzaam achteruit, recht op de zandhoop af. Het dijkje loopt wat af richting<br />

de kant waar het zand ligt, en we glijden gewoon die kant op. Weer naar<br />

voren dus en nog een keer proberen. Het resultaat is hetzelfde.<br />

In de bus wordt het wat onrustig, want het vertrouwen in de goede afloop<br />

is ver te zoeken. Maarten vraagt aan Myo Kyi of hij wil dat wij uitstappen,<br />

wat eerder geïnterpreteerd moet worden als: ‘Mogen we er alsjeblieft uit?’<br />

Myo Kyi lijkt geen antwoord te durven geven. Misschien durft hij ons niet<br />

de regen in te sturen. Aan de andere kant betekent meer gewicht ook meer<br />

grip en daar heeft hij een te kort aan. Luc houdt zich opvallend afzijdig<br />

tijdens deze discussie.<br />

225


Als Myo Kyi zijn volgende poging gaat wagen, zit iedereen nog gewoon<br />

in de bus. San Yee heeft ondertussen een paar mensen opgetrommeld die<br />

gaan helpen duwen. We gaan weer meter voor meter achteruit, maar<br />

doordat het zo glad is, is het ook relatief eenvoudig om de bus met <strong>hier</strong> en<br />

daar wat handkracht in de juiste richting en dus netjes om de zandhoop heen<br />

te sturen.<br />

Die hobbel is dus overwonnen. We staan nu schuin voor het bruggetje,<br />

dat een korte maar wel steile oprit heeft.<br />

De eerste pogingen om tegen het bruggetje op te rijden mislukken<br />

faliekant. Er is te weinig grip om ook maar een centimeter tegen het steile<br />

hellinkje op te rijden. Ik gebaar naar San Yee dat ze zand van de hoop voor<br />

de wielen moeten strooien. De beste stuurlui zitten hoog en droog,<br />

nietwaar? Met handen vol wordt mijn raad opgevolgd en het werkt nog ook.<br />

Met veel wielspin kruipen we het eerste stukje tegen het bruggetje op.<br />

Alleen heeft de bus achterwielaandrijving en als de banden een beetje<br />

schoon gedraaid zijn op het hout, is ineens de grip weer terug en schieten<br />

we hard achteruit. Myo Kyi trapt nog harder op de rem. We schieten een<br />

stukje door en de bamboe reling komt akelig dichtbij. Maar, we staan met<br />

de achterwielen bovenop de brug, nu de rest nog.<br />

Lucy vraagt me hoe het gaat. Ik zeg dat er het vrij goed uitziet. Een<br />

leugentje om bestwil is geen leugen, heb ik altijd geleerd. Vooral dat stukje<br />

doorschuiven zit me niet lekker. Er liggen voor elk wiel maar drie van die<br />

planken in de lengterichting. Voor mijn gevoel staan we daar nog maar net<br />

op en ik geloof nooit dat die overdwarsplankjes alleen de bus kunnen<br />

dragen.<br />

San Yee staat ter hoogte van mij, naast het achterwiel, op de brug en<br />

gebaart naar Myo Kyi dat het oké is. Die moet nu dus een perfecte<br />

hellingproef achteruit uitvoeren en tegelijkertijd zijn voorwielen recht voor<br />

de planken zien te krijgen. Ik zou daar niet aan beginnen met veertien man<br />

in de wagen, maar Myo Kyi denkt er anders over. We zakken eerst een<br />

stukje vooruit van het bruggetje af, wat eigenlijk wel goed uitkomt, en<br />

daarna gaat het vrij beheerst omhoog en een paar seconden later, die er wel<br />

twintig leken, staan we op de brug en nog redelijk recht ook. Een zucht van<br />

verlichting gaat door de bus en een applaus voor Myo Kyi stijgt op.<br />

Vanuit mijn positie gezien is dat nog wat voorbarig. Dat stukje recht<br />

achteruit rijden over het bruggetje zal geen probleem zijn, maar aan de<br />

andere kant van het bruggetje zit aan de, voor de kijker, linkerkant een<br />

enorm gat in de weg. Aangezien de bus zeer waarschijnlijk glijdend de brug<br />

af zal gaan, valt niet te zeggen waar en hoe we precies uit zullen komen. Als<br />

we door dat gat een beetje ongelukkig opstuiteren, liggen we meteen<br />

onderaan het dijkje. En dat is toch een meter of vier lager.<br />

226


We glijden inderdaad stuurloos van het bruggetje, het rechterachterwiel<br />

knalt hard in de kuil, maar we stuiteren er gewoon recht achteruit doorheen,<br />

en we staan weer veilig aan de asfaltkant van de brug. Opnieuw applaus.<br />

Veel zijn we niet opgeschoten met dit kunststukje: we staan nog steeds<br />

ontzettend stil. Sterker nog, we zijn alleen maar verder van ons doel af<br />

geraakt. Het begint donker te worden en zelfs weer eens droog.<br />

We stappen uit en gaan wat ijsberen. Er worden grappen gemaakt over<br />

hoe we <strong>hier</strong> de nacht door zullen gaan brengen, maar echt gelachen wordt er<br />

niet, want zo onwaarschijnlijk is dat scenario helemaal niet.<br />

We staan alweer bijna een halfuur aan deze kant van de brug, als er<br />

ineens van de andere kant een busje over het bruggetje komt. Het is de<br />

eerste tegenligger die we in ruim tweeënhalf uur zien. Zou het dan toch nog<br />

gaan gebeuren?<br />

Het volgende kwartier gebeurt er weer helemaal niks en begint onze hoop<br />

terug richting schoenen te zakken. Maar dan zien we een hele stoet aan<br />

koplampen langzaam van de overkant aankomen. Tien minuten lang komt<br />

de ene na de andere auto over het bruggetje en dan houdt het even abrupt op<br />

als dat het begon.<br />

De auto’s die voor ons aan de overkant van het bruggetje staan, beginnen<br />

nu ook in beweging te komen. We stappen snel weer in en nemen om kwart<br />

voor zeven voor de derde keer het bruggetje. We glibberen nog een paar<br />

honderd meter verder en komen dan weer stil te staan.<br />

Er verstrijken heel wat minuten voordat we een meter of vijftig verder<br />

rijden. Dat herhaalt zich een paar keer en dan komen we bij de oorzaak van<br />

alle ellende.<br />

Over een lengte van een paar honderd meter is de weg in een grote<br />

modderpoel veranderd, die ook nog eens tegen een heuveltje oploopt. Voor<br />

ons zien we een auto van de ene naar de andere kant glijdend langzaam<br />

vooruit komen en af en toe stil vallen. Gelukkig ligt links en rechts van de<br />

modderpoel een hoge aarden wal, dus echt veel kan er niet mis gaan.<br />

Dan zijn wij aan de beurt. Met veel slippende wielen en van links naar<br />

rechts zwalkend vorderen we redelijk, totdat we vast dreigen te komen<br />

zitten. Nog net op tijd rijdt Myo Kyi een stukje achteruit en met een nieuw<br />

aanloopje komen we er nu wel door. Als we bijna boven zijn, vinden de<br />

wielen geen grip meer en glijden we een stuk terug. Bij de tweede poging<br />

lukt het om met hangen en wurgen boven te komen.<br />

Daar krijgen we weer vertrouwd asfalt onder de wielen, dat nog wel<br />

honderden meters lang onder een dikke slijklaag ligt. Vanaf <strong>hier</strong> gaat het<br />

227


allemaal vrij vlot en om kwart voor negen stoppen we voor het hotel in<br />

Pathein. En dat terwijl Myo Kyi om één uur zei dat het nog maar anderhalf<br />

uur rijden was.<br />

Omdat het al zo laat is, gaan we meteen op pad om te kijken of we ergens<br />

nog iets te eten te kunnen vinden. Rien heeft geen trek en blijft in het hotel.<br />

Al vrij snel vinden we een restaurantje en de keuken is zelfs nog open. De<br />

bieren zijn ijskoud en smaken prima.<br />

Als we een paar minuten zitten, komt Luc ook binnen en kort daarna nog<br />

Carla, Maartje, Elly, Maarten en Toos. Ik had fried noodles besteld, en krijg<br />

nu fried rice. Zal wel ter compensatie van de lunch zijn.<br />

De soep die de dames en Maarten een tijdje na ons besteld hebben, laat<br />

nogal lang op zich wachten. Als ze eens vragen waar die blijft, is het<br />

antwoord: ‘Ah yes, soup, no problem.’ Duidelijk vergeten dus. Ze hebben<br />

geen zin meer om daar nog op te wachten en bestellen de soep af, wat strikt<br />

genomen eigenlijk niet nodig was. Maarten en Toos gaan ontstemt meteen<br />

richting hotel. De dames blijven nog even wat zitten. Carla vraagt aan me<br />

hoe het met mijn vette noodles van vanmiddag is gegaan, want die van haar<br />

zijn er ondertussen met gezwinde spoed weer uit.<br />

228


dag 24<br />

Op naar het strand<br />

Pathein is slechts een tussenstation voor ons, we gaan meteen weer door.<br />

Volgens de planning zouden we gisteren een paar uur in dit stadje rond<br />

hebben kunnen struinen, en bijvoorbeeld bij parasolfabriekjes kunnen<br />

kijken of een bezoekje brengen aan de Shwemaktaw pagode. Maar door ons<br />

avontuur van gisteren is dat er dus bij ingeschoten. Parasols liggen er al<br />

genoeg achterin de bus te stinken en echt bijzonder zag die Shwemaktaw er<br />

ook niet uit, dus veel missen doen we niet.<br />

Om zeven uur zetten we koers naar Chaung Tha, een dorpje aan de<br />

westkust, aan de Bengaalse Golf. We moeten de roro-ferry van acht uur<br />

hebben die ons over de Pathein rivier, een van de vele takken in de enorme<br />

Ayeyarwady-delta, gaat zetten. Het weer is nog steeds niet best. Het is<br />

zwaar bewolkt en het regent licht.<br />

Myo Kyi is niet bekend in Pathein en vraagt de weg. Via een paar smalle<br />

straatjes komen we uit op een pad dat zonder twijfel het meest dramatische<br />

stukje weg van heel Myanmar moet zijn. Alsof er iemand tegen drieduizend<br />

man heeft gezegd dat er ergens in dit pad, heel diep, een grote schat<br />

begraven ligt. Er ligt meer vierkante meter aan kuil dan aan weg. En het zijn<br />

geen gewone kuilen: het zijn kraters van een halve meter diep.<br />

Op het eerste stuk van het pad valt het nog wel mee, maar het wordt<br />

steeds slechter en we komen amper nog vooruit. Keren is niet mogelijk: aan<br />

de rechterkant staan huizen en aan de linkerkant ligt een sompig grasveldje<br />

waar we meteen in vast zouden komen te zitten. Achteruit terug is ook geen<br />

optie, daarvoor zijn we eigenlijk al te ver. Dus zit er weinig anders op dan<br />

de tientallen kuilen die nog voor ons liggen stuk voor stuk met de grootste<br />

behoedzaamheid te nemen. We doen minuten over de laatste honderd meter,<br />

maar komen er toch ongeschonden door.<br />

229


Luc is er knap zenuwachtig van geworden, want het ritje naar het veer<br />

was niet ruim gepland en met dit soort oponthoud was even geen rekening<br />

gehouden. Myo Kyi en San Yee blijven om de paar minuten de weg vragen<br />

en dat helpt zijn gemoedsrust ook niet echt. Onze wegwijzers gebaren elke<br />

keer in de richting die voor ons ligt, dus we gaan zeer waarschijnlijk wel de<br />

goede kant op.<br />

Om tien voor acht, als we al in geen tijden de rivier meer hebben gezien<br />

en iedereen ervan uitgaat dat het nog een heel eind rijden is, slaan we ineens<br />

linksaf en zien wonder boven wonder recht voor ons een ferry aan komen<br />

varen.<br />

Het duurt nog wel even voordat we erop kunnen en we kijken wat rond<br />

bij de kraampjes met fruit en koeken die bij het aanlegpunt staan. Toeristen<br />

geven <strong>hier</strong> blijkbaar weinig geld uit, want de verkopers hebben nauwelijks<br />

oog voor ons en richten alle aandacht op hun landgenoten die uit twee<br />

andere wachtende bussen komen.<br />

Het de ferry oprijden van de bussen is weer een klein spektakel. Ze<br />

hebben niet echt een aanlegpunt, ze zoeken gewoon een stuk van de brede<br />

oever uit dat er stevig genoeg uitziet. Door de vele regen van de laatste<br />

dagen zijn die stukken er niet meer en wordt het een kwestie van maar<br />

gewoon proberen. De eerste aanlegplek blijkt niet geschikt, want de bussen<br />

dreigen vast te komen zitten in het natte zand. Bij de tweede, een meter of<br />

vijftig naar rechts, is het zand net hard genoeg en met een flinke dot gas<br />

haalt de eerste bus de metalen oprijplank. Maar de ferry is nog leeg en ligt<br />

zo hoog, dat de oprit te steil is voor de bus. De bus rijdt moeizaam een stuk<br />

achteruit en er worden eerst een paar grote 4WD’s aan boord gereden. Nu is<br />

er geen vuiltje meer aan de lucht en staan alle bussen en auto’s in no time<br />

aan boord. Wij volgen lopend.<br />

Voor de absurde prijs van vijf dollar per persoon mogen buitenlanders<br />

ook de oversteek maken. Volgens Luc zit daar ook de toegang tot het<br />

kustgebied in.<br />

Waarom we trouwens per se om acht uur <strong>hier</strong> moesten zijn begrijp ik niet,<br />

want er varen twee van die ferries en de overtocht duurt amper tien minuten,<br />

dus je moet hooguit een kwartiertje op de volgende boot wachten.<br />

Bovendien is het weer nog steeds slecht en in alle gidsen staat dat er in<br />

Chaung Tha zonder zon helemaal niks te doen is.<br />

De bananen-en-koekverkoopsters doen tijdens de overtocht goede zaken<br />

aan boord. De cheroot-en-kauwgomverkopers staan er daarentegen een<br />

beetje treurig bij. Een van die jongens draagt een petje dat ooit vuurrood<br />

was en waar iets in het Birmees op geborduurd is. In een eerste opwelling<br />

230


wil ik een petjesruil voorstellen, maar bij nader inzien is zijn petje wel heel<br />

erg goor en versleten, en zie ik er toch maar van af.<br />

Vanaf de overkant is het nog zo’n twee uur rijden naar de kust door<br />

dichtbeboste heuvels. In die tijd wordt het droog en net voor we Chaung<br />

Tha bereiken komt er zelfs een flauw zonnetje door de wolken.<br />

Het hotel ligt echt aan het strand. De leuke bungalowtjes staan op hooguit<br />

vijftig meter van de aanrollende golven, en er staan van die cliché, bountyachtige,<br />

beetje kromme palmen langs het schitterende, van overige<br />

badgasten verschoonde zandstrand. Wat kan een mens nog meer wensen?<br />

Een beetje zon misschien, een hogere temperatuur en wat minder wind.<br />

Wat die zon betreft worden we niet veel later redelijk bediend en de<br />

temperatuur schiet ook meteen de hoogte in. Het is zelfs weer om te gaan<br />

zwemmen, of toch in ieder geval het water in te gaan, want van zwemmen<br />

komt niet veel.<br />

Je moet een heel eind de oceaan in om tot je middel nat te worden en vlak<br />

daarna begint de metershoge branding, die je meteen weer richting strand<br />

spoelt. Eenmaal door de branding staat er een sterke stroming die je de Golf<br />

van Bengalen in sleurt en waarin je behoorlijk je best moet doen om de<br />

branding weer te bereiken. Maar het werkt wel verfrissend.<br />

Voor de lunch lopen we met de vier mannen naar het dorp, dat een<br />

kwartiertje verderop ligt. Onderweg komen we langs een handvol lege<br />

restaurantjes waar ze opveren als ze ons aan zien komen. Maar wij willen<br />

gaan kijken wat er in het dorp allemaal te doen is, dus ze hebben pech. Als<br />

we er bijna zijn, komen we nog langs een soort discootje waar de barman<br />

bij gebrek aan klandizie maar aan een solo karaoke-optreden begonnen is.<br />

Het dorpje bestaat uit precies zes straatjes, die vol staan met kraampjes en<br />

waar het ene restaurantje naast het andere zit. Wel een beetje overkill voor<br />

die tien toeristen die er rondlopen.<br />

We strijken neer op het terrasje van een van de eettentjes, maar we zitten<br />

nog geen tien tellen als er grote druppels beginnen te vallen. We verkassen<br />

naar binnen en hebben daar een goed zicht op de hoosbui die vervolgens<br />

overkomt.<br />

Na de regen en de lunch is er weer een klein beetje zonneschijn en we<br />

gaan via het strand terug naar het hotel. Daar ligt ook de grootste attractie<br />

van Chaung Tha bij slecht weer: de rotspagode. Er staat een klein prieeltje<br />

op een paar rotsen die op het strand liggen; ik krijg het er niet warmer van.<br />

Het schitterende strand is meer dan een kilometer lang en ondanks dat er<br />

een stuk of vijf hotels aan liggen, komen we amper een kop tegen. Het<br />

231


maakt allemaal een beetje een troosteloze indruk bij dit sombere weer. Op<br />

het laatste stuk van de strandwandeling begint het weer lichtjes te regenen.<br />

Rond halfdrie zijn we terug bij onze bungalowtjes, en ik wil me met mijn<br />

boek op de veranda installeren. Maar het komt nu weer met bakken uit de<br />

lucht en ook op de veranda spettert het van alle kanten. Dan maar even gaan<br />

liggen.<br />

Het is bijna zes uur als ik wakker word. De lucht is helemaal opgeklaard.<br />

Alleen aan de horizon is er nog een band stapelwolken te zien en de zon<br />

maakt zich op om daarachter te verdwijnen. Het is een fraaie zonsondergang.<br />

Het strand is leeg, er draaft alleen een paard met ruiter langs de<br />

vloedlijn. De wolken lijken op het water te drijven en de lucht achter die<br />

grijze wolken wordt door de reeds verdwenen zon steeds donkerder geel<br />

gekleurd.<br />

En dan is het alweer tijd om te gaan eten. Dezelfde weg heen, een ander<br />

restaurantje en weer over de weg terug.<br />

Ik loop nog even het strand op om naar de sterren te kijken, en ontwaar<br />

een donkere schim. Als ik dichterbij kom, zie ik dat het Carla is en ga bij<br />

haar zitten. We praten wat, genieten van de rust die mooi verdiept wordt<br />

door het geraas van de aanrollende golven en kijken ondertussen naar de<br />

sterren, maar kunnen er weinig thuisbrengen.<br />

Het wordt tijd om te gaan slapen. Voor het eerst onder een klamboe deze<br />

vakantie.<br />

232


dag 25<br />

Even helemaal niks<br />

Nog een dag Chaung Tha. En hoewel het gisteravond de goede kant op<br />

leek te gaan met het weer, is het vanochtend weer helemaal niks. Zwaar<br />

bewolkt, heel af en toe een flauw zonnetje en het is aan de frisse kant. Er<br />

schijnt een orkaan te liggen in de Golf van Bengalen en daardoor is het weer<br />

dus al een paar dagen compleet van slag. Eigenlijk een mooie gelegenheid<br />

om aan een van mijn favoriete hobby’s toe te geven: uitslapen.<br />

Daar komt op zo’n reis zelden iets van. De helft van de dagen moet je<br />

vroeg op, omdat we weer op verplaatsing gaan, en de andere helft van de<br />

dagen wil je vroeg op, om zoveel mogelijk te zien van de plek waar je bent.<br />

Vandaag blijven we <strong>hier</strong> en ik heb het <strong>hier</strong> al wel gezien, dus de<br />

uitgesproken gelegenheid. Maar helaas, mijn bed is aan de kleine kant en<br />

ligt voor geen meter, dus om halftien toch maar opgestaan en tot de lunch<br />

zitten lezen op de veranda.<br />

We hebben geen zin om weer helemaal naar het dorp te lopen voor de<br />

lunch, dus we gaan een van de uitbaters langs de weg, die we gisteren al<br />

twee keer teleurstelden, verblijden met een bezoek.<br />

Rien heeft nog steeds zijn eetlust niet terug en laat dat bij elke maaltijd<br />

duidelijk merken en dat begint me knap te irriteren. Dit keer bestelt hij fried<br />

noodles. Die hebben ze niet. De Hot and Sour Soup die hij uit armoe dan<br />

maar bestelt, smaakt hem niet. Het is zo langzamerhand echt een feest om<br />

met hem te gaan eten.<br />

Na de lunch maar weer wat gaan lezen en ik heb zowaar mijn boek uit.<br />

Dat lukt me eigenlijk nooit op vakantie. Misschien komt het omdat ik dit<br />

keer eens een boek van bescheidener formaat had meegenomen. Scheelt ook<br />

lekker in gewicht.<br />

De enige badgasten die zich te water wagen, is een groep van acht<br />

Birmese tieners. Jongens en meisjes, die met een paar autobinnenbanden de<br />

grootste lol hebben in het water. Het zal wel personeel zijn van een van de<br />

233


hotels, dat een paar uur vrij heeft omdat er toch niks te doen is. Ze gedragen<br />

zich net zoals zo’n groep tieners bij ons zou doen: stoere jongens en<br />

giechelende meiden. Het enige verschil is dat ze geen speciale badkleding<br />

dragen, ze gaan gewoon geheel gekleed het water in.<br />

Straks gaan we weer eten.<br />

Ik heb er eigenlijk niet veel zin in, en ook geen honger, maar je moet toch<br />

wat.<br />

We nemen weer een restaurantje niet al te ver van het hotel. Rien krijgt<br />

eindelijk zijn fried noodles en het smaakt nog ook.<br />

Onder het eten krijgen we het over Maarten en Toos en dat die blij zullen<br />

zijn als ze over drie dagen eindelijk naar huis mogen. Wat ik niet wist, is dat<br />

ze al in Mandalay hebben geprobeerd om een vlucht naar huis te regelen,<br />

maar dat dat niet gelukt is. En dat ze hebben overwogen om samen met Ria<br />

en Peter terug naar huis te gaan. Ik wist niet dat ze het zo erg met ze gesteld<br />

was. Achteraf gezien hebben ze zich dan nog geeneens zo beroerd gedragen<br />

voor mensen die blijkbaar al weken met de pest in hun lijf rondlopen.<br />

Om halftien maar weer gaan slapen.<br />

De reisgidsen hebben gelijk. Als het weer tegenvalt in Chaung Tha, is er<br />

echt geen ruk te doen. Een dag <strong>hier</strong> was voor mij genoeg geweest.<br />

Morgen nog een laatste busdag, terug naar waar het bijna vier weken<br />

geleden allemaal begon: Yangon.<br />

234


dag 26<br />

De laatste busrit<br />

Vandaag dus de laatste busrit en ook de laatste keer vroeg opstaan. Deze<br />

keer vertrekken we om zeven uur. Het regent nog steeds en daar begin ik nu<br />

toch wel een beetje op uitgekeken te raken.<br />

De groep die Luc een paar maanden geleden door Myanmar heeft geleid,<br />

heeft vier weken lang elke dag regen gehad. Prettige reis! Maar je kunt dan<br />

thuis wel zeggen dat je de regentijd hebt meegemaakt.<br />

We gaan weer terug naar de ferry en Myo Kyi rijdt een stuk voorzichtiger<br />

dan de eerste dagen. Meerdere lokale bussen, die er veel slechter uitzien dan<br />

ons vervoermiddel en stuk voor stuk tjokvol zitten, halen ons in. Luc wordt<br />

weer eens pissig, want die zullen dus allemaal voor ons de oversteek maken<br />

en er passen niet al te veel van die grote bussen tegelijk op de pont. Het is<br />

daarom niet denkbeeldig dat we straks een tijd moeten wachten voordat we<br />

aan de beurt zijn.<br />

Als we bij de ferry aankomen, zien we hem net wegvaren met de grote<br />

bussen aan boord. Er vaart er maar één vandaag, dus dat wordt een<br />

halfuurtje wachten.<br />

Aan de andere kant van de rivier is het weer droog, maar nog wel zwaar<br />

bewolkt en drukkend warm. Voor het laatste zakje coffeemix stoppen we bij<br />

een tentje langs de weg. Toos en Maarten vinden het er te smerig en gaan<br />

naar het tentje aan de overkant van de straat. Het ziet er inderdaad niet<br />

overdreven fris uit. In de glazen zit een dikke laag aanslag, die je je doet<br />

afvragen of ze vroeger wel doorzichtig waren. Van de meeste kopjes is de<br />

bodem waarschijnlijk al jaren niet meer gezien, en de lage houten tafeltjes<br />

en plastic stoeltjes zitten nog onder de opgespatte modder van een plensbui.<br />

Een kwartiertje na de koffiestop begeeft de airco in de bus het, en de<br />

temperatuur loopt vlotjes op. Door al die regen is het stof helemaal uit de<br />

lucht en kunnen we redelijk ongestraft de ramen van de bus wat<br />

openschuiven ter verkoeling.<br />

235


We rijden weer een heel stuk terug richting Pathein, terwijl er toch een<br />

andere, kortere route naar Yangon op de kaart staat. Luc begint lichtelijk<br />

gefrustreerd te raken, en ik kan hem wel een beetje begrijpen. Alle lange<br />

busritten zijn langer uitgevallen dan vermeld in het boekwerkje met info en<br />

tips dat we aan het begin van de reis van hem gekregen hebben. En daar is<br />

regelmatig over gemopperd, al was dat vaak met een ludieke ondertoon.<br />

Vandaag zou hij dat natuurlijk graag anders zien, maar we hebben bij de<br />

ferry al tijd verloren en nu rijden we ook nog een stuk om, dus dat we<br />

vandaag volgens het boekje aan het eind van de middag in Yangon zijn,<br />

mogen we wel op ons buik schrijven.<br />

Waarom Myo Kyi voor deze weg heeft gekozen, zal altijd een mysterie<br />

blijven. Een gok is het wel, want we rijden zelfs Pathein voorbij en een<br />

stukje verder moeten we wachten bij wegwerkzaamheden. En die plek komt<br />

verdacht bekend voor. Het is dezelfde plek als waar we drie dagen geleden<br />

ons hachelijke avontuur beleefden. De weg is nog steeds niet verhard, maar<br />

is lang zo blubberig niet als de vorige keer en het oponthoud blijft beperkt<br />

tot een paar minuten. Het bruggetje waar het toen bijna mis ging, is<br />

ondertussen gesloopt en heeft plaats gemaakt voor dijk.<br />

Een halfuur later verlaten we eindelijk de bekende weg richting Pyay en<br />

nemen we de afslag Yangon.<br />

Die weg heeft opmerkelijk weinig kuilen, maar dat wordt volledig<br />

gecompenseerd door de overvloed aan hobbels. Met de zachte vering van de<br />

bus betekent dit, dat die al na een paar opeenvolgende hobbels onbeheersbaar<br />

gaat stuiteren. Zodat Myo Kyi iedere keer van het gas af moet om de<br />

bus weer onder controle te krijgen. Hij probeert het ook een keer door gas<br />

bij te geven, maar dat is duidelijk niet de juiste techniek, want nu komen de<br />

achterwielen echt los van de grond en vliegen de tassen op de achterbank<br />

bijna tegen het dak aan.<br />

We lunchen in Kyaunggon. Op de kaart is dat een behoorlijke plaats, in<br />

werkelijkheid zijn het een paar huisjes langs een dijk. We stoppen bij een<br />

restaurant dat er zeer redelijk uitziet, maar er komen meteen mensen naar<br />

buiten rennen om te zeggen dat er een ‘wedding wedding’ aan de gang is en<br />

dus geen plaats voor ons. Toevallig zit er recht tegenover nog één en gaan<br />

we daar onze honger stillen. We kunnen weer kiezen uit fried noodles en<br />

fried rice.<br />

We zitten aan een tafel naast de keuken, waarin precies genoeg plaats is<br />

voor twee op houtskool gestookte vuurpitten en een kok. Op elke vuurpit<br />

staat een wok, waarin naarstig wordt rondgeschept.<br />

Bob vraagt om een Coca Cola, de meisjes begrijpen hem niet en halen er<br />

iemand bij die meer Engels spreekt, namelijk: ‘Yes sir, what you won?’ Op<br />

236


het antwoord Coca Cola zegt hij: ‘follow me.’ En Bob wordt meegenomen<br />

naar het straatje naast het restaurant en komt een minuut later met een brede<br />

grijns terug. De beste man had begrepen dat hij naar het toilet moest.<br />

Eerst komt de fried rice op tafel. Elly en Carla hebben dat besteld en de<br />

rest van de tafel fried noodles. Als ze het derde bord fried rice bij ons op<br />

tafel zetten, zeggen we dat dat voor de andere tafel bestemd is, en dat<br />

zeggen we ook bij het vierde, vijfde en zesde portie rice. Daarna hebben ze<br />

het door.<br />

Bij de fried rice schijnt ook een kommetje ‘vermicelli soup’ te horen. Elly<br />

en Carla krijgen zo’n kommetje voorgeschoteld, maar twijfelen of dat echt<br />

voor hun is, want ze hebben het niet besteld. Elly vraagt aan de man die<br />

Coca Cola en toiletten door elkaar haalt, of de soep echt bij de rijst hoort.<br />

Daar begrijpt hij natuurlijk helemaal niks van, en de kans dat ze hem dat<br />

binnen afzienbare tijd wél duidelijk kan maken is nihil. Dus we grijpen<br />

kordaat in en geven haar de opdracht om gewoon te gaan eten en geen<br />

lastige vragen te stellen.<br />

Het toiletbezoek is een hele belevenis. Je wordt onder escorte afgevoerd<br />

naar een huis een meter of dertig verderop. Binnen moet je je eerst een weg<br />

tussen de rondscharrelende varkentjes door zien te banen, dan passeer je een<br />

oude man die al liggend op een rieten matje met zijn voet een hangdoek met<br />

baby heen en weer wiegt en uiteindelijk wijst je escorte naar een plastic<br />

gordijntje. Daarachter is het toilet. Het is gewoon een gat in de krakende<br />

vloer, waardoor je de prestaties van je voorgangers een paar meter lager nog<br />

kunt bewonderen.<br />

Als we ons weer melden bij de bus, wordt daar druk aan gesleuteld door<br />

Myo Kyi, San Yee en nog drie inderhaast opgetrommelde monteurs. De<br />

koeling doet het niet meer. Wij denken natuurlijk louter aan onszelf en<br />

zeggen dat ze de airco niet hoeven te maken, dat we de ramen wel een<br />

beetje open zullen zetten. Het sleutelen wordt prompt onderbroken, maar<br />

enkel om ons een korte meewarige blik te gunnen en uit te leggen dat de<br />

koeling van de motor het begeven heeft. Dat is andere koek, want dan kom<br />

je niet ver onder deze temperaturen. En aangezien van onze snelheid ook<br />

weinig verkoelende rijwind valt te verwachten, laten we ze verder rustig<br />

hun gang gaan.<br />

Van een afstandje slaan we de reparatiewerkzaamheden gade en lopen<br />

wat heen en weer om de tijd te doden. En dat trekt veel bekijks. Binnen een<br />

paar minuten hebben zeker dertig dorpelingen zich op de reling van de brug<br />

geïnstalleerd en zitten ons druk overleggend te bekijken. Twee meisjes die<br />

zo achteloos mogelijk op een tafel leunen die naast de bus staat, schieten om<br />

237


de paar tellen in de lach. Het zullen die witte, harige benen wel weer zijn<br />

die voor de nodige onrust zorgen.<br />

Ik loop de brug op, nagestaard en vriendelijk toegelachen door de rijen<br />

toeschouwers, en ga aan het eind van de rij staan om een fotootje te nemen,<br />

eigenlijk in de hoop door een paar mensen uit de meute aangesproken te<br />

worden. Maar het blijft bij het bekende ‘hello, where you from?’.<br />

In elk ander land zou er allang iemand naar je toegekomen zijn om te<br />

vragen hoeveel kinderen je hebt en wat je verdient. Maar in de bijna vier<br />

weken in Myanmar heb ik dat nog niet meegemaakt. Komt dat nou omdat<br />

ze geen Engels spreken, of durven ze niet omdat contact met buitenlanders<br />

vervelende gevolgen kan hebben, of zijn ze van nature een stuk<br />

terughoudender?<br />

Vanaf de brug heb je trouwens een fantastisch rimboe-uitzicht. Een<br />

bruinig riviertje met tegen de modderige oevers een paar ranke kano’s,<br />

vissers en spelende kinderen. Op de oevers houten huizen op de<br />

onvermijdelijke palen, tegen een decor van wuivende palmen en bananenbomen,<br />

dat allemaal ook nog eens weerspiegeld wordt in het rimpelige<br />

wateroppervlak. Als de lucht niet zo saai grijs zou zijn geweest, had dit<br />

plaatje zo uit een vakantiefolder kunnen komen.<br />

Een halfuur later lijkt de ventilator, middels onder andere een paar stukjes<br />

draad, weer voldoende gerepareerd te zijn om onze weg te kunnen<br />

vervolgen. De drie plaatselijke monteurs die zich zeker drie kwartier in het<br />

zweet hebben gewerkt, krijgen gezamenlijk 1000 kyat en zijn daar zichtbaar<br />

238


mee in hun sas. Myo Kyi en San Yee hebben geen tijd gehad om te eten, en<br />

krijgen hun fried noodles mee in een plastic zakje.<br />

Kyaunggon ligt nog maar een paar mijl achter ons als Myo Kyi weer<br />

langs de kant van de weg stopt, maar het blijkt gelukkig een reguliere<br />

tankstop te zijn.<br />

Het is dan kwart over drie en nog 40 mijl naar Yangon. Niet veel later<br />

steken we de grote tolbrug over de Ayeyarwady over. Luc zegt dat het nu<br />

nog twee uur is naar Yangon. De weg is al een hele tijd zeer behoorlijk, dus<br />

dat lijkt wat aan de lange kant. Maar voorbij de brug wordt de weg weer<br />

dramatisch slecht en zal pas zeven mijl voor Yangon, waar de tolweg weer<br />

begint, beter worden.<br />

Even na vijven bereiken we de buitenwijken van Yangon. We komen de<br />

stad binnen via een industrieterrein, waar op dat moment de fabrieken<br />

leegstromen. Een heuse avondspits is het gevolg. De busjes en pick-ups die<br />

de arbeiders naar de stad brengen, zitten nog voller dan ik tot nu toe gezien<br />

heb. Zeker veertig man in, op en aan een busje waar wij het met zijn<br />

veertienen al krap in vonden.<br />

De aanblik van de Shwedagon Paya, die zich weer trots op zijn heuvel,<br />

badend in het licht, van zijn beste kant laat zien, geeft iets van een<br />

thuiskomgevoel. Maar tegelijkertijd ook het besef dat het er bijna op zit.<br />

Bij het volgende kruispunt, zo ongeveer het drukste van heel Yangon,<br />

slaat de motor af en er zit totaal geen leven meer in de accu. Maar we<br />

hebben geluk. We staan op een helling en op het kruispunt staat een agent<br />

het verkeer te regelen. San Yee springt de bus uit, rent naar de agent, begint<br />

op hem in te praten en na een tijdje krijgt hij hem met een verveelde blik<br />

mee terug naar de bus. De agent heeft de schone taak gekregen om de weg<br />

achter de bus vrij te maken en als dat gebeurd is, laat Myo Kyi de bus<br />

achteruit rollen en bij de derde startpoging slaat de motor weer aan.<br />

De laatste paar kilometer naar het hotel, haalt Myo Kyi alles uit de kast<br />

om niet meer te hoeven stoppen en zonder verdere problemen arriveren we<br />

om even over zessen bij ons vertrouwde hotel. We nemen afscheid van Myo<br />

Kyi en San Yee, die nog vrolijker is gaan lachen, want hij krijgt voor de<br />

tweede keer een grote fooi.<br />

Onze kamer heeft een tweepersoonsbed en hoewel we het al bijna vier<br />

weken prima met elkaar kunnen vinden, hebben Dick en ik nog steeds niet<br />

de behoefte om samen het bed in te duiken. In de kamer tegenover ons<br />

zitten Toos en Maarten, en die hebben wel twee aparte bedden. We vragen<br />

of ze van kamer willen ruilen. Ik hoor Toos zeggen: ‘Liever niet’ en nog<br />

iets dat ik niet kan verstaan, maar dan gaan ze toch gemakkelijk overstag en<br />

steken we gelijktijdig over.<br />

239


De mannen hebben om zeven uur afgesproken om te gaan eten. Op weg<br />

naar het hotel had Rien een MacBurger gezien en met nog steeds de buik<br />

vol van de overbekende spijzen, wil hij daarheen. We lopen met hem mee<br />

om te kijken wat ze er hebben, maar het kan ons niet bekoren. We verkiezen<br />

de authentieke keuken boven deze Birmese fastfoodvariant en laten hem<br />

alleen achter.<br />

We willen weer naar het restaurant waar we de eerste avond gegeten<br />

hebben, maar stuiten onderweg op een andere gelegenheid, die er ook heel<br />

aanlokkelijk uitziet. Het eten is er goed, de tapbiertjes lekker koud en we<br />

kunnen ons onmogelijk voorstellen dat Rien het beter heeft getroffen.<br />

Na een tijdje begint er zelfs een bandje te spelen, met drie verleidelijk<br />

uitgedoste zangeressen, die om beurten een liedje mogen zingen.<br />

Songfestivalwinnaressen zitten er niet tussen. Het personeel is ook niet echt<br />

onder de indruk en zet doodleuk een groot televisiescherm aan, waarvan het<br />

geluid bijna dat van de zangeressen overstemt. Op het scherm kunnen we de<br />

Champions League wedstrijd Basel – Manchester United volgen, van<br />

gisteravond waarschijnlijk, en Ruud van Nistelrooy scoort weer twee keer.<br />

Als het bandje op een gegeven moment Mississippi van Pussycat gaat<br />

spelen, vinden we het hoogtijd om op te stappen.<br />

Op weg terug naar het hotel komen we Bob, Lucy en de dames tegen.<br />

Bob, die vandaag weer voorin zat, doet verslag van wat er zich daar<br />

allemaal heeft afgespeeld onderweg. De reparatie van de ventilator in<br />

Kyaunggon bleek toch niet afdoende te zijn geweest. San Yee heeft grote<br />

stukken van de weg twee losse draadeinden tegen elkaar zitten houden, om<br />

zodoende de fan draaiende te houden. Daarbij sprongen eerst alleen de<br />

vonken ervan af, later kwam er rook bij en uiteindelijk brandde het zaakje<br />

door, zodat we het laatste stuk zonder koeling hebben gereden. Verder was<br />

onderweg het klokje al uitgevallen, gevolgd door de dashboardverlichting<br />

en in de radio zat ook geen muziek meer. Dat we Yangon nog gehaald<br />

hebben is dus eigenlijk een klein wonder, en het had ook geen tien mijl<br />

verder moeten zijn.<br />

240


dag 27<br />

De laatste dag<br />

Aan het eind van de trip zijn we dus weer terug waar we begonnen:<br />

Yangon. En we mogen weer doen en laten waar we zin in hebben vandaag.<br />

Zo’n laatste dag biedt natuurlijk de uitgelezen gelegenheid om op<br />

souvenirjacht te gaan en de laatste kyats uit te geven. En dat wordt dan ook<br />

het doel voor in ieder geval de ochtend. We gaan weer met de mannen op<br />

stap en we zien wel hoelang we het shoppen volhouden. Vanmiddag wil ik<br />

misschien nog een keer naar de Shwedagon, het is alleen nog steeds<br />

regenachtig en ik ben bang dat dan de pracht, praal en sereniteit voor een<br />

groot deel overschaduwd zullen worden door het troosteloze weer.<br />

We gaan eerst naar de Bogyoke Aung San markt op een minuut of tien<br />

lopen van het hotel. Het is een markt voor de betergestelde Birmees en de<br />

toerist, en hij is grotendeels overdekt. Wat goed uitkomt, want het is weer<br />

gaan regenen. Grote delen van de markt zijn gereserveerd voor sieraden en<br />

edelstenen, die we snel voorbij lopen. Verder veel, enorm veel longyi’s,<br />

lakwerkspul en bamboevlechtwerk. En kraampjes met toeristische T-shirts<br />

waar Dick en Rien hun slag slaan. Ik zie ook wel een paar aardige, maar die<br />

hebben ze natuurlijk niet in mijn maat.<br />

Bij een bamboekraam hebben ze ook de echte chinlon-hooghoudballen,<br />

dus niet van die plastic surrogaat. Zo wil ik er wel eentje hebben en neem<br />

me voor om er niet meer dan 1000 kyat voor te betalen. Als ik vraag ‘how<br />

much’, antwoordt de man ‘two hundred kyat’. Dat is wel heel erg weinig, en<br />

ik vermoed dat hij ‘two thousand’ bedoelt. Dus ik vraag voor de zekerheid<br />

nog eens ‘two hundred?’ en hij knikt instemmend. Ik vis een biljetje van<br />

200 kyat uit mijn broekzak en geef hem dat aarzelend, ervan overtuigd dat<br />

hij nu wel anders zal gaan piepen. Maar hij pakt het zonder meer aan, en<br />

overhandigt me mijn chinlonbal. Na bijna een maand blijft dit land me nog<br />

steeds verbazen.<br />

241


In een van de winkeltjes aan de rand van de markt ontwaar ik plotseling<br />

een paar vlaggen van Myanmar. Tijdens mijn vorige vakantie had ik voor<br />

mezelf de traditie ingesteld, om van elk land dat ik bezoek een vlag mee te<br />

nemen als souvenir. Alleen had ik <strong>hier</strong> nog nergens vlaggen te koop gezien<br />

en had me er al bij neergelegd dat de traditie na één keer roemloos zou<br />

sneuvelen.<br />

Ineens is er dus weer hoop. Maar niet te vroeg gejuicht, want het vrouwtje<br />

van de winkel wil niet echt meewerken. Je ziet haar denken: ‘wat moet die<br />

toerist met een vlag van Myanmar?’ Ik begin me af te vragen of ze me die<br />

vlag eigenlijk wel mag verkopen, maar dan pakt ze toch een paar<br />

verschillende formaten van de plank, en spreidt ze uit op de toonbank.<br />

De vlag is rood en heeft in de linkerbovenhoek een blauw vlak, met<br />

daarop in het wit een rijstplant op een tandwiel en daaromheen veertien<br />

sterren.<br />

Ik kies de tussenmaat en uit de manier waarop ze de prijs noemt, valt wel<br />

af te leiden dat er van afdingen geen sprake kan zijn.<br />

Na nog een Star Cola in de etenshoek van de markt, gaan we een beetje<br />

zwerven over de straten van Yangon, en komen daarbij langs de Theingyi<br />

Zei, de grootste en meer alledaagse markt van de stad.<br />

Op de vorige markt kwam je al bijna om in de longyi’s, <strong>hier</strong> wordt dat<br />

nog met gemak overtroffen. En dat valt op zijn beurt weer compleet in het<br />

niet bij het aantal teenslippers dat er ligt opgestapeld. Het moeten er<br />

honderdduizenden zijn. In alle smalle paadjes kom je om de paar meter een<br />

teenslipperstalletje tegen waar ze van de grond tot aan het plafond in alle<br />

kleuren, maten en motieven liggen opgestapeld. En op de tweede verdieping<br />

van de enorme markt is het precies hetzelfde liedje.<br />

We vatten het plan op om bij de rivier te gaan kijken, en op weg daarheen<br />

steken we via een voetgangersbrug de Mahabandoola Lan over, een van de<br />

drukkere straten in het centrum met aan het eind de Sula Paya. Ik kan me<br />

nog goed herinneren dat ik aan het begin van de reis Yangon een rustige<br />

stad vond, maar na bijna vier weken toeren door het verraderlijk kalme<br />

Myanmar, doet de stad nu een stuk hectischer aan.<br />

Van de rivier vangen we trouwens niet veel meer dan een glimp op, want<br />

langs de kade liggen louter fabrieksterreinen met hoge gesloten hekken er<br />

voor.<br />

We zijn ondertussen in de buurt van het, zeker voor Birmese begrippen,<br />

waanzinnig luxe Strand Hotel, dat volgens de Lonely Planet een van de<br />

beste keukens van de stad heeft. En we hebben het plan opgevat om daar te<br />

242


gaan lunchen. Maar als we zien dat de simpelste sandwich al twaalf dollar<br />

kost, staan we snel weer buiten.<br />

Dan maar naar de Anawratha Lan, waar veel Indiase eettentjes zitten.<br />

Onverwachts stuiten we nog op zo’n blauwe mini-Mazda-taxi, want die zie<br />

je <strong>hier</strong> niet zoveel. En aangezien het een aardig stukje lopen is, zouden we<br />

op de valreep toch nog een ritje in zo’n Dinky Toy kunnen maken. Maar de<br />

chauffeur is helaas nergens te bekennen.<br />

Op goed geluk lopen we een van de restaurantjes op de Anawratha Lan<br />

binnen. Rien bestelt weer eens iets wat ze niet blijken te hebben. Het zit<br />

hem ook niet mee. En hij stort zich gedesillusioneerd op de sandwiches, die<br />

in folie verpakt al een paar dagen op tafel staan. Ik geloof niet dat hij het erg<br />

vindt, dat we morgen naar huis gaan.<br />

Na de lunch lopen we op het gemak terug naar het hotel. Het weer is<br />

onveranderd aan de trieste kant, dus het bezoek aan de Shwedagon Paya<br />

schrap ik maar. Ik sta op het punt om nog een keer naar de Theingyi Zei te<br />

gaan om een goedkope ‘copy watch’ op de kop te tikken, als er een zware<br />

onweersbui losbarst. Dus ga ik maar wat aan in mijn dagboekje schrijven,<br />

want ik lig alweer een paar dagen achter. Het wordt ook niet meer droog.<br />

’s Avonds gaan we voor het afscheidsdiner met de hele groep naar een<br />

chique restaurant gelegen in het Kandawgyi meer. Voor vijf dollar heb je<br />

daar een lopend buffet, met muziek en entertainment.<br />

Bij het kopen van het kaartje ontstaat er wat commotie in de rij voor me.<br />

Ik hoor iemand verontwaardigd zeggen: ‘Je mag wel wat vrolijker kijken als<br />

we je geld geven’, tegen de jongen die de vijf dollar omruilt voor kaartjes.<br />

Hij kijkt er inderdaad akelig nors bij, maar dat zij zelf zijn houding<br />

veroorzaken hebben ze geeneens door. Ze geven hem het geld met links en<br />

na vier weken Myanmar weten ze nog steeds niet dat dat <strong>hier</strong> een belediging<br />

is. En daar zitten toch ook personen bij die altijd roepen dat ze zo begaan<br />

zijn met het lot van deze mensen. Dat je dan niet de moeite neemt om je de<br />

meest elementaire gebruiken van het land toe te eigenen, getuigt in mijn<br />

ogen van een gebrek aan respect en daar kan ik niet bij, en ook niet tegen.<br />

Als ik hem het geld wel met rechts en de onderarm met links ondersteund<br />

geef, fleurt hij helemaal op en neemt het met beide handen, een brede grijns<br />

en een knikje aan. Het leven kan soms toch zo simpel en mooi zijn.<br />

Het buffet is heel goed, alleen wat aan de lauwe kant, maar dat is <strong>hier</strong> nou<br />

eenmaal eerder regel dan uitzondering.<br />

Maarten houdt ter afsluiting een mooi dankwoordje namens de groep<br />

richting Luc en overhandigt hem de gebruikelijke envelop met inhoud. Ook<br />

de reisbegeleiders moeten het voor een deel van de fooien hebben, want hun<br />

salaris is bepaald geen vetpot. Linde heeft nog een tekstje in het Nederlands<br />

243


voorbereid, en op zijn beurt bedankt Luc de groep voor de makkelijke<br />

opstelling ook tijdens de mindere momenten van de reis.<br />

In het hotel hebben Dick, Lei en ik nog zin in een laatste Myanmar Beer,<br />

maar daar hebben ze er nog maar eentje van en die gunnen we aan onze<br />

grootste bierliefhebber: Lei. Dick en ik nemen uit bittere noodzaak dan<br />

maar wat sterkers.<br />

Maartje, Carla en Elly komen er ook nog bijzitten. Het gesprek draait zo<br />

goed als onvermijdbaar uit op een evaluatie van de reis, en de vraag wat de<br />

hoogtepunten waren. Grappig genoeg heeft iedereen eigenlijk iets anders.<br />

Voor Lei was het de Shwemawdaw Paya in Bago vanwege de ingetogen<br />

sfeer, voor Elly was het haar bezoek aan het weeshuis in Taunggyi, voor<br />

Carla de trekking bij Kalaw, en voor mij het eenvoudige leven op het<br />

platteland met zijn rustieke sfeer, de ossenwagens, de huizen op palen en de<br />

immer aanwezige witte of gouden zedi.<br />

244


dag 28<br />

Vaarwel Myanmar<br />

In de loop van de middag vliegen we terug naar huis, en hebben dus nog<br />

heel de ochtend om zoet te brengen. Het komt weer met bakken uit de<br />

hemel, waardoor de animo om de stad in te gaan ver te zoeken is. En omdat<br />

ik toch niks beters te doen heb, ga ik maar ontbijten.<br />

Tegen elf uur wordt het wat droger en ga ik alsnog op pad voor die copy<br />

watch. Langs de straat bij de Theingyi Zei zit om de vijfentwintig meter wel<br />

een stalletje met horloges. Bij de verkoper die er het sympathiekst uitziet ga<br />

ik mijn slag slaan. Hij heeft Seiko’s, Citizens en Omega’s en het lijken er<br />

heel erg veel, maar als je wat beter kijkt, heeft hij er gewoon dertig van elk<br />

type op zijn bord hangen. Ik zoek een ‘echte’ Seiko uit, met datum en<br />

dagaanduiding in zowel Engels als Spaans, inclusief batterij. Hij vraagt er<br />

4000 kyat voor en omdat ik toch van mijn geld af moet, ding ik niet af. Hij<br />

pakt het geld wat verbaasd aan, en ruikt meteen kansen om snel goudgeld te<br />

verdienen. Hij begint me allerlei andere horloges te laten zien, voor mijn<br />

vrouw, mijn vriendin, mijn kinderen, noem maar op, hij heeft er wel een<br />

voor ze. Ik probeer hem ervan te overtuigen dat ik het bij één horloge laat,<br />

maar dat maakt geen indruk. Pas als ik de magische woorden ‘only one’<br />

spreek, staakt hij onmiddellijk zijn pogingen en wenst me veel geluk.<br />

Nog anderhalf uur en dan zit het er weer op. Het is zowaar droog, en ik ga<br />

op een bankje zitten onder een uitlekkende boom. Nog een keer alle<br />

indrukken in je opnemen en ondertussen hopen dat er iemand naast je op het<br />

bankje komt zitten, om een praatje te maken. Iedereen die langsloopt, en dat<br />

zijn er heel veel, groet weer hartelijk en met een brede lach. Maar niemand<br />

die op het bankje plaatsneemt.<br />

Ondertussen is het toch weer gaan regenen en ik loop naar de overdekte<br />

Bogyoke markt die <strong>hier</strong> vlakbij is. Maar die blijkt gesloten te zijn. Het is<br />

weer een nationale feestdag.<br />

De markt ligt aan een drukke straat en het verkeer rijdt rakelings langs je<br />

heen. Aan het begin van de markt staat er een hek open, en ik ga binnen de<br />

245


hekken lopen om niet op het verkeer te hoeven letten. Helaas zijn de hekken<br />

aan het eind van de markt gesloten en moet ik weer helemaal terug.<br />

Ik ben doorweekt tegen de tijd dat ik weer terug ben bij het hotel. Ik<br />

douche me nog snel even, trek droge kleren aan en pak mijn tas in.<br />

Om twee uur verzamelen we ons voor het vertrek richting vliegveld. In de<br />

lobby staat een dame van de plaatselijke reisagent klaar, die onze<br />

paspoorten en tickets wil hebben. Dan gaat zij daarmee zovast naar het<br />

vliegveld voor een pre-check in, zodat alles straks snel zal verlopen. Met de<br />

ervaringen van zulke goede wil bij onze aankomst op hetzelfde vliegveld<br />

nog redelijk vers in het geheugen, voelt niemand <strong>hier</strong> iets voor en ze druipt<br />

teleurgesteld af. Toch krijgen we nog wel een T-shirt van de reisagent als<br />

cadeautje.<br />

De rit naar het vliegveld geeft een mooie gelegenheid om alles nog eens<br />

te overdenken. Was het eigenlijk wel zo verstandig om naar Birma op<br />

vakantie te gaan gezien de situatie in het land en de oproep tot een<br />

toeristenboycot door Suu Kyi? Ik weet het eerlijk gezegd niet. Alle<br />

indrukken moeten nog bezinken en ik zal al wel een paar dagen thuis zijn<br />

voordat ik een antwoord op die vraag heb.<br />

Feit is wel dat er niemand naar me toe is gekomen om te vragen wat ik<br />

<strong>hier</strong> in vredesnaam deed en waarom ik geen gehoor aan de boycot heb<br />

gegeven. Maar er is in deze vier weken eigenlijk helemaal niemand naar me<br />

toegekomen om over wat dan ook te praten. Dat zou heel goed kunnen<br />

komen uit angst voor de consequenties die contacten met buitenlanders<br />

kunnen hebben, en alleen al dat vermoeden is erg genoeg.<br />

Aan de andere kant heb ik me geen enkele keer níet welkom gevoeld, en<br />

al helemaal nooit onveilig. De bevolking van Myanmar behoort tot de<br />

vriendelijkste en hartelijkste die ik op mijn reizen ben tegengekomen, en dat<br />

maakt het des te wranger dat het al veertig jaar met zo’n verschrikkelijk<br />

bewind zit opgescheept.<br />

Hoe is het in vredesnaam mogelijk dat de militairen zolang aan de macht<br />

kunnen blijven? Het volk is in die veertig jaar natuurlijk meerdere malen in<br />

opstand gekomen. Enkele keren massaal, en regelmatig op bescheidener,<br />

lokaal niveau. Elke keer zijn die onlusten door het leger in de kiem<br />

gesmoord en bloedig neergeslagen. Daardoor zit de angst er begrijpelijk<br />

goed in, en zullen ze zich nog wel een paar keer bedenken voor ze weer de<br />

straat op gaan.<br />

Wat <strong>hier</strong> ook mee speelt, is dat Suu Kyi, geleid door het boeddhisme dat<br />

door de overgrote meerderheid van het volk wordt aangehangen, bewust<br />

kiest voor de geweldloze weg naar democratie en daar past een<br />

246


volksopstand niet bij. Verder is in al die jaren het leger tot in alle<br />

geledingen van de maatschappij doorgedrongen en het lijkt sc<strong>hier</strong><br />

onmogelijk om die invloed weer uit te bannen. Politieke oppositie wordt<br />

ook niet geduld. Slechts de NLD van Suu Kyi wordt enigszins gedoogd.<br />

Kritiek op het bewind is goed voor zware gevangenisstraffen of erger.<br />

Allemaal redenen waarom er van een georganiseerde oppositie geen<br />

sprake is. Tijdens de periodes van huisarrest van Suu Kyi is er niemand<br />

opgestaan die haar rol overnam, zodat de NLD als direct gevolg vrijwel<br />

monddood werd gemaakt. De oppositie die zich in het buitenland bevindt, is<br />

te verdeeld en kent te weinig prominenten om van invloed te zijn. Birma is<br />

voor de wereldpolitiek en economie nauwelijks van belang, dus de druk van<br />

de grootmachten op het regime is niet al te groot.<br />

Kortom, het lijkt een vrijwel uitzichtloze situatie. En als je kijkt naar wat<br />

het vreedzame verzet van Suu Kyi heeft opgeleverd in de twaalf jaar na de<br />

verkiezingen, dan ziet het er niet naar uit dat er de komende jaren iets ten<br />

goede zal veranderen.<br />

Het is ook maar de vraag of de militairen zo ongelukkig zijn met Suu Kyi.<br />

Met haar is er toch nog sprake van een vorm van oppositie, wat de indruk<br />

kan wekken dat ze in enige mate voor rede vatbaar zijn en de dialoog aan<br />

willen gaan. Terwijl ze in feite heel weinig van haar geweldloze aanpak te<br />

vrezen hebben.<br />

Die vraag is eigenlijk gelijk aan de gewaagde vraag of de Birmezen nog<br />

wel zo blij moeten zijn met Suu Kyi als hun leider, en of het niet tijd is voor<br />

een andere manier van strijden.<br />

We zijn de weg naar het vliegveld ingeslagen en het uitnodigende ‘It is<br />

the People’s Desire to Oppose’-bord staat er nog om ons hartelijk uitgeleide<br />

te doen. Een honderd meter voor de ingang van de vertrekhal worden we op<br />

een zijspoor geleid door een paar militairen en de chauffeur krijgt geen<br />

toestemming om voor de ingang te stoppen. Voor het eerst in de vakantie<br />

moeten we zelf met onze bagage gaan lopen sjouwen. Wat een klote land.<br />

Het inchecken verloopt heel soepel en dan nemen we afscheid van Luc,<br />

die nu zelf vakantie gaat vieren in India, en van Elly die nog voor een week<br />

naar Vietnam gaat en daar haar Foster Parents-kind wil gaan opzoeken.<br />

In de duty-free shops, vijf kleine winkeltjes waarvan er twee open zijn,<br />

maak ik nog wat van mijn laatste kyats op aan een flesje Mandalay Rum,<br />

dat <strong>hier</strong> vijf keer zo duur is als op straat.<br />

En was het land ínkomen een hele klus, het land uit ben je voordat je er<br />

erg in hebt. Aan het begin van de gang naar de gate staat een tafeltje tegen<br />

de muur, met een man en een vrouw erachter. Pas als ik erlangs loop, zie ik<br />

dat ze er stempeltjes in paspoorten zetten. Dat tafeltje is de douanebalie! Ik<br />

247


keer toch maar op mijn schreden terug, om ook het stempel Myanmar-uit<br />

aan mijn verzameling toe te kunnen voegen.<br />

Ik wil mijn laatste kyats nog dumpen in een charity-box die je op elk<br />

vliegveld ziet, maar <strong>hier</strong> kennen ze dat blijkbaar niet. Er is zelfs geen<br />

donation box te bekennen en geef ze dan maar aan de man die de toiletten<br />

schoonmaakt.<br />

Als we de vliegtuigtrap oplopen, stel ik me de vraag: ‘Kom ik <strong>hier</strong> nog<br />

een keer terug?’ Het antwoord: Absoluut, zodra die militairen het veld<br />

geruimd hebben!<br />

248


Nawoord<br />

In het eerste hoofdstuk schrijf ik aan het eind van het beknopte historisch<br />

overzicht ‘dat het enigszins de goede kant op lijkt te gaan’. Daar was toen ik<br />

naar Myanmar ging misschien reden toe om dat te denken. Aung San Suu<br />

Kyi mocht weer redelijk vrij het land door op campagne, en haar<br />

populariteit was stijgende.<br />

Eind mei 2003 braken er tijdens haar campagne in Monywa opnieuw<br />

rellen uit waarbij wederom slachtoffers vielen. Volgens getuigen waren de<br />

rellen uitgelokt en misschien zelfs wel in scène gezet door het leger. Om<br />

verdere onlusten te voorkomen werd Suu Kyi gearresteerd en voor de derde<br />

keer onder huisarrest gesteld, en tot op heden is daar nog geen eind aan<br />

gekomen. Toch een ‘Keerpunt Monywa’?<br />

Van een verbeterende toestand lijkt dus helemaal geen sprake te zijn. De<br />

reacties uit het buitenland zijn wel heviger dan de vorige keren. Met name<br />

de Verenigde Staten heeft harde economische sancties ingesteld tegen<br />

Myanmar. Maar vooralsnog blijft het regime doof voor de roep om<br />

democratisering en het vrijlaten van Suu Kyi.<br />

Achteraf, en vooral tijdens het schrijven, ga je toch nog eens nadenken<br />

over de vraag of je eigenlijk wel naar Myanmar met zijn geweldige paya’s,<br />

fantastische bevolking, ongeschonden natuur en idyllische sfeer had moeten<br />

gaan. En ik moet zeggen: de wroeging wordt dan steeds groter. Niet<br />

vanwege de toeristenboycot, want ik zie niet op welke wijze de bevolking<br />

daar baat bij zou hebben. Maar dat militaire regime is zo’n ongelofelijk,<br />

allesoverheersend drama voor bevolking en land, dat je je gaat afvragen of<br />

het wel gepast was om er vrolijk de toerist te lopen uithangen.<br />

Amersfoort, juli 2004<br />

249


Verklarende Woordenlijst<br />

Een lijstje van Birmese woorden en begrippen die in het boek voorkomen,<br />

en waarvan de betekenis niet zonder meer duidelijk zal zijn, hoewel ik ze<br />

meestal toelicht als ze voor het eerst gebruikt worden.<br />

Aung San Suu Kyi - Dochter van Bogyoke Aung San, die Birma naar de<br />

onafhankelijkheid leidde. Suu Kyi is leider van de geweldloze oppositie<br />

tegen het wrede militaire regime, en kreeg in 1991 <strong>hier</strong>voor de Nobelprijs<br />

voor de Vrede.<br />

Bamar - Een kleine 70% van de bevolking behoort tot deze groep, die zijn<br />

roots heeft in het Bamar koninkrijk dat tussen de 11 e en de 19 e eeuw heerste<br />

over het huidige Myanmar. De naam Bamar is door de Britten verbasterd tot<br />

Burma.<br />

bodhi-boom - Het type vijgenboom waaronder Boeddha al mediterend het<br />

Nirvana bereikte, en daarom een heilige boom voor boeddhisten.<br />

cheroot - De Birmese sigaar. Gevuld met tabak, houtpulp en zo’n beetje<br />

alles wat branden wil. Vooral bij oude vrouwen zeer populair.<br />

chinlon - De volkssport bij uitstek. De meest gespeelde vorm is het<br />

hooghouden van een kleine bal in een kring, waarbij alleen de benen mogen<br />

worden gebruikt. De bal is gemaakt van gevlochten bamboestroken.<br />

chinthe - Een mythologisch dier: half leeuw, half draak. Het staat voor<br />

moed en waardigheid, en is het nationale symbool van Myanmar.<br />

FEC - Afkorting voor Foreign Exchange Certificate. Toeristen zijn<br />

verplicht om bij binnenkomst 200 dollar te wisselen in FEC’s, die altijd in<br />

waarde gelijk zijn aan de dollar. Buiten Myanmar zijn ze waardeloos.<br />

hti - Het topje dat de zedi siert. Meestal in de vorm van een kokerparasol en<br />

rijkelijk voorzien van goud en edelstenen.<br />

kyat - De munteenheid van Myanmar. In november 2002 was de koers<br />

ongeveer 1 dollar = 1000 kyat. Uitgesproken als tsjat en afgekort als Ks.<br />

250


kyaung - Birmees voor klooster.<br />

NLD - National League for Democracy. De partij van Aung San Suu Kyi en<br />

eigenlijk de enige vorm van oppositie in het land.<br />

pagode - Algemene naam voor een heilig boeddhistisch bouwwerk in welke<br />

vorm dan ook, vergelijkbaar met het begrip tempel.<br />

pahto - Een niet massieve pagode; eentje waar je in kunt.<br />

paya - Birmese benaming voor een pagode.<br />

shwe - Birmees voor goud. Heel veel namen van heilige of anderszins<br />

belangrijke gebouwen beginnen met shwe. Neem de Shwedagon Paya in<br />

Yangon. In Bago: Shwemawdaw Paya en Shwethalyaung Boeddha. Het<br />

Shwe Yaunghwe Kyaung in Nyaungshwe. Shwezigon Paya in zowel<br />

Monywa als Bagan. In Mandalay: Shweyattaw Boeddha en Shwenandaw<br />

Kyaung. Shwesandaw Paya in Bagan en Pyay, en verder rond Pyay:<br />

Shwedaung, Shwemyetman Paya en Shwenattaung Paya, en in Pathein nog<br />

de Shwemaktaw Paya.<br />

De bijnaam van Myanmar is: ‘The Golden Land’, en ik heb nergens zoveel<br />

goud zien blinken als daar. Dus die bijnaam is meer dan terecht.<br />

stoepa - Een kegelvormige toren met vierkante basis. Komt zowel<br />

zelfstandig voor, als als bovenste gedeelte van een pagode.<br />

thanakha - Ook wel Birmese make-up genoemd. Een lichtbruin smeerseltje<br />

gemaakt van de fijngemalen bast van de thanakhaboom, aangelengd met<br />

water. Het wordt op gezicht en armen gesmeerd en dient als zonnecrème,<br />

conditioner en make-up tegelijk.<br />

trishaw - Een fietstaxi met zijspan. In de zijspan kunnen twee mensen<br />

zitten, de ene vooruit kijkend en de andere achteruit.<br />

zedi - Birmese benaming voor een stoepa.<br />

251

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!