05.09.2013 Views

hier downloaden

hier downloaden

hier downloaden

SHOW MORE
SHOW LESS

Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!

Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.

Pieter Dubbelman<br />

Keerpunt<br />

Mandalay<br />

een groepsreis door Myanmar


voor mijn ouders<br />

3


Voorwoord<br />

In november 2002 heb ik een georganiseerde groepsreis gemaakt door<br />

Myanmar (Birma). Tijdens die reis heb ik een dagboekje bijgehouden en na<br />

thuiskomst ben ik dat gaan uitwerken, met als resultaat dit boek. Alles wat<br />

ik beschrijf is ook werkelijk gebeurd. Het is hooguit <strong>hier</strong> en daar iets<br />

sappiger opgeschreven dan het in werkelijkheid was. En een enkele keer<br />

heb ik gesjoemeld met de chronologische volgorde van de gebeurtenissen,<br />

omdat dat qua verhaallijn beter uitkwam.<br />

Ik beschrijf voornamelijk de dingen die ik gezien en meegemaakt heb<br />

tijdens de trip en ga niet uitgebreid in op de politieke situatie en<br />

omstandigheden in het omstreden Myanmar. De reden daarvoor is, dat je als<br />

toerist weinig merkt van de onderdrukking van het volk door het militaire<br />

regime en dat je ook eigenlijk niet direct met het overheidsapparaat te<br />

maken krijgt. Ik plaats <strong>hier</strong> en daar wel enkele kanttekeningen en ik ga ook<br />

in op de vraag of je eigenlijk wel als toerist naar Myanmar moet en kunt<br />

gaan. Maar dat is niet het voornaamste wat ik met dit boek wil uitdragen,<br />

dat is namelijk in de eerste plaats een indruk te geven van het prachtige land<br />

en in mindere mate een kijkje te gunnen achter de schermen van het<br />

fenomeen groepsreizen.<br />

Om zoveel mogelijk te voorkomen dat de Birmezen die ik ontmoet heb<br />

schade zouden kunnen ondervinden door dit boek, heb ik hun namen<br />

veranderd en noem ik bewust geen namen van hotels en restaurants.<br />

Daarnaast heb ik ook enkele groepsleden fictieve namen gegeven. Bij drie<br />

personen omdat ik me niet altijd even vriendelijk over ze uitlaat en in twee<br />

gevallen op verzoek van de persoon zelf.<br />

Amersfoort, juni 2004<br />

4


dag 2<br />

Op plaats van bestemming<br />

Het loopt tegen achten ’s avonds als we landen op het vliegveld van<br />

Yangon. We zijn precies 24 uur geleden vertrokken van Schiphol. Volgens<br />

het oorspronkelijk vluchtschema hadden we al rond acht uur ’s ochtends aan<br />

moeten komen. Maar een week voor vertrek kregen we de definitieve<br />

vluchtgegevens thuisgestuurd en toen bleek dat de tussenstop in Bangkok<br />

niet twee uur zou duren, maar twaalf.<br />

De verklaring van onze reisorganisatie was dat de vroegere vlucht van<br />

Bangkok naar Yangon was gecanceld door Myanmar Airways. Maar dat<br />

had als voordeel, dat we nu mooi van de gelegenheid gebruik konden<br />

maken om Bangkok te gaan verkennen. En we kregen daarvoor een fraaie<br />

standaardbrief met allerlei tips over hoe we onze tijd in deze bruisende<br />

metropool konden doden. Zou het misschien vaker voorkomen dat die<br />

vroegere vlucht gecanceld wordt? Zou die eigenlijk wel bestaan?<br />

Aan het feit dat we <strong>hier</strong>door per saldo gewoon een dag minder in Birma<br />

doorbrengen werd volkomen voorbijgegaan. Voor mij was het allemaal nog<br />

niet zo’n drama, want ik was nog nooit in Bangkok geweest. Maar een deel<br />

van de groep wel, en dan is zo’n onverwacht dagje Thailand al een stuk<br />

minder prettig.<br />

Het vliegen van Bangkok naar Yangon duurt iets meer dan een uur. Het is<br />

al donker als we de vliegtuigtrap afkomen, en het vliegveld baadt niet<br />

bepaald in een zee van licht. De eerste indrukken van Birma blijven dus in<br />

het duister gehuld, alleen de temperatuur laat zich behoorlijk voelen. Ook<br />

vanuit de lucht was slechts <strong>hier</strong> en daar een lichtje te zien geweest. We<br />

steken het verder verlaten platform over, en lopen de aankomsthal in.<br />

Het is een grote loods met vier balietjes voor de paspoort- en visumcontrole,<br />

daarachter twee wisselkantoortjes, en vrijwel direct daarachter de<br />

enige bagageband gevolgd door de uitgang. Dat is pas een overzichtelijk<br />

vliegveld! Niks kilometers lopen van het vliegtuig naar de paspoortcontrole<br />

5


en nog verder naar de bagagebanden, waarbij je onderweg ook nog eens<br />

goed op de borden moet letten om niet verkeerd, en dus nóg meer, te lopen.<br />

Twee van de paspoortbalies zijn bemand en er staan redelijk lange rijen<br />

voor. Wij hergroeperen ons eerst en sluiten dan braaf achteraan aan. Na een<br />

klein kwartiertje staan we nog steeds helemaal achteraan, maar wat erger is:<br />

ook nog steeds op dezelfde plek. Er is in vijftien minuten tijd helemaal<br />

niemand in geslaagd om deze laatste barrière richting Birma te nemen. Er<br />

staan nog zeker twintig mensen voor ons in de rij, en we zijn zelf met<br />

vijftien, dus dat kan nog wel een paar uur gaan duren.<br />

Als bij ons de vertwijfeling begint toe te slaan, meldt zich een Birmese<br />

van een lokaal reisbureau, waar onze reisorganisatie mee samenwerkt. En<br />

zij zal ons wel eens snel door de douane loodsen. Redelijk vermoeid door de<br />

lange reis en niet al te happig op nog een paar uur in de rij staan vinden we<br />

alles best, en leveren onze paspoorten en douaneformuliertjes gedwee bij<br />

haar in. Ze gaat naar een apart hokje rechts van de rijen, waar wat beambten<br />

zitten die zich tot nu toe slechts tot toekijken hebben beperkt. Niet al te<br />

enthousiast komen de heren in actie, maar er gebeurt tenminste wat en dat<br />

geeft de burger moed.<br />

Om iets te doen te hebben, speuren wij ondertussen de hal af naar mannen<br />

in longyi’s. Een longyi is een omslagdoek die aan de zijkant is dichtgenaaid,<br />

dus eigenlijk een soort rok, die tot op de kuit valt. In de breedte is de rok<br />

veel te ruim, hij wordt strak om het middel getrokken en de stof die je dan<br />

overhoudt, wordt in een onnavolgbare knoop gelegd, die het zaakje op z’n<br />

plaats houdt. Volgens de reisgidsen dragen alle mannen in Birma zo’n<br />

longyi. Maar alle mannen die we in de aankomsthal zien, dragen gewoon<br />

broeken. Die reisgidsen hebben de zaak weer eens veel te romantisch<br />

voorgesteld.<br />

Onze hulp staat nog steeds met onze paspoorten en toebehoren bij het<br />

douanehokje aan de rechterkant en lijkt weinig vorderingen te maken. En<br />

dat terwijl de gewone rijen voor de balies nu toch zienderogen slinken. Als<br />

die rijen bijna zijn opgelost, komt zij met onze paspoorten terug en moeten<br />

wij alsnog weer achteraan in de rij gaan staan. Wat precies het doel van haar<br />

actie is geweest zullen we nooit achterhalen.<br />

De ambtenaren willen blijkbaar naar huis. Het is al 9 uur, en voor<br />

Birmese begrippen schijnt dat aan de late kant te zijn. We komen nu<br />

allemaal redelijk vlot langs deze hobbel. Er wordt alleen moeilijk gedaan<br />

over het visum van Rien. Het visum dat door het consulaat in Breda is<br />

verstrekt is nog van gewoon papier, terwijl tegenwoordig de visa<br />

geplastificeerd zijn. Maar na enig ambtelijk overleg en tussenkomst van ons<br />

hulpje, krijgt ook Rien de benodigde stempels en mag hij het land in. Wij<br />

6


zijn de laatste vlucht van de dag, en achter ons begint het opruimen. Ook de<br />

douaniers laten hun balies leeg achter.<br />

We kunnen nu op naar de volgende hindernis: de wisselkantoortjes. Elke<br />

buitenlander die Birma binnenkomt is verplicht om 200 dollar te wisselen in<br />

Foreign Exchange Certificates, kortweg FEC’s. Een FEC is in waarde gelijk<br />

aan de dollar, maar is buiten Birma helemaal niets waard. Het is dus<br />

simpelweg een truc om er zeker van te zijn dat elke toerist toch minstens<br />

200 dollar in Birma achterlaat, die bovendien rechtstreeks in de staatskas<br />

verdwijnen en niet bij een gewone burger terechtkomen.<br />

Het wisselen begint met een uitgebreide studie van je paspoort, visum en<br />

stempel die je net bij de douane hebt gekregen. Zonder dat al zou je nooit<br />

tot bij het wisselkantoor hebben kunnen geraken, dus om dat allemaal<br />

uitgebreid te controleren, lijkt wat overbodig. Dan moet je weer een<br />

formuliertje invullen met naam, paspoortnummer en meer van dat soort<br />

belangwekkende gegevens, en mag je je 200 dollar inleveren. Het formulier<br />

en de dollars worden naar achter doorgegeven aan een tweede wisselaar, die<br />

de biljetten één voor één tegen het licht houdt en dan een stempel op het<br />

formulier zet. Daarna loopt hij met het geld naar nog zo’n mystiek<br />

kantoortje aan de rechterkant, om terug te komen met een stapeltje<br />

papiertjes. Dat stapeltje geeft hij samen met het net gestempelde formulier<br />

aan de eerste wisselaar, die het stapeltje natelt. Het blijken de begeerde 200<br />

FEC te zijn, die voor mijn neus nog eens keurig uitgeteld worden, en tot slot<br />

krijg ik ook mijn paspoort weer terug. Het hele ritueel wordt voor iedereen<br />

van de groep apart opgevoerd, inclusief het per persoon ophalen van de 200<br />

FEC uit het kantoortje rechts.<br />

De plichtplegingen zijn achter de rug, en we kunnen onze tassen en<br />

rugzakken eindelijk van de bagageband gaan verlossen, waarop ze<br />

ondertussen tureluurs zijn gedraaid. Een stukje verderop staat onze<br />

reisbegeleider voor de komende vier weken ons op te wachten. Het is een<br />

Vlaming en zijn naam is Luc. Hij maakt op het eerste gezicht een wat<br />

nerveuze indruk. We halen de bagage van de band en proberen die op een<br />

paar karretjes te tassen, maar dat gaat niet lukken. In Birma word je als<br />

buitenlander niet geacht je eigen spullen over meer dan twee meter te<br />

verplaatsen. Er zijn altijd wel een paar mannetjes in de buurt, die voor een<br />

kleine vergoeding die taak maar al te graag van je overnemen. Dus een paar<br />

mannetjes zetten onze bagage op een paar karretjes en rijden daarmee naar<br />

buiten, waar onze bus al staat te wachten. De aankomsthal is nu echt<br />

compleet verlaten, alleen het licht hoeft nog maar uit.<br />

Het busje is redelijk comfortabel, heeft voldoende zitplaatsen waarvan er<br />

een paar in de eerste bocht gevaarlijk los blijken te zitten, maar ook als we<br />

die verder buiten beschouwing laten, is er nog voldoende plaats. Na een<br />

7


tijdje beginnen er ook wat benzinedampen de bus binnen te dringen, maar<br />

het is maar drie kwartier rijden naar het hotel in het centrum van Yangon,<br />

dus dat mag de pret niet drukken.<br />

Ik zit achter in de bus, en het is heel stil. Iedereen verlangt duidelijk naar<br />

een bed. Buiten valt er weinig te zien, want het is aardedonker. Mijn<br />

gedachten dwalen terug naar de bureaucratische rompslomp op het<br />

vliegveld, en mijn afweging of je eigenlijk wel naar Birma kunt gaan als<br />

toerist…<br />

Birma is een omstreden land, ook het toerisme ernaartoe staat ter<br />

discussie. Vlak na de Tweede Wereldoorlog ontstond er een onafhankelijkheidsbeweging<br />

in de toenmalige Britse kolonie. De grote man achter het<br />

streven naar onafhankelijkheid was generaal Bogyoke Aung San, die van<br />

het land een democratie wilde maken waarbij alle minderheden van het land<br />

in het parlement vertegenwoordigd zouden zijn. Bij de eerste verkiezingen<br />

behaalde zijn partij een overweldigende meerderheid. Zijn politieke tegenstanders<br />

konden dat niet waarderen en in juli 1947 werd hij vermoord.<br />

In januari 1948 werd het land officieel onafhankelijk, maar bij gebrek aan<br />

een echte leider viel het snel uiteen. Een jaar later had de regering de<br />

controle over vrijwel het gehele land verloren, overal regeerden groepjes<br />

rebellen.<br />

Eind 1951 was het land toch weer grotendeels onder controle van de<br />

regering onder leiding van Nu, maar toen kregen ze te maken met uit China<br />

gevluchte Kuo Min Tang strijders, die het noorden van het land bezetten.<br />

De economie verslechterde en de situatie werd onhoudbaar voor de<br />

regering.<br />

In 1958 droegen ze het bewind over aan een militaire regering onder<br />

leiding van generaal Ne Win, die overigens vijf dagen nadat wij het land<br />

verlaten hadden zou overlijden. De situatie in het land verbeterde in enige<br />

mate en in 1960 werden er nieuwe verkiezingen gehouden, die weer door<br />

Nu gewonnen werden.<br />

Maar de geschiedenis herhaalde zich en in 1962 nam het leger onder<br />

leiding van Ne Win via een coup de macht weer over. De grondwet en alle<br />

democratische rechten werden afgeschaft. De legertop nam vanaf dat<br />

moment de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht in handen.<br />

Politieke tegenstand werd met harde hand en zelfs kogels een halt<br />

toegeroepen.<br />

In 1974 werd het militaire regime omgevormd tot een socialistische<br />

eenpartijstaat, naar Chinees en Vietnamees voorbeeld.<br />

Over de jaren raakte het land in een steeds grotere economische en<br />

politieke crisis.<br />

8


In 1987 was de situatie zo uitzichtloos geworden, dat er, met de studenten<br />

voorop, een stroom van protestacties op gang kwam. De roep om herstel<br />

van de democratie en verbetering van de mensenrechten groeide in 1988 uit<br />

tot een ware opstand. Ne Win moest terugtreden, maar de protesten hielden<br />

aan. Op 8 augustus 1988 (8-8-‘88) was er een landelijke staking uitgeroepen<br />

om de eisen kracht bij te zetten en kwamen zo’n 200 duizend mensen bijeen<br />

in een geweldloze demonstratie. Het leger werd ingezet om een eind te<br />

maken aan de betogingen en daarbij vielen enkele honderden slachtoffers.<br />

In de dagen die erop volgden werden meer dan 5000 burgers vermoord en<br />

honderden gevangengenomen.<br />

In september werd de regering door het leger aan de kant gezet, en de<br />

State Law and Order Restoration Council (SLORC) nam het roer over. De<br />

onderdrukking van de bevolking ging onverminderd voort. Eén van de<br />

eerste acties van de SLORC was om alle namen die nog aan de Britten<br />

herinnerden te verbirmezen. Zo werd onder andere Birma nu officieel<br />

Myanmar.<br />

De oppositie organiseerde zich in de National League for Democracy<br />

(NLD) onder leiding van Aung San Suu Kyi, dochter van generaal Bogyoke<br />

Aung San. De populariteit van de NLD groeide zeer snel en daarmee ook de<br />

roep om democratie. In juli 1989 werd Aung San Suu Kyi vanwege het<br />

ondermijnen van de rust en orde onder huisarrest geplaatst. Daarmee dacht<br />

de regering de oppositie te kop te hebben ingedrukt, en schreef in<br />

vertrouwen vrije verkiezingen uit voor mei 1990.<br />

Dat bleek een behoorlijke misrekening te zijn: de NLD kreeg 80% van de<br />

zetels, waarop de SLORC de uitslag van de verkiezing ongeldig verklaarde,<br />

en doodleuk aan de macht bleef.<br />

Ondanks haar huisarrest bleef Suu Kyi de leider van de geweldloze<br />

beweging voor herstel van de democratie. In 1991 kreeg ze daarvoor de<br />

Nobelprijs voor de Vrede, in de loop der jaren gevolgd door nog enkele<br />

internationale prijzen. In 1995 werd haar huisarrest opgeheven.<br />

Al sinds 1990 komen de Verenigde Naties elk jaar vlak voor kerst met<br />

een resolutie waarin grote bezorgdheid wordt uitgesproken over het nog niet<br />

uitvoeren van de uitkomst van de verkiezingen, en het regime wordt<br />

opgeroepen om dit zo spoedig mogelijk te doen. Veel verder gaat de druk<br />

vanuit het buitenland niet.<br />

In 1997 veranderde de regering zijn naam in State Peace and<br />

Development Council, om zo van het inmiddels alom verachte SLORC af te<br />

zijn, zonder dat er overigens iets in het land veranderde.<br />

In september 2000 werd Suu Kyi na een oproer in Sagaing, waarbij<br />

opnieuw honderden doden vielen voor de tweede keer onder huisarrest<br />

gesteld. Aanhoudende druk van buitenaf leidde in mei 2002 tot de opheffing<br />

9


van dat huisarrest, en het vrijlaten van enkele honderden politieke<br />

gevangen. Het lijkt dus enigszins de goede kant op te gaan.<br />

Vanuit haar huisarrest heeft Suu Kyi sinds 1995 opgeroepen tot een<br />

toeristische boycot van Birma. Ten eerste om zo het land in een nog verder<br />

isolement te duwen, en ten tweede om te voorkomen dat er veel<br />

buitenlandse valuta in de staatskas terechtkomen. Zo’n oproep is natuurlijk<br />

een goede reden om het land te mijden. Waarom ga je dan toch naar Birma<br />

op vakantie? In de eerste plaats omdat het onbekende en mysterieuze van<br />

het land me trekt. Verder kom je er al snel achter, als je je een beetje in de<br />

materie gaat verdiepen, dat Suu Kyi weliswaar het absolute boegbeeld in de<br />

strijd voor democratie is, maar dat er ook andere oppositiestromingen zijn.<br />

Die bestaan voornamelijk uit gevluchte of verbannen Birmezen, die veelal<br />

een hardere lijn voorstaan dan Suu Kyi en hun vraagtekens zetten bij<br />

boycots en economische sancties, omdat die niet alleen het regime treffen,<br />

maar ook ten koste gaan van de bevolking en het land rechtstreeks in de<br />

armen van de grote buur China zouden drijven. En de soms bijna demagogische<br />

wijze waarop instanties die het beste met de bevolking van Birma<br />

voorhebben je ervan proberen te overtuigen om niet te gaan, heeft me eerder<br />

doen besluiten om wel te gaan. Zo geeft een Nederlandse organisatie op<br />

haar website zeven redenen waarom je niet moet gaan:<br />

Punt 1: De toeristische infrastructuur wordt gebouwd door middel van<br />

dwangarbeid;<br />

Punt 2: Je geld gaat naar de militaire junta;<br />

Punt 3: Je geeft de militairen morele steun;<br />

Punt 4: Je negeert de oproep tot een toeristische boycot van het volk;<br />

Punt 5: Je steunt de drugshandel;<br />

Punt 6: Je bent een gevaar voor de bevolking;<br />

Punt 7: Je bewegingsvrijheid is beperkt.<br />

Op vrijwel elk punt valt het nodige aan te merken.<br />

Punt 1: dwangarbeid komt inderdaad op grote schaal voor, maar een<br />

rapport van de onafhankelijke International Labour Organisation geeft aan<br />

dat van de 500 hotels in Birma er maar van twee vaststaat dat ze met<br />

dwangarbeid zijn gebouwd en dat er geen enkele voor toeristen aangelegde<br />

weg met dwangarbeid tot stand kwam.<br />

Punt 2: een deel van je geld gaat absoluut direct de staatskas in, maar een<br />

ander deel komt rechtstreeks de bevolking ten goede. Volgens Birmese<br />

overheidsbronnen bezochten 207 duizend toeristen het land in het jaar 2000.<br />

Dat is ongetwijfeld aan de hoge kant, want het komt propagandatechnisch<br />

10


nou eenmaal beter uit als Birma een populaire vakantiebestemming is. Hoe<br />

dan ook, ervan uitgaande dat elke toerist voor 200 dollar aan FEC’s kocht<br />

en er <strong>hier</strong> en daar onherroepelijk ook andere uitgaven in de staatskas<br />

verdwenen, dan werd de staat daar grof geschat ergens tussen 50 en 100<br />

miljoen dollar wijzer van. Dat is rond de 1% van de door de CIA in 1997 op<br />

8 miljard dollar geschatte totale overheidsinkomsten. De toeristenindustrie<br />

kun je dus moeilijk een van de steunpilaren van de Birmese economie<br />

noemen, en een toeristenstop zal het regime financieel gezien dan ook<br />

nauwelijks in verlegenheid brengen.<br />

Punt 3: lekker belangrijk.<br />

Punt 4: de wil van Aung San Suu Kyi wordt <strong>hier</strong> voor het gemak maar<br />

even gelijkgesteld aan de wil van de bevolking. In 1990 kon je dat gezien de<br />

verkiezingsuitslag redelijk stellen. De NLD kreeg 60% van de stemmen,<br />

tegen de partij van de militairen (NUP) 25%. Daarbij moet wel aangetekend<br />

worden, dat van de 93 partijen die meededen, er maar twee landelijk actief<br />

waren en de rest slechts in enkele districten. Het was dus eigenlijk NLD<br />

tegen NUP. En dat de militairen dat verloren, mag gezien hun wanbeleid<br />

van de 25 voorgaande jaren nauwelijks een verrassing heten. Suu Kyi roept<br />

sinds 1995 op tot de toeristische boycot, daarna zijn er geen verkiezingen<br />

meer geweest. Dus of het volk achter die boycot staat, en of Suu Kyi nog<br />

steeds zo’n brede steun heeft, weet niemand.<br />

Punt 5: er wordt gesteld: dat het regime tweederde van de wereldproductie<br />

van opium en heroïne controleert. Dat drugsbaronnen hun geld<br />

witwassen in de toeristenindustrie, en dat daarmee geld van de toerist ten<br />

goede komt aan een drugsbeleid dat ook in ons land slachtoffers maakt. VN<br />

rapporten geven heel duidelijk aan dat 60% van de wereldproductie van<br />

illegale opium uit Afghanistan komt, en ‘slechts’ 20% uit Birma. Bovendien<br />

komt die opium voornamelijk uit de beruchte Gouden Driehoek, het<br />

grensgebied tussen Birma, Thailand en Laos, waar de militairen nou juist<br />

vrijwel geen enkele controle over hebben, hoewel een paar drugsbaronnen<br />

wel nauwe banden met de regering hebben.<br />

Punt 6: is heel goed mogelijk en moet zeker niet onderschat worden.<br />

Contacten met buitenlanders en vooral daarbij spreken over politiek kunnen<br />

voor Birmezen kwalijke gevolgen hebben, zoals gevangenisstraf en<br />

martelingen.<br />

Punt 7: je mag als toerist inderdaad in grote gebieden niet komen zonder<br />

een speciale permit.<br />

Laat duidelijk zijn dat ik het helemaal eens ben met het doel waaraan<br />

deze organisaties hun steentje toe hopen bij te dragen, namelijk het herstel<br />

van de democratie in Birma en een verbetering van de mensenrechten-<br />

11


situatie. Het is alleen de manier waarop, die me tegen de borst stuit.<br />

Waarom je niet beperken tot steekhoudende, onbetwistbare informatie, in<br />

plaats van zieltjes proberen te winnen middels het geven van onvolledige of<br />

zelfs verdraaide feiten?<br />

In Nederland is er een handvol reisorganisaties, dat ondanks de boycot<br />

toch reizen naar Birma organiseert. Na een uitgebreid vergelijk kies ik<br />

degene waarvan het reisprogramma me het beste bevalt. In haar brochure<br />

geeft ze aan, net als de andere overigens, dat ze geen gebruik maakt van<br />

staatshotels en reisagenten die door de staat gerund worden. Dat is wel<br />

lekker voor mijn gemoedsrust, maar ik besef ook dat ik ze daar nooit<br />

volledig op zal kunnen controleren.<br />

…ander verkeer is er nauwelijks, als we de buitenwijken van Yangon<br />

binnenrijden valt er amper iets van leven waar te nemen. Het loopt ook al<br />

tegen tien uur, en we zullen snel leren dat je dat kunt vergelijken met een<br />

uur of twee ’s nachts bij ons. We rijden ondertussen over brede wegen en<br />

daar rijden nog wat verdwaalde taxi’s, die waarschijnlijk azen op de paar<br />

buitenlandse zakenlui en toeristen die het toch laat proberen te maken in<br />

deze miljoenenstad. Plotseling verschijnt aan onze linkerkant de Shwedagon<br />

pagode die fraai verlicht tegen de verder donkere hemel afsteekt. De pagode<br />

staat op een heuvel die over Yangon uitkijkt, en de lagen bladgoud en<br />

goudverf waarmee de Shwedagon is opgesierd, zorgen voor een<br />

sprookjesachtig plaatje dat ook weer even plotseling door de bomen aan het<br />

zicht onttrokken wordt. Boven de kruispunten hangen nu zelfs verkeerslichten,<br />

met net als in China een bord ernaast dat aangeeft hoeveel seconden<br />

het licht nog deze kleur zal hebben. Om tien uur ’s avonds lijkt dat wat veel<br />

van het goede, want je moet wel heel goed kunnen sturen wil je nog een<br />

andere auto raken. We komen nu echt in het centrum van de stad, en er<br />

verschijnt neonreclame tegen de gevels. Er lopen ook mensen op straat, zij<br />

het niet al te veel en waarschijnlijk allemaal op weg naar huis. We passeren<br />

een tweede verlichte pagode. Ook deze heeft weer zo’n schitterende gouden<br />

uitstraling. Dit is de Sule pagode die het middelpunt vormt van een rotonde.<br />

Daar kunnen ze bij ons nog wel wat van leren, met van die sullige kunstwerkjes<br />

op al die minirotondetjes.<br />

Even later stopt ons busje. We zijn bij het hotel aangekomen. De deuren<br />

van het hotel worden netjes voor ons opengehouden door twee in gewaagd<br />

lichtpaars, bijna roze, gestoken portiers. De entree van het hotel doet zeer<br />

luxe aan. Ik vraag me meteen af of dit echt geen staatshotel is, maar we<br />

zullen maar aannemen van niet.<br />

Ondertussen worden de tassen binnengebracht door een paar uit het niets<br />

verschenen mannetjes, en iedereen ploft neer in één van de stoelen in de<br />

12


lobby. We krijgen een koud nat doekje om ons wat op te frissen, wat zo<br />

langzamerhand echt geen overbodige luxe meer is. En we kunnen wat te<br />

drinken bestellen. We gaan massaal aan het bier, dat bij hoge uitzondering<br />

dit keer in de lobby geserveerd wordt. Na een paar snakkende minuten<br />

verschijnen vele ijskoude flessen Myanmar Beer, met die typisch Aziatische<br />

maat van 640 milliliter. En dat bier smaakt prima, de vakantie is nu al voor<br />

een deel geslaagd. Luc houdt een welkomstwoordje en een inleidend praatje<br />

over de eerste dagen in Birma, maar dat gaat het ene oor geeneens in, laat<br />

staan het andere uit. Bij een poging een asbak te pakken, wordt duidelijk dat<br />

Lei nog moet wennen aan dit formaat flessen, want er gaat er prompt eentje<br />

plat.<br />

Als laatste actie van de avond deelt Luc de sleutels van de kamers uit, en<br />

wordt ook bepaald wie van de alleenreizenden bij wie op de kamer komt. Er<br />

zijn drie soloreizende dames en vier heren. De dames hebben geluk want<br />

die hebben om beurten een kamer voor zich alleen. Bij de heren worden het<br />

twee koppeltjes: Rien en Lei, en Dick en ik. We drinken rustig onze biertjes<br />

uit en gaan dan naar de kamers voor een weldadige douche en wat<br />

nachtrust.<br />

13


dag 3<br />

Bijzonder dagje Yangon<br />

Het is vandaag maandag 4 november 2002 en dit is een ‘very lucky day’<br />

voor me, zal ik later horen.<br />

Om halfnegen opgestaan, nog even snel gedoucht en daarna op naar het<br />

restaurant van het hotel voor het eerste ontbijt in Birma. Ze hebben een<br />

buffet, en dat is een mengeling van een Engels en een Birmees ontbijt. Je<br />

kunt gewoon toast met jam nemen, gebakken bacon, eitjes zowel gekookt<br />

als gebakken. Maar je kunt de dag ook iets gewaagder openen met<br />

verschillende warme happen zoals ‘fried noodles’, ‘rice with vegetables’ en<br />

‘rice with chicken curry’.<br />

De vier vrijgezelle mannen spreken af om samen de stad te gaan<br />

verkennen. Maar eerst moeten we nog kyats (spreek uit: tsjats) zien te<br />

bemachtigen. De kyat is de echte munteenheid van Birma. De FEC’s die we<br />

gisteren op het vliegveld hebben gekregen, doen het leuk bij het betalen van<br />

hotelrekeningen en toegangsbewijzen voor bezienswaardigheden, maar als<br />

je gewoon op straat of in een restaurant iets wilt hebben, kun je meestal<br />

alleen met kyats terecht. Je kunt je dollars en FEC’s bij de staatsbanken<br />

wisselen, en dan krijg je 6 kyat voor een dollar. Er is echter ook een<br />

levendige zwarte wisselmarkt, en daar krijg je voor een dollar al gauw 950<br />

kyat, bijna 160 keer zoveel dus. Hoelang zou het geleden zijn, dat er bij een<br />

bank nog dollars zijn gewisseld?<br />

Het wisselen op de zwarte markt is streng verboden en we willen toch<br />

liever niet met het Birmese politieapparaat in aanraking komen. Zeker niet<br />

meteen op de eerste dag. Maar gelukkig biedt het hotel uitkomst. Ze hebben<br />

naast de balie in alle openheid een ‘cas<strong>hier</strong> desk’, waar je je dollars of<br />

FEC’s kunt wisselen tegen kyats. Ik wissel 100 FEC tegen een koers van<br />

870 kyat, en krijg dus 87.000 kyat in handen. De grootste coupure is er één<br />

van 1000 kyat, maar die zijn vrij schaars en op de zwarte markt blijkbaar<br />

helemaal niet voorhanden. Dus ik krijg 174 biljetten van 500 kyat<br />

14


overhandigd. ‘Of ik het even na wil tellen’ vraagt de caissière vriendelijk<br />

lachend. Bij degenen die voor mij gewisseld hebben klopte het allemaal,<br />

dus ik geloof het eigenlijk wel, tel een stapeltje van 50 biljetten na en<br />

besluit dat het goed is.<br />

Tijdens het wisselen hebben Peter en Ria, een stel uit Zaandam, en<br />

Maartje uit Heerenveen zich bij ons aangesloten, zodat we er met z’n<br />

zevenen opuit trekken. Het eerste doel wordt de Sule pagode waar we<br />

gisteravond met de bus al langs zijn gekomen, en die niet al te ver van het<br />

hotel af ligt, zodat we daar makkelijk lopend heen kunnen.<br />

Bij de eerste stappen buiten valt meteen op dat Yangon bij daglicht een<br />

heel andere stad is dan ’s avonds. De stille en verlaten straten van<br />

gisteravond worden nu door een aanzienlijke stroom toeterende auto’s<br />

gebruikt. Het is niet het gekkenhuis dat je in de doorsnee grote Aziatische<br />

stad aantreft, maar het is toch drukker dan ik had verwacht. De trottoirs zijn<br />

als zodanig zo goed als onbruikbaar, want vrijwel elke vierkante meter<br />

wordt benut door straatventers die de duvel en z’n ouwe moer verkopen, of<br />

door winkeliers die binnen niet voldoende ruimte hebben en dan de boel<br />

maar gewoon op straat zetten.<br />

En wat je bij het opdoen van die eerste indrukken eigenlijk over het hoofd<br />

ziet: de mannen dragen geen broeken, maar… longyi’s. Dus toch! De<br />

vrouwen dragen ze trouwens ook. Het enige verschil is dat de mannen de<br />

knoop van voren dragen en de vrouwen opzij.<br />

Yangon is in onze contreien nog beter bekend als Rangoon, zoals de<br />

Britten het ooit doopten. Maar in 1989 is ook dat veranderd toen alle namen<br />

die aan de Britten herinnerden werden vervangen door in de meeste<br />

gevallen de originele naam van voor de Britse periode. In die tijd werd<br />

Birma (Burma op zijn Engels) dus ook Myanmar, en hoewel ik altijd een<br />

zwak heb voor officiële namen, geef ik er in dit geval toch de voorkeur aan<br />

het land Birma (en eigenlijk Burma) te noemen. Het bekt gewoon lekkerder,<br />

maar bovenal vanwege de ‘Penguin Sketch’ van Monty Python, met de twee<br />

kwebbeltantes Graham Chapman en John Cleese. Voor degenen die het<br />

verband missen: de sketch draait om een pinguïn die op hun tv staat.<br />

Ongeveer halverwege de sketch komen ze bij de vraag waar het beest<br />

vandaan komt, en dan gaat het vrij vertaald als volgt verder:<br />

Chapman: ‘Misschien komt ie van <strong>hier</strong>naast.’<br />

Cleese: ‘Pinguïns komen niet van <strong>hier</strong>naast, die komen van de<br />

zuidpool’<br />

Chapman: ‘BURMA!’ (in een vreselijk schelle stem)<br />

Cleese: ‘Waarom zei je Burma?’<br />

15


Chapman: ‘Ik raakte in paniek.’<br />

Cleese: ‘Oh… nou, misschien komt ie uit de dierentuin.’<br />

Ik besef dat deze paar geschreven regeltjes slechts een zwak aftreksel zijn<br />

van het echte werk, zoiets moet je zien. Maar ik hoop toch een klein beetje<br />

over te hebben kunnen brengen waar mijn voorliefde voor de naam Burma<br />

vandaan komt. In onverwachte situaties wil ik ook nog wel eens ‘BURMA’<br />

roepen, wat overigens nog nooit door iemand begrepen is, maar dat maakt<br />

het eigenlijk alleen maar leuker. Anyway…<br />

Yangon is een relatief jonge stad en dat is goed te merken aan de<br />

plattegrond van met name het centrum. De straten lopen van noord naar<br />

zuid, of van oost naar west. Andere smaken zijn er niet. En op een paar<br />

hoofdstraten na, hebben ze gewoon een nummer om het leven nog<br />

eenvoudiger te maken.<br />

Toch ontstaat er twijfel als we bij het eerste kruispunt aankomen.<br />

Straatnaambordjes zien we in eerste instantie niet hangen, en er is wat<br />

twijfel of de zon <strong>hier</strong> door het noorden of gewoon vertrouwd door het<br />

zuiden draait. Maar in november begint ook in Birma de koele tijd van het<br />

jaar, dus de zon moet wel in het zuiden staan. Gelukkig ontdekt Maartje<br />

tussen alle reclame en tassen die aan de gevel hangen uitgestald een half<br />

verscholen straatnaambordje, en dan weten we zeker waar we staan en<br />

welke richting we uit kijken.<br />

We moeten de straat oversteken. Er zijn geen voetgangerslichten, en het<br />

verkeer raast <strong>hier</strong> toch met behoorlijke snelheid en in een niet aflatende<br />

stroom voorbij, dus dan maar kijken hoe een gemiddelde Yangonees zoiets<br />

oplost. Die staan er tenslotte voldoende om ons heen. Ze staan allemaal<br />

rustig ergens op te wachten, wisten we maar wat. Ineens komen ze en masse<br />

in beweging, zonder dat wij doorhebben wie of wat <strong>hier</strong>voor het startsein<br />

heeft gegeven, maar we lopen toch maar mee.<br />

Onderweg naar de volgende hoek van de straat worden we een paar keer<br />

aangesproken of we een taxi willen, maar we weten dat ons doel niet ver<br />

meer is en gaan vastberaden lopend verder. Bij dat kruispunt aangekomen<br />

herhaalt zich het oversteekritueel zonder dat we een steek dichter bij het hoe<br />

en waarom komen. Maar in de verte kunnen we nu de Sule pagode zien<br />

schitteren boven het verkeer dat er linksom omheen draait, en is het<br />

oversteken even van minder belang.<br />

Pagode is de algemene naam voor een heilig boeddhistisch bouwwerk in<br />

welke vorm dan ook, vaak voor het gemak ook gewoon tempel genoemd.<br />

De Sule pagode is een stoepa; een kegelvormige toren met een vierkante<br />

16


asis, die via een achthoekig tussenstuk overgaat in de kegelvorm met op de<br />

top een soort kokerparasol. In een pagode worden relikwieën bewaard, of de<br />

plek waarop de pagode staat is om een bepaalde reden heilig. Om het<br />

allemaal nog wat ingewikkelder te maken: de Birmese naam voor een<br />

pagode is ‘paya’ en een stoepa noemen ze ‘zedi’.<br />

De Sule Paya is qua belangrijkheid de nummer twee van Yangon. De zedi<br />

die grof geschat een meter of veertig hoog is, is van onder tot boven<br />

helemaal met bladgoud bedekt. En ondanks dat het zonlicht nog maar<br />

mondjesmaat door het dikke wolkendek heen dringt, straalt al dat<br />

schitterende goud imponerend en ontzagwekkend op je neer.<br />

Onderaan de overdekte trappen van de pagode trekken we voor het eerst<br />

deze reis onze schoenen en sokken uit, en dat zal bepaald niet de laatste<br />

keer zijn. Heilige plekken mogen zonder uitzondering slechts op blote<br />

voeten worden betreden.<br />

Als we de trappen beklommen hebben, voel je meteen de rust en<br />

sereniteit die er heerst. Stond je beneden nog op een paar meter van het<br />

voorbijronkende verkeer, <strong>hier</strong> hoor je die auto’s geeneens en zijn er alleen<br />

de paar gelovigen die in alle stilte hun offers brengen en hun gebeden<br />

prevelen.<br />

Nou heb ik geleerd dat je te allen tijde met de wijzers van de klok mee,<br />

dus rechtsom, om een boeddhistisch heiligdom moet lopen. Maar de eersten<br />

die ik <strong>hier</strong> tegenkom, lopen toch echt de andere kant op, en het zijn nog<br />

monniken ook! Zou die jarenlange Britse invloed <strong>hier</strong> voor een soort<br />

linksdraaiend boeddhisme hebben gezorgd? Die auto’s beneden reden<br />

tenslotte ook al verkeerdom om de paya. Ik houd me toch maar bij het<br />

rechtsom lopen.<br />

Op elke windrichting staat een soort kapelletje met een boeddhabeeld<br />

erin. Aan beide zijden van die kapelletjes staan kleinere boeddha’s, en juist<br />

bij die beeldjes knielen de mensen, stoppen geld in de ‘donation box’ en<br />

gieten eindeloos kommetjes water over het beeld. Ik maak mijn rondje om<br />

de stoepa verder af, blijf <strong>hier</strong> en daar staan om naar de gebedsrituelen te<br />

kijken en zie dat de meesten toch wel rechtsom lopen, maar dat er ook heel<br />

wat zijn die het wat dat betreft niet zo nauw nemen.<br />

Onderaan de trappen trek ik mijn sokken en schoenen weer aan. De<br />

Birmezen gaat dat veel gemakkelijker af, die dragen allemaal teenslippers,<br />

die ze met een simpele voetbeweging uit- en aanschieten. Terwijl ik nog<br />

steeds bezig ben met het strikken van mijn veters, komen de eerste<br />

souvenirverkopertjes op me af.<br />

Het zijn jongetjes van een jaar of tien, en eentje spreekt redelijk goed<br />

Engels. Hij heeft voor ons ansichtkaarten en munten in de aanbieding,<br />

17


verder heeft hij nog sigaretten bij zich, aanstekers en wat spul dat ik niet<br />

thuis kan brengen en meer voor de lokale bevolking bedoeld lijkt te zijn. De<br />

kaarten zien er zeer goed uit, veel beter dan de mapjes die ze je altijd in<br />

India en China willen aansmeren. Hij vraagt voor de set van twintig stuks<br />

met alle highlights van Birma 1000 kyat, dus ongeveer 5 eurocent per stuk.<br />

Dat is zo goed als te geef, maar ik heb nog bijna vier weken te gaan in dit<br />

land, dus ik zal ze vast ergens anders ook nog wel kunnen kopen. Als ik<br />

hem duidelijk maak dat ik geen interesse heb, blijft hij vriendelijk en blijft<br />

ook niet aan je kop zeuren om ze toch maar te kopen. Dat heb ik wel eens<br />

anders meegemaakt. Birma begint me nu al te bevallen.<br />

Ondertussen is iedereen van de groep weer onderaan de trappen<br />

gearriveerd, en het plan is om nu richting Shwedagon pagode te gaan. Het<br />

wolkendek begint langzaam plaats te maken voor de zon, en de temperatuur<br />

bereikt al waardes waarbij ook zonder inspanning het zweet zich naar buiten<br />

meent te moeten werken. Het zou ongeveer drie kwartier lopen zijn naar de<br />

pagode en nog deels heuvel op ook, dus de keuze voor een taxi is een hele<br />

simpele.<br />

Aan de overkant van het plein hebben we een taxistandplaats gespot. De<br />

chauffeurs hangen ongeïnteresseerd tegen hun auto’s. Ook als we<br />

rechtstreeks op ze af lopen en duidelijk is dat we van hun diensten gebruik<br />

willen maken, brengt dat weinig verandering in hun houding. Ze willen ons<br />

wel naar de Shwedagon brengen voor 1500 kyat per auto. We zijn door Luc<br />

voorgelicht dat het voor 800 moet lukken, dus we beginnen vrolijk af te<br />

dingen, maar ook voor 1000 kyat zijn ze niet bereid om in beweging te<br />

komen. Via 1200 komen we uiteindelijk toch uit op de oorspronkelijke<br />

vraagprijs van 1500 kyat. Wetende dat we dit niet goed hebben aangepakt<br />

stappen we in.<br />

De taxirit wordt er een van nieuwe ontdekkingen. Ten eerste de auto’s die<br />

er rondrijden zijn verrassend modern. Je ziet nog wel modellen uit de jaren<br />

’80, maar de meeste zijn van de laatste jaren. Toyota heeft <strong>hier</strong> duidelijk het<br />

grootste marktaandeel, met Nissan als goede tweede en na een hele tijd niks<br />

nog Daewoo. Auto’s van Europese merken zie je eigenlijk niet. Ook<br />

opvallend is dat de modellen voornamelijk de grotere middenklassers zijn<br />

en dat je meer uitschieters naar boven ziet, dan naar beneden. In zo’n arm<br />

land had ik eigenlijk veel kleine oude autootjes verwacht, maar dat beeld<br />

klopt dus duidelijk niet.<br />

Verder was het al duidelijk dat er, voor ons vertrouwd, aan de rechterkant<br />

van de weg wordt gereden. Maar het stuur van de taxi zit, net als in de<br />

meeste auto’s, ook aan de rechterkant, en dat is niet handig. We vragen ons<br />

af waarom dat is, en bedenken twee redenen. De eerste is dat ze nog niet zo<br />

18


lang geleden zijn overgegaan van linksrijden naar rechtsrijden, wat wordt<br />

gesteund door het feit dat in de nieuwere modellen het stuur wel vaak aan<br />

de linkerkant zit. De tweede reden die we bedenken is, dat het merendeel<br />

van de auto’s van Japanse makelij is, waar ze links rijden, en misschien zijn<br />

de meeste auto’s gewoon tweedehandsjes die uit Japan zijn geïmporteerd.<br />

Als we het centrum verlaten, komen we op wat bredere wegen met<br />

meerdere stroken. Nu wordt het pas echt verwarrend, want <strong>hier</strong> rijdt het<br />

normale verkeer op de linkerstrook en inhalen gebeurt aan de rechterkant.<br />

Precies het omgekeerde dus van wat je zou verwachten. We proberen ook<br />

voor dit verschijnsel verklaringen te bedenken, maar falen hopeloos.<br />

De weg waarop we nu rijden gaat nog een paar kilometer rechtuit de<br />

heuvel op naar de Shwedagon, dus voldoende tijd om snel de Lonely Planet<br />

te raadplegen. Die leert dat ze al in 1970 zijn overgegaan op het aan de<br />

rechterkant rijden, dus lijkt de tweedehands import uit Japan de juiste<br />

verklaring te zijn voor de sturen aan de verkeerde kant. De vraag waarom er<br />

op meerstrookswegen links wordt gereden kan zelfs de Planet niet<br />

beantwoorden. Na een minuut of tien komen we aan bij de pagode, en<br />

worden we afgezet bij een ingang waarnaast een bordje staat met de<br />

vertrouwenwekkende tekst ‘Foreigners Entrance’.<br />

We staan bij een futuristische panoramalift van een metertje of dertig<br />

hoog. Als je een paar stappen opzij doet, zie je de imposante gouden zedi<br />

boven de palmbomen uit reiken. In onze ogen misstaat die blinkende glazen<br />

lift compleet in deze historische en spirituele omgeving, maar blijkbaar<br />

denken ze daar <strong>hier</strong> heel anders over. We gaan de speciaal voor ons<br />

bedoelde ingang binnen, waar de schoenen weer uit gaan en waar we vijf<br />

FEC betalen om het complex te mogen betreden. Voor dat geld mogen we<br />

wel gratis met de lift naar boven.<br />

Zodra we de lift uitstappen, staat er een gids klaar die aanbiedt om voor<br />

een dollar per persoon ons rond te leiden. Maar wij willen gewoon op ons<br />

gemakje wat rondlopen en zien dus af van zijn diensten.<br />

Vanaf de lift voert een lange loopbrug naar het heiligdom. Aan het eind<br />

van de loopbrug hebben we een klein probleem. We hebben drie<br />

verschillende reisgidsen bij ons, maar in geen van drieën staan lift en<br />

loopbrug vermeld. Met andere woorden, we weten niet waar we staan.<br />

Doordat Birma, mede door Suu Kyi’s oproep tot een toeristische boycot,<br />

niet bepaald wordt overspoeld door toeristenmassa's, staan de reisgidsuitgevers<br />

ook niet te trappelen om regelmatig nieuwe edities van hun Birma<br />

gids uit te brengen. Als ze er überhaupt al een hebben. Met als gevolg dat de<br />

nieuwste edities uit 1996, 1997 en in het gunstigste geval 2000 stammen en<br />

dus de inhoud verouderd en incompleet kan zijn.<br />

19


Gelukkig herkennen we al vlot de bodhi-boom die er al sinds mensenheugenis<br />

staat, en dus ook in de reisgidsen. We staan in de uiterste<br />

zuidoosthoek van het pagodecomplex. Nou is de zuidingang de hoofdingang<br />

en beginnen alle gidsen daar hun rondje, dus nemen wij dat ook maar als<br />

uitgangspunt.<br />

Het eerste dat opvalt is, dat wij <strong>hier</strong> niet alleen zijn. Op het kraakheldere<br />

witmarmeren plaveisel rondom de stoepa lopen honderden mensen hun<br />

ogen uit te kijken. De meesten gedragen zich als doodgewone toerist, al zal<br />

pelgrim waarschijnlijk een terechter woord zijn, maar duidelijk is wel dat<br />

het merendeel <strong>hier</strong> niet dagelijks komt. Het aantal buitenlandse toeristen<br />

valt gelukkig helemaal in het niet bij het aantal Birmezen dat er rondloopt.<br />

Het duurt zelfs enige tijd voor ik een andere Westerse sterveling ontdek.<br />

De zedi is fantastisch. Bijna honderd meter hoog en van boven tot onder<br />

voorzien van een dikke laag bladgoud, maakt hij alle verwachtingen in één<br />

oogopslag meer dan waar. Het is zwaar bewolkt, maar zelfs nu is de<br />

schittering al zodanig dat je er alleen met dichtgeknepen ogen naar kunt<br />

kijken. En het is <strong>hier</strong> alles goud wat er blinkt. Het bovenste, lotusvormige<br />

deel van zedi is zelfs van platen puur goud gemaakt. En daarbovenop staat<br />

de hti; de kroon op het werk, die vol hangt met gouden en zilveren bellen en<br />

kilo’s aan edelstenen. Een lullig ding als een windhaantje, dat ze bij ons nog<br />

wel eens van een kwastje goudverf willen voorzien, is in het geval van de<br />

Shwedagon gewoon van puur goud en bevat bovendien 1100 diamanten en<br />

1383 andere edelstenen. Als klapstuk staat daar weer bovenop een bol met<br />

4351 diamanten, goed voor ruim 1800 karaat. Deze getallen komen helaas<br />

uit een boekje, want van al die pracht valt teleurstellend weinig te zien als je<br />

met beide benen op de grond naar de hti staat te staren, die zo’n negentig<br />

meter hoger hangt te schitteren. Maar fantastisch mooi blijft het.<br />

20


Aan de voet van de grote zedi staan tientallen kleinere zedi’s van een<br />

meter of vier hoog, die natuurlijk ook weer allemaal dik in de goudverf zijn<br />

gezet. Rondom dit geheel ligt een vierkant waarop tientallen, met een<br />

gouden zedi getooide, vergulde kapelletjes staan, die elk onderdak<br />

verschaffen aan een ongeveer manshoge zittende boeddha. Op de vier<br />

windrichtingen staan grotere, van binnen compleet vergulde tempels waar<br />

wordt gebeden. Naast deze tempels staan, net als bij de Sule pagode,<br />

kleinere boeddha’s, die ook <strong>hier</strong> doelwit zijn van mensen die ze eindeloos<br />

met water staan te overgieten en ze offers brengen. Per boeddha is een klein<br />

tiental bezig met deze rituelen, en ervoor zit een minstens even groot aantal<br />

geduldig op zijn beurt te wachten. Dit is duidelijk een populaire bezigheid,<br />

die nadere verklaring verdient. Het vierkant van kapelletjes en tempels<br />

wordt weer omgeven door een twintig meter breed wandelpad van<br />

21


overwegend witmarmer tegels met patronen van grijs en zwart erin. En<br />

rondom het wandelpad staat weer een vierkant met grotere tempels, die stuk<br />

voor stuk zeer uitbundig zijn versierd met houtsnijwerk en meerlagige<br />

daken hebben met midden op een toren die uit steeds kleiner wordende<br />

verdiepingen met dak is opgebouwd. De sierlijsten van de dakranden zijn<br />

weer verguld. En er staan een paar tempels tussen waarvan het houtsnijwerk<br />

en de dakranden van donkerrood rozenhout zijn.<br />

Je komt <strong>hier</strong> echt ogen te kort om de enorme hoeveelheid aan pracht en<br />

praal in je op te nemen. En alles verkeert in uitstekende staat, alsof het<br />

vorige week nog van een nieuwe verflaag is voorzien, of het staat in de<br />

bamboesteigers en krijgt vandaag net die nieuwe verflaag. Een beetje<br />

Hollander vraagt zich dan meteen af: waar halen ze dat geld vandaan? Het<br />

antwoord is simpel. Overal staan grote doorzichtige bakken, vaak meerdere<br />

op een rij en sommige voorzien van de fraaie tekst ‘Donation Box’, waarin<br />

grote hoeveelheden papiergeld worden gedeponeerd door de gelovigen, en<br />

zo goed als iedereen doet een duit in het bakje. Toegegeven, er zitten veel<br />

kleine biljetjes tussen van 1 en 5 kyat, respectievelijk een tiende en een<br />

halve eurocent. Maar vele kleine beetjes is ook een hoop, en de plaatselijke<br />

verfboer rekent hele andere prijzen voor een liter verf dan onze Gamma.<br />

Om over het uurloon van de schilders nog maar te zwijgen.<br />

Langzaam lopen we ons rondje om de stoepa. Na een kwart rondje gaan<br />

we op de trappen van een van de gebedshallen zitten om eens rustig het hele<br />

schouwspel gade te kunnen slaan en natuurlijk wat foto’s te kunnen<br />

22


schieten. Bij de aanleg van de pagode is weer eens geen rekening gehouden<br />

met de gemiddelde toerist. Het is namelijk niet mogelijk om de zedi op een<br />

fatsoenlijke manier in zijn geheel op een normale foto te krijgen. Het kreng<br />

is bijna honderd meter hoog en nergens heb je voldoende ruimte om zowel<br />

de voet als de hti in je zoeker te vangen, want of de zon staat verkeerd of er<br />

staat een tempel of een ander bouwwerk in de weg. Als ze die dingen nou<br />

gewoon een meter of tien verder naar achter hadden gezet, dan was er<br />

helemaal geen vuiltje aan de lucht geweest. En daar moet je dan nog vijf<br />

FEC voor betalen ook.<br />

Als we daar rustig op de trappen zitten, komen er drie monnikjes langs<br />

van hooguit een jaar of tien, die ons plotseling in de gaten krijgen. Ze<br />

blijven prompt staan en gaan dan quasi geïnteresseerd in een boekje lezend<br />

een stukje bij ons vandaan zitten. Maar ze hebben toch meer oog voor ons<br />

dan voor hun boek. Zo’n groep blanken op een rijtje hebben ze blijkbaar<br />

nog niet te vaak gezien. En wij hebben zo’n triootje jonge monniken ook<br />

nog nooit gezien, dus gaan we elkaar een tijdje lekker schaamteloos aan<br />

zitten staren. Maar aan alle pret komt een eind, en we vervolgen ons rondje<br />

om de stoepa.<br />

Richting noordingang is er een straatje met een gouden zedi waaronder<br />

oorspronkelijk de acht haren van Boeddha, want daaraan is de Shwedagon<br />

gewijd, werden bewaard. Maar nu liggen die haren dus onder de grote zedi.<br />

Het straatje staat helemaal vol met heilige bouwsels, waaronder ook een<br />

Hindoetempel. In dat straatje lopen we Bob en Lucy tegen het lijf, die ook<br />

deel uitmaken van ons reisgezelschap, en zien we in de verte nog Gerhard<br />

23


und Dietlinde, een Duits echtpaar van in de zeventig dat ook tot de groep<br />

behoort.<br />

De kant bij de oostingang lijkt vrij veel op die aan de westkant, dus lopen<br />

we daar redelijk snel voorbij.<br />

Op weg naar de zuidkant komen we een grote groep bijzondere monniken<br />

tegen. Alle monniken die we tot nu toe hebben gezien waren kaalgeschoren<br />

en droegen een donkerrode habijt met de rechterschouder ontbloot. Deze<br />

groep is ook kaalgeschoren, maar draagt een lichtroze habijt, met een brede<br />

oranje band die van de linkerschouder onder de rechteroksel door gaat, en<br />

beide schouders zijn bedekt. De groep loopt langs ons heen en bestaat uit<br />

een kleine dertig man, dacht ik. Maar bij een van de laatsten valt het me pas<br />

op, dat die oranje band bedoeld is, om een paar bobbels onder het habijt<br />

enigszins aan het zicht te onttrekken. We hebben <strong>hier</strong> met nonnen van doen.<br />

Ondertussen zijn we weer terug bij af. Het loopt tegen enen, en het dreigt<br />

zelfs te gaan regenen. Mooie tijd dus om wat te gaan eten. Dick is een<br />

stukje achtergebleven en heeft op zijn pad toch een gids aan de haak<br />

geslagen, of andersom. Tony, zoals de gids zich laat noemen, want zijn<br />

echte naam is veel te moeilijk voor ons, weet wel een restaurantje waar we<br />

kunnen lunchen. Het is halverwege de heuvel bij de noordingang.<br />

We twijfelen of we onze schoenen zullen gaan halen, maar volgens Tony<br />

is dat niet nodig want het hele pad is geplaveid. We lopen de overdekte<br />

zuidtrap een stuk af en lopen dan via een betegeld pad om de paya heen. Bij<br />

24


de westingang houdt het pad op en gaan we via een weg verder. Het is asfalt<br />

met van die fijne grove kiezelstenen erin. Voor onze verwende voetzolen is<br />

dat geen feest, en het restaurant is nog in geen velden of wegen te bekennen.<br />

Er zitten een paar eettentjes op een rijtje, maar de voorste vinden we ver<br />

genoeg. Het meubilair bestaat uit lichtblauwe plastic tafeltjes met<br />

bijpassende lage krukjes. Een menukaart is er niet, maar die is ook niet echt<br />

nodig. We kunnen kiezen uit curry met kip en curry met varken, en als we<br />

echt willen kunnen ze ook nog wel noedelsoep maken. De eigenaar van de<br />

toko spreekt geen Engels, dus Tony neemt de bestelling op en regelt de<br />

drankjes. We vragen of hij ook iets wil eten, maar hij heeft al gegeten en<br />

slaat ons aanbod beleefd af. Op tafel staat een pot Chinese thee en een<br />

afwasteiltje met water en daarin tweesloks theekommetjes.<br />

Als we ons blikje Coca Cola opentrekken, begint Tony een plattegrondje<br />

van de pagode te tekenen. Met daarop uiteraard als middelpunt de stoepa, en<br />

verder de vier grotere tempels die op de vier windrichtingen staan en hij zet<br />

aan beide kanten van die tempels een kruisje. Hij begint uit te leggen dat het<br />

in Birma heel belangrijk is op welke dag van de week je geboren bent. Dat<br />

bepaalt voor een groot deel je levensloop en de meeste mensen worden ook<br />

vernoemd naar de dag waarop ze geboren zijn. Elke dag van de week heeft<br />

bij iedere pagode een eigen boeddha op een vaste standplaats met waterbak,<br />

wierookstandaard en donation box, waar mensen die op die dag geboren<br />

zijn regelmatig hun offerandes brengen. Voor ieder jaar van hun leeftijd<br />

gieten ze een kopje water over hun boeddha, plus nog een voor de toekomst.<br />

Dat verklaart dus het eindeloze overgieten wat je overal ziet. De kruisjes op<br />

het plattegrondje geven aan waar deze weekdagplekken zich bevinden.<br />

Maar hij had acht kruisjes gezet, en dat terwijl Birma toch gewoon onze<br />

kalender gebruikt, waarvan de week al bijna 1700 jaar uit maar zeven dagen<br />

bestaat. Hij had al gehoopt op onze verwonderde reacties en trots meldt hij<br />

dat er in Birma acht dagen in een week gaan. Dit wonder der tijd wordt<br />

gecreëerd door de woensdag in tweeën te delen. Een deel vóór twaalf uur ’s<br />

middags en een deel er na. Dus als je op woensdag geboren bent, is het ook<br />

nog eens van belang of je voor of na de middag op de wereld verscheen.<br />

Verder heeft elke dag net als bij de Romeinen zijn eigen planeet en<br />

bovendien nog een dier als symbool.<br />

Hij wil van iedereen weten op welke dag we geboren zijn, zodat hij kan<br />

zeggen wat voor dier we zijn. Dat bijna niemand van ons dat weet, kan hij<br />

niet begrijpen. Hoe kun je nou niet weten op wat voor dag je geboren bent?<br />

Maar, geen nood. Hij heeft een boekje bij zich waar de complete kalender<br />

sinds 18-zoveel in staat, en dus kan iedereen zijn geboortedag opzoeken.<br />

Terwijl het boekje rondgaat, wordt de curry op tafel gezet en we krijgen<br />

er een vork en lepel bij. Ze denken zeker dat we niet met stokjes kunnen<br />

25


eten. Dus we vragen om stokjes, we zijn <strong>hier</strong> tenslotte in het oosten van<br />

Azië. Die vraag om stokjes levert verbaasde blikken op, maar ze worden<br />

toch gebracht. De curry heeft veel weg van de curries die je in India krijgt.<br />

Wat niet zo verwonderlijk is, want Birma grenst in het westen aan India.<br />

Het maal bestaat uit witte rijst met daarover een beetje vlees met groente in<br />

een niet al te pittig sausje. Daarbij worden nog rauwe ui-ringen, plakjes<br />

tomaat en nootjes geserveerd. Simpel maar wel lekker.<br />

Intussen heeft iedereen opgezocht op welke dag hij of zij geboren is. Ik<br />

ben op een maandag geboren, en dat brengt Tony al in extase: ‘You born on<br />

Monday, today Monday. This very lucky day for you.’ En hij gaat verder<br />

met: ‘You tiger, tiger very strong and very smart’. Kijk, dat zijn berichten!<br />

In China ben ik vanwege mijn geboortejaar 1963 een konijn. Niet iets dat je<br />

trots van alle daken gaat lopen schreeuwen. Maar <strong>hier</strong> in Birma ben ik<br />

vanwege mijn geboortedag maandag dus een tijger, en mijn eerste dag <strong>hier</strong><br />

is nog een ‘very lucky day’ ook. Dit land bevalt me beter en beter. Om het<br />

feest compleet te maken, zeg ik Tony dat het vandaag ‘my birthday’ is.<br />

Waarop hij reageert met: ‘Yes, you born on Monday, today Monday’. Maar<br />

dat is niet wat ik bedoel, en ga verder met: ‘Today November 4, me born<br />

November 4’. Hij reageert ongelovig met: ‘Nooooo’, en ik met: ‘Yeeesss’,<br />

en hij weer met: ‘Noooooo’, ik weer met: ‘Yeeesss’, en hij weer met… Om<br />

dit niet al te lang te laten duren haal ik mijn paspoort voor de dag, en laat<br />

hem zien dat ik toch echt op 4 november geboren ben. Daar is hij even<br />

sprakeloos van, maar dan: ‘You born on Monday November 4, today<br />

Monday November 4, and today you visit Shwedagon Paya. This is very<br />

very lucky day for you’. Hij wordt er emotioneel van, en ik eigenlijk ook<br />

wel. Een goed moment om weer in de harde realiteit terug te keren en de<br />

rekening te vragen.<br />

De schade bedraagt 900 kyat de man, nog geen euro. Ik wist dat het een<br />

goedkoop land was, maar dit overtreft alle verwachtingen. En dat bij de<br />

heiligste en tevens grootste toeristische trekpleister die het land rijk is. De<br />

verrassing wordt nog groter als Tony de rekening gaat toelichten: 300 kyat<br />

voor de curry en 600 voor het blikje Coca Cola. Een frisdrankje twee keer<br />

zo duur als je eten. Rare jongens die Birmezen. De verklaring is dat de cola<br />

geïmporteerd moet worden.<br />

Voor we verder gaan wil Maartje eerst nog even naar het toilet. Het<br />

restaurantje kent dat soort voorzieningen niet, maar een stukje verderop<br />

weet Tony er wel eentje, maar voegt hij er aan toe ‘not very clean’. En ze is<br />

op blote voeten, dus dat zet haar aan het denken. Ria is zo verstandig<br />

geweest om haar schoenen in haar rugzak mee te nemen en Maartje vraagt<br />

of ze die even mag lenen. Na enige momenten van aarzeling stemt Ria<br />

daarin toe. Een paar minuten later komt Maartje weer heelhuids terug en<br />

26


meldt dat het best mee viel. Dat is voor Rien voldoende om gewoon<br />

blootsvoets hetzelfde avontuur aan te durven.<br />

Terwijl we zaten te eten zijn de donkere wolken verdwenen, en hebben<br />

we nu een strak blauwe lucht. Aan de temperatuur is dat goed voelbaar. We<br />

lopen weer terug over het fijne asfaltweggetje en nemen nu op aandringen<br />

van Tony de westingang naar de paya.<br />

We zien al snel waarom hij ons <strong>hier</strong>langs naar boven wilde dirigeren.<br />

Deze trappen bewegen! Enorme roltrappen naar het heiligste wat het land te<br />

bieden heeft. Ik geloof niet dat iemand in het Westen op dat idee zou durven<br />

komen. Volgens Tony zijn ze speciaal aangelegd voor de ouderen en<br />

mensen die minder goed ter been zijn, en eigenlijk is het heel logisch.<br />

Daarnaast is het voor de Birmezen een fantastische attractie, want<br />

roltrappen zijn <strong>hier</strong> nog een zeldzaam fenomeen. Je ziet menigeen aarzelen<br />

voor ze de trap op durven, en een enkeling neemt zelfs toch maar de<br />

gewone trap die ernaast ligt. Zodra ze boven zijn, nemen ze meteen de<br />

roltrap naar beneden om het ritje nog een keer te kunnen maken. De<br />

roltrappen zijn trouwens net als bij ons gemaakt van dat geribbelde ijzer.<br />

Zolang je schoenen aan hebt, heb je daar eigenlijk geeneens erg in. Maar op<br />

blote voeten vraag je je toch af welke malloot dit ooit verzonnen heeft en<br />

waarom dat in de loop der vele jaren nog nooit verbeterd is. We gaan <strong>hier</strong><br />

veel eelt op de voetzolen kweken, dat voel ik nou al.<br />

Als we bovenaan de trappen zijn, willen we nog even ongestoord<br />

rondlopen, en gaan dus afscheid nemen van onze gids van het voorbije<br />

anderhalve uur. Hij verwacht natuurlijk een beloning voor zijn uitleg en<br />

inspanningen, en dat heeft hij ook zeker verdiend. Maar op zo’n eerste dag<br />

is het altijd moeilijk inschatten hoeveel je iemand daarvoor moet geven. We<br />

besluiten 500 kyat per persoon te geven, wat bij elkaar toch goed is voor<br />

zeker tien maaltijden hebben we net geleerd. Dus eigenlijk is dat een<br />

vorstelijk bedrag voor anderhalf uur werk. Als we hem het geld geven en<br />

hem bedanken voor zijn moeite en goede zorg, doet hij iets wat ik totaal niet<br />

verwacht. Hij vraagt of we hem toch niet 1000 kyat per persoon willen<br />

geven. Bij het zien van onze verbaasde en ietwat verontwaardigde blikken,<br />

voegt hij er snel aan toe dat hij altijd een groot deel van zijn inkomsten in de<br />

donation boxes dropt, want hij verdient zijn brood door de paya en daarom<br />

schenkt hij ook veel aan de paya. Maar het vertrouwen in hem is ineens ver<br />

te zoeken. We verzekeren hem dat we dat geld zelf wel in de donation<br />

boxes kunnen stoppen, en lopen verder.<br />

De kwalijke nasmaak aan Tony wordt gelukkig meteen weggespoeld door<br />

een blik op de magnifieke Shwedagon, waarop de zon nu voluit schijnt en<br />

27


wiens goud tegen de strakke donkerblauwe lucht een nog veel dramatischer<br />

en majestueuzer indruk geeft dan een paar uur geleden. Het is echt een<br />

waanzinnig plaatje. Op zo’n moment kun je je niet voorstellen dat je ooit<br />

iets mooiers hebt gezien, of nog gaat zien.<br />

Na een paar minuten stilletjes genieten, en nog wat foto’s gaan we maar<br />

op zoek naar onze schoenen. Mooier dan dit wordt het toch niet, en dan kun<br />

je beter vertrekken. We nemen de glazen lift naar beneden, en vinden onze<br />

schoenen waar we ze achtergelaten hadden. Geschoeid en tevreden<br />

slenteren we de heuvel af.<br />

Een paar honderd meter verderop staat nog een imposante gouden zedi,<br />

en op elke andere locatie zou dit bouwwerk zeker met een bezoek vereerd<br />

28


worden. Maar als je net de Shwedagon gedaan hebt, dan ontbreekt <strong>hier</strong>voor<br />

de animo.<br />

We lopen wel het park in waarin deze Maha Wizaya paya ligt, en volgen<br />

het pad dat met een ruime boog om de pagode heen loopt. Ook <strong>hier</strong> wordt<br />

naarstig geschilderd om het complex er nog glorierijker bij te laten liggen.<br />

De overkapping van een van de trappen wordt van een nieuwe verflaag<br />

voorzien door een viertal kwasters, die balancerend op van dunne<br />

bamboestokken gemaakte steigers, met in de ene hand het verfemmertje en<br />

in de andere de kwast, hun werk staan te doen. We blijven nog even staan<br />

kijken hoelang het duurt voordat er eentje valt, maar hun<br />

koorddansvaardigheid wint het van ons geduld.<br />

We lopen het park weer uit en komen langs de zuidingang van de<br />

Shwedagon. De trappen die naar de pagode leiden zijn zeker honderd meter<br />

lang en van begin tot eind overdekt door een uit drie lagen bestaande houten<br />

kap, waarvan de rijkelijk versierde randen ook weer van een laag goudverf<br />

voorzien zijn. De voet van de trappen wordt geflankeerd door twee enorme<br />

gestileerde witte leeuwen van een meter of acht hoog.<br />

Op de hoek van de straat tegenover de ingang staat een getraliede ijzeren<br />

kooi op de toch al niet zo brede stoep dusdanig in de weg te staan, dat je de<br />

drukke straat op moet om er omheen te kunnen. Ik vraag me hoofdschuddend<br />

af welke dwaas er uitgerekend daar zo’n kooi neerzet. Het<br />

antwoord is gezien de politieke situatie eigenlijk heel voorspelbaar, maar<br />

verrast me toch een moment. In de kooi zit een gewapende militair. Ik<br />

realiseer me dat dat pas de eerste militair is die ik <strong>hier</strong> op straat zie. Hier en<br />

daar wel wat politie, met name op drukke kruispunten, maar dat is niet meer<br />

dan normaal. Maar militairen waren me nog niet opgevallen, terwijl ik van<br />

tevoren had verwacht, dat het daarvan zou krioelen. En deze zit <strong>hier</strong> ook<br />

maar eenzaam in z’n kooitje, met een wapen dat er niet al te imposant<br />

uitziet, dus in het geval van een spontane volksoproer maakt hij weinig kans<br />

om de held van de natie te worden die in zijn eentje de revolutie de kop<br />

indrukte.<br />

We lopen om de kooi heen en gaan op zoek naar een taxi die ons terug<br />

naar het centrum kan brengen. We komen onderweg langs weer een andere<br />

ingang van het park rond de Maha Wizaya. Er liggen twee vijvers waarvan<br />

het ondoorzichtig groene water constant in beweging is, en waar doorlopend<br />

grote hoeveelheden visvoer in worden gekieperd. In de vijver zwemmen<br />

grote vissen en er komt regelmatig iets boven wat op het eerste oog lijkt op<br />

de bek van een krokodil. Maar als er eentje dichterbij komt, blijkt het de bek<br />

van een schildpad te zijn met een schild van ruim een meter.<br />

Als we weglopen staat er al een taxi voor ons klaar. Hij vraagt slechts<br />

1000 kyat per auto, en overvallen door dit goede aanbod vergeten we af te<br />

29


dingen en stappen in. De chauffeur heeft zelfs voor de passagiers extra<br />

koeling in laten bouwen in de bodemplaat. Door een paar gaten komt een<br />

verfrissende luchtstroom samen met het nodige stof de achterbank<br />

opgewaaid.<br />

Het is een uur of vier als we weer terug zijn bij het hotel. We hebben nog<br />

geen terrasjes of barretjes in de buurt kunnen ontdekken, dus gaan we maar<br />

in het restaurant van het hotel nog een biertje drinken. En daarbij komen de<br />

voor het begin van een dergelijke reis gebruikelijke vragen aan bod: heb je<br />

al vaker dit soort reizen gemaakt, waar ben je geweest en met welke<br />

organisaties? Iedereen heeft er toch al minstens een paar van deze tripjes<br />

opzitten, maar bij Rien verbleken we allemaal. Hij is onderweg zelfs de tel<br />

al kwijtgeraakt, maar schat dat dit ongeveer zijn dertigste reis moet zijn. Hij<br />

doet er meestal twee per jaar, een verre lange van drie à vier weken en een<br />

kortere van een week of twee wat dichter bij huis.<br />

Als de flessen bier koud op tafel staan, beginnen zowel Rien als ik<br />

geduldig het etiket van de fles te peuteren. Het doel blijkt hetzelfde: voor in<br />

het onvermijdelijke plakboek. Ze hebben moeilijke lijm in Birma, want het<br />

kost ons allebei minuten om het tere stukje papier heelhuids van het flesje te<br />

krijgen. Maar de aanhouders winnen en kunnen straks thuis een gaaf<br />

‘Myanmar Beer’-etiket gaan inplakken.<br />

We hebben met de hele groep afgesproken om om zeven uur aan te treden<br />

voor de min of meer traditionele gezamenlijke hap op de eerste dag van de<br />

reis. Dus nog genoeg tijd om even te douchen en wat te liggen. Vanuit het<br />

hotel kunnen bovendien e-mails verstuurd worden. Ter ere van mijn<br />

verjaardag en de goed verlopen heenreis stuur ik ook zo’n berichtje naar het<br />

thuisfront.<br />

Dat lijkt anno 2002 de gewoonste zaak van de wereld, zelfs in de meest<br />

afgelegen gehuchten kun je tegenwoordig internetten en e-mailen, maar in<br />

Birma ligt dat toch even anders. Internet is er zelfs verboden. De reden is,<br />

dat het regime niet wil dat het volk toegang heeft tot informatie die niet in<br />

overeenstemming is met hetgeen wat vanuit overheidswege als de waarheid<br />

wordt verkondigd. De kranten zijn staatskranten, of staan minstens onder<br />

strenge censuur, en zijn in feite propagandablaadjes. Buitenlandse kranten<br />

zijn op straat niet verkrijgbaar. Ook de twee nationale televisiezenders<br />

worden door de staat gerund. Dus de militairen hebben nu een sterke<br />

invloed op wat het volk te horen krijgt en wat niet, en dan kun je zoiets als<br />

het internet natuurlijk missen als kiespijn. Slechts een selecte groep<br />

bedrijven heeft een vergunning om, ook nog eens beperkt, het net op te<br />

mogen. En ook e-mailen is alleen toegestaan als je daarvoor een vergunning<br />

hebt. Elk berichtje dat naar het buitenland gaat, zou worden gescreend op<br />

30


politiek gevoelige inhoud, en zonodig gecensureerd worden. Het zou soms<br />

ook dagen duren voordat een e-mailtje de geadresseerde bereikt. Wat daar<br />

allemaal van waar is weet ik niet. Het enige dat ik weet, is dat de e-mails die<br />

ik vanuit Birma verstuurd heb, binnen een halfuur aankwamen, en het lijkt<br />

me onwaarschijnlijk dat daar uitgebreide screening en censuur tussen heeft<br />

gezeten.<br />

Om zeven uur staan we bijna voltallig in de lobby van het hotel. Alleen<br />

Carla en Elly ontbreken op het appel. Die zijn, zo horen we later, terug<br />

komen lopen vanaf de Shwedagon, links en rechts de weg kwijtgeraakt, en<br />

daarom niet op tijd voor vertrek richting restaurant. Onder leiding van Luc<br />

lopen we weer richting de Sule Paya.<br />

Het is ondertussen donker geworden en de straten beginnen weer akelig<br />

leeg te raken. Maar nog niet genoeg om blindelings naar de overkant te<br />

kunnen lopen, en dus krijgen we weer een kans om het oversteekraadsel op<br />

te lossen. Het blijkt allemaal heel simpel te zijn. De verkeerslichten voor de<br />

auto’s hangen op z’n Amerikaans aan de overkant van het kruispunt,<br />

waardoor de voetgangers ze ook goed kunnen zien. En als het licht voor de<br />

auto’s op groen springt, gaan de voetgangers ook lopen en het afslaand<br />

verkeer friemelt zich kalm tussen de overstekers door.<br />

Luc neemt ons mee naar een Chinees restaurant. Birma heeft wel een<br />

eigen keuken, maar net zoals bij ons vind je er nauwelijks restaurants die<br />

die lokale gerechten op de kaart hebben staan. De meeste restaurants zijn<br />

Chinees en er zijn ook redelijk veel Indiase tentjes. De kaart ziet er<br />

uitgebreid uit. Je kan kiezen uit een handvol variaties kip, varken, garnalen<br />

en vis, en nog wat losse dingen. Het smaakt allemaal prima en als het niet<br />

veel slechter wordt, dan zullen we zeker niet van de honger omkomen de<br />

komende vier weken.<br />

Als we teruglopen naar het hotel is Yangon al weer compleet<br />

uitgestorven. Bij gebrek aan vertier en door vermoeidheid ook gebrek aan<br />

behoefte daartoe, gaat iedereen linea recta naar bed. Nog voor halftien<br />

liggen we al. Ik kan me niet heugen dat ik op mijn verjaardag ooit zo vroeg<br />

in mijn nest lag.<br />

31


dag 4<br />

De Bago tour<br />

Vandaag gaan we beginnen aan de rondrit door Birma. Het vertrek is al<br />

om halfzeven, want we moeten uiterlijk elf uur in Bago zijn dat zo’n 80<br />

kilometer van Yangon ligt. En dat is normaal gesproken een uur of drie<br />

rijden.<br />

Om halfzeven bruist Yangon al van het leven. De dagindeling wordt <strong>hier</strong><br />

echt nog door het zonlicht bepaald. Het busje waarmee we de komende<br />

dagen gaan toeren ziet er wat degelijker uit dan waarmee we van het<br />

vliegveld werden gehaald. De breedtemaat van de stoelen is onmiskenbaar<br />

Birmees, gelukkig valt het met de beenruimte nog wel mee. De bagage<br />

wordt achterin de bus opgestapeld, wat ten koste gaat van vier zitplaatsen,<br />

maar er blijft nog net voldoende plaats in de bus over.<br />

Zo’n eerste keer en groupe de bus instappen geeft meestal meteen een<br />

goed beeld van wat voor vlees we in de kuip hebben. Je hebt mensen die<br />

koste wat kost voorin willen zitten. Meestal zijn dit wat oudere echtparen<br />

waarvan de één de bagage naar de bus brengt, terwijl de ander al een stoel<br />

met het beste uitzicht gaat bezetten. Dan krijg je de groep die het niet durft<br />

te maken om voorin te gaan zitten, maar toch ook weer niet de slechtste<br />

plaatsen wil hebben, dus die stappen in als er nog voldoende plaatsen zijn<br />

om uit te kiezen. En tot slot de groep die het niet zoveel kan schelen waar ze<br />

komen te zitten, als ze maar kunnen zitten. Ikzelf zit het liefste helemaal<br />

achterin en meestal zijn er wel meer mensen die dat willen. Maar als de<br />

bagage achterin de bus gaat in plaats van in een apart ruim of op het dak,<br />

dan zijn die plaatsen vlak voor de bagage nooit zo gewild. En dat is ook<br />

deze keer het geval, zodat ik rustig als één van de laatsten in kan stappen en<br />

toch het plekje krijg waarop ik had gehoopt.<br />

Het verlaten van de stad kost de nodige tijd. Yangon is natuurlijk gewoon<br />

een grote stad met vier miljoen inwoners en in de ochtendspits is er ook <strong>hier</strong><br />

veel volk onderweg. Het verkeer zit niet compleet vast, verre van dat, maar<br />

32


echt opschieten doet het toch ook niet. Na ruim een halfuur hebben we de<br />

buitenwijken van de stad verlaten en gaan we kennismaken met landelijk<br />

Birma.<br />

Maar voor het zover is, moeten we eerst langs een bamboe slagboompje<br />

zien te geraken. Dat kan nooit een probleem zijn, want het ding kun je met<br />

je blote handen breken, dus de bus zal er ook weinig moeite mee hebben.<br />

Maar er staan een paar in het donkergroen geklede heren naast, en dat groen<br />

lijkt verdacht veel op het plaatselijke legergroen, dus is stoppen misschien<br />

een beter idee. Enige spanning is toch wel voelbaar in de bus. Is dit al<br />

meteen een paspoortcontrole? Zullen ze de hele bus gaan doorzoeken?<br />

Hoelang zal dat alles gaan duren? Nog voordat de bus tot stilstand komt,<br />

springt de bijrijder met geld in de hand de bus uit, snelt naar een tafeltje<br />

waarachter nog al zo’n groen heerschap zit, en overhandigt hem het geld. Is<br />

omkopen nou wel zo verstandig? We zijn <strong>hier</strong> gekomen om veel van dit<br />

land te zien, en om dan al na twee dagen voor wie weet hoelang achter de<br />

tralies te verdwijnen, zou de vakantievreugde danig kunnen temperen. Maar<br />

het lijkt te werken en onze bijrijder springt de bus weer in en de slagboom<br />

wordt opgehaald. We mogen er door.<br />

De weg is goed en redelijk breed. Het is een strook asfalt met tweerichtingsverkeer<br />

zonder strepen of andere vorm van afscheiding in het<br />

midden. Zo vlak buiten de stad is het nog behoorlijk druk, en ook <strong>hier</strong> doet<br />

zich het merkwaardige fenomeen voor dat het gewone verkeer aan het hart<br />

van de weg rijdt, en dat inhalen gebeurt aan de zijkanten van de weg. Maar<br />

<strong>hier</strong> wordt ook duidelijk waarom. In het midden is de weg aanzienlijk beter,<br />

daar ligt zelfs een extra laag asfalt, en hoe verder je naar de zijkanten komt,<br />

hoe meer gaten, kuilen en losse stenen je tegenkomt. Dus je zou wel gek<br />

zijn als je <strong>hier</strong> netjes rechts ging rijden, en degenen die zonodig sneller<br />

willen moeten dan maar door het stof en de gaten.<br />

Links en rechts van de weg wordt het beeld de eerste kilometers gevormd<br />

door rijstvelden met wat verdwaalde plukjes bomen en altijd wel ergens een<br />

witte zedi. Naarmate we verder buiten de stad komen, wordt het stiller en<br />

stiller op de weg. Een goed uur later en nog een paar tolhuisjes met van die<br />

ielige bamboe slagboompjes en veel te veel groene mannetjes verder, kom<br />

je amper nog een kip tegen. Het landschap is veel bosrijker geworden en de<br />

aanvankelijk kaarsrechte weg begint steeds meer kronkels te vertonen en is<br />

ondertussen ook aanmerkelijk smaller. Als we even na tienen Bago<br />

beginnen te naderen, maken de bossen weer plaats voor rijstvelden.<br />

Een kilometer of vijf voor Bago slaat de bus onverwachts een smal<br />

landweggetje in. Het is tijd voor de eerste stop van onze ‘Bago by Bus’tour.<br />

Na een paar honderd meter hobbelen over het zandpaadje zien we<br />

33


waar het allemaal om te doen is: boven de boomtoppen steken een paar<br />

boeddhakoppen uit. Het is de Kyaik Pun Paya uit 1476. De paya bestaat uit<br />

vier zittende boeddha’s van dertig meter hoog, die met de ruggen tegen<br />

elkaar de wijde wereld in kijken.<br />

Onze chauffeur heeft blijkbaar een hekel aan vermoeide passagiers, en<br />

parkeert de bus zo ongeveer in de paya. We hoeven daarom maar drie<br />

stappen te doen naar de ook <strong>hier</strong> weer overdekte trappen van het heiligdom.<br />

Daar gaan natuurlijk de schoenen en sokken weer uit voordat we de vier<br />

helder witte boeddha’s met mooie goudgele omslagdoeken van dichtbij<br />

mogen bewonderen.<br />

Ook deze paya wordt weer net van een nieuwe verflaag voorzien. Rond<br />

één van de boeddha’s is een bamboe stellage gebouwd, waarop drie mannen<br />

een act opvoeren die in menig circus niet zou misstaan. De stellage is een<br />

simpel raamwerk van horizontale en verticale stokken die echt niet veel<br />

dikker zijn dan die slagboompjes die onderweg na betaling voor ons opzij<br />

gingen. De stokken zijn met touw aan elkaar geknoopt. De afstand tussen<br />

twee horizontale stokken is bijna een lichaamslengte, dus even snel en<br />

nonchalant omhoog en omlaag klauteren is er niet bij zou je denken. Maar<br />

deze lieden zijn eigenwijs en denken daar heel anders over. Ze zijn bezig<br />

om de stellage af te breken, wat het zaakje er bepaald niet stabieler op<br />

maakt, maar op bijna 30 meter hoogte lijkt dat weinig indruk op ze te<br />

maken. Als ik even later mijn rondje om de paya heb gemaakt, staan ze alle<br />

drie beneden rustig een sigaretje te roken. Jammer dat ik niet gezien heb hoe<br />

ze zo snel beneden zijn gekomen.<br />

34


Het wordt langzamerhand weer tijd om de schoenen aan te gaan trekken,<br />

want er staat nog meer op het programma.<br />

Met het busje gaan we weer terug naar de weg en verder richting Bago.<br />

De volgende stop is het Kha Khat Wain Kyaung. Kyaung betekent klooster,<br />

en dat is het dan ook. Het is één van de grotere in Bago en er wonen zo’n<br />

1200 monniken. De grote attractie waarvoor zich nog een bus met toeristen<br />

heeft gemeld, is de laatste maaltijd van de dag die de monniken al om<br />

halftwaalf krijgen. Rond kwart over elf begint van twee kanten een enorme<br />

stoet monniken in hun donkerrode habijten en met de bedelnap op de<br />

rechterheup zich netjes achter elkaar in de rij richting eetzaal te begeven.<br />

Als je daar zo staat, terwijl die eindeloze rij monniken langs loopt, dan<br />

voel je je knap opgelaten. De rijke toerist komt zich <strong>hier</strong> vergapen aan het<br />

mooie, indrukwekkende maar tevens alledaagse schouwspel van monniken<br />

die, zij het uit vrije wil, zo goed als niets hebben en nog voor de middag hun<br />

laatste maal van de dag krijgen. En dan ga je er nog foto’s van staan maken<br />

ook. Maar ja, iedereen doet het en er komen bijna dagelijks toeristen langs,<br />

35


dus ze zijn het wel gewend en je kunt je schuldgevoel afkopen door wat in<br />

de speciaal daarvoor bedoelde zilverkleurige schalen te deponeren, zodat<br />

het klooster er toch ook beter van wordt.<br />

Net buiten de eetzaal staan vier enorme pannen rijst, waaruit elke monnik<br />

één kommetje in zijn bedelnap geschept krijgt. Nou is dat niet alles waar ze<br />

het mee moeten doen, want ’s ochtends vroeg gaan ze al op pad om in de<br />

stad hun rantsoen van de dag bijeen te bedelen. De meesten hebben daar<br />

vaste adressen voor, vaak familie of vrienden van familie, waar ze elke<br />

morgen aankloppen. Vrijwel in elk huishouden wordt ’s ochtends extra<br />

gekookt voor de monniken die langskomen, en het wordt als een eer<br />

beschouwd om ze te mogen helpen. Vreemd is dat niet, want het is normaal<br />

dat een man tweemaal in zijn leven een tijd in het klooster doorbrengt. De<br />

eerste keer voor een paar maanden tussen zijn zesde en negende jaar. En de<br />

tweede keer als hij volwassen is voor enkele maanden tot jaren. Vrijwel elk<br />

gezin heeft dus leden in het klooster gehad, en die werden toen door<br />

anderen geholpen, en daarom is het niet meer dan normaal om andere<br />

monniken bij te staan. Daarnaast wordt er natuurlijk een goede daad mee<br />

verricht en dat brengt je weer een stapje dichter bij het nirvana.<br />

36


In de eetzaal gaan de monniken met vijf of zes op de grond aan lage<br />

ronde tafels zitten. Op de tafels staat een schaal met saus die nog een beetje<br />

smaak aan de droge rijst moet brengen. Ze eten uit hun bedelnap, de<br />

meesten met hun vingers, sommigen met een lepel. Ze hebben dus geen<br />

apart bord of kom waar het eten eerst ingeschept wordt. De bedelnappen<br />

zijn ronde, zwarte lakwerk kommen met een diameter van zo’n veertig<br />

centimeter en dertig diep, en hebben een afneembaar deksel. De kommen<br />

worden aan de schouder gedragen in ondersteunende stoffen banden of een<br />

tas.<br />

Tijdens het eten wordt er geen woord gezegd, het enige wat je hoort zijn<br />

een paar toeristen die het fatsoen niet kunnen opbrengen om hun mond te<br />

houden. Gelukkig behoren ze tot de andere bus.<br />

In een hoek zit de abt aan een aparte tafel met een paar hele jonge<br />

monniken. Zijn tafel is bezaaid met kommetjes met allemaal verschillende<br />

gerechtjes en het enige wat de jonge monniken mogen doen is zijn bord<br />

volscheppen en verlekkerd toezien.<br />

Na amper tien minuten heeft iedereen blijkbaar genoeg gegeten en begint<br />

het verlaten van de eetzaal, wat ook weer zeer geordend te werk gaat. Netjes<br />

achterelkaar gaat het richting uitgang van de eetzaal, waarna ze rustig<br />

wandelend onder het door feilloos goudgeschilderde pilaren ondersteunde<br />

afdak, uitwaaieren naar alle hoeken van het klooster.<br />

En ook wij gaan weer langzaam over tot de orde van de dag. De haast is<br />

eruit. De missie van vandaag was om op tijd bij het klooster te zijn, om het<br />

laatste dagmaal mee te kunnen maken. Nu dat is volbracht, kunnen we de<br />

rest van het programma op het gemak afwerken. Buiten wordt nog<br />

voorzichtig nagepraat over wat we net hebben meegemaakt en over hoe de<br />

monniken <strong>hier</strong> leven. Maar echt veel wordt er niet gesproken. Je merkt toch<br />

dat de hele entourage in het klooster en de eetzaal diepe indruk heeft<br />

gemaakt.<br />

Het straatje waaraan het klooster ligt, wordt druk befietst. In Yangon zag<br />

je maar mondjesmaat fietsers in het verkeer, eigenlijk alleen maar auto’s.<br />

Hier is dat al duidelijk anders. Als de rokers in de groep hun drang naar<br />

nicotine weer voor even wat naar de achtergrond hebben verdreven, stijgen<br />

we weer in, klaar voor de volgende etappe.<br />

De volgende stop is de Shwemawdaw Paya, de grote paya in Bago. De<br />

Shwemawdaw ligt op een heuvel en via een lange rechte weg, vanwaar je<br />

het hele eind een prachtig zicht hebt op de zedi, rijden we ernaartoe. De<br />

chauffeur presteert het weer om zijn bus op minder dan drie meter van de<br />

overschaduwde trappen te parkeren. En eigenlijk is dat zo beroerd nog niet,<br />

want het is nu midden op de dag. En de zon, ongehinderd door welke vorm<br />

37


van bewolking dan ook, laat ons witte Europeanen, die een paar dagen<br />

geleden met een graadje of tien van huis gingen, nog zeker niet koud. Maar<br />

bovenaan de trappen houdt de beschutting op en zijn we volledig aan de<br />

koperen ploert overgeleverd, want op het hele platform om de zedi is geen<br />

plekje schaduw te bekennen.<br />

Als ik omkijk naar de toren, die met prachtig bewerkte dakranden het<br />

eind van de trappen markeert, valt me meteen de grote swastika op die<br />

daarop prijkt. Door de associaties die wij daar mee hebben, kijk je er toch<br />

altijd weer een beetje vreemd tegenaan. Ik moet ook meteen aan Gerd en<br />

Linde denken, het zeer bescheiden Duitse echtpaar uit de groep. Ze zijn<br />

vooraan in de zeventig en hebben de oorlog dus bewust meegemaakt. Wat<br />

zal er door hen heengaan als ze de hakenkruizen zien? En hoe hebben zij de<br />

oorlog beleefd? Waren ze goed of fout? En durf ik ze dit allemaal te<br />

vragen? Voorlopig nog even niet. Eigenlijk wordt het hoogtijd dat de<br />

swastika bij ons weer in ere hersteld wordt. Dat een compleet gestoorde het<br />

teken ruim zestig jaar geleden heeft misbruikt om zijn verderfelijke<br />

beweging en bewind een gezicht te geven is erg genoeg. Maar dat daardoor<br />

nu een groot deel van de wereldbevolking de swastika vereenzelvigd met<br />

slecht en kwaad, terwijl het juist het tegenovergestelde symboliseert, is<br />

misschien wel net zo erg.<br />

38


De Shwemawdaw lijkt qua opzet heel sterk op de Shwedagon, maar is<br />

een stuk minder uitbundig in de uitvoering. De gebouwen er omheen zijn<br />

eenvoudiger en het goud van de zedi is verf in plaats van het bladgoud van<br />

zijn broertje in Yangon. Met recht broertje, want deze zedi is 114 meter<br />

hoog en daarmee de hoogste van Birma. Juist doordat het <strong>hier</strong> allemaal een<br />

stuk rustiger en soberder is, en soberder is relatief want het goud blinkt je<br />

nog altijd van alle kanten tegemoet, maakt deze paya een veel serenere<br />

indruk. Er hangt meer die spirituele sfeer, die je bij een dergelijk heiligdom<br />

verwacht, dan gisteren bij de Shwedagon.<br />

Ik maak het eerste deel van het rondje om de zedi samen met Lei, en hij is<br />

dezelfde mening toegedaan. Toch liggen de rondetijden op deze koele<br />

marmeren vloer een stuk lager, en dat komt niet alleen omdat Bago wat<br />

hoger ligt dan Yangon. Er valt gewoon minder te zien, er lopen veel minder<br />

Birmezen rond, ze winnen het in aantal zelfs maar net van de toeristen. Dus<br />

na een klein kwartiertje loop ik de trappen weer af.<br />

Onderaan kom ik Bob en Lucy tegen die me waarschuwen om niet<br />

blootsvoets over het asfalt te gaan lopen. Maar mijn schoenen staan nog<br />

halverwege de trap, en om die nou eerst op te gaan halen is ook weer zo<br />

wat. Dus ik sla hun advies in de amper voelbare wind, en loop toch door om<br />

nog een foto vanaf de weg te maken. Van het lichtgrijze marmer naar de<br />

gewone stoep is nog wel te doen, maar de overgang van stoep naar straat<br />

doet me beseffen waarom ze me waarschuwden. Ik heb nog nooit over<br />

gloeiende kooltjes gelopen, maar als die nog heter zijn dan dit, dan heb ik<br />

daar ook totaal geen behoefte meer aan. Manmoedig steek ik het kruispunt<br />

over en kijk eens om of ik al ver genoeg ben gelopen om een leuk plaatje te<br />

kunnen maken. Maar KPB heeft talloze telefoondraden in mijn beeld<br />

gespannen, dus ik moet nog een stukje verder. Hoe verder je loopt hoe<br />

dragelijker de temperatuur van het asfalt lijkt te worden. Alleen is het voor<br />

de scherpte van een foto aan te bevelen om stil te staan op het moment van<br />

afdrukken. En dat valt soms te betreuren, zo ook nu. Na een paar seconden<br />

voel ik mijn voetzolen al sudderen, dus snel rits-rats-klik en weer terug naar<br />

het beminde marmer. Op het kruispunt loop ik in mijn haast nog bijna onder<br />

één van die zes fietsen die <strong>hier</strong> per uur voorbij komen.<br />

Weer heelhuids terug op het marmer blijf ik even staan in de schaduw van<br />

één van de twee schitterende chinthe’s, die aan de voet van de trappen de<br />

paya bewaken. Een chinthe is een mythologisch dier, half leeuw half draak,<br />

dat staat voor moed en waardigheid, en het is het nationale symbool van<br />

Birma. Deze exemplaren, een meter of tien hoog, wit geschilderd met<br />

gouden manen, enigszins achterover zittend met gestrekte voorpoten en de<br />

bek open, zullen heel wat kwade geesten hebben afgeschrikt in de loop der<br />

39


eeuwen. Zulke chinthe’s stonden ook aan de trappen van de Shwedagon en<br />

ze prijken fier op alle bankbiljetten.<br />

Bij de bus staat ondertussen een afvaardiging van de lokale middenstand<br />

voor ons klaar. Een paar vrouwen met gevlochten bamboe schalen op het<br />

hoofd hebben bananen en allerlei soorten koeken in de aanbieding, en we<br />

mogen nog proeven ook. Vooral de kletskoppen worden goed verkocht. De<br />

koekjes lijken een beetje op onze kletskoppen, maar zijn dikker en vooral<br />

taaier en zoeter. Het is een beetje moeilijk eten en je vreest het ergste voor<br />

je vullingen, maar ze zijn wel lekker. We laten de dames achter en rijden<br />

naar de laatste stop van de ochtendtour.<br />

Het is de Shwethalyaung Boeddha. Een liggende boeddha met een lengte<br />

van 55 meter en 16 meter hoog. Om het geheel een beetje in perspectief te<br />

brengen: zijn pink is al meer dan 3 meter lang. En hij heeft het <strong>hier</strong> blijkbaar<br />

prima naar zijn zin, want hij ligt er al ruim duizend jaar en heeft een<br />

gelukzalige glimlach op de lippen. Toch ging het hem niet altijd zo goed,<br />

want hij is eeuwenlang in de vergetelheid geraakt, totdat hij eind<br />

negentiende eeuw bij graafwerkzaamheden weer werd ontdekt. Op zijn rug<br />

is het verhaal van zijn herontdekking als een soort stripverhaal te zien. Wat<br />

een beetje jammer is, is dat hij in een hal ligt waarvan het dak wordt<br />

ondersteund door een hele rij ijzeren pilaren à la Eiffeltoren. Dat maakt het<br />

plaatje er niet mooier op natuurlijk. Maar aan de andere kant, die hal is ook<br />

al honderd jaar oud, en dat heeft ook wel wat.<br />

40


Vlak naast de boeddha ligt een klein marktje waar we nog even<br />

rondkijken. De kraampjes zijn laag en staan zo dicht tegen elkaar aan, dat<br />

de zeilen die erover hangen het een soort overdekte markt maken.<br />

Ongetwijfeld handig als het regent, maar nu de zon schijnt is het er erg<br />

broeierig en benauwd. Constant bukkend lopen we tussen de kraampjes<br />

door. Na een paar meter verandert het paadje ook nog eens in een glibberig<br />

modderpad, en wordt het aroma er tegelijkertijd niet beter op. Ik loop door<br />

totdat ik op een droog stukje met wat ruimte kom, om de kraampjes en de<br />

koopwaar eens rustig vol afgrijzen te kunnen aanschouwen. Lucy komt<br />

even later naast me staan, en we wisselen snel wat grimassen uit. We staan<br />

naast een groot geroest vat, waar een onherkenbare grijze smurrie in zit en<br />

de stank die er vanaf komt weerhoudt ons van nader onderzoek. Wat opvalt<br />

is dat vrijwel geen een kraampje bemand is, terwijl alle waar zo voor het<br />

grijpen ligt. We besluiten dat we <strong>hier</strong> genoeg indrukken hebben opgedaan,<br />

en zoeken behoedzaam een uitweg.<br />

Als ik terugloop naar het parkeerplaatsje bij de liggende boeddha komt er<br />

een ansichtenverkopertje naar me toe. Hij heeft hetzelfde setje waar ze<br />

gisteren in Yangon ook overal mee liepen te leuren. Er komen zeker nog<br />

niet genoeg toeristen om wat meer variatie in kaarten economisch<br />

verantwoord te maken. Hij heeft ook een mapje met munten en daar ben ik,<br />

als muntenverzamelaar, meer in geïnteresseerd. Eigenlijk is Birma een<br />

slecht vakantieland als je van muntjes houdt, want die zijn er allang uit het<br />

betalingsverkeer verdwenen. Dus dan moet je je wel verlagen tot het kopen<br />

van dit soort setjes oude munten, wat veel minder leuk is dan het<br />

verzamelen via het krijgen van wisselgeld. Want dan is het iedere keer weer<br />

spannend of er iets bijzit dat je nog niet hebt, of misschien eentje in een<br />

mooiere kwaliteit. Maar goed, die pleziertjes zal ik moeten missen deze<br />

weken. Hij vraagt 1000 Ks voor 25 munten, waarvan de meeste er op het<br />

eerste oog goed uitzien. Ik bied 500, hij zakt naar 800 en we worden het<br />

eens op 700 kyat. Als ik hem het geld geef, zegt hij: ‘I make easy money<br />

today’. En dat terwijl ik zeer tevreden ben over mijn aanwinst voor dit<br />

spotprijsje. Een typische win-win situatie, wat we willen we nog meer?<br />

Een stukje verderop staan nog een paar vriendjes van hem, ook allemaal<br />

met dezelfde kaarten en ook met munten. Ik kijk nog even of zij misschien<br />

andere setjes hebben, maar ook de munten zijn allemaal hetzelfde. Als je<br />

een keer interesse hebt getoond, is de koop voor hen al half rond, dus ze<br />

komen me achterna met de muntjes. De vraagprijs zakt heel vlot onder de<br />

700 die ik net betaald heb, en als ik de bus instap, kan ik ze al voor 300 Ks<br />

krijgen. Dus toch ‘easy money’.<br />

41


Onze bustoer zit er nu op, en we gaan richting hotel. De bus stopt in een<br />

stoffig zijstraatje van de doorgaande weg die door Bago loopt, en Luc zegt:<br />

‘We zijn er’. Wij kijken alle kanten op, maar er is nergens een hotel te<br />

bekennen. We staan gewoon tussen twee woonblokken in. Maar onze leider<br />

zal het wel beter weten, dus we volgen hem braaf.<br />

Hij loopt naar een donker gat in één van de woonblokken. Het blijkt een<br />

smalle, lage trap te zijn, die via een haakse bocht naar het eerste verdiep<br />

leidt. Er komen twee jongens van een jaar of tien naar beneden gesneld, die<br />

onze bagage wel eens even naar boven zullen brengen. Maar ze krijgen de<br />

meeste tassen en rugzakken amper van de grond, dus we gaan ze een handje<br />

helpen.<br />

Dat valt echter vies tegen. Zonder bagage is de trap door de beperkte<br />

ruimte die je hebt al geen sinecure en zwaar beladen wordt het nog<br />

oppassen ook. Met name het haaks bochtje bijna bovenaan zorgt voor<br />

enkele hachelijke momenten. Als laatste obstakel hebben ze een eng dun<br />

metalen deurtje met nog dunner glas erin in het trapgat gehangen, waarvan<br />

de deurknop niet helemaal volgens de handleiding werkt. En dat is niet<br />

prettig als je balancerend met een zware tas op je rug bovenaan die trap<br />

staat en denkt dat deurtje open te doen, terwijl die deur daar net even anders<br />

over denkt. Als je het te laat door hebt, loop je dwars door het deurtje heen.<br />

En als je wel snel genoeg reageert, moet je vooral niet van schrik een stap<br />

achteruit doen, want dan lig je met een beetje pech weer beneden en kan je<br />

overnieuw beginnen.<br />

Achter het deurtje sta je meteen in de lobby annex woonkamer van het<br />

guesthouse. Er staan een paar stoelen en banken en er zitten wat mensen TV<br />

te kijken. Achterin de woonkamer is een balie gemaakt waarop de sleutels<br />

van onze kamers al in een mandje klaarliggen. Luc verdeelt de sleutels en<br />

deelt terloops mee, dat wie morgen mee wil met de excursie om 6 uur klaar<br />

moet staan voor vertrek.<br />

Dat is van later zorg, eerst moet de inwendige mens node verzorgd<br />

worden, wat wel eens een probleem zou kunnen zijn, want het loopt al tegen<br />

tweeën en dat is aan de late kant om nog te gaan lunchen in dit land van<br />

vroege vogels. Dus snel de zooi droppen op de kamer, en op zoek naar iets<br />

te eten. Maar de eigenaar van het guesthouse blijkt al iets geregeld te<br />

hebben met een Chinees restaurant een stukje verderop. ‘Het zal wel familie<br />

zijn’ mompelt Luc, en even later zitten we weer met z’n allen gebroederlijk<br />

aan een paar ronde tafels.<br />

Als we na het eten teruglopen naar het hotel om nog even wat op te<br />

frissen, staan zes mannen in het straatje bij het hotel chinlon te spelen.<br />

Chinlon is de Birmese volkssport bij uitstek en is er in meerdere smaken.<br />

Bij de meest gebruikelijke spelvorm staat een groep mannen, ik heb het<br />

42


vrouwen niet zien spelen, in een cirkel en probeert een bamboe balletje ter<br />

grootte van een gemiddelde Galia-meloen hoog te houden, waarbij alleen de<br />

voeten gebruikt mogen worden. En het gaat er niet alleen om om het balletje<br />

hoog te houden, maar om dat ook nog eens op een zo acrobatisch mogelijke<br />

manier te doen. Daarvoor hebben ze hun longyi’s tot een soort luier<br />

opgeknoopt om meer bewegingsvrijheid te hebben voor de soms halsbrekende<br />

toeren die ze uithalen. Ze spelen de bal voornamelijk met de<br />

binnen- en buitenkant voet en de hak, en amper met de wreef. De reden<br />

<strong>hier</strong>voor is vooral praktisch: het doet gewoon akelig zeer om zo’n bamboe<br />

bal (alhoewel ook <strong>hier</strong> het verfoeilijke plastic zijn intrede al heeft gedaan)<br />

op de wreef van een blote voet te nemen. Als ze de bal onder controle<br />

hebben, wordt hij doorgespeeld naar een andere speler. En degene die<br />

ervoor verantwoordelijk wordt gehouden dat de bal uiteindelijk toch op<br />

straat belandt, valt af. Of krijgt bij een minder serieus spelletje de nodige<br />

beschimpingen naar zijn hoofd geslingerd. Chinlon zie je overal gespeeld<br />

worden, en ook in varianten die veel lijken op ons voetvolley en het<br />

spectaculaire Thaise sepak takraw, met teams aan beide kanten van een net<br />

of een waslijn.<br />

We spreken met een groepje af om na een snelle opfrisbeurt Bago<br />

onveilig te gaan maken. De kamers zijn simpel maar schoon, met eigen<br />

douche en toilet en een airco. Er staat zelfs een koelkastje en nog<br />

verrassender, op het koelkastje staat een grote voltmeter. Zo’n meter heb ik<br />

nog nooit eerder op een hotelkamer gezien, en ook Dick weet niet waar hij<br />

43


voor dient. Maar als hij de badkamer ingaat en het licht aandoet, zakt de<br />

wijzer van de meter aanzienlijk. Op de wijzerplaat is een dikke zwarte<br />

streep geverfd, en als ik nog meer licht op de kamer aan doe, zakt de wijzer<br />

tot onder die zwarte streep en slaat prompt het koelkastje af. Als ik het licht<br />

weer uit doe en de wijzer voorbij de zwarte streep klimt, begint de motor<br />

van de koelkast weer te brommen. De luxe van een koelkast is je dus alleen<br />

gegund als je verder niet te veel stroom verbruikt, een fantastisch<br />

pragmatische manier van energiebezuiniging. Dick is al snel klaar met<br />

opfrissen, er komt alleen koud water uit de kraan en zo vies was hij nou ook<br />

weer niet. Ik besluit om me af te spoelen als we weer terug zijn en er<br />

misschien wel wat warm water is.<br />

Samen met Lei en Rien, en Ria en Peter gaan we op weg naar de markt.<br />

We steken de brug over de Bago-rivier over en slaan het straatje naar de<br />

markt in. Het eerste deel van de markt is voor allerlei plastic teiltjes,<br />

kommetjes, bordjes en de verdere rataplan in de meest fraaie felle kleuren.<br />

Dan komt er een stuk met kruiden-en-specerijenkraampjes, die hun waar<br />

allemaal op dezelfde wijze hebben uitgestald, en ook allemaal hetzelfde<br />

schijnen te verkopen. De concurrentieslag moet <strong>hier</strong> duidelijk nog beginnen.<br />

Via wat longyi-stalletjes en een bloemenmarktje, komen we bij de groenteen-fruitafdeling.<br />

Erg veel variatie is er niet. We willen wat bananen kopen voor de dag van<br />

morgen en die zijn er in grote hoeveelheden. Zowel kleine dikke zoete, als<br />

gewone bananen. Dick opent het koopfestijn en vraagt wat een tros zoete<br />

bananen kost. Ze vragen 400 Ks en hij wil al betalen, maar we sporen hem<br />

aan om af te dingen en 200 te bieden. Dat is duidelijk te weinig en ook voor<br />

300 krijgt hij de tros niet mee. We lopen door naar een ander kraampje,<br />

want er komen er nog genoeg. Maar overal vragen ze voor een tros van een<br />

stuk of tien bananen 400 Ks. Ondertussen zijn we het overdekte deel van de<br />

markt ingelopen, en daar wagen we nog een poging. En zowaar het lukt om<br />

een tros te kopen voor 300 Ks. Alleen voor de tros in de zak verdwijnt, haalt<br />

het marktvrouwtje er nog snel een paar bananen vanaf en overhandigt Dick<br />

grijnzend de zak met de gereduceerde hoeveel pisangs. Tegen deze<br />

handelsgeest zijn we niet opgewassen en we leggen ons erbij neer dat een<br />

tros bananen gewoon 400 Ks kost, en als je minder wilt betalen, dan krijg je<br />

ook minder.<br />

Als we het overdekte deel van de markt weer uitlopen, komen we bij het<br />

vlees. Veel vleeskraampjes zijn er niet, maar wat ze hebben, ziet er zeer<br />

behoorlijk uit. Geen zwermen vliegen op rottend vlees, of andere<br />

misselijkmakende taferelen. Bijna elk kraampje heeft stapeltjes dieprode<br />

karkassen van het een of ander liggen, alleen wat het precies is valt in het<br />

44


voorbijlopen niet te zeggen. Ik heb het er met Rien over wat het zou kunnen<br />

zijn, maar hij herkent het ook niet. Het lijkt nog het meest op een<br />

dubbelkoppige adelaar van een wapenschild, en dan valt ook het kwartje.<br />

Het zijn vogeltjes waarvan de borst en de kop zijn gekliefd en vervolgens<br />

opengeklapt, en nu geplukt met gespreide vleugels en pootjes liggen te<br />

wachten op liefhebbers. Het vlees is gedroogd en waarschijnlijk<br />

gemarineerd, waardoor het nu die bijna bordeauxrode kleur heeft. De man<br />

van het kraampje heeft al een tijdje met een brede glimlach toe staan kijken,<br />

terwijl wij over de vogeltjes gebogen stonden. Ik wapper wat met mijn<br />

handen halfhoog naast mijn lichaam en kijk hem vragend aan. Hij knikt<br />

instemmend en maakt gebaren of we deze lekkernij willen proberen. Ik<br />

aarzel even, maar ga toch maar niet op zijn aanbod in. En daar heb ik nu<br />

nog steeds spijt van<br />

De anderen zijn ondertussen gevorderd tot het hoogtepunt van de markt:<br />

de vis. In tegenstelling tot het vleesgedeelte is de stank <strong>hier</strong> niet om te<br />

harden. Toch is het er heel druk en de paadjes tussen de kraampjes heel<br />

smal, dus even snel doorlopen naar frisse lucht kun je wel vergeten. Na een<br />

tijdje begint de stank wat te wennen, en krijgen we weer meer oog voor wat<br />

er <strong>hier</strong> allemaal te koop is. Veel teiltjes en bakken met nog levende vis,<br />

kreeftjes en slakken. En vooral heel veel gedroogde vis, en juist die<br />

gedroogde vis stinkt zonder overdrijven een uur in de wind, en<br />

waarschijnlijk nog veel langer. Ria loopt kokhalzend en met tranen in de<br />

ogen zo snel mogelijk verder.<br />

Hier staan ook weer grote bakken met de grijze smurrie die ik vanochtend<br />

op het marktje bij de liggende boeddha zag. De lucht van de smurrie is iets<br />

beter te verdragen dan die van de gedroogde vis, dus het is bijna een<br />

verademing om je neus wat dichter boven deze grijze substantie te houden.<br />

Dan zie ik ook wat het is. Het zijn hele kleine visjes, garnaaltjes en wie<br />

weet wat verder nog, die ze waarschijnlijk met klei en al uit de rivier<br />

hebben geschept. En het uitdrogende slijk zorgt nu voor de onsmakelijk<br />

grijze kleur. Het gevoel van triomf vanwege het oplossen van alweer een<br />

raadsel, wordt vrijwel direct verdrongen door walging als ik me realiseer<br />

waarnaar ik sta te kijken, en hoe dicht ik erboven hang. Een man naast me<br />

zegt iets wat lijkt op ‘squid’, maar ik dacht dat squid kleine inktvisjes<br />

waren, en dat is dit zeker niet. Ik vraag hem ‘squid’? En hij bevestigt dat<br />

met ‘yes, squid’. Dus onthouden voor de rest van de reis: als er squid op de<br />

kaart staat, of iets wat er ook maar een klein beetje op lijkt: niet bestellen.<br />

Een stukje verderop heeft Dick een berg ontdekt van zeker een meter<br />

hoog en aan de voet ook een meter in doorsnee. Het heeft iets weg van een<br />

enorme lichtbruine drilpudding, en voor de lucht die ervan af komt zou je<br />

ook graag een paar blokken omlopen om hem te kunnen mijden. Uit de<br />

45


uitgebreide verhalen van de mannen die er omheen staan kunnen we niet<br />

veel meer opmaken dan dat het om vis gaat, maar wat het precies is en hoe<br />

het gemaakt wordt, zal helaas onopgehelderd blijven.<br />

We zijn aan het einde van de markt gekomen en staan nu weer op Road<br />

Number One, die Yangon met Mandalay verbindt en dwars door Bago<br />

loopt. Het straatbeeld wordt bepaald door twee fascinerende vormen van<br />

openbaar vervoer. Allereerst de stadsbussen die nog uit de Engelse tijd, eind<br />

veertiger jaren, stammen en die naar onze maatstaven plaats bieden aan<br />

ongeveer twintig personen. In Yangon had ik er ook al een paar gezien,<br />

maar <strong>hier</strong> stikt het ervan. Compleet afgeladen met minimaal vijftig man in<br />

en aan de bus, kruipen ze luid ronkend en zwaar rokend door de straten. En<br />

ze zien er uit alsof ze nog makkelijk twintig jaar meekunnen, stevig en<br />

onverslijtbaar. Daarnaast heb je hele pelotons trishaws. Een trishaw is een<br />

fietstaxi met zijspan en in de zijspan kunnen twee mensen zitten, de ene<br />

vooruit kijkend en de andere achteruit. Naast de markt staan er zeker dertig<br />

in slagorde opgesteld, wachtend op klandizie.<br />

We lopen de straat nog wat op en neer op zoek naar een biertje en<br />

ontdekken Mandalay Café, een heuse bar waar ze tapbier hebben. En ook<br />

<strong>hier</strong> is de Engelse invloed nog goed te merken, want de schuimkraag is<br />

amper twee millimeter dik en het bier is niet al te koud. Maar het smaakt<br />

voortreffelijk, kost 200 Ks per halve pint en we krijgen er nog een schaaltje<br />

pinda’s bij ook, dus wie zeurt er nog? Na het bier slenteren we terug naar<br />

het hotel, kopen onderweg nog wat flessen water en we spreken af om rond<br />

halfzeven te gaan eten.<br />

46


In het hotel is ondertussen de nodige commotie ontstaan. Op de kamer<br />

van Maartje en Elly krioelde het van het ongedierte. Volgens Maartje<br />

bewoog de vloer gewoon en zaten de kakkerlakken en torren ook tussen de<br />

lakens. Dus die wilden een andere kamer, maar dat was niet zo simpel want<br />

alle kamers van het guesthouse waren vergeven. Uiteindelijk hebben ze een<br />

kamer van de familie gekregen en waar die dan weer gaan slapen is een<br />

raadsel.<br />

Om zes uur, als ik als net klaar ben met kouddouchen, valt de stroom uit.<br />

Ik loop de gang op om te kijken of het alleen bij ons is, of dat iedereen in<br />

het donker zit. Daar is de eigenaar van het guesthouse al bezig om kaarsen<br />

aan te steken. Die is er heel rap bij, de stroom is amper tien seconden<br />

geleden uitgevallen, en nu al brengt hij weer licht in de duisternis. Ik vraag<br />

hem of het vaak gebeurt dat de stroom uitvalt, en hij zegt ‘yes, everyday six<br />

o’clock power cut’. Langzaam maar zeker komt iedereen zijn kamer uit om<br />

te kijken wat er gaande is, en verzamelen we ons bij de zithoek op de gang<br />

waar nu wat kaarsen branden. Luc komt er ook bij en zegt dat dit een<br />

geplande stroomonderbreking is. Er is niet voldoende capaciteit om de hele<br />

stad continu van stroom te voorzien, en daarom komt wijk voor wijk een<br />

tijdje zonder te zitten. Over een kwartier of een halfuur krijgt ons deel weer<br />

stroom, en zitten ze een stukje verderop in het donker.<br />

En inderdaad rond halfzeven springt overal het licht weer aan. Meteen<br />

een mooi moment om weer eens wat te gaan eten.<br />

Omdat we ons zo’n beetje allemaal rond het kaarslicht hadden verzameld,<br />

gaan we ook weer redelijk en groupe eten. We gaan op zoek naar een<br />

Chinees restaurant dat een stukje van de hoofdstraat af aan de rivier ligt, en<br />

volgens de Planet een van de betere gelegenheden in de stad moet zijn.<br />

Ondanks dat de stroom weer terug is, is er nauwelijks verlichting op straat,<br />

lang niet alle auto’s voeren licht en fietsers met licht zijn helemaal een<br />

rariteit. Dus oversteken is niet geheel zonder risico. Dat het nog donkerder<br />

kan, merken we als we de straat naar het restaurant in lopen. Je ziet er geen<br />

hand voor ogen en alleen in de verte branden een paar lampjes, dus dat zal<br />

het restaurant dan wel zijn.<br />

We komen aan een grote ronde tafel te zitten. De overige gasten zijn<br />

allebei Birmees en kijken redelijk verbaasd op als ze ons binnen zien<br />

komen. De kaart lijkt sterk op wat we eerder in Yangon en vanmiddag<br />

hadden, en jawel, ze hebben ook squid.<br />

Elly heeft al wat last van de ingewanden en wil daarom per se groenten en<br />

friet bestellen bij de uitbater. Maar het Engels van de beste man is niet<br />

toereikend om dat even snel uit te leggen. Meerdere malen probeert ze<br />

zonder veel variatie duidelijk te maken wat ze hebben wil, maar hij blijft<br />

47


haar aankijken met een blik die weinig herkenning verraadt. De hele tafel<br />

zit dit ondertussen onder stijgende hilariteit aan te zien, en uiteindelijk lijkt<br />

de boodschap toch over te komen. Als ze dan ook nog bloedserieus vraagt<br />

of hij er mayonaise bij heeft, kan niemand zijn lachen meer houden. Hevig<br />

verontwaardigd over het massale uitlachen, zegt ze dat het helemaal niet<br />

zo’n gekke vraag is, want gisteren in Yangon hadden ze wel mayo.<br />

Om kwart over acht staan we weer goed doorvoed buiten, en dat is toch<br />

wel erg vroeg om al naar bed te gaan. Dus Lei, Rien en ik gaan nog een<br />

biertje drinken bij het Mandalay Café. Als we daar aankomen komen er net<br />

een paar mensen naar buiten, en gaan de deuren dicht. We maken aanstalten<br />

om naar binnen te gaan, maar daar komt niks van in. De tent gaat sluiten.<br />

Het is tenslotte al bijna halfnegen. Enigszins teleurgesteld en toch ook wel<br />

verbaasd over deze sluitingstijden gaan we dan ook maar richting<br />

guesthouse.<br />

Onderweg passeren we een restaurantje waar nog wel licht brand, maar<br />

waar ook al niemand meer zit. We lopen er toch naar binnen en vragen of<br />

we nog iets te drinken kunnen krijgen. Dat is geen enkel probleem, en even<br />

later zitten we ieder met een heerlijk koele fles Myanmar Beer voor ons.<br />

Zelfs de ventilator wordt speciaal voor ons aangezet, wat geeneens een<br />

overdreven luxe is, want het is nog steeds knap warm en vochtig in Bago.<br />

Terwijl we met de fles bier in de hand wat reiservaringen uitwisselen, valt<br />

opnieuw de stroom uit. Deze lijkt niet echt gepland, want hij verrast ook de<br />

jongens van het restaurantje, die verwoed op zoek gaan naar kaarsen en<br />

lucifers. Dat het licht uitvalt is minder erg dan dat de ventilator het nu ook<br />

niet meer doet. Meteen valt de warmte als een zware deken over je heen, en<br />

moet de verkoeling van druppels zweet en het bier komen. Inmiddels<br />

voorzien van kaarslicht vragen we of we nog een biertje kunnen krijgen,<br />

maar hij heeft nog maar één fles. Dus die delen we dan maar, wat met deze<br />

maten toch nog ruim een glas de man is, en de stroom tijd genoeg geeft om<br />

zich van zijn dipje te herstellen voordat de glazen leeg zijn. Met ook dat<br />

laatste broodnodige vocht binnen wordt het tijd om te gaan slapen. We<br />

moeten er weer vroeg uit morgen.<br />

Op de kamer is het nog een paar graadjes warmer dan buiten, en door de<br />

stroomstoringen geeft de airco ook geen sjoege meer. Gelukkig is de matras<br />

lekker hard, zodat je er niet al te ver in wegzakt, en val ik toch nog vrij snel<br />

in slaap, geloof ik. Om een uur of twee ‘s nachts word ik weer wakker. De<br />

airco is het spontaan weer gaan doen, en heeft de kamer in een koelcel<br />

omgetoverd. Waarom hebben ze <strong>hier</strong> ’s nachts niet van die power cuts?<br />

48


dag 5<br />

Op naar de top en terug<br />

Vroeg uit de veren vandaag. De bus vertrekt om zes uur richting Kyaikto<br />

voor het tripje naar de Gouden Rots pagode. En vanaf halfzes kun je<br />

ontbijten in de zithoek op de gang waar gisteren nog zo vredig de kaarsjes<br />

brandden tijdens de power cut. Nou ontbijt ik al eigenlijk nooit, en zeker als<br />

het zo vroeg moet laat ik dat graag aan me voorbijgaan, om toch net even<br />

een kwartiertje langer te kunnen blijven liggen. Dus vlak voor zessen sluit<br />

ik me bij de groep aan. Iedereen gaat mee. Je kunt vandaag ook gewoon in<br />

Bago blijven, maar de Gouden Rots pagode is één van die bijzonderheden<br />

die we allemaal in het echt willen zien. En bovendien zitten we nog aan het<br />

begin van de reis en dan heeft iedereen nog voldoende puf om overal aan<br />

mee te doen.<br />

Rond kwart over zes rijden we bij het guesthouse weg. Het wordt een<br />

lange dag. Eerst drie uur met de bus naar het dorpje Kinpun, vanaf Kinpun<br />

een uur met een pick-up truck de Mount Kyaikto op, en dan is het nog een<br />

klein uur te voet omhoog naar de pagode. Vervolgens boven een tijdje<br />

rondkijken en daarna hetzelfde parcours in omgekeerde volgorde. Dus als<br />

alles een beetje volgens plan verloopt, zijn we rond zes uur vanavond weer<br />

terug in Bago.<br />

Het eerste uur gaat alles vrij vlot. Waarschijnlijk ook doordat ik de helft<br />

mis, omdat de slaap nog wat extra tijd claimt. Maar na een uur wordt slapen<br />

zo goed als onmogelijk. De weg wordt slechter en slechter. Thuis beginnen<br />

we al te vloeken bij een paar hobbels en als er eens in de vijftig kilometer<br />

een gaatje in het asfalt zit. Hier ben je blij als er ineens vijftig meter zonder<br />

krater voor je ligt.<br />

We waren al gewaarschuwd dat de weg niet al te best was, en dat het<br />

daarom drie uur zou duren om de amper 60 kilometer naar Kinpun te<br />

overbruggen. Maar dit overtreft mijn stoutste dromen. De chauffeur slalomt<br />

constant over de lange rechte stukken weg, om ons de allergrootste gaten te<br />

49


esparen. Over de gewone kuilen en de wandelende nieren maakt allang<br />

niemand zich druk meer, die horen er gewoon bij. Het is vrijwel<br />

uitgestorven op de weg, zodat er alle ruimte is voor de omtrekkende<br />

bewegingen. Maar dan nog gaan we regelmatig in de remmen, omdat veel<br />

van de gaten domweg te groot zijn om er omheen te kunnen rijden en er<br />

niks anders rest dan stapvoets er doorheen. Bijkomend voordeel is dat je<br />

alle tijd hebt om het langzaam hotsend en botsend voorbijtrekkende<br />

landschap in je op te nemen. Helaas rijden we de meeste tijd tussen bomen<br />

en dicht struikgewas door, en valt er niet zo heel veel te zien.<br />

Bij bijna elk dorp of gehucht staan en zitten mensen, meestal jonge<br />

vrouwen, aan de kant van de weg met grote zilverkleurige kommen en<br />

schalen en vaak met een vrolijk muziekje dat zwaar vervormd ergens uit een<br />

paar luidsprekers schalt. Eerst denk ik dat het weer om tolwachters gaat,<br />

maar ze hebben <strong>hier</strong> niet van die bamboepalen over de weg, en ik zie er ook<br />

geen groene uniformen gewichtig bij staan te staan. Bovendien rijdt de<br />

chauffeur gewoon door, en het zou ook wel al te zot zijn als ze op deze<br />

wegen nog tol gingen heffen. Dus het moet iets anders zijn.<br />

Als we met bijna roekeloze snelheid uit een van de schaarse bochten<br />

komen zeilen, wordt de brug waar we over moeten geblokkeerd door twee<br />

koeien en een aap. Tenminste, daar lijkt het in eerste instantie op. Maar als<br />

we nog nahobbelend de bus uit struikelen, zien we al van een afstandje dat<br />

er <strong>hier</strong> iets niet klopt, want deze beesten lopen op teenslippers en dragen<br />

longyi’s. Wat niet meteen opviel is dat er ook <strong>hier</strong> weer meisjes met<br />

zilveren schalen langs de weg staan. De bijrijder, die een beetje Engels<br />

spreekt, legt uit dat ze geld inzamelen voor het onderhoud van de<br />

plaatselijke pagode of iets dergelijks en dat de dansende koeien en aap hun<br />

showtje opvoeren om aandacht te trekken, wat natuurlijk weer in extra<br />

inkomsten moet resulteren. In het tijdje dat wij dit schouwspel aanschouwen<br />

en een beetje bijkomen van al het stuiteren, passeert er een handvol auto’s<br />

en ze stoppen allemaal om iets in de schalen te gooien. Dus effect heeft het<br />

zeker, en wij kunnen dan natuurlijk niet achterblijven.<br />

Erg lang blijven we er niet bij stilstaan, want Luc begint een beetje<br />

zenuwachtig te worden. De weg is een stuk slechter dan de vorige keer dat<br />

hij <strong>hier</strong> was, en hij vreest dat we langer dan de geplande drie uur nodig gaan<br />

hebben om in Kinpun te komen. En de weg wordt eerder nog slechter dan<br />

beter.<br />

In de berm staan <strong>hier</strong> en daar nog een paar opdrogende plassen. De laatste<br />

overblijfselen van de regentijd, die een week geleden zoals gewoonlijk<br />

abrupt ten einde is gekomen. De periode november tot begin februari staat<br />

<strong>hier</strong> te boek als het droge, koele seizoen, met temperaturen die zo’n beetje<br />

50


ond de dertig graden schommelen. De ideale tijd dus om er de toerist uit te<br />

hangen. Vanaf half februari beginnen de temperaturen weer te stijgen en<br />

neemt de vochtigheid langzaam toe. Totdat begin mei de moesson losbarst,<br />

die vooral in het zuiden vrijwel elke dag voor veel neerslag zorgt, met als<br />

topmaanden juni, juli en augustus. De temperatuur zakt tijdens de regentijd<br />

van bijna veertig graden tot hoog in de twintig eind oktober. En dan houdt<br />

het ineens op met regenen. Dat was dus vorige week.<br />

Met al dat water is er ook heel wat weg weggespoeld, en de geplande drie<br />

uur om Kinpun te bereiken worden er vier. Terwijl wij bij een tentje wat<br />

gaan drinken, gaat Luc snel op zoek naar een pick-up truck die ons het<br />

laatste stuk de berg op zal brengen. Dat is amper een opgave, want er is<br />

aanbod genoeg.<br />

Het wordt een kleine Nissan vrachtwagen, met achterop slicks<br />

gemonteerd. Voor wat extra grip zullen we maar denken. In de laadbak zijn<br />

een stuk of vijf planken gemaakt waar we op kunnen zitten. Via een keurig<br />

trappetje klimmen we in de laadbak en zoeken een plaatsje. De plankjes zijn<br />

tien centimeter breed en de afstand tussen twee plankjes is zó klein, dat ik er<br />

niet rechtvooruit zittend tussen pas. Dus dan maar half scheef. Alleen zit je<br />

dan met je linkerbil op het plankje en met je rechter er half naast, of<br />

andersom. Geen van tweeën echt lekker. Ik heb wel een plekje aan de<br />

zijkant, dus ik kan me vasthouden aan de reling van de laadbak. Lei, Rien,<br />

Peter en Ria zien het zitten niet zitten en gaan voorin de laadbak staan,<br />

leunend op de cabine. Achter aan het vrachtwagentje hangt nog een bak die<br />

normaal bedoeld is voor de bagage, maar daarin liften nu een paar lokalen<br />

mee.<br />

Zodra we het dorpje uit zijn, begint de weg te stijgen en we krijgen door<br />

dat er een verre neef van Michael Schumacher achter het stuur zit. De weg<br />

is uitmuntend vergeleken met het plaveisel waar we de afgelopen vier uur<br />

op hebben doorgebracht. Je zou bijna vergeten dat er wel eens gaten en<br />

hobbels in de Birmese wegen zitten, en onze coureur houdt daar dan ook<br />

totaal geen rekening mee. De weg slingert en kronkelt tegen de berg op en<br />

alle haarspeldbochten, s-bochten en chicanes worden in volle vaart<br />

genomen. Net als die gaten en hobbels trouwens. Je kunt merken dat hij <strong>hier</strong><br />

vaker is geweest. Ondanks het krampachtig vasthouden, knal ik een paar<br />

keer met mijn rug tegen de ijzeren stangen van de reling. Gelukkig ben ik<br />

niet de enige, gedeelde smart is halve smart. Maar op de terugweg ga ik<br />

mooi voorin staan, dat heb ik nu al wel bekeken.<br />

Na een klein halfuur stoppen we voor een bruggetje. Vanaf <strong>hier</strong> wordt de<br />

weg zo smal en steil dat het verder eenrichtingsverkeer is. Een kwartier lang<br />

stijgend, en daarna een kwartier dalend. En we moeten even wachten totdat<br />

51


het stijgend kwartier weer is aangebroken. Tijd dus om te gaan staan, de<br />

gegeselde rug te strekken, en om te kijken of er weer wat bloed in billen en<br />

benen wil vloeien.<br />

Het laatste stuk is zo steil dat het motortje het niet meer toelaat om al te<br />

spectaculair naar boven te scheuren. Je hoeft nu alleen nog maar uit te<br />

kijken dat je niet achterover van je plankje sodemietert. Als we tegen elf uur<br />

boven komen, maakt Schumi nog een keurige pitstop naast een trappetje<br />

waarlangs we weer voet op veilige bodem kunnen zetten.<br />

Om iets van de achterstand op ons schema in te lopen, beginnen we<br />

meteen aan de voettocht naar boven. Het is nog zo’n drie kwartier klimmen<br />

naar de Gouden Rots, Kyaiktiyo voor intimi, over een keurig aangelegd pad,<br />

dat echter wel akelig steil naar het doel leidt.<br />

Op iedere reis zitten er wel een paar van die bezienswaardigheden in, die<br />

ze op de meest onmogelijke plekken, liefst zo hoog mogelijk, hebben<br />

neergezet. En elke keer neem ik me dan weer voor, om voor de volgende<br />

vakantie te zorgen dat ik een stuk of wat van mijn honderd kilo’s kwijt ben,<br />

en bovendien te bouwen aan iets wat je conditie mag noemen. Maar op de<br />

één of andere manier komt daar nooit iets van.<br />

Vol goede moed begin ik de beklimming helemaal achteraan. Tegen beter<br />

weten in met het idee dat ik dan één voor één de hele groep voorbij kan<br />

lopen. Lei had van Luc een deelnemerslijst gekregen met daarop de<br />

geboortedata van iedereen, en daaruit bleek dat ik de jongste van het hele<br />

stel ben. Zelfs nu er sinds een dag of twee weer een jaar bij is gekomen. En<br />

als jongste kun je je het natuurlijk niet veroorloven om door de hele groep<br />

voorbij te worden gelopen, en dat is eerlijk gezegd dan ook de reden<br />

waarom ik veiligheidshalve maar achteraan begin.<br />

Het eerste stukje valt helemaal niet tegen, maar na de eerste haarspeld<br />

wordt het menens. Een kaarsrecht stuk van een meter of honderd ligt<br />

geniepig op pelgrims en toeristen te wachten, en je moet echt omhoog<br />

kijken om de volgende bocht te kunnen zien liggen. Ik zie de hele groep nu<br />

al in kleine plukjes tegen deze puist opploeteren, en het zal me niks<br />

verbazen als er vandaag een paar buiten tijd boven gaan komen. Bob, Rien,<br />

Carla, Dick en Luc verdwijnen al uit het zicht en gaan duidelijk voor de<br />

dagzege.<br />

Langs de kant van het pad zitten links en rechts wat mensen, ongetwijfeld<br />

supporters die <strong>hier</strong> de helden komen aanmoedigen op de lijdensweg naar<br />

boven. Ze beginnen ook naast Lei en Gerd und Linde te lopen, en het<br />

wachten is op het moment dat ze een fles water over het drietal leeggieten<br />

om zo enige verkoeling te verschaffen. Maar ze blijken andere diensten aan<br />

te bieden: het zijn lopende bezemwagens. Voor vijf dollar kun je in hun<br />

52


stoel stappen en je door vier man op handen gedragen naar boven laten<br />

brengen. Gerd und Linde zien er door hun leeftijd natuurlijk uit als<br />

gewillige slachtoffers. Lei is bijna een kop kleiner dan ik, maar toch de<br />

nodige kilo’s zwaarder en bij hem is het vast de omvang die deze aasgieren<br />

van Mount Kyaikto in actie heeft gebracht. Bovendien is hij nu al<br />

doorweekt van het zweet, en de beklimming is amper begonnen. Maar alle<br />

drie weten ze hun belagers af te schudden, en gaan ze manmoedig te voet<br />

verder.<br />

De groep koelies laat mij zowaar met rust, blijkbaar zit ik er nog<br />

opvallend fris bij. Ik ben dan ook aan een indrukwekkende inhaalrace bezig.<br />

Ria en Peter heb ik al achter me gelaten, en ook bij Maarten en Toos was<br />

het d’r op en d’r over. Als ik onze Duitsers voorbij loop, grapt Gerd dat hij<br />

normaal zijn vrouw altijd naar boven draagt en dat het dan een stuk sneller<br />

gaat, maar omdat hij nu wat last van zijn knie heeft, gaat dat even niet.<br />

Maartje en Elly komen ondertussen ook al in zicht, die moeten hun<br />

overmoedige start met een zware inzinking bekopen en staan bijna te voet.<br />

Verderop zie ik Lei zonder een droge draad aan het lijf eenzaam in zijn<br />

eigen tempo naar boven lopen en ik wil de sprong naar hem toe maken,<br />

maar blijf op een meter of dertig hangen en krijg het gat niet dicht. Ik moet<br />

aardig in het rood om hem te achterhalen en aangezien we nog niet op de<br />

helft zijn, besluit ik me toch maar terug te laten zakken naar de bus. Hij<br />

komt zichzelf nog wel tegen, en dan rapen we hem vanzelf op.<br />

De chauffeurs van de bus zijn vrij verrassend Gerd und Linde. Ze zijn dan<br />

wel ruim de oudsten van de groep, maar ze wandelen en fietsen dagelijks en<br />

dat laat zich <strong>hier</strong> duidelijk merken. We klimmen zo een tijdje rustig puffend<br />

en zwetend verder en krijgen af en toe een glimp van een grote klomp goud<br />

te zien, dus we weten waarvoor we het doen.<br />

In een bocht waar zowaar een beetje schaduw is, rusten we even uit. Peter<br />

heeft het heel zwaar gekregen en is wat achterop geraakt. Ria vertrouwt me<br />

toe dat hij een paar weken geleden nog aan een breuk is geopereerd, en<br />

eigenlijk is het een klein wonder dat hij alweer in koers is. Als hij amper bij<br />

ons zit, gaat een deel van de groep weer lopen. Ik weet hoe dodelijk dat kan<br />

zijn, en blijf nog een tijdje met Peter zitten bijkomen. Maartje en Elly<br />

hebben een nog grotere achterstand opgelopen, en zijn in geen velden of<br />

wegen meer te bekennen.<br />

Een paar minuten later, en weer wat bochten hoger zitten Toos en<br />

Maarten op een overdekt terrasje en roepen ‘<strong>hier</strong>heen’. Maar als je iedere<br />

paar meter gaat uitrusten, dan kom je nooit boven en ik loop door. Dat zal<br />

later een behoorlijke inschattingsfout blijken te zijn. Peter, die een paar<br />

meter achter me loopt, blijft even staan om met ze te praten.<br />

53


Een flink stuk verder, en het begint eindelijk wat minder steil te worden,<br />

haal ik Ria weer bij en ze vraagt of ik Peter nog gezien heb. Ik zeg dat hij<br />

vlak achter me loopt, maar als ik omkijk zie ik hem niet, en ook niet een<br />

paar etages lager. Ik besluit nog even op hem te wachten, maar als ik hem<br />

na een paar minuten nog niet in zicht heb, ga ik er vanuit dat hij bij Toos en<br />

Maarten is gaan zitten, en dat ze samen wel naar boven zullen komen.<br />

Vlak onder de top zit er zelfs een stukje afdaling in, het lijkt echt l’Alpe<br />

d’Huez wel. Het eerste stuk heel steil en de ene haarspeldbocht na de<br />

andere, daarna iets minder steil en nu zelfs een stukje naar beneden. Dat<br />

wordt straks nog uitkijken in die laatste bocht.<br />

Op het stuk vals plat dat volgt op het afdalinkje, haal ik Ria weer in en we<br />

lopen samen de laatste meters naar de ingang van het complex boven op de<br />

berg. Daar staat Luc ons al op te wachten met de toegangsbiljetten. Hij heeft<br />

er dan nog twee over, terwijl er toch nog zeker vijf achter ons moeten lopen.<br />

Maar hij meldt vrolijk dat er langs een terrasje, dus daar waar Maarten en<br />

Toos zaten, ook een pad rechtdoor liep, en dat je zo via een trap met een<br />

overdekte markt een heel stuk af had kunnen snijden, en nog in de schaduw<br />

ook. Maar goed, wij kunnen later tenminste zeggen dat we het hele pad in<br />

de brandende zon hebben beklommen op weg naar dit heiligdom.<br />

Zodra we het complex binnen lopen, moeten gelukkig de schoenen weer<br />

uit, zodat we onze voeten ongegeneerd wat frisse lucht kunnen geven. En<br />

dan krijgen we ook voor het eerst echt goed zicht op de wonderlijke<br />

vergulde rots die <strong>hier</strong> al sinds mensenheugenis ligt te balanceren op het<br />

randje van de afgrond.<br />

Volgens de legende die bij deze rots hoort, kreeg koning Tissa in de elfde<br />

eeuw van een kluizenaar een haar van Boeddha. De kluizenaar had de haar<br />

altijd in zijn eigen haarknotje bewaard, en hij gaf de koning de opdracht om<br />

een rots te zoeken die leek op het hoofd van de kluizenaar, en de haar in een<br />

kleine stoepa bovenop de rots te bewaren. Koning Tissa vond de rots op de<br />

bodem van de zee, die je trouwens vanaf de top in de verte kunt zien liggen,<br />

en slaagde er op wonderbaarlijke wijze in om de rots met een boot bovenop<br />

Mount Kyaikto te krijgen.<br />

Waarom hij de rots vervolgens zo precair balancerend heeft neergelegd,<br />

vertelt de legende niet. Maar de rots wordt in ieder geval in evenwicht<br />

gehouden door de haar van Boeddha. Die nu dus onder de zeven meter hoge<br />

stoepa ligt, die ze ook al op onverklaarbare wijze bovenop de Kyaiktiyo<br />

hebben weten te zetten, zonder dat ze met rots en al de diepte zijn ingestort.<br />

Ria en ik zijn nog een paar honderd meter van het doel van de dag<br />

verwijderd, en we bereiden ons in die laatste meters mentaal voor op Peter,<br />

54


die ons ongetwijfeld triomfantelijk staat op te wachten met zo’n houding<br />

van ‘waar bleven jullie nou’.<br />

Dat laatste stuk gaat weer over fel blinkende witte marmeren tegels, waar<br />

met donkergrijs en zwart nog wat figuren in zijn gelegd. Het witte marmer<br />

voelt heerlijk koel aan onder de voeten die nog branden van de steile klim.<br />

Maar je ontkomt er niet aan om stukjes over het donkergrijze, en nog erger,<br />

het zwarte marmer te lopen. En die stenen zijn door de gestaag brandende<br />

zon tot onaangename temperaturen opgewarmd.<br />

De Gouden Rots heeft wel iets weg van de Amersfoortse Kei, alleen flink<br />

wat groter. Maar dit is dan ook een rots en die in Amersfoort maar een kei.<br />

De zedi bovenop zou volgens de boekjes zeven meter hoog zijn, maar dat<br />

lijkt me eerder vier meter, en dan zal de rots zelf een goede vijf meter hoog<br />

zijn en in de breedte een doorsnee van zo’n vier meter hebben. En hij is echt<br />

helemaal rondom met een laagje bladgoud bedekt. De zedi die erbovenop<br />

55


prijkt natuurlijk ook. Dat is toch op zijn zachtst gezegd een bijzonder<br />

gezicht, zo’n grote klomp goud met een gouden torentje erop, liggend op<br />

een puntje van een bergtop met een weer strak blauwe lucht als decor.<br />

Pas als je zo’n beetje naast de Gouden Rots staat, krijg je een echt goede<br />

indruk van hoe het ding er bij ligt. Van een afstandje zie je wel dat hij<br />

gevaarlijk dicht aan het kantje ligt, maar ziet het er niet zo heel spectaculair<br />

uit. Als je er een paar meter vandaan staat, kun je goed zien dat hij grof<br />

geschat een meter over de rand van de afgrond heen steekt. En er is ruimte<br />

tussen de grond en zeg maar de achterkant van de rots, dus hij rust maar met<br />

amper een meter op de ook nog eens schuin naar voren aflopende rand. Het<br />

is echt een kwestie van balanceren, en als je niet wist dat die haar van<br />

Boeddha erbovenop lag, dan zou je je niet voor kunnen stellen hoe het<br />

mogelijk is dat die steen <strong>hier</strong> nog altijd ligt. Want bij een beetje aardschok,<br />

en die zijn er <strong>hier</strong> regelmatig, zou hij normaal gesproken onherroepelijk van<br />

zijn natuurlijke sokkel moeten vallen. Ver zal de rots tegenwoordig<br />

trouwens niet meer vallen, want er onderlangs is een mooie promenade<br />

aangelegd, zodat je hem van alle kanten kunt bekijken.<br />

Via een veredelde loopplank met reling kun je ook de allerlaatste meters<br />

naar de Kyaiktiyo overbruggen, en hem zelfs aanraken.<br />

Vlakbij dat bruggetje en wijselijk in de schaduw zit een toezichthouder,<br />

die mij aanspoort om naar de rots te gaan. Ik moet wel mijn rugzakje en<br />

fototoestel bij hem achterlaten, want je mag alleen puur dit heiligdom zo<br />

dicht benaderen en aanraken. Verder zorgt deze man er voor, dat er hooguit<br />

drie man tegelijk bij de rots zijn. Er is ook eigenlijk geen ruimte voor meer,<br />

maar misschien zijn ze ook wel bang dat je met klein groepje de geliefde<br />

Kyaiktiyo toch uit zijn evenwicht zou kunnen brengen. Die ‘hooguit drie<br />

man’ moet trouwens letterlijk genomen worden, want alleen mannen<br />

hebben het voorrecht om de Gouden Rots aan te mogen raken. Vrouwen<br />

moeten op eerbiedwaardige afstand blijven.<br />

Je kunt ook stukjes bladgoud op de rots plakken, zolang je maar niet te<br />

hard duwt. Maar dat laat ik graag aan de gelovigen over. Ik vind het niet<br />

echt kiés om een soort van offer te brengen aan iets waar je eigenlijk niets<br />

mee hebt, of niet in gelooft. Hoewel ik moet zeggen dat de boeddhistische<br />

levenswijze mij wel aanspreekt, in ieder geval veel meer dan de<br />

hedendaagse grote godsdiensten.<br />

Onder het achterste deel van de rots, dat dus niet op de grond rust, zijn<br />

een soort satéstokjes geklemd. Ze zeggen dat als het een beetje waait,<br />

Kyaiktiyo zachtjes heen en weer wiegt en dat je dan de stokjes door kunt<br />

zien buigen. Nou staat er <strong>hier</strong>boven toch een flinke bries, maar ik zie ze niet<br />

buigen.<br />

56


Ik loop weer terug over het bruggetje om plaats te maken voor echte<br />

gelovigen, of andere voorbijgangers, maar er staat helemaal niemand te<br />

wachten om mijn plaats in te nemen. Deze Gouden Rots staat toch echt in<br />

de topdrie van heiligste plekken in Birma, en het valt me nu eigenlijk pas op<br />

hoe rustig het <strong>hier</strong> is. Het is natuurlijk een hele opgave om die berg te<br />

beklimmen, en we zitten <strong>hier</strong> ook in een uithoek van het land, maar voor<br />

echte pelgrims vormt dat natuurlijk totaal geen belemmering. Het<br />

pelgrimseizoen schijnt zo rond deze tijd pas langzaam op gang te komen,<br />

maar dan nog had ik er toch wel meer verwacht dan de hooguit twintig die<br />

<strong>hier</strong> in de buurt van de rots rondlopen. Ook andere toeristen dan van onze<br />

groep zie ik eigenlijk niet.<br />

Ik maak nog een rondje over de promenade die onderlangs het gouden<br />

gevaarte loopt, en zoek een plekje om een mooi plaatje te maken van al dat<br />

goud tegen de diepblauwe achtergrond. Ik kom uit bij een boom waarin een<br />

57


sprinkhaan of een cicade of iets dergelijks een werkelijk oorverdovend<br />

kabaal zit te maken. Hij is maar alleen, want als hij stopt is het ook meteen<br />

stil en als hij weer begint is het meteen niet meer te harden van de herrie. En<br />

ik kan me niet voorstellen dat die beesten zo op elkaar zijn ingespeeld dat ze<br />

tegelijk ophouden en weer beginnen. Dit moet toch wel één van de<br />

allergrootste herrieschoppers zijn die er op deze aardkloot rondstruinen,<br />

verhoudingsgewijs dan, want ze zijn hooguit een paar centimeter groot.<br />

Een groot deel van de groep zit bij een paar vervallen picknicktafels van<br />

het uitzicht te genieten. En dat is helemaal niet verkeerd <strong>hier</strong>. Het is jammer<br />

genoeg een beetje heiig, maar je kunt nog steeds een heel eind wegkijken<br />

over groen overwoekerde heuvels en over de Golf van Mottama, waaruit<br />

dus ooit de Gouden Rots is gekomen.<br />

Een paar honderd meter naar het noorden ligt nog een bergtop, met<br />

daarop ook weer een pagode. Deze is gewijd aan de boot waarmee de<br />

Kyaiktiyo de berg op is gebracht. Daarna veranderde de boot in steen en dat<br />

is natuurlijk ook een pagode waard.<br />

Tussen waar wij zitten en de andere pagode, worden volop bamboe<br />

huisjes gebouwd, die er wel heel strak en haaks uitzien. Maar het geheim<br />

van de bouwmeesters wordt weggegeven door een paar blinkende prefabhuisjes,<br />

waar ze nog geen bamboe tegen aan hebben gebracht en waarvan<br />

het gras, dat straks als dakbedekking moet gaan dienen, nog ligt te drogen<br />

op de berghelling.<br />

Tussen die quasi bamboe huisjes liggen een paar verdwaalde kale rotsen,<br />

en op een van die rotsen ligt - je gaat het niet geloven - een miniatuur<br />

Gouden Rots compleet met gouden zedi. Is dit nou absolute wansmaak of<br />

compleet idolate verering? We zullen het niet te weten komen. Het wordt<br />

namelijk tijd om aan de terugweg te gaan beginnen, want die is nog lang<br />

zat.<br />

Vlakbij waar we de schoenen hebben staan, zwalken een paar enorme<br />

vlinders rond. Ze zijn donkergrijsblauw met een witte tekening, en de<br />

vleugels zijn zeker vijftien centimeter lang. Het gaat duidelijk niet goed met<br />

ze. Met af en toe nog een vleugelslag weten ze zich in de lucht te houden,<br />

maar het gaat niet van harte. Op een plekje in de schaduw liggen een paar<br />

van hun lotgenoten nog wat laatste stuiptrekkingen te doen en andere<br />

bewegen al helemaal niet meer. Gisteren vloog ie nog…<br />

Een stukje onder de top ligt het restaurantje waar we gaan lunchen. Een<br />

heel leger aan obers staat voor ons klaar, en ze nemen allemaal één tafeltje<br />

voor hun rekening. Tenminste, zo lijkt het in het begin te gaan. Bij het<br />

opnemen van de bestellingen beginnen we ons wat zorgen te maken. Alleen<br />

de opperober spreekt goed Engels, en de anderen staan zeer bereidwillig<br />

58


naast ons met boekje en pen in de aanslag en zeggen op alles wat wij<br />

zeggen ‘yes’, maar schrijven niks op. Dat kan nooit goed gaan. Maar ze<br />

brengen al snel een lekker koud biertje en dan zijn alle zorgen rap vergeten.<br />

Vervolgens verstrijken er handenvol minuten zonder dat er iets uit de<br />

keuken komt. Wel lopen er continu obers met een vriendelijke grijns tussen<br />

de tafeltjes door om de steeds opwaaiende kleedjes weer recht te leggen.<br />

Aan ze vragen waar ons eten blijft blijkt zinloos, want ze spreken totaal<br />

geen Engels en ons Birmees is na vier dagen ook nog steeds bedroevend,<br />

dus rest ons weinig anders dan geduldig afwachten.<br />

Als de eerste borden soep uiteindelijk arriveren, wordt het echt leuk. Ze<br />

weten niet meer wie wat besteld heeft, de meeste bestellers weten ook niet<br />

meer wat ze uitgekozen hadden, en er worden dingen gebracht die helemaal<br />

niet besteld zijn. De obers beginnen wanhopig met hun borden van de ene<br />

tafel naar de andere te lopen om hun waar maar kwijt te raken. Dan gaan<br />

mensen gewoon dingen aannemen die er wel lekker uitzien, maar daardoor<br />

krijgen degenen die dat echt besteld hebben hun eten dus helemaal niet, en<br />

gaan zitten wachten op iets dat niet meer komen gaat. Kortom de een is<br />

allang klaar met eten, terwijl de ander nog met smart zit te wachten en<br />

uiteindelijk ook maar eieren voor zijn geld kiest en alles aanpakt waarmee<br />

ze nog langskomen.<br />

En toen moest er natuurlijk nog worden afgerekend. Dat belooft helemaal<br />

feest te worden, want vrijwel niemand weet wat hij nou eigenlijk gegeten<br />

heeft. Maar dat verloopt eigenlijk teleurstellend vlotjes. De opperober komt<br />

bij iedereen langs, je moet aanwijzen wat je allemaal genuttigd hebt, aan<br />

tussendoor afruimen deden ze gelukkig niet, en vervolgens krijg je keurig<br />

de rekening gepresenteerd. Al met al heeft dit lunchavontuur toch ruim<br />

anderhalf uur geduurd en is het nu al over tweeën, dus om zes uur terug in<br />

Bago behoort niet meer tot de mogelijkheden.<br />

Op de weg naar beneden heb ik eindelijk wat voordeel van mijn gewicht.<br />

Gewoon een kwestie van je laten gaan en op tijd je voeten neer zetten.<br />

Dit keer toch maar het korte pad genomen over de markt die grotendeels<br />

met tentdoeken overdekt is. Het is een heel bijzonder marktje met allerlei<br />

geneeskrachtige en spirituele zaken. Een beetje Catweazle zou er zijn hart<br />

op kunnen halen, misschien nog wel letterlijk ook, en er uren zoetbrengen.<br />

Ze hebben er van alles: slangen, kikkers, schildpadden, hagedissen, krekels,<br />

sprinkhanen, vogeltjes en dat allemaal in smaken als levend, op sterk water,<br />

in verschillende staten van ontbinding, in mootjes gehakt, gedroogd en wat<br />

je nog meer voor lugubers kan verzinnen. Er staan ook wat normalere<br />

kraampjes tussen, met kruiden, paddestoelen, smeerseltjes en dergelijke, en<br />

ook met allerlei boeddhistische relikwieën.<br />

59


Na het marktje gaat het in sneltreinvaart naar beneden. Onderweg komen<br />

we nog wel wat onverwachte dingen tegen, zoals een paar monniken die<br />

zich in draagstoelen naar boven laten brengen. Of een groep toeristen die in<br />

een hotel vlak onder de top gaat overnachten en waarvan de bagage door<br />

dragers met enorme manden op hun rug naar boven wordt gesjouwd. Iedere<br />

drager heeft zeker vier grote tassen en nog wat klein spul in zijn mand en<br />

erop gebonden. En ze lopen, natuurlijk gewoon op hun teenslippers, voetje<br />

voor voetje en zigzaggend over de volle breedte van het pad naar boven. Ze<br />

zullen er voor Birmese begrippen aardig wat mee verdienen, maar eigenlijk<br />

is het volslagen krankjorum dat ze het doen. Die toeristen blijven maar één<br />

nacht boven, dus neem dan alleen het hoogst noodzakelijke mee, en laat de<br />

rest van je bagage lekker ergens beneden in het dorpje achter.<br />

Voor deel twee van de afdaling van Mount Kyaikto, dat per<br />

vrachtwagentje, lukt het me om een staanplaats voorin de laadbak te<br />

veroveren. Niet dat daar strijd voor nodig was, maar ik ben er toch wel blij<br />

mee. Het is wel zaak dat je je goed vasthoudt en het valt ook niet mee om<br />

mijn petje op mijn hoofd te houden, maar het is een stuk comfortabeler dan<br />

die plankjes en die vreselijke reling in je rug.<br />

Als we weer bijna beneden zijn, horen we gerochel en dat komt van<br />

ergens onder ons. Er blijkt iemand tussen de laadbak en de cabine te zitten,<br />

waar niet veel meer dan een gevaarlijk draaiende aandrijfas en wat balken<br />

van het chassis te zien zijn. Hoe die zich daar vast heeft weten te houden is<br />

een raadsel, maar het is zeker niet de veiligste plek geweest om bij deze<br />

snelheden en met veel geslinger en gehobbel de rit naar beneden te maken.<br />

En dan volgt nog het hele stuk terug naar Bago met de bus. De weg is<br />

natuurlijk nog net zo slecht als vanochtend. Luc wil FEC’s en kyats in<br />

komen zamelen voor de gezamenlijke pot. Door het slingeren en stuiteren<br />

van de bus is dat een tamelijk riskante bezigheid. Hij besluit wijselijk te<br />

blijven zitten waar hij zit, en laat het geld zijn kant op doorgeven.<br />

Die gezamenlijke pot, ook wel fooienpot, is bedoeld voor bijvoorbeeld de<br />

fooien voor het hotelpersoneel en uitgaven die we met de hele groep doen,<br />

zoals entree en taxi’s. In ieder hotel laat Luc namens de groep wat geld<br />

achter voor het personeel, en dat werkt een stuk makkelijker dan dat<br />

iedereen apart fooien gaat lopen geven.<br />

Als alle FEC’s en kyats uiteindelijk bij Luc zijn aanbeland, kunnen we<br />

ons weer op de weg en het uitzicht richten. Het dramatisch hoogtepunt van<br />

de weg vormt een stuk van ongeveer een kilometer langs een kanaal. Het<br />

bestaat alleen maar uit diepe kuilen, de weg dan, het kanaal bestaat<br />

voornamelijk uit water. In het kanaal drijven een paar vissersbootjes, en de<br />

vissers hebben al lang en breed de vis uit hun netten gehaald,<br />

60


schoongemaakt, gebakken en achter de kiezen, voordat wij die ene<br />

kilometer opgeschoten zijn.<br />

Tegen halfzes begint het ook nog eens vrij snel donker te worden, zodat<br />

de chauffeur nog voorzichtiger moet gaan rijden. Wat daarbij ook niet echt<br />

helpt, is dat als Birmezen de lichten van hun auto aan doen, ze het goed<br />

doen ook. Iedereen die we tegenkomen rijdt met grootlicht, en de wegen<br />

zijn kaarsrecht, dus je wordt al van kilometers afstand verblind.<br />

Zo langzamerhand wordt duidelijk dat we op zijn vroegst om acht uur<br />

terug in Bago zullen zijn, en het is maar de vraag of we dan nog ergens<br />

terechtkunnen om iets te eten. Voorin de bus begint wat onrust te ontstaan.<br />

Met name Maarten en Toos vinden dat dit uitstapje toch wel heel slecht<br />

geregeld is, en dat het eigenlijk geen doen is om in één dag vanuit Bago de<br />

Gouden Rots te bezoeken. Ze willen dat we bij het eerste het beste<br />

restaurant dat we tegenkomen iets gaan eten, maar volgens de chauffeur<br />

staat dat eerste restaurant pas in Bago en dat is nog ongeveer anderhalf uur<br />

rijden. Het wordt angstvallig stil in de bus.<br />

Een hele tijd later krijgen we in de verte aan de rechterkant een grote<br />

gouden verlichte pagode in het vizier. Dat moet de Shwemawdaw in Bago<br />

wel zijn, en de stemming in de bus begint weer te stijgen. Maar we rijden er<br />

niet echt naartoe, eerder er langsaf en als de pagode zelfs uit beeld<br />

verdwijnt, wordt het weer onrustiger. Totdat we plotseling rechtsaf slaan en<br />

de hoofdweg naar Bago opdraaien.<br />

Nog voor acht uur parkeert de chauffeur de bus weer in het stoffige<br />

straatje naast het guesthouse, en valt het eigenlijk allemaal wel mee. We<br />

hebben toch wel honger gekregen en willen niet het risico lopen om achter<br />

het net te vissen, dus gaan we meteen richting restaurants. Het eerste het<br />

beste dat we tegenkomen is nog open, en daar gaan we maar meteen zitten<br />

ook. Het is dezelfde Chinees als van gistermiddag, en toen was het heel<br />

goed, dus zullen we nu ook wel aan ons trekken komen. De kaart met de<br />

voornamelijk ‘sweet and sour’ en ‘hot and sour’ gerechten kennen we al<br />

bijna uit het hoofd, dus de bestellingen zijn snel geplaatst.<br />

Op tafel staan ook <strong>hier</strong> weer van die lichtblauwe plastic bestekbakken met<br />

daarin zowel stokjes als lepels en vorken. Aan een tafel in de hoek zit een<br />

deel van de familie zelf te eten. Ze eten met vork en lepel en niet met<br />

stokjes, terwijl ze zo te zien Chinees of minimaal van Chinese komaf zijn.<br />

Vreemd en interessant tegelijk.<br />

Terug in het hotel neem ik nog een verfrissende douche, want het was<br />

toch knap vermoeiend en veel zweten en stofhappen vandaag. Als ik op bed<br />

ga liggen ben ik iets minder blij met mijn harde matras dan gisteren. Mijn<br />

rug en ribben in mijn linkerzij zijn behoorlijk beurs gebeukt tegen de ijzeren<br />

61


stangen van het vrachtwagentje, en dankzij deze matras zal ik dat de<br />

komende uren niet vergeten.<br />

Gelukkig kunnen we morgen lekker bijkomen, want dan hoeven we<br />

alleen maar heel de dag in de bus te zitten op weg naar het noorden.<br />

62


dag 6<br />

Rijen, rijen, rijen in een wagentje (deel I)<br />

Je ziet weinig van een land als je niet af en toe eens wat meters maakt om<br />

de afstand tussen de interessante plaatsen te overbruggen. Vandaag<br />

beginnen we aan onze langste trektocht door Birma. Het volgende doel op<br />

de route is Kalaw, en dat ligt alles bij elkaar zo’n 500 kilometer van Bago.<br />

En als je bedenkt dat we gisteren vier uur nodig hadden voor de goed 60<br />

kilometer van Bago naar Kinpun, dan kun je op je vingers natellen dat we<br />

die 500 kilometer nooit in een dag gaan halen. Daarom is er bijna<br />

halverwege een tussenstop met overnachting gepland in Taungoo. We<br />

vertrekken rond halfacht en zullen ergens tussen drieën en vieren al op<br />

plaats van bestemming aankomen, met onderweg nog stops voor koffie en<br />

lunch ook. Dus eigenlijk wordt dit een heel relaxt dagje.<br />

Bij het instappen blijkt dat een paar bijgochems op het idee is gekomen<br />

om op een andere plek te gaan zitten. Onder het mom van ‘een ander mag<br />

ook wel eens voorin zitten’ hebben ze mijn geliefde stekken bezet. En je<br />

gaat over zo veel blijken van goede wil de eerste dagen geen trammelant<br />

schoppen, dus blijft er weinig anders over dan voorin te gaan zitten.<br />

Ik kom met Dick op de voorste twee stoelen terecht. Gelukkig is hij in de<br />

breedte een stuk minder fors uitgevallen dan ik, maar in de lengte dan weer<br />

wel iets groter. Onze beenruimte wordt beperkt door een houten schot dat<br />

moet voorkomen dat je in het trapgat van de deur lazert bij een noodstop,<br />

alsof ze die <strong>hier</strong> met deze snelheden ooit maken. Als dat schot er nou niet<br />

stond, dan waren het vorstelijke plekken, maar nu wordt het toch een beetje<br />

proppen. Doordat de stoelen vooral in de breedte aan de krappe kant zijn,<br />

passen we samen niet op twee stoelen. Of we moeten wel heel intiem<br />

worden, maar dat is ook gezien de temperatuur niet iets waar we<br />

reikhalzend naar uit hebben gezien. Dus houden we wat ruimte waardoor ik<br />

half op mijn stoel zit, dat heeft weer wel als voordeel dat ik één been kan<br />

strekken in het gangpad.<br />

63


Vandaag is het Riens beurt om jarig te zijn en hoewel hij er niet echt blij<br />

mee is, zingen we toch voor hem.<br />

Als je voorin zit beleef je zo’n busrit heel anders, dan wanneer je ergens<br />

achterin bivakkeert. Voorin ben je veel meer bezig met wat er op de weg en<br />

er vlak naast gebeurt. Terwijl je achterin juist meer let op de dingen die wat<br />

verder van de weg af gebeuren, simpelweg omdat je hetgeen dat zich voor<br />

de bus afspeelt amper kunt zien, en de dingen vlak naast de weg met zo’n<br />

snelheid voorbij flitsen dat je niet weet wat het was. Achterin zitten is toch<br />

een stuk relaxter, dus morgen gaan we weer gewoon een plekje achterin<br />

veroveren.<br />

Wat je vanaf onze eerste rij wel goed kunt zien, is hoe de chauffeur de<br />

grootste gaten in de weg omzeilt. De weg is een stuk beter dan die van<br />

gisteren, maar nog zeker niet je van het. En er wordt op talloze plaatsen aan<br />

de weg gewerkt, iets wat ik volgens mij gisteren helemaal niet heb gezien.<br />

Maar we zitten nu dan ook weer op de belangrijkste weg van het land, die<br />

Yangon en Mandalay met elkaar verbindt.<br />

Na een kleine drie uur goed opschieten, waarin we heel veel kleine<br />

dorpjes zijn gepasseerd, wordt het tijd voor de eerste koffiestop van de<br />

vakantie. Door dat half op die stoel hangen is het gevoel compleet uit mijn<br />

rechterbil verdwenen, en ben ik blij dat we er even uit kunnen. Het tentje<br />

waar we stoppen zou iedereen die <strong>hier</strong> niet bekend is argeloos voorbij<br />

gereden zijn. Het is een grijs betonnen gebouwtje dat alleen door twee<br />

bescheiden reclameborden wordt opgesmukt.<br />

Zodra de bus stopt worden er snel wat houten tafels en stoeltjes in het<br />

ondertussen vertrouwde kleuterklasformaat naar buiten gedragen. Al snel<br />

gevolgd door een paar ketels met heet water, Chinese thee en kopjes, en een<br />

lading zakjes coffeemix. De meesten hadden zich verheugd op een vers<br />

bakkie koffie, maar dat kennen ze <strong>hier</strong> niet. In plaats daarvan hebben ze de<br />

zakjes coffeemix, oploskoffie waar de melk en suiker al in zit. Het gemak<br />

dient de mens, en hoewel ik absoluut geen koffiemens ben, vind zelfs ik het<br />

lekker. Voor de gemiddelde Hollander zullen ze wel te scheutig zijn<br />

geweest met het toevoegen van de melk en suiker om het een succes op<br />

onze vaderlandse markt te laten worden, maar mij kan koffie niet zoet<br />

genoeg zijn, dus ik vind het prima zo. Er komt ook nog een schaaltje met<br />

koekjes op tafel, en die zijn ook al zo zoet. Ja, ze hebben <strong>hier</strong> duidelijk<br />

begrepen wat lekker is.<br />

Het afrekenen wordt weer een feest. De coffeemix kost 50 kyat, de thee is<br />

gratis en de koekjes kosten ook zo goed als niks. En we blijven Hollanders,<br />

dus iedereen betaalt zijn eigen hapje en drankje, en dat komt neer op nog<br />

geen 100 kyat de man. Maar er is nog een groot gebrek aan kleingeld bij<br />

64


ons, dus we komen allemaal met veel te grote biljetten aanzetten en daar<br />

hebben ze natuurlijk niet van terug. De uitbater begint steeds wanhopiger te<br />

kijken bij het zien van al die grote flappen, en bij de gedachte waar hij dat<br />

wisselgeld vandaan moet gaan toveren. Luc ziet de bui ook hangen en stelt<br />

voor om dit uit de fooienpot te betalen, en daar gaan we allemaal dankbaar<br />

mee akkoord.<br />

Voor de volgende etappe ruilen Dick en ik van plaats, zodat hij ook wat<br />

beenruimte krijgt en ik wat meer oppervlak om op te zitten.<br />

We komen nog steeds met grote regelmaat door kleine dorpjes, maar je<br />

begint langzaamaan te merken dat we verder van de grote steden af komen.<br />

De huisjes zijn meer en meer van hout en bamboe gemaakt in plaats van<br />

steen en beton. Op de weg zie je nauwelijks nog personenauto’s, het zijn nu<br />

bijna allemaal vrachtwagens, bussen of pick-up trucks.<br />

Die pick-ups hangen vrijwel zonder uitzondering zo goed als met de kont<br />

op de grond door de hoeveelheden mensen die erin zitten en eraan hangen.<br />

Als ze eenmaal op gang zijn scheuren ze nog behoorlijk door ook. Als je dat<br />

ziet ben je toch wel blij dat je niet het hele eind aan zo’n auto hoeft te<br />

hangen en stof te happen, maar dat je verzekerd van een, bij nader inzien<br />

riante, zitplaats lekker voort kunt hobbelen. En er wordt nog steeds overal<br />

op bescheiden schaal aan de weg gewerkt.<br />

Tegen enen is het tijd voor de lunch. Ik heb eigenlijk nog helemaal geen<br />

honger, maar je weet nooit wanneer je weer iets te eten kunt krijgen, dus<br />

kijk ik op de kaart of er iets kleins van mijn gading bij is. Hij lijkt weer<br />

verdacht veel op de kaarten die we tot nu toe gehad hebben.<br />

Ik heb me nog niet aan de soepen gewaagd, dus dit lijkt me een mooi<br />

moment om die eens te proberen. Keuze zat, noedelsoepen met dezelfde<br />

soorten vlees als de hot-and-sour en de sweet-and-sour gerechten,<br />

kippensoep, groentesoep en een soep waarvoor ze blijkbaar niet zo snel een<br />

Engelse vertaling wisten en die onder zijn Birmese naam op de kaart staat.<br />

Wat ik me nog van die naam kan herinneren is dat hij eindigde met de<br />

toevoeging ‘kyi’. Het is de goedkoopste van het rijtje soepen, dus het zal<br />

wel iets van een simpel bouillonnetje zijn of zo en in ieder geval niet al te<br />

veel, dus dat wordt mijn lunch.<br />

De keuken is heel rap, de meesten hebben binnen een paar minuten hun<br />

eten al op tafel. Alleen ons tafeltje komt er wat bekaaid vanaf, want wij zijn<br />

nog niet verder dan de drankjes. Als we nu ergens in Nederland in een<br />

eettentje zouden zitten, zou je denken dat het komt omdat er Duits wordt<br />

gesproken aan ons tafeltje, maar het lijkt me sterk dat de Birmezen het<br />

verschil tussen Duits en Nederlands kunnen horen, en er bovendien dezelfde<br />

65


sympathieën op na houden als in Nederland, dus het zal wel toeval zijn. De<br />

reden voor dat Duits is natuurlijk dat Gerhard und Dietlinde erbij zitten.<br />

Ik heb toch wel respect voor hun moedige keuze om met een groep<br />

Nederlanders op stap te gaan. Ze zullen ongetwijfeld weten dat Duitsers<br />

lang niet altijd even geliefd zijn bij de Nederlander, en voor hetzelfde geld<br />

zit je vier weken met een groep opgescheept die je amper aankijkt, of<br />

waarvan er amper eentje Duits spreekt of wenst te spreken, en dat zal je<br />

vakantieplezier toch niet echt ten goede komen. Linde begrijpt een beetje<br />

Nederlands, maar spreekt het niet, en Gerd spreekt nog verstaat Nederlands<br />

en al zou hij het verstaan, dan zou hij er nog niet veel van mee krijgen, want<br />

hij hoort niet al te best. Luc spreekt op zijn beurt totaal geen Duits, dus dat<br />

bevordert de communicatie tussen hem en onze Duitsers ook niet echt. Maar<br />

met een mengelmoes van Engels, Nederlands en Duits komen ze toch een<br />

heel eind. En als ze er niet uitkomen, dan hebben we altijd nog Maartje, die<br />

een tijd in Zwitserland gewoond en gewerkt heeft en fraai Schweizerdeutsch<br />

spreekt. Wat verhoudingsgewijs mooi aansluit bij het noordelijk accent<br />

waarmee ze Nederlands spreekt. Verder komt Lei uit Limburg en Carla van<br />

origine ook, dus die kunnen ook tolken als het moet.<br />

Daarnaast zijn Gerd und Linde gewoon hele aardige en bescheiden<br />

Duitsers en vindt iedereen het prima om Duits of Engels met ze te spreken.<br />

In de tijd dat we op ons eten zitten te wachten, vertellen ze dat ze uit Soltau<br />

komen. Nou ben ik daar in mijn diensttijd ook een paar keer geweest, en als<br />

ik ze dat zeg, steel ik meteen hun harten voor de rest van de vakantie.<br />

Ondertussen heeft zo zoetjesaan ook iedereen aan ons tafeltje zijn eten<br />

gekregen, alleen ik zit nu nog zonder. De andere tafeltjes zijn zelfs al aan<br />

het afrekenen, en sommigen gaan al naar buiten.<br />

Als ik me verzoend heb met het feit dat ik<br />

niks meer ga krijgen, komen ze toch nog heel<br />

voorzichtig met een gigantische dampende<br />

schaal mijn kant op. Dat blijkt mijn soepje te<br />

zijn. Hilariteit alom. Het is een bak soep waar<br />

je met een beetje goede wil drie complete<br />

families mee kunt voeden. Hij zit tot de rand<br />

toe vol en de soep is gloeiend heet, dus even<br />

snel naar binnen werken is er niet bij.<br />

Na een paar lepels breekt het zweet me aan<br />

alle kanten uit. De soep is niet alleen gloeiend<br />

heet, hij is ook nogal aan de pittige kant.<br />

Voeg daarbij de gedachte dat eigenlijk<br />

iedereen klaar is om weer verder te gaan en ik<br />

<strong>hier</strong> nog met die bijna volle soepterrine zit, en het zweten is verklaard.<br />

66


Luc komt zeggen dat ik me niet moet haasten, want het is nog maar twee<br />

uur rijden naar Taungoo dus we hebben alle tijd. Maar echt op mijn gemak<br />

zit ik niet en ik had eigenlijk nauwelijks honger. Daarom had ik tenslotte<br />

een soepje van 20 eurocent genomen, dat kon nooit veel zijn. Als de bak<br />

nog voor zeker tweederde gevuld is, houd ik het voor gezien. Koop nog een<br />

extra flesje water om mijn verbrande tong en gehemelte onderweg wat te<br />

kunnen koelen en het verloren zweet aan te vullen, en sluit me aan bij de<br />

rest van de groep die geduldig in het zonnetje zat te wachten.<br />

Voor het laatste stuk ruilen Dick en ik weer van plaats. De dorpjes waar<br />

we doorheen komen worden kleiner en ook schaarser. Langs de kant van de<br />

weg staan ook weer regelmatig de meisjes met de zilveren schalen en meer<br />

dan manshoge poppen om geld in te zamelen voor de plaatselijke pagode.<br />

Het aantal plekken waarop er aan de weg wordt gewerkt, wordt ook minder.<br />

Er valt even niet zo bar veel te zien, dus ik ga eens wat in de Lonely<br />

Planet zitten bladeren. En in korte tijd word ik heel wat wijzer. Zo vind ik in<br />

de woordenlijst dat ‘kyi’ (én ‘gyi’) groot betekent. Dus voortaan niet meer<br />

iets met ‘kyi’ bestellen als je geen honger hebt, en al helemaal geen ‘kyi’<br />

soep. En verder lees ik dat Birmezen met de handen eten, of met lepel en<br />

vork waarbij ze de vork gebruiken om het eten op de lepel te schuiven en de<br />

lepel verdwijnt in de mond. Dus vanaf nu geen stokjes meer, maar naar<br />

origineel Birmees gebruik lepel en vork, lekker makkelijk en grote happen<br />

snel klaar.<br />

Ondertussen kan Taungoo niet echt ver meer zijn. Het was nog twee uur<br />

rijden vanaf de lunch, en we zijn al weer een heel tijdje onderweg. Voor<br />

twee uur bussen draai ik normaal gesproken mijn hand niet om, maar als je<br />

besodemieterd zit en het gestaag warmer wordt, kunnen twee uren heel lang<br />

duren. Zo langzamerhand weet ik niet meer hoe ik moet gaan zitten en ik<br />

ben er bepaald niet rouwig om dat we morgen een andere bus krijgen en ook<br />

een andere chauffeur en bijrijder, hoewel er met deze chauffeurs helemaal<br />

niks mis is.<br />

Ik ben al een tijdje op zoek naar bordjes waarop staat hoever het nog is<br />

naar Taungoo. Af en toe zie ik wel bordjes staan waarvan ik het vermoeden<br />

heb dat ze dat soort informatie prijsgeven, maar de tijd dat die aanduidingen<br />

er ook in het Engels stonden ligt een heel eind achter ons.<br />

Vrijwel alles in deze contreien is in het Birmese alfabet geschreven, en<br />

dat lijkt in geen velden of wegen op het onze. Zelfs voor de cijfers hebben<br />

ze eigen tekens. Bovendien lijkt het allemaal op het eerste oog heel veel op<br />

elkaar. Alle tekens zijn in de basis rond en de verschillen zitten hem in<br />

deukjes links of rechts, extra kringeltjes, of een opening ergens in het<br />

67


ondje. Het heeft veel weg van zo’n ogentestbord waarbij je moet zeggen<br />

aan welke kant van het cirkeltje de opening zit.<br />

Met andere woorden, ik kan wel heel interessant naar die bordjes gaan<br />

zitten kijken, maar begrijpen doe ik ze toch niet.<br />

Na nog wat in het ongewisse doorhobbelen, wordt het stilaan drukker op<br />

de weg. Altijd een teken dat je dichter bij een stad komt, en jawel, er<br />

verschijnt een zeer fraai vormgegeven plaatsnaambord met daarop een hoop<br />

rondjes en kringeltjes, maar ook duidelijk leesbaar: Taungoo.<br />

Rond halfvier zijn we in het hotel, dat wel verdacht luxe aandoet als je het<br />

vergelijkt met de gebouwen die er rondom staan en wat we verder zo snel<br />

van de stad gezien hebben. Hier bekruipt me weer zo’n gevoel van: zou dit<br />

geen staatshotel zijn?<br />

We nemen afscheid van de chauffeur en zijn bijrijder. Luc is duidelijk<br />

niet happy met deze situatie. Normaal blijven de chauffeur en bijrijder met<br />

de bus de hele reis bij de groep. Waarom dat deze keer niet zo is, is hem<br />

niet verteld. Bovendien staan we nu ergens midden in het land en moeten<br />

we maar afwachten of er morgenochtend wel een andere bus met chauffeur<br />

voor ons klaar zal staan. Maar goed, dat zijn zorgen voor morgen en na een<br />

bier en wat uitleg van Luc gaan we, de vier mannen, de stad nog even<br />

verkennen.<br />

Luc heeft voor ons gemak een kaartje gemaakt van de omgeving van het<br />

hotel met een leuke wandelroute, want geen enkele reisgids eert Taungoo<br />

met een plattegrondje. Direct achter het hotel ligt een stoffig straatje met<br />

aan de kant van het hotel schooltjes en andere officieel uitziende betonnen<br />

gebouwen en aan de andere kant, aan de rivieroever, zeer eenvoudige<br />

bamboe huisjes waarvan degene het dichtst bij de rivier op houten palen zijn<br />

gebouwd.<br />

We maken <strong>hier</strong> duidelijk indruk, vooral Lei en ik trekken het nodige<br />

bekijks. Allebei lang, flink aan de maat, blond en ook nog eens elk voorzien<br />

van een baardje, dat komt <strong>hier</strong> niet elke dag door hun straatje. Iedereen die<br />

we tegenkomen lacht. Of ze ons toelachen of uitlachen is niet helemaal<br />

duidelijk en maakt ook eigenlijk weinig uit.<br />

Bijna aan het eind van het straatje zit een hele familie een nieuw huis in<br />

elkaar te vlechten. Met een soort machete worden van dikke bamboestokken<br />

in de lengte repen van zo’n vijf centimeter breed gehakt, en de jongen die<br />

dat doet gaat daar gewoon mee door terwijl hij ons met grote ogen aankijkt.<br />

Ik ben benieuwd hoeveel vingers hem dat gekost heeft. De repen worden<br />

door de vrouwen en wat in de weg lopende kinderen in een mat gevlochten<br />

van ruim twee meter breed en een meter of vijf lang, en dat zal straks<br />

68


waarschijnlijk een nieuwe muur worden. Weer eens wat anders dan eens in<br />

de zoveel jaar een nieuw behangetje.<br />

Aan het eind van het straatje ligt er links een brug over de rivier. We<br />

lopen de brug op om de huisjes langs de rivier eens van de andere kant te<br />

kunnen bekijken en we staan een beetje te dubben of we er een foto van<br />

zullen nemen. Fotograferen van, en in de directe omgeving van bruggen is<br />

uit spionageoogpunt verboden in dit land, maar dit is een aardig plaatje en<br />

wie gaat ons <strong>hier</strong> tegenhouden zou je denken. Dan ontdekt Rien aan de<br />

overkant van de brug in de schaduw op een stoeltje een militair met het<br />

geweer op schoot. Hij dus.<br />

Als we zonder foto verder lopen en het kaartje raadplegen om te kijken<br />

welke kant we op moeten, blijkt dat plattegrondje een wel heel abstracte<br />

voorstelling te zijn van de werkelijkheid. Zonder overtuiging lopen we een<br />

straat in, die later de verkeerde zou blijken te zijn, zodat we van Luc’s route<br />

niet veel gezien hebben. Maar globaal lopen we toch in de goede richting en<br />

Taungoo is nou ook weer niet zo’n wereldstad dat je hopeloos zult<br />

verdwalen.<br />

Onze alternatieve route voert door stille straatjes waar de enkeling die we<br />

tegenkomen ons nog verbaasder aankijkt dan in het straatje van net. We zijn<br />

er ondertussen achter dat we lichtelijk het spoor bijster zijn, en besluiten dat<br />

we wel zien waar we uitkomen. We weten dat we weer richting de<br />

hoofdweg lopen, dus het gaat vanzelf goedkomen. Als we weer op de<br />

drukke hoofdweg uitkomen, is het hoogtijd voor een biertje.<br />

Rien is jarig, dus die gaat ons trakteren op zo’n koele goudgele rakker.<br />

Maar dat klinkt simpeler dan het is. Ten eerste barst het <strong>hier</strong> niet van de<br />

69


cafés, en als we er dan één vinden, hebben ze geen bier. De naam van die<br />

tent was, geloof het of niet: Min Min Café. What’s in a name? Gelukkig zit<br />

er twee deuren verder nog een café en daar hebben ze wel bier.<br />

We krijgen het beste tafeltje van het huis: aan straat. Er valt een hoop te<br />

zien <strong>hier</strong>. Taungoo is zo’n beetje het centrum van de houtkap in Birma, en<br />

er komen continu zware vrachtwagens met enorme ladingen hout langs.<br />

Schuin tegenover het café is een pick-up stop, en daar staat een mannetje of<br />

vijftig op vervoer te wachten. Twee pick-ups later is de hele groep<br />

verdwenen. Het blijft een fascinerend schouwspel om te zien hoeveel<br />

mensen er in en aan zo’n auto kunnen, en dan hebben ze nog van alles en<br />

nog wat bij zich ook.<br />

Als we het biertje, eigenlijk moet je dat met deze inhoudsmaten gewoon<br />

bier noemen, ophebben, lopen we weer langzaam terug naar het hotel. Om<br />

halfzeven neemt Luc ons mee naar het blijkbaar enige redelijke restaurant<br />

van de stad, en tot die tijd kunnen we nog wat luieren, in het dagboek<br />

schrijven en een beetje tv kijken.<br />

Ze ontvangen <strong>hier</strong> twee staatszenders, BBC World en nog een paar<br />

zenders waarvan de ontvangst zo slecht is dat ik niet kan zien wat het is. Het<br />

hotel in Yangon had ook nog CNN in de aanbieding. In Yangon viel het me<br />

al op dat er veel schotelantennes op de daken stonden en ook in Bago en<br />

zelfs <strong>hier</strong> heeft zeker een op de vijf huizen zo’n ding op het dak staan. Die<br />

zullen ze toch niet alleen hebben om braaf naar de staats-tv te kunnen kijken<br />

lijkt me, en zo heeft het volk toch toegang tot ongecensureerd nieuws uit de<br />

buitenwereld. Of zouden misschien alleen militairen het recht hebben om<br />

een schotel op hun dak te mogen zetten?<br />

Van die staatszenders word je niet vrolijk trouwens. Het eerste net is een<br />

soort nieuwszender, waarop alleen binnenlands nieuws te bewonderen valt,<br />

en in elk item spelen mannen in donkergroene uniformen de onberispelijke<br />

hoofdrol. Op het andere kanaal is een intrigerende live propaganda show<br />

bezig met alleen maar winnaars. Een zaal vol kinderen en begeleidende<br />

ouders zit keurig te wachten totdat ze op het podium worden geroepen, waar<br />

de kinderen een medaille omgehangen krijgen en een oorkonde in een<br />

overigens zeer fraaie houten lijst in ontvangst mogen nemen uit handen van<br />

alweer zo’n hoge pief in een donkergroen pakje. De weg naar de militair toe<br />

wordt met nederig gebogen hoofd afgelegd, en ook het aannemen van de<br />

oorkonde gebeurt zonder de gulle gever aan te kijken. Als er weer een rijtje<br />

kinderen is afgewerkt, marcheert de militair af, worden er nieuwe<br />

oorkondes klaargezet op een tafel, wordt een nieuwe schaal met medailles<br />

ten tonele gevoerd, komt er een verse officier op en begint het spektakel<br />

gewoon weer van voren af aan.<br />

70


Om halfzeven staat iedereen paraat om te gaan eten. De bus, de oude nog,<br />

staat met draaiende motor voor de deur. Het restaurant schijnt nogal een<br />

stukje weg te zijn, en Luc vindt het veiliger om er per bus naartoe te gaan<br />

vanwege het drukke verkeer dat <strong>hier</strong> nauwelijks verlichting voert en het<br />

complete gebrek aan straatverlichting. Dus we stappen in, de chauffeur rijdt<br />

weg, geeft drie keer gas en stopt langs de kant van de weg. Iedereen vraagt<br />

zich af wat er aan de hand is. Er is helemaal niks aan de hand, we zijn bij<br />

het restaurant. Commotie en verontwaardiging alom: die paar honderd<br />

meter hadden we toch wel kunnen lopen?<br />

Na het eten, met vork en lepel, lopen we in ieder geval gewoon terug naar<br />

het hotel. Het is amper acht uur als we weer terug zijn, en de temperatuur is<br />

nog heel aangenaam.<br />

Een ideaal moment dus om nog even buiten te zitten en wat te drinken.<br />

Op de parkeerplaats van het hotel staan twee grote banken, waar we ons<br />

bijna voltallig op installeren. We halen binnen wat flessen bier en<br />

muggenolie, want met dat riviertje <strong>hier</strong> vlakachter en met de verlichting van<br />

het hotel, die de enige lichtpunten in de wijde omtrek vormen, gonst het <strong>hier</strong><br />

geniepig.<br />

Op dit soort reizen gaan er altijd wel paar mensen uit de gezondheidszorg<br />

of aanverwante types mee, maar dit keer is het echt raak. Bob, Lucy, Ria,<br />

Peter, Maartje en Carla werken allemaal in de zorg, en het duurt dan ook<br />

niet lang of het gesprek gaat over de werkdruk en de beroerde salariëring in<br />

die sector. Ria komt nu helemaal in haar element. Ze is al bepaald niet een<br />

van de stilsten in de groep en als het gesprek dan ook nog eens in haar eigen<br />

straatje komt, is ze niet meer te houden. Ze zit in de OR van het ziekenhuis<br />

en kent zo te horen alle regeltjes, plichten en rechten uit het hoofd, en ze<br />

strooit in haar zangerige Zaans lustig met tips hoe de anderen hun eigen<br />

situatie kunnen verbeteren.<br />

Als we ongeveer toe zijn aan verse versnaperingen, draait er een grote<br />

zeer luxe Toyota 4WD de parkeerplaats van het hotel op. Maar hij komt niet<br />

ver, want wij zitten in zijn pad. Hij blijft staan wachten, uiteraard met veel<br />

groot licht op, blijkbaar totdat wij voor hem opzij gaan. Daar voelen we niet<br />

echt veel voor, want een stukje verderop staat er nog een hek van de<br />

parkeerplaats open, en wij vinden dat hij daar maar naar binnen moet. Deze<br />

status-quo houdt ruim een minuut stand, en dan rijdt onze imposante belager<br />

toch maar via het andere hek naar binnen. Er stappen drie mannen in van<br />

die legergroene pakken uit en ze lopen, ons niet al te vrolijk aankijkend, het<br />

hotel binnen. Als dat maar geen oorlog wordt.<br />

Wanneer ook de flessen van de tweede ronde leeg zijn, gaan we het bed<br />

maar weer opzoeken. Het begint toch wel te wennen om zo vroeg te gaan<br />

slapen.<br />

71


dag 7<br />

Rijen, rijen, rijen in een wagentje (deel II)<br />

Vandaag dus deel twee van de Bago – Kalaw trip. Het vertrek is gepland<br />

om zeven uur en er staat zowaar een nieuwe bus met chauffeur en bijrijder<br />

gereed om ons nog verder noordwaarts te brengen. De chauffeur heet Su<br />

Yee en zijn bijrijder San Yee, om het leven eenvoudig te houden<br />

waarschijnlijk. Ze zien er allebei nog heel jong uit. De bagage gaat weer op<br />

de achterbank en ik zie tot mijn opluchting dat de vertrouwde rangorde in<br />

de bus in ere is hersteld, zodat ik weer ergens achterin kan gaan zitten.<br />

Luc is ondertussen in gesprek geraakt met twee van die groene mannen<br />

die gisteravond kwaadkijkend uit de enorme Toyota stapten. Het blijken<br />

generaals te zijn, en ze proberen druk gebarend en met steeds luidere stem<br />

Luc van iets te overtuigen. Ik weet alleen niet wat, misschien heeft het iets<br />

van doen met het akkevietje van gisteravond. Ik ga wat dichterbij staan<br />

zodat ik het gesprek kan volgen, maar het gaat over iets heel anders.<br />

Niet al te ver van Taungoo blijkt een olifantenwerkkamp te zijn, waar ze<br />

olifanten fokken die worden ingezet op de teakhoutplantages van de Karen<br />

minderheid die <strong>hier</strong> in de heuvels woont. Toevallig brengt een minister<br />

vandaag een bezoek aan dit gebied, vergezeld van een legertje journalisten<br />

en een tv-ploeg. En de generaals zouden het op prijs stellen als wij het<br />

bezoek van de minister aan het olifantenkamp zouden bijwonen.<br />

Maar Luc moet helemaal niks van het militaire bewind hebben en wil<br />

zeker niet meewerken aan dergelijke propaganda, waarin de blije toeristen<br />

uitgebreid op de staatszenders getoond worden aan de zijde van de minister.<br />

Dus zegt hij dat zo’n uitstapje ons hele reisschema in de war gaat schoppen<br />

en dat we daarom onmogelijk aan hun verzoek gehoor kunnen geven. De<br />

generaals praten nog een tijdje op hem in, maar hij houdt voet bij stuk.<br />

Als de groenen begrijpen dat ze geen succes gaan hebben, vragen ze<br />

waarom wij in dit hotel hebben geslapen, en niet in één van de staatshotels<br />

van Taungoo. Luc antwoordt dat wij daarvoor waarschijnlijk dezelfde reden<br />

hadden als zijzelf: het is het enige redelijke hotel in de stad. En dat wij<br />

72


daarnaast proberen om zo min mogelijk geld in de staatskas te laten vloeien.<br />

Daar hebben ze geen weerwoord meer op, en wensen ons toch nog een<br />

goede vakantie in hun mooie Myanmar.<br />

Het was dus toch geen staatshotel. Dat valt niet tegen en ik zal in het<br />

vervolg bij dit soort vraagtekensoproepende gevallen de reisorganisatie het<br />

voordeel van de twijfel gunnen.<br />

De nieuwe bus is wat anders ingedeeld dan de vorige. In deze hebben we<br />

drie stoelen per rij, twee links van het gangpad en eentje rechts, met een<br />

klapstoeltje in het gangpad. Tegenover twee keer twee stoelen per rij in de<br />

vorige. Hierdoor zijn de stoelen gelukkig een stukje breder, maar die<br />

verloren stoel per rij moet ook weer goedgemaakt worden, en dat is gedaan<br />

door op de beenruimte te besparen, zodat er een paar rijen meer in de bus<br />

passen. Ik kan net niet recht vooruit op mijn stoel zitten, maar zelfs een<br />

beetje scheef zit altijd nog beter dan in de vorige bus. Ik ben dus wel blij<br />

met deze verandering.<br />

We hebben amper een paar honderd meter gereden als Su Yee de bus al<br />

langs de kant van de weg zet. San Yee springt eruit en verdwijnt een smal<br />

steegje in. Het duurt even voor we het doorhebben, maar er moet getankt<br />

worden. Ook tanken in Birma is een belevenis op zich. Er zijn staatstankstations<br />

die er ongeveer net zo uitzien als een witte pomp in Nederland.<br />

Maar daar kun je maar een zeer beperkt aantal liters (eigenlijk gallons) per<br />

week tanken, want brandstof is een schaars goedje in dit land. Busjes zoals<br />

de onze halen nog geen halve dag op dat rantsoen, dus moeten ze een groot<br />

deel van de benzine op de zwarte markt zien te krijgen. Daar kost een gallon<br />

wel ruim tien keer meer dan bij de staatspomp, maar dan nog koop je een<br />

liter voor nog geen 200 kyat.<br />

De clandestiene pompen hebben blijkbaar weinig te vrezen van de<br />

overheid, want het tanken gebeurt gewoon aan de kant van de weg en op<br />

redelijk grote schaal. En een onopvallende bezigheid kun je het ook niet<br />

noemen. Eerst wordt er een gammele driepoot naast de bus gezet, daarop<br />

komt een roestige emmer met aan de onderkant een tuitje met slangetje, en<br />

in de emmer wordt een plastic vergiet gehangen. Vervolgens worden er wat<br />

jerrycans vanuit het steegje naar de weg gesleept en wordt de inhoud<br />

daarvan in een maatemmer overgegoten. Die maatemmer wordt op zijn<br />

beurt, na een goedkeurend knikje van San Yee, weer leeggegoten in de<br />

roestige emmer met vergiet, en zo loopt de benzine dus via het slangetje de<br />

tank in. Ik schat dat er een goeie 100 liter in de tank kan, dus het duurt een<br />

klein kwartiertje om de tank te vullen.<br />

Hadden ze de bus niet beter af kunnen tanken voordat ze ons op kwamen<br />

halen? Dat had toch al weer een kwartier reistijd gescheeld. Maar dat zijn<br />

73


Westerse gedachten en die moet je thuislaten als je naar deze kant van de<br />

wereld komt.<br />

Als we een uurtje onderweg zijn, vallen een paar dingen op. Ten eerste is<br />

deze bus een stuk stiller dan de vorige, ten tweede deze chauffeur rijdt veel<br />

voorzichtiger en dus langzamer, en ten derde de weg wordt slechter en is<br />

niet veel beter dan tussen Bago en Kinpun. En dus zijn ze weer overal bezig<br />

om de grootste kuilen en gaten te dichten.<br />

Het is een publiek geheim dat dit werk aan de weg dwangarbeid is. De<br />

mensen uit de streek worden door het regime gedwongen om de wegen in<br />

hun omgeving te onderhouden, en vaak zie je bij de werkzaamheden wel<br />

ergens een gewapende militair verdekt opgesteld een oogje in het zeil<br />

houden. En ook als je die niet ziet is het vrijwel zeker dwangarbeid, want<br />

het bewind heeft de bevolking in zo’n beklemmende greep dat toezicht<br />

eigenlijk geeneens nodig is. De wegwerkers zijn dus geen dieven of<br />

misdadigers, maar gewone dorpelingen en boeren, en zowel man als vrouw.<br />

Je ziet eigenlijk alleen jonge mensen dit werk doen, wat niet verwonderlijk<br />

is, want het gaat allemaal nog met de hand en het is loodzwaar.<br />

Zo net na de regentijd is het hoogseizoen in de wegenbouw. Het werk<br />

wordt kleinschalig aangepakt, maar zonder machines kun je ook niet veel<br />

anders. De stukken weg die onderhanden worden genomen zijn meestal niet<br />

langer dan een meter of twintig, dertig. En dan ook nog alleen maar de<br />

linker- of de rechterhelft, zodat het verkeer gewoon van de weg gebruik kan<br />

blijven maken, want dit is de enige weg tussen de twee grootste steden van<br />

het land en die kun je niet zomaar even afsluiten.<br />

Langs de kant van de weg worden grote brokken steen door de vrouwen<br />

met voorhamers en kleinere hamers tot hanteerbare stukken geslagen. En de<br />

enige bescherming die ze tijdens dat werk dragen, is een bamboe hoed tegen<br />

de zon en een doekje voor de mond tegen het stof. De stenen worden over<br />

het te repareren stuk weg uitgespreid, waarbij de oude laag meestal niet<br />

wordt weggehaald, maar als ondergrond dient.<br />

Een stukje verderop wordt door de mannen de teer in oude vaten verhit,<br />

wat met een enorme hoeveelheid rook en vlammen gepaard gaat. Ook zij<br />

dragen nauwelijks bescherming, alleen een petje tegen de zon. De teer<br />

wordt in kannen van hooguit een paar liter gegoten en vervolgens met de<br />

hand uitgegoten over de stenen die daar al op lagen te wachten. En dat<br />

gebeurt allemaal gewoon op teenslippers.<br />

Ik heb maar op een paar plekken gezien dat dit teren met een kleine<br />

machine gebeurde. Het walsen gebeurt wel met een echte wals.<br />

Bij kleinere gaten, die enigszins geïsoleerd in een redelijk stukje weg<br />

liggen, wordt het gat door de vrouwen steen voor steen opgevuld en met een<br />

74


eetje passen, meten en draaien het geheel zo vlak mogelijk gemaakt.<br />

Daarna komt er nog een laagje teer over en is er weer een gat verdwenen.<br />

Voor een tijdje althans, want als er een paar zware vrachtwagens<br />

overheen gedenderd zijn, dan beginnen de stenen alweer los te komen. En<br />

tegen de tijd dat de volgende moesson langskomt, zijn er weer minstens<br />

zoveel gaten om te dichten.<br />

The Beatles hadden in 1967 in ‘A Day in the Life’ de briljante tekst:<br />

‘Four thousand holes in Blackburn, Lancashire.<br />

and though the holes were rather small,<br />

they had to count them all.<br />

Now they know how many holes it takes to fill the Albert Hall.’<br />

Maar als ze de gaten hadden geteld in ‘the Road to Mandalay’, waar ze<br />

het een jaar later in ‘Not Guilty’ over hebben, dan hadden ze toen al<br />

geweten hoeveel gaten er nodig gingen zijn om de Millennium Dome te<br />

vullen.<br />

Bij de coffeemix-stop hoor ik Luc aan de chauffeur vragen hoe laat hij in<br />

Kalaw denkt te zijn. Su Yee schat dat dat rond halfnegen zal zijn. In de<br />

reisbeschrijving, die we vooraf hebben gekregen, staat dat we om ongeveer<br />

vijf uur in Kalaw zullen zijn. Luc wordt dan ook niet echt vrolijk van Su<br />

Yee’s antwoord en vraagt lichtelijk geïrriteerd of hij niet wat harder kan<br />

rijden. Dat is trouwens helemaal niet zo’n gekke vraag, want met het tempo<br />

dat deze chauffeur er op nahoudt, zou een beetje mountainbiker, op een<br />

gewone racefiets kom je niet ver op deze wegen, het niet moeilijk hebben.<br />

De stop is in een klein dorpje en naast het tentje waar we wat drinken is<br />

een marktje op straat. In de schaduw zitten een paar vrouwen op hun hurken<br />

pepers, tomaten, knoflook en andere mij onbekende waar te koop aan te<br />

bieden. De varkentjes scharrelen er ook rond, op zoek naar rot en ander<br />

onverkoopbaar spul dat er voor de zwijnen wordt gegooid.<br />

De consternatie onder de dames is weer hoog als we tussen ze door lopen.<br />

Onze toch al dwaze, grote, witte verschijningen worden nog eens versterkt<br />

doordat de meeste mannen in korte broek rondlopen. Eigenlijk is het <strong>hier</strong><br />

‘not done’ om met grotendeels onbedekte benen rond te lopen, maar als je<br />

de hele dag in een warme bus zit, is zo’n korte broek toch wel lekker.<br />

Helemaal vreemd zullen ze er toch ook weer niet tegenaan kijken, want je<br />

ziet bij veel mannen die aan het werk zijn dat ze de longyi tot een soort luier<br />

hebben opgeknoopt om meer bewegingsvrijheid te hebben. Die blote benen<br />

75


hebben ze dus wel vaker gezien, alleen waarschijnlijk niet zo wit en ook<br />

niet met zoveel haar erop.<br />

Terwijl ik over dat marktje loop, zie ik eindelijk een heuse ossenkar<br />

aankomen. Als je thuis iets leest over Birma, dan worden de ossenkarren<br />

daar altijd in genoemd. Je krijgt de indruk dat dat <strong>hier</strong> vrijwel de enige vorm<br />

van transport is, maar tot nu toe hebben we ze amper gezien. Onderweg zijn<br />

we er al wel een paar voorbijgereden, maar dat gaat dan toch nog zo snel dat<br />

je ze niet echt goed kan bekijken.<br />

Twee statige weldoorvoede spierwitte ossen trekken op hun dooie<br />

gemakje een platte kar met grote wagenwielen, die in dit geval beladen is<br />

met bossen bamboe. De menner zit bovenop de lading en heeft de touwtjes<br />

lichtjes in handen. Deze ossen hoef je niet veel wijs te maken, die hebben<br />

dit duidelijk vaker gedaan en ze sjokken zelfs ons onverstoorbaar voorbij.<br />

Het is een schitterend idyllisch plaatje, dat de gemiddelde Westerling al<br />

gauw als kenmerkend voor de armoe in het land zal bestempelen. Maar<br />

eenvoud hoeft zeker geen armoede te betekenen.<br />

Echte armoede, of beter ellende, ben ik eigenlijk nog niet tegengekomen,<br />

ook bedelaars zie je niet of nauwelijks, zelfs niet in Yangon. De mensen<br />

bezitten weinig, moeten keihard werken om het hoofd boven water te<br />

houden, en worden daarnaast ook nog eens onderdrukt door de eigen<br />

regering. Maar een tekort aan voedsel lijkt er niet te zijn, je ziet geen<br />

mensen in vervuilde of versleten kleren, en ze zijn altijd vriendelijk en<br />

goedlachs.<br />

De rest van dag rijden we door niet al te afwisselend landschap. Het is<br />

nog steeds voornamelijk vlak en het is heel groen, wat betekent dat de<br />

bomen veelal het uitzicht ontnemen. Je kunt wel merken dat het steeds<br />

dunner bevolkt gebied is waar we doorheen komen. Het komt nu regelmatig<br />

voor dat we minutenlang geen enkele witte zedi kunnen bekennen tussen de<br />

bomen, terwijl je een stuk zuidelijker er op elk moment altijd wel één of<br />

zelfs een paar zag staan. Het gebrek aan afleiding en de lengte van de rit<br />

maken de oogleden zwaar en ik dommel dan ook een paar keer weg.<br />

Gelukkig blijft de weg niet al te best, dus je wordt meestal vrij snel weer<br />

wakker geschud.<br />

Ondertussen hebben Rien en Ria elkaar gevonden. Ria heeft een<br />

indrukwekkende rugtas vol met lenzen en ander fototoesteltoebehoren,<br />

inclusief boek hoe in welke en elke situatie de mooiste foto’s te maken, en<br />

ze volgt al geruime tijd een fotocursus. Rien is ook meer dan een simpele<br />

vakantiefotograaf, en ze wisselen uitgebreid tips en handigheidjes uit om<br />

straks nog mooiere plaatjes in het fotoalbum te kunnen plakken.<br />

76


Tegen vieren verlaten we de weg naar Mandalay en gaan we oostwaarts<br />

verder richting Kalaw, dat nu nog bijna 100 kilometer verderop ligt.<br />

Daarvan gaat ook nog een deel door de bergen, dus de chauffeur zat<br />

helemaal niet zo gek met zijn aankomsttijd van halfnegen. We hebben<br />

amper onze steven van het noorden afgewend, of het landschap wordt een<br />

stuk kaler. Het is nog steeds groen zat, maar het aantal bomen is drastisch<br />

verminderd, waardoor je ineens weer veel meer te zien hebt.<br />

Recht voor ons liggen ook plotseling bergen. Daar zijn ze dan eindelijk:<br />

'Mountains of Burma', het op twee na beste nummer van Midnight Oil,<br />

waarin ze het ook al uitgebreid hebben over de ‘Road to Mandalay’. Dat is<br />

toch een populair stukje weg waar we de laatste anderhalve dag op hebben<br />

doorgebracht.<br />

Tegen vijven bereiken we de bergen en het is nu dus ook gedaan met de<br />

vrijwel kaarsrechte wegen. Reed Su Yee op het vlakke al niet te hard, <strong>hier</strong><br />

in de bergen wordt het echt kruipen. Niet dat hij er veel aan kan doen. De<br />

weg is behoorlijk steil en zo heel sterk is de motor van de bus niet, dus al<br />

zou hij willen, veel sneller gaat het gewoon niet. De weg is ook een<br />

weggetje geworden.<br />

Het is bijna louter vrachtverkeer wat <strong>hier</strong> de berg op en af zwoegt. En als<br />

er tegenliggers aankomen, moet er een plaats worden gezocht waar we<br />

elkaar kunnen passeren. Dat zijn trouwens zelden vloeiende passeerbewegingen.<br />

Meestal gaat het stapvoets, of één van twee blijft zelfs<br />

stilstaan. Door de vele kuilen in de weg wiegen de vrachtwagens en ook ons<br />

busje van links naar rechts, en als ze bij het passeren toevallig alle twee naar<br />

het midden van weg overhellen, bestaat de kans dat ze elkaar raken. Als dat<br />

bij een redelijke snelheid gebeurt, levert dat natuurlijk heel wat schade op,<br />

vandaar dus voorzichtigheid troef.<br />

Rond zes uur is het donker geworden en dan wordt het nog avontuurlijk<br />

ook. Uiteraard staat er <strong>hier</strong> totaal geen verlichting langs de weg, waardoor<br />

het zien van de kuilen en het zoeken van plaatsen waar je elkaar kunt<br />

passeren een heel stuk lastiger wordt. Bovendien rijdt ook <strong>hier</strong> iedereen<br />

constant met groot licht, en op de meeste vrachtwagens zitten heel wat<br />

lampjes, dus Su Yee wordt ook nog eens regelmatig verblind.<br />

Aan het passeren gaat in het donker een heel ritueel vooraf. Als ze nog<br />

ongeveer honderd meter van elkaar af zijn, gaan de chauffeurs zoeken naar<br />

een plaats waar ze elkaar kunnen passeren. Als ze zo’n plek vinden, stoppen<br />

ze daar en doven de lichten. Dat is een teken naar de ander van ‘kom maar,<br />

je kunt er <strong>hier</strong> langs’. Het komt voor dat ze ongeveer tegelijkertijd zo’n plek<br />

vinden, en dan staan ze dus als een stel uitgedoofde draken tegenover<br />

elkaar. De eerste die in zo’n situatie zijn lichten weer ontsteekt, gaat rijden.<br />

77


Het tegenovergestelde gebeurt ook een paar keer, geen van beide vindt<br />

een geschikte passeerplek voordat ze vlak bij elkaar zijn en dan wordt de<br />

situatie licht penibel. Een van de twee moet een stuk achteruit, maar op dit<br />

smalle slingerweggetje doe je dat liever niet. Vooral niet omdat we<br />

ondertussen redelijk hoog zitten en ze van vangrail of iets dergelijks <strong>hier</strong><br />

nog niet gehoord hebben. Meestal is het degene die aan de bergkant zit die,<br />

gestuurd door zijn bijrijder, achteruit gaat en met wat geweld een<br />

passeerplek forceert in de begroeiing.<br />

Luc, die toch al niet vrolijk was vanwege de snelheid waarmee Su Yee<br />

ons door Birma loodste, begint zich over dit soort situaties meer en meer op<br />

te winden. De patstellingen, waarbij een van de twee uiteindelijk achteruit<br />

moet heeft hij nog met geen enkele andere chauffeur meegemaakt, en nu<br />

gebeurt het keer op keer. Hij wijt het aan onkunde bij Su Yee. Hij vreest<br />

waarschijnlijk ook een herhaling van de discussie die ontstond toen we aan<br />

de late kant terugkwamen van de Gouden Rots, maar het blijft vrij rustig in<br />

de bus, er zijn er dan ook al heel wat in een diepe slaap verzeild geraakt.<br />

Om kwart over acht bereiken we toch heelhuids Kalaw en we worden<br />

meteen bij een restaurant gedropt. Eigenlijk wel jammer, ik had eindelijk<br />

een lekkere zit gevonden en ik vond het ritje door de bergen wel geinig,<br />

maar aan alle pret komt een end. De bus gaat meteen door naar het hotel<br />

met een paar man die liever meteen naar bed gaan dan eerst nog te gaan<br />

eten. Het restaurant is een hoge rechthoekige hal met kale wanden en fijne<br />

TL-verlichting, en tafels die netjes gerangschikt staan opgesteld. Voor in<br />

Nederland mislukte Jan des Bouvries liggen <strong>hier</strong> nog kansen te over.<br />

Het hotel heeft zowel gewone kamers als een paar bungalowtjes met<br />

terrasje. Dick en ik krijgen in eerste instantie zo’n bungalowtje. Maar Gerd<br />

heeft last van zijn knie en daarom gaan Gerd und Linde niet mee op de<br />

tweedaagse trekking waarvoor we naar Kalaw zijn gekomen. Zij hadden<br />

oorspronkelijk een kamer in het hotel gekregen. Omdat we de komende<br />

dagen toch niet <strong>hier</strong> zijn, zullen Dick en ik niet veel aan het bungalowtje<br />

hebben, en zij des te meer. Dus ruilen we mit unsere Freunden, en gaan naar<br />

hun, nu onze, kamer. Daar staat echter een tweepersoonsbed, en dat gaat ons<br />

iets te ver. Wij weer naar beneden, naar de balie, om een andere kamer te<br />

vragen. Maar alle kamers zijn vergeven, dus dat gaat niet. Als we daar een<br />

beetje vertwijfeld staan, komt Luc toevallig langs. Wij leggen hem het<br />

probleem uit, en hij heeft gelukkig een oplossing. Hij gaat zelf ook niet mee<br />

op de trekking, en had zichzelf daarom ook in een bungalowtje geparkeerd.<br />

Wij nemen nu zijn bungalowtje, hij neemt onze, voorheen Gerd und Lindes<br />

kamer, en neemt morgen weer zijn, nu even ons, bungalowtje, en als wij<br />

overmorgen terugkomen van de trekking, zien we wel weer verder.<br />

78


dag 8<br />

De paden op, de heuvels in (deel I)<br />

We hebben genoeg zitvlees gekweekt de afgelopen dagen, dus het wordt<br />

tijd om de benen eens serieus te strekken. In Kalaw staat er een tweedaagse<br />

trekking op het programma in de heuvels van het Shan-plateau, waar veel<br />

minderheden wonen. Zo’n tochtje is een mooi excuus om weer eens te gaan<br />

ontbijten en het vertrek is pas om halfnegen, dus er is ook alle tijd voor. Een<br />

paar dikke banana pancakes met suiker en honing moeten de energie voor<br />

de eerste uren leveren.<br />

We staan met zijn dertienen aan het vertrek vandaag, en om de dorpjes<br />

niet met een horde toeristen te overvallen, worden we in drie groepjes<br />

opgedeeld. Omdat we gisteren zo laat aankwamen, konden er geen gidsen<br />

meer geregeld worden, dus dat moet eerst gebeuren. En dat blijkt minder<br />

eenvoudig dan het klinkt. Ieder groepje krijgt twee gidsen mee, dus we<br />

moeten er zes zien te vinden. Uit voorzorg had de hoteleigenaar er al vijf<br />

opgetrommeld. Nog één erbij en we kunnen vertrekken, zou je denken.<br />

Maar ze moeten ook nog proviand voor vanavond in gaan slaan. Dus een<br />

paar van die gidsen vertrekken weer richting Kalaw. Als ze een klein<br />

halfuur later terugkomen, hebben ze ook nog een extra maatje meegenomen.<br />

Aan gidsen nu dus geen gebrek. Dan vragen ze of iemand een drager voor<br />

de dagbepakking wil hebben, en Elly wil dat wel. Dus wordt er weer<br />

iemand op uit gestuurd om een drager te zoeken. Als ook die gevonden is,<br />

zijn een paar andere gidsen weer verdwenen.<br />

Het heeft ons wel alle tijd gegeven om de groepen in te delen. Er is een<br />

snelle groep die een oostelijke route gaat doen en zal overnachten in een<br />

klooster, bestaande uit Rien, Dick, Elly, Toos en Maarten. Een andere snelle<br />

groep die de trekking linksom gaat doen met Lucy en Bob, en Ria en Peter.<br />

En een langzame groep die rechtsom gaat lopen, met Lei, Maartje, Carla en<br />

ik. Dat Carla voor de langzame groep kiest is verrassend, want ze is<br />

waarschijnlijk de rapste van ons allemaal. Ik heb de indruk dat het meer is<br />

79


om bepaalde personen te ontlopen, dan dat ze bewust voor het langzame<br />

kiest.<br />

De snelle kloostergroep vertrekt al terwijl er nog naarstig naar gidsen<br />

wordt gespeurd. Dat klooster schijnt een knap eindje weg te zijn, dus als die<br />

nog voor het donker thuis willen zijn, moeten ze nu weg. De andere snelle<br />

groep vertrekt niet veel later. En dan zijn wij nog als enige over, want er<br />

ontbreekt nog steeds een gids.<br />

Het loopt ondertussen tegen tienen en het begint ook al aardig warm te<br />

worden als onze tweede gids eindelijk boven water is. We kunnen<br />

vertrekken. Onze wegwijzers voor de komende twee dagen zijn Jack en Ba<br />

Aung, beide midtwintigers. Jack spreekt goed Engels, zijn grootouders zijn<br />

door de Britten met redelijke salarissen uit India naar Birma gelokt. De<br />

Indiërs staan als harde werkers te boek en in Birma waren er destijds<br />

domweg niet genoeg mensen voorhanden om alle plannen van de Britten uit<br />

te voeren. En nu zitten ze <strong>hier</strong> vast, want onder dit regime kunnen ze het<br />

land niet meer uit. Ba Aung spreekt geen woord Engels, maar hij lacht wel<br />

veel en vriendelijk.<br />

Vanuit het vertrek wordt er flink de sokken in gezet, en ik maar denken<br />

dat dit de langzame groep was. De eerste minuten gaat het nog over<br />

geasfalteerde wegen, maar dan steken we een kale fair way van de<br />

plaatselijke golfbaan over. Kalaw was vroeger een zogenaamd hill station,<br />

waar de Engelsen de warme zomers doorbrachten. Voorbij de golfbaan, die<br />

een nogal armetierige indruk laat, gaan we de zandpaadjes op. Maartje loopt<br />

druk pratend voorop met Jack. Gelukkig vindt zij het tempo ook aan de<br />

hoge kant. Ze vraagt aan Jack of we het niet wat rustiger aan kunnen doen,<br />

en die geeft daar wat meewarig lachend gehoor aan. Maar amper honderd<br />

meter verder hebben we het oude tempo al weer te pakken.<br />

Bij de overgang van het asfalt naar de mulle zandpaden schoot het in mijn<br />

rechterkuit en doordat ik daarom iets anders ben gaan lopen, begint die kuit<br />

aan de rechterkant akelig te verkrampen. Iedere tweede stap is een kleine<br />

kwelling. Ik geef mezelf een kwartier om daar doorheen te lopen, want dit<br />

ga ik zeker geen dag zo uithouden.<br />

Het kwartier is al grotendeels verstreken als Maartje compleet<br />

onverwachts stopt en zegt dat ze zich niet lekker voelt. Ze gaat op de grond<br />

zitten en wordt binnen een paar tellen spierwit. Carla, een kaakchirurgassistente<br />

en wel gewend aan mensen die plotseling van hun stokje dreigen<br />

te gaan, ontfermt zich over haar. Na een tijdje in de schaduw liggen gaat het<br />

wel weer iets beter. Ba Aung heeft zich ondertussen snel uit de voeten<br />

gemaakt, naar wie weet waar.<br />

80


Een paar meter boven het pad waar we nu staan, zitten en liggen, staat een<br />

klein huisje tegen de heuvel aan en Jack vraagt of Maartje daar even binnen<br />

mag liggen. Dat mag en Jack brengt haar naar boven. De vrouw des huizes<br />

gebaart dat wij ook boven moeten komen, dus wij er achteraan.<br />

Het trappetje dat naar een kleine veranda leidt, is gemaakt van gevaarlijk<br />

dunne plankjes. Ik sla de allerdunste over en hoop dat de andere het houden.<br />

Lei waagt zich er niet aan, en blijft toch maar buiten staan. Dat kon ook<br />

eigenlijk niet anders, want met de vrouw, een klein zoontje, Maartje, Carla<br />

en ik is het huisje helemaal vol.<br />

Jack is een paardenkarretje gaan regelen om Maartje terug naar het hotel<br />

te brengen, en zonder tolk komt onze conversatie niet verder dan wat<br />

vriendelijk lachen en gebarentaal.<br />

In het huisje staat totaal geen meubilair, er liggen alleen een paar rieten<br />

matten op de planken vloer. Aan de bamboe wanden hangen posters van de<br />

Shwedagon Paya in Yangon, een paar andere heiligdommen die ik nog niet<br />

herken, en een plaat met een boeddha-afbeelding en een klein altaartje<br />

eronder.<br />

Ba Aung is opnieuw weer boven water een geeft het vrouwtje een citroen.<br />

Die rolt ze tussen haar handen, knijpt er een paar keer in en houdt hem dan<br />

onder Maartjes neus, en je ziet bijna meteen de kleur weer in haar gezicht<br />

terugkomen. Ze knapt er zo van op, dat ze weer gaat zitten en zelfs merkt<br />

dat we onze schoenen nog aan hebben, wat natuurlijk zeer onbeleefd is. We<br />

trekken met allerlei verontschuldigende gebaren snel die dingen uit, waar<br />

onze gastvrouw breed om moet glimlachen.<br />

Ze heeft in de tussentijd kans gezien om thee te zetten, en die krijgen we<br />

nu aangeboden. Ik hoop de schoenenblunder enigszins goed te maken door<br />

het kopje thee in ieder geval goed aan te pakken.<br />

Iets geven en aanpakken in Birma doe je nooit met je linkerhand, maar<br />

minimaal met rechts. Als je het heel beleefd wilt doen, pak je iets met beide<br />

handen aan, vergezeld van een langzaam licht knikje met het hoofd. Een<br />

mooie tussenweg, en ook de meest gangbare vorm, is het aanpakken of<br />

geven met je rechterhand, terwijl je je onderarm bij de elleboog lichtjes<br />

ondersteunt met de vingers van je linkerhand, en dan ook met het knikje<br />

erbij.<br />

Ik heb iets goed te maken, dus ik pak het kopje met twee handen aan. Bij<br />

de thee krijgen we een soort honingfondant: mierzoet en machtig, daar<br />

kunnen onze energie-repen niet tegen op.<br />

Jack is ook weer terug en er staat een paardenkarretje op het pad klaar om<br />

Maartje af te voeren. Op aanraden van Jack geven we wat pennen als dank<br />

voor de gastvrijheid. We lopen terug naar het pad en helpen Maartje in het<br />

karretje. We kijken haar na en zwaaien totdat ze om de eerste bocht<br />

81


verdwijnt. Het pad is nogal ongelijk en het karretje, dat eigenlijk gewoon<br />

voor op de weg bedoeld is, stuitert alle kanten op, dus dat zal haar toestand<br />

niet bevorderen.<br />

En toen waren er nog drie. Terwijl we nog maar amper op weg zijn. Dat<br />

belooft weinig goeds voor de komende twee dagen. Maar we vervolgen<br />

onze weg vol goede moed. De kramp in mijn kuit is helemaal verdwenen,<br />

toch nog een geluk bij een ongeluk.<br />

Het pad gaat heuvel op heuvel af. Het ene moment door koele bossen en<br />

daarna weer door open stukken met mooie vergezichten over de heuvels,<br />

waar veelal thee en lijnzaad op verbouwd wordt. We zijn bijna alleen op dit<br />

pad. Af en toe komen we plukjes mensen tegen, die met een paar<br />

teakhouten balken op hun hoofd of schouder op weg zijn naar Kalaw.<br />

Verder de bergen in staan nog hele bossen met teakbomen, en ook <strong>hier</strong> is<br />

dat hout goud waard. Wegen die verder de bergen in gaan zijn er niet, en dit<br />

pad is eigenlijk de enige verbinding tussen de teakbossen en zeg maar de<br />

bewoonde wereld. De sjouwers lopen anderhalf tot twee dagen met twee<br />

balken van een kleine twee meter lang en zo’n 15 bij 15 centimeter dik,<br />

voordat ze in Kalaw zijn. Daar krijgen ze een paar honderd kyat voor de<br />

balken en dan gaan ze weer terug om nieuw hout te halen.<br />

Dit houttransport is seizoenswerk, dat zo vlak na de regentijd ook weer<br />

zijn hoogtepunt kent. De paden liggen er voor het eerst in maanden weer<br />

droog en fatsoenlijk begaanbaar bij en het hout blijft droog tijdens de<br />

tweedaagse mars, dus dit is het moment. De rest van het jaar zijn de<br />

sjouwers kleine boeren die net voldoende verbouwen om in hun eigen<br />

levensbehoefte te kunnen voorzien.<br />

Ik vraag aan Jack waarom ze het hout niet per ossenwagen of per ezel uit<br />

de bergen halen, maar ossenwagens kunnen de steile hellingen niet op en af,<br />

en ezels en paarden zijn ook niet echt een optie, want de mensen zijn<br />

gewoon te arm om zulke dieren te kunnen kopen en onderhouden. En<br />

zolang de echte houtindustrie geen brood ziet in het ontginnen van die<br />

teakbossen, zullen deze mannen en vrouwen nog heel wat keren heen en<br />

weer blijven lopen. De vrouwen dragen de balken overigens op het hoofd en<br />

de mannen over de schouder. Verschil moet er zijn.<br />

Naast dus zo nu en dan een paar teaksjouwers is er weinig teken van<br />

leven. We zijn nog geen dorpje tegengekomen en in de velden zie je alleen<br />

heel in de verte mensen aan het werk.<br />

De geluiden van de gemechaniseerde beschaving hebben we allang achter<br />

ons gelaten, en vogels van een beetje formaat die voor wat lawaai zouden<br />

kunnen zorgen zie je in dit land alleen in gedroogde toestand op de markt<br />

liggen. Dus dan moet het geluid komen van krekels en cicaden, en hoewel<br />

82


die meestal behoorlijk hun best doen, zwijgen ze ook wel eens. En dan is<br />

het <strong>hier</strong> echt waanzinnig stil.<br />

Tegen de steile hellingen staan veel kleine theeplantages, we passeren er<br />

een waar enkele meters onder ons een paar vrouwen aan het plukken zijn.<br />

Veel meer dan het felle blauw van hun truitjes is er niet te zien. Ze behoren<br />

tot de Palaung stam, één van de minderheden in deze streek. Jack probeert<br />

ze zover te krijgen dat ze wat dichterbij komen, maar daar voelen ze niks<br />

voor.<br />

Wat later komen we drie monniken tegen die onderweg zijn naar Kalaw.<br />

Ze komen uit een klooster dat zo’n vier dagen lopen <strong>hier</strong>vandaan ligt, en ze<br />

gaan naar Kalaw om een monnik die daar in een klooster zit te gaan eren.<br />

Ze hebben een Shan-tas bij zich met wat geschenken voor hem en een dikke<br />

grijze pvc rioleringsbuis, maar die zal wel niet tot de geschenken behoren,<br />

hoewel ik dat niet met zekerheid durf te stellen.<br />

Verder hebben ze helemaal niks bij zich, geen eten en geen drinken, net<br />

zoals de teaksjouwers trouwens. Voor monniken is dat niet zo heel vreemd,<br />

want die zijn gewend om elke dag hun kostje bij elkaar te scharrelen, en<br />

waarschijnlijk slapen ze in kloosters op de route. Maar of de teaksjouwers<br />

ook op zulke gastvrijheid kunnen rekenen vraag ik me af. En om dagen te<br />

gaan lopen zonder eten en drinken, lijkt ook niet overdreven handig.<br />

Ons is bijvoorbeeld nadrukkelijk op het hart gedrukt om in ieder geval<br />

voldoende water mee te nemen en ook nog wat te eten voor onderweg, om<br />

al te ernstige vormen van uitputting te voorkomen. Natuurlijk zijn deze<br />

mensen het gewend om veel en lang te lopen, maar ook zij zullen dat toch<br />

niet zonder brandstof kunnen.<br />

We zijn nu bijna drie uur onderweg en hebben al die tijd door de fraaie<br />

natuur gelopen, zonder een dorpje tegen te komen. Onze pancakes van<br />

vanochtend beginnen uitgewerkt te raken, dus het wordt tijd voor de lunch.<br />

Het gebied is nog wel zo toeristisch dat er een Nepalees eettentje op een<br />

viewpoint staat, en daar gaan we lunchen.<br />

Het is wel het enige restaurantje in de verre omtrek en dat betekent dat er<br />

meer toeristen zitten. Ik schat een stuk of twintig, en dat zijn er heel veel,<br />

als je er de hele dag nog geen een bent tegengekomen. Het zijn<br />

voornamelijk oudere Fransen die zich <strong>hier</strong> hebben verzameld.<br />

Na een paar minuten vertrekken de meesten en blijft er jonge Française<br />

eenzaam aan onze picknicktafel achter, duidelijk opgelucht dat ze van haar<br />

oudere landgenoten verlost is. Ze spreekt zowaar goed Engels, wat bij nader<br />

inzien niet zo heel gek is, want ze woont al een paar jaar in Londen met<br />

haar Nederlandse vriend, die nu ziek in het hotel ligt. Ze zijn langzaam<br />

bezig om te emigreren naar Australië. Op weg daarnaartoe stoppen ze <strong>hier</strong><br />

83


en daar om een paar weken wat rond te trekken, en zo komen ze steeds<br />

dichter bij hun eindbestemming.<br />

Terwijl wij op onze charpati’s aanvallen, vertelt ze dat ze vandaag een<br />

eendaagse tocht langs een paar dorpjes doet, zoals de meeste toeristen <strong>hier</strong><br />

dagjesmensen zijn. Ze is net in twee Palaung dorpjes geweest waarvan we<br />

er een in de verte kunnen zien liggen. Ze vond ze wat toeristisch want bij<br />

binnenkomst werd ze al opgewacht door een paar vrouwen, die allerlei<br />

souvenirs aan haar wilden slijten.<br />

Door ons late vertrek en het oponthoud met Maartje hebben we flink wat<br />

tijd verspeeld en daarom moeten we nu kiezen: of we gaan naar de twee<br />

Palaung dorpjes waar de Française het over had en komen daarna <strong>hier</strong> terug<br />

om te slapen, of we slaan die twee dorpjes over en lopen vanmiddag naar<br />

het dorpje waar we volgens de oorspronkelijk plannen zouden slapen. We<br />

kiezen voor het laatste, omdat de dorpen die we dan tegenkomen volgens<br />

Jack veel minder toeristisch zijn.<br />

Als we aanstalten maken om verder te gaan, zwelt er langzaam maar<br />

zeker een gezoem aan uit het dal. Het is een enorme zwerm bijen, die op<br />

zoek is naar een nieuw onderkomen. De directe omgeving van het eethuisje<br />

is blijkbaar heel interessant, want ze blijven minutenlang rondzoemen en<br />

een deel gaat ook op verkenning in de hutten die als slaapvertrek dienen.<br />

Maar daar komen ze snel van terug: de eigenaar van het tentje stond binnen<br />

al klaar om ze meteen weer uit te roken. En dat is blijkbaar ook het sein dat<br />

dit geen geschikte plek is voor de nieuwe korf, want de zwerm gaat zijn heil<br />

nu ergens anders zoeken.<br />

Wij hebben het hele schouwspel toch niet helemaal op het gemak van een<br />

afstandje staan bekijken, maar de paar Birmezen en Nepalezen die <strong>hier</strong> het<br />

viewpoint bemannen liepen vrolijk en ongestoord door de zwerm heen.<br />

Volgens de eigenaar, zelf dus Nepalees, is dat, omdat het in Birma een<br />

teken van geluk is als een zwerm migrerende bijen je pad kruist.<br />

Met de zwerm op veilige afstand gaan we weer verder en we dalen nu aan<br />

de andere kant van de heuvel af, waardoor we in het volgende dal komen.<br />

Daar waar de eendagstrekkers niet komen.<br />

Al vrij snel zien we op de volgende heuveltop een dorpje liggen. Aan het<br />

begin van het dorp staat een groot klooster, waar geen monnik te bekennen<br />

is. Aan de achterkant zitten twee wat oudere mannen op hun hurken, die ons<br />

met veel belangstelling en vermaak gadeslaan.<br />

Het dorpje is vrijwel verlaten, iedereen is op het land bezig. We zien<br />

alleen een paar oudjes die ons vriendelijk toelachen vanaf hun verandaatje,<br />

waar ze blijkbaar van hun oude dag zitten te genieten.<br />

84


De straatjes in het dorp zijn nog een grote blubberzooi, waar je tot over je<br />

enkels in wegzakt. Dus we lopen heel omzichtig over een smal stukje dat<br />

wel redelijk hard is door dit Palaung dorpje.<br />

De Palaung wonen nog veel in zogenaamde longhouses; huizen waar<br />

meestal vier tot acht gezinnen naast elkaar wonen in een groot vertrek. Zeg<br />

maar rijtjeshuizen zonder tussenmuren. Dit dorp heeft geen longhouses,<br />

omdat het op de ongelijke heuveltop niet mogelijk is om zoiets te bouwen,<br />

daarvoor hadden we in de meer toeristische dorpen moeten zijn. De houten<br />

huizen zijn allemaal op palen gebouwd, en onder de huizen worden de<br />

varkens en de kippen gehouden, en wordt soms ook gekookt.<br />

In een beter begaanbaar zijpaadje zijn een paar vrouwen manden graan op<br />

een grote tafel aan het uitspreiden, om het te laten drogen. De oudere<br />

vrouwen zijn nog traditioneel gekleed: een knalblauwe blouse met rode en<br />

gele biezen en een bordeauxrode longyi. Ook <strong>hier</strong> lijkt de klederdracht uit te<br />

sterven. Alle vrouwen, ook de jongere, zijn getooid met een dikke<br />

bontgekleurde hoofddoek, waarin trouwens geen enkele uniformiteit te<br />

herkennen valt. Als we langs de vrouwen lopen, zie ik dat het gewone<br />

handdoeken zijn die ze om hun hoofd hebben geknoopt.<br />

Op het trappetje van een huis zitten twee kinderen van een jaar of drie,<br />

vier. Allebei hebben ze een wollen muts op, die hebben ze ook echt nodig<br />

bij deze temperaturen. De kleinste, een jongetje, kijkt ons wel heel<br />

wantrouwend aan en kruipt weg achter zijn zusje, die juist alle moeite doet<br />

om ons niet aan te kijken. We zullen er wel afschrikwekkend uitzien. Onder<br />

het huis scharrelen een stuk of tien kleine zwarte biggetjes rond.<br />

85


Een eindje verderop komen we een paar spelende kinderen tegen, en die<br />

schrikken zo als ze ons zien, dat er een paar spontaan in huilen uitbarsten.<br />

Twee van die kinderen zijn albino’s, iets wat onder de Palaung veel<br />

voorkomt volgens Jack. We gaan het dorp maar weer uit, voordat we het<br />

helemaal op stelten hebben gezet.<br />

We komen weer langs de mannen die nog steeds in die typisch Aziatische<br />

hurkzit aan de rand van dorp zitten. Ze spreken Jack aan en willen onder<br />

andere weten hoe oud we zijn. Lei is 41 en ik 39 en daarop maken ze zo’n<br />

ik-ben-onder-de-indruk knikje. Waarschijnlijk zien we er in hun ogen nog<br />

vrij goed uit voor onze leeftijd. Zelf zijn ze begin vijftig. Aan Carla vragen<br />

ze niet hoe oud ze is, blijkbaar is het ook in deze cultuur niet erg gepast om<br />

zoiets aan een vrouw te vragen.<br />

Via het klooster lopen we het dorp uit, en daar komen we nu zowaar een<br />

paar monniken tegen, waarvan er ook één albino is.<br />

Het volgende dorpje ligt een halfuurtje verderop. Aan de rand staat een<br />

schooltje en het is net speelkwartier als we er aankomen. Zodra ze ons in de<br />

smiezen krijgen, stuiven de kleinsten alle kanten op, maar ze herstellen zich<br />

snel. Ook al omdat ze teruggeroepen worden door de juf, die vervolgens<br />

iedereen naar binnen bonjourt.<br />

Wij mogen ook binnenkomen. Het schooltje is uiteraard ook op palen<br />

gebouwd, en het trappetje naar boven ziet er weer beangstigend gammel uit,<br />

dus we gaan één voor één en heel voorzichtig naar binnen. De kinderen<br />

zitten allemaal al op hun plaats en de lessen zijn alweer begonnen voordat<br />

we ons door het smalle deurtje hebben gewurmd. Het zijn drie klasjes met<br />

elk tussen de tien en vijftien kinderen, en ze zitten allemaal in één grote<br />

vierkante ruimte.<br />

Ze hebben vrijwel zonder uitzondering wollen truien aan of een jas,<br />

terwijl wij lopen te puffen van de hitte. Ze hebben ook allemaal een Shantas<br />

waarin ze hun spullen meenemen naar school. Dit is het enige schooltje<br />

in de omtrek, en sommige kinderen moeten een uur lopen voor ze op school<br />

zijn en dan is zo’n draagtas wel handig.<br />

Een Shan-tas is een simpele vierkante stoffen eenvaks tas, die met een<br />

lange brede band meestal kruislings over de schouder wordt gedragen, en je<br />

hebt ze in de meest bonte kleurcombinaties. Het is het type tas dat bij ons<br />

vooral onder de geitenwollen sokkendragers populair is. De tas komt<br />

oorspronkelijk dus uit de Shan-staat waar we nu zijn, maar je ziet hem<br />

overal in Birma.<br />

Dertig centimeter brede houten planken die op de uiteinden met flinke<br />

schroeven op twee blokken steen zijn bevestigd, vormen de schoolbanken<br />

86


waar vijf of zes kinderen aan zitten. Stoeltjes hebben ze niet, ze zitten<br />

gewoon op de houten vloer en hangen op de plank.<br />

De juf houdt zich bezig met de hoogste klas, die louter uit jongens<br />

bestaat. Ze is de tafel van zes op het bord aan het schrijven is. De Birmese 6<br />

houdt het midden tussen onze 6 en hoofdletter G, dus die is makkelijk te<br />

herkennen. De twee andere klassen, waar nog wel een paar meisjes tussen<br />

zitten, geven ondertussen zichzelf les.<br />

Bij de kleinsten van een jaar of vijf staat waarschijnlijk het alfabet of een<br />

soort aap-noot-mies op het bord. Bij het bord staat een jongentje met een<br />

aanwijsstok, waarmee hij stuk voor stuk de letters of woorden, ik kan nog<br />

steeds geen Birmees lezen, langsgaat en bij elk een verhaaltje keihard<br />

opdreunt, dat daarna door de hele klas nog veel harder wordt<br />

nageschreeuwd. Veel aandacht krijgt hij trouwens niet, want bijna zijn hele<br />

klas heeft meer oog voor ons dan voor wat hij aanwijst. Als hij alle letters<br />

gehad heeft, gaat hij snel zitten, loopt de volgende naar het bord en begint<br />

het hele circus weer van voren af aan.<br />

87


Jack kent de juf en vertelt dat ze in Yangon heeft gestudeerd en terug is<br />

gekomen om <strong>hier</strong> les te geven, en dat is heel bijzonder. Ten eerste gaat er<br />

bijna niemand <strong>hier</strong> uit de streek naar Yangon om te studeren, en als ze dat al<br />

doen, komen ze eigenlijk nooit meer terug.<br />

We laten ook <strong>hier</strong> weer een klein voorraadje pennen achter en dalen weer<br />

voorzichtig het luid protesterende trapje af. Lei en ik zijn vooral opgelucht<br />

dat we geen blijvende schade aan het houten vloertje hebben veroorzaakt.<br />

Hout is toch altijd weer sterker dan het oogt.<br />

Een groot deel van de middag lopen we langs en over het spoorlijntje. Het<br />

is zo ongeveer het enige vlakke en, spoorlijn eigen, rechte pad <strong>hier</strong> tussen<br />

de heuvels. Dus je komt er heel wat mensen tegen die op weg zijn naar, of<br />

terugkomen van het stationnetje, waar de enige winkeltjes in de wijde<br />

omtrek te vinden zijn. Zoals een vrouw met een grote rieten mand op haar<br />

rug, waar een kind in zit dat zich ook weer helemaal wezenloos schrikt als<br />

ze ons ziet en het op een krijsen zet. Of een man die vanuit de verte een<br />

Sikh lijkt te zijn, maar als hij dichterbij komt blijkt hij ook gewoon een<br />

blauwe handdoek als een tulband rond zijn hoofd te hebben geknoopt. Op<br />

zijn rug bungelt trouwens een indrukwekkend dubbelloopsgeweer.<br />

88


Maar de mooiste verschijning die we <strong>hier</strong> tegenkomen, is een boer op zijn<br />

buffel die net het spoordijkje opkomt als wij langskomen. Hij ziet er uit<br />

alsof hij al maandenlang helemaal alleen met zijn buffel door de heuvels en<br />

bossen trekt. Zijn markante bruine verweerde kop is getooid met een bruine<br />

wollen muts en hij draagt een vaal bruin T-shirtje en een kaki longyi en als<br />

klapstuk heeft hij een grote gedoofde cheroot, de Birmese sigaar, in zijn<br />

mondhoek hangen. Hij zit heel ontspannen op zijn enorme buffel tegen een<br />

decor van rijstvelden en de beboste heuvels, een schitterend plaatje.<br />

Jack maant ons echter om snel door te lopen, want de buffel begint knap<br />

nerveus en gevaarlijk te briezen als we dichterbij komen. Het is ons luchtje<br />

dat hem zo nerveus maakt. We ruiken blijkbaar compleet anders dan wat het<br />

beest van mensen gewend is. Jack wil dat we er met een grote boog omheen<br />

89


lopen, terwijl hij tussen ons en de buffel in blijft staan. De boer moet er een<br />

beetje om lachen en kauwt wat op zijn cheroot.<br />

We lopen nog wat heuvels op en af, waarbij de ene een stuk steiler en<br />

hoger is dan de andere en waarop ik toch wel jaloers word op Carla. Ze is<br />

amper 1 meter 60 groot en weegt waarschijnlijk nog niet de helft van wat ik<br />

in de schaal breng. Ze loopt heel makkelijk en lichtvoetig tegen de hellingen<br />

op, terwijl ik daar zweten en hijgen voor nodig heb. En net als op Mount<br />

Kyaikto kan ik ook Lei niet bijhouden bergop. Hij voetbalt nog een beetje<br />

op recreatief niveau en blijkbaar is dat beter voor je conditie dan het<br />

honkballen dat ik doe.<br />

Aan het eind van de middag komen we in een dorpje Bob, Lucy, Peter en<br />

Ria tegen die de trekking in omgekeerde richting doen. De gidsen<br />

overleggen even wie waar gaat slapen, want voor twee groepen in een dorp<br />

is geen plaats. Er wordt besloten dat de anderen <strong>hier</strong> blijven en dat wij naar<br />

het volgende dorpje <strong>hier</strong> vlakbij gaan.<br />

Om dat te bereiken moeten we nog wel even de steilste helling van de dag<br />

zien te verteren. Eer ik met behulp van een paar druivensuikers boven ben,<br />

begint het al aardig te schemeren. En dan blijkt er een klein probleempje te<br />

zijn. Bij de familie waar wij zouden slapen, zijn al twee Fransen<br />

ingekwartierd. Maar er is gelukkig nog een familie waar wel eens toeristen<br />

slapen, en die zijn bereid om ons onderdak te verlenen voor de komende<br />

nacht.<br />

Ons tijdelijke onderkomen is geheel van teakhout en staat uiteraard op<br />

palen. Het deel onder het huis is afgezet met bamboe schermen, om de<br />

varkens en kippen die daar huizen wat beschutting te geven tegen de wind,<br />

die <strong>hier</strong> op de heuveltop onder het huis door giert. Via een redelijk degelijk<br />

trapje komen we binnen en zijn nog fris genoeg om eraan te denken onze<br />

schoenen uit te doen.<br />

Het huis bestaat uit drie naast elkaar gelegen kamers. Met in het eerste<br />

deel de keuken annex woonkamer, waar al volop gekookt wordt door de<br />

familie, geholpen door Ba Aung die in de loop van de middag richting<br />

stationnetje was gelopen om ons maal te gaan kopen, en blijkbaar al wist dat<br />

wij <strong>hier</strong> terecht zouden komen. De middelste kamer is waar wij slapen. Op<br />

een grote kist na staat ook <strong>hier</strong> weer totaal geen meubilair, alleen een paar<br />

rieten kleedjes op de teakhouten vloer en wat posters aan de wand met<br />

boeddhistische heiligdommen en afbeeldingen. In onze kamer bevindt zich<br />

ook het huisaltaar, dat bestaat uit een boeddhaposter en een plankje eronder<br />

met kaarsjes en wierookstandaards. De derde kamer is de slaapkamer van de<br />

familie.<br />

90


Het duurt nog wel even voor het eten klaar is en om ze dat in alle rust te<br />

laten doen, gaan we nog even een rondje door het dorp maken. Maar dat<br />

duurt niet lang. Het is een gehucht van hooguit vijftien huizen en aan het<br />

eind van het dorp verandert het pad weer in een grote blubberzooi en keren<br />

we maar om. De zon is net onder en veel mensen komen nu terug van het<br />

land na een dag hard werken.<br />

Terug bij het huis laat Jack ons de sanitaire voorzieningen zien. Het is een<br />

smal, laag houten hok dat gevaarlijk tegen de glibberige steile helling aan<br />

staat. Ik geloof nooit dat het groot genoeg is voor Lei of mij. De wind komt<br />

uit die richting en op dertig meter afstand begint het al akelig kwalijk te<br />

rieken. Jack zegt er bij dat de kleine boodschap ook gewoon in de bosjes<br />

gedaan kan worden, en dat we morgenochtend bij een schoner huisje<br />

terechtkunnen voor de grote boodschap. Wij weten voldoende.<br />

Daarna wachten we in het huis geduldig onder het genot van kommetjes<br />

thee op het eten.<br />

Zo’n hele tijd zitten in kleermakerszit op een harde vloer met geribbelde<br />

rieten matjes valt niet mee als je het niet gewend bent. Vooral rond de<br />

enkels wordt dat na een tijdje knap pijnlijk, dus we strekken al zittende onze<br />

vermoeide benen af en toe. En omdat het in Azië niet beleefd is om anderen<br />

je voetzolen te tonen, doen we dat netjes richting de achtermuur. Dat daar<br />

het huisaltaartje hangt, is iets waar we even niet bij stilstaan.<br />

Als Jack weer eens langskomt om te vragen of we iets nodig hebben,<br />

krijgen we het vriendelijke maar toch wel zeer dringende verzoek om onze<br />

voetzolen niet naar Boeddha te richten. Het blijft lastig om in een andere<br />

cultuur te voorkomen dat je mensen tegen het hoofd stoot door te zondigen<br />

tegen hun omgangsvormen en gebruiken. Je moet op zo veel dingen letten<br />

dat er wel een tijdje overheen gaat voor dat dat automatismen worden.<br />

Het eten wordt op een laag houten tafeltje geserveerd. Als voorafje<br />

krijgen we een lichte linzensoep. Het hoofdmaal bestaat uit rode rijst,<br />

aardappels, bloemkool en een onbekende groente in niet al te scherpe<br />

curries, fish curry, en nog een schaal met een soort kroepoek. De curry van<br />

de fish is behoorlijk pittig, de vis zelf komt rechtstreeks uit blik zonder<br />

onderweg iets van een verwarmingsbron te zijn tegengekomen. Nou ben ik<br />

al geen visliefhebber, en als hij dan ook nog eens steenkoud is en sterk<br />

smaakt naar het goedje waarmee het in het blikje geconserveerd is geweest,<br />

sta ik mijn portie graag geheel belangeloos af. Dan maar vegetariër voor een<br />

dag, wat in een boeddhistisch land eigenlijk wel zo netjes is.<br />

We eten met het lepeltje dat we bij de soep hebben gekregen, maar besef<br />

me veel later dat we eigenlijk met onze vingers hadden moeten eten. De<br />

rode rijst blijkt trouwens een uitermate voedzaam goedje te zijn. Eén bordje<br />

is al ruimschoots voldoende om je een vol gevoel te geven.<br />

91


Na het eten gaat de grote kist open en worden er een paar slaapmatjes<br />

uitgehaald en per persoon drie dekens. Het is amper halfnegen, er valt<br />

eigenlijk niks te doen, en we willen de familie niet te lang ophouden want<br />

die zullen wel vroeg naar bed gaan, dus we kruipen maar onder de dekens.<br />

Lei rechts, ik links en Carla knus tussenin.<br />

De slaapmatjes blijken een stuk dunner dan ze er van een afstandje<br />

uitzagen, en je kunt elke ribbel in de rieten matjes dan ook probleemloos<br />

voelen. De dekens zijn daarentegen zo dik, dat drie de man wel wat<br />

overdreven is.<br />

We liggen koud vijf minuten als Lei al luid begint te ronken. Carla en ik<br />

kijken elkaar eens lachend aan. Dat kan een lange nacht worden. Voor de<br />

familie hadden we trouwens helemaal niet zo vroeg onder de wol hoeven<br />

kruipen, want die gaat uiteindelijk pas tegen elven naar bed.<br />

Gedurende de nacht word ik regelmatig wakker. Door de wind die onder<br />

de vloer door blaast, wordt het kouder en kouder en blijken die drie dekens<br />

toch geen overbodige luxe te zijn. En de harde ondergrond zorgt ook voor<br />

een paar slaaponderbrekingen. Eén keer word ik wakker zonder gevoel in<br />

mijn linkeronderarm. Ik heb waarschijnlijk lange tijd op die arm gelegen en<br />

de bloedtoevoer is volledig afgeknepen geweest. Mijn hand hangt slap en<br />

zwaar aan mijn arm en ik kan er totaal geen beweging in krijgen. Er gaan<br />

heel wat akelige seconden voorbij voor er weer iets van gevoel in<br />

terugkomt. Vrij vlot daarna kan ik hem weer gewoon bewegen en ga ik<br />

maar weer slapen, want het is pas halfdrie.<br />

92


dag 9<br />

De paden op, de heuvels in (deel II)<br />

We worden vroeg wakker, want de familie staat al ver voor dag en dauw<br />

op. Eigenlijk heb ik geeneens slecht geslapen, alleen is mijn maag<br />

onbehoorlijk op gaan spelen in de loop van de nacht.<br />

Voor het ontbijt lopen we naar de kleine witte pagode die op een<br />

heuveltop net buiten het dorp ligt. We komen een paar jongetjes tegen die<br />

een duik hebben genomen in het beekje dat onderlangs de heuvel stroomt.<br />

Door de dauw is het paadje naar de pagode nogal glibberig en de grip van<br />

mijn schoenen is dramatisch als het nat is, dus ik moet heel voorzichtig naar<br />

boven om niet bij elke stap op mijn gezicht te gaan. Maar de inspanningen<br />

worden ruimschoots beloond.<br />

Vanaf de heuvel kijk je uit over drie dalen. In het dal aan de westkant ligt<br />

het spoorlijntje en het dorpje waar de andere groep geslapen heeft en daar is<br />

het al een en al bedrijvigheid. Aan de oostkant wordt het dal nog<br />

grotendeels aan het oog onttrokken door mystieke nevels, die langzaam<br />

oplossen door de sterker wordende zon. Een stukje naar het zuiden ligt nog<br />

een dal dat half door wat hogere heuvels omsloten is, en daar golven de<br />

mistflarden stilletjes langs de hellingen.<br />

De enige geluiden <strong>hier</strong>boven zijn een paar stemmen uit het dorpje<br />

beneden, een enkel fluitend vogeltje en in de verte een fluitend treintje. De<br />

krekels houden zich nog gedeisd. We zitten een kwartierlang bijna<br />

sprakeloos wat rond te kijken. Dit is echt genieten. Het is nog heerlijk koel,<br />

muisstil en aan elke kant een ander fantastisch uitzicht.<br />

Twee grote gele vlinders zijn verwikkeld in iets wat het midden houdt<br />

tussen een territoriumgevecht en een paringsdans. Ze cirkelen dicht om<br />

elkaar heen, waarbij ze steeds hoger vliegen totdat het nog maar een paar<br />

dwarrelende stipjes zijn. Dan laten ze zich als een baksteen vallen, voor<br />

zover dat voor vlinders mogelijk is, en beneden vliegt één van de twee weg,<br />

om tien tellen later weer terug te komen en het hele ritueel opnieuw te<br />

beginnen. Carla komt naast me staan en geheel bevangen door de stilte wijs<br />

93


ik haar op de vlinders. Pas dan bedenk ik me, dat ik daar ook bij had kunnen<br />

praten.<br />

We glibberen het heuveltje weer af op weg naar het ontbijt, maar niet<br />

zonder eerst langs het schonere schijthuis te gaan. Daar blijken mijn<br />

maagproblemen trouwens voornamelijk lucht te zijn.<br />

Als we weer bij ons huis aankomen, heeft iemand daar ondertussen een<br />

kudde buffels voor de deur geparkeerd en er zijn ook een paar kalfjes bij.<br />

Zodra ze ons ruiken worden ook deze buffels onrustig en Jack wil weer dat<br />

we er met een wijde boog omheen lopen, maar het pad is amper drie meter<br />

breed, dus dat valt niet mee.<br />

Het warme ontbijt bestaat uit rode rijst met pinda’s en echte koffie en<br />

thee. Ze eten <strong>hier</strong> drie keer warm op een dag, en de rode rijst ontbreekt<br />

nooit.<br />

Het tweede doel van de dag is het stationnetje, waar we inkopen gaan<br />

doen voor de lunch.<br />

Op een gegeven moment komt ons pad samen met een ander, en daar<br />

komen drie meisjes van een jaar of zestien met gigantische bossen bloemen<br />

op hun rug ons achterop. Ze hebben de grootste lol als ze ons in het vizier<br />

krijgen. Als we ze laten passeren, want zelfs met die bossen bloemen en op<br />

hun teenslippertjes lopen ze sneller dan wij, zijn ze even stil en kijken ze<br />

ons verlegen vanuit hun ooghoeken aan, om daarna nog harder giechelend<br />

en kwebbelend door te lopen. Uitgelachen worden kan soms best leuk zijn.<br />

Vlakbij het station zitten een paar vrouwen op een muurtje en eentje<br />

begint een heel verhaal tegen ons als we langslopen. Ik meen iets van<br />

‘mingalaba’ op te vangen, maar helemaal zeker weten doe ik het niet, dus ik<br />

laat het maar bij een vriendelijk lachje in haar richting, zonder mingalaba<br />

terug te zeggen.<br />

Mingalaba is de algemene begroeting in het Birmees en betekent zoiets<br />

als: het is een zegen.<br />

Ook als we haar allang voorbij zijn, gaat ze nog door met haar verhaal.<br />

Jack vertaalt lachend haar relaas. Ze had ons dus weldegelijk vriendelijk<br />

begroet met onder andere mingalaba. Toen wij niet antwoordden, begon ze<br />

te mopperen dat wij niks terug zeiden, en ze nam maar aan dat we te<br />

vermoeid waren om iets uit te brengen.<br />

Het station is niets meer dan een paar winkeltjes langs de spoorlijn op een<br />

plek waar de trein blijkbaar stopt. Een stationsgebouw of iets dergelijks kan<br />

ik niet ontdekken. Het enige dat er naast de rails op wijst dat <strong>hier</strong> wel eens<br />

een trein voorbij komt, of misschien wel voorbij kwam, is de enorme<br />

waterpomp die gebruikt werd om de ketels van de stoomlocomotieven te<br />

vullen.<br />

94


De pomp werkt nog en doet nu dienst als watervoorziening voor de<br />

wasplaats, en als verfrissende douche voor een paar mannen die<br />

langskomen. Een van de mannen trekt zelfs zijn longyi uit en gaat die staan<br />

wassen. Gezien de wilde verhalen rond de Schotse kilt, vraag je je toch af<br />

wat de mannen <strong>hier</strong> onder hun rokken dragen. Het antwoord luidt: een<br />

degelijke onderbroek.<br />

We laten de inkopen voor de lunch over aan Jack en Ba Aung en kopen<br />

zelf een paar flessen water en wat koekjes voor onderweg.<br />

Ba Aung gaat meteen richting de ravitaillering, om te zorgen dat ons<br />

kostje klaar is als we daar aankomen. Wij nemen de toeristische route.<br />

We lopen eerst nog een tijdje langs de spoorlijn, en gaan dan weer de<br />

heuvels en de bossen in. Daar stuiten we op een flinke kudde rundvee, die<br />

door een paar jongens tussen de bomen door wordt opgedreven. Onze<br />

zorgzame Jack wil dat we weer op veilige afstand blijven, maar voor een<br />

paar koeien zijn wij Hollanders natuurlijk niet bang en lopen verder.<br />

Hij zegt dat ze met de kudde onderweg zijn om die Thailand binnen te<br />

smokkelen, want daar leveren de runderen veel meer geld op. Het<br />

exporteren van runderen is verboden, en op het smokkelen staan in Birma<br />

uiteraard zware gevangenisstraffen. Maar ik betwijfel of ze echt met de<br />

beesten naar Thailand gaan, want we zitten <strong>hier</strong> nog bijna 200 kilometer van<br />

de Thaise grens. Daar doen ze nog zeker een week of twee, drie over. De<br />

kans dat ze in die tijd met hun dertig koeien gesnapt of verlinkt worden,<br />

lijkt me heel erg groot. En dat risico weegt niet op tegen het gewin.<br />

Na een klein uurtje door het koele, donkere bos te hebben gelopen, komen<br />

we weer een dorpje tegen. Dit keer is het een dorpje van de Pa-O<br />

minderheid. De Pa-O vrouwen dragen traditioneel donkerblauwe of zwarte<br />

kleding en lange broeken onder hun longyi. Maar daar krijgen we niks van<br />

te zien. Het dorpje is net als die van gisteren vrijwel uitgestorven, omdat<br />

iedereen op het land bezig is. En de paar vrouwen die we zien, dragen<br />

helemaal niks wat op donkerblauw laat staan zwart lijkt.<br />

Een van die vrouwen schiet Jack aan. Ze staan een tijdje wat met elkaar te<br />

smoezen en dan haalt hij een paar pillen uit zijn rugzakje, geeft die aan haar,<br />

en zij gaat er dankbaar mee vandoor.<br />

Hij ziet onze verwonderde blikken en legt uit dat medicijnen onbetaalbaar<br />

zijn voor deze mensen, en hetgeen wat ze <strong>hier</strong> kunnen kopen inferieur<br />

Chinees spul is. Daarom willen ze heel graag medicijnen van toeristen<br />

hebben. Ze geloven heilig dat dat wondermiddelen zijn die alle ziektes<br />

kunnen genezen, en daarom heeft hij altijd een voorraadje vitaminepillen en<br />

pijnstillers bij zich, die hij dan aan de mensen <strong>hier</strong> geeft.<br />

95


Jack en Carla raken aan de praat over haar werk en de gezondheidszorg in<br />

Nederland, en dat is een mooi aanknopingspunt voor Jack om zijn doekje<br />

open te doen over de situatie in Birma.<br />

Hij begint met de gezondheidszorg: er zijn veel te weinig artsen en die<br />

zitten ook nog eens bijna allemaal in de grote steden. Als je in het<br />

ziekenhuis moet worden opgenomen, dan staat er een gratis bed voor je<br />

klaar, maar alles wat er verder nodig is voor je behandeling, moet je zelf<br />

betalen: doktoren, medicijnen, onderzoeken, verbandmiddelen, alles. En<br />

ondanks dat dat allemaal niet echt duur is, kan eigenlijk niemand het betalen<br />

en worden de behandelingen gewoon niet of maar half uitgevoerd. En<br />

degenen die een volledige behandeling wel kunnen betalen, gaan naar de<br />

privé-klinieken, want daar zitten de betere doktoren. Maar dat is slechts<br />

voor een paar Birmezen, de hoge militairen en de buitenlanders weggelegd.<br />

Met het onderwijs is het volgens hem niet veel beter. Veel te weinig<br />

scholen en leerkrachten. Amper pennen, potloden en papier, en<br />

schoolboeken zijn helemaal een zeldzaamheid. Er is wel leerplicht, en<br />

hoewel daar nauwelijks op wordt gecontroleerd gaat de meerderheid van de<br />

kinderen wel naar school. Hij is wel te spreken over het feit dat er sinds een<br />

paar jaar weer Engels op school gegeven wordt. Lange tijd gold Engels als<br />

de taal van de kolonisten en het verderfelijke buitenland, en werd het met<br />

alle macht geweerd. Maar de militairen hebben ingezien dat ze zonder het<br />

Engels niet uit het isolement kunnen komen. Die decennialange uitbanning<br />

heeft er wel voor gezorgd dat de generaties die kwamen na de Engelse tijd<br />

en vóór die nu op school zit, totaal geen Engels spreken.<br />

Het gaat volgens hem zo slecht in het land, omdat de militairen al veel te<br />

lang vanuit hun ivoren toren kunnen regeren zonder op enig verzet te<br />

stuiten. Daardoor weten ze allang niet meer wat er zich in het land afspeelt.<br />

Zelf leven ze in grote luxe en ze denken dat de gewone burger het ook niet<br />

zo slecht heeft.<br />

En dat de mensen opgesloten zitten in hun eigen land bevalt hem ook<br />

allerminst. Hij zou graag naar India gaan, al is het alleen maar om te kijken<br />

hoe het daar is. Hij heeft al eens een uitreisvisum aangevraagd, maar nul op<br />

het rekest gekregen. Het aanvragen van zo’n visum kost een hoop geld, en<br />

je moet dat ook niet te vaak doen, want daarmee zou je jezelf wel eens in<br />

een verdacht daglicht kunnen stellen.<br />

Het enige wat de militairen in zijn ogen goed hebben gedaan, is het land<br />

om te dopen van Burma naar Myanmar. Maar een goede 60 procent van de<br />

bevolking is Bamar (wat door de Britten tot Burma verbasterd werd en door<br />

ons tot Birma) en daarom was Burma geen goede naam voor het land. En<br />

hoewel hij niet kan zeggen wat het betekent, vindt hij Myanmar een betere<br />

96


naam. Overigens wordt de ‘r’ aan het eind van een woord in het Birmees<br />

niet uitgesproken, maar dient om aan te geven dat de klinker die eraan<br />

vooraf gaat iets langer moet worden aangehouden. Myanmar spreek je dus<br />

uit als Myanmaa.<br />

Hij behoort zelf natuurlijk tot die andere 40 procent en is daarom<br />

misschien niet echt objectief in deze, maar ik neem me voor om zijn mening<br />

te volgen en vanaf nu het land Myanmar te noemen. Hoe zeer me dat ook<br />

spijt voor die pinguïn.<br />

Al de tijd dat hij zijn kritiek liep te spuien heeft hij recht voor zich uit<br />

gekeken, en ook eigenlijk geen gelegenheid gegeven om vragen te stellen.<br />

Het voelt aan alsof hij liever niet heeft dat wij <strong>hier</strong>op reageren en moeilijke<br />

vragen gaan stellen.<br />

Hij is niet echt ingegaan op alle misstanden in het land en over Aung San<br />

Suu Kyi heeft hij het al helemaal niet gehad. Ik ben wel benieuwd naar zijn<br />

mening over die zaken, maar heb ook iets van: als hij dat kwijt had gewild,<br />

dan was hij er in zijn monoloog van net wel over begonnen. En bovendien<br />

neigt het ook sterk naar vragen naar de bekende weg, dus doe ik dat maar<br />

niet. En wie weet, de dag is nog niet om en begint hij er straks nog over.<br />

Ondertussen zijn we bij het dorpje aangekomen waar we gaan lunchen.<br />

Jack dumpt ons netjes onder een afdakje op een viewpoint en gaat kijken of<br />

de lunch al klaar is.<br />

Zo uit de zon, met een verkoelend windje en een fraai uitzicht op de koop<br />

toe, is het prima toeven op deze heuveltop.<br />

Drie meisjes van een jaar of negen zijn ons gevolgd vanuit het dorp en<br />

staan nu al een tijdje op veilige afstand naar ons te kijken. Schoorvoetend<br />

durven ze toch dichterbij te komen, en dan vooral als wij even niet kijken.<br />

Over de laatste twintig meter doen ze zeker twee minuten, en op minder dan<br />

vijf meter komen ze niet. Ze zeggen helemaal niks. Ook niet tegen elkaar.<br />

Minutenlang staan ze ons volkomen geobsedeerd van top tot teen op te<br />

nemen. Je zou bijna gaan denken dat ze nog nooit van die vreemd<br />

uitgedoste bleekscheten gezien hebben, maar er komen <strong>hier</strong> misschien wel<br />

dagelijks toeristen voorbij, dus echt nieuw kan het niet voor ze zijn.<br />

Hun feestje komt ten einde als Jack ons komt halen voor de lunch. Hij<br />

neemt ons mee naar de andere kant van het dorp, waar een groot teakhouten<br />

klooster staat, dat er van een afstandje wat haveloos en verlaten uitziet.<br />

Aan kloosters is er <strong>hier</strong> geen gebrek, maar aan monniken die ze moeten<br />

bevolken des te meer. Monniken speelden een belangrijke rol in de<br />

volksopstand van 1988 en een groot aantal heeft dat met de dood of<br />

minimaal gevangenschap moeten bekopen. En dat heeft er onder meer voor<br />

97


gezorgd, dat voor veel jonge mannen de roeping om monnik te worden een<br />

stuk minder luid werd.<br />

De gebedshal van het klooster is op een paar spelende monnikjes na<br />

verlaten. In een keukentje aan de zijkant legt Ba Aung met nog twee<br />

mannen een laatste hand aan onze lunch. De grote hal is heel sober ingericht<br />

met alleen tegen de achtermuur op een iets hoger gelegen deel een paar wat<br />

kitscherig aandoende boeddha’s en relikwieën, waartussen <strong>hier</strong> en daar een<br />

vaas met verwelkte bloemen staat. Gelukkig staan er een paar ‘donation<br />

boxes’, zodat de zeldzame passant een bijdrage kan leveren aan het behoud<br />

van dit klooster.<br />

Ons lage lunchtafeltje wordt zo dicht mogelijk bij het verhoogde gedeelte<br />

gezet. Waarschijnlijk omdat een paar tl-buizen daar nog wat licht in de<br />

duisternis brengen. We zitten weer in kleermakerszit op rieten matten aan<br />

het tafeltje, en Jack schuift zowaar aan en eet met ons mee. Iets wat hij tot<br />

nu toe bij de maaltijden zorgvuldig wist te vermijden.<br />

Het maal bestaat dit keer uit fried noodles met groenten en kroepoek. De<br />

noedels worden weer wel met stokjes gegeten, maar die zijn met een lepel<br />

dan ook amper naar binnen te werken.<br />

Als we uitgegeten zijn en nog wat na zitten te tafelen, komt een van de<br />

mannen uit het keukentje naar ons toe en begint op zijn hurken zittend vol<br />

ontzag aan Lei’s armen en schouders te voelen. Met twinkelende oogjes<br />

zegt hij, volgens Jack, dat hij niet kan geloven dat een zo grote en zware<br />

man <strong>hier</strong> de heuvels op en af loopt. Daar moet enorm veel kracht voor nodig<br />

zijn. Om nog wat meer indruk te maken, staan Lei en ik op, terwijl hij op<br />

zijn hurken blijft zitten. Met een big smile kijkt hij vanuit die positie naar<br />

ons op.<br />

Ik doe wat kyats in een donation box en als Carla en Lei aanstalten maken<br />

om dat ook te doen, zegt Jack: ‘Give it to the monk’, en knikt in een richting<br />

een stukje naast mij.<br />

Daar zit op nog geen vijf meter afstand een monnik tegen een teakhouten<br />

paal te mediteren. Ik krijg er kippenvel van. We zijn <strong>hier</strong> toch al ruim een<br />

kwartier en hoewel ik half met mijn rug naar hem toe heb gezeten, heb ik<br />

hem al die tijd niet opgemerkt, en volgens mij de anderen ook niet. Zijn<br />

meditatie is níet zo diep dat hij geen tijd heeft om even te knikken als ze het<br />

geld naast hem neerleggen.<br />

Na de lunch gaan we rechttoe rechtaan terug naar Kalaw. We lopen in een<br />

bijna voortdurend dalende lijn en een hoog tempo door een koel naaldbos.<br />

Waarschijnlijk om een stukje af te snijden of voor wat afwisseling te<br />

zorgen, gaat Ba Aung ons voor naar een smaller en steiler paadje. Maar dat<br />

is zo verraderlijk glad dat ik al bij de allereerste stap de grootste moeite heb<br />

98


om op de been te blijven. Dus we gaan weer snel terug naar het vertrouwde<br />

bredere pad.<br />

Jack heeft een paar bessen van een struik geplukt en geeft die aan ons.<br />

Het verhaal erbij is, dat als de mensen <strong>hier</strong> lange stukken gaan lopen, ze<br />

onderweg deze bessen eten, want ze geven je pit en het neemt de dorst weg.<br />

De bessen zijn zo groot als een uit de kluiten gewassen kruisbes en lijken<br />

daar qua uiterlijk ook wel een beetje op. Ze zijn keihard en onwaarschijnlijk<br />

zuur met een bijna net zo bittere nasmaak. Je hoort er iedere keer maar hele<br />

kleine stukjes vanaf te bijten, en inderdaad lijken ze energie te geven en van<br />

een dorstige droge mond heb je ook veel minder last. Hoe dichter je bij de<br />

pit komt, hoe zuurder en bitterder ze worden, totdat het op het laatst echt<br />

niet leuk meer is en ik het restant weggooi. Die nasmaak blijft<br />

onverminderd sterk en als ik bij de eerstvolgende stop voor het eerst in<br />

ruime tijd weer een slok water neem, smaakt dat vreselijk zoet, alsof er een<br />

paar eetlepels suiker in zijn gegooid.<br />

Op het laatste stuk naar Kalaw passeren we een paar keer potten die als<br />

een soort heiligenbeeldjes in een schrijntje langs de kant van de weg staan.<br />

Tijdens de dagen in de bus heb ik er daar ook heel wat van voorbij zien<br />

flitsen en ik vraag Jack waar ze voor dienen. Het zijn waterpotten die<br />

oorspronkelijk voor de pelgrims bedoeld waren, maar nu voor elke reiziger<br />

bestemd zijn. Ze staan om de paar kilometer langs de weg en de mensen in<br />

de buurt zorgen ervoor dat er altijd vers water in de potten zit, zodat de<br />

pelgrims en nu dus ook gewone stervelingen geen water hoeven mee te<br />

sjouwen tijdens hun tochten.<br />

Even na halfvier zijn we weer bij het hotel. Met Maartje gaat het nog niet<br />

goed. Ze heeft sinds gisterenochtend ziek op bed gelegen en van verbetering<br />

is nog geen sprake. Ik neem een douche en ga even op bed liggen, met de<br />

bedoeling om straks nog even Kalaw in te lopen. Maar daar komt weinig<br />

van. Ik word weer wakker als Dick ruim een uur later terugkomt, en de zin<br />

om Kalaw te gaan bekijken is dan al ver vervlogen.<br />

’s Avonds gaan we met de bus naar het restaurant. Luc vindt blijkbaar dat<br />

we genoeg gelopen hebben, en ik geef hem groot gelijk. Het schijnt de beste<br />

tent van de stad zijn, alleen moet je ruim van tevoren je bestelling<br />

doorgeven wil je niet uren hoeven wachten voor je iets op je bord krijgt. Die<br />

bestelling hebben we dan ook al gisteren bij het ontbijt aan Luc<br />

doorgegeven, en die heeft hem vroeg in de middag afgegeven bij het<br />

restaurant.<br />

Het waarom wordt wel duidelijk als we naar binnen gaan. De toko zit al<br />

helemaal vol met andere groepen toeristen, en dat is meestal niet<br />

bevorderlijk voor een snelle afhandeling. We hoeven inderdaad niet<br />

99


vreselijk lang te wachten, en iedereen krijgt ook nog wat hij besteld had en,<br />

veel belangrijker, het is uitstekend te eten en de koele Myanmar Beers doen<br />

het ook weer uit de kunst. Ze hadden onder andere een uitgebreide Indiase<br />

kaart, dus na een week Chinees heb ik maar eens een onvervalste hete<br />

Chicken Curry variant genomen.<br />

100


dag 10<br />

Grotten en grommen<br />

Het is de elfde van de elfde 2002 vandaag, voor numerologen<br />

ongetwijfeld weer een datum om de vingers bij af te likken. Maar wij<br />

hebben geen tijd om daarbij stil te staan, wij moeten door. Via een paar<br />

tussenstops hopen we al in de loop van de middag Nyaungshwe te bereiken<br />

aan de boorden van het Inle meer. Maartje is nog steeds ziek, zwak en<br />

misselijk en gaat per taxi die kant op.<br />

We vertrekken om halfnegen en de eerste tussenstop, de Pindaya grotten,<br />

is vlakbij. Luc schat dat we er om negen uur zullen zijn. Maar hij is nog niet<br />

helemaal gewend aan deze chauffeur. Uiterst voorzichtig sturend en tot<br />

grote ergernis van Luc wordt het halftien voor we de grotten in zicht<br />

krijgen.<br />

Net als bij de Shwedagon Paya staat er een grote panoramalift pontificaal<br />

bij de ingang. Maar in tegenstelling tot Yangon vind ik hem <strong>hier</strong> geeneens<br />

misstaan. Van links en van rechts lopen er lange overdekte trappen omhoog<br />

naar de ingang van de grotten en in het midden van die trappen staat de<br />

ronde glazen blinkende liftschacht.<br />

Vanuit de lift heb je een mooi uitzicht over groene heuvels, rijstvelden,<br />

een meertje in de verte en tientallen witte stoepa’s onderaan de heuvel<br />

waarin de kalksteengrotten zich bevinden.<br />

Bij de ingang mag Luc een stapeltje van de verfoeide FEC’s inleveren om<br />

ons binnen te krijgen, drie stuks per kop.<br />

Komend vanuit het felle zonlicht duurt het een paar seconden voordat de<br />

inhoud van de schaars verlichte grotten letterlijk en figuurlijk tot je<br />

doordringt. Als je een paar stappen binnen bent, word je aangestaard door<br />

grof geschat een honderdtal goudgeverfde boeddha’s in alle soorten en<br />

maten die van de grond tot in de nok op hun felrode tronen zitten. Achter<br />

deze eerste muur van beeldjes staat een stoepa en daarachter begint het pas<br />

echt.<br />

101


Werkelijk de hele grot, die toch minstens vijftig meter lang is, iets van<br />

dertig breed en bijna tien hoog, staat vol met boeddhabeelden.<br />

Als je een leuk beeldje zoekt voor in de huiskamer of tuin en je vindt <strong>hier</strong><br />

niks van je gading, dan is er geen hoop meer voor je. Ze staan er van amper<br />

tien centimeter hoog tot een paar meter, gloednieuwe tot eeuwenoude,<br />

gemaakt van gewoon hout, teakhout, kalksteen, cement, albast, lakwerk,<br />

marmer en wat je verder nog kunt verzinnen. Veel zijn er van een laagje<br />

goudverf voorzien, maar je hebt ze ook witgekalkt, of gewoon puur natuur,<br />

of langgeleden witgekalkt en nu weer onderweg naar puur natuur. En dan<br />

heb je nog hele simpele, rijkelijk versierde en volop schakeringen<br />

ertussenin.<br />

Ze staan zo opgesteld, dat er een soort labyrint van smalle paadjes tussen<br />

de beelden is ontstaan en ze zijn een beetje soort bij soort gaan zitten, zodat<br />

je meestal maar door één of twee typen beelden omringd bent.<br />

In het labyrint kom ik Maarten en Toos tegen. En Toos vindt dit helemaal<br />

niks. Ze begrijpt niet wat de zin is van zo veel beelden, en de beelden zijn<br />

geeneens mooi. Waarom niet gewoon één mooi groot beeld? Maarten hoort<br />

het allemaal met een zuinig lachje aan, en ik ga maar snel naar de volgende<br />

grot.<br />

Die is wel iets minder dicht bezaaid met beelden, maar je zou nog steeds<br />

wel van een enigszins overdadige inrichting kunnen spreken.<br />

Achter de tweede grot begint een brede hoge gang naar nog een paar van<br />

zulke grotten, die een paar honderd meter verderop liggen. In de gang is<br />

102


uimte zat om nog tientallen jaren door te gaan met het plaatsen van nieuwe<br />

beelden.<br />

Misschien dat er dan ook wat meer aandacht aan de verlichting kan<br />

worden besteed, want het wordt ras donkerder naarmate je verder de gang<br />

inloopt. De gang loopt gestaag naar beneden en het is lelijk vochtig in de<br />

grotten, zodat de mooi vlak gesleten vloer een aardig ijsbaantje is. Dat<br />

misschien wel een Zamboni-beurt kan gebruiken, maar toch. Met al die<br />

boeddha’s <strong>hier</strong> is het natuurlijk gewijde grond die je blootsvoets betreedt, en<br />

onder die voeten heb je ondertussen een slijklaagje van kalksteengruis en<br />

water zitten, dat het glijden sterk bevordert. Het enige houvast dat je wordt<br />

geboden, is een veel te laag gespannen slap koordje langs de grotwand. Het<br />

afdalen naar de volgende grotten zal dus waarschijnlijk sneller gaan dan je<br />

lief is en heel veel anders zal het daar niet zijn, dus ik besluit die andere<br />

grotten maar te bewaren voor de volgende keer dat ik <strong>hier</strong> kom. Je moet<br />

toch wat te zien overhouden, nietwaar.<br />

Ik loop terug naar de eerste grot, die toch wel de mooiste is. In totaal<br />

staan er nu ruim 8000 boeddhabeelden in de Pindaya Caves. En regelmatig<br />

worden er nieuwe bij gezet door gewone mensen, dorpen, bedrijven of<br />

families, die allemaal een klein kapitaaltje bijeen hebben geschaard om <strong>hier</strong><br />

een beeld neer te kunnen zetten. De nieuwere zijn voorzien van een datum,<br />

ik neem aan van plaatsing, en een tekst die waarschijnlijk vertelt door wie<br />

of waarom.<br />

Bijna weer bij de uitgang kom ik twee oudere vrouwtjes tegen, die bij<br />

vrijwel elk beeldje stilstaan en in gebed verzinken. Ik blijf op gepaste<br />

afstand een tijd naar dat fascinerende schouwspel staan kijken en probeer<br />

me voor te stellen hoe het voor ze moet zijn om tussen zo een<br />

overdonderende hoeveelheid boeddha’s te staan en dan mopperende<br />

toeristen tegen te komen die dit allemaal maar absurd en geeneens mooi<br />

vinden. Hopelijk verstaan ze geen Nederlands.<br />

Buiten is het voor het eerst deze vakantie echt bloedheet. Dat lijkt<br />

natuurlijk ook zo omdat we net uit de koele grotten komen, maar het is ook<br />

echt warmer en drukkender dan de afgelopen week.<br />

Op zoek naar iets te drinken, komen we een Australiër tegen, die wel de<br />

grotten in wil, maar daar niet voor wenst te betalen want hij wil het regime<br />

zo min mogelijk steunen. Op zich een loffelijk streven, maar ook hij heeft al<br />

200 dollar aan het regime af moeten staan in ruil voor evenzovele FECcies<br />

toen hij Myanmar binnenkwam, dus waarom zou je die verder waardeloze<br />

papiertjes niet <strong>hier</strong> achterlaten? Maar goed, hij heeft pech, want wij zijn op<br />

een groepskaart naar binnen gegaan, en we kunnen hem dus geen<br />

entreekaartje geven. We hebben nog wel een ‘camera permit’ voor hem en<br />

103


zo onthoudt hij het regime toch weer mooi 100 kyat. Overigens betwijfel ik<br />

of die 100 kyat ooit in de staatskas terecht zouden zijn gekomen, want die<br />

permits moet je bij een souvenirstalletje halen en niet bij het gewone loket.<br />

Dus ik vrees eigenlijk dat we met onze barmhartige actie een handig<br />

handelaartje van 100 kyat hebben beroofd.<br />

In de hoek van de zo goed als verlaten parkeerplaats staat een rijtje<br />

souvenirkraampjes waar ze ook wat te eten en te drinken verkopen. Daar zie<br />

ik na lange tijd weer flesjes Star Cola staan. In Myanmar heeft Coca Cola<br />

het alleenrecht op het importeren van cola. Maar ik ben een doorgewinterde<br />

Pepsi-fan, dus eigenlijk is dat wel een beetje een probleem, en als ik de<br />

vijand kan mijden, dan graag. Ik had gelezen dat er ook een paar lokale<br />

merken zijn, en dat Star daarvan de beste was. Sommige bronnen<br />

beweerden zelfs dat Star eigenlijk gewoon Pepsi Cola is, maar in een iets<br />

ander flesje en dus met een andere naam. De kleuren van Star Cola zijn in<br />

ieder geval gelijk aan die van Pepsi, dus dat geeft de burger al moed.<br />

Ik wil die Star wel eens proberen en bestel een cola. Het meisje van het<br />

kraampje begint zich meteen te verontschuldigen dat ze geen Coca Cola<br />

heeft. Als ik naar de Star flesjes wijs, kijkt me ze echt zo aan van ‘weet je<br />

dat zeker’. Maar ze geeft me toch mijn Star, en inderdaad: het lijkt verdacht<br />

veel op Pepsi. Vanaf nu dus alleen nog maar Star Cola. Bijkomend voordeel<br />

is, dat een blikje Coca ergens tussen de 500 en 800 kyat kost, en een flesje<br />

Star maar 150. Lekkerder voor weiniger, kan het leven mooier zijn?<br />

Na twee flesjes Star en wat koekjes gaan we naar een parasolfabriekje.<br />

De truttigheid troef. Dat was althans mijn eerste niet geheel<br />

onbevooroordeelde reactie toen ik dit op het programma zag staan. Ik ben al<br />

niet kapot van het per bus langs een paar bezienswaardigheden en<br />

nijverheden te worden gevoerd, maar als je dan uitgerekend bij een<br />

parasolfabriek wordt gedropt, dan is er niet veel meer nodig om het chagrijn<br />

in me boven te krijgen.<br />

We rijden een dorpje binnen en de bus stopt gewoon bij een huisje op het<br />

erf. De chauffeur parkeert hem in de palle zon. Wat niet helemaal zijn<br />

schuld is, want er is simpelweg geen plekje schaduw te bekennen. In de bus<br />

blijven zitten is dus niet echt een optie, en met gezonde tegenzin stap ik uit.<br />

Er is geen fabriek te bekennen. De term fabriek blijkt ietwat overdreven<br />

te zijn. Het is een klein werkplaatsje waar de hele familie druk is met het<br />

maken van parasolletjes, en het meeste werk gebeurt buiten.<br />

De parasolletjes worden voornamelijk door monniken gebruikt en dienen<br />

in de eerste plaats, zoals de naam al aangeeft, als bescherming tegen de zon<br />

voor hun traditionele kale knikker. Er zijn ook multipraktische modellen te<br />

koop, die geïmpregneerd en daardoor redelijk waterbestendig zijn, zodat ze<br />

104


ook in het regenseizoen van pas kunnen komen. Qua kleur heb je eigenlijk<br />

geen keus. De enige echte zijn donkerrood, zodat ze leuk bij de habijten van<br />

de monniken kleuren. Ja, ook monniken is enige ijdelheid niet vreemd. Ze<br />

zijn er ook wel in het oranje en roze en met bloemetjes en vogeltjes erop,<br />

maar een beetje Birmees zal die nooit kopen, die zijn voor de toeristen. Het<br />

meest bijzondere aan de parasols is, dat ze bijna helemaal van bamboe<br />

worden gemaakt.<br />

We zijn duidelijk niet de eerste bus met toeristen die <strong>hier</strong> stopt, want de<br />

familie heeft een kleine show in petto, die ons in sneltreinvaart door het<br />

productieproces loodst. Het begint bij het maken van het doek. Een jong<br />

meisje zit een mengsel van fijn geraspte bamboe en een olie met een kleine<br />

hamer letterlijk tot moes te slaan. Die moes gaat vervolgens een verfbad in,<br />

en wordt daarna op een raamwerk uitgesmeerd en een paar uur te drogen<br />

gezet in de zon. Het geraamte van de parasol is van dunne reepjes bamboe<br />

gemaakt en alleen de knop, waaraan alle ribben middels een wirwar aan<br />

touwtjes worden vastgeknoopt, is van hout. De steel is uiteraard weer<br />

bamboe. Als laatste stap wordt de gedroogde bamboepulp op de ribben<br />

gespannen en vastgelijmd.<br />

De show eindigt zeer verrassend in een donker winkeltje waar toevallig al<br />

een hele lading parasols op ons staat te wachten.<br />

Ondertussen ben ik bekeerd van mijn aversie tegen parasolfabriekjes en<br />

misschien is zo’n ding zelfs wel een aardig souvenir. Ik moet er alleen nog<br />

wel drie weken mee sjouwen als ik hem <strong>hier</strong> koop, maar aan de andere kant,<br />

deze streek schijnt wel het summum op parasolmaakgebied in Myanmar te<br />

zijn. Dus als je er één koopt, moet je het <strong>hier</strong> doen.<br />

Als ze er eentje opendoen en tegen het licht houden, ben ik eigenlijk al<br />

verkocht. Het donkerrode doek, misschien is papier een beter woord, is<br />

doorschijnend en niet overal even dun, waardoor het tegen het licht<br />

gehouden een schitterend gemêleerd ding wordt. Ik zie hem al in de hoek<br />

van mijn slaapkamer hangen, met een lampje erachter. Als ze de prijs<br />

noemen zijn ook mijn laatste bedenkingen verdwenen; ze willen liefst 1000<br />

kyat hebben voor het grote geïmpregneerde model. Dat is veel minder dan<br />

ik er voor had willen geven, dus het afdingen laat ik maar achterwege.<br />

Ik verlaat, net als bijna iedereen in de groep, het nog niet zolang geleden<br />

verachte fabriekje met een parasol onder de arm. Elly weet trots te melden<br />

dat ze er twee voor maar 1900 kyat heeft weten te kopen.<br />

We houden deze bus nog wel een tijdje, dus de parasols worden zolang<br />

massaal achter de achterste rij stoelen voor het achterraam gelegd.<br />

Het is weer lunchtijd. Ik beland aan een tafeltje met Maarten en Toos,<br />

Elly en Luc. De borden zijn van een lichtgrijs aardewerk. Totdat Carla het<br />

105


meegeleverde witte servet over haar bord haalt, en dan plotseling een zwart<br />

servet en een wit bord heeft. Dat kunstje wil iedereen wel eens proberen, en<br />

omdat we er geen genoeg van kunnen krijgen, nemen we het bestek en de<br />

glazen ook meteen mee.<br />

Toos begint tegen Luc over de Pindaya grotten: “Waarom moeten er per<br />

se zo veel van die beelden in staan, één groot wél mooi beeld is toch veel<br />

beter? En dat je overal op je blote voeten over de vieze vloeren moet lopen,<br />

en daarna nergens je voeten kunt wassen. Alles is zo vies in dit land”.<br />

Buiten staan een paar vrouwen aan de rand van het meertje de was te doen,<br />

en daar gebruiken ze zo te zien nogal wat zeep bij, want het water rondom<br />

hen schuimt naar hartelust. “Kijk nou daar, hoe vies, en daar staan ze nog in<br />

te wassen ook, bah”. Luc heeft het allemaal zonder blikken of blozen<br />

aangehoord, haalt zijn schouders op en doet er verder op zijn geheel eigen<br />

wijze het zwijgen toe.<br />

Ik begrijp echt niet wat deze mensen in dit land komen doen, en waarom<br />

ze dat met een reis als de onze doen. Maarten praat met twee hete<br />

aardappels in zijn keel, trouwens ook met two hot potatoes. Wat wel<br />

indrukwekkend klinkt, maar niet kan verbloemen dat hij dringend aan een<br />

paar herhalingslessen Engels toe is. Toos vindt alles te vies om aan te<br />

pakken en het stinkt ook nog eens overal. Zulke mensen moeten een luxe<br />

cruise gaan maken in de Middellandse Zee of zo, maar niet met een<br />

goedkope groepsreis naar compleet andere culturen gaan.<br />

En nu ik toch lekker bezig ben, kan ik de andere disgenoot, Elly, ook<br />

meteen wel even de revue laten passeren. Elly is heel erg begaan met alle<br />

onrecht en armoede in de wereld, en dat zal ze ook oprecht menen, daar<br />

twijfel ik niet aan. Maar de manier waarop ze het brengt en zich gedraagt, is<br />

in mijn ogen zo overdreven, gemaakt en aanstellerig, dat ik haar zoveel<br />

mogelijk probeer te ontlopen. Ook het toontje waarop ze tegen je spreekt,<br />

alsof je een kind van een jaar of acht bent, doet me gruwen. Afijn, het was<br />

een gezellige lunch.<br />

Het is volgens Su Yee nog ongeveer drie uur rijden naar Nyaungshwe.<br />

Het landschap kan me er niet van weerhouden om onderweg een tijdje mijn<br />

ogen dicht te doen. De zon schijnt achterop de bus, zodat het lekker warm<br />

wordt, en zie dan maar eens wakker te blijven.<br />

Die zon heeft ook een nadeel. Er komen steeds indringendere walmen van<br />

achteruit de bus. Eerst denken we dat de uitlaat lek is en een deel van de<br />

uitlaatgassen de bus in komt, maar een snel onderzoek wijst uit dat door de<br />

warmte het spul waarmee de parasols geïmpregneerd zijn de kwalijke<br />

luchten is gaan afgeven. En we moeten nog ruim twee weken.<br />

106


De eerste beproeving wat deze nieuwe geuren betreft, duurt gelukkig niet<br />

al te lang, want de drie uur die Su Yee voorspelde, blijken bijna tot op de<br />

minuut te kloppen. Schatten kan hij wel.<br />

We brengen de spullen naar de kamer en we, de vier mannen, gaan<br />

proberen een biertje te scoren.<br />

Tijdens dit soort groepsreizen komt er altijd een moment dat er zich<br />

groepjes binnen de groep gaan vormen. Meestal is dat na een dag of drie<br />

vier al zo, maar <strong>hier</strong> gebeurt het wat later. Waarschijnlijk doordat de groep<br />

al redelijk klein is en omdat we door het programma nog veel gezamenlijk<br />

gedaan hebben. Ons groepje bestaat dus uit de vier vrijgezelle mannen:<br />

Rien, Lei, Dick en ik.<br />

Dat bier scoren is geen probleem. In het straatje van het hotel staan een<br />

stuk of vijf kleine eettentjes en wat opvalt is dat ze allemaal pizza’s en<br />

pasta’s hebben. We kiezen het tentje het dichtst bij het hotel voor het biertje<br />

en zitten daar heerlijk relaxt bij een lekker temperatuurtje van de koele<br />

versnaperingen en de rust te genieten.<br />

Totdat het een beetje begint te schemeren, de muggen zich organiseren en<br />

in groten getale op ons beginnen te storten. We krijgen nog wel zo’n<br />

antimuggen wierookspiraaltje onder ons tafeltje, maar daar trekken die<br />

beesten zich <strong>hier</strong> helemaal niks meer van aan. Om niet compleet opgevreten<br />

te worden, trekken we ons snel terug in het hotel om ons daar met een dikke<br />

laag deet en bepantserd met lange pijpen en dito mouwen te wapenen tegen<br />

de kleine laffe guerrillastrijdsters.<br />

Heel Myanmar is een malariarisicogebied en je wordt dan ook door Jan<br />

en alle man dringend geadviseerd om lariam of malarone te slikken. Maar ik<br />

vergeet die dingen altijd en aan het eind van de rit heb ik meestal nog de<br />

helft van die pillen over, en dan schijnt het ook niet echt te werken.<br />

Bovendien was ik op het internet tegengekomen dat de kans dat je malaria<br />

krijgt als je een jaar in Myanmar verblijft 0,3 procent is. Wij zijn er maar<br />

vier weken, dus de kans dat ik het krijg is een dertiende van 0,3 procent, wat<br />

neerkomt op één op de drieënveertighonderd. Daarom vond ik het wel een<br />

aanvaardbaar risico om pilloos naar, toen nog, Birma af te reizen. Maar ik<br />

moet er wel bijzeggen dat het voor je gemoedsrust niet echt bevorderlijk<br />

werkt, want bij elke muggenbult die je ontdekt, denk je: het zal toch<br />

geen…? Waarschijnlijk is het toch verstandiger om de slikadviezen niet in<br />

de wind te slaan.<br />

Voorzien van lange mouwen en broekspijpen en met overduidelijke<br />

citroenwalmen om ons heen, gaan we weer terug naar het restaurantje. Daar<br />

zitten intussen heel wat backpackers, waaronder de Aussie die we<br />

vanochtend bij de grotten tegenkwamen. We gaan allemaal voor de pasta’s.<br />

Die zijn in ieder geval vers, want het deeg wordt aan een tafeltje in de hoek<br />

107


klaargemaakt, gerold en getrokken, en daar wordt het ook tot<br />

spaghettislierten door een molentje gedraaid. En hoewel ze niet al te<br />

scheutig met de saus waren, smaakte het prima.<br />

Al voor negenen zijn we klaar om te gaan slapen. Nyaungshwe sluit om<br />

acht uur.<br />

108


dag 11<br />

Roeien met de benen die je hebt<br />

Het is vanochtend om halfacht alle ballen verzamelen voor een tochtje<br />

over het meer. Op de gang van het hotel zit Maartje te ontbijten. “Kom ik<br />

toch nog eens van mijn hotelkamer af”, lacht ze flauwtjes als we vragen hoe<br />

het met haar is. Het gaat al wel iets beter, maar ze blijft vandaag toch nog<br />

maar thuis. Ook op advies van de dokter die ondertussen langs is geweest en<br />

wat pillen heeft voorgeschreven. We wensen haar veel sterkte en zij ons<br />

plezier.<br />

Even na halfacht gaat Luc op weg naar de boten. Carla en Elly ontbreken<br />

nog op het appel, dus we stellen voor om nog even te wachten. Maar Luc<br />

vindt dat halfacht halfacht is en als we langer wachten, zijn de beste boten<br />

weg. Dus gaan we licht schoorvoetend toch maar achter onze leider aan.<br />

Voor we aan het eind van de straat zijn, heeft Elly ons bijgehaald en<br />

hevig verontwaardigd zegt ze het toch wel heel erg te vinden dat we niet<br />

even op haar gewacht hebben. En daar heeft ze ook eigenlijk wel gelijk in.<br />

En dat er verder helemaal niemand uit de groep zich ontfermd heeft over die<br />

arme Maartje, vindt ze zo mogelijk nog erger.<br />

De boten zijn lang en smal. Er staan vijf grote fauteuils met lekker zachte<br />

kussens achterelkaar in opgesteld, en achterop staat de stuurman bij een<br />

indrukwekkende buitenboordmotor.<br />

Gewoontegetrouw ga ik weer achterin zitten, iedereen maakt fouten. Als<br />

de motor gestart wordt, besef ik dat dit niet de plek is waar het meest om zal<br />

worden gevochten vandaag. De motor maakt een gigantische partij kabaal<br />

en de benzinedampen die daarbij vrijkomen, zullen zelfs menig zwangere<br />

vrouw overboord doen springen.<br />

Gelukkig is al die herrie niet voor niks: we schieten wel lekker op. En dat<br />

heeft weer als voordeel dat de rook en stank niet de boot in slaan.<br />

109


Het eerste stuk varen we nog over het kanaal dat Nyaungshwe met het<br />

meer verbindt. Als we na een minuut of vijf het meer bereiken, gaat de<br />

gashendel pas echt open.<br />

Het Inle meer is ruim 20 kilometer lang en goed 10 breed en ligt op een<br />

hoogte van bijna 1000 meter. Aan de oost- en westkant van het meer liggen<br />

heuvelruggen, die het beschermen tegen al te woeste winden. Het meer is<br />

vooral bekend vanwege zijn beenroeiers en drijvende tuinen. De oevers en<br />

het meer zelf worden bewoond door het Intha volk. De befaamde<br />

beenroeiers zijn vissers die achterop hun kleine lage smalle eenmansbootjes<br />

staan, en hun bootje besturen door de roeispaan te bedienen met één hand en<br />

één been dat om de spaan heen wordt geslagen. Op die manier houden ze<br />

een hand vrij om hun netten en fuiken uit te zetten en binnen te halen, en<br />

hebben ze beter zicht op de grote hoeveelheden waterhyacinten en andere<br />

planten die in het meer drijven, zodat hun netten daar niet in verstrikt raken.<br />

Hoe vaak ze van hun wankele bootje pleuren voordat ze deze behendigheid<br />

onder de knie hebben, staat helaas in geen enkele reisgids vermeld.<br />

Het is nog geen acht uur en de ochtendmist hoeft nog maar langzaam<br />

terrein prijs te geven aan de zon. De heuvels links en rechts van ons zijn<br />

slechts schimmen en het water weerspiegelt nog een dof chromen gloed. De<br />

vissers en de bootjes steken als een soort wajangschouwspel af tegen hun<br />

grijze omgeving.<br />

En wij razen op volle snelheid en geluidssterkte door deze serene wereld.<br />

We zijn namelijk op weg naar de markt. De markt rouleert rond het meer in<br />

een vijfdaagse cyclus en vandaag is het markt in een dorpje aan de zuidpunt<br />

van het meer en Nyaungshwe ligt zelfs iets ten noorden van het meer.<br />

Kortom, we moeten bijna 25 kilometer varen voor we er zijn en markten<br />

110


hebben de vervelende eigenschap dat ze altijd vroeg in de ochtend<br />

plaatsvinden, dus we moeten opschieten als we er nog iets van willen zien.<br />

Er is daarom ook geen tijd om op het gemak door de dorpjes op palen te<br />

varen die we ongeveer halverwege het meer passeren. We moeten het doen<br />

met een beetje vaart minderen. Tientallen huizen en zelfs complete<br />

kloosters en tempels staan <strong>hier</strong> op palen midden in het meer. Achter het<br />

klooster staat nog een grote pagode, maar ik neem aan dat die toch gewoon<br />

op het droge staat.<br />

En hoewel dit grote meer zo bekend is vanwege die beenroeiers, zijn die<br />

paar wajangfiguren die we helemaal in het noorden zagen, de enige die we<br />

tegengekomen.<br />

De zuidpunt van het Inle meer staat helemaal vol met metershoog riet,<br />

waar we langzaam via smalle gangetjes doorheen varen. En als we eindelijk<br />

het riet uitkomen, liggen daar plotseling tientallen bootjes afgemeerd. We<br />

zijn er.<br />

Onderweg heeft de zon de mist verslagen en het is weer schitterend weer.<br />

Van het ene bootje overstappend in het andere, krijgen we weer vaste<br />

grond onder de voeten. En we staan meteen midden in een ontroerend fraai<br />

tafereel. Een flink dozijn ossenkarren staat klaar om de ladingen hout, rijst,<br />

meel en wat verder nog, die <strong>hier</strong> per bootje zijn aangevoerd, verder<br />

landinwaarts te brengen. Een dertig meter verderop begint de markt en<br />

daarachter ligt het dorpje. En als je je omdraait, dan liggen daar al die<br />

bootjes, het riet, het meer en de groene heuvels. Gewoon weer even<br />

stilletjes genieten.<br />

111


De markt is een gewone alledaagse markt. Alleen het allereerste kraampje<br />

lijkt er voor de toerist neergezet te zijn, met allerlei oude en oud uitziende<br />

beeldjes, sieraden en ander spul. Verder vind je er wat je op elk plaatselijk<br />

marktje vindt: groente, fruit, kleding, huishoudelijk spul, kruiden; de hele<br />

rataplan. En op ons en twee Fransen na alleen plaatselijke bevolking.<br />

Vrijwel zonder uitzondering voorzien van een Shan-tas en de vrouwen bijna<br />

allemaal met een geknoopte handdoek op het hoofd.<br />

Twee vrouwen staan nieuwe snoeimessen<br />

uit te zoeken. De koopman heeft er zeker<br />

een stuk of veertig in de aanbieding, en die<br />

worden allemaal één voor één minutieus<br />

gekeurd op de kromming, of het mes lekker<br />

in de hand ligt en of het lemmet goed vast in<br />

het handvat zit.<br />

Er loopt ook een groepje Pa-O vrouwen in<br />

hun karakteristieke donkerblauwe en zwarte<br />

kleding over de markt. Ze willen jammer<br />

genoeg niet op de foto.<br />

De kraampjes staan ook <strong>hier</strong> dichtbij<br />

elkaar en de rieten overkappingen zijn aan<br />

de lage kant, dus het is weer heel de tijd<br />

bukken om niet overal met je harses<br />

tegenaan te lopen. En dat levert natuurlijk weer het nodige vermaak op bij<br />

de voornamelijk oudere marktvrouwtjes.<br />

Na een tijdje kromlopen en aapjes kijken, ga ik van de markt verder het<br />

dorpje in. Rien en Lei waren ook net op dat idee gekomen, dus gedrieën<br />

gaan we op verkenningstocht uit.<br />

Het dorp lijkt veel op die we tijdens de trekking in de buurt van Kalaw<br />

hebben gezien. Echt verrassend is dat niet, want we zitten <strong>hier</strong> hemelsbreed<br />

amper 100 kilometer oostelijker. De huizen zijn wel een slag groter, en zien<br />

er wat luxer uit dan die we een paar dagen geleden zagen. Ze staan ook op<br />

palen en zijn van hout en bamboe. Het enige verschil is dat de daken <strong>hier</strong><br />

allemaal met riet bedekt zijn, maar wat wil je dan ook met zo’n voorraad<br />

voor de deur.<br />

Onder vrijwel elk huis vind je een kleine pottenbakkerswerkplaats, en de<br />

erven liggen bezaaid met potten en schalen in alle vormen en maten die je je<br />

maar wensen kunt. Maar we komen geen pottenbakkende pottenbakkers<br />

tegen.<br />

Na het rondje door het dorp wordt het langzaamaan tijd om weer eens<br />

verderop te gaan kijken. De markt loopt op zijn eind en een lange stoet<br />

ossenkarren is al op weg naar huis.<br />

112


Ook het aantal bootjes dat ligt afgemeerd is danig geslonken, wat het<br />

terugvinden van de onze een stuk makkelijker maakt, want ze lijken<br />

allemaal verdacht veel op elkaar.<br />

Ik weet een fauteuil in het midden van de boot te bemachtigen en het<br />

meer maakt meteen een veel vreedzamere indruk.<br />

Er wordt koers gezet naar de dorpjes op palen die we vanochtend voorbij<br />

gevaren zijn, voor een rondvaarttochtje langs wat typisch Inlese nijver- en<br />

bezienswaardigheden. Onderweg passeren we heel wat vrouwen die per<br />

kanootje met hun niet verkochte waar en inkopen rustig peddelend en<br />

vrolijk groetend op weg zijn naar huis. In het dorpje aangekomen, komen<br />

we meer en meer meertoeristen tegen. Er zitten zelfs een paar bootjes met<br />

Amerikanen tussen, dat zijn de eerste die we in Myanmar tegenkomen.<br />

De eerste stop wordt een zijdeweverij. Het is altijd wel leuk om de<br />

meisjes vliegensvlug en onnavolgbaar hun weefgetouwen te zien bedienen,<br />

maar het werkt overal ter wereld hetzelfde, dus heb je het redelijk snel<br />

gezien.<br />

Het wordt <strong>hier</strong> wel pijnlijk duidelijk waarom de 100 meter zijde weven<br />

geen Olympisch nummer is geworden, want dat gaat gewoon niet lukken in<br />

twee weken. Ze maken wel hele mooie stof van de ragfijne draadjes, maar<br />

je moet echt engelengeduld hebben voor dit werk. Ik sta een tijdje bij een<br />

meisje mee te kijken, maar kan niet zien dat ze ook maar iets opschiet.<br />

Buiten hebben de bootsjongens in de tussentijd voor de dames kettingen<br />

gemaakt van de stelen van een waterhyacint. Het ziet er leuk uit, maar, en<br />

dit keer moet ik Toos gelijk geven, die dingen stinken afgrijselijk. Dus of je<br />

daar het vrouwvolk mee bekoort, waag ik te betwijfelen.<br />

Stop twee is bij een cherootfabriekje, twee deuren verderop. Maar we<br />

moeten wel met de boot, of zwemmen, want een steiger langs de huizen<br />

kennen ze niet.<br />

De cheroot is de Birmese sigaar, heel populair en overal en in alle<br />

afmetingen verkrijgbaar. En een oudere vrouw zonder cheroot is een<br />

zeldzaamheid.<br />

In het fabriekje, dat gewoon een souvenirshop blijkt te zijn waar ze ook<br />

nog wat cheroots maken, zitten zes meisjes netjes in twee rijen van drie in<br />

kleermakerszit de sigaren te rollen. Ze hebben een lange stok met daaraan<br />

een stuk cellofaan, een tabaksblad wordt tussen cellofaan en stok geklemd,<br />

een handvol vulsel wordt over het tabaksblad verdeeld, het cellofaan wordt<br />

strak om de stok gewikkeld, de sigaar wordt uit het cellofaan gehaald, dicht<br />

gelijmd en klaar is Kees. Maar het geheim zit hem in het vulsel. Dat is een<br />

mengsel van tabak, houtgruis, zaagsel en eigenlijk alles wat maar een beetje<br />

113


anden wil. Tot slot wordt er nog een scheut olie over gegooid, die het<br />

alles nog een aangename geur moet bezorgen tijdens het roken.<br />

Naar de lunch is het weer een stukje varen en daarna is er nog even tijd<br />

om naar de Phaung Daw U Paya te lopen. Jawel, we hebben weer even<br />

vaste grond onder de voeten.<br />

In de tempel staan vijf uit de kluiten gewassen gouden pelpinda’s. Het<br />

zijn in werkelijkheid vijf boeddhabeeldjes, waar in de loop der eeuwen zo<br />

veel bladgoud op is geplakt, dat er nog maar vaag de contouren van de<br />

beeldjes in te herkennen is. De beeldjes zouden stammen uit de twaalfde<br />

eeuw en ze worden één keer per jaar, tijdens het Phaung Daw U festival,<br />

over het meer rondgevaren in een grote ceremoniële boot. In 1965 sloeg die<br />

boot tijdens de tocht om en werden maar vier van de vijf beeldjes<br />

teruggevonden. Toen de ceremonie weer terugkwam in de tempel, stond<br />

daar het vijfde beeldje, nog onder het wier, al op ze te wachten. Sindsdien<br />

blijft dat vijfde beeldje tijdens de jaarlijkse rondvaart in de tempel achter<br />

om die te bewaken.<br />

De volgende stop is weer een weverij en bovendien stuiten we daar op<br />

een groep Amerikanen, dus we zijn weer snel weg.<br />

Op naar een goud- en zilversmid, maar voordat we daar aan kunnen<br />

leggen, moeten we een heuse meerslag met de plaatselijke handelsvloot zien<br />

te winnen. Van alle kanten worden we belaagd door vrouwen op bootjes,<br />

die voor ons de duvel en z’n ouwe moer in de aanbieding hebben. We zitten<br />

<strong>hier</strong> dan ook in het dorp waar eens in de vijf dagen de drijvende markt van<br />

het meer wordt gehouden. Onze boot is een paar slagen groter dan die van<br />

de vijand en dat is onze redding. Met het nodige geweld en van tijd tot tijd<br />

een ramkoers weten we uiteindelijk de aanlegsteiger van de goudsmid te<br />

bereiken.<br />

Eigenlijk had ik verwacht dat je <strong>hier</strong> kon zien hoe het bladgoud gemaakt<br />

wordt, maar ze maken gewoon sieraden, en nog allemaal van zilver ook.<br />

Bovendien is het er bloedheet binnen, dus enigszins teleurgesteld sta ik<br />

weer snel buiten op het smalle steigertje. Maar daar ligt nog steeds die<br />

armada met irritante troepverkopers, dus toch maar weer naar binnen.<br />

De laatste stop van de tocht is het Nga Phe Kyaung, aka The Jumping Cat<br />

Monastery. De monniken in dit klooster zijn een jaar of vijftien geleden uit<br />

verveling begonnen om de katten die ze als huisdier hielden te leren om op<br />

bevel door een hoepeltje te springen. Een per ongeluk passerende toerist zag<br />

dat, het kwam via via in een reisgids en nu is het een ware toeristische<br />

trekpleister.<br />

Om de katjes niet al te veel af te matten en om te voorkomen dat ze geen<br />

zin meer hebben om hun kunstjes te vertonen, wordt er met de voorstelling<br />

gewacht totdat er voldoende volk binnen is. Blijkbaar is er net een show<br />

114


geweest, want het is nog heel rustig. Dat geeft alle tijd om een rondje door<br />

het klooster te maken.<br />

Heel bijzonder is het niet. Wat me wel opvalt, is dat de beelden op<br />

enorme, schitterend bewerkte houten sokkels staan en de kleine beeldjes in<br />

zo mogelijk nog fraaier bewerkte, vaak vergulde, houten schrijnen. Het zou<br />

kunnen dat dit soort versierselen me tot nog toe zijn ontgaan, maar voor<br />

mijn gevoel stonden alle beelden tot dusver op redelijk eenvoudige<br />

lotussokkels en in hele simpele schrijntjes.<br />

Na het rondje klooster schuif ik aan bij de kring die zich aan het vormen<br />

is rond de kattenarena. We worden nog voorzien van thee en pinda’s ook<br />

tijdens het wachten op wat komen gaat.<br />

Een monnik is bezig om een paar kleine magere katjes her en der vandaan<br />

te plukken en plant ze vervolgens in het midden van de kring.<br />

Tegenover ons zit een groep Zwitsers en een man die de katjes uitgebreid<br />

op de foto wil zetten, gaat doodleuk recht voor de Helveten zitten. Waarop<br />

één van die kaasfonduërs eens lekker begint te foeteren in de trant van:<br />

‘Wat krijgen we nou?’, ‘Ben je niet helemaal goed bij je hoofd?’ en<br />

‘Donderstraal een end op’ . Misschien niet helemaal toevallig heeft hij het<br />

tegen een Duitser, die daarop reageert met: ‘Ach man, zeur niet zo. Ik mag<br />

toch wel even een foto maken’. Er ontstaat een heerlijk potje bekvechten<br />

waar steeds meer mensen zich mee gaan bemoeien, maar het eind van het<br />

liedje is dat de Duitser zich terugtrekt nadat hij zijn foto’s genomen heeft.<br />

En nu is de vloer aan de monnik met zijn katjes. De monnik zit op de<br />

grond met in zijn hand een hoepeltje van misschien twintig centimeter<br />

doorsnee, dat hij hoog boven de beestjes houdt. Hij zegt wat, maar de katten<br />

blijven ongeïnspireerd naar het hoepeltje zitten kijken en maken totaal geen<br />

aanstalten om te springen. Hij herhaalt zijn commando een paar keer<br />

vruchteloos en schuift dan de minst enthousiaste van zijn eigenwijze dieren<br />

aan de kant.<br />

Nu de spelbedervers van de mat zijn gestuurd, tonen de drie<br />

overgeblevenen al meteen meer inzet en na nog een paar weigeringen<br />

springt er toch nog onverwachts een katje feilloos door het hoepeltje en<br />

wordt daarvoor meteen beloond met een paar brokjes. Het hek is nu van de<br />

dam, de ene na de andere springt in een zee van flitslicht door de hoepel.<br />

Na twee of drie keer springen hebben ze er wel genoeg van en gaan<br />

demonstratief languit middenin de kring liggen. De monnik beseft dat er<br />

nog weinig eer te behalen valt en verlaat de arena.<br />

De show heeft alles bij elkaar nog geen vijf minuten geduurd en het is wel<br />

leuk om te zien dat deze eigenwijze beesten toch kunstjes geleerd kunnen<br />

worden, maar zolang ze niet door een brandend hoepeltje springen, vrees ik<br />

dat weinig circussen interesse zullen hebben voor deze act.<br />

115


Op het laatste stuk terug naar Nyaungshwe varen we, begeleid door een<br />

paar jongetjes in kano’s die vol bravoure laten zien dat ze het beenroeien al<br />

meester zijn, langs een paar van de befaamde drijvende tuinen van het Inle<br />

meer. Dat zijn grote bamboe matten waarop waterhyacinten en een laag<br />

aarde liggen. Samen vormen die een heel vruchtbare ondergrond voor<br />

allerlei soorten groenten die erop verbouwd worden. Lange bamboestokken<br />

die in de meerbodem zijn gestoken zorgen ervoor dat de tuinen niet<br />

wegdrijven. Het tuinieren gebeurt vanuit een bootje, want de matten zijn<br />

niet stevig genoeg om het gewicht van een mens te dragen. Overal langs de<br />

oevers van het meer zie je deze grote groene dobberende vlaktes waar alleen<br />

kale bamboestammen bovenuit steken.<br />

Terug in het dorp is er nog net even tijd voor een snel biertje voordat de<br />

muggen de lol weer komen bederven. Even badderen en daarna met de<br />

mannen naar het Italiaans restaurant schuin tegenover het hotel, waar Carla<br />

en Elly vol lof over waren. Na ons komt daar beetje bij beetje bijna de<br />

complete groep binnendruppelen.<br />

Lei steekt na het prima eten één van zijn vanmiddag verworven cheroots<br />

in de brand, maar zal er naar eigen zeggen niet verslaafd aan raken. Het is<br />

een zeer droge sigaar en er zit niet echt smaak aan. Bovendien kost het veel<br />

moeite om ze brandend te houden. Dat zal meteen de reden zijn waarom de<br />

meeste mensen die je met een cheroot tegenkomt, hun exemplaar gedoofd<br />

losjes in de mondhoek hebben bungelen.<br />

116


dag 12<br />

Rustig dagje, hectisch avondje<br />

We hebben vandaag nog een hele dag voor op en rond het Inle meer, en<br />

we hebben het plan opgevat om per fiets de buurt te gaan verkennen.<br />

Vanwege de te verwachten lichamelijke inspanning ga ik ook weer eens<br />

ontbijten. Maartje is nog steeds herstellende, maar dat gaat nu wel een stuk<br />

beter. Elly gaat vandaag naar een weeshuis in Taunggyi, een klein uur<br />

<strong>hier</strong>vandaan.<br />

Bij het ontbijt horen we, dat als er voldoende belangstelling voor is, er<br />

vanavond een excursie naar Taunggyi wordt ingelast, naar het plaatselijke<br />

ballonfestival. Wat dat festival precies inhoudt weet eigenlijk niemand.<br />

Maar als je de woorden ‘balloon’ en ‘Taunggyi’ laat vallen, dan reageert<br />

iedereen in je buurt heel enthousiast, dus het zal wel iets bijzonders zijn. Uit<br />

de bijkomende verhalen valt niet veel meer op te maken dan dat het met<br />

ballonnen en vuurwerk te maken heeft en dat het ter ere van het vollemaansfeest<br />

is.<br />

Dat soort feesten zijn altijd wel leuk om mee te maken en aangezien er na<br />

zonsondergang in Nyaungshwe toch helemaal niks te doen is, schrijven wij<br />

ook in voor het avondavontuur. Alleen Rien bedankt voor de eer.<br />

Om te fietsen heb je fietsen nodig en liefst ook nog een beetje degelijke,<br />

die niet meteen bezwijken onder de gewichten die ze zullen moeten dragen.<br />

Nou zijn wij niet de eersten die op het idee komen om <strong>hier</strong> een stukje te<br />

gaan fietsen. Er zijn er ons zelfs al zo veel voorgegaan dat je geen honderd<br />

meter kunt lopen zonder een fietsverhuurtoko tegen te komen. Maar dat<br />

blijkt toch meer naam dan daad.<br />

Bij de eerste hebben ze helemaal geen fietsen en bij de tweede hebben ze<br />

er precies twee en dat zijn wrakken die zelfs in de Amsterdamse grachten<br />

hun gelijke maar moeizaam zullen vinden. Bij de derde hebben ze precies<br />

vier fietsen, die er ook nog redelijk uitzien. We zijn nog wel een tijdje bezig<br />

om alle zadels voor zover mogelijk op onze hoogte te zetten en om nog wat<br />

117


lucht in de banden te pompen. Maar daarna kan ons werkelijk niets meer<br />

weerhouden van een heerlijk fietstochtje.<br />

We rijden eerst naar de spiegeltjespagode, die nog geen 500 meter weg<br />

ligt en die we vanuit de hotelkamers kunnen zien. Op weg daarnaartoe zakt<br />

Riens zadel al tot op het frame. Dat geeft weinig vertrouwen, want hij is<br />

toch duidelijk de lichtste van ons vieren. Hij is ook de kleinste en heeft<br />

daarom relatief het minste last van zijn lage zadel, maar lekker fietsen is<br />

toch iets anders.<br />

Spiegeltjespagodes zijn aparte gevallen. Ze zijn aan de buitenkant<br />

helemaal ingelegd met spiegelend materiaal. Zelfs de zedi, die normaal toch<br />

wit of goudkleurig is. Je komt ze ook weinig tegen, er stond er één bij de<br />

Shwemawdaw Paya in Bago en dit is de tweede die we zien. De zon doet<br />

vandaag weer lekker zijn best en dan staan ze te schitteren en te blinken als<br />

de in sommige streken welbekende ballenschijters.<br />

Ik vind het eigenlijk wel mooi, hoewel ik me goed voor kan stellen dat<br />

anderen het kitscherig of gewoon aartslelijk vinden, en dan noem ik geen<br />

namen.<br />

De muur aan de achterkant van de pagode is met een laag bladgoud<br />

bedekt. In de muur zitten tientallen kleine nisjes met boeddhabeeldjes erin,<br />

en in het midden een grote, diepe nis met een gouden boeddha op een grote<br />

sokkel die helemaal met edelstenen is ingelegd. Helaas staat er een<br />

ontsierend zwaar ijzeren hekwerk voor en kun je er niet echt dichtbij<br />

komen.<br />

We slaan nog wat water in bij een kraampje tegenover de pagode en<br />

trekken dan de wijde wereld in. Zodra we het bruggetje bij de pagode<br />

oversteken, zijn we ook meteen het dorp uit en rijden we over een<br />

onverhard dijkje met links een hoge rietkraag en rechts drijvende tuinen.<br />

We komen heel wat mensen tegen die lopend, fietsend, of met een handkar<br />

op weg zijn naar Nyaungshwe en die ons allemaal verbaasd maar hartelijk<br />

groeten.<br />

Ook de onverharde wegen zitten <strong>hier</strong> vol kuilen en stenen, dus is er veel<br />

aandacht nodig voor het kijken waar je fietst, en komt er van uitgebreid om<br />

je heen kijken niet al te veel. We passeren een paar eenzame rieten huisjes<br />

die ook weer in het meer staan.<br />

Aan het eind van het dijkje komen we op een rul zandpad dat behoorlijk<br />

omhoog loopt. Al snel krijgen we links een vlak paadje het bos in, en dat<br />

ziet er een stuk aantrekkelijker uit, dus wij het bos in. Na een paar honderd<br />

meter komen we een kleine verdwaalde en gedeeltelijk overwoekerde<br />

pagode tegen, waar we even wat rondkijken en bijkomen, want het is toch<br />

zwaar werken om op de verre van fantastische fietsen over de paden vooruit<br />

118


te komen. We volgen het pad nog verder het bos in, maar dat eindigt al snel<br />

op het erf van een paar riethuisjes en dan draaien we maar om.<br />

Terug bij het hoofdpad beginnen we nu aan de beklimming door het rulle<br />

zand. Ondertussen is mijn zadel ook een paar centimeter gezakt en zit ik<br />

allesbehalve optimaal op mijn fiets. Ik durf niet op de pedalen te gaan staan,<br />

want ik ben bang dat dan de trappers door zullen buigen. Na een paar<br />

honderd meter ploeteren houd ik het fietsen voor gezien en ga lopend<br />

verder. Ik verlies nog geeneens zoveel terrein op de anderen, want ook die<br />

komen amper vooruit.<br />

Een kleine vijf minuten verder komen we bij een t-splitsing met verharde<br />

weg uit, die linksaf verlokkelijk bergaf loopt en bovendien richting meer,<br />

dus de keuze is snel gemaakt. We volgen de weg een heel eind, maar komen<br />

eigenlijk niks tegen, totdat we aan de linkerkant een pad passeren en dat dan<br />

maar op goed geluk in slaan.<br />

Het pad loopt heuvelaf en gaat langzaam over in hetzelfde rulle zand als<br />

waarin we net omhoog geploeterd zijn. Met flinke snelheid, zonder remmen<br />

van betekenis en door het zand slippend komen we uiteindelijk bij een paar<br />

huisjes aan de rand van het meer uit. Daar staat ook een schooltje en het is<br />

weer net speelkwartier als we binnenvallen. Alle kinderen blijven als<br />

verstijfd staan als we afstappen en onze fietsen tegen een paaltje parkeren.<br />

Er volgt een tijdje tweezijdig aapjes kijken en pas als er een vrouw uit het<br />

dorpje vlak langs ons loopt, durft een groepje jongens wat meer onze kant<br />

op te komen en gaat de rest weer aarzelend verder met spelen.<br />

We ploeteren terug naar de verharde weg en gaan dan langzaamaan weer<br />

richting Nyaungshwe. We komen Bob en Lucy nog tegen en wijzen ze de<br />

weg naar het schooltje.<br />

Tegen de tijd dat we het dorp weer binnenrijden zijn we dringend aan een<br />

versnapering toe. Het restaurant waar we terechtkomen loopt snel vol met<br />

het personeel van een naastgelegen groot luxe hotel, dat al komt lunchen.<br />

De baas van het restaurant nodigt ons nog uit om vanavond langs te komen,<br />

want dan zullen er een paar vrouwen van de Padaung in zijn restaurant zijn,<br />

waar we dan voor drie dollar foto’s van mogen nemen. Gelukkig kunnen we<br />

hem zeggen dat we vanavond naar Taunggyi gaan en dus helaas niet<br />

kunnen.<br />

De Padaung-vrouwen, niet te verwarren met de Palaung die we rond<br />

Kalaw zagen, staan bekend als longnecks. Van kleins af aan dragen ze<br />

zware koperen ringen rond hun hals, waardoor de schouders naar beneden<br />

gedrukt worden en de hals steeds langer wordt. Blijkbaar vallen Padaungmannen<br />

voor zoiets en daarnaast geeft het aantal ringen ook de status van de<br />

vrouw aan. Zolang ze in de groei zijn, komt er gemiddeld eens in de twee<br />

jaar een ring bij. Het eindresultaat is een hals die zo’n 20 centimeter langer<br />

119


is dan normaal en een hoofd dat steunt op de stapel ringen, want de<br />

nekspieren zijn daarvoor veel te zwak. Het op latere leeftijd afdoen van de<br />

ringen is daardoor niet mogelijk. De vrouw zou letterlijk stikken, omdat de<br />

nek dubbelklapt onder het gewicht van het hoofd en daarbij ook de luchtpijp<br />

wordt afgesloten. Toch is het gebruikelijk om de ringen te verwijderen in<br />

geval van overspel.<br />

Het leefgebied van de Padaung ligt hoog in de bergen van oostelijk<br />

Myanmar, tegen de Thaise grens. De laatste jaren zijn veel van de naar<br />

schatting 10.000 Padaung naar Thailand gevlucht, omdat ze in Myanmar als<br />

minderheid sterk werden onderdrukt. In Thailand zijn ze ondertussen tot een<br />

grote toeristische trekpleister uitgegroeid, en dat komt <strong>hier</strong> op bescheiden<br />

schaal blijkbaar ook voor.<br />

Als ik in het wild Padaung tegen zou kunnen komen, zou ik er wel een<br />

stukje voor omlopen of rijden, want het is natuurlijk wel iets bijzonders.<br />

Maar als ze zoals <strong>hier</strong> speciaal voor de toeristen als een soort kermisattractie<br />

ten toon worden gesteld, dan pas ik graag.<br />

Overigens is het dragen van de ringen naar zeggen een snel uitstervende<br />

gewoonte, vooral bij de groep die nog in Myanmar woont. De jongere<br />

vrouwen zouden hun kinderen geen halsringen meer laten dragen vanwege<br />

de fysieke ellende die ze er op hogere leeftijd door krijgen. Bij de Padaung<br />

die de grens over zijn gegaan schijnt die tendens nog niet echt aan te slaan,<br />

zou het toerisme daar soms een rol bij spelen?<br />

Het is nog redelijk vroeg, dus we gaan nog maar een stukje fietsen. Nu de<br />

andere kant van het dorp uit, van het meer af, de velden in. Maar na een<br />

paar minuten komen we al bijna niets en niemand meer tegen en het pad<br />

gaat eindeloos rechtdoor. Daarbij komt dat de zadelpijn het nu snel begint te<br />

winnen van de lol in het fietsen over de zandweggetjes, en het feit dat elke<br />

meter die je heen gaat, je ook weer terug moet. Dus we gaan de fietsen maar<br />

eens inleveren.<br />

We nemen een paadje dat voor ons gevoel evenwijdig aan de hoofdstraat<br />

in Nyaungshwe loopt, maar dat wordt al vlug smaller en begint te slingeren.<br />

Het nare gevoel bekruipt ons dat we steeds verder van het dorp af komen en<br />

we overleggen of we niet beter veiligheidshalve terug kunnen gaan. We<br />

besluiten het nog een paar bochtjes aan te zien en dat is maar goed ook,<br />

want zo komen we weer op een breder pad dat richting dorp loopt.<br />

Dat leidt nog langs een veldje met een stuk of twintig zedi’s van zo’n vijf<br />

meter hoog, die er in onze ogen mooi vervallen bijstaan, een goede plek<br />

voor de laatste stop. Eigenlijk is dit pas het eerste grotere complex dat we in<br />

zo’n haveloze toestand tegenkomen, in dit land dat zo goed voor zijn<br />

heiligdommen zorgt.<br />

120


We volgen het pad en dat blijkt zowaar over te gaan in de straat van het<br />

hotel en de fietsverhuur. Het gaat richting twee uur als we de fietsen weer<br />

inleveren en we hoeven zelfs maar 300 kyat per fiets te betalen in plaats van<br />

de 500 die we vanochtend afgesproken hadden. Hebben we toch weer mooi<br />

200 kyats in de mats, die we in bier om kunnen zetten.<br />

Dat gaan we dan ook direct doen bij het tentje naast het hotel en we<br />

nemen er meteen maar een lunch bij.<br />

Daarna is het hoogtijd voor een paar uur niks doen, het is tenslotte<br />

vakantie.<br />

Het vertrek naar Taunggyi staat voor zeven uur gepland, dus we gaan al<br />

vroeg eten, weer bij het restaurantje naast het hotel waar we zo<br />

langzamerhand stamgasten beginnen te worden. Ze hebben een nieuw<br />

gerecht en ze vragen of we dat willen proberen, het is lasagne.<br />

Vorig jaar schijnt er een tijdje een Italiaanse kok in Nyaungshwe te<br />

hebben rondgestruind en die heeft een paar restauranthouders de kunst van<br />

het pasta koken bijgebracht. Ze hebben gemerkt dat dat het goed doet bij de<br />

gemiddelde toerist, met als gevolg dat je <strong>hier</strong> nu op elke kaart een hele<br />

bladzij met van die Azzurri-gerechten vindt.<br />

Om het hoofd boven water te kunnen houden in deze verstrengelende<br />

concurrentieslag, moet er natuurlijk volop geëxperimenteerd worden en dat<br />

ze ons daarvoor als slachtoffers hebben uitgekozen is een grote eer en daar<br />

zeg je geen nee tegen. De smaak van de lasagne was prima, alleen was het<br />

aan de koude kant. Iets wat <strong>hier</strong> overigens vrij normaal is, maar we vonden<br />

toch dat we ze de tip moesten geven om het heter op te dienen en die werd<br />

hartelijk in ontvangst genomen.<br />

We kunnen naadloos door naar de bus die al klaar staat voor het grote<br />

onbekende van de avond. We worden uitgezwaaid door Elly die in het<br />

weeshuis zo’n emotionele dag heeft gehad, dat ze het niet meer op kan<br />

brengen om nu mee te gaan. Met zijn elven, incluis Luc en een speciaal<br />

voor dit gebeuren opgetrommelde gids, gaat het richting Taunggyi, dat we<br />

in ongeveer een uur moeten kunnen bereiken. Maar de weg loopt omhoog,<br />

het is donker en Su Yee bedient de pedalen, dus het duurt allemaal wat<br />

langer.<br />

Op een paar kilometer voor Taunggyi worden we ineens opgeschrikt door<br />

een enorme knal, gevolgd door gerommel en gestuiter. San Yee springt<br />

verschrikt de bus uit om daar te constateren wat wij binnen ook al<br />

geconcludeerd hadden: een klapband. Sommigen beginnen al te vrezen dat<br />

het festival over zal zijn voordat we er zijn, maar de band wordt in een<br />

kleine twintig minuten verwisseld en het is amper kwart voor negen als we<br />

Taunggyi binnenrijden.<br />

121


Dat blijkt een behoorlijk grote stad te zijn en het duurt nog zeker een<br />

kwartier voordat we zijn waar we willen zijn. In die tijd zien we al een grote<br />

verlichte ballon opstijgen, wat de roependen dat we te laat zijn weer voer<br />

geeft om zich te laten horen. Uiteindelijk wordt de bus geparkeerd in een<br />

straat waar nog wel wat andere auto’s staan, maar waar verder niks van het<br />

festijn te merken is.<br />

Dat verandert snel als we gaan lopen. Binnen de kortste keren worden we<br />

opgeslokt in de mensenmassa, waardoor het moeilijk wordt om een beetje<br />

bij elkaar te blijven zoals we afgesproken hadden. En hoe verder we<br />

oprukken, hoe drukker het wordt. We zijn intussen op een gigantische<br />

gokbraderie terechtgekomen. Tientallen stalletjes staan langs de straten in<br />

lijn opgesteld en bij elk stalletje staan de mensen zich te verdringen om ook<br />

een gokje te kunnen wagen.<br />

Er zijn drie verschillende goktenten: een rad van fortuin met de tekens uit<br />

de Chinese dierenriem, een soort roulette waarbij de getallen uit een<br />

bingomolen komen en verreweg het meest populair is een spel met drie<br />

enorme dobbelstenen die achter een stang tegen een helling aanliggen.<br />

Bij het spel met de dobbelstenen, waar trouwens ook weer de tekens uit<br />

de Chinese dierenriem op staan, zet de speler zijn geld op één of meerdere<br />

tekens en trek daarna middels een touw de stang omhoog, zodat de<br />

dobbelstenen omlaag rollen. Als de stang voorzichtig wordt weggetrokken,<br />

dan schuiven de dobbelstenen meer dan dat ze rollen, en zodoende kan de<br />

speler dus enigszins beïnvloeden welke tekens boven komen. De inzet is zo<br />

te zien vrij, je mag zoveel inzetten als je wilt, en ook anderen mogen<br />

meegokken. De bedragen die <strong>hier</strong> achteloos op de goktafel worden gegooid<br />

zijn bepaald niet misselijk. Menigeen loopt met stapels bankbiljetten rond,<br />

waarvan er per keer een flink aantal wordt ingezet. In een paar minuten tijd<br />

gaan er bij elk tentje minstens enkele maandlonen in alle openheid over<br />

tafel. Blijkbaar is gokken wel toegestaan in dit land waar je als toerist<br />

geeneens een stok speelkaarten mee naartoe mag nemen.<br />

We laten de gokkers verder rustig hun gang gaan en lopen door naar het<br />

terrein waar de ballonnen worden opgelaten, want daar zijn we tenslotte<br />

voor gekomen. Het terrein vinden is niet echt een prestatie. De weg<br />

ernaartoe is zo druk, dat je gewoon door de massa wordt voortgedreven.<br />

Iedereen is opvallend vrolijk en kijkt tegelijkertijd wat lodderig uit de ogen.<br />

Ik weet niet welke spiritualia ze hebben gebruikt, maar het spul werkt in<br />

ieder geval goed.<br />

Als we het grote veld willen betreden, worden we meteen onderschept<br />

door een paar militairen. Het is niet de bedoeling dat er zich buitenlanders<br />

gaan mengen in de enorme mensenzee die zich op het veld bevindt. We<br />

122


worden naar een speciale VIP-tribune geleid, vanwaar we het geheel mogen<br />

aanschouwen.<br />

In de overdekte VIP-ruimte staan wat stoelen opgesteld en er zitten een<br />

paar monniken en een handjevol andere toeristen. Links van onze tribune<br />

staat nog een grotere voor Birmese VIP’s die vrijwel vol zit, en weer links<br />

daarvan nog eentje zoals de onze.<br />

Echt op je gemak voel je je toch niet bij zo’n uitzonderingsbehandeling.<br />

Bovendien baadt ons tijdelijke verblijf in een zee van licht, zodat je<br />

behoorlijk te kijk zit voor de gewone Birmezen die moeten vechten voor<br />

een plekje om iets van het spektakel mee te kunnen krijgen. En het hoge hek<br />

voor de tribunes, waarachter gewapende militairen patrouilleren, draagt ook<br />

niet echt bij tot een feestelijk gevoel. Maar we kunnen vanaf <strong>hier</strong> alles wel<br />

prima overzien en zo heeft ook dit nadeel weer zijn voordeel.<br />

De reden waarom de buitenlanders apart worden gezet is overigens de<br />

veiligheid. Er schijnen nog wel eens ongelukken te gebeuren bij het oplaten<br />

van de ballonnen en het is natuurlijk slechte reclame voor het regime als<br />

daar toeristen bij betrokken raken.<br />

Het veld is grof geschat zo’n vijftig meter breed en een kleine honderd<br />

lang, en staat mudvol met mensen, minstens twintigduizend.<br />

De eerste paar minuten dat we daar staan, gebeurt er weinig. Er is alleen<br />

de feestende massa die een hoop kabaal maakt. Maar dan komt er van<br />

middenin het gedruis langzaam een ballon omhoog. Terwijl de ballon zich<br />

statig boven de menigte verheft, worden er rondom kleine brandende<br />

kaarsjes, misschien wel waxinelichtjes, aangehangen die tezamen fraaie<br />

figuren vormen. Als de ballon helemaal gevuld is, zo’n acht meter hoog en<br />

twee in doorsnee, wordt er nog een stellage aangehangen die op zijn beurt<br />

ook weer helemaal volhangt met waxinelichtjes die een tekst vormen.<br />

Onder luid gejuich wordt de ballon losgelaten en aarzelend kiest hij het<br />

aardedonkere luchtruim. Het is waarlijk een schitterend feeëriek gezicht om<br />

de verlichte ballon langzaam te zien klimmen en richting heuvels weg te<br />

zien drijven. Er vallen continu lichtjes van de ballon, die als een vertraagde<br />

vallende sterrenregen slierten aan de ballon lijken te zijn.<br />

Als de eerste ballon na een paar minuten uit het zicht is verdwenen, wordt<br />

er al druk gewerkt om de volgende startklaar te krijgen. Deze is minder fraai<br />

dan de vorige, maar <strong>hier</strong> gaat het voornamelijk om wat eronder hangt: twee<br />

grote bakken met vuurwerk. Net voordat de ballon wordt losgelaten, wordt<br />

tot groot enthousiasme van het publiek het vuurwerk aangestoken.<br />

123


Maar de bakken zijn te zwaar, waardoor de ballon amper van de grond<br />

komt en vlak boven de hoofden van de mensen blijft zweven, terwijl de<br />

vuurpijlen alle kanten opschieten. Na een kleine halve minuut breekt de<br />

onderste bak van de ballon en komt midden in het publiek terecht. De ballon<br />

schiet nu met de enig overgebleven vuurwerkbak de lucht in en een regen<br />

van vuurwerk daalt op de mensen neer. In de bak die op de grond terecht is<br />

gekomen breekt ook de pleuris los en al het vuurwerk ontploft op de grond<br />

en een grote rookwolk hult de mensen in nevelen.<br />

Het gebeurt allemaal aan de andere kant van het terrein, dus we kunnen<br />

niet goed zien wat de gevolgen zijn, maar er moeten minstens een paar<br />

zwaargewonden zijn gevallen, zoniet erger. Ik begrijp nu ook waarom ze<br />

ons in deze overdekte ruimtes hebben gezet.<br />

Na dit desastreus verlopen oplaten, lijkt er even een pauze te worden<br />

ingelast in het programma. Het loopt tegen tienen. Tijd voor ons om te gaan,<br />

want we moeten nog ruim een uur terug naar Nyaungshwe en<br />

morgenochtend moeten we weer om zeven uur vertrekken.<br />

We wurmen ons een weg richting bus door de hossende massa die ook al<br />

grotendeels huiswaarts keert. Het is voor Birmese begrippen al zeer laat en<br />

124


het feest duurt nog de hele week, dus ze moeten zich sparen. Als we ons<br />

eindelijk uit het gedrang los hebben weten te maken, kunnen we de bus niet<br />

vinden, hij staat in ieder geval niet op de plek waar we uitgestapt zijn.<br />

De gids die speciaal voor deze avond mee is, weet te melden dat ze de<br />

ontplofte band aan het repareren zijn en dat ze over een minuut of tien wel<br />

terug zullen komen. Daar heeft iedereen en vooral Luc een zwaar hoofd in,<br />

want waar vind je op dit tijdstip in een feestvierende stad een garage waar je<br />

je band kunt repareren?<br />

De tien minuten gaan dan ook voorbij zonder dat ons busje arriveert. Na<br />

een halfuur nog steeds geen busje, en aangezien het gsm-geweld <strong>hier</strong> nog<br />

moet losbarsten, kunnen we niet veel anders dan rustig afwachten. Het<br />

wachten wordt nog een beetje opgefleurd door een in de verte afdrijvende<br />

ballon. Het feest gaat dus gewoon door. Tegen elf uur heeft Luc het<br />

helemaal gehad en gaat vervoer regelen richting Nyaungshwe.<br />

Een paar minuten later komt hij terug met een pick-up truckje, dat ons<br />

wel naar het hotel wil brengen. Linde mag voorin zitten en wij klauteren<br />

met zijn negenen in de laadbak, en hoewel er al gauw zo’n vijfentwintig<br />

Birmezen in en aan zo’n laadbak kunnen, past het voor ons maar net en dan<br />

hangt onze speciale gids nog aan de buitenkant ook. Maar het is beter dan in<br />

het ongewisse wachten op het busje dat misschien wel niet komen gaat, dus<br />

we vinden het allang best.<br />

We hebben een paar kilometer gereden als de pick-up na een paar<br />

schreeuwen van de gids plotseling stopt. Daar staat onze bus en Su Yee en<br />

San Yee zijn nog druk bezig om de band te repareren. Luc springt witheet<br />

uit de bak, roept dat die bus hem geen zier kan schelen en dat de pick-up<br />

door moet rijden. En klant is koning, dus dat gebeurt.<br />

Het ritje terug met de pick-up gaat aanzienlijk sneller dan dat met de bus<br />

heen. Het scheelt natuurlijk dat de weg nu licht bergaf loopt in plaats van<br />

bergop, maar dat is lang niet alles. De rijstijl van deze chauffeur is flink wat<br />

gewaagder dan die van Su Yee. In de bak moeten we ons echt overal aan<br />

vasthouden om niet van het bankje te stuiteren. Ook <strong>hier</strong> hebben ze weer<br />

van die fijne relingen die je regelmatig in je rug krijgt. Ik kan door een klein<br />

plastic raampje in het dekzeil nog net zien waar we naartoe gaan. Af en toe<br />

zijn dat muren waar we recht op af denderen, en die pas op het laatste<br />

moment middels een in volle vaart genomen scherpe bocht gemeden<br />

worden.<br />

Ondanks het constante dokkeren over de wegen en door de gaten en<br />

kuilen, ziet Toos kans om in slaap te vallen en ze schiet voorover van het<br />

bankje. Gelukkig is er amper ruimte om te vallen, dus komt ze bij Dick op<br />

schoot terecht. In minder dan drie kwartier zijn we weer terug bij het hotel.<br />

125


dag 13<br />

The Road to Mandalay<br />

Het doel voor vandaag is Mandalay en volgens onze reisbeschrijving gaan<br />

we daar ongeveer dertien uur over doen. Nou, dat zullen we nog wel eens<br />

zien! Allereerst heb je daar een rijdende bus voor nodig en het laatste wat<br />

we daarvan hebben gezien, was dat die gisteravond laat nog met panne in<br />

Taunggyi stond, dus dat belooft weinig goeds.<br />

Maar wonder boven wonder staat om zeven uur de bus startklaar voor de<br />

lange rit naar de tweede stad van het land. Su Yee en San Yee staan er<br />

breedgrijnzend naast, alsof er helemaal niets gebeurd is.<br />

Aan de rand van Nyaungshwe hebben we de eerste, geplande, stop van de<br />

dag. We gaan het Shwe Yaunghwe Kyaung eens van dichterbij bekijken.<br />

We zijn al een paar keer langs dit klooster gereden, maar Luc had<br />

aangekondigd dat we <strong>hier</strong> op weg naar Mandalay zouden stoppen, dus<br />

hadden we er nauwelijks oog voor gehad.<br />

Het heeft een grote verweerde op palen<br />

gebouwde teakhouten hal, en is<br />

waarschijnlijk het oudste houten gebouw<br />

in Myanmar. De voorkant heeft twee<br />

grote ovale ramen, eigenlijk gewoon<br />

openingen, want glas zit er niet in, die<br />

bijna tot op de vloer reiken.<br />

Een paar monniken liggen voor de<br />

ramen en kijken ons niet bijster<br />

geïnteresseerd toe.<br />

Zodra onze bus stopt, gaan de deuren<br />

van de huisjes die tegenover het klooster<br />

liggen open. In allerijl worden er tafels<br />

naar buiten gedragen, die binnen een mum<br />

van tijd volgestouwd worden met<br />

126


souvenirs en andere zooi die we toch niet gaan kopen.<br />

We lopen het gevaarlijk krakende trappetje van het klooster op, en zetten<br />

voet op de niet veel beter klinkende vloeren. De monniken blijven gewoon<br />

voor hun raam hangen en kijken geeneens om als we achter ze langslopen.<br />

We zullen de zoveelste buslading wel zijn.<br />

Binnen valt er niet veel te zien. De houten muren zijn kaal en er staan<br />

slechts een paar boeddhabeeldjes, allen voorzien van een dikke laag stof.<br />

Dus we staan al snel weer buiten en omdat we nog een lange dag voor de<br />

boeg hebben, zitten we ook weer rap in de bus.<br />

We moeten eerst helemaal terug naar Kalaw, en vanaf daar afdalen naar<br />

de hoofdweg die ons naar Mandalay gaat brengen. Het is nog vroeg en de<br />

weg is bekend, dus een mooie gelegenheid om de ogen weer eens te sluiten.<br />

Om een uur of elf passeren we Kalaw en dan is het nog 117 mijl naar<br />

Mandalay, nog twee uurtjes rijden zou je bij ons, of ergens in het Verenigd<br />

Koninkrijk, denken. Su Yee weet <strong>hier</strong> een mooie en bovendien kortere weg,<br />

die ons zo’n vijftig mijl moet besparen. Hij loopt alleen wel door de<br />

heuvels, dus of we er veel tijd mee gaan winnen valt te bezien. Voor Luc is<br />

het in ieder geval reden om weer niet al te vrolijk te kijken.<br />

De weg is smal en slingert voortdurend de heuvels op en af, dus dat het<br />

niet snel gaat laat zich makkelijk raden.<br />

Het weer is vandaag eigenlijk voor het eerst niet best en laaghangende<br />

wolken omzomen de heuveltoppen, zodat het zicht helaas vrij beperkt is.<br />

Want bij helder weer zal dit zeker een mooie route zijn. Het begint zelfs te<br />

regenen, en bepaald niet met mondjesmaat.<br />

In de dalen tussen de heuvels zijn de boeren druk bezig om de<br />

bloemkolen van het land te halen. Vele ossenkarren volgeladen met keurig<br />

gestapelde bloemkolen zijn op weg naar punten waar vrachtwagens<br />

klaarstaan en waarop de kolen overgeladen worden.<br />

Bij die overlaadpunten staan rijen ossenkarren langs de kant van de weg<br />

geparkeerd. Als het mooi weer was geweest, had dat zeker een fotostop<br />

opgeleverd. Maar nu bederft het regengordijn bij voorbaat elke foto, en we<br />

hebben ook weinig zin om in dit weer fotootjes te gaan staan knippen.<br />

Het overladen van de bloemkolen gebeurt met de hand en van drie kanten<br />

worden de kolen in een razend tempo vanaf de ossenwagens naar stapelaars<br />

op de vrachtwagens gegooid en daar opnieuw keurig opgestapeld.<br />

127


De koffiestop is bij een zeer eenvoudig tentje waar een paar boeren aan<br />

het schuilen zijn voor de regen. Als we binnenkomen, zetten ze de<br />

welbekende grote ogen op en zeggen de eerste tijd geen boe of ba meer. We<br />

kopen de hele voorraad coffeemix en koeken op en proberen een plaatsje<br />

zover mogelijk van de deuren vandaan te zoeken, want het is zelfs koud.<br />

We vinden troost in ons bakkie en in de gedachte dat we vandaag toch maar<br />

heel de dag in de bus zitten, en dat het dus maar goed is dat het nu regent en<br />

niet gisteren of morgen.<br />

De weg tussen koffiestop en lunch blijft onveranderd slingeren door de<br />

groene mistige heuvels. We komen op het smalle weggetje met enige<br />

regelmaat andere bussen tegen en van die hele grote bloemkolenvrachtwagens,<br />

en dat is soms maar centimeterwerk. Een keer denk ik echt<br />

dat we met de achterkant van het busje, zo ongeveer waar ik zit, een<br />

vrachtwagen vol bloemkolen zullen raken en duik van mijn stoel in het<br />

gangpad, maar de klap blijft wonderbaarlijk genoeg uit. Peter had het ook<br />

zien aankomen en knikt veelbetekenend.<br />

Het weer begint ondertussen een beetje op te klaren, het is in ieder geval<br />

droog geworden als we stoppen voor de lunch. Ook dit is weer in the middle<br />

of nowhere. Ik kan me ook niet herinneren dat we op deze weg al een dorpje<br />

zijn tegengekomen. Alleen <strong>hier</strong> en daar een boerderij.<br />

De lunch is simpel, weinig keus, maar wel heel lekker, en onder deze<br />

omstandigheden ook niet onbelangrijk: warm. Bovendien zijn ze heel snel<br />

128


in de bediening, dus een zeer geslaagde lunch. Alleen is het ondertussen wel<br />

weer gaan regenen.<br />

Het slingeren zet zich ook na de lunch voort. Het is een prachtig<br />

landschap, het trekt alleen zo tergend langzaam voorbij.<br />

Ik heb wel een nieuw tijdverdrijf gevonden: het speuren naar de<br />

hectometerpaaltjes. In de berm staan vaak goed verstopt witte paaltjes met<br />

een rode bovenkant en zwarte Birmese cijfers, en soms staan de cijfers ook<br />

gewoon op een rotswand gekalkt.<br />

In het begin beperk ik me tot het opsporen van de paaltjes, maar daar gaat<br />

de lol al snel van af. Dus verleg ik mijn grenzen door de cijfers te gaan<br />

lezen. Een paar van de cijfers kende ik al, en nu ik ze iedere keer op<br />

volgorde voorbij zie komen, is het simpelweg een kwestie van tellen om<br />

ook de nog onbekende te leren. Dat lezen valt trouwens geeneens mee, want<br />

het is langgeleden dat de meeste paaltjes een verfkwast gezien hebben.<br />

Aanvankelijk denk ik dat ik regelmatig paaltjes mis, want het duurt vaak<br />

dertig seconden om van het ene naar het andere paaltje te komen. Dat zou<br />

betekenen dat we maar iets van 12 km/u rijden. En Su Yee rijdt wel<br />

langzaam, maar ook weer niet zo tergend.<br />

Nauwergezette studie leert dat het inderdaad 30 seconden kost om van het<br />

paaltje met cijfer 1 naar het paaltje met cijfer 2 te komen, en ook van 2 naar<br />

3, dus ik mis geen paaltjes. Een ander vreemd verschijnsel is, dat ik nooit<br />

paaltjes met de cijfers 8 en 9 zie. We gaan iedere keer van een paaltje met<br />

een 7 naar een paaltje met een 0. En dan valt het kwartje. Het zijn natuurlijk<br />

helemaal geen hectometerpaaltjes waarnaar ik zit te kijken. Ten eerste<br />

werken ze <strong>hier</strong> met mijlen in plaats van kilometers, en ten tweede hebben<br />

die achterlijke Britten zo’n mijl niet netjes in tienen, maar in achten<br />

opgehakt, in zogenaamde furlongs. Dus de afstand tussen twee paaltjes is<br />

niet 100 meter, zoals ik steeds dacht, maar iets meer dan 200 meter. En dat<br />

geeft ons ineens een snelheid van zo’n 25 km/u, wat me dichterbij de<br />

werkelijkheid lijkt.<br />

Trots dat ik dit raadsel heb oplost, ga ik nog een tijdje door met het meten<br />

van de tijd die Su Yee nodig heeft om een mijl af te leggen, en die<br />

schommelt rond de vier en een halve minuut. Uit het blote hoofd moet dat<br />

ruim 21 km/u zijn, wat dan weer een kleine tegenvaller is.<br />

Hoewel ik enige tijd volledig ben opgegaan in het fascinerende<br />

furlongpaaltjesspel, is het me niet ontgaan dat Su Yee gaandeweg de weg<br />

een voorliefde heeft ontwikkeld voor het binnenkantje-bocht rijden. Ik zit<br />

aan de linkerkant van de bus en dus behoor ik me, in dit tegendraadse<br />

mijlenland, voornamelijk aan het hart van de weg te bevinden. Echter, ik<br />

heb heel wat paaltjes voorbij zien trekken terwijl er nauwelijks nog ruimte<br />

was tussen mij en de berm. Nou is het uitermate rustig op deze weg, dus de<br />

129


kans dat je in zo’n binnenbocht ineens een tegenligger ontmoet is klein,<br />

maar nog steeds gluiperig aanwezig.<br />

Een bijkomend eng fenomeen is, dat Su Yee bij dat binnenkantje-bocht<br />

rijden niet echt rekening lijkt te houden met de lengte van zijn bus. Iemand<br />

die wel eens heeft gekeken hoe een bus dan wel vrachtwagen een bocht<br />

omgaat, weet dat de achterwielen een stuk dichter langs de stoeprand gaan<br />

dan de voorwielen. En aangezien ik nog achter de achterwielen zit, zie ik nu<br />

met enige regelmaat de rotswanden van dichterbij dan me lief is.<br />

Het lijkt dan ook slechts een kwestie van tijd voordat we een klap horen<br />

en voelen. En die laat inderdaad niet lang op zich wachten. In de zoveelste<br />

binnenbocht steekt de rots aan de onderkant een stuk uit. Ik roep nog: “hé<br />

joh”, maar dat baat natuurlijk niet. Met een harde knal ramt het<br />

linkerachterwiel de rotspunt en wordt de achterkant van de bus een stuk<br />

richting midden van de weg gezwiept. Ik kijk naar Peter en die schudt<br />

veelbetekenend zijn hoofd.<br />

De schade lijkt mee te vallen, maar ik heb nu ook ernstige twijfels bij de<br />

stuurmanskunsten van deze chauffeur, en dat zit toch meteen een stuk<br />

minder prettig.<br />

Rond halfvier komt er eindelijk een eind aan het geslinger en krijgen we<br />

weer de bekende kaarsrechte weg voorgeschoteld. Al onderscheidt deze<br />

zich door een enorm gebrek aan kuilen en gaten en de vaart zit er dan ook<br />

goed in.<br />

Een halfuurtje later bevinden we ons weer op de Road to Mandalay, en<br />

vanaf <strong>hier</strong> is het nog maar twee uur volgens Su Yee, dus dat zal wel<br />

kloppen. De weg is naar Birmese maatstaven gigantisch breed en naarmate<br />

we dichter bij Mandalay komen, wordt het drukker en drukker.<br />

Het is zes uur en donker als we Mandalay binnenrijden.<br />

De naam Mandalay had voor mij altijd een magische klank en ik stelde<br />

me de stad voor vol schitterende gebouwen, prachtig aangelegde parken en<br />

straten. De bijna twee weken die ik nu in Myanmar ben, hadden me wel<br />

doen beseffen dat dat waarschijnlijk te hoog gegrepen zou zijn, maar ik was<br />

toch nog steeds heel benieuwd naar hoe de stad er uit zou zien.<br />

Doordat het donker is, valt er natuurlijk weinig te zien en omdat het<br />

geregend heeft, ziet alles er misschien wat troostelozer uit dan het in<br />

werkelijkheid is. Maar duidelijk wordt wel dat Mandalay met zijn brede,<br />

meest onverharde, straten en de kleurloze betonnen huizen eigenlijk elk<br />

karakter mist. En in ieder geval het karakter dat ik me ervan voorgesteld<br />

had.<br />

Het hotel ziet er goed uit en ligt in het centrum. Alleen de badkamer is<br />

wat klein en haveloos uitgevallen. Het gordijnloze badkamerraam biedt een<br />

130


mooi uitzicht op de overburen, ongeveer twee meter verderop, of de<br />

overburen op ons, het is maar hoe je het bekijkt. De airco hangt weer achter<br />

zo’n voltmeter, en slaat al vrij snel af omdat er te veel stroom wordt<br />

gebruikt in het hotel.<br />

Luc laat ons de drie restaurantjes zien die zich in de buurt van het<br />

restaurant bevinden. Het gaat om een Westerse tent, een Bamar en een<br />

Nepalees. Een paar man, waaronder de weer redelijk opgeknapte Maartje,<br />

kiezen voor het veilige Westerse restaurant. De rest wil naar de Bamar, de<br />

echte Birmese keuken. Maar als we daar om zeven uur aankomen is al het<br />

eten uitverkocht en gaat de tent sluiten.<br />

Dan maar door naar de Nepalees, hoewel ik in Nepal bepaald geen fan<br />

van de plaatselijke keuken was. Het gebrek aan variatie deed me denken aan<br />

Monty Python’s Spam sketch, waarin de serveerster opdreunt wat ze<br />

hebben: ‘Well, there's egg and bacon; egg sausage and bacon; egg and<br />

spam; egg bacon and spam; egg bacon sausage and spam; spam bacon<br />

sausage and spam; spam egg spam spam bacon and spam; spam sausage<br />

spam spam bacon spam tomato and spam; spam spam spam egg and spam;<br />

spam spam spam spam spam spam baked beans spam spam spam...’<br />

Als je ‘spam’ vervangt door linzen en alle andere woorden door rijst, dan<br />

heb je ongeveer de gemiddelde Nepalese menukaart.<br />

Gelukkig heeft deze Nepalees een wat uitgebreidere. Het is wel allemaal<br />

vegetarisch, maar dat overleven we ook wel weer. Het eten is zelfs helemaal<br />

niet slecht en ze hebben <strong>hier</strong> eindelijk ook Mandalay Beer, een van de<br />

weinige andere biermerken buiten het vertrouwde Myanmar Beer. Maar<br />

Myanmar Beer is toch lekkerder.<br />

De leiding van het tentje is in handen van een vreselijk chaotisch en<br />

drukdoend viswijf, dat aan een strategisch opgesteld tafeltje zit, zodat ze het<br />

hele restaurantje kan overzien. Alle bestellingen moeten eerst door haar<br />

gecontroleerd worden en ook voordat de borden naar de tafels worden<br />

gebracht, moet zij eerst haar fiat geven. Ondertussen scheldt ze al het<br />

personeel constant de huid vol, en dat loopt er dan ook heerlijk gemotiveerd<br />

bij. Ze zit constant alle rekeningen bij te werken en na te tellen, en als we<br />

die aan het eind krijgen, staan er nog twee gerechten te veel en twee bier te<br />

weinig op ook.<br />

Terug in het hotel drinken we nog een Myanmar bier en wissel ik 25<br />

FEC’s tegen 900 kyat per stuk. Dat is een betere koers dan in Yangon,<br />

terwijl volgens Luc je altijd in Yangon de beste wisselkoersen hebt. De kyat<br />

is dus flink gezakt ten opzichte van de dollar in amper twee weken tijd.<br />

131


dag 14<br />

Van hoofdsteden naar hoofdpijn<br />

Mandalay is in eerste instantie slechts een tussenstop voor ons. Vandaag<br />

gaan we meteen door naar Monywa, om morgenavond weer in Mandalay<br />

terug te keren voor een uitgebreider bezoek. We stappen om zeven uur in de<br />

bus, maar het is maar voor een goed halfuur. Een stukje zuidwestelijk van<br />

Mandalay ligt Inwa, en dat is de eerste stop van de dag.<br />

Inwa, tot 1989 Ava geheten, was tussen 1364 en 1841 meerdere keren en<br />

langdurig de hoofdstad van het Bamar koninkrijk, en we gaan kijken wat<br />

ervan over is.<br />

Eerst moeten we met een pontje de Myintge rivier oversteken. Aan de<br />

overkant worden we opgewacht door hordes menners en fietsers, die ons in<br />

hun paardenkarretje dan wel trishaw willen hebben. Dat is een mooi klusje<br />

voor Luc. Laat hem maar met die opdringerige baasjes onderhandelen, dan<br />

kunnen wij van een afstandje geamuseerd toekijken en rustig afwachten wat<br />

het resultaat zal zijn.<br />

Het worden vrij vlot de paardenkarretjes. Er gaan twee personen achterin<br />

het overkapte bakje van het eenassige vehikel, dat getrokken wordt door een<br />

paardje dat net zo goed voor pony door had kunnen gaan.<br />

Ik deel het karretje met Luc en moet bij de menner op de bok komen<br />

zitten, want anders gaat het karretje te veel achteroverhangen, en dan zou<br />

het paardje wel eens met de beentjes van de vloer kunnen komen.<br />

In een heuse stoet van acht paardenkarretjes sjokken we op het dooie<br />

gemak richting de overblijfselen van Ava, die aangekondigd worden door<br />

een oude poort. Of is het gewoon een gat in de muur waar nu een weggetje<br />

doorheen loopt? Achter de poort is het opvallend groen en vooral leeg voor<br />

een oude hoofdstad. Dat is allemaal te wijten aan een zware aardbeving in<br />

1838, die vrijwel de gehele stad in puin legde en ook het einde van Ava als<br />

hoofdstad inluidde. Wat er toen van de stad overbleef, is in de loop der jaren<br />

132


verder gesloopt door de plaatselijke bevolking, die de materialen goed kon<br />

gebruiken.<br />

Rechts van ons prikt de zon voorzichtig door de wolken, staat nog laag<br />

schuin achter een grote witte paya en verlicht de nevelen die van de<br />

vochtige velden opstijgen. Weer een schitterend dromerig plaatje om stil<br />

van te genieten. Die paya’s, wit of goud, groot of klein, het blijven<br />

prachtige dingen om te zien. Als ik ooit nog eens een huis met een lapje<br />

grond erbij krijg, dan laat ik er ook eentje bouwen.<br />

Aan de andere kant van het pad komen we langs een boer die in het<br />

flauwe zonlicht een onderwaterstaand rijstveldje met een ploeg, getrokken<br />

door twee statige witte ossen, aan het bewerken is tegen een groen decor<br />

van rijst, gras, links en rechts een struik en wat bomen en boven alles uit<br />

stekende ranke palmen.<br />

Welke kant mooier is, de wazige zon achter de paya, of de boer met zijn<br />

ploegende ossen, ik zou het niet kunnen zeggen. Is ook eigenlijk helemaal<br />

niet interessant, maar veel treffender dan in deze twee taferelen kun je<br />

Myanmar niet vangen in zo’n kort tijdsbestek.<br />

Niet veel verder is de eerste stop van de toer: het Bagaya Kyaung. Ook dit<br />

klooster is weer helemaal uit teakhout opgetrokken en rust op 269 dikke<br />

teakhouten palen die het zaakje in de drassige grond overeind moeten<br />

houden. En dat lukt aardig, want het klooster is van 1834 en heeft de<br />

verwoestende aardbeving dus doorstaan.<br />

Onderaan het trappetje staat een bordje dat je er op aparte wijze op wijst<br />

dat de schoenen uit moeten. De uitnodigende tekst luidt: ‘No footwear. If<br />

you are afraid of the heat on the floor, stay in your own house’. Maar het is<br />

binnen nog helemaal niet warm, eerder aan de koele kant. Een paar<br />

pantoffels zou geen overbodige luxe zijn, maar zelfs die komen er <strong>hier</strong> niet<br />

in, vrees ik.<br />

De deurposten in het klooster zijn met grote uitbundige houtsnijwerken<br />

versierd. Ook weer iets dat me nog nergens eerder is opgevallen. Ieder<br />

klooster lijkt zich op een bepaalde manier te willen onderscheiden van de<br />

andere, want dat ze van teak zijn is <strong>hier</strong> niet bijzonder genoeg.<br />

Aan de lichtste kant van het gebouw, waar gewoon een paar houten<br />

panelen zijn weggehaald om nog een beetje licht in het verder knap donkere<br />

bouwwerk te krijgen, loop je voor je het weet een schoollokaaltje binnen.<br />

Het is het eerste teken van leven dat we <strong>hier</strong> tegenkomen, het klooster leek<br />

geheel verlaten. Een ongetwijfeld wijze monnik geeft les aan een klas van<br />

zo’n twintig kinderen, die ook <strong>hier</strong> gewoon op de grond aan lage tafels<br />

hangen. De voorste rijen worden bezet door monnikjes en achterin zitten de<br />

gewone stervelingen. Zou dat toeval zijn, of is het iets in de trant van ‘eigen<br />

volk eerst’?<br />

133


Buiten komt een jong vrouwtje aarzelend op ons af, en vraagt uiterst<br />

voorzichtig en amper hoorbaar of ze onze ‘Admission Tickets’ mag zien.<br />

Niemand weet waar ze het over heeft, dus we lopen schouderophalend door.<br />

Maar ze komt ons achterna en nu al iets fermer vraagt ze nog een keer om<br />

de ‘Admission Tickets’. Dat wordt duidelijk weer een klusje voor Luc, en<br />

met een ‘he is the leader’ verwijzen we haar vriendelijk door.<br />

Om in Inwa rond te mogen kijken moeten we blijkbaar over zo’n ticket<br />

beschikken, en dat doen we dus niet. Geen nood echter, want we kunnen ze<br />

bij haar aanschaffen voor de prijs van 10 dollar. Luc zucht eens diep en zegt<br />

dat dat een half jaar geleden nog veel goedkoper was, en dat ze met deze<br />

prijzen de toeristen wegjagen. Maar dan blijkt het ticket ook geldig te zijn<br />

voor vrijwel alle bezienswaardigheden in Mandalay en omgeving en valt de<br />

prijs zelfs mee.<br />

We kunnen nu geheel legaal op naar de tweede stop: de scheve toren van<br />

Inwa. In feite is dit het enige overblijfsel van het koninklijk paleis dat <strong>hier</strong><br />

tot 1838 stond. De toren heeft de aardbeving deels overleeft en niet geheel<br />

verrassend is dat het onderste deel. Wat er nu nog staat is zo’n twintig meter<br />

hoog en staat een knap stukje uit het lood. Bovenop prijkt een veel later<br />

toegevoegd fraai dakje dat bescherming tegen zon en regen moet bieden.<br />

Dat dakje staat wel recht en daardoor heeft de top van de toren een komisch<br />

knikje gekregen.<br />

Het beklimmen van deze vierkante Pisa-variant is een aparte belevenis.<br />

De trappen die je de eerste tien meter of zo naar boven voeren, zijn glad,<br />

134


hebben geen leuning, bevinden zich aan de buitenkant en hangen door de<br />

stand van de toren achterover. Je loopt dus tegen een helling op met schuine<br />

glibberige treden, terwijl je je nergens aan vast kunt houden. En dat geeft<br />

geen behaaglijk gevoel.<br />

Als beloning kun je vervolgens een rondje om de toren maken over een<br />

houten balustrade, die dus ook schuin loopt en er bovendien angstaanjagend<br />

gammel uitziet. Het met het lopen gepaard gaande gekraak van het hout en<br />

het besef dat je toch tien meter naar beneden lazert mocht het hout je<br />

gewicht weigeren te dragen, doen mij besluiten het rondje halverwege af te<br />

breken en weer het veilige binnenste van de toren op te zoeken.<br />

Daar is nog een trap waarmee je naar de top kunt. De originele trap heeft<br />

het blijkbaar begeven, want nu doet een smalle en zeer steile ijzeren<br />

vervanger dienst als stairway to heaven. Zo’n steil trappetje op gaat vrij<br />

makkelijk. Het enige probleem is, dat de opening boven zo smal is dat mijn<br />

rugzakje blijft haken en ik me er echt doorheen moet wurmen. Maar het<br />

uitzicht vanaf deze Nanmyin, zoals de toren in de volksmond heet, is al het<br />

gedoe meer dan waard. De eerste aanblik die je gegund wordt als je boven<br />

bent, is die van de Ayeyarwady rivier, aan de overkant van de rivier<br />

Sagaing en iets naar het zuiden de Ava Bridge.<br />

De Ayeyarwady, vroeger Irrawaddy genaamd, ontspringt in het uiterste<br />

noorden van Myanmar, is bijna tweeduizend kilometer lang, de slagader van<br />

het land en ongeveer honderd kilometer ten noorden van Yangon waaiert de<br />

rivier uit in een enorme delta alvorens in zee aan zijn eind te komen.<br />

Hier bij Inwa is de rivier ruim honderd meter breed, en <strong>hier</strong> ligt ook de<br />

Ava Bridge. De brug is nog door de Britten gebouwd, stamt uit 1934 en was<br />

tot 1998 de enige brug over de Ayeyarwady in heel het land.<br />

Voordat Ava de hoofdstad werd, was Sagaing dat, en halverwege de<br />

achttiende eeuw was het dat ook nog eventjes. Vanaf de scheve toren zie je<br />

vooral Sagaing Hill, die bezaaid is met stoepa’s, paya’s en meer van dat<br />

soort heerlijk heilig bouwsel. Jammer genoeg wordt de top van de heuvel<br />

ontsierd door een paar zendmasten, maar het blijft een betoverend gezicht.<br />

Aan de oostkant van de toren kijk je uit over wat ooit Ava was. Nu rest er<br />

een overweldigend groen stuk land, dat opgesierd wordt door de toch nog<br />

rijkelijk aanwezige paya’s die fier boven de begroeiing uit steken.<br />

Ons bezoek aan de toren is de plaatselijke jeugd niet ontgaan, en al bij het<br />

beklimmen werden we begeleid door een paar joelende kinderen. Bovenop<br />

staan er zeker een stuk of tien, die eerst om ‘money money’ vragen en als<br />

dat geen succes heeft om ‘sweet sweet’, maar die heb ik ook niet bij me en<br />

daarna om ‘pen pen’. Die heb ik wel, maar natuurlijk niet voor de hele<br />

meute.<br />

135


Van degenen uit onze groep die zich helemaal naar boven gewaagd<br />

hadden, zijn de meesten weer aan de terugweg begonnen en veel van de<br />

kinderen gaan met ze mee. Alleen Carla en ik blijven nog boven, quasi<br />

onder het mom van het mooie uitzicht, maar toch ook voor een deel om zo<br />

ongehinderd aan de precaire afdaling te kunnen beginnen.<br />

Een meisje dat bij het ‘money money, sweet sweet, pen pen’ gedoe van<br />

een afstandje had staan toekijken, blijft ons als enige gezelschap houden.<br />

Als ook Carla het ijzeren trappetje af is, geef ik het meisje een pen. Dat was<br />

niet bijster bijdehand, want ze stormt meteen naar beneden, op zoek naar<br />

haar vriendjes. Als ik heelhuids onderaan de steile trap sta, staat daar ook de<br />

hele meute weer die allemaal met uitgestoken handjes ‘pen pen’ beginnen te<br />

roepen. Het lege-handengebaar heeft ineens veel minder effect dan het<br />

daarnet bovenop de toren nog had, en ze blijven maar om me heen draaien.<br />

Maar ik heb echt geen pennen meer, dus kan ik ze met een gerust hart<br />

teleurgesteld achterlaten.<br />

De paardenkarretjes staan alweer startklaar voor ons volgende ritje naar<br />

het Ok Kyaung. Inderdaad, alweer een klooster. Maar dit is toch even wat<br />

anders. Het is voor de verandering eens uit steen opgetrokken, en wel<br />

helemaal uit lichtoker steen. Het werd begin negentiende eeuw gebouwd in<br />

opdracht van de koningin voor haar favoriete monnik.<br />

De regen heeft in die bijna 200 jaar wel zijn donkere sporen nagelaten,<br />

maar dat geeft misschien ook wel net dat contrast aan het bouwwerk<br />

waardoor de uitbundige decoraties beter uitkomen. Als het een vlekkeloos<br />

lichtgeel geheel was geweest, dan zouden waarschijnlijk alleen de<br />

contouren van het klooster afsteken tegen de sporadisch met wolken<br />

gevulde lichtblauwe lucht.<br />

Overigens is het allemaal uiterlijk vertoon van schoonheid, want van<br />

binnen stelt het helemaal niks voor. Een paar smalle gangetjes, drie volledig<br />

lege kamers en een simpel klein boeddhabeeldje op een kale sokkel<br />

helemaal achterin het klooster.<br />

We stappen weer in onze vehikels en gaan terug naar het pontje. Bob en<br />

Lucy zitten in het karretje voor ons, en stappen in een bocht aan het water<br />

uit. We denken dat ze een fotostop inlassen, maar hun paardje met wagen<br />

rijdt door. Luc vraagt wat ze gaan doen en Bob antwoordt dat ze volgens<br />

hun mannetje er daar uit moesten. Maar het eindpunt is nog een heel stuk<br />

verderop, dus dat wordt nog een flinke wandeling. Ze hebben echter geluk,<br />

want over het smalle paadje komen ons nog een paar paardenkarretjes<br />

tegemoet waarop wij moeten wachten. En dat geeft ze net genoeg tijd om<br />

weer bij hun afzetter in het bakje te klimmen.<br />

We zijn net op tijd om nog aan boord van het al bijna vertrekkende pontje<br />

te stappen, dat ons weer naar de andere kant van de Myintge rivier zal<br />

136


engen. Alle andere passagiers zijn monniken die met hun etensnap onder<br />

de arm en hun donkerrode gewaad tot vlak onder de kin gewikkeld, want<br />

het is een tikkeltje aan de frisse kant op het water, zich beperken tot wat<br />

verveeld voor zich uit staren. Of ze nu aan hun bedelronde gaan beginnen,<br />

of net terugkomen van de jacht, kan ik niet zeggen. Ik neem aan het laatste,<br />

want het loopt al tegen de middag en als ze hun maal nu nog bij elkaar<br />

moeten gaan sprokkelen, dan zijn ze aan de late kant.<br />

Su Yee en de altijd breeduit lachende San Yee staan al op ons te wachten<br />

als we van het pontje af komen. We gaan naar de lunch in Sagaing.<br />

Daarvoor moeten we dus de Ayeyarwady over en dat doen we via de Ava<br />

Bridge. De brug bestaat uit twee smalle rijstroken en een spoorlijn in het<br />

midden. Bij het oprijden van de brug staat een groot bord dat waarschuwt<br />

dat het maken van foto’s van en vanaf de brug strikt verboden is. Met<br />

hooguit 20 km/u kruipen we over de brug, die zo toch nog heel lang wordt.<br />

Aan de overkant moet voor het eerst sinds lange tijd weer eens tol worden<br />

betaald. Ik was al die groene mannetjes met hun bamboe slagboompjes al<br />

bijna vergeten. Als we de brug amper honderd meter achter ons hebben<br />

gelaten, komen we bij het volgende tolhuisje. Een zeer aantrekkelijke<br />

Birmese in een smetteloos wit bloesje en een kort strak, maar gelukkig wel<br />

groen, rokje komt vragen wat we in Sagaing gaan doen. Als Luc zegt dat we<br />

alleen maar gaan lunchen en daarna meteen doorgaan naar Monywa, mogen<br />

we zomaar doorrijden zonder te betalen.<br />

Het overdekte terras van het restaurant kan niet verhinderen dat we nog<br />

net stukjes van twee paya’s kunnen zien. Het wemelt <strong>hier</strong> echt van die<br />

dingen.<br />

We hebben net besteld als er een groep Duitsers van zeker veertig man<br />

neerstrijkt, en dat geeft te denken. Het gaat er niet zozeer om dat het<br />

Duitsers zijn, maar meer nog dat het er zo veel zijn. Meestal geven dat soort<br />

grote groepen al van te voren door hoe laat en wat ze willen eten en als ze in<br />

de kleine keuken nu met die maaltijden bezig zijn, dan kan onze lunch nog<br />

wel even op zich laten wachten. Er gaat ook inderdaad bijna drie kwartier<br />

voorbij voordat we ons eten voorgeschoteld krijgen. Maar, schrale troost,<br />

die Duitsers hebben ook nog niks. Het eten is echt voortreffelijk, het beste<br />

wat we tot nu toe gehad hebben.<br />

Als we aangeven dat we willen afrekenen, komt een zestal obers, allemaal<br />

met pen en notitieblokje in de aanslag, naar buiten. Dat moet dus snel achter<br />

de rug zijn zou je denken, maar dat blijkt iets te optimistisch. De zes gaan<br />

niet elk naar een ander om af te rekenen, nee, ze gaan met zijn zessen<br />

afrekenen bij één persoon. De leider van het stel neemt druk drukkend op<br />

een rekenmachine de verantwoordelijkheid op zich. Twee anderen<br />

137


controleren hem en aarzelen niet om in te grijpen als ze denken dat hij het<br />

niet helemaal goed doet. De andere drie dienen slechts als decorvulling en<br />

staan een beetje om zich heen te kijken. Normaal kan ik dit soort overijverig<br />

gestuntel wel waarderen, het heeft altijd wel iets charmants en amusants.<br />

Maar dit is werkelijk tenenkrommend om aan te zien.<br />

Al met al duurt het meer dan een kwartier voordat we klaar zijn met<br />

afrekenen en eindelijk verder kunnen. De hele lunch heeft bijna twee uur<br />

gekost en daardoor houden we niet al te veel tijd meer over voor wat er<br />

verder nog op het programma staat vanmiddag. De rit naar Monywa schat<br />

Su Yee op drie uur, en vlak voor Monywa willen we nog een pagode en een<br />

liggende boeddha gaan bekijken.<br />

Het gaat al richting de klok van vijven als we in de buurt van Monywa<br />

komen. Rechts van ons zien we al een tijdje op een paar kilometer afstand<br />

tegen de heuvels een enorme boeddha liggen, dus dat zal de Reclining<br />

Buddha wel zijn die nog op ons menu staat.<br />

Maar Su Yee maakt geen aanstalten om ergens rechtsaf te slaan, ook niet<br />

als de boeddha al uit beeld is verdwenen. Luc informeert eens voorzichtig<br />

waar de afslag richting de boeddha is. Die blijken we dus al een tijdje<br />

voorbij te zijn, en Su Yee had niet begrepen dat we daarnaartoe wilden. De<br />

bus wordt gekeerd en Luc is weer eens des duivels. Maar zo langzamerhand<br />

mag hij ook wel eens de hand in eigen boezem gaan steken. De<br />

communicatie tussen chauffeur en reisbegeleider is verre van optimaal en<br />

dat kan nooit alleen aan de chauffeur liggen.<br />

Een kleine tien minuten later slaan we alsnog het weggetje richting de<br />

boeddha in. Na een paar kilometer komen we langs een grote vergulde paya<br />

waar honderden kleine oranje stoepaatjes op en omheen staan, en die wordt<br />

geflankeerd door een uitkijktoren die in de Efteling niet zou misstaan. Su<br />

Yee rijdt er stapvoets voorbij, alsof hij wacht op een commando van Luc<br />

om te stoppen, maar die zegt niks, dus we rijden verder.<br />

Ondertussen begint het al aardig te schemeren en het is nog een flink stuk<br />

naar de boeddha over het smalle kronkelige zandpaadje. Luc vraagt Su Yee<br />

of hij alsjeblieft iets harder wil rijden, wat verder zonder effect blijft. Als<br />

we eindelijk onderaan de trappengalerij staan die naar de boeddha leidt,<br />

staat de zon al vlak boven de horizon. We snellen de trappen op en nemen<br />

licht buiten adem vlug wat foto’s nu we nog daglicht hebben.<br />

Door de laagstaande zon, die achter ons staat, blinkt het witte lijf en het<br />

gouden gewaad van Boeddha dramatisch tegen de donkerblauwe lucht met<br />

grijswitte wolken. Hij ligt er zo zeer fotogeniek bij, dat moet gezegd<br />

worden.<br />

138


Het is trouwens niet zomaar een beeldje, het gevaarte is negentig meter<br />

lang en bijna twintig meter hoog. In ieder geval de grootste die ik ooit heb<br />

gezien.<br />

Volgens de Lonely Planet moet er binnenin het beeld ook nog het een en<br />

ander te zien zijn, dus ik ga op zoek naar de ingang. Het hoofd van het beeld<br />

rust op een gebouw van vier verdiepingen hoog, maar de enige deur daar is<br />

dicht. Ik loop naar de achterkant van het beeld en kom daar Carla tegen die<br />

ook zoekende is naar de ingang. We vinden wel een lage, smalle opening,<br />

maar die ligt vol gruis en een plas water en ziet er dus niet echt uitnodigend<br />

uit. Maar omdat we verder niks vinden dat toegang tot het inwendige van<br />

het beeld kan geven, gaan we toch schoorvoetend blootsvoets het smalle<br />

gangetje in.<br />

En inderdaad staan we een paar meter verder in een lange smalle hoge<br />

ruimte, die nog het meest weg heeft van een katholieke kerk. Alleen de<br />

ramen ontbreken. Op de muren van de smalle gang waarin we staan, is het<br />

levensverhaal van Boeddha afgebeeld. Achterin, dus bij het hoofd, waar de<br />

gang breder wordt staat nog een boeddhabeeld, maar dat wordt deels aan het<br />

zicht onttrokken door steigers van werklui die de boel aan het opkalefateren<br />

zijn en door het stof dat daarbij in niet geringe mate vrijkomt. Het plafond is<br />

helemaal vol geschilderd met duizenden zittende boeddha’s en boven het<br />

boeddhabeeld prijkt de dierenriem.<br />

139


Omdat het door het werk op de vloer nogal een puinhoop en modderboel<br />

is en al het stof ook niet uitnodigt tot een uitgebreid rondkijken, gaan we rap<br />

weer naar buiten.<br />

Samen lopen we verder de heuvel op, waar een enorm groot grijs blok<br />

beton staat dat de aanblik op afstand van de liggende boeddha compleet<br />

ontsierde. Nu we ernaast staan, zien we dat het het skelet is van de sokkel<br />

waarop een zittende boeddha moet verrijzen. De blaadjes van de lotusbloem<br />

zijn er al op aangebracht, maar verder is het nog een groot grauw<br />

rechthoekig gedrocht dat inclusief de lotusbladen zeker 15 meter hoog is.<br />

Dus als <strong>hier</strong> ooit nog een boeddha op komt te zitten, dan zal dat ook zeker<br />

geen kleintje worden.<br />

Vanaf de heuveltop hebben we een schitterend zicht over de omliggende<br />

nevelige vlakte en op de ondergaande zon. Helaas is de vlakte zo nevelig<br />

dat de zon als een nachtkaars uitgaat en ons een fleurig kleurenpallet<br />

onthouden wordt.<br />

We dalen de heuvel weer af, want er moet <strong>hier</strong> nog meer te bewonderen<br />

zijn en als we niet snel zijn, dan is het te donker om er iets van te kunnen<br />

zien. We lopen op goed geluk een kronkelend pad op dat breed genoeg lijkt<br />

om belangrijk te zijn en we stuiten al na een paar bochtjes op een van de<br />

drie boeddhabeeldentuinen die <strong>hier</strong> moeten liggen.<br />

Als we de tuin in lopen, duikt er als uit het niets een lange magere oude<br />

monnik voor ons op. Hij begint een heel verhaal af te steken in het Birmees,<br />

dus we begrijpen er geen hout van. Uit zijn intonatie en mimiek valt ook<br />

niet op te maken of hij ons nou vriendelijk toespreekt, of juist niet. We<br />

blijven voor de zekerheid maar even bij hem staan, proberen nog wat in het<br />

Engels, maar daar komt geen reactie op en lopen dan toch maar voorzichtig<br />

verder.<br />

De natuur heeft in deze tuinen niet echt de vrije loop gekregen. Ze<br />

bestaan uit netjes in kaarsrechte rijen opgestelde stenen boeddhabeeldjes<br />

van een kleine meter hoog, die in een goud geschilderd gewaad onder een<br />

stenen parasol en naast een bodhi-boompje op een ooit witte sokkel zitten.<br />

Het valt wel op dat de beelden in de voorste rijen er het best onderhouden<br />

bijzitten.<br />

Volgens Luc moeten er 8000 beeldjes in de tuinen staan, de Lonely Planet<br />

houdt het op 1000. Ik heb ze niet geteld, maar 8000 lijkt me wat veel.<br />

Een stukje verderop komen we Peter, Bob en Lucy tegen die ons nog<br />

doorverwijzen naar een paar grotere beelden, maar echt de moeite waard<br />

zijn die niet en het is nu al bijna donker, dus gaan we de rest van de groep<br />

maar eens opzoeken.<br />

We lopen het pad verder af en komen uit bij een kloostercomplex en op<br />

een pleintje tussen de gebouwen vinden we ze. En daar hebben we eindelijk<br />

140


heibel in de tent. Er is een enigszins verhitte discussie gaande over het<br />

programma van morgen. Want dat is zeker zo vol als dat van vandaag, en<br />

vandaag is op een klein drama uitgelopen en dat moet morgen anders. Ten<br />

eerste staat er nog de paya die we eigenlijk vandaag al zouden doen, maar<br />

waarvoor geen tijd meer was. Als tweede een grottencomplex met<br />

duizenden boeddhabeelden een flink stuk buiten Monywa. En we moeten<br />

morgenavond weer op tijd terug zijn in de buurt van Mandalay om de zon<br />

bij de U Bein-brug onder te zien gaan.<br />

Dat lijkt allemaal wat veel van het goede, mede gezien de snelheid<br />

waarmee we van de ene attractie naar de andere zullen worden vervoerd.<br />

Maarten komt met het voorstel om morgenochtend een uur eerder te<br />

vertrekken, maar het vertrek staat al om halfzeven gepland, dus dat stuit op<br />

weerstand van Peter, Bob en mij. Het tegenvoorstel van Bob is om iets van<br />

het programma te schrappen, zodat we de dingen die we gaan doen op het<br />

gemak kunnen doen en niet als een stel Japanners al fotoschietend langs wat<br />

bezienswaardigheden snellen.<br />

Daar is de meerderheid het wel mee eens, terwijl Luc zich vakkundig op<br />

de vlakte houdt. Dan moet er beslist worden wat we zullen laten vallen. De<br />

U Bein-brug, door Maarten steevast de O’Brien Bridge genoemd, is<br />

onomstreden want daarvan staan in elke reisgids mooie plaatjes bij de<br />

ondergaande zon, dus dat willen we allemaal zien. Het gaat dus tussen de<br />

paya en de grotten. Luc wordt om advies gevraagd en die zegt dat de paya<br />

veel weg heeft van een pretpark en dat hij de grotten mooier vindt. Toos<br />

voegt daaraan toe dat we toch speciaal voor die grotten helemaal naar<br />

Monywa zijn gekomen, want deze liggende boeddha was natuurlijk<br />

helemaal niks en voor Disney World zijn we <strong>hier</strong> ook niet gekomen. Wat zij<br />

in die grotten te zoeken heeft vraag ik me af, want de Pindaya Caves vond<br />

ze al niks omdat er zo veel beelden stonden, en de beeldentuinen van net,<br />

dat waren er ook al zo belachelijk veel (het waren er respectievelijk 8000 en<br />

waarschijnlijk 1000). In de grotten van morgen staan volgens de boeken<br />

meer dan 400.000 beelden. Maar goed, niemand zit echt te wachten op een<br />

Disney-achtige paya, en de Thanboddhay Paya, zoals het ding heet, wordt<br />

definitief van het programma afgevoerd.<br />

Dan komt Linde vragen wat er aan de hand is, want ze had het allemaal<br />

niet kunnen volgen. Daar heeft niemand bij stil gestaan, dat unsere<br />

Deutsche Freunden helemaal niets hebben meegekregen van de debatten en<br />

dus ook niet naar hun mening zijn gevraagd. Maartje doet haar het hele<br />

verhaal uit de doeken en ze reageert met een instemmend lachje en ‘Ah OK,<br />

ist gut’.<br />

Achterin de bus wordt er nog wat nagepraat over de discussie van daarnet<br />

en met name over de rol die Maarten en Toos daarin speelden. Ze waren al<br />

141


de buitenbeentjes van de groep, maar ze lijken het ook steeds minder naar<br />

hun zin te hebben en we zijn pas op de helft van de vakantie. Als er in een<br />

groep van vijftien man een paar zijn die twee weken lang met de pest in<br />

rondlopen, dan kan dat doorwerken op het moreel van de hele groep en dat<br />

kunnen we natuurlijk niet hebben. Dus moeten we ze een beetje ontzien,<br />

dan wel ontlopen.<br />

Het avondmaal is op het dakterras van de Chinees om de hoek, met<br />

uitzicht op de grote verlichte Shwezigon Paya, die prachtig afsteekt tegen de<br />

verder vrijwel donkere stad. Het eten is belachelijk goedkoop, veel en heel<br />

erg goed. Ook het feit dat het dienblad meteen als bord dient, doet daar niks<br />

aan af.<br />

Het is een heerlijk zwoele avond en na het eten blijf ik nog even natafelen<br />

met Peter, Ria en Carla onder het genot van nog een koude fles bier.<br />

We beschouwen de eerste twee weken van de vakantie even na. En dan<br />

kom je al snel op vragen als: is het wat je verwacht had? Wat was het<br />

hoogtepunt tot nu toe? Peter en Ria zijn nog niet heel enthousiast over het<br />

land. Vooral al die lange reisdagen over de bar slechte wegen in weinig<br />

comfortabele bussen valt ze tegen. Alle drie vinden ze de trekking bij<br />

Kalaw tot nu toe het hoogtepunt vanwege de natuur en het eenvoudige leven<br />

in de dorpjes en het slapen bij de mensen thuis. ‘Zelfs met dat gesnurk van<br />

Lei’ opper ik nog tegen Carla. Met een vast vriendelijk bedoelde stomp<br />

tegen mijn arm laat ze me spottend weten dat ik ook flink heb liggen ronken<br />

die nacht. Ik ga haar steeds leuker vinden, geloof ik, en neem de blauwe<br />

plek voor lief.<br />

Als ik op de kamer kom, zit Dick te schrijven in zijn dagboek, en ik<br />

schrijf een tijdje met hem mee. Ik lees ook nog even in de Lonely Planet na<br />

wat we allemaal gaan missen nu we de Thanboddhay Paya opgeofferd<br />

hebben. Volgens het boek is ‘this magnificent structure the big attraction in<br />

Monywa’, en dat laten wij zomaar links liggen. Uit de verdere beschrijving<br />

wordt me al snel duidelijk dat de gouden zedi met de honderden oranje<br />

zedi’s er omheen, waar Su Yee op weg naar de liggende boeddha zo traag<br />

voorbij reed, de Thanboddhay was. Ik kan er goed mee leven dat we die<br />

overslaan. Alhoewel, er schijnen 582.357 boeddhabeeldjes in te staan, en<br />

wie wil dat nou missen? Zou Toos dat ook gelezen hebben, en daarom voor<br />

de slechts 400.000 beeldjes in de grotten hebben gekozen?<br />

142


dag 15<br />

Return to Mandalay<br />

We laten Monywa, het noordelijkste punt van deze rondreis door<br />

Myanmar, al weer achter ons en we gaan vanaf nu alleen nog maar<br />

zuidwaarts. Eigenlijk had dit werkje dus ‘Keerpunt Monywa’ moeten heten,<br />

maar Mandalay spreekt voor mij veel meer tot de verbeelding en het ligt<br />

bijna net zo noordelijk, dus met een beetje dichterlijke vrijheid moet<br />

‘Keerpunt Mandalay’ kunnen, vind ik. En bovendien, wie koopt er nou een<br />

iets met als titel ‘Keerpunt Monywa’?<br />

Het vertrek is op het oorspronkelijk geplande tijdstip, namelijk halfzeven.<br />

We nemen de bus voor een minuut of vijf en daarna weer een pontje. Nu<br />

over de Chindwin rivier. We krijgen nog zeebenen in dit land.<br />

Vanaf de overkant van de rivier gaat het met een pick-up truck verder<br />

richting de Phowin Daung grotten. Het is zo’n 25 kilometer over een<br />

hobbelig zandpad en de chauffeur zet er goed de sokken in. Gelukkig is zijn<br />

pick-up een stukje comfortabeler, dan die we op de terugweg van het<br />

ballonfestival hadden. Deze heeft zelfs zachte kussens in de rug en plastic<br />

raampjes aan de zijkanten, zodat je nog een beetje kunt zien waar je naartoe<br />

gaat. We hobbelen en stuiteren in een goed halfuur naar de grotten.<br />

Het is amper kwart over zeven, maar er zijn al heel wat mensen op de<br />

been. Langs het pad naar de ingang staat aan beide kanten een paar honderd<br />

meter aan marktkraampjes opgesteld. De toerist met geld te veel lijkt niet de<br />

veroorzaker van al deze bedrijvigheid. Dan hadden ze aan twee kraampjes<br />

wel genoeg gehad, want Phowin Daung komt in bijna geen enkel<br />

reisschema voor. Bovendien is het spul dat ze verkopen eerder voor de<br />

gewone Birmees bedoeld, en ze doen ook geen enkele poging om iets aan<br />

ons te slijten als we langslopen. Het heeft iets van een braderie, maar<br />

waarom ze die in the middle of nowhere hebben neergezet?<br />

Aan het eind van de kramenrij ligt de ingang van de grotten. Er is alleen<br />

nog niemand om ons kaartjes te verkopen en toegang te verlenen. Een van<br />

de marktlui, die ons wat vertwijfeld rond ziet kijken, komt informeren wat<br />

143


er aan de hand is. Als we de situatie uitleggen, haalt hij het grote hangslot,<br />

dat er wel hing maar niet dicht was, van het hek en zegt dat we rustig naar<br />

binnen kunnen gaan. De toezichthouder komt pas tegen achten en die gaat<br />

dan wel naar ons op zoek, om ons alsnog van een kaartje te kunnen<br />

voorzien.<br />

Toch wat aarzelend gaan we de in de rotsen uitgehouwen trappen op en<br />

we staan al in het zweet voor we boven op de helemaal niet zo hoge kale<br />

rots zijn. Het is knap warm en dat om halfacht ’s ochtends.<br />

We zien <strong>hier</strong>boven ook meteen de eerste grotten, wat eigenlijk helemaal<br />

geen grotten zijn, maar eerder nissen die zijn uitgehouwen in de zandstenen<br />

rotsen. En het is ook meteen gedaan met de rust. Een groepje kinderen van<br />

een jaar of tien, twaalf staat al klaar om ons rond te leiden. Gelukkig zijn<br />

wij met net iets meer dan zij, en lukt het me om geen persoonlijke<br />

begeleider mee te krijgen.<br />

Vanaf waarschijnlijk de veertiende eeuw is dit grottencomplex gestaag<br />

uitgebouwd tot zijn hedendaagse proporties. De meeste beelden en<br />

schilderingen die je er nu vindt, dateren uit de zeventiende eeuw.<br />

Ik kan niet zeggen dat ik onder de indruk ben van het geheel. Er zijn heel<br />

veel nisjes in de rotsen uitgehakt, vaak niet veel groter dan twintig bij dertig<br />

centimeter. En daar staat dan een boeddhabeeldje in, de meesten sterk<br />

verweerd of beschadigd en een heleboel nissen zijn gewoon leeg. Er zijn<br />

een paar grotere hallen die wel de moeite waard zijn. Daarvan zijn de muren<br />

en plafonds helemaal beschilderd met boeddhistische afbeeldingen, en de<br />

kleuren zijn na zoveel eeuwen nog redelijk helder. In die hallen staan ook<br />

de grotere en mooiere boeddhabeelden.<br />

Nadeel van die hallen is dat je daar alleen op blote voeten naar binnen kan<br />

en ik heb vandaag met mijn suffe kop wandelschoenen met moeilijke veters<br />

aan gedaan en ook nog eens sokken. En dat terwijl ik een dag voor vertrek<br />

uit Nederland speciaal voor dit soort gelegenheden sandalen had gekocht<br />

die met een enkel klittenbandje dichtgaan. Ik ben toch wel blij dat ik die<br />

dingen meegenomen heb, want in dit land moet het schoeisel met grote<br />

regelmaat uit en even later weer aan. En dan bespaart het een hoop tijd,<br />

zweet en ergernis als dat snel en makkelijk kan. En het is ook wel zo luchtig<br />

om bij temperaturen van rond de dertig geen dichte schoenen te hoeven<br />

dragen. Maar goed, al die gemakken heb ik me vandaag dus onthouden. Met<br />

het gevolg dat ik bij de grotere grotten eerst van buiten taxeer of het wel de<br />

moeite is om naar binnen te gaan.<br />

Ik vind er toch nog drie waarvoor ik mijn schoenen wel uit wil doen. In<br />

de eerste staat een groot gouden beeld geflankeerd door twee kleintjes. Je<br />

kunt er ook velletjes bladgoud kopen voor 200 Ks om op het beeld te<br />

144


plakken. Carla doet het. Ik laat me ook bijna verleiden, maar doe het toch<br />

niet.<br />

Als ik mijn veters zit te strikken, komt daar zowaar de kaartjesverkoper<br />

aan, die snel zaken doet met Luc en dan weer terug naar zijn post gaat.<br />

De laatste grot waar ik naar binnen ga, is drie meter breed en iets van acht<br />

lang. Rondom tegen de wand zitten zwarte boeddha’s en in het midden met<br />

zijn rug tegen een pilaar, die misschien moet voorkomen dat het zaakje<br />

instort, een spierwitte.<br />

We lopen met een klein groepje, met onder anderen Toos, Maarten en<br />

Peter in hoog tempo door het grottenparkje. Toos, die gisteren hartstochtelijk<br />

pleitte om <strong>hier</strong>naartoe te gaan, vindt ze zo mooi dat ze geen<br />

enkele keer haar schoenen uitdoet. Maar ik kan haar ook niet echt ongelijk<br />

geven. Het lijkt allemaal nog al veel op elkaar en het is meer een kwestie<br />

van obligaat het rondje lopen en uitkijken voor de brutale apen.<br />

De kinderen die <strong>hier</strong> als amateur-gidsen de toeristen begeleiden, verkopen<br />

ook zakjes met nootjes, die je dan aan de apen kunt voeren. En ze doen<br />

goede zaken, want het ligt er bezaaid met van die lege plastic zakjes. De<br />

apen, die zich gelukkig maar op een paar plaatsen rond de grotten<br />

ophouden, worden wild als ze een zakje pinda’s zien. Ik geloof niet dat<br />

iemand van ons ze heeft gevoerd, maar onze gidsjes strooien lustig met de<br />

noten, of ze ze nou verkopen of niet. Voor je het weet krioelt het van die<br />

krengen, die als gekken en agressief om je heen vliegen en ook niet<br />

schromen om tegen je op te springen en aan je broek te gaan hangen.<br />

Gelukkig begrijpen ze het lege handen gebaar heel goed, en gaan ze dan<br />

snel door naar het volgende slachtoffer. Maar dat komt natuurlijk nooit<br />

meer goed. Het is wachten totdat er ongelukken gebeuren en dan zullen die<br />

arme beesten wel afgemaakt gaan worden.<br />

Na een goed uur zit het rondje langs de grotten erop en zijn we weer terug<br />

bij het marktje, waar het nu redelijk druk is geworden met Birmezen. Luc<br />

vinden we in een koek-en-zopie-tentje aan de koffie, echte koffie wel te<br />

verstaan.<br />

Ik vraag hem of die markt <strong>hier</strong> altijd is, maar hij heeft hem <strong>hier</strong> nog nooit<br />

meegemaakt. Waarom de markt er is, weet hij ook niet. Ik vraag het aan de<br />

eigenaar van het tentje en die antwoordt: full moon. Later lees ik in de<br />

Lonely Planet dat <strong>hier</strong> in de week voorafgaande aan de volle maan in<br />

november het grote jaarlijkse festival plaatsvindt. Ik hoop dat dat festival<br />

meer voorstelt dan alleen dit marktje, want anders is het triest gesteld met<br />

het vertier voor de mensen <strong>hier</strong>.<br />

Het duurt niet lang voordat iedereen weer terug is van de grotten en<br />

omdat er verder niet bijster veel te zien valt, gaan we weer een pick-up<br />

charteren die ons terug zal brengen naar het pontje over de Chindwin.<br />

145


Luc heeft in de tussentijd gebeld met de reisagent in Yangon en vertrouwt<br />

ons toe dat de rit straks naar Mandalay zeer waarschijnlijk de laatste is met<br />

Su Yee. Want hij heeft een betere chauffeur geëist. Hij weet nu ook waarom<br />

we niet de hele reis met onze eerste chauffeur en bus hebben gedaan: die<br />

had geen vergunning om in de Shan provincie te mogen rijden, en moest<br />

daarom bij Taungoo omdraaien.<br />

We gaan weer lunchen bij hetzelfde restaurant in Sagaing. Het eten was<br />

er uitstekend, we moeten alleen het afrekenen wat handiger zien aan te<br />

pakken. Op weg naar Sagaing lijkt het wel of Su Yee de bui voelt hangen,<br />

want hij rijdt echt harder en ook minder voorzichtig dan hij tot nu toe<br />

gedaan heeft.<br />

Vlak voor Sagaing komen we bij een spoorwegovergang en een trein ook.<br />

Gevolg is dat er een mannetje met een vlag de weg op loopt en ons tot<br />

stoppen maant. Daarna loopt hij naar de kant van de weg, om de slagboom,<br />

een heuse ijzeren, neer te laten. Su Yee grijpt die paar tellen aan om nog een<br />

stuk naar voren te rijden, zodat we nu, tot ontsteltenis van de vlaggenist,<br />

tussen spoorboom en spoorlijn staan. Het past allemaal wel, maar het zijn<br />

toch weer van die fratsen die alom tot meewarig hoofdschudden leiden.<br />

We zijn weer mooi op tijd bij het restaurant. De bestellingen zijn net<br />

opgenomen als er dit keer een grote groep jonge, vrolijke autochtonen<br />

binnen komt lopen. Die zullen ook het vollemaansfeest wel aan het vieren<br />

zijn. Het eten laat dit keer nog wat langer op zich wachten, maar we hebben<br />

alle tijd en het is lekker weer, dus niemand die erom maalt. En als het dan<br />

komt, is het wederom buitengewoon goed binnen te houden.<br />

We hebben de rekenmachinist van gisteren al laten weten dat hij alles<br />

gewoon op een rekening kan zetten. Dan zoeken we het verder zelf wel uit,<br />

en dat blijkt vele malen sneller te werken dan het gegoochel van gisteren.<br />

Daarna is het nog een halfuur naar Amarapura, waar de U Bein-brug ligt.<br />

Net als Ava, Sagaing en Mandalay heeft Amarapura ook meegedaan aan de<br />

stoelendans om het hoofdstadschap. Het had de eer van 1783 tot 1823 en na<br />

de aardbeving in Ava van 1841 tot 1860, toen Mandalay het stokje<br />

overnam.<br />

Rond halfvier zijn we bij de brug en de zon gaat pas om halfzes onder,<br />

dus nog alle tijd om <strong>hier</strong> rustig rond te kijken. De U Bein-brug ligt over een<br />

meertje dat volloopt als de Ayeyarwady, die er nog geen kilometer vandaan<br />

stroomt, buiten zijn oevers treedt.<br />

Wat deze loopbrug zo bijzonder maakt, is dat hij met zijn 1,2 kilometer<br />

de langste houten brug ter wereld schijnt te zijn. Hij rust op 984 teakhouten<br />

palen die afkomstig zijn van het ingestorte koninklijk paleis in Ava. Het<br />

146


hout waarover je loopt zijn ordinaire planken en daarvan worden er<br />

regelmatig een paar vervangen, hoewel ze daar zo te zien niet al te vlot toe<br />

overgaan.<br />

Met een man of zes lopen we naar de andere kant van de brug, en dan<br />

merk je pas hoelang een oude 1,2 kilometerlange houten brug eigenlijk is.<br />

De brug is goed twee meter breed, heeft geen reling van betekenis; slechts<br />

de palen die hem dragen en nog een meter boven de planken uitsteken<br />

kunnen in geval van nood tot enig houvast dienen. Er liggen geen twee<br />

planken gelijk, af en toe ontbreekt er eens een, of ziet hij er zo<br />

onbetrouwbaar uit dat je er maar overheen stapt en de hele brug kraakt,<br />

piept en beweegt continu. Halverwege is er een soort huisje waar iemand<br />

kleine houtskooltekeningen van de brug zit te maken, meisjes bloemen<br />

verkopen en waar we even in de heerlijke schaduw bijkomen en moed<br />

verzamelen voor het tweede deel van de brug.<br />

Uiteindelijk bereiken we veilig en voltallig de overkant, waar we al snel<br />

worden aangesproken door een monnik, die ons graag zijn klooster met<br />

aanpalende paya wil laten zien. En aangezien dat toch al tot de plannen<br />

behoorde, volgen we hem gedwee. Heel bijzonder is het allemaal niet, en<br />

nog geen kwartier later beginnen we weer aan de retourovertocht. De zon is<br />

al aan het zakken, maar laat nog wel tijd voor een verkoelend biertje.<br />

Aan de overkant vlak naast de brug is een terrasje waar we Luc ook<br />

aantreffen met een grote fles bier en een meisje bij zich. Op een van zijn<br />

147


vorige trips door Myanmar had hij <strong>hier</strong> een van de bloemenmeisjes, met<br />

thanakha in de vorm van bloemblaadjes op haar wangen, op de foto gezet.<br />

Die foto is gebruikt in de brochure van onze reisorganisatie en Luc had voor<br />

haar zo’n brochure meegenomen. Ze staat nu vol trots naar haar foto te<br />

kijken.<br />

Thanakha wordt ook wel Birmese make-up genoemd. Het is een<br />

lichtbruin smeerseltje, gemaakt van de fijngemalen bast van de thanakhaboom,<br />

aangelengd met water. Het wordt op gezicht en armen gesmeerd en<br />

dient als een zonnecrème, conditioner en make-up tegelijk. De belangrijkste<br />

functie is die van zonnecrème, want <strong>hier</strong> geldt hoe lichter je huid, hoe<br />

mooier. Zo goed als alle vrouwen en meisjes hebben een laagje thanakha op<br />

hun gezicht, bij de een wat dikker, bij de ander amper zichtbaar. En met<br />

name de oudere vrouwen gebruiken het ook veel op de armen. Jongetjes<br />

lopen ook veelal met thanakha op het gezicht, maar vanaf een jaar of twaalf<br />

zijn de meesten waarschijnlijk te trots om nog zo’n smeerseltje op te doen.<br />

Meestal is het argeloos aangebracht als een zonnecrème en zijn het<br />

gewoon vegen en strepen op de wangen, neus en voorhoofd. Maar bij de<br />

meisjes die <strong>hier</strong> rondlopen is het als een klein kunstwerkje in de vorm van<br />

zonnetjes of bloemblaadjes aangebracht.<br />

Vlak nadat het bloemenmeisje met haar net verworven lange smalle<br />

boekje is vertrokken, schuift ook Elly bij ons aan. Ze vraagt weer heerlijk<br />

overdreven belangstellend aan Luc of hij het meisje nog heeft gevonden.<br />

Luc antwoordt: ‘Nee, ik ben <strong>hier</strong> gaan zitten en heb naar haar laten zoeken<br />

en haar toen de brochure gegeven’. Maar allang voordat hij uitgesproken is,<br />

roept Elly al: ‘Wat jammer, maar heb je de folder wel afgegeven’. Luc kijkt<br />

haar even aan als of hij het in Keulen hoort donderen, en dat is toch een<br />

slordige 8000 kilometer <strong>hier</strong>vandaan, en zegt dan aarzelend en niet<br />

begrijpend: ‘Ja’. Waarop zij reageert met: ‘Dan zal het wel goed komen’.<br />

Wat kan communiceren toch lastig zijn als je niet kunt luisteren.<br />

De zon is tijdens het biertje hardnekkig blijven zakken, en het is nu zo<br />

langzamerhand tijd om ons op te gaan maken voor een fraaie ondergang en<br />

het maken van de daarbij behorende dito foto’s. Ik loop naar beneden, naar<br />

de waterkant en vanaf <strong>hier</strong> lijkt de brug net een duizendpoot op stelten. De<br />

poten steken een meter of vijf boven het water uit, staan ruim twee meter uit<br />

elkaar en hoog boven het water hangen de planken waarover tientallen<br />

mensen heen en weer lopen. Het laatste zonlicht kleurt de palen magnifiek<br />

lichtbruin. Als de zon onder is, loop ik onder de brug door naar de andere<br />

kant, vanwaar de brug en de mensen erop als in een wajangspel zwart<br />

afsteken tegen de langzaam oranjekleurende lucht.<br />

Het is bijna net zo mooi als wat de foto’s in de reisgidsen ons willen doen<br />

geloven. Er lopen iets te veel mensen op de brug om het echt idyllisch te<br />

148


maken en vanaf een bootje op het meer was het waarschijnlijk een nog<br />

mooier plaatje geweest, maar het is toch zeker de moeite waard om <strong>hier</strong> op<br />

de zonsondergang te wachten.<br />

De rit naar Mandalay gaat nog een goed uur duren, denkt Su Yee, en het<br />

wordt ook meteen zijn allerlaatste kunstje voor ons. Dat betekent straks<br />

afscheid nemen en daar hoort een fooi van onze kant bij. Luc stelt voor om<br />

de chauffeur en bijrijder gezamenlijk twintig dollar te geven. Maar dat<br />

vinden we vooral achterin de bus een beetje gortig. Twintig dollar is in<br />

Myanmar een heel behoorlijk maandsalaris, en ze zijn maar net een week<br />

bij ons geweest en om nou te zeggen dat we vol lof over met name de<br />

chauffeur zijn, is ook wat overdreven. Wij voelen meer voor tien dollar,<br />

maar dat wordt vóór in de bus weer weinig gevonden. Na een hoop heen en<br />

weer gepraat, en vlak voordat we het hotel bereiken, worden we het eens op<br />

vijftien dollar.<br />

Dat hotel staat daar trouwens een stuk eerder dan we gedacht hadden. Het<br />

ritje heeft maar net dertig minuten geduurd in plaats van de voorspelde<br />

zestig. Zie je wel dat Su Yee harder is gaan rijden.<br />

’s Avonds gaan Lei, Rien, Dick en ik samen eten. We gaan eerst proberen<br />

of we bij het Bamar-restaurant dit keer wel iets te eten kunnen krijgen. De<br />

voortekenen zijn slecht, want we zijn later dan een paar dagen geleden, en<br />

toen was alles al uitverkocht op het tijdstip dat we aankwamen. Maar ze<br />

hebben dit keer waarschijnlijk wat royaler gekookt, want de tent is nog<br />

open.<br />

We gaan aan het eerste het beste tafeltje zitten dat we tegenkomen en<br />

bestellen wat te drinken, uiteraard bier. Dat wordt al snel gebracht en dan<br />

wenkt onze bediender ons mee naar achter. Daar staan in een toonbank, die<br />

je bij ons in ijssalons ziet, een stuk of zes bakken met eten klaar en we<br />

mogen, na wat uitleg over wat het is, aanwijzen wat we hebben willen.<br />

Gestoomde rijst krijg je sowieso en uit de bakken kies je twee of drie<br />

gerechten, waarvan vervolgens een paar schepjes in aparte schaaltjes bij de<br />

rijst worden opgediend.<br />

Als we onze keuzes kenbaar hebben gemaakt en weer teruglopen naar ons<br />

tafeltje, staat het maal daar al op ons te wachten. Hoe bedoel je snelle<br />

bediening. Daar kan menige fast food-keten nog heel wat van leren. Het<br />

wordt ons wel duidelijk dat je bij een restaurant met een onvervalste Bamarkeuken<br />

zo vroeg mogelijk moet gaan eten. Ten eerste heb je dan nog de<br />

meeste keus, want er wordt maar één keer gekookt, en als een bak leeg is,<br />

dan is dat gerecht simpelweg uitverkocht. En ten tweede heb je dan nog een<br />

warme hap, want de bakken waarin de gerechten bewaard worden, worden<br />

niet verwarmd.<br />

149


Wij waren niet zo heel erg vroeg, zodat ons eten koud was en daar zijn<br />

wij Westerlingen over het algemeen niet zo kapot van. De smaak is<br />

helemaal niet slecht. De gerechtjes variëren van licht tot heel pittig gekruid,<br />

en van een beetje weeïg tot heel zuur. Toch ben ik blij dat we niet elke dag<br />

zo’n koude hap hoeven te verteren en dat er voldoende Chinese en Indiase<br />

gelegenheden zijn, waar de verwende toerist kan kiezen uit een keur van<br />

lekkere en warme spijzen.<br />

150


dag 16<br />

A Mandalay Day<br />

We hebben weer eens een dagje vrij. Geen verplichte verplaatsingen<br />

vandaag, we kunnen gewoon doen wat we willen. De afspraak is om om<br />

negen uur met Rien, Lei en Dick te vertrekken richting Mandalay Hill, die<br />

te beklimmen en daarna wel te zien wat we verder nog gaan doen.<br />

Rien moet eerst even geld wisselen en dat heeft nogal wat voeten in<br />

aarde. Het duurt zeker een halfuur, voordat ze met zijn stapels bankbiljetten<br />

komen aanzetten. Terwijl we zitten te wachten in de lobby van het hotel,<br />

komt Elly langs en die weet te vertellen dat Luc vandaag jarig is en vijftig<br />

wordt. Dat wisten wij al sinds de eerste dag in Yangon, dus echt nieuws is<br />

dat niet. Ze kan niet begrijpen dat de hele groep dit allang wist en dat zij het<br />

vanochtend pas gehoord heeft. Ik kan het me ook nauwelijks voorstellen dat<br />

ze het niet eerder gehoord heeft, want er is regelmatig over gesproken. Maar<br />

goed, ze heeft geregeld dat er vanavond een taart komt en Carla zal een<br />

briefje op de Luc’s deur plakken of hij vanavond om halftien naar de lobby<br />

wil komen, omdat ze nog wat met hem wil bespreken. En dan zullen we<br />

daar op bescheiden wijze zijn verjaardag vieren.<br />

Peter en Ria zijn ondertussen ook naar beneden gekomen en we zitten wat<br />

te praten in afwachting van Riens kyats, als de jarige Job de trap afkomt.<br />

Iedereen begroet hem met een zo gewoon mogelijk ‘goeiemorgen’. Alleen<br />

Ria kan zich niet inhouden en vraagt hem hoe het voelt vanmorgen. Hij<br />

antwoordt lachend dat ‘het’ goed voelt, maar hij voelt wel nattigheid geloof<br />

ik. Als Luc weg is krijgt ze een sneer van Peter waarom ze dat nou weer op<br />

zo’n manier moest vragen. Ze verdedigt zich door te zeggen dat Luc<br />

helemaal niks in de gaten had, maar wij denken daar toch anders over.<br />

Tegen tienen komt de caissière van het hotel eindelijk met de<br />

langverwachte kyats op de proppen en kunnen we vertrekken. Het is een<br />

paar kilometer lopen naar de Hill en omdat we al een uur achterliggen op<br />

schema en de temperaturen richting de dertig graden gaan, besluiten we een<br />

taxi te nemen. Op de hoek tegenover het hotel zitten altijd een paar<br />

151


trishawrijders in hun bakjes te wachten op klandizie en zodra ze ons het<br />

trappetje van het hotel af zien komen, springen ze op en wenken ons driftig<br />

gebarend naar hun fietsen.<br />

Zo veel enthousiasme kunnen we natuurlijk niet onbeloond laten en dit<br />

typisch Birmese vervoermiddel hebben we nog niet uitgeprobeerd, dus het<br />

wordt een trishaw in plaats van een taxi. Een van de enthousiastelingen wil<br />

Lei in het voorste en mij in het achterste stoeltje van zijn fiets zetten. Hij<br />

houdt blijkbaar wel van een uitdaging. Maar wij betwijfelen of dat nou wel<br />

zo goed is voor zijn gezondheid en stellen voor om het gewicht evenrediger<br />

over de fietsen te verdelen, of zelfs drie fietsen te nemen in plaats van twee.<br />

Dat laatste is hun eer duidelijk te na en daar valt niet over te praten. Met de<br />

betere gewichtsverdeling gaan ze na wat overleg wel akkoord. De prijs van<br />

het ritje is 500 Ks per persoon.<br />

We stappen in met Lei voorin en Dick achterin de eerste fiets en ik voorin<br />

en Rien achterin de tweede. De stoeltjes zijn wat aan de krappe kant, maar<br />

dat heeft als voordeel dat je lekker klem zit en je er niet snel uit zult<br />

tuimelen. Niet dat dat grote gevolgen zou hebben, want ondanks dat de<br />

mannen ontzettend hun best doen, gaat het niet echt hard. Ze hebben ook<br />

nog de pech dat de lange brede rechte weg, die om Mandalay Fort heen naar<br />

Mandalay Hill voert, lichtjes omhoog loopt. Het geeft ons wel weer alle<br />

gelegenheid om het langzaam voorbijtrekkende straatbeeld op het gemakje<br />

te aanschouwen.<br />

Op een hoek van een kruispunt trekt een groot rood billboard met witte<br />

letters de aandacht. Het bord verkondigt het volgende:<br />

‘It is the People’s Desire to’:<br />

‘Oppose those relying on external elements, acting as stooges, holding<br />

negative views.’<br />

‘Oppose those trying to jeopardize stability of the State and progress of<br />

the nation.’<br />

‘Oppose foreign nations interfering in internal affairs of the State.’<br />

‘Crush all internal and external destructive elements as the common<br />

enemy.’<br />

Vertaald komt het er op neer dat het ‘de Wil van het Volk is om’:<br />

‘Ons te verzetten tegen hen die vertrouwen op externe elementen, zich<br />

gedragen als stromannen, en er negatieve denkbeelden op na houden.’<br />

‘Ons te verzetten tegen hen die de stabiliteit van de staat en de<br />

vooruitgang van de natie in gevaar proberen te brengen.’<br />

‘Ons te verzetten tegen landen die zich mengen in interne<br />

aangelegenheden van de staat.’<br />

152


‘Alle interne en externe destructieve elementen te verpletteren als de<br />

gezamenlijke vijand.’<br />

Er staat geen letter Birmees tussen. De tekst is dus zonder meer een niet<br />

mis te verstane waarschuwing aan alle buitenlanders om zich niet te<br />

bemoeien met binnenlandse aangelegenheden, zoals het steunen van de<br />

oppositie of het aan de kaak stellen van alle schendingen van de<br />

mensenrechten die <strong>hier</strong> aan de orde van de dag zijn. Dezelfde borden had ik<br />

ook al in Yangon en bij het vliegveld zien staan, maar toen reden we er zo<br />

snel voorbij, dat ik niet veel verder kwam dan het lezen van de eerste paar<br />

woorden.<br />

Die trishaws zijn dus zo gek nog niet, ze geven je een heel andere kijk op<br />

dingen en ook alle tijd om na te denken over wat je ziet.<br />

Het is nogal wat, wat daar staat en als je het niet met eigen ogen gezien<br />

hebt, kun je je niet voorstellen dat zulke borden bestaan. Het geeft wel aan<br />

dat er een heleboel mis is in dit land, en eigenlijk is het een aanfluiting voor<br />

het regime dat ze zulke borden neer menen te moeten zetten.<br />

Ik zie al borden voor me aan onze kust en oostgrens met teksten in het<br />

Duits in de trant van: ‘Het is de wil van het volk dat we ons verzetten tegen<br />

hen die ons land ooit bezetten en tegen hen die kuilen graven in onze<br />

stranden.’<br />

Ook op een trishaw verdwijnen de borden op den duur uit het zicht en<br />

kunnen we ons weer focussen op wat voor ons ligt: Mandalay Hill. De<br />

heuvel is een puist van ruim 200 meter hoog in het verder vrijwel vlakke<br />

land langs de Ayeyarwady. De Hill is bezaaid met tempels, pagodes, zedi’s<br />

en aanverwante artikelen en moet een mooi uitzicht bieden over Mandalay.<br />

Na een klein halfuur hard trappen, zetten de pedaleurs ons af bij de trappen<br />

van de zuidingang van Mandalay Hill.<br />

Onderaan de trappen moeten de schoenen al uit en we kunnen ze daar<br />

achterlaten bij een vrouwtje dat er voor 50 Ks over zal waken.<br />

Ook <strong>hier</strong> zijn de trappen weer overdekt, wat natuurlijk als voordeel heeft<br />

dat we in de nog enigszins koele schaduw lopen. Wat we van de trappen<br />

kunnen zien, gaat in één ruk omhoog en dat zijn toch zeker zeventig tot<br />

tachtig forse treden. Wat er verder voor ons in het verschiet ligt, wordt<br />

gelukkig door de overkapping aan het zicht onttrokken. Vol goede moed<br />

beginnen we aan de klim en lopen in een redelijk hoog tempo naar boven.<br />

Langs de trappen zitten af en toe kleine winkeltjes en mensen die vers<br />

fruit op een kleedje ter verkoop hebben uitgestald en ook een paar<br />

bedelaars. Daar zie je er toch heel weinig van in dit arme land, en dit is ook<br />

pas de eerste keer dat ik er een paar bij elkaar zie.<br />

153


Op de trappen lopen ook honden en een enkele verdwaalde aap los rond,<br />

en hoewel <strong>hier</strong> en daar een enkeling zijn eigen straatje staat schoon te<br />

vegen, is het niet echt proper te noemen. Ik krijg nu al medelijden met Toos,<br />

want die wilden ook de Hill gaan beklimmen.<br />

Na dik tien minuten trappen lopen, met slechts een korte pauze om de<br />

verzurende kuiten en hamstrings wat rust te geven, staat er plotseling een<br />

gouden boeddhabeeld van toch gauw een metertje of zes hoog voor ons. Ik<br />

had in de Planet gelezen dat er vlak onder de top een groot boeddhabeeld<br />

stond, dus dat hebben we vlot gedaan.<br />

Vanaf <strong>hier</strong> heb je al een mooi uitzicht over de stad en de rivier die een<br />

stuk naar het westen ligt. We vullen het onderweg verlorengegane vocht<br />

aan, en gaan verder voor het laatste stukje.<br />

Doordat je continu onder de overkapping loopt, kun je niet zien hoever<br />

het nog is naar de top. De trappen gaan nu meer zigzaggend omhoog, met<br />

na een tree of veertig een plateautje en niet meer een lang recht stuk<br />

omhoog. Maar die stukken van het ene plateautje naar het volgende blijven<br />

elkaar maar opvolgen. Vanaf het ene kun je elke keer weer een volgende<br />

zien liggen. En dat terwijl we een tijd geleden al dachten dat we er bijna<br />

waren.<br />

Een heleboel van die plateaus en vaak bijbehorende beeldjes en<br />

schrijntjes later, worden de treden ineens onderbroken door een weggetje.<br />

Een stukje naar rechts is een parkeerplaatsje waar mini-busjes en pick-up<br />

trucks staan. We hadden tot <strong>hier</strong> dus gewoon in een comfortabel<br />

gemotoriseerd vervoermiddel kunnen komen. En vanaf het parkeerplaatsje<br />

kun je met weer zo’n schitterende panoramalift nog verder omhoog. Maar<br />

nu zullen we klauterend, zwoegend en zwetend de top bereiken ook. Auto’s<br />

en liften zijn voor watjes!<br />

Niet veel hoger stuiten we weer op een gigantische staande gouden<br />

boeddha. Dit beeld wijst richting stad en dat is ook wat de Planet beschrijft.<br />

Nu zijn we er dus echt bijna. Het verhaal bij dit beeld, genaamd<br />

Shweyattaw, is dat Boeddha toen hij Mandalay Hill beklom, voorspelde dat<br />

in het jaar 2400 van zijn leer er een grote stad zou worden gesticht onderaan<br />

de heuvel. Dat jaar 2400 komt overeen met in onze jaartelling 1857, het jaar<br />

waarin koning Mindon Min besloot om zijn hoofdstad te verplaatsen van<br />

Amarapura naar Mandalay. Was Boeddha echt zo’n ziener, of heeft de<br />

koning de stad gebouwd om de voorspelling uit te laten komen?<br />

Het laatste stuk naar boven lijkt totaal niet op wat we tot nu toe hebben<br />

gehad. Er heerst <strong>hier</strong> een drukte van belang, er zitten een paar waarzeggers,<br />

er is een grote wasplaats, mensen zitten muziekinstrumenten te maken, er is<br />

zelfs een slager een ondertussen onherkenbaar beest aan het uitbenen. Het<br />

154


maakt een hele rommelige en onwezenlijke indruk, alsof je ineens een heel<br />

andere heuvel aan het beklimmen bent.<br />

Het is ook gedaan met de vertrouwde plateautjes en de gelijkmatige<br />

treden die er tussen lagen. De trappen zijn nu veel steiler en de treden op<br />

plekken akelig smal, al kun je je daar wel vasthouden aan een loszittende<br />

roestige ijzeren reling. Ik heb ook geen idee meer aan welke kant de stad nu<br />

ligt. Het enige dat ik weet is dat we nog steeds omhoog gaan.<br />

En dan ligt daar ineens weer een mooie lange rechte rij met van die<br />

heerlijke gelijkmatige treden en is er licht aan het eind van de overkapping.<br />

De laatste loodjes laten zich geeneens meer voelen en voor we er erg in<br />

hebben, staan we boven.<br />

Daar is het verrassend druk. Tijdens de klim hadden we maar twee<br />

lotgenoten gezien. Zouden al deze lieden dan laf en lui in laadbak en lift<br />

omhoog gekomen zijn? Dat moet bijna wel en zal ook wel, want vanaf de<br />

lift, die net niet tot de top reikt, kun je de laatste meters overbruggen via een<br />

serie roltrappen en die leveren aan de lopende band hun vrachtje af op de<br />

met waanzinnig witte tegels geplaveide top.<br />

Midden op het ronde platform staat een tempel, waarvan de pilaren met<br />

spiegeltegels zijn beplakt, en de buitenkant is afgewerkt met<br />

lichtgrijsblauwe geglazuurde tegels. Maar dat zou ook zomaar een andere<br />

kleur kunnen zijn, want het platform zelf bestaat uit spierwitte geglazuurde<br />

tegels en met het felle zonlicht erop, zorgt dat voor een onvervalste<br />

sneeuwblindheid en alles schittert en blinkt, waardoor je je ogen amper<br />

open kunt houden.<br />

Het uitzicht is heel wijds. Aan de westkant stroomt op een paar kilometer<br />

afstand de Ayeyarwady zuidwaarts. Naar het noorden liggen zover je kijken<br />

kunt rijstvelden, in het oosten bergen en aan de zuidkant de stad. Maar<br />

doordat de zon in het zuiden staat en het boven de stad nogal heiig is, is het<br />

uitzicht aan die kant het minst goed.<br />

Wel heel fraai te zien zijn de muur en de brede gracht die om Mandalay<br />

Fort lopen. Het fort is vierkant en de zijden zijn twee kilometer lang, de<br />

muren acht meter hoog en de gracht zeventig meter breed en drie diep. Voor<br />

de Britten in 1885 Mandalay veroverden, was het fort een koninklijke stad<br />

binnen Mandalay, vergelijkbaar met de Verboden Stad in Peking. En daar<br />

stond natuurlijk ook het houten koninklijk paleis, maar dat is in 1942 tijdens<br />

gevechten tussen de Britten en de Jappen jammerlijk en geheel in vlammen<br />

opgegaan. Het paleis is in de laatste jaren herbouwd, maar om te voorkomen<br />

dat het weer door een grote brand in de as gelegd wordt, hebben ze de<br />

nieuwe versie uit beton opgetrokken en er aluminium daken op gelegd. Niet<br />

echt de moeite van het bekijken waard dus.<br />

155


We blijven een paar minuten boven om wat van het uitzicht te genieten en<br />

van de inspanningen te bekomen en aanvaarden dan de tocht naar beneden.<br />

Rien besluit om de treden te gaan tellen in blokken van honderd en Dick<br />

assisteert door het aantal blokken bij te houden. Het afdalen gaat in een<br />

razend tempo. We maken nog een paar fotostops, maar omdat het zicht niet<br />

denderend is, denderen we snel weer verder naar beneden. 923 treden lager<br />

mogen we onze smerige voeten weer in de goed bewaakte schoenen steken.<br />

Het is nu op de middag. We hebben toch wel trek gekregen van al die<br />

trappen, en we gaan iets te eten zoeken. Aan de overkant van de straat zitten<br />

een paar tentjes op een rij, maar daar zit helemaal niemand en zo te zien kun<br />

je daar alleen iets te drinken krijgen. We lopen een paar keer op en neer en<br />

gaan dan bij eentje waar nog een keuken achter lijkt te zitten zitten.<br />

Biertjes en cola’s bestellen bij het vrouwtje dat ons komt bedienen is geen<br />

enkel probleem, maar als we om een kaart vragen en gebaren dat we iets<br />

willen eten, kijkt ze ons slechts vriendelijk lachend doch hulpeloos aan. Er<br />

komt een meisje van een jaar of zestien van achteruit die misschien kan<br />

helpen, en nog een, en nog een, maar het helpt ons allemaal niet uit de<br />

impasse. Totdat een van de meisjes weer naar achteren gaat en terugkomt<br />

met een schoolschriftje. Ze bladert wat in het vergeelde boekwerkje en toont<br />

dan met een hoopvolle glimlach een bladzij waar een handgeschreven lijstje<br />

gerechten in het Engels op staat. We knikken uit volle borst dat dit is wat<br />

we bedoelen en nu staan ze ons alle vier met een brede verwachtingsvolle<br />

grijns aan te kijken.<br />

De keuze is niet al te groot, dus snel gemaakt en we wijzen aan wat we<br />

hebben willen. Op de bladzij ernaast staat blijkbaar de Birmese vertaling,<br />

want daar kijken ze eerst naar voordat ze bevestigend knikken of gebaren<br />

dat ze dat niet hebben.<br />

Ze lopen druk pratend en giechelend naar achteren en komen met vrijwel<br />

kerende post onze lunch brengen. De hele tafel wordt vol gezet met kleine<br />

schaaltjes. We hebben kip curry met in mootjes gehakte kip die meer bot<br />

dan vlees is, een vegetarische curry; Joost mag weten wat daar in zit,<br />

gebakken groenten, rauwe bamboescheuten, een paar pittige sausjes, een<br />

soort seroendeng, schijfjes tomaat, rauwe ui-ringen, wat slablaadjes in een<br />

laagje water en rijst. En ondanks dat alles weer koud is, smaakt het allemaal<br />

best.<br />

De sla laat ik voor de veiligheid maar links liggen. Ik ben nooit zo<br />

voorzichtig met wat ik eet, ik geloof er heilig in dat als je de eerste dagen<br />

kleine hoeveelheden neemt van de voor onze verwende ingewanden<br />

gevaarlijke spullen, je dan na een week vrijwel alles probleemloos kunt eten<br />

en drinken. En tot nu toe heeft dat altijd gewerkt. Maar iets aan deze sla en<br />

156


met name dat laagje water zegt me dat je er beter vanaf kunt blijven. Rien<br />

durft het wel aan, maar die heeft dan ook al dertig van dit soort reizen achter<br />

de rug en schrikt daar niet meer voor terug.<br />

Lei voelde zich vanochtend al niet helemaal okselfris en de Hill op en af<br />

heeft daar zeker geen verbetering in gebracht, dus die doet het vanmiddag<br />

rustig aan en gaat terug naar het hotel. Een eindje naar links is een minitaxistandplaats<br />

en daar loopt hij nu naartoe. Dat voorvoegsel mini slaat<br />

trouwens op de taxi’s en niet op de standplaats. Het zijn piepkleine<br />

lichtblauwe Mazda’s met een 300cc motor en in de laadbak witte overkapte<br />

banken.<br />

Rien, Dick en ik blijven nog even zitten, want we zitten <strong>hier</strong> best en<br />

grootse plannen voor de middag hebben we toch niet. In de buurt van de<br />

Hill staan nog een paar pagodes die de moeite waard schijnen te zijn, en we<br />

zullen wel zien hoelang we die leuk vinden.<br />

Vlak achter het restaurant moet de Kyauktawgyi Paya staan en ik vraag<br />

bij het afrekenen in mijn beste Birmees: ‘Kyauktawgyi?’ Ze begrijpen me<br />

zowaar bij de eerste poging en wijzen dat we rechts achterom het<br />

restaurantje moeten lopen. Als we aanstalten maken om die kant op te gaan,<br />

beginnen ze ineens ‘no no’ te roepen en verwoed de andere kant op te<br />

wijzen. We begrijpen niet wat er aan de hand is, dus ik vraag nog een keer<br />

‘Kyauktawgyi’, en ze wijzen weer naar rechts. We doen een paar passen<br />

naar rechts, maar dat lijdt opnieuw tot ‘no no’ en nog driftiger naar links<br />

wijzen van de dames. We zijn het spoor nu compleet bijster. Dan komt Lei<br />

met een brede grijns in zo’n mini-taxi aanscheuren, en ze beginnen prompt<br />

naar hem te wijzen. Daar was het dus allemaal om te doen, ze wilden ons<br />

weer met Lei herenigen. Met wat wijzen, gebaren en ‘he hotel, we paya’,<br />

kunnen we ze duidelijk maken dat het allemaal onder controle is.<br />

In de Kyauktawgyi draait alles om een zittende boeddha van ongeveer<br />

vier meter hoog, die uit één stuk lichtgrijs marmer is gehouwen. Zodra je de<br />

tempel binnenkomt, trekt het beeld, dat helemaal achterin staat, je aandacht<br />

en laat die niet meer los. Hij heeft een gouden sjerp om, gouden nagels, een<br />

prachtige gouden hoofdtooi op met oneindig veel tierlantijnen, zit tussen<br />

goudgeverfde muren, onder een plafond dat met vergulde houten paneeltjes<br />

is betegeld, en op een schitterend bewerkte gouden troon.<br />

De een zal het overdaad vinden, een ander kitscherig en een derde<br />

gewoon geweldig. Ik ben zo’n derde. Dit is toch wel één van de mooiste<br />

boeddha’s die ik ooit gezien heb. Dat komt in de eerste plaats door het beeld<br />

zelf. Met neergeslagen ogen en de gelukzalige glimlach op de mond zit het<br />

voor zich uit te staren en daarbij straalt het zo’n rust en vredigheid uit, dat al<br />

157


je aandacht automatisch naar het hoofd van de boeddha wordt gezogen. Het<br />

hoofd is letterlijk het middelpunt van alle pracht en praal er omheen en ook<br />

net iets witter dan de rest van het marmer. Als je er vlak voor staat en<br />

omhoog kijkt, kijken de neergeslagen ogen je aan en is de glimlach<br />

veranderd in een brede gullachende mond.<br />

Nu ik er zo dichtbij sta, begint ook al dat goud en de versieringen me pas<br />

op te vallen.<br />

Om het gigantische brok marmer van de groeve, die dertig kilometer<br />

noordelijker ligt, <strong>hier</strong> te krijgen, zouden tienduizend man dertien dagen<br />

bezig zijn geweest. Het is zeker niet voor niets geweest.<br />

Alle muren, plafonds en pilaren van het complex buiten de hal waarin het<br />

beeld staat, bestaan uit spiegeltjes van een paar vierkante centimeter, die<br />

158


zijn ingelegd in blauw cement en ook de vloertegels zijn blauwig, waardoor<br />

het geheel een betoverende lichtblauwe gloed uitstraalt. Het is een heel<br />

bijzonder en grappig optisch effect. Zou dit echt zo ontworpen zijn, of is het<br />

het toevallige resultaat van kleine spiegeltjes, blauw cement en blauwe<br />

vloertegels?<br />

Als we buiten onze veters weer aan het strikken zijn, komt er een<br />

trishawrijder naar ons toe. Hij spreekt redelijk Engels en wil ons graag<br />

rondrijden en uitleg geven bij wat er zoal te zien valt. Maar we willen liever<br />

gewoon wat rondlopen, de pagodes liggen <strong>hier</strong> op steenworp afstand van<br />

elkaar en hij kan toch geen drie man in zijn karretje vervoeren, dus we zien<br />

van zijn diensten af.<br />

Hij vraagt waar we naartoe willen en ik zeg dat we nu naar de Kuthodaw<br />

Paya gaan. Maar volgens hem is het beter om eerst naar de Sandamani Paya<br />

te gaan, dan kunnen we daarvandaan doorlopen naar de Kuthodaw. Hij is<br />

<strong>hier</strong> ongetwijfeld beter bekend, dus we volgen zijn advies graag op. Hij<br />

fietst nog een stukje mee om de weg te wijzen en verlaat ons dan met de<br />

mededeling dat hij ons straks graag overal wil brengen, waarheen we maar<br />

willen.<br />

We lopen het complex van de Sandamani Paya binnen via een zij-ingang<br />

en de eerste indrukken zijn niet hoopgevend. Langs het ongelijke pad ligt<br />

het bezaaid met afval, van de lage boompjes waar we tussendoor lopen leeft<br />

hooguit de helft nog en aan het eind van het pad doemen tussen hoge bomen<br />

een paar zedi’s op die hoognodig aan een nieuw kwastje witte verf toe zijn.<br />

Dat schijn kan bedriegen merken we niet veel later. Die paar om<br />

verfkwasten smekende exemplaren waren slechts een voorbode van een<br />

heel woud van keurig in rijen aangeplante veel wittere soortgenoten.<br />

We lopen tussen twee van die rijen door, met elk een stuk of veertig<br />

eendere stoepa’s, naar een centraal gelegen bordes.<br />

De slanke kegel van de zedi’s is een goede drie meter hoog en aan de<br />

basis anderhalf breed. De toppen worden gesierd door kleine goudkleurige<br />

hti’s, hoewel er ook heel wat tussenstaan die slechts getooid worden door<br />

een zielig sprietje waarop een hti zou hebben moeten rusten. De zedi’s staan<br />

op witte huisjes van twee bij twee meter en drie meter hoog. De huisjes zijn<br />

aan alle kanten open en bieden onderdak aan rechtopstaande marmeren<br />

platen, die wel wat aan grafstenen doen denken, maar dat zeker niet zijn.<br />

Die marmeren platen zijn ruim een meter breed en anderhalf hoog en aan<br />

beide zijden van boven tot onder vol gegraveerd met tekst in een vrij kleine<br />

letter. Snel geteld gaan er honderd letters op een regel en tachtig regels op<br />

een kant van de steen. Dat zijn dus een slordige 16.000 tekens per steen. De<br />

159


tekst is trouwens commentaar op de Tripitaka, zeg maar de leer van<br />

Boeddha.<br />

Als je de trappen van het centrale bordes beklimt, krijg je pas echt een<br />

indruk van de enorme omvang van dit complex. Er staan <strong>hier</strong> in totaal 1774<br />

van die huisjes met marmeren platen en alle gekroond met een fraaie witte<br />

zedi. Ik heb ze niet geteld; dit is weer wijsheid uit een boekje. Achteraf<br />

gereken leert dat 1774 keer 16.000 ruim 28 miljoen letters zijn. Dat zijn<br />

bijna 300 boeken van het formaat dat u nu vasthoudt.<br />

Het zal u waarschijnlijk niet meer verbazen dat die overweldigende<br />

hoeveelheid aan sierlijke witte zedi’s, waar ik nu middenin sta, mij niet<br />

onberoerd laat. De Sandamani Paya komt heel hoog op mijn lijstje met<br />

favorieten.<br />

We dwalen afzonderlijk nog wat rond tussen de eindeloze rijen huisjes<br />

met tekst. Er is <strong>hier</strong> buiten ons drieën geen mens te bekennen. Tenminste,<br />

dat lijkt zo op het eerste gezicht. Want na willekeurig een paar keer links-<br />

en rechtsaf te zijn geslagen, zie ik toch een teken van ander menselijk leven.<br />

Het is een donkerrode fluim, die na een sierlijke boog uiteenspat op het toch<br />

al niet te witte pad, en de zoveelste rode vlek achterlaat op Birmese bodem.<br />

Die rode vlekken zijn <strong>hier</strong> misschien nog wel talrijker, dan de platgetrapte<br />

stukjes kauwgom bij ons.<br />

Ze horen bij het ‘kunya’ kauwen. Een kunya bestaat uit stukjes betelnoot,<br />

die met een kalkpapje en soms wat tabak, mint of kruiden in een betelblad<br />

160


gewikkeld worden. En daar wordt dan op gekauwd, hoewel ze het de meeste<br />

tijd gewoon in de wang hebben zitten. Met name de mannen van de lagere<br />

rangen en standen zie je veel met zo’n prop rondlopen. Het sap dat eruit<br />

komt is donkerrood en het is de kunst om dat goedje zolang mogelijk in de<br />

mond te houden, want er schijnt een licht stimulerende werking vanuit te<br />

gaan. Maar er komt onherroepelijk een moment waarop de eigenaar van het<br />

sap af wil en doorslikken is daarbij om welke reden dan ook blijkbaar geen<br />

optie, want het wordt steevast middels een dun straaltje of een volle rochel<br />

op straat gedeponeerd.<br />

Ik ben toch wel benieuwd naar de vlekkenmaker en loop zijn kant op. Er<br />

zit een oud schriel mannetje op de grond voor een van de marmeren platen.<br />

Wat hij aan het doen is, zie ik zo gauw niet, want de manier waarop hij me<br />

aankijkt, zegt me dat ik <strong>hier</strong> niet gewenst ben. Met een kort<br />

verontschuldigend glimlachje draai ik me snel weer om. Een rij zedi’s voor<br />

hem zie ik een meisje ook bij een plaat op de grond zitten en ik loop daar<br />

maar naartoe.<br />

Dit onthaal is een stuk vriendelijker. Ze lacht en zegt amper hoorbaar<br />

‘hello’, dus ik lach terug en zeg ‘mingalaba’. Dat maakt indruk en ze lacht<br />

nu nog vriendelijker en mingalabaat ook. Ik vraag of ze Engels spreekt en<br />

na haar bevestigend knikje, wat ze aan het doen is. Nou is het overduidelijk<br />

wat ze aan het doen is, maar een praatje over het weer is ook zo wat.<br />

Ze is een jaar of twintig en draagt een donkerblauwe geruite longyi en een<br />

lichtpaars bloesje met fleurig borduurwerk. Haar zwarte haar hangt<br />

gevlochten in een staart op de rug en op haar handen en gezicht zijn nog de<br />

sporen zichtbaar van een, een paar uur geleden aangebrachte, laag thanakha.<br />

Ze is bezig om met engelengeduld en een dun stokje dat ze regelmatig in<br />

een potje zwarte verf doopt, de in de loop der tijd vervaagde teksten die in<br />

het marmer zijn gegraveerd, weer duidelijk leesbaar te maken.<br />

Dat doet ze heel precies en geconcentreerd. Een letter zwart inkleuren<br />

kost al gauw vijf seconden, en dat dus keer 8000, is meer dan tien uur om<br />

een kant van de steen weer helemaal helder leesbaar te krijgen. Mijn<br />

ziekelijke Westerse geest denkt meteen: dat moet sneller kunnen.<br />

Ze vertelt dat ze medicijnen studeert en dat veel studenten, uit<br />

dankbaarheid dat ze het voorrecht hebben om te mogen studeren, dit soort<br />

klusjes doen om iets terug te geven aan het land. Ik kan er niet uit opmaken<br />

of dit nou door de staat verplichte klusjes zijn of niet, en ik sta te dubben<br />

hoe ik dat een beetje tactisch kan vragen. Blijkbaar herkent ze mijn twijfel<br />

en voegt eraan toe dat ze het op vrijwillige basis doet. Ik vraag of ze het<br />

leuk vindt om te doen en hoelang ze over een plaat doet. ‘Het is heel leuk en<br />

heel belangrijk werk, want <strong>hier</strong> wordt de leer van Boeddha uitgelegd en dat<br />

161


moet iedereen duidelijk kunnen lezen’ is haar zo te zien en horen oprechte<br />

antwoord.<br />

Hoelang ze over een steen doet, kan ze niet zeggen, want ze komt <strong>hier</strong><br />

alleen als ze tijd heeft. Dus over de ene steen doet ze een paar dagen en over<br />

de volgende een paar weken. Ik kijk nog een tijdje toe hoe ze langzaam<br />

letter voor letter vordert en bereken dat als ze een steen per weken doet, ze<br />

bijna dertig jaar bezig is om alle stenen weer goed leesbaar te krijgen. En<br />

dan kan ze weer van voor af aan beginnen, want tegen die tijd is deze verf<br />

ook allang weer vervaagd.<br />

Wat moet dat dan voor waarlijk monnikenwerk zijn geweest om al die<br />

letters in het marmer uit te beitelen?<br />

We verlaten de Sandamani via de hoofdingang en van daar is het<br />

misschien 200 meter naar de ingang van de Kuthodaw Paya, die nu links<br />

van ons ligt. Net voor we er zijn, stopt er een grote touringcar bij de ingang,<br />

162


waar een flinke groep Fransen uit komt zetten. Het is <strong>hier</strong> helaas niet zo<br />

rustig als net bij de Sandamani. Echt verwonderlijk is dat niet, want dit is de<br />

paya waar het allemaal om te doen is. De Sandamani was maar bijzaak. De<br />

Kuthodaw is namelijk het grootste boek ter wereld.<br />

Waarschijnlijk wakker geschud door de komst van de bus, staat er zelfs<br />

iemand bij de ingang om toegang te heffen. Het eergisteren in Inwa<br />

verworven ‘Admission Ticket’ is <strong>hier</strong> ook geldig, en nadat onze controleur<br />

een fraai krabbeltje op het ticket heeft gezet, kunnen we meteen doorlopen.<br />

Daardoor hebben we in ieder geval nog even deze paya voor onszelf, want<br />

die horde Fransen moet eerst nog een kaartje kopen.<br />

Op de eerste meters lopen we een buslading Duitsers tegen het lijf die op<br />

weg is naar de uitgang. Ze werden vergezeld door een paar souvenirverkopertjes,<br />

die in ons nu hun nieuwe slachtoffers zien. Ze hebben<br />

waarschijnlijk nog niet veel verkocht vandaag, want dit zijn de eerste die ik<br />

in Myanmar tegenkom, die vervelend achter je aan blijven lopen.<br />

Net als bij de Sandamani staan <strong>hier</strong> weer vele rijen witte stoepaatjes die<br />

onderdak bieden aan marmeren platen waarin tekst is gegraveerd. Maar<br />

ging het daarnet slechts om de uitleg van de leer van Boeddha, <strong>hier</strong> is de<br />

echte, volledige tekst van die Tripitaka te lezen.<br />

De Tripitaka, ook wel Tipitaka, bestaat uit drie pitaka’s, letterlijk manden,<br />

waarin Boeddha’s doctrine en bijbehorende leefregels zijn vastgelegd. Het<br />

totale boek bestaat <strong>hier</strong> uit 729 marmeren platen, en wordt daarom als het<br />

grootste boek ter wereld bestempeld. Ter ere van de Vijfde Boeddhistische<br />

Synode heeft een groep van 2400 monniken in een estafette non-stop de<br />

Tripitaka hardop voorgelezen, en deed daar bijna zes maanden over.<br />

Toch valt het wat mij betreft allemaal in het niet bij de Sandamani Paya.<br />

Daar staan nog eens ruim duizend marmeren platen meer, en onder mooiere<br />

stoepa’s. Bovendien hoefden we die niet te delen met groepen andere<br />

toeristen en liepen er vooral geen irritante verkopertjes rond. Al met al<br />

hebben we het <strong>hier</strong> na een vlot rondje wel gezien.<br />

Als we buiten de Kuthodaw weer ons schoeisel aantrekken, overleggen<br />

we wat we nu zullen gaan doen, en zonder dat iemand het uitspreekt, is wel<br />

duidelijk dat we het een beetje gehad hebben voor vandaag.<br />

We lopen terug naar de weg en daar staat de trishaw-gids weer, die ons<br />

ook al met raad bijstond toen we de Kyauktawgyi Paya uitkwamen. Hij<br />

wijst ons door naar het Golden Palace Monestary dat <strong>hier</strong> vlak om de hoek<br />

moet zijn. We moeten wel lopen, want hij mag daar met zijn trishaw niet<br />

komen. En ach, als het echt zo dichtbij is, dan kunnen we die ook nog wel<br />

even meepikken.<br />

163


Het Shwenandaw Kyaung, zoals de Birmese naam luidt, is weer een<br />

geheel teakhouten klooster, dat bij het koninklijk paleis hoorde, maar zo<br />

ongeveer als enige gebouw gespaard is gebleven tijdens de gevechten in<br />

1942.<br />

We zijn er net op tijd, want we hebben amper de schoenen weer uit en het<br />

‘Admission Ticket’ laten zien als er weer een grote bus pal voor de ingang<br />

stopt. Dit keer zijn het Italianen. En meteen daarachteraan komt een grote<br />

groep met zo te zien middelbare scholieren.<br />

Het klooster is absoluut het mooiste in zijn soort dat we tot nu toe gezien<br />

hebben. Vooral de randen van het uit drie etages bestaande dak zijn met<br />

fantastisch kunstig, fragiel en uitbundig houtsnijwerk versierd, en op de<br />

planken aan de buitenkant is geen noemenswaardig stukje onbewerkt hout<br />

te bekennen. Van binnen is alles, ook de muren, van een dun, lichtversleten<br />

laagje goudverf voorzien.<br />

Het is zonder meer indrukwekkend, maar de paya-moeheid heeft nu echt<br />

toegeslagen en dan kan het nog zo mooi zijn, lang boeien doet het niet meer.<br />

Voor de scholieren is het helemaal een verplicht nummer, want die staan<br />

binnen twee minuten allemaal weer buiten.<br />

Als we omringd door de Italianen naar buiten lopen, bekruipt me een<br />

soort schuldgevoel, omdat ik het <strong>hier</strong> eigenlijk veel te snel voor gezien houd<br />

en dat ik daar nog spijt van ga krijgen. Die scholieren van net hebben nog<br />

alle gelegenheid om <strong>hier</strong> een keer terug te komen en het allemaal wat beter<br />

te bekijken, maar of ik <strong>hier</strong> ooit nog eens kom…<br />

Nu gaan we echt op zoek naar een taxi. We willen ook met zo’n kleine<br />

blauwe Mazda terug naar het hotel. Er staat er eentje aan de overkant van de<br />

straat, maar die blijkt, door iemand die nu in het klooster is, voor de hele<br />

middag te zijn gehuurd. Verder zien we er zo gauw geen, dus we gaan<br />

verder en komen al snel op een brede weg uit. Maar ook <strong>hier</strong> is in geen<br />

velden of wegen zo’n blauw taxietje te vinden. We lopen toch maar door,<br />

want we zullen ongetwijfeld snel welke vorm van vervoer dan ook<br />

tegenkomen.<br />

We worden uit onze zoektocht verlost door fietsbelgerinkel achter ons.<br />

Het is de trishaw-gids weer, die ondertussen twee vriendjes heeft<br />

opgetrommeld. Hij zegt dat hij aan de andere kant van het klooster op ons<br />

stond te wachten en dat toen wij maar niet kwamen, hij ons is gaan zoeken.<br />

We kijken elkaar eens lachend aan. We kunnen het gewoon niet maken om<br />

al zijn hartverwarmende zorgen niet met onze klandizie te belonen, dus we<br />

zetten de blauwe Mazdaatjes uit ons hoofd en stappen elk in een eigen<br />

trishaw.<br />

164


We mogen zelf bepalen hoeveel we willen betalen. Altijd fijn. Als je te<br />

weinig geeft zijn ze zwaar beledigd, en om dat te voorkomen geef je te veel<br />

en naai je jezelf. Ik stel voorzichtig 500 Ks per persoon voor. Dat lijkt me<br />

niet vreselijk veel, maar ze fleuren er alle drie van op. Dus toch te veel.<br />

Mijn fietser begint na een tijdje wat tegen me te brabbelen, maar ik versta<br />

er echt helemaal niks van. Hij blijft het enthousiast proberen en na een keer<br />

of tien meen ik iets van ‘present’ te verstaan. Dus ik vraag hem: ‘Present?’<br />

Bingo! Hij wordt nu nog enthousiaster en begint nieuwe dingen te roepen<br />

waar ik geen touw aan vast kan knopen. Het duurt ettelijke honderden<br />

meters voordat ik erachter ben dat hij ‘perfume’ wil. God, ik wist niet dat ik<br />

er zo verwijfd uitzag. Ik kan hem duidelijk maken dat ik dat niet heb en dan<br />

vraagt hij om een pen. Toevallig heeft Dick vanochtend van Peter een hele<br />

voorraad gekregen om uit te delen, dus die kan ik hem wel toezeggen.<br />

De middag loopt op zijn eind, maar er is nog wel een uurtje over om nog<br />

wat te lezen en te schrijven. Ik ga naar het dakterras van het hotel en daar<br />

zitten Lei en onze Duitsers ook. Lei heeft een fles bier voor zich staan, dus<br />

die voelt zich al weer beter. Ik heb ook wel zin in een biertje, maar de bar is<br />

zes verdiepingen lager en de lift moet nog geïnstalleerd worden, dus ik<br />

aarzel even. Als ik toch richting de trap loop, komt een van de meisjes van<br />

het hotel op me af en vraagt: ‘Where you go?’ Ik zeg dat ik een fles bier ga<br />

halen. Ze houdt me tegen, roept wat naar beneden door de al wel aanwezige<br />

liftkoker, en even later wordt er via een katrol een fles bier naar boven<br />

getakeld.<br />

De rest van de groep heeft voor vanavond nog een bezoek aan het<br />

marionettentheater op het programma staan en daarom wordt er vroeg<br />

gegeten. We lopen om zes uur samen met Peter en Ria naar het Westerse<br />

restaurant vlakbij het hotel, maar we kunnen het niet vinden. We proberen<br />

het een blok verderop. Ook niks. Weer terug naar de straat waar het zou<br />

moeten zitten. We lopen de hele straat uit en er is geen restaurant te<br />

bekennen. We lopen nog eens langzaam terug en ontdekken het dan toch.<br />

Maar alles is donker en het blijkt gesloten te zijn.<br />

Vanaf de hoek van de straat heeft een groepje trishaw-rijders ons al een<br />

tijdje als aasgieren in de gaten gehouden en nu komen ze in actie. Ze zeggen<br />

dat vanwege het vollemaansfeest vrijwel alle restaurants gesloten zijn, maar<br />

zij weten een goed en schoon, met de nadruk op schoon, restaurant <strong>hier</strong><br />

anderhalve kilometer vandaan dat wel open is en waar ze ons voor 150 Ks<br />

wel naartoe willen brengen.<br />

Het is een groot Chinees restaurant, dat er zeer luxe uitziet. Er zit bijna<br />

geen kip, terwijl er in de buurt toch verder amper iets open is. Er loopt een<br />

165


klein legertje aan bedienend personeel rond in smetteloos witte outfit. Dat<br />

doet het ergste vrezen voor het prijskaartje, maar dat blijkt enorm mee te<br />

vallen. Het is er nauwelijks duurder dan in de veel meer doorsnee tenten<br />

waar we normaal eten. De kaart is weer redelijk standaard met een paar<br />

nieuwe gerechten, waaronder de Chicken in Oyster sauce die ik neem. Rien<br />

heeft dringend behoefte aan afwisseling en gaat voor de duck, die ik ook<br />

nog niet eerder op het menu heb zien staan.<br />

Na het eten gaan de anderen richting het poppentheater en loop ik alleen<br />

terug naar het hotel. Ik heb wel vaker van dergelijke voorstellingen gezien,<br />

en elke keer vroeg ik me na een paar minuten al af hoelang het allemaal nog<br />

zou gaan duren. Het is gewoon niet mijn ding en daarom laat ik dit brok<br />

cultuur maar aan me voorbij gaan.<br />

De straten zijn compleet verlaten, de krekels overstemmen elk ander<br />

geluid, de temperatuur is precies goed en het is er aardedonker. Het kan dan<br />

wel volle maan zijn, het is ook volledig bewolkt en dan wordt de strijd<br />

donker licht zwaar in het voordeel van zwart beslecht. Gelukkig heeft<br />

Mandalay ook zo’n heerlijk fantasieloos stratenplan, met alleen kaarsrechte<br />

noord-zuid en oost-west verbindingen, en zijn die ook nog eens<br />

genummerd, dus verdwalen is <strong>hier</strong> sc<strong>hier</strong> onmogelijk. Na een handvol<br />

heerlijke eenzame minuten sla ik de straat in waaraan het hotel ligt en in de<br />

verte zie ik zowaar licht branden.<br />

Midden op straat staat een podium opgesteld met daarop een grote<br />

versierde vooralsnog lege stoel en veel bloemen. Voor het podium zitten<br />

zeker honderd mensen op keurig in rijen opgestelde stoelen, genietend van<br />

keiharde vervormde muziek, te wachten op wat komen gaat. Ik ben wel<br />

benieuwd wat dat wat is dat komen gaat, en blijf een beetje verdekt in de<br />

schaduw van de huizen langs de kant staan kijken. Er gebeurt echter<br />

minutenlang helemaal niks en niets wijst erop dat daar snel verandering in<br />

gaat komen. Naarmate de tijd vordert beginnen steeds meer van die zittende<br />

wachtenden mij aan te staren en daar krijg ik een steeds minder behaaglijk<br />

gevoel van. De lust ontgaat me ook om iemand te vragen waarvoor dit alles<br />

is, en zonder te weten wat er te doen was, loop ik verder richting hotel.<br />

Een eind voor me uit zie ik Luc lopen. Zijn surprise party staat voor<br />

halftien gepland. Maar dat kan wel eens hopeloos de mist in gaan, want die<br />

poppenshow begon pas om halfnegen, dus om halftien zijn de anderen nog<br />

niet terug.<br />

Even na negenen zit ik met een fles bier op mijn hotelkamer. Eigenlijk is<br />

dit pas de eerste keer deze vakantie dat ik het rijk even helemaal alleen heb<br />

en dat is toch wel lekker. Het zal nog wel een tijdje duren voordat de rest<br />

166


terugkomt, en dat geeft me alle gelegenheid om wat dingen te doen die je<br />

niet zo snel in gezelschap doet.<br />

Tegen tienen hoor ik de groep terugkomen en ga ik naar beneden om<br />

Luc’s feestje mee te vieren. Als ik de trap afloop, kom ik Rien en Ria tegen<br />

die snel ziek naar hun kamer gaan. Elly is zelfs al voor de marionetten ziek<br />

naar bed gegaan. Dat gaat lekker.<br />

Luc heeft om halftien zitten wachten in de lobby, maar er kwam<br />

natuurlijk niemand. Dus heeft hij een briefje achtergelaten of ‘de zaken’ ook<br />

morgen besproken kunnen worden. Dat kan natuurlijk niet, en Carla en<br />

Maartje gaan hem van zijn kamer halen. Hij sliep al, dus het duurt even<br />

voordat hij beneden is. Dat geeft mooi tijd om de taart met ‘Happy Birthday<br />

LCU’ erop en wat versnaperingen klaar te zetten.<br />

Als hij in zicht komt, wordt er gezongen en hij staat het allemaal nogal<br />

verlegen en opgelaten aan te horen en zien. Hij bedankt ons dat we zijn<br />

vijftigste verjaardag toch niet helemaal geruisloos voorbij hebben laten<br />

gaan, maar verzekerd ons meerdere malen dat we dit toch echt niet hadden<br />

hoeven doen. De taart is heel zwaar en machtig en er is flink wat bier nodig<br />

om hem weg te spoelen, dus het wordt bijna laat voordat we allemaal<br />

aftaaien.<br />

167


dag 17<br />

Het ene wereldrecord na het andere<br />

Volgens het officiële reisschema zouden we vandaag een uitstapje gaan<br />

maken naar Maymyo, dat in de Britse tijd diende als afkoelingsoord voor<br />

als het in Mandalay ondraaglijk warm werd. Maar dat zou weer een paar uur<br />

bussen heen en terug zijn en daar had geen mens zin in, en is derhalve<br />

geschrapt. Het alternatief is een trip met een bootje naar Mingun, dat een<br />

uurtje varen stroomopwaarts ligt.<br />

De groep die zich om halfnegen meldt, is danig uitgedund. Elly, Linde,<br />

Toos, Ria en Rien zijn ziek op hun kamer achtergebleven, en als we op het<br />

punt van vertrekken staan, haakt ook Carla nog af. Zes van de vijftien van<br />

de ene op de andere dag ziek. Hebben we een virus onder de leden? Was er<br />

iets mis met het eten van gisteravond? Of slaan de vermoeienissen van al<br />

het reizen toe, nu we eindelijk een paar dagen rust hebben? We houden het<br />

maar op het laatste en gaan vol goede moed met Luc richting Mingun.<br />

We gaan met trishaws naar de rivier. Het eerste stuk verloopt het allemaal<br />

zoals gewoonlijk in een trishaw; heel rustig. Ik zit in het achterste bakje,<br />

Gerd in het voorste. Zodra we het centrum van Mandalay door zijn, begint<br />

het vals plat naar beneden te gaan. De trapgasten krijgen het steeds<br />

makkelijker en de snelheid wordt aardig opgevoerd. Het aantal kuilen en<br />

putten in de weg doet niet onder voor het Birmese gemiddelde, dus we<br />

hobbelen lekker en ik moet me flink schrap zetten om niet uit het bakje te<br />

stuiteren. Het is alleen maar rechtdoor en dus licht bergaf richting de rivier<br />

en het blijft maar sneller en sneller gaan. We razen het ene na het andere<br />

kruispunt over en halen auto’s rechts in alsof ze stilstaan. Ik zit bepaald niet<br />

meer op mijn gemak. Ten eerste kijk ik vanuit mijn bakje naar achteren, en<br />

kan dus niet zien wat er zich voor ons allemaal afspeelt. Ten tweede kan ik<br />

me niet voorstellen dat deze vehikels remmen hebben die binnen een<br />

168


acceptabel aantal meters deze snelheid tot nul kunnen reduceren. En ten<br />

derde moet ik me ondertussen met twee handen aan het bakje vastgrijpen,<br />

om niet op straat te belanden voor de banden van het achter ons<br />

aanstormende verkeer. Dat vast ook niet over deugdelijke remmen beschikt.<br />

Tientallig en ongeschonden bereiken we toch de rivier. De weg houdt op<br />

en gaat over in een strandje met rul zand, dat in no time aan alle gejakker<br />

een end maakt.<br />

We worden verwelkomd door een paar echte regelaartjes, die elkaar<br />

verdringen in een poging om ons in hun bootje te krijgen. Langs de wal<br />

liggen er tientallen afgemeerd en een paar daarvan zijn blijkbaar nog<br />

zeewaardig genoeg om ons naar Mingun te kunnen brengen. De keus valt<br />

op een klein bootje dat ons voor 8000 Ks heen en weer gaat varen.<br />

De Ayeyarwady is heel breed als je er midden op zit, en van het leven op<br />

de oevers kunnen we dan ook niet veel zien. Bovendien staat het water al<br />

niet al te hoog meer, zodat we tegen een paar meter wal aan kijken en<br />

meerdere keren om zandbanken heen moeten laveren.<br />

Veel ander verkeer is er niet op de rivier. We varen alleen een paar<br />

enorme houtvlotten voorbij, die de rivier afdrijven richting Yangon. Op de<br />

vlotten staan kleine hutjes waarin de jongens die dit houttransport besturen<br />

wat beschutting vinden tegen de zon en waarschijnlijk ook slapen.<br />

Wat ons onderweg nog het meest bezighoudt, is de vraag of de<br />

bootsjongen wel hard genoeg kan pompen om het gestaag binnenlopende<br />

water weer overboord te werken en ons zodoende voor zinken te behoeden.<br />

In Mingun wilde koning Bodawpaya de grootste pagode ter wereld laten<br />

verrijzen. In 1790 begonnen duizenden slaven en gevangenen te bouwen<br />

aan het gevaarte dat 150 meter hoog zou moeten worden. Helaas stierf de<br />

koning in 1819 toen ze nog maar goed 50 meter gevorderd waren. Verder<br />

zijn ze ook nooit gekomen, want zijn opvolger zag geen heil in dit<br />

geldverslindende project. In 1838 werd het bouwwerk bij een aardbeving<br />

ook nog eens zwaar beschadigd, zodat verder bouwen simpelweg<br />

onmogelijk was geworden. Alles wat nu rest is een met scheuren opgesierd<br />

massief blok stenen van 72 meter in het vierkant en 50 meter hoog, dat als<br />

bedenkelijke eretitel ‘de grootste stapel bakstenen ter wereld’ heeft<br />

gekregen.<br />

169


Toch heeft die stapel stenen wel wat. Als hij een paar maten kleiner zou<br />

zijn, was het gewoon een lelijk bruin gedrocht, en was hij waarschijnlijk<br />

allang gesloopt geweest, want die stenen kunnen natuurlijk mooi ergens<br />

anders voor gebruikt worden. In deze kolossale afmetingen heeft het iets<br />

majestueus en imponerends en is het ook groot genoeg om zelfs de vieze<br />

kleur bruin mooi uit te laten komen. De enorme scheuren die de paya aan de<br />

kansloze strijd tegen de natuurkrachten heeft overgehouden, geven hem een<br />

heldhaftig voorkomen. Het witgekalkte portaaltje van toch gauw tien meter<br />

hoog, dat toegang geeft tot een minuscuul tempeltje binnenin, maakt het<br />

geheel subtiel af.<br />

Het gevaarte kan ook beklommen worden via een stenen trap aan de<br />

zijkant, die tijdens de bouw gebruikt werd om de stenen naar boven te<br />

dragen. En hoewel het een bouwval is, blijft het gewijde grond en wordt het<br />

weer een blootsvoetse beklimming.<br />

Ook de trap is niet ongeschonden uit de aardbeving gekomen en vertoont<br />

grote scheuren en half verdwenen treden. Enige voorzichtigheid is dus wel<br />

weer geboden, want een leuninkje, dat je bij een eventuele misstap nog voor<br />

een geheide doodsmak zou kunnen behoeden, zal waarschijnlijk te veel<br />

ontsieren en ontbreekt derhalve.<br />

Van bovenaf heb je een fraai wijds uitzicht over de wat heiige<br />

Ayeyarwady en aan de overkant van de rivier is Mandalay Hill goed te<br />

herkennen.<br />

170


Peter, Bob en Lucy hebben de tocht naar boven ook ondernomen, net als<br />

trouwens een paar dozijn andere toeristen. Dit moet de grootste<br />

samenscholing van buitenlanders zijn die ik in dit land tot nu toe gezien<br />

heb.<br />

Ik sta op mijn beurt te wachten om vanaf de beste plek wat plaatjes te<br />

schieten, als ik achter me plotseling een hoop geschreeuw en gedoe hoor.<br />

Lucy heeft zich verstapt en was bijna in een van de brede diepe spleten<br />

gevallen die de top doorklieven. Zelf is ze er vrij nuchter onder, maar Bob<br />

en een paar vanuit het niets toegesnelde Birmezen staan er heel wat minder<br />

nonchalant omheen. Van de zichzelf toezichthouders noemende mannetjes<br />

moet ze op een steen gaan zitten om van de schrik te bekomen, en mag ze<br />

niet nog een keer over de spleet heen. Er verstrijken vervolgens handenvolle<br />

stille seconden voordat er weer iemand over de een meter brede en wie weet<br />

hoe diepe scheur durft te stappen.<br />

Beneden word ik de redelijk gewillige prooi van een vrouwtje dat T-shirts<br />

met het Birmese alfabet erop probeert te slijten. Ik ben wel geïnteresseerd,<br />

maar ze wil er 3500 Ks voor hebben en nog vervelender: mijn maat is er<br />

niet bij. Altijd een probleem in Azië. De prijs krijg ik een heel stuk naar<br />

beneden, maar daar wordt het T-shirt niet groter van. Zonder zaken te doen<br />

gaan we uit elkaar.<br />

Op amper honderd meter van de grootste stapel stenen ter wereld, hangt<br />

de grootste gave klok ter wereld. Gisteren hadden we al het grootste boek<br />

ter wereld, en eergisteren de langste houten brug ter wereld: het Guinness<br />

Book of Records mag <strong>hier</strong> wel een kantoortje openen.<br />

De toevoeging ‘gave’ bij de klok is overigens wel nodig om deze Mingun<br />

Bell de grootste te laten zijn, want in Moskou schijnt er een te hangen die<br />

nog eens drie keer zo groot is, maar daar zit een grote barst in. Voor alle<br />

duidelijkheid: het gaat om een klok met klepel, niet eentje met wijzers.<br />

De Mingun Bell is vier meter hoog en vijf in diameter. De wand is zo dik<br />

dat ik mijn vingers er geeneens omheen kan krijgen. Wat het ding weegt is<br />

wat onduidelijk. De meeste reisgidsen houden het op negen ton, en eentje<br />

op negentig ton. Zo op het oog lijkt negentig ton wel heel erg veel en zou ik<br />

eerder voor de negen gaan, maar het bord dat bij de klok staat, vermeldt ook<br />

negentig ton en dat zal toch wel kloppen, toch?<br />

Samen met een paar tengere Italiaansen kruip ik eronder en een van de<br />

dames slaat de klepel voorzichtig tegen de klok. Je verwacht dat ze<br />

doormidden zal breken, of minstens, net als in een tekenfilm, nog een<br />

halfuur na zal staan te trillen van het oorverdovende kabaal. Maar dat valt<br />

171


zwaar tegen, ook een tweede, veel hardere klap met de klepel doet je het<br />

horen en zien niet vergaan. Toch een beetje teleurgesteld loop ik verder.<br />

Weer goed honderd meter verder ligt de Hsinbyume Paya, en als we toch<br />

in overtreffende trappen bezig zijn, dan moet dit de witste paya ter wereld<br />

zijn. De stoepa wordt omringd door zeven oplopende golvende terrassen, en<br />

alles is zo oogverblindend wit gekalkt, dat je van een afstand eigenlijk<br />

alleen een witte vlek tegen de strakblauwe lucht ziet afsteken.<br />

Op de trappen voor de paya zit Peter. Hij is een beetje moedeloos<br />

geworden van de constant om hem heen draaiende verkoopstertjes, die nu<br />

netjes in slagvolgorde achter hem staan te wachten op klanten die misschien<br />

wel iets willen kopen.<br />

Een van hen is zonder twijfel de mooiste Birmese ter wereld. Ze heeft een<br />

mooi rond gezichtje, een bescheiden mondje met roodgemaakte lippen, een<br />

hele gave huid die maar net iets donkerder is dan het laagje thanakha dat ze<br />

op haar wangen heeft, prachtige donkere ogen en een waanzinnig figuurtje.<br />

172


Nou voldoen een heleboel Birmese meisjes voor een groot deel aan die<br />

beschrijving, maar zij springt eruit door haar wat lichtere, gelere huid en<br />

waarschijnlijk nog het meest doordat ze haar gitzwarte volle haar, dat net tot<br />

over haar schouders valt, los draagt en niet zoals bijna alle anderen in een<br />

knotje of een staart. Ze is alleen misschien net een tikkeltje aan de magere<br />

kant, maar daar valt aan te werken.<br />

Dick en Lei hebben zich ondertussen ook bij ons gevoegd, en we vinden<br />

dat we hoog nodig toe zijn aan een verkoelend drankje en lopen terug naar<br />

de kraampjes die we onderweg gezien hebben.<br />

Op weg naar ons bootje staat ineens het T-shirt vrouwtje weer voor me.<br />

Nu houdt ze triomfantelijk een shirt voor me dat ze als ‘very very big’<br />

aanprijst. Het lijkt inderdaad een maatje groter te zijn. Zelf kan ze er<br />

makkelijk drie keer in, of het voor mij groot genoeg is betwijfel ik nog<br />

steeds, maar ik besluit het toch maar te kopen. Ik kan het altijd nog<br />

weggeven.<br />

Ze vraagt weer vrolijk 3500 Ks, ik zeg meteen 1200, want tot zover<br />

waren we een uur geleden al gevorderd. Maar zo werkt het niet. Dit is een<br />

ander shirt en blijkbaar begint dan het afdingen weer helemaal van voren af<br />

aan. Ik kom nu niet verder dan 1500 Ks, en ach, het is een maatje groter,<br />

dus zal het ook wel een stukje duurder zijn en ik gun haar dit succesje.<br />

Een klein uur later zet het lekke bootje ons weer veilig aan wal in<br />

Mandalay. Het is halftwee en we willen ergens wat gaan eten. Volgens de<br />

trishaw-rijders, die in groten getale klaarstaan, zit er echter geen restaurant<br />

in de buurt. We twijfelen een beetje aan hun oprechtheid, want ze zien ons<br />

misschien als goedbetalende vracht die wel eens gevlogen kan zijn als ze<br />

zeggen waar we op loopafstand iets te eten kunnen krijgen. Daarom vragen<br />

we het ook nog na bij een paar bootverhuurdertjes, maar ook die beweren<br />

dat er <strong>hier</strong> geen eettentjes zitten.<br />

Dan gaan we maar richting hotel. Aan de overkant van de weg staan weer<br />

twee van die blauwe Mazdaatjes, en daar willen we natuurlijk mee terug,<br />

maar die blijken weer voor de hele dag verhuurd te zijn, dus wordt het een<br />

grotere pick-up.<br />

Dit keer met Lei, Dick en Peter als disgenoten komen we weer bij de<br />

vegetarische Nepalees uit, want verder is alles nog dicht. Het vollemaansfeest<br />

is blijkbaar nog niet uitgewerkt.<br />

Na de lunch gaat ieder zijns weegs. Ik ga naar het Mandalay Swan Hotel,<br />

een van de twee plekken in de hele stad waar je kunt e-mailen. Ik loop in de<br />

schaduw van de gebouwen die langs de brede straat staan die om het fort<br />

173


loopt. Maar het stoepje is nogal smal, ongelijk en er staan veel obstakels,<br />

zodat ik continu de hoge stoep af en op moet.<br />

Dat word ik vrij snel zat en ga naar de overkant van de straat. Daar loop<br />

je dan wel in de volle zon, maar er ligt langs de gracht een heel breed pad<br />

waar je tenminste niet bij elke stap hoeft na te denken over hoe en waar je je<br />

voet dit keer neer zal zetten.<br />

Vóór me ligt nog bijna een kilometer pad en er is echt helemaal niemand<br />

op te bekennen. Ook achter me, waar een nog langer stuk ligt, loopt geen<br />

kip. Mandalayers hebben waarschijnlijk een broertje dood aan lopen, want<br />

óf ze fietsen óf ze nemen de propvolle bussen of pick-ups, maar lopen zie je<br />

bijna geen mens.<br />

Het pad is opgeleukt met bomen die er niet vreselijk florissant bij staan en<br />

af en toe staat er een bankje bij een boom. Op een van de laatste bankjes zie<br />

ik een militair zitten met waarschijnlijk vrouw en kind. Als ik nog een meter<br />

of honderd van ze af ben, krijgt hij me in de gaten en gaat met de handen op<br />

de rug gewichtig midden op het pad staan. Daar gaat mijn hart toch wel<br />

harder van kloppen, moet ik zeggen.<br />

Zou het gebrek aan mede voetgangers misschien te wijten zijn aan het feit<br />

dat het verboden is om over dit pad te lopen? Ik heb in Belize ook eens<br />

nietsvermoedend op een roestige ijzeren brug gestaan en dat alle<br />

plaatselijken die langs liepen me vuil aankeken en/of allerlei verwensingen<br />

naar het hoofd slingerden. Toen bleek achteraf dat die brug een nationaal<br />

symbool was en dat het als minachting gold om er langer op te verblijven<br />

dan strikt noodzakelijk was. Wie weet welke nationale trots ik nu weer aan<br />

het krenken ben.<br />

Ik loop wat minder snel verder, en voel dat ik meer ga zweten. Wat zit het<br />

menselijk lichaam raar in elkaar hoor ik mezelf als afleidingsmanoeuvre<br />

denken, en meteen daarna flitst door mijn hoofd dat die gedachte ook<br />

slechts een vreemde sprong is om me wat minder in het nauw te voelen.<br />

Als ik nog een tiental stappen van hem af ben en me er mentaal op<br />

voorbereid dat hij me op mijn gedrag gaat aanspreken, draait hij zich ineens<br />

een kwartslag om en gaat quasi geïnteresseerd naar het voorbijwalmende<br />

verkeer staan kijken. Mijn eerste reactie hangt ergens tussen verbijstering en<br />

verontwaardiging in. Mij een beetje de stuipen op het lijf gaan staan jagen,<br />

en als dan het puntje bij het paaltje komt, als een slapjanus niet-thuis geven.<br />

Wat denkt die eikel wel!<br />

Van de weeromstuit loop ik het Swan Hotel glad voorbij en sta ik op de<br />

hoek van de straat voordat het tot me doordringt dat dat eigenlijk niet de<br />

bedoeling was. Ik krijg ook nu pas oog voor de markante uitkijktoren die de<br />

hoek van de fortmuur siert.<br />

174


Het dak boven de uitkijkpost is een spitse toren die uit meerdere lagen in<br />

elkaar grijpende, steeds kleiner wordende dakjes bestaat. Het laat zich<br />

moeilijk beschrijven, een beeld zegt <strong>hier</strong> meer dan duizend woorden. De<br />

torens hebben nog het meest weg van die meertraps bruidstaarten, die uit<br />

naar boven toe steeds kleiner wordende lagen is opgebouwd. En daar dan<br />

een hele spitse uitvoering van.<br />

Ik steek de straat weer over en loop naar het Swan Hotel. Dat is toch wel<br />

even iets anders dan de optrekjes waarin wij verblijven deze reis. De luxe<br />

straalt er al van verre vanaf en ik vrees even dat ik in mijn toeristenkloffie<br />

geeneens naar binnen mag, maar dat blijkt wel mee te vallen.<br />

Een in gewaagdrood gestoken piccolo begeleidt me naar de e-mail room<br />

en posteert me daar achter een computer in rust. Even later komt er een<br />

vriendelijke dame binnen, die het zaakje voor me opstart en vervolgens vlak<br />

achter me op een stoel gaat zitten. Terwijl ik mijn berichtje aan het<br />

thuisfront zit te tikken, stroomt het kleine hokje vol met nog drie van die<br />

toezichthouders, wat me het animo om eens lekker lang van stof te zijn<br />

nogal ontneemt. Bovendien kost het e-mailen anderhalve dollar per kilobyte<br />

en dat nodigt ook niet bepaald uit om al te lange epistels huiswaarts te<br />

sturen. Mijn vier waakhonden raken druk met elkaar in gesprek en ik zie<br />

mijn kans schoon om stiekem in het Sent Items-mapje te kijken hoeveel en<br />

waarnaartoe er gemaild wordt. Het mapje is leeg, alle sporen worden<br />

zorgvuldig gewist. En even lekker illegaal internetten gaat al helemaal niet,<br />

175


want de inbelverbinding wordt pas gemaakt als ik aangeef dat ik klaar ben<br />

met mijn berichtje. Zodra het verstuurd is, wordt de verbinding meteen<br />

verbroken.<br />

Ik was van plan om nu naar de buurt te gaan waar de bladgoudwerkplaatsjes<br />

zitten. Maar dat is <strong>hier</strong> een behoorlijk eind vandaan en ik heb<br />

er eigenlijk geen zin meer in om ernaartoe te gaan. Ik weet dat ik er spijt<br />

van ga krijgen en ik loop mezelf nu al te verwijten dat ik een slappe zak<br />

ben. Als je met zijn tweeën of een klein groepje bent, dan is dit zo’n<br />

moment waarop je je door de anderen op sleeptouw laat nemen en gewoon<br />

wél gaat. In je eentje is de drempel een stuk lager om dingen niet te doen<br />

die je eigenlijk wel van plan was. Maar als je in je eentje rondloopt, hoef je<br />

ook geen compromissen te sluiten of je soms te schikken naar de wil van de<br />

groep en dat is ook wel eens lekker.<br />

Ik loop toch maar weer over het verlaten pad langs de fortgracht terug<br />

richting hotel. Zelfs de militair heeft zich ondertussen van het strijdtoneel<br />

teruggetrokken.<br />

Bij de zuidpoort van het fort staan een paar wachten aan de overkant van<br />

de gracht. Als ik hun kant op kijk beginnen ze al druk te gebaren en te<br />

zwaaien dat ik er daar niet in mag, maar dat wist ik al van Gerd en ik had<br />

ook helemaal geen plannen in die richting. Ik zwaai vrolijk terug en loop<br />

door.<br />

Ik installeer me weer op het dakterras van het hotel met een boek en een<br />

bier. Na een goed kwartier komen ook Bob, Lucy en Peter naar boven. Ze<br />

zijn net bij een paar beeldhouw- en bladgoudwerkplaatsjes geweest. Nou<br />

baal ik helemaal dat ik niet gegaan ben en eigenlijk wil ik hun verhaal ook<br />

helemaal niet horen. Maar goed, ik houd ze niet tegen. Peter is zelf een<br />

amateur beeldhouwer en vertelt in geuren en kleuren over hoe de boeddha’s<br />

en de chinthe’s gemaakt worden. En ook over hoe kleine stukjes goud door<br />

eindeloos platslaan met een hamer langzaam in bladgoud veranderen.<br />

’s Avonds bij het eten is Rien de enige uit de ziekenboeg die weer op de<br />

been is. Hij wijt zijn gedwongen dag rust aan de eend van gisteravond, ik<br />

verdenk eerder de sla uit het verdachte laagje water van gistermiddag.<br />

Helemaal hersteld is hij toch nog niet, want hij moet vrij plotseling op een<br />

drafje terug naar het hotel als we nog wat na zitten te tafelen.<br />

In het hotel nemen we nog een bier en gaan daarna snel naar bed, want<br />

het is morgen vroeg weer op.<br />

176


dag 18<br />

Rustig stroomafwaarts<br />

Om vijf uur staat iedereen nog slaperig en met frisse tegenzin weer<br />

startklaar voor het volgende avontuur: met een boot over de Ayeyarwady<br />

van Mandalay naar Bagan. Ook alle zieken van gisteren zijn fit genoeg om<br />

de reis te aanvaarden.<br />

Het is nog pikkedonker als we met zijn allen in een grote pick-up stappen.<br />

Het past allemaal net, al zitten Bob en Luc op hun rugzak tussen onze<br />

voeten op de vloer. Voor de bagage is binnen geen plaats meer, dus die gaat<br />

op het dak. Volgens de bijrijder is het niet nodig om de tassen vast te<br />

binden, hij gaat aan de zijkant van de auto hangen en zal goed opletten of er<br />

niks af valt. Bij iedere kuil die we tegenkomen zitten we allemaal<br />

gespannen op een paar doffe klappen te wachten die aangeven dat<br />

vastbinden toch een beter idee was geweest. Maar het blijft verrassend stil<br />

gedurende de tien minuten die de rit duurt.<br />

Het inschepen verloopt vlotjes. We hebben gereserveerde, genummerde<br />

stoelen, dus vechten om de beste plekken is niet nodig. Dat is misschien<br />

maar goed ook, want er zijn ook grote groepen Duitsers en Fransen aan<br />

boord, nog een andere groep Nederlanders en een paar enkelingen.<br />

De boot doet van binnen een beetje aan een vliegtuig denken, alleen staan<br />

er veel meer stoelen naast elkaar en heb je ook meer ruimte. Helaas hebben<br />

ze er bij het ontwerp geen rekening mee gehouden dat de passagiers wel<br />

eens bagage mee zouden kunnen nemen. Dus die staat nu her en der<br />

opgestapeld.<br />

Om exact zes uur en keurig op tijd is de afvaart. We varen nog geen vijf<br />

minuten als de hele groep Duitsers zich naar het achterdek begeeft. Het is<br />

dan nog steeds aardedonker en ook frisjes, dus wat die daar te zoeken<br />

hebben is me een raadsel.<br />

177


Na een goed kwartier begint het aarzelend licht te worden en ga ik ook<br />

eens buiten kijken. Op het achterdek stap ik letterlijk midden in een verhitte<br />

woordenwisseling tussen een paar Fransen en de Duitsers. De laatsten<br />

hebben alle ligstoelen op het overdekte achterdek bezet. Ze zijn daarbij zo<br />

ruim gaan zitten, dat je geeneens meer van het achterdek naar het<br />

gangboord kunt komen zonder over een paar van die bezetters te moeten<br />

klauteren. De Fransozen maken zich daar terecht kwaad over, maar het<br />

enige dat hun protesten oplevert, is een in afschuwelijk ‘Allo ‘Allo-accent<br />

uitgesproken: ‘Bat joe ken ollso go zêr zroe ze restaurant’.<br />

Ik heb weinig zin in dat gedoe op de vroege morgen en ga het een stukje<br />

hogerop zoeken, op het bovendek. Daar is de situatie al niet veel beter. Die<br />

andere groep Nederlanders heeft op zijn beurt <strong>hier</strong> alle ligstoelen bezet, al<br />

hebben ze zich wel een stuk bescheidener opgesteld. En of ze nou zo blij<br />

moeten zijn met hun verworven plekken is zeer de vraag. Want als de zon<br />

straks weer van zich laat horen, dan gaan ze een dakje boven hun hoofd<br />

pijnlijk missen.<br />

Tegen de tijd dat we Sagaing in zicht krijgen, is het al volop licht, maar<br />

verschuilt de zon zich nog achter de wolken aan de horizon. De laatste<br />

ochtendmistflarden omsluieren Sagaing Hill en al zijn glimmende gouden<br />

pagodes, die geposteerd tussen de donkergroene bomen in het nu nog<br />

gefilterde licht van dreigende zonnestralen zich statig, doch bescheiden,<br />

laten bewonderen. We minderen vaart en gaan dichter onder de wal varen<br />

om dit sprookjesachtige tafereel langer, rustiger en beter aan ons voorbij te<br />

kunnen zien schuiven.<br />

178


Aan de andere kant van de rivier passeren we een paar handgepeddelde<br />

vissersbootjes die, met de brede waas van zonlicht achter zich, fel afsteken<br />

tegen de nog nevelige bomen en een dofglimmende gouden zedi van Inwa.<br />

Toen we <strong>hier</strong> een paar dagen geleden waren, gingen we nog verder naar<br />

het noorden, hadden we Mandalay eigenlijk nog voor ons. Nu zijn we over<br />

de helft van de reis, kunnen we de vergane glorie van deze oude<br />

hoofdsteden slechts nakijken en langzaam kleiner zien worden. Het aftellen<br />

is weer begonnen.<br />

We glijden ook onder de Ava Bridge door, die er van deze kant<br />

imposanter uitziet dan wanneer je er overheen rijdt. Ik zie nu ook dat de<br />

rivier veel breder is dan ik een paar dagen geleden inschatte. De brug telt<br />

zestien bogen van minstens twintig meter breed, waarvan er weliswaar een<br />

paar op het land staan, maar dan nog moet de rivier zeker tweehonderd<br />

meter breed zijn. Toch twee keer zoveel als dat ik vanaf de wal dacht.<br />

Na de brug varen we nog eventjes door groen gebied. Niet veel verder<br />

wordt het landschap rond de rivier al snel eentonig. Boven de hoge wallen<br />

steken nog maar sporadisch wat bomen en hutjes uit, en heel af en toe is nog<br />

de top van een paya zichtbaar.<br />

Omdat alle stoelen aan dek onneembaar blijven, zoek ik mijn stoel binnen<br />

maar weer op. Ik ga vandaag flink opschieten in mijn boek heb ik het<br />

gevoel.<br />

Van onze ziekenboeg is nog maar weinig over. De meesten lopen alweer<br />

redelijk fris rond. Alleen Carla voelt zich nog verre van fit, en zit als een<br />

zielig vogeltje weggedoken in haar stoel. Ze probeert wat te slapen en wil<br />

vooral met rust gelaten worden, maar dat valt helemaal niet mee. Er lopen<br />

continu mensen in en uit, en om de haverklap komen er goedwillende zielen<br />

vragen of ze iets wil hebben.<br />

Er valt niet zo heel veel te beleven aan boord. Dat Rien door de<br />

rugleuning van zijn stoel schiet, behoort al tot de hoogtepunten. En er is een<br />

tv aan boord, waarop videoclips van de laatste Birmese hits te bewonderen<br />

zijn. Die zijn trouwens opvallend Westers. In de meeste schitteren<br />

meidenbands die qua uitdossing zo bij ons mee zouden kunnen en hun<br />

liedjes zijn van een naïeve opgewektheid waar K3 zich zelfs voor zou<br />

schamen. Er zitten ook clips bij van Westerse hits en gouwe ouwen die in<br />

het Birmees vertaald zijn. Hoe letterlijk dat is gebeurd zou ik niet weten, al<br />

heb ik wel een vermoeden. Dat soort verbirmeesde Westerse muziek hoor je<br />

veel. Meestal is ook de melodie door de Birmese censuurmangel gehaald en<br />

klinkt het allemaal een stukje braver dan het origineel, waardoor het soms<br />

moeite kost om het thuis te brengen.<br />

179


Hoewel de boot tamelijk groot en nog niet zo oud is, is er schijnbaar geen<br />

dieptemeetapparatuur aan boord. In ieder geval geen al te betrouwbare. Bij<br />

ondiepe plekken in de rivier wordt er vaart geminderd, snelt er iemand met<br />

een lange bamboestok naar de voorsteven, en peilt om de paar meter of we<br />

nog verder kunnen. Als het echt kritisch wordt, peilen ze zelfs met zijn<br />

tweeën.<br />

Hoe zal dat over een maand of twee gaan? Als de droge tijd op zijn<br />

hoogtepunt is. We zitten nu nog maar een paar weken na de regentijd, en de<br />

rivier zal nog niet zijn laagste niveau bereikt hebben. Als ze nu al<br />

problemen hebben met de diepgang, dan houdt het over hooguit een paar<br />

weken echt op voor deze boten.<br />

Halverwege de ochtend, we zijn dan al vier uur onderweg, leggen we<br />

onverwacht aan bij helemaal niks. De motor wordt uitgezet en als we nog<br />

amper vaart hebben, wordt de steven richting wal gewend en met een lichte<br />

schok boort de boot zich in de klei. Iedereen kijkt elkaar aan met zo’n blik<br />

van: ‘Oké…, en nu?’ .<br />

Dan duiken vanuit het niets een man of tien op aan de kant en dalen de<br />

oever af. Ze hebben van alles bij zich: bananen, watermeloen, appels,<br />

koekjes, water, frisdrank, drank, bier, noem maar op. Alleen bevindt zich<br />

tussen ons en de droge wal nog zeker tien meter water, maar dat is kennelijk<br />

geen probleem. Ze lopen zonder aarzelen het water in tot ruim over hun<br />

middel, om zo hun waar aan ons aan te kunnen prijzen. En ze doen prima<br />

zaken. Ze hebben hun hele voorraad aan boord gegooid als we een paar<br />

minuten later weer verder varen. De Duitser die voor weinig een fles<br />

Johnny Walker Red Label had gekocht, komt er al snel achter dat er koude<br />

thee in zit. Hij kan er zowaar de humor wel van inzien.<br />

Tijdens de lunch blijft het achterdek stevig in Duitse handen. Ze gaan in<br />

kleine ploegen eten, zodat een grote bezettingsmacht de tijdelijk<br />

vrijgekomen stoelen kan verdedigen. Mijn God, je moet er toch niet aan<br />

denken dat je vier weken lang met zulk volk rond zou moeten trekken.<br />

Lekkere vakantie heb je dan. Maar ze zijn wel snel tevreden, want na zes<br />

uur met enkel kale rivieroevers en wat verdwaalde bomen, roept er toch nog<br />

één vol overgave: ‘Mensch, ist das schön <strong>hier</strong>!’<br />

Tegen vier uur krijgen we plots een handvol tempels in zicht die boven de<br />

wal uitsteken. Bagan is nabij! Zonder slag of stoot wordt prompt de<br />

bezetting van het achterdek opgegeven en begint het overhaaste<br />

terugtrekken. Want ze moeten natuurlijk wel vooraan staan als we straks<br />

van boord kunnen.<br />

180


Doordat het water laag staat, moeten we flink tegen de wal opklauteren<br />

met onze bagage en op de rivier had je er niet zo’n erg in, maar het is akelig<br />

warm in Bagan. Dus voor we bij ons busje zijn, lopen we allemaal te zweten<br />

en te puffen.<br />

In het busje wordt dat alleen maar erger, want we zitten zo ongeveer op<br />

elkaars schoot en dan moet de bagage er ook nog bij. Het is maar een<br />

minuut of tien naar het hotel, dus we overleven het wel.<br />

Alle kamers zijn aan de begane grond en ze hebben een klein terrasje<br />

voor de deur waar bamboestoelen staan. Met een fles bier, de Lonely Planet<br />

en een bij de receptie aangeschafte kaart van de omgeving, gaan we daar<br />

voor het eten nog snel even de route voor morgen uitstippelen.<br />

In het straatje naast het hotel zit het ene restaurant na het andere. Zouden<br />

<strong>hier</strong> vaker toeristen komen? Rien durft nog geen moeilijk voedsel aan, zodat<br />

we op het terras bij een pizzeria belanden<br />

Onder het eten horen we een hoop muziek en herrie en er komen veel<br />

mensen langs die op weg zijn naar de happening. Vanavond is de eerste<br />

avond met volle maan en nu schijnt het feest pas echt te beginnen.<br />

Na het eten gaan we ook richting het lawaai, maar veel meer dan een<br />

potsierlijk verlichte pagode en een al op zijn eind lopende avondmarkt<br />

komen we niet tegen. Het merendeel van de mensen gaat alweer naar huis,<br />

en wij doen maar met ze mee.<br />

181


dag 19<br />

Tempels, tempels, tempels…<br />

Bagan is misschien wel de grootste trekpleister van Myanmar. Het wordt<br />

net zoals weet ik hoeveel andere dingen ook wel het achtste wereldwonder<br />

genoemd. Op een gebied van vier bij zes kilometer staan letterlijk<br />

duizenden tempels, pagodes, stoepa’s en hoe het allemaal ook moge heten.<br />

Ze zijn er in alle vormen en maten, en zijn in een relatief korte periode<br />

gebouwd.<br />

Het is allemaal begonnen in 1056, toen koning Anawratha van het Bamar<br />

koninkrijk, waarvan Bagan de hoofdstad was, zich liet bekeren tot het<br />

boeddhisme. Amper een jaar later trok hij, waarschijnlijk nog niet helemaal<br />

gewend aan het vredelievende van zijn nieuwe levensstijl, ten strijde tegen<br />

het Mon koninkrijk. Het doel van de oorlog was om de Tripitaka, die<br />

koning Manuha niet vrijwillig af wou staan, naar Bagan te halen. Na een<br />

maandenlange belegering van de stad Bago, lukt het inderdaad om de<br />

felbegeerde Tripitaka te veroveren. Het boekwerk wordt op de ruggen van<br />

tweeëndertig witte olifanten naar Bagan gebracht, samen met dertigduizend<br />

gevangenen. Onder die Mon-gevangenen, die hun roots in Cambodja<br />

hebben, zitten veel ambachtslieden, kunstenaars én koning Manuha. Deze<br />

Mon gaan vervolgens een grote rol spelen in de cultuur van Bagan. Bagan<br />

neemt onder andere het Mon-schrift over, waarvan het hedendaagse<br />

Birmese schrift met zijn rondjes en kringeltjes is afgeleid. En de eerste<br />

pagodes die in die tijd in Bagan verrijzen, worden in Mon-stijl gebouwd.<br />

Koning Anawratha was zo overtuigd boeddhist geworden, dat hij grote<br />

aantallen heiligdommen ter ere van de nieuwe nationale religie liet<br />

neerplanten in de twintig jaar die hij nog zou regeren. Het Bagan-rijk zou<br />

daarna nog ruim tweehonderd jaar standhouden en veel van de koningen die<br />

in dat tijdperk achtereenvolgens de troon bestegen, vonden dat ze niet achter<br />

konden blijven bij hun voorgangers en gingen lustig door met bouwen.<br />

Het gevolg was dat toen de Mongolen onder leiding van niemand minder<br />

dan Kublai Khan in 1287 Bagan vanuit het noorden bedreigden, er volgens<br />

182


de annalen zo’n dertienduizend aan Boeddha gewijde bouwsels stonden. De<br />

toenmalige koning Narathihapati liet er daarvan meer dan zesduizend<br />

slopen, om de muren van de stad te versterken, maar dat mocht niet baten.<br />

En de Mongolen kennende, zullen die ook nog wel een paar tempeltjes met<br />

de grond gelijk gemaakt hebben.<br />

Nu zijn er nog ruim tweeduizend geïdentificeerde bouwwerken over, en<br />

nog eens zoveel stenen en aarden hopen waarvan duidelijk is dat het ooit<br />

iets geweest is, maar geen mens nog kan zeggen wat.<br />

Wij hebben twee dagen de tijd om de hoogtepunten van deze overdaad te<br />

gaan bewonderen en er zijn eigenlijk twee manieren om dat te doen: het<br />

paardenkoetsje of de fiets. Rien en Lei hebben na Nyaungshwe niet zo gek<br />

veel vertrouwen meer in de Birmese fietsen en kiezen voor de koets. Dick<br />

en ik hebben gisteravond na een snelle inspectie van het beschikbare<br />

materiaal besloten om toch voor de fiets te gaan.<br />

Met een ontbijtje achter de kiezen en een paar liter water mee voor<br />

onderweg, gaan we even na negenen op pad. Dick is zo wijs geweest om<br />

gisteravond al een goede fiets op slot te zetten en het sleuteltje bij zich te<br />

houden. Mij leek dat wat overdreven, want er stonden voldoende goede<br />

rossen en ik schatte in dat lang niet iedereen ging fietsen, maar dat blijkt nu<br />

wat aan de naïeve kant te zijn geweest. Ik vind nog net één redelijk<br />

exemplaar, waar alleen het zadel wat van omhoog moet. De zadelpen is<br />

helaas een stuk korter dan ik verwacht had, zodat het een beetje een<br />

dubbelgevouwen dagje gaat worden.<br />

We fietsen over de zuidelijkste van de twee wegen die vrijwel parallel<br />

door de Bagan Archaeological Zone, zoals de vlakte vol tempels officieel<br />

heet, lopen. We zijn <strong>hier</strong>naartoe gelokt met verhalen dat er duizenden van<br />

die heilige bouwwerken in de groene velden zouden staan. Maar na vijf<br />

minuten en de eerste pareltjes zweet, heb ik er mooi nog geen een gezien.<br />

Alleen maar van die groene velden, veelvuldig opgesierd met groene<br />

bomen. We zitten toch wel goed? Of rijden we de verkeerde kant op? Na de<br />

vertwijfeling bekruipt me al snel zo’n heerlijk frustrerend, machteloos<br />

gevoel van: waar blijven die krengen! Wetende dat het doel toch echt steeds<br />

dichterbij moet komen, peddelen we onverdroten voort. En dan, als we het<br />

zoveelste groepje bomen voorbij rijden, verschijnt daar zomaar, hooguit<br />

twintig meter van de weg af, onze eerste.<br />

Na wat speuren op de kaart, trekken we de conclusie dat het de<br />

Gubyaukgyi moet zijn. De echte kenners vragen dan meteen: welke? Het<br />

valt natuurlijk niet mee om voor die duizenden dingen een originele naam te<br />

bedenken, en het komt voor dat er meer dan één tempel naar een bepaalde<br />

183


naam luistert. Zo ook naar Gubyaukgyi. Om die echte kenners niet onnodig<br />

in spanning te laten zitten: dit is die van Wetkyi-in.<br />

Overigens moeten veel van de namen <strong>hier</strong> met wat korrels zout genomen<br />

worden, want de vlakte van Bagan heeft sinds zijn glorieperiode een paar<br />

eeuwen in de redelijke anonimiteit gelegen. De namen die de monumenten<br />

nu veelal dragen, zijn de namen die de plaatselijke bevolking ze gaf ten tijde<br />

van de beginnende archeologische interesse voor het gebied in de tweede<br />

helft van de achttiende eeuw. Of dat dat ook de oorspronkelijke namen zijn,<br />

is maar zeer de vraag.<br />

Als we onze fietsen tegen een boompje hebben geplant en ons omdraaien,<br />

komt er een vrouwtje met een brede grijns en gewapend met een<br />

zaklantaarn op ons af. Waar die zo snel vandaan komt, is niet meteen<br />

duidelijk. Rondom deze dertiende-eeuwse grottempel met een top in Indiase<br />

stijl, zoals de Planet hem beschrijft, staan nog een paar kleinere schrijnen of<br />

kapellen. Ze zijn dan wel klein vergeleken bij de grote Gubyauk, maar toch<br />

nog wel huishoog. Achter de kapelletjes hangt een lijntje wasgoed, en uit<br />

een van de gebouwtjes komt een klein jongetje lopen. Ze wonen gewoon in<br />

deze eeuwenoude heiligdommen! En het lijkt er niet op dat monumentenzorg<br />

zich daar erg druk over maakt. Dat relativeert het geheel wel meteen<br />

op een mooie manier. Het achtste wereldwonder dat tevens als woning<br />

dient. En waarom ook niet? De in onbruik geraakte tempels zijn natuurlijk<br />

nog steeds prima huizen in een gebied waar zelfs de grote koningen in<br />

‘simpele’ paleizen van hout leefden.<br />

Ze gaat ons voor de tempel in, en doet haar zaklampje aan. Die hebben<br />

we ook wel bij ons, maar het is natuurlijk nogal lullig om deze aangeboden<br />

dienst met onze eigen lampen te overschijnen. Dus we laten ons gedwee<br />

voorlichten.<br />

Het lampje komt wel van pas, want buiten de deuropening komt er<br />

nergens licht naar binnen in de diepe tempel, en op de wanden en plafonds<br />

zijn nog vervaagde fresco’s te bewonderen, die zonder batterijenlicht niet te<br />

zien zijn.<br />

Bij het schoenen aantrekken, en ik ben zowaar zo bijdehand geweest om<br />

vandaag mijn klittenbandstappers aan te doen, overleggen we wat we haar<br />

zullen geven, maar voordat we daar uit zijn, groet ze ons met de nog steeds<br />

even brede grijns en gaat zich weer om haar was bekommeren.<br />

In de hoop dat ons niet overal zo’n rondleiding te wachten staat, geven we<br />

haar zoontje maar weer de welbekende pen.<br />

Nummer twee op onze lijst is de Sulamani Pahto. Dat is nog een<br />

kilometer of twee doorfietsen over de weg en dan moeten we ergens op<br />

goed geluk een zandpaadje op. Links en rechts passeren we nu om de<br />

184


haverklap kleine en wat grotere tempels. Van sommige is niet veel meer<br />

over dan een stapel stenen, maar de meeste verkeren nog in prima staat.<br />

Na een paar minuten komen we over een bruggetje en vlak daarna lopen<br />

er twee paden zuidwaarts. Welke moeten we hebben? Bij eentje staat een<br />

bordje waarvan de tekst sterk vervaagd is. Niet dat dat veel uitmaakt, want<br />

het is Birmees. Maar goed, als ze er een bordje neerzetten, dan zal er wel<br />

iets te beleven zijn.<br />

De pahto ligt ongeveer een kilometer van de weg af, dus dat wordt een<br />

leuk stukje veldrijden. Het pad begint lekker hard, maar allengs wordt het<br />

zanderiger en zwaarder, en wordt het echt stoempen op de pedalen.<br />

Na een paar honderd meter komen er twee jongetjes naast ons fietsen, en<br />

die loodsen ons naar een paya die we anders, kromgebogen over het stuur<br />

onszelf een wegbanend door het zand, zeker en vast voorbijgereden zouden<br />

zijn. Hij is een meter of vijftien hoog, twintig in het vierkant en loopt als<br />

een piramide naar een terras op tien meter hoogte, waarop de zedi staat. Via<br />

trappen beklimmen we de paya en we worden van boven begroet door de<br />

jongetjes en twee mannen.<br />

Het uitzicht vanaf het terras is weergaloos. We staan aan de oostkant van<br />

de paya en kijken uit over rijst- en grasvelden en een sporadische boom.<br />

Vlak voor ons staat een cluster ronde spitstoelopende paya’s en in de verte<br />

staan tientallen soortgelijke donkere silhouetten in de laatste restjes<br />

ochtendnevel. Aan de zuidkant staat trots en vrijwel alleen de Sulamani en<br />

een stuk rechts daarvan ligt de massieve piramidevormige Dhammayangyi<br />

Pahto als een vorst in de groene velden. Als we om de zedi heen lopen,<br />

wordt het allemaal nog veel fraaier. Aan de westkant winnen de bomen het<br />

van de velden, maar ze dienen slechts als decor voor de werkelijk<br />

honderden bruine bakstenen tempels die het landschap overheersen. Het<br />

merendeel is redelijk bescheiden van formaat en steekt alleen met de top<br />

van de zedi boven de bomen uit, maar er staan ook heel wat forsere<br />

broeders tussen en een paar reuzen die zelfs boven de heuvels aan de<br />

overkant van de rivier uitsteken, al is dat geheel en al te wijten aan<br />

gezichtsbedrog.<br />

185


Een van de mannen spreekt een klein beetje Engels en hij wijst me de<br />

belangrijkste van de tempels aan. Zijn uitspraak verschilt nogal van hoe ik<br />

dacht dat het moest, dus hij moet heel wat voor me herhalen. Ik vraag hem<br />

hoe degene heet waarop we staan, en hij zegt iets van: “Trinaifow”. In de<br />

index van mijn kaart kan ik niks vinden dat daar op lijkt. Hij pakt de kaart<br />

uit mij handen en wijst zonder aarzelen de plaats aan waar we staan.<br />

“Trinaifow” herhaalt hij triomfantelijk, en dan zie ik wat hij bedoelt. Hij<br />

houdt zijn vinger bij nummer 394. Dit bouwwerk, absoluut geen onaardig<br />

ding, is in deze overvloed geeneens goed genoeg voor een fatsoenlijke<br />

naam, maar moet het met een ordinair nummer doen.<br />

We maken ons rondje om de zedi af en komen aan de noordkant, waar<br />

een groot aantal schilderijen op het terras ligt uitgespreid. Ik had al zo’n<br />

donkerbruin vermoeden dat er iets achter al deze vriendelijkheid zat. Ik sta<br />

te wachten totdat hij zijn waar aan gaat lopen prijzen, maar hij blijft rustig<br />

achter me staan en zegt alleen: ‘If you like painting then good price for you,<br />

my friend. If you don’t like, no problem’. Ik vind het helemaal niet lelijk<br />

wat hij <strong>hier</strong> heeft liggen en ik mag hem wel. Eentje met twee gestileerde<br />

pauwen in bruinen met rood vind ik zelfs gewoon mooi. Hij wil er<br />

zesduizend kyat voor hebben, maar mijn tegenbod van vierduizend wordt<br />

ook lachend geaccepteerd.<br />

Ik krijg er nog een uitleg van de techniek bij ook. Eerst worden met een<br />

pen en zwarte inkt de contouren van de tekening op het katoenen doek<br />

gezet, en later worden de kleuren erin geverfd. En om aan te tonen dat ik me<br />

geen zorgen hoef te maken over beschadigingen tijdens de rest van de reis,<br />

186


egint hij het op te vouwen en te verfrommelen. ‘No problem, at home you<br />

make wet and iron and then painting new again’. Ik kan niet veel anders dan<br />

hem geloven, want even komen ruilen zit er niet in, als thuis blijkt dat hij<br />

onzin stond te verkopen.<br />

Als ik mijn aanwinst in mijn rugzak stop, probeert hij voorzichtig of ik er<br />

niet nog een paar voor familie en vrienden wil kopen. Ik schud alleen mijn<br />

hoofd. ‘Only one?’ vraagt hij grijnzend. ‘Yes, only one’.<br />

Dat ‘only one’ is trouwens wel iets aparts in Myanmar. Het wordt je te<br />

pas en te onpas gevraagd. Bijvoorbeeld in restaurants als je je Sweet and<br />

Sour Chicken bestelt, volgt vaak de vraag ‘only one?’ Zouden ze echt<br />

denken dat we aan een portie niet genoeg hebben? Een echt hongerige<br />

indruk zullen we toch niet maken. Ook als je ergens om een koel biertje<br />

vraagt: ‘only one?’ en dan kost het soms wel moeite om de verleiding te<br />

weerstaan.<br />

Als we na de gedane zaken nog wat rond staan te kijken, zien we in de<br />

verte een klein vliegtuig landen. ‘More bad tourists’ verzucht hij. ‘Tourists<br />

no good for Bagan’. Ik kijk hem eens aan met een verwonderde blik en een<br />

gedachte van: ‘Hé vriend, ik ben ook zo’n toerist, zo te zien leef je er aardig<br />

van en toch deugen we niet’. Hij leest mijn gedachtes feilloos en begint uit<br />

te leggen dat deze toeristen een tour boeken in Yangon, ’s ochtends naar<br />

Bagan vliegen, in een grote bus stappen, een paar van de belangrijkste<br />

tempels bezoeken en aan het eind van de middag weer terugvliegen zonder<br />

een kyat in Bagan achter te laten. En ter verdere geruststelling verzekert hij<br />

me ervan dat wij de goede toeristen zijn. Nemen we toch nog in goede<br />

harmonie afscheid.<br />

Dick en ik gaan verder richting de Sulamani over het mulle zandpad, dat<br />

door velden slingert waarop een paar vrouwen aan het werk zijn. De pahto<br />

steekt hoog boven het wiegende koren uit en laat zich al van verre<br />

bewonderen. Er is helemaal niemand te zien als we aankomen fietsen. Zelfs<br />

nadat we de fietsen gestald hebben en ons omdraaien staat er niet een gids<br />

of een horde kinderen voor ons klaar. Alleen maar serene rust en stilte.<br />

Voor we naar binnen gaan, wil ik eerst weten waarom dit nou een pahto<br />

is, en niet een paya of zedi of wat dan ook. Na wat zoeken geeft de Planet<br />

een antwoord: paya’s en zedi’s zijn massief, een pahto is hol. Dat wil<br />

zeggen: je kunt erin. Bovendien is een pahto vaak een tempel die aan<br />

Boeddha is gewijd, terwijl een paya meestal een heilige plek of gebeurtenis<br />

markeert.<br />

De Sulamani Pahto is van eind twaalfde eeuw. De vierkante basis wordt<br />

gevormd door trapsgewijs oplopende terrassen tot een meter of tien hoog.<br />

Daarop staat een kubus met ook weer een trapsgewijs oplopend dak, waarop<br />

187


een soort stoepa met zedi staat, samen de sikhara genoemd. Op de hoeken<br />

van alle terrassen staan weer kleine stoepa’s. Van een afstandje lijkt het dus<br />

een piramide met een uitgerekt middenstuk. Tot aan het puntje van de zedi<br />

zal de pahto een kleine veertig meter hoog zijn. De ingang is gewoon aan de<br />

grond.<br />

Binnen is het veel minder uitbundig dan buiten. Je komt in een<br />

rechthoekige hal, waarin een eenvoudig boeddhabeeld staat met daarvoor<br />

nog wat resten van offerandes en de welbekende donation box. De enige<br />

versiering zijn de vage resten van fresco’s op de gladde, rechte wanden en<br />

plafonds. Er lopen smalle, donkere, heerlijk koele, hoge rechte gangen langs<br />

de buitenmuren. In de hoeken zitten openingen die nog wat licht in de<br />

duisternis brengen en gaan trappen naar de hoger gelegen delen van de<br />

pahto. Maar die zijn middels wat provisorisch metselwerk voor het publiek<br />

afgesloten.<br />

Op de rondgang kom je op de vier windrichtingen een hal met<br />

boeddhabeeld tegen, die veel op elkaar lijken, hoewel één beeld opvallend<br />

rood geschilderd is. Het rondje is dan ook vrij snel gemaakt, en na het wat<br />

afkloppen van de voetzolen, want echt schoon is het binnen niet, gaan we<br />

naar de volgende halte.<br />

De Dhammayangyi Pahto ligt een paar honderd meter verderop nogal<br />

eenzaam in het veld. Waarschijnlijk is er niks in de directe omgeving<br />

gebouwd, omdat deze pahto zo’n kolossale indruk maakt. Alles wat je er<br />

vlakbij zet, valt toch in het niet. Het zijn geeneens zozeer de afmetingen die<br />

hem het indrukwekkende voorkomen geven, want hij zal amper hoger zijn<br />

dan bijvoorbeeld de Sulamani. Het zit hem in de vorm.<br />

188


De pahto is een trappiramide met een brede basis, die door de<br />

uitgebouwde entreehallen op de vier windrichtingen nog veel breder lijkt.<br />

De trappen van de piramide worden snel smaller naar de top toe, zodat het<br />

met een beetje fantasie lijkt alsof de piramide onder zijn eigen gewicht in<br />

elkaar is gedrukt. Van de sikhara rest slechts een kort rond stompje, dat<br />

helemaal niet misstaat en de pahto een logge, plompe indruk geeft. Op de<br />

hoeken van de terrassen staan vrij grote vierkante stoepa’s, en ten slotte is<br />

de gebruikte steen een stuk donkerder dan wat je bij de andere bouwwerken<br />

ziet en dat draagt allemaal bij tot de imposantheid van de Dhammayangyi.<br />

Binnenin is het ook allemaal wat groter dan net bij de Sulamani. De<br />

boeddhabeelden zijn een paar slagen groter, de hallen zijn breder, hoger en<br />

lopen in een gotische punt. In de oostelijke hal zit een kantoortje van<br />

waarschijnlijk de opzichter, die enthousiast uit zijn hokje komt lopen als we<br />

binnenkomen, maar het verder bij vriendelijk lachen en knikken houdt. In<br />

de westelijke hal zitten de eerste en de toekomstige Boeddha, Gautama en<br />

Maitreya, broederlijk naast elkaar.<br />

Als we nog wat om de pahto heen lopen, komt er een man naar me toe die<br />

me iets toefluistert. Maar ik versta hem niet. Hij fluistert het nog een keer,<br />

ik versta hem nog steeds niet. Dan haalt hij zijn hand uit zijn jaszak en laat<br />

me een stuk of tien rode en blauwe geslepen steentjes zien. ‘Ruby and<br />

sapphire’, nu versta ik hem wel. ‘Very cheap’, maar ik kan geen steen van<br />

glas of plastic onderscheiden en heb ook geen flauw benul van wat het spul<br />

waard is, dus ik ga er maar niet op in.<br />

Nummer drie op ons lijstje is de Ananda Pahto van rond 1100. Het is ook<br />

weer een trappiramide. Helaas staat de grote, op foto’s zo markante, sikhara<br />

in de steigers en is gehuld in jute doeken. Waarschijnlijk om de werklui te<br />

beschermen tegen de zon, die ook nog eens onbarmhartig zou weerkaatsen<br />

van de vergulde top.<br />

We parkeren de fietsen tegen de muur bij de zuidingang en lopen door de<br />

poort het angstvallig verlaten terrein rond de pahto op. De Ananda is een<br />

van de grotere en misschien wel de bekendste van Bagan en toch is er geen<br />

teken van leven te bekennen. De zuidelijke entreehal van de pahto, die ook<br />

veelvuldig als paya te boek staat, is met een ijzeren hek afgesloten. Alles<br />

wijst erop dat de Ananda vanwege de restauratie gesloten is, en dat is<br />

jammer, want wat we door het hek kunnen zien is veelbelovend. Tegen de<br />

regels en de wijzers van de klok in lopen we rond de witgepleisterde tempel,<br />

omdat aan de westkant allerlei bouwmateriaal ligt. Ook de oostelijke kant is<br />

gesloten en verlaten.<br />

Van dichtbij maakt de pahto een rommelige indruk, te veel tierlantijnen in<br />

verschillende vormen, uitbouwsels groot en klein, en door neerslag<br />

189


achtergelaten donkere strepen, maken het er allemaal niet overzichtelijker<br />

op. We overleggen even of we weer richting fiets zullen gaan, want er valt<br />

<strong>hier</strong> bitter weinig te beleven.<br />

Toch gaan we nog maar even aan de noordkant kijken en dat pakt goed<br />

uit, want als we vlakbij de galerij komen die naar de noordelijke ingang<br />

leidt, horen we stemmen. Onder de overkapping is een mix van religieus en<br />

toeristisch getinte waar uitgestald en aan het eind van het winkelstraatje<br />

gloort de open ingang.<br />

Het welkom is overdonderend. Een schitterende, vergulde staande<br />

boeddha van een meter of tien hoog kijkt met gevouwen handen statig op<br />

ons neer. Hij staat weer tegen een uitbundig bewerkte en uiteraard vergulde<br />

achterwand. Twee vrouwen zitten in alle rust en diepe religieuze sferen<br />

verzonken op de grond met het hoofd schuin in de nek naar het beeld te<br />

staren. Dit is weer zo’n stil genieten moment.<br />

190


In tegenstelling tot de gladde muren van de gangen in de vorige pahto’s,<br />

zitten de muren in de Ananda vol kleine nissen met boeddhabeelden. In de<br />

andere drie hallen staan ook grote vergulde boeddha’s, maar de eerste blijft<br />

toch de mooiste.<br />

Als we aan het eind van onze ronde daar nog even bij stilstaan, stopt er<br />

een grote touringcar op hooguit twintig centimeter van het begin van de<br />

galerij. Als eerste stapt de reisleider van de groep Duitsers van gisteren uit.<br />

We hebben genoeg gezien. Hoogtijd om weer verder te gaan.<br />

Vlakbij, net binnen de muren van het oude Bagan, ligt de Thatbyinnyu<br />

Pahto, met ruim zestig meter de hoogste van de vlakte. Er staan wat<br />

souvenirtentjes in een halve boog tegenover de ingang en er lopen een paar<br />

kinderen met de bekende ansichtkaarten en munten rond.<br />

Twee mannen op een fiets is waarschijnlijk niet de klandizie waar ze op<br />

zitten te wachten, want na wat halfslachtige pogingen laten ze ons al snel<br />

met rust. Peter en Ria komen net naar buiten lopen als wij in de schaduw<br />

wat staan te drinken. Een groepje van vier bleekscheten is al een veel<br />

interessanter doelwit; de kinderen hergroeperen zich en omsingelen ons. We<br />

wisselen wat belevenissen van de ochtend uit, waarbij de kinderen zoveel<br />

mogelijk genegeerd worden, en dat heeft succes, want op een enkele<br />

aanhouder na druipen ze weer af. We tippen Ria en Peter nog even over de<br />

uitzichten vanaf de Trinaifow en gaan dan snel de verkoelende pahto in.<br />

De Thatbyinnyu lijkt heel veel op de Sulamani, hij is alleen een stuk<br />

groter en de stoepaatjes op de hoeken van de terrassen en die op de top zijn<br />

verguld, wat lichtelijk kitscherig afsteekt bij de ooit witgepleisterde muren.<br />

Binnen is het inderdaad lekker koel, maar bepaald niet fris. Een grote<br />

kolonie vleermuizen heeft zich in de donkere gangen genesteld. Je hoort ze<br />

hoog in gangen fladderen en piepen, maar zien doe je ze alleen als er af en<br />

toe eentje zich naar beneden waagt en vlak over je heen scheert. Verder is<br />

het gewoon een kwestie van door lopen en niet te veel nadenken bij wat dat<br />

toch is wat je tussen je tenen voelt. Het stinkt ook nogal naar de<br />

vleermuizen en vooral naar hun wat de Engelsen zo treffend ‘droppings’<br />

plegen te noemen.<br />

Daarom en omdat de boeddha’s weinig spectaculair zijn, wordt ons<br />

rondje door de Thatbyinnyu, ook al is het de grootste van Bagan, het snelste<br />

van de vier die we vanochtend gedaan hebben.<br />

Bij de lunch in een van de weinige restaurantjes in het gebied, komen we<br />

de halve groep tegen. Lei en Rien, Gerd und Linde en Maarten en Toos<br />

zitten er al, fraai aan aparte tafeltjes, als we in de weldadige schaduw in een<br />

plastic stoeltje bij Lei en Rien aan tafel ploffen.<br />

191


De bediening is ongewoon vlot, zodat we al rap een grote verkoelende<br />

fles bier voor ons hebben staan. De Hot and Sour Chicken die ik voor de<br />

verandering maar weer eens bestel, is absoluut de beste die ik in Myanmar<br />

heb gehad, en hij is ook echt hot. De verleiding is heel groot om dat te<br />

blussen met nog zo’n ruime halve liter gerstenat, maar gezien het<br />

programma dat vanmiddag nog op ons ligt te wachten en de temperatuur<br />

waarbij dat allemaal gaat plaatsvinden, doe ik het toch maar met twee<br />

flesjes Star Cola.<br />

Na nog wat relaxt uitbuiken in de schaduw bij het restaurant, wordt het<br />

eerste doel van de middag de Shwesandaw Paya. Die ligt een eindje het veld<br />

in richting de Dhammayangyi Pahto, dus weer een stuk terug. Op weg er<br />

naartoe passeren we een tiental paya’s op een rijtje in het veld, waarvan de<br />

silhouetten tegen de zon in als raketten uit Kuifje afsteken tegen de scherp<br />

lichtblauwe achtergrond.<br />

Als we die staan te bewonderen en op de gevoelige plaat vastleggen,<br />

komt er een legertruck over het zandpad voorbij. Hij stopt een honderd<br />

meter verderop, er springen een paar soldaten met geweer uit en die<br />

verdwijnen in het struikgewas. In eerste instantie denk ik dat ze op oefening<br />

zijn en sla er weinig acht op. Maar als ik er nog eens over nadenk, kan ik<br />

me eigenlijk niet voorstellen dat deze omstreden militairen juist zo’n<br />

toeristisch gebied als dit uitkiezen als oefenterrein. Zou er dus echt iets aan<br />

de hand zijn? Als de soldaten even later zo te zien onverrichter zake weer in<br />

de truck klimmen, maak ik er snel een ongetwijfeld streng verboden foto<br />

van. Waarom ik dat doe en wat ik ermee moet weet ik eigenlijk ook niet,<br />

maar het voelt wel lekker spannend en verzetterig.<br />

Bij de Shwesandaw worden we verwelkomd door een paar vrolijke<br />

lieftallige dames, die ons naar hun souveniruitstallingen willen lokken.<br />

Dick, die zich toch meestal vrij makkelijk laat paaien, wil er niks van<br />

hebben en fietst resoluut een stukje door. Maar ik ben spelbreker, want ze<br />

verkopen ook water en ik ben ondertussen bijna door de riante voorraad<br />

heen, die ik vanochtend in mijn rugzak had gestoken. Op de koop toe pakt<br />

ze me bij de arm en wijst naar een simpel rechthoekig gebouwtje, daarbij<br />

een heel verhaal afstekend. Het enige wat ik ervan opvang is ‘boeddha’. We<br />

gaan toch maar even kijken, en treffen er een liggende boeddha aan, die<br />

maar amper in zijn krap bemeten behuizing past. Niet echt iets om over naar<br />

huis te schrijven, maar zonder mijn gebrek aan water zouden we het toch<br />

mooi niet gezien hebben.<br />

De Shwesandaw is een grote, nog redelijk witte paya, waar je dus niet in<br />

kan, zoals bij de pahto’s, maar waarvan de lol is dat je hem, als een van de<br />

192


weinige in Bagan, kunt beklimmen. Hij bestaat uit vijf terrassen, met daar<br />

nog bovenop een forse zedi. De trappen zijn akelig steil en de treden hoog.<br />

Het komt aardig in de buurt van de tempels in bijvoorbeeld Tikal en<br />

Chichén Itzá in Yucatán, voor wie daar bekend is. Al zijn het <strong>hier</strong> iedere<br />

keer maar een tree of vijftien per terras en valt het met de duizelingwekkende<br />

diepte als je bovenaan de trappen staat dus alleszins mee.<br />

Het uitzicht vanaf de paya is weer fantastisch. De Shwesandaw is een<br />

stuk hoger dan nummer 394 waar we aan het begin van de tour op stonden.<br />

En ligt ook veel centraler, zodat je aan de ene kant veel verder weg kunt<br />

kijken en nog meer tempels ziet, en aan de andere kant er dichter bij staat en<br />

ze dus beter kunt zien.<br />

Bovenop zit een Duitser, waarmee we in gesprek raken. Hij reist helemaal<br />

op eigen houtje drie weken door Myanmar en wordt al jaloers als hij hoort<br />

dat wij vier weken rondtrekken. Het wordt nog erger als blijkt dat zijn drie<br />

weken een stuk duurder uitvallen dan onze vier, en dat wij ook nog eens<br />

veel meer zien in die tijd. Hij heeft zich beperkt tot Yangon, Bago, Kyaikto,<br />

Mandalay en nu Bagan. Bovendien zit hij <strong>hier</strong> helemaal niet op zijn gemak,<br />

want alle bussen en vliegtuigen van Bagan naar Yangon zijn voor de<br />

komende vijf dagen volgeboekt, en hij moet over een week weer in de<br />

hoofdstad zijn, want dan vertrekt daarvandaan zijn vliegtuig richting<br />

Heimat. We wensen hem succes, dalen voorzichtig de steile trappen af en<br />

stappen weer op de fiets, uitgezwaaid door de nog immer vrolijke dames<br />

van de souvenirs.<br />

Het volgende doel ligt een heel eind verderop, de Manuha Paya in het<br />

dorpje Myinkaba. De afstand is geeneens het grootste probleem. We moeten<br />

een heuveltje over en op de te kleine fiets zonder versnellingen is dat harken<br />

geblazen. Je hebt mensen voor wie er niks mooiers is dan tegen een heuvel<br />

of berg op fietsen, en hoewel ik er de heroïek wel van kan inzien en<br />

bovenop de overwinning op jezelf ook wel voel, is voor mij het mooiste van<br />

tegen een heuvel op fietsen, dat je er aan de andere kant weer heerlijk<br />

freewheelend vanaf kunt. En in dit geval is dat helemaal tot aan de Manuha,<br />

die we door onze amper werkende remmen bijna voorbij schieten.<br />

Bij de ingang van de tempel moeten we zowaar een camera permit kopen<br />

om foto’s te mogen nemen en dat kost maar liefst 30 kyat, toch even 3<br />

eurocent.<br />

Voor de paya staat een soort vaas of kom van buitensporige afmetingen.<br />

Twee ijzeren trappen leiden naar de top van het geval op een hoogte van<br />

rond de vier meter. De mensen staan in de rij voor en op de trappen. Als ze<br />

boven zijn doen ze een kort gebedje, gooien wat geld in de diepte en maken<br />

dan snel plaats voor de wachtenden.<br />

193


Ik ben toch wel nieuwsgierig naar wat er te zien zal zijn en aangemoedigd<br />

door de Birmezen sluiten we aan in de rij. Een minuut later sta ik bovenaan<br />

de trap en werp verwachtingsvol een blik over de rand. Ik kan een glimlach<br />

niet onderdrukken als ik zie wat er te zien valt: helemaal niks, alleen het<br />

geld dat door de niet aflatende stroom van gulle gevers in de kom is<br />

gegooid. Het is gewoon een uit de kluiten gewassen donation box en eentje<br />

die nog lang niet vol is. Op weg naar dat doel blijft van elke bijdrage<br />

trouwens ontmoedigend weinig over als hij eenmaal na een gelukzalige<br />

dwarreling onderin is beland.<br />

De tempel zelf is een heel apart ding. Er staan drie strakke gladde<br />

vergulde boeddhabeelden in. Een grote in het midden, geflankeerd door<br />

twee bescheidenere. Daar is op zich weinig vreemds aan, maar de behuizing<br />

waarin ze zitten is dat wel. Die is namelijk strak om de beelden heen<br />

gebouwd, alsof ze even tijdelijk in een beschermende kist zijn opgeborgen,<br />

maar ze staan <strong>hier</strong> toch al 950 jaar zo. Volgens de overlevering kreeg de<br />

gevangengenomen Mon koning Manuha halverwege de elfde eeuw<br />

toestemming om een tempel te bouwen, en liet hij de beelden, uit protest<br />

tegen zijn eigen opsluiting, strak ommuurd neerzetten. Gevolg is dat als je<br />

er voor staat, je maar een deel van het beeld kunt zien en even een paar<br />

stappen achteruit doen voor een beter beeld is er niet bij. Een fatsoenlijke<br />

foto valt er zonder groothoeklens niet van te maken. Daar sta je dan met je<br />

zojuist speciaal <strong>hier</strong>voor aangeschafte camera permit.<br />

Aan de achterkant van de drie zittende boeddha’s ligt er ook nog één in<br />

een iets minder krap bemeten ruimte. Er valt niet veel aan te zien en<br />

iedereen loopt er vrij snel langs en je kunt weinig anders dan in de stroom<br />

meelopen. Een meisje van een jaar of tien loopt met me mee en begint met<br />

een monotoon en verveeld stemmetje een verhaal tegen me af te steken. Ik<br />

laat al meteen weten dat ik daar geen zin in heb, maar ze laat zich niet<br />

afpoeieren. We zijn al halverwege het beeld als ik doorkrijg dat het Engels<br />

moet voorstellen dat ze onverminderd uitkraamt. Ik wuif haar nog een keer<br />

weg, maar vergeefs. Zelden kreeg ik in een paar meter een gloeiendere<br />

hekel aan iemand. Als we bij het hoofdeind van het beeld komen en het haar<br />

duidelijk wordt dat ze niks van me krijgt, zegt ze verrassend verstaanbaar: ‘I<br />

wish Buddha kill you’. Ik kijk haar aan en zeg dat ze een hele goede<br />

boeddhiste is en dat Boeddha trots op haar zal zijn. Of het mijn pisnijdige<br />

blik is, de toon waarop ik het zeg, of de woorden zelf, ik weet het niet. Maar<br />

indruk maken doet het wel, want ze verstijft helemaal.<br />

Als we het Manuha complex bijna uit zijn, loop ik toch nog even terug<br />

om een fotootje te maken. Al is het alleen maar om die permit niet voor<br />

niets aangeschaft te hebben, of zou het een gecompliceerde soort wraak op<br />

dat vervelende kind zijn?<br />

194


In Myinkaba zitten een paar lakwerkwerkplaatsjes en Rien had ons bij de<br />

lunch de naam van een toko gegeven waar ze je rondleiden, zonder dat ze<br />

echt aandringen om iets te kopen. Het moet zo ongeveer naast de Manuha<br />

Paya liggen, maar we kunnen het toch niet meteen vinden.<br />

We worden uit de brand geholpen door een oudere man met een hazenlip,<br />

die ons meeneemt naar de werkplaats en daar nog blijkt te werken ook. Hij<br />

zegt ‘very happy’ te zijn, want vanwege het vollemaansfeest heeft iedereen<br />

vrij vandaag en dat hebben ze gevierd met een paar flessen Mandalay Rum,<br />

en dat hij niet liegt valt te horen en te ruiken.<br />

Hij is uitermate vriendelijk en neemt alle tijd voor ons. Alleen de<br />

combinatie gebrekkig Engels, hazenlip en Mandalay Rum, zorgt ervoor dat<br />

zijn uitleg regelmatig moeilijk te volgen is.<br />

We worden eerst naar een droogkelder geleid, waarin de kommen,<br />

bladen, potten, doosjes en wat ze verder nog maken na het aanbrengen van<br />

elke laklaag een week moeten liggen, voordat ze verder bewerkt kunnen<br />

worden. Daarna volgt de werkplaats zelf, waar de voorwerpen van<br />

gevlochten bamboe of licht hout worden gemaakt en van de lagen lak<br />

worden voorzien. Het is een stenen plateautje op de binnenplaats met<br />

slechts wat rieten matten om op te zitten en een bamboe afdakje tegen regen<br />

en zon. Doordat iedereen vandaag vrij heeft, kunnen we ze niet aan het<br />

werk zien.<br />

We gaan verder naar een gebouwtje dat tot de nok toe vol staat met<br />

topkwaliteit spul. Er loopt een smal paadje tussen de koopwaar door, waarin<br />

je je kont amper kunt keren en je echt op moet passen om niet een paar<br />

stapels kommen van de uitpuilende stellingen te lopen. De spullen die <strong>hier</strong><br />

staan, worden van maar liefst veertien laklagen voorzien en al met al duurt<br />

het bijna een half jaar vanaf het eerste begin totdat ze eindelijk <strong>hier</strong><br />

terechtkomen. Het spul dat iets minder goed uitvalt, wordt met slechts<br />

zeven laklagen verkocht. En volgens onze vrolijke gids heeft de zooi die je<br />

bij de souvenirshops kunt kopen maar twee of drie lagen lak met goedkope<br />

synthetische kleurstoffen, waardoor je het in allerlei bonte kleuren kunt<br />

krijgen. Hier gebruiken ze alleen natuurlijke kleuren en blijft de<br />

kleurvariatie beperkt tot rood- en bruintinten, en goud waarvoor echt goud<br />

in de lak wordt verwerkt. De veertienlaagse topkwaliteit heeft ook een<br />

veertienkaraats prijskaartje: een simpel dienblaadje kost 95 dollar. Naar wat<br />

de grotere potten kosten durf ik al geeneens te kijken.<br />

In de gewone winkel, van het zevenlagige spul, staat nog veel meer. Ze<br />

hebben daar ook bekers die van paardenhaar gemaakt zijn, en die je bijna<br />

dubbel kunt vouwen, zonder dat daarbij de lak breekt. Ze zijn alleen niet<br />

geschikt voor koffie en thee, want daarvan zou de lak smelten. Er staan ook<br />

195


grote donkerrode, een beetje Arabisch aandoende, sierlijke potten van een<br />

centimeter of tien in doorsnee tot een meter. Soort paya’s maar dan in<br />

potvorm. Ik vind het wel mooie dingen en kijk naar de wat kleinere<br />

formaten, want ik zou niet weten hoe ik die grotere thuis moet krijgen. Onze<br />

gids legt uit dat de potten traditionele huwelijksgeschenken zijn, wat mijn<br />

interesse al flink tempert, en dat de kleinere alleen voor de toeristen<br />

gemaakt worden, zodat ik toch nog met lege handen de zaak verlaat.<br />

Het is nu vier uur en we gaan weer langzaam op huis aan, daarbij nog een<br />

paar keer lukraak een paadje infietsend, wat bijna elke keer beloond wordt<br />

met pittoreske doorkijkjes. Ons laatste echte doel van de dag is de<br />

Shwezigon Paya in Nyaung U. Vanaf Myinkaba gezien vrijwel helemaal<br />

aan de andere kant van de Bagan Area. We nemen nu de noordelijkste van<br />

de twee wegen die van oost naar west lopen, en deze is aanmerkelijk<br />

drukker, zeker als we Nyaung U naderen. Veel afgeladen pick-ups en grote<br />

vrachtwagens, die vrijwel zonder uitzondering half volgeladen zijn met<br />

zakken rijst of iets dergelijks en verder vol zitten met tientallen mensen.<br />

Tegen vijven zijn we bij de Shwezigon. Dit is de belangrijkste paya in<br />

Bagan en eigenlijk de enige die helemaal met goud en goudverf is<br />

opgesmukt. Hier ook weer de bekende lange overdekte paden die naar de<br />

paya leiden. We rijden zover mogelijk door langs de galerij en zetten de<br />

fietsen tegen een muurtje en de schoenen naast de pilaar waar we de galerij<br />

betreden.<br />

Een vriendelijk ogende man waarschuwt ons echter dat het gezien de<br />

drukte vanwege het vollemaansfeest beter is om onze schoenen ergens bij<br />

een kraampje in bewaring te geven. Want anders zouden ze wel eens<br />

verdwenen kunnen zijn als we terugkomen. Eigenlijk vind ik het maar<br />

onzin, want de Birmezen zijn een goudeerlijk volk en ik kan me niet<br />

voorstellen dat er iemand met onze schoenen aan de haal zou gaan. Aan de<br />

andere kant willen we deze behulpzame man niet voor de kop stoten door<br />

zijn advies in de wind te slaan en geven we braaf de schoenen een paar<br />

meter verder af aan het vrouwtje van het eerste het beste kraampje, die ze<br />

maar al te graag in ontvangst neemt.<br />

Ik zie de bui al hangen voor als we straks terugkomen en baal nu al dat<br />

we naar die vent geluisterd hebben. Een paar kraampjes verder krijgen we<br />

als ‘present’ een plastic vlinder opgespeld. Ach, dat kan er dan ook nog wel<br />

bij.<br />

De Shwezigon heeft als voorbeeld gediend voor veel van de later<br />

gebouwde paya’s, zoals de Shwedagon in Yangon en de Shwemawdaw in<br />

Bago, en heeft daar dan ook heel wat van weg, of eigenlijk andersom. Het<br />

196


grootste verschil is dat de zedi veel gedrongener is dan bij zijn nazaten, en<br />

meer een klokvorm heeft. Grappig detail is dat op de vier hoeken van het<br />

hoogste terras een mini uitvoering van de Shwezigon staat, met op het<br />

hoogste terras daarvan weer een kleine zedi, maar daar houdt het Drosteeffect<br />

op.<br />

Ons rondje om de zedi gaat in hoog tempo. Hij ziet er van alle kanten<br />

hetzelfde uit en er rondom gebeurt weinig. Er staan alleen om de paar meter<br />

meisjes met de overbekende setjes ansichtkaarten, en die zijn vandaag al<br />

veelvuldig onder onze neus gehouden. Als dat dan aan het eind van de dag<br />

nog eens tot vervelens toe gebeurt, dan reageer je daar niet zo vriendelijk<br />

meer op. We krijgen dan ook heel wat verwijtende blikken en woorden te<br />

slikken.<br />

Terug onder de galerij worden we, zoals te verwachten, opgevangen door<br />

het vrouwtje dat ons zo vriendelijk de vlinder opspelde. Ze vindt dat die<br />

geste toch wel beloond dient te worden door wat van haar te kopen. Ze doet<br />

dat op een leuke, helemaal niet vervelende manier, en ik heb al wat<br />

interessante oude Indiase munten zien liggen, dus ik geef haar een kans. Als<br />

ik de munten oppak, komt er meteen een potje tevoorschijn met nog veel<br />

meer muntjes. Ik moet op haar krukje gaan zitten, om het allemaal op mijn<br />

gemak te kunnen bekijken. Dick ziet dat dit wel even kan gaan duren en<br />

gaat wijselijk door naar het hotel. Ik vind uiteindelijk een handvol munten<br />

die ik zo uit het blote hoofd volgens mij nog niet heb en na wat<br />

onderhandelen worden we het eens op 3000 kyat. Een koopje, en voor haar<br />

ook een goede deal, want ze laat me pas gaan na een warme handdruk.<br />

Nog geen twee stappen verder staat de man van de schoenenwaarschuwing<br />

voor me. Dat blijkt ook een souvenirverkoper te zijn. Hij<br />

heeft gezien dat ik interesse had in munten en duwt me meteen allerlei<br />

rotzooi in mijn handen, die volgens hem allemaal of oud of zeldzaam of<br />

zilver zijn. Maar het is echt troep, en ik heb helemaal geen zin in hem en wil<br />

hem zijn munten teruggeven, waarop hij juist met nog meer zooi op de<br />

proppen komt. Ik zeg niks, kijk hem alleen maar geïrriteerd aan en houd de<br />

munten voor zijn neus. Het duurt een tijdje, maar dan accepteert hij toch dat<br />

ik niks van hem wil hebben. Teleurgesteld laat hij laat me gaan met de<br />

mededeling dat hij vandaag nog niks verkocht heeft. Het verbaast me niks.<br />

De laatste horde wordt het stalletje waar mijn schoenen staan. Ook daar<br />

wordt uiteraard verwacht dat ik iets koop. Zij begint meteen al te roepen dat<br />

ze nog niks verkocht heeft vandaag. Ik geef haar wat voor het op mijn<br />

schoenen passen, maar daarmee ben ik nog niet van haar af, en die engerd<br />

van net is er ondertussen ook bij gekomen, samen met nog een vrouwtje.<br />

Gezamenlijk beginnen ze me nu vast te pakken en aan me te sjorren. Dat<br />

wordt me echt te gek, en ruk me met een paar armzwaaien los. De man wil<br />

197


me weer vastpakken, maar ik ben hem voor, pak zijn arm en met een<br />

dreigende wijsvinger bijt ik hem toe: ‘Don’t touch me!’ Ik laat hem los,<br />

draai me om en loop kwaad weg.<br />

Ik fiets op mijn dooie akkertje terug naar het hotel. Langs de kant van de<br />

weg liggen eindeloze rijen potten te drogen in de zon die al bijna onder is.<br />

Het is nu heerlijk fietsweer, maar ik heb zo langzamerhand een houten reet<br />

van het versleten zadel en de koele Myanmar Beers beginnen ook te lokken,<br />

dus het is mooi geweest en de fiets kan aan de wilgen voor vandaag.<br />

’s Avonds eten we met bijna de complete groep buiten bij een van de<br />

restaurants vlakbij het hotel. Onze tafel staat pal naast een kleine tempel die<br />

met een paar gekleurde gloeilampen behangen is en voor een hele aparte<br />

achtergrond zorgt. Het eten is weer heel goed voor belachelijk weinig geld,<br />

en we krijgen er nog een gratis marionettenvoorstelling bij ook. Volgens<br />

degenen die de show in Mandalay gezien hebben, is deze zelfs beter. Ben ik<br />

ben blij dat ik daar toen niet naartoe ben gegaan.<br />

198


dag 20<br />

En nog eens tempels<br />

De tweede dag in Bagan. Ik doe een vruchteloze poging om wat uit te<br />

slapen, maar door de zon en het platte dak van de kamer wordt het al vroeg<br />

een oventje en drijf je bijna je bed uit. Dan maar om even over negen op het<br />

gemakje ontbijten. Het ontbijtterras ligt op iets minder dan drie keer<br />

struikelen recht voor onze kamer, dus echt een opgave om daarnaartoe te<br />

gaan is het niet.<br />

Luc zit er ook en krijgt van zijn disgenoten Peter en Ria tips over hoe hij<br />

de omgang met de groep kan verbeteren.<br />

De rest van de ochtend staat in het teken van het wegwerken van de<br />

dagboekachterstand en nog een beetje lezen en luieren.<br />

Rien en Lei hebben besloten om er een complete rustdag van te maken.<br />

Dick en ik hebben nog wat op ons lijstje staan, maar daar beginnen we pas<br />

na de lunch en de grootste hitte aan.<br />

Om halfeen gaan we met zijn vieren lunchen bij de eerste de beste tent die<br />

we tegenkomen. Het eten is goed, maar laat wel heel lang op zich wachten,<br />

zodat het al bijna halfdrie is voordat we op de fiets stappen voor de laatste<br />

loodjes. Peter en Ria hebben hun dag er dan al opzitten en ik neem Peters<br />

fiets over, die een paar maten groter is dan die ik gisteren had.<br />

We beginnen met de Mahabodi Paya die binnen de muren van het oude<br />

Bagan ligt, vlakbij het restaurantje waar we gisteren geluncht hebben. Dat is<br />

dus weer een paar kilometer fietsen, maar het is minder warm dan gisteren<br />

en op deze fiets gaat het heel wat makkelijker en wordt het gewoon een<br />

lekker fietstochtje. Bij een van de vele tempeltjes langs de kant van de weg<br />

staan Carla, Maartje en Elly, we zwaaien en roepen wat over en weer in het<br />

voorbijrijden.<br />

De Mahabodi is de enige paya in heel Bagan in Indiase stijl en is dan ook<br />

een vreemde eend in de bijt. Het is een groot wit vierkant blok, met een paar<br />

rijen van tientallen boeddhabeeldjes in nissen boven elkaar en bovenop<br />

199


torent een spitse piramide met ook weer tig beeldjes in even zovele nissen.<br />

De piramide, die wat vreemd uit het midden van het blok staat, is<br />

donkerbruin door de aanslag van het regenwater en dat steekt mooi af bij<br />

het verder overwegend wit van de tempel.<br />

Niet al te ver van de Mahabodi moet de Bupaya liggen en volgens ons<br />

kaartje kunnen we via een zandpaadje binnendoor steken. Aan zandpaadjes<br />

is er geen gebrek, aan bordjes die de weg wijzen echter wel. We slaan op<br />

goed geluk een pad in, maar dat wordt al snel smaller en we draaien om. Bij<br />

het tweede pad is het hetzelfde liedje, maar gelukkig is ook in Bagan drie<br />

keer scheepsrecht en komen we op het straatje uit dat naar de Bupaya loopt.<br />

De paya staat aan de rivier en was lange tijd de oudste in Bagan. Dat<br />

klinkt wat vreemd, want hoe kan het ene gebouw nou het andere<br />

voorbijstreven in leeftijd? De verklaring is dat de originele Bupaya, die uit<br />

de negende eeuw stamde, bij de zware aardbeving van 1975 van zijn terras<br />

is gerold, een paar meter lager in de Irrawaddy terecht is gekomen en<br />

daarbij volledig vernield werd.<br />

200


De hedendaagse Bupaya is dus slechts een soort replica, hoewel dat niet<br />

helemaal het juiste woord is, omdat hij in vorm toch wel iets afwijkt van<br />

zijn voorganger en bovendien helemaal verguld is, terwijl het origineel wit<br />

was met een gouden zedi. Qua vorm is het een bijzonder ding, want je kunt<br />

het geen gebouw noemen zoals alle andere paya’s <strong>hier</strong> in de buurt dat wel<br />

zijn. Oneerbiedig gezien is het een kersenbonbon in goudcellofaan met een<br />

puntmutsje van alles bij elkaar een meter of vier, vijf hoog. Hij doet wel een<br />

beetje denken aan de Kyaiktiyo, de Gouden Rots pagode van twee weken<br />

geleden.<br />

De Bupaya staat hoog aangeschreven bij de Birmezen, en dit is eigenlijk<br />

de eerste keer dat we behoorlijk wat volk bij een paya of pahto aantreffen en<br />

wij zijn de enige bleekscheten.<br />

Er lopen ook een paar nonnen rond in hun kenmerkende vaal roze<br />

gewaden. Ik wil ze vereeuwigen tezamen met de Bupaya, maar als ze mijn<br />

bedoelingen doorkrijgen, doen ze snel een fiks aantal passen opzij, zodat dat<br />

jammerlijk mislukt.<br />

De paya staat op een verhoging op een terras met marmer tegels en als wij<br />

dat marmer betreden, verdwijnen de vijf of zes Birmezen die daar stonden<br />

prompt van het toneel. Komt dat door ons, of is het puur toeval? We lopen<br />

toch netjes op blote voeten, hebben lange broeken aan, en onze<br />

fototoestellen lijken het ook niet te zijn, want ze stonden zelf ook foto’s te<br />

maken. Is het ongepast om als niet-boeddhist deze gewijde grond te<br />

betreden? Brengt het ongeluk voor ze om <strong>hier</strong> met ons heidenen te<br />

vertoeven? Ik weet het niet, maar een lekker gevoel krijgen we er in ieder<br />

geval niet van en na een paar snelle foto’s trekken we ons wat<br />

ongemakkelijk terug.<br />

We fietsen weer naar de hoofdweg en komen dan vanzelf langs de<br />

Gawdawpalin Pahto. Een van de grotere en jongste in Bagan, maar toch uit<br />

de eerste helft van de dertiende eeuw. Hij lijkt te veel op de Thatbyinnyu<br />

van gisteren om er uitgebreid rond te kijken, al ziet hij er wel wat beter<br />

onderhouden uit. Dat is overigens niet van harte gegaan, want ook de<br />

Gawdawpalin is bij de aardbeving van 1975 zwaar beschadigd geraakt en<br />

daarna gerestaureerd, waardoor hij er nu waarschijnlijk beter uitziet dan zijn<br />

nog net iets grotere broer.<br />

We fietsen er een beetje omheen om te kijken of er nog een aardig plaatje<br />

van te schieten is, maar door de combinatie van veel hoge bomen er<br />

rondom, de verkeerde stand van de zon en de aanwezigheid van het uit de<br />

toon vallende grote nieuwe hotel dat erachter staat, wordt dat niks.<br />

Dat hotel schijnt nog wel gebouwd te zijn in de stijl van de paleizen die<br />

<strong>hier</strong> ooit stonden, maar het zit nog veel te goed in de verf en de bomen die<br />

201


erbij staan hebben nog lang niet het formaat om het potsierlijke ding<br />

redelijk geruisloos in de omgeving op te laten gaan. Misschien dat het over<br />

een paar jaar nog wat wordt.<br />

We zoeken het weer een stukje verderop en komen nu bij de Mingalazedi,<br />

die op het heuveltje staat dat me op het fietsje van gisteren nog zo’n moeite<br />

kostte om te bedwingen. Nu moet ik erkennen dat het bar weinig voorstelt.<br />

Maarten en Toos zijn net uit hun paardenkoetsje gestapt als we daar<br />

aankomen.<br />

Langs het pad naar de zedi zitten opvallend veel prullariaverkopers. De<br />

Mingalazedi is dan ook een van de populairste sites <strong>hier</strong>, en vooral rond<br />

deze tijd van de dag, want het is het meest westelijk gelegen monument en<br />

je kunt hem beklimmen. Van bovenaf kun je dus heel de Bagan Area<br />

overzien en de zakkende zon in de rug zet alles goed in het licht.<br />

Een meisje van tegen de dertig is in Engels met een verdacht bekend<br />

accent in onderhandeling met een van de verkoopsters. De vraag aan haar<br />

vriend: ‘Zal ik het doen, of vind je het te duur?’ bevestigt mijn vermoeden:<br />

het zijn Hollanders. Misschien zijn ze ook wel met dezelfde boot vanuit<br />

Mandalay gekomen. Buiten die groep Nederlanders kan ik me niet<br />

herinneren andere landgenoten tegen te zijn gekomen in Myanmar.<br />

Eigenlijk is dat wel vreemd, want Nederlanders kom je echt overal en altijd<br />

tegen. En van de toeristen die je in de meeste landen tegenkomt, lijkt altijd<br />

minstens een kwart uit ons kikkerlandje te komen. Hier schijnt dat dus wel<br />

mee te vallen, al zal mijn enkelvoudige steekproef weinig steunbetuigingen<br />

van statistici krijgen.<br />

Het uitzicht vanaf de Mingalazedi vind ik minder dan vanaf nummer 394<br />

en vanaf de Shwesandaw. Je kunt <strong>hier</strong> wel alles overzien zonder rond te<br />

hoeven draaien, maar er staan te veel bomen aan deze kant, waardoor de<br />

tempels voor een groot deel aan het zicht onttrokken worden, en die tempels<br />

zijn toch de dingen waar het <strong>hier</strong> om gaat. Bomen kun je op zo veel plekken<br />

bewonderen. Het panorama blijft ondanks al dat groen natuurlijk wel heel<br />

bijzonder en we blijven nog een tijdje boven zitten, want we zijn zo’n beetje<br />

aan het eind van ons lijstje gekomen en het duurt nog wel even voordat de<br />

zon ondergaat.<br />

We eindigen eigenlijk nogal toevallig waarmee we gisterochtend ook<br />

begonnen zijn: de Gubyaukgyi. Maar nu dus die in Myinkaba. Er lopen vijf<br />

jonge Australiërs flink wat commotie te maken als we van onze fietsen<br />

stijgen. De tempel is gesloten, en er schijnt wel iemand een sleutel te zijn<br />

gaan halen, alleen niet snel genoeg naar de zin van onze tegenvoeters.<br />

202


Als het mannetje met de sleutel rustig aan komt sloffen, wordt hij op zijn<br />

zachtst gezegd aangespoord om wat meer haast te maken. Wij kijken het<br />

van een afstandje aan en al te precies kunnen we niet volgen wat er allemaal<br />

gaande is, maar zo te zien is de sleutelfiguur niet van plan om het hek open<br />

te doen als de Aussies niet een beetje inbinden. De discussie gaat nog even<br />

verder, maar het wordt toch nog in den minne geschikt en we mogen naar<br />

binnen.<br />

Het is er ongeveer net zo donker als in zijn naamgenoot een paar<br />

kilometer verderop, en er zijn weer een paar zaklantaarns voor nodig om de<br />

muurschilderingen te kunnen zien. Ze zijn nog in goede staat, de kleuren<br />

helder, de lijnen duidelijk en ze zijn nog bijna compleet, wat je van de<br />

andere die we gezien hebben niet kunt zeggen. En om ze nog wat langer in<br />

goede staat te houden, mogen er geen foto’s van worden gemaakt.<br />

Naast deze Gubyaukgyi staat nog een tempeltje en daar zijn twee mannen<br />

bezig met het maken van het soort schilderijen waarvan ik er gisteren een<br />

op nummer 394 gekocht heb. In die lenige hurkzit brengen ze de lijnen van<br />

de tekening aan op de katoenen doeken die voor ze op de grond liggen.<br />

Rondom hen heen ligt het natuurlijk weer vol met spul wat gekocht kan<br />

worden. ‘You like?’ ‘Yes, I like.’ ‘Which one you like, good price for you.’<br />

Ik zeg dat ik er gisteren al een gekocht heb. ‘Very good, no problem. You<br />

my friend. I make special painting for you’. Hij pakt een klein stukje katoen<br />

en tekent met een stokje, waar een stompe punt aan geslepen is, in no time<br />

een olifant. Het had nog sneller gekund als hij het stokje niet een paar keer<br />

in zijn inktpotje had hoeven dopen. ‘Lucky elephant. Gift from me to you,<br />

my friend’. Ik pak het met twee handen aan en wil hem bedanken in het<br />

Birmees, maar moet dat toch in het Engels doen, want ik weet pijnlijk<br />

genoeg na bijna drie weken Myanmar geeneens wat ‘dank je wel’ is in het<br />

Birmees.<br />

Dick is doorgelopen naar de tweede schilder en is nu in onderhandeling<br />

over een heel mooi Escher-achtig schilderij met olifanten. Ik loop er ook<br />

naartoe en maak van het handjeklap gebruik om snel in de Lonely Planet op<br />

te zoeken hoe je <strong>hier</strong> “dank je wel” zegt. Als we teruglopen langs mijn<br />

schilder, houd ik mijn geluksolifantje omhoog, zeg ‘tjezoe tienbadeh’ en<br />

hoop dat hij begrijpt wat ik bedoel. Hij glimt van oor tot oor en wenkt me<br />

terug. Hij pakt het tekeningetje uit mijn hand en schrijft zijn naam erop:<br />

Myint Aung. ‘Now you remember me when you are home.’<br />

We lopen nog even naar de Myazedi, die <strong>hier</strong> vlakachter ligt en kopen<br />

nog wat te drinken bij een stalletje voordat we aan de terugweg beginnen. Ik<br />

heb dorst en maak meteen het flesje water open. De verkoper begint daarop<br />

203


prompt de twee stoelen en het tafeltje die hij naast zijn toko heeft staan<br />

schoon te vegen en gebaart dat we moeten gaan zitten. En dat doen we dan<br />

maar.<br />

Het is er heerlijk rustig en in de schaduw lekker koel. Het enige leven<br />

komt van een hond en een aap die met elkaar aan het spelen zijn en van de<br />

vrouwen die onder de galerij richting zedi vanachter hun koopwaar de<br />

laatste roddels uitwisselen.<br />

Het is nog een klein halfuur voor zonsondergang als we weer op de fiets<br />

stappen. En als we ter hoogte van de Shwesandaw zijn, besluit ik om vanaf<br />

daar dit dagelijkse fenomeen te gaan beleven. Dick fietst door, maar zal een<br />

stuk verder toch ook ergens een pagode beklimmen voor een fraai zicht.<br />

Het wordt me al snel duidelijk dat ik niet de enige ben die de<br />

Shwesandaw heeft uitgekozen om de zon onder te zien gaan. Ik word op het<br />

zandpad richting de paya ingehaald door een paar touringcars en nog meer<br />

mini-busjes en pick-ups. Van verre zie ik de mensen al krioelen op de<br />

terrassen. En ik had gedacht <strong>hier</strong> in alle stilte en eenzaamheid de voorbije<br />

weken eens rustig de revue te kunnen laten passeren in de kleurenpracht van<br />

het stervende daglicht. Wat kan een mens soms toch heerlijk naïef zijn. Ik<br />

overweeg nog even om naar de Trinaifow te rijden in de hoop dat het daar<br />

rustiger is. Maar ik weet niet of ik daar dan nog wel op tijd zal zijn en of ik<br />

hem eigenlijk nog wel kan vinden, en neem genoegen met deze wat minder<br />

exclusieve plek.<br />

Ik moet eerst nog wel dringend wat vocht kwijt en rijd daarom een smal<br />

pad in waar wat struiken langs staan. Ik zet mijn fiets op zijn wankele<br />

standaard naast me. Enkele tellen later valt hij om op een moment dat ik<br />

mijn handen moeilijk vrij kan maken om hem weer overeind te zetten. Hij<br />

blijft midden op het pad liggen, precies voor een busje dat net over het pad<br />

aan komt rijden. In het volle licht van de koplampen kan ik nu gelukkig wel<br />

goed zien wat ik doe. Net als degenen in het busje, en die zullen toch nog<br />

even moeten wachten. Met een verontschuldigend gebaar pak ik wat veel<br />

later lijkt mijn fiets weer op en maak het pad vrij. Ze kunnen er wel om<br />

lachen.<br />

Op de Shwesandaw staan al een paar honderd man. Het bovenste terras is<br />

zo vol, dat ik maar op het plateau eronder blijf. Het duurt nog wel een<br />

minuut of tien voordat de zon achter de heuvels aan de overkant van de<br />

rivier zal zakken, dus nog alle tijd om, voor zover mogelijk, rustig rond te<br />

kijken.<br />

Op een open plek achter het gebouwtje van de liggende boeddha staan<br />

negen touringcars geparkeerd en misschien wel twintig mini-busjes. Waar<br />

komt al dat volk toch ineens vandaan? In de twee dagen dat we <strong>hier</strong> rond<br />

204


gecrost hebben, zijn we amper toeristen tegengekomen en nu barst het er<br />

van. Ik deel het platform met een groep dove Italianen, zodat het toch nog<br />

relatief rustig is.<br />

Langzaam worden de schaduwen langer en in het oosten komen de<br />

Sulamani Pahto en hoe ze ook allemaal mogen heten in een zachter, roder<br />

licht te liggen. Tegen de laagstaande zon in, kun je mooi zien hoeveel stof<br />

er hangt. Er is helaas amper bewolking aan de westelijke einder, dus heel<br />

spectaculair zullen de kleuren niet worden vandaag. We zullen het moeten<br />

doen met de donkere silhouetten van de tempels die afsteken tegen de<br />

oranje kleurende lucht.<br />

Vlak voor het moment suprème komt er nog een groep Japanners<br />

voorzichtig de steile trappen op om het wonder van de zinkende zon te<br />

kunnen aanschouwen, want dat kennen ze thuis natuurlijk niet. Japanners<br />

zijn altijd makkelijk te herkennen aan de witte handschoentjes van de<br />

dames, en de mondkapjes die er altijd wel een paar voor hebben, maar <strong>hier</strong><br />

onderscheiden ze zich ook nog eens door de witte sokjes die de dames<br />

dragen.<br />

Sokken op een paya! Dat slaat toch echt alles. Bij al die heiligdommen<br />

die ik de afgelopen weken bezocht heb, ben ik nog geen mens tegengekomen<br />

die niet op blote voeten liep, maar deze arrogante, zelfingenomen,<br />

superieure Jappen lappen alle gedrags- en eerbiedsregels zonder enige<br />

schroom aan hun laars. Het is inderdaad een beetje stoffig op deze paya,<br />

maar als je daar niet tegen kunt, blijf dan lekker beneden. Ik heb misschien<br />

wat vooroordelen over Duitsers en kan me soms heerlijk ongegeneerd en<br />

lekker stigmatiserend aan ze ergeren, maar Japanners steken daar nog met<br />

kop en schouders bovenuit. Helemaal als je ze in Azië tegenkomt, want ze<br />

beschouwen zichzelf toch wel als de Übermenschen van dit continent. Ik<br />

ben niet de enige die zich aan de sokjes ergert. Uit de gebarentaal en de<br />

mimiek van de Italianen valt hun afschuw probleemloos af te lezen.<br />

De koperen ploert, wiens bijnaam in dit land ongetwijfeld iets met<br />

‘gouden’ zal zijn, zakt nu snel. Er is op het laatste moment zelfs nog wat<br />

lichte sluierbewolking aan de horizon verschenen, om het tijdelijke afscheid<br />

toch een beetje kleur mee te geven. Vanaf het een na hoogste terras gezien<br />

steken er verdomd weinig tempeltoppen boven de nu zwarte heuvels uit,<br />

valt me ineens op. Net eentje om precies te zijn. Ik daal zo snel als de steile<br />

trappen toelaten twee terrassen en daar is het aantal al opgelopen tot vier.<br />

Valt toch een beetje tegen.<br />

De zon is koud uit het zicht verdwenen als de massa zich richting de<br />

trappen spoedt, maar daar stokt het. Uitermate voorzichtig en dus tergend<br />

langzaam gaat de stroom de steile trappen af. Ik blijf nog rustig een tijdje<br />

zitten, totdat bijna iedereen beneden is en de touringcars vertrekken, want ik<br />

205


heb geen zin om daartussen te zitten op het listige, smalle zandpad zonder<br />

licht op mijn fiets.<br />

De stoet aan bussen en busjes heeft wel een gigantische stofwolk<br />

achtergelaten waar ik me doorheen moet bijten. Terug op het asfalt zet ik er<br />

redelijk de sloffen in. Het is een heel stuk afgekoeld, dus dat is wel te doen<br />

en ik wil vooral zo snel mogelijk van deze weg af zijn, want ik vertrouw dat<br />

verkeer <strong>hier</strong> voor geen meter. Het kan dan wel heel rustig zijn op de weg,<br />

maar van wat je tegenkomt rijdt de ene helft vrolijk zonder licht en de<br />

andere helft verblindt met grootlicht eventuele tegenliggers en beide helften<br />

scheuren je voorbij zonder veel afstand te houden.<br />

De invallende duisternis heeft hele zwermen insecten tot leven gewekt,<br />

die bij het fietsen als kleine hagelstenen in je gezicht prikken. Met mijn<br />

lippen stijf op elkaar en tegen mijn neus aangetrokken, mijn hoofd naar<br />

beneden en een half open oog om de gaten in de weg te kunnen zien<br />

aankomen, zoek ik mijn weg richting hotel.<br />

Ik moet ergens linksaf een zijweg in, maar welke precies, wordt gokken.<br />

Bij de eerste die ik probeer, staat een agent het verkeer te regelen dat er<br />

eigenlijk niet is. Hij kijk me lachend aan, zo van: ‘jij gaat de verkeerde kant<br />

op, ik zie je zo wel weer’. Na een goede honderd meter is het me duidelijk<br />

dat dit niet de goede zijweg was, want zover staat het hotel niet van de weg<br />

af en ik draai om. De lucht is in het westen nu prachtig dieporanje en ik<br />

neem even de tijd om daarvan te genieten. Op het kruispunt staat die agent<br />

me nu nog breder lachend op te wachten en groet met een vriendelijk<br />

‘hello’. Ik groet uiteraard terug, want de politie kun je <strong>hier</strong> maar beter te<br />

vriend houden. De volgende zijweg blijkt wel de juiste te zijn, en ik duik<br />

meteen onder de douche.<br />

De groep gaat eten bij het restaurantje tegenover het hotel, maar ik heb er<br />

geen trek in om weer met zijn allen te gaan eten en ga in mijn eentje op pad.<br />

Misschien dat ik Rien nog ergens tegenkom, want die schijnt al een tijdje<br />

geleden alleen te zijn gaan eten. Ik had gisteren al een tent gezien waar ze<br />

met grote letters op een bord aankondigen dat ze ‘Thai Cuisine’ hebben en<br />

daar heb ik nou net zin in. Van Rien geen spoor, dus ik loop door naar de<br />

Thai.<br />

Voor het restaurant staan liefst drie man om de langslopende toeristen<br />

naar binnen te lokken, niet echt een goed teken. Op het terras en binnen<br />

zitten welgeteld drie mensen. Ik besluit om toch maar nummer vier te<br />

worden.<br />

Op de kaart valt bitter weinig Thais te bekennen, dus wordt het gewoon<br />

een noedelsoep en gebakken kip in knoflookboter. De bediening is vlot,<br />

206


maar dat mag ook wel met bijna een ober per klant. Het eten is helemaal<br />

niet slecht, alleen een beetje weinig en ik bestel nog een ananas milkshake.<br />

Die is wel verdacht waterig uitgevallen. Met de smaak is niks mis en we<br />

vertrouwen er daarom maar op uit dat mijn maag het gewoon zal verteren.<br />

207


dag 21<br />

Eindelijk weer eens een dagje bussen<br />

Om halfzeven staat het vertrouwde busje weer klaar om ons een stuk<br />

verder te brengen. San Yee ontvangt ons zoals elke ochtend in zijn altijd<br />

opperbeste stemming. Het lijkt allemaal weer terug bij het oude, maar dat is<br />

het toch niet.<br />

Het klagen van Luc over het rijden van Su Yee en het smeken om een<br />

andere chauffeur, heeft effect gehad: Su Yee is vervangen door de veel<br />

oudere en hopelijk ervarenere Myo Kyi.<br />

Al meteen bij het wegrijden wordt het verschil voelbaar. Voor het eerst<br />

worden we in onze stoelen gedrukt door de acceleratie en blijkt de motor<br />

veel meer herrie te kunnen maken dan we voor mogelijk hadden gehouden.<br />

Een voorzichtig gejuich stijgt op en zelfs Luc kan er mee lachen.<br />

Aan het eind van de dag moeten we ongeveer driehonderd kilometer<br />

zuidelijker zijn in Pyay (spreek uit Pie-ee), en onderweg hebben we nog een<br />

flinke stop bij Mount Popa en zijn nats. Het belooft weer een lange dag te<br />

worden. Gelukkig zit ik gewoon op mijn vertrouwde stek achterin de bus.<br />

Met Bagan laten we naar mijn gevoel het laatste hoogtepunt van de reis<br />

achter ons, en we hebben nog precies een week te gaan in Myanmar. Zonder<br />

iets om echt naar uit te kijken, is dat vrij lang en hopelijk gaat de vakantie<br />

niet als de bekende nachtkaars uit. Er zijn mensen in de groep voor wie het<br />

nu al voorbij zou mogen zijn en als dat gevoel overslaat naar een groter<br />

deel, dan kunnen het nog een paar lange dagen worden.<br />

Bij het uitzoeken van de reis vond ik het programma van de laatste week<br />

wel een minder punt, maar vergeleken met de reizen van de andere<br />

organisaties, bleef dit toch het reisschema dat me het meeste trok. Al was<br />

het alleen al omdat deze reis vier weken was, en alle andere maar drie. Het<br />

208


minder interessante einde heb ik dus maar voor lief genomen. Dat is nou<br />

eenmaal een van de nadelen van een groepsreis: je zit vast aan het<br />

reisschema. Deze laatste week beschouw ik als een luier weekje: lekker<br />

rustig aan, er hoeft niks meer en alles wat je nog ziet is mooi meegenomen.<br />

Rond zeven uur rijden we op een lange rechte weg, met aan de<br />

rechterkant om de paar honderd meter wat hutjes en bedrijvigheid. Bij elk<br />

plukje hutjes worden we nieuwsgieriger naar wat er daar allemaal gebeurt.<br />

Het geduld wordt niet vreselijk lang op de proef gesteld, want we stoppen.<br />

Ze maken er palmnotenwijn, of zoiets. Er staan veel hoge palmen langs<br />

de weg, waarin op een meter of tien boven de grond grote noten hangen.<br />

Tegen de stammen zijn bamboe laddertjes bevestigd en met acrobatisch<br />

gemak klimmen er mannen naar de noten.<br />

Op de grond worden de noten in een zware kraker gelegd, en een<br />

eindeloos in de rondte lopende os levert de kracht die de ze tot moes maalt.<br />

Het dunne straaltje palmnotenolie dat onderuit de pers komt, wordt<br />

opgevangen in een blikje.<br />

In een laag hutje wordt de olie in grote wokken gekookt door een pezig<br />

vrouwtje, dat onverstoord onder het genot van een grote cheroot doorgaat<br />

met het opstoken van het vuur. Een afzuigkanaal heeft het hutje niet, dus het<br />

staat helemaal blauw van de rook.<br />

Buiten mogen we de wijn proeven. Waarom ze het wijn noemen is me<br />

niet duidelijk, want ik kan er zelfs zo vroeg op de morgen en op nuchtere<br />

maag geen alcohol in herkennen. Misschien dat de suiker in het wat<br />

stroperige spul na lang wachten nog alcohol wordt.<br />

Toen wij <strong>hier</strong> stopten, stond er al een busje met Italianen van de wijn te<br />

proeven. Bijna onze complete groep staat nu bij dat busje en de reden<br />

daarvoor blijkt de chauffeur te zijn. Het is dezelfde als die we in de eerste<br />

week hadden tussen Yangon en Taungoo. Het toeristenwereldje in<br />

Myanmar is heel klein.<br />

Anderhalf uur verder ligt Mount Popa. Een vulkaan in ruste die hoog<br />

uitsteekt boven het verder vlakke land. De berg is de thuisbasis van de nats.<br />

Nats zijn geesten die sinds mensenheugenis, en al ver voor de opkomst<br />

van het boeddhisme, worden aanbeden in Birma. Koning Anawratha,<br />

dezelfde die van het boeddhisme de nieuwe staatsgodsdienst maakte en met<br />

het massale bouwen in Bagan begon, liet de verering van de nats verbieden<br />

en alle aan de nats gewijde heiligdommen vernielen. Het gevolg was dat de<br />

mensen de nats niet meer openlijk, maar in huiselijke sfeer gingen<br />

aanbidden. Niet voor een gat te vangen, kwam de koning met een listig<br />

compromis op de proppen. Hij introduceerde een nieuwe, zevenendertigste<br />

209


nat, die de koning van de oude nats werd. De figuur van de nieuwe<br />

natkoning was ontleend aan Indra, de Hindoe god die volgens de<br />

boeddhistische mythen zich ondergeschikt maakte aan Boeddha, en zo<br />

werden alle nats dus in het Birmese boeddhisme opgenomen, maar wel in<br />

een ondergeschikte rol. Niettemin is de natverering nog steeds zeer populair<br />

onder het volk, en Mount Popa behoort absoluut tot de heiligere plekken in<br />

het land.<br />

Een paar honderd meter naast de oude vulkaan ligt een merkwaardige<br />

rotsklomp van tweehonderd meter hoog. De rots ziet er een beetje uit als de<br />

klomp klei op de schijf van een pottenbakker, die net aan een nieuw<br />

kunstwerk is begonnen. Bovenop die rots staan een paar tempeltjes die<br />

gewijd zijn aan de nats, en daar gaan we ook een kijkje nemen.<br />

De weg naar boven gaat via met metalen platen overdekte trappen, die<br />

van bijna onderaan blootsvoets genomen dienen te worden. Bij het uitdoen<br />

van de schoenen hoor ik iemand zeggen: ‘Daar gaan mijn schone voeten, ik<br />

had ze net zo lekker gezeept vanochtend.’<br />

Ze heeft pech, want de stenen trappen zijn ook het leefterrein van een<br />

paar troepen apen, die je <strong>hier</strong> en daar gewoon de weg versperren en om eten<br />

schooien. En de beestenbende die daar het gevolg van is, wordt niet te vaak<br />

opgeruimd.<br />

De klim duurt zo’n twintig minuten en is redelijk goed te doen, omdat het<br />

ten eerste nog geen tien uur is en ten tweede omdat hoe hoger je komt er<br />

steeds meer wind voor verkoeling zorgt. Een paar keer springt er aap met<br />

een gigantische dreun op de metalen overkapping en vooral bij de eerste<br />

keer mist mijn hart een paar slagen.<br />

De tempeltjes op de top stellen voor de leek niet veel voor. Het uitzicht is<br />

heel wijds en het landschap heel leeg. Alleen een paar bomen en wat kleine<br />

meertjes en aan een kant dus een vulkaan die zo dichtbij licht dat je hem<br />

eigenlijk geeneens ziet.<br />

Bij de schoenen hebben ze zelfs een waterkraantje waar je je voeten van<br />

het ergste vuil kunt verlossen, dat het doekje waarmee je ze vervolgens mag<br />

afdrogen die poetsbeurt weer zo goed als zinloos maakt, is zo’n detail waar<br />

je niet te lang bij stil moet staan.<br />

In de laatste bocht van de trappengalerij zie ik Dick en Peter een stukje<br />

lager op straat staan. De trappen lopen nog een stuk door, maar als ik die<br />

volg, moet ik straks dat stuk ook weer terug en ik kan <strong>hier</strong> via een ander<br />

trappetje rechtstreeks naar ze toe. Dus zonder verder nadenken snijd ik het<br />

laatste stuk af.<br />

Peter ontvangt me met een licht spottende glimlach en de woorden: “Ook<br />

gij, Brutus?” Ik kijk hem niet begrijpend aan. Hij wijst naar waar ik net<br />

210


vandaan kom en zegt dat ik met mijn schoenen aan dwars door een tempel<br />

ben gelopen.<br />

Ik kijk om en zie dat hij gelijk heeft. Een schuldgevoel bekruipt me, maar<br />

er is niks meer aan te doen en het is ook geen overduidelijke tempel. Het is<br />

meer een dak boven witte marmeren tegels, waar inderdaad aan de<br />

linkerkant een boeddha zit, met ervoor een paar aanbidders op de grond.<br />

Myo Kyi rijdt aanzienlijk sneller dan zijn voorganger en we schieten dus<br />

lekker op. Ook de kuilen en hobbels worden veel minder voorzichtig<br />

genomen en dat heeft natuurlijk als consequentie dat het achterin wat meer<br />

stuiteren geblazen is.<br />

Dat geldt ook voor de bagage, die nog steeds op de achterste rij stoelen<br />

ligt. Met Su Yee stuiterden we af en toe ook wel eens door een kuil, en dan<br />

was het vooral in het begin angstig omkijken of je niet een tas in je nek zou<br />

krijgen. Maar als dat een keer of tien goed gaat, dan geloof je het de elfde<br />

keer wel en vertrouw je er blindelings op dat het zaakje zal blijven zitten.<br />

Vanochtend is bij het tassen geen rekening gehouden met Myo Kyi’s<br />

ongekende snelheid. De tassen die bovenop liggen, liggen schuin naar<br />

voren, zodat ze bij iedere iets meer dan gemiddeld hoge hobbel een<br />

potentieel projectiel worden. Aangezien mijn nek dan het eerste doelwit is<br />

dat ze tegen zullen komen, duik ik bij elke forse stuiter eerst in elkaar, om<br />

daarna de opgelopen averij in het stapelwerk zo snel mogelijk te herstellen.<br />

Samen met Peter hertassen we het spul onder het rijden zo goed en zo<br />

kwaad als dat gaat, maar het blijft een kwestie van elke paar minuten<br />

verschrikt omkijken, opstaan en schade herstellen.<br />

Peter heeft ook gemengde gevoelens bij de nieuwe rijstijl. Hij zit een<br />

groot deel van de tijd op een verre van comfortabel klapstoeltje in het<br />

gangpad, omdat hij samen met Ria niet echt makkelijk op de gewone bank<br />

past. Door het opgevoerde gehobbel is het helemaal geen zitten meer op dat<br />

stoeltje. Je ziet hem balen, maar je hoort hem daar nauwelijks over: niet<br />

zeuren, gewoon gaan. Ik mag hem wel.<br />

Na de lunch in een gehuchtje waar alle kinderen met grote ogen netjes op<br />

de stoep van het eettentje naar ons stonden te staren en wegstoven toen we<br />

naar buiten kwamen, wordt er een grote tas tussen Myo Kyi en San Yee in<br />

gezet, en knoop ik een andere vast aan de rugleuning van de stoel. Daarmee<br />

lijkt het ergste leed wel geleden.<br />

Bob en Lucy zijn verhuisd naar de achterste bank, die naast mij, en zitten<br />

nu dus ook in de gevarenzone. Als we de eerste paar hobbels ongeschonden<br />

doorkomen, krijg ik er weer vertrouwen in dat alles op zijn plaats zal<br />

blijven. Lucy mist de ervaringen van het achterin zitten nog, hecht weinig<br />

waarde aan mijn woorden dat het wel goed gaat en blijft zo onopvallend<br />

211


mogelijk met haar arm de tassen tegen zitten houden. Mede daardoor<br />

hoeven we de rest van de rit nog maar een paar keer in te grijpen om letsel<br />

te voorkomen.<br />

Dat onze ongemakken eigenlijk allemaal wel meevallen, wordt me<br />

duidelijk als we langzaam een grote lokale bus inhalen. De bus zit echt<br />

propvol, elke plaats is bezet en het gangpad staat helemaal vol met mensen<br />

en opgestapelde bagage. Bijna achterin zitten twee mannen volledig<br />

dubbelgevouwen, maar toch nog in hurkzit, met hun hoofd en rug tegen het<br />

dak geklemd, bovenop grote balen die op de stoelen zijn gezet. Ik hoop voor<br />

ze dat ze niet helemaal naar Pyay hoeven. De overtreffende trap van<br />

‘haringen in een ton’ moet bijna wel ‘Birmezen in een bus’ zijn.<br />

Om halfacht bereiken we Pyay. Het hotel ligt een eind buiten de stad en<br />

daarom eten we voor het gemak in het restaurant van het hotel, en ook<br />

omdat dat volgens Luc het beste van Pyay is. De kwaliteit is inderdaad<br />

prima, maar het duurt echt een eeuwigheid voordat we allemaal iets te eten<br />

hebben. Ik behoor tot de gelukkigen en krijg al in de eerste ronde mijn maal.<br />

Na nog een afsluitende koele bier, want het is <strong>hier</strong> akelig warm, wordt het<br />

hoogtijd om te gaan slapen.<br />

Door de snelle keuken is het al bijna elf uur, zo laat hebben we het al een<br />

paar weken niet meer gemaakt. We slapen weer in mooie bungalowtjes.<br />

Alleen zijn de muren van bordkarton waar kieren en gaten in zitten en staan<br />

de ramen in de sponningen te trillen als de airco draait.<br />

212


dag 22<br />

A Pyay Day<br />

Vandaag een redelijk ontspannen dagje in en rond Pyay. Om halfnegen<br />

vertrekken we met de bus voor een ochtendexcursie naar wat<br />

bezienswaardigheden in dorpjes in de buurt.<br />

We beginnen met de Shwemyetman Paya, letterlijk de Gouden Bril Paya,<br />

in Shwedaung. De paya ontleent zijn naam aan de enorme gouden bril die<br />

op de neus van het boeddhabeeld rust en die het nietige Shwedaung een<br />

plaats op de wereldkaart heeft gegeven. Toch in ieder geval op de<br />

boeddhistische versie daarvan. Boeddha met een bril op zie je verder<br />

nergens ter wereld. Dat hij juist <strong>hier</strong> door zo’n, voor zijn doen, modern<br />

hulpmiddel de wereld in kijkt, is te verklaren doordat er in deze regio veel<br />

oogziekten voorkomen en een groot deel van de bevolking met bril<br />

rondloopt. En waarom zou de plaatselijke Boeddha dan geen bril kunnen<br />

dragen?<br />

De paya is verder niet bijzonder, leuk om gezien te hebben, maar meer<br />

ook niet. Ik loop het dorpje nog een stukje in om de tijd te doden die nog<br />

rest totdat we weer verder gaan. We zitten in de fietsenmakersbuurt. Het ene<br />

werkplaatsje naast het andere, en dat zou <strong>hier</strong> wel eens een gouden business<br />

kunnen, want het enorme aantal fietsers dat de straten onveilig maakt,<br />

overtreft met gemak Nederlandse normen.<br />

Stop nummer twee ligt een goed kwartier buiten Shwedaung, midden in<br />

de rijstvelden. Het is de Shwenattaung Paya, met een gouden zedi in de stijl<br />

van de Shwedagon, maar dan een stuk kleiner. De paya ligt op een heuveltje<br />

met een idyllisch uitzicht over de omringende rijstvelden. Het is er doodstil,<br />

het enige dat je hoort is het zacht klingelen van belletjes in de wind, die in<br />

de hti van de zedi hangen, en in de metalen hti-achtige parasols die op de<br />

vier hoeken van de zedi staan. Een ligstoel erbij, een goed boek, een fles<br />

zonnebrandolie en je kunt het er uren, zoniet dagen uithouden. Maar<br />

213


daarvoor is helaas geen ruimte in het programma opgenomen. We moeten<br />

onverbiddelijk door.<br />

Onderaan de trappen naar de paya drink ik wat met Peter en Ria bij een<br />

tentje dat speciaal voor ons open gaat. Ze zijn zo blij eindelijk weer eens<br />

mensen te zien, dat ze zelf ook iets te drinken nemen en bij ons komen<br />

zitten. Daar blijft het in eerste instantie bij, want de taalbarrière blijkt<br />

andermaal vrijwel onneembaar.<br />

Peter is nog verwoed op jacht naar de ontbrekende 1 en 2 kyat biljetten in<br />

zijn verzameling. Hij waagt <strong>hier</strong> ook een poging en na eerst wat<br />

onbegrijpende reacties, komt een van de mannen met een stapeltje<br />

bankbiljetten aanzetten, waaronder een hele rits eentjes en nog wat oude<br />

biljetten van 10 en 50 kyat. Het stapeltje wordt geruild tegen een<br />

hedendaags biljetje van 100 en iedereen is weer blij met de gedane zaken. Ik<br />

krijg van Peter ook een van de eentjes.<br />

De bus staat een heel eind verderop ergens in de schaduw geparkeerd en<br />

het is de bedoeling dat we op ons gemakje naar de bus lopen. Onderaan de<br />

paya-heuvel ligt een kloostercomplex en daar lopen we ook nog even<br />

binnen. De complete groep struint tussen de gebouwen door. We winnen het<br />

in aantal makkelijk van de monniken. In een tempeltje stuiten we op nog<br />

een boeddha met een bril. Deze heeft een overmaats blauw plastic geval op<br />

het reukorgaan en mochten ze ooit nog eens een stand-in nodig hebben voor<br />

Brains uit de Thunderbirds: <strong>hier</strong> zit hij.<br />

We lopen het klooster uit en het weggetje op waaraan de bus ergens moet<br />

staan. Er is <strong>hier</strong> maar één weggetje, dus verdwalen is onmogelijk. We<br />

komen een paar paardenkarretjes tegen en mensen te voet die waarschijnlijk<br />

naar de paya op weg zijn. Ze zijn allemaal een beetje op hun hoede, kijken<br />

ons wat wantrouwig aan en niemand die onze groet beantwoordt.<br />

We komen langs een klein dorpje en met Lei neem ik een klein<br />

omweggetje tussen de huisjes op palen door. Ook <strong>hier</strong> worden we alleen<br />

van een veilige afstand gadegeslagen en de kinderen roepen zelfs geen ‘bye<br />

bye’, wat ze overal anders tot vervelens toe wel doen. We zien er<br />

ongetwijfeld uit als boemannen: groot, dik, wit, blond, baardje, raar petje<br />

op. Maar waarom de mensen zo schuchter op ons reageren, kan ik niet<br />

plaatsen. Lei heeft nog wel zijn longyi over zijn korte broek geknoopt, dus<br />

we zouden toch een redelijk vertrouwde indruk moeten maken. En toeristen<br />

zullen ze ook wel vaker zien met die paya op twee steenworpen afstand. Pas<br />

als we het dorpje bijna uit zijn en weer naar de weg lopen, komen er een<br />

paar kinderen achter ons aan en beginnen ‘bye bye’ te roepen en te zwaaien,<br />

maar ze blijven toch op veilige afstand.<br />

214


Met de bus rijden we weer door naar een volgend dorpje: Thayekhittaya.<br />

We stoppen bij een iele, wankele, metalen barkruk waarop een blik met een<br />

slang eraan staat: het is weer tijd voor een tankbeurt. De benzineprijzen zijn<br />

blijkbaar omhooggeschoten de afgelopen dagen, want San Yee staat bij het<br />

onderhandelen constant driftig nee te schudden en komt er niet uit met de<br />

verkoper. Myo Kyi moet eraan te pas komen om de deal rond te krijgen.<br />

De benzinecans moeten van ver aangesleept worden en de slang is maar<br />

een slangetje, dus er gaat wat tijd overheen om de tank te vullen. We<br />

stappen daarom maar uit de snel opwarmende bus, op zoek naar wat<br />

schaduw. En omdat de tanker er vrolijk een sigaretje bij opsteekt, gaan we<br />

op gepaste afstand van de bus staan, zitten, liggen.<br />

De volgende stop is door Luc de Bruine Pagode gedoopt, en hij zegt erbij<br />

dat het een van zijn favorieten is. Volgens een nog net leesbaar bordje heet<br />

het ding simpelweg Payagyi, de grote paya dus.<br />

Het is in ieder geval weer eens wat anders. Van wanneer de paya precies<br />

dateert is onbekend, maar waarschijnlijk van ergens tussen de vijfde en<br />

negende eeuw. Het is een hoge bakstenen koepel of bel van al gauw een<br />

meter of veertig hoog, met aan de basis een doorsnee van dertig meter. Zo te<br />

zien heeft er ooit een pleisterlaag op gezeten, maar daar is nu nog weinig<br />

van over. En veel meer valt er niet over te zeggen. Van welke kant je hem<br />

ook bekijkt, hij ziet er hetzelfde uit. Hooguit de kleur bruin van de stenen<br />

varieert wat.<br />

Ik heb hem al vrij snel gezien, en loop naar de weg om een foto te maken<br />

van zo’n overvolle pick-up, want die heb ik nog steeds niet, en de tijd begint<br />

stilletjesaan te dringen. In de paar meter van paya naar weg, zie ik er al twee<br />

langs scheuren. In de vijf minuten die daarop volgen, komt er behoudens<br />

wat fietsers en een lege pick-up helemaal niks voorbij.<br />

Dan hoor ik Myo Kyi de motor van de bus weer starten en voeg ik mij<br />

onverrichter zake weer bij de rest. Als hij even later de weg op wil draaien,<br />

moet hij even wachten voor, jawel, drie afgeladen pick-ups.<br />

We rijden terug naar Pyay voor de lunch en worden afgezet bij een<br />

restaurant met een groot terras aan de Ayeyarwady. Ze doen daar hun<br />

uiterste best om bij iedereen tegelijk het eten op te dienen, alleen is de<br />

manier waarop ze dat willen bereiken niet de gelukkigste. De borden die al<br />

uit de keuken zijn gekomen, worden tijdelijk op een tafel gestald, totdat de<br />

verzameling compleet is. Aangezien er boven onze hoofden een hele batterij<br />

draaiende fans hangt om hitte en vliegen te verdrijven, koelen onze warme<br />

happen snel af.<br />

215


We proberen ze duidelijk te maken dat we die borden liever nu al hebben,<br />

en dat schept verwarring. Waarschijnlijk is er pas een groep Westerlingen<br />

langs geweest, die ze heeft wijsgemaakt dat het beter is om alles tegelijk op<br />

te dienen, en nou komt de volgende troep en die wil het weer zo snel<br />

mogelijk hebben. Schoorvoetend gaan ze toch overstag en zetten ons de nog<br />

lauwwarme borden voor de neus.<br />

Na de lunch mogen we zelf uitmaken wat we gaan doen. Luc had nog wel<br />

de tip om naar het vertrek van de trein van halfdrie te gaan kijken. En omdat<br />

het station dichtbij is en halfdrie ook, lopen we daar met een klein groepje<br />

naartoe.<br />

Op het eerste gezicht lijkt het stationnetje verlaten en we vragen ons al af<br />

of <strong>hier</strong> wel eens een trein komt. Maar helemaal achteraan ontdekken we<br />

toch nog iets wat erop lijkt: een witte diesellocomotief, die op rubberen<br />

banden over de rails rijdt, en drie vaal grijs met rood gekleurde wagonnetjes<br />

erachter.<br />

De wagons puilen al aan alle kanten uit en er stappen nog steeds mensen<br />

op de trein met hun halve hebben en houden in grote manden en tassen.<br />

Deuren zitten er niet in, zodat er nog een paar mensen half uit de trein<br />

hangend mee kunnen. In de ramen zit geen glas en die dienen als extra<br />

zitplaatsen. Op het platte dak zitten bijna net zoveel mensen als in de trein,<br />

de bordessen tussen de treinstellen staan helemaal vol, net als de gangpaden<br />

binnen. De cabine van de machinist is tot de nok toe vol getast met grote<br />

dozen, balen kleren, manden met kippen en de machinist zelf, die zo weinig<br />

ruimte heeft dat hij amper kan zitten en alleen nog maar uitzicht naar voren<br />

heeft.<br />

216


Even voor halfdrie wordt de dieselmotor probleemloos gestart en nadat de<br />

eerste roetwolken wat zijn opgetrokken, komt de trein aarzelend in<br />

beweging. Om na een meter of dertig stil te vallen: de motor is afgeslagen.<br />

Het herstarten verloopt minder voorspoedig, maar de aanhouder wint ook in<br />

Myanmar en uiteindelijk verdwijnt de trein niet veel sneller dan stapvoets<br />

uit het zicht.<br />

Waar de trein naartoe gaat, staat nergens aangegeven, in ieder geval niet<br />

leesbaar, maar het is voor de passagiers te hopen dat ze zo niet helemaal<br />

naar Yangon gaan.<br />

We verlaten het station samen met de verkopers die op het perron ter ere<br />

van de vertrekkende trein een tijdelijk marktje hadden ingericht. En gezien<br />

het inrukken van de kooplui gaat het nog uren duren voordat er zich <strong>hier</strong><br />

weer een trein komt melden en de rust op het uitgestorven station voor even<br />

wreed verstoord gaat worden. We slenteren richting het centrum langs een<br />

sc<strong>hier</strong> eindeloze rij stalletjes, die de Pyayer alles biedt wat hij nodig heeft.<br />

Er zitten ook een paar thanakha-kraampjes tussen, waar ze ter plekke het<br />

smeersel vers van de tak zitten te maken en in potjes doen. De doe-hetzelver<br />

kan er ook gewoon bossen thanakha-takken kopen en het spul thuis<br />

fabriceren.<br />

De kramenrij wordt vrij onverwacht onderbroken voor een pleintje met<br />

een fraaie kloktoren die als een kleine Big Ben het midden houdt en met<br />

schuin erachter de grote pagode op een heuvel.<br />

217


De paya van Pyay heet voor de verandering Shwesandaw. Van een<br />

afstandje lijkt hij veel op de Shwemawdaw van Bago en het ziet er niet echt<br />

naar uit dat hij die naar de kroon kan spannen. Ik krijg het gevoel dat deze<br />

paya me tegen gaat vallen en dat daarmee ook deels mijn mooie<br />

herinneringen aan de Shwemawdaw en de Shwedagon vergald zullen<br />

worden.<br />

Terwijl de rest van het groepje met de lift naar boven gaat, waarvan het<br />

ontwerp wel eens uit een Disney-prullenbak gevist zou kunnen zijn, blijf ik<br />

beneden met de payamoeie Lei.<br />

Met zijn tweeën lopen we de straat tegenover de paya in. Ook <strong>hier</strong> aan<br />

beide zijden een eindeloze rij kramen, dit keer met bijna alleen maar kleren<br />

en speelgoed. We lopen eigenlijk een beetje doelloos langs de kramen en bij<br />

bijna elke wordt er hartelijk om ons gelachen. Na een stuk of tien beginnen<br />

we daar de lol ook wel van in te zien en laten ons de rest van de straat met<br />

genoegen uitlachen.<br />

Ik zoek nog naar een petje met Birmese tekst erop. Petjes genoeg <strong>hier</strong>,<br />

maar ze zijn stuk voor stuk voorzien van Westerse merknamen, want dat<br />

vinden de Birmezen blijkbaar cool.<br />

Bijna aan het eind van de rij kramen komen we zomaar het spoorlijntje<br />

tegen, waar een kraampje gewoon overheen staat. Kan je nagaan hoeveel<br />

treinen <strong>hier</strong> langskomen.<br />

We draaien om en lopen terug naar het pleintje voor de pagode, op zoek<br />

naar iets of iemand die ons naar het hotel kan brengen. Een trishawrijder wil<br />

maar al te graag, maar het hotel ligt een stuk uit het centrum en nog<br />

bovenop een heuvel ook. Dat kunnen we hem onmogelijk aandoen. Een<br />

paar meter verder krijgt een bestuurder van een pick-up ons in de gaten en<br />

die wil ook wel even taxi spelen.<br />

Bij het afdingen komen we snel op 1000 kyat uit. Wat ons heel<br />

schappelijk lijkt, want met de bus was het vanochtend toch een heel eind<br />

rijden van het hotel naar Pyay. Hij neemt een heel andere route dan Myo<br />

Kyi vanochtend en binnen vijf minuten staan we lichtelijk verbouwereerd<br />

alweer voor de ingang van het hotel.<br />

Vanaf de top van de heuvel kun je in een bocht van de weg een paar<br />

honderd meter verderop, de Ayeyarwady door de bomen heen zien. En<br />

terwijl Lei aan het koude bier gaat, ga ik kijken of daar misschien een mooi<br />

uitzichtpunt is. Maar dat valt tegen. Er staat een compleet bos tegen de<br />

andere kant van de heuvel aan en veel meer dan wat glimpen rivier valt er<br />

niet te zien.<br />

218


Als ik terug loop, zie ik een paar monniken uit het pad komen dat langs<br />

het hotel loopt. Nieuwsgierig ga ik dat paadje in, passeer een paar huisjes en<br />

kom na een goede honderd meter bij een oud armetierig kloostertje, met<br />

daarachter een kleine, zeker zo oude, stoepa. Er is niemand te zien en om er<br />

nou zomaar naar binnen te stappen gaat me wat ver. Ik loop er een paar keer<br />

langs in de hoop op een eenzame monnik te stuiten, die me dan ongetwijfeld<br />

zal willen rondleiden, maar het blijft angstvallig stil.<br />

Er komen wel twee mensen uit de huisjes aan het begin van het pad<br />

aarzelend naar me toe, en die beginnen druk tegen me te gebaren. Ze willen<br />

me duidelijk maken dat ik het verkeerde pad in ben gelopen en dat het hotel<br />

een pad verder is. Het ontbreekt me aan de puf en de fantasie om te<br />

proberen deze behulpzame mensen in gebaren aan het verstand te brengen<br />

dat ik juist expres dit pad in ben gelopen en dat ik graag even een kijkje in<br />

het klooster en bij de stoepa zou nemen als dat mag. Dus ik laat me gedwee<br />

terug naar de weg leiden, bedank ze vriendelijk en voeg me bij Lei aan het<br />

bier.<br />

Beetje bij beetje druppelt de rest van de groep binnen. Die hebben wel<br />

allemaal een trishaw genomen, maar hebben de helft van de weg moeten<br />

lopen en helpen duwen, omdat de heuvel te steil was voor de fietsers.<br />

Met bijna alle mannen uit de groep nemen we op het provisorisch<br />

ingerichte terrasje nog maar een bier en daarbij komen ook de nieuwste<br />

aanwinsten van Peters bankbiljettenverzameling aan bod. De gids van een<br />

busje Australiërs die ook in het hotel zitten, komt er belangstellend bijstaan.<br />

Hij heeft ook wat oude biljetten op zak en schenkt Peter nog een oude 5 en<br />

vraagt wat hij nog zoekt. Het biljet van 2 kyat bestaat volgens hem niet,<br />

maar wel een van 50 pyas, een halve kyat, maar die zijn zeldzaam. De tien 1<br />

kyats die Peter vanochtend bij de tempel heeft bemachtigd blijken ook oud<br />

te zijn, met generaal Aung Sun erop. Dus de jacht op nieuwe eentjes blijft<br />

open. Als de muggen ons van het terras verjagen, is het weer tijd om te gaan<br />

eten.<br />

Om zeven uur schuiven we aan, gelijkelijk verdeeld over twee tafels. Om<br />

kwart over zeven is bij iedereen de bestelling opgenomen. En dan begint het<br />

lange wachten. De groep Aussies, die al voor ons hadden besteld, krijgt nog<br />

redelijk vlot hun eten. Dan volgt niet heel veel later de andere tafel van onze<br />

groep. Onze tafel heeft nog niks en dat blijft nog een hele tijd zo.<br />

De sfeer aan tafel wordt er niet beter op en er wordt nog maar weinig<br />

gezegd. Dick heeft van Luc gehoord dat Volkert van der G. heeft bekend.<br />

Typisch, ik zat in Vietnam, ergens in de Mekong-delta, toen ik hoorde dat<br />

Pim Fortuyn vermoord was en nu Van der G. eindelijk bekent, zit ik weer in<br />

Azië.<br />

219


In de eetzaal staat de televisie behoorlijk hard en op zo’n propagandakanaal.<br />

Als we vragen of dat wat zachter mag, zetten ze hem op een Thais<br />

sportkanaal, waarop Manchester United – Newcastle United bezig is.<br />

Binnen een paar minuten scoort Van Nistelrooy twee keer, toch nog een<br />

beetje reden tot vreugde. En dan komen zelfs de eerste borden bij ons op<br />

tafel.<br />

Riens maag en darmen zijn sinds zijn duck in Mandalay van slag en daar<br />

wordt hij zo langzamerhand wat chagrijnig van. De hot-and-sours en sweetand-sours<br />

hangen hem de keel uit en omdat er verder niet zo vreselijk veel<br />

keus is, heeft hij een probleem. Vanavond heeft hij zijn geld op vis gezet,<br />

hoewel hij naar eigen zeggen helemaal geen visliefhebber is. Maar<br />

misschien doet verandering van spijs eten. Zijn vis is in ieder geval nog niet<br />

geserveerd, en danig ontstemd gaat hij zijn boek van de kamer halen en aan<br />

tafel zitten lezen. Gelukkig scoort Ruud nog een keer en leven we weer een<br />

beetje op.<br />

De andere tafel is al aan het natafelen begonnen, terwijl bij ons nog steeds<br />

zeker de helft op zijn eten zit te wachten. We rekenen zovast maar af, dan<br />

hebben we dat tenminste gehad. Luc wordt net weggeroepen, als ze met een<br />

vis aan komen zetten. Of het nou de vis van Rien is, of die van Dick weet<br />

niemand. Na wat gesteggel worden ze het erover eens dat Dick deze besteld<br />

had. De andere tafel vertrekt ondertussen richting bed.<br />

Nog een kwartier later krijgt Rien eindelijk, helemaal als laatste, zijn vis,<br />

en dan wordt duidelijk dat de vissen toch omgewisseld zijn. Nou is hij<br />

helemaal niet meer te genieten. Dick probeert nog te redden wat er te redden<br />

valt en biedt aan om de borden te ruilen. Maar hij heeft zijn vis al bijna op,<br />

dus daar voelt Rien niks voor. Tot overmaat van ramp zit de vis vol graten<br />

en was zijn vis, die Dick dus op heeft, duurder dan degene die hij nu met<br />

tegenzin op zit te eten. Dick vraagt lichtelijk geïrriteerd of hij echt wil dat<br />

hij hem het verschil van 20 kyat (2 eurocent) betaalt. Rien beseft dat hij nou<br />

toch wel een beetje doordraait en doet er verder het zwijgen toe.<br />

De ijzige stilte in de ondertussen verder verlaten eetzaal wordt een paar<br />

minuten later doorbroken, als Ria met een betraand gezicht binnenkomt. Ze<br />

kan nog net uitbrengen dat haar moeder is overleden en dat ze zo snel<br />

mogelijk naar huis gaan. Dieper kan onze stemming niet meer dalen. Ik<br />

moet meteen aan mijn China-reis denken, toen moest er ook een echtpaar<br />

naar huis omdat haar moeder overleed. Haar man heette ook Peter. Zij<br />

werkte ook in een ziekenhuis. Dat gebeurde ook in Azië, en ook in een stad<br />

van vier letters…<br />

Als ik met Dick naar ons bungalowtje loop, zijn Ria en Peter met hulp<br />

van Luc druk bezig om de terugreis te regelen. We spreken ze nog even en<br />

220


wensen ze sterkte. In Mandalay hadden ze nog naar huis gebeld en was de<br />

hele familie in blakende gezondheid. Een kleine week later worden ze<br />

halsoverkop naar huis geroepen. Ze weten nog niet of ze vanavond al<br />

vertrekken of dat het morgenochtend wordt. Het is een beroerd afscheid.<br />

221


dag 23<br />

Bijna een brug te ver<br />

Om halfacht zitten we nu nog met zijn dertienen weer in de bus voor het<br />

volgende traject naar Pathein. Voor we wegrijden geeft Luc de laatste<br />

informatie over het plotselinge vertrek van Ria en Peter. Ze zijn om halfeen<br />

met een taxi naar Yangon vertrokken en ze hebben ondertussen vanaf het<br />

vliegveld gebeld dat ze daar goed zijn aangekomen. Om acht uur vliegen ze<br />

naar Bangkok en om middernacht door naar Frankfurt en vervolgens<br />

Amsterdam. Toevallig had Ria het er gisteren nog over dat hoe meer familie<br />

er op Schiphol op ze stond te wachten, hoe slechter het nieuws was dat ze<br />

brachten. Benieuwd hoe groot dit ontvangstcomité zal zijn.<br />

Het is een beetje somber weer vanochtend, het ziet er regenachtig uit. We<br />

zitten toch weer tot ver in de middag in de bus, dus echt erg is dat niet en<br />

het past wel bij de bedrukte sfeer.<br />

Zodra we Pyay uit zijn, zitten we weer op het platteland. Veel rijst- en<br />

maïsvelden met sporadisch een boom, af en toe een dorpje waar je amper<br />

een mens ziet en de weg is eindeloos recht, leeg en onverhard. Hoewel in<br />

dat laatste verandering lijkt te komen.<br />

Over kilometers verspreid passeren we zwaar materieel waarmee de weg<br />

vlak gemaakt wordt en een kiezelondergrond voor het asfalt wordt gestort.<br />

Geen tientallen vrouwen die de grote stenen met de hand klein zitten te<br />

slaan, of mannen die in oude vaten de teer smelten en met hand de<br />

gloeiende pek uitgieten. Alles machinaal en met grof geschut, en zonder dat<br />

er een militair te bekennen is. Het heeft er alle schijn van dat dit normale<br />

wegwerkzaamheden zijn en geen dwangarbeid.<br />

De koffiestop is bij een keet die <strong>hier</strong> zo te zien tijdelijk voor de<br />

wegwerkers is neergezet. Het is nog steeds bewolkt, het is zelfs een beetje<br />

gaan miezeren en er staat een fris windje. Het voelt koud aan, maar Riens<br />

thermometer geeft toch altijd nog 26° aan. De werklui die ook net aan een<br />

222


warme kop thee toe waren, gaan ons van een afstandje stilzwijgend staan<br />

bekijken.<br />

Waarom er zo veel energie in deze weg wordt gestoken, valt moeilijk te<br />

plaatsen. In het kwartier dat onze stop duurt, komt er geen auto voorbij.<br />

Alleen een paar fietsers en voetgangers.<br />

Het tweede deel van de ochtend verandert er weinig, de weg en het<br />

uitzicht blijven hetzelfde, het begint alleen wat harder te regenen. Dan zet<br />

Myo Kyi onverwachts de bus stil. Gewoon midden op de weg, langs de kant<br />

gaan staan is <strong>hier</strong> compleet zinloos, er komt toch geen hond voorbij. Er<br />

branden drie rode lampjes op het dashboard en dat is er toch minstens een te<br />

veel. Het probleem is een tekort aan motorolie. De olie stroomt er redelijk<br />

enthousiast langs de oliepeilstok uit.<br />

San Yee gooit er wat olie bij, windt een doekje om de peilstok en we gaan<br />

vrolijk verder. Amper tien minuten later staan we weer stil. Weer die rode<br />

lampjes. De motor wordt nu een stuk grondiger bekeken en San Yee vindt<br />

een olieslang die is gescheurd. In het gereedschapskistje vinden ze een<br />

plastic pijpje dat net lang genoeg is om het gescheurde slangetje te<br />

vervangen. Het past allemaal niet even precies, maar we zullen minder snel<br />

olie verliezen dan we deden. Zonder dat stukje pijp hadden we toch een<br />

probleem gehad, want met je Wegenwachtlidmaatschap kom je <strong>hier</strong> niet<br />

ver. Furlongpaaltjes staan er niet langs deze weg, dus zijn er ook geen<br />

handige driehoekjes die aangeven waar de dichtstbijzijnde praatpaal staat.<br />

En op hulp van medeweggebruikers hoef je ook niet te rekenen, want die<br />

zijn er gewoonweg niet.<br />

Tegen één uur vraagt Luc aan Myo Kyi waar we gaan lunchen. Volgens<br />

Myo Kyi is het nog maar anderhalf uur naar Pathein en kunnen we beter<br />

doorrijden, want er zit niet veel langs deze weg waar we kunnen eten. Luc is<br />

door het oponthoud van net iets minder optimistisch en wil toch een stop<br />

inlassen. Het is opgehouden met zachtjes regenen als we bij een grote<br />

schuur stoppen.<br />

We kunnen kiezen uit fried noodles of fried rice en we kunnen er pork of<br />

chicken in krijgen. Weinig keus, lekker makkelijk en ook snel klaar. Ik zit<br />

met Carla aan een klein tafeltje bij de deur. Het regenwater klettert als een<br />

kleine waterval van het dak in de gestaag groter wordende plassen. Ik bestel<br />

fried rice met pork.<br />

Het eten staat inderdaad heel vlot op tafel, alleen zijn ze Carla en mij<br />

even vergeten. Als iedereen zo ongeveer klaar is, krijgen wij ook ons bord.<br />

Mijn rice is in de verwarring noodles geworden, maar het ruikt heerlijk, is<br />

warm en druipt van het vet. Wat wil je nog meer? Dat vet is wel wat vreemd<br />

223


in de anders toch zo lichte keuken en Carla vertrouwt het niet helemaal,<br />

maar de smaak is er niet minder om.<br />

Een halfuur na de lunchstop ontwaar ik weer furlongpaaltjes in de<br />

graskant, en is het nog 39 mijl naar Pathein.<br />

We hebben sinds vanochtend meer ruimte voor minder bagage en je zou<br />

denken dat dat een geluk bij een ongeluk is, maar het werkt eerder<br />

averechts. Met de hoeveelheid tassen en rugzakken die we hadden, kon alles<br />

redelijk klem op de achterbank worden gepropt. Nu er een paar ontbreken,<br />

is er geen stevigheid meer in het achterbankstapelwerk te krijgen en moeten<br />

we extra zitruimte opofferen om de tassen op te leggen. Op de rechte,<br />

vlakke wegen van vanochtend was dat geen probleem, maar nu we weer op<br />

normale Birmese wegen zijn beland, stuitert de bagage weer regelmatig<br />

door de bus.<br />

Drie kwartier later, het is ondertussen kwart voor vier, is het nog 24½ mijl<br />

naar Pathein. Weer drie kwartier later is het nog steeds 24½ mijl. We staan<br />

hopeloos stil en dit keer ligt het niet aan de rode lampjes: we staan in een<br />

heuse file.<br />

Het komt al een paar uur met bakken uit de hemel en de weg is in een<br />

grote blubberzooi veranderd. Ook in de dorpjes die we passeerden was de<br />

droge grond een grote modderpoel geworden. Hoe moet dat <strong>hier</strong> in de<br />

regentijd zijn? Ik kan nu goed begrijpen waarom ze <strong>hier</strong> alles op palen<br />

bouwen. En waarom regent het trouwens als die regentijd al een paar weken<br />

voorbij is?<br />

De tijd verstrijkt en er is geen enkele beweging te bespeuren in de rij<br />

auto’s die voor ons staat. Achter ons staat het ondertussen ook stil zover je<br />

kijken kunt. We staan op een dijkje, een meter of vijftig voorbij een houten<br />

noodbruggetje. Aan de andere kant van het bruggetje is de weg nog verhard,<br />

aan deze kant is het alleen modder. Er gebeurt helemaal niks, en we hebben<br />

ook geen flauw idee waarom we <strong>hier</strong> staan en waarop we wachten. Onze<br />

ergste nicotineverslaafden houden het niet langer uit en wagen zich<br />

gewapend met een paraplu in de blubber.<br />

Na anderhalf uur roerloos staan in de nog steeds stromende regen worden<br />

we een stukje achteruit gedirigeerd door een paar militairen die zich er<br />

intussen mee zijn gaan bemoeien. Het waarom van deze actie is onduidelijk,<br />

maar het zijn militairen dus ze zullen het wel weten en zo niet, dan is het<br />

toch wijselijk om hun aanwijzingen op te volgen.<br />

De passagiers uit de bussen achter ons komen nu in groten getale langs<br />

geglibberd. Van de weg rest niets meer dan een dikke slijklaag. Ze kunnen<br />

zich alleen met de grootst mogelijke moeite staande houden. Lopen over ijs<br />

224


ziet er makkelijker uit. De een na de ander gaat onderuit en staat als een<br />

moddermannetje weer op. Ze kunnen er wel om lachen. Onderaan het dijkje<br />

ligt een vennetje en daar gaan ze zichzelf schoonspoelen.<br />

Waarom ze zijn gaan lopen en waarnaar ze op weg zijn is de vraag.<br />

Misschien wonen ze in een dorpje <strong>hier</strong> vlakbij en gaat glibberen en glijden<br />

sneller dan wachten totdat deze uitzichtloze situatie zich oplost. Maar<br />

misschien zijn ze wel door de militairen gerekruteerd om de oorzaak van<br />

deze ellende uit de wereld te helpen.<br />

Even later worden we nog verder achteruit gestuurd en nu wordt het<br />

hachelijk. Achter ons ligt nog steeds dat smalle houten bruggetje, dat een<br />

paar uur geleden, op een nog enigszins begaanbare weg, vooruit al vrij<br />

lastig te nemen was. De situatie wordt nog gecompliceerder doordat er vlak<br />

voor het bruggetje een grote berg zand ligt, die ongeveer de halve breedte<br />

van het dijkje inneemt.<br />

Het bruggetje bestaat uit overdwars gelegde plankjes, waarover in de<br />

lengterichting nog een paar stevigere planken liggen. De reling van de brug<br />

is van vertrouwenwekkende dunne bamboestengels: drie verticale en precies<br />

één horizontale.<br />

Het is dus zaak dat Myo Kyi de bus achteruit om de berg zand heen<br />

stuurt, zonder daarbij van het dijkje te glijden, de achterwielen recht voor de<br />

overlangs gelegde planken krijgt, verder achteruit rijdend hetzelfde doet met<br />

de voorwielen terwijl de achterwielen niet van die stevige planken af mogen<br />

raken, en dan gewoon even recht achteruit naar de andere kant van de brug<br />

rijdt.<br />

Ik zit omgedraaid op mijn knieën op de bank, niet om de goden tot steun<br />

te verzoeken, maar omdat ik zo over de bagage heen goed kan zien waar we<br />

naartoe gaan, en echt enthousiast word ik daar niet van.<br />

Myo Kyi zet hem in zijn achteruit en geeft gas, maar de banden krijgen<br />

vrijwel geen grip. Met veel doordraaiende wielen gaan we tergend<br />

langzaam achteruit, recht op de zandhoop af. Het dijkje loopt wat af richting<br />

de kant waar het zand ligt, en we glijden gewoon die kant op. Weer naar<br />

voren dus en nog een keer proberen. Het resultaat is hetzelfde.<br />

In de bus wordt het wat onrustig, want het vertrouwen in de goede afloop<br />

is ver te zoeken. Maarten vraagt aan Myo Kyi of hij wil dat wij uitstappen,<br />

wat eerder geïnterpreteerd moet worden als: ‘Mogen we er alsjeblieft uit?’<br />

Myo Kyi lijkt geen antwoord te durven geven. Misschien durft hij ons niet<br />

de regen in te sturen. Aan de andere kant betekent meer gewicht ook meer<br />

grip en daar heeft hij een te kort aan. Luc houdt zich opvallend afzijdig<br />

tijdens deze discussie.<br />

225


Als Myo Kyi zijn volgende poging gaat wagen, zit iedereen nog gewoon<br />

in de bus. San Yee heeft ondertussen een paar mensen opgetrommeld die<br />

gaan helpen duwen. We gaan weer meter voor meter achteruit, maar<br />

doordat het zo glad is, is het ook relatief eenvoudig om de bus met <strong>hier</strong> en<br />

daar wat handkracht in de juiste richting en dus netjes om de zandhoop heen<br />

te sturen.<br />

Die hobbel is dus overwonnen. We staan nu schuin voor het bruggetje,<br />

dat een korte maar wel steile oprit heeft.<br />

De eerste pogingen om tegen het bruggetje op te rijden mislukken<br />

faliekant. Er is te weinig grip om ook maar een centimeter tegen het steile<br />

hellinkje op te rijden. Ik gebaar naar San Yee dat ze zand van de hoop voor<br />

de wielen moeten strooien. De beste stuurlui zitten hoog en droog,<br />

nietwaar? Met handen vol wordt mijn raad opgevolgd en het werkt nog ook.<br />

Met veel wielspin kruipen we het eerste stukje tegen het bruggetje op.<br />

Alleen heeft de bus achterwielaandrijving en als de banden een beetje<br />

schoon gedraaid zijn op het hout, is ineens de grip weer terug en schieten<br />

we hard achteruit. Myo Kyi trapt nog harder op de rem. We schieten een<br />

stukje door en de bamboe reling komt akelig dichtbij. Maar, we staan met<br />

de achterwielen bovenop de brug, nu de rest nog.<br />

Lucy vraagt me hoe het gaat. Ik zeg dat er het vrij goed uitziet. Een<br />

leugentje om bestwil is geen leugen, heb ik altijd geleerd. Vooral dat stukje<br />

doorschuiven zit me niet lekker. Er liggen voor elk wiel maar drie van die<br />

planken in de lengterichting. Voor mijn gevoel staan we daar nog maar net<br />

op en ik geloof nooit dat die overdwarsplankjes alleen de bus kunnen<br />

dragen.<br />

San Yee staat ter hoogte van mij, naast het achterwiel, op de brug en<br />

gebaart naar Myo Kyi dat het oké is. Die moet nu dus een perfecte<br />

hellingproef achteruit uitvoeren en tegelijkertijd zijn voorwielen recht voor<br />

de planken zien te krijgen. Ik zou daar niet aan beginnen met veertien man<br />

in de wagen, maar Myo Kyi denkt er anders over. We zakken eerst een<br />

stukje vooruit van het bruggetje af, wat eigenlijk wel goed uitkomt, en<br />

daarna gaat het vrij beheerst omhoog en een paar seconden later, die er wel<br />

twintig leken, staan we op de brug en nog redelijk recht ook. Een zucht van<br />

verlichting gaat door de bus en een applaus voor Myo Kyi stijgt op.<br />

Vanuit mijn positie gezien is dat nog wat voorbarig. Dat stukje recht<br />

achteruit rijden over het bruggetje zal geen probleem zijn, maar aan de<br />

andere kant van het bruggetje zit aan de, voor de kijker, linkerkant een<br />

enorm gat in de weg. Aangezien de bus zeer waarschijnlijk glijdend de brug<br />

af zal gaan, valt niet te zeggen waar en hoe we precies uit zullen komen. Als<br />

we door dat gat een beetje ongelukkig opstuiteren, liggen we meteen<br />

onderaan het dijkje. En dat is toch een meter of vier lager.<br />

226


We glijden inderdaad stuurloos van het bruggetje, het rechterachterwiel<br />

knalt hard in de kuil, maar we stuiteren er gewoon recht achteruit doorheen,<br />

en we staan weer veilig aan de asfaltkant van de brug. Opnieuw applaus.<br />

Veel zijn we niet opgeschoten met dit kunststukje: we staan nog steeds<br />

ontzettend stil. Sterker nog, we zijn alleen maar verder van ons doel af<br />

geraakt. Het begint donker te worden en zelfs weer eens droog.<br />

We stappen uit en gaan wat ijsberen. Er worden grappen gemaakt over<br />

hoe we <strong>hier</strong> de nacht door zullen gaan brengen, maar echt gelachen wordt er<br />

niet, want zo onwaarschijnlijk is dat scenario helemaal niet.<br />

We staan alweer bijna een halfuur aan deze kant van de brug, als er<br />

ineens van de andere kant een busje over het bruggetje komt. Het is de<br />

eerste tegenligger die we in ruim tweeënhalf uur zien. Zou het dan toch nog<br />

gaan gebeuren?<br />

Het volgende kwartier gebeurt er weer helemaal niks en begint onze hoop<br />

terug richting schoenen te zakken. Maar dan zien we een hele stoet aan<br />

koplampen langzaam van de overkant aankomen. Tien minuten lang komt<br />

de ene na de andere auto over het bruggetje en dan houdt het even abrupt op<br />

als dat het begon.<br />

De auto’s die voor ons aan de overkant van het bruggetje staan, beginnen<br />

nu ook in beweging te komen. We stappen snel weer in en nemen om kwart<br />

voor zeven voor de derde keer het bruggetje. We glibberen nog een paar<br />

honderd meter verder en komen dan weer stil te staan.<br />

Er verstrijken heel wat minuten voordat we een meter of vijftig verder<br />

rijden. Dat herhaalt zich een paar keer en dan komen we bij de oorzaak van<br />

alle ellende.<br />

Over een lengte van een paar honderd meter is de weg in een grote<br />

modderpoel veranderd, die ook nog eens tegen een heuveltje oploopt. Voor<br />

ons zien we een auto van de ene naar de andere kant glijdend langzaam<br />

vooruit komen en af en toe stil vallen. Gelukkig ligt links en rechts van de<br />

modderpoel een hoge aarden wal, dus echt veel kan er niet mis gaan.<br />

Dan zijn wij aan de beurt. Met veel slippende wielen en van links naar<br />

rechts zwalkend vorderen we redelijk, totdat we vast dreigen te komen<br />

zitten. Nog net op tijd rijdt Myo Kyi een stukje achteruit en met een nieuw<br />

aanloopje komen we er nu wel door. Als we bijna boven zijn, vinden de<br />

wielen geen grip meer en glijden we een stuk terug. Bij de tweede poging<br />

lukt het om met hangen en wurgen boven te komen.<br />

Daar krijgen we weer vertrouwd asfalt onder de wielen, dat nog wel<br />

honderden meters lang onder een dikke slijklaag ligt. Vanaf <strong>hier</strong> gaat het<br />

227


allemaal vrij vlot en om kwart voor negen stoppen we voor het hotel in<br />

Pathein. En dat terwijl Myo Kyi om één uur zei dat het nog maar anderhalf<br />

uur rijden was.<br />

Omdat het al zo laat is, gaan we meteen op pad om te kijken of we ergens<br />

nog iets te eten te kunnen vinden. Rien heeft geen trek en blijft in het hotel.<br />

Al vrij snel vinden we een restaurantje en de keuken is zelfs nog open. De<br />

bieren zijn ijskoud en smaken prima.<br />

Als we een paar minuten zitten, komt Luc ook binnen en kort daarna nog<br />

Carla, Maartje, Elly, Maarten en Toos. Ik had fried noodles besteld, en krijg<br />

nu fried rice. Zal wel ter compensatie van de lunch zijn.<br />

De soep die de dames en Maarten een tijdje na ons besteld hebben, laat<br />

nogal lang op zich wachten. Als ze eens vragen waar die blijft, is het<br />

antwoord: ‘Ah yes, soup, no problem.’ Duidelijk vergeten dus. Ze hebben<br />

geen zin meer om daar nog op te wachten en bestellen de soep af, wat strikt<br />

genomen eigenlijk niet nodig was. Maarten en Toos gaan ontstemt meteen<br />

richting hotel. De dames blijven nog even wat zitten. Carla vraagt aan me<br />

hoe het met mijn vette noodles van vanmiddag is gegaan, want die van haar<br />

zijn er ondertussen met gezwinde spoed weer uit.<br />

228


dag 24<br />

Op naar het strand<br />

Pathein is slechts een tussenstation voor ons, we gaan meteen weer door.<br />

Volgens de planning zouden we gisteren een paar uur in dit stadje rond<br />

hebben kunnen struinen, en bijvoorbeeld bij parasolfabriekjes kunnen<br />

kijken of een bezoekje brengen aan de Shwemaktaw pagode. Maar door ons<br />

avontuur van gisteren is dat er dus bij ingeschoten. Parasols liggen er al<br />

genoeg achterin de bus te stinken en echt bijzonder zag die Shwemaktaw er<br />

ook niet uit, dus veel missen doen we niet.<br />

Om zeven uur zetten we koers naar Chaung Tha, een dorpje aan de<br />

westkust, aan de Bengaalse Golf. We moeten de roro-ferry van acht uur<br />

hebben die ons over de Pathein rivier, een van de vele takken in de enorme<br />

Ayeyarwady-delta, gaat zetten. Het weer is nog steeds niet best. Het is<br />

zwaar bewolkt en het regent licht.<br />

Myo Kyi is niet bekend in Pathein en vraagt de weg. Via een paar smalle<br />

straatjes komen we uit op een pad dat zonder twijfel het meest dramatische<br />

stukje weg van heel Myanmar moet zijn. Alsof er iemand tegen drieduizend<br />

man heeft gezegd dat er ergens in dit pad, heel diep, een grote schat<br />

begraven ligt. Er ligt meer vierkante meter aan kuil dan aan weg. En het zijn<br />

geen gewone kuilen: het zijn kraters van een halve meter diep.<br />

Op het eerste stuk van het pad valt het nog wel mee, maar het wordt<br />

steeds slechter en we komen amper nog vooruit. Keren is niet mogelijk: aan<br />

de rechterkant staan huizen en aan de linkerkant ligt een sompig grasveldje<br />

waar we meteen in vast zouden komen te zitten. Achteruit terug is ook geen<br />

optie, daarvoor zijn we eigenlijk al te ver. Dus zit er weinig anders op dan<br />

de tientallen kuilen die nog voor ons liggen stuk voor stuk met de grootste<br />

behoedzaamheid te nemen. We doen minuten over de laatste honderd meter,<br />

maar komen er toch ongeschonden door.<br />

229


Luc is er knap zenuwachtig van geworden, want het ritje naar het veer<br />

was niet ruim gepland en met dit soort oponthoud was even geen rekening<br />

gehouden. Myo Kyi en San Yee blijven om de paar minuten de weg vragen<br />

en dat helpt zijn gemoedsrust ook niet echt. Onze wegwijzers gebaren elke<br />

keer in de richting die voor ons ligt, dus we gaan zeer waarschijnlijk wel de<br />

goede kant op.<br />

Om tien voor acht, als we al in geen tijden de rivier meer hebben gezien<br />

en iedereen ervan uitgaat dat het nog een heel eind rijden is, slaan we ineens<br />

linksaf en zien wonder boven wonder recht voor ons een ferry aan komen<br />

varen.<br />

Het duurt nog wel even voordat we erop kunnen en we kijken wat rond<br />

bij de kraampjes met fruit en koeken die bij het aanlegpunt staan. Toeristen<br />

geven <strong>hier</strong> blijkbaar weinig geld uit, want de verkopers hebben nauwelijks<br />

oog voor ons en richten alle aandacht op hun landgenoten die uit twee<br />

andere wachtende bussen komen.<br />

Het de ferry oprijden van de bussen is weer een klein spektakel. Ze<br />

hebben niet echt een aanlegpunt, ze zoeken gewoon een stuk van de brede<br />

oever uit dat er stevig genoeg uitziet. Door de vele regen van de laatste<br />

dagen zijn die stukken er niet meer en wordt het een kwestie van maar<br />

gewoon proberen. De eerste aanlegplek blijkt niet geschikt, want de bussen<br />

dreigen vast te komen zitten in het natte zand. Bij de tweede, een meter of<br />

vijftig naar rechts, is het zand net hard genoeg en met een flinke dot gas<br />

haalt de eerste bus de metalen oprijplank. Maar de ferry is nog leeg en ligt<br />

zo hoog, dat de oprit te steil is voor de bus. De bus rijdt moeizaam een stuk<br />

achteruit en er worden eerst een paar grote 4WD’s aan boord gereden. Nu is<br />

er geen vuiltje meer aan de lucht en staan alle bussen en auto’s in no time<br />

aan boord. Wij volgen lopend.<br />

Voor de absurde prijs van vijf dollar per persoon mogen buitenlanders<br />

ook de oversteek maken. Volgens Luc zit daar ook de toegang tot het<br />

kustgebied in.<br />

Waarom we trouwens per se om acht uur <strong>hier</strong> moesten zijn begrijp ik niet,<br />

want er varen twee van die ferries en de overtocht duurt amper tien minuten,<br />

dus je moet hooguit een kwartiertje op de volgende boot wachten.<br />

Bovendien is het weer nog steeds slecht en in alle gidsen staat dat er in<br />

Chaung Tha zonder zon helemaal niks te doen is.<br />

De bananen-en-koekverkoopsters doen tijdens de overtocht goede zaken<br />

aan boord. De cheroot-en-kauwgomverkopers staan er daarentegen een<br />

beetje treurig bij. Een van die jongens draagt een petje dat ooit vuurrood<br />

was en waar iets in het Birmees op geborduurd is. In een eerste opwelling<br />

230


wil ik een petjesruil voorstellen, maar bij nader inzien is zijn petje wel heel<br />

erg goor en versleten, en zie ik er toch maar van af.<br />

Vanaf de overkant is het nog zo’n twee uur rijden naar de kust door<br />

dichtbeboste heuvels. In die tijd wordt het droog en net voor we Chaung<br />

Tha bereiken komt er zelfs een flauw zonnetje door de wolken.<br />

Het hotel ligt echt aan het strand. De leuke bungalowtjes staan op hooguit<br />

vijftig meter van de aanrollende golven, en er staan van die cliché, bountyachtige,<br />

beetje kromme palmen langs het schitterende, van overige<br />

badgasten verschoonde zandstrand. Wat kan een mens nog meer wensen?<br />

Een beetje zon misschien, een hogere temperatuur en wat minder wind.<br />

Wat die zon betreft worden we niet veel later redelijk bediend en de<br />

temperatuur schiet ook meteen de hoogte in. Het is zelfs weer om te gaan<br />

zwemmen, of toch in ieder geval het water in te gaan, want van zwemmen<br />

komt niet veel.<br />

Je moet een heel eind de oceaan in om tot je middel nat te worden en vlak<br />

daarna begint de metershoge branding, die je meteen weer richting strand<br />

spoelt. Eenmaal door de branding staat er een sterke stroming die je de Golf<br />

van Bengalen in sleurt en waarin je behoorlijk je best moet doen om de<br />

branding weer te bereiken. Maar het werkt wel verfrissend.<br />

Voor de lunch lopen we met de vier mannen naar het dorp, dat een<br />

kwartiertje verderop ligt. Onderweg komen we langs een handvol lege<br />

restaurantjes waar ze opveren als ze ons aan zien komen. Maar wij willen<br />

gaan kijken wat er in het dorp allemaal te doen is, dus ze hebben pech. Als<br />

we er bijna zijn, komen we nog langs een soort discootje waar de barman<br />

bij gebrek aan klandizie maar aan een solo karaoke-optreden begonnen is.<br />

Het dorpje bestaat uit precies zes straatjes, die vol staan met kraampjes en<br />

waar het ene restaurantje naast het andere zit. Wel een beetje overkill voor<br />

die tien toeristen die er rondlopen.<br />

We strijken neer op het terrasje van een van de eettentjes, maar we zitten<br />

nog geen tien tellen als er grote druppels beginnen te vallen. We verkassen<br />

naar binnen en hebben daar een goed zicht op de hoosbui die vervolgens<br />

overkomt.<br />

Na de regen en de lunch is er weer een klein beetje zonneschijn en we<br />

gaan via het strand terug naar het hotel. Daar ligt ook de grootste attractie<br />

van Chaung Tha bij slecht weer: de rotspagode. Er staat een klein prieeltje<br />

op een paar rotsen die op het strand liggen; ik krijg het er niet warmer van.<br />

Het schitterende strand is meer dan een kilometer lang en ondanks dat er<br />

een stuk of vijf hotels aan liggen, komen we amper een kop tegen. Het<br />

231


maakt allemaal een beetje een troosteloze indruk bij dit sombere weer. Op<br />

het laatste stuk van de strandwandeling begint het weer lichtjes te regenen.<br />

Rond halfdrie zijn we terug bij onze bungalowtjes, en ik wil me met mijn<br />

boek op de veranda installeren. Maar het komt nu weer met bakken uit de<br />

lucht en ook op de veranda spettert het van alle kanten. Dan maar even gaan<br />

liggen.<br />

Het is bijna zes uur als ik wakker word. De lucht is helemaal opgeklaard.<br />

Alleen aan de horizon is er nog een band stapelwolken te zien en de zon<br />

maakt zich op om daarachter te verdwijnen. Het is een fraaie zonsondergang.<br />

Het strand is leeg, er draaft alleen een paard met ruiter langs de<br />

vloedlijn. De wolken lijken op het water te drijven en de lucht achter die<br />

grijze wolken wordt door de reeds verdwenen zon steeds donkerder geel<br />

gekleurd.<br />

En dan is het alweer tijd om te gaan eten. Dezelfde weg heen, een ander<br />

restaurantje en weer over de weg terug.<br />

Ik loop nog even het strand op om naar de sterren te kijken, en ontwaar<br />

een donkere schim. Als ik dichterbij kom, zie ik dat het Carla is en ga bij<br />

haar zitten. We praten wat, genieten van de rust die mooi verdiept wordt<br />

door het geraas van de aanrollende golven en kijken ondertussen naar de<br />

sterren, maar kunnen er weinig thuisbrengen.<br />

Het wordt tijd om te gaan slapen. Voor het eerst onder een klamboe deze<br />

vakantie.<br />

232


dag 25<br />

Even helemaal niks<br />

Nog een dag Chaung Tha. En hoewel het gisteravond de goede kant op<br />

leek te gaan met het weer, is het vanochtend weer helemaal niks. Zwaar<br />

bewolkt, heel af en toe een flauw zonnetje en het is aan de frisse kant. Er<br />

schijnt een orkaan te liggen in de Golf van Bengalen en daardoor is het weer<br />

dus al een paar dagen compleet van slag. Eigenlijk een mooie gelegenheid<br />

om aan een van mijn favoriete hobby’s toe te geven: uitslapen.<br />

Daar komt op zo’n reis zelden iets van. De helft van de dagen moet je<br />

vroeg op, omdat we weer op verplaatsing gaan, en de andere helft van de<br />

dagen wil je vroeg op, om zoveel mogelijk te zien van de plek waar je bent.<br />

Vandaag blijven we <strong>hier</strong> en ik heb het <strong>hier</strong> al wel gezien, dus de<br />

uitgesproken gelegenheid. Maar helaas, mijn bed is aan de kleine kant en<br />

ligt voor geen meter, dus om halftien toch maar opgestaan en tot de lunch<br />

zitten lezen op de veranda.<br />

We hebben geen zin om weer helemaal naar het dorp te lopen voor de<br />

lunch, dus we gaan een van de uitbaters langs de weg, die we gisteren al<br />

twee keer teleurstelden, verblijden met een bezoek.<br />

Rien heeft nog steeds zijn eetlust niet terug en laat dat bij elke maaltijd<br />

duidelijk merken en dat begint me knap te irriteren. Dit keer bestelt hij fried<br />

noodles. Die hebben ze niet. De Hot and Sour Soup die hij uit armoe dan<br />

maar bestelt, smaakt hem niet. Het is zo langzamerhand echt een feest om<br />

met hem te gaan eten.<br />

Na de lunch maar weer wat gaan lezen en ik heb zowaar mijn boek uit.<br />

Dat lukt me eigenlijk nooit op vakantie. Misschien komt het omdat ik dit<br />

keer eens een boek van bescheidener formaat had meegenomen. Scheelt ook<br />

lekker in gewicht.<br />

De enige badgasten die zich te water wagen, is een groep van acht<br />

Birmese tieners. Jongens en meisjes, die met een paar autobinnenbanden de<br />

grootste lol hebben in het water. Het zal wel personeel zijn van een van de<br />

233


hotels, dat een paar uur vrij heeft omdat er toch niks te doen is. Ze gedragen<br />

zich net zoals zo’n groep tieners bij ons zou doen: stoere jongens en<br />

giechelende meiden. Het enige verschil is dat ze geen speciale badkleding<br />

dragen, ze gaan gewoon geheel gekleed het water in.<br />

Straks gaan we weer eten.<br />

Ik heb er eigenlijk niet veel zin in, en ook geen honger, maar je moet toch<br />

wat.<br />

We nemen weer een restaurantje niet al te ver van het hotel. Rien krijgt<br />

eindelijk zijn fried noodles en het smaakt nog ook.<br />

Onder het eten krijgen we het over Maarten en Toos en dat die blij zullen<br />

zijn als ze over drie dagen eindelijk naar huis mogen. Wat ik niet wist, is dat<br />

ze al in Mandalay hebben geprobeerd om een vlucht naar huis te regelen,<br />

maar dat dat niet gelukt is. En dat ze hebben overwogen om samen met Ria<br />

en Peter terug naar huis te gaan. Ik wist niet dat ze het zo erg met ze gesteld<br />

was. Achteraf gezien hebben ze zich dan nog geeneens zo beroerd gedragen<br />

voor mensen die blijkbaar al weken met de pest in hun lijf rondlopen.<br />

Om halftien maar weer gaan slapen.<br />

De reisgidsen hebben gelijk. Als het weer tegenvalt in Chaung Tha, is er<br />

echt geen ruk te doen. Een dag <strong>hier</strong> was voor mij genoeg geweest.<br />

Morgen nog een laatste busdag, terug naar waar het bijna vier weken<br />

geleden allemaal begon: Yangon.<br />

234


dag 26<br />

De laatste busrit<br />

Vandaag dus de laatste busrit en ook de laatste keer vroeg opstaan. Deze<br />

keer vertrekken we om zeven uur. Het regent nog steeds en daar begin ik nu<br />

toch wel een beetje op uitgekeken te raken.<br />

De groep die Luc een paar maanden geleden door Myanmar heeft geleid,<br />

heeft vier weken lang elke dag regen gehad. Prettige reis! Maar je kunt dan<br />

thuis wel zeggen dat je de regentijd hebt meegemaakt.<br />

We gaan weer terug naar de ferry en Myo Kyi rijdt een stuk voorzichtiger<br />

dan de eerste dagen. Meerdere lokale bussen, die er veel slechter uitzien dan<br />

ons vervoermiddel en stuk voor stuk tjokvol zitten, halen ons in. Luc wordt<br />

weer eens pissig, want die zullen dus allemaal voor ons de oversteek maken<br />

en er passen niet al te veel van die grote bussen tegelijk op de pont. Het is<br />

daarom niet denkbeeldig dat we straks een tijd moeten wachten voordat we<br />

aan de beurt zijn.<br />

Als we bij de ferry aankomen, zien we hem net wegvaren met de grote<br />

bussen aan boord. Er vaart er maar één vandaag, dus dat wordt een<br />

halfuurtje wachten.<br />

Aan de andere kant van de rivier is het weer droog, maar nog wel zwaar<br />

bewolkt en drukkend warm. Voor het laatste zakje coffeemix stoppen we bij<br />

een tentje langs de weg. Toos en Maarten vinden het er te smerig en gaan<br />

naar het tentje aan de overkant van de straat. Het ziet er inderdaad niet<br />

overdreven fris uit. In de glazen zit een dikke laag aanslag, die je je doet<br />

afvragen of ze vroeger wel doorzichtig waren. Van de meeste kopjes is de<br />

bodem waarschijnlijk al jaren niet meer gezien, en de lage houten tafeltjes<br />

en plastic stoeltjes zitten nog onder de opgespatte modder van een plensbui.<br />

Een kwartiertje na de koffiestop begeeft de airco in de bus het, en de<br />

temperatuur loopt vlotjes op. Door al die regen is het stof helemaal uit de<br />

lucht en kunnen we redelijk ongestraft de ramen van de bus wat<br />

openschuiven ter verkoeling.<br />

235


We rijden weer een heel stuk terug richting Pathein, terwijl er toch een<br />

andere, kortere route naar Yangon op de kaart staat. Luc begint lichtelijk<br />

gefrustreerd te raken, en ik kan hem wel een beetje begrijpen. Alle lange<br />

busritten zijn langer uitgevallen dan vermeld in het boekwerkje met info en<br />

tips dat we aan het begin van de reis van hem gekregen hebben. En daar is<br />

regelmatig over gemopperd, al was dat vaak met een ludieke ondertoon.<br />

Vandaag zou hij dat natuurlijk graag anders zien, maar we hebben bij de<br />

ferry al tijd verloren en nu rijden we ook nog een stuk om, dus dat we<br />

vandaag volgens het boekje aan het eind van de middag in Yangon zijn,<br />

mogen we wel op ons buik schrijven.<br />

Waarom Myo Kyi voor deze weg heeft gekozen, zal altijd een mysterie<br />

blijven. Een gok is het wel, want we rijden zelfs Pathein voorbij en een<br />

stukje verder moeten we wachten bij wegwerkzaamheden. En die plek komt<br />

verdacht bekend voor. Het is dezelfde plek als waar we drie dagen geleden<br />

ons hachelijke avontuur beleefden. De weg is nog steeds niet verhard, maar<br />

is lang zo blubberig niet als de vorige keer en het oponthoud blijft beperkt<br />

tot een paar minuten. Het bruggetje waar het toen bijna mis ging, is<br />

ondertussen gesloopt en heeft plaats gemaakt voor dijk.<br />

Een halfuur later verlaten we eindelijk de bekende weg richting Pyay en<br />

nemen we de afslag Yangon.<br />

Die weg heeft opmerkelijk weinig kuilen, maar dat wordt volledig<br />

gecompenseerd door de overvloed aan hobbels. Met de zachte vering van de<br />

bus betekent dit, dat die al na een paar opeenvolgende hobbels onbeheersbaar<br />

gaat stuiteren. Zodat Myo Kyi iedere keer van het gas af moet om de<br />

bus weer onder controle te krijgen. Hij probeert het ook een keer door gas<br />

bij te geven, maar dat is duidelijk niet de juiste techniek, want nu komen de<br />

achterwielen echt los van de grond en vliegen de tassen op de achterbank<br />

bijna tegen het dak aan.<br />

We lunchen in Kyaunggon. Op de kaart is dat een behoorlijke plaats, in<br />

werkelijkheid zijn het een paar huisjes langs een dijk. We stoppen bij een<br />

restaurant dat er zeer redelijk uitziet, maar er komen meteen mensen naar<br />

buiten rennen om te zeggen dat er een ‘wedding wedding’ aan de gang is en<br />

dus geen plaats voor ons. Toevallig zit er recht tegenover nog één en gaan<br />

we daar onze honger stillen. We kunnen weer kiezen uit fried noodles en<br />

fried rice.<br />

We zitten aan een tafel naast de keuken, waarin precies genoeg plaats is<br />

voor twee op houtskool gestookte vuurpitten en een kok. Op elke vuurpit<br />

staat een wok, waarin naarstig wordt rondgeschept.<br />

Bob vraagt om een Coca Cola, de meisjes begrijpen hem niet en halen er<br />

iemand bij die meer Engels spreekt, namelijk: ‘Yes sir, what you won?’ Op<br />

236


het antwoord Coca Cola zegt hij: ‘follow me.’ En Bob wordt meegenomen<br />

naar het straatje naast het restaurant en komt een minuut later met een brede<br />

grijns terug. De beste man had begrepen dat hij naar het toilet moest.<br />

Eerst komt de fried rice op tafel. Elly en Carla hebben dat besteld en de<br />

rest van de tafel fried noodles. Als ze het derde bord fried rice bij ons op<br />

tafel zetten, zeggen we dat dat voor de andere tafel bestemd is, en dat<br />

zeggen we ook bij het vierde, vijfde en zesde portie rice. Daarna hebben ze<br />

het door.<br />

Bij de fried rice schijnt ook een kommetje ‘vermicelli soup’ te horen. Elly<br />

en Carla krijgen zo’n kommetje voorgeschoteld, maar twijfelen of dat echt<br />

voor hun is, want ze hebben het niet besteld. Elly vraagt aan de man die<br />

Coca Cola en toiletten door elkaar haalt, of de soep echt bij de rijst hoort.<br />

Daar begrijpt hij natuurlijk helemaal niks van, en de kans dat ze hem dat<br />

binnen afzienbare tijd wél duidelijk kan maken is nihil. Dus we grijpen<br />

kordaat in en geven haar de opdracht om gewoon te gaan eten en geen<br />

lastige vragen te stellen.<br />

Het toiletbezoek is een hele belevenis. Je wordt onder escorte afgevoerd<br />

naar een huis een meter of dertig verderop. Binnen moet je je eerst een weg<br />

tussen de rondscharrelende varkentjes door zien te banen, dan passeer je een<br />

oude man die al liggend op een rieten matje met zijn voet een hangdoek met<br />

baby heen en weer wiegt en uiteindelijk wijst je escorte naar een plastic<br />

gordijntje. Daarachter is het toilet. Het is gewoon een gat in de krakende<br />

vloer, waardoor je de prestaties van je voorgangers een paar meter lager nog<br />

kunt bewonderen.<br />

Als we ons weer melden bij de bus, wordt daar druk aan gesleuteld door<br />

Myo Kyi, San Yee en nog drie inderhaast opgetrommelde monteurs. De<br />

koeling doet het niet meer. Wij denken natuurlijk louter aan onszelf en<br />

zeggen dat ze de airco niet hoeven te maken, dat we de ramen wel een<br />

beetje open zullen zetten. Het sleutelen wordt prompt onderbroken, maar<br />

enkel om ons een korte meewarige blik te gunnen en uit te leggen dat de<br />

koeling van de motor het begeven heeft. Dat is andere koek, want dan kom<br />

je niet ver onder deze temperaturen. En aangezien van onze snelheid ook<br />

weinig verkoelende rijwind valt te verwachten, laten we ze verder rustig<br />

hun gang gaan.<br />

Van een afstandje slaan we de reparatiewerkzaamheden gade en lopen<br />

wat heen en weer om de tijd te doden. En dat trekt veel bekijks. Binnen een<br />

paar minuten hebben zeker dertig dorpelingen zich op de reling van de brug<br />

geïnstalleerd en zitten ons druk overleggend te bekijken. Twee meisjes die<br />

zo achteloos mogelijk op een tafel leunen die naast de bus staat, schieten om<br />

237


de paar tellen in de lach. Het zullen die witte, harige benen wel weer zijn<br />

die voor de nodige onrust zorgen.<br />

Ik loop de brug op, nagestaard en vriendelijk toegelachen door de rijen<br />

toeschouwers, en ga aan het eind van de rij staan om een fotootje te nemen,<br />

eigenlijk in de hoop door een paar mensen uit de meute aangesproken te<br />

worden. Maar het blijft bij het bekende ‘hello, where you from?’.<br />

In elk ander land zou er allang iemand naar je toegekomen zijn om te<br />

vragen hoeveel kinderen je hebt en wat je verdient. Maar in de bijna vier<br />

weken in Myanmar heb ik dat nog niet meegemaakt. Komt dat nou omdat<br />

ze geen Engels spreken, of durven ze niet omdat contact met buitenlanders<br />

vervelende gevolgen kan hebben, of zijn ze van nature een stuk<br />

terughoudender?<br />

Vanaf de brug heb je trouwens een fantastisch rimboe-uitzicht. Een<br />

bruinig riviertje met tegen de modderige oevers een paar ranke kano’s,<br />

vissers en spelende kinderen. Op de oevers houten huizen op de<br />

onvermijdelijke palen, tegen een decor van wuivende palmen en bananenbomen,<br />

dat allemaal ook nog eens weerspiegeld wordt in het rimpelige<br />

wateroppervlak. Als de lucht niet zo saai grijs zou zijn geweest, had dit<br />

plaatje zo uit een vakantiefolder kunnen komen.<br />

Een halfuur later lijkt de ventilator, middels onder andere een paar stukjes<br />

draad, weer voldoende gerepareerd te zijn om onze weg te kunnen<br />

vervolgen. De drie plaatselijke monteurs die zich zeker drie kwartier in het<br />

zweet hebben gewerkt, krijgen gezamenlijk 1000 kyat en zijn daar zichtbaar<br />

238


mee in hun sas. Myo Kyi en San Yee hebben geen tijd gehad om te eten, en<br />

krijgen hun fried noodles mee in een plastic zakje.<br />

Kyaunggon ligt nog maar een paar mijl achter ons als Myo Kyi weer<br />

langs de kant van de weg stopt, maar het blijkt gelukkig een reguliere<br />

tankstop te zijn.<br />

Het is dan kwart over drie en nog 40 mijl naar Yangon. Niet veel later<br />

steken we de grote tolbrug over de Ayeyarwady over. Luc zegt dat het nu<br />

nog twee uur is naar Yangon. De weg is al een hele tijd zeer behoorlijk, dus<br />

dat lijkt wat aan de lange kant. Maar voorbij de brug wordt de weg weer<br />

dramatisch slecht en zal pas zeven mijl voor Yangon, waar de tolweg weer<br />

begint, beter worden.<br />

Even na vijven bereiken we de buitenwijken van Yangon. We komen de<br />

stad binnen via een industrieterrein, waar op dat moment de fabrieken<br />

leegstromen. Een heuse avondspits is het gevolg. De busjes en pick-ups die<br />

de arbeiders naar de stad brengen, zitten nog voller dan ik tot nu toe gezien<br />

heb. Zeker veertig man in, op en aan een busje waar wij het met zijn<br />

veertienen al krap in vonden.<br />

De aanblik van de Shwedagon Paya, die zich weer trots op zijn heuvel,<br />

badend in het licht, van zijn beste kant laat zien, geeft iets van een<br />

thuiskomgevoel. Maar tegelijkertijd ook het besef dat het er bijna op zit.<br />

Bij het volgende kruispunt, zo ongeveer het drukste van heel Yangon,<br />

slaat de motor af en er zit totaal geen leven meer in de accu. Maar we<br />

hebben geluk. We staan op een helling en op het kruispunt staat een agent<br />

het verkeer te regelen. San Yee springt de bus uit, rent naar de agent, begint<br />

op hem in te praten en na een tijdje krijgt hij hem met een verveelde blik<br />

mee terug naar de bus. De agent heeft de schone taak gekregen om de weg<br />

achter de bus vrij te maken en als dat gebeurd is, laat Myo Kyi de bus<br />

achteruit rollen en bij de derde startpoging slaat de motor weer aan.<br />

De laatste paar kilometer naar het hotel, haalt Myo Kyi alles uit de kast<br />

om niet meer te hoeven stoppen en zonder verdere problemen arriveren we<br />

om even over zessen bij ons vertrouwde hotel. We nemen afscheid van Myo<br />

Kyi en San Yee, die nog vrolijker is gaan lachen, want hij krijgt voor de<br />

tweede keer een grote fooi.<br />

Onze kamer heeft een tweepersoonsbed en hoewel we het al bijna vier<br />

weken prima met elkaar kunnen vinden, hebben Dick en ik nog steeds niet<br />

de behoefte om samen het bed in te duiken. In de kamer tegenover ons<br />

zitten Toos en Maarten, en die hebben wel twee aparte bedden. We vragen<br />

of ze van kamer willen ruilen. Ik hoor Toos zeggen: ‘Liever niet’ en nog<br />

iets dat ik niet kan verstaan, maar dan gaan ze toch gemakkelijk overstag en<br />

steken we gelijktijdig over.<br />

239


De mannen hebben om zeven uur afgesproken om te gaan eten. Op weg<br />

naar het hotel had Rien een MacBurger gezien en met nog steeds de buik<br />

vol van de overbekende spijzen, wil hij daarheen. We lopen met hem mee<br />

om te kijken wat ze er hebben, maar het kan ons niet bekoren. We verkiezen<br />

de authentieke keuken boven deze Birmese fastfoodvariant en laten hem<br />

alleen achter.<br />

We willen weer naar het restaurant waar we de eerste avond gegeten<br />

hebben, maar stuiten onderweg op een andere gelegenheid, die er ook heel<br />

aanlokkelijk uitziet. Het eten is er goed, de tapbiertjes lekker koud en we<br />

kunnen ons onmogelijk voorstellen dat Rien het beter heeft getroffen.<br />

Na een tijdje begint er zelfs een bandje te spelen, met drie verleidelijk<br />

uitgedoste zangeressen, die om beurten een liedje mogen zingen.<br />

Songfestivalwinnaressen zitten er niet tussen. Het personeel is ook niet echt<br />

onder de indruk en zet doodleuk een groot televisiescherm aan, waarvan het<br />

geluid bijna dat van de zangeressen overstemt. Op het scherm kunnen we de<br />

Champions League wedstrijd Basel – Manchester United volgen, van<br />

gisteravond waarschijnlijk, en Ruud van Nistelrooy scoort weer twee keer.<br />

Als het bandje op een gegeven moment Mississippi van Pussycat gaat<br />

spelen, vinden we het hoogtijd om op te stappen.<br />

Op weg terug naar het hotel komen we Bob, Lucy en de dames tegen.<br />

Bob, die vandaag weer voorin zat, doet verslag van wat er zich daar<br />

allemaal heeft afgespeeld onderweg. De reparatie van de ventilator in<br />

Kyaunggon bleek toch niet afdoende te zijn geweest. San Yee heeft grote<br />

stukken van de weg twee losse draadeinden tegen elkaar zitten houden, om<br />

zodoende de fan draaiende te houden. Daarbij sprongen eerst alleen de<br />

vonken ervan af, later kwam er rook bij en uiteindelijk brandde het zaakje<br />

door, zodat we het laatste stuk zonder koeling hebben gereden. Verder was<br />

onderweg het klokje al uitgevallen, gevolgd door de dashboardverlichting<br />

en in de radio zat ook geen muziek meer. Dat we Yangon nog gehaald<br />

hebben is dus eigenlijk een klein wonder, en het had ook geen tien mijl<br />

verder moeten zijn.<br />

240


dag 27<br />

De laatste dag<br />

Aan het eind van de trip zijn we dus weer terug waar we begonnen:<br />

Yangon. En we mogen weer doen en laten waar we zin in hebben vandaag.<br />

Zo’n laatste dag biedt natuurlijk de uitgelezen gelegenheid om op<br />

souvenirjacht te gaan en de laatste kyats uit te geven. En dat wordt dan ook<br />

het doel voor in ieder geval de ochtend. We gaan weer met de mannen op<br />

stap en we zien wel hoelang we het shoppen volhouden. Vanmiddag wil ik<br />

misschien nog een keer naar de Shwedagon, het is alleen nog steeds<br />

regenachtig en ik ben bang dat dan de pracht, praal en sereniteit voor een<br />

groot deel overschaduwd zullen worden door het troosteloze weer.<br />

We gaan eerst naar de Bogyoke Aung San markt op een minuut of tien<br />

lopen van het hotel. Het is een markt voor de betergestelde Birmees en de<br />

toerist, en hij is grotendeels overdekt. Wat goed uitkomt, want het is weer<br />

gaan regenen. Grote delen van de markt zijn gereserveerd voor sieraden en<br />

edelstenen, die we snel voorbij lopen. Verder veel, enorm veel longyi’s,<br />

lakwerkspul en bamboevlechtwerk. En kraampjes met toeristische T-shirts<br />

waar Dick en Rien hun slag slaan. Ik zie ook wel een paar aardige, maar die<br />

hebben ze natuurlijk niet in mijn maat.<br />

Bij een bamboekraam hebben ze ook de echte chinlon-hooghoudballen,<br />

dus niet van die plastic surrogaat. Zo wil ik er wel eentje hebben en neem<br />

me voor om er niet meer dan 1000 kyat voor te betalen. Als ik vraag ‘how<br />

much’, antwoordt de man ‘two hundred kyat’. Dat is wel heel erg weinig, en<br />

ik vermoed dat hij ‘two thousand’ bedoelt. Dus ik vraag voor de zekerheid<br />

nog eens ‘two hundred?’ en hij knikt instemmend. Ik vis een biljetje van<br />

200 kyat uit mijn broekzak en geef hem dat aarzelend, ervan overtuigd dat<br />

hij nu wel anders zal gaan piepen. Maar hij pakt het zonder meer aan, en<br />

overhandigt me mijn chinlonbal. Na bijna een maand blijft dit land me nog<br />

steeds verbazen.<br />

241


In een van de winkeltjes aan de rand van de markt ontwaar ik plotseling<br />

een paar vlaggen van Myanmar. Tijdens mijn vorige vakantie had ik voor<br />

mezelf de traditie ingesteld, om van elk land dat ik bezoek een vlag mee te<br />

nemen als souvenir. Alleen had ik <strong>hier</strong> nog nergens vlaggen te koop gezien<br />

en had me er al bij neergelegd dat de traditie na één keer roemloos zou<br />

sneuvelen.<br />

Ineens is er dus weer hoop. Maar niet te vroeg gejuicht, want het vrouwtje<br />

van de winkel wil niet echt meewerken. Je ziet haar denken: ‘wat moet die<br />

toerist met een vlag van Myanmar?’ Ik begin me af te vragen of ze me die<br />

vlag eigenlijk wel mag verkopen, maar dan pakt ze toch een paar<br />

verschillende formaten van de plank, en spreidt ze uit op de toonbank.<br />

De vlag is rood en heeft in de linkerbovenhoek een blauw vlak, met<br />

daarop in het wit een rijstplant op een tandwiel en daaromheen veertien<br />

sterren.<br />

Ik kies de tussenmaat en uit de manier waarop ze de prijs noemt, valt wel<br />

af te leiden dat er van afdingen geen sprake kan zijn.<br />

Na nog een Star Cola in de etenshoek van de markt, gaan we een beetje<br />

zwerven over de straten van Yangon, en komen daarbij langs de Theingyi<br />

Zei, de grootste en meer alledaagse markt van de stad.<br />

Op de vorige markt kwam je al bijna om in de longyi’s, <strong>hier</strong> wordt dat<br />

nog met gemak overtroffen. En dat valt op zijn beurt weer compleet in het<br />

niet bij het aantal teenslippers dat er ligt opgestapeld. Het moeten er<br />

honderdduizenden zijn. In alle smalle paadjes kom je om de paar meter een<br />

teenslipperstalletje tegen waar ze van de grond tot aan het plafond in alle<br />

kleuren, maten en motieven liggen opgestapeld. En op de tweede verdieping<br />

van de enorme markt is het precies hetzelfde liedje.<br />

We vatten het plan op om bij de rivier te gaan kijken, en op weg daarheen<br />

steken we via een voetgangersbrug de Mahabandoola Lan over, een van de<br />

drukkere straten in het centrum met aan het eind de Sula Paya. Ik kan me<br />

nog goed herinneren dat ik aan het begin van de reis Yangon een rustige<br />

stad vond, maar na bijna vier weken toeren door het verraderlijk kalme<br />

Myanmar, doet de stad nu een stuk hectischer aan.<br />

Van de rivier vangen we trouwens niet veel meer dan een glimp op, want<br />

langs de kade liggen louter fabrieksterreinen met hoge gesloten hekken er<br />

voor.<br />

We zijn ondertussen in de buurt van het, zeker voor Birmese begrippen,<br />

waanzinnig luxe Strand Hotel, dat volgens de Lonely Planet een van de<br />

beste keukens van de stad heeft. En we hebben het plan opgevat om daar te<br />

242


gaan lunchen. Maar als we zien dat de simpelste sandwich al twaalf dollar<br />

kost, staan we snel weer buiten.<br />

Dan maar naar de Anawratha Lan, waar veel Indiase eettentjes zitten.<br />

Onverwachts stuiten we nog op zo’n blauwe mini-Mazda-taxi, want die zie<br />

je <strong>hier</strong> niet zoveel. En aangezien het een aardig stukje lopen is, zouden we<br />

op de valreep toch nog een ritje in zo’n Dinky Toy kunnen maken. Maar de<br />

chauffeur is helaas nergens te bekennen.<br />

Op goed geluk lopen we een van de restaurantjes op de Anawratha Lan<br />

binnen. Rien bestelt weer eens iets wat ze niet blijken te hebben. Het zit<br />

hem ook niet mee. En hij stort zich gedesillusioneerd op de sandwiches, die<br />

in folie verpakt al een paar dagen op tafel staan. Ik geloof niet dat hij het erg<br />

vindt, dat we morgen naar huis gaan.<br />

Na de lunch lopen we op het gemak terug naar het hotel. Het weer is<br />

onveranderd aan de trieste kant, dus het bezoek aan de Shwedagon Paya<br />

schrap ik maar. Ik sta op het punt om nog een keer naar de Theingyi Zei te<br />

gaan om een goedkope ‘copy watch’ op de kop te tikken, als er een zware<br />

onweersbui losbarst. Dus ga ik maar wat aan in mijn dagboekje schrijven,<br />

want ik lig alweer een paar dagen achter. Het wordt ook niet meer droog.<br />

’s Avonds gaan we voor het afscheidsdiner met de hele groep naar een<br />

chique restaurant gelegen in het Kandawgyi meer. Voor vijf dollar heb je<br />

daar een lopend buffet, met muziek en entertainment.<br />

Bij het kopen van het kaartje ontstaat er wat commotie in de rij voor me.<br />

Ik hoor iemand verontwaardigd zeggen: ‘Je mag wel wat vrolijker kijken als<br />

we je geld geven’, tegen de jongen die de vijf dollar omruilt voor kaartjes.<br />

Hij kijkt er inderdaad akelig nors bij, maar dat zij zelf zijn houding<br />

veroorzaken hebben ze geeneens door. Ze geven hem het geld met links en<br />

na vier weken Myanmar weten ze nog steeds niet dat dat <strong>hier</strong> een belediging<br />

is. En daar zitten toch ook personen bij die altijd roepen dat ze zo begaan<br />

zijn met het lot van deze mensen. Dat je dan niet de moeite neemt om je de<br />

meest elementaire gebruiken van het land toe te eigenen, getuigt in mijn<br />

ogen van een gebrek aan respect en daar kan ik niet bij, en ook niet tegen.<br />

Als ik hem het geld wel met rechts en de onderarm met links ondersteund<br />

geef, fleurt hij helemaal op en neemt het met beide handen, een brede grijns<br />

en een knikje aan. Het leven kan soms toch zo simpel en mooi zijn.<br />

Het buffet is heel goed, alleen wat aan de lauwe kant, maar dat is <strong>hier</strong> nou<br />

eenmaal eerder regel dan uitzondering.<br />

Maarten houdt ter afsluiting een mooi dankwoordje namens de groep<br />

richting Luc en overhandigt hem de gebruikelijke envelop met inhoud. Ook<br />

de reisbegeleiders moeten het voor een deel van de fooien hebben, want hun<br />

salaris is bepaald geen vetpot. Linde heeft nog een tekstje in het Nederlands<br />

243


voorbereid, en op zijn beurt bedankt Luc de groep voor de makkelijke<br />

opstelling ook tijdens de mindere momenten van de reis.<br />

In het hotel hebben Dick, Lei en ik nog zin in een laatste Myanmar Beer,<br />

maar daar hebben ze er nog maar eentje van en die gunnen we aan onze<br />

grootste bierliefhebber: Lei. Dick en ik nemen uit bittere noodzaak dan<br />

maar wat sterkers.<br />

Maartje, Carla en Elly komen er ook nog bijzitten. Het gesprek draait zo<br />

goed als onvermijdbaar uit op een evaluatie van de reis, en de vraag wat de<br />

hoogtepunten waren. Grappig genoeg heeft iedereen eigenlijk iets anders.<br />

Voor Lei was het de Shwemawdaw Paya in Bago vanwege de ingetogen<br />

sfeer, voor Elly was het haar bezoek aan het weeshuis in Taunggyi, voor<br />

Carla de trekking bij Kalaw, en voor mij het eenvoudige leven op het<br />

platteland met zijn rustieke sfeer, de ossenwagens, de huizen op palen en de<br />

immer aanwezige witte of gouden zedi.<br />

244


dag 28<br />

Vaarwel Myanmar<br />

In de loop van de middag vliegen we terug naar huis, en hebben dus nog<br />

heel de ochtend om zoet te brengen. Het komt weer met bakken uit de<br />

hemel, waardoor de animo om de stad in te gaan ver te zoeken is. En omdat<br />

ik toch niks beters te doen heb, ga ik maar ontbijten.<br />

Tegen elf uur wordt het wat droger en ga ik alsnog op pad voor die copy<br />

watch. Langs de straat bij de Theingyi Zei zit om de vijfentwintig meter wel<br />

een stalletje met horloges. Bij de verkoper die er het sympathiekst uitziet ga<br />

ik mijn slag slaan. Hij heeft Seiko’s, Citizens en Omega’s en het lijken er<br />

heel erg veel, maar als je wat beter kijkt, heeft hij er gewoon dertig van elk<br />

type op zijn bord hangen. Ik zoek een ‘echte’ Seiko uit, met datum en<br />

dagaanduiding in zowel Engels als Spaans, inclusief batterij. Hij vraagt er<br />

4000 kyat voor en omdat ik toch van mijn geld af moet, ding ik niet af. Hij<br />

pakt het geld wat verbaasd aan, en ruikt meteen kansen om snel goudgeld te<br />

verdienen. Hij begint me allerlei andere horloges te laten zien, voor mijn<br />

vrouw, mijn vriendin, mijn kinderen, noem maar op, hij heeft er wel een<br />

voor ze. Ik probeer hem ervan te overtuigen dat ik het bij één horloge laat,<br />

maar dat maakt geen indruk. Pas als ik de magische woorden ‘only one’<br />

spreek, staakt hij onmiddellijk zijn pogingen en wenst me veel geluk.<br />

Nog anderhalf uur en dan zit het er weer op. Het is zowaar droog, en ik ga<br />

op een bankje zitten onder een uitlekkende boom. Nog een keer alle<br />

indrukken in je opnemen en ondertussen hopen dat er iemand naast je op het<br />

bankje komt zitten, om een praatje te maken. Iedereen die langsloopt, en dat<br />

zijn er heel veel, groet weer hartelijk en met een brede lach. Maar niemand<br />

die op het bankje plaatsneemt.<br />

Ondertussen is het toch weer gaan regenen en ik loop naar de overdekte<br />

Bogyoke markt die <strong>hier</strong> vlakbij is. Maar die blijkt gesloten te zijn. Het is<br />

weer een nationale feestdag.<br />

De markt ligt aan een drukke straat en het verkeer rijdt rakelings langs je<br />

heen. Aan het begin van de markt staat er een hek open, en ik ga binnen de<br />

245


hekken lopen om niet op het verkeer te hoeven letten. Helaas zijn de hekken<br />

aan het eind van de markt gesloten en moet ik weer helemaal terug.<br />

Ik ben doorweekt tegen de tijd dat ik weer terug ben bij het hotel. Ik<br />

douche me nog snel even, trek droge kleren aan en pak mijn tas in.<br />

Om twee uur verzamelen we ons voor het vertrek richting vliegveld. In de<br />

lobby staat een dame van de plaatselijke reisagent klaar, die onze<br />

paspoorten en tickets wil hebben. Dan gaat zij daarmee zovast naar het<br />

vliegveld voor een pre-check in, zodat alles straks snel zal verlopen. Met de<br />

ervaringen van zulke goede wil bij onze aankomst op hetzelfde vliegveld<br />

nog redelijk vers in het geheugen, voelt niemand <strong>hier</strong> iets voor en ze druipt<br />

teleurgesteld af. Toch krijgen we nog wel een T-shirt van de reisagent als<br />

cadeautje.<br />

De rit naar het vliegveld geeft een mooie gelegenheid om alles nog eens<br />

te overdenken. Was het eigenlijk wel zo verstandig om naar Birma op<br />

vakantie te gaan gezien de situatie in het land en de oproep tot een<br />

toeristenboycot door Suu Kyi? Ik weet het eerlijk gezegd niet. Alle<br />

indrukken moeten nog bezinken en ik zal al wel een paar dagen thuis zijn<br />

voordat ik een antwoord op die vraag heb.<br />

Feit is wel dat er niemand naar me toe is gekomen om te vragen wat ik<br />

<strong>hier</strong> in vredesnaam deed en waarom ik geen gehoor aan de boycot heb<br />

gegeven. Maar er is in deze vier weken eigenlijk helemaal niemand naar me<br />

toegekomen om over wat dan ook te praten. Dat zou heel goed kunnen<br />

komen uit angst voor de consequenties die contacten met buitenlanders<br />

kunnen hebben, en alleen al dat vermoeden is erg genoeg.<br />

Aan de andere kant heb ik me geen enkele keer níet welkom gevoeld, en<br />

al helemaal nooit onveilig. De bevolking van Myanmar behoort tot de<br />

vriendelijkste en hartelijkste die ik op mijn reizen ben tegengekomen, en dat<br />

maakt het des te wranger dat het al veertig jaar met zo’n verschrikkelijk<br />

bewind zit opgescheept.<br />

Hoe is het in vredesnaam mogelijk dat de militairen zolang aan de macht<br />

kunnen blijven? Het volk is in die veertig jaar natuurlijk meerdere malen in<br />

opstand gekomen. Enkele keren massaal, en regelmatig op bescheidener,<br />

lokaal niveau. Elke keer zijn die onlusten door het leger in de kiem<br />

gesmoord en bloedig neergeslagen. Daardoor zit de angst er begrijpelijk<br />

goed in, en zullen ze zich nog wel een paar keer bedenken voor ze weer de<br />

straat op gaan.<br />

Wat <strong>hier</strong> ook mee speelt, is dat Suu Kyi, geleid door het boeddhisme dat<br />

door de overgrote meerderheid van het volk wordt aangehangen, bewust<br />

kiest voor de geweldloze weg naar democratie en daar past een<br />

246


volksopstand niet bij. Verder is in al die jaren het leger tot in alle<br />

geledingen van de maatschappij doorgedrongen en het lijkt sc<strong>hier</strong><br />

onmogelijk om die invloed weer uit te bannen. Politieke oppositie wordt<br />

ook niet geduld. Slechts de NLD van Suu Kyi wordt enigszins gedoogd.<br />

Kritiek op het bewind is goed voor zware gevangenisstraffen of erger.<br />

Allemaal redenen waarom er van een georganiseerde oppositie geen<br />

sprake is. Tijdens de periodes van huisarrest van Suu Kyi is er niemand<br />

opgestaan die haar rol overnam, zodat de NLD als direct gevolg vrijwel<br />

monddood werd gemaakt. De oppositie die zich in het buitenland bevindt, is<br />

te verdeeld en kent te weinig prominenten om van invloed te zijn. Birma is<br />

voor de wereldpolitiek en economie nauwelijks van belang, dus de druk van<br />

de grootmachten op het regime is niet al te groot.<br />

Kortom, het lijkt een vrijwel uitzichtloze situatie. En als je kijkt naar wat<br />

het vreedzame verzet van Suu Kyi heeft opgeleverd in de twaalf jaar na de<br />

verkiezingen, dan ziet het er niet naar uit dat er de komende jaren iets ten<br />

goede zal veranderen.<br />

Het is ook maar de vraag of de militairen zo ongelukkig zijn met Suu Kyi.<br />

Met haar is er toch nog sprake van een vorm van oppositie, wat de indruk<br />

kan wekken dat ze in enige mate voor rede vatbaar zijn en de dialoog aan<br />

willen gaan. Terwijl ze in feite heel weinig van haar geweldloze aanpak te<br />

vrezen hebben.<br />

Die vraag is eigenlijk gelijk aan de gewaagde vraag of de Birmezen nog<br />

wel zo blij moeten zijn met Suu Kyi als hun leider, en of het niet tijd is voor<br />

een andere manier van strijden.<br />

We zijn de weg naar het vliegveld ingeslagen en het uitnodigende ‘It is<br />

the People’s Desire to Oppose’-bord staat er nog om ons hartelijk uitgeleide<br />

te doen. Een honderd meter voor de ingang van de vertrekhal worden we op<br />

een zijspoor geleid door een paar militairen en de chauffeur krijgt geen<br />

toestemming om voor de ingang te stoppen. Voor het eerst in de vakantie<br />

moeten we zelf met onze bagage gaan lopen sjouwen. Wat een klote land.<br />

Het inchecken verloopt heel soepel en dan nemen we afscheid van Luc,<br />

die nu zelf vakantie gaat vieren in India, en van Elly die nog voor een week<br />

naar Vietnam gaat en daar haar Foster Parents-kind wil gaan opzoeken.<br />

In de duty-free shops, vijf kleine winkeltjes waarvan er twee open zijn,<br />

maak ik nog wat van mijn laatste kyats op aan een flesje Mandalay Rum,<br />

dat <strong>hier</strong> vijf keer zo duur is als op straat.<br />

En was het land ínkomen een hele klus, het land uit ben je voordat je er<br />

erg in hebt. Aan het begin van de gang naar de gate staat een tafeltje tegen<br />

de muur, met een man en een vrouw erachter. Pas als ik erlangs loop, zie ik<br />

dat ze er stempeltjes in paspoorten zetten. Dat tafeltje is de douanebalie! Ik<br />

247


keer toch maar op mijn schreden terug, om ook het stempel Myanmar-uit<br />

aan mijn verzameling toe te kunnen voegen.<br />

Ik wil mijn laatste kyats nog dumpen in een charity-box die je op elk<br />

vliegveld ziet, maar <strong>hier</strong> kennen ze dat blijkbaar niet. Er is zelfs geen<br />

donation box te bekennen en geef ze dan maar aan de man die de toiletten<br />

schoonmaakt.<br />

Als we de vliegtuigtrap oplopen, stel ik me de vraag: ‘Kom ik <strong>hier</strong> nog<br />

een keer terug?’ Het antwoord: Absoluut, zodra die militairen het veld<br />

geruimd hebben!<br />

248


Nawoord<br />

In het eerste hoofdstuk schrijf ik aan het eind van het beknopte historisch<br />

overzicht ‘dat het enigszins de goede kant op lijkt te gaan’. Daar was toen ik<br />

naar Myanmar ging misschien reden toe om dat te denken. Aung San Suu<br />

Kyi mocht weer redelijk vrij het land door op campagne, en haar<br />

populariteit was stijgende.<br />

Eind mei 2003 braken er tijdens haar campagne in Monywa opnieuw<br />

rellen uit waarbij wederom slachtoffers vielen. Volgens getuigen waren de<br />

rellen uitgelokt en misschien zelfs wel in scène gezet door het leger. Om<br />

verdere onlusten te voorkomen werd Suu Kyi gearresteerd en voor de derde<br />

keer onder huisarrest gesteld, en tot op heden is daar nog geen eind aan<br />

gekomen. Toch een ‘Keerpunt Monywa’?<br />

Van een verbeterende toestand lijkt dus helemaal geen sprake te zijn. De<br />

reacties uit het buitenland zijn wel heviger dan de vorige keren. Met name<br />

de Verenigde Staten heeft harde economische sancties ingesteld tegen<br />

Myanmar. Maar vooralsnog blijft het regime doof voor de roep om<br />

democratisering en het vrijlaten van Suu Kyi.<br />

Achteraf, en vooral tijdens het schrijven, ga je toch nog eens nadenken<br />

over de vraag of je eigenlijk wel naar Myanmar met zijn geweldige paya’s,<br />

fantastische bevolking, ongeschonden natuur en idyllische sfeer had moeten<br />

gaan. En ik moet zeggen: de wroeging wordt dan steeds groter. Niet<br />

vanwege de toeristenboycot, want ik zie niet op welke wijze de bevolking<br />

daar baat bij zou hebben. Maar dat militaire regime is zo’n ongelofelijk,<br />

allesoverheersend drama voor bevolking en land, dat je je gaat afvragen of<br />

het wel gepast was om er vrolijk de toerist te lopen uithangen.<br />

Amersfoort, juli 2004<br />

249


Verklarende Woordenlijst<br />

Een lijstje van Birmese woorden en begrippen die in het boek voorkomen,<br />

en waarvan de betekenis niet zonder meer duidelijk zal zijn, hoewel ik ze<br />

meestal toelicht als ze voor het eerst gebruikt worden.<br />

Aung San Suu Kyi - Dochter van Bogyoke Aung San, die Birma naar de<br />

onafhankelijkheid leidde. Suu Kyi is leider van de geweldloze oppositie<br />

tegen het wrede militaire regime, en kreeg in 1991 <strong>hier</strong>voor de Nobelprijs<br />

voor de Vrede.<br />

Bamar - Een kleine 70% van de bevolking behoort tot deze groep, die zijn<br />

roots heeft in het Bamar koninkrijk dat tussen de 11 e en de 19 e eeuw heerste<br />

over het huidige Myanmar. De naam Bamar is door de Britten verbasterd tot<br />

Burma.<br />

bodhi-boom - Het type vijgenboom waaronder Boeddha al mediterend het<br />

Nirvana bereikte, en daarom een heilige boom voor boeddhisten.<br />

cheroot - De Birmese sigaar. Gevuld met tabak, houtpulp en zo’n beetje<br />

alles wat branden wil. Vooral bij oude vrouwen zeer populair.<br />

chinlon - De volkssport bij uitstek. De meest gespeelde vorm is het<br />

hooghouden van een kleine bal in een kring, waarbij alleen de benen mogen<br />

worden gebruikt. De bal is gemaakt van gevlochten bamboestroken.<br />

chinthe - Een mythologisch dier: half leeuw, half draak. Het staat voor<br />

moed en waardigheid, en is het nationale symbool van Myanmar.<br />

FEC - Afkorting voor Foreign Exchange Certificate. Toeristen zijn<br />

verplicht om bij binnenkomst 200 dollar te wisselen in FEC’s, die altijd in<br />

waarde gelijk zijn aan de dollar. Buiten Myanmar zijn ze waardeloos.<br />

hti - Het topje dat de zedi siert. Meestal in de vorm van een kokerparasol en<br />

rijkelijk voorzien van goud en edelstenen.<br />

kyat - De munteenheid van Myanmar. In november 2002 was de koers<br />

ongeveer 1 dollar = 1000 kyat. Uitgesproken als tsjat en afgekort als Ks.<br />

250


kyaung - Birmees voor klooster.<br />

NLD - National League for Democracy. De partij van Aung San Suu Kyi en<br />

eigenlijk de enige vorm van oppositie in het land.<br />

pagode - Algemene naam voor een heilig boeddhistisch bouwwerk in welke<br />

vorm dan ook, vergelijkbaar met het begrip tempel.<br />

pahto - Een niet massieve pagode; eentje waar je in kunt.<br />

paya - Birmese benaming voor een pagode.<br />

shwe - Birmees voor goud. Heel veel namen van heilige of anderszins<br />

belangrijke gebouwen beginnen met shwe. Neem de Shwedagon Paya in<br />

Yangon. In Bago: Shwemawdaw Paya en Shwethalyaung Boeddha. Het<br />

Shwe Yaunghwe Kyaung in Nyaungshwe. Shwezigon Paya in zowel<br />

Monywa als Bagan. In Mandalay: Shweyattaw Boeddha en Shwenandaw<br />

Kyaung. Shwesandaw Paya in Bagan en Pyay, en verder rond Pyay:<br />

Shwedaung, Shwemyetman Paya en Shwenattaung Paya, en in Pathein nog<br />

de Shwemaktaw Paya.<br />

De bijnaam van Myanmar is: ‘The Golden Land’, en ik heb nergens zoveel<br />

goud zien blinken als daar. Dus die bijnaam is meer dan terecht.<br />

stoepa - Een kegelvormige toren met vierkante basis. Komt zowel<br />

zelfstandig voor, als als bovenste gedeelte van een pagode.<br />

thanakha - Ook wel Birmese make-up genoemd. Een lichtbruin smeerseltje<br />

gemaakt van de fijngemalen bast van de thanakhaboom, aangelengd met<br />

water. Het wordt op gezicht en armen gesmeerd en dient als zonnecrème,<br />

conditioner en make-up tegelijk.<br />

trishaw - Een fietstaxi met zijspan. In de zijspan kunnen twee mensen<br />

zitten, de ene vooruit kijkend en de andere achteruit.<br />

zedi - Birmese benaming voor een stoepa.<br />

251

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!