06.09.2013 Views

Eindverslag bruine vuurvlinder - Natuurpunt

Eindverslag bruine vuurvlinder - Natuurpunt

Eindverslag bruine vuurvlinder - Natuurpunt

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

RAPPORT Natuur.studie nummer 12 2007<br />

<br />

Wouter Vanreusel<br />

& Ilf Jacobs


Dit rapport is het eindverslag van de opdracht ‘Onderzoek naar de verspreiding van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />

met inbegrip van basis autecologisch onderzoek’.<br />

Opdracht: 2006/NVP/01<br />

Opdrachtgever: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap<br />

Departement Leefmilieu, Natuur en Energie<br />

Agentschap voor Natuur en Bos<br />

Opdrachthouder: <strong>Natuurpunt</strong> Studie vzw<br />

Coxiestraat 11<br />

2800 Mechelen<br />

studie@natuurpunt.be<br />

Veldwerk: Ilf Jacobs, Wouter Vanreusel, Koen Berwaerts, Marc Herremans, Robin Guelinckx, en vele<br />

vrijwilligers.<br />

Teksten: Wouter Vanreusel en Ilf Jacobs<br />

Gegevensverwerking: Wouter Vanreusel en Marc Herremans.<br />

Foto’s cover: Marc Herremans en Wouter Vanreusel<br />

Vormgeving: Pieter Van Dorsselaer<br />

Met dank aan: Nico Verwimp, Koen Berwaerts, Robin Guelinckx, Floor Van Pelt, Albert Vliegenthart,<br />

Kars Veling, Hans Van Dyck, Dirk Maes, Griet Nijs, Hans Van Calster, Frederik Vanlerberghe, Walter<br />

Vansteenberge, Jos Vankerckhoven, Firmin Van Passel, Rien De Keyser, Iris Verstuyft, Katty Wouters,<br />

Bart Creemers, Alfredo Guillaume, David Hendrickx, Els Lommelen, Kelle Moreau, Danny Schoovaerts,<br />

Johan Verschuren, Luc Vervoort, Eddy Vrancken, <strong>Natuurpunt</strong> Studie, Vlinderwerkgroep <strong>Natuurpunt</strong>,<br />

Vlinderstichting Nederland en de vele vrijwilligers die elk op hun manier bijdroegen aan dit project.<br />

Citeren: Vanreusel, W. & Jacobs, I. 2007. Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in<br />

Vlaanderen. Ecologie, verspreiding en aanzet tot soortbescherming.<br />

Eindrapport van de studie ‘Onderzoek naar de verspreiding van de <strong>bruine</strong><br />

<strong>vuurvlinder</strong> met inbegrip van basis autecologisch onderzoek’. Rapport<br />

<strong>Natuurpunt</strong> Studie 2007/12, Mechelen, België.


Inhoudsopgave<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

Ecologie, verspreiding en aanzet tot soortbescherming<br />

1. Inleiding ........................................................................................................................................ 3<br />

2. Historisch voorkomen van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen ................................................. 5<br />

Verspreiding in Vlaanderen .............................................................................................................. 5<br />

Historiek van de verspreiding in de regio Aarschot-Baal-Begijnendijk na 1990. ............................ 7<br />

3. Ecologische fiche .......................................................................................................................... 8<br />

Herkenning........................................................................................................................................ 8<br />

Ecologie........................................................................................................................................... 10<br />

Bescherming en verspreiding.......................................................................................................... 14<br />

Vegetatietypes ................................................................................................................................. 15<br />

Beschrijving ideaal leefgebied ........................................................................................................ 16<br />

Beschrijving van het leefgebied op landschapsschaal..................................................................... 20<br />

4. Onderzoek naar de verspreiding en de toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> en zijn leefgebied.. 22<br />

Aanpak van het onderzoek .............................................................................................................. 22<br />

Toestand van het leefgebied............................................................................................................ 25<br />

Verspreiding van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> binnen het studiegebied................................................... 32<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in het studiegebied................................................................. 38<br />

5. Knelpunten en bedreigingen........................................................................................................ 44<br />

6. Richtlijnen voor beheer en inrichting.......................................................................................... 48<br />

Vlindervriendelijk graslandbeheer .................................................................................................. 48<br />

Omvormingsbeheer van soortenarm naar bloemrijk grasland ........................................................ 53<br />

Instandhouding en herstel van de potentieel geschikte vegetaties voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> ...... 56<br />

Beheermaatregelen in het kader van beheerovereenkomsten ......................................................... 58<br />

7. Inschatting van de toekomstperspectieven voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen .............. 60<br />

8. Stappenplan voor een duurzame bescherming............................................................................ 62<br />

9. Referenties................................................................................................................................... 63<br />

Bijlagen ............................................................................................................................................... 65<br />

1<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

2


1. Inleiding<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

Ecologie, verspreiding en aanzet tot soortbescherming<br />

Achtergrond<br />

Door hun gevoeligheid aan milieuveranderingen en hun goede herkenbaarheid, zijn dagvlinders<br />

goede indicatoren van de toestand van ons landschap en het leefmilieu. Helaas levert de toestand<br />

van de dagvlinders in Vlaanderen geen fraai beeld op. Vlaanderen is een trieste koploper op het<br />

vlak van achteruitgang van dagvlinders (Maes & Van Dyck 2001). Zestien van onze 64 inheemse<br />

soorten zijn reeds uitgestorven en acht zijn met uitsterven bedreigd. Nog eens dertien soorten<br />

staan als bedreigd of kwetsbaar op de Rode Lijst. Meer dan de helft van onze dagvlinders doet<br />

het dus zeer slecht. Vooral soorten van voedselarme vegetatietypes kennen de sterkste<br />

achteruitgang (Maes & Van Dyck 2001).<br />

De <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> (Lycaena tityrus) is een van die soorten dagvlinders die vroeger zeer<br />

algemeen was, maar die een enorme achteruitgang kende in de jaren 70-80. De achteruitgang<br />

was zelfs zo sterk dat de soort verschillende jaren niet meer werd waargenomen en daardoor<br />

uitgestorven werd gewaand.<br />

Toch waren er begin jaren ’90 opnieuw enkele waarnemingen van deze soort, waardoor kon<br />

worden vermoed dat minstens 1 populatie van de soort in de regio ten westen van Aarschot had<br />

kunnen overleven. Tijdens gerichte zoektochten door vrijwilligers in 2004-2006 werd de <strong>bruine</strong><br />

<strong>vuurvlinder</strong> op een aantal percelen vastgesteld, maar de verspreiding van de vlinder en de<br />

toestand van de populaties was onduidelijk.<br />

Gezien de uniekheid van de situatie (een met uitsterven gewaande inheemse soort blijkt toch nog<br />

aanwezig) en de dringendheid van de zaak (indien nog een levensvatbare populatie aanwezig is,<br />

is bescherming dringend om de soort in Vlaanderen te behouden) besloot Agentschap voor<br />

Natuur en Bos (ANB) van de Vlaamse overheid over te gaan tot een beperkte<br />

onderzoeksopdracht.<br />

Doelstellingen van het project<br />

Het ANB wilde met deze opdracht de precieze verspreiding van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> leren<br />

kennen en een zo goed mogelijke inschatting van de status van de populatie en van de<br />

ecologische eisen van de soort. Dit moet toelaten om in te schatten in hoeverre de populatie<br />

duurzame kansen heeft in Vlaanderen.<br />

Filosofie opdrachthouder<br />

De vzw <strong>Natuurpunt</strong> zet zich in voor het behoud van de natuur in al zijn vormen in Vlaanderen.<br />

Dit door veiligstelling en beheer van natuurgebieden, het verhogen van het draagvlak en de<br />

beleving van natuur, en het vergroten van de kennis over soorten en biotopen.<br />

De Dienst Studie van <strong>Natuurpunt</strong> concentreert zich op:<br />

- studie naar toestand en verspreiding van inheemse en exotische soorten<br />

- soortbescherming zowel binnen als buiten beschermde natuurgebieden<br />

- projecten rond bedreigde soorten met concrete mogelijkheden tot het nemen<br />

van beschermingsmaatregelen<br />

- lokaal gedragen projecten waaraan vrijwilligers een meerwaarde kunnen leveren.<br />

3<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


Het project rond <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> past dan ook goed binnen deze kerntaken. Met dit project<br />

willen we bijdragen aan het begrijpen én beschermen van deze sterk bedreigde soort in<br />

Vlaanderen. Door ook vegetatietypes en andere typische soorten mee te onderzoeken wil<br />

<strong>Natuurpunt</strong> Studie een bruikbaar document opstellen dat kan dienen als basis voor verdere<br />

beschermingsmaatregelen. Aan dit project werd meegewerkt door heel wat vrijwilligers en<br />

tijdens het project werd uitgebreid gecommuniceerd met het netwerk van lokale vrijwilligers en<br />

met burgers uit de omgeving.<br />

Aanpak<br />

Naast het verzamelen van de reeds beschikbare informatie over de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>, werd veel<br />

tijd op het terrein doorgebracht. Hierbij werd een inschatting gemaakt van de toestand van<br />

geschikte en potentieel geschikte graslanden. Daarnaast werd actief gezocht naar de vlinder om<br />

het voorkomen, het gedrag en het hulpbronnengebruik te documenteren. Vaststellen van de<br />

verspreiding van een soort binnen 1 jaar is geen sinecure. Ook de weersomstandigheden waren in<br />

2007 niet ideaal. Gelukkig heeft de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> twee generaties, waardoor in twee<br />

periodes naar de vlinder kon worden gezocht. Ook werd er door vrijwilligers en medewerkers<br />

van de dienst Studie al heel wat voorbereidend werk verricht voor de aanvang van deze opdracht.<br />

Tijdens het zoeken naar de vlinder, werden observaties verricht van gedrag en<br />

hulpbronnengebruik. Naast informatie over de ecologie van de soort en de verspreiding van de<br />

vlinder en zijn leefgebied, gaan we in dit rapport ook diep in op de mogelijkheden tot beheer van<br />

de leefgebieden van de soort en proberen we hierbij de landschappelijke toestand van het<br />

studiegebied en de maatschappelijke context niet uit het oog te verliezen.<br />

We hopen dat het hier voorliggende rapport mee de basis kan vormen voor een duurzame<br />

bescherming van deze unieke soort in Vlaanderen.<br />

Stuurgroep<br />

Dit project werd begeleid door een stuurgroep die bestond uit volgende personen.<br />

Koen Berwaerts Vlinderwerkgroep, <strong>Natuurpunt</strong><br />

Dominique De Heyn ANB<br />

Joost Dewyspelaere <strong>Natuurpunt</strong> Beheer<br />

Bart Govaere ANB<br />

Robin Guelinckx INBO<br />

Marc Herremans <strong>Natuurpunt</strong> Studie<br />

Griet Nijs BRAKONA<br />

Hans Van Calster <strong>Natuurpunt</strong> Begijnendijk<br />

Frederik Vanlerberghe Provincie Vlaams-Brabant<br />

Walter Vansteenberge <strong>Natuurpunt</strong> Tremelo<br />

Iris Verstuyft <strong>Natuurpunt</strong> Beheer<br />

Luc Vervoort <strong>Natuurpunt</strong> Oost-Brabant vzw<br />

Nico Verwimp ANB<br />

Els Vints ANB<br />

Katty Wouters Regionaal Landschap Noord Hageland<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

4


2. Historisch voorkomen van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

Verspreiding in Vlaanderen<br />

De <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> was vroeger algemeen in Vlaanderen, vooral in de provincies Antwerpen,<br />

Vlaams-Brabant en (maar minder) Limburg. Historische waarnemingen uit de databank van de<br />

Vlinderwerkgroep tonen een ruime verspreiding (fig. 1a). In de 20° eeuw en vooral in de jaren<br />

’70 ging het aantal atlashokken waar de soort werd waargenomen dramatisch achteruit (Maes &<br />

Van Dyck 1999). Tussen 1977 en 1989 werd de soort in Vlaanderen geen enkele keer gemeld en<br />

vermoed werd dat ze was uitgestorven. Begin jaren ’90 werd de soort uit een zestal gebieden<br />

gemeld maar telkens ging het om individuele waarnemingen en werd achteraf de soort niet meer<br />

gezien (Westerlo, Grobbendonk, Sint-Kathelijne-Waver, Oost-Duinkerke, Tessenderlo, Heppen,<br />

fig. 1b). In Gelrode en Averbode werd de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> wel meerdere malen waargenomen.<br />

In 1997 kwamen er een aantal meldingen uit het Drongengoed maar vermoed werd dat dit over<br />

uitgezette exemplaren ging (Maes & Van Dyck, 1999). Na 1997 vielen de waarnemingen van<br />

<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> dan weer stil. In 2004 werden dan opnieuw enkele exemplaren aangetroffen<br />

in Begijnendijk. De regio Aarschot-Baal-Begijnendijk was de enige regio waar de soort<br />

herhaaldelijk bleef opduiken (tabel 1). Na 2000 werd de soort enkel nog hier waargenomen (fig.<br />

1c). Tijdens deze studie kregen wij ongepubliceerde informatie over recente aanwezigheid van<br />

de soort in Berendrecht (Antwerpen) maar alleszins in 2007 kon het voorkomen van de <strong>bruine</strong><br />

<strong>vuurvlinder</strong> hier niet meer worden vastgesteld. Het terrein werd echter slechts 1 maal bezocht op<br />

het einde van de vliegperiode.<br />

Tabel 1. Overzicht van de geverifieerde waarnemingen van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> tussen 1990 en 2005 (bron:<br />

databank Vlinderwerkgroep).<br />

27/07/1990 Gelrode Omgeving Meetshoven Koen Berwaerts/Filip Meyermans<br />

11/04/1991 St-Kat.-Waver Spoorwegberm Frank Hadermann<br />

22/08/1992 Tessenderlo Engsbergen Wim Meyermans<br />

28/08/1994 Heppen Natte Driehoek Guy Vanzeir<br />

4/08/1996 Averbode Vossenhol Willy Troukens<br />

19/05/1997 Averbode Vossenhol Willy Troukens<br />

24/07/2004 Begijnendijk Papendel Koen Berwaerts<br />

25/07/2004 Begijnendijk Papendel Luc Vervoort<br />

2/08/2005 Begijnendijk Hoeksken Robin Guelinckx<br />

2/08/2005 Begijnendijk Kwetter Robin Guelinckx<br />

2/08/2005 Baal Balenberg Robin Guelinckx<br />

18/08/2005 Aarschot Meetshoven Dirk Maes<br />

5<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


a.<br />

b.<br />

c.<br />

Fig. 1. Verspreiding van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen in de periode a. voor 1991, b. tussen 1991 en 2000 en<br />

c. na 2000 (bron: databank Vlinderwerkgroep).<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

6


Historiek van de verspreiding in de regio Aarschot-Baal-Begijnendijk na 1990.<br />

Op 27/7/1990 werd tijdens een kamp van de Jeugdbond voor Natuur en Milieu (JNM) door o.a.<br />

Koen Berwaerts en Filip Meyermans een <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> waargenomen in de omgeving van<br />

Meetshoven. De vlinder was aanwezig op een terrein ten N van perceel nr. 15 (voor nummering<br />

zie kaart in bijlage). Dit terrein werd echter later omgezet in een boomkwekerij. In Haacht en<br />

Rijmenam werd de vlinder tot tenminste 1994 waargenomen. In de jaren 80 was de vlinder<br />

aldaar zelfs algemeen (pers. med. Marc Morren). In 1996 en 1997 werd <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> door<br />

Willy Troukens waargenomen te Averbode in de omgeving Vossenhol.<br />

Na een periode waarin de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> niet meer werd gezien, werden eind juli 2004<br />

meerdere <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>s waargenomen door Eddy Vrancken in Papendel. Deze waarneming<br />

werd echter niet kenbaar gemaakt. De aanwezigheid van <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in het studiegebied<br />

kwam meer in de aandacht toen op 24/7/2005 één vrouwtje <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> werd aangetroffen<br />

door een natuurstudiegroep o.l.v. Koen Berwaerts. De vlinder werd opgemerkt op een<br />

insectenexcursie in het natuurgebied Papendel te Begijnendijk (perceel nr. 7). Vanaf dat moment<br />

werd vrij intensief gezocht naar de vlinder in de omgeving wat resulteerde in verschillende<br />

waarnemingen:<br />

-Op 2/8/2005 werden verschillende exemplaren waargenomen in Begijnendijk op een<br />

inventarisatie door Robin Guelinckx en Patrick Oosterlinck.<br />

-Op 1/8/2005 verschillende waarnemingen tijdens een inventarisatie in Begijnendijk:<br />

o groep 1: Koen Berwaerts, Koen Aerts, Nele Delbecque, Lissa Breughelmans,<br />

Alfredo Guillaume en David Hendrickx<br />

o groep 2: Kelle Moreau, Bart Creemers, Herwig Blockx en Bruno Nef<br />

-Verder volgden nog waarnemingen op:<br />

17/8/2005: Robin Guelinckx et al. (Begijnendijk)<br />

18/8/2005: Kelle Moreau, Dirk Maes, Valérie Goethals en Bart Creemers (Meetshoven)<br />

De soort bleek dus duidelijk nog met een populatie aanwezig te zijn in de regio, maar<br />

duidelijkheid over de precieze verspreiding was er niet. In 2006 werd o.a. met medewerking van<br />

de themagroep Ongewervelden van BRAKONA, de Natuurstudiewerkgroep van <strong>Natuurpunt</strong><br />

Hagelandse Heuvelstreek, de Vlinderwerkgroep van <strong>Natuurpunt</strong> en <strong>Natuurpunt</strong> Studie op pad<br />

gegaan om gericht naar de soort te zoeken waarbij de soort werd aangetroffen op meerdere<br />

nieuwe percelen. Sommige vrijwilligers gingen individueel op pad wat eveneens tot een aantal<br />

bijkomende waarnemingen leidde.<br />

Al deze waarnemingen samen, vormden een duidelijke indicatie dat de soort nog verspreid in<br />

deze regio aanwezig was. Ze werden gebruikt als basis voor het veldwerk in dit rapport.<br />

7<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


3. Ecologische fiche<br />

Herkenning<br />

Adult<br />

De <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> (Lycaena tityrus) behoort tot de familie van de blauwtjes (Lycaenidae).<br />

Net zoals de meeste leden van deze familie is het een relatief kleine dagvlinder. De vleugellengte<br />

is gemiddeld 14mm (13-16mm) (Bink 1992).<br />

De vlinder is niet zo opvallend maar van nabij bekeken wordt de rode en donker<strong>bruine</strong> tekening<br />

duidelijk. In tegenstelling tot de andere <strong>vuurvlinder</strong>soorten heeft de onderkant van de<br />

achtervleugel een geel<strong>bruine</strong> basiskleur. Op de voor- en achtervleugel bevinden zich oranje<br />

achterrandvlekken die met een zwarte rand zijn afgeboord. De geslachten zijn verschillend: de<br />

bovenkant van de voorvleugels van mannetjes is grijsbruin met zwarte punten en een<br />

onderbroken oranje rand. Bij de juiste lichtinval is er een blauwgroene reflectie waar te nemen.<br />

Bij de wijfjes is de bovenkant van de voorvleugels gedeeltelijk oranje met zwarte stippen. Het<br />

oranje variëert van duidelijk tot eerder vaag.<br />

Fig. 2. Herkenning van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Van links naar rechts: bovenkant wijfje (foto: Ilf Jacobs), bovenkant<br />

mannetje (foto: Wouter Vanreusel), onderkant (geslachten gelijk) (foto: Ilf Jacobs).<br />

Rups<br />

De rups geeft, zoals bij de andere leden van de familie van de blauwtjes, een afgeplatte,<br />

schildvormige indruk. De grondkeur is groen met in variërende mate een paars-roze zweem (die<br />

echter ook volledig afwezig kan zijn). Deze paars-roze zweem is het duidelijkst langs de randen<br />

en centraal over de rug. De rupsen drukken zich dicht tegen de bladeren aan, waardoor ze eerder<br />

onopvallend zijn. De rupsen zijn niet zo eenvoudig te onderscheiden van de rupsen van de kleine<br />

<strong>vuurvlinder</strong>, die heel gelijkaardig zijn van kleur en vorm.<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

8


Ei<br />

De eitjes zijn zeer klein (ongeveer 1mm diameter) en wit van kleur. Vlak nadat ze gelegd zijn,<br />

hebben ze een groene zweem die snel verdwijnt. De eitjes zijn rond maar bovenaan afgeplat.<br />

Zoals bij de kleine <strong>vuurvlinder</strong> hebben ze een diepe honingraatstructuur (fig. 3).<br />

a) b)<br />

Fig. 3. a) Eitjes van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> op veldzuring in het studiegebied (foto: Wouter Vanreusel). b) Macrofoto<br />

van een eitje van <strong>vuurvlinder</strong> sp. (<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> óf kleine <strong>vuurvlinder</strong>) op veldzuring in de omgeving<br />

Pijpelheide (foto: Marc Herremans).<br />

Pop<br />

De pop is wit-geel van kleur met zwarte stippen. (Bink 1992).<br />

9<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


Ecologie<br />

Ecologische hulpbronnen<br />

Waardplanten<br />

De waardplanten zijn volgens de literatuur vooral veldzuring (Rumex acetosa) en schapenzuring<br />

(Rumex acetosella) (Bink 1992). Tijdens ons veldwerk werd enkel eiafzet op veldzuring<br />

waargenomen. Ook in enkele Nederlandse rapporten worden oviposities beschreven. Wervenbos<br />

(1994) meldt zowel eitjes op schapenzuring als op veldzuring. Werkman (1999) heeft 7 maal<br />

eiafzet waargenomen in 2 verschillende gebieden. In deze gebieden werd enkel eiafzet<br />

vastgesteld op veldzuring. Hieruit concluderen we dat hoewel schapenzuring in sommige<br />

gevallen kan gebruikt worden, de voorkeur van de vlinder duidelijk uitgaat naar veldzuring.<br />

Nectarplanten<br />

Welke nectarplanten gebruikt worden door <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> is afhankelijk van de<br />

beschikbaarheid. Als belangrijkste nectarplanten worden in de literatuur gewoon duizendblad,<br />

boerenwormkruid, akkerdistel, knoopkruid, boterbloemen, jacobskruiskruid, streepzaad, gewoon<br />

biggenkruid, pinksterbloem en braam genoemd (Wervenbos 1994, De Vlinderstichting 2000,<br />

Bosveld, M.A. 2000, Werkman 1999). In het studiegebied blijkt in de matig vochtige en<br />

voedselrijke percelen vooral scherpe boterbloem van belang (pers. obs.). Scherpe boterbloem<br />

bloeit vooral in het voorjaar. In de wat ruigere terreinen of perceelsranden wordt vooral<br />

boerenwormkruid gebruikt. In de drogere en voedselarme terreinen lijkt het belangrijkste<br />

nectaraanbod te worden geleverd door meerjarige kruiden zoals gewoon duizendblad en<br />

verschillende geelbloemige composieten van arme zandbodems zoals gewoon biggenkruid,<br />

schermhavikskruid, groot streepzaad,… Heel wat van deze gele composieten bloeien vooral in<br />

de zomer.<br />

Andere hulpbronnen<br />

Andere belangrijke hulpbronnen zijn kale of schrale plekken in de vegetatie en beschutting. Deze<br />

hulpbronnen worden meer in detail beschreven bij de beschrijving van het ideaal leefgebied (zie<br />

lager).<br />

Gedrag<br />

Vlieggedrag<br />

Bruine <strong>vuurvlinder</strong>s zijn heel actieve dagvlinders. De vlinders besteden bijna de helft van hun<br />

actieve periode aan het zoeken naar voedsel (Tax 1989). In de voormiddag kan men soms heel<br />

wat vlinders samen aantreffen op plaatsen met een hoge concentratie aan nectarplanten. In het<br />

projectgebied werd dit waargenomen op een verruigd terrein met akkerdistel, waar tot 5 <strong>bruine</strong><br />

<strong>vuurvlinder</strong>s samen met veel <strong>bruine</strong> zandoogjes aanwezig waren. Op warmere momenten van de<br />

dag werden de vlinders voornamelijk waargenomen boven grasland en minder in ruigtes.<br />

Mannetjes sluipen enkele dagen eerder dan de vrouwtjes uit hun pop (protandrie) en verdedigen<br />

een territorium van op uitkijkposten zoals bloeistengels van veldzuring of weegbree, diverse<br />

soorten grassen en nectarplanten zoals scherpe boterbloem, akkerdistel,… Mannetjes hebben een<br />

zit-en-wachtgedrag en maken daarbij gebruik van meerdere honderden vierkante meters. Bij<br />

warm weer gaan ze actief rondvliegend op zoek naar wijfjes. Regelmatig vinden er confrontaties<br />

plaats, waarbij mannetjes in een razendsnelle vlucht om elkaar heen dwarrelen, soms zelfs met 3<br />

tegelijk. Na deze gevechten, waarbij de vlinders ver kunnen afdwalen, keert de “winnaar” terug<br />

naar zijn territorium. Daarnaast zijn er vaak interacties met kleine <strong>vuurvlinder</strong>, wat regelmatig<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

10


kon worden waargenomen binnen het projectgebied. Mannetjes van beide soorten kunnen ook<br />

gezamenlijk op éénzelfde nectarplant zitten (Bos et al. 2006).<br />

Vrouwtjes vertonen een minder opvallend gedrag maar kunnen ook heel wat afstand vliegend<br />

afleggen, veelal laag boven de vegetatie.<br />

Paring<br />

Tijdens de paring trappelt het vrouwtje met de achterpoten en de vlinders openen en sluiten de<br />

vleugels langzaam en gelijkmatig. Tijdens de paring blijven de vlinders zich vaak vrij actief<br />

bewegen langs bloeistengels van bv. veldzuring (pers. observatie). Na de paring gaat het<br />

vrouwtje vrij snel op zoek naar een geschikte afzetplaats voor de eitjes.<br />

Fig. 4. Bruine <strong>vuurvlinder</strong>s betrapt tijdens de paring (foto: Ilf Jacobs).<br />

Ovipositie<br />

Bij het afzetten van de eitjes lijken de vrouwtjes een voorkeur te vertonen voor plekken met<br />

minder vitale zuringplanten die omringd worden door een vrij lage vegetatie. Dit soort plekken<br />

bevindt zich vooral in de matig rijke delen van de vegetatie (Wervenbos 1994 en pers. obs.). In<br />

het projectgebied werd dit herhaaldelijk waargenomen. De voorkeur leek vooral uit te gaan naar<br />

kleine plekken met schaarse, lage begroeiing die bij zonnig weer snel opwarmen. De vrouwtjes<br />

vlogen actief rond boven het grasland en doken af en toe omlaag. Hierbij streken ze zonder<br />

uitzondering neer in de directe omgeving van dergelijke kleine open plekken in de vegetatie. De<br />

open plek en de onmiddellijke omgeving ervan werden daarna actief afgezocht naar<br />

waardplanten. Lang niet alle waardplanten werden gebruikt voor de eiafzet (pers. obs.).<br />

De eitjes worden op allerlei delen van de plant gelegd: op de onderzijde van een blad, op een<br />

blad of op de stengel. (Wervenbos 1994 en pers. obs.).<br />

11<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


Mobiliteit<br />

Dagelijkse verplaatsingen<br />

Over de mobiliteit van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> is weinig bekend. In het projectgebied werd<br />

eenmaal een vrouwtje waargenomen dat meerdere tientallen meters grasland en een houtkant<br />

overbrugde op weg naar een nectarrijke ruigte. Ook werd een vrouwtje gevolgd dat meer dan<br />

50m langs een houtkant vloog, vooraleer opnieuw het grasland in te vliegen op zoek naar<br />

eiafzetplaatsen. Uit de literatuur blijkt dat wijfjes binnen het leefgebied gemiddeld grotere<br />

afstanden afleggen dan mannetjes (Veling 1995). Tijdens hun luchtduellen werden mannetjes<br />

waargenomen die meerdere tientallen meters krachtig wegvlogen, om daarna snel terug te<br />

vliegen naar hun uitkijkpost. Vluchten binnen het leefgebied zijn vaak lang en ver (pers. obs.).<br />

Deze waarnemingen doen vermoeden dat de vlinders, ondanks eerdere aannames, relatief goede<br />

vliegers zijn die bij het exploiteren van hun leefgebied gemakkelijk enkele tientallen tot<br />

honderden meters kunnen afleggen.<br />

Disersiecapaciteit<br />

De <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> staat bekend als een weinig mobiele soort (Bink 1992). In warme jaren<br />

werden in Nederland <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>s echter tot meerdere kilometers buiten de bestaande<br />

vliegplaatsen waargenomen (Christiaans & Meeuwissen 1982). In het Bois de Boulogne<br />

(Frankrijk) werd de vlinder waargenomen op een open plek op meer dan 3 km van de<br />

dichtstbijzijnde open graslanden (pers. obs. Marc Herremans). In het studiegebied werd in het<br />

vroege voorjaar een vers mannetje waargenomen in een zone met weinig voortplantingskansen<br />

en na een korte aanwezigheid verliet de vlinder het terrein dmv een snelle en ogenschijnlijk<br />

gerichte vlucht over een akker. Deze bevindingen zou er op kunnen wijzen dat de vlinder toch<br />

een mobiliteit van honderden meters tot kilometers kan hebben.<br />

Effecten van isolatie<br />

Uit onderzoek van Bosveld (2000) blijkt dat de oppervlakte van graslanden, heide en bebouwing<br />

een belangrijke invloed heeft op het al dan niet voorkomen van <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in een<br />

atlashok. Grasland en heide hebben een positief effect, toenemende bebouwing doet de kans op<br />

voorkomen slinken. Op kleinere schaal (km-hokken) blijkt dat het oppervlakte droog natuurlijk<br />

gebied en de graad van isolatie de belangrijkste factoren zijn voor het wel of niet voorkomen van<br />

de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in een bepaald kilometerhok. Tevens blijkt er een significant verband te<br />

zijn tussen het voorkomen van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> en de graad van isolatie: hoe meer<br />

geïsoleerd een atlas- of km-blok is, hoe vaker de vlinder eruit verdwenen is (Bosveld 2000).<br />

Verbindende elementen<br />

Verbindende elementen kunnen waarschijnlijk een positief effect hebben op de uitwisseling<br />

tussen geschikte percelen. Zo werd in het studiegebied een wijfje <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />

waargenomen dat een houtkant over een lengte van meer dan 50 meter volgde. Een ander wijfje<br />

volgde een hele tijd een wegberm om dan ter hoogte van een geschikt perceel de straat over te<br />

steken (R. Guelinckx, pers. med.).<br />

Levenscyclus<br />

Vliegtijd<br />

De vlinder vliegt meestal in twee generaties per jaar: een eerste van begin mei tot eind juni (met<br />

een piek tussen 10 mei en 10 juni) (Maes & Van Dyck 1999). Door de uitzonderlijk warme<br />

temperaturen van april 2007 werden er reeds vlinders waargenomen eind april. Een tweede<br />

generatie vliegt van eind juni tot begin september. De tweede generatie is in normale<br />

vlinderjaren groter dan de eerste (Tax 1989). In zeer warme jaren kan er een derde generatie<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

12


vliegen van midden september tot midden oktober. In 2007 was dat in Nederland op een aantal<br />

vliegplaatsen het geval (fig. 5). De vlinders leven gemiddeld slechts 14 dagen (9-18) (Bink<br />

1992).<br />

Fig. 5. Vliegtijd van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Nederland in<br />

2007 op basis van het aantal gemelde waarnemingen (geen<br />

tellingen). Bemerk de partiële derde generatie die in sommige<br />

gebieden werd waargenomen. Bron: Vlinderstichting,<br />

Nederland.<br />

Reproductie<br />

De voortplantingscapaciteit van de vlinders is vrij laag. Onder optimale omstandigheden kunnen<br />

de wijfjes tot 150 eitjes leggen (Bink 1992). De eitjes komen na gemiddeld 6 dagen uit<br />

(respectievelijk 4-10 afhankelijk van de temperatuur, Bink 1992).<br />

De rupsen van de eerste generatie hebben een ontwikkelingsduur van 16 tot 40 dagen, die van de<br />

overwinterende generatie 220 tot 340 dagen, ook deze duur is afhankelijk van de temperatuur<br />

(Bink 1992). De rupsen van de tweede generatie groeien vooral in de nazomer en de herfst, in het<br />

voorjaar gaan ze verder met eten.<br />

Overwintering<br />

De rups van het derde stadium overwintert van half november tot eind februari laag in de<br />

vegetatie tussen dorre bladeren in de strooisellaag (Bink 1992).<br />

Verpopping<br />

De rups verpopt op de bodem (Bink 1992).<br />

Knelpunten in de levenscyclus<br />

De demografie van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> is niet bijzonder goed bestudeerd. De relatieve sterfte<br />

binnen de verschillende levensstadia is daarom niet in cijfers uit te drukken. Wel blijkt uit<br />

onderzoek dat een overmatige aanwezigheid van stikstof (N) in de waardplanten een negatieve<br />

invloed heeft op de rupsen van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Rupsen die gevoed werden met N-rijke<br />

veldzuring leden aan ernstige fysiologische problemen. Er werd een zes maal hogere sterfte<br />

vastgesteld bij rupsen die zich voedden met N-rijke veldzuring t.o.v N-arme veldzuring<br />

(respectievelijk 49,6 % t.o.v 8,1%). Ook bij de adulte vlinders bleken er verschillen te zijn. De<br />

grootte van de voorvleugel en het gewicht (belangrijke kwaliteitskenmerken) bleken kleiner te<br />

zijn bij vlinders gevoed met N-rijke veldzuring (gewicht ongeveer 8%) (Fischer & Fiedler 2000).<br />

Een aantal studenten uit Nederland onderzochten of er een verband kon gevonden worden tussen<br />

stikstofdepositie en het voorkomen van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Uit onderzoek van Werkman<br />

(1999) kwam geen aantoonbare relatie naar voor tussen het aantal waargenomen vlinders en de<br />

berekende aanwezigheidskans met betrekking tot stikstof. Dit in tegenstelling tot het onderzoek<br />

13<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


van Bosveld (2000) waaruit bleek dat stikstofdepositie wel een effect heeft op de vlinders. Zo<br />

blijkt dat de atlashokken waaruit de vlinder verdween in de periode 1990-1999, een significant<br />

hogere stikstofdepositie hadden in 1980 vergeleken met hokken waaruit de vlinder verdween in<br />

andere periodes. De hokken waar de vlinder in de periode 1990-1999 was verschenen, hadden<br />

een significant lagere stikstofdepositie en de hokken waar de vlinder aanwezig bleef, hadden een<br />

gemiddelde stikstofdepositie.<br />

Het huidige beheer van de graslanden heeft een invloed op verschillende levensstadia. Door<br />

intensief en grootschalig maaibeheer wordt immers plotsklaps alle nectar en waardplanten<br />

verwijderd, wat een probleem vormt voor de adulte vlinders. Als vlak tegen de grond gemaaid<br />

wordt, kunnen zowel eitjes als rupsen aanwezig op de waardplanten mee afgevoerd worden.<br />

Tenslotte hebben de verregaande veranderingen in het beheer van het leefgebied en de hier aan<br />

gekoppelde landschappelijke veranderingen en daling van de milieukwaliteit zowel een invloed<br />

op de adulte vlinders als op de onvolwassen stadia.<br />

Over parasieten en ziektes is geen informatie bekend.<br />

Mutualistische relaties<br />

Van enkele leden van de familie van de Lycaenidae (blauwtjes) is het bekend dat ze<br />

samenlevingsvormen aangaan met mieren. Die kan gaan van getolereerd worden door de mieren<br />

tot uiterst gespecialiseerde samenlevingsvormen zoals bij de blauwtjes van het genus Maculinea.<br />

De rups van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> heeft geen dorsaal nectar orgaan dat gebruikt wordt bij<br />

interacties met mieren. Uit laboratoriumonderzoek kon worden afgeleid dat er slechts zwakke en<br />

onstabiele interacties met mieren plaatsvinden (Fiedler 1991a, 1991b). Waarschijnlijk is de<br />

afhankelijkheid van mieren bij deze soort dus beperkt of afwezig.<br />

Bescherming en verspreiding<br />

Trends in Europa<br />

Het areaal van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> strekt zich uit van Denemarken tot Midden-Spanje en van<br />

West-Frankrijk tot Iran (Bink 1992). Sinds het begin van de 20ste eeuw neemt de grootte van het<br />

verspreidingsgebied voortdurend af en vooral in het begin van de jaren tachtig is de<br />

achteruitgang bijzonder sterk. In Nederland is de soort nog tamelijk algemeen op de<br />

zandgronden in het noorden. In Duitsland is het een vrij ruim verspreide soort in heel het land. In<br />

Groot-Brittannië ontbreekt de soort. In Wallonië komt de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> zeer lokaal voor in<br />

de Condroz en in de vallei van de Samber en de Maas en lokaal in de Fagne-Famenne en in de<br />

Gaume (Maes & Van Dyck 1999).<br />

Status<br />

Europese Rode Lijst: Niet bedreigd<br />

Belgische Rode Lijst: Kwetsbaar<br />

Vlaamse Rode Lijst: Uitgestorven/Met uitsterven bedreigd<br />

Wettelijke bescherming: Geen<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

14


Vegetatietypes<br />

De <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> kan voorkomen in verschillende vegetatietypes op zowel vochtige als<br />

droge bodems. Geschikte vegetaties hebben vrijwel steeds een voedselarm karakter. Het meest<br />

gebruikt zijn droge vegetaties op zandgrond zoals kruidenrijke heide en schrale, bloemrijke<br />

graslanden en kruidenrijke, vochtige matig voedselarme graslanden.<br />

Uit literatuurgegevens en persoonlijke observaties blijkt dat de vlinder kan voorkomen in<br />

volgende vegetatiekundige gemeenschappen:<br />

Droge heide:<br />

Droge heide Associatie van struikhei en stekelbrem<br />

Associatie van struikhei en bosbes<br />

Droog schraalgrasland:<br />

Dwerghaver-verbond (Thero-Airion Tüxen 1951)<br />

Gewoon struisgras-verbond (Plantagini-Festucion) (Grasklokje-vegetaties)<br />

Heischraal grasland (Nardo-Galion) –droge vorm<br />

Glanshaver-verbond (Arrhenatherion elatioris) –droge vorm<br />

Vochtig schraalgrasland:<br />

Heischraal grasland (Nardo-Galion) – natte vorm<br />

Vochtige venige graslanden / Blauwgrasland (Molinion caeruleae, Junco-Molinion,<br />

Eu-Molinion, Juncion acutiflori)<br />

Glanshaver-verbond (Arrhenatherion elatioris) –natte vorm<br />

Verder zijn ook zoom, mantel en droog struweel van de hogere gronden en hagen en<br />

houtwallen van belang. Ook schrale akkers zijn belangrijk. Na braaklegging van extensieve<br />

akkers op zandgronden ontstaan vaak zeer geschikte pioniersvegetaties.<br />

De vegetatietypes en hun beheersvorm worden meer in detail besproken in Bijlage 1.<br />

De hierboven vernoemde geschikte vegetaties zijn niet per definitie altijd geschikt en zeker niet<br />

altijd in hun geheel geschikt voor de vlinder. Enerzijds is de aanwezigheid van bepaalde<br />

ecologische hulpbronnen, zoals waard- en nectarplanten noodzakelijk. Anderzijds is een biotoop<br />

pas geschikt wanneer het in een goede landschapsstructuur ligt ingebed.<br />

Hieronder beschrijven we hoe een geschikt leefgebied voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> er op kleine<br />

schaal uitziet en hoe dit via beheer in stand gehouden kan worden. Daarna bespreken we hoe een<br />

geschikte landschapsstructuur er op grotere schaal uit ziet.<br />

15<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


Beschrijving ideaal leefgebied<br />

Hoewel de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in verschillende vegetatietypes kan voorkomen, hebben geschikte<br />

vegetaties een aantal elementen met elkaar gemeen, namelijk de aanwezigheid in een goede<br />

configuratie van een aantal ecologische hulpbronnen die essentieel zijn voor het volmaken van<br />

de levenscyclus. Een ideaal leefgebied bevat dan ook de volgende elementen:<br />

Soortensamenstelling<br />

Leefgebieden zijn over het algemeen grazige vegetaties die kunnen bestaan uit allerlei soorten<br />

van droge tot iets vochtigere schraallanden. Plantensoorten die voorkomen in leefgebieden op<br />

droge bodem en als indicatoren kunnen doorgaan zijn o.a. schapenzuring, struikhei,<br />

zandblauwtje, grasklokje, sint janskruid, muizenoortje, schermhavikskruid, gewoon biggenkruid,<br />

gewoon duizendblad,…<br />

Typische soorten van de iets vochtigere schraallanden zijn: veldzuring, scherpe boterbloem,<br />

wilde bertram, knoopkruid, duizendblad, en schermbloemigen zoals grote bevernel.<br />

Typische insecten die vaak samen voorkomen met <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> zijn: bruin zandoogje,<br />

kleine <strong>vuurvlinder</strong>, icarusblauwtje, tijgerspin en <strong>bruine</strong> sprinkhaan.<br />

Successiestadium<br />

De voor <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> geschikte vegetaties bevinden zich meestal in redelijk vroege stadia<br />

van de vegetatieontwikkeling. Alle gebieden waar de vlinder momenteel voorkomt in de Benelux<br />

betreffen gebieden die matig tot sterk beïnvloed worden door de mens. De door de vlinder<br />

gebruikte droge heideterreinen, droge en natte schraallanden leiden zonder beheer allen tot een<br />

climaxvegetatie die niet geschikt is als leefgebied. De begrazing door wilde grazers is niet meer<br />

op een voldoende hoog niveau om deze vegetaties open te houden. Menselijk ingrijpen is dus<br />

momenteel zowat overal van belang voor het voortbestaan van de soort.<br />

Voorkomen waardplanten<br />

De aanwezigheid van waardplanten is uiteraard essentieel voor het voorkomen van de <strong>bruine</strong><br />

<strong>vuurvlinder</strong>. Veldzuring (Rumex acetosa) blijkt de belangrijkste waardplant te zijn en<br />

leefgebieden kunnen dus maar in aanmerking komen als deze plant hier voorkomt. In standplaats<br />

komt de veldzuring sterk overeen met de scherpe boterbloem (Ranunculus acris). Beide horen<br />

thuis in graslanden op betrekkelijk droge tot zeer vochtige, min of meer voedselrijke (onbemeste<br />

tot matig bemeste) grond. Hooilanden en hooiweiden zijn vaak vlak voor het maaien rood en<br />

geel gespikkeld door de bloei van deze twee planten, op vochtige grond vaak aangevuld met het<br />

roze van echte koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi) en de gestreepte witbol (Holcus lanatus).<br />

Veldzuring verdraagt minder bemesting en beweiding dan de scherpe boterbloem; in sterk<br />

bemeste of beweide terreinen kan zij niet met grassen concurreren, behalve bij schapenbegrazing<br />

als nabegrazing. In overbegraasde terreinen blijft vaak enkel scherpe boterbloem massaal<br />

aanwezig. Best groeit veldzuring op zwak zure grond. Zowel op sterk zure als op zwaar bemeste<br />

grond is de plant gevoelig aan een overdosis ammoniak (Weeda 2004).<br />

Schapenzuring (Rumex acetosella) wordt eveneens vermeld als waardplant voor de <strong>bruine</strong><br />

<strong>vuurvlinder</strong> en is aanwezig in het studiegebied. In het studiegebied zijn er echter geen<br />

aanwijzingen dat schapenzuring gebruikt wordt als waardplant. De naam slaat net als die van<br />

schapengras (Festuca ovina) op het schrale karakter van de weilanden waarin de plant talrijk is,<br />

die deugen voornamelijk als schapenweide. Schapenzuring is gebonden aan arm, zuur, droog,<br />

kalkarm zand en hoogveen (Weeda 2004). Daar groeit de plant vaak op plaatsen met een geringe<br />

vegetatie en naakte bodem.<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

16


Veldzuring is een talrijk voorkomende plant in het studiegebied, schapenzuring is schaarser. Niet<br />

alle groeiplaatsen van veldzuring blijken echter geschikt. Opmerkelijk is dat niet de meeste vitale<br />

zuringplanten worden uitgekozen voor het afzetten van de eitjes (zie hierboven bij Gedrag).<br />

Veldzuring dient dus best verspreid voor te komen in het leefgebied, en zeker niet enkel op<br />

voedselrijke groeiplaatsen maar ook op schralere plekken, waar de vegetatie laag is. Op<br />

leefgebieden in NO-Nederland die we bezochten was veldzuring steeds massaal aanwezig.<br />

Desalniettemin werden binnen het studiegebied regelmatig vlinders waargenomen op terreinen<br />

waar veldzuring slechts hier en daar aanwezig was. Deze waarnemingen kunnen erop kan wijzen<br />

dat veldzuring niet noodzakelijk massaal aanwezig dient te zijn. Het is waarschijnlijk dat de<br />

kwaliteit van de waardplanten (standplaats en groeivorm) van groter belang is dan de kwantiteit.<br />

Voorkomen nectarplanten<br />

Binnen een ideaal leefgebied voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> is er voldoende nectar nodig gedurende<br />

de volledige vliegperiode van de vlinders. Natuurlijke overgangen tussen vochtige en droge<br />

terreinen, variatie in het maaibeheer en mantel-zoomvegetaties zijn sleutelfactoren voor een<br />

gegarandeerd nectaraanbod. De belangrijkste nectarplanten voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> zijn<br />

vooral scherpe boterbloem, gewoon duizendblad, knoopkruid, boerenwormkruid, wilde bertram,<br />

akkerdistel en een grote groep van gele composieten van de schrale zandbodems zoals gewoon<br />

biggenkruid, leeuwentand, muizenoortje.<br />

Voor een gegarandeerd nectaraanbod gedurende de volledige vliegperiode is vaak een<br />

combinatie nodig van verschillende vegetatietypes of overgangen hiertussen. In het voorjaar is er<br />

bijvoorbeeld veel nectar in de vochtigere glanshaver-verbonden door de aanwezigheid van<br />

scherpe boterbloem. In de zomervliegperiode zijn het dan weer vooral drogere terreinen met hun<br />

gele composieten waarop nectar te vinden is. Hoewel verruigde terreinen ongeschikt zijn als<br />

voortplantingsgebied voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>, kunnen ze wel veel nuttige nectarplanten<br />

bevatten zoals bv. boerenwormkruid. Smalle stroken met een ruigere vegetatie of minder<br />

intensief bewerkte randzones kunnen dus de diversiteit en spreiding aan nectar doen toenemen.<br />

Structuurvariatie<br />

Variatie in de structuur van de vegetatie en het hieruit voortkomende microklimaat lijken van<br />

groot belang voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Bij het bestuderen van eiafzettende vrouwtjes bleken<br />

deze een duidelijke voorkeur te hebben voor eiafzetplaatsen op open, schrale, vegetatiearme<br />

plekjes. Mogelijk is de reden hiervoor een snellere ontwikkelingstijd van de rupsen. Door de<br />

naakte bodem warmen deze plekken immers snel op bij zonnige weerscondities. Bink (1992)<br />

geeft aan dat eitjes en rupsen duidelijk sneller ontwikkelen onder warmere omstandigheden.<br />

Nectar is dan weer het talrijkst op kruidenrijke, meestal wat hogere vegetaties. De mannetjes van<br />

de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> gebruiken wat hoger opschietende planten als uitkijkposten of om te<br />

zonnen.<br />

In ZO-Groningen vloog de soort voornamelijk op terreinen met een vegetatiehoogte tussen 20 en<br />

40cm (Werkman 1999). Wervenbos (1994) onderzocht de hoogte van de gebruikte nectarplanten<br />

en kwam op een gemiddelde van 20cm. Een structuurrijk grasland met veel afwisselingen tussen<br />

korte en lange vegetatie is dus ideaal.<br />

Beschutting<br />

Als thermofiele organismen zijn dagvlinders voor hun activiteit afhankelijk van voldoende hoge<br />

temperaturen. De minimale activiteitstemperatuur kan bereikt worden door directe zonneschijn,<br />

maar ook vanuit de omgevingstemperatuur. De omgevingstemperatuur wordt sterk beïnvloed<br />

door de oriëntatie van een locatie en de invloed van de wind erop.<br />

17<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


De onmiddellijke omgeving van bosranden, houtkanten, groepen struiken en hoge vegetaties die<br />

gericht zijn op het zuiden en/of beschutting vormen tegen de overheersende windrichting (veelal<br />

zuidwestelijk) warmt sneller op en behoud zijn warmte langer. Dit gunstige microklimaat heeft<br />

duidelijk een positieve invloed op de aanwezige dagvlinders. Uit onderzoek van Werkman<br />

(1999) komt naar voor dat hogere aantallen vlinders werden waargenomen op beschutte plekken<br />

(veldjes grenzend aan rietkragen, bosranden of ander struweel) dan op open plaatsen. Volgens<br />

Wervenbos (1994) zijn geschikte terreinen deels beschut door middel van bomen.<br />

De aanwezigheid van hagen en houtkanten en warme hoekjes zijn voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />

dan ook erg belangrijk maar té veel verbossing zorgt voor een koeler microklimaat en ongunstige<br />

levensomstandigheden. Houtkanten kunnen, net als wegbermen, ook verbindende elementen<br />

vormen tussen leefgebieden.<br />

Fig. 6. Goed ontwikkelde wegbermen kunnen een verbinding vormen tussen leefgebieden.<br />

Ze kunnen ook een tijdelijk toevluchtsoord leveren wanneer het ganse perceel gemaaid<br />

wordt, zoals hier het geval is (perceel 334, foto: Marc Herremans).<br />

Afstanden tussen verschillende hulpbronnen<br />

Binnen een ideaal leefgebied is de afstand tussen de verschillende hulpbronnen klein, zodat de<br />

vlinders geen overbodige verplaatsingen moeten maken. Nectar en waardplanten zijn best<br />

aanwezig binnen éénzelfde perceel. Zowel bij het afzetten van eitjes als bij het bezoek van<br />

nectarplanten is de aanwezigheid van beschutting een pluspunt. De windbrekende werking van<br />

een haag of houtkant is ook slechts effectief op beperkte afstand.<br />

Er werd vastgesteld dat <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> zogenaamde “nectarhotspots” kan gebruiken die<br />

enkele tientallen tot honderden meters verwijderd liggen van het eigenlijke voortplantingsgebied<br />

of m.a.w. verwijderd van een omgeving waar waardplanten aanwezig zijn. Dit werd op<br />

verschillende plaatsen in het studiegebied waargenomen maar het is niet duidelijk of dit een<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

18


natuurlijk patroon is, of een eerder het gevolg van een suboptimale situatie (nectartekorten in<br />

voorplantingsgebied).<br />

Kruidenrijke wegbermen kunnen een gunstig effect hebben op de beschikbaarheid van<br />

hulpbronnen en indien ze breed genoeg zijn, zelfs aanvullend leefgebied vormen.<br />

Beheersvorm<br />

Het ideale voortplantingsgebied van de vlinder lijkt grotendeels te bestaan uit droge tot matig<br />

vochtige schraallanden. Om deze graslanden in stand te houden of te creëren, kan een heel<br />

gamma aan beheersvormen worden toegepast. Voor alle beheersvormen dient te worden vermeld<br />

dat bemesting of aanrijking van de bodem dient vermeden te worden. Een constante<br />

beschikbaarheid van zowel waard- als nectarplanten is essentieel.<br />

Meest geschikt voor de soort lijkt een gefaseerd maaibeheer van de graslanden. Door maaien<br />

worden nutriënten afgevoerd en ontstaan voedselarmere situaties waardoor de graslanden<br />

geschikt blijven. Extensieve begrazing zou theoretisch gezien ook een geschikte beheersvorm<br />

kunnen zijn, daar deze beheersvorm kan leiden tot een goede structuurvariatie. In Nederland<br />

komt de vlinder o.a. voor op hooilanden met nabegrazing door schapen. Het gaat hier echter<br />

steeds over zeer extensieve nabegrazing. Het hoofdbeheer van deze graslanden is echter<br />

hooilandbeheer (pers. med. Piet Ursem, Staatsbosbeheer). Werkman (1999) constateerde dat<br />

niet-begraasde delen grotere aantallen vlinders bevatten dan begraasde delen, terwijl de<br />

berekende milieufactoren naar verhouding juist gunstiger waren in begraasde zones. Er werden<br />

in de begraasde delen ook weinig bloeiende nectarplanten waargenomen. Mogelijk speelde ook<br />

directe verstoring (door schapen en runderen) een rol.<br />

We bezochten een populatie <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in het Schoonebeeker veld (Bargerveen). De<br />

soort komt hier voor op een hele reeks graslanden in beheer bij Staatsbosbeheer. Alle percelen<br />

zijn in maaibeheer en krijgen naargelang de voedingstoestand 1 tot 2 maaibeurten. Er wordt<br />

gefaseerd gemaaid op perceelsniveau. Dus wel het hele perceel ineens, maar niet alle percelen<br />

tegelijk. Er is geen specifiek beheer voor <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> maar er zijn wel enkele algemene<br />

insectenvriendelijke maatregelen. De maaihoogte is ingesteld op 7 cm om beschadiging van<br />

levensstadia in de vegetatie te vermijden. Het maaisel blijft na het maaien 2 tot 3 dagen liggen<br />

voor het wordt afgevoerd. Maaien gebeurt vanaf half juli en tot eind september, waarbij de<br />

voedselrijke percelen vroeger gemaaid worden dan de voedselarme. Een tweede maaibeurt kan<br />

tot eind oktober gebeuren. Belangrijk is dat percelen kort de winter ingaan.<br />

Een gunstig beheer voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> zorgt naast het in stand houden of verschralen van<br />

graslanden ook voor voldoende variatie in de vegetatiestructuur. Microvariatie binnen vegetaties<br />

kan het gevolg zijn van de voedselarmoede van een perceel, gefaseerd maaibeheer, kleinschalige<br />

verstoring van de bodem, extensieve begrazing en andere factoren. In zeer voedselarme situaties<br />

is het laten liggen van het maaisel gedurende bepaalde jaren mogelijk minder erg dan niet<br />

maaien. Doordat maaisel ongelijkmatig verdeeld is, ontstaat structuurvariatie die mogelijk<br />

gunstig kan uitdraaien voor de vlinder. Herhaald laten liggen van maaisel is echter niet gunstig<br />

aangezien het leidt tot een vervilting van de vegetatie.<br />

In Hoofdstuk 6 worden de richtlijnen naar beheer en inrichting verder uitgewerkt.<br />

19<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


Beschrijving van het leefgebied op landschapsschaal<br />

Deze theoretische beschrijving heeft als doel een beeld te geven van hoe een voor <strong>bruine</strong><br />

<strong>vuurvlinder</strong> ideaal landschap er uit kan zien. Eerst gaan we hiervoor een hele tijd terug in de tijd.<br />

Daarna wordt een geschikt leefgebied voor <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> besproken in het huidige<br />

landschap.<br />

Traditionele landschap van hoge zandgronden:<br />

Het traditionele kleinschalige landbouwlandschap dat het West-Europese landschap gedurende<br />

eeuwen kenmerkte, resulteerde waarschijnlijk vaak automatisch in zeer geschikte<br />

omstandigheden voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Door het traditionele landbouwkundig gebruik<br />

geraakten de zandgebieden onderverdeeld in verschillende landschapstypen. De oude agrarische<br />

bedrijfsvoering bestond uit akkers, weidegrond en woeste grond. De toenemende bevolkingsdruk<br />

zorgde voor nieuwe kleinschalige, vaak illegale ontginningen (door keuterboeren) op voor<br />

landbouw minder geschikte gronden en voor overbegrazing van heidegronden. De heidegronden<br />

waren meestal aanwezig op de hogere en droge zandruggen in het landschap, maar ook op<br />

rivierduinen (donken) ontstond na intensief gebruik vaak een heidevegetatie. Overbegrazing op<br />

grote schaal veroorzaakte stuifzanden die soms werden omgeven door bebossingen om te<br />

voorkomen dat dorpen onderstoven. Houtkanten zorgden voor tal van beschutte hoekjes. Het<br />

landgebruik resulteerde in een grote oppervlakte aan soortenrijke hooilanden, hooiweiden en<br />

weilanden, variërend van droog naar vochtig.<br />

Opvallend gevolg van dit landgebruik is enerzijds de verandering van een gesloten naar een meer<br />

open landschap en anderzijds de versterking van de verschillen in voedselrijkdom. Door<br />

verschraling ten gevolge van doorgedreven maai- of graasbeheer ontstonden zeer voedselarme<br />

situatie (bv. blauw- en heischrale graslanden en vegetaties zoals het Buntgras- en Dwerghaververbond).<br />

Anderzijds onstonden door bemesting akkervegetaties en voedselrijkere graslanden<br />

(bv. Glanshaver-verbond). Belangrijk element was ook de constante aanwezigheid van<br />

pioniersmilieus (bijvoorbeeld door plaggen of binnen de akkerbouw).<br />

Hoewel deze menselijke ingrepen hebben geleid tot grote veranderingen en het verdwijnen of<br />

sterk verminderen van bepaalde van nature aanwezige soorten, hebben ook vele soorten van deze<br />

ingrepen geprofiteerd, met name soorten van heide, stuifzand, akkers en schraallanden. Ook de<br />

<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> behoort tot deze soorten en was waarschijnlijk eeuwenlang een talrijke<br />

begeleider van de mens in het halfnatuurlijke landschap op de hogere zandgronden.<br />

(Naar: Bal et al. 2001)<br />

Hedendaagse landschap:<br />

De situatie van het gevarieerd halfnatuurlijk landschap dat in stand werd gehouden door het<br />

reguliere landgebruik, ligt reeds ver achter ons. Echt goede voorbeelden van halfnatuurlijke<br />

zandlandschappen zijn dan ook niet meer terug te vinden in het studiegebied noch in de ruime<br />

omgeving.<br />

Op basis van zijn ecologie lijkt het echter lang niet onmogelijk om de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> ook in<br />

een hedendaags landschap te behouden. Hierbij dienen we niet terug te keren naar een situatie<br />

zoals 100 jaar geleden. Een landschap dat geschikt is voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> hoeft immers<br />

geen utopie te zijn.<br />

Een geschikt modern landschap voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> wordt gekenmerkt door:<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

20


1. De aanwezigheid van voor <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> geschikte vegetaties.<br />

Met name droog tot matig vochtig schraalgrasland en matig voedselrijke hooilanden. Een<br />

belangrijk onderdeel van een geschikt landschap is de hoeveelheid beschutting: zoom, mantel<br />

en droog struweel, hagen en houtwallen.<br />

Ook schrale akkers kunnen een onderdeel vormen daar bij braaklegging vaak geschikte<br />

pioniersvegetaties ontstaan. Optimaal zou ook droge heide deel moeten uitmaken van een<br />

aaneengesloten leefgebied.<br />

2. Een totale oppervlakte aan leefgebied die de duurzaamheid van de populatie kan<br />

garanderen.<br />

De betreffende vegetaties dienen minimaal met enkele hectaren aanwezig te zijn. Aangezien<br />

uit Nederland bekend is dat de dichtheid varieert tussen 24 en 30 dieren per ha (Bos et al.<br />

2006) en een duurzame populatie minstens uit enkele honderden vlinders bestaat, is er een<br />

oppervlakte nodig van minimaal enkele tientallen ha grasland. Doordat de dieren enige<br />

mobiliteit hebben hoeft die oppervlakte niet aaneengesloten te zijn.<br />

3. Een gunstig beheer van op zijn minst een deel van de geschikte vegetaties.<br />

De <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> kan ook in geschikte vegetaties ernstig lijden onder het gevoerde<br />

beheer, met lage dichtheden of zelfs geen succesvolle voorplanting tot gevolg. Kerngebieden<br />

waar overleving gegarandeerd is door soortspecifieke aandacht, zijn daarom noodzakelijk.<br />

Indien de toestand van de graslanden rondom en tussen deze kerngebieden echter zeer slecht<br />

is, kunnen kerngebieden bronpopulaties worden van waaruit veel individuen verloren gaan.<br />

Om geschikt te zijn voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> zou in het landschap dan ook op zijn minst<br />

een deel van de graslanden een aangepast beheer moeten krijgen dat enigszins rekening<br />

houdt met de noden van de vlinder.<br />

4. Geschikte ruimtelijke rangschikking van de hulpbronnen<br />

Een geschikte ruimtelijke rangschikking van verschillende landschapsonderdelen is van groot<br />

belang voor organismen met een beperkte mobiliteit zoals de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. De op de<br />

heide levende populaties bijvoorbeeld, overleven mede dankzij de foerageermogelijkheden<br />

op naastliggende extensieve gras- en bouwlanden. Gelet op de ecologische samenhang tussen<br />

de verschillende landschapsonderdelen, is het van belang dat hulpbronnen zoveel mogelijk<br />

samen voorkomen, of dat ze op de juiste wijze gesitueerd zijn ten opzichte van elkaar.<br />

5. Goede verbindingen tussen leefgebieden<br />

Exacte gegevens over de kolonisatiecapaciteit van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> zijn niet bekend,<br />

maar bedragen waarschijnlijk maximaal enkele kilometers. In een geschikt leefgebied zijn de<br />

afstanden tussen voortplantingsgebieden beperkt, best niet groter dan enkele honderden<br />

meter. Ook de toestand van het tussenliggende landschap bepaalt mede de mate van<br />

uitwisseling. In een geschikt landschap zijn voldoende brede wegbermen aanwezig (met een<br />

insectenvriendelijk beheer) en worden geschikte vegetaties verbonden door een netwerk van<br />

houtkanten, stapsteen-gebieden en verbindingsstroken.<br />

Verschillende natuurdoeltypen/vegetaties met belang voor <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> komen voor in het<br />

halfnatuurlijke landschap van de hogere zandgronden.<br />

21<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


4. Onderzoek naar de verspreiding en de toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />

en zijn leefgebied<br />

Aanpak van het onderzoek<br />

Naast het bundelen van de bestaande historische en recent verzamelde waarnemingen en de<br />

beschikbare achtergrondinformatie over de soort en het studiegebied werd veel tijd besteed op<br />

het terrein voor het inschatten van de verspreiding en de toestand van de vlinder en zijn<br />

leefgebied. Het projectteam bestond uit Ilf Jacobs en Wouter Vanreusel, aangevuld met extra<br />

ondersteuning door stagestudenten en vrijwilligers. Marc Herremans en andere medewerkers van<br />

de dienst Studie vervoegden het team af en toe op het terrein. In totaal werden 62 man/dagen<br />

veldwerk verricht.<br />

In de stuurgroep werd een kerngebied van 1895 ha afgebakend dat gebiedsdekkend werd<br />

onderzocht. Daarnaast werd in een ruimer studiegebied (9106 ha) hetzelfde onderzoek verricht,<br />

met dit verschil dat bepaalde zones slechts steekproefgewijs werden bekeken. Tenslotte werden<br />

in de wijdere omgeving steekproefgewijs een aantal graslandpercelen bezocht.<br />

Onderzoek naar toestand en verspreiding van het leefgebied<br />

Voor een inschatting van de abiotische kenmerken van het studiegebied werd gebruik gemaakt<br />

van de Bodemkaart van Vlaanderen (Vectoriële versie van de bodemkaart, IWT, GIS-<br />

Vlaanderen). Voor het bepalen van de bestemming werd gebruik gemaakt van het Gewestplan<br />

(Vectoriële versie van het gewestplan, MVG-LIN-AROHM-Ruimtelijke Planning, toestand<br />

01/01/2002, GIS-Vlaanderen). Als achtergrond van de kaarten gebruikten we als bron de<br />

Rasterversie van de gescande Topografische kaart in zwartwit en op schaal 1/10.000 (NGI). Na<br />

de aanmaak van voorbereidend kaartmateriaal en na het afbakenen van de grenzen van het<br />

kerngebied in de stuurgroep, werd de toestand van het actueel geschikt en mogelijk geschikt<br />

leefgebied op het terrein in kaart gebracht.<br />

Het veldwerk gebeurde tussen 5 april en 4 juni en tussen 11 juli en 18 augustus 2007.<br />

In het kerngebied werd elk graslandperceel bezocht. In het ruimere studiegebied werden alle op<br />

het eerste zicht kansrijke graslanden bezocht maar sommige regio’s werden overgeslagen na een<br />

steekproef. Indien zones niet gekarteerd werden, dan werd dit aangeduid op kaart. De meeste van<br />

de resultaten handelen over het studiegebied maar sommige resultaten gelden enkel voor het<br />

kerngebied. Dit is telkens als dusdanig meegegeven.<br />

Zwaar bemeste raaigraslanden werden uitgesloten. Alle overige graslanden werden op kaart<br />

aangeduid. Van deze graslanden werd een inschatting gemaakt van een reeks van ecologische<br />

hulpbronnen, kenmerken over structuur en beheer, en de aanwezigheid van een aantal<br />

informatieve soorten sprinkhanen, dagvlinders en spinnen (tabel 2).<br />

Tevens werd de duur van het bezoek en het aantal waarnemers genoteerd. Van de<br />

dagvlindersoorten werden de waargenomen aantallen genoteerd, van de sprinkhanen de aan- of<br />

afwezigheid.<br />

Van de belangrijkste hulpbronnen werd een inschatting in drie klassen gemaakt (afwezig, schaars<br />

aanwezig, talrijk aanwezig). Deze eenvoudige indeling laat toe dat de inschatting van<br />

verschillende waarnemers kan worden vergeleken en dat kartering kan worden uitgevoerd<br />

gedurende een langere periode. Dit gebeurde voor de waardplanten schapenzuring en veldzuring,<br />

de structuur en een algemene inschatting van de nectarhoeveelheid. Van de individuele soorten<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

22


nectarplanten werd de aan- of afwezigheid genoteerd. Opmerkingen of bijzonderheden over de<br />

beheersvorm en toestand van de vegetatie werden apart genoteerd.<br />

Tabel 2. Overzicht van de gekarteerde soorten en hulpbronnen ifv<br />

de inschatting van de toestand van het leefgebied.<br />

Hulpbronnen<br />

veldzuring<br />

schapenzuring<br />

Nectar<br />

boerenwormkruid<br />

duizendblad<br />

distels<br />

knoopkruid<br />

rode klaver<br />

braam<br />

scherpe boterbloem<br />

gewoon biggenkruid<br />

wilgenroosje<br />

Andere nectarplanten<br />

Beheersvorm<br />

Landgebruik<br />

Gemaaid<br />

Begraasd<br />

Grazer<br />

Structuur<br />

Andere soorten<br />

kleine <strong>vuurvlinder</strong><br />

icarusblauwtje<br />

bruin zandoogje<br />

hooibeestje<br />

oranje zandoogje<br />

koevinkje<br />

krasser<br />

<strong>bruine</strong> sprinkhaan<br />

ratelaar<br />

sikkelsprinkhaan<br />

tijgerspin<br />

Opmerkingen<br />

Alle ruimtelijke informatie werd gedigitaliseerd in een Geografisch Informatie Systeem<br />

(afhankelijk van de doelstelling in ArcGIS 9.2 of MapInfo 8.5).<br />

Van elk perceel werden de respectievelijke drainage en textuurklasse van de bodemkaart<br />

(Vectoriële versie van de Bodemkaart IWT, GIS-Vlaanderen) bepaald. Indien een perceel<br />

meerdere bodemtypes omvatte, werd het type met de meeste oppervlakte bepaald en het tweede<br />

belangrijkste type, apart voor drainage en voor textuur.<br />

Voor elk perceel werd naast de gekarteerde waarden ook nog een waarde berekend voor een<br />

aantal parameters op basis van de verzamelde ruimtelijke informatie (tabel 3).<br />

23<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


Tabel 3. Overzicht van de berekende waarden op basis van de ruimtelijke informatie.<br />

Afstand tot het dichtstbijzijnde perceel waar schapenzuring voorkomt<br />

Afstand tot het dichtstbijzijnde perceel waar schapenzuring talrijk aanwezig is<br />

Afstand tot het dichtstbijzijnde perceel waar veldzuring voorkomt<br />

Afstand tot het dichtstbijzijnde perceel waar veldzuring talrijk aanwezig is<br />

Afstand tot het dichtstbijzijnde perceel waar nectar voorkomt<br />

Afstand tot het dichtstbijzijnde perceel waar nectar talrijk aanwezig is<br />

Afstand tot het dichtstbijzijnde perceel waar structuur voorkomt<br />

Afstand tot het dichtstbijzijnde perceel waar structuur talrijk aanwezig is<br />

Afstand tot het dichtstbijzijnde perceel waar de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> voorkomt<br />

Ruimtelijke analyses gebeurden met ArcGIS 9.2 en de extentie Spatial Analyst.<br />

Terreingegevens werden ingevoerd in Microsoft Access en later gekoppeld aan de GIS<br />

kaartlagen.<br />

Berekeningen gebeurden in Microsoft Access of Excel. De statistische verwerking gebeurde met<br />

Statistica versie 6.0.<br />

Onderzoek naar de verspreiding van de vlinder<br />

Naar de vlinder werd actief gezocht tijdens zijn vliegperiode, met name vanaf 20 april t.e.m 20<br />

augustus 2007.<br />

Percelen werden bezocht bij gunstige omstandigheden voor dagvlinders (tussen 10.00 en 17.00,<br />

geen regen, temperatuur > 13°C en bewolking 17°C, wind < 4 beaufort).<br />

Percelen werden in een zigzagbeweging doorkruist op wandeltempo waarbij uitgekeken werd<br />

naar de vlinders. Met een vlindernet werd actief over de vegetatie gewuifd om zittende<br />

exemplaren op te stoten. Zowel het centrum van het perceel als hoeken en kanten werden<br />

bezocht. Indien <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> werd waargenomen, werd het aantal vlinders genoteerd,<br />

samen met geslacht en opvallende kenmerken (gedrag, waardplantgebruik).<br />

De meeste terreinbezoeken gebeurden door Ilf Jacobs en Wouter Vanreusel. Ook Marc<br />

Herremans en andere medewerkers van de dienst Studie vervoegden het projectteam af en toe op<br />

het terrein. Enkele vrijwilligers gingen zelfstandig of tijdens een georganiseerde activiteit op<br />

pad. Aan hen werden gestandaardiseerde invulformulieren bezorgd zodat hun gegevens op<br />

vergelijkbare wijze werden verzameld.<br />

De verzamelde gegevens van 2007 werden aangevuld met eigen waarnemingsgegevens van<br />

terreinbezoeken in 2006 en gegevens van vrijwilligers die zelfstandig of georganiseerd terreinen<br />

in het studiegebied bezochten in 2005 en 2006.<br />

Beperkt onderzoek naar de ecologie van de vlinder<br />

Het onderzoek naar de ecologie van de vlinder was voornamelijk beschrijvend. Indien een <strong>bruine</strong><br />

<strong>vuurvlinder</strong> werd aangetroffen, werd het gedrag genoteerd, het hulpbronnengebruik en eventuele<br />

bijzonderheden. Een aantal vrouwtjes werd gevolgd tijdens het afzetten van de eitjes waarbij het<br />

gedrag werd beschreven en de keuze van waardplanten. Een aantal vlinders werd gevolgd tijdens<br />

het vliegen om een inschatting te krijgen van ruimtegebruik en mobiliteit. Waar mogelijk werd<br />

de vlinder en zijn leefgebied en waardplanten op foto vastgelegd. De bevindingen met<br />

betrekking tot ecologie werden opgenomen in Hoofdstuk 3 - Ecologische fiche.<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

24


Toestand van het leefgebied<br />

Bodem<br />

Het studiegebied kan gerangschikt worden bij de landschappen van de hoge zandgronden, met<br />

hierbinnen een duidelijke beïnvloeding door menselijke activiteiten. Het halfnatuurlijke<br />

landschap van de hoge zandgronden herbergt een grote soortenrijkdom die in de eerste plaats<br />

afhangt van de aanwezigheid van een veelheid aan bodem- en grondwatersituaties en de<br />

geleidelijke overgangen daartussen. Binnen het studiegebied kan men droge en vochtige<br />

zandgronden, vochtige veenbodems, zandleem en alluviale bodems terugvinden. Deze<br />

verschillen zijn vaak aanwezig op een geringe afstand ten opzichte van elkaar, met daartussen tal<br />

van overgangsituaties. Het grootste aandeel wordt ingenomen door matig natte tot matig droge<br />

gronden op lemig zand (tabel 4 en tabel 5, fig. 7 en fig. 8)<br />

Fig. 7. Overzicht van de bodemtextuur van het studiegebied met aanduiding van het kerngebied. (bron: Vectoriële<br />

versie van de Bodemkaart IWT, GIS-Vlaanderen).<br />

Tabel 4. Overzicht van de verschillende bodemtypes in het studiegebied met het aandeel van de<br />

oppervlakte dat ze innemen (bron: Vectoriële versie van de Bodemkaart IWT, GIS-Vlaanderen).<br />

Textuur Bodemtype Aandeel van de oppervlakte (%)<br />

S Lemig zand 61,02<br />

Z Zand 15,15<br />

P Lichte zandleem 10,84<br />

E Klei 7,19<br />

L Zandleem 4,92<br />

V Veen 0,49<br />

X Duin 0,39<br />

25<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


Fig. 8. Overzicht van de Drainageklassen van het studiegebied met aanduiding van het kerngebied. (bron: Vectoriële<br />

versie van de Bodemkaart IWT, GIS-Vlaanderen).<br />

Tabel 5. Overzicht van de verschillende drainageklassen in het studiegebied met het aandeel van de oppervlakte dat<br />

ze innemen (bron: Vectoriële versie van de Bodemkaart IWT, GIS-Vlaanderen ).<br />

Omschrijving Aandeel van<br />

Drainage-<br />

de<br />

klasse<br />

oppervlakte<br />

(%)<br />

a Excessief gedraineerde gronden (zeer droog) 0,05<br />

b Goed gedraineerde gronden (droog) 4,6<br />

c Matig goed gedraineerde gronden (matig droog) 28,3<br />

d Onvoldoende gedraineerde gronden (matig nat)<br />

Tamelijk slecht gedraineerde gronden met permanent aanwezig grondwater<br />

49,2<br />

e (nat) 11,8<br />

f Slecht gedraineerde gronden met permanent aanwezig grondwater (zeer nat) 2,4<br />

g Uiterst slecht gedraineerde gronden (uiterst nat)<br />

Tamelijk slecht gedraineerde gronden met stuwwater<br />

0,1<br />

h (tijdelijk grondwater) (nat) 1,0<br />

A Drainageklass a, b, c of d 0,2<br />

D Drainageklasse c of d 0,5<br />

F Drainageklasse e of f 1,8<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

26


Gewestplan<br />

60% van het studiegebied bestaat uit landbouw op het gewestplan. 22% heeft als bestemming<br />

woongebied, 12% van de oppervlakte heeft een groene bestemming (fig. 9).<br />

Fig. 9. Overzicht van het studiegebied en de bestemming op het gewestplan.<br />

In geel de afbakening van het kerngebied.<br />

Het gebied wordt gekenmerkt door een kleinschalige percelering en een mix van verschillende<br />

bestemmingen. Typisch is dat veel van deze bestemmingen niet zijn ingevuld als dusdanig. Veel<br />

landbouwpercelen zijn uit gebruik genomen, woonzones zijn niet volledig ingevuld.<br />

27<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


Tabel 6. Overzicht van de bestemmingen op het gewestplan binnen het studiegebied en het aandeel van elk<br />

bestemmingstype t.o.v. de totale oppervlakte (in %) (bron: Vectoriële versie van het gewestplan, MVG-LIN-<br />

AROHM-Ruimtelijke Planning, toestand 01/01/2002, GIS-Vlaanderen.).<br />

Categorie Aandeel oppervlakte studiegebied (%)<br />

agrarische gebieden 50.6<br />

woongebieden 9.9<br />

woongebieden met landelijk karakter 9.7<br />

landschappelijk waardevolle agrarische gebieden 7.5<br />

natuurgebieden 6.5<br />

bosgebieden 2.7<br />

woonuitbreidingsgebieden 2.0<br />

natuurgebieden met wetenschappelijke waarde of natuurreservaten 2.0<br />

agrarische gebieden met ecologisch belang 2.0<br />

milieubelastende industrieën 1.8<br />

gebieden voor verblijfrecreatie 1.5<br />

parkgebieden 0.8<br />

woonpark 0.6<br />

ambachtelijke bedrijven en kmo's 0.5<br />

recreatiegebieden 0.5<br />

gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut 0.3<br />

gebieden voor dagrecreatie 0.3<br />

ontginningsgebieden 0.2<br />

bufferzones 0.2<br />

groengebied met vissershutten 0.2<br />

bestaande waterwegen 0.1<br />

groengebieden 0.0<br />

Landgebruik<br />

Het landgebruik in het studiegebied bestaat voornamelijk uit enkele types.<br />

In het verleden kende de regio een belangrijk aandeel percelen met kleinschalige witloof en<br />

asperge-teelt. Deze landbouwactiviteit is vrijwel volledig stilgevallen wegens veranderende<br />

schaalgrootte in de landbouw. Door de geringe grootte van de percelen en een slechte<br />

bodemvruchtbaarheid zijn de landbouwgronden niet geschikt voor moderne bedrijfsvoering in de<br />

landbouw. Heel wat terreinen zijn dus buiten gebruik geraakt en hebben momenteel een<br />

onzekere toekomstbestemming. Op een deel van deze voormalige akkers is het beheer volledig<br />

weggevallen. Sommige van deze percelen worden nog onregelmatig gemaaid, vaak met als enig<br />

doel ze ‘proper’ te houden en op deze manier verruiging en verbossing tegen te gaan. Andere<br />

percelen zijn reeds verder gevorderd in de successie en zijn ruigtes of bosjes geworden.<br />

Een sterk groeiende gebruiker van de beschikbare ruimte is de paardeneigenaar. Veel voormalige<br />

en voor <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> geschikte terreinen werden recent omgezet in graasweiden voor<br />

paarden. Deze terreinen worden meestal zeer kort begraasd en soms vertrappeld.<br />

Verder zijn nog percelen die nog op een min of meer traditionele manier gemaaid worden, en<br />

waarbij weinig of geen gebruik gemaakt wordt van bemesting. Op dit moment zijn nog hier en<br />

daar van die terreinen aanwezig, maar deze riskeren te verdwijnen aangezien het beheer van deze<br />

terreinen vaak wordt uitgevoerd door oudere landbouwers.<br />

Slechts een beperkt aantal percelen wordt sterk bemest of begraasd met koeien.<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

28


Tenslotte is er een toenemende bebouwing. Het landschap in de regio wordt doorkruist door een<br />

vrij dicht netwerk van kleine wegen. Woonuitbreiding langs al deze wegen heeft reeds veel<br />

oppervlakte opgeëist, en deze beweging zal zich nog een tijd doorzetten.<br />

Door de recente wijzigingen in het landgebruik in de regio, lijkt er momenteel geen duidelijke<br />

visie te zijn op het gewenste landschapsbeeld en landgebruik. Ook de (veelal oude) landbouwers<br />

waarmee we spraken, gaven blijk van onzekerheid over de bestemming van de regio.<br />

Toestand van de geselecteerde graslanden in het kerngebied<br />

In totaal werd van 410 percelen in het studiegebied de toestand bepaald. 258 van deze percelen<br />

bevinden zich in het kerngebied en beslaan samen een totale oppervlakte van 219 ha, d.i. 11,5%<br />

van de oppervlakte van het kerngebied.<br />

Voorkomen van de hulpbronnen<br />

In 74% van deze graslanden komt veldzuring voor, schapenzuring is in 26% van de graslanden<br />

aanwezig. In 88% is een vorm van nectar aanwezig. Wanneer we ook de dichtheid aan deze<br />

hulpbronnen bekijken, zien we dat schapenzuring in slechts 8,5% en veldzuring in 26,5% van de<br />

graslanden talrijk aanwezig is (fig. 10).<br />

Aandeel van de graslanden in het kerngebied<br />

80<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

Veldzuring Schapenzuring Nectar<br />

Fig. 10. Dichtheid van de hulpbronnen veldzuring, schapenzuring en nectar in de<br />

gekarteerde graslanden binnen het kerngebied.<br />

Het overzicht van de perceelskenmerken van de graslanden staat in Bijlage 3.<br />

29<br />

afwezig<br />

schaars aanwezig<br />

talrijk aanwezig<br />

Vocht en bodem<br />

De meeste van de onderzochte graslanden zijn matig tot onvoldoende gedraineerd maar zonder<br />

permanent aanwezig grondwater volgens de bodemkaart (tabel 7). Dit komt overeen met de<br />

vochttoestand van het ganse studiegebied, wat wil zeggen dat de graslanden op een representatief<br />

staal van de bodemvochtklassen ligt en dus niet meer of minder op droge of vochtige<br />

standplaatsen.<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


Tabel 7. Verdeling van de drainageklasse van de graslandpercelen in het kerngebied (n=258) (bron: Vectoriële<br />

versie van de Bodemkaart IWT, GIS-Vlaanderen).<br />

Aandeel<br />

percelen<br />

Drainageklasse Omschrijving<br />

(%)<br />

b<br />

Goed gedraineerde gronden (droog)<br />

0.8<br />

c<br />

Matig goed gedraineerde gronden (matig droog)<br />

33.7<br />

d<br />

Onvoldoende gedraineerde gronden (matig nat)<br />

51.6<br />

e<br />

Tamelijk slecht gedraineerde gronden met permanent aanwezig grondwater (nat)<br />

7.8<br />

f<br />

Slecht gedraineerde gronden met permanent aanwezig grondwater (zeer nat)<br />

0.4<br />

h<br />

Tamelijk slecht gedraineerde gronden met stuwwater<br />

2.3<br />

D<br />

Drainageklasse c of d<br />

2.3<br />

niet geweten 1.2<br />

De meeste graslanden binnen het kerngebied bevinden zich op lemig zand of lichte zandleem<br />

(tabel 8), wat grotendeels overeenkomt met de textuurverdeling in het studiegebied. Het aandeel<br />

graslanden op zandgrond en op klei is aanzienlijk lager dan de relatieve aanwezigheid van deze<br />

types in het studiegebied.<br />

Tabel 8. Verdeling van de bodemtextuur van de graslandpercelen in het kerngebied (n=258) (bron: Vectoriële versie<br />

van de Bodemkaart IWT, GIS-Vlaanderen).<br />

Aandeel van de<br />

Textuur Bodemtype bodemtypen (%)<br />

E Klei 2.3<br />

L Zandleem 4.7<br />

P Lichte zandleem 14.3<br />

S Lemig zand 69.4<br />

Z Zand 8.1<br />

niet geweten 1.2<br />

Structuur<br />

De structuur van de graslanden werd niet stelselmatig gekwantificeerd aangezien in<br />

verschillende periodes van het jaar werd gekarteerd, maar we kunnen deze wel bespreken op<br />

basis van ervaringen tijdens het veldwerk. Hierbij maken we onderscheid tussen structuren<br />

gunstig voor beschutting (door bosranden, houtkanten en struweel) en structuurvariatie binnen de<br />

grasvegetatie.<br />

Structuur die voor beschutting zorgt, is in het kerngebied eerder beperkt aanwezig. Er zijn<br />

nauwelijks bramenrijen en ruigere stroken langs perceelsranden of ontwateringgreppels. Het<br />

aantal houtkanten en gevarieerde bosranden is beperkt.<br />

De hoeveelheid structuurvariatie binnen graslanden is zeer laag. Vooral plekken met lage en<br />

schrale begroeiing zijn over het algemeen zeer schaars. Enerzijds is dit een gevolg van een zeer<br />

intensief maai- of begrazingsregime waardoor monotone graslanden ontstonden. Anderzijds is<br />

uit een heel aantal percelen de microstructuur verdwenen door te weinig of zeer laat maaien,<br />

waardoor enkele grassoorten domineren en uiteindelijk een gesloten grasmat vormen.<br />

Veel bezochte terreinen worden nauwelijks beheerd en zijn hierdoor zodanig verruigd dat hoge<br />

kruiden en jonge bomen de overhand beginnen te nemen. In deze percelen zijn waardplanten<br />

vaak volledig afwezig en is nauwelijks nog microstructuur aanwezig.<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

30


Aanwezigheid andere soorten<br />

Een aantal andere soorten werd mee gekarteerd. Opvallend is dat de sprinkhanen krasser en<br />

ratelaar maar ook de tijgerspin in het grootste deel van de graslanden aanwezig zijn (tabel 9).<br />

Krasser is in bijna in elk grasland aanwezig. Ratelaar is schaarser dan krasser en meestal terug te<br />

vinden in meer natuurlijke graslanden. Tijgerspin komt reeds wijd verspreid voor in de regio,<br />

vooral op de drogere warme graslanden met veel structuur.<br />

Ook <strong>bruine</strong> sprinkhaan is talrijk aanwezig, vooral op drogere graslanden met hier en daar naakte<br />

bodem en pioniersituaties. Sikkelsprinkhaan heeft zich ruim gevestigd, vooral in verruigende<br />

terreinen.<br />

Van de dagvlinders is het bruin zandoogje duidelijk de meest aanwezige soort. Bruin zandoogje<br />

is zeer algemeen in de meeste (niet al te voedselrijke) graslanden. Icarusblauwtje werd<br />

regelmatig gezien, maar toch ontbreekt deze ‘algemene graslandvlinder’ in meer dan 60% van de<br />

onderzochte graslanden. Deze soort lijkt een voorkeur te hebben voor de matig vochtige, matig<br />

voedselrijke graslanden. Kleine <strong>vuurvlinder</strong> en koevinkje zijn opvallend weinig<br />

vertegenwoordigd in het gebied. Het voorkomen van kleine <strong>vuurvlinder</strong> is wat onvoorspelbaar<br />

maar deze soort werd vooral waargenomen op plaatsen met nog hier en daar pioniersvegetaties<br />

met schapenzuring. Hooibeestje en oranje zandoogje zijn zo goed als afwezig.<br />

Tabel 9. Overzicht van de bijkomende soorten en aandeel van de gekarteerde graslanden waarin de<br />

soort werd aangetroffen (in %).<br />

Soort Aandeel van de graslanden waarin aanwezig (%)<br />

Kleine <strong>vuurvlinder</strong> 13.3<br />

Icarusblauwtje 38.5<br />

Bruin zandoogje 46.2<br />

Hooibeestje 1.3<br />

Oranje zandoogje 0.5<br />

Koevinkje 11.2<br />

Krasser 84.7<br />

Bruine sprinkhaan 45.1<br />

Ratelaar 61.6<br />

Sikkelsprinkhaan 37.5<br />

Tijgerspin 59.3<br />

31<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


Verspreiding van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> binnen het studiegebied<br />

Wanneer alle waarnemingen van 2005 tot 2007 worden bijeengelegd, blijkt dat de <strong>bruine</strong><br />

<strong>vuurvlinder</strong> minstens 1 maal gezien werd op 53 verschillende percelen. In totaal gaat het over<br />

122 exemplaren (55 mannetjes, 66 wijfjes, 1 geslacht onbekend). Niet al deze waarnemingen<br />

betreffen echter populaties. In 15 percelen waar de soort vóór 2007 werd waargenomen, werd de<br />

vlinder in 2007 niet meer teruggevonden. Dit kan te maken hebben met het slechte weer van<br />

2007 waardoor vlinders in lagere aantallen vlogen en moeilijker te vinden waren. In een groot<br />

deel van de percelen was de toestand van de vegetatie echter niet meer geschikt voor de vlinder.<br />

Van de 463 terreinbezoeken in 2007 waren er 308 tijdens het vliegseizoen van de <strong>bruine</strong><br />

<strong>vuurvlinder</strong>. Tijdens 17% van deze terreinbezoeken was de vlinder aanwezig. Dit is hoger dan<br />

bij random bezoeken zou verwacht worden aangezien sommige percelen waarvan de<br />

aanwezigheid van de vlinder gekend was meermaals werden bezocht (ter controle of de soort<br />

actief was).<br />

In totaal werden in 2007 324 verschillende percelen onderzocht op de aanwezigheid van de<br />

vlinder, in 29 hiervan (9%) kon de vlinder worden aangetroffen. Hiervan waren 27 nieuwe<br />

percelen waarvan de soort nog niet bekend was (fig. 11). Een meer gedetailleerde overzichtskaart<br />

van de percelen met aanduiding van het voorkomen van de vlinder staat in Bijlage 2.<br />

Fig. 11. Overzichtskaart van het studiegebied (groen) met aanduiding van het kerngebied (geel), de gekarteerde<br />

percelen en de aanwezigheid van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> (aanwezigheid vóór 2007 in groen, nieuw gevonden<br />

percelen in 2007 in blauw).<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

32


De verspreiding van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> was opvallend ruim en niet enkel beperkt tot de reeds<br />

gekende kernen. Buiten het zuidelijke deel werd de soort in het kerngebied aangetroffen in een<br />

groot deel van de onderzochte oppervlakte. Daarnaast was de soort ook buiten het kerngebied in<br />

een aantal gebieden aanwezig. Een volledig nieuw leefgebied werd ontdekt in de omgeving van<br />

Pijpelheide (Schriek, provincie Antwerpen). We kunnen de waarnemingen opdelen in een aantal<br />

deelgebieden (fig. 12).<br />

Fig. 12. Overzicht van de graslanden waar de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> werd waargenomen met aanduiding van de<br />

perceelsnummers en de nummers van de besproken deelgebieden (percelen waar de vlinder minstens éénmaal<br />

werd waargenomen in 2005-2007 in groen, kansrijke bronpercelen in blauw).<br />

De belangrijkste regio’s waar de vlinder in verschillende percelen voorkomt en zich met<br />

zekerheid voorplant, bevinden zich in:<br />

-Meetshoven, Hoeksken en Willekensberg (3)<br />

-Omgeving Mast, Geertruimoer (7)<br />

-Pijpelheide en Kwadeplas (8)<br />

-De Kwetter-Papendel (5)<br />

Daarnaast zijn er nog enkele kleinere deelregio’s waar de vlinder zich waarschijnlijk voortplant:<br />

-Witte bergen (2)<br />

-Palingspot-Moorsel (4)<br />

-Balenberg (6)<br />

Verder zijn er binnen het studiegebied enkele deelgebieden waar geen vlinders werden<br />

waargenomen. Deze gebieden lijken ook wat vegetaties betreft minder geschikt voor de <strong>bruine</strong><br />

<strong>vuurvlinder</strong>.<br />

-Deelgebied Herselt – Blauberg (1)<br />

33<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


-Deelgebied Verbinding Begijnendijk-Ramsel (9)<br />

-Deelgebied Noordwesten studiegebied (10)<br />

-Deelgebied Omgeving Demer- Vorsdonkbos, Turfputten (11)<br />

We bespreken hier de toestand en het voorkomen van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> wat meer in detail<br />

per deelgebied.<br />

Deelgebied 1: Herselt – Blauberg<br />

Deze regio omvat het ganse NO van het studiegebied, en bevindt zich ten oosten van Ramsel en<br />

ten zuiden van Herselt en Blauberg. Het gebied bestaat voornamelijk uit landbouw die in<br />

vergelijking tot het kerngebied van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> grootschaliger en intensiever is. Het<br />

gebied werd grotendeels gescreend op potentievolle graslanden en het al dan niet voorkomen van<br />

<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> erbinnen. Het aantal geschikte graslanden is eerder beperkt en de vlinder<br />

werd in dit deelgebied nergens waargenomen in 2007.<br />

Een waarneming van 2006 van <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> op perceel 43, kon niet worden bevestigd in<br />

2007. Het betreft een opgehoogd terrein met een vrij groot nectaraanbod. Verder lijkt het terrein<br />

ongeschikt voor de soort er werden bijvoorbeeld geen waardplanten aangetroffen. Wellicht<br />

betrof het in 2006 een zwerver. Het natuurgebied de Langdonken dat in beheer is van <strong>Natuurpunt</strong><br />

vzw bestaat voornamelijk uit recent herstelde graslanden. Enkele graslanden zouden in de<br />

toekomst een geschikt leefgebied kunnen vormen voor <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Ook perceel 86, een<br />

paardenrenbaan met extensief beheerde graslanden, lijkt zeer geschikt voor de soort. Ondanks<br />

intensief zoekwerk werd de vlinder in deze regio niet waargenomen.<br />

Deelgebied 2: Witte Bergen<br />

Deze regio wordt in het noorden afgebakend door de Kalsterloop, die de grens vormt tussen de<br />

provincies Vlaams-Brabant en Antwerpen. In het westen bevindt zich het boscomplex van<br />

Meertsels, in het ZO de wijk Witte Bergen. Verder wordt het gebied doorsneden door een<br />

gebruikte en een ongebruikte spoorweg. Bruine <strong>vuurvlinder</strong> werd binnen dit deelgebied<br />

waargenomen op 2 terreinen. Het zwaartepunt bevindt zich op perceel 291, een relatief groot<br />

hooiland van het glanshaver-type dat elk jaar één maal gemaaid wordt in de nazomer. Bruine<br />

<strong>vuurvlinder</strong>s werden hier zowel in de eerste als tweede vliegperiode waargenomen. In 2006 werd<br />

op perceel 85 <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> waargenomen, bij controle in 2007 bleek het terrein door de<br />

hoge voedselrijkdom echter weinig kansen te bieden voor de soort. Het perceel 351 bevindt zich<br />

momenteel in een geschikte toestand. Ondanks gericht zoekwerk werden op perceel 289 geen<br />

<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>s waargenomen. De graslanden liggen vrij geïsoleerd van de rest van de<br />

populatie, verdere uitbreiding in de directe omgeving lijkt eveneens weinig vanzelfsprekend.<br />

Deelgebied 3: Meetshoven, Hoeksken en Willekensberg<br />

Dit deelgebied bestaat grotendeels uit een “rasterlandschap” m.a.w. een mix van landbouw,<br />

bebouwing en ander landgebruik. Het is vrij gevarieerd wat betreft aanwezige vegetatietypes,<br />

met goed ontwikkelde voorbeelden van het glanshaver- en struisgras-verbond. Er zijn vrij veel<br />

terreinen terug te vinden met een hoog potentieel voor <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Bruine <strong>vuurvlinder</strong> is<br />

vooral aanwezig op perceel 1 van de omgeving Meetshoven, ook andere percelen in de directe<br />

omgeving (2, 11, 12, en 129), hebben hoge kansen om mits een goed beheer te evolueren tot<br />

leefgebied. Verder werd de vlinder waargenomen in de regio Hoeksken (vnl. percelen 21, 17,<br />

350 en 267) en de Willekensberg (percelen 73, 77 en vnl. 47). Het geheel vormt klaarblijkelijk<br />

een grote aaneengesloten populatie. In dit deelgebied was het voorkomen van de <strong>bruine</strong><br />

<strong>vuurvlinder</strong> grotendeels bekend. Binnen deze regio werd <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> op 3 nieuwe<br />

percelen vastgesteld. De percelen waar de vlinder werd waargenomen liggen relatief dicht bij<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

34


elkaar. In vergelijking met 2005 en 2006 lijkt vooral rond Meetshoven de populatie te zijn<br />

afgenomen. De percelen 2, 11, 12 en 67, waar de vlinder de voorbije jaren werd waargenomen,<br />

lijken in de huidige toestand ongeschikt. In 2007 werden op deze percelen geen <strong>bruine</strong><br />

<strong>vuurvlinder</strong>s meer vastgesteld. Op perceel 73, wat een belangrijke rol speelt door zijn centrale<br />

ligging en grote, werd slechts 1 vlinder waargenomen. Veldzuring blijkt praktisch afwezig op dit<br />

perceel en verdere verruiging en verbossing zullen het perceel zonder gepast beheer ongeschikt<br />

maken.<br />

Deelgebied 4: Palingspot-Moorsem<br />

De omgeving van Palingspot en Moorsem bestaat grotendeels uit landbouwgronden. In<br />

vergelijking met bijvoorbeeld deelgebied 3 zijn de graslanden voedselrijker en minder geschikt<br />

voor <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Toch werd <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> hier op 2 vrij geïsoleerde percelen<br />

waargenomen, met name perceel 413 en 277.<br />

Deelgebied 5: Kwetter-Papendel<br />

Ook deze regio is een rasterlandschap met heel wat kleine percelen en landbouw gefragmenteerd<br />

door bebouwing. In het verleden werd <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> op meerdere percelen waargenomen,<br />

wat hoge verwachtingen deed rijzen voor deze regio. Op de 6 gekende percelen werd de vlinder<br />

ondanks herhaaldelijke bezoeken in 2007 niet teruggevonden. De cluster van percelen bestaande<br />

uit nummers 61, 5 en 4 zijn momenteel grotendeels verruigd en ongeschikt als leefgebied.<br />

Perceel 6 is door grondwerkzaamheden niet meer geschikt. De beste kansen zijn te vinden op<br />

percelen in eigendom van <strong>Natuurpunt</strong> vzw. Bruine <strong>vuurvlinder</strong> werd in het verleden<br />

waargenomen op de botanisch waardevolle vochtige orchideeëngraslanden van Papendel.<br />

Ondanks gericht zoekwerk werd de vlinder hier niet meer waargenomen. Met uitzondering van<br />

enkele planten veldzuring zijn in deze percelen geen waardplanten aanwezig. Dit graslandtype<br />

kan daarom niet functioneren als leefgebied op zich. In de directe omgeving werd echter een<br />

nieuw terrein ontdekt waar de vlinder aanwezig is. Het betreft een vrij droog en gevarieerd<br />

grasland dat recent werd aangekocht <strong>Natuurpunt</strong> vzw (nr. 192). Er wordt samengewerkt met een<br />

paardenhouder voor het beheer van deze gronden. Tijdens ons terreinbezoek leek de toestand van<br />

het grasland gunstig onder het in het verleden gevoerde beheer. Dit kan echter snel veranderen<br />

indien het perceel bv. te lang begraasd wordt. Een weloverwogen en soortspecifiek beheer van<br />

dit grasland lijkt aangewezen.<br />

Deelgebied 6: Balenberg<br />

Dit is de regio omheen de Balenberg, die grotendeels bebost is. Verder wordt het landschap<br />

bepaald door relatief kleinschalige landbouw en bebouwing. In dit deelgebied was het<br />

voorkomen van <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> bekend van 3 percelen. De vlinder werd hier echter niet terug<br />

gevonden in 2007. Perceel 10 is een licht hellend hooiland met zuidelijke oriëntatie. De vegetatie<br />

had echter weinig of geen structuur en in de zomer werd op een gegeven moment praktisch het<br />

ganse terrein gebruikt als parking. Perceel 8 is sterk verruigd en zou nog dienst kunnen doen als<br />

nectarplaats, als voortplantingsterrein is het gebied ongeschikt door de hoge begroeiing en de<br />

afwezigheid van waardplanten. Perceel 9 was in het verleden een belangrijk perceel voor <strong>bruine</strong><br />

<strong>vuurvlinder</strong>, in 2005 werden nog tot 5 vlinders waargenomen. Een tekort aan nectar heeft er<br />

echter tot geleid dat het perceel niet meer geschikt is voor de soort. Herhaaldelijk bezoek leverde<br />

in 2007 geen waarnemingen meer op. Op twee nieuwe terreinen werd de vlinder waargenomen.<br />

Een vers mannetje werd in het vroege voorjaar gezien op een weinig interessant terrein (perceel<br />

241), het betrof waarschijnlijk een zwerver op zoek naar een geschikt territorium. In het oostelijk<br />

deel zijn vlinders vastgesteld in een grasland gelegen op privé-gebied (perceel 224), waar een<br />

35<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


grasland beheerd als hooiland een geschikt leefgebied vormt. Hier werd verschillende keren<br />

eiafzet vastgesteld.<br />

Deelgebied 7: Mast - Geertruimoer<br />

Dit deelgebied dat zich in het W van het studiegebied bevindt, bestaat voornamelijk uit een<br />

kleinschalig landbouwlandschap met hooilanden, houtkanten, bosjes en tuinen. Een belangrijke<br />

deelpopulatie maakt gebruik van dit gebied. Perceel 247 ligt vrij centraal, het betreft een<br />

onregelmatig gemaaid hooiland van het glanshaver-type waarop de soort voorkomt. Daarnaast<br />

liggen iets voedselrijkere en vochtigere percelen (nrs. 250 en 251). Op perceel 251 werd de soort<br />

waargenomen, het betreft echter een vrij sterk verruigd perceel wat naar alle waarschijnlijkheid<br />

vooral dienst doet als nectarplaats. Verder door naar het NW gesitueerd ten ZW van Bonte Os<br />

werden ook op de percelen 334 en 374 <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>s waargenomen. Perceel 334 is een<br />

groot hooiland omringd door hout- en boskanten. Verschillende vlinders werden waargenomen<br />

in dit verruigend perceel, bij verdere verruiging zal dit perceel echter ongeschikt worden voor<br />

<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Het perceel 374 bestaat uit een smalle maar zeer schrale en droge strook. Dit<br />

ganse deelgebied was voor de start dit onderzoek onbekend als leefgebied van <strong>bruine</strong><br />

<strong>vuurvlinder</strong>.<br />

Deelgebied 8: Pijpelheide en Kwadeplas<br />

In het NO van het studiegebied in de ruime omgeving van Pijpelheide en Kwadeplas blijkt een<br />

belangrijke deelpopulatie aanwezig in een kleinschalig landbouwlandschap met tal van<br />

hooilanden, houtkanten en “vergeten hoekjes”. Deze populatie werd, daar ze buiten het<br />

kerngebied ligt, pas in de zomer ontdekt. De relatief beperkte zoekinspanning gecombineerd met<br />

een relatief hoog aantal aangetroffen vlinders doet vermoeden dat dit ganse deelgebied een<br />

aaneengesloten deelpopulatie vormt, die misschien zelfs de meeste vlinders telt uit het<br />

studiegebied. De <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> werd immers op niet minder dan 11 percelen waargenomen.<br />

Vooral de ruime omgeving van de percelen 344 en 363 blijken heel wat potentieel in zich te<br />

hebben. Toekomstige inventarisaties hebben hier dan ook een hoge kans om bijkomende<br />

percelen te ontdekken waar de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> voorkomt.<br />

Deelgebied 9: Verbinding Begijnendijk-Ramsel<br />

Deze zone loopt van het NW van Begijnendijk tot Ramsel. Het noordelijk deel wordt ingenomen<br />

door “De Meren”, een vochtige beekvallei gekenmerkt door bos en weekendverblijven,<br />

ongeschikt voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Het westelijk deel bestaat uit een rasterlandschap met<br />

nog hier en daar geschikte terreinen. In het oosten zijn praktisch geen geschikte graslanden te<br />

vinden. Buiten enkele graslanden in het oostelijk deel en enkele langs de spoorweg in het westen,<br />

lijken de kansen voor <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in dit deelgebied eerder gering.<br />

Deelgebied 10: Noordwesten studiegebied<br />

Gesitueerd in het volledige NW van het studiegebied (met uitzondering van het deelgebied<br />

Pijpelheide en Kwadeplas). Het gebied bestaat voornamelijk uit landbouw en verspreide<br />

bebouwing. De landbouw is intensiever dan in het kerngebied waardoor veel graslanden<br />

ongeschikt zijn voor <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />

Deelgebied 11: Omgeving Demer- Vorsdonkbos, Turfputten.<br />

Het zuidelijk gedeelte van het studiegebied in de onmiddellijke omgeving van de Demer is<br />

ongeschikt wegens te intensieve landbouw en de afwezigheid van waardplanten. De zone die<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

36


innen dit deelgebied nog het meeste kans maakt is de omgeving van het natuurgebied<br />

Vordonkbos-Turfputten. De graslanden zijn botanisch zeer waardevol maar bevatten momenteel<br />

nauwelijks waardplanten. Enkel indien deze graslanden kunnen worden aangesloten bij drogere<br />

schraalgraslanden kan deze zone uitgroeien tot geschikt leefgebied.<br />

Connectiviteit<br />

We kunnen er -aan de hand van persoonlijke observaties en literatuurgegevens- vanuit gaan dat<br />

250m een afstand is die vrij eenvoudig te overbruggen is voor de soort, vooral indien er weinig<br />

landschappelijke barrières op de route terug te vinden zijn. Wanneer de percelen met<br />

aanwezigheid gebufferd worden met 250m, tekenen zich binnen het studiegebied verschillende<br />

“deelpopulaties” af (fig. 13, blauwe cirkels).<br />

Fig. 13. 0verzicht van de percelen waar de soort werd waargenomen in de periode 2005-2007, met aanduiding van<br />

buffers van 250, 500 en 1000m<br />

De hoger besproken deelgebieden liggen wel allemaal binnen een straal van 500m van elkaar,<br />

buiten de percelen uit de regio Pijpelheide-Kwadeplas. Bij een buffering van 1000m vallen alle<br />

percelen in eenzelfde eenheid.<br />

Uitgaande van een maximale dispersiecapaciteit van de vlinder van 2 km maken alle gebieden<br />

waar de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> werd waargenomen dus functioneel deel uit van één grote populatie.<br />

Isolatie lijkt in het huidige verspreidingsgebied dus niet het belangrijkste probleem te vormen.<br />

37<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in het studiegebied<br />

Fenologie en dichtheid<br />

Het eerste mannetje werd waargenomen op 26 april, het laatste op 18 augustus. Het eerste<br />

vrouwtje werd waargenomen op 2 mei, het laatste op 14 augustus.<br />

De dichtheid aan vlinders was opvallend laag. Vaak diende het hele perceel uitgekamd te worden<br />

om tenslotte 1 of enkele exemplaren te vinden. De gemiddelde dichtheid aan vlinders op<br />

percelen waar de soort aanwezig was bedroeg in 2007 per bezoek 2,0 ± 0,4. De gemiddelde<br />

dichtheid aan mannetjes (indien aanwezig) bedroeg 1,9 ± 0,5. Indien vrouwtjes aanwezig waren<br />

bedroeg de gemiddelde dichtheid hiervan 1,5 ± 0,3. Opvallend is dat de dichtheid aan vrouwtjes<br />

lager lag, maar dat ze op aanmerkelijk meer percelen werden waargenomen dan mannetjes (22<br />

vs. 14). Op basis van deze cijfers lijken de vrouwtjes dus het meest mobiele geslacht te zijn.<br />

In totaal werden in 2007 59 vlinders waargenomen op 29 percelen, 26 mannetjes en 33 wijfjes.<br />

Reproductie<br />

In 7 percelen werd effectief eiafzet vastgesteld (nrs. 1, 224, 250, 291, 334, 365, 393). Om voor<br />

alle graslanden vast te stellen of eiafzet of reproductie plaats vindt, was in de loop van dit<br />

onderzoek geen ruimte. Op basis van de tijd nodig om <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>s aan te treffen, de<br />

aantallen waargenomen vlinders en de herhaalde aanwezigheid over jaren, werd wel een<br />

inschatting gemaakt van de percelen die met grote waarschijnlijkheid voortplantingsgebied<br />

vormen voor de vlinder. Minimaal 15 percelen kunnen op deze manier als ‘kernpopulatie’<br />

worden aangeduid (zie bijlagen).<br />

Toestand van de percelen waarop de vlinder voorkomt<br />

De vlinder komt voornamelijk voor op graslanden van het Raaigras- of Struisgras-verbond. Het<br />

maaibeheer van de raaigras-graslanden is dikwijls niet optimaal om de schrale en voedselarme<br />

vegetatietypes in stand te houden. Desalniettemin vormen deze hooilanden en<br />

hooilandcomplexen momenteel de kerngebieden voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />

Heel wat van de voormalige akkers vormen momenteel onderdeel van het leefgebied van de<br />

<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Mogelijk is de recente geschiedenis van kleinschalige en extensieve<br />

landbouw zelfs een belangrijke reden waarom de vlinder in deze regio nog voorkomt. Heel wat<br />

percelen bevinden zich echter al in een te ver gevorderd stadium van verruiging. Verruigende<br />

situaties kunnen weliswaar tijdelijk geschikte nectarbronnen vormen, maar worden al snel<br />

ongeschikt als voortplantingsgebied.<br />

Verschillende leefgebieden van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> bevinden zich op bouwgronden, waardoor<br />

het niet duurzaam is om hier beschermingsmaatregelen te nemen. De onzekerheid van het<br />

landgebruik in de regio is mogelijk een verklaring waarom de vlinder nog aanwezig is, maar<br />

houdt ook een belangrijke bedreiging in.<br />

Relatie tussen aanwezigheid en hulpbronnen<br />

Wanneer we de percelen waar de vlinder minstens 1 maal werd aangetroffen (n=52) vergelijken<br />

met die waar hij niet werd aangetroffen (n=358), zien we dat de dichtheid van alle gekarteerde<br />

hulpbronnen significant hoger is in de percelen met aanwezigheid (fig. 14).<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

38


dichtheid (klasse)<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0<br />

dichtheid veldzuring<br />

Gemiddelde dichtheid aan hulpbronnen<br />

dichtheid schap enzuring<br />

39<br />

dichtheid nectar<br />

hoeveelheid structuur<br />

aanwezig<br />

afwezig<br />

Fig. 14. Vergelijking van de dichtheid aan functionele hulpbronnen tussen percelen waar<br />

de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> aan- of afwezig was.<br />

In percelen waar de vlinder voorkomt, komen ook meer hulpbronnen samen voor en is de totale<br />

score van de hulpbronnen hoger dan in percelen waar de soort afwezig is (fig. 15).<br />

gem. aantal<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0<br />

Aantal hulpbronnen Totale score hulpbronnen<br />

<<br />

aanwezig<br />

afwezig<br />

Fig. 15. Gemiddeld aantal hulpbronnen en gemiddelde totale score aan hulpbronnen voor<br />

percelen waar de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> aan- of afwezig was.<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


Relatie met aanwezigheid andere soorten<br />

We vergeleken de aanwezigheid van andere soorten dagvlinders en sprinkhanen tijdens bezoeken<br />

aan percelen waarbij de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> werd waargenomen met bezoeken waarbij geen<br />

<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> werd aangetroffen. Hiervoor werden de verzamelde veldgegevens uit 2006 en<br />

2007 bijeengelegd. We gebruikten een niet-parametrische 2x2 test (chi², Yates corrected). De<br />

resultaten van deze test waren niet verschillend indien enkel de resultaten van het veldwerk in<br />

2007 werden bekeken.<br />

Bruine <strong>vuurvlinder</strong> was vaker aanwezig in een perceel waar ook bruin zandoogje, kleine<br />

<strong>vuurvlinder</strong> of icarusblauwtje aanwezig waren (tabel 10, fig. 16). In 24% van de percelen waar<br />

bruin zandoogje aanwezig is, werd <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> aangetroffen, in de percelen zonder bruin<br />

zandoogje werd slechts in 5% <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> gevonden. Bij Icarusblauwtje was deze<br />

verhouding 25% tegenover 7% en bij kleine <strong>vuurvlinder</strong> 35% tegenover 10%.<br />

kans op aanwezigheid <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> (%)<br />

40<br />

35<br />

30<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

0<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

Tabel 10. Significantieniveaus van de tests waarbij getoetst<br />

werd of de kans op aanwezigheid van de <strong>bruine</strong><br />

<strong>vuurvlinder</strong> verschilt tussen aan- of afwezigheid van<br />

andere soorten (significante relaties in vet).<br />

Soort Significantieniveau<br />

bruin zandoogje chi²=26,61; P


Op basis van ervaringen uit het veld lijkt <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in vergelijking met bruin zandoogje<br />

iets schralere vegetaties te prefereren. Het koevinkje is vooral aanwezig in verbossende terreinen<br />

met veel structuur die al vaak te dicht zijn voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Terreinen waar<br />

sikkelsprinkhaan voorkomt zijn door verruiging meestal niet meer geschikt voor de <strong>bruine</strong><br />

<strong>vuurvlinder</strong>.<br />

Relatie tussen aanwezigheid en abiotiek<br />

We vergeleken het bodemtype en de drainageklassen van de graslandpercelen waar de <strong>bruine</strong><br />

<strong>vuurvlinder</strong> minstens 1 maal werd waargenomen in de periode 2005-2007 met alle gekarteerde<br />

percelen grasland in het studiegebied (fig. 17). Van de percelen waarop de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />

werd waargenomen, ligt het grootste aandeel op lemig zand, maar de vlinder werd ook<br />

waargenomen op heel wat andere bodemtypes. Het bodemtype van percelen mét <strong>bruine</strong><br />

<strong>vuurvlinder</strong> lijkt iets minder vaak lemig zand en iets vaker lichte zandleem of zand te zijn dan<br />

alle graslandpercelen samen (maar niet statistisch significant).<br />

aandeel (in %)<br />

80<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

Lemig zand Lichte zandleem Zand Klei Zandleem Veen<br />

Fig. 17. Verdeling van de bodemtypes (in %, met standaardfout) van de percelen waar de<br />

<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> werd aangetroffen t.o.v. alle gekarteerde graslandpercelen.<br />

41<br />

percelen met <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />

alle graslandpercelen<br />

De <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> komt meest voor op percelen met drainageklasse c (matig droog) en d<br />

(matig nat), die ook in het studiegebied het meest talrijk zijn. Er is dus geen aantoonbaar verschil<br />

tussen de drainageklasse van graslandpercelen mét en zonder <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> (fig. 18) .<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


aandel (in %)<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

b c d e F h<br />

Fig. 18. Verdeling van de drainageklassen (in %, met standaardfout) van de percelen waar<br />

de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> werd aangetroffen t.o.v. alle gekarteerde graslandpercelen.<br />

Habitatkwaliteitsindex voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

42<br />

percelen met <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />

alle graslandpercelen<br />

Op basis van de aanwezige hulpbronnen werden kaarten gemaakt met een inschatting van de<br />

actuele geschiktheid van de gekarteerde graslanden voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> (fig. 19 en 20).<br />

Fig. 19. Inschatting van de geschiktheid van de gekarteerde graslanden in het studiegebied op basis van de<br />

aanwezigheid van de 4 belangrijkste hulpbronnen. In de rode percelen zijn 4 hulpbronnen aanwezig, in de oranje 3,<br />

de gele 2 en de beige 1.


De huidige toestand van de gekarteerde graslanden geeft een indicatie van hun actuele<br />

geschiktheid voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Echter, een geschikte toestand kan zeer tijdelijk zijn.<br />

Indien beheer afwezig blijft of geïntensiveerd wordt, kunnen waard- en nectarplanten op korte<br />

termijn verdwijnen. Anderzijds kunnen veel van de graslanden waar nu bepaalde hulpbronnen<br />

ontbreken op korte termijn geschikt worden indien aanpassingen gebeuren in het gevoerde<br />

beheer.<br />

Fig. 20. Inschatting van de geschiktheid van de gekarteerde graslanden in het studiegebied op basis van de<br />

talrijkheid van de 4 belangrijkste hulpbronnen (opgetelde score voor de verschillende inschattingen).<br />

De actuele geschiktheid van de graslanden en de dichtheid aan individuele hulpbronnen (zie<br />

Bijlage 3) kunnen gebruikt worden om prioriteiten te stellen, maar voor de bescherming van de<br />

<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> komen ongeveer alle graslanden op niet te sterk aangerijkte bodem in<br />

aanmerking.<br />

43<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


5. Knelpunten en bedreigingen<br />

De achteruitgang van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen is dramatisch. Waar de soort in de<br />

jaren ‘70 en zelfs ’80 nog wijd verspreid voorkwam, namen zijn populaties nadien pijlsnel af.<br />

Deze achteruitgang kan worden toegeschreven aan verschillende oorzaken.<br />

Degradatie van het leefgebied<br />

De voornaamste oorzaak van de achteruitgang van soorten is het verdwijnen van de leefgebieden<br />

en de afname van hun kwaliteit. In het geval van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> is dit niet anders. Het<br />

ideale leefgebied voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>: het gevarieerde landschap van de hoge<br />

zandgronden met een mozaïek van heide, droge en vochtige types schraallanden, houtkanten,<br />

overhoekjes en kleine akkertjes, ... is zeer zeldzaam geworden in Vlaanderen en ondanks het<br />

extensieve karakter van het studiegebied thans zelfs ook hier nauwelijks nog aanwezig.<br />

Versnippering, bebouwing en veranderd landgebruik heeft geleid tot geïsoleerde populaties die<br />

onder druk staan. Hoewel er nog heel wat graslanden aanwezig zijn in het studiegebied, zijn de<br />

meeste ervan niet in een gunstige toestand, veelal door een ongunstig beheer.<br />

Buiten het Glanshaver-verbond (Arrhenatherion elatioris) dat in de regio nog hier en daar<br />

vertegenwoordigd is, zijn de meeste andere types leefgebied, met name Gewoon struisgrasverbond<br />

(Plantagini-Festucion) met zijn Grasklokje-vegetaties, Heischraal grasland (Nardo-<br />

Galion), het Dwerghaver-verbond (Thero-Airion Tüxen 1951), de Vochtige venige graslanden /<br />

Blauwgraslanden en droge heide bijna volledig (of volledig) verdwenen.<br />

Beheer van graslanden<br />

Intensivering<br />

Het actuele beheer van de meeste graslanden is een belangrijk knelpunt voor de <strong>bruine</strong><br />

<strong>vuurvlinder</strong>. De meeste graslanden werden ongeschikt door de omzetting naar meer voedselrijke<br />

types. Het nastreven van een hoge productiviteit heeft tot gevolg dat er een schaalvergroting<br />

optreedt van de percelen. De bemesting neemt toe, microreliëf, -variatie, -en structuur neemt af.<br />

Vele graslanden worden ingezaaid met hoogproductieve grassoorten zoals engels raaigras<br />

(Lolium perenne L.), die meermaals per jaar gemaaid worden en geen kansen laten voor nectar-<br />

en waardplanten. Op plaatsen die nog wel waard- of nectarplanten bevatten, lijdt de vlinder vaak<br />

onder het gevoerde beheer. Intensief en grootschalig maaibeheer verwijdert in de meeste<br />

gevallen plotsklaps alle nectarbronnen en waardplanten, wat een probleem betekent voor de<br />

adulte vlinders. Dergelijk maaibeheer kan tevens een groot deel van de eitjes en rupsen die zich<br />

op de waardplanten bevinden, mee afvoeren.<br />

Verlaten van graslanden<br />

Ook een tekort aan beheer kan na verloop van tijd leiden tot ongeschiktheid van een leefgebied.<br />

Nadat percelen uit landbouwgebruik genomen worden, treedt de eerste jaren vaak een<br />

verbetering op voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Nectarplanten zoals boerenwormkruid, braam en<br />

Canadese guldenroede kunnen snel toenemen. Ook beschutting en structuur veranderen snel door<br />

spontane opslag van kruiden en struiken en verschillen in vegetatie ten gevolge van de<br />

bodemeigenschappen. De eerste jaren na braaklegging of uitgebruikname kunnen terreinen<br />

daardoor geschikt zijn voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Indien beheer echter langere tijd uitblijft,<br />

treedt er allereerst vervilting van de strooisellaag op, waardoor er een monotone en dichte<br />

grasmat ontstaat. De volgende fase van de natuurlijke successie is een stelselmatige verruiging.<br />

Bij de verruiging spelen vooral boerenwormkruid, bramen, berenklauw en tal van andere hoge<br />

kruiden een rol. In deze fase is veldzuring reeds grotendeels verdrongen, waardoor het gebied<br />

ongeschikt wordt voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Na verloop van tijd verschijnen er meer en meer<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

44


omen in het terrein. Vooral amerikaanse vogelkers, wilg spp., zomereik en berk spp. spelen een<br />

rol in de spontane verbossing.<br />

Onaangepast maairegime<br />

Het voortplantingsgebied van de vlinder in het studiegebied lijkt bijna volkomen te bestaan uit<br />

matig droge tot matig vochtige hooilanden op een bodem van lemig zand of zand. De hooilanden<br />

variëren van voedselarm (Dwerghaver-verbond, Struisgras-verbond en blauwgraslanden) naar<br />

matig voedselrijk (Glanshaver-verbond). De meeste van de door de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> gebruikte<br />

terreinen staan onder maaibeheer. Het maaibeheer varieert echter sterk tussen de verschillende<br />

percelen, sommige percelen worden 2 maal gemaaid andere slechts 1 maal. Vele percelen lijken<br />

eerder gemaaid te worden met de bedoeling verruiging en verbossing tegen te gaan i.p.v.<br />

werkelijke hooiopbrengst. Tal van hooilanden worden dus slechts eenmaal, vaak vrij laat op het<br />

jaar gemaaid. Hierdoor bevinden tal van graslanden zich in een suboptimale toestand waarbij ze<br />

verkeren in het dominante grassen stadium waarbij in het studiegebied vooral gestreepte witbol<br />

een belangrijke plaats inneemt. Aangezien in vele gevallen de hoofdbekommernis het tegengaan<br />

van verruiging en verbossing is, worden ook heel wat terreinen gemaaid zonder afvoer van het<br />

maaisel, wat op middenlange termijn automatisch leidt tot ongeschikte vegetaties met een<br />

gesloten grasmat.<br />

Omzetting graslanden in graasweiden voor paarden<br />

Zoals op tal van plaatsen in Vlaanderen wordt het open landschap in het studiegebied meer en<br />

meer ingenomen door hobbyisten met paarden. Dit heeft tot gevolg dat heel wat voormalige<br />

gras- of hooilanden sterk begraasd worden. Voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> is deze begrazing<br />

meestal te intensief. Door deze overbegrazing blijft er in de meeste gevallen geen ruimte voor<br />

nectar- en waardplanten. De grasmat wordt zeer kort afgegraasd, en het raster staat meestal tot<br />

aan de rand van het perceel waardoor nauwelijks hogere vegetaties overblijven. Desalniettemin<br />

kan begrazing door paarden –indien het op de juiste manier gebeurt- wel een bruikbare<br />

vegetatiestructuur opleveren. Een terrein in Blauberg dat gebruikt wordt als renbaan<br />

gecombineerd met graslanden onder een gefaseerd graasbeheer, kan bijvoorbeeld als zeer<br />

geschikt omschreven worden.<br />

Stikstofaanrijking<br />

Binnen praktisch het ganse landbouwareaal wordt de toediening van meststoffen (N, K en P)<br />

toegepast om de productie te verhogen. Een bijkomend gevolg van deze industriële vorm van<br />

landbouw is een hoge algemene atmosferische N-depositie. Door deze kunstmatige verhoging<br />

van de voedselrijkdom zijn waarschijnlijk grote veranderingen opgetreden in de<br />

soortensamenstelling van de door de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> gebruikte graslanden, zelfs op plaatsen<br />

waar bemesting niet direct werd aangebracht. De door de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> gebruikte<br />

vegetatietypes droge heide, heischraal grasland, vochtige venige graslanden en vegetaties van het<br />

Dwerghaver- en Gewoon struisgras-verbond zijn over het algemeen (zeer) gevoelig voor<br />

aanrijking door meststoffen. Het gevolg van deze aanrijking is de opkomst van enkele dominante<br />

grassoorten die de vegetaties snel (en vaak definitief) veranderen. De vegetaties van het<br />

Glanshaver-verbond houden meestal nog stand onder een lichte vorm van bemesting, maar ook<br />

hier kunnen grassoorten zoals gestreepte witbol uiteindelijk het bloemrijke karakter overnemen.<br />

Het schrale karakter van een grasland zorgt vaak voor heel wat microvariatie en het hieraan<br />

gekoppelde microklimaat. Aanrijking leidt in veel gevallen tot soortenarmere graslanden, met<br />

een gering nectaraanbod en weinig variatie in de structuur. In combinatie met een verlenging van<br />

de groeiseizoenen ten gevolge van het wijzigend klimaat, ontstaan hierdoor veel koelere situaties<br />

in de grasmat, met een ongunstig effect op rupsen.<br />

45<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


Naast dit effect op het microklimaat, is veldzuring zowel op sterk zure als op zwaar bemeste<br />

grond gevoelig aan een overdosis ammoniak (Weeda 2004). Ook blijken hoge N-gehalten in de<br />

waardplanten een sterk negatief effect te hebben op de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> (zie Hoofdstuk 3).<br />

Binnen het studiegebied is er weinig intensieve akkerbouw. Van industriële varkens- of<br />

rundveehouderijen is er nauwelijks sprake. Dit uit zich o.a. in het feit dat er vrijwel geen maïs<br />

geteeld wordt in de regio. Op veel van de graslanden of voormalige akkers is momenteel<br />

nauwelijks bemesting. Door de afwezigheid van industriële landbouw en het geringe gebruik van<br />

meststoffen op de graslanden, is er in het studiegebied een beperkte stikstofdepositie ten opzichte<br />

van heel wat andere regio’s in Vlaanderen (fig. 21). Ook uit een berekening van de<br />

ammoniakbelasting op basis van de aanwezige korstmossen, komt de regio van Begijnendijk<br />

duidelijk naar voor als een gebied met lage stikstofdruk (Van den Broeck et al. 2007).<br />

Fig. 21. Totale zuurdepositie in ZEQ/ha/jaar in Vlaanderen op basis van het OPS model (gegevens 2004), met<br />

aanduiding van het studiegebied (Bron: Vlaamse Milieumaatschappij, 2007, DVP Depositiemeetnet verzuring).<br />

Aangezien de belangrijkste waardplant van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>, veldzuring, nog erg verspreid<br />

en algemeen voorkomt, zijn veranderingen in de voedingswaarde van deze planten mogelijk een<br />

belangrijke reden voor de achteruitgang van de vlinder. In het studiegebied zijn de toenames aan<br />

depositie van verzurende stoffen nog beperkt maar elders in het voormalige verspreidingsgebied<br />

van de vlinder zijn deze zeer hoog. Mogelijk is de hoge stikstofdepositie een onderschatte reden<br />

voor de verregaande achteruitgang van heel wat andere soorten.<br />

Isolatie<br />

De <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> is een dagvlinder met een beperkte mobiliteit. Exacte gegevens over het<br />

vliegbereik zijn niet bekend, maar bedragen waarschijnlijk maximaal enkele kilometers. Doordat<br />

de soort nog verspreid in het studiegebied voorkomt, lijkt kolonisatie van nieuwe percelen<br />

momenteel niet het belangrijkste knelpunt. Maar verplaatsingen kosten ook energie en verhogen<br />

het risico op sterfte. Wanneer vlinders die op zoek gaan naar geschikte eiafzet-terreinen of<br />

nectarbronnen het leefgebied verlaten en terecht komen in een ongeschikte omgeving, kunnen ze<br />

voorgoed verloren gaan voor de populatie (sink- of put-populaties). Indien het omringende<br />

landschap rijk is aan geschikte zones vormt dit niet zo’n probleem, maar in landschappen waar<br />

de verhouding geschikt/ongeschikt laag is, kan dit leiden tot uitputting van de restpopulaties.<br />

Door intensivering en veranderingen van het landgebruik beslaan de overgebleven geschikte<br />

leefgebieden momenteel minder dan 2% van het totale landschap. Hoewel de ruime verspreiding<br />

van de vlinder aantoont dat de aanwezige deelpopulaties in het studiegebied waarschijnlijk met<br />

elkaar in verbinding staan, is het in een aantal zones wel van belang om aandacht te hebben voor<br />

verbindende maatregelen en een verbetering van de basiskwaliteit van graslanden en wegbermen<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

46


met het oog op een goede uitwisseling tussen kerngebieden en het beperken van het verlies van<br />

individuen door een te beperkte aanwezigheid van waard- of nectarplanten.<br />

Deelgebieden waartussen de connectiviteit kan verbeterd worden zijn:<br />

Witte bergen en Palingspot-Moorsel met Meetshoven - Hoeksken - Willenkensberg,<br />

Balenberg met Meetshoven - Hoeksken - Willenkensberg,<br />

Hoeksken met Willenkensberg.<br />

Het hoofdverspreidingsgebied wordt bovendien gescheiden van de populatie aanwezig in<br />

Pijpelheide-Kwadeplas. Een groot deel van het tussenliggende gebied wordt gevormd door de<br />

vochtige vallei van de Meerloop en is zowiezo ongeschikt. De zone waar verbindingen mogelijk<br />

zijn is eerder beperkt en hier vormt een beperkte graslandkwaliteit plaatselijk dus werkelijk een<br />

bottle-neck.<br />

Populatiegrootte<br />

Voor een duurzaam behoud van een populatie is het van belang dat deze voldoende groot is. Een<br />

duurzame vlinderpopulatie bedraagt minimaal honderden tot liefst duizenden vlinders (Hanski &<br />

Gilpin 1997). Kleine populaties hebben een verhoogde kans op uitsterven en door stapsgewijs<br />

uitsterven van kleine lokale populaties kan uiteindelijk ook een regionale populatie verdwijnen.<br />

De lage dichtheden aan vlinders die werden vastgesteld in het studiegebied zijn alarmerend<br />

aangezien zij veel lager zijn dan beschreven in Nederland. Omdat de vlinder nog een vrij<br />

uitgestrekt leefgebied blijkt te hebben, kunnen lokale verliezen opgevangen worden door<br />

immigratie van omringende percelen, maar echt grote bronpopulaties konden in het studiegebied<br />

niet worden aangetroffen. Dit is een belangrijk knelpunt.<br />

Bestemming<br />

Het studiegebied bestaat op het gewestplan voor een groot deel uit landbouw met hierin een dicht<br />

netwerk aan woonzone en woonuitbreidingszone. De gewestplanbestemmingen natuur- en<br />

bosgebied komen slechts zelden voor en hebben hun concentraties in de vochtige valleien en in<br />

bosgebieden. Buiten de regio Meetshoven ligt de verspreiding van het geschikt leefgebied voor<br />

de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> volledig buiten deze groengebieden. Dit bemoeilijkt het nemen van<br />

gepaste, structurele beschermingsmaatregelen voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />

Nochtans kan enige aandacht voor insectenvriendelijk beheer en inrichting van het extensieve<br />

landschap een belangrijke bijdrage leveren voor het behoud van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Binnen<br />

het lopende proces rond de afbakening van het buitengebied zou dit element dienen opgenomen<br />

te worden. Landschappen met kleinschalige landbouw op voedselarme bodem zijn zeldzaam aan<br />

het worden en hebben nood aan meer bescherming. Zoniet zal dit landschapstype verdwijnen,<br />

samen met soorten zoals de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />

47<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


6. Richtlijnen voor beheer en inrichting<br />

Door zijn ecologie is de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> gevoelig aan de voedingstoestand én de beheersvorm<br />

van een gebied. Om deze soort in onze streken te behouden en op plaatsen waar hij verdwenen is<br />

terug te krijgen, zijn de meeste vormen van modern landgebruik ongunstig. Een aanpassing van<br />

het landgebruik, aandacht voor de soort bij de inrichting van terreinen en in sommige gevallen de<br />

instelling van een soortspecifiek beheer zijn dan ook nodig om de soort (alleszins tijdelijk) te<br />

ondersteunen.<br />

In dit hoofdstuk bespreken we de mogelijke maatregelen waarmee geschikte leefgebieden<br />

kunnen onderhouden worden en potentieel geschikte vegetaties ook effectief geschikt kunnen<br />

gemaakt worden. Hierbij wordt ook rekening gehouden met een eventuele landbouwkundige<br />

functie van de terreinen.<br />

Vlindervriendelijk graslandbeheer<br />

In een uitgestrekt landschap met, op korte afstand van elkaar, grote oppervlakten van de<br />

gewenste vegetatie, is meestal geen specifiek beheer nodig om een typische soort te kunnen<br />

behouden. Hoewel nooit alle percelen in een geschikte toestand zullen zijn, is er voldoende<br />

variatie opdat een soort kan vinden wat hij nodig heeft.<br />

Om binnen een beperkte oppervlakte echter aan alle ecologische eisen van een gespecialiseerde<br />

soort zoals de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> te voldoen, is vaak een specifiek beheer nodig met<br />

soortgerichte aandacht.<br />

Een soortspecifieke benadering met uitsluitend aandacht voor één soort kan een tijdelijk<br />

redmiddel zijn maar is op lange termijn niet haalbaar. Opdat gunstige maatregelen voor de <strong>bruine</strong><br />

<strong>vuurvlinder</strong> duurzaam kunnen blijven uitgevoerd worden, moeten deze dan ook kaderen in een<br />

haalbaar onderhoudbeheer.<br />

De meeste van onderstaande maatregelen beschrijven dan ook realistische beheermaatregelen die<br />

als standaard onderhoudbeheer voor de besproken vegetatietypes kunnen ingezet worden. Een<br />

beheer volgens deze methoden bevoordeelt ook andere typische soorten van deze graslanden.<br />

Want net als de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> hebben veel andere soorten van voedselarme tot matig<br />

voedselarme graslanden nood aan een gevarieerde, structuurvolle en kruidenrijke vegetatie.<br />

Hoewel het beheer niet gericht is op één enkele soort, kan de aanwezigheid van een met<br />

uitsterven bedreigde dagvlinder wel duidelijk een reden zijn om gebieden prioritair te gaan<br />

beheren of er specifieke aandacht naartoe te laten gaan.<br />

Hieronder worden de principes beschreven op basis waarvan een grasland op een<br />

insectenvriendelijke wijze kan worden beheerd of ingericht, met toelichting waarom dit voor de<br />

<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> gunstig is. Verderop wordt per mogelijk geschikt vegetatietype uitgewerkt<br />

welk beheer nodig is om de vegetatie er in een geschikte toestand voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> te<br />

behouden of te brengen.<br />

Aangezien de populatie momenteel sterk bedreigd is, en de impact van extensieve begrazing<br />

momenteel moeilijk kan ingeschat worden, lijkt een beheer van maaien en afvoeren momenteel<br />

in de meeste gevallen de beste keuze. Extensieve begrazing zou theoretisch gezien ook een<br />

geschikte beheersvorm kunnen zijn, maar in het studiegebied werd de vlinder tot dusver niet<br />

waargenomen op terreinen met begrazing. Het is niet duidelijk of de reden hiervoor is dat<br />

begrazing in het algemeen niet gunstig is, of dat de toegepaste begrazing in het studiegebied te<br />

intensief is. Extensieve begrazing van schrale weilanden of nabegrazing van hooilanden is geen<br />

algemene landgebruiksvorm in de regio, buiten enkele terreinen van maneges en enkele terreinen<br />

van <strong>Natuurpunt</strong> vzw in de omgeving van het Papendel en de Balenberg. Zelfs extensieve<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

48


egrazing lijkt in een aantal gevallen te leiden tot minder geschikte situaties. Een perceel op de<br />

Balenberg bleek na het instellen van begrazing door schapen zeer nectararm geworden en<br />

kortbegraasd. De vlinder kon hier ook niet meer worden aangetroffen.<br />

In de natuurgebieden kan een soortgericht beheer optimaal uitgevoerd worden. In graslanden met<br />

landbouwfunctie kunnen maatregelen in delen van percelen worden uitgevoerd. Uiteraard dienen<br />

hiervoor geschikte ondersteuningsvergoedingen te worden voorzien.<br />

Fig. 22. Droog structuurvol grasland. Naar alle waarschijnlijkheid ontwikkelde deze vegetatie zich uit een<br />

voormalige akker. Als nectarplanten zijn hier o.a. duizendblad, sint janskruid, knoopkruid en gewoon biggenkruid<br />

aanwezig. In combinatie met de aanwezigheid van zowel veld- als schapenzuring vormt dit een ideaal leefgebied<br />

van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. (Perceel 374, foto Marc Herremans).<br />

Gefaseerd maaien van graslanden<br />

Veel graslanden in landbouwgebruik en zelfs binnen natuurgebieden, worden gemaaid zonder<br />

rekening te houden met de aanwezigheid of de levenscyclus van de aanwezige organismen. Deze<br />

graslanden worden vaak verschillende keren per jaar, en over hun volledige oppervlakte<br />

gemaaid.<br />

Dit kan tijdelijk ongunstig zijn voor veel soorten dieren én planten. De bloei, zaadzetting en<br />

zaadverspreiding bij planten is immers een proces dat tijd nodig heeft. Laatbloeiende of traag<br />

ontwikkelende soorten krijgen dan vaak ook geen kans. Ook op insecten heeft de timing en de<br />

schaal van maaibeheer een grote invloed. Bij grootschalig maaibeheer verdwijnen niet alleen de<br />

voedselplanten, maar worden vaak ook een groot deel van de vlindereitjes en –rupsen met het<br />

49<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


maaisel afgevoerd. In het geval van relictpopulaties of geïsoleerde populaties die niet of<br />

nauwelijks kunnen uitwijken naar andere terreinen kan dit dramatische gevolgen hebben.<br />

Voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> is het momenteel vaak zo dat belangrijke hulpbronnen zoals nectar<br />

en voedselplanten van het ene moment op het andere onbeschikbaar worden en dat dit<br />

waarschijnlijk een belangrijke bedreiging vormt voor zijn voortbestaan.<br />

Het instellen van een gefaseerd maaibeheer met enige aandacht voor de juiste periode kan<br />

hiervoor een oplossing bieden. Bij gefaseerd maaien wordt het terrein niet over de ganse<br />

oppervlakte op eenzelfde moment gemaaid maar worden stroken uitgespaard, of wordt het<br />

perceel opgedeeld in zones met elk een apart maairegime.<br />

Dit is vooral van toepassing in graslanden die reeds in een gunstige voedingstoestand bevinden.<br />

Percelen waarin via maaibeheer aan verschraling wordt gewerkt, kunnen op een iets intensievere<br />

wijze worden beheerd (zie hieronder bij omvormingsbeheer).<br />

Fasering kan ook worden toegepast boven perceelsniveau. In gebieden onder beheer bij<br />

Staatsbosbeheer in Nederland worden percelen wel volledig gemaaid, maar is er fasering tussen<br />

de percelen (Piet Ursem, pers. med.). Dit beheer is echter enkel mogelijk wanneer men te maken<br />

heeft met een netwerk van percelen die zich op een geringe afstand van elkaar bevinden.<br />

Zones die in de eerste maaiperiode blijven overstaan, dienen zeker in de tweede maaiperiode<br />

gemaaid te worden. Indien plekken meerdere jaren achter elkaar niet gemaaid worden, treedt er<br />

verruiging op. In perceelsranden kan het nuttig zijn om zones gedurende langere periodes<br />

ongemaaid te laten (ruigere overgang naar mantel/zoom).<br />

Maaihoogte en -methode<br />

Een niet té lage maaihoogte is van belang. Uiteraard dient voldoende biomassa te worden<br />

afgevoerd om een verschralend effect te hebben. Maar indien percelen te kort gemaaid worden,<br />

kunnen rupsen, eitjes en zelfs poppen worden beschadigd en/of afgevoerd met het maaisel.<br />

Rupsen die in hooibalen of maaiselhopen terechtkomen hebben meestal geen kans op overleving<br />

en worden meestal snel afgevoerd naar ongeschikt gebied.<br />

In Nederland heeft Staatbosbeheer goede ervaringen met een maaihoogte van 7cm (Piet Ursem,<br />

pers. med.). Het maaisel wordt daarna enkele dagen op het veld gelaten vooraleer het wordt<br />

afgevoerd, zodat ongewervelden opnieuw de overblijvende vegetatie in kunnen kruipen.<br />

Maaiperiode<br />

In de meeste matig voedselrijke graslanden die zich reeds in een gunstige situatie bevinden, zijn<br />

twee maaibeurten vereist.<br />

De beste maaiperiode bij een onderhoudbeheer is wanneer de vliegperiode van de eerste<br />

generatie van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> ten einde loopt of beëindigd is, m.a.w. wanneer de vlinders<br />

in ei- of rupsstadium zijn. Zo worden nectar en waardplanten niet weggemaaid terwijl de vlinder<br />

vliegt, en hebben de planten kans om zich opnieuw te ontwikkelen tegen de volgende generatie.<br />

Bij een niet te lage maaihoogte kunnen eitjes en rupsen worden gespaard (zie hoger).<br />

In normale jaren dient de eerste maaibeurt dus te gebeuren in de laatste helft van juni. De datum<br />

van de tweede maaibeurt hoeft niet zo precies te zijn, maar wel best nadat de vlinders zijn<br />

uitgevlogen. Dus ten vroegste eind augustus en best begin september. (indien niet te laat gemaaid<br />

wordt, kan de vegetatie zich ook terug enigszins ontwikkelen tegen dat een uitzonderlijke derde<br />

generatie vliegt). Tegen eind augustus zijn ook de meeste planten tot bloei en zaadzetting kunnen<br />

komen.<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

50


Op de meest voedselarme percelen kan een enkele maaibeurt volstaan, die best plaatsvindt eind<br />

augustus.<br />

Voor de meest geschikte maaiperiodes en –frequenties voor percelen in omvorming verwijzen<br />

we naar het hoofdstuk waarin de instandhouding en herstel van de potentieel geschikte vegetaties<br />

voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> worden uitgewerkt.<br />

Beschutting<br />

Kleinschalige percelering resulteert automatisch in variatie en beschutting op korte afstand. Het<br />

in stand houden van het kleinschalige landschap of het stimuleren ervan is daarmee een<br />

belangrijke richtlijn.<br />

Om in een perceel zones te creëren met een windluw karakter en/of hoekjes met een goed<br />

microklimaat kunnen enkele eenvoudige richtlijnen gegeven worden.<br />

Beschutte plekken kunnen gecreëerd worden door het aanplanten (of spontaan laten<br />

ontwikkelen) van onderbroken houtkanten en struikgewas. Best kan men golvende bosranden,<br />

inhammen en glooiende hagen creëren op zuidelijk georiënteerde perceelsranden of –hoeken,<br />

deze warmen het snelst op.<br />

In grote percelen kan de windwerking gebroken worden door het aanleggen van verspreide<br />

bosjes of lijnvormige maar onderbroken houtkanten als windremmende en –brekende elementen.<br />

Deze bevinden zich best in het ZW van de percelen waarbij rekening gehouden wordt met de<br />

overheersende zuidwestenwind.<br />

Er kan best gewerkt worden met inheems en streekeigen plantmateriaal. Om voldoende<br />

beschutting te bieden voor de vlinder zonder zijn verspreiding in het gedrang te brengen, kunnen<br />

best tussen 1/3 de en 3/4 de van de perceelsgrenzen beplant worden. Afhankelijk van de ligging in<br />

het landschap en het landgebruik van de nevenliggende percelen kan er voor gekozen worden om<br />

tussen de laagblijvende struiken af en toe een hoge boom te plaatsen.<br />

Voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> volstaat het aanplanten (of spontaal laten opkomen) van laag<br />

blijvende struiken zoals: sleedoorn, meidoorn, gelderse roos, vlier, wilg,…<br />

Indien het perceel zich bevindt langs de rand van een bos, is het aangeraden om ipv een<br />

enkelvoudige houtkant eerder te werken met een volledige mantel-zoom vegetatie (zie<br />

hieronder). Bij het stimuleren van beschutting moet er steeds op toegezien worden dat de<br />

vegetatie niet te gesloten wordt voor de vlinder.<br />

Mantel-zoom<br />

Scherpe overgangen tussen verschillende biotopen zijn in natuurlijke ecosystemen praktisch<br />

onbestaande, doch in het moderne landgebruik zijn ze vaak eerder regel dan uitzondering. De<br />

overgangsvegetatie tussen bos en open vegetaties wordt mantel-/zoomvegetatie genoemd.<br />

Een mantel-/zoomvegetatie vormt de natuurlijke overgang tussen bos en open terrein en wordt<br />

gevormd door een uiteenlopende mix van struiken, struweel en ruigteplanten (Stortelder et al.<br />

1999). Mantel-/zoomvegetaties hebben belangrijke functies in het leefgebied van veel plant- en<br />

diersoorten, zowel door het voorkomen van bepaalde planten en structuren, de beschutting als<br />

door het bijzondere microklimaat. Het lijnvormige verloop van een mantel-/zoomvegetatie kan<br />

tevens de migratie van vlinders en andere diersoorten bevorderen.<br />

De mantel is de begroeiing van struiken aansluitend op de bomen in het bos. Ideaal is hij<br />

opgebouwd uit een eerste zone met hogere, schaduwminnende soorten, en een tweede zone,<br />

aansluitend bij de zoomvegetatie die is opgebouwd uit lagere, lichtminnende struiken. De kroon<br />

51<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


van de uiterste struiken reiken tot op de grond en vormen zo een dichte, opgaande structuur. Een<br />

houtkant die op perceelsranden staat, kan deze functie vervullen (Govaere & Vandekerkhove<br />

2005).<br />

De zoom (ideaal 3-5m breed) is voornamelijk opgebouwd uit hoge, meerjarige kruiden. Deze<br />

kruiden vormen een belangrijke nectarbron voor tal van insecten. Door het ruigere karakter<br />

kunnen organismen hier ook beschutting vinden. Vele graslandsoorten hebben voor hun<br />

overwintering bijvoorbeeld meer beschutting nodig. Veel insecten slapen of verpoppen liefst in<br />

houtige vegetaties. Voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> vormt de zoom met zijn nectarplanten zoals<br />

boerenwormkruid, bramen, wilgenroosje, knoopkruid, distels,…een belangrijke nectarbron.<br />

Een ideale mantel-/zoomvegetatie bevat enkel inheemse en liefst streekeigen soorten. De mantel-<br />

/zoomvegetatie hoeft niet recht te zijn, het is beter te streven naar een golvende grens tussen<br />

struik- en kruidlaag, zodat de lengte van deze gradiëntrijke zone toeneemt. In- en uithammen<br />

creëren een rafelige of gekartelde bosrand, gunstig voor warmteminnende insecten. Een goede<br />

oriëntatie van mantel-/zoomvegetaties kan de kwaliteit van dit microklimaat nog verhogen.<br />

De ontwikkeling van een mantel-vegetatie kan gebeuren door aanplant van een houtkant (zie<br />

punt Beschutting) of door het creëren van licht in de bosrand. Voor een ontwikkeling van een<br />

goede zoom-vegetatie voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> volstaat een strook van ongeveer 3 meter die<br />

grenst aan de mantelvegetatie enerzijds en anderzijds overgaat in het hooiland. Indien men te<br />

maken heeft met grote percelen kan men de breedte van de zoomvegetatie uitbreiden tot<br />

maximaal 5 meter. Om verbossing tegen te gaan dient deze zone beheerd te worden. Dit beheer<br />

is afhankelijk van de snelheid van de natuurlijke successie. Meestal volstaat gefaseerd maaien en<br />

afvoeren van de vegetatie. Bijvoorbeeld elk jaar 1/3 tot 1/5 van de zoom maaien.<br />

Fig. 23. Matig voedselrijk grasland, met goed ontwikkelde mantel/zoom vegetatie (Perceel 363,<br />

foto: Marc Herremans).<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

52


Structuurvariatie<br />

Met structuurvariatie bedoelen we hier de kleine verschillen in vegetatiehoogte en –dichtheid<br />

binnen een perceel. Voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> blijkt deze variatie en het hieraan gekoppelde<br />

microklimaat van groot belang. De geprefereerde eiafzetplaatsen bevinden zich immers meestal<br />

op warme plekken met schaarse vegetatie.<br />

Structuurvariatie binnen vegetaties kan het gevolg zijn van verschillen in voedselrijkdom van de<br />

bodem, maar ook van het gevoerde beheer. Gefaseerd maaien leidt alvast tot een vorm van<br />

structuurvariatie doordat aangrenzende zones verschillen in maaidatum. Ook ‘slordig maaien’<br />

kan hiertoe bijdragen (hier en daar kleine plekjes ongemaaid laten). Indien hier en daar maaisel<br />

blijft liggen, leidt dit ook tot verschillen in de vegetatiehoogte. Plekken met schaarse begroeiing<br />

zijn vaak aanwezig op de meest voedselarme locaties in een perceel. Een doorgevoerd<br />

verschralingsbeheer van graslanden zal hierdoor automatisch leiden tot verhoogde<br />

structuurvariatie.<br />

Doordat paarden en koeien niet alles even kort grazen, leidt begrazing meestal tot variatie in de<br />

vegetatiestructuur. Er is echter een groot risico op overbegrazing, wat niet alleen tot een meer<br />

homogene begroeiing leidt, maar eveneens tot een hogere kans op begrazing van de<br />

waardplanten, vermindering van het nectaraanbod of zelfs vertrappeling van rupsen of poppen.<br />

Tenslotte kan gericht gewerkt worden aan het creëren van pioniersvegetaties. Het kleinschalig<br />

verwijderen van de voedselrijke toplaag bijvoorbeeld of het bewust dieper maaien op sommige<br />

plaatsen. Op deze plaatsen kunnen zich pioniers- en schrale vegetaties ontwikkelen die kunnen<br />

gebruikt worden als eiafzetplaats.<br />

Omvormingsbeheer van soortenarm naar bloemrijk grasland<br />

(Naar: Ontwikkeling van botanisch waardevol grasland, Bax, I. en Schippers, W., 1998)<br />

Veel graslanden bevinden zich momenteel in een suboptimale vorm voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />

Door het instellen van een specifiek verschralingsbeheer kunnen de graslanden na verloop van<br />

tijd omgevormd worden van biologisch weinig interessante tot interessante graslanden. Dit<br />

omvormingsbeheer is enkel mogelijk indien men rekening houdt met enkele basisregels.<br />

Om van een vegetatie met slechts enkele, zeer algemene (gras)soorten te komen tot een<br />

gevarieerde gras-kruidenmat moet een verandering optreden in de concurrentieverhouding tussen<br />

de verschillende plantensoorten. Productieverlaging is het middel om deze verschuiving te<br />

verkrijgen. Productieverlaging kan gerealiseerd worden door a) niet te bemesten en b) te maaien<br />

met afvoer van het maaisel. Gecombineerd, doorbreken deze maatregelen de grassendominantie<br />

en brengen ze de grasproductie in de regel vlot omlaag. Intensievere herstelmaatregelen zoals het<br />

afgraven van de voedselrijke toplaag (bouwvoor) zijn een andere efficiënte manier om aan een<br />

grondige verschraling te doen. Deze vaak ingrijpende vorm van natuurherstel wordt hier niet<br />

uitgewerkt.<br />

Bij een productieverlaging ruimen hoogproductieve grassen (zoals engels raaigras, gestreepte<br />

witbol, ...) het veld en ontstaan er vestigingsmogelijkheden voor een groot aantal andere, minder<br />

productieve en concurrentiekrachtige grassen en kruiden. Het voorkomen van plantensoorten is<br />

min of meer te relateren aan de hoogte van de gewasproductie en kan zo kenmerkend zijn voor<br />

een bepaalde ontwikkelingsfase. Uiteindelijk blijkt dat weinig productieve graslanden (op vaak<br />

voedselarme bodems) de meeste soorten herbergen.<br />

Beide aspecten zijn van belang voor een snelle afname van de voedselrijkdom:<br />

53<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


a) Niet bemesten<br />

De voedselrijkdom van een bodem is te beïnvloeden door maatregelen als bemesting, begrazing<br />

en maaibeheer. Bemesten blijkt veruit het meest effectieve stuurmiddel om de voedselrijkdom<br />

van een bodem te beïnvloeden. Het achterwege laten of zeer sterk reduceren van bemesting is<br />

dan ook de belangrijkste maatregel om in acht te nemen. In combinatie met maaien en afvoeren<br />

leidt deze maatregel in de meeste gevallen tot een snelle productiedaling.<br />

b) Maaien en afvoeren<br />

Maaien en afvoeren onttrekt voedingsstoffen (N,P, K) aan de grond. Er wordt ook gesproken van<br />

verschraling. Feitelijk is dit het geval wanneer niet langer aan de voor plantengroei optimale<br />

verhouding van N, P en K voldaan wordt en hierdoor minder dichte en lagere vegetaties<br />

ontstaan.<br />

Om een raaigrasweide (fase 0), grassen-mix (fase 1) of dominant stadium (fase 2) om te vormen<br />

naar een gevarieerd, kruidenrijk grasland (fase 3 en 4) is het effectief om de eerste maaibeurt<br />

“vroeg” uit te voeren (voor de typering van de fases, zie tabel 11). De tweede helft van mei (fase<br />

0 en 1) of uiterlijk de eerste week van juni (fase 2) is de meest geschikte periode omdat de<br />

dominante grassen dan hun energie steken in het doorschieten van de bloeistengels en het tot<br />

bloei komen. Door achterwege laten van N-bemesting wordt vervolgens de hergroei van deze<br />

dominante grassen vertraagd.<br />

In fase 0 en 1 profiteren hier allereerst een aantal andere grassoorten dan engels raaigras van. Dit<br />

geldt ook voor een aantal (éénjarige) kruiden. De meeste kruiden uit de fasen 3 en 4 kennen een<br />

tragere voorjaarsontwikkeling dan de dominante grassen van fase 2 (witbol, vossestaart en<br />

glanshaver). Na een vroege maaibeurt (voor half juni) groeien deze kruiden relatief snel door en<br />

onderdrukken de hergroei van de tot dan toe dominante grassoorten. Dit geldt met name voor de<br />

(na)zomerbloeiers onder de kruiden. Het zijn deze kruiden en een aantal minder productieve<br />

grassen (reukgras, rood zwenkgras en gewoon struisgras) die het totale jaarproductieniveau<br />

verlagen.<br />

Verschillen in maaidatum kunnen duidelijk tot uitdrukking komen op graslanden met éénzelfde<br />

geschiedenis en bodem. Bij een uitgestelde maaidatum (15 juni en 1 juli) in de fasen 0, 1 en 2<br />

blijven hoge jaarproducties en geringe botanische waarden jaar-in-jaar-uit gehandhaafd als<br />

gevolg van de blijvende grassendominantie. Dit fenomeen wordt nog eens versterkt door de<br />

ongestoorde zaadvorming van de dominante grassen. Mede hierdoor kan bijvoorbeeld het<br />

bekende dominant stadium met gestreepte witbod (fase 2 op zandbodem) jarenlang standhouden.<br />

In de onderstaande tabel worden de ideale maaitijdstippen per fase weergegeven.<br />

Tabel 11. Ontwikkelingsfasen en maairegime op kalkarme zand- en leemgronden (naar: Ontwikkeling van botanisch<br />

waardevol grasland, Bax, I. en Schippers, W. 1998).<br />

VOCHTIG TERREIN<br />

MATIG DROOG TERREIN<br />

DROOG TERREIN<br />

(bv. Glanshaver-verbond)<br />

(bv. Glanshaver-verbond)<br />

(bv. Dwerghaver- en Gewoon<br />

struisgras-verbond)<br />

Fase 0: Raaigrasweide Fase 0: Raaigrasweide Fase 0: Raaigrasweide<br />

Vrijwel gesloten, uniforme grasmat. Vrijwel gesloten, uniforme grasmat. Vrijwel gesloten, uniforme grasmat.<br />

De begroeiing heeft sterke glans. De begroeiing heeft sterke glans. De begroeiing heeft sterke glans.<br />

Engels raaigras bedekt meer dan 50%. Engels raaigras bedekt meer dan 50%. Engels raaigras bedekt meer dan 50%.<br />

Kleine open plekken , opgevuld met oa: Kleine open plekken , opgevuld met oa: Kleine open plekken , opgevuld met oa:<br />

vogelmuur, varkensgras en straatgras vogelmuur, varkensgras en straatgras vogelmuur, varkensgras en straatgras<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

54


Fase 1: Grassenmix Fase 1: Grassenmix Fase 1: Grassenmix<br />

Grof mozaïek van productieve grassen. Grof mozaïek van productieve grassen. Grof mozaïek van productieve grassen.<br />

Als kruiden voorkomen, is het Als kruiden voorkomen, is het<br />

"Haarden" van zeer algemene kruiden: vleksgewijs<br />

vleksgewijs<br />

kruipende boterbloem, witte klaver ed. Engels raaigras bedekt minder dan 50% Engels raaigras bedekt minder dan 50%<br />

Gestreepte witbol bereidt invasie voor. Open plekken opgevuld met kortlevende<br />

grassoort zachte dravik.<br />

Fase 2: Witbol-stadium Fase 2: Witbol-stadium Fase 3a: Gras-kruidenmix<br />

Gestreepte witbol, met zijn oud-roze Het matig productieve gras gestreepte In het nog grove grassenpatroon zijn<br />

kruiden als duizendblad, gewoon<br />

bloeipluimen in mei, voert de boventoon. witbol domineert de graslaag (>50%) biggenkruid en<br />

Algemene kruiden als veldzuring en De oud-roze gekleurde bloeipluimen schapenzuring aanwezig.<br />

scherpe boterbloem vergezellen de<br />

dominante grassoort.<br />

(mei) kruigen later een strokleur.<br />

Fase 3: Gras-Kruidenmix Fase 3: Gras-Kruidenmix Fase 3: Gras-Kruidenmix<br />

Matrix van minder productieve grassen, Matrix van minder productieve grassen, Matrix van minder productieve grassen,<br />

reuk-, rood zwenk- en gewoon reuk-, rood zwenk- en gewoon<br />

zoals reukgras en rood zwenkgras. struisgras.<br />

struisgras.<br />

Enkele kruiden zijn min of meer Enkele kruiden zijn min of meer Enkele kruiden zijn min of meer<br />

karakteristiek voor de vochttoestand: karakteristiek voor de vochttoestand: karakteristiek voor de vochttoestand:<br />

pitrus en echte koekoeksbolem. smalle weegbree en kleine klaver. smalle weegbree en kleine klaver.<br />

Zeer algemene kruiden van fase 1 en 2 De kruiden komen homogeen De kruiden komen homogeen<br />

komen homogeen verspreid voor (mix). verspreid voor (mix). verspreid voor (mix).<br />

Fase 4: Bloemrijk grasland Fase 4: Bloemrijk grasland Fase 4: Droog kruidenrijk grasland<br />

Matrix van laagproductieve grassen en Matrix van laagproductieve grassen met De grasproductie is zeer gering.<br />

schijngrassen. minder algemene kruiden.<br />

Russen, oa. biezeknoppen.<br />

Zeggen, oa. scherpe zegge.<br />

Groot aantal kruiden karakteristiek voor<br />

vochttoestand en grondsoort, zoals:<br />

kale jonker en gewone brunel<br />

Karakteristieke plantensoorten: Karakteristieke plantensoorten: Karakteristieke plantensoorten:<br />

pitrus, echte koekoeksbloem (F3), smalle weegbree en kleine klaver (F3)<br />

biezeknoppen, kale jonker, gewone<br />

brunel (F4)<br />

Fase Faseduur Maairegime<br />

duizendblad, gewoon biggenkruid,<br />

gewone veldbies,<br />

margriet, knoopkruid, gewone rolklaver<br />

(F4) schapenzuring en st. janskruid (F3)<br />

muizenoor, grasklokje en zandblauwtje<br />

(F4)<br />

Fase 0: Raaigrasweide 1 à 2 jaar 2 à 3 maal/jaar. 1ste snede: 2 de helft mei, kort de winter in.<br />

Fase 1: Grassenmix 1 à 2 jaar 2 à 3 maal/jaar. 1ste snede: 2 de helft mei, kort de winter in.<br />

Fase 2: Witbol-stadium 2 à 3 jaar 2 maal/jaar. 1 ste snede: 1 ste helft juni, 2 e snede: september<br />

Fase 3: Gras-Kruidenmix 2 à 4 jaar 2 maal/jaar. 1 ste snede: 2 e helft juni, 2 e snede: september<br />

2 maal/jaar. 1<br />

Fase 4: Bloemrijk grasland 4 à 8 jaar tot eindfase.<br />

ste snede: half juni/juli, 2 e snede:<br />

september/oktober<br />

55<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


Instandhouding en herstel van de potentieel geschikte vegetaties voor de <strong>bruine</strong><br />

<strong>vuurvlinder</strong><br />

Droge heide<br />

Dit vegetatietype is nauwelijks nog aanwezig binnen het onderzochte gebied. Het lijkt ook niet<br />

realistisch om nog te streven naar heideherstel op een schaal die voldoende groot is om werkelijk<br />

te kunnen spreken van een “heide”. Wel zijn er in het gebied Meetshoven een aantal locaties<br />

waar zich plaatselijk droge heide ontwikkelt. Een gevarieerd landschap met heide-elementen kan<br />

gunstig zijn voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />

In de ruimere omgeving, meerbepaald het natuurgebied Averbode Bos & Heide en Heimolen te<br />

Gijmel wordt momenteel en/of in de toekomst gewerkt aan het herstel van droge heide. De<br />

geplande oppervlakte heide als doelvegetatie zal voldoende groot zijn om te kunnen fungeren als<br />

een volwaardig heide-ecosysteem. De afstand tot de kernpopulatie van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> is<br />

echter momenteel te groot, waardoor natuurlijke kolonisatie als hoogst onwaarschijnlijk mag<br />

beschouwd worden.<br />

Indien er alsnog zou worden geopteerd om binnen het kerngebied aan heideherstel of –<br />

ontwikkeling te doen, dan liggen de beste vooruitzichten in gebieden waar reeds in de directe<br />

omgeving hoge natuurwaarden aanwezig zijn. De standaard herstelmaatregelen voor<br />

heidegebieden vanuit bemeste gronden betreffen het afplaggen van de nutriëntrijke toplaag tot<br />

net boven de A2-horizont (eventueel voorafgegaan met het verwijderen van bomen of struweel).<br />

Indien vertrokken wordt vanuit door intensieve landbouw gebruikte terreinen, dient de volledige<br />

bouwvoor tot aan de nutriëntarme en onverstoorde verwijderd te worden. Instandhoudingbeheer<br />

kan bestaan uit begrazing of gefaseerd maaien.<br />

Droge tot matig vochtige voedselarme graslanden<br />

Heischraal grasland is in het kerngebied nog nauwelijks aanwezig. Binnen het studiegebied is<br />

heischraal grasland in goed ontwikkelde vorm nog aanwezig in het natuurreservaat De<br />

Langdonken. Het is vooral de natte variant die hier aanwezig is. Heischraal grasland kan<br />

opnieuw gecreëerd worden door doorgedreven maaibeheer van graslandercelen op zandgrond of<br />

door verwijderen van de voedselrijke toplaag.<br />

In goed ontwikkelde heischrale graslanden is jaarlijks maaien niet altijd noodzakelijk aangezien<br />

het meestal gaat om zeer voedselarme en droge situaties. Enkel wanneer de vegetatie begint te<br />

veranderen, bijvoorbeeld door atmosferische aanrijking, kan men jaarlijks maaien om vervilting,<br />

verruiging en verbossing tegen te gaan. De mooiste vertegenwoordigers van droog heischraal<br />

grasland worden één keer per jaar gemaaid, meer bepaald begin augustus. Iets voedselrijkere<br />

heischrale graslanden krijgen een verschralingsbeheer, waarbij twee maal per jaar gemaaid<br />

wordt, namelijk eind juni en eind augustus of begin september.<br />

Het Dwerghaver-verbond komt optimaal voor onder schapenbegrazing, hoewel betreding,<br />

konijnenbegrazing, begrazing door ponys en gazonbeheer eveneens dit type in stand houden.<br />

Maaibeheer lijkt niet de beste beheersvorm voor het Dwerghaver-verbond (Zwaenepoel, 2006).<br />

Zoals eerder vermeld komt dit vegetatietype binnen het onderzochte gebied nog nauwelijks voor<br />

maar er zijn wel gedegradeerde relicten van terug te vinden. Een onderhoudbeheer dat de schrale<br />

vegetatie in stand houdt, en rekening houdt met de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>, bestaat uit het jaarlijks<br />

maaien in september of begin oktober. Indien het terrein verder verschraald dient te worden is<br />

een 1 ste maaibeurt aan te raden eind juni/begin juli en de 2 de maaibeurt in september of begin<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

56


oktober. Wanneer de vlinder aanwezig, is, dient de eerste maaibeurt vervroegd te worden tot<br />

begin juni.<br />

Het Gewoon struisgras-verbond met grasklokje-en zandblauwtje komt nog hier en daar voor in<br />

de regio. Deze vegetatie is cultuurgebonden, zij het van een cultuur die weg is, namelijk deze<br />

van een geringe nutriëntentoevoer in een globaal voedselarm landschap.<br />

Indien de vegetatie niet beheerd wordt, treedt al snel een vervilting en verruiging op. Hierbij<br />

komen soorten als sint janskruid en braam steeds meer op de voorgrond. Grasklokje is een soort<br />

die optimaal gedijt onder extensieve begrazing. In Vlaanderen bevinden de meeste standplaatsen<br />

van grasklokje zich momenteel in wegbermen door begrazing onder de prikkeldraad. Voor<br />

maaibeheer suggereert Zwaenepoel (1993) een niet jaarlijkse septembermaaibeurt, vanuit de<br />

vaststelling dat grasklokjes vaak overleven op plaatsen waar momenteel helemaal geen bewust<br />

beheer uitgevoerd wordt. Indien er een verruiging optreedtt is een jaarlijkse maaibeurt in<br />

september of begin oktober aan te raden. Extensieve begrazing is de beste beheersvorm. Het<br />

creëren van plekken met kaal zand stimuleert de kieming van soorten zoals schapenzuring en<br />

zandblauwtje.<br />

Het Glanshaver-verbond is erg belangrijk voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in de regio. Een gepast<br />

maaibeheer kan een groot verschil betekenen voor de duurzame instandhouding van zowel de<br />

vegetatie als de vlinderpopulatie. De traditionele eerste hooidatum kon men vroeger situeren<br />

tussen 11 juni (Sint-Barnabas) en 24 juni (Sint-Jansmis), tenminste als het weer meeviel<br />

(Lindemans 1952). De productie van het Glanshaver-verbond is zo hoog dat er in de regel twee<br />

tot zelfs drie keer per jaar kon gehooid worden. In wegbermen wordt een standaard-maairegime<br />

15 juni-15 september aanbevolen vanuit het bermbesluit. Specifieke goed ontwikkelde<br />

vegetatietypes kunnen echter vaak beter op alternatieve data gehooid worden. (Zwaenepoel 1993<br />

en 1998) schetst uitvoerig specifieke maaischema’s. Voor het Glanshaver-verbond van het<br />

scherpe boterbloem-rode klaver-type wordt een maairegime half juli-half september of half meihalf<br />

september aanbevolen. Indien het grasland gedomineerd wordt door grassen is het<br />

aangeraden om de eerste maaibeurt te laten plaatsvinden vóór half juni. Indien niet gemaaid<br />

wordt of het maaisel blijft liggen treed vervilting en verruiging op met een sterkte toename van<br />

het fluitenkruid-aspect.<br />

Vochtige venige graslanden / Blauwgraslanden<br />

Binnen het onderzochte gebied zijn er nog 2 vindplaatsen van deze vegetatie, Papendel te<br />

Begijnendijk, en het Vorsdonkbos-Turfputten dat gelegen is in de zoekzone. De vegetaties zijn in<br />

beheer van <strong>Natuurpunt</strong> en worden op een deskundige manier beheerd. Bij het maaibeheer wordt<br />

rekening gehouden met de gevoeligheid voor bodemcompactatie en insporing. Ook werd er<br />

gewerkt aan het herstellen van de oppervlakkige ontwateringsgreppeltjes wat essentieel is om de<br />

basenrijke kwel zijn werk te laten doen. De mogelijkheden voor oppervlakte-uitbreiding zijn<br />

eerder gering.<br />

Voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> is het vooral van belang dat de overgang van deze graslanden naar<br />

drogere vegetaties (zoals het Glanshaver-verbond) verder uitgewerkt of gecreëerd wordt.<br />

57<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


Beheermaatregelen in het kader van beheerovereenkomsten<br />

Optimaal beheer in functie van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> zal meestal enkel kunnen uitgevoerd<br />

worden op percelen met een beschermde status. Het voortplantingsgebied van de vlinder bestaat<br />

echter voor een groot deel uit hooilanden in eigendom van particulieren. Door het uitwerken van<br />

realistische beheerovereenkomsten zou het leefgebied van de soort op korte termijn grondig<br />

verbeterd kunnen worden én een nuttige invulling kunnen gegeven worden aan de betrokken<br />

percelen waar ook de eigenaars financieel beter van worden. Afspraken, ondersteuning en advies<br />

via het afsluiten van beheerovereenkomsten met particulieren is dan ook één van de belangrijkste<br />

actiepunten in de bescherming van de soort. Hieronder beschrijven we enkele maatregelen die<br />

niet het ideale beheer zijn voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>, maar die realistisch zijn om als standaard<br />

onderhoudbeheer te kunnen worden ingezet.<br />

Maaifrequentie en –datum<br />

Heel wat hooilanden in eigendom van particulieren worden eerder te weinig dan te veel gemaaid.<br />

Door slechts één keer per jaar te maaien neemt de voedselrijkdom niet af en blijven de<br />

hooilanden vaak vastzitten in het “dominante grassen stadium”, gekenmerkt door een dichte en<br />

monotone grasmat. Vroeger op het jaar maaien op het hoogtepunt van de bloei van de dominante<br />

grassen benadeelt deze laatsten sterk waardoor er meer variatie ontstaat. Via aangepast<br />

maaibeheer kunnen percelen zich ontwikkelen tot bloemrijke hooilanden.<br />

De matig voedselrijke graslanden van het Glanshaver-verbond, die veruit het grootste<br />

oppervlakte bevatten aan leefgebied van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> kunnen best 2 maal per jaar<br />

gemaaid worden. In normale jaren dient de eerste maaibeurt best te gebeuren in de laatste helft<br />

van juni. De datum van de tweede maaibeurt hoeft niet zo precies te zijn, maar wel best nadat de<br />

vlinders zijn uitgevlogen. Dus ten vroegste eind augustus en best begin september. Tegen eind<br />

augustus zijn ook de meeste planten tot bloei en zaadzetting kunnen komen. Het is belangrijk dat<br />

hooilanden kort de winter ingaan, hierdoor staat de vegetatie er ideaal bij in het voorjaar wanneer<br />

de eerste generatie vlinders vliegt.Voor de voedselarme percelen van het Dwerghaver- en<br />

Struisgras-verbond kan een enkele maaibeurt volstaan, die best plaatsvindt eind augustus.<br />

Gefaseerd maaien<br />

Indien mogelijk is het aangeraden om bij het maaien telkens een deel van een perceel over te<br />

slaan, op die manier blijft er steeds een deel van de natuurlijke hulpbronnen aanwezig. Het is<br />

voldoende om bij elke maaibeurt een zone van 10 tot 15 % van de totale oppervlakte ongemaaid<br />

te laten. Het instellen van een gefaseerd maaischema zorgt ervoor dat de ongemaaide zone<br />

gemaaid wordt bij de volgende maaibeurt.<br />

Perceelsrandbeheer<br />

Perceelsranden vormen een zone waarbinnen op een eenvoudige manier en op korte termijn<br />

habitat kan worden gewonnen. Door een gefaseerd maaibeheer van perceelsranden kunnen deze<br />

snel omgevormd worden in kruidenrijke zomen waar nectar en beschutting gevonden kan<br />

worden. Hierbij dient de aandacht vooral te gaan naar zonbeschenen zijden van percelen. Een<br />

strook met een breedte van minimaal 3 meter, waarvan elk jaar 1/3 de op een gefaseerde manier<br />

gemaaid wordt lijkt voor het studiegebied het meest aangewezen. Elke zone wordt dus eenmaal<br />

om de drie jaar gemaaid.<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

58


Beschutting<br />

De aanplanting van hagen en houtkanten kan een bijdrage vormen aan het toenemen van<br />

beschutting voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> maar kan ook een bedreiging vormen indien niet gepast<br />

uitgevoerd. Het instrument kan via gemeentelijke subsidies ondersteund worden maar er zouden<br />

duidelijke randvoorwaarden moeten gesteld worden aan de uitvoering. Om gunstig te zijn voor<br />

de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> dient informatie verstrekt te worden over de wijze van aanplanten en de<br />

meeste geschikte oriëntatie van houtkanten. Voornamelijk in enkele grotere percelen is deze<br />

maatregel zinvol.<br />

59<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


7. Inschatting van de toekomstperspectieven voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in<br />

Vlaanderen<br />

De <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> is een dagvlinder met ogenschijnlijk weinig bijzondere ecologische eisen.<br />

Het is een nectar-generalist en zijn voornaamste waardplant veldzuring is een van de meest<br />

algemene plantensoorten in ons land. Toch is de soort in Vlaanderen dramatisch sterk<br />

achteruitgegaan, met zelfs een bijna-uitsterven tot gevolg.<br />

Drie factoren vormen waarschijnlijk de belangrijkste redenen voor deze achteruitgang:<br />

1. het sterk veranderd landgebruik waardoor het aandeel geschikte graslanden verminderde,<br />

2. de intensivering van het beheer van overblijvende geschikte graslanden en<br />

3. de toename van de gemiddelde stikstofdepositie.<br />

Deze laatste factor blijkt een rechtstreeks negatief effect te hebben op de overleving van de<br />

rupsen, wat kan verklaren waarom de soort het overal in Vlaanderen zo slecht doet.<br />

Dat de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> nog werd aangetroffen in de regio rond Begijnendijk hoeft dan ook<br />

geen toeval te wezen. Deze regio wordt gekenmerkt door een relatief lage stikstofdepositie en<br />

een beperkte omvorming van graslanden naar intensieve landbouw. Heel wat graslanden worden<br />

nog extensief beheerd. Door de kleinschalige structuur van het landschap zijn er heel wat<br />

overhoekjes en restgronden zonder productiedoeleinden.<br />

Het bestudeerde gebied vormt de belangrijkste en mogelijk enige kernpopulatie van de <strong>bruine</strong><br />

<strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen. Dat hier nog een aanzienlijke populatie voorkomt, toont aan dat het<br />

niet onmogelijk is om deze soort in Vlaanderen te behouden. Dat de soort nog over een vrij ruim<br />

gebied voorkomt, wijst er op dat ze over voldoende mobiliteit beschikt om het landschap met<br />

zijn huidige schaalgrootte te benutten.<br />

Toch vereist de populatie dringende aandacht, aangezien de waargenomen dichtheden bijzonder<br />

laag liggen en het aantal optimale leefgebieden zeer beperkt is. Er werden geen grote<br />

bronpopulaties aangetroffen. In het grootste deel van de potentiële vegetaties overleeft de <strong>bruine</strong><br />

<strong>vuurvlinder</strong> eigenlijk enkel ‘door toeval’. Slechte weersomstandigheden voor dagvlinders zoals<br />

in 2007 zullen een veel grotere impact hebben op kleine populaties dan op grote.<br />

Om de soort in deze regio te behouden is daarom een versterking van de bestaande kernen via<br />

bescherming en aangepast beheer noodzakelijk. Tegelijk zouden ondersteunende maatregelen<br />

naar verbetering van de kwaliteit van graslanden en verbindende elementen dienen te gebeuren<br />

tussen deze kernen. De eerste doelstelling kan gerealiseerd worden door aankoop en beheer van<br />

terreinen, maar ook de tweede benadering is essentieel voor een duurzaam behoud van de soort.<br />

Dit kan gerealiseerd worden via maatregelen door gemeenten en provincies en door het afsluiten<br />

van samenwerkings- of beheerovereenkomsten met privé-eigenaars en landbouwers. Deze<br />

zouden zowel moeten gericht zijn op het verbeteren van de kwaliteit van waard- en nectarplanten<br />

in graslandvegetaties, als op een toename van de structuurvariatie in het landschap.<br />

Deze beschermingsstrategie dient gekaderd te worden binnen een globale toekomstvisie van het<br />

gebied. Het gebied lijkt nood te hebben aan een toekomstvisie die de noden rond wonen, leven,<br />

aan landbouw doen en het behoud van natuurlijke waarden verenigt. De aanwezige<br />

natuurwaarden in landbouw- of woongebied hebben momenteel geen enkele vorm van<br />

bescherming, maar zijn te belangrijk om zomaar te laten verdwijnen, waar zonder visie en<br />

maatregelen momenteel een ernstig risico voor is.<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

60


Gezien de uniekheid van de aanwezigheid van een laatste populatie van een inheemse<br />

dagvlinder, en de realistische kansen op behoud in Vlaanderen, verdient de soort dan ook de<br />

nodige aandacht in dit proces. Als symboolsoort van voedselarme tot matig voedselrijke<br />

graslanden kan de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> dan ook een leidraad vormen bij het uitstippelen van de<br />

natuur-elementen in een globale toekomstvisie voor het gebied. De regio kan hiermee een<br />

voorbeeld vormen voor een extensief maar economisch rendabel en duurzaam Vlaams<br />

landschap.<br />

Buiten de bestudeerde regio liggen in de richting van Mechelen en Heist-op-den-Berg nog<br />

regio’s die in een vergelijkbare toestand zijn en waar de soort in de toekomst opnieuw naar zou<br />

kunnen uitbreiden. Gezien zijn onopvallend gedrag en het voorkomen in lage dichtheden is het<br />

niet onmogelijk dat de soort nog in enkele andere regio’s aanwezig is. Dit verdient dan ook de<br />

nodige aandacht van natuurstudieliefhebbers en betrokken overheden. Een mogelijke<br />

bijkomende populatie werd ons in de loop van het project gemeld uit de regio Antwerpen maar<br />

het voorkomen van de soort kon hier in 2007 niet bevestigd worden. Ook deze waarnemingen<br />

verdienen meer onderzoek.<br />

Samengevat lijken er realistische kansen voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen, maar zijn<br />

soortgerichte aandacht én actieve maatregelen dringend nodig om de soort te kunnen behouden.<br />

61<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


8. Stappenplan voor een duurzame bescherming<br />

De bestudeerde regio lijkt de beste kansen te hebben voor het behoud en de uitbreiding van<br />

de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen. Hieronder sommen we puntsgewijs de mogelijke<br />

stappen op voor een duurzame bescherming van deze soort.<br />

1. Ontwikkelen van een visie op het behoud van bedreigde soorten in zgn.<br />

‘rasterlandschap’<br />

-prioriteiten stellen<br />

-expliciet maken soortgerichte benadering<br />

2. Opmaak van een soortbeschermingsplan voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />

-beleidssamenvatting van status en bedreigingen<br />

-aanduiden van prioriteiten inzake bescherming<br />

-inschatting van de belangrijkste knelpunten mbt habitatkwaliteit en connectiviteit<br />

-aanduiden verantwoordelijk niveau (nationaal/provinciaal/lokaal/…)<br />

3. Duurzame bescherming van kernpopulaties<br />

-via gebiedsgericht beleid + soortspecifieke aandacht<br />

-vrijstelling van de meest kansrijke percelen via aankoop<br />

-instellen van beheer met aandacht voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />

-evaluatie van actueel beheer op reeds beschermde percelen<br />

-overleg met terreinbeherende instanties over maatregelen<br />

4. Ontwikkelen van beschermingsmaatregelen voor de populatie in het buitengebied<br />

-indeling prioritaire percelen – mogelijk relevante percelen, rekening houdend<br />

met totale oppervlakte leefgebied, kwaliteit leefgebied en isolatie<br />

-bepalen van eigendomsstructuur van prioritaire percelen<br />

-uitwerken van systeem van beheerovereenkomsten i.s.m. gemeenten en provincie<br />

-overleg met gemeentelijke en provinciale overheden ivm gunstig beheer van<br />

bermen, overhoekjes en gemeente-eigendommen<br />

-extra aandacht voor percelen met belangrijke rol als stapsteen,<br />

verbindingselement of bronpopulatie<br />

-bewustmaking van bevolking<br />

-betrokkenheid genereren en individuele verantwoordelijkheid stimuleren<br />

5. Opvolging van de toestand van de populatie en het effect van de genomen maatregelen<br />

-opvolgen van de evolutie van de verspreiding van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />

-regelmatig inschatten van de voor- of achteruitgang van de populatie<br />

-opvolgen van de effecten van soortgericht beheer<br />

-opvolgen van de effecten van beheerovereenkomsten<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

62


9. Referenties<br />

Bal, D., Beije, H.M., Fellinger, M., Haveman, R., Van Opstal, A.J.F.M. & Van Zadelhoff, F.J.<br />

2001. Handboek Natuurdoeltypen. KNNV Uitgeverij, Utrecht<br />

Bax., I.H.W. & Schippers, W. 1998. Veldgids Ontwikkeling botanisch waardevol grasland,<br />

Dienst Landelijk Gebied en Adviesgroep Vegetatiebeheer van het Informatie- en Kenniscentrum<br />

Natuurbeheer.<br />

Bens, O. S. 2002. De Aardbeivlinder en de Bruine <strong>vuurvlinder</strong> in het Bargerveen. De<br />

Vlinderstichting, Wageningen, SV2002.02.<br />

Bink, F. A. 1992. Ecologische atlas van de dagvlinders van Noordwest-Europa, Schuyt & Co<br />

Uitgevers, Haarlem.<br />

Bos F., Bosveld, M., Groenendijk, D. Van Swaay & Wynhoff, I. 2006. De dagvlinders van<br />

Nederland, verspreiding en bescherming, KNNV Uitgeverij, Utrecht<br />

Bosveld, M.A. 2000. Achteruitgang van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> (Lycaena tityrus) in Nederland.<br />

De Vlinderstichting Wageningen, SV2000.05<br />

Cortens, J., Vanreusel, W., Jacobs, M. & Van Dyck, H. 2005. Bermbeheer en connectiviteit<br />

gemeten met drie dagvlindersoorten. Verkennende case-studie in de omgeving van Herentals<br />

(provincie Antwerpen). Rapport van de Universiteit Antwerpen, Wilrijk i.o.v. Ministerie van de<br />

Vlaamse Gemeenschap, Afdeling AMINABEL, Cel Natuurtechnische Milieubouw, Antwerpen.<br />

Fiedler, K. 1991a. Systematic, evolutionary, and ecological implications of myrmecophily within<br />

the Lycaenidae (Insecta: Lepidoptera: Papilionoidea). Bonner Zool Monogr 31: 1-210.<br />

Fiedler, K. 1991b. European and Northwest African Lycaenidae (Lepidoptera) and their<br />

associations with ants. J Res Lepid 28: 239-257.<br />

Fischer, K. & Fiedler, K. 2000. Response of the copper butterfly Lycaena tityrus to increased<br />

leaf nitrogen in natural food plants: evidence against the nitrogen limitation hypothesis.<br />

Oecologia 124: 235–241.<br />

Govaere L. & Vandekerkhove K. 2005. Specifiek biotoop- en soortenbeheer in bossen :<br />

methodologische ondersteuning, Deel II : Beschrijvende fiches. Rapport IBW Bb R 2005.007.<br />

Govaere, L. & Vandekerkhove, K. 2005. Specifiek biotoop- en soortenbeheer in bossen :<br />

methodologische ondersteuning, Deel II : Beschrijvende fiches, Rapport IBW Bb R 2005.007.<br />

Hanski, I. & Gilpin, M. E. 1997. Metapopulation Biology. Academic Press, San Diego.<br />

Maes, D. & Van Dyck, H. 1999. Dagvlinders in Vlaanderen - Ecologie, verspreiding en behoud.<br />

Stichting Leefmilieu i.s.m. het Instituut voor Natuurbehoud, Antwerpen, Brussel.<br />

Maes, D. & Van Dyck, H. 2001. Butterfly diversity loss in Flanders (north Belgium): Europe's<br />

worst case scenario? Biological Conservation 99: 263-276.<br />

Stortelder, A. H. F., van Dort, K. W., Schaminée, J. H. J. & Smits, N.A.C. 1999. Beheer van<br />

bosranden. Van scherpe grens naar soortenrijke gradiënt. KNNV uitgeverij, Utrecht.<br />

63<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


Tax, M. 1989. Atlas van de Nederlandse dagvlinders. Vereniging tot behoud van<br />

Natuurmonumenten in Nederland/De Vlinderstichting, ‘s Graveland/Wageningen.<br />

Tolman, T. & Lewington, R. 1999. De nieuwe Vlindergids. Tirion Uitgevers BV, Baarn.<br />

Van den Broeck, D., Herremans, M., Polfliet, T., Vanreusel, W. & Van Dorsselaer, P. 2007.<br />

Monitoring van ammoniak en zwaveldioxide met korstmossen in Vlaams-Brabant. Rapport<br />

<strong>Natuurpunt</strong> Studie 2007/7.<br />

Van Swaay, C. & Warren, M. 1999. Red Data Book of European Butterflies (Rhopalocera).<br />

Nature and Environment n° 99. Council of Europe Publishing, Strasbourg.<br />

Vanreusel, W., Cortens, J. & Van Dyck, H. 2002. Herstel van bedreigde dagvlinderpopulaties in<br />

en om het Nationaal Park Hoge Kempen. Rapport van de Universiteit Antwerpen, Wilrijk, i.o.v.<br />

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Natuur.<br />

Vanreusel, W., Cortens, J., Jacobs, M. & Van Dyck, H. 2005. Uitbreidingsmogelijkheden voor<br />

het leefgebied van de met uitsterven bedreigde Veldparelmoervlinder. Een verkennende studie in<br />

Oost-Limburg. Rapport van de Universiteit Antwerpen, Wilrijk i.o.v. Ministerie van de Vlaamse<br />

Gemeenschap, Afdeling AMINABEL, Cel Natuurtechnische Milieubouw, Antwerpen.<br />

Vanreusel, W., Maes, D. & Van Dyck, H. 2000. Soortbeschermingsplan gentiaanblauwtje.<br />

Rapport van de Universiteit Antwerpen, Wilrijk, i.o.v. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap,<br />

Afdeling Natuur.<br />

Wallis De Vries, M. F. 2001. Habitat quality assessment and its role in the conservation of the<br />

butterfly Melitaea cinxia. Proceedings of the Section Experimental and Applied Entomology of<br />

the Netherlands Entomological Society 12: 141-146.<br />

Werkman, E.R. 1999. De Bruine <strong>vuurvlinder</strong> in Zuidoost-Groningen. De Vlinderstichting,<br />

Wageningen, rapport SV 99.04<br />

Wervenbos K. 1994. Onderzoek naar het voorkomen en de ecologie van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />

De Vlinderstichting.<br />

Zwaenepoel A. 1998. Werk aan de berm! Handboek botanisch bermbeheer. Stichting Leefmilieu<br />

vzw/Kredietbank (i.s.m. AMINAL-Afdeling Natuur), Antwerpen.<br />

Zwaenepoel, A., T'jollyn, F., Vandenbussche, V. & Hoffmann, M. 2002. Systematiek van<br />

natuurtypen voor het biotoop grasland. Instituut voor Natuurbehoud, Brussel.<br />

Zwaenepoel, A. 1993. Beheer en typologie van wegbermvegetaties in Vlaanderen. Universiteit<br />

Gent.<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

64


Bijlagen<br />

Bijlage 1. Bespreking van de vegetatietypes van belang voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />

Bijlage 2. Overzichtskaart van het studiegebied met aanduiding van de gekarteerde percelen en<br />

het voorkomen van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />

Bijlage 3. Overzicht van de onderzochte graslanden en belangrijkste kenmerken.<br />

65<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


Bijlage 1 - Bespreking van de vegetatietypes van belang voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />

Hier worden de vegetatietypes besproken met hun geschiktheid voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>,<br />

alsook de toestand binnen het studiegebied. De hier vernoemde vegetatietypes vormen in theorie<br />

alle mogelijk geschikt leefgebied (of onderdeel) voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> op de hogere<br />

zandgronden. De types volgen de classificatie van Bal et al. (2001) en zijn gerangschikt van<br />

droog en voedselarm naar vochtig en voedselrijker.<br />

Heel wat van de in het gebied aanwezige vegetatietypes zijn door een veranderend beheer en<br />

milieukarakteristieken vaak gedegradeerd en bevatten soms nog slechts een “uitgedunde”<br />

soortensamenstelling. Door de overlap van kensoorten en de degradatie van de aanwezige<br />

vegetaties -met als gevolg het verlies van de kensoorten-, is het niet altijd eenvoudig te bepalen<br />

tot welk vegetatietype een grasland behoort. Binnen het projectgebied zijn soms slechts enkele,<br />

vaak gedegradeerde, relicten van de droge en vochtige schraallandtypes aanwezig. Het zijn deze<br />

versnipperde en vaak geïsoleerde zones waar de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> zijn laatste toevluchtsoord<br />

vindt. Ook de overgangszones die soms moeilijk onder te brengen zijn binnen 1 type blijken<br />

vaak geschikt te zijn als leefgebied voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>, m.a.w. het leefgebied van de<br />

<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> valt niet altijd samen met de (artificiële) grenzen van de vegetatietypes.<br />

Ook dient onderstreept te worden dat de aanwezigheid van een combinatie van verschillende<br />

vegetatietypes vaak noodzakelijk is voor het onderhouden van een duurzame vlinderpopulatie.<br />

1. Droge heide<br />

Vegetatiebeschrijving<br />

Het woord “heide” wordt vaak in ruime zin benaderd, en klassiek omschreven als een<br />

altijdgroene dwergstruikformatie, zonder of met weinig bomen of struiken, en met een doorgaans<br />

goed ontwikkelde moslaag. In Vlaanderen betreft het van de heidefamilie (Ericaceae)<br />

voornamelijk de dwergstruiken struikhei (Calluna vulgaris) en gewone dophei (Erica tetralix).<br />

Heide wordt vaak min of meer op landschapsniveau benaderd. Daar horen o.a. ook stuifduinen,<br />

vennen en struwelen bij. Het slaat op een complex halfnatuurlijk landschap, dat evenwel op vele<br />

plaatsen slechts als relict teruggevonden wordt. De heide is in onze streken een halfnatuurlijke<br />

vegetatie onstaan onder invloed van de mens, na beweiding en rooien van het loofbos. Door een<br />

sterke begrazing en uitputting van de bodem ontstonden open vlakten, die snel ingenomen<br />

werden door heidestruiken, die hier en daar reeds langs bosranden en op open plekken<br />

voorkwamen.<br />

Een heidegemeenschap kan enkel in stand gehouden wordt door beheer. Wanneer het beheer<br />

ophoudt gaat de successie door richting loofbos (Eiken-Berkenbos). Door de impact van<br />

eutrofiëring kan de heide bij het wegvallen van het beheer en het verouderen snel vergrassen.<br />

Heiden zijn in het bijzonder belangrijke habitats voor ongewervelden, zowel naar soortenrijkdom<br />

als naar aandeel zeldzame soorten. De resten van heidevegetaties langs paden, wegen en op de<br />

kapvlakten van dennenbossen, maar vooral de uitgestrekte graslanden buiten de beekdalen in de<br />

Antwerpse Kempen en in Limburg, herinneren nog aan de vroegere weidse heidevelden in<br />

Vlaanderen. Ontginningen lieten hiervan bijna niets over. Naast de landschappelijke relicten zijn<br />

er nog de talrijke toponiemen die voor zich spreken (Pijpelheide, Hoge heide, Achterheide, enz),<br />

allemaal plaatsaanduidingen die aan het vroegere landschap doen herinneren.<br />

Geschiktheid voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />

Droge heide vormt een geschikt leefgebied voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. In Nederland bereikt de<br />

soort zelfs haar hoogste dichtheden op droge heideterreinen (Bos et al. 2006). Uit terreinbezoek<br />

(Hoge Veluwe) en literatuur blijkt echter dat de populaties steeds voorkomen in de rijkere delen<br />

van de droge heide of overgangen naar rijkere vegetatietypes, zoals voormalige akkers en<br />

kleinschalige landbouwpercelen of wegbermen in de omgeving van de heide. Deze locaties<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

66


evatten immers tal van nectarplanten zoals jacobskruiskruid en akkerdistels. Op de locaties van<br />

voorkomen in de droge heide is veldzuring praktisch afwezig, wat doet veronderstellen dat de<br />

vlinder hier gebruik maakt van de talrijk aanwezige schapenzuring.<br />

Voorkomen binnen studiegebied<br />

Binnen het onderzochte gebied zijn er enkel nog relicten van droge heideterreinen aanwezig.<br />

Zoals in de Kempen praktisch overal plaatsvond, werden de droge heideterreinen ontgonnen.<br />

Hier en daar (zoals in Meetshoven) zijn nog relicten aanwezig, elders herinneren enkele<br />

indicatorsoorten in de bermen of bosranden nog aan het voormalige schrale karakter van de<br />

heideterreinen.<br />

Op het vegetatietype droge heide kan de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> binnen het onderzochte gebied dus<br />

niet terugvallen. Het lijkt niet echt realistisch om binnen het studiegebied aan grootschalige<br />

heiderestauratie te doen, wel kan kleinschalig heideherstel bijdragen aan een gevarieerd<br />

landschap voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />

Foto 1. Droge heide als leefgebied van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in de Hoge Veluwe, Nederland. Het zijn vooral de<br />

matig voedselrijke graslandjes en akkers die ingebed zitten in de droge heide die het belangrijkste onderdeel vormen<br />

van het leefgebied van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Waardplant is hier waarschijnlijk schapenzuring (foto: Ilf Jacobs).<br />

2. Heischraal grasland (Nardo-Galion)<br />

Vegetatiebeschrijving<br />

Heischrale graslanden zijn vegetaties op arme, meestal zure bodems, waarin grassen of lokaal<br />

ook grasachtigen (zeggen, russen) domineren, maar kruiden en dwergstruiken eveneens talrijk<br />

67<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


in aanwezig zijn. Op grotere schaal ontstond heischraal grasland door maaien, kappen, beweiden<br />

en branden van heidevegetaties of kalkgrasland. De Associatie van liggend walstro en<br />

schapengras vormt de droge variant, de Associatie van liggende vleugeltjesbloem en<br />

heidekartelblad de vochtige.<br />

Vanaf de opkomst van kunstmest verdween heischraal grasland aan een ontzagwekkend tempo.<br />

De soortenrijkdom van heischraal grasland is aanzienlijk hoger dan die van hun heidetegenhangers.<br />

De soortenrijkste omstandigheden zijn aan te treffen in overgangen naar andere<br />

types grasland. Zo zijn de bloem- en soortenrijkste graslanden vaak gesitueerd in de overgang<br />

van vochtig heischraal grasland naar het Glanshaver-verbond.<br />

Heischraal grasland wordt bedreigd door verdroging, eutrofiëring en vermesting,<br />

stikstofdepositie uit de lucht, bebouwing, verharding van wegen, vergrassing, verbossing,<br />

overbetreding, en overrecreatie. Stikstofdepositie vanuit de lucht of fosfaataanrijking vanuit<br />

aangrenzende naaldhoutaanplantingen zorgt op heel wat plaatsen voor een vergrassing van<br />

heischraal grasland met monotone pijpenstrootje- of bochtige smele-graslanden tot gevolg. Het<br />

achterwege laten van beheer leidt tot verstruweling en verbossing.<br />

De te kleine oppervlakte van veel heischraal graslandrelictjes is blijkbaar een probleem voor de<br />

overleving van veel van de meer kritische soorten. Dit geldt zowel voor fauna- als floraelementen.<br />

Geschiktheid voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />

Heischraal grasland en vooral de droge variant hiervan is één van de geschikte biotopen voor de<br />

<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Binnen het onderzochte gebied is de oppervlakte van deze vegetatie echter te<br />

klein om van betekenis te zijn voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />

Voorkomen binnen studiegebied<br />

Heischraal grasland is een grasland met vrij hoge natuurlijkheidsgraad. Het is gevoelig voor<br />

veranderend beheer en milieukarakteristieken, heischraal grasland behoort daarom in het<br />

studiegebied -samen met het traditionele beheer van dit type graslanden- tot het verleden. Vooral<br />

vanaf de opkomst van kunstmest en de verdere industrialisering van de landbouw moest dit<br />

vegetatietype het onderspit delven.<br />

In het studiegebied werden tijdens het onderzoek zeer weinig vegetaties aangetroffen die men<br />

heischraal grasland kan noemen. Hier en daar zijn nog relicten terug te vinden met heischrale<br />

eigenschappen, vnl. langs oude spoorlijnen, of lineair onder prikkeldraden, houtkanten of in<br />

wegbermen. Nochtans is dit vegetatietype typisch voor de streek en werd de Associatie van<br />

liggende vleugeltjesbloem en heidekartelblad met opnamen gedocumenteerd in Begijnendijk-<br />

Betekom (inops en gentianetosum), Aarschot (gentianetosum) en Rotselaar-Wezemaal (inops)<br />

(A. Zwaenepoel, ea 2002)<br />

3. Dwerghaver-verbond (Thero-Airion Tüxen 1951)<br />

Vegetatiebeschrijving<br />

Het Dwerghaver-verbond is een vegetatietype van droge, zure tot neutrale zandgronden, die<br />

minder stuiven en iets vochtiger en humeuzer zijn dan deze van het Buntgras-verbond. Het type<br />

komt optimaal voor onder schapenbegrazing, hoewel betreding, konijnenbegrazing, begrazing<br />

door ponys, gazonbeheer, … eveneens het type in stand kunnen houden. Eenjarigen maken een<br />

belangrijk deel uit van de vegetatie, maar in graslanden met meerjarige soorten kunnen<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

68


egrazing, graafwerk van mestkevers en dergelijke voor voldoende micro-variatie zorgen zodat<br />

ook hierin het Dwerghaver-verbond voorkomt.<br />

Vijf kensoorten zijn relevant voor Vlaanderen: vroege haver, vogelpootje, zilverhaver, klein<br />

tasjeskruid en dwergviltkruid. De soortenrijkdom van deze vegetatie varieert nogal sterk, omdat<br />

overgangssituaties met andere vegetatietypes eerder regel dan uitzondering zijn. Hoe<br />

voedselarmer de bodem hoe soortenarmer ook deze vegetatie in de regel.<br />

Foto 2. Dwerghaver-verbond met o.a. dwergviltkruid, veldzuring en schapenzuring in<br />

schrale snel opwarmende situatie. Op dit terrein in W. Polen werden verschillende de<br />

<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>s waargenomen (foto: Ilf Jacobs).<br />

Geschiktheid voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />

Binnen het onderzochte gebied werd de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> verschillende keren waargenomen op<br />

graslanden van dit type. Ook de relictpopulatie van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> die zich tot voor kort<br />

bevond in het havengebied te Berendrecht (Antwerpen), kwam eveneens voor op een vegetatie<br />

van het Dwerghaver-verbond.<br />

Voorkomen binnen studiegebied<br />

Het Dwerghaver-verbond komt binnen de onderzochte zone nog op een klein aantal plaatsen<br />

voor. Het type komt optimaal voor onder schapenbegrazing, hoewel het ook door betreding,<br />

konijnenbegrazing, begrazing door pony’s en zelfs gazonbeheer in stand kan worden gehouden.<br />

Door het droog en voedselarm karakter te combineren met een hoge begrazingsdruk, worden<br />

situaties gecreëerd met veel microvariatie, kaal zand en pioniersvegetaties waarin schapenzuring<br />

69<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


vaak massaal aanwezig is. Uit de overblijvende relicten zijn in door een verkeerd beheer,<br />

veranderde milieucondities en de beperkte oppervlakte, bijna alle typische soorten verdwenen.<br />

Vaak zijn door verrijking de vegetaties eerder aan het evolueren richting het droge type van het<br />

Glanshaver-verbond. Het Dwerghaver-verbond is met opnamen in Brabant, en in de ruime regio<br />

rond het onderzochte gebied, gedocumenteerd van: Begijnendijk-Betekom, Scherpenheuvel<br />

Zichem en Aarschot. (A. Zwaenepoel, ea 2002).<br />

Foto 3. Dwerghaver-verbond zoals het nog schaars voorkomt in het onderzochte gebied, met veel gewoon<br />

biggenkruid, schapenzuring en zilverhaver (Antwerpse Kempen). (Bron: Systematiek van natuurtypen voor<br />

Vlaanderen, Graslanden, A. Zwaenepoel, ea, 2002).<br />

4. Gewoon struisgras-verbond (Plantagini-Festucion) (Grasklokje-vegetaties)<br />

Vegetatiebeschrijving<br />

Het verbond behoort tot de droge graslanden op zandgrond, het onderscheidt zich van het<br />

Dwerghaver-verbond (Thero-Airion) door een geringer aandeel eenjarigen en een meer gesloten<br />

grasmat, waarin gewoon struisgras, gewoon reukgras, gestreepte witbol, rood zwenkgras,<br />

zandzegge, smalle weegbree, duizendblad, geel walstro en gewone rolklaver een vrij belangrijke<br />

rol spelen. De bodem is licht nitraathoudend, ten gevolge van lichte bemesting, als gevolg van<br />

beweiding of recreatie.<br />

Vooral de Associatie van gewoon struisgras en grasklokje (Festuco-Thymetum serpylli,Tüxen<br />

1937) lijkt van belang voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />

Grasklokje komt in Vlaanderen veruit meest voor in het Gewoon struisgras-verbond (Plantagini-<br />

Festucion). In vergelijking met de Nederlandse situatie, beschreven door Weeda et al. (1996),<br />

zijn de Vlaamse vegetaties ruiger. Strikte soorten uit de Klasse der droge zandgronden zijn oa<br />

zandblauwtje en gewoon biggenkruid. Soorten die deze klasse gemeen heeft met een of<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

70


meerdere andere klassen overheersen vanwege hun dominantie: gewoon struisgras, smalle<br />

weegbree, gewoon reukgras, rood zwenkgras, veldbeemdgras, muizenoortje en schapenzuring.<br />

De Klasse der vochtige graslanden is eveneens vrij goed vertegenwoordigd met gestreepte<br />

witbol, veldzuring, gewone hoornbloem, kleine klaver, paardenbloemen, wilde peen).<br />

De Klasse der ruderale gemeenschappen is eveneens zeer nadrukkelijk aanwezig met klein<br />

streepzaad, kweek, boerenwormkruid, bijvoet, canadese fijnstraal, vlasbekje en sint-janskruid.<br />

Sint-Janskruid is een constante soort in de Grasklokjesvegetaties. Deze soort zit op de overgang<br />

tussen de droge en de ruderale graslanden. Zwaenepoel (1993) constateert dat sint-janskruid in<br />

wegbermen een optimum vertoont in het Vlasbekje-Sint-Janskruid-type (type 25), dat tot de<br />

Associatie van bijvoet en boerenwormkruid subAssociatie hypericetosum gerekend wordt. Dit is<br />

wellicht een situatie die de laatste decennia ontstaan is. Het oprukken van deze associatie is<br />

trouwens de vermoedelijk belangrijkste doodsteek voor vele grasklokjesvegetaties.<br />

Grasklokje is een cultuurvolger, zij het van een cultuur die verdwenen is, namelijk deze van een<br />

geringe nutriëntentoevoer in een globaal voedselarm landschap. Het verbond is niet algemeen,<br />

maar wordt nog snel zeldzamer. De grasklokjesvegetaties zijn in Vlaanderen sterk bedreigd door<br />

vermesting, stikstofdepositie uit de lucht, verharden van wegen en voedselaanrijkende<br />

omstandigheden in het algemeen. Slecht wegbermbeheer, verdwijnen van aanpalend<br />

landbouwgrasland en floravervalsing vormen acute bedreigingen. De combinatie van verstoring<br />

en voedselaanrijking leidt meestal in eerste instantie tot een successie naar de Associatie van<br />

bijvoet en boerenwormkruid (Tanaceto-Artemisietum), meer bepaald de subAssociatie<br />

hypericetosum (= agrostietosum).<br />

Geschiktheid voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />

Bruine <strong>vuurvlinder</strong> lijkt vooral gebruik te maken van dit vegetatietype indien de verruiging niet<br />

te ver is gevorderd en indien er voldoende kale (snel opwarmende) grond aanwezig is. Ook het<br />

aandeel waardplanten neemt af bij verruiging. Binnen het Gewoon struisgras-verbond lijkt<br />

vooral de Associatie van gewoon struisgras en grasklokje (Festuco-Thymetum serpylli,Tüxen<br />

1937) van belang voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />

71<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


Foto 4. Braakliggend terrein in Begijnendijk (perceel n° 17) met vegetatie van het Gewoon struisgras-verbond.<br />

Aanwezige soorten zijn o.a. rapunzelklokje, sint janskruid, braam, gewoon duizendblad, knoopkruid,<br />

boerenwormkruid,... (foto: Ilf Jacobs).<br />

Voorkomen binnen studiegebied<br />

Binnen het onderzochte gebied zijn enkele percelen van dit type te vinden. De vegetatie wordt er<br />

meestal gekenmerkt door de aanwezigheid van zandblauwtje, gewoon biggenkruid, grasklokje en<br />

schapenzuring. Het betreft meestal uit gebruik geraakte arme landbouwgronden. Het lijkt er<br />

soms op dat deze vegetatie optreedt als pioniersvegetatie vanuit relictpopulaties of de zaadbank.<br />

Door de uitgebruikname en het hiermee gepaard gaande tekort aan beheer, treedt er vaak een<br />

verruiging op. Plantensoorten die toenemen bij verruiging zijn vooral sint janskruid, braam en<br />

boerenwormkruid. In de eerste fase zorgt deze verruiging voor meer beschutting en nectar, maar<br />

uiteindelijk leidt ze tot verruiging en verbossing, waardoor de percelen ongeschikt worden voor<br />

de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />

Ook op braakliggende bouwgronden is deze vegetatie soms terug te vinden, deze terreinen liggen<br />

echter dikwijls te geïsoleerd om werkelijk een deel uit te maken van een leefgebied.<br />

De Associatie van gewoon struisgras en grasklokje (Festuco-Thymetum serpylli Tüxen 1937)<br />

is in Brabant met opnames gedocumenteerd van Begijnendijk te Betekom. (A. Zwaenepoel, ea<br />

2002)<br />

Het aantal plaatsen waar deze vegetatie voorkomt is zeer beperkt en door hun situering in het<br />

landschap lijken ze ook geen lang leven beschoren. Bij voortschrijdende verruiging van de<br />

braakliggende terreinen en bouwactiviteiten zal dit vegetatietype naar alle waarschijnlijkheid op<br />

korte termijn sterk reduceren.<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

72


Foto 5. Braakliggende bouwgrond op droge zandgrond in Begijnendijk met vegetatie in de grijze zone tussen het<br />

Gewoon struisgras-verbond en Dwerghaver-verbond. Met soorten als o.a. zandblauwtje en gewoon biggenkruid,<br />

gewoon reukgras, en schapenzuring (foto: Wouter Vanreusel).<br />

5. Glanshaver-verbond (Arrhenatherion elatioris)<br />

Vegetatiebeschrijving<br />

Het Glanshaver-verbond is in zijn karakteristieke Vlaamse verschijningsvorm een hooiland of<br />

wegbermvegetatie, waarin soorten als glanshaver, groot streepzaad, grote bevernel, pastinaak,<br />

gewone bereklauw, fluitenkruid, … meestal het aspect bepalen. Het verbond is best ontwikkeld<br />

op de voedselrijkere, vochtige bodems (zandleem, leem en klei) en is daardoor ook een van de<br />

meest productieve graslandvegetaties in Vlaanderen. Een lichte bemesting van dit soort<br />

graslanden was gebruikelijk. Behalve stalmest werd ook bevloeiing toegepast als bemesting.<br />

Door het afnemen van het zuivere hooibeheer en door de intensievere landbouw in het algemeen<br />

zijn nauwelijks nog grote oppervlakten goed ontwikkeld Glanshaverhooiland bewaard gebleven<br />

buiten de reservaatsfeer. Op bermen en dijken komt het type, zij het in enigszins gewijzigde<br />

vorm, wél nog talrijk voor.<br />

Voor Vlaanderen blijken groot streepzaad, glad walstro en grote bevernel de beste kensoorten.<br />

Gewone glanshaver kan in Vlaanderen niet als kensoort voor het Glanshaver-verbond gelden. Ze<br />

heeft weliswaar een hoge presentie, maar in de mooiere vertegenwoordigers van het Glanshaververbond<br />

zijn andere grassen, zoals gewoon reukgras, rood zwenkgras of grote vossestaart vaak<br />

co-dominant of zelfs helemaal dominant. In tal van wegbermen en landbouwhooilanden in de<br />

Kempen komt de Rompgemeenschap dominant-[Arrhenatheretalia] voor met veldzuring,<br />

scherpe boterbloem, margriet, gewone brunel, grasmuur, gewone hoornbloem … De dominante<br />

grassen zijn meestal gewoon reukgras, gestreepte witbol, ….<br />

73<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


Foto 6. Grasland in met een (gedegradeerde) vegetatie van het Glanshaververbond.<br />

Aspectbepalend zijn de bloeistengels van veldzuring en scherpe<br />

boterbloem (foto: Ilf Jacobs).<br />

De soortenrijkdom van het Glanshaver-verbond is erg beheersafhankelijk. De verwaarloosde,<br />

niet meer gemaaide bermen zijn gemiddeld het soortenarmst. Onder de prikkeldraad begraasde<br />

bermen zijn het soortenrijkst, gevolgd door de gemaaide vertegenwoordigers. In vergelijking met<br />

andere bermtypes zijn ze gemiddeld soortenrijk tot zeer soortenrijk.<br />

Het Glanshaver-verbond is relatief sterk menselijk beïnvloed. Het ontstaan van broeken en<br />

riviermeersen vergde grootschalige indijking en het graven van greppels en sloten. Er wordt niet<br />

alleen gemaaid, maar ook een lichte bemesting met stalmest hoorde tot het traditionele beheer.<br />

Landbouwgebruik, herbicidengebruik, omschakeling van hooi- naar begrazingsbeheer, scheuren<br />

van grasland, bemesten van grasland, beplanting met populieren, dijkophoging, floravervalsing<br />

en waterkwaliteitsvermindering zijn de belangrijkste bedreigingen voor Glanshaverhooiland.<br />

Was de bemesting met een geringe hoeveelheid stalmest een traditionele beheersvorm, de<br />

introductie van kunstmest was de doodssteek voor de soortenrijke glanshaverhooilanden. De<br />

laatste voorbeelden onder landbouwgebruik zijn hoogstens nog rijk aan de algemene<br />

schermbloemigen zoals gewone bereklauw en fluitenkruid.<br />

Geschiktheid voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />

In het onderzochte gebied vormen de hooilanden en hooilandcomplexen van het Glanshaververbond<br />

ongetwijfeld het belangrijkste leefgebied van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Vooral wanneer het<br />

droge en vochtige type gecombineerd wordt binnen éénzelfde perceel of voorkomen op geringe<br />

afstand van elkaar. Het gevarieerde aanbod aan nectar en de aanwezigheid van de waardplanten<br />

in goede condities zijn waarschijnlijk aan te duiden als bepalende factoren voor het voorkomen<br />

van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Bijvoorbeeld de eerste generatie lijkt veelvuldig gebruik te maken<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

74


van scherpe boterbloem als nectarbron. De schrale zones met een gunstig microklimaat worden<br />

duidelijk verkozen boven ruigere vegetaties met een gesloten grasmat.<br />

Foto 7. Vliegplaats van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> met massaal aanwezig schermhavikskruid en veldzuring (perceel 393,<br />

foto: Marc Herremans).<br />

Voorkomen binnen studiegebied<br />

Het Glanshaver-verbond is in de onderzochte regio terug te vinden in hooilanden die niet of<br />

nauwelijks bemest worden en 1 à 2 keer per jaar gemaaid worden. De vegetatiesamenstelling<br />

wordt beïnvloed door het vochtgehalte en de bodemrijkdom. Binnen het Glanshaver-verbond<br />

zijn er hooilanden op droge en iets vochtigere bodem terug te vinden.<br />

In de regio is vooral het droog type Glanshaver-verbond aanwezig, meestal op zandige leem met<br />

vaak gradiënten naar Struisgrasvegetaties. Typisch is de dominantie van veldzuring, scherpe<br />

boterbloem, smalle weegbree met ook veel rapunzelklokjes, duizendblad en tal van gele<br />

composieten van de drogere en schrale gronden. Als dominante grassen zijn dikwijls gewoon<br />

reukgras, glanshaver, rood zwenkgras of grote vossestaart aanwezig. Begin augustus kleuren<br />

deze graslanden zeer typisch geel door het schermhavikskruid wat in de regio een opvallend<br />

courante verschijning is. Verder zijn ook andere composieten zoals groot streepzaad en gewoon<br />

biggenkruid aanwezig. De meeste nectarplanten van dit droge type zijn zomerbloeiers. Dus<br />

vooral voor de tweede generatie zijn deze droge graslanden van belang.<br />

In de hooilanden op iets vochtigere bodem wordt het bloeiaspect vooral bepaald door scherpe<br />

boterbloem. In deze hooilanden is veldzuring vaak massaal aanwezig. Door de<br />

vochtigheidsgraad en de iets rijkere bodem is de grasmat echter vaak gesloten. Gestreepte witbol<br />

neemt vaak een dominante plaats in. Kleine zones naakte bodem of plaatsen met lage snel<br />

opwarmende vegetaties zijn schaars. Bij het drogere en schralere type is microvariatie en<br />

75<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


microklimaat meer aanwezig dan in het vochtige type. Er zijn heel wat hooilanden die door een<br />

tekort aan beheer verruigen. Hierdoor gaan schermbloemigen zoals gewone bereklauw en<br />

fluitenkruid een belangrijke plaats innemen, bij verdere verruiging treed vaak wilgenopslag op.<br />

Binnen de onderzochte regio is het Glanshaver-verbond nog betrekkelijk goed<br />

vertegenwoordigd. Verspreid over de regio zijn er hooilanden en hooilandcomplexen terug te<br />

vinden. In de buurt van de onderzochte regio is deze vegetatie met opnamen bekend van de<br />

Demerbroeken te Scherpenheuvel-Zichem, Demerbroeken te Langdorp-Aarschot, Aarschot-<br />

Schoonhoven, Diest-Webbekom, Begijnendijk-Betekom,Vorsdonkbos-Turfputten te Gelrode-<br />

Aarschot (A. Zwaenepoel, ea 2002).<br />

Foto 8. Vrouwtje <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> aanwezig op waardplant veldzuring<br />

in een grasland van het Glanshaver-verbond (hooiland met veel scherpe<br />

boterbloem en veldzuring in de omgeving van Palingspot te Aarschot).<br />

Dit hooiland werd in de loop van 2007 omgezet in een graasweide voor<br />

paarden (foto: Ilf Jacobs).<br />

6. Vochtige venige graslanden / Blauwgraslanden (Molinion caeruleae, Junco-Molinion,<br />

Eu-Molinion, Juncion acutiflori)<br />

Vegetatiebeschrijving<br />

Blauwgraslanden zijn onbemeste, vochtige, één keer per jaar gehooide graslanden, die ‘s winters<br />

plas-dras staan en in de zomer enigszins uitdrogen. Ze danken hun naam aan de aspectbepalende<br />

blauwe kleur van hetzij bloemen, hetzij blaadjes van een aantal soorten. Binnen de graslanden<br />

behoren blauwgraslanden tot de meest natuurlijke. De menselijke invloed blijft beperkt tot één<br />

keer maaien per jaar en een lichte vorm van drainage door het graven van<br />

ontwateringsgreppeltjes. Van bemesting was nooit sprake. Geen enkel blauwgrasland kent<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

76


actueel nog een landbouwkundig gebruik. Blauwgraslanden zijn uiterst zeldzaam als<br />

graslandtype en vele van de samenstellende soorten zijn in Vlaanderen met uitsterven bedreigd<br />

of reeds verdwenen. Ook internationaal is dit<br />

type grasland uiterst zeldzaam.<br />

Blauwgraslanden komen voor in streken met een maritiem gematigd vochtig klimaat, met relatief<br />

zachte winters, relatief koele zomers en veel neerslag in alle jaargetijden. De textuur van de<br />

bodem zelf kan nogal variëren. Behalve de humeuze of veencomponent gaat het om zandige,<br />

lemig zandige tot lemige bodems of zandige kleibodems. Meestal zijn deze alluviaal van<br />

oorsprong. Dat is echter blijkbaar van geringer belang dan het feit dat het ijzerrijke kwelwater<br />

fosfaten neerslaat, die op die manier onbereikbaar worden voor de vegetatie. De meeste<br />

blauwgraslanden liggen niet onmiddellijk naast de beek of rivier, overstroming kan zeer nefast<br />

zijn. De optimale hydrologische toestand ontstaat vaak na lichte ontwatering, omdat dan het zure<br />

regenwater afvloeit en de basenrijke kwel zijn invloed explicieter laat gelden.<br />

Tot de belangrijkste bedreigingen voor blauwgrasland horen vermesting, ontwatering, verzuring,<br />

overstroming, verruiging, ver- en bebossing, en floravervalsing.<br />

Foto 9. Blauwgraslandperceel in de Vorsdonkbossen te Aarschot. (Bron: Systematiek van natuurtypen voor<br />

Vlaanderen, Graslanden, A. Zwaenepoel, ea 2002)<br />

Geschiktheid voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />

In het onderzochte gebied is de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> gedurende 2006 enkele malen waargenomen<br />

in de hooilanden van het Papendel. Ook uit voorbeelden in Nederland blijkt dat de <strong>bruine</strong><br />

<strong>vuurvlinder</strong> voor kan komen in schraal kruidenrijk grasland in laagveenmoerassen zoals De<br />

Wieden (F. Bos, et al. 2006). Tijdens het veldwerk in 2007 werd de vlinder hier echter niet meer<br />

waargenomen. De hooilanden liggen vrij geïsoleerd en hebben een geringe grootte. Dit in<br />

combinatie met de reeds vernoemde afwezigheid van de waardplanten zorgt ervoor dat de venige<br />

graslanden van Papendel, in huidige situatie, geen geschikt en duurzaam leefgebied kunnen<br />

vormen voor <strong>bruine</strong> vuurvinder. Ook in Vorsdonkbos-Turfputten werd de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong><br />

77<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


alsnog niet waargenomen, de kans dat de vlinder hier over het hoofd werd gezien is nochtans<br />

gering. Het ganse gebied kan alle eisen voor de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> invullen qua oppervlakte,<br />

beschutting en nectar. Ook hier is er echter een gebrek aan waardplanten.<br />

Zowel de vegetaties van Papendel als Vorsdonkbos-Turfputten hebben een hoge ecologische<br />

waarde en kunnen een onderdeel vormen van het leefgebied van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>. Op<br />

zichzelf kunnen ze echter niet de basis vormen van het leefgebied van de soort. De voor de<br />

<strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> belangrijke overgangen en combinatie van nat naar droog schraalland zijn op<br />

dit moment nog onvoldoende ontwikkeld.<br />

Voorkomen binnen studiegebied<br />

In de onderzochte regio zijn nog enkele zeer waardevolle vochtige graslanden op venige bodem<br />

terug te vinden. Dit vegetatietype is erg kwetsbaar en zowel op nationaal als op internationaal<br />

vlak uiterst zeldzaam geworden.<br />

In de regio zijn deze vegetaties terug te vinden in Vorsdonkbos-Turfputten te Gelrode-Aarschot<br />

en ook de herstellende hooilanden van Papendel te Begijnendijk kan men tot dit vegetatietype<br />

rekenen. De vegetatie is erg divers met een groot nectaraanbod. Opvallende plantensoorten zijn<br />

o.a. grote ratelaar, gevlekte orchis, koekoeksbloem en zeldzaamheden zoals moeraskartelblad,<br />

waterdrieblad,… In deze percelen werden de belangrijkste waardplanten van de <strong>bruine</strong><br />

<strong>vuurvlinder</strong> nl. veldzuring en schapenzuring, echter niet of nauwelijks waargenomen.<br />

Foto 10. Vochtige graslanden op venige bodem. Gebied Papendel – Begijnendijk (foto: Wouter Vanreusel).<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

78


Bijlage 2 - Overzichtskaart van het studiegebied met aanduiding van de gekarteerde<br />

percelen en het voorkomen van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong>.<br />

(groen: studiegebied, geel: kerngebied, grijs: minstens 1 waarneming in 2004-2006, bruin: herhaalde waarnemingen)<br />

79<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

80


81<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


Bijlage 3 - Overzicht van de onderzochte graslanden en belangrijkste kenmerken.<br />

Id Aanwezig Nieuw Veldzuring Schapenzuring Nectar Structuur Oppervlakte (m²) Bron Duurzaam Stapsteen Textuur Vocht Textuur2 Vocht2<br />

1 ja 2 2 2 20611 ja ja Z d S<br />

2 ja 1 0 1 4566 S d<br />

3 ja 2 1 2 9316 ja S d Z c<br />

4 ja 2 0 0 4486 S c<br />

5 ja 1 0 2 3750 S c d<br />

6 ja 1 0 1 2227 S c P d<br />

7 ja 1 0 2 3 3073 P e<br />

8 ja 1 1 2 2022 S c<br />

9 ja 2 1 1 5830 S d c<br />

10 ja 1 2 1 0 6954 S d c<br />

11 ja 0 0 0 4550 S d<br />

12 ja 0 0 0 5325 S d b<br />

13 ja 2 0 2 1955 P e<br />

14 ja 2 2 2 1 1473 ja P h S c<br />

15 2 2 1 1 1892 ja S c S b<br />

16 1 2 2 2795 Z c S d<br />

17 ja 2 2 2 15377 ja Z c<br />

18 ja 1 2 2 468 ja Z c<br />

19 1 0 2 3636 ja S d<br />

20 1 0 2 4360 ja S d Z c<br />

21 ja 1 1 2 13928 ja Z c S b<br />

22 ja 2 0 1 2 2469 ja S d<br />

23 1 0 2 3 10694 S d Z<br />

24 1 1 1 1 9997 ja S d P c<br />

25 0 0 2 3 7054 P d S c<br />

26 0 0 2 3678 S c P d<br />

27 2 0 2 0 2347 S c<br />

28 ja 2 0 2 2 6375 ja S c d<br />

34 1 1 2 3 8180 Z c S b<br />

35 0 0 0 14896 E d<br />

36 0 0 0 8340 S c Z d<br />

37 0 0 0 54262 E d S<br />

38 0 0 0 10116 Z c<br />

39 0 0 0 2733 L d S c<br />

40 0 0 0 5032 Onbep Onbep Z d<br />

41 0 0 0 7508 S c d<br />

42 0 0 0 10505 P d S<br />

43 ja 0 0 2 14952 P F Z c<br />

44 0 1 1 5684 S c<br />

45 0 2 1 2386 S c<br />

46 0 1 0 2437 S c<br />

47 ja ja 2 2 2 6465 ja ja S c<br />

48 0 1 1 1797 S c Z<br />

49 0 0 1 3127 S c<br />

50 0 1 2 7356 S d c<br />

51 0 0 0 6094 S d<br />

52 0 0 2 678<br />

53 0 0 2 692<br />

54 0 0 2 13188 S c<br />

55 0 0 2 584 S c<br />

56 2 2 2 11967 S c P e<br />

57 2 2 2 8166 S c P d<br />

58 2 2 2 3721 P e<br />

59 0 0 2 2172 S d<br />

60 0 0 1 766 S d<br />

61 ja 0 1 1 4499 S d<br />

62 2 0 1 4897 S c d<br />

63 1 0 1 2416 S d c<br />

64 1 0 2 3480 S d c<br />

65 1 0 2 1139 S c d<br />

66 1 0 1 1448 S c d<br />

67 ja 1 0 2 8249 S c d<br />

68 1 0 1 10069 S c d<br />

69 0 0 0 2 3001 S c<br />

70 1 0 1 0 3213 E D S c<br />

71 0 0 0 3545 E D S c<br />

72 1 1 1 3211 E D S c<br />

73 ja 1 1 2 3 30203 ja E D S c<br />

74 1 1 2 3129 ja S c<br />

75 ja 1 1 2 2795 ja E D S c<br />

76 1 1 2 3817 S c<br />

77 ja 1 1 2 9376 ja S c<br />

78 1 1 2 8451 ja S c<br />

79 0 0 1 2277 S F<br />

80 1 0 1 2992 S F<br />

81 1 0 1 1695 S F<br />

82 1 1 2 5343 S F<br />

83 1 0 1 4747 S F Z c<br />

84 2 0 1 5687 S F P<br />

85 ja 0 0 0 13991 S c d<br />

86 2 2 2 48694 Z d c<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

82


87 0 0 0 64813 S e P d<br />

88 0 0 0 3955 Z c b<br />

89 0 0 0 4360 Z d<br />

90 0 0 0 3463 S e d<br />

91 0 0 0 16641 S d Z e<br />

92 0 0 0 5873 S d<br />

93 2 2 1 4127 S d Z c<br />

94 0 0 0 7744 S d<br />

95 0 0 0 3128 S d e<br />

96 0 0 0 4798 Z d<br />

97 0 0 0 3914 Z d c<br />

98 0 0 0 7358 Z d<br />

99 0 0 0 1649 S F Z c<br />

100 2 0 2 1030 S c<br />

101 0 0 1 1499 S e<br />

102 2 0 2 4113 S c<br />

103 2 0 1 19599 P e<br />

104 2 0 1 7156 S e P<br />

105 1 0 1 4187 P e Z c<br />

106 1 0 2 3211 S e d<br />

107 0 0 0 14802 S e<br />

108 0 0 0 54337 S e d<br />

109 0 0 0 4899 S d e<br />

110 0 0 0 4615 S e d<br />

111 0 0 0 36649 S e d<br />

112 0 0 0 3714 S d<br />

113 0 0 0 6720 S d e<br />

114 1 2 2 15005<br />

115 0 0 0 30341<br />

116 0 0 0 6200<br />

117 0 0 0 30951<br />

118 0 0 0 6365<br />

119 0 0 0 2522<br />

120 0 0 0 12813<br />

121 0 0 0 3430<br />

122 0 0 0 29194<br />

123 0 0 0 22086<br />

124 0 0 0 1919<br />

125 1 0 2 31750 S d P e<br />

126 0 1 0 1679 Z d<br />

127 1 1 2 13300 Z c b<br />

128 0 0 0 3953<br />

129 1 0 1 22190 ja S d Z c<br />

130 2 0 0 4330 S d c<br />

131 2 2 2 4000 S d<br />

132 2 1 2 7556 ja S d Z c<br />

133 2 1 2 3905 Z c<br />

134 ja ja 1 1 1 5412 ja Z c S d<br />

135 2 0 1 7135 ja Z c<br />

136 2 2 2 3285 Z b S c<br />

137 1 0 1 14853 S c Z b<br />

138 2 2 2 2344 ja Z c<br />

139 2 0 2 1 6284 S c Z b<br />

140 0 0 0 0 22509 E D S c<br />

141 1 2 2 12177 Z c S d<br />

142 2 1 1 1 12061 ja S d c<br />

143 1 0 2 3 20152 ja S d<br />

144 2 0 2 3 10832 S c<br />

145 1 0 1 2 3482 P d<br />

146 1 1 1 1 8806 ja S d P c<br />

147 0 0 2 4598 S d c<br />

150 0 0 1 1 2631 Z c b<br />

152 2 0 2 2 2326 Z c<br />

153 2 0 2 2 11673 Z c d<br />

154 2 0 1 2 2263 Z c S d<br />

156 2 0 1 2 5101 Z c S d<br />

159 1 0 2 31380 E f Z c<br />

160 0 0 2 42059 E f Z b<br />

161 1 1 2 1019 Z c<br />

162 1 0 2 990 V<br />

163 0 0 0 11787 V<br />

164 1 0 2 5741 V Z D<br />

165 1 0 2 16959 V Z<br />

166 1 1 1 11559 V S<br />

167 1 0 2 17488 E e v c<br />

168 0 0 0 16435 E e<br />

169 1 0 1 50836 E e Z c<br />

170 1 0 1 2606 E e P<br />

171 0 0 1 7341 P e Z b<br />

172 1 0 1 2852 E e P<br />

174 1 0 1 11283 E f P e<br />

175 1 0 1 6513 P e f<br />

176 1 0 1 7065 E f P e<br />

177 1 0 1 18419 P e f<br />

179 1 0 1 1 8754 L e S d<br />

83<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


180 0 0 1 1 14814 L e S d<br />

181 1 1 2 0 22720 ja S d e<br />

182 1 0 1 1 1869 Z d<br />

183 2 0 1 2 1758 S d<br />

184 2 0 1 2 1166 S d<br />

185 2 0 2 2 3468 S d<br />

186 1 0 1 0 11694 S d c<br />

187 2 0 1 2 22103 S d P c<br />

188 0 0 0 12062 S c d<br />

189 1 0 1 1 6562 ja S c d<br />

190 1 0 2 3 4871 ja P e<br />

191 0 0 1 2 5304 P e S d<br />

192 ja ja 2 0 1 4038 ja ja S c d<br />

193 1 0 1 852 S c<br />

194 0 0 0 15501 S c<br />

195 0 0 0 1382 S c<br />

196 0 0 0 6081 S d c<br />

197 1 0 1 9547 S d c<br />

198 2 0 2 17038 S d P c<br />

199 0 0 1 9554 S d L e<br />

200 2 2 2 10809 ja S d c<br />

202 0 1 1 10746 L e S c<br />

203 2 0 1 1611 S d<br />

204 1 1 2 17778 S d c<br />

205 2 0 1 2868 S d<br />

206 2 0 1 7216 S c Z b<br />

207 1 0 1 7741 S d Z c<br />

208 1 0 1 910 S c<br />

209 1 0 2 8876 S d c<br />

210 2 0 2 4720 S d<br />

211 0 0 0 22902 S d<br />

212 2 0 0 4936 ja S d c<br />

213 1 0 0 25723 S c P d<br />

214 0 0 0 4874 P d S c<br />

215 0 0 0 6499 ja S d c<br />

216 1 0 2 1427 ja S c<br />

217 1 0 2 3366 S d c<br />

218 1 0 1 2625 P e S c<br />

219 1 0 2 19491 ja S c b<br />

220 1 0 1 3667 S c d<br />

221 0 0 1 993 S c<br />

222 0 0 0 1467 S d<br />

223 1 0 1 1041 S d<br />

224 ja ja 2 0 2 5338 ja ja S d<br />

225 0 0 0 14412 ja S d c<br />

226 2 1 2 2891 S d P c<br />

227 1 0 1 2173 S c d<br />

228 1 0 1 10860 S d P<br />

229 0 0 1 3849 S c<br />

230 0 0 1 7735 S d c<br />

231 0 0 1 6318 S c d<br />

232 1 0 1 10510 S d c<br />

233 0 0 1 1193 S c<br />

234 0 0 0 1914 P e S c<br />

235 0 0 0 7116 S d c<br />

236 2 1 2 3368 S c<br />

237 1 0 1 6387 S d c<br />

238 2 0 2 2333 S d<br />

239 2 0 1 3561 L e S c<br />

240 1 0 1 4416 L e S d<br />

241 ja ja 0 0 0 1118 0 L e S d<br />

242 1 0 1 20601 S d<br />

243 2 0 1 4321 ja S d c<br />

244 1 0 1 10984 ja L d S c<br />

245 2 0 2 8342 ja S d P c<br />

246 0 0 2 7374 L d P e<br />

247 ja ja 1 0 2 8736 ja ja P d L<br />

248 1 0 2 2441 ja S d P<br />

249 0 0 1 4111 ja P d S c<br />

250 ja ja 2 0 1 7930 ja ja P d e<br />

251 ja ja 1 0 2 2817 ja 0 L d P e<br />

252 0 0 1 3916 S d P<br />

253 2 2 1 11813 S d c<br />

254 1 1 1 15902 S c d<br />

255 0 1 1 14637 S c<br />

256 1 1 1 12245 S d c<br />

257 1 0 1 2094<br />

258 1 0 1 4199 S d P e<br />

259 1 0 1 8304 S d e<br />

260 1 0 1 11588 P f S e<br />

261 1 0 1 22125 S e c<br />

262 2 0 1 5206 P d S e<br />

263 1 1 1 7275 S d P e<br />

264 2 0 1 4774 S d c<br />

265 1 0 1 19370 ja S d Z c<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

84


266 1 0 1 3357 ja Z d<br />

267 ja ja 2 0 2 5455 ja Z d<br />

268 1 1 2 10592 ja S c d<br />

269 1 1 2 19708 ja S c<br />

270 1 1 1 6317 S c d<br />

271 0 0 1 138681 S d c<br />

272 2 0 2 9801 S d<br />

273 2 0 2 5718 S d P<br />

274 1 0 1 3827 S d c<br />

275 2 0 1 4469 S d c<br />

276 1 0 1 14009 S d<br />

277 ja ja 2 0 1 11971 ja S d c<br />

278 1 0 1 5082 S d L e<br />

279 1 0 1 3410 S d P e<br />

280 1 0 1 4447 P d L e<br />

281 1 0 1 4208 L e S d<br />

282 1 0 1 16979 S d P e<br />

283 0 0 1 71277 ja L e S d<br />

284 1 0 2 14821 S d<br />

285 1 0 1 2928 S d<br />

286 1 0 1 3487 S d<br />

287 1 0 1 5348 S d<br />

288 1 0 1 6185 S d<br />

289 1 0 1 21251 ja P e S d<br />

290 1 0 1 22590 P e S d<br />

291 ja ja 2 2 2 35818 ja ja S d P e<br />

292 1 0 1 6295 S c d<br />

293 0 0 1 6324 L e E c<br />

294 2 0 2 16418 ja S d c<br />

295 1 0 1 3356 S d c<br />

296 1 0 2 12743 S d c<br />

297 1 0 1 4606 S d<br />

298 1 0 1 2456 S d c<br />

299 1 0 1 7893 P c S d<br />

300 1 0 1 21521 S d P<br />

301 1 0 1 724 S c d<br />

302 0 0 1 8201 P d S<br />

303 2 1 1 18850 ja S d c<br />

304 2 1 1 34103 ja S c D<br />

305 1 0 1 1580 S d c<br />

306 1 1 1 13922 S d P c<br />

307 0 1 1 3125 S d P e<br />

308 1 1 1 10446 S d<br />

309 2 0 1 26842 ja S d c<br />

310 1 0 1 16860 ja S e P d<br />

311 2 0 2 4401 S c d<br />

312 2 0 2 3662 S d<br />

313 0 0 1 11010 P h S d<br />

314 1 0 1 2832 P h Z d<br />

315 0 1 1 3393 Z d P<br />

316 1 0 1 2633 S d P e<br />

317 ja ja 2 0 1 8240 ja P h S d<br />

318 0 0 2 3237 ja P h<br />

319 1 0 2 5371 S d P h<br />

320 2 0 2 6203 P h S d<br />

321 1 1 1 6466 S c b<br />

322 1 0 1 15089 S c d<br />

323 1 0 1 1040 S d c<br />

324 1 0 1 2331 S c<br />

325 0 0 1 2379 P d S c<br />

326 1 0 1 3117 P d e<br />

327 1 0 1 3093 P d S c<br />

328 2 0 2 14621 ja P d e<br />

329 1 0 1 6760 S c P d<br />

330 1 0 1 16425 ja P d S<br />

331 2 0 1 6027 S d c<br />

332 1 0 1 21222 P d L e<br />

333 2 1 2 22707 ja S d P c<br />

334 ja ja 2 0 2 12210 ja ja P d S e<br />

335 1 0 1 7439 S d L e<br />

336 2 0 1 11555 ja S d c<br />

337 2 0 1 14569 S d e<br />

338 0 1 2 8897 S c<br />

339 2 0 1 7226 ja S d<br />

340 2 0 0 7197 ja S d c<br />

341 2 2 1 7160 ja S c d<br />

342 2 0 2 16459 ja S d e<br />

343 ja ja 2 0 2 1265 ja ja S d c<br />

344 ja ja 0 0 2 1741 ja ja S c d<br />

345 1 1 2 8659 ja S d c<br />

346 0 0 0 6415 S c<br />

347 0 0 0 3204 S d c<br />

348 ja ja 1 0 1 4006 ja S c<br />

349 0 0 0 16436 ja S c d<br />

350 ja ja 1 2 2 7888 ja Z c<br />

85<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen


351 1 1 2 22385 ja S c b<br />

352 1 0 2 33125 Z d c<br />

353 0 0 0 10247 S d<br />

354 0 0 0 16504 S d<br />

355 0 0 0 4914<br />

356 0 0 0 26508 S c d<br />

357 0 0 0 25929 S d P e<br />

358 0 0 0 16968 S d P c<br />

359 ja ja 2 1 2 13419 ja P d L e<br />

360 0 0 0 2447 L e S d<br />

361 2 0 0 3504 S d<br />

362 1 2 2 56770 ja S d P c<br />

363 ja ja 2 2 2 8596 ja ja S d P c<br />

364 ja ja 2 0 1 4135 ja ja S c d<br />

365 ja ja 2 2 2 6571 ja ja S c<br />

366 2 0 1 13698 P d S e<br />

367 2 0 0 5039 P d e<br />

368 0 0 0 6405 P d S<br />

369 0 0 0 5653 S c<br />

370 0 0 0 5947 P d<br />

371 1 0 2 7501 P d<br />

372 1 0 0 11239 S d c<br />

373 0 0 0 23656 S d<br />

374 ja ja 2 1 2 3446 ja S d c<br />

375 1 1 1 3576 S c d<br />

376 1 1 2 2223 S d e<br />

377 0 2 1 8530 ja S c Z b<br />

378 1 0 1 1588 S c d<br />

379 0 2 2 1010 S d<br />

380 0 0 2 869 S c<br />

381 2 0 2 3442 ja S d P<br />

382 0 0 0 1240 L f<br />

383 0 0 0 52650 ja S d<br />

384 0 0 0 5373 S d<br />

385 1 1 2 9489 Z d S e<br />

386 0 0 0 3021 S d<br />

387 1 0 2 12837 Z b c<br />

388 2 1 2 5510 ja S c<br />

389 1 2 2 4287 P d<br />

390 2 2 2 2481 S c<br />

391 2 1 1 8939 S d h<br />

392 ja ja 2 2 2 2083 ja ja KU KU S c<br />

393 ja ja 2 2 2 684 ja ja KU KU S c<br />

394 0 0 0 2029 S c d<br />

395 2 2 2 3092 S d<br />

396 0 0 0 3477 L d S<br />

397 0 0 0 1127 L h<br />

398 0 0 0 9237 P d L h<br />

399 0 0 0 5301 S c<br />

400 0 0 0 2215 S c d<br />

401 0 0 0 2344 S d<br />

402 0 0 0 1447 S c d<br />

403 0 0 0 690 P d S e<br />

404 ja ja 2 0 2 7171 ja L h<br />

405 1 0 0 4880 L e h<br />

406 0 0 0 2630 L e S d<br />

407 2 0 2 3619 L e P f<br />

408 ja ja 1 0 2 8071 ja L h S d<br />

409 2 0 2 2478 P d e<br />

410 0 0 0 15872 L h S e<br />

411 2 2 1 5465 S c<br />

412 0 0 0 5736 S c d<br />

413 ja ja 2 0 2 8263 ja P e<br />

414 0 0 2 5763 S d c<br />

415 1 0 1 2764 P d h<br />

416 0 0 0 4757 ja P d S<br />

417 1 0 1 8615 S c<br />

418 1 0 1 3220 S c d<br />

419 1 0 1 7006 S c d<br />

420 1 0 1 7338 S c<br />

421 1 0 2 5977 ja L d P<br />

422 0 0 0 3186 S d<br />

423 2 0 2 7618 S d<br />

424 1 2 2 999 Z c<br />

425 2 1 2 2 4852 0 ja S d P d<br />

Toestand van de <strong>bruine</strong> <strong>vuurvlinder</strong> in Vlaanderen<br />

86


2<br />

Paddestoelen zoeken in Vlaanderen - Een aanmoediging voor beginners

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!