06.09.2013 Views

dpo_8356.pdf

dpo_8356.pdf

dpo_8356.pdf

SHOW MORE
SHOW LESS

Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!

Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.

Boekbinderij Drukkerij<br />

RUSTENBURG<br />

Tel.72 17 78 Amsterdam<br />

Bibliotheek Universiteit van Amsterdam<br />

01 2673 1975


V R Y M O E D I G E<br />

BEDENKINGEN<br />

O V E R H E T<br />

CHRISTENDOM.<br />

UIT H E T H O Ü G D U I T S C H . ^<br />

T W E E D E D E E<br />

Te C A M P E N,<br />

Ter Druk&erye van J. A. DE CHALMOT,<br />

M D C C X C I.


VOORREDEN<br />

VAN D E N<br />

VERTAAL ER.<br />

I e t d a a r<br />

§ @ ' geëerde Leezers! de vertaa.<br />

hng van het tweede Deel der vrymoe-<br />

Aige Overdenkingen over het Christendom, oir-<br />

fpronglyk van den Opperhofleeraar te Hesfen-<br />

Darmftad, J. A. STARCK, hetwelk ik hoope,<br />

dat met even zoo vee] graagte mag worden ont­<br />

vangen, als het eerfte; en waaromtrent ik niet<br />

twyffele, of het zal even zoo zeer het oogmerk<br />

van den Schryver, en van my als Vertaaler be­<br />

vorderen, naamlyk de uitbreiding van echte<br />

christelyke broederliefde en verdraagzaamheid,<br />

niettegenftaande eenig onderfcheid in het denken<br />

over zekere ftellingen in het Christendom, en<br />

bepaalingen, hier of daar ten aanzien van het­<br />

zelve gemaakt.<br />

• 2 Om-


IV V O O R R E D E N<br />

Omtrent dit oogmerk behoeve ik my thans<br />

niet breeder uit te laaten, om dat ik in myne<br />

Voorreden voor het eerfteDeel ten aanzien daar<br />

van, meer gezegd heb; en wat zyne manier van<br />

redekavelen over deezeofgene waarheid aangaat,<br />

ik heb daaromtrent, verbeelde ik my, zoo wel in<br />

die Voorreden, als in eenige Aanmerkingen,<br />

voldoende genoeg gezegd, om aan te toonen,<br />

dat ik my daar voor niet altyd kan in de bresfe<br />

ftellen; ja zelfs dan niet, wanneerik het juist myn<br />

beroep niet achtede, om hem wydloopig te we-<br />

derleggen, omreden dat ik myn oogmerk met de<br />

vertaalinge van dit boek by-myne Landgenooten<br />

meende te kunnen bereiken , hy moge nu in<br />

eenige ftukken redeneeren, hoe hy wil.<br />

Evenwel moet ik thans, by de uitgaave van<br />

dit tweede Deel nog iets nader zeggen, waar toe<br />

ik, dunkt my, verplicht ben, en hetwelk in<br />

het volgende beftaat.<br />

Wel draa, naa dat het eerfte Deel was uitge­<br />

komen , meenden myne Ambtsbroederen in de<br />

Hervormde Kerke hier ter Stede, verplicht te<br />

zyn, om aan de Wel Ed. Hoog Achtb. Regee­<br />

ring van onze Stad, eene Memorie tegen het<br />

voortdrukken en uitgeeven van hetzelve te moe­<br />

ten inleeveren, onder anderen, om dat de naam<br />

van den Schryver niet flellig genoemd, en die<br />

van den Vertaaler geheel verzweegen was, en<br />

zulks,


VAU DEN V E R T A A L E R . V<br />

zulks, gelyk Hun Wel Eerw. dachten, aanliep<br />

tegen twee RefoJutien van Ridderfcbap en Ste­<br />

den, van den 8 Maart 1708 en 18 Maart 1718,<br />

tegen foortgelyke gevallen. Daar echter in een<br />

Bericht van den Heere J. A. DE CHALMOT , op<br />

voornoemde Memorie, aan Hun WelEds. Hoog<br />

Achtb., niet alleen de naam van den Schryver<br />

ftellig is genoemd, maar ook, met myne bewil,<br />

liging en goedkeuringe de myne als Verfaaler;<br />

en daarenboven is aangetoond, dat dit Werkje<br />

in 't geheel niet in de termen van voorfz. Refo-<br />

lutien viel, is ons, door een gunftig befluit van<br />

onze Hoog Achtb. Regeering, de aangenaa-<br />

me vryheid verleend , om verder te mogen<br />

voortgaan, en dit tweede Deel even onverhin­<br />

derd als het eerfte, te drukken en te vcrkoo-<br />

pen.<br />

Dit is dan ook de reden, waarom de Leezers<br />

achter deeze Voorreden mynen naam als Vertaa-<br />

ler zullen vinden , dien ik te vooren, niet uit<br />

eenen zekeren fcbroom , want anders had ik<br />

dien ook thans niet behoeven op te geeven, maar<br />

om volgende redenen verzweegen heb.<br />

Voor eerst ftelle ik juist zoo veel eere niet<br />

in de vertaalinge van het een of ander Boek, uit<br />

eene met de onze zoo vermaagfchapte taaie,, dat<br />

deeze my fterk zoude aangeprikkeld hebben , om<br />

mynen naam 'er voor te plaatzen, en even zoo<br />

* 3 eene


VI V O O R R E D E N<br />

eene geringe prys Helle ik op de weinige Aan­<br />

merkingen, 'er nu en dan door my bygevoegd.<br />

Hier by dacht ik, dat met het verzwygen van<br />

mynen naam , myn oogmerk ruim zoo goed zoude<br />

kunnen bereikt worden ; want vindt waarlyk niet<br />

by veele myner Landgenooten nog het vooroirdeel<br />

plaats, dat enkel en alleen voor hen dat gene nuttig<br />

is, wat door iemand uit hunne eigene Kerkelyke<br />

maatfehappy is gefchreeven ? — Zou niet menig<br />

een, zoo draa hy zag, dat Schryver en Vertaa-<br />

ler van het Boek Luthersxh waren , denken, dat<br />

Boek zoo wel, als dcszclfs oogmerk bevat waar­<br />

heden , alleenlyk voor Lutherfchen dienftig, daar<br />

alle andere christelyke geloofspartyen echter,<br />

even zoo zeer tot algemeene christelyke liefde<br />

mogen worden aangefpoord, en het Boek voor alk<br />

Christenen, zonder onderfcheid, gefchreeven is.<br />

Hier by komt nog, dat men helaas! zoo dik­<br />

werf, in plaatze van bezadigd te onderzoeken en<br />

te oirdeelen, al heel ras vaardig is met verket­<br />

teren en doemen, zoo draa men maar opper­<br />

vlakkig de eene of andere uitdrukking heeft op-<br />

gefpoort, waar op men Hechts eenigzins vat kan<br />

krygen, waarom inzonderheid eenen Leerair,die<br />

nog boven Gons Woord aan Symbolifche boe­<br />

ken en formulieren gebonden is, de uiterfte<br />

omzichtigheid gebruiken moet, om niet in ver-<br />

denkinge van onrechtzinnigheid tc vervallen, en<br />

het


VAN DEN V E R T A A L E R. VII<br />

het grootfte gedeelte van zyne nuttigheid daar<br />

door verdweenen te zien; en wel juist by zulke<br />

lieden, die alles meest oppervlakkig befchou-<br />

wen, voorbaarig in oirdeelvellingen zyn, en by<br />

wie het verfchillen van hunne gevoelens het<br />

grootfte kwaad is. Onder meerdere bewy-<br />

zen, uit myne eigen ondervindinge genomen,<br />

zal ik dit alleen maar aanhaalen. Daar ik<br />

SCHOUTENS voortreflyk boekje over het te/laan<br />

van God, zoo openlyk als in gefprekken had aan-<br />

gepreezen, eenige Exemplaaren van hetzelve<br />

aan jonge lieden in myne Gemeente had uitge.<br />

deeld, en hen zomtyds in de Catechifatien daar<br />

over ondervroeg; begreep men, dat ik cate­<br />

chiseerde over eenen Roomfchen Catechismus;<br />

en ik had werks genoeg, om eenige lieden dit<br />

denkbeeld te beneemen, en hun omtrent de<br />

waare toedracht, hoe het met de zaak gelegen<br />

was, nader te onderrichten. En dat ik<br />

met het verzwygen van mynen naam als Vertaaler<br />

niet te voorzichtig geweest ben, blykt uit<br />

het volgend voorbeeld.<br />

Men heeft zich zeer geftooten aan 's Schryvers<br />

uitdrukking, p. 205 van het eerfte Deel: ?oo.<br />

genoemde Drieëenheid, en daar uit niet a'lecn het<br />

gevolg getrokken, dat hy, maar ook dat de<br />

Vertaaler de leere der Drieëenheid loochende.<br />

Men behoeft nu Hechts met aandacht myne Aan-<br />

* 4 mer-


VIII V O O R R E D E N<br />

merkingen, zoo wel by die uitdrukking p. 205,<br />

als ook die van p. 208. met aandacht te leezen, om<br />

van het tegendeel overtuigd te worden; maar ik<br />

vraagc, kan men dan wel te voorzichtig zyn,<br />

wanneer men van zulke gevolgtrekkingen hoort,<br />

die zelfs iets meer dan onkunde, onoplettendheid<br />

of yver voor orthodoxie verraaden? Ik had<br />

deeze uitdrukking wel zachter kunnen maaken,<br />

door dezelve te omfchryven, maar was dit dan<br />

getrouw vertaalen? En wanneer de Schryver<br />

ook geheel en al de Driecenheid loochende;<br />

konde ik wel meer doen, dan ik in die twee<br />

Aanmerkingen gedaan heb? of moest ik daar<br />

misfehien alle bewyzen 'er voor herhaalen? of<br />

nog liever hem fchelden, verketteren en ver­<br />

doemen? Zou ik dan niet zelf tegen het oog.<br />

merk, met dit Boek en deszelfs vertaalinge be.<br />

doeld , hebben aangewerkt ? Wat het<br />

woord drievuldigheid betrefc, daar tegen heb ik<br />

even zoo veel als LUTHER, om dat het GODE<br />

onwaardig is, en regelrecht een drie Godendam te<br />

kennen geeft.<br />

Men heeft misfehien ook al eens geuit, dat de<br />

Schryver Sociniaamch dacht, en zyn Boek zoo-<br />

daanige ftellingen bevatte. Daar dit by de Ne­<br />

derlanders zoo veel zeggen wil, als, de hond is<br />

dol, zoo moet ik daar by inzonderheid nog eenige<br />

oogenblikken ftilftaan, en 'er het volgende op<br />

aanmerken of antwoorden. Ik


VAN DEN V E R T A A L E R . IX<br />

Ik moest my zeer vergisfen, of het Socinia-<br />

nismus beftaat hoofdzaaklyk en bepaald daar<br />

in, dat men CHRISTUS voor niets meer dan een<br />

bloot Mensch houdt; want wanneer men een<br />

Sociniaan zou moeten heeten, om dat men in<br />

eenige andere ftellingen met hen ééns is, dan<br />

moesten wy ook Turken zyn, om dat wy met<br />

hen het beftaan van éénen GOD gelooven. Wan-<br />

neer men nu maar de verhandeling over GOD in<br />

het eerfte Deel met oplettendheid leost, zal men<br />

. aanfionds overtuigd worden, dat onze Schryver<br />

geheel anders over JEZUS denkt, en wy zullen<br />

hem geheel en al van Socinianismus moeten vry-<br />

pleiten, zoo draa wy zyne verhandeling over<br />

CHRISTUS in dit tweede Deel daar by voegen,<br />

gelyk ik reeds hl. 10 heb aangemerkt. Waar-<br />

om gebruikt men toch aanftonds zulk een woord,<br />

dat in ons Vaderland zoo haatlyk klinkt, —<br />

zoo fchrikverwekkend is? Konde onze<br />

Schryver zelfs niet de Godheid van JEZUS looche­<br />

nen — en waar doet hy dit zelf? — en even­<br />

wel geen Sociniaan zyn? zyn 'er nog niet ge-<br />

voelens tusfchen beiden ? zyn de Ariaanen dan<br />

ook Sociniaanen? Ey, dan verwondert het my,<br />

dat HARWOOD, een zoo bekend Ariaan, de So-<br />

ciniaanfche gevoelens omtrent CHRISI us, zoo<br />

hcerlyk als bondig wederlegd heeft. Eene zach­<br />

te en nuttige ftraf voor zulke losfe en onvoor-<br />

* 5 zich-


g V O O R R E D E N<br />

zichtige befchuldigers ware het, dat zy den Heere<br />

STARCKS gefchiedenis van het Arianismus<br />

woordlyk van buiten leerden, om de onderfcheidene<br />

gevoelens der Christenen, betreffende dit<br />

ftuk in alle eeuwen van CHRISTUS af, wat nader<br />

te leeren kennen.<br />

Men befchouwe het Boek toch flechts uit het<br />

waare oogpunél, en alle kettery, alle gevaar zal<br />

'er wel ras uit verdwynen. Het is immers niets<br />

anders dan Kerkelyke gefchiedenis — eigenlyk<br />

eene beredeneerde hiftoria dogmatum of gefchiede.<br />

nis der onderfcheidene leerjtellingen van den<br />

christelyken Godsdienst, vervaardigd ter bevorderinge<br />

van christelyke broederliefde. Zou men<br />

om dit heilzaam doeleinde niet gaarne zelfs eeni.<br />

ge dwaalingen, in zulk eenen Schryver over het<br />

hoofd zien ? of zullen wy liever eenen reizenden<br />

broeder, die elk de hand van vriendfchap reikt,<br />

gramftoorig van ons ftooten, fchoon hy ons onzen<br />

weg gerust bewandelen laat, om dat hy niet<br />

denzelfden weg bewandelt, die wy gaan willen,<br />

en wy den zynen, die zyns bedunkens de beste<br />

is, vooreenen dwaalweg houden?<br />

Ook heb ik hem misfchien p. 29 van het eerfte<br />

Deel in de note p. onrecht gedaan, daar de argwaan<br />

omtrent zyne geneigdheid tot het Jefuitismus,<br />

in Duitschland hoe langs zoo meer verzwakt en<br />

men begint in te zien, dat men hem veelal verkeerd


VAN DEN VERT.AALER. XI<br />

keerd befchuldigd heeft. Men merke dus 't laat-<br />

fte gedeelte van die Aanmerkinge aan, als niet<br />

gefchreeven. Ook verfchoone men tevens,<br />

verzoeke ik nogmaals, de hier en daar ingefloo*<br />

pen drukfouten.<br />

Ik kan deeze Voorreden niet befluiten, zon­<br />

der nog aan te merken, dat dit Boek bykans<br />

het zelfde lotgeval gehad heeft in Duitschland,<br />

als wat wy te vooren 'er van omtrent de vertaa­<br />

ling verhaald hebben. Ten bewyze hier van,<br />

neeme ik het volgend bevel over, uit de Voor­<br />

reden van den Drukker van het oirfpronglyke,<br />

aan hetzelve door den grooten FREDERIK ver­<br />

leend, datwoordlyk vertaald, dus luidt:<br />

FREDERIK Koning enz.<br />

Onze enz. Dewyl de voor de Schryvers bui­<br />

ten dien zoo ten uiterften lastige Cenfure zoo<br />

veel mooglyk beperkt, en in gevallen, wanneer<br />

niets tegen Godsdienst en Zeden voorkomt, de<br />

druk niet geweigerd worden moet: zoo neemen<br />

wy geen bedenking, dat het door onzen Opper-<br />

confistoriaalraad TELLER, qua Cenfore reeds ge-<br />

approbeerde fcriptum: vrymoedige Overdenkingen,<br />

over het Christendom, met het Motto, i COR. I:<br />

12, 13. en IIT: 21. kan voortgedrukt worden,<br />

zonder dat hetzelve eene tweede Cenfure, of<br />

Decretum Approbatorium van elders nodig heeft.<br />

Zyn enz. Berlyn, den 7 Febr. 1780.<br />

Aan de Theologifche Faculteit te Halle. De


XII V O O R R E D E N ENZ.<br />

De GOD des vredens dan en der liefde, die<br />

deeze deugden inzonderheid tot een kenmerk<br />

van het waare Christendom gefield heeft, doe<br />

dit Boek nu ook voor myne Landgenooten dienen<br />

ter bevordering van algemeene christelyke<br />

broederliefde, zonder eenige fecïen of partyzucht,<br />

tot wy eens zamen daar aanlanden, waar<br />

ons geloof zal veranderen in aanfchouwen, het<br />

ftukwerk zal ophouden, waar geloof en hoope<br />

even zoo ophouden, maar de liefde blyven zal<br />

tot in eeuwigheid , hetwelk op het vuurigst<br />

hoopt en wenscht<br />

Campen,<br />

den 30 December<br />

1790.<br />

W. GOEDE.<br />

Leeraar der Euang. Luth. Gemeente alhier.<br />

IN.


I N H O U D<br />

D E R<br />

HOOFDSTUKKEN»<br />

ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />

Over Christus bi. i<br />

AGTSTE HOOFDSTUK.<br />

Over den H. Geest 34<br />

NEGENDE HOOFDSTUK.<br />

Over de wereld der Geesten 6l<br />

TIENDE HOOFDSTUK.<br />

Over eenige andere Leerftukken. 93<br />

ELFDE HOOFDSTUK.<br />

Over den Doop en het Avondmaal des Heeren. 148<br />

TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />

Over den toeft and in het-ander leven. . . . i8s<br />

DER.


INHOUD DER HOOFDSTUKKEN.<br />

DERTIENDE HOOFDSTUK.<br />

Over Menschlyk en Kerkelyk gezag. . . bh 213<br />

VEERTIENDE HOOFDSTUK.<br />

Over het Protestantendom in 't byzonder. . . 243<br />

VYFTIENDE HOOFDSTUK.<br />

Gevolgtrekkingen uit het voorgaande. . . . 276<br />

BESLUIT . . . . 2*5<br />

VRY-


VRYMOEDIGE BEDENKINGEN<br />

O V E R<br />

'T CHRISTENDOM.<br />

Gy beminden! laat ons eikanderen lief hebben><br />

i JOH. IV". vs, 7.<br />

Z E V E N D E H O O F D S T U K .<br />

Over Christus.<br />

«CS)<br />

$f Z $00 eenvouwig de Christelyke Godsdienst is<br />

(£j)$J>) ten opzichte dier verheeven waarheid van<br />

het beftaan van éénen éénigen waaren<br />

GOD, even zoo eenvouwig en voor elk bevatlyk is<br />

dezelve ook ten aanzien van het leerfluk van JEZUS<br />

CHRISTUS. Aan hem gelooven, op hem zyne geheele<br />

hoope ter zyner gelukzaligheid ftellen, hem<br />

als zynen Heer en Opperhoofd eerbiedigen en zyne<br />

geboden hartelyk en flipt gehoorzaamen, hem als<br />

den Verlosfer, Middelaar en Voorfpraak der menfchenaanneeraeu,<br />

doorwien en om wiens wil ons en-<br />

II. DEEL. A kei


* Hoofdft. VII. Ovtr Christus.<br />

kei en alleen genade en eeuwige Zaligheid door<br />

GOD gefchonken worde, ziet daar de hoofd- en<br />

grondwet van den Christelyken Godsdienst. Dit<br />

was ook de inhoud der predikinge van de Apostelen,<br />

wanneer zy Jooden en Heidenen den Gods»<br />

dienst van JEZUS verkondigden, en hier in verëenigde<br />

zich alles, wat zy van hem, zyne leere, zyne<br />

wonderen, zynen dood, zyne opftandinge ea<br />

hemelvaart bekend maakten. Alle verheevene en<br />

heilzaame waarheden, welke gewislyk eenen zeer<br />

'grooten en gewichtigen invloed moesten hebben op<br />

de verbetering en gerustltellinge van het menschdom!<br />

Alles uit JEZUS levensgefchiedenis, wat niet<br />

tot dit oogmerk behoort, gaan zy daarom geheel<br />

en al met ftilzwygen voorby. Het gene zy van<br />

deezen voor het geheele menschdom zoo gewichtigen<br />

perzoon, om het geloof aan hem als een vvezenlyk<br />

en onderfcheidend kenmerk te bepaalen,<br />

betuigen, beftaat hier in: hy is de eeniggebooren<br />

Zoon des Vaders, het evenbeeld van den onzichtbaaren<br />

GOD, de eerstgebooren vóór alle fchepze-<br />

Jen, door wien alles, zoo wel het zichtbaare als<br />

het onzichtbaare, gemaakt is; die, eer zelfs de<br />

grond der wereld gelegd was, glans en majefteit<br />

cn heerlykheid by den Vader had, en het afdrukzel<br />

van zyn wezen is, tot wiens roem ook alles is gefchapen,<br />

en dien GOD tot eenen Heer en hoofd<br />

over allen heeft gefield; die de Middelaar tusfehen<br />

GOD en de menfehen is, en die, om de oogmerken<br />

van GoD tot heil van het menschdom te vervullen<br />

, een waarlyk menschlyk lighaam heeft aan-<br />

ge-


Hoofd ft. VII. Over Christus.<br />

genomen, naa dat hy het werk van zyne zendinge<br />

door leeraaren en lyden heeft voleindigd, van den<br />

dood opgeftaan en ten hemel te rug gekeerd is, nu<br />

over alles heerscht, en ook zoo lange heerfchen<br />

zal, tot dat alles hem zal onderdaanig zyn geworden<br />

, wanneer hy dan ook zelfden Vader, die hem<br />

alles overgegeeven had, onderdaanig zyn zal, op<br />

dat GOD alles in allen zy.<br />

Ziet daar de denkbeelden, welke de leerlingen<br />

van JEZUS, die na zyne hemelvaart zyne leere aan<br />

alle volken verkondigd hebben, omtrent den perzoon<br />

van hunnen meester in hunne fchriften hebben<br />

voorgefteld. Zy zyn kort, eenvouwig, verftaanbaar<br />

en bevatten alles in zich, wat een Christen<br />

noodig heeft om van den perzoon van JEZUS te weeten;<br />

dat is, waar uit hy beweegredenen tot een godzalig<br />

gedrag en gerustheid van gemoed, tot hoope,<br />

liefde en vertrouwen haaien kan. JEZUS zelf<br />

heeft zich daaromtrent ook nooit anders verklaard<br />

in zyn mondeling onderwys, het welk de Evangelisten<br />

ons hebben opgeteekend. Hy zegt naamlyk<br />

van zich zeiven, dat hy, naar het uitwendig aanzien,<br />

Hechts een gering menschzy; maar hy verklaart<br />

zich toch ook tevens voor den hooggeloof.<br />

den, die den Vader zoo zeer gelykvormig was, daC<br />

wie hem zag, ook den Vader zag, dat hy vóór<br />

ABRAHAM geweest en DAVIDS Heer zy: dat de<br />

Vader, die hem bemint, hem alles overgegeeven<br />

hebbe. De Vader, zegt hy, is, wel is waar,<br />

grooter dan hy, en hy weet ook niet, welken dag<br />

de Vader aan zyne macht heeft voorbehouden, hy<br />

A * kaa<br />

3


4<br />

Hoofdft. VIL Over Christus.<br />

kan ook niets van zich zeiven doen, maar dat al.<br />

leen, wat hy den Vader ziet verrichten: dan het<br />

is de wil des Vaders, dat allen den Zoon zoodanig<br />

eeren zullen, gelyk zy den Vader eeren, aan wien<br />

hy alles, zelfs het ambt als opperde rechter heeft<br />

overgegeeven. Hy is de céngebooren Zoon, dien<br />

GOD in de wereld gezonden heeft, om allen, die<br />

aan hem gelooven zouden, gelukkig te maaken: en<br />

gelyk hy van den beginne der wereld af eere en<br />

heerlykheid by den Vader gehad had, keert hy ook<br />

wederom derwaards te rug.<br />

Zóó verklaart zich JEZUS zelf ten opzichte van<br />

zyn perzoon, en dat is genoeg, om hem als den<br />

Zoon des Vaders met den dicpften ootmoed aan te<br />

bidden, hem als den weldoener en vriend der menfchen<br />

te beminnen, van hem en door hem alleen alles<br />

goeds en een eeuwig leven van GOD te verwachten,<br />

en hem als Heer en Rechter te gehoorzaamen.<br />

Niets ter wereld kan een verjlandig Christen bewee»<br />

gen, om de paaien, door de H. Schrift zelve geiteld,<br />

te buiten te gaan, en meer van den perzoon<br />

van JEZUS te willen weeten, dan 'er duidelyk in dezelve<br />

gezegd is. Want geen het minfte dieper inzicht<br />

daaromtrent, zal iemand ééne éénige fterkere<br />

beweegrede verfchaffen tot liefde jegens, gehoorzaamheid<br />

aan, verëering van, en vertrouwen op JE­<br />

ZUS. EUSEBIUS, de bisfehop van Casfarea zegt daarom<br />

in zyne verhandeling tegen SAEELLIUS, dat men<br />

zich alleenlyk moet houden aan het gene men hieromtrent<br />

in de H.- Schrift bepaald vindt, maar niets<br />

zoeken moet, wat men in Gocs woord niet aantreft.


Hoofdft, VII. Over Christus. y<br />

treft. „ Waarlyk, zegt hy, de H. Geest zoude<br />

„ het in de H. Schrift wel hebben doen plaatzen,<br />

„ indien het ons te weeten nodig ware geweest, en<br />

„ wy moeten daarom niet wyzer wiilen zyn, dan<br />

„ GODS geest. Wanneer iets daar niet gefchreeven<br />

„ Haat, dan moet mén het niet eens zeggen. Maar<br />

„ wanneer 'er daar en tegen zekere dingen in ge.<br />

„ fchreeven liaan, dan is het eene misdaad, om<br />

„ die uit tefchrappeu: want wy zyn geene mees-<br />

„ ters, maar leerlingen. Wy kunnen niet hande-<br />

„ len, gelyk wy willen, maar zoo als wy daar lee-,<br />

„ zen. Wy moogen niet op dat gene zien, wat<br />

„ ons hart behaagt, maar alleenlyk op het gene<br />

„ door den H. Geest in de H. Schrift gezegd is. Wil<br />

„ iemand CHRISTUS eeren; dan moet zulks niet<br />

naar onzen wil, maar naar zyn voorfchrift ge.<br />

„ fchieden: hein meerdere eere toefchry ven, dan<br />

„ hy zelf gewild heeft, heet hem tegenftreeven en<br />

„ ontëeren (_a)."<br />

Geen Christen kan ontkennen, dat JEZUS daar<br />

toe door GOD beflemd is, om alles onder zich en<br />

in zich te verëenigen: en dit heilzaam oogmerk van<br />

den grooten GOD, zoudegewislyk nooitverydeld zyn'<br />

geworden, indien de Christenen het ooit van zich<br />

hadden verkrygen kunnen, om zich by de duidelyke<br />

uitfpraaken des Heeren en zyne Apostelen te bepaalen,<br />

en niet meer te willen weeten, dan g openbaard<br />

was. Zoo draa zy zich echter van deezen<br />

weg<br />

(a) EUSEBIUS ah. Sabülium Lih. 2. in Opp. SIRMONOI<br />

Tom. I. p. 18. 20. 28.<br />

A 3


6 Hoofdtt. VII. Over Christus.<br />

weg van eenvouwigheid en Christelyke befcheiden»<br />

heul hebben verwyderd, en der Schrift meester wilden<br />

zyn, zyn zy op menigerlei afwegen geraakt, en<br />

even dezelfde, oDder wien zich alles had zullen<br />

verëenigen, is hun tot eenen üeen des aanftoots en<br />

van verwyderinge geworden, waarom zy zich onder<br />

eikanderen verlcheurd hebben. Daar toe was<br />

CHRISTUS hun niet gepredikt.<br />

Het konde in zeker opzicht niet anders zyn, of<br />

men moest in de allereerfte tyden, naamlyk toen de<br />

gemeemens eerst werden gegrondvest, en 'er nog<br />

geene fchriftlyke opftellen , zo min Evangeliën<br />

als brieven , voorhanden waren , over den perzoon<br />

van JEZUS verfchillend denken. Menig Heiden,<br />

die zich tot het Christendom begaf, erkende<br />

hem misfchien maar enkel voor eenen van<br />

GOD byzonder uitgerusten heiligen man (*), en wanneer<br />

(*) Wil men hier bewys voor, daar is het: JUSTINUS<br />

de Martelaar, die in de eerfte helfte van de tweede eeuw<br />

en dus Kort naa de tvden der Apostelen leefde, en die de<br />

wysgeerige Leerftelzels van meer dan eene Griek (crie Schoo-<br />

le beftudeerd had, en die naaderhand een rechtzinnig leer-<br />

aar en verdeediger van het Christendom werdt, zegt in zyn<br />

gefprek met den Jood TRYPHON, met ronde woorden : „ in-<br />

„ dien ik ook niet konde bewyzen, dat JEZUS reeds ra<br />

„ vooren de Zoon van den SCHEPPER der wereld geweest<br />

„ was, eer hy als mensch van de Maagd MARIA is geboo<br />

,, ren, zou dit evenwel niet om verre ftooten, dat hy<br />

CHRISTUS of de gezalfde GODS was. Men kan<br />

„ aanneemen, dat hy als mensen van menfeben geboortn,<br />

•i en


Hoofdfr..- VII. Over Christus. ?<br />

neer anderen hem ook als Goh Zoon befchouwden,<br />

weet men evenwel, dat Zoon van GOD, Goden<br />

Zoon, uitdrukkingen zyn, waar mede een Heiden<br />

menig verkeerd denkbeeld konde verbinden. Zy,<br />

die te vooren Jooden waren, moesten insgelyks in<br />

hunne denkbeelden zeer verfchillende van eikanderen<br />

zyn. Want zy dachten in het Joodendom omtrent<br />

den perzoon van den MESSIAS, niets minder<br />

dan overeen kom ft ig met eikanderen, en daar eenigen<br />

hem flechts voor een bloot mensch hielden,<br />

fielden zich anderen hem voor als eenen verheevenen<br />

Aeon of engel.<br />

Alle dergelyke Heidenfche en Joodfche wanbegrippen<br />

moesten nu zekerlyk wel verdwynen, zoo<br />

draa de heilige boeken algemeen onder de Christenen<br />

bekend werden, daar elk nu zien konde, wat<br />

CHRISTUS zelf van zich gezegd en zyne Apostelen<br />

daaromtrent geleeraard hadden. Dan ten zeiven<br />

tyde, toen dit gebeurde, ging 'er ook reeds wysbegeerte<br />

en menschlyke geleerdheid mede in het<br />

Christendom over: of men verliet de eenvouwige<br />

denk-<br />

„ en evenwel van GOD tot CHRISTUS verkoozen of be«<br />

„ ftemd geworden zy. Want men vindt ook onder Chris-<br />

„ tenen van onze Natie («»•« T«U vpm^v ys>enr,) eer.igen,<br />

„ die hem voor den CHRISTUS houden, en evenwel zeg.<br />

„ gen, dat hy een mensch van menfehen is. Ik hechte<br />

„ 'er intusfehen myn ze>el niet aan, fchoon dit het alge'<br />

„ meen, gevoeien zyn mooge." Aanm. van den Ver»<br />

taaier uit STEIMBARTS gelukzaügheids-leere van het Chris­<br />

tendom.<br />

A 4


8 Hoofdft. VII. Over Christus.<br />

denkbeelden, die in de Heilige Schriften wiren op.<br />

gegeeven, of men vergenoegde zich niet met dezelven,<br />

en poogde verder na te vorfchen, of men paarde<br />

zulke begrippen met de uitdrukkingen der Apostelen,<br />

als de byzondere gevoelens van elk met zich<br />

brachten. Hier by kwam nog, dat de uitlegkunde<br />

in deeze tyden niets minder dan natuurlyk en bekwaam<br />

was, om waare denkbeelden aan te kweeken<br />

, al las men ook de heilige boeken met dit oogmerk.<br />

Men behoeft Hechts de fchriften van de<br />

Kerkvaderen op te liaan, om zich hier van te overtuigen.<br />

Men kan zich ligtlyk een denkbeeld vormen<br />

van deeze manier, om de H. Schrift uit te leg.<br />

gen, wanneer men hoort, dat ALEXANDER, bisfchopvan<br />

Alexandriën, de eeuwigheid van den Zoon<br />

van GOD bewyst uit SPREÜK. X X X : ip. w a a r SA-<br />

XOMO tot de dingen, die voor hem onnafpeurlyk<br />

zyn, den weg dei fan ge op eene rotze rangfchikt. De<br />

rots, zegt ALEXANDER, i s CHRISTUS,' en het befluit,<br />

welk hy hier uit opmaakt, is dit: hy is de<br />

eeuwige Zoon /les Vaders. Van geheimzinnige verklaaringen,<br />

welks getal perk noch paal kent, wil ik<br />

niet eens gewaagen. Dewyl men dus de Heilige<br />

Schriften niet verftondt, of denzelven, naar zulk<br />

eene ellendige uitlegkunde, den verwardfien zin,<br />

die mooglyk was, toekende, was het niet te verwonderen,<br />

dat men op de zcldzaamfte begrippen<br />

verviel, en zoo vcrfchillend men omtrent GOD op<br />

zich zeiven gedacht had, hoewel allen Hechts eenen<br />

éénigen waaren GOD aannamen en vereerden,<br />

zoo vtrfchillend dacht men ook over den perzoon<br />

en


Hoofdft. VII. Over Christus. 5<br />

en het wezen van den Zoon van GOD. Allen erkenden<br />

hem als de Zoon van GOD, deMesfias, deLeeraar,<br />

de Middelaar en Verlosfer; maar hoe het verder met<br />

deezen perzoon gelteld mogt zyn? hieromtrent had<br />

elk zyne eigene denkbeelden voor zich zeiven. Wilde<br />

men de verfchillende begrippen der genen nagaan,<br />

die zich of zelf van de kerke afgezonderd hebben,<br />

of van haar zelve uitgeftooten zyn geworden, 'er<br />

zoude geen einde aan het onderzoeken zyn, hoewel<br />

het zomtyds ook gebeurd is, dat leeraaren der kerke,<br />

die voor 't overige rechtzinnig waren, derzelver<br />

gevoelens hebben omhelsd; zoo was by voorbeeld<br />

HERMOGENES, eenen bekenden dwaalleeraar,<br />

pp het verkeerde'denkbeeld gevallen, dat CHRIS­<br />

TUS by zyne hemelvaart zyn lighaam in de Zonne<br />

had afgelegd, en dat deeze ook het zalig verblyf<br />

van de zeegenpraalende kerke zyn zoude. En van<br />

ditzelfdegevoelenisook PONTANUS, eenen leeraar<br />

van zeer veel verdiende in de Alexandrynfche kerke<br />

, in de tweede eeuw geweest, Zoo heeft, gelyk<br />

elk welk weet, VALENTINUS , een Gnosftik van de<br />

tweede eeuw, het denkbeeld gekoesterd, dat de<br />

Aeon CHRISTUS, toen hy in de wereld kwam, een<br />

lighaam van ^//eruit den hemel had medegebracht ,<br />

waar mede hy door MARIA als door eene goot of<br />

kanaal gegaan was; en APOITTNARIS , een der geleerdfte<br />

en geachtfte leeraaren der kerke beweert,<br />

dat CHRISTUS reeds eer hy van MARIA gebooren<br />

was, mensch zy geweest, bekleed met een hemelsch<br />

lighaam (b). Maar ik fpreeke alleenlyk van<br />

, n . rechtte<br />

APOLUHAMS Op. Greg. Nysf. AmMittia. p. 50<br />

A J


lo Jfoofdft. VII. Over Christus.<br />

(rechtzinnige Christenen, die in de gemeenfehap<br />

der kerke gebleeven zyn, en zelfs nu nog als zoodanig<br />

worden befchouwd, en die niet te min, wat<br />

den perzoon van CHRISTUS betreft, even zoo zeer<br />

van eikanderen verfchillen, als hunne begrippen<br />

van die verwyderd zyn, welken men tegenwoordig<br />

onder de hoofdpartyen der Christenen voor de<br />

rechtzinnige leere opgeeft.<br />

Men fchynt het reeds vroegtydig onder de Christenen<br />

als eene dwaaling te hebben befchouwd, indien<br />

men JEZUS voor een bloot mensch hieldt, en<br />

men konde dit laatfte denkbeeld ook wel niet lange<br />

koesteren, zoo draa bekend werdt, wat JEZUS zelf<br />

van zyn en perzoon gezegd ha.d(*). Zeer ras werdt<br />

het eene algemeene aangenomene waarheid, dat hy<br />

een wezen was van eene veel verheevener natuur,<br />

en die in eenen veel uitfteekender zin dan engelen<br />

en menfehen, Zoon van God was genoemd. Om die<br />

rede echter hebben niet alle Christenen gelykvormig<br />

gedacht, over den oirfprong van dit verheevener<br />

wezen. Men kan het niet regelrecht loochenen,<br />

dat 'er Christenen geweest zyn, die geloofden, dat<br />

deZoone GODS van eeuwigheid beftaan hadt. Maar<br />

wanneer men ook aannam, dat hy, gelyk de Apostelen<br />

zeggen, vóór de fcheppinge der wereld, en<br />

by gevolg eer nog de tyd voorhanden was, was aanwezig<br />

geweest; was daarom evenwel nog niet alles<br />

be-<br />

(*) Hoe duidelyk b'ykt hier uit niet, dat onze Schry.<br />

ver geheel niet Sociniaansch denkt. Ik merke dit alleenlyk<br />

in het voorbygaan, en om zekere redenen aan, dia<br />

myne leezezen wel zullen kunnen nagaan. Ven.


Hoofdft. VII. Over Christus. it<br />

bepaald, en wel zoo, dat allen even eens daaromtrent<br />

dachten. Veele rechtzinnige Leeraaren, der<br />

eerfte Kerke, van de tweedeen derde eeuw, hebben<br />

de eeuwigheid van den Zoone GODS toegegeeven,<br />

en beweerd, dit hy altyd met den Vader, en deeze<br />

nooit zonder hem beftaan had. Maar hoe? In<br />

de daad op eene zeer zeldzaame wyze. Zy zeggen<br />

naamlyk: hy, de logos, hetwoo>d des Vaders is van<br />

den aanbeginne by den Vader geweest, hy heeft<br />

naamlyk in deszelvs verftand zyn beftaan gehad ,<br />

maar nog niet een op zich zeiven beftaand wezen<br />

uitgemaakt; deeze zelfftandigheid of perzoonlykheid<br />

heeft hy eerst door de teeling verkreegen, efl<br />

deeze teeling is eerst by de fcheppinge der wereld<br />

gefchied (c). Toen GOD naamlyk de wereld<br />

voortbrengen wilde, bracht hy eerst uit zich zei.<br />

ven den Zoon voort, om door denzelven alles te<br />

fcheppen. Dit zonderling denkbeeld hebben Jus-<br />

TINÜS de Martelaar, THEOPHILÜS van Antioclriën,<br />

TATIANUS , LACTANTIUS en TERTULLIANUS gekoesterd,<br />

allen mannen, die by de Kerke in aanzien<br />

ftaan, en waar van twee, niettegenftaande dit<br />

gevoelen, onder het getal der heiligen ftaan opgeteekend(d).<br />

Wat was dit voor eene eeuwigheid, welke<br />

den Zoon van GOD werdt toegekend! Het zoude eene<br />

eeuwigheid zyn; maar, op den keper befchouwd,<br />

was het geene andere, dan die men allen dingen<br />

(c) ATHENAGORAS Legat pr» Christ. p. 10.<br />

bui-<br />

(rf) PETAVII Dogmata Theolog. Tom, II. Lib. I. c. 2—6.<br />

HUETII Origenian. Quast. II. p. 45. Dit is toch wel<br />

een echt mirakel! Vert.


12 Hoofdft. VIL Over Christus.<br />

buiten GOD toekennen kan. En zoo heeft HIPPO-<br />

LYTOS het ook in de daad begreepen in zyn boek<br />

tegen NOETUS, waar deeze heilige Kerkleeraar zich<br />

zoo uitdrukt, dat 'er in den beginne buiten GOD<br />

(den Vader) niets beftaan had. Alles is, wel is<br />

waar, in hem geweest, maar nog niet als iets wezenlyks.<br />

Eer hy aan alles het beftaan gaf, heeft<br />

hy eerst het woord, hetwelk tot hier toe ook in hem<br />

als verborgen geweest was , ten voorfchyn geroepen<br />

, om zynen raadgee ver en werkmeester te zyn (e).<br />

'Er is dus, wanneer men den Zoon van GOD als een<br />

perzoon op zich zeiven befchouwt, een tyd (indien<br />

men zoo fpreeken mag, eer nog de tyd begon) geweest,<br />

wanneer hy nog niet daar was: 'er is daar<br />

en tegen, indien men zich hem, zonder eene eigene<br />

perzoonlykheid, voordek, nooit een tyd geweest,<br />

wanneer hy niet zoude bedaan hebben. Als<br />

Zcon van GOD bedaat hy eerst zederd de fcheppinge<br />

der wereld; want het Zoonfchap heeft hy door<br />

middel van de teelinge verkreegen: als wysheid en<br />

verftand des Vaders is hy 'er altyd geweest: want<br />

GOD is nooit geweest zonder verdand en wysheid.<br />

Naar deeze manier van denken, was de Zoon dus<br />

maar oirfpronglyk eene eigenfchap des Vaders, naar<br />

welke hy wys is, een denkbeeld, het welk nog ten<br />

tyde van ADGDSTINÜS eenige Christenen koesterden<br />

(ƒ), maar die bydefcheppingeder wereld door<br />

(e) IIIPPOLYT. adv. Noetum. Cap. 10,<br />

hem<br />

(ƒ) AUGUSTINUS Lib. VI. de Trinitatec. 2. 3. p. 598. Opp.<br />

Tom. VIII.


Hoofdft. VII. Over Christus. 13<br />

hem tot eenen perzoon gemaakt werdt en haare eigen<br />

heftaanlykheid verkreeg.<br />

Anderen mishaagt dit gevoelen; zy kennen noch<br />

het in GOD zonder perzoonlykheid verborgen geweest<br />

zyn de beftaan van het woord, noch de eerst by<br />

de fcheppinge der wereld volbrachte voortbrenging<br />

.van hetzelve. Eer GOD deeze wereld fchiep, zeiden<br />

zy, bracht hyin den or.afmeetlyken fchoot der eenwigheid<br />

eene wereld van geesten voort, enzyneerfte<br />

vcortbrengzel was het woord, hetwelk de verhevenfte<br />

Aeon is. Eene uitdrukking, waar van zichreeds<br />

CLEMENS van Alexandrién bedient, en weshalven ME­<br />

THODIUS hem den oudjlen onder de Aeonen noemt (g).<br />

Gelyk het daarom by het voortbrengen van de wereld<br />

der geesten, enkel en alleen van den wil van<br />

GOD afhing, of dezelve daadlyk beftaan zoude dan<br />

met, zoo hing ook het voortbrengen van den Zoon<br />

enkel van den wil van GOD af. Een denkbeeld, hetwelk<br />

reeds JUSTINUS de martelaar heeft voorgedraagen<br />

(h). Anderen in tegendeel begreepen, dat,<br />

gehk het vuur nooit zonder glans zyn kan, ook de<br />

Vader nooit zonder den Zoon geweest zy. Een<br />

denkbeeld, waaromtrent naderhand iets meer zal<br />

voorkomen.<br />

By de uitdrukkinge van METHODIUS , wanneer<br />

hy CHRISTUS den oudtien onder de Aeonen noemt,<br />

herinnert elk zich zeer gemakiyk aan de joodfche<br />

begrippen, en aan den ADAM KADMON van de Kabbalisten,<br />

dien zy den eerstgebooren zoon, den oud-<br />

(g) METHODIUS in Symp. p. 79,<br />

(A) JUSTIN. Dialog. cum Tryph. p. 221<br />

ften


14 Hoofdft. VII. Over Christus.<br />

ften onder alle zoonen des hoogden Vaders noemen.<br />

Dit was ook in de daad geheel en al het gevoelen<br />

van deezen grooten Kerkleeraar omtrent den<br />

perzoon van CHRISTUS , en hy dryft hetzelve zoo<br />

verre, dat hy zelfs beweert, dat CHRISTUS reeds<br />

in ADAM de menschlyke natuur heeft aangenomen,<br />

en dat ADAM niet Hechts een voorbeeld van hem,<br />

maar de CHRISTUS zelf geweest zy: dat ADAM echter<br />

door den val van de tegenwoordigheid van hel:<br />

voord is beroofd geworden, hetwelk daar op ten<br />

tweeden maale in MARIA , de menschlyke natuur<br />

heeft aangenomen (i). Het zoude in de daad der<br />

moeite wel waardig zyn, dat men eens eene volledige<br />

verzameling van alle foortgelyke denkbeelden<br />

byëen zocht. Dit zoude een groot licht ontlteeken,<br />

en gewislyk in verfcheiden opzichten zeer<br />

nuttig zyn.<br />

Zoo verfchillend dacht men reeds vóór den tyd<br />

van de Synode te Nicea over dit ff.uk; en zoo verfchillend<br />

moesten de gevoelens noodzaaklyk uitvallen<br />

, zoo draa men zich met het onderzoek van<br />

deeze voorwerpen bezig hieldt, die men in ftiite<br />

had moeten aanbidden, maar niet poogen te doorgronden.<br />

Want welke van alle deeze verfchillende<br />

meeningen toch is wel zoo naauwkeurig en bepaald<br />

door de uitfpraak van de H. Schrift beflist, dat men<br />

voor de volkomen echtheid derzelve zoude kunnen<br />

in flaan?<br />

Even zoo verdeeld zyn de gevoelens, wanneer<br />

*er van het wezen en de natuur van deezen Perzoon<br />

(i) METHODIUS a. n. O. in CQMEEFISII JUÜ. Novisf.<br />

ge-


Hoofdft. VIL Over Christus. 15<br />

gcfprooken wordt. Twee hoofdgevoelens treft men<br />

aan, waar over de christelyke Leeraars reeds lange<br />

vóór de Synode te Nisea zyn verdeeld geweest, terwyl<br />

naamlyk eenigen hem voor een fchepzel en wel<br />

van eene byzondere natuur, en anderen voor een<br />

zodanig wezen hielden, hetwelk uit het Wezen of<br />

de natuur van GOD zeiven uitgegaan , en daarom<br />

van hetzelve niet wezenlyk onderfcheiden zy. Het<br />

eerfte was, gelyk elk weet, het denkbeeld van A-<br />

RIUS. Zonder 'er echter eens van te gewagen, dat<br />

reeds vóór hem LUCIANUS de martelaar dit gevoelen<br />

gekoesterd had, en dat verfcheiden Bisfchop,<br />

pen in de vierde eeuw even zoo dachten, was dit,<br />

evenwel een gevoelen, hetwelk toen niet eerst uitgedacht,<br />

rmar reeds lange te vooren door verfcheidene<br />

Christenen aangenomen was. PAULUS noemt<br />

hem den Zoon van GOD , den eerstgebooren van alle<br />

fchepzelen. JOHANNES noemt hem in de Openbaaïinge<br />

het begin der fcheppinge; en deeze uitdrukkingen<br />

gaven 'er waarfchynlyk aanleidinge toe, om<br />

hem mede te plaatzen in de reye der dingen, die<br />

GOD door zyne machtfpreuk en wil hadt voortgebracht.<br />

Men onderfcheidde hem evenwel zoodanig<br />

van dezelve, dat men hem niet alleen ten opzichte<br />

der voorbeftaanlykheid een voorrecht boven die inruimde<br />

, maar ook geloofde, dat hy van dezelve<br />

wezenlyk onderfcheiden was, en tusfchen deeze en<br />

de Godheid, als het ware, iu het micden ftond.<br />

Zoo dacht reeds DXONYSKIS van AUxan&rïèn in de<br />

derde eeuw (AV). .ATHANASIUS heeft hem, wel is<br />

waar,<br />

(A) HUETIUS %n Origenianis. Quce:>. II. p, 36.


i


lïoofdft. VnV Qvér Christus. jj<br />

vermoeden. Zoo veel kan men wel zeggefl, dat!<br />

allen, die in de wysbegeerte het ftelzel van de tilt'<br />

vloeijinge (emanatie) aannamen, of GOD als den<br />

eerften oirfprong en bron van alle geestlyke wezens 1<br />

befchouwden, ook dit denkbeeld omtrent CHRIS*<br />

TÜS koesterden. Daarom echter beweerden waaflyk<br />

nog niet allen, die zeiden, dat CHRISTUS uifl<br />

het wezen des Vaders ontftaan was, dat hy zulk<br />

een waare en wezenlyke GOD zy, als de Vader.<br />

RIGENES fchroomt niet van de Êngelen te zeggen j<br />

dat zy van een gelyk wezen met GOD zyn (m); en<br />

reeds lange vóór hem zegt de opfteller van de Ho»<br />

milien, welke men , als door CLEMENS vervaardigd<br />

, opgeeft, van de Engelen : zy zyn uit God<br />

voortgefprooten , en van gelyk wezen met hem, maat<br />

daarom niets minder dan Goden (71). Een aanhanger<br />

van dit leerfielzel konde derhalven zeer wel de me»<br />

dewezigheid van den Zoone GODS beweeren, enevenwel<br />

ontkennen, dat hy in den zelfden zin GOD<br />

was, als de Vader, maar hem flechts voor eenen<br />

verheevenen Aeoh houden, die door deeerstgeboor*<br />

te, en doordien GOD hem tot eenen Heer over alles<br />

gefield had, den rang had boven de overigen, die<br />

even zoo als hy uit de Godheid waren ontfprooten*<br />

Men ziet hier uit blykbaar, dat zelfs by hen, die dit<br />

denkbeeld omuent de medewezigheid omhelsden,<br />

een zeer gewichtig onderfcheid in hunne denkwyze<br />

konde plaats vinden. Hoe verfchillend men om.<br />

(m) PHOTIUS in Bibliothec. Cod. CLXXIX.<br />

(n) Homil. XVI. hum. VI.<br />

II. DEEL. £<br />

trens


18 Hoofdft. VII. Over Christus.<br />

trcnt dit ftuk gedacht heeft, ziet men duidelyk ,<br />

zoo draa men de moeite neemt, om de uitdrukkingen<br />

en denkbeelden te verzamelen, devvelken daaromtrent<br />

by de rechtzinnige Kerkieeraaren zeiven<br />

voorkomen. Zoo bedient zich JCSTINUS de martelaar,<br />

omtrent CHRISTUS van de uitdrukking Ttfe^n,<br />

tiitfchieting, en hecht daar aan het denkbeeld, dat<br />

hy zoo uit den Vader is uitgegaan, gelyk een woord<br />

of de adem uit 's menfchen mond gaat (o). TER­<br />

TULLIANUS merkt hem aan als een Godlyk uitvloeizei,<br />

het welk zoo uit den Vader is uitgegaan, gelyk<br />

het water uit eenen bron ontfpringt fj>). Dat<br />

beiden aan CHRISTUS demedewezigheid hebben toegekend,<br />

befpeurt elk, zonder dat men eens die plaatzen<br />

behoeft in aanmerking te neemen, welke BULL<br />

tendienleinde heeft aangehaald (q). Maar beiden beweeren<br />

met hunne vergelykingen geheel iets anders,<br />

dan het gene men naaderhand voor de rechtzinnige<br />

leere der Kerke omtrent dit ftuk heeft uitgevent,<br />

en TERTULLIANUS gaat zelfs zoo verre ,<br />

dat hy wil, dat de Vader alleen Hechts de geheele<br />

zelfftandigheid der Godheid zy, de Zoon daar en<br />

tegen flechts een gedeelte, eene portie van dezelve.<br />

Een denkbeeld, waar op men noodwendig moest<br />

komen, zoo draa men den Zoon flechts voor een<br />

uitvloeizel van het Godlyk wezen hieldt. Het is<br />

waar,, TERTULLIANUS en ORIGENES , hoewel de<br />

laatfte de uitdrukking, waar van zich JUSTINUS de<br />

(o) JUSTIN. Dial. cwn Tryph. p. 221.<br />

(j>) TERTULLIANUS. adv. Praxiam. C. 8.<br />

(j) Deferfio lidei Kica.n.i>eÜ. II. c. 4.<br />

Mar-


Hoofdft. VIL Over Christus. tg<br />

Martelaar en TERTULLIANUS bedienen, als kettery<br />

verwerpt, beweezen, dat'er nooit een tyd geweest<br />

is, dat de Zoon niet op zoodanig eene wyze van<br />

den Vader afgedamd ware;'maar TERTULLIANUS<br />

verbindt daar mede het denkbeeld van lighaamlykheid<br />

van GOD , hetwelk hem in het algemeen eigen<br />

was. ATHENAGORAS dacht even zoo, toen hy<br />

CHRISTUS een denkbeeld noemde, eene kracht, wel.<br />

ke van GOD uitvloeit. Hy noemt hem het eerfti<br />

voortbrengzel van den Vader; maar hy onderfcheidt<br />

hem uitdruklyk van alle gefchapene dingen (r),<br />

TATIANUS in de tweede eeuw, toen hy nog tot de<br />

rechtzinnige Kerk behoorde , konde 'er niet toe<br />

belluiten, om de uitdrukking, geteeld en gebooren<br />

zyn, van den Zoon GODS te laaten gelden, dewyl<br />

zulks iets lighaamlyks voorönderftelle, en men daar<br />

door noodzaaklyker wyze op het denkbeeld gebracht<br />

wordt van eene verandering, welke in de<br />

Godheid zoude gebeurd zyn, maar hy wilde, mea<br />

zoude van den Zoone GODS zeggen, dat hy van den<br />

Vader was uitgegaan. Naar TERTULLIANUS meening,<br />

was de teeling van den Zoon, in de daad eene uitbreiding<br />

van het Godlyk wezen (y). Alles wankelde<br />

by deeze Leeraarer heen en weder, en men mochc<br />

'er nog zoo zeer in overëenftemmen, dat de Zoon<br />

uit het Godlyk wezen des Vaders zyn wezen heeft 3<br />

evenwel vondt men by nader bepaaling ten aanzien<br />

van zyne wyze van beftaan niets dan tegenftrydig-<br />

(r) ATHENAGOB. Legai. p. 10.<br />

O) Apologat. Cap. 21.<br />

B 8<br />

' heid


ao Hoofdft. VII. Over Christus.<br />

heid in hunne denkbeelden. Eenigen gaven hem<br />

eene eigene perzoonlykheid, door afzondering van<br />

zyn wezen van het wezen des Vaders; anderen leidden<br />

het voortduuren van deeze perzoonlykheid af,<br />

uit den gcduurigen toevloed van het Godlyk wezen<br />

des Vaders in het zyne ; anderen namen de perzoonlykheid<br />

op zekere wyze weg, en zeiden, hy<br />

Haat met den Vader in zulk eene betrekkinge, als<br />

glans en warmte met het licht en vuur; anderen<br />

lieten hem nog geduurig van den Vader uitgaan.<br />

Bezwaarlyk zoude men twee Kerkvaders in de drie<br />

eerfte eeuwen vinden, die in hunne denkbeelden<br />

over dit onderwerp volkomen met eikanderen overëerrftemden:<br />

en wat dachten die genen toch wel, die<br />

den Zoon flechts toen eerst eene perzoonlykheid toefchreeven,<br />

toen de wereld zoude voortgebracht worden,<br />

en hem te vooren alleen in den Vader lieten beftaan,<br />

hem tevens even?/el voor een uitvloeizel van<br />

de hoogfte Godheid houdende. In zulk eenen dool.<br />

hof van verwerringe geraakt hetmenschlyk verftand<br />

natuurlyker wyze, wanneer het de paaien overfchreed,<br />

die GOD zelve gefield heeft. Allen wisten<br />

zy deuitfpraak van JESUS : niemand kent den Zoon, als<br />

de Vader alleen! Allen fpraken zy vandeonbegrypelyke<br />

verborgenheid, welke in deezen perzoon was,<br />

en allen wilden zy toch den Zoon nader kennen, als<br />

hy geopenbaard was, en even dat gene bevatten<br />

en verklaaren, wat zy voor onbegrypiyk hielden.<br />

Welk-eene tegenftrydigheid!<br />

Nergens heerscht meerdere overéénflemming by<br />

de ouden, dan ten aanzien van het denkbeeld, datzy<br />

den


Hoofdft. VII. Over Christus. ar<br />

den Zoon voor minder erkenden, dan den Vader, en<br />

aan den eerften alleen toekenden, dat hy de God boven<br />

alles was. Uithet verwyt, hetwelk CELSUS den Christenen<br />

doet, dat zy den Zoone GODS boven den Vader<br />

verhieven, kan men wel is waar het vermoeden afleiden,<br />

dat eenige Christenen hunne denkbeelden te<br />

hoog lieten gaan, en geloofden, dat de Zoon de hoog.<br />

fie God was. Maar het algemeen geliefkoosd gevoelen<br />

was toch altyd dit, dat de Zoon minder was dan<br />

de Vader, en niet de GOD boven alles of de noogfte<br />

GOD. ORIGENES zegt daarom tot CELSUS : Het is "<br />

mooglyk, dat eenigen zoo flout zyn om tebeweeren, dat<br />

de verlos/er de God boven alles zy. • Maar wy zyn van<br />

'zulk. een gevoelen niet, en gelooven het woord, hetwelk<br />

hy ons zelf geopenbaard heeft: de Vader, die my gezon­<br />

den heeft, is grooter dan ik (t). Was het ORIGENESmaar<br />

alleen, die zoo gedacht had, men zoude dit<br />

gevoelen onder de menigte ketteryen, deezen geleerden<br />

Kerkleeraar aangewreeven, kunnen tellen. Dan<br />

vóór de Synode vvaNicea isbyna het algemeen heerfchend<br />

denkbeeld onder de Christenen geweest, dat<br />

de Zoon een aan den Vader ondergefchikt wezen zy,<br />

welk aan den Vader als den hopgften GOD onderworpen<br />

is , en van wien hy zich als eenen Middelaar,<br />

Afgezant en Volbrenger van zynen wil bediend<br />

heeft. Zoo zegt JUSTINUS de Martelaar,<br />

({) ORIGENES Contra Celfum Lib. VInl. p. 387. vergeleeken<br />

EUSEB. Contra Marcell. Lib. I. Gap, I. p. 8. Ziet<br />

hier by het eerfis deel van die boek, pag. 132. nota (g)<br />

Vtriaaler,<br />

B3<br />

dat


23 Hoofdft. VII. Over Christus.<br />

dat de Vader, als GOD, Schepper, Heer en Regee»<br />

rer door zynen Zoon alles bereid en geordend heeft,<br />

en dat dezelve den Vader en Heeve onderworpen en zynen<br />

wille dienstbaar is (V). THEOPHILUS vanAntiochien<br />

befchouwt hem als den ondermeester, van wien<br />

zich de hoogfte GOD by de fcheppinge der wereld<br />

bediend heeft (v). TERTULLIANUS denkt even<br />

zoo, en befchouwt dit gevoelen als een middel, om<br />

de tegenwerping te keer te gaan, als of de Christenen<br />

drie Goden aanbaden, om dat de éénheid toch<br />

dezelfde bleef, dewyl de Zoon en de H. Geest van<br />

den Vader alleenlyk hunnen oirfprong hadden en aan<br />

hem onderworpen waren (w). Men mochte mis-<br />

fchien denken, dat IREN^EUS en HIPPOLYTUS in dit<br />

ftuk anders gedacht hadden als hunne tydgenooten:<br />

want de éerfte noemt CHRISTUS het woord boven alles,<br />

en de laatfte noemt hem uitdruklyk den God<br />

boven alles (a). Beiden echter doen zulks alleenlyk<br />

in die betrekking, dat alles door den Zoon gemaakt<br />

is naar den wil van GOD , en den Vader hem alles<br />

heeft overgegeeven: en op dezelfde plaats, waar<br />

HIPPOLYTUS den Zoon den God boven alles noemt,<br />

zegt hy, dat de Vader over hem heerfche, en dat alles<br />

te gelyk met CHRISTUS aan den eenigen GOD onder-<br />

(«) JUSTIN. Mart. Apolog, I. p, 44. en HUETIUS in Ori-<br />

genian. Ouast. II. p. 38.<br />

(v) THEOPH. ad Autolyc. p. 88.<br />

(ie) TERTULL. adv. Praxian. Cap. 2. 3.<br />

(s) IRENSUS adv. Harcs. p. 428. ediiï. Onox. en Iiirro<br />

1YT, adv, Neé'tum. p. 19.


Hoofdfi. VII. Over Christus. 13<br />

derworpen is. Meerdere plaatzen van die natuur<br />

hebben PETAVIÜS en BULL uit de Kerkvaderen by<br />

een verzamelt. Ook konde men niet wel een ander<br />

denkbeeld vormen, wanneer men alles overweegt,<br />

het gene van CHRISTUS gezegd wordt. Eene volkomeneoveréénftemming<br />

was echter ook hieromtrent niet<br />

te verwachten, en wanneer eenigen den Zoon in de<br />

dood naar deszelfs wezen voor minder, hielden dan<br />

den Vader, verftonden anderen zulks alleenlyk omtrent<br />

den tyd, vermits de Vader eerder had beftaan<br />

dan de Zoon; anderen wederom fchreeven den Vader<br />

alleen daarom eenen voorrang boven den Zoon<br />

toe, om dat hy alleen de ongebooren was, en zyn<br />

wezen en beftaan aan niemand anders te danken<br />

had; anderen koesterden wederom andere denkbeelden.<br />

Door de Synode te Nicea is ten aanzien van<br />

deeze leere der Christenen, eene zeer gewichtige verandering<br />

voorgevallen, en, terwyl men tot hier toe<br />

dan eens dit, dan wederom een ander gevoelen<br />

hieromtrent omhelsd had, werdt 'er nu zelfs by<br />

derechtzinnigfte Kerkleeraaren, bepaalden vastgefteld,<br />

hoedanig de geheele Christenheid omtrent<br />

dit ftuk denken moest. Men moet zich hierby<br />

te binnen brengen, dat het aantal der genen , die<br />

op dit Concilie vergaderd waren en de overhand<br />

hadden, niet zoo groot geweest is, dat men derzelver<br />

overftemming, als die der geheele Christenheid<br />

befchouwen konde. Even zoo min moet men<br />

denken, datzy, die het ten dien tyde op zich namen,<br />

om degeloofsleere der Christenen te bepaalen,<br />

B 4 juist


«4 , Hoofdft. VII. Over Christus.<br />

juist de geleerdfte waren. Wanneer men ook niet<br />

wil laaten doorgaan, wat men anders wel van hen<br />

gezegd heeft, dat zy voor het grootfle gedeelte<br />

zeer domme en onweetende lieden zyn geweest; is<br />

dit evenwel zeker, dat zy in de uitlegkunde der<br />

Heilige Schriften niet beter ervaaren waren, dan<br />

hunne voorgangers. Men wil ook de vraag niet<br />

opperen, of 'er wel in het algemeen eene wet kan<br />

of mag gegeeven worden, waar door het menschlyk<br />

verftand genoodzaakt wordt, om dit denkbeeld<br />

van eene zaak te hebben, en geen ander? Genoeg,<br />

dat in deeze vergaderinge van de vaderen te Nicea<br />

de wet werdt gemaakt, en als het geloof der algemeene<br />

en rechtzinnige kerke opgegeeven, dat de<br />

Zoon, de eerstgebooren van alle fchepzelen, niet<br />

gemaakt noch gefchapen, gelyk DIONYSIUS van Alexandrim,<br />

LUCIANUS en anderen geleerd hadden,<br />

maar door den Vader geteeld is: dat de Vader niet<br />

alleen van eeuwigheid, maar de Zoon even zoo eeuwig<br />

is als de Vader, en niet eerst by de fcheppinge<br />

der wereld is voortgebracht geworden, gelyk<br />

JUSTINUS, HIPPOLYTUS, TERTULLIANUS, en andere<br />

Kerklecaaren geloofd hebben: dat de tceling<br />

van den Zoon niet van den vryen wil van den Vader<br />

Jtöèft afgehangen. gelyk JUSTINUS de Martelaar en<br />

andere oude Kerkleeraars geloofd hebben, maar dat<br />

die wezenlyk en noodzaaklyk zy: dat de Zoon niet<br />

uit niets voortgebracht of van eene vreemde natuur<br />

is , gelyk DIOKYSTUS van Alexandrien en andere<br />

hadden gemeend, maar dat hy uit het wezen des<br />

Vaders ook zyn wezen trek: dat de Zoon niet door<br />

af,


Hoofdft. VII. Over Christus. 25<br />

gffcheidinge, of gelyk een uitvloeizel, zyn wezen<br />

van den Vader heeft, gelyk verfcheiden rechtzinnige<br />

Leeraars zich de zaak hebben voorgefteld;<br />

maar licht van licht, GOD van den waaren GOD zy:<br />

dat hy niet minder was dan de Vader, niet maar alleen<br />

een gedeelte van de Godlyke zelfftandigheid<br />

bezit, gelyk byna de geheele aloude Christelyke<br />

Kerke gedacht heeft, maar dat hyéén met denzelven<br />

en hem in waardigheid, macht, eigenfchappen en<br />

eere, even als in wezen gelyk was enz.<br />

Zeer veel konde men op deeze bepaalingen der<br />

Niceenfche vaderen aanmerken (*). Zoo was by<br />

voorbeeld hun geloof gewislyk niet volkomen het<br />

zelfde als dat van ALEXANDER van Alexandrien,<br />

door wien de twist met ARITJS was verwekt.<br />

Want ALEXANDER was zelf van gevoelen,<br />

dat de Vader grooter was dan de Zoon, en befchouwt<br />

deezen laatften , flechts als een midden of tusfchen<br />

wezen, het welk tusfchen den GOD en de wereld,<br />

der geesten in het midden ftond fjy). Daarby had<br />

ALE-<br />

(*) Ja wel, ware 'er veel op aan te merken, al ware<br />

het maar alleenlyk dit, hoe die vaders alles zoo naauwkeurig<br />

wisten te bepaalen, daar evenwel de H. Schrift<br />

zelve zwygt, hoe fyn uitgepluisd alle die denkbeelden zyn,<br />

hoe zeer zy in eikanderen loopen, en hoemoeifelyk ja onmooglyk<br />

om te bevatten. Gelukkig, dat van 't begrypen<br />

en geiooven van dergelyke uitpluizingen en bepaalingen, de<br />

zaligheid niet afhangt, want anders — werdt geen mensch<br />

zalig. Vertaaler.<br />

(y) THEODORET. Hist. Eed. Lib. I. c, 4.<br />

. B 5


25 HoafdlT. VIL Over Christin.<br />

ALEXANDER het denkbeeld gekoesterd, dat de Zoon<br />

te vooren flechts in GOD beftaau had, maar by de<br />

fcheppinge der wereld eerst was voortgebracht, en<br />

eene perzoonlykheid op zich zeiven had verkreegen<br />

(z). Insgelyks was ook de uitdrukking medewezig,<br />

homoufioi, welke op deeze vergadering als de<br />

leuze der rechtzinnigen befchouwd werdt, niet alleen<br />

zulk eene, die 55 jaaren te vooren door de te<br />

Antiochien vergaderde vaderen als valsch verworpen<br />

was, maar waar van zich ook reeds in de derde<br />

eeuw de Maniche'én bediend hadden, omtrent de Godlyke<br />

perzoonen (a). Ook de uitdrukking licht van<br />

licht, en de vergelyking, waar van zich ATHANA­<br />

SIUS, en zy, die reeds vóór hem den Zoon voor<br />

een uitvloeizei des Vaders hielden, bedienden, dat de<br />

Zoon naamlyk tot den Vader in even dezelfde betrekkinge<br />

Hond, als de flraalen tot de zonne, was dezelfde,<br />

waar van de Sabbelliaanen hadden gebruik<br />

gemaakt (b~). Alle dergelyke onderzoekingen echter<br />

zyn hier te breedvoerig, en elk, die eenigermaate<br />

een denkbeeld van de zaak heeft, ziet buiten<br />

dien wel in, dat, dewyl men dit niet wilde aanneemen,<br />

om dat en gelyk deeze, en dat niet, om dat<br />

en gelyk die het gezegd had, 'er eindelyk iets zoo-<br />

da-<br />

(2) ARII Epist. ad Alexand. by ATHANASIUS de Synod.<br />

p. 729.<br />

(0) PHOTIUS in Bibliothica. Cod. XXIV, pag. 19. Cod.<br />

CLXXIX. p. 403. 40 s.<br />

(6) ATHANASIUS de Decret. Synod. N'.tan. en EPIPHANIUS<br />

Har es, LXII, p. 513.


Hoofdft. VII. Over Christus. 27<br />

danigs uit is voortgekomen, het gene niemand ver»<br />

llond, zelfs zy niet, die het voordroegen. En by<br />

flot van zaaken, wanneer men genoeg beweerd had ><br />

dat de Zoon niet van den Vader is, zoo als SABEL-<br />

LIÜS en PAULUS van Samofeta het hadden begreepen,<br />

ook niet zoo, als ARIUS het zich verbeeldde, even<br />

zoo min, gelyk het eenige rechtzinnigen hadden<br />

opgevat, die hem voor een uitvloeizei van den Vader<br />

hielden, ook niet, gelyk GOD weet wie meer<br />

nog! gedacht had, bleef het toch even zoo duister<br />

, hoe de Zoon door den Vader voortgebracht<br />

is, als het te vooren geweest was. Tot eene<br />

belydenisfe, dat men dit niet konde doorgronden,<br />

had men immers vroegtydig en veel gemaklyker<br />

kunnen geraaken. Intusfchen moest dit toch nu het<br />

geloof der Christenen zyn, en op deeze wyze moest<br />

elk denken en zich uitdrukken, die hier naamaals<br />

zalig worden en hier op aarde een rechtgeloovig Christen<br />

zyn wilde.<br />

Maar hoewel nu door de Synode te Nicea zulk<br />

eene wet was vastgefteld, en door kerkelyke zoo<br />

wel als burgerlyke firaffen voor dit en het toekomftig<br />

leven, ter bevorderinge van onderlinge overéénftemming<br />

in denken en gelooven, was bevestigd,<br />

zoude men evenwel zich in de daad zeer vergisfen,<br />

indien men gelooven wilde, dat van nu af<br />

allen daarom éénftemmig zouden hebben gedacht.<br />

Het menschlyk verftand laat zich iets dergelyksniet<br />

gebieden, en kerkelyke zoo wel als burgerlyke firaffen<br />

moogen nog zoo fcherp zyn, nimmer zullen zy<br />

toch kunnen beletten, dat dit of dat denkbeeld in<br />

ie-


2 8<br />

Hoofdft. VII. Over Christus.<br />

iemand opkomt, wanneer het ook verboden is, indien<br />

het zich meerder aanbeveelt dan een ander gevoelen,<br />

het weik naar de wetten rechtzinnig en geoorlofd<br />

is. Van ketters fpreeken wy hier niet eens.<br />

Ook is het genoeg bekend, dat 'er, nog naa de<br />

vergadering te Nicea, verfchillende parcyen genoeg<br />

over deeze leere onder de Christenen geweest zyn.<br />

Zelfs ATHANASIUS, diezelfde man, welke te Nicea<br />

het hoogfte woord gevoerd had, en die ook zoo veel<br />

voorderechtzinnigeieere, of, gelyk Doctor CLAY-<br />

TON , bisfchop van Cloglar meent, om zyn aartsbisdom<br />

(c) geleden heeft, jazelfs ATHANASIUS kan zich<br />

van het denkbeeld niet ontdoen, dat onder de drie<br />

pcrzoone, de een grooter is dan de ander, en hy<br />

trekt alleen zyn woord wederom in, wanneer hem<br />

by geluk te binnen fchiet, dat hy zelf dit gevoelen te<br />

NkGi veroordeeld had (d). — Niets was zoo geftreng<br />

veroordeeld geworden, dan den Zoon van GOD een<br />

fchepzel des Vaders te noemen; nog naa de Synode<br />

van Nicea evenwel bedient de H. GREGORIÜS de<br />

wonderdoener zich van dezelfde uitdrukking 'omtrent<br />

CHRISTUS, en noemt hem het fchepzel des Vaders<br />

(e)' Even zoo fterk was ook het gevoelen verworpen,<br />

dat de Zoon eerst by de fcheppinge der<br />

wereld^eteeld is, of zyne perzoonlykheid verkreegen<br />

heeft. Dan nog in de vierde eeuw, en niet<br />

lange naa de vergadering te Nicea, droeg ZENO,<br />

te) HARWOOD bid '3&£


Hoofdft. VII. Over Christus. 20<br />

bisfchop te Verona, zonder naadeel voor zyne rechtzinnigheid,<br />

deeze meenig voor; en nog in de twaalfde<br />

eeuw had dezelve eenen aanhanger in RÜPERTÜS<br />

TUITIENSIS, wien men evenwel niet dit gevoelen»<br />

maar wel zyn onroomsch denkbeeld omtrent het H.<br />

Avondmaal heeft ten laste gelegd. VanEosEBics in<br />

de vierde eeuw, die, nicttegenftaande zyne onderteekening<br />

te Nicea, evenwel zyne byzondere denkbeelden<br />

koesterde omtrent de medewezigheid en den geheelen<br />

perzoon van CHRISTUS, en dat van SYNESÏÜS ,<br />

die geheel in de fmaaJc der nieuwe aanhangers van<br />

PLATO dacht, zullen wy hier niet eensfpreeken: en<br />

welke verfchillende denkbeelden zoude men ontmoeten,<br />

indien men tot de duistere tyden wilde afdaalen<br />

en alle onderfcheidene denkwyzen opdelven,<br />

die toen wel plaats gevonden hebben. Van den<br />

eerften beginne van het Christendom af aan, heeft<br />

'er nooit ten deezen opzichte eene volkomen overéénftemming<br />

plaats gehad, en zal'er ook nimmer komen,<br />

zoo lange de menfchen nog menfchen blyven,<br />

en door de hand van GOD zoodanig gevormd<br />

worden, dat zy in hunne manier van cfenken, in<br />

het vormen van hunne denkbeelden en gevoelens,<br />

van elkandersn onderfcheiden zyn. Alles, wat men<br />

doen en verwachten kan, is de betuiging: dit of<br />

dat is het gevoelen, het welk door de kerke vcor<br />

rechtzinnig verklaard is. Schoon echter allen geen<br />

blind geloof bezitten, enzy zich met blinde gehoorzaamheid<br />

aan de kerklyke uitfpraaken onderwerpen,<br />

maar wel eens denken:<br />

Est


30 Hoofdft. VII. Over Christus.<br />

Est turba femper argumentum pe^fimi,<br />

en hunne byzondere denkbeelden aankleevea, zal<br />

men nimmermeer beletten kunnen.<br />

Alle deeze gevoelens echter omtrent den perzoon<br />

desZaligmaakers, die depaalen te buiten gaan, welke<br />

in de H. Schrift zelve zyn aangetoond, die iets<br />

meer en bepaalder willen zeggen dan geopenbaard<br />

is, zyn, gewislyk van dien aart, dat zy tot den<br />

waaren Godsdienst van CHRISTUS niet behooren,<br />

en waar van de zedelyke verbetering der menfchen,<br />

en dus hunne eeuwige gelukzaligheid geenszins afhangt.<br />

Elke party heeft, wel is waar, aan haare<br />

verklaaringe gaarne zulk een gewicht willen byzetten,<br />

deels om zich meer aanzien en aanhangers te verfchaffen<br />

, deels ook om de tegenparty als zulk eene<br />

te doen voorkomen , die Godloos was en in den<br />

grond verderflyke dwaalingen koesterde, en die men<br />

dus veilig mocht vervolgen en uitroeijen. Daarom<br />

is het echter nog niet zoo. Ware de zedelyke verbetering<br />

en de zaligheid der menfchen aan dergelyke<br />

bovennatuurkundige befpiegelingen, hoe deHeere<br />

JEZUS de Zoon des Vaders is, hoe hy door den<br />

Vader is geteeld, hoe zyne natuur en zyn wezen<br />

gefield is, gehecht; hing het daar van af, dat men<br />

Athanafiaansch of Ariaansch, Sabelliaansch of Eu.<br />

febiaansch, Platonisch of GOD weet hoe meer nog,<br />

over den perzoon des Heeren denkt; wie kan dan<br />

zalig worden ? Hoe ftaat het dan met de zaligheid<br />

van JUSTINUS den martelaar, ATHENAGORAS, THE.<br />

OPHILUS van Antiochiën, DIONYSIUS van Alexan-<br />

dri-


Hoofdft. VII. Over Christus. 31<br />

driën , LUCIANUS den martelaar, GREGORIUS den<br />

wonderdoener, en van veele andere groote en vroome<br />

mannen, waar onder eenigen zelfs in de griekfche<br />

en roomschgezinde Kerk, als heiligen befchouwd<br />

worden? Men mag wel zeggen, is dat<br />

de voorwaarde van onze zaligheid en van ons aandeel<br />

aan JEZUS, gelyk men ons gaarne wilde diets<br />

maaken, weshalven men aan het geloof aan fymbolen<br />

en formulieren zulk een aanzien byzet; ódan<br />

wordt 'er geen mensch zalig. Want niemand, zegt<br />

CHRISTUS zelf, kent den Zoon, dan de Vader alleen<br />

(ƒ). Dan dit is de voorwaarde niet van ons<br />

heil, niet dewaare Godsdienst van CHRISTUS, maar<br />

een Godsdienst, die partyzucht voedt. Hier ia<br />

beftaat deeze voorwaarde, dat wy, gelyk de Heere<br />

CHRISTUS zegt,' aan den geliefden Zoon gelooven,<br />

en, gelyi- de Godlyke ftemrae van den hemel<br />

bevolen heeft, hem hoor en moeten. Het opvolgen<br />

van zyne bevelen, en een hartelyk geloof aan hem,<br />

zoo dat wy hem als de eenige oirzaak van ons heil<br />

befehouwen, zie daar de voorwaarde, gelyk hy<br />

zelf zegt: wie aan hem gelooft, heeft het eeuwige leven.<br />

Niet, wie weet, hoe hy van den Vader is<br />

voortgebracht, van wat wezen of welke natuur, en<br />

hoe hy GOD is enz. Genoeg, dat hy de geliefde<br />

Zoon, en den Heilland aller menfchen is. Niet,<br />

wie met ATHANASIUS dit, met ARIUS dat, met SA-<br />

EELLIUS zich wederom een ander denkbeeld vormt,<br />

van zyn perzoon en wezen. Dit alles behoort niet<br />

tot het heil, niet tot dewaare Godsdienst van CHRIS­<br />

TUS ! Waar*<br />

(ƒ) MATTH. XI. vs. 27.


3 2 Hoofdft. VII. Over Christus.<br />

Waarom twisten dan de Christenen, en fcheideri<br />

zich van eikanderen af? Om dingen, die niemand<br />

zëeker of onfeilbaar weet, en die ook niet tot het<br />

wezenlyke van den Godsdienst behooren moeten,<br />

dewyl daaromtrent niets duidelyk geleerd , en de<br />

zaligheid der menfchen'er niet aan gehecht is. Niemand<br />

in de wereW is ooit zoo Godloos geweest, dat<br />

hy een denkbeeld voor valsch erkend, en het zelve<br />

evenwel met opzet voor waar zoude uitgevent<br />

hebben. Wie dwaalt, dwaalt niet uit boosheid,<br />

maar uit gebrek aan doorzicht, en welk is dan het<br />

waare gevoelen? Niemand, die den Heere CHRIS-<br />

TCS voor minder heeft gehouden dan den Vader,<br />

voor zyn fchepzel, of voor een wezen van eene andere<br />

natuur, als de Vader is, heeft zulks uit verachtinge<br />

Van zynen Heer en Heilland gedaan, maar<br />

uit vreeze , om den hoogften GOD , den Vader,<br />

misfehien te beledigen. Niemand, die den Zoon<br />

met den Vader gelyk gefield, en zyn aanwezen uit<br />

het wezen des Vaders afgeleid heeft, heeft zulks<br />

gedaan, om den Vader te vernederen, maar uit<br />

vreeze, om den Zoon te beledigen. Beide partyen<br />

hebben het oogmerk niet gehad, om zich van<br />

het waare geloof te verwyderen, maar om juist overeenkomflig<br />

met hetzelve te denken. Wanneer<br />

de Sabelliaanen , zegt EPIPHANIÜS daarom, eenen<br />

rechtzinnigen bejegenen, vraagenzy: myn vriend!<br />

gelooven wy drie Goden of éénen ? (g). Een duidelyk<br />

bewys, dat", wanneer zy dwaalden, zy geen<br />

oogmerk hadden, om zich van den grond der chris*<br />

Qr) EnriiANius Hares. LXI1. p. 514,<br />

te-


Hoofdft. VII. Over Christus. 33<br />

telyke waarheid te verwyderen, maar veel meer<br />

om die met allen yver aan te kleeven, en dat zy<br />

het tegen overgeftelde gevoelen als zoodanig befchouwden,<br />

dat daar door de waarheid van het<br />

Christendom en de leefe van den eenigen waaren<br />

GOD gefchonden werdc. Inde daad, wie zóó dwaalt,<br />

verdient niet vervolgd, gehaat, veracht en van de<br />

christelyke broederliefde uitgefloten te worden.<br />

Gehoorzaamheid is beter dan offerharide, en de<br />

liefde toe GOD en JEZUS CHRISTUS, gepaard met<br />

wederzydfche liefde jegens eikanderen beter, dan<br />

alle hairklooveryen. Wat baat het toch, diepzinnig<br />

over de Drieéénheid en het wezen der Godlyke<br />

Perzoonen te redentwisten, dit of dat gevoelen<br />

daaromtrent te verdeedigen, wanneer het aan dat<br />

gene ontbreekt, waar door men GODE behaagen<br />

kan? Het komt GODE alleen toe, om deeze vraagen<br />

te beflisfen en te bepaalen , welk denkbeeld<br />

het echte is. Waare Godzaligheid hangt niet van<br />

deeze denkbeelden af; zy groeit op eiken grond en<br />

bodem, en naar deeze alleen zal elk van GOD lof<br />

wedervaaren. De deuren der zaligheid worden ons<br />

niet daarom geopend, dewyl men deeze of gene<br />

geloofsleuze heeft, even als eene parole, om in<br />

tyd van oorlog in eene vestinge binnen gelaaten te<br />

worden. Geloof en deugd baant den weg, en aan<br />

den genen, die zyne ftemme hoor en 3 geeft CHRIS-<br />

TUS het eeuwige leven.<br />

Amen ! met hart en ziel Amen 1 wat het laatfte betreft.<br />

Venaaler,<br />

II. DEEL. C AGT-


34 Hoofdft. VIII. Over den H. Geelt.<br />

A G T S T E H O O F D S T U K .<br />

Over den H. Geest.<br />

Zeer weinig is het, wat'er in deH. Schrift omtrent<br />

den H. Geest gezegd wordt. Dat door den H.<br />

Geest, geest van CHRISTUS, geest destleeren enz.<br />

in de boeken van het N. T. christelyke neigingen,<br />

een godzalig niet zinnelyk gedrag, byzondere byftand<br />

van GOD, buitengewoone gaaven, vermoogens,<br />

krachtvan GOD verftaan wordt, behoeftgeen<br />

bewys, maar blykt aan elk verftandig Christen,<br />

die deeze boeken leest, duidelyk genoeg. Zomtyds<br />

wordt geest, Heilige Geest ook als een perzoon<br />

voorgefteld: maar het is ook zeeker, dat meermaalen<br />

in de H. Schrift voorwerpen als perzoonen wor.<br />

den voorgefteld, die eigenlyk geene perzoonen<br />

zyn. Op andere plaatzen fchynt men geene per.<br />

zoonverbeelding te vinden, maar 'er fchynt in de<br />

daad van een wezen gefprooken te worden, het<br />

welk eenen byzonder hoogen rang bekleed. Wat<br />

dit echter voor een wezen zy, in welk eene betrek,<br />

kinge het zelve met GOD en CHRISTUS ftaat, daaromtrent<br />

wordt in het geheel niets bepaalds gezegd.<br />

Nergens wordt hy in de H. Schrift God genoemd,<br />

gelyk CHRISTUS (*): nergens woidt 5<br />

er iets gezegd<br />

om-<br />

(*) Uitdnildyk GOD genoemd, wil de Schryver waar-<br />

fchynlyk zeggen. Voor 't overige blykt uit dit ge'.egde,<br />

»iyns bedunkens, dat onze Schryver 'er wel verre van af<br />

is.


Hoofdft, VIII. Om den H. Geest 35<br />

omtrent deszelfs verëeringe, gelyk omtrent de vereeringe<br />

van CHRISTUS , die naar den wil des Vaders<br />

, gelyk de Vader zelf geëerbiedigd moet worden.<br />

Het baart derhalven geene verwondering,<br />

dat men ook zederd den tyd, toen de fchriftlyke<br />

opftelien der Apostelen reeds algemeen bekend waren<br />

by de Christenen, een zeer groot onderfcheid<br />

van denkbeelden en gevoelens omtrent deeze leere<br />

aantreft. GREGORIUS NAZIANZENUS zegt daarom<br />

nog tenzynen tyde, dat de fchrift daaromtrent niets<br />

duidelyks zegt, naamlyk of de H. Geest eene<br />

kracht of werking der Godheid, dan een fchepzel of<br />

een perzoon der Godheid zy (a).<br />

Deeze verfcheidenheid van gevoelens neemt nog<br />

meer toe, wanneer men bedenkt, dat Jooden en<br />

Heidenen, indien ook het ililzwygen der H. Schrift<br />

betreffende dit ftuk 'er niet reeds aanleiding toe<br />

gaf, en het als het ware aan elk overliet, welke<br />

denkbeelden hy zich van dit wezen vormen wil,<br />

naar hunne geheele dcnkwyze in het algemeen,<br />

hieromtrent zeer van elkandcren moesten verfchillen.<br />

By de Jooden dacht men reeds zeer ongelykvormig<br />

desaangaande, en wanneer eenigen door den<br />

H.<br />

is, om de Godheid van CHRISTUS geheel en al te ontkennen,<br />

hoe zeer men dit misfchien, wanneer men 't voorige<br />

hoofdftuk maar oppervlakkig leest, mocht denken, maar dat<br />

hy alleenlyk die diepzinnige uitpluizingen en bepaalingen<br />

daaromtrent verwerpt. Aanm. van den Vertaaler.<br />

(a) GREGORII Nazianz. Orat. de Spirit. S. Opp. p. 220.<br />

ediiï. Bafil.<br />

C 3


5$ Hoofdft. VIII. Over den H. Geen.<br />

H. Geen buitengewoone gaaven, als van voorzeg,<br />

ginge'en wonderkrachten, anderen Godlyke eigenfchappen<br />

verltonden, of insgelyks aan byzondere<br />

natuurlyke vermoogens deezen naam toeeigenden,<br />

hielden anderen dien wederom voor een hooger wezen<br />

, voor een der eerde geestelyke uitvloeizels der<br />

Godheid, zonder aan andere begrippen te denken,<br />

ontleend uit de Oosterfche wysbegeerte of uit die van<br />

PLATO. Men heeft de Valentiniaanen ten laste gelegd,<br />

dat zy zeiden, de Aarts-engelen waren uit den<br />

H. Geest gemaakt, die in den beginne over het water<br />

gezweefd had. Maar dit denkbeeld vond reeds<br />

lange te vooren by de Jooden plaats, die den H.<br />

Geest dat fyne geestelyk lighaam noemen, waaruit<br />

de Engelen en menschlyke zielen gemaakt zyn (fc).<br />

Zoo draa'er Jooden wysgeerig dachten, dan waren<br />

ook hunne denkbeelden aangaande den H: Geest<br />

naar die wysbegeerte gevormd, dewelke zy toegedaan<br />

waren; het gemeenzaamst echter was dat denkbeeld<br />

by hen, waar door zy zich daar onder den allesleevendigmaakenden,<br />

vormenden geest voorftelden,<br />

welke by de fcheppinge der wereld der dofte<br />

was ingegooten, of waar mede dezelve toen wa»<br />

vervuld geworden.<br />

By de Heidenen moesten de begrippen desaan»<br />

gaande niet minder verfchillende uitvallen, voornaamlyk<br />

naar maate de wysbegeerte gefteld was,<br />

welke men was toegedaan. Men moet derhalven<br />

nergens minder aan denken, dan aan eene volmaakte<br />

overéênftemming onder de Christenen van de<br />

eer-<br />

(i) Libr. Cosri p. go. 311.


Hoofdft. VIII. Over den H. Geest. 37<br />

eerfte eeuwen, en het behoeft niemand te verwon-<br />

deren, dat eenigen, volgens GREGORIUS NAZIAN-<br />

ZENUS den rechtzinnigen verweeten, dat door hem<br />

een nieuwe en onfchriftmaatige GOD werdt ingevoerd<br />

(V). CLEMENS van Romen, die ten tydeder<br />

Apostelen leefde, fchynt aan niets anders dan aan<br />

gaaven en kracht van GOD te denken, wanneer hy<br />

zegt: hebben wy niet éénen God en eenen CHRISTUS , en<br />

eenen gee t, die over ons uitgejlort is (d). By JUS­<br />

TINUS de Martelaar komt eene merkwaardige plaats<br />

voor ten deezen opzichte, waar uit duidelyk blykt,<br />

dat deeze Kerkvader, niet tegenftaande zyne ove.<br />

rige rechtzinnigheid, den H. Geest noch voor een<br />

Godlyk perzoon, noch in het algemeen voor een<br />

voorwerp gehouden heeft , het welk men Godsdienftigen<br />

eerbied moest toedraagen. JUSTINUS<br />

vraagt naamlyk, of 'er wel ooit iemand in de H.<br />

Schrift God en Heer wordt genoemd, en a's een<br />

voorwerp van aanbiddinge wordt voorgefteld, dan<br />

de Schepper van het geheel-al en CHRISTUS? en het<br />

antwoord is: r.een(e). Dat onderden Schepper van<br />

het geheel-al hier de H. Geest niet tevens mede begreepcn<br />

wordt, blykt duidelyk daar uit, om dat<br />

CHRISTUS insgelyks van hem onderfcheiden wordt,<br />

het welk gewislyk niet zoude gefchiedzyn, wanneer<br />

door den Schepper hier alleen den Vader werdt<br />

ver­<br />

ft) Xo'Si» iftit \nnr«


38 Hoofdft. VIII. Over den H. Geest.<br />

verftaan, daar de Zoon, het woord des Vaders diegene<br />

is, door wien, gelyk JÜSTINÜS op eene andere<br />

plaats zegt, de Vader alles gemaakt heeft. Hy<br />

erkent den H. Geest dus even zoo min voor GOD<br />

en Heer, als in het algemeen voor iemand, dien<br />

men aanbidden moet, maar dit komt, zyns bedunkens,<br />

alleen den Vader en CHRISTUS toe: wantook<br />

ten opzichte van CHRISTUS zeiven, laat deeze Kerkvader<br />

deszelfs aanbidding alleenlyk van den wil en<br />

het bevel van GOD afhangen, gelyk uit h.et voorgaande<br />

duidelyk blykt. Dan JUSTINUS konde ook,<br />

naar zyne begrippen, niet anders oirdeelen: want<br />

naar zyn gevoelen is de H. Geest niets anders dan<br />

genadegefchenk, Godlyke kracht en werkinge, of,<br />

gelyk PLATO het noemt, op wien hy zich beroept,<br />

«W (ƒ)•<br />

Ik weet niet, of men ATHENAGORAS ook hier by<br />

voegen moete. Uit de plaatzen, in de aanmerkinge<br />

aangehaald, fchynt het tegendeel te blyken,<br />

waar in de H. Geest als een van GOD zoodanig uitvloeijend<br />

wezen wordt voorgefteld, gelyk defi raaien<br />

van de zonne uitgaan, of gelyk het licht van het<br />

vuur (g). Hy wordt 'er echter niet God genoemd,<br />

hoewel zulks omtrent beiden, Vader en Zoon uitdruklyk<br />

gezegd wordt, en insgelyks wordt'er ook<br />

maar van GOD alleen en van zyn onaffcheidlyk<br />

woord "gezegd, dat hun alle dingen onderworpen<br />

zyn. By die vergelyking vervalt alle eigen perzconlyk<br />

beftaan buiten dien, en, naar het begrip<br />

van<br />

(ƒ) Cohmtat. nd Grcecos. p. 30.<br />

(g) ATHEHAGOKiE Lcgat.pro christ. p. II. 27.


Hoofdft. VIII. Over den H. Geest. 30<br />

van deezen Kerkvader is de H, Geest een wezen,<br />

geduurig uit den Vader uitgaande en wederom der»<br />

waards te rug keerende. THEOPHILUS fchynt<br />

deszelfs perzooneel beftaan te beweeren. Hy fpreekt<br />

zelfs van eenen Trias der Godheid, en heeft den<br />

zonderlingen inval, dat de drie dagen der fcheppinge,<br />

eer de zon en maan gefchapen werden, een<br />

voorbeeld van de heilige drieëenheid geweest<br />

zy (/?)• Een denkbeeld, waar mede hy wel bezwaarlyk<br />

AUTOLYCUS tot het Christelyk geloof zal<br />

hebben bekeerd. Men moet hem echter flechts met<br />

eenige naauwkeurigheid leezen, en men zal ontdekken,<br />

dat fchoon hy van drieëenheid fpreekt, hy<br />

evenwel nergens minder aan denkt, dan om aan den<br />

H. Geest een perzooneel beftaan voor en op zich<br />

zeiven toe te fchryven. Hy is by hem even dat gene,<br />

wat de Zoon was, vóór dat hy door de teeling<br />

eene eigen perzoonlykheid verkreeg, naamlyk flechts<br />

eene eigenfehap, en even zoo de wysheid van GOD ,<br />

als de Zoon het woord van hem was (0- Enkel onbepaalde<br />

denkbeelden, die als het ware tusfchen<br />

een perzooneel en niet perzoneel beftaan in het<br />

midden ftaan, en de bronnen duidelyk genoeg ver-<br />

raaden, waar uit zy gefchept zyn, naamlyk<br />

wysbegeerte. Het waren dus niet maar enkel Gnostiken<br />

en andere ketters, die de leere van CHRISTUS<br />

en wysheid van menfchen met elkander paarden:<br />

dit hebben even zoo vroegtydig rechtzinnige Kerkleer-<br />

(h) THEOPHILUS ad Autolyc. p. 94.<br />

(0 THEOPHILUS ad Hutolyr. p, 88. 04,<br />

C 4


40 Hoofdft. VIII. Over den H. Geest.<br />

leeraaren gedaan; en wanneer of waar heeft wel<br />

ooit een geheel ter zyde Hellen van grondflellingen<br />

plaats gevonden, die men te vooren aangenomen,<br />

voor echt erkend en geliefkoosd had?<br />

Onbetwistbaar moet men ook wel hier toe het<br />

gevoelen reekenen, het welk verfcheidene Kerkvaderen<br />

hebben gekoesterd, door den H. Geest voor<br />

een tusfchen wezen te houden, welk tusfchen den<br />

Vader en den Zoon in het midden ftond, en eigenlyk<br />

de band was, waar door beiden onder eikanderen<br />

verëenigd worden (k). Een begrip, waar by<br />

het nog geduurig twyffelachtig blyft, of men door<br />

den H. Geest eene Godlyke kracht, dan een perzoon<br />

verftaat, en hetwelk evenwel waarfchynlyk<br />

hun allen is eigen geweest, die zich omtrent den<br />

Vader en Zoon van de uitdrukkinge bedienden, dat<br />

beiden in en door den Heiligen Geest één waren. Dan<br />

deeze manier van uitdrukkinge isoirfpronglykuitde<br />

allerëerfie tyden der Kerke, hetwelk BASILITJS niet<br />

alleen met voorbeelden van de oudvaders bevestigd<br />

heeft (0 maar dat ook het gevoelen van ATHENA-<br />

GORAS fchynt te wezen, wanneer hy zegt, dat de<br />

Zoon in den Vader en de Vader in den Zoon zy door<br />

de eenigheid en macht van den Geest (m).<br />

Intusfchen is het denkbeeld van den H. Geest als<br />

eenen perzoon vroegtydig genoeg by de Christenen<br />

aan-<br />

(*) PETAVII Dogmata Theolog. Tom. II. Lib. VII. de Tri*<br />

nitate. Cap. 12. p, 410.<br />

(7) BAPIUUS M. de Spirit. S. opp. Tom. II. p. 358.<br />

(ns) ATHENAGOR, Legat. prochrist.f. 10.


Hoofdft. VIII. Over den H. Geest. 41<br />

aangenomen, en voornaamlykzederdde derde eeuw<br />

algemeen geworden, toen de Sdbelliaanen het volftrekt<br />

als de rechtzinnige leere der kerke wilden<br />

hebben aangemerkt, dat men zich den Zoon GODS<br />

en den H. Geest niet als perzoonen, maar als werkingenvaa<br />

de éénige Godheid moest voorftellen. Zoo<br />

veele aanhangers echter deeze manier van denken<br />

ook kreeg, zoude men zich evenwel zeer vergisfen,<br />

indien men wilde denken, dat allen oveiéénftemmend<br />

met eikanderen in hunne gevoelens waren<br />

geweest: zy zyn veel meer, zoo wel wat betreft<br />

den oirfprong als den rang van deezen perzoon,<br />

zeer verdeeld, en rechtzinnige Leeraaren verfchillen<br />

zoo wel onder eikanderen, als van dat gene,<br />

wat naaderhand vooi' de rechtzinnige leere der ker«<br />

ke is opgegeeven. Het is waarfchynlyk, dat by<br />

menig eenen nog joodfche denkbeelden hebben plaats<br />

gevonden, en nog in de vyfde eeuw heeft MARIÜS<br />

VICTORICS, een voor 't overige volmaakt rechtzinnig<br />

man, die ook tegen de Ariaanen gefchreeven<br />

heeft, het waarlyk joodfche denkbeeld, dat ook de<br />

JNazarenen in hun Evangelie hebben voorgedraagen,<br />

maar men by hem over het hoofd ziet, dat de H. Geest<br />

de moeder van JEZUS is (jï). Het is naamlyk bekend,<br />

dat de uitdrukking Geest by de Oosterlingen<br />

van het vrouwlyke geflacht is, en dat joodfche wys.<br />

geeren zich dikwerf onder den H. Geest eene verheevene<br />

vrouwelyke Aeon hebben voorgefteld. Dan<br />

veel-<br />

(n) MARIUS VICTÖRINUS in Bibliotheca Max. Patrum. Tom.<br />

IV. p. 265.<br />

c s


42 Hoofdft. VIII. Over den ff. Geest.<br />

veellicht behoort dit gevoelen van MARIUS mede<br />

tot de zeldzaame verfchyningen in de Christelyke<br />

geloofsleere. Ten minfien geldt dit van de eigenlyk<br />

rechtzinnige party: want by de joodsch denkende<br />

partyen was hetzelve gemeenzaam genoeg,<br />

gelyk ook EPIPHANIUS reeds heeft opgemerkt (o).<br />

• Zoo veel te meer echter vindt men andere denkbeelden<br />

by de overige Christenen, waaronder eenigen,<br />

naar de denkbeelden, die men uit de Platonifche wysbegeerte<br />

gehaald had, den H. Geest nu eens als een<br />

uitvloeizei der Godheid voorftellen, dan eens als<br />

een wezen, het welk geduurig uit de Godheid uitgaat,<br />

en wederom derwaards te rug keert, dan wederom<br />

als een voortbrengzel des Vaders door den<br />

Zoon, en zomtyds als het voortbrengzel van den<br />

Zoon; en anderen hem daadlyk in de reije der gcfchapene<br />

dingen plaatften. In het algemeen, geldt<br />

hier het zelfde, wat reeds aangaande den perzoon<br />

•van den Zoon gezegd is, en gelyk de verfchillende<br />

gevoelens omtrent hem gefield waren, waren zy<br />

ook noodzaaklyker wyze omtrent den H. Geest,<br />

met dat onderfcheid alleen, dat de uitdrukkingen,<br />

die desaangaande worden gebezigd, en de vergely.<br />

kingen, waar van men zich bediende, ineenennog<br />

hoogeren graad van die gefteldheidwaren, dat men<br />

niet weet, hoe het mooglyk geweest is, dat men<br />

daar aan eenig denkbeeld van perzooneel beftaan<br />

heeft kunnen hechten. Men kan veilig befluiten,<br />

dat, wanneer TERTULLIANUS den Zoon van GOD<br />

flechts<br />

(o) EriPHAKius Hares. XXIX. num. ly. en XXX, num,<br />

XFII.


Hoofdft. VIII. Over den H. Geest. 43<br />

Hechts een gedeelte der Godheid toekent, wanneer<br />

DIONYSIUS den Zoon een uitvloeizel (»'sr«pp' o,a!<br />

0 der<br />

Godheidnoemt, wanneer JUSTINUS de martelaar hem<br />

als eene fpruite (Vp.^**) der Godheid befchouwt,<br />

hunne begrippen betreffende den H. Geest gewislyk<br />

niet beter of van eene waardiger gefteldheidzyn<br />

geweest. Hem wordt, wel is waar, insgelyks eeuwigheid<br />

en vooraf beftaan vóór alle fchepzelen toegefchreeven,<br />

en van hem gezegd, dat hy aan het<br />

werk der fcheppinge niet minder aandeel heeft gehad,<br />

dan de Zoon. Maar deeze eeuwigheid is dikwerf<br />

niets anders, dan eene GOD eeuwig bywoonende<br />

eigenfchap, en zyn perzooneel beftaan vooronderftelt<br />

men flechts naa dat van den Zoon, van<br />

wien hy of voortgebracht is, of door wien hy van<br />

den Vader is uitgegaan. En wat zyn aandeel aan de<br />

fcheppinge betreft, hy wordt befchouwd als die gene,<br />

die eigenlyk alleenlyk het woord by de voortbrenginge<br />

der wereld gediend heeft, of die even als<br />

de Zoon, de dienaar en het werktuig van den hoogften<br />

GOD geweest en aan denzelven onderworpen is.<br />

IRENJEUS zegt daarom: hem (den Vader} dient tot<br />

alles, wat hy doen wil zyne voortbrengi?ig en zyn af beeldzei<br />

, naamlyk de Zoon en de H. Geest of het woord en de<br />

wysheid, die wederom alle Engelen dienen en onderworpen<br />

zyn (ƒ>); en T A T I A N U S noemt daarom ook den<br />

H.^Geest den dienaar 9-


44 Hoofdft. VIII. Over den H. Gsest.<br />

Zoon voor minder hield dan den Vader, is zulks<br />

insgelyks ten opzichte van den H. Geest te vermoeden,<br />

en niet alleen PHOTIUS leerde in de derde eeuw,<br />

dat de H. Geest geringer zy, dan den Vader en de<br />

Zoon, maar zelfs ATHANASIUS, die anders tegen<br />

dezulken yvert, die zeggen, dat de H. Geest minder<br />

zy dan de Zoon (q), wyst den H. Geest onder<br />

de drie Godiyke perzoonen de plaats ter linkerhand<br />

des Vaders aan, en vergeet zich zelfs zoo zeer, dat<br />

hy met ronde woorden zegt, dat de Zoon grooter zy<br />

dan de H. Geest (r): ja men kan eigenlyk dan alleen<br />

van deezen Kerkvader beweeren, dat hy zich zeiven<br />

in zyne denkbeelden, gelyk gebleeven is, wanneer<br />

hyaan deAriaanen en aan de Synode van Nicea dacht.<br />

Aan deeze zoo verfchillende en wankelbaare gevoelens,<br />

vermits byna geen een onder de oude leer.<br />

aaren recht wist, welk een denkbeeld hy zich van<br />

dit wezen vormen moest, moet men het zekerlyk<br />

toefchryven, dat niet alleen de Synode te Nicea,<br />

maar ook naa dien tyd de geachtfte Kerkleeraaren<br />

zich van de uitdrukkinge God omtrent den H. Geest<br />

hebben onthouden. In de geloofsbelydenisfe, te<br />

Nicea opgefteld, wordt de Zoon uitdruklyk waare<br />

God genoemd; maar aangaande den H. Geest<br />

heerscht 'er nog in dit opzicht een diep ftilzwygen,<br />

en hoewel ATHANASIUS zyn gevoelen naaderhand<br />

verklaard, en voor Niceensch heeft uitgegee-<br />

(ï) ATHANAS. Opp. I. p. 221. 228.<br />

ven,<br />

(r) PHOTIUS in Bibliotkec. p. 163. ATHANASIUS de Com.<br />

mun. Effent. Opp. Tom. I. p. 217. en by HUETIUÏ in Ori-<br />

gen. p. 36.


Hoofdft. VIII. Over den H. Geest. 45<br />

Ten, komt evenwel in het Symbolum niets daar van<br />

voor. AMPHILOCHIÜS meent, wel is waar, dat,<br />

vermits in de belydenisfe te Nicea gezegd is: ik geloove<br />

aan den H. Geest enz. daar mede tevens wordt<br />

aangetoond, dat men omtrent den H. Geest even<br />

zoo moet denken als van den Vader en Zoon, en<br />

men hem Godheid en perzoneel beftaan toefchryven<br />

moete (V). Dan zulks wederlegt zich zelf: en<br />

zelfs dit, dat 'er, volgens het Conjlantinopoolfche<br />

byvoegzel, gezegd wordt: die met den Vader en den<br />

Zoon te gelyk aangebeden en vereerd wordt, is nog geen<br />

bewys hier voor, of men moest tevens willen beweeren,<br />

dat JUSTINUS de martelaar, die den Vaderen<br />

den Zoon alleen als voorwerpen befchouwt,<br />

waar aan men Godsdienftige verëeringe verfchuU<br />

digd was, niet flechts den H. Geest, maar ook het<br />

geheele hemelfche Engelheir voor GOD en Godlyke<br />

aanbiddinge waardig gehouden had. Want hy zegt:<br />

Maar deezen (den Vader) en den Zoon, die van hem<br />

gekomen is, en ons dit geleerd heeft, en het heir der<br />

overige gelykvormige en gehoorzaame goede Engelen, en<br />

den profeetifchen Geest, verëeren wy en bidden hen<br />

aan (t). Wat daarom in het Symbolum van Nicea<br />

aangaande den H. Geest gezegd wordt, is op verre<br />

na nog geen bewys, dat de Vaders van deeze vergadering<br />

den H. Geest voor eenen even zoo Codlyken<br />

perzoon gehouden hebben als den Zoon. Ea<br />

dat zy zich uit vreeze, dat men hun mocht ten Jas-<br />

(0 AMPHILOCHIÜS in COTELEIII monumentis Etcles. Gret.<br />

Tom, II. p. 99<br />

CO JUSTIN. Mart. AptUg. II. p. 50.<br />

te


4


Hoofdft. VIII. Over den H. Geest. 47<br />

Zoon gereezen waren, en 'er geene eenige onder<br />

dieverfchillende gevoelens was, welknietj ongemeen<br />

veele aanhangers kreeg, niet alleen onder de gemeene<br />

Christenen, maar zelfs onder de Leeraaren<br />

en Bisfchoppen. Want daar de rechtzinnigen beiden,<br />

zoo wel hec perzooneel beftaan als de Godheid<br />

van den H. Geest beweerden , en hem naar<br />

zyn wezen en waarde met den Vader en Zoon volkomen<br />

gelyk ftelden, weeken de aanhangers van<br />

MACEDONITJS, en allen, die ten opzichte der leere<br />

van den Zoon van GOD niet Niceensch dachten, op<br />

onderfcheiden wyzen van hen af. Dan eens loochenden<br />

zy in het algemeen de Godheid van den<br />

H. Geest, dan hielden zy hem voor een geringer<br />

wezen, van Vader en Zoon onderfcheiden, nu eens<br />

voor een fchepzel, dan zelfs enkel voor eene kracht<br />

van GOD , en fchreeven hem geheel geen perzoonlyk<br />

beftaan toe, en cindelyk vond men onder beide<br />

partyen, onder de rechtzinnigen zoo wel als onder<br />

de onrechtzinnigen, twyffelaars, die 'er niet<br />

toe konden befluiten, om het een of andere te beweeren.<br />

—• Gelyk het door de Synode te Nicea<br />

was bepaald geworden, wat men, indien men een<br />

rechtzinnige zoon der Kerke zyn wilde, aangaande<br />

'den Zoon van GOD denken moest, zoo werdt op de<br />

Synode te Conftantinopolen in het jaar 381 vastge«<br />

fteld, wat men omtrent den H. Geest moest gevoelen;<br />

de verfchillende gevoelens van de Macedoniaa.<br />

nen en van allen , die men daar onder reekenen<br />

konde, werden verworpen en veroordeeld, endaar<br />

en tegen bevoolen, dat de H. Geest even zoo zeer<br />

als


48 Hoofdft. VIII. Over den H. Geest.<br />

als Vader en Zoon, als wezenlyke GOD befchouwd<br />

en veiëerd moest worden. Dit was dan nu het echte<br />

waare geloof der algemeene Kerke, hetwelk ook<br />

in de Niceenfche geloofsbelydenisfe, als eene nog<br />

meer naauwkeurige bepaaling, werdt ingelyfd.<br />

Zoo fterk dit gevoelen echter ook door wetten<br />

bepaald en by kerkelyke zoo wel als burgerlyke<br />

flraffen bevolen was; zou men zich evenwel zeer<br />

vergisfen, indien men meende, dat die wetten en<br />

ftraffen van die uitwerkinge geweest waren, dat allen<br />

nu éénsgezind zouden hebben gedacht, en zich in<br />

hunne denkbeelden alleenlyk naar dat gene gericht,<br />

wat met de wet overeenkwam. Gelyk geloof en<br />

overtuiging in het algemeen dingen zyn, die zich<br />

juist niet bevelen laaten, zoo ging het ook hier,<br />

en, niettegenftaande de uitfpraak van de Vaderen<br />

te Conftantinopolen, waagt het niet alleen EÜSTA-<br />

THIÜS , bisfchop van Sebaste in Armenië», om te<br />

beflisfen, of men den H. Geest, God dan een fchepzel<br />

noemen moete; maar de heilige HILARIUS, bisfchop<br />

van Poitou vermydt zeer zorgvuldig de uitdrukking<br />

God omtrent den H. Geest, en fcenfchctst<br />

hem alleenlyk als eene gaave of een gefchenk, welk<br />

den geloovigen wordt medegedeeld (11). Een denkbeeld,<br />

waar by nog niet eens dat van perzoon plaats<br />

vindt. En wanneer deeze Kerkleeraar ook op andere<br />

plaatzen de perzoonlykheid van den H Geest<br />

toegeeft, fchynt hy evenwel, van deezen Perzoon<br />

veel geringere denkbeelden gevormd te hebben ,<br />

dan van den Vader en Zoon: want hy zegt, dat hy<br />

(«0 HILARIUS de Trinitate Lib. II, p. 7. 10.<br />

als


Hoofdft. VIII. Óver den H. Geest* 0<br />

het niet eens waagen wilde, óm den H* Géést eert<br />

fchepzel te noemen, en by gevolge veel minder den<br />

Zoon (v). Eene uitdrukking, waar by men on»<br />

mooglyk eene volmaakte gelykheid van perzoonen<br />

kan in den zin hebben. En dat niet alleen HILARTes,<br />

maar veele andere aanzienlyke Leeraaren van<br />

de rechtzinnige party, zelfs nog naa de Synode te<br />

Conflantinopolen zich zeer zorgvuldig van de uitdrukkinge<br />

God omtrent den H. Geest onthouden heb*<br />

ben, daar van heeft PETAVIUS plaatzen en bewy*<br />

fcen ten overvloede aangehaald en opgeleeverd (w).<br />

Alle deeze plaatzen, welke nog naa den tyd der Sy*<br />

node van Conftantinopolen in de fchriften van veele<br />

voor het overige rechtzinnige Xerkleeraaren voorko*<br />

men, kunnen niemand ligt bevreemden. Alles<br />

kwam voor naamlyk aan op het perzoonlyk beftaan*<br />

Waar echter dit was vastgefteld, was evenwel de<br />

leere van medewezigheid, homoufia, medebeftaanlykheid<br />

of confubftantialiceit nog op verre naa niet<br />

eene zodanige , welke alles in zich bevattede en<br />

ophelderde , zoo dat dezelve geene misvattingen<br />

• verder overliet. Waar de oosterfche denkbeelden<br />

van de verftandige wezens als uitvloeizels van den<br />

Vader plaats vonden, konde men medebeftaanlyk*<br />

heid aan den H. Geest toefchryven, en hem even*<br />

wel<br />

(v) HILARIUS ia het zoo even aangehaalde boek. Lib.<br />

XII. h 93.<br />

O) PETAVII Dogmata Theolog. Tom. IL Lib. I. de TriniS<br />

6U Cap. XIV. p. 63.<br />

IL DEEL. Lr


5o Hoofdft. VIII. Over den II. Geest.<br />

wel niet voor GOD houden, maar hem op het hoogst<br />

als eenen verheeven Aeon befchouwen. Want ook<br />

den Engelen en in het algemeen alle geestelyke wezens<br />

, fchreef men medebeftaanlykheid met GOD<br />

toe, gelyk ORIGENES en naa hem CHALCIDIUS gedaan<br />

heeft, welke laatfte zelfs aan de Engelen eeuwigheid<br />

toefchryft: en STEPHANUS BARSCDAILLE,<br />

van wien ASSEMANNI gewaagt (x) heeft zelfs het<br />

denkbeeld, dat alle fchepzelen eens GODE medewezig<br />

{[confubjlantiel) zullen worden.<br />

. Hoe meer men echter de Kerkleeraaren over dit<br />

ftuk raadpleegt, fchoon men belyden moet, dat<br />

daaromtrent in hunne fchriften niet zoo veel en niets<br />

zoo breedvoerigs voorkomt, als over den Zoon, zoo<br />

veel te meer ontdekt men echter: en hier komt nog<br />

een gevoelen voor aangaande den H. Geest, hetwelk<br />

zoo veel te merkwaardiger is, daar hetzelve<br />

door aanzienlyke Kerkleeraaren is voorgedraagen,<br />

en des niettegenftaande evenwel van zulk eene gefteldheid<br />

is, dat rechtzinnigen en onrechtzinnigen,<br />

men mooge nu met deezen naam beftempelen, wien<br />

men wil, hetzelve aanflonds verwerpen zullen. Het<br />

is bekend, dat PLATO der wereld eene ziele gaf,<br />

welke, naar zyn gevoelen, uit Godlyke natuur, en<br />

de onverftandige het ftof van eeuwigheid bywoonende<br />

ziel op eene wonderbaare wyze met elkander<br />

vermengd, maar naar de denkbeelden der laa-<br />

tere aanhangers van PLATO, PLOTINUS en PROCLIS,<br />

van eenen Godk ken oirfprong en zelfs de derde natuur<br />

van de geheimvolle Trias was. De verfchil-<br />

len-<br />

(x) ASSEMAMJNI Bibliotkca CrienU Tm. 11. p. 32.


Hoofdft. VIII. Over den H. Geest. 51<br />

lende zeldzaame en ten deele raadzelachtige denkbeelden<br />

over de wereldziel van PLATO zyn hun, die<br />

de gevoelens der oude wysgeeren kennen, genoeg,<br />

zaam bewust. En deeze zelfde denkbeelden omtrent<br />

den H. Geest als de ziel der wereld, vindt men door<br />

zeer groote mannen van de rechtzinnige party omhelsd.<br />

Zoo dacht GREGORIUS vmNazianJenen, een<br />

der fchranderfle Godgeleerden van de vierde eeuw,<br />

en een man, die wegens zyne vroomheid en vreedzaame<br />

gevoelens nog eerwaardiger is, dan door zyne<br />

Godgeleerde kundigheden. Die genen onder de<br />

Grieken, zegt hy, die inzicht in Godlyke dingen gehad<br />

hebbenden nader met ons overeen komen, hebben<br />

zich, zoo my dunkt, den H. Geest even zoo voorgefteld,<br />

fchoon zy hem anders noemen, naamlyk de ziel van het<br />

geheel-al, en met eenen anderen naam (y). Voor wat<br />

anders moest GREGORIUS den H. Geest houden ,<br />

dan voor de algemeene alles doordringende wereldziel,<br />

wanneer hy gelooven konde, dat de Heidenen<br />

van meerder doorzicht, op de zelfde wyze als de<br />

Christenen hieromtrent gedacht, en zich enkel daar<br />

door van hen onderfcheiden, dat zy hem niet H.<br />

Geest, maar de ziel van het geheel-al noemden.<br />

Niets anders zyn de denkbeelden gefield , welke<br />

CYRILLUS van Alexandrièn zich omtrent den H.<br />

Geest vormde. De verfiandigen onder de Heidenen,<br />

zegt hy, voeren in plaatze van den H. Geest een derde<br />

in, naamlyk de Ziel, waar door al het leevendige bezield<br />

en leevendig gemaakt en gthouden wordt, en de-<br />

(y) GEEGORII NAZUNZ. Orat. de Spirit. S. p. 220.<br />

D 2<br />

wel»


52 Hoofdft. VIII. Over den H, Geest.<br />

wélke zy de deugden en werkingen van den H. Geest<br />

tpefchryven. En naa dat hy hieromtrent verfcheidene<br />

zaaken ter ophelderinge uit PLOTINUS heeft aangehaald,<br />

en gezegd, dat hy allesvervuile en in zich<br />

bevatte, vaart hy voort: de H. Geest beweegt alles,<br />

wat bewcogen wordt; hy bevat het geheel-al in zich enbezielt<br />

het zelve, geevende 'er leeven aan, en zyne na<br />

tuur is niet onderfcheiden van de natuur des Vaders en<br />

des Zoons, maar gelyk hy in ons is naar de gelykheid<br />

der natuur, en medewezigheid (z). Welk een zeldzaam<br />

mengzel van nieuwplatonifche en Niceensch-<br />

Conilantinopolitaanfche Godgeleerdheid! Hier toe<br />

behoort ook onbetwistbaar, het gene BASILIÜS van<br />

den H. Geest zegt, dat hy de plaats is, waar in alles<br />

zich bevindt, dat hy alles doorgaat, leevendig<br />

maakt, vervult, en door de geheele fcheppinge<br />

rerdeeldis, om zonder verlies te lyden, gelyk de<br />

zonne, die overal haare ftraalen vcrfpreidt O). —•<br />

Even zoo oirdeelt ook AENEAS GAZ^EÜS in het<br />

einde van de vyfde eeuw. De Vader, zegt hy,<br />

heeft tevensmet den Zoon zyns wezens den Heiligen Gees<br />

voortgebracht. Met deezen geest bezielt hy het verflandige<br />

en zinlyke, vervult het met zyne kracht, omvat het<br />

en voert het tot zich. Want deeze geest keert immer we<br />

der lot dm Vader te mg en voert met zich wat hy<br />

n n e t<br />

grypt O). I algemeen echter Helt hy hem als<br />

dat<br />

(2) CVRILLUS Contrajulian. Lib.VlII. p.275- 276. edigs<br />

SPANHF.M.<br />

O) BASILIUS de Fide Opp. Tem. I. p. 431 en de Spirit.<br />

S. Opp. Tom. II. p 349-<br />

(&) AEMEAS GAZiEus Dialog. de Immvrt. anima. p. 55>.


Hoofdft. VIII. Over den H. Geest. 53<br />

dat wezen voor, waar door alles van GOD bezield,<br />

omvat, onderhouden en voleindigd wordt, en die<br />

denkbeeld koestert ook BASILIUS de groote op<br />

meerdere plaatzen in zyne werken, en veele Kerkvaderen,<br />

wanneer zy op de verkiaaringe van de<br />

fcheppingsgefchiedenis komen en op het aandeel,<br />

hetwelk de H. Geest aan het voortbrengen der dingen<br />

heeft genoomen, drukken zich zoo uit, dat<br />

men duidelyk ziet, dat zy met dit wezen geen ander<br />

denkbeeld hebben verknocht dan dat van de<br />

alles omgeevende en doorgaande ziel der wereld. Dit<br />

gevoelen is ook onbetwistbaar de oirzaak geweest<br />

van het byvoegzel, het welk men by de plaats<br />

I COR. VIII: ö. by BASILIUS vindt. Want daar<br />

PAULUS alleenlyk zegt: wy hebben maar éénen God,<br />

den Vader, van wien alle dingen zyn, en wy in hem,<br />

en eenen Heer, JEZUS CHRISTUS, door wien ale duigen<br />

zyn, en wy door hem; vindt men hier nog dit byvoegzel,<br />

en éénen H. Geest, i n wien alle dingen zyn.<br />

Het is wel waar, dat BASILIUS de gevolgen v'r.<br />

werpt, die men uit de woordjens uit, door en in be<br />

treilende een wezenlyk onderfcheid der perzoonen<br />

afleidde, maar het byvoegze^ zelf verwerpt hy niet<br />

hetwelk waarfchynlyk aan geen ander gevoelen, dan<br />

aan even dit zelfde omtrent den H. Geest als de ziel<br />

der wereld zyn oirfprong te danken had (*).<br />

SY-<br />

(*) Wat onze Schryver zoo even te vooren als onbemistbaar<br />

had beweerd, doet hy hier alleenlyk als waarfchynlyk<br />

voorkomen, en, myns bedunkens, wel te recht.<br />

Want dit byvoegzel om:rent den H. Geest konde 'er even<br />

3 ZQ9


54 Hoofdft. VIII. Over den H. Geest.<br />

SYNESICS , die onder alle leeraaren der eerfte<br />

kerk zyne Godgeleerde grondftellingen hst meest<br />

in de taaie der heidenfche wysgeeren heeft voorgefteld,<br />

heeft dit ook in dit ftuk gedaan. Hy noemt den<br />

H. Geest uitdruklyk i>«r>i.#» s den wereldgeest,<br />

den r«/r»r 0»? of den derden God, tot xlrptv •^n' de<br />

ziel der wereld, welke de Vader by het voortbrengen<br />

van de wereld derzelve had ingegooten enz.<br />

Men moet verbaasd ftaan, wanneer men dit alles<br />

leest. Een man, die zoo denken konde, had, by<br />

het aanneemen van het Christendom, geene andere<br />

geloofs-artykelen omhelsd, dan hy te vooren gehad<br />

had, maar alleenlyk geleerd zyne heidenfche wysbegeerte<br />

met Christelyke bewoordingen uit te drukken.<br />

En dit alles zag men by SYNESIÜS door de<br />

vingeren. — Dit waren echter geene nieuwe uitvindingen,<br />

die uit het verbinden van de heidenfche<br />

wysbegeerte met het Christendom waren ontftaan.<br />

Reeds lange te vooren hadden Jooden op deeze wyze<br />

gedacht, en wel niet eerst zederd den tyd, toen<br />

de<br />

zoo wel om eene andererede geplaatst zyn, naamlyk om<br />

deezen text te doen overéénkomen met het geen PAULUS<br />

?egt ROM. XI: 33- omtrent GOD in het algemeen: van<br />

hem, door hem en in hem zyn alle dingen. Zou men nu wel<br />

kunnen beweeren, dat PAULUS op deeze plaats juist van<br />

Vader, Zoon en H. Geest elk byzonder fpreekt, en daar<br />

dtn lastften als de ziel der wereld wil doen voorkomen,<br />

of kan men onbetwistbaar vastftellen, dat het byvoegzel by<br />

I COR, VIÜ: 6. nift zinfpcelc op ROM XI: 33? '<br />

Immers noch het een noch het ander. Alles is hier dus<br />

«aar waarfchynlyk. Fertaaler.


Hoofdlt. VIII. Over den H. Geest. 55<br />

de wysbegeerte vaa PLATO en PHYTAGORAS be«<br />

iend was geworden, maar reeds vroeger (c)«<br />

Men zoude geen gedaan werk krygen met alle<br />

aanhaalingen, indien men alle de verfchillende gevoelens<br />

wilde byéén vergaderen, die hieromtrent<br />

van tyden herwaardsby de Christenen hebben plaats<br />

gevonden, en die, niettegenftaande de kerkelyke<br />

bepaalingen, nimmer uitgeroeid zyn geworden. Die<br />

is het werk van hen, die het oogmerk hebben, om<br />

eene eigenlyke gefchiedenis der Christelyke geloofsleere<br />

te fchryven, en daar by zooveel eerlykheids<br />

bezitten, om alle partyzucht van zich te vcrwyderen.<br />

Uit het gene ik echter hieromtrent tot myn<br />

oogmerk heb aangehaald, ziet men duidelyk genoeg,<br />

dat 'er ook ten opzichte van dit gewichtig<br />

ïeerftuk, noch by de zoogenaamde rechtzinnigen<br />

noch by de onrechtzinnigen, immer eene volkomeneroveréénftemming<br />

heeft plaats gevonden. En dit<br />

konde ook niet anders zyn, zoo draa men de Godlyke<br />

en natuurlyke eenvouwïgheid verliet, welke<br />

toch akyd het hoofdkenmerk van het Christendom<br />

is, men meer weeten wilde, dan'er duidelyk geopenbaard<br />

was, men dieper in de natuur en het wezen der<br />

Godheid wilde indringen, dan het haar zelve behaagd<br />

had zich aan den mensch te openbaaren, en<br />

het haar ook misleiden mooglyk was, om aan fchepzelen<br />

vanzulk een bepaald verftand, haare geheimen<br />

te ontdekken.<br />

Wat de H. Geest is, behoort even zoo wel als de<br />

ken.<br />

(f) BurjDiEi Introdaiïio ad Pkilofopb. IInbrar. p. 454.<br />

D 4


56 Hoofdft. VIII. Over den H. Geen.<br />

kennisfe van het wezen des Vaders en des Zoons<br />

tot de dingen, diewy eerst in het toekomend leven<br />

zullen inzien, waarwy de onuitfpreeklyke zaligheid<br />

genieten zullen, van GOD te kennen, gelyk hy is.<br />

Want thans is alle onze kennisfe nog bepaald en oi><br />

volkomen, onze denkbeelden en begrippen aan het<br />

zinlyke gewoon, en nimmer zoo zuiver, ;of 'erissiets<br />

valsch en verkeerds mede vermengd. COSMAS IN-<br />

DICOPLEUSTES heeft daarom reeds gezegd: Eenigen<br />

der Vaderen hebben zich van zulke voortellingen omtrent<br />

de H. Drieëenheid bediend, die in het lighaamlyk e vallen.<br />

Eenigen vergelyken dezelve met eenen geduurig<br />

vloeij'enden bron, waar uit twee Jlroomen ontfpringen:<br />

anderen met eenen boom en den wortel, deszelfs takken<br />

en vrucht Maar allen, zy moogen nu Apostelen of<br />

Kerkvaders zyn , die op ingeevinge van den H Geest daar<br />

van gefprooken hebben, hebben zich als me'fchen op eene<br />

lighaamlyke wyze uitgedrukt, en zich van zulke gelykenisfen<br />

bedien', die oneindig verre beneden de Godlyke na»<br />

tuur zyn. Eene meer zuivere kennisfe van God zullen<br />

wy eerst in den toekomjiigen toefland verkrygen, wanneer<br />

wy zelf geestelyker zyn zullen (d).<br />

Alle denkbeelden, die verder dan de H. Schrift<br />

gaan en meer in zich bevatten, dan daar in duide»<br />

lyk gezegd is, en waar by zich evenwel allen op de<br />

fchrift beroepen, en dezelve zoo lange pynigen,<br />

tot dat zy 'er iets voor hun gevoelen uitperszen,<br />

zyn zeer gebrekkig en onzeeker, en hebben deels<br />

aan<br />

(d) CO'MAS. in Topograph. Chrijliana in MONTFAUCOMS<br />

#bva ColleU. Patr. Giaor. II. p. 258.


Hoofdft. VIII. Over den H. Geest, 57<br />

aan eene ongelukkige zucht tot uitpluizen, deels<br />

aan menschlyke wysbegeerte, welke men op eene<br />

zeer ongerymde wyze met den eenvouwigen Godsdienst<br />

van CHRISTUS verëenigt, deels aan menschlyke<br />

dwaasheid, en aan andere even zoo flechte<br />

oirzaaken hun beftaan te danken. Kent niemand<br />

den Vader dan alleen de Zoon, en niemand den<br />

Zoon, dan de Vader alleen, en niemand de raadsbefluiten<br />

van GOD, dan de geest van GOD alleen,<br />

ook dit, wat de H. Geest is, zal dan gewis voor<br />

elk menschlyk verfïand onnafpeurlyk blyvcn.<br />

En daarom twisten de Christenen, fcheiden zich van<br />

één, haaten en vervolgen elkander, en veranderen<br />

den geest der liefde, die hen gezamenlyk onder<br />

GOD met CHRISTUS in eenen geest had moeten vereenigen,<br />

in een voorwerp van de bitterde en onchristelykfte<br />

gefchillen. Merkwaardig is het gene<br />

een zeer rechtzinnig Proteftansch Godgeleerde zegt,<br />

naamlyk dat van die zelfde vergadering te 'Conjtanti?<br />

nopolen, in welke het leerftuk van de Godheid van<br />

den H. Geest werdt vastgefteld, de geest der liefde<br />

is verwyderd geweest (e). Wie echter den geest<br />

van CHRISTUS niet heeft, komt hem niet toe, zegt<br />

PAULUS.<br />

Wat wy omtrent den H. Geest weeten, en tot<br />

ons tegenwoordig en toekomend best te weeten<br />

voor ons nodig is, beflaat niet in zulke verwarde<br />

(0 De Heer Dr, WALCH in zyne ^i/ïorit 5c( $in$mMt><br />

{iMWifangcn/ p. 225.<br />

•D 5<br />

en


53 Hoofdft. VIII. Over dtn H. Geest.<br />

en twistverwekkende fchoolfche befpiegelingen,<br />

maar in het weinige, echter in de daad zeer<br />

bevatlyke en duidelyke, wat CHRISTUS , en zyne<br />

Apostelen ons daaromtrent hebben naagelaaten,<br />

die hem noch als een uitvloeizel der Godheid,<br />

noch als een fchepzel, noch als een voortbrengzel<br />

van den Vader door den Zoon, noch als een medewezig<br />

perzoon, noch als een Engel, noch als de<br />

ziel der wereld of iets anders befchryven, waarover<br />

de Godgeleerden in de fchooleu geftreeden, en<br />

hunne medeknechten geflagen hebben. Wy weeten,<br />

dat wy in den naam van den H. Geest gelyk<br />

van den Vader en den Zoon gedoopt worden, en<br />

dit is in de fchriften van het N. Test. onbetwistbaar<br />

het gewichtigfte en overtuigendfte bewys van deszelfs<br />

perzoonlyk beftaan, hetwelk hem den Vader en<br />

Zoon ter zyde ftelt. Wy weeten verder, dat de<br />

H. Geest op den Heere JEZUS by zynen doop nedergedaald<br />

is , en hem met Godlyke kracht vervuld<br />

heeft; dat JEZUS deezen geest aan zyne jongeren<br />

beloofd en ook daadlyk uitgedeeld heeft, die de<br />

Godlyke waarheid gepiedikt en met wonderen bevestigd<br />

hebben; dat GOD zynen geest ook nog aan<br />

allen geeft, die hem hartelyk beminnen, waardoor<br />

men tot het goede aangefpoord, en in hetzelve meer<br />

en meer bevestigd wordt, dien men daarom niet<br />

moet wederftreeven, maar als van GOD zei ven afkomftige<br />

opwekkingen zorgvuldig opvolgen enz.<br />

Welke begrippen men echter aan deeze en dergely<br />

1-e uitdrukkingen, naar maate men meer of minder<br />

met de taaie der H. Schrift bekend is, hechten moete,


Hoofdft. VIII. Over den H. Geest. g%<br />

Ce, daaromtrent zal men wel bezwaarlyk ooit iets<br />

bepaalds en volftrekt zekers kunnen zeggen, ea<br />

zulks kan ook, dewyl desaangaande niets volkomen<br />

duidelyk gezegd is, niet van dienatuurzyn, dat het<br />

volftrekt noodzaakiyk zoude wezen om te weeten tot<br />

betrachting van deugd en gelukzaligheid. Men heeft<br />

in de kerk waarlyk vroome mannen gehad, die in hunne<br />

denkbeelden ook omtrent dit ftuk niet alleen van<br />

eikanderen, maar ook van dat gene afgeweeken<br />

zyn, wat naderhand op kerkelyk gezag voor het<br />

waare gevoelen is uitgegeeven. De kerk heeft gevoelens<br />

aangaande dit ftuk veroordeeld, en de aankleevers<br />

van dezelve vervloekt, die evenwel ook<br />

reeds door zulke mannen waren voorgedraagen, aan<br />

wier zaligheid zy niet alleen in het minfte niet twyffelt,<br />

maar die zy zelfs als zoodanigen befchouwt,<br />

tot welken men zich als voorbidderen by GOD wenden<br />

kan,. En in de daad, dewyl geene der gevoelens<br />

daaromtrent zulk eene zeekerheid heeft, dat<br />

men 'er niets zoude tegen kunnen inbrengen, zoude<br />

het onchristelyk zyn, om dat de een aan dit, de<br />

ander aan dat gevoelen den voorrang geeft, de banden<br />

der liefde met hen te ve'rbreeken, die naar de<br />

natuur en de genade onze broeders zyn. Godzalig<br />

wezen is beter, dan de dieptens der Godheid doorzien,<br />

endaarby de hoofdwet van JEZUS Godsdienst,<br />

welke de liefde is, verzuimen en uit het oog verliezen.<br />

En GODS wil te doen, zal gewislyk meerder de<br />

goedkeuringe van GOD en zynen geest, en aan den<br />

grooten dag der vergeldinge, waar het oirdeel naar<br />

handelingen, en niet naar Symbolen en formulieren zal<br />

uit-


6ö Hoofdft. VIII. Over den H. Geest.<br />

uitgefprooken worden, meer waarde in zyne oogen<br />

hebben, dan wanneer men ook zoo gelukkig is geweest,<br />

hier reeds nu en dan eene flikkering gezien te<br />

hebben van het licht achter het gordyn, het welk alles<br />

bedekt. Wanneer ik, zegt PAULUS , alle verborgenheden<br />

wist, en alle kennisfe, en ik had de liefde niet,<br />

dan ware ik niets (*).<br />

(*) Wie zegt hier niet wederom even zoo hartelyk A~<br />

men als by het flot van de voorige Verhandeling? ——<br />

En hy, die dit niet meent te kunnen doen, volge dan zy­<br />

ne eigene denkbeelden, maar verachte, haate of vervolge<br />

zynen Medechristen niet, die van hem verfchilt, en dan<br />

is het oogmerk van den Schryver en my wederom bereikt.<br />

Vertaaler.


N E G E N D E H O O F D S T U K .<br />

Over de wereld der Geesten.<br />

Van het begin der wereld af, heeft men over Geesten,<br />

Engelen en Duivelen meer dan al te veel ge»<br />

fprooken, gelyk de menfchen in het algemeen genegen<br />

zyn, om het meest te fpreeken over zodanige<br />

zaaken, waar van zy het minst weeten. Men<br />

zal bykans geen eenig aloud wysgeerig ftelzel, geenen<br />

alouden Godsdienst aantreffen, in welken dit<br />

onderwerp niet een zeer gewichtig hcofdfluk uitmaakt.<br />

Joodendom en Heidendom zyn de beide<br />

Godsdienften, die het naast by den Christelyken<br />

komen, en in beiden neemt de leere van de Engelen<br />

en Duivelen eene zeer gewichtige plaats in,<br />

voornaamlyk in het Heidendom zederd dien tyd,<br />

toen de Oosterfche en Platonifche wysbegeerte by<br />

hen een zeker aanzien had verworven. Nu i s het<br />

hier de vraag, of 'er in de daad Engelen en Duivelen<br />

zyn? of het Christendom derzelver beftaan<br />

leert ? welke denkbeelden men zich van hen gevormd<br />

heeft ? en wat in het algemeen van dit leerftuk<br />

zy te houden ?<br />

Om met het laatfte een begin te maaken, zoo is<br />

het onloochenbaar zeeker, dat, wanneer ooit een<br />

gevoelen der menschlyke maatfchappy, den Godsdienst<br />

en het zedeiyk gedrag der menfchen kan naadeelig<br />

worden, en in de daad naadeelig geworden<br />

is, zulks waarlyk hier plaats vindt. Bygeloof van<br />

al-


oa Hoofdft. IX. Over de<br />

allerhande foort, en duizende dwaasheden meer*<br />

welke in de wereld plaats gevonden hebben, ont-<br />

Jeenen uit deezen bron hunnen oirfprong. Nimmer<br />

zou men van den dienst van den eenigen waaren<br />

GOD zyn afgeweeken, en zich tot eene bygeloovige<br />

verëeringe van mindere krachten hebben begeeven,<br />

wanneer niet het denkbeeld in de wereld had<br />

geheerscht, dat 'er tusfchen GOD en de menfchen<br />

nog wezens van eene hoogere natuur dan de mensch<br />

in het midden ftonden, die het byzonder opzicht<br />

hadden over de menfchen, en over alle de byzondere<br />

en enkele gedeeltens der fcheppinge, die beneden<br />

regenten en ministers waren van den hoogften<br />

GOD, die men vreezen, verzoenen, en zich<br />

door allerley Godsdienftig fpeelwerk, als wasfchen,<br />

fmeeren, offeren, wierooken enz. moest ten vriende<br />

maaken. Dit is de oirzaak geweest van die langduurige<br />

aaneenfchakeling van domheid onder de<br />

menfchen. Ook heeft het Priesterdom s hetwelk<br />

zyne reekening daar by vond en tevens een uitgeftrekt<br />

veld voor zich zag , om onbefchroomd te<br />

kunnen bedriegen, niets onbeproefd gelaaten, om<br />

de menfchen in deeze gedachten te verfterken. Menig<br />

eene ydele vreeze heeft door dit middel de gemoederen<br />

der menfchen overmeesterd, en wanneer<br />

de Geesten zelf geene onruste in de menschlyke<br />

maatfchappy verwekken konden, fpetlden die ge«<br />

nen menigmaal derzelver rol, die hun beftaan en<br />

werkingen geloofden (*). Welke ftroomen bloeds<br />

zyn<br />

(*) Zie HENNINGS over de fpookenen geestenzienders; de<br />

ver


wereld der Geesten. 63<br />

zyn 'er niet uit oirzaak van deeze zelfde leere vergooten,<br />

van de menfehen-offers af gereekend, die<br />

anders wel nooit zouden plaats gevonden hebben,<br />

tot op zo veele orjgelukkige oude wyven, die men<br />

als toverhekzen heeft verbrand.<br />

Men ontmoet geen eenig voorbeeld in de ge.<br />

fchiedenis der menfchen , dat deeze hunne goede<br />

daaden niet aan zich zeiven, aan hunne uatuurlyke<br />

bekwaamheid , vlyt en poogingeu hebben toegefchreeven,<br />

maar enkel aan eenen goeden Geest,<br />

wiens machiene of werktuig zy flechts zouden geweest<br />

zyn; want daar voor worden zy voldoende<br />

bewaard door de natuurlyke of aangebooren eigenliefde<br />

(*). In tegendeel vindt men zoo veel te<br />

meer<br />

vertaaling van welk boek zeer veel dank verdient van on»<br />

ze medeburgers. Ven.<br />

(*) De zoogenaamde Fynen of Piëtisten kunnen hier op<br />

geene uitzondering maaken, hoewel die zich voor enkele<br />

werktuigen van GOD in de vclbrenginge van het goede fchy<br />

ven te houden. Zy willen zich zeiven en anderen flechts<br />

overreeden, dat zy zoodanig denken, maar in de daad ge­<br />

voelen zy geheel anders. Want uit welk een bron vloeit<br />

anders die geestlyke hoogmoed, die by zoo veelen hun­<br />

ner plaats vindt? Van waar dat verachtelyk nederzien op<br />

hen, die niet zoo denken en handelen als zy? Van waar<br />

hunne misnoegdheid, indien zy zich aan ons voorftelleri<br />

als zeer groote zondaars , en men Hechts iets daar van<br />

fchynt omtrent hen te willen gelooven, wanneer zy aan-<br />

.ftonds het gefprek zoo zeeken te leiden, dat hunne groot-<br />

beid weer doorfchittert? Dat men op eece verftan-<br />

dige


tf 4<br />

Hoofdft. IX. Over de<br />

meer voorbeelden, dat de menfchen geneigd zyn,<br />

om alle fchuld van zich af te fchuiven , en hun<br />

Hecht en onzedelyk gedrag niet aan zich zeiven,<br />

maar aan de invloed van eenen kwaaden Geest, en<br />

deszelfs onwederftaanbaare macht toe te eigenen*<br />

Ik behoeve niet breedvoerig aan te toonen, welke<br />

naadeelige indrukzelen dit op menfchen heeft gemaakt.<br />

Wanneer men een weinig bygeloof hier<br />

mede paarde, hetwelk toch gemeenlyk dit gevoelen<br />

zoo getrouwlyk verzelt, nam men, om het zedelyk<br />

verderf te geneezen, zyne toevlucht tot uit*<br />

wendige middelen , als aanhangzels van briefjens»<br />

(amuleten), zeekere formulieren, plechtigheden en<br />

gebruiken, in plaatze dat men ernflig had moeten<br />

denken op de verbetering van het hart en den vyand<br />

daar aantasten moeten, waar hy zich verfchanst<br />

had. Waar echter ook dit hocus pocus fpel en deeze<br />

Godsdienftige kwakzalvery juist niet plaats vond,<br />

bleef evenwel de zelfverbetering en zinsverandering<br />

achter wege, om dat men den grond van het<br />

kwaad niet in zich zeiven zocht, maar in eene<br />

vreemde oirzaak. Men bad wel tegen alle vyandige<br />

aanva'len en verleidingen van kwaade geesten,<br />

en om de toezendinge en den byftand van eene<br />

macht,<br />

iige wyze alles aan Hem, die het willen en volbrengen<br />

geeft, als aan den eerden oirfprong toefchryft, is geheel<br />

iets anders en aan elk weldenkend mensch gemeen, dan<br />

daar van wordt hier niet gefprooken. De Schryver be­<br />

weert: geen mensch heeft zich in het goede nog voor eo<br />

ne machiene gehouden, en hier, zegge ik, maaien de Pis-<br />

tütea geene uitzondering. Fertaaler.


Wereld dir Geesten.


66 Hoofdft. IX. Over de<br />

dinge en het eerfte gezicht Iaat overmeesteren, gelyk<br />

zy, die enkel door de bonte verwen verleid,<br />

een fchilderfluk fraay noemen, en niet op de teekening,<br />

het juist verdeelen van licht en fchaduwe,<br />

en het geen 'er verder behoort tot eene juiste beoordeelinge,<br />

zien; dan moet mentoeftemmen, dat<br />

dit niets dan fchyn en verblindinge is. Ook zonder<br />

zich de verfchillende klasfen van Aartsengelen,<br />

Engelen, Troongeesten enz. voor te fiellen, blyft<br />

het zelfde verrukkend denkbeeld, wanneer ik my<br />

de onafzienbaare menigte van hen, die te vooren<br />

ftervelingen waren, myne voorouderen en broeders,<br />

die nu ter volkomenheid geraakt zyn, voorftelle,<br />

en als in verrukking met myne gedachten na<br />

hen toe vliege, — en welk eene gedachte aan<br />

GOD, en aan den Zoon, den weldoener van het<br />

menschdom! — Dit denkbeeld alleen is zoo groot<br />

en verrukkend, dat alle Serafs en Cherubs daar by<br />

verdwynen, gelyk dit ons ook in het algemeen na.<br />

der betreft, en ook fterker op ons werken moet, dan<br />

de voorftellingvan wezens, daar wygeen denkbeeld<br />

van hebben. Het bewust zyn van elk Christen,<br />

van elk waar wysgeer, dat hy overal onder het byzonder<br />

opzicht van GOD ftaat, is veel bekoorly<br />

ker, bemoedigender en opwekkender, dan de leere<br />

van tien befchermgeesten, die ons gevolg uitmaaken,<br />

en als het ware tot eene bedekkinge verflrekken.<br />

Ook is rechtgeaarte vreeze voor, zoo wel als<br />

liefde tot GOD, voor elk mensch, die eene manlyke<br />

en geene flaaffche ziel bezit, veel meer indringend<br />

en vruchtbaarer, dan het fchrikverwekkend<br />

denk-


'wereld der Geesten. 6j<br />

denkbeeld van gefolterde en ongelukkige Geesten,<br />

waar van zoo menig valsch en der Godheid onwaardig<br />

begrip, niet dan bezwaarlyk kan afgezonderd<br />

worden. Niets nuttigs en opwekkelyks dus fteekt<br />

'er, naar myn inzien, in dit geheelé leerftuk alleen<br />

op zich zeiven befchouwd, ten minften niets, wat<br />

het zelve alleen verfchaft, dat niet van eene andere<br />

zyde even zoo goed bewerkt zou kunnen worden, en<br />

daar by is het van die natuur, dat, indien het naadeel<br />

en voordeel tegen elkander werdt opgewoogen,<br />

de fchaal gewislyk aan de zyde van het eerfte zal<br />

overflaan. Het flaat even zoo min met één éénig<br />

hoofdleerftuk van het Christendom in zulk een nauw<br />

en onaffcheidelyk verband, dat één éénig daar van<br />

deswegen volftrekt zoude moeten wegvallen, zoo<br />

draa men dit leerftuk wilde verwerpen. Het leerftuk<br />

van 's Menfchen val, mocht het eenigfte zyn<br />

dat hier toe aanleiding gaf; dan rechtzinnige Kerkleeraaren<br />

hebben niet gefchroomd, om deeze geheele<br />

gefchiedenis voor een verdichtzel te houden,<br />

die in eenen anderen zin moest opgevat worden.<br />

Ik wil in geenen deele beweeren, dat dit gevoelen<br />

recht is; dan reeds ORIGENES heeft hetzelve voorgedragen,<br />

terwylhy het verhaal van MOZES omtrent<br />

den val, vooreen zoodanig geheimzinnig verdichtzei<br />

houdt, dat hy 'er de fabel van PLATO betrekkelyk<br />

de teeling van den liefde GOD, wiens ouderen<br />

de GOD des overvloeds en der armoede zyn zouden,<br />

medevergelyktO). Waar uit ten duidelykften<br />

(a) ORIGENES Contra Cel/urn. Lib. IV. p. iSS>.<br />

E 2<br />

blykt.


68 Hoofdft. IX. Over de<br />

blykt, dat ORIGENES deeze geheele gefchiedenis<br />

niet heeft befchouwd als eene zoodanige, welke met<br />

de hoofdleerftukken van het Christendom in een<br />

onaffcheidelyk verband ftond (*).<br />

Maar des niettegenftaande is het evenwel zeeker,<br />

dat deeze leere van eene wereld der geesten,<br />

zoo wel van goede als van kwaade, onder de waarheden<br />

, door CHRISTUS en zyne Apostelen voorgedraagen,<br />

niet minder eene plaats beflaat, dan in<br />

de Godsdienftige famenftelzels van alle andere volken.<br />

In de gefchriften der Apostelen, zoowelinde<br />

Evangelifche gefchiedenisfen als in hunne brieven,<br />

wordt menigmaal van deeze geestelyke wezens gewag<br />

gemaakt, zoo wel van goede als van kwaade<br />

geesten. Zy worden opgegeeven als fchepzelen<br />

van eene verhevenere natuur dan de menfchen :<br />

'er wordt van hunne verfchillende orden en als het<br />

ware van twee onderfcheiden ryken derzelven gefprooken,<br />

die aan hunne opperhoofden onderworpen<br />

(*) Maar dan valt ook daarom het her/luk van den val<br />

niet weg; alleenlyk wordt het verhaal daar van anders voor­<br />

gefteld en opgevat, waar by het geval zelf echter niet be­<br />

hoeft te lyden. Het kan toch waar zyn, dat reeds de eer-<br />

menfchen hebben gezondigd en zoo vervolgens, zoa<br />

dat de menfchen die genen niet meer zyn, die zy zyn kon­<br />

den en moesten, indien zy niet gezondigd hadden; wan­<br />

neer men ook het gefchiedverhaal van MOZES. GEN. Mi<br />

niet in eenen eigenleken zin opvat, en wanneer by gevolge<br />

de Duivel daar uit wegvalt. Getuigen zyn LESS, JERU­<br />

ZALEM, ROSENMULLER en meer anderen. Vertaaltr.


wereld der Geesten. 09<br />

pen zyn (li). 'Er wordt gewaagd van vetfchyningen<br />

van goede geesten, terwyl zy als boden van<br />

GOD aan de menfchen worden voorgefteld (c). 'Er<br />

wordt zelfs op zulk eene wyze van hen gefprooken,<br />

als of zy befchermgeesten zyn, die de behoeftens<br />

der kleinen, die hun aanvertrouwd waren, GOD»<br />

geduurig voordraagen, en ten dienfte van GODS lievelingen<br />

zyn verordend (d). Menigwerf wordt 'er<br />

ook van de kwaade geesten en derzelver werkingen<br />

gefprooken. Zy worden als gevallen wezens voorgefteld,<br />

die door eene misdaad van de hoogte zyn<br />

nedergeftort, waar op zy zich te vooren bevonden;<br />

alszulken, die in deeze beneden wereld hunne<br />

fchadelyke macht uitoeffenen, om Gons werk<br />

te verftooren, en die voornaamlyk den mensch poogen<br />

naadeel toe te brengen (0- Alle deeze voorftellingen<br />

komen zeer menigvuldig in de fchriften<br />

der Apostelen voor, zoo dat men, zoolange men<br />

bydie eenvouwige uitdrukkingen blyft, en 'er niets<br />

vreemds, naar eene eigen kunftige verklaaringe,<br />

byvoegt, en aan de uitdrukkingen welke men hier<br />

vindt, eene andere draay geeft, wel bezwaarlyk<br />

loochenen kan, dat deeze leere in den Christelyken<br />

Gods-<br />

Ct). MATTH. XII: 24_26. EF. I; 2I. COL.I: 16.1X4$.<br />

(c) MATTH. II: 13. 19. Luc. I: n. 29. II: 9. i 5. 2i.<br />

HANDL. V: 19. X: 3. XII: 7. XXVII: 23.<br />

00 MATTH. XVIII: 10. HEBR. I: 14.<br />

(e) MATTH. XIII; 38 39. EF. VI: IO_I 3. % THESS.<br />

H: 9. 1 PET. V, 8. 9. J UD. VS, 6.<br />

E 3


7» Hoofdft. IX. Over de<br />

Godsdienst even zoo wel eene plaats bekleedt ali<br />

in anderen.<br />

Men kan, het is waar, hier tegen verfcheidene<br />

zaaken te berde brengen, en wel voornaamlyk dit,<br />

dat by de Oosterlingen, gelyk elk wèet, dikwerf<br />

Zaaken als perzoonen worden voorgefteld, die anders<br />

op zich zelve geen perzoonlykbeftaan hebben;<br />

dat zy werkingen, die op zich zelve zeer natuurlyk<br />

zyn, aan Engelen en Demons toefchryven, ge*<br />

lyk ziektens, zwaarmoedigheid, verftandsverwer*<br />

ring en andere lighaamlyke kwaaien meer, ja zeer<br />

fatuurlyke verfchynzels, en men kan niet ontkennen,<br />

dat eenige plaatzen, waar van Engelen en Duivelen<br />

gefprooken wordt, niet alleen zóó verdaan<br />

worden kunnen, maar in de daad zoo begreepen<br />

moeten worden. Dan het is ook even zoo zeker,<br />

dat zulks niet omtrent alle plaatzen gelden kan, en<br />

aan hetgeen hieromtrent in de brieven aan de Epheziers<br />

en Colosfers voorkomt, waar in gewaarfchouwd<br />

wordt voor de Godsdienftige en bygeloovige verëeringe<br />

der Engelen, zoude men toch wel bezwaarlyk<br />

zulk eene verklaaring kunnen geeven (*). —<br />

Men<br />

(*) Zulk efnfverklaaringe zekerlyk niet, als of ook hier<br />

Tan ziektens enz. gefprooken wordt, maar niet te min wel<br />

eene, by dewelke het beftaan van Duivels niets gewint,<br />

wanneer men naamlyk PAULUS laat waarfchouwen voor eere<br />

Godsdienftige of bygeloovige verëeringe van hetgene<br />

zy voor Engelen, Duivelen enz. hielden, fchoon dit hun<br />

denkbeeld zelf reeds bygeloof was. Voor 't overige is de<br />

Eerw. Luth. Leeraar in 's Hage, F. G. RUTS in zyne Ze­<br />

ven


wereld der Geesten. 71<br />

Men mocht misfchien ook deeze leere onder die rang.<br />

fchikken, welke uit den ouden Godsdienst nog ftaan<br />

gebleeven , en van daar in het Christendom is<br />

overgebracht, om dat de eerfte belyders van het<br />

Christendom zulke Godsdienften waren toegedaan<br />

geweest, waar ia de leere aangaande de Damons<br />

eene gewichtige plaats innam. Het is echter niet<br />

te denken, dat de Godlyke Stichter van den nieuwen<br />

Godsdienst een gevoelen, het welk hy zelf<br />

voorvalsch erkende en voor een herzenfchim hield,<br />

als waar en gegrond zoude hebben bekrachtigd, en<br />

zich naar eene verkeerde volksdwaaling zou hebben<br />

gefchikt; Hy, wiens werk het was, om alle vooroordeelenuit<br />

te roeijen, de leugenen te verbannen,<br />

en daar en tegen de waarheid bekend temaaken. —•<br />

En welk een gevoelen! Juist een zoodanig, welk<br />

voor<br />

ven Leerredenen over dit onderwerp in het algemeen van een<br />

dergelyk gevoelen, als onze Schryver hier voorftelt, dat<br />

naamlyk de Duivel en zyne werkingen wel op verfcbeide»<br />

ne plaatzen van den Bybel wegvallen, maar niet op allen.<br />

Hy neemt niet alleen nog eenige waare bezetenen aan in *t<br />

N. Testament, maar Iaat de wezenlyke Duivel ook nog<br />

handelen in het Paradys en by de ver/oekinge van JEZUS,<br />

hoewel het my, ik moet het rondborftig belydcn, omtrent<br />

deeze twee Iaatfte gevallen, van zyn Wel Eerw. verwon­<br />

dert; dan zyn ooit de gevoelens verdeeld, 't is zekerlyk<br />

omtrent dit ftuk, en GOD dank! daarom, dat het geen ge-<br />

loofsftuk is van het Christendom, al moeten eenige-Leer­<br />

aaren in ons Vaderland het gevoelen van BALTH. BEKKKR<br />

afzweeren. Vertaater.<br />

E 4


72 Hoofdft. IX. Over de<br />

•voor het gezellig leven, voor de zedelykheid en<br />

voor den geheelen Godsdienst van zulke ongemeen<br />

naadeelige gevolgen zyn konde, en ook in de daad<br />

geweest is. Eene leere, uit welke, door derzelver<br />

misbruik even die afgodendienst en dat geheele<br />

bygeloof ontfprooten was, om het welk met alle<br />

deszelfs naadeelige gevolgen te verilooren, hy in de<br />

wereld gekomen was. •— Hy en zyne Apostelen<br />

laaten veel meer deeze leere niet alleen onaangetast<br />

ftaan, maar zy bekrachtigen dezelve ook, en zyn<br />

'er alleenlyk op bedacht, om dat gene daar van<br />

te verwydcren, wat der waarheid, der menschlyke<br />

maatfchappy, het zedelyk gedrag en den dienst<br />

van GOD naadeelig zyn, en bygeloof voortbrengen<br />

konde. Wanneer men dit alles te zamenneemt, zou<br />

men mislchien wel bezwaarlyk kunnen loochenen,<br />

dat dit betrekkelyk aangaande het beftaan van de Engelen<br />

en Daïmons en derzelver werkingen, mede ouder<br />

diefoort behoort, welke onder het Christendom<br />

niet zoo zeer uit toegeeflykheid jegens aloude vooroirdeelen<br />

ftaan gcbleeven, maar in de waarheid gegrond<br />

zyn': en dit is onbetwistbaar ook de reden,<br />

waarom deeze leere, zederd het begin van het<br />

Christendom, nimmer by de Christenen in twyffelis<br />

getrokken, hoewei het by Jooden en Heidenen niet<br />

aan lieden ontbrak, die het beftaan der Engelen cn<br />

Duivelen loochenden (*),<br />

Dan<br />

(*) Op, deeze gsheele laatfte Periode zou men nog zeer<br />

veel kunnen aanmerken, hetwelk de fiuitreden van onzen<br />

Schryver ongemeen zou verzwakken, by voorbeeld wie<br />

zegt


wereld der Geesten. 73<br />

Dan gelyk in veel gewichtigere dingen nooit eene<br />

volmaakte overéénltemming by de Christenen<br />

heeft plaats gevonden, zoo is het ook ten aanzien<br />

van deeze leere gegaan, waar over dan eens dit,<br />

dan<br />

zegt ons, dat JEZUS gekomen is, om alle vooroirdeelen uit<br />

te roeijen, hetwelk toch geheel onmooglyk was ? Konde<br />

het niet wysheid en groote menfchenkennis van hem zyn,<br />

om deeze leere te laaten blyven, en alleen het misbruik daar<br />

van weg te neemen, wanneer hy zag, dat bet een voor-<br />

oirdeel was, het welk zoo diep was geworteld, dat de<br />

menfchen het zich niet geheel beneemen lieten, dat ook nog<br />

van eenige goede uitwerkinge konde zyn by menfchen,<br />

die door vreeze tot deugd moeten gedrongen worden, en<br />

dat deverjlandigen van zei ven wel voor menschlyk vooroirdeel<br />

zouden erkennen? Hoe lange heeft JEZUS niet het voor­<br />

oirdeel van de oprichtinge van een aardsch Koningryk<br />

geduld V enz. Dan door vóór en tegen aanmer-<br />

kingen te maaken omtrent dit ftuk, zoude ik te zeer uit­<br />

weiden, de Schryver zegt zelf, dat de gevoelens desaan-<br />

gaande zeer verdeeld zyn, het befluit zou toch maar al­<br />

leenlyk myne overtuiging worden ; die deeze leere verder<br />

wenscht te onderzoeken en van alle kanten te befchouwen,<br />

kan daar over naleezen zoo wel B. BEKKEE'S Betooverde Wereld<br />

en inzonderheid de laatfte vertaaling van dit fchoone boek ,<br />

onlangs door den predikant SCHWAGER in het hoogduitsch<br />

bewerkt en met zeer gewichtige aanmerkingen voorzien,<br />

ais de laalere fchriften hieromtrent van FARMER, SEMLER,<br />

MEIER en meer anderen, waar van men het zaakelyke<br />

vindt in de leerredenen van den Heere RUTS. Byzonder<br />

aartig is eenduitsch twistfchrift hier over te Bremenln 1776.<br />

uitgekomen, onderden tytel: man muf «uclj vCtn £eufc( nkf t<br />

E5 i


74 Hoofdft. IX. Over de<br />

dan eens dat gevoelen geheerscht heeft; naar dat<br />

de begrippen gefield waren, welken men zich van<br />

dit wezen en deszelfs werkingen vormde. Want<br />

de Heilige Schryvers fpreeken maar alleenlyk van<br />

het beftaan en van eenige werkingen van deeze<br />

geestlyke wezens, zonder zich op eene nadere ont-<br />

Jeedinge in te laaten, en daarom vormde zich elk daar<br />

van begrippen, hoedanig hy wilde en hy het meest<br />

gepast achtede. ORIGENES zegt deswegen: dat 'er<br />

Engelen zyn en goede krachten, welken God tot volein-<br />

dinge van het heil der menfchen dienen, leert het Evan­<br />

gelie; maar wanneer zy gefchapen en hoedanig zy ge­<br />

field zyn, wordt niet duidelyk genoeg bepaald. Nog<br />

eens: van den Duivel en zyne Engelen en de tegenflry-<br />

dige machten, leert het Evangelie insgelyks, dat zy 'er<br />

zyn. Maar wat zy zyn en hoe zy zyn, is niet duidelyk<br />

genoeg uitgedrukt (ƒ).<br />

Men zal ligtelyk gelooven, dat, daar de men-<br />

fchen zich in andere dingen niet met dat gene heb-<br />

ben te vreden gefield, wat in de H. Schrift was<br />

opgegeeven, maar geduurig verder gingen en aan<br />

hunne eigene befpiegelingen bot vierden, zy zulks<br />

iü tjid anfettrtcn. Aanmerkenswaardig is ook het geen VIL-<br />

LAUME ze ët, in zyn boek over den ohfprong en de oogmerken<br />

van liet kwaad, om den Duivel ten eenenmaale uit het Ryk<br />

van GOD te verbannen; inzonderheid dat byzonder hoofd,<br />

ftuk over de leere van den Duivel, in het tweede deel.<br />

Vertaaler.<br />

(/) ORIGENES de Principiis in Preem. by HÜETIUS in Origenianis<br />

Qiicest. F: Lib. II. p. 78.<br />

ook


wereld der Geesten. IS<br />

ook ten aanzien van dit leerftuk niet zullen naagelaaten<br />

hebben. En zoo is het ook in de daad ge.<br />

beurd, hoe weinig het ook de zaak was van den<br />

mensch, om de wereld der geesten uit te vorfchen<br />

en zyne begeerige hand buiten de paaien der lighaamlyke<br />

wereld uit te ftrekken. Natuurlyke nieuwsgierigheid<br />

had hier niet alleen deel aan; de groote<br />

neiging tot befpiegelende Godgeleerdheid en wysbegeerte,<br />

tot waarzegging en geheime wetenfchappen,<br />

dietentyde, toen het Christendom ontftond,<br />

byna alle menfchen had overmeesterd, bracht niet<br />

minder daar toe by. By Jooden en Heidenen, die<br />

het Christendom omhelsden, gingen reeds allerley<br />

denkbeelden hieromtrent in zwang. In de wysgeerige<br />

zamenftelzels by Jooden en Heidenen, ten<br />

minften in die, welke wegens hunne verheevene<br />

wysheid het meest in aanzien {tonden, nam de leere<br />

van de tusfchenwezens, goede en kwaade geesten<br />

, eene zeer aanzienlyke plaats in. Daar het<br />

echter altyd aan eenen vasten grond ontbrak, en het<br />

aan de verbeeldingskracht van elk was overgelaaten,<br />

welke denkbeelden hy zich van de wereld der<br />

geesten wilde vormen, weeken niet alleen enkele<br />

fchoolen, maar ook enkele aanhangers van dezelve<br />

in hunne begrippen verre van eikanderen af, gelyk<br />

men by de Kabbalisten, Platonifchen en ook<br />

naaderhand by de Gnostiken duidelyk ontwaar wordt.<br />

En dewyl Jooden en Heidenen hunne denkbeelden<br />

Uit de fchoolen der wysgeeren mede in het Christendom<br />

overnamen, is het geen wonder, dat naaderhand<br />

de gevoelens der Christenen hieromtrent<br />

zeer


76" Hoofdft. IX. Over de<br />

zeer verfchillende uitvielen. Iets volledigs aan.<br />

gaande dit ftuk te leeveren komt hier niet te pas,<br />

maar is het werk van hen, die eene gefchiedenis<br />

der Christelyke geloofsleere fchryven. Ik zal hier<br />

Hechts eenige merkwaardige Hellingen en denkbeel­<br />

den uitkippen.<br />

Dat men de Engelen GODE ondergefchikt en hen<br />

voor wezens gehouden heeft, die hem hun geheel<br />

beftaan te danken hadden, is iets, waar aan men<br />

even zoo min getwyffeld heeft, a!s dit in het alge­<br />

meen eene vraage behoeft. Des niettegenftaande<br />

heeft het evenwel niet aan lieden ontbrooken, die<br />

hen voor eeuwige wezens hielden, die nimmer hadden<br />

begonnen te beftaan, maar reeds geduurig beftaan<br />

hadden, gelyk GOD zelf, van wien zy hun beftaan<br />

afleidden. Eene verbaazende ftelling zal men zeg­<br />

gen, en wel met recht (*). En even deeze ver­<br />

baazende ftelling beweert CHALCIDIÜS een christe-<br />

lyk<br />

(*) Zoo verbaazend is deeze (telling juist niet, zoo<br />

draa men zich flechts daar by die manier van redeneeringe<br />

verbeeldt, die de hier genoemden waren toegedaan en<br />

waar door men aannam , dat, daar GOD een almachtigs<br />

kracht was; en eene kracht, indien 'er geene beletze'en<br />

zyn, werken moet, GOD ook van eeuwigheid reeds moest<br />

werken, naamlyk alles voortbrengen en fcheppen, en by-<br />

gevolg ook de Geesten , zoo dat alles, en dus ook de<br />

Geesten, eeuwig en evenwel gefchapen waren. Eene re-<br />

deneenng, die doorgaat, en ons evenwel tot een onge-<br />

rymd gevolg fchynt te brengen , gelyk JERUZALEM ook<br />

reeds heeft aangsmerkt, in zyn voonreflyk boek over ds<br />

waarheden van den Godsdienst. Fert.


wereld der Geesten.<br />

Iyfcwysgeer in dé vierde eeuw, die daarom evenwet<br />

noch voor een Gnostiek noch voor een Manichteer<br />

is uitgemiakt, en het is, naar zyn begrip,<br />

niet de eeuwigheid , maar ds hooge rang en de<br />

hoogde graad van volmaaktheden, waar door GOD<br />

boven de geestlyke wezens uitmunt (g). En zoo<br />

dacht ook ongetwyffeld HERMOGENES , ja alle die<br />

genen, die geloofden, dat men GOD onmooglyk<br />

den Pantocrator noemen, en hem almacht toefchry.<br />

ven konde, wanneer men niet tevens aannam, dat<br />

de wereld eeuwig zy. Wien CHALCIDIUS en HER-<br />

MOGENES echter aanftootlyk zyn mochten , leeze<br />

Hechts de beneden aangehaalde plaatzen uit BASI­<br />

LIUS en HIERONYMUS (h). De leere van den oirfprong<br />

aller dingen is ook hier, waar van den oirfprong<br />

en de natuur der Engelen gefprooken wordt,<br />

die, waar op alles aankomt, en gelyk de Wysgeeren<br />

zich ten opzichte van dezelve in twee hoofdpartyen<br />

verdeelden , dewyl eenigen de grondftelling<br />

aannamen , dat uit niets voortkomt, maar<br />

anderen eene fchepping uit niets toegaven , zoo<br />

verdeelden zich OOK de Christenen hier in even zulke<br />

twee hoofdpartyen. Het heeft van den beginne<br />

af wel niet aan zulken ontbrooken, die het beftaan<br />

van<br />

(g) CHALCIDIUS in Timaam Platonis. n. XXVI. p. r8s.<br />

(h) BASILII Homil. in Hexaè'm. en HIERONYMI Comment.<br />

in Cap. I. epift. ad Titum. Op alle deeze plaatzen<br />

wordt van eene cetemitas fecundaria gefprooken, hoedanig<br />

eene CLEMENS van Akxandrïin, ORIGENES , ARNOBIUS ,<br />

HERMOGENES en veele ardere leeraaren der eerfte Kerke<br />

ook zelfs aan de ftofte hebben toegeëigend.<br />

77


78 Hoofdft. IX. Over de<br />

van de geestlyke wezens aan eenen enkelen wenkder<br />

Voorzienigheid toefchreeven, en hen voor wezens<br />

hielden, die even als de zinlyke wereld door<br />

het woord van GODS almacht uit het niets tot het<br />

beftaan geroepen waren, want anders had het Aru<br />

cnismus nooit zoo veele aanhangers kunnen hebben,<br />

als hetzelve in de daad gehad heeft. Maar men<br />

zou zich zeer vergisfen, wanneer men wilde gelooven,<br />

dat dit gevoelen algemeen geweest was. Hee<br />

tegenovergeftelde gevoelen, dat 'er volftrekt iets<br />

voorhanden zyn moete, waar uit alles ontftaan was,<br />

en van waar bygevolg ook de geestlyke wezens hunnen<br />

oirfprong hadden , werdt niet minder toegejuicht,<br />

en dat is juist de party, by welke het meeste<br />

verfchil wordt aangetroffen. Hier komt aanftonds<br />

een zonderling denkbeeld voor, dat naamlyk<br />

eenigen de Engelen voor zulke wezens hebben gehouden,<br />

die uit eene fyne geestlyke ftoffe (als men<br />

zoo fpreeken mag) waren gevormd. Zoo hebben<br />

reeds de Jooden gedacht, De geestlyke wezens, zegt<br />

de Schryver van het boekCosiu, wordenuit eene fy~<br />

ne en geestlyke ftoffe gevormd, die door ons de H. Geest<br />

genoemd wordt. Dit laatfte byvoegzel betreffende<br />

den H. Geest is, wel is waar, zoo verre ik my kan<br />

herinneren, door geen eenig rechtzinnig Christen<br />

aangenomen geworden: maar den oirfprong der Engelen<br />

uit eene stherifche ftoffe af te leiden, dewelke<br />

van de groove lighaamlyke zeer onderfcheiden was,<br />

waren veele Kerkvaderen gewoon. Men kan zulks<br />

reeds van zeiven vermoeden , wanneer men bedenkt,<br />

dat eenigen hunner God zelf niet voor geheel


wereld der Geesten. 79<br />

heel onlighaamlyk hielden. En zoo dachten waar-<br />

]yk niet alleen TERTULLIANUS, CLEMENS van A»<br />

fexandriën, ORIGENES, MACARIUS , METHODIUS,<br />

CYRILLUS en verfcheiden andere Kerkvaderen omtrent<br />

de Engelen, maar ook op de tweede Synode,<br />

te Niccea gehouden, werdt dit denkbeeld voor het<br />

rechtzinnig gevoelen der Kerke verklaard, en met<br />

getuigenisfen van BASILIUS , ATHANASIUS , ME­<br />

THODIUS en andere Kerkvaderen bevestigd (»}, En<br />

wanneer ook zommigen hunner, de Engelen niet<br />

voor geheel lighaamlyke zelfftandigheden hielden,<br />

gaven zy hun evenwel een fyn lighaam van aether,<br />

uit de allerfynfte hoofdftoffen gevormd. Den oirfprong<br />

van dit gevoelen , hoe zeldzaam dit ook<br />

fchyne, behoeft men niet verre te zoeken. Deezen<br />

vindt men by de Jooden, die denzelven uit de<br />

oosterfche wysbegeerte hadden ontleend, en by de<br />

Christenen, die dien uit eene dergelyke wysbegeerte<br />

hadden gefchept in het denkbeeld van GOD ,<br />

als een zuiver vuur- en lichtwezen, en het was natuurlyk,<br />

dat men, dewyl men zulke denkbeelden<br />

koesterde omtrent de natuur en het wezen van den<br />

Vader van de wereld der geesten, men ook ten opzichte<br />

der Engelen, en der wezens die zoo na<br />

aan hem vermaagfchapt waren, deeze zelfde denkbeelden<br />

omhelsde. Weshalven dan ook GREGORIUS<br />

van Nazianzenen aan deeze wezens wel den naam<br />

v<br />

van verfiand (...», y 0s5) heeft gegeeven, maar hen<br />

even-<br />

Ci) PETAVII Dogmata Theol. Tom. III. Lib. I. de Angelis<br />

Cap. 2. p. 3. enz. en H-JETIUS in Origenianis Lib. II Qucest.<br />

V. p. 71. en in Notis ad Origenem p. 85.


So Hoofdft. IX. Over de<br />

evenwel daar by niet van alle lighaamlykheid uitfluit<br />

(*).<br />

Dan ook hier vond nog verfchil genoeg plaats:<br />

want daar eenigen hen waarlyk voor gefchapen wezens<br />

hielden, die uit zulk eene oirfpronglyke ftoffe<br />

waren gevormd, hielden anderen hen integendeel<br />

voor uitvloeizeis der Godheid, en wederom anderen,<br />

voor ftraalfchiedngen en glans terug kaatzingen<br />

van zyn licht. Dit denkbeeld van uitvloeijinge<br />

en ftraalfchiedngen der Godheid, lag ten grondflage,<br />

toen ORIGENES GOD den bron van alle verftandige<br />

wezens noemde, uit wien dezelve hun beftaan<br />

ontleend hadden (l); insgelyks wanneer GREGORI­<br />

US \aa Nazianzenen van de Engelen zegt, dat zy uit<br />

GOD zyn en een affchynzel (»*«»y«Vj««) van zyn<br />

allcrvolmaakfte licht (m), en beiden verbindt SY-<br />

NESIUS met eikanderen, wanneer hy GOD den bron<br />

der Geesten, en dat Wezen noemt, hetwelk aan<br />

zyne eigene uitftraalingen verborgen was. Eenen<br />

verhevener rang en oirfprong konde men deezen<br />

wezens wel onmooglyk aanwyzen, en naar dit denkbeeld<br />

zoude het onderfcheid tusfchen de Engelen<br />

en den Zoon, van wien insgelyks gezegd wordt,<br />

dat hy uit den Vader, en het affclrynztl van zyne<br />

heerlykheid is, by die Kerkvaderen, die het ftelzel<br />

van de uitvloeijinge waren toegedaan, ten opzichte<br />

van zynen oirfprong maar alleen daar in beftaan,<br />

(*) GREGOÜ. NAZIANZ. Orat. XXXV. XXXVII.<br />

(/) ORIGENES de Princip. Lib. I. c. i .<br />

(m) GREGORIUS NAZIANZ. Orat. XIL


wereld der Geesten* Sr<br />

ftaan, dat hy van den Vader geteeld is geworden,<br />

en dus in den eigenlyken zin de Zoen van GOD is»<br />

En deeze uitdrukking geteeld worden omtrent den.<br />

Zoon,mishaagdeTATIANUS, toen hy nogeeniechtzinnig<br />

kerkelyk leeraar was (n). Hier uit ziet men<br />

tevens, hoe CHALCIDIUS op dat verbaazend denkbeeld<br />

heeft kunnen geraaken, om aan de Engelen<br />

de eeuwigheid toe te ftaan: want ftonden zy tot de<br />

Godheid in die betrekkinge, waar in de glans en<br />

de ftraalen tot het licht ftaan, dan waren zy altyd<br />

te gelyk met de Godheid aanwezig geweest, welker<br />

affchynzel en uitftraaling zy waren (*_). Hier<br />

uit ziet men insgelyks, hoe eenigen aan de Engelen<br />

de Homoufie, ja zelfs den naam Logos hebben<br />

kunnen toefchryven : uitdrukkingen, die, wel is<br />

waar, door anderen verworpen zyn, en wel met<br />

recht, hoewel men zeggen kan , dat wanneer dit<br />

denkbeeld omtrent den oirfprong der Engelen echt<br />

ware, men ook deeze uitdrukkingen had moeten<br />

laaten gelden , en dewyl men deeze afkeurde ,<br />

ook het geheele denkbeeld had moeten verwerpen.<br />

•— Dit zy hier tevens genoeg ten bewyze, op hoe<br />

menigerley en wonderbaarlyke gevoelens de menfchen<br />

geraaken, zoo draa zy zich buiten de paaien<br />

waagden, die hun door GOD met een wys oogmerk<br />

(»)) TATIAN. adv. Gentes p. 145.<br />

ge*<br />

(*) Men vergelyke hier mede tevens myne voorige aanmerking,<br />

waar insgelyks eene oplosfing omtrent den grond<br />

• , van een zoodanig denkbeeld voorkomt. VerU<br />

II. DEEL. F


22 Hoofdft. IX. Over de<br />

gefield waren, en meer wilden weeten, dan geopenbaard<br />

was.<br />

Het is in de daad weinig, wat 'er in de H. Schrift<br />

omtrent de bezigheden van de goede geesten gezegd<br />

wordt, en wanneer daar in van dezelve gefprooken<br />

wordt, bemerkt men doorgaands eene zekere<br />

voorzichtigheid, om zich niet in eene te naauwkeurige<br />

ontleedinge van een denkbeeld in te laaten,<br />

hetwelk onfchuldigerwyze, voornaamlylc in de tyden<br />

van het bygeloof, en waar in het voornaamlyk<br />

het hoofd-oogmerk van de eerfle Leeraaren van den<br />

Godsdienst was, om de aanbidding en verëeringe<br />

van den eenigen waren GOD alleen te vestigen, gelegenheid<br />

tot misbruiken had kunnen geeven. Alles,<br />

wat men 'er van weet, is dit alleen, dat de<br />

Engelen boden zyn, van welken zich de Voorzienigheid<br />

by geheel buitengewoone gevallen bedient.<br />

Zelfs de plaats, die misfehien van befchermgecsten<br />

mocht handelen, is kort en duister: gewislyk uit<br />

een zeer wys oogmerk. Maar reeds zeer vroegtydig<br />

werdt desniettegenflaande het gevoelen onder<br />

de Christenen aangenomen, dat de Engelen ondergefchikte<br />

Regenten van denhcogflen GOD, en over<br />

elk enkel gedeelte der fcheppinge als befchermers<br />

gefield waren; dat GOD zelf alleen het algemeen<br />

opzicht had, maar dat het byzonder opzicht door<br />

hem aan deeze tusfchen wezens was overgegeeven.<br />

Zoo denkt reeds ATHENAGORAS in de tweede eeuw.<br />

Daarom, zegt hy , heeft God de Engelen voortgebracht,<br />

dat zy over de door hem in orde gebrachte di<br />

gen het opzicht zouden hebben. Want fchoon hy in het<br />

kt-


wereld der Geesten. 33<br />

algemeen over alles het opzicht heeft, heeft hy het byzonder<br />

opzicht over enkele deelen evenwel den Engelen<br />

overgegeeven (o). Op gelyke wyze drukt zich ook<br />

JUSTINUS de martelaar uit: God, heet het, die de<br />

.geheele wereld gemaakt heeft, — heeft het opzicht over<br />

de menfchen en over alle dingen, die onder den hemel<br />

zyn, aan de daar toe verordende Engelen, opgedraagen<br />

O). En op eene andere plaats, waar hy van<br />

de zendinge van JEZUS CHRISTUS fpreekt, zegt<br />

hy: God de albeheerfcher heeft niet, gelyk misfchien<br />

iematid denken mocht, eenen Engel of Forst (der Engelen)<br />

of eenen der geenen, die over het gene op aardt<br />

is liet opzicht hebben, of iemand hunner, die over zekere<br />

fireeken in den hemel gefield zyn, tot de menfchen gezonden,<br />

maar hy heeft den Schepper — zynen Zoon,<br />

als eenen God in de wereld gezonden (q). En deeze<br />

denkbeelden hebben veele Kerkvaderen naa JUSTI­<br />

NUS aangenomen, waar toe aan den eenen kant<br />

aanleiding gaf, dat reeds by Jooden eh Heidenen<br />

dergelyke begrippen in zwang gingen, en zooveel<br />

te eerder mede in het Christendom konden overgenomen<br />

worden, daar zy door het zelve niet rechtffteéks<br />

verworpen werden; maar ook aan de andere<br />

zyde, dat de nieuwplatonifche wysbegeerte, welke<br />

zeer ryk was van dergelyke ftoffe. de geliefkoosde<br />

wysbegeerte werdt by de Kerkleeraaren,<br />

(t>) ATHENAGORAS Legat. pro Chitst. p. 27.<br />

(?) JUSTIN. Mart. Apolog. I. p. 44.<br />

(5) JUSTIN- Mart. Epist. ad Diognet. p. 498.<br />

F 2<br />

Bui-


84<br />

Hoofdft. IX. Over de<br />

Buiten dien echter meenden de Kerkvaders zelfs in<br />

de H. Schrift wel gronden voor dit gevoelen te vinden.<br />

De Alexandrynfche overzetter van de vyf<br />

boeken van MOZES heeft dezelve reeds gehad, gelyk<br />

men duidelyk zien kan uit DEUT. XXXII: 8.<br />

Een nog vroegere blyk daar van vindt men in DA-<br />

HIEL, Cap. X: 13. 21. XII: I. en wanneer men<br />

verder nafpeurt, zoude de eigenlyke oirfprong daar<br />

van wel niet bezwaarlyk te vinden zyn (*). Daarom<br />

heeft het grootfte gedeelte der aanzienlykfte<br />

Kerkleeraaren dit gevoelen omhelsd (r),en van me.<br />

nig eenen onder de Christenen goldt in zeker opzicht,<br />

wat PAULUS zegt, dat zy veel van wezens fpraken,<br />

en naauwkeurig bericht van dezelven hebben wilden,<br />

die evenwel niemand hunner gezien had, en<br />

dat zy hier door geheel uit het oog verlooren, om<br />

zich aan het hoofd, naamlyk aan CHRISTUS, alleen<br />

te houden (*)•<br />

Even zoo verfchillende en gedeeltelyk zeer zonderlinge<br />

gevoelens komen 'er ook voor ten opzichte<br />

van de kwaade geesten. Het geen men over den<br />

oirfprong en val der Dsmonen in de H. Boeken<br />

vindt, is weinig: uit de weinige plaatzen echter,<br />

die daar van handelen, kan men het befluit opmaa-<br />

ken,<br />

(*) Men zoude dien naamlyk, dunkt my, zoeken moeten<br />

by de Chaldeeuwen, enz. wier denkbeelden en gevoelens<br />

de Jooden in de Babylonifche gevangeufchap meer dan<br />

al te veel leerden kennen. Ven.<br />

(r) HUETIUS in Ongenianis. p. 82 enz.<br />

(s) COLOSS. II: 18. 19K


wereld der Gee'.ten. 85<br />

ten, dat zy misfchien door eene bovennatuurkundige<br />

dwaaling van hunne oirfpronglyke heerlykheid<br />

gevallen zyn (*). Alle vraagen te beantwoorden,<br />

die de nieuwsgierigheid hieromtrent kan opwerpen,<br />

is niet het werk van den Godsdienst envanopftellen.<br />

die deezen betreffen. Dan daar men dit evenwel<br />

verwachtede, en de weetgierigheid altyd de paaien<br />

te buiten ging, ontftonden 'er ook hieromtrent zeer<br />

verichillende en gedeeltelykzeer zeldzaame begrippen.<br />

JUSTINUS de martelaar fchryft aan de Ta;,<br />

monen eenen zeerzonderlingen oirfprong toe. God,<br />

zegt hy, droeg by de fcheppinge der {wereld het opzicht<br />

over dezelve aan de Engelen op. Ban daar deezen de<br />

orde en het voorfchrift overtraden, en zich vlee


«6 Hoofdft. IX. Over de<br />

zyn geheel denkbeeld is van die natuur, dat het<br />

onbegryplyk is, hoe hy, de H. Boeken kennende,<br />

evenwel den val der Engelen eerst in zulk eenen<br />

tyd heeft kunnen plaatzen, toen 'er reeds menfchen<br />

op aarde voorhanden waren. Eenigen van<br />

die tegenftrydige machten konden dan nog wel zulk<br />

eenen zeldzaamen oirfprong hebben, maar evenwel<br />

niet allen, en van den Duivel zeiven zoude JUSTI­<br />

NUS dan niets zeggen. Maar veellicht dacht hy<br />

hieromtrent, gelyk zyn leerling TATIANUS, toen<br />

die nog van de rechtzinnige kerke was. Want naar<br />

TATIANUS begrip, was de Duivel eigenlyk de eerstgebooren<br />

Engel, die door overtreedinge een Dasmon<br />

was geworden, terwyl zy, die hem in afval,<br />

onweetendheid en grootfche inbeeldinge volgden,<br />

het duivelsch heir geworden zyn (V). CYPRIANUS<br />

daar en tegen ftelt den val der Engelen in den beginne<br />

van deeze zinlyke wereld, en meent, dat de<br />

Duivel, die anders een verheeven en GODE aangenaame<br />

Engel was, uit nyd gevallen zy, toen hy<br />

zag, dat GOD de menfchen naar zyn evenbeeld gemaakt<br />

had (v). LACTANTIUS beweert insgelyks,<br />

dat de tegenftrydige macht door GOD is voortgebracht,<br />

maar zyne voorftelling is even zoo wondcrbaarlyk<br />

als verwerd. Dat die geest, die vreugde<br />

fchept in eens anders ongeluk, van zeiven ontdaan<br />

zy, en altyd geweest ware, gelyk eenige Gnostiken<br />

(u) TATIAN. Orat. Contr. Gracos. p. 147.<br />

(v) CYPRIAN. Sermo de zelo £f livore, p. 191. ediü. E-<br />

MOM.


wereld der Geesten. 87<br />

ken beweerden, was hem onverdraaglyk; dat een<br />

uit GOD uitgevloeid geestlyk wezen zoo diep had<br />

kunnen zinken, was hem even zoo onbegryplyk.<br />

Hy was boven dien niet voor het ftelzel van uitvloeijinge,<br />

maar voor de voortbrenging van alle<br />

dingen uit niets. Hy voorönderftelde daarom, dat<br />

de kwaade geest even als het goede door GOD was<br />

voortgebracht. Het is waar, hy fchryft het kwaad<br />

aan den vryen wil en nyd van den kwaaden geest toe:<br />

dit evenwel blyft toch altyd zyne hoofdftelling, dat<br />

de wereld door de vermenging van goed en kwaad<br />

beftaan zal, en dat GOD tot dit oogmerk de beide<br />

bronnen van het goed en het kwaad gefchept hebbe<br />

(w). Met dit gevoelen van LACTANTIÜS zoude<br />

men dat van andere Kerkleeraaren wel kunnen vergelyken,<br />

die beweerden, dat de -Duivelen uit de<br />

kwaade ftoffe door GOD waren voortgebracht. Men<br />

fchryft dit gevoelen, wel is waar, eigenlyk maar<br />

alleen aan zekere ketteren toe, als aan de Valentirdaanen<br />

, Tatiaanen en andere Gnostike partyen.<br />

Dan ATHENAGORAS , ARNOBIUS, en SYNESIUS hebben<br />

ook zoo gedacht.<br />

Daar de Kerkvaderen aan de goede Engelen Hghaamen<br />

toeëigenen , kan men ligtlyk begrypen,<br />

dat zy omtrent de kwaade geesten niet anders hebben<br />

gedacht, voornaamlyk dewyl 'er de Piatonifche<br />

haat tegen de ftoffe mede iniloop. Van daar<br />

ontfpringt het gevoelen, aan verfcheidene Kerkleer-<br />

(w) LACTAHTIUS divin. Injlltut. Lib. II. c. IX.<br />

F 4


88 Hoofdft. IX. Over de<br />

leeraaren eigen, dat de kwaade geesten naa hunnen<br />

val hunne lighaamen van aether verboren hebben<br />

en daar en tegen met een lighaam vangroovere ftoffe<br />

zyn bekleed geworden (x). Niets vindt men<br />

deswegen menigvuldiger by de Kerkvaderen, dan<br />

het denkbeeld, dat de Demonen zich voedden met<br />

het bloed en vet by de offerhanden, waar omtrent<br />

plaatzen voorkomen by JUSTINUS den Martelaar,<br />

ATHENAGORAS, TERTULLIANUS, ORIGENES, BA­<br />

SILIUS en meer anderen, — De heilige Schryveren<br />

gaven in zeker opzicht zelf aanleiding tot de<br />

gedachte, dat de vyandige machten zich eene byzondere<br />

heerfchappy over de zinlyke wereld aangemaatigd,<br />

en op dezelve eenen fchadelyken invloed<br />

hadden. Waar uit dit denkbeeld genomen zy en in<br />

hoe verre hetzelve plaats vinde, is hier de plaats<br />

niet om te onderzoeken: maar in vervolg van tyd<br />

is het zelve verder uitgeftrekt, en niet alleen het<br />

natuurlyk, maar ook het zedelyk kwaad aan de<br />

Demonen toegefchreeven, zelfs tot het vcrmoogen<br />

toe, om wonderen te doen, te voorzeggen<br />

enz.; weshalven ook JUSTINUS de martelaar de zending<br />

van JEZUS in de wereld befchouwt als het eigenlyk<br />

oogmerk hebbende , om aan deezen invloed<br />

en heerfchappy der kwaade geesten een einde te<br />

maaken (y).<br />

• Naar maate evenwel de begrippen van eik en de<br />

(x) HUETIUS in Origenianis. f. 71 enz.<br />

wys-.<br />

(y) JUSTIN. Mart. Jpolog. I. p. 44. 45. Apol. 11. }.<br />

64- 65-


wereld der Geesten. 8j»<br />

wysgeerige denkbeelden, die men koesterde, gefield<br />

waren, in dier voegen waren ook de denkbeelden,<br />

welken men zich van Engelen, Demonen,<br />

derzelver wezen en werkingen vormde, verfchillende<br />

ingericht, fchoon men niet kan ontkennen,<br />

dat de groote toejuiching, welke de Platonifche<br />

wysbegeerte by de Christenen vond, ook het<br />

meest zulke denkbeelden heeft voortgebracht, die .<br />

met hunne begrippen overéén kwamen. De geheele<br />

leere van de wereld der geesten echter is, myns'<br />

bedunkens', niet van die natuur, dat zy tot de wezenlyke<br />

leerflukken van het Christendom behoort,<br />

en het heil der menfchen daar mede verknocht is.<br />

Misfchien zouden de Leeraaren van den Godsdienst,<br />

daar 'er dingen, die ons veel nader betreffen, door<br />

hen met flüzwygen zyn voorbygegaan, en deeze<br />

leere buiten den kring van onze kennisfe en denkbeelden<br />

ligt, dezelve nooit aangeroerd hebben, indien<br />

zy niet toen reeds in de wereld had plaats gevonden,<br />

en de naadeelige gevolgen, welken daar<br />

uit voor het zedelyk gedrag ontitaan konden, hadden<br />

moeten belet en weggenomen worden. Want<br />

het mooge nu met de wereld der geesten gefield<br />

zyn, hoedanig het wil, dit behoort niet voor het<br />

publiek of gemeene volk, waar onder zich altyd<br />

zeer veelen bevinden, die tot dwaasheden en misbruiken<br />

van allerley foort overhellen. Indien men<br />

'er ook niet voor behoeft te vreezen, dat deeze<br />

groote kinderen zich zeiven met het mes, hetwelk<br />

men hun in de handen geeft, mochten om het leven<br />

brengen, of het zelve inflokken, zullen zy het<br />

F S zei.


go Hoofdft. IX. Over de<br />

zelve evenwel zeldzaam gebruiken, zonder zich<br />

zeiven en anderen naadeel toe te brengen. Kan<br />

men alles niet verwerpen, wat men hierover van<br />

ouds in de Kerke gedacht heeft, men kan ook niet<br />

alles op goed geloof aanneemen; en welk denkbeeld<br />

is dan toch wel het beste? Dan men mooge<br />

denken, hoedanig men wil, het wezenlyke van den<br />

Christelyken Godsdienst lydt 'er niets by, en de<br />

oogmerken, die door deezen Godsdienst bereikt<br />

moeten worden, worden in de daad bereikt, men<br />

mooge betreffende dit onderwerp dit of dat gevoelen<br />

omhelzen. Wie het beftaan, de werkingen en<br />

bezittingen van deeze geesten verwerpt, doet het<br />

gewislyk niet met oogmerk, om der Godheid en<br />

de wonderen van CHRISTUS te kort te doen, en<br />

zich voor de ondeugd in de bresfe te ftellen. GOD<br />

blyft eeuwig groot en aanbiddenswaardig, wanneer<br />

'er ook geen een Cherub voor hem ftond. De<br />

wonderen van JEZUS blyven eeuwig vaste waarheid<br />

enbewyzen van zyne Godlyke zendinge, wanneer<br />

'er ook geene Duivelen zyn uitgedreeven. De opwekking<br />

van LAZARUS en de geneezing van den<br />

blindgebooren, van den lammen aan het water te<br />

Bethesda, en veele anderen zyn geene geringere<br />

wonderen, dan het uitdryven der Duivelen uit de<br />

bezeetenen en het indryven derzelven in de kudde<br />

zwynen der Gergefcenen. De mensch vindt in zich<br />

zeiven en in alles wat hem omringt, zoo veele<br />

aanlokzelen tot het kwaad, die hy tegenftand bieden,<br />

en waar tegen hy zich met gebed en yver in<br />

het goede moet waapenen, wanneer ook niet elke<br />

on-


.wereld der Geesten. 91<br />

©ndeugd zynen eigen Dsemon heeft, waar door dezelve<br />

den mensch wordt toegebracht, dat hy werks en<br />

redenen genoeg heeft, om geduurig op zich zeiven<br />

opmerkzaam en yverig in de volbrenging van bet<br />

goede te zyn. Wie het beftaan, de werkingen en<br />

bezittingen van de geesten gelooft, doet zulks even<br />

zoo min om redenen, die den Godsdienst kouden<br />

naadeelig worden. Geen verftandig Christen zal<br />

daarom, dewyl hy Aarts-ifngelen enEngelen, Beëlfebub<br />

en zyne trawanten gelooft, willen hebben,<br />

dat men de eerften als middelaars tusfchen GOD en<br />

de menfchen verëeren en zich tot vrienden maa«<br />

ken, en de laatllen door wierooken, zalven, befprengen<br />

en allerley beuzelaaryen meer, verjaagen<br />

zal. Niemand heeft enkel daarom JEZUS voor den<br />

verftoorervan alle vyandige macht, en zyne wonderen<br />

voor werkingen van GOD gehouden, om dat<br />

'er bezeetenen door hem geneezen zyn. En wanneer<br />

men ook de kwaade geesten als verleiders tot<br />

het kwaad, en als de oirzaak van het zedelyk verderf,<br />

en de goede geesten daar en tegen als zoodanigen<br />

befchouwde, die ons tot het goede aanfpooren,<br />

wilde men evenwel daarom de zelfverbetering<br />

niet wegneemen noch de menfchen overreeden,<br />

dat het bederf niet in hen zei ven, maar alleen in<br />

eene vreemde oirzaak te zoeken was. Geen eenige<br />

dus van deeze gevoelens zal daarom, zoo draa<br />

men 'er flechts dat gene by opvolgt, waar voor<br />

zich het gezond menschlyk verftand, en de duide.<br />

lyke uitfpraaken van CHRISTUS en zyne Apostelen<br />

verklaar en, voor het wezenlyke van JEZUS Godsdienst


cn Hoofdft. IX. Over de wereld der Geesten.<br />

dienst in het minfte naadeelig zyn. En wanneer<br />

dit geen plaats vindt-, behoort dit geheele leerftuk<br />

niet tot de hoofdzaaken van den Godsdienst, maar<br />

in het gebied der befpiegelingen, en tot die dingen<br />

, waaromtrent het geöorlofd zyn kan, om zóó<br />

of anders te denken. Dit weeten wy, dat alles,<br />

het zichtbaare en het onzichtbaare den Heere JEZUS<br />

onderdaanig is; en zyne geboden zoo flipt te gehoorzaamen,<br />

dat men in de heerlykheid onder de<br />

zalige geesten mooge kunnen gereekend worden,<br />

is beter, is noodzaaklyker, dan over den oirfprong,<br />

de gefteldheid en de werkingen der geesten diepzinnige<br />

onderzoekingen te onderneemen, en over<br />

dingen te twisten, die niemand gezien heeft en<br />

waar van niemand iets bepaalds zeggen kan; Quid<br />

prodest magna cavillatio de occultis £f obfeuris rebus,<br />

de quibus non arguemur in judicia quia ignoramus?<br />

THOMAS A KEMPIS.<br />

TIEN-


T I E N D E H O O F D S T U K .<br />

Over eenige andere Leerjlukken.<br />

S3<br />

Indien het de tot hier toe aangehaalde Hellingen<br />

alleen waren, omtrent welke men van den beginne<br />

af zeer verfchillende denkbeelden by de Christenen<br />

heeft gevonden, en die onfchuldiger wyze menige<br />

heillooze verwydering en fcheuring onder hen veroorzaakt<br />

heeft, en zelfs voor een gedeelte van buiten<br />

aan de geheele christelyke maatfchappy het naadeel<br />

heeft veroirzaakt, dat men den voortreflykften<br />

en verftandigften Godsdienst voor zeer ongerymd<br />

gehouden heeft, om dat zekere ongerymde gevoelens<br />

in de Kerke hier en daar de overhand behielden;<br />

men zoude nog al tyd kunnen zeggen, dat<br />

men zich te verre had gewaagd, en alles aan de ongelukkige<br />

zucht tot befpiegelingen moest toegefchreeven<br />

worden. Dan hier komen nog andere<br />

Hellingen voor, van welke men dit niet zeggen<br />

kan, die den mensch veel nader betreffen, en meer<br />

invloed op hem en zyne gerustheid zo wel als op<br />

zyne zedelyke gefteldheid hebben, dan de bovennatuurkundige<br />

onderzoekingen over de natuur van<br />

GOD, zynen Zoon en den H. Geest, en waar door<br />

niet minder gewichtige fcheuringen onder de Christenen<br />

ontflaan zyn, of 'er aanleiding toe is gegeeven,<br />

om den Godsdienst van JEZUS uit een geheel<br />

vreemd oogpunt te befchouwen. En daar toe behooren<br />

voornaamlyk de beide leerftukken van de<br />

erfzonde, den val en deszelfs toereekening en van<br />

de


54 Hoofdft. X. Over eenige<br />

de genoegdoening van CHRISTUS en de toereekening<br />

daar van.<br />

Dat de menfchen zondaar en zyn, en zich zeiven<br />

door de zonde de genade van GOD , als van het<br />

heiligfte wezen, doen verliezen, daar aan konde<br />

geen mensch een enkel oogenbük twyffelen. En<br />

de inhoud der predikinge van CHRISTUS en zyne<br />

Apostelen is geduurig: verandert uw gemoed, wordt<br />

leter en gelooft aan het euangcliel Zelfs de Heidenen<br />

waren al van deeze waarheid op het zeekerfte o-<br />

vertuigd, en SENEKA zegt daarom reeds: wy hebben<br />

allen gezondigd; eenigen hebben zwaar ere, andere min-<br />

dere zonden begaan; eenigen uit noodzaaklynheid, an­<br />

deren door kwaade voorbeelden verleid: anderen zyn niet<br />

ftandvastig genoeg in hunne goede voomeemens geblee-<br />

ven, en hebben byna tegen hunnen wil hunne onfcimld<br />

verboren: en wy hebben niet alleen gezondigd, maar<br />

zullen ook tot aan liet einde toe voortzondigen i[a). Daar<br />

aan konde men dus in het minfte niet twyffelen.<br />

Maar de vraag was deeze: waar moet men den bron<br />

en de oirzaak van dit kwaad zoeken, hetwelk zich<br />

zoo verre heeft verfpreid, en waar mede het ge­<br />

heele menfchelyk geflacht befmet is?<br />

Men zoude denken, dat men zich aan de zeeker-<br />

heid' van deeze treurige waarheid , waar van ons<br />

verftand en ondervinding zoowel, als de uitfpraa-<br />

ken der H. Schrift genoegzaam overtuigen, alleen<br />

had kunnen houden, en zich daar mede te vreden<br />

Hellen, maar dat men de zucht tot onderzoek niet<br />

zoo verre had moeten uitftrekken, om de bronnen<br />

(«) SENKCA de Clement. Lib. I. Cap. VI.<br />

vaa


andere Leerftukken. 9j<br />

van het zedelyk bederf te willen uitvorfchen. Dan<br />

wanneer men hier het verder naavorfchen ook niet<br />

geheel en al billyken konde, verdient hetzelve evenwel<br />

veel meer verontfchuldiging, dan in eenig<br />

ander geval. Want daar men zyne poogingen moest<br />

aanwenden, om de ziekte te geneezen en het kwaad<br />

te verhelpen, was het wel noodzaaklyk, om den<br />

grond daar van te onderzoeken. Deeze geheele<br />

leere heeft ook op het zedelyk gedrag der menfchen<br />

zulk eenen invloed, dat dezelve in de daad<br />

wel een naauwkeurig onderzoek en de grootfte op.<br />

merkzaamheid van eenen Christen waardig was (*).<br />

Gelyk men echter over den oirfprong van het na»<br />

tuurlyk kwaad van den beginne af in de wereld zeer<br />

ver-<br />

(*) En even daarom verdient dit onderzoek, myns be<<br />

dunkens, niet alleen verontfchuldiging, maar men moet<br />

hetzelve volkomen billyken, ja het was noodzaaklyk; al­<br />

leenlyk ware te wenfehen geweest, dat men meer op de<br />

waare bronnen daar van had gelet, welke ons meer naby<br />

liggen, dan men zich gewoonlyk heeft voorgefteld. Men<br />

had dezelven in ons zeiven voor ons eigen perzoon en<br />

niet geduurig in vreemden moeten zoeken, en dan zou<br />

zulk een onderzoek de zelfkennis en verbetering van zeden,<br />

en by gevolg onze gelukzaligheid ten uiterften hebben be­<br />

vorderd, om dat men dan de bronnen kennende, die zoo<br />

veel te beter en gemaklyker konde toeftoppen. Men hai<br />

zoo dienen te werk te gaan, als SALTZMAN in zynen Karl<br />

van Karelsbsrg zoo wel als in zyn zoo voortreflyk boek: de<br />

verlosfing der'menfchen van de ellende door JEZUS en in den<br />

Thuuringer Boode, welken in elks handen dienden te zyn,<br />

«n voornaamlyk in ons Vaderland. Ven.


5ö Hoofdft. X. O ver eenige<br />

verfchillende had gedacht, en deeze vraag de fteen<br />

desaanftoots voor de Wysgeeren geweest was, zoo<br />

onderging ook de vraag over den oirfprong van het<br />

zedelyk kwaad het zelfde lotgeval, en van den beginne<br />

af aan zyn ook de denkbeelden daaromtrent<br />

by de Christenen niets minder dan éénftemmig geweest.<br />

Wat men desaangaande te denken hebbe,<br />

verklaart de H. Schrift zeekerlyk duidelyk genoeg.<br />

Maar was 'er echter wel ooit een tyd , wanneer<br />

men zich by de uitfpraaken van dezelve alleen bepaalde,<br />

die zonder vreemde byvoegzelen voordroeg<br />

, 'er geene menschlyke bygevoelens mede<br />

vermengde, en de klaare en eenvouwige waarheid<br />

van den echten Godsdienst van CHRISTUS door<br />

menschlyke wysheid van geleerde zamenltelzels<br />

misvormde? Het was niet eerst ten tydc van PE.<br />

XAGIUS in de vierde eeuw, dat men daaromtrent<br />

verfchillend begon te denken, maar dewyl men<br />

reeds in de vroegfte tyden by andere ftukken wysgeerige<br />

denkbeelden met het Christendom verbond,<br />

is het niet te verwonderen, dat dit leerftuk insgelyks<br />

een zoodanig lotgeval ondergaan heeft, en dat<br />

men, zoo wel vóór als naa de gefchillen, daar over<br />

tusfchen PELAGIUS en AUGUSTINUS gevoerd,<br />

omtrent hetzelve verfchillend heeft gedacht. Wanneer<br />

men den invloed van kwaade geesten aannam,<br />

en omtrent den Vorst der duisternisfe en zyne engelen<br />

geloofde, dat zy niet alleen de fahuld waren<br />

Van het natuurlyk kwaad in de wereld, maar ook<br />

aan het zedelyk verderf deelhadden, fchreef men<br />

de neigingen tot het kwaad, kwaade begeertens,<br />

ge-


andere Leerftukken* 91<br />

gedachten, en handelingen toe a in deeze onzuivere<br />

machten, die zich verheugden in 's menfchen<br />

ongeluk en het zelve op alle wyzen poogden te berokkenen<br />

, en geloofden men, dat deezen de Godlyke<br />

zielen in eene wreedaartige dienstbaarheid<br />

hielden. Wanneer men de ftoffe op zich zelve<br />

voor kwaad hield, zocht men den grond van het<br />

verderf in de kwaade ftoffe van het lighaam. Gevoelens,<br />

die uit de Oosterfche wysbegeerte hunnen<br />

oirfprong ontleenden, by Gnostike en Platonifche<br />

Christenen indruk maakten, door Kerkvaderen beftreeden,<br />

maar, hoewel in een andergewaad, door<br />

Monniken, Pelgrims en Dweepers gekoesterd werden.<br />

LACTANTIUS was zelfs zoo onvoorzichtig,<br />

om GODE zeiven de fchuld te geeven van dit verderf<br />

(è). Het behoeft geen bewys, hoe naadeelig<br />

dergelyke gevoelens voor den Godsdienst en de zeden<br />

worden moesten, en hoe weinig de mensch,<br />

by zulke Hellingen, konde aangefpoord worden,<br />

om met allen ernst op zyne verbetering te denken,<br />

wanneer hem het kwaad óf als zoodanig iets<br />

werdt voorgefteld, wat hy eigenlyk niet in zich<br />

zeiven, maar in eene oirzaak buiten zich zelvcn te<br />

zoeken had, of hem als zoo zeer met de menschlyke<br />

natuur vermengd werdt afgefchetst, dat hy alle<br />

hoope, om daar van flechts eenigermaate bevryd<br />

te worden, indien hy 'er ook niet geheel van werdc<br />

verlost, moest opgeeven.<br />

Maar wanneer men ook zyn oog niet vestigt op<br />

(i) LACTANT. Divin, ïnjHtut. Lih VIL c. 15.<br />

II. DEEL. G<br />

zul.


$3 Hoofdft. X. Over eenige<br />

zulken, die als eigenlyke ketters uit de eerfte ty»<br />

den bekend en wier wysgeerige en met het Chris,<br />

tendcmingevlogtenevooroirdeelen, ook voor deeze<br />

leere van naadeelige gevolgen waren; zoude mert<br />

evenwel zich zeer vergisfen, indien men gelooven<br />

wilde, dat men onder de Leeraaren van de rechtzinnige<br />

kerke in de drie eerfte eeuwen ten opzichte<br />

van dit ftuk, volmaakt éénsgezind en juist zoo gedacht<br />

had, als men naaderhand voor de echte leere<br />

heeft uitgegeeven. — By de griekfche Kerkvaderen<br />

vindt men weinig over dit onderwerp, waar door<br />

dezelve naauwkeurig en juist bepaald werdt. Hunne<br />

voornaamfte poogingen ftrekten alleenlyk daar<br />

toe, om de Gnostike denkbeelden te keer te gaan,<br />

en toen men daar mede zyn oogmerk taamlyk wel<br />

bereikt had , den aandruifchenden Manichreismus<br />

tegenftand te bieden. Zy hielden zich dus met geheel<br />

andere voorwerpen bezig, dan dat het mooglyk<br />

voor hen zoude geweest zyn, om op dit ftuk<br />

zoo zeer de opmerkzaamheid te vestigen, als het<br />

verdiende. Men vindt 'er, wel is waar, blyken<br />

van, dat reeds in de eerfte tyden door eenige Kerkvaderen<br />

de erfzonde beweerd is, en geleeraard, dat<br />

wy in ADAM allen gezondigd hebben; dat het bederf<br />

der ziele en des lighaams zich van den eerften<br />

Stamvader der menfchen op alle zyne naakomelingen<br />

heeft voortgeplant; dat dit bederf zondezy, en<br />

dat daarom alle menfchen aan de ftraffe onderworpen<br />

waren. Zoo zegt JUSTINUS de martelaar, dat<br />

CHRISTUS gebooren en gekruist is om des menschly»<br />

ken gejlachu wil, hetwelk door ADAM door het bedrog<br />

der


andere Leerjiukken. 99<br />

der Slange aan den dood was onderworpen, om 'er niet eens<br />

aan te denken, hoe veel kwaads elk uit eigen fchuid<br />

doet (c). JUSTINUS onderfcheidt hier naauwkeurig<br />

het door ADAM op zyne naakomelingen gebracht<br />

bederf van dat kwaad, welk een ieder uit eigen<br />

verkiezinge doet, en het eerlïe is, naar zyne denk»<br />

beelden, niet minderftrafbaar dan het laatlle, hoewel<br />

deeze Kerkvader zich 'er niet over uitlaat, of<br />

ons dit verderf is aangebooren , dan of ADAMS<br />

fchuld ons flechts mede tocgereekend is. Byna op<br />

gelyke wyze drukt ook IRENJEUS zich uit, wanneer<br />

hy beweert, dat wy in ADAM het evenbeeld van<br />

GOD verloeren hebben, dat wy door de ongehoorzaamheid<br />

overwonnen en der zonden onderworpen<br />

geworden zyn (d). Misfchien moet men hier by<br />

ook THEOPHILUS van Antiochien plaatzen, dewyl<br />

hy zegt, dat de mensch nooit fterflyk zou geworden<br />

zyn, indien hy GODE getrouw ware gebleeven<br />

(e). Hy befchouwt den dood dus als eeneftraffe<br />

der zonden, die allen menfchen, het zy hun<br />

ADAMS zonde toegereekend worde, of om dat zyn<br />

verderf hun is medegedeeld, wedervaart.<br />

Hoe fterk intusfehen deezeplaatzen ook ten voordeele<br />

van de erfzonde moogen pleiten ; is het<br />

evenwel ook zeeker, dat deeze geheele leere aan<br />

ver-<br />

(f) JUSTIN. Mart. Dialog. Cum Tryphone. p. 316.<br />

(d) IRENJEUS rdv. Hxres. Lib. III. c, 20.<br />

(«) THEOPHILUS ad Autolyc. Lib. II. p. 101.<br />

G 2


ico Hoofdft. X. Over eenige<br />

verfcheidene Leeraaren der rechtzinnige kerke onbekend<br />

geweest, of niet door hen aangenomen is.<br />

Onder deezen bekleedt CLEMENS van 'Alexandrijn<br />

de eerfte plaats. Hy verklaart zich zoo naadvukiyk<br />

tegen dit gevoelen, dathy zelfs de plaatze. Ps. 50.<br />

waar uit men gemeenlyk een bewys voor het aangebooren<br />

bederf ontleent, op eene zinnebeeldige<br />

en verbloemde manier verklaart, en de tegenwerpingen,<br />

daar uit afgeleid, poogt te ontzenuwen*<br />

Men zegge -ons toch eens, zegt hy, wanneer heeft wel<br />

ooit een eerstgeboorm kind ontuchtig geleefd? En hoe is<br />

het monglyk, dat iemand, die nog niets gedaan heeft,<br />

onder den vloek van den ADAM mede kan begreepen worden<br />

1<br />

? Er blyft dus voor hen, gelyk het Jchynt, niets<br />

over, dan te zeggen, dat de voortteeling van dm mensch<br />

reeds mei het verderf is bef met, en wel niet allee- ten<br />

opzichte van het lighaam, maar ook ten aanzien van de<br />

ziel, en door deeze ook het lighaam enz. Wanneer dit<br />

echter plaats vindt, beflüithy, zoo moet de Heer<br />

zelf aan het bederf hebben deel gehad (ƒ). Het is<br />

waar, CASSIANTJS en zy, waar tegen CLEMENS van<br />

Alexandrien hier fpreekt, beweerden iets, hetwelk<br />

de laatere partyen der Pelagiaanen nooit beweerd<br />

hebben, dat naamlyk de zonde iets wezenlyks in<br />

den mensch zy; dat de echte ftaat zondig zy en<br />

een werk des Duivels, dewyl de zonde door de natuurlyke<br />

voortteelinge werdt voortgeplant ; dan<br />

CLEMENS drukt zich desaangaande even zoo uit,<br />

als de Pelagiaanen fpreeken, zoo dat men fchier<br />

denken zoude, dat zy de tegenwerpingen, welke<br />

(ƒ) Stromat. Lib. III. p. 469.


andere Leerftükken. IOI<br />

zy, en voornaamlyk- JULIANCS tegen de aanhangers<br />

van AUGUSTINUS te berde brengen, uit CLE­<br />

MENS van Alexandrïèn hadden afgefchreeven (g).<br />

In zeker opzicht beweert deeze Kerkleeraar nog<br />

meer, dan PELAGIUS naaderhand beweerde: want"<br />

naar zyn gevoelen, is de zonde eene geheel vrjwiU<br />

hge ongerechtigheid, welke uit onweetendheid en<br />

zwakheid ontfpruit, om dat wy niet witten keren.<br />

onze begeertens niet willen in toom houden, waar van<br />

verfcheiden plaatzen in zynen Pxdasogus voorkomen,<br />

alsook in zyne boeken, die hy' Stromata genoemd<br />

heeft.<br />

ORIGENES heeft zyne eigen en byzondere denkbeelden<br />

daaromtrent. Hy beweert een algemeen<br />

bederf, en wel zoo yverig, dat hy gelooft, de doop<br />

der kinderen zoude geheel onnut zyn, indien zich<br />

by hen geene vlekken bevonden, die door den<br />

doop moesten afgewasfchen worden. In zyne boeken<br />

tegen CELSUS zegt hy niet alleen met PLATO,<br />

dat de menschlyke zielen, als het ware, de vieugelen<br />

waren afgeknipt, en dat zy daar door verhinderd<br />

werden, om op den weg der deugd voort te<br />

gaan, en der Godheid, als het ware, naa te «Hei<br />

gen; maar hy zegt zelfs, dat de vloek van ADAM<br />

zich tot alle zyne naakcmelingen uitllrekt (h). En<br />

evenwel is zyn gevoelen zeer verfchillend van dat<br />

gene, wat naaderhand het rechtzinnig gevoelen der<br />

(g) AFGUSTINUS Contra Julian. Lil. II. c. I p. 347.<br />

(/?) ORIGENES Contra Celfum. Lib. IV. p. 192<br />

c 3<br />

ker-


102 Hoofdft. X. Over eenige<br />

kerke genoemd werdt. De leere van de erfzonde.<br />

van een natuurlyk geestlyk onvermoogen des menfchen,<br />

hetwelk door ADAM op alle deszelfs naakomelingen<br />

door middel van de voortteelinge is voortgeplant,<br />

is hem geheel en al onbekend, gelyk men<br />

zulks ook wel noodzaaklyk voorönderftellen moet<br />

van eenen man, die zich niet ontziet, om de geheele<br />

gefchiedenis van den val voor een geheimzinnig<br />

verdichtzel te houden, waar onder eene geheel<br />

andere betekenis verborgen ligt. ORIGENES ftelde<br />

den val buiten de grenspaalen van deeze wereld;<br />

hy liet de zielen reeds vooiaf beftaan, gelyk PLA­<br />

TO, en nam aan, dat zy reeds lange te vooren in<br />

de wereld der geesten gezondigd hadden en om<br />

voor die misdaaden te boeten in deeze lighaamen<br />

geplaatst waren. De mensch, die naar het evenbeeld<br />

van GOD gefchapen is, is, naar zyn begrip,<br />

niet aardsch, maar hemelsch, een verheevener verftandige<br />

geest, niet een zuiver lighaam van aether<br />

bekleed, hetwelk geheel niet aan de fterflykheid<br />

onderworpen is; maar toen hy viel, kreeg hy dit<br />

grove ftoflyke lighaam, verloor het evenbeeld van<br />

GOD en werdt fterflyk (i). Hoewel ORIGENES dan<br />

ook een algemeen bederf by de menfchen aannam,<br />

leidde hy dit evenwel niet van ADAM af, hield<br />

het ook niet voor iets zoodanigs, hetwelk door de<br />

voortteeling van de eerfte Ouderen, op alle hunne<br />

naakomflingen was voortgeplant, en de menschlyke<br />

natuur geheel en al bedorven had, maar liet aan de<br />

ziel nog vryheid over, om het goede te willen, en<br />

(») OCIGENES Pkilocal. de Alsgor. Leg. p. 56.<br />

God-


andere Leer/luiken. 103<br />

Godlyk zaad van deugd, hetwelk flechts behoefde<br />

ontwikkeld te worden en op te fchieten (£). Wanneer<br />

men de wysbegeerte befchouwt, die de griekfche<br />

Kerkvaderen waren toegedaan, dan kan men<br />

reeds vermoeden, dat dit niet het gevoelen van O-<br />

RIGENES alleen geweest is. Maar ook SANDICS<br />

heeft met zeer veele getuigenisfen beweezen, dat<br />

de leere van het voorafbeftaan der menschlyke zielen<br />

, door de beste griekfche Kerkleeraaren is aangenomen,<br />

en met deeze leere is altyd die van den val<br />

in de wereld der geesten, en van het inkerkeren<br />

der zielen in dit ftoflyk lighaam, om voor begaane<br />

•fchuld te boeten, en verloorene volmaaktheden weder<br />

te krvr/en, verknocht geweest, gelyk men uit<br />

AUGDSTINUS zeiven ziet (T). Een gevoelen, hetwelk,<br />

wel is waar, altyd fterk genoeg een algemeen<br />

bederf beweert; maar tevens tegen de denkbeelden<br />

van een aangeërfd en door ADAMS fchuld<br />

op alle zyne naakomelingen voortgeplant bederf,<br />

rechtftreeks aanloopt. Wanneer echter ook niet<br />

allen, die naa ORIGENES de erfzonde en het natuurlyk<br />

onvermoogen des menfchen in geestlyke<br />

dingen hebben geloochend, de bronnen aannamen,<br />

waar uit hy zyne denkbeelden fchepte; en buiten<br />

de grenspaalen van Egypten, Griekenland en het<br />

Oosten mocht deeze Kerkleeraar wel zeer weinig<br />

aanhangers, wat zyne gevoelens van den val der<br />

(£) HUETIUS in Origanionis, Lib, tl. Gja. VII.<br />

0) AUGUSTINÜS de Civit. Dei. Lib. XI. c. 28.<br />

G 4<br />

zie-


jen Hoofdft. X. Over eenige<br />

zielen in de wereld der geesten betreft, hebben<br />

gehad; zoo kwam hy toch daar in met hen overéén ,<br />

dat hy de toereekening van ADAMS zonde, het algemeene<br />

en allen menfchen in denzelfden graad aangeërfde<br />

bederf en geheele onvermoogen in geestlyke<br />

dingen, loochent. Wy komen, zegthy daarom, wet<br />

allen met een gelyk zaad in de wereld, noch ontbloot van<br />

heilzaam en heilig zaad, dus niet ontbloot van natuurlyk<br />

vermoogen ten goede: en op eene andere<br />

plaats: niemand behoeft wegens de ongehoorzaamheid<br />

van ADAM te vreezen: want niemand wordt wegens de<br />

loosheid van eenen anderen veroordeeld (m\ Dat was<br />

'er onbetwistbaar de rede van, dat RCFINUS, PE-<br />

LAGIUS en anderen, ten opzichte van deeze leere<br />

zich op ORIGENES beriepen, hoe weinig zy ook<br />

zyn gevoelen omtrent de ziel aannamen.<br />

Dan men behoeft niet eerst by deezen geleerden<br />

man, die zeekerlyk wegens zyne zonderlinge denkbeelden<br />

by de kerke niet in eene goede reuk is,<br />

bewyzen voor dit gevoelen op te zoeken; men<br />

vindt hetzelve reeds in vroegere tyden byzulken,<br />

die niet by hem konden hebben geput, en naa hem<br />

by die genen, die niets minder dan vrienden van<br />

hem waren, ja zelfs JUSTINUS de martelaar en THE.<br />

OPHILUS van Antiochien, die ik te vooren als eene<br />

getuigen voor deeze leere heb aangehaald, drukken<br />

zich zoo uit, dat men wel met reden mag twyffelen,<br />

ofmen hen in het register der genen wel zoude<br />

O) ORIGENES Cmrmt. In Joh. p. 201. en in Caten. Ta»,<br />

in Pfalnios ps. 48. 6.


andere Leerjf ukken. 105<br />

de kunnen plaatzen, die de erfzonde beweerd heb-<br />

•ben. Op dezelfde plaats naamlyk, waar THEOPHI­<br />

LUS zegt, dat de dood de ftraf der zonden is, en<br />

dat de mensch nooit zoude geftorven zyn , indien<br />

hy GODE getrouw gebleeven ware, beweert<br />

•hy, dat de mensch niet fterflyk, maar ook niet onfterflyk<br />

door GOD had kunnen gefchapen zyn,<br />

want in het eerfte geval zoude GOD de oirzaak van<br />

eene groote onvolmaaktheid in de menschlyke natuur,<br />

en in het laatfte geval de mensch GOD ge-<br />

weest zyn (n). Van JUSTINUS en IREN^US heeft<br />

reeds HULSMANN geoordeeld, dat zy zich over de<br />

leere van den vryen wil zoodanig uitdrukten, als<br />

of men PELAGIÜS zeiven hoorde fpreeken. Van<br />

HILARIUS van Poitou is het bekend, dat reeds PE-<br />

LAGIUS zich op hem beroepen heeft, en hem als<br />

•iemand heeft aangehaald, die dezelfde denkbeelden<br />

zoude gekoesterd hebben, als hy zelf over de<br />

erfzonde, over den vryen wil, en over de genade<br />

had geuit: en men behoeft flechts zyne verklaaringen<br />

van de Psalmen in te zien, om 'er zich van te<br />

overtuigen, dat deeze Kerkvader even zoo gedacht<br />

heeft, als PELAGIÜS: hier by kan men DIODORUS<br />

van Tarfen insgelyks plaatzcn. Het is waar, hy<br />

ontkent geen algemeen bederf; maar hy fchryft dit<br />

enkel aan den vryen wil der menfchen toe, zonder<br />

dat een overgeërfd kwaad daar van de oirzaak zy,<br />

en houdt juist daarom alleen den mensch voor ftrafwaardig,<br />

om dat hy, naar den hem van GOD ge-<br />

(V) THEOPHILUS ad Jutolyc. Lib, II. p.101.<br />

Q S<br />

gee-


10


andere Leerfttikken. 107<br />

ken, wanneer men datgene flechts volbracht, wat<br />

'er gefchieden moest? Genoeg in vier geheele eeuwen,<br />

fchoon het ook evenwel in de laatften niet<br />

aan dappere ftryders ontbrak, waren hieromtrent<br />

geene gefchillen ontdaan. Dit gebeurde echter in<br />

de vyfde eeuw. De gefchiedenis van deeze onëe*<br />

nigheden, die helaas! luidruchtig genoeg werden,<br />

is de zaak van hen, die de gefchillen willen onderzoeken,<br />

welken van ouds by de Christenen hebben<br />

plaats gevonden. Genoeg, inde vyfde eeuw werdt<br />

óver deeze gevoelens daadlyk geftreeden. PELA­<br />

GIÜS en COELESTIUSfpeelden van de eene kant, en<br />

AUGOSTINUS van de andere zyde, de hoofdrol. Afrika<br />

was het fchouwtooneel, van waar deeze oneenigheden<br />

werden verfpreid door veelvuldige<br />

ftreeken van Europa, en zelfs tot in Afia; naa dat<br />

'er nu verfcheiden Synoden zoowel 'm Afrika, als<br />

elders gehouden waren, werden eindelykde gevoe­<br />

lens van PELAGIÜS en COELESTICS als kettery veroordeeld,<br />

en de leere daar en tegen, welke door<br />

AUGUSTINUS werdt voorgefteld, erkend voor de<br />

rechtzinnige leere der kerke. Het is hier de plaats<br />

niet om te onderzoeken, of zich ook hier mede<br />

geene menschlyke hartstochten en flinkfche oogmerken,<br />

hebben in het fpel gemengd? of AUGUSTI-<br />

KUS, gelyk eenige geleerden hebben vermoed, zich<br />

niet daarom met zulk eenen yver tegen PELAGIÜS<br />

en COELESTIUS heeft aangekant, om de verkleefdheid<br />

van deeze beide mannen aan RUFINUS te beftrafFen,<br />

die een groot aanhanger of gelyk HIERO.<br />

NYMUS hem noemt, eenen leerling van ORIGENES<br />

was?<br />

1<br />

J


io8 Hoofdft. X. Over eenige<br />

was? Of niet AUGUSTINUS zyn charafter en bloeds.<br />

geftel meer deel heeft gehad aan het gene hy beweerde,<br />

dan een bedaard onderzoek, en daar door verkreegene<br />

overtuiging enz.? Wanneer is 'er toch wel<br />

immer een gefchil in de kerk geweest, welk hier van<br />

bevryd gebleeven is] Dan dit gefchil te onderzoeken,<br />

is het werk van den gefchiedfchryver. Ik zal<br />

hier flechts de leerflellingen met eikanderen vergelyken,<br />

die men verwierp of aannam. PELAGiusen<br />

zyne vrienden hadden beweerd, dat de menfchen,<br />

die thans gebooren worden, vanden toeftand, waar<br />

in ADAM gefchapen is, alleenlyk in zoo verre onderfcheiden<br />

zyn, dat zy, als kinderen nog niet die<br />

maate van krachten en bekwaamheden bezitten,<br />

die hem aangebooren waren, en dat door ADAMS<br />

val de natuur der menfchen niet veranderd is, en<br />

hy ook buiten dien zoude geflorven zyn. Daar tegen<br />

beweerde de Party en verklaarde voor rechtzinnig,<br />

dat geen mensch thands zoo gefield zy, als<br />

ADAM voor den val was, dat door den val van ADAM,<br />

zyn natuur zoodanig was veranderd, dat hy en alle<br />

zyne naakomelingen flerflyk waren geworden. .<br />

PELAGIDS leerde, dat ADAM door den val zich<br />

zeiven had benaadeeld, en dat zyne misdaad zynen<br />

naakomelingen niet konde toegereekend worden,<br />

zonder GOD van de grootfte ongerechtigheid te befchuldigen.<br />

De Party beweerde daar tegen, dat A-<br />

DAMS val, aan alle zyne naakomelingen zoodanig<br />

werdt toegereekend, dat allen aan de flraffe des<br />

doods onderworpen zyn, dewyl hy de Stamvader<br />

.aller menfchen is. — PELACIUS zeide: ADAM i»<br />

de


andere Leerflukkev.. iop<br />

de oirfprong van de zonden, want hy heeft het<br />

eerst gezondigd, en door zyn voorbeeld anderen<br />

tot zonden verleid; maar door zynen val is niet de<br />

geheele menschlyke natuur bedorven, en de zonde<br />

door de geboorte op alle zyne naakomelingen voortgeplant.<br />

'Er vindt dus geene erfzonde, geen natuurlyfc<br />

door de voortplanting tot ons overgebracht<br />

verderf, plaats. De Party daar en tegen beweerde;<br />

het bederf van ADAM is door de natuurlyke voortteelinge<br />

op alle zyne naakomelingen voortgeplant,<br />

en dat is erfzonde, of eene overhellende neiging tot<br />

zinlykheid en afkeer van GOD en van alles goeds. —<br />

PELAGIÜS geloofde, dat daar door, dat men den<br />

mensch een van ADAM op hem voortgeplant bederf<br />

of erfzonde toefchreef, eene noodzaaklykheid tot<br />

het kwaad beweerd, en alle vryheid, waar door<br />

de waardy van zedelyke handelingen bepaald wordt,<br />

werdt weggenomen; en leerde dus, dat de mensch<br />

niet geheel en al bedorven is, maar het vermoogen<br />

bezit, om het goede te erkennen, en de<br />

kracht heeft, om het even zoo wel te willen en te<br />

doen, als het kwaade. Hy bezit bygevolge vryheid<br />

van wil, die hem wezenlyk toekomt. De<br />

Party daar en tegen beweerde, dat de wil door den<br />

val volftrekt verdorven is. Kwaads te willen, en te<br />

doen kan de mensch door zich zeiven alleen; maar<br />

goed te willen, niet zonder den byftand van GOD.<br />

PELAGIÜS nam aan, dat GODS genade noodzaaklyk<br />

is, om goed te willen en te doen; maar deeze<br />

genade, zegt hy, beftaat deels in de inrichtinge<br />

der geheele natuur, deels in het gefchenk van dèn<br />

vry-


Iio Hoofdft. X. Over eenige<br />

vryen wil, in het onderwys en vermoogen om de<br />

waarheid recht in te zien, in de vergeevinge van<br />

de voorige zonden en het voorbeeld van CHRISTUS ,<br />

waar door het den menfchen mooglyk wordt, omGobs<br />

geboden te onderhouden: de genade, welke GOD<br />

fchenkt, bevat daarom niets bovennatuurlyks, maar<br />

beftaat in uitwendige weldaaden van GOD ; en wanneer<br />

de mensch daar van een behoorlyk gebruik<br />

maakt, om het goede te doen en het kwaad telaaten,<br />

dan wordt hy zalig; zooniet, dan wordt hy verdoemd<br />

en is zelfs de fchuld van zyn verderf, dewyl het aan<br />

zynen vryen wil ftond, om de middelen te gebruiken<br />

of niet : wat echter uit onweetendheid en<br />

vergeetelheid gefchiedt, kan hem niet als zonde<br />

toegereekend worden. De Party echter ftelde de<br />

genade, in byzondere werkingen van GOD in de ziel<br />

van den mensch, waardoor niet alleen het menschlyk<br />

verftand verlicht, maar ook de wil verbeterd<br />

en gefterkt wordt, en zonder welke de mensch<br />

geheel niets goeds willen en doen kan, in dier<br />

voegen, dat alles goeds, wat de mensch wil en<br />

doet, niet van hem zeiven komt, maar van deezen<br />

byzonderen invloed der genade afhangt, en zynen<br />

oirfprong ontleent. Ook het gene de mensch<br />

uit onweetendheid en vergeetelheid doet, wordt<br />

hem als zonde toegereekend, weshalven hy GOD<br />

om vergeevinge daar voor bidden moet.<br />

Hoewel dit de voornaamfte ftukken zyn, waar in<br />

beide partyen van eikanderen verfchilden, komen<br />

J<br />

er evenwel nog verfcheiden andere vraagen hier<br />

by voor, die niet minder gewichtig waren, gelyk<br />

over


andere Leer plukken. nt<br />

óver de zaligheid en goede werken der Heidenen,<br />

waar omtrent men de harde uitfpraak kent van An-<br />

CUSTINUS , dat de deugden der Heidenen flechts<br />

blinkende zonden geweest zyn; over de algemeenheid<br />

der genade; over de voorbefchikkinge enz.<br />

Het einde van deeze gefchillen was, dat dit zelfde<br />

gevoelen, hetwelk, gelyk ik te vooren zeide,<br />

veele groote mannen in de Kerke hebben gekoesterd,<br />

naamentlyk dat ADAMS zonde niet de geheele menschlyke<br />

natuur bedorven heeft, en ons niet toegereekend<br />

wordt, dat de mensch ook in geestlyke dingen<br />

nog tegenwoordig eenen volftrekt vryen wil<br />

heeft, gelyk METHODIUS, CYRILLUS van Jerufa-<br />

lem, ATHANASIUS, BASILIUS, CHRYSOSTOMUS en<br />

veele anderen geleerd hebben (ƒ>), en wat hier mede<br />

verknocht was, als kettery werdt veroirdeeld.<br />

Gelyk men dan ook bezwaarlyk ééne éénige door<br />

AUGUSTINUS en de Afrikaanen veroordeelde ftelling<br />

'vinden zal, die niet door heilige en voor het overijge<br />

rechtzinnige leeraaren der Kerke waren geleerjaard<br />

geworden. Iets kan ik hier niet ongemerkt<br />

alaaten voorbygaan , hetwelk , myns bedunkens ,<br />

keer merkwaardig is, datnaamlykden zelfdenAüGUS.<br />

ITINÜS , die in zyne gefchillen met PELAGIÜS, de<br />

jvryheid van den wil zoo geheel verlaagt, en den<br />

jmensch al het vermoogen ten goede, ontzegt, ia<br />

Jzyne twisten met de Manicheen van dit alles juist<br />

het<br />

' 0>) EPIPHAN. Hceres. LXIV. p. 575- CYRILL. Hieros. Ca-<br />

Vch. IV. p. 31. ATHANAS. Orat. adv. Gentss. Tom. I. p. 4»<br />

BASILIUS in Pf. CXV. Opp Tom. I. p. 269. CHKYSOSTOM.<br />

Hornü XVI. in Rom. IX. en Homil. XIV. in 1. Cor.


na Hoofdft. X, Over eenige<br />

het tegendeel beweert. Elk verjlandig fchepzel, zegt<br />

hy, heeft van God eenen vryen wil gekreegen. Wan*<br />

neer de mensch volgens denzelven God, overëenkomfiig<br />

met de Godlyke wet en wil, dienen wilde, zoude hy de<br />

eeuwige gelukzaligheid erlangen. Waaneer hy zich<br />

echter van zyne macht bedient, en zich aan de Godlyke<br />

wet niet wil onderwerpen, dan is hy aan de Jtraffe onderworpen,<br />

die hy verdient. — Elk heeft het dus in<br />

zynen wil, om het goede te kiezen, en een goede boom<br />

te zyn, of het kwaad te kiezen, en een kwaade boom te<br />

zyn (q), Zoo fterk of fterker konde PELAGIÜS zelf<br />

zich naauwlyks uitdrukken. Andere even zoo merkwaardige<br />

plaatzen komen in de boeken van AUGUS­<br />

TINUS de Fide en contra Fauflum voor. Wat mag nu<br />

deeze Kefkleeraar, wel voor waarheid hebben gehouden?<br />

of vond hy geene andere gronden, om de<br />

Manicheen te wederleggen, dan zulken , die hy<br />

zelf als valsch erkende ? of was het waarheid, wat<br />

hy van den vryen wil, en van het natuurlyk vermoogen<br />

der menfchen tegen de Manicheen predik*<br />

te, waarom liet hy dan het zelfde in de gefchillen<br />

met PELAGIÜS verwerpen? dit blyft altyd een raadzel.<br />

Het laatfte evenwel gebeurde.<br />

Dat 'er echter met zulke kerkelyke uitfpraaken<br />

geen einde van de zaak gemaakt is, zal men Jigce-<br />

]yk van zeiven vermoeden. Daar van getuigt ook<br />

de geheele volgende gefchiedenis, en de gefchillen<br />

, die met de zoogenaamde halve Pelagiaanen zoo<br />

wel als met de zoogenoemde Prozdestinatiaanen in<br />

voorige tyden, en naaderhand zoo wel in de roomfche<br />

(j) AUGUST. AS. e Felke. Lib. II. c. 3.


andere Leerflukhn. 113<br />

fche Kerke als by de Protestanten hebben geheerscht,<br />

geeven hier van de overtuigendfte bewyzen. Had<br />

men vóór de tyd van PELAGIÜS en AUGUSTINUS verfchillend<br />

hier over gedacht, het ontbrak ook naa deeze<br />

tyden aan geen verfchillende denkbeelden, en dit<br />

zooveel te meer, dewyl men van beide zyden, gelyk<br />

het gemeenlyk by gefchillen gaat, in veele ftnkkea<br />

te verre gegaan was. PELAGIÜS en zyne vrienden<br />

hielden, wel is waar, deeze geheele vraag niet voor<br />

zoo gewichtig, als men die van den anderen<br />

kant befchouwde; en men heeft het wel aan dit<br />

denkbeeld en aan de goedhartigheid van deeze lieden<br />

alleen toe tefchryven, dat de Pelagiaanen, by<br />

al den drift van de tegenparty, by alle de fcherpe<br />

oordeelvellingen, die door dezelven uitgefprooken<br />

werden, zich om dit gevoelen nimmer van de overige<br />

Christenen hebben willen afzonderen, en eene byzondere<br />

party uitmaaken. Evenwel is de vraag van<br />

belang, zoo draamen bedenkt, dat zy zulk eenen<br />

gewichtigen invloed heeft op de zedelyke waarde<br />

der menschlyke handelingen, op de gerustheid van<br />

den Christen, en op de niets minder danonverfchillige<br />

vraag: wat men te doen hebbe, om zalig te<br />

worden? — Men zoude intusfehea veellicht nimmer<br />

tot dit ongelukkig gefchil gekomen zyn , indien<br />

'er wat meer gezonde wysbegeerte en waare uitleg,<br />

kunde in de H. Schriften, en wat minder drift in<br />

het algemeen by de christelyke Leeraaren van den<br />

beginne af had plaats gevonden. Wanneer men op<br />

zulk eene wyze de zaak onderzoekt, dan vindt de<br />

verllandige Christen, midden onder deeze twisten-<br />

II. DEEL. H de


U4 Hoofdft. X. Over eenige<br />

de partyen, nog altyd zoo veel gebaanden weg,<br />

om tusfchen hen door te gaan. Het navorfchen der<br />

menschlyke natuur enzelfkennis zullen hem geleiden,<br />

de uitfpraaken der H. Schrift zullen zynen weg veilig<br />

maaken, en hy zal voor geenen gevaarlyken val<br />

behoeven te vreezen. Wanneer men echter op de<br />

tegen overgeftelde wyze handelt, en 'er dan nog drift<br />

en zucht om recht te behouden mede gepaart gaat,<br />

wat kan men dan wel anders verwachten, dan ver.<br />

baazend veele afwykingen?<br />

Wie ccnigermaate zich zeiven heeft onderzocht<br />

en leeren kennen, waar toe een verftandig Christen<br />

alle zyne poogingen moet aanwenden, zal weeten,<br />

dat hy niet alleen menigmaal zondigt, maar<br />

dat ook de neiging, al is het niet tot zeer groote<br />

ondeugden, evenwel tot de zinlykheid in hem het<br />

overgewicht heeft, en dat 'er aanhoudende poogingen<br />

toe vereischt worden, om de neigingen ten<br />

kwaade te verzwakken, en ten goede te leiden en<br />

te verfterken. Dit vindt by alle menfchen plaats,<br />

de H. Schrift betuigt het ook op veele plaatzen, en<br />

nog nooit is een Heilige op aarde zoo volmaakt geweest,<br />

dat hy met deeze neiging niet geduurig zoude<br />

hebben te flryden gehad. Maar van waar komt<br />

dezelve? Wy bemerken, dat zy in onze natuur<br />

ligt: is zy ons dan aangefchapen? — Om GOD 'er<br />

van vry te fpreeken, en te doen blyken, dat deeze<br />

neiging niet van hem afkomflig zy, verzon men<br />

het denkbeeld, welk noch in het verftand noch in<br />

de H. Schrift gegrond is, en door veele leeraaren der<br />

Kerke is ontkend, dat naamelyk onze natuur door de<br />

zon


andere Leerjtukken. trj<br />

zonde van ADAM zodanig verdorven ware, dat wy<br />

niet anders dan het kwaade willen en het goede<br />

veraffchuwen konden. Het antwoord is nu Wel<br />

gegeevenj maar hier door is op verre naa al het<br />

duistere niet opgeklaard, zyn alle zwaarighedeh<br />

niet weggenomen. Want om 'er niet eens van té<br />

fpreeken, dat het niet duidelyk wordt, hoe zulk<br />

eene voortplanting mooglyk zy ; hoe is het ook<br />

inoöglyk, dat eene neiging of eene ziekte ons kunne<br />

toegereekend worden, of ons ftrafbaar maakerJi<br />

•Waar aan wy zelf geen fchuld hebben, die Wy ons zelf<br />

niet hebben op den hals gehaald, maar door een<br />

ongelukkig toeval vóór duizende jaaren gebeurd*<br />

zodanig met onze natuur verweefd is, dat wy zon*<br />

der dezelve nooit geboofen worden ? Zag Go» het<br />

te vooren, dat ADAMS val alleen eene zoo groote<br />

ellende, zulk een vergif over zyn geheel geflacht<br />

zoude verfpreiden i 6! dan ware het gewislyk vaü<br />

den wyzen en liefderyken GOD te verwachten, daÉ<br />

hy 'er voor zorgen zoude, dat, indien hy ook*<br />

zonder den vryen wil van den eerften mensch té<br />

krenken, den val zeiven niet verhinderen konde,<br />

de onfchuldige naakomelingen, die miliioenen on«<br />

fchuldigen, die nog niet aanwezig waren } daar door<br />

niet ongelukkig gemaakt wierden. Om deeze?<br />

tegenwerping te ontwyken, heeft men nog eene<br />

andere uitvlucht bedacht, Welke echter, wanneer<br />

men die nader befchouwt, niets beter is. Wy<br />

zelf, heet het, hebben in ADAM gezondigd, en<br />

ons wordt bovendien nog zyne misdaad als de onze<br />

toegereekend , dewyl hy het verbondshoofd van<br />

H a het


ii


andere Leer/lukken. 117<br />

nu'ook op eene onverdiende wyze geftraft worden,<br />

wanneer ons zyne misdaad wordt toegereekend. En<br />

hoe kan men zulks van de billykheid des hoogften<br />

Wezens verwachten?<br />

Werwaards men zich ook keert by dit fylthema,<br />

overal vindt men klippen, waar aan niet alleen de<br />

zedelyke waarde der menschlyke daaden , maar<br />

zelfs de eere van GOD fchipbreuk lydt. En wac<br />

hooren wy daaglyks meer, dan verontfchuldiging<br />

met een natuurlyk onvermoogen, met overgeërfde<br />

fchuld, waar door het ons onmooglyk wordt, om<br />

beter te handelen, en hoe dikwerf paart zich.hier<br />

by, zelfs by den zorgvuldigften Christen, zwaarmoedigheid<br />

en traagheid, daar hy anders veelligt<br />

met blydfchap en moed op den goeden weg zoude<br />

hebben voortgewandeld! ADAMS zonde is zoo min<br />

de onze, als zyn verderf op ons op eene voor ons<br />

onbegryplyke wyze is voortgeplant, en zyne misdaad<br />

ons is toegereekend.<br />

Van waar echter deeze neiging, welke wy in ons<br />

vinden, en die zelfs den Heiligen, midden op de<br />

verheevene baane der deugd en Godzaligheid, aan<br />

eenen geduurigen ïïryd onderwerpt? Eene opmerkzaame<br />

befchouwing van ons zeiven zal ons<br />

daar omtrent, zonder konfteneraaryen van eene<br />

moeylyke fchoolfche Godgeleerdheid, wel draa onderrichten.<br />

Wy weeten, dat wy bepaalde wezens<br />

zyn. Onbepaaldheid komt GODE alleen toe. Indien<br />

wy ook Engelen waren, wy zouden geene onbepaalde<br />

volmaaktheden bezitten, dewyl alles, behalven<br />

GOD , Hechts eene bepaalde volmaaktheid<br />

H 3 be-


Il8 Hoofdft. X. Over eenige<br />

bezit, Onze ziel draagt zeekerlyk gelyk ADAM he{<br />

beeld van GOD; zy is met verftand en wil begaafd,<br />

en heeft het vermoogen, om het goede te erkennen<br />

en te willen; maar zy is ook aan het gevaar van<br />

dwaalen onderworpen , van het kwaad voor goed<br />

te honden en te kiezen, en het goede als kwaad te<br />

befchouwen en te verwerpen. Naar zyne natuurlyke<br />

gefteldheid, ftaat de mensch dus tusfchen goed<br />

en kwaad in het midden, heeft den aanleg tot beiden,<br />

om beiden te erkennen en te kiezen. Dat hy<br />

dwaalen, en zich, als het ware, vergrypen kan,<br />

moet men voornaamlyk aan de bepaaldheid van zyne<br />

volmaaktheden toefchryven: en daar zyn vermoogen<br />

flechts allengs en ' trapswyze ontwikkeld<br />

wordt, is het natuurlyk, dat hy menig eenen misftap<br />

doet, tot dat hy {leeds meer en meer waare<br />

goederen leert onderfcheiden van die zulks niet<br />

zyn, en die hem door hunnen valfchen fchyn bedriegen.<br />

Wy leeven daar benevens in eene zinlyke<br />

wereld, hebben een lighaam , hetwelk naar deszelfs<br />

verfchillend gebouw en temperament dan hier<br />

dan daar toe meer opgeleid is, en meer vatbaar<br />

voor deeze of gene zinlyke indrukzelen, Het gene<br />

wy daarom by ons vinden, is natuurlyke onvolmaaktheid,<br />

om dat wy bepaalde fchepzelen zyn,<br />

vatbaar voor dwaalingen en daar uit voortfpruirenden<br />

verkeerden wil, en niet erfzonde i en deeze<br />

natuurlyke gefteldheid op zich zelve, kan onmooglyk<br />

zonde zyn, of men moest GOD zeiven tot derzelver<br />

oirfprong maaken, die ons alleenlyk tot fchep-<br />

-telen van eene bepaalde volmaaktheid heeft gevormd


andere Leerjlulken. 119<br />

vormd en vormen kunnen. Maar dat op deezen<br />

grond en bodem van onze ziel. waar op even zoo<br />

veele goede vruchten konden groeijen, als 'er onkruid<br />

op uitfchiet, meer kwaads dan goeds voortfpru.it,<br />

is maar al te zeeker en alleenlyk aan ons<br />

zeiven toe te fchryven, maar niet aan een vreemd<br />

bederf, zonder ons toedoen op ons overgeërfd.<br />

Het is boven dien eene zeer wezenlyke eigenlchap<br />

van een verftandig fchepzel, dat hy eene volkomen<br />

vryen wil bezitte. Zonder dien. is hem verftand,<br />

kunde, vermoogen om te onderzoeken en te<br />

beproeven, alles te vergeefsch gefchonken: hy<br />

handelt dan niet naar eigen inzien en keuze, en in<br />

dit geval moet alle waardy en zedelyke waarde der<br />

menschlyke daaden noodzaaklyk wegvallen. De<br />

mensch heeft daarom niet alleen als een verftandig<br />

fchepzel, maar ook als iemand, dievan zyne handelingen<br />

kan en zal reekenfchap doen, .en wien goed zoo<br />

wel als kwaad, leven en dood, gelyk de H. Schrift<br />

zegt, GOD, getrouw te zyn of aan de zinnelykheid<br />

den voorrang te geeven, wordt voorgefteld, eenen<br />

volkomen vryen wil. Kiest hy naar dènzelven verkeerd,<br />

volbrengt hy het kwaad evenwel, en begaat<br />

hy Hechte daaden, geeft hy aan een fchynbaar<br />

goed boven een waar, en aan het geen zinlyk en verganglyk<br />

is boven het geen hemelsch en eeuwig is,<br />

den voorrang, dan is het zyn eigen fchuld alleen.<br />

De zonde hangt daarom geheel en al van den mensch<br />

en zyne keuze alleen af. Verkeerde en onwettige<br />

handelingen, begeertens en denkbeelden, welken<br />

uit eene onoverwinlyke onweetendheid hunnen oor-<br />

H 4 fprong


Ï20 Hoofdft. X. Over eenige<br />

fprong ontkenen, blyven zeekerlyk op zich zeiven<br />

befchouwd, altyd onrecht; maar men kan zich over<br />

dezelven met de Godlyke verlchooning vertroosten,<br />

die ook reeds eertyds den tyd der onweetendheid<br />

over het hoofd zag, en thans nog allen zynen<br />

kinderen vergeeft, die uit onweetendheid tegen zynen<br />

wil handelen, en daarom bidt elk Christen<br />

GOD dagelyks om vergeevinge van zulke fouten,<br />

die zyner opmerkzaamheid ontglipt zyn- Aan het<br />

verkeerd gebruik maaken van den vryen wil is het<br />

dus, daar in 's menfchen keuze ftaat, om zich<br />

overéénkomftig met de Godlyke geboden te gedraagen<br />

dan niet, en GODS wet den mensch niet<br />

tot eenen ftrik, maar tot een richtfnoer gegeeven<br />

is, dat men alle zonde en overtreeding moet toefchryven.<br />

ATHANASIUS zegt daarom met ronde<br />

woorden, dat de mensch nog tegenwoordig eenen<br />

volkomen vryen. wil bezit, en dat, wanneer hy<br />

zich tot het goede of tot het kwaade keert, het enkel<br />

aan hem zeiven is toe te fchryven. Wanneer<br />

de ziel, zegt hy, zich van de befchouwinge der<br />

hemelfche dingen afkeert, haar vermaak vindt in de<br />

zinnelykheid en uit dwaalinge de wellust voor een<br />

waar goed houdt, dan handelt de mensch gelyk<br />

een dwaas. Maar, vaart hy voort, de ziel heeft<br />

naar haare natuur eenen vryen wil, en Kan zich even zoo<br />

wel tot het goede opleiden, als tot het kwaad (r).<br />

Ivlen moest zeekerlyk alle gefchiedkundige geloofwaardigheid<br />

vaarwel zeggen, en onhefchaamder<br />

(r) ATHANAS. Orat. Cerctr. Gentes. Opp. Tom I. p. 4. 5.


andere Leerjlukken. . X21<br />

der wyze alle ondervinding tegenfpreeken, wanneer<br />

men wilde beweeren, dat GOD zich nimmer op<br />

eene geheel byzondere wyze aan de harten der<br />

menfchen werkzaam betoonde, en hen bepaalde,<br />

om het kwaade te verlaaten en daar en tegen het<br />

goede te kiezen. Het is insgelyks eene eeuwige<br />

waarheid, dat al het geestlyk goede van GOD komt,<br />

of, gelyk PAULUS zich uitdrukt, beiden het willen<br />

en het volbrengen door GOD in ons gewerkt<br />

wordt, en dat een Christen redenen heeft, om GOD<br />

dagtlyks om den byftand van zyne genade te bidden.<br />

Maar gelyk zulk eene buitengewoone genade een<br />

daadlyk wonderwerk is, hetwelk op éénmaal eene<br />

geheele verandering in den mensch voortbrengt,<br />

gelyk by de bekeeringe van PAULUS en van den<br />

Moordenaar (*); zoo is deeze genade geene boven-<br />

na-<br />

(*) Dat het gezicht van PAULUS op den weg na Damascus<br />

een wonderwerk was, geloove ik met den Schryver, maar<br />

niet, dat de bekeering van PAULUS op eene wonderdaadige<br />

•wyze of d)or een inwendig wonderwerk in zyne ziel werdt<br />

gewerkt, even zoo min als ik my zulks ten aanzien van den<br />

bekeerden Moordenaar aan het kruis verbeelden, dien ik uit<br />

even dat licht befchouwe, als de groote NIEMEYER hem<br />

in zyne voortreflyke chiraUerlunde vvn den Bybel heeft voor-<br />

gefteld. PAULUS had als SAULUS reeds geene ondeugend»<br />

maar eene verheevene ziel, die ongelukkig dwaalde. Dee­<br />

ze dwaaling moest flechts worden weggenomen, en hier<br />

toe gaf dit wonder gelegenheid, maar bewerkte het niet op<br />

eene wonderdaadige wyze. Ik twyfFele, of onze Schryver<br />

iu de twee aangehaalde gevallen niet iets mier vooronder-<br />

H 5 fielt.


lad Hoofdft. X. Over eenige<br />

natuurlyke werking, maar natuurlyk, en de wegen<br />

der genade zyn met de wegen der natuur volmaakt<br />

gelyk. Zy is niets anders dan de bekendmaaking<br />

van de waarheid, om in te zien, wat ons dienftig<br />

is; het leevendig voor oogen Hellen van de gronden,<br />

die ons kunnen aanfpooren, om het goede te<br />

kiezen en het kwaade te vermyden, het voorhouden<br />

van alle Godlyke weldaaden, waarfchouwingen,<br />

voorbeelden, die ons aanmoedigen, om onze<br />

wil naar onze inzichten te regelen: met één<br />

woord alles, wat ons van GOD 'er toe gegeeven is,<br />

en nog dagelyks gegeeven wordt, waar door wy<br />

fchyngoederen van waare onderfcheiden, het goede<br />

begeeren, het kwaade veraffchuuwen, de deugd<br />

beoeftenen en ondeugden vlieden leeren, dat alles<br />

is genade, en by de natuurlyke verbetering, welke<br />

niet op eene buitengewoone wyze door een wonder<br />

op éénmaal is bewerkt, vindt niets anders dan dit<br />

plaats.' Verlichting, niet ontfteeking van een bovennatuurlyk<br />

licht in ons, maar onderwys (r): Geloof,<br />

geene buitengewoone verrukking, maar hartlykc<br />

goedkeuring van de erkende waarheden. Heiliging,<br />

zich afzonderen van het kwaad, en tot het<br />

goede keeren, gelyk EZAIAS zegt. Vernieuwing,<br />

wedergeboorte, het begin van een nieuw leven, het<br />

fielt, en dan kan ik hem, als niets van bekeering door een<br />

wonder geloovende, myne toeftemming niet geeven. Vert,<br />

(s) rif«i", inderwyzen. BIEL Specimen novi Thefaur,<br />

Philohgici.<br />

te


andere Leerflukken. 123<br />

Ce rugge keeren tot de onfchuld der kinderen. By<br />

dit alles gebeurt niets bovennatuurlyks en buitengewoons<br />

: GOD heeft ons dit uit milde genade alles<br />

verleend, wat ons daar toe kan opleiden en verleent<br />

het ons nog dagelyks. Wy moogen niet<br />

dweepziek wachten op eenen bovennatuurlyken invloed:<br />

alles ligt voor ons daar, en GOD heeft een<br />

gegrond recht, om te eisfchen, dat wy een beter<br />

leeven leiden en alles vermyden, wat hem mishaagt<br />

en ons zeiven nadeel toebrengt. Geen eenig dankbaar<br />

en redelyk gezind mensch zal niet elk beter en<br />

nader onderwys, elke opwekking ten goede, zy<br />

mooge nu haaren oirfprong uit gronden ontleenen<br />

of uit voorbeelden, elke aanmoediging, om zyn<br />

heil te bewerken, elke affchrikking en afmaaning<br />

van het kwaad, voor genade van GOD houden en<br />

hem hartelyk daar voor danken. Maar de mensch<br />

gedraagt zich by deeze genade geenszins enkel lydend;<br />

hy werkt gewislyk, zyn vrye wil komt hier<br />

mede te pas, anders zoude ons nooit door CHRIS­<br />

TUS en zyne Apostelen zyn bevolen, dat wy onzen<br />

zin veranderen moeten, dat wy ons bekeeren, dat<br />

wy ontwaaken, dat wy opftaan, dat wy het ongod-<br />

Jyk wezen verlaten moeten, en wat verder aan ons<br />

als zelfwerkende wezens bevolen wordt. Zelf werkzaam<br />

zyn is de grond van alle zedelyke waarde.<br />

Het is zeeker waar, dat de H. Schrift zich zomtyds<br />

van zulke uitdrukkingen bedient, waar uit men<br />

zoude kunnen afleiden, dat een bovennatuurlyke<br />

invloed daar door gebillykt wordt. Maar dit zyn<br />

gevolgen van de middelen, die op zich zeiven<br />

na-


Ia4. Hoofdft. X. Over eenige<br />

tatuurlyk zyn, en waar door ons werken en ons<br />

aandeel daar aan, geenszins moeten buiten gefloten<br />

worden (t). Gelyk daarom het kwaad aan den<br />

mensch zei ven, die het doet, en niet aan eenen<br />

vreemden buiten hem kan toegefchreeven worden,<br />

zoo is het ook gefteld ten opzichte van het goede,<br />

hetwelk door hem gefchiedt, fchoon hy de midde­<br />

len, waar door hy daar toe gebracht is, alleenlyk<br />

aan de genade van zynen GOD te danken heeft,<br />

zonder wien hy geheel en al niets zyn zoude. Maar<br />

wanneer zulks plaats vindt, zal de Christen gewis-<br />

lyk van alle inbeeldinge op eigene grootheid en<br />

waarde verre verwyderd moeten zyn, dewyl alles<br />

flechts gefchonken goederen zyn van GODS gena­<br />

de, en even zoo zeer zal hem ook het onvolmaak.<br />

te, dat hy dagelyks aan zyne beste handelingen be-<br />

fpeurt, en de herinnering, dat hy, wanneer hy ook<br />

alles gedaan had en doen konde, hy maar enkel en<br />

niets meer dan zynen plicht had gedaan, te rugge<br />

houden van alle zelfverheffinge, zorgeloosheid en<br />

ingebeelde volmaaktheid. Hier by vervalt alle<br />

werkheiligheid geheel en al, en overal zal zich by<br />

hem hartlyke ootmoed, welke den rechtfchapen<br />

Christen zoo eigenlyk kenfchetst, openbaaren, de­<br />

wyl de Christen alles, wat hy wil en kan, aan de<br />

genade van zynen GOD toefchryft, en even zoo<br />

lterk gevoelt, hoe verre hy nog van de volkomen­<br />

heid" verwyderd is.<br />

(t) LE CINE de l'Etat de l'hommt, aprés le pechè. part. I.<br />

chap. i-<br />

Ik


andere Leerjlellingen. I2J<br />

Ik twyffele geen oogenblik, of deeze manier van<br />

voorftei, die zeekerlyk niet met het gewoon leerfteizel<br />

overéénkomt, zal hun, die aan de oude gewooiie<br />

vorm van leezen gehecht zyn, niet behaagen.<br />

Dan my komt dezelve voor als niet alleen<br />

meest overéénkom/lig met de menschlyke natuur,<br />

met de waardigheid van GOD, met de zedelyke<br />

waarde der menschlyke handelingen, en met de<br />

uitfpraaken der H. Schrift, maar ook als de vruchtbaarfie,<br />

om de menfchen tot een waarlyk Godzalig<br />

gedrag op de leevendiglte wyze over te haaien, en •<br />

myne eigen ondervindinge ftemt met my in. Vindt<br />

iemand eene andere, het zy die van AUGUSTINUS<br />

of van PELAGIÜS of van eenen derden beter; goed!<br />

Waarom zouden de Christenen daarom fcheuringen<br />

aanrechten? wanneer dat maar gefchiedt, wat 'er<br />

gefchieden moet. De Christenen hebben hieromtrent<br />

immers nooit volkomen eensgezind gedacht.<br />

Ik ben 'er geheel van overtuigd, dat geene eenige<br />

der verfchillende partyen, met opzet zich tegen het<br />

hoofdoogmerk van den Christeiyken Godsdienst<br />

heeft willen aankanten. De eene Party wil 'er zeekerlyk<br />

den mensch niet van overreeden, dat hy<br />

zonder zonder zonde zy, dat hy der genade van<br />

GOD niet alles te danken hebbe, dat hy niet altyd<br />

een onnutte knecht blyve, dat hy door de onvolkomene<br />

daaden van dit kortftondig leven eene onbepaalde<br />

eeuwigheid vol onuitfpreeklyke genoegens<br />

verdienen kunne: En de anderen willen GOD, den<br />

goedertierenften Vader, gewis niet tot eenen tyran<br />

maaken, den mensch in een blok veranderen, en<br />

hem


116 Hoofdft. X. Over eenige<br />

hem ovefreeden, dat hy de handen maar in den<br />

fchoot leggen, op eenen bovennatuurlyken invloed<br />

wachten moet, en niets behoeve te doen, om CO­<br />

DE welbehaaglyk te worden: zy willen niets minder,<br />

dan den mensch in zyne ondeugd verfterken,<br />

en hem gelegenheid bieden, om zich met een overgeërfd<br />

bederf en onmacht te veröntfchuldigen. Dewyl<br />

beide partyen dus tot een zelfde oogmerk arbeiden,<br />

naamlyk om waare Godzaligheid by de<br />

menfchen te bevorderen, zoozullen zy, niettegenftaande<br />

hunne verfchillende denkbeelden omtrent<br />

dit ftuk, waar over men even zoo min vóór als naa<br />

AUGUSTINUS overéénftemmig in de Christelyke kerke<br />

gedacht heeft, eikanderen gewislyk aan de rechterhand<br />

van onzen gemeenfchaplyken Heer eens<br />

wederom te zamen aantreffen (*).<br />

Een ander leerftuk, waar van wy hier te fpreeken<br />

hebben, is dat van de genoegdoeninge van CHRIS­<br />

TUS en de toereekèning daar van. Dat het met dit<br />

leerftuk ook even zoo gegaan is, als met veele anderen,<br />

die door menschlyke uitvindingen misvormd,<br />

met veele vreemde byvoegzelen verrykt, en uit<br />

een verkeerd oogpunt zyn voorgefteld geworden<br />

,<br />

(*) En daarom is het ook, dat ik zoo wel by mynq<br />

JLeezeren, als zy zelf, dit oogmerk van onzen Schryver<br />

kan bereiken, het zy wy nu alle de by^ondere denk­<br />

beelden van hem, waar voor ik my juist, gelyk ik meer-<br />

maalen gezegd heb, en voorzichtigheids-halven niet ge­<br />

noeg herhaalen kan, niet wil in de bresfe ftellen , aannee-<br />

men of verwerpen, of hier in met hem overéénkomen,<br />

en daar in wederom met hem verfchillen. Fert.


andere Leerftukken. 127<br />

den , kan men iigtlyk denken. Men kan die<br />

KOO veel te meer ook hier vermoeden, om dat<br />

de eerfte belyders van het Christendom in zulke<br />

Godsdienflen waren opgevoed, die in zekeropzicht<br />

op offerhanden gevestigd waren, en wier<br />

aanhangers zich 'er aan hadden gewend, om aan<br />

geene andere verzoening van de Godheid te denken,<br />

dan alleenlyk door middel van offerhanden en<br />

bloedvergieten. Het was daarom ook niet te verwonderen<br />

, dat zy dergelykke denkbeelden mede ia<br />

het Christendom overbrachten. Taal en zeden vaa<br />

een volk hebben altyd eenen wederkeerigen in-,<br />

vloed op elkander , en daar deeze denkwyze tea<br />

dien tyde byna by alle volken heerschte, mag me»<br />

wel verwachten, dat zy zich ook op zulk eene wyze<br />

zullen hebben uitgedrukt, wanneer 'er van de<br />

door CHRISTUS volbrachte verlosflnge, en verzoeninge<br />

der Godheid, werdt gefprooken. Hier by<br />

kwam nog de reeds vroegtydige neiging, om de<br />

geheele Levitifche Godsdienftige gefteldheïd èn inrichting<br />

als een Typus en voorbeeld van CHRISTUS<br />

te befchouwen, er alles, wat hem betrof, daaruit<br />

te verklaaren, en hier uit kan men het misfehien<br />

afleiden, hoe het denkbeeld van eene plaatsvervullende<br />

genoegdoening, reeds vroegtydig door de Christenen<br />

aangenomen, en by hen algemeen geworden is.<br />

Maar dat evenwel ook omtrent dit ftuk de denkbeelden<br />

by de christelyke Leeraaren, reeds van den<br />

beginne af, niet geheel één en dezelfden geweest<br />

zyn, daar van zal elk zich gemaklyk kunnen overtuigen<br />

, die maar de moeite wil doen, om de Kerk-<br />

. va*;


123 Hoofdft. X. Over eenige<br />

vaderen met opmerkzaamheid te leezen en hunne<br />

verfchillende denkbeelden by één te verzamelen.<br />

Van de gevoelens der Gnostieken zullen wy hier<br />

niet eens fpreeken: want hun geheel leerftelzel is<br />

Van zulk eene hoedanigheid, dat hetzelve hier niet<br />

mede in reekening kan worden gebracht. Eerder<br />

zouden de Ariaanen en Pelagiaanen hier eene plaats<br />

verdienen; dan 'er komt over dit ftuk van het christelyk<br />

leerbegrip weinig van hen voor, hoewel men<br />

omtrent de laatften vermoede, dat zy, wegens het<br />

vooroirdeel van de mooglykheid, om de wet van<br />

GOD volkomen te kunnen vervullen, over de genoegdoening<br />

van CHRISTUS niet juist gedacht hebben.<br />

Ik zal maar alleenlyk iets zeggen van de<br />

rechtzinnige leeraaren der Kerke, en dan kan men<br />

niet ontkennen, dat het denkbeeld van eene plaatsvervullende<br />

genoegdoeninge by de Vaderen der<br />

vier eerfte eeuwen geheel nog onbekend geweest is.<br />

Een van onze nieuwe Godgeleerden houdt deeze<br />

geheele leere voor zulk eene, die eerst in de elfde<br />

eeuw door ANSELMUS, Bisfchop te Canterbury is ter<br />

baane gebracht, en regen dewelke zich de grootfte<br />

Godgeleerden van dien tyd, en onder deezen voornaamlyk<br />

PETRUS ABAELARD, op het yverigst hebben<br />

aangekant («). Hieromtrent ben ik het niet<br />

eens met deezen geleerden man. Wie de Kerkvaders<br />

(a) Zie STEINBARTS (gyffern ter ïeittert $tfofoi5?to. p. 142.<br />

In het algemeen verdient STEINBART hier by zoo wel over<br />

de erfzonde, als over de verzoening naageleezen te worden,<br />

en dan ook tevens, wat SEILER, MICHA£LIS, JACOBI en<br />

anderen daar over gezegd hebben. Vert.


andere Leerjlulken* I2£<br />

ders van de zesde eeuw af aan en nog iets vroeger,<br />

met opmerkzaamheid geleezen heeft, zal fpooren<br />

genoeg van eene Satisfaclio vicaria aantreffen, en<br />

de Kerkgezangen, van deeze tyden af in de griekfche<br />

en latynfche Kerke opgefteld , geeven daar<br />

van insgelyks bewyzen aan de hand. Dat dezelve<br />

echter niet algemeen is aangenomen , ziet men insgelyks,<br />

terwyl de tegenfpraak van ABAELARD en<br />

zyne tydgenooten toonen, dat men dezelve nog<br />

niet tot het wezenlyke van het christejyk leerbegrip<br />

heeft gereekend, waar van men niet mocht afwyken,<br />

zonder tot de misdaad van kettery te vervallen.<br />

Maar ik zal alleenlyk van de oudere Kerkleeraaren<br />

fpreeken.<br />

iRENiEus fpreekt zeekerlyk in tegenoverftellinge<br />

van de Gnostiken , met groote leevendigheid van<br />

geest van de verlosfinge door het vleesch en het bloed<br />

des tieeren (v); maar het denkbeeld van genoegdoening<br />

ontbreekt nog by hem , en op eene andere<br />

plaats heet het: CHRISTUS heeft geleeden, op dat hy<br />

ons ter kennisfe der waarheid en tot zaligheid zoude<br />

brengen f». Een denkbeeld, hetwelk alle plaatsvervullende<br />

genoegdoening geheel en al buiten<br />

fluit. Even zoo min is dit gevoelen aan CLEMENS<br />

van Alexandriën bekend. Hy fpreekt van eene bevrydinge<br />

van de zonde door CHRISTUS; maar het<br />

gene hy zegt is altyd nog maar alleen betreklyk op<br />

zelfverbetering naar zyne bevelen en aan ons gegeeven<br />

(v) IREN^LS adv. Hceres. Lib. V. c. 14.<br />

(w) ld. Liber. II. Cap. 36.<br />

U. DEEL. J


130 Hoofdft. X. Over eenige<br />

ven voorbeelden , en niets van plaatsvervullende<br />

genoegdoening, voor ons tot onderfcbeid van hec<br />

eerfte. Den in zonden gehouden mensch , zegt hy ,<br />

heeft de Heere van zyne banden vry gemaakt, en met<br />

ons vleesch bekleed , heeft hy de Slang (dewelke hy<br />

kort te vooren van de wellust en zinlykheid verklaart)<br />

getemd, en den tyran, den dood, ten knechte<br />

gemaakt, en den mensch, die door wellust verleid, aan<br />

het verderf geketend was, dien heeft hy, aan het kruis<br />

uitgefpannen, vry gemaakt. — Wy behoeven daarom<br />

niet eerst na Athenen te gaan, cm daar natevorfchen,<br />

want daar hy, onze Leer aar, alles met heilige krach-<br />

Ui:, weldaaden, wetten en ondeiwys vervult, zoo is de<br />

güitele wereld door dat woord, Athenen en Griekenland<br />

geworden (x). Kort daar naa fpreekt hy, wel is<br />

waar, van CHRISTUS , als van den eeuwigen en<br />

grooten Hoogenpriester , maar hy hecht daar aan<br />

niets anders, dan het denkbeeld van voorbede en<br />

vermaaningc. JEZUS, zegt hy daarom, de eeuwige<br />

en groote Hoogenpiiester bidt voor de menfchen en vermódht<br />

hen; •— komt totmy, om met den eeuwigen God<br />

en het eenige woord vere'erJgd te worden — want ik wil<br />

u met genade vervullen, ook onfterflykheid geeven —<br />

van het verderf bevryden — de waare kennvfe van God<br />

mededeelen (y). — Hier over al nog geen woord<br />

van plaatsvervullende genoegdoeninge, fcboon het<br />

in het algemeen wel moeijelyk is om te ontwikkelen,<br />

welk denkbeeld deeze Leeraar daar aan gehecht<br />

heeft, dat CHRISTUS voor ons, ten onzen<br />

(x) CLEMENS ALEX. Admonit. ad Gent. p. (3c.<br />

(y) Op de aangehaalde plaats p. 75.<br />

bes-


andere Leerjlukken. 131<br />

besten geftorven is, want hy heeft de loflyke ge-<br />

woonte, om zich te bedekken met eenen nevel van<br />

redeneerkundigefpreekwyzen en zinnebeelden, waar<br />

by het iemand ongemeen bezwaarlyk valt, om zyn<br />

eigentlyk waar gevoelen te begrypen.<br />

Onder alle de Kerkvaderen heeft niemand, gelyk-<br />

men wel denken kan, wonderbaarlyker denkbeelden<br />

omtrent dit ftuk, dan ORIGENES. Ik zal 'er iets<br />

van aanhaa'en, waar by elk zelf mag oirdeelen,<br />

wat hem byzonder in eigendom toebehoorde, en<br />

wathy, waarfchynlyker wyze met andere Leeraa­<br />

ren van zynen tyd mag gemeen hebben. De enke­<br />

le gefchiedkundige waarheid van het lyden en den<br />

dood van CHRISTUS, en de daar door te wege ge­<br />

brachte verlosfing der menfchen, is voor ons op zich<br />

zelve zoo gewichtig, dat wy dezelve als het eenig-<br />

fte befchouwen, zonder aan iets verders by deeze<br />

geheele gebeurenis te denken. En dit fchyi t ook<br />

het denkbeeld van ORIGENES te zyn: wanthy zegt:<br />

het is geen zoo groote misjlag, wanneer men een van di<br />

wonderen van CHRISTUS over het hoofd ziet, dan wan­<br />

neer men verzwygt, dat hy gekruist is (2). En hy<br />

haalt ten dien einde ook de woorden aan van PAU­<br />

LUS, die even dat gene voor zyne voornaamfte<br />

weetenfchap houdt, dat CHRISTUS gekruist is.<br />

CHRISTUS als wonderdoener is hem daarom zoo ge­<br />

wichtig niet, als CHRISTUS de gekruiste, die zich<br />

zeiven tot een losgeld (eene uitdrukking, waar van<br />

ik aanftonds nader fpreeken zal) voor de menfchen<br />

(z) ORIGJEHIS Comment. in Matth. j. 283.<br />

Ia<br />

ge-


132 Hoofdft. X. Over eenige<br />

gegeeven heeft. Dan hy onderzoekt naauwkeuriger<br />

de gefchiedkundige waarheid van den dood<br />

van CHRISTUS, waar toe zich flechts de Christenen<br />

in het algemeen bepaalen, maar hy zoekt eenen<br />

meer verborgen zin in deeze geheele gefchiedenis.<br />

Gy, zegt hy, die tot CHRISTDS den<br />

waar en Hoogenpriester gekomen zyt, die met zyn bloed<br />

uw met God verzoend heeft (hier zoude men eene volmaakte<br />

overéénltemming met onze denkbeelden<br />

Verwachten; maar 'er volgt:), blyft niet ftaan by het<br />

Moed des vleefches, maar ziet veel meer op het bloed des<br />

woords (A). Wat hy door bloed des woords verflaat,<br />

meent hy niet in dien zin, waar in onze Godgeleerden<br />

het wel zouden willen opvatten, bloed van God,<br />

gelyk zy zeggen, maar hy meent het door CHRIS­<br />

TUS gegeeven onderwys, de door hem verkondigde<br />

en bekrachtigde waarheden, wie deeze aanneemt<br />

en zyne ziel daar mede voedt, eet het vleesch des<br />

Heeren en drinkt zyn bloed (fc). Dat dit het waare<br />

denkbeeld van ORIGENES is, en zynen oirfprong<br />

ontleend heeft uit zyne liefde tot verbloemde fpreekwyzen<br />

en om overal eenen verborgen zin te vinden,<br />

ziet elk. — Op eene andere plaats zegt hy, dat<br />

CHRISTUS daarom zoo veel voor het menschlyk gefiacht<br />

geleeden hebbe, op dat beiden Grieken en Heidenen<br />

van de waarheid van het toekomend oirdeelovertuigd<br />

en daardoor aangezet mochten worden, om<br />

(a) ORIGENES Homil. IX. in Levitic.<br />

(b) Comment. in Joann. p. 222 enz. en Homil. XVI. in<br />

Numez.<br />

al


andere Leerflukken. I 3 3<br />

al het kwaad te myden, en dat gene te beoeffenen,<br />

n d<br />

°° r Z den Heer<br />

; A Schepper aller dingen<br />

tonden welbehaagen CO- Hier neemt de leere om-<br />

trent der verzoeningsdood van JEZUS eene zeer<br />

zonderlinge keer. Dezelve is niet de bevryding<br />

van de zonde, waar van CLEMENS van Alexandriën<br />

fpieekt, ook niet de plaats vervullende genoegdoe.<br />

niDg,maarde menfchen moeten door de aan CHRIS-<br />

TOS voltrokkene ffraffe van het oirdeel van GOD<br />

overtuigd, en daar door aangemoedigd worden, om<br />

e I m y d e D<br />

cL* iu: > C D t C b e 0 e f f e n e n<br />

het gene<br />

GODE welbehaaglyk is. - Op eene andere plaats<br />

itelt hy dit zoo voor, dat CHRISTUS als een volmaakt<br />

wysgeer ons door zyn lyden en nerven tot geduld<br />

heeft willen opwekken e n een voorbeeld geeven, om<br />

voor waarheid en Godzaligheid alles, zelfs den dood<br />

te ondergaan, en dat hy ons op deeze wyze heeft<br />

poogen te verbeteren en van de macht des Duivels<br />

te verbsfen (d). Hier op heeft ook betrekking het<br />

, Y Z<br />

T ''f Z<br />

° 0 n V ü n G<br />

° d<br />

- « S'lvcLam<br />

gewordentot den dood, of dat hy ons leerde, dat wy niet<br />

anders dan door gehoorzaamheid de zaligheid verbeen<br />

kunnen (e). Zeekerlyk altoos een zeer nuttig en<br />

opwekkend denkbeeld, en geen Christen zal ontkennen,<br />

dat CHR I S T Ü S, g elyk hy in zyn geheele leven<br />

ons tot een voorbeeld dienen moet, ook by zy.<br />

nen dood dit oogmerk gehad heeft, en ons, gelyk<br />

0) OWGENES adv. Celfum, L 3 2.<br />

00 ORIGENES adv. Celf. VII. 17.<br />

00 De Principiis. Lib. UI. c. 5.<br />

13'


134 Hoofdft. X. Over eenige.<br />

PETRUS zegt, by zyn lyden een voorbeeld heeft<br />

naagelaaten, om hem naa te volgen, GODE ge­<br />

hoorzaam te zyn, met geduld en christelyke gelaa-<br />

tenheid te lyden, en ons leven niet te waardig t&<br />

achten, om het door waarheid en Godzaligheid op<br />

te offeren. Maar is dit het geheele en het hoofd­<br />

oogmerk? En waar vindt men hier plaats vervul­<br />

lende genoegdoening? — Zoo befchouwt hy zee­<br />

kerlyk ook den dood van CHRISTUS als een of­<br />

ferkoor het menschlyk geflacht, en vergelykt hem<br />

daarom met de groote helden onder de Grieken en<br />

Romeinen, die zich by openbaare landplaagen voor<br />

het algemeene best hadden opgeofferd (ƒ). Hier<br />

in ligt, weliswaar, het denkbeeld van verzoeninge<br />

der Godheid, van afwendinge van derzelver gram-<br />

fchapdoor eene aangebrachte vrywilligeopoffering;<br />

maar nog niets van genoegdoening voor onze zonden.<br />

Een zonderling en in de daad zeer wanftallig denk­<br />

beeld kan ik hier niet met ftilzwygen voorbygaan,<br />

hetwelk men insgelyks by deezen Kerkleeraar aan­<br />

treft. Wien, zegt hy, heeft CHRISTUS zyne ziel<br />

len prys der verlosfinge gegeeven ? Gode niet, maar den<br />

boozen. Want die heeft ons in zyne macht gehouden ,<br />

tot hem de ziel van CHRISTUS tot een losgeld werdt ge­<br />

geeven, daar hy zich naamlyk verbeeldde, dat hy die<br />

behouden hr.de, en niet merite, dat hy dezelve onmoog-<br />

lyk konde behoud.n. — Den geest heejt hy niet tot een<br />

lo geld overgegeeven; want die gaf hy te moren over in<br />

de handen van zynen Vader: en dat hy zyn lighaam tot<br />

een verlosfiigsprys heeft gegeeven, daar van vinden wy<br />

(ƒ) adv. Celfum. Lib. I. 31.<br />

niets


andere Leerfiukken. , 135<br />

niets in de H. Schrift bekend gemaakt. Ik zegge dit<br />

niet (hier moet ORIGENES zelf het ongepaste van<br />

dit zonderlinge denkbeeld'hebben gevoeld) om de<br />

ziel van JEZUS te verlaagen; maar ik beweere flechts,<br />

dat hy dezelve zoo verre mooglyk was, heeft overgegeeven<br />

, en dat haare voortreflykheid en Godlykheid niet<br />

hebbe tot een losgeld kunnen gegeeven worden (g). Zoo<br />

onwaardig ook dit geheele denkbeeld is, heeft het<br />

zelve evenwel toejuiching gevonden, en twee groote<br />

Kerkleeraars, naamlyk de heilige AMBROSIUS en<br />

de heilige (*) AUGUSTINUS hebben beiden niet gefchroomd,<br />

om hetzelve aan te neemen. — Op eene<br />

andere plaatsheeft ORIGENES het denkbeeld verdedigd,<br />

dat wy allen met CHRISTUS hebben geleeden,<br />

als leden van zyn lighaam. Hiertoe heeft misfchien<br />

zoo wel het denkbeeld omtrent CHRISTUS, alszynde<br />

ons hoofd, en ons, als zyne leden, als mede de uitdrukkingen,<br />

waar van PAULUS zich bedient, dat<br />

wy met CHRISTUS geftorven, met CHRISTUS gekruist<br />

en begraaven waren, aanleiding gegeeven;<br />

Jnaar het is ook zeeker, dat zyn gevoelen, a's of<br />

CHRISTUS flechts voor de uitverkoorenen, die alleen<br />

leden van zyn lighaam zyn, geftorven ware,<br />

hier aan niet minder deel gehad heeft. Van plaats<br />

vervullende genoegdoening vindt men in alle deeze<br />

denkbeelden niets, en uit de verfchillende draaijen,<br />

die deeze geleerde man aan deeze geheele<br />

leere geeft, ziet men, dat hy nog altyd by zich<br />

{g) Comment. in Mattheum. p. 422.<br />

(*) Zie STEINBART hier over. Vert.<br />

I4<br />

zel-


136 Hoofdft. X. Over eenige<br />

zeiven zeer onzeeker moet geweest zyn, welke<br />

denkbeelden hy eigenlyk aan de waarhei.1 , dat<br />

CHRISTUS voor ons geftorven zy, moest hechten.<br />

Wat moet msn denken, en wat heeft ORIGENES<br />

'er zelf by gedacht, wanneer hy zegt, dat JEZUS<br />

CHRISTUS nog tegenwoordig de levenskracht van zyn<br />

lighaam aan God in den Hemel voor on< offert? Allen<br />

denkbeelden, zoo vreemd, dat men zich niet genoeg<br />

kan verwonderen, hoe men op alle dergelyke<br />

meeningen , heeft leu nen vallen. Maar wat<br />

konde men wel anders verwachten, zoo draa men<br />

zich van de eenvouwigheid der H. Schrift verwyderde,<br />

en dan eens dit dan wederom iets anders, uit<br />

dezelve en uit derzelver uitdrukkingen als het ware<br />

wilde uitwringen.<br />

HILARII s fchvnt reeds meer de denkbeelden van<br />

de genoegdoening te naderen, wanneer hy zegt,<br />

dat CHRISTUS, het lyden van ons ligha m door de h acht<br />

van zyn lighaai» heeft op zich genotnen voor -ons<br />

fmarten geleden heeft enz. Even zoo, wanneer hy<br />

zegt: het ongeloof weet met, dat CHRISTUS niet om<br />

hem zeiven, maar ons ten besttn geweend heejt, dat hy<br />

niet om hem zeiven, maar om ons leven gejlorven is, op<br />

dat door den dood van denonjlerflyken God,het leven der<br />

Jlervelingen wederom vernieuwd zoude worden (A). Nog<br />

duidelyker verklaart zich HILARIUS over Ps. 130.<br />

174, waar hy zegt: de eengebooren Zoon van God,<br />

God het woord, is onze verlosfing, onze vrede, in wiens<br />

bloed wy wederom met God verzoend zyn. Hy is in de<br />

wereld gelomen, om de zonden der wereld te draegen,<br />

heeft<br />

(Ji) HILASIUS ie Trinit. Lib.X. p. 74. 75. 77.


andere Leerflukken. 137<br />

heeft het handfchrift van de wet aan zyn kruis gehecht,<br />

en het bevel van de voorige verdoeminge uitgewischt: —•<br />

de Zoon zelf is voor onze zonden verlosfing en verzoe­<br />

ning (i). Dan hoe veel deeze woorden ook immer<br />

zullen mogen betekenen , is het evenwel zeeker,<br />

dat hy aan plaatsvervullende genoegdoeninge in<br />

zulk eenen veel omvattenden zin als naderhand,<br />

nog niet gedacht heeft, gelyk HILARIUS dan ook<br />

uitdruklyk omtrent het gebed van CHRISTUS by<br />

JOH. A VIII zegt, dat de bede van dit gebed reeds<br />

op zich zeiven vervuld is, en dat allen daar door<br />

zalig worden , maar dat hy den Vader bidt , om<br />

hen, die op zich zeiven reeds zalig zyn, ook in<br />

zynen naam zalig te rnaaken {k).<br />

Dan men moge ook nog zoo veele plaitzen hier<br />

over by één verzamelen, waar aan het niet ligt kan<br />

ontbreeken, het is evenwel zeeker, dat in de vier<br />

eerfte eeuwen de leere van eene plaatsvervullende<br />

genoegdoeninge zeer onbekend, en dat in het alge­<br />

meen de denkbeelden, welken men met het leer­<br />

ftuk van de verzoeninge van GOD door den dood<br />

van CHRISTUS heeft gemeend te kunnen verbin­<br />

den, aan zeer veele verfchillende opvattingen is<br />

blootgefteld geweest, hoewel niemand aan de waar­<br />

heid op zich zelve getwyffeld heeft. Over den<br />

aart en wyze echter, hoe deeze verzoening door<br />

het lyden en flerven van den Verloszer is bewerkt,<br />

verfchilien de oude Kerkleeraaren zeer veel van el-<br />

(i) HILAR. Enarrat. in Ps. LXXX. p, 304.<br />

(*) Ds trinitat. Lib. X. p. 74.<br />

15<br />

kan-


^38 Hoofdft. X. Over eenige<br />

Jrandcren, en naar maate elks wysbegeerte geftelc<br />

was, waren ook hunne denkbeelden hieromtrent,<br />

•Wat konden zulken wel van de verzoeningsdood<br />

van CHRISTUS geloven, die de kennis der waarheden<br />

van het Christendom, als het middel tot eene<br />

toekomende gelukzaligheid befchouwden? En zoo<br />

dachten even niet alleen Gnostiken, en anderen,<br />

die de Oosterfche en Platonifche wysbegeerte met het<br />

Christendom verbonden; maar ook veele anderen.<br />

Dat zy de waarheid getroffen hebben, geloove ik<br />

nier. Maar zoo oirdeclde zelfs ARNOBIUS by de Latynen,<br />

wanneer hy zegt, dat de zielen der vroomen<br />

door de kennvfe van CHRISTUS de onfterflykheid<br />

verkreegen, maar dat de zielen der godloozen vernietigd<br />

werden (/). In het lecrftelzel van deezen<br />

Kerkleeraar moest het leerftuk van de plaatsvervullende<br />

genoegdoeninge ; wel gewislyk ontbreeken.<br />

'Er is in de daad in deeze leere ongemeen veel, dat<br />

zwaar is om in te zien en te gelooven, zoo dat ik 'er<br />

my geheel niet over verwondere, dat 'erniet alleen<br />

zoo veele tegenwerpingen tegen te berde gebracht<br />

worden door zulken, die den ChHstelyken Godsdienst<br />

niet omhelzen,'maar ook door hen, die zich<br />

midden in den fchoot van denzelven bevinden. Ik<br />

moet daar by insgelyks belyden, dat de middelen,<br />

waar docr men getracht heeft om alle zwaarigheden<br />

weg te ncemen, en de tegenwerpingen der partyen<br />

entwyffelaars te wederleggen, niet geheel en al dat<br />

bewerken, wat men van dezelven zoude kunnen verwachten.<br />

— 'Het denkbeeld, zegt men, vanftraf-<br />

(0 ASKOBIUS adverf. Gentes. Lib. II. p. 83.<br />

fen .


andere Leerflukken, 139<br />

fen, voltrokken ain eenen onfchuldigen in plaatze<br />

van aan eenen misdaadigen, bevat zoo veel vreemds<br />

in zich, dat het iemand onbegryplyk moet voorkomen,<br />

hoe men immer op het zelve heeft kunnen<br />

komen, het in den Godsdienst als eene hoofddelling<br />

aanneemen, en evenwel nog aan GOD als aan<br />

eenen opperden Rechter , gerechtigheid in den<br />

hoogden trap toefchryven. Men heeft in het Oosten<br />

zeekerlyk voorbeelden genoeg , van plaatsvervullende<br />

ftraffen. In China is het iets gewoon,<br />

lyks, dan wanneer iemand eene misdaad begaan<br />

heeft, waar op naar de wetten van hetRyk .hghaamsftraffe<br />

geheld is, en wel eene zoodaanige, dat men<br />

het een of ander lid van het zelve verliezen moet,<br />

hy iemand anders 'er toe uit koopt, die deeze draf in<br />

deszelfs plaatze aan zich zeiven laat voltrekken.<br />

Een onfchuldige wordt op deeze wyze voor den<br />

fchuldigen gedraft, die niets anders dan het geld<br />

verliest, waar voor hy iemand koopt, en de Rechter<br />

zoo wel als de wetten zyn bevredigd. Nooit<br />

echter heeft men zich ook de voordeeiigfte begrippen<br />

gevormd, van de gerechtsoefFening der Chineezen.<br />

Men kan, weliswaar, zeggen, dat dit met<br />

het eerde in het geheel niet kan vergeleeken worden,<br />

om dat de aan CHRISTUS voltrokken draften<br />

den zondaar niet vrymaaken, wanneer hy zich niet<br />

tot een Godzalig leven begeeft en niet aan CHRIS­<br />

TUS gelooft. Dit echter beantwoordt alle tegenwerpingen<br />

niet: want 'er blyft toch altyd over, dat<br />

een onfchuldige voor eenen fchuldigen lyde. Ook<br />

de lydende is hier nergends door aan de wet verplicht;


140 Hoofdft. X Over eenige<br />

plicht; hy teemt de misdaad van den fchuldigen<br />

op zich, laat dezelve zich door den rechter toereekenen,<br />

neemt de ftraf vrywillig op zich, en het<br />

voltrekken van dezelve moet ook anderen van het<br />

zondigen affchrikken, en daar door, dat de onfchuldige<br />

voor den fchuldigen lydt, verkrygt deeze<br />

niets minder dan eene volkomene ftrafloosheid<br />

voor het toekomende, maar moet, by het herhaalen<br />

van dezelfde misdaad, de ftraf aan zich zeiven laaten<br />

voltrekken. Zoude men het wel waagen durven,<br />

om zulk eene inrichting in onze Staaten te maaken?<br />

en wat zoude men van eenen Regent denken, die<br />

dezelve evenwel begunfligde?<br />

De hoofdgrond, zegt men verder, waar op deeze<br />

geheele leere is gegrondvest, is ook van die natuur,<br />

dat men op denzelven onmooglyk iets zeekers<br />

bouwen kan. Men leidt de noodzaaklykheid<br />

van eene genoegdoeninge af, uit de belediginge van<br />

het hoogfte Wezen. Gefteld eens, dit ware zoo;<br />

dan vloeit daar uit evenwel niets minder voort, dan<br />

de noodzaaklykheid van zulk eene genoegdoeninge.<br />

Men moge GOD als Schuldeisfcher, en ons als"<br />

fchuldenaars, of hem als Regent, en ons als oproerige<br />

onderdaanen befchouwen: zoo ftaat het evenwel<br />

niet alleen in zyne vrye macht, maar men kan<br />

ook van zyne oneindige goedheid verwachten, dat<br />

hy ons onze fchulden even zoo wel zonder vergoedinge<br />

vryfchenken, en, wanneer wy in berouw tot<br />

hem, als onzen rechtmaatigen Opperheer, te rugge<br />

keeren, ons onze oproerigheid vergeeven zal, als<br />

zulks by de menfchen elk vry ftaat om te doen.<br />

Hem


andere Leerjlukken, 141<br />

Hem als zulk eenen voorftellen, die dit niet doen<br />

kan, wiens rechten volftrekt eene bloedige offerhande<br />

eisfchen, wiens grimmigheid niet anders kar.<br />

bevredigd worden , dan wanneer iemand alle die<br />

ftraffen op zich neemt, welke het geheele mensch.<br />

lyke geflacht naar ziel en lighaam in tyd en eeuwigheid<br />

had moeten lyden, heet zich van de Godheid,<br />

die enkel goedheid is, zeer onwaardige denkbeelden<br />

te vormen. Het is waar, de Godheid is even<br />

zoo rechtvaardig als goedertieren. Maar rechtvaardigheid<br />

en wraakgierigheid zyn hemel verre van elkander<br />

verfchillende, en zelfs de ftraffen, die GOD<br />

naar zyne gerechtigheid bewerkftelligt, zyn niets<br />

minder dan bevredigingen van eenen toorn, die dan<br />

eerst bedaart, wanneer 'er bloed is vergooten, en<br />

hebben volftrekt geen ander dan een weldaadig oog-.<br />

merk. Niet alleen Christenen, maar ook'Heidenen<br />

zelf, hebben dit reeds ingezien. CLEMENS<br />

van Alexandriën zegt daarom : God wordt niet toornig,<br />

gelyk eenigen gemeend hebben , maar naar zyne<br />

goedheid tot de menfchen heeft hy hen van zeer veele •<br />

dingen af gemaand , en getoond, wat zy doen moeten.<br />

Maar den zondaar te verfchrikken, is een goed middel,<br />

om hem van het zondigen af te houden. Niet als een<br />

middel dus , om den brandenden toorn van GOD<br />

met zyn onfchuldig bloed te ftillen, befchouwt dus<br />

CLEMENS den dood van CHRISTUS, maar, (hoewel<br />

het ook hier by niet aan zwaarigheden ontbreekt,)<br />

als een affchrikken van het zondigen. God heeft<br />

hem, zegt hy kort te vooren, onze zonden gegeeven,<br />

als eenen verbeteraar der zonden. Daarom kan ook deeze,


142 Hoofdft. X. Over eenige<br />

ze, ons van den Vader gegeeven Leer aar alleen zonden<br />

vtrgeeven, dewyl hy het heit gehoorzaamheid van tngehorzaamheid<br />

in ftaat is te onderfcheiden (m). Ea<br />

PORPHYRIUS zegt reeds, dat het even zoo onmoog-<br />

Jyk is , dat GOD naar zyne gerechtigheid iemand'<br />

fchade zoude kunnen toevoegen, als dat het vuur<br />

verkoele (V). Zyne ftraffen zyn daarom enkel<br />

goedheid, en geene bevredigingen van toorn, welke<br />

zy noodzaaklyk zouden worden, indien hy niet<br />

eerder konde vergeeven, dan wanneer 'er aan zyne<br />

ftraffende gerechtigheid eene volmaakte bevredigende<br />

genoegdoening ware toegebracht, deeze genoegdoening<br />

moge nu door de misdaadigers zeiven,<br />

of door eenen geheel onfchuldigen, d e zulks<br />

op zich neemt, verfchaft worden. Is dit echter<br />

zoo, hoe blyft dan de vergeeving, en alles, wat<br />

ons om den verzoeningsdood van JEZUS gefchonken<br />

wordt, genade? Even zoo zeeker en beflist is het<br />

ook, dat het oogmerk van de ftraffen beitaat in an.<br />

deren van misdaaden af te fchrikkcn, en het ladend<br />

voorwerp te verbeteren. Niet om de ftraffen zelve,<br />

maar om deeze rede worden 'er ftraffen toegelaaten,<br />

en daarom zyn die ook altyd van eene weldaadige<br />

natuur. Men vergelyke hier mede de aan<br />

CHRISTUS voltrokkene ftraff. n, en hoe zal dan de<br />

leere van de plaatsvervullende genoegdoening, die<br />

door dezelve gewrocht is , zich kunnen ftaande<br />

houden? De Wysgeer, die over deeze ftoffe naa-<br />

(m) CLEMENS ALEX. Pceeagog. Lib. Lp. 116,<br />

(n) PORPHYRIÜS de abflin. Lil. II. J. 41.<br />

denkt,


andere Leerjlukken. 143<br />

denkt, vindt hier niets dan aandoot en klippen, die<br />

nog zoo veel te zwaarer om te vermyden worden,<br />

wanneer men zich inlaat op de vraagen, hoe men zich<br />

ititenfive, oneindige lydens in een eindig wezen betrekkelyk,<br />

kan voordellen ? Overdeongelykvormigheid<br />

van de eindige duurzaamheid en oneindige ge»<br />

deldheid der draden, dieCuRisrus heeft uitgedaan.<br />

En wanneer men dan ook wil bybrengen, dat CHRIS-<br />

TOS tevens als GOD eene oneindige waardigheid gehad<br />

hebbe, hoe het mooglyk zy, om zich, naar<br />

het zuiver Athanafiaanfche leerbegrip omtrent de<br />

éénheid in wezen van de drie Perzoonen, voor te<br />

dellen, dat de Zoon tevens hebbe kunnen verzoener,<br />

en verzoend worden , genoegdoening eisfchen en<br />

tevens te wege brengen, draffe lyden en draffe uitoeffenen,<br />

en met één woord, dat hy dit alles niet<br />

alleen als mensch maar ook als GOD hebbe kunnen<br />

4 doen, zonder dat de Vader en de H. Geest zulkf<br />

I insgelyks gedaan hebben? (0)<br />

Kan men wel anders dan dergelyke zwaarigbeder<br />

1 en tegenwerpingen verwachten, wanneer men ziel<br />

I bezig houdt, met allerley foort van Ieerdukkei<br />

•i uit te vinden, en by de eenvouwige leere, in dt<br />

H. Schrift vervat, meer by te denken, dan zy zeh<br />

• ve hebben wil? Het is de welverdiende loon var<br />

i$ zulke bouwmeesters van Ieerdelzels, dat zy doot<br />

i anderen geflagen worden, en dat de eet den anderen<br />

opvolge, om een gebouw te doen fchtdden en<br />

wankelen , hetwelk door enkel menschlyke haair.<br />

kloovery en fchoolwysheid opgetrokken, en atfeen-<br />

lyk<br />

(J) EBERHARDS tteue Kyologie t«s ©cctate* ??. 93 enz.


144<br />

Hoofdft. X. Over eenige<br />

lyk uitwendig met woorden der H. Schrift opge«<br />

fierd was. Wie gaf hun last, zich met zulke konstmaatige<br />

vraagen bezig te houden, en hunne denkbeelden<br />

en leerftelzels voor de oirfpronglyke waarheid<br />

uit te geeven, te verdeeiigen, en am anderen,<br />

by bedreiginge van allerley ftraffen op te dringen?<br />

daar evenwel één éénige blik, op de gefchiedenis<br />

der leerftukken geworpen , hen had kunnen<br />

overtuigen, dat men nimmer omtrent dit ftuk<br />

by de Christenen eenftemmig heeft gedacht, maar<br />

dat de een dit, de ander wederom een ander denkbeeld<br />

heeft gekoesterd , en dit alles zonder naadeel<br />

van zyne rechtzinnigheid, zoo dat men hem, nietlegenftaande<br />

deeze denkbeelden, niet alleen voor<br />


andere Leerjlukken. 145<br />

heel vry van zonden, indien dit hier beneden voor ons<br />

mooglyk ware, ons nog niet in ftaat ftellen, om op<br />

eene eeuwigheid vol onuitfpreeklyke zaligheid aanfpraak<br />

te maaken, indien het niet door hem gefchied<br />

ware. Maar nu hebben wy door CHRISTUS een gegrondrecht<br />

op de genade van GOD en op de voor ons<br />

doorhem verworvene zaligheid, dewyl CHRISTUS de<br />

onze is, die, gelyk PAULUS zegt, geftorven is, ja<br />

veel meer, die ook opgeftaan is, ter rechtehand<br />

van GOD zit en onze zaak waarneemt.<br />

Dit alles zeggen de Apostelen. Een geloof, hetwelk<br />

zeer eenvouwig is, en waar tegen niemand,<br />

die de Apostelen voor Godlyke gezanten erkent, iets<br />

kan inbrengen. En wie zal, by dit geloof, zoo<br />

vermetel zyn , om één éénig lid van het lighaam<br />

van den Heere CHRISTUS af te fcheuren, hetwelk<br />

hy even zoo wel voor het zyne erkennen moet, als<br />

hetzelve hem voor den eenigen grond van zyn geheel<br />

geluk voor tyd en eeuwigheid erkent? Men<br />

neeme die leere van de plaatsvervullende genoegdoeninge<br />

aan, wanneer men dezelve met het gezond<br />

verftand , met de denkbeelden van GOD en<br />

CHRISTUS, met de uitfpraaken van de H. Schrift<br />

verëenigen kan. Dat men dezelve geloove, is niet<br />

te veroirdeelen, wanneer men daar by maar niet op<br />

het denkbeeld komt, dat ons alles geoorloofd zy,<br />

om dat CHRISTUS in onze plaats alles volbracht<br />

heeft, en voor alles heeft genoeg gedaan, op dat<br />

wy niets behoefden te doen. Doch men neeme dezelve<br />

niet aan, wanneer men het denkbeeld voedt, dat zy<br />

niet met het gezond verftand, niet met dedenkbeel-<br />

II. DEEL. K den


146 Hoofdft. X. Over eenige<br />

den van Gon en CHRISTUS , met de uitfpraaken van de<br />

H. Schrift, met het denkbeeld van ftraffen, met het<br />

zedelyk gedrag enz. beftaan kan, warneer men de<br />

Heer maar niet verloochent, die ons verlost heeft, en<br />

hem, den eenigen grond van alle onze hoope, verwerpt.<br />

Wat raaken ons alle die fchoolfche uitvindingen<br />

, over de manier en wyze, hoe wy door<br />

CHRISTUS verlost en met GOD verzoend zyn? Genoeg,<br />

dat niemand eenen anderen grond kan leggen,<br />

dan die gelegd is, dewelke is JEZUS CHRISTUS.<br />

Voor het overige zegt AUGUSTINUS reeds: wanneer<br />

men tegen het helder en zeeker verftand, gelyk als tegen<br />

de H. Schrift, het gezag overftelt, dan begrypt hy het<br />

niet, die zulks doet. Ook Jielt hy den zinder H. Schriftniet<br />

tegen de waarheid over, want dien kan hy niet doorgronden,<br />

maar veel meer zyne eigenwysheid, en brengt<br />

daar tegen niet dat gene voor, wat hy in de R. Schrift,<br />

maar wat hy in zich zeiven , als ware het in de H.<br />

Schrift, gevonden heeft (p). — CHRISTUS bedient<br />

zich in zyn gefprek met NICODEMUS van de vergelykinge<br />

der koperen flange, welke door MOZES in<br />

de legerplaats der Israëliërs, die zich door hunne<br />

ongehoorzaamheid de Godlyke ftraffen hadden op<br />

den hals gehaald, werdt opgericht. Wie dezelve<br />

aanzag, werdt gezond. Niet hy, die wist, hoe<br />

deeze flange invloed konde hebben op de Israëliërs,<br />

hoedanig het met de koperen flange, en die, door<br />

dewelken de Israëliërs gebeten waren, gefield was,<br />

en welke vraagen meer men opwerpen konde; maar<br />

wie dezelve aanzag. Gelyk MOZES, zegt de Hee-<br />

) AUGUSTIN. Epft. VIL ad Marcell.<br />

re,


findere Leerflükken, 147<br />

re, in de woestyne eene flange verhoogd heeft, zoo<br />

moet ook des Menfchen Zoon verhoogd worden, op<br />

dat allen, die aan hem gelooven, niet verlooren worden,<br />

maar het eeuwige leven hebben: niet allen,<br />

die weeten, hoe hy een middel van geneezinge voor<br />

ons is, hoe hy om onzer zonden wil heeft kunnen<br />

lyden, gekruisd worden en flerven? of de aan<br />

hem voltrokkene ftraffen eene plaatsvervullende genoegdoening<br />

uitmaaken? of wy, als leden des lig.<br />

haams, van hetwelk hy het Hoofd is, met hem té<br />

gelyk geleden hebben? of wy door de ftraffen, die<br />

hy geleden heeft, maar alleen van het zondigen<br />

moeten afgefchrikt worden? of zyn dood voor ons<br />

flechts een voorbeeld en bevestiging van zyne leere<br />

zy, en wy op deeze wyze verbeterd moeten worden?<br />

en welke vraagen men nog meer zoude kunnen<br />

te berde brengen. Niet dit alles, is de voorwaarde<br />

van ons heil, maar aan hem gelooven. HeC<br />

heet, door zyne wonden zyn wy geneezen. Voor<br />

het overige wyze ik alleen op die voortrefiyke plaats<br />

van EUSEBITJS z'n Demonfirat. Evangel. Lib. X.p.466.<br />

(*) Voor eenige leezeren zal onze Schryver hier wat<br />

duister zyn , voor andïren geheel niet aanneemelyk we­<br />

zen; en voor my? -Ik houde my aan het gene ik<br />

meermaalen ten dien opzichte heb betuigd; maake geene<br />

aanmerkingen en laate elk — zelf proeven, zonder alle zy.<br />

ne betoogingen voor myne rekening te neemen, maar ook<br />

zonder dat ik nodig vinde, hem te wederleggen. Vers,<br />

K 2 ELF'


148 Hoofdft.. XI. Over den Doop en<br />

E L F D E H O O F D S T U K .<br />

Over den Doop en het Avondmaal des<br />

Heeren.<br />

Wat men van deeze beide Sacramenten, gelyk<br />

dezelven gemeenlyk genoemd worden, te houden<br />

hebbe, is niet van zoo veel gewicht, als de leerflükken<br />

, waar over wy in de voorige hoofdflukken<br />

hebben gehandeld. 'Erzyn, weliswaar, tyden geweest,<br />

wanneer men ook deeze artykels voordezoodanigen<br />

opgaf, welken van het alleruiterfle gewicht<br />

waren, en aan welker waaren zin, te weeten, de zaligheid<br />

der menfchen, volftrekt verknocht was. Zulks<br />

is in vroegere tyden gebeurdbetrekkelykden doop,<br />

toen men het harnas aantoog over de geldende kracht<br />

van den doop der ketteren, en in laatere tyden in<br />

de gefchillen met de Herdoopers en andere Doopsgezinden<br />

met de Hervormden: ten aanzien van het<br />

Avondmaal by verfcheidene gelegenheden, voornaamlyk<br />

in de gefchillen tusfchen BERENGARIUS en<br />

LANFRANCUS, insgelyks tusfchen de Proteftanten<br />

onder eikanderen en met de Roomfche kerke. Dan<br />

men is reeds gewoon, dat hy dergelyke twisten de<br />

zaak, waar 1<br />

over men ftreed, geduurig als eene<br />

zaak van het uiterfte gewicht wordt voorgefteld.<br />

Elk naamlyk hoopt, doordien hyzyn gevoelen zoodanig<br />

verheft, als of 'er alle welvaart mede verknocht<br />

ware, meerderen in zyn belang te trekken,<br />

de tegenparty gehaat te maaken, en zich zoo veel<br />

te


het Avondmaal des Heeren. 149<br />

te yveriger verdeedigers te verfchaffen : tot dat<br />

eindelyk de twistende partyen, die in de eerfte hitte<br />

van den flryd, oogen en zinnen fcheenen verlooren te<br />

hebben, beginnen te begrypen, het gene de bedaarde<br />

aanfchouwer reeds lange had opgemerkt, naamlyk<br />

dat de zaak niet van dat zwaare gewicht was, waar<br />

voor die werdt opgegeeven. Ging het met veele leerftukken<br />

zoo, dat die onfchuldiger wyze tot een onderwerp<br />

van veele heillooze gefchillen gemaakt<br />

zyn, dan behoeft men zichwaarlykniet te verwonderen,<br />

dat zulks ten aanzien van den Doop en het<br />

Avondmaal insgelyks gebeurd is. En beide partyen<br />

hebben helaas! daar evenwel door het eerfte,<br />

allen broeders en kinderen van één éénig vaderlyk<br />

huis worden, en zy dus broederlyke neigingen jegens<br />

eikanderen moesten bezitten; en door het laatfte,<br />

als een gedenkteken van JEZUS liefde, zy allen<br />

tot eene hartelyke en innige liefde zouden moeten<br />

worden aangefpoord , maar meer dan al te veel<br />

aanleidinge gegeeven, tot de bitterfte gefchillen en<br />

verwyderingen. Daar toe , ö Heiligdommen van<br />

den liefderyken Godsdienst, heeft eene vreedzaame<br />

Meester uw niet ingefteld!<br />

Zulke gefchillen kunnen de gemoederen der men.<br />

fchen wel in verwerringe brengen, voornaamlyk de<br />

zwakken, en in het algemeen allen, die niet in ftaat<br />

.zyn, om te onderzoeken en te beproeven. Vreemden<br />

kunnen niet alleen, maar moeten ook wel te<br />

rug gehouden worden, om hunne goedkeuring aan<br />

het Christendom te hechten, wanneer zy zien, dat<br />

'er geene éénige ftelling in is, waar over men niet<br />

•K 3 met


150 Hoofdft. XI. Over den Docp en<br />

met zeer groote hevigheid getwist heeft, en nog<br />

twist. Indien men evenwei de zaak ryplyk overweegt<br />

, moest het toch eigenlyk niet zoo zyn.<br />

Want het gefchreeuw van allen, die onderling verfchillen,<br />

moest toch wel nimmer iemand, dien het<br />

alleen om het waare te doen is, 'er toe kunnen<br />

brengen, om zyn hoofddoelwit geheel uit het oog<br />

te verliezen'. Dat toch elk mensch rechtftreeks<br />

tot zynen GOD en Verlosfer ging langs den eenvou.<br />

wigen weg, dien hy hem gebaand heeft, zonder<br />

Zich te ftooren aan allen, die ter zyner rechte of<br />

flinkehand ftryden en twisten! Ik heb my zeiven<br />

dikwerf de vraag gedaan: wie weet, of 'er in de<br />

andere wereld niet ook nog verzoekingen zullen<br />

plaats vinden? Misfchien is het niet enkel maar<br />

voor dit kortftondig leven, maar ook voor het toekomende,<br />

dat men zoo zeer ter fterkfte bevestiginge<br />

in het geloof, in het goede, in eene getrouwe<br />

verkleefdheid aan GOD, wordt aangemoedigd! Wat<br />

zoude ik doen, wanneer my dan deeze, dan geene<br />

begoochelingen van wezens gemaakt werden, die<br />

my verzoeken wilden? Ik moet belyden, dat ik<br />

my zeiven deeze vraagen niet in zulke oogenblikken<br />

voorftelde, wanneer GODS goedheid ons in<br />

deeze wereld enkel vrolyke tooneelen opleevert.<br />

Maar ik heb ook altyd gedacht: ik zal my geheel<br />

vasthouden aan de eenvouwige waarheid van GOD,<br />

en omtrent alles, wanneer het myook nog zoo konftig<br />

voorkwame, nog zoo veelen fchyn voor zich<br />

had, zeggen: dat is alles het waare niet! en zoo<br />

rechtftreeks tot GOD gaan! — Indiende menfchen<br />

ook


het Avondmaal des Heeren. 151<br />

ook hier het groote oogmerk niet vergaten, wanneer<br />

zy niet by elk opgefmukt ftandbeeld bleeven<br />

ftaan, het welk men in zyne loopbaane- aantreft,<br />

dan konden zy niet in verwerringe gebracht, niet<br />

afgefchrikt worden, om aan het Christendom, niet<br />

tegenftaande alle de gefchillen in hetzelve, hunne<br />

hartelyke toeftemming te geeven.<br />

Ikzal eerstmaar iets bybrengen, omtrent den Doop.<br />

Van deszelfs oirfprong zegge ik niets; zulks behoort<br />

eigenlyk voor den navorfcher der christelyke oudheden.<br />

Dan zeeker is het, dat de Heere CHRISTUS<br />

den Doop heeft ingefteld,en bevolen, dat allen die<br />

tot zyne Godsdienftige maatfchappy overgaan, en<br />

tot hem als hun Hoofd en Heer wilden vergaderd<br />

zyn , gedoopt moesten worden. Intusfchen is<br />

het ook zeeker, dat de Doop niet nieuw is, maar<br />

dat 'er reeds vóór JOHANNES by de Jooden een<br />

Profelytendoop plaats vondt, dien de Jooden waarfchynlyk<br />

uit hunne gevangenfchap hadden medegebracht.<br />

By de Heidenen doopte men insgelyks, en<br />

wydde daar door in tot den Godsdienst, en het is<br />

waarfchynlyk, dat de Heere voornaamlyk daarom<br />

den Doop tot eene handeling gemaakt heeft, welke<br />

omtrent allen, die tot zyne leere wilden overgaan,<br />

moestplaats vinden,om dat de Doop, als eeneinwying<br />

befchouwd, by Jooden en Heidenen bekend was,<br />

en dus paste voor eenen algemeenen Godsdienst,<br />

die beiden met eikanderen zoude vereenigen. Dat<br />

de Doop in eene geheele onderdompeling beftaan<br />

heeft, en nog lange genoeg in verfcheiden ftreeken<br />

alleenlyk aan de volwasfenen bediend is, is<br />

K 4 &»-,


15* Hoofdft. XI. Over den Doop en<br />

insgelyks iets bekends, en het ware te wenfchen,<br />

dat de Christenen hier in nooit van die eerfte inrichting<br />

waren afgeweeken. Het is intusfchen gefchied,<br />

en 'er ligt zoo veel niet aan gelegen, als<br />

eenigen beweeren (*_).<br />

Het komt hier voornaamlyk aan op de denkbeelden,<br />

die men aan deeze handeling gehecht heeft,<br />

en welke vruchten men zich van dezelve heeft beloofd.<br />

Het lydt geen twyffel, of de denkbeelden<br />

zyn ook hieromtrent in den beginne zeer eenvouwig<br />

geweest, en voornaamlyk daar op betreklyk,<br />

dat zy, die gedoopt werden, hunne zonden beleden,<br />

hartelyke verbetering en eenen wandel beloofden,<br />

overeenkomftig met de geboden van JE­<br />

ZUS , en dan door» middel van deeze uitwendige<br />

plechtigheid, waar door zy in de Christelyke<br />

maatfehappy werden opgenomen, de verzeekering<br />

verkreegen, dat de zonden van hun voorig leeven<br />

geheel vernietigd waren en dat zy aandeel<br />

hadden aan GODS genade in CHRISTUS, wien zy nu<br />

toebehoorden. Van deze eenvouwige manier van<br />

denken vindt men nog veele blyken by de Kerkelyke<br />

(*) De Schryver had hier zeekerlyk nog het een en an-<br />

der omtrent den Doop der volwasfenen en kinderen, zoo<br />

wel als betreffende de onderdompeling en befprenginge<br />

kunnen zeggen, en ik zoude 'er zulks, by wyze van aan-<br />

merkinge kunnen by voegen, om te zien, in hoe verre de<br />

Christenen van de eerfte inrichting zyn afgeweeken dan<br />

niet; dan dewyl de Schryver deeze zaak niet als zoo ge­<br />

wichtig befchouwt, en ik het daaromtrent volkomen met<br />

hem eens ben, laaten wy zulks beiden achter wegen. Ven.


het Avondmaal des Heeren. 153<br />

ke Schryvers. Zoo noemt CLEMENS van Romen<br />

den Doop, het zegel, naamlyk van de beloofde<br />

genade, de vergeevinge en van het aandeel aan<br />

CHRISTUS, gelyk het door de Kerkvaderen verklaard<br />

wordt (fl). Zoo ook wordt by de Kerkvaderen<br />

de Doop genoemd gratia Dei, genade Gods:<br />

eene benaaming, zeer gewoon by de Griekfche en<br />

Latynfche Kerkvaderen, en die men ook by AU­<br />

GUSTINUS aantreft. Hier toe behooren insgelyks<br />

de naamen, Indulgentia, Abfolutio, verfchooning,<br />

vryfpraak, vergeeving, welke aan den Doop in betrekkinge<br />

tot de vergeevinge van de voorheen begaane<br />

zonden, gegeeven wordt (Z>).<br />

Maar gelyk alle leerftellingen van het Christendom,<br />

van de vroegfte tyden af reeds met veele byvoegzelen<br />

van menschlyke invallen en kunftenaaryen<br />

zyn verrykt geworden, zoo is het ook hier<br />

mede gegaan. Laat ik 'er flechts iets, tot myn<br />

oogmerk dienftig, van aanhaalen. Het is bekend,<br />

dat in de eerfte tyden, by den Doop de gaaven des<br />

H. Geests op eene zeer zichtbaare wyze werdt medegedeeld,<br />

aan hen, die tot het Christendom overgingen.<br />

DODWELL meent, dat 'er vuurvlammen<br />

werden gezien op de hoofden van allen, die den<br />

H. Geest by den Doop ontvingen , gelyk by de<br />

uitftortinge van den H. Geest over de Apostelen op<br />

den<br />

(a) CLEMENS ROM. in Epist. II. ad Corinth. mm. VIII.<br />

en COTELEEII nut. 3. ad Conjlit. apostel. Lib. II. c. 39.<br />

Q>) BINGHAM in originib. Eccles. Tom. IV. p. 139.<br />

K5


154 Hoofdft. XI. Over den Doop en<br />

den Pinxterdag, en het is niet te ontkennen, dat<br />

zyn gevoelen veel waarfchynlyks heeft, ja zelfs<br />

door eene plaats in het evangelie der Nazarenen<br />

E T<br />

bevestigd wordt (O- H<br />

moge intusfchen hier<br />

mede gefteld zyn, zoo als het wil, zeeker is het,<br />

dat dit in vervolg van tyd aanleiding tot verfchei-<br />

dene zeldzaame gevoelens gegeeven heeft. Want<br />

toen deeze zichtbaare aanduiding van de tegenwoor­<br />

digheid des H . Geests, gelyk alle buitengewoone<br />

gaaven in de Kerke, ophield, begon men te voor-<br />

onderftellen, dat, hoewel ook dewondergaavenniet<br />

meer, gelyk in den beginne, aan alle gedoopten<br />

werden medegedeeld, de Doop evenwel niets min­<br />

der dan eene enkele plechtigheid was, maar dat<br />

het water op eene verborgene wyze met den H .<br />

Geest werdt gedrenkt, en dezelve tevens met het<br />

water over den gedoopten werdt uitgegoocen. TER-<br />

TULLiANUS heeft reeds zoortgelyke denkbeelden,<br />

wanneer hy zegt, dat de H . Geest zich van den<br />

hemel op het water nederlaate, hetwelk op deeze<br />

wyze dan de kracht ontvange, om hen, die ge­<br />

doopt werden, te heiligen (d). De zoogenoemde<br />

Disciplina Arcani, welke in de tweede eeuw uit het<br />

Heidendom in het Christendom werdt overgebracht,<br />

verrykte deeze leere ook met verfcheiden denk­<br />

beelden, van daar ontleend, en wel byzonder van<br />

den Doop gebruiklyk by de inwyinge in de heiden­<br />

fche verborgenheden. Eigenlyk was het maar een<br />

(c) DODWELL Disfert. in Innceum. p. 107 enz.<br />

(d) ÏERTULLIAN. de Babtism. Cap. IV.<br />

na-


het Avondmaal des Heer en. 155<br />

nader onderwys, hetwelk den gedoopten naa den<br />

Doop werdt toegedeeld, en dat men *»T


156 Hoofdft. XI. Over den Doop en<br />

Christen geweest is. Dan hy moge geweest zyn,<br />

wie hy wil; hy zegt evenwel niets anders, dan het<br />

gene naaderhand verfcheiden zeer rechtzinnige<br />

Leeraaren der Kerke omtrent den Doop hebben gezegd.<br />

Zoo heeft ook de leere der Dssmonen,<br />

en het vooroirdeel, hetwelk men by OPTATUS,<br />

ADGUSTINUS en andere Kerkleeraaren aantreft, dat<br />

naamlyk alle eerstgeboorene kinderen lighaamlyk<br />

door eenen Duivel bezeten waren, zoo als men ligt<br />

denken kan, tot verfcheidene zeldzaame denkbeelden<br />

en gebruiken aanleiding gegeeven, waar mede<br />

deeze eenvouwige plechtigheid der inwyinge in het<br />

Christendom, is belaaden geworden, en waar van men<br />

nog tegenwoordig overblyfzels genoeg vindt byalle<br />

departyen der Christenen. De Valentiniaanenzeiden,<br />

dat de macht van het lotgeval, en de invloed van<br />

het geflernte, door den Doop een einde nam (ƒ).<br />

Wanneer men hun geheel leerflelzel van de Aeonen<br />

en de leere der Gnostieken omtrent de geesten<br />

der planeeten kent; leert men zeer gemaklyk de<br />

denkbeelden inzien, die zy aan den Doop hechteden,<br />

en de voordeden, die zy zich daar van beloofden.<br />

Ook zyn hier niet zeer verfchillende<br />

van , de begrippen welken men hieromtrent by<br />

rechtzinnige Kerkvaderen aantreft, en nog in zeer<br />

veele gebruiken leeven. Ook was by allen de hoofdbron<br />

, dezelfde. Dan hier over te oirdeelen is<br />

echter myne zaak niet.<br />

Gelyk het met andere leerftellingen gegaan is,<br />

dat niet tegenflaande den nevel, waar mede men<br />

de-<br />

(ƒ) ECLOG. THEODOT. ap. Clement. Jlexandr. $. 78.


het Avondmaal des Heeren. 157<br />

dezelven heeft bedekt, evenwel het wezenlyke is<br />

ftaande gebleeven, fchoon het ook menigmaal de<br />

plaats voor den eerften heeft moeten ruimen, welke<br />

hetzelve eigenlyk had toebehoord, zoo is het<br />

ook ten aanzien van den Doop gegaan. Het wezenlyke<br />

van denzelven is altyd gebleeven; maar<br />

gelyk elk gezind was en zyne byzondere denkbeelden<br />

daar beneven had, paste hy dezelven ook op<br />

den Doop toe, en menigmaal is het ook hieromtrent<br />

gebeurd, dat de byzondere gevoelens van<br />

éénen éénigen Leeraar, wanneer hy wegens zynen<br />

ftand, geleerdheid, of om zynen yver voor de zoogenaamde<br />

rechtzinnigheid in aanzien flond, gevoelens<br />

van de geheele Kerke zyn geworden. CRIGE-<br />

NES heeft ook ten aanzien van den Doop zyne tegenftrydige<br />

Hellingen. Zyn gevoelen betrekkelyk<br />

de algemeenheid van het bederf onder de menfchen<br />

en den oirfprong van hetzelve, weeten wy uit het<br />

voorgaande. Zullen de zielen, zoo redeneert hy,<br />

wederom tot haare oirfpronglyke zuiverheid geraaken,<br />

dan moeten zy noodzaaklyk gezuiverd worden<br />

, en dewyl water en vuur alleen alles reinigen<br />

kunnen, moeten ook de zielen of door het eene of<br />

door het andere, van derzei ver vlekken gereinigd en<br />

gelouterd worden. Wie zich naa het geloof en de verborgenheden,<br />

zegt hy, wederom tot ondeugden gekeerd<br />

heeft, moet door de kwaaien van het vuur gereinigd<br />

worden, en ongelukkig is hy, die, naa het bad van den-<br />

H. Geest, met vuur moet gedoopt worden. — Wie het<br />

eerfte ongekrenkt heeft bewaard, zal deel hebben aan de<br />

eerfte opftandinge; maar wie tot de tweede opftandinge<br />

ie-


158 Hoofdft. XI. Over den Doop en<br />

bewaard blyft, moet met vuur gedoopt worden, helweïk<br />

door uitbrandinge reinigt, en alles, wat aan hem hout,<br />

hooy enftoppelen is, vertee.en zal (g). Zyns bedunkens,<br />

heeft de Doop van het water, waar mede de<br />

H. Geest verknocht wordt, eenen natuurlyken invloed<br />

op de menschlyke ziel; alle vlekken, die zy<br />

zich, door den ongelukkigen val in de wereld der<br />

geesten, heeft veroirzaakt, worden geheel en al afgewasfehen,<br />

en 'er gebeurt eene zekere verborgene<br />

en bovennatuurlyke verandering in de ziel, welke<br />

door deze wedergeboorte in zulk eenen toeftand<br />

geplaatst wordt, dat men haare volgende zonden,<br />

als eenen nieuwen val befchouwen kan. Intusfchen<br />

beweert hy evenwel , dat de bloeddoop (martelaars<br />

dood) ons nog meer reinigt, en hy wenscht zich<br />

daarom niets verheveners en heilzaamers toe, dan<br />

met denzelven gedoopt te worden, om dat die de<br />

' ziel zoo zuiver maakt, dat de vorst dezer wereld<br />

ook niet het minfte aan zulk eene ziel vinden kan,<br />

die met haar eigen bloed gewasfehen is (li). Alle<br />

zielen echter, die niet door den waterdoop gereinigd<br />

zyn, moeten door het vuur gezuiverd worden.<br />

CLEMENS van Alexandrien, befchouwt den Doop ins­<br />

gelyks, als een zuiveringsmiddel voorde ziel; maarzy»'<br />

ne denkbeelden hie-omtrent verfchillen zeer veel<br />

van die van ORIGENES. 'Er wordt niet van de vlekken<br />

gefprooken, die de ziel zich door haaren val<br />

in de wereld der geesten, heeft veroirzaakt, ook<br />

niet van de erfzonde. CLEMENS voorönderftelt,<br />

urn<br />

(g) ORIGENES Homil. 3. in Jcnm p. 66.<br />

(li) Homil. Vil. in Judic.


het Avondmaal des Heeren. 159<br />

dat met de zielen zekere kwaade geesten verknocht<br />

zyn, van welken zy gereinigd worden. Door dea<br />

Doop wordt de ziel als gelouterd, de 'booze gees»<br />

ten worden van haar afgezonderd, en zy is van nu,<br />

af zuiver en als een nieuw fchepzel van GOD te<br />

befchouwen (i).<br />

JUSTINUS de martelaar weet nog niets van erfzonde,<br />

van een bederf, door de vooitteeling van A-<br />

DAM op alle menfchen voortgeplant, en hy fchynt<br />

den naam tpar^^i verlichting, welke aan den Doop<br />

gegeeven wordt, voornaamlyk toe te pasfen op de<br />

kennisfe der Godlyke waarheden, en de wedergeboorte<br />

eigenlyk daar in te Hellen, dat wy beduiten,<br />

om GODE welbehaaglyk te leeven. Maar hy<br />

zegt evenwel, dat wy door den Doop niet meer<br />

kinderen der noodzaaklykheid en der onweetendheid,<br />

maar van den vryen wil en de kennisfe worden,<br />

en in dit water de vergeeving der voorheen<br />

begaane zonden (want in de tyden van JUSTINUS<br />

werden 'er maar alleen volwasfenen gedoopt) verkrygen<br />

(&).<br />

GREGORIUS van Nazianz. is vervuld met geheimzinnige<br />

denkbeelden omtrent deeze leere. Zyns<br />

bedunkens, vindt 'er by den Doop even zulk eene<br />

geheimvolle verëeniging van de Godheid met het<br />

water plaats, als de Godlyke natuur met de menschlyke<br />

in CHRISTUS verëenigd geweest is, en van<br />

daar verkrygt het water de kracht, dat het een water<br />

ter onfterflykheid wordt. Door den Doop<br />

wordt<br />

(ï) CLEMENT. ALEX. Stromai. Lib. II. p. 408.<br />

00 JUSTIN. MAST. Apolog. II. p. 94.


ï6"o Hoofdft. XI. Over den Doop en<br />

wordt niet alleen al het voorige kwaad uitgeroeit;<br />

maar, fchoon 'er geene verandering van onze natuur<br />

gebeurt, worden wy echter van de natuurlyke<br />

neiging tot het kwaad in zekeren zin bevryd, erlangen<br />

meer vaardigheid in het goede, en geraaken<br />

ook naa dit leven gemakkelyker tot de veiëeniginge<br />

met GOD. Zyne geheele redevoering over den Doop,<br />

is met foortgelyke geheimzinnige denkbeelden, deels<br />

uit den heidenfchen tempeldienst, deels uit de Platonifche<br />

wysbegeerte ontleend, opgevuld, en ook<br />

hier vindt men het denkbeeld, welk reeds ORIGE­<br />

NES gehad heeft, naamlyk dat allen, die hier niet<br />

de reiniging door het water ontvangen, in de toekomst<br />

door het vuur gezuiverd moeten worden.<br />

Een nog zeldzaamer denkbeeld van deezen Kerkleeraar<br />

is, dat, wanneer men naa den Doop zo<br />

'leeft, gelyk te vooren, men het als een zeeker bewys<br />

te befchouwen hebbe, dat men den H. Geest<br />

niet heeft ontvangen, maar enkel het water. Zo<br />

mag ook wel AUGUSTINUS gedacht hebben, daar<br />

hy het meeste van de onwederftaanbaare genade,<br />

op rekening van den Doop helt.<br />

Naar het denkbeeld van BASILIUS, komt alles by<br />

den Doop aan, op de naavolginge van CHRISTUS:<br />

taamlyk in den zin van PAULUS. Wedergeboorte is<br />

niets anders dan het begin van een nieuw leeven,<br />

overëenkomftig met de geboden van JEZUS , en<br />

door den Doop wordt de loopbaane van het voorig<br />

leven als door den dood geëindigd. Men vindt hier<br />

tevens die geheimzinnige denkbeelden niet, welken<br />

men by GREGORIUS van Nazianz. aantreft. In-<br />

tus-


het Avondmaal des Heeren. i6t<br />

tusfchen heerscht ook hier het denkbeeld van eene<br />

geheele afwasfchinge der aangebooren vlekken en<br />

onzuiverheden van de ziel. Het water is het zinnebeeld<br />

van den dood en het graf, en de daar mede<br />

verbonden geest werkt het nieuwe leven. Zo wordt<br />

'er ook by deeze gelegenheid van de reiniginge door<br />

het vuur gehandeld, dewelke op den dag van het<br />

oirdeel zal voltrokken worden, en de waterdoop<br />

beneden den bloeddoop geplaatst, terwyl men deezen<br />

laatften als eenen zodanigen befchouwt, die,<br />

wanneer men den eerften niet heeft ontvangen,<br />

dit volkomen wederom kan vergoeden (l). Men<br />

zoude nog veel meer over deeze ftoffe kunnen<br />

verzamelen, voornaamlyk wanneer men zich wilde<br />

inlaaten op gebruiken in derzelver beteekenis. Zoo<br />

zegt reeds TERTULLIANUS, dat men door middel<br />

van den Doop den H. Geest ontvangt, die den<br />

mensch by de fcheppinge door GOD is ingeblaazen,<br />

maar dien hy naaderhand door overtreedinge<br />

verlooren heeft; hy fpreekt ook van twee doopen,<br />

naamlyk van den bloed- en waterdoop , die door<br />

het bloed en water, hetwelk uit de zyde des Heeren<br />

gevloeid is, was afgebeeld. Zo hebben ook<br />

eenigen het bloed van CHRISTUS met het water verbonden:<br />

AUGUSTINUS zegt zelfs, dat het water in<br />

den Doop door het bloed van CHRISTUS rood wordt,<br />

en HIERONYMÜS laat zelfs CHRISTUS zeggen: zyt<br />

O) BASILIUS M. de Spirit. S. opp. Tom. I. Cap. XV. p.<br />

322 enz.<br />

II. DEEL. L<br />

in


1(52 Hoofdft. XI. Over den Doop en<br />

in myn bloed gedoopt (m). Met dergelyke gevoelens<br />

echter kan men zich niet eens inlaattn, om dat 'er<br />

te veel verfchillende plaats vinden.<br />

Dat met de plechtigheid van den Doop groote beloften<br />

verknocht zyn, naamlyk vergeeving van alle<br />

te vooren begaane zonden, een nader aandeel aan<br />

GOD en CHRISTUS en de hcope des eeuwigen levens;<br />

dat de gedoopte, gelyk PAULUS zegt, door<br />

deeze Symbolifche handeling zo voor GOD befchouwd<br />

wordt, als of hy met CHRISTUS was geftorven<br />

en begraaven; dat zyn geheel voorig leven<br />

door deeze handeling als geëindigd is, hem niet<br />

meer wordt toegereekend, en hy als zulk een wordt<br />

befchouwd, die op nieuw gebooren is enz. dit alles<br />

zyn waarheden, die niemand kan ontkennen, zo<br />

draa hy de eenvouwige uitdrukkingen volgt van de<br />

H- Schrift. Zeeker is het intusfchen ook, dat daar<br />

by altyd op den mensch zeiven wordt gezien, en,<br />

zonder geloof aan en belydenis van GOD en CHRIS­<br />

TUS, zonder berouw over hetverloopen leven, zonder<br />

een ernftig voorneemen, om der zonde geheel<br />

en al afgeftorven te zyn, en vervolgens ter eere<br />

van GOD te leeven, zoudë dit alles flechts eene<br />

bloote plechtigheid zyn. Gelyk men by den Doop<br />

op het voorneemen zag, zag men ook op het geloof.<br />

CVPRIAINUS heeft daarom reeds opgemerkt,<br />

dat de bekeerden uit het Joodendom alleenlyk op<br />

den naam van JEZCS door de Apostelen gedoopt<br />

UIL<br />

zyn,<br />

O) AUCLSTIN. ZVaS. in Joh. IJ. HIEEON. in Efai. I. en


(<br />

het Avondmaal des Heer en. 163<br />

zyn, want zy geloofden reeds aan éénen éénigen<br />

waaren GOD , den Vader, en hadden ook denkbeelden<br />

van den H. Geest, hoewei zy ten opzien.te<br />

van den laatften verfchillend dachten. Heidenen<br />

daar tegen werden in den naam des Vaders, des<br />

Zoons en des H. Geests gedoopt, om dat zy naamlyk<br />

ten opzichte van dit geheele leerftuk niet juist<br />

dachten. Voorbeelden uit de Handelingen der Apostelen<br />

bevestigen dit insgelyks (n). Men heeft-,<br />

wel is waar, zulks poogen te ontkennen, voornaamlyk<br />

dewyl eenige Sociniaanen en Arminiaanen<br />

dit beweerden. Maar de kerklyke gefchiedenis bewyst<br />

het klaarblyklyk, en men zoude nooit van<br />

MARCION gezegd hebben, dat hy zynen Doop alleen<br />

op den naam van JEZUS daar mede verontfchuldigt,<br />

dat de Apostelen zo gedoopt hadden,<br />

(naamlyk de Jooden,) noch nodig gevonden hebben<br />

om te verkiaaren, wanneer dit gefchied is?<br />

indien het niet in de daad gebeurd ware. Zeeker<br />

is het intusfehen ook, dat thans, nu 'er alleenlyk<br />

kinderen gedoopt worden, en geene volwasfenen,<br />

de omftandigheden zeer verfchillende zyn,<br />

en of by deeze verfchillende omftandigheden, alles,<br />

wat van den Doop gezegd wordt, kunne plaats<br />

hebben, is eene vraag, die thans wel flechts door<br />

weinigen met ja! mocht worden beantwoord. Waar<br />

geene kennis is, kan natuurlyker wyze ook geen<br />

geloof plaats vinden, en allerminst een zoodanig,<br />

hetwelk in een zeeker toevoorzicht omtrent de ver-<br />

(») HAKDL.1I: 38. VIII: 16, X: 48.<br />

La<br />

gee-


16). Hoofdft. XI. Over den Doop en<br />

geevirme der zonden beftaat, of men moest vooronderftellen,<br />

dat 'er by elk kind, hetwelk gedoopt<br />

wordt, een wonder gebeure , en wel zulk een,<br />

welks kracht aanftonds wederom verdwynt, vermits<br />

geen kind, indien men hetzelve zulks niet<br />

naaderhand zeide, iets 'er van weeten zoude, dat<br />

bet ooit gedoopt was en toen reeds het geloof had<br />

gehad , op eene wonderbaare wyze in hem gewerkt.<br />

Wanneer men ook nog geen zondig leven geleid<br />

heeft, kan 'er even zo min berouw over hetzelve,<br />

noch een voorneemen om zyn gedrag te verbeteren,<br />

en dus in dit opzicht ook wel niet gevoeglyk vergeeving<br />

plaats vinden (*). Maar gelyk de kinderen<br />

van Israël door de Befnydenis in de maatfchappy<br />

van het Oude Verbond werden opgenomen en<br />

aandeel hadden aan alle de beloften, hunnen vaderen<br />

ten deele geworden, zóó worden ook de kinderen<br />

der Christenen door deeze plechtigheid in het<br />

verbond met GOD opgenomen : zy behooren als<br />

zul-<br />

(*) Even zoo min kan de Doop eene afwasfchinge zyn<br />

Van de zoogenaamde erfzonde, of beter van de natuurlyke<br />

verdorvenheid, die in een overgewicht van de zinlykheid<br />

over het verftand beftaac, en dus eene neiging tot zondi­<br />

gen by ons bewerkt; want dan moest dezelve zich by ge­<br />

doopte kinderen naaderhand niet werkzaam betoonen, en<br />

wy zien evenwel, dat gedoopten vervolgens even zoo wel<br />

zondigen , als ongedoopten. Vergelyk flechts , om de<br />

waarheid te erkennen, een ongedoopt Mennoniet jonge­<br />

ling met eenen gedoopten Gereformeerden ofLutherfchen;<br />

zal msn de eerfte meer zien zondigen? zyn de laattten ge.<br />

heel niet ondeugend, of flechts iets vroomer? . Vat.


het Avondmaal des Heer en. 155<br />

; zulken, aan welken op eene fymbolifche wyze de<br />

i dood, het graf en de opftanding des Hceren vol-<br />

itrokken is, CHRISTUS JEZUS toe ; zy hebben aan<br />

Ï alles, wat het menschlyk geflacht door CHRISTUS<br />

jis ten deele geworden, een nader aandeel, en ver-<br />

jkrygen misfchien in opzicht op deeze in vooruit<br />

verkreegene genade, de vergeeving van zulke af-<br />

jwykingen, die zy in de jaaren van hun onverftand<br />

\mochten begaan (*). Of intusfchen de Doop der<br />

bejaarden niet meer indruk maakte, ftichtelyker<br />

en van grooter nut voor het zedelyk gedrag zyn<br />

zou-<br />

i (*) Omtrent het gene onze Schryver hier van de kracht<br />

en werkinge des Doops zegt, kan ik niet mede inflemmen.<br />

lOogenbliklyk werkt de Doop, myns bedunkens, 'niets, en<br />

fis enkel de plechtigheid der inwyinge in het Christen­<br />

dom, zoo dat een gedoopt kind ep dat oogenblik GODE niets<br />

laangenaamer of beter is dan een ongedoopt, vee! min,<br />

;dat hetzelve daarom reeds afwykingen zouden vergeeven<br />

Iworden. Eerst in het vervolg werkt de Doop op den ge-<br />

jdoopten op eene zedelyke wyze, dat is met andere woor-<br />

jden, het Christendom werkt op hem, waar in hy door den<br />

JDoop is ingelyfd, en maakt hem wyzer, beter, geruster<br />

én gelukkiger. Ik zegge het Christendom , want daar in<br />

moet ons de Doop alleenlyk inlyven en niet in de eene<br />

of andere byzondere fefte of kerkelyke party, het welk<br />

,in de daad een misbruik van den Doop is, vermits men<br />

Idan niet voldoet aan de inftelling van JEZUS, maar te ver.<br />

fe gaat en tevens iets voor zyne kinderen belooft, dat wy<br />

Siet mogen, om dat wy niet bepaalen kunnen, of zy by<br />

jrypere jaaren zich tot die Sefte zullen begeeven , dan<br />

niet. Ven.<br />

L 3


iCö Hoofdft. XI. Over den Doep en<br />

zoude, zal ik niet bepaalen, hoewel het niet tevefwachten<br />

is dat 'er ligt in dit ftuk, in de Christelyke<br />

Kerke eene verandering zal gemaakt worden (*).<br />

Over<br />

(*) Dit ware ten minften te wenfchen, dat men dan ook<br />

den kinderdoop zoo plechtig maakte, als mooglyk is; dat<br />

men 'er mede wachtede, tot de moeder wederom herfteld<br />

was, op dat zy even zoo wel haaren plicht hoorde en 'er<br />

zich plechtig toe verbondt, als de vader; dat men betere<br />

en doe'.maatigere, meer verftaanbaare en pasfende Doop­<br />

formulieren had, als men by de onderfcheidene gemeen-<br />

tens in ons Vaderland aantreft; dat de Leeraaren dezelve<br />

op eene meer ftaatelyke wyze voorlazen en niet zoo weg-<br />

rabbelden by het bedienen van den Doop; dat zy de ge-<br />

meentens duidelykere denkbeelden omtrent die plechtig­<br />

heid zochten by te brengen, en zy in zonderheid hen,<br />

die in hunne jeugd gedoopt zyn, wanneer zy den Gods­<br />

dienst hebben leeren kennen, openlyk voor de geheele<br />

gemeente en plechtig aannamen. Want wy zyn toch zin-<br />

lyke menfchen, die door zulke plechtigheden tot veel goeds<br />

kunnen worden opgeleid en aangemoedigd, en wanneer<br />

wy voiderirgen zullen maaken in het Christendom, moe­<br />

ten 'er ons ook zuivere denkbeelden \an worden byge-<br />

bracht, zoo dat wy deszelfs waarheden, plichten en belof­<br />

ten duidelyk begrypen, en ons geloof op gronden doen<br />

fteunen. Zien wy nu eens onze Doop- en andere formu­<br />

lieren in de onderfcheidene Christelyke gemeentens ca;<br />

herdenken wy, hoe het met het aanneemen in de gemeen-<br />

fchap der Christelyke Kerke gefield is, en heeft men dan<br />

waarlyk geene redenen van klaagen? Had men daar<br />

voor zulke formulieren, als ZOLLIKOFER, SEILEB, FISCHER<br />

en meer andere Godsdienstvrienden in Duitschland heb­<br />

ben


het Avondmaal des Heer en, 167<br />

Over het Avondmaal des Heeren hebben van den<br />

beginne af zeer verfchjllende denkbeelden by de<br />

Christenen geheerseht. Ik wil niet zeggen , dat<br />

men dit niet anders zoude hebben kunnen verwach­<br />

ten: want de zaak zelve brengt dit juist niet mede,<br />

hoe veel men ook mooge zeggen van de duister­<br />

heid der woorden. Maar het was natuuriyk, wan­<br />

neer men de denkwyze in den Godsdienst van die<br />

volken befchouwt, die in de eerfte tyden tot het<br />

Chris.<br />

ben opgefteld, en volgde men inzonderheid het openlyk<br />

aanneemen of belydenis doen, het welk by ben plaats<br />

vindt, hoe ftichteiyk en voordeelig voor het Christendom<br />

zoude zulks niet zyn. Met hoe veele ftichtinge woont<br />

men in myne gemeente alhier het bedienen van den Doop<br />

niet by, naar ons onlangs ingevoerd Doopformulier, het­<br />

welk meest uit dat van ZOLLIKOFER is overgenomen, en<br />

de voorftanderen zoo wel als gemeente in de daad eere<br />

aandoet; terwyl my verfcbeiden vrienden verzeekerd heb­<br />

ben, dat zy zoo wel hier als in andere Lutherfche gemeen­<br />

tens in de Nederlanden, waar in dezelven hst voetfpoor<br />

van hunne geloofsgenooten in Duitschland hoe langs zoo<br />

meer beginnen te volgen, meermaalen met de uiterfte ont-<br />

roeringe en vertedering van gemoed het openlyk en plech­<br />

tig aanneemen der Ledemaaten hebben bygewoond, het­<br />

welk zoo iTaatelyk was, dat het, buiten de befprenginge<br />

met water, aan alles beantwoorde, het gene plaats vindt<br />

by den Doop der bejaarden in de Mennoniete Kerke, en<br />

hetwelk dus niet kan nalaaten den dïepften en gezegendflen<br />

indruk te maaken zoo wel op hen, die aangenomen wor­<br />

den als op de geheele gemeente, of men moest ten eenen-<br />

maale van Godsdieuftig gevoel ontbloot zyn. Ven.<br />

L 4


168 Hoofdft. XI. Over den Doop en<br />

Christendom overgingen, wanneer men de geleerd»<br />

heid en byzondere uitlegging der H. Schrift, en de<br />

genegenheid tot het wonderbaare in aanmerkinge<br />

neemt, dat 'er omtrent het Avondmaal des Heeren<br />

zeer verfchillende en zonderlinge begrippen ont.<br />

ftaan moesten. Dit was bovendien het heiligfte<br />

ftuk in het Christendom. Ik weet, wel is waar,<br />

niet, dat men op zich zeiven befchouwd het Avondmaal<br />

voor heiliger en waardiger zoude hebben gehouden<br />

, dan den Doop en de verkondiging der<br />

Godlyke waarheden: ten minften is hier van vóór<br />

die tyden, toen de heidenfche tempeldienst by de<br />

Christenen ingevoerd, en de Godlyke en natuurlyke<br />

eenvouwigheid van deezen Godsdienst door eene<br />

ongewyde en varregezochte geleerdheid werdt<br />

misvormd , geen blyk te vinden. Maar het was<br />

voor de Christenen de heiligfte en dierbaarfte, de<br />

laatfte erifenis, welke JEZUS vóór zyn verlaaten van<br />

deeze wereld den zynen had naagelaaten , en de<br />

naagedachtenis van zyne groote liefde tot de menfchen.<br />

Het ging hiermede, gelyk het anders gewoonlyk<br />

te gaan pleegt, dat wel het geheele leven,<br />

het gedrag en de vermaaningen van eenen vader<br />

in het algemeen voor de naagedachtenis der<br />

kinderen dierbaar is, maar voornaamlyk zyne laatfte<br />

gefprekken en handelingen eene geheel byzondere<br />

waarde in hunne oogen hebben. Dan zeer<br />

vroeg werdt het Avondmaal voor het heiligde en<br />

gewichtigfte ftuk van den geheelen Godsdienst gehouden,<br />

en nu kan het ook niemand vreemd voorkomen,<br />

dat de denkbeelden daaromtrent ook even<br />

zoo


het Avondmaal des Heer en. i6><br />

zoo vroegtydig zeer verfchillende geweest zyn. 'Er<br />

kwamen nog andere omftandigheden by, en hoewel<br />

ook de hoofdzaaklykfte en wezenlykfte denkbeelden<br />

gedunrig in wezen gebleeven zyn, zyn die<br />

evenwel niet zelden door anderen onderdrukt geworden.<br />

Het was zeer natuurlyk, dat het denkbeeld van<br />

een offer, zeer vroegtydig ten opzichte van het Avondmaal<br />

by de Christenen moest ftand grypen.<br />

Beiden Jooden en Heidenen, die tot het Christendom<br />

overgingen , waren volken , in wier Godsdienst,<br />

offerhanden het heiligfte en voornaamfte voorwerp<br />

van den Godsdienst uitmaakten. By beiden hield<br />

men offermaaltyden, men at van het vleesch van<br />

het offerdier, en by eenige heiligdommen dronk<br />

men zelfs wel het bloed daar van. Het denkbeeld<br />

omtrent den dood van CHRISTUS , als een offer voor<br />

de zonden der menfchen, waar op het Avondmaal<br />

de voornaamfte betrekking had, was ook zeer al-'<br />

gemeen onder de Christenen, zoo dat het in het<br />

geheel niet te verwonderen is, dat men reeds zeer<br />

vroegtydig met het Avondmaal het denkbeeld verbond<br />

van een offer. Dit gevoelen vindt men niet<br />

alleen by IREN^EUS en JUSTINUS den martelaar, maar<br />

men treft 'er reeds in de brieven van IGNATIUS blyken<br />

van aan, waar in het Avondmaal wordt onderfcheiden<br />

van de gaaven, die 'er gebracht werden,<br />

en uitdruklyk of het offer genoemd wordt (o);<br />

(o) IREN;EUS adv. Hcerss. Lib. IV. c. 32. JUSTIN. MART.<br />

Dialog. cum Trypli. p. 260, en ICNATIUS Epijltl. ad Smyrnens.<br />

L5<br />

en


I70 Hoofdft. XI. Over den Doop en<br />

en hoe meer men van eeuw tot eeuw nederdaalt,<br />

«oo veel te algemeener is dit denkbeeld. Het kan<br />

ook in de daad niets bevreemdends in zich bevatten<br />

, wanneer men maar bedenkt, dat door den<br />

dood van JEZUS de geheele Levitifche offerdienst<br />

een einde kreeg, en JEZUS, gelyk PAULUS zegt in<br />

den brief aan de Hebreen, met één éénig en voor<br />

de eeuwigheden verzoenend offer alles voleindigd<br />

en geheiligd heeft, en het daarom natuurlyker wyze<br />

te denken is, dat het Avondmaal in de plaatze<br />

van alle offerhanden des ouden Testaments, welke<br />

afgefchaft moesten worden en ook in de daad afgefchaftzyn,<br />

door CHRISTUS is ingefteld. Maar welke<br />

denkbeelden men aan dit offer gehecht heeft,<br />

hieromtrent vindt by de Ouden een groot verfchil<br />

plaats. Eenigen fchynen enkel op het gebed te zien,<br />

hetwelk met deeze handeling was verbonden, en<br />

verflaan het alleen van een dank- en lofoffer, hetwelk<br />

GOD wordt toegebracht. Zoodanig is het gevoelen<br />

van TERTULLIANUS. Wy offeren ook, zegt<br />

hy, voorliet leven en den welvaard van den Ccefar; maar'<br />

alleenlyk, gelyk God het ons bevoolen heeft, een zuiver<br />

gebed: want God de Schepper der geheele wereld, behoeft<br />

geen reukwerk en bloed, hetwelk flechts voeder voor<br />

de afgoden is. Men geloofde naamlyk, dat de Dasmonen<br />

gevoed werden door het bloed der offerdieren<br />

en de reuk van het vet (p). Men zoude denken,<br />

dat TERTULLIANUS niet van het Avondmaal<br />

fpreekt, maar van het gebed in het algemeen. Andere<br />

Leeraaren echter in de aloude Kerke, hebben<br />

(p) TERTULLLAN. Libr. ad Scapul.<br />

die


het Avondmaal des Heeren ' 171<br />

dit zelfde denkbeeld, en befchouwden het Avondmaal<br />

voornaamlyk als' een dank-offer. Met betrek,<br />

kinge hier op zegt JOSTINÜS de martelaar: JEZUS<br />

CHRISTUS heeft ons het offer des broods in het Avondmaal<br />

aanbevoolen tot een gedachtenis van zynen dood,<br />

dien hy he^ft' uitgejtaan voor hen, wier zielen van alle<br />

boosheid gereinigd zyn, om God te danken, dat hy dl<br />

wereld en alles wat daar in is, tot nut van den mensch<br />

gefchapen, en dat hy ons bevryd heeft van alle boosheid,<br />

in welke wy gehouden werden, en de vorjten en machten<br />

in triumf heeft gevoerd door hem, die ter uitvoeringe<br />

van zyn raadsbefluit eene natuur heeft aangenomen, be.<br />

kwaam om te lyden (q). Daar by is, wel is waar,<br />

voornaamlyk opzicht genomen op den dood des<br />

Heeren, tot wiens gedachtenis het Avondmaal, zoo<br />

wel naar het voorfchrift van CHRISTUS als van PAO-<br />

DUS, gehouden wordt; maar het is een algemeen<br />

dank-offer voor alle weldaaden over het geheel, die<br />

het menschlyk geflacht door GOD gefchonken zyn,<br />

gelyk CHRYSOSTOMUS zegt (r); dewyl naamlyk alles,<br />

wat ons door GOD wordt toegedeeld, gefchenken<br />

zyn van zyne hand, die hy ons, om des geliefden<br />

Zoons wil, mededeelt. Betreffende dit<br />

denkbeeld,komen onbetwistbaar de meeste plaatzen<br />

in de fchriften der Kerkvaderen voor, en van daar<br />

is het ook, dat deeze geheele handeling den naam<br />

van Eucharistie of dank-offer gekreegen heeft.<br />

Intusfchen is het evenwel zeeker, dat andere<br />

(g) JUSTIN. MART. Dialog. cum Tryph. p. 260.<br />

(r) CHRYSOSTOMUS Homil. XXVI. Si Matth.,<br />

Leer-


17* Hoofdft. XI. Over den Doop en<br />

Leeraaren voornaamlyk op de hoofdftoffen van het<br />

brood en den wyn gezien, en het Avondmaal als<br />

eene offerhande van het brood en den wyn befchouwd<br />

hebben. Op dit denkbeeld moest men<br />

noodzaaklyker wyze geraaken, zoo draa men het<br />

Christendom befchouwde als eenen Godsdienst,<br />

welks oogmerk eigenlyk was, om den oirlpronglyken<br />

alouden Godsdienst en deszelfs onbloedigen<br />

dienst wederom te herflellen. Eene gedachte, dewelke<br />

EOSEBICS van Ccefarea reeds geuit heeft. Want<br />

het is bekend, dat by de Heidenen«zelven, in de<br />

vroegfte tyden geene bloedige offerhanden, maar<br />

flechts dank- en heföfferhanden van brood en wyn<br />

hebben plaats gevonden; en de bloedige offerhanden<br />

der Jooden, befchouwden veele geleerde Christenen<br />

eertyds flechts als eenen dienst, die meer uit<br />

toegeeflykheid jegens de neigingen en zwakheden<br />

van dit volk, als uit het Godlyk welbehaagen aan<br />

zulk eene foort van verëeringe zynen oirfprong ontleend<br />

had. Zoo redeneert niet alleen de fchryver<br />

van de Homilien van CLEMENS, maar ook AUGUS­<br />

TINUS (Y) reeds, en anderen onder de Kerkvaderen.<br />

Het is dus geen wonder, dat by menig Kerkleeraar<br />

het denkbeeld van het Avondmaal ontdaan is, dat<br />

het eigenlyk flechts een hefoffer van brood en wyn<br />

was, hetwelk door CHRISTUS als den herfteller van<br />

den alouden Godsdienst, gefield was in de plaatze<br />

der bloedige offerhanden, by Jooden en Heidenen<br />

CO CLEMENTIS Homil. III. num. 45. en AUGUSTINUS con-<br />

tra Faujlum. Lib. XVIII. 6.<br />

in


het Avondmaal des Heeren.<br />

173<br />

ïn gebruik. Zoo redekavelt IREN^EUS, wanneer hy<br />

zegt, naa dat hy verfcheidene plaatzen uit de H.<br />

Schrift ten bewyze had aangehaald, dat GOD geen<br />

welbehaagen heeft in bloedige offerhanden : het<br />

nieuwe offer van het N.-Testament, hetwelk de Kerke in<br />

de geheele wereld Gode , die ons voedzel geeft, toebrengt,<br />

is eene opdracht van de eerftelingen zyner gefchenken<br />

(t). Van daar zyn de menigvuldige vergelykingen<br />

oirfpronglyfc, welke, in de fchriften<br />

der Kerkvaderen , tusfchen het Avondmaal en de<br />

offerhande van MELCHISEDEK worden gemaakt (V),<br />

en waar van men ook blyken genoeg aantreft in de<br />

oude Liturgien.<br />

Des niettegenftaande, hebben reeds; ongemeen<br />

veele Kerkleeraaren by deeze offerhande iets meerder<br />

voorönderfleld, en dezelve niet enkel voor een<br />

dankoffer of hefoffer gehouden, hetwelk de plaats<br />

van de bloedige offerhanden vervullen zoude. Zy<br />

fpreeken te dikwerf van het lighaam en bloed des<br />

Heeren in het Avondmaal, dan dat men dit niet inzien,<br />

en hun deeze denkbeelden maar alleen toefchryven<br />

zoude, en de gelegenheid, waar by het<br />

Avondmaal werdt ingefleld, zoo wel als de woorden<br />

der inflellinge zelf, duidden omtrent dit fluk<br />

te veel aan , dan dat men de offerhande van het<br />

brood en den wyn enkel voor een hef-offer of opdracht<br />

zoude aangezien, en daar mede niet tevens<br />

het denkbeeld van het lighaam en bloed des Heeren<br />

(t) IBENJEUS adv. Hans. Lib. IV. Cap. 32;<br />

(«) GEN. XIV: ig.<br />

ver-


174- Hoofdft. XI. Over den Doop en<br />

verknocht hebben. Dan om hieromtrent hunne be«<br />

grippen recht te ontwikkelen, zal wel fteeds eene<br />

zaak blyven, met de uiterfte zwaarigheid verbon*<br />

den. JUSTINUS de martelaar zegt, dat brood en<br />

wyn op eene verborgene wyze het lighaam en bloed<br />

van CHRISTUS voor ons zyn. Zyn geheele denkwyze<br />

hier over heeft ongemeen veel zonderlings. IVy<br />

neemen dit, zegt hy, niet als gemeen brood, en als eenen<br />

gewoonen drank; maar gelyk JEZUS CHRISTUS onze<br />

Verlosfer door het woord va?i God vleesch geworden<br />

is, en vleesch en bloed om onzen wil gehad heeft, zoo<br />

zyn wy ook geleerd, dat de fpyze, gezegend door het<br />

gebed des woords, hetwelk by hem is, uit welke anders<br />

ons vleesch en bloed door verandering (in onze fappen)<br />

gevoed wordt, het vleesch en bloed van deezen zelfden<br />

vleesch gewordenen JEZUS zy (v). In de daad eene<br />

zeer duistere voorftelling, die wel is waar dikwerf<br />

genoeg ten voordeele van de transfubftantiatie, of<br />

verandering van het brood en den wyn in het lig.<br />

haam en bloed van CHRISTUS is aangehaald; maar<br />

wel nergens minder dan daar van handelt, en in<br />

het algemeen zoo gefteld is, dat men wel vraagen<br />

mocht, of JUSTINUS zelf wel geweeten heeft, welk<br />

denkbeeld hy eigenlyk daar aan hechtede? En wat<br />

is dat voor een woord, waar van hy zegt, dat hetzelve<br />

by CHRISTUS is? Men ziet intusfehen hier<br />

uit evenwel, dat JUSTINUS het Avondmaal voor<br />

iets meer gehouden heeft, dan enkel voor eene herinnering<br />

aan hetlyden van JEZUS, voor een dankoffer,<br />

of voor een enkel fymbolifche offerhande,<br />

(v) JUSTIN. MART. Apelog. II. p. 98.<br />

maar


het Avondmaal des Heeren. 17;<br />

maar dat hy met het brood en den wyn in het Avondmai!<br />

nog andere denkbeelden heeft verknocht.<br />

Even zoo duister is waarlyk ook IREN^ÖS in de te<br />

vooren aangehaalde plaats. ORIGENES fchynt zich<br />

in den eerften opflag voor eenen ongemeen figuurlyken<br />

zin te verklaaren. Niet het brood, zegt hy,<br />

hetwelk JEZCS in zyne handen hield, noemt hy zyn lig.<br />

haam , maar het woord, in welks verborgenheid het<br />

brood gehrooken worden moet, en niet den zichtbaar en<br />

drank noemt hy zyn bloed, maar het woord, in welks<br />

verborgenheid de drank moet uitgegooten worden. Want<br />

het lighaam en het bloed des woords, wat kan dit anders<br />

zyn, dan het woord, hetwelk (als brood) voedt en (als<br />

wyn) het hart der menfchen verheugt (w) ? Maar zoo<br />

zeer dit ook den figuurlyken zin begunftigt, en<br />

veel meer, dan zulks ooit door hen gefchieden<br />

kan, die zich anders voor het geestlyk genot ver.<br />

klaaren ; moet men evenwel belyden , dat deeze<br />

plaats nog fieeds duister genoeg is, en dat ORIGE­<br />

NES ook anders meer aan het Avondmaal toeeigent,<br />

dan hy hier te doen fchynt, want hy fchryft<br />

aan het gezegende brood en den wyn eene zekere<br />

kracht toe , zoodanig , dat, naar de gefieldheid<br />

van hem, die het geniet, het eeten en drinken, of<br />

heil , of het oirdeel kan te wege brengen. Men<br />

kan als zeeker voorönderftellen, dat 'er Christenen<br />

genoeg geweest zyn, die juist.geene zinnebeeldige<br />

beteekenis hebben aangenomen. Wanneer men<br />

ook hier niet het/verwyt te berde brengt, welk de<br />

Heidenen reeds in de eerfte tyden deeden aan de<br />

(w) OmGENES in Matth. XXVI.<br />

Chris-


1-76 Hoofdft. XI. Over den Doop en<br />

Christenen , dat zy in hunne vergaderingen menfchenvleesch<br />

aten en bloed dronken: want dit ver»<br />

wyt leiden eenigen af uit de vergaderingen der<br />

Gnostieken, van dewelke ons EPIPHAXIUS eene zeer<br />

leugenachtige en fchandelyke belchryving geeft;<br />

komen 'er evenwel blyken genoeg van voor, dat<br />

men met het Avondmaal, en het brood en den wyn<br />

in hetzelve nog een ander denkbeeld heeft gepaard.<br />

Misfchien behoort het reeds hier toe, wanneer IG-<br />

NATIUS van het vleesch en bloed van CHRISTUS in het<br />

Avondmaal fpreekt , en het als een geneesmiddel<br />

ter onfterflykheid befchouwt. Verder wanneer GOD<br />

in de Apostolifche inftellingen wordt aangeroepen ,<br />

dat hy op de gaaven van het brood en den wyn zynen<br />

geest nederzendeu, en daar uit het lighaam en<br />

bloed van zynen CHRISTUS maakeD moge (x). Niet<br />

alles, wat rechtzinnige Kerkleeraaren gezegd hebben,<br />

is rechtzinnig, en niet alles kettery, wat ketters<br />

beweerd hebben. Wat hier in de Apostolifche<br />

inftellingen gezegd wordt, en door de Kerkvaderen<br />

nog verder wordt uitgebreid, was reeds vroegtydig<br />

het gevoelen van eenige Gnostieken , en inzonderheid<br />

van de Marcionieten. Naar hunne denkwyze,<br />

is het Avondmaal het middel ter reddinge<br />

van de ziel. De Verlosfer zendt naamlyk op het<br />

Avondmaal den Godlyken Geest neder, die door<br />

middel van hetzelve den menfchen wordt medegedeeld,<br />

en hen heiligt (j). — Wat IGNATIUS en<br />

(x) Conftitut. Apostolor. Lib. VIII. Cap. XII.<br />

(y) Auüor. Dinlog. contra Marcior.it. SeS. I. 53»<br />

de


het Avoncmaal des Heeren.<br />

177<br />

'de Apestolifche infleilingen van hec vleesch en jb'oed<br />

des Heeren in hec Avondmaal zeggen , zegt ook<br />

AMBROSIUS: wanneer ''er de inzegening bykomt, wordt<br />

uit het brood het vleesch van CHRISTUS-. — IVanneer<br />

nu het woord van den Heere JEZUS zulk e-ene kracht<br />

heeft, dat op hetzelve begint te zyn, wat 'er te vooren<br />

nog niet was ; hoe veel te meer moet het dat kunnen uitrichten,<br />

dat het gene reeds daar is, in iets anders verandera<br />

worde (z). AUGUSTINUS fchync een even zodanig<br />

denkbeeld te hebben, wanneer hy zegt, dat<br />

de kérk Gode in het lighaam van CHRISTUS het lofoffer<br />

toebrenge. Dit zyn allen denkbeelden , waar uit<br />

men reeds duidelyk ziet, dat men niec enkel aan<br />

brood en wyn in het Avondmaal gedacht heeft,<br />

maar 'er gewislyk meer aan heeft toegefchreeven*<br />

Hier toe behoort ook, wat GREGORIUS van Nazianz.<br />

zegt, geheel op eenen myflieken trant, wanneer<br />

hy het Avondmaal het onbloedige offer noemt ><br />

door welk vfy gemeenfchap met CHRISTUS hebben,<br />

en waar door wy zyn lyden en zyner Godheid deelachtig<br />

worden. En nog meer bevat onbecwistbaar<br />

het denkbeeld in zich van GREGORIUS van Nj>fa±<br />

Hy fielt naamlyk vast, dat, gelyk onze natuur door<br />

het eeten van den appel door ADAM verdorven is,<br />

'er ook een middel voor ons bereid zy, waar door<br />

dit verderf wederom kan verholpen worden. Voor<br />

de ziele is dit het geloof aan CHRISTUS en de kennis<br />

der Godlyke waarheden : maar voor het ligh»am<br />

is hec het lighaam van CHRISTUS , hetwelk aan<br />

(a) AMBROS. dt Sacram. Lib. lVi c. 4.<br />

II. DEEL. M<br />

ons


178 Hoofdft. XI. Over den Doop en<br />

ons lighaam daadlyk in het Avondmaal wordt medegedeeld<br />

en in onze zelfftandigheid verandert, ons<br />

lighaam door zich zeiven verandert en wederom<br />

herftelt. Het brood wordt in het lighaam van<br />

CHRISTUS, en de wyn in zyn bloed veranderd, en<br />

zóó vermengt hy zich met ons, dat wy één lighaam<br />

met hem , en der onfterflykheid deelachtig<br />

worden. — Meer, ja eenen meer lighaamlyken<br />

invloed kan men. wel niet ligt beweeren. — Hetzelfde<br />

vindt men ook by CYRILLUS, die uitdruklyk<br />

beweert, dat wy CHRISTUS in ons ontvangen, op'<br />

dat wy door zyn vleesch tot een nieuw vleesch.<br />

worden, dat CHRISTUS ons met zyn eigen vleesch,<br />

voedt ter onfterflykheid, en ons daar door leeven-.'<br />

dig maakt, dat hy ons het vleesch, hetwelk hy<br />

aangenomen heeft, te eeten geeft (a).<br />

Dan zoo treffend deeze plaatzen ook zyn mogen<br />

, is het evenwel zeeker, dat het grootfte gedeelte<br />

der rechtzinnige Kerkleeraaren, deeze denkbeelden<br />

niet aan het Avondmaal hebben gehecht. Om<br />

derzelver oirfpvong te onderzoeken, is myne zaak<br />

niet. Hier loopen ongemeen veele omftandigheden<br />

tezamen, als gebrek aan de behoorlyke kunde in<br />

de H. Schrift, en in de wyze van voorftel, die in<br />

dezelve plaats vindt, denkbeelden van offerhanden,<br />

ontleend uit den voorigen Godsdienst en op<br />

dit leerftuk toegepast, heidenfche tempeldienst,<br />

neiging tot het wonderbaare en bovennatuurlyke,<br />

wysbegeerte, en veele andere omftandigheden.,.<br />

w el-<br />

CO AIUNMUD Perpetuité de la\Foi. Tom. II. 'Lib. V. p. 523;


het A\ondmaal des Heeren. 179<br />

welke zy nader aantoonen kunnen, die de gefchiedenis<br />

der christelyke lecrftukken des geloofsonderzoeken<br />

willen. ORIGENES maakt reeds een zeker<br />

onderfcheid tusfchen de Christenen ten opzichte<br />

van hunne denkbeelden hieromtrent, en onderfcheidt<br />

de gevoelens der gemeene Christenen van<br />

de denkbeelden der genen, die meerdere inzichten<br />

hadden. Deeze begrippen mogen intusfehen hunnen<br />

oirfprong ontleenen, van waar zy willen, zoo<br />

veel is evenwel zeeker, dat zy niets minder dan algemeen<br />

geweest zyn, noch dat men daarom, dewyl<br />

men dezelven aannam , tot de rechtzinnige<br />

party, of om dat men anders dacht, tot de ketters<br />

behoord zoude hebben. — TERTULLIANUS laakt<br />

de inwooners te Capemaum uitdruklyk, dewyl zy<br />

zich verbeeldden, dat zy in de daad het lighaam<br />

van CHRISTUS eeten en zyn bloed drinken zouden,<br />

en verftaat het zeggen van CHRISTUS omtrent het<br />

eeten van zyn vleesch en het drinken van zyn bloed,<br />

als van het woord en de leere van JEZUS. Zyne<br />

manier van zeggen is zeekerlyk hard, wanneer hy<br />

zich zoo uitdrukt, dat wy door het gehoor eeten,<br />

door het verftand herkaauwen, door het geloof verteeren.<br />

Dan men ziet daar uit evenwel duidelyk,<br />

dat hy aan niets minder denkt, dan aan een daadlyk<br />

genot van het lighaam en bloed van CHRISTUS ,<br />

maar die plaats alleenlyk verftaat van het omhelzen<br />

der Godlyke waarheden (b). Dit geldt niet alleen<br />

om-<br />

(i) TERTULL. dl Rejurrett. Camis. e. 37. en êdv. Mardon.<br />

Lih UI c.io.<br />

M 2,


i8o Hoofdft. XL Over den Dëop m<br />

trent de plaats by JOH. VI. waar JEZDS zelf zyne<br />

woorden van bet eeten van zyn vleesch zoo verklaart,<br />

maar ook dan, wanneer 'er van het Avondmaal<br />

gefprooken wordt, zyn brood en wyn flechts<br />

figuuren, af beeldzels van het lighaam en bloed van<br />

CHRISTUS, en het brood betcekent, vertegenwoordigt<br />

of reprjefenteert zyn lighaam (Y). CLEMENS<br />

van Alexandrien drukt zich zeekerlyk zeer duister<br />

uit, maar hy fpreekt insgelyks alleenlyk van een<br />

geestlyk genot, en zy, die het Avondmaal door<br />

het geloof genieten, worden naar lighaam en ziel<br />

geheiligd Qd). CYPRIANUS befchouwt het Avondmaal<br />

als eene offerhande, waar in de Priester dat<br />

gene nabootst, wat CHRISTUS eertyds gedaan heeft,<br />

en GODE den Vader een offer brengt. Hier uit<br />

kan men reeds vermoeden, dat hy eigenlyk flechts<br />

eene zinnebeeldige offerhande heeft in den zin gebad.<br />

Maar hy zegt ook uitdruklyk, dat het bloed<br />

van CHRISTUS door den wyn wordt aangetoond (Y)»<br />

gelyk hy dan ook op verfcheiden andere plaatzea<br />

in zyne fchriften van niets anders fpreekt, dan alleenlyk<br />

van teekenen en leuzen , die het lighaam<br />

en bloed van CHRISTUS aanduiden. — ATHANASI­<br />

US verklaart zich ronduit voor het geestlyk genot,<br />

en vindt het zelfs ongerymd, dat men meent, het<br />

daadlyk lighaam van CHRISTUS te genieten, om dat<br />

het onmooglyk is, dat het lighaam tot dit eeten<br />

(c) TERTULL. adv. Mare. Lib. IV. c. 14.<br />

(d) CLEMENS ALEX. Padagog. Lib. II c. 2. p. 151.<br />

(«) CYPRIANUS Epifl. LXIII.<br />

voor


Jut Avondmaal des Heeren. 181<br />

voor de geheele wereld zoude toereikend zyn.<br />

CHRISTUS zelf heeft daarom, gelyk hy gelooft, by<br />

JOH. VI: 62. van zyne hemel vaart gewaagd, om de<br />

gemoederen der toehoordereo van het denkbeeld af<br />

te trekken, als of zy in de daad zyn lighaam eeten<br />

zouden. Het lighaam en bloed van CHRISTUS wordt<br />

daarom alleenlyk geestfyker wyze genoten, ea<br />

geeft zeekerheid van de opftandinge tot het eeuwige<br />

leven (ƒ). Voor dit gevoelen zyn ongemeen<br />

veele rechtzinnige Leeraaren van de aïoitde Kerke,<br />

gelyk EUSEBIUS van Cvfarea, CYRILLÜS van Jeruzct-><br />

lem, CHRYSOSTOMUS , THSODORETUS , AUGUSTI­<br />

NUS, en veele anderen, wier getuigenisfen BASNA-<br />

GE, LA ROQ_UE en anderen verzameld hebben; ea<br />

reeds in de elfde eeuw was het tegenovergeftclde<br />

denkbeeld nog op verre na niet van die natuur, dat<br />

men hetzelve als het algemeen gevoelen van de<br />

rechtzinnige Kerke zoude hebben kunnen befchouwen.<br />

Eerst door de gefchillen van BERENGARIUS<br />

LANFRANCUS en derzelver wederzydfche aanhangers,<br />

werdt het zulks, toen deeze laatften de overhand<br />

behielden.<br />

Ik gaa alle die zonderlinge byvraagen, welke de<br />

geestlyke nieuwsgierigheid en haairkloovery ook<br />

omtrent dit ftuk heeft geopperd, met ftilzwygen<br />

voorby. Eenige daar van kan men niet aannaaien,<br />

zonder de zedigheid en achtinge tekwetzen, welke<br />

men aan deeze zaak verfchuldigd is. Men kan<br />

het zich van zeiven wel reeds voorftellen, dat de<br />

(ƒ) ATHAHAS. Epijl. VI. ad Serapion,<br />

M 3<br />

on-


182 Hoofdft. XI. Over den Doop e*<br />

onbezonnene nieuwsgierigheid en waanwysheid der<br />

menfchen. ook hieromtrent niet zal gerust hebben,<br />

maar ten overvloede tot dwaasheden zal vervallen zyn.<br />

Toen men eens deezegeheelehandelingin een zeker<br />

geheimzinnig gewaad bad geflooken, en hier mede<br />

werdt reeds in de tweede eeuw een begin gemaakt,<br />

zoo was het ook wel natuurlyk, dat men enkel verborgenheden<br />

, wonderen en buitengewoone dingen<br />

onder deeze plechtigheid verwachtede, en naar het<br />

verftand van elk, waren ook de denkbeelden gefield,<br />

welken hy daaromtrent uittede. Dit evenwel is<br />

zeeker, dat de Kerkleeraaren, geduurende alle eeuwen,<br />

ongemeen verfchillende in hunne gevoelens<br />

geweest zyn. De een heeft dit, de ander dat denkbeeld<br />

gekoesterd, en wel zonder naadeel van zyne<br />

rechtzinnigheid, en ik zoude geen eenig voorbeeld<br />

weeten uit de kerkelyke gefchiedenisfe, dat aan iemand,<br />

vóór de elfde eeuw, zyne gevoelens omtrent<br />

dit ftuk als eene misdaad ware toegereekend (*),<br />

Is<br />

(*) Wil men intusfeben de onderfcheidene denkbeelden<br />

omtrent het H. Avondmaal van de eerfte tyden der Chris,<br />

telyke Kerke af weeten en leeren kennen, men raadpleege<br />

inzonderheid JOSEPH PRIESTLEY in zyne Gefchiedenis der<br />

vervalfchingen van het Christendom, waar men in liet ide Deel<br />

eene verhandeling daar over aantreft. Hoe zeer veel<br />

men op dit boek in het algemeen misfehien zou kunnen<br />

aanmerken, en 'er in ons Vaderland ook reeds aangemerkt<br />

is, moet men evenwel belyden, dat hy in deeze verhandeling<br />

over het H. Avondmaal de byzondere gevoelens zeer<br />

fraay opgeeft en ontleedt, en bygevolge zeer nuttig en<br />

aan.


liet Avondmaal des Heeren. 183<br />

Is dit zoo, dan ftrydt het in de daad ten eenenmaale<br />

met de oogmerken van JEZUS Godsdienst, wanneer<br />

men fcheuringen maakt over de begrippen, die<br />

men ten aanzien van het Avondmaal moet vormen,<br />

en deeze handeling tot een voorwerp van twist<br />

maakt, dewelke 'er toe dienen moest niet alleen,<br />

om' de Christenen in eene hartelyke broederliefde<br />

met eikanderen te verëenigen, maar ook.van zulk<br />

eene natuur is, dat de denkbeelden , welken men<br />

zich daaromtrent vormt, de zaligheid der menfchen<br />

onmooglyk kan afhangen (*). Want indien dit zoo<br />

ware, waar zal men dan de zaligen vinden? De<br />

Roomschgezinde Christen heeft by zyne begrippen<br />

ge-<br />

aangenaam is voor elk, die de gefchiedenis van dit leer­<br />

ftuk nader wenscht te leeren kennen. Vert.<br />

(*) Wil men insgelyks den geheelen rampzaligen twist<br />

van LUTHER met zyne partyen, omtrent de denkbeelden<br />

van het H. Avondmaal juist en grondig leeren kenren;<br />

men leeze de (Sefc^te Dcc (Entft^ung / bet SJerSnbcmtigttt<br />

uni> ï)cr SitSung unfers pjoteftantifcficn £efr&eflJiffö pom Unfanj<br />

ter SKefojirwtion Gil jfl ï>cr (Einfityrtnfê iet Scnfoj&ienfojmel /<br />

jrocyttt S5an&/ p. 204—327 iftcl. alwaar dit alles met de<br />

grootfte onpartydigheid en zeer juist befchree^en wordt,<br />

door G. J. PLANK, Hoogleeraar te Gottingen, die het eei*<br />

(le Deel van dit voortrefiyk boek, hetwelk by de Neder,<br />

landfche beminnaaren van de Kerkelyke gelcniedenisfe al­<br />

gemeen bekend diende te zyn , in den jaare 1781 heefc in<br />

het licht gegeeven en by CRUfius te Leipzig laaten druk.<br />

ken, en thans nog met het bewerken daar van voortvaart,<br />

zynde 1789 de derde band daar van uitgekomen. Vert.<br />

M 4


l8# Hoofdft. XL Over den Doop en<br />

gewislyk niet het oogmerk, om zich eenen GOD<br />

van deeg te maaken, en denzelven aan te bidden,<br />

Hy vereert in deeze handeling JEZUS , zynen Heet<br />

en Verlosfer. Zyn zyne denkbeelden ruuvv en aanftootlyk<br />

voor menig eenen; dan moet gy, die fterk<br />

zyt, het gebrekkige van den zwakken draagen. Wat<br />

oirdeelt en veracht gy uwen broeder? De Gereformeerde<br />

Christen, de Arminiaan en anderen meer,<br />

die voor de zinnebeeldige betekenis en het geestlyk<br />

genot zyn ingenomen, doen zulks niet, om<br />

deezen maal tyd des Heeren en den Heere zeiven<br />

te verlaagen, en de zalige gevolgen te betwisten,<br />

die deeze handeling voor eiken vroomen heeft. De<br />

Lutherschgezinde Christen gelooft niet, dat CHRIS­<br />

TUS in het brood is opgefloten, en even zoo min,<br />

dat hy door dit genot, hetwelk hy beteekent door de,<br />

woorden op eene facramenteele wyze, eene uitdrukking,<br />

waar door hy tusfchen zyne Roomschgezinde<br />

en Zwitferfche medebroederen'den middepweg wil<br />

doorgaan, met zynen Heer op het engfte verëem'gd<br />

wordt (*). In de hoofdzaake, in het beant-<br />

woor-<br />

(*) En wat de Lutheraanen betreft, zoo komen de ver»;<br />

lilaaringen van de meesten hunner Leeraaren, zoo wel in.<br />

Duitschland als in ons Vaderland, wanneer men dezelve<br />

Baauwkeurig befchouwt, veelal overeen met die van hun-,<br />

ne overige Protestantfche medebroederen in den ruimften,<br />

Zin, vooral in deezen tyd. En het onderfcbeid van brood;<br />

fn oblaaten in het Avondmaal, is niet der moeite waardig<br />

cm te noemen, anders zoude men kunnen zeggen, dat<br />

vedeLutheïfche gemeeniens in de Nederlanden ook reeds<br />

brood


het Avondmaal des Heeren* iDy<br />

woorden van de vraag, waar toe dient ons dit?<br />

komen allen met eikanderen overeen. Het is eene<br />

plechtige herinnering aan den dood van JEZUS , en<br />

van zyne liefde jegens ons, eene plechtige verzee-<br />

Jcering, dat wy hem toebehoor en willen, en hem<br />

als ons verbondshoofd en als het eenig middel tot<br />

ons heil befchouwen , en bygevolge eene handeling,<br />

die ook gewislyk zeer zalige gevolgen voor<br />

ons moet hebben hier en in de eeuwigheid, wanneer<br />

wy dezelve volbrengen met een hart, vervuld<br />

met liefde tot JEZUS en onze medebroederen. Eja<br />

waar vindt men dan dat gene, in deeze handeling<br />

wat ons zoo zeer bevreemt en wy niet bevatten<br />

kunnen, wat voor menig eenen een aanftoot is?<br />

Zeeker niet in de handeling zelve, maar in de<br />

denkbeelden, welken eenige byzondere leden zich<br />

hebben gevormd, en die van daar wel begrippen<br />

van geheele partyen geworden zyn, maar welken<br />

men evenwel, naar den geheelen geest van het echte<br />

Christendom, aan niemand kan of mag opdringen.<br />

De Heere JEZUS en zyne Apostelen hebben<br />

nim«<br />

brood gebruiken, gelyk te Woerden, Purmerend, Rotterdam,,<br />

Ryp, in myne gemeente, en op meer ai,dere piaatzen.<br />

Bezielde alle Christenen van onderfcheidene gezindheden<br />

omtrent alles, wat de hoofdzaak niet betreft, zulk eene<br />

toegeeflykheid, de onderlinge broederliefde en vereniging<br />

van harten, naar JEZUS wil en bevel, zoude meet en meer<br />

ftand grypen, en dan is eene uiterlyke kerkelyke verëeni-<br />

ging der onderfcheidene gezindheden, geheel niet nood-<br />

zaaklyk. Viert.


- 185 HoofdfL XI. Over den Doop en<br />

nimmer aan deeze handeling den naam van eene<br />

verborgenheid gegeeven, noch dezelve in zulk een<br />

gewaad gefiooken. De vreeslyke naamen van tre-<br />

mendum mysterium , tremendum facramentum , zyn<br />

even zoo min uit de echte fchoole van JEZUS af-<br />

komftig, maar wel laatere uitvindingen, die men<br />

kan houden voor het gene zy zyn (*_). Ter gedach-<br />

tenisfe van JEZUS moeten wy deezen gemeenfchap-<br />

lyken maaltyd volbrengen, zynen dood, dien hy<br />

ons ten besten heeft geleden, verkondigen, zynen<br />

Godsdienst belyden , en ons aan denzelven en aan<br />

hem op hec plechtigfle toewyden. Dit is de han­<br />

deling, welke de Christenen onder eikanderen en<br />

met hun Opperhoofd verëenigen moet, en gelyk<br />

'er maar één kelk en één brood is, hetwelk onder<br />

veelen wordt uitgedeeld , zoo maaken wy allen<br />

Hechts één éénig lighaam uit en hebben deel aan<br />

CHRIS-<br />

(*) Maar die evenwel zeer veel nadeel aan het Chris,<br />

tendom hebben toegebracht en nog tegenwoordig toebren­<br />

gen, doordien veelen uit vreeze en naargeestige bangheid,<br />

Tan het genot des H. Avondmaals, door zulke denkbeel­<br />

den worden te rug gehouden, en dus zulk een heerlyk<br />

middel ter verfterkinge van geloof en aanmoediginge tot<br />

Godzaligheid misfen; zich verbeeldende, dat zy eene ze.<br />

leere buitengewoone en bevindelyke gemoedsgefteldheid<br />

moeten hebben, zullen zy het H. Avondmaal waardig ge­<br />

nieten; en 'er ligtlyk toe gebracht worden, om anderen<br />

hunner medebroederen, die daaromtrent niet even zoo<br />

denken, of die, in hun oog, zulk eene heilige waardig­<br />

heid niet hebben, geheel tegen den geest van het Chris­<br />

tendom aan, te verachten of te veroirdeelen. fert.


het Avondmaal des Heeren. , 187<br />

CHRISTUS , die dit tot een kenteeken heeft ingefteld,<br />

voor hen, die tot zyne Godsdienftige maatfchappy<br />

behooren. Zoo veel zegt ons deH. Schrift:<br />

wordt dit bereikt, dat 'er waare liefde tot Gon en<br />

CHRISTUS, die nimmer zonder Godzaligheid beftaan<br />

kan, en broederliefde in de harten van de<br />

Christenen ontftooken, dan is alles bereikt, en dan<br />

zal het wel onverfchillig kunnen zyn, welke denkbeelden<br />

men voor het overige met deeze handeling<br />

verbindt. Wanneer iemand in de leere van de verandering<br />

van brood en wyn in het lighaam en bloed<br />

van CHRISTUS , zyne gerustheid beter vindt en eenén<br />

fterkeren dryfveer tot alles, waar toe en met wat<br />

oogmerk deeze handeling is ingefteld, dan in eene<br />

andere denkwyze heeft; waarom zoude men hem<br />

zulks willen ontrooven? Wanneer iemand het gevoelen<br />

derLutheraanen kan begrypen, en door hetzelve<br />

het best tot het verheeven doel en heilzaam oogmerk<br />

van deeze handeling kan worden gebracht;<br />

waarom zoude hy dan aan een ander denkbeeld den<br />

voorkeur geeven? En ditzelfde vindt plaats teaaanzien<br />

van hen, diezich, gelyk verfcheideneLeeraaren<br />

der aloude Kerke voor de zinnebeeldige beteekenis<br />

verklaaren, en ook omtrent dit ftuk het gezond<br />

verftand raadpleegen, zonder zich juist tot iets geheimzinnigs<br />

en bovennatuurlyks te begeeven. De<br />

Godsdienst van JEZUS is een zeer eenvouwige, en<br />

voor het menschlyk verftand en hart, zeer gepaste<br />

Godsdienst; en gelyk wy zyne woorden, die eeuwige<br />

waarheid zyn, gelooven, zoo kunnen wy ook<br />

verzeekerd wezen, dat hy ons niets onverftaan-<br />

baars,


881 Hoofdft. XI. Over den Doop enz.<br />

baars, duisters en tegenftrydigs in zynen Godsdienst<br />

heeft willen aanbeveelen. Wat hy zeide,<br />

moest voor zyne jongeren en alle hunne naavohgeren<br />

verftaan.baar zyn, voornaamlyk wanneer het<br />

eene handeling betrof, waar by zy zelfs mede in<br />

aanmerkinge kwamen. Indien echter zyne uitdrukking<br />

eene andere beteekenis mocht kunnen<br />

hebben, dan kan men wel verzeekerd zyn, dat<br />

de zaligheid der menfchen daar aan geheel niet<br />

verknocht is, om dat hy het anders gewislyk niet<br />

onverklaard zoude gelaaten hebben. En voor het<br />

overige is het beter, zyne oogmerken te vervullen,<br />

dan met eenen vloed van fchoolfche wysheid te<br />

willen verklaaren, hoe wy in het Avondmaal het<br />

lighaam en bloed van CHRISTUS deelachtig worden;<br />

en het is ook hieromtrent zeeker, wat PAULUS in<br />

een ander opzicht zegt: Het ryk van God beftnat niet<br />

in eeten en drinken, maar in gerechtigheid, vreede en<br />

vreugde in den H. Geest, wie daar tn CHRISTUS dient»,<br />

is Gode behaaglyk en by de menfchen aangenaam (*).<br />

(*) Eeten en drinken doet het vryfyk niet, maar do<br />

woorden, die 'er ftaan: voor u gegeeven en vergooten enz.<br />

LUTHER in zyne kleine Catechismus. — fert.<br />

TWAALF*


T W A A L F D E HOOFDSTUK.'<br />

Over den toejland in het ander leven.<br />

De vraag omtrent ons toekomftig lotgeval in een<br />

ander leven, betreft den mensch zoo onmiddelyk,<br />

dat hy zich daar van ocmooglyk kan ontflaan,<br />

en 'er zullen wel zeer weinige menfchen wezen»<br />

die niet de hoope op een toekomftig leven in hunnen<br />

boezem koesteren, wanneer dezelve ook flecht9<br />

eene fchaduwe, een zeer duister denkbeeld by hen<br />

ware. De Heidenen hebben deeze leere reeds<br />

gekend, en men heeft die als eene, voor de<br />

menschlyke maatfchappy zoo voordeelige leere<br />

befchouwd, dat men meende, verftandige wetgeevers<br />

hadden dezelve moeten uitvinden, wanneer de<br />

Godsdienst dezelve ook niet leeraarde (*). Reeds<br />

zbnder door eene openbaaringe geleid te worden,<br />

zegt ons verftand ons, dat, dewyl in de natuur van<br />

het in ons denkend wezen, of in onze ziel geenen<br />

grond voor derzelver ophouden te vinden is, zy<br />

noodzaaklyker wyze alleenlyk door de hand van<br />

hem zei ven moet kunnen vernietigd worden, van<br />

wien<br />

(*) Ja befbyders van deeze gewichtige leere hebben<br />

zelfs voorgegeeven, dat het eene uitvinding der wet.<br />

geevers was, om het volk in teugel te houden. Zoo min<br />

men deezen hier behoeft te wederleggen , zoo zeeker<br />

wordt door dit troostelyk leerftuk den zaligen invloed daar<br />

van op onze deugd en op ons geluk beweezcn. Fert.


icjo Hoofdft. XII. Over dm<br />

wien zy haar aanwezig zyn verkreegen heeft, en<br />

dewyl men zulks nimmer van den oirfprong der din­<br />

gen mag denken, men de zeekere hoope kan koes­<br />

teren, dat wy met den dood van het lighaam niet<br />

ophouden, maar eeuwig voortduuren zullen (*).<br />

En in' dit leven, hetwelk aan den anderen kant van<br />

het graf op ons wacht, ziet reeds de wyze, aan<br />

zich zeiven overgelaaten, ftraffen en belooningen<br />

te gemoet, die met de handelingen van dit leven,<br />

ïn hetwelk goed en kwaad zeer ongelyk verdeeld<br />

is en de inrichting van de eeuwige wysheid niet al­<br />

tyd gerechtvaardigd wordt, verknocht zyn. —<br />

Eene leere, welke den mensch zoo veel troost eri<br />

gerustheid verfchaft, zoo redclyk is, op het zede­<br />

lyk gedrag van den mensch en op het welzyn van<br />

de maatfehappy eenen zoo grooten invloed heeft,<br />

konde onmooglyk ontbreeken in eenen Godsdienst,<br />

die zodanig gefield is, als de Christelyke, en ei­<br />

genlyk daar toe is beftemd, om den mensch geluk­<br />

kig en blymoedig te maaken. Het leerftuk van het<br />

ander leven neemt daarom ook eene zeer gewich­<br />

tige plaats in onder de leerftukken van JEZUS Gods­<br />

diénst, en het is het hoofdoogmerk van JEZUS en<br />

zvne Apostelen, om de menfchen-daar heenen te<br />

lei.<br />

(*) Nergens vinden wy dit, zoo verre ik weete, beter<br />

en beknopter betoogd en in een fraayer daglicht gefield,<br />

dan in den voortreflyken Phtedon van MOZES MEKDELSOON<br />

zaliger, waar in de fterkfte bewyzen voor deeze waarheid<br />

uit het licht der natuur, den ftervenden SOCRATES worden<br />

in den mond gelegd, en welk boek men ook reeds voor<br />

lange in onze Nederduitfche'taaie leezen kan. Ven.


uefiand in het ander leven.'<br />

leiden, dat zy voornaamlyk hunne oogen op het<br />

toekomftige leven mogen vestigen.<br />

De Godsdienst der Christenen verfchaft, wel is<br />

waar, echte denkbeelden, gezuiverd van allen bygeloof<br />

en onverftandige begrippen, die by Jooden<br />

en Heidenen plaats vonden, omtrent het ander leven.<br />

Maar dezelve gaat ook hier den weg, dien<br />

zy ook in andere gevallen kiest, wanneer het maar<br />

eenigzins mooglyk is, naamlyk zy zegt niets, watde<br />

denkbeelden der menfchen te boven gaat, en<br />

ziet ook by deeze leere voornaamlyk op dat gene,<br />

w-at nuttig voor den mensch is. Wy zyn 'er tegen»<br />

woordig geheel niet toe gefchikt, om ons denkbeelden<br />

te kunnen vormen, van het gene in de<br />

toekomst op ons wacht. Wat ons daarom des.<br />

aangaande gezegd wordt, is zinnebeeldig, het<br />

zyn denkbeelden genomen uit de zinlyke wereld,<br />

en op dezelve toegepast, waar in dan eens het<br />

toekomftig leven met een gastmaal, dan met eenen<br />

hof of tuin, dan wederom met eene prachtige<br />

ftad enz. vergeleeken wordt, en eindelyk wordt<br />

'er gezegd, dat de genoegens van het ander leven<br />

zoo onbegryplyk.groot, en zoo zeer boven onze<br />

denkbeelden en begrippen verheeven zyn, dat de<br />

volmaaktfte fchildcry van hetzelve toch maar altyd<br />

naar een fchaduwbeeld zoude gelyken (a). Zoo<br />

veel wordt 'er ons intusfchen van gezegd, dat de<br />

gelukzaligheid, welke wy daar genieten zullen»<br />

door niets geftoord zal worden, dat wynaar lighaam<br />

(*) ROM. VIU: 18 enz. 1 COR. IL 9. 2, COR. IV: 17»<br />

en


los Hoofdft. XII. Over den<br />

en ziel daar aan zullen deel hébben, dat wy verheerlykt<br />

worden, den engelen GÓDS gelyk zyn,<br />

en CHRISTUS zien zullen (b). En overal wordt de<br />

gefteldheid Van het toekomftig leven, hoe Zeer dézelve<br />

Ook altyd een gefchenk der Godlyke genade<br />

door CHRISTUS is, zodanig aan het gedrag der<br />

menfchen hier op aarde gehecht, dat onze gelukzaligheid,<br />

Welke wy eenmaal genieten zullen, niet<br />

anders dan als een gevolg van ons tegenwoordig gedrag<br />

kan worden befchouwd.<br />

IHDit alles zyn voorftellingen, waar voor het<br />

menschlyk verftand zien even zoo fterk verklaart,<br />

als het menschlyk hart, en hoewel het ook niet aan<br />

dweepers heeft ontbrooken, die dan eens deeze,<br />

dan wederom andere byzondere denkbeelden gevoed<br />

hebben, en van het toekomftig leven meer<br />

hebben willen weeten, dan 'er van gezegd was of<br />

Jtonde worden, is evenwel deeze leere over het geheel<br />

genomen zodanig eene geweest, waaromtrent<br />

zich alle Christenen met eikanderen hebben vereénigd.<br />

Elk Christen gelooft de met het verftand<br />

eh -de denkbeelden van GOD ZOO overëenkomftige<br />

leere van een leven na dit leven, en de belooningen,<br />

die voor hetzelve bewaard worden, en wanneer<br />

hy het ook gevoelt, dat hy tegenwoordig<br />

nog geene volmaakte en duidelyke denkbeelden kan<br />

hebben aangaande de wyze en gefteldheid van de<br />

zaligheid, die op ons wacht, is hy daar van evenwel<br />

overtuigd, en de begrippen, die hy zich van<br />

(i) Luc. XXt:3fJ. i COR. XV: 44 enz. 1 JOH. III. a. *<br />

de


'toejland in het ander leven. 193<br />

'de wysheid en goedheid van GOD reeds uit de rede<br />

vorrrit, bekrachtigen de verzeekeringen van de openbaaringe,<br />

dat dezelve nimmer een einde hebben<br />

zal.<br />

Geheel anders echter is het gefteld, ten aanzien<br />

van het gene de toekomende ftraffen betreft. Dat<br />

'er zulke zyn, dat daar dóór even zoo goed als door<br />

de toekomende belooningen de fchikkingen van<br />

GOD hier op aarde, zullen worden gerechtvaardigd,<br />

dat zy naar het gedrag in dit leven zyn ingericht;<br />

daar voor verklaart de menschlyke rede zich insgelyks,<br />

en men vindt daar blykenvaninalleGodsdienften.<br />

Dan het verftand heeft in de daad zeer gewichtige<br />

tegenwerpingen; welke zy tegen de leere<br />

van de eeuwigheid derzelven kan te berde brengen,<br />

en die ook aan verfcheidene Godzalige Leeraaren<br />

onder de Christenen zóo klaar hebben toegefcheenen,<br />

dat zy gemeend hebben, de christelyke openbaaring<br />

van een zeer gewichtig bezwaar tegen dezelve<br />

te bevryden, wanneer zy deeze leere Verwierpen.<br />

Gewoonlyker wyze leidt men de oneindige ftraffen<br />

af uit de oneindigheid der beledigingen ; die<br />

GODE door de zonden der menfchen zouden worden<br />

toegevoegd. Dan elk, die maar een weinig over<br />

de gefteldheid der menschlyke handelingen naadenkt,<br />

begrypt zeer ligt, dat deeze geheele grorid<br />

voor de eeuwigheid der helfche ftraffen, ten vollen<br />

wankelbaar is. Want zonder 'er eens aan te den<br />

kert, dat een eindig wezen onmooglyk oneindig<br />

zondigen kan: zonder 'er van te gewagen, dat,<br />

II. DEEL. N in


194 Hoofdft. XII. Over den<br />

indien de geringde misdaad, dewelke tegen de<br />

Godlyke geboden aandruischt, daarom, dewyl die<br />

eene belediging is aan een oneindig wezen<br />

toegebracht, eeuwige ftraffen verdient, ook de<br />

geringfte ftraffe, door het oneindig Opperwezen<br />

over ons bepaald, insgelyks oneindig moet zyn,<br />

kan geen veiftandig mensch beweeren; zonder<br />

van de tegenwerpingen te gewaagen, die mannen<br />

van verftand reeds gemaakt hebben : evenwel<br />

blyft nog altyd de vraag over, in hoe verre men<br />

omtrent GOD zeggen kunne, dat hy door ons heledigd<br />

wordt? dewyl beledigingen eene afbreuk van<br />

de volmaaktheden van het beledigd onderwerp in<br />

zich bevatten, hetwelk men ten aanzien van GOD<br />

niet zeggen kan.<br />

Men leidt verder de eeuwigheid der helfche ftraffen<br />

af, uit de eeuwige voortduuring der verdoemden<br />

in het kwaaddoen, om dat het in de menschlyke<br />

natuur zoude gegrond zyn, dat ftraffen vyandfehap<br />

verwekken, en dewyl op nieuwe misdaaden fteeds<br />

nieuwe ftraffen volgen, waar op wederom nieuwe<br />

misdaaden en herhaalde ftraffen en zoo vervolgens<br />

tot in het oneindige toe; zoude het dan reeds hieruit<br />

blyken, dat de rampen in het ander leven eeuwig<br />

duuren zullen, zoo dat deeze leere in de rede en de<br />

natuur gegrond zoude zyn. — Dan hoe veel fchyn<br />

dit ook moge hebben, ontbreekt het hier evenwel<br />

ook waarlyk niet aan gewichtige tegenwerpingen.<br />

Zeekerlyk wanneer eenen Rechter de oogmerken der<br />

ftraffen geheel en al uit het oog verliest, en enkel<br />

maar ftraft, om ie ftraffen; wanneer hy de ftraffen<br />

niet


ioejlgnd in het ander leven. 195<br />

jiiet naar de gefteldheid van de misdaad, inricht;<br />

wanneer hy een tyran is, die vermaak fchept in de<br />

kwaaien van het lydend voorwerp; dan is het on-<br />

. mooglyk hem te beminnen, onmooglyk om door<br />

.ftraffen verbeterd te worden, en zulk een denkbeeld<br />

.kan men omtrent GOD niet vormen, zonder hem te<br />

• lasteren Of zuilen misfchien zyne ftraffen alleenlyk<br />

hier op aarde, waar zy evenwel de menfchen verbe-,<br />

teren moeten, de kracht bezitten , die dezelve wezenlyk<br />

toekomt, en deeze kracht en wcrkinge in hc t ander<br />

leven verliezen? Waar in vindt men de reden hier<br />

van? Vindt zulks in de daad plaats; dan kan de<br />

rede daar van nergens anders in gevonden worden,<br />

dan óf in de gefteldheid der ftraffen zelve, die on-<br />

. regelmaatig zyn, óf in de natuur van den menschlyken<br />

geest. Het eerfte kan men niet denken, dewyl<br />

GOD, naar zyne gerechtigheid niet dan overeenkomftig<br />

met de misdaad ftraffen kan, en het<br />

laatfte kan zonder wezenlyke verandering van de<br />

. menschlyke natuur, niet geleideden. Want het ligt<br />

. in de natuur van 'smenfchen geest, dat wy even zoo<br />

wel door ftraffen van het kwaad worden afgetrokken,<br />

als door weldaaden en voordeel tot het goede<br />

genegen worden gemaakt. Is dit niet zoo, waar<br />

toe gehengt men dan ftraffen in de menschlyke<br />

maatfehappy, die evenwel niet alleen maar enkele<br />

middelen, om anderen af te fchrikken, zyn? En<br />

waarom ftraft GOD zelf den zondaar hier op aarde?<br />

Is dit echter zoo, gelyk het in de daad is, waar<br />

vinden wy 'er een blyk van, dat deeze in onze<br />

. ziele gelegde kracht aan den anderen kant van het<br />

N 2 graf


iQf5 Hoofdft. XII. Ovet clen<br />

graf zal ophouden, en dat 'er zulk eene-wezenlyke<br />

verandering ons te beurt zal vallen?<br />

Maar welke zyn dan de oogmerken van GöD, by<br />

zyne ftraffen? vraagt men verder, en dit is eene<br />

vraag, welke elk verftandig mensch noodzaaklyker<br />

wyze doen moet; want niets gefchiedt zonder<br />

oogmerk, en van de wysheid en rechtvaardigheid<br />

van GOD, kan men zulks in den hoogften graad verwachten.<br />

Dat GODS oogmerken altyd goed zyn,<br />

twyffelt niemand aan, die eenig denkbeeld heeft<br />

van GODS volmaaktheden. Maar welk is het oogmerk<br />

dan by zyne ftraffen, wanneer dezulken, die aan<br />

den anderen kant van het graf zullen voltrokken<br />

worden, eeuwig duuren zullen? Op eene verftandige<br />

wyze kan men by alle ftraffen geene andere<br />

oogmerken voorönderftellen, dan genoegdoening,<br />

fcha&vergoeding, of de verbeterieg van het lydend<br />

voorwerp, of affchrik van anderen Van het kwaad.<br />

Het eerfte kan in het algemeen, naar ons begrip,<br />

by de toekomftige ftraffen, zy moogen nu eindig<br />

of oneindig zyn, geen plaats vinden; dewyl door<br />

al het lyden van het toekomftig leven, geen eenig<br />

kwaad, hetwelk hier is ter uitvoer gebracht, wederom<br />

vergoed wordt, geen eenig onrecht in dit<br />

leven gepleegd herfteld kan worden. 'Er blyven<br />

dus fteeds de beide laatfte ftukken alleen over, als<br />

oogmerken van de ftraffen. Zyn deezen echter oneindig,<br />

dan is de vraag: wie moet door die onbegrensde<br />

kwaaien der verdoemden, van het zondigen worden<br />

afgefchrikt ? de voleindigde rechtvaardigen<br />

toch wel nooit. En wie dan ? Is het de verbe-


leefland in het ander leven. 197<br />

^betering; wie moet dan verbeterd worden, als juist<br />

hy, aan wien de ftraffen worden voltrokken? En<br />

hoe is dit mooglyk, wanneer die tot eeuwige martelingen<br />

bewaard worden ? Zich eeuwige ftraffen<br />

te verbeelden , heet daarom by een naauwkeurig<br />

onderzoek, zich dezulken voor te dellen, die zonder<br />

oogmerken worden uitgeoeffend; hetwelk men<br />

ten aanzien van GOD, die by alles deeds zvne oogmerken<br />

en wel de heilzaamde oogmerken heeft,<br />

onmooglyk kan fleilen. GROITUS heefc dit reeds<br />

begreepen, en kiest daarom eenen anderen weg,<br />

om de eeuwige ftraffen van GOD te beweeren,<br />

wanneer hy zegt: dat GOD hier als een hoogde Opperheer<br />

te werk gaat, dat hy zich geen ander oog«<br />

merk voordele, dan de draffen zelve ; dat hy<br />

flechts draft om te draffen , en dat daarom ook<br />

van GOD gezegd wordt, dat hy de Godloozen befpot<br />

en belacht (c). Of zulks bedaan kan met<br />

de eigenfehappen der wysheid, goedheid en rechtvaardigheid<br />

van GOD , die zich ontfermt over alle<br />

zyne werken, die niets zonder oogmerk doet, wiens<br />

handelingen alle te zamen lóopen tot de gelukzaligheid<br />

en het welzyn van alle zyne fchepzelen, die<br />

het voorwerp der liefde van zyne onderdaanen moet<br />

zyn, en niet van zulk eene flaaffche vreeze, gelyk<br />

men voor eenen tyrau gevoelt; dit alles, moge GRO-<br />

TIUS beantwoorden. Ook zal toch wel niemand<br />

pnder de hoogde Opperheeren inde geheele wereld,<br />

be-<br />

(s) G&OTIUS de Jure belli £f Pacis. Lib. II. Cap. XX. §. 4.<br />

N 3


ip8 Hoofdft. XII. Over den<br />

beweeren willen, dat de ftraffen, op zvn bevel voltrokken,<br />

maar alleen ter uitvoer worden gebrachti<br />

om te ftraffen; maar elk Regent zal zeggen, dat hy<br />

dezelve gedoogt, het zy om het gepleegde kwaad të<br />

vergoeden, het zy om den geftraften te verbeteren, :<br />

of om anderen van misdaaden af te fchrikken. En<br />

wanneer de denkbeelden ftand grypen, welken dé<br />

Godsdienst van JEZUS ons omtrent GOD inprent,dan<br />

is het onmooglyk, dat de ftraffen in de regeefinge<br />

van GOD geen einde zouden hebben , zoo'<br />

draa de oogmerken bereikt zyn, die hy zich daar<br />

Van had voorgefteld.<br />

Dan zoo lange men alleenlyk de fluitredenen eri<br />

oirdeelvellingen raadpleegt van hec verftand, en deeze<br />

leere beoirdeelt naar het gene dit van GOD erkent,<br />

naar de gefteldheid van den mensch, en naar<br />

de denkbeelden, welken men zich in hec algemeen"<br />

flechts vormen kan omtrent ftraffen, indien zy eenigermaate<br />

verftandig, billyk en heilzaam zullen<br />

zyn; is 'er niets zeekerer, dan dat 'er zulke tegenwerpingen<br />

tegen de eeuwigheid van de toekomftigë<br />

ftraffen kunnen gemaakt worden, Welke men bezwaarlyk<br />

geheel en al wederleggen kan. Men moet<br />

evenwel ook niet loochenen, dat 'ér mede van de zydé<br />

der Openbaaringe Zeer veel kan worden te berde<br />

gebracht, hetwelk deeze leere van de eeuwigheid<br />

der toekomftigë ftraffen bevest'igt, en misïchieri'<br />

zoude men wel nimmer op die denkbeeld gevallen 1<br />

zyn , indien niet eenige uitdrukkingen in de H.<br />

Schrift, daar toe aanleiding gegeeven hadden. De<br />

Jooden immers beweerden, óf flechts ftraffen voor<br />

ee-


toeftand'in het ander leven, 199<br />

eenen bepaalden tyd, terwyl eenigen onder hen<br />

daar mede zelfs de leere van de zielverhuizingei<br />

onder zekere bepaalingen, verbo iden; óf zy vooronderflelden,<br />

eene vioege of laatere vernietiging<br />

der Godloozen. De Heidenen koesterden dit denk.<br />

beeld, insgelyks; en men kan bygevolge deeze leere<br />

van eeuwige ftraffen, welke by de Christenen<br />

vry algemeen geworden is , als zoodanig eene<br />

befchouwen , welke zy onmiddelbaar uit hunne<br />

gewyde boeken gefchept hebben, en die nietuit eenen<br />

anderen Godsdienst in den hunnen is overgebracht.<br />

Wanneer men ook rede en H. Schrift tegen<br />

elkander overftelt, en vraagt, welke van beiden<br />

beflisfen zal?- dan zoude het wel niet lange<br />

meer onbeflist blyven, welker uitfpraak men volgen<br />

moet. Eigenlyk moesten zeekerlyk beide niet<br />

met eikanderen ftryden, en ik zoude in de daad<br />

niet weeten, wat men van eene Openbaar ing, welke<br />

toch aan 's menfchen verftand moet worden voorgefteld<br />

en getoetst, moest denken, die zaaken in<br />

zich behelsde, waar tegen zich het verftand der<br />

menfchen aankant? Alles, wat men doen konde,<br />

zoude zyn, dat men zweeg, en de ontwikkeling<br />

van deeze duistere zaak overliet aan den grooten<br />

dag der openbaaringe aller dingen, die de raadsbefffisten<br />

en fchikkingen van GOD, en hem zeiven,<br />

ten vollen rechtvaardigen zal.<br />

Dan het is ook aan den anderen kant zeker, dat de<br />

plaatzen uit de H. Schrift, welke gemecnlyk ten bewyze<br />

voor de eeuwige duurzaamheid der toekomftigë<br />

ftraffen worden aangevoerd, gevoeglyk eene andere<br />

N 4 uit-


aoo - Hoofdft. XII. Over den<br />

uitlegging dulden, en op zich zelve niet van die natuur<br />

zyn , dat men daar uit volftrekt eeuwige, nim,mer<br />

eindigende ftraffen zoude moeten afleiden, gelyk<br />

veele geleerde Uitleggers van de.H. Schrift ook<br />

hegreepen hebben. Zelfs de plaats MATTH. X X V :<br />

46. welke men altyd voor de bondigfte gehouden<br />

heeft, geeft juist niet noodzaaklyker wyze dat gene<br />

te kennen, wat men daar uit haaien wil, en kan,<br />

wanneer men het grieksch in de Syrisch-chaldeeuwfehe<br />

manier van fpreeken, van dewelke CHRISTUS<br />

zich bediend heeft, vertaalt, gevoeglyk door pyn.<br />

in de toekomst, pyn van de andere wereld vertolkt worden<br />

; hetwelk nog geenzins het denkbeeld van eeuwige<br />

en nimmer eindigende martelingen, in zich bevat.<br />

Dit zoude juist niet de eerftemaal zyn, dat<br />

onkunde in de taal en denkwyze der heilige Schry,<br />

veren, tot verkeerde denkbeelden en het overbrengen<br />

van dezelven in den Godsdienst, aanleiding gegeeven<br />

had. Wanneer nu. de woorden derH. Schrift<br />

zulk eene uitlegging dulden, dat. in dezelven niets<br />

ligt opgefloten, dat met ons verftand ftrydt, noch<br />

de begrippen tegenfpreekt, die wy ons van GOD<br />

vormen moeten, dan zal men niet langer in twyffiel<br />

kunnen ftaan, aan welke verklaaringe men. den voorrang<br />

geeven moet (*).<br />

In-<br />

(*) Het zoude te breedvoerig, zyn en tot eene geheele<br />

verhandeling uitdyen, indien ik myne gevoelens hier<br />

over wilde aan den dag leggen, en aantoonen, in hoe<br />

verre ik met den Schryver overëenkome, en waar in ik<br />

van htm. in denkbeelden verfchille, In. plaatze bier van,<br />

wy.


Ueftand in hei ander leven. aof<br />

Indien het denkbeeld van de eindigheid der toe­<br />

komende ftraffen en derzelver oogmerken zoodanig<br />

een gevoelen ware, hetwelk aan de geheele aloude<br />

christelyke Kerke ten eenenmaale was onbekend<br />

geweest, dan zoude men 'er misfchien nog veel;<br />

kunnen tegen inbrengen, of hetzelve ten minftennieC<br />

als een geheel ongehoord en aan hec Christendom<br />

vol-.<br />

wyze ik myne leezeren op een hoek. waar in deeze geheels,<br />

leere van de toekomftigë ftraffen onpartydig en tot te vre-<br />

denheid van de eene zoo wei als andere party is verban-<br />

deld, en waar in men inzonderheid eene fraaye en ver-'<br />

ftandige leerrede over deeze ftoffe aantreft. De tytel is:.<br />

ikt bit ©trafeu ttt i5«6ammten nrti) beren ©awer,/ in 3 wtfu»<br />

($(/ £ci$ig 1782 enz. en de Schryver is J.OHANN RUDOLPH<br />

GOTTLIEC. B.£YER, Predikant te Schwerbom hy Erfurt. Den<br />

zelfden die het HandboekvsorkinderenoverdeLuterschCatechiS'<br />

mus heeft gefchreeven, waar van wy reeds een paar Stukjes,<br />

in onze taaie kunnen leezen, door my zeiven vertaald, en<br />

gedrukt by A. LOOSJES te Haarlem; maar met welker «er-<br />

taaling men wegens het gering debiet vooreerst heeft moe­<br />

ten ophouden, hoe nuttig dit boek ook voor Leeraaren,<br />

Schoolmeesters en Kinderen van allerley gezindheden is.<br />

Een Almanach van Figaro, een Venus en Cupido, een iets<br />

tver de Geesfelroede enz. zal wel ongetwyffeld meer aftrek<br />

hebben, om dat zulks meer naar de.fmaak van myne land-<br />

genooten fchynt te wezen. Voor hen, die fterke fpyzen<br />

verdraagen kunnen, kan het ook geen kwaad, wanneer, zy.<br />

'er, by leezen: VAUNCY, over de eindelyke gelukzaligheid al­<br />

ler menfchen, 2.deelen; vertaald uit het Engelsen door P.<br />

yAN HEMERT. Ven.


402 Hoofdft. XII. Over den<br />

vol/trekt vreemd denkbeeld befchouwd zoude kunnen<br />

worden. Dan reeds zeer vroegtydig heeft men ten aanzien<br />

van de toekomftigë ftraffen, geheel anders gedacht.<br />

Van eenige Gnosrike partyen is zulks bekend<br />

genoeg: van de Manichasën insgelyks. Deezen zyn het<br />

intusfchen niet alleen, en men kan reeds in voc rraad<br />

vermoeden, dat, eveneens de Christenen uit de<br />

Jooden en uit de Heidenen veelen hunner voorige<br />

gevoelens mede in het Christendom hebben overgenomen,<br />

zulks insgelyks ten aanzien van dit leerftuk<br />

gefchied is. Zelfs eenigen onder de Jongeren<br />

van JEZ^S, fchynen in den beginne nog hec denkbeeld<br />

van de zielverhuizinge te hebben gekoesterd<br />

(d), tot dat zy beter daai omtrent werden onderricht.<br />

Wanneer men die echcer ook over het<br />

hoofd ziet, hebben evenwel verfebeiden' en voor<br />

het overige rechtzinnige Kerkleeraaren, de toekomftigë<br />

ftraffen voor niets minder dan voor eeuwig gehouden.<br />

Van ORIGENES is het bekend genoeg, en<br />

HUÉTIUS ' heeft daaromtrent verfchriden plaatzen<br />

uit zyne werken aangehaald (e), waar uit blykt,<br />

dat hy de toekomftigë ftraffen voor eindig en voor<br />

zoodaanige heeft gehouden, by welke Gon zich<br />

het oogmerk der verbeteringe heeft voorgefleld, en<br />

dat men niet eerder zeggen kunne, dat aan CHRIS­<br />

TUS alles onderworpen, en GOD alles in a'Ien zy,<br />

dan tot dat alles, wat van GOD is afgedwaald en<br />

zich tegen hem aankant, tot hem zy teruggekeerd,<br />

' 00 JOH. IX: 2.<br />

(e) HuETn Origcniana LH. II Qucejl. XI. num. iö. 17.<br />

en


toejland in het ander levefi. 203<br />

èn zich aan hem in gehoorzaamheid onderworpen<br />

hebbe. Indien ORIGENES de eenige was, die zoo<br />

gedacht had, dan mocht men zulks misfchien onder<br />

de vreemde gevoelens kunnen rang r<br />

chikken, welken<br />

men in deezen vroom en en geléérden Man menig*<br />

maal heeft mispreezen , dan andere Kerkvaders<br />

hebben dit denkbeeld insgelyks gekoesterd. JUSTI-"<br />

JSUS de marteldar, fpreekt, wel is waar, in zyne<br />

tweede Apologie van eeuwigduurende ftraffen: maar<br />

in zyn gefprek met den Jood TRYPHON zegt hy,-<br />

dat de verdoemden zoo lange geftraft worden, als<br />

GOD wil, dat zy aanwezig zyn en geftraft moeten<br />

worden. Men ziet zeekerlyk hier uit, dat JUSTI*<br />

NUS niet van gevoelen is geweest, dat de toekom­<br />

ftigë ftraffen tot verbetering moesten dienen, gelyk<br />

ORIGENES meende; maar men ziet 'er ook tevens<br />

duidelyk uit, dat hy dezelve niet voor eeuwig ge­<br />

houden, maar voorönderfteld heeft, dat de God-<br />

1'oozen eens' zouden vernietigd worden (*). On­<br />

betwistbaar is dit ook het gevoelen geweest van<br />

CLEMENS van Alexandrien, TATIANUS, ARNOEIÜS-<br />

èn alle die Kerkvaderen, die voorönderftelden, dat-<br />

de menschlyke zielen de onfterflykheid flechts als<br />

éene byzondere genade verkreegen.<br />

Het denkbeeld van eene toekomende verbete­<br />

ring,<br />

(*) IVaarfchynlyk komt het my ook voor, dat JUSTINUS 1<br />

zóó gedacht heeft, maar duidelyk biyken doet het my niet?<br />

want zyne uitdrukkingen zouden ook beftaan kunnen mee<br />

het denkbeeld van eeuwige duurzaamheid der toekomftigë<br />

ftraffen, naamlyk wanneer GOD zulks wilde. Vert.


fcn Hoofdft. XII. Over den<br />

ring, is ook het gevoelen van GREGORIUS van Nazi*<br />

anz. } en in het algemeen van alle die genen, die<br />

van eene reiniging door den vuurdoop naa dit leven<br />

gefprooken hebben. HIERONYMUS fchynt anders,<br />

een fterke party tegen dit gevoelen te zyn, en is<br />

dit voornaamlyk dan , wanneer hy de aanhangers,<br />

van ORIGENES beftrydt; maar hy geeft hetzelve<br />

toch op andere plaatzen in zyne fchriften wederom<br />

toe, en wil flechts, dat men hetzelve, wegens het<br />

misbruik, hetwelk daar van gemaakt kan worden,<br />

niet openlyk zal voordraagen. En misfchien zoude<br />

dit gevoelen veel algemeener by de Christenen geworden<br />

zyn, indien niet menig een by de leere van<br />

de eeuwige ftraffen zyn voordeel gevonden, en het<br />

tegenovergeflelde denkbeeld als zoodanig eene befchouwd<br />

had , welk eenen naadeeligen indruk op<br />

het gedrag der menfchen maaken moest, dewyl zy<br />

daar door naamlyk ligtelyk konden, worden aangefpoord,<br />

om hier hunne verbetering te verwaarloozen,<br />

wanneer zy hoorden, dat aan de andere zyde<br />

van het graf ook nog niet alle poorten, om ter gelukzaligheid<br />

in te gaan, toegefloten waren. Zoo<br />

dacht insgelyks ORIGENES, toen hy in zyne boeken<br />

tegen CELsrs zeide, dat men dit gevoelen, wegens<br />

hen misbruik, hetwelk daar van gemaakt zoude<br />

worden, moest verbergen. Zy echter, die het<br />

menschlyk hart kenden, en geheel juist dachten ovet<br />

de zeedenfeere, hebben zich niet alleen <strong>dpo</strong>r<br />

deeze vreeze niet laaten overmeesteren, maar veel<br />

meer de leere van de eeuwigheid der helfche ftraffen,<br />

als zoodanig eene befchouwd, welke op het zede-<br />

M


toeftand in het ander leven. PO?<br />

lyk gedrag der menfchen eenen nadeeligen invloed<br />

had (ƒ).<br />

Eenigen der oude Kerkleeraaren zyn van gevoelen<br />

geweest, dat de zielen der godloozen niet eeuwig<br />

gekweld, maar ook niet door de ftraffen Verbeterd,<br />

en dan ter gelukzaligheid zouden opgeleid<br />

worden; maar zy beweerden eene vernietiging van<br />

dezelven, die eenmaal zoude plaats vinden, naa<br />

dat zy lange genoeg gefolterd waren. Dit was, gelyk<br />

ik zoo even heb aangemerkt, het denkbeeld<br />

van JUSTINUS , en mïsfchien van nog meerdere Kerkvaderen.<br />

Van IRENJEUS kan men dit niet alleen opmaaken,<br />

maar hy zegt het ook zelf duidelyk genoeg.<br />

Gelyk GODS wil alleen , meent hy, de<br />

grond en oirzaak is van het beftaan der menschlyke<br />

zielen, hangt het ook van denzelven alleen af, of,<br />

en hoe lange, zy voortduuren zullen. De onfterflykheid<br />

is een gefchenk van GODS genade, hetwelk<br />

hy den genen geeft, die zalig worden: wie daar en<br />

tegen ondankbaar en ongehoorzaam jegens GOD geweest<br />

is, berooft zich zeiven van dit gefchenk der<br />

voortduuringe voor de eeuwigheid (g). De leere<br />

van eeuwigduurende ftraffen moet deeze Kerkvader<br />

dus als zoodanig iets hebben befchouwd, hetwelk<br />

niet alleen in de H. Schrift niet gegrond was, maar<br />

ook door het gezond verftand beftreeden werdt. Hy<br />

zegt, wel is waar, niet, dat de toekomftigë ftraffen<br />

ee»<br />

(ƒ) BOUIN bj EBERHARD in de nieuwe Apologie vai<br />

SOCRATES, p. 339.<br />

(g) IREH«U9 adv. Hares. Lib. II. c. 64.


sotf Hoofdft. XII. Over'den<br />

een middel ter verbeteringc moeten zyn, en dat de<br />

verdoemden eens tot hunnen plicht te rug keeren<br />

en zalig zullen worden; maar hy beweert, dat, dejvyl<br />

in de menschlyke ziel zelve geen grond van<br />

haar beftaan en haare voortduuringe voorhanden is,<br />

en zy dit alleen aan de genade en den wil van GOD<br />

fe danken heeft, deeze genade onmooglyk den<br />

godloozen ten deele worden kunne, maar zy vernietigd<br />

moesten worden. — Dit zelfde gevoelen<br />

vindt men ook by ARNOBITJS, die gelooft, dat de<br />

zielen der godloozen in vuurige ftroomen gewor?<br />

pen, en aldaar zoo lange gekweld werden, tot dat<br />

zy geheel en al ophouden te beftaan (h). LACTAN-<br />

831 s in tegendeel verklaart zich in diervoegen, dat<br />

'er noch vernietiging noch eindige ftraffen plaats<br />

yjnden, dan hy wil, dat de ziel, uit God ontftaan,<br />

niet kan vernietigd worden, maar dat zy, wanneer<br />

zy zich van het lighaam of de zinnelykheid laat overweldigen,<br />

tot eeuwigduurende ftraffen verdoemd<br />

worde: dit ware dan de tweede dood, en hy verklaart<br />

zyn gevoelen voor het gevoelen der geheele<br />

Christenheid (i).<br />

JSfog zeer veel deeze ftoffe betreffende, leeveren<br />

defchriften der leeraaren van de eerfte Kerke op,<br />

gelyk, by voorbeeld, over de gefteldheid der toekomftigë<br />

ftraffen, welke door eenigen in eene enkele<br />

beroovinge van geluk gefteld zyn. Hier toe moet men<br />

reekenen, dat ORIGENES, CHALCIDIUS en SYNESI-<br />

(Ji) ABNOBIUS adv. Gentes Lib. II. p. 52.<br />

(0 LACTANTIUS divinal. Injlitut. Lib. II. c. 13.<br />

ÜS


toejland in het ander leven. 291<br />

üs bisfchop te Ptolemais, in de daad eene foort van<br />

zielverhuizinge voorönderftel 1 hebben, dewelke<br />

door de Jooden aangenomen, en naar alle waarfchynlykheid<br />

van PLATO ontleend was. Dan het<br />

gene ik tot hier toe heb aangehaald, is genoegzaam,<br />

om in te zien, hoe zeer verfchillende men<br />

over de gefteldheid en duurzaamheid der toekomftigë<br />

ftraffen by de Christenen gedacht heeft.<br />

Het heeft in de daad wel geen bewys nodig, dat<br />

hunne wysbegeerte aan deeze verfchillende denkbeelden<br />

, welke by de Kerkleeraaren omtrent dit<br />

ftuk geheerscht hebben, niet weinig aandeel heeft<br />

gehad. Gelyk hunne begrippen aangaande GOD en<br />

der menschlyke ziele gefteld waren, zoo hebben<br />

zy ook over den toekomftigen ftaat gedacht. Dan<br />

by het groot verfchil in denkbeelden over dit onderwerp,<br />

welken door hen, die met de fchriften<br />

der Kerkvaderen bekend zyn , nog met zeer gewichtigen<br />

konden vermeerderd worden, en by de<br />

duisterheid, welke men hieromtrent in de uitdrukkingen<br />

der heilige Schrift in de daad vindt, blyft<br />

'er wel niets anders overig, dan dat men op het<br />

hoofd oogmerk ziet, hetwelk de Openbaaring zich<br />

by alle de leerftukken, welke zy den menfchen bekend<br />

maakt, heeft voorgefteld. Haar oogmerk is<br />

-niet, om het brein met allerley kundigheden op te<br />

vullen, maar om het hart van den mensch te verbeteren<br />

, hem van het kwaad af te trekken, hem<br />

gewichtige beweegredenen ter deugd aan de hand<br />

te geeven, hem troost en gerustheid te verfchaffen,<br />

hem voor tyd en eeuwigheid gelukkig te maa-<br />

ken.


208 Hoofdft. XII. Over den<br />

ken. En welk gevoelen bereikte wel het best dit<br />

oogmerk van den èigenlyken Godsdienst van CHRIS.<br />

TÜS? dit moge elk voor zich zeiven óp de beste<br />

wyze bèoordeelen. Gelooft myn broeder, eeuwig<br />

duuren de ftraffen; is hy in ftaat, om dit met de<br />

denkbeelden aangaande GOD overeen te brengen:<br />

houdt hy zyn gevoelen voor een zoodanig, hetwelk in<br />

de daad het meeste 'er toe bydraagen kan j om den<br />

mensch van het kwaad af te houden en hem tot<br />

deugden op te leiden, welke üit liefde jegens GoDi<br />

en niet uit flaaffche vreeze hunnen oirfprong ontkenen:<br />

zoo behoudë hy zyn gevoelen. Is het eene<br />

dwaaling; waarlyk eene dwaaling, die uit zulk<br />

eenen bron ontfpringt, én ten oögmerke heeft, om<br />

de menfchen van het zondigen af te fchrikken, kan<br />

geene verdoemlyke dwaaling zyn, en niemand zal<br />

het in de eeuwigheid bedroeven, wanneer hy ziet,<br />

dat hy gedwaald heeft, en dat GOD evenwel de<br />

Ontfermer blyft over alle zyne werken, en de toekomftige<br />

ftraffen niet minder dan déeze gehengt,<br />

om te verbeteren , op dat hem alles onderdaanig<br />

worde, 'er niets verbannen meet voorhanden, maar<br />

GÖD alles ih allen zy. Gelooft myn broeder, dat<br />

de regeering van GOD zich niet met ftraffen eindige,<br />

kan hy de leere eener eindelooze kwellinge der<br />

zondaaren niet in overeenkomst brengen met zyné<br />

denkbeelden omtrent GOD, ZOO wel naar zyne goedertierenheid<br />

als volgens zyne rechtvaardigheid,<br />

met de oogmerken van GÖD en de natuur van alle<br />

ftraffen, én met het verftand in het algemeen; gelooft<br />

hy zelfs, dat de H. Schrift niet tegen zyn ge-<br />

Voe-


toeftand in het ander leven. 209<br />

voelen aanloopt, en dat daar door meer waare<br />

deugd en meer affchrik van het kwaad wordt bewerkt;<br />

wie zal het waagen, om hem dit denkbeeld<br />

te beneemen? Is het eene dwaaling; waarlyk eene<br />

dwaaling, die uit zulke bronnen voortvloeit, en op<br />

zulke oogmerken doelt, kan niets verdoemlyks in<br />

zich bevatten, en de toekomst, wanneer dezelve<br />

ook het vreeslyk denkbeeld van oneindige kwaaien<br />

mocht bevestigen, zal, gelyk dezelve in het algemeen<br />

alle de Godlyke raadsbefluiten ontwikkelt,<br />

ook den Christen, die zyne verwachtingen ziet te<br />

leurgefteld, gronden genoeg aan de hand geeven,<br />

om deeze raadsbefluiten des Allerhoogften te aanbidden.<br />

Is dit echter waar, men moge dan voor<br />

dit of dat gevoelen ingenomen zyn, dan is 'er in<br />

de daad geene rede voorhanden, waarom de Christenen<br />

hier over zouden twisten, en die genen verachten<br />

of zelfs vervolgen, die omtrent dit ftuk niet<br />

overëenkomftig met hen denken. Het gene wy<br />

van de toekomst weeten, is ons gewislyk niet met<br />

dat oogmerk geopenbaard, om over de denkbeelden,<br />

welken wy ons daaromtrent mochten vormen, te<br />

twisten, en, nog eer het gordyn is opgerold, te<br />

willen beflisfen, wat achter hetzelve gebeurt; maar<br />

om ons zoo te gedraagen, dat ons de belooningen<br />

ten deele mogen worden, welken GOD allen die<br />

genen, die hem beminnen, in de eeuwigheid bereid<br />

heeft, en wy de ftraffen mogen ontgaan, die<br />

den zondaar noodzaaklyk treffen moeten, By het<br />

verfchil echter, hetwelk van den beginne af omtrent<br />

dit ftuk by de Christenen heeft geheerscht,<br />

II. DZEL. O is


2IO Hoofdft. XII. Over den<br />

is het cnverftandig, zulk een Christen te verachten<br />

en te verwerpen, wiens gevoelen, naar onze inzichten,<br />

der Godheid onwaardig is, en tegen het verftand<br />

aanloopt, dewyl hy toch gelooft, dat hetzelve<br />

met beiden overëenftemme en tot deugd opleidt:<br />

en even zoo onchristlyk en haatlyk is het<br />

ook, een Christen te verachten en te vervolgen,<br />

om dat zyn gevoelen omtrent dit ftuk niet overeenkomt<br />

met ons Godgeleerd zamenftelzel, hetzelve<br />

tijoge voor het overige ook nog zoo zeer ten doel<br />

hebben, om waardige denkbeelden van GOD, als<br />

van het liefderykfte en menschlievendfte Wezen<br />

uit te breiden, en ook, naar zyne overtuiginge,<br />

niet minder, ja zelfs wel nog meer ter bevordering<br />

der deugd dienen kunnen, dan het eerfte.<br />

Van eenen tusfchen ftaat, eenen ftaat van zuiveringe,<br />

of hoe men dezelve ook anders mocht willen<br />

noemen, wordt hier niet eens gefproken. Stellige<br />

uitdrukkingen daaromtrent komen 'er, zoo<br />

veel ik weet, in de H. Schrift niet van voor. Jntusfehen<br />

is ook deeze leere reeds vroegtydig by de<br />

Christenen aangenomen geworden. De eerfte plaats,<br />

daar op betrekiyk, die eenige aanmerkinge verdient,<br />

ftaat by CLEMENS van Alexandrien, die deeze<br />

leere, welke reeds door heidenfche Wysgeeren<br />

was aangenomen, voor eene zoodanige opgeeft,<br />

die zy van MOZES en de Profeeten ontleend hadden<br />

(k). Alles gaat zeekerlyk tred voor tred zynen<br />

gang, en op den weg der genade gefchiedt evenzoo<br />

min iets door eenen fprong, als op de wegen<br />

(*) CLEMENS ALEX. Stromau Lib. V. p. 549.<br />

der


toejiand ifl het ander leven. 211<br />

natuur, en men kan wel bezwaarlyk eene herfchepping<br />

van ons zeiven gelooven by onze intrede in<br />

de andere wereld, wanneer het ander leven anders<br />

eene voortzetting van het tegenwoordige zyn zal.<br />

Gelyk wy hier van trap tot trap in volmaaktheid<br />

opklimmen, en door dagelykfche oeffening in het<br />

goede, de eene ondeugd naa de andere afleggen,<br />

zoo zal het misfehien ook daar gefchieden, en gelukkig<br />

de ziel, die hier reeds eene zekere vaardigheid<br />

'er in verkreegen heeft, om zich van het zinnelyke<br />

en verganglyke fteeds meer en meer af te<br />

trekken, en zich tot GOD te verheffen. Dan hoe<br />

veel waarfchynlykheid hier voor ook zyn moge ,<br />

wat kunnen wy daaromtrent wel met zeekerheid<br />

beweeren? In onzen tegenwoordigen ftaat komen<br />

dikwerf reeds veranderingen voor, welke ons plotsling<br />

fchynen te gebeuren , en waar toe evenwel<br />

reeds zederd langen tyd de grond gelegd was, wanneer<br />

wy alles maar ontwikkelen en nagaan. Wat<br />

kunnen wy van den toeftand in de eeuwigheid zeggen?<br />

en wie weet, of dat gene, wat 'er dan met<br />

ons gebeurt, en wat wy misfehien herfchepping<br />

noemen, en als eenen fprong zouden befchouwen,<br />

zich verwyderende van de gewoone wegen der Godlyke<br />

genade, niet enkel eene ontwikkeling is van<br />

iets, waar toe hier reeds lange de grond gelegd<br />

was, en hetwelk dus geene verdere langzaame en<br />

trapsvvyze verhooging en volëindiging nodig heeft?<br />

Dan dit alles behoort tot het vak der befpiegelingen,<br />

en is, wanneer het ook tegenwoordig een gewichtig<br />

leerftuk uitmaakt in het Godgeleerd ftelzel<br />

O 2 van


212 Hoofdft. XII. Over den toejland enz.<br />

van onze roomschgezinde Medechristenen, van die<br />

natuur, dat men daaromtrent op deeze of gene wyze<br />

denken kan; eene leere, welke te ontkennen,<br />

hun, die dezelve niet aanneemen, even zoo min<br />

tot naadeel kan verftrekken, als derzei ver toeftemming<br />

hun, die ze beweeren, fchadelyk kan wor«<br />

den, wanneer zy maar niet de verbetering, welke<br />

zy hier reeds moeten onderneemen , tot aan den<br />

anderen kant van het graf verfchuiven. Waare<br />

Godzaligheid is het hoofdwerk, waar op alles aankomt,<br />

en CHRISTUS LIEF HEBBEN is beter, zegt<br />

PAULUS, dan alles weeten.<br />

DER-


D E R T I E N D E HOOFDSTUK.<br />

Over Menschlyk en Kerkelyk gezag.<br />

"3<br />

Dat de Godsdienst van JEZUS geen zodanige is,<br />

d :<br />

e op menschlyk gezag is gegrond, maar die het<br />

woord van GOD als het eenig richtfnoer van geloof<br />

en leven Helt, is eene waarheid, welke geen een<br />

verftandig Christen in twyffel kan trekken, en zelfs<br />

dezulken, die menschlyk en kerkelyk gezag in byzondere<br />

waarde houden , doen , wanneer zy van<br />

zelf te beproeven en eigen onderzoek afzien en<br />

zich blindelings overgeeven aan de uitfpraaken van<br />

hunne Leermeesters, zulks evenwel om geene andere<br />

rede, dan om dat zy gelooven, dat hunne<br />

Leermeesters den waaren zin van de leere, mondeling<br />

of fchriftlyk door de Apostelen voorgedraagen,<br />

het best weeten, en de Kerk zich daar van<br />

nimmer door dwaalinge verwyderen kan. De leere<br />

der Apostelen blyft daarom fteeds de bron van alles,<br />

wat de Christenen weeten, en de grond, waar<br />

op alles gevestigd is. Zoo moest ook eene leere<br />

gefield zyn, welke het kenmerk van algemeenheid<br />

hebben en van beflendige duurzaamheid zyn zoude:<br />

want alle menschlyke invallen en uitvindingen<br />

hebbm dit eigen, dat zy noch op algemeenheid,<br />

noch op onveranderlykheid aanfpraak maaken kunnen.<br />

Zeekerlyk waren de Apostelen menfchen,<br />

en in alles, wat het wezenlyke van den Godsdienst<br />

niet betrof, voor dwaalinge vatbaar. Maar hunne<br />

O 3 lee-


214 Hoofdft. XIII. Over Menschlyk<br />

leere, welke zy van den Heere JEZUS zeiven ontvangen<br />

hadden, was Codlyke waarheid, en zy genoten,<br />

naar de beloften van CHRISTUS, zulk eenen<br />

buitengewoonen byftand van den H. Geest, dat<br />

hunne leeringen onfeilbaar waren, en dus niet alleen<br />

hunne tydgenooten, maar ook alle hunne naakomelingen<br />

de door hen bekend gemaakte leeringen<br />

als onfeilbaare waarheden en als GODS woord<br />

konden aanneemen. PAULUS zegt daarom ook van<br />

die te Thesfalcnika, dat zy het woord, hetwelk hun<br />

gepredikt was, niet als eens menfchen woord,<br />

maar, gelyk het ook waarlyk was, a!s GODS woord<br />

aangenomen hadden (a).<br />

Zoo min nu de Christelyke Godsdienst op eenig<br />

menschlyk gezag hoegenaamd gevestigd is, duurde<br />

het evenwel niet lange, of'er ontftondt menschlyk<br />

gezag in denzelven, hetwelk zich zulk eene machtige<br />

heerfchappy o\ter de gemoederen en het verftand<br />

der menfchen aanmaatigde, dat de menfchen<br />

eeuwen lang onder deeze wreede verdrukkinge ge.<br />

zucht hebben, en al het tegenltreeven tevergeefs<br />

is geweest, om dit juk af te werpen, of zichflechts<br />

eenigermaate aan hetzelve te onttrekken. Een<br />

fiaauw beginzel daar van ontdekt men misfehien<br />

reeds ten tyde der Apostelen; dan dit was ook<br />

maar eerst een fiaauw begip, hetwelk nog niet ll erker<br />

worden konde, dewyl de Mannen nog leefden,<br />

die door JEZUS zeiven onderweezen waren, en by<br />

alle Christenen als Godlyke Booden en bevolmachtigde<br />

Leeraaren van den Godsdienst werden befchouwd.<br />

(«) i THESSAL. II: 13.


en Kerkelyk gezag. 21 ƒ<br />

fchouwd. Dan wel draa , naa dat zy deeze wereld<br />

verlaaten hadden, werdt reeds een begin daar<br />

mede gemaakt. Eene aanleiding hier toe was wel<br />

onbetwistbaar deeze, dat de H. Schriften niet algemeen<br />

onder de Christenen bekend waren, weshalven<br />

men dan, om zich naauwkeuriger omtrent<br />

dit of dat leerftuk te onderrichten, zynen toevlucht<br />

nam tot de zoogenoemde Apostolifche of door de<br />

Apostelen zeiven gevestigde Kerken, en de twyffelachtige<br />

zaak aan derzelver uitfpraak onderwierp.<br />

Hier by kwam nog die inrichting van de Christelyke<br />

gemeentens, dewelke in de tweede eeuw van<br />

de Christelyke tydreekening , naar het voorbeeld<br />

van eene burgerlyke ftaatsgefteldheid , werdt gemaakt,<br />

waar door meerdere kerken van enkele provintien<br />

zich tot een zeker lighaam verbonden, en<br />

dus de eerfte provintiaale Synoden gevormd werden.<br />

Dit zyn de vreeslyke vierfchaaren, van welke<br />

zoo veele vergode uitfpraaken gefchied , zoo<br />

veele wetten gegeeven, zoo veele ketters gedoemd<br />

en gemaakt, zoo veele Christenen geërgerd en verwerd,<br />

en de eenige algemeene gemeente van den<br />

Heere JEZUS ZOO zeer in ftukken gefcheurd is. Het<br />

eerfte oogmerk was altyd goed. Eigenlyk zoude<br />

'er door dit middel flechts uiterlyke tucht en orde<br />

worden ingevoerd: want dat liet niemand zich toch<br />

invallen, dat men op deeze wyze het leerbegrip<br />

zoude vormen, en bepaalen, wat elk Christen gelooven<br />

moest. Dat men ook by alle kerken of gemeentens,<br />

zich, wanneer men niet recht zeeker<br />

was omtrent eenig leerftuk, wendde aan de zooge.<br />

O 4 noem-


alS Hoofdft. XIII. Over Menschlyk<br />

noemde Apostolifche, was op zich zei ven niet te<br />

misbillyken, dewyl het te vermoeden was, datmen<br />

in de gemeentens, het gene dat de Apostelen zei ven<br />

geleerd hadden, omtrent dit of dat ftuk nog eenig<br />

nader bericht of meerdere opheldering konde hebben.<br />

Gelyk het echter in zoo veele andere ftukken in de<br />

wereld gaat, dat de menfchen zich nimmer binnen<br />

de behoorlyke paaien houden, maar de meerderheid,<br />

welke men hun toeftaat, fteeds verder uitftrekken,<br />

zoo gebeurde het ook hier. Ja reeds<br />

vroegtydig begonnen de Apostolifche Kerken en<br />

voornaamlyk de Roomfche, waar van de gefchillen<br />

van de Kerken van Afia en Afrika met de Roomfcheeen<br />

bewys opleeveren, zich boven de andere<br />

te verheffen, en dezelve niet flechts ten aanzien<br />

van uitwendige dingen, voorfchriften tegeeven, onder<br />

den naam van Apostolifche inrichtingen, maar<br />

zelfs ook te eisfchen, dat de andere Kerken in andere<br />

ftukken, daadlyke leerftellingen betreffende, overeenkomftig<br />

met haar denken zouden. Een eisch,<br />

welke in de daad zeer onrechtmaatig is, vermits<br />

eene volkomen éénsgezindheid in denken en voorftellen,<br />

op aarde geen plaats vinden kan, ten minften<br />

zoo lange niet, als de menschlyke zielen nog<br />

op zich zelve verfchillende zyn, en luchtftfeek,<br />

landsgefteldheid, taal en duizende andere dingen<br />

'er by komen en onderfcheid verwekken in denkbeelden<br />

en gevoelens. Een eisch echter, dien<br />

men, by al de onrechtmaatighcid daarvan, deedt<br />

onder het voorgeeven van een Apostolisch gezag,<br />

en die ook om menigërley redenen door de andere


en Kerkelyk gezag. 017<br />

re gemeentens hier en daar werdt toegegeeven.<br />

Men moet zich hier by juist verplaatzen kunnen<br />

in de tyden, toen het menschlyk gezag by de Christenen<br />

werdt gebooren, en deezen waren zulken,<br />

waar in boeken, over het geheel genomen, zeer<br />

zeldzaam waren, en alleenlyk door zeer bemiddelde<br />

perzoonen konden worden aangefchaft; 'er viel<br />

bygevolge natuurlyker wyze een groot gedeelte van<br />

eigen onderzoek weg. Men liet dit onderzoek<br />

over aan hen, die in het bezit der Schriften waren,<br />

welken op den Godsdienst betrekking hadden: de<br />

gemeene man, en dat gedeelte der Christenen in<br />

het algemeen, hetwelk, het zy uit gebrek aan de<br />

behoorlyke hulpmiddelen, of om dat men geloofde,<br />

dat het eigenlyk het werk was van de geestlyken,<br />

konde of wilde zeiven niet onderzoeken, gaf<br />

zich blindelings over aan zyne leidslieden, en het<br />

gene deezen als eigenlyke leerftellingen van den<br />

Godsdienst verkondigden en aanpreezen, werdt<br />

daar voor aangenomen, hoe min gegrond hetzelve<br />

ook wel menigmaal was, en meer befpiegeling der<br />

Leeraaren en hunne wysbegeerte uitmaakte, dan<br />

dat het de Godsdienst van JEZUS en zyne Apostelen<br />

zyn zoude. Wanneer 'er echter dergelyke menschlyke<br />

uitfpraaken op goed geloof door het volk als Godlyke<br />

waarheid aangenomen werden, dan zal men<br />

'er zich wel niet lange over verwonderen, dat het<br />

menschlyk gezag zoo fchielyk, en met zulk een<br />

groot geweld zyne heerfchappy over de menfchen<br />

heeft uitgebreid.<br />

Het geheimzinnig gewaad, dat men reeds vroeg-<br />

O y tydig


BlS Hoofdft. XIII. Over Menschlyk<br />

tydig aan de eenvouwige leerftellingen van JEzus<br />

Godsdienst omhing, heeft 'er ook zeekerlyk<br />

niet weinig toe bygedraagen, om het menschlyk<br />

gezag op den troon te helpen, van welken het zoo<br />

veele eeuwen lang in de Kerke geheerscht heeft.<br />

Wanneer men reeds zoo verre was gekomen, dat<br />

men op het menschlyk verftand by zaaken van den<br />

Godsdienst op zekere wyze geheel niet meer lettede,<br />

en de duidelyke leerftellingen begon in raadzelen<br />

te kleeden, zoo dat reeds TERTULLIAN.' S op<br />

eene zeer zeldzaame wyze zich dus konde uitdrukken:<br />

de Zoon Gods is gekruist en wy Jchaamen ons niet<br />

dit te zeggen, om dat men zich daar over Jchaamen<br />

moet: Hy is geftorven; dit is geloofwaardig juist daarom,<br />

dewyl het dwaas is: Hy is begraaven en opge,taan;<br />

dit is beflist zeeker, juist daarom, deuyl het onmooglyk<br />

is (b), en wat foortgelyke duistere raadzelen meer<br />

waren, die zich zelfs tot gebruiken uitftrekten, en<br />

onder den naam van groote en onbegryplyke verborgenheden<br />

werden voorgedraagen. Het was dus<br />

wel natuurlyk, dat het menschlyk gezag met groote<br />

reuzenfchreeden tot deszelfs hoogte moest opklimmen<br />

; want wie was in het bezit van deeze<br />

Godfpraaken, wie konde de uitlegger zyn van deeze<br />

diep verholen raadzelen, en ondoordringbaare<br />

verborgenheden, wie anders, dan depriesterfchap?<br />

En wat was natuurlyker, dan dat men zich aan derzei<br />

ver uitfpraaken ootmoedig onderwerpen en in kinderlyke<br />

gehoorzaamheid dat gene geloovig als Godlyke<br />

(b) TERTULLIAN. de Cane Christi p. 391.


en Kerkelyk gezag.<br />

a I<br />

9<br />

lyke waarheid moest aanneemen, wat de H. Vade­<br />

ren daar voor uitgaven.<br />

DeH. Schrift was wel is waar aanwezig: maar<br />

wanneer men al eens in ftaat was , om zich met<br />

affchriften te voorzien, en zelf te leezen; had<br />

'er evenwel zeer vroegtydig een gewichtig vooroordeel<br />

plaats gegreepen, hetwelk den geest om<br />

zelf te onderzoeken eenen onverzetlyken hinderpaal<br />

in den weg ftelde, dit naamlyk, dat wel draa de<br />

grondftelling werdt verfpreid, dat de heilige Schriften<br />

op zich zeiven duister en onverftaanbaar waren;<br />

dat 'er byzondere geheimen in verborgen lagen,<br />

die door elk niet zoo ligt konden uitgevonden worden;<br />

dat de geheime leere, de verborgen zin van<br />

de Schrift, geheel iets anders ware als het algemeen<br />

onderricht, hetwelk eigenlyk de nog ongevormden<br />

betrof; dat het in de Apostolifche Kerken door<br />

overleevering bewaard en van Leeraar tot Leeraar<br />

voortgeplant mondeling onderwys, niet minder<br />

moest geraadpleegd worden, om de waarheden van<br />

den Godsdienst te leeren kennen, dan de H. Schrift<br />

enz. 'Er was wel zeekerlyk iets gegronds in dit<br />

voorgeeven, en om ter volkomen kennisfe en begrip<br />

van alles, wat in de H.Schrift vervat is, (maar<br />

gewislyk niet alles wat tot den eigenlyken Godsdienst<br />

behoort) te geraaken, is zeekerlyk niet alleen kennis<br />

nodig in de taaie, maar ook van de denkwyze,<br />

het tydsgewricht, de zeden, gebruiken, gefchiedenisfe<br />

en van veele andere omftandigheden meer.<br />

Maar het gevolg, hetwelk men daar uit afleidde,<br />

was niets minder dan rechtmaatig. Evenwel was<br />

het


22o Hoofdft. XIH. Over Menschlyk<br />

het van die uitwerkinge, dat men aan de geestlykheid<br />

alleen het recht toeftond, om over den waaren<br />

zin van die gewaande duistere openbaaringe te<br />

oirdeelen, derzelver uitleggingen en de daar naar<br />

gewyzigde flellingen als oirfpronglyken Godsdienst<br />

aan te neemen, en op deeze wyze ftondt het fchrikbeeld<br />

van menschlyk en kerkelyk gezag daar, en<br />

heerschte niet alleen over de toen leevende tydgenoocen,<br />

maar gebood ook den naakomelingen, die<br />

dikwerf veel betere wysgeerige en uitlegkundige<br />

denkbeelden hadden, dan die door zich zeiven verheeven<br />

uitleggers van den Godsdienst, om de H.<br />

Schrift niet andeis te verklaaren, dan dezelven<br />

door de H. Moeder, de Kerke, waren uitgelegd geworden,<br />

en overeenkwam met de flellingen, die<br />

door dezelve waren va tgefteld.<br />

De meeste bouwfloffen echter, waar uit deeze<br />

afgod is gevormd, gelyk eertyds het gouden Kalf<br />

uit de neus- oor- en arm-ringen van de Israëhtilche<br />

vrouwen gegooten werdt, hebben de gefchillen<br />

over eenige leerflukken van den Godsdienst, en<br />

de daar over gehoudene Conciliën en Kerkvergaderingen<br />

, opgeleeverd. Dit gefchiedde voornaamlyk<br />

zederd de vierde eeuw, toen de Christelyke Godsdienst<br />

de heerfchende werdt in het roomfche Ryk,<br />

en 'er, behalven gemelde provintkale Synoden,<br />

welker macht altyd nog maar zeer beperkt geweest<br />

was, zoogenoemde aigemeene Kerkvergaderingen,<br />

of Oecumenifchc Conciliën gehouden werden, onder<br />

de openlyke befcherminge der Keizeren. Ziet daar<br />

het middel, waar door de afgod van het menschlyk<br />

ge-


en Kerkelyk gezag. 221<br />

gezag een bykans onbeperkt aanzien verkreeg, en<br />

zyne vreeslyke macht bykans van den opgang der<br />

zonne tot derzelver ondergang uitoeffende, Nu<br />

vergaderden Bisfchoppen en Prffilaaten en allen de<br />

overigen, die men tot de fchriftverklaarers en wet*<br />

geevers reekende, en naa dat zy braaf hadden getwist<br />

over den zin der H. Schrift, over de overleeveringe,<br />

terwyl deeze die, en een ander wederom<br />

een ander leerftuk van de Godzalige Voorvaderen<br />

wilde ontvangen hebben, over woorden en veele<br />

andere gewichtige en ongewichtige zaaken, en zich<br />

daneindelyk, waarby de Regenten en hunne Staatsbedienden<br />

menigwerf in de daad Jobs plaagen moesten<br />

uitftaan, met elkauderen hadden verzoend: dan<br />

ftelde men fymbolen of geloofsbelydenisfen op, en<br />

onderteekende dezelven. De Regenten teekenden<br />

mede, zomwylen om maar een einde van het gefchreeuw<br />

te maaken, en rust en vrede te herftellen,<br />

en beloofden hunne befcherming aan de op<br />

deeze wyze vastgeftelde leere. De flellingen, in<br />

diervoegen gegrondvest, werden der naakomelingfchap<br />

overgeleeverd, allen, die anders dachten,<br />

tydlyke en eeuwige ftraffen aangekondigd, en zoo<br />

werdt van eeuw tot eeuw het menschlyk gezag aan<br />

vaster banden gelegt. Men vroeg op het laatst weinig<br />

meer, wat zegt de H. Schrift? wat zegt het gezond<br />

menfchen verftand? maar wat zeiden, wat bevolen<br />

de vaderen op dit of dat Concilie om te gelooven?<br />

en de gemoederen werden met der tydzcobekneld,<br />

dat elk, om 'er maar zonder flagcn af te komen,<br />

zeide: ik geloove, wat de Kerk gelooft! zonder 'er<br />

veel om te denken, wat die geloofde. Dat


222 Hoofdft. XIII. Over Menschlyk<br />

Dat dit alles volmaakt zoo is, zal geen mensch,<br />

die eenigzins bekend is met de kerkelyke gefchiedenis,<br />

in twyffel kunnen trekken. Wie echter niet<br />

in ftaat is, om zich zeiven door een eigen moeylyk<br />

onderzoek daar van te overtuigen, behoeft flechts<br />

het vruchtbaar uittrekzel van Dr.SEMLER uit de kerkelyke<br />

gefchiedenis in de hand te neemen. Deeze<br />

geleerde man, die aan de fpitfe ftaat der vrymoedigfte<br />

onderzoekers van den Godsdienst, toont genoegzaam,<br />

wat men van deeze op menschlyk gezag<br />

gevestigde Godsdienftige maatfchappy te denken<br />

hebbe, welke hy die kerkelyke, groote, menigwerf<br />

hoogmoedige, listige, onwaardige maatfchappy<br />

noemt, van dewelke allengs kerkelyke fpreekwyzen zyn<br />

ingevoerd geworden, met welke wy zelf eenen goeden<br />

zin verbinden, maar welke niet gefchiedkundig waar is,<br />

noch de denkwyze van die maatfchappy heeft uitgemaakt<br />

(c). Hy toont aan , dat deeze Leeraaren,<br />

naar welker uitfpraaken de Godsdienst werdt gevormd,<br />

zich een denkbeeld van de christelyke leere gemaakt<br />

hebben, hetwelk wy in dat verband volftrekt niet<br />

zelf kunnen of mogen aanneemen, — dat van deeze<br />

Kerke de wet gegeeven is, — dat flechts èènevastge.<br />

Jlelde befchryving den inhoud der waare christelyke kennisfe<br />

uitmaaken kunne, en dat zy met allerley geestlyke<br />

en lighaamlyke wapenen, christelyke begrippen en handelingen,<br />

waar op toch de algemeenheid der christelyke<br />

leere en Godsdienst is gevestigd, onderdrukt hebbe (d)<br />

(c) SEMLEIS ftudjt&. au^ug ïct $itcfjcri8cfc£. SJoKctK p. 5.<br />

(


en Kerkelyk gezag. 223<br />

Hy toont, dat de geheele twist tusfchen ARIUS en<br />

ALEXANDER over de Godheid van CHRISTUS, een<br />

gefchil van zeer weinig gewigt, en niet de hoojdzaak op de<br />

Synode te Nicea geweest is, waarop het eerde geloofsformulier<br />

voor de geheele Christenheid werdt<br />

opgedeld, en dat het wel niet geheel en al onwaarheid<br />

is geweest , wat SABINUS over de meeste Niceenfche<br />

Vaderen openlyk heeft geoordeeld, dat zy naamlyk<br />

zeer domme en onweetende menfchen geweest,<br />

zyn 0) enz. Men moet het geheele boek, de Selecta<br />

Capita, en meerdere fchriften van deezen vrymoedigen<br />

en geleerden onderzoeker leezen, om.<br />

zich over het ontdaan van het menschlyk en kerkelyk<br />

gezag, en deszelfs menigvuldige heillooze<br />

gevolgen voor den waaren Christelyken Godsdienst,<br />

denkbeelden te vormen.<br />

Myn oogmerk by het affchetzen van het ontdaan<br />

van menschlyk en kerkelyk gezag, is geheel niet»<br />

om ééne éénige christelyke party te beledigen. De<br />

tegenwoordige roomschgezinde Kerke, waar mede<br />

de Protestanten in het roomfche Ryk gelyke rechten<br />

genieten, befchouwt even die Kerke, waar in<br />

het menschlyk gezag ontdond, als haare moeder,<br />

ja zelfs het Protestantismus is in gewichtige leerdukken<br />

op meenig dier dellingen gegrond, welke<br />

daar werden vastgedeld, en ik zoude daarom niet<br />

eens gaarne die derke uitdrukkingen van eene oa><br />

waardige en listige maatfchappy enz. gebruiken. Dan<br />

de vraag is maar eerst, of de inrichting van zulk<br />

een menschlyk gezag met den gee»t en het oogmerk<br />

van<br />

00 ?ü«Siua. J>. 69- 7®. 74-


214 Hoofdft. XIII. Over Menschlyk '<br />

van den Christelyken Godsdienst overéénkomt? In<br />

den eerften opflag liet zich wel veel ten voordeele<br />

daar van zeggen. Het Christendom maakt eene<br />

maatfchappy uit, en geene maatfchappy beftaat<br />

zonder voorfchriften, wetgeevers, ledemaaten en<br />

onderdaanen. Wie kan deeze voorfchriften anders<br />

ontwerpen dan menfchen? Wat wil men anders<br />

door deeze voorfchriften bereiken, dan onderfcheiding<br />

van andere maatfchappyen ? Regenten hadden<br />

het recht, om dezelven te ontwerpen, en onderdaanen<br />

zyn in de verplichtinge om te gehoorzaamen.<br />

Maar zou men by een meer naauwkeurig<br />

onderzoek, deeze vraag wel niet anders dan<br />

met neen beantwoorden kunnen. Het Christendom<br />

maakt zeekerlyk eene maatfchappy uit, die haare<br />

eigen voorfchriften heeft, waar door zy van andedere<br />

Godsdienftige maatfchappyen wordt onderfcheiden,<br />

en waar aan zich derzelver leden en onderdaanen<br />

moeten onderwerpen. Dan het is ook<br />

zeeker, dat deeze voorfchriften alleenlyk eigenlyke<br />

hoofdleerftellingen en zekere uitwendige ftukken<br />

, maar niet de ontleedende vevklaaringen en<br />

bepaalingen daar van , die op het denkvermogen<br />

van elk aankomen, betref!" n kunnen. Zoo is de<br />

leere van het beftaan van éénen éénigen waaren<br />

GOD, van JEZITS als den Mesfias, en wat 'er verder<br />

duidelyk in de H. Schrift van hem gezegd is,<br />

van Vader, Zoon en H. Geest, van de opftandinge<br />

en het toekomftig leven, van de H. Schrift als de<br />

echte bron der christelyke kennisfe, de hoofzaak in<br />

het Christendom, waar door hetzelve zich onder-<br />

fcheidt


en Kerkelyk gezag.<br />

225<br />

fcheidt van andere Godsdienftige maatfchappyen.<br />

Het Christendom eischt met recht, dat allen, die<br />

tot de maatfchappy van hetzelve behooren willen,<br />

dit moeten aanneemen; en beweert van alle zul-<br />

Jten, die wilden zeggen: 'er is geen God of'er zyn<br />

meerdere Goden; JEZUS is de Mesfias niet, Vader,<br />

Zoon en H. Geest zyn 'er niet, of men moet<br />

daar by nog de hemelfche Sophia, en den aartsengel<br />

MicHAëL aanneemen; 'er is geene opftanding<br />

noch toekomltig leven; de H. boeken zyn niet de<br />

bronnen der kundigheden, die een Christen bezitten<br />

moet, of men moet daar by nog den Koran en<br />

de Zend-boeken aanneemen ; dat zy niet tot deeze<br />

christelyke Godsdienftige maatfchappy behooren.<br />

Dan verder ftrekt zich ook in dit opzicht de macht,<br />

om voorfchriften te geeven , niet uit (ƒ > Zy<br />

ftrekt zich niet uit tot de byzondere denkwyzen der<br />

medeleden, berustende op het byzonder denkvermogen<br />

van elk; en het moet aan elk, wanneer hy<br />

maar niet willens is, om anderen van de vryheid te<br />

berooven, welke hy zelf geniet, hen tot zyne denkbeelden<br />

poogt over te haaien, of eene byzondere<br />

fe&e of party te ftichten, en zich van zyne Medechristenen<br />

af te zonderen, volftrekt vry ftaan, om<br />

over de nadere bepaalingen van deeze hoofdftellingen<br />

te denken, zoo als hy wil en kan. Wy zien<br />

daarom ook nimmer, dat de Apostelen op deeze<br />

of die byzondere denkbeelden hebben aangedrongen,<br />

(ƒ) GROTIUS de Imperio fummar. potest circa Sacra.<br />

II. DEEL. P


22' Hoofdft. XIII. Over Menschlyk<br />

gen , mnar z? ch altyd tot de hoofdzaaken heb.<br />

ben bepaald, en het duurde in de daad vry lang,<br />

eer het menjchlyk en kerkelyk gezag zooveel heerfchappy<br />

verfciygen konde, dat deszelfs uitfpraaken<br />

zonder vereer onderzoek, als Godlyk en onfeilbaar<br />

aangenomen werden. Cp het Concilie te Sardica,<br />

belyden de Katholieken zelf, dat de Keizer vryheid<br />

h< eft verleent, om het geloof op nieuw te onderzeden<br />

Tg), dat geloof naamlyk, hetwelk te Nicea<br />

was aanbevolen. De macht over de menfchen<br />

moet zeeker reeds zeer ontaarten in tyranhy óver<br />

de geweeténs, wanneer het recht, om over de<br />

hoofdwaaiheden iets te bepaalen , tot zoo verre<br />

wordt uitgeftrekt, dat hetzelve de denkbeelden en<br />

gevoelens, die elk met de hoofdwaarheden, wanneer<br />

hy dezelve nader ontleedt, wil verbinden,<br />

ook bepaalen zal, en de menfchen mceten reeds al<br />

hun recht op verftand en eigen onderzoek hebben<br />

opgegeeven', hetwelk echter niemand doen kan ,<br />

wanneer zy aan anderen de vryheid wil/en geeven,<br />

cm de manier en wyze te bepaalen, waar op men<br />

rv r dit ftuk van de hoefdzaaken denken moet.<br />

Wanneer evenwel mersch.'yk gezag by de Christenen<br />

geheeischc heeft, heeft men toch altyd , (ik<br />

z dere de duistere tyden der barbaarschheid daar<br />

van uit,) de H. Schrift in aanmerkinge genomen,<br />

ten minften zich altyd daar op beroepen, en bygevolge<br />

konde r, iemand, zonder de uiterfte gewelddadigheid,<br />

het recht ontnomen worden, hetwe'k<br />

eik verftandig fchepzel heeft, cm flechts cie by-<br />

(g) SLWLEU op de aangehaalde plaats p. 74.<br />

zon-


en Kerkelyk gezag. 227<br />

zonetere wyzen van voorftel omtrent de hoofdzaaken<br />

aan te neemen, van welke hy naar zyn eigen<br />

inzichten en verftand van de H. Schrift overtuigd<br />

was. Om dit recht aan het menschdom te ontrukken,<br />

heeft men, wel is waar, met der tyd aile eigene<br />

kunde in de H. Schrift verboden; maar in hoe<br />

verre zulks met den geest van het Christendom en<br />

de rechten der menscheid overeenkomt, heelt geen<br />

onderzoek nodig.<br />

'Er kan zich zeekerlyk eene maatfeharrpy vormen,<br />

welke zich op nadere bepaalingen inlaat,<br />

haare rechten verder uitftrekt, dan haar toekomt,<br />

en het zeldzaam denkbeeld doet gelden, en onder<br />

bpenlyk gezag doet gelden, dat elk, die tot dezelve<br />

behooren wil, ook de nadere bepaalingen moet<br />

aanneemen, door deeze of gene mannen gegeeven.<br />

En op doezen inval zyn de zoogenoemde rechtzin.<br />

nigen zoo wel als de zoogenoemde Ketters genoeg<br />

gekomen, wanneer de eerllen de bepaalingen van<br />

die Leeraaren op die vergaderingen gemaakt, en<br />

deezen de bepaalingen van deeze Leeraaren op<br />

eene andere vergadering gemaakt, hoe men over<br />

dit of dat ftuk van den Godsdienst denken moest,<br />

opgaven, en allen, die tot hunne maatfchappy behooren<br />

wilden, vei plichteden, om zoo en niet anders<br />

te denken. Dan het heeft wel geen bewys<br />

nodig, hoe onverftahdig reeds zulk een opdringen<br />

naar deszelfs natuur is, het moge nu gefchieden<br />

door wien het wil,-om dat de denkwyze, die elk<br />

heeft, niet van een bevel, maar van een inwendig<br />

inzicht en overtuiginge haaren oirfprong moet ont-<br />

P 2 lee-


228 Hoofdft. XIII. Over Menschlyk<br />

leenen, hetwelk zich niet laat gebieden. Tot nog<br />

toe is 'er zoo verre de gefchiedenis van het menschdom<br />

ons leert, geen dwingeland op den inval gekomen,<br />

om te eisfchen, dat alle onderdaanen var<br />

zyn ryk dezelfde denkteelden moet hechten aan<br />

de voorwerpen, die hy zelfs daar mede verbindt;<br />

maar zoo veele hoofden zoo veele denkwyzen zyn<br />

'er altyd gebleeven. De Kerke echter, of veel<br />

meer het in dezelve gevestigde menschlyk gezag,<br />

heeft zich deeze meer dan Godlyke macht overhaare<br />

kinderen aangemaatn-d, dat alle menschlyke zielen,<br />

wanneer zy tot dezelve behooren wilden, zich<br />

in die plooijen moesten fchikken, die men hier en<br />

daar gevouwen hadt. — En de gevolgen, welken<br />

daar uit ontftaan zyn, zyn fcheuringen onder de<br />

Christenen geweest, verknocht met den bitterften<br />

haat van beide partyen: en dit is iets, hetwelk geheel<br />

en al ftrydt met het oogmerk van JEZUS Godsdienst,<br />

waar in geen menschlyk gezag, maar dat<br />

van den Heere CHRISTUS alleen te pas komt, en al<br />

het verdeelen in partyen wegens menschlyke verklaaringen,<br />

in de fmaak der heidenfche Wysgeeren<br />

van onderfcheidene fchoolen geheel en al verworpen<br />

wordt (li).<br />

Het ftaat, wel is waar, elk, niettegenftaande<br />

deeze eisfchen, vry, om van de eene party tot de<br />

andere over te gaan, wanneer het hem niet behaagt,<br />

om zich aan zulk eenen dwang te onderwerpen<br />

•*<br />

(7J) i COR. III: 19 enz. en SEMLEUS Omfchryving er<br />

aanmerkingen daar by.


en Kerkelyk gezag. 229<br />

jen; fchoon men ook dit niet van alle tyden zeg­<br />

gen kan: want in de vierde eeuw by voorbeeld,<br />

konde men toch niet wel, naar maate deeze of ge­<br />

ne party de overhand hadt, van de Ariaanen tot de<br />

Rechtzinnigen en van deeze tot die overgaan, zon­<br />

der dat men als een rebel in den Staat werdt be­<br />

fchouwd en zich bloot Helde aan de ftraffen, met<br />

deeze misdaad verknocht: van de volgende en<br />

voornaimlyk van de duistere tyden willen wy niet<br />

eens fpreeken. Maar wanneer is 'er wel ooit eene<br />

party geweest, zederd het geloof naar formulieren<br />

en menschlyk gezag ontdaan is, welke niet eisch-<br />

te, datzy, die tot dezelve overgingen, hun eigen<br />

nadenken over zaaken van den Godsdienst geheel<br />

en al aan de formulieren, by hen in gebruik, moes­<br />

ten opofferen, en hunne denkwyze in dien plooy<br />

fchikken, die door hen gevouwen was, die by zulk<br />

eene party in aanzien ftonden ? Waar zoude iemand<br />

'er wel mede doorgekomen zyn, wanneer hy zei-<br />

de: ik wil GOD met u dienen, uwe Godsdienflige<br />

inrichting is my flichtelyk, ik vinde onder u goede<br />

Christenen, getrouwe aanbidders van JEZUS ; maar<br />

wat gy op deeze of die Synode bepaald hebt, dee­<br />

ze en gene verklaaring neeme ik niet aan, ik heb<br />

naar myne denkwyze en overtuiginge andere denk­<br />

beelden van de zaak, wanneer men dezelve ont­<br />

leedt! Geen mensch zoude hem aangenomen heb­<br />

ben. De formulieren of geloofsleuzen waren de<br />

voorwaarden, en daar op werdt alleen kerkelyke en<br />

Godsdienflige gemeenfchap, naamlyk aandeel aan<br />

het gebed, onderwys en Avondmaal toegedeeld;<br />

P 3 en


230 Hoofdft. XIII. Over Menschlyk<br />

en by de yverigfle verëeringe van JEZUS CHRISTUS,<br />

zoude zulk een door de geheele Christenheid zyn<br />

verbannen geworden en hebben moeten henen<br />

gaan. In de daad dit is de geest van JEZUS CHRIS­<br />

TUS en van zyne Apostelen niet, naar wier voorschrift<br />

geen eenig hartlyk aanbidder van GOD en<br />

JEZUS CHRISTOS van het aandeel aan alles, wat de<br />

gemeente GODS bezit, uitgefloten moet worden,<br />

en niet deeze of gene nadere bf paalingen, door<br />

menfchen gemaakt, maar het geloof aan GOD en<br />

JEZUS CHRISTUS, een gedrag met hetzelve overeenkomftig,<br />

en de daar op gegronde hoope, den<br />

Christen uitmaaken.<br />

Men kan niet zeggen, dat het by deeze eisfchen<br />

van overëënflemminge met de fymbi len alleenlyk<br />

daar op aankome, van welke uitdrukkingen men zich<br />

omtrent dit of dat ftuk rroete bedienen, e^ dat men<br />

maar er kei op éénigheid en over'èenjlemminge in , oordratht'<br />

cf uitdrukkingen, en niet zoo zeer op éénig.<br />

heid in denkbeelden gezien hebbe, dewelke onmooglyk<br />

was. Zomwylen fchynt het wel zo, en het<br />

is helaas! maar meer dan al te zeeker, dat zeer<br />

dikwerf om woorden, de bitter ft e gefchillen zyn<br />

ortitaan. Maar was het wel der moeite waardig,<br />

om wegens eene uitdrukking van alle einden der<br />

aarde bMsfchoppen te laaten byéén komen , een<br />

groot eerwaardig gezelfchap en vergadering te bele<br />

gen, en, naa dat men lang en breed gedelibereerd<br />

hadt, naa verfcheidene zittingen, in alle eerbaarheid<br />

het gewichtig befluit op temaaken, —<br />

d it men by z.yner ziele zaligheid — in het vervolg<br />

in


en Kerkelyk gezag. 531<br />

in deeze of gene leere — dit woord of een ander<br />

niet gebruiken moest? Zoude- het niet eene d3adlyke<br />

ontheiüg ;<br />

ng van het allerheilig He geweest zyn,<br />

wat de Godsdienst bevat, wanneer mei maar alleen<br />

eene fpreekwyze onder tydlyke en eeuwige flnffen<br />

had wil'en aanbevelen, en de ééntgheid des geloofs<br />

alleenlyk in de taaie, in de manier van uitdrukkinge<br />

nellen en niet in de denkbeelden, welken men<br />

daar mede verbinden moest? Zou Je wel daar by<br />

het leer/luk, hetwelk men toch wï !<br />

de vastftellen<br />

en beveiligen, op zodanige wyze beveiligd én algemeen<br />

b^paa'd geworden zyn, wanneer elk der<br />

fcydgenooten en naakomelingen met de kerklyke<br />

uitdrukkinge, welke men met zooveel moeke had<br />

uügekoozen, zu'k een denkbeeld had kunnen verbinden,<br />

als hem behaagde? Zoo is by voorbeeld,<br />

de uitdrukking Komoufios bekend, die op de Synode<br />

te Nicea werdt vastgefteld, en om welker wil<br />

een zoo grootte als ergerlyke twist ontftaan is en<br />

zoo veel Chrsten bloed ve'gooten. Even zoo bekend<br />

is het, in welken zin de aanhangers van PAU­<br />

LUS van Samofata en anderen, deeze uitdrukking opvatteden,<br />

die daar mede het denkbeeld verbonden,<br />

dat 'er maar één perzoon in het Godlyk wezen was,<br />

en dat anderen dezelfde uitdrukking ook omtrent<br />

de Engelen gebruikt hebben (ij. HILARIUS ve'rzeekert<br />

ook uitdruklyk, dat verfcheiden ketters zich<br />

achter deeze uitdrukking verborgen en dezelve<br />

tiaar de hoedanigheid van hun leerftelzel verklaard<br />

(fj HOMIL. CLEMENT. XVI. mm. 16.<br />

P4<br />

heb-


232 Hoofdft. XIII. Over Menschlyk.<br />

hebben (£). Maar dit was toch wel nimmer het<br />

oogmerk van de Vaderen te Nicea, om door middel<br />

van hunne geloofsleuze, flechts eene nieuwe manier<br />

van uitdrukkinge te vinden, by welke het elk vry.<br />

ftondt te denken, hoedanig hy wilde. Dit is ook<br />

nimmer het oogmerk geweest van ééne éénige dergelyke<br />

vergadering, waar op de leerftellingen door<br />

kerkelyk gezag werden bepaald. Dit zoude in de<br />

daad een zeer vergeeffche en nuttelooze arbeid geweest,<br />

en de eerwaardige Vaderen, die evenwel<br />

op zich namen, om datgene te vervullen, wat der<br />

evangelifche predikinge aan bepaaldheid ontbrak,<br />

en alle onderfcheid in gevoelens wilden wegneemen,<br />

zouden op deeze wyze niets verder geweest<br />

zyn, dan zy waren, toen zy zich tot de kerkelyke<br />

vergaderingen lieten byëen voeren. Maar hun oogmerk<br />

was, om de geheele Christenheid te noodzaaken,<br />

om even zoo over het verhandeld onderwerp<br />

te denken, als zy dachten, geene andere manier<br />

van voorftel te laaten gelden, dan zy voorfchreeven,<br />

geene andere gronden, uicleggingen, verklaaringen<br />

of zin te hooren, en niets anders dan dat te<br />

denken en zich voor te fleilen, dan wat zy gedacht<br />

en zich voorgefteld hadden. Zoo min echter het eerfte<br />

hun oogmerk zyn konde, en ook waarlyk niet<br />

geweest is; zoo min konde men het laatfte bereiken,<br />

hoe zeer men ook fteeds het wezen van den<br />

Godsdienst daar in ftelde, dat allen volmaakt eenftemmigmoesten<br />

denken. Een vooroordeel, hetwelk waarfchynlyk<br />

zederd die tyden voornaamlyk is in zwang<br />

(k) HILARIUS di Synod. p. 383.<br />

ge-


en Kerkelyk gezag. 233<br />

gekomen, toen de Christenen begonnen den heidenfchen<br />

Wysgeeren, die op het laatst verdeedigers<br />

van hunnen Godsdienst werden, hun verfchil<br />

van eikanderen te verwyten, en juist uit de algemeene<br />

overëenftemming der Christenen poogden<br />

te bewyzen, dat de waarheid op hunne zyde was,<br />

terwyl zy deeze overeenkomst toch evenwel niet in<br />

uitleggingen en nadere bepaalingen, maar in de<br />

hoofdftellingen hadden moeten zoeken. — Zoo<br />

verviel men, om het eene ongeluk te ontwyken,<br />

in een ander, hetwelk even zoo groot, zoo niet<br />

grooter was, dan dat gene, hetwelk mén poogde<br />

te vermyden. Want juist die geftrenge wetten,<br />

waar mede men de overëenftemming in het denken<br />

by de Christenen poogde te bevestigen, waren een<br />

ftilzwygend bewys, dat deeze overëenftemming<br />

aan het Christendom even zoo min wezenlyk en natuurlykwas,<br />

als aan het Heidendom, hetwelk men<br />

met juist deezen grond beftreedt. En met welk<br />

een hart konde men tot eene maatfchappy overgaan,<br />

waar in zulke onmooglykheden beweerd,<br />

ën met eene foort van gewelddaadigheid werden afgeeischt?<br />

— Deeze uitdrukking mag menig eene<br />

misfehien hard voorkomen; maar de burgerlyke gefchiedenis<br />

kan nog geen eenigen Despoot opleeveren,<br />

die zyne gewelddaadigheid zooverre gedreeven<br />

heeft, om te eisfchen, dat alle menfchen juist<br />

zoo als hy denken, en zich de dingen voorftellen<br />

moeste. •<br />

Aan geene maatfchappy kan men het recht ontzeggen,<br />

dat derzelver leden byéén komen en zegp<br />

5 gen


231 Hoofdft. XIII. Over Meivchlyk<br />

gen kunnen: dit is, by nadere ontwikkeling ens<br />

gevoelen omtrenc deeze of gene fteliin^! Ma.tr<br />

dat deeze maatfchappy aan alle hanre i aakomelingen<br />

, van welken zy geene volmacht gek. eegen<br />

heeft, voorfchryven 'kunne, om even zoo te denken,<br />

is eene onmooglykheid. Doet zy htt; dan<br />

hande't zy in de daad tegen zich zelve, en doet<br />

der naakomelingfchap geweld aan, maar moet het<br />

zich dan ook laatcn welgevallen, dat de naakomelingfchap'er<br />

zich niet aan ftoort, om dat dezeive<br />

nergens door kan genoodzaakt worden, om haare<br />

twintig betere gronden aan de tien flechteren daarom<br />

rp te offeren, om dat deeze en gene Vaderen<br />

dezelven gehad en naar dezelven bevooien hebben,<br />

om deeze en gene andere bepaah'ng te laaten gelden.<br />

Wanneer daarom het menschlyk en kerkelyk<br />

gezag zich ook nog zoo veel macht badt aangematigd,<br />

werdt daar door tcch niets minder dan dit<br />

bereikt, dat de byzondere denkbeelden en gevoelens,<br />

door zulk een gezag in geloof-bclydenisfen,<br />

leuzen en formulieren en hoe zy verder heeten mogen<br />

beflist, door een ieder in de' volgende tyden<br />

zouden aangenomen zyn geworden. De te vooren<br />

aangehaalde plaatzen, die ons toonden, hoe Leeraaren,<br />

die voor het overige rechtzinnig waren, nogthans<br />

dezelfde uitdrukkingen, vei klaaringen en denkwyze<br />

hebben gebruikt, welke als kettery op menig<br />

eene Sj-node met het Anathema verzegeld waren,<br />

keveren hier voor bewys op. En wanneer men alle<br />

bepaalingen, welke doorliet menschlyk gezag gemaakt,<br />

zyn, wilde te boekftellen, en alle de denkbeeld


tn Kerlelyk gezag. *35<br />

beelden, die ten aanzien van deeze zelfde Ieerftellingen<br />

by de Kerkleeraaren in alle de volgende tyden<br />

voorkomen, daar mede wilde vergelyken,<br />

zoude men zien, dat men r.iets minder hééft bereikt,<br />

dan dat alle rechtzinnige Leeraaren oveiëenfcomftig<br />

met de alleen voor rechtzinnig opgegeevéne<br />

bepaalingcn zouden hebbe.; gedacht, of, gelyk<br />

de lieer Dr. SEKLER het ïruirukt, dat men dé<br />

wet, dat flechts één éénige vastgestelde befchryving<br />

den inhoud van de waire c'r istelyke kennisfe<br />

kunne uitmar.keu, zoude hVoben gehouden. Wie<br />

zulk eene wet wilde geeven, moest volftrekt alweetend<br />

zyn, moest een oneindig verftand hebben,<br />

om alle gronden en verfchillende denkbeelden,<br />

die men ooit voor en omtrent deeze of gene<br />

ftelling konde hebben, in voor uit te kennen, en<br />

nog andere Godlyke kracht meer bezitten. Zoo<br />

min daarom menschlyk en kerkelyk gezag, wanneer<br />

hetzelve de vryheid nam, om de denkwyze<br />

en gevoelens te bepialen, die de menfchen by het<br />

ontwikkelen der hoofdftukken van de christelyke<br />

waarheid met dezelve moesten verbinden, met de<br />

menschlyke natuur, en met het oogmerk van JE­<br />

ZUS Godsdienst oveëenkwam; zoo min heeft hetzelve<br />

ook dat gene ooit bereiken kunnen, wat deszelfs<br />

voorneemen was. Wat men nu moet oirdeelen<br />

van voorfchriften, die nimmer hun oogmerk<br />

bereiken kunnen, behoeft in de daad geene verdere<br />

ontwikkeling.<br />

Geleerde Protestanten niet alleen hebben gezegd,<br />

maar geleerde Roomschgezinden hebben het<br />

be-


230' Hoofdft. XIII. Over Menschlyk<br />

beleeden, dat de bepaab'ngen van de leerftellingen<br />

en verklaaringen, gemaakt door het kerkelyk gezag,<br />

niets minder dan ten aüen tyde gelykvormig<br />

geweest zyn, hoedanig vaste waarheid evenwel zyn<br />

moest, maar dat zy elkander wel hebben tegengefprooken.<br />

De zin der H. Schrift, zegt de Cardinaal<br />

VAN CUSA , richt zich naar de Praxis der Kerke. Het<br />

ïs daarom niet te verwonderen, dai de Praxis der Kerke<br />

de H. Schrift op den eenen tyd op deeze wyze en op eenen<br />

anderen tyd op eene andere wyze verklaart (l). Dat<br />

Regenten in eenen Staat naar vrye willekeur, zoodaanig<br />

zy het voor den Staat en hunne onderdaanen<br />

heilzaam achten, zoo handelen kunnen, is uitgemaakt:<br />

maar dat zulke willekeurige wetten ook dan<br />

kunnen gelden, wanneer 'er van gefprooken wordt,<br />

hoe men deeze of gene plaats van de H. Schrift<br />

moet verftaan, welke denkbeelden men met deeze<br />

of gene leerftelling te verbinden hebbe, en dat<br />

het vrye menschlyk verftand aan de willekeur van<br />

anderen onderworpen zyn, en, haar den wil der<br />

Kerke, heden zóó, morgen anders denken moete,<br />

is zoo hard, als' men iets bevatten kan. En wat was<br />

nu waarheid? Zulk eene veranderlykheid is fteeds<br />

de getrouwe gezellinne van menschlyke bepaalingen,<br />

en gewei 1 is de eenigfte ftaf, waar op men<br />

ze kan doen rteunen. Het is waar, eenige van deeze<br />

bepaalingen en verklaaringen zyn niet door andere<br />

omver geworpen geworden , maar hebben<br />

zich, fchoon men ook het anders denken by enkele<br />

perzoonen niet heeft kunnen vermyden, geheele<br />


en Kerkelyk gezag. 237<br />

eeuwen lang 5 als de algemeene en eenige leere der<br />

Kerke ftaande gehouden. Dan misfehien zoude het<br />

met zulke hoofdgevoelens, die op zekere Synoden<br />

in derzelver fymbolen of geloofsbelydenisfen zyn<br />

vastgefteld, niet anders gegaan zyn, dan met anderen<br />

van minder gewicht, dat men ze naamlyk geheel en<br />

al verworpen had, en eene geheel tegenovergeftelde<br />

verklaaring en manier van voorled had aangenomen,<br />

wanneer de eerften niet door kerkelyke en<br />

burgerlyke macht tot eene eeuwige en onveranderlyke<br />

wet gemaakt, en hemelhoog verheeven, en<br />

het tegenövergefteld gevoelen met zoo haatlyfce<br />

verwen ware afgefchilderd, dat niemand het ligt<br />

waagen durfde, om dezelve aan te tasten.<br />

Alles , wat het menschlyk gezag en de nadere<br />

bcpaalingen , door hetzelve gemaakt, hoedanig<br />

men over de waarheden van den Godsdienst denken<br />

moest, bereikt hebben, is even zoo min iets<br />

goeds geweest, en overëenkomftig met het oogmerk<br />

van JEZUS Godsdienst, als het zelf met de<br />

menschlyke natuur en den geest van het Christendom<br />

overeenkwam. Wat men begeerde, naamlyk<br />

volmaakte overëenftemming in denken, iets, dat<br />

men alleen maar in Utopiën zoeken kan, heeft men<br />

nimmer bereikt. Dit echter is 'er uit voortgevloeid,<br />

dat de verwydering van denkbeelden, welke<br />

anders mooglyk niet eens aanmerklyk geweest,<br />

en fteeds door deeze verheevene en nuttige waarheid:<br />

laaf myn broeder vrylyk zyne byzondere denkbeelden<br />

aan deeze of gene flellingen hechten, het is genoeg,<br />

dat hy met my éénen God en éénen Heere JEZUS aanbidt


235 Hoofdft. XIII. Over Menschlyk<br />

bidt enz. bedekt zoude zyn geworden, nu zeergroot<br />

geworden is, en eene verdeeling van de christelyke<br />

algemeene ir.aatfchappy heefc ten gevolge gehad.<br />

—— Dat is 'er het gevolg van geweest , dat de<br />

Christenen zich onderling om dergelyke bepaalingen<br />

gehaat, vervügd, elkander met de haatlykfte<br />

verwen afgefcbilderd, zich wederzyds van GODS<br />

aardbodem verdreeven, ja alle aandeel aan de zaligheid<br />

hebben ontzegd; daar evenwel, gelyk de<br />

Heer Dr. SEMLER te recht opmerkt, ontelbaarevroome<br />

Christenen, die zederd de eerfte tyden ons door de<br />

eene party als gruuwlyke ketters befchreeven worden,<br />

mede onder de kenners en belyders van den waaren inwendigen<br />

Godsdienst behooren — wanneer zy ook van deeze<br />

en gene enkele Kerke, naar haare ingevoerde plechtige<br />

leer-oïde uügefloten werden (in). — Dit heeft men<br />

bereikt, dat de burgerlyke ruste en gelukzaligheid<br />

meermaalen uit geheele flreeken is verbannen, de<br />

Vorsten op hunne troonen moesten zidderen , geheele<br />

Ryken naby aan hunnen ondergang gebracht,<br />

ja daadlyk verfioord zyn: daar in tegendeel de waare<br />

Godsdienst van JEZUS, die den uitwendigen zoo<br />

wel als den inwendigen vrede predikt, juist een<br />

zoodanige is, die het best burgerlyke ruste en gelukzaligheid<br />

kan bewerken. Dat heeft men bereikt<br />

, dat alje eigen onderzoek en wasdom in de<br />

kennisfe van Godlyke waarheden en handelingen<br />

onderdrukt is, en in plaatze van de echte en eenvouwige<br />

leere van den Heere JEZUS, vervat in de<br />

(m) SSewcle jum fruc£it&. mtëjua Jet ftw^ngcfv^ h 12. 13.<br />

H.


en Kerkelyk gezag: 2-9<br />

H. Schrift, een zeer konflïg gebouw van- mensen-<br />

! ]yke befpiegelingen en fchoolfche wysheid onder<br />

de Christenen is zamengefteld. En van welke ty-<br />

. den begint klaarblyklyk in de christelyke wereld,<br />

het verval van geleerdheid en weetenfehappen? Vad<br />

welken anders, dan van even dezelfden, toen men<br />

ileeds in gevaar was, om verketterd te worden, en<br />

: niet anders dan met vreeze en beeven een denkbeeld<br />

durfde uiten, hetwelk eenigzins van het ge.<br />

• woone onderfcheiden was. Zoude men het wel gelooven,<br />

dat men tot in de vyftiende eeuw by dé<br />

Chrisrenen geloofd heeft, dat de aarde plat en een<br />

oblongum zy? Ten tyde van TOSTATUS nog werdt<br />

het denbeeld van de eyronde gedaante der aarde<br />

(ivoor kettery gehouden (ra). Dat heeft men be-<br />

• reikt, dat de geestlykheid met haar opperhoofd<br />

I zich byna Godlyke rechten aangemaatigd, en zich<br />

I tot Heeren over het verftand en de geweetens dér<br />

\ menfchen gemaakt, ja aan den Godsdienst zulk ee-<br />

Ine richting hebben gegeeven, gelyk zy het met<br />

: hunne dikwerf zeer onwaardige oogmerken over-<br />

I eenkomftig hielden. — Dat heeft men bereikt,<br />

: dat veelen, uit vreeze van verketterd te wor-<br />

I den , of uit begeerte na kerkelyke ambten en in-<br />

;komften, zich, met toefchroeijing van hun eigen<br />

Igeweeten, en van hunne eigene inwendige overtuiiginge,<br />

voor deezen door menfehenhanden gemaukaen<br />

afgod van hec geloof aan formulieren, hebben<br />

geboogen, de taal der Kerke gefprooken, en aniders<br />

gedachten onderteekend, het gene zy niet bil»<br />

(M) MOKTIAÜC. Pree/, ad Cesman. {. 4.<br />

lyk-


240 Hoofdft. XIII. Over Menschlyk<br />

lykten; geleeraard, het gene zy in hun hart verwierpen;<br />

over bederf en misbruik gezucht, zonder<br />

het te waagen, om daar tegen te fpreeken. — Dat<br />

heeft men bereikt, dat men eindelyk Godsdienst<br />

en gezond menfchenverftand voor twee verfchillende<br />

zaaken hieldt, de eerfte alleenlyk voor het deel<br />

van het gepeupel, en het laatfte voor het deel der<br />

verftandigen , en dat men het Christendom , de<br />

voortreflyke leere van den Heere JEZUS , beneden<br />

het ongeloof plaatfte; zonder nu van veele andere<br />

fchadelyke gevolgen te gewagen, welken uit deezen<br />

bron zyn voortgevloeid.<br />

De waare Christen kent flechts eenen éémgen<br />

bron van geloof en Godzaligheid, flechts één éénig<br />

rechtmaatig gezag, en dat zyn de Godlyke fchriften<br />

der Apostelen en Jongeren van JEZUS. Wat<br />

hier in met ronde woorden ftaat, daar aan onderwerpt<br />

hy zich: want deeze leere is redelyk en het<br />

woord van zynen Heer is zoo zeeker, dat hy aan<br />

hetzelve zyne hartelyke goedkeuring niet weigeren<br />

kan. Niet dit of dat formulier, niet deeze of gene<br />

gelóofsleuze, 'er mogen zoo veele zegelen onder<br />

ftaan, en nog zoo veel christenbloed om vergooten<br />

zyn,'is voor hem gezag, maar het zuivere woord<br />

van GOD (*> Daar in vindt hy de hoofdwaarheden<br />

(*) In zoo verre hy Christen is, is dit zeekerlyk genoeg<br />

, maar de Christen mag toch evenwel ook dieper onderzoeken,<br />

en, wanneer de denkbeelden verfchillende<br />

uitvallen, zich by eene of andere maatfchappy voegen,<br />

wier denkbeelden meest met de zynen overëünftemmen,


u<br />

tn Kerkelyk gezag. 241<br />

den van zyn geloof alleen, maar niet in die zoogenaamde<br />

bepaalingen, betere, naauwkeurigcre verklaaringen<br />

en ontwikkelingen van dezelve, die<br />

menfchen hebben uitgevonden, en ook het lotge.<br />

val van alle menschlyk uitvindingen gehad hebben ,<br />

dat zy altyd wankelbaar geweest zyn. Dat zegt<br />

ook aan de haairkloovers omtrent de H. Schrift;<br />

vorfchers na verborgenheden, opftellers van geloofsleuzen<br />

en formulieren, dat hunne hooggeroemde<br />

weetenfchap ftuhverk is, dat de Heere van dé<br />

gedachten der wyzen weet, dat zy ydel zyn, daarom<br />

beroeme zich niemand eens menfchen. Dat<br />

predikt ook de wet der liefde, dat geen Christen<br />

zich van den anderen moet afzonderen, om dat de<br />

denkbeelden en gevoelens van den anderen omtrent<br />

deeze óf gene ftellingen niet met de zynen overeenkomen.<br />

Niet kerkelyk of menschlyk gezag;<br />

niet dit of dat Concilie, het moge te Nicea of Sirmich,<br />

te Sardica oï Conftantimpolen, te Romen of te<br />

Trente enz. gehouden Zyn, niet SABELLIOS, ARIUS;<br />

ATHANASIUS , NESTORILIS , EUTYCHES en hoe zy<br />

verder heeten, niet deeze of gene geloofsleuze of<br />

Voorfchrift, maar GÓDS Woord alleen beflist de<br />

zaak.<br />

Wy kennen éénen Heer, één Geloof, éénen<br />

Doop, éénen GOD en Vader van-ons allen. Een<br />

GOD<br />

terwyl in zulk eene maatfchappy toch ook eenige inrichtingen<br />

moeten weezen, waar aan men zich houdt. Alleenlyk<br />

gefch'iede alles tn ie liefde'. En is dfeVrïagJ<br />

•hoe verre zich die inrichtingen mogen uitftrekken; Ver't.<br />

II. DEEL; O-


242 Hoofdft. XIII. Over Menschlyk enz.<br />

GOD de Vader, van wien alle dingen zyn en wy in<br />

hem, en één Heere, JEZDS CHRISTUS, en wy door<br />

hem,, Al het overige valt ter rechte en ter linke<br />

hand, maar GODS Woord blyft eeuwig flaande.<br />

Voor het overige heet het hier, gelyk LUTHER<br />

zong:<br />

Heer! ons bewaar voor valfche leer,<br />

Dat wy geen meesters zoeken meer,<br />

Dan JEZUS CHEIST, met recht gelooven,<br />

En hem van gantfcher macht vertrouwen.<br />

Hallelujah, Hallelujah!<br />

VEER-


VEERTIENDE HOOFDSTUK.<br />

Over het Protestantendom in 't byztndtr.<br />

243<br />

Het Protestantendom kan in den eigenlykften zin<br />

als zulk een tak van het Christendom worden befchouwd,<br />

welk ten hoofddoel gehad heeft, om het<br />

•menschlyk gezag en het geloof daar op gegrond<br />

by de Christenen te verbannen, het menschlyk<br />

•v-erftand in deszelfs oude en heilige rechten wederom<br />

te herftelien, en het aanzien van de H. Schrift,<br />

'welk men tot hier toe onderdrukt had, wederom<br />

ten top te voeren. Wie dus, van allen partygeest<br />

•zeer verre verwyderd, ja wie, zelfs van het Christendom<br />

verwyderd, de zaak naauwkeurig onderzocht,<br />

moest het Protestantendom voor zulk eene<br />

maatfchappy erkennen, welke niet alleen ten opzichte<br />

van den Godsdienst der Christenen, maar<br />

ook ten aanzien van het menschdom zelf, zeer uitfteekende<br />

verdienden heeft. Ik doele hier voornaamlyk<br />

op dat gedeelte der Protestanten, die de<br />

verbeteringen van LUTHER hebben aangenomen:<br />

wat in tusfchen omtrent deezen geldt, geldt insgelyks<br />

ten opzichte van hen, die ZWINGEL en CAL-<br />

VVN gevolgd zyn, en eigenlyk evangelisch hervormde<br />

of verbeterde Christenen genoemd worden.<br />

LUTHER was, gelyk bekend is, de eerfte onder,<br />

neemer en oirfprong van deeze geheele Godsdienstverbetering.<br />

Want hoewel 'er ook in voorige ty.<br />

den door denkende Mannen, die na christelyke<br />

q 2 vry-


244 Hoofdft. XIV. Over het<br />

vryheid haakten, gelyk Huss, HIERONYMÜS van<br />

Praag, WICLEF en anderen, eenige proeven waren<br />

ondernomen, waren dezelven evenwel fteeds<br />

onderdrukt geworden. De geheele gefchiedenis.<br />

hoe deeze verbetering door LUTHER is gemaakt,<br />

en onder welke lotgevallen dezelve eindelyk tot<br />

ftand gekomen is, behoort hier ter plaatze niet.<br />

Even zoo min ftaat hier te onderzoeken, of 'er niet<br />

zomwylen by hen, die deeze verbeteringen begunftigden,<br />

menschlyke oogmerken mede zyn onder<br />

geloopen, dan of alleen de liefde tot de zuivere<br />

waarheid van het Euangelie hen bezield en aangefpcord<br />

hebbe. De vorften en het volk waren ten<br />

minften lange genoeg in zulk eene dienstbaarheid<br />

gehouden, en op zoo menigerley wyze onder het<br />

voorwendzel van Godsdienst uitgezoogen, dat niets<br />

natuur'yker was, dan dat zy eene gelegenheid aangreepen,<br />

welke bekwaam was, om hen in vryheid<br />

te ftellen, en hunne rechten en goederen tegen de<br />

eisfchen vnn de geestlykheid te beveiligen. De<br />

Cardinaal JULIANUS had reeds zoo iets voorfpeld,<br />

dat, wanne.r er niet fchielyk eene hervorming<br />

plaats vondt, het volk gewislykdegeestlykenovervallen,<br />

en hun de menigvuldige goederen wederom<br />

afneemen zoude, in welker bezit zy zich gefield<br />

hadden (a). Iets hier op doelende vinden wy ook<br />

in het verbond van den adel uit Frankenland en aan<br />

den Rhyn tegen den Paus en de Paapen van het jaar<br />

1520, alwaar het Num. 4 heet: verders aan geene<br />

Jtichting, broederJchap , bedevaarten, kerken, aflaat<br />

(a) AENEJI SYLVII Opera, p. 66. 77.<br />

of


Protestantendom in 't byzonder. 245<br />

of iets dergelyks ooit eene penning te geeven. Num. IC<br />

dat zy eiken pauslyken legaat eenen verraader van het<br />

duitfche volk, en algemeenen vyand van ons vaderland<br />

noemen willen. Num. 16. Eiken beedelmonnik, die<br />

iemand eene kaas afvraagt, eenen Jleen' van vier pond<br />

achter naa te werpen. Num 16. 2 •. dat zy hun, die<br />

het land doorkruizen,. hun paard ontneemen, de zakken<br />

leegen, hen met dorre Jlagen, zoo veel pond zy hebben ,<br />

wel overjlaan, daar naa met het heiligdom vaar en laaten<br />

willen. Of gy, zeggen zy, eenen gierigen ongeestlyken<br />

Paap iels mocht ontneemen of ontvreemden, dat<br />

willen zy voor zulk eene zonde houden,, als ofzy op eenen<br />

dobbeljleen getreden hadden (ö). Zoo verkreeg<br />

ook PHILIPPCS , Landgraaf van Hesfen, van LU­<br />

THER, MELANCHTON, BUCERUS.. en meer anderen<br />

de vryheid iJ39j om benevens zyne echte gemaalinne,<br />

die eene dochter was van den Hertog GEORG<br />

van Saxen, en by welke hy prinfen en prinfesfen<br />

had , nog eene tweede , naamlyk MARGARETHA<br />

VON SAAL (hoewel heimlyk, en dat de kinderen uit<br />

deeze verbindtenis niet fuccedeeren zouden) te<br />

trouwen, dewyl de Landgraaf, wanneer zy hem<br />

dit toeftonden, beloofde, om zich hun gunflig te<br />

betoonen , zy mochten hem om kloostergoederen,<br />

of om iets anders bidden; maar ingevalle zy het<br />

hem weigerden,, dreigde, dat hy als dan genoodzaakt<br />

zoude zyn om die vryheid op eene andere<br />

plaats<br />

(6) Dr. SEMLERS Unfwtig eitiigct Urfuufccn |u SLEIDANS<br />

Slcfcjmattcnffacfc^cl'tc. 1 2$. f>. 679. ff.


246" Hoofdft. XIV. Over het<br />

plaats te zoeken, waar hét hun juist niet aangenaam<br />

zyn zoude (c). Zoo zegt ook ERASMUS by<br />

gelegenheid van het menigvuldige trouwen, in deeze<br />

tyden door de Priesters en Monniken, die het<br />

kloosterleven verlaaten hadden: het fchynt by?ia,<br />

als of de hervorming ten doel had, o:n eenige monniken<br />

de kappen af te neemen, en eenige priester en te.<br />

trouwen, en dat dit groote treurfpel op eene zeer lustige<br />

manier zal eindigen, dewyl op het einde alles trouwt,<br />

even als in de blyfpelen (d). MELANCHTON klaagt<br />

zelf in verfcheiden plaatzen van zyne brieven over<br />

de tydlyke byöogmerken, die menig een met de<br />

hervorminge paarde, en om welker wil zy dezelve<br />

eigenlyk bcgunftigden (e), en LUTHER zelf zegt:<br />

veelen zyn goed euangelisch, om dat 'er nog catholieke<br />

monftranzen en kloostergoederen zyn (ƒ), zonder van<br />

veele andere dergelyke dingen meer te gewaagen.<br />

Dan dit alles doet aan de goede zaak van het Christendom<br />

geen nadeel, en men had dit reeds voor<br />

lange den tegenpartyen kunnen toegeeven. Want<br />

waar is 'er wel ooit eene maatfchappy geweest,<br />

waar by niet menigmaal onrechtmaatige oogmerken<br />

Cc) DAPIIN. ARCUARH Fitrfse SBctracft. tc« in Mn rut&rlufcn<br />

uttti fjjtttt$& (Bcfdun ecgvuttN'fcrt éjfejtetfitfi 85. VI.<br />

(d) ERASMI Epist. VIL Lib. XIX.<br />

(e) MELANCHTH. Epist. Select, ad Luther. f 27. 30.<br />

(ƒ) MATTHESIUS in de Xllde Leerreden over LUTHBJR.<br />

p. 137. en in LUTHERS duitfche Jénafche werken. Tom. III.<br />

P- 559.


Protestantendom in 't byzonder. 247<br />

ken mede onder liepen? Zy zelfs, die in het altereerde<br />

begin tot het Christendom overgingen,<br />

waren niet allen zulke menfchen, die vry van alle<br />

tydlyke oogmerken en verwachtingen waren, en<br />

alleenlyk wegens de Godlyke waarheid het Christendom<br />

omhelsden. Genoeg, onder het opzicht<br />

van de voorzienigheid, welke alles tot heil van het<br />

menschdom bediert, en zelfs de onzuivere oogmerken<br />

van de menfchen ter bereikinge van haaie<br />

groote en heilzaame oogmerken weet aan te wenden,<br />

werdt de hervorming tot Hand gebracht,<br />

door welke de oirfpronglyke Godsdienst van den<br />

Heere JEZOS, vry van alle menschlyke uitvindingen<br />

, wederom zoude worden herdeld.<br />

Wat LUTHER tot deezen dap , die voor de wereld<br />

zoo nuttig geweest is, het recht gegeeven heeft,<br />

is eene vraag, welke men zeer ligt kan beantwoorden,<br />

wanneer men het verdand volgt, en de plichten<br />

gelden laat, die elk christelyk Leeraar op zich<br />

heeft; maar niet, wanneer zekere dellingen heerfchen,<br />

die door het geestlyk Despotismus gekoesterd<br />

worden. LUTHER zelf fchynt, wel is waar,<br />

zomtyds van eene geheel buitengewoone roepinge<br />

te fpreeken (g). Maar niemand heeft hem zulks<br />

toegedaan, en wanneer hy zelf zich dus uitdrukt,<br />

moet men het meer aan de hitte van den dryd toefchryven,<br />

dan dat hy dit denkbeeld van zich zeiven<br />

in de daad zoude hebben gekoesterd, hoewel<br />

hy<br />

(g) Epist. ad falfa nominat. o rd. Episcopor. Tom.IJ.fol. 3° S-<br />

^4


248 Hoofdft. XIV. Over het<br />

hy zeekerlyk moest begrypen, dat de opheldering,'<br />

welke door hem zoude bewerkt worden, GODS<br />

werk was. Hy was een medelid der roomschgezinde<br />

Kerke, die toen nog maar alleen, naar haaren<br />

geheeïen omvang, ftellingen, gevoelens en gebruiken,<br />

in het roomfche Ryk de rechtmaatige was,<br />

en niet overëenkomftig met derzelver ftellingen te<br />

denken, was reeds eene misdaad., hoe veel-té meer.<br />

dan dezelve openbaar tegen te fpreeken. Hy was<br />

Monnik en Priester, en in deeze opzichten nog.<br />

nader met de Kerke verbonden. Komt hier nog<br />

by, wat eenigen beweerd hebben, dat LUTHER<br />

ook zelfs als DoSlor en Hoogleeraar. der Godgeleerdheid,<br />

in diervoegen aan de roomfche Kerke<br />

is verplicht geweest, dathy, wanneer hy ook derwelver<br />

misbruiken inzag, evenwel de eens vastgeftelde<br />

gevoelens niet tegenfpreeken, maar overeenkomfiig<br />

met dezelven leeren moest: dan weete ik<br />

in de daad niets, waar mede deeze ftap eenigerrriaate<br />

kan worden gerechtvaardigd. Want wanneer<br />

men geene buitengewoone roepinge kan voorönderftellen,<br />

welke door wonderen had moeten bekrachtigd<br />

worden, en wanneer het ambt van eenen Man<br />

niets in zich bevat, wat zulk een gedrag rechtvaardigen<br />

kan, maar veel eer het tegendeel vereischt,<br />

dan blyft 'er niets meer overig. Want dat zyn<br />

Landsheer, naar de omftandigheden van dien tyd,<br />

hem. daar toe geen recht heeft kunnen geeven,<br />

noch daadlyk gegeeven heeft., is beflist en ook bekend.<br />

Ik fpreeke hier van de eerfte ftappen tot de<br />

hervorminge, welken naaderhand zeekerlyk ge-<br />

fchied-


Protestantendom in % byzonder. 549<br />

fchiedde onder den Landsheer, maar waar by zich<br />

de Keurvorst in den beginne op zekere wyze alleenlyk<br />

lydend gedroeg. HEUMAN heeft reeds de<br />

zeldzaame gedachte geuit, dat LUTHER als Doctor<br />

geen recht gehad hebbe, om van de leerftukken<br />

der roomschgezinde Kerke af te wyken (70. Hy<br />

meent, dat LUTHER door zyn beroep wel macht<br />

gehad heeft, om roomschgezind te prediken, maar<br />

niet, om het ingevoerde leerbegrip te veranderen, en<br />

dat zyn ééd hem ook daar toe verplicht hebbe, dat hy<br />

der roomschgezinde Kerke moeste gehoorzaam zyn:<br />

weshalven ons deeze zyn Do£tors-ïed zelfs zoo zeer<br />

niets helpe, dat dezelve ons veel eer met HUNwtus<br />

moeite verfchaft, om hem van meinëedigheid<br />

vry te pleiten. BALTHASAR BECKER en PETERSEN;<br />

konden zich insgelyks beroemen, dat zy tot het<br />

predikambt en de Doftorswaardigheid beroepen waren,<br />

en evenwel zoude niemand daar uit befluiten,<br />

dat zy het beroep hadden, om hunne leerftellingen,<br />

qua publici orthodoxi faporis nequaquam fint, te<br />

verfpreiden. Wilde men zeggen, dat LUTHER de<br />

waarheid, maar zy dwaalingen voorgedraagen hadden,<br />

zoo zy dit een Petitio principii, en men zag<br />

duidelyk, dat dit bewys LUTHERS zaak niet goed<br />

maake: want de Pausgezinden waren omtrent LU­<br />

THER van hetzelfde gevoelen, als wy omtrent BEC­<br />

KER en PETERSEN , dat zyne leerftellingen dwaalin-<br />

Qi) HEÜMANN de Luthero apocalyptico. Ziet: BBfcJjufoig.<br />

Sï«£tid;ten. 2$. XVIII. p. 469.<br />

gen


*50 Hoofdft. XIV. Over het<br />

gen behelsden enz. — Dit laatfte is eene zeekert<br />

waarheid. En heeft LUTHER niet op eene buitengewoone<br />

wyze van GOD het recht gekreegen, om<br />

de dwaalingen te wederleggen en de verftandige en<br />

fchriftmaatige leere aan het licht te brengen; heeft<br />

hem zyn Leeraarambt, en inzonderheid zyne waardigheid<br />

als Doctor insgelyks niet daar toe verplicht,<br />

maar vee! meer om het roomschgezinde Godsdienftig<br />

leerftelzel getrouw aan te kleeven; heeft zyn<br />

Landsheer hem verder dit werk niet opgedraagen,<br />

noch opdraagen kunnen: dan is 'er geen middel<br />

Voorhanden, om de geheele hervorming van dit<br />

fchandelyk verwyt te bevryden, dat dezelve haaf<br />

beftaan (de gevolgen mogen nu gefteld zyn, hoedanig<br />

zy willen) aan den meinëed en misdaad^heid<br />

van LUTHER en anderen, die tegen hunne plichten<br />

als leden van den Staat en leeraaren der Kerke,<br />

eene in het roomfche Ryk nog niet voor wettig<br />

verklaarde, en van de Kerke, op welke zy gezwooren<br />

hadden , gemisbillykte leere hadden gepredikt,<br />

te danken had. Het eerfte kunnen alleenlyk<br />

dweepers toegeeven, dewyl LUTHER zulk eene<br />

gewaande buitengewoone roeping niet met wonderen<br />

heeft bevestigd, en dan kan morgen de eerfte beste<br />

dweeper zyn tent opflaan, en zeggen, dat hy door<br />

GOD gezonden zy, om aan de wereld het waare<br />

Euangelie te prediken. Het laatfte kan uit de gefchiedenis<br />

niet beweezen worden, dewyl LUTHER<br />

nog eer zyn Landsheer 'er iets van wist, zyne ftellingen<br />

tegen het Pausdom aanfloeg, en deeze Vorst<br />

zich by de geheele zaak nog langen tyd geheel ly-<br />

dend


Pre-téstantendortt in 'i byzonder. 251,<br />

dend gedroeg, en het ook nog altyd de vraag zyn<br />

zoude, of een bevel van eenen Landsheer, eenen<br />

Leeraar zoude kunnen verplichten,, om iets te leeren<br />

tegen de Kerke, op dewelke hy gezwooren<br />

had ? LUTHERS inwendige overtuiging van de waarheid<br />

zyner leerftellingen en de dwaaling van het<br />

tegendeel, kan hier ook niet te pas komen, even<br />

zoo min als zyne uitfluiting uit de Kerke, dewelke<br />

eerst gefchiedde , naa dat hy haar had tegengefprooken.<br />

i— LUTHERS ambt en plicht komt hier<br />

alleenlyk in aanmerkinge, en zyne waardigheid als<br />

Dottor befchouwt hy ook in de daad als het eenigfte,<br />

wat hem het recht gaf, om zyne overtuigingen<br />

vry uit te zeggen, en dat gene tegen te fpreeken,<br />

wat hy als dwaaling had leeren kennen. Hy<br />

zegt daarom: ik heb het dikwyls gezegd, en zegge het<br />

nog , ik wilde der wereld goed niet hebben voor myne<br />

Doctorswaardigheid. Want ik moest waarlyk op het<br />

laatst vertzageh en vertwyffelen in de groote zwaare<br />

zaak,-die op my ligt, wanneer ik dezelve als een Jluiper<br />

zonder beroep en bevel had begonnen. Maar nu<br />

moet God en de geheele wereld my getuigen, dat ik het<br />

in myn Doctorambt en Predikambt openlyk heb aangevangen<br />

, en tot dus verre gebracht met Gods genade (i).<br />

Dit beroep verklaart hy echter in 1531 nog duidelyker,<br />

wanneer hy zegt: Maar ik Doctor MARTI-<br />

NUS ben daar toe beroepen en gedwongen, dat ik Doctor<br />

worden moest zonder myn toedoen uit enkele gehoorzaamheid,<br />

toen heb ik het Doctorambt moeten aanneemen,<br />

en myne allerliefjle H. Schrift moeten toezwee-<br />

(i) LUTHERS ftftettl?. SSStïft. 26. V. 968.<br />

ren


zp Hoofdit. XIV. Over het<br />

ren en belooven, om. dezelve getrouwlyk en zuiver<br />

te prediken en te leeraaren; by zulk leeraaren is my<br />

het Pausdom in den weg gekomen, en heeft het my willen<br />

weer en, daarom is het hetzelve ook gegaan, gelyk<br />

voor oogen, en zal hei nog Jleeds erger gaan, en zy zullen<br />

my niet weeren, ik wil in Gods naam en beroep op<br />

de leeuwen en adderen gaan, en de jonge leeuwen en<br />

draaken met voeten treeden, en dat zal by myn leven beginnen<br />

, en naa mynen dood verricht zyn. Aan<br />

de echtheid van deeze verklaaring van LUTHER en<br />

van zyn beroep op zyne waardigheid als Dodor,<br />

kan niemand twyffelen, die met den toeftand der<br />

hooge fchoolen vóór en ten tyde van LUTHER bekend<br />

is, en het onderfcheid weet, hetwelk men<br />

reeds zederd de twaalfde eeuw en vroeger maakte<br />

tusfchen de pofitive en bybelfche Godgeleerden (*).<br />

Zoo heet het ook in. de Matrikel van de hooge<br />

fchoole te Wittenberg omtrent LUTHERS promotie<br />

tot Doctor: Petiit pro BIBLIA: admisfus est ad BI-<br />

BLIA, en in eenen brief aan het Augustiner-klooster<br />

te Erfurth van 1514 zegt LUTHER, dat hy niet<br />

op de fententien , maar op den Bybel gezwooren<br />

had. Het is waar, dat dezelfde bybelfche Godgeleerden<br />

ook gewoonlyker wyze de uitfpraaken der<br />

Conciliën en Kerkvaderen, en hunne verklaaringen<br />

en bepaalingen in aanmerkinge namen. Dan hy<br />

kende de tegenftrydigheden , welke by deezen<br />

plaats vonden, en oordeelt daarom, van de Concili.<br />

cn,<br />

(k) Cms. EGA


Protestantendom in't byzonder. 2^3<br />

en, dat zy niet de macht der Apostelen en Profeeten<br />

gehad, en even zoo wel hebben kunnen dwaa-<br />

Jen, als andere menfchen Q), Nog vollediger verklaart<br />

hy zich betreffende de Conciliën en de Hellingen<br />

en verklaaringen, op dezelven aangenomen,<br />

in zyn gefchrift over de Conciliën en Kerken, waar<br />

hy zelfs de zoogenoemde algemeene Kerkvergaderingen<br />

daar van niet uitzondert, en de inrichdngen,<br />

op dezelve gemaakt, dan alleen voor recht<br />

houdt, wanneer zy met de H. Schrift overëenftemmen,<br />

waaromtrent hy zich op het getuigenis van<br />

AUGUSTINUS zeiven beroept f». Was nu LUTHER<br />

zelf naar zyn beroep als Dottor der H. Schrift, en<br />

niet als Doctor der Sententien- Conciliën en Kerkvaderleere,<br />

tot de H. Schrift en de waarheden geweezen,<br />

die in dezelve gegrond zyn, en hem als een<br />

plicht opgelegd, om te gelooven en te leeraaren<br />

het gene daar in gegrond was; dan was zyn geheele<br />

flap, hoe zeer dezelve ook met het kerkelyk geloof<br />

op gezag mocht ftryden , niet alleen geene<br />

meinëedigheid, maar rechtmaatig en zyn plicht,<br />

gelyk hy zelf zich daaromtrent in zyne werken<br />

meermaalen uitlaat. De Godlyke uit de H. Schrift<br />

erkende waarheden aan te neemen, en dezelve aan<br />

anderen mede te deelen was zyn beroep, waar aan<br />

hy zich, zonder zyn geweeten te kwetzen, niet<br />

onttrekken konde. Hier uit mogen onze nieuwere<br />

Godgeleerden (ik verftaa daar onder echter die ge- 1<br />

(0 attcttf. SaSctfe. VI. 38. f>. 104.3 enz.<br />

('»; gftrtf. SBtifc. VIL 3».». 235 enz.<br />

nen,


' 2 5 4 Hoofdft. XIV. Over ffl<br />

hen , die gaarne aan de Euangelifche Kerke een<br />

geloof, op gezag, geloofsbelydenisfen en formulieren<br />

gegrond, willen toeëigenen, en alle Leeraaren<br />

onder dit juk döen buigen) opma-akcn, of de<br />

oude Godgeleerden meicësdigen zyn, wanneer zy<br />

naar Gods Wvord hunne beste overtuigingen aan de<br />

wereld bekend maaken, en hec aan elk vry laaten,<br />

of hy dezelve goedvindc, dan niet? Zy zyn, zonder<br />

zelfs eens te willen hervormen, in het zelfde<br />

geval, waarin I.rniÊRwas, even zoo als hy, alleen<br />

tot de H. Schrift, en tot geen ander gezag,<br />

het moge oud of nieuw zyn, geweezen, dan in zoo<br />

verre, en wanneer zulke leerftellingen met de IL<br />

Schrift overeenkomen. Is die onrecht, handelen<br />

zy meinëedig en tegen hun geweeten; dan is Lu-<br />

THER , dan zyn 'zyne medearbeiders ook niet te<br />

veröncfchuldigen, of men moese willen vooronder-<br />

Hellen, dac midden in de Protestantfche maaefchapby,<br />

een nog geftrenger en blinder geloof op gezag<br />

en'formulieren gelde, dan in de roomschgezinde<br />

Kerke in de zesciende eeuw, en daar voor<br />

Bewaar ons, lieve Heere GOD!<br />

Uit datgene, wat LUTHER tot deezen gewichtigen,<br />

en voor de chriscelyke kennisfe zoo wel als<br />

voor hun gedrag zoo heilzaamen ftap, bewoogen<br />

heeft, kan men reeds van zei ven opmaaken, wat<br />

eigenlyk de grondflag is, waar op de geheele leere<br />

van het Euangelie gevestigd is. Het is naamlyk<br />

deeze, dat de H. Schrift alleen de grond is ter kennisfe<br />

en beflisfinge van alle christelyke waarheid,<br />

en


Protestantendom in 't byzonder. 23-5<br />

en dat men deeze alleen, en niet de ftellingen, gevoelens<br />

en uitfpraaken der menfchen volgen moete. Lu.<br />

THER heelt dit niet alleen in alle zyne fchriften en<br />

inzonderheid in 1533 verklaart (n), maar ook in de<br />

zoogenaamde Epitome Articulorum heet het: wy gelooven,<br />

belyden en leeren, dat de eenige regel en het<br />

richtfnoer, naar welken alle leerftellingen en leeraaren<br />

gewaardeerd en beoordeeld moeten worden, zeekerlyk<br />

geene andere zy, als de Profetifche en Apostolifche<br />

Schriften van het O. en N. Testament. Zoo lange<br />

dus deeze hoofd- en grondregel der euangelifché<br />

Kerke nog niet door iemand beftreeden, de H.<br />

Schiift of het zy verworpen, het zy niet meer als<br />

de eenige bron der kennisfe befchouwd wordt, of dezelve<br />

door menschlyk gezag of iets anders wordt ter<br />

zyde gefteld, zoo lange kan men nog niet zeggen,<br />

dat iemand niet meer tot de' Godsdienftige maatfchappy<br />

der Protestanten behoore. Men kan in tegendeel,<br />

wanneer men geftreng wil oordeelen,<br />

zeggen, dat, wanneer men ooit aan eenig formulier<br />

geloof, en aan menschlyke boeken zulk een aanzien<br />

toekent, dat men dezelven als bronnen van kennisfe<br />

benevens de H. Schrift befchouwt, men van de<br />

hoofd- en grondregel der euangelifché Kerke afwykt.<br />

Hier door is de protestantfche Kerke ook niet<br />

alleen van de roomschgezinde onderfcheiden, wel.<br />

ke de H. Schrift aan de overleevering en menschlyk<br />

gezag ter zyde ftelt, maar ook, om zich in de tyden<br />

f» In Defenf. Edict. Caf. Carel. V. Norimb. 1533. publhati.<br />

Opp. Tom. II. Vixemb. Latin.fol. 359.


Protestantendom in 't byzonder. 257<br />

'opvoedinge, partyzucht en menfchenvreeze ter<br />

zyde fielt, ziec men zeer ligt, dat op deeze wyze<br />

in plaatze van het oude menschlyke gezag der Con­<br />

ciliën, derzei ver befluiten en der Kerkvaderen eene<br />

nieuw menschlyk gezag wordt ingevoerd, welk<br />

met niet minder despotiek geweld over het ver­<br />

ftand, de kundigheden en hec geweeten der men­<br />

fchen hecrschtj dan de roomfche Kerk, over wel­<br />

ke men zoo bitterJyk geklaagd heeft, ooit of ooit<br />

beeft kunnen uitoeffenen. Wat by haar de Conci­<br />

liën zyn, zyn dan by de Protestanten, de Gods­<br />

dienftige vergaderingen, te Marpurg, Torgau en<br />

op andere plaatzen van het jaar 1529 af aan gehou­<br />

den: wat by de Roomschgezinden de voorfchriften<br />

en befluiten der Conciliën omtrent allerley leerftel­<br />

lingen zyn, zyn by de Protestanten de fymbóliilhé<br />

boeken; wat by de Roomschgezinden gezegd wordt i<br />

dat men de H. Schrift zoo uitleggen en geene ande­<br />

re ftellingen uit dezelve moete afleiden, als met de<br />

H. Kerkvaderen, de Conciliën en de daar or3 ge­<br />

maakte befluiten overeenkomt, is niets anders,<br />

dan wanneer de Protestanten zeggen; dat men by<br />

bet verklaaren der H. Schrift daar op letten moete;<br />

dat men die niet anders verklaare, dan mee de<br />

leerftellingen van onze fymbolifche boeken over­<br />

eenkomt, of geene ftellingen uit den Bybel moet<br />

afleiden, die met de denkbeelden, inde fymboli­<br />

fche boeken vervat, ftryden. En 'er is dan geen<br />

ander ondeifcheid tusfchen het Roomschgezind en<br />

Protcstantsch gezag, dan dat het eerfte ouder, dit<br />

aieuwer is, het eerfte zulke, en het laatfte andefë<br />

II. DEEU R kfcf:


253 Hoofdft. XIV. Over het<br />

leciftukken, bepaalt: en het beweeren-, dat de H.<br />

Schrift de eenigfte grond van kennisfe is, is dan<br />

maar een enkel voorwendzel, dewyl ook de Roomschgezinden<br />

op deeze wyze de H. Schrift niet verwerpt,<br />

maar zyne door de Kerk vastgeftelde leerftukken<br />

als yulken befchouwt, die in GODS Woord gegrond<br />

zyn.<br />

Dan hoe zeer ook het gezag der fymbolifche boeken<br />

door eenigen te ver getrokken, en 'er dus in de<br />

daad een nieuw Pausdom midden in het Protestantendom<br />

wordt ingevoerd, is dit evenwel geenszins<br />

het oogmerk van LUTHER en van zyne mede-arbeiders<br />

geweest, en niets minder dan dat oogmerk,<br />

waar toe deeze boeken gemaakt en ingevoerd zyn.<br />

Elk evangelisch Christen moet niet alleen het oprichten<br />

van zulk een fymbolisch en formulier geloof<br />

als eene nieuwigheid, als eere krenking van zyne<br />

rechten, die hy als Mensch, als Christen, als Protestant<br />

bezft, befchouwen; maar ook den Staat en<br />

de R genten, als befchermers van de euangelifchévryheid<br />

mogen 'er niet onverfchillig by zyn, wanneer<br />

eenigen hunner Leeraaren zich aan de Roomschgezinde<br />

Kerke aanfluiten, en dat 'er, onder den fchyn<br />

van echt Protestantendom wederom een menschlyk<br />

gezag wordt voor den dag gebracht en onderfteund,<br />

en dat geestlyken onder het voorwendzel, als of<br />

zy volgens hunnen ééd voor de zuivere leere en<br />

Augsburgfche geloojsbelydenis ftreeden, hunne medebroederen<br />

vervolgen, en de aloude Pauslyke heerfchappy<br />

over het verftand, de kundigheden en het<br />

geweeten der menfchen zich zeiven willen toeëige-<br />

nen.


Protestantendom in 't byzonder. 259<br />

nen. De Heer Doctor SEMLER noemt dit met<br />

recht de oudelaage theologifche dienstbaarheid en<br />

welke de kracht en waarde van de Christelyke<br />

onberispelyhe onaantftootlyke leere en derzelver gemaklyk<br />

gebruik nadeel toebrengt, en zegt omtrent hen, die<br />

dit menschlyke gezag nog dienen, dat zy het Compendium<br />

tot hun handgeweer maaken (0). Niets was<br />

LUTHERS oogmerk minder, dan eene nieuwe party<br />

op te richten, maar alle zyne fchriften zyn 'er vol<br />

van, dat hy niets anders ten doel had, dan een<br />

vry Euangelie; en hoewel ook LUTHERS vrienden<br />

zich den naam van Lutheraanen lieten welgevallen,<br />

dien D. Ecic het eerst in 1519 gebruikt omtrent de<br />

aanhangers der hervorminge, was dit evenwel zoo<br />

weinig naar LUTHERS zin, dat hy veel eer daar<br />

mede ten hoogden te oovreden was (*). Zoo blykt<br />

ook uit de voorreden vóór de Augsburgfche Confesfie<br />

klaar, dat men niets minder dan afzondering, oprichting<br />

van eene byzondere party of Kerke, of<br />

hoe men het anders noemen wil, ten doel heeft<br />

gehad, maar alleenlyk veiëeniging der gemoederen<br />

on-<br />

(0) In zyne voorreden voor de verhandeling Wtt fvcret<br />

Uritcvfucytrng icS lanen. I %% y. 9-<br />

(*) Zie hieromti*ent meer in een boek, getyteld: £a><br />

ttjtrS Uttfcmdjt. ©nc dfmfïcmatliie gefim&eï Q5(


'fo Hoofdft. XIV. Over het<br />

onder CHRISTUS het waare opperhoofd, inden algem-enen<br />

on echten Godsdienst van JEZUS, die alleenlyk<br />

op het woord van GOD gegrondvest is. Zoo<br />

min het echter LUTHERS oogmerk was, om eene<br />

nieuwe fcóte te (lichten , maar veel meer om de<br />

oiripronglyke leere, welke door Hellingen van<br />

menschlyk gezag vervalscht was, wederom tot haare<br />

zuiverheid en eerden bron te rug te brengen,<br />

even zoo min konde het ook het doel zyn van de<br />

Geloofsblydenis en de gezamenlyke fymbolifche<br />

boeken, dat zy naar alle derzelver byzondere artykelen<br />

tot een eeuwigduurend voorfchrift voor alle<br />

euangelifché Christenen zou verftrekken. Want zonder<br />

'er eens van te gewaagen, dat de Protestanten<br />

nimmer hun recht, hetwelk in de natuur gegrond is<br />

en door Godsdienstplicht onderfteund wordt, begeeven<br />

hebben, om hun verftand meer en meer op te klaaren,<br />

verder naa te vorfchen in de leerftukken van<br />

den Godsdienst, en in kunde toe te neemen; werdt<br />

het Protestantendom op een grondbeginzel gevestigd,<br />

hetwelk op zich zei ven wel volmaakt echt is,<br />

maar tevens ook van zoodaan'ge gefteldheid, dat<br />

by hetzelve onmooglyk zulk eene Barrière kan<br />

plaats vinden , maar dat die zelfde aangenomene<br />

leerftellingen, aan menigvuldige veiÜnderingen en<br />

ve:beteringen moeten onderhevig zyn. Het grondbeginzel<br />

moet zyn, dat de H. Schrift als de eenige<br />

grond van kennisfe en beflisfinge moet worden befchouwd,<br />

waar naar de leere en de Leeraar moet<br />

btöordee'd worden,<br />

ten ieder kent den tceftand, waar in zich, ten<br />

tyde


Protestantendom in 't byzonder. 061<br />

tyde der hervorminge, de weetenfchappen bevonden<br />

, d :<br />

e, om de H. Schrift wél te verftaari»,<br />

noodzaaklyk vereischt worden. Naauwlyks kwamen<br />

zy uit de eerfte barba--y ten voot lchyn. Taaien<br />

uitlegkunde waren, zoo niet geheel onbekende,<br />

ten minften zulke weetenfchappen , die Hy het<br />

grootfte gedeelte der Godgeleerden van alle partyen<br />

nog zeer in derzelver kindsheid waren. Het<br />

weinige , wat REUCHLIN en eenige anderen hebben<br />

gedaan, was voor het O. Testament alles, wat<br />

men kende: men had nog niet eens een Syriscb en<br />

Arabisch woordenboek. Aan verbecenng van den<br />

text uit handfchriften en overzettingen, aan het<br />

bepaalen van den waaren zin des woorden, uit vermaagdfchapte<br />

dialecten en oude overzettingen, had<br />

men nog niet eens gedacht. Ten opzichte van<br />

het N. Testament was iets meer gedaan, vcor-<br />

naamlyk door ROEERT STEPHANUS, ERASMVS en<br />

eenige anderen ; maar het was 'er nog oneindig<br />

verre af van het gene in dit vak gedaan konde<br />

worden, en, mag men ook zeggen, gedaan worden<br />

moest. Kan men wel denken, dat by zulk eene<br />

gefteldheid van de kunde in de H. Schrift, de Protestantfche<br />

Leeraaren hebben kunnen gelooven ,<br />

dat hunne uit de H. Schrift van het O. en N. Testament<br />

ontleende flellingen , niet voor gewichtige<br />

veranderingen en verbeteringen in vervolg van tyd<br />

zouden vatbaar zyn? Konden zy zich verbeelden,<br />

dat- niet misfehien veel van dat gene, wat zy uit<br />

verkeerd begreepene plaatzen der H. Schrift aangenomen<br />

en beweerd hadden, zoude verworpen<br />

K 3 en


262 Hoofdft. XIV. Over het<br />

en wederom veel van het gene zy verworpen hadden,<br />

weder zoude op de baane gebracht worden,<br />

naar maate men betere en volledigere denkbeelden<br />

omtrent den zin van de H. Boeken verkreeg, waar<br />

op zy hunne geheele leere vestigden, en waaromtrent<br />

de kundigheden ten dien tyde nog zeer gebrekkig<br />

waren? Waren LUTHER en MELANCH-<br />

TON, de beide Chefs der hervorminge, geheel en<br />

al vreemdelingen iu deezen tak der Godgeleerdheid<br />

geweest, dan had men misfehien redenen, om dit<br />

te vermoeden. Want de weetniet befchouwt altyd<br />

zyne dwergachtige kundigheden als reuzen, en<br />

houdt zoo veel te eer zyne denkbeelden voor befliste<br />

waarheden, waar aan zich alles onderwerpen<br />

moet, hoe minder hy daar van verftaat. Dan LU­<br />

THER en MELANCHTON hadden beiden voor het tydvak<br />

waarin zy leefden, geene gemeene kundigheden<br />

in deezen tak der Godgeleerdheid, en moesten dus<br />

genoegzaam van dat gene overtuigd zyn, wat daar aan<br />

toen nog ontbrak, en met der tyd vervuld konde worden.<br />

Zy moesten dus ook voor uit zien, dat, zoo draa<br />

men meerder vlyt aanwendde tot het beftudeeren<br />

van den Bybel, de ftellingen, toen door hen aangenomen,<br />

gewichtige veranderingen en verbeteringen<br />

zouden moeten ondergaan, en dat hunne denkbeelden<br />

en leerftellingen, ingericht naar hunne<br />

kundigheden in den Bybel, geene eeuwig verplichtende<br />

wet konde Zyn voor alle hunne naakomelingen,<br />

die met betere kundigheden in de H. Schrift<br />

zouden zyn voorzien. Is het echter evenwel het<br />

oogmerk van LUTHER , MELANCHTON en van hun-<br />

ne


Protestantendom in 't byzonder. 263<br />

ne mede-arbeideren geweest, dat hunne uit de<br />

Schrift gehaalde leerftellingen geene verbeteringen<br />

en veranderingen moesten ondergaan , maar dat<br />

hunne kundigheden en verklaaringen van de plaatzen<br />

der H. Schrift zoo volkomen waren, dat hunne<br />

daar .uit gehaalde ieerftukken een eeuwig richtfnoer<br />

voor alle volgende euangelifché Christenen zyn<br />

moesten: dan hebben zy zich in de daad iets toegekend,<br />

wat men niet in ftaat is, om aan menschlyke<br />

kundigheden toe te kennen, naamlyk onfeilbaarheid<br />

en volmaaktheid van kennisfe, welke hun<br />

niet toekomt, om dat zy niet geinfpireerd geweest<br />

zyn. Nu is de naakomelingfchap nimmer verplicht,<br />

om aan de verbeeldingen van zyne voorouderen<br />

zoo veel toe te geeven. Ja wat nog meer is, dan<br />

.hebben zy op deeze wyze hetzelfde gedaan, wat<br />

zy in de roomschgezinde Kerke met zoo veel recht<br />

misbillykten, en hunne leerbegrippen op hunne<br />

fchriftverklaaringen gegrond, juist zodanig aan de<br />

protestantfche Kerke voor alle volgende tyden opgedrongen,<br />

als de roomschgezinde Kerke haare leden<br />

gebiedt, om de leerftellingen voor waar en onveranderlyk<br />

te houden , welke de Kerkvaderen<br />

naar hunne uitlegkundige inzichten uit de H. Schrift<br />

getrokken, en voor de echte en eeuwig verplichtende<br />

leere van de Christelyke Kerke uitgegeeven<br />

hebben. Maar dat dit het oogmerk zoude geweest<br />

zyn van deeze geleerde en wyze Mannen, die zoo<br />

dapper tegen al het opdringen van inzichten en<br />

menschlyk gezag geftreeden hebben, is naar hunne<br />

denkbeelden nimmer te verwachten y en men<br />

R 4 kan


264 Hoofdft. XIV. Over het<br />

kan reeds daar uit opmaaken, dat men door de.<br />

fymbolifche boeken niet iets zodanigs heeft willen<br />

bereiken, als naaderhand helaas! gebeurd is. Reeds<br />

hier uk kan men afleiden, dat by een naauwkeurig<br />

onderzoek alle andere denkbeelden en begrippen<br />

van de leerftellingen, die in de fymbolifche boe-<br />

ken aangenomen zyn, eigenlyk voor niets anders,<br />

dan voor uitlegkundige befpiegelingen kunnen ge-<br />

houden worden, maar niet voor aanvallen op en<br />

beftryding van de euangelifché waarheid, dewyl<br />

het grondbeginzel van het Protestantendom niet<br />

weggenomen wordt, en men naar hetzelve niet<br />

anders verwachten konde, dan dat by betere kun­<br />

digheden in de H. Schrift ook dat gene, wat tot<br />

hier toe leerftukken waren , gewichtige verande­<br />

ringen ondergaan zouden. Hierom zyn ook de Pro­<br />

testanten alleen in ftaat, om de verwyten tegen te<br />

gaan, die hun zoo menigwerf door de Roomschge­<br />

zinden, en inzonderheid door den Bisfchop van<br />

Meaux gedaan zyn, dat hunne Godsdieust zeer on-<br />

zeeker was, en veele veranderingen hebbe onder­<br />

gaan (»• Men heeft dit, gelyk billyk was, van<br />

zich poogen af te fchuiven, en daar tegen bewee-<br />

zen, dat ook de Roomfche Kerke veranderingen ge­<br />

noeg heeft moeten dulden. Dan dit is geene we­<br />

derlegging , maar toont alleen aan, dat by den<br />

anderen hetzelfde gebrek plaats vindt, hetwelk hy<br />

met den berisper in het Euangelie aan zynen<br />

broeder opmerkt. Men moet de' onveranderlyk-<br />

heid<br />

(t) BOSSUST Hissom des varktisns des Eglijes proteftmitcs.


Protestantendom in 't byzonder. 26$<br />

beid der euangelifché Kerke niet zoeken in derzelyer<br />

formulieren en leerbegrippen, maar alleenlyk in<br />

haare hoofdftelUng, dat de ff. Schrift alleen de grond<br />

is ter kennisfe en beflisfinge van de christelyke leere (*_).<br />

Wat men echter uit het tot hier toe gezegde alleenlyk<br />

zoude kunnen vermoeden, naamlyk dat de<br />

fymbolifche boeken niet een richtfr.oer zyn van het<br />

geloof en der leere, waar aan de geheele euangelifché<br />

naakomelingfchap zoude gebonden zyn, en zy<br />

dus voor de Protestartfche Kerke dat gene zoude<br />

weezen, wat de iymbolen, befluiten der Conciliën<br />

en uitfpraaken der Vaderen voor-de Roomschgezinden<br />

zyn, is eene befliste waarheid, en nergens hebben<br />

de Chefs der hervorminge beweerd, dat hunne belydenis<br />

een onveranderlyk leerformulier voor de naakomelingfchap<br />

zyn moet, maar dezelve is eene belydenis<br />

van het gene om en by de de hervorminge<br />

toe-<br />

(*) Zeer wel heeft dit insgelyks de zalige J. D. DETM-AN<br />

begreepen, een Leeraar, wien het Lutherdom te Amftel-<br />

Aam maar al te vroeg heeft moeten misfen; wanneer hy in<br />

zynen Catechismus, 1783 te Amfteldam in, het licht ge><br />

geeven, op de 3Sfte vraage: waarom wordt onze Kerk of<br />


2.65 Hoofdft. XIV. Over het<br />

toegedaane Pfarheeren, Predikanten, Leeraaren —><br />

prediken , leeraaren , houden en verrichten, waarom<br />

ook in het formulier van eendracht, de Augsb rgfche<br />

Conftsfie uitdruklyk genoemd wordt SUI TEMPO­<br />

RIS fymbclum, geloofsbelydenis van dien tyd (q).<br />

Zoo hieldt ook LUTHER zelf als een verftandig<br />

man , de door hem en zyne medebroederen gemaakte<br />

hervorming, voor niets minder dan voor voleindigd,<br />

maar alleenlyk voor een begin, hetwelk<br />

in vervolg van tyd nog geduurig meer uitgewerkt<br />

en volkomener konde gemaakt worden. Toen in<br />

1538 de vergadering van de Vorsten en Leeraaren<br />

te Smalkalden werdt gehouden, werdt door den Keurvorst<br />

en de Vorsten, den Godgeleerden aanbevolen, dat<br />

zy de Augsburgfche geloofsbelydenis en apologie, dewelke<br />

aan Keizer KAREL, anno 1530 te Augsburg op den<br />

ryksdag was overgegeeven, nog eens met vlyt moesten<br />

doorzien, en wanneer 'er iets in werdt gevonden, hetwelk<br />

met de H. Godlyke Schrift niet overeen kwam, of<br />

dat zy in hunne Kerken niet zoodanig leerden, dat zulks<br />

veranderd moest worden (r). Eene onderneeming ,<br />

welke in de daad zeer pryswaardig was, maar ook tevens<br />

een zichtbaar bewys opleevert, dat men de<br />

Confesfie en Apologie niet voor eenen onveranderlyken<br />

regel van het christelyk geloof heeft gehouden,<br />

maar veel eer gedacht heeft, dat de daar in<br />

voorgedraagene ftellingen voor verbetering, vatbaar<br />

waren; en de grondftelling blyft ook hier by de<br />

(q) FoRMUL. CONCORD. p. 571. 63I.<br />

co atttnf. asBtïft. vi. xi". j>. 1226.<br />

Pro-


Protestantendom in 't byzonder.<br />

Protestanten altyd dezelfde, dat het de tL Schrift<br />

alleen is, naar welke de leere en de Leeraaren be­<br />

proefd en beoordeeld moeten worden. De veran­<br />

deringen , door MELANCHTON naa den dood van<br />

LUTHER ondernomen, ja reeds de vroegere verbe­<br />

teringen van de Augsburgfche Confesfie, zyn wel<br />

is waar by de Protestanten niet in de beste reuk;<br />

maar zy ftrekken evenwel tot bewys, dat een der voor­<br />

naamfte Hervormers, en door wien deeze Confesfie<br />

zelfs was opgefteld, zoowel als andere Leeraaren<br />

van dien tyd, aan deeze boeken geene meerdere<br />

waarde hebben toegekend, dan welke men aan alle<br />

boeken in het algemeen, die van menfchen afkom-<br />

ftig zyn, kan toefchryven. In de Apologie, zegt<br />

MELANCHTON daarom, veranderen wy dagelyks veel.<br />

Den geheelen artykel van de geloften, die korter was<br />

dan dezelve zyn moest, heb ik weggenomen, en in des-<br />

zelfs plaats een breedvoeriger onderzoek van deeze ftoffe<br />

gefield. Nu onderzoeke ik ook het artykel van de macht<br />

der Jleutelen. Ik wenschte, dat gy ook de geloof sar ly-<br />

kelen waart doorgeloopen. Indien gy denkt, dat daar in<br />

niets gebrekkigs is, dan zal ik het overige, wanneer het<br />

doenlyk is, afhandelen. Want de geloofsartykelen moe­<br />

ten meermacden veranderd, en op tyd en omftandigheden<br />

worden toegepast (»• In de daad zoo gaat men niet<br />

te werk, wanneer men meent, dat de voorgedraa-<br />

gene flellingen zoo vast, en zulke eeuwige onver-<br />

anderlyke waarheden zyn, dat zy aan de geheele<br />

naa-<br />

(s) MELANCHTONIS Epijlol. fdeiïiores a Peucero editie.<br />

Wittenb. ap. Joann. Cratonem. Epijl. U. ad Luther p. 3. 4.


Art* Hoofdft. XIV. Over het<br />

naakomelingfchap, hunne begrippen mogen nu ge­<br />

field zyn hoedanig zy willen, als grondwetten kun­<br />

nen voorgefchreeven worden. Dan wie ook maar<br />

de moeite neemt, om de leerbegrippen, welke<br />

door de Protestantfche Godgeleerden van tyd tot<br />

tyd zyn voorgedraagen, byëen te verzamelen, zal<br />

zeekerlyk ontwaar worden, dat men by dezelven,<br />

zoo draa men zich tot nadere bepaalingen heeft inge-<br />

laaten, een niet minder groot onderfcheid in denken<br />

en manier van voorlid aantreft, dan by de Kerk­<br />

vaderen.<br />

Zoo gemaklyk het echter valt, om zich te over­<br />

tuigen , dat de Symboltfche boeken geen onveran-<br />

derlyk voorfchrift voor alle volgende euangeli­<br />

fché Christenen kunnen of zullen zyn, zonder dat<br />

men de voornaamfte grondftelling van het Protes­<br />

tantendom geheel en al om verre werpt; zoo ge­<br />

maklyk kan men zich ook overtuigen, wat zy zyn,<br />

en hoedanig men dezelven nog tegenwoordig<br />

kan befchouwen. De Augiburgfche Geloofsbelyde.<br />

nis is alleenlyk een verweerfchrift, waar door de<br />

Vorsten in dien tyd, benevens hunne Leeraaren, de<br />

befchuldigingen, welke men hun ten laste leidde,<br />

als of zy ketters waren, die ongehoorde, affchuuw-<br />

lyke, ja zelfs voor de openlyke ruste naadeelige<br />

dwa dingen koesterden, en die in het geheel geen<br />

ordentlyk leerbegrip hadden , poogden te weder­<br />

leggen. Het is daarom MELANCHTONS oogmerk,<br />

om te toonen , dat zy niets minder waren , dan<br />

zulken, als men hen had afgefchilderd, dat zy in de<br />

leere en. plechtigheden niets Iwuden tegen Gods woord,


Protestantendom in 't byzondeK<br />

nf de heilige gemeente en catholieke christelyke Kerke,<br />

en dat zy met den grootften vlyt geweerd hadden, dat 'er<br />

geene nieuwe onchristelyke leere by hen geleeraard tn<br />

a.mgenom..n worden mocht (ï), weshalven ook de<br />

Augsburgfche belydenis, zelve uitdruklyk eene Apo­<br />

logie , een weer- en verdeedingsfehrift wordt genoemd.<br />

Even zoo blykbaar is ook het ander oogmerk, welk<br />

men met dit gefchrift heeft willen bereiken, naam-<br />

lykom, ware het flechts mooglyk, eene vere'eniging<br />

der gemoederen tot ftand te brengen. Dit oog»<br />

merk lag toen reeds ten grondflag, wanneer in 1529<br />

de artykelen, die den aanleg van de Augsburgfche<br />

Confesfie uitmaaken , te Marpurg werden opge-<br />

fteld, en men zich met ZWINGEL, OECOLAMPADI-<br />

ÜS en andere Zwitzerfche Godgeleerden poogde te<br />

verëenigen. Wanneer men deeze artykelen ook<br />

naaderhand als een beproevingsmiddel gebruikte,<br />

werden zy evenwel niet befchouwd als een Symbo­<br />

lum, hetwelk iemand moest aanneemen, indien hy<br />

een rechtzinnig Christen zyn wilde , maar enkel als<br />

begrippen, waar aan men die genen toetste, die in<br />

het verbond van verdeediginge, hetwelk de euan­<br />

gelifché Vorsten en Standen onder eikanderen had-<br />

den geflooten, wilden opgenomen worden (li). En<br />

zoo was ook het oogmerk van de Geloofsbelydenis,<br />

naar deeze artykelen opgefteld, om zelfs met de<br />

room-<br />

(t) 95«f#»il i>« itoatf. Gotifef. in fWen&. 20«ftn. 2$. V.<br />

p. 45.<br />

O) RUDERER 9Tacy«4't«n i«" $Ww GWttnt. SSfi-


27o Hoofdft. XIV. Overliet"<br />

roomfche Kerk , indien het mooglyk ware , nogeene<br />

verëeniging te bewerken. Ik heb my ,<br />

fchryft MELANCHTON daarom, zoo veel my mooglyk.<br />

was, bevlytigd, om van de christelyke leere naar de ge-<br />

•woone wyze te fpreeken en te handelen, op dat men met<br />

der tyd zoo veel te ligter te zamen komen en zich verte*<br />

nigen zoude kunnen, hoewel ik deeze zaaken met voeg<br />

vérder van haare gewoone wyze had mogen voeren (v).<br />

Weshalven dan ook LUTHER, toen hy den Keurvorst<br />

zyne tevredenheid met de Apologie te kennen<br />

gaf, 'er by voegde, dat hy niet zoo zacht en zoetjes<br />

konde treeden, als M. PHILIPP. LUTHER, zoowel<br />

a!s MELANCHTON inzonderheid zouden zeekerlyk,<br />

gelyk men hier uit ziet, veel verder gegaan zyn,<br />

indien zy zich niet nog fteeds met de hoope hadden<br />

gevleid, dat 'er nog eene verëéniging mooglyk<br />

was. Zoo lange men nog de beftemming der boeken<br />

beöirdeeld naar de oogmerken en omftandigheden,<br />

waar toe en by welke gelegenheid dezelven gemaakt<br />

zyn ,en dit vindt gewoonlyk plaats by allen, die dezelven<br />

recht beoirdeelen en gebruiken willen, zoo<br />

lange kan men de fymbolifche boeken nietbefchouwen<br />

als een leer-voorfchrift, hetwelk voor alle volgende<br />

euangelifché Christenen van eene eeuwige onveranderlykc<br />

verplichtinge zyn, en aan alle zucht tot<br />

onderzoek omtrent de H. Schrift, en de denkbeelden,<br />

welken men uit dezelve fcheppen moet, omtrent<br />

de leerftellingen, paaien zal ftellen, die geen<br />

mensch<br />

' (v) MELANCHTHONS SSoiutt |ttt ?l))0fogic in te» Hftcn&urg»<br />

fffeo S8ktf«. V. 20. p. 46".


Protstl.vilendom in 't byzonder. ijx<br />

mensch mocht te buiten gaan , zonder zich den<br />

naam van een euangelisch Christen, het aandeel<br />

aan de protestantfche Kerke, ja zelfs alle verdraag»<br />

zaamheid onwaardig te maaken. Hoe'zeer echter<br />

die noodzaaklykheid, waar in zich de Hervormers<br />

bevonden, en ten opzichte van welke, zoo wel als<br />

van de geheele gefteldheid der omftandigheden van<br />

dien tyd, deeze boeken zyn opgefteld, reeds lange<br />

heeft opgehouden ; zoo min de eeuwig vaste<br />

grondftelling der-algemeene christelyke en protestantfche<br />

Kerke inzonderheid verworpen is, naamlyk,<br />

dat de H. Schrift de eenigfte bron der kennisfe<br />

en beflisfinge is in zaaken den Godsdienst betreffende<br />

, waaraan zoo wel de leere als leeraar moeten<br />

getoetst worden , en ook nog tegenwoordig , daar<br />

men thans betere hulpmiddelen en inzichten in deH.<br />

Schrift heeft, waaraan diefchriften en leerftellingen<br />

kunnen getoetst worden : blyven de Symbolifche<br />

boeken evenwel fteeds gewichtige en achtbaars<br />

ftukken voor alle euangelifché Christenen. Zy zyn<br />

het eerfte begin tot opklaaring in de christelyke<br />

denkwyze, zy blyven een eeuwig bewys van de<br />

gezuiverde denkbeelden en de waare Godzaligheid<br />

van derzelver opftellers, een kostbaar gefchenk<br />

voorde naakomelingfchap, hetwelk geen Christen,<br />

wien het om zuivere waarheid en Godzaligheid te<br />

doen is, met onverfchillige oogen kan befchouwen.<br />

Heeft men ook in vervolg van tyd, en voornaamlyk<br />

zederd de ongelukkige gefchillen, die 'er tusfchen<br />

MELANCHTON en zyne vrienden van den eenen


27* Hoofdft. XIV. Over het<br />

nen kant, en FLACIUS, en zyne aanhangercn, of<br />

wie nog meer een verdeediger van het echte LMtherdom<br />

zyn wilde, van de andere zyde ontftaan<br />

zyn, aan deeze boeken meer toegefchrceven, dan,<br />

overëenkomftig met het oogmerk van derzelver<br />

opftellers en de geest van het Protestantendom, had -<br />

moeten gefchieden; heeft men dezelven tot een<br />

algemeen leervoorfchrift gemaakt, ja daar aan<br />

zelfs dat gene wel toegefchreeven, wat maar alleen<br />

het Godlyk woord toekomt, dat zy naamlyk in geloofszaaken<br />

onfeilbaar waren: waar is wel iets in de<br />

wereld geweest, hetwelk men niet te verre getrokken<br />

heeft? Dit kan men echter, der protestantfche<br />

Christenheid niet ten laste leggen, even zoo<br />

min, als wanneer 'er tegenwoordig nog onberoepane<br />

yveraars voor de eere van GOD gevonden worden,<br />

die meenen, dat zy 'er GODE eenen dienst<br />

mede doen, wanneer zy hunne medebroederen,<br />

die een en dezelfde euangelifché grondftelling als<br />

zy aanneemen, daarom vervolgen, om dat dezelven<br />

naar hune inzichtenj omtrent de plaatzen der<br />

H. Schrift, en de leerftellingen, welke men te vooren<br />

daar uit afleidde, anders denken, dan met het<br />

Compendium overeenkomt. Alle foortgelyke misbruiken<br />

en afdwaalingen van het menschlyk hart te<br />

verbeteren, moet men aan GOD en den tyd overlaaten.<br />

Wanneer men intusfehen ook een vry, befcheiden<br />

en eerlyk onderzoek der leerftellingen naar<br />

de H. Schrift, en eene oprechte verklaaring vaa<br />

zyne denkbeelden naar dezelve geenen eenigen<br />

euangelifchen Leeraar kan of mag beletten, en men<br />

hera


Protestantendom in 't byzonder. 273<br />

hem daarom niet als eenen zoodanigen, die tegen<br />

de protestantfche Kerke aan leert, mag vcrkeiteren<br />

en vervolgen, wil men niet wederom het Pmslyk<br />

geloof naar formulieren en menschlyk ge: ag,<br />

dwang van het verftand, en onderdrukking der<br />

euangelifché vryheid invoeren: zoo komt het toch<br />

den Regent van eiken Staat alleen toe, om te bepaalen,<br />

of en in hoe verre dergelyke verklaaringen<br />

en denkbeelden, algemeen in zyn land zullen<br />

gelden of niet. Enkele- Leeraaren hebben het<br />

recht, naar de hoofdgrondregel van het Protestantendom,<br />

om de leere, naar alle derzei ver ftukken,<br />

aan de H. Schrift re toetzen, en hunne denkbeelden,<br />

wanneer zy zulks nuttig voor het algemeen<br />

vinden , voor te draagen. De zwakken by het<br />

volksonderwys te verfchoonen, en de anders denkenden<br />

met zachtheid te behandelen, moet dezelven<br />

hun plicht als Christen en de gezellige deugd leeren.<br />

Maar het recht in het algemeen, om de Kerk te<br />

hervormen, is een recht der Regenten, welke niet<br />

alleen het tydlyk, maar ook het eeuwig geluk van<br />

hunne onderdaanen, die aan hunne vaderlyke voorzorge<br />

zyn toevertrouwd, moet ter harte gaan. Dit<br />

is van de eerfte tyden der christelyke heerfchappy<br />

af aan, een recht geweest, hetwelk den Regenten<br />

in eigendom toekwam (v), maar hetwelk hun eerst<br />

door<br />

(v) SOCRATES Hist. Ecclef. Lib. V. Protem. en VAN DALE<br />

de Antiquitatibus Marmorib. p. 188. —— Hier had ik<br />

veel zeer veel aan te merken, maar juftt -.<br />

II. DEEL. S deujt


a74 Hoofdft. XIV. Over het<br />

door dc Conciliën, en naaderhand door de Pauze»<br />

is ontwrongen. Evenwel een recht, hetwelk in de<br />

natuur en in de H. Schrift gegrond is. Want het<br />

blyft eene eeuwige waarheid, welke door de ondervinding<br />

bevestigd wordt, hoe beter Christen, zoo,<br />

veet te beter Burger, en elk Regent zal het van<br />

zeiven weeten, dat den Staat zoo veel te bloeijender<br />

en gelukkiger wordt, de onderdaanen zoo veel<br />

te verftandigere en arbeidzaamere menfchen worden<br />

, hoe meer de verlichting wordt bevorderd,<br />

en alles uit den weg geruimd, wat dezelve verhindert.<br />

De gdukkigfte landen zyn door den geest<br />

van onverdraagzaamheid, partyzucht, geweetensdwang<br />

en bygeloof, zoo niet woest, ten minften<br />

zeer fchraal geworden; daar in tegendeel op zich<br />

zeiven onvruchtbaare landen, door verdraagzaamheid,<br />

ééndracht, vryheid van denken en verlichting,<br />

bloeijend en bevolkt geworden zyn. De geest<br />

van het Protestantendom moet in allen opzichte<br />

de geest van het Euangelie zyn, en dat is dezelve,<br />

zoo lange GODS Woord de eenigfte grondregel<br />

blyft, en liefde tot GOD en den Naasten alle de leden<br />

van hetzelve bezielt. Denkt iemand naar zyn<br />

inzicht, in de H. Schrift omtrent dit of dat leerftuk<br />

anders, dan met het gewoone formulier van derde<br />

half honderd jaaren overeenkomt: lievet laat<br />

'er<br />

deugt myn pen niet meer, en daarom laat ik het aan dea<br />

genegen leezer zeiven over , om die aanmerkingen te<br />

maaken, die hem van zeiven wel zuilen te binnen fchie»<br />

ten. Fert.


Protestantendom in 't byzonder. 275<br />

"er geen twist onder ons zyn, want wy zyn broe­<br />

ders (*y.<br />

(*) In hoé verre ik het, wat dit Hoofdltuk betreft,<br />

met onzen Schryver eens ben, of waar in ik met herri<br />

verfchille, kan men gedeeltelyk zien uit eenige aanmerkin­<br />

gen, hier en daar in het eerfte deel gemaakt, eh inzonder­<br />

heid by het géfprek in plaatze van voorreden; en wat het<br />

overige betreft, achte ik niet nodig, ïriy 'er over uit té<br />

laaten. Want bevestiging of verdeediging heeft de Schry­<br />

ver niet nodig, en öm hem te wederleggen, 'gevoele ik tot<br />

aus verre nog geen beroep. Ve'maW.<br />

§ t VYF-


276 Hoofdft. XV. Gevolgtrekkingen<br />

VYFTIENDE HOOFDSTUK.<br />

Gevolgtrekkingen uit het voorgaande.<br />

De gevolgen, die uit de voorgaande overweegingen<br />

voörtvloeijen, zyn van zoodanige gefteldheid,<br />

dat elk naadenkend leezer, die van zeiven vinden<br />

kan: intusfchen zal ik die evenwel nog in een meer<br />

helder daglicht zoeken te plaatzen. Men moge<br />

de leerftukken van GOD, van CHRISTUS, van den<br />

H. Geest, van de wereld der Geesten, van de Erfzonde,<br />

Genoegdoening, den Doop, het Avond'<br />

maal, of den toekomftigen Staat, die hier flechts<br />

kortelyk zyn aangeftipt, in het algemeen zoo wel als<br />

in het byzonder onderzoeken; zoo zal men bevinden<br />

dat 'er niets zeekerer is, dan dat'er van den beginne<br />

af een groot verfchil in het denken, en in de gevoelens<br />

omtrent dezelven by de Christenen heeft<br />

plaats gevonden. Het zyn misfehien niet dwaalenden<br />

of zoogenoemde ketters, by welken men zulk<br />

eene afwyking aantreft; maar het zyn rechtzinni.<br />

ge Leeraaren der Kerke, van alle tyden en eeuwen;<br />

en men moge befchouwen welke kerkelyke maatfchappy<br />

van vroegere en laatere tyden men ook<br />

wil, zoo zal men altyd zien, zoo draa men de zeekerlyk<br />

groote, maar niet onvruchtbaaremoeite aanwendt,<br />

om de leerftukken en denkbeelden van<br />

enkele Leeraaren met elkander te vergelyken; dat<br />

allen, die een zeker formulier in het hoofd hebben,<br />

zich naar dit formulier kunnen uitdrukken,<br />

dan


uit het voorgaande. 277<br />

dan daar door wordt het verfchil in denkbeelden<br />

en begrippen niet weggenomen, maar de oude<br />

fpreuk blyft altyd waar: zoo veel hoofden, zoo veel<br />

zinnen!<br />

Indien hier van zaaken werdt gefprooken, die<br />

den Godsdienst niet betreffen, dan konde men daar­<br />

omtrent zeer onverfchillig blyven. Dan het raakt<br />

den Godsdienst, iets, hetwelk geen mensch on­<br />

verfchillig kan zyn: en de beide hoofdgevolgen,<br />

welken men daar uit afleidt, zyn deezen: is 'er<br />

geene eenige leerflelling by de Christenen, hoewel<br />

zy zich allen op de H. Schrift beroepen, over wel­<br />

ke men niet zoo of anders gedacht heeft, dan is<br />

het gewis, dat de geheele Godsdienst zeer twyffel-<br />

achtig blyft. Is 'er geene eenige leerflelling by de<br />

Christenen waar over men niet dus of anders ge­<br />

dacht heeft, hoewel allen de H. Schrift voor zich<br />

aanhaalen, dan moet 'er een-gezag voorhanden zyn,<br />

hetwelk beflist, welke verklaaring de echte, en<br />

welke ftelling de alleen waare zy.<br />

Ik zal deeze beide gevolgen, van welken het een<br />

voor den geheelen christelyken Godsdienst, en het<br />

ander voor de euangelifché maatfchappy inzonder­<br />

heid naadeeligis, iets naauwkeuriger onderzoeken.<br />

Het is zeekerlyk bevreemdend, dat een Godsdienst,<br />

die de algemeenheid tot een hoofddoel heeft, aan<br />

zoo veele verfchillende en elkander tegenfpree-<br />

kende denkbeelden, is blootgefteld. Wat is dan<br />

waarheid, wanneer die dit, deezen dat beweert?<br />

De eerfte christelyke Leeraaren deeden in hunne<br />

gefchillen met de Heidenen en derzei ver Wysgee-<br />

S 3 ren,


278 Hoofdft. XV. Gevolgtrekkingen,<br />

ren, reeds aan hun het zelfde verwyt, dat zy naa».<br />

mentlyk zoo onëenig onder eikanderen waren: dat<br />

zulks een bewys was van de yalschheid van bètHeidendom,<br />

een affchrik voor elk, om zich tot hetzelve<br />

gewenden, eene opwekking voor elk Heiden, om<br />

hetzelve te verhaten. En in de daad! doen onze yrydenkers<br />

en o.ngeloovigen thans nog niet hetzelfde<br />

yérwyt? Ik zoude wel befluiten, heet het, om tot<br />

het Christendom over te gaan, maar welke party<br />

zal ik'kiezen? Zy zyn immers zelf niet ééns met<br />

eikanderen 1 Zoo fpreeken. zy reeds, die flechts de<br />

uitwendige onëenigheid' kennen, en nog niets<br />

weeten van het inwendig onderfcheid van denkbeelden,<br />

het welk zelfs daar heerscht, waar uitwendig<br />

alles éénig fchynt te zyn. Waren het echter de<br />

vervreemden maar alleen,'die zoo dachten! maar<br />

midden in den fchoot van het Christendom wordt<br />

de zalige gerustheid van den Christen omtrent de<br />

bediste waarheid en vastheid der leere, merigwerf<br />

gefloord: wanneer hy eens onvoorziens deeze fnaar.<br />

roert, dan zyn twyffelingen en vreeze, de topneq, (<br />

die zy laat hooren.<br />

1<br />

Het is volftrekt natuurlyk, wanneer men het verfchil<br />

in de leerbegrippen gadeflaat, dat men tot<br />

duizenden twyffelingen vervallen, en eindelyk wel<br />

alk waarheid voor iets moet houden, hetwelk men<br />

in di.tl.eyen niet bereiken kan. By de ook nog zoo,<br />

zeeker heweezene en gegrondfte verklaaring, fchiet<br />

één "reeds bevreesd gemaakten opmerker toch wel<br />

eens/de vraag te binnen, wie weet, of het wel waarbeid<br />

is, en hoe lange het waarheid zal blyven? 'Er,<br />

j.v— a i . . . . . . . . . . . • ^ - Zyn


uit het voorgaande. 279<br />

zyn ftellingen even zoo beweezen, even 7 00 algemeen<br />

beleden en aangenomen geworden, als deeze, en<br />

welke men eindelyk evenwel verworpen heeft.<br />

Het is den kundigen in de gefchiedenis der wysbegeerte<br />

bekend, dat 'er menigvuldige partyen onder de<br />

Wysgeeren plaatsvinden, en dat deeze die,een ander<br />

gene ftelling beweerd, dit verwerpt, dat wederom<br />

voor den dag haalde, toen 'er nieuwe ftellingen en<br />

leergebouwen uitgevonden , verdeedigd, beftreeden<br />

en wederom verworpen werden, eindelyk aanleiding<br />

gaf tot het Scepticismus. Godsdienst en<br />

Wysbegeerte, gaan hier met eikanderen éénen en<br />

denzelfden weg. Zyn dan alle die verfchillende denkbeelden<br />

en ftellingen, waar over zoo veel getwist<br />

wordt, dat gene, waar voor het wordt uitgegeeven,<br />

naamlyk wezenlyke leerftukken van het Christendom<br />

, waar aan de zaligheid der menfchen gehecht<br />

is? alsdan is de tegenwerping, welke de vyanden<br />

van den Godsdienst van deezenkantontleenen,<br />

van gewicht, en de vreeze van den Christen zeer<br />

groot en gegrond. Ik zoude niet weeten, wat men<br />

eenen vreemdeling zou kunnen antwoorden, wanneer<br />

hy ons gefchiedkundig bewees, dat men in<br />

de hoofdzaaken nimmer eeniggeweestware; die met<br />

de bewyzen in de hand tot ons kwam, en zeide:<br />

„ Gy Christenen beroemtu, dat uwen Godsdienst de<br />

eenige waarheid zy. Maar in de wezenlyke leer-<br />

„ ftukken, waar van gy de zaligheid der menfchen<br />

„ doet afhangen, heeft de een zoo, de ander we-<br />

„ derom anders gedacht, en denkt nog zoo. Wien<br />

„ moet ik nu gelooven? Gy beroept u allen op<br />

S 4 „de


z2o Hoofdft. XV. Gevolgtrekkingen<br />

„ de H. Schrift, en den eenen verdoemt den ande-<br />

,, ren uit dezelve. Men antwoordt my: onderzoek<br />

„ zelf! Dat kan ik niet; by wien zal ik my begee-<br />

ven? Doen ik dit, en verklaare my voor deezen;<br />

aanftonds worde ik door de overigen veröor-<br />

„ deeld. Ik geraake by myn onderzoek op denk-<br />

„ beelden, die van allen afwyken , dan veröor.<br />

j, deelt gy my allen. Omtrent eenen Godsdienst,<br />

„ wiens hoofdftellingen zoo twyffelachtig, zoo<br />

,, zeerbeftreeden worden, kan men niet voordeelig<br />

„ denken." — Ik weet even zoo min, wat men<br />

aan zulk een Christen zoude moeten antwoorden,<br />

die met zyne denkbeelden juist op die ongeluk­<br />

kige gefchillen mochte vallen, en by de gedachten<br />

blyven ftaan, dat van deeze denkbeelden zyne za­<br />

ligheid afhing, en dus in twyffelingen en onrust ge­<br />

raakte (*). Hoe meerder kunde hy bezit, zoo veel<br />

(*) Ik zoude aan beiden in het algemeen antwoorden,<br />

dat, wanneer het verfchillend denken over waarheden der-<br />

zelver zeekerheid ondermynt, men geheel geene waarheid<br />

kan aanneemen; vermits men over befliste waarheden van<br />

den nataurlyken Godsdienst zelfs getwist heeft, en dat<br />

men, daar zulks evenwel ongerymd is, zich door die ge-<br />

fchillen niet van het Christendom moet laaten te rug hou­<br />

den; dat men geene eenige waarheid van welken Gods­<br />

dienst ook kan aanneemen, zonder door andersdenkenden<br />

veroordeeld te worden, en men zich daar aan dus niet<br />

moet ftooren; dat verder wat inzonderheid het, laatfte be­<br />

treft, de leerftukken zelfs voor iematd kunnen noodzaak-<br />

lyk zyn tot zyn geluk, maar niet derzeUer bepaalingen,<br />

te<br />

waar


uit het voorgaande. a8r.<br />

te minder zal men hem te vrede (tellen, en wan*<br />

neer hy zich ook heden met deeze of gene gron»<br />

den bevredigt, zullen, zoo draa hy de tegenparty<br />

hoort, vernieuwde angst en vreeze zyn gemoed inneemen.<br />

Ik gaa andere voor het Christendom zeer<br />

nadeelige gevolgen met (tilzwygen voorby, diedaar<br />

uit ontdaan, dat men deeze ftukken in gefchil,<br />

als zodanigen heeft voorgefteld, die het wezenlyke<br />

van den Godsdienst betreffen, en waar van bygevolge<br />

de zaligheid der menfchen afhangt.<br />

Het blyft eene befliste waarheid, dat men zich<br />

van eenen Godsdienst, over welks wezenlyke leerftukken<br />

zoo verfchillend wordt gedacht, onmooglyk<br />

de voordeeligfte gedachten kan vormen, en<br />

twyffelingen zyn altyd nog de minfte vruchten, die<br />

men op dit veld inzamelt. De waarheid is flechts<br />

ééne éénige. Men kan wel is waarzeggen, dat zy<br />

niet altyd even zichtbaar is, en zomtyds eerst gevonden<br />

wordt door het yverig onderzoek van den<br />

Geleerden, die haar opfpoort. Wezenlyke leerftukken<br />

echter van den Godsdienst, waar van de<br />

zaligheid der menfchen volftrekt afhangt, moeten<br />

niet eerst door een moeylyk onderzoek der Geleerden<br />

opgefpoord worden. Wat den menfchen als<br />

nood-<br />

waar over men eigenlyk twist, en dat menigwerf voor<br />

het geluk van den éénen noodzaaklyk is, wat voor den an­<br />

deren onverfchillig kan zyn. In hoe verre echter dit ant­<br />

woord mynen Ieezeren zal voldoen, laate ik aan hun eigen<br />

naadenken en onderzoek over. Ven.<br />

S 5


ÖSa Hoofdft. XV. Gevolgtrekkingen<br />

moodzaaklyk om te weeten tot hun geluk geopenbaard<br />

wordt, moet even zoo zeeker, als door elk<br />

gemaklyk om te vinden wezen, en niet zoo verfchoolen<br />

zyn, dat het eerst door langduurige onderzoekingen<br />

der Geleerden moet uitgevonden<br />

worden. En in de daad dit kenmerk draagt ook de<br />

Godsdienst van JEZUS. Al dat gene, waar over<br />

men zoo verfchillend gedacht heeft, nog denkt en<br />

verder denken zal, zyn geene wezenlyke ftukken,<br />

waar aan de zaligheid der menfchen volftrekt gehecht<br />

is, hoewel elk, om zyne denkbeelden te<br />

doen gelden, aan dezelven zulk eene hooge waar r<br />

dy heeft toegekend (*). Alle aankantingen tegen<br />

den voortreflykften Godsdienst, dien de Heere JE­<br />

ZUS, om alles onder GOD en tot GOD te verëenigen,<br />

heeft geopenbaard, vallen, zoo draamen dit<br />

hoort, van zei ven weg; alle vreeze van den twyffelenden<br />

Christen verdwynt, en hy kan zeer getroost<br />

by alle wenken, om deeze of die verklaaring te gelooven,<br />

veilig op zynen weg tot GOD indegeboden<br />

van JEZUS , voortwandelen: want alle deeze afwykingen,<br />

betreffen niet het wezenlyke van het Christendom,<br />

anders zouden 'er onmooglyk zoo veele<br />

en elkander tegenfpreekende gevoelens daaromtrent<br />

kunnen plaats hebben. Wat het wezenlyke betreft,<br />

(*) Men verftaa onzen Schryver wel, dat hy naamlyk<br />

alleenlyk die bepaalingen der leerftukken, welke hy in de<br />

voorige Hoofdftukken heeft opgenoemd, niet voor wezen­<br />

lyk houdt, maar geenszins de waarheden daar van zelve.<br />

Men kan hier op den leezer niét genoeg doen letten. Vert.


uit ha voorgaande. «8j<br />

treft, daar in denken alle Christenen op den geheejen<br />

aardbodem volkomen gelyk. Allen buigen vereenigd<br />

hunne knieën voor GOD den Almachtigen,<br />

den oirfprong en regeerer aller dingen, hoopen op<br />

allen tydlyk en eeuwig geluk door CHRISTUS, bidden<br />

om den geest van GOD ter volbrenging alles<br />

goeds, zyn door éénen doop leden der gemeente<br />

van CHRISTUS geworden, herinneren zich aan zynen<br />

dood in zyne gedachtenismaaltyd, belyden<br />

zondaaren te zyn, die GOD dagelyks om vergeevinge<br />

moeten bidden, houden zich tot een Godzalig<br />

gedrag verplicht, en zien eene heerlyke eeuwigheid<br />

naa dit leven naar ziel en lighaam even zoo<br />

zeeker te gemoet, als zy gelooven, dat voor de<br />

zondaaren zekere ftraffen in de toekomst bereid<br />

Zyn; hieromtrent verëenigen zich de Christenen op.<br />

den geheelen aardbodem , en befchouwen de fchriften<br />

der Apostelen als Godlyke waarheden. Nog<br />

nimmer heeft eene zoo groote en uitgebreide overëenftemming<br />

in éénen éénigen Godsdienst of Wysbegeerte<br />

ter wereld, plaats gehad. Werpt men<br />

evenwel het Christendom onzeekerheid en afwyking<br />

in denkbeelden tegen; dan betreft zulks enkel<br />

byzaaken, en nadere bepaalingen, waaraan echter<br />

gewislyk de zaligheid der menfchen niet verknocht<br />

kan zyn. Eisfchen, dat alle menfchen ook omtrent<br />

deeze ftukken overëenftemmen, en gelyk denken<br />

moetenj indien anders de Godsdienst zal waar zyn,<br />

heet in de daad onmooglykheden eisfchen, en iets<br />

zodanigs, hetwelk, zoo lange nog de krachten der<br />

menschlyke ziele en derzelver denkvermogen onder-<br />

- • fchei-


284 Hoofdft. XV. Gevolgtrekkingen<br />

fcheiden is, onmooglyk plaats kan vinden. Niemand<br />

zal volftrekt loochenen, dat onder deeze verfchillende<br />

gevoelens, niet één het waare zyn kunne.<br />

En het is de plicht van elk Christen, om zich ook<br />

omtrent deeze ftukken, hoe langs zoo meer te overtuigen.<br />

Nimmer kan ik te veel en te naauwkeurig<br />

omtrent alle deelen en elk ftuk van deezen voortreflyken<br />

Godsdienst onderricht zyn, voornaamlyk<br />

wanneer deeze ftukken op myn gedrag en myne gerustheid,<br />

eenen gewichtigen invloed hebben. Maar<br />

dezelven uit zulk een gezichtspunt! te belchouwen,<br />

dat van deeze of die nadere bepaaling het geluk<br />

der menfchen zoude afhangen, daar toe heeft men<br />

geene rede, dewyl alsdan de voorzienigheid van<br />

den liefderyken GOD , gewislyk de fchoolfche Godgeleerden<br />

van het diepzinnig naavorfchen zoude<br />

bevryd en zelve naauwkeurig bepaald hebben, hoe<br />

en wat men omtrent deeze leerftellingen denken<br />

moest. Gelyk daarom alle die gefchillen, die plaats<br />

vinden, zoo draa men de leerftukken nader wil bepaalen,<br />

niet het wezenlyke van den Godsdienst betreffen,<br />

zoo kan men ook geenszins de onzeekerheid<br />

van den Godsdienst daar uit afleiden, en de<br />

tegenparty wordt met zyne tegenwerpingen even<br />

zoo wel afgeweezen, als de Christen omtrent het<br />

gene hy vreesde, volkomen gerust gcfteld.<br />

De Wysbegeerte heeft byna een dergelyk lotgeval<br />

als de Godsdienst, moeten ondergaan. Zy heeft<br />

eeuwig vaste waarheden bepaald, welke hét gezond<br />

verftand in alle ftreeken der wereld en ten allen tyde<br />

voor nuttig verklaard heeft, en ook eeuwig verklaaren<br />

zal.


tiit het voorgaande. 285<br />

zal. Lange heeft de wysgeerige wereld onder den<br />

druk van partyen, feclen, en verfchillende leerftelzels<br />

gezucht: en ook de wysbegeerte heeft haare martelaaren<br />

gehad. Twee wegen waren het eindelyk,<br />

waar op men te rug kwam, en waar door men aan<br />

deeze gefchillen een einde wilde maaken; naamlyk<br />

het denkbeeld van vertwyffeling, of'er wel in het<br />

geheel vaste waarheid te vinden was, en het groifdbeginzel<br />

van éénigheid, dat alle fecten flechts in<br />

woorden van eikanderen verfchilden , maar in de<br />

zaaken zelve met elkanderen overéénkwamen. Beiden<br />

heeft geen ftand gehouden, en ook niet kunnen<br />

houden, dewyl het eene zoo wel valsch was als<br />

het ander. By meerdere opheldering van de weetenfchappen<br />

en vryheid van denken, toen de wet niet<br />

meer goldt, dat men ARISTOTELES ZOO verdaan<br />

moest, gelyk de H. Moeder, de Kerke en de Apostolifche<br />

Stoel begeerde , dat hy verdaan wórdenmoest<br />

, heeft men eindelyk den rechten weg gevonden.<br />

Men is tot die eeuwige gronddellingen<br />

te rug gekeerd, waar voor zich het algemeene<br />

menschlyk verdand verklaart, zonder zich 'er aan<br />

te dooren, in welke feóte men dezelve aantrof, en<br />

heeft voor het overige aan elk volkomen de vryheid<br />

overgelaaten , om , zonder eene nieuwe fecte te<br />

vormen, zoodanig te denken, als men het met deeze<br />

eeuwige waarheden en het menschlyk verdand, het<br />

meest overëenkomdig en pasfend vindt. De fectengeest<br />

is verdweenen, en men tracht de verëeni»<br />

ging der partyen noch door palliativen te bewerken,


S8fj Hoofdft. XV. Gevolgtrekkingen<br />

ken, noch der menschlyke kennisfe, wegens het<br />

onderfcheid van denken, alle zeekerheid te ontzeggen.<br />

Wanneer zal eens voor den Godsdienst het gelukkig<br />

oogenblik verfchynen, dat men het Christendom<br />

niet meer in leerbegrippen en byzondere<br />

bepaalingen, door deezen en genen uitgedacht,<br />

maar in het wezenlyke ftellën zal, dat men zich<br />

alleenlyk aan de H. Schrift houdt en aan de hoofdwaarheden,<br />

die in dezelve duidelyk gelceraard zyn*<br />

waar in alle Christenen met eikanderen overëenftemmen,<br />

en voor het overige aan elk Christen de<br />

herri door GOD gegeevene vryheid laat, óm by de<br />

nadere bepalinge van deeze hoofdftellingen te denken,<br />

zoo als het met zyne inzichten en kundigheden<br />

iri de H. Schrift het meest overëenkomftig i<br />

den Godsdienst van JEZOS het waardigst, cn den<br />

menfchen het nuttigst te zyn overéénkomt ? Dit ftaat<br />

by ü, mocht men hier zeggen, by u, Leeraaren! gy<br />

die fchoolieren en booden dés Heeren zyt, die tofc<br />

zyne jongeren zeide: een nieuw gebod geeve ik Ui<br />

dat gy u onder eikanderen lief hebt, gelyk ik a<br />

lief gehad hebbe, dat gy ook eikanderen lief hebt;<br />

Daar aan zal elk erkennen, dat gy myne jongeren<br />

zyt, wanneer gy liefde onder eikanderen hebt. Hy<br />

zegt niet, zoo gy weet, hoe deeze of die hoofdftelling<br />

nader moet bepaald worden; niet, zoo gy<br />

meer weet, dan 'er met ronde woorden gezegd is}<br />

niet, zoo gy om uwé byzondere leerbegrippen<br />

twist, elkander vervolgt, lastert, verjaagt en<br />

ver-


tnt het vóórgaanif. 287<br />

veroordeelt; maar zoo gy liefde onder eikanderen<br />

hebt (*).<br />

Van den oirfprong van het menschlyk gezag in<br />

het Christendom, hebben wy reeds te vooren gefprooken,<br />

en het is zeeker, dat wanneer 'er vol,<br />

ftrekt eene volmaakte overëenftemming omtrent elk<br />

leerftuk tot ééuigheid van het Christendom vereischt<br />

wordt; wanneer in deeze byzondere denkbeelden<br />

en nadere bepaalingen, het wezenlyke vatt<br />

den Godsdienst beftaat, en daar van de zaligheid<br />

der menfchen afhangt; wanneer de H. Schrift in<br />

hoofdftellingen zoo duister is, dat men niet met<br />

zeekerheid zeggen kan, wat men daaromtrent den*<br />

ken moet: dat 'er dan een gezag noodzaaklyk is,<br />

hetwelk bepaalt, wat de Christen, om zyne zaligheid<br />

te bewerken, denken en gelooven moet. En<br />

in de daad zoo hebben alle die genen gedacht, door<br />

welkèn het geloof op gezag en formulieren is ingevoerd<br />

en begunftigd. Ik zal 'er niet van gewaagen,<br />

dat elk menschlyk gezag, hetwelk de uitfpraak<br />

doet over de gevoelens in den Godsdienst,<br />

toch fteeds een gezag blyft, hetweik dwaalen kan;<br />

dat men een geduurig wonder moet aanneemen, indien<br />

(*) ó Mochten dit toch ook zoo veele Leeraaren van<br />

onderfcheiden gezindheden in ons Nederland opmerken en<br />

gevoelen! ó Mocht men tevens wat bedachtzaamer zyn,<br />

om zulke Leeraaren, die deeze les van hunnen grootén<br />

Zender fteeds in het oog houden , niet zoo fchielyk te<br />

verketteren, en zoo ras van onverfchilligheid in den Godï<<br />

dienst te verdenken, wsar toe men helaas! in ons Vaderland<br />

zoo gereed is! —— l ert,


288 Hoofdft. XV. Gevolgtrekkingen<br />

dien men wil beweeren, dat de uitfpraak van een<br />

mensch, of van meerderen, die de Kerk zullen uitmaaken,<br />

in deeze ftukken onfeilbaar zouden zyn;<br />

dat de gefchiedenis ook in de daad door de menigvuldige<br />

tegenftrydigheden en tastbaare dwaalingen<br />

duidelyk bewyst, dat de uitfpraaken van zulk een<br />

gezag fteeds het zegel der menfchen gedraagen<br />

hebben, wanneer zy ook zoo algemeen als het orakel<br />

te Delplws, door onweetende en bygeloovige<br />

menfchen worden geëerbiedigd. Van dit alles, hetwelk<br />

reeds voor lange door geleerde mannen beweezen<br />

is, zullen wy niet eens fpreeken. Het is<br />

zeeker, dat de éénigheid van het Christendom niet<br />

beftaat in eene volmaakte overëenftemming van<br />

denkbeelden omtrent de byzondere leerftukken.<br />

De éénigheid der Christenen, welke de Apostelen<br />

en de Heere JEZUS zelf zoo fterk en zoo menigmaal<br />

hebben aanbevoolen, is eene geheel andere. Zy<br />

beftaat in ééndracht der gemoederen, verëeniging<br />

der Christenen op éénen en denzelfden weg der<br />

Godzaligheid , onder hunnen éénigen Verlosfer,<br />

tot één en het zelfde oogmerk : en de éénigheid<br />

des geloofs, betreft alleen maar dat gene, wat daar<br />

toe dienen kan. Moest zy zich verder uitftrekken,<br />

dan zoude 'er volftrekt iets moeten bewerkt worden<br />

, hetwelk naar de menschlyke natuur geheel<br />

onmooglyk is, en wat op zich zeiven onmooglyk<br />

is, wordt ook voor het machtigde gezag onmooglyk<br />

om te bereiken, en zoude daarom reeds op<br />

zich zelve geheel en al overtollig zyn. Zoo zyn<br />

ook alle die byzondere denkbeelden en nadere be-<br />

paa-


uit het voorgaande. 289<br />

paalingen, wanneer zy de zaak verder zullen oritleeden<br />

dan de H. Schrift zelve, gelyk wy reeds<br />

te vooren gezegd hebben, niets wezenlyks van den<br />

echten christelyken Godsdienst, niet zulke ftukken<br />

, waar mede de zaligheid der menfchen verknocht<br />

is, en is bygevolge zulk een gezag iets geheel<br />

overtolligs. Indien de zaligheid, de verbetering,<br />

de gerustheid van den mensch daar van afe<br />

hing, dat men weet, hoe de Zoon door den Vader<br />

geteeld is, hoe de H. Geest van den Vader en Zoon<br />

uitgaat, hoe deeze verheevene Zelfftandigheden<br />

GOD zyn, in welk eene betrekkinge zy tot den Vader<br />

ftaan, en welke nadere bepaalingen meer, men<br />

betreffende de leerftukken heeft voorgedraagen; ó<br />

dan moeten wy in de daad, dewyl ons hieromtrent<br />

niets duidelyk door JEZCS en zyne Apostelen is gezegd,<br />

eenen Rechter hebben, die omtrent de verfchillende<br />

denkbeelden daar over de uitfpraak<br />

doet, en verklaart, welk het waare is. Dan dewyl<br />

zulk een beflisfend Rechter, waar by de openbaaring<br />

der EL Schrift eindelyk voor ons geheel<br />

overtollig zyn zoude, niet aan de ftervelingen gegeeven<br />

is, ten minften niemand zich daartoe behoorlyk<br />

heeft gewettigd, dat GOD hem tot dit<br />

groote werk heeft aangefleld; zoomoet aan deeze<br />

gevoeleHs weinig gelegen zyn, en dat gene, wat<br />

ons het Woord van GOD geopenbaard heeft, toereikend<br />

en duidelyk genoeg voor ons wezen. Of<br />

nu duisterheid in zaaken, die van zulk een gewicht<br />

zullen zyn, met eene openbaaringe beftaan kan, mogen<br />

anderen beilisfen. Dit is wel zeeker, dat wan-<br />

II. DEEL. T neer


2go Hoofdft. XV. Gevolgtrekkingen<br />

neer men flechts eenigermaate waardig oordeelt,<br />

dat de Godlyke Openbaaring niet aan de boeken<br />

der Alchymisten kan gelyk zyn, die, by alle verzekeringen,<br />

dat zy het geroemde waare recept tot<br />

d, n treen der wyzen klaar en duidelyk ontdekken,<br />

evenwel flechts voor deFilii Artis gefchreeven zyn,<br />

die evenwel ook op het laatst hunne hoope op den<br />

Elias Artifla fleilen, die komen zal en alles te recht<br />

brengen. GODS Openbaaring is klaar en duidelyk,<br />

eenvouwig en verftaanbaar voor elk. Die dezelve in<br />

wezenlyke zaaken, waar van de zaligheid der menfchen<br />

afhangt , voor duister uitgeeven , en evenwel<br />

alle nadere bepaalingen uit haar willen haaien,<br />

en zich op dezelve beroepen, is zoo veel als in eenen<br />

geduurigen kring vol tegenflrydigheden omlooprn<br />

, waar van het einde duizeling en domheid<br />

is.<br />

Alle deeze gevolgen keeren van zeiven in hun<br />

niets te rug. Het is natuurlyker wyze onmooglyk,<br />

dat de Godsdienst van JEZUS, zulk een verftandige<br />

Godsdienst, die zoo rechtftreeks het welzyn der<br />

menfchen bedoelt, en die op zulk eene buitengewoone<br />

als Godlyke wyze bevestigd is, in dtszelfs<br />

w( zenlyke ftukken twyffelachtig , onzeeker , en<br />

geen veilig richtfnoer zoude zyn. Ik herinnere my<br />

hier by , het gene RICHARD van St. Vittor zegt:<br />

waarlyk, wat ons door God geopenbaard is, is ons door<br />

zoo veele en groote wonderen bekrachtigd, dat het eene<br />

foort van onzinnigheid zyn zoude, daar aan jlechts in<br />

het minjie te willen twyffelen. — Zullen wy niet vrymoedig<br />

kunnen zeggen: Heere! indien dat dwaaling is,<br />

dan


uit het voorgaande. 201<br />

d'an zyn iry door U zeiven verleid (a). — Ëven zoo<br />

natuurlyker wyze onmooglyk is het ook, dat ons<br />

-tenen Godsdienst als eene Godlyke openbaaring zou.<br />

•de gegeeven zyn, die in deszelfs voprnaamfte leer-<br />

•Sakken zoo duister ware, dat 'er eerst een gezag<br />

•moest bykomen, om wegeiA de verfchillende denkbeelden<br />

daaromtrent de uitfpraak te doen.<br />

Dan dit volgt 'er uit, hoewel ook niemand zal<br />

ontkennen, dat niet, onder alle verfchillende denkbeelden,<br />

één in de daad het waare zyn kan, dat<br />

de ftukken , waar over men zoo verfchillend gedacht<br />

heeft, tot het wezenlyke van den Godsdienst<br />

.'niet moeten behooren , dewyl daaromtrent niets<br />

naauwkeurig bepaald is, en rechtzinnige Kerkleeraaren<br />

van den beginne af verfchillend daaromtrent<br />

gedacht hebben , en dat eindelyk dit alleen de<br />

hoofdzaak blyft, dat wy éénen almachtigen GOD,<br />

den Vader belyden , van wien alle dingen zyn; dat<br />

JEZUS CHRISTUS de Zoon van GOD is, door wien<br />

hy alles heeft gefchapen, die de Heilland van alle<br />

menfchen, en aan wien alles onderworpen is'; dat<br />

de H. Geest den Jongeren is medegedeeld, en nog<br />

aan allen gegeeven wordt, die GOD daarom bidden;<br />

dat wy zondaars zyn, maar door CHRISTUS,<br />

die voor ons geftorven is, genade van GOD verkry-<br />

£en; dat wy Godzalig leeven moeten; dat 'er eene<br />

'dpftanding , oïrdeel, ftraffen en belooningen hier<br />

naamaals naar maate van ons gedrag bereid zyn, en<br />

wat<br />

(V) RifpHARDus S. VICTÖRE Lib. I. de Tim'tate. Cdp. ï.<br />

T Ü


2 9a Hoofdft. XV. Gevolgtrekkingen<br />

wat ons anders nog meer in de H. Schrift geopenbaard<br />

is. Waaromtrent dit laatfte geen plaats<br />

vindt, 7.yn, hoewel by den wasdom in de christelyke<br />

kennisfe, de kundigheden vergroot en befchaafd<br />

kunnen worden, ge p<br />

ne wezenlyke hoofdftukken.<br />

Dat elk vodr zyne byzondere denkbeelden<br />

ingenomen is en dezelven verdeedigt, kan men<br />

zeeker'yk wel denken: want wie heeft ooit zyn eigen<br />

kind gehaat? Maar dezelven met eenen hevigen<br />

drift te verdeedigen; eisfchen, dat anderen,<br />

wanneer zy rechtzinnige Christenen zyn willen,<br />

jujct zoo zullen denken; hen, die anders denken,<br />

uitfluiten , afzonderen , verbannen , vervloeken ,<br />

heet den menschlievenden Godsdienst van JEZUS<br />

veranderen in eene fchoole van fophisten en twisters,<br />

en daar toe is dezelve toch nimmer gegeeven.<br />

By alle de verfchillende denkbeelden , zy<br />

mogen zoo, of anders gefield zyn, worden altyd<br />

de uitfpraaken der H. Schrift naar elks inzicht ten<br />

grondflage gelegd. Wat zyn dezelven dus , wel<br />

befchouwd, anders dan uitlegkundige befpiegelingen<br />

? En daaröm fcheuren zich de Christenen van<br />

een, en hunne Leeraaren kunnen zich zei ven zoo<br />

zeer vergeeten , dat zy den geest van den Godsdienst<br />

geheel en al uit het oog verliezen ? Den<br />

dwaalenden vast by deezen eenigen hoofdbron van<br />

alle christelyke kennisfe bepaalen, en hem, naar<br />

het voorfchrift van PAULUS , met eenen zachtmoedigen<br />

geest zoeken te overtuigen , dat zyue<br />

verklaaring van de plaatzen, waaruit hy zyne<br />

denkbeelden haalt, verkeerd is; zulks is alles, wat<br />

'er


uit het voorgaande. 293<br />

'er kan of mag gebeuren. Draagt de dwaalende,<br />

of hy, die anders denkt, zyn gevoelen voor met<br />

het oogmerk, om hetzelve anderen op te dringen;<br />

eischt hy, dat de geheele Christenheid, of de party,<br />

waar toe hy behoort, hunne denkbeelden, die<br />

zy tot hier toe hadden, zullen laaten vaaren en de<br />

zynen aanvaarden ; kan men dan wel iets anders<br />

doen , dan glimlachgen, dat hy zoo veel vergeeffche<br />

moeite doet? Geen mensch zal zich eenen<br />

Hervormer in zaaken van den Godsdienst laaten<br />

opdringen. Steunt zyn gevoelen op genoegzaame<br />

gronden, dan zal elk het van zeiven toejuichen,<br />

en het geheele verdienst van den zoogenaamden<br />

Hervormer zal alleenlyk daar in beftaan, dat hy<br />

deeze gronden heeft voor den dag gebracht, en<br />

daar mede houdt zyn geheel werk op. Steunt hetzelve<br />

op geene toereikende gronden , dan zal hy<br />

van zeiven alleen blyven ftaan. Voor het overige<br />

hebben de Christenen echter nog tegenwoordig<br />

door niets , naar Godlyke en menschlyke rechten,<br />

de vryheid verboren, die zy nog vóór 1300<br />

jaaren hadden , om over alle deeze verfchillende<br />

denkbeelden te denken, zoo als zy het gegrondst,<br />

gepast en heilzaamst vinden , en wanneer zy het<br />

beroep als Leeraar hebben , dan hebben zy even<br />

als LUTHER en andere Leeraaren van dien tyd,<br />

het recht en is het tevens hunnen plicht, dewyl het<br />

Protestantendom geen nieuw Pausdom heeft willen<br />

invoeren, maar veel eer het menschlyk gezag<br />

den bodem irflaan, cm hunne, naar hunne beste<br />

kundigheden in de H. Schrift "ingerichte verklaarin-<br />

T 3 gen


E£4. Hoofdft. XV. Gevolgtrekkingen enz.<br />

gen en nadere bepaalingen, aan hunne mcdemen-<br />

fchen mede te deelen.<br />

' De hoofdzomme echter van het gebod, is liefde uit<br />

een rein hart, en van een goed geweeten, en van<br />

een ongeveinsd geloof, hetwelk eenigen hebben gemist,<br />

en zyn omgekeerd tot onnut gezwets, willendé<br />

der fchrift meesters zyn, en verftaan niet 'wat zy<br />

zeggen en ftellen.<br />

PAULUS.<br />

BE-


B E S L U I T .<br />

295<br />

Niets kan men helaas! wel eerder verwachten,<br />

dan dat by de heillooze gefchillen, die de Godge^<br />

leerden wegens hunne leerbegrippen onder eikande-<br />

Ten hebben, juist dat gedeelte van het menschdom<br />

het meeste doet lyden, hetwelk in de daad demissie<br />

verfchooning en de voorzichtigfte behandeiing<br />

verdiende, naamlyk het ongeleerd gedeelte der<br />

Christenen, hetwelk in eeuvouwigheid des harten<br />

daar heenen gaat, niet in flaat is, om zelf te onderzoeken<br />

en te beproeven, maar GOD dient naar<br />

die maate van kunde, welke hen ten deele gevallen<br />

is. Wanneer anderen zich over deeze Godgeleerde<br />

veldtochten verheugen, en daar uit gelegenheid<br />

neemen, om den Godsdienst aan te tasten en te befpotten,<br />

dan worden zy .bedroefd, en niet alleen<br />

bevreesd voor den Godsdienst, die hun zoo zeer ter<br />

harte gaat, maar ook wel eens overmeesterd door<br />

gewichtige twyffelingen , welke hun verontrusten<br />

op den weg, dien zy anders in de grootfte gerustheid,<br />

eenvouwigheid en Godzaligheid zouden afgelegd<br />

hebben. Of het voordeel, hetwelk dergelyke<br />

gefchillen toebrengen, met hetnaadeei, hetwelk<br />

zy veroorzaaken, flechts eenigermaate vergeleeken<br />

worden kunne, heeft geen onderzoek nodig. De<br />

verwerring van één éénig Christen, al ware hy ook<br />

de geringde in het land, is meer, dan het dryden<br />

over eene nog zoo verheevene ftelling van de befpiegelende<br />

Godgeleerdheid.<br />

T 4 Dat


296<br />

Bejluit.<br />

Dat het opwerpen van allerhande vraagen, het<br />

beoirdeelen van de leerftukken, het beproeven van<br />

de plaatzen der H. Schrift, en alles, wat tot de<br />

geleerde onderzoekingen omtrent den Godsdienst<br />

behoort, ooit een einde neemen zal, is niet te den.<br />

ken. Wart zoo lange de menfchen nog menfchen<br />

zyn, zullen zy even zoo min ophouden met denken<br />

als met handelen, en zullen ook in hun denken<br />

zoo wel als in hun handelen van eikanderen verfchillen.<br />

Even zoo min zal men ook, zoo lange<br />

de menfchen zich nog hunner aangeboorene vryheid<br />

bewust zyn, zulk eene dienstbaarheid en dwang<br />

van het verftand en geweeten kunnen invoeren,<br />

waar door de menfchen te rug gehouden worden,<br />

om verder te denken, dan de gewoone leerformuliereh,<br />

en hunne denkbeelden en overtuigingen aan<br />

anderen mede te deelen. Daar aan ligt ook eigenlyk<br />

niets gelegen. De gemoederen van de Christenen<br />

zouden by het onderzoek van de Leeraaren<br />

en by hunne afwykingcn van elkander, geenszins<br />

worden verontrust, en de aangroei in christelyke<br />

kunde zoude'er daar en tegen veel by gewinnen,<br />

wanneer niet zoo veel twist- en fchoolgeest deeze<br />

gefchillen fteeds bezielde, maar dezelven op eene<br />

der menschheid, geleerdheid, en het Christendom<br />

waardige wyze werden afgedaan. Maar dit ziet<br />

men /eer zeldzaam, en het is in de daad iets op.<br />

merklyks, dat, hoewel het ook in andere takken<br />

der geleerdheid niet aan gefchillen heeft ortbrooken,<br />

geene gefchillen evenwel ooit met meerder<br />

verbittering, zucht om recht le hebben of om te<br />

ver-


Befiuit. 297<br />

vervolgen, ja men mag zeggen, met meerder woede<br />

zyn gevoerd, dan die onder de Godgeleerden.<br />

De Rechtsgeleerden, Artzen, Wysgeeren en Taalkundigen<br />

zyn in vergelykinge hiervan, nog altyd<br />

te befchouwen als lammeren. Een groot gedeelte<br />

van dergelyke Godgeleerde gefchillen, zoude wel<br />

draa beflist en zelfs niet eens buiten den kring d°r<br />

Godgeleerde wereld gekomen zyn, en geen ienij;<br />

Christen hebben veröntrust, indien men elkanuer<br />

met christelyke zachtmoedigheid, menfchenliefde<br />

en zedigheid, die de Geleerden zoowel past, had<br />

behandeld. Maar naauwiyks fielt eens iemand, die<br />

naadenkt en onderzoekt, zyne denkbeelden voor,<br />

die hy door zyn geleerd onderzoek erlangd heeft,<br />

of alles is op de been, hoe weinig 'er hem ook aan<br />

moge gelegen liggen, of iemand onder hen zyn<br />

gevoelen omhelze dan niet. De hevigfte lasteringen,<br />

de fchandelykfte kettertytels, zyn het eerfte,<br />

waar op de gewaande party veilig kan ftaat maaken,<br />

en in plaatze van den dwaalenden, naar het voorfchrift<br />

van PAULUS, met eenen zachtmoedigen geest<br />

op het rechte fpoor te brengen, maakt men toebereidzelen<br />

tot de uitgezochtfte vervolgingen. En dat<br />

alles onder het voorwendzel van eenen heiligen yver<br />

voor de eere van GOD, en de zuiverheid der leere:<br />

juist zoo, als Pater DICAS te werk ging, die den<br />

ongelukkigen GRANDIER , die nog onder RICHE-<br />

LTEU als een Tooveraar leevendig verbrand werdt,<br />

op den brandftapel met een yzeren krucifix in<br />

het aangezicht floeg, onder het Godzalig voorwendzel<br />

, om hetzelve den armen zondaar in zyne<br />

T 5 laat.


»0$ Bejluit,<br />

faatfte uure te kusfen te geeven. De Mensch,<br />

de Christen ziddert by zulk een onwaardig fchouwfpel.<br />

Doet men ook niet oveiül zulke in het oogloopendc<br />

ftappen, dan gefchiedt hetzelfde op eene<br />

meer bedekte wyze,. hetwelk anders openlyk en<br />

voor de vuist zoude gebeurd zyn, byna gelyk de<br />

kwaaker deedt, die in den Patriot voorkomt, die<br />

de hond niet zelf liaan, maar hem flechts eenen<br />

kwaaden naam wiide geeven , en fchreeuwde: de<br />

hond is dol! wa:rr op alles toeliep, en den hond<br />

doodflocg. Om den ongelukkigen tcgenpartyder, die<br />

menigwerf een man van het beste hart is, en men<br />

ligtlyk van zyne dooling had kunnen terugbrengen,<br />

recht algemeen gehaat temaaken, enomzich zeiven<br />

een groot verdienst toe te eigenen, wordt aan het<br />

geheel christelyk gepeupel in gefchriftenen woorden,<br />

de groote misdaad van den gewaanden ketter verkondigd,<br />

en zyn gevoelen of dwaaling als zoo iets,<br />

voorgefteld, hetwelk de grondzuilen van he t Christendom,<br />

ondermynt en doet davesen, als eene ftelling<br />

van het grootfte gewicht, waar van des menfchen<br />

zaligheid afhangt, en welke.dus elk rechtzinnig<br />

Christen als den rechtltreekfchen weg ter<br />

helle moet veraffchuuwen. Hoe veele bewyzen leevert<br />

niet de kerkelyke gefchiedenis hier van op, en,<br />

om niet eens te gewaagen van het gene met BAHRDT<br />

gebeurd is, ver ft rekt Dr. SEMLER zelf, nog tegenwoordig<br />

tot een fpreekend bewys hiervan, die, om<br />

dat hy maar eenigzins de orthodoxe Barrière, gelyk<br />

hy het zelf noemt, is te buitengegaan; alleenlyk<br />

de Godlykheid van de Openbaaringe van JOHANNES-<br />

heeft<br />


Bejluit. ^99<br />

heeft ontkend;, maar niet zoo over den Canon heefe<br />

gedacht als anderen denken; flechts beweerd heeft,<br />

dat CHRISTUS niet de God boven alles genoemd<br />

wordt, en in andere dergelyke dingen van de gewoone<br />

leerwyze der p'otestaudchc Kerke is afgeweeken,<br />

met den naam var. Ariaan, Sociniaan ea.<br />

Naturalist beftempeld is, en als zulk een wordt voorgefteld,<br />

die geheel geene verdraagzaamheid waardig<br />

is.<br />

In het eerfte begin, doen foortgelyke fchtikverwekkende<br />

denkbeelden, de bedoelde uitwerking. De<br />

ketter wordt uitgefchreeuwd, men befchouwt hem,<br />

zeiven, benevens allen, die zyn gevoelen zyn toegedaan,<br />

alszulken, die gewislyk aan de zaligheid,<br />

geen deel hebben, en de tegenpartyen zelf worden<br />

door hun gepeupel als rechte hoekfteenen van de<br />

Kerk geëerbiedigd, als waare mannen GODS, die.<br />

nog voor de zuivere leere waaken, buiten het gene<br />

men nog meer van het bygeloof, het welk altyd<br />

zynen afgoden geöiferd heeft., begeeren kan. —•<br />

Dan ook dit bereikt men , dat de gemeene man<br />

mede in het belang wordt getrokken, en wanneer<br />

ook het grootfte gedeelte het houdt met dat gene,<br />

wat hem verkondigd wordt, ontbreekt het.evenwel<br />

ook by den gemeenen man menigwerf niet aan zulken,<br />

die anders daar over denken. Menig eene<br />

waare en gewaande kettery zoude nimmer tot het<br />

ongeleerd gedeelte van het publiek gekomen zyn,<br />

wanneer men die niet zelf door eene kwalyk aangewende<br />

wederlegging aan hetzelve verkondigd had.<br />

Zomtyds zoude men bvna denken, dat zulke verdee-


Bejluit.<br />

deedigers van de Kerke in eene geheime verftandhouding<br />

met de ketters leefden, en het op zich genomen<br />

hadden, om hunne dwaalingen op zoodanige<br />

wyze te verbreiden. Wat men echter nog boven<br />

dien bereikt, is dit, dat het verftandiger gedeelte<br />

het hoofd fchudt, de befchroomde Christen in allerley<br />

twyffelingen en verwerringen wordt gedompeld,<br />

en de vyand van den Godsdienst nog meer<br />

gelegenheid krygt, om te fpotten. En dit moest<br />

in de daad die Godgeleerden, die uit eenen waaren<br />

yver voor hunne grondftellingen ftryden, en zulken<br />

vindt men in de daad nog fteeds veelen, in hunne<br />

wederlegginge van anderen ten ukerften voorzichtig<br />

en behoedzaam maaken. — Zeekerlyk duurt<br />

iets dergelyks niet lange. Alles, wat men te verre<br />

trekt, en hier toe behoort ook het verdeedigen<br />

van de beste zaak, wanneer hetzelve de behoorlyke<br />

paaien te buiten gaat, kan niet lange ftand houden.<br />

Hoe dacht men bykans voor 150 jaaren omtrent<br />

onze Roomschgezinde en Gereformeerde medebroederen?<br />

Dat gene, waar in zy van ons verfchillen,<br />

werdt zoo gevaarlyk afgefchilderd, dat men<br />

nog zeer zacht te werk ging, wanneer men flechts<br />

twyffelde, of zy ook zalig konden worden. Met<br />

der tyd is deeze drift vervlogen, en geen een verftandig<br />

euangelisch Christen twyffelt 'er meer aan,<br />

of zyne Roomschgezinde en Gereformeerde medebroederen,<br />

kunnen GODE welbehaaglyk worden en<br />

het eeuwige leven verkrygen, hetwelk GOD om<br />

CHRISTUS wil aan allen geeft, die hem beminnen;<br />

zonder dat hy zyne genade bepaalt tot eene eenige<br />

' by-


Bejluit. 301<br />

byzondere Godsdienftige maatfchappy. Zoo gaat<br />

het ook omtrent andere leerftukken, die in de eerfte<br />

hitte van den ftryd als zeer gevaarlyk zyn opge*<br />

geeven, en met der tyd, zoo niet geheel anders,<br />

ten minften veel zachter beoirdeeld worden. Intusfchen<br />

is de zaak evenwel gebeurd, de gemoederen<br />

zyn in verwarringe gebracht, anderen geërgerd»<br />

nog anderen in twyffel en bekommering gedompeld,<br />

haat. en vyandfchap heeft men verfpreid, en.<br />

den Godsdienst blootgefteld aan deszelfs vyanden.<br />

Niet het onderzoek dus der leerftellingen op zich<br />

zeiven, en de gefchillen, die daar.door ontftaan<br />

zyn, is het dus, waar door zoo menig onheil wordt<br />

gefticht; beiden zal niet ophouden, zoo lange de<br />

wereld ftaat: men zal denken en tegenfpraak tegen<br />

zyne denkwyze vinden; maar het is de manier en<br />

wyze, hoe zulke gefchillen behandeld worden, en<br />

dit kan men niet aan de zaak zelve, maar enkel aan<br />

de perzoonen toefchryven, die zich niet altyd, gelyk<br />

het behoorde, hunne plichten te binnen brengen.<br />

— Niemand onder de Christenen ergere zich<br />

toch aan dergelyke gefchilien, twisten en tegenfpraak;<br />

zy betreffen gewislyk niet het wezenlyke<br />

van den Godsdienst van onzen Heere JEZUS, maar<br />

zulke zaaken, die ons ter zaligheid niet volftrekt<br />

noodzaaklyk zyn te weeten. Het zyn gevoelens,<br />

die, al worden zy fomtyds als nog zoo gewichtig<br />

opgegeeven, in de vroegfte tyden óf in het geheel<br />

niet in aanmerkinge gekomen zyn, óf waaromtrent<br />

de rechtzinnigfte Kerkleeraaren zeer verfchillend<br />

gedacht hebben. Niemand laate zich door dergelyke


lyke leerbegrippen van de verfchülende partyen,<br />

die met eikanderen ftryden en roepen, hier is CHRIS-<br />

TOS! do'ar is CHRISTUS! dit is de waare ftelling.<br />

dat is de waare ftelling ! van het groote doel afbrengen<br />

en verwyderen. Wy weeten, wat PAU­<br />

LUS zegt: eenen anderen grond kan niemand leggen, fee*<br />

halven die 'er gelegd is, welke is JEZUS CHRISTUS»<br />

Wanneer nu iemand op deezen grond bouwt, goud,<br />

zilver , edelgefteentens , hout, hooy , ftoppelen , dan<br />

zal elks werk openbaar worden. En wanneer toch<br />

tot deezen grond , op welken wy onze geheele<br />

hoope bouwen, naamlyk tot onzen Heere CHRÏS.<br />

TUS , allen, die nu en in de toekomst aan hem<br />

deel willen hebben , moeten te rug keeren , die<br />

tot onze rechten en linkenhand hunne fyfteemhuizen<br />

van goud, zilver, hout 'of hooy hebben opgebouwd,<br />

en 'er om twisten, welke het beste is:<br />

wat gaan den verftandigen Christen, die enkel op<br />

de hoofdzaak ziet; naamlyk op CHRISTUS, en zich<br />

op deezen eenigen grond vestigt, alle gefchillen<br />

aan over die byzondere leerftelzels, oude of nieuwe;<br />

van goud, hout of ftroo? Wy hebben een<br />

vast woord van onzen GÓD; dat zal blyven, wanneer<br />

alle gevoelens van de menfchen zullen vergaan.<br />

Wat dit woord ons zegt, is ter zaligheid genoeg.<br />

Dit zegt ons zoo veel, als omtrent GOD té<br />

weeten noodzaaklyk is, om hem op het tederfte te<br />

beminnen, om hem kinderlyk te vreezen, om ophem<br />

een onwrikbaar vertrouwen te ftellen. Dit<br />

zegt ons zoo veel van onzen Heere CHRISTUS, als<br />

nodig is, om hem boven alles te eerbiedigen en te<br />

be-


Bejluit. '.. 303<br />

'br-m innen als onzen Heer'en Weldoener, om oriS<br />

op hem te verraaien , en op zyne verlosfinge onze<br />

geheele hoope te vestigen. Dit toont ons duidelyk<br />

genoeg den weg, dien wy in waare Godzaligheid<br />

bewandelen moeten , om onder de leidinge en<br />

kracht van GODS geest, cveiëenkomib'g met onze<br />

ioepinge in CHRISTUS te wandelen. Dit bevat oofe<br />

«öo veel in zich omtrent onzen tockomftigen ftaatj<br />

als ons te weeten noodzaaklyk is, om van het<br />

kwaad te worden afgefchrikt, en eene eeuwigheid<br />

•vol belooninge met heiligheid te gcmoete te zien.<br />

-Dit is de ftaf, op welken wy lteur.cn, en het gené<br />

GOD in CHRISTUS hun belooft, die hem lief hebben,<br />

is het doel, waar na wy als verftandige Christenen<br />

ftreeven , zonder ons te ftooren aan alles,<br />

wat ter rechten en ter linkerzyde is, en onze zinnen<br />

van de waare eenvouwigheid des geloofs zoude willen<br />

verwyderen, waar door het Christendom juist<br />

een algemeenè en verllandige Godsdienst is. Wat<br />

daar beneven gezegd wordt, en ons in de H. Schrift<br />

niet duidelyk genoeg is bepaald, aan welker wóórden<br />

zich elk christelyk Leeraar met recht alleen<br />

moet houden, laaten wy op zyne plaats gefield zyn.<br />

Onze vormaaktfle kennis blyft hier fteeds nog flukwerk.<br />

Hier moeten wy werken en volgen , daar<br />

aanfchouwen. Als het volmaakte komen zal, dan<br />

zal het ftukwerk ophouden. Maar wanneer nog<br />

bovendien by alle gefchillen'het wezenlyk charaóter<br />

van het Christendom ontbreekt, naamlyk de geest<br />

der liefde, dan zal elk Christen reeds weeten, waar<br />

heenen hy dezslven wyzen moet. Wanneer de-<br />

zel-


•go4 Bejluit.<br />

«elven ons nog zoo gewichtig worden gemaakt, nog<br />

zoo zeer als uit liefde tot de waarheid en yver voor<br />

de eere van GOD en JEZUS CHRISTUS worden afgefchetst:<br />

wy antwoorden met JOHANNES : zoo iemand<br />

zegt, dat hy God bemint en hy haat zynen broeder, dan<br />

is hy een leugenaar.' En deeze zelfde Jonger geeft<br />

ook aan elk Christen den rechten leiddraad aan de<br />

hand, waar aan hy zich kan vast houden: dat is zyn<br />

gebod, dat wy gelooven aan den naam van zynen Zoon<br />

JEZUS CHRISTUS, en ons onder eikanderen beminnen,<br />

gelyk hy ons een gebod gegeeven heeft. En wie zyne geboden<br />

houdt, niet wie alle die byzondere leerbegrip»<br />

pen van onderfcheiden ftempel gelooft, die blyft in<br />

hem en hy in hem. En daar aan erkennen wy, dat hy<br />

in ons blyjt, aan den geest, dien hy ons gegeeven<br />

heejt (*><br />

(*) Amen! Amen! GOD fchenke ons fteeds deezen<br />

geest van het Christendom, en laat 'er ons de zalige vruch«<br />

ten van doen zien en genieten. Ven.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!