dpo_8356.pdf
dpo_8356.pdf
dpo_8356.pdf
Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!
Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.
Boekbinderij Drukkerij<br />
RUSTENBURG<br />
Tel.72 17 78 Amsterdam<br />
Bibliotheek Universiteit van Amsterdam<br />
01 2673 1975
V R Y M O E D I G E<br />
BEDENKINGEN<br />
O V E R H E T<br />
CHRISTENDOM.<br />
UIT H E T H O Ü G D U I T S C H . ^<br />
T W E E D E D E E<br />
Te C A M P E N,<br />
Ter Druk&erye van J. A. DE CHALMOT,<br />
M D C C X C I.
VOORREDEN<br />
VAN D E N<br />
VERTAAL ER.<br />
I e t d a a r<br />
§ @ ' geëerde Leezers! de vertaa.<br />
hng van het tweede Deel der vrymoe-<br />
Aige Overdenkingen over het Christendom, oir-<br />
fpronglyk van den Opperhofleeraar te Hesfen-<br />
Darmftad, J. A. STARCK, hetwelk ik hoope,<br />
dat met even zoo vee] graagte mag worden ont<br />
vangen, als het eerfte; en waaromtrent ik niet<br />
twyffele, of het zal even zoo zeer het oogmerk<br />
van den Schryver, en van my als Vertaaler be<br />
vorderen, naamlyk de uitbreiding van echte<br />
christelyke broederliefde en verdraagzaamheid,<br />
niettegenftaande eenig onderfcheid in het denken<br />
over zekere ftellingen in het Christendom, en<br />
bepaalingen, hier of daar ten aanzien van het<br />
zelve gemaakt.<br />
• 2 Om-
IV V O O R R E D E N<br />
Omtrent dit oogmerk behoeve ik my thans<br />
niet breeder uit te laaten, om dat ik in myne<br />
Voorreden voor het eerfteDeel ten aanzien daar<br />
van, meer gezegd heb; en wat zyne manier van<br />
redekavelen over deezeofgene waarheid aangaat,<br />
ik heb daaromtrent, verbeelde ik my, zoo wel in<br />
die Voorreden, als in eenige Aanmerkingen,<br />
voldoende genoeg gezegd, om aan te toonen,<br />
dat ik my daar voor niet altyd kan in de bresfe<br />
ftellen; ja zelfs dan niet, wanneerik het juist myn<br />
beroep niet achtede, om hem wydloopig te we-<br />
derleggen, omreden dat ik myn oogmerk met de<br />
vertaalinge van dit boek by-myne Landgenooten<br />
meende te kunnen bereiken , hy moge nu in<br />
eenige ftukken redeneeren, hoe hy wil.<br />
Evenwel moet ik thans, by de uitgaave van<br />
dit tweede Deel nog iets nader zeggen, waar toe<br />
ik, dunkt my, verplicht ben, en hetwelk in<br />
het volgende beftaat.<br />
Wel draa, naa dat het eerfte Deel was uitge<br />
komen , meenden myne Ambtsbroederen in de<br />
Hervormde Kerke hier ter Stede, verplicht te<br />
zyn, om aan de Wel Ed. Hoog Achtb. Regee<br />
ring van onze Stad, eene Memorie tegen het<br />
voortdrukken en uitgeeven van hetzelve te moe<br />
ten inleeveren, onder anderen, om dat de naam<br />
van den Schryver niet flellig genoemd, en die<br />
van den Vertaaler geheel verzweegen was, en<br />
zulks,
VAU DEN V E R T A A L E R . V<br />
zulks, gelyk Hun Wel Eerw. dachten, aanliep<br />
tegen twee RefoJutien van Ridderfcbap en Ste<br />
den, van den 8 Maart 1708 en 18 Maart 1718,<br />
tegen foortgelyke gevallen. Daar echter in een<br />
Bericht van den Heere J. A. DE CHALMOT , op<br />
voornoemde Memorie, aan Hun WelEds. Hoog<br />
Achtb., niet alleen de naam van den Schryver<br />
ftellig is genoemd, maar ook, met myne bewil,<br />
liging en goedkeuringe de myne als Verfaaler;<br />
en daarenboven is aangetoond, dat dit Werkje<br />
in 't geheel niet in de termen van voorfz. Refo-<br />
lutien viel, is ons, door een gunftig befluit van<br />
onze Hoog Achtb. Regeering, de aangenaa-<br />
me vryheid verleend , om verder te mogen<br />
voortgaan, en dit tweede Deel even onverhin<br />
derd als het eerfte, te drukken en te vcrkoo-<br />
pen.<br />
Dit is dan ook de reden, waarom de Leezers<br />
achter deeze Voorreden mynen naam als Vertaa-<br />
ler zullen vinden , dien ik te vooren, niet uit<br />
eenen zekeren fcbroom , want anders had ik<br />
dien ook thans niet behoeven op te geeven, maar<br />
om volgende redenen verzweegen heb.<br />
Voor eerst ftelle ik juist zoo veel eere niet<br />
in de vertaalinge van het een of ander Boek, uit<br />
eene met de onze zoo vermaagfchapte taaie,, dat<br />
deeze my fterk zoude aangeprikkeld hebben , om<br />
mynen naam 'er voor te plaatzen, en even zoo<br />
* 3 eene
VI V O O R R E D E N<br />
eene geringe prys Helle ik op de weinige Aan<br />
merkingen, 'er nu en dan door my bygevoegd.<br />
Hier by dacht ik, dat met het verzwygen van<br />
mynen naam , myn oogmerk ruim zoo goed zoude<br />
kunnen bereikt worden ; want vindt waarlyk niet<br />
by veele myner Landgenooten nog het vooroirdeel<br />
plaats, dat enkel en alleen voor hen dat gene nuttig<br />
is, wat door iemand uit hunne eigene Kerkelyke<br />
maatfehappy is gefchreeven ? — Zou niet menig<br />
een, zoo draa hy zag, dat Schryver en Vertaa-<br />
ler van het Boek Luthersxh waren , denken, dat<br />
Boek zoo wel, als dcszclfs oogmerk bevat waar<br />
heden , alleenlyk voor Lutherfchen dienftig, daar<br />
alle andere christelyke geloofspartyen echter,<br />
even zoo zeer tot algemeene christelyke liefde<br />
mogen worden aangefpoord, en het Boek voor alk<br />
Christenen, zonder onderfcheid, gefchreeven is.<br />
Hier by komt nog, dat men helaas! zoo dik<br />
werf, in plaatze van bezadigd te onderzoeken en<br />
te oirdeelen, al heel ras vaardig is met verket<br />
teren en doemen, zoo draa men maar opper<br />
vlakkig de eene of andere uitdrukking heeft op-<br />
gefpoort, waar op men Hechts eenigzins vat kan<br />
krygen, waarom inzonderheid eenen Leerair,die<br />
nog boven Gons Woord aan Symbolifche boe<br />
ken en formulieren gebonden is, de uiterfte<br />
omzichtigheid gebruiken moet, om niet in ver-<br />
denkinge van onrechtzinnigheid tc vervallen, en<br />
het
VAN DEN V E R T A A L E R. VII<br />
het grootfte gedeelte van zyne nuttigheid daar<br />
door verdweenen te zien; en wel juist by zulke<br />
lieden, die alles meest oppervlakkig befchou-<br />
wen, voorbaarig in oirdeelvellingen zyn, en by<br />
wie het verfchillen van hunne gevoelens het<br />
grootfte kwaad is. Onder meerdere bewy-<br />
zen, uit myne eigen ondervindinge genomen,<br />
zal ik dit alleen maar aanhaalen. Daar ik<br />
SCHOUTENS voortreflyk boekje over het te/laan<br />
van God, zoo openlyk als in gefprekken had aan-<br />
gepreezen, eenige Exemplaaren van hetzelve<br />
aan jonge lieden in myne Gemeente had uitge.<br />
deeld, en hen zomtyds in de Catechifatien daar<br />
over ondervroeg; begreep men, dat ik cate<br />
chiseerde over eenen Roomfchen Catechismus;<br />
en ik had werks genoeg, om eenige lieden dit<br />
denkbeeld te beneemen, en hun omtrent de<br />
waare toedracht, hoe het met de zaak gelegen<br />
was, nader te onderrichten. En dat ik<br />
met het verzwygen van mynen naam als Vertaaler<br />
niet te voorzichtig geweest ben, blykt uit<br />
het volgend voorbeeld.<br />
Men heeft zich zeer geftooten aan 's Schryvers<br />
uitdrukking, p. 205 van het eerfte Deel: ?oo.<br />
genoemde Drieëenheid, en daar uit niet a'lecn het<br />
gevolg getrokken, dat hy, maar ook dat de<br />
Vertaaler de leere der Drieëenheid loochende.<br />
Men behoeft nu Hechts met aandacht myne Aan-<br />
* 4 mer-
VIII V O O R R E D E N<br />
merkingen, zoo wel by die uitdrukking p. 205,<br />
als ook die van p. 208. met aandacht te leezen, om<br />
van het tegendeel overtuigd te worden; maar ik<br />
vraagc, kan men dan wel te voorzichtig zyn,<br />
wanneer men van zulke gevolgtrekkingen hoort,<br />
die zelfs iets meer dan onkunde, onoplettendheid<br />
of yver voor orthodoxie verraaden? Ik had<br />
deeze uitdrukking wel zachter kunnen maaken,<br />
door dezelve te omfchryven, maar was dit dan<br />
getrouw vertaalen? En wanneer de Schryver<br />
ook geheel en al de Driecenheid loochende;<br />
konde ik wel meer doen, dan ik in die twee<br />
Aanmerkingen gedaan heb? of moest ik daar<br />
misfehien alle bewyzen 'er voor herhaalen? of<br />
nog liever hem fchelden, verketteren en ver<br />
doemen? Zou ik dan niet zelf tegen het oog.<br />
merk, met dit Boek en deszelfs vertaalinge be.<br />
doeld , hebben aangewerkt ? Wat het<br />
woord drievuldigheid betrefc, daar tegen heb ik<br />
even zoo veel als LUTHER, om dat het GODE<br />
onwaardig is, en regelrecht een drie Godendam te<br />
kennen geeft.<br />
Men heeft misfehien ook al eens geuit, dat de<br />
Schryver Sociniaamch dacht, en zyn Boek zoo-<br />
daanige ftellingen bevatte. Daar dit by de Ne<br />
derlanders zoo veel zeggen wil, als, de hond is<br />
dol, zoo moet ik daar by inzonderheid nog eenige<br />
oogenblikken ftilftaan, en 'er het volgende op<br />
aanmerken of antwoorden. Ik
VAN DEN V E R T A A L E R . IX<br />
Ik moest my zeer vergisfen, of het Socinia-<br />
nismus beftaat hoofdzaaklyk en bepaald daar<br />
in, dat men CHRISTUS voor niets meer dan een<br />
bloot Mensch houdt; want wanneer men een<br />
Sociniaan zou moeten heeten, om dat men in<br />
eenige andere ftellingen met hen ééns is, dan<br />
moesten wy ook Turken zyn, om dat wy met<br />
hen het beftaan van éénen GOD gelooven. Wan-<br />
neer men nu maar de verhandeling over GOD in<br />
het eerfte Deel met oplettendheid leost, zal men<br />
. aanfionds overtuigd worden, dat onze Schryver<br />
geheel anders over JEZUS denkt, en wy zullen<br />
hem geheel en al van Socinianismus moeten vry-<br />
pleiten, zoo draa wy zyne verhandeling over<br />
CHRISTUS in dit tweede Deel daar by voegen,<br />
gelyk ik reeds hl. 10 heb aangemerkt. Waar-<br />
om gebruikt men toch aanftonds zulk een woord,<br />
dat in ons Vaderland zoo haatlyk klinkt, —<br />
zoo fchrikverwekkend is? Konde onze<br />
Schryver zelfs niet de Godheid van JEZUS looche<br />
nen — en waar doet hy dit zelf? — en even<br />
wel geen Sociniaan zyn? zyn 'er nog niet ge-<br />
voelens tusfchen beiden ? zyn de Ariaanen dan<br />
ook Sociniaanen? Ey, dan verwondert het my,<br />
dat HARWOOD, een zoo bekend Ariaan, de So-<br />
ciniaanfche gevoelens omtrent CHRISI us, zoo<br />
hcerlyk als bondig wederlegd heeft. Eene zach<br />
te en nuttige ftraf voor zulke losfe en onvoor-<br />
* 5 zich-
g V O O R R E D E N<br />
zichtige befchuldigers ware het, dat zy den Heere<br />
STARCKS gefchiedenis van het Arianismus<br />
woordlyk van buiten leerden, om de onderfcheidene<br />
gevoelens der Christenen, betreffende dit<br />
ftuk in alle eeuwen van CHRISTUS af, wat nader<br />
te leeren kennen.<br />
Men befchouwe het Boek toch flechts uit het<br />
waare oogpunél, en alle kettery, alle gevaar zal<br />
'er wel ras uit verdwynen. Het is immers niets<br />
anders dan Kerkelyke gefchiedenis — eigenlyk<br />
eene beredeneerde hiftoria dogmatum of gefchiede.<br />
nis der onderfcheidene leerjtellingen van den<br />
christelyken Godsdienst, vervaardigd ter bevorderinge<br />
van christelyke broederliefde. Zou men<br />
om dit heilzaam doeleinde niet gaarne zelfs eeni.<br />
ge dwaalingen, in zulk eenen Schryver over het<br />
hoofd zien ? of zullen wy liever eenen reizenden<br />
broeder, die elk de hand van vriendfchap reikt,<br />
gramftoorig van ons ftooten, fchoon hy ons onzen<br />
weg gerust bewandelen laat, om dat hy niet<br />
denzelfden weg bewandelt, die wy gaan willen,<br />
en wy den zynen, die zyns bedunkens de beste<br />
is, vooreenen dwaalweg houden?<br />
Ook heb ik hem misfchien p. 29 van het eerfte<br />
Deel in de note p. onrecht gedaan, daar de argwaan<br />
omtrent zyne geneigdheid tot het Jefuitismus,<br />
in Duitschland hoe langs zoo meer verzwakt en<br />
men begint in te zien, dat men hem veelal verkeerd
VAN DEN VERT.AALER. XI<br />
keerd befchuldigd heeft. Men merke dus 't laat-<br />
fte gedeelte van die Aanmerkinge aan, als niet<br />
gefchreeven. Ook verfchoone men tevens,<br />
verzoeke ik nogmaals, de hier en daar ingefloo*<br />
pen drukfouten.<br />
Ik kan deeze Voorreden niet befluiten, zon<br />
der nog aan te merken, dat dit Boek bykans<br />
het zelfde lotgeval gehad heeft in Duitschland,<br />
als wat wy te vooren 'er van omtrent de vertaa<br />
ling verhaald hebben. Ten bewyze hier van,<br />
neeme ik het volgend bevel over, uit de Voor<br />
reden van den Drukker van het oirfpronglyke,<br />
aan hetzelve door den grooten FREDERIK ver<br />
leend, datwoordlyk vertaald, dus luidt:<br />
FREDERIK Koning enz.<br />
Onze enz. Dewyl de voor de Schryvers bui<br />
ten dien zoo ten uiterften lastige Cenfure zoo<br />
veel mooglyk beperkt, en in gevallen, wanneer<br />
niets tegen Godsdienst en Zeden voorkomt, de<br />
druk niet geweigerd worden moet: zoo neemen<br />
wy geen bedenking, dat het door onzen Opper-<br />
confistoriaalraad TELLER, qua Cenfore reeds ge-<br />
approbeerde fcriptum: vrymoedige Overdenkingen,<br />
over het Christendom, met het Motto, i COR. I:<br />
12, 13. en IIT: 21. kan voortgedrukt worden,<br />
zonder dat hetzelve eene tweede Cenfure, of<br />
Decretum Approbatorium van elders nodig heeft.<br />
Zyn enz. Berlyn, den 7 Febr. 1780.<br />
Aan de Theologifche Faculteit te Halle. De
XII V O O R R E D E N ENZ.<br />
De GOD des vredens dan en der liefde, die<br />
deeze deugden inzonderheid tot een kenmerk<br />
van het waare Christendom gefield heeft, doe<br />
dit Boek nu ook voor myne Landgenooten dienen<br />
ter bevordering van algemeene christelyke<br />
broederliefde, zonder eenige fecïen of partyzucht,<br />
tot wy eens zamen daar aanlanden, waar<br />
ons geloof zal veranderen in aanfchouwen, het<br />
ftukwerk zal ophouden, waar geloof en hoope<br />
even zoo ophouden, maar de liefde blyven zal<br />
tot in eeuwigheid , hetwelk op het vuurigst<br />
hoopt en wenscht<br />
Campen,<br />
den 30 December<br />
1790.<br />
W. GOEDE.<br />
Leeraar der Euang. Luth. Gemeente alhier.<br />
IN.
I N H O U D<br />
D E R<br />
HOOFDSTUKKEN»<br />
ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
Over Christus bi. i<br />
AGTSTE HOOFDSTUK.<br />
Over den H. Geest 34<br />
NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
Over de wereld der Geesten 6l<br />
TIENDE HOOFDSTUK.<br />
Over eenige andere Leerftukken. 93<br />
ELFDE HOOFDSTUK.<br />
Over den Doop en het Avondmaal des Heeren. 148<br />
TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
Over den toeft and in het-ander leven. . . . i8s<br />
DER.
INHOUD DER HOOFDSTUKKEN.<br />
DERTIENDE HOOFDSTUK.<br />
Over Menschlyk en Kerkelyk gezag. . . bh 213<br />
VEERTIENDE HOOFDSTUK.<br />
Over het Protestantendom in 't byzonder. . . 243<br />
VYFTIENDE HOOFDSTUK.<br />
Gevolgtrekkingen uit het voorgaande. . . . 276<br />
BESLUIT . . . . 2*5<br />
VRY-
VRYMOEDIGE BEDENKINGEN<br />
O V E R<br />
'T CHRISTENDOM.<br />
Gy beminden! laat ons eikanderen lief hebben><br />
i JOH. IV". vs, 7.<br />
Z E V E N D E H O O F D S T U K .<br />
Over Christus.<br />
«CS)<br />
$f Z $00 eenvouwig de Christelyke Godsdienst is<br />
(£j)$J>) ten opzichte dier verheeven waarheid van<br />
het beftaan van éénen éénigen waaren<br />
GOD, even zoo eenvouwig en voor elk bevatlyk is<br />
dezelve ook ten aanzien van het leerfluk van JEZUS<br />
CHRISTUS. Aan hem gelooven, op hem zyne geheele<br />
hoope ter zyner gelukzaligheid ftellen, hem<br />
als zynen Heer en Opperhoofd eerbiedigen en zyne<br />
geboden hartelyk en flipt gehoorzaamen, hem als<br />
den Verlosfer, Middelaar en Voorfpraak der menfchenaanneeraeu,<br />
doorwien en om wiens wil ons en-<br />
II. DEEL. A kei
* Hoofdft. VII. Ovtr Christus.<br />
kei en alleen genade en eeuwige Zaligheid door<br />
GOD gefchonken worde, ziet daar de hoofd- en<br />
grondwet van den Christelyken Godsdienst. Dit<br />
was ook de inhoud der predikinge van de Apostelen,<br />
wanneer zy Jooden en Heidenen den Gods»<br />
dienst van JEZUS verkondigden, en hier in verëenigde<br />
zich alles, wat zy van hem, zyne leere, zyne<br />
wonderen, zynen dood, zyne opftandinge ea<br />
hemelvaart bekend maakten. Alle verheevene en<br />
heilzaame waarheden, welke gewislyk eenen zeer<br />
'grooten en gewichtigen invloed moesten hebben op<br />
de verbetering en gerustltellinge van het menschdom!<br />
Alles uit JEZUS levensgefchiedenis, wat niet<br />
tot dit oogmerk behoort, gaan zy daarom geheel<br />
en al met ftilzwygen voorby. Het gene zy van<br />
deezen voor het geheele menschdom zoo gewichtigen<br />
perzoon, om het geloof aan hem als een vvezenlyk<br />
en onderfcheidend kenmerk te bepaalen,<br />
betuigen, beftaat hier in: hy is de eeniggebooren<br />
Zoon des Vaders, het evenbeeld van den onzichtbaaren<br />
GOD, de eerstgebooren vóór alle fchepze-<br />
Jen, door wien alles, zoo wel het zichtbaare als<br />
het onzichtbaare, gemaakt is; die, eer zelfs de<br />
grond der wereld gelegd was, glans en majefteit<br />
cn heerlykheid by den Vader had, en het afdrukzel<br />
van zyn wezen is, tot wiens roem ook alles is gefchapen,<br />
en dien GOD tot eenen Heer en hoofd<br />
over allen heeft gefield; die de Middelaar tusfehen<br />
GOD en de menfehen is, en die, om de oogmerken<br />
van GoD tot heil van het menschdom te vervullen<br />
, een waarlyk menschlyk lighaam heeft aan-<br />
ge-
Hoofd ft. VII. Over Christus.<br />
genomen, naa dat hy het werk van zyne zendinge<br />
door leeraaren en lyden heeft voleindigd, van den<br />
dood opgeftaan en ten hemel te rug gekeerd is, nu<br />
over alles heerscht, en ook zoo lange heerfchen<br />
zal, tot dat alles hem zal onderdaanig zyn geworden<br />
, wanneer hy dan ook zelfden Vader, die hem<br />
alles overgegeeven had, onderdaanig zyn zal, op<br />
dat GOD alles in allen zy.<br />
Ziet daar de denkbeelden, welke de leerlingen<br />
van JEZUS, die na zyne hemelvaart zyne leere aan<br />
alle volken verkondigd hebben, omtrent den perzoon<br />
van hunnen meester in hunne fchriften hebben<br />
voorgefteld. Zy zyn kort, eenvouwig, verftaanbaar<br />
en bevatten alles in zich, wat een Christen<br />
noodig heeft om van den perzoon van JEZUS te weeten;<br />
dat is, waar uit hy beweegredenen tot een godzalig<br />
gedrag en gerustheid van gemoed, tot hoope,<br />
liefde en vertrouwen haaien kan. JEZUS zelf<br />
heeft zich daaromtrent ook nooit anders verklaard<br />
in zyn mondeling onderwys, het welk de Evangelisten<br />
ons hebben opgeteekend. Hy zegt naamlyk<br />
van zich zeiven, dat hy, naar het uitwendig aanzien,<br />
Hechts een gering menschzy; maar hy verklaart<br />
zich toch ook tevens voor den hooggeloof.<br />
den, die den Vader zoo zeer gelykvormig was, daC<br />
wie hem zag, ook den Vader zag, dat hy vóór<br />
ABRAHAM geweest en DAVIDS Heer zy: dat de<br />
Vader, die hem bemint, hem alles overgegeeven<br />
hebbe. De Vader, zegt hy, is, wel is waar,<br />
grooter dan hy, en hy weet ook niet, welken dag<br />
de Vader aan zyne macht heeft voorbehouden, hy<br />
A * kaa<br />
3
4<br />
Hoofdft. VIL Over Christus.<br />
kan ook niets van zich zeiven doen, maar dat al.<br />
leen, wat hy den Vader ziet verrichten: dan het<br />
is de wil des Vaders, dat allen den Zoon zoodanig<br />
eeren zullen, gelyk zy den Vader eeren, aan wien<br />
hy alles, zelfs het ambt als opperde rechter heeft<br />
overgegeeven. Hy is de céngebooren Zoon, dien<br />
GOD in de wereld gezonden heeft, om allen, die<br />
aan hem gelooven zouden, gelukkig te maaken: en<br />
gelyk hy van den beginne der wereld af eere en<br />
heerlykheid by den Vader gehad had, keert hy ook<br />
wederom derwaards te rug.<br />
Zóó verklaart zich JEZUS zelf ten opzichte van<br />
zyn perzoon, en dat is genoeg, om hem als den<br />
Zoon des Vaders met den dicpften ootmoed aan te<br />
bidden, hem als den weldoener en vriend der menfchen<br />
te beminnen, van hem en door hem alleen alles<br />
goeds en een eeuwig leven van GOD te verwachten,<br />
en hem als Heer en Rechter te gehoorzaamen.<br />
Niets ter wereld kan een verjlandig Christen bewee»<br />
gen, om de paaien, door de H. Schrift zelve geiteld,<br />
te buiten te gaan, en meer van den perzoon<br />
van JEZUS te willen weeten, dan 'er duidelyk in dezelve<br />
gezegd is. Want geen het minfte dieper inzicht<br />
daaromtrent, zal iemand ééne éénige fterkere<br />
beweegrede verfchaffen tot liefde jegens, gehoorzaamheid<br />
aan, verëering van, en vertrouwen op JE<br />
ZUS. EUSEBIUS, de bisfehop van Casfarea zegt daarom<br />
in zyne verhandeling tegen SAEELLIUS, dat men<br />
zich alleenlyk moet houden aan het gene men hieromtrent<br />
in de H.- Schrift bepaald vindt, maar niets<br />
zoeken moet, wat men in Gocs woord niet aantreft.
Hoofdft, VII. Over Christus. y<br />
treft. „ Waarlyk, zegt hy, de H. Geest zoude<br />
„ het in de H. Schrift wel hebben doen plaatzen,<br />
„ indien het ons te weeten nodig ware geweest, en<br />
„ wy moeten daarom niet wyzer wiilen zyn, dan<br />
„ GODS geest. Wanneer iets daar niet gefchreeven<br />
„ Haat, dan moet mén het niet eens zeggen. Maar<br />
„ wanneer 'er daar en tegen zekere dingen in ge.<br />
„ fchreeven liaan, dan is het eene misdaad, om<br />
„ die uit tefchrappeu: want wy zyn geene mees-<br />
„ ters, maar leerlingen. Wy kunnen niet hande-<br />
„ len, gelyk wy willen, maar zoo als wy daar lee-,<br />
„ zen. Wy moogen niet op dat gene zien, wat<br />
„ ons hart behaagt, maar alleenlyk op het gene<br />
„ door den H. Geest in de H. Schrift gezegd is. Wil<br />
„ iemand CHRISTUS eeren; dan moet zulks niet<br />
naar onzen wil, maar naar zyn voorfchrift ge.<br />
„ fchieden: hein meerdere eere toefchry ven, dan<br />
„ hy zelf gewild heeft, heet hem tegenftreeven en<br />
„ ontëeren (_a)."<br />
Geen Christen kan ontkennen, dat JEZUS daar<br />
toe door GOD beflemd is, om alles onder zich en<br />
in zich te verëenigen: en dit heilzaam oogmerk van<br />
den grooten GOD, zoudegewislyk nooitverydeld zyn'<br />
geworden, indien de Christenen het ooit van zich<br />
hadden verkrygen kunnen, om zich by de duidelyke<br />
uitfpraaken des Heeren en zyne Apostelen te bepaalen,<br />
en niet meer te willen weeten, dan g openbaard<br />
was. Zoo draa zy zich echter van deezen<br />
weg<br />
(a) EUSEBIUS ah. Sabülium Lih. 2. in Opp. SIRMONOI<br />
Tom. I. p. 18. 20. 28.<br />
A 3
6 Hoofdtt. VII. Over Christus.<br />
weg van eenvouwigheid en Christelyke befcheiden»<br />
heul hebben verwyderd, en der Schrift meester wilden<br />
zyn, zyn zy op menigerlei afwegen geraakt, en<br />
even dezelfde, oDder wien zich alles had zullen<br />
verëenigen, is hun tot eenen üeen des aanftoots en<br />
van verwyderinge geworden, waarom zy zich onder<br />
eikanderen verlcheurd hebben. Daar toe was<br />
CHRISTUS hun niet gepredikt.<br />
Het konde in zeker opzicht niet anders zyn, of<br />
men moest in de allereerfte tyden, naamlyk toen de<br />
gemeemens eerst werden gegrondvest, en 'er nog<br />
geene fchriftlyke opftellen , zo min Evangeliën<br />
als brieven , voorhanden waren , over den perzoon<br />
van JEZUS verfchillend denken. Menig Heiden,<br />
die zich tot het Christendom begaf, erkende<br />
hem misfchien maar enkel voor eenen van<br />
GOD byzonder uitgerusten heiligen man (*), en wanneer<br />
(*) Wil men hier bewys voor, daar is het: JUSTINUS<br />
de Martelaar, die in de eerfte helfte van de tweede eeuw<br />
en dus Kort naa de tvden der Apostelen leefde, en die de<br />
wysgeerige Leerftelzels van meer dan eene Griek (crie Schoo-<br />
le beftudeerd had, en die naaderhand een rechtzinnig leer-<br />
aar en verdeediger van het Christendom werdt, zegt in zyn<br />
gefprek met den Jood TRYPHON, met ronde woorden : „ in-<br />
„ dien ik ook niet konde bewyzen, dat JEZUS reeds ra<br />
„ vooren de Zoon van den SCHEPPER der wereld geweest<br />
„ was, eer hy als mensch van de Maagd MARIA is geboo<br />
,, ren, zou dit evenwel niet om verre ftooten, dat hy<br />
CHRISTUS of de gezalfde GODS was. Men kan<br />
„ aanneemen, dat hy als mensen van menfeben geboortn,<br />
•i en
Hoofdfr..- VII. Over Christus. ?<br />
neer anderen hem ook als Goh Zoon befchouwden,<br />
weet men evenwel, dat Zoon van GOD, Goden<br />
Zoon, uitdrukkingen zyn, waar mede een Heiden<br />
menig verkeerd denkbeeld konde verbinden. Zy,<br />
die te vooren Jooden waren, moesten insgelyks in<br />
hunne denkbeelden zeer verfchillende van eikanderen<br />
zyn. Want zy dachten in het Joodendom omtrent<br />
den perzoon van den MESSIAS, niets minder<br />
dan overeen kom ft ig met eikanderen, en daar eenigen<br />
hem flechts voor een bloot mensch hielden,<br />
fielden zich anderen hem voor als eenen verheevenen<br />
Aeon of engel.<br />
Alle dergelyke Heidenfche en Joodfche wanbegrippen<br />
moesten nu zekerlyk wel verdwynen, zoo<br />
draa de heilige boeken algemeen onder de Christenen<br />
bekend werden, daar elk nu zien konde, wat<br />
CHRISTUS zelf van zich gezegd en zyne Apostelen<br />
daaromtrent geleeraard hadden. Dan ten zeiven<br />
tyde, toen dit gebeurde, ging 'er ook reeds wysbegeerte<br />
en menschlyke geleerdheid mede in het<br />
Christendom over: of men verliet de eenvouwige<br />
denk-<br />
„ en evenwel van GOD tot CHRISTUS verkoozen of be«<br />
„ ftemd geworden zy. Want men vindt ook onder Chris-<br />
„ tenen van onze Natie («»•« T«U vpm^v ys>enr,) eer.igen,<br />
„ die hem voor den CHRISTUS houden, en evenwel zeg.<br />
„ gen, dat hy een mensch van menfehen is. Ik hechte<br />
„ 'er intusfehen myn ze>el niet aan, fchoon dit het alge'<br />
„ meen, gevoeien zyn mooge." Aanm. van den Ver»<br />
taaier uit STEIMBARTS gelukzaügheids-leere van het Chris<br />
tendom.<br />
A 4
8 Hoofdft. VII. Over Christus.<br />
denkbeelden, die in de Heilige Schriften wiren op.<br />
gegeeven, of men vergenoegde zich niet met dezelven,<br />
en poogde verder na te vorfchen, of men paarde<br />
zulke begrippen met de uitdrukkingen der Apostelen,<br />
als de byzondere gevoelens van elk met zich<br />
brachten. Hier by kwam nog, dat de uitlegkunde<br />
in deeze tyden niets minder dan natuurlyk en bekwaam<br />
was, om waare denkbeelden aan te kweeken<br />
, al las men ook de heilige boeken met dit oogmerk.<br />
Men behoeft Hechts de fchriften van de<br />
Kerkvaderen op te liaan, om zich hier van te overtuigen.<br />
Men kan zich ligtlyk een denkbeeld vormen<br />
van deeze manier, om de H. Schrift uit te leg.<br />
gen, wanneer men hoort, dat ALEXANDER, bisfchopvan<br />
Alexandriën, de eeuwigheid van den Zoon<br />
van GOD bewyst uit SPREÜK. X X X : ip. w a a r SA-<br />
XOMO tot de dingen, die voor hem onnafpeurlyk<br />
zyn, den weg dei fan ge op eene rotze rangfchikt. De<br />
rots, zegt ALEXANDER, i s CHRISTUS,' en het befluit,<br />
welk hy hier uit opmaakt, is dit: hy is de<br />
eeuwige Zoon /les Vaders. Van geheimzinnige verklaaringen,<br />
welks getal perk noch paal kent, wil ik<br />
niet eens gewaagen. Dewyl men dus de Heilige<br />
Schriften niet verftondt, of denzelven, naar zulk<br />
eene ellendige uitlegkunde, den verwardfien zin,<br />
die mooglyk was, toekende, was het niet te verwonderen,<br />
dat men op de zcldzaamfte begrippen<br />
verviel, en zoo vcrfchillend men omtrent GOD op<br />
zich zeiven gedacht had, hoewel allen Hechts eenen<br />
éénigen waaren GOD aannamen en vereerden,<br />
zoo vtrfchillend dacht men ook over den perzoon<br />
en
Hoofdft. VII. Over Christus. 5<br />
en het wezen van den Zoon van GOD. Allen erkenden<br />
hem als de Zoon van GOD, deMesfias, deLeeraar,<br />
de Middelaar en Verlosfer; maar hoe het verder met<br />
deezen perzoon gelteld mogt zyn? hieromtrent had<br />
elk zyne eigene denkbeelden voor zich zeiven. Wilde<br />
men de verfchillende begrippen der genen nagaan,<br />
die zich of zelf van de kerke afgezonderd hebben,<br />
of van haar zelve uitgeftooten zyn geworden, 'er<br />
zoude geen einde aan het onderzoeken zyn, hoewel<br />
het zomtyds ook gebeurd is, dat leeraaren der kerke,<br />
die voor 't overige rechtzinnig waren, derzelver<br />
gevoelens hebben omhelsd; zoo was by voorbeeld<br />
HERMOGENES, eenen bekenden dwaalleeraar,<br />
pp het verkeerde'denkbeeld gevallen, dat CHRIS<br />
TUS by zyne hemelvaart zyn lighaam in de Zonne<br />
had afgelegd, en dat deeze ook het zalig verblyf<br />
van de zeegenpraalende kerke zyn zoude. En van<br />
ditzelfdegevoelenisook PONTANUS, eenen leeraar<br />
van zeer veel verdiende in de Alexandrynfche kerke<br />
, in de tweede eeuw geweest, Zoo heeft, gelyk<br />
elk welk weet, VALENTINUS , een Gnosftik van de<br />
tweede eeuw, het denkbeeld gekoesterd, dat de<br />
Aeon CHRISTUS, toen hy in de wereld kwam, een<br />
lighaam van ^//eruit den hemel had medegebracht ,<br />
waar mede hy door MARIA als door eene goot of<br />
kanaal gegaan was; en APOITTNARIS , een der geleerdfte<br />
en geachtfte leeraaren der kerke beweert,<br />
dat CHRISTUS reeds eer hy van MARIA gebooren<br />
was, mensch zy geweest, bekleed met een hemelsch<br />
lighaam (b). Maar ik fpreeke alleenlyk van<br />
, n . rechtte<br />
APOLUHAMS Op. Greg. Nysf. AmMittia. p. 50<br />
A J
lo Jfoofdft. VII. Over Christus.<br />
(rechtzinnige Christenen, die in de gemeenfehap<br />
der kerke gebleeven zyn, en zelfs nu nog als zoodanig<br />
worden befchouwd, en die niet te min, wat<br />
den perzoon van CHRISTUS betreft, even zoo zeer<br />
van eikanderen verfchillen, als hunne begrippen<br />
van die verwyderd zyn, welken men tegenwoordig<br />
onder de hoofdpartyen der Christenen voor de<br />
rechtzinnige leere opgeeft.<br />
Men fchynt het reeds vroegtydig onder de Christenen<br />
als eene dwaaling te hebben befchouwd, indien<br />
men JEZUS voor een bloot mensch hieldt, en<br />
men konde dit laatfte denkbeeld ook wel niet lange<br />
koesteren, zoo draa bekend werdt, wat JEZUS zelf<br />
van zyn en perzoon gezegd ha.d(*). Zeer ras werdt<br />
het eene algemeene aangenomene waarheid, dat hy<br />
een wezen was van eene veel verheevener natuur,<br />
en die in eenen veel uitfteekender zin dan engelen<br />
en menfehen, Zoon van God was genoemd. Om die<br />
rede echter hebben niet alle Christenen gelykvormig<br />
gedacht, over den oirfprong van dit verheevener<br />
wezen. Men kan het niet regelrecht loochenen,<br />
dat 'er Christenen geweest zyn, die geloofden, dat<br />
deZoone GODS van eeuwigheid beftaan hadt. Maar<br />
wanneer men ook aannam, dat hy, gelyk de Apostelen<br />
zeggen, vóór de fcheppinge der wereld, en<br />
by gevolg eer nog de tyd voorhanden was, was aanwezig<br />
geweest; was daarom evenwel nog niet alles<br />
be-<br />
(*) Hoe duidelyk b'ykt hier uit niet, dat onze Schry.<br />
ver geheel niet Sociniaansch denkt. Ik merke dit alleenlyk<br />
in het voorbygaan, en om zekere redenen aan, dia<br />
myne leezezen wel zullen kunnen nagaan. Ven.
Hoofdft. VII. Over Christus. it<br />
bepaald, en wel zoo, dat allen even eens daaromtrent<br />
dachten. Veele rechtzinnige Leeraaren, der<br />
eerfte Kerke, van de tweedeen derde eeuw, hebben<br />
de eeuwigheid van den Zoone GODS toegegeeven,<br />
en beweerd, dit hy altyd met den Vader, en deeze<br />
nooit zonder hem beftaan had. Maar hoe? In<br />
de daad op eene zeer zeldzaame wyze. Zy zeggen<br />
naamlyk: hy, de logos, hetwoo>d des Vaders is van<br />
den aanbeginne by den Vader geweest, hy heeft<br />
naamlyk in deszelvs verftand zyn beftaan gehad ,<br />
maar nog niet een op zich zeiven beftaand wezen<br />
uitgemaakt; deeze zelfftandigheid of perzoonlykheid<br />
heeft hy eerst door de teeling verkreegen, efl<br />
deeze teeling is eerst by de fcheppinge der wereld<br />
gefchied (c). Toen GOD naamlyk de wereld<br />
voortbrengen wilde, bracht hy eerst uit zich zei.<br />
ven den Zoon voort, om door denzelven alles te<br />
fcheppen. Dit zonderling denkbeeld hebben Jus-<br />
TINÜS de Martelaar, THEOPHILÜS van Antioclriën,<br />
TATIANUS , LACTANTIUS en TERTULLIANUS gekoesterd,<br />
allen mannen, die by de Kerke in aanzien<br />
ftaan, en waar van twee, niettegenftaande dit<br />
gevoelen, onder het getal der heiligen ftaan opgeteekend(d).<br />
Wat was dit voor eene eeuwigheid, welke<br />
den Zoon van GOD werdt toegekend! Het zoude eene<br />
eeuwigheid zyn; maar, op den keper befchouwd,<br />
was het geene andere, dan die men allen dingen<br />
(c) ATHENAGORAS Legat pr» Christ. p. 10.<br />
bui-<br />
(rf) PETAVII Dogmata Theolog. Tom, II. Lib. I. c. 2—6.<br />
HUETII Origenian. Quast. II. p. 45. Dit is toch wel<br />
een echt mirakel! Vert.
12 Hoofdft. VIL Over Christus.<br />
buiten GOD toekennen kan. En zoo heeft HIPPO-<br />
LYTOS het ook in de daad begreepen in zyn boek<br />
tegen NOETUS, waar deeze heilige Kerkleeraar zich<br />
zoo uitdrukt, dat 'er in den beginne buiten GOD<br />
(den Vader) niets beftaan had. Alles is, wel is<br />
waar, in hem geweest, maar nog niet als iets wezenlyks.<br />
Eer hy aan alles het beftaan gaf, heeft<br />
hy eerst het woord, hetwelk tot hier toe ook in hem<br />
als verborgen geweest was , ten voorfchyn geroepen<br />
, om zynen raadgee ver en werkmeester te zyn (e).<br />
'Er is dus, wanneer men den Zoon van GOD als een<br />
perzoon op zich zeiven befchouwt, een tyd (indien<br />
men zoo fpreeken mag, eer nog de tyd begon) geweest,<br />
wanneer hy nog niet daar was: 'er is daar<br />
en tegen, indien men zich hem, zonder eene eigene<br />
perzoonlykheid, voordek, nooit een tyd geweest,<br />
wanneer hy niet zoude bedaan hebben. Als<br />
Zcon van GOD bedaat hy eerst zederd de fcheppinge<br />
der wereld; want het Zoonfchap heeft hy door<br />
middel van de teelinge verkreegen: als wysheid en<br />
verftand des Vaders is hy 'er altyd geweest: want<br />
GOD is nooit geweest zonder verdand en wysheid.<br />
Naar deeze manier van denken, was de Zoon dus<br />
maar oirfpronglyk eene eigenfchap des Vaders, naar<br />
welke hy wys is, een denkbeeld, het welk nog ten<br />
tyde van ADGDSTINÜS eenige Christenen koesterden<br />
(ƒ), maar die bydefcheppingeder wereld door<br />
(e) IIIPPOLYT. adv. Noetum. Cap. 10,<br />
hem<br />
(ƒ) AUGUSTINUS Lib. VI. de Trinitatec. 2. 3. p. 598. Opp.<br />
Tom. VIII.
Hoofdft. VII. Over Christus. 13<br />
hem tot eenen perzoon gemaakt werdt en haare eigen<br />
heftaanlykheid verkreeg.<br />
Anderen mishaagt dit gevoelen; zy kennen noch<br />
het in GOD zonder perzoonlykheid verborgen geweest<br />
zyn de beftaan van het woord, noch de eerst by<br />
de fcheppinge der wereld volbrachte voortbrenging<br />
.van hetzelve. Eer GOD deeze wereld fchiep, zeiden<br />
zy, bracht hyin den or.afmeetlyken fchoot der eenwigheid<br />
eene wereld van geesten voort, enzyneerfte<br />
vcortbrengzel was het woord, hetwelk de verhevenfte<br />
Aeon is. Eene uitdrukking, waar van zichreeds<br />
CLEMENS van Alexandrién bedient, en weshalven ME<br />
THODIUS hem den oudjlen onder de Aeonen noemt (g).<br />
Gelyk het daarom by het voortbrengen van de wereld<br />
der geesten, enkel en alleen van den wil van<br />
GOD afhing, of dezelve daadlyk beftaan zoude dan<br />
met, zoo hing ook het voortbrengen van den Zoon<br />
enkel van den wil van GOD af. Een denkbeeld, hetwelk<br />
reeds JUSTINUS de martelaar heeft voorgedraagen<br />
(h). Anderen in tegendeel begreepen, dat,<br />
gehk het vuur nooit zonder glans zyn kan, ook de<br />
Vader nooit zonder den Zoon geweest zy. Een<br />
denkbeeld, waaromtrent naderhand iets meer zal<br />
voorkomen.<br />
By de uitdrukkinge van METHODIUS , wanneer<br />
hy CHRISTUS den oudtien onder de Aeonen noemt,<br />
herinnert elk zich zeer gemakiyk aan de joodfche<br />
begrippen, en aan den ADAM KADMON van de Kabbalisten,<br />
dien zy den eerstgebooren zoon, den oud-<br />
(g) METHODIUS in Symp. p. 79,<br />
(A) JUSTIN. Dialog. cum Tryph. p. 221<br />
ften
14 Hoofdft. VII. Over Christus.<br />
ften onder alle zoonen des hoogden Vaders noemen.<br />
Dit was ook in de daad geheel en al het gevoelen<br />
van deezen grooten Kerkleeraar omtrent den<br />
perzoon van CHRISTUS , en hy dryft hetzelve zoo<br />
verre, dat hy zelfs beweert, dat CHRISTUS reeds<br />
in ADAM de menschlyke natuur heeft aangenomen,<br />
en dat ADAM niet Hechts een voorbeeld van hem,<br />
maar de CHRISTUS zelf geweest zy: dat ADAM echter<br />
door den val van de tegenwoordigheid van hel:<br />
voord is beroofd geworden, hetwelk daar op ten<br />
tweeden maale in MARIA , de menschlyke natuur<br />
heeft aangenomen (i). Het zoude in de daad der<br />
moeite wel waardig zyn, dat men eens eene volledige<br />
verzameling van alle foortgelyke denkbeelden<br />
byëen zocht. Dit zoude een groot licht ontlteeken,<br />
en gewislyk in verfcheiden opzichten zeer<br />
nuttig zyn.<br />
Zoo verfchillend dacht men reeds vóór den tyd<br />
van de Synode te Nicea over dit ff.uk; en zoo verfchillend<br />
moesten de gevoelens noodzaaklyk uitvallen<br />
, zoo draa men zich met het onderzoek van<br />
deeze voorwerpen bezig hieldt, die men in ftiite<br />
had moeten aanbidden, maar niet poogen te doorgronden.<br />
Want welke van alle deeze verfchillende<br />
meeningen toch is wel zoo naauwkeurig en bepaald<br />
door de uitfpraak van de H. Schrift beflist, dat men<br />
voor de volkomen echtheid derzelve zoude kunnen<br />
in flaan?<br />
Even zoo verdeeld zyn de gevoelens, wanneer<br />
*er van het wezen en de natuur van deezen Perzoon<br />
(i) METHODIUS a. n. O. in CQMEEFISII JUÜ. Novisf.<br />
ge-
Hoofdft. VIL Over Christus. 15<br />
gcfprooken wordt. Twee hoofdgevoelens treft men<br />
aan, waar over de christelyke Leeraars reeds lange<br />
vóór de Synode te Nisea zyn verdeeld geweest, terwyl<br />
naamlyk eenigen hem voor een fchepzel en wel<br />
van eene byzondere natuur, en anderen voor een<br />
zodanig wezen hielden, hetwelk uit het Wezen of<br />
de natuur van GOD zeiven uitgegaan , en daarom<br />
van hetzelve niet wezenlyk onderfcheiden zy. Het<br />
eerfte was, gelyk elk weet, het denkbeeld van A-<br />
RIUS. Zonder 'er echter eens van te gewagen, dat<br />
reeds vóór hem LUCIANUS de martelaar dit gevoelen<br />
gekoesterd had, en dat verfcheiden Bisfchop,<br />
pen in de vierde eeuw even zoo dachten, was dit,<br />
evenwel een gevoelen, hetwelk toen niet eerst uitgedacht,<br />
rmar reeds lange te vooren door verfcheidene<br />
Christenen aangenomen was. PAULUS noemt<br />
hem den Zoon van GOD , den eerstgebooren van alle<br />
fchepzelen. JOHANNES noemt hem in de Openbaaïinge<br />
het begin der fcheppinge; en deeze uitdrukkingen<br />
gaven 'er waarfchynlyk aanleidinge toe, om<br />
hem mede te plaatzen in de reye der dingen, die<br />
GOD door zyne machtfpreuk en wil hadt voortgebracht.<br />
Men onderfcheidde hem evenwel zoodanig<br />
van dezelve, dat men hem niet alleen ten opzichte<br />
der voorbeftaanlykheid een voorrecht boven die inruimde<br />
, maar ook geloofde, dat hy van dezelve<br />
wezenlyk onderfcheiden was, en tusfchen deeze en<br />
de Godheid, als het ware, iu het micden ftond.<br />
Zoo dacht reeds DXONYSKIS van AUxan&rïèn in de<br />
derde eeuw (AV). .ATHANASIUS heeft hem, wel is<br />
waar,<br />
(A) HUETIUS %n Origenianis. Quce:>. II. p, 36.
i
lïoofdft. VnV Qvér Christus. jj<br />
vermoeden. Zoo veel kan men wel zeggefl, dat!<br />
allen, die in de wysbegeerte het ftelzel van de tilt'<br />
vloeijinge (emanatie) aannamen, of GOD als den<br />
eerften oirfprong en bron van alle geestlyke wezens 1<br />
befchouwden, ook dit denkbeeld omtrent CHRIS*<br />
TÜS koesterden. Daarom echter beweerden waaflyk<br />
nog niet allen, die zeiden, dat CHRISTUS uifl<br />
het wezen des Vaders ontftaan was, dat hy zulk<br />
een waare en wezenlyke GOD zy, als de Vader.<br />
RIGENES fchroomt niet van de Êngelen te zeggen j<br />
dat zy van een gelyk wezen met GOD zyn (m); en<br />
reeds lange vóór hem zegt de opfteller van de Ho»<br />
milien, welke men , als door CLEMENS vervaardigd<br />
, opgeeft, van de Engelen : zy zyn uit God<br />
voortgefprooten , en van gelyk wezen met hem, maat<br />
daarom niets minder dan Goden (71). Een aanhanger<br />
van dit leerfielzel konde derhalven zeer wel de me»<br />
dewezigheid van den Zoone GODS beweeren, enevenwel<br />
ontkennen, dat hy in den zelfden zin GOD<br />
was, als de Vader, maar hem flechts voor eenen<br />
verheevenen Aeoh houden, die door deeerstgeboor*<br />
te, en doordien GOD hem tot eenen Heer over alles<br />
gefield had, den rang had boven de overigen, die<br />
even zoo als hy uit de Godheid waren ontfprooten*<br />
Men ziet hier uit blykbaar, dat zelfs by hen, die dit<br />
denkbeeld omuent de medewezigheid omhelsden,<br />
een zeer gewichtig onderfcheid in hunne denkwyze<br />
konde plaats vinden. Hoe verfchillend men om.<br />
(m) PHOTIUS in Bibliothec. Cod. CLXXIX.<br />
(n) Homil. XVI. hum. VI.<br />
II. DEEL. £<br />
trens
18 Hoofdft. VII. Over Christus.<br />
trcnt dit ftuk gedacht heeft, ziet men duidelyk ,<br />
zoo draa men de moeite neemt, om de uitdrukkingen<br />
en denkbeelden te verzamelen, devvelken daaromtrent<br />
by de rechtzinnige Kerkieeraaren zeiven<br />
voorkomen. Zoo bedient zich JCSTINUS de martelaar,<br />
omtrent CHRISTUS van de uitdrukking Ttfe^n,<br />
tiitfchieting, en hecht daar aan het denkbeeld, dat<br />
hy zoo uit den Vader is uitgegaan, gelyk een woord<br />
of de adem uit 's menfchen mond gaat (o). TER<br />
TULLIANUS merkt hem aan als een Godlyk uitvloeizei,<br />
het welk zoo uit den Vader is uitgegaan, gelyk<br />
het water uit eenen bron ontfpringt fj>). Dat<br />
beiden aan CHRISTUS demedewezigheid hebben toegekend,<br />
befpeurt elk, zonder dat men eens die plaatzen<br />
behoeft in aanmerking te neemen, welke BULL<br />
tendienleinde heeft aangehaald (q). Maar beiden beweeren<br />
met hunne vergelykingen geheel iets anders,<br />
dan het gene men naaderhand voor de rechtzinnige<br />
leere der Kerke omtrent dit ftuk heeft uitgevent,<br />
en TERTULLIANUS gaat zelfs zoo verre ,<br />
dat hy wil, dat de Vader alleen Hechts de geheele<br />
zelfftandigheid der Godheid zy, de Zoon daar en<br />
tegen flechts een gedeelte, eene portie van dezelve.<br />
Een denkbeeld, waar op men noodwendig moest<br />
komen, zoo draa men den Zoon flechts voor een<br />
uitvloeizel van het Godlyk wezen hieldt. Het is<br />
waar,, TERTULLIANUS en ORIGENES , hoewel de<br />
laatfte de uitdrukking, waar van zich JUSTINUS de<br />
(o) JUSTIN. Dial. cwn Tryph. p. 221.<br />
(j>) TERTULLIANUS. adv. Praxiam. C. 8.<br />
(j) Deferfio lidei Kica.n.i>eÜ. II. c. 4.<br />
Mar-
Hoofdft. VIL Over Christus. tg<br />
Martelaar en TERTULLIANUS bedienen, als kettery<br />
verwerpt, beweezen, dat'er nooit een tyd geweest<br />
is, dat de Zoon niet op zoodanig eene wyze van<br />
den Vader afgedamd ware;'maar TERTULLIANUS<br />
verbindt daar mede het denkbeeld van lighaamlykheid<br />
van GOD , hetwelk hem in het algemeen eigen<br />
was. ATHENAGORAS dacht even zoo, toen hy<br />
CHRISTUS een denkbeeld noemde, eene kracht, wel.<br />
ke van GOD uitvloeit. Hy noemt hem het eerfti<br />
voortbrengzel van den Vader; maar hy onderfcheidt<br />
hem uitdruklyk van alle gefchapene dingen (r),<br />
TATIANUS in de tweede eeuw, toen hy nog tot de<br />
rechtzinnige Kerk behoorde , konde 'er niet toe<br />
belluiten, om de uitdrukking, geteeld en gebooren<br />
zyn, van den Zoon GODS te laaten gelden, dewyl<br />
zulks iets lighaamlyks voorönderftelle, en men daar<br />
door noodzaaklyker wyze op het denkbeeld gebracht<br />
wordt van eene verandering, welke in de<br />
Godheid zoude gebeurd zyn, maar hy wilde, mea<br />
zoude van den Zoone GODS zeggen, dat hy van den<br />
Vader was uitgegaan. Naar TERTULLIANUS meening,<br />
was de teeling van den Zoon, in de daad eene uitbreiding<br />
van het Godlyk wezen (y). Alles wankelde<br />
by deeze Leeraarer heen en weder, en men mochc<br />
'er nog zoo zeer in overëenftemmen, dat de Zoon<br />
uit het Godlyk wezen des Vaders zyn wezen heeft 3<br />
evenwel vondt men by nader bepaaling ten aanzien<br />
van zyne wyze van beftaan niets dan tegenftrydig-<br />
(r) ATHENAGOB. Legai. p. 10.<br />
O) Apologat. Cap. 21.<br />
B 8<br />
' heid
ao Hoofdft. VII. Over Christus.<br />
heid in hunne denkbeelden. Eenigen gaven hem<br />
eene eigene perzoonlykheid, door afzondering van<br />
zyn wezen van het wezen des Vaders; anderen leidden<br />
het voortduuren van deeze perzoonlykheid af,<br />
uit den gcduurigen toevloed van het Godlyk wezen<br />
des Vaders in het zyne ; anderen namen de perzoonlykheid<br />
op zekere wyze weg, en zeiden, hy<br />
Haat met den Vader in zulk eene betrekkinge, als<br />
glans en warmte met het licht en vuur; anderen<br />
lieten hem nog geduurig van den Vader uitgaan.<br />
Bezwaarlyk zoude men twee Kerkvaders in de drie<br />
eerfte eeuwen vinden, die in hunne denkbeelden<br />
over dit onderwerp volkomen met eikanderen overëerrftemden:<br />
en wat dachten die genen toch wel, die<br />
den Zoon flechts toen eerst eene perzoonlykheid toefchreeven,<br />
toen de wereld zoude voortgebracht worden,<br />
en hem te vooren alleen in den Vader lieten beftaan,<br />
hem tevens even?/el voor een uitvloeizel van<br />
de hoogfte Godheid houdende. In zulk eenen dool.<br />
hof van verwerringe geraakt hetmenschlyk verftand<br />
natuurlyker wyze, wanneer het de paaien overfchreed,<br />
die GOD zelve gefield heeft. Allen wisten<br />
zy deuitfpraak van JESUS : niemand kent den Zoon, als<br />
de Vader alleen! Allen fpraken zy vandeonbegrypelyke<br />
verborgenheid, welke in deezen perzoon was,<br />
en allen wilden zy toch den Zoon nader kennen, als<br />
hy geopenbaard was, en even dat gene bevatten<br />
en verklaaren, wat zy voor onbegrypiyk hielden.<br />
Welk-eene tegenftrydigheid!<br />
Nergens heerscht meerdere overéénflemming by<br />
de ouden, dan ten aanzien van het denkbeeld, datzy<br />
den
Hoofdft. VII. Over Christus. ar<br />
den Zoon voor minder erkenden, dan den Vader, en<br />
aan den eerften alleen toekenden, dat hy de God boven<br />
alles was. Uithet verwyt, hetwelk CELSUS den Christenen<br />
doet, dat zy den Zoone GODS boven den Vader<br />
verhieven, kan men wel is waar het vermoeden afleiden,<br />
dat eenige Christenen hunne denkbeelden te<br />
hoog lieten gaan, en geloofden, dat de Zoon de hoog.<br />
fie God was. Maar het algemeen geliefkoosd gevoelen<br />
was toch altyd dit, dat de Zoon minder was dan<br />
de Vader, en niet de GOD boven alles of de noogfte<br />
GOD. ORIGENES zegt daarom tot CELSUS : Het is "<br />
mooglyk, dat eenigen zoo flout zyn om tebeweeren, dat<br />
de verlos/er de God boven alles zy. • Maar wy zyn van<br />
'zulk. een gevoelen niet, en gelooven het woord, hetwelk<br />
hy ons zelf geopenbaard heeft: de Vader, die my gezon<br />
den heeft, is grooter dan ik (t). Was het ORIGENESmaar<br />
alleen, die zoo gedacht had, men zoude dit<br />
gevoelen onder de menigte ketteryen, deezen geleerden<br />
Kerkleeraar aangewreeven, kunnen tellen. Dan<br />
vóór de Synode vvaNicea isbyna het algemeen heerfchend<br />
denkbeeld onder de Christenen geweest, dat<br />
de Zoon een aan den Vader ondergefchikt wezen zy,<br />
welk aan den Vader als den hopgften GOD onderworpen<br />
is , en van wien hy zich als eenen Middelaar,<br />
Afgezant en Volbrenger van zynen wil bediend<br />
heeft. Zoo zegt JUSTINUS de Martelaar,<br />
({) ORIGENES Contra Celfum Lib. VInl. p. 387. vergeleeken<br />
EUSEB. Contra Marcell. Lib. I. Gap, I. p. 8. Ziet<br />
hier by het eerfis deel van die boek, pag. 132. nota (g)<br />
Vtriaaler,<br />
B3<br />
dat
23 Hoofdft. VII. Over Christus.<br />
dat de Vader, als GOD, Schepper, Heer en Regee»<br />
rer door zynen Zoon alles bereid en geordend heeft,<br />
en dat dezelve den Vader en Heeve onderworpen en zynen<br />
wille dienstbaar is (V). THEOPHILUS vanAntiochien<br />
befchouwt hem als den ondermeester, van wien<br />
zich de hoogfte GOD by de fcheppinge der wereld<br />
bediend heeft (v). TERTULLIANUS denkt even<br />
zoo, en befchouwt dit gevoelen als een middel, om<br />
de tegenwerping te keer te gaan, als of de Christenen<br />
drie Goden aanbaden, om dat de éénheid toch<br />
dezelfde bleef, dewyl de Zoon en de H. Geest van<br />
den Vader alleenlyk hunnen oirfprong hadden en aan<br />
hem onderworpen waren (w). Men mochte mis-<br />
fchien denken, dat IREN^EUS en HIPPOLYTUS in dit<br />
ftuk anders gedacht hadden als hunne tydgenooten:<br />
want de éerfte noemt CHRISTUS het woord boven alles,<br />
en de laatfte noemt hem uitdruklyk den God<br />
boven alles (a). Beiden echter doen zulks alleenlyk<br />
in die betrekking, dat alles door den Zoon gemaakt<br />
is naar den wil van GOD , en den Vader hem alles<br />
heeft overgegeeven: en op dezelfde plaats, waar<br />
HIPPOLYTUS den Zoon den God boven alles noemt,<br />
zegt hy, dat de Vader over hem heerfche, en dat alles<br />
te gelyk met CHRISTUS aan den eenigen GOD onder-<br />
(«) JUSTIN. Mart. Apolog, I. p, 44. en HUETIUS in Ori-<br />
genian. Ouast. II. p. 38.<br />
(v) THEOPH. ad Autolyc. p. 88.<br />
(ie) TERTULL. adv. Praxian. Cap. 2. 3.<br />
(s) IRENSUS adv. Harcs. p. 428. ediiï. Onox. en Iiirro<br />
1YT, adv, Neé'tum. p. 19.
Hoofdfi. VII. Over Christus. 13<br />
derworpen is. Meerdere plaatzen van die natuur<br />
hebben PETAVIÜS en BULL uit de Kerkvaderen by<br />
een verzamelt. Ook konde men niet wel een ander<br />
denkbeeld vormen, wanneer men alles overweegt,<br />
het gene van CHRISTUS gezegd wordt. Eene volkomeneoveréénftemming<br />
was echter ook hieromtrent niet<br />
te verwachten, en wanneer eenigen den Zoon in de<br />
dood naar deszelfs wezen voor minder, hielden dan<br />
den Vader, verftonden anderen zulks alleenlyk omtrent<br />
den tyd, vermits de Vader eerder had beftaan<br />
dan de Zoon; anderen wederom fchreeven den Vader<br />
alleen daarom eenen voorrang boven den Zoon<br />
toe, om dat hy alleen de ongebooren was, en zyn<br />
wezen en beftaan aan niemand anders te danken<br />
had; anderen koesterden wederom andere denkbeelden.<br />
Door de Synode te Nicea is ten aanzien van<br />
deeze leere der Christenen, eene zeer gewichtige verandering<br />
voorgevallen, en, terwyl men tot hier toe<br />
dan eens dit, dan wederom een ander gevoelen<br />
hieromtrent omhelsd had, werdt 'er nu zelfs by<br />
derechtzinnigfte Kerkleeraaren, bepaalden vastgefteld,<br />
hoedanig de geheele Christenheid omtrent<br />
dit ftuk denken moest. Men moet zich hierby<br />
te binnen brengen, dat het aantal der genen , die<br />
op dit Concilie vergaderd waren en de overhand<br />
hadden, niet zoo groot geweest is, dat men derzelver<br />
overftemming, als die der geheele Christenheid<br />
befchouwen konde. Even zoo min moet men<br />
denken, datzy, die het ten dien tyde op zich namen,<br />
om degeloofsleere der Christenen te bepaalen,<br />
B 4 juist
«4 , Hoofdft. VII. Over Christus.<br />
juist de geleerdfte waren. Wanneer men ook niet<br />
wil laaten doorgaan, wat men anders wel van hen<br />
gezegd heeft, dat zy voor het grootfle gedeelte<br />
zeer domme en onweetende lieden zyn geweest; is<br />
dit evenwel zeker, dat zy in de uitlegkunde der<br />
Heilige Schriften niet beter ervaaren waren, dan<br />
hunne voorgangers. Men wil ook de vraag niet<br />
opperen, of 'er wel in het algemeen eene wet kan<br />
of mag gegeeven worden, waar door het menschlyk<br />
verftand genoodzaakt wordt, om dit denkbeeld<br />
van eene zaak te hebben, en geen ander? Genoeg,<br />
dat in deeze vergaderinge van de vaderen te Nicea<br />
de wet werdt gemaakt, en als het geloof der algemeene<br />
en rechtzinnige kerke opgegeeven, dat de<br />
Zoon, de eerstgebooren van alle fchepzelen, niet<br />
gemaakt noch gefchapen, gelyk DIONYSIUS van Alexandrim,<br />
LUCIANUS en anderen geleerd hadden,<br />
maar door den Vader geteeld is: dat de Vader niet<br />
alleen van eeuwigheid, maar de Zoon even zoo eeuwig<br />
is als de Vader, en niet eerst by de fcheppinge<br />
der wereld is voortgebracht geworden, gelyk<br />
JUSTINUS, HIPPOLYTUS, TERTULLIANUS, en andere<br />
Kerklecaaren geloofd hebben: dat de tceling<br />
van den Zoon niet van den vryen wil van den Vader<br />
Jtöèft afgehangen. gelyk JUSTINUS de Martelaar en<br />
andere oude Kerkleeraars geloofd hebben, maar dat<br />
die wezenlyk en noodzaaklyk zy: dat de Zoon niet<br />
uit niets voortgebracht of van eene vreemde natuur<br />
is , gelyk DIOKYSTUS van Alexandrien en andere<br />
hadden gemeend, maar dat hy uit het wezen des<br />
Vaders ook zyn wezen trek: dat de Zoon niet door<br />
af,
Hoofdft. VII. Over Christus. 25<br />
gffcheidinge, of gelyk een uitvloeizel, zyn wezen<br />
van den Vader heeft, gelyk verfcheiden rechtzinnige<br />
Leeraars zich de zaak hebben voorgefteld;<br />
maar licht van licht, GOD van den waaren GOD zy:<br />
dat hy niet minder was dan de Vader, niet maar alleen<br />
een gedeelte van de Godlyke zelfftandigheid<br />
bezit, gelyk byna de geheele aloude Christelyke<br />
Kerke gedacht heeft, maar dat hyéén met denzelven<br />
en hem in waardigheid, macht, eigenfchappen en<br />
eere, even als in wezen gelyk was enz.<br />
Zeer veel konde men op deeze bepaalingen der<br />
Niceenfche vaderen aanmerken (*). Zoo was by<br />
voorbeeld hun geloof gewislyk niet volkomen het<br />
zelfde als dat van ALEXANDER van Alexandrien,<br />
door wien de twist met ARITJS was verwekt.<br />
Want ALEXANDER was zelf van gevoelen,<br />
dat de Vader grooter was dan de Zoon, en befchouwt<br />
deezen laatften , flechts als een midden of tusfchen<br />
wezen, het welk tusfchen den GOD en de wereld,<br />
der geesten in het midden ftond fjy). Daarby had<br />
ALE-<br />
(*) Ja wel, ware 'er veel op aan te merken, al ware<br />
het maar alleenlyk dit, hoe die vaders alles zoo naauwkeurig<br />
wisten te bepaalen, daar evenwel de H. Schrift<br />
zelve zwygt, hoe fyn uitgepluisd alle die denkbeelden zyn,<br />
hoe zeer zy in eikanderen loopen, en hoemoeifelyk ja onmooglyk<br />
om te bevatten. Gelukkig, dat van 't begrypen<br />
en geiooven van dergelyke uitpluizingen en bepaalingen, de<br />
zaligheid niet afhangt, want anders — werdt geen mensch<br />
zalig. Vertaaler.<br />
(y) THEODORET. Hist. Eed. Lib. I. c, 4.<br />
. B 5
25 HoafdlT. VIL Over Christin.<br />
ALEXANDER het denkbeeld gekoesterd, dat de Zoon<br />
te vooren flechts in GOD beftaau had, maar by de<br />
fcheppinge der wereld eerst was voortgebracht, en<br />
eene perzoonlykheid op zich zeiven had verkreegen<br />
(z). Insgelyks was ook de uitdrukking medewezig,<br />
homoufioi, welke op deeze vergadering als de<br />
leuze der rechtzinnigen befchouwd werdt, niet alleen<br />
zulk eene, die 55 jaaren te vooren door de te<br />
Antiochien vergaderde vaderen als valsch verworpen<br />
was, maar waar van zich ook reeds in de derde<br />
eeuw de Maniche'én bediend hadden, omtrent de Godlyke<br />
perzoonen (a). Ook de uitdrukking licht van<br />
licht, en de vergelyking, waar van zich ATHANA<br />
SIUS, en zy, die reeds vóór hem den Zoon voor<br />
een uitvloeizei des Vaders hielden, bedienden, dat de<br />
Zoon naamlyk tot den Vader in even dezelfde betrekkinge<br />
Hond, als de flraalen tot de zonne, was dezelfde,<br />
waar van de Sabbelliaanen hadden gebruik<br />
gemaakt (b~). Alle dergelyke onderzoekingen echter<br />
zyn hier te breedvoerig, en elk, die eenigermaate<br />
een denkbeeld van de zaak heeft, ziet buiten<br />
dien wel in, dat, dewyl men dit niet wilde aanneemen,<br />
om dat en gelyk deeze, en dat niet, om dat<br />
en gelyk die het gezegd had, 'er eindelyk iets zoo-<br />
da-<br />
(2) ARII Epist. ad Alexand. by ATHANASIUS de Synod.<br />
p. 729.<br />
(0) PHOTIUS in Bibliothica. Cod. XXIV, pag. 19. Cod.<br />
CLXXIX. p. 403. 40 s.<br />
(6) ATHANASIUS de Decret. Synod. N'.tan. en EPIPHANIUS<br />
Har es, LXII, p. 513.
Hoofdft. VII. Over Christus. 27<br />
danigs uit is voortgekomen, het gene niemand ver»<br />
llond, zelfs zy niet, die het voordroegen. En by<br />
flot van zaaken, wanneer men genoeg beweerd had ><br />
dat de Zoon niet van den Vader is, zoo als SABEL-<br />
LIÜS en PAULUS van Samofeta het hadden begreepen,<br />
ook niet zoo, als ARIUS het zich verbeeldde, even<br />
zoo min, gelyk het eenige rechtzinnigen hadden<br />
opgevat, die hem voor een uitvloeizei van den Vader<br />
hielden, ook niet, gelyk GOD weet wie meer<br />
nog! gedacht had, bleef het toch even zoo duister<br />
, hoe de Zoon door den Vader voortgebracht<br />
is, als het te vooren geweest was. Tot eene<br />
belydenisfe, dat men dit niet konde doorgronden,<br />
had men immers vroegtydig en veel gemaklyker<br />
kunnen geraaken. Intusfchen moest dit toch nu het<br />
geloof der Christenen zyn, en op deeze wyze moest<br />
elk denken en zich uitdrukken, die hier naamaals<br />
zalig worden en hier op aarde een rechtgeloovig Christen<br />
zyn wilde.<br />
Maar hoewel nu door de Synode te Nicea zulk<br />
eene wet was vastgefteld, en door kerkelyke zoo<br />
wel als burgerlyke firaffen voor dit en het toekomftig<br />
leven, ter bevorderinge van onderlinge overéénftemming<br />
in denken en gelooven, was bevestigd,<br />
zoude men evenwel zich in de daad zeer vergisfen,<br />
indien men gelooven wilde, dat van nu af<br />
allen daarom éénftemmig zouden hebben gedacht.<br />
Het menschlyk verftand laat zich iets dergelyksniet<br />
gebieden, en kerkelyke zoo wel als burgerlyke firaffen<br />
moogen nog zoo fcherp zyn, nimmer zullen zy<br />
toch kunnen beletten, dat dit of dat denkbeeld in<br />
ie-
2 8<br />
Hoofdft. VII. Over Christus.<br />
iemand opkomt, wanneer het ook verboden is, indien<br />
het zich meerder aanbeveelt dan een ander gevoelen,<br />
het weik naar de wetten rechtzinnig en geoorlofd<br />
is. Van ketters fpreeken wy hier niet eens.<br />
Ook is het genoeg bekend, dat 'er, nog naa de<br />
vergadering te Nicea, verfchillende parcyen genoeg<br />
over deeze leere onder de Christenen geweest zyn.<br />
Zelfs ATHANASIUS, diezelfde man, welke te Nicea<br />
het hoogfte woord gevoerd had, en die ook zoo veel<br />
voorderechtzinnigeieere, of, gelyk Doctor CLAY-<br />
TON , bisfchop van Cloglar meent, om zyn aartsbisdom<br />
(c) geleden heeft, jazelfs ATHANASIUS kan zich<br />
van het denkbeeld niet ontdoen, dat onder de drie<br />
pcrzoone, de een grooter is dan de ander, en hy<br />
trekt alleen zyn woord wederom in, wanneer hem<br />
by geluk te binnen fchiet, dat hy zelf dit gevoelen te<br />
NkGi veroordeeld had (d). — Niets was zoo geftreng<br />
veroordeeld geworden, dan den Zoon van GOD een<br />
fchepzel des Vaders te noemen; nog naa de Synode<br />
van Nicea evenwel bedient de H. GREGORIÜS de<br />
wonderdoener zich van dezelfde uitdrukking 'omtrent<br />
CHRISTUS, en noemt hem het fchepzel des Vaders<br />
(e)' Even zoo fterk was ook het gevoelen verworpen,<br />
dat de Zoon eerst by de fcheppinge der<br />
wereld^eteeld is, of zyne perzoonlykheid verkreegen<br />
heeft. Dan nog in de vierde eeuw, en niet<br />
lange naa de vergadering te Nicea, droeg ZENO,<br />
te) HARWOOD bid '3&£
Hoofdft. VII. Over Christus. 20<br />
bisfchop te Verona, zonder naadeel voor zyne rechtzinnigheid,<br />
deeze meenig voor; en nog in de twaalfde<br />
eeuw had dezelve eenen aanhanger in RÜPERTÜS<br />
TUITIENSIS, wien men evenwel niet dit gevoelen»<br />
maar wel zyn onroomsch denkbeeld omtrent het H.<br />
Avondmaal heeft ten laste gelegd. VanEosEBics in<br />
de vierde eeuw, die, nicttegenftaande zyne onderteekening<br />
te Nicea, evenwel zyne byzondere denkbeelden<br />
koesterde omtrent de medewezigheid en den geheelen<br />
perzoon van CHRISTUS, en dat van SYNESÏÜS ,<br />
die geheel in de fmaaJc der nieuwe aanhangers van<br />
PLATO dacht, zullen wy hier niet eensfpreeken: en<br />
welke verfchillende denkbeelden zoude men ontmoeten,<br />
indien men tot de duistere tyden wilde afdaalen<br />
en alle onderfcheidene denkwyzen opdelven,<br />
die toen wel plaats gevonden hebben. Van den<br />
eerften beginne van het Christendom af aan, heeft<br />
'er nooit ten deezen opzichte eene volkomen overéénftemming<br />
plaats gehad, en zal'er ook nimmer komen,<br />
zoo lange de menfchen nog menfchen blyven,<br />
en door de hand van GOD zoodanig gevormd<br />
worden, dat zy in hunne manier van cfenken, in<br />
het vormen van hunne denkbeelden en gevoelens,<br />
van elkandersn onderfcheiden zyn. Alles, wat men<br />
doen en verwachten kan, is de betuiging: dit of<br />
dat is het gevoelen, het welk door de kerke vcor<br />
rechtzinnig verklaard is. Schoon echter allen geen<br />
blind geloof bezitten, enzy zich met blinde gehoorzaamheid<br />
aan de kerklyke uitfpraaken onderwerpen,<br />
maar wel eens denken:<br />
Est
30 Hoofdft. VII. Over Christus.<br />
Est turba femper argumentum pe^fimi,<br />
en hunne byzondere denkbeelden aankleevea, zal<br />
men nimmermeer beletten kunnen.<br />
Alle deeze gevoelens echter omtrent den perzoon<br />
desZaligmaakers, die depaalen te buiten gaan, welke<br />
in de H. Schrift zelve zyn aangetoond, die iets<br />
meer en bepaalder willen zeggen dan geopenbaard<br />
is, zyn, gewislyk van dien aart, dat zy tot den<br />
waaren Godsdienst van CHRISTUS niet behooren,<br />
en waar van de zedelyke verbetering der menfchen,<br />
en dus hunne eeuwige gelukzaligheid geenszins afhangt.<br />
Elke party heeft, wel is waar, aan haare<br />
verklaaringe gaarne zulk een gewicht willen byzetten,<br />
deels om zich meer aanzien en aanhangers te verfchaffen<br />
, deels ook om de tegenparty als zulk eene<br />
te doen voorkomen , die Godloos was en in den<br />
grond verderflyke dwaalingen koesterde, en die men<br />
dus veilig mocht vervolgen en uitroeijen. Daarom<br />
is het echter nog niet zoo. Ware de zedelyke verbetering<br />
en de zaligheid der menfchen aan dergelyke<br />
bovennatuurkundige befpiegelingen, hoe deHeere<br />
JEZUS de Zoon des Vaders is, hoe hy door den<br />
Vader is geteeld, hoe zyne natuur en zyn wezen<br />
gefield is, gehecht; hing het daar van af, dat men<br />
Athanafiaansch of Ariaansch, Sabelliaansch of Eu.<br />
febiaansch, Platonisch of GOD weet hoe meer nog,<br />
over den perzoon des Heeren denkt; wie kan dan<br />
zalig worden ? Hoe ftaat het dan met de zaligheid<br />
van JUSTINUS den martelaar, ATHENAGORAS, THE.<br />
OPHILUS van Antiochiën, DIONYSIUS van Alexan-<br />
dri-
Hoofdft. VII. Over Christus. 31<br />
driën , LUCIANUS den martelaar, GREGORIUS den<br />
wonderdoener, en van veele andere groote en vroome<br />
mannen, waar onder eenigen zelfs in de griekfche<br />
en roomschgezinde Kerk, als heiligen befchouwd<br />
worden? Men mag wel zeggen, is dat<br />
de voorwaarde van onze zaligheid en van ons aandeel<br />
aan JEZUS, gelyk men ons gaarne wilde diets<br />
maaken, weshalven men aan het geloof aan fymbolen<br />
en formulieren zulk een aanzien byzet; ódan<br />
wordt 'er geen mensch zalig. Want niemand, zegt<br />
CHRISTUS zelf, kent den Zoon, dan de Vader alleen<br />
(ƒ). Dan dit is de voorwaarde niet van ons<br />
heil, niet dewaare Godsdienst van CHRISTUS, maar<br />
een Godsdienst, die partyzucht voedt. Hier ia<br />
beftaat deeze voorwaarde, dat wy, gelyk de Heere<br />
CHRISTUS zegt,' aan den geliefden Zoon gelooven,<br />
en, gelyi- de Godlyke ftemrae van den hemel<br />
bevolen heeft, hem hoor en moeten. Het opvolgen<br />
van zyne bevelen, en een hartelyk geloof aan hem,<br />
zoo dat wy hem als de eenige oirzaak van ons heil<br />
befehouwen, zie daar de voorwaarde, gelyk hy<br />
zelf zegt: wie aan hem gelooft, heeft het eeuwige leven.<br />
Niet, wie weet, hoe hy van den Vader is<br />
voortgebracht, van wat wezen of welke natuur, en<br />
hoe hy GOD is enz. Genoeg, dat hy de geliefde<br />
Zoon, en den Heilland aller menfchen is. Niet,<br />
wie met ATHANASIUS dit, met ARIUS dat, met SA-<br />
EELLIUS zich wederom een ander denkbeeld vormt,<br />
van zyn perzoon en wezen. Dit alles behoort niet<br />
tot het heil, niet tot dewaare Godsdienst van CHRIS<br />
TUS ! Waar*<br />
(ƒ) MATTH. XI. vs. 27.
3 2 Hoofdft. VII. Over Christus.<br />
Waarom twisten dan de Christenen, en fcheideri<br />
zich van eikanderen af? Om dingen, die niemand<br />
zëeker of onfeilbaar weet, en die ook niet tot het<br />
wezenlyke van den Godsdienst behooren moeten,<br />
dewyl daaromtrent niets duidelyk geleerd , en de<br />
zaligheid der menfchen'er niet aan gehecht is. Niemand<br />
in de wereW is ooit zoo Godloos geweest, dat<br />
hy een denkbeeld voor valsch erkend, en het zelve<br />
evenwel met opzet voor waar zoude uitgevent<br />
hebben. Wie dwaalt, dwaalt niet uit boosheid,<br />
maar uit gebrek aan doorzicht, en welk is dan het<br />
waare gevoelen? Niemand, die den Heere CHRIS-<br />
TCS voor minder heeft gehouden dan den Vader,<br />
voor zyn fchepzel, of voor een wezen van eene andere<br />
natuur, als de Vader is, heeft zulks uit verachtinge<br />
Van zynen Heer en Heilland gedaan, maar<br />
uit vreeze , om den hoogften GOD , den Vader,<br />
misfehien te beledigen. Niemand, die den Zoon<br />
met den Vader gelyk gefield, en zyn aanwezen uit<br />
het wezen des Vaders afgeleid heeft, heeft zulks<br />
gedaan, om den Vader te vernederen, maar uit<br />
vreeze, om den Zoon te beledigen. Beide partyen<br />
hebben het oogmerk niet gehad, om zich van<br />
het waare geloof te verwyderen, maar om juist overeenkomflig<br />
met hetzelve te denken. Wanneer<br />
de Sabelliaanen , zegt EPIPHANIÜS daarom, eenen<br />
rechtzinnigen bejegenen, vraagenzy: myn vriend!<br />
gelooven wy drie Goden of éénen ? (g). Een duidelyk<br />
bewys, dat", wanneer zy dwaalden, zy geen<br />
oogmerk hadden, om zich van den grond der chris*<br />
Qr) EnriiANius Hares. LXI1. p. 514,<br />
te-
Hoofdft. VII. Over Christus. 33<br />
telyke waarheid te verwyderen, maar veel meer<br />
om die met allen yver aan te kleeven, en dat zy<br />
het tegen overgeftelde gevoelen als zoodanig befchouwden,<br />
dat daar door de waarheid van het<br />
Christendom en de leefe van den eenigen waaren<br />
GOD gefchonden werdc. Inde daad, wie zóó dwaalt,<br />
verdient niet vervolgd, gehaat, veracht en van de<br />
christelyke broederliefde uitgefloten te worden.<br />
Gehoorzaamheid is beter dan offerharide, en de<br />
liefde toe GOD en JEZUS CHRISTUS, gepaard met<br />
wederzydfche liefde jegens eikanderen beter, dan<br />
alle hairklooveryen. Wat baat het toch, diepzinnig<br />
over de Drieéénheid en het wezen der Godlyke<br />
Perzoonen te redentwisten, dit of dat gevoelen<br />
daaromtrent te verdeedigen, wanneer het aan dat<br />
gene ontbreekt, waar door men GODE behaagen<br />
kan? Het komt GODE alleen toe, om deeze vraagen<br />
te beflisfen en te bepaalen , welk denkbeeld<br />
het echte is. Waare Godzaligheid hangt niet van<br />
deeze denkbeelden af; zy groeit op eiken grond en<br />
bodem, en naar deeze alleen zal elk van GOD lof<br />
wedervaaren. De deuren der zaligheid worden ons<br />
niet daarom geopend, dewyl men deeze of gene<br />
geloofsleuze heeft, even als eene parole, om in<br />
tyd van oorlog in eene vestinge binnen gelaaten te<br />
worden. Geloof en deugd baant den weg, en aan<br />
den genen, die zyne ftemme hoor en 3 geeft CHRIS-<br />
TUS het eeuwige leven.<br />
Amen ! met hart en ziel Amen 1 wat het laatfte betreft.<br />
Venaaler,<br />
II. DEEL. C AGT-
34 Hoofdft. VIII. Over den H. Geelt.<br />
A G T S T E H O O F D S T U K .<br />
Over den H. Geest.<br />
Zeer weinig is het, wat'er in deH. Schrift omtrent<br />
den H. Geest gezegd wordt. Dat door den H.<br />
Geest, geest van CHRISTUS, geest destleeren enz.<br />
in de boeken van het N. T. christelyke neigingen,<br />
een godzalig niet zinnelyk gedrag, byzondere byftand<br />
van GOD, buitengewoone gaaven, vermoogens,<br />
krachtvan GOD verftaan wordt, behoeftgeen<br />
bewys, maar blykt aan elk verftandig Christen,<br />
die deeze boeken leest, duidelyk genoeg. Zomtyds<br />
wordt geest, Heilige Geest ook als een perzoon<br />
voorgefteld: maar het is ook zeeker, dat meermaalen<br />
in de H. Schrift voorwerpen als perzoonen wor.<br />
den voorgefteld, die eigenlyk geene perzoonen<br />
zyn. Op andere plaatzen fchynt men geene per.<br />
zoonverbeelding te vinden, maar 'er fchynt in de<br />
daad van een wezen gefprooken te worden, het<br />
welk eenen byzonder hoogen rang bekleed. Wat<br />
dit echter voor een wezen zy, in welk eene betrek,<br />
kinge het zelve met GOD en CHRISTUS ftaat, daaromtrent<br />
wordt in het geheel niets bepaalds gezegd.<br />
Nergens wordt hy in de H. Schrift God genoemd,<br />
gelyk CHRISTUS (*): nergens woidt 5<br />
er iets gezegd<br />
om-<br />
(*) Uitdnildyk GOD genoemd, wil de Schryver waar-<br />
fchynlyk zeggen. Voor 't overige blykt uit dit ge'.egde,<br />
»iyns bedunkens, dat onze Schryver 'er wel verre van af<br />
is.
Hoofdft, VIII. Om den H. Geest 35<br />
omtrent deszelfs verëeringe, gelyk omtrent de vereeringe<br />
van CHRISTUS , die naar den wil des Vaders<br />
, gelyk de Vader zelf geëerbiedigd moet worden.<br />
Het baart derhalven geene verwondering,<br />
dat men ook zederd den tyd, toen de fchriftlyke<br />
opftelien der Apostelen reeds algemeen bekend waren<br />
by de Christenen, een zeer groot onderfcheid<br />
van denkbeelden en gevoelens omtrent deeze leere<br />
aantreft. GREGORIUS NAZIANZENUS zegt daarom<br />
nog tenzynen tyde, dat de fchrift daaromtrent niets<br />
duidelyks zegt, naamlyk of de H. Geest eene<br />
kracht of werking der Godheid, dan een fchepzel of<br />
een perzoon der Godheid zy (a).<br />
Deeze verfcheidenheid van gevoelens neemt nog<br />
meer toe, wanneer men bedenkt, dat Jooden en<br />
Heidenen, indien ook het ililzwygen der H. Schrift<br />
betreffende dit ftuk 'er niet reeds aanleiding toe<br />
gaf, en het als het ware aan elk overliet, welke<br />
denkbeelden hy zich van dit wezen vormen wil,<br />
naar hunne geheele dcnkwyze in het algemeen,<br />
hieromtrent zeer van elkandcren moesten verfchillen.<br />
By de Jooden dacht men reeds zeer ongelykvormig<br />
desaangaande, en wanneer eenigen door den<br />
H.<br />
is, om de Godheid van CHRISTUS geheel en al te ontkennen,<br />
hoe zeer men dit misfchien, wanneer men 't voorige<br />
hoofdftuk maar oppervlakkig leest, mocht denken, maar dat<br />
hy alleenlyk die diepzinnige uitpluizingen en bepaalingen<br />
daaromtrent verwerpt. Aanm. van den Vertaaler.<br />
(a) GREGORII Nazianz. Orat. de Spirit. S. Opp. p. 220.<br />
ediiï. Bafil.<br />
C 3
5$ Hoofdft. VIII. Over den H. Geen.<br />
H. Geen buitengewoone gaaven, als van voorzeg,<br />
ginge'en wonderkrachten, anderen Godlyke eigenfchappen<br />
verltonden, of insgelyks aan byzondere<br />
natuurlyke vermoogens deezen naam toeeigenden,<br />
hielden anderen dien wederom voor een hooger wezen<br />
, voor een der eerde geestelyke uitvloeizels der<br />
Godheid, zonder aan andere begrippen te denken,<br />
ontleend uit de Oosterfche wysbegeerte of uit die van<br />
PLATO. Men heeft de Valentiniaanen ten laste gelegd,<br />
dat zy zeiden, de Aarts-engelen waren uit den<br />
H. Geest gemaakt, die in den beginne over het water<br />
gezweefd had. Maar dit denkbeeld vond reeds<br />
lange te vooren by de Jooden plaats, die den H.<br />
Geest dat fyne geestelyk lighaam noemen, waaruit<br />
de Engelen en menschlyke zielen gemaakt zyn (fc).<br />
Zoo draa'er Jooden wysgeerig dachten, dan waren<br />
ook hunne denkbeelden aangaande den H: Geest<br />
naar die wysbegeerte gevormd, dewelke zy toegedaan<br />
waren; het gemeenzaamst echter was dat denkbeeld<br />
by hen, waar door zy zich daar onder den allesleevendigmaakenden,<br />
vormenden geest voorftelden,<br />
welke by de fcheppinge der wereld der dofte<br />
was ingegooten, of waar mede dezelve toen wa»<br />
vervuld geworden.<br />
By de Heidenen moesten de begrippen desaan»<br />
gaande niet minder verfchillende uitvallen, voornaamlyk<br />
naar maate de wysbegeerte gefteld was,<br />
welke men was toegedaan. Men moet derhalven<br />
nergens minder aan denken, dan aan eene volmaakte<br />
overéênftemming onder de Christenen van de<br />
eer-<br />
(i) Libr. Cosri p. go. 311.
Hoofdft. VIII. Over den H. Geest. 37<br />
eerfte eeuwen, en het behoeft niemand te verwon-<br />
deren, dat eenigen, volgens GREGORIUS NAZIAN-<br />
ZENUS den rechtzinnigen verweeten, dat door hem<br />
een nieuwe en onfchriftmaatige GOD werdt ingevoerd<br />
(V). CLEMENS van Romen, die ten tydeder<br />
Apostelen leefde, fchynt aan niets anders dan aan<br />
gaaven en kracht van GOD te denken, wanneer hy<br />
zegt: hebben wy niet éénen God en eenen CHRISTUS , en<br />
eenen gee t, die over ons uitgejlort is (d). By JUS<br />
TINUS de Martelaar komt eene merkwaardige plaats<br />
voor ten deezen opzichte, waar uit duidelyk blykt,<br />
dat deeze Kerkvader, niet tegenftaande zyne ove.<br />
rige rechtzinnigheid, den H. Geest noch voor een<br />
Godlyk perzoon, noch in het algemeen voor een<br />
voorwerp gehouden heeft , het welk men Godsdienftigen<br />
eerbied moest toedraagen. JUSTINUS<br />
vraagt naamlyk, of 'er wel ooit iemand in de H.<br />
Schrift God en Heer wordt genoemd, en a's een<br />
voorwerp van aanbiddinge wordt voorgefteld, dan<br />
de Schepper van het geheel-al en CHRISTUS? en het<br />
antwoord is: r.een(e). Dat onderden Schepper van<br />
het geheel-al hier de H. Geest niet tevens mede begreepcn<br />
wordt, blykt duidelyk daar uit, om dat<br />
CHRISTUS insgelyks van hem onderfcheiden wordt,<br />
het welk gewislyk niet zoude gefchiedzyn, wanneer<br />
door den Schepper hier alleen den Vader werdt<br />
ver<br />
ft) Xo'Si» iftit \nnr«
38 Hoofdft. VIII. Over den H. Geest.<br />
verftaan, daar de Zoon, het woord des Vaders diegene<br />
is, door wien, gelyk JÜSTINÜS op eene andere<br />
plaats zegt, de Vader alles gemaakt heeft. Hy<br />
erkent den H. Geest dus even zoo min voor GOD<br />
en Heer, als in het algemeen voor iemand, dien<br />
men aanbidden moet, maar dit komt, zyns bedunkens,<br />
alleen den Vader en CHRISTUS toe: wantook<br />
ten opzichte van CHRISTUS zeiven, laat deeze Kerkvader<br />
deszelfs aanbidding alleenlyk van den wil en<br />
het bevel van GOD afhangen, gelyk uit h.et voorgaande<br />
duidelyk blykt. Dan JUSTINUS konde ook,<br />
naar zyne begrippen, niet anders oirdeelen: want<br />
naar zyn gevoelen is de H. Geest niets anders dan<br />
genadegefchenk, Godlyke kracht en werkinge, of,<br />
gelyk PLATO het noemt, op wien hy zich beroept,<br />
«W (ƒ)•<br />
Ik weet niet, of men ATHENAGORAS ook hier by<br />
voegen moete. Uit de plaatzen, in de aanmerkinge<br />
aangehaald, fchynt het tegendeel te blyken,<br />
waar in de H. Geest als een van GOD zoodanig uitvloeijend<br />
wezen wordt voorgefteld, gelyk defi raaien<br />
van de zonne uitgaan, of gelyk het licht van het<br />
vuur (g). Hy wordt 'er echter niet God genoemd,<br />
hoewel zulks omtrent beiden, Vader en Zoon uitdruklyk<br />
gezegd wordt, en insgelyks wordt'er ook<br />
maar van GOD alleen en van zyn onaffcheidlyk<br />
woord "gezegd, dat hun alle dingen onderworpen<br />
zyn. By die vergelyking vervalt alle eigen perzconlyk<br />
beftaan buiten dien, en, naar het begrip<br />
van<br />
(ƒ) Cohmtat. nd Grcecos. p. 30.<br />
(g) ATHEHAGOKiE Lcgat.pro christ. p. II. 27.
Hoofdft. VIII. Over den H. Geest. 30<br />
van deezen Kerkvader is de H, Geest een wezen,<br />
geduurig uit den Vader uitgaande en wederom der»<br />
waards te rug keerende. THEOPHILUS fchynt<br />
deszelfs perzooneel beftaan te beweeren. Hy fpreekt<br />
zelfs van eenen Trias der Godheid, en heeft den<br />
zonderlingen inval, dat de drie dagen der fcheppinge,<br />
eer de zon en maan gefchapen werden, een<br />
voorbeeld van de heilige drieëenheid geweest<br />
zy (/?)• Een denkbeeld, waar mede hy wel bezwaarlyk<br />
AUTOLYCUS tot het Christelyk geloof zal<br />
hebben bekeerd. Men moet hem echter flechts met<br />
eenige naauwkeurigheid leezen, en men zal ontdekken,<br />
dat fchoon hy van drieëenheid fpreekt, hy<br />
evenwel nergens minder aan denkt, dan om aan den<br />
H. Geest een perzooneel beftaan voor en op zich<br />
zeiven toe te fchryven. Hy is by hem even dat gene,<br />
wat de Zoon was, vóór dat hy door de teeling<br />
eene eigen perzoonlykheid verkreeg, naamlyk flechts<br />
eene eigenfehap, en even zoo de wysheid van GOD ,<br />
als de Zoon het woord van hem was (0- Enkel onbepaalde<br />
denkbeelden, die als het ware tusfchen<br />
een perzooneel en niet perzoneel beftaan in het<br />
midden ftaan, en de bronnen duidelyk genoeg ver-<br />
raaden, waar uit zy gefchept zyn, naamlyk<br />
wysbegeerte. Het waren dus niet maar enkel Gnostiken<br />
en andere ketters, die de leere van CHRISTUS<br />
en wysheid van menfchen met elkander paarden:<br />
dit hebben even zoo vroegtydig rechtzinnige Kerkleer-<br />
(h) THEOPHILUS ad Autolyc. p. 94.<br />
(0 THEOPHILUS ad Hutolyr. p, 88. 04,<br />
C 4
40 Hoofdft. VIII. Over den H. Geest.<br />
leeraaren gedaan; en wanneer of waar heeft wel<br />
ooit een geheel ter zyde Hellen van grondflellingen<br />
plaats gevonden, die men te vooren aangenomen,<br />
voor echt erkend en geliefkoosd had?<br />
Onbetwistbaar moet men ook wel hier toe het<br />
gevoelen reekenen, het welk verfcheidene Kerkvaderen<br />
hebben gekoesterd, door den H. Geest voor<br />
een tusfchen wezen te houden, welk tusfchen den<br />
Vader en den Zoon in het midden ftond, en eigenlyk<br />
de band was, waar door beiden onder eikanderen<br />
verëenigd worden (k). Een begrip, waar by<br />
het nog geduurig twyffelachtig blyft, of men door<br />
den H. Geest eene Godlyke kracht, dan een perzoon<br />
verftaat, en hetwelk evenwel waarfchynlyk<br />
hun allen is eigen geweest, die zich omtrent den<br />
Vader en Zoon van de uitdrukkinge bedienden, dat<br />
beiden in en door den Heiligen Geest één waren. Dan<br />
deeze manier van uitdrukkinge isoirfpronglykuitde<br />
allerëerfie tyden der Kerke, hetwelk BASILITJS niet<br />
alleen met voorbeelden van de oudvaders bevestigd<br />
heeft (0 maar dat ook het gevoelen van ATHENA-<br />
GORAS fchynt te wezen, wanneer hy zegt, dat de<br />
Zoon in den Vader en de Vader in den Zoon zy door<br />
de eenigheid en macht van den Geest (m).<br />
Intusfchen is het denkbeeld van den H. Geest als<br />
eenen perzoon vroegtydig genoeg by de Christenen<br />
aan-<br />
(*) PETAVII Dogmata Theolog. Tom. II. Lib. VII. de Tri*<br />
nitate. Cap. 12. p, 410.<br />
(7) BAPIUUS M. de Spirit. S. opp. Tom. II. p. 358.<br />
(ns) ATHENAGOR, Legat. prochrist.f. 10.
Hoofdft. VIII. Over den H. Geest. 41<br />
aangenomen, en voornaamlykzederdde derde eeuw<br />
algemeen geworden, toen de Sdbelliaanen het volftrekt<br />
als de rechtzinnige leere der kerke wilden<br />
hebben aangemerkt, dat men zich den Zoon GODS<br />
en den H. Geest niet als perzoonen, maar als werkingenvaa<br />
de éénige Godheid moest voorftellen. Zoo<br />
veele aanhangers echter deeze manier van denken<br />
ook kreeg, zoude men zich evenwel zeer vergisfen,<br />
indien men wilde denken, dat allen oveiéénftemmend<br />
met eikanderen in hunne gevoelens waren<br />
geweest: zy zyn veel meer, zoo wel wat betreft<br />
den oirfprong als den rang van deezen perzoon,<br />
zeer verdeeld, en rechtzinnige Leeraaren verfchillen<br />
zoo wel onder eikanderen, als van dat gene,<br />
wat naaderhand vooi' de rechtzinnige leere der ker«<br />
ke is opgegeeven. Het is waarfchynlyk, dat by<br />
menig eenen nog joodfche denkbeelden hebben plaats<br />
gevonden, en nog in de vyfde eeuw heeft MARIÜS<br />
VICTORICS, een voor 't overige volmaakt rechtzinnig<br />
man, die ook tegen de Ariaanen gefchreeven<br />
heeft, het waarlyk joodfche denkbeeld, dat ook de<br />
JNazarenen in hun Evangelie hebben voorgedraagen,<br />
maar men by hem over het hoofd ziet, dat de H. Geest<br />
de moeder van JEZUS is (jï). Het is naamlyk bekend,<br />
dat de uitdrukking Geest by de Oosterlingen<br />
van het vrouwlyke geflacht is, en dat joodfche wys.<br />
geeren zich dikwerf onder den H. Geest eene verheevene<br />
vrouwelyke Aeon hebben voorgefteld. Dan<br />
veel-<br />
(n) MARIUS VICTÖRINUS in Bibliotheca Max. Patrum. Tom.<br />
IV. p. 265.<br />
c s
42 Hoofdft. VIII. Over den ff. Geest.<br />
veellicht behoort dit gevoelen van MARIUS mede<br />
tot de zeldzaame verfchyningen in de Christelyke<br />
geloofsleere. Ten minfien geldt dit van de eigenlyk<br />
rechtzinnige party: want by de joodsch denkende<br />
partyen was hetzelve gemeenzaam genoeg,<br />
gelyk ook EPIPHANIUS reeds heeft opgemerkt (o).<br />
• Zoo veel te meer echter vindt men andere denkbeelden<br />
by de overige Christenen, waaronder eenigen,<br />
naar de denkbeelden, die men uit de Platonifche wysbegeerte<br />
gehaald had, den H. Geest nu eens als een<br />
uitvloeizei der Godheid voorftellen, dan eens als<br />
een wezen, het welk geduurig uit de Godheid uitgaat,<br />
en wederom derwaards te rug keert, dan wederom<br />
als een voortbrengzel des Vaders door den<br />
Zoon, en zomtyds als het voortbrengzel van den<br />
Zoon; en anderen hem daadlyk in de reije der gcfchapene<br />
dingen plaatften. In het algemeen, geldt<br />
hier het zelfde, wat reeds aangaande den perzoon<br />
•van den Zoon gezegd is, en gelyk de verfchillende<br />
gevoelens omtrent hem gefield waren, waren zy<br />
ook noodzaaklyker wyze omtrent den H. Geest,<br />
met dat onderfcheid alleen, dat de uitdrukkingen,<br />
die desaangaande worden gebezigd, en de vergely.<br />
kingen, waar van men zich bediende, ineenennog<br />
hoogeren graad van die gefteldheidwaren, dat men<br />
niet weet, hoe het mooglyk geweest is, dat men<br />
daar aan eenig denkbeeld van perzooneel beftaan<br />
heeft kunnen hechten. Men kan veilig befluiten,<br />
dat, wanneer TERTULLIANUS den Zoon van GOD<br />
flechts<br />
(o) EriPHAKius Hares. XXIX. num. ly. en XXX, num,<br />
XFII.
Hoofdft. VIII. Over den H. Geest. 43<br />
Hechts een gedeelte der Godheid toekent, wanneer<br />
DIONYSIUS den Zoon een uitvloeizel (»'sr«pp' o,a!<br />
0 der<br />
Godheidnoemt, wanneer JUSTINUS de martelaar hem<br />
als eene fpruite (Vp.^**) der Godheid befchouwt,<br />
hunne begrippen betreffende den H. Geest gewislyk<br />
niet beter of van eene waardiger gefteldheidzyn<br />
geweest. Hem wordt, wel is waar, insgelyks eeuwigheid<br />
en vooraf beftaan vóór alle fchepzelen toegefchreeven,<br />
en van hem gezegd, dat hy aan het<br />
werk der fcheppinge niet minder aandeel heeft gehad,<br />
dan de Zoon. Maar deeze eeuwigheid is dikwerf<br />
niets anders, dan eene GOD eeuwig bywoonende<br />
eigenfchap, en zyn perzooneel beftaan vooronderftelt<br />
men flechts naa dat van den Zoon, van<br />
wien hy of voortgebracht is, of door wien hy van<br />
den Vader is uitgegaan. En wat zyn aandeel aan de<br />
fcheppinge betreft, hy wordt befchouwd als die gene,<br />
die eigenlyk alleenlyk het woord by de voortbrenginge<br />
der wereld gediend heeft, of die even als<br />
de Zoon, de dienaar en het werktuig van den hoogften<br />
GOD geweest en aan denzelven onderworpen is.<br />
IRENJEUS zegt daarom: hem (den Vader} dient tot<br />
alles, wat hy doen wil zyne voortbrengi?ig en zyn af beeldzei<br />
, naamlyk de Zoon en de H. Geest of het woord en de<br />
wysheid, die wederom alle Engelen dienen en onderworpen<br />
zyn (ƒ>); en T A T I A N U S noemt daarom ook den<br />
H.^Geest den dienaar 9-
44 Hoofdft. VIII. Over den H. Gsest.<br />
Zoon voor minder hield dan den Vader, is zulks<br />
insgelyks ten opzichte van den H. Geest te vermoeden,<br />
en niet alleen PHOTIUS leerde in de derde eeuw,<br />
dat de H. Geest geringer zy, dan den Vader en de<br />
Zoon, maar zelfs ATHANASIUS, die anders tegen<br />
dezulken yvert, die zeggen, dat de H. Geest minder<br />
zy dan de Zoon (q), wyst den H. Geest onder<br />
de drie Godiyke perzoonen de plaats ter linkerhand<br />
des Vaders aan, en vergeet zich zelfs zoo zeer, dat<br />
hy met ronde woorden zegt, dat de Zoon grooter zy<br />
dan de H. Geest (r): ja men kan eigenlyk dan alleen<br />
van deezen Kerkvader beweeren, dat hy zich zeiven<br />
in zyne denkbeelden, gelyk gebleeven is, wanneer<br />
hyaan deAriaanen en aan de Synode van Nicea dacht.<br />
Aan deeze zoo verfchillende en wankelbaare gevoelens,<br />
vermits byna geen een onder de oude leer.<br />
aaren recht wist, welk een denkbeeld hy zich van<br />
dit wezen vormen moest, moet men het zekerlyk<br />
toefchryven, dat niet alleen de Synode te Nicea,<br />
maar ook naa dien tyd de geachtfte Kerkleeraaren<br />
zich van de uitdrukkinge God omtrent den H. Geest<br />
hebben onthouden. In de geloofsbelydenisfe, te<br />
Nicea opgefteld, wordt de Zoon uitdruklyk waare<br />
God genoemd; maar aangaande den H. Geest<br />
heerscht 'er nog in dit opzicht een diep ftilzwygen,<br />
en hoewel ATHANASIUS zyn gevoelen naaderhand<br />
verklaard, en voor Niceensch heeft uitgegee-<br />
(ï) ATHANAS. Opp. I. p. 221. 228.<br />
ven,<br />
(r) PHOTIUS in Bibliotkec. p. 163. ATHANASIUS de Com.<br />
mun. Effent. Opp. Tom. I. p. 217. en by HUETIUÏ in Ori-<br />
gen. p. 36.
Hoofdft. VIII. Over den H. Geest. 45<br />
Ten, komt evenwel in het Symbolum niets daar van<br />
voor. AMPHILOCHIÜS meent, wel is waar, dat,<br />
vermits in de belydenisfe te Nicea gezegd is: ik geloove<br />
aan den H. Geest enz. daar mede tevens wordt<br />
aangetoond, dat men omtrent den H. Geest even<br />
zoo moet denken als van den Vader en Zoon, en<br />
men hem Godheid en perzoneel beftaan toefchryven<br />
moete (V). Dan zulks wederlegt zich zelf: en<br />
zelfs dit, dat 'er, volgens het Conjlantinopoolfche<br />
byvoegzel, gezegd wordt: die met den Vader en den<br />
Zoon te gelyk aangebeden en vereerd wordt, is nog geen<br />
bewys hier voor, of men moest tevens willen beweeren,<br />
dat JUSTINUS de martelaar, die den Vaderen<br />
den Zoon alleen als voorwerpen befchouwt,<br />
waar aan men Godsdienftige verëeringe verfchuU<br />
digd was, niet flechts den H. Geest, maar ook het<br />
geheele hemelfche Engelheir voor GOD en Godlyke<br />
aanbiddinge waardig gehouden had. Want hy zegt:<br />
Maar deezen (den Vader) en den Zoon, die van hem<br />
gekomen is, en ons dit geleerd heeft, en het heir der<br />
overige gelykvormige en gehoorzaame goede Engelen, en<br />
den profeetifchen Geest, verëeren wy en bidden hen<br />
aan (t). Wat daarom in het Symbolum van Nicea<br />
aangaande den H. Geest gezegd wordt, is op verre<br />
na nog geen bewys, dat de Vaders van deeze vergadering<br />
den H. Geest voor eenen even zoo Codlyken<br />
perzoon gehouden hebben als den Zoon. Ea<br />
dat zy zich uit vreeze, dat men hun mocht ten Jas-<br />
(0 AMPHILOCHIÜS in COTELEIII monumentis Etcles. Gret.<br />
Tom, II. p. 99<br />
CO JUSTIN. Mart. AptUg. II. p. 50.<br />
te
4
Hoofdft. VIII. Over den H. Geest. 47<br />
Zoon gereezen waren, en 'er geene eenige onder<br />
dieverfchillende gevoelens was, welknietj ongemeen<br />
veele aanhangers kreeg, niet alleen onder de gemeene<br />
Christenen, maar zelfs onder de Leeraaren<br />
en Bisfchoppen. Want daar de rechtzinnigen beiden,<br />
zoo wel hec perzooneel beftaan als de Godheid<br />
van den H. Geest beweerden , en hem naar<br />
zyn wezen en waarde met den Vader en Zoon volkomen<br />
gelyk ftelden, weeken de aanhangers van<br />
MACEDONITJS, en allen, die ten opzichte der leere<br />
van den Zoon van GOD niet Niceensch dachten, op<br />
onderfcheiden wyzen van hen af. Dan eens loochenden<br />
zy in het algemeen de Godheid van den<br />
H. Geest, dan hielden zy hem voor een geringer<br />
wezen, van Vader en Zoon onderfcheiden, nu eens<br />
voor een fchepzel, dan zelfs enkel voor eene kracht<br />
van GOD , en fchreeven hem geheel geen perzoonlyk<br />
beftaan toe, en cindelyk vond men onder beide<br />
partyen, onder de rechtzinnigen zoo wel als onder<br />
de onrechtzinnigen, twyffelaars, die 'er niet<br />
toe konden befluiten, om het een of andere te beweeren.<br />
—• Gelyk het door de Synode te Nicea<br />
was bepaald geworden, wat men, indien men een<br />
rechtzinnige zoon der Kerke zyn wilde, aangaande<br />
'den Zoon van GOD denken moest, zoo werdt op de<br />
Synode te Conftantinopolen in het jaar 381 vastge«<br />
fteld, wat men omtrent den H. Geest moest gevoelen;<br />
de verfchillende gevoelens van de Macedoniaa.<br />
nen en van allen , die men daar onder reekenen<br />
konde, werden verworpen en veroordeeld, endaar<br />
en tegen bevoolen, dat de H. Geest even zoo zeer<br />
als
48 Hoofdft. VIII. Over den H. Geest.<br />
als Vader en Zoon, als wezenlyke GOD befchouwd<br />
en veiëerd moest worden. Dit was dan nu het echte<br />
waare geloof der algemeene Kerke, hetwelk ook<br />
in de Niceenfche geloofsbelydenisfe, als eene nog<br />
meer naauwkeurige bepaaling, werdt ingelyfd.<br />
Zoo fterk dit gevoelen echter ook door wetten<br />
bepaald en by kerkelyke zoo wel als burgerlyke<br />
flraffen bevolen was; zou men zich evenwel zeer<br />
vergisfen, indien men meende, dat die wetten en<br />
ftraffen van die uitwerkinge geweest waren, dat allen<br />
nu éénsgezind zouden hebben gedacht, en zich in<br />
hunne denkbeelden alleenlyk naar dat gene gericht,<br />
wat met de wet overeenkwam. Gelyk geloof en<br />
overtuiging in het algemeen dingen zyn, die zich<br />
juist niet bevelen laaten, zoo ging het ook hier,<br />
en, niettegenftaande de uitfpraak van de Vaderen<br />
te Conftantinopolen, waagt het niet alleen EÜSTA-<br />
THIÜS , bisfchop van Sebaste in Armenië», om te<br />
beflisfen, of men den H. Geest, God dan een fchepzel<br />
noemen moete; maar de heilige HILARIUS, bisfchop<br />
van Poitou vermydt zeer zorgvuldig de uitdrukking<br />
God omtrent den H. Geest, en fcenfchctst<br />
hem alleenlyk als eene gaave of een gefchenk, welk<br />
den geloovigen wordt medegedeeld (11). Een denkbeeld,<br />
waar by nog niet eens dat van perzoon plaats<br />
vindt. En wanneer deeze Kerkleeraar ook op andere<br />
plaatzen de perzoonlykheid van den H Geest<br />
toegeeft, fchynt hy evenwel, van deezen Perzoon<br />
veel geringere denkbeelden gevormd te hebben ,<br />
dan van den Vader en Zoon: want hy zegt, dat hy<br />
(«0 HILARIUS de Trinitate Lib. II, p. 7. 10.<br />
als
Hoofdft. VIII. Óver den H. Geest* 0<br />
het niet eens waagen wilde, óm den H* Géést eert<br />
fchepzel te noemen, en by gevolge veel minder den<br />
Zoon (v). Eene uitdrukking, waar by men on»<br />
mooglyk eene volmaakte gelykheid van perzoonen<br />
kan in den zin hebben. En dat niet alleen HILARTes,<br />
maar veele andere aanzienlyke Leeraaren van<br />
de rechtzinnige party, zelfs nog naa de Synode te<br />
Conflantinopolen zich zeer zorgvuldig van de uitdrukkinge<br />
God omtrent den H. Geest onthouden heb*<br />
ben, daar van heeft PETAVIUS plaatzen en bewy*<br />
fcen ten overvloede aangehaald en opgeleeverd (w).<br />
Alle deeze plaatzen, welke nog naa den tyd der Sy*<br />
node van Conftantinopolen in de fchriften van veele<br />
voor het overige rechtzinnige Xerkleeraaren voorko*<br />
men, kunnen niemand ligt bevreemden. Alles<br />
kwam voor naamlyk aan op het perzoonlyk beftaan*<br />
Waar echter dit was vastgefteld, was evenwel de<br />
leere van medewezigheid, homoufia, medebeftaanlykheid<br />
of confubftantialiceit nog op verre naa niet<br />
eene zodanige , welke alles in zich bevattede en<br />
ophelderde , zoo dat dezelve geene misvattingen<br />
• verder overliet. Waar de oosterfche denkbeelden<br />
van de verftandige wezens als uitvloeizels van den<br />
Vader plaats vonden, konde men medebeftaanlyk*<br />
heid aan den H. Geest toefchryven, en hem even*<br />
wel<br />
(v) HILARIUS ia het zoo even aangehaalde boek. Lib.<br />
XII. h 93.<br />
O) PETAVII Dogmata Theolog. Tom. IL Lib. I. de TriniS<br />
6U Cap. XIV. p. 63.<br />
IL DEEL. Lr
5o Hoofdft. VIII. Over den II. Geest.<br />
wel niet voor GOD houden, maar hem op het hoogst<br />
als eenen verheeven Aeon befchouwen. Want ook<br />
den Engelen en in het algemeen alle geestelyke wezens<br />
, fchreef men medebeftaanlykheid met GOD<br />
toe, gelyk ORIGENES en naa hem CHALCIDIUS gedaan<br />
heeft, welke laatfte zelfs aan de Engelen eeuwigheid<br />
toefchryft: en STEPHANUS BARSCDAILLE,<br />
van wien ASSEMANNI gewaagt (x) heeft zelfs het<br />
denkbeeld, dat alle fchepzelen eens GODE medewezig<br />
{[confubjlantiel) zullen worden.<br />
. Hoe meer men echter de Kerkleeraaren over dit<br />
ftuk raadpleegt, fchoon men belyden moet, dat<br />
daaromtrent in hunne fchriften niet zoo veel en niets<br />
zoo breedvoerigs voorkomt, als over den Zoon, zoo<br />
veel te meer ontdekt men echter: en hier komt nog<br />
een gevoelen voor aangaande den H. Geest, hetwelk<br />
zoo veel te merkwaardiger is, daar hetzelve<br />
door aanzienlyke Kerkleeraaren is voorgedraagen,<br />
en des niettegenftaande evenwel van zulk eene gefteldheid<br />
is, dat rechtzinnigen en onrechtzinnigen,<br />
men mooge nu met deezen naam beftempelen, wien<br />
men wil, hetzelve aanflonds verwerpen zullen. Het<br />
is bekend, dat PLATO der wereld eene ziele gaf,<br />
welke, naar zyn gevoelen, uit Godlyke natuur, en<br />
de onverftandige het ftof van eeuwigheid bywoonende<br />
ziel op eene wonderbaare wyze met elkander<br />
vermengd, maar naar de denkbeelden der laa-<br />
tere aanhangers van PLATO, PLOTINUS en PROCLIS,<br />
van eenen Godk ken oirfprong en zelfs de derde natuur<br />
van de geheimvolle Trias was. De verfchil-<br />
len-<br />
(x) ASSEMAMJNI Bibliotkca CrienU Tm. 11. p. 32.
Hoofdft. VIII. Over den H. Geest. 51<br />
lende zeldzaame en ten deele raadzelachtige denkbeelden<br />
over de wereldziel van PLATO zyn hun, die<br />
de gevoelens der oude wysgeeren kennen, genoeg,<br />
zaam bewust. En deeze zelfde denkbeelden omtrent<br />
den H. Geest als de ziel der wereld, vindt men door<br />
zeer groote mannen van de rechtzinnige party omhelsd.<br />
Zoo dacht GREGORIUS vmNazianJenen, een<br />
der fchranderfle Godgeleerden van de vierde eeuw,<br />
en een man, die wegens zyne vroomheid en vreedzaame<br />
gevoelens nog eerwaardiger is, dan door zyne<br />
Godgeleerde kundigheden. Die genen onder de<br />
Grieken, zegt hy, die inzicht in Godlyke dingen gehad<br />
hebbenden nader met ons overeen komen, hebben<br />
zich, zoo my dunkt, den H. Geest even zoo voorgefteld,<br />
fchoon zy hem anders noemen, naamlyk de ziel van het<br />
geheel-al, en met eenen anderen naam (y). Voor wat<br />
anders moest GREGORIUS den H. Geest houden ,<br />
dan voor de algemeene alles doordringende wereldziel,<br />
wanneer hy gelooven konde, dat de Heidenen<br />
van meerder doorzicht, op de zelfde wyze als de<br />
Christenen hieromtrent gedacht, en zich enkel daar<br />
door van hen onderfcheiden, dat zy hem niet H.<br />
Geest, maar de ziel van het geheel-al noemden.<br />
Niets anders zyn de denkbeelden gefield , welke<br />
CYRILLUS van Alexandrièn zich omtrent den H.<br />
Geest vormde. De verfiandigen onder de Heidenen,<br />
zegt hy, voeren in plaatze van den H. Geest een derde<br />
in, naamlyk de Ziel, waar door al het leevendige bezield<br />
en leevendig gemaakt en gthouden wordt, en de-<br />
(y) GEEGORII NAZUNZ. Orat. de Spirit. S. p. 220.<br />
D 2<br />
wel»
52 Hoofdft. VIII. Over den H, Geest.<br />
wélke zy de deugden en werkingen van den H. Geest<br />
tpefchryven. En naa dat hy hieromtrent verfcheidene<br />
zaaken ter ophelderinge uit PLOTINUS heeft aangehaald,<br />
en gezegd, dat hy allesvervuile en in zich<br />
bevatte, vaart hy voort: de H. Geest beweegt alles,<br />
wat bewcogen wordt; hy bevat het geheel-al in zich enbezielt<br />
het zelve, geevende 'er leeven aan, en zyne na<br />
tuur is niet onderfcheiden van de natuur des Vaders en<br />
des Zoons, maar gelyk hy in ons is naar de gelykheid<br />
der natuur, en medewezigheid (z). Welk een zeldzaam<br />
mengzel van nieuwplatonifche en Niceensch-<br />
Conilantinopolitaanfche Godgeleerdheid! Hier toe<br />
behoort ook onbetwistbaar, het gene BASILIÜS van<br />
den H. Geest zegt, dat hy de plaats is, waar in alles<br />
zich bevindt, dat hy alles doorgaat, leevendig<br />
maakt, vervult, en door de geheele fcheppinge<br />
rerdeeldis, om zonder verlies te lyden, gelyk de<br />
zonne, die overal haare ftraalen vcrfpreidt O). —•<br />
Even zoo oirdeelt ook AENEAS GAZ^EÜS in het<br />
einde van de vyfde eeuw. De Vader, zegt hy,<br />
heeft tevensmet den Zoon zyns wezens den Heiligen Gees<br />
voortgebracht. Met deezen geest bezielt hy het verflandige<br />
en zinlyke, vervult het met zyne kracht, omvat het<br />
en voert het tot zich. Want deeze geest keert immer we<br />
der lot dm Vader te mg en voert met zich wat hy<br />
n n e t<br />
grypt O). I algemeen echter Helt hy hem als<br />
dat<br />
(2) CVRILLUS Contrajulian. Lib.VlII. p.275- 276. edigs<br />
SPANHF.M.<br />
O) BASILIUS de Fide Opp. Tem. I. p. 431 en de Spirit.<br />
S. Opp. Tom. II. p 349-<br />
(&) AEMEAS GAZiEus Dialog. de Immvrt. anima. p. 55>.
Hoofdft. VIII. Over den H. Geest. 53<br />
dat wezen voor, waar door alles van GOD bezield,<br />
omvat, onderhouden en voleindigd wordt, en die<br />
denkbeeld koestert ook BASILIUS de groote op<br />
meerdere plaatzen in zyne werken, en veele Kerkvaderen,<br />
wanneer zy op de verkiaaringe van de<br />
fcheppingsgefchiedenis komen en op het aandeel,<br />
hetwelk de H. Geest aan het voortbrengen der dingen<br />
heeft genoomen, drukken zich zoo uit, dat<br />
men duidelyk ziet, dat zy met dit wezen geen ander<br />
denkbeeld hebben verknocht dan dat van de<br />
alles omgeevende en doorgaande ziel der wereld. Dit<br />
gevoelen is ook onbetwistbaar de oirzaak geweest<br />
van het byvoegzel, het welk men by de plaats<br />
I COR. VIII: ö. by BASILIUS vindt. Want daar<br />
PAULUS alleenlyk zegt: wy hebben maar éénen God,<br />
den Vader, van wien alle dingen zyn, en wy in hem,<br />
en eenen Heer, JEZUS CHRISTUS, door wien ale duigen<br />
zyn, en wy door hem; vindt men hier nog dit byvoegzel,<br />
en éénen H. Geest, i n wien alle dingen zyn.<br />
Het is wel waar, dat BASILIUS de gevolgen v'r.<br />
werpt, die men uit de woordjens uit, door en in be<br />
treilende een wezenlyk onderfcheid der perzoonen<br />
afleidde, maar het byvoegze^ zelf verwerpt hy niet<br />
hetwelk waarfchynlyk aan geen ander gevoelen, dan<br />
aan even dit zelfde omtrent den H. Geest als de ziel<br />
der wereld zyn oirfprong te danken had (*).<br />
SY-<br />
(*) Wat onze Schryver zoo even te vooren als onbemistbaar<br />
had beweerd, doet hy hier alleenlyk als waarfchynlyk<br />
voorkomen, en, myns bedunkens, wel te recht.<br />
Want dit byvoegzel om:rent den H. Geest konde 'er even<br />
3 ZQ9
54 Hoofdft. VIII. Over den H. Geest.<br />
SYNESICS , die onder alle leeraaren der eerfte<br />
kerk zyne Godgeleerde grondftellingen hst meest<br />
in de taaie der heidenfche wysgeeren heeft voorgefteld,<br />
heeft dit ook in dit ftuk gedaan. Hy noemt den<br />
H. Geest uitdruklyk i>«r>i.#» s den wereldgeest,<br />
den r«/r»r 0»? of den derden God, tot xlrptv •^n' de<br />
ziel der wereld, welke de Vader by het voortbrengen<br />
van de wereld derzelve had ingegooten enz.<br />
Men moet verbaasd ftaan, wanneer men dit alles<br />
leest. Een man, die zoo denken konde, had, by<br />
het aanneemen van het Christendom, geene andere<br />
geloofs-artykelen omhelsd, dan hy te vooren gehad<br />
had, maar alleenlyk geleerd zyne heidenfche wysbegeerte<br />
met Christelyke bewoordingen uit te drukken.<br />
En dit alles zag men by SYNESIÜS door de<br />
vingeren. — Dit waren echter geene nieuwe uitvindingen,<br />
die uit het verbinden van de heidenfche<br />
wysbegeerte met het Christendom waren ontftaan.<br />
Reeds lange te vooren hadden Jooden op deeze wyze<br />
gedacht, en wel niet eerst zederd den tyd, toen<br />
de<br />
zoo wel om eene andererede geplaatst zyn, naamlyk om<br />
deezen text te doen overéénkomen met het geen PAULUS<br />
?egt ROM. XI: 33- omtrent GOD in het algemeen: van<br />
hem, door hem en in hem zyn alle dingen. Zou men nu wel<br />
kunnen beweeren, dat PAULUS op deeze plaats juist van<br />
Vader, Zoon en H. Geest elk byzonder fpreekt, en daar<br />
dtn lastften als de ziel der wereld wil doen voorkomen,<br />
of kan men onbetwistbaar vastftellen, dat het byvoegzel by<br />
I COR, VIÜ: 6. nift zinfpcelc op ROM XI: 33? '<br />
Immers noch het een noch het ander. Alles is hier dus<br />
«aar waarfchynlyk. Fertaaler.
Hoofdlt. VIII. Over den H. Geest. 55<br />
de wysbegeerte vaa PLATO en PHYTAGORAS be«<br />
iend was geworden, maar reeds vroeger (c)«<br />
Men zoude geen gedaan werk krygen met alle<br />
aanhaalingen, indien men alle de verfchillende gevoelens<br />
wilde byéén vergaderen, die hieromtrent<br />
van tyden herwaardsby de Christenen hebben plaats<br />
gevonden, en die, niettegenftaande de kerkelyke<br />
bepaalingen, nimmer uitgeroeid zyn geworden. Die<br />
is het werk van hen, die het oogmerk hebben, om<br />
eene eigenlyke gefchiedenis der Christelyke geloofsleere<br />
te fchryven, en daar by zooveel eerlykheids<br />
bezitten, om alle partyzucht van zich te vcrwyderen.<br />
Uit het gene ik echter hieromtrent tot myn<br />
oogmerk heb aangehaald, ziet men duidelyk genoeg,<br />
dat 'er ook ten opzichte van dit gewichtig<br />
ïeerftuk, noch by de zoogenaamde rechtzinnigen<br />
noch by de onrechtzinnigen, immer eene volkomeneroveréénftemming<br />
heeft plaats gevonden. En dit<br />
konde ook niet anders zyn, zoo draa men de Godlyke<br />
en natuurlyke eenvouwïgheid verliet, welke<br />
toch akyd het hoofdkenmerk van het Christendom<br />
is, men meer weeten wilde, dan'er duidelyk geopenbaard<br />
was, men dieper in de natuur en het wezen der<br />
Godheid wilde indringen, dan het haar zelve behaagd<br />
had zich aan den mensch te openbaaren, en<br />
het haar ook misleiden mooglyk was, om aan fchepzelen<br />
vanzulk een bepaald verftand, haare geheimen<br />
te ontdekken.<br />
Wat de H. Geest is, behoort even zoo wel als de<br />
ken.<br />
(f) BurjDiEi Introdaiïio ad Pkilofopb. IInbrar. p. 454.<br />
D 4
56 Hoofdft. VIII. Over den H. Geen.<br />
kennisfe van het wezen des Vaders en des Zoons<br />
tot de dingen, diewy eerst in het toekomend leven<br />
zullen inzien, waarwy de onuitfpreeklyke zaligheid<br />
genieten zullen, van GOD te kennen, gelyk hy is.<br />
Want thans is alle onze kennisfe nog bepaald en oi><br />
volkomen, onze denkbeelden en begrippen aan het<br />
zinlyke gewoon, en nimmer zoo zuiver, ;of 'erissiets<br />
valsch en verkeerds mede vermengd. COSMAS IN-<br />
DICOPLEUSTES heeft daarom reeds gezegd: Eenigen<br />
der Vaderen hebben zich van zulke voortellingen omtrent<br />
de H. Drieëenheid bediend, die in het lighaamlyk e vallen.<br />
Eenigen vergelyken dezelve met eenen geduurig<br />
vloeij'enden bron, waar uit twee Jlroomen ontfpringen:<br />
anderen met eenen boom en den wortel, deszelfs takken<br />
en vrucht Maar allen, zy moogen nu Apostelen of<br />
Kerkvaders zyn , die op ingeevinge van den H Geest daar<br />
van gefprooken hebben, hebben zich als me'fchen op eene<br />
lighaamlyke wyze uitgedrukt, en zich van zulke gelykenisfen<br />
bedien', die oneindig verre beneden de Godlyke na»<br />
tuur zyn. Eene meer zuivere kennisfe van God zullen<br />
wy eerst in den toekomjiigen toefland verkrygen, wanneer<br />
wy zelf geestelyker zyn zullen (d).<br />
Alle denkbeelden, die verder dan de H. Schrift<br />
gaan en meer in zich bevatten, dan daar in duide»<br />
lyk gezegd is, en waar by zich evenwel allen op de<br />
fchrift beroepen, en dezelve zoo lange pynigen,<br />
tot dat zy 'er iets voor hun gevoelen uitperszen,<br />
zyn zeer gebrekkig en onzeeker, en hebben deels<br />
aan<br />
(d) CO'MAS. in Topograph. Chrijliana in MONTFAUCOMS<br />
#bva ColleU. Patr. Giaor. II. p. 258.
Hoofdft. VIII. Over den H. Geest, 57<br />
aan eene ongelukkige zucht tot uitpluizen, deels<br />
aan menschlyke wysbegeerte, welke men op eene<br />
zeer ongerymde wyze met den eenvouwigen Godsdienst<br />
van CHRISTUS verëenigt, deels aan menschlyke<br />
dwaasheid, en aan andere even zoo flechte<br />
oirzaaken hun beftaan te danken. Kent niemand<br />
den Vader dan alleen de Zoon, en niemand den<br />
Zoon, dan de Vader alleen, en niemand de raadsbefluiten<br />
van GOD, dan de geest van GOD alleen,<br />
ook dit, wat de H. Geest is, zal dan gewis voor<br />
elk menschlyk verfïand onnafpeurlyk blyvcn.<br />
En daarom twisten de Christenen, fcheiden zich van<br />
één, haaten en vervolgen elkander, en veranderen<br />
den geest der liefde, die hen gezamenlyk onder<br />
GOD met CHRISTUS in eenen geest had moeten vereenigen,<br />
in een voorwerp van de bitterde en onchristelykfte<br />
gefchillen. Merkwaardig is het gene<br />
een zeer rechtzinnig Proteftansch Godgeleerde zegt,<br />
naamlyk dat van die zelfde vergadering te 'Conjtanti?<br />
nopolen, in welke het leerftuk van de Godheid van<br />
den H. Geest werdt vastgefteld, de geest der liefde<br />
is verwyderd geweest (e). Wie echter den geest<br />
van CHRISTUS niet heeft, komt hem niet toe, zegt<br />
PAULUS.<br />
Wat wy omtrent den H. Geest weeten, en tot<br />
ons tegenwoordig en toekomend best te weeten<br />
voor ons nodig is, beflaat niet in zulke verwarde<br />
(0 De Heer Dr, WALCH in zyne ^i/ïorit 5c( $in$mMt><br />
{iMWifangcn/ p. 225.<br />
•D 5<br />
en
53 Hoofdft. VIII. Over dtn H. Geest.<br />
en twistverwekkende fchoolfche befpiegelingen,<br />
maar in het weinige, echter in de daad zeer<br />
bevatlyke en duidelyke, wat CHRISTUS , en zyne<br />
Apostelen ons daaromtrent hebben naagelaaten,<br />
die hem noch als een uitvloeizel der Godheid,<br />
noch als een fchepzel, noch als een voortbrengzel<br />
van den Vader door den Zoon, noch als een medewezig<br />
perzoon, noch als een Engel, noch als de<br />
ziel der wereld of iets anders befchryven, waarover<br />
de Godgeleerden in de fchooleu geftreeden, en<br />
hunne medeknechten geflagen hebben. Wy weeten,<br />
dat wy in den naam van den H. Geest gelyk<br />
van den Vader en den Zoon gedoopt worden, en<br />
dit is in de fchriften van het N. Test. onbetwistbaar<br />
het gewichtigfte en overtuigendfte bewys van deszelfs<br />
perzoonlyk beftaan, hetwelk hem den Vader en<br />
Zoon ter zyde ftelt. Wy weeten verder, dat de<br />
H. Geest op den Heere JEZUS by zynen doop nedergedaald<br />
is , en hem met Godlyke kracht vervuld<br />
heeft; dat JEZUS deezen geest aan zyne jongeren<br />
beloofd en ook daadlyk uitgedeeld heeft, die de<br />
Godlyke waarheid gepiedikt en met wonderen bevestigd<br />
hebben; dat GOD zynen geest ook nog aan<br />
allen geeft, die hem hartelyk beminnen, waardoor<br />
men tot het goede aangefpoord, en in hetzelve meer<br />
en meer bevestigd wordt, dien men daarom niet<br />
moet wederftreeven, maar als van GOD zei ven afkomftige<br />
opwekkingen zorgvuldig opvolgen enz.<br />
Welke begrippen men echter aan deeze en dergely<br />
1-e uitdrukkingen, naar maate men meer of minder<br />
met de taaie der H. Schrift bekend is, hechten moete,
Hoofdft. VIII. Over den H. Geest. g%<br />
Ce, daaromtrent zal men wel bezwaarlyk ooit iets<br />
bepaalds en volftrekt zekers kunnen zeggen, ea<br />
zulks kan ook, dewyl desaangaande niets volkomen<br />
duidelyk gezegd is, niet van dienatuurzyn, dat het<br />
volftrekt noodzaakiyk zoude wezen om te weeten tot<br />
betrachting van deugd en gelukzaligheid. Men heeft<br />
in de kerk waarlyk vroome mannen gehad, die in hunne<br />
denkbeelden ook omtrent dit ftuk niet alleen van<br />
eikanderen, maar ook van dat gene afgeweeken<br />
zyn, wat naderhand op kerkelyk gezag voor het<br />
waare gevoelen is uitgegeeven. De kerk heeft gevoelens<br />
aangaande dit ftuk veroordeeld, en de aankleevers<br />
van dezelve vervloekt, die evenwel ook<br />
reeds door zulke mannen waren voorgedraagen, aan<br />
wier zaligheid zy niet alleen in het minfte niet twyffelt,<br />
maar die zy zelfs als zoodanigen befchouwt,<br />
tot welken men zich als voorbidderen by GOD wenden<br />
kan,. En in de daad, dewyl geene der gevoelens<br />
daaromtrent zulk eene zeekerheid heeft, dat<br />
men 'er niets zoude tegen kunnen inbrengen, zoude<br />
het onchristelyk zyn, om dat de een aan dit, de<br />
ander aan dat gevoelen den voorrang geeft, de banden<br />
der liefde met hen te ve'rbreeken, die naar de<br />
natuur en de genade onze broeders zyn. Godzalig<br />
wezen is beter, dan de dieptens der Godheid doorzien,<br />
endaarby de hoofdwet van JEZUS Godsdienst,<br />
welke de liefde is, verzuimen en uit het oog verliezen.<br />
En GODS wil te doen, zal gewislyk meerder de<br />
goedkeuringe van GOD en zynen geest, en aan den<br />
grooten dag der vergeldinge, waar het oirdeel naar<br />
handelingen, en niet naar Symbolen en formulieren zal<br />
uit-
6ö Hoofdft. VIII. Over den H. Geest.<br />
uitgefprooken worden, meer waarde in zyne oogen<br />
hebben, dan wanneer men ook zoo gelukkig is geweest,<br />
hier reeds nu en dan eene flikkering gezien te<br />
hebben van het licht achter het gordyn, het welk alles<br />
bedekt. Wanneer ik, zegt PAULUS , alle verborgenheden<br />
wist, en alle kennisfe, en ik had de liefde niet,<br />
dan ware ik niets (*).<br />
(*) Wie zegt hier niet wederom even zoo hartelyk A~<br />
men als by het flot van de voorige Verhandeling? ——<br />
En hy, die dit niet meent te kunnen doen, volge dan zy<br />
ne eigene denkbeelden, maar verachte, haate of vervolge<br />
zynen Medechristen niet, die van hem verfchilt, en dan<br />
is het oogmerk van den Schryver en my wederom bereikt.<br />
Vertaaler.
N E G E N D E H O O F D S T U K .<br />
Over de wereld der Geesten.<br />
Van het begin der wereld af, heeft men over Geesten,<br />
Engelen en Duivelen meer dan al te veel ge»<br />
fprooken, gelyk de menfchen in het algemeen genegen<br />
zyn, om het meest te fpreeken over zodanige<br />
zaaken, waar van zy het minst weeten. Men<br />
zal bykans geen eenig aloud wysgeerig ftelzel, geenen<br />
alouden Godsdienst aantreffen, in welken dit<br />
onderwerp niet een zeer gewichtig hcofdfluk uitmaakt.<br />
Joodendom en Heidendom zyn de beide<br />
Godsdienften, die het naast by den Christelyken<br />
komen, en in beiden neemt de leere van de Engelen<br />
en Duivelen eene zeer gewichtige plaats in,<br />
voornaamlyk in het Heidendom zederd dien tyd,<br />
toen de Oosterfche en Platonifche wysbegeerte by<br />
hen een zeker aanzien had verworven. Nu i s het<br />
hier de vraag, of 'er in de daad Engelen en Duivelen<br />
zyn? of het Christendom derzelver beftaan<br />
leert ? welke denkbeelden men zich van hen gevormd<br />
heeft ? en wat in het algemeen van dit leerftuk<br />
zy te houden ?<br />
Om met het laatfte een begin te maaken, zoo is<br />
het onloochenbaar zeeker, dat, wanneer ooit een<br />
gevoelen der menschlyke maatfchappy, den Godsdienst<br />
en het zedeiyk gedrag der menfchen kan naadeelig<br />
worden, en in de daad naadeelig geworden<br />
is, zulks waarlyk hier plaats vindt. Bygeloof van<br />
al-
oa Hoofdft. IX. Over de<br />
allerhande foort, en duizende dwaasheden meer*<br />
welke in de wereld plaats gevonden hebben, ont-<br />
Jeenen uit deezen bron hunnen oirfprong. Nimmer<br />
zou men van den dienst van den eenigen waaren<br />
GOD zyn afgeweeken, en zich tot eene bygeloovige<br />
verëeringe van mindere krachten hebben begeeven,<br />
wanneer niet het denkbeeld in de wereld had<br />
geheerscht, dat 'er tusfchen GOD en de menfchen<br />
nog wezens van eene hoogere natuur dan de mensch<br />
in het midden ftonden, die het byzonder opzicht<br />
hadden over de menfchen, en over alle de byzondere<br />
en enkele gedeeltens der fcheppinge, die beneden<br />
regenten en ministers waren van den hoogften<br />
GOD, die men vreezen, verzoenen, en zich<br />
door allerley Godsdienftig fpeelwerk, als wasfchen,<br />
fmeeren, offeren, wierooken enz. moest ten vriende<br />
maaken. Dit is de oirzaak geweest van die langduurige<br />
aaneenfchakeling van domheid onder de<br />
menfchen. Ook heeft het Priesterdom s hetwelk<br />
zyne reekening daar by vond en tevens een uitgeftrekt<br />
veld voor zich zag , om onbefchroomd te<br />
kunnen bedriegen, niets onbeproefd gelaaten, om<br />
de menfchen in deeze gedachten te verfterken. Menig<br />
eene ydele vreeze heeft door dit middel de gemoederen<br />
der menfchen overmeesterd, en wanneer<br />
de Geesten zelf geene onruste in de menschlyke<br />
maatfchappy verwekken konden, fpetlden die ge«<br />
nen menigmaal derzelver rol, die hun beftaan en<br />
werkingen geloofden (*). Welke ftroomen bloeds<br />
zyn<br />
(*) Zie HENNINGS over de fpookenen geestenzienders; de<br />
ver
wereld der Geesten. 63<br />
zyn 'er niet uit oirzaak van deeze zelfde leere vergooten,<br />
van de menfehen-offers af gereekend, die<br />
anders wel nooit zouden plaats gevonden hebben,<br />
tot op zo veele orjgelukkige oude wyven, die men<br />
als toverhekzen heeft verbrand.<br />
Men ontmoet geen eenig voorbeeld in de ge.<br />
fchiedenis der menfchen , dat deeze hunne goede<br />
daaden niet aan zich zeiven, aan hunne uatuurlyke<br />
bekwaamheid , vlyt en poogingeu hebben toegefchreeven,<br />
maar enkel aan eenen goeden Geest,<br />
wiens machiene of werktuig zy flechts zouden geweest<br />
zyn; want daar voor worden zy voldoende<br />
bewaard door de natuurlyke of aangebooren eigenliefde<br />
(*). In tegendeel vindt men zoo veel te<br />
meer<br />
vertaaling van welk boek zeer veel dank verdient van on»<br />
ze medeburgers. Ven.<br />
(*) De zoogenaamde Fynen of Piëtisten kunnen hier op<br />
geene uitzondering maaken, hoewel die zich voor enkele<br />
werktuigen van GOD in de vclbrenginge van het goede fchy<br />
ven te houden. Zy willen zich zeiven en anderen flechts<br />
overreeden, dat zy zoodanig denken, maar in de daad ge<br />
voelen zy geheel anders. Want uit welk een bron vloeit<br />
anders die geestlyke hoogmoed, die by zoo veelen hun<br />
ner plaats vindt? Van waar dat verachtelyk nederzien op<br />
hen, die niet zoo denken en handelen als zy? Van waar<br />
hunne misnoegdheid, indien zy zich aan ons voorftelleri<br />
als zeer groote zondaars , en men Hechts iets daar van<br />
fchynt omtrent hen te willen gelooven, wanneer zy aan-<br />
.ftonds het gefprek zoo zeeken te leiden, dat hunne groot-<br />
beid weer doorfchittert? Dat men op eece verftan-<br />
dige
tf 4<br />
Hoofdft. IX. Over de<br />
meer voorbeelden, dat de menfchen geneigd zyn,<br />
om alle fchuld van zich af te fchuiven , en hun<br />
Hecht en onzedelyk gedrag niet aan zich zeiven,<br />
maar aan de invloed van eenen kwaaden Geest, en<br />
deszelfs onwederftaanbaare macht toe te eigenen*<br />
Ik behoeve niet breedvoerig aan te toonen, welke<br />
naadeelige indrukzelen dit op menfchen heeft gemaakt.<br />
Wanneer men een weinig bygeloof hier<br />
mede paarde, hetwelk toch gemeenlyk dit gevoelen<br />
zoo getrouwlyk verzelt, nam men, om het zedelyk<br />
verderf te geneezen, zyne toevlucht tot uit*<br />
wendige middelen , als aanhangzels van briefjens»<br />
(amuleten), zeekere formulieren, plechtigheden en<br />
gebruiken, in plaatze dat men ernflig had moeten<br />
denken op de verbetering van het hart en den vyand<br />
daar aantasten moeten, waar hy zich verfchanst<br />
had. Waar echter ook dit hocus pocus fpel en deeze<br />
Godsdienftige kwakzalvery juist niet plaats vond,<br />
bleef evenwel de zelfverbetering en zinsverandering<br />
achter wege, om dat men den grond van het<br />
kwaad niet in zich zeiven zocht, maar in eene<br />
vreemde oirzaak. Men bad wel tegen alle vyandige<br />
aanva'len en verleidingen van kwaade geesten,<br />
en om de toezendinge en den byftand van eene<br />
macht,<br />
iige wyze alles aan Hem, die het willen en volbrengen<br />
geeft, als aan den eerden oirfprong toefchryft, is geheel<br />
iets anders en aan elk weldenkend mensch gemeen, dan<br />
daar van wordt hier niet gefprooken. De Schryver be<br />
weert: geen mensch heeft zich in het goede nog voor eo<br />
ne machiene gehouden, en hier, zegge ik, maaien de Pis-<br />
tütea geene uitzondering. Fertaaler.
Wereld dir Geesten.
66 Hoofdft. IX. Over de<br />
dinge en het eerfte gezicht Iaat overmeesteren, gelyk<br />
zy, die enkel door de bonte verwen verleid,<br />
een fchilderfluk fraay noemen, en niet op de teekening,<br />
het juist verdeelen van licht en fchaduwe,<br />
en het geen 'er verder behoort tot eene juiste beoordeelinge,<br />
zien; dan moet mentoeftemmen, dat<br />
dit niets dan fchyn en verblindinge is. Ook zonder<br />
zich de verfchillende klasfen van Aartsengelen,<br />
Engelen, Troongeesten enz. voor te fiellen, blyft<br />
het zelfde verrukkend denkbeeld, wanneer ik my<br />
de onafzienbaare menigte van hen, die te vooren<br />
ftervelingen waren, myne voorouderen en broeders,<br />
die nu ter volkomenheid geraakt zyn, voorftelle,<br />
en als in verrukking met myne gedachten na<br />
hen toe vliege, — en welk eene gedachte aan<br />
GOD, en aan den Zoon, den weldoener van het<br />
menschdom! — Dit denkbeeld alleen is zoo groot<br />
en verrukkend, dat alle Serafs en Cherubs daar by<br />
verdwynen, gelyk dit ons ook in het algemeen na.<br />
der betreft, en ook fterker op ons werken moet, dan<br />
de voorftellingvan wezens, daar wygeen denkbeeld<br />
van hebben. Het bewust zyn van elk Christen,<br />
van elk waar wysgeer, dat hy overal onder het byzonder<br />
opzicht van GOD ftaat, is veel bekoorly<br />
ker, bemoedigender en opwekkender, dan de leere<br />
van tien befchermgeesten, die ons gevolg uitmaaken,<br />
en als het ware tot eene bedekkinge verflrekken.<br />
Ook is rechtgeaarte vreeze voor, zoo wel als<br />
liefde tot GOD, voor elk mensch, die eene manlyke<br />
en geene flaaffche ziel bezit, veel meer indringend<br />
en vruchtbaarer, dan het fchrikverwekkend<br />
denk-
'wereld der Geesten. 6j<br />
denkbeeld van gefolterde en ongelukkige Geesten,<br />
waar van zoo menig valsch en der Godheid onwaardig<br />
begrip, niet dan bezwaarlyk kan afgezonderd<br />
worden. Niets nuttigs en opwekkelyks dus fteekt<br />
'er, naar myn inzien, in dit geheelé leerftuk alleen<br />
op zich zeiven befchouwd, ten minften niets, wat<br />
het zelve alleen verfchaft, dat niet van eene andere<br />
zyde even zoo goed bewerkt zou kunnen worden, en<br />
daar by is het van die natuur, dat, indien het naadeel<br />
en voordeel tegen elkander werdt opgewoogen,<br />
de fchaal gewislyk aan de zyde van het eerfte zal<br />
overflaan. Het flaat even zoo min met één éénig<br />
hoofdleerftuk van het Christendom in zulk een nauw<br />
en onaffcheidelyk verband, dat één éénig daar van<br />
deswegen volftrekt zoude moeten wegvallen, zoo<br />
draa men dit leerftuk wilde verwerpen. Het leerftuk<br />
van 's Menfchen val, mocht het eenigfte zyn<br />
dat hier toe aanleiding gaf; dan rechtzinnige Kerkleeraaren<br />
hebben niet gefchroomd, om deeze geheele<br />
gefchiedenis voor een verdichtzel te houden,<br />
die in eenen anderen zin moest opgevat worden.<br />
Ik wil in geenen deele beweeren, dat dit gevoelen<br />
recht is; dan reeds ORIGENES heeft hetzelve voorgedragen,<br />
terwylhy het verhaal van MOZES omtrent<br />
den val, vooreen zoodanig geheimzinnig verdichtzei<br />
houdt, dat hy 'er de fabel van PLATO betrekkelyk<br />
de teeling van den liefde GOD, wiens ouderen<br />
de GOD des overvloeds en der armoede zyn zouden,<br />
medevergelyktO). Waar uit ten duidelykften<br />
(a) ORIGENES Contra Cel/urn. Lib. IV. p. iSS>.<br />
E 2<br />
blykt.
68 Hoofdft. IX. Over de<br />
blykt, dat ORIGENES deeze geheele gefchiedenis<br />
niet heeft befchouwd als eene zoodanige, welke met<br />
de hoofdleerftukken van het Christendom in een<br />
onaffcheidelyk verband ftond (*).<br />
Maar des niettegenftaande is het evenwel zeeker,<br />
dat deeze leere van eene wereld der geesten,<br />
zoo wel van goede als van kwaade, onder de waarheden<br />
, door CHRISTUS en zyne Apostelen voorgedraagen,<br />
niet minder eene plaats beflaat, dan in<br />
de Godsdienftige famenftelzels van alle andere volken.<br />
In de gefchriften der Apostelen, zoowelinde<br />
Evangelifche gefchiedenisfen als in hunne brieven,<br />
wordt menigmaal van deeze geestelyke wezens gewag<br />
gemaakt, zoo wel van goede als van kwaade<br />
geesten. Zy worden opgegeeven als fchepzelen<br />
van eene verhevenere natuur dan de menfchen :<br />
'er wordt van hunne verfchillende orden en als het<br />
ware van twee onderfcheiden ryken derzelven gefprooken,<br />
die aan hunne opperhoofden onderworpen<br />
(*) Maar dan valt ook daarom het her/luk van den val<br />
niet weg; alleenlyk wordt het verhaal daar van anders voor<br />
gefteld en opgevat, waar by het geval zelf echter niet be<br />
hoeft te lyden. Het kan toch waar zyn, dat reeds de eer-<br />
menfchen hebben gezondigd en zoo vervolgens, zoa<br />
dat de menfchen die genen niet meer zyn, die zy zyn kon<br />
den en moesten, indien zy niet gezondigd hadden; wan<br />
neer men ook het gefchiedverhaal van MOZES. GEN. Mi<br />
niet in eenen eigenleken zin opvat, en wanneer by gevolge<br />
de Duivel daar uit wegvalt. Getuigen zyn LESS, JERU<br />
ZALEM, ROSENMULLER en meer anderen. Vertaaltr.
wereld der Geesten. 09<br />
pen zyn (li). 'Er wordt gewaagd van vetfchyningen<br />
van goede geesten, terwyl zy als boden van<br />
GOD aan de menfchen worden voorgefteld (c). 'Er<br />
wordt zelfs op zulk eene wyze van hen gefprooken,<br />
als of zy befchermgeesten zyn, die de behoeftens<br />
der kleinen, die hun aanvertrouwd waren, GOD»<br />
geduurig voordraagen, en ten dienfte van GODS lievelingen<br />
zyn verordend (d). Menigwerf wordt 'er<br />
ook van de kwaade geesten en derzelver werkingen<br />
gefprooken. Zy worden als gevallen wezens voorgefteld,<br />
die door eene misdaad van de hoogte zyn<br />
nedergeftort, waar op zy zich te vooren bevonden;<br />
alszulken, die in deeze beneden wereld hunne<br />
fchadelyke macht uitoeffenen, om Gons werk<br />
te verftooren, en die voornaamlyk den mensch poogen<br />
naadeel toe te brengen (0- Alle deeze voorftellingen<br />
komen zeer menigvuldig in de fchriften<br />
der Apostelen voor, zoo dat men, zoolange men<br />
bydie eenvouwige uitdrukkingen blyft, en 'er niets<br />
vreemds, naar eene eigen kunftige verklaaringe,<br />
byvoegt, en aan de uitdrukkingen welke men hier<br />
vindt, eene andere draay geeft, wel bezwaarlyk<br />
loochenen kan, dat deeze leere in den Christelyken<br />
Gods-<br />
Ct). MATTH. XII: 24_26. EF. I; 2I. COL.I: 16.1X4$.<br />
(c) MATTH. II: 13. 19. Luc. I: n. 29. II: 9. i 5. 2i.<br />
HANDL. V: 19. X: 3. XII: 7. XXVII: 23.<br />
00 MATTH. XVIII: 10. HEBR. I: 14.<br />
(e) MATTH. XIII; 38 39. EF. VI: IO_I 3. % THESS.<br />
H: 9. 1 PET. V, 8. 9. J UD. VS, 6.<br />
E 3
7» Hoofdft. IX. Over de<br />
Godsdienst even zoo wel eene plaats bekleedt ali<br />
in anderen.<br />
Men kan, het is waar, hier tegen verfcheidene<br />
zaaken te berde brengen, en wel voornaamlyk dit,<br />
dat by de Oosterlingen, gelyk elk wèet, dikwerf<br />
Zaaken als perzoonen worden voorgefteld, die anders<br />
op zich zelve geen perzoonlykbeftaan hebben;<br />
dat zy werkingen, die op zich zelve zeer natuurlyk<br />
zyn, aan Engelen en Demons toefchryven, ge*<br />
lyk ziektens, zwaarmoedigheid, verftandsverwer*<br />
ring en andere lighaamlyke kwaaien meer, ja zeer<br />
fatuurlyke verfchynzels, en men kan niet ontkennen,<br />
dat eenige plaatzen, waar van Engelen en Duivelen<br />
gefprooken wordt, niet alleen zóó verdaan<br />
worden kunnen, maar in de daad zoo begreepen<br />
moeten worden. Dan het is ook even zoo zeker,<br />
dat zulks niet omtrent alle plaatzen gelden kan, en<br />
aan hetgeen hieromtrent in de brieven aan de Epheziers<br />
en Colosfers voorkomt, waar in gewaarfchouwd<br />
wordt voor de Godsdienftige en bygeloovige verëeringe<br />
der Engelen, zoude men toch wel bezwaarlyk<br />
zulk eene verklaaring kunnen geeven (*). —<br />
Men<br />
(*) Zulk efnfverklaaringe zekerlyk niet, als of ook hier<br />
Tan ziektens enz. gefprooken wordt, maar niet te min wel<br />
eene, by dewelke het beftaan van Duivels niets gewint,<br />
wanneer men naamlyk PAULUS laat waarfchouwen voor eere<br />
Godsdienftige of bygeloovige verëeringe van hetgene<br />
zy voor Engelen, Duivelen enz. hielden, fchoon dit hun<br />
denkbeeld zelf reeds bygeloof was. Voor 't overige is de<br />
Eerw. Luth. Leeraar in 's Hage, F. G. RUTS in zyne Ze<br />
ven
wereld der Geesten. 71<br />
Men mocht misfchien ook deeze leere onder die rang.<br />
fchikken, welke uit den ouden Godsdienst nog ftaan<br />
gebleeven , en van daar in het Christendom is<br />
overgebracht, om dat de eerfte belyders van het<br />
Christendom zulke Godsdienften waren toegedaan<br />
geweest, waar ia de leere aangaande de Damons<br />
eene gewichtige plaats innam. Het is echter niet<br />
te denken, dat de Godlyke Stichter van den nieuwen<br />
Godsdienst een gevoelen, het welk hy zelf<br />
voorvalsch erkende en voor een herzenfchim hield,<br />
als waar en gegrond zoude hebben bekrachtigd, en<br />
zich naar eene verkeerde volksdwaaling zou hebben<br />
gefchikt; Hy, wiens werk het was, om alle vooroordeelenuit<br />
te roeijen, de leugenen te verbannen,<br />
en daar en tegen de waarheid bekend temaaken. —•<br />
En welk een gevoelen! Juist een zoodanig, welk<br />
voor<br />
ven Leerredenen over dit onderwerp in het algemeen van een<br />
dergelyk gevoelen, als onze Schryver hier voorftelt, dat<br />
naamlyk de Duivel en zyne werkingen wel op verfcbeide»<br />
ne plaatzen van den Bybel wegvallen, maar niet op allen.<br />
Hy neemt niet alleen nog eenige waare bezetenen aan in *t<br />
N. Testament, maar Iaat de wezenlyke Duivel ook nog<br />
handelen in het Paradys en by de ver/oekinge van JEZUS,<br />
hoewel het my, ik moet het rondborftig belydcn, omtrent<br />
deeze twee Iaatfte gevallen, van zyn Wel Eerw. verwon<br />
dert; dan zyn ooit de gevoelens verdeeld, 't is zekerlyk<br />
omtrent dit ftuk, en GOD dank! daarom, dat het geen ge-<br />
loofsftuk is van het Christendom, al moeten eenige-Leer<br />
aaren in ons Vaderland het gevoelen van BALTH. BEKKKR<br />
afzweeren. Vertaater.<br />
E 4
72 Hoofdft. IX. Over de<br />
•voor het gezellig leven, voor de zedelykheid en<br />
voor den geheelen Godsdienst van zulke ongemeen<br />
naadeelige gevolgen zyn konde, en ook in de daad<br />
geweest is. Eene leere, uit welke, door derzelver<br />
misbruik even die afgodendienst en dat geheele<br />
bygeloof ontfprooten was, om het welk met alle<br />
deszelfs naadeelige gevolgen te verilooren, hy in de<br />
wereld gekomen was. •— Hy en zyne Apostelen<br />
laaten veel meer deeze leere niet alleen onaangetast<br />
ftaan, maar zy bekrachtigen dezelve ook, en zyn<br />
'er alleenlyk op bedacht, om dat gene daar van<br />
te verwydcren, wat der waarheid, der menschlyke<br />
maatfchappy, het zedelyk gedrag en den dienst<br />
van GOD naadeelig zyn, en bygeloof voortbrengen<br />
konde. Wanneer men dit alles te zamenneemt, zou<br />
men mislchien wel bezwaarlyk kunnen loochenen,<br />
dat dit betrekkelyk aangaande het beftaan van de Engelen<br />
en Daïmons en derzelver werkingen, mede ouder<br />
diefoort behoort, welke onder het Christendom<br />
niet zoo zeer uit toegeeflykheid jegens aloude vooroirdeelen<br />
ftaan gcbleeven, maar in de waarheid gegrond<br />
zyn': en dit is onbetwistbaar ook de reden,<br />
waarom deeze leere, zederd het begin van het<br />
Christendom, nimmer by de Christenen in twyffelis<br />
getrokken, hoewei het by Jooden en Heidenen niet<br />
aan lieden ontbrak, die het beftaan der Engelen cn<br />
Duivelen loochenden (*),<br />
Dan<br />
(*) Op, deeze gsheele laatfte Periode zou men nog zeer<br />
veel kunnen aanmerken, hetwelk de fiuitreden van onzen<br />
Schryver ongemeen zou verzwakken, by voorbeeld wie<br />
zegt
wereld der Geesten. 73<br />
Dan gelyk in veel gewichtigere dingen nooit eene<br />
volmaakte overéénltemming by de Christenen<br />
heeft plaats gevonden, zoo is het ook ten aanzien<br />
van deeze leere gegaan, waar over dan eens dit,<br />
dan<br />
zegt ons, dat JEZUS gekomen is, om alle vooroirdeelen uit<br />
te roeijen, hetwelk toch geheel onmooglyk was ? Konde<br />
het niet wysheid en groote menfchenkennis van hem zyn,<br />
om deeze leere te laaten blyven, en alleen het misbruik daar<br />
van weg te neemen, wanneer hy zag, dat bet een voor-<br />
oirdeel was, het welk zoo diep was geworteld, dat de<br />
menfchen het zich niet geheel beneemen lieten, dat ook nog<br />
van eenige goede uitwerkinge konde zyn by menfchen,<br />
die door vreeze tot deugd moeten gedrongen worden, en<br />
dat deverjlandigen van zei ven wel voor menschlyk vooroirdeel<br />
zouden erkennen? Hoe lange heeft JEZUS niet het voor<br />
oirdeel van de oprichtinge van een aardsch Koningryk<br />
geduld V enz. Dan door vóór en tegen aanmer-<br />
kingen te maaken omtrent dit ftuk, zoude ik te zeer uit<br />
weiden, de Schryver zegt zelf, dat de gevoelens desaan-<br />
gaande zeer verdeeld zyn, het befluit zou toch maar al<br />
leenlyk myne overtuiging worden ; die deeze leere verder<br />
wenscht te onderzoeken en van alle kanten te befchouwen,<br />
kan daar over naleezen zoo wel B. BEKKEE'S Betooverde Wereld<br />
en inzonderheid de laatfte vertaaling van dit fchoone boek ,<br />
onlangs door den predikant SCHWAGER in het hoogduitsch<br />
bewerkt en met zeer gewichtige aanmerkingen voorzien,<br />
ais de laalere fchriften hieromtrent van FARMER, SEMLER,<br />
MEIER en meer anderen, waar van men het zaakelyke<br />
vindt in de leerredenen van den Heere RUTS. Byzonder<br />
aartig is eenduitsch twistfchrift hier over te Bremenln 1776.<br />
uitgekomen, onderden tytel: man muf «uclj vCtn £eufc( nkf t<br />
E5 i
74 Hoofdft. IX. Over de<br />
dan eens dat gevoelen geheerscht heeft; naar dat<br />
de begrippen gefield waren, welken men zich van<br />
dit wezen en deszelfs werkingen vormde. Want<br />
de Heilige Schryvers fpreeken maar alleenlyk van<br />
het beftaan en van eenige werkingen van deeze<br />
geestlyke wezens, zonder zich op eene nadere ont-<br />
Jeedinge in te laaten, en daarom vormde zich elk daar<br />
van begrippen, hoedanig hy wilde en hy het meest<br />
gepast achtede. ORIGENES zegt deswegen: dat 'er<br />
Engelen zyn en goede krachten, welken God tot volein-<br />
dinge van het heil der menfchen dienen, leert het Evan<br />
gelie; maar wanneer zy gefchapen en hoedanig zy ge<br />
field zyn, wordt niet duidelyk genoeg bepaald. Nog<br />
eens: van den Duivel en zyne Engelen en de tegenflry-<br />
dige machten, leert het Evangelie insgelyks, dat zy 'er<br />
zyn. Maar wat zy zyn en hoe zy zyn, is niet duidelyk<br />
genoeg uitgedrukt (ƒ).<br />
Men zal ligtelyk gelooven, dat, daar de men-<br />
fchen zich in andere dingen niet met dat gene heb-<br />
ben te vreden gefield, wat in de H. Schrift was<br />
opgegeeven, maar geduurig verder gingen en aan<br />
hunne eigene befpiegelingen bot vierden, zy zulks<br />
iü tjid anfettrtcn. Aanmerkenswaardig is ook het geen VIL-<br />
LAUME ze ët, in zyn boek over den ohfprong en de oogmerken<br />
van liet kwaad, om den Duivel ten eenenmaale uit het Ryk<br />
van GOD te verbannen; inzonderheid dat byzonder hoofd,<br />
ftuk over de leere van den Duivel, in het tweede deel.<br />
Vertaaler.<br />
(/) ORIGENES de Principiis in Preem. by HÜETIUS in Origenianis<br />
Qiicest. F: Lib. II. p. 78.<br />
ook
wereld der Geesten. IS<br />
ook ten aanzien van dit leerftuk niet zullen naagelaaten<br />
hebben. En zoo is het ook in de daad ge.<br />
beurd, hoe weinig het ook de zaak was van den<br />
mensch, om de wereld der geesten uit te vorfchen<br />
en zyne begeerige hand buiten de paaien der lighaamlyke<br />
wereld uit te ftrekken. Natuurlyke nieuwsgierigheid<br />
had hier niet alleen deel aan; de groote<br />
neiging tot befpiegelende Godgeleerdheid en wysbegeerte,<br />
tot waarzegging en geheime wetenfchappen,<br />
dietentyde, toen het Christendom ontftond,<br />
byna alle menfchen had overmeesterd, bracht niet<br />
minder daar toe by. By Jooden en Heidenen, die<br />
het Christendom omhelsden, gingen reeds allerley<br />
denkbeelden hieromtrent in zwang. In de wysgeerige<br />
zamenftelzels by Jooden en Heidenen, ten<br />
minften in die, welke wegens hunne verheevene<br />
wysheid het meest in aanzien {tonden, nam de leere<br />
van de tusfchenwezens, goede en kwaade geesten<br />
, eene zeer aanzienlyke plaats in. Daar het<br />
echter altyd aan eenen vasten grond ontbrak, en het<br />
aan de verbeeldingskracht van elk was overgelaaten,<br />
welke denkbeelden hy zich van de wereld der<br />
geesten wilde vormen, weeken niet alleen enkele<br />
fchoolen, maar ook enkele aanhangers van dezelve<br />
in hunne begrippen verre van eikanderen af, gelyk<br />
men by de Kabbalisten, Platonifchen en ook<br />
naaderhand by de Gnostiken duidelyk ontwaar wordt.<br />
En dewyl Jooden en Heidenen hunne denkbeelden<br />
Uit de fchoolen der wysgeeren mede in het Christendom<br />
overnamen, is het geen wonder, dat naaderhand<br />
de gevoelens der Christenen hieromtrent<br />
zeer
76" Hoofdft. IX. Over de<br />
zeer verfchillende uitvielen. Iets volledigs aan.<br />
gaande dit ftuk te leeveren komt hier niet te pas,<br />
maar is het werk van hen, die eene gefchiedenis<br />
der Christelyke geloofsleere fchryven. Ik zal hier<br />
Hechts eenige merkwaardige Hellingen en denkbeel<br />
den uitkippen.<br />
Dat men de Engelen GODE ondergefchikt en hen<br />
voor wezens gehouden heeft, die hem hun geheel<br />
beftaan te danken hadden, is iets, waar aan men<br />
even zoo min getwyffeld heeft, a!s dit in het alge<br />
meen eene vraage behoeft. Des niettegenftaande<br />
heeft het evenwel niet aan lieden ontbrooken, die<br />
hen voor eeuwige wezens hielden, die nimmer hadden<br />
begonnen te beftaan, maar reeds geduurig beftaan<br />
hadden, gelyk GOD zelf, van wien zy hun beftaan<br />
afleidden. Eene verbaazende ftelling zal men zeg<br />
gen, en wel met recht (*). En even deeze ver<br />
baazende ftelling beweert CHALCIDIÜS een christe-<br />
lyk<br />
(*) Zoo verbaazend is deeze (telling juist niet, zoo<br />
draa men zich flechts daar by die manier van redeneeringe<br />
verbeeldt, die de hier genoemden waren toegedaan en<br />
waar door men aannam , dat, daar GOD een almachtigs<br />
kracht was; en eene kracht, indien 'er geene beletze'en<br />
zyn, werken moet, GOD ook van eeuwigheid reeds moest<br />
werken, naamlyk alles voortbrengen en fcheppen, en by-<br />
gevolg ook de Geesten , zoo dat alles, en dus ook de<br />
Geesten, eeuwig en evenwel gefchapen waren. Eene re-<br />
deneenng, die doorgaat, en ons evenwel tot een onge-<br />
rymd gevolg fchynt te brengen , gelyk JERUZALEM ook<br />
reeds heeft aangsmerkt, in zyn voonreflyk boek over ds<br />
waarheden van den Godsdienst. Fert.
wereld der Geesten.<br />
Iyfcwysgeer in dé vierde eeuw, die daarom evenwet<br />
noch voor een Gnostiek noch voor een Manichteer<br />
is uitgemiakt, en het is, naar zyn begrip,<br />
niet de eeuwigheid , maar ds hooge rang en de<br />
hoogde graad van volmaaktheden, waar door GOD<br />
boven de geestlyke wezens uitmunt (g). En zoo<br />
dacht ook ongetwyffeld HERMOGENES , ja alle die<br />
genen, die geloofden, dat men GOD onmooglyk<br />
den Pantocrator noemen, en hem almacht toefchry.<br />
ven konde, wanneer men niet tevens aannam, dat<br />
de wereld eeuwig zy. Wien CHALCIDIUS en HER-<br />
MOGENES echter aanftootlyk zyn mochten , leeze<br />
Hechts de beneden aangehaalde plaatzen uit BASI<br />
LIUS en HIERONYMUS (h). De leere van den oirfprong<br />
aller dingen is ook hier, waar van den oirfprong<br />
en de natuur der Engelen gefprooken wordt,<br />
die, waar op alles aankomt, en gelyk de Wysgeeren<br />
zich ten opzichte van dezelve in twee hoofdpartyen<br />
verdeelden , dewyl eenigen de grondftelling<br />
aannamen , dat uit niets voortkomt, maar<br />
anderen eene fchepping uit niets toegaven , zoo<br />
verdeelden zich OOK de Christenen hier in even zulke<br />
twee hoofdpartyen. Het heeft van den beginne<br />
af wel niet aan zulken ontbrooken, die het beftaan<br />
van<br />
(g) CHALCIDIUS in Timaam Platonis. n. XXVI. p. r8s.<br />
(h) BASILII Homil. in Hexaè'm. en HIERONYMI Comment.<br />
in Cap. I. epift. ad Titum. Op alle deeze plaatzen<br />
wordt van eene cetemitas fecundaria gefprooken, hoedanig<br />
eene CLEMENS van Akxandrïin, ORIGENES , ARNOBIUS ,<br />
HERMOGENES en veele ardere leeraaren der eerfte Kerke<br />
ook zelfs aan de ftofte hebben toegeëigend.<br />
77
78 Hoofdft. IX. Over de<br />
van de geestlyke wezens aan eenen enkelen wenkder<br />
Voorzienigheid toefchreeven, en hen voor wezens<br />
hielden, die even als de zinlyke wereld door<br />
het woord van GODS almacht uit het niets tot het<br />
beftaan geroepen waren, want anders had het Aru<br />
cnismus nooit zoo veele aanhangers kunnen hebben,<br />
als hetzelve in de daad gehad heeft. Maar men<br />
zou zich zeer vergisfen, wanneer men wilde gelooven,<br />
dat dit gevoelen algemeen geweest was. Hee<br />
tegenovergeftelde gevoelen, dat 'er volftrekt iets<br />
voorhanden zyn moete, waar uit alles ontftaan was,<br />
en van waar bygevolg ook de geestlyke wezens hunnen<br />
oirfprong hadden , werdt niet minder toegejuicht,<br />
en dat is juist de party, by welke het meeste<br />
verfchil wordt aangetroffen. Hier komt aanftonds<br />
een zonderling denkbeeld voor, dat naamlyk<br />
eenigen de Engelen voor zulke wezens hebben gehouden,<br />
die uit eene fyne geestlyke ftoffe (als men<br />
zoo fpreeken mag) waren gevormd. Zoo hebben<br />
reeds de Jooden gedacht, De geestlyke wezens, zegt<br />
de Schryver van het boekCosiu, wordenuit eene fy~<br />
ne en geestlyke ftoffe gevormd, die door ons de H. Geest<br />
genoemd wordt. Dit laatfte byvoegzel betreffende<br />
den H. Geest is, wel is waar, zoo verre ik my kan<br />
herinneren, door geen eenig rechtzinnig Christen<br />
aangenomen geworden: maar den oirfprong der Engelen<br />
uit eene stherifche ftoffe af te leiden, dewelke<br />
van de groove lighaamlyke zeer onderfcheiden was,<br />
waren veele Kerkvaderen gewoon. Men kan zulks<br />
reeds van zeiven vermoeden , wanneer men bedenkt,<br />
dat eenigen hunner God zelf niet voor geheel
wereld der Geesten. 79<br />
heel onlighaamlyk hielden. En zoo dachten waar-<br />
]yk niet alleen TERTULLIANUS, CLEMENS van A»<br />
fexandriën, ORIGENES, MACARIUS , METHODIUS,<br />
CYRILLUS en verfcheiden andere Kerkvaderen omtrent<br />
de Engelen, maar ook op de tweede Synode,<br />
te Niccea gehouden, werdt dit denkbeeld voor het<br />
rechtzinnig gevoelen der Kerke verklaard, en met<br />
getuigenisfen van BASILIUS , ATHANASIUS , ME<br />
THODIUS en andere Kerkvaderen bevestigd (»}, En<br />
wanneer ook zommigen hunner, de Engelen niet<br />
voor geheel lighaamlyke zelfftandigheden hielden,<br />
gaven zy hun evenwel een fyn lighaam van aether,<br />
uit de allerfynfte hoofdftoffen gevormd. Den oirfprong<br />
van dit gevoelen , hoe zeldzaam dit ook<br />
fchyne, behoeft men niet verre te zoeken. Deezen<br />
vindt men by de Jooden, die denzelven uit de<br />
oosterfche wysbegeerte hadden ontleend, en by de<br />
Christenen, die dien uit eene dergelyke wysbegeerte<br />
hadden gefchept in het denkbeeld van GOD ,<br />
als een zuiver vuur- en lichtwezen, en het was natuurlyk,<br />
dat men, dewyl men zulke denkbeelden<br />
koesterde omtrent de natuur en het wezen van den<br />
Vader van de wereld der geesten, men ook ten opzichte<br />
der Engelen, en der wezens die zoo na<br />
aan hem vermaagfchapt waren, deeze zelfde denkbeelden<br />
omhelsde. Weshalven dan ook GREGORIUS<br />
van Nazianzenen aan deeze wezens wel den naam<br />
v<br />
van verfiand (...», y 0s5) heeft gegeeven, maar hen<br />
even-<br />
Ci) PETAVII Dogmata Theol. Tom. III. Lib. I. de Angelis<br />
Cap. 2. p. 3. enz. en H-JETIUS in Origenianis Lib. II Qucest.<br />
V. p. 71. en in Notis ad Origenem p. 85.
So Hoofdft. IX. Over de<br />
evenwel daar by niet van alle lighaamlykheid uitfluit<br />
(*).<br />
Dan ook hier vond nog verfchil genoeg plaats:<br />
want daar eenigen hen waarlyk voor gefchapen wezens<br />
hielden, die uit zulk eene oirfpronglyke ftoffe<br />
waren gevormd, hielden anderen hen integendeel<br />
voor uitvloeizeis der Godheid, en wederom anderen,<br />
voor ftraalfchiedngen en glans terug kaatzingen<br />
van zyn licht. Dit denkbeeld van uitvloeijinge<br />
en ftraalfchiedngen der Godheid, lag ten grondflage,<br />
toen ORIGENES GOD den bron van alle verftandige<br />
wezens noemde, uit wien dezelve hun beftaan<br />
ontleend hadden (l); insgelyks wanneer GREGORI<br />
US \aa Nazianzenen van de Engelen zegt, dat zy uit<br />
GOD zyn en een affchynzel (»*«»y«Vj««) van zyn<br />
allcrvolmaakfte licht (m), en beiden verbindt SY-<br />
NESIUS met eikanderen, wanneer hy GOD den bron<br />
der Geesten, en dat Wezen noemt, hetwelk aan<br />
zyne eigene uitftraalingen verborgen was. Eenen<br />
verhevener rang en oirfprong konde men deezen<br />
wezens wel onmooglyk aanwyzen, en naar dit denkbeeld<br />
zoude het onderfcheid tusfchen de Engelen<br />
en den Zoon, van wien insgelyks gezegd wordt,<br />
dat hy uit den Vader, en het affclrynztl van zyne<br />
heerlykheid is, by die Kerkvaderen, die het ftelzel<br />
van de uitvloeijinge waren toegedaan, ten opzichte<br />
van zynen oirfprong maar alleen daar in beftaan,<br />
(*) GREGOÜ. NAZIANZ. Orat. XXXV. XXXVII.<br />
(/) ORIGENES de Princip. Lib. I. c. i .<br />
(m) GREGORIUS NAZIANZ. Orat. XIL
wereld der Geesten* Sr<br />
ftaan, dat hy van den Vader geteeld is geworden,<br />
en dus in den eigenlyken zin de Zoen van GOD is»<br />
En deeze uitdrukking geteeld worden omtrent den.<br />
Zoon,mishaagdeTATIANUS, toen hy nogeeniechtzinnig<br />
kerkelyk leeraar was (n). Hier uit ziet men<br />
tevens, hoe CHALCIDIUS op dat verbaazend denkbeeld<br />
heeft kunnen geraaken, om aan de Engelen<br />
de eeuwigheid toe te ftaan: want ftonden zy tot de<br />
Godheid in die betrekkinge, waar in de glans en<br />
de ftraalen tot het licht ftaan, dan waren zy altyd<br />
te gelyk met de Godheid aanwezig geweest, welker<br />
affchynzel en uitftraaling zy waren (*_). Hier<br />
uit ziet men insgelyks, hoe eenigen aan de Engelen<br />
de Homoufie, ja zelfs den naam Logos hebben<br />
kunnen toefchryven : uitdrukkingen, die, wel is<br />
waar, door anderen verworpen zyn, en wel met<br />
recht, hoewel men zeggen kan , dat wanneer dit<br />
denkbeeld omtrent den oirfprong der Engelen echt<br />
ware, men ook deeze uitdrukkingen had moeten<br />
laaten gelden , en dewyl men deeze afkeurde ,<br />
ook het geheele denkbeeld had moeten verwerpen.<br />
•— Dit zy hier tevens genoeg ten bewyze, op hoe<br />
menigerley en wonderbaarlyke gevoelens de menfchen<br />
geraaken, zoo draa zy zich buiten de paaien<br />
waagden, die hun door GOD met een wys oogmerk<br />
(»)) TATIAN. adv. Gentes p. 145.<br />
ge*<br />
(*) Men vergelyke hier mede tevens myne voorige aanmerking,<br />
waar insgelyks eene oplosfing omtrent den grond<br />
• , van een zoodanig denkbeeld voorkomt. VerU<br />
II. DEEL. F
22 Hoofdft. IX. Over de<br />
gefield waren, en meer wilden weeten, dan geopenbaard<br />
was.<br />
Het is in de daad weinig, wat 'er in de H. Schrift<br />
omtrent de bezigheden van de goede geesten gezegd<br />
wordt, en wanneer daar in van dezelve gefprooken<br />
wordt, bemerkt men doorgaands eene zekere<br />
voorzichtigheid, om zich niet in eene te naauwkeurige<br />
ontleedinge van een denkbeeld in te laaten,<br />
hetwelk onfchuldigerwyze, voornaamlylc in de tyden<br />
van het bygeloof, en waar in het voornaamlyk<br />
het hoofd-oogmerk van de eerfle Leeraaren van den<br />
Godsdienst was, om de aanbidding en verëeringe<br />
van den eenigen waren GOD alleen te vestigen, gelegenheid<br />
tot misbruiken had kunnen geeven. Alles,<br />
wat men 'er van weet, is dit alleen, dat de<br />
Engelen boden zyn, van welken zich de Voorzienigheid<br />
by geheel buitengewoone gevallen bedient.<br />
Zelfs de plaats, die misfehien van befchermgecsten<br />
mocht handelen, is kort en duister: gewislyk uit<br />
een zeer wys oogmerk. Maar reeds zeer vroegtydig<br />
werdt desniettegenflaande het gevoelen onder<br />
de Christenen aangenomen, dat de Engelen ondergefchikte<br />
Regenten van denhcogflen GOD, en over<br />
elk enkel gedeelte der fcheppinge als befchermers<br />
gefield waren; dat GOD zelf alleen het algemeen<br />
opzicht had, maar dat het byzonder opzicht door<br />
hem aan deeze tusfchen wezens was overgegeeven.<br />
Zoo denkt reeds ATHENAGORAS in de tweede eeuw.<br />
Daarom, zegt hy , heeft God de Engelen voortgebracht,<br />
dat zy over de door hem in orde gebrachte di<br />
gen het opzicht zouden hebben. Want fchoon hy in het<br />
kt-
wereld der Geesten. 33<br />
algemeen over alles het opzicht heeft, heeft hy het byzonder<br />
opzicht over enkele deelen evenwel den Engelen<br />
overgegeeven (o). Op gelyke wyze drukt zich ook<br />
JUSTINUS de martelaar uit: God, heet het, die de<br />
.geheele wereld gemaakt heeft, — heeft het opzicht over<br />
de menfchen en over alle dingen, die onder den hemel<br />
zyn, aan de daar toe verordende Engelen, opgedraagen<br />
O). En op eene andere plaats, waar hy van<br />
de zendinge van JEZUS CHRISTUS fpreekt, zegt<br />
hy: God de albeheerfcher heeft niet, gelyk misfchien<br />
iematid denken mocht, eenen Engel of Forst (der Engelen)<br />
of eenen der geenen, die over het gene op aardt<br />
is liet opzicht hebben, of iemand hunner, die over zekere<br />
fireeken in den hemel gefield zyn, tot de menfchen gezonden,<br />
maar hy heeft den Schepper — zynen Zoon,<br />
als eenen God in de wereld gezonden (q). En deeze<br />
denkbeelden hebben veele Kerkvaderen naa JUSTI<br />
NUS aangenomen, waar toe aan den eenen kant<br />
aanleiding gaf, dat reeds by Jooden eh Heidenen<br />
dergelyke begrippen in zwang gingen, en zooveel<br />
te eerder mede in het Christendom konden overgenomen<br />
worden, daar zy door het zelve niet rechtffteéks<br />
verworpen werden; maar ook aan de andere<br />
zyde, dat de nieuwplatonifche wysbegeerte, welke<br />
zeer ryk was van dergelyke ftoffe. de geliefkoosde<br />
wysbegeerte werdt by de Kerkleeraaren,<br />
(t>) ATHENAGORAS Legat. pro Chitst. p. 27.<br />
(?) JUSTIN. Mart. Apolog. I. p. 44.<br />
(5) JUSTIN- Mart. Epist. ad Diognet. p. 498.<br />
F 2<br />
Bui-
84<br />
Hoofdft. IX. Over de<br />
Buiten dien echter meenden de Kerkvaders zelfs in<br />
de H. Schrift wel gronden voor dit gevoelen te vinden.<br />
De Alexandrynfche overzetter van de vyf<br />
boeken van MOZES heeft dezelve reeds gehad, gelyk<br />
men duidelyk zien kan uit DEUT. XXXII: 8.<br />
Een nog vroegere blyk daar van vindt men in DA-<br />
HIEL, Cap. X: 13. 21. XII: I. en wanneer men<br />
verder nafpeurt, zoude de eigenlyke oirfprong daar<br />
van wel niet bezwaarlyk te vinden zyn (*). Daarom<br />
heeft het grootfte gedeelte der aanzienlykfte<br />
Kerkleeraaren dit gevoelen omhelsd (r),en van me.<br />
nig eenen onder de Christenen goldt in zeker opzicht,<br />
wat PAULUS zegt, dat zy veel van wezens fpraken,<br />
en naauwkeurig bericht van dezelven hebben wilden,<br />
die evenwel niemand hunner gezien had, en<br />
dat zy hier door geheel uit het oog verlooren, om<br />
zich aan het hoofd, naamlyk aan CHRISTUS, alleen<br />
te houden (*)•<br />
Even zoo verfchillende en gedeeltelyk zeer zonderlinge<br />
gevoelens komen 'er ook voor ten opzichte<br />
van de kwaade geesten. Het geen men over den<br />
oirfprong en val der Dsmonen in de H. Boeken<br />
vindt, is weinig: uit de weinige plaatzen echter,<br />
die daar van handelen, kan men het befluit opmaa-<br />
ken,<br />
(*) Men zoude dien naamlyk, dunkt my, zoeken moeten<br />
by de Chaldeeuwen, enz. wier denkbeelden en gevoelens<br />
de Jooden in de Babylonifche gevangeufchap meer dan<br />
al te veel leerden kennen. Ven.<br />
(r) HUETIUS in Ongenianis. p. 82 enz.<br />
(s) COLOSS. II: 18. 19K
wereld der Gee'.ten. 85<br />
ten, dat zy misfchien door eene bovennatuurkundige<br />
dwaaling van hunne oirfpronglyke heerlykheid<br />
gevallen zyn (*). Alle vraagen te beantwoorden,<br />
die de nieuwsgierigheid hieromtrent kan opwerpen,<br />
is niet het werk van den Godsdienst envanopftellen.<br />
die deezen betreffen. Dan daar men dit evenwel<br />
verwachtede, en de weetgierigheid altyd de paaien<br />
te buiten ging, ontftonden 'er ook hieromtrent zeer<br />
verichillende en gedeeltelykzeer zeldzaame begrippen.<br />
JUSTINUS de martelaar fchryft aan de Ta;,<br />
monen eenen zeerzonderlingen oirfprong toe. God,<br />
zegt hy, droeg by de fcheppinge der {wereld het opzicht<br />
over dezelve aan de Engelen op. Ban daar deezen de<br />
orde en het voorfchrift overtraden, en zich vlee
«6 Hoofdft. IX. Over de<br />
zyn geheel denkbeeld is van die natuur, dat het<br />
onbegryplyk is, hoe hy, de H. Boeken kennende,<br />
evenwel den val der Engelen eerst in zulk eenen<br />
tyd heeft kunnen plaatzen, toen 'er reeds menfchen<br />
op aarde voorhanden waren. Eenigen van<br />
die tegenftrydige machten konden dan nog wel zulk<br />
eenen zeldzaamen oirfprong hebben, maar evenwel<br />
niet allen, en van den Duivel zeiven zoude JUSTI<br />
NUS dan niets zeggen. Maar veellicht dacht hy<br />
hieromtrent, gelyk zyn leerling TATIANUS, toen<br />
die nog van de rechtzinnige kerke was. Want naar<br />
TATIANUS begrip, was de Duivel eigenlyk de eerstgebooren<br />
Engel, die door overtreedinge een Dasmon<br />
was geworden, terwyl zy, die hem in afval,<br />
onweetendheid en grootfche inbeeldinge volgden,<br />
het duivelsch heir geworden zyn (V). CYPRIANUS<br />
daar en tegen ftelt den val der Engelen in den beginne<br />
van deeze zinlyke wereld, en meent, dat de<br />
Duivel, die anders een verheeven en GODE aangenaame<br />
Engel was, uit nyd gevallen zy, toen hy<br />
zag, dat GOD de menfchen naar zyn evenbeeld gemaakt<br />
had (v). LACTANTIUS beweert insgelyks,<br />
dat de tegenftrydige macht door GOD is voortgebracht,<br />
maar zyne voorftelling is even zoo wondcrbaarlyk<br />
als verwerd. Dat die geest, die vreugde<br />
fchept in eens anders ongeluk, van zeiven ontdaan<br />
zy, en altyd geweest ware, gelyk eenige Gnostiken<br />
(u) TATIAN. Orat. Contr. Gracos. p. 147.<br />
(v) CYPRIAN. Sermo de zelo £f livore, p. 191. ediü. E-<br />
MOM.
wereld der Geesten. 87<br />
ken beweerden, was hem onverdraaglyk; dat een<br />
uit GOD uitgevloeid geestlyk wezen zoo diep had<br />
kunnen zinken, was hem even zoo onbegryplyk.<br />
Hy was boven dien niet voor het ftelzel van uitvloeijinge,<br />
maar voor de voortbrenging van alle<br />
dingen uit niets. Hy voorönderftelde daarom, dat<br />
de kwaade geest even als het goede door GOD was<br />
voortgebracht. Het is waar, hy fchryft het kwaad<br />
aan den vryen wil en nyd van den kwaaden geest toe:<br />
dit evenwel blyft toch altyd zyne hoofdftelling, dat<br />
de wereld door de vermenging van goed en kwaad<br />
beftaan zal, en dat GOD tot dit oogmerk de beide<br />
bronnen van het goed en het kwaad gefchept hebbe<br />
(w). Met dit gevoelen van LACTANTIÜS zoude<br />
men dat van andere Kerkleeraaren wel kunnen vergelyken,<br />
die beweerden, dat de -Duivelen uit de<br />
kwaade ftoffe door GOD waren voortgebracht. Men<br />
fchryft dit gevoelen, wel is waar, eigenlyk maar<br />
alleen aan zekere ketteren toe, als aan de Valentirdaanen<br />
, Tatiaanen en andere Gnostike partyen.<br />
Dan ATHENAGORAS , ARNOBIUS, en SYNESIUS hebben<br />
ook zoo gedacht.<br />
Daar de Kerkvaderen aan de goede Engelen Hghaamen<br />
toeëigenen , kan men ligtlyk begrypen,<br />
dat zy omtrent de kwaade geesten niet anders hebben<br />
gedacht, voornaamlyk dewyl 'er de Piatonifche<br />
haat tegen de ftoffe mede iniloop. Van daar<br />
ontfpringt het gevoelen, aan verfcheidene Kerkleer-<br />
(w) LACTAHTIUS divin. Injlltut. Lib. II. c. IX.<br />
F 4
88 Hoofdft. IX. Over de<br />
leeraaren eigen, dat de kwaade geesten naa hunnen<br />
val hunne lighaamen van aether verboren hebben<br />
en daar en tegen met een lighaam vangroovere ftoffe<br />
zyn bekleed geworden (x). Niets vindt men<br />
deswegen menigvuldiger by de Kerkvaderen, dan<br />
het denkbeeld, dat de Demonen zich voedden met<br />
het bloed en vet by de offerhanden, waar omtrent<br />
plaatzen voorkomen by JUSTINUS den Martelaar,<br />
ATHENAGORAS, TERTULLIANUS, ORIGENES, BA<br />
SILIUS en meer anderen, — De heilige Schryveren<br />
gaven in zeker opzicht zelf aanleiding tot de<br />
gedachte, dat de vyandige machten zich eene byzondere<br />
heerfchappy over de zinlyke wereld aangemaatigd,<br />
en op dezelve eenen fchadelyken invloed<br />
hadden. Waar uit dit denkbeeld genomen zy en in<br />
hoe verre hetzelve plaats vinde, is hier de plaats<br />
niet om te onderzoeken: maar in vervolg van tyd<br />
is het zelve verder uitgeftrekt, en niet alleen het<br />
natuurlyk, maar ook het zedelyk kwaad aan de<br />
Demonen toegefchreeven, zelfs tot het vcrmoogen<br />
toe, om wonderen te doen, te voorzeggen<br />
enz.; weshalven ook JUSTINUS de martelaar de zending<br />
van JEZUS in de wereld befchouwt als het eigenlyk<br />
oogmerk hebbende , om aan deezen invloed<br />
en heerfchappy der kwaade geesten een einde te<br />
maaken (y).<br />
• Naar maate evenwel de begrippen van eik en de<br />
(x) HUETIUS in Origenianis. f. 71 enz.<br />
wys-.<br />
(y) JUSTIN. Mart. Jpolog. I. p. 44. 45. Apol. 11. }.<br />
64- 65-
wereld der Geesten. 8j»<br />
wysgeerige denkbeelden, die men koesterde, gefield<br />
waren, in dier voegen waren ook de denkbeelden,<br />
welken men zich van Engelen, Demonen,<br />
derzelver wezen en werkingen vormde, verfchillende<br />
ingericht, fchoon men niet kan ontkennen,<br />
dat de groote toejuiching, welke de Platonifche<br />
wysbegeerte by de Christenen vond, ook het<br />
meest zulke denkbeelden heeft voortgebracht, die .<br />
met hunne begrippen overéén kwamen. De geheele<br />
leere van de wereld der geesten echter is, myns'<br />
bedunkens', niet van die natuur, dat zy tot de wezenlyke<br />
leerflukken van het Christendom behoort,<br />
en het heil der menfchen daar mede verknocht is.<br />
Misfchien zouden de Leeraaren van den Godsdienst,<br />
daar 'er dingen, die ons veel nader betreffen, door<br />
hen met flüzwygen zyn voorbygegaan, en deeze<br />
leere buiten den kring van onze kennisfe en denkbeelden<br />
ligt, dezelve nooit aangeroerd hebben, indien<br />
zy niet toen reeds in de wereld had plaats gevonden,<br />
en de naadeelige gevolgen, welken daar<br />
uit voor het zedelyk gedrag ontitaan konden, hadden<br />
moeten belet en weggenomen worden. Want<br />
het mooge nu met de wereld der geesten gefield<br />
zyn, hoedanig het wil, dit behoort niet voor het<br />
publiek of gemeene volk, waar onder zich altyd<br />
zeer veelen bevinden, die tot dwaasheden en misbruiken<br />
van allerley foort overhellen. Indien men<br />
'er ook niet voor behoeft te vreezen, dat deeze<br />
groote kinderen zich zeiven met het mes, hetwelk<br />
men hun in de handen geeft, mochten om het leven<br />
brengen, of het zelve inflokken, zullen zy het<br />
F S zei.
go Hoofdft. IX. Over de<br />
zelve evenwel zeldzaam gebruiken, zonder zich<br />
zeiven en anderen naadeel toe te brengen. Kan<br />
men alles niet verwerpen, wat men hierover van<br />
ouds in de Kerke gedacht heeft, men kan ook niet<br />
alles op goed geloof aanneemen; en welk denkbeeld<br />
is dan toch wel het beste? Dan men mooge<br />
denken, hoedanig men wil, het wezenlyke van den<br />
Christelyken Godsdienst lydt 'er niets by, en de<br />
oogmerken, die door deezen Godsdienst bereikt<br />
moeten worden, worden in de daad bereikt, men<br />
mooge betreffende dit onderwerp dit of dat gevoelen<br />
omhelzen. Wie het beftaan, de werkingen en<br />
bezittingen van deeze geesten verwerpt, doet het<br />
gewislyk niet met oogmerk, om der Godheid en<br />
de wonderen van CHRISTUS te kort te doen, en<br />
zich voor de ondeugd in de bresfe te ftellen. GOD<br />
blyft eeuwig groot en aanbiddenswaardig, wanneer<br />
'er ook geen een Cherub voor hem ftond. De<br />
wonderen van JEZUS blyven eeuwig vaste waarheid<br />
enbewyzen van zyne Godlyke zendinge, wanneer<br />
'er ook geene Duivelen zyn uitgedreeven. De opwekking<br />
van LAZARUS en de geneezing van den<br />
blindgebooren, van den lammen aan het water te<br />
Bethesda, en veele anderen zyn geene geringere<br />
wonderen, dan het uitdryven der Duivelen uit de<br />
bezeetenen en het indryven derzelven in de kudde<br />
zwynen der Gergefcenen. De mensch vindt in zich<br />
zeiven en in alles wat hem omringt, zoo veele<br />
aanlokzelen tot het kwaad, die hy tegenftand bieden,<br />
en waar tegen hy zich met gebed en yver in<br />
het goede moet waapenen, wanneer ook niet elke<br />
on-
.wereld der Geesten. 91<br />
©ndeugd zynen eigen Dsemon heeft, waar door dezelve<br />
den mensch wordt toegebracht, dat hy werks en<br />
redenen genoeg heeft, om geduurig op zich zeiven<br />
opmerkzaam en yverig in de volbrenging van bet<br />
goede te zyn. Wie het beftaan, de werkingen en<br />
bezittingen van de geesten gelooft, doet zulks even<br />
zoo min om redenen, die den Godsdienst kouden<br />
naadeelig worden. Geen verftandig Christen zal<br />
daarom, dewyl hy Aarts-ifngelen enEngelen, Beëlfebub<br />
en zyne trawanten gelooft, willen hebben,<br />
dat men de eerften als middelaars tusfchen GOD en<br />
de menfchen verëeren en zich tot vrienden maa«<br />
ken, en de laatllen door wierooken, zalven, befprengen<br />
en allerley beuzelaaryen meer, verjaagen<br />
zal. Niemand heeft enkel daarom JEZUS voor den<br />
verftoorervan alle vyandige macht, en zyne wonderen<br />
voor werkingen van GOD gehouden, om dat<br />
'er bezeetenen door hem geneezen zyn. En wanneer<br />
men ook de kwaade geesten als verleiders tot<br />
het kwaad, en als de oirzaak van het zedelyk verderf,<br />
en de goede geesten daar en tegen als zoodanigen<br />
befchouwde, die ons tot het goede aanfpooren,<br />
wilde men evenwel daarom de zelfverbetering<br />
niet wegneemen noch de menfchen overreeden,<br />
dat het bederf niet in hen zei ven, maar alleen in<br />
eene vreemde oirzaak te zoeken was. Geen eenige<br />
dus van deeze gevoelens zal daarom, zoo draa<br />
men 'er flechts dat gene by opvolgt, waar voor<br />
zich het gezond menschlyk verftand, en de duide.<br />
lyke uitfpraaken van CHRISTUS en zyne Apostelen<br />
verklaar en, voor het wezenlyke van JEZUS Godsdienst
cn Hoofdft. IX. Over de wereld der Geesten.<br />
dienst in het minfte naadeelig zyn. En wanneer<br />
dit geen plaats vindt-, behoort dit geheele leerftuk<br />
niet tot de hoofdzaaken van den Godsdienst, maar<br />
in het gebied der befpiegelingen, en tot die dingen<br />
, waaromtrent het geöorlofd zyn kan, om zóó<br />
of anders te denken. Dit weeten wy, dat alles,<br />
het zichtbaare en het onzichtbaare den Heere JEZUS<br />
onderdaanig is; en zyne geboden zoo flipt te gehoorzaamen,<br />
dat men in de heerlykheid onder de<br />
zalige geesten mooge kunnen gereekend worden,<br />
is beter, is noodzaaklyker, dan over den oirfprong,<br />
de gefteldheid en de werkingen der geesten diepzinnige<br />
onderzoekingen te onderneemen, en over<br />
dingen te twisten, die niemand gezien heeft en<br />
waar van niemand iets bepaalds zeggen kan; Quid<br />
prodest magna cavillatio de occultis £f obfeuris rebus,<br />
de quibus non arguemur in judicia quia ignoramus?<br />
THOMAS A KEMPIS.<br />
TIEN-
T I E N D E H O O F D S T U K .<br />
Over eenige andere Leerjlukken.<br />
S3<br />
Indien het de tot hier toe aangehaalde Hellingen<br />
alleen waren, omtrent welke men van den beginne<br />
af zeer verfchillende denkbeelden by de Christenen<br />
heeft gevonden, en die onfchuldiger wyze menige<br />
heillooze verwydering en fcheuring onder hen veroorzaakt<br />
heeft, en zelfs voor een gedeelte van buiten<br />
aan de geheele christelyke maatfchappy het naadeel<br />
heeft veroirzaakt, dat men den voortreflykften<br />
en verftandigften Godsdienst voor zeer ongerymd<br />
gehouden heeft, om dat zekere ongerymde gevoelens<br />
in de Kerke hier en daar de overhand behielden;<br />
men zoude nog al tyd kunnen zeggen, dat<br />
men zich te verre had gewaagd, en alles aan de ongelukkige<br />
zucht tot befpiegelingen moest toegefchreeven<br />
worden. Dan hier komen nog andere<br />
Hellingen voor, van welke men dit niet zeggen<br />
kan, die den mensch veel nader betreffen, en meer<br />
invloed op hem en zyne gerustheid zo wel als op<br />
zyne zedelyke gefteldheid hebben, dan de bovennatuurkundige<br />
onderzoekingen over de natuur van<br />
GOD, zynen Zoon en den H. Geest, en waar door<br />
niet minder gewichtige fcheuringen onder de Christenen<br />
ontflaan zyn, of 'er aanleiding toe is gegeeven,<br />
om den Godsdienst van JEZUS uit een geheel<br />
vreemd oogpunt te befchouwen. En daar toe behooren<br />
voornaamlyk de beide leerftukken van de<br />
erfzonde, den val en deszelfs toereekening en van<br />
de
54 Hoofdft. X. Over eenige<br />
de genoegdoening van CHRISTUS en de toereekening<br />
daar van.<br />
Dat de menfchen zondaar en zyn, en zich zeiven<br />
door de zonde de genade van GOD , als van het<br />
heiligfte wezen, doen verliezen, daar aan konde<br />
geen mensch een enkel oogenbük twyffelen. En<br />
de inhoud der predikinge van CHRISTUS en zyne<br />
Apostelen is geduurig: verandert uw gemoed, wordt<br />
leter en gelooft aan het euangcliel Zelfs de Heidenen<br />
waren al van deeze waarheid op het zeekerfte o-<br />
vertuigd, en SENEKA zegt daarom reeds: wy hebben<br />
allen gezondigd; eenigen hebben zwaar ere, andere min-<br />
dere zonden begaan; eenigen uit noodzaaklynheid, an<br />
deren door kwaade voorbeelden verleid: anderen zyn niet<br />
ftandvastig genoeg in hunne goede voomeemens geblee-<br />
ven, en hebben byna tegen hunnen wil hunne onfcimld<br />
verboren: en wy hebben niet alleen gezondigd, maar<br />
zullen ook tot aan liet einde toe voortzondigen i[a). Daar<br />
aan konde men dus in het minfte niet twyffelen.<br />
Maar de vraag was deeze: waar moet men den bron<br />
en de oirzaak van dit kwaad zoeken, hetwelk zich<br />
zoo verre heeft verfpreid, en waar mede het ge<br />
heele menfchelyk geflacht befmet is?<br />
Men zoude denken, dat men zich aan de zeeker-<br />
heid' van deeze treurige waarheid , waar van ons<br />
verftand en ondervinding zoowel, als de uitfpraa-<br />
ken der H. Schrift genoegzaam overtuigen, alleen<br />
had kunnen houden, en zich daar mede te vreden<br />
Hellen, maar dat men de zucht tot onderzoek niet<br />
zoo verre had moeten uitftrekken, om de bronnen<br />
(«) SENKCA de Clement. Lib. I. Cap. VI.<br />
vaa
andere Leerftukken. 9j<br />
van het zedelyk bederf te willen uitvorfchen. Dan<br />
wanneer men hier het verder naavorfchen ook niet<br />
geheel en al billyken konde, verdient hetzelve evenwel<br />
veel meer verontfchuldiging, dan in eenig<br />
ander geval. Want daar men zyne poogingen moest<br />
aanwenden, om de ziekte te geneezen en het kwaad<br />
te verhelpen, was het wel noodzaaklyk, om den<br />
grond daar van te onderzoeken. Deeze geheele<br />
leere heeft ook op het zedelyk gedrag der menfchen<br />
zulk eenen invloed, dat dezelve in de daad<br />
wel een naauwkeurig onderzoek en de grootfte op.<br />
merkzaamheid van eenen Christen waardig was (*).<br />
Gelyk men echter over den oirfprong van het na»<br />
tuurlyk kwaad van den beginne af in de wereld zeer<br />
ver-<br />
(*) En even daarom verdient dit onderzoek, myns be<<br />
dunkens, niet alleen verontfchuldiging, maar men moet<br />
hetzelve volkomen billyken, ja het was noodzaaklyk; al<br />
leenlyk ware te wenfehen geweest, dat men meer op de<br />
waare bronnen daar van had gelet, welke ons meer naby<br />
liggen, dan men zich gewoonlyk heeft voorgefteld. Men<br />
had dezelven in ons zeiven voor ons eigen perzoon en<br />
niet geduurig in vreemden moeten zoeken, en dan zou<br />
zulk een onderzoek de zelfkennis en verbetering van zeden,<br />
en by gevolg onze gelukzaligheid ten uiterften hebben be<br />
vorderd, om dat men dan de bronnen kennende, die zoo<br />
veel te beter en gemaklyker konde toeftoppen. Men hai<br />
zoo dienen te werk te gaan, als SALTZMAN in zynen Karl<br />
van Karelsbsrg zoo wel als in zyn zoo voortreflyk boek: de<br />
verlosfing der'menfchen van de ellende door JEZUS en in den<br />
Thuuringer Boode, welken in elks handen dienden te zyn,<br />
«n voornaamlyk in ons Vaderland. Ven.
5ö Hoofdft. X. O ver eenige<br />
verfchillende had gedacht, en deeze vraag de fteen<br />
desaanftoots voor de Wysgeeren geweest was, zoo<br />
onderging ook de vraag over den oirfprong van het<br />
zedelyk kwaad het zelfde lotgeval, en van den beginne<br />
af aan zyn ook de denkbeelden daaromtrent<br />
by de Christenen niets minder dan éénftemmig geweest.<br />
Wat men desaangaande te denken hebbe,<br />
verklaart de H. Schrift zeekerlyk duidelyk genoeg.<br />
Maar was 'er echter wel ooit een tyd , wanneer<br />
men zich by de uitfpraaken van dezelve alleen bepaalde,<br />
die zonder vreemde byvoegzelen voordroeg<br />
, 'er geene menschlyke bygevoelens mede<br />
vermengde, en de klaare en eenvouwige waarheid<br />
van den echten Godsdienst van CHRISTUS door<br />
menschlyke wysheid van geleerde zamenltelzels<br />
misvormde? Het was niet eerst ten tydc van PE.<br />
XAGIUS in de vierde eeuw, dat men daaromtrent<br />
verfchillend begon te denken, maar dewyl men<br />
reeds in de vroegfte tyden by andere ftukken wysgeerige<br />
denkbeelden met het Christendom verbond,<br />
is het niet te verwonderen, dat dit leerftuk insgelyks<br />
een zoodanig lotgeval ondergaan heeft, en dat<br />
men, zoo wel vóór als naa de gefchillen, daar over<br />
tusfchen PELAGIUS en AUGUSTINUS gevoerd,<br />
omtrent hetzelve verfchillend heeft gedacht. Wanneer<br />
men den invloed van kwaade geesten aannam,<br />
en omtrent den Vorst der duisternisfe en zyne engelen<br />
geloofde, dat zy niet alleen de fahuld waren<br />
Van het natuurlyk kwaad in de wereld, maar ook<br />
aan het zedelyk verderf deelhadden, fchreef men<br />
de neigingen tot het kwaad, kwaade begeertens,<br />
ge-
andere Leerftukken* 91<br />
gedachten, en handelingen toe a in deeze onzuivere<br />
machten, die zich verheugden in 's menfchen<br />
ongeluk en het zelve op alle wyzen poogden te berokkenen<br />
, en geloofden men, dat deezen de Godlyke<br />
zielen in eene wreedaartige dienstbaarheid<br />
hielden. Wanneer men de ftoffe op zich zelve<br />
voor kwaad hield, zocht men den grond van het<br />
verderf in de kwaade ftoffe van het lighaam. Gevoelens,<br />
die uit de Oosterfche wysbegeerte hunnen<br />
oirfprong ontleenden, by Gnostike en Platonifche<br />
Christenen indruk maakten, door Kerkvaderen beftreeden,<br />
maar, hoewel in een andergewaad, door<br />
Monniken, Pelgrims en Dweepers gekoesterd werden.<br />
LACTANTIUS was zelfs zoo onvoorzichtig,<br />
om GODE zeiven de fchuld te geeven van dit verderf<br />
(è). Het behoeft geen bewys, hoe naadeelig<br />
dergelyke gevoelens voor den Godsdienst en de zeden<br />
worden moesten, en hoe weinig de mensch,<br />
by zulke Hellingen, konde aangefpoord worden,<br />
om met allen ernst op zyne verbetering te denken,<br />
wanneer hem het kwaad óf als zoodanig iets<br />
werdt voorgefteld, wat hy eigenlyk niet in zich<br />
zeiven, maar in eene oirzaak buiten zich zelvcn te<br />
zoeken had, of hem als zoo zeer met de menschlyke<br />
natuur vermengd werdt afgefchetst, dat hy alle<br />
hoope, om daar van flechts eenigermaate bevryd<br />
te worden, indien hy 'er ook niet geheel van werdc<br />
verlost, moest opgeeven.<br />
Maar wanneer men ook zyn oog niet vestigt op<br />
(i) LACTANT. Divin, ïnjHtut. Lih VIL c. 15.<br />
II. DEEL. G<br />
zul.
$3 Hoofdft. X. Over eenige<br />
zulken, die als eigenlyke ketters uit de eerfte ty»<br />
den bekend en wier wysgeerige en met het Chris,<br />
tendcmingevlogtenevooroirdeelen, ook voor deeze<br />
leere van naadeelige gevolgen waren; zoude mert<br />
evenwel zich zeer vergisfen, indien men gelooven<br />
wilde, dat men onder de Leeraaren van de rechtzinnige<br />
kerke in de drie eerfte eeuwen ten opzichte<br />
van dit ftuk, volmaakt éénsgezind en juist zoo gedacht<br />
had, als men naaderhand voor de echte leere<br />
heeft uitgegeeven. — By de griekfche Kerkvaderen<br />
vindt men weinig over dit onderwerp, waar door<br />
dezelve naauwkeurig en juist bepaald werdt. Hunne<br />
voornaamfte poogingen ftrekten alleenlyk daar<br />
toe, om de Gnostike denkbeelden te keer te gaan,<br />
en toen men daar mede zyn oogmerk taamlyk wel<br />
bereikt had , den aandruifchenden Manichreismus<br />
tegenftand te bieden. Zy hielden zich dus met geheel<br />
andere voorwerpen bezig, dan dat het mooglyk<br />
voor hen zoude geweest zyn, om op dit ftuk<br />
zoo zeer de opmerkzaamheid te vestigen, als het<br />
verdiende. Men vindt 'er, wel is waar, blyken<br />
van, dat reeds in de eerfte tyden door eenige Kerkvaderen<br />
de erfzonde beweerd is, en geleeraard, dat<br />
wy in ADAM allen gezondigd hebben; dat het bederf<br />
der ziele en des lighaams zich van den eerften<br />
Stamvader der menfchen op alle zyne naakomelingen<br />
heeft voortgeplant; dat dit bederf zondezy, en<br />
dat daarom alle menfchen aan de ftraffe onderworpen<br />
waren. Zoo zegt JUSTINUS de martelaar, dat<br />
CHRISTUS gebooren en gekruist is om des menschly»<br />
ken gejlachu wil, hetwelk door ADAM door het bedrog<br />
der
andere Leerjiukken. 99<br />
der Slange aan den dood was onderworpen, om 'er niet eens<br />
aan te denken, hoe veel kwaads elk uit eigen fchuid<br />
doet (c). JUSTINUS onderfcheidt hier naauwkeurig<br />
het door ADAM op zyne naakomelingen gebracht<br />
bederf van dat kwaad, welk een ieder uit eigen<br />
verkiezinge doet, en het eerlïe is, naar zyne denk»<br />
beelden, niet minderftrafbaar dan het laatlle, hoewel<br />
deeze Kerkvader zich 'er niet over uitlaat, of<br />
ons dit verderf is aangebooren , dan of ADAMS<br />
fchuld ons flechts mede tocgereekend is. Byna op<br />
gelyke wyze drukt ook IRENJEUS zich uit, wanneer<br />
hy beweert, dat wy in ADAM het evenbeeld van<br />
GOD verloeren hebben, dat wy door de ongehoorzaamheid<br />
overwonnen en der zonden onderworpen<br />
geworden zyn (d). Misfchien moet men hier by<br />
ook THEOPHILUS van Antiochien plaatzen, dewyl<br />
hy zegt, dat de mensch nooit fterflyk zou geworden<br />
zyn, indien hy GODE getrouw ware gebleeven<br />
(e). Hy befchouwt den dood dus als eeneftraffe<br />
der zonden, die allen menfchen, het zy hun<br />
ADAMS zonde toegereekend worde, of om dat zyn<br />
verderf hun is medegedeeld, wedervaart.<br />
Hoe fterk intusfehen deezeplaatzen ook ten voordeele<br />
van de erfzonde moogen pleiten ; is het<br />
evenwel ook zeeker, dat deeze geheele leere aan<br />
ver-<br />
(f) JUSTIN. Mart. Dialog. Cum Tryphone. p. 316.<br />
(d) IRENJEUS rdv. Hxres. Lib. III. c, 20.<br />
(«) THEOPHILUS ad Autolyc. Lib. II. p. 101.<br />
G 2
ico Hoofdft. X. Over eenige<br />
verfcheidene Leeraaren der rechtzinnige kerke onbekend<br />
geweest, of niet door hen aangenomen is.<br />
Onder deezen bekleedt CLEMENS van 'Alexandrijn<br />
de eerfte plaats. Hy verklaart zich zoo naadvukiyk<br />
tegen dit gevoelen, dathy zelfs de plaatze. Ps. 50.<br />
waar uit men gemeenlyk een bewys voor het aangebooren<br />
bederf ontleent, op eene zinnebeeldige<br />
en verbloemde manier verklaart, en de tegenwerpingen,<br />
daar uit afgeleid, poogt te ontzenuwen*<br />
Men zegge -ons toch eens, zegt hy, wanneer heeft wel<br />
ooit een eerstgeboorm kind ontuchtig geleefd? En hoe is<br />
het monglyk, dat iemand, die nog niets gedaan heeft,<br />
onder den vloek van den ADAM mede kan begreepen worden<br />
1<br />
? Er blyft dus voor hen, gelyk het Jchynt, niets<br />
over, dan te zeggen, dat de voortteeling van dm mensch<br />
reeds mei het verderf is bef met, en wel niet allee- ten<br />
opzichte van het lighaam, maar ook ten aanzien van de<br />
ziel, en door deeze ook het lighaam enz. Wanneer dit<br />
echter plaats vindt, beflüithy, zoo moet de Heer<br />
zelf aan het bederf hebben deel gehad (ƒ). Het is<br />
waar, CASSIANTJS en zy, waar tegen CLEMENS van<br />
Alexandrien hier fpreekt, beweerden iets, hetwelk<br />
de laatere partyen der Pelagiaanen nooit beweerd<br />
hebben, dat naamlyk de zonde iets wezenlyks in<br />
den mensch zy; dat de echte ftaat zondig zy en<br />
een werk des Duivels, dewyl de zonde door de natuurlyke<br />
voortteelinge werdt voortgeplant ; dan<br />
CLEMENS drukt zich desaangaande even zoo uit,<br />
als de Pelagiaanen fpreeken, zoo dat men fchier<br />
denken zoude, dat zy de tegenwerpingen, welke<br />
(ƒ) Stromat. Lib. III. p. 469.
andere Leerftükken. IOI<br />
zy, en voornaamlyk- JULIANCS tegen de aanhangers<br />
van AUGUSTINUS te berde brengen, uit CLE<br />
MENS van Alexandrïèn hadden afgefchreeven (g).<br />
In zeker opzicht beweert deeze Kerkleeraar nog<br />
meer, dan PELAGIUS naaderhand beweerde: want"<br />
naar zyn gevoelen, is de zonde eene geheel vrjwiU<br />
hge ongerechtigheid, welke uit onweetendheid en<br />
zwakheid ontfpruit, om dat wy niet witten keren.<br />
onze begeertens niet willen in toom houden, waar van<br />
verfcheiden plaatzen in zynen Pxdasogus voorkomen,<br />
alsook in zyne boeken, die hy' Stromata genoemd<br />
heeft.<br />
ORIGENES heeft zyne eigen en byzondere denkbeelden<br />
daaromtrent. Hy beweert een algemeen<br />
bederf, en wel zoo yverig, dat hy gelooft, de doop<br />
der kinderen zoude geheel onnut zyn, indien zich<br />
by hen geene vlekken bevonden, die door den<br />
doop moesten afgewasfchen worden. In zyne boeken<br />
tegen CELSUS zegt hy niet alleen met PLATO,<br />
dat de menschlyke zielen, als het ware, de vieugelen<br />
waren afgeknipt, en dat zy daar door verhinderd<br />
werden, om op den weg der deugd voort te<br />
gaan, en der Godheid, als het ware, naa te «Hei<br />
gen; maar hy zegt zelfs, dat de vloek van ADAM<br />
zich tot alle zyne naakcmelingen uitllrekt (h). En<br />
evenwel is zyn gevoelen zeer verfchillend van dat<br />
gene, wat naaderhand het rechtzinnig gevoelen der<br />
(g) AFGUSTINUS Contra Julian. Lil. II. c. I p. 347.<br />
(/?) ORIGENES Contra Celfum. Lib. IV. p. 192<br />
c 3<br />
ker-
102 Hoofdft. X. Over eenige<br />
kerke genoemd werdt. De leere van de erfzonde.<br />
van een natuurlyk geestlyk onvermoogen des menfchen,<br />
hetwelk door ADAM op alle deszelfs naakomelingen<br />
door middel van de voortteelinge is voortgeplant,<br />
is hem geheel en al onbekend, gelyk men<br />
zulks ook wel noodzaaklyk voorönderftellen moet<br />
van eenen man, die zich niet ontziet, om de geheele<br />
gefchiedenis van den val voor een geheimzinnig<br />
verdichtzel te houden, waar onder eene geheel<br />
andere betekenis verborgen ligt. ORIGENES ftelde<br />
den val buiten de grenspaalen van deeze wereld;<br />
hy liet de zielen reeds vooiaf beftaan, gelyk PLA<br />
TO, en nam aan, dat zy reeds lange te vooren in<br />
de wereld der geesten gezondigd hadden en om<br />
voor die misdaaden te boeten in deeze lighaamen<br />
geplaatst waren. De mensch, die naar het evenbeeld<br />
van GOD gefchapen is, is, naar zyn begrip,<br />
niet aardsch, maar hemelsch, een verheevener verftandige<br />
geest, niet een zuiver lighaam van aether<br />
bekleed, hetwelk geheel niet aan de fterflykheid<br />
onderworpen is; maar toen hy viel, kreeg hy dit<br />
grove ftoflyke lighaam, verloor het evenbeeld van<br />
GOD en werdt fterflyk (i). Hoewel ORIGENES dan<br />
ook een algemeen bederf by de menfchen aannam,<br />
leidde hy dit evenwel niet van ADAM af, hield<br />
het ook niet voor iets zoodanigs, hetwelk door de<br />
voortteeling van de eerfte Ouderen, op alle hunne<br />
naakomflingen was voortgeplant, en de menschlyke<br />
natuur geheel en al bedorven had, maar liet aan de<br />
ziel nog vryheid over, om het goede te willen, en<br />
(») OCIGENES Pkilocal. de Alsgor. Leg. p. 56.<br />
God-
andere Leer/luiken. 103<br />
Godlyk zaad van deugd, hetwelk flechts behoefde<br />
ontwikkeld te worden en op te fchieten (£). Wanneer<br />
men de wysbegeerte befchouwt, die de griekfche<br />
Kerkvaderen waren toegedaan, dan kan men<br />
reeds vermoeden, dat dit niet het gevoelen van O-<br />
RIGENES alleen geweest is. Maar ook SANDICS<br />
heeft met zeer veele getuigenisfen beweezen, dat<br />
de leere van het voorafbeftaan der menschlyke zielen<br />
, door de beste griekfche Kerkleeraaren is aangenomen,<br />
en met deeze leere is altyd die van den val<br />
in de wereld der geesten, en van het inkerkeren<br />
der zielen in dit ftoflyk lighaam, om voor begaane<br />
•fchuld te boeten, en verloorene volmaaktheden weder<br />
te krvr/en, verknocht geweest, gelyk men uit<br />
AUGDSTINUS zeiven ziet (T). Een gevoelen, hetwelk,<br />
wel is waar, altyd fterk genoeg een algemeen<br />
bederf beweert; maar tevens tegen de denkbeelden<br />
van een aangeërfd en door ADAMS fchuld<br />
op alle zyne naakomelingen voortgeplant bederf,<br />
rechtftreeks aanloopt. Wanneer echter ook niet<br />
allen, die naa ORIGENES de erfzonde en het natuurlyk<br />
onvermoogen des menfchen in geestlyke<br />
dingen hebben geloochend, de bronnen aannamen,<br />
waar uit hy zyne denkbeelden fchepte; en buiten<br />
de grenspaalen van Egypten, Griekenland en het<br />
Oosten mocht deeze Kerkleeraar wel zeer weinig<br />
aanhangers, wat zyne gevoelens van den val der<br />
(£) HUETIUS in Origanionis, Lib, tl. Gja. VII.<br />
0) AUGUSTINÜS de Civit. Dei. Lib. XI. c. 28.<br />
G 4<br />
zie-
jen Hoofdft. X. Over eenige<br />
zielen in de wereld der geesten betreft, hebben<br />
gehad; zoo kwam hy toch daar in met hen overéén ,<br />
dat hy de toereekening van ADAMS zonde, het algemeene<br />
en allen menfchen in denzelfden graad aangeërfde<br />
bederf en geheele onvermoogen in geestlyke<br />
dingen, loochent. Wy komen, zegthy daarom, wet<br />
allen met een gelyk zaad in de wereld, noch ontbloot van<br />
heilzaam en heilig zaad, dus niet ontbloot van natuurlyk<br />
vermoogen ten goede: en op eene andere<br />
plaats: niemand behoeft wegens de ongehoorzaamheid<br />
van ADAM te vreezen: want niemand wordt wegens de<br />
loosheid van eenen anderen veroordeeld (m\ Dat was<br />
'er onbetwistbaar de rede van, dat RCFINUS, PE-<br />
LAGIUS en anderen, ten opzichte van deeze leere<br />
zich op ORIGENES beriepen, hoe weinig zy ook<br />
zyn gevoelen omtrent de ziel aannamen.<br />
Dan men behoeft niet eerst by deezen geleerden<br />
man, die zeekerlyk wegens zyne zonderlinge denkbeelden<br />
by de kerke niet in eene goede reuk is,<br />
bewyzen voor dit gevoelen op te zoeken; men<br />
vindt hetzelve reeds in vroegere tyden byzulken,<br />
die niet by hem konden hebben geput, en naa hem<br />
by die genen, die niets minder dan vrienden van<br />
hem waren, ja zelfs JUSTINUS de martelaar en THE.<br />
OPHILUS van Antiochien, die ik te vooren als eene<br />
getuigen voor deeze leere heb aangehaald, drukken<br />
zich zoo uit, dat men wel met reden mag twyffelen,<br />
ofmen hen in het register der genen wel zoude<br />
O) ORIGENES Cmrmt. In Joh. p. 201. en in Caten. Ta»,<br />
in Pfalnios ps. 48. 6.
andere Leerjf ukken. 105<br />
de kunnen plaatzen, die de erfzonde beweerd heb-<br />
•ben. Op dezelfde plaats naamlyk, waar THEOPHI<br />
LUS zegt, dat de dood de ftraf der zonden is, en<br />
dat de mensch nooit zoude geftorven zyn , indien<br />
hy GODE getrouw gebleeven ware, beweert<br />
•hy, dat de mensch niet fterflyk, maar ook niet onfterflyk<br />
door GOD had kunnen gefchapen zyn,<br />
want in het eerfte geval zoude GOD de oirzaak van<br />
eene groote onvolmaaktheid in de menschlyke natuur,<br />
en in het laatfte geval de mensch GOD ge-<br />
weest zyn (n). Van JUSTINUS en IREN^US heeft<br />
reeds HULSMANN geoordeeld, dat zy zich over de<br />
leere van den vryen wil zoodanig uitdrukten, als<br />
of men PELAGIÜS zeiven hoorde fpreeken. Van<br />
HILARIUS van Poitou is het bekend, dat reeds PE-<br />
LAGIUS zich op hem beroepen heeft, en hem als<br />
•iemand heeft aangehaald, die dezelfde denkbeelden<br />
zoude gekoesterd hebben, als hy zelf over de<br />
erfzonde, over den vryen wil, en over de genade<br />
had geuit: en men behoeft flechts zyne verklaaringen<br />
van de Psalmen in te zien, om 'er zich van te<br />
overtuigen, dat deeze Kerkvader even zoo gedacht<br />
heeft, als PELAGIÜS: hier by kan men DIODORUS<br />
van Tarfen insgelyks plaatzcn. Het is waar, hy<br />
ontkent geen algemeen bederf; maar hy fchryft dit<br />
enkel aan den vryen wil der menfchen toe, zonder<br />
dat een overgeërfd kwaad daar van de oirzaak zy,<br />
en houdt juist daarom alleen den mensch voor ftrafwaardig,<br />
om dat hy, naar den hem van GOD ge-<br />
(V) THEOPHILUS ad Jutolyc. Lib, II. p.101.<br />
Q S<br />
gee-
10
andere Leerfttikken. 107<br />
ken, wanneer men datgene flechts volbracht, wat<br />
'er gefchieden moest? Genoeg in vier geheele eeuwen,<br />
fchoon het ook evenwel in de laatften niet<br />
aan dappere ftryders ontbrak, waren hieromtrent<br />
geene gefchillen ontdaan. Dit gebeurde echter in<br />
de vyfde eeuw. De gefchiedenis van deeze onëe*<br />
nigheden, die helaas! luidruchtig genoeg werden,<br />
is de zaak van hen, die de gefchillen willen onderzoeken,<br />
welken van ouds by de Christenen hebben<br />
plaats gevonden. Genoeg, inde vyfde eeuw werdt<br />
óver deeze gevoelens daadlyk geftreeden. PELA<br />
GIÜS en COELESTIUSfpeelden van de eene kant, en<br />
AUGOSTINUS van de andere zyde, de hoofdrol. Afrika<br />
was het fchouwtooneel, van waar deeze oneenigheden<br />
werden verfpreid door veelvuldige<br />
ftreeken van Europa, en zelfs tot in Afia; naa dat<br />
'er nu verfcheiden Synoden zoowel 'm Afrika, als<br />
elders gehouden waren, werden eindelykde gevoe<br />
lens van PELAGIÜS en COELESTICS als kettery veroordeeld,<br />
en de leere daar en tegen, welke door<br />
AUGUSTINUS werdt voorgefteld, erkend voor de<br />
rechtzinnige leere der kerke. Het is hier de plaats<br />
niet om te onderzoeken, of zich ook hier mede<br />
geene menschlyke hartstochten en flinkfche oogmerken,<br />
hebben in het fpel gemengd? of AUGUSTI-<br />
KUS, gelyk eenige geleerden hebben vermoed, zich<br />
niet daarom met zulk eenen yver tegen PELAGIÜS<br />
en COELESTIUS heeft aangekant, om de verkleefdheid<br />
van deeze beide mannen aan RUFINUS te beftrafFen,<br />
die een groot aanhanger of gelyk HIERO.<br />
NYMUS hem noemt, eenen leerling van ORIGENES<br />
was?<br />
1<br />
J
io8 Hoofdft. X. Over eenige<br />
was? Of niet AUGUSTINUS zyn charafter en bloeds.<br />
geftel meer deel heeft gehad aan het gene hy beweerde,<br />
dan een bedaard onderzoek, en daar door verkreegene<br />
overtuiging enz.? Wanneer is 'er toch wel<br />
immer een gefchil in de kerk geweest, welk hier van<br />
bevryd gebleeven is] Dan dit gefchil te onderzoeken,<br />
is het werk van den gefchiedfchryver. Ik zal<br />
hier flechts de leerflellingen met eikanderen vergelyken,<br />
die men verwierp of aannam. PELAGiusen<br />
zyne vrienden hadden beweerd, dat de menfchen,<br />
die thans gebooren worden, vanden toeftand, waar<br />
in ADAM gefchapen is, alleenlyk in zoo verre onderfcheiden<br />
zyn, dat zy, als kinderen nog niet die<br />
maate van krachten en bekwaamheden bezitten,<br />
die hem aangebooren waren, en dat door ADAMS<br />
val de natuur der menfchen niet veranderd is, en<br />
hy ook buiten dien zoude geflorven zyn. Daar tegen<br />
beweerde de Party en verklaarde voor rechtzinnig,<br />
dat geen mensch thands zoo gefield zy, als<br />
ADAM voor den val was, dat door den val van ADAM,<br />
zyn natuur zoodanig was veranderd, dat hy en alle<br />
zyne naakomelingen flerflyk waren geworden. .<br />
PELAGIDS leerde, dat ADAM door den val zich<br />
zeiven had benaadeeld, en dat zyne misdaad zynen<br />
naakomelingen niet konde toegereekend worden,<br />
zonder GOD van de grootfte ongerechtigheid te befchuldigen.<br />
De Party beweerde daar tegen, dat A-<br />
DAMS val, aan alle zyne naakomelingen zoodanig<br />
werdt toegereekend, dat allen aan de flraffe des<br />
doods onderworpen zyn, dewyl hy de Stamvader<br />
.aller menfchen is. — PELACIUS zeide: ADAM i»<br />
de
andere Leerflukkev.. iop<br />
de oirfprong van de zonden, want hy heeft het<br />
eerst gezondigd, en door zyn voorbeeld anderen<br />
tot zonden verleid; maar door zynen val is niet de<br />
geheele menschlyke natuur bedorven, en de zonde<br />
door de geboorte op alle zyne naakomelingen voortgeplant.<br />
'Er vindt dus geene erfzonde, geen natuurlyfc<br />
door de voortplanting tot ons overgebracht<br />
verderf, plaats. De Party daar en tegen beweerde;<br />
het bederf van ADAM is door de natuurlyke voortteelinge<br />
op alle zyne naakomelingen voortgeplant,<br />
en dat is erfzonde, of eene overhellende neiging tot<br />
zinlykheid en afkeer van GOD en van alles goeds. —<br />
PELAGIÜS geloofde, dat daar door, dat men den<br />
mensch een van ADAM op hem voortgeplant bederf<br />
of erfzonde toefchreef, eene noodzaaklykheid tot<br />
het kwaad beweerd, en alle vryheid, waar door<br />
de waardy van zedelyke handelingen bepaald wordt,<br />
werdt weggenomen; en leerde dus, dat de mensch<br />
niet geheel en al bedorven is, maar het vermoogen<br />
bezit, om het goede te erkennen, en de<br />
kracht heeft, om het even zoo wel te willen en te<br />
doen, als het kwaade. Hy bezit bygevolge vryheid<br />
van wil, die hem wezenlyk toekomt. De<br />
Party daar en tegen beweerde, dat de wil door den<br />
val volftrekt verdorven is. Kwaads te willen, en te<br />
doen kan de mensch door zich zeiven alleen; maar<br />
goed te willen, niet zonder den byftand van GOD.<br />
PELAGIÜS nam aan, dat GODS genade noodzaaklyk<br />
is, om goed te willen en te doen; maar deeze<br />
genade, zegt hy, beftaat deels in de inrichtinge<br />
der geheele natuur, deels in het gefchenk van dèn<br />
vry-
Iio Hoofdft. X. Over eenige<br />
vryen wil, in het onderwys en vermoogen om de<br />
waarheid recht in te zien, in de vergeevinge van<br />
de voorige zonden en het voorbeeld van CHRISTUS ,<br />
waar door het den menfchen mooglyk wordt, omGobs<br />
geboden te onderhouden: de genade, welke GOD<br />
fchenkt, bevat daarom niets bovennatuurlyks, maar<br />
beftaat in uitwendige weldaaden van GOD ; en wanneer<br />
de mensch daar van een behoorlyk gebruik<br />
maakt, om het goede te doen en het kwaad telaaten,<br />
dan wordt hy zalig; zooniet, dan wordt hy verdoemd<br />
en is zelfs de fchuld van zyn verderf, dewyl het aan<br />
zynen vryen wil ftond, om de middelen te gebruiken<br />
of niet : wat echter uit onweetendheid en<br />
vergeetelheid gefchiedt, kan hem niet als zonde<br />
toegereekend worden. De Party echter ftelde de<br />
genade, in byzondere werkingen van GOD in de ziel<br />
van den mensch, waardoor niet alleen het menschlyk<br />
verftand verlicht, maar ook de wil verbeterd<br />
en gefterkt wordt, en zonder welke de mensch<br />
geheel niets goeds willen en doen kan, in dier<br />
voegen, dat alles goeds, wat de mensch wil en<br />
doet, niet van hem zeiven komt, maar van deezen<br />
byzonderen invloed der genade afhangt, en zynen<br />
oirfprong ontleent. Ook het gene de mensch<br />
uit onweetendheid en vergeetelheid doet, wordt<br />
hem als zonde toegereekend, weshalven hy GOD<br />
om vergeevinge daar voor bidden moet.<br />
Hoewel dit de voornaamfte ftukken zyn, waar in<br />
beide partyen van eikanderen verfchilden, komen<br />
J<br />
er evenwel nog verfcheiden andere vraagen hier<br />
by voor, die niet minder gewichtig waren, gelyk<br />
over
andere Leer plukken. nt<br />
óver de zaligheid en goede werken der Heidenen,<br />
waar omtrent men de harde uitfpraak kent van An-<br />
CUSTINUS , dat de deugden der Heidenen flechts<br />
blinkende zonden geweest zyn; over de algemeenheid<br />
der genade; over de voorbefchikkinge enz.<br />
Het einde van deeze gefchillen was, dat dit zelfde<br />
gevoelen, hetwelk, gelyk ik te vooren zeide,<br />
veele groote mannen in de Kerke hebben gekoesterd,<br />
naamentlyk dat ADAMS zonde niet de geheele menschlyke<br />
natuur bedorven heeft, en ons niet toegereekend<br />
wordt, dat de mensch ook in geestlyke dingen<br />
nog tegenwoordig eenen volftrekt vryen wil<br />
heeft, gelyk METHODIUS, CYRILLUS van Jerufa-<br />
lem, ATHANASIUS, BASILIUS, CHRYSOSTOMUS en<br />
veele anderen geleerd hebben (ƒ>), en wat hier mede<br />
verknocht was, als kettery werdt veroirdeeld.<br />
Gelyk men dan ook bezwaarlyk ééne éénige door<br />
AUGUSTINUS en de Afrikaanen veroordeelde ftelling<br />
'vinden zal, die niet door heilige en voor het overijge<br />
rechtzinnige leeraaren der Kerke waren geleerjaard<br />
geworden. Iets kan ik hier niet ongemerkt<br />
alaaten voorbygaan , hetwelk , myns bedunkens ,<br />
keer merkwaardig is, datnaamlykden zelfdenAüGUS.<br />
ITINÜS , die in zyne gefchillen met PELAGIÜS, de<br />
jvryheid van den wil zoo geheel verlaagt, en den<br />
jmensch al het vermoogen ten goede, ontzegt, ia<br />
Jzyne twisten met de Manicheen van dit alles juist<br />
het<br />
' 0>) EPIPHAN. Hceres. LXIV. p. 575- CYRILL. Hieros. Ca-<br />
Vch. IV. p. 31. ATHANAS. Orat. adv. Gentss. Tom. I. p. 4»<br />
BASILIUS in Pf. CXV. Opp Tom. I. p. 269. CHKYSOSTOM.<br />
Hornü XVI. in Rom. IX. en Homil. XIV. in 1. Cor.
na Hoofdft. X, Over eenige<br />
het tegendeel beweert. Elk verjlandig fchepzel, zegt<br />
hy, heeft van God eenen vryen wil gekreegen. Wan*<br />
neer de mensch volgens denzelven God, overëenkomfiig<br />
met de Godlyke wet en wil, dienen wilde, zoude hy de<br />
eeuwige gelukzaligheid erlangen. Waaneer hy zich<br />
echter van zyne macht bedient, en zich aan de Godlyke<br />
wet niet wil onderwerpen, dan is hy aan de Jtraffe onderworpen,<br />
die hy verdient. — Elk heeft het dus in<br />
zynen wil, om het goede te kiezen, en een goede boom<br />
te zyn, of het kwaad te kiezen, en een kwaade boom te<br />
zyn (q), Zoo fterk of fterker konde PELAGIÜS zelf<br />
zich naauwlyks uitdrukken. Andere even zoo merkwaardige<br />
plaatzen komen in de boeken van AUGUS<br />
TINUS de Fide en contra Fauflum voor. Wat mag nu<br />
deeze Kefkleeraar, wel voor waarheid hebben gehouden?<br />
of vond hy geene andere gronden, om de<br />
Manicheen te wederleggen, dan zulken , die hy<br />
zelf als valsch erkende ? of was het waarheid, wat<br />
hy van den vryen wil, en van het natuurlyk vermoogen<br />
der menfchen tegen de Manicheen predik*<br />
te, waarom liet hy dan het zelfde in de gefchillen<br />
met PELAGIÜS verwerpen? dit blyft altyd een raadzel.<br />
Het laatfte evenwel gebeurde.<br />
Dat 'er echter met zulke kerkelyke uitfpraaken<br />
geen einde van de zaak gemaakt is, zal men Jigce-<br />
]yk van zeiven vermoeden. Daar van getuigt ook<br />
de geheele volgende gefchiedenis, en de gefchillen<br />
, die met de zoogenaamde halve Pelagiaanen zoo<br />
wel als met de zoogenoemde Prozdestinatiaanen in<br />
voorige tyden, en naaderhand zoo wel in de roomfche<br />
(j) AUGUST. AS. e Felke. Lib. II. c. 3.
andere Leerflukhn. 113<br />
fche Kerke als by de Protestanten hebben geheerscht,<br />
geeven hier van de overtuigendfte bewyzen. Had<br />
men vóór de tyd van PELAGIÜS en AUGUSTINUS verfchillend<br />
hier over gedacht, het ontbrak ook naa deeze<br />
tyden aan geen verfchillende denkbeelden, en dit<br />
zooveel te meer, dewyl men van beide zyden, gelyk<br />
het gemeenlyk by gefchillen gaat, in veele ftnkkea<br />
te verre gegaan was. PELAGIÜS en zyne vrienden<br />
hielden, wel is waar, deeze geheele vraag niet voor<br />
zoo gewichtig, als men die van den anderen<br />
kant befchouwde; en men heeft het wel aan dit<br />
denkbeeld en aan de goedhartigheid van deeze lieden<br />
alleen toe tefchryven, dat de Pelagiaanen, by<br />
al den drift van de tegenparty, by alle de fcherpe<br />
oordeelvellingen, die door dezelven uitgefprooken<br />
werden, zich om dit gevoelen nimmer van de overige<br />
Christenen hebben willen afzonderen, en eene byzondere<br />
party uitmaaken. Evenwel is de vraag van<br />
belang, zoo draamen bedenkt, dat zy zulk eenen<br />
gewichtigen invloed heeft op de zedelyke waarde<br />
der menschlyke handelingen, op de gerustheid van<br />
den Christen, en op de niets minder danonverfchillige<br />
vraag: wat men te doen hebbe, om zalig te<br />
worden? — Men zoude intusfehea veellicht nimmer<br />
tot dit ongelukkig gefchil gekomen zyn , indien<br />
'er wat meer gezonde wysbegeerte en waare uitleg,<br />
kunde in de H. Schriften, en wat minder drift in<br />
het algemeen by de christelyke Leeraaren van den<br />
beginne af had plaats gevonden. Wanneer men op<br />
zulk eene wyze de zaak onderzoekt, dan vindt de<br />
verllandige Christen, midden onder deeze twisten-<br />
II. DEEL. H de
U4 Hoofdft. X. Over eenige<br />
de partyen, nog altyd zoo veel gebaanden weg,<br />
om tusfchen hen door te gaan. Het navorfchen der<br />
menschlyke natuur enzelfkennis zullen hem geleiden,<br />
de uitfpraaken der H. Schrift zullen zynen weg veilig<br />
maaken, en hy zal voor geenen gevaarlyken val<br />
behoeven te vreezen. Wanneer men echter op de<br />
tegen overgeftelde wyze handelt, en 'er dan nog drift<br />
en zucht om recht te behouden mede gepaart gaat,<br />
wat kan men dan wel anders verwachten, dan ver.<br />
baazend veele afwykingen?<br />
Wie ccnigermaate zich zeiven heeft onderzocht<br />
en leeren kennen, waar toe een verftandig Christen<br />
alle zyne poogingen moet aanwenden, zal weeten,<br />
dat hy niet alleen menigmaal zondigt, maar<br />
dat ook de neiging, al is het niet tot zeer groote<br />
ondeugden, evenwel tot de zinlykheid in hem het<br />
overgewicht heeft, en dat 'er aanhoudende poogingen<br />
toe vereischt worden, om de neigingen ten<br />
kwaade te verzwakken, en ten goede te leiden en<br />
te verfterken. Dit vindt by alle menfchen plaats,<br />
de H. Schrift betuigt het ook op veele plaatzen, en<br />
nog nooit is een Heilige op aarde zoo volmaakt geweest,<br />
dat hy met deeze neiging niet geduurig zoude<br />
hebben te flryden gehad. Maar van waar komt<br />
dezelve? Wy bemerken, dat zy in onze natuur<br />
ligt: is zy ons dan aangefchapen? — Om GOD 'er<br />
van vry te fpreeken, en te doen blyken, dat deeze<br />
neiging niet van hem afkomflig zy, verzon men<br />
het denkbeeld, welk noch in het verftand noch in<br />
de H. Schrift gegrond is, en door veele leeraaren der<br />
Kerke is ontkend, dat naamelyk onze natuur door de<br />
zon
andere Leerjtukken. trj<br />
zonde van ADAM zodanig verdorven ware, dat wy<br />
niet anders dan het kwaade willen en het goede<br />
veraffchuwen konden. Het antwoord is nu Wel<br />
gegeevenj maar hier door is op verre naa al het<br />
duistere niet opgeklaard, zyn alle zwaarighedeh<br />
niet weggenomen. Want om 'er niet eens van té<br />
fpreeken, dat het niet duidelyk wordt, hoe zulk<br />
eene voortplanting mooglyk zy ; hoe is het ook<br />
inoöglyk, dat eene neiging of eene ziekte ons kunne<br />
toegereekend worden, of ons ftrafbaar maakerJi<br />
•Waar aan wy zelf geen fchuld hebben, die Wy ons zelf<br />
niet hebben op den hals gehaald, maar door een<br />
ongelukkig toeval vóór duizende jaaren gebeurd*<br />
zodanig met onze natuur verweefd is, dat wy zon*<br />
der dezelve nooit geboofen worden ? Zag Go» het<br />
te vooren, dat ADAMS val alleen eene zoo groote<br />
ellende, zulk een vergif over zyn geheel geflacht<br />
zoude verfpreiden i 6! dan ware het gewislyk vaü<br />
den wyzen en liefderyken GOD te verwachten, daÉ<br />
hy 'er voor zorgen zoude, dat, indien hy ook*<br />
zonder den vryen wil van den eerften mensch té<br />
krenken, den val zeiven niet verhinderen konde,<br />
de onfchuldige naakomelingen, die miliioenen on«<br />
fchuldigen, die nog niet aanwezig waren } daar door<br />
niet ongelukkig gemaakt wierden. Om deeze?<br />
tegenwerping te ontwyken, heeft men nog eene<br />
andere uitvlucht bedacht, Welke echter, wanneer<br />
men die nader befchouwt, niets beter is. Wy<br />
zelf, heet het, hebben in ADAM gezondigd, en<br />
ons wordt bovendien nog zyne misdaad als de onze<br />
toegereekend , dewyl hy het verbondshoofd van<br />
H a het
ii
andere Leer/lukken. 117<br />
nu'ook op eene onverdiende wyze geftraft worden,<br />
wanneer ons zyne misdaad wordt toegereekend. En<br />
hoe kan men zulks van de billykheid des hoogften<br />
Wezens verwachten?<br />
Werwaards men zich ook keert by dit fylthema,<br />
overal vindt men klippen, waar aan niet alleen de<br />
zedelyke waarde der menschlyke daaden , maar<br />
zelfs de eere van GOD fchipbreuk lydt. En wac<br />
hooren wy daaglyks meer, dan verontfchuldiging<br />
met een natuurlyk onvermoogen, met overgeërfde<br />
fchuld, waar door het ons onmooglyk wordt, om<br />
beter te handelen, en hoe dikwerf paart zich.hier<br />
by, zelfs by den zorgvuldigften Christen, zwaarmoedigheid<br />
en traagheid, daar hy anders veelligt<br />
met blydfchap en moed op den goeden weg zoude<br />
hebben voortgewandeld! ADAMS zonde is zoo min<br />
de onze, als zyn verderf op ons op eene voor ons<br />
onbegryplyke wyze is voortgeplant, en zyne misdaad<br />
ons is toegereekend.<br />
Van waar echter deeze neiging, welke wy in ons<br />
vinden, en die zelfs den Heiligen, midden op de<br />
verheevene baane der deugd en Godzaligheid, aan<br />
eenen geduurigen ïïryd onderwerpt? Eene opmerkzaame<br />
befchouwing van ons zeiven zal ons<br />
daar omtrent, zonder konfteneraaryen van eene<br />
moeylyke fchoolfche Godgeleerdheid, wel draa onderrichten.<br />
Wy weeten, dat wy bepaalde wezens<br />
zyn. Onbepaaldheid komt GODE alleen toe. Indien<br />
wy ook Engelen waren, wy zouden geene onbepaalde<br />
volmaaktheden bezitten, dewyl alles, behalven<br />
GOD , Hechts eene bepaalde volmaaktheid<br />
H 3 be-
Il8 Hoofdft. X. Over eenige<br />
bezit, Onze ziel draagt zeekerlyk gelyk ADAM he{<br />
beeld van GOD; zy is met verftand en wil begaafd,<br />
en heeft het vermoogen, om het goede te erkennen<br />
en te willen; maar zy is ook aan het gevaar van<br />
dwaalen onderworpen , van het kwaad voor goed<br />
te honden en te kiezen, en het goede als kwaad te<br />
befchouwen en te verwerpen. Naar zyne natuurlyke<br />
gefteldheid, ftaat de mensch dus tusfchen goed<br />
en kwaad in het midden, heeft den aanleg tot beiden,<br />
om beiden te erkennen en te kiezen. Dat hy<br />
dwaalen, en zich, als het ware, vergrypen kan,<br />
moet men voornaamlyk aan de bepaaldheid van zyne<br />
volmaaktheden toefchryven: en daar zyn vermoogen<br />
flechts allengs en ' trapswyze ontwikkeld<br />
wordt, is het natuurlyk, dat hy menig eenen misftap<br />
doet, tot dat hy {leeds meer en meer waare<br />
goederen leert onderfcheiden van die zulks niet<br />
zyn, en die hem door hunnen valfchen fchyn bedriegen.<br />
Wy leeven daar benevens in eene zinlyke<br />
wereld, hebben een lighaam , hetwelk naar deszelfs<br />
verfchillend gebouw en temperament dan hier<br />
dan daar toe meer opgeleid is, en meer vatbaar<br />
voor deeze of gene zinlyke indrukzelen, Het gene<br />
wy daarom by ons vinden, is natuurlyke onvolmaaktheid,<br />
om dat wy bepaalde fchepzelen zyn,<br />
vatbaar voor dwaalingen en daar uit voortfpruirenden<br />
verkeerden wil, en niet erfzonde i en deeze<br />
natuurlyke gefteldheid op zich zelve, kan onmooglyk<br />
zonde zyn, of men moest GOD zeiven tot derzelver<br />
oirfprong maaken, die ons alleenlyk tot fchep-<br />
-telen van eene bepaalde volmaaktheid heeft gevormd
andere Leerjlulken. 119<br />
vormd en vormen kunnen. Maar dat op deezen<br />
grond en bodem van onze ziel. waar op even zoo<br />
veele goede vruchten konden groeijen, als 'er onkruid<br />
op uitfchiet, meer kwaads dan goeds voortfpru.it,<br />
is maar al te zeeker en alleenlyk aan ons<br />
zeiven toe te fchryven, maar niet aan een vreemd<br />
bederf, zonder ons toedoen op ons overgeërfd.<br />
Het is boven dien eene zeer wezenlyke eigenlchap<br />
van een verftandig fchepzel, dat hy eene volkomen<br />
vryen wil bezitte. Zonder dien. is hem verftand,<br />
kunde, vermoogen om te onderzoeken en te<br />
beproeven, alles te vergeefsch gefchonken: hy<br />
handelt dan niet naar eigen inzien en keuze, en in<br />
dit geval moet alle waardy en zedelyke waarde der<br />
menschlyke daaden noodzaaklyk wegvallen. De<br />
mensch heeft daarom niet alleen als een verftandig<br />
fchepzel, maar ook als iemand, dievan zyne handelingen<br />
kan en zal reekenfchap doen, .en wien goed zoo<br />
wel als kwaad, leven en dood, gelyk de H. Schrift<br />
zegt, GOD, getrouw te zyn of aan de zinnelykheid<br />
den voorrang te geeven, wordt voorgefteld, eenen<br />
volkomen vryen wil. Kiest hy naar dènzelven verkeerd,<br />
volbrengt hy het kwaad evenwel, en begaat<br />
hy Hechte daaden, geeft hy aan een fchynbaar<br />
goed boven een waar, en aan het geen zinlyk en verganglyk<br />
is boven het geen hemelsch en eeuwig is,<br />
den voorrang, dan is het zyn eigen fchuld alleen.<br />
De zonde hangt daarom geheel en al van den mensch<br />
en zyne keuze alleen af. Verkeerde en onwettige<br />
handelingen, begeertens en denkbeelden, welken<br />
uit eene onoverwinlyke onweetendheid hunnen oor-<br />
H 4 fprong
Ï20 Hoofdft. X. Over eenige<br />
fprong ontkenen, blyven zeekerlyk op zich zeiven<br />
befchouwd, altyd onrecht; maar men kan zich over<br />
dezelven met de Godlyke verlchooning vertroosten,<br />
die ook reeds eertyds den tyd der onweetendheid<br />
over het hoofd zag, en thans nog allen zynen<br />
kinderen vergeeft, die uit onweetendheid tegen zynen<br />
wil handelen, en daarom bidt elk Christen<br />
GOD dagelyks om vergeevinge van zulke fouten,<br />
die zyner opmerkzaamheid ontglipt zyn- Aan het<br />
verkeerd gebruik maaken van den vryen wil is het<br />
dus, daar in 's menfchen keuze ftaat, om zich<br />
overéénkomftig met de Godlyke geboden te gedraagen<br />
dan niet, en GODS wet den mensch niet<br />
tot eenen ftrik, maar tot een richtfnoer gegeeven<br />
is, dat men alle zonde en overtreeding moet toefchryven.<br />
ATHANASIUS zegt daarom met ronde<br />
woorden, dat de mensch nog tegenwoordig eenen<br />
volkomen vryen. wil bezit, en dat, wanneer hy<br />
zich tot het goede of tot het kwaade keert, het enkel<br />
aan hem zeiven is toe te fchryven. Wanneer<br />
de ziel, zegt hy, zich van de befchouwinge der<br />
hemelfche dingen afkeert, haar vermaak vindt in de<br />
zinnelykheid en uit dwaalinge de wellust voor een<br />
waar goed houdt, dan handelt de mensch gelyk<br />
een dwaas. Maar, vaart hy voort, de ziel heeft<br />
naar haare natuur eenen vryen wil, en Kan zich even zoo<br />
wel tot het goede opleiden, als tot het kwaad (r).<br />
Ivlen moest zeekerlyk alle gefchiedkundige geloofwaardigheid<br />
vaarwel zeggen, en onhefchaamder<br />
(r) ATHANAS. Orat. Cerctr. Gentes. Opp. Tom I. p. 4. 5.
andere Leerjlukken. . X21<br />
der wyze alle ondervinding tegenfpreeken, wanneer<br />
men wilde beweeren, dat GOD zich nimmer op<br />
eene geheel byzondere wyze aan de harten der<br />
menfchen werkzaam betoonde, en hen bepaalde,<br />
om het kwaade te verlaaten en daar en tegen het<br />
goede te kiezen. Het is insgelyks eene eeuwige<br />
waarheid, dat al het geestlyk goede van GOD komt,<br />
of, gelyk PAULUS zich uitdrukt, beiden het willen<br />
en het volbrengen door GOD in ons gewerkt<br />
wordt, en dat een Christen redenen heeft, om GOD<br />
dagtlyks om den byftand van zyne genade te bidden.<br />
Maar gelyk zulk eene buitengewoone genade een<br />
daadlyk wonderwerk is, hetwelk op éénmaal eene<br />
geheele verandering in den mensch voortbrengt,<br />
gelyk by de bekeeringe van PAULUS en van den<br />
Moordenaar (*); zoo is deeze genade geene boven-<br />
na-<br />
(*) Dat het gezicht van PAULUS op den weg na Damascus<br />
een wonderwerk was, geloove ik met den Schryver, maar<br />
niet, dat de bekeering van PAULUS op eene wonderdaadige<br />
•wyze of d)or een inwendig wonderwerk in zyne ziel werdt<br />
gewerkt, even zoo min als ik my zulks ten aanzien van den<br />
bekeerden Moordenaar aan het kruis verbeelden, dien ik uit<br />
even dat licht befchouwe, als de groote NIEMEYER hem<br />
in zyne voortreflyke chiraUerlunde vvn den Bybel heeft voor-<br />
gefteld. PAULUS had als SAULUS reeds geene ondeugend»<br />
maar eene verheevene ziel, die ongelukkig dwaalde. Dee<br />
ze dwaaling moest flechts worden weggenomen, en hier<br />
toe gaf dit wonder gelegenheid, maar bewerkte het niet op<br />
eene wonderdaadige wyze. Ik twyfFele, of onze Schryver<br />
iu de twee aangehaalde gevallen niet iets mier vooronder-<br />
H 5 fielt.
lad Hoofdft. X. Over eenige<br />
natuurlyke werking, maar natuurlyk, en de wegen<br />
der genade zyn met de wegen der natuur volmaakt<br />
gelyk. Zy is niets anders dan de bekendmaaking<br />
van de waarheid, om in te zien, wat ons dienftig<br />
is; het leevendig voor oogen Hellen van de gronden,<br />
die ons kunnen aanfpooren, om het goede te<br />
kiezen en het kwaade te vermyden, het voorhouden<br />
van alle Godlyke weldaaden, waarfchouwingen,<br />
voorbeelden, die ons aanmoedigen, om onze<br />
wil naar onze inzichten te regelen: met één<br />
woord alles, wat ons van GOD 'er toe gegeeven is,<br />
en nog dagelyks gegeeven wordt, waar door wy<br />
fchyngoederen van waare onderfcheiden, het goede<br />
begeeren, het kwaade veraffchuuwen, de deugd<br />
beoeftenen en ondeugden vlieden leeren, dat alles<br />
is genade, en by de natuurlyke verbetering, welke<br />
niet op eene buitengewoone wyze door een wonder<br />
op éénmaal is bewerkt, vindt niets anders dan dit<br />
plaats.' Verlichting, niet ontfteeking van een bovennatuurlyk<br />
licht in ons, maar onderwys (r): Geloof,<br />
geene buitengewoone verrukking, maar hartlykc<br />
goedkeuring van de erkende waarheden. Heiliging,<br />
zich afzonderen van het kwaad, en tot het<br />
goede keeren, gelyk EZAIAS zegt. Vernieuwing,<br />
wedergeboorte, het begin van een nieuw leven, het<br />
fielt, en dan kan ik hem, als niets van bekeering door een<br />
wonder geloovende, myne toeftemming niet geeven. Vert,<br />
(s) rif«i", inderwyzen. BIEL Specimen novi Thefaur,<br />
Philohgici.<br />
te
andere Leerflukken. 123<br />
Ce rugge keeren tot de onfchuld der kinderen. By<br />
dit alles gebeurt niets bovennatuurlyks en buitengewoons<br />
: GOD heeft ons dit uit milde genade alles<br />
verleend, wat ons daar toe kan opleiden en verleent<br />
het ons nog dagelyks. Wy moogen niet<br />
dweepziek wachten op eenen bovennatuurlyken invloed:<br />
alles ligt voor ons daar, en GOD heeft een<br />
gegrond recht, om te eisfchen, dat wy een beter<br />
leeven leiden en alles vermyden, wat hem mishaagt<br />
en ons zeiven nadeel toebrengt. Geen eenig dankbaar<br />
en redelyk gezind mensch zal niet elk beter en<br />
nader onderwys, elke opwekking ten goede, zy<br />
mooge nu haaren oirfprong uit gronden ontleenen<br />
of uit voorbeelden, elke aanmoediging, om zyn<br />
heil te bewerken, elke affchrikking en afmaaning<br />
van het kwaad, voor genade van GOD houden en<br />
hem hartelyk daar voor danken. Maar de mensch<br />
gedraagt zich by deeze genade geenszins enkel lydend;<br />
hy werkt gewislyk, zyn vrye wil komt hier<br />
mede te pas, anders zoude ons nooit door CHRIS<br />
TUS en zyne Apostelen zyn bevolen, dat wy onzen<br />
zin veranderen moeten, dat wy ons bekeeren, dat<br />
wy ontwaaken, dat wy opftaan, dat wy het ongod-<br />
Jyk wezen verlaten moeten, en wat verder aan ons<br />
als zelfwerkende wezens bevolen wordt. Zelf werkzaam<br />
zyn is de grond van alle zedelyke waarde.<br />
Het is zeeker waar, dat de H. Schrift zich zomtyds<br />
van zulke uitdrukkingen bedient, waar uit men<br />
zoude kunnen afleiden, dat een bovennatuurlyke<br />
invloed daar door gebillykt wordt. Maar dit zyn<br />
gevolgen van de middelen, die op zich zeiven<br />
na-
Ia4. Hoofdft. X. Over eenige<br />
tatuurlyk zyn, en waar door ons werken en ons<br />
aandeel daar aan, geenszins moeten buiten gefloten<br />
worden (t). Gelyk daarom het kwaad aan den<br />
mensch zei ven, die het doet, en niet aan eenen<br />
vreemden buiten hem kan toegefchreeven worden,<br />
zoo is het ook gefteld ten opzichte van het goede,<br />
hetwelk door hem gefchiedt, fchoon hy de midde<br />
len, waar door hy daar toe gebracht is, alleenlyk<br />
aan de genade van zynen GOD te danken heeft,<br />
zonder wien hy geheel en al niets zyn zoude. Maar<br />
wanneer zulks plaats vindt, zal de Christen gewis-<br />
lyk van alle inbeeldinge op eigene grootheid en<br />
waarde verre verwyderd moeten zyn, dewyl alles<br />
flechts gefchonken goederen zyn van GODS gena<br />
de, en even zoo zeer zal hem ook het onvolmaak.<br />
te, dat hy dagelyks aan zyne beste handelingen be-<br />
fpeurt, en de herinnering, dat hy, wanneer hy ook<br />
alles gedaan had en doen konde, hy maar enkel en<br />
niets meer dan zynen plicht had gedaan, te rugge<br />
houden van alle zelfverheffinge, zorgeloosheid en<br />
ingebeelde volmaaktheid. Hier by vervalt alle<br />
werkheiligheid geheel en al, en overal zal zich by<br />
hem hartlyke ootmoed, welke den rechtfchapen<br />
Christen zoo eigenlyk kenfchetst, openbaaren, de<br />
wyl de Christen alles, wat hy wil en kan, aan de<br />
genade van zynen GOD toefchryft, en even zoo<br />
lterk gevoelt, hoe verre hy nog van de volkomen<br />
heid" verwyderd is.<br />
(t) LE CINE de l'Etat de l'hommt, aprés le pechè. part. I.<br />
chap. i-<br />
Ik
andere Leerjlellingen. I2J<br />
Ik twyffele geen oogenblik, of deeze manier van<br />
voorftei, die zeekerlyk niet met het gewoon leerfteizel<br />
overéénkomt, zal hun, die aan de oude gewooiie<br />
vorm van leezen gehecht zyn, niet behaagen.<br />
Dan my komt dezelve voor als niet alleen<br />
meest overéénkom/lig met de menschlyke natuur,<br />
met de waardigheid van GOD, met de zedelyke<br />
waarde der menschlyke handelingen, en met de<br />
uitfpraaken der H. Schrift, maar ook als de vruchtbaarfie,<br />
om de menfchen tot een waarlyk Godzalig<br />
gedrag op de leevendiglte wyze over te haaien, en •<br />
myne eigen ondervindinge ftemt met my in. Vindt<br />
iemand eene andere, het zy die van AUGUSTINUS<br />
of van PELAGIÜS of van eenen derden beter; goed!<br />
Waarom zouden de Christenen daarom fcheuringen<br />
aanrechten? wanneer dat maar gefchiedt, wat 'er<br />
gefchieden moet. De Christenen hebben hieromtrent<br />
immers nooit volkomen eensgezind gedacht.<br />
Ik ben 'er geheel van overtuigd, dat geene eenige<br />
der verfchillende partyen, met opzet zich tegen het<br />
hoofdoogmerk van den Christeiyken Godsdienst<br />
heeft willen aankanten. De eene Party wil 'er zeekerlyk<br />
den mensch niet van overreeden, dat hy<br />
zonder zonder zonde zy, dat hy der genade van<br />
GOD niet alles te danken hebbe, dat hy niet altyd<br />
een onnutte knecht blyve, dat hy door de onvolkomene<br />
daaden van dit kortftondig leven eene onbepaalde<br />
eeuwigheid vol onuitfpreeklyke genoegens<br />
verdienen kunne: En de anderen willen GOD, den<br />
goedertierenften Vader, gewis niet tot eenen tyran<br />
maaken, den mensch in een blok veranderen, en<br />
hem
116 Hoofdft. X. Over eenige<br />
hem ovefreeden, dat hy de handen maar in den<br />
fchoot leggen, op eenen bovennatuurlyken invloed<br />
wachten moet, en niets behoeve te doen, om CO<br />
DE welbehaaglyk te worden: zy willen niets minder,<br />
dan den mensch in zyne ondeugd verfterken,<br />
en hem gelegenheid bieden, om zich met een overgeërfd<br />
bederf en onmacht te veröntfchuldigen. Dewyl<br />
beide partyen dus tot een zelfde oogmerk arbeiden,<br />
naamlyk om waare Godzaligheid by de<br />
menfchen te bevorderen, zoozullen zy, niettegenftaande<br />
hunne verfchillende denkbeelden omtrent<br />
dit ftuk, waar over men even zoo min vóór als naa<br />
AUGUSTINUS overéénftemmig in de Christelyke kerke<br />
gedacht heeft, eikanderen gewislyk aan de rechterhand<br />
van onzen gemeenfchaplyken Heer eens<br />
wederom te zamen aantreffen (*).<br />
Een ander leerftuk, waar van wy hier te fpreeken<br />
hebben, is dat van de genoegdoeninge van CHRIS<br />
TUS en de toereekèning daar van. Dat het met dit<br />
leerftuk ook even zoo gegaan is, als met veele anderen,<br />
die door menschlyke uitvindingen misvormd,<br />
met veele vreemde byvoegzelen verrykt, en uit<br />
een verkeerd oogpunt zyn voorgefteld geworden<br />
,<br />
(*) En daarom is het ook, dat ik zoo wel by mynq<br />
JLeezeren, als zy zelf, dit oogmerk van onzen Schryver<br />
kan bereiken, het zy wy nu alle de by^ondere denk<br />
beelden van hem, waar voor ik my juist, gelyk ik meer-<br />
maalen gezegd heb, en voorzichtigheids-halven niet ge<br />
noeg herhaalen kan, niet wil in de bresfe ftellen , aannee-<br />
men of verwerpen, of hier in met hem overéénkomen,<br />
en daar in wederom met hem verfchillen. Fert.
andere Leerftukken. 127<br />
den , kan men iigtlyk denken. Men kan die<br />
KOO veel te meer ook hier vermoeden, om dat<br />
de eerfte belyders van het Christendom in zulke<br />
Godsdienflen waren opgevoed, die in zekeropzicht<br />
op offerhanden gevestigd waren, en wier<br />
aanhangers zich 'er aan hadden gewend, om aan<br />
geene andere verzoening van de Godheid te denken,<br />
dan alleenlyk door middel van offerhanden en<br />
bloedvergieten. Het was daarom ook niet te verwonderen<br />
, dat zy dergelykke denkbeelden mede ia<br />
het Christendom overbrachten. Taal en zeden vaa<br />
een volk hebben altyd eenen wederkeerigen in-,<br />
vloed op elkander , en daar deeze denkwyze tea<br />
dien tyde byna by alle volken heerschte, mag me»<br />
wel verwachten, dat zy zich ook op zulk eene wyze<br />
zullen hebben uitgedrukt, wanneer 'er van de<br />
door CHRISTUS volbrachte verlosflnge, en verzoeninge<br />
der Godheid, werdt gefprooken. Hier by<br />
kwam nog de reeds vroegtydige neiging, om de<br />
geheele Levitifche Godsdienftige gefteldheïd èn inrichting<br />
als een Typus en voorbeeld van CHRISTUS<br />
te befchouwen, er alles, wat hem betrof, daaruit<br />
te verklaaren, en hier uit kan men het misfehien<br />
afleiden, hoe het denkbeeld van eene plaatsvervullende<br />
genoegdoening, reeds vroegtydig door de Christenen<br />
aangenomen, en by hen algemeen geworden is.<br />
Maar dat evenwel ook omtrent dit ftuk de denkbeelden<br />
by de christelyke Leeraaren, reeds van den<br />
beginne af, niet geheel één en dezelfden geweest<br />
zyn, daar van zal elk zich gemaklyk kunnen overtuigen<br />
, die maar de moeite wil doen, om de Kerk-<br />
. va*;
123 Hoofdft. X. Over eenige<br />
vaderen met opmerkzaamheid te leezen en hunne<br />
verfchillende denkbeelden by één te verzamelen.<br />
Van de gevoelens der Gnostieken zullen wy hier<br />
niet eens fpreeken: want hun geheel leerftelzel is<br />
Van zulk eene hoedanigheid, dat hetzelve hier niet<br />
mede in reekening kan worden gebracht. Eerder<br />
zouden de Ariaanen en Pelagiaanen hier eene plaats<br />
verdienen; dan 'er komt over dit ftuk van het christelyk<br />
leerbegrip weinig van hen voor, hoewel men<br />
omtrent de laatften vermoede, dat zy, wegens het<br />
vooroirdeel van de mooglykheid, om de wet van<br />
GOD volkomen te kunnen vervullen, over de genoegdoening<br />
van CHRISTUS niet juist gedacht hebben.<br />
Ik zal maar alleenlyk iets zeggen van de<br />
rechtzinnige leeraaren der Kerke, en dan kan men<br />
niet ontkennen, dat het denkbeeld van eene plaatsvervullende<br />
genoegdoeninge by de Vaderen der<br />
vier eerfte eeuwen geheel nog onbekend geweest is.<br />
Een van onze nieuwe Godgeleerden houdt deeze<br />
geheele leere voor zulk eene, die eerst in de elfde<br />
eeuw door ANSELMUS, Bisfchop te Canterbury is ter<br />
baane gebracht, en regen dewelke zich de grootfte<br />
Godgeleerden van dien tyd, en onder deezen voornaamlyk<br />
PETRUS ABAELARD, op het yverigst hebben<br />
aangekant («). Hieromtrent ben ik het niet<br />
eens met deezen geleerden man. Wie de Kerkvaders<br />
(a) Zie STEINBARTS (gyffern ter ïeittert $tfofoi5?to. p. 142.<br />
In het algemeen verdient STEINBART hier by zoo wel over<br />
de erfzonde, als over de verzoening naageleezen te worden,<br />
en dan ook tevens, wat SEILER, MICHA£LIS, JACOBI en<br />
anderen daar over gezegd hebben. Vert.
andere Leerjlulken* I2£<br />
ders van de zesde eeuw af aan en nog iets vroeger,<br />
met opmerkzaamheid geleezen heeft, zal fpooren<br />
genoeg van eene Satisfaclio vicaria aantreffen, en<br />
de Kerkgezangen, van deeze tyden af in de griekfche<br />
en latynfche Kerke opgefteld , geeven daar<br />
van insgelyks bewyzen aan de hand. Dat dezelve<br />
echter niet algemeen is aangenomen , ziet men insgelyks,<br />
terwyl de tegenfpraak van ABAELARD en<br />
zyne tydgenooten toonen, dat men dezelve nog<br />
niet tot het wezenlyke van het christejyk leerbegrip<br />
heeft gereekend, waar van men niet mocht afwyken,<br />
zonder tot de misdaad van kettery te vervallen.<br />
Maar ik zal alleenlyk van de oudere Kerkleeraaren<br />
fpreeken.<br />
iRENiEus fpreekt zeekerlyk in tegenoverftellinge<br />
van de Gnostiken , met groote leevendigheid van<br />
geest van de verlosfinge door het vleesch en het bloed<br />
des tieeren (v); maar het denkbeeld van genoegdoening<br />
ontbreekt nog by hem , en op eene andere<br />
plaats heet het: CHRISTUS heeft geleeden, op dat hy<br />
ons ter kennisfe der waarheid en tot zaligheid zoude<br />
brengen f». Een denkbeeld, hetwelk alle plaatsvervullende<br />
genoegdoening geheel en al buiten<br />
fluit. Even zoo min is dit gevoelen aan CLEMENS<br />
van Alexandriën bekend. Hy fpreekt van eene bevrydinge<br />
van de zonde door CHRISTUS; maar het<br />
gene hy zegt is altyd nog maar alleen betreklyk op<br />
zelfverbetering naar zyne bevelen en aan ons gegeeven<br />
(v) IREN^LS adv. Hceres. Lib. V. c. 14.<br />
(w) ld. Liber. II. Cap. 36.<br />
U. DEEL. J
130 Hoofdft. X. Over eenige<br />
ven voorbeelden , en niets van plaatsvervullende<br />
genoegdoening, voor ons tot onderfcbeid van hec<br />
eerfte. Den in zonden gehouden mensch , zegt hy ,<br />
heeft de Heere van zyne banden vry gemaakt, en met<br />
ons vleesch bekleed , heeft hy de Slang (dewelke hy<br />
kort te vooren van de wellust en zinlykheid verklaart)<br />
getemd, en den tyran, den dood, ten knechte<br />
gemaakt, en den mensch, die door wellust verleid, aan<br />
het verderf geketend was, dien heeft hy, aan het kruis<br />
uitgefpannen, vry gemaakt. — Wy behoeven daarom<br />
niet eerst na Athenen te gaan, cm daar natevorfchen,<br />
want daar hy, onze Leer aar, alles met heilige krach-<br />
Ui:, weldaaden, wetten en ondeiwys vervult, zoo is de<br />
güitele wereld door dat woord, Athenen en Griekenland<br />
geworden (x). Kort daar naa fpreekt hy, wel is<br />
waar, van CHRISTUS , als van den eeuwigen en<br />
grooten Hoogenpriester , maar hy hecht daar aan<br />
niets anders, dan het denkbeeld van voorbede en<br />
vermaaningc. JEZUS, zegt hy daarom, de eeuwige<br />
en groote Hoogenpiiester bidt voor de menfchen en vermódht<br />
hen; •— komt totmy, om met den eeuwigen God<br />
en het eenige woord vere'erJgd te worden — want ik wil<br />
u met genade vervullen, ook onfterflykheid geeven —<br />
van het verderf bevryden — de waare kennvfe van God<br />
mededeelen (y). — Hier over al nog geen woord<br />
van plaatsvervullende genoegdoeninge, fcboon het<br />
in het algemeen wel moeijelyk is om te ontwikkelen,<br />
welk denkbeeld deeze Leeraar daar aan gehecht<br />
heeft, dat CHRISTUS voor ons, ten onzen<br />
(x) CLEMENS ALEX. Admonit. ad Gent. p. (3c.<br />
(y) Op de aangehaalde plaats p. 75.<br />
bes-
andere Leerjlukken. 131<br />
besten geftorven is, want hy heeft de loflyke ge-<br />
woonte, om zich te bedekken met eenen nevel van<br />
redeneerkundigefpreekwyzen en zinnebeelden, waar<br />
by het iemand ongemeen bezwaarlyk valt, om zyn<br />
eigentlyk waar gevoelen te begrypen.<br />
Onder alle de Kerkvaderen heeft niemand, gelyk-<br />
men wel denken kan, wonderbaarlyker denkbeelden<br />
omtrent dit ftuk, dan ORIGENES. Ik zal 'er iets<br />
van aanhaa'en, waar by elk zelf mag oirdeelen,<br />
wat hem byzonder in eigendom toebehoorde, en<br />
wathy, waarfchynlyker wyze met andere Leeraa<br />
ren van zynen tyd mag gemeen hebben. De enke<br />
le gefchiedkundige waarheid van het lyden en den<br />
dood van CHRISTUS, en de daar door te wege ge<br />
brachte verlosfing der menfchen, is voor ons op zich<br />
zelve zoo gewichtig, dat wy dezelve als het eenig-<br />
fte befchouwen, zonder aan iets verders by deeze<br />
geheele gebeurenis te denken. En dit fchyi t ook<br />
het denkbeeld van ORIGENES te zyn: wanthy zegt:<br />
het is geen zoo groote misjlag, wanneer men een van di<br />
wonderen van CHRISTUS over het hoofd ziet, dan wan<br />
neer men verzwygt, dat hy gekruist is (2). En hy<br />
haalt ten dien einde ook de woorden aan van PAU<br />
LUS, die even dat gene voor zyne voornaamfte<br />
weetenfchap houdt, dat CHRISTUS gekruist is.<br />
CHRISTUS als wonderdoener is hem daarom zoo ge<br />
wichtig niet, als CHRISTUS de gekruiste, die zich<br />
zeiven tot een losgeld (eene uitdrukking, waar van<br />
ik aanftonds nader fpreeken zal) voor de menfchen<br />
(z) ORIGJEHIS Comment. in Matth. j. 283.<br />
Ia<br />
ge-
132 Hoofdft. X. Over eenige<br />
gegeeven heeft. Dan hy onderzoekt naauwkeuriger<br />
de gefchiedkundige waarheid van den dood<br />
van CHRISTUS, waar toe zich flechts de Christenen<br />
in het algemeen bepaalen, maar hy zoekt eenen<br />
meer verborgen zin in deeze geheele gefchiedenis.<br />
Gy, zegt hy, die tot CHRISTDS den<br />
waar en Hoogenpriester gekomen zyt, die met zyn bloed<br />
uw met God verzoend heeft (hier zoude men eene volmaakte<br />
overéénltemming met onze denkbeelden<br />
Verwachten; maar 'er volgt:), blyft niet ftaan by het<br />
Moed des vleefches, maar ziet veel meer op het bloed des<br />
woords (A). Wat hy door bloed des woords verflaat,<br />
meent hy niet in dien zin, waar in onze Godgeleerden<br />
het wel zouden willen opvatten, bloed van God,<br />
gelyk zy zeggen, maar hy meent het door CHRIS<br />
TUS gegeeven onderwys, de door hem verkondigde<br />
en bekrachtigde waarheden, wie deeze aanneemt<br />
en zyne ziel daar mede voedt, eet het vleesch des<br />
Heeren en drinkt zyn bloed (fc). Dat dit het waare<br />
denkbeeld van ORIGENES is, en zynen oirfprong<br />
ontleend heeft uit zyne liefde tot verbloemde fpreekwyzen<br />
en om overal eenen verborgen zin te vinden,<br />
ziet elk. — Op eene andere plaats zegt hy, dat<br />
CHRISTUS daarom zoo veel voor het menschlyk gefiacht<br />
geleeden hebbe, op dat beiden Grieken en Heidenen<br />
van de waarheid van het toekomend oirdeelovertuigd<br />
en daardoor aangezet mochten worden, om<br />
(a) ORIGENES Homil. IX. in Levitic.<br />
(b) Comment. in Joann. p. 222 enz. en Homil. XVI. in<br />
Numez.<br />
al
andere Leerflukken. I 3 3<br />
al het kwaad te myden, en dat gene te beoeffenen,<br />
n d<br />
°° r Z den Heer<br />
; A Schepper aller dingen<br />
tonden welbehaagen CO- Hier neemt de leere om-<br />
trent der verzoeningsdood van JEZUS eene zeer<br />
zonderlinge keer. Dezelve is niet de bevryding<br />
van de zonde, waar van CLEMENS van Alexandriën<br />
fpieekt, ook niet de plaats vervullende genoegdoe.<br />
niDg,maarde menfchen moeten door de aan CHRIS-<br />
TOS voltrokkene ffraffe van het oirdeel van GOD<br />
overtuigd, en daar door aangemoedigd worden, om<br />
e I m y d e D<br />
cL* iu: > C D t C b e 0 e f f e n e n<br />
het gene<br />
GODE welbehaaglyk is. - Op eene andere plaats<br />
itelt hy dit zoo voor, dat CHRISTUS als een volmaakt<br />
wysgeer ons door zyn lyden en nerven tot geduld<br />
heeft willen opwekken e n een voorbeeld geeven, om<br />
voor waarheid en Godzaligheid alles, zelfs den dood<br />
te ondergaan, en dat hy ons op deeze wyze heeft<br />
poogen te verbeteren en van de macht des Duivels<br />
te verbsfen (d). Hier op heeft ook betrekking het<br />
, Y Z<br />
T ''f Z<br />
° 0 n V ü n G<br />
° d<br />
- « S'lvcLam<br />
gewordentot den dood, of dat hy ons leerde, dat wy niet<br />
anders dan door gehoorzaamheid de zaligheid verbeen<br />
kunnen (e). Zeekerlyk altoos een zeer nuttig en<br />
opwekkend denkbeeld, en geen Christen zal ontkennen,<br />
dat CHR I S T Ü S, g elyk hy in zyn geheele leven<br />
ons tot een voorbeeld dienen moet, ook by zy.<br />
nen dood dit oogmerk gehad heeft, en ons, gelyk<br />
0) OWGENES adv. Celfum, L 3 2.<br />
00 ORIGENES adv. Celf. VII. 17.<br />
00 De Principiis. Lib. UI. c. 5.<br />
13'
134 Hoofdft. X. Over eenige.<br />
PETRUS zegt, by zyn lyden een voorbeeld heeft<br />
naagelaaten, om hem naa te volgen, GODE ge<br />
hoorzaam te zyn, met geduld en christelyke gelaa-<br />
tenheid te lyden, en ons leven niet te waardig t&<br />
achten, om het door waarheid en Godzaligheid op<br />
te offeren. Maar is dit het geheele en het hoofd<br />
oogmerk? En waar vindt men hier plaats vervul<br />
lende genoegdoening? — Zoo befchouwt hy zee<br />
kerlyk ook den dood van CHRISTUS als een of<br />
ferkoor het menschlyk geflacht, en vergelykt hem<br />
daarom met de groote helden onder de Grieken en<br />
Romeinen, die zich by openbaare landplaagen voor<br />
het algemeene best hadden opgeofferd (ƒ). Hier<br />
in ligt, weliswaar, het denkbeeld van verzoeninge<br />
der Godheid, van afwendinge van derzelver gram-<br />
fchapdoor eene aangebrachte vrywilligeopoffering;<br />
maar nog niets van genoegdoening voor onze zonden.<br />
Een zonderling en in de daad zeer wanftallig denk<br />
beeld kan ik hier niet met ftilzwygen voorbygaan,<br />
hetwelk men insgelyks by deezen Kerkleeraar aan<br />
treft. Wien, zegt hy, heeft CHRISTUS zyne ziel<br />
len prys der verlosfinge gegeeven ? Gode niet, maar den<br />
boozen. Want die heeft ons in zyne macht gehouden ,<br />
tot hem de ziel van CHRISTUS tot een losgeld werdt ge<br />
geeven, daar hy zich naamlyk verbeeldde, dat hy die<br />
behouden hr.de, en niet merite, dat hy dezelve onmoog-<br />
lyk konde behoud.n. — Den geest heejt hy niet tot een<br />
lo geld overgegeeven; want die gaf hy te moren over in<br />
de handen van zynen Vader: en dat hy zyn lighaam tot<br />
een verlosfiigsprys heeft gegeeven, daar van vinden wy<br />
(ƒ) adv. Celfum. Lib. I. 31.<br />
niets
andere Leerfiukken. , 135<br />
niets in de H. Schrift bekend gemaakt. Ik zegge dit<br />
niet (hier moet ORIGENES zelf het ongepaste van<br />
dit zonderlinge denkbeeld'hebben gevoeld) om de<br />
ziel van JEZUS te verlaagen; maar ik beweere flechts,<br />
dat hy dezelve zoo verre mooglyk was, heeft overgegeeven<br />
, en dat haare voortreflykheid en Godlykheid niet<br />
hebbe tot een losgeld kunnen gegeeven worden (g). Zoo<br />
onwaardig ook dit geheele denkbeeld is, heeft het<br />
zelve evenwel toejuiching gevonden, en twee groote<br />
Kerkleeraars, naamlyk de heilige AMBROSIUS en<br />
de heilige (*) AUGUSTINUS hebben beiden niet gefchroomd,<br />
om hetzelve aan te neemen. — Op eene<br />
andere plaatsheeft ORIGENES het denkbeeld verdedigd,<br />
dat wy allen met CHRISTUS hebben geleeden,<br />
als leden van zyn lighaam. Hiertoe heeft misfchien<br />
zoo wel het denkbeeld omtrent CHRISTUS, alszynde<br />
ons hoofd, en ons, als zyne leden, als mede de uitdrukkingen,<br />
waar van PAULUS zich bedient, dat<br />
wy met CHRISTUS geftorven, met CHRISTUS gekruist<br />
en begraaven waren, aanleiding gegeeven;<br />
Jnaar het is ook zeeker, dat zyn gevoelen, a's of<br />
CHRISTUS flechts voor de uitverkoorenen, die alleen<br />
leden van zyn lighaam zyn, geftorven ware,<br />
hier aan niet minder deel gehad heeft. Van plaats<br />
vervullende genoegdoening vindt men in alle deeze<br />
denkbeelden niets, en uit de verfchillende draaijen,<br />
die deeze geleerde man aan deeze geheele<br />
leere geeft, ziet men, dat hy nog altyd by zich<br />
{g) Comment. in Mattheum. p. 422.<br />
(*) Zie STEINBART hier over. Vert.<br />
I4<br />
zel-
136 Hoofdft. X. Over eenige<br />
zeiven zeer onzeeker moet geweest zyn, welke<br />
denkbeelden hy eigenlyk aan de waarhei.1 , dat<br />
CHRISTUS voor ons geftorven zy, moest hechten.<br />
Wat moet msn denken, en wat heeft ORIGENES<br />
'er zelf by gedacht, wanneer hy zegt, dat JEZUS<br />
CHRISTUS nog tegenwoordig de levenskracht van zyn<br />
lighaam aan God in den Hemel voor on< offert? Allen<br />
denkbeelden, zoo vreemd, dat men zich niet genoeg<br />
kan verwonderen, hoe men op alle dergelyke<br />
meeningen , heeft leu nen vallen. Maar wat<br />
konde men wel anders verwachten, zoo draa men<br />
zich van de eenvouwigheid der H. Schrift verwyderde,<br />
en dan eens dit dan wederom iets anders, uit<br />
dezelve en uit derzelver uitdrukkingen als het ware<br />
wilde uitwringen.<br />
HILARII s fchvnt reeds meer de denkbeelden van<br />
de genoegdoening te naderen, wanneer hy zegt,<br />
dat CHRISTUS, het lyden van ons ligha m door de h acht<br />
van zyn lighaai» heeft op zich genotnen voor -ons<br />
fmarten geleden heeft enz. Even zoo, wanneer hy<br />
zegt: het ongeloof weet met, dat CHRISTUS niet om<br />
hem zeiven, maar ons ten besttn geweend heejt, dat hy<br />
niet om hem zeiven, maar om ons leven gejlorven is, op<br />
dat door den dood van denonjlerflyken God,het leven der<br />
Jlervelingen wederom vernieuwd zoude worden (A). Nog<br />
duidelyker verklaart zich HILARIUS over Ps. 130.<br />
174, waar hy zegt: de eengebooren Zoon van God,<br />
God het woord, is onze verlosfing, onze vrede, in wiens<br />
bloed wy wederom met God verzoend zyn. Hy is in de<br />
wereld gelomen, om de zonden der wereld te draegen,<br />
heeft<br />
(Ji) HILASIUS ie Trinit. Lib.X. p. 74. 75. 77.
andere Leerflukken. 137<br />
heeft het handfchrift van de wet aan zyn kruis gehecht,<br />
en het bevel van de voorige verdoeminge uitgewischt: —•<br />
de Zoon zelf is voor onze zonden verlosfing en verzoe<br />
ning (i). Dan hoe veel deeze woorden ook immer<br />
zullen mogen betekenen , is het evenwel zeeker,<br />
dat hy aan plaatsvervullende genoegdoeninge in<br />
zulk eenen veel omvattenden zin als naderhand,<br />
nog niet gedacht heeft, gelyk HILARIUS dan ook<br />
uitdruklyk omtrent het gebed van CHRISTUS by<br />
JOH. A VIII zegt, dat de bede van dit gebed reeds<br />
op zich zeiven vervuld is, en dat allen daar door<br />
zalig worden , maar dat hy den Vader bidt , om<br />
hen, die op zich zeiven reeds zalig zyn, ook in<br />
zynen naam zalig te rnaaken {k).<br />
Dan men moge ook nog zoo veele plaitzen hier<br />
over by één verzamelen, waar aan het niet ligt kan<br />
ontbreeken, het is evenwel zeeker, dat in de vier<br />
eerfte eeuwen de leere van eene plaatsvervullende<br />
genoegdoeninge zeer onbekend, en dat in het alge<br />
meen de denkbeelden, welken men met het leer<br />
ftuk van de verzoeninge van GOD door den dood<br />
van CHRISTUS heeft gemeend te kunnen verbin<br />
den, aan zeer veele verfchillende opvattingen is<br />
blootgefteld geweest, hoewel niemand aan de waar<br />
heid op zich zelve getwyffeld heeft. Over den<br />
aart en wyze echter, hoe deeze verzoening door<br />
het lyden en flerven van den Verloszer is bewerkt,<br />
verfchilien de oude Kerkleeraaren zeer veel van el-<br />
(i) HILAR. Enarrat. in Ps. LXXX. p, 304.<br />
(*) Ds trinitat. Lib. X. p. 74.<br />
15<br />
kan-
^38 Hoofdft. X. Over eenige<br />
Jrandcren, en naar maate elks wysbegeerte geftelc<br />
was, waren ook hunne denkbeelden hieromtrent,<br />
•Wat konden zulken wel van de verzoeningsdood<br />
van CHRISTUS geloven, die de kennis der waarheden<br />
van het Christendom, als het middel tot eene<br />
toekomende gelukzaligheid befchouwden? En zoo<br />
dachten even niet alleen Gnostiken, en anderen,<br />
die de Oosterfche en Platonifche wysbegeerte met het<br />
Christendom verbonden; maar ook veele anderen.<br />
Dat zy de waarheid getroffen hebben, geloove ik<br />
nier. Maar zoo oirdeclde zelfs ARNOBIUS by de Latynen,<br />
wanneer hy zegt, dat de zielen der vroomen<br />
door de kennvfe van CHRISTUS de onfterflykheid<br />
verkreegen, maar dat de zielen der godloozen vernietigd<br />
werden (/). In het lecrftelzel van deezen<br />
Kerkleeraar moest het leerftuk van de plaatsvervullende<br />
genoegdoeninge ; wel gewislyk ontbreeken.<br />
'Er is in de daad in deeze leere ongemeen veel, dat<br />
zwaar is om in te zien en te gelooven, zoo dat ik 'er<br />
my geheel niet over verwondere, dat 'erniet alleen<br />
zoo veele tegenwerpingen tegen te berde gebracht<br />
worden door zulken, die den ChHstelyken Godsdienst<br />
niet omhelzen,'maar ook door hen, die zich<br />
midden in den fchoot van denzelven bevinden. Ik<br />
moet daar by insgelyks belyden, dat de middelen,<br />
waar docr men getracht heeft om alle zwaarigheden<br />
weg te ncemen, en de tegenwerpingen der partyen<br />
entwyffelaars te wederleggen, niet geheel en al dat<br />
bewerken, wat men van dezelven zoude kunnen verwachten.<br />
— 'Het denkbeeld, zegt men, vanftraf-<br />
(0 ASKOBIUS adverf. Gentes. Lib. II. p. 83.<br />
fen .
andere Leerflukken, 139<br />
fen, voltrokken ain eenen onfchuldigen in plaatze<br />
van aan eenen misdaadigen, bevat zoo veel vreemds<br />
in zich, dat het iemand onbegryplyk moet voorkomen,<br />
hoe men immer op het zelve heeft kunnen<br />
komen, het in den Godsdienst als eene hoofddelling<br />
aanneemen, en evenwel nog aan GOD als aan<br />
eenen opperden Rechter , gerechtigheid in den<br />
hoogden trap toefchryven. Men heeft in het Oosten<br />
zeekerlyk voorbeelden genoeg , van plaatsvervullende<br />
ftraffen. In China is het iets gewoon,<br />
lyks, dan wanneer iemand eene misdaad begaan<br />
heeft, waar op naar de wetten van hetRyk .hghaamsftraffe<br />
geheld is, en wel eene zoodaanige, dat men<br />
het een of ander lid van het zelve verliezen moet,<br />
hy iemand anders 'er toe uit koopt, die deeze draf in<br />
deszelfs plaatze aan zich zeiven laat voltrekken.<br />
Een onfchuldige wordt op deeze wyze voor den<br />
fchuldigen gedraft, die niets anders dan het geld<br />
verliest, waar voor hy iemand koopt, en de Rechter<br />
zoo wel als de wetten zyn bevredigd. Nooit<br />
echter heeft men zich ook de voordeeiigfte begrippen<br />
gevormd, van de gerechtsoefFening der Chineezen.<br />
Men kan, weliswaar, zeggen, dat dit met<br />
het eerde in het geheel niet kan vergeleeken worden,<br />
om dat de aan CHRISTUS voltrokken draften<br />
den zondaar niet vrymaaken, wanneer hy zich niet<br />
tot een Godzalig leven begeeft en niet aan CHRIS<br />
TUS gelooft. Dit echter beantwoordt alle tegenwerpingen<br />
niet: want 'er blyft toch altyd over, dat<br />
een onfchuldige voor eenen fchuldigen lyde. Ook<br />
de lydende is hier nergends door aan de wet verplicht;
140 Hoofdft. X Over eenige<br />
plicht; hy teemt de misdaad van den fchuldigen<br />
op zich, laat dezelve zich door den rechter toereekenen,<br />
neemt de ftraf vrywillig op zich, en het<br />
voltrekken van dezelve moet ook anderen van het<br />
zondigen affchrikken, en daar door, dat de onfchuldige<br />
voor den fchuldigen lydt, verkrygt deeze<br />
niets minder dan eene volkomene ftrafloosheid<br />
voor het toekomende, maar moet, by het herhaalen<br />
van dezelfde misdaad, de ftraf aan zich zeiven laaten<br />
voltrekken. Zoude men het wel waagen durven,<br />
om zulk eene inrichting in onze Staaten te maaken?<br />
en wat zoude men van eenen Regent denken, die<br />
dezelve evenwel begunfligde?<br />
De hoofdgrond, zegt men verder, waar op deeze<br />
geheele leere is gegrondvest, is ook van die natuur,<br />
dat men op denzelven onmooglyk iets zeekers<br />
bouwen kan. Men leidt de noodzaaklykheid<br />
van eene genoegdoeninge af, uit de belediginge van<br />
het hoogfte Wezen. Gefteld eens, dit ware zoo;<br />
dan vloeit daar uit evenwel niets minder voort, dan<br />
de noodzaaklykheid van zulk eene genoegdoeninge.<br />
Men moge GOD als Schuldeisfcher, en ons als"<br />
fchuldenaars, of hem als Regent, en ons als oproerige<br />
onderdaanen befchouwen: zoo ftaat het evenwel<br />
niet alleen in zyne vrye macht, maar men kan<br />
ook van zyne oneindige goedheid verwachten, dat<br />
hy ons onze fchulden even zoo wel zonder vergoedinge<br />
vryfchenken, en, wanneer wy in berouw tot<br />
hem, als onzen rechtmaatigen Opperheer, te rugge<br />
keeren, ons onze oproerigheid vergeeven zal, als<br />
zulks by de menfchen elk vry ftaat om te doen.<br />
Hem
andere Leerjlukken, 141<br />
Hem als zulk eenen voorftellen, die dit niet doen<br />
kan, wiens rechten volftrekt eene bloedige offerhande<br />
eisfchen, wiens grimmigheid niet anders kar.<br />
bevredigd worden , dan wanneer iemand alle die<br />
ftraffen op zich neemt, welke het geheele mensch.<br />
lyke geflacht naar ziel en lighaam in tyd en eeuwigheid<br />
had moeten lyden, heet zich van de Godheid,<br />
die enkel goedheid is, zeer onwaardige denkbeelden<br />
te vormen. Het is waar, de Godheid is even<br />
zoo rechtvaardig als goedertieren. Maar rechtvaardigheid<br />
en wraakgierigheid zyn hemel verre van elkander<br />
verfchillende, en zelfs de ftraffen, die GOD<br />
naar zyne gerechtigheid bewerkftelligt, zyn niets<br />
minder dan bevredigingen van eenen toorn, die dan<br />
eerst bedaart, wanneer 'er bloed is vergooten, en<br />
hebben volftrekt geen ander dan een weldaadig oog-.<br />
merk. Niet alleen Christenen, maar ook'Heidenen<br />
zelf, hebben dit reeds ingezien. CLEMENS<br />
van Alexandriën zegt daarom : God wordt niet toornig,<br />
gelyk eenigen gemeend hebben , maar naar zyne<br />
goedheid tot de menfchen heeft hy hen van zeer veele •<br />
dingen af gemaand , en getoond, wat zy doen moeten.<br />
Maar den zondaar te verfchrikken, is een goed middel,<br />
om hem van het zondigen af te houden. Niet als een<br />
middel dus , om den brandenden toorn van GOD<br />
met zyn onfchuldig bloed te ftillen, befchouwt dus<br />
CLEMENS den dood van CHRISTUS, maar, (hoewel<br />
het ook hier by niet aan zwaarigheden ontbreekt,)<br />
als een affchrikken van het zondigen. God heeft<br />
hem, zegt hy kort te vooren, onze zonden gegeeven,<br />
als eenen verbeteraar der zonden. Daarom kan ook deeze,
142 Hoofdft. X. Over eenige<br />
ze, ons van den Vader gegeeven Leer aar alleen zonden<br />
vtrgeeven, dewyl hy het heit gehoorzaamheid van tngehorzaamheid<br />
in ftaat is te onderfcheiden (m). Ea<br />
PORPHYRIUS zegt reeds, dat het even zoo onmoog-<br />
Jyk is , dat GOD naar zyne gerechtigheid iemand'<br />
fchade zoude kunnen toevoegen, als dat het vuur<br />
verkoele (V). Zyne ftraffen zyn daarom enkel<br />
goedheid, en geene bevredigingen van toorn, welke<br />
zy noodzaaklyk zouden worden, indien hy niet<br />
eerder konde vergeeven, dan wanneer 'er aan zyne<br />
ftraffende gerechtigheid eene volmaakte bevredigende<br />
genoegdoening ware toegebracht, deeze genoegdoening<br />
moge nu door de misdaadigers zeiven,<br />
of door eenen geheel onfchuldigen, d e zulks<br />
op zich neemt, verfchaft worden. Is dit echter<br />
zoo, hoe blyft dan de vergeeving, en alles, wat<br />
ons om den verzoeningsdood van JEZUS gefchonken<br />
wordt, genade? Even zoo zeeker en beflist is het<br />
ook, dat het oogmerk van de ftraffen beitaat in an.<br />
deren van misdaaden af te fchrikkcn, en het ladend<br />
voorwerp te verbeteren. Niet om de ftraffen zelve,<br />
maar om deeze rede worden 'er ftraffen toegelaaten,<br />
en daarom zyn die ook altyd van eene weldaadige<br />
natuur. Men vergelyke hier mede de aan<br />
CHRISTUS voltrokkene ftraff. n, en hoe zal dan de<br />
leere van de plaatsvervullende genoegdoening, die<br />
door dezelve gewrocht is , zich kunnen ftaande<br />
houden? De Wysgeer, die over deeze ftoffe naa-<br />
(m) CLEMENS ALEX. Pceeagog. Lib. Lp. 116,<br />
(n) PORPHYRIÜS de abflin. Lil. II. J. 41.<br />
denkt,
andere Leerjlukken. 143<br />
denkt, vindt hier niets dan aandoot en klippen, die<br />
nog zoo veel te zwaarer om te vermyden worden,<br />
wanneer men zich inlaat op de vraagen, hoe men zich<br />
ititenfive, oneindige lydens in een eindig wezen betrekkelyk,<br />
kan voordellen ? Overdeongelykvormigheid<br />
van de eindige duurzaamheid en oneindige ge»<br />
deldheid der draden, dieCuRisrus heeft uitgedaan.<br />
En wanneer men dan ook wil bybrengen, dat CHRIS-<br />
TOS tevens als GOD eene oneindige waardigheid gehad<br />
hebbe, hoe het mooglyk zy, om zich, naar<br />
het zuiver Athanafiaanfche leerbegrip omtrent de<br />
éénheid in wezen van de drie Perzoonen, voor te<br />
dellen, dat de Zoon tevens hebbe kunnen verzoener,<br />
en verzoend worden , genoegdoening eisfchen en<br />
tevens te wege brengen, draffe lyden en draffe uitoeffenen,<br />
en met één woord, dat hy dit alles niet<br />
alleen als mensch maar ook als GOD hebbe kunnen<br />
4 doen, zonder dat de Vader en de H. Geest zulkf<br />
I insgelyks gedaan hebben? (0)<br />
Kan men wel anders dan dergelyke zwaarigbeder<br />
1 en tegenwerpingen verwachten, wanneer men ziel<br />
I bezig houdt, met allerley foort van Ieerdukkei<br />
•i uit te vinden, en by de eenvouwige leere, in dt<br />
H. Schrift vervat, meer by te denken, dan zy zeh<br />
• ve hebben wil? Het is de welverdiende loon var<br />
i$ zulke bouwmeesters van Ieerdelzels, dat zy doot<br />
i anderen geflagen worden, en dat de eet den anderen<br />
opvolge, om een gebouw te doen fchtdden en<br />
wankelen , hetwelk door enkel menschlyke haair.<br />
kloovery en fchoolwysheid opgetrokken, en atfeen-<br />
lyk<br />
(J) EBERHARDS tteue Kyologie t«s ©cctate* ??. 93 enz.
144<br />
Hoofdft. X. Over eenige<br />
lyk uitwendig met woorden der H. Schrift opge«<br />
fierd was. Wie gaf hun last, zich met zulke konstmaatige<br />
vraagen bezig te houden, en hunne denkbeelden<br />
en leerftelzels voor de oirfpronglyke waarheid<br />
uit te geeven, te verdeeiigen, en am anderen,<br />
by bedreiginge van allerley ftraffen op te dringen?<br />
daar evenwel één éénige blik, op de gefchiedenis<br />
der leerftukken geworpen , hen had kunnen<br />
overtuigen, dat men nimmer omtrent dit ftuk<br />
by de Christenen eenftemmig heeft gedacht, maar<br />
dat de een dit, de ander wederom een ander denkbeeld<br />
heeft gekoesterd , en dit alles zonder naadeel<br />
van zyne rechtzinnigheid, zoo dat men hem, nietlegenftaande<br />
deeze denkbeelden, niet alleen voor<br />
andere Leerjlukken. 145<br />
heel vry van zonden, indien dit hier beneden voor ons<br />
mooglyk ware, ons nog niet in ftaat ftellen, om op<br />
eene eeuwigheid vol onuitfpreeklyke zaligheid aanfpraak<br />
te maaken, indien het niet door hem gefchied<br />
ware. Maar nu hebben wy door CHRISTUS een gegrondrecht<br />
op de genade van GOD en op de voor ons<br />
doorhem verworvene zaligheid, dewyl CHRISTUS de<br />
onze is, die, gelyk PAULUS zegt, geftorven is, ja<br />
veel meer, die ook opgeftaan is, ter rechtehand<br />
van GOD zit en onze zaak waarneemt.<br />
Dit alles zeggen de Apostelen. Een geloof, hetwelk<br />
zeer eenvouwig is, en waar tegen niemand,<br />
die de Apostelen voor Godlyke gezanten erkent, iets<br />
kan inbrengen. En wie zal, by dit geloof, zoo<br />
vermetel zyn , om één éénig lid van het lighaam<br />
van den Heere CHRISTUS af te fcheuren, hetwelk<br />
hy even zoo wel voor het zyne erkennen moet, als<br />
hetzelve hem voor den eenigen grond van zyn geheel<br />
geluk voor tyd en eeuwigheid erkent? Men<br />
neeme die leere van de plaatsvervullende genoegdoeninge<br />
aan, wanneer men dezelve met het gezond<br />
verftand , met de denkbeelden van GOD en<br />
CHRISTUS, met de uitfpraaken van de H. Schrift<br />
verëenigen kan. Dat men dezelve geloove, is niet<br />
te veroirdeelen, wanneer men daar by maar niet op<br />
het denkbeeld komt, dat ons alles geoorloofd zy,<br />
om dat CHRISTUS in onze plaats alles volbracht<br />
heeft, en voor alles heeft genoeg gedaan, op dat<br />
wy niets behoefden te doen. Doch men neeme dezelve<br />
niet aan, wanneer men het denkbeeld voedt, dat zy<br />
niet met het gezond verftand, niet met dedenkbeel-<br />
II. DEEL. K den
146 Hoofdft. X. Over eenige<br />
den van Gon en CHRISTUS , met de uitfpraaken van de<br />
H. Schrift, met het denkbeeld van ftraffen, met het<br />
zedelyk gedrag enz. beftaan kan, warneer men de<br />
Heer maar niet verloochent, die ons verlost heeft, en<br />
hem, den eenigen grond van alle onze hoope, verwerpt.<br />
Wat raaken ons alle die fchoolfche uitvindingen<br />
, over de manier en wyze, hoe wy door<br />
CHRISTUS verlost en met GOD verzoend zyn? Genoeg,<br />
dat niemand eenen anderen grond kan leggen,<br />
dan die gelegd is, dewelke is JEZUS CHRISTUS.<br />
Voor het overige zegt AUGUSTINUS reeds: wanneer<br />
men tegen het helder en zeeker verftand, gelyk als tegen<br />
de H. Schrift, het gezag overftelt, dan begrypt hy het<br />
niet, die zulks doet. Ook Jielt hy den zinder H. Schriftniet<br />
tegen de waarheid over, want dien kan hy niet doorgronden,<br />
maar veel meer zyne eigenwysheid, en brengt<br />
daar tegen niet dat gene voor, wat hy in de R. Schrift,<br />
maar wat hy in zich zeiven , als ware het in de H.<br />
Schrift, gevonden heeft (p). — CHRISTUS bedient<br />
zich in zyn gefprek met NICODEMUS van de vergelykinge<br />
der koperen flange, welke door MOZES in<br />
de legerplaats der Israëliërs, die zich door hunne<br />
ongehoorzaamheid de Godlyke ftraffen hadden op<br />
den hals gehaald, werdt opgericht. Wie dezelve<br />
aanzag, werdt gezond. Niet hy, die wist, hoe<br />
deeze flange invloed konde hebben op de Israëliërs,<br />
hoedanig het met de koperen flange, en die, door<br />
dewelken de Israëliërs gebeten waren, gefield was,<br />
en welke vraagen meer men opwerpen konde; maar<br />
wie dezelve aanzag. Gelyk MOZES, zegt de Hee-<br />
) AUGUSTIN. Epft. VIL ad Marcell.<br />
re,
findere Leerflükken, 147<br />
re, in de woestyne eene flange verhoogd heeft, zoo<br />
moet ook des Menfchen Zoon verhoogd worden, op<br />
dat allen, die aan hem gelooven, niet verlooren worden,<br />
maar het eeuwige leven hebben: niet allen,<br />
die weeten, hoe hy een middel van geneezinge voor<br />
ons is, hoe hy om onzer zonden wil heeft kunnen<br />
lyden, gekruisd worden en flerven? of de aan<br />
hem voltrokkene ftraffen eene plaatsvervullende genoegdoening<br />
uitmaaken? of wy, als leden des lig.<br />
haams, van hetwelk hy het Hoofd is, met hem té<br />
gelyk geleden hebben? of wy door de ftraffen, die<br />
hy geleden heeft, maar alleen van het zondigen<br />
moeten afgefchrikt worden? of zyn dood voor ons<br />
flechts een voorbeeld en bevestiging van zyne leere<br />
zy, en wy op deeze wyze verbeterd moeten worden?<br />
en welke vraagen men nog meer zoude kunnen<br />
te berde brengen. Niet dit alles, is de voorwaarde<br />
van ons heil, maar aan hem gelooven. HeC<br />
heet, door zyne wonden zyn wy geneezen. Voor<br />
het overige wyze ik alleen op die voortrefiyke plaats<br />
van EUSEBITJS z'n Demonfirat. Evangel. Lib. X.p.466.<br />
(*) Voor eenige leezeren zal onze Schryver hier wat<br />
duister zyn , voor andïren geheel niet aanneemelyk we<br />
zen; en voor my? -Ik houde my aan het gene ik<br />
meermaalen ten dien opzichte heb betuigd; maake geene<br />
aanmerkingen en laate elk — zelf proeven, zonder alle zy.<br />
ne betoogingen voor myne rekening te neemen, maar ook<br />
zonder dat ik nodig vinde, hem te wederleggen. Vers,<br />
K 2 ELF'
148 Hoofdft.. XI. Over den Doop en<br />
E L F D E H O O F D S T U K .<br />
Over den Doop en het Avondmaal des<br />
Heeren.<br />
Wat men van deeze beide Sacramenten, gelyk<br />
dezelven gemeenlyk genoemd worden, te houden<br />
hebbe, is niet van zoo veel gewicht, als de leerflükken<br />
, waar over wy in de voorige hoofdflukken<br />
hebben gehandeld. 'Erzyn, weliswaar, tyden geweest,<br />
wanneer men ook deeze artykels voordezoodanigen<br />
opgaf, welken van het alleruiterfle gewicht<br />
waren, en aan welker waaren zin, te weeten, de zaligheid<br />
der menfchen, volftrekt verknocht was. Zulks<br />
is in vroegere tyden gebeurdbetrekkelykden doop,<br />
toen men het harnas aantoog over de geldende kracht<br />
van den doop der ketteren, en in laatere tyden in<br />
de gefchillen met de Herdoopers en andere Doopsgezinden<br />
met de Hervormden: ten aanzien van het<br />
Avondmaal by verfcheidene gelegenheden, voornaamlyk<br />
in de gefchillen tusfchen BERENGARIUS en<br />
LANFRANCUS, insgelyks tusfchen de Proteftanten<br />
onder eikanderen en met de Roomfche kerke. Dan<br />
men is reeds gewoon, dat hy dergelyke twisten de<br />
zaak, waar 1<br />
over men ftreed, geduurig als eene<br />
zaak van het uiterfte gewicht wordt voorgefteld.<br />
Elk naamlyk hoopt, doordien hyzyn gevoelen zoodanig<br />
verheft, als of 'er alle welvaart mede verknocht<br />
ware, meerderen in zyn belang te trekken,<br />
de tegenparty gehaat te maaken, en zich zoo veel<br />
te
het Avondmaal des Heeren. 149<br />
te yveriger verdeedigers te verfchaffen : tot dat<br />
eindelyk de twistende partyen, die in de eerfte hitte<br />
van den flryd, oogen en zinnen fcheenen verlooren te<br />
hebben, beginnen te begrypen, het gene de bedaarde<br />
aanfchouwer reeds lange had opgemerkt, naamlyk<br />
dat de zaak niet van dat zwaare gewicht was, waar<br />
voor die werdt opgegeeven. Ging het met veele leerftukken<br />
zoo, dat die onfchuldiger wyze tot een onderwerp<br />
van veele heillooze gefchillen gemaakt<br />
zyn, dan behoeft men zichwaarlykniet te verwonderen,<br />
dat zulks ten aanzien van den Doop en het<br />
Avondmaal insgelyks gebeurd is. En beide partyen<br />
hebben helaas! daar evenwel door het eerfte,<br />
allen broeders en kinderen van één éénig vaderlyk<br />
huis worden, en zy dus broederlyke neigingen jegens<br />
eikanderen moesten bezitten; en door het laatfte,<br />
als een gedenkteken van JEZUS liefde, zy allen<br />
tot eene hartelyke en innige liefde zouden moeten<br />
worden aangefpoord , maar meer dan al te veel<br />
aanleidinge gegeeven, tot de bitterfte gefchillen en<br />
verwyderingen. Daar toe , ö Heiligdommen van<br />
den liefderyken Godsdienst, heeft eene vreedzaame<br />
Meester uw niet ingefteld!<br />
Zulke gefchillen kunnen de gemoederen der men.<br />
fchen wel in verwerringe brengen, voornaamlyk de<br />
zwakken, en in het algemeen allen, die niet in ftaat<br />
.zyn, om te onderzoeken en te beproeven. Vreemden<br />
kunnen niet alleen, maar moeten ook wel te<br />
rug gehouden worden, om hunne goedkeuring aan<br />
het Christendom te hechten, wanneer zy zien, dat<br />
'er geene éénige ftelling in is, waar over men niet<br />
•K 3 met
150 Hoofdft. XI. Over den Docp en<br />
met zeer groote hevigheid getwist heeft, en nog<br />
twist. Indien men evenwei de zaak ryplyk overweegt<br />
, moest het toch eigenlyk niet zoo zyn.<br />
Want het gefchreeuw van allen, die onderling verfchillen,<br />
moest toch wel nimmer iemand, dien het<br />
alleen om het waare te doen is, 'er toe kunnen<br />
brengen, om zyn hoofddoelwit geheel uit het oog<br />
te verliezen'. Dat toch elk mensch rechtftreeks<br />
tot zynen GOD en Verlosfer ging langs den eenvou.<br />
wigen weg, dien hy hem gebaand heeft, zonder<br />
Zich te ftooren aan allen, die ter zyner rechte of<br />
flinkehand ftryden en twisten! Ik heb my zeiven<br />
dikwerf de vraag gedaan: wie weet, of 'er in de<br />
andere wereld niet ook nog verzoekingen zullen<br />
plaats vinden? Misfchien is het niet enkel maar<br />
voor dit kortftondig leven, maar ook voor het toekomende,<br />
dat men zoo zeer ter fterkfte bevestiginge<br />
in het geloof, in het goede, in eene getrouwe<br />
verkleefdheid aan GOD, wordt aangemoedigd! Wat<br />
zoude ik doen, wanneer my dan deeze, dan geene<br />
begoochelingen van wezens gemaakt werden, die<br />
my verzoeken wilden? Ik moet belyden, dat ik<br />
my zeiven deeze vraagen niet in zulke oogenblikken<br />
voorftelde, wanneer GODS goedheid ons in<br />
deeze wereld enkel vrolyke tooneelen opleevert.<br />
Maar ik heb ook altyd gedacht: ik zal my geheel<br />
vasthouden aan de eenvouwige waarheid van GOD,<br />
en omtrent alles, wanneer het myook nog zoo konftig<br />
voorkwame, nog zoo veelen fchyn voor zich<br />
had, zeggen: dat is alles het waare niet! en zoo<br />
rechtftreeks tot GOD gaan! — Indiende menfchen<br />
ook
het Avondmaal des Heeren. 151<br />
ook hier het groote oogmerk niet vergaten, wanneer<br />
zy niet by elk opgefmukt ftandbeeld bleeven<br />
ftaan, het welk men in zyne loopbaane- aantreft,<br />
dan konden zy niet in verwerringe gebracht, niet<br />
afgefchrikt worden, om aan het Christendom, niet<br />
tegenftaande alle de gefchillen in hetzelve, hunne<br />
hartelyke toeftemming te geeven.<br />
Ikzal eerstmaar iets bybrengen, omtrent den Doop.<br />
Van deszelfs oirfprong zegge ik niets; zulks behoort<br />
eigenlyk voor den navorfcher der christelyke oudheden.<br />
Dan zeeker is het, dat de Heere CHRISTUS<br />
den Doop heeft ingefteld,en bevolen, dat allen die<br />
tot zyne Godsdienftige maatfchappy overgaan, en<br />
tot hem als hun Hoofd en Heer wilden vergaderd<br />
zyn , gedoopt moesten worden. Intusfchen is<br />
het ook zeeker, dat de Doop niet nieuw is, maar<br />
dat 'er reeds vóór JOHANNES by de Jooden een<br />
Profelytendoop plaats vondt, dien de Jooden waarfchynlyk<br />
uit hunne gevangenfchap hadden medegebracht.<br />
By de Heidenen doopte men insgelyks, en<br />
wydde daar door in tot den Godsdienst, en het is<br />
waarfchynlyk, dat de Heere voornaamlyk daarom<br />
den Doop tot eene handeling gemaakt heeft, welke<br />
omtrent allen, die tot zyne leere wilden overgaan,<br />
moestplaats vinden,om dat de Doop, als eeneinwying<br />
befchouwd, by Jooden en Heidenen bekend was,<br />
en dus paste voor eenen algemeenen Godsdienst,<br />
die beiden met eikanderen zoude vereenigen. Dat<br />
de Doop in eene geheele onderdompeling beftaan<br />
heeft, en nog lange genoeg in verfcheiden ftreeken<br />
alleenlyk aan de volwasfenen bediend is, is<br />
K 4 &»-,
15* Hoofdft. XI. Over den Doop en<br />
insgelyks iets bekends, en het ware te wenfchen,<br />
dat de Christenen hier in nooit van die eerfte inrichting<br />
waren afgeweeken. Het is intusfchen gefchied,<br />
en 'er ligt zoo veel niet aan gelegen, als<br />
eenigen beweeren (*_).<br />
Het komt hier voornaamlyk aan op de denkbeelden,<br />
die men aan deeze handeling gehecht heeft,<br />
en welke vruchten men zich van dezelve heeft beloofd.<br />
Het lydt geen twyffel, of de denkbeelden<br />
zyn ook hieromtrent in den beginne zeer eenvouwig<br />
geweest, en voornaamlyk daar op betreklyk,<br />
dat zy, die gedoopt werden, hunne zonden beleden,<br />
hartelyke verbetering en eenen wandel beloofden,<br />
overeenkomftig met de geboden van JE<br />
ZUS , en dan door» middel van deeze uitwendige<br />
plechtigheid, waar door zy in de Christelyke<br />
maatfehappy werden opgenomen, de verzeekering<br />
verkreegen, dat de zonden van hun voorig leeven<br />
geheel vernietigd waren en dat zy aandeel<br />
hadden aan GODS genade in CHRISTUS, wien zy nu<br />
toebehoorden. Van deze eenvouwige manier van<br />
denken vindt men nog veele blyken by de Kerkelyke<br />
(*) De Schryver had hier zeekerlyk nog het een en an-<br />
der omtrent den Doop der volwasfenen en kinderen, zoo<br />
wel als betreffende de onderdompeling en befprenginge<br />
kunnen zeggen, en ik zoude 'er zulks, by wyze van aan-<br />
merkinge kunnen by voegen, om te zien, in hoe verre de<br />
Christenen van de eerfte inrichting zyn afgeweeken dan<br />
niet; dan dewyl de Schryver deeze zaak niet als zoo ge<br />
wichtig befchouwt, en ik het daaromtrent volkomen met<br />
hem eens ben, laaten wy zulks beiden achter wegen. Ven.
het Avondmaal des Heeren. 153<br />
ke Schryvers. Zoo noemt CLEMENS van Romen<br />
den Doop, het zegel, naamlyk van de beloofde<br />
genade, de vergeevinge en van het aandeel aan<br />
CHRISTUS, gelyk het door de Kerkvaderen verklaard<br />
wordt (fl). Zoo ook wordt by de Kerkvaderen<br />
de Doop genoemd gratia Dei, genade Gods:<br />
eene benaaming, zeer gewoon by de Griekfche en<br />
Latynfche Kerkvaderen, en die men ook by AU<br />
GUSTINUS aantreft. Hier toe behooren insgelyks<br />
de naamen, Indulgentia, Abfolutio, verfchooning,<br />
vryfpraak, vergeeving, welke aan den Doop in betrekkinge<br />
tot de vergeevinge van de voorheen begaane<br />
zonden, gegeeven wordt (Z>).<br />
Maar gelyk alle leerftellingen van het Christendom,<br />
van de vroegfte tyden af reeds met veele byvoegzelen<br />
van menschlyke invallen en kunftenaaryen<br />
zyn verrykt geworden, zoo is het ook hier<br />
mede gegaan. Laat ik 'er flechts iets, tot myn<br />
oogmerk dienftig, van aanhaalen. Het is bekend,<br />
dat in de eerfte tyden, by den Doop de gaaven des<br />
H. Geests op eene zeer zichtbaare wyze werdt medegedeeld,<br />
aan hen, die tot het Christendom overgingen.<br />
DODWELL meent, dat 'er vuurvlammen<br />
werden gezien op de hoofden van allen, die den<br />
H. Geest by den Doop ontvingen , gelyk by de<br />
uitftortinge van den H. Geest over de Apostelen op<br />
den<br />
(a) CLEMENS ROM. in Epist. II. ad Corinth. mm. VIII.<br />
en COTELEEII nut. 3. ad Conjlit. apostel. Lib. II. c. 39.<br />
Q>) BINGHAM in originib. Eccles. Tom. IV. p. 139.<br />
K5
154 Hoofdft. XI. Over den Doop en<br />
den Pinxterdag, en het is niet te ontkennen, dat<br />
zyn gevoelen veel waarfchynlyks heeft, ja zelfs<br />
door eene plaats in het evangelie der Nazarenen<br />
E T<br />
bevestigd wordt (O- H<br />
moge intusfchen hier<br />
mede gefteld zyn, zoo als het wil, zeeker is het,<br />
dat dit in vervolg van tyd aanleiding tot verfchei-<br />
dene zeldzaame gevoelens gegeeven heeft. Want<br />
toen deeze zichtbaare aanduiding van de tegenwoor<br />
digheid des H . Geests, gelyk alle buitengewoone<br />
gaaven in de Kerke, ophield, begon men te voor-<br />
onderftellen, dat, hoewel ook dewondergaavenniet<br />
meer, gelyk in den beginne, aan alle gedoopten<br />
werden medegedeeld, de Doop evenwel niets min<br />
der dan eene enkele plechtigheid was, maar dat<br />
het water op eene verborgene wyze met den H .<br />
Geest werdt gedrenkt, en dezelve tevens met het<br />
water over den gedoopten werdt uitgegoocen. TER-<br />
TULLiANUS heeft reeds zoortgelyke denkbeelden,<br />
wanneer hy zegt, dat de H . Geest zich van den<br />
hemel op het water nederlaate, hetwelk op deeze<br />
wyze dan de kracht ontvange, om hen, die ge<br />
doopt werden, te heiligen (d). De zoogenoemde<br />
Disciplina Arcani, welke in de tweede eeuw uit het<br />
Heidendom in het Christendom werdt overgebracht,<br />
verrykte deeze leere ook met verfcheiden denk<br />
beelden, van daar ontleend, en wel byzonder van<br />
den Doop gebruiklyk by de inwyinge in de heiden<br />
fche verborgenheden. Eigenlyk was het maar een<br />
(c) DODWELL Disfert. in Innceum. p. 107 enz.<br />
(d) ÏERTULLIAN. de Babtism. Cap. IV.<br />
na-
het Avondmaal des Heer en. 155<br />
nader onderwys, hetwelk den gedoopten naa den<br />
Doop werdt toegedeeld, en dat men *»T
156 Hoofdft. XI. Over den Doop en<br />
Christen geweest is. Dan hy moge geweest zyn,<br />
wie hy wil; hy zegt evenwel niets anders, dan het<br />
gene naaderhand verfcheiden zeer rechtzinnige<br />
Leeraaren der Kerke omtrent den Doop hebben gezegd.<br />
Zoo heeft ook de leere der Dssmonen,<br />
en het vooroirdeel, hetwelk men by OPTATUS,<br />
ADGUSTINUS en andere Kerkleeraaren aantreft, dat<br />
naamlyk alle eerstgeboorene kinderen lighaamlyk<br />
door eenen Duivel bezeten waren, zoo als men ligt<br />
denken kan, tot verfcheidene zeldzaame denkbeelden<br />
en gebruiken aanleiding gegeeven, waar mede<br />
deeze eenvouwige plechtigheid der inwyinge in het<br />
Christendom, is belaaden geworden, en waar van men<br />
nog tegenwoordig overblyfzels genoeg vindt byalle<br />
departyen der Christenen. De Valentiniaanenzeiden,<br />
dat de macht van het lotgeval, en de invloed van<br />
het geflernte, door den Doop een einde nam (ƒ).<br />
Wanneer men hun geheel leerflelzel van de Aeonen<br />
en de leere der Gnostieken omtrent de geesten<br />
der planeeten kent; leert men zeer gemaklyk de<br />
denkbeelden inzien, die zy aan den Doop hechteden,<br />
en de voordeden, die zy zich daar van beloofden.<br />
Ook zyn hier niet zeer verfchillende<br />
van , de begrippen welken men hieromtrent by<br />
rechtzinnige Kerkvaderen aantreft, en nog in zeer<br />
veele gebruiken leeven. Ook was by allen de hoofdbron<br />
, dezelfde. Dan hier over te oirdeelen is<br />
echter myne zaak niet.<br />
Gelyk het met andere leerftellingen gegaan is,<br />
dat niet tegenflaande den nevel, waar mede men<br />
de-<br />
(ƒ) ECLOG. THEODOT. ap. Clement. Jlexandr. $. 78.
het Avondmaal des Heeren. 157<br />
dezelven heeft bedekt, evenwel het wezenlyke is<br />
ftaande gebleeven, fchoon het ook menigmaal de<br />
plaats voor den eerften heeft moeten ruimen, welke<br />
hetzelve eigenlyk had toebehoord, zoo is het<br />
ook ten aanzien van den Doop gegaan. Het wezenlyke<br />
van denzelven is altyd gebleeven; maar<br />
gelyk elk gezind was en zyne byzondere denkbeelden<br />
daar beneven had, paste hy dezelven ook op<br />
den Doop toe, en menigmaal is het ook hieromtrent<br />
gebeurd, dat de byzondere gevoelens van<br />
éénen éénigen Leeraar, wanneer hy wegens zynen<br />
ftand, geleerdheid, of om zynen yver voor de zoogenaamde<br />
rechtzinnigheid in aanzien flond, gevoelens<br />
van de geheele Kerke zyn geworden. CRIGE-<br />
NES heeft ook ten aanzien van den Doop zyne tegenftrydige<br />
Hellingen. Zyn gevoelen betrekkelyk<br />
de algemeenheid van het bederf onder de menfchen<br />
en den oirfprong van hetzelve, weeten wy uit het<br />
voorgaande. Zullen de zielen, zoo redeneert hy,<br />
wederom tot haare oirfpronglyke zuiverheid geraaken,<br />
dan moeten zy noodzaaklyk gezuiverd worden<br />
, en dewyl water en vuur alleen alles reinigen<br />
kunnen, moeten ook de zielen of door het eene of<br />
door het andere, van derzei ver vlekken gereinigd en<br />
gelouterd worden. Wie zich naa het geloof en de verborgenheden,<br />
zegt hy, wederom tot ondeugden gekeerd<br />
heeft, moet door de kwaaien van het vuur gereinigd<br />
worden, en ongelukkig is hy, die, naa het bad van den-<br />
H. Geest, met vuur moet gedoopt worden. — Wie het<br />
eerfte ongekrenkt heeft bewaard, zal deel hebben aan de<br />
eerfte opftandinge; maar wie tot de tweede opftandinge<br />
ie-
158 Hoofdft. XI. Over den Doop en<br />
bewaard blyft, moet met vuur gedoopt worden, helweïk<br />
door uitbrandinge reinigt, en alles, wat aan hem hout,<br />
hooy enftoppelen is, vertee.en zal (g). Zyns bedunkens,<br />
heeft de Doop van het water, waar mede de<br />
H. Geest verknocht wordt, eenen natuurlyken invloed<br />
op de menschlyke ziel; alle vlekken, die zy<br />
zich, door den ongelukkigen val in de wereld der<br />
geesten, heeft veroirzaakt, worden geheel en al afgewasfehen,<br />
en 'er gebeurt eene zekere verborgene<br />
en bovennatuurlyke verandering in de ziel, welke<br />
door deze wedergeboorte in zulk eenen toeftand<br />
geplaatst wordt, dat men haare volgende zonden,<br />
als eenen nieuwen val befchouwen kan. Intusfchen<br />
beweert hy evenwel , dat de bloeddoop (martelaars<br />
dood) ons nog meer reinigt, en hy wenscht zich<br />
daarom niets verheveners en heilzaamers toe, dan<br />
met denzelven gedoopt te worden, om dat die de<br />
' ziel zoo zuiver maakt, dat de vorst dezer wereld<br />
ook niet het minfte aan zulk eene ziel vinden kan,<br />
die met haar eigen bloed gewasfehen is (li). Alle<br />
zielen echter, die niet door den waterdoop gereinigd<br />
zyn, moeten door het vuur gezuiverd worden.<br />
CLEMENS van Alexandrien, befchouwt den Doop ins<br />
gelyks, als een zuiveringsmiddel voorde ziel; maarzy»'<br />
ne denkbeelden hie-omtrent verfchillen zeer veel<br />
van die van ORIGENES. 'Er wordt niet van de vlekken<br />
gefprooken, die de ziel zich door haaren val<br />
in de wereld der geesten, heeft veroirzaakt, ook<br />
niet van de erfzonde. CLEMENS voorönderftelt,<br />
urn<br />
(g) ORIGENES Homil. 3. in Jcnm p. 66.<br />
(li) Homil. Vil. in Judic.
het Avondmaal des Heeren. 159<br />
dat met de zielen zekere kwaade geesten verknocht<br />
zyn, van welken zy gereinigd worden. Door dea<br />
Doop wordt de ziel als gelouterd, de 'booze gees»<br />
ten worden van haar afgezonderd, en zy is van nu,<br />
af zuiver en als een nieuw fchepzel van GOD te<br />
befchouwen (i).<br />
JUSTINUS de martelaar weet nog niets van erfzonde,<br />
van een bederf, door de vooitteeling van A-<br />
DAM op alle menfchen voortgeplant, en hy fchynt<br />
den naam tpar^^i verlichting, welke aan den Doop<br />
gegeeven wordt, voornaamlyk toe te pasfen op de<br />
kennisfe der Godlyke waarheden, en de wedergeboorte<br />
eigenlyk daar in te Hellen, dat wy beduiten,<br />
om GODE welbehaaglyk te leeven. Maar hy<br />
zegt evenwel, dat wy door den Doop niet meer<br />
kinderen der noodzaaklykheid en der onweetendheid,<br />
maar van den vryen wil en de kennisfe worden,<br />
en in dit water de vergeeving der voorheen<br />
begaane zonden (want in de tyden van JUSTINUS<br />
werden 'er maar alleen volwasfenen gedoopt) verkrygen<br />
(&).<br />
GREGORIUS van Nazianz. is vervuld met geheimzinnige<br />
denkbeelden omtrent deeze leere. Zyns<br />
bedunkens, vindt 'er by den Doop even zulk eene<br />
geheimvolle verëeniging van de Godheid met het<br />
water plaats, als de Godlyke natuur met de menschlyke<br />
in CHRISTUS verëenigd geweest is, en van<br />
daar verkrygt het water de kracht, dat het een water<br />
ter onfterflykheid wordt. Door den Doop<br />
wordt<br />
(ï) CLEMENT. ALEX. Stromai. Lib. II. p. 408.<br />
00 JUSTIN. MAST. Apolog. II. p. 94.
ï6"o Hoofdft. XI. Over den Doop en<br />
wordt niet alleen al het voorige kwaad uitgeroeit;<br />
maar, fchoon 'er geene verandering van onze natuur<br />
gebeurt, worden wy echter van de natuurlyke<br />
neiging tot het kwaad in zekeren zin bevryd, erlangen<br />
meer vaardigheid in het goede, en geraaken<br />
ook naa dit leven gemakkelyker tot de veiëeniginge<br />
met GOD. Zyne geheele redevoering over den Doop,<br />
is met foortgelyke geheimzinnige denkbeelden, deels<br />
uit den heidenfchen tempeldienst, deels uit de Platonifche<br />
wysbegeerte ontleend, opgevuld, en ook<br />
hier vindt men het denkbeeld, welk reeds ORIGE<br />
NES gehad heeft, naamlyk dat allen, die hier niet<br />
de reiniging door het water ontvangen, in de toekomst<br />
door het vuur gezuiverd moeten worden.<br />
Een nog zeldzaamer denkbeeld van deezen Kerkleeraar<br />
is, dat, wanneer men naa den Doop zo<br />
'leeft, gelyk te vooren, men het als een zeeker bewys<br />
te befchouwen hebbe, dat men den H. Geest<br />
niet heeft ontvangen, maar enkel het water. Zo<br />
mag ook wel AUGUSTINUS gedacht hebben, daar<br />
hy het meeste van de onwederftaanbaare genade,<br />
op rekening van den Doop helt.<br />
Naar het denkbeeld van BASILIUS, komt alles by<br />
den Doop aan, op de naavolginge van CHRISTUS:<br />
taamlyk in den zin van PAULUS. Wedergeboorte is<br />
niets anders dan het begin van een nieuw leeven,<br />
overëenkomftig met de geboden van JEZUS , en<br />
door den Doop wordt de loopbaane van het voorig<br />
leven als door den dood geëindigd. Men vindt hier<br />
tevens die geheimzinnige denkbeelden niet, welken<br />
men by GREGORIUS van Nazianz. aantreft. In-<br />
tus-
het Avondmaal des Heeren. i6t<br />
tusfchen heerscht ook hier het denkbeeld van eene<br />
geheele afwasfchinge der aangebooren vlekken en<br />
onzuiverheden van de ziel. Het water is het zinnebeeld<br />
van den dood en het graf, en de daar mede<br />
verbonden geest werkt het nieuwe leven. Zo wordt<br />
'er ook by deeze gelegenheid van de reiniginge door<br />
het vuur gehandeld, dewelke op den dag van het<br />
oirdeel zal voltrokken worden, en de waterdoop<br />
beneden den bloeddoop geplaatst, terwyl men deezen<br />
laatften als eenen zodanigen befchouwt, die,<br />
wanneer men den eerften niet heeft ontvangen,<br />
dit volkomen wederom kan vergoeden (l). Men<br />
zoude nog veel meer over deeze ftoffe kunnen<br />
verzamelen, voornaamlyk wanneer men zich wilde<br />
inlaaten op gebruiken in derzelver beteekenis. Zoo<br />
zegt reeds TERTULLIANUS, dat men door middel<br />
van den Doop den H. Geest ontvangt, die den<br />
mensch by de fcheppinge door GOD is ingeblaazen,<br />
maar dien hy naaderhand door overtreedinge<br />
verlooren heeft; hy fpreekt ook van twee doopen,<br />
naamlyk van den bloed- en waterdoop , die door<br />
het bloed en water, hetwelk uit de zyde des Heeren<br />
gevloeid is, was afgebeeld. Zo hebben ook<br />
eenigen het bloed van CHRISTUS met het water verbonden:<br />
AUGUSTINUS zegt zelfs, dat het water in<br />
den Doop door het bloed van CHRISTUS rood wordt,<br />
en HIERONYMÜS laat zelfs CHRISTUS zeggen: zyt<br />
O) BASILIUS M. de Spirit. S. opp. Tom. I. Cap. XV. p.<br />
322 enz.<br />
II. DEEL. L<br />
in
1(52 Hoofdft. XI. Over den Doop en<br />
in myn bloed gedoopt (m). Met dergelyke gevoelens<br />
echter kan men zich niet eens inlaattn, om dat 'er<br />
te veel verfchillende plaats vinden.<br />
Dat met de plechtigheid van den Doop groote beloften<br />
verknocht zyn, naamlyk vergeeving van alle<br />
te vooren begaane zonden, een nader aandeel aan<br />
GOD en CHRISTUS en de hcope des eeuwigen levens;<br />
dat de gedoopte, gelyk PAULUS zegt, door<br />
deeze Symbolifche handeling zo voor GOD befchouwd<br />
wordt, als of hy met CHRISTUS was geftorven<br />
en begraaven; dat zyn geheel voorig leven<br />
door deeze handeling als geëindigd is, hem niet<br />
meer wordt toegereekend, en hy als zulk een wordt<br />
befchouwd, die op nieuw gebooren is enz. dit alles<br />
zyn waarheden, die niemand kan ontkennen, zo<br />
draa hy de eenvouwige uitdrukkingen volgt van de<br />
H- Schrift. Zeeker is het intusfchen ook, dat daar<br />
by altyd op den mensch zeiven wordt gezien, en,<br />
zonder geloof aan en belydenis van GOD en CHRIS<br />
TUS, zonder berouw over hetverloopen leven, zonder<br />
een ernftig voorneemen, om der zonde geheel<br />
en al afgeftorven te zyn, en vervolgens ter eere<br />
van GOD te leeven, zoudë dit alles flechts eene<br />
bloote plechtigheid zyn. Gelyk men by den Doop<br />
op het voorneemen zag, zag men ook op het geloof.<br />
CVPRIAINUS heeft daarom reeds opgemerkt,<br />
dat de bekeerden uit het Joodendom alleenlyk op<br />
den naam van JEZCS door de Apostelen gedoopt<br />
UIL<br />
zyn,<br />
O) AUCLSTIN. ZVaS. in Joh. IJ. HIEEON. in Efai. I. en
(<br />
het Avondmaal des Heer en. 163<br />
zyn, want zy geloofden reeds aan éénen éénigen<br />
waaren GOD , den Vader, en hadden ook denkbeelden<br />
van den H. Geest, hoewei zy ten opzien.te<br />
van den laatften verfchillend dachten. Heidenen<br />
daar tegen werden in den naam des Vaders, des<br />
Zoons en des H. Geests gedoopt, om dat zy naamlyk<br />
ten opzichte van dit geheele leerftuk niet juist<br />
dachten. Voorbeelden uit de Handelingen der Apostelen<br />
bevestigen dit insgelyks (n). Men heeft-,<br />
wel is waar, zulks poogen te ontkennen, voornaamlyk<br />
dewyl eenige Sociniaanen en Arminiaanen<br />
dit beweerden. Maar de kerklyke gefchiedenis bewyst<br />
het klaarblyklyk, en men zoude nooit van<br />
MARCION gezegd hebben, dat hy zynen Doop alleen<br />
op den naam van JEZUS daar mede verontfchuldigt,<br />
dat de Apostelen zo gedoopt hadden,<br />
(naamlyk de Jooden,) noch nodig gevonden hebben<br />
om te verkiaaren, wanneer dit gefchied is?<br />
indien het niet in de daad gebeurd ware. Zeeker<br />
is het intusfehen ook, dat thans, nu 'er alleenlyk<br />
kinderen gedoopt worden, en geene volwasfenen,<br />
de omftandigheden zeer verfchillende zyn,<br />
en of by deeze verfchillende omftandigheden, alles,<br />
wat van den Doop gezegd wordt, kunne plaats<br />
hebben, is eene vraag, die thans wel flechts door<br />
weinigen met ja! mocht worden beantwoord. Waar<br />
geene kennis is, kan natuurlyker wyze ook geen<br />
geloof plaats vinden, en allerminst een zoodanig,<br />
hetwelk in een zeeker toevoorzicht omtrent de ver-<br />
(») HAKDL.1I: 38. VIII: 16, X: 48.<br />
La<br />
gee-
16). Hoofdft. XI. Over den Doop en<br />
geevirme der zonden beftaat, of men moest vooronderftellen,<br />
dat 'er by elk kind, hetwelk gedoopt<br />
wordt, een wonder gebeure , en wel zulk een,<br />
welks kracht aanftonds wederom verdwynt, vermits<br />
geen kind, indien men hetzelve zulks niet<br />
naaderhand zeide, iets 'er van weeten zoude, dat<br />
bet ooit gedoopt was en toen reeds het geloof had<br />
gehad , op eene wonderbaare wyze in hem gewerkt.<br />
Wanneer men ook nog geen zondig leven geleid<br />
heeft, kan 'er even zo min berouw over hetzelve,<br />
noch een voorneemen om zyn gedrag te verbeteren,<br />
en dus in dit opzicht ook wel niet gevoeglyk vergeeving<br />
plaats vinden (*). Maar gelyk de kinderen<br />
van Israël door de Befnydenis in de maatfchappy<br />
van het Oude Verbond werden opgenomen en<br />
aandeel hadden aan alle de beloften, hunnen vaderen<br />
ten deele geworden, zóó worden ook de kinderen<br />
der Christenen door deeze plechtigheid in het<br />
verbond met GOD opgenomen : zy behooren als<br />
zul-<br />
(*) Even zoo min kan de Doop eene afwasfchinge zyn<br />
Van de zoogenaamde erfzonde, of beter van de natuurlyke<br />
verdorvenheid, die in een overgewicht van de zinlykheid<br />
over het verftand beftaac, en dus eene neiging tot zondi<br />
gen by ons bewerkt; want dan moest dezelve zich by ge<br />
doopte kinderen naaderhand niet werkzaam betoonen, en<br />
wy zien evenwel, dat gedoopten vervolgens even zoo wel<br />
zondigen , als ongedoopten. Vergelyk flechts , om de<br />
waarheid te erkennen, een ongedoopt Mennoniet jonge<br />
ling met eenen gedoopten Gereformeerden ofLutherfchen;<br />
zal msn de eerfte meer zien zondigen? zyn de laattten ge.<br />
heel niet ondeugend, of flechts iets vroomer? . Vat.
het Avondmaal des Heer en. 155<br />
; zulken, aan welken op eene fymbolifche wyze de<br />
i dood, het graf en de opftanding des Hceren vol-<br />
itrokken is, CHRISTUS JEZUS toe ; zy hebben aan<br />
Ï alles, wat het menschlyk geflacht door CHRISTUS<br />
jis ten deele geworden, een nader aandeel, en ver-<br />
jkrygen misfchien in opzicht op deeze in vooruit<br />
verkreegene genade, de vergeeving van zulke af-<br />
jwykingen, die zy in de jaaren van hun onverftand<br />
\mochten begaan (*). Of intusfchen de Doop der<br />
bejaarden niet meer indruk maakte, ftichtelyker<br />
en van grooter nut voor het zedelyk gedrag zyn<br />
zou-<br />
i (*) Omtrent het gene onze Schryver hier van de kracht<br />
en werkinge des Doops zegt, kan ik niet mede inflemmen.<br />
lOogenbliklyk werkt de Doop, myns bedunkens, 'niets, en<br />
fis enkel de plechtigheid der inwyinge in het Christen<br />
dom, zoo dat een gedoopt kind ep dat oogenblik GODE niets<br />
laangenaamer of beter is dan een ongedoopt, vee! min,<br />
;dat hetzelve daarom reeds afwykingen zouden vergeeven<br />
Iworden. Eerst in het vervolg werkt de Doop op den ge-<br />
jdoopten op eene zedelyke wyze, dat is met andere woor-<br />
jden, het Christendom werkt op hem, waar in hy door den<br />
JDoop is ingelyfd, en maakt hem wyzer, beter, geruster<br />
én gelukkiger. Ik zegge het Christendom , want daar in<br />
moet ons de Doop alleenlyk inlyven en niet in de eene<br />
of andere byzondere fefte of kerkelyke party, het welk<br />
,in de daad een misbruik van den Doop is, vermits men<br />
Idan niet voldoet aan de inftelling van JEZUS, maar te ver.<br />
fe gaat en tevens iets voor zyne kinderen belooft, dat wy<br />
Siet mogen, om dat wy niet bepaalen kunnen, of zy by<br />
jrypere jaaren zich tot die Sefte zullen begeeven , dan<br />
niet. Ven.<br />
L 3
iCö Hoofdft. XI. Over den Doep en<br />
zoude, zal ik niet bepaalen, hoewel het niet tevefwachten<br />
is dat 'er ligt in dit ftuk, in de Christelyke<br />
Kerke eene verandering zal gemaakt worden (*).<br />
Over<br />
(*) Dit ware ten minften te wenfchen, dat men dan ook<br />
den kinderdoop zoo plechtig maakte, als mooglyk is; dat<br />
men 'er mede wachtede, tot de moeder wederom herfteld<br />
was, op dat zy even zoo wel haaren plicht hoorde en 'er<br />
zich plechtig toe verbondt, als de vader; dat men betere<br />
en doe'.maatigere, meer verftaanbaare en pasfende Doop<br />
formulieren had, als men by de onderfcheidene gemeen-<br />
tens in ons Vaderland aantreft; dat de Leeraaren dezelve<br />
op eene meer ftaatelyke wyze voorlazen en niet zoo weg-<br />
rabbelden by het bedienen van den Doop; dat zy de ge-<br />
meentens duidelykere denkbeelden omtrent die plechtig<br />
heid zochten by te brengen, en zy in zonderheid hen,<br />
die in hunne jeugd gedoopt zyn, wanneer zy den Gods<br />
dienst hebben leeren kennen, openlyk voor de geheele<br />
gemeente en plechtig aannamen. Want wy zyn toch zin-<br />
lyke menfchen, die door zulke plechtigheden tot veel goeds<br />
kunnen worden opgeleid en aangemoedigd, en wanneer<br />
wy voiderirgen zullen maaken in het Christendom, moe<br />
ten 'er ons ook zuivere denkbeelden \an worden byge-<br />
bracht, zoo dat wy deszelfs waarheden, plichten en belof<br />
ten duidelyk begrypen, en ons geloof op gronden doen<br />
fteunen. Zien wy nu eens onze Doop- en andere formu<br />
lieren in de onderfcheidene Christelyke gemeentens ca;<br />
herdenken wy, hoe het met het aanneemen in de gemeen-<br />
fchap der Christelyke Kerke gefield is, en heeft men dan<br />
waarlyk geene redenen van klaagen? Had men daar<br />
voor zulke formulieren, als ZOLLIKOFER, SEILEB, FISCHER<br />
en meer andere Godsdienstvrienden in Duitschland heb<br />
ben
het Avondmaal des Heer en, 167<br />
Over het Avondmaal des Heeren hebben van den<br />
beginne af zeer verfchjllende denkbeelden by de<br />
Christenen geheerseht. Ik wil niet zeggen , dat<br />
men dit niet anders zoude hebben kunnen verwach<br />
ten: want de zaak zelve brengt dit juist niet mede,<br />
hoe veel men ook mooge zeggen van de duister<br />
heid der woorden. Maar het was natuuriyk, wan<br />
neer men de denkwyze in den Godsdienst van die<br />
volken befchouwt, die in de eerfte tyden tot het<br />
Chris.<br />
ben opgefteld, en volgde men inzonderheid het openlyk<br />
aanneemen of belydenis doen, het welk by ben plaats<br />
vindt, hoe ftichteiyk en voordeelig voor het Christendom<br />
zoude zulks niet zyn. Met hoe veele ftichtinge woont<br />
men in myne gemeente alhier het bedienen van den Doop<br />
niet by, naar ons onlangs ingevoerd Doopformulier, het<br />
welk meest uit dat van ZOLLIKOFER is overgenomen, en<br />
de voorftanderen zoo wel als gemeente in de daad eere<br />
aandoet; terwyl my verfcbeiden vrienden verzeekerd heb<br />
ben, dat zy zoo wel hier als in andere Lutherfche gemeen<br />
tens in de Nederlanden, waar in dezelven hst voetfpoor<br />
van hunne geloofsgenooten in Duitschland hoe langs zoo<br />
meer beginnen te volgen, meermaalen met de uiterfte ont-<br />
roeringe en vertedering van gemoed het openlyk en plech<br />
tig aanneemen der Ledemaaten hebben bygewoond, het<br />
welk zoo iTaatelyk was, dat het, buiten de befprenginge<br />
met water, aan alles beantwoorde, het gene plaats vindt<br />
by den Doop der bejaarden in de Mennoniete Kerke, en<br />
hetwelk dus niet kan nalaaten den dïepften en gezegendflen<br />
indruk te maaken zoo wel op hen, die aangenomen wor<br />
den als op de geheele gemeente, of men moest ten eenen-<br />
maale van Godsdieuftig gevoel ontbloot zyn. Ven.<br />
L 4
168 Hoofdft. XI. Over den Doop en<br />
Christendom overgingen, wanneer men de geleerd»<br />
heid en byzondere uitlegging der H. Schrift, en de<br />
genegenheid tot het wonderbaare in aanmerkinge<br />
neemt, dat 'er omtrent het Avondmaal des Heeren<br />
zeer verfchillende en zonderlinge begrippen ont.<br />
ftaan moesten. Dit was bovendien het heiligfte<br />
ftuk in het Christendom. Ik weet, wel is waar,<br />
niet, dat men op zich zeiven befchouwd het Avondmaal<br />
voor heiliger en waardiger zoude hebben gehouden<br />
, dan den Doop en de verkondiging der<br />
Godlyke waarheden: ten minften is hier van vóór<br />
die tyden, toen de heidenfche tempeldienst by de<br />
Christenen ingevoerd, en de Godlyke en natuurlyke<br />
eenvouwigheid van deezen Godsdienst door eene<br />
ongewyde en varregezochte geleerdheid werdt<br />
misvormd , geen blyk te vinden. Maar het was<br />
voor de Christenen de heiligfte en dierbaarfte, de<br />
laatfte erifenis, welke JEZUS vóór zyn verlaaten van<br />
deeze wereld den zynen had naagelaaten , en de<br />
naagedachtenis van zyne groote liefde tot de menfchen.<br />
Het ging hiermede, gelyk het anders gewoonlyk<br />
te gaan pleegt, dat wel het geheele leven,<br />
het gedrag en de vermaaningen van eenen vader<br />
in het algemeen voor de naagedachtenis der<br />
kinderen dierbaar is, maar voornaamlyk zyne laatfte<br />
gefprekken en handelingen eene geheel byzondere<br />
waarde in hunne oogen hebben. Dan zeer<br />
vroeg werdt het Avondmaal voor het heiligde en<br />
gewichtigfte ftuk van den geheelen Godsdienst gehouden,<br />
en nu kan het ook niemand vreemd voorkomen,<br />
dat de denkbeelden daaromtrent ook even<br />
zoo
het Avondmaal des Heer en. i6><br />
zoo vroegtydig zeer verfchillende geweest zyn. 'Er<br />
kwamen nog andere omftandigheden by, en hoewel<br />
ook de hoofdzaaklykfte en wezenlykfte denkbeelden<br />
gedunrig in wezen gebleeven zyn, zyn die<br />
evenwel niet zelden door anderen onderdrukt geworden.<br />
Het was zeer natuurlyk, dat het denkbeeld van<br />
een offer, zeer vroegtydig ten opzichte van het Avondmaal<br />
by de Christenen moest ftand grypen.<br />
Beiden Jooden en Heidenen, die tot het Christendom<br />
overgingen , waren volken , in wier Godsdienst,<br />
offerhanden het heiligfte en voornaamfte voorwerp<br />
van den Godsdienst uitmaakten. By beiden hield<br />
men offermaaltyden, men at van het vleesch van<br />
het offerdier, en by eenige heiligdommen dronk<br />
men zelfs wel het bloed daar van. Het denkbeeld<br />
omtrent den dood van CHRISTUS , als een offer voor<br />
de zonden der menfchen, waar op het Avondmaal<br />
de voornaamfte betrekking had, was ook zeer al-'<br />
gemeen onder de Christenen, zoo dat het in het<br />
geheel niet te verwonderen is, dat men reeds zeer<br />
vroegtydig met het Avondmaal het denkbeeld verbond<br />
van een offer. Dit gevoelen vindt men niet<br />
alleen by IREN^EUS en JUSTINUS den martelaar, maar<br />
men treft 'er reeds in de brieven van IGNATIUS blyken<br />
van aan, waar in het Avondmaal wordt onderfcheiden<br />
van de gaaven, die 'er gebracht werden,<br />
en uitdruklyk of het offer genoemd wordt (o);<br />
(o) IREN;EUS adv. Hcerss. Lib. IV. c. 32. JUSTIN. MART.<br />
Dialog. cum Trypli. p. 260, en ICNATIUS Epijltl. ad Smyrnens.<br />
L5<br />
en
I70 Hoofdft. XI. Over den Doop en<br />
en hoe meer men van eeuw tot eeuw nederdaalt,<br />
«oo veel te algemeener is dit denkbeeld. Het kan<br />
ook in de daad niets bevreemdends in zich bevatten<br />
, wanneer men maar bedenkt, dat door den<br />
dood van JEZUS de geheele Levitifche offerdienst<br />
een einde kreeg, en JEZUS, gelyk PAULUS zegt in<br />
den brief aan de Hebreen, met één éénig en voor<br />
de eeuwigheden verzoenend offer alles voleindigd<br />
en geheiligd heeft, en het daarom natuurlyker wyze<br />
te denken is, dat het Avondmaal in de plaatze<br />
van alle offerhanden des ouden Testaments, welke<br />
afgefchaft moesten worden en ook in de daad afgefchaftzyn,<br />
door CHRISTUS is ingefteld. Maar welke<br />
denkbeelden men aan dit offer gehecht heeft,<br />
hieromtrent vindt by de Ouden een groot verfchil<br />
plaats. Eenigen fchynen enkel op het gebed te zien,<br />
hetwelk met deeze handeling was verbonden, en<br />
verflaan het alleen van een dank- en lofoffer, hetwelk<br />
GOD wordt toegebracht. Zoodanig is het gevoelen<br />
van TERTULLIANUS. Wy offeren ook, zegt<br />
hy, voorliet leven en den welvaard van den Ccefar; maar'<br />
alleenlyk, gelyk God het ons bevoolen heeft, een zuiver<br />
gebed: want God de Schepper der geheele wereld, behoeft<br />
geen reukwerk en bloed, hetwelk flechts voeder voor<br />
de afgoden is. Men geloofde naamlyk, dat de Dasmonen<br />
gevoed werden door het bloed der offerdieren<br />
en de reuk van het vet (p). Men zoude denken,<br />
dat TERTULLIANUS niet van het Avondmaal<br />
fpreekt, maar van het gebed in het algemeen. Andere<br />
Leeraaren echter in de aloude Kerke, hebben<br />
(p) TERTULLLAN. Libr. ad Scapul.<br />
die
het Avondmaal des Heeren ' 171<br />
dit zelfde denkbeeld, en befchouwden het Avondmaal<br />
voornaamlyk als' een dank-offer. Met betrek,<br />
kinge hier op zegt JOSTINÜS de martelaar: JEZUS<br />
CHRISTUS heeft ons het offer des broods in het Avondmaal<br />
aanbevoolen tot een gedachtenis van zynen dood,<br />
dien hy he^ft' uitgejtaan voor hen, wier zielen van alle<br />
boosheid gereinigd zyn, om God te danken, dat hy dl<br />
wereld en alles wat daar in is, tot nut van den mensch<br />
gefchapen, en dat hy ons bevryd heeft van alle boosheid,<br />
in welke wy gehouden werden, en de vorjten en machten<br />
in triumf heeft gevoerd door hem, die ter uitvoeringe<br />
van zyn raadsbefluit eene natuur heeft aangenomen, be.<br />
kwaam om te lyden (q). Daar by is, wel is waar,<br />
voornaamlyk opzicht genomen op den dood des<br />
Heeren, tot wiens gedachtenis het Avondmaal, zoo<br />
wel naar het voorfchrift van CHRISTUS als van PAO-<br />
DUS, gehouden wordt; maar het is een algemeen<br />
dank-offer voor alle weldaaden over het geheel, die<br />
het menschlyk geflacht door GOD gefchonken zyn,<br />
gelyk CHRYSOSTOMUS zegt (r); dewyl naamlyk alles,<br />
wat ons door GOD wordt toegedeeld, gefchenken<br />
zyn van zyne hand, die hy ons, om des geliefden<br />
Zoons wil, mededeelt. Betreffende dit<br />
denkbeeld,komen onbetwistbaar de meeste plaatzen<br />
in de fchriften der Kerkvaderen voor, en van daar<br />
is het ook, dat deeze geheele handeling den naam<br />
van Eucharistie of dank-offer gekreegen heeft.<br />
Intusfchen is het evenwel zeeker, dat andere<br />
(g) JUSTIN. MART. Dialog. cum Tryph. p. 260.<br />
(r) CHRYSOSTOMUS Homil. XXVI. Si Matth.,<br />
Leer-
17* Hoofdft. XI. Over den Doop en<br />
Leeraaren voornaamlyk op de hoofdftoffen van het<br />
brood en den wyn gezien, en het Avondmaal als<br />
eene offerhande van het brood en den wyn befchouwd<br />
hebben. Op dit denkbeeld moest men<br />
noodzaaklyker wyze geraaken, zoo draa men het<br />
Christendom befchouwde als eenen Godsdienst,<br />
welks oogmerk eigenlyk was, om den oirlpronglyken<br />
alouden Godsdienst en deszelfs onbloedigen<br />
dienst wederom te herflellen. Eene gedachte, dewelke<br />
EOSEBICS van Ccefarea reeds geuit heeft. Want<br />
het is bekend, dat by de Heidenen«zelven, in de<br />
vroegfte tyden geene bloedige offerhanden, maar<br />
flechts dank- en heföfferhanden van brood en wyn<br />
hebben plaats gevonden; en de bloedige offerhanden<br />
der Jooden, befchouwden veele geleerde Christenen<br />
eertyds flechts als eenen dienst, die meer uit<br />
toegeeflykheid jegens de neigingen en zwakheden<br />
van dit volk, als uit het Godlyk welbehaagen aan<br />
zulk eene foort van verëeringe zynen oirfprong ontleend<br />
had. Zoo redeneert niet alleen de fchryver<br />
van de Homilien van CLEMENS, maar ook AUGUS<br />
TINUS (Y) reeds, en anderen onder de Kerkvaderen.<br />
Het is dus geen wonder, dat by menig Kerkleeraar<br />
het denkbeeld van het Avondmaal ontdaan is, dat<br />
het eigenlyk flechts een hefoffer van brood en wyn<br />
was, hetwelk door CHRISTUS als den herfteller van<br />
den alouden Godsdienst, gefield was in de plaatze<br />
der bloedige offerhanden, by Jooden en Heidenen<br />
CO CLEMENTIS Homil. III. num. 45. en AUGUSTINUS con-<br />
tra Faujlum. Lib. XVIII. 6.<br />
in
het Avondmaal des Heeren.<br />
173<br />
ïn gebruik. Zoo redekavelt IREN^EUS, wanneer hy<br />
zegt, naa dat hy verfcheidene plaatzen uit de H.<br />
Schrift ten bewyze had aangehaald, dat GOD geen<br />
welbehaagen heeft in bloedige offerhanden : het<br />
nieuwe offer van het N.-Testament, hetwelk de Kerke in<br />
de geheele wereld Gode , die ons voedzel geeft, toebrengt,<br />
is eene opdracht van de eerftelingen zyner gefchenken<br />
(t). Van daar zyn de menigvuldige vergelykingen<br />
oirfpronglyfc, welke, in de fchriften<br />
der Kerkvaderen , tusfchen het Avondmaal en de<br />
offerhande van MELCHISEDEK worden gemaakt (V),<br />
en waar van men ook blyken genoeg aantreft in de<br />
oude Liturgien.<br />
Des niettegenftaande, hebben reeds; ongemeen<br />
veele Kerkleeraaren by deeze offerhande iets meerder<br />
voorönderfleld, en dezelve niet enkel voor een<br />
dankoffer of hefoffer gehouden, hetwelk de plaats<br />
van de bloedige offerhanden vervullen zoude. Zy<br />
fpreeken te dikwerf van het lighaam en bloed des<br />
Heeren in het Avondmaal, dan dat men dit niet inzien,<br />
en hun deeze denkbeelden maar alleen toefchryven<br />
zoude, en de gelegenheid, waar by het<br />
Avondmaal werdt ingefleld, zoo wel als de woorden<br />
der inflellinge zelf, duidden omtrent dit fluk<br />
te veel aan , dan dat men de offerhande van het<br />
brood en den wyn enkel voor een hef-offer of opdracht<br />
zoude aangezien, en daar mede niet tevens<br />
het denkbeeld van het lighaam en bloed des Heeren<br />
(t) IBENJEUS adv. Hans. Lib. IV. Cap. 32;<br />
(«) GEN. XIV: ig.<br />
ver-
174- Hoofdft. XI. Over den Doop en<br />
verknocht hebben. Dan om hieromtrent hunne be«<br />
grippen recht te ontwikkelen, zal wel fteeds eene<br />
zaak blyven, met de uiterfte zwaarigheid verbon*<br />
den. JUSTINUS de martelaar zegt, dat brood en<br />
wyn op eene verborgene wyze het lighaam en bloed<br />
van CHRISTUS voor ons zyn. Zyn geheele denkwyze<br />
hier over heeft ongemeen veel zonderlings. IVy<br />
neemen dit, zegt hy, niet als gemeen brood, en als eenen<br />
gewoonen drank; maar gelyk JEZUS CHRISTUS onze<br />
Verlosfer door het woord va?i God vleesch geworden<br />
is, en vleesch en bloed om onzen wil gehad heeft, zoo<br />
zyn wy ook geleerd, dat de fpyze, gezegend door het<br />
gebed des woords, hetwelk by hem is, uit welke anders<br />
ons vleesch en bloed door verandering (in onze fappen)<br />
gevoed wordt, het vleesch en bloed van deezen zelfden<br />
vleesch gewordenen JEZUS zy (v). In de daad eene<br />
zeer duistere voorftelling, die wel is waar dikwerf<br />
genoeg ten voordeele van de transfubftantiatie, of<br />
verandering van het brood en den wyn in het lig.<br />
haam en bloed van CHRISTUS is aangehaald; maar<br />
wel nergens minder dan daar van handelt, en in<br />
het algemeen zoo gefteld is, dat men wel vraagen<br />
mocht, of JUSTINUS zelf wel geweeten heeft, welk<br />
denkbeeld hy eigenlyk daar aan hechtede? En wat<br />
is dat voor een woord, waar van hy zegt, dat hetzelve<br />
by CHRISTUS is? Men ziet intusfehen hier<br />
uit evenwel, dat JUSTINUS het Avondmaal voor<br />
iets meer gehouden heeft, dan enkel voor eene herinnering<br />
aan hetlyden van JEZUS, voor een dankoffer,<br />
of voor een enkel fymbolifche offerhande,<br />
(v) JUSTIN. MART. Apelog. II. p. 98.<br />
maar
het Avondmaal des Heeren. 17;<br />
maar dat hy met het brood en den wyn in het Avondmai!<br />
nog andere denkbeelden heeft verknocht.<br />
Even zoo duister is waarlyk ook IREN^ÖS in de te<br />
vooren aangehaalde plaats. ORIGENES fchynt zich<br />
in den eerften opflag voor eenen ongemeen figuurlyken<br />
zin te verklaaren. Niet het brood, zegt hy,<br />
hetwelk JEZCS in zyne handen hield, noemt hy zyn lig.<br />
haam , maar het woord, in welks verborgenheid het<br />
brood gehrooken worden moet, en niet den zichtbaar en<br />
drank noemt hy zyn bloed, maar het woord, in welks<br />
verborgenheid de drank moet uitgegooten worden. Want<br />
het lighaam en het bloed des woords, wat kan dit anders<br />
zyn, dan het woord, hetwelk (als brood) voedt en (als<br />
wyn) het hart der menfchen verheugt (w) ? Maar zoo<br />
zeer dit ook den figuurlyken zin begunftigt, en<br />
veel meer, dan zulks ooit door hen gefchieden<br />
kan, die zich anders voor het geestlyk genot ver.<br />
klaaren ; moet men evenwel belyden , dat deeze<br />
plaats nog fieeds duister genoeg is, en dat ORIGE<br />
NES ook anders meer aan het Avondmaal toeeigent,<br />
dan hy hier te doen fchynt, want hy fchryft<br />
aan het gezegende brood en den wyn eene zekere<br />
kracht toe , zoodanig , dat, naar de gefieldheid<br />
van hem, die het geniet, het eeten en drinken, of<br />
heil , of het oirdeel kan te wege brengen. Men<br />
kan als zeeker voorönderftellen, dat 'er Christenen<br />
genoeg geweest zyn, die juist.geene zinnebeeldige<br />
beteekenis hebben aangenomen. Wanneer men<br />
ook hier niet het/verwyt te berde brengt, welk de<br />
Heidenen reeds in de eerfte tyden deeden aan de<br />
(w) OmGENES in Matth. XXVI.<br />
Chris-
1-76 Hoofdft. XI. Over den Doop en<br />
Christenen , dat zy in hunne vergaderingen menfchenvleesch<br />
aten en bloed dronken: want dit ver»<br />
wyt leiden eenigen af uit de vergaderingen der<br />
Gnostieken, van dewelke ons EPIPHAXIUS eene zeer<br />
leugenachtige en fchandelyke belchryving geeft;<br />
komen 'er evenwel blyken genoeg van voor, dat<br />
men met het Avondmaal, en het brood en den wyn<br />
in hetzelve nog een ander denkbeeld heeft gepaard.<br />
Misfchien behoort het reeds hier toe, wanneer IG-<br />
NATIUS van het vleesch en bloed van CHRISTUS in het<br />
Avondmaal fpreekt , en het als een geneesmiddel<br />
ter onfterflykheid befchouwt. Verder wanneer GOD<br />
in de Apostolifche inftellingen wordt aangeroepen ,<br />
dat hy op de gaaven van het brood en den wyn zynen<br />
geest nederzendeu, en daar uit het lighaam en<br />
bloed van zynen CHRISTUS maakeD moge (x). Niet<br />
alles, wat rechtzinnige Kerkleeraaren gezegd hebben,<br />
is rechtzinnig, en niet alles kettery, wat ketters<br />
beweerd hebben. Wat hier in de Apostolifche<br />
inftellingen gezegd wordt, en door de Kerkvaderen<br />
nog verder wordt uitgebreid, was reeds vroegtydig<br />
het gevoelen van eenige Gnostieken , en inzonderheid<br />
van de Marcionieten. Naar hunne denkwyze,<br />
is het Avondmaal het middel ter reddinge<br />
van de ziel. De Verlosfer zendt naamlyk op het<br />
Avondmaal den Godlyken Geest neder, die door<br />
middel van hetzelve den menfchen wordt medegedeeld,<br />
en hen heiligt (j). — Wat IGNATIUS en<br />
(x) Conftitut. Apostolor. Lib. VIII. Cap. XII.<br />
(y) Auüor. Dinlog. contra Marcior.it. SeS. I. 53»<br />
de
het Avoncmaal des Heeren.<br />
177<br />
'de Apestolifche infleilingen van hec vleesch en jb'oed<br />
des Heeren in hec Avondmaal zeggen , zegt ook<br />
AMBROSIUS: wanneer ''er de inzegening bykomt, wordt<br />
uit het brood het vleesch van CHRISTUS-. — IVanneer<br />
nu het woord van den Heere JEZUS zulk e-ene kracht<br />
heeft, dat op hetzelve begint te zyn, wat 'er te vooren<br />
nog niet was ; hoe veel te meer moet het dat kunnen uitrichten,<br />
dat het gene reeds daar is, in iets anders verandera<br />
worde (z). AUGUSTINUS fchync een even zodanig<br />
denkbeeld te hebben, wanneer hy zegt, dat<br />
de kérk Gode in het lighaam van CHRISTUS het lofoffer<br />
toebrenge. Dit zyn allen denkbeelden , waar uit<br />
men reeds duidelyk ziet, dat men niec enkel aan<br />
brood en wyn in het Avondmaal gedacht heeft,<br />
maar 'er gewislyk meer aan heeft toegefchreeven*<br />
Hier toe behoort ook, wat GREGORIUS van Nazianz.<br />
zegt, geheel op eenen myflieken trant, wanneer<br />
hy het Avondmaal het onbloedige offer noemt ><br />
door welk vfy gemeenfchap met CHRISTUS hebben,<br />
en waar door wy zyn lyden en zyner Godheid deelachtig<br />
worden. En nog meer bevat onbecwistbaar<br />
het denkbeeld in zich van GREGORIUS van Nj>fa±<br />
Hy fielt naamlyk vast, dat, gelyk onze natuur door<br />
het eeten van den appel door ADAM verdorven is,<br />
'er ook een middel voor ons bereid zy, waar door<br />
dit verderf wederom kan verholpen worden. Voor<br />
de ziele is dit het geloof aan CHRISTUS en de kennis<br />
der Godlyke waarheden : maar voor het ligh»am<br />
is hec het lighaam van CHRISTUS , hetwelk aan<br />
(a) AMBROS. dt Sacram. Lib. lVi c. 4.<br />
II. DEEL. M<br />
ons
178 Hoofdft. XI. Over den Doop en<br />
ons lighaam daadlyk in het Avondmaal wordt medegedeeld<br />
en in onze zelfftandigheid verandert, ons<br />
lighaam door zich zeiven verandert en wederom<br />
herftelt. Het brood wordt in het lighaam van<br />
CHRISTUS, en de wyn in zyn bloed veranderd, en<br />
zóó vermengt hy zich met ons, dat wy één lighaam<br />
met hem , en der onfterflykheid deelachtig<br />
worden. — Meer, ja eenen meer lighaamlyken<br />
invloed kan men. wel niet ligt beweeren. — Hetzelfde<br />
vindt men ook by CYRILLUS, die uitdruklyk<br />
beweert, dat wy CHRISTUS in ons ontvangen, op'<br />
dat wy door zyn vleesch tot een nieuw vleesch.<br />
worden, dat CHRISTUS ons met zyn eigen vleesch,<br />
voedt ter onfterflykheid, en ons daar door leeven-.'<br />
dig maakt, dat hy ons het vleesch, hetwelk hy<br />
aangenomen heeft, te eeten geeft (a).<br />
Dan zoo treffend deeze plaatzen ook zyn mogen<br />
, is het evenwel zeeker, dat het grootfte gedeelte<br />
der rechtzinnige Kerkleeraaren, deeze denkbeelden<br />
niet aan het Avondmaal hebben gehecht. Om<br />
derzelver oirfpvong te onderzoeken, is myne zaak<br />
niet. Hier loopen ongemeen veele omftandigheden<br />
tezamen, als gebrek aan de behoorlyke kunde in<br />
de H. Schrift, en in de wyze van voorftel, die in<br />
dezelve plaats vindt, denkbeelden van offerhanden,<br />
ontleend uit den voorigen Godsdienst en op<br />
dit leerftuk toegepast, heidenfche tempeldienst,<br />
neiging tot het wonderbaare en bovennatuurlyke,<br />
wysbegeerte, en veele andere omftandigheden.,.<br />
w el-<br />
CO AIUNMUD Perpetuité de la\Foi. Tom. II. 'Lib. V. p. 523;
het A\ondmaal des Heeren. 179<br />
welke zy nader aantoonen kunnen, die de gefchiedenis<br />
der christelyke lecrftukken des geloofsonderzoeken<br />
willen. ORIGENES maakt reeds een zeker<br />
onderfcheid tusfchen de Christenen ten opzichte<br />
van hunne denkbeelden hieromtrent, en onderfcheidt<br />
de gevoelens der gemeene Christenen van<br />
de denkbeelden der genen, die meerdere inzichten<br />
hadden. Deeze begrippen mogen intusfehen hunnen<br />
oirfprong ontleenen, van waar zy willen, zoo<br />
veel is evenwel zeeker, dat zy niets minder dan algemeen<br />
geweest zyn, noch dat men daarom, dewyl<br />
men dezelven aannam , tot de rechtzinnige<br />
party, of om dat men anders dacht, tot de ketters<br />
behoord zoude hebben. — TERTULLIANUS laakt<br />
de inwooners te Capemaum uitdruklyk, dewyl zy<br />
zich verbeeldden, dat zy in de daad het lighaam<br />
van CHRISTUS eeten en zyn bloed drinken zouden,<br />
en verftaat het zeggen van CHRISTUS omtrent het<br />
eeten van zyn vleesch en het drinken van zyn bloed,<br />
als van het woord en de leere van JEZUS. Zyne<br />
manier van zeggen is zeekerlyk hard, wanneer hy<br />
zich zoo uitdrukt, dat wy door het gehoor eeten,<br />
door het verftand herkaauwen, door het geloof verteeren.<br />
Dan men ziet daar uit evenwel duidelyk,<br />
dat hy aan niets minder denkt, dan aan een daadlyk<br />
genot van het lighaam en bloed van CHRISTUS ,<br />
maar die plaats alleenlyk verftaat van het omhelzen<br />
der Godlyke waarheden (b). Dit geldt niet alleen<br />
om-<br />
(i) TERTULL. dl Rejurrett. Camis. e. 37. en êdv. Mardon.<br />
Lih UI c.io.<br />
M 2,
i8o Hoofdft. XL Over den Dëop m<br />
trent de plaats by JOH. VI. waar JEZDS zelf zyne<br />
woorden van bet eeten van zyn vleesch zoo verklaart,<br />
maar ook dan, wanneer 'er van het Avondmaal<br />
gefprooken wordt, zyn brood en wyn flechts<br />
figuuren, af beeldzels van het lighaam en bloed van<br />
CHRISTUS, en het brood betcekent, vertegenwoordigt<br />
of reprjefenteert zyn lighaam (Y). CLEMENS<br />
van Alexandrien drukt zich zeekerlyk zeer duister<br />
uit, maar hy fpreekt insgelyks alleenlyk van een<br />
geestlyk genot, en zy, die het Avondmaal door<br />
het geloof genieten, worden naar lighaam en ziel<br />
geheiligd Qd). CYPRIANUS befchouwt het Avondmaal<br />
als eene offerhande, waar in de Priester dat<br />
gene nabootst, wat CHRISTUS eertyds gedaan heeft,<br />
en GODE den Vader een offer brengt. Hier uit<br />
kan men reeds vermoeden, dat hy eigenlyk flechts<br />
eene zinnebeeldige offerhande heeft in den zin gebad.<br />
Maar hy zegt ook uitdruklyk, dat het bloed<br />
van CHRISTUS door den wyn wordt aangetoond (Y)»<br />
gelyk hy dan ook op verfcheiden andere plaatzea<br />
in zyne fchriften van niets anders fpreekt, dan alleenlyk<br />
van teekenen en leuzen , die het lighaam<br />
en bloed van CHRISTUS aanduiden. — ATHANASI<br />
US verklaart zich ronduit voor het geestlyk genot,<br />
en vindt het zelfs ongerymd, dat men meent, het<br />
daadlyk lighaam van CHRISTUS te genieten, om dat<br />
het onmooglyk is, dat het lighaam tot dit eeten<br />
(c) TERTULL. adv. Mare. Lib. IV. c. 14.<br />
(d) CLEMENS ALEX. Padagog. Lib. II c. 2. p. 151.<br />
(«) CYPRIANUS Epifl. LXIII.<br />
voor
Jut Avondmaal des Heeren. 181<br />
voor de geheele wereld zoude toereikend zyn.<br />
CHRISTUS zelf heeft daarom, gelyk hy gelooft, by<br />
JOH. VI: 62. van zyne hemel vaart gewaagd, om de<br />
gemoederen der toehoordereo van het denkbeeld af<br />
te trekken, als of zy in de daad zyn lighaam eeten<br />
zouden. Het lighaam en bloed van CHRISTUS wordt<br />
daarom alleenlyk geestfyker wyze genoten, ea<br />
geeft zeekerheid van de opftandinge tot het eeuwige<br />
leven (ƒ). Voor dit gevoelen zyn ongemeen<br />
veele rechtzinnige Leeraaren van de aïoitde Kerke,<br />
gelyk EUSEBIUS van Cvfarea, CYRILLÜS van Jeruzct-><br />
lem, CHRYSOSTOMUS , THSODORETUS , AUGUSTI<br />
NUS, en veele anderen, wier getuigenisfen BASNA-<br />
GE, LA ROQ_UE en anderen verzameld hebben; ea<br />
reeds in de elfde eeuw was het tegenovergeftclde<br />
denkbeeld nog op verre na niet van die natuur, dat<br />
men hetzelve als het algemeen gevoelen van de<br />
rechtzinnige Kerke zoude hebben kunnen befchouwen.<br />
Eerst door de gefchillen van BERENGARIUS<br />
LANFRANCUS en derzelver wederzydfche aanhangers,<br />
werdt het zulks, toen deeze laatften de overhand<br />
behielden.<br />
Ik gaa alle die zonderlinge byvraagen, welke de<br />
geestlyke nieuwsgierigheid en haairkloovery ook<br />
omtrent dit ftuk heeft geopperd, met ftilzwygen<br />
voorby. Eenige daar van kan men niet aannaaien,<br />
zonder de zedigheid en achtinge tekwetzen, welke<br />
men aan deeze zaak verfchuldigd is. Men kan<br />
het zich van zeiven wel reeds voorftellen, dat de<br />
(ƒ) ATHAHAS. Epijl. VI. ad Serapion,<br />
M 3<br />
on-
182 Hoofdft. XI. Over den Doop e*<br />
onbezonnene nieuwsgierigheid en waanwysheid der<br />
menfchen. ook hieromtrent niet zal gerust hebben,<br />
maar ten overvloede tot dwaasheden zal vervallen zyn.<br />
Toen men eens deezegeheelehandelingin een zeker<br />
geheimzinnig gewaad bad geflooken, en hier mede<br />
werdt reeds in de tweede eeuw een begin gemaakt,<br />
zoo was het ook wel natuurlyk, dat men enkel verborgenheden<br />
, wonderen en buitengewoone dingen<br />
onder deeze plechtigheid verwachtede, en naar het<br />
verftand van elk, waren ook de denkbeelden gefield,<br />
welken hy daaromtrent uittede. Dit evenwel is<br />
zeeker, dat de Kerkleeraaren, geduurende alle eeuwen,<br />
ongemeen verfchillende in hunne gevoelens<br />
geweest zyn. De een heeft dit, de ander dat denkbeeld<br />
gekoesterd, en wel zonder naadeel van zyne<br />
rechtzinnigheid, en ik zoude geen eenig voorbeeld<br />
weeten uit de kerkelyke gefchiedenisfe, dat aan iemand,<br />
vóór de elfde eeuw, zyne gevoelens omtrent<br />
dit ftuk als eene misdaad ware toegereekend (*),<br />
Is<br />
(*) Wil men intusfeben de onderfcheidene denkbeelden<br />
omtrent het H. Avondmaal van de eerfte tyden der Chris,<br />
telyke Kerke af weeten en leeren kennen, men raadpleege<br />
inzonderheid JOSEPH PRIESTLEY in zyne Gefchiedenis der<br />
vervalfchingen van het Christendom, waar men in liet ide Deel<br />
eene verhandeling daar over aantreft. Hoe zeer veel<br />
men op dit boek in het algemeen misfehien zou kunnen<br />
aanmerken, en 'er in ons Vaderland ook reeds aangemerkt<br />
is, moet men evenwel belyden, dat hy in deeze verhandeling<br />
over het H. Avondmaal de byzondere gevoelens zeer<br />
fraay opgeeft en ontleedt, en bygevolge zeer nuttig en<br />
aan.
liet Avondmaal des Heeren. 183<br />
Is dit zoo, dan ftrydt het in de daad ten eenenmaale<br />
met de oogmerken van JEZUS Godsdienst, wanneer<br />
men fcheuringen maakt over de begrippen, die<br />
men ten aanzien van het Avondmaal moet vormen,<br />
en deeze handeling tot een voorwerp van twist<br />
maakt, dewelke 'er toe dienen moest niet alleen,<br />
om' de Christenen in eene hartelyke broederliefde<br />
met eikanderen te verëenigen, maar ook.van zulk<br />
eene natuur is, dat de denkbeelden , welken men<br />
zich daaromtrent vormt, de zaligheid der menfchen<br />
onmooglyk kan afhangen (*). Want indien dit zoo<br />
ware, waar zal men dan de zaligen vinden? De<br />
Roomschgezinde Christen heeft by zyne begrippen<br />
ge-<br />
aangenaam is voor elk, die de gefchiedenis van dit leer<br />
ftuk nader wenscht te leeren kennen. Vert.<br />
(*) Wil men insgelyks den geheelen rampzaligen twist<br />
van LUTHER met zyne partyen, omtrent de denkbeelden<br />
van het H. Avondmaal juist en grondig leeren kenren;<br />
men leeze de (Sefc^te Dcc (Entft^ung / bet SJerSnbcmtigttt<br />
uni> ï)cr SitSung unfers pjoteftantifcficn £efr&eflJiffö pom Unfanj<br />
ter SKefojirwtion Gil jfl ï>cr (Einfityrtnfê iet Scnfoj&ienfojmel /<br />
jrocyttt S5an&/ p. 204—327 iftcl. alwaar dit alles met de<br />
grootfte onpartydigheid en zeer juist befchree^en wordt,<br />
door G. J. PLANK, Hoogleeraar te Gottingen, die het eei*<br />
(le Deel van dit voortrefiyk boek, hetwelk by de Neder,<br />
landfche beminnaaren van de Kerkelyke gelcniedenisfe al<br />
gemeen bekend diende te zyn , in den jaare 1781 heefc in<br />
het licht gegeeven en by CRUfius te Leipzig laaten druk.<br />
ken, en thans nog met het bewerken daar van voortvaart,<br />
zynde 1789 de derde band daar van uitgekomen. Vert.<br />
M 4
l8# Hoofdft. XL Over den Doop en<br />
gewislyk niet het oogmerk, om zich eenen GOD<br />
van deeg te maaken, en denzelven aan te bidden,<br />
Hy vereert in deeze handeling JEZUS , zynen Heet<br />
en Verlosfer. Zyn zyne denkbeelden ruuvv en aanftootlyk<br />
voor menig eenen; dan moet gy, die fterk<br />
zyt, het gebrekkige van den zwakken draagen. Wat<br />
oirdeelt en veracht gy uwen broeder? De Gereformeerde<br />
Christen, de Arminiaan en anderen meer,<br />
die voor de zinnebeeldige betekenis en het geestlyk<br />
genot zyn ingenomen, doen zulks niet, om<br />
deezen maal tyd des Heeren en den Heere zeiven<br />
te verlaagen, en de zalige gevolgen te betwisten,<br />
die deeze handeling voor eiken vroomen heeft. De<br />
Lutherschgezinde Christen gelooft niet, dat CHRIS<br />
TUS in het brood is opgefloten, en even zoo min,<br />
dat hy door dit genot, hetwelk hy beteekent door de,<br />
woorden op eene facramenteele wyze, eene uitdrukking,<br />
waar door hy tusfchen zyne Roomschgezinde<br />
en Zwitferfche medebroederen'den middepweg wil<br />
doorgaan, met zynen Heer op het engfte verëem'gd<br />
wordt (*). In de hoofdzaake, in het beant-<br />
woor-<br />
(*) En wat de Lutheraanen betreft, zoo komen de ver»;<br />
lilaaringen van de meesten hunner Leeraaren, zoo wel in.<br />
Duitschland als in ons Vaderland, wanneer men dezelve<br />
Baauwkeurig befchouwt, veelal overeen met die van hun-,<br />
ne overige Protestantfche medebroederen in den ruimften,<br />
Zin, vooral in deezen tyd. En het onderfcbeid van brood;<br />
fn oblaaten in het Avondmaal, is niet der moeite waardig<br />
cm te noemen, anders zoude men kunnen zeggen, dat<br />
vedeLutheïfche gemeeniens in de Nederlanden ook reeds<br />
brood
het Avondmaal des Heeren* iDy<br />
woorden van de vraag, waar toe dient ons dit?<br />
komen allen met eikanderen overeen. Het is eene<br />
plechtige herinnering aan den dood van JEZUS , en<br />
van zyne liefde jegens ons, eene plechtige verzee-<br />
Jcering, dat wy hem toebehoor en willen, en hem<br />
als ons verbondshoofd en als het eenig middel tot<br />
ons heil befchouwen , en bygevolge eene handeling,<br />
die ook gewislyk zeer zalige gevolgen voor<br />
ons moet hebben hier en in de eeuwigheid, wanneer<br />
wy dezelve volbrengen met een hart, vervuld<br />
met liefde tot JEZUS en onze medebroederen. Eja<br />
waar vindt men dan dat gene, in deeze handeling<br />
wat ons zoo zeer bevreemt en wy niet bevatten<br />
kunnen, wat voor menig eenen een aanftoot is?<br />
Zeeker niet in de handeling zelve, maar in de<br />
denkbeelden, welken eenige byzondere leden zich<br />
hebben gevormd, en die van daar wel begrippen<br />
van geheele partyen geworden zyn, maar welken<br />
men evenwel, naar den geheelen geest van het echte<br />
Christendom, aan niemand kan of mag opdringen.<br />
De Heere JEZUS en zyne Apostelen hebben<br />
nim«<br />
brood gebruiken, gelyk te Woerden, Purmerend, Rotterdam,,<br />
Ryp, in myne gemeente, en op meer ai,dere piaatzen.<br />
Bezielde alle Christenen van onderfcheidene gezindheden<br />
omtrent alles, wat de hoofdzaak niet betreft, zulk eene<br />
toegeeflykheid, de onderlinge broederliefde en vereniging<br />
van harten, naar JEZUS wil en bevel, zoude meet en meer<br />
ftand grypen, en dan is eene uiterlyke kerkelyke verëeni-<br />
ging der onderfcheidene gezindheden, geheel niet nood-<br />
zaaklyk. Viert.
- 185 HoofdfL XI. Over den Doop en<br />
nimmer aan deeze handeling den naam van eene<br />
verborgenheid gegeeven, noch dezelve in zulk een<br />
gewaad gefiooken. De vreeslyke naamen van tre-<br />
mendum mysterium , tremendum facramentum , zyn<br />
even zoo min uit de echte fchoole van JEZUS af-<br />
komftig, maar wel laatere uitvindingen, die men<br />
kan houden voor het gene zy zyn (*_). Ter gedach-<br />
tenisfe van JEZUS moeten wy deezen gemeenfchap-<br />
lyken maaltyd volbrengen, zynen dood, dien hy<br />
ons ten besten heeft geleden, verkondigen, zynen<br />
Godsdienst belyden , en ons aan denzelven en aan<br />
hem op hec plechtigfle toewyden. Dit is de han<br />
deling, welke de Christenen onder eikanderen en<br />
met hun Opperhoofd verëenigen moet, en gelyk<br />
'er maar één kelk en één brood is, hetwelk onder<br />
veelen wordt uitgedeeld , zoo maaken wy allen<br />
Hechts één éénig lighaam uit en hebben deel aan<br />
CHRIS-<br />
(*) Maar die evenwel zeer veel nadeel aan het Chris,<br />
tendom hebben toegebracht en nog tegenwoordig toebren<br />
gen, doordien veelen uit vreeze en naargeestige bangheid,<br />
Tan het genot des H. Avondmaals, door zulke denkbeel<br />
den worden te rug gehouden, en dus zulk een heerlyk<br />
middel ter verfterkinge van geloof en aanmoediginge tot<br />
Godzaligheid misfen; zich verbeeldende, dat zy eene ze.<br />
leere buitengewoone en bevindelyke gemoedsgefteldheid<br />
moeten hebben, zullen zy het H. Avondmaal waardig ge<br />
nieten; en 'er ligtlyk toe gebracht worden, om anderen<br />
hunner medebroederen, die daaromtrent niet even zoo<br />
denken, of die, in hun oog, zulk eene heilige waardig<br />
heid niet hebben, geheel tegen den geest van het Chris<br />
tendom aan, te verachten of te veroirdeelen. fert.
het Avondmaal des Heeren. , 187<br />
CHRISTUS , die dit tot een kenteeken heeft ingefteld,<br />
voor hen, die tot zyne Godsdienftige maatfchappy<br />
behooren. Zoo veel zegt ons deH. Schrift:<br />
wordt dit bereikt, dat 'er waare liefde tot Gon en<br />
CHRISTUS, die nimmer zonder Godzaligheid beftaan<br />
kan, en broederliefde in de harten van de<br />
Christenen ontftooken, dan is alles bereikt, en dan<br />
zal het wel onverfchillig kunnen zyn, welke denkbeelden<br />
men voor het overige met deeze handeling<br />
verbindt. Wanneer iemand in de leere van de verandering<br />
van brood en wyn in het lighaam en bloed<br />
van CHRISTUS , zyne gerustheid beter vindt en eenén<br />
fterkeren dryfveer tot alles, waar toe en met wat<br />
oogmerk deeze handeling is ingefteld, dan in eene<br />
andere denkwyze heeft; waarom zoude men hem<br />
zulks willen ontrooven? Wanneer iemand het gevoelen<br />
derLutheraanen kan begrypen, en door hetzelve<br />
het best tot het verheeven doel en heilzaam oogmerk<br />
van deeze handeling kan worden gebracht;<br />
waarom zoude hy dan aan een ander denkbeeld den<br />
voorkeur geeven? En ditzelfde vindt plaats teaaanzien<br />
van hen, diezich, gelyk verfcheideneLeeraaren<br />
der aloude Kerke voor de zinnebeeldige beteekenis<br />
verklaaren, en ook omtrent dit ftuk het gezond<br />
verftand raadpleegen, zonder zich juist tot iets geheimzinnigs<br />
en bovennatuurlyks te begeeven. De<br />
Godsdienst van JEZUS is een zeer eenvouwige, en<br />
voor het menschlyk verftand en hart, zeer gepaste<br />
Godsdienst; en gelyk wy zyne woorden, die eeuwige<br />
waarheid zyn, gelooven, zoo kunnen wy ook<br />
verzeekerd wezen, dat hy ons niets onverftaan-<br />
baars,
881 Hoofdft. XI. Over den Doop enz.<br />
baars, duisters en tegenftrydigs in zynen Godsdienst<br />
heeft willen aanbeveelen. Wat hy zeide,<br />
moest voor zyne jongeren en alle hunne naavohgeren<br />
verftaan.baar zyn, voornaamlyk wanneer het<br />
eene handeling betrof, waar by zy zelfs mede in<br />
aanmerkinge kwamen. Indien echter zyne uitdrukking<br />
eene andere beteekenis mocht kunnen<br />
hebben, dan kan men wel verzeekerd zyn, dat<br />
de zaligheid der menfchen daar aan geheel niet<br />
verknocht is, om dat hy het anders gewislyk niet<br />
onverklaard zoude gelaaten hebben. En voor het<br />
overige is het beter, zyne oogmerken te vervullen,<br />
dan met eenen vloed van fchoolfche wysheid te<br />
willen verklaaren, hoe wy in het Avondmaal het<br />
lighaam en bloed van CHRISTUS deelachtig worden;<br />
en het is ook hieromtrent zeeker, wat PAULUS in<br />
een ander opzicht zegt: Het ryk van God beftnat niet<br />
in eeten en drinken, maar in gerechtigheid, vreede en<br />
vreugde in den H. Geest, wie daar tn CHRISTUS dient»,<br />
is Gode behaaglyk en by de menfchen aangenaam (*).<br />
(*) Eeten en drinken doet het vryfyk niet, maar do<br />
woorden, die 'er ftaan: voor u gegeeven en vergooten enz.<br />
LUTHER in zyne kleine Catechismus. — fert.<br />
TWAALF*
T W A A L F D E HOOFDSTUK.'<br />
Over den toejland in het ander leven.<br />
De vraag omtrent ons toekomftig lotgeval in een<br />
ander leven, betreft den mensch zoo onmiddelyk,<br />
dat hy zich daar van ocmooglyk kan ontflaan,<br />
en 'er zullen wel zeer weinige menfchen wezen»<br />
die niet de hoope op een toekomftig leven in hunnen<br />
boezem koesteren, wanneer dezelve ook flecht9<br />
eene fchaduwe, een zeer duister denkbeeld by hen<br />
ware. De Heidenen hebben deeze leere reeds<br />
gekend, en men heeft die als eene, voor de<br />
menschlyke maatfchappy zoo voordeelige leere<br />
befchouwd, dat men meende, verftandige wetgeevers<br />
hadden dezelve moeten uitvinden, wanneer de<br />
Godsdienst dezelve ook niet leeraarde (*). Reeds<br />
zbnder door eene openbaaringe geleid te worden,<br />
zegt ons verftand ons, dat, dewyl in de natuur van<br />
het in ons denkend wezen, of in onze ziel geenen<br />
grond voor derzelver ophouden te vinden is, zy<br />
noodzaaklyker wyze alleenlyk door de hand van<br />
hem zei ven moet kunnen vernietigd worden, van<br />
wien<br />
(*) Ja befbyders van deeze gewichtige leere hebben<br />
zelfs voorgegeeven, dat het eene uitvinding der wet.<br />
geevers was, om het volk in teugel te houden. Zoo min<br />
men deezen hier behoeft te wederleggen , zoo zeeker<br />
wordt door dit troostelyk leerftuk den zaligen invloed daar<br />
van op onze deugd en op ons geluk beweezcn. Fert.
icjo Hoofdft. XII. Over dm<br />
wien zy haar aanwezig zyn verkreegen heeft, en<br />
dewyl men zulks nimmer van den oirfprong der din<br />
gen mag denken, men de zeekere hoope kan koes<br />
teren, dat wy met den dood van het lighaam niet<br />
ophouden, maar eeuwig voortduuren zullen (*).<br />
En in' dit leven, hetwelk aan den anderen kant van<br />
het graf op ons wacht, ziet reeds de wyze, aan<br />
zich zeiven overgelaaten, ftraffen en belooningen<br />
te gemoet, die met de handelingen van dit leven,<br />
ïn hetwelk goed en kwaad zeer ongelyk verdeeld<br />
is en de inrichting van de eeuwige wysheid niet al<br />
tyd gerechtvaardigd wordt, verknocht zyn. —<br />
Eene leere, welke den mensch zoo veel troost eri<br />
gerustheid verfchaft, zoo redclyk is, op het zede<br />
lyk gedrag van den mensch en op het welzyn van<br />
de maatfehappy eenen zoo grooten invloed heeft,<br />
konde onmooglyk ontbreeken in eenen Godsdienst,<br />
die zodanig gefield is, als de Christelyke, en ei<br />
genlyk daar toe is beftemd, om den mensch geluk<br />
kig en blymoedig te maaken. Het leerftuk van het<br />
ander leven neemt daarom ook eene zeer gewich<br />
tige plaats in onder de leerftukken van JEZUS Gods<br />
diénst, en het is het hoofdoogmerk van JEZUS en<br />
zvne Apostelen, om de menfchen-daar heenen te<br />
lei.<br />
(*) Nergens vinden wy dit, zoo verre ik weete, beter<br />
en beknopter betoogd en in een fraayer daglicht gefield,<br />
dan in den voortreflyken Phtedon van MOZES MEKDELSOON<br />
zaliger, waar in de fterkfte bewyzen voor deeze waarheid<br />
uit het licht der natuur, den ftervenden SOCRATES worden<br />
in den mond gelegd, en welk boek men ook reeds voor<br />
lange in onze Nederduitfche'taaie leezen kan. Ven.
uefiand in het ander leven.'<br />
leiden, dat zy voornaamlyk hunne oogen op het<br />
toekomftige leven mogen vestigen.<br />
De Godsdienst der Christenen verfchaft, wel is<br />
waar, echte denkbeelden, gezuiverd van allen bygeloof<br />
en onverftandige begrippen, die by Jooden<br />
en Heidenen plaats vonden, omtrent het ander leven.<br />
Maar dezelve gaat ook hier den weg, dien<br />
zy ook in andere gevallen kiest, wanneer het maar<br />
eenigzins mooglyk is, naamlyk zy zegt niets, watde<br />
denkbeelden der menfchen te boven gaat, en<br />
ziet ook by deeze leere voornaamlyk op dat gene,<br />
w-at nuttig voor den mensch is. Wy zyn 'er tegen»<br />
woordig geheel niet toe gefchikt, om ons denkbeelden<br />
te kunnen vormen, van het gene in de<br />
toekomst op ons wacht. Wat ons daarom des.<br />
aangaande gezegd wordt, is zinnebeeldig, het<br />
zyn denkbeelden genomen uit de zinlyke wereld,<br />
en op dezelve toegepast, waar in dan eens het<br />
toekomftig leven met een gastmaal, dan met eenen<br />
hof of tuin, dan wederom met eene prachtige<br />
ftad enz. vergeleeken wordt, en eindelyk wordt<br />
'er gezegd, dat de genoegens van het ander leven<br />
zoo onbegryplyk.groot, en zoo zeer boven onze<br />
denkbeelden en begrippen verheeven zyn, dat de<br />
volmaaktfte fchildcry van hetzelve toch maar altyd<br />
naar een fchaduwbeeld zoude gelyken (a). Zoo<br />
veel wordt 'er ons intusfchen van gezegd, dat de<br />
gelukzaligheid, welke wy daar genieten zullen»<br />
door niets geftoord zal worden, dat wynaar lighaam<br />
(*) ROM. VIU: 18 enz. 1 COR. IL 9. 2, COR. IV: 17»<br />
en
los Hoofdft. XII. Over den<br />
en ziel daar aan zullen deel hébben, dat wy verheerlykt<br />
worden, den engelen GÓDS gelyk zyn,<br />
en CHRISTUS zien zullen (b). En overal wordt de<br />
gefteldheid Van het toekomftig leven, hoe Zeer dézelve<br />
Ook altyd een gefchenk der Godlyke genade<br />
door CHRISTUS is, zodanig aan het gedrag der<br />
menfchen hier op aarde gehecht, dat onze gelukzaligheid,<br />
Welke wy eenmaal genieten zullen, niet<br />
anders dan als een gevolg van ons tegenwoordig gedrag<br />
kan worden befchouwd.<br />
IHDit alles zyn voorftellingen, waar voor het<br />
menschlyk verftand zien even zoo fterk verklaart,<br />
als het menschlyk hart, en hoewel het ook niet aan<br />
dweepers heeft ontbrooken, die dan eens deeze,<br />
dan wederom andere byzondere denkbeelden gevoed<br />
hebben, en van het toekomftig leven meer<br />
hebben willen weeten, dan 'er van gezegd was of<br />
Jtonde worden, is evenwel deeze leere over het geheel<br />
genomen zodanig eene geweest, waaromtrent<br />
zich alle Christenen met eikanderen hebben vereénigd.<br />
Elk Christen gelooft de met het verftand<br />
eh -de denkbeelden van GOD ZOO overëenkomftige<br />
leere van een leven na dit leven, en de belooningen,<br />
die voor hetzelve bewaard worden, en wanneer<br />
hy het ook gevoelt, dat hy tegenwoordig<br />
nog geene volmaakte en duidelyke denkbeelden kan<br />
hebben aangaande de wyze en gefteldheid van de<br />
zaligheid, die op ons wacht, is hy daar van evenwel<br />
overtuigd, en de begrippen, die hy zich van<br />
(i) Luc. XXt:3fJ. i COR. XV: 44 enz. 1 JOH. III. a. *<br />
de
'toejland in het ander leven. 193<br />
'de wysheid en goedheid van GOD reeds uit de rede<br />
vorrrit, bekrachtigen de verzeekeringen van de openbaaringe,<br />
dat dezelve nimmer een einde hebben<br />
zal.<br />
Geheel anders echter is het gefteld, ten aanzien<br />
van het gene de toekomende ftraffen betreft. Dat<br />
'er zulke zyn, dat daar dóór even zoo goed als door<br />
de toekomende belooningen de fchikkingen van<br />
GOD hier op aarde, zullen worden gerechtvaardigd,<br />
dat zy naar het gedrag in dit leven zyn ingericht;<br />
daar voor verklaart de menschlyke rede zich insgelyks,<br />
en men vindt daar blykenvaninalleGodsdienften.<br />
Dan het verftand heeft in de daad zeer gewichtige<br />
tegenwerpingen; welke zy tegen de leere<br />
van de eeuwigheid derzelven kan te berde brengen,<br />
en die ook aan verfcheidene Godzalige Leeraaren<br />
onder de Christenen zóo klaar hebben toegefcheenen,<br />
dat zy gemeend hebben, de christelyke openbaaring<br />
van een zeer gewichtig bezwaar tegen dezelve<br />
te bevryden, wanneer zy deeze leere Verwierpen.<br />
Gewoonlyker wyze leidt men de oneindige ftraffen<br />
af uit de oneindigheid der beledigingen ; die<br />
GODE door de zonden der menfchen zouden worden<br />
toegevoegd. Dan elk, die maar een weinig over<br />
de gefteldheid der menschlyke handelingen naadenkt,<br />
begrypt zeer ligt, dat deeze geheele grorid<br />
voor de eeuwigheid der helfche ftraffen, ten vollen<br />
wankelbaar is. Want zonder 'er eens aan te den<br />
kert, dat een eindig wezen onmooglyk oneindig<br />
zondigen kan: zonder 'er van te gewagen, dat,<br />
II. DEEL. N in
194 Hoofdft. XII. Over den<br />
indien de geringde misdaad, dewelke tegen de<br />
Godlyke geboden aandruischt, daarom, dewyl die<br />
eene belediging is aan een oneindig wezen<br />
toegebracht, eeuwige ftraffen verdient, ook de<br />
geringfte ftraffe, door het oneindig Opperwezen<br />
over ons bepaald, insgelyks oneindig moet zyn,<br />
kan geen veiftandig mensch beweeren; zonder<br />
van de tegenwerpingen te gewaagen, die mannen<br />
van verftand reeds gemaakt hebben : evenwel<br />
blyft nog altyd de vraag over, in hoe verre men<br />
omtrent GOD zeggen kunne, dat hy door ons heledigd<br />
wordt? dewyl beledigingen eene afbreuk van<br />
de volmaaktheden van het beledigd onderwerp in<br />
zich bevatten, hetwelk men ten aanzien van GOD<br />
niet zeggen kan.<br />
Men leidt verder de eeuwigheid der helfche ftraffen<br />
af, uit de eeuwige voortduuring der verdoemden<br />
in het kwaaddoen, om dat het in de menschlyke<br />
natuur zoude gegrond zyn, dat ftraffen vyandfehap<br />
verwekken, en dewyl op nieuwe misdaaden fteeds<br />
nieuwe ftraffen volgen, waar op wederom nieuwe<br />
misdaaden en herhaalde ftraffen en zoo vervolgens<br />
tot in het oneindige toe; zoude het dan reeds hieruit<br />
blyken, dat de rampen in het ander leven eeuwig<br />
duuren zullen, zoo dat deeze leere in de rede en de<br />
natuur gegrond zoude zyn. — Dan hoe veel fchyn<br />
dit ook moge hebben, ontbreekt het hier evenwel<br />
ook waarlyk niet aan gewichtige tegenwerpingen.<br />
Zeekerlyk wanneer eenen Rechter de oogmerken der<br />
ftraffen geheel en al uit het oog verliest, en enkel<br />
maar ftraft, om ie ftraffen; wanneer hy de ftraffen<br />
niet
ioejlgnd in het ander leven. 195<br />
jiiet naar de gefteldheid van de misdaad, inricht;<br />
wanneer hy een tyran is, die vermaak fchept in de<br />
kwaaien van het lydend voorwerp; dan is het on-<br />
. mooglyk hem te beminnen, onmooglyk om door<br />
.ftraffen verbeterd te worden, en zulk een denkbeeld<br />
.kan men omtrent GOD niet vormen, zonder hem te<br />
• lasteren Of zuilen misfchien zyne ftraffen alleenlyk<br />
hier op aarde, waar zy evenwel de menfchen verbe-,<br />
teren moeten, de kracht bezitten , die dezelve wezenlyk<br />
toekomt, en deeze kracht en wcrkinge in hc t ander<br />
leven verliezen? Waar in vindt men de reden hier<br />
van? Vindt zulks in de daad plaats; dan kan de<br />
rede daar van nergens anders in gevonden worden,<br />
dan óf in de gefteldheid der ftraffen zelve, die on-<br />
. regelmaatig zyn, óf in de natuur van den menschlyken<br />
geest. Het eerfte kan men niet denken, dewyl<br />
GOD, naar zyne gerechtigheid niet dan overeenkomftig<br />
met de misdaad ftraffen kan, en het<br />
laatfte kan zonder wezenlyke verandering van de<br />
. menschlyke natuur, niet geleideden. Want het ligt<br />
. in de natuur van 'smenfchen geest, dat wy even zoo<br />
wel door ftraffen van het kwaad worden afgetrokken,<br />
als door weldaaden en voordeel tot het goede<br />
genegen worden gemaakt. Is dit niet zoo, waar<br />
toe gehengt men dan ftraffen in de menschlyke<br />
maatfehappy, die evenwel niet alleen maar enkele<br />
middelen, om anderen af te fchrikken, zyn? En<br />
waarom ftraft GOD zelf den zondaar hier op aarde?<br />
Is dit echter zoo, gelyk het in de daad is, waar<br />
vinden wy 'er een blyk van, dat deeze in onze<br />
. ziele gelegde kracht aan den anderen kant van het<br />
N 2 graf
iQf5 Hoofdft. XII. Ovet clen<br />
graf zal ophouden, en dat 'er zulk eene-wezenlyke<br />
verandering ons te beurt zal vallen?<br />
Maar welke zyn dan de oogmerken van GöD, by<br />
zyne ftraffen? vraagt men verder, en dit is eene<br />
vraag, welke elk verftandig mensch noodzaaklyker<br />
wyze doen moet; want niets gefchiedt zonder<br />
oogmerk, en van de wysheid en rechtvaardigheid<br />
van GOD, kan men zulks in den hoogften graad verwachten.<br />
Dat GODS oogmerken altyd goed zyn,<br />
twyffelt niemand aan, die eenig denkbeeld heeft<br />
van GODS volmaaktheden. Maar welk is het oogmerk<br />
dan by zyne ftraffen, wanneer dezulken, die aan<br />
den anderen kant van het graf zullen voltrokken<br />
worden, eeuwig duuren zullen? Op eene verftandige<br />
wyze kan men by alle ftraffen geene andere<br />
oogmerken voorönderftellen, dan genoegdoening,<br />
fcha&vergoeding, of de verbeterieg van het lydend<br />
voorwerp, of affchrik van anderen Van het kwaad.<br />
Het eerfte kan in het algemeen, naar ons begrip,<br />
by de toekomftige ftraffen, zy moogen nu eindig<br />
of oneindig zyn, geen plaats vinden; dewyl door<br />
al het lyden van het toekomftig leven, geen eenig<br />
kwaad, hetwelk hier is ter uitvoer gebracht, wederom<br />
vergoed wordt, geen eenig onrecht in dit<br />
leven gepleegd herfteld kan worden. 'Er blyven<br />
dus fteeds de beide laatfte ftukken alleen over, als<br />
oogmerken van de ftraffen. Zyn deezen echter oneindig,<br />
dan is de vraag: wie moet door die onbegrensde<br />
kwaaien der verdoemden, van het zondigen worden<br />
afgefchrikt ? de voleindigde rechtvaardigen<br />
toch wel nooit. En wie dan ? Is het de verbe-
leefland in het ander leven. 197<br />
^betering; wie moet dan verbeterd worden, als juist<br />
hy, aan wien de ftraffen worden voltrokken? En<br />
hoe is dit mooglyk, wanneer die tot eeuwige martelingen<br />
bewaard worden ? Zich eeuwige ftraffen<br />
te verbeelden , heet daarom by een naauwkeurig<br />
onderzoek, zich dezulken voor te dellen, die zonder<br />
oogmerken worden uitgeoeffend; hetwelk men<br />
ten aanzien van GOD, die by alles deeds zvne oogmerken<br />
en wel de heilzaamde oogmerken heeft,<br />
onmooglyk kan fleilen. GROITUS heefc dit reeds<br />
begreepen, en kiest daarom eenen anderen weg,<br />
om de eeuwige ftraffen van GOD te beweeren,<br />
wanneer hy zegt: dat GOD hier als een hoogde Opperheer<br />
te werk gaat, dat hy zich geen ander oog«<br />
merk voordele, dan de draffen zelve ; dat hy<br />
flechts draft om te draffen , en dat daarom ook<br />
van GOD gezegd wordt, dat hy de Godloozen befpot<br />
en belacht (c). Of zulks bedaan kan met<br />
de eigenfehappen der wysheid, goedheid en rechtvaardigheid<br />
van GOD , die zich ontfermt over alle<br />
zyne werken, die niets zonder oogmerk doet, wiens<br />
handelingen alle te zamen lóopen tot de gelukzaligheid<br />
en het welzyn van alle zyne fchepzelen, die<br />
het voorwerp der liefde van zyne onderdaanen moet<br />
zyn, en niet van zulk eene flaaffche vreeze, gelyk<br />
men voor eenen tyrau gevoelt; dit alles, moge GRO-<br />
TIUS beantwoorden. Ook zal toch wel niemand<br />
pnder de hoogde Opperheeren inde geheele wereld,<br />
be-<br />
(s) G&OTIUS de Jure belli £f Pacis. Lib. II. Cap. XX. §. 4.<br />
N 3
ip8 Hoofdft. XII. Over den<br />
beweeren willen, dat de ftraffen, op zvn bevel voltrokken,<br />
maar alleen ter uitvoer worden gebrachti<br />
om te ftraffen; maar elk Regent zal zeggen, dat hy<br />
dezelve gedoogt, het zy om het gepleegde kwaad të<br />
vergoeden, het zy om den geftraften te verbeteren, :<br />
of om anderen van misdaaden af te fchrikken. En<br />
wanneer de denkbeelden ftand grypen, welken dé<br />
Godsdienst van JEZUS ons omtrent GOD inprent,dan<br />
is het onmooglyk, dat de ftraffen in de regeefinge<br />
van GOD geen einde zouden hebben , zoo'<br />
draa de oogmerken bereikt zyn, die hy zich daar<br />
Van had voorgefteld.<br />
Dan zoo lange men alleenlyk de fluitredenen eri<br />
oirdeelvellingen raadpleegt van hec verftand, en deeze<br />
leere beoirdeelt naar het gene dit van GOD erkent,<br />
naar de gefteldheid van den mensch, en naar<br />
de denkbeelden, welken men zich in hec algemeen"<br />
flechts vormen kan omtrent ftraffen, indien zy eenigermaate<br />
verftandig, billyk en heilzaam zullen<br />
zyn; is 'er niets zeekerer, dan dat 'er zulke tegenwerpingen<br />
tegen de eeuwigheid van de toekomftigë<br />
ftraffen kunnen gemaakt worden, Welke men bezwaarlyk<br />
geheel en al wederleggen kan. Men moet<br />
evenwel ook niet loochenen, dat 'ér mede van de zydé<br />
der Openbaaringe Zeer veel kan worden te berde<br />
gebracht, hetwelk deeze leere van de eeuwigheid<br />
der toekomftigë ftraffen bevest'igt, en misïchieri'<br />
zoude men wel nimmer op die denkbeeld gevallen 1<br />
zyn , indien niet eenige uitdrukkingen in de H.<br />
Schrift, daar toe aanleiding gegeeven hadden. De<br />
Jooden immers beweerden, óf flechts ftraffen voor<br />
ee-
toeftand'in het ander leven, 199<br />
eenen bepaalden tyd, terwyl eenigen onder hen<br />
daar mede zelfs de leere van de zielverhuizingei<br />
onder zekere bepaalingen, verbo iden; óf zy vooronderflelden,<br />
eene vioege of laatere vernietiging<br />
der Godloozen. De Heidenen koesterden dit denk.<br />
beeld, insgelyks; en men kan bygevolge deeze leere<br />
van eeuwige ftraffen, welke by de Christenen<br />
vry algemeen geworden is , als zoodanig eene<br />
befchouwen , welke zy onmiddelbaar uit hunne<br />
gewyde boeken gefchept hebben, en die nietuit eenen<br />
anderen Godsdienst in den hunnen is overgebracht.<br />
Wanneer men ook rede en H. Schrift tegen<br />
elkander overftelt, en vraagt, welke van beiden<br />
beflisfen zal?- dan zoude het wel niet lange<br />
meer onbeflist blyven, welker uitfpraak men volgen<br />
moet. Eigenlyk moesten zeekerlyk beide niet<br />
met eikanderen ftryden, en ik zoude in de daad<br />
niet weeten, wat men van eene Openbaar ing, welke<br />
toch aan 's menfchen verftand moet worden voorgefteld<br />
en getoetst, moest denken, die zaaken in<br />
zich behelsde, waar tegen zich het verftand der<br />
menfchen aankant? Alles, wat men doen konde,<br />
zoude zyn, dat men zweeg, en de ontwikkeling<br />
van deeze duistere zaak overliet aan den grooten<br />
dag der openbaaringe aller dingen, die de raadsbefffisten<br />
en fchikkingen van GOD, en hem zeiven,<br />
ten vollen rechtvaardigen zal.<br />
Dan het is ook aan den anderen kant zeker, dat de<br />
plaatzen uit de H. Schrift, welke gemecnlyk ten bewyze<br />
voor de eeuwige duurzaamheid der toekomftigë<br />
ftraffen worden aangevoerd, gevoeglyk eene andere<br />
N 4 uit-
aoo - Hoofdft. XII. Over den<br />
uitlegging dulden, en op zich zelve niet van die natuur<br />
zyn , dat men daar uit volftrekt eeuwige, nim,mer<br />
eindigende ftraffen zoude moeten afleiden, gelyk<br />
veele geleerde Uitleggers van de.H. Schrift ook<br />
hegreepen hebben. Zelfs de plaats MATTH. X X V :<br />
46. welke men altyd voor de bondigfte gehouden<br />
heeft, geeft juist niet noodzaaklyker wyze dat gene<br />
te kennen, wat men daar uit haaien wil, en kan,<br />
wanneer men het grieksch in de Syrisch-chaldeeuwfehe<br />
manier van fpreeken, van dewelke CHRISTUS<br />
zich bediend heeft, vertaalt, gevoeglyk door pyn.<br />
in de toekomst, pyn van de andere wereld vertolkt worden<br />
; hetwelk nog geenzins het denkbeeld van eeuwige<br />
en nimmer eindigende martelingen, in zich bevat.<br />
Dit zoude juist niet de eerftemaal zyn, dat<br />
onkunde in de taal en denkwyze der heilige Schry,<br />
veren, tot verkeerde denkbeelden en het overbrengen<br />
van dezelven in den Godsdienst, aanleiding gegeeven<br />
had. Wanneer nu. de woorden derH. Schrift<br />
zulk eene uitlegging dulden, dat. in dezelven niets<br />
ligt opgefloten, dat met ons verftand ftrydt, noch<br />
de begrippen tegenfpreekt, die wy ons van GOD<br />
vormen moeten, dan zal men niet langer in twyffiel<br />
kunnen ftaan, aan welke verklaaringe men. den voorrang<br />
geeven moet (*).<br />
In-<br />
(*) Het zoude te breedvoerig, zyn en tot eene geheele<br />
verhandeling uitdyen, indien ik myne gevoelens hier<br />
over wilde aan den dag leggen, en aantoonen, in hoe<br />
verre ik met den Schryver overëenkome, en waar in ik<br />
van htm. in denkbeelden verfchille, In. plaatze bier van,<br />
wy.
Ueftand in hei ander leven. aof<br />
Indien het denkbeeld van de eindigheid der toe<br />
komende ftraffen en derzelver oogmerken zoodanig<br />
een gevoelen ware, hetwelk aan de geheele aloude<br />
christelyke Kerke ten eenenmaale was onbekend<br />
geweest, dan zoude men 'er misfchien nog veel;<br />
kunnen tegen inbrengen, of hetzelve ten minftennieC<br />
als een geheel ongehoord en aan hec Christendom<br />
vol-.<br />
wyze ik myne leezeren op een hoek. waar in deeze geheels,<br />
leere van de toekomftigë ftraffen onpartydig en tot te vre-<br />
denheid van de eene zoo wei als andere party is verban-<br />
deld, en waar in men inzonderheid eene fraaye en ver-'<br />
ftandige leerrede over deeze ftoffe aantreft. De tytel is:.<br />
ikt bit ©trafeu ttt i5«6ammten nrti) beren ©awer,/ in 3 wtfu»<br />
($(/ £ci$ig 1782 enz. en de Schryver is J.OHANN RUDOLPH<br />
GOTTLIEC. B.£YER, Predikant te Schwerbom hy Erfurt. Den<br />
zelfden die het HandboekvsorkinderenoverdeLuterschCatechiS'<br />
mus heeft gefchreeven, waar van wy reeds een paar Stukjes,<br />
in onze taaie kunnen leezen, door my zeiven vertaald, en<br />
gedrukt by A. LOOSJES te Haarlem; maar met welker «er-<br />
taaling men wegens het gering debiet vooreerst heeft moe<br />
ten ophouden, hoe nuttig dit boek ook voor Leeraaren,<br />
Schoolmeesters en Kinderen van allerley gezindheden is.<br />
Een Almanach van Figaro, een Venus en Cupido, een iets<br />
tver de Geesfelroede enz. zal wel ongetwyffeld meer aftrek<br />
hebben, om dat zulks meer naar de.fmaak van myne land-<br />
genooten fchynt te wezen. Voor hen, die fterke fpyzen<br />
verdraagen kunnen, kan het ook geen kwaad, wanneer, zy.<br />
'er, by leezen: VAUNCY, over de eindelyke gelukzaligheid al<br />
ler menfchen, 2.deelen; vertaald uit het Engelsen door P.<br />
yAN HEMERT. Ven.
402 Hoofdft. XII. Over den<br />
vol/trekt vreemd denkbeeld befchouwd zoude kunnen<br />
worden. Dan reeds zeer vroegtydig heeft men ten aanzien<br />
van de toekomftigë ftraffen, geheel anders gedacht.<br />
Van eenige Gnosrike partyen is zulks bekend<br />
genoeg: van de Manichasën insgelyks. Deezen zyn het<br />
intusfchen niet alleen, en men kan reeds in voc rraad<br />
vermoeden, dat, eveneens de Christenen uit de<br />
Jooden en uit de Heidenen veelen hunner voorige<br />
gevoelens mede in het Christendom hebben overgenomen,<br />
zulks insgelyks ten aanzien van dit leerftuk<br />
gefchied is. Zelfs eenigen onder de Jongeren<br />
van JEZ^S, fchynen in den beginne nog hec denkbeeld<br />
van de zielverhuizinge te hebben gekoesterd<br />
(d), tot dat zy beter daai omtrent werden onderricht.<br />
Wanneer men die echcer ook over het<br />
hoofd ziet, hebben evenwel verfebeiden' en voor<br />
het overige rechtzinnige Kerkleeraaren, de toekomftigë<br />
ftraffen voor niets minder dan voor eeuwig gehouden.<br />
Van ORIGENES is het bekend genoeg, en<br />
HUÉTIUS ' heeft daaromtrent verfchriden plaatzen<br />
uit zyne werken aangehaald (e), waar uit blykt,<br />
dat hy de toekomftigë ftraffen voor eindig en voor<br />
zoodaanige heeft gehouden, by welke Gon zich<br />
het oogmerk der verbeteringe heeft voorgefleld, en<br />
dat men niet eerder zeggen kunne, dat aan CHRIS<br />
TUS alles onderworpen, en GOD alles in a'Ien zy,<br />
dan tot dat alles, wat van GOD is afgedwaald en<br />
zich tegen hem aankant, tot hem zy teruggekeerd,<br />
' 00 JOH. IX: 2.<br />
(e) HuETn Origcniana LH. II Qucejl. XI. num. iö. 17.<br />
en
toejland in het ander levefi. 203<br />
èn zich aan hem in gehoorzaamheid onderworpen<br />
hebbe. Indien ORIGENES de eenige was, die zoo<br />
gedacht had, dan mocht men zulks misfchien onder<br />
de vreemde gevoelens kunnen rang r<br />
chikken, welken<br />
men in deezen vroom en en geléérden Man menig*<br />
maal heeft mispreezen , dan andere Kerkvaders<br />
hebben dit denkbeeld insgelyks gekoesterd. JUSTI-"<br />
JSUS de marteldar, fpreekt, wel is waar, in zyne<br />
tweede Apologie van eeuwigduurende ftraffen: maar<br />
in zyn gefprek met den Jood TRYPHON zegt hy,-<br />
dat de verdoemden zoo lange geftraft worden, als<br />
GOD wil, dat zy aanwezig zyn en geftraft moeten<br />
worden. Men ziet zeekerlyk hier uit, dat JUSTI*<br />
NUS niet van gevoelen is geweest, dat de toekom<br />
ftigë ftraffen tot verbetering moesten dienen, gelyk<br />
ORIGENES meende; maar men ziet 'er ook tevens<br />
duidelyk uit, dat hy dezelve niet voor eeuwig ge<br />
houden, maar voorönderfteld heeft, dat de God-<br />
1'oozen eens' zouden vernietigd worden (*). On<br />
betwistbaar is dit ook het gevoelen geweest van<br />
CLEMENS van Alexandrien, TATIANUS, ARNOEIÜS-<br />
èn alle die Kerkvaderen, die voorönderftelden, dat-<br />
de menschlyke zielen de onfterflykheid flechts als<br />
éene byzondere genade verkreegen.<br />
Het denkbeeld van eene toekomende verbete<br />
ring,<br />
(*) IVaarfchynlyk komt het my ook voor, dat JUSTINUS 1<br />
zóó gedacht heeft, maar duidelyk biyken doet het my niet?<br />
want zyne uitdrukkingen zouden ook beftaan kunnen mee<br />
het denkbeeld van eeuwige duurzaamheid der toekomftigë<br />
ftraffen, naamlyk wanneer GOD zulks wilde. Vert.
fcn Hoofdft. XII. Over den<br />
ring, is ook het gevoelen van GREGORIUS van Nazi*<br />
anz. } en in het algemeen van alle die genen, die<br />
van eene reiniging door den vuurdoop naa dit leven<br />
gefprooken hebben. HIERONYMUS fchynt anders,<br />
een fterke party tegen dit gevoelen te zyn, en is<br />
dit voornaamlyk dan , wanneer hy de aanhangers,<br />
van ORIGENES beftrydt; maar hy geeft hetzelve<br />
toch op andere plaatzen in zyne fchriften wederom<br />
toe, en wil flechts, dat men hetzelve, wegens het<br />
misbruik, hetwelk daar van gemaakt kan worden,<br />
niet openlyk zal voordraagen. En misfchien zoude<br />
dit gevoelen veel algemeener by de Christenen geworden<br />
zyn, indien niet menig een by de leere van<br />
de eeuwige ftraffen zyn voordeel gevonden, en het<br />
tegenovergeflelde denkbeeld als zoodanig eene befchouwd<br />
had , welk eenen naadeeligen indruk op<br />
het gedrag der menfchen maaken moest, dewyl zy<br />
daar door naamlyk ligtelyk konden, worden aangefpoord,<br />
om hier hunne verbetering te verwaarloozen,<br />
wanneer zy hoorden, dat aan de andere zyde<br />
van het graf ook nog niet alle poorten, om ter gelukzaligheid<br />
in te gaan, toegefloten waren. Zoo<br />
dacht insgelyks ORIGENES, toen hy in zyne boeken<br />
tegen CELsrs zeide, dat men dit gevoelen, wegens<br />
hen misbruik, hetwelk daar van gemaakt zoude<br />
worden, moest verbergen. Zy echter, die het<br />
menschlyk hart kenden, en geheel juist dachten ovet<br />
de zeedenfeere, hebben zich niet alleen <strong>dpo</strong>r<br />
deeze vreeze niet laaten overmeesteren, maar veel<br />
meer de leere van de eeuwigheid der helfche ftraffen,<br />
als zoodanig eene befchouwd, welke op het zede-<br />
M
toeftand in het ander leven. PO?<br />
lyk gedrag der menfchen eenen nadeeligen invloed<br />
had (ƒ).<br />
Eenigen der oude Kerkleeraaren zyn van gevoelen<br />
geweest, dat de zielen der godloozen niet eeuwig<br />
gekweld, maar ook niet door de ftraffen Verbeterd,<br />
en dan ter gelukzaligheid zouden opgeleid<br />
worden; maar zy beweerden eene vernietiging van<br />
dezelven, die eenmaal zoude plaats vinden, naa<br />
dat zy lange genoeg gefolterd waren. Dit was, gelyk<br />
ik zoo even heb aangemerkt, het denkbeeld<br />
van JUSTINUS , en mïsfchien van nog meerdere Kerkvaderen.<br />
Van IRENJEUS kan men dit niet alleen opmaaken,<br />
maar hy zegt het ook zelf duidelyk genoeg.<br />
Gelyk GODS wil alleen , meent hy, de<br />
grond en oirzaak is van het beftaan der menschlyke<br />
zielen, hangt het ook van denzelven alleen af, of,<br />
en hoe lange, zy voortduuren zullen. De onfterflykheid<br />
is een gefchenk van GODS genade, hetwelk<br />
hy den genen geeft, die zalig worden: wie daar en<br />
tegen ondankbaar en ongehoorzaam jegens GOD geweest<br />
is, berooft zich zeiven van dit gefchenk der<br />
voortduuringe voor de eeuwigheid (g). De leere<br />
van eeuwigduurende ftraffen moet deeze Kerkvader<br />
dus als zoodanig iets hebben befchouwd, hetwelk<br />
niet alleen in de H. Schrift niet gegrond was, maar<br />
ook door het gezond verftand beftreeden werdt. Hy<br />
zegt, wel is waar, niet, dat de toekomftigë ftraffen<br />
ee»<br />
(ƒ) BOUIN bj EBERHARD in de nieuwe Apologie vai<br />
SOCRATES, p. 339.<br />
(g) IREH«U9 adv. Hares. Lib. II. c. 64.
sotf Hoofdft. XII. Over'den<br />
een middel ter verbeteringc moeten zyn, en dat de<br />
verdoemden eens tot hunnen plicht te rug keeren<br />
en zalig zullen worden; maar hy beweert, dat, dejvyl<br />
in de menschlyke ziel zelve geen grond van<br />
haar beftaan en haare voortduuringe voorhanden is,<br />
en zy dit alleen aan de genade en den wil van GOD<br />
fe danken heeft, deeze genade onmooglyk den<br />
godloozen ten deele worden kunne, maar zy vernietigd<br />
moesten worden. — Dit zelfde gevoelen<br />
vindt men ook by ARNOBITJS, die gelooft, dat de<br />
zielen der godloozen in vuurige ftroomen gewor?<br />
pen, en aldaar zoo lange gekweld werden, tot dat<br />
zy geheel en al ophouden te beftaan (h). LACTAN-<br />
831 s in tegendeel verklaart zich in diervoegen, dat<br />
'er noch vernietiging noch eindige ftraffen plaats<br />
yjnden, dan hy wil, dat de ziel, uit God ontftaan,<br />
niet kan vernietigd worden, maar dat zy, wanneer<br />
zy zich van het lighaam of de zinnelykheid laat overweldigen,<br />
tot eeuwigduurende ftraffen verdoemd<br />
worde: dit ware dan de tweede dood, en hy verklaart<br />
zyn gevoelen voor het gevoelen der geheele<br />
Christenheid (i).<br />
JSfog zeer veel deeze ftoffe betreffende, leeveren<br />
defchriften der leeraaren van de eerfte Kerke op,<br />
gelyk, by voorbeeld, over de gefteldheid der toekomftigë<br />
ftraffen, welke door eenigen in eene enkele<br />
beroovinge van geluk gefteld zyn. Hier toe moet men<br />
reekenen, dat ORIGENES, CHALCIDIUS en SYNESI-<br />
(Ji) ABNOBIUS adv. Gentes Lib. II. p. 52.<br />
(0 LACTANTIUS divinal. Injlitut. Lib. II. c. 13.<br />
ÜS
toejland in het ander leven. 291<br />
üs bisfchop te Ptolemais, in de daad eene foort van<br />
zielverhuizinge voorönderftel 1 hebben, dewelke<br />
door de Jooden aangenomen, en naar alle waarfchynlykheid<br />
van PLATO ontleend was. Dan het<br />
gene ik tot hier toe heb aangehaald, is genoegzaam,<br />
om in te zien, hoe zeer verfchillende men<br />
over de gefteldheid en duurzaamheid der toekomftigë<br />
ftraffen by de Christenen gedacht heeft.<br />
Het heeft in de daad wel geen bewys nodig, dat<br />
hunne wysbegeerte aan deeze verfchillende denkbeelden<br />
, welke by de Kerkleeraaren omtrent dit<br />
ftuk geheerscht hebben, niet weinig aandeel heeft<br />
gehad. Gelyk hunne begrippen aangaande GOD en<br />
der menschlyke ziele gefteld waren, zoo hebben<br />
zy ook over den toekomftigen ftaat gedacht. Dan<br />
by het groot verfchil in denkbeelden over dit onderwerp,<br />
welken door hen, die met de fchriften<br />
der Kerkvaderen bekend zyn , nog met zeer gewichtigen<br />
konden vermeerderd worden, en by de<br />
duisterheid, welke men hieromtrent in de uitdrukkingen<br />
der heilige Schrift in de daad vindt, blyft<br />
'er wel niets anders overig, dan dat men op het<br />
hoofd oogmerk ziet, hetwelk de Openbaaring zich<br />
by alle de leerftukken, welke zy den menfchen bekend<br />
maakt, heeft voorgefteld. Haar oogmerk is<br />
-niet, om het brein met allerley kundigheden op te<br />
vullen, maar om het hart van den mensch te verbeteren<br />
, hem van het kwaad af te trekken, hem<br />
gewichtige beweegredenen ter deugd aan de hand<br />
te geeven, hem troost en gerustheid te verfchaffen,<br />
hem voor tyd en eeuwigheid gelukkig te maa-<br />
ken.
208 Hoofdft. XII. Over den<br />
ken. En welk gevoelen bereikte wel het best dit<br />
oogmerk van den èigenlyken Godsdienst van CHRIS.<br />
TÜS? dit moge elk voor zich zeiven óp de beste<br />
wyze bèoordeelen. Gelooft myn broeder, eeuwig<br />
duuren de ftraffen; is hy in ftaat, om dit met de<br />
denkbeelden aangaande GOD overeen te brengen:<br />
houdt hy zyn gevoelen voor een zoodanig, hetwelk in<br />
de daad het meeste 'er toe bydraagen kan j om den<br />
mensch van het kwaad af te houden en hem tot<br />
deugden op te leiden, welke üit liefde jegens GoDi<br />
en niet uit flaaffche vreeze hunnen oirfprong ontkenen:<br />
zoo behoudë hy zyn gevoelen. Is het eene<br />
dwaaling; waarlyk eene dwaaling, die uit zulk<br />
eenen bron ontfpringt, én ten oögmerke heeft, om<br />
de menfchen van het zondigen af te fchrikken, kan<br />
geene verdoemlyke dwaaling zyn, en niemand zal<br />
het in de eeuwigheid bedroeven, wanneer hy ziet,<br />
dat hy gedwaald heeft, en dat GOD evenwel de<br />
Ontfermer blyft over alle zyne werken, en de toekomftige<br />
ftraffen niet minder dan déeze gehengt,<br />
om te verbeteren , op dat hem alles onderdaanig<br />
worde, 'er niets verbannen meet voorhanden, maar<br />
GÖD alles ih allen zy. Gelooft myn broeder, dat<br />
de regeering van GOD zich niet met ftraffen eindige,<br />
kan hy de leere eener eindelooze kwellinge der<br />
zondaaren niet in overeenkomst brengen met zyné<br />
denkbeelden omtrent GOD, ZOO wel naar zyne goedertierenheid<br />
als volgens zyne rechtvaardigheid,<br />
met de oogmerken van GÖD en de natuur van alle<br />
ftraffen, én met het verftand in het algemeen; gelooft<br />
hy zelfs, dat de H. Schrift niet tegen zyn ge-<br />
Voe-
toeftand in het ander leven. 209<br />
voelen aanloopt, en dat daar door meer waare<br />
deugd en meer affchrik van het kwaad wordt bewerkt;<br />
wie zal het waagen, om hem dit denkbeeld<br />
te beneemen? Is het eene dwaaling; waarlyk eene<br />
dwaaling, die uit zulke bronnen voortvloeit, en op<br />
zulke oogmerken doelt, kan niets verdoemlyks in<br />
zich bevatten, en de toekomst, wanneer dezelve<br />
ook het vreeslyk denkbeeld van oneindige kwaaien<br />
mocht bevestigen, zal, gelyk dezelve in het algemeen<br />
alle de Godlyke raadsbefluiten ontwikkelt,<br />
ook den Christen, die zyne verwachtingen ziet te<br />
leurgefteld, gronden genoeg aan de hand geeven,<br />
om deeze raadsbefluiten des Allerhoogften te aanbidden.<br />
Is dit echter waar, men moge dan voor<br />
dit of dat gevoelen ingenomen zyn, dan is 'er in<br />
de daad geene rede voorhanden, waarom de Christenen<br />
hier over zouden twisten, en die genen verachten<br />
of zelfs vervolgen, die omtrent dit ftuk niet<br />
overëenkomftig met hen denken. Het gene wy<br />
van de toekomst weeten, is ons gewislyk niet met<br />
dat oogmerk geopenbaard, om over de denkbeelden,<br />
welken wy ons daaromtrent mochten vormen, te<br />
twisten, en, nog eer het gordyn is opgerold, te<br />
willen beflisfen, wat achter hetzelve gebeurt; maar<br />
om ons zoo te gedraagen, dat ons de belooningen<br />
ten deele mogen worden, welken GOD allen die<br />
genen, die hem beminnen, in de eeuwigheid bereid<br />
heeft, en wy de ftraffen mogen ontgaan, die<br />
den zondaar noodzaaklyk treffen moeten, By het<br />
verfchil echter, hetwelk van den beginne af omtrent<br />
dit ftuk by de Christenen heeft geheerscht,<br />
II. DZEL. O is
2IO Hoofdft. XII. Over den<br />
is het cnverftandig, zulk een Christen te verachten<br />
en te verwerpen, wiens gevoelen, naar onze inzichten,<br />
der Godheid onwaardig is, en tegen het verftand<br />
aanloopt, dewyl hy toch gelooft, dat hetzelve<br />
met beiden overëenftemme en tot deugd opleidt:<br />
en even zoo onchristlyk en haatlyk is het<br />
ook, een Christen te verachten en te vervolgen,<br />
om dat zyn gevoelen omtrent dit ftuk niet overeenkomt<br />
met ons Godgeleerd zamenftelzel, hetzelve<br />
tijoge voor het overige ook nog zoo zeer ten doel<br />
hebben, om waardige denkbeelden van GOD, als<br />
van het liefderykfte en menschlievendfte Wezen<br />
uit te breiden, en ook, naar zyne overtuiginge,<br />
niet minder, ja zelfs wel nog meer ter bevordering<br />
der deugd dienen kunnen, dan het eerfte.<br />
Van eenen tusfchen ftaat, eenen ftaat van zuiveringe,<br />
of hoe men dezelve ook anders mocht willen<br />
noemen, wordt hier niet eens gefproken. Stellige<br />
uitdrukkingen daaromtrent komen 'er, zoo<br />
veel ik weet, in de H. Schrift niet van voor. Jntusfehen<br />
is ook deeze leere reeds vroegtydig by de<br />
Christenen aangenomen geworden. De eerfte plaats,<br />
daar op betrekiyk, die eenige aanmerkinge verdient,<br />
ftaat by CLEMENS van Alexandrien, die deeze<br />
leere, welke reeds door heidenfche Wysgeeren<br />
was aangenomen, voor eene zoodanige opgeeft,<br />
die zy van MOZES en de Profeeten ontleend hadden<br />
(k). Alles gaat zeekerlyk tred voor tred zynen<br />
gang, en op den weg der genade gefchiedt evenzoo<br />
min iets door eenen fprong, als op de wegen<br />
(*) CLEMENS ALEX. Stromau Lib. V. p. 549.<br />
der
toejiand ifl het ander leven. 211<br />
natuur, en men kan wel bezwaarlyk eene herfchepping<br />
van ons zeiven gelooven by onze intrede in<br />
de andere wereld, wanneer het ander leven anders<br />
eene voortzetting van het tegenwoordige zyn zal.<br />
Gelyk wy hier van trap tot trap in volmaaktheid<br />
opklimmen, en door dagelykfche oeffening in het<br />
goede, de eene ondeugd naa de andere afleggen,<br />
zoo zal het misfehien ook daar gefchieden, en gelukkig<br />
de ziel, die hier reeds eene zekere vaardigheid<br />
'er in verkreegen heeft, om zich van het zinnelyke<br />
en verganglyke fteeds meer en meer af te<br />
trekken, en zich tot GOD te verheffen. Dan hoe<br />
veel waarfchynlykheid hier voor ook zyn moge ,<br />
wat kunnen wy daaromtrent wel met zeekerheid<br />
beweeren? In onzen tegenwoordigen ftaat komen<br />
dikwerf reeds veranderingen voor, welke ons plotsling<br />
fchynen te gebeuren , en waar toe evenwel<br />
reeds zederd langen tyd de grond gelegd was, wanneer<br />
wy alles maar ontwikkelen en nagaan. Wat<br />
kunnen wy van den toeftand in de eeuwigheid zeggen?<br />
en wie weet, of dat gene, wat 'er dan met<br />
ons gebeurt, en wat wy misfehien herfchepping<br />
noemen, en als eenen fprong zouden befchouwen,<br />
zich verwyderende van de gewoone wegen der Godlyke<br />
genade, niet enkel eene ontwikkeling is van<br />
iets, waar toe hier reeds lange de grond gelegd<br />
was, en hetwelk dus geene verdere langzaame en<br />
trapsvvyze verhooging en volëindiging nodig heeft?<br />
Dan dit alles behoort tot het vak der befpiegelingen,<br />
en is, wanneer het ook tegenwoordig een gewichtig<br />
leerftuk uitmaakt in het Godgeleerd ftelzel<br />
O 2 van
212 Hoofdft. XII. Over den toejland enz.<br />
van onze roomschgezinde Medechristenen, van die<br />
natuur, dat men daaromtrent op deeze of gene wyze<br />
denken kan; eene leere, welke te ontkennen,<br />
hun, die dezelve niet aanneemen, even zoo min<br />
tot naadeel kan verftrekken, als derzei ver toeftemming<br />
hun, die ze beweeren, fchadelyk kan wor«<br />
den, wanneer zy maar niet de verbetering, welke<br />
zy hier reeds moeten onderneemen , tot aan den<br />
anderen kant van het graf verfchuiven. Waare<br />
Godzaligheid is het hoofdwerk, waar op alles aankomt,<br />
en CHRISTUS LIEF HEBBEN is beter, zegt<br />
PAULUS, dan alles weeten.<br />
DER-
D E R T I E N D E HOOFDSTUK.<br />
Over Menschlyk en Kerkelyk gezag.<br />
"3<br />
Dat de Godsdienst van JEZUS geen zodanige is,<br />
d :<br />
e op menschlyk gezag is gegrond, maar die het<br />
woord van GOD als het eenig richtfnoer van geloof<br />
en leven Helt, is eene waarheid, welke geen een<br />
verftandig Christen in twyffel kan trekken, en zelfs<br />
dezulken, die menschlyk en kerkelyk gezag in byzondere<br />
waarde houden , doen , wanneer zy van<br />
zelf te beproeven en eigen onderzoek afzien en<br />
zich blindelings overgeeven aan de uitfpraaken van<br />
hunne Leermeesters, zulks evenwel om geene andere<br />
rede, dan om dat zy gelooven, dat hunne<br />
Leermeesters den waaren zin van de leere, mondeling<br />
of fchriftlyk door de Apostelen voorgedraagen,<br />
het best weeten, en de Kerk zich daar van<br />
nimmer door dwaalinge verwyderen kan. De leere<br />
der Apostelen blyft daarom fteeds de bron van alles,<br />
wat de Christenen weeten, en de grond, waar<br />
op alles gevestigd is. Zoo moest ook eene leere<br />
gefield zyn, welke het kenmerk van algemeenheid<br />
hebben en van beflendige duurzaamheid zyn zoude:<br />
want alle menschlyke invallen en uitvindingen<br />
hebbm dit eigen, dat zy noch op algemeenheid,<br />
noch op onveranderlykheid aanfpraak maaken kunnen.<br />
Zeekerlyk waren de Apostelen menfchen,<br />
en in alles, wat het wezenlyke van den Godsdienst<br />
niet betrof, voor dwaalinge vatbaar. Maar hunne<br />
O 3 lee-
214 Hoofdft. XIII. Over Menschlyk<br />
leere, welke zy van den Heere JEZUS zeiven ontvangen<br />
hadden, was Codlyke waarheid, en zy genoten,<br />
naar de beloften van CHRISTUS, zulk eenen<br />
buitengewoonen byftand van den H. Geest, dat<br />
hunne leeringen onfeilbaar waren, en dus niet alleen<br />
hunne tydgenooten, maar ook alle hunne naakomelingen<br />
de door hen bekend gemaakte leeringen<br />
als onfeilbaare waarheden en als GODS woord<br />
konden aanneemen. PAULUS zegt daarom ook van<br />
die te Thesfalcnika, dat zy het woord, hetwelk hun<br />
gepredikt was, niet als eens menfchen woord,<br />
maar, gelyk het ook waarlyk was, a!s GODS woord<br />
aangenomen hadden (a).<br />
Zoo min nu de Christelyke Godsdienst op eenig<br />
menschlyk gezag hoegenaamd gevestigd is, duurde<br />
het evenwel niet lange, of'er ontftondt menschlyk<br />
gezag in denzelven, hetwelk zich zulk eene machtige<br />
heerfchappy o\ter de gemoederen en het verftand<br />
der menfchen aanmaatigde, dat de menfchen<br />
eeuwen lang onder deeze wreede verdrukkinge ge.<br />
zucht hebben, en al het tegenltreeven tevergeefs<br />
is geweest, om dit juk af te werpen, of zichflechts<br />
eenigermaate aan hetzelve te onttrekken. Een<br />
fiaauw beginzel daar van ontdekt men misfehien<br />
reeds ten tyde der Apostelen; dan dit was ook<br />
maar eerst een fiaauw begip, hetwelk nog niet ll erker<br />
worden konde, dewyl de Mannen nog leefden,<br />
die door JEZUS zeiven onderweezen waren, en by<br />
alle Christenen als Godlyke Booden en bevolmachtigde<br />
Leeraaren van den Godsdienst werden befchouwd.<br />
(«) i THESSAL. II: 13.
en Kerkelyk gezag. 21 ƒ<br />
fchouwd. Dan wel draa , naa dat zy deeze wereld<br />
verlaaten hadden, werdt reeds een begin daar<br />
mede gemaakt. Eene aanleiding hier toe was wel<br />
onbetwistbaar deeze, dat de H. Schriften niet algemeen<br />
onder de Christenen bekend waren, weshalven<br />
men dan, om zich naauwkeuriger omtrent<br />
dit of dat leerftuk te onderrichten, zynen toevlucht<br />
nam tot de zoogenoemde Apostolifche of door de<br />
Apostelen zeiven gevestigde Kerken, en de twyffelachtige<br />
zaak aan derzelver uitfpraak onderwierp.<br />
Hier by kwam nog die inrichting van de Christelyke<br />
gemeentens, dewelke in de tweede eeuw van<br />
de Christelyke tydreekening , naar het voorbeeld<br />
van eene burgerlyke ftaatsgefteldheid , werdt gemaakt,<br />
waar door meerdere kerken van enkele provintien<br />
zich tot een zeker lighaam verbonden, en<br />
dus de eerfte provintiaale Synoden gevormd werden.<br />
Dit zyn de vreeslyke vierfchaaren, van welke<br />
zoo veele vergode uitfpraaken gefchied , zoo<br />
veele wetten gegeeven, zoo veele ketters gedoemd<br />
en gemaakt, zoo veele Christenen geërgerd en verwerd,<br />
en de eenige algemeene gemeente van den<br />
Heere JEZUS ZOO zeer in ftukken gefcheurd is. Het<br />
eerfte oogmerk was altyd goed. Eigenlyk zoude<br />
'er door dit middel flechts uiterlyke tucht en orde<br />
worden ingevoerd: want dat liet niemand zich toch<br />
invallen, dat men op deeze wyze het leerbegrip<br />
zoude vormen, en bepaalen, wat elk Christen gelooven<br />
moest. Dat men ook by alle kerken of gemeentens,<br />
zich, wanneer men niet recht zeeker<br />
was omtrent eenig leerftuk, wendde aan de zooge.<br />
O 4 noem-
alS Hoofdft. XIII. Over Menschlyk<br />
noemde Apostolifche, was op zich zei ven niet te<br />
misbillyken, dewyl het te vermoeden was, datmen<br />
in de gemeentens, het gene dat de Apostelen zei ven<br />
geleerd hadden, omtrent dit of dat ftuk nog eenig<br />
nader bericht of meerdere opheldering konde hebben.<br />
Gelyk het echter in zoo veele andere ftukken in de<br />
wereld gaat, dat de menfchen zich nimmer binnen<br />
de behoorlyke paaien houden, maar de meerderheid,<br />
welke men hun toeftaat, fteeds verder uitftrekken,<br />
zoo gebeurde het ook hier. Ja reeds<br />
vroegtydig begonnen de Apostolifche Kerken en<br />
voornaamlyk de Roomfche, waar van de gefchillen<br />
van de Kerken van Afia en Afrika met de Roomfcheeen<br />
bewys opleeveren, zich boven de andere<br />
te verheffen, en dezelve niet flechts ten aanzien<br />
van uitwendige dingen, voorfchriften tegeeven, onder<br />
den naam van Apostolifche inrichtingen, maar<br />
zelfs ook te eisfchen, dat de andere Kerken in andere<br />
ftukken, daadlyke leerftellingen betreffende, overeenkomftig<br />
met haar denken zouden. Een eisch,<br />
welke in de daad zeer onrechtmaatig is, vermits<br />
eene volkomen éénsgezindheid in denken en voorftellen,<br />
op aarde geen plaats vinden kan, ten minften<br />
zoo lange niet, als de menschlyke zielen nog<br />
op zich zelve verfchillende zyn, en luchtftfeek,<br />
landsgefteldheid, taal en duizende andere dingen<br />
'er by komen en onderfcheid verwekken in denkbeelden<br />
en gevoelens. Een eisch echter, dien<br />
men, by al de onrechtmaatighcid daarvan, deedt<br />
onder het voorgeeven van een Apostolisch gezag,<br />
en die ook om menigërley redenen door de andere
en Kerkelyk gezag. 017<br />
re gemeentens hier en daar werdt toegegeeven.<br />
Men moet zich hier by juist verplaatzen kunnen<br />
in de tyden, toen het menschlyk gezag by de Christenen<br />
werdt gebooren, en deezen waren zulken,<br />
waar in boeken, over het geheel genomen, zeer<br />
zeldzaam waren, en alleenlyk door zeer bemiddelde<br />
perzoonen konden worden aangefchaft; 'er viel<br />
bygevolge natuurlyker wyze een groot gedeelte van<br />
eigen onderzoek weg. Men liet dit onderzoek<br />
over aan hen, die in het bezit der Schriften waren,<br />
welken op den Godsdienst betrekking hadden: de<br />
gemeene man, en dat gedeelte der Christenen in<br />
het algemeen, hetwelk, het zy uit gebrek aan de<br />
behoorlyke hulpmiddelen, of om dat men geloofde,<br />
dat het eigenlyk het werk was van de geestlyken,<br />
konde of wilde zeiven niet onderzoeken, gaf<br />
zich blindelings over aan zyne leidslieden, en het<br />
gene deezen als eigenlyke leerftellingen van den<br />
Godsdienst verkondigden en aanpreezen, werdt<br />
daar voor aangenomen, hoe min gegrond hetzelve<br />
ook wel menigmaal was, en meer befpiegeling der<br />
Leeraaren en hunne wysbegeerte uitmaakte, dan<br />
dat het de Godsdienst van JEZUS en zyne Apostelen<br />
zyn zoude. Wanneer 'er echter dergelyke menschlyke<br />
uitfpraaken op goed geloof door het volk als Godlyke<br />
waarheid aangenomen werden, dan zal men<br />
'er zich wel niet lange over verwonderen, dat het<br />
menschlyk gezag zoo fchielyk, en met zulk een<br />
groot geweld zyne heerfchappy over de menfchen<br />
heeft uitgebreid.<br />
Het geheimzinnig gewaad, dat men reeds vroeg-<br />
O y tydig
BlS Hoofdft. XIII. Over Menschlyk<br />
tydig aan de eenvouwige leerftellingen van JEzus<br />
Godsdienst omhing, heeft 'er ook zeekerlyk<br />
niet weinig toe bygedraagen, om het menschlyk<br />
gezag op den troon te helpen, van welken het zoo<br />
veele eeuwen lang in de Kerke geheerscht heeft.<br />
Wanneer men reeds zoo verre was gekomen, dat<br />
men op het menschlyk verftand by zaaken van den<br />
Godsdienst op zekere wyze geheel niet meer lettede,<br />
en de duidelyke leerftellingen begon in raadzelen<br />
te kleeden, zoo dat reeds TERTULLIAN.' S op<br />
eene zeer zeldzaame wyze zich dus konde uitdrukken:<br />
de Zoon Gods is gekruist en wy Jchaamen ons niet<br />
dit te zeggen, om dat men zich daar over Jchaamen<br />
moet: Hy is geftorven; dit is geloofwaardig juist daarom,<br />
dewyl het dwaas is: Hy is begraaven en opge,taan;<br />
dit is beflist zeeker, juist daarom, deuyl het onmooglyk<br />
is (b), en wat foortgelyke duistere raadzelen meer<br />
waren, die zich zelfs tot gebruiken uitftrekten, en<br />
onder den naam van groote en onbegryplyke verborgenheden<br />
werden voorgedraagen. Het was dus<br />
wel natuurlyk, dat het menschlyk gezag met groote<br />
reuzenfchreeden tot deszelfs hoogte moest opklimmen<br />
; want wie was in het bezit van deeze<br />
Godfpraaken, wie konde de uitlegger zyn van deeze<br />
diep verholen raadzelen, en ondoordringbaare<br />
verborgenheden, wie anders, dan depriesterfchap?<br />
En wat was natuurlyker, dan dat men zich aan derzei<br />
ver uitfpraaken ootmoedig onderwerpen en in kinderlyke<br />
gehoorzaamheid dat gene geloovig als Godlyke<br />
(b) TERTULLIAN. de Cane Christi p. 391.
en Kerkelyk gezag.<br />
a I<br />
9<br />
lyke waarheid moest aanneemen, wat de H. Vade<br />
ren daar voor uitgaven.<br />
DeH. Schrift was wel is waar aanwezig: maar<br />
wanneer men al eens in ftaat was , om zich met<br />
affchriften te voorzien, en zelf te leezen; had<br />
'er evenwel zeer vroegtydig een gewichtig vooroordeel<br />
plaats gegreepen, hetwelk den geest om<br />
zelf te onderzoeken eenen onverzetlyken hinderpaal<br />
in den weg ftelde, dit naamlyk, dat wel draa de<br />
grondftelling werdt verfpreid, dat de heilige Schriften<br />
op zich zeiven duister en onverftaanbaar waren;<br />
dat 'er byzondere geheimen in verborgen lagen,<br />
die door elk niet zoo ligt konden uitgevonden worden;<br />
dat de geheime leere, de verborgen zin van<br />
de Schrift, geheel iets anders ware als het algemeen<br />
onderricht, hetwelk eigenlyk de nog ongevormden<br />
betrof; dat het in de Apostolifche Kerken door<br />
overleevering bewaard en van Leeraar tot Leeraar<br />
voortgeplant mondeling onderwys, niet minder<br />
moest geraadpleegd worden, om de waarheden van<br />
den Godsdienst te leeren kennen, dan de H. Schrift<br />
enz. 'Er was wel zeekerlyk iets gegronds in dit<br />
voorgeeven, en om ter volkomen kennisfe en begrip<br />
van alles, wat in de H.Schrift vervat is, (maar<br />
gewislyk niet alles wat tot den eigenlyken Godsdienst<br />
behoort) te geraaken, is zeekerlyk niet alleen kennis<br />
nodig in de taaie, maar ook van de denkwyze,<br />
het tydsgewricht, de zeden, gebruiken, gefchiedenisfe<br />
en van veele andere omftandigheden meer.<br />
Maar het gevolg, hetwelk men daar uit afleidde,<br />
was niets minder dan rechtmaatig. Evenwel was<br />
het
22o Hoofdft. XIH. Over Menschlyk<br />
het van die uitwerkinge, dat men aan de geestlykheid<br />
alleen het recht toeftond, om over den waaren<br />
zin van die gewaande duistere openbaaringe te<br />
oirdeelen, derzelver uitleggingen en de daar naar<br />
gewyzigde flellingen als oirfpronglyken Godsdienst<br />
aan te neemen, en op deeze wyze ftondt het fchrikbeeld<br />
van menschlyk en kerkelyk gezag daar, en<br />
heerschte niet alleen over de toen leevende tydgenoocen,<br />
maar gebood ook den naakomelingen, die<br />
dikwerf veel betere wysgeerige en uitlegkundige<br />
denkbeelden hadden, dan die door zich zeiven verheeven<br />
uitleggers van den Godsdienst, om de H.<br />
Schrift niet andeis te verklaaren, dan dezelven<br />
door de H. Moeder, de Kerke, waren uitgelegd geworden,<br />
en overeenkwam met de flellingen, die<br />
door dezelve waren va tgefteld.<br />
De meeste bouwfloffen echter, waar uit deeze<br />
afgod is gevormd, gelyk eertyds het gouden Kalf<br />
uit de neus- oor- en arm-ringen van de Israëhtilche<br />
vrouwen gegooten werdt, hebben de gefchillen<br />
over eenige leerflukken van den Godsdienst, en<br />
de daar over gehoudene Conciliën en Kerkvergaderingen<br />
, opgeleeverd. Dit gefchiedde voornaamlyk<br />
zederd de vierde eeuw, toen de Christelyke Godsdienst<br />
de heerfchende werdt in het roomfche Ryk,<br />
en 'er, behalven gemelde provintkale Synoden,<br />
welker macht altyd nog maar zeer beperkt geweest<br />
was, zoogenoemde aigemeene Kerkvergaderingen,<br />
of Oecumenifchc Conciliën gehouden werden, onder<br />
de openlyke befcherminge der Keizeren. Ziet daar<br />
het middel, waar door de afgod van het menschlyk<br />
ge-
en Kerkelyk gezag. 221<br />
gezag een bykans onbeperkt aanzien verkreeg, en<br />
zyne vreeslyke macht bykans van den opgang der<br />
zonne tot derzelver ondergang uitoeffende, Nu<br />
vergaderden Bisfchoppen en Prffilaaten en allen de<br />
overigen, die men tot de fchriftverklaarers en wet*<br />
geevers reekende, en naa dat zy braaf hadden getwist<br />
over den zin der H. Schrift, over de overleeveringe,<br />
terwyl deeze die, en een ander wederom<br />
een ander leerftuk van de Godzalige Voorvaderen<br />
wilde ontvangen hebben, over woorden en veele<br />
andere gewichtige en ongewichtige zaaken, en zich<br />
daneindelyk, waarby de Regenten en hunne Staatsbedienden<br />
menigwerf in de daad Jobs plaagen moesten<br />
uitftaan, met elkauderen hadden verzoend: dan<br />
ftelde men fymbolen of geloofsbelydenisfen op, en<br />
onderteekende dezelven. De Regenten teekenden<br />
mede, zomwylen om maar een einde van het gefchreeuw<br />
te maaken, en rust en vrede te herftellen,<br />
en beloofden hunne befcherming aan de op<br />
deeze wyze vastgeftelde leere. De flellingen, in<br />
diervoegen gegrondvest, werden der naakomelingfchap<br />
overgeleeverd, allen, die anders dachten,<br />
tydlyke en eeuwige ftraffen aangekondigd, en zoo<br />
werdt van eeuw tot eeuw het menschlyk gezag aan<br />
vaster banden gelegt. Men vroeg op het laatst weinig<br />
meer, wat zegt de H. Schrift? wat zegt het gezond<br />
menfchen verftand? maar wat zeiden, wat bevolen<br />
de vaderen op dit of dat Concilie om te gelooven?<br />
en de gemoederen werden met der tydzcobekneld,<br />
dat elk, om 'er maar zonder flagcn af te komen,<br />
zeide: ik geloove, wat de Kerk gelooft! zonder 'er<br />
veel om te denken, wat die geloofde. Dat
222 Hoofdft. XIII. Over Menschlyk<br />
Dat dit alles volmaakt zoo is, zal geen mensch,<br />
die eenigzins bekend is met de kerkelyke gefchiedenis,<br />
in twyffel kunnen trekken. Wie echter niet<br />
in ftaat is, om zich zeiven door een eigen moeylyk<br />
onderzoek daar van te overtuigen, behoeft flechts<br />
het vruchtbaar uittrekzel van Dr.SEMLER uit de kerkelyke<br />
gefchiedenis in de hand te neemen. Deeze<br />
geleerde man, die aan de fpitfe ftaat der vrymoedigfte<br />
onderzoekers van den Godsdienst, toont genoegzaam,<br />
wat men van deeze op menschlyk gezag<br />
gevestigde Godsdienftige maatfchappy te denken<br />
hebbe, welke hy die kerkelyke, groote, menigwerf<br />
hoogmoedige, listige, onwaardige maatfchappy<br />
noemt, van dewelke allengs kerkelyke fpreekwyzen zyn<br />
ingevoerd geworden, met welke wy zelf eenen goeden<br />
zin verbinden, maar welke niet gefchiedkundig waar is,<br />
noch de denkwyze van die maatfchappy heeft uitgemaakt<br />
(c). Hy toont aan , dat deeze Leeraaren,<br />
naar welker uitfpraaken de Godsdienst werdt gevormd,<br />
zich een denkbeeld van de christelyke leere gemaakt<br />
hebben, hetwelk wy in dat verband volftrekt niet<br />
zelf kunnen of mogen aanneemen, — dat van deeze<br />
Kerke de wet gegeeven is, — dat flechts èènevastge.<br />
Jlelde befchryving den inhoud der waare christelyke kennisfe<br />
uitmaaken kunne, en dat zy met allerley geestlyke<br />
en lighaamlyke wapenen, christelyke begrippen en handelingen,<br />
waar op toch de algemeenheid der christelyke<br />
leere en Godsdienst is gevestigd, onderdrukt hebbe (d)<br />
(c) SEMLEIS ftudjt&. au^ug ïct $itcfjcri8cfc£. SJoKctK p. 5.<br />
(
en Kerkelyk gezag. 223<br />
Hy toont, dat de geheele twist tusfchen ARIUS en<br />
ALEXANDER over de Godheid van CHRISTUS, een<br />
gefchil van zeer weinig gewigt, en niet de hoojdzaak op de<br />
Synode te Nicea geweest is, waarop het eerde geloofsformulier<br />
voor de geheele Christenheid werdt<br />
opgedeld, en dat het wel niet geheel en al onwaarheid<br />
is geweest , wat SABINUS over de meeste Niceenfche<br />
Vaderen openlyk heeft geoordeeld, dat zy naamlyk<br />
zeer domme en onweetende menfchen geweest,<br />
zyn 0) enz. Men moet het geheele boek, de Selecta<br />
Capita, en meerdere fchriften van deezen vrymoedigen<br />
en geleerden onderzoeker leezen, om.<br />
zich over het ontdaan van het menschlyk en kerkelyk<br />
gezag, en deszelfs menigvuldige heillooze<br />
gevolgen voor den waaren Christelyken Godsdienst,<br />
denkbeelden te vormen.<br />
Myn oogmerk by het affchetzen van het ontdaan<br />
van menschlyk en kerkelyk gezag, is geheel niet»<br />
om ééne éénige christelyke party te beledigen. De<br />
tegenwoordige roomschgezinde Kerke, waar mede<br />
de Protestanten in het roomfche Ryk gelyke rechten<br />
genieten, befchouwt even die Kerke, waar in<br />
het menschlyk gezag ontdond, als haare moeder,<br />
ja zelfs het Protestantismus is in gewichtige leerdukken<br />
op meenig dier dellingen gegrond, welke<br />
daar werden vastgedeld, en ik zoude daarom niet<br />
eens gaarne die derke uitdrukkingen van eene oa><br />
waardige en listige maatfchappy enz. gebruiken. Dan<br />
de vraag is maar eerst, of de inrichting van zulk<br />
een menschlyk gezag met den gee»t en het oogmerk<br />
van<br />
00 ?ü«Siua. J>. 69- 7®. 74-
214 Hoofdft. XIII. Over Menschlyk '<br />
van den Christelyken Godsdienst overéénkomt? In<br />
den eerften opflag liet zich wel veel ten voordeele<br />
daar van zeggen. Het Christendom maakt eene<br />
maatfchappy uit, en geene maatfchappy beftaat<br />
zonder voorfchriften, wetgeevers, ledemaaten en<br />
onderdaanen. Wie kan deeze voorfchriften anders<br />
ontwerpen dan menfchen? Wat wil men anders<br />
door deeze voorfchriften bereiken, dan onderfcheiding<br />
van andere maatfchappyen ? Regenten hadden<br />
het recht, om dezelven te ontwerpen, en onderdaanen<br />
zyn in de verplichtinge om te gehoorzaamen.<br />
Maar zou men by een meer naauwkeurig<br />
onderzoek, deeze vraag wel niet anders dan<br />
met neen beantwoorden kunnen. Het Christendom<br />
maakt zeekerlyk eene maatfchappy uit, die haare<br />
eigen voorfchriften heeft, waar door zy van andedere<br />
Godsdienftige maatfchappyen wordt onderfcheiden,<br />
en waar aan zich derzelver leden en onderdaanen<br />
moeten onderwerpen. Dan het is ook<br />
zeeker, dat deeze voorfchriften alleenlyk eigenlyke<br />
hoofdleerftellingen en zekere uitwendige ftukken<br />
, maar niet de ontleedende vevklaaringen en<br />
bepaalingen daar van , die op het denkvermogen<br />
van elk aankomen, betref!" n kunnen. Zoo is de<br />
leere van het beftaan van éénen éénigen waaren<br />
GOD, van JEZITS als den Mesfias, en wat 'er verder<br />
duidelyk in de H. Schrift van hem gezegd is,<br />
van Vader, Zoon en H. Geest, van de opftandinge<br />
en het toekomftig leven, van de H. Schrift als de<br />
echte bron der christelyke kennisfe, de hoofzaak in<br />
het Christendom, waar door hetzelve zich onder-<br />
fcheidt
en Kerkelyk gezag.<br />
225<br />
fcheidt van andere Godsdienftige maatfchappyen.<br />
Het Christendom eischt met recht, dat allen, die<br />
tot de maatfchappy van hetzelve behooren willen,<br />
dit moeten aanneemen; en beweert van alle zul-<br />
Jten, die wilden zeggen: 'er is geen God of'er zyn<br />
meerdere Goden; JEZUS is de Mesfias niet, Vader,<br />
Zoon en H. Geest zyn 'er niet, of men moet<br />
daar by nog de hemelfche Sophia, en den aartsengel<br />
MicHAëL aanneemen; 'er is geene opftanding<br />
noch toekomltig leven; de H. boeken zyn niet de<br />
bronnen der kundigheden, die een Christen bezitten<br />
moet, of men moet daar by nog den Koran en<br />
de Zend-boeken aanneemen ; dat zy niet tot deeze<br />
christelyke Godsdienftige maatfchappy behooren.<br />
Dan verder ftrekt zich ook in dit opzicht de macht,<br />
om voorfchriften te geeven , niet uit (ƒ > Zy<br />
ftrekt zich niet uit tot de byzondere denkwyzen der<br />
medeleden, berustende op het byzonder denkvermogen<br />
van elk; en het moet aan elk, wanneer hy<br />
maar niet willens is, om anderen van de vryheid te<br />
berooven, welke hy zelf geniet, hen tot zyne denkbeelden<br />
poogt over te haaien, of eene byzondere<br />
fe&e of party te ftichten, en zich van zyne Medechristenen<br />
af te zonderen, volftrekt vry ftaan, om<br />
over de nadere bepaalingen van deeze hoofdftellingen<br />
te denken, zoo als hy wil en kan. Wy zien<br />
daarom ook nimmer, dat de Apostelen op deeze<br />
of die byzondere denkbeelden hebben aangedrongen,<br />
(ƒ) GROTIUS de Imperio fummar. potest circa Sacra.<br />
II. DEEL. P
22' Hoofdft. XIII. Over Menschlyk<br />
gen , mnar z? ch altyd tot de hoofdzaaken heb.<br />
ben bepaald, en het duurde in de daad vry lang,<br />
eer het menjchlyk en kerkelyk gezag zooveel heerfchappy<br />
verfciygen konde, dat deszelfs uitfpraaken<br />
zonder vereer onderzoek, als Godlyk en onfeilbaar<br />
aangenomen werden. Cp het Concilie te Sardica,<br />
belyden de Katholieken zelf, dat de Keizer vryheid<br />
h< eft verleent, om het geloof op nieuw te onderzeden<br />
Tg), dat geloof naamlyk, hetwelk te Nicea<br />
was aanbevolen. De macht over de menfchen<br />
moet zeeker reeds zeer ontaarten in tyranhy óver<br />
de geweeténs, wanneer het recht, om over de<br />
hoofdwaaiheden iets te bepaalen , tot zoo verre<br />
wordt uitgeftrekt, dat hetzelve de denkbeelden en<br />
gevoelens, die elk met de hoofdwaarheden, wanneer<br />
hy dezelve nader ontleedt, wil verbinden,<br />
ook bepaalen zal, en de menfchen mceten reeds al<br />
hun recht op verftand en eigen onderzoek hebben<br />
opgegeeven', hetwelk echter niemand doen kan ,<br />
wanneer zy aan anderen de vryheid wil/en geeven,<br />
cm de manier en wyze te bepaalen, waar op men<br />
rv r dit ftuk van de hoefdzaaken denken moet.<br />
Wanneer evenwel mersch.'yk gezag by de Christenen<br />
geheeischc heeft, heeft men toch altyd , (ik<br />
z dere de duistere tyden der barbaarschheid daar<br />
van uit,) de H. Schrift in aanmerkinge genomen,<br />
ten minften zich altyd daar op beroepen, en bygevolge<br />
konde r, iemand, zonder de uiterfte gewelddadigheid,<br />
het recht ontnomen worden, hetwe'k<br />
eik verftandig fchepzel heeft, cm flechts cie by-<br />
(g) SLWLEU op de aangehaalde plaats p. 74.<br />
zon-
en Kerkelyk gezag. 227<br />
zonetere wyzen van voorftel omtrent de hoofdzaaken<br />
aan te neemen, van welke hy naar zyn eigen<br />
inzichten en verftand van de H. Schrift overtuigd<br />
was. Om dit recht aan het menschdom te ontrukken,<br />
heeft men, wel is waar, met der tyd aile eigene<br />
kunde in de H. Schrift verboden; maar in hoe<br />
verre zulks met den geest van het Christendom en<br />
de rechten der menscheid overeenkomt, heelt geen<br />
onderzoek nodig.<br />
'Er kan zich zeekerlyk eene maatfeharrpy vormen,<br />
welke zich op nadere bepaalingen inlaat,<br />
haare rechten verder uitftrekt, dan haar toekomt,<br />
en het zeldzaam denkbeeld doet gelden, en onder<br />
bpenlyk gezag doet gelden, dat elk, die tot dezelve<br />
behooren wil, ook de nadere bepaalingen moet<br />
aanneemen, door deeze of gene mannen gegeeven.<br />
En op doezen inval zyn de zoogenoemde rechtzin.<br />
nigen zoo wel als de zoogenoemde Ketters genoeg<br />
gekomen, wanneer de eerllen de bepaalingen van<br />
die Leeraaren op die vergaderingen gemaakt, en<br />
deezen de bepaalingen van deeze Leeraaren op<br />
eene andere vergadering gemaakt, hoe men over<br />
dit of dat ftuk van den Godsdienst denken moest,<br />
opgaven, en allen, die tot hunne maatfchappy behooren<br />
wilden, vei plichteden, om zoo en niet anders<br />
te denken. Dan het heeft wel geen bewys<br />
nodig, hoe onverftahdig reeds zulk een opdringen<br />
naar deszelfs natuur is, het moge nu gefchieden<br />
door wien het wil,-om dat de denkwyze, die elk<br />
heeft, niet van een bevel, maar van een inwendig<br />
inzicht en overtuiginge haaren oirfprong moet ont-<br />
P 2 lee-
228 Hoofdft. XIII. Over Menschlyk<br />
leenen, hetwelk zich niet laat gebieden. Tot nog<br />
toe is 'er zoo verre de gefchiedenis van het menschdom<br />
ons leert, geen dwingeland op den inval gekomen,<br />
om te eisfchen, dat alle onderdaanen var<br />
zyn ryk dezelfde denkteelden moet hechten aan<br />
de voorwerpen, die hy zelfs daar mede verbindt;<br />
maar zoo veele hoofden zoo veele denkwyzen zyn<br />
'er altyd gebleeven. De Kerke echter, of veel<br />
meer het in dezelve gevestigde menschlyk gezag,<br />
heeft zich deeze meer dan Godlyke macht overhaare<br />
kinderen aangemaatn-d, dat alle menschlyke zielen,<br />
wanneer zy tot dezelve behooren wilden, zich<br />
in die plooijen moesten fchikken, die men hier en<br />
daar gevouwen hadt. — En de gevolgen, welken<br />
daar uit ontftaan zyn, zyn fcheuringen onder de<br />
Christenen geweest, verknocht met den bitterften<br />
haat van beide partyen: en dit is iets, hetwelk geheel<br />
en al ftrydt met het oogmerk van JEZUS Godsdienst,<br />
waar in geen menschlyk gezag, maar dat<br />
van den Heere CHRISTUS alleen te pas komt, en al<br />
het verdeelen in partyen wegens menschlyke verklaaringen,<br />
in de fmaak der heidenfche Wysgeeren<br />
van onderfcheidene fchoolen geheel en al verworpen<br />
wordt (li).<br />
Het ftaat, wel is waar, elk, niettegenftaande<br />
deeze eisfchen, vry, om van de eene party tot de<br />
andere over te gaan, wanneer het hem niet behaagt,<br />
om zich aan zulk eenen dwang te onderwerpen<br />
•*<br />
(7J) i COR. III: 19 enz. en SEMLEUS Omfchryving er<br />
aanmerkingen daar by.
en Kerkelyk gezag. 229<br />
jen; fchoon men ook dit niet van alle tyden zeg<br />
gen kan: want in de vierde eeuw by voorbeeld,<br />
konde men toch niet wel, naar maate deeze of ge<br />
ne party de overhand hadt, van de Ariaanen tot de<br />
Rechtzinnigen en van deeze tot die overgaan, zon<br />
der dat men als een rebel in den Staat werdt be<br />
fchouwd en zich bloot Helde aan de ftraffen, met<br />
deeze misdaad verknocht: van de volgende en<br />
voornaimlyk van de duistere tyden willen wy niet<br />
eens fpreeken. Maar wanneer is 'er wel ooit eene<br />
party geweest, zederd het geloof naar formulieren<br />
en menschlyk gezag ontdaan is, welke niet eisch-<br />
te, datzy, die tot dezelve overgingen, hun eigen<br />
nadenken over zaaken van den Godsdienst geheel<br />
en al aan de formulieren, by hen in gebruik, moes<br />
ten opofferen, en hunne denkwyze in dien plooy<br />
fchikken, die door hen gevouwen was, die by zulk<br />
eene party in aanzien ftonden ? Waar zoude iemand<br />
'er wel mede doorgekomen zyn, wanneer hy zei-<br />
de: ik wil GOD met u dienen, uwe Godsdienflige<br />
inrichting is my flichtelyk, ik vinde onder u goede<br />
Christenen, getrouwe aanbidders van JEZUS ; maar<br />
wat gy op deeze of die Synode bepaald hebt, dee<br />
ze en gene verklaaring neeme ik niet aan, ik heb<br />
naar myne denkwyze en overtuiginge andere denk<br />
beelden van de zaak, wanneer men dezelve ont<br />
leedt! Geen mensch zoude hem aangenomen heb<br />
ben. De formulieren of geloofsleuzen waren de<br />
voorwaarden, en daar op werdt alleen kerkelyke en<br />
Godsdienflige gemeenfchap, naamlyk aandeel aan<br />
het gebed, onderwys en Avondmaal toegedeeld;<br />
P 3 en
230 Hoofdft. XIII. Over Menschlyk<br />
en by de yverigfle verëeringe van JEZUS CHRISTUS,<br />
zoude zulk een door de geheele Christenheid zyn<br />
verbannen geworden en hebben moeten henen<br />
gaan. In de daad dit is de geest van JEZUS CHRIS<br />
TUS en van zyne Apostelen niet, naar wier voorschrift<br />
geen eenig hartlyk aanbidder van GOD en<br />
JEZUS CHRISTOS van het aandeel aan alles, wat de<br />
gemeente GODS bezit, uitgefloten moet worden,<br />
en niet deeze of gene nadere bf paalingen, door<br />
menfchen gemaakt, maar het geloof aan GOD en<br />
JEZUS CHRISTUS, een gedrag met hetzelve overeenkomftig,<br />
en de daar op gegronde hoope, den<br />
Christen uitmaaken.<br />
Men kan niet zeggen, dat het by deeze eisfchen<br />
van overëënflemminge met de fymbi len alleenlyk<br />
daar op aankome, van welke uitdrukkingen men zich<br />
omtrent dit of dat ftuk rroete bedienen, e^ dat men<br />
maar er kei op éénigheid en over'èenjlemminge in , oordratht'<br />
cf uitdrukkingen, en niet zoo zeer op éénig.<br />
heid in denkbeelden gezien hebbe, dewelke onmooglyk<br />
was. Zomwylen fchynt het wel zo, en het<br />
is helaas! maar meer dan al te zeeker, dat zeer<br />
dikwerf om woorden, de bitter ft e gefchillen zyn<br />
ortitaan. Maar was het wel der moeite waardig,<br />
om wegens eene uitdrukking van alle einden der<br />
aarde bMsfchoppen te laaten byéén komen , een<br />
groot eerwaardig gezelfchap en vergadering te bele<br />
gen, en, naa dat men lang en breed gedelibereerd<br />
hadt, naa verfcheidene zittingen, in alle eerbaarheid<br />
het gewichtig befluit op temaaken, —<br />
d it men by z.yner ziele zaligheid — in het vervolg<br />
in
en Kerkelyk gezag. 531<br />
in deeze of gene leere — dit woord of een ander<br />
niet gebruiken moest? Zoude- het niet eene d3adlyke<br />
ontheiüg ;<br />
ng van het allerheilig He geweest zyn,<br />
wat de Godsdienst bevat, wanneer mei maar alleen<br />
eene fpreekwyze onder tydlyke en eeuwige flnffen<br />
had wil'en aanbevelen, en de ééntgheid des geloofs<br />
alleenlyk in de taaie, in de manier van uitdrukkinge<br />
nellen en niet in de denkbeelden, welken men<br />
daar mede verbinden moest? Zou Je wel daar by<br />
het leer/luk, hetwelk men toch wï !<br />
de vastftellen<br />
en beveiligen, op zodanige wyze beveiligd én algemeen<br />
b^paa'd geworden zyn, wanneer elk der<br />
fcydgenooten en naakomelingen met de kerklyke<br />
uitdrukkinge, welke men met zooveel moeke had<br />
uügekoozen, zu'k een denkbeeld had kunnen verbinden,<br />
als hem behaagde? Zoo is by voorbeeld,<br />
de uitdrukking Komoufios bekend, die op de Synode<br />
te Nicea werdt vastgefteld, en om welker wil<br />
een zoo grootte als ergerlyke twist ontftaan is en<br />
zoo veel Chrsten bloed ve'gooten. Even zoo bekend<br />
is het, in welken zin de aanhangers van PAU<br />
LUS van Samofata en anderen, deeze uitdrukking opvatteden,<br />
die daar mede het denkbeeld verbonden,<br />
dat 'er maar één perzoon in het Godlyk wezen was,<br />
en dat anderen dezelfde uitdrukking ook omtrent<br />
de Engelen gebruikt hebben (ij. HILARIUS ve'rzeekert<br />
ook uitdruklyk, dat verfcheiden ketters zich<br />
achter deeze uitdrukking verborgen en dezelve<br />
tiaar de hoedanigheid van hun leerftelzel verklaard<br />
(fj HOMIL. CLEMENT. XVI. mm. 16.<br />
P4<br />
heb-
232 Hoofdft. XIII. Over Menschlyk.<br />
hebben (£). Maar dit was toch wel nimmer het<br />
oogmerk van de Vaderen te Nicea, om door middel<br />
van hunne geloofsleuze, flechts eene nieuwe manier<br />
van uitdrukkinge te vinden, by welke het elk vry.<br />
ftondt te denken, hoedanig hy wilde. Dit is ook<br />
nimmer het oogmerk geweest van ééne éénige dergelyke<br />
vergadering, waar op de leerftellingen door<br />
kerkelyk gezag werden bepaald. Dit zoude in de<br />
daad een zeer vergeeffche en nuttelooze arbeid geweest,<br />
en de eerwaardige Vaderen, die evenwel<br />
op zich namen, om datgene te vervullen, wat der<br />
evangelifche predikinge aan bepaaldheid ontbrak,<br />
en alle onderfcheid in gevoelens wilden wegneemen,<br />
zouden op deeze wyze niets verder geweest<br />
zyn, dan zy waren, toen zy zich tot de kerkelyke<br />
vergaderingen lieten byëen voeren. Maar hun oogmerk<br />
was, om de geheele Christenheid te noodzaaken,<br />
om even zoo over het verhandeld onderwerp<br />
te denken, als zy dachten, geene andere manier<br />
van voorftel te laaten gelden, dan zy voorfchreeven,<br />
geene andere gronden, uicleggingen, verklaaringen<br />
of zin te hooren, en niets anders dan dat te<br />
denken en zich voor te fleilen, dan wat zy gedacht<br />
en zich voorgefteld hadden. Zoo min echter het eerfte<br />
hun oogmerk zyn konde, en ook waarlyk niet<br />
geweest is; zoo min konde men het laatfte bereiken,<br />
hoe zeer men ook fteeds het wezen van den<br />
Godsdienst daar in ftelde, dat allen volmaakt eenftemmigmoesten<br />
denken. Een vooroordeel, hetwelk waarfchynlyk<br />
zederd die tyden voornaamlyk is in zwang<br />
(k) HILARIUS di Synod. p. 383.<br />
ge-
en Kerkelyk gezag. 233<br />
gekomen, toen de Christenen begonnen den heidenfchen<br />
Wysgeeren, die op het laatst verdeedigers<br />
van hunnen Godsdienst werden, hun verfchil<br />
van eikanderen te verwyten, en juist uit de algemeene<br />
overëenftemming der Christenen poogden<br />
te bewyzen, dat de waarheid op hunne zyde was,<br />
terwyl zy deeze overeenkomst toch evenwel niet in<br />
uitleggingen en nadere bepaalingen, maar in de<br />
hoofdftellingen hadden moeten zoeken. — Zoo<br />
verviel men, om het eene ongeluk te ontwyken,<br />
in een ander, hetwelk even zoo groot, zoo niet<br />
grooter was, dan dat gene, hetwelk mén poogde<br />
te vermyden. Want juist die geftrenge wetten,<br />
waar mede men de overëenftemming in het denken<br />
by de Christenen poogde te bevestigen, waren een<br />
ftilzwygend bewys, dat deeze overëenftemming<br />
aan het Christendom even zoo min wezenlyk en natuurlykwas,<br />
als aan het Heidendom, hetwelk men<br />
met juist deezen grond beftreedt. En met welk<br />
een hart konde men tot eene maatfchappy overgaan,<br />
waar in zulke onmooglykheden beweerd,<br />
ën met eene foort van gewelddaadigheid werden afgeeischt?<br />
— Deeze uitdrukking mag menig eene<br />
misfehien hard voorkomen; maar de burgerlyke gefchiedenis<br />
kan nog geen eenigen Despoot opleeveren,<br />
die zyne gewelddaadigheid zooverre gedreeven<br />
heeft, om te eisfchen, dat alle menfchen juist<br />
zoo als hy denken, en zich de dingen voorftellen<br />
moeste. •<br />
Aan geene maatfchappy kan men het recht ontzeggen,<br />
dat derzelver leden byéén komen en zegp<br />
5 gen
231 Hoofdft. XIII. Over Meivchlyk<br />
gen kunnen: dit is, by nadere ontwikkeling ens<br />
gevoelen omtrenc deeze of gene fteliin^! Ma.tr<br />
dat deeze maatfchappy aan alle hanre i aakomelingen<br />
, van welken zy geene volmacht gek. eegen<br />
heeft, voorfchryven 'kunne, om even zoo te denken,<br />
is eene onmooglykheid. Doet zy htt; dan<br />
hande't zy in de daad tegen zich zelve, en doet<br />
der naakomelingfchap geweld aan, maar moet het<br />
zich dan ook laatcn welgevallen, dat de naakomelingfchap'er<br />
zich niet aan ftoort, om dat dezeive<br />
nergens door kan genoodzaakt worden, om haare<br />
twintig betere gronden aan de tien flechteren daarom<br />
rp te offeren, om dat deeze en gene Vaderen<br />
dezelven gehad en naar dezelven bevooien hebben,<br />
om deeze en gene andere bepaah'ng te laaten gelden.<br />
Wanneer daarom het menschlyk en kerkelyk<br />
gezag zich ook nog zoo veel macht badt aangematigd,<br />
werdt daar door tcch niets minder dan dit<br />
bereikt, dat de byzondere denkbeelden en gevoelens,<br />
door zulk een gezag in geloof-bclydenisfen,<br />
leuzen en formulieren en hoe zy verder heeten mogen<br />
beflist, door een ieder in de' volgende tyden<br />
zouden aangenomen zyn geworden. De te vooren<br />
aangehaalde plaatzen, die ons toonden, hoe Leeraaren,<br />
die voor het overige rechtzinnig waren, nogthans<br />
dezelfde uitdrukkingen, vei klaaringen en denkwyze<br />
hebben gebruikt, welke als kettery op menig<br />
eene Sj-node met het Anathema verzegeld waren,<br />
keveren hier voor bewys op. En wanneer men alle<br />
bepaalingen, welke doorliet menschlyk gezag gemaakt,<br />
zyn, wilde te boekftellen, en alle de denkbeeld
tn Kerlelyk gezag. *35<br />
beelden, die ten aanzien van deeze zelfde Ieerftellingen<br />
by de Kerkleeraaren in alle de volgende tyden<br />
voorkomen, daar mede wilde vergelyken,<br />
zoude men zien, dat men r.iets minder hééft bereikt,<br />
dan dat alle rechtzinnige Leeraaren oveiëenfcomftig<br />
met de alleen voor rechtzinnig opgegeevéne<br />
bepaalingcn zouden hebbe.; gedacht, of, gelyk<br />
de lieer Dr. SEKLER het ïruirukt, dat men dé<br />
wet, dat flechts één éénige vastgestelde befchryving<br />
den inhoud van de waire c'r istelyke kennisfe<br />
kunne uitmar.keu, zoude hVoben gehouden. Wie<br />
zulk eene wet wilde geeven, moest volftrekt alweetend<br />
zyn, moest een oneindig verftand hebben,<br />
om alle gronden en verfchillende denkbeelden,<br />
die men ooit voor en omtrent deeze of gene<br />
ftelling konde hebben, in voor uit te kennen, en<br />
nog andere Godlyke kracht meer bezitten. Zoo<br />
min daarom menschlyk en kerkelyk gezag, wanneer<br />
hetzelve de vryheid nam, om de denkwyze<br />
en gevoelens te bepialen, die de menfchen by het<br />
ontwikkelen der hoofdftukken van de christelyke<br />
waarheid met dezelve moesten verbinden, met de<br />
menschlyke natuur, en met het oogmerk van JE<br />
ZUS Godsdienst oveëenkwam; zoo min heeft hetzelve<br />
ook dat gene ooit bereiken kunnen, wat deszelfs<br />
voorneemen was. Wat men nu moet oirdeelen<br />
van voorfchriften, die nimmer hun oogmerk<br />
bereiken kunnen, behoeft in de daad geene verdere<br />
ontwikkeling.<br />
Geleerde Protestanten niet alleen hebben gezegd,<br />
maar geleerde Roomschgezinden hebben het<br />
be-
230' Hoofdft. XIII. Over Menschlyk<br />
beleeden, dat de bepaab'ngen van de leerftellingen<br />
en verklaaringen, gemaakt door het kerkelyk gezag,<br />
niets minder dan ten aüen tyde gelykvormig<br />
geweest zyn, hoedanig vaste waarheid evenwel zyn<br />
moest, maar dat zy elkander wel hebben tegengefprooken.<br />
De zin der H. Schrift, zegt de Cardinaal<br />
VAN CUSA , richt zich naar de Praxis der Kerke. Het<br />
ïs daarom niet te verwonderen, dai de Praxis der Kerke<br />
de H. Schrift op den eenen tyd op deeze wyze en op eenen<br />
anderen tyd op eene andere wyze verklaart (l). Dat<br />
Regenten in eenen Staat naar vrye willekeur, zoodaanig<br />
zy het voor den Staat en hunne onderdaanen<br />
heilzaam achten, zoo handelen kunnen, is uitgemaakt:<br />
maar dat zulke willekeurige wetten ook dan<br />
kunnen gelden, wanneer 'er van gefprooken wordt,<br />
hoe men deeze of gene plaats van de H. Schrift<br />
moet verftaan, welke denkbeelden men met deeze<br />
of gene leerftelling te verbinden hebbe, en dat<br />
het vrye menschlyk verftand aan de willekeur van<br />
anderen onderworpen zyn, en, haar den wil der<br />
Kerke, heden zóó, morgen anders denken moete,<br />
is zoo hard, als' men iets bevatten kan. En wat was<br />
nu waarheid? Zulk eene veranderlykheid is fteeds<br />
de getrouwe gezellinne van menschlyke bepaalingen,<br />
en gewei 1 is de eenigfte ftaf, waar op men<br />
ze kan doen rteunen. Het is waar, eenige van deeze<br />
bepaalingen en verklaaringen zyn niet door andere<br />
omver geworpen geworden , maar hebben<br />
zich, fchoon men ook het anders denken by enkele<br />
perzoonen niet heeft kunnen vermyden, geheele<br />
en Kerkelyk gezag. 237<br />
eeuwen lang 5 als de algemeene en eenige leere der<br />
Kerke ftaande gehouden. Dan misfehien zoude het<br />
met zulke hoofdgevoelens, die op zekere Synoden<br />
in derzelver fymbolen of geloofsbelydenisfen zyn<br />
vastgefteld, niet anders gegaan zyn, dan met anderen<br />
van minder gewicht, dat men ze naamlyk geheel en<br />
al verworpen had, en eene geheel tegenovergeftelde<br />
verklaaring en manier van voorled had aangenomen,<br />
wanneer de eerften niet door kerkelyke en<br />
burgerlyke macht tot eene eeuwige en onveranderlyke<br />
wet gemaakt, en hemelhoog verheeven, en<br />
het tegenövergefteld gevoelen met zoo haatlyfce<br />
verwen ware afgefchilderd, dat niemand het ligt<br />
waagen durfde, om dezelve aan te tasten.<br />
Alles , wat het menschlyk gezag en de nadere<br />
bcpaalingen , door hetzelve gemaakt, hoedanig<br />
men over de waarheden van den Godsdienst denken<br />
moest, bereikt hebben, is even zoo min iets<br />
goeds geweest, en overëenkomftig met het oogmerk<br />
van JEZUS Godsdienst, als het zelf met de<br />
menschlyke natuur en den geest van het Christendom<br />
overeenkwam. Wat men begeerde, naamlyk<br />
volmaakte overëenftemming in denken, iets, dat<br />
men alleen maar in Utopiën zoeken kan, heeft men<br />
nimmer bereikt. Dit echter is 'er uit voortgevloeid,<br />
dat de verwydering van denkbeelden, welke<br />
anders mooglyk niet eens aanmerklyk geweest,<br />
en fteeds door deeze verheevene en nuttige waarheid:<br />
laaf myn broeder vrylyk zyne byzondere denkbeelden<br />
aan deeze of gene flellingen hechten, het is genoeg,<br />
dat hy met my éénen God en éénen Heere JEZUS aanbidt
235 Hoofdft. XIII. Over Menschlyk<br />
bidt enz. bedekt zoude zyn geworden, nu zeergroot<br />
geworden is, en eene verdeeling van de christelyke<br />
algemeene ir.aatfchappy heefc ten gevolge gehad.<br />
—— Dat is 'er het gevolg van geweest , dat de<br />
Christenen zich onderling om dergelyke bepaalingen<br />
gehaat, vervügd, elkander met de haatlykfte<br />
verwen afgefcbilderd, zich wederzyds van GODS<br />
aardbodem verdreeven, ja alle aandeel aan de zaligheid<br />
hebben ontzegd; daar evenwel, gelyk de<br />
Heer Dr. SEMLER te recht opmerkt, ontelbaarevroome<br />
Christenen, die zederd de eerfte tyden ons door de<br />
eene party als gruuwlyke ketters befchreeven worden,<br />
mede onder de kenners en belyders van den waaren inwendigen<br />
Godsdienst behooren — wanneer zy ook van deeze<br />
en gene enkele Kerke, naar haare ingevoerde plechtige<br />
leer-oïde uügefloten werden (in). — Dit heeft men<br />
bereikt, dat de burgerlyke ruste en gelukzaligheid<br />
meermaalen uit geheele flreeken is verbannen, de<br />
Vorsten op hunne troonen moesten zidderen , geheele<br />
Ryken naby aan hunnen ondergang gebracht,<br />
ja daadlyk verfioord zyn: daar in tegendeel de waare<br />
Godsdienst van JEZUS, die den uitwendigen zoo<br />
wel als den inwendigen vrede predikt, juist een<br />
zoodanige is, die het best burgerlyke ruste en gelukzaligheid<br />
kan bewerken. Dat heeft men bereikt<br />
, dat alje eigen onderzoek en wasdom in de<br />
kennisfe van Godlyke waarheden en handelingen<br />
onderdrukt is, en in plaatze van de echte en eenvouwige<br />
leere van den Heere JEZUS, vervat in de<br />
(m) SSewcle jum fruc£it&. mtëjua Jet ftw^ngcfv^ h 12. 13.<br />
H.
en Kerkelyk gezag: 2-9<br />
H. Schrift, een zeer konflïg gebouw van- mensen-<br />
! ]yke befpiegelingen en fchoolfche wysheid onder<br />
de Christenen is zamengefteld. En van welke ty-<br />
. den begint klaarblyklyk in de christelyke wereld,<br />
het verval van geleerdheid en weetenfehappen? Vad<br />
welken anders, dan van even dezelfden, toen men<br />
ileeds in gevaar was, om verketterd te worden, en<br />
: niet anders dan met vreeze en beeven een denkbeeld<br />
durfde uiten, hetwelk eenigzins van het ge.<br />
• woone onderfcheiden was. Zoude men het wel gelooven,<br />
dat men tot in de vyftiende eeuw by dé<br />
Chrisrenen geloofd heeft, dat de aarde plat en een<br />
oblongum zy? Ten tyde van TOSTATUS nog werdt<br />
het denbeeld van de eyronde gedaante der aarde<br />
(ivoor kettery gehouden (ra). Dat heeft men be-<br />
• reikt, dat de geestlykheid met haar opperhoofd<br />
I zich byna Godlyke rechten aangemaatigd, en zich<br />
I tot Heeren over het verftand en de geweetens dér<br />
\ menfchen gemaakt, ja aan den Godsdienst zulk ee-<br />
Ine richting hebben gegeeven, gelyk zy het met<br />
: hunne dikwerf zeer onwaardige oogmerken over-<br />
I eenkomftig hielden. — Dat heeft men bereikt,<br />
: dat veelen, uit vreeze van verketterd te wor-<br />
I den , of uit begeerte na kerkelyke ambten en in-<br />
;komften, zich, met toefchroeijing van hun eigen<br />
Igeweeten, en van hunne eigene inwendige overtuiiginge,<br />
voor deezen door menfehenhanden gemaukaen<br />
afgod van hec geloof aan formulieren, hebben<br />
geboogen, de taal der Kerke gefprooken, en aniders<br />
gedachten onderteekend, het gene zy niet bil»<br />
(M) MOKTIAÜC. Pree/, ad Cesman. {. 4.<br />
lyk-
240 Hoofdft. XIII. Over Menschlyk<br />
lykten; geleeraard, het gene zy in hun hart verwierpen;<br />
over bederf en misbruik gezucht, zonder<br />
het te waagen, om daar tegen te fpreeken. — Dat<br />
heeft men bereikt, dat men eindelyk Godsdienst<br />
en gezond menfchenverftand voor twee verfchillende<br />
zaaken hieldt, de eerfte alleenlyk voor het deel<br />
van het gepeupel, en het laatfte voor het deel der<br />
verftandigen , en dat men het Christendom , de<br />
voortreflyke leere van den Heere JEZUS , beneden<br />
het ongeloof plaatfte; zonder nu van veele andere<br />
fchadelyke gevolgen te gewagen, welken uit deezen<br />
bron zyn voortgevloeid.<br />
De waare Christen kent flechts eenen éémgen<br />
bron van geloof en Godzaligheid, flechts één éénig<br />
rechtmaatig gezag, en dat zyn de Godlyke fchriften<br />
der Apostelen en Jongeren van JEZUS. Wat<br />
hier in met ronde woorden ftaat, daar aan onderwerpt<br />
hy zich: want deeze leere is redelyk en het<br />
woord van zynen Heer is zoo zeeker, dat hy aan<br />
hetzelve zyne hartelyke goedkeuring niet weigeren<br />
kan. Niet dit of dat formulier, niet deeze of gene<br />
gelóofsleuze, 'er mogen zoo veele zegelen onder<br />
ftaan, en nog zoo veel christenbloed om vergooten<br />
zyn,'is voor hem gezag, maar het zuivere woord<br />
van GOD (*> Daar in vindt hy de hoofdwaarheden<br />
(*) In zoo verre hy Christen is, is dit zeekerlyk genoeg<br />
, maar de Christen mag toch evenwel ook dieper onderzoeken,<br />
en, wanneer de denkbeelden verfchillende<br />
uitvallen, zich by eene of andere maatfchappy voegen,<br />
wier denkbeelden meest met de zynen overëünftemmen,
u<br />
tn Kerkelyk gezag. 241<br />
den van zyn geloof alleen, maar niet in die zoogenaamde<br />
bepaalingen, betere, naauwkeurigcre verklaaringen<br />
en ontwikkelingen van dezelve, die<br />
menfchen hebben uitgevonden, en ook het lotge.<br />
val van alle menschlyk uitvindingen gehad hebben ,<br />
dat zy altyd wankelbaar geweest zyn. Dat zegt<br />
ook aan de haairkloovers omtrent de H. Schrift;<br />
vorfchers na verborgenheden, opftellers van geloofsleuzen<br />
en formulieren, dat hunne hooggeroemde<br />
weetenfchap ftuhverk is, dat de Heere van dé<br />
gedachten der wyzen weet, dat zy ydel zyn, daarom<br />
beroeme zich niemand eens menfchen. Dat<br />
predikt ook de wet der liefde, dat geen Christen<br />
zich van den anderen moet afzonderen, om dat de<br />
denkbeelden en gevoelens van den anderen omtrent<br />
deeze óf gene ftellingen niet met de zynen overeenkomen.<br />
Niet kerkelyk of menschlyk gezag;<br />
niet dit of dat Concilie, het moge te Nicea of Sirmich,<br />
te Sardica oï Conftantimpolen, te Romen of te<br />
Trente enz. gehouden Zyn, niet SABELLIOS, ARIUS;<br />
ATHANASIUS , NESTORILIS , EUTYCHES en hoe zy<br />
verder heeten, niet deeze of gene geloofsleuze of<br />
Voorfchrift, maar GÓDS Woord alleen beflist de<br />
zaak.<br />
Wy kennen éénen Heer, één Geloof, éénen<br />
Doop, éénen GOD en Vader van-ons allen. Een<br />
GOD<br />
terwyl in zulk eene maatfchappy toch ook eenige inrichtingen<br />
moeten weezen, waar aan men zich houdt. Alleenlyk<br />
gefch'iede alles tn ie liefde'. En is dfeVrïagJ<br />
•hoe verre zich die inrichtingen mogen uitftrekken; Ver't.<br />
II. DEEL; O-
242 Hoofdft. XIII. Over Menschlyk enz.<br />
GOD de Vader, van wien alle dingen zyn en wy in<br />
hem, en één Heere, JEZDS CHRISTUS, en wy door<br />
hem,, Al het overige valt ter rechte en ter linke<br />
hand, maar GODS Woord blyft eeuwig flaande.<br />
Voor het overige heet het hier, gelyk LUTHER<br />
zong:<br />
Heer! ons bewaar voor valfche leer,<br />
Dat wy geen meesters zoeken meer,<br />
Dan JEZUS CHEIST, met recht gelooven,<br />
En hem van gantfcher macht vertrouwen.<br />
Hallelujah, Hallelujah!<br />
VEER-
VEERTIENDE HOOFDSTUK.<br />
Over het Protestantendom in 't byztndtr.<br />
243<br />
Het Protestantendom kan in den eigenlykften zin<br />
als zulk een tak van het Christendom worden befchouwd,<br />
welk ten hoofddoel gehad heeft, om het<br />
•menschlyk gezag en het geloof daar op gegrond<br />
by de Christenen te verbannen, het menschlyk<br />
•v-erftand in deszelfs oude en heilige rechten wederom<br />
te herftelien, en het aanzien van de H. Schrift,<br />
'welk men tot hier toe onderdrukt had, wederom<br />
ten top te voeren. Wie dus, van allen partygeest<br />
•zeer verre verwyderd, ja wie, zelfs van het Christendom<br />
verwyderd, de zaak naauwkeurig onderzocht,<br />
moest het Protestantendom voor zulk eene<br />
maatfchappy erkennen, welke niet alleen ten opzichte<br />
van den Godsdienst der Christenen, maar<br />
ook ten aanzien van het menschdom zelf, zeer uitfteekende<br />
verdienden heeft. Ik doele hier voornaamlyk<br />
op dat gedeelte der Protestanten, die de<br />
verbeteringen van LUTHER hebben aangenomen:<br />
wat in tusfchen omtrent deezen geldt, geldt insgelyks<br />
ten opzichte van hen, die ZWINGEL en CAL-<br />
VVN gevolgd zyn, en eigenlyk evangelisch hervormde<br />
of verbeterde Christenen genoemd worden.<br />
LUTHER was, gelyk bekend is, de eerfte onder,<br />
neemer en oirfprong van deeze geheele Godsdienstverbetering.<br />
Want hoewel 'er ook in voorige ty.<br />
den door denkende Mannen, die na christelyke<br />
q 2 vry-
244 Hoofdft. XIV. Over het<br />
vryheid haakten, gelyk Huss, HIERONYMÜS van<br />
Praag, WICLEF en anderen, eenige proeven waren<br />
ondernomen, waren dezelven evenwel fteeds<br />
onderdrukt geworden. De geheele gefchiedenis.<br />
hoe deeze verbetering door LUTHER is gemaakt,<br />
en onder welke lotgevallen dezelve eindelyk tot<br />
ftand gekomen is, behoort hier ter plaatze niet.<br />
Even zoo min ftaat hier te onderzoeken, of 'er niet<br />
zomwylen by hen, die deeze verbeteringen begunftigden,<br />
menschlyke oogmerken mede zyn onder<br />
geloopen, dan of alleen de liefde tot de zuivere<br />
waarheid van het Euangelie hen bezield en aangefpcord<br />
hebbe. De vorften en het volk waren ten<br />
minften lange genoeg in zulk eene dienstbaarheid<br />
gehouden, en op zoo menigerley wyze onder het<br />
voorwendzel van Godsdienst uitgezoogen, dat niets<br />
natuur'yker was, dan dat zy eene gelegenheid aangreepen,<br />
welke bekwaam was, om hen in vryheid<br />
te ftellen, en hunne rechten en goederen tegen de<br />
eisfchen vnn de geestlykheid te beveiligen. De<br />
Cardinaal JULIANUS had reeds zoo iets voorfpeld,<br />
dat, wanne.r er niet fchielyk eene hervorming<br />
plaats vondt, het volk gewislykdegeestlykenovervallen,<br />
en hun de menigvuldige goederen wederom<br />
afneemen zoude, in welker bezit zy zich gefield<br />
hadden (a). Iets hier op doelende vinden wy ook<br />
in het verbond van den adel uit Frankenland en aan<br />
den Rhyn tegen den Paus en de Paapen van het jaar<br />
1520, alwaar het Num. 4 heet: verders aan geene<br />
Jtichting, broederJchap , bedevaarten, kerken, aflaat<br />
(a) AENEJI SYLVII Opera, p. 66. 77.<br />
of
Protestantendom in 't byzonder. 245<br />
of iets dergelyks ooit eene penning te geeven. Num. IC<br />
dat zy eiken pauslyken legaat eenen verraader van het<br />
duitfche volk, en algemeenen vyand van ons vaderland<br />
noemen willen. Num. 16. Eiken beedelmonnik, die<br />
iemand eene kaas afvraagt, eenen Jleen' van vier pond<br />
achter naa te werpen. Num 16. 2 •. dat zy hun, die<br />
het land doorkruizen,. hun paard ontneemen, de zakken<br />
leegen, hen met dorre Jlagen, zoo veel pond zy hebben ,<br />
wel overjlaan, daar naa met het heiligdom vaar en laaten<br />
willen. Of gy, zeggen zy, eenen gierigen ongeestlyken<br />
Paap iels mocht ontneemen of ontvreemden, dat<br />
willen zy voor zulk eene zonde houden,, als ofzy op eenen<br />
dobbeljleen getreden hadden (ö). Zoo verkreeg<br />
ook PHILIPPCS , Landgraaf van Hesfen, van LU<br />
THER, MELANCHTON, BUCERUS.. en meer anderen<br />
de vryheid iJ39j om benevens zyne echte gemaalinne,<br />
die eene dochter was van den Hertog GEORG<br />
van Saxen, en by welke hy prinfen en prinfesfen<br />
had , nog eene tweede , naamlyk MARGARETHA<br />
VON SAAL (hoewel heimlyk, en dat de kinderen uit<br />
deeze verbindtenis niet fuccedeeren zouden) te<br />
trouwen, dewyl de Landgraaf, wanneer zy hem<br />
dit toeftonden, beloofde, om zich hun gunflig te<br />
betoonen , zy mochten hem om kloostergoederen,<br />
of om iets anders bidden; maar ingevalle zy het<br />
hem weigerden,, dreigde, dat hy als dan genoodzaakt<br />
zoude zyn om die vryheid op eene andere<br />
plaats<br />
(6) Dr. SEMLERS Unfwtig eitiigct Urfuufccn |u SLEIDANS<br />
Slcfcjmattcnffacfc^cl'tc. 1 2$. f>. 679. ff.
246" Hoofdft. XIV. Over het<br />
plaats te zoeken, waar hét hun juist niet aangenaam<br />
zyn zoude (c). Zoo zegt ook ERASMUS by<br />
gelegenheid van het menigvuldige trouwen, in deeze<br />
tyden door de Priesters en Monniken, die het<br />
kloosterleven verlaaten hadden: het fchynt by?ia,<br />
als of de hervorming ten doel had, o:n eenige monniken<br />
de kappen af te neemen, en eenige priester en te.<br />
trouwen, en dat dit groote treurfpel op eene zeer lustige<br />
manier zal eindigen, dewyl op het einde alles trouwt,<br />
even als in de blyfpelen (d). MELANCHTON klaagt<br />
zelf in verfcheiden plaatzen van zyne brieven over<br />
de tydlyke byöogmerken, die menig een met de<br />
hervorminge paarde, en om welker wil zy dezelve<br />
eigenlyk bcgunftigden (e), en LUTHER zelf zegt:<br />
veelen zyn goed euangelisch, om dat 'er nog catholieke<br />
monftranzen en kloostergoederen zyn (ƒ), zonder van<br />
veele andere dergelyke dingen meer te gewaagen.<br />
Dan dit alles doet aan de goede zaak van het Christendom<br />
geen nadeel, en men had dit reeds voor<br />
lange den tegenpartyen kunnen toegeeven. Want<br />
waar is 'er wel ooit eene maatfchappy geweest,<br />
waar by niet menigmaal onrechtmaatige oogmerken<br />
Cc) DAPIIN. ARCUARH Fitrfse SBctracft. tc« in Mn rut&rlufcn<br />
uttti fjjtttt$& (Bcfdun ecgvuttN'fcrt éjfejtetfitfi 85. VI.<br />
(d) ERASMI Epist. VIL Lib. XIX.<br />
(e) MELANCHTH. Epist. Select, ad Luther. f 27. 30.<br />
(ƒ) MATTHESIUS in de Xllde Leerreden over LUTHBJR.<br />
p. 137. en in LUTHERS duitfche Jénafche werken. Tom. III.<br />
P- 559.
Protestantendom in 't byzonder. 247<br />
ken mede onder liepen? Zy zelfs, die in het altereerde<br />
begin tot het Christendom overgingen,<br />
waren niet allen zulke menfchen, die vry van alle<br />
tydlyke oogmerken en verwachtingen waren, en<br />
alleenlyk wegens de Godlyke waarheid het Christendom<br />
omhelsden. Genoeg, onder het opzicht<br />
van de voorzienigheid, welke alles tot heil van het<br />
menschdom bediert, en zelfs de onzuivere oogmerken<br />
van de menfchen ter bereikinge van haaie<br />
groote en heilzaame oogmerken weet aan te wenden,<br />
werdt de hervorming tot Hand gebracht,<br />
door welke de oirfpronglyke Godsdienst van den<br />
Heere JEZOS, vry van alle menschlyke uitvindingen<br />
, wederom zoude worden herdeld.<br />
Wat LUTHER tot deezen dap , die voor de wereld<br />
zoo nuttig geweest is, het recht gegeeven heeft,<br />
is eene vraag, welke men zeer ligt kan beantwoorden,<br />
wanneer men het verdand volgt, en de plichten<br />
gelden laat, die elk christelyk Leeraar op zich<br />
heeft; maar niet, wanneer zekere dellingen heerfchen,<br />
die door het geestlyk Despotismus gekoesterd<br />
worden. LUTHER zelf fchynt, wel is waar,<br />
zomtyds van eene geheel buitengewoone roepinge<br />
te fpreeken (g). Maar niemand heeft hem zulks<br />
toegedaan, en wanneer hy zelf zich dus uitdrukt,<br />
moet men het meer aan de hitte van den dryd toefchryven,<br />
dan dat hy dit denkbeeld van zich zeiven<br />
in de daad zoude hebben gekoesterd, hoewel<br />
hy<br />
(g) Epist. ad falfa nominat. o rd. Episcopor. Tom.IJ.fol. 3° S-<br />
^4
248 Hoofdft. XIV. Over het<br />
hy zeekerlyk moest begrypen, dat de opheldering,'<br />
welke door hem zoude bewerkt worden, GODS<br />
werk was. Hy was een medelid der roomschgezinde<br />
Kerke, die toen nog maar alleen, naar haaren<br />
geheeïen omvang, ftellingen, gevoelens en gebruiken,<br />
in het roomfche Ryk de rechtmaatige was,<br />
en niet overëenkomftig met derzelver ftellingen te<br />
denken, was reeds eene misdaad., hoe veel-té meer.<br />
dan dezelve openbaar tegen te fpreeken. Hy was<br />
Monnik en Priester, en in deeze opzichten nog.<br />
nader met de Kerke verbonden. Komt hier nog<br />
by, wat eenigen beweerd hebben, dat LUTHER<br />
ook zelfs als DoSlor en Hoogleeraar. der Godgeleerdheid,<br />
in diervoegen aan de roomfche Kerke<br />
is verplicht geweest, dathy, wanneer hy ook derwelver<br />
misbruiken inzag, evenwel de eens vastgeftelde<br />
gevoelens niet tegenfpreeken, maar overeenkomfiig<br />
met dezelven leeren moest: dan weete ik<br />
in de daad niets, waar mede deeze ftap eenigerrriaate<br />
kan worden gerechtvaardigd. Want wanneer<br />
men geene buitengewoone roepinge kan voorönderftellen,<br />
welke door wonderen had moeten bekrachtigd<br />
worden, en wanneer het ambt van eenen Man<br />
niets in zich bevat, wat zulk een gedrag rechtvaardigen<br />
kan, maar veel eer het tegendeel vereischt,<br />
dan blyft 'er niets meer overig. Want dat zyn<br />
Landsheer, naar de omftandigheden van dien tyd,<br />
hem. daar toe geen recht heeft kunnen geeven,<br />
noch daadlyk gegeeven heeft., is beflist en ook bekend.<br />
Ik fpreeke hier van de eerfte ftappen tot de<br />
hervorminge, welken naaderhand zeekerlyk ge-<br />
fchied-
Protestantendom in % byzonder. 549<br />
fchiedde onder den Landsheer, maar waar by zich<br />
de Keurvorst in den beginne op zekere wyze alleenlyk<br />
lydend gedroeg. HEUMAN heeft reeds de<br />
zeldzaame gedachte geuit, dat LUTHER als Doctor<br />
geen recht gehad hebbe, om van de leerftukken<br />
der roomschgezinde Kerke af te wyken (70. Hy<br />
meent, dat LUTHER door zyn beroep wel macht<br />
gehad heeft, om roomschgezind te prediken, maar<br />
niet, om het ingevoerde leerbegrip te veranderen, en<br />
dat zyn ééd hem ook daar toe verplicht hebbe, dat hy<br />
der roomschgezinde Kerke moeste gehoorzaam zyn:<br />
weshalven ons deeze zyn Do£tors-ïed zelfs zoo zeer<br />
niets helpe, dat dezelve ons veel eer met HUNwtus<br />
moeite verfchaft, om hem van meinëedigheid<br />
vry te pleiten. BALTHASAR BECKER en PETERSEN;<br />
konden zich insgelyks beroemen, dat zy tot het<br />
predikambt en de Doftorswaardigheid beroepen waren,<br />
en evenwel zoude niemand daar uit befluiten,<br />
dat zy het beroep hadden, om hunne leerftellingen,<br />
qua publici orthodoxi faporis nequaquam fint, te<br />
verfpreiden. Wilde men zeggen, dat LUTHER de<br />
waarheid, maar zy dwaalingen voorgedraagen hadden,<br />
zoo zy dit een Petitio principii, en men zag<br />
duidelyk, dat dit bewys LUTHERS zaak niet goed<br />
maake: want de Pausgezinden waren omtrent LU<br />
THER van hetzelfde gevoelen, als wy omtrent BEC<br />
KER en PETERSEN , dat zyne leerftellingen dwaalin-<br />
Qi) HEÜMANN de Luthero apocalyptico. Ziet: BBfcJjufoig.<br />
Sï«£tid;ten. 2$. XVIII. p. 469.<br />
gen
*50 Hoofdft. XIV. Over het<br />
gen behelsden enz. — Dit laatfte is eene zeekert<br />
waarheid. En heeft LUTHER niet op eene buitengewoone<br />
wyze van GOD het recht gekreegen, om<br />
de dwaalingen te wederleggen en de verftandige en<br />
fchriftmaatige leere aan het licht te brengen; heeft<br />
hem zyn Leeraarambt, en inzonderheid zyne waardigheid<br />
als Doctor insgelyks niet daar toe verplicht,<br />
maar vee! meer om het roomschgezinde Godsdienftig<br />
leerftelzel getrouw aan te kleeven; heeft zyn<br />
Landsheer hem verder dit werk niet opgedraagen,<br />
noch opdraagen kunnen: dan is 'er geen middel<br />
Voorhanden, om de geheele hervorming van dit<br />
fchandelyk verwyt te bevryden, dat dezelve haaf<br />
beftaan (de gevolgen mogen nu gefteld zyn, hoedanig<br />
zy willen) aan den meinëed en misdaad^heid<br />
van LUTHER en anderen, die tegen hunne plichten<br />
als leden van den Staat en leeraaren der Kerke,<br />
eene in het roomfche Ryk nog niet voor wettig<br />
verklaarde, en van de Kerke, op welke zy gezwooren<br />
hadden , gemisbillykte leere hadden gepredikt,<br />
te danken had. Het eerfte kunnen alleenlyk<br />
dweepers toegeeven, dewyl LUTHER zulk eene<br />
gewaande buitengewoone roeping niet met wonderen<br />
heeft bevestigd, en dan kan morgen de eerfte beste<br />
dweeper zyn tent opflaan, en zeggen, dat hy door<br />
GOD gezonden zy, om aan de wereld het waare<br />
Euangelie te prediken. Het laatfte kan uit de gefchiedenis<br />
niet beweezen worden, dewyl LUTHER<br />
nog eer zyn Landsheer 'er iets van wist, zyne ftellingen<br />
tegen het Pausdom aanfloeg, en deeze Vorst<br />
zich by de geheele zaak nog langen tyd geheel ly-<br />
dend
Pre-téstantendortt in 'i byzonder. 251,<br />
dend gedroeg, en het ook nog altyd de vraag zyn<br />
zoude, of een bevel van eenen Landsheer, eenen<br />
Leeraar zoude kunnen verplichten,, om iets te leeren<br />
tegen de Kerke, op dewelke hy gezwooren<br />
had ? LUTHERS inwendige overtuiging van de waarheid<br />
zyner leerftellingen en de dwaaling van het<br />
tegendeel, kan hier ook niet te pas komen, even<br />
zoo min als zyne uitfluiting uit de Kerke, dewelke<br />
eerst gefchiedde , naa dat hy haar had tegengefprooken.<br />
i— LUTHERS ambt en plicht komt hier<br />
alleenlyk in aanmerkinge, en zyne waardigheid als<br />
Dottor befchouwt hy ook in de daad als het eenigfte,<br />
wat hem het recht gaf, om zyne overtuigingen<br />
vry uit te zeggen, en dat gene tegen te fpreeken,<br />
wat hy als dwaaling had leeren kennen. Hy<br />
zegt daarom: ik heb het dikwyls gezegd, en zegge het<br />
nog , ik wilde der wereld goed niet hebben voor myne<br />
Doctorswaardigheid. Want ik moest waarlyk op het<br />
laatst vertzageh en vertwyffelen in de groote zwaare<br />
zaak,-die op my ligt, wanneer ik dezelve als een Jluiper<br />
zonder beroep en bevel had begonnen. Maar nu<br />
moet God en de geheele wereld my getuigen, dat ik het<br />
in myn Doctorambt en Predikambt openlyk heb aangevangen<br />
, en tot dus verre gebracht met Gods genade (i).<br />
Dit beroep verklaart hy echter in 1531 nog duidelyker,<br />
wanneer hy zegt: Maar ik Doctor MARTI-<br />
NUS ben daar toe beroepen en gedwongen, dat ik Doctor<br />
worden moest zonder myn toedoen uit enkele gehoorzaamheid,<br />
toen heb ik het Doctorambt moeten aanneemen,<br />
en myne allerliefjle H. Schrift moeten toezwee-<br />
(i) LUTHERS ftftettl?. SSStïft. 26. V. 968.<br />
ren
zp Hoofdit. XIV. Over het<br />
ren en belooven, om. dezelve getrouwlyk en zuiver<br />
te prediken en te leeraaren; by zulk leeraaren is my<br />
het Pausdom in den weg gekomen, en heeft het my willen<br />
weer en, daarom is het hetzelve ook gegaan, gelyk<br />
voor oogen, en zal hei nog Jleeds erger gaan, en zy zullen<br />
my niet weeren, ik wil in Gods naam en beroep op<br />
de leeuwen en adderen gaan, en de jonge leeuwen en<br />
draaken met voeten treeden, en dat zal by myn leven beginnen<br />
, en naa mynen dood verricht zyn. Aan<br />
de echtheid van deeze verklaaring van LUTHER en<br />
van zyn beroep op zyne waardigheid als Dodor,<br />
kan niemand twyffelen, die met den toeftand der<br />
hooge fchoolen vóór en ten tyde van LUTHER bekend<br />
is, en het onderfcheid weet, hetwelk men<br />
reeds zederd de twaalfde eeuw en vroeger maakte<br />
tusfchen de pofitive en bybelfche Godgeleerden (*).<br />
Zoo heet het ook in. de Matrikel van de hooge<br />
fchoole te Wittenberg omtrent LUTHERS promotie<br />
tot Doctor: Petiit pro BIBLIA: admisfus est ad BI-<br />
BLIA, en in eenen brief aan het Augustiner-klooster<br />
te Erfurth van 1514 zegt LUTHER, dat hy niet<br />
op de fententien , maar op den Bybel gezwooren<br />
had. Het is waar, dat dezelfde bybelfche Godgeleerden<br />
ook gewoonlyker wyze de uitfpraaken der<br />
Conciliën en Kerkvaderen, en hunne verklaaringen<br />
en bepaalingen in aanmerkinge namen. Dan hy<br />
kende de tegenftrydigheden , welke by deezen<br />
plaats vonden, en oordeelt daarom, van de Concili.<br />
cn,<br />
(k) Cms. EGA
Protestantendom in't byzonder. 2^3<br />
en, dat zy niet de macht der Apostelen en Profeeten<br />
gehad, en even zoo wel hebben kunnen dwaa-<br />
Jen, als andere menfchen Q), Nog vollediger verklaart<br />
hy zich betreffende de Conciliën en de Hellingen<br />
en verklaaringen, op dezelven aangenomen,<br />
in zyn gefchrift over de Conciliën en Kerken, waar<br />
hy zelfs de zoogenoemde algemeene Kerkvergaderingen<br />
daar van niet uitzondert, en de inrichdngen,<br />
op dezelve gemaakt, dan alleen voor recht<br />
houdt, wanneer zy met de H. Schrift overëenftemmen,<br />
waaromtrent hy zich op het getuigenis van<br />
AUGUSTINUS zeiven beroept f». Was nu LUTHER<br />
zelf naar zyn beroep als Dottor der H. Schrift, en<br />
niet als Doctor der Sententien- Conciliën en Kerkvaderleere,<br />
tot de H. Schrift en de waarheden geweezen,<br />
die in dezelve gegrond zyn, en hem als een<br />
plicht opgelegd, om te gelooven en te leeraaren<br />
het gene daar in gegrond was; dan was zyn geheele<br />
flap, hoe zeer dezelve ook met het kerkelyk geloof<br />
op gezag mocht ftryden , niet alleen geene<br />
meinëedigheid, maar rechtmaatig en zyn plicht,<br />
gelyk hy zelf zich daaromtrent in zyne werken<br />
meermaalen uitlaat. De Godlyke uit de H. Schrift<br />
erkende waarheden aan te neemen, en dezelve aan<br />
anderen mede te deelen was zyn beroep, waar aan<br />
hy zich, zonder zyn geweeten te kwetzen, niet<br />
onttrekken konde. Hier uit mogen onze nieuwere<br />
Godgeleerden (ik verftaa daar onder echter die ge- 1<br />
(0 attcttf. SaSctfe. VI. 38. f>. 104.3 enz.<br />
('»; gftrtf. SBtifc. VIL 3».». 235 enz.<br />
nen,
' 2 5 4 Hoofdft. XIV. Over ffl<br />
hen , die gaarne aan de Euangelifche Kerke een<br />
geloof, op gezag, geloofsbelydenisfen en formulieren<br />
gegrond, willen toeëigenen, en alle Leeraaren<br />
onder dit juk döen buigen) opma-akcn, of de<br />
oude Godgeleerden meicësdigen zyn, wanneer zy<br />
naar Gods Wvord hunne beste overtuigingen aan de<br />
wereld bekend maaken, en hec aan elk vry laaten,<br />
of hy dezelve goedvindc, dan niet? Zy zyn, zonder<br />
zelfs eens te willen hervormen, in het zelfde<br />
geval, waarin I.rniÊRwas, even zoo als hy, alleen<br />
tot de H. Schrift, en tot geen ander gezag,<br />
het moge oud of nieuw zyn, geweezen, dan in zoo<br />
verre, en wanneer zulke leerftellingen met de IL<br />
Schrift overeenkomen. Is die onrecht, handelen<br />
zy meinëedig en tegen hun geweeten; dan is Lu-<br />
THER , dan zyn 'zyne medearbeiders ook niet te<br />
veröncfchuldigen, of men moese willen vooronder-<br />
Hellen, dac midden in de Protestantfche maaefchapby,<br />
een nog geftrenger en blinder geloof op gezag<br />
en'formulieren gelde, dan in de roomschgezinde<br />
Kerke in de zesciende eeuw, en daar voor<br />
Bewaar ons, lieve Heere GOD!<br />
Uit datgene, wat LUTHER tot deezen gewichtigen,<br />
en voor de chriscelyke kennisfe zoo wel als<br />
voor hun gedrag zoo heilzaamen ftap, bewoogen<br />
heeft, kan men reeds van zei ven opmaaken, wat<br />
eigenlyk de grondflag is, waar op de geheele leere<br />
van het Euangelie gevestigd is. Het is naamlyk<br />
deeze, dat de H. Schrift alleen de grond is ter kennisfe<br />
en beflisfinge van alle christelyke waarheid,<br />
en
Protestantendom in 't byzonder. 23-5<br />
en dat men deeze alleen, en niet de ftellingen, gevoelens<br />
en uitfpraaken der menfchen volgen moete. Lu.<br />
THER heelt dit niet alleen in alle zyne fchriften en<br />
inzonderheid in 1533 verklaart (n), maar ook in de<br />
zoogenaamde Epitome Articulorum heet het: wy gelooven,<br />
belyden en leeren, dat de eenige regel en het<br />
richtfnoer, naar welken alle leerftellingen en leeraaren<br />
gewaardeerd en beoordeeld moeten worden, zeekerlyk<br />
geene andere zy, als de Profetifche en Apostolifche<br />
Schriften van het O. en N. Testament. Zoo lange<br />
dus deeze hoofd- en grondregel der euangelifché<br />
Kerke nog niet door iemand beftreeden, de H.<br />
Schiift of het zy verworpen, het zy niet meer als<br />
de eenige bron der kennisfe befchouwd wordt, of dezelve<br />
door menschlyk gezag of iets anders wordt ter<br />
zyde gefteld, zoo lange kan men nog niet zeggen,<br />
dat iemand niet meer tot de' Godsdienftige maatfchappy<br />
der Protestanten behoore. Men kan in tegendeel,<br />
wanneer men geftreng wil oordeelen,<br />
zeggen, dat, wanneer men ooit aan eenig formulier<br />
geloof, en aan menschlyke boeken zulk een aanzien<br />
toekent, dat men dezelven als bronnen van kennisfe<br />
benevens de H. Schrift befchouwt, men van de<br />
hoofd- en grondregel der euangelifché Kerke afwykt.<br />
Hier door is de protestantfche Kerke ook niet<br />
alleen van de roomschgezinde onderfcheiden, wel.<br />
ke de H. Schrift aan de overleevering en menschlyk<br />
gezag ter zyde ftelt, maar ook, om zich in de tyden<br />
f» In Defenf. Edict. Caf. Carel. V. Norimb. 1533. publhati.<br />
Opp. Tom. II. Vixemb. Latin.fol. 359.
Protestantendom in 't byzonder. 257<br />
'opvoedinge, partyzucht en menfchenvreeze ter<br />
zyde fielt, ziec men zeer ligt, dat op deeze wyze<br />
in plaatze van het oude menschlyke gezag der Con<br />
ciliën, derzei ver befluiten en der Kerkvaderen eene<br />
nieuw menschlyk gezag wordt ingevoerd, welk<br />
met niet minder despotiek geweld over het ver<br />
ftand, de kundigheden en hec geweeten der men<br />
fchen hecrschtj dan de roomfche Kerk, over wel<br />
ke men zoo bitterJyk geklaagd heeft, ooit of ooit<br />
beeft kunnen uitoeffenen. Wat by haar de Conci<br />
liën zyn, zyn dan by de Protestanten, de Gods<br />
dienftige vergaderingen, te Marpurg, Torgau en<br />
op andere plaatzen van het jaar 1529 af aan gehou<br />
den: wat by de Roomschgezinden de voorfchriften<br />
en befluiten der Conciliën omtrent allerley leerftel<br />
lingen zyn, zyn by de Protestanten de fymbóliilhé<br />
boeken; wat by de Roomschgezinden gezegd wordt i<br />
dat men de H. Schrift zoo uitleggen en geene ande<br />
re ftellingen uit dezelve moete afleiden, als met de<br />
H. Kerkvaderen, de Conciliën en de daar or3 ge<br />
maakte befluiten overeenkomt, is niets anders,<br />
dan wanneer de Protestanten zeggen; dat men by<br />
bet verklaaren der H. Schrift daar op letten moete;<br />
dat men die niet anders verklaare, dan mee de<br />
leerftellingen van onze fymbolifche boeken over<br />
eenkomt, of geene ftellingen uit den Bybel moet<br />
afleiden, die met de denkbeelden, inde fymboli<br />
fche boeken vervat, ftryden. En 'er is dan geen<br />
ander ondeifcheid tusfchen het Roomschgezind en<br />
Protcstantsch gezag, dan dat het eerfte ouder, dit<br />
aieuwer is, het eerfte zulke, en het laatfte andefë<br />
II. DEEU R kfcf:
253 Hoofdft. XIV. Over het<br />
leciftukken, bepaalt: en het beweeren-, dat de H.<br />
Schrift de eenigfte grond van kennisfe is, is dan<br />
maar een enkel voorwendzel, dewyl ook de Roomschgezinden<br />
op deeze wyze de H. Schrift niet verwerpt,<br />
maar zyne door de Kerk vastgeftelde leerftukken<br />
als yulken befchouwt, die in GODS Woord gegrond<br />
zyn.<br />
Dan hoe zeer ook het gezag der fymbolifche boeken<br />
door eenigen te ver getrokken, en 'er dus in de<br />
daad een nieuw Pausdom midden in het Protestantendom<br />
wordt ingevoerd, is dit evenwel geenszins<br />
het oogmerk van LUTHER en van zyne mede-arbeiders<br />
geweest, en niets minder dan dat oogmerk,<br />
waar toe deeze boeken gemaakt en ingevoerd zyn.<br />
Elk evangelisch Christen moet niet alleen het oprichten<br />
van zulk een fymbolisch en formulier geloof<br />
als eene nieuwigheid, als eere krenking van zyne<br />
rechten, die hy als Mensch, als Christen, als Protestant<br />
bezft, befchouwen; maar ook den Staat en<br />
de R genten, als befchermers van de euangelifchévryheid<br />
mogen 'er niet onverfchillig by zyn, wanneer<br />
eenigen hunner Leeraaren zich aan de Roomschgezinde<br />
Kerke aanfluiten, en dat 'er, onder den fchyn<br />
van echt Protestantendom wederom een menschlyk<br />
gezag wordt voor den dag gebracht en onderfteund,<br />
en dat geestlyken onder het voorwendzel, als of<br />
zy volgens hunnen ééd voor de zuivere leere en<br />
Augsburgfche geloojsbelydenis ftreeden, hunne medebroederen<br />
vervolgen, en de aloude Pauslyke heerfchappy<br />
over het verftand, de kundigheden en het<br />
geweeten der menfchen zich zeiven willen toeëige-<br />
nen.
Protestantendom in 't byzonder. 259<br />
nen. De Heer Doctor SEMLER noemt dit met<br />
recht de oudelaage theologifche dienstbaarheid en<br />
welke de kracht en waarde van de Christelyke<br />
onberispelyhe onaantftootlyke leere en derzelver gemaklyk<br />
gebruik nadeel toebrengt, en zegt omtrent hen, die<br />
dit menschlyke gezag nog dienen, dat zy het Compendium<br />
tot hun handgeweer maaken (0). Niets was<br />
LUTHERS oogmerk minder, dan eene nieuwe party<br />
op te richten, maar alle zyne fchriften zyn 'er vol<br />
van, dat hy niets anders ten doel had, dan een<br />
vry Euangelie; en hoewel ook LUTHERS vrienden<br />
zich den naam van Lutheraanen lieten welgevallen,<br />
dien D. Ecic het eerst in 1519 gebruikt omtrent de<br />
aanhangers der hervorminge, was dit evenwel zoo<br />
weinig naar LUTHERS zin, dat hy veel eer daar<br />
mede ten hoogden te oovreden was (*). Zoo blykt<br />
ook uit de voorreden vóór de Augsburgfche Confesfie<br />
klaar, dat men niets minder dan afzondering, oprichting<br />
van eene byzondere party of Kerke, of<br />
hoe men het anders noemen wil, ten doel heeft<br />
gehad, maar alleenlyk veiëeniging der gemoederen<br />
on-<br />
(0) In zyne voorreden voor de verhandeling Wtt fvcret<br />
Uritcvfucytrng icS lanen. I %% y. 9-<br />
(*) Zie hieromti*ent meer in een boek, getyteld: £a><br />
ttjtrS Uttfcmdjt. ©nc dfmfïcmatliie gefim&eï Q5(
'fo Hoofdft. XIV. Over het<br />
onder CHRISTUS het waare opperhoofd, inden algem-enen<br />
on echten Godsdienst van JEZUS, die alleenlyk<br />
op het woord van GOD gegrondvest is. Zoo<br />
min het echter LUTHERS oogmerk was, om eene<br />
nieuwe fcóte te (lichten , maar veel meer om de<br />
oiripronglyke leere, welke door Hellingen van<br />
menschlyk gezag vervalscht was, wederom tot haare<br />
zuiverheid en eerden bron te rug te brengen,<br />
even zoo min konde het ook het doel zyn van de<br />
Geloofsblydenis en de gezamenlyke fymbolifche<br />
boeken, dat zy naar alle derzelver byzondere artykelen<br />
tot een eeuwigduurend voorfchrift voor alle<br />
euangelifché Christenen zou verftrekken. Want zonder<br />
'er eens van te gewaagen, dat de Protestanten<br />
nimmer hun recht, hetwelk in de natuur gegrond is<br />
en door Godsdienstplicht onderfteund wordt, begeeven<br />
hebben, om hun verftand meer en meer op te klaaren,<br />
verder naa te vorfchen in de leerftukken van<br />
den Godsdienst, en in kunde toe te neemen; werdt<br />
het Protestantendom op een grondbeginzel gevestigd,<br />
hetwelk op zich zei ven wel volmaakt echt is,<br />
maar tevens ook van zoodaan'ge gefteldheid, dat<br />
by hetzelve onmooglyk zulk eene Barrière kan<br />
plaats vinden , maar dat die zelfde aangenomene<br />
leerftellingen, aan menigvuldige veiÜnderingen en<br />
ve:beteringen moeten onderhevig zyn. Het grondbeginzel<br />
moet zyn, dat de H. Schrift als de eenige<br />
grond van kennisfe en beflisfinge moet worden befchouwd,<br />
waar naar de leere en de Leeraar moet<br />
btöordee'd worden,<br />
ten ieder kent den tceftand, waar in zich, ten<br />
tyde
Protestantendom in 't byzonder. 061<br />
tyde der hervorminge, de weetenfchappen bevonden<br />
, d :<br />
e, om de H. Schrift wél te verftaari»,<br />
noodzaaklyk vereischt worden. Naauwlyks kwamen<br />
zy uit de eerfte barba--y ten voot lchyn. Taaien<br />
uitlegkunde waren, zoo niet geheel onbekende,<br />
ten minften zulke weetenfchappen , die Hy het<br />
grootfte gedeelte der Godgeleerden van alle partyen<br />
nog zeer in derzelver kindsheid waren. Het<br />
weinige , wat REUCHLIN en eenige anderen hebben<br />
gedaan, was voor het O. Testament alles, wat<br />
men kende: men had nog niet eens een Syriscb en<br />
Arabisch woordenboek. Aan verbecenng van den<br />
text uit handfchriften en overzettingen, aan het<br />
bepaalen van den waaren zin des woorden, uit vermaagdfchapte<br />
dialecten en oude overzettingen, had<br />
men nog niet eens gedacht. Ten opzichte van<br />
het N. Testament was iets meer gedaan, vcor-<br />
naamlyk door ROEERT STEPHANUS, ERASMVS en<br />
eenige anderen ; maar het was 'er nog oneindig<br />
verre af van het gene in dit vak gedaan konde<br />
worden, en, mag men ook zeggen, gedaan worden<br />
moest. Kan men wel denken, dat by zulk eene<br />
gefteldheid van de kunde in de H. Schrift, de Protestantfche<br />
Leeraaren hebben kunnen gelooven ,<br />
dat hunne uit de H. Schrift van het O. en N. Testament<br />
ontleende flellingen , niet voor gewichtige<br />
veranderingen en verbeteringen in vervolg van tyd<br />
zouden vatbaar zyn? Konden zy zich verbeelden,<br />
dat- niet misfehien veel van dat gene, wat zy uit<br />
verkeerd begreepene plaatzen der H. Schrift aangenomen<br />
en beweerd hadden, zoude verworpen<br />
K 3 en
262 Hoofdft. XIV. Over het<br />
en wederom veel van het gene zy verworpen hadden,<br />
weder zoude op de baane gebracht worden,<br />
naar maate men betere en volledigere denkbeelden<br />
omtrent den zin van de H. Boeken verkreeg, waar<br />
op zy hunne geheele leere vestigden, en waaromtrent<br />
de kundigheden ten dien tyde nog zeer gebrekkig<br />
waren? Waren LUTHER en MELANCH-<br />
TON, de beide Chefs der hervorminge, geheel en<br />
al vreemdelingen iu deezen tak der Godgeleerdheid<br />
geweest, dan had men misfehien redenen, om dit<br />
te vermoeden. Want de weetniet befchouwt altyd<br />
zyne dwergachtige kundigheden als reuzen, en<br />
houdt zoo veel te eer zyne denkbeelden voor befliste<br />
waarheden, waar aan zich alles onderwerpen<br />
moet, hoe minder hy daar van verftaat. Dan LU<br />
THER en MELANCHTON hadden beiden voor het tydvak<br />
waarin zy leefden, geene gemeene kundigheden<br />
in deezen tak der Godgeleerdheid, en moesten dus<br />
genoegzaam van dat gene overtuigd zyn, wat daar aan<br />
toen nog ontbrak, en met der tyd vervuld konde worden.<br />
Zy moesten dus ook voor uit zien, dat, zoo draa<br />
men meerder vlyt aanwendde tot het beftudeeren<br />
van den Bybel, de ftellingen, toen door hen aangenomen,<br />
gewichtige veranderingen en verbeteringen<br />
zouden moeten ondergaan, en dat hunne denkbeelden<br />
en leerftellingen, ingericht naar hunne<br />
kundigheden in den Bybel, geene eeuwig verplichtende<br />
wet konde Zyn voor alle hunne naakomelingen,<br />
die met betere kundigheden in de H. Schrift<br />
zouden zyn voorzien. Is het echter evenwel het<br />
oogmerk van LUTHER , MELANCHTON en van hun-<br />
ne
Protestantendom in 't byzonder. 263<br />
ne mede-arbeideren geweest, dat hunne uit de<br />
Schrift gehaalde leerftellingen geene verbeteringen<br />
en veranderingen moesten ondergaan , maar dat<br />
hunne kundigheden en verklaaringen van de plaatzen<br />
der H. Schrift zoo volkomen waren, dat hunne<br />
daar .uit gehaalde ieerftukken een eeuwig richtfnoer<br />
voor alle volgende euangelifché Christenen zyn<br />
moesten: dan hebben zy zich in de daad iets toegekend,<br />
wat men niet in ftaat is, om aan menschlyke<br />
kundigheden toe te kennen, naamlyk onfeilbaarheid<br />
en volmaaktheid van kennisfe, welke hun<br />
niet toekomt, om dat zy niet geinfpireerd geweest<br />
zyn. Nu is de naakomelingfchap nimmer verplicht,<br />
om aan de verbeeldingen van zyne voorouderen<br />
zoo veel toe te geeven. Ja wat nog meer is, dan<br />
.hebben zy op deeze wyze hetzelfde gedaan, wat<br />
zy in de roomschgezinde Kerke met zoo veel recht<br />
misbillykten, en hunne leerbegrippen op hunne<br />
fchriftverklaaringen gegrond, juist zodanig aan de<br />
protestantfche Kerke voor alle volgende tyden opgedrongen,<br />
als de roomschgezinde Kerke haare leden<br />
gebiedt, om de leerftellingen voor waar en onveranderlyk<br />
te houden , welke de Kerkvaderen<br />
naar hunne uitlegkundige inzichten uit de H. Schrift<br />
getrokken, en voor de echte en eeuwig verplichtende<br />
leere van de Christelyke Kerke uitgegeeven<br />
hebben. Maar dat dit het oogmerk zoude geweest<br />
zyn van deeze geleerde en wyze Mannen, die zoo<br />
dapper tegen al het opdringen van inzichten en<br />
menschlyk gezag geftreeden hebben, is naar hunne<br />
denkbeelden nimmer te verwachten y en men<br />
R 4 kan
264 Hoofdft. XIV. Over het<br />
kan reeds daar uit opmaaken, dat men door de.<br />
fymbolifche boeken niet iets zodanigs heeft willen<br />
bereiken, als naaderhand helaas! gebeurd is. Reeds<br />
hier uk kan men afleiden, dat by een naauwkeurig<br />
onderzoek alle andere denkbeelden en begrippen<br />
van de leerftellingen, die in de fymbolifche boe-<br />
ken aangenomen zyn, eigenlyk voor niets anders,<br />
dan voor uitlegkundige befpiegelingen kunnen ge-<br />
houden worden, maar niet voor aanvallen op en<br />
beftryding van de euangelifché waarheid, dewyl<br />
het grondbeginzel van het Protestantendom niet<br />
weggenomen wordt, en men naar hetzelve niet<br />
anders verwachten konde, dan dat by betere kun<br />
digheden in de H. Schrift ook dat gene, wat tot<br />
hier toe leerftukken waren , gewichtige verande<br />
ringen ondergaan zouden. Hierom zyn ook de Pro<br />
testanten alleen in ftaat, om de verwyten tegen te<br />
gaan, die hun zoo menigwerf door de Roomschge<br />
zinden, en inzonderheid door den Bisfchop van<br />
Meaux gedaan zyn, dat hunne Godsdieust zeer on-<br />
zeeker was, en veele veranderingen hebbe onder<br />
gaan (»• Men heeft dit, gelyk billyk was, van<br />
zich poogen af te fchuiven, en daar tegen bewee-<br />
zen, dat ook de Roomfche Kerke veranderingen ge<br />
noeg heeft moeten dulden. Dan dit is geene we<br />
derlegging , maar toont alleen aan, dat by den<br />
anderen hetzelfde gebrek plaats vindt, hetwelk hy<br />
met den berisper in het Euangelie aan zynen<br />
broeder opmerkt. Men moet de' onveranderlyk-<br />
heid<br />
(t) BOSSUST Hissom des varktisns des Eglijes proteftmitcs.
Protestantendom in 't byzonder. 26$<br />
beid der euangelifché Kerke niet zoeken in derzelyer<br />
formulieren en leerbegrippen, maar alleenlyk in<br />
haare hoofdftelUng, dat de ff. Schrift alleen de grond<br />
is ter kennisfe en beflisfinge van de christelyke leere (*_).<br />
Wat men echter uit het tot hier toe gezegde alleenlyk<br />
zoude kunnen vermoeden, naamlyk dat de<br />
fymbolifche boeken niet een richtfr.oer zyn van het<br />
geloof en der leere, waar aan de geheele euangelifché<br />
naakomelingfchap zoude gebonden zyn, en zy<br />
dus voor de Protestartfche Kerke dat gene zoude<br />
weezen, wat de iymbolen, befluiten der Conciliën<br />
en uitfpraaken der Vaderen voor-de Roomschgezinden<br />
zyn, is eene befliste waarheid, en nergens hebben<br />
de Chefs der hervorminge beweerd, dat hunne belydenis<br />
een onveranderlyk leerformulier voor de naakomelingfchap<br />
zyn moet, maar dezelve is eene belydenis<br />
van het gene om en by de de hervorminge<br />
toe-<br />
(*) Zeer wel heeft dit insgelyks de zalige J. D. DETM-AN<br />
begreepen, een Leeraar, wien het Lutherdom te Amftel-<br />
Aam maar al te vroeg heeft moeten misfen; wanneer hy in<br />
zynen Catechismus, 1783 te Amfteldam in, het licht ge><br />
geeven, op de 3Sfte vraage: waarom wordt onze Kerk of<br />
2.65 Hoofdft. XIV. Over het<br />
toegedaane Pfarheeren, Predikanten, Leeraaren —><br />
prediken , leeraaren , houden en verrichten, waarom<br />
ook in het formulier van eendracht, de Augsb rgfche<br />
Conftsfie uitdruklyk genoemd wordt SUI TEMPO<br />
RIS fymbclum, geloofsbelydenis van dien tyd (q).<br />
Zoo hieldt ook LUTHER zelf als een verftandig<br />
man , de door hem en zyne medebroederen gemaakte<br />
hervorming, voor niets minder dan voor voleindigd,<br />
maar alleenlyk voor een begin, hetwelk<br />
in vervolg van tyd nog geduurig meer uitgewerkt<br />
en volkomener konde gemaakt worden. Toen in<br />
1538 de vergadering van de Vorsten en Leeraaren<br />
te Smalkalden werdt gehouden, werdt door den Keurvorst<br />
en de Vorsten, den Godgeleerden aanbevolen, dat<br />
zy de Augsburgfche geloofsbelydenis en apologie, dewelke<br />
aan Keizer KAREL, anno 1530 te Augsburg op den<br />
ryksdag was overgegeeven, nog eens met vlyt moesten<br />
doorzien, en wanneer 'er iets in werdt gevonden, hetwelk<br />
met de H. Godlyke Schrift niet overeen kwam, of<br />
dat zy in hunne Kerken niet zoodanig leerden, dat zulks<br />
veranderd moest worden (r). Eene onderneeming ,<br />
welke in de daad zeer pryswaardig was, maar ook tevens<br />
een zichtbaar bewys opleevert, dat men de<br />
Confesfie en Apologie niet voor eenen onveranderlyken<br />
regel van het christelyk geloof heeft gehouden,<br />
maar veel eer gedacht heeft, dat de daar in<br />
voorgedraagene ftellingen voor verbetering, vatbaar<br />
waren; en de grondftelling blyft ook hier by de<br />
(q) FoRMUL. CONCORD. p. 571. 63I.<br />
co atttnf. asBtïft. vi. xi". j>. 1226.<br />
Pro-
Protestantendom in 't byzonder.<br />
Protestanten altyd dezelfde, dat het de tL Schrift<br />
alleen is, naar welke de leere en de Leeraaren be<br />
proefd en beoordeeld moeten worden. De veran<br />
deringen , door MELANCHTON naa den dood van<br />
LUTHER ondernomen, ja reeds de vroegere verbe<br />
teringen van de Augsburgfche Confesfie, zyn wel<br />
is waar by de Protestanten niet in de beste reuk;<br />
maar zy ftrekken evenwel tot bewys, dat een der voor<br />
naamfte Hervormers, en door wien deeze Confesfie<br />
zelfs was opgefteld, zoowel als andere Leeraaren<br />
van dien tyd, aan deeze boeken geene meerdere<br />
waarde hebben toegekend, dan welke men aan alle<br />
boeken in het algemeen, die van menfchen afkom-<br />
ftig zyn, kan toefchryven. In de Apologie, zegt<br />
MELANCHTON daarom, veranderen wy dagelyks veel.<br />
Den geheelen artykel van de geloften, die korter was<br />
dan dezelve zyn moest, heb ik weggenomen, en in des-<br />
zelfs plaats een breedvoeriger onderzoek van deeze ftoffe<br />
gefield. Nu onderzoeke ik ook het artykel van de macht<br />
der Jleutelen. Ik wenschte, dat gy ook de geloof sar ly-<br />
kelen waart doorgeloopen. Indien gy denkt, dat daar in<br />
niets gebrekkigs is, dan zal ik het overige, wanneer het<br />
doenlyk is, afhandelen. Want de geloofsartykelen moe<br />
ten meermacden veranderd, en op tyd en omftandigheden<br />
worden toegepast (»• In de daad zoo gaat men niet<br />
te werk, wanneer men meent, dat de voorgedraa-<br />
gene flellingen zoo vast, en zulke eeuwige onver-<br />
anderlyke waarheden zyn, dat zy aan de geheele<br />
naa-<br />
(s) MELANCHTONIS Epijlol. fdeiïiores a Peucero editie.<br />
Wittenb. ap. Joann. Cratonem. Epijl. U. ad Luther p. 3. 4.
Art* Hoofdft. XIV. Over het<br />
naakomelingfchap, hunne begrippen mogen nu ge<br />
field zyn hoedanig zy willen, als grondwetten kun<br />
nen voorgefchreeven worden. Dan wie ook maar<br />
de moeite neemt, om de leerbegrippen, welke<br />
door de Protestantfche Godgeleerden van tyd tot<br />
tyd zyn voorgedraagen, byëen te verzamelen, zal<br />
zeekerlyk ontwaar worden, dat men by dezelven,<br />
zoo draa men zich tot nadere bepaalingen heeft inge-<br />
laaten, een niet minder groot onderfcheid in denken<br />
en manier van voorlid aantreft, dan by de Kerk<br />
vaderen.<br />
Zoo gemaklyk het echter valt, om zich te over<br />
tuigen , dat de Symboltfche boeken geen onveran-<br />
derlyk voorfchrift voor alle volgende euangeli<br />
fché Christenen kunnen of zullen zyn, zonder dat<br />
men de voornaamfte grondftelling van het Protes<br />
tantendom geheel en al om verre werpt; zoo ge<br />
maklyk kan men zich ook overtuigen, wat zy zyn,<br />
en hoedanig men dezelven nog tegenwoordig<br />
kan befchouwen. De Augiburgfche Geloofsbelyde.<br />
nis is alleenlyk een verweerfchrift, waar door de<br />
Vorsten in dien tyd, benevens hunne Leeraaren, de<br />
befchuldigingen, welke men hun ten laste leidde,<br />
als of zy ketters waren, die ongehoorde, affchuuw-<br />
lyke, ja zelfs voor de openlyke ruste naadeelige<br />
dwa dingen koesterden, en die in het geheel geen<br />
ordentlyk leerbegrip hadden , poogden te weder<br />
leggen. Het is daarom MELANCHTONS oogmerk,<br />
om te toonen , dat zy niets minder waren , dan<br />
zulken, als men hen had afgefchilderd, dat zy in de<br />
leere en. plechtigheden niets Iwuden tegen Gods woord,
Protestantendom in 't byzondeK<br />
nf de heilige gemeente en catholieke christelyke Kerke,<br />
en dat zy met den grootften vlyt geweerd hadden, dat 'er<br />
geene nieuwe onchristelyke leere by hen geleeraard tn<br />
a.mgenom..n worden mocht (ï), weshalven ook de<br />
Augsburgfche belydenis, zelve uitdruklyk eene Apo<br />
logie , een weer- en verdeedingsfehrift wordt genoemd.<br />
Even zoo blykbaar is ook het ander oogmerk, welk<br />
men met dit gefchrift heeft willen bereiken, naam-<br />
lykom, ware het flechts mooglyk, eene vere'eniging<br />
der gemoederen tot ftand te brengen. Dit oog»<br />
merk lag toen reeds ten grondflag, wanneer in 1529<br />
de artykelen, die den aanleg van de Augsburgfche<br />
Confesfie uitmaaken , te Marpurg werden opge-<br />
fteld, en men zich met ZWINGEL, OECOLAMPADI-<br />
ÜS en andere Zwitzerfche Godgeleerden poogde te<br />
verëenigen. Wanneer men deeze artykelen ook<br />
naaderhand als een beproevingsmiddel gebruikte,<br />
werden zy evenwel niet befchouwd als een Symbo<br />
lum, hetwelk iemand moest aanneemen, indien hy<br />
een rechtzinnig Christen zyn wilde , maar enkel als<br />
begrippen, waar aan men die genen toetste, die in<br />
het verbond van verdeediginge, hetwelk de euan<br />
gelifché Vorsten en Standen onder eikanderen had-<br />
den geflooten, wilden opgenomen worden (li). En<br />
zoo was ook het oogmerk van de Geloofsbelydenis,<br />
naar deeze artykelen opgefteld, om zelfs met de<br />
room-<br />
(t) 95«f#»il i>« itoatf. Gotifef. in fWen&. 20«ftn. 2$. V.<br />
p. 45.<br />
O) RUDERER 9Tacy«4't«n i«" $Ww GWttnt. SSfi-
27o Hoofdft. XIV. Overliet"<br />
roomfche Kerk , indien het mooglyk ware , nogeene<br />
verëeniging te bewerken. Ik heb my ,<br />
fchryft MELANCHTON daarom, zoo veel my mooglyk.<br />
was, bevlytigd, om van de christelyke leere naar de ge-<br />
•woone wyze te fpreeken en te handelen, op dat men met<br />
der tyd zoo veel te ligter te zamen komen en zich verte*<br />
nigen zoude kunnen, hoewel ik deeze zaaken met voeg<br />
vérder van haare gewoone wyze had mogen voeren (v).<br />
Weshalven dan ook LUTHER, toen hy den Keurvorst<br />
zyne tevredenheid met de Apologie te kennen<br />
gaf, 'er by voegde, dat hy niet zoo zacht en zoetjes<br />
konde treeden, als M. PHILIPP. LUTHER, zoowel<br />
a!s MELANCHTON inzonderheid zouden zeekerlyk,<br />
gelyk men hier uit ziet, veel verder gegaan zyn,<br />
indien zy zich niet nog fteeds met de hoope hadden<br />
gevleid, dat 'er nog eene verëéniging mooglyk<br />
was. Zoo lange men nog de beftemming der boeken<br />
beöirdeeld naar de oogmerken en omftandigheden,<br />
waar toe en by welke gelegenheid dezelven gemaakt<br />
zyn ,en dit vindt gewoonlyk plaats by allen, die dezelven<br />
recht beoirdeelen en gebruiken willen, zoo<br />
lange kan men de fymbolifche boeken nietbefchouwen<br />
als een leer-voorfchrift, hetwelk voor alle volgende<br />
euangelifché Christenen van eene eeuwige onveranderlykc<br />
verplichtinge zyn, en aan alle zucht tot<br />
onderzoek omtrent de H. Schrift, en de denkbeelden,<br />
welken men uit dezelve fcheppen moet, omtrent<br />
de leerftellingen, paaien zal ftellen, die geen<br />
mensch<br />
' (v) MELANCHTHONS SSoiutt |ttt ?l))0fogic in te» Hftcn&urg»<br />
fffeo S8ktf«. V. 20. p. 46".
Protstl.vilendom in 't byzonder. ijx<br />
mensch mocht te buiten gaan , zonder zich den<br />
naam van een euangelisch Christen, het aandeel<br />
aan de protestantfche Kerke, ja zelfs alle verdraag»<br />
zaamheid onwaardig te maaken. Hoe'zeer echter<br />
die noodzaaklykheid, waar in zich de Hervormers<br />
bevonden, en ten opzichte van welke, zoo wel als<br />
van de geheele gefteldheid der omftandigheden van<br />
dien tyd, deeze boeken zyn opgefteld, reeds lange<br />
heeft opgehouden ; zoo min de eeuwig vaste<br />
grondftelling der-algemeene christelyke en protestantfche<br />
Kerke inzonderheid verworpen is, naamlyk,<br />
dat de H. Schrift de eenigfte bron der kennisfe<br />
en beflisfinge is in zaaken den Godsdienst betreffende<br />
, waaraan zoo wel de leere als leeraar moeten<br />
getoetst worden , en ook nog tegenwoordig , daar<br />
men thans betere hulpmiddelen en inzichten in deH.<br />
Schrift heeft, waaraan diefchriften en leerftellingen<br />
kunnen getoetst worden : blyven de Symbolifche<br />
boeken evenwel fteeds gewichtige en achtbaars<br />
ftukken voor alle euangelifché Christenen. Zy zyn<br />
het eerfte begin tot opklaaring in de christelyke<br />
denkwyze, zy blyven een eeuwig bewys van de<br />
gezuiverde denkbeelden en de waare Godzaligheid<br />
van derzelver opftellers, een kostbaar gefchenk<br />
voorde naakomelingfchap, hetwelk geen Christen,<br />
wien het om zuivere waarheid en Godzaligheid te<br />
doen is, met onverfchillige oogen kan befchouwen.<br />
Heeft men ook in vervolg van tyd, en voornaamlyk<br />
zederd de ongelukkige gefchillen, die 'er tusfchen<br />
MELANCHTON en zyne vrienden van den eenen
27* Hoofdft. XIV. Over het<br />
nen kant, en FLACIUS, en zyne aanhangercn, of<br />
wie nog meer een verdeediger van het echte LMtherdom<br />
zyn wilde, van de andere zyde ontftaan<br />
zyn, aan deeze boeken meer toegefchrceven, dan,<br />
overëenkomftig met het oogmerk van derzelver<br />
opftellers en de geest van het Protestantendom, had -<br />
moeten gefchieden; heeft men dezelven tot een<br />
algemeen leervoorfchrift gemaakt, ja daar aan<br />
zelfs dat gene wel toegefchreeven, wat maar alleen<br />
het Godlyk woord toekomt, dat zy naamlyk in geloofszaaken<br />
onfeilbaar waren: waar is wel iets in de<br />
wereld geweest, hetwelk men niet te verre getrokken<br />
heeft? Dit kan men echter, der protestantfche<br />
Christenheid niet ten laste leggen, even zoo<br />
min, als wanneer 'er tegenwoordig nog onberoepane<br />
yveraars voor de eere van GOD gevonden worden,<br />
die meenen, dat zy 'er GODE eenen dienst<br />
mede doen, wanneer zy hunne medebroederen,<br />
die een en dezelfde euangelifché grondftelling als<br />
zy aanneemen, daarom vervolgen, om dat dezelven<br />
naar hune inzichtenj omtrent de plaatzen der<br />
H. Schrift, en de leerftellingen, welke men te vooren<br />
daar uit afleidde, anders denken, dan met het<br />
Compendium overeenkomt. Alle foortgelyke misbruiken<br />
en afdwaalingen van het menschlyk hart te<br />
verbeteren, moet men aan GOD en den tyd overlaaten.<br />
Wanneer men intusfehen ook een vry, befcheiden<br />
en eerlyk onderzoek der leerftellingen naar<br />
de H. Schrift, en eene oprechte verklaaring vaa<br />
zyne denkbeelden naar dezelve geenen eenigen<br />
euangelifchen Leeraar kan of mag beletten, en men<br />
hera
Protestantendom in 't byzonder. 273<br />
hem daarom niet als eenen zoodanigen, die tegen<br />
de protestantfche Kerke aan leert, mag vcrkeiteren<br />
en vervolgen, wil men niet wederom het Pmslyk<br />
geloof naar formulieren en menschlyk ge: ag,<br />
dwang van het verftand, en onderdrukking der<br />
euangelifché vryheid invoeren: zoo komt het toch<br />
den Regent van eiken Staat alleen toe, om te bepaalen,<br />
of en in hoe verre dergelyke verklaaringen<br />
en denkbeelden, algemeen in zyn land zullen<br />
gelden of niet. Enkele- Leeraaren hebben het<br />
recht, naar de hoofdgrondregel van het Protestantendom,<br />
om de leere, naar alle derzei ver ftukken,<br />
aan de H. Schrift re toetzen, en hunne denkbeelden,<br />
wanneer zy zulks nuttig voor het algemeen<br />
vinden , voor te draagen. De zwakken by het<br />
volksonderwys te verfchoonen, en de anders denkenden<br />
met zachtheid te behandelen, moet dezelven<br />
hun plicht als Christen en de gezellige deugd leeren.<br />
Maar het recht in het algemeen, om de Kerk te<br />
hervormen, is een recht der Regenten, welke niet<br />
alleen het tydlyk, maar ook het eeuwig geluk van<br />
hunne onderdaanen, die aan hunne vaderlyke voorzorge<br />
zyn toevertrouwd, moet ter harte gaan. Dit<br />
is van de eerfte tyden der christelyke heerfchappy<br />
af aan, een recht geweest, hetwelk den Regenten<br />
in eigendom toekwam (v), maar hetwelk hun eerst<br />
door<br />
(v) SOCRATES Hist. Ecclef. Lib. V. Protem. en VAN DALE<br />
de Antiquitatibus Marmorib. p. 188. —— Hier had ik<br />
veel zeer veel aan te merken, maar juftt -.<br />
II. DEEL. S deujt
a74 Hoofdft. XIV. Over het<br />
door dc Conciliën, en naaderhand door de Pauze»<br />
is ontwrongen. Evenwel een recht, hetwelk in de<br />
natuur en in de H. Schrift gegrond is. Want het<br />
blyft eene eeuwige waarheid, welke door de ondervinding<br />
bevestigd wordt, hoe beter Christen, zoo,<br />
veet te beter Burger, en elk Regent zal het van<br />
zeiven weeten, dat den Staat zoo veel te bloeijender<br />
en gelukkiger wordt, de onderdaanen zoo veel<br />
te verftandigere en arbeidzaamere menfchen worden<br />
, hoe meer de verlichting wordt bevorderd,<br />
en alles uit den weg geruimd, wat dezelve verhindert.<br />
De gdukkigfte landen zyn door den geest<br />
van onverdraagzaamheid, partyzucht, geweetensdwang<br />
en bygeloof, zoo niet woest, ten minften<br />
zeer fchraal geworden; daar in tegendeel op zich<br />
zeiven onvruchtbaare landen, door verdraagzaamheid,<br />
ééndracht, vryheid van denken en verlichting,<br />
bloeijend en bevolkt geworden zyn. De geest<br />
van het Protestantendom moet in allen opzichte<br />
de geest van het Euangelie zyn, en dat is dezelve,<br />
zoo lange GODS Woord de eenigfte grondregel<br />
blyft, en liefde tot GOD en den Naasten alle de leden<br />
van hetzelve bezielt. Denkt iemand naar zyn<br />
inzicht, in de H. Schrift omtrent dit of dat leerftuk<br />
anders, dan met het gewoone formulier van derde<br />
half honderd jaaren overeenkomt: lievet laat<br />
'er<br />
deugt myn pen niet meer, en daarom laat ik het aan dea<br />
genegen leezer zeiven over , om die aanmerkingen te<br />
maaken, die hem van zeiven wel zuilen te binnen fchie»<br />
ten. Fert.
Protestantendom in 't byzonder. 275<br />
"er geen twist onder ons zyn, want wy zyn broe<br />
ders (*y.<br />
(*) In hoé verre ik het, wat dit Hoofdltuk betreft,<br />
met onzen Schryver eens ben, of waar in ik met herri<br />
verfchille, kan men gedeeltelyk zien uit eenige aanmerkin<br />
gen, hier en daar in het eerfte deel gemaakt, eh inzonder<br />
heid by het géfprek in plaatze van voorreden; en wat het<br />
overige betreft, achte ik niet nodig, ïriy 'er over uit té<br />
laaten. Want bevestiging of verdeediging heeft de Schry<br />
ver niet nodig, en öm hem te wederleggen, 'gevoele ik tot<br />
aus verre nog geen beroep. Ve'maW.<br />
§ t VYF-
276 Hoofdft. XV. Gevolgtrekkingen<br />
VYFTIENDE HOOFDSTUK.<br />
Gevolgtrekkingen uit het voorgaande.<br />
De gevolgen, die uit de voorgaande overweegingen<br />
voörtvloeijen, zyn van zoodanige gefteldheid,<br />
dat elk naadenkend leezer, die van zeiven vinden<br />
kan: intusfchen zal ik die evenwel nog in een meer<br />
helder daglicht zoeken te plaatzen. Men moge<br />
de leerftukken van GOD, van CHRISTUS, van den<br />
H. Geest, van de wereld der Geesten, van de Erfzonde,<br />
Genoegdoening, den Doop, het Avond'<br />
maal, of den toekomftigen Staat, die hier flechts<br />
kortelyk zyn aangeftipt, in het algemeen zoo wel als<br />
in het byzonder onderzoeken; zoo zal men bevinden<br />
dat 'er niets zeekerer is, dan dat'er van den beginne<br />
af een groot verfchil in het denken, en in de gevoelens<br />
omtrent dezelven by de Christenen heeft<br />
plaats gevonden. Het zyn misfehien niet dwaalenden<br />
of zoogenoemde ketters, by welken men zulk<br />
eene afwyking aantreft; maar het zyn rechtzinni.<br />
ge Leeraaren der Kerke, van alle tyden en eeuwen;<br />
en men moge befchouwen welke kerkelyke maatfchappy<br />
van vroegere en laatere tyden men ook<br />
wil, zoo zal men altyd zien, zoo draa men de zeekerlyk<br />
groote, maar niet onvruchtbaaremoeite aanwendt,<br />
om de leerftukken en denkbeelden van<br />
enkele Leeraaren met elkander te vergelyken; dat<br />
allen, die een zeker formulier in het hoofd hebben,<br />
zich naar dit formulier kunnen uitdrukken,<br />
dan
uit het voorgaande. 277<br />
dan daar door wordt het verfchil in denkbeelden<br />
en begrippen niet weggenomen, maar de oude<br />
fpreuk blyft altyd waar: zoo veel hoofden, zoo veel<br />
zinnen!<br />
Indien hier van zaaken werdt gefprooken, die<br />
den Godsdienst niet betreffen, dan konde men daar<br />
omtrent zeer onverfchillig blyven. Dan het raakt<br />
den Godsdienst, iets, hetwelk geen mensch on<br />
verfchillig kan zyn: en de beide hoofdgevolgen,<br />
welken men daar uit afleidt, zyn deezen: is 'er<br />
geene eenige leerflelling by de Christenen, hoewel<br />
zy zich allen op de H. Schrift beroepen, over wel<br />
ke men niet zoo of anders gedacht heeft, dan is<br />
het gewis, dat de geheele Godsdienst zeer twyffel-<br />
achtig blyft. Is 'er geene eenige leerflelling by de<br />
Christenen waar over men niet dus of anders ge<br />
dacht heeft, hoewel allen de H. Schrift voor zich<br />
aanhaalen, dan moet 'er een-gezag voorhanden zyn,<br />
hetwelk beflist, welke verklaaring de echte, en<br />
welke ftelling de alleen waare zy.<br />
Ik zal deeze beide gevolgen, van welken het een<br />
voor den geheelen christelyken Godsdienst, en het<br />
ander voor de euangelifché maatfchappy inzonder<br />
heid naadeeligis, iets naauwkeuriger onderzoeken.<br />
Het is zeekerlyk bevreemdend, dat een Godsdienst,<br />
die de algemeenheid tot een hoofddoel heeft, aan<br />
zoo veele verfchillende en elkander tegenfpree-<br />
kende denkbeelden, is blootgefteld. Wat is dan<br />
waarheid, wanneer die dit, deezen dat beweert?<br />
De eerfte christelyke Leeraaren deeden in hunne<br />
gefchillen met de Heidenen en derzei ver Wysgee-<br />
S 3 ren,
278 Hoofdft. XV. Gevolgtrekkingen,<br />
ren, reeds aan hun het zelfde verwyt, dat zy naa».<br />
mentlyk zoo onëenig onder eikanderen waren: dat<br />
zulks een bewys was van de yalschheid van bètHeidendom,<br />
een affchrik voor elk, om zich tot hetzelve<br />
gewenden, eene opwekking voor elk Heiden, om<br />
hetzelve te verhaten. En in de daad! doen onze yrydenkers<br />
en o.ngeloovigen thans nog niet hetzelfde<br />
yérwyt? Ik zoude wel befluiten, heet het, om tot<br />
het Christendom over te gaan, maar welke party<br />
zal ik'kiezen? Zy zyn immers zelf niet ééns met<br />
eikanderen 1 Zoo fpreeken. zy reeds, die flechts de<br />
uitwendige onëenigheid' kennen, en nog niets<br />
weeten van het inwendig onderfcheid van denkbeelden,<br />
het welk zelfs daar heerscht, waar uitwendig<br />
alles éénig fchynt te zyn. Waren het echter de<br />
vervreemden maar alleen,'die zoo dachten! maar<br />
midden in den fchoot van het Christendom wordt<br />
de zalige gerustheid van den Christen omtrent de<br />
bediste waarheid en vastheid der leere, merigwerf<br />
gefloord: wanneer hy eens onvoorziens deeze fnaar.<br />
roert, dan zyn twyffelingen en vreeze, de topneq, (<br />
die zy laat hooren.<br />
1<br />
Het is volftrekt natuurlyk, wanneer men het verfchil<br />
in de leerbegrippen gadeflaat, dat men tot<br />
duizenden twyffelingen vervallen, en eindelyk wel<br />
alk waarheid voor iets moet houden, hetwelk men<br />
in di.tl.eyen niet bereiken kan. By de ook nog zoo,<br />
zeeker heweezene en gegrondfte verklaaring, fchiet<br />
één "reeds bevreesd gemaakten opmerker toch wel<br />
eens/de vraag te binnen, wie weet, of het wel waarbeid<br />
is, en hoe lange het waarheid zal blyven? 'Er,<br />
j.v— a i . . . . . . . . . . . • ^ - Zyn
uit het voorgaande. 279<br />
zyn ftellingen even zoo beweezen, even 7 00 algemeen<br />
beleden en aangenomen geworden, als deeze, en<br />
welke men eindelyk evenwel verworpen heeft.<br />
Het is den kundigen in de gefchiedenis der wysbegeerte<br />
bekend, dat 'er menigvuldige partyen onder de<br />
Wysgeeren plaatsvinden, en dat deeze die,een ander<br />
gene ftelling beweerd, dit verwerpt, dat wederom<br />
voor den dag haalde, toen 'er nieuwe ftellingen en<br />
leergebouwen uitgevonden , verdeedigd, beftreeden<br />
en wederom verworpen werden, eindelyk aanleiding<br />
gaf tot het Scepticismus. Godsdienst en<br />
Wysbegeerte, gaan hier met eikanderen éénen en<br />
denzelfden weg. Zyn dan alle die verfchillende denkbeelden<br />
en ftellingen, waar over zoo veel getwist<br />
wordt, dat gene, waar voor het wordt uitgegeeven,<br />
naamlyk wezenlyke leerftukken van het Christendom<br />
, waar aan de zaligheid der menfchen gehecht<br />
is? alsdan is de tegenwerping, welke de vyanden<br />
van den Godsdienst van deezenkantontleenen,<br />
van gewicht, en de vreeze van den Christen zeer<br />
groot en gegrond. Ik zoude niet weeten, wat men<br />
eenen vreemdeling zou kunnen antwoorden, wanneer<br />
hy ons gefchiedkundig bewees, dat men in<br />
de hoofdzaaken nimmer eeniggeweestware; die met<br />
de bewyzen in de hand tot ons kwam, en zeide:<br />
„ Gy Christenen beroemtu, dat uwen Godsdienst de<br />
eenige waarheid zy. Maar in de wezenlyke leer-<br />
„ ftukken, waar van gy de zaligheid der menfchen<br />
„ doet afhangen, heeft de een zoo, de ander we-<br />
„ derom anders gedacht, en denkt nog zoo. Wien<br />
„ moet ik nu gelooven? Gy beroept u allen op<br />
S 4 „de
z2o Hoofdft. XV. Gevolgtrekkingen<br />
„ de H. Schrift, en den eenen verdoemt den ande-<br />
,, ren uit dezelve. Men antwoordt my: onderzoek<br />
„ zelf! Dat kan ik niet; by wien zal ik my begee-<br />
ven? Doen ik dit, en verklaare my voor deezen;<br />
aanftonds worde ik door de overigen veröor-<br />
„ deeld. Ik geraake by myn onderzoek op denk-<br />
„ beelden, die van allen afwyken , dan veröor.<br />
j, deelt gy my allen. Omtrent eenen Godsdienst,<br />
„ wiens hoofdftellingen zoo twyffelachtig, zoo<br />
,, zeerbeftreeden worden, kan men niet voordeelig<br />
„ denken." — Ik weet even zoo min, wat men<br />
aan zulk een Christen zoude moeten antwoorden,<br />
die met zyne denkbeelden juist op die ongeluk<br />
kige gefchillen mochte vallen, en by de gedachten<br />
blyven ftaan, dat van deeze denkbeelden zyne za<br />
ligheid afhing, en dus in twyffelingen en onrust ge<br />
raakte (*). Hoe meerder kunde hy bezit, zoo veel<br />
(*) Ik zoude aan beiden in het algemeen antwoorden,<br />
dat, wanneer het verfchillend denken over waarheden der-<br />
zelver zeekerheid ondermynt, men geheel geene waarheid<br />
kan aanneemen; vermits men over befliste waarheden van<br />
den nataurlyken Godsdienst zelfs getwist heeft, en dat<br />
men, daar zulks evenwel ongerymd is, zich door die ge-<br />
fchillen niet van het Christendom moet laaten te rug hou<br />
den; dat men geene eenige waarheid van welken Gods<br />
dienst ook kan aanneemen, zonder door andersdenkenden<br />
veroordeeld te worden, en men zich daar aan dus niet<br />
moet ftooren; dat verder wat inzonderheid het, laatfte be<br />
treft, de leerftukken zelfs voor iematd kunnen noodzaak-<br />
lyk zyn tot zyn geluk, maar niet derzeUer bepaalingen,<br />
te<br />
waar
uit het voorgaande. a8r.<br />
te minder zal men hem te vrede (tellen, en wan*<br />
neer hy zich ook heden met deeze of gene gron»<br />
den bevredigt, zullen, zoo draa hy de tegenparty<br />
hoort, vernieuwde angst en vreeze zyn gemoed inneemen.<br />
Ik gaa andere voor het Christendom zeer<br />
nadeelige gevolgen met (tilzwygen voorby, diedaar<br />
uit ontdaan, dat men deeze ftukken in gefchil,<br />
als zodanigen heeft voorgefteld, die het wezenlyke<br />
van den Godsdienst betreffen, en waar van bygevolge<br />
de zaligheid der menfchen afhangt.<br />
Het blyft eene befliste waarheid, dat men zich<br />
van eenen Godsdienst, over welks wezenlyke leerftukken<br />
zoo verfchillend wordt gedacht, onmooglyk<br />
de voordeeligfte gedachten kan vormen, en<br />
twyffelingen zyn altyd nog de minfte vruchten, die<br />
men op dit veld inzamelt. De waarheid is flechts<br />
ééne éénige. Men kan wel is waarzeggen, dat zy<br />
niet altyd even zichtbaar is, en zomtyds eerst gevonden<br />
wordt door het yverig onderzoek van den<br />
Geleerden, die haar opfpoort. Wezenlyke leerftukken<br />
echter van den Godsdienst, waar van de<br />
zaligheid der menfchen volftrekt afhangt, moeten<br />
niet eerst door een moeylyk onderzoek der Geleerden<br />
opgefpoord worden. Wat den menfchen als<br />
nood-<br />
waar over men eigenlyk twist, en dat menigwerf voor<br />
het geluk van den éénen noodzaaklyk is, wat voor den an<br />
deren onverfchillig kan zyn. In hoe verre echter dit ant<br />
woord mynen Ieezeren zal voldoen, laate ik aan hun eigen<br />
naadenken en onderzoek over. Ven.<br />
S 5
ÖSa Hoofdft. XV. Gevolgtrekkingen<br />
moodzaaklyk om te weeten tot hun geluk geopenbaard<br />
wordt, moet even zoo zeeker, als door elk<br />
gemaklyk om te vinden wezen, en niet zoo verfchoolen<br />
zyn, dat het eerst door langduurige onderzoekingen<br />
der Geleerden moet uitgevonden<br />
worden. En in de daad dit kenmerk draagt ook de<br />
Godsdienst van JEZUS. Al dat gene, waar over<br />
men zoo verfchillend gedacht heeft, nog denkt en<br />
verder denken zal, zyn geene wezenlyke ftukken,<br />
waar aan de zaligheid der menfchen volftrekt gehecht<br />
is, hoewel elk, om zyne denkbeelden te<br />
doen gelden, aan dezelven zulk eene hooge waar r<br />
dy heeft toegekend (*). Alle aankantingen tegen<br />
den voortreflykften Godsdienst, dien de Heere JE<br />
ZUS, om alles onder GOD en tot GOD te verëenigen,<br />
heeft geopenbaard, vallen, zoo draamen dit<br />
hoort, van zei ven weg; alle vreeze van den twyffelenden<br />
Christen verdwynt, en hy kan zeer getroost<br />
by alle wenken, om deeze of die verklaaring te gelooven,<br />
veilig op zynen weg tot GOD indegeboden<br />
van JEZUS , voortwandelen: want alle deeze afwykingen,<br />
betreffen niet het wezenlyke van het Christendom,<br />
anders zouden 'er onmooglyk zoo veele<br />
en elkander tegenfpreekende gevoelens daaromtrent<br />
kunnen plaats hebben. Wat het wezenlyke betreft,<br />
(*) Men verftaa onzen Schryver wel, dat hy naamlyk<br />
alleenlyk die bepaalingen der leerftukken, welke hy in de<br />
voorige Hoofdftukken heeft opgenoemd, niet voor wezen<br />
lyk houdt, maar geenszins de waarheden daar van zelve.<br />
Men kan hier op den leezer niét genoeg doen letten. Vert.
uit ha voorgaande. «8j<br />
treft, daar in denken alle Christenen op den geheejen<br />
aardbodem volkomen gelyk. Allen buigen vereenigd<br />
hunne knieën voor GOD den Almachtigen,<br />
den oirfprong en regeerer aller dingen, hoopen op<br />
allen tydlyk en eeuwig geluk door CHRISTUS, bidden<br />
om den geest van GOD ter volbrenging alles<br />
goeds, zyn door éénen doop leden der gemeente<br />
van CHRISTUS geworden, herinneren zich aan zynen<br />
dood in zyne gedachtenismaaltyd, belyden<br />
zondaaren te zyn, die GOD dagelyks om vergeevinge<br />
moeten bidden, houden zich tot een Godzalig<br />
gedrag verplicht, en zien eene heerlyke eeuwigheid<br />
naa dit leven naar ziel en lighaam even zoo<br />
zeeker te gemoet, als zy gelooven, dat voor de<br />
zondaaren zekere ftraffen in de toekomst bereid<br />
Zyn; hieromtrent verëenigen zich de Christenen op.<br />
den geheelen aardbodem , en befchouwen de fchriften<br />
der Apostelen als Godlyke waarheden. Nog<br />
nimmer heeft eene zoo groote en uitgebreide overëenftemming<br />
in éénen éénigen Godsdienst of Wysbegeerte<br />
ter wereld, plaats gehad. Werpt men<br />
evenwel het Christendom onzeekerheid en afwyking<br />
in denkbeelden tegen; dan betreft zulks enkel<br />
byzaaken, en nadere bepaalingen, waaraan echter<br />
gewislyk de zaligheid der menfchen niet verknocht<br />
kan zyn. Eisfchen, dat alle menfchen ook omtrent<br />
deeze ftukken overëenftemmen, en gelyk denken<br />
moetenj indien anders de Godsdienst zal waar zyn,<br />
heet in de daad onmooglykheden eisfchen, en iets<br />
zodanigs, hetwelk, zoo lange nog de krachten der<br />
menschlyke ziele en derzelver denkvermogen onder-<br />
- • fchei-
284 Hoofdft. XV. Gevolgtrekkingen<br />
fcheiden is, onmooglyk plaats kan vinden. Niemand<br />
zal volftrekt loochenen, dat onder deeze verfchillende<br />
gevoelens, niet één het waare zyn kunne.<br />
En het is de plicht van elk Christen, om zich ook<br />
omtrent deeze ftukken, hoe langs zoo meer te overtuigen.<br />
Nimmer kan ik te veel en te naauwkeurig<br />
omtrent alle deelen en elk ftuk van deezen voortreflyken<br />
Godsdienst onderricht zyn, voornaamlyk<br />
wanneer deeze ftukken op myn gedrag en myne gerustheid,<br />
eenen gewichtigen invloed hebben. Maar<br />
dezelven uit zulk een gezichtspunt! te belchouwen,<br />
dat van deeze of die nadere bepaaling het geluk<br />
der menfchen zoude afhangen, daar toe heeft men<br />
geene rede, dewyl alsdan de voorzienigheid van<br />
den liefderyken GOD , gewislyk de fchoolfche Godgeleerden<br />
van het diepzinnig naavorfchen zoude<br />
bevryd en zelve naauwkeurig bepaald hebben, hoe<br />
en wat men omtrent deeze leerftellingen denken<br />
moest. Gelyk daarom alle die gefchillen, die plaats<br />
vinden, zoo draa men de leerftukken nader wil bepaalen,<br />
niet het wezenlyke van den Godsdienst betreffen,<br />
zoo kan men ook geenszins de onzeekerheid<br />
van den Godsdienst daar uit afleiden, en de<br />
tegenparty wordt met zyne tegenwerpingen even<br />
zoo wel afgeweezen, als de Christen omtrent het<br />
gene hy vreesde, volkomen gerust gcfteld.<br />
De Wysbegeerte heeft byna een dergelyk lotgeval<br />
als de Godsdienst, moeten ondergaan. Zy heeft<br />
eeuwig vaste waarheden bepaald, welke hét gezond<br />
verftand in alle ftreeken der wereld en ten allen tyde<br />
voor nuttig verklaard heeft, en ook eeuwig verklaaren<br />
zal.
tiit het voorgaande. 285<br />
zal. Lange heeft de wysgeerige wereld onder den<br />
druk van partyen, feclen, en verfchillende leerftelzels<br />
gezucht: en ook de wysbegeerte heeft haare martelaaren<br />
gehad. Twee wegen waren het eindelyk,<br />
waar op men te rug kwam, en waar door men aan<br />
deeze gefchillen een einde wilde maaken; naamlyk<br />
het denkbeeld van vertwyffeling, of'er wel in het<br />
geheel vaste waarheid te vinden was, en het groifdbeginzel<br />
van éénigheid, dat alle fecten flechts in<br />
woorden van eikanderen verfchilden , maar in de<br />
zaaken zelve met elkanderen overéénkwamen. Beiden<br />
heeft geen ftand gehouden, en ook niet kunnen<br />
houden, dewyl het eene zoo wel valsch was als<br />
het ander. By meerdere opheldering van de weetenfchappen<br />
en vryheid van denken, toen de wet niet<br />
meer goldt, dat men ARISTOTELES ZOO verdaan<br />
moest, gelyk de H. Moeder, de Kerke en de Apostolifche<br />
Stoel begeerde , dat hy verdaan wórdenmoest<br />
, heeft men eindelyk den rechten weg gevonden.<br />
Men is tot die eeuwige gronddellingen<br />
te rug gekeerd, waar voor zich het algemeene<br />
menschlyk verdand verklaart, zonder zich 'er aan<br />
te dooren, in welke feóte men dezelve aantrof, en<br />
heeft voor het overige aan elk volkomen de vryheid<br />
overgelaaten , om , zonder eene nieuwe fecte te<br />
vormen, zoodanig te denken, als men het met deeze<br />
eeuwige waarheden en het menschlyk verdand, het<br />
meest overëenkomdig en pasfend vindt. De fectengeest<br />
is verdweenen, en men tracht de verëeni»<br />
ging der partyen noch door palliativen te bewerken,
S8fj Hoofdft. XV. Gevolgtrekkingen<br />
ken, noch der menschlyke kennisfe, wegens het<br />
onderfcheid van denken, alle zeekerheid te ontzeggen.<br />
Wanneer zal eens voor den Godsdienst het gelukkig<br />
oogenblik verfchynen, dat men het Christendom<br />
niet meer in leerbegrippen en byzondere<br />
bepaalingen, door deezen en genen uitgedacht,<br />
maar in het wezenlyke ftellën zal, dat men zich<br />
alleenlyk aan de H. Schrift houdt en aan de hoofdwaarheden,<br />
die in dezelve duidelyk gelceraard zyn*<br />
waar in alle Christenen met eikanderen overëenftemmen,<br />
en voor het overige aan elk Christen de<br />
herri door GOD gegeevene vryheid laat, óm by de<br />
nadere bepalinge van deeze hoofdftellingen te denken,<br />
zoo als het met zyne inzichten en kundigheden<br />
iri de H. Schrift het meest overëenkomftig i<br />
den Godsdienst van JEZOS het waardigst, cn den<br />
menfchen het nuttigst te zyn overéénkomt ? Dit ftaat<br />
by ü, mocht men hier zeggen, by u, Leeraaren! gy<br />
die fchoolieren en booden dés Heeren zyt, die tofc<br />
zyne jongeren zeide: een nieuw gebod geeve ik Ui<br />
dat gy u onder eikanderen lief hebt, gelyk ik a<br />
lief gehad hebbe, dat gy ook eikanderen lief hebt;<br />
Daar aan zal elk erkennen, dat gy myne jongeren<br />
zyt, wanneer gy liefde onder eikanderen hebt. Hy<br />
zegt niet, zoo gy weet, hoe deeze of die hoofdftelling<br />
nader moet bepaald worden; niet, zoo gy<br />
meer weet, dan 'er met ronde woorden gezegd is}<br />
niet, zoo gy om uwé byzondere leerbegrippen<br />
twist, elkander vervolgt, lastert, verjaagt en<br />
ver-
tnt het vóórgaanif. 287<br />
veroordeelt; maar zoo gy liefde onder eikanderen<br />
hebt (*).<br />
Van den oirfprong van het menschlyk gezag in<br />
het Christendom, hebben wy reeds te vooren gefprooken,<br />
en het is zeeker, dat wanneer 'er vol,<br />
ftrekt eene volmaakte overëenftemming omtrent elk<br />
leerftuk tot ééuigheid van het Christendom vereischt<br />
wordt; wanneer in deeze byzondere denkbeelden<br />
en nadere bepaalingen, het wezenlyke vatt<br />
den Godsdienst beftaat, en daar van de zaligheid<br />
der menfchen afhangt; wanneer de H. Schrift in<br />
hoofdftellingen zoo duister is, dat men niet met<br />
zeekerheid zeggen kan, wat men daaromtrent den*<br />
ken moet: dat 'er dan een gezag noodzaaklyk is,<br />
hetwelk bepaalt, wat de Christen, om zyne zaligheid<br />
te bewerken, denken en gelooven moet. En<br />
in de daad zoo hebben alle die genen gedacht, door<br />
welkèn het geloof op gezag en formulieren is ingevoerd<br />
en begunftigd. Ik zal 'er niet van gewaagen,<br />
dat elk menschlyk gezag, hetwelk de uitfpraak<br />
doet over de gevoelens in den Godsdienst,<br />
toch fteeds een gezag blyft, hetweik dwaalen kan;<br />
dat men een geduurig wonder moet aanneemen, indien<br />
(*) ó Mochten dit toch ook zoo veele Leeraaren van<br />
onderfcheiden gezindheden in ons Nederland opmerken en<br />
gevoelen! ó Mocht men tevens wat bedachtzaamer zyn,<br />
om zulke Leeraaren, die deeze les van hunnen grootén<br />
Zender fteeds in het oog houden , niet zoo fchielyk te<br />
verketteren, en zoo ras van onverfchilligheid in den Godï<<br />
dienst te verdenken, wsar toe men helaas! in ons Vaderland<br />
zoo gereed is! —— l ert,
288 Hoofdft. XV. Gevolgtrekkingen<br />
dien men wil beweeren, dat de uitfpraak van een<br />
mensch, of van meerderen, die de Kerk zullen uitmaaken,<br />
in deeze ftukken onfeilbaar zouden zyn;<br />
dat de gefchiedenis ook in de daad door de menigvuldige<br />
tegenftrydigheden en tastbaare dwaalingen<br />
duidelyk bewyst, dat de uitfpraaken van zulk een<br />
gezag fteeds het zegel der menfchen gedraagen<br />
hebben, wanneer zy ook zoo algemeen als het orakel<br />
te Delplws, door onweetende en bygeloovige<br />
menfchen worden geëerbiedigd. Van dit alles, hetwelk<br />
reeds voor lange door geleerde mannen beweezen<br />
is, zullen wy niet eens fpreeken. Het is<br />
zeeker, dat de éénigheid van het Christendom niet<br />
beftaat in eene volmaakte overëenftemming van<br />
denkbeelden omtrent de byzondere leerftukken.<br />
De éénigheid der Christenen, welke de Apostelen<br />
en de Heere JEZUS zelf zoo fterk en zoo menigmaal<br />
hebben aanbevoolen, is eene geheel andere. Zy<br />
beftaat in ééndracht der gemoederen, verëeniging<br />
der Christenen op éénen en denzelfden weg der<br />
Godzaligheid , onder hunnen éénigen Verlosfer,<br />
tot één en het zelfde oogmerk : en de éénigheid<br />
des geloofs, betreft alleen maar dat gene, wat daar<br />
toe dienen kan. Moest zy zich verder uitftrekken,<br />
dan zoude 'er volftrekt iets moeten bewerkt worden<br />
, hetwelk naar de menschlyke natuur geheel<br />
onmooglyk is, en wat op zich zeiven onmooglyk<br />
is, wordt ook voor het machtigde gezag onmooglyk<br />
om te bereiken, en zoude daarom reeds op<br />
zich zelve geheel en al overtollig zyn. Zoo zyn<br />
ook alle die byzondere denkbeelden en nadere be-<br />
paa-
uit het voorgaande. 289<br />
paalingen, wanneer zy de zaak verder zullen oritleeden<br />
dan de H. Schrift zelve, gelyk wy reeds<br />
te vooren gezegd hebben, niets wezenlyks van den<br />
echten christelyken Godsdienst, niet zulke ftukken<br />
, waar mede de zaligheid der menfchen verknocht<br />
is, en is bygevolge zulk een gezag iets geheel<br />
overtolligs. Indien de zaligheid, de verbetering,<br />
de gerustheid van den mensch daar van afe<br />
hing, dat men weet, hoe de Zoon door den Vader<br />
geteeld is, hoe de H. Geest van den Vader en Zoon<br />
uitgaat, hoe deeze verheevene Zelfftandigheden<br />
GOD zyn, in welk eene betrekkinge zy tot den Vader<br />
ftaan, en welke nadere bepaalingen meer, men<br />
betreffende de leerftukken heeft voorgedraagen; ó<br />
dan moeten wy in de daad, dewyl ons hieromtrent<br />
niets duidelyk door JEZCS en zyne Apostelen is gezegd,<br />
eenen Rechter hebben, die omtrent de verfchillende<br />
denkbeelden daar over de uitfpraak<br />
doet, en verklaart, welk het waare is. Dan dewyl<br />
zulk een beflisfend Rechter, waar by de openbaaring<br />
der EL Schrift eindelyk voor ons geheel<br />
overtollig zyn zoude, niet aan de ftervelingen gegeeven<br />
is, ten minften niemand zich daartoe behoorlyk<br />
heeft gewettigd, dat GOD hem tot dit<br />
groote werk heeft aangefleld; zoomoet aan deeze<br />
gevoeleHs weinig gelegen zyn, en dat gene, wat<br />
ons het Woord van GOD geopenbaard heeft, toereikend<br />
en duidelyk genoeg voor ons wezen. Of<br />
nu duisterheid in zaaken, die van zulk een gewicht<br />
zullen zyn, met eene openbaaringe beftaan kan, mogen<br />
anderen beilisfen. Dit is wel zeeker, dat wan-<br />
II. DEEL. T neer
2go Hoofdft. XV. Gevolgtrekkingen<br />
neer men flechts eenigermaate waardig oordeelt,<br />
dat de Godlyke Openbaaring niet aan de boeken<br />
der Alchymisten kan gelyk zyn, die, by alle verzekeringen,<br />
dat zy het geroemde waare recept tot<br />
d, n treen der wyzen klaar en duidelyk ontdekken,<br />
evenwel flechts voor deFilii Artis gefchreeven zyn,<br />
die evenwel ook op het laatst hunne hoope op den<br />
Elias Artifla fleilen, die komen zal en alles te recht<br />
brengen. GODS Openbaaring is klaar en duidelyk,<br />
eenvouwig en verftaanbaar voor elk. Die dezelve in<br />
wezenlyke zaaken, waar van de zaligheid der menfchen<br />
afhangt , voor duister uitgeeven , en evenwel<br />
alle nadere bepaalingen uit haar willen haaien,<br />
en zich op dezelve beroepen, is zoo veel als in eenen<br />
geduurigen kring vol tegenflrydigheden omlooprn<br />
, waar van het einde duizeling en domheid<br />
is.<br />
Alle deeze gevolgen keeren van zeiven in hun<br />
niets te rug. Het is natuurlyker wyze onmooglyk,<br />
dat de Godsdienst van JEZUS, zulk een verftandige<br />
Godsdienst, die zoo rechtftreeks het welzyn der<br />
menfchen bedoelt, en die op zulk eene buitengewoone<br />
als Godlyke wyze bevestigd is, in dtszelfs<br />
w( zenlyke ftukken twyffelachtig , onzeeker , en<br />
geen veilig richtfnoer zoude zyn. Ik herinnere my<br />
hier by , het gene RICHARD van St. Vittor zegt:<br />
waarlyk, wat ons door God geopenbaard is, is ons door<br />
zoo veele en groote wonderen bekrachtigd, dat het eene<br />
foort van onzinnigheid zyn zoude, daar aan jlechts in<br />
het minjie te willen twyffelen. — Zullen wy niet vrymoedig<br />
kunnen zeggen: Heere! indien dat dwaaling is,<br />
dan
uit het voorgaande. 201<br />
d'an zyn iry door U zeiven verleid (a). — Ëven zoo<br />
natuurlyker wyze onmooglyk is het ook, dat ons<br />
-tenen Godsdienst als eene Godlyke openbaaring zou.<br />
•de gegeeven zyn, die in deszelfs voprnaamfte leer-<br />
•Sakken zoo duister ware, dat 'er eerst een gezag<br />
•moest bykomen, om wegeiA de verfchillende denkbeelden<br />
daaromtrent de uitfpraak te doen.<br />
Dan dit volgt 'er uit, hoewel ook niemand zal<br />
ontkennen, dat niet, onder alle verfchillende denkbeelden,<br />
één in de daad het waare zyn kan, dat<br />
de ftukken , waar over men zoo verfchillend gedacht<br />
heeft, tot het wezenlyke van den Godsdienst<br />
.'niet moeten behooren , dewyl daaromtrent niets<br />
naauwkeurig bepaald is, en rechtzinnige Kerkleeraaren<br />
van den beginne af verfchillend daaromtrent<br />
gedacht hebben , en dat eindelyk dit alleen de<br />
hoofdzaak blyft, dat wy éénen almachtigen GOD,<br />
den Vader belyden , van wien alle dingen zyn; dat<br />
JEZUS CHRISTUS de Zoon van GOD is, door wien<br />
hy alles heeft gefchapen, die de Heilland van alle<br />
menfchen, en aan wien alles onderworpen is'; dat<br />
de H. Geest den Jongeren is medegedeeld, en nog<br />
aan allen gegeeven wordt, die GOD daarom bidden;<br />
dat wy zondaars zyn, maar door CHRISTUS,<br />
die voor ons geftorven is, genade van GOD verkry-<br />
£en; dat wy Godzalig leeven moeten; dat 'er eene<br />
'dpftanding , oïrdeel, ftraffen en belooningen hier<br />
naamaals naar maate van ons gedrag bereid zyn, en<br />
wat<br />
(V) RifpHARDus S. VICTÖRE Lib. I. de Tim'tate. Cdp. ï.<br />
T Ü
2 9a Hoofdft. XV. Gevolgtrekkingen<br />
wat ons anders nog meer in de H. Schrift geopenbaard<br />
is. Waaromtrent dit laatfte geen plaats<br />
vindt, 7.yn, hoewel by den wasdom in de christelyke<br />
kennisfe, de kundigheden vergroot en befchaafd<br />
kunnen worden, ge p<br />
ne wezenlyke hoofdftukken.<br />
Dat elk vodr zyne byzondere denkbeelden<br />
ingenomen is en dezelven verdeedigt, kan men<br />
zeeker'yk wel denken: want wie heeft ooit zyn eigen<br />
kind gehaat? Maar dezelven met eenen hevigen<br />
drift te verdeedigen; eisfchen, dat anderen,<br />
wanneer zy rechtzinnige Christenen zyn willen,<br />
jujct zoo zullen denken; hen, die anders denken,<br />
uitfluiten , afzonderen , verbannen , vervloeken ,<br />
heet den menschlievenden Godsdienst van JEZUS<br />
veranderen in eene fchoole van fophisten en twisters,<br />
en daar toe is dezelve toch nimmer gegeeven.<br />
By alle de verfchillende denkbeelden , zy<br />
mogen zoo, of anders gefield zyn, worden altyd<br />
de uitfpraaken der H. Schrift naar elks inzicht ten<br />
grondflage gelegd. Wat zyn dezelven dus , wel<br />
befchouwd, anders dan uitlegkundige befpiegelingen<br />
? En daaröm fcheuren zich de Christenen van<br />
een, en hunne Leeraaren kunnen zich zei ven zoo<br />
zeer vergeeten , dat zy den geest van den Godsdienst<br />
geheel en al uit het oog verliezen ? Den<br />
dwaalenden vast by deezen eenigen hoofdbron van<br />
alle christelyke kennisfe bepaalen, en hem, naar<br />
het voorfchrift van PAULUS , met eenen zachtmoedigen<br />
geest zoeken te overtuigen , dat zyue<br />
verklaaring van de plaatzen, waaruit hy zyne<br />
denkbeelden haalt, verkeerd is; zulks is alles, wat<br />
'er
uit het voorgaande. 293<br />
'er kan of mag gebeuren. Draagt de dwaalende,<br />
of hy, die anders denkt, zyn gevoelen voor met<br />
het oogmerk, om hetzelve anderen op te dringen;<br />
eischt hy, dat de geheele Christenheid, of de party,<br />
waar toe hy behoort, hunne denkbeelden, die<br />
zy tot hier toe hadden, zullen laaten vaaren en de<br />
zynen aanvaarden ; kan men dan wel iets anders<br />
doen , dan glimlachgen, dat hy zoo veel vergeeffche<br />
moeite doet? Geen mensch zal zich eenen<br />
Hervormer in zaaken van den Godsdienst laaten<br />
opdringen. Steunt zyn gevoelen op genoegzaame<br />
gronden, dan zal elk het van zeiven toejuichen,<br />
en het geheele verdienst van den zoogenaamden<br />
Hervormer zal alleenlyk daar in beftaan, dat hy<br />
deeze gronden heeft voor den dag gebracht, en<br />
daar mede houdt zyn geheel werk op. Steunt hetzelve<br />
op geene toereikende gronden , dan zal hy<br />
van zeiven alleen blyven ftaan. Voor het overige<br />
hebben de Christenen echter nog tegenwoordig<br />
door niets , naar Godlyke en menschlyke rechten,<br />
de vryheid verboren, die zy nog vóór 1300<br />
jaaren hadden , om over alle deeze verfchillende<br />
denkbeelden te denken, zoo als zy het gegrondst,<br />
gepast en heilzaamst vinden , en wanneer zy het<br />
beroep als Leeraar hebben , dan hebben zy even<br />
als LUTHER en andere Leeraaren van dien tyd,<br />
het recht en is het tevens hunnen plicht, dewyl het<br />
Protestantendom geen nieuw Pausdom heeft willen<br />
invoeren, maar veel eer het menschlyk gezag<br />
den bodem irflaan, cm hunne, naar hunne beste<br />
kundigheden in de H. Schrift "ingerichte verklaarin-<br />
T 3 gen
E£4. Hoofdft. XV. Gevolgtrekkingen enz.<br />
gen en nadere bepaalingen, aan hunne mcdemen-<br />
fchen mede te deelen.<br />
' De hoofdzomme echter van het gebod, is liefde uit<br />
een rein hart, en van een goed geweeten, en van<br />
een ongeveinsd geloof, hetwelk eenigen hebben gemist,<br />
en zyn omgekeerd tot onnut gezwets, willendé<br />
der fchrift meesters zyn, en verftaan niet 'wat zy<br />
zeggen en ftellen.<br />
PAULUS.<br />
BE-
B E S L U I T .<br />
295<br />
Niets kan men helaas! wel eerder verwachten,<br />
dan dat by de heillooze gefchillen, die de Godge^<br />
leerden wegens hunne leerbegrippen onder eikande-<br />
Ten hebben, juist dat gedeelte van het menschdom<br />
het meeste doet lyden, hetwelk in de daad demissie<br />
verfchooning en de voorzichtigfte behandeiing<br />
verdiende, naamlyk het ongeleerd gedeelte der<br />
Christenen, hetwelk in eeuvouwigheid des harten<br />
daar heenen gaat, niet in flaat is, om zelf te onderzoeken<br />
en te beproeven, maar GOD dient naar<br />
die maate van kunde, welke hen ten deele gevallen<br />
is. Wanneer anderen zich over deeze Godgeleerde<br />
veldtochten verheugen, en daar uit gelegenheid<br />
neemen, om den Godsdienst aan te tasten en te befpotten,<br />
dan worden zy .bedroefd, en niet alleen<br />
bevreesd voor den Godsdienst, die hun zoo zeer ter<br />
harte gaat, maar ook wel eens overmeesterd door<br />
gewichtige twyffelingen , welke hun verontrusten<br />
op den weg, dien zy anders in de grootfte gerustheid,<br />
eenvouwigheid en Godzaligheid zouden afgelegd<br />
hebben. Of het voordeel, hetwelk dergelyke<br />
gefchillen toebrengen, met hetnaadeei, hetwelk<br />
zy veroorzaaken, flechts eenigermaate vergeleeken<br />
worden kunne, heeft geen onderzoek nodig. De<br />
verwerring van één éénig Christen, al ware hy ook<br />
de geringde in het land, is meer, dan het dryden<br />
over eene nog zoo verheevene ftelling van de befpiegelende<br />
Godgeleerdheid.<br />
T 4 Dat
296<br />
Bejluit.<br />
Dat het opwerpen van allerhande vraagen, het<br />
beoirdeelen van de leerftukken, het beproeven van<br />
de plaatzen der H. Schrift, en alles, wat tot de<br />
geleerde onderzoekingen omtrent den Godsdienst<br />
behoort, ooit een einde neemen zal, is niet te den.<br />
ken. Wart zoo lange de menfchen nog menfchen<br />
zyn, zullen zy even zoo min ophouden met denken<br />
als met handelen, en zullen ook in hun denken<br />
zoo wel als in hun handelen van eikanderen verfchillen.<br />
Even zoo min zal men ook, zoo lange<br />
de menfchen zich nog hunner aangeboorene vryheid<br />
bewust zyn, zulk eene dienstbaarheid en dwang<br />
van het verftand en geweeten kunnen invoeren,<br />
waar door de menfchen te rug gehouden worden,<br />
om verder te denken, dan de gewoone leerformuliereh,<br />
en hunne denkbeelden en overtuigingen aan<br />
anderen mede te deelen. Daar aan ligt ook eigenlyk<br />
niets gelegen. De gemoederen van de Christenen<br />
zouden by het onderzoek van de Leeraaren<br />
en by hunne afwykingcn van elkander, geenszins<br />
worden verontrust, en de aangroei in christelyke<br />
kunde zoude'er daar en tegen veel by gewinnen,<br />
wanneer niet zoo veel twist- en fchoolgeest deeze<br />
gefchillen fteeds bezielde, maar dezelven op eene<br />
der menschheid, geleerdheid, en het Christendom<br />
waardige wyze werden afgedaan. Maar dit ziet<br />
men /eer zeldzaam, en het is in de daad iets op.<br />
merklyks, dat, hoewel het ook in andere takken<br />
der geleerdheid niet aan gefchillen heeft ortbrooken,<br />
geene gefchillen evenwel ooit met meerder<br />
verbittering, zucht om recht le hebben of om te<br />
ver-
Befiuit. 297<br />
vervolgen, ja men mag zeggen, met meerder woede<br />
zyn gevoerd, dan die onder de Godgeleerden.<br />
De Rechtsgeleerden, Artzen, Wysgeeren en Taalkundigen<br />
zyn in vergelykinge hiervan, nog altyd<br />
te befchouwen als lammeren. Een groot gedeelte<br />
van dergelyke Godgeleerde gefchillen, zoude wel<br />
draa beflist en zelfs niet eens buiten den kring d°r<br />
Godgeleerde wereld gekomen zyn, en geen ienij;<br />
Christen hebben veröntrust, indien men elkanuer<br />
met christelyke zachtmoedigheid, menfchenliefde<br />
en zedigheid, die de Geleerden zoowel past, had<br />
behandeld. Maar naauwiyks fielt eens iemand, die<br />
naadenkt en onderzoekt, zyne denkbeelden voor,<br />
die hy door zyn geleerd onderzoek erlangd heeft,<br />
of alles is op de been, hoe weinig 'er hem ook aan<br />
moge gelegen liggen, of iemand onder hen zyn<br />
gevoelen omhelze dan niet. De hevigfte lasteringen,<br />
de fchandelykfte kettertytels, zyn het eerfte,<br />
waar op de gewaande party veilig kan ftaat maaken,<br />
en in plaatze van den dwaalenden, naar het voorfchrift<br />
van PAULUS, met eenen zachtmoedigen geest<br />
op het rechte fpoor te brengen, maakt men toebereidzelen<br />
tot de uitgezochtfte vervolgingen. En dat<br />
alles onder het voorwendzel van eenen heiligen yver<br />
voor de eere van GOD, en de zuiverheid der leere:<br />
juist zoo, als Pater DICAS te werk ging, die den<br />
ongelukkigen GRANDIER , die nog onder RICHE-<br />
LTEU als een Tooveraar leevendig verbrand werdt,<br />
op den brandftapel met een yzeren krucifix in<br />
het aangezicht floeg, onder het Godzalig voorwendzel<br />
, om hetzelve den armen zondaar in zyne<br />
T 5 laat.
»0$ Bejluit,<br />
faatfte uure te kusfen te geeven. De Mensch,<br />
de Christen ziddert by zulk een onwaardig fchouwfpel.<br />
Doet men ook niet oveiül zulke in het oogloopendc<br />
ftappen, dan gefchiedt hetzelfde op eene<br />
meer bedekte wyze,. hetwelk anders openlyk en<br />
voor de vuist zoude gebeurd zyn, byna gelyk de<br />
kwaaker deedt, die in den Patriot voorkomt, die<br />
de hond niet zelf liaan, maar hem flechts eenen<br />
kwaaden naam wiide geeven , en fchreeuwde: de<br />
hond is dol! wa:rr op alles toeliep, en den hond<br />
doodflocg. Om den ongelukkigen tcgenpartyder, die<br />
menigwerf een man van het beste hart is, en men<br />
ligtlyk van zyne dooling had kunnen terugbrengen,<br />
recht algemeen gehaat temaaken, enomzich zeiven<br />
een groot verdienst toe te eigenen, wordt aan het<br />
geheel christelyk gepeupel in gefchriftenen woorden,<br />
de groote misdaad van den gewaanden ketter verkondigd,<br />
en zyn gevoelen of dwaaling als zoo iets,<br />
voorgefteld, hetwelk de grondzuilen van he t Christendom,<br />
ondermynt en doet davesen, als eene ftelling<br />
van het grootfte gewicht, waar van des menfchen<br />
zaligheid afhangt, en welke.dus elk rechtzinnig<br />
Christen als den rechtltreekfchen weg ter<br />
helle moet veraffchuuwen. Hoe veele bewyzen leevert<br />
niet de kerkelyke gefchiedenis hier van op, en,<br />
om niet eens te gewaagen van het gene met BAHRDT<br />
gebeurd is, ver ft rekt Dr. SEMLER zelf, nog tegenwoordig<br />
tot een fpreekend bewys hiervan, die, om<br />
dat hy maar eenigzins de orthodoxe Barrière, gelyk<br />
hy het zelf noemt, is te buitengegaan; alleenlyk<br />
de Godlykheid van de Openbaaringe van JOHANNES-<br />
heeft<br />
•
Bejluit. ^99<br />
heeft ontkend;, maar niet zoo over den Canon heefe<br />
gedacht als anderen denken; flechts beweerd heeft,<br />
dat CHRISTUS niet de God boven alles genoemd<br />
wordt, en in andere dergelyke dingen van de gewoone<br />
leerwyze der p'otestaudchc Kerke is afgeweeken,<br />
met den naam var. Ariaan, Sociniaan ea.<br />
Naturalist beftempeld is, en als zulk een wordt voorgefteld,<br />
die geheel geene verdraagzaamheid waardig<br />
is.<br />
In het eerfte begin, doen foortgelyke fchtikverwekkende<br />
denkbeelden, de bedoelde uitwerking. De<br />
ketter wordt uitgefchreeuwd, men befchouwt hem,<br />
zeiven, benevens allen, die zyn gevoelen zyn toegedaan,<br />
alszulken, die gewislyk aan de zaligheid,<br />
geen deel hebben, en de tegenpartyen zelf worden<br />
door hun gepeupel als rechte hoekfteenen van de<br />
Kerk geëerbiedigd, als waare mannen GODS, die.<br />
nog voor de zuivere leere waaken, buiten het gene<br />
men nog meer van het bygeloof, het welk altyd<br />
zynen afgoden geöiferd heeft., begeeren kan. —•<br />
Dan ook dit bereikt men , dat de gemeene man<br />
mede in het belang wordt getrokken, en wanneer<br />
ook het grootfte gedeelte het houdt met dat gene,<br />
wat hem verkondigd wordt, ontbreekt het.evenwel<br />
ook by den gemeenen man menigwerf niet aan zulken,<br />
die anders daar over denken. Menig eene<br />
waare en gewaande kettery zoude nimmer tot het<br />
ongeleerd gedeelte van het publiek gekomen zyn,<br />
wanneer men die niet zelf door eene kwalyk aangewende<br />
wederlegging aan hetzelve verkondigd had.<br />
Zomtyds zoude men bvna denken, dat zulke verdee-
Bejluit.<br />
deedigers van de Kerke in eene geheime verftandhouding<br />
met de ketters leefden, en het op zich genomen<br />
hadden, om hunne dwaalingen op zoodanige<br />
wyze te verbreiden. Wat men echter nog boven<br />
dien bereikt, is dit, dat het verftandiger gedeelte<br />
het hoofd fchudt, de befchroomde Christen in allerley<br />
twyffelingen en verwerringen wordt gedompeld,<br />
en de vyand van den Godsdienst nog meer<br />
gelegenheid krygt, om te fpotten. En dit moest<br />
in de daad die Godgeleerden, die uit eenen waaren<br />
yver voor hunne grondftellingen ftryden, en zulken<br />
vindt men in de daad nog fteeds veelen, in hunne<br />
wederlegginge van anderen ten ukerften voorzichtig<br />
en behoedzaam maaken. — Zeekerlyk duurt<br />
iets dergelyks niet lange. Alles, wat men te verre<br />
trekt, en hier toe behoort ook het verdeedigen<br />
van de beste zaak, wanneer hetzelve de behoorlyke<br />
paaien te buiten gaat, kan niet lange ftand houden.<br />
Hoe dacht men bykans voor 150 jaaren omtrent<br />
onze Roomschgezinde en Gereformeerde medebroederen?<br />
Dat gene, waar in zy van ons verfchillen,<br />
werdt zoo gevaarlyk afgefchilderd, dat men<br />
nog zeer zacht te werk ging, wanneer men flechts<br />
twyffelde, of zy ook zalig konden worden. Met<br />
der tyd is deeze drift vervlogen, en geen een verftandig<br />
euangelisch Christen twyffelt 'er meer aan,<br />
of zyne Roomschgezinde en Gereformeerde medebroederen,<br />
kunnen GODE welbehaaglyk worden en<br />
het eeuwige leven verkrygen, hetwelk GOD om<br />
CHRISTUS wil aan allen geeft, die hem beminnen;<br />
zonder dat hy zyne genade bepaalt tot eene eenige<br />
' by-
Bejluit. 301<br />
byzondere Godsdienftige maatfchappy. Zoo gaat<br />
het ook omtrent andere leerftukken, die in de eerfte<br />
hitte van den ftryd als zeer gevaarlyk zyn opge*<br />
geeven, en met der tyd, zoo niet geheel anders,<br />
ten minften veel zachter beoirdeeld worden. Intusfchen<br />
is de zaak evenwel gebeurd, de gemoederen<br />
zyn in verwarringe gebracht, anderen geërgerd»<br />
nog anderen in twyffel en bekommering gedompeld,<br />
haat. en vyandfchap heeft men verfpreid, en.<br />
den Godsdienst blootgefteld aan deszelfs vyanden.<br />
Niet het onderzoek dus der leerftellingen op zich<br />
zeiven, en de gefchillen, die daar.door ontftaan<br />
zyn, is het dus, waar door zoo menig onheil wordt<br />
gefticht; beiden zal niet ophouden, zoo lange de<br />
wereld ftaat: men zal denken en tegenfpraak tegen<br />
zyne denkwyze vinden; maar het is de manier en<br />
wyze, hoe zulke gefchillen behandeld worden, en<br />
dit kan men niet aan de zaak zelve, maar enkel aan<br />
de perzoonen toefchryven, die zich niet altyd, gelyk<br />
het behoorde, hunne plichten te binnen brengen.<br />
— Niemand onder de Christenen ergere zich<br />
toch aan dergelyke gefchilien, twisten en tegenfpraak;<br />
zy betreffen gewislyk niet het wezenlyke<br />
van den Godsdienst van onzen Heere JEZUS, maar<br />
zulke zaaken, die ons ter zaligheid niet volftrekt<br />
noodzaaklyk zyn te weeten. Het zyn gevoelens,<br />
die, al worden zy fomtyds als nog zoo gewichtig<br />
opgegeeven, in de vroegfte tyden óf in het geheel<br />
niet in aanmerkinge gekomen zyn, óf waaromtrent<br />
de rechtzinnigfte Kerkleeraaren zeer verfchillend<br />
gedacht hebben. Niemand laate zich door dergelyke
lyke leerbegrippen van de verfchülende partyen,<br />
die met eikanderen ftryden en roepen, hier is CHRIS-<br />
TOS! do'ar is CHRISTUS! dit is de waare ftelling.<br />
dat is de waare ftelling ! van het groote doel afbrengen<br />
en verwyderen. Wy weeten, wat PAU<br />
LUS zegt: eenen anderen grond kan niemand leggen, fee*<br />
halven die 'er gelegd is, welke is JEZUS CHRISTUS»<br />
Wanneer nu iemand op deezen grond bouwt, goud,<br />
zilver , edelgefteentens , hout, hooy , ftoppelen , dan<br />
zal elks werk openbaar worden. En wanneer toch<br />
tot deezen grond , op welken wy onze geheele<br />
hoope bouwen, naamlyk tot onzen Heere CHRÏS.<br />
TUS , allen, die nu en in de toekomst aan hem<br />
deel willen hebben , moeten te rug keeren , die<br />
tot onze rechten en linkenhand hunne fyfteemhuizen<br />
van goud, zilver, hout 'of hooy hebben opgebouwd,<br />
en 'er om twisten, welke het beste is:<br />
wat gaan den verftandigen Christen, die enkel op<br />
de hoofdzaak ziet; naamlyk op CHRISTUS, en zich<br />
op deezen eenigen grond vestigt, alle gefchillen<br />
aan over die byzondere leerftelzels, oude of nieuwe;<br />
van goud, hout of ftroo? Wy hebben een<br />
vast woord van onzen GÓD; dat zal blyven, wanneer<br />
alle gevoelens van de menfchen zullen vergaan.<br />
Wat dit woord ons zegt, is ter zaligheid genoeg.<br />
Dit zegt ons zoo veel, als omtrent GOD té<br />
weeten noodzaaklyk is, om hem op het tederfte te<br />
beminnen, om hem kinderlyk te vreezen, om ophem<br />
een onwrikbaar vertrouwen te ftellen. Dit<br />
zegt ons zoo veel van onzen Heere CHRISTUS, als<br />
nodig is, om hem boven alles te eerbiedigen en te<br />
be-
Bejluit. '.. 303<br />
'br-m innen als onzen Heer'en Weldoener, om oriS<br />
op hem te verraaien , en op zyne verlosfinge onze<br />
geheele hoope te vestigen. Dit toont ons duidelyk<br />
genoeg den weg, dien wy in waare Godzaligheid<br />
bewandelen moeten , om onder de leidinge en<br />
kracht van GODS geest, cveiëenkomib'g met onze<br />
ioepinge in CHRISTUS te wandelen. Dit bevat oofe<br />
«öo veel in zich omtrent onzen tockomftigen ftaatj<br />
als ons te weeten noodzaaklyk is, om van het<br />
kwaad te worden afgefchrikt, en eene eeuwigheid<br />
•vol belooninge met heiligheid te gcmoete te zien.<br />
-Dit is de ftaf, op welken wy lteur.cn, en het gené<br />
GOD in CHRISTUS hun belooft, die hem lief hebben,<br />
is het doel, waar na wy als verftandige Christenen<br />
ftreeven , zonder ons te ftooren aan alles,<br />
wat ter rechten en ter linkerzyde is, en onze zinnen<br />
van de waare eenvouwigheid des geloofs zoude willen<br />
verwyderen, waar door het Christendom juist<br />
een algemeenè en verllandige Godsdienst is. Wat<br />
daar beneven gezegd wordt, en ons in de H. Schrift<br />
niet duidelyk genoeg is bepaald, aan welker wóórden<br />
zich elk christelyk Leeraar met recht alleen<br />
moet houden, laaten wy op zyne plaats gefield zyn.<br />
Onze vormaaktfle kennis blyft hier fteeds nog flukwerk.<br />
Hier moeten wy werken en volgen , daar<br />
aanfchouwen. Als het volmaakte komen zal, dan<br />
zal het ftukwerk ophouden. Maar wanneer nog<br />
bovendien by alle gefchillen'het wezenlyk charaóter<br />
van het Christendom ontbreekt, naamlyk de geest<br />
der liefde, dan zal elk Christen reeds weeten, waar<br />
heenen hy dezslven wyzen moet. Wanneer de-<br />
zel-
•go4 Bejluit.<br />
«elven ons nog zoo gewichtig worden gemaakt, nog<br />
zoo zeer als uit liefde tot de waarheid en yver voor<br />
de eere van GOD en JEZUS CHRISTUS worden afgefchetst:<br />
wy antwoorden met JOHANNES : zoo iemand<br />
zegt, dat hy God bemint en hy haat zynen broeder, dan<br />
is hy een leugenaar.' En deeze zelfde Jonger geeft<br />
ook aan elk Christen den rechten leiddraad aan de<br />
hand, waar aan hy zich kan vast houden: dat is zyn<br />
gebod, dat wy gelooven aan den naam van zynen Zoon<br />
JEZUS CHRISTUS, en ons onder eikanderen beminnen,<br />
gelyk hy ons een gebod gegeeven heeft. En wie zyne geboden<br />
houdt, niet wie alle die byzondere leerbegrip»<br />
pen van onderfcheiden ftempel gelooft, die blyft in<br />
hem en hy in hem. En daar aan erkennen wy, dat hy<br />
in ons blyjt, aan den geest, dien hy ons gegeeven<br />
heejt (*><br />
(*) Amen! Amen! GOD fchenke ons fteeds deezen<br />
geest van het Christendom, en laat 'er ons de zalige vruch«<br />
ten van doen zien en genieten. Ven.