Beschrijving juridische kader - Commissie-Samson
Beschrijving juridische kader - Commissie-Samson
Beschrijving juridische kader - Commissie-Samson
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
De voogdijinstelling hield geregeld en behoorlijk toezicht op de<br />
jeugdige en de aan hem bestede zorg. Zij hield zich op de hoogte<br />
van de ontwikkeling van de jeugdige (artikel 10).<br />
Indien de voogdijinstelling met natuurlijke personen of rechtspersonen<br />
afspraken maakte over te verrichten taken, werden die<br />
werkzaamheden, de daaraan bestede tijd en de wijze van verantwoording<br />
schriftelijk vastgelegd (artikel 11).<br />
Een of meer beroepskrachten werden belast met de begeleiding<br />
van andere beroepskrachten en niet-beroepskrachten (artikel 12).<br />
De gezinsvoogdijinstelling wees zo spoedig mogelijk een gezinsvoogd<br />
aan, nadat een minderjarige onder haar toezicht is gesteld.<br />
Zij deed daarvan mededeling aan de ouder en de minderjarige. Zij<br />
vermeldde daarbij tevens welke functionaris de gezinsvoogd bij<br />
diens afwezigheid verving en de wijze waarop over het optreden<br />
van de gezinsvoogd en zijn vervanger kon worden geklaagd<br />
(artikel 18).<br />
Het Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming<br />
van 22 februari 1990 (nadien nog verscheidene malen gewijzigd)<br />
bevatte tevens kwaliteitsregels voor rijksinrichtingen en particuliere<br />
inrichtingen voor justitiële kinderbescherming.<br />
De leiding van een inrichting berustte bij de directeur. Hij was verantwoordelijk<br />
voor de dagelijkse gang van zaken in de inrichting.<br />
De minister van Justitie benoemde de directeur van een rijksinrichting<br />
(artikel 7 Besluit).<br />
Er werd voor gewaakt dat de jeugdige zich niet onttrok aan het<br />
toezicht over hem. Indien de jeugdige zich had onttrokken, werd<br />
zulks gemeld aan de plaatsende instantie en de politie. De directeur<br />
stelde de minister van Justitie onmiddellijk op de hoogte van<br />
bijzondere voorvallen (artikel 8 Besluit).<br />
Ook de directeur van een inrichting voor justitiële kinderbescherming<br />
stelde een werkplan vast, zoals hiervoor reeds is vermeld.<br />
Het personeelsbestand en de accommodatie van de inrichting<br />
waren afgestemd op de op basis van de bestemming uit te<br />
oefenen functies en werkzaamheden en op de doelgroep van de<br />
opgenomen jeugdigen (artikelen 9 tot en met 11 Besluit). De in<br />
de inrichting opgenomen jeugdigen werden in de gelegenheid<br />
gesteld geestelijke verzorging te ontvangen en persoonlijk contact<br />
met geestelijke verzorgers te onderhouden (artikel 12 Besluit).<br />
Elke inrichting beschikte over een rechtspositiereglement voor de<br />
jeugdigen. Een rechtspositiereglement voor rijksinrichtingen werd<br />
vastgesteld door de minister van Justitie. Een rechtspositiereglement<br />
voor particuliere inrichtingen werd aan hem toegezonden.<br />
De directeur stelde een huisreglement voor zijn inrichting op<br />
(artikel 14 Besluit). In de inrichting bestond gelegenheid voor<br />
verblijf in groepen en tot verblijf buiten de groep dan wel in<br />
afzondering. Bij de indeling in groepen werd rekening gehouden<br />
met het doel van het verblijf, de aard van de jeugdige en diens vermoedelijke<br />
verblijfsduur. Elke groep werd zo mogelijk afzonderlijk<br />
gehuisvest (artikel 15 Besluit). Er waren regels voor verblijf buiten<br />
de groep en voor afzondering (artikelen 16 tot en met 19 Besluit).<br />
Het besluit bevatte regels over (vrij) briefverkeer (artikelen 20 tot<br />
en met 24). Er waren regels over bezoek van familie en derden<br />
(artikelen 25 en 26 Besluit). Zo kon toezicht aanwezig zijn bij<br />
bezoek en dienden de bezoekers zich te houden aan de daarvoor<br />
60<br />
geldende voorschriften (artikel 27 Besluit). Er bestonden regels<br />
voor verlof (artikelen 29 tot en met 31 Besluit).<br />
Op verzoek van de plaatsende instantie kon een diepgaand onderzoek<br />
worden ingesteld naar de persoonlijkheid van de jeugdige,<br />
zijn lichamelijke gesteldheid en zo nodig zijn sociale achtergrond<br />
(artikel 33 Besluit). De directeur van een inrichting voor opvang<br />
bracht tijdig rapport uit aan de instantie die de jeugdige had<br />
geplaatst. Indien voornoemd onderzoek plaatsvond, bevatte het<br />
rapport de resultaten daarvan, met een advies over de verdere<br />
opvoeding of behandeling van de jeugdige (artikel 34 Besluit).<br />
De directeur van een tuchtschool of van een inrichting voor<br />
opvoeding, voor buitengewone behandeling of voor zeer intensieve<br />
behandeling stelde een hulpverleningsplan op. Dat bevatte<br />
in ieder geval een op basis van een diagnosestelling vastgestelde<br />
beschrijving van het voorgenomen hulpverleningsproces, met<br />
vermelding van de in te schakelen deskundigen en van evaluatiemomenten,<br />
en van het te voeren overleg met de jeugdige, zijn<br />
of haar ouders en de plaatsende instantie. Aan die instantie werd<br />
regelmatig verslag uitgebracht over de jeugdige en diens vorderingen<br />
ten aanzien van opvoeding of behandeling (artikel 35 Besluit).<br />
Met de inwerkingtreding van de Wjz in 2005 worden de kwaliteitsregels<br />
van de Wjz van kracht.<br />
Justitiële gegevens en verklaring omtrent het gedrag<br />
Tot 1 januari 1959 bestond er geen deugdelijke regeling inzake<br />
justitiële documentatie en de verklaring omtrent het gedrag.<br />
De eerste voorschriften over justitiële documentatie stammen uit<br />
1896. Sinds die tijd hielden de griffies van de rechtbanken strafregisters<br />
bij.<br />
Met de totstandkoming van het Besluit justitiële documentatie in<br />
1951 werd er een justitiële documentatiedienst in het leven geroepen<br />
(besluit van 2 februari 1951, Stb. 36).<br />
Deze dienst had ten doel de registratie van in justitiële bescheiden<br />
voorkomende gegevens met betrekking tot natuurlijke personen,<br />
rechtspersonen of doelvermogens teneinde uit die gegevens<br />
inlichtingen te verschaffen aan Nederlandse rechterlijke autoriteiten<br />
en aan de autoriteiten en personen die tot het ontvangen<br />
daarvan door de minister van Justitie gerechtigd waren verklaard.<br />
De leiding van de dienst berustte bij de minister. Bij de griffie van<br />
elke rechtbank was een afdeling van de dienst. Die afdelingen<br />
hadden tot taak het registreren van gegevens betreffende in haar<br />
arrondissement geboren personen. Op het departement was<br />
een afdeling die gegevens registreerde van personen met een<br />
geboorteplaats buiten Europa of met een onbekende geboorteplaats,<br />
of van rechtspersonen. Het toezicht op de verstrekking van<br />
inlichtingen door de afdelingen bij de griffies geschiedde door de<br />
procureur-generaal bij het hof.<br />
Er was geen algemene regeling over de afgifte van een verklaring<br />
omtrent het gedrag. Burgemeesters gaven al dan niet op wettelijke<br />
grondslag en/of op de voet van ministeriële circulaires<br />
verklaringen omtrent (goed) gedrag af.