Definitief Rapport Cluster - Landinrichting Saasveld-Gammelke
Definitief Rapport Cluster - Landinrichting Saasveld-Gammelke
Definitief Rapport Cluster - Landinrichting Saasveld-Gammelke
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Het cluster Intensieve Veehouderijen te <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong><br />
Pagina 1 Invloed op de Handijksmeden DLG Regio Oost
Het cluster Intensieve Veehouderijen te <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong><br />
Pagina 2 Invloed op de Handijksmeden DLG Regio Oost
Samenvatting<br />
Het cluster Intensieve Veehouderijen te <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong><br />
Om te bepalen welke invloed het cluster intensieve veehouderijen te <strong>Saasveld</strong> heeft op het natuurgebied de<br />
Handijksmeden is onderzoek gedaan naar de depositiebijdrage van deze bedrijven. Dit is van belang om goed in beeld te<br />
krijgen of de ontwikkeling van nieuwe natuur haalbaar is, of dat het een project is dat geen kans van slagen heeft. Het<br />
cluster intensieve veehouderijen bestaat uit een zevental bedrijven. Hiervan houdt er één vleeskuikens en de andere zes<br />
zijn varkenshouderijen. Vanaf 2013 gaat de regelgeving gelden van het Besluit Ammoniakemissie Huisvesting en<br />
Veehouderij (BAHV), waardoor veehouderijen aan strengere regelgeving moeten voldoen. Hierdoor moeten de<br />
veehouderijen namelijk hun ammoniakemissie omlaag brengen met de toepassing van de Best Beschikbare Technieken<br />
(BBT). Uit een inventarisatie binnen het cluster blijkt dat drie van de zeven veehouderijen niet willen investeren in het<br />
emissiearm maken van hun stallen en om deze reden zullen stoppen met de ammoniakemitterende activiteiten. Zo<br />
stoppen de maatschappen G. Munsterhuis, Diepenmaat en B. Munsterhuis met deze activiteiten.<br />
In de Handijksmeden zijn vegetatietypen ingepland die gevoelig zijn voor de depositie van stikstof. Deze vegetatietypen<br />
zijn hier gepland omdat zij van oorsprong ook voorkwamen in het gebied de Handijksmeden. Om deze vegetatietypen<br />
een kans te geven binnen het gebied moet onderzocht worden of de depositiebijdrage van het cluster intensieve<br />
veehouderijen zodanig kan worden verlaagd dat dit geen hinder meer veroorzaakt. De gevoeligste vegetatietypen die in<br />
het nieuwe natuurgebied gepland staan zijn droge heide en nat schraalland. Deze hebben ieder een kritische<br />
depositiewaarde (KDW) van 1100 mol per ha per jaar. Als de depositie hier boven komt hebben de vegetaties in de<br />
nieuwe natuur weinig kans zich in de richting van de gewenste vegetatietypen te ontwikkelen.<br />
Om een verlaging van de depositiebijdrage te realiseren wordt er gebruik gemaakt van een aantal regelgevingen. De<br />
belangrijkste is het BAHV, waarmee de bedrijven verplicht worden om vanaf 2013 te voldoen aan de BBT status. Met de<br />
BBT status wordt de emissiefactor per diersoort flink beperkt. Op deze manier kan de minimale depositievermindering<br />
bereikt worden. Voor de maatschappen Hesselink en H. Munsterhuis tellen ook de IPPC richtlijnen (Integrated Pollution<br />
Prevention and Control) mee. Doordat zij een emissie hebben van boven de 5000 kg ammoniak per jaar moeten zij hun<br />
bedrijf laten voldoen aan de BBT+ status, wat zorgt voor meer depositievermindering. Als laatste belangrijke<br />
regelgeving voor de vermindering van de depositiebijdrage is er het provinciaal beleidskader stikstof. Hierin staat<br />
gepland dat de totale emissie in de provincie Overijssel met 33% moet verminderen voor 2020. Ook wordt bedrijven<br />
vanuit dit beleidskader aangeraden om, voor 2013, onder de 1% (drempelwaarde beleidskader) van de KDW van Natura<br />
2000 gebieden te blijven, omdat het bedrijf dan vooralsnog geen Nb-wetvergunning hoeft aan te vragen. Als een bedrijf<br />
wil uitbreiden na 2013, en tevens vrijstelling wil van een Nb-wetvergunning, dan geldt een drempelwaarde van 0,5% van<br />
de KDW.<br />
Door de veehouderijen hun ammoniakemissie te laten beperken wordt de situatie bereikt die vanuit het BAHV minstens<br />
behaald moet worden. Samen met de stoppers zorgt dit voor een flinke reductie van de ammoniakemissie ten opzichte<br />
van de huidige situatie. De huidige depositie op de Handijksmeden bedraagt 1.920 mol per ha per jaar. Door een afname<br />
van de depositie van 33%, als gevolg van de doorwerking van het provinciaal beleidskader, zakt de depositie naar 1.279<br />
mol per ha per jaar. Doordat er drie intensieve veehouderijen stoppen met de ammoniakemissie neemt dit verder af naar<br />
1.182 mol per ha per jaar. Uiteindelijk is er dan nog de vermindering van de depositie door de toepassing van de BBT<br />
(luchtwassers) op de veehouderijen die doorgaan. Hierdoor daalt de depositie tot 1.143 mol per ha per jaar. Dit is meer<br />
dan de KDW van 1.100 mol die de gevoelige vegetatietypen kunnen verdragen. Dit gaf aanleiding tot bepaling van de<br />
depositievermindering in de optimale situatie. Bij de optimale situatie is er naar gestreefd de veehouderijen, die hun<br />
activiteiten voortzetten, duurzaam vrijstelling van de plicht tot aanvraag van een Nb-wetvergunning te bezorgen.<br />
Hiervoor wordt hun depositiebijdrage zodanig verlaagd dat zij onder de toekomstige drempelwaarde van 0,5% van de<br />
KDW komen. Dit houdt in dat er op alle vier de veehouderijen een extra luchtwasser (met optimaal rendement) wordt<br />
geplaatst ten opzichte van de minimaal verplichte situatie. Hiermee wordt een extra depositievermindering gerealiseerd<br />
van 40,03 mol per ha per jaar. Hierdoor komt de totale depositiebijdrage op het gebied op 1.103 mol per ha per jaar. Dit is<br />
hoger dan de KDW van 1100 mol welke hoort bij de gevoelige vegetatietypen in het natuurgebied de Handijksmeden. De<br />
overschrijding is echter zo minimaal dat aangenomen mag worden dat dit geen significant negatief effect heeft op de<br />
Handijksmeden. Daarnaast zijn sommige stallen voorzien van overige emissiebeperkende technieken zoals mestkanalen.<br />
Deze technieken zijn niet meegenomen in de berekeningen, maar reduceren de emissie wel. De werkelijke depositie zal<br />
hierdoor lager liggen dan voorgaand genoemd. Hierdoor is de aanbeveling om het cluster intensieve veehouderijen,<br />
door middel van financiële stimulatie, over te halen om te gaan voldoen aan de optimale situatie. De minimale situatie is<br />
verplicht voor de veehouderijen aan de hand van regelgeving. Het verschil in investering tussen de minimale en de<br />
optimale situatie kan worden opgevangen door een gedeelte van het inrichtingsbudget van de Handijksmeden<br />
beschikbaar te stellen. Zoals gebleken is moet er een bedrag van €127.151,- worden gecompenseerd.<br />
Pagina 3 Invloed op de Handijksmeden DLG Regio Oost
Inhoudsopgave<br />
Het cluster Intensieve Veehouderijen te <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong><br />
Samenvatting .............................................................................................................................................................3<br />
Inhoudsopgave...........................................................................................................................................................4<br />
1 Algemeen .................................................................................................................................................................5<br />
2 Beleid.......................................................................................................................................................................6<br />
2.1 Algemeen ...........................................................................................................................................................6<br />
2.2 Natura 2000, Natuurbeschermingswet en de Habitatrichtlijn ..............................................................................6<br />
2.3 Habitattoets en Passende Beoordeling................................................................................................................7<br />
2.4 Milieu Effect <strong>Rapport</strong>age ....................................................................................................................................7<br />
2.5 Beleidslijn omgevingstoetsing IPPC-richtlijn ........................................................................................................8<br />
2.6 Besluit Ammoniakemissie Huisvesting Veehouderij.............................................................................................8<br />
2.7 Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) ............................................................................................................9<br />
2.8 Handreiking Fijnstof .........................................................................................................................................10<br />
2.9 Wet Geurhinder................................................................................................................................................10<br />
2.10 Wet Ammoniak en Veehouderij (WAV)............................................................................................................11<br />
3 Natuurgebied de Handijksmeden ..........................................................................................................................12<br />
3.1 Kenschets .........................................................................................................................................................12<br />
3.2 Natuurwaarden................................................................................................................................................12<br />
3.3 Essentie van de gevoeligheid voor stikstofdepositie van de natuurdoeltypen....................................................13<br />
4 Beschrijving emissieverandering ...........................................................................................................................14<br />
4.1 Algemeen .........................................................................................................................................................14<br />
4.2 Hesselink ..........................................................................................................................................................15<br />
4.3 Vaanholt ..........................................................................................................................................................16<br />
4.4 H Munsterhuis..................................................................................................................................................17<br />
4.5 Spanjer.............................................................................................................................................................18<br />
5 Handijksmeden ......................................................................................................................................................19<br />
5.1 Huidige totale stikstofdepositie ........................................................................................................................19<br />
5.2 Depositievermindering uitgaande van minimale situatie ...................................................................................19<br />
5.3 Depositievermindering uitgaande van optimale situatie ...................................................................................20<br />
5.4 Financiële compensatie ....................................................................................................................................21<br />
Bronnenlijst ..............................................................................................................................................................23<br />
Bijlage I: Overzichtskaarten......................................................................................................................................24<br />
Pagina 4 Invloed op de Handijksmeden DLG Regio Oost
1 Algemeen<br />
Het cluster Intensieve Veehouderijen te <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong><br />
Binnen het project gebied <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong> ligt een cluster met in totaal zeven intensieve veehouderijen. Van<br />
deze veehouderijen is er één (B. Munsterhuis) gericht op het houden van 4.500 opfokhennen en het verwerken<br />
van om en nabij een 1.000.000 kuikens per week. De overige zes bedrijven zijn gericht op het houden van varkens.<br />
Binnen deze zes bedrijven is het aantal varkens als volgt verdeeld:<br />
Maatschap<br />
Hesselink<br />
Maatschap<br />
Diepenmaat<br />
Maatschap<br />
Vaanholt<br />
Maatschap<br />
Spanjer<br />
Biggen Kraamzeugen Guste en<br />
dragende zeugen<br />
Dekberen Vleesvarkens<br />
3.385 192 552 2 316<br />
(gemeente Dinkelland, 2010)<br />
Er komt nieuwe regelgeving aan waar deze bedrijven aan moeten gaan voldoen. De eerste hiervan is het Besluit<br />
Ammoniakemissie Huisvesting Veehouderij ofwel het BAHV. In het BAHV staat geschreven dat alle intensieve<br />
veehouderijen in het jaar 2013 minstens moeten voldoen aan de BBT status (Best Beschikbare Technieken). Dit<br />
houdt in dat de veehouderijen worden beperkt in de hoeveelheid ammoniak die zij mogen uitstoten. Dit vereist<br />
van de veehouders echter wel een investering in maatregelen die deze emissiebeperking kunnen realiseren. Uit<br />
gesprekken met de zeven veehouders is gebleken dat een drietal niet bereid is te investeren in deze maatregelen.<br />
Dit betreft dhr. G. Munsterhuis, de dhr. Diepenmaat en dhr. B. Munsterhuis. Voor de eerste twee geldt dat zij hun<br />
bedrijf op de huidige locatie zullen beëindigen. Voor dhr. B. Munsterhuis geldt dat hij zijn opfokhennen afstoot. Hij<br />
doet dit om twee redenen:<br />
Hij wil een nieuwe stal bouwen voor het verwerken van de kuikens. Deze stal moet op de locatie van de<br />
huidige hennenstal komen.<br />
Hij wil niet investeren in het beperken van de emissie die afkomstig is van zijn hennen. Het aantal hennen<br />
dat hij heeft is economisch gezien niet groot genoeg om rendabel te zijn. De conclusie hiervan is dat een<br />
investering in deze hennen niet realistisch is.<br />
De overige vier veehouders hebben aangegeven hun bedrijf graag te willen uitbreiden. Hierbij worden<br />
emissiebeperkende maatregelen genomen, omdat een uitbreiding anders niet wordt toegestaan op grond van het<br />
vigerende beleid. De aantallen die bij de uitbreidingen horen staan beschreven in de tabellen hieronder. Voor<br />
verdergaande informatie over de bedrijven en de uitbreidingswensen wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van dit<br />
rapport en de per bedrijf specifiek opgestelde rapporten.<br />
Maatschap<br />
Hesselink<br />
Maatschap H<br />
Munsterhuis<br />
Maatschap<br />
Spanjer<br />
Vleesvarkens<br />
1.693<br />
Maatschap H<br />
Munsterhuis<br />
Vleesvarkens<br />
Biggen Kraamzeugen Guste en<br />
dragende zeugen<br />
Dekberen Vleesvarkens<br />
3.385 192 552 2 1.996<br />
Pagina 5 Invloed op de Handijksmeden DLG Regio Oost<br />
5.115<br />
Maatschap G<br />
Munsterhuis<br />
Biggen Kraamzeugen Guste en<br />
dragende zeugen<br />
Dekberen Vleesvarkens<br />
1.085 64 230 2 1.098<br />
Biggen Kraamzeugen Guste en<br />
dragende zeugen<br />
Dekberen Vleesvarkens<br />
864 64 260 2 240<br />
Vleesvarkens<br />
7.995<br />
Maatschap<br />
Vaanholt<br />
Vleesvarkens<br />
Biggen Kraamzeugen Guste en<br />
dragende zeugen<br />
Dekberen Vleesvarkens<br />
1.085 64 230 2 2.176<br />
Biggen Kraamzeugen Guste en<br />
dragende zeugen<br />
Dekberen Vleesvarkens<br />
864 64 260 2 1.310<br />
785
2 Beleid<br />
Het cluster Intensieve Veehouderijen te <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong><br />
2.1 Algemeen<br />
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het beleid dat van toepassing is op het gebied <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong> en op de<br />
intensieve veehouderijen die hier liggen. Hierbij wordt er ingegaan op eventuele oplossingen die toepasbaar zijn<br />
voor de bedrijven en de toepassing van de zogenaamde BBT. Dit alles is van belang om de ontwikkelingsruimte<br />
binnen de kaders van het beleid goed in beeld te brengen en hiermee aan te geven wat de mogelijkheden zijn voor<br />
de veehouderijen om eventueel uit te breiden of te verplaatsen. Om alle milieueffecten goed in beeld te brengen<br />
wordt er gekeken naar de wetgeving ten opzichte van ammoniak, geuremissie en fijnstofemissie.<br />
In de paragrafen 2.2 t/m 2.7 wordt er ingegaan op de regelgevingen die betrekking hebben op de<br />
ammoniakemissie. Deze regelgevingen zijn allen met elkaar verbonden. Hierbij zijn de Programmatische Aanpak<br />
Stikstof (PAS= nationaal niveau vertaling voor stikstof van de Europese Natura 2000 regelgeving), het<br />
beleidskader stikstof van de provincie en de IPPC-richtlijnen (Europees niveau) de leidende regelgevingen. De BBTregeling<br />
(Best Beschikbare Technieken) en het Besluit Ammoniakemissie Huisvesting Veehouderij (BAHV) zijn<br />
toepassingen die in vigerend beleid al zijn vastgelegd en waarin de normen staan uitgewerkt. Het provinciaal<br />
beleidskader leidt tot een iets strengere aanpak van de emissiebeperking tot in 2028 (BBT+). Dit is het jaar dat de<br />
bedrijven aan die status moeten voldoen (BBT+). In het kader van beheerplannen van de afzonderlijke Natura<br />
2000 gebieden kan men het nodig vinden plaatselijk extra maatregelen te nemen. In paragraaf 4.8 staat een<br />
weergave van de regelgeving over de fijnstofemissie. In paragraaf 2.9 wordt ingegaan op de wetgeving die<br />
betrekking heeft op de geuremissie. Vervolgens staat in paragraaf 2.10 kort weergegeven hoe er met de Wet<br />
Ammoniak en Veehouderij (WAV) rekening wordt gehouden.<br />
2.2 Natura 2000, Natuurbeschermingswet en de Habitatrichtlijn<br />
De Natura 2000 regelgeving is ontstaan uit de samenvoeging van twee andere regelgevingen, namelijk de<br />
Vogelrichtlijn uit 1979 en de Habitatrichtlijn uit 1992. Binnen de Europese Unie ligt een netwerk van<br />
natuurgebieden die onder een van deze twee regelgevingen vallen. Deze gebieden hebben allen de status<br />
gekregen van Natura 2000 gebied. De maatregelen voor het beschermen en het behouden van de natuur en de<br />
bijhorende soorten zijn overgenomen uit de voorgenoemde richtlijnen. De lidstaten die de beschikking hebben<br />
over één of meer Natura 2000 gebieden moeten zelf de verantwoording nemen voor het beheer en het behoud<br />
van de natuurgebieden. Dit moeten zij doen door zelf de speciale beschermingszones als zodanig aan te wijzen en<br />
door hiervoor instandhoudingmaatregelen op te stellen. De Natura 2000 richtlijn is Europees beleid en is hierdoor<br />
leidend voor de landelijke beleidsvormen die opgesteld zijn voor het behoud van de bijzondere natuur.<br />
In Nederland zijn in 1998 de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn samengevoegd in de Natuurbeschermingswet. De<br />
bedoeling hiervan was het opstellen van een beheersysteem voor de Natura 2000 gebieden. Zo zijn er bij deze wet<br />
een vergunningstelsel en beheerplannen gemaakt. Deze wet heeft als doel een zorgvuldige afweging mogelijk te<br />
maken tussen het gebruik van natuurgebieden en de gevolgen die het gebruik kunnen hebben voor de<br />
bijbehorende natuurwaarden. Activiteiten en projecten die in en rondom een Natura 2000 gebied voorkomen,<br />
mogen alleen ten uitvoering worden gebracht als aangetoond kan worden dat er geen significante schade wordt<br />
toegebracht aan het desbetreffende Natura 2000 gebied.<br />
Pagina 6 Invloed op de Handijksmeden DLG Regio Oost
Het cluster Intensieve Veehouderijen te <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong><br />
2.3 Habitattoets en Passende Beoordeling<br />
Voor de Natura 2000 gebieden staat een hoofdregel centraal waar alle betrokkenen mee moeten werken, deze<br />
regel is (Infomil A, 2010):<br />
“Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelingen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen<br />
voor een Natura 2000 gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken als dit niet<br />
mogelijk is.”<br />
Om te bepalen of een handeling of activiteit schadelijke gevolgen heeft op een Natura 2000 gebied wordt er<br />
gebruik gemaakt van een zogenaamde Habitattoets. Als eerste stap wordt er bij een Habitattoets een oriënterend<br />
vooronderzoek gedaan. Hierbij wordt onderzocht wat de mogelijke effecten zijn die een handeling of activiteit<br />
heeft op een omliggend Natura 2000 gebied. Als uit dit vooronderzoek blijkt dat het niet uitgesloten kan worden<br />
dat er significante negatieve gevolgen optreden voor een Natura 2000 gebied vanuit een bepaald project of<br />
handeling, dan moet er een Passende Beoordeling worden opgesteld. Bij een Passende Beoordeling worden alle<br />
aspecten van een project of activiteit beoordeeld om duidelijk te krijgen wat de werkelijke effecten van dit project<br />
of de activiteit zijn op het Natura 2000 gebied. Het verschil tussen een Passende Beoordeling en een<br />
omgevingsanalyse, is dat in geval van een Passende beoordeling alleen gekeken wordt naar stikstofemissie en een<br />
omgevingsanalyse daarnaast ook kijkt naar geur en fijnstof.<br />
Mocht hieruit blijken dat er wel significante negatieve effecten optreden dan kan deze activiteit alleen worden<br />
uitgevoerd als er wordt voldaan aan een drietal criteria. Deze criteria kunnen omschreven worden als de<br />
zogenaamde ADC-criteria:<br />
Zijn er Alternatieven om de effecten tegen te gaan/te verminderen?<br />
Is er een Dwingende reden tot de uitvoering van de activiteit?<br />
Wordt er gezorgd voor Compensatie van de effecten die de activiteit heeft? (Infomil A, 2010)<br />
Hierna moeten de effecten van de activiteit beoordeeld worden aan de hand van andere plannen en projecten die<br />
in het betreffende gebied aan de gang zijn. De negatieve effecten mogen namelijk andere projecten niet in de weg<br />
liggen. Er moet dan ook gekeken worden naar de mogelijkheden om de negatieve effecten te compenseren.<br />
2.4 Milieu Effect <strong>Rapport</strong>age<br />
Een MER wordt gemaakt om de milieueffecten in kaart te brengen die een oprichting of een wijziging van een<br />
bedrijf met zich meebrengt. In het rapport moeten ook een aantal oplossingen en alternatieven voor de activiteit<br />
genoemd worden. De alternatieven moeten zo zijn dat het resultaat van de activiteit hetzelfde is, maar dat de<br />
milieueffecten zo min mogelijk zijn. Dit is van belang voor het bevoegd gezag. Zij kunnen dan aan de hand van een<br />
Milieucriteria Analyse bepalen welke oplossing voor het betreffende gebied het beste is en aan de hand hiervan<br />
kunnen zij een besluit nemen over de te vergeven vergunning.<br />
Voor bedrijven met de onderstaande aantallen geldt dat zij een beoordeling moeten laten uitvoeren over de MERplicht.<br />
Hierbij zal het bevoegd gezag bepalen aan de hand van de beoordeling of het bedrijf een MER moet maken<br />
of niet.<br />
voor 2.200 – 2.999 vleesvarkens;<br />
voor 350 - 899 zeugen;<br />
voor 60.000 – 84.999 mesthoenders;<br />
voor 45.000 – 59.999 hennen.<br />
Bij grote veehouderijen is het de bedoeling dat zij een MER laten maken over de gewenste wijziging of uitbreiding<br />
van het bedrijf. Om te weten of een veehouderij kan worden gerekend tot de categorie groot zijn er de volgende<br />
normen opgesteld. Voor bedrijven met meer dan de volgende aantallen vee is het verplicht om een MER aan te<br />
laten maken (Infomil A, 2010):<br />
voor 3.000 vleesvarkens of meer;<br />
voor 900 zeugen of meer;<br />
voor 85.000 mesthoenders of meer;<br />
voor 60.000 hennen of meer.<br />
De maatschap Munsterhuis is met de uitbreiding verplicht om een MER-beoordeling te laten uitvoeren. Deze<br />
beoordeling heeft plaatsgevonden. Hieruit is geconcludeerd dat het bedrijf niet MER-plichtig is. Dit omdat er een<br />
luchtwasser op de nieuwe stal wordt geplaatst die ervoor zorgt dat de negatieve significante effecten worden<br />
weggenomen (Gemeente Dinkelland, 2010).<br />
Pagina 7 Invloed op de Handijksmeden DLG Regio Oost
Het cluster Intensieve Veehouderijen te <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong><br />
2.5 Beleidslijn omgevingstoetsing IPPC-richtlijn<br />
Volgens de IPPC-richtlijnen moeten intensieve veehouderijen de BBT toepassen. Hiervoor zijn normen gesteld die<br />
hieronder worden toegelicht. Het kan echter zijn dat het bedrijf moet voldoen aan strengere eisen dan de eisen<br />
die gesteld staan in de BBT. Dit is afhankelijk van meerdere aspecten, zoals:<br />
De technische kenmerken van het bedrijf<br />
De geografische ligging van het bedrijf<br />
De lokale milieusituatie<br />
Om duidelijkheid te krijgen wanneer een bedrijf aan de BBT moet voldoen of meer maatregelen moet treffen, is er<br />
door het Ministerie van VROM een beleidslijn opgesteld. Kort samengevat geeft deze beleidslijn aan in welke<br />
situaties bedrijven moeten voldoen aan strengere emissie-eisen. Hierbij wordt vooral gekeken naar de emissieeisen<br />
die op te leggen zijn aan de stalsystemen. Om erachter te komen tot welke categorie een bedrijf hoort is het<br />
volgende overzicht opgesteld (Infomil A, 2010):<br />
Tot een jaarlijkse emissie van 5.000 kg ammoniak kan worden volstaan met toepassing van BBT. Voor<br />
kraamzeugen, gust/dragende zeugen, biggen en vleesvarkens gelden de emissiegrenswaarden van<br />
respectievelijk 2,9 kg, 2,6 kg, 0,23 kg en 1,4 kg NH3 per dierplaats per jaar als BBT.<br />
Bedraagt de jaarlijkse ammoniakemissie bij toepassing van BBT meer dan 5.000 kg, maar minder dan<br />
10.000 kg, dan dient boven het meerdere een extra reductie ten opzichte van BBT te worden<br />
gerealiseerd. Voor kraamzeugen, gust/dragende zeugen, biggen en vleesvarkens wordt daarvoor een<br />
emissiegrenswaarde van respectievelijk 2,5 kg, 2,3 kg, 0,21 kg en 1,1 kg NH3 per jaar per dierplaats<br />
genoemd. Dit is de BBT+ status.<br />
Indien de jaarlijkse ammoniakemissie meer dan 10.000 kg bedraagt, dient boven het meerdere een nog<br />
grotere reductie te worden bewerkstelligd. Voor kraamzeugen, gust/dragende zeugen, biggen en<br />
vleesvarkens wordt daarvoor een emissiegrenswaarde van respectievelijk 1,25 kg, 0,63 kg, 0,11 kg en 0,53<br />
kg NH3 per jaar per dierplaats genoemd. Dit is de BBT++ status.<br />
2.6 Besluit Ammoniakemissie Huisvesting Veehouderij<br />
Intensieve veehouderijen zijn gebonden aan algemene regels die beschreven staan in de Wet milieubeheer. Deze<br />
regels hebben betrekking op de ammoniakemissie vanuit de huisvestingssystemen. Op 1 april 2008 is ook het<br />
Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij van kracht geworden. Hierin staan verdergaande regels over de<br />
uitstoot van veehouderijen en wat zij hiertegen moeten doen.<br />
In de bijlagen van het Besluit Ammoniakemissie Huisvesting Veehouderij zijn verschillende veesoorten opgedeeld<br />
in categorieën. Bij elk van deze categorieën staat een maximale emissiewaarde aangegeven voor een gehuisvest<br />
dier. Hierdoor stelt het besluit ook vast dat het niet is toegestaan om dieren te plaatsen in een huisvestingsysteem<br />
waarbinnen de emissiefactor hoger ligt dan dat de maximale emissiewaarden aangeven.<br />
Varkens zijn ook opgedeeld in verschillende categorieën en elk heeft een maximale emissiegrenswaarde<br />
toegewezen gekregen. Wat deze grenswaarden zijn, valt op te maken uit tabel 2.1, waarin de grenswaarden<br />
worden aangegeven van de BBT, de BBT+ en de BBT++. Door de dieraantallen te vermenigvuldigen met de<br />
emissiewaarde kan berekend worden per veehouderij hoeveel de maximale grenswaarde is.<br />
Vergund BBT BBT+ BBT++<br />
Vleesvarkens 1,4 1,1 0,53<br />
Kraamzeugen 2,9 2,5 1,25<br />
G/D zeugen 2,6 2,3 0,63<br />
Biggen 0,23 0,21 0,11<br />
Beren 5,5 5,5 5,5<br />
Tabel 2.1 BBT normen in kg NH3/dierplaats per jaar (Infomil A, 2010)<br />
Pagina 8 Invloed op de Handijksmeden DLG Regio Oost
Het cluster Intensieve Veehouderijen te <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong><br />
2.7 Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)<br />
De Programmatische Aanpak Stikstof is een regeling die is opgenomen in de Crisis en Herstelwet. Deze landelijke<br />
aanpak van het stikstofprobleem moet ervoor gaan zorgen dat de stikstofemissie van verschillende sectoren<br />
verlaagd wordt. Zo wordt er gekeken naar de stikstofuitstoot van veehouderijen, verkeer en vervoer en industrie.<br />
Nu is vastgelegd in het Besluit Ammoniakemissie Huisvesting Veehouderij dat alle (grote) veehouderijen in 2013<br />
moeten voldoen aan de norm BBT en hiervoor toerijkende technieken moeten toepassen. De PAS wordt de<br />
landelijke norm voor het opstellen van een stikstofparagraaf in de beheerplannen. Met een stikstofparagraaf<br />
wordt in een beheerplan van een Natura 2000 gebied weergegeven wat de huidige depositie is, en wat dit<br />
betekent voor het behoud en ontwikkeling van bijzondere habitattypen. Het beleid wordt toegepast door de<br />
provincies.<br />
Zij kunnen ieder hun eigen inbreng meegeven aan de regelgeving. Hierna wordt de regelgeving openbaar gemaakt<br />
als het Provinciaal beleidskader Stikstof. Hierin is een regeling uitgewerkt om de stikstofuitstoot van<br />
veehouderijbedrijven te reguleren en om duidelijkheid te verschaffen onder welke voorwaarden groei van de<br />
veestapel is toegestaan. Zo is er bijvoorbeeld, voor de provincie Overijssel, in opgenomen dat een veehouderij met<br />
een grotere depositiebijdrage dan 1% van de Kritische Depositie Waarde (KDW), van het gevoelige habitattype, een<br />
Nb-wetvergunning moet aanvragen (Messelink, 2010). Dit wordt de drempelwaarde genoemd. Na 2013 zakt deze<br />
waarschijnlijk naar 0,5%, na evaluatie van de depositieontwikkeling. Voor de intensieve veehouderijen in deze<br />
analyse is besloten uit te gaan van 0,5%, om zo aan de veilige kant te zitten.<br />
Het betekent voor een bedrijf veel extra werk als een Nb-wetvergunning moet worden aangevraagd (Moning,<br />
2010):<br />
- Er komt veel werk bij kijken om alle gegevens over het bedrijf goed in kaart te brengen.<br />
- Er zijn veel consequenties mee gemoeid. Zo wordt een bedrijf verplicht om bij een uitbreiding gebruik te<br />
maken van de provinciale salderingsbank. Bedrijven onder de 1% (later 0,5%) mogen 50% van hun<br />
stikstofemissie vermindering gebruiken om het bedrijf uit te breiden.<br />
- De regelgeving voor een bedrijf met een Nb-wetvergunning is scherper dan voor een bedrijf zonder deze<br />
vergunning. Dit is omdat de Nb-wetvergunning specifiek wordt opgesteld voor het bedrijf en hierdoor<br />
knelpunten specifieker kan behandelen en vervolgens aanpakken. Bedrijven zonder deze vergunning<br />
krijgen alleen een gecorrigeerd emissieplafond met daaraan gekoppelde regelgeving.<br />
- Het gecorrigeerde emissieplafond is gebaseerd op de werkelijke veebezetting van 1 februari 2009 met de<br />
emissiefactoren uit de AMVB huisvesting (= BBT niveau)<br />
- Bij verdere uitbreidingen moeten bedrijven die boven de 1% (na 2013 0,5%) van de KDW zitten, gebruik<br />
maken van BBT+ technieken om de emissie zo laag mogelijk te houden. De emissietoename die overblijft<br />
door de uitbreiding moet gecompenseerd worden door het uitvoeren van andere activiteiten. Dit alles<br />
vergt veel investeringen. Bedrijven die onder de 1%, of na 2013 0,5%, zitten mogen de uitbreiding<br />
compenseren zoals ze dat zelf wensen. Hierbij is bijvoorbeeld intern salderen ook een optie.<br />
- Meer naar het einde van de beheerperiode (2028) moeten de bedrijven op het maximale emissiereductie<br />
niveau zitten, dat redelijkerwijs bereikbaar is (zie tabellen beleidskader). De provincie gaat de bedrijven<br />
hierin wel ondersteunen.<br />
De maat waarop het gecorrigeerde emissieplafond wordt vastgesteld is afhankelijk van het aantal dieren op het<br />
bedrijf dat aanwezig was op 1 februari 2009 (Messelink, 2010). Door dit aantal te vermenigvuldigen met de<br />
bijbehorende BBT factor per diersoort wordt het emissieplafond van een intensieve veehouderij bepaald.<br />
Pagina 9 Invloed op de Handijksmeden DLG Regio Oost
Het cluster Intensieve Veehouderijen te <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong><br />
2.8 Handreiking Fijnstof<br />
Voor veehouderijen zijn eisen gesteld aan de fijnstofemissie. Deze zijn opgenomen in verschillende documenten.<br />
Zo is er het Besluit Huisvesting en Ammoniak Veehouderij, de Wet geurhinder veehouderij en de Handreiking<br />
Fijnstof. In de Handreiking Fijnstof is een overgang gemaakt van het Europese beleid naar het Nederlandse beleid.<br />
De fijnstofemissie van een bedrijf hoeft alleen bepaald te worden op locaties waar er significante negatieve<br />
effecten verwacht worden, op de leefbaarheid voor de mensen.<br />
Veehouderijen hebben een grote invloed op de totale fijnstofuitstoot in Nederland. Er zijn ook veehouderijen die<br />
vallen onder de categorie ‘niet in betekenende mate bijdragen’. Als bedrijven onder de vastgestelde norm blijven<br />
wordt verwacht dat zij geen grote bijdrage leveren aan de totale fijnstofconcentratie. Om te bepalen of een<br />
veehouderij fijnstoftoetsing nodig heeft, zijn de volgende normen vastgesteld. Deze normen zijn alleen van<br />
toepassing bij het uitvoeren van een nieuwe of gewijzigde activiteit. De huidige emissierechten zijn, indien nodig,<br />
al opgenomen in de vergunning en deze zijn niet zomaar aan te passen. Alleen als er aanleiding toe is kan de<br />
vergunning worden gewijzigd.<br />
Tabel 2.2 Afstand in verhouding tot maximale vrije stikstofuitstoot (Infomil A, 2010)<br />
Afstand tot te toetsen gevoelig<br />
object<br />
70m 80m 90m 100m 120m 140m 160m<br />
Totale emissie in g/jr van<br />
uitbreiding/oprichting<br />
324.000 387.000 473.000 581.000 817.000 1.075.000 1.376.000<br />
Om te bepalen hoeveel uitstoot een bedrijf ongeveer heeft moet het dierenaantal worden vermenigvuldigd met<br />
de emissiefactor van het betreffende dier. Als de uitstoot van de nieuwe activiteit meer is dan dat er in tabel 2.2<br />
wordt beschreven moet het bedrijf een milieuvergunning aanvragen, of een wijziging in de vergunning laten<br />
aanbrengen.<br />
2.9 Wet Geurhinder<br />
Ook de Wet Geurhinder is van toepassing op de intensieve veehouderijen. Bij<br />
deze wet wordt er gerekend met odour units per stuk vee en maximale<br />
geurgrenzen. De hoeveelheid odour units die een bedrijf mag uitstoten is<br />
afhankelijk van twee factoren, namelijk:<br />
- Binnen of buiten een concentratiegebied<br />
- Binnen of buiten de bebouwde kom<br />
In de wet is ook opgenomen hoeveel geuremissie bedrijven maximaal mogen<br />
hebben. Dit is te zien in tabel 2.3 (Infomil A, 2010).<br />
Tabel 2.3 Geurgrenzen in odour units per m 3 lucht<br />
Geuremissie grenzen in<br />
odour units per m 3 Binnen<br />
Buiten<br />
lucht concentratiegebied concentratiegebied<br />
Binnen bebouwde kom 3 2<br />
Buiten bebouwde kom 14 8<br />
Figuur 2.1 Ligging concentratiegebieden<br />
De minimale afstand die een bedrijf moet hebben tot een gevoelig object is ook afhankelijk van de factor binnen<br />
of buiten de bebouwde kom. Als een bedrijf binnen de bebouwde kom ligt, moet de afstand tot aan een<br />
geurgevoelig object minstens 100 meter bedragen. Ligt het bedrijf buiten de bebouwde kom dan hoeft de afstand<br />
maar 50 meter te bedragen. Er zijn ook kleinere afstanden mogelijk, respectievelijk 50 en 25m, maar hiervoor moet<br />
bij de betreffende gemeente een gemeentelijke verordening worden aangevraagd. Deze bepaalt dan de afstand<br />
die het bedrijf moet houden tot aan een geurgevoelig object.<br />
Pagina 10 Invloed op de Handijksmeden DLG Regio Oost
Het cluster Intensieve Veehouderijen te <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong><br />
2.10 Wet Ammoniak en Veehouderij (WAV)<br />
De WAV is wetgeving die zich richt op het beschermen van de verzuringgevoelige natuurgebieden in Nederland. In<br />
het kader van de WAV is de ook de ammoniakzone in het leven geroepen Dit is een zone van 250 meter rondom<br />
een natuurgebied waar geen schadelijke(re) activiteiten mogen plaatsvinden dan in de huidige situatie het geval<br />
is. Bij de intensieve veehouderijen binnen het cluster geldt dit alleen voor de maatschap Munsterhuis. Dit bedrijf<br />
bevindt zich op minder dan 250 van de Handijksmeden, waarvan een gedeelte is aangewezen als<br />
verzuringgevoelig. Dit houdt in dat het voor de maatschap zeer moeilijk is om zijn bedrijf verder uit te breiden.<br />
Toch zijn er voor een veehouderij binnen de ammoniakzone nog wel mogelijkheden. Het veranderen van een<br />
veehouderij binnen de ammoniakzone is niet toegestaan, tenzij:<br />
Intensieve veehouderij: uitbreiding binnen het te berekenen ammoniakplafond (artikel 7, lid 1 onder a);<br />
uitbreiding met uitsluitend melkrundvee en altijd al melkrundvee werd gehouden en de ammoniakemissie<br />
niet meer is dan de ammoniakemissie van 200 stuks melkvee en 140 stuks vrouwelijk jongvee, uitgaande<br />
van de maximale emissiewaarde (artikel 7, lid 1 onder b);<br />
uitbreiding met schapen of paarden (artikel 7, lid 1 onder c);<br />
uitbreiding met biologisch gehouden dieren (artikel 7, lid 1 onder d);<br />
uitbreiding met dieren die in hoofdzaak worden gehouden ten behoeve van natuurbeheer (artikel 7, lid 1<br />
onder e).<br />
Om het emissieplafond te bepalen is in de WAV vastgesteld dat het aantal dieren vermenigvuldigd moet worden<br />
met het aantal met de vergunde emissiefactor. Binnen de WAV wordt sinds 2007 ook de mogelijkheid gegeven om<br />
te salderen. Hiermee kan een veehouderij de ammoniakrechten opkopen van een andere veehouderij in de nabije<br />
omgeving.<br />
Pagina 11 Invloed op de Handijksmeden DLG Regio Oost
3 Natuurgebied de Handijksmeden<br />
Het cluster Intensieve Veehouderijen te <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong><br />
Figuur 3.1 Handijksmeden<br />
3.1 Kenschets<br />
De Handijksmeden is een natuurgebied dat in<br />
ontwikkeling is. Het te creëren natuurgebied de<br />
Handijksmeden is aangewezen als Ecologische Hoofd<br />
Structuur (EHS). Dit betekent dat het gebied van<br />
belang is voor de migratie van flora en fauna van het<br />
ene natuurgebied naar het andere. Op het moment<br />
wordt er via het ruilplan grond vrijgemaakt voor de<br />
ontwikkeling en de inrichting van de nieuwe natuur.<br />
Een van de grootste veehouderijen die hier lag is al<br />
verplaatst, wat een zeer grote bijdrage levert aan de<br />
mogelijkheid de gewenste vegetatietypen te<br />
realiseren. Op dit moment bestaat de Handijksmeden<br />
uit een aantal kleine gebiedjes met bos en heide<br />
waartussen een aantal weilanden en akkers liggen<br />
(Ringenaldus, 2010). Op figuur 3.1 staat aangegeven wat<br />
de huidige natuur is en welke stukken grond gebruikt<br />
gaan worden voor de ontwikkeling van het<br />
natuurgebied. Verder staan de bedrijven en de<br />
rekenpunten Handijk 1 t/m 3 op het kaartje. Hiermee<br />
kan de depositiebijdrage van het cluster worden<br />
berekend, hierop wordt later ingegaan. Het is de<br />
bedoeling om van het gehele gebied de Handijksmeden weer natuur te maken en de oorspronkelijke begroeiing,<br />
namelijk vochtige en droge heide, terug te laten keren. Het totale oppervlak van het gebied is 140 ha en zal na<br />
inrichting worden beheerd door Staatsbosbeheer. Een deel van het gebied is als zeer kwetsbaar gebied<br />
aangewezen conform de WAV, zie eerdere passages. Dit levert beperkingen voor de intensieve veehouderij met<br />
bedrijfsgebouwen in de 250 m zone eromheen. Bedrijven die buiten de 250 meter vallen zijn niet verplicht om hun<br />
emissie te beperken ten aanzien van de Handijksmeden. De bedrijven vallen wel onder het beleidskader stikstof<br />
van de provincie, dat gericht is op beperking van de emissie van ammoniak, en onder het Europese en nationale<br />
beleid ten aanzien van ammoniak. Het Inrichtingsplan <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong> heeft niet de autoriteit om te<br />
verplichten tot emissiebeperking, maar kan wel stimuleren en faciliteren als dat qua vrijkomende grond in het<br />
belang van de realisatie van de natuurdoelen is.<br />
3.2 Natuurwaarden<br />
De habitattypen die nu in het gebied aanwezig zijn, zijn:<br />
- Bloemrijk grasland<br />
- Natte en droge heide<br />
- Nat schraalland<br />
- Moeras<br />
- Bos van laagveen en klei<br />
- Bos van arme gronden<br />
- Bos van bron en beek<br />
- Bos van rijke gronden (Ringenaldus, 2010)<br />
Op de boshabitattypen na komen de overige habitattypen in (zeer) beperkte mate voor. Dit heeft er onder andere<br />
mee te maken dat een groot gedeelte van het terrein op het moment wordt gebruikt voor de landbouw. Hierdoor<br />
hebben de vegetatietypen die nu aanwezig zijn binnen de Handijksmeden een kleine kans zich te ontwikkelen.<br />
Ook de stikstofdepositie die op het moment plaatsvindt op het gebied is te hoog voor de meeste vegetatietypen.<br />
Zo hebben de vegetatietypen droge heiden en nat schraalland ieder een kritische depositiewaarde van 1.100 mol<br />
per ha per jaar.<br />
Pagina 12 Invloed op de Handijksmeden DLG Regio Oost
Het cluster Intensieve Veehouderijen te <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong><br />
Deze typen zijn erg gevoelig voor de depositie van stikstof. Zolang de depositie op het gebied boven de 1.100 mol<br />
per ha per jaar blijft, krijgen onder andere deze vegetatietypen weinig kans om zich op een gezonde wijze te<br />
ontwikkelen. Ook het terugbrengen van deze vegetatietypen heeft geen effect als de depositie niet verlaagd<br />
wordt. Voor de ontwikkeling van het gebied is het ook van belang dat de beken, en daarmee de<br />
waterhuishouding, worden hersteld. Hierdoor kunnen de oorspronkelijke habitattypen zich weer ontwikkelen. De<br />
vegetatietypen die voor het gebied het meest gewenst zijn, zijn de natte en droge heide en het nat<br />
schraalgrasland. Het is de bedoeling dat deze habitattypen gaan voorkomen op de plekken waar nu vooral<br />
grasland en akkers aanwezig zijn. De overige typen zoals moeras en bloemrijk grasland krijgen de kans om zich<br />
langs de beken te gaan ontwikkelen.<br />
3.3 Essentie van de gevoeligheid voor stikstofdepositie van de natuurdoeltypen<br />
Natuurdoeltypen<br />
Moeras<br />
Nat schraalgrasland<br />
Bloemrijk grasland van<br />
het heuvelland<br />
Natte heide<br />
Gevoeligheidsklasse<br />
minder/niet gevoelig<br />
(indien matig eutroof)<br />
zeer gevoelig (indien<br />
niet P-gelimiteerd)<br />
Gevoelig<br />
zeer gevoelig<br />
KDW in mol<br />
per ha per<br />
jaar<br />
2.400<br />
1.100<br />
1.400<br />
1.300<br />
Onderbouwing<br />
expert-oordeel; voldoende buffercapaciteit; de zwak eutrofe<br />
vormen zijn 'mogelijk gevoelig' voor de vermestende invloed van<br />
N (vergelijk 3.26 en 3.27)<br />
onderkant empirische range op basis van modeluitkomsten<br />
(gemiddelde); indien P-gelimiteerd: gevoelig (minderheid van de<br />
gevallen; alleen lokaal te bepalen)<br />
modeluitkomsten (gemiddelde) bepalend binnen empirische<br />
range<br />
gemiddelde van de empirische range van het meest<br />
voorkomende subtype (natte heide in strikte zin), wat<br />
overeenkomt met de modeluitkomsten behorend bij niet te<br />
intensief beheer (onder het gemiddelde)<br />
modeluitkomsten (gemiddelde) bepalend binnen empirische<br />
range<br />
Droge heide<br />
zeer gevoelig 1.100<br />
Bos van arme<br />
zandgronden zeer gevoelig 1.300 modeluitkomst bepalend binnen empirische ranges<br />
modeluitkomsten (gemiddelde) bepalend binnen empirische<br />
Bos van bron en beek Gevoelig 1.900 range<br />
Bos van voedselrijke,<br />
modeluitkomsten (gemiddelde) bepalend binnen empirische<br />
vochtige gronden Gevoelig 2.000 range<br />
Tabel 3.1 Gevoeligheid voor stikstofdepositie Handijksmeden<br />
(Intern. Alterra A, 2010) (Bal, 2007)<br />
Pagina 13 Invloed op de Handijksmeden DLG Regio Oost
4 Beschrijving emissieverandering<br />
Het cluster Intensieve Veehouderijen te <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong><br />
4.1 Algemeen<br />
In het projectgebied <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong> is een cluster van zeven intensieve veehouderijen aanwezig. Hiervan zijn<br />
zes bedrijven in het bezit van varkens en één bezit opfokhennen. Door de ligging van een aantal Natura 2000<br />
gebieden in de omgeving en de komst van het nieuwe natuurgebied de Handijksmeden, moet onderzocht worden<br />
welke effecten deze veehouderijen hebben op deze natuurgebieden. De kenmerken en vegetatietypen van de<br />
Handijksmeden zijn uitgewerkt in hoofdstuk 3. In 2013 gaan de regels gelden van het Besluit Ammoniakemissie<br />
Huisvesting Veehouderijen. Dit besluit draagt de veehouderijen op om in 2013 te voldoen aan de BBT regeling.<br />
Hiermee moeten de veehouderijen hun emissie beperken tot aan het niveau wat te bereiken is met het toepassen<br />
van de Best Beschikbare Technieken. De normen die hierbij gesteld worden zijn per diercategorie verschillend, en<br />
zijn weergegeven in tabel 4.1.<br />
Vergund BBT BBT+ BBT++<br />
Kraamzeugen<br />
G/D zeugen<br />
Biggen<br />
Beren<br />
Vleesvarkens<br />
Tabel 4.1 BBT waarden.<br />
2,9<br />
2,6<br />
0,23<br />
5,5<br />
1,4<br />
2,5<br />
2,3<br />
0,21<br />
5,5<br />
1,1<br />
1,25<br />
0,63<br />
0,11<br />
5,5<br />
0,53<br />
Zonder emissiebeperkende technieken kan geen van de veehouderijen aan de BBT status voldoen.<br />
Om te voldoen aan de norm wordt van de bedrijven verwacht dat zij in hun stallen investeren. Na gesproken te<br />
hebben met de veehouders is de conclusie getrokken dat slechts vier van de zeven bedrijven bereidt zijn om hun<br />
emissie te beperken. De overige drie bedrijven vinden de waarde van hun bedrijf te laag om grote investeringen te<br />
doen in het verbeteren van de stallen. De veehouders die ermee stoppen zijn G. Munsterhuis en Diepenmaat. B<br />
Munsterhuis stoot zijn opfokhennen af en gaat zich richten op het verwerken van kuikens. Bij het verwerken van<br />
de kuikens komt geen stikstof vrij, waardoor dit bedrijf niet meer meegenomen hoeft te worden in deze<br />
omgevingsanalyse. De depositie op alle natuurgebieden neemt door de stoppers af met een totaal van 96,94 mol<br />
per ha per jaar. De huidige totale N-depositie op de Handijksmeden bedraagt ongeveer 1.920 mol per ha per jaar.<br />
(PBL, 2010) Dan zijn er nog de vier veehouderijen die wel bereid zijn om te investeren in het beperken van de<br />
stikstofemissie vanuit de stallen. Dit met name omdat de vier beheerders een goede toekomstvisie voor de<br />
bedrijven hebben. Deze bedrijven hebben reeds uitbreidingsplannen. Door te beginnen met het emissiearm<br />
maken van de nieuwe stallen wordt er al een goede stap gezet in de richting van BBT. In de volgende paragrafen<br />
word getoond per (doorgaand) bedrijf wat de huidige emissie is, wat deze maximaal moet worden en hoeveel de<br />
emissie beperkt kan worden in de optimale situatie. Bij deze optimale situatie is voor de bedrijven gekeken naar<br />
een situatie waarbij zij voldoen aan de eisen om vrijstelling te krijgen voor een Nb-wetvergunning. Hierbij moet de<br />
depositie op de Natura 2000 gebieden voor 2013 lager zijn dan de drempelwaarde van 1% van de Kritische<br />
Depositie Waarde en na 2013 lager zijn dan de drempelwaarde van 0,5% (Messelink, 2010). Het bijkomende voordeel<br />
hiervan is dat het nieuwe natuurgebied de Handijksmeden vele malen minder stikstofdepositie ontvangt dan het<br />
geval is in de huidige situatie. Hierdoor wordt de nieuwe vegetatietypen een goede ontwikkelingskans geboden.<br />
Er wordt nagegaan wat de invloed van het cluster is op het nieuw te creëren natuurgebied de Handijksmeden.<br />
Doordat dit een nieuw natuurgebied is het niet mogelijk om de veehouderijen, die hier omheen liggen,<br />
verplichtingen op te leggen ten aanzien van de stikstofdepositie op dit gebied. Uit de plannen die er zijn voor de<br />
Handijksmeden blijkt echter dat er een aantal stikstofgevoelige vegetatietypen gerealiseerd gaan worden. Voor de<br />
ideale ontwikkelingscondities van deze vegetatietypen is het van belang dat de stikstofdepositie zo laag mogelijk<br />
uitkomt.<br />
Pagina 14 Invloed op de Handijksmeden DLG Regio Oost
Het cluster Intensieve Veehouderijen te <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong><br />
4.2 Hesselink<br />
Voor de maatschap Hesselink is er naar twee opties gekeken om het bedrijf voort te zetten op de huidige locatie.<br />
Het bedrijf kan haar emissie zodanig aanpakken dat het de Best Beschikbare Technieken(BBT(+)) gaat<br />
toepassen. Hiermee is er voor het bedrijf de mogelijkheid om de aankomende jaren haar activiteiten voort<br />
te zetten. Bij het behalen van de BBT status moet het bedrijf echter wel een Nb-wetvergunning<br />
aanvragen. Een nadeel van het niet toepassen van verdergaande emissiebeperkende technieken is dat er<br />
voor het bedrijf geen ruimte meer overblijft om binnen de grenzen van de vergunning uit te breiden. Ook<br />
voor de natuurgebieden is deze optie ongunstig omdat de depositiebijdrage van de maatschap Hesselink<br />
hiermee op de Lemselermaten boven de 0,5% van de KDW blijft en de depositie op de Handijksmeden<br />
blijft aan de hoge kant. Hierdoor is het moeilijk voor de nieuwe natuur om volgens het gewenste beeld tot<br />
ontwikkeling te komen.<br />
Het bedrijf gaat de emissie zodanig aanpakken dat deze onder de norm komt van een 0,5% van de KDW.<br />
Dit met het oog op de (provinciale) regelgeving die vanaf 2013 geldig wordt (na herijking van het<br />
provinciale beleidskader). Vanaf 2013 wordt naar alle waarschijnlijkheid de maximale depositiebijdrage<br />
van een bedrijf gesteld op 0,5% van de KDW. Een bedrijf mag wel een hogere depositiebijdrage hebben,<br />
maar dan moet er een Nb-wetvergunning worden aangevraagd. Voor het verkrijgen van een Nbwetvergunning<br />
moet het bedrijf gaan voldoen aan veel strengere regelgevingen en dat vraagt een grote<br />
inspanning van de maatschap.<br />
De mate van depositievermindering is terug te vinden in tabel 4.2. Het bedrijf voldoet nu aan de BBT regeling,<br />
maar volgens het beleid van de IPPC moet de maatschap gaan voldoen aan de BBT+ regeling. Voor het behalen<br />
van de wettelijk vereiste verlaging van de stalemissie is uitgegaan van het plaatsen van twee luchtwassers met<br />
een rendement van 95%. Deze oplossing wordt gezien als de minimaal uit te voeren situatie. Deze luchtwassers<br />
worden dan geplaatst op de stallen N en P. De indeling van de stallen is terug te vinden op figuur4.1. Met deze<br />
oplossing bereikt het bedrijf de BBT+ status en hoeft het bedrijf, als de milieuvergunning wordt aangevraagd voor<br />
2013, de aankomende jaren niet meer te investeren in het verminderen van de ammoniakemissie. Het bedrijf hoeft<br />
hierbij geen Nb-wetvergunning aan te vragen, omdat het bedrijf onder de drempelwaarde van 1% van de kritische<br />
depositiewaarde blijft, die geldt voor het Natura 2000 gebied de Lemselermaten. De waarde blijft echter boven de<br />
0,5% die vanaf 2013 geldig wordt (Messelink, 2010). Bij het berekenen van de optimale situatie is daarom gebruik<br />
gemaakt van de optie om drie luchtwassers met een rendement van 95% te plaatsen op stallen A, N en P. Hiermee<br />
voldoet het bedrijf aan zowel de verplichte BBT+ status als de vrijstelling voor een Nb-wetvergunning, omdat ook<br />
de in te voeren drempelwaarde van 0,5% niet wordt overschreden. Voor diepgaande informatie over de gewenste<br />
uitbreiding van het bedrijf en de details over de besparing van het bedrijf wordt verwezen naar het rapport<br />
‘Omgevingsanalyse Varkenshouderij Hesselink’. Dit rapport is te verkrijgen bij de uitvoeringscommissie van het<br />
project <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong>.<br />
Tabel 4.2 Depositie in mol per ha per jaar maatschap Hesselink.<br />
Maatschap Hesselink<br />
Meetpunten Huidige<br />
depositie<br />
Minimale<br />
depositie<br />
Figuur 4.1 Benoeming van de stallen Hesselink<br />
Verschil<br />
t.o.v. huidig<br />
Optimale<br />
depositie<br />
Verschil<br />
t.o.v. huidig<br />
Handijk 1 28,07 26,7 -1,37 14,87 -13,2<br />
Handijk 2 36,87 34,98 -1,89 19,12 -17,75<br />
Handijk 3 31,03 29,45 -1,58 16,89 -14,14<br />
Gemiddelde afname 31,99 30,38 -1,61 16,96 -15,03<br />
Pagina 15 Invloed op de Handijksmeden DLG Regio Oost
Het cluster Intensieve Veehouderijen te <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong><br />
4.3 Vaanholt<br />
Om het bedrijf van de maatschap voort te mogen zetten op de huidige locatie is er maar een optie mogelijk:<br />
De mogelijkheid voor het bedrijf is dat zij de emissie inperken tot het niveau waarmee zij aan de<br />
regelgeving voldoen. Het bedrijf heeft in de huidige vorm geen BBT status en hiermee voldoet het niet<br />
aan de eisen van het BAHV. Vanaf 2013 is het voor intensieve veehouderijen echter verplicht om hier wel<br />
aan te voldoen. Ook op basis van de geuremissie voldoet het bedrijf van de maatschap Vaanholt niet aan<br />
de vastgestelde normen. Om het bedrijf voort te kunnen zetten zal ook dit aangepakt moeten worden.<br />
Als intensieve veehouderijen willen uitbreiden na 2013 zijn ze verplicht om een Nb-wetvergunning aan te<br />
vragen als hun depositiebijdrage op een Natura 2000 gebieden meer dan 0,5% van de Kritische Depositie<br />
Waarde bedraagt. Bij verbouwingen die plaatsvinden voor 2013 mag een veehouderij een drempelwaarde<br />
van 1% van de KDW aanhouden.<br />
Na verschillende scenario’s voor de maatschap Vaanholt te hebben berekend is gebleken dat de minimale situatie<br />
voor het bedrijf gelijk is aan de optimale situatie. Als de maatschap de uitbreiding wil realiseren is het van belang<br />
dat de stallen D, F, J en K worden voorzien van een luchtwasser. Hierbij mag de luchtwasser op stal J een<br />
rendement hebben van 85% en de wassers op stallen D, F en K een rendement van 95%. Hiermee voldoet het<br />
bedrijf aan alle regelgevingen. Zo krijgt het bedrijf de BBT+ status en voldoet het hiermee aan de IPPC-richtlijnen<br />
en het BAHV. Ook de depositie op alle Natura 2000 gebieden neemt af naar minder dan 0,5% van de KDW.<br />
Als laatste wordt op deze wijze ook voldaan aan de geurnorm.<br />
In het rapport ‘Omgevingsanalyse Varkenshouderij Vaanholt’ valt terug te lezen dat het toepassen van minder<br />
luchtwassers niet voldoende is om het bedrijf aan de regelgeving te laten voldoen. Dit rapport is te verkrijgen bij<br />
de uitvoeringscommissie van het project <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong>. Dat de toepassing van minder dan vier luchtwassers<br />
niet afdoende is, komt omdat zowel de stikstof als de geuremissie te hoog is. Met name de geurnorm wordt<br />
overschreden bij minder dan vier wassers. Hierdoor moet er een oplossing gezocht worden die beide problemen<br />
kan aanpakken. Het voordeel van deze oplossing is wel dat het bedrijf geen Nb-wetvergunning nodig heeft en dat<br />
er binnen het gecorrigeerde emissieplafond nog ruimte overblijft voor eventuele verdere uitbreiding van de<br />
veestapel.<br />
Tabel 4.3 Depositie in mol per ha per jaar maatschap Vaanholt.<br />
Meetpunten Huidige<br />
Maatschap Vaanholt<br />
depositie<br />
Minimale<br />
depositie<br />
Verschil<br />
t.o.v. huidig<br />
Optimale<br />
depositie<br />
Verschil<br />
t.o.v. huidig<br />
Handijk 1 13,18 5,88 -7,3 5,88 -7,3<br />
Handijk 2 11,2 4,53<br />
Figuur 4.2 Benoeming van de stallen Vaanholt<br />
Pagina 16 Invloed op de Handijksmeden DLG Regio Oost<br />
-6,76<br />
4,53<br />
-6,76<br />
Handijk 3 9,97 5,06 -4,91 5,06 -4,91<br />
Totaal 11,45 5,16 -6,32 5,16 -6,32
Het cluster Intensieve Veehouderijen te <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong><br />
4.4 H Munsterhuis<br />
De maatschap Munsterhuis heeft de keuze uit twee mogelijkheden om het bedrijf voort te zetten op de huidige<br />
locatie:<br />
De maatschap zorgt er voor dat de emissie, van geur, fijnstof en ammoniak, onder de BBT+ norm komt.<br />
Zo voldoet de maatschap aan de IPPC-regelgeving en aan het BAHV, maar wordt de drempelwaarde van<br />
de KDW (0,5 % in 2013) wel overschreden. Dit betekent dat er een Nb-wetvergunning aangevraagd moet<br />
worden, als de milieuvergunningaanvraag wordt ingediend na 2013. Hier gaat veel tijd in zitten en dan is<br />
het nog maar de vraag of de Nb-wetvergunning verkregen wordt;<br />
De tweede optie is de emissie zover in te perken dat er voldaan wordt aan de BBT+ norm en daarnaast<br />
ook de drempelwaarde van de KDW niet wordt overschreden. Op die manier wordt er door een iets<br />
grotere investering heel veel werk en procedures ontlopen. Daarnaast brengt deze optie een flinke<br />
verbetering voor de natuur met zich mee.<br />
De depositievermindering die bovengenoemde scenario’s met zich meebrengen zijn terug te vinden in tabel 4.4.<br />
Het minimale scenario beslaat het installeren van een tweetal wassers. De eerste heeft een rendement van 85 % en<br />
wordt aangesloten op stal 3. De tweede wasser is een chemische wasser met een rendement van 95%, deze zal op<br />
stal 4 worden aangesloten. Door deze oplossing toe te passen voldoet de maatschap aan de, vanuit de IPPC,<br />
vereiste BBT+ status. Een 95% wasser neemt erg veel ammoniak weg, maar pakt de geurproblematiek nauwelijks<br />
aan. Dit doet een 85% wasser wel. Dit is de reden dat er voor deze combinatie gekozen is.<br />
De emissie op Natura 2000 gebied de Lemselermaten blijft echter boven de 0,5% van de KDW. Dit wil zeggen dat<br />
de maatschap voor 2013 uit moet breiden om een Nb-wetvergunning te ontlopen. Tot 2013 zit de maatschap goed<br />
omdat de 1,0 % norm niet overschreden wordt. Dit wordt niet als optimale oplossing gezien omdat er met een<br />
verdergaande oplossing meer mogelijk is in de toekomst. Op deze oplossing is er weinig ammoniakruimte<br />
beschikbaar, daarnaast is de verwachting dat ooit de drempelwaarde van 0,5% van de KDW leidend gaat worden.<br />
De eerdergenoemde verdergaande oplossing bestaat uit het installeren van een drietal wassers. Het betreft twee<br />
95% chemische wassers op stallen 3 en 4. Daarnaast bevat de oplossing een 85% wasser op stal 1. Na toepassing<br />
van deze oplossing voldoet de maatschap zelfs aan de BBT++ norm, dit biedt een uitstekend toekomstperspectief.<br />
Ook worden de problemen op het gebied van geurhinder weggenomen. Het grootste voordeel van deze<br />
oplossing ten opzichte van de minimale optie is dat de depositie op alle Natura 2000 gebieden lager ligt dan 0,5%<br />
van de KDW. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat er de aankomende jaren, minstens tot 2028, geen investeringen<br />
in het bedrijf meer benodigd zijn om aan de regelgevingen te voldoen. Immers het bedrijf voldoet dan ook<br />
ruimschoots aan de provinciale emissieniveaus van 2028 (Messelink 2010). Een Nb-wetvergunning kan op deze<br />
manier ook ontweken worden, hetgeen veel papierwerk scheelt. Voor diepgaandere informatie over het bedrijf en<br />
genoemde oplossingen wordt verwezen naar het rapport ‘Omgevingsanalyse Varkenshouderij H. Munsterhuis’. Dit<br />
rapport is te verkrijgen bij de uitvoeringscommissie van het project <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong>.<br />
Figuur 4.3 Benoeming van de<br />
stallen H. Munsterhuis<br />
Tabel 4.4Depositie in mol per ha per jaar maatschap H Munsterhuis<br />
Maatschap H Munsterhuis<br />
Meetpunten Huidige<br />
depositie<br />
Minimale<br />
depositie<br />
Verschil<br />
t.o.v. huidig<br />
Optimale<br />
depositie<br />
Pagina 17 Invloed op de Handijksmeden DLG Regio Oost<br />
Verschil<br />
t.o.v. huidig<br />
Handijk 1 110,41 56,51 -53,9 28,93 -81,48<br />
Handijk 2 87,09 43,99 -43,1 22,63 -64,46<br />
Handijk 3 56,91 26,75 -30,16 13,94 -42,97<br />
Totaal 84,80 42,42 -42,39 21,83 -62,97
Het cluster Intensieve Veehouderijen te <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong><br />
4.5 Spanjer<br />
Voor het bedrijf van de maatschap Spanjer is al een bedrijfsontwikkelingsplan ingediend bij de gemeente<br />
Dinkelland. Ondanks de plannen van de maatschap zelf wordt er alsnog gekeken naar het bereiken van een<br />
optimale situatie.<br />
Met de plannen die de maatschap heeft voor het bedrijf worden stallen 2 en 3 uitgebreid. Het is de bedoeling om<br />
in deze stallen meer varkens te gaan huisvesten. Zo moet er in stal 2 een vergroting van het aantal varkens komen<br />
met 520 vleesvarkens en in stal 3 met 550 stuks. Als hier geen emissiebeperkende maatregelen worden getroffen<br />
zal de depositiebijdrage van het bedrijf toenemen. Om dit te voorkomen en om te voldoen aan de regels van het<br />
BAHV heeft de maatschap ervoor gekozen om op beide stallen een luchtwasser met een rendement van 95% te<br />
plaatsen. Deze luchtwassers zullen echter niet worden aangesloten op alle dierverblijven in stallen 2 en 3.<br />
In stal 2 wordt de luchtwasser aangesloten op de verblijven van de in totaal 760 vleesvarkens en 90 guste en<br />
dragende zeugen. Voor stal 3 geldt dat de luchtwasser wordt aangesloten op de verblijven van de 550<br />
vleesvarkens en 170 guste en dragende zeugen.<br />
Met deze maatregel komt de depositiebijdrage van het bedrijf op alle natuurgebieden onder de 0,5% van de KDW.<br />
Hiermee zou het bedrijf zonder Nb-wetvergunning haar activiteiten kunnen voortzetten. Door de toepassing van<br />
twee luchtwassers kan het bedrijf voldoen aan de regelgeving in de BAHV. Het bedrijf weet de BBT status te<br />
verkrijgen. De geurbelasting ligt echter op één gevoelig punt boven de norm. Dit is niet toegestaan, waardoor er<br />
gekeken is naar twee aanvullende mogelijkheden:<br />
Het bedrijf kan haar eigen oplossing toepassen en maar twee luchtwassers plaatsen op de stallen 2 en 3.<br />
De plannen zullen echter enigszins aangepast moeten worden om de geurnorm te halen. Aangeraden<br />
wordt de verblijven van de biggen in stal 3 ook aan te sluiten op de geplande luchtwasser. Hierdoor wordt<br />
het bedrijf in staat gesteld om ook in het geval van een BBT+ status te verkrijgen en aan alle regelgeving<br />
te voldoen.<br />
Met het plaatsen van drie luchtwassers met een rendement van 95% kan de emissie van het bedrijf<br />
zodanig beperkt worden dat er een BBT+ status wordt verkregen. Hierbij moeten de wassers geplaatst<br />
worden op stallen 2, 3 en 4. Op deze manier wordt genoeg ammoniak- en geuremissie weggenomen om<br />
te voldoen aan alle, aan het bedrijf gestelde, regelgevingen.<br />
Bij beide oplossingen wordt voldaan aan de 0,5% van de KDW, waardoor het bedrijf ook na 2013 zonder<br />
problemen, wat betreft de Natuurbeschermingswet, haar activiteiten kan voortzetten. Met het toepassen van<br />
beide opties wordt voldaan aan het BAHV. Door het behalen van de BBT+ status wordt zelfs een stapje meer<br />
gedaan dan verplicht. Voor de omliggende natuur, en dan met name de Handijksmeden, is het verschil in<br />
stikstofdepositie tussen beide genoemde oplossingen aanzienlijk, namelijk om en nabij de 35%. Hierdoor is het een<br />
betere oplossing om drie luchtwassers te plaatsen, waarmee er nog een luchtwasser wordt geplaatst op stal 4. De<br />
extra kosten die hiermee gemoeid zijn kunnen gecompenseerd worden met het geld dat beschikbaar is voor de<br />
uitvoering van het inrichtingsplan <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong>. Voor diepgaandere informatie over het bedrijf en<br />
genoemde oplossingen wordt verwezen naar het rapport ‘Omgevingsanalyse Varkenshouderij Gebroeders<br />
Spanjer’. Dit rapport is te verkrijgen bij de uitvoeringscommissie van het project <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong>.<br />
Tabel 4.5Depositie in mol per ha per jaar maatschap Spanjer.<br />
Maatschap Spanjer Meetpunten<br />
Huidige<br />
depositie<br />
Minimale<br />
depositie<br />
Verschil<br />
t.o.v. huidig<br />
Figuur 4.4 Benoeming van de stallen Spanjer<br />
Optimale<br />
depositie<br />
Verschil<br />
t.o.v. huidig<br />
Handijk 1 6,95 2,96 -3,99 1,92 -5,03<br />
Handijk 2 6,73 2,86 -3,87 1,86 -4,87<br />
Handijk 3 6,26 2,66 -3,60 1,74 -4,52<br />
Totaal 6,65 2,83 -3,82 1,84 -4,81<br />
Pagina 18 Invloed op de Handijksmeden DLG Regio Oost
5 Handijksmeden<br />
Het cluster Intensieve Veehouderijen te <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong><br />
5.1 Huidige totale stikstofdepositie<br />
Stikstof blijft een belangrijke oorzaak voor de achteruitgang van de soortenrijkdom. Uit een recent onderzoek van<br />
het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) is gebleken dat gemiddeld 66% van de stikstof die op de bodem valt<br />
afkomstig is van de landbouw. De overige 33% is afkomstig van het verkeer en energieopwekking en uit het<br />
buitenland (PBL, 2010). Door het PBL zijn depositiekaarten gemaakt voor onder andere de PAS. Hierop is de<br />
stikstofdepositie berekend voor heel Nederland in hokken van 1 bij 1 kilometer. Het is een globale analyse op<br />
provinciaal niveau. Voor het vak waarbinnen de Handijksmeden ligt is berekend dat hier een stikstofdepositie is<br />
van totaal ongeveer 1.920 mol per ha per jaar. In Bijlage I is visueel weergegeven hoe de depositie van het cluster<br />
de omgeving beïnvloed. In het gebied moet een aantal vegetatietypen worden gerealiseerd waaronder droge<br />
heide en nat schraalland. Deze typen hebben een Kritische Depositie Waarde van 1.100 en dit is een heel stuk lager<br />
dan de totale depositie die nu plaatsvindt op het natuurgebied. Met de huidige stikstofdepositie zijn er maar<br />
weinig, geplande, vegetatietypen die het hier volhouden of zich zelfs kunnen ontwikkelen. Hier wordt in de<br />
volgende paragraven gekeken naar de mogelijkheden die er zijn om de stikstofdepositie op de Handijksmeden<br />
zodanig te verlagen, dat ook de (gewenste) gevoelige vegetatietypen de kans krijgen om zich volgens het<br />
gewenste beeld te ontwikkelen.<br />
5.2 Depositievermindering uitgaande van minimale situatie<br />
Zoals beschreven is in paragraaf 5.1 is de (huidige) totale depositie op het natuurgebied de Handijksmeden 1920<br />
mol per ha per jaar (PBL, 2010). Hierin is de depositiebijdrage van het cluster intensieve veehouderijen<br />
meegenomen. Deze totale depositie zal deels verminderen door het toepassen van het door de provincie<br />
vastgestelde ammoniakbeleid. Hiermee wordt het Provinciaal Beleidskader Stikstof bedoeld. Hierin wordt<br />
gestreefd naar een vermindering van de stikstofemissie in de gehele provincie. Dit zal ervoor zorgen dat de<br />
achtergronddepositie op de natuurgebieden afneemt. Zoals in het Provinciaal Beleidskader Stikstof beschreven<br />
staat, zorgt het beleid voor een vermindering van de totale depositie van 33% (Messelink, 2010). Hiermee komt de<br />
totale depositie op het gebied de Handijksmeden op 1.278,72 mol per ha per jaar. Hierbij is echter nog geen<br />
rekening gehouden met het toepassen van verdergaande emissiebeperkende maatregelen op het cluster<br />
intensieve veehouderijen. In het provinciale beleidskader is meegenomen dat bedrijven die in de huidige staat niet<br />
aan de BBT voldoen worden verbeterd tot zij deze status behalen. Voor de vier veehouderijen die binnen het<br />
gebied verdergaan geldt voor de maatschappen Vaanholt en Spanjer dat deze al in de 33% reductie zijn<br />
opgenomen, omdat zij nog niet voldoen aan de BBT status. Voor de maatschappen Munsterhuis en Hesselink geldt<br />
dat zij reeds de BBT status hebben behaald. Hierdoor wordt bij het berekenen van de totale<br />
depositievermindering bij het toepassen van de minimale oplossingen geen rekening gehouden met de reductie<br />
die plaatsvindt bij de maatschappen Vaanholt en Spanjer.<br />
De totale reductie die bereikt wordt met het minimaal aanpassen van de veehouderijen bedraagt dan 135,64 mol<br />
per ha per jaar. Daarmee komt de totale depositie op de Handijksmeden op 1.143,08 mol per ha per jaar. Hierbij is<br />
de depositievermindering van de maatschappen Hesselink en H Munsterhuis meegenomen. Ook de depositie die<br />
verdwijnt uit het gebied doordat de maatschappen G Munsterhuis, B Munsterhuis en Diepenmaat stoppen met<br />
hun stikstofuitstotende activiteiten is hierin meegenomen. In Bijlage I is visueel weergegeven hoe de depositie van<br />
het cluster de omgeving beïnvloed. Hiermee kan echter niet voldoende reductie behaald worden om rond de<br />
Kritische Depositie Waarde van 1.100 mol per ha per jaar te komen.<br />
Pagina 19 Invloed op de Handijksmeden DLG Regio Oost
Het cluster Intensieve Veehouderijen te <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong><br />
5.3 Depositievermindering uitgaande van optimale situatie<br />
Omdat gebleken is dat er met de minimale oplossingen de KDW wordt overschreden, moet er gekeken worden<br />
naar oplossingen die de depositie verder weten te beperken. Hierdoor wordt er gerekend met de optimale<br />
situatie. In deze situatie is zo gerekend dat alle veehouderijen, die het bedrijf willen voortzetten, onder de 0,5%<br />
van de KDW komen en hiermee vrijstelling krijgen van een Nb-wetvergunning. Deze toepassing vereist meer<br />
investering van de agrariërs dan wettelijk benodigd is. Hoe dit financieel gecompenseerd kan worden komt ter<br />
sprake in paragraaf 5.4.<br />
Bij het berekenen van de optimale situatie wordt bij de maatschappen Vaanholt en Spanjer alleen rekening<br />
gehouden met het verschil tussen de minimale en de optimale situatie. Dit omdat de minimale beperking reeds is<br />
meegenomen in de 33% reductie die gewaarborgd wordt vanuit de provincie. Voor de overige bedrijven kan wel<br />
gerekend worden met de volledige berekende reductie. Dit omdat de maatschappen H Munsterhuis en Hesselink<br />
reeds de BBT status hebben bereikt, en omdat de overige drie veehouderijen stoppen met het uitvoeren van<br />
stikstofemitterende activiteiten. In deze situatie komt de totale depositie op de Handijksmeden op 1100,1 mol per<br />
ha per jaar.<br />
Hierbij is gebruik gemaakt van de volgende berekening:<br />
Totale huidige depositie = 1920 mol per ha per jaar<br />
Vermindering vanuit provinciaal beleid = 33% ofwel 641,28 mol per ha per jaar<br />
Vermindering door de optimale situatie per bedrijf= Hesselink 15,03 mol per ha per jaar<br />
Vaanholt 0 mol per ha per jaar<br />
H Munsterhuis 62,97 mol per ha per jaar<br />
Spanjer 0,99 mol per ha per jaar<br />
Vermindering door stoppende bedrijven = G Munsterhuis 24,05 mol per ha per jaar<br />
Diepenmaat 55,15 mol per ha per jaar<br />
B Munsterhuis 17,74 mol per ha per jaar<br />
1920 – 641,28 = 1278,72 1278,72 – 175,93 = 1102,79 mol per ha per jaar<br />
Hiermee komt de totale depositie op het natuurgebied de Handijksmeden erg dicht bij de KDW uit. Wat in de<br />
berekeningen nog niet is meegenomen is het feit dat een aantal stallen van de veehouderijen voorzien zijn van<br />
mestkanalen. Deze zorgen ook voor een lichte stikstofemissie vermindering. De werkelijke depositie zal hierdoor<br />
naar alle waarschijnlijkheid nog lager uitkomen en daarbij wordt het gestelde doel gehaald.<br />
Het gevoeligste vegetatietype dat in het gebied gepland staat zijn de droge heide en het natte schraalland. Deze<br />
hebben beide een KDW van 1.100 mol per ha per jaar. Als de intensieve veehouderijen zich beperken tot de<br />
minimale situatie dan is de depositie op het gebied 1142,79 waardoor deze twee vegetatietypen minder goed<br />
zullen gedijen. Door de optimale situatie toe te passen krijgen deze vegetatietypen de kans om zich goed te<br />
ontwikkelen in het gebied. In Bijlage I is visueel weergegeven hoe de depositie van het cluster de omgeving<br />
beïnvloedt.<br />
Pagina 20 Invloed op de Handijksmeden DLG Regio Oost
Het cluster Intensieve Veehouderijen te <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong><br />
5.4 Financiële compensatie<br />
Zoals gebleken is in paragraaf 4.3 is het voor de ontwikkeling van nieuwe natuur in het gebied de Handijksmeden<br />
van belang dat de veehouderijen zich gaan toespitsen op de optimale situatie. Hiermee kan namelijk bereikt<br />
worden dat de KDW van de gevoelige vegetatietypen niet wordt overschreden. Voor de veehouderijen die hun<br />
activiteiten willen voortzetten is het verplicht om de minimale investering te doen. De minimale investering zorgt<br />
ervoor dat alle intensieve veehouderijen binnen het cluster gaan voldoen aan de geldende regelgeving. Zo geldt<br />
voor de veehouderijen dat zij moeten voldoen aan minstens de BBT. Voor grote bedrijven als de maatschappen<br />
Hesselink en H Munsterhuis geldt zelfs dat zij moeten voldoen aan de BBT+ status, omdat de huidige<br />
ammoniakemissie hoger is dan 5000 kilogram die als grens is gebruikt voor de BBT in de IPPC-richtlijnen. Om de<br />
veehouderijen te laten voldoen aan de optimale situatie moeten zij echter meer investeren dan wettelijk verplicht<br />
is. De Handijksmeden heeft belang bij deze situatie, maar voor de maatschappen is hier geen direct voordeel uit te<br />
halen. Hierdoor moet de uitvoeringscommissie kijken naar een mogelijkheid om deze extra kosten te<br />
compenseren en zo de ondernemers over de streep trekken de optimale situatie ten uitvoer te brengen.<br />
Daarnaast moeten alle Europese, rijks- en provinciale subsidiemogelijkheden voor de extra emissiereducerende<br />
maatregelen worden uitgeput.<br />
De verlaging van de stikstofdepositie is echter niet de enige maatregel die toegepast moet worden, er moet<br />
namelijk ook gezorgd worden voor herstel van de hydrologische situatie. Dit is nodig om de voor de<br />
natuurdoeltypen vereiste omgevingsconditie te bereiken en de vegetatie voldoende ontwikkelingskans te geven.<br />
Zonder de gewenste hydrologische situatie, leidt het verminderen van de stikstofdepositie niet tot de<br />
ontwikkeling van de gewenste natuur. Om deze reden moet de komende jaren ingespeeld worden op zowel het<br />
herstel van de hydrologie als het verminderen van de stikstofdepositie. Door deze maatregelen tegelijkertijd te<br />
laten plaatsvinden wordt het snelst gekomen tot een goed resultaat, namelijk een gezond, soortenrijk<br />
natuurgebied met een goede levensvatbaarheid. (Messelink, 2010) Door te schuiven met budget kan er wat meer<br />
geld in depositieverlaging gestoken worden. Als die gerealiseerd is zullen de hydrologische aanpassingen ook<br />
beter tot hun recht komen. De maatschappen kunnen al aanspraak maken op verscheidene subsidies, maar deze<br />
kunnen zij ook verkrijgen bij het toepassen van de verplichte maatregelen, dus voor de minimale situatie. Om de<br />
maatschappen toch over te halen verdergaande maatregelen toe te passen is het wellicht een goede<br />
stimuleringsmaatregel om de meerkosten van deze verdergaande maatregelen te financieren. Deze financiering<br />
kan op drie manieren plaatsvinden:<br />
Subsidiemogelijkheden op rijksniveau worden benut (zoals de maatlat duurzame veehouderij)<br />
De uitvoeringscommissie kan de ILG aanspreken om een budget te verkrijgen waarmee het verschil in<br />
kosten tussen de minimale en de optimale situatie overbrugd kan worden. Hiermee wordt bereikt dat de<br />
bedrijven niet meer hoeven te investeren dan zij wettelijk verplicht worden. Hierdoor hoeven zij niet te<br />
investeren in maatregelen die voor de bedrijven zelf geen direct positief effect hebben;<br />
Mocht dit budget niet toereikend genoeg zijn, dan kan de uitvoeringscommissie extra geld proberen vrij<br />
te krijgen bij Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel. De verdere verlaging van de stikstofemissie<br />
door de bedrijven sluit goed aan bij de ideeën die de provincie heeft over het verminderen van de<br />
stikstofemissie die plaatsvindt in de gehele provincie. Hierdoor is er een grotere kans dat de provincie<br />
bereidt is een financiële impuls te geven aan de uitvoering van het project. Het past namelijk in het<br />
stimuleringsbeleid, dat de provincie voor ogen heeft.<br />
Om een indicatie van de mogelijke kosten, die gecompenseerd moeten worden voor het behalen van de optimale<br />
situatie, weer te geven, is hieronder een overzicht weergegeven.<br />
Investeringskosten Minimaal Optimaal Te compenseren<br />
Hesselink € 173.280 € 195.153 € 21.873<br />
Vaanholt € 142.722 € 150.043 € 7.321<br />
H Munsterhuis € 228.992 € 314.805 € 85.813<br />
Spanjer € 123.096 € 135.240 € 12.144<br />
Totaal € 668.090 € 795.241 € 127.151<br />
Pagina 21 Invloed op de Handijksmeden DLG Regio Oost
6 Conclusies<br />
Het cluster Intensieve Veehouderijen te <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong><br />
In dit rapport is onderscheidt gemaakt tussen twee mogelijke, toekomstige scenario’s voor de ontwikkeling van<br />
de depositiebijdrage uit de cluster Intensieve veehouderij in <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong>. Hierbij is gekeken naar de<br />
minimaal verplichte en de optimale situatie. De minimale situatie houdt in dat de bedrijven allemaal voldoen aan<br />
de regels die gesteld worden in het BAHV (al dan niet verplicht vanuit de IPPC richtlijnen) en de bedrijven halen<br />
hierdoor minstens een BBT status. De bedrijven zijn, op de maatschap Spanjer na, allemaal verplicht om een Nbwetvergunning<br />
aan te vragen als zij besluiten om de milieuvergunningsaanvraag in te dienen na 2013, omdat na die<br />
datum een lagere drempelwaarde wordt gehanteerd door de provincie. Als de nieuwe milieuvergunningen<br />
verleend worden voor 2013, hoeven de bedrijven geen Nb-wetvergunning aan te vragen, omdat de<br />
depositiebijdragen op de gevoelige habitattypen van de Lemselermaten onder de drempelwaarde van 1% van de<br />
KDW blijven.<br />
Voor de optimale situatie is zodanig gerekend dat alle bedrijven onder de 0,5% van de KDW van de Natura 2000<br />
gebieden komen, met andere woorden, hiermee ontlopen zij (ook na 2013) een Nb-wetaanvraag.<br />
De andere reden om naar de optimale situatie te streven, is dat dan de depositiebijdrage vanuit het cluster<br />
intensieve veehouderijen op de Handijksmeden verlaagd wordt tot rond de KDW van 1100. De vegetatietypen<br />
droge heide en nat schraalland moeten binnen het natuurgebied weer volop gaan voorkomen, natuurlijk ook in<br />
combinatie met de gewenste hydrologische inrichting. Dit kan echter alleen als de depositiebijdrage niet hoger is<br />
dan de KDW van deze vegetatietypen, namelijk 1100 mol. Door de bedrijven te laten voldoen aan de optimale<br />
situatie komt de totale depositiebijdrage op 1102,79 mol per ha per jaar, waardoor ook de gewenste, gevoelige<br />
vegetatietypen goed kunnen gedijen. De verlaging van de stikstofdepositie is echter niet de enige maatregel die<br />
toegepast moet worden, er moet namelijk ook gewerkt worden aan het herstel van de hydrologische situatie. Als<br />
deze niet verbeterd heeft het verminderen van de stikstofdepositie geen effect, omdat de vegetatietypen zich<br />
vanuit hydrologie niet in de gewenste richting kunnen ontwikkelen. Hierdoor moet de komende jaren ingespeeld<br />
worden op zowel het herstel van de hydrologie als het verminderen van de stikstofdepositie. Door deze<br />
maatregelen tegelijkertijd te laten plaatsvinden wordt het snelst gekomen tot een goed resultaat, namelijk een<br />
gezond, soortenrijk natuurgebied met een goede levensvatbaarheid.<br />
Het toepassen van de optimale situatie is vanuit de regelgeving echter niet te verplichten. De minimale situatie<br />
wordt de bedrijven opgelegd door de regelgevingen, maar hiermee wordt niet voldoende reductie behaald om de<br />
Handijksmeden goed te laten gedijen. De depositiebijdrage komt dan op 1.142,79 mol per ha per jaar en dit is meer<br />
dan de KDW van 1.100 mol van de gevoelige vegetatietypen.<br />
Om de bedrijven aan te zetten tot het toepassen van de optimale situatie moeten zij vanuit de<br />
uitvoeringscommissie gestimuleerd worden. Dit kan op drie manieren gedaan worden:<br />
Subsidiemogelijkheden op rijksniveau worden benut (zoals de maatlat duurzame veehouderij)<br />
Gebruik maken van de ILG, voor zover deze toereikend is;<br />
Het overige tekort bespreken met Gedeputeerde Staten voor een aanvullend budget.<br />
Pagina 22 Invloed op de Handijksmeden DLG Regio Oost
Bronnenlijst<br />
Internetbronnen<br />
Alterra A, Wageningen 2010, Gebiedendatabase,<br />
http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/<br />
Geraadpleegd op 16-02-2010<br />
Het cluster Intensieve Veehouderijen te <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong><br />
Dienst Landelijk Gebied A (DLG A), maart 2010, Projectinformatie<br />
http://www.saasveldgammelke.nl<br />
Geraadpleegd op 11-03-2010<br />
Infomil A, Den Haag, 2010, Informatie wet en regelgeving,<br />
http://www.infomil.nl<br />
Geraadpleegd op 15-03-2010<br />
Infomil B, Den Haag december 2009, Stalbeschrijvingen + RAV-factoren,<br />
http://www.infomil.nl/onderwerpen/landbouw-tuinbouw/ammoniak-en/regeling-ammoniak-en/stalbeschrijvingen<br />
Geraadpleegd op 24-02-2010<br />
PBL (Planbureau voor de Leefomgeving), Bilthoven 2010,<br />
http://www.pbl.nl/nl/themasites/gcn/index.html<br />
Geraadpleegd op 22-04-2010<br />
Persoonlijke communicatie<br />
Moning, A.A, Dienst Landelijk Gebied, Zwolle 2010,<br />
Inzicht in regelgevingen<br />
Ringenaldus, F, Dienst Landelijk Gebied, Zwolle 2010-04-14<br />
Ecoloog bij DLG, inzicht krijgen in regelgeving en depositiewaarden natuur.<br />
Documentatie<br />
Bal, D et al, Ministerie van LNV, Directie Kennis, Den Haag januari 2007,<br />
Kritische depositiewaarden natuurdoeltypen, Inzicht verkrijgen in KDW en gevoeligheid habitattypen,<br />
Geraadpleegd op 18-03-2010<br />
Dienst Landelijk Gebied B (DLG B), Zwolle december 2008, Wijziginginrichtingsplan <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong>,<br />
Kennisneming Inrichtingsplan <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong><br />
Geraadpleegd op 03-02-2010<br />
Gemeente Dinkelland, Denekamp, afdeling milieuvergunningen, 02-03-2010<br />
Milieuvergunningen bekijken voor de veegegevens van de zeven veehouderijen<br />
Messelink, R. en Valkeman, G., Zwolle april 2010, Beleidskader Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen v 0.2<br />
Achter de regelgeving komen van het provinciaal beleidskader stikstof<br />
Geraadpleegd op 15-04-2010<br />
Vries, E. de, EcoGroen Advies BV Zwolle 2010. Ecologische onderbouwing nieuwbouwlocatie melkveebedrijf<br />
Arkink. Oplegnotitie bij de Passende Beoordeling. <strong>Rapport</strong> 10-107.<br />
Geraadpleegd op 31-03-2010<br />
Pagina 23 Invloed op de Handijksmeden DLG Regio Oost
Bijlage I: Overzichtskaarten<br />
Het cluster Intensieve Veehouderijen te <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong><br />
Pagina 24 Invloed op de Handijksmeden DLG Regio Oost
Invloed op de Handijksmeden<br />
Het cluster Intensieve Veehouderijen te <strong>Saasveld</strong>-<strong>Gammelke</strong><br />
Pagina 25 Invloed op de Handijksmeden DLG Regio Oost