10.09.2013 Views

L.M.P. Scholten, 'Vrouw, wat heb Ik met u te doen?'

L.M.P. Scholten, 'Vrouw, wat heb Ik met u te doen?'

L.M.P. Scholten, 'Vrouw, wat heb Ik met u te doen?'

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

‘Vrouw, <strong>wat</strong> <strong>heb</strong> <strong>Ik</strong> <strong>met</strong> u <strong>te</strong> <strong>doen</strong>?’<br />

Onbegrijpelijk, op het eers<strong>te</strong> gezicht. Dat de Heere Jezus Zijn moeder, die Hem<br />

een probleem voorlegt, zó antwoordt: ‘Vrouw, <strong>wat</strong> <strong>heb</strong> <strong>Ik</strong> <strong>met</strong> u <strong>te</strong> <strong>doen</strong>?’ We<br />

willen daar in dit artikel nader op ingaan. Dat biedt <strong>te</strong>vens gelegenheid om <strong>te</strong><br />

wijzen op het nauwe verband tussen de uitleg van een Schriftgedeel<strong>te</strong> en de<br />

vertaling.<br />

De naam van de moeder des Heeren wordt in dit Evangelie niet één keer genoemd. Dat<br />

is opmerkelijk, <strong>te</strong> meer daar de schrijver in een bijzondere betrekking tot Maria heeft<br />

gestaan. Toch is het ook weer niet zo vreemd, wanneer we bedenken dat Johannes’<br />

eigen naam in dit bijbelboek ook nergens voorkomt. Tweemaal schrijft hij over Maria<br />

in dit Evangelie. Beide malen wordt zij alleen aangeduid als de moeder van Jezus, hier,<br />

in hoofdstuk 2:1 – 12, bij de bruiloft <strong>te</strong> Kana, en in de geschiedenis van de kruisiging,<br />

hoofdstuk 19:25 – 27. Daar zegt Christus tot haar vanaf het kruis: ‘Vrouw, zie, uw<br />

zoon.’ Dat is niet toevallig! Tweemaal haalt Johannes een woord van Christus tot Zijn<br />

moeder aan, een aan het begin van Zijn openbare prediking, en een aan het einde<br />

daarvan. Beide uitspraken beginnen <strong>met</strong> die op het eers<strong>te</strong> gezicht zo bevreemdende<br />

aanspraak ‘vrouw’.<br />

Christus’ ure<br />

‘Vrouw, <strong>wat</strong> <strong>heb</strong> <strong>Ik</strong> <strong>met</strong> u <strong>te</strong> <strong>doen</strong>? Mijn ure is nog niet gekomen.’ Vaak worden die<br />

woorden betrokken op het komende wijnwonder: het moment om deze mensen <strong>te</strong><br />

helpen, was nog niet aangebroken. We zeggen niet dat dat er niet mee <strong>te</strong> maken heeft,<br />

maar deze woorden van de Heere Jezus <strong>heb</strong>ben een diepere, veel belangrijker be<strong>te</strong>kenis.<br />

Zij komen <strong>te</strong>lkens <strong>te</strong>rug in het Evangelie naar Johannes: 7:30 … niemand sloeg de hand<br />

aan Hem, want Zijn ure was nog niet gekomen; 8:20 … niemand greep Hem, want Zijn<br />

ure was nog niet gekomen.<br />

Maar wanneer het kruis nadert, lezen we, dat de Heere zegt: De ure is gekomen, dat de<br />

Zoon des mensen zal verheerlijkt worden (12:23); hierom ben <strong>Ik</strong> in deze ure gekomen<br />

(12:27). Plechtig klinkt het: Jezus we<strong>te</strong>nde dat Zijn ure gekomen was, dat Hij uit deze<br />

wereld zou overgaan tot den Vader (13:1). En Hij hief in de aanvang van Zijn<br />

Hogepries<strong>te</strong>rlijk gebed Zijn ogen op naar de hemel en zeide: Vader, de ure is gekomen,<br />

verheerlijk Uw Zoon, opdat ook Uw Zoon U verheerlijke (17:1).<br />

Dat is de ure die Hij in Zijn komst op aarde s<strong>te</strong>eds op het oog heeft gehad, de ure van<br />

Zijn zwaar lijden en s<strong>te</strong>rven, maar ook van Zijn opstanding en hemelvaart, de ure<br />

waarin de Vader de Zoon zou verheerlijken, en de Zoon de Vader. Het is, kortom, de<br />

ure van de Vader en de Zoon, en niet de ure van de moeder en de Zoon.<br />

‘Vrouw’<br />

Dat moet Maria tijdens die bruiloft <strong>te</strong> Kana leren. Daarom spreekt de Heere haar aan<br />

<strong>met</strong> ‘vrouw’, in het Grieks gunai. Dat woord komt in het Grieks niet zo koud over als<br />

wanneer wij in onze taal iemand zouden aanspreken <strong>met</strong> ‘vrouw’. Het is zeker niet ruw<br />

of hard bedoeld. In de aanspraak gunai ligt respect beslo<strong>te</strong>n. De Heere Jezus heeft het<br />

1


meer gebruikt, tot de Kananese vrouw (O vrouw, groot is uw geloof, Matth. 15:28), de<br />

samengebogen vrouw (Luk. 13:12), de Samaritaanse (Joh. 4:21), de overspelige vrouw<br />

(Joh. 8:10), tot Maria Magdalena op de paasmorgen (Joh. 20:15). Toch is het zeer<br />

ongebruikelijk, dat een zoon zijn moeder zo aanspreekt. Hoe respectabel ook, het woord<br />

heeft duidelijk iets afstandelijks. Door Maria niet als ‘moeder’ aan <strong>te</strong> spreken, maar in<br />

plaats daarvan het woord ‘vrouw’ <strong>te</strong> gebruiken, zet de Heere haar op haar plaats. De<br />

volgende woorden maken duidelijk welk een afstand er is tussen hen beiden.<br />

We denken <strong>te</strong>rug aan de enige gebeur<strong>te</strong>nis die ons uit Jezus’ jeugd staat opge<strong>te</strong>kend, en<br />

de moederlijke zorg en toewijding die Maria daarin <strong>te</strong>ntoonspreidde: ‘Kind, waarom<br />

<strong>heb</strong>t Gij ons zo gedaan? Zie, Uw vader en ik <strong>heb</strong>ben U <strong>met</strong> angst gezocht’, en Zijn<br />

antwoord: ‘Wist gij niet, dat <strong>Ik</strong> moet zijn in de dingen Mijns Vaders?’ (Lukas 2:48, 49).<br />

Voor de vereniging <strong>met</strong> Zijn hemelse Vader s<strong>te</strong>lde Hij de band aan Zijn aardse ouders<br />

ach<strong>te</strong>r. Dat is voor Maria een moeilijke les geweest.<br />

Natuurlijk heeft zij in het opgroeien van haar Zoon gewe<strong>te</strong>n dat Hij toeleefde naar de<br />

ure die van God verordineerd was en waartoe Hij op aarde was gekomen. Ze heeft<br />

har<strong>te</strong>lijk meegeleefd en tijdens de bruiloft in Kana gemeend dat nu de bekwame tijd was<br />

aangebroken. Maar de Heere wijst haar <strong>te</strong>rug <strong>met</strong> de woorden ‘Vrouw, <strong>wat</strong> <strong>heb</strong> <strong>Ik</strong> <strong>met</strong> u<br />

<strong>te</strong> <strong>doen</strong>?’<br />

Vier woordjes<br />

De woorden ‘<strong>te</strong> <strong>doen</strong>’ staan in onze Bijbel cursief. Dat wil zeggen dat ze door de<br />

vertalers ingevoegd zijn. In de Griekse grond<strong>te</strong>kst bestaat de hele zin die de Heere hier<br />

uitspreekt, uit slechts vier woordjes: ti emoi kai soi, let<strong>te</strong>rlijk: Wat mij en u? Dat is een<br />

oorspronkelijk Hebreeuwse zegswijze, die ook in het toenmalige Grieks was<br />

doorgedrongen. We kunnen haar dan ook diverse malen vinden, zowel in het Oude als<br />

in het Nieuwe Testament. We noemen hier de vindplaatsen: Richt. 11:12. 2 Sam. 16:10;<br />

19:22. 1 Kon. 17:18. 2 Kon. 3:13. 2 Kron. 35:21. Matth. 8:29. Mark. 1:24; 5:7. Luk.<br />

4:34; 8:28. Joh. 2:4.<br />

Wanneer we de moei<strong>te</strong> nemen, deze twaalf plaatsen <strong>te</strong> onderzoeken, rijst daaruit de<br />

volgende be<strong>te</strong>kenis op van het op het eers<strong>te</strong> gezicht raadselachtige viertal woorden ‘Wat<br />

mij en u?’ De spreker gevoelt zich aangesproken door iemand die contact zoekt, maar<br />

hij weert dat af, daar hij (althans in de zaak waarom het gaat) de gemeenschap van<br />

gevoelens waarvan de ander uitgaat, niet ervaart, dan wel de aanspraak die de ander op<br />

hem meent <strong>te</strong> <strong>heb</strong>ben, verwerpt.<br />

Om dit zo goed mogelijk in de vertaling tot uitdrukking <strong>te</strong> brengen, <strong>heb</strong>ben de<br />

Sta<strong>te</strong>nvertalers gekozen voor ‘<strong>te</strong> <strong>doen</strong> <strong>heb</strong>ben <strong>met</strong>’: <strong>wat</strong> <strong>heb</strong> <strong>Ik</strong> <strong>met</strong> u <strong>te</strong> <strong>doen</strong>. De<br />

be<strong>te</strong>kenis is ongeveer hetzelfde als van ‘<strong>wat</strong> <strong>heb</strong> <strong>Ik</strong> <strong>met</strong> u <strong>te</strong> maken’; alleen klinkt dat<br />

<strong>wat</strong> harder. Men zie de kant<strong>te</strong>keningen op de genoemde plaatsen.<br />

Zwaard<br />

De bedoeling is duidelijk. Maria liet zich in <strong>met</strong> een aangelegenheid die de hare niet<br />

was. Met alle respect wijst Christus Zijn moeder erop, dat zij de hele zaak van Zijn ure<br />

aan Hem en Zijn Vader moet overla<strong>te</strong>n. Zij moet leren dat hetgeen dat in Hem<br />

wonderen werkt, niet uit haar is geboren en dat zij zich niet mag mengen in het bepalen<br />

van de ure waarin Hij de werken Zijns Vaders werken zou.<br />

Wat wordt hier toch elke gedach<strong>te</strong> aan medewerking door Maria aan Christus’<br />

verlossingswerk bij de wor<strong>te</strong>l afgesneden. Hoe durft Rome Maria aan <strong>te</strong> roepen <strong>met</strong><br />

ti<strong>te</strong>ls als voorspreeks<strong>te</strong>r, helps<strong>te</strong>r, bijstand en middelares!<br />

2


Voor Maria is het een zware zaak geweest, haar rech<strong>te</strong>n als moeder los <strong>te</strong> la<strong>te</strong>n, om in<br />

Hem alleen haar Zaligmaker <strong>te</strong> leren zien. Door haar ziel moest een zwaard gaan als bij<br />

geen ander. Dat zwaard heeft ze reeds gevoeld, toen op de weg van Jeruzalem <strong>te</strong>rug<br />

naar Nazareth, en nu weer in Kana. Maar zij heeft haar geloof, dat al zo heerlijk<br />

uitkwam in haar lofzang, niet la<strong>te</strong>n zinken, zoals blijkt uit de woorden die zij na haar<br />

bestraffing heeft gesproken tot de dienaars.<br />

Bezegeling<br />

En dan, vanaf het kruis, klinkt opnieuw, in de laats<strong>te</strong> woorden die de Heere Jezus voor<br />

Zijn s<strong>te</strong>rven, tot Zijn moeder gesproken heeft, Johannes 19:26 en 27, de aanspraak<br />

‘vrouw’. Niet ‘moeder’.<br />

Nu was het de ure dat Hij zou overgaan tot de Vader (Joh. 13:1). Nu was het de ure dat<br />

Hij gaan zou uit het leven waartoe Maria Hem gebaard had, in een ander leven, waartoe<br />

Zijn Vader Hem zou opwekken uit de doden. Zijn natuurlijke betrekking als Zoon tot<br />

Maria als moeder hield nu definitief op. Opstijgend tot het hogepries<strong>te</strong>rschap naar de<br />

ordening van Melchizédek, moest Hij ook gelijk deze ‘zonder (aardse) vader en<br />

moeder’ worden.<br />

Dat Hij naar Zijn menselijke natuur van de aarde scheidde en dat Maria dus op aarde<br />

Hem als Zoon niet langer <strong>heb</strong>ben zou, bezegelde Hij op een <strong>te</strong>dere wijze door haar als<br />

uit Zijn eigen hand een andere zoon <strong>te</strong> geven, de discipel die Hij bijzonder liefhad.<br />

Daarom ‘Vrouw, zie uw zoon’, en tot Johannes ‘Zie, uw moeder’. Elk woord weegt hier<br />

zwaar. Voor Mij, vrouw, voor u, Johannes, uw moeder. Matthew Henry schrijft hierbij<br />

het diepzinnige woord: Hij spreekt als iemand die reeds niet meer in deze wereld is,<br />

maar reeds dood was voor hen die Hem het dierbaarst waren.<br />

En dan sluit Johannes dit Schriftgedeel<strong>te</strong> af <strong>met</strong> de woorden: En van die ure aan nam<br />

haar de discipel in zijn huis. Daarmee legt hij nadrukkelijk een verbinding <strong>met</strong> al die<br />

keren dat hij eerder over Christus’ ure heeft geschreven.<br />

Vertalingen<br />

Nu willen we bezien, hoe een en ander doorwerkt in de vertaling. We <strong>heb</strong>ben daartoe<br />

zeven nieuwe vertalingen onderzocht:<br />

- de NBG-vertaling (1951),<br />

- Het Boek (1988),<br />

- de Willibrordvertaling (r.k., WV, 1995),<br />

- de Groot Nieuws Bijbel (GNB, 1996),<br />

- de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV, 2004),<br />

- de Naardense Bijbel (ds. P. Oussoren, NB, 2004),<br />

- de Herziene Sta<strong>te</strong>nvertaling (HSV, 2006).<br />

We <strong>heb</strong>ben gezien dat het van wezenlijke be<strong>te</strong>kenis is, dat Christus Zijn moeder op<br />

beide plaatsen aanspreekt <strong>met</strong> ‘vrouw’. Schokkend is het om <strong>te</strong> zien hoe vertalers dat<br />

woord dan zo maar kunnen la<strong>te</strong>n vallen. Drie vertalingen <strong>heb</strong>ben de aanspraak ‘vrouw’<br />

eenvoudig weggela<strong>te</strong>n, Het Boek, de GNB en de NBV. ‘Vrouw’ komt als aanspraak in<br />

onze taal nu eenmaal <strong>wat</strong> sto<strong>te</strong>nd over. Blijkbaar een onbelangrijk woord, dat dan <strong>te</strong>r<br />

wille van een vlot<strong>te</strong> vertaling net zo gemakkelijk gemist kan worden…<br />

Genoemde drie vertalingen <strong>heb</strong>ben dit woord ook in Johannes 20:13 en 15, in het<br />

Paasevangelie, weggela<strong>te</strong>n. Alsof het daar evenmin be<strong>te</strong>kenis had! Doordat daar eerst<br />

tweemaal het afstandelijke ‘vrouw’ – uit de mond van de engelen en uit Christus’ eigen<br />

mond – klinkt, krijgt het uitspreken van de naam Maria (hier bedoeld Maria Magdalena)<br />

3


des <strong>te</strong> meer nadruk. Christus wordt alleen gekend wanneer Hij Zich openbaart. En Hij<br />

openbaart Zich door de ziel aan <strong>te</strong> spreken bij haar naam. Zolang Hij ‘vrouw’ zegt – dat<br />

is algemeen - , kent Maria Hem niet. Zijn schapen horen Zijn s<strong>te</strong>m, als Hij ze bij name<br />

roept, Johannes 10:3.<br />

Ds. Oussoren heeft, in een kennelijke poging om het sto<strong>te</strong>nde van het woord <strong>te</strong><br />

verzach<strong>te</strong>n, ‘vrouwe’ geschreven in deze vier plaatsen. Hij deed het niet in de vier<br />

andere eerder genoemde plaatsen waar Christus een vrouw aansprak <strong>met</strong> gunai.<br />

De WV heeft in Joh. 2:4 eveneens ‘vrouwe’, in 19:26 ech<strong>te</strong>r ‘vrouw’. Daarop komen we<br />

hieronder nog <strong>te</strong>rug.<br />

De overblijvende twee, NBG’51 en de HSV, <strong>heb</strong>ben ‘vrouw’.<br />

Ui<strong>te</strong>enlopend<br />

Het eigenlijke antwoord van Christus op Maria’s verzoek is heel ui<strong>te</strong>enlopend vertaald.<br />

De Sta<strong>te</strong>nvertalers <strong>heb</strong>ben het, zoals we zagen, opgevat als een <strong>te</strong>rechtwijzing. Anderen<br />

la<strong>te</strong>n het ech<strong>te</strong>r slaan op het ontbreken van de wijn. Het meest opvallend is de WV:<br />

‘Wat <strong>heb</strong>ben ik en u daarmee van <strong>doen</strong>, Vrouwe?’ Dat is zo rooms als het maar zijn<br />

kan. Christus onderstreept daarmee de eenheid tussen Hem en Zijn moeder. Bovendien<br />

<strong>heb</strong>ben de vertalers het woord ‘Vrouwe’ verplaatst, om zo <strong>te</strong> kunnen la<strong>te</strong>n zien dat de<br />

hoofdlet<strong>te</strong>r speciaal bedoeld is als eerbiedshoofdlet<strong>te</strong>r, zoals Rome gewoon is <strong>te</strong> spreken<br />

van Onze Lieve Vrouwe.<br />

Heel opmerkelijk is dat de WV hierin totaal verschilt <strong>met</strong> haar eers<strong>te</strong> editie, uit 1975.<br />

Daar is de vertaling namelijk: ‘Vrouw, <strong>wat</strong> <strong>heb</strong> ik <strong>met</strong> jou <strong>te</strong> maken?’ Afgezien van het<br />

ruwe taalgebruik is de exegese van de Sta<strong>te</strong>nvertalers daar nog in op <strong>te</strong> merken. Vreemd<br />

is, dat de WV een dergelijke forse verandering niet heeft doorgevoerd in Joh. 19:26.<br />

Daar is het gebleven ‘Vrouw, daar is nu je zoon’. Misschien een ingrijpen in Joh. 2:4<br />

door het bisschoppelijk leergezag?<br />

De NBV betrekt Christus’ antwoord eveneens op het gebrek aan wijn: ‘Is dat uw zaak<br />

of mijn zaak?’ Zo doet ook de NB: ‘Be<strong>te</strong>kent dat iets tussen mij en u, vrouwe?’<br />

Het Boek en de GNB <strong>heb</strong>ben hier zeer vrij vertaald, respectievelijk ‘Laat Mij <strong>met</strong> rust’<br />

en ‘Wat wilt u van me?’<br />

NBG’51 bleef nog in het spoor van de Sta<strong>te</strong>nvertalers, <strong>met</strong> alleen een vreemde<br />

verandering: ‘Vrouw, <strong>wat</strong> <strong>heb</strong> <strong>Ik</strong> <strong>met</strong> u van node?’ Vermoedelijk wilde men af van het<br />

‘van <strong>doen</strong> <strong>heb</strong>ben’, maar ‘van node <strong>heb</strong>ben’ is iets heel anders (nodig <strong>heb</strong>ben), <strong>wat</strong> in<br />

dit verband geheel niet past. De zin is daarmee onverklaarbaar geworden.<br />

Van die ure aan<br />

Ten slot<strong>te</strong> de veelbe<strong>te</strong>kenende opmerking van Johannes in hfdst. 19:27 ‘En van die ure<br />

aan….’ NBG’51, de WV en de NB <strong>heb</strong>ben dat gehandhaafd, zij het dat zij van ‘dat uur’<br />

spreken. Onzes inziens verdient het de voorkeur om het plechtige ‘ure’ <strong>te</strong> handhaven,<br />

ook al omdat het niet om een let<strong>te</strong>rlijk uur van zestig minu<strong>te</strong>n gaat, maar om een<br />

figuurlijk gebruik van het begrip ‘uur’. Principieel bezwaar <strong>te</strong>gen de schrijfwijze ‘uur’<br />

is er natuurlijk niet.<br />

Wat <strong>doen</strong> ech<strong>te</strong>r de andere vertalingen? Het Boek heeft ‘van toen af aan’, de NBV ‘van<br />

die dag af’, de GNB en de HSV ‘vanaf dat moment’. Daarmee is het verband dat<br />

Johannes zo nadrukkelijk door het gebruik van dit woord legde, verloren gegaan.<br />

Daarbij zij aange<strong>te</strong>kend dat de HSV (bijna) overal waar Johannes schreef over Christus’<br />

ure, het woord ‘ure’ heeft vervangen door ‘tijd’. Waarom? Voor de verstaanbaarheid<br />

was dat bepaald niet nodig. De GNB heeft dan nog meer ‘uur’ behouden.<br />

4


Samenvat<strong>te</strong>nd, in de plaatsen die hierboven aan de orde zijn gekomen, staat de<br />

Sta<strong>te</strong>nvertaling onbetwist aan de spits, <strong>wat</strong> betreft nauwkeurigheid,<br />

bron<strong>te</strong>kstgetrouwheid, consis<strong>te</strong>n<strong>te</strong> exegese én helderheid van uitdrukking. Van de<br />

nieuwere overzettingen staat NBG’51 nog het meest in de buurt van de<br />

Sta<strong>te</strong>nvertaling.<br />

L. M. P. <strong>Schol<strong>te</strong>n</strong><br />

(StandVastig sep<strong>te</strong>mber 2007, p. 14-17)<br />

5

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!