blok 1 - ThiemeMeulenhoff
blok 1 - ThiemeMeulenhoff
blok 1 - ThiemeMeulenhoff
Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!
Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.
handleiding leerjaar 3 <strong>blok</strong> 1<br />
Auteurs:<br />
Els van den Bosch-Ploegh<br />
Brugt Krol<br />
Jeannette Nijs-van Noort<br />
Ad Pomp<br />
Wim Sweers<br />
Anne Coos Vuurmans<br />
Redactie:<br />
Fundamentaal, Culemborg<br />
Ontwerp:<br />
Criterium, Arnhem<br />
Opmaak:<br />
Grafi Data, Deventer<br />
Reken-wiskundemethode<br />
voor het basisonderwijs<br />
Voor de illustratieverantwoording van alle beelden in de Handleiding verwijzen wij naar de bijbehorende leerlingenboeken van de groep.<br />
De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen<br />
gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.<br />
<strong>ThiemeMeulenhoff</strong> ontwikkelt leermiddelen voor: Primair Onderwijs, Algemeen Voortgezet Onderwijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger<br />
Beroepsonderwijs. Meer informatie over <strong>ThiemeMeulenhoff</strong> en een overzicht van onze leermiddelen: www.thiememeulenhoff .nl<br />
ISBN 978 11 11 25267 0<br />
Tweede druk, eerste oplage<br />
De 2e editie van Alles Telt is een volledige herziening van de 1e editie © <strong>ThiemeMeulenhoff</strong> , Utrecht/Zutphen, 2009<br />
De 1e editie van Alles Telt is gebaseerd op Das Zahlenbuch © Ernst Klett Verlag GmbH, Stuttgart, Federal Republic of Germany<br />
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in<br />
enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming<br />
van de uitgever.<br />
Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 jo het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd<br />
bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting<br />
Publicatie- en Reprorechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.cedar.nl/pro). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in<br />
bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
2 <strong>blok</strong> 1<br />
overzicht van de leerdoelen<br />
Leerlijn Leerdoelen<br />
Getalrelaties en getalbegrip De leerlingen moeten akoestisch, synchroon en<br />
resultatief kunnen tellen t/m 10.<br />
Zij kunnen aantallen t/m 10 symboliseren door<br />
fi ches, dobbelsteenpatroon, vingerbeelden en door<br />
een getal.<br />
Zij kunnen tellen m.b.v. de 5-structuur.<br />
De leerlingen kunnen getallen t/m 10 splitsen.<br />
Zij kunnen ook verschillende betekenissen van<br />
getallen herkennen.<br />
Zij kunnen buurgetallen vinden van getallen t/m 10.<br />
Zij kennen de begrippen genoeg, te weinig, te veel,<br />
meer en minder.<br />
Maatschrift<br />
De leerlingen moeten akoestisch, synchroon en<br />
resultatief kunnen tellen t/m 10.<br />
Zij kunnen dobbelsteenpatronen herkennen.<br />
Ook moeten zij groepjes t/m 10 kunnen herkennen<br />
en markeren.<br />
Zij kunnen aantallen t/m 7 symboliseren door<br />
fi ches, vingerbeelden en door een getal.<br />
Zij kunnen hoeveelheden bepalen m.b.v. de<br />
5-structuur.<br />
De leerlingen kunnen getallen t/m 10 splitsen.<br />
Zij kunnen ook verschillende betekenissen van<br />
getallen herkennen.<br />
Basisvaardigheden optellen en aftrekken De leerlingen hebben kennis gemaakt met een<br />
eerste aanzet tot optellen (dobbelstenen).<br />
Maatschrift<br />
De leerlingen hebben kennis gemaakt met een<br />
eerste aanzet tot optellen (dobbelstenen).<br />
Lengte en omtrek De leerlingen hebben kennis gemaakt met<br />
een eerste aanzet tot lengtemeting (met de<br />
kralenliniaal).<br />
Maatschrift<br />
De leerlingen hebben kennis gemaakt met<br />
een eerste aanzet tot lengtemeting (met de<br />
kralenliniaal).<br />
Volume De leerlingen hebben kennis gemaakt met een<br />
eerste aanzet tot volumemeting (met maatbekers).
Alles telt Handleiding 3<br />
Leerlijn Leerdoelen<br />
Meetkunde De leerlingen hebben het klaslokaal verkend.<br />
De leerlingen hebben geleerd ruimtelijk begrippen<br />
als voor, achter, links, rechts te gebruiken.<br />
Zij kunnen <strong>blok</strong>kenbouwsels nabouwen en<br />
beschrijven.<br />
Maatschrift<br />
De leerlingen hebben het klaslokaal verkend.<br />
De leerlingen hebben kennis gemaakt met<br />
ruimtelijke begrippen als links, rechts, voor en<br />
achter.<br />
Zij kunnen <strong>blok</strong>kenbouwsels nabouwen.<br />
Geld De leerlingen hebben kennis gemaakt met 1 en 2<br />
euromunten en kunnen die inwisselen en ermee<br />
betalen t/m 10 euro.<br />
Maatschrift<br />
De leerlingen hebben kennis gemaakt met 1 en 2<br />
euromunten en kunnen ermee betalen t/m 10 euro.<br />
Tijd De leerlingen hebben kennisgemaakt met de klok.<br />
3
4 <strong>blok</strong> 1<br />
Leerlijn<br />
– Getalrelaties en getalbegrip<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Akoestisch tellen met aanwijzen<br />
– Synchroon tellen<br />
Oefenen<br />
N.v.t.<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– Getalrij tot 6 beheersen<br />
▪ Oefenen<br />
N.v.t.<br />
Materiaal<br />
– Leerlingenboek 3a blz. 2 en 3<br />
– Werkschrift 3a1 blz. 2 en 3<br />
– Maatschrift 3 <strong>blok</strong> 1+2 blz. 2 en 3<br />
– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />
– Kopieerbladen 3.1 en 3.2<br />
– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />
– Oefensoftware<br />
– Fiches (10 per kind)<br />
▪ Enveloppen, zak, bakjes<br />
les 1 en 2<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Tellen tot 5<br />
Laat enkele kinderen om de beurt (akoestisch) tot 5 tellen. Laat ze<br />
vervolgens diverse voorwerpen in de klas (resultatief) tellen.<br />
2 Tellen tot 10<br />
Laat enkele kinderen om de beurt (akoestisch) tot 10 tellen. Laat ze<br />
daarna verschillende voorwerpen in de klas (resultatief) tellen.<br />
Wie kan nog verder dan 10 tellen? Schrijf de getallen 1 tot en met 10 op<br />
het bord. Enkele kinderen lezen de getallen op. Wijs daarna de getallen<br />
in willekeurige volgorde aan en laat ze door de kinderen benoemen. Stel<br />
vragen als: Welk getal komt er voor 4? Welk getal komt er na 6? Geef alle<br />
kinderen tien fi ches. Laat ze door de kinderen natellen. Geef hen daarna<br />
deze opdrachten:<br />
Leg 3 fi ches (rondjes) apart.<br />
Tel 8 fi ches (rondjes) af.<br />
Geef 4 fi ches (rondjes) aan een ander.<br />
Steek daarna een willekeurig aantal vingers op. Vraag de kinderen om<br />
de vingers op hun handen te tellen. Stimuleer dat er bij getallen van 5<br />
of lager slechts één hand wordt gebruikt en dat bij hogere getallen eerst<br />
de ene hand wordt ‘volgemaakt’. Noem vervolgens willekeurig enkele<br />
getallen (onder de 10) en laat de kinderen het juiste aantal vingers<br />
opsteken.<br />
Maatschrift<br />
▪ 1 Tellen tot 5<br />
Laat enkele kinderen om de beurt (akoestisch) tot 5 tellen. Laat ze<br />
vervolgens diverse voorwerpen in de klas (resultatief) tellen.<br />
▪ 2 Help de postbode<br />
Schrijf op 10 enveloppen met viltstift de nummers 1 t/m 5. Doe ze in<br />
een zak en laat de kinderen de enveloppen sorteren van 1 t/m 5 om dan<br />
daarna de brieven te bezorgen. Als u 5 bakjes neerzet, genummerd 1 t/m<br />
5, kunnen ze daarin gelegd worden.<br />
▪ 3 Zing een liedje<br />
Zing met de kinderen het liedje:<br />
Eén, twee, drie, vier, hoedje van, hoedje van,<br />
Eén, twee, drie, vier, hoedje van papier.<br />
Vijf, zes, zeven, acht, boter, boter,<br />
vijf, zes, zeven, acht, boterzacht.
Alles telt Handleiding 3<br />
Waar gaat deze les over?<br />
In deze eerste les staat het tellen centraal. In het lokaal is veel te zien dus er kan veel geteld<br />
worden. Ook wordt globaal gekeken naar vormen (deuren, ramen, tafeltjes, hinkelbaan),<br />
afstanden (van school naar huis), leeftijden (kinderen, ouders, opa’s en oma’s), de klok en<br />
eventueel de kalender.<br />
Taal en rekenen<br />
Taaltip<br />
Vanaf het begin is het belangrijk te weten of de kinderen bepaalde woorden en zinnen goed<br />
begrijpen. De opdrachten moeten helder zijn. Daarom wordt in deze rubriek veel aandacht<br />
besteed aan hulp bij de uitleg van ‘rekenwoorden’ en de manier waarop men kinderen kan<br />
helpen de moeilijke woorden beter te begrijpen. Houd een gesprekje over wat tellen is. Wat<br />
doe je eigenlijk als je telt? En wat kun je allemaal tellen? (Bijvoorbeeld dingen, bewegingen,<br />
geluiden, nachtjes slapen, hoe oud je bent)<br />
Kun je altijd zien wat je telt? Wat kun je niet tellen? (Bijvoorbeeld water, zand, lucht, warmte)<br />
En als je schepjes water of zand in een emmer doet, kun je dat wel tellen? Besteed ook aandacht<br />
aan de begrippen evenveel, net zo veel, meer, minder, 1 meer, 1 minder.<br />
Rekenwoorden<br />
Breed, smal, aantal, hoeveel, kortste, langste, dichtbij, veraf, links, rechts, naast, vooraan,<br />
achteraan, telrij, getallen, genoeg, teveel, overhouden, tekort, evenveel, net zo veel, meer,<br />
minder, 1 meer, 1 minder.<br />
Lastige woorden<br />
Omweg, hinkelpad, hinkelbaan, vakken, buggy, wanneer ben je af?<br />
5
6<br />
Lesverloop van les 1<br />
C 1 weer naar school.<br />
Blok 1 Les 1 en 2<br />
Kennismaking met het boek<br />
Laat de kinderen het boek doorbladeren en stel de volgende vraag: Wat gaan we hieruit<br />
leren? Naar aanleiding van het gesprekje dat ontstaat, maakt u duidelijk dat er niet in het<br />
leerlingenboek mag worden geschreven. In het werkschrift mogen de kinderen wel schrijven.<br />
Sta ook stil bij de verschillend gekleurde opgaven<strong>blok</strong>jes in het leerlingenboek: een groen<br />
<strong>blok</strong>je betekent dat de kinderen deze opgave zelfstandig maken. U richt daarna de aandacht<br />
op de illustratie op blz. 2 in het leerlingenboek. Wie staan er naast de fi etsen, wat zit er in de<br />
bomen, wie staan er vooraan, achteraan? Ziet ons schoolplein er ook zo uit?<br />
Laat de kinderen de mensen en voorwerpen op de tekening tellen. Laat ze elkaar helpen als<br />
ze er niet uitkomen. Let op synchroon één op één tellen: aanwijzen en nummer noemen,<br />
het eindnummer is het aantal. Gebruiken de kinderen de juiste volgorde in de telrij? Hoeveel<br />
baby’s zie je? Hoeveel kinderen dragen een pet? Hoeveel fi etsen zie je? Hoeveel tassen zie je?<br />
Hoeveel groene kledingstukken? Hoeveel meisjes hebben staartjes in hun haar? Hoeveel ballen<br />
zie je? Hoeveel volwassen mensen zie je? Zijn dit vaders en moeders of opa’s en oma’s of juff en en<br />
meesters? Hoe weet je dat? Hoe oud zou het kind in de buggy zijn? Hoe weet je dat? Hoe oud zijn<br />
je ouders? Hoe oud is je oma, hoe oud is je opa, hoe oud zijn je broertjes en zusjes?<br />
Misschien kan een van de kinderen al klokkijken. Hoe laat is het hier?<br />
Vraag de kinderen vervolgens wat ze al weten over getallen en cijfers (voorkennis). Wie kan<br />
met zijn vingers andere getallen maken? Wat betekent 7? Welke getallen ken je nog meer? Welk<br />
spel is er op het schoolplein getekend? (Een hinkelspel.) Welke getallen staan er op de hinkelbaan?<br />
Hoeveel vakken heeft de baan? Hoe speel je dit spel? Wanneer ben je af? Waarom brengt het<br />
meisje op de foto cakejes mee?<br />
C 2 kijk en vertel.<br />
Tellen<br />
Laat de kinderen aantallen tellen; sorteer dingen op diverse kenmerken (Wie hebben er dezelfde<br />
schoenen aan?) en laat ze kennis maken met plaatsaanduiding door rangtelwoorden of<br />
meetkundige termen te gebruiken (voorste, achterste). Vergelijk basisfi guren als kubus, <strong>blok</strong><br />
en bol met elkaar en andere voorwerpen. Vraag: Wat zou er in dat pakje kunnen zitten? Bespreek<br />
bijvoorbeeld of er in het bolvormige pak een bal of een ballon zit. Denkt u bij het tellen aan de<br />
1 - 1 relatie. Bij elk geteld voorwerp hoort één rangtelwoord en omgekeerd.
Alles telt Handleiding 3<br />
Aandachtspunten bij les 2 (zelfstandig werken)<br />
Vertel de kinderen dat ze nu zelfstandig gaan werken in het werkschrift.<br />
Hierin mogen ze wel schrijven. Bij de eerste keer in het werkschrift werken<br />
begeleidt u de kinderen. Neemt u telkens de tijd om zo nodig per opgave<br />
uit te leggen wat de bedoeling is. Na verloop van tijd leren de kinderen<br />
steeds meer werkvormen (her-)kennen en begrijpen ze steeds sneller wat<br />
de bedoeling is. Wijs de kinderen ook op de verwijzing naar Even snel,<br />
Verder en Plus onderaan op blz. 3. Leg uit hoe ze deze opgaven kunnen<br />
vinden en maak afspraken over wie ermee aan het werk gaat.<br />
Werkschrift blz. 2 en 3<br />
1 Kleur cijfersymbolen in zodat ze nog beter worden onthouden.<br />
2-3 Kleur een aantal pakjes. Maken de kinderen er al een groepje van?<br />
4 Dit is eigenlijk al het begin van een getallenlijn.<br />
5 Hier zijn meerdere oplossingen: Of 1 erbij tekenen of een nieuwe groep<br />
die 1 meer bevat.<br />
6 Hier zullen de kinderen niet zo snel een voorwerp doorstrepen.<br />
7 Dit is een verdubbeling, die komt later nog heel vaak voor.<br />
8 Een nieuwe groep tekenen die 2 meer bevat of 2 erbij tekenen.<br />
Maatschrift blz. 2 en 3<br />
▪ 1 Accent voor de zwakkere rekenaars op: Telrij tot 6, tellen met<br />
aanwijzen, synchroon tellen én resultatief tellen. Leerlingen kunnen<br />
tellen hoeveel kinderen, hoeveel grote mensen/volwassenen, hoeveel<br />
mensen, er op de plaat te zien zijn. Zijn er ook dingen moeilijk te<br />
tellen? Onder de plaat staan de cijfers 1 t/m 6. Zet deze groot op het<br />
bord of op een vel papier en wijs de juiste cijfers aan terwijl er geteld<br />
wordt. Verwerkingsopdrachten bij de plaat: geef kleuropdrachten.<br />
Bekijk steeds hoeveel voorwerpen ieder kind heeft gekleurd. Kleur alle<br />
vogeltjes blauw. Kleur alle voetballen oranje, enzovoort.<br />
Nu gaan de kinderen omcirkelen hoeveel van ieder ze hebben gezien<br />
en wordt er opnieuw resultatief geteld. Bij vergissingen kunnen<br />
kinderen eventueel doorstrepen in plaats van gummen. Daarnaast is<br />
het een goede motorische oefening.<br />
▪ 2 Groepjes van 5 herkennen.<br />
▪ 3 Bespreek begrippen evenveel, net zo veel, meer, minder, 1 meer, 1<br />
minder.<br />
▪ 4 Zet een rondje om het juiste getal.<br />
Afronding<br />
Laat de kinderen vertellen hoe ze met het leerlingenboek, het werkschrift,<br />
het maatschrift en het plusschrift werken. Ga nog een keer in op de<br />
begrippen: evenveel, net zo veel, meer, minder, 1 meer, 1 minder.<br />
7<br />
Observatie en extra hulp<br />
Observeer de kinderen tijdens de<br />
rekenles nauwkeurig. Noteer waarmee ze<br />
problemen ondervinden. Controleer of ze<br />
de kleuren kennen en of ze akoestisch en<br />
resultatief tot 10 kunnen tellen.<br />
Stap even uit de les<br />
Deel kopieerblad 3.1 en 3.2 (de werkbladen<br />
met de vingerpoppetjes) uit. De kinderen<br />
die klaar zijn met hun andere werk kunnen<br />
een begin maken met het kleuren van de<br />
poppetjes, die u later in les 11 nodig hebt.
8 <strong>blok</strong> 1<br />
Leerlijn<br />
– Getalrelaties en getalbegrip<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Aantallen tellen tot 10<br />
Oefenen<br />
N.v.t.<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– Aantallen tellen tot 5<br />
▪ Oefenen<br />
N.v.t<br />
Materiaal<br />
– Leerlingenboek 3a blz. 4 en 5<br />
– Werkschrift 3a1 blz. 4 en 5<br />
– Maatschrift 3 <strong>blok</strong> 1+2 blz. 4 en 5<br />
– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />
– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />
– Oefensoftware<br />
– Fiches (12 per kind)<br />
▪ Fiches (10 per kind)<br />
– Kralenliniaal<br />
– Getalkaartjes (per kind)<br />
les 3 en 4<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Groepjes maken<br />
Geef alle kinderen 12 fi ches. Geef ze daarna de volgende opdrachten:<br />
Maak 2 groepjes van 6.<br />
Maak groepjes van 3. Hoeveel groepjes kun je maken?<br />
Maak groepjes van 4. Hoeveel groepjes kun je maken?<br />
Verander de opgave. Vertel de kinderen dat de fi ches snoepjes zijn die ze<br />
gaan verdelen. Hoeveel kinderen kun je 2 snoepjes geven? Hoeveel kinderen<br />
kun je 4 snoepjes geven?<br />
2 Tellen vanaf een willekeurig punt<br />
Laat kinderen akoestisch tellen vanaf 3, vanaf 6, enzovoort.<br />
Maatschrift<br />
▪ 1 Groepjes maken<br />
Geef elk kind 10 fi ches. Geef de kinderen daarna de volgende opdrachten:<br />
Maak 2 groepjes van 3.<br />
Maak groepjes van 2. Hoeveel groepjes kun je maken?<br />
Maak groepjes van 3. Hoeveel groepjes kun je maken? Hoeveel fi ches hou je<br />
over?<br />
Verander de opgave. Vertel de kinderen dat de fi ches snoepjes zijn die ze<br />
gaan verdelen. Hoeveel kinderen kun je 2 snoepjes geven? Hoeveel kinderen<br />
kun je 4 snoepjes geven?<br />
▪ 2 Teloefeningen<br />
Maak voor elk kind een groepje van 5 fi ches en leg die op een hoopje voor<br />
de kinderen neer.<br />
Hoeveel fi ches hebben jullie gekregen? Laat een aantal kinderen voordoen<br />
hoe ze hebben geteld. Als er foute antwoorden bij waren probeer er dan<br />
achter te komen wat er fout ging (niet synchroon geteld bijvoorbeeld).<br />
Was er bijvoorbeeld al een kind die eerst de fi ches ordende in een rij?<br />
Herhaal dit met een groepje van 6 fi ches.<br />
Haal 2 fi ches weg bij elk kind en vraag nu of ze de fi ches op een rij willen<br />
leggen. Hoeveel fi ches heb je nu? Observeer of het tellen nu makkelijker<br />
gaat.<br />
Leg nu overal één fi che achter de rij van 4. Hoeveel heb je nu? Observeer<br />
of de kinderen opnieuw beginnen te tellen of vanaf 4 verder tellen.<br />
▪ 3 Telliedje<br />
Zing met de kinderen het liedje:<br />
Eén, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven,<br />
Waar is Berend Botje gebleven?<br />
Hij is niet hier, hij is niet daar.<br />
Hij is naar Amerika!
Alles telt Handleiding 3<br />
Waar gaat deze les over?<br />
In deze les wordt veel geteld. Eerst nog van 1 t/m 5, daarna ook t/m 10. Van begin af aan<br />
wordt erop gelet dat er op de juiste manier geteld wordt: synchroon en met de 1-1 relatie.<br />
Groepjes worden gevormd en geteld, waarbij al een zekere abstrahering plaatsvindt door met<br />
fi ches en getekende rondjes te werken. Ook worden getalkaartjes ingezet.<br />
Taal en rekenen<br />
Taaltip<br />
Bij het zelfstandig werken is het van groot belang dat de leerlingen de opdracht goed<br />
begrepen hebben. Controleer dat door korte vragen te stellen als: Wat ga je nu doen? of Wat zie<br />
je hier? Ook bij de afronding kunt u er met gerichte vragen achter komen wat er misging.<br />
Doe met de kinderen het zoekspelletje: Zoek de klok, de kralenketting, de dobbelsteen, de<br />
fi ches, de getallen, de cijfers, de getalkaartjes, de puntenslijper, enzovoort.<br />
Een ander leuk spel is het ‘Robotspel'. De leerkracht speelt de robot die van de kinderen<br />
opdrachten krijgt om iets te doen (maar geen straf geven), ergens heen te gaan (maar niet<br />
met vakantie). Soms doet de robot iets fout en dan moeten de kinderen dat corrigeren.<br />
Daarna speelt een kind de robot en geeft u ‘bevelen’ waarin begrippen voorkomen als links,<br />
rechts, naar voren, naar achteren, erbij doen, eraf halen enz. Zo worden die begrippen gelijk<br />
uitgebeeld.<br />
Rekenwoorden<br />
Getallen, hoeveel, cijfer, de kralenketting, de getalkaartjes, verdelen.<br />
Lastige woorden<br />
Klok, de kalender, de dobbelsteen, de puntenslijper, de fi ches, de groep, groepjes, maak vast.<br />
9
10<br />
Lesverloop van les 3<br />
C 1 onze groep.<br />
Blok 1 Les 3 en 4<br />
Het tellen van aantallen tot en met 10 en het koppelen van aantallen aan getallen<br />
Bespreek de illustratie samen met de kinderen. In de illustratie zijn kinderen op verschillende<br />
manieren met getallen bezig. Ze leggen getallen, ze tonen en tellen getallen, enzovoort.<br />
Ook zijn er allerlei leermiddelen getekend die in de loop van dit leerjaar aan de orde zullen<br />
komen (fl itskaarten, fi ches, het rekenrek, getalkaarten, het optelbord, de kalender en de klok).<br />
De illustratie toont als het ware de ‘rekentoekomst’ van de kinderen in groep 3. Stel bij de<br />
illustratie bijvoorbeeld de volgende vragen: Welke getallen zie je? Welke cijfers zie je? Vergelijk<br />
het lokaal in de illustratie met het eigen lokaal. Tel samen allerlei zaken in de illustratie.<br />
Hoeveel meisjes zie je op de plaat? Hoeveel jongens? Is er voor elke tafel een stoel? Heeft ieder<br />
kind een stoel? Hangt er van ieder kind een tekening op het bord? Hoeveel kinderen hebben een<br />
tekening gemaakt? Hoeveel kinderen hebben geen tekening op het bord gehangen? Dit is gelijk<br />
al een cruciale leerervaring: getalvolgorde en aantallen koppelen aan getallen. Aantallen<br />
tellen tot 5 en deze koppelen aan getallen. Aan de hand van de voorbeelden in de illustratie<br />
worden er relaties tussen de aantallen voorwerpen en getallen gelegd. Het is een inleiding<br />
op de getallen tot en met 5 en tot en met 10. Voor het snel herkennen van de aantallen<br />
kunnen kinderen gebruikmaken van de vijfstructuur. Op de tekening staat ook een klok en een<br />
kalender. Ga daar eventueel ook op in. Laat de kralenliniaal zien en laat de kinderen erover<br />
vertellen. Hoeveel kralen zie je? Hoeveel rode, hoeveel witte? Laat het hierbij, dit is namelijk<br />
in dit stadium genoeg over de tel- en meetfunctie! Bespreek de hand, de fi ches en het cijfer<br />
5 op het bord. Wie kan met vingers andere getallen maken? Leg evenveel fi ches neer. Gebruik<br />
natuurlijke telsituaties in de klas om te tellen.<br />
C 2 leg rondjes.<br />
Het tellen van aantallen tot en met 10 en het koppelen van aantallen aan getallen<br />
De kinderen tellen het aantal dingen per groepje en leggen er evenveel fi ches op. Er kunnen<br />
ook getalkaartjes op gelegd worden. Hoe tellen de kinderen? Met 1 tegelijk, met meer dan 1<br />
tegelijk? Kunnen ze de getallen in de goede volgorde zeggen?<br />
C 3 zoek er getallen bij.<br />
Het tellen van aantallen tot en met 10 en het koppelen van aantallen aan getallen<br />
Deze opdracht maken de kinderen zelfstandig. Ze leggen fi ches of getalkaartjes op de<br />
afbeeldingen. Een extra uitbreiding is: Bij elk getalkaartje tot 5 of tot 10 het juiste aantal<br />
dropjes (=fi ches) leggen.<br />
Deze opgave bereidt de kinderen ook voor op het zelfstandig werken in het werkschrift. Leg de<br />
werkvormen uit en vertel dat deze werkvormen in de volgende les terugkomen. Herinner hen<br />
er nog eens aan dat ze niet in het leerlingenboek mogen schrijven.<br />
C 4 tel op je vingers.<br />
Het tellen van aantallen tot en met 10 en het koppelen van aantallen aan getallen<br />
Leerkrachtgebonden opdracht: U steekt een aantal vingers op en vraagt welk getal hierbij<br />
hoort. U noemt het getal en de kinderen steken het juiste aantal vingers op. Kinderen leggen<br />
getalkaartjes bij de vingerbeelden. Discussie over het plaatje met 5 + 1 en 3 + 3. Maak<br />
een eerste opmerking over het feit dat een aantal op meer dan één manier kan worden<br />
voorgesteld. Dit is voor nu voldoende.
Alles telt Handleiding 3<br />
Aandachtspunten bij les 4 (zelfstandig werken)<br />
Werkschrift blz. 4 en 5<br />
Vertel de kinderen eventueel dat ze in het werkschrift mogen schrijven.<br />
1 De kinderen combineren aantallen voorwerpen met de juiste<br />
hoeveelheden getallen en fi ches door groepjes voorwerpen die bij elkaar<br />
horen te omcirkelen en te verbinden met het vakje dat erbij hoort.<br />
2 De kinderen maken groepjes door steeds het goede aantal voorwerpen te<br />
omcirkelen.<br />
3 Laat de kinderen groepjes van 3 potloden eerst met hun vinger<br />
omcirkelen. Daarna met hun potlood. Hoeveel groepjes van 3 kun je<br />
maken?<br />
4 Laat de kinderen groepjes van 4 paperclips eerst met hun vinger<br />
omcirkelen. Daarna met hun potlood. Hoeveel groepjes van 4 kun je<br />
maken?<br />
5 De kinderen combineren aantallen voorwerpen met de juiste<br />
hoeveelheden getallen en fi ches, door groepjes voorwerpen die bij elkaar<br />
horen te omcirkelen en te verbinden met het vakje dat erbij hoort.<br />
6 Als opgave 2 t/m 4.<br />
7 Laat groepjes van 4 appelpartjes eerst met de vinger omcirkelen. Daarna<br />
met het potlood.<br />
8 De kinderen maken groepjes van het juiste aantal potloden.<br />
9 De kinderen tekenen het juiste aantal stippen in de vakjes.<br />
Maatschrift blz. 4 en 5<br />
▪ 1 Teloefeningen met accent op het getal 5. Waar zie je er 5 van/ waar<br />
zie je het getal 5? Laat er <strong>blok</strong>jes/pionnen/markeringen bij leggen<br />
(liever geen fi ches omdat fi ches over elkaar heen kunnen vallen). Laat<br />
de kinderen eventueel aantallen van 5 (kaartjes, rondjes, boeken,<br />
enzovoort) kleuren. Introduceer in deze les ook de vingerbeelden tot<br />
6 – hierbij kan gewezen worden op de hand op het schoolbord en<br />
terwijl kinderen tellen telt u mee met de vingers – laat dan de kinderen<br />
meedoen met de vingers. Zet het hele groepje aan het werk door te<br />
vragen op de vingers te laten zien hoeveel van iets er is. Besteed ook<br />
aandacht aan het akoestisch tellen tot en met 10.<br />
▪ 2 Oefenen met de vingerbeelden.<br />
▪ 3 Groepjes van 3 markeren.<br />
▪ 4 Groepjes van 5 markeren.<br />
Afronding<br />
Leerlingenboek: Laat de kinderen verwoorden wat ze hebben geleerd. Doe<br />
daarna de volgende oefeningen:<br />
– Schrijf een getal tot en met 10 op. Wie kan het lezen? Ga hiermee door<br />
totdat alle getallen op het bord staan.<br />
– Noem een getal. Wie kan dat getal aanwijzen op het bord?<br />
– Teken groepjes rondjes op het bord en schrijf een aantal getallen op.<br />
Welk getal hoort bij welke groep? Omcirkel de groepen en de bijbehorende<br />
getallen en verbind ze met elkaar. Een aantal kinderen mogen een getal<br />
via een vingerbeeld laten zien. Dit kan op meerdere manieren.<br />
11<br />
Observatie en extra hulp<br />
Observeer de kinderen tijdens de lessen<br />
nauwkeurig. Noteer de zaken waarmee ze<br />
moeite hebben. Controleer of de kinderen<br />
de getallenrij tot en met 10 kennen<br />
(kunnen ze tellen?) en of ze weten dat (bij<br />
resultatief tellen) het laatste getal ook de<br />
hoeveelheid weergeeft. Ga ook na of de<br />
kinderen goede 1-1 relaties leggen tussen<br />
de (groepjes) voorwerpen en de getallen.<br />
De kinderen werken waarschijnlijk op<br />
verschillende abstractieniveaus. Houd<br />
hier rekening mee. Werk hierbij met kleine<br />
hoeveelheden fi ches. Laat de kinderen<br />
deze hoeveelheden tellen. Laat ze anders<br />
neerleggen en opnieuw tellen. Neem een<br />
fi che weg. Hoeveel liggen er nu? Leg er een<br />
bij. Hoeveel liggen er nu?<br />
Stap even uit de les<br />
Laat de kinderen verdergaan met hun<br />
werkbladen voor de vingerpoppetjes. Welke<br />
kinderen kunnen al wat laten zien? Kunnen<br />
ze hun poppetjes beschrijven?
12<br />
Leerlijn<br />
<strong>blok</strong> 1<br />
– Getalrelaties en getalbegrip<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Akoestisch tellen met aanwijzen<br />
– Synchroon tellen<br />
– Cijferherkenning<br />
– Het begrip ‘1 meer en 1 minder’ aanleren<br />
– Het begrip ‘2 meer en 2 minder’ aanleren<br />
– Getalrij tot 6 beheersen<br />
– Aantallen tellen tot 10<br />
Oefenen<br />
N.v.t.<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– Cijferherkenning<br />
– Synchroon tellen<br />
– Gelijke aantallen herkennen en markeren<br />
▪ Oefenen<br />
N.v.t.<br />
Materiaal<br />
– Werkschrift 3a1 blz. 6 en 7<br />
– Maatschrift 3 <strong>blok</strong> 1+2 blz. 6 en 7<br />
– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />
– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />
– Oefensoftware<br />
▪ Fiches, gesloten doosje<br />
les 5 herhalen en oefenen<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Terugtellen<br />
Laat de kinderen terugtellen vanaf 10, vanaf 5, vanaf 8, enzovoort.<br />
2 Resultatief tellen<br />
Laat de kinderen aantallen tellen tot 5. Vraag ze ook om aantallen<br />
voorwerpen te benoemen. Herhaal dit met de cijfers tot 10. Tel met de<br />
kinderen allerlei voorwerpen in de klas, zoals ramen, tafels, stoelen en<br />
posters. Welke kinderen zien de aantallen in één keer? Laat die kinderen<br />
vertellen hoe ze dat doen. Als je aantallen in één keer ziet, weet je sneller<br />
hoeveel voorwerpen er zijn.<br />
Maatschrift<br />
▪ 1 Liedjes<br />
Herhaal nog eens de liedjes Eén twee drie vier, hoedje van papier (les 1)<br />
en Berend Botje ging uit varen (les 3).<br />
Extra liedje:<br />
Heb je wel gehoord van de zeven, de zeven,<br />
Heb je wel gehoord van de zevensprong?<br />
Ze zeggen dat ik niet dansen kan<br />
Ik kan dansen als een edelman<br />
Dat is één<br />
Dat is twee<br />
Dat is drie<br />
Dat is vier<br />
Dat is vijf<br />
Dat is zes<br />
Dat is zeven<br />
▪ 2 Resultatief tellen<br />
Doe 5 fi ches in een gesloten doos. Laat een paar kinderen de fi ches tellen<br />
(doen ze dat handig?). Nu haalt u er 1 fi che uit en doet u het deksel weer<br />
dicht. Hoeveel zijn het er nu? Weten de kinderen het niet, dan gaat de doos<br />
weer open en telt u samen de fi ches. Haal nog een fi che uit de doos en<br />
doe de doos weer dicht. Hoeveel zijn het er nu? Ga zo door tot de doos<br />
leeg is.<br />
▪ 3 Vergelijken<br />
Laat de kinderen in de klas groepjes zoeken van 1, 2, 3, 4, 5. Is zo’n<br />
groepje niet te vinden dan mogen ze zelf zo’n groepje maken van fi ches,<br />
<strong>blok</strong>jes, knikkers e.d. Laat steeds ‘bewijzen’ dat het een groepje van... is.
Alles telt Handleiding 3<br />
Aandachtspunten bij les 5 (herhalen en oefenen)<br />
Werkschrift blz. 6 en 7<br />
1 Tekenen de kinderen in groepjes of los?<br />
2 Zeg als de opdracht niet begrepen wordt: teken één<br />
kaas<strong>blok</strong>je meer.<br />
3 Zeg als de opdracht niet begrepen wordt: teken één<br />
appel minder.<br />
4 Zeg als de opdracht niet begrepen wordt: teken net<br />
zoveel hoedjes.<br />
5 Met potlood een cirkeltje zetten om 3 boterhammen.<br />
Overzien de kinderen de hoeveelheden?<br />
6 Nu 4 partjes appels omcirkelen. Overzien de kinderen<br />
de hoeveelheden?<br />
7 Groepjes van 5. Overzien de kinderen de<br />
hoeveelheden?<br />
8 Twee drinkglazen erbij, dat moet niet moeilijk zijn.<br />
9 De kinderen mogen uiteraard zelf de volgorde van<br />
tekenen bepalen.<br />
10 De kinderen verbinden de aantallen voorwerpen met<br />
de bijbehorende getallen.<br />
Normering<br />
Aantal Onvoldoende Voldoende<br />
Opgave 1 2 < 2 2<br />
Opgave 2 1 0 1<br />
Opgave 3 1 0 1<br />
Opgave 4 1 0 1<br />
Opgave 5 5 < 3 3 - 5<br />
Opgave 6 3 < 2 2 - 3<br />
Opgave 7 3 < 2 2 - 3<br />
Opgave 8 1 < 1 1<br />
Opgave 9 4 < 2 2 - 4<br />
Opgave 10 4 < 2 2 - 4<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
Maatschrift blz. 6 en 7<br />
13<br />
1 Groepjes van 3 herkennen. Hoe tellen de<br />
kinderen?<br />
2 Groepjes van 6 herkennen. Hoe tellen de<br />
kinderen?<br />
3 Vingerbeelden verbinden met gelijke<br />
hoeveelheden.<br />
4 Hoeveelheden stippen verbinden met het juiste<br />
getal.<br />
5 Evenveel tekenen. Hoe tellen de kinderen?<br />
6 Groepjes van 4 markeren.<br />
Normering<br />
Aantal Onvoldoende Voldoende<br />
Opgave 1 2 < 2 2<br />
Opgave 2 1 < 1 1<br />
Opgave 3 6 < 4 4 - 6<br />
Opgave 4 5 < 3 3 - 5<br />
Opgave 5 5 < 3 3 - 5<br />
Opgave 6 4 < 3 3 - 4
14<br />
<strong>blok</strong> 1<br />
Leerlijn<br />
– Getalrelaties en getalbegrip<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Vingerbeelden t/m 10<br />
– Aantallen combineren met getalsymbolen<br />
– Aantallen in vaste groepjes verdelen<br />
– Aantallen symboliseren door fi ches en<br />
getallen<br />
– Aantallen t/m 10 weergeven en tellen<br />
Oefenen<br />
N.v.t.<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– Vingerbeelden t/m 10<br />
– Groepjes t/m 10 herkennen<br />
– Cijferherkenning<br />
▪ Oefenen<br />
N.v.t.<br />
Materiaal<br />
– Leerlingenboek 3a blz. 6 en 7<br />
– Werkschrift 3a1 blz. 8 en 9<br />
– Maatschrift 3 <strong>blok</strong> 1+2 blz. 8 en 9<br />
– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />
– Kopieerbladen 3.4 t/m 3.7 en 3.11 t/m 3.22<br />
– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />
– Oefensoftware<br />
– Telbare voorwerpen (bekers, fruit, <strong>blok</strong>jes,<br />
potloden, enz.)<br />
– Fiches (10 per kind)<br />
▪ Doek, kleine voorwerpen<br />
▪ Plastic beker, 6 knikkers<br />
▪ Getalkaarten<br />
les 6 en 7<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Resultatief tellen<br />
Leg in de kring diverse aantallen voorwerpen (maximaal 6 per soort).<br />
Vraag de kinderen ze te tellen per soort. Hoe zouden we de aantallen<br />
op het bord kunnen schrijven? Laat de kinderen met voorstellen komen.<br />
Bijvoorbeeld: een dobbelsteenpatroon, een turfstructuur of 5 fi ches op<br />
een rijtje. Maak op het bord een inventarisatie van het aantal voorwerpen<br />
in de kring. Zet hiervoor eventueel een tabel op het bord waarin u de<br />
verschillende manieren van noteren naast elkaar zet.<br />
2 Aantallen weergeven<br />
Geef de kinderen per tweetal 10 fi ches. De kinderen gaan elkaars<br />
getalbegrip toetsen. Het ene kind steekt een aantal vingers op. Let erop<br />
dat ze steeds eerst de eerste hand volmaken. Het andere kind legt dit<br />
aantal in fi ches neer. Dan wisselen ze van beurt. Dit kan zich een aantal<br />
malen herhalen. Vervolgens doen ze het nog eens, maar nu legt het<br />
kind eerst het aantal fi ches neer. Het andere kind steekt het juiste aantal<br />
vingers op.<br />
Maatschrift<br />
▪ 1 Tellen tot 5<br />
Leg 5 voorwerpen onder een doek. Laat een paar tellen zien wat eronder<br />
ligt en vraag dan: Hoeveel ... liggen er onder de doek? Haal er dan duidelijk<br />
zichtbaar 2 onder de doek vandaan en vraag dan: En hoeveel nu? Haal<br />
dan 4 voorwerpen onder de doek vandaan. Vraag steeds hoe de kinderen<br />
hebben geteld. Begin dan met 1 voorwerp en doe er steeds een aantal bij<br />
(tot 5). Vraag steeds hoe de kinderen hebben geteld.<br />
▪ 2 Getallen horen<br />
Laat in een hardplastic beker achter elkaar duidelijk hoorbaar 6 knikkers<br />
vallen. Dan vraagt u: Hoeveel knikkers zitten er in de beker? Daarna kijkt u<br />
samen of het klopt. Doe dit nog eens met wisselende aantallen tot 6. Hoe<br />
tellen de kinderen? Zien ze bij 2 of 3 knikkers zonder tellen al hoeveel het<br />
er zijn?<br />
▪ 3 Herkennen van cijfers<br />
Houd kaartjes omhoog met duidelijk met viltstift geschreven cijfers<br />
tot 6 en laat de kinderen het cijfer noemen. Daarna mag een kind de<br />
kaartjes van 1 naar 6 omhooghouden waarbij de andere kinderen het<br />
cijfer noemen. Herhaal dit met nog 2 kinderen. Is er al een kind die het<br />
aandurft om van 6 naar 1 omhoog te houden?
Alles telt Handleiding 3<br />
Waar gaat deze les over?<br />
In deze les leren de kinderen hoe je aantallen (handig) kunt tellen en welk getal dan bij een<br />
bepaalde hoeveelheid hoort. Hiervoor worden getalkaarten en fl itskaarten ingezet.<br />
Bij het ‘handig tellen’ kunnen de kinderen ook gebruik maken van structuren van 5 die<br />
gemakkelijk in een keer te zien zijn. In dit geval gaat het om de turfstructuur (IIII, met een<br />
rondje er omheen in afwijking van IIII met een schuine streep) en om fi ches die in een rijtje<br />
van 5 worden neergelegd als voorloper op de vijfstructuur op kralenketting en rekenrek.<br />
Voorbereiding: Maak voor ieder kind een setje fl itskaarten 1 tot en met 10 met behulp van<br />
kopieerbladen 3.4 t/m 3.7. Knip de kaarten uit, vouw ze dubbel en plak de helften tegen<br />
elkaar.<br />
Maak ook telboekjes met behulp van de kopieerbladen 3.11 t/m 3.22. Kopieer deze bladen<br />
dubbelzijdig. Na het kopiëren knipt u de bladzijden los en niet u ze, met een voorblad, aan<br />
elkaar. Ieder kind krijgt zo zijn eigen telboekje.<br />
Taal en rekenen<br />
Taaltip<br />
Kijk naar de illustratie bij leerlingenboek blz. 6 opgave 1 en stel de volgende vragen:<br />
Wat zie je allemaal?<br />
Welke dingen hebben wij wel of niet op de speelplaats?<br />
Welke dingen kun je tellen? (laat de kinderen deze dingen tellen, doen ze het handig?)<br />
Welke dingen kun je niet tellen?<br />
Noem eens een heel groot ding? En een heel klein ding?<br />
Noem eens een rond ding?<br />
Rekenwoorden<br />
Turven, aantal, cijfer, hoeveel, evenveel.<br />
Lastige woorden<br />
Flitskaart, pauze, springtouw, herkennen, knoopsgat, erbij zoeken, bij elkaar zoeken,<br />
verjaardagskaart, vastmaken.<br />
15
16<br />
Lesverloop van les 6<br />
C 1 in de pauze.<br />
Blok 1 Les 6 en 7<br />
Aantallen tellen en koppelen aan aantallen rondjes, (turf-)streepjes en getallen<br />
Leg als voorbereiding op deze opgave allerlei voorwerpen in de kring (maximaal 5 per soort).<br />
Tel ze samen in de kring. Laat de aantallen weergeven met behulp van fi ches en vraag welke<br />
fl itskaart (getalkant) erbij hoort. Maak op het bord een lijst van voorwerpen met daarachter<br />
de aantallen op verschillende manieren: als cijfer, met turfstreepjes en met fi ches (in de<br />
vijfstructuur). U richt de aandacht daarna op het leerlingenboek. Bekijk samen met de<br />
kinderen de illustratie en stel enkele vragen: Wat doen jullie in de pauze? Wat doen de kinderen<br />
in het boek? Hoeveel kinderen zitten te eten? Hoeveel kinderen eten een appel? Hoeveel kinderen<br />
zijn er aan het spelen? Hoeveel jongens en meisjes zitten er op de bank? Zie je groepjes? Van<br />
hoeveel kinderen zie je groepjes? Wie weet hoeveel meisjes er totaal zijn? Hoeveel jongens zijn er in<br />
totaal? Hoeveel kinderen zijn er? Het tellen kan gebeuren met aanwijzen. Leg voor ieder kind<br />
dat geteld wordt een fi che neer. Doe een groepje van 5 voor en teken dit na op het bord. Vraag<br />
ze groepjes van 5 aan te geven met vingerbeelden (een hand). Laat de kinderen daarna voor<br />
elkaar zulke vragen bedenken.<br />
C 2 tel op je vingers.<br />
Aantallen tellen en koppelen aan vingerbeelden<br />
Doe de vingerbeelden voor en zeg het getal erbij. Denk eraan: als leerkracht bent u bij het<br />
voordoen spiegelbeeldig bezig ten opzichte van de kinderen! Zeg dan bij elk vingerbeeld in<br />
het boek het juiste getal of laat de kinderen er een getalkaartje op leggen.<br />
C 3 hoeveel? denk aan 5.<br />
Aantallen tellen<br />
Deze opgave lijkt op opgave 1. In dit geval gaat het om de getallen 6 tot en met 10.<br />
C 4 hoeveel?<br />
Aantallen tellen<br />
Aanleiding tot telsituaties uit de omgeving van het kind. Tel tot 5 en dan verder tot 10. Vraag:<br />
Hoeveel knopen zie je? Hoeveel ballen tel je? U bespreekt de verschillende manieren waarop de<br />
aantallen kunnen worden weergegeven. De kinderen leggen steeds het aantal fi ches op hun<br />
tafel. Laat een kind het aantal op het bord tekenen als een aantal rondjes in de vijfstructuur.<br />
Laat een ander kind het aantal turven op het bord. Bespreek het turven als manier om<br />
aantallen weer te geven. Wat doe je dan precies? Waarom kan het handig zijn?<br />
Wie ziet dat er 5 fi etsen staan die je meteen als 5 herkent? Wie weet dat als je 5 knoopsgaten hebt,<br />
er ook 5 knopen bij horen?<br />
C 5 zoek bij elkaar.<br />
Aantallen tellen en koppelen aan aantallen fi ches en getallen<br />
De kinderen zelf laten bedenken welke combinaties van voorwerpen, hoeveelheidgetal en fi ches er<br />
mogelijk zijn: bijvoorbeeld 9 peren, het getal 9 en 9 fi ches.
Alles telt Handleiding 3<br />
Aandachtspunten bij les 7 (zelfstandig werken)<br />
Werkschrift blz. 8 en 9<br />
1 De kinderen omcirkelen de voorwerpen die bij elkaar horen, zodat er<br />
duidelijk groepjes ontstaan. Daarna tellen ze het aantal voorwerpen in<br />
een groepje en verbinden het met het juiste cijfer in de getallenrij.<br />
2 Herinner de kinderen bij deze opgave nog eens aan opgave 3 en 5 in het<br />
leerlingenboek. Hier doen ze hetzelfde. Nu mogen ze in het werkschrift<br />
werken.<br />
3 De kinderen maken hier groepjes door steeds het desbetreff ende aantal<br />
fi ches te omcirkelen.<br />
4 De kinderen geven de getallen weer als een hoeveelheid fi ches. Ze<br />
tekenen de fi ches in de vakken. Let op de manier waarop ze dat doen.<br />
Tekenen ze de rondjes als vijfstructuur, of gewoon willekeurig?<br />
5 Vergelijkbaar met opgave 1.<br />
6 Vergelijkbaar met opgave 2.<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
Maatschrift blz. 8 en 9<br />
1 Besteed aandacht aan de relatie tussen vingers en cijfersymbolen.<br />
Laat kinderen op hun vingers tellen tot een bepaald getal. Hoe doen<br />
ze dit? Laat ze het aan elkaar tonen. Resultaat is belangrijker dan<br />
welke vingers ze gebruiken en in welke volgorde. Motorisch gezien is 4<br />
met daarin de duim erg moeilijk.<br />
2 Hoeveelheden kleuren die het getal en het vingerbeeld aangeven.<br />
3 Groepjes van 7 herkennen. Hoe tellen de kinderen?<br />
4 Groepjes van 9 herkennen. Gebruiken ze de 5 als steunpunt?<br />
5 Spelenderwijs kan al wat aandacht besteed worden aan hoeveel de<br />
hele groep is, hoeveel streep je door, hoeveel zijn er over?<br />
Afronding<br />
Vraag welke opgaven de kinderen nog moeilijk vonden. Besteed daar dan<br />
extra aandacht aan. Let vooral op hoe de kinderen tellen. Beginnen ze<br />
bijvoorbeeld opnieuw terwijl ze best verder hadden kunnen tellen? Tellen<br />
ze synchroon? Begrijpen ze dat het laatste getal ook de hoeveelheid<br />
aangeeft? Naar aanleiding van opgave 5 in het maatschrift kunt u wat<br />
objecten op het bord tekenen en spelenderwijs al wat aandacht besteden<br />
aan hoeveel de hele groep is, hoeveel je doorstreept en hoeveel er over<br />
zijn. Benoem dit als leerkracht.<br />
17<br />
Observatie en extra hulp<br />
Teken voor de zwakkere rekenaars een<br />
aantal rondjes op een groot vel papier of<br />
op het bord. Laat de kinderen groepen van<br />
5, 6, 7, 8 en 9 rondjes omcirkelen. Met de<br />
kinderen die nog niet zo’n soepele (schrijf-)<br />
motoriek hebben, kunt u de volgende<br />
oefening doen:<br />
Teken op een vel papier een grote cirkel.<br />
Laat het kind met de vlakke hand een bal,<br />
bijvoorbeeld een tennisbal, langs de cirkel<br />
rollen. Herhaal dit met steeds kleinere<br />
cirkels.<br />
Stap even uit de les<br />
De kinderen beginnen met het werken<br />
aan hun telboek. U hebt dit telboek vooraf<br />
in elkaar gezet. Deel het uit en licht de<br />
bedoeling even toe.
18<br />
Leerlijn<br />
<strong>blok</strong> 1<br />
– Getalrelaties en getalbegrip<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Buurgetallen<br />
– Aantallen symboliseren door fi ches en<br />
door een getal<br />
– Tellen t/m 10<br />
Oefenen<br />
– N.v.t.<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– De hoeveelheid van 7<br />
– Meer, minder, evenveel<br />
– Tellen t/m 10<br />
▪ Oefenen<br />
– N.v.t.<br />
Materiaal<br />
– Leerlingenboek 3a blz. 8 en 9<br />
– Werkschrift 3a1 blz. 10 en 11<br />
– Maatschrift 3 <strong>blok</strong> 1+2 blz. 10 en 11<br />
– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />
– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />
– Oefensoftware<br />
– Flitskaarten (set per kind)<br />
– Telbare voorwerpen<br />
– Fiches<br />
▪ Pionnen<br />
les 8 en 9<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Resultatief tellen met flitskaarten<br />
Deel de setjes fl itskaarten uit. Leg in de kring verschillende voorwerpen<br />
in diverse aantallen bij elkaar (maximaal 6 per soort). Vraag de kinderen<br />
om de voorwerpen per soort te tellen. Laat hen het aantal noemen en er<br />
vervolgens de goede kaart (getalkant) bij zoeken.<br />
2 Getalherkenning<br />
Verdeel diverse setjes fl itskaarten van 1 tot en met 6 onder de kinderen.<br />
Elk kind krijgt een kaart. U stelt vragen. De kinderen die de juiste kaart<br />
hebben gaan staan of steken hun kaart in de lucht. Het gaat hier om<br />
de getalkant. Stel bijvoorbeeld vragen als: Wie heeft 6? Herhaal dit met<br />
andere getallen.<br />
Wie heeft het getal dat komt voor de 3? Bij deze vraag kunnen kinderen<br />
met het getal 1 ook opstaan. Bespreek samen even of dat terecht is (ja)<br />
en of we dit bij vervolgvragen ook bedoelen. Herhaal dit met andere<br />
getallen. Wie komt na 4? Herhaal dit met andere getallen. Wie zit tussen<br />
4 en 6? Herhaal dit met andere getallen. Wanneer de kinderen dit goed<br />
beheersen, kunt u deze opgave uitbreiden. Deel daarvoor de kaarten 1 tot<br />
en met 10 uit.<br />
Maatschrift<br />
▪ 1 Resultatief tellen met flitskaarten<br />
Voor kinderen die in het maatschrift werken kunt u een vergelijkbare<br />
activiteit doen als hierboven maar met niet meer dan 5 kaartjes. Deel<br />
de setjes met maar 5 fl itskaarten uit. Leg in de kring verschillende<br />
voorwerpen in diverse aantallen bij elkaar (maximaal 5 per soort).Vraag<br />
de kinderen om de voorwerpen per soort te tellen. Laat hen het aantal<br />
noemen en er vervolgens de goede kaart (getalkant) bij zoeken.<br />
▪ 2 Getalherkenning<br />
Ook hier een vergelijkbare opdracht maar met 5 kaarten. Verdeel diverse<br />
setjes fl itskaarten van 1 tot en met 6 onder de kinderen. Elk kind krijgt<br />
een kaart. U stelt vragen. De kinderen die de juiste kaart hebben, staan<br />
op of steken hun kaart in de lucht. Het gaat hier om de getalkant. Stel<br />
bijvoorbeeld vragen als:<br />
Wie heeft 5? Herhaal dit met andere getallen.<br />
Wie heeft het getal dat komt voor de 3? Bij deze vraag kunnen kinderen met<br />
1 ook opstaan. Bespreek of dit terecht is. Herhaal dit met andere getallen.<br />
Wie komt na 4? Wie zit tussen 2 en 4? Herhaal dit met andere getallen.
Alles telt Handleiding 3<br />
Waar gaat deze les over?<br />
In deze les wordt gebuik gemaakt van een plaat waarop een aantal kinderen in een huiskamer<br />
staan of zitten. Er wordt verder geoefend met tellen tot 10 en het bepalen van aantallen. Die<br />
kunnen met fi ches of met getallen worden weergegeven. Hierbij komen begrippen als genoeg,<br />
te veel, te weinig, wat moet er nog bij, wat moet er nog af aan de orde.<br />
Taal en rekenen<br />
Taaltip<br />
In opgave 1, 2 en 3 van het leerlingenboek komen begrippen voor als: genoeg, teveel, te<br />
weinig, wat moet er nog bij, wat moet er nog af. Een leuk spel om deze begrippen te laten<br />
beleven is de stoelendans. Zet 8 stoelen in een kring en laat 7 kinderen een rondje lopen op<br />
muziek. Als de muziek stopt zoekt ieder kind een stoel. Lukt dat? (Ja, want er is een stoel<br />
teveel of, ja, want er zijn genoeg stoelen.) Doe hetzelfde nog een keer, maar nu met een stoel<br />
minder (of dit keer doet de juf ook mee.) Lukt dat nu ook nog? (Ja, want er zijn genoeg stoelen<br />
of, ja, want er zijn evenveel stoelen als mensen.)<br />
Doe de stoelendans nu met een stoel minder. Nu wordt het spannend! Als de muziek stopt<br />
is er één kind het haasje. Wat is er nu aan de hand? (Er zijn teveel mensen of er zijn te weinig<br />
stoelen of er zijn niet genoeg stoelen.) Het spelletje kan verder worden gespeeld met steeds<br />
minder stoelen waarbij u telkens laat verwoorden wat er aan de hand is.<br />
Rekenwoorden<br />
– Genoeg<br />
– Te veel<br />
– Te weinig<br />
– Evenveel<br />
– Meer dan<br />
– Minder<br />
Lastige woorden<br />
– Wat moet er nog bij<br />
– Wat moet er nog af<br />
19
20<br />
Lesverloop van les 8<br />
C 4 zijn er genoeg?<br />
Blok 1 Les 8 en 9<br />
C 1 hoeveel kinderen?<br />
Aantallen tellen en koppelen aan getallen<br />
In deze les komen begrippen voor als genoeg, te veel of te weinig. Zie ook de taaltip waar<br />
een spel wordt aangegeven waarin deze begrippen spelenderwijs worden aangeleerd en<br />
geoefend. Denk ook aan het verband met de begrippen meer/minder en evenveel: Ik heb<br />
genoeg (gegeten), ik hoef niet meer. Zo is het wel genoeg, het kan heus wel wat minder. Nu<br />
is het evenveel, genoeg geteld. Vraag de kinderen een situatie te bedenken waarbij iemand<br />
(vader, moeder, juf of meester) dat zegt. Bekijk de illustratie samen met de kinderen. Laat hen<br />
vertellen wat ze zien. Stel daarbij eventueel een aantal vragen: Hoeveel kinderen zie je? Hoeveel<br />
stoelen zie je?<br />
Tel ook andere dingen in de huiskamer. Lok het vergelijken van aantallen uit door vragen als:<br />
Zijn er genoeg stoelen voor alle kinderen? En genoeg voor 7 kinderen? Zijn er ook genoeg haakjes<br />
voor 7 jassen? Zijn er evenveel vorken als messen? Heb ik te weinig borden voor 7 mensen? Laat de<br />
kinderen daarna in de klas rondkijken. Zien ze dingen die met 7 te maken hebben? Attendeer<br />
ze erop dat een week 7 dagen telt. Wie van de kinderen kan de dagen van de week in de<br />
goede volgorde noemen?<br />
C 2 genoeg, te veel of te weinig?<br />
Aantallen tellen en koppelen aan getallen<br />
Voor een beter begrip van deze termen zie taaltip. Deze opgave slaat terug op het aantal<br />
7 in de illustratie van opgave 1. Het is de bedoeling dat de kinderen de voorwerpen tellen<br />
en het aantal benoemen. Werken ze vanuit de vijfstructuur? Richt de aandacht daarna<br />
op de voorwerpen die zijn afgebeeld. De kinderen noemen nu zelf de juiste getallen bij de<br />
voorwerpen.<br />
C 3 juf eet mee.<br />
Aantallen tellen en koppelen aan getallen<br />
Bekijk de tekening samen met de kinderen. Vertel hun dat de kinderen bezoek hebben<br />
gekregen. Weten de kinderen wie zij is? Stel daarna gericht enkele vragen:<br />
Mag zij blijven? Waarom denk je dat? Zijn er nog steeds genoeg stoelen? Staan er genoeg, te weinig<br />
of te veel bordjes, lepels, messen en vorken op tafel? De nieuwe jongen brengt zelf van alles één<br />
mee: is dat nodig? Attendeer de kinderen op het begrip één meer. Vraag wat er gebeurt als er<br />
nog iemand komt. Laat ze de getallen 7, 8 en 9 opzoeken op de getallenlijn. Vergelijk dit ook<br />
met 4, 5 en 6 en met 6, 7 en 8. Eén meer is het belangrijkste kenmerk van de getallenrij. Wijs<br />
de kinderen daarop. Gebruik fi ches om de aantallen weer te geven. Leg ze in de vijfstructuur.<br />
Aantallen tellen en hoeveelheden koppelen aan getallen<br />
Bij deze opgave gaan de kinderen na of er voldoende voorwerpen zijn voor alle personen.<br />
Bevraag alle voorwerpen die zijn afgebeeld. Zijn er genoeg? Hoeveel moeten er nog bij? Hoeveel<br />
over? Deze opgave is een voorbereiding op opgave 3 in het werkschrift.
Alles telt Handleiding 3<br />
Aandachtspunten bij les 9 (zelfstandig werken)<br />
Werkschrift blz. 10 en 11<br />
1 Opgaven als deze hebben de kinderen al vaker gemaakt. Laat een van de<br />
kinderen eventueel kort uitleggen wat er bij deze opgave moet gebeuren.<br />
Wijs de kinderen op de vijfstructuur bij het kleuren van de fi ches.<br />
2 Bij deze opgave omcirkelen de kinderen groepjes van 7 puzzelstukken. Let<br />
op de manier waarop ze de groepjes maken. Tellen ze door, of werken ze<br />
vanuit de vijfstructuur?<br />
3 De kinderen tellen de voorwerpen en gaan na of er genoeg zijn voor<br />
de 8 kinderen. Laat hen elk aantal eventueel met fi ches leggen in de<br />
vijfstructuur. Leg uit hoe de kinderen hun antwoord geven. Ze kleuren het<br />
vakje ‘ja’ of het vakje ‘nee’. Begrijpen de kinderen de betekenis van de<br />
term ‘genoeg’? Bespreek eventueel hoeveel van elk voorwerp er nog bij<br />
moeten of hoeveel er over zijn.<br />
4 De kinderen zoeken bij elkaar wat bij elkaar hoort. Overzien ze de<br />
hoeveelheden? Hoe tellen ze?<br />
5 Groepjes van 6 die op verschillende manieren gevormd kunnen worden.<br />
6 Twee erbij tekenen kan niet moeilijk zijn.<br />
7 Wat doen de kinderen? Eerst 2 paddestoelen doorstrepen en de rest<br />
overtekenen? Of bepalen ze eerst dat ze er 7 moeten tekenen?<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
Maatschrift blz.10 en 11<br />
1 Eerst veel tellen. Geef de kinderen de kans te ontdekken dat er veel<br />
dingen 7 keer afgebeeld zijn. Houd een gesprekje over wat er hier<br />
aan de hand is. Is er een feestje? Is het een kindertehuis? Blijven er<br />
stoelen over? Hoeveel stoelen blijven er leeg? Zijn er genoeg haakjes<br />
voor de jassen? Kan iedereen een kaars bij z’n bord krijgen? Er komen<br />
zes kinderen eten. Is er dan genoeg plaats? Is er voor teveel mensen<br />
of te weinig mensen gedekt? Laat leerlingen pionnen bij iedere stoel<br />
plaatsen. Varieer met 5, 6 en 7 en onderzoek met de leerlingen de<br />
begrippen genoeg (Let op: genoeg is evenveel óf meer dan wat nodig<br />
is!), te veel en te weinig.<br />
2 De kinderen mogen een voor een omcirkelen. Wanneer kinderen<br />
echter groepjes kunnen omcirkelen mag dit ook.<br />
3 Het juiste getal bij de aangegeven hoeveelheid zoeken.<br />
4 Hoeveelheden vergelijken.<br />
5 Gelijke hoeveelheden met elkaar verbinden.<br />
Afronding<br />
Laat enkele kinderen vertellen wat ze hebben gedaan en hoe ze het<br />
hebben gedaan. Probeer met name de wijze van tellen inzichtelijk<br />
te maken. Dit kan anderen helpen effi ciënt te leren tellen. Bespreek<br />
naar aanleiding van opgave 3 (werkschrift) en opgave 4 (maatschrift)<br />
nogmaals wat genoeg, te weinig en te veel is. Zien de kinderen dat dit<br />
relatieve begrippen zijn?<br />
21<br />
Observatie en extra hulp<br />
Let op de zwakkere rekenaars. Laat hen<br />
eventueel de situaties en aantallen leggen<br />
met fi ches en ze daarna tellen. Observeer<br />
hoe goed ze groepjes kunnen omcirkelen<br />
en hoe ze tot groepsvorming komen.<br />
Tellen ze steeds weer van voren af aan of<br />
tellen ze gestructureerd met groepjes van<br />
3, 4 of 5? Kinderen die hier moeite mee<br />
hebben, kunnen fi ches leggen of fi ches<br />
tellen die al gestructureerd zijn neergelegd<br />
(bijvoorbeeld in groepjes van 3).<br />
Stap even uit de les<br />
In deze les staat het getal 7 centraal zoals<br />
ook in het sprookje van Sneeuwwitje en<br />
de zeven dwergen. Het sprookje is voor<br />
het eerst gepubliceerd rond 1820 door de<br />
gebroeders Grimm, maar het verhaal is<br />
veel ouder. Hoewel dat verhaal voor ons<br />
ouderen een klassieker is, is dat niet meer<br />
het geval voor ieder kind. In ieder geval is<br />
dit een mooie gelegenheid dit verhaal te<br />
vertellen of voor te lezen.
22<br />
Leerlijn<br />
<strong>blok</strong> 1<br />
– Getalrelaties en getalbegrip<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Buurgetallen<br />
– Hoeveelheden koppelen aan<br />
(hoeveelheids-)getallen<br />
– Hoeveelheden symboliseren door rondjes,<br />
fi ches<br />
– Begrippen genoeg, te weinig, te veel, meer,<br />
minder oefenen<br />
Oefenen<br />
– N.v.t.<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– Hoeveelheden koppelen aan<br />
(hoeveelheids-)getallen<br />
– Groepjes van 5, 6, 7, 8 en 9 markeren<br />
– Vingerbeelden koppelen aan getallen en<br />
hoeveelheden<br />
▪ Oefenen<br />
– N.v.t.<br />
Materiaal<br />
– Werkschrift 3a1 blz. 12 en 13<br />
– Maatschrift 3 <strong>blok</strong> 1+2 blz. 12 en 13<br />
– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />
– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />
– Oefensoftware<br />
– Fiches<br />
▪ Getalkaarten<br />
▪ Flitskaarten<br />
▪ Telbare voorwerpen<br />
les 10 herhalen en oefenen<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Hoe oud?<br />
Stel vragen over de leeftijden van de kinderen. Laat de kinderen een<br />
vinger opsteken. Wie is er 6? Wie is er 7? Vervolgens stelt u de volgende<br />
vragen:<br />
Hoeveel kinderen zijn er 6? Hoeveel kinderen zijn er 7? Zijn er meer kinderen<br />
van 6, of meer van 7? Wie kan mij vertellen hoe oud z’n broertje of zusje is?<br />
2 Aantallen weergeven (herhaling)<br />
Geef de kinderen per tweetal 10 fi ches. De kinderen gaan elkaars<br />
getalbegrip toetsen. Het ene kind steekt een aantal vingers op. Let erop<br />
dat ze steeds de eerste hand volmaken. Het andere kind legt dit aantal<br />
in fi ches. Dan wisselen ze van beurt. Dit kan zich een aantal malen<br />
herhalen. Vervolgens doen ze het nog eens, maar nu leggen ze eerst een<br />
aantal fi ches neer. Het andere kind steekt het juiste aantal vingers op.<br />
Maatschrift<br />
▪ 1 Herkennen van cijfers (herhaling)<br />
Houd kaartjes omhoog met duidelijk met viltstift geschreven cijfers<br />
tot 6 en laat het cijfer noemen. Daarna mag een kind de kaartjes<br />
omhooghouden (maar dan van 1 naar 6), waarbij de kinderen het<br />
cijfer noemen. Herhaal dit met nog 2 kinderen. Is er al een kind die het<br />
aandurft om van 6 naar 1 omhoog te houden?<br />
▪ 2 Resultatief tellen met flitskaarten (herhaling)<br />
Deel de setjes met 5 fl itskaarten uit. Leg in de kring verschillende<br />
voorwerpen in diverse aantallen bij elkaar (maximaal 5 per soort). Vraag<br />
de kinderen om de voorwerpen per soort te tellen. Laat hen het aantal<br />
noemen en er vervolgens de goede kaart (getalkant) bij zoeken.<br />
▪ 3 Zingen<br />
Zing nog eens het liedje:<br />
Heb je wel gehoord van de zeven, de zeven,<br />
Heb je wel gehoord van de zevensprong....
Alles telt Handleiding 3<br />
Aandachtspunten bij les 10 (herhalen en oefenen)<br />
Werkschrift blz. 12 en 13<br />
1 De kinderen tellen de aantallen voorwerpen en<br />
maken de verzameling vast aan het juiste getal.<br />
2 Vraag de kinderen wie van hen de bedoeling van<br />
deze opgave kan uitleggen. Ze hebben een dergelijke<br />
opgave al eerder gemaakt.<br />
3 Bij deze opgave maken de kinderen groepjes door de<br />
fi ches te omcirkelen.<br />
4 Bij deze opgave maken de kinderen groepjes door de<br />
fi ches te omcirkelen.<br />
5 Is het alleen maar tellen of maken de kinderen<br />
gebruik van te overziene groepjes (2, 4, 6, 8 of 4, 8 of<br />
zelfs 5, 3)?<br />
6 Ook hier kan gestructureerd geteld worden.<br />
7 Een opgave als deze hebben de kinderen al eerder<br />
gemaakt. Laat één van hen eventueel uitleggen wat<br />
de bedoeling is en vul het aan.<br />
8 Een dergelijke opgave hebben de kinderen al eerder<br />
gemaakt.<br />
Normering<br />
Aantal Onvoldoende Voldoende<br />
Opgave 1 4
24 <strong>blok</strong> 1<br />
Leerlijn<br />
– Getalrelaties en getalbegrip<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Structurerend resultatief tellen tot 10 (met<br />
behulp van de vijfstructuur)<br />
– Vingerbeelden als getalsymbolen<br />
herkennen<br />
– Eierdoosmodel<br />
Oefenen<br />
– Groepjes van 5 samenvoegen tot 10<br />
– Groepjes van 10 herkennen<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– De eerste optellingen<br />
▪ Oefenen<br />
– Vingerbeelden koppelen aan hoeveelheden<br />
– Vingerbeelden koppelen aan getallen<br />
– Groepjes van 5 herkennen<br />
Materiaal<br />
– Leerlingenboek 3a blz. 10 en 11<br />
– Werkschrift 3a1 blz. 14 en 15<br />
– Maatschrift 3 <strong>blok</strong> 1 + 2 blz. 14 en 15<br />
– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />
– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />
– Oefensoftware<br />
▪ Fiches (10 per kind), A4tjes<br />
– Vingerpoppetjes<br />
– Getalkaartjes t/m 10 (setje per kind)<br />
– Prentenboek Rupsje Nooitgenoeg<br />
– Telboekje (les 6-7)<br />
– Plaatjes van fruit<br />
les 11 en 12<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Akoestisch tellen<br />
Herhaal het akoestisch tellen tot 12. Wie kan nog verder tellen?<br />
Herhaal het akoestisch terugtellen van 12 naar 0. Laat de kinderen<br />
vervolgens ook eens op een willekeurig punt beginnen met door- of<br />
terugtellen.<br />
2 Versje<br />
Naar bed, naar bed, zei Duimelot<br />
Eerst nog wat eten, zei Likkepot<br />
Waar zal ik het halen? vroeg Lange Jan<br />
Uit grootmoeders kastje, zei Ringeling<br />
Dat zal ik verklappen, zei ’t Kleine Ding<br />
Stel vragen als: Hoeveel namen heb ik genoemd? Hoeveel Duimelotten heb<br />
je? En hoeveel Likkepotten? Ook is het leuk om even naar de namen te<br />
kijken. Waarom heet die vinger ringeling? (ringvinger).<br />
Maatschrift<br />
▪ 1 Akoestisch tellen<br />
Herhaal het akoestisch tellen tot 10. Laat een kind rondlopen en bij elke<br />
stap een telwoord zeggen. Bij 10 wordt een nieuw kind aangetikt die<br />
verder loopt en terug telt.<br />
▪ 2 Bloemen plukken (naar een idee van Fenna van Nes)<br />
Geef nu ieder kind 10 fi ches en een A4tje. De kinderen leggen de fi ches<br />
verspreid over het A4tje neer. Dit A4tje is een weiland waarin 10 bloemen<br />
bloeien. Vraag eerst aan de kinderen hoeveel bloemen er bloeien. Nu mag<br />
het eerste kind zeggen hoeveel bloemen er geplukt gaan worden. Om de<br />
beurt net zo lang tot het tuintje leeg is. Tellen de kinderen een groepje van<br />
2 of 3 nog één voor één of pakken ze er 2 of 3 tegelijk? Stel er staan nog<br />
2 bloemen en er moeten er 3 worden geplukt. Zeggen de kinderen dan:<br />
Dat kan niet? Of zelfs: één te kort? Herhaal dit nog een keer.
Alles telt Handleiding 3<br />
Waar gaat deze les over?<br />
In deze les worden de vingerpoppetjes die gedurende les 1 t/m 10 gemaakt zijn, gebruikt om<br />
getalbeelden te vormen. Een cruciale leerervaring is dat je veel sneller telt als je met gelijke<br />
groepjes telt. In dit geval met 5 tegelijk. De vijfstructuur van onze handen is daarbij een<br />
geweldige hulp.<br />
Taal en rekenen<br />
Taaltip<br />
In het werkschrift wordt in opgave 3 de opdracht gegeven: kleur het aantal. In dit geval<br />
betekent het hetzelfde als groepje. Maar als u aan de kinderen opdraagt: Kleur een aantal van<br />
deze ballonnen, dan is het aantal niet bekend. Let u dus bij het geven van de opdracht op of<br />
de opdracht goed is begrepen door ieder kind, bijvoorbeeld door te vragen: Hoeveel moet je er<br />
nu kleuren?<br />
Rekenwoorden<br />
– Aantal<br />
– Tellen<br />
Lastige woorden<br />
– Gebeuren<br />
– Vastmaken<br />
– Steeds<br />
25
26<br />
Lesverloop van les 11<br />
Blok 1 Les 11 en 12<br />
C 1 twee handen om te tellen.<br />
Twee groepen van 5 zijn samen 10; 10 als dubbele van 5<br />
Laat de kinderen even vrij spelen met de vingerpoppen. Lees daarna het versje op blz.10<br />
in het leerlingenboek voor. Bekijk met de kinderen de eigen vingerpoppetjes. Hebben we<br />
allemaal tien vingerpoppetjes? Vergelijk de eigen poppetjes met die in het boek. Zie je verschillen<br />
met de poppetjes in het boek? Welke verschillen? Is er ook een verschil in aantal? Waar zijn meer<br />
poppetjes? Op je eigen vingers of in het boek? Laat de kinderen naar de poppetjes van anderen<br />
kijken. Hoeveel poppetjes heeft je buurman of buurvrouw? Stel ook vragen als: Hoeveel poppetjes<br />
heb je aan iedere hand? Hoeveel poppetjes heb je aan twee handen samen? Hoeveel groepjes van<br />
5 vingers heeft ieder mens?<br />
C 2 wat gebeurt er?<br />
Twee groepen van 5 zijn samen 10; 10 als dubbel 5<br />
Bespreek de praatplaat met de kinderen. Wat zie je op de plaat? Hoe vinden de kinderen het<br />
op de wip? Hoeveel kinderen zitten er op de eerste wip? Hoe weet je dat zo snel? Waarom hebben<br />
de kinderen zoveel plezier denk je? Hoe is dat op de tweede wip? Hoeveel kinderen zitten er op de<br />
tweede wip? Hoe heb je die geteld? Als de kinderen het aantal kinderen op de eerste wip tellen,<br />
let er dan op of er wordt doorgeteld naar 10 of dat het aantal wordt geteld als 10 is 5 plus 5.<br />
Benadruk de laatste oplossing: 2 groepen van 5. Zo kom je dus ook op 10 uit. Stel dan nog de<br />
volgende vragen: Waarom kijken de kinderen op de tweede wip zo sip? Wat moet er gebeuren om<br />
ze weer vrolijk te laten kijken? Oefen de verdubbeling nog eens met fi ches:<br />
Leg 1 fi che neer en nog 1 ernaast. Hoeveel fi ches?<br />
Leg 2 fi ches neer en nog 2 ernaast. Hoeveel fi ches?<br />
Leg 3 fi ches neer en nog 3 ernaast. Hoeveel fi ches?<br />
Leg 5 fi ches neer en nog 5 ernaast. Hoeveel fi ches?<br />
Vergelijk dit steeds met kinderen op de wip, zoals in het eerste plaatje.<br />
C 3 welk getal hoort erbij?<br />
Getalkaartjes koppelen aan verschillende fi chespatronen en vingerbeelden<br />
Zelfstandig leggen de kinderen getalkaartjes bij de bijbehorende vingerbeelden en<br />
fi chespatronen. Bij de nabespreking gaat u na of de kinderen bij het tellen de vijfstructuur<br />
hebben gebruikt.<br />
C 4 hoeveel eieren?<br />
Getalkaartjes koppelen aan eierdoosmodellen<br />
De 5 wordt nu erg benadrukt door het eierdoosmodel. Let u erop dat de kinderen niet meer<br />
eerst één voor één tot 5 tellen maar direct bij 5 beginnen en dan doortellen.<br />
C 5 welk getal is het?<br />
Getalkaartjes koppelen aan fi chespatronen, eierdoosmodellen en vingerbeelden<br />
Zelfstandig leggen de kinderen getalkaartjes bij de bijbehorende vingerbeelden,<br />
eierdoosmodellen en fi chespatronen. Bij de nabespreking gaat u na of de kinderen bij het<br />
tellen de vijfstructuur hebben gebruikt.
Alles telt Handleiding 3<br />
Aandachtspunten bij les 12 (zelfstandig werken)<br />
Werkschrift blz. 14 en 15—<br />
1 Vingerbeelden worden verbonden met rondjes die geordend zijn volgens<br />
de vijfstructuur van het eierdoosmodel.<br />
2 Idem als opgave 1.<br />
3 Eieren kleuren waarbij we verwachten dat de kinderen de vijfstructuur<br />
gebruiken. Ook kunnen de kinderen met ‘dubbelen’ werken. Kennen de<br />
kinderen het begrip ‘aantal’?<br />
4 Bespreek met de kinderen hoe ze dit gaan aanpakken. Ze kleuren<br />
2 groepen van 5 ballonnen (met twee verschillende kleuren). Begrijpen de<br />
kinderen wat ‘maak dan groepjes van 10’ betekent? Er worden 10 lijntjes<br />
van een ballon naar een hand getrokken.<br />
5 Idem als opgave 4. Maar nu moet een groep van 10 (met 2 verschillend<br />
gekleurde groepjes van 5) omcirkeld worden. De vijfstructuur ontbreekt en<br />
daardoor is deze opgave iets moeilijker dan opgave 5.<br />
6 Idem als opgave 5. Nu is de vijfstructuur heel duidelijk, doordat er<br />
verschillende soorten ballen te zien zijn in aantallen van 5.<br />
7 Alleen de vingers en de tenen voldoen aan het criterium.<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
Maatschrift blz. 14 en 15—<br />
1 Laat kinderen eventueel zelf met een balans werken. Hoe kun je 10<br />
kinderen over de wip verdelen?<br />
2 Vingerbeelden van 1 t/m 10 koppelen aan hoeveelheden.<br />
3 Vingerbeelden van 1 t/m 10 koppelen aan getallen.<br />
4 Vingerbeelden (door elkaar) vertalen in hoeveelheden.<br />
5 Vingerbeelden, hoeveelheden en getallen koppelen.<br />
6 Groepjes van 5 markeren.<br />
Afronding<br />
Laat 3 kinderen met hun vingerpoppen voor de klas komen. Hoeveel<br />
poppen zijn er nu? Hoe kun je die tellen? Hoeveel groepjes van 5 poppen<br />
zijn er? Kijk vervolgens nog eens naar opgave 2 op blz. 10 in het<br />
leerlingenboek. Wijs de kinderen nog eens op de bovenste wip en stel de<br />
volgende vraag: Wat gebeurt er als er aan de ene kant van de wip 5 kinderen<br />
uit groep 8 zitten en aan de andere kant 5 kinderen uit groep 3? Waardoor<br />
komt dat? Er zitten toch aan beide kanten evenveel kinderen?<br />
Bij maatschrift opgave 1 kunt u met de kinderen nagaan hoe 10 kinderen<br />
over de wip verdeeld kunnen worden. Eerst willekeurig, daarna<br />
systematisch. Bij opgave 5 en 6 in het werkschrift en opgave 6 in het<br />
maatschrift gaat u in op de vijfstructuur. Bij welke opgave (onderdeel) is dat<br />
gemakkelijk te zien? Hoe komt dat?<br />
Observatie en extra hulp<br />
27<br />
Observeer de kinderen tijdens hun werk.<br />
Bekijk of ze de opgaven gestructureerd<br />
aanpakken.<br />
Stimuleer bij het tellen het gebruik van<br />
de vijfstructuur. Laat de kinderen die<br />
moeite hebben met de gestructureerde<br />
aanpak nog eens enkele verschillende<br />
hoeveelheden leggen met tussen de 5 en<br />
de 10 voorwerpen. Bijvoorbeeld: 5 plus 1,<br />
5 plus 2, enzovoort.<br />
Stap even uit de les<br />
Lees het boek ‘Rupsje Nooitgenoeg’<br />
van Eric Carle voor. Hoewel het rupsje<br />
maar tot 5 telt is het gemakkelijk uit<br />
te breiden tot 10. Uiteraard kunnen de<br />
kinderen hun telboek gebruiken en hardop<br />
meetellen. Omdat het rupsje elke dag<br />
een volgend aantal dingen eet, komen<br />
ook de dagen van de week aan de orde<br />
waarbij doorgegaan wordt na 7 (zondag)<br />
met 8 (maandag), 9 (dinsdag) en 10<br />
(woensdag). Ook met het fruit dat het<br />
rupsje eet kan gewerkt worden. Hang<br />
aan een waslijn in de klas de getallen<br />
met eronder hetzelfde aantal plaatjes van<br />
het fruit van die dag. Bijvoorbeeld: 7 met<br />
daaronder 7 plaatjes van een appel (onder<br />
elkaar). Zo ontstaat een echte grafi ek.
28 <strong>blok</strong> 1<br />
Leerlijn<br />
– Getalrelaties en getalbegrip<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Dobbelsteenpatronen leren herkennen<br />
– Tussen twee opvolgende even of oneven<br />
getallen het tussenliggende getal invullen<br />
– Eierdoosmodel<br />
Oefenen<br />
– Van rondjes naar getalsymbolen<br />
– Groepjes van 10 maken<br />
– Aanvullen tot 10<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– Ogen bepalen op een dobbelsteen<br />
– Optellen van dobbelsteenworpen<br />
– Hoeveelheden bepalen met behulp van het<br />
eierdoosmodel<br />
▪ Oefenen<br />
– De telrij tot 10<br />
Materiaal<br />
– Leerlingenboek 3a blz. 12 en 13<br />
– Werkschrift 3a1 blz. 16 en 17<br />
– Maatschrift 3 <strong>blok</strong> 1 + 2 blz. 16 en 17<br />
– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />
– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />
– Oefensoftware<br />
– Blokken (rechthoekig)<br />
▪ 10 plastic bekertjes<br />
▪ Fiches<br />
▪ Permanent viltstift (of etiketten)<br />
– Dobbelsteen (per tweetal)<br />
– Pionnen (2 per tweetal)<br />
les 13 en 14<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Groeperen<br />
Zet 27 rondjes kriskras op het bord. Laat een van de kinderen voor de<br />
klas komen en geef het de volgende opgave. Zet een kring om een groepje<br />
van 5. Kan dat nog een keer? Hoeveel groepjes kun je maken? Laat daarna<br />
een ander kind voor de klas komen. Zet een kring om een groepje van 10.<br />
Kun je nog een groepje van 10 maken? En nog een? Waarom niet?<br />
2 Trappen<br />
Pak 21 rechthoekige <strong>blok</strong>ken. Leg er een op tafel. Leg daar tegenaan<br />
2 <strong>blok</strong>ken op elkaar. U bouwt zo als het ware een trapje. Vertel de<br />
kinderen wat u doet: Kijk, hier heb ik het begin van een trap. Wat moet ik<br />
doen om de trap verder af te maken? Bouw de trap op aanwijzingen van de<br />
kinderen op tot 6 hoog. Leg de <strong>blok</strong>ken vervolgens weer door elkaar neer.<br />
Leg er 3 op elkaar. Vraag de kinderen welke 2 ‘treden’ ernaast komen.<br />
Laat de treden vervolgens door een van de kinderen bouwen. Vraag nu<br />
een ander kind om de treden daar weer naast te bouwen. Doe dit ook<br />
eens met verschillende hoogtes. Laat de kinderen vertellen wat ze aan het<br />
doen zijn. Trappen kunnen op- en afgelopen worden. Loop met 2 vingers<br />
het trapje op en af. Af en toe stopt u op een van de treden. Laat de<br />
kinderen benoemen op welke treden de vingers komen.<br />
Maatschrift<br />
▪ 1 Groeperen<br />
Zet 10 rondjes kriskras op het bord. Laat een van de kinderen voor de<br />
klas komen en geef het de volgende opgave. Zet een kring om een groepje<br />
van 2. Kan dat nog een keer? Hoeveel groepjes kun je maken? Laat daarna<br />
een ander kind voor de klas komen. Zet een kring om een groepje van 3.<br />
Kun je nog een groepje van 3 maken? En nog een? En nog een? Waarom niet?<br />
▪ 2 Bekertjes<br />
Zet 10 plastic bekertjes op een rij en vul de bekertjes hoorbaar met fi ches.<br />
Doe in het eerste bekertje 1 fi che, in het tweede bekertje 2 fi ches, enz.<br />
De kinderen tellen steeds hardop mee. Daarna haalt u er een bekertje<br />
tussenuit en vraagt wie weet hoeveel fi ches erin zitten. Als het helemaal<br />
niet geraden wordt laat u de fi ches tellen. Heeft een kind het goed<br />
geraden dan mag die een volgend bekertje pakken met de vraag: Wie<br />
weet...?<br />
Na een aantal keer vraagt u aan de kinderen welk getal er op de bekertjes<br />
geschreven moet worden. U schrijft op terwijl de kinderen na afl oop<br />
controleren of het aantal fi ches klopt met het getal dat er op staat.
Alles telt Handleiding 3<br />
Waar gaat deze les over?<br />
Deze les gaat over het tellen van het aantal ogen (stippen) op dobbelstenen. Omdat de ogen<br />
(stippen) van 1 t/m 6 op een bepaalde manier zijn gegroepeerd zijn de aantallen in één<br />
oogopslag te herkennen. En dat bevordert weer het sneller tellen van aantallen.<br />
Taal en rekenen<br />
Taaltip<br />
Op de dobbelsteen staan ogen (stippen). Beide termen hebben een brede betekenis:<br />
– ogen in je hoofd<br />
– ogen op een tak of boom<br />
– oog van een naald<br />
– oog van een schaar<br />
– ogen op een dobbelsteen<br />
Tekent u ze op het bord en bespreek waarom ze zo genoemd worden (ronde vorm).<br />
Bij stippen gaat u na welke stippen er in de klas nog meer te ontdekken zijn: stipjes zonlicht,<br />
stippen op een trui, stofjes als stippen op een jas, als puntjes op de letter i. Een puntje is<br />
eigenlijk een kleine stip en een grote stip wordt weer vlek(je) genoemd.<br />
Rekenwoorden<br />
– Hoeveel<br />
– Net zoveel<br />
– Evenveel<br />
– Groepjes van 2, 3, 4, 5 en 10<br />
Lastige woorden<br />
– Ogen<br />
– Winnen<br />
– Gooien<br />
– Vastmaken<br />
– Stippen<br />
– Pion<br />
29
30<br />
Lesverloop van les 13<br />
C 1 hoeveel stippen gooi je?<br />
C 2 wie wint?<br />
C 3 twee keer gooien.<br />
C 4 hoeveel eieren?<br />
Blok 1 Les 13 en 14<br />
Dobbelsteenpatronen herkennen<br />
Wat is de vorm van het patroon? Welk getal hoort erbij? Wat staat er op de zijkanten en onderkant?<br />
Zet een getallenstrook tot 10 op het bord. Laat de kinderen met 1 dobbelsteen gooien. Stel<br />
dat er 1 gegooid wordt. Keer dan de steen om. Wat staat daar? Laat de kinderen nog een keer<br />
gooien. Als je eerst 1 gooit en dan 6 (op het bord voordoen en aanwijzen op de strook), welk<br />
getal krijg je dan? Doe dit ook met andere tegenover elkaar liggende zijden. Wie ontdekt iets<br />
bijzonders?<br />
Dobbelsteenpatronen herkennen<br />
Laat de kinderen dit spel in tweetallen spelen met 1 dobbelsteen en 2 pionnen.<br />
De kinderen gooien met de dobbelsteen. De kikkers (voorgesteld door een pion) springen<br />
het gegooide aantal ogen. Vraag: Welke kikker is het eerst aan de overkant? (d.w.z. op 10 of<br />
over de 10 gegooid). Observeer: Wie telt met sprongen, wie telt een voor een? Wie herkent<br />
de dobbelsteenpatronen niet meteen? Wijs op de vaste structuur in de patronen. In hoeveel<br />
sprongen ben je aan de overkant? Hoeveel moet je nog gooien om precies op het steigertje te<br />
komen? Wat is het kleinste aantal sprongen, wat het grootste aantal sprongen?<br />
Dobbelsteenpatronen herkennen<br />
De kinderen werken in tweetallen. Wie is het eerst over of op de 10? Wat moet je gooien om de<br />
allersnelste te zijn? (meerdere oplossingen). Wat moet je gooien om de langzaamste te zijn?<br />
Vijfstructuur gebruiken<br />
Na bespreking van de opdracht werken de kinderen zelfstandig aan deze opgave. De<br />
bedoeling is dat ze de eerste 5 eieren niet meer afzonderlijk tellen maar die gebruiken om<br />
verder te tellen.
Alles telt Handleiding 3<br />
Aandachtspunten bij les 14 (zelfstandig werken)<br />
Werkschrift blz. 16 en 17—<br />
1 De kinderen tellen het aantal stippen op elke dobbelsteen en maken de<br />
dobbelstenen vast aan het cijfer dat erbij hoort.<br />
2 Observeer de manier waarop de kinderen het aantal stippen op de<br />
dobbelsteen tekenen. Tekenen ze vanuit een (bekend) beeld of tellen ze de<br />
stippen een voor een?<br />
3 De kinderen hebben dergelijke opgaven al eerder gemaakt. Laat een van<br />
de kinderen eventueel uitleggen wat de bedoeling is van deze opgave.<br />
4 Een mooie test om te zien of de kinderen de telrij tot 10 beheersen.<br />
5 Vergelijkbaar met opgave 3.<br />
6 Tellen de kinderen nog elke kers afzonderlijk of nemen ze al groepjes van<br />
2, 3 of 5 bij elkaar?<br />
7 Doortellen tot en met 10 vanaf een bepaald getal.<br />
Maatschrift blz. 16 en 17—<br />
▪ 1 Wat zijn stippen op een dobbelsteen? Relatie leggen tussen de<br />
verschillende verschijningsvormen van structuren. Weten de kinderen<br />
ook hoe ze 7, 8, 9, 10 kunnen gooien?<br />
▪ 2 Begrijpen de kinderen de opdracht?<br />
▪ 3 Kinderen kunnen in het ‘tussenvak’ een stip of streepje zetten maar<br />
als ze zonder kunnen geniet dit de voorkeur. Wat doen kinderen;<br />
nemen ze eerst samen en zetten ze dan een kruisje? Tellen ze worp<br />
voor worp? Indien in een groepje gewerkt wordt laat de kinderen dan<br />
aan elkaar tonen/vertellen hoe ze het aanpakken. Gebruik eventueel<br />
echte pionnen en dobbelstenen.<br />
▪ 4 Zo’n eierdoos heeft een mooie vijfstructuur. Wordt die ook gebruikt?<br />
▪ 5 Bespreken hoe de eieren in de doos zitten en wat hieraan opvalt. Het<br />
zijn allemaal dubbelen.<br />
▪ 6 Begrijpen de kinderen de opdracht? Wat betekent verkeerd staan?<br />
Afronding<br />
Bespreek de problemen die zich hebben voorgedaan. Teken op het bord<br />
enkele lege dobbelsteenvlakken en verbind er steeds twee met een boogje.<br />
Zet er een getal (2 t/m 12) onder. Bespreek samen met de kinderen<br />
de wijze waarop de stippen op de dobbelstenen verdeeld kunnen zijn.<br />
Hoeveel stippen staan er op elke dobbelsteen in een groepje? Kan het ook<br />
anders? Hoe? Teken de andere mogelijkheden eronder. Attendeer de<br />
kinderen op de vaste getalbeelden op de dobbelstenen. Waarom is het<br />
zo makkelijk dat ze er steeds hetzelfde uitzien? Welke getallen kunnen we<br />
niet aan een dobbelsteen vastmaken? (o,1 en voor de slimmerikken: 13 en<br />
verder)<br />
Bij maatschrift opgave 2 een aantal worpen herhalen met een echte<br />
dobbelsteen. Laat de kinderen aan elkaar vertellen hoe ze het doen.<br />
Bij opgave 5 bespreken hoe de eieren in de doos zitten en wat hieraan<br />
opvalt (denk aan vijfstructuur en dubbelen).<br />
Observatie en extra hulp<br />
31<br />
Observeer de motorisch onrustige<br />
kinderen. Let op hoe ze opgave 3 t/m 6 van<br />
het werkschrift uitvoeren. Let aan het eind<br />
van de les op de mate van concentratie<br />
van deze kinderen.<br />
Als er problemen zijn met de concentratie,<br />
laat ze dan na elke opgave even bij u<br />
komen. Dit werkt vaak stimulerend.<br />
Stap even uit de les<br />
Kies samen met de kinderen een getal<br />
onder de 10. Dat is het getal van de week.<br />
Hang een kaartje met het getal erop aan<br />
het prikbord. De hele week mogen de<br />
kinderen voorwerpen, foto’s, tekeningen,<br />
liedjes en verhaaltjes bij het getal van de<br />
week bedenken. Uiteraard kan ook het<br />
eigen telboek hierbij gebruikt en aangevuld<br />
worden.
32<br />
Leerlijn<br />
<strong>blok</strong> 1<br />
– Getalrelaties en getalbegrip<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Structurerend resultatief tellen tot 10<br />
(met behulp van de vijfstructuur)<br />
– Vingerbeelden en kralenpatronen als<br />
getalsymbolen herkennen<br />
– Dobbelsteenpatronen en eierdoosmodel<br />
leren herkennen<br />
– Tussen twee opvolgende even of oneven<br />
getallen het tussenliggende getal invullen<br />
Oefenen<br />
– Groepjes van 5 herkennen<br />
– De telrij t/m 10 kennen<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– Structurerend resultatief tellen tot 10 (met<br />
behulp van de vijfstructuur)<br />
– Vingerbeelden als getalsymbolen<br />
herkennen<br />
– Vingerbeelden t/m 10 koppelen aan<br />
hoeveelheden en getallen<br />
– Ogen van dobbelsteen gebruiken op<br />
getallenlijn<br />
▪ Oefenen<br />
– Hoeveelheden onder de 10 bepalen<br />
– Dobbelsteenworpen vertalen in pionzetten<br />
– Ordenen van getallen<br />
Materiaal<br />
– Werkschrift 3a1 blz. 18 en 19<br />
– Maatschrift 3 <strong>blok</strong> 1 + 2 blz. 18 en 19<br />
– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />
– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />
– Oefensoftware<br />
– Getallenlijn (driekantig)<br />
les 15 herhalen en oefenen<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Tellen tot 20<br />
Maak een getallenlijn tot 20. Hang er één in het lokaal of schrijf er één<br />
op het bord. Maak bijvoorbeeld een getallenlijn met in drieën gevouwen<br />
blaadjes stevig papier, die u als een tentje om de lijn vouwt. Op de eerste<br />
zijde staat het getal, de tweede zijde is blanco en op de derde zijde staat<br />
het bijbehorende aantal stippen in de vijfstructuur. Zie het voorbeeld.<br />
Wijs de getallen in de juiste volgorde aan en laat de kinderen hardop<br />
meetellen. Laat daarna een van de kinderen de getallen aanwijzen, terwijl<br />
de rest van de groep hardop meetelt. Vervolgens wijst u losse getallen<br />
aan en laat ze benoemen. Tot slot laat u de kinderen achtereenvolgens<br />
terugtellen vanaf 10, 15 en 20.<br />
2 Tellen met sprongetjes<br />
Zorg dat er een getallenlijn tot twintig zichtbaar is in de klas (zie vorige<br />
opdracht). Laat de kinderen met sprongetjes tellen. De oneven getallen<br />
tellen ze hardop en de even getallen fl uisterend. Doe het ook andersom.<br />
Stel daarna deze vraag: Wie kan er nu met sprongetjes tellen zonder de<br />
fl uistergetallen te noemen? Laat enkele kinderen het proberen.<br />
Maatschrift<br />
▪ 1 Tellen tot 10<br />
Gebruik de driekantige getallenlijn uit opdracht 1 Tellen tot 20. Draai<br />
de getallen 11 t/m 20 met de blanco kant naar voren zodat u met deze<br />
kinderen alleen tellen tot 10 kunt oefenen. Doe dit op dezelfde manier als<br />
bij opdracht 1.<br />
▪ 2 Tellen met sprongetjes<br />
Zorg dat er een getallenlijn tot tien zichtbaar is in de klas (zie vorige<br />
opdracht).<br />
Laat de kinderen met sprongetjes tellen. De oneven getallen tellen ze<br />
hardop en de even getallen fl uisterend. Doe het ook andersom.
Alles telt Handleiding 3<br />
Aandachtspunten bij les 15 (herhalen en oefenen)<br />
Werkschrift blz. 18 en 19—<br />
1 Controleer of het begrip ‘vastmaken’ voor ieder kind<br />
bekend is.<br />
2 De manier van tellen is belangrijk.<br />
3-4 Laat kinderen eventueel hardop tellen.<br />
5 Hier is de vijfstructuur nadrukkelijk aanwezig.<br />
6 Hoe tellen de kinderen?<br />
7 Hoe tellen de kinderen?<br />
8 Tellen de kinderen of werken ze handig?<br />
9 Tellen de kinderen of werken ze handig?<br />
Normering<br />
Aantal Onvoldoende Voldoende<br />
Opgave 1 3 < 2 2 - 3<br />
Opgave 2 n.v.t.<br />
Opgave 3 6 < 3 3 - 6<br />
Opgave 4 5 < 3 3 - 5<br />
Opgave 5 2 < 1 1 - 2<br />
Opgave 6 9 < 6 6 - 9<br />
Opgave 7 5 < 3 3 - 5<br />
Opgave 8 2 < 1 1 - 2<br />
Opgave 9 2 < 1 1 - 2<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
Maatschrift blz. 18 en 19—<br />
33<br />
1 De vingerbeelden geven aan hoeveel rondjes er<br />
gekleurd moeten worden.<br />
2 Welk getal geven de vingerbeelden aan?<br />
3 Is het 5, ja of nee? Hebben ze het in een keer<br />
gezien of geteld?<br />
4 Is het 10, ja of nee? Tellen de kinderen of maken<br />
ze groepjes van 5?<br />
5 Wie telt nog, wie maakt sprongen?<br />
6 Hier kan de vijfstructuur helpen.<br />
7 Waarom staat een getal verkeerd?<br />
Normering<br />
Aantal Onvoldoende Voldoende<br />
Opgave 1 6 < 4 4 - 6<br />
Opgave 2 5 < 3 3 - 5<br />
Opgave 3 6 < 4 4 - 6<br />
Opgave 4 6 < 4 4 - 6<br />
Opgave 5 4 < 3 3 - 4<br />
Opgave 6 9 < 6 6 - 9<br />
Opgave 7 6 < 4 4 - 6
34 <strong>blok</strong> 1<br />
Leerlijn<br />
– Getalrelaties en getalbegrip<br />
– Geld<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Munten van 1 en 2 euro herkennen en<br />
inwisselen<br />
– Bedragen tot 10 euro tellen met munten<br />
van 1 of 2 euro<br />
– Betalen met munten van 1 en 2 euro<br />
Oefenen<br />
– Groepjes van 10 samenstellen uit groepjes<br />
van 5<br />
– De begrippen 2 meer en 2 minder<br />
– De getallenrij tot 10<br />
– Vingerbeelden koppelen<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– Munten van 1 en 2 euro herkennen<br />
– Bedragen tot 10 euro tellen met munten<br />
van 1 of 2 euro<br />
▪ Oefenen<br />
– Het begrip 1 meer<br />
Materiaal<br />
– Leerlingenboek 3a blz. 14 en 15<br />
– Werkschrift 3a1 blz. 20 en 21<br />
– Maatschrift 3 <strong>blok</strong> 1 + 2 blz. 20 en 21<br />
– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />
– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />
– Oefensoftware<br />
– Grote dobbelstenen<br />
▪ Blokjes<br />
▪ Fiches<br />
– Echte munten van € 1 en € 2<br />
– Namaakgeld<br />
les 16 en 17<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Dobbelstenen<br />
Gooi in de kring met een grote dobbelsteen. Vraag de kinderen om de<br />
worp telkens te benoemen. Laat de kinderen daarna om beurten zelf<br />
met de dobbelsteen gooien en het aantal benoemen. Herhaal dit met<br />
2 dobbelstenen. Stel daarna een aantal vragen:<br />
Wat is het hoogste getal dat je met een dobbelsteen kunt gooien? En met<br />
2 dobbelstenen? Hoe weet je dat? Wat is het laagste getal dat je met een<br />
dobbelsteen kunt gooien? En met 2 dobbelstenen? Hoe weet je dat?<br />
2 Tellen<br />
Herhaal het tellen tot 20 en het terugtellen vanaf 20. Laat de kinderen ook<br />
(terug)tellen vanaf willekeurige getallen. Vraag een van de kinderen om<br />
te beginnen met tellen. Leg uit dat de andere kinderen moeten meetellen,<br />
want het kan zijn dat zij vanaf een bepaald punt verder moeten tellen.<br />
Klap op een bepaald moment in de handen, het kind stopt met tellen. Het<br />
volgende kind telt verder. Herhaal dit een aantal keren. Doe hetzelfde met<br />
terugtellen vanaf 20. Bespreek steeds vooraf welk kind verder telt vanaf<br />
uw handklap.<br />
Maatschrift<br />
▪ 1 Gestructureerd tellen<br />
Gebruik <strong>blok</strong>jes en fi ches.<br />
Laat de kinderen 6 <strong>blok</strong>jes achter elkaar leggen en precies daaronder<br />
6 fi ches. Vraag nu hoeveel <strong>blok</strong>jes er liggen. Gaan de kinderen opnieuw<br />
tellen? Vraag nu hoeveel fi ches er liggen. Gaan de kinderen opnieuw<br />
tellen? Herhaal dit (serieuze) grapje met 7, 8, 9 en 10 <strong>blok</strong>jes en fi ches.<br />
Verbetert het tellen en het overzien van de hoeveelheid?<br />
▪ 2 Tellen<br />
Herhaal het tellen tot 10 en het terugtellen vanaf 10. Laat de kinderen ook<br />
(terug)tellen vanaf willekeurige getallen. Vraag een van de kinderen om<br />
te beginnen met tellen. Leg uit dat de andere kinderen moeten meetellen,<br />
want het kan zijn dat zij vanaf een bepaald punt verder moeten tellen.<br />
Klap op een bepaald moment in de handen, het kind stopt met tellen. Het<br />
volgende kind telt verder. Herhaal dit een aantal keren. Doe hetzelfde met<br />
terugtellen vanaf 10. Bespreek steeds vooraf welk kind verder telt vanaf<br />
uw handklap.
Alles telt Handleiding 3<br />
Waar gaat deze les over?<br />
In deze les maken de kinderen kennis met de euromunten van € 1 en € 2. Dit in verband<br />
met de onderwerpen kopen en verkopen en geld pinnen. Ook wordt geoefend met het<br />
samenstellen van groepjes van 10 met groepjes van 5. Ook komen de begrippen 2 meer en<br />
2 minder aan de orde en tellen de kinderen met de getallenrij tot 10.<br />
Voorbereiding: Verzamel een aantal munten van € 1 en € 2, liefst afkomstig uit verschillende<br />
landen, om die tijdens de les aan de kinderen te laten zien.<br />
Taal en rekenen<br />
Taaltip<br />
Stel bij de plaat in het leerlingenboek blz. 14 bij opgave 1 de volgende vragen:<br />
Wat zien jullie op de plaat?<br />
Wat is een supermarkt?<br />
Wat is een buurtwinkel?<br />
Wie koopt en wie verkoopt?<br />
Waar moet je mee betalen?<br />
Waarom heet ons geld euro?<br />
Hoe kom je aan geld?<br />
Waarom is een pinautomaat zo handig?<br />
Wat heb je nodig om te pinnen?<br />
Wat heb je liever: 2 munten van € 1 of 1 munt van € 2?<br />
Wat heb je liever: 4 munten van € 1 of 2 munten van € 2?<br />
Ga ook na of alle woorden van de lijst lastige woorden door de kinderen zijn begrepen.<br />
Rekenwoorden<br />
Geld, munt, aantal.<br />
Lastige woorden<br />
Euro, hoeveel, evenveel, kopen, verkopen, betalen, pinnen, vastmaken, steeds.<br />
35
36<br />
Lesverloop van les 16<br />
C 1 hoeveel kost het?<br />
C 2 hoeveel is het?<br />
C 5 hoe betaal je?<br />
Blok 1 Les 16 en 17<br />
Geldrekenen<br />
De plaat is een herkenbare situatie voor de kinderen. Een aantal vragen die u kunt stellen:<br />
Wat stelt de plaat voor? Wat is een supermarkt? Houd een gesprek over kopen en betalen.<br />
Waarmee kunnen wij betalen in de winkel? Is dat in de hele wereld zo? Schrijf een aantal<br />
genoemde andere muntsoorten op het bord. Vermijd voorlopig het gebruik van het euroteken.<br />
Hoe zien onze munten eruit? Laat echte munten van 1 en 2 euro zien en beschrijven. Zien de<br />
kinderen dat het geel en wit precies omgekeerd is verdeeld op de beide munten? Herkennen<br />
ze ook een paar landen van herkomst? Wat kun je kopen voor 1 euro? Wat is kopen? Hoe kun<br />
je nog meer betalen (wellicht vallen de woorden pinautomaat, pinpas, pinnen)? Hoeveel 1<br />
euromunten krijg je voor een 2 euromunt? Laat tenslotte een aantal 1 euromunten inwisselen<br />
tegen 2 euromunten door een paar kinderen die kassajuf of banklokettist(e) spelen.<br />
Geldrekenen<br />
Bedragen tot 10 euro worden geteld en tegelijkertijd leren de kinderen tellen met 1 en 2<br />
euromunten.<br />
C 3 hoeveel?<br />
Geldrekenen<br />
Munten van 1 euro worden ingewisseld tegen munten van 2 euro.<br />
C 4 wat kun je kopen?<br />
Geldrekenen<br />
Prijzen van artikelen worden vergeleken met de inhoud van de portemonnees. Een mooi<br />
observatiemoment: Tellen de kinderen of overzien ze al hele bedragen?<br />
Geldrekenen<br />
De afgebeelde artikelen worden betaald met munten van 1 en/of 2 euro. Geef de kinderen<br />
hiervoor namaakgeld. Uiteraard kan het betalen op verschillende manieren. Bespreek die<br />
achteraf met de kinderen.
Alles telt Handleiding 3<br />
Aandachtspunten bij les 17 (zelfstandig werken)<br />
Werkschrift blz. 20 en 21—<br />
1 De waarde van bedragen tot 5 euro wordt gekoppeld aan het getal.<br />
2 Idem maar nu gaan de bedragen tot 10 euro.<br />
3 Nu het omgekeerde: Een bedrag t/m 7 euro betalen met € 1 en € 2.<br />
4 De bedoeling is dat 10 wordt samengesteld uit 2 van 5 en niet meer apart<br />
wordt geteld.<br />
5 2 minder en 2 meer, dit is bekende stof.<br />
6 Hardop tellen kan helpen bij het invullen.<br />
7 Combinaties van vingerbeelden die hetzelfde getal voorstellen.<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
Maatschrift blz. 20 en 21—<br />
1 Laat de kinderen nogmaals echte 1 en 2 euromunten bekijken en<br />
vergelijken, zowel de voorkant als de achterkant. Opdracht: zet een<br />
rondje om het goede bedrag of streep het verkeerde bedrag door. Uit<br />
de antwoorden van de kinderen kan men afl eiden of ze de muntjes<br />
alleen maar geteld hebben of dat ze ook naar de waarde hebben<br />
gekeken. Bespreek met welk portemonneetje iets wel of niet gekocht<br />
kan worden. Eventueel kunt u ze de beursjes met een artikel laten<br />
verbinden. Bespreek ook het wisselen van een 2 euromunt voor<br />
2 munten van 1 euro.<br />
2-3 Het goede bedrag samenstellen met euromunten (een verkapte vorm<br />
van optellen). Geef kinderen de instructie om bij deze opgave altijd de<br />
eerste munt te gebruiken.<br />
4 Hier worden de aantallen boterhammen met de aantallen bordjes<br />
vergeleken, de aantallen appels met de aantallen peren, enzovoort.<br />
5 Tellen de kinderen de losse munten of nemen ze al grotere groepjes<br />
samen?<br />
Afronding<br />
Bespreek opgave 1, 2 en 3 uit het werkschrift. Zien de kinderen het belang<br />
in van met zo weinig mogelijk munten werken? Waarom zijn er geen<br />
munten van € 3 en € 4? Herhaal het betalen van bedragen van € 1 t/m<br />
€ 10 met zo weinig mogelijk munten.<br />
Laat bij maatschrift opgave 2 en 3 een aantal situaties uitvoeren en<br />
verwoorden. Hoe hebben de kinderen opgave 4 aangepakt? Hebben<br />
de kinderen geteld of vergeleken? Bijvoorbeeld door van beide kanten<br />
voorwerpen weg te strepen.<br />
Observatie en extra hulp<br />
37<br />
Observeer de motorisch onrustige<br />
kinderen. Let op hoe ze opgave 4 en 5 van<br />
het werkschrift uitvoeren. Let aan het eind<br />
van de les op de mate van concentratie<br />
van deze kinderen. Als er problemen zijn<br />
met de concentratie, laat ze dan na elke<br />
opgave even bij u komen. Dit werkt vaak<br />
stimulerend.<br />
Laat de kinderen die problemen hebben<br />
met het optellen van de aantallen ogen<br />
van de dobbelstenen samen even een<br />
bordspel doen (mens-erger-je-niet,<br />
ganzenbord) en laat hen werpen met<br />
2 dobbelstenen.<br />
Stap even uit de les<br />
Laat de kinderen verder werken in<br />
hun telboek. Bij elk getal kan nu een<br />
vingerbeeld getekend worden en het aantal<br />
rondjes dat bij het getal hoort.
38<br />
Leerlijn<br />
<strong>blok</strong> 1<br />
– Getalrelaties en getalbegrip<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Getallen splitsen<br />
Oefenen<br />
– Groepjes van 9 omcirkelen<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– Tellen van onzichtbare dingen<br />
– Aantallen splitsen<br />
▪ Oefenen<br />
– Ogen van dobbelsteen gebruiken op<br />
getallenlijn.<br />
Materiaal<br />
– Leerlingenboek 3a blz. 16 en 17<br />
– Werkschrift 3a1 blz. 22 en 23<br />
– Maatschrift 3 <strong>blok</strong> 1 + 2 blz. 22 en 23<br />
– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />
– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />
– Oefensoftware<br />
– Flitskaarten<br />
– Getallenlijn (driekantig)<br />
▪ Grote dobbelsteen, getalkaartjes<br />
– Knikkers<br />
– Doosje met deksel<br />
– Fiches (tweekleurig)<br />
– Beker (per tweetal)<br />
les 18 en 19<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Volgorde van de getallenlijn<br />
Deel fl itskaartjes t/m 10 uit aan 10 verschillende kinderen. De kinderen<br />
bekijken hun fl itskaartje. Noem vervolgens de namen van deze kinderen<br />
op in willekeurige volgorde. Zodra een kind bij de naam wordt genoemd,<br />
komt het naar voren en stelt zich op voor de groep. De kinderen stellen<br />
zich op in een rij, zodanig dat de getallen op volgorde komen te staan.<br />
2 Plaats van de getallen op de getallenlijn<br />
Gebruik de driekantige getallenlijn waarop aan een kant de getallen 1 t/m<br />
10 staan, op de tweede kant stippen 1 t/m 10 in de vijfstructuur en op de<br />
derde kant niets. Draai de getallen op de lijn weg; alleen de 3 en de 8 zijn<br />
zichtbaar. Wijs een blanco kaartje aan en vraag: Welk getal is dit? Vraag<br />
vervolgens aan de rest van de groep of ze het er mee eens zijn. Controleer<br />
het getal door het kaartje om te draaien. Werk zo de hele getallenlijn af.<br />
Maatschrift<br />
▪ 1 Plaats van de getallen op de getallenlijn<br />
Gebruik de driekantige getallenlijn. Draai de getallen en de stippen weg,<br />
behalve de 1, de 3, de 5 en de 7. Vraag welk getal er aan de andere kant<br />
van de blanco kaartjes zal staan. Controleer dat eerst met de stippen en<br />
daarna met het getal. Doe het nog eens maar nu met de even getallen<br />
zichtbaar.<br />
▪ 2 Dobbelsteen/getalkaartjes<br />
Gebruik een grote dobbelsteen van zacht plastic en laat om de beurt een<br />
kind gooien. Het volgende kind moet zeggen hoeveel het is en een derde<br />
kind houdt het bijbehorende getalkaartje omhoog. U kunt dit in groepjes<br />
van 3 laten spelen waarbij de kinderen elkaar afwisselen.
Alles telt Handleiding 3<br />
Waar gaat deze les over?<br />
In deze les worden getallen t/m 10 gesplitst. Dat gebeurt in de context van het knikkerspel,<br />
wat veel wisselende situaties oplevert. Ook de eekhoorn kan er wat van. Zijn twijfelen levert<br />
weer veel splitsingen op. Verder wordt geoefend in het vormen van groepjes van 9.<br />
Taal en rekenen<br />
Taaltip<br />
In het werkschrift opgave 1 staat de opdracht: Hoeveel van elk? Dit is niet zo’n gemakkelijk<br />
begrip voor kinderen. Elk betekent ook ieder (elke zaterdag, iedere zaterdag). Hoeveel is een<br />
vraag naar het aantal en dat kunnen er dus ook weinig zijn (hoeveel zwarte, hoeveel witte,<br />
hoeveel van elk). Hoeveel meisjes, hoeveel jongens. Kun je dat ook korter zeggen? (Hoeveel<br />
van elk). Of andersom: Leg 3 gummetjes en 4 krijtjes op tafel. U vraagt: Hoeveel van elk? Wat<br />
bedoel ik nou? (Hoeveel gummen, hoeveel krijtjes).<br />
Het woord splitsen komt ook voor in verschillende betekenissen:<br />
– De weg splitst hier in drieën.<br />
– Dit getal wordt gesplitst in twee (on-)gelijke delen.<br />
– Dit touw moet gesplitst worden (strengen losmaken).<br />
Rekenwoorden<br />
– Getallen<br />
– Tellen<br />
Lastige woorden<br />
– Hoeveel van elk<br />
– Splitsing<br />
– Eekhoorn<br />
– Eikel<br />
– Groepjes<br />
– Pion<br />
39
40<br />
Lesverloop van les 18<br />
C 4 splits.<br />
Blok 1 Les 18 en 19<br />
C 1 knikkeren.<br />
Getallen splitsen<br />
De situatie op de plaat zal wel duidelijk zijn, maar laat u de kinderen nog even vertellen wat<br />
ze zien. Daarna vraagt u: Hoeveel knikkers heeft het ene meisje? Hoeveel knikkers zie je in de<br />
doos? Hoeveel op de grond? Hoeveel totaal? Praat u met ze over andere mogelijke verdelingen<br />
na het spel. Zet die op het bord. Werken de kinderen systematisch of staan de verschillende<br />
splitsingen door elkaar? Neemt u daarna een ander totaal, bijvoorbeeld 6 of 8 of 10 knikkers.<br />
Gebruik daarvoor echte knikkers en 2 kinderen. Gebruik het woord splitsen zodat dat woord<br />
inhoud krijgt in verband met volgende opdrachten.<br />
C 2 splits.<br />
Getallen splitsen<br />
Getallen splitsen tot en met 5. Belangrijk is dat je een deel van de totale hoeveelheid niet<br />
kunt zien! Een deel is dus niet telbaar, maar moet mentaal worden voorgesteld. Demonstreer<br />
dit met 5 echte knikkers en een doosje of een blikje. Laat de kinderen eerst het totaal van<br />
5 knikkers zien en doe er vervolgens, terwijl ze even de ogen dicht doen, een aantal in het<br />
doosje. Doe daar een deksel op of dek het af met een doek. Het overgebleven aantal knikkers<br />
legt u op tafel of goed zichtbaar in uw hand. Als de kinderen de mentale voorstelling van de<br />
splitsing nog moeilijk vinden haalt u het deksel weer van het doosje. Probeer te voorkomen<br />
dat het alleen tellen wordt.<br />
C 3 hoeveel noten eet de eekhoorn?<br />
Getallen splitsen<br />
De kinderen helpen de eekhoorn bij zijn administratie. Laat ze evenveel fi ches neerleggen als<br />
de noten die de eekhoorn heeft opgegeten.<br />
C 5 splits.<br />
Getallen splitsen<br />
De eekhoorn verstopt eerst 2 eikels (Hoeveel zijn er nog over?) Daarna verstopt hij er 3, 4, 5<br />
enzovoort. Steeds wordt aangegeven hoeveel eikels er nog over zijn. Zien de kinderen dat de<br />
eekhoorn toch nog niet zo dom is? Hij werkt namelijk systematisch.<br />
Getallen splitsen<br />
Nu moeten de kinderen zelfstandig aanvullen tot 8.
Alles telt Handleiding 3<br />
Aandachtspunten bij les 19 (zelfstandig werken)<br />
Werkschrift blz. 22 en 23—<br />
1 De kinderen benoemen de splitsing van 4 of 5 fi ches in witte en zwarte.<br />
Onder elke afbeelding schrijven ze het aantal witte en zwarte fi ches op.<br />
2 Geef de kinderen per tweetal een beker met fi ches. Om de beurt gooien<br />
ze de beker met respectievelijk 4 en 5 tweekleurige fi ches. Welke splitsing<br />
vinden ze? (Hoe liggen de fi ches?) De kinderen vullen de aantallen bij<br />
getekende splitsing in de tabel in.<br />
3 De kinderen tellen het aantal sterren waaruit elk sterrenbeeld bestaat.<br />
4 Zorg dat het lieveheersbeestje z’n leeftijd goed aangeeft. Dit hoeft niet op<br />
iedere vleugel evenveel te zijn.<br />
5 Zie opgave 1. In dit geval splitsen de kinderen 7 fi ches.<br />
6 Zie opgave 2. In dit geval splitsen de kinderen respectievelijk 7 en<br />
6 fi ches. Deze opgave wordt in tweetallen gemaakt. Observeer hoe de<br />
kinderen te werk gaan. Bij de tweede opgave kleuren de kinderen de<br />
fi ches volgens de aangegeven splitsing.<br />
7 De kinderen maken groepjes van 9 door de pionnen te omcirkelen.<br />
Maatschrift blz. 22 en 23—<br />
▪ 1 Kijk naar het eerste plaatje. Hoeveel zitten er in de doos? Hoeveel liggen<br />
er naast? (3 in de doos en 2 naast de doos is samen 5 knikkers). Laat<br />
de kinderen ook hun hand gebruiken: ik zie 5 vingers – ik dek 1 vinger<br />
af (met andere hand/blaadje/doek). Nu zie ik nog 4 vingers. Doe dit<br />
met alle variaties. Doe dit eventueel ook met fi ches en een bekertje.<br />
Opdracht: Welke combinatie hoort bij welke knikker?<br />
▪ 2-3 De splitsing is horizontaal!<br />
▪ 4 De goede splitsing kleuren.<br />
▪ 5 Springen de kinderen naar het goede vakje of tellen ze nog?<br />
▪ 6 Nu wordt het omgekeerde gevraagd als in opgave 5.<br />
Afronding<br />
Bespreek de splitsingen van 7 in opgave 5 en 6. Wijs de kinderen op<br />
de aantallen witte en zwarte fi ches. Wat valt je op? (Het eerste getal<br />
wordt steeds 1 minder en het tweede getal steeds 1 meer). Bespreek<br />
ook de splitsingen van 6 in opgave 6. Zijn ze allemaal geweest? Hoe<br />
weet je dat? Naar aanleiding van maatschrift opgave 1 kunt u met een<br />
beker en 5 fi ches de splitsingen herhalen die hier voorkwamen. Doe dit<br />
eerst willekeurig en daarna systematisch, terwijl u de getallen op het<br />
bord schrijft: 1 en 4, 2 en 3, enzovoort. Ga bij opgave 2 en 3 na of alle<br />
mogelijke splitsingen zijn uitgevoerd.<br />
Observatie en extra hulp<br />
41<br />
Neem de kinderen die het moeilijk vinden<br />
om een mentale voorstelling van een<br />
splitsing te maken even apart. Neem<br />
duidelijk zichtbaar 5 fi ches in uw hand.<br />
Verdeel ze achter uw rug over 2 handen<br />
en laat een hand zien. Vraag hoeveel<br />
fi ches u in de andere hand heeft. Begin<br />
dan met de splitsingen van 3 en 4 en<br />
bespreek later de splitsingen van 5 en 6.<br />
Teken de splitsingen in een tabel zoals<br />
bij Werkschrift opgave 2. Probeer daarbij<br />
situaties te bedenken waarin splitsingen<br />
een functie hebben. Voorbeelden: Er zijn<br />
6 kinderen. Hoeveel jongens en hoeveel<br />
meisjes kunnen dat zijn? Er zijn 5 kinderen<br />
in het zwembad, 3 zwemmen boven water.<br />
Hoeveel zwemmen er onder water? Er zijn<br />
6 kinderen, waarvan 4 hun pyjama al<br />
aan hebben. Hoeveel kinderen hebben hun<br />
pyjama nog niet aan?<br />
Stap even uit de les<br />
Speel een spel in de kring waarbij door<br />
middel van lichte kneepjes in de hand een<br />
getal wordt doorgegeven. Welk getal komt<br />
er aan het eind tevoorschijn? Oefen dit<br />
spel eerst in een klein groepje, zodat de<br />
kinderen begrijpen wat de bedoeling is.<br />
Maak de groep daarna steeds groter.
42<br />
Leerlijn<br />
<strong>blok</strong> 1<br />
– Getalrelaties en getalbegrip<br />
– Geld<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Munten van 1 en 2 euro herkennen en<br />
inwisselen<br />
– Bedragen tot 10 euro tellen met munten<br />
van 1 of 2 euro<br />
– Betalen met munten van 1 en 2 euro<br />
– Bedragen tot 10 euro betalen met 1 en<br />
2 euromunten<br />
– Getallen splitsen<br />
Oefenen<br />
– Groepjes van 8 omcirkelen<br />
– 2 minder en 3 meer tekenen<br />
– De getallenrij tot 10<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– Munten van 1 en 2 euro herkennen<br />
– Bedragen tot 10 euro tellen met munten<br />
van 1 of 2 euro<br />
– Aantallen splitsen<br />
▪ Oefenen<br />
– Aantallen vergelijken (evenveel)<br />
– 2 meer tekenen<br />
Materiaal<br />
– Werkschrift 3a1 blz. 24 en 25<br />
– Maatschrift 3a <strong>blok</strong> 1 + 2 blz. 24 en 25<br />
– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />
– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />
– Oefensoftware<br />
▪ Fiches, 2 bekers<br />
– Namaakgeld<br />
les 20 herhalen en oefenen<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Splitsen<br />
Zet 7 kinderen voor de klas. In eerste instantie staan zij groepsgewijs<br />
bij elkaar. Op aanwijzingen van de andere kinderen maken ze alle<br />
splitsingen van 7 (bijvoorbeeld een groepje van 5 en een groepje van 2; of<br />
een groepje van 3 en een groepje van 4). Vertel de kinderen dat we samen<br />
splitsingen van 6 gaan maken. Een van de kinderen noemt een getal<br />
(onder de 6). Het buurkind zegt het getal dat erbij hoort. Bijvoorbeeld:<br />
een kind zegt 2. Het buurkind zegt 4. Een kind zegt 5, het buurkind zegt 1.<br />
Beide getallen zijn steeds samen 6.<br />
2 Resultatief tellen<br />
Laat de kinderen bepaalde voorwerpen in de klas tellen.<br />
Maatschrift<br />
▪ 1 Zingen<br />
Zing samen met de kinderen liedjes als: ‘Hoedje van papier’, ‘De<br />
zevensprong’, Berend Botje ging uit varen’. (zie ook de audio-cd bij Alles<br />
telt 1-2).<br />
▪ 2 Goochelen<br />
Neem 5 fi ches en 2 bekers. Laat de 5 fi ches tellen. Schrijf 5 op het bord.<br />
Laat nu duidelijk hoorbaar 4 fi ches in de ene beker vallen en doe heel<br />
zachtjes de rest in de andere beker. Wie weet hoeveel fi ches hierin zitten?<br />
Weten de kinderen het niet, dan mogen ze al tellend de fi ches er weer in<br />
halen. Schrijf op bord: 4 en 1. Doe nu telkens hoorbaar 1 of 2 fi ches van<br />
de ene in de andere beker en vraag steeds: Wie weet hoeveel er nu in de<br />
bekers zitten? Laat de kinderen bij twijfel tellen. Schrijf de nieuwe getallen<br />
op het bord.
Alles telt Handleiding 3<br />
Aandachtspunten bij les 20 (herhalen en oefenen)<br />
Werkschrift. blz. 24 en 25—<br />
1 Bij problemen namaakgeld laten gebruiken.<br />
2 Bespreek nog eens met de kinderen wat ze hier gaan<br />
doen. Laat het eventueel door een van de kinderen<br />
uitleggen. Ze kleuren de splitsing.<br />
3 Splitsingen waarbij je kunt aanvullen.<br />
4 De kinderen tellen de sterren. Doen ze dat handig?<br />
5 Beginnen de kinderen al grotere groepjes te overzien?<br />
Hier bijvoorbeeld per vier?<br />
6 2 meer tekenen is bekende stof.<br />
7 De kinderen kunnen eerst 3 wegstrepen en dan de<br />
rest natekenen.<br />
8 Als de kinderen de telrij hardop zeggen, komen ze er<br />
wel uit.<br />
Normering<br />
Aantal Onvoldoende Voldoende<br />
Opgave 1 8 < 5 5 - 8<br />
Opgave 2 7 < 5 5 - 8<br />
Opgave 3 3 < 2 2 - 3<br />
Opgave 4 3 < 2 2 - 3<br />
Opgave 5 3 < 2 2 - 3<br />
Opgave 6 2 < 1 1 - 2<br />
Opgave 7 2 < 1 1 - 2<br />
Opgave 8 6 < 4 4 - 6<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
Maatschrift blz. 24 en 25—<br />
43<br />
1 Tellen met een tegelijk, dat kan niet moeilijk zijn.<br />
2 Begin steeds met de eerste 2 euromunt. Geef<br />
eventueel namaakgeld.<br />
3 Maak vast aan het juiste bedrag.<br />
4 Zoek de goede splitsing bij elkaar, zo nodig met<br />
fi ches erbij.<br />
5 Hoe tellen de kinderen?<br />
6 Teken in het tweede vak.<br />
Normering<br />
Aantal Onvoldoende Voldoende<br />
Opgave 1 3 < 2 2 - 3<br />
Opgave 2 4 < 3 3- 4<br />
Opgave 3 5 < 3 3 - 5<br />
Opgave 4 7 < 5 5 - 7<br />
Opgave 5 4 < 3 3 - 4<br />
Opgave 6 4 < 3 3 - 4
44 <strong>blok</strong> 1<br />
Leerlijn<br />
– Getalrelaties en getalbegrip<br />
– Lengte en omtrek<br />
– Volume<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Verschillende betekenissen van getallen<br />
herkennen<br />
– Eerste aanzet tot lengtemeting<br />
– Eerste aanzet tot volumemeting<br />
Oefenen<br />
– Aantallen onder de 10 splitsen in<br />
2 groepjes<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– Verschillende betekenis van getallen<br />
kleuren<br />
– Eerste aanzet tot lengtemeting<br />
▪ Oefenen<br />
– De getallenrij tot 10<br />
Materiaal<br />
– Leerlingenboek 3a blz. 18 en 19<br />
– Werkschrift 3a1 blz. 26 en 27<br />
– Maatschrift 3 <strong>blok</strong> 1 + 2 blz. 26 en 27<br />
– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />
– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />
– Oefensoftware<br />
– Getallenlijn<br />
▪ Getalkaartjes<br />
– Kralenlinialen<br />
les 21 en 22<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Plaats van de getallen<br />
Bespreek de getallenlijn tot 20. Stel vragen als: Wat komt voor…? Wat<br />
komt na…?<br />
2 Tellen met sprongetjes<br />
Bespreek de getallenlijn tot 20. Stel vragen als: Wie kan met sprongetjes<br />
tellen: 1, 3 …? Wie kan met sprongetjes tellen: 2, 4 …? Laat de<br />
tussenliggende getallen eventueel fl uisteren.<br />
Maatschrift<br />
▪ 1 Tellen met getalkaartjes<br />
Geef de kinderen getalkaartjes van 1 t/m 10 (ieder kind een)<br />
Geef de volgende opdrachten:<br />
Ga op een rij staan van 1 t/m 10.<br />
Ga op een rij staan van 10 t/m 1.<br />
Wie is even oud als het getal dat hij vasthoudt?<br />
Hoe oud word je als je jarig bent?<br />
Wie heeft zijn eigen huisnummer in de hand?<br />
Welk nummer hebben de buren dan?<br />
Hoeveel oren heb je aan je hoofd? Wie heeft dat getal in de hand?<br />
Hoeveel vingers heb je aan een hand? Wie heeft dat getal?<br />
Hoeveel vingers heb je totaal? Wie heeft dat getal in de hand?<br />
▪ 2 Plaats van de getallen<br />
Bespreek de getallenlijn tot 10. Stel vragen als: Wat komt voor…?<br />
Wat komt na…?
Alles telt Handleiding 3<br />
Waar gaat deze les over?<br />
In deze les maken de kinderen kennis met de verschillende betekenissen die getallen kunnen<br />
hebben en wat afhangt van het gebruik. Het naamgetal, telgetal, hoeveelheidgetal, meetgetal<br />
en rekengetal worden ontdekt.<br />
Het is niet de bedoeling dat u deze termen expliciet gebruikt om ze de kinderen aan te leren.<br />
Het gaat er om dat de kinderen ontdekken dat getallen verschillende functies of betekenissen<br />
hebben, niet welke naam deze functies hebben! Wel kunt u bij de uitleg van het verschil<br />
tussen de getallen af en toe een deel van de term gebruiken, bijvoorbeeld: door dit getal weet<br />
je hoeveel er zijn (hoeveelheidgetal) en met deze getallen kan je tellen (telgetal) of rekenen<br />
(rekengetal).<br />
Taal en rekenen<br />
Taaltip<br />
Bij het meten van lengte zijn de woorden die we gebruiken niet eenduidig. Zo hebben we het<br />
over: Hoe lang is die man? Hoe hoog is die poort?, terwijl we eigenlijk hetzelfde meten. Een<br />
ander probleem is dat we nooit nauwkeurig kunnen meten (ook al werken met nog zulke<br />
verfi jnde maten). Nu we deze eerste keer meten en we ons moeten beperken tot heel grof<br />
meten met een kralenlineaal moeten we dat vaak aangeven met ongeveer 3 (kralen nu en<br />
later centimeter) bijna 3, iets meer/minder dan 3, grofweg 3, om en nabij 3. Het meetgetal is<br />
een van de 5 soorten getallen die in deze les worden aangeboden. U kunt als afsluiting van de<br />
les al deze nieuwe woorden op het bord zetten en er een tekening bij laten maken.<br />
Rekenwoorden<br />
Getal, cijfer, nummer, aantal.<br />
Lastige woorden<br />
Podium, winnaar, rug- en borstnummer, vergrootglas, kralenliniaal, lang, hoog, groot, meten,<br />
vullen.<br />
45
46<br />
Lesverloop van les 21<br />
C 1 wat zijn dit voor getallen?<br />
C 2 hoe lang?<br />
Blok 1 Les 21 en 22<br />
Getalbetekenissen<br />
Het gaat hier om de verschillende betekenissen van getallen.<br />
Praat daarover met de kinderen zonder expliciet de namen van de getallen te noemen.<br />
Besteed juist aandacht aan waarvoor ze gebruikt worden.<br />
– Naamgetal. Je bent nummer 1 geworden bij het hardlopen. (podium, huisnummer,<br />
shirtnummers)<br />
– Telgetal. Een getal uit de rij 1 t/m ... waarmee (af)geteld kan worden. (paginanummers)<br />
– Hoeveelheidgetal. Hiermee wordt het totale aantal weergegeven. (4 knikkers)<br />
– Meetgetal. Hiermee geven we een aantal (meet)eenheden aan. Zie het verschil met<br />
hoeveelheidgetal: Dit zijn 3 euro’s (hoeveelheidgetal) Dit is € 3 (meetgetal). (de 9 uur op de<br />
klok is een telgetal, maar als je 9 uur slaapt is het een meetgetal)<br />
– Rekengetal: Hiermee wordt gerekend dus 5 + 3 = 8, 5 – 3 = 2, 5 x 3 = 15. Dit zijn dus ‘kale’<br />
sommen. Laat de kinderen zelf ook getallen zoeken (in de krant bijvoorbeeld) en laat ze<br />
zeggen wat die getallen betekenen.<br />
Getalbetekenissen<br />
Hoe lang zijn de voorwerpen op het plaatje? Hoe kun je dat vlug zien? (vijfstructuur van de<br />
kralenliniaal). Daarna zelf stroken meten die de lengte van 1 t/m 10 hebben. Past u op als er<br />
echte dingen als bijvoorbeeld potloden gemeten gaan worden. Dit levert heel waarschijnlijk<br />
afrondingsproblemen op. U kunt dat ondervangen door te zeggen: bijna 7, ongeveer 7, of iets<br />
meer dan 7.<br />
C 3 hoe groot?<br />
Getalbetekenissen<br />
De kinderen meten met de kralenliniaal en zetten een getalkaartje bij de overeenkomstige<br />
lengte. Ga bij de bespreking in op de manier van oplossen. Hoe zie je afstanden boven de<br />
5 snel? (door gebruik te maken van de vijfstructuur).<br />
C 4 wat kun je meten?<br />
Getalbetekenissen<br />
Omdat hier alles schots en scheef ligt, leren de kinderen dat je in alle richtingen kunt meten.<br />
C 5 vul het glas.<br />
Getalbetekenissen<br />
Hier komt nog een extra probleem: inhoud wordt gemeten met de hoogte van het<br />
vloeistofoppervlak. Hoewel maatbekers thuis gemeengoed zijn geworden, kunt u toch voor de<br />
zekerheid nagaan of ieder kind dat begrijpt.<br />
Wat gebeurt er als je de maatbeker/het glas tot 0 vult? Hoeveel zit er dan in? Hoeveel kan er nog<br />
bij, als het al tot 10 gevuld is?
Alles telt Handleiding 3<br />
Aandachtspunten bij les 22 (zelfstandig werken)<br />
Werkschrift blz. 26 en 27<br />
1 Bij het meten is het van groot belang dat het begin van de kralenliniaal<br />
gelijk ligt met het begin van het te meten voorwerp.<br />
2 Hoogte meten van kaarsen met een kralenliniaal met kralen. Elke kraal<br />
heeft een doorsnee van 1 centimeter.<br />
3 Stroken worden nu gesplitst.<br />
4 Hier worden aantallen gesplitst waarvan een deel onzichtbaar is.<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
▪<br />
Maatschrift blz. 26 en 27<br />
1 Bespreek met de kinderen de plaat, waarbij de verschillende<br />
betekenissen van de getallen aan de orde komen. Hou dit zo simpel<br />
mogelijk. Het is een voorverkenning t.o.v. de groep. Vergelijk dezelfde<br />
getallen met de verschillende betekenissen, bijvoorbeeld 3 op de<br />
klok en 3 op het podium. Het potlood met een 6 erboven komt als<br />
meetprobleem in opgave 2 aan de orde.<br />
2 Meten met een kralenliniaal. Een potlood is hier dus 4 kralen lang<br />
(inclusief het puntje).<br />
3 Gebruiken de kinderen de vijfstructuur?<br />
4 Eigenlijk het splitsen van 10 in 2 stukken. Wijs de leerlingen erop dat<br />
ze eerst op de kralenliniaal een streep zetten voor het eerste stuk.<br />
Daarna pas omcirkelen ze het juiste getal voor het tweede stuk.<br />
5 Omcirkel het goede antwoord.<br />
6 Vul het goede getal uit de telrij in.<br />
Afronding<br />
Zet met de kinderen alle soorten getallen nog eens op een rij. Teken op<br />
het bord een naamgetal, telgetal, hoeveelheidgetal, rekengetal en een<br />
meetgetal, zonder daarbij in te gaan op de namen die bij de getallen<br />
horen. Teken bijvoorbeeld huisnummer 4, hand met de vierde vinger, 4<br />
knikkers, 4 splitsen in 1 en 3 en een kralenliniaal met 4 kralen.<br />
Bij maatschrift opgave 4 wordt 10 gesplitst. Zijn alle mogelijke<br />
splitsingen gedaan? Nee, dus zoek dan (op systematische wijze) de<br />
andere splitsingen.<br />
Observatie en extra hulp<br />
47<br />
Kijk goed waar de kinderen de liniaal<br />
aanleggen. Veel kinderen beginnen<br />
bij het streepje met de 1. Bespreek het<br />
kralenpatroon: de eerste kraal zit voor<br />
de een. Voor de 10 zitten 10 kralen. Als je<br />
meet begin je aan het begin van de liniaal.<br />
Stap even uit de les<br />
Laat elk kind een poster maken met<br />
centraal een foto en daaromheen getallen<br />
die bij het kind horen.<br />
Geboren op:...<br />
Huisnummer:...<br />
Aantal ogen en oren:...<br />
Aantal vingers en tenen:...<br />
Telefoonnummer:...<br />
Leeftijd:...<br />
Postcode:...<br />
Kledingmaat:...<br />
Schoenmaat:...<br />
Lievelingsgetal:...<br />
Mooiste getal:...<br />
(naar een idee van Marja Meeder en Kees<br />
Hoogland)
48 <strong>blok</strong> 1<br />
Leerlijn<br />
– Meetkunde<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Ruimtelijke begrippen gebruiken naar<br />
aanleiding van <strong>blok</strong>kenbouwsels<br />
Oefenen<br />
– Aantallen tot 10 splitsen in 2 groepjes<br />
– De getallenrij tot 10<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– Blokkenbouwsels<br />
▪ Oefenen<br />
– De getallen 5 en 6 splitsen<br />
Materiaal<br />
– Leerlingenboek 3a blz. 20 en 21<br />
– Werkschrift 3a1 blz. 28 en 29<br />
– Maatschrift 3 <strong>blok</strong> 1 + 2 blz. 28 en 29<br />
– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />
– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />
– Oefensoftware<br />
– Flitskaarten t/m 10<br />
– Fiches<br />
▪ Blikje<br />
– Blokken van ca. 2,5 x 2,5 x 2,5 cm<br />
(10 per kind)<br />
– Kartonnen afscheiding (per tweetal)<br />
les 23 en 24<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Getalbeelden herkennen<br />
Neem de fl itskaarten t/m 10. Laat heel kort een getal zien en laat een<br />
kind het getal benoemen. Doe dit vervolgens ook met de getallen tot 20.<br />
2 Samenvoegen<br />
Tel zichtbaar 7 fi ches af in de hand. Verdeel ze daarna achter uw rug over<br />
2 handen.<br />
Open vervolgens (zichtbaar) één hand. Vraag hoeveel fi ches er nog in<br />
de andere hand zitten. Herhaal dit een aantal malen (ook met andere<br />
aantallen fi ches).<br />
3 Tellen<br />
Tel met de kinderen tot 20 en weer terug, maar zeg dan bij elk drievoud<br />
‘ja’ in plaats van het getal. Dus 1, 2, ja, 4, 5, ja, enzovoort.<br />
Maatschrift<br />
▪ 1 Getalbeelden herkennen<br />
Neem de fl itskaarten tot en met 10. Laat heel kort een getal zien en laat<br />
een kind het getal benoemen.<br />
▪ 2 Onzichtbaar tellen<br />
Doe duidelijk zichtbaar en hoorbaar 5 fi ches in een blikje. Haal er een<br />
fi che uit en vraag: Hoeveel fi ches zitten er nu in het blikje? Doe er daarna<br />
2 fi ches bij: Hoeveel fi ches zitten er nu in het blikje? Herhaal dit een paar<br />
keer.<br />
▪ 3 Zingen<br />
Zing met de kinderen nog eens een aantal telliedjes (zie de audio-cd bij<br />
Alles telt groep 1 - 2). Maak er bewegingen bij of doe een dansje.
Alles telt Handleiding 3<br />
Waar gaat deze les over?<br />
Met verschillende <strong>blok</strong>kenbouwsels leren de kinderen tellen, vergelijken, redeneren,<br />
aanzichten beschrijven, spiegelen en draaien.<br />
Taal en rekenen<br />
Taaltip<br />
Bij het bouwen van <strong>blok</strong>kenbouwsels komen veel ruimtelijke begrippen aan de orde die voor<br />
kinderen vaak niet eenduidig zijn zoals bijvoorbeeld ervoor, voor, erachter, achter, boven,<br />
naast, links, rechts, tweehoog, 1 e verdieping.<br />
Neem bijvoorbeeld het begrip ‘voor’. Als we de opdracht geven: Zet het poppetje voor<br />
het gebouw, dan wil dat zeggen tussen het gebouw en jou in (als je tenminste niet hebt<br />
afgesproken wat de voorkant van het gebouw is). Bij de opdracht: zet de locomotief<br />
voor de trein dan is die afspraak wel duidelijk. Hetzelfde geldt voor achter. Vraag steeds<br />
naar de beredenering van de kinderen. Om deze begrippen te oefenen en te bespreken is<br />
het nabouwen van een bouwsel met een scherm ertussen heel geschikt. Dan komen de<br />
misverstanden vanzelf aan het licht. Zie hiervoor opgave 1 van het leerlingenboek.<br />
Bij werkschrift opgave 4 en maatschrift opgave 2 kan het begrip ‘hetzelfde’ problemen geven.<br />
In deze opdracht betekent hetzelfde een gebouw wat identiek is qua vorm. Het mag dus wel<br />
anders staan. Zet 2 van die gespiegelde gebouwen tegenover elkaar en vraag de kinderen te<br />
vertellen wat ze zien.<br />
Rekenwoorden<br />
– (Er)voor<br />
– (Er)achter<br />
– Links<br />
– Rechts<br />
– Boven<br />
– Naast<br />
– Eerste<br />
Lastige woorden<br />
– Tweehoog<br />
– 1 e verdieping<br />
49
50<br />
Lesverloop van les 23<br />
Blok 1 Les 23 en 24<br />
C 1 wat doen roos en bas?<br />
Tellen, beschrijven, bouwen en nabouwen van bouwsels<br />
Bespreek de plaat met de kinderen. Wat zijn de kinderen op de plaat aan het doen? Hoeveel<br />
<strong>blok</strong>ken heeft het bouwsel van Bas? Wat probeert Roos te raden? De kinderen op de plaat spelen<br />
een spel. Bas heeft een bouwsel gemaakt met 5 <strong>blok</strong>ken. Roos heeft ook 5 <strong>blok</strong>ken. Bas<br />
beschrijft zijn bouwwerk. Door middel van deze beschrijving probeert Roos hetzelfde bouwsel<br />
te maken. Per tweetal krijgen de kinderen nu een stuk karton dat dient als afscheiding tussen<br />
hen. Deel ook de <strong>blok</strong>ken uit. Ieder kind krijgt 5 <strong>blok</strong>ken. Een van de kinderen maakt een<br />
bouwsel achter het scherm. Vervolgens beschrijft dat kind zijn bouwsel aan zijn partner. Hij<br />
vertelt per <strong>blok</strong>je wat hij heeft gedaan, bijvoorbeeld: ‘Ik heb één <strong>blok</strong>je neergelegd, daar een<br />
naast, toen een op de eerste en een op de tweede. Daarna heb ik er nog een voor het tweede<br />
<strong>blok</strong>je gelegd’. Het andere kind probeert het bouwwerkje na te maken op basis van die<br />
beschrijving. Als het bouwsel af is, wordt het schermpje verwijderd en worden de bouwsels<br />
vergeleken. Ook hier kunnen de begrippen ‘voor’ en ‘achter’ hun gevolgen hebben, zodat<br />
de bouwsels spiegelbeeldig zijn. Laat de kinderen zelf proberen te ontdekken hoe dat is<br />
ontstaan.<br />
C 2 bouw na.<br />
Tellen, beschrijven, bouwen en nabouwen van bouwsels<br />
Je kunt het aantal <strong>blok</strong>ken per bouwsel ook tellen en de aantallen onderling vergelijken door<br />
de <strong>blok</strong>ken als een torentje op te stapelen en 2 of meer torentjes tegen elkaar aan te schuiven.<br />
Dan zie je hoeveel <strong>blok</strong>ken het ene torentje hoger is dan het andere. Dit is een eerste stap<br />
naar het werken met stapeldiagrammen.<br />
C 3 bouw na.<br />
Tellen, beschrijven, bouwen en nabouwen van bouwsels<br />
Bij deze bouwsels zijn alleen bij het laatste bouwsel ‘onzichtbare’ <strong>blok</strong>ken.<br />
C 4 welke zijn hetzelfde?<br />
Tellen, beschrijven, bouwen en nabouwen van bouwsels<br />
De kinderen vergelijken de bouwsels met elkaar. Alle bouwsels zijn gemaakt uit 5 <strong>blok</strong>ken.<br />
Eventueel laat u de kinderen de bouwsels namaken en vanuit een andere hoek bekijken.<br />
Er lijken telkens 2 bouwsels op elkaar. Het verschil is de hoek van waaruit ze zijn bekeken.<br />
Observeer hoe de kinderen met de bouwsels omgaan.<br />
C 5 bouw met 5 <strong>blok</strong>ken.<br />
Tellen, beschrijven, bouwen en nabouwen van bouwsels<br />
Laat de kinderen zelf bouwsels maken met 5 <strong>blok</strong>ken. Hierbij gaat het erom dat ze ervaren<br />
dat je met 5 <strong>blok</strong>ken allerlei varianten kunt bouwen.
Alles telt Handleiding 3<br />
Aandachtspunten bij les 24 (zelfstandig werken)<br />
Werkschrift blz. 28 en 29<br />
1 De kinderen bouwen de verschillende bouwsels na. Wijs hen erop dat de<br />
bouwsels <strong>blok</strong>ken kunnen bevatten in een onzichtbare positie.<br />
2 De kinderen tellen de <strong>blok</strong>ken in een bouwsel en bouwen het na. Ook hier<br />
zijn ‘onzichtbare’ <strong>blok</strong>ken aanwezig in bouwsel 2, 3 en 5.<br />
3 Kunnen de kinderen zich mentaal voorstellen dat er <strong>blok</strong>ken uit de doos<br />
worden gehaald?<br />
4 De kinderen bekijken de bouwsels nauwkeurig en geven de bouwsels die<br />
hetzelfde zijn dezelfde kleur.<br />
5 Splitsen met onzichtbare <strong>blok</strong>jes.<br />
6 De getallenrij tot 10 invullen.<br />
Maatschrift blz. 28 en 29<br />
▪ 1 Hier wordt met een eenvoudiger en eenduidiger bouwsel begonnen<br />
dan in opgave 1 van het Leerlingenboek. Eventueel ook opgave 1 van<br />
het Leerlingenboek alvast aan de orde laten komen.<br />
▪ 2-3 Geef de kinderen <strong>blok</strong>ken om een en ander na te bouwen.<br />
▪ 4 Instrueer de kinderen om op te schrijven hoeveel <strong>blok</strong>ken er naast de<br />
doos liggen. Laat ze ook hun resultaten verwoorden, bijvoorbeeld: 5<br />
<strong>blok</strong>ken; 4 in de doos, 1 ernaast enzovoort. Er komen verschillende<br />
opgaven met dozen en steeds zit er een ander aantal <strong>blok</strong>ken in!<br />
▪ 5 In de doos 6 <strong>blok</strong>ken. Hoeveel liggen er naast? (nul) U kunt de nul wel<br />
noemen, maar ga er niet te lang op door.<br />
Afronding<br />
Bij de bespreking van opgave 4 in het werkschrift en opgave 2 in het<br />
maatschrift valt wellicht het woord ‘spiegelen’ of het woord ‘draaien’.<br />
Laat de kinderen dat ook uitvoeren. Gebruiken ze ook de termen draaien<br />
en spiegelen bij de andere opgaven?<br />
Observatie en extra hulp<br />
51<br />
Let erop dat de kinderen het perspectief in<br />
de bouwsels goed interpreteren. Observeer<br />
hoe de kinderen met de bouwsels omgaan.<br />
Teken (of leg met touw) eventueel een<br />
straat op de vloer van het lokaal. Laat<br />
de bouwsels langs de straat zetten.<br />
Eventueel bouwt u een straat met twee<br />
rijtjes aaneengesloten tafels. De bouwsels<br />
staan op de tafels. Op deze manier krijgen<br />
de bouwsels een duidelijke voorkant. Laat<br />
de kinderen de bouwsels daarna van uit<br />
verschillende hoeken bekijken. Zijn er<br />
bouwsels die hetzelfde zijn? Zijn ze ook echt<br />
hetzelfde? Plaats de kinderen eens tussen<br />
de bouwsels in. Lijken ze nu nog op elkaar?<br />
Stap even uit de les<br />
Laat de kinderen die nog schoenen met<br />
veters hebben voordoen hoe ze de veters<br />
van hun schoenen strikken. Zo kun je ook<br />
een strik maken op een feestelijk pakje.<br />
Welk kind kan dat al vertellen?
52<br />
Leerlijn<br />
<strong>blok</strong> 1<br />
– Getalrelaties en getalbegrip<br />
– Lengte en omtrek<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Eerste aanzet tot lengtemeting<br />
– Splitsen van 10, 7 en 6<br />
Oefenen<br />
– Aantallen tot 10 splitsen in 2 groepjes<br />
– De getallenrij tot 10<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– Eerste aanzet tot lengtemeting<br />
– Splitsen van 7, 8 en 10<br />
▪ Oefenen<br />
– Aantallen tot 10 splitsen in 2 groepjes<br />
– De getallenrij tot 10<br />
Materiaal<br />
– Werkschrift 3a1 blz. 30 en 31<br />
– Maatschrift 3 <strong>blok</strong> 1 + 2 blz. 30 en 31<br />
– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />
– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />
– Oefensoftware<br />
– Dobbelstenen<br />
– Fiches<br />
– Flitskaarten<br />
les 25 herhalen en oefenen<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Dobbelstenen<br />
Geef de kinderen per tweetal 2 dobbelstenen, 12 fi ches en een set<br />
fl itskaarten tot 12. Laat de kinderen om de beurt gooien en het aantal<br />
ogen leggen met fi ches. Daarna zoeken ze er de goede fl itskaart<br />
(getalkant) bij.<br />
2 Tellen<br />
Laat weer van 1 t/m 20 tellen met nu bij elk veelvoud van 4, ‘hoi’. Dus 1,<br />
2, 3, hoi, 5, 6, 7, hoi, enzovoort.<br />
Maatschrift<br />
▪ 1 Dobbelsteen<br />
Geef de kinderen een grote dobbelsteen, 6 fi ches en fl itskaarten tot en<br />
met 6. Laat de kinderen om de beurt gooien en het aantal ogen leggen<br />
met fi ches. Daarna wordt de goede fl itskaart erbij gezocht.<br />
▪ 2 Tellen<br />
Tel met de kinderen t/m 10 en terug. Bij elk veelvoud van 2 zeggen de<br />
kinderen ‘piep’. Dus: 1, piep, 3, piep, etc.
Alles telt Handleiding 3<br />
Aandachtspunten bij les 25 (herhalen en oefenen)<br />
Werkschrift blz. 30 en 31<br />
1 Bij lengte meten is het belangrijk dat het begin van<br />
de staaf samenvalt met het begin van de ketting.<br />
2 Nu worden de lengtes ook nog gesplitst.<br />
3 De aantallen fi ches worden geteld en in groepjes<br />
gesplitst.<br />
4 Nu komen alle splitsingen systematisch aan bod.<br />
5 Kunnen de kinderen zich mentaal voorstellen hoe de<br />
splitsing is?<br />
6 Verder tellen in de telrij tot 10. Het ene rijtje kan<br />
helpen bij het andere rijtje.<br />
Normering<br />
Aantal Onvoldoende Voldoende<br />
Opgave 1 7 < 5 5 - 7<br />
Opgave 2 4 < 3 3 - 4<br />
Opgave 3 3 < 2 2 - 3<br />
Opgave 4 11 < 7 7 - 11<br />
Opgave 5 3 < 2 2 - 3<br />
Opgave 6 6 < 4 4 - 6<br />
Maatschrift blz. 30 en 31<br />
53<br />
▪ 1 Meten met de kralenliniaal. Bij de laatste twee zou<br />
het handig zijn een horizontale streep te trekken.<br />
▪ 2 Splitsen van 7, 8 en 10 met behulp van de<br />
kralenliniaal.<br />
▪ 3 Splitsen van 8 met behulp van de <strong>blok</strong>kendoos.<br />
▪ 4 Splitsing van 6 en 10.<br />
▪ 5 Ontbrekende getallen vinden. Laat eventueel 1 t/m<br />
10 opschrijven.<br />
▪ 6 Verbind de goede getallen.<br />
▪<br />
Normering<br />
Aantal Onvoldoende Voldoende<br />
Opgave 1 6 < 4 4 - 6<br />
Opgave 2 4 < 3 3 - 4<br />
Opgave 3 3 < 2 2 - 3<br />
Opgave 4 10 < 7 7 - 10<br />
Opgave 5 16 < 11 11 - 16<br />
Opgave 6 9 < 6 6 - 9
54<br />
Plusopgaven werkschrift blz. 36 en 37<br />
1 Een stippentekening maken door opeenvolgende getallen tot 10 van klein naar groot te<br />
verbinden.<br />
2 Tellen de kinderen al handig met 2 tegelijk?<br />
3 Blokkenbouwsels met een getal verbinden.<br />
4 Groepjes van 10 samenstellen uit 2 groepjes van 5.<br />
5 Een aantal verdelen over stippenpatronen van 2 dobbelstenen.<br />
6 Nu met 3 dobbelstenen. Het aantal stippen is t/m 12.<br />
7 Een getal splitsen en een deel als stippenpatroon in de dobbelsteen tekenen.<br />
8 Nu steeds 2 verder, waarbij links de oneven en rechts de even getallen staan.<br />
Plusschrift 3 blz. 2 t/m 9<br />
Blok 1 Les 25<br />
1 Goed tellen, dan lukt het wel.<br />
2 Even of oneven, dat is de vraag. Hebben de kinderen de tip achterin het boek gebruikt?<br />
3 Samen 10 heeft te maken met de aanpak. Eerst één getal kiezen, deze van de 10 afhalen en<br />
dan de rest nog in 2 getallen splitsen.<br />
4 Natekenen, niet spiegelen.<br />
5 Er zal gewisseld moeten worden.<br />
6 Zie opgave 2.<br />
7 Wat zijn de sprongen die worden gemaakt? In de tweede rij gaan we in 3 sprongen van 20<br />
naar 35. Dus eigenlijk 15 in 3 gelijke sprongen delen.<br />
8 De stapeling lijkt wel erg op elkaar. Het is de bedoeling dat de kinderen er 3 rijen onder<br />
‘bouwen’ met telkens een voorwerp meer.<br />
9 Zie opgave 3.<br />
10 Bij de slingersommen is het de bedoeling dat de kinderen handig gaan optellen. Wat neem je<br />
als eerste bij elkaar? Gebruik je ook de vijfstructuur?<br />
11 Eerst in het klad de te maken letters in <strong>blok</strong>letters schrijven.<br />
12 Zie opgave 3.<br />
13 Bij het tweede bouwsel kunnen er onzichtbare <strong>blok</strong>jes zijn. Het gemakkelijkst is dus het<br />
minimum en het maximum vast te stellen.<br />
14 Wanneer deze opdracht aanspreekt, kunt u ook groter papier laten gebruiken en meer<br />
tekeningen als opdracht voor de ander laten maken. Laat daarom in tweetallen werken.<br />
15 Tellen de kinderen handig?<br />
16 Eventueel na laten bouwen<br />
17 Een wedstrijdje ringengooien. Wie wint?<br />
18 Zie opgave 10.<br />
19 De getallen op de goede plek invullen.<br />
20 Zie opgave 17.<br />
21 Deze opdracht kan zeker leiden tot eigen producties.<br />
24 Dit is een eerste spel in deze reeks (te spelen door twee kinderen). Zetten sommige kinderen<br />
de pion in een keer op de goede plek (zonder te tellen)?