11.09.2013 Views

Verzekeringsrecht jurisprudentie 2002.pdf - Ex Tunc

Verzekeringsrecht jurisprudentie 2002.pdf - Ex Tunc

Verzekeringsrecht jurisprudentie 2002.pdf - Ex Tunc

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

het licht van de vaststaande feiten onbegrijpelijk.<br />

General Accident-Amev (1991) Vervolg op HR 12 april 1985, NJ 1985, 867. Dubbele verzekering. Regresrecht<br />

verzekeraars. Anticipatie NBW. In een geval waarin dezelfde aansprakelijkheid is<br />

gedekt onder meer dan één aansprakelijkheidsverzekering is een eis van redelijkheid<br />

en billijkheid dat de verzekeraar op wie de verzekerde zijn keus heeft laten vallen en<br />

die daarop de schade heeft vergoed, verhaal moet kunnen nemen op de andere<br />

verzekeraars op wie eveneens de verplichting tot het vergoeden van deze schade<br />

rustte. Voor het komende recht wordt dan ook - in overeenstemming met wat ten<br />

onzent in de doctrine reeds lang werd geleerd en met wat elders geldt – voorgesteld<br />

uitdrukkelijk te bepalen dat in een dergelijk geval de verzekeraars onderling verhaal<br />

hebben opdat ieder zijn deel draagt. In de huidige wet ontbreekt een dergelijke regel.<br />

Niettemin moet ook voor het huidige recht worden aanvaard dat uit voormelde regel<br />

inzake samenloop van aansprakelijkheidsverzekeringen voor de betrokken<br />

verzekeraars een onderling regresrecht voortvloeit, omdat zulks past in het stelsel van<br />

de wet en aansluit bij de daarin wèl geregelde gevallen. Daarbij valt met name te<br />

wijzen op het bepaalde in art. 1329 BW en op de regel die is aanvaard voor het geval<br />

verschillende personen elk uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk zijn voor<br />

dezelfde schade.<br />

AANVULLENDE JURISPRUDENTIE<br />

HOOFDSTUK 3<br />

Confood-Zürich (1997) Partijen zijn overeengekomen dat de schade na brand zal worden vastgesteld door<br />

deskundigentaxatie. Volgens het hof is het resultaat van deze taxatie naar maatstaven<br />

van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zodat de verzekeraar daaraan niet<br />

gebonden is. Vooropgesteld moet worden dat vaststelling van de door de verzekeraar<br />

te vergoeden schade als in het onderhavige geval is geschied, ertoe strekt onzekerheid<br />

of geschil omtrent de hoegrootheid van de door de verzekeraar te vergoeden schade te<br />

beëindigen. Daarmee is niet verenigbaar dat de vaststelling als ongeldig zou dienen te<br />

worden beschouwd wanneer uitkering van het vastgestelde bedrag in strijd met het<br />

indemniteitsbeginsel zou komen doordat zij de verzekerde in een duidelijk<br />

voordeliger positie zou doen geraken. De vaststelling bindt partijen immers ook voor<br />

zover zij leidt tot een rechtstoestand die afwijkt van die welke tussen hen zou hebben<br />

bestaan indien zij omtrent de schadevaststelling geen regeling zouden hebben<br />

getroffen. Het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting omtrent de in art.<br />

6:248 lid 2 BW en art. 7:904 lid 1 BW bedoelde maatstaven. In een geval als het<br />

onderhavige, waarin partijen zijn overeengekomen dat zij zich binden aan een door<br />

derden - in opdracht van partijen – te geven beslissing kunnen alleen ernstige<br />

gebreken in de beslissing gebondenheid eraan naar maatstaven van redelijkheid en<br />

billijkheid onaanvaardbaar maken. Hetgeen het hof heeft vastgesteld wettigt echter<br />

niet de gevolgtrekking dat in het onderhavige geval van zodanige ernstige gebreken<br />

sprake is. De aard van een verzekering als de onderhavige brengt, zoals ook naar<br />

voren komt uit art. 7.17.2.13 Ontw. BW, mee dat, tenzij blijkt van het tegendeel,<br />

partijen geacht worden het gebouw naar zijn herbouwwaarde te hebben verzekerd.<br />

Dat de deskundigen in het onderhavige geval kennelijk geen aanwijzingen aanwezig<br />

hebben geacht op grond waarvan van een ander waardebegrip zou moeten worden<br />

uitgegaan, kan in ieder geval niet als een ernstig gebrek van hun beslissing worden<br />

aangemerkt, te minder nu uit de algemene voorwaarden blijkt dat het verzekerde<br />

bedrag is berekend naar herbouwwaarde. De omstandigheid dat de deskundigen bij de<br />

vaststelling van het door Zürich te vergoeden bedrag geen rekening hebben gehouden<br />

met de werking van het indemniteitsbeginsel, kan evenmin leiden tot<br />

vernietigbaarheid van de beslissing van deskundigen nu de omstandigheid dat de<br />

verzekerde door het ontvangen van de vastgestelde schadevergoeding in een duidelijk<br />

voordeliger positie zou komen te verkeren, niet meebrengt dat de vaststelling als<br />

ongeldig zou dienen te worden beschouwd.<br />

Ennia – Casablanca (2002) In het arrest Ennia-Casablanca: HR 28 juni 2002, NJ 2002, 609 geeft de HR aan dat<br />

art. 263K (oud) bepaalt dat bij overgang van een zaak, de verkering van die zaak ten<br />

voordele van de rechthebbende doorloopt. Art. 263K (oud) geeft slechts een regeling<br />

voor het geval voorwerpen (zaken) verzekerd zijn en deze worden verkocht of in<br />

eigendom overgaan. In beginsel is een bedrijfsschadeverzekering niet een verzekering<br />

van een of meer zaken. Art. 263k (oud) is in de regel dergelijke verzekeringen niet<br />

van toepassing. De HR vervolgt echter zijn betoog als volgt: ‘Dit is alleen anders in

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!