13.09.2013 Views

WET MILIEUBEHEER - Aarhusportaal

WET MILIEUBEHEER - Aarhusportaal

WET MILIEUBEHEER - Aarhusportaal

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Gegevens aanvrager<br />

Naam aanvrager<br />

Adres<br />

Postcode en plaats<br />

Gegevens inrichting<br />

Naam inrichting<br />

Adres<br />

Postcode en plaats<br />

Aard van de inrichting<br />

Inrichtingnummer<br />

Datum<br />

Vergunning opgesteld door<br />

gemeente OverbetUWe<br />

<strong>WET</strong> <strong>MILIEUBEHEER</strong><br />

BESCHIKKING<br />

Maatschap H.U.M, en l .w.<br />

Uilenburgsestraat 6-8<br />

6666 LA Heteren<br />

Maatschap Kuijpers<br />

Uilenburgsestraat 6-8<br />

6666 LA Heteren<br />

Melkrundvee-, schapen- en<br />

vleesvarkenshouderij<br />

MPM 2236<br />

22 mei 2008<br />

RMB


VERGUNNING <strong>WET</strong> <strong>MILIEUBEHEER</strong><br />

AANVRAAG<br />

Burgemeester en Wethouders van Overbetuwe hebben een aanvraag op grond van de Wet<br />

milieubeheer ontvangen voor het perceel gelegen aan Uilenburgsestraat 6-8 te Heteren,<br />

kadastraal bekend sectie F nr. 552 te Overbetuwe. Het verzoek om deze vergunning van<br />

Maatschap H.G.M, en T.W.M. Kuijpers, Uilenburgsestraat 6-8 te Heteren heeft de gemeente<br />

ontvangen op 19 juli 2006. Het betreft een revisievergunning voor een melkrundvee-, schapen- en<br />

vleesvarkenshouderij.<br />

ACTIVITEITEN EN LIGGING<br />

Bevoegdheid tot vergunningverlening op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit<br />

milieubeheer (Ivb).<br />

De aangevraagde inrichting is vergunningplichtig op grond van artikel 8.1 van de Wet<br />

milieubeheer. Deze vergunningplicht wordt niet opgeheven door een algemene maatregel van<br />

bestuur als bedoeld in de artikelen 8.1, tweede lid en 8.40 van de Wet milieubeheer. De gemeente<br />

is het bevoegde gezag.<br />

ONDERDELEN AANVRAAG<br />

De aanvraag bestaat uit:<br />

- een aanvraagformulier inclusief plattegrondtekening, ontvangen op 19 juli 2006;<br />

aangevulde aanvraag inclusief tekening, ontvangen op 21 december 2006;<br />

- een akoestisch rapport, rapportnummer 2007119.R01, ontvangen op 27 maart 2007;<br />

- aanvullend akoestisch rapport, rapportnr. 2007119.B01, ontvangen op 10 december 2007;<br />

- aanvullend akoestisch rapport, rapportnr. 2007119.B01a, ontvangen op 13 maart 2008.<br />

ONTVANKELIJKHEID<br />

De aanvraag voldoet aan de eisen van ontvankelijkheid die gesteld zijn in het Inrichtingen- en<br />

vergunningenbesluit Wet milieubeheer.<br />

COÖRDINATIE<br />

Voor het eerder vergunde gedeelte van de vleesvarkensstal is in augustus 2003 bouwvergunning<br />

verleend en voor de nog te realiseren jongveestal is in juli 2006 bouwvergunning verleend. Voor de<br />

oprichting van de aanbouw van de vleesvarkensstal binnen deze inrichting is tevens een<br />

bouwvergunning vereist. De coördinatieregels uit de Woningwet en de Wet milieubeheer zijn van toepassing.<br />

Artikel 20.8 Wm bepaalt dat de Wm-vergunning niet eerder in werking treedt dan nadat de<br />

betrokken bouwvergunning is verleend. Er geldt op grond van artikel 52 Woningwet een<br />

aanhoudingsplicht voor de bouwvergunning.


Deze inrichting loost geen bedrijfsafvalwater waarop de Wvo van toepassing is. De coördinatieregeling<br />

conform de artikelen 8.28 t/m 8.34 en hoofdstuk 14 van de Wet milieubeheer is niet<br />

van toepassing.<br />

PROCEDURE<br />

De voorbereiding van de beschikking op de aanvraag heeft plaatsgevonden overeenkomstig het<br />

bepaalde in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en afdeling 13.2 van de Wet<br />

milieubeheer.<br />

EERDER VERLEENDE VERGUNNINGEN EN MELDINGEN<br />

Voor de inrichting is op 13 mei 2003 een oprichtingsvergunning verleend voor een melkrundvee-,<br />

schapen- en vleesvarkenshouderij (art 8.1 lid 1 onder a en c Wet milieubeheer). Daarnaast is op<br />

12 april 2006 een melding ex artikel 8.19 Wm ingediend voor de realisatie van de jongveestal.<br />

Deze is op 5 juli 2006 gepubliceerd.<br />

De volgende wijzigingen worden binnen de inrichting doorgevoerd:<br />

- de rundveestal is gespiegeld en 6 meter breder gerealiseerd. Door efficiëntere indeling zijn er<br />

ook meer dierplaatsen ontstaan;<br />

- bij de vleesvarkensstal wordt de ziekenboeg aan de voorzijde gerealiseerd. Tevens komt hier<br />

een voorruimte met hygiënesluis. Ook de spoelplaats en voersilo's worden voor de stal<br />

gesitueerd. Aan de achterzijde is de ziekenboeg als afdeling ingericht en worden zes afdelingen<br />

van 120 dieren aangebouwd. De bestaande afdelingen zijn nu ook ingericht voor 120 dieren;<br />

- de gemelde jongveestal wordt in gebruik genomen voor extra jongvee;<br />

- er is een romneyloods gerealiseerd voor het huisvesten van de schapen. Hiervoor zijn twee<br />

kunstmestsilo's geplaatst en zijn drie bijproductensilo's geplaatst voor het rundvee;<br />

- verder komt er een mestpomp bij en wordt een 12 ton's voedersilo bij de varkensstal niet<br />

geplaatst, maar worden de twee voedersilo's van 5 ton nu 8 ton.<br />

In de onderstaande tabel zijn de ammoniakemissie (NH3) en mestvarkeneenheden (mve)<br />

weergegeven:<br />

diersoort<br />

Melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar,<br />

overige huisvestingssystemen, met<br />

beweiden (A 1.6.1)<br />

Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar (A 3)<br />

Schapen ouder dan 1 jaar,<br />

incl. lammeren tot 45 kg (B 1)<br />

Vleesvarkens > 25 kg, gedeeltelijk<br />

roostervloer, mestkelders met water- en<br />

mestkanaal, de laatste met schuine<br />

putwand(en) met metalen<br />

driekantrooster op mestkanaal,<br />

emitterend mestoppervlak max. 0,18<br />

m 2 , GL BB 97-07-056 V2 (D 3.2.7.1.1)<br />

Vleesvarkens > 25 kg, gedeeltelijk<br />

roostervloer, mestkelders met water- en<br />

mestkanaal, de laatste met schuine<br />

putwand(en) met metalen<br />

driekantrooster op mestkanaal,<br />

emitterend mestoppervlak groter dan<br />

0,18 m 2 maar kleiner dan 0,27 m 2 , GL<br />

BB 97-07-056 V2 (D 3.2.7.1.2)<br />

Totaal<br />

omrekenfactor<br />

mve<br />

0<br />

0<br />

3<br />

1,4<br />

1,4<br />

NH3<br />

9,5<br />

3,9<br />

0,7<br />

1<br />

1,4<br />

aantal<br />

vergunningssituatie<br />

140<br />

98<br />

130<br />

950<br />

0<br />

mve<br />

,0<br />

0,0<br />

43,3<br />

678,6<br />

0,0<br />

721,9<br />

NH3<br />

1330,0<br />

382,2<br />

91,0<br />

950,0<br />

0,0<br />

2753,2<br />

aanvraag/beoogde situatie<br />

aantal<br />

213<br />

119<br />

130<br />

0<br />

1980<br />

mve<br />

0,0<br />

0,0<br />

43,3<br />

0,0<br />

1414,3<br />

1457,6<br />

NH3<br />

2023,5<br />

464,1<br />

91,0<br />

0,0<br />

2772,0<br />

5350,6


Bij de codering is uitgegaan van de Regeling ammoniak en veehouderij van 14 mei 2007.<br />

Met de vergunning van 13 mei 2003 was een oprichting van een melkrundveestal, een<br />

werktuigenberging en schapenstal en een vleesvarkensstal beoogd. Tijdens een controlebezoek<br />

d.d. 22 augustus 2005 is geconstateerd dat de vleesvarkensstal en de schapenstal niet<br />

gerealiseerd zijn. Ook bij het bedrijfsbezoek naar aanleiding van de vergunningaanvraag bleek dat<br />

dit gedeelte van de inrichting nog niet is gerealiseerd. De stallen zijn derhalve niet binnen drie jaar<br />

nadat de vigerende oprichtingsvergunning onherroepelijk is geworden gerealiseerd. De<br />

melkrundveestal is wel in gebruik volgens de vigerende vergunning. Dit betekent dat de<br />

vleesvarkensstal en de schapenstal zijn komen te vervallen volgens artikel 8.18 Wet milieubeheer.<br />

De vigerende vergunningsrechten voor de 140 melkkoeien en 98 stuks jongvee hebben een<br />

ammoniakemissie van 1.712,2 kg.<br />

Door het vervallen van de vergunningrechten voldoet de inrichting op dit moment aan de criteria<br />

van het Besluit landbouw milieubeheer. De aangevraagde wijzigingen betekenen echter dat de<br />

inrichting weer milieuvergunningplichtig zal worden. In dergelijke gevallen dient een<br />

oprichtingsvergunning te worden aangevraagd.<br />

De gevraagde vergunning wordt verleend overeenkomstig de stukken die bij dit besluit horen en<br />

zo gewaarmerkt zijn. Aan de vergunning zijn de voorschriften 1.1.1 tot en met 10.2.3 verbonden.<br />

Deze voorschriften zijn op het aanhangsel vermeld.<br />

Bij de beslissing op de aanvraag zijn de volgende zaken betrokken:<br />

- de bestaande toestand van het milieu, voor zover de inrichting daarvoor gevolgen kan<br />

veroorzaken;<br />

- de invloed van de inrichting op het milieu, zoals:<br />

- risico voor calamiteiten (brandbare en exploderende stoffen);<br />

- de met betrekking tot de inrichting en het gebied waar de inrichting is gelegen, redelijkerwijs<br />

te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn met het oog op de bescherming van het<br />

milieu;<br />

- de mogelijkheden tot bescherming van het milieu door het verbinden van voorschriften aan<br />

deze vergunning; deze mogelijkheden zijn verderop in deze vergunning per milieuaspect<br />

beschreven.<br />

Bij de beslissing op de aanvraag is in acht genomen dat voor het verwijderen van afvalstoffen en<br />

gevaarlijke afvalstoffen uit een inrichting regels worden gesteld in hoofdstuk 10 van de Wet<br />

milieubeheer en de Provinciale milieuverordening Gelderland. Dit houdt onder meer in dat<br />

gevaarlijk afval alleen aan een vergunninghouder voor de inzameling van gevaarlijk afval mag<br />

worden afgegeven en dat voor bepaalde andere soorten (bedrijfs)afval een ontheffing van de<br />

provincie noodzakelijk is;<br />

Daarnaast is bij de beslissing op de aanvraag een aantal zaken in overweging genomen. Het gaat<br />

hierbij om het volgende:<br />

(EXTERN) ADVIES<br />

Bij een procedure tot verlening van de milieuvergunning kunnen verschillende adviseurs betrokken<br />

zijn.<br />

De inrichting is gelegen nabij het grondwaterbeschermingsgebied ter hoogte van Heteren gelegen<br />

ten oosten van de Rijksweg A50. Omdat de inrichting niet is gelegen in het<br />

grondwaterbeschermingsgebied, maar wel in de boringsvrije zone rondom het<br />

grondwaterbeschermingsgebied, zijn geen aanvullende voorschriften noodzakelijk.<br />

Gelet op de ligging in de boringsvrije zone wordt een kopie van deze beschikking verzonden aan<br />

de provincie Gelderland.


TOETSING MILIEU-EFFECTRAPPORTAGE (M.E.R.)<br />

In het Besluit milieu-effectrapportage 1994 onderdeel D of onderdeel C, nummer 14 is bepaald<br />

wanneer een activiteit respectievelijk m.e.r.-beoordelingsplichtig, danwei direct MER-plichtig is.<br />

De m.e.r.-beoordelingsplicht geldt voor het oprichten, wijzigen of uitbreiden van een inrichting<br />

bestemd voor het fokken, mesten of houden van pluimvee of varkens. Op onderhavige bedrijf<br />

wordt geen pluimvee gehouden en worden minder dan 2.200 vleesvarkenplaatsen aangevraagd.<br />

Het besluit is niet van toepassing.<br />

GEURBELASTING<br />

Vanaf 1 januari 2007 vormt de Wet geurhinder veehouderij (Wgv) het toetsingskader voor de<br />

milieuvergunning als het gaat om geurhinder vanuit dierenverblijven van veehouderijen.<br />

Onderhavige aanvraag is ingediend voor 1 januari 2007, voordat de Wgv in werking is getreden.<br />

De aanvraag moet daarom conform artikel 14 lid 1 Wgv met betrekking tot het aspect geurhinder<br />

te worden getoetst aan het toetsingskader, zoals dat voor het in werking treden van de Wgv gold.<br />

Om geurhinder naar de omgeving van een veehouderij zoveel mogelijk te beperken moet volgens<br />

de wetgeving van voor 1 januari 2007 worden getoetst aan bepaalde afstandnormen. Bij de<br />

beoordeling van de geurbelasting is getoetst aan de richtlijn 'Veehouderij en Stankhinder, 1996'<br />

(verder te noemen richtlijn), waarmee op een objectieve manier inzicht wordt gegeven in de te<br />

verwachten geurhinder die door een veehouderij wordt veroorzaakt.<br />

In de richtlijn is rekening gehouden met de geurhinder van het individuele veehouderijbedrijf<br />

alsmede de geurhinder van eventuele omliggende veehouderijbedrijven. Als gevolg van<br />

jurisprudentie moet bij de beoordeling van de individuele geurbelasting gedeeltelijk worden<br />

teruggevallen op de brochure 'Veehouderij en Hinderwet, 1985' (verder te noemen brochure). Bij<br />

de beoordeling van de cumulatie van geurhinder moet volgens jurisprudentie geheel worden<br />

teruggevallen op het 'rapport nr. 46 uit de publicatiereeks Lucht 1985' (verder te noemen rapport).<br />

Individuele afstand<br />

Zoals hiervoor reeds is aangegeven is vanwege de jurisprudentie betreffende de categorieindeling<br />

gedeeltelijk teruggevallen op de brochure. Voor beoordeling van de overige aspecten<br />

(onder andere afstandsbepaling) is de richtlijn toegepast. Bij de bepaling van het aantal<br />

mestvarkeneenheden is het aantal dieren het uitgangspunt. Bij de afstandsbepaling is uitgegaan<br />

van de afstand tussen het geurgevoelige object en het dichtstbijzijnde emissiepunt. Het totaal<br />

aantal mestvarkeneenheden binnen de inrichting bedraagt 1.457,6. Daarnaast wordt ook<br />

melkrundvee gehouden welke niet zijn om te rekenen naar mestvarkeneenheden.<br />

Beoordeling afstand tot emissiepunt voor dieren die zijn om te rekenen naarm.v.e.<br />

De gewenste en werkelijke afstanden in meters van de vergunning van 2003 en onderhavige<br />

aanvraag tot de gevoelige objecten in de omliggende omgevingscategorieën volgens de brochure<br />

zijn als volgt:<br />

woning / object<br />

adres<br />

Uilenburgsestraat 3-7-9<br />

Uilenburgsestraat 23<br />

Uilenburgsestraat 25<br />

Uilenburgsestraat 27<br />

Uilenburgsestraat 12<br />

Broekland 2<br />

cat.<br />

I<br />

III<br />

III<br />

III<br />

IV<br />

IV<br />

vergunning 2003 (722 mve)<br />

gewenste<br />

afstand<br />

216<br />

118<br />

118<br />

118<br />

68<br />

68<br />

werkelijke<br />

afstand<br />

510<br />

235<br />

146<br />

153<br />

162<br />

152<br />

aanvraag (1.457,6 mve)<br />

gewenste<br />

afstand<br />

304<br />

160<br />

160<br />

160<br />

104<br />

104<br />

werkelijke<br />

afstand<br />

510<br />

235<br />

236<br />

240<br />

205<br />

232


De camping aan de Uilenburgsestraat 3-7-9 is als een omgevingscategorie I ingedeeld, omdat het<br />

hier verblijfsrecreatie betreft.<br />

De burgerwoningen Uilenburgsestraat 23, 25 en 27 zijn als een gevoelig object in categorie III<br />

aangemerkt, omdat het hier gaat om enkele niet-agrarische bebouwingen in het buitengebied.<br />

De woningen Uilenburgsestraat 12 en Broekland 2 zijn als een gevoelig object in categorie IV<br />

aangemerkt, omdat deze woningen behoren bij andere agrarische bedrijven.<br />

Uit de beoordeling van de individuele afstand blijkt dat wordt voldaan aan de vereiste minimale<br />

afstanden volgens de richtlijn.<br />

Beoordeling afstand tot gevel voor dieren die zijn om te rekenen naar m. v.e.<br />

Aan de minimale afstand tussen de gevel van de stal en het te beschermen object zijnde 50 meter<br />

voor een categorie I en II object en 25 meter voor een categorie III en IV object wordt voldaan.<br />

Beoordeling rundvee<br />

Binnen de inrichting is ook melkrundvee aanwezig waarvoor geen mestvarkeneenheden zijn te<br />

berekenen. Hiervoor zijn in bijlage 2 van de richtlijn vaste afstanden opgenomen. De afstand<br />

tussen de desbetreffende stal van de inrichting en de dichtstbijgelegen woning aan de<br />

Uilenburgsestraat 25 is 146 meter. Hiermee wordt voldaan aan de minimale afstand van 50 meter<br />

die nodig is tot een rundveestal.<br />

Cumulatie van geurbelasting<br />

Het verzoek richt zich op een toename van het aantal mestvarkeneenheden ten opzichte van de<br />

vigerende situatie, zodat een beoordeling van de cumulatieve geurbelasting moet plaatsvinden.<br />

Milieutechnische inzichten ter beoordeling van een bijdrage aan de cumulatieve geurhinder<br />

ontbreken, indien buiten de grenzen van de geëxtrapoleerde afstandsgrafiek in het rapport word<br />

getreden (Wijchen, E03990278/1G31). Berekenen van de cumulatieve geurhinder is niet<br />

noodzakelijk indien een gevoelig object in de categorieën I, II, III en IV is gelegen op een grotere<br />

afstand dan respectievelijke afstand van 1.000, 850, 520, en 375 meter.<br />

Bij de beoordeling van de cumulatieve geurbelasting is in eerste instantie bezien, welke relatieve<br />

bijdrage het bedrijf levert aan voornoemde woningen in de totale cumulatieve belasting op basis<br />

van de rechtsgeldige milieuvergunning. Voorts is onderzocht tot welke totale cumulatieve<br />

geurbelasting het verzoek om vergunning leidt. De resultaten daarvan zijn in onderstaand<br />

overzicht weergegeven waarbij de uitvoerige berekeningen als bijlage I en II zijn toegevoegd.<br />

adres<br />

Uilenburgsestraat 3<br />

Uilenburgsestraat 23<br />

Uilenburgsestraat 25<br />

Uilenburgsestraat 12<br />

categorie<br />

I<br />

III<br />

III<br />

IV<br />

nieuwe relatieve<br />

bijdrage<br />

0,33<br />

0,30<br />

0,25<br />

0,16<br />

totale cumulatieve<br />

geurbelasting<br />

0,33<br />

0,30<br />

0,25<br />

0,16<br />

Het verzoek om vergunning leidt niet tot een toename van de bijdrage aan de totale cumulatieve<br />

geurbelasting voor alle omliggende gevoelige objecten, zodat voor deze gevoelige objecten een<br />

uitgebreide berekening van de totale geurbelasting is uitgevoerd. De uitgebreide berekening is als<br />

bijlage II toegevoegd.<br />

Uit de beoordelingsmethodiek die omschreven is in het rapport volgt dat de som van cumulatieve<br />

geurbelasting maximaal 1,50 mag zijn. Voor de onderhavige aanvraag geldt dat voldaan wordt aan<br />

dit toetsingscriterium. De situatie is dus toelaatbaar.<br />

Aan het rapport wordt voldaan.


Wet geurhinder veehouderij<br />

Hoewel de Wet geurhinder veehouderij formeel gezien niet van toepassing is op onderhavige<br />

aanvraag is volledigheidshalve toch een toetsing uitgevoerd conform deze recente geurwetgeving.<br />

Deze toetsing is als bijlage IV bijgevoegd. Uit deze toetsing blijkt dat ook aan deze geurnormering<br />

kan worden voldaan.<br />

AMMONIAK<br />

Voor de beoordeling van de gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt door de uitstoot<br />

van ammoniak, moet worden getoetst aan de op 8 mei 2002 in werking getreden Wet ammoniak<br />

en veehouderij (Wav).<br />

Het betreft hier een bestaande veehouderij, verder te noemen: inrichting, die reeds beschikt over<br />

een Wet milieubeheer vergunning. De onderliggende aanvraag heeft betrekking op het veranderen<br />

van de bestaande inrichting in de zin dat de dierbezetting en de ammoniakemissie toeneemt.<br />

Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland hebben op 1 juli 2003 de begrenzing van de<br />

Ecologische Hoofdstructuur (EHS) vastgesteld, waarna deze op 1 augustus 2003 is<br />

bekendgemaakt. Volgens artikel 2 Wav worden gebieden als kwetsbaar gebied aangemerkt indien<br />

deze zijn gelegen binnen de begrenzing van de EHS én onmiddellijk voorafgaand aan het<br />

vervallen van de Interimwet ammoniak en veehouderij (lav) en Uitvoeringsregeling ammoniak en<br />

veehouderij (Uav) op 1 januari 2002 als voor verzuring gevoelig gebied krachtens deze wet waren<br />

aangemerkt.<br />

Er is geen dierenverblijf gelegen op minder dan 250 meter van een, binnen de begrenzing van de<br />

EHS gelegen, voor verzuring gevoelig gebied zoals deze waren aangemerkt op grond van de<br />

voormalige lav en Uav. Hierbij is uitgegaan van het binnen de begrenzing van de ecologische<br />

hoofdstructuur noordelijk gelegen gebied op circa 3.000 meter (ten noorden van de Nederrijn). De<br />

inrichting als geheel is daarom ook niet gelegen binnen een kwetsbaar gebied of een zone van<br />

250 meter daaromheen.<br />

De Wav geeft aan dat het bevoegd gezag bij het uitbreiden van een veehouderij de gevolgen van<br />

de ammoniakemissie uit de tot de veehouderij behorende dierverblijven dient te betrekken met<br />

toepassing van de artikelen 4 tot en met 7 van de Wav (artikel 3 lid 1 Wav) en artikel 8.10 lid 2 van<br />

de Wm. Tevens is aangegeven dat het stellen van voorschriften dient te gebeuren met toepassing<br />

van de artikelen 8.11, 8.44, 8.45 en 8.46 van de Wm (artikel 3 lid 3 Wav).<br />

BBT (artikel 3 lid 1 en 3 Wav)<br />

In artikel 3 lid 3 Wav wordt een link gelegd met artikel 8.11 lid 3 Wm, opdat redelijkerwijs de<br />

grootst mogelijke bescherming van het milieu wordt geboden. Op 1 december 2005 heeft een<br />

wijziging van de Wm plaatsgevonden waarin in artikel 8.11 lid 3 Wm het alara-beginsel is<br />

vervangen door het meer concrete begrip "beste beschikbare technieken" (BBT). Met toepassing<br />

van BBT kunnen en moeten economisch en technisch haalbare eisen worden gesteld aan de<br />

ammoniakemissie van een dierenverblijf, zodat de meest doeltreffende technieken worden<br />

toegepast om nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is,<br />

zoveel mogelijk te beperken.<br />

Op 28 december 2005 is het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij, hierna te noemen<br />

Besluit huisvesting, gepubliceerd (in Staatsblad nr. 675). Het Besluit treedt pas in werking op een bij<br />

koninklijk besluit te bepalen tijdstip (artikel 5 Besluit huisvesting). In het Besluit huisvesting is<br />

geregeld dat dieren niet in een willekeurig stalsysteem mogen worden gehuisvest. De BBT-afweging<br />

van artikel 8.11 lid 3 Wm is nu verdisconteerd in de maximale emissiewaarden van het Besluit<br />

huisvesting. Hiervoor wordt verwezen naar de in bijlage 1 bij dit Besluit huisvesting opgenomen<br />

maximale emissiewaarden (emissie-eisen) voor de betreffende diercategorieën.


Verder is in bijlage 2 bij het Besluit huisvesting aangegeven wanneer, ingevolge artikel 4 van het<br />

Besluit, bestaande huisvestingssystemen moeten zijn aangepast, zodat aan de maximale<br />

emissiewaarden wordt voldaan.<br />

Totdat het Besluit huisvesting in werking treedt, moeten eveneens eisen worden gesteld aan de<br />

ammoniakemissie van dierenverblijven. De minister van VROM heeft namelijk in een brief d.d. 26<br />

maart 2002, kenmerk BWL/2002 027 327, aangegeven voor welke diercategorieën er voldoende<br />

emissiearme huisvestingssystemen beschikbaar zijn om voor de betreffende bedrijfstak een alaranorm<br />

(inmiddels BBT-norm) te kunnen vaststellen. Tevens is in deze brief aangegeven wat voor<br />

deze diercategorieën de BBT-norm is. Deze maximale emissiewaarden zijn inmiddels opgenomen<br />

in bijlage 2 van de Regeling ammoniak en veehouderij van 14 mei 2007.<br />

Voor de uitbreiding/wijziging van het aantal dieren binnen de inrichting wordt een nieuwe<br />

vleesvarkensstal en een nieuwe jongveestal gebouwd. Voor de nieuwbouw geldt, gezien de nog te<br />

realiseren situatie, dat deze dient te worden voorzien van een emissiearm huisvestingssysteem 1<br />

dat voldoet aan BBT.<br />

De aangevraagde huisvestingssystemen voor de vleesvarkens en de bestaande rundveestal (met<br />

beweiden) voldoen aan de eisen voor maximale emissie zoals deze zijn vermeld in bijlage 1 van<br />

het Besluit huisvesting en bijlage 2 van de Regeling ammoniak en veehouderij.<br />

De stallen voor het jongvee en de schapen worden niet voorzien van een emissiearm<br />

huisvestingssysteem. Voor deze diercategorieën zijn geen maximale emissiewaarden vastgesteld.<br />

Het aangevraagde huisvestingssysteem voldoet aan hetgeen gangbaar is voor deze bedrijfstak<br />

(stand der techniek), dus ook aan BBT.<br />

De uitbreidingen en wijzigingen van de inrichting voldoen hiermee aan BBT.<br />

IPPC-richtlijn<br />

De IPPC-richtlijn is sinds 30 oktober 1999 van toepassing op nieuwe en belangrijk gewijzigde<br />

installaties. Hieronder worden zowel nieuwe stallen als stallen waarin een ander<br />

huisvestingssysteem toegepast wordt verstaan. Ondergeschikte aanpassingen, bijvoorbeeld het<br />

uitsluitend vergroten van de leefruimte van dieren in verband met welzijnseisen, worden meestal<br />

niet verstaan onder belangrijke wijzigingen. In bijlage 2 bij het Besluit huisvesting is aangegeven<br />

dat, indien een veehouderij onder de werkingssfeer van de IPPC-richtlijn valt, bestaande<br />

huisvestingssytemen voor de in bijlage 2 vermelde diercategorieën op 30 oktober 2007 aan BBT<br />

moeten voldoen.<br />

De verplichtingen uit de IPPC-richtlijn zijn alleen van toepassing op de activiteiten die in bijlage 1<br />

van deze richtlijn worden genoemd. Voor veehouderijen betekent dit dat alleen de volgende<br />

installaties onder de werking van de richtlijn vallen:<br />

meer dan 40.000 plaatsen voor pluimvee,<br />

meer dan 2.000 plaatsen voor vleesvarkens (van meer dan 30 kg) of<br />

meer dan 750 plaatsen voor zeugen.<br />

Binnen de inrichting zijn minder dan 2.000 dierplaatsen voor vleesvarkens aanwezig. De IPPCrichtlijn<br />

is niet van toepassing op deze inrichting.<br />

Conclusie<br />

Onderhavige aanvraag voldoet aan de eisen zoals gesteld in de Wav.<br />

Directe schade door uitstoot van ammoniak<br />

In het kader van de toepassing van de Wet milieubeheer kan mogelijke directe schade aan bossen<br />

en andere vegetaties door de uitstoot van ammoniak van belang zijn.<br />

1 Voor beoordeling van de emissiearme huisvestingssystemen is bijlage III toegevoegd.


Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt het<br />

rapport Stallucht en Planten uit juli 1981, verder te noemen: rapport, van het Instituut<br />

Plantenziektenkundig Onderzoek (IPO) hiervoor gehanteerd. Blijkens dit rapport is onderzoek<br />

gedaan naar de mogelijke schade op planten en bomen als gevolg van de uitstoot van ammoniak uit<br />

stallen waarin dieren worden gehouden. Schade door de uitstoot van ammoniak kan zich in de<br />

praktijk voordoen bij intensieve kippen- en varkenshouderijen. Ter voorkoming van dergelijke schade<br />

blijkt dat een afstand van minimaal 50 meter tussen stallen en meer gevoelige planten en bomen,<br />

zoals coniferen, en een afstand van minimaal 25 meter tot minder gevoelige planten en bomen kan<br />

worden aangehouden.<br />

Toetsing aan dit rapport is, blijkens de uitspraak in de casus E03.98.0118, nog steeds conform de<br />

meest recente, algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.<br />

Binnen 50 meter van de inrichting liggen geen percelen waar gevoelige gewassen, zoals vermeld in<br />

het rapport, worden geteeld. Tevens zijn er binnen 25 meter van de inrichting geen minder gevoelige<br />

planten en bomen aanwezig. Het bedrijf voldoet aan de eisen die volgen uit het rapport, waardoor<br />

directe ammoniakschade geen reden kan zijn om de aanvraag te weigeren.<br />

Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) en Flora- en Faunawet<br />

Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet milieubeheer is af te leiden dat eventuele<br />

aantasting van natuurwetenschappelijke en ecologische waarden ten gevolge van het in werking<br />

zijn van de inrichting, naast het primaire toetsingskader in de ruimtelijke ordening, mede<br />

betrekking heeft op de Wet milieubeheeraangelegenheden. Voor wat betreft de<br />

gebiedsbescherming is dit geregeld in de Natuurbeschermingswet en voor de soortbescherming in<br />

de Flora- en Faunawet.<br />

Voor handelingen die schadelijk zijn voor het natuurschoon of voor de natuurwetenschappelijke<br />

betekenis van een beschermd natuurmonument of vogelrichtlijngebied danwei voor handelingen<br />

die een beschermd natuurmonument of vogelrichtlijngebied ontsieren, geldt een vergunningsplicht<br />

ex artikel 16 van de op 1 oktober 2005 in werking getreden Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet)<br />

waarvoor Gedeputeerde Staten van de provincie bevoegd gezag is.<br />

Voor handelingen die schadelijk zijn voor de natuurlijke kenmerken van de ter plaatse<br />

voorkomende soorten danwei voor handelingen die een in het kader van de Flora en Faunawet<br />

beschermd gebied ontsieren, is een ontheffing krachtens de Flora- en Faunawet vereist.<br />

Op een afstand van circa 2.200 meter van de inrichting ligt een gebied dat in het kader van<br />

voornoemde wetgeving extra bescherming nodig heeft (Vogelrichtlijngebied Nederrijn). Daarom zal<br />

door de provincie Gelderland moeten worden beoordeeld of een vergunning in het kader van de<br />

Natuurbeschermingswet noodzakelijk is. Dit valt buiten het beoordelingskader van deze<br />

milieuvergunning.<br />

Habitatrichtlijn (92/43/EEG)<br />

Zoals hiervoor is aangegeven, worden de vogelrichtlijngebieden sinds het in werking treden van<br />

de NB-wet niet meer beschermd via artikel 7 van de Habitatrichtlijn (HR), maar zijn deze gebieden<br />

nu in de nationale wetgeving geïmplementeerd. Voor de Habitatrichtlijngebieden geldt deze<br />

doorwerking pas wanneer deze gebieden formeel zijn aangewezen. Op 7 december 2004 is door<br />

de Europese Commissie middels de Europese lijst de lijst met habitatgebieden ingevolge artikel. 4,<br />

lid 5 HR aangemeld. Lid 2 van artikel 6 HR heeft ingevolge de jurisprudentie echter een<br />

rechtstreekse werking. Op een afstand van 2.200 meter van de inrichting ligt een gebied dat is<br />

aangewezen als een natuurlijke habitat in het kader van de Habitatrichtlijn (eerdergenoemde<br />

Vogelrichtlijngebied Nederrijn).<br />

Dit Habitatrichtlijngebied maakt dus onderdeel uit van het eerdergenoemde Vogelrichtlijngebied.


De gevolgen van de inrichting, die consequenties kunnen hebben voor de<br />

instandhoudingsdoelstellingen van de gebieden, zoals hiervoor omschreven, moeten worden<br />

beoordeeld in het kader van de Natuurbeschermingswet. Conform recente jurisprudentie van de<br />

Raad van State bestaat in het kader van deze milieuvergunning geen ruimte voor een beoordeling<br />

van deze gevolgen (200606386/1 van 21 februari 2007). Een kopie van deze vergunning is<br />

daarom doorgezonden naar de provincie Gelderland.<br />

BODEM<br />

De Nederlandse Richtlijn Bodembescherming is een hulpmiddel voor het bepalen van het risico op<br />

bodemverontreiniging en de selectie van adequate bodembeschermende voorzieningen en<br />

maatregelen. Of en welke voorzieningen/maatregelen moeten worden getroffen is afhankelijk van<br />

het risico op bodemverontreiniging. Dit wordt bepaald door de aanwezige stof, de aard van de<br />

voorzieningen en maatregelen en de mate waarin de stof zich kan verspreiden. Aan de hand van<br />

een Bodem Risico Checklist (BRC) wordt het emissierisico bepaald.<br />

In de aangevraagde situatie vinden de volgende bodembedreigende processen, activiteiten en<br />

subactiviteiten plaats:<br />

- een werkplaats en machineloods;<br />

- opslag reinigings- en bestrijdingsmiddelen;<br />

opslag van olieproducten;<br />

- opslag van voerproducten in (sleuf)silo/bunkers;<br />

- opslag van vaste mest;<br />

- een spoelplaats;<br />

- opslag mest in putten onder de stal;<br />

- opslag mest in mestbassin.<br />

Het bodemrisico wordt hoofdzakelijk bepaald door de aard van de aanwezige stof/activiteiten en<br />

de aangevraagde dan wel aanwezige voorzieningen of maatregelen. Hierbij is het volgende<br />

overwogen:<br />

Werkplaats en machineloods<br />

De bodembedreigende activiteiten in de werkplaats en machineloods zijn van zeer geringe<br />

omvang. Er wordt op kleine schaal en incidenteel gewerkt met olieproducten. Derhalve kan<br />

worden volstaan met een vloeistofkerende voorziening. Deze bestaat uit een aaneengesloten<br />

betonnen verharding.<br />

Opslag reinigings- en bestrijdingsmiddelen<br />

Gezien de kleine hoeveelheid reinigings- en bestrijdingsmiddelen die in onderhavige situatie wordt<br />

opgeslagen, zijn de eisen uit de Bestrijdingsmiddelenwet voldoende om het risico op<br />

bodemverontreiniging te beperken. De voorschriften opgenomen voor de opslag van<br />

bestrijdingsmiddelen, zijn hiervan afgeleid.<br />

Opslag van olieproducten<br />

De dieseltank en de drums met olieproducten zijn in een lekbak geplaatst. Dit is een<br />

vloeistofdichte bovengrondse opvangvoorziening. Door middel van deze lekbak wordt het risico op<br />

bodemverontreiniging in voldoende mate beperkt. Daarnaast kan de inrichtinghouder bij<br />

eenvoudige voorzieningen als vloeistofdichte lekbakken en vloeren met een gering risico op falen<br />

de inspectie (lekdetectie/overvulbeveiliging) zelf uitvoeren.<br />

Opslag voerproducten in (sleuf)silo's/bunkers<br />

Het krachtvoer, de bijproducten, het maïs en het gras worden opgeslagen in polyester silo's en in<br />

sleufsilo's. Deze vorm van opslag is duurzaam bestendig tegen de hierin opgeslagen stoffen.<br />

10


Vaste mestopslag<br />

De vaste mestopslag bestaat uit een betonnen, aaneengesloten vloer, voorzien van drie muren<br />

met aan de open zijde een giergoot. Het vrijkomende vocht wordt opgevangen in deze goot en<br />

afgevoerd naar een aparte opvangput welke vloeistofkerend is uitgevoerd. Hierdoor is de kans op<br />

een verontreiniging naar de bodem nihil.<br />

De vaste mest van de schapen en het jongvee in stal D wordt eerst opgeslagen in de stallen, de<br />

stallen zijn voorzien van een vloeistofkerende vloer. Hierdoor is de kans op een verontreiniging<br />

naarde bodem nihil.<br />

Een spoelplaats<br />

De spoelplaats voor de varkensstal bestaat uit een betonnen, aaneengesloten vloeistofkerende<br />

vloer met een afvoergoot. Het spoelwater wordt via een gesloten rioleringssysteem afgevoerd naar<br />

een aparte opvangput/de mestkelder welke vloeistofkerend is uitgevoerd. Hierdoor is de kans op<br />

verontreiniging van de bodem nihil.<br />

Mestputten<br />

De mestputten onder de stallen zijn vloeistofkerend, waardoor de kans op het lekken van<br />

mestputten als nihil kan worden beschouwd. Door de beschreven bouwwijze en toetsing aan de<br />

bouwrichtlijnen van de mestkelders, wordt het risico op bodemverontreiniging in voldoende mate<br />

beperkt.<br />

Mestbassin<br />

Het mestbassin valt onder de werkingsfeer van het Besluit mestbassins milieubeheer. De<br />

bodembeschermende voorzieningen/maatregelen zijn geregeld in dit besluit, de NRB is niet van<br />

toepassing.<br />

Nulsituatieonderzoek<br />

Gezien de relatief beperkte omvang van bodembedreigende activiteiten en de voorkomende<br />

stoffen binnen de inrichting, de omvang van de inrichting zelf, de algemene staat van de inrichting,<br />

en de getroffen voorzieningen om bodemverontreiniging tegen te gaan, is het niet noodzakelijk de<br />

bodemkwaliteit middels een nulsituatieonderzoek vast te leggen.<br />

GELUID<br />

Geluidsbronnen<br />

Binnen de inrichting vinden de volgende activiteiten plaats die geluidsoverlast naar de omgeving<br />

kunnen veroorzaken:<br />

ventilatoren op de varkensstallen<br />

laden en lossen van vee, voer en mest<br />

aan- en afvoerbewegingen van (vracht)wagens en tractoren<br />

- overige activiteiten op het terrein van de inrichting.<br />

Dit zijn activiteiten, die passen binnen de representatieve bedrijfssituatie. Daarnaast vinden<br />

maximaal 12 dagen per jaar incidentele bedrijfssituaties plaats met afwijkende bedrijfsactiviteiten.<br />

Dit betreft dagen met verhoogde aantallen aan- en afvoerbewegingen van vrachtwagens ten<br />

behoeve van de mestafvoer en dagen, waarop de sleufsilo's voor ruwvoeropslag worden<br />

volgekuild.<br />

Normstelling LAr,LT<br />

Voor het stellen van de norm is gebruik gemaakt van de "Handreiking industrielawaai en<br />

vergunningverlening" van 21 oktober 1998 van het ministerie van VROM. Wanneer voor een<br />

gebied geen gebiedsgerichte grenswaarden zijn vastgesteld is hoofdstuk 4 van de Handreiking<br />

van toepassing.<br />

'De handreiking' kent een getrapte wijze van normstelling. In eerste instantie dient getoetst te<br />

worden aan de richtwaarde die geldt voor de woonomgeving van de inrichting.<br />

11


Voor de 3 opgenomen typen omgeving gelden de volgende richtwaarden:<br />

aard van de omgeving richtwaarden voor de gevel van woningen in dB(A)<br />

landelijke omgeving<br />

rustige woonwijk, weinig verkeer<br />

woonwijk in de stad<br />

dag<br />

40<br />

45<br />

50<br />

avond<br />

35<br />

40<br />

45<br />

nacht<br />

30<br />

35<br />

40<br />

De inrichting is gelegen in een landelijke omgeving met rondom de inrichting diverse andere<br />

woningen van derden en agrarische bedrijfswoningen. Daarom is aan deze vergunning in principe<br />

de volgende geluidsnorm voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bij woningen van derden<br />

verbonden:<br />

- 40 dB(A) in de dag periode (tussen 07.00 en 19.00 uur);<br />

- 35 dB(A) in de avondperiode (tussen 19.00 en 23.00 uur);<br />

- 30 dB(A) in de nachtperiode (tussen 23.00 en 07.00 uur).<br />

Op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening dient een geluidsnorm te zijn<br />

gesteld op gevoelige objecten in de omgeving. De in de milieuvergunning van 2003 gehanteerde<br />

norm op 50 meter van de inrichtingsgrens is dan ook niet weer opgenomen in de voorschriften<br />

behorende bij deze vergunning.<br />

Afwijking van de richtwaarde is op grond van de Handreiking mogelijk, indien het<br />

achtergrondgeluidsniveau van het omgevingsgeluid afwijkend is. De inrichting is gelegen aan de<br />

Uilenburgsestraat en in de directe nabijheid bevindt zich de Rijksweg A50. Op grond van de<br />

verkeersbewegingen op de Uilenburgsestraat en de Rijksweg A50 kunnen afwijkende<br />

achtergrondgeluidsniveaus worden vastgesteld.<br />

Ten behoeve van deze vergunning is een akoestische rapportage opgesteld (rapport<br />

2007119.R01). In deze rapportage is de geluidsbelasting berekend van de representatieve<br />

bedrijfssituatie en van incidentele bedrijfssituaties (die maximaal 12 dagen per jaar kunnen<br />

voorkomen). Uit de resultaten van de rapportage blijkt dat in de representatieve bedrijfssituatie de<br />

geluidsbelasting op de woningen in de omgeving van de inrichting niet hoger is dan 40, 40 en<br />

35 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. In de avond- en nachtperiode wordt<br />

de richtwaarde overschreden als gevolg van de aangevraagde bedrijfsactiviteiten.<br />

Daarnaast is rekening gehouden met het afwijkende achtergrondgeluidsniveau als gevolg van de<br />

verkeersintensiteit op de Uilenburgsestraat/Rijksweg A50. Uit de akoestische rapportage blijkt dat<br />

voor sommige omliggende woningen van derden hogere achtergrondgeluidsniveaus kunnen<br />

worden vastgesteld tot 48, 37 en 32 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Ook<br />

dan is nog sprake van een kleine overschrijding van heersende geluidsniveau.<br />

Op grond hiervan zijn geluidsreducerende maatregelen voorgesteld:<br />

beperking gebruiksduur van tractoren in de avond- en nachtperiode;<br />

aan- en afvoerbewegingen voertuigen in de avond- en nachtperiode alleen via de noordelijk<br />

gelegen in/uitrit.<br />

Hiervoor is een aanvullende akoestische rapportage opgesteld (rapport 2007119.B01a d.d.<br />

19 februari 2008). Uit deze rapportage blijkt dat de geluidsbelasting van de inrichting bij de<br />

omliggende woningen dan lager/gelijk is aan het heersende achtergrondgeluidsniveau en op een<br />

woning na zelfs lager/gelijk aan de richtwaarde van het gebied. De berekende geluidsniveaus zijn<br />

daarom als geluidsnormering verbonden aan deze vergunning. De aanvullende<br />

geluidsreducerende maatregelen zijn eveneens in de voorschriften opgenomen.<br />

12


Voor de incidentele bedrijfssituaties tijdens de afvoer van mest en het inkuilen van ruwvoer wordt<br />

een geluidsbelasting op omliggende woningen van derden berekend van 41, 40 en 35 dB(A) in<br />

respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Deze incidentele bedrijfssituaties kunnen<br />

maximaal 12 dagen per jaar plaatsvinden. Op grond van de Handreiking kan voor dergelijke<br />

incidentele bedrijfssituaties een ontheffing van de geluidsnormering worden opgenomen. Het<br />

treffen van geluidsreducerende maatregelen is gezien de 'open' ligging van de sleufsilo's ten<br />

opzichte van woningen van derden problematisch. Daarnaast is het treffen van voorzieningen aan<br />

voertuigen hier niet aan de orde, omdat het hier om voertuigen van derden gaat. Omdat de ligging<br />

van de sleufsilo ook in het verleden reeds vergund is geweest en het inkuilen van ruwvoer een<br />

incidentele bedrijfssituatie moet worden aangemerkt, is in de voorschriften behorende bij deze<br />

vergunning een ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Het inkuilen van ruwvoer is dan<br />

uitgezonderd van de gestelde geluidsnorm voor de representatieve bedrijfssituatie in de<br />

dagperiode. Hetzelfde geldt ook voor het laden en afvoeren van drijfmest. Ook hiervoor geldt dat<br />

een ontheffing wordt verleend.<br />

Maximaal geluidsniveau<br />

Voor de omgeving kunnen kortstondige verhogingen van het geluidsniveau extra hinderlijk zijn. Er<br />

worden daarom beperkingen gesteld aan maximale geluidsniveaus (LAmax)- De "Handreiking<br />

industrielawaai en vergunningverlening" doet de aanbeveling de maximale geluidsniveaus in ieder<br />

geval niet hoger te laten zijn dan respectievelijk 65 dB(A) en 60 dB(A) voor de avond- en<br />

nachtperiode. De norm voor de dagperiode is in principe 70 dB(A) en mag maximaal 75 dB(A)<br />

bedragen.<br />

De norm voor maximale geluidsniveaus (LAmax) van deze inrichting wordt hiermee:<br />

- 70 dB(A) in de dagperiode (tussen 07.00 en 19.00 uur);<br />

- 65 dB(A) in de avondperiode (tussen 19.00 en 23.00 uur);<br />

- 60 dB(A) in de nachtperiode (tussen 23.00 en 07.00 uur).<br />

Uit de resultaten van de akoestische rapportage blijkt dat alleen voor de woning<br />

Uilenburgsestraat 25 een overschrijding van de maximale geluidsnorm wordt berekend en dan<br />

alleen in de nachtperiode. De overschrijding wordt veroorzaakt door aan-/afvoerbewegingen van<br />

vrachtwagens. Deze overschrijding is niet aan de orde indien in de nachtperiode alleen gebruik<br />

wordt gemaakt van de noordelijk gelegen in/uitrit. Deze beperking is opgenomen in de<br />

voorschriften behorende bij deze vergunning.<br />

Voor alle overige activiteiten geldt dat er geen sprake is van een overschrijding van de gestelde<br />

geluidsnorm.<br />

Indirecte hinder<br />

Onder indirecte hinder wordt verstaan hinder die niet rechtstreeks voortvloeit uit de inrichting maar<br />

wel kan worden toegeschreven aan de aanwezigheid van de inrichting. Als gevolg van<br />

transportbewegingen van en naar de inrichting kunnen omwonenden geluidsoverlast ondervinden.<br />

Indirecte hinder tengevolge van transportbewegingen dient te worden getoetst aan de door het<br />

Ministerie van VROM uitgegeven circulaire "Geluidshinder veroorzaakt door het wegverkeer van<br />

en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet<br />

milieubeheer" d.d. 29-02-1996. Indirecte hinder is hier niet aan de orde omdat het (vracht)verkeer<br />

van het bedrijf voor woningen in de omgeving niet herkenbaar is als afkomstig van het bedrijf.<br />

Uit de resultaten van de akoestische rapportage blijkt dat in de representatieve bedrijfssituatie er<br />

geen overschrijding van de maximaal toegestane etmaalwaarde van 50 dB(A) plaatsvindt.<br />

13


AFVALWATER<br />

In de inrichting komen de volgende bedrijfsafvalwaterstromen vrij:<br />

- bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard;<br />

- afvalwater bij de melkwinning;<br />

- spoelwater van spuitapparatuur;<br />

- terugspoelwater van de ontijzeringsinstallatie;<br />

- percolaat van de sleufsilo's/mestplaat;<br />

afvalwater van de spoel/wasplaats voor veewagens;<br />

- reinigingswater stallen (rundvee/varkens).<br />

Alle afvalwaterstromen worden geloosd op de drijfmestkelders. Het afvalwater wordt daarna te<br />

samen met de drijfmest uitgereden over het land. Hierop is het Besluit Gebruik Dierlijke<br />

Meststoffen van toepassing.<br />

AFVALSTOFFEN<br />

De omvang van afval en emissies is getoetst aan de hand van de Handreiking Wegen naar<br />

preventie bij bedrijven (2005) van het Infomil. In deze handreiking is aangegeven wanneer<br />

afvalpreventie en afvalscheiding relevant zijn bij bedrijven. De relevantie wordt uitgedrukt in<br />

ondergrenzen. Deze waarden zijn zodanig gekozen dat bij overschrijding in het algemeen wordt<br />

verwacht dat preventiemaatregelen een bijdrage leveren aan het beperken van de nadelige<br />

gevolgen voor het milieu.<br />

Afvalpreventie is in ieder geval relevant bij bedrijven waarbij er meer dan 2.500 kg gevaarlijk afval<br />

of 25.000 kg bedrijfsafval per jaar vrijkomt.<br />

Het afvalverbruik van deze inrichting is voor een representatief jaar:<br />

130 kg gevaarlijk afval;<br />

- 2700 kg bedrijfsafval.<br />

Het afvalverbruik bedraagt minder dan de genoemde ondergrens. Dit betekent dat geen preventieonderzoeksverplichting<br />

geldt. De in de vergunning (inclusief de aanvraag) opgenomen<br />

middelvoorschriften zijn dan ook toereikend voor de onderhavige inrichting.<br />

ENERGIE<br />

In het kader van de bescherming van het milieu wordt het energiegebruik in relatie tot de<br />

bedrijfsvoering getoetst. De circulaire 'Energie in de milieuvergunning' oktober 1999 gaat er vanuit dat<br />

het energieverbruik relevant is indien er meer dan 50.000 kWh of 25.000 m 3 aardgas (ondergrens)<br />

per jaar wordt verbruikt. Het energiegebruik van deze inrichting bedraagt op dit moment circa:<br />

- aardgas 10.500m 3 ;<br />

- elektriciteit 45.850 kWh.<br />

Het energieverbruik bedraagt op dit moment minder dan de genoemde ondergrens. Naar verwachting<br />

zal het energieverbruik na de oprichting van de varkensstal wel meer bedragen dan de ondergrens.<br />

Dit betekent dat het energieverbruik nader moet worden bekeken.<br />

Bij het melkrundvee wordt gebruik gemaakt van een warmtewisselaar voor de koeling van melk en<br />

opwarming van warm water. Voor de nog op te richten varkensstal wordt gebruik gemaakt van<br />

isolatie van vloeren, wanden en daken en energiezuinige verlichting. Mogelijk zijn nog meer<br />

energiebesparingsmogelijkheden aanwezig. Dit zal moeten worden onderzocht voordat deze stal zal<br />

worden gerealiseerd. Maatregelen met een terugverdientijd van minder dan 5 jaar zullen moeten<br />

worden toegepast. Aan de vergunning zijn voorschriften verbonden, waarin dit verplicht is gesteld.<br />

Daarnaast is opgenomen dat het energieverbruik moet worden geregistreerd.<br />

14


OVERIGE <strong>WET</strong>GEVING<br />

Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer<br />

Per 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer in werking<br />

getreden.<br />

Binnen de inrichting is een propaangastank met een inhoud van 4840 liter aanwezig. De<br />

propaantank wordt gebruikt ten behoeve van verwarmingsdoeleinden en/of huishoudelijk gebruik.<br />

De installatie valt onder de werkingssfeer van het Besluit algemene regels voor inrichtingen<br />

milieubeheer. De voorschriften verbonden aan dit besluit zijn rechtstreeks van toepassing op het<br />

propaanreservoir.<br />

Besluit mestbassins milieubeheer<br />

Het nog op te richten mestbassin (inh. 1.000 m 3 ) voldoet aan de criteria van artikel 1 van het<br />

Besluit mestbassins milieubeheer, en valt daardoor onder de werkingssfeer van deze AMvB.<br />

De gewenste en werkelijk<br />

Categorie<br />

Gewenste afstand<br />

Werkelijke afstand<br />

Aan de minimum afstanden wordt voldaan.<br />

e afstanden van het bassin tot woningen in de omgeving bedragen<br />

Woningen van derden/<br />

gevoelig object<br />

bassin<br />

0 - 350 m 2<br />

bassin<br />

350 - 750 m<br />

50<br />

220<br />

2<br />

Agrarische woning<br />

bassin<br />

0 - 350 m<br />

100<br />

n.v.t.<br />

2<br />

bassin<br />

350 - 750 m2<br />

25<br />

50<br />

270 n.v.t.<br />

De gewenste en werkelijke afstanden tot een kwetsbaar gebied zijn:<br />

Gewenste afstand<br />

Werkelijke afstand<br />

Gezamenlijke oppervlakte<br />

bassin(s) < 350 m 2<br />

150<br />

> 3.000<br />

Aan de minimum afstanden wordt voldaan.<br />

Gezamenlijke oppervlakte<br />

bassin(s) > 350 m 2<br />

250<br />

n.v.t.<br />

CONCLUSIE<br />

Het voorgaande geeft ons geen aanleiding de gevraagde vergunning te weigeren. De mogelijke<br />

nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden voorkomen dan wel tot een acceptabel niveau<br />

worden beperkt. Door aan de vergunning milieuvoorschriften te verbinden kunnen de<br />

noodzakelijke voorzieningen, maatregelen en gedragingen zonodig worden afgedwongen.<br />

De nadelige effecten voor het milieu als gevolg van onderhavige aanvraag kunnen in voldoende<br />

mate worden beperkt door de bijgevoegde vergunningsvoorschriften.<br />

15


BESLUIT<br />

Gelet op de Algemene wet bestuursrecht en de Wet milieubeheer besluiten wij:<br />

1. Aan Maatschap H.G.M, en T.W.M. Kuijpers de gevraagde revisievergunning te verlenen<br />

voor een melkrundvee-, schapen- en vleesvarkenshouderij inclusief de bijgaande, als<br />

zodanig gewaarmerkte delen van de aanvraag, de akoestische rapporten en de<br />

plattegrondtekeningen te verbinden aan deze beschikking;<br />

2. de aan deze vergunning bijgaande en als zodanig gewaarmerkte voorschriften en bijlagen<br />

1 tot en met 4 te verbinden.<br />

ANDERE <strong>WET</strong>TEN<br />

Wij wijzen er voorts op dat het verlenen van deze vergunning niet inhoudt, dat hiermee is voldaan<br />

aan de bepalingen die in andere wetten, verordeningen enz. (zoals bouwverordening,<br />

bestemmingsplan, natuurbeschermingswet, flora en faunawet, etc.) zijn gesteld dan wel op grond<br />

hiervan kunnen worden voorgeschreven.<br />

De voorbereiding van de beschikking op de aanvraag heeft plaatsgevonden overeenkomstig het<br />

bepaalde in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en afdeling 13.2 van de<br />

Wet milieubeheer.<br />

Andelst, 23 mei 2008<br />

Burgemeester en Wethouders van gemeente Overbetuwe,<br />

namens dezen,<br />

het hoofd van de afdeling Bouwen, Wonen en Milieu,<br />

firn* °Xt<br />

drs. M.J.P. van Mil.<br />

Bijlages:<br />

I en II cumulatie berekeningen;<br />

III beoordeling nieuwbouw stal G ten behoeven van vleesvarkens;<br />

IV Toetsing milieuvergunning aan Wet geurhinder veehouderij.<br />

16


BIJLAGE I<br />

De relatieve bijdrage aan de cumulatie van geurbelasting veroorzaakt door de inrichting ten opzichte<br />

van de camping aan de Uilenburgsestraat 3-7-9 in categorie I bedraagt volgens de aanvraag:<br />

Stal<br />

J<br />

G<br />

Totaal<br />

geurhinder<br />

m.v.e. (n)<br />

43,3<br />

1.414,3<br />

1.457,6<br />

afstand<br />

535<br />

535<br />

relatieve bijdrage<br />

factor (N)<br />

4.400<br />

4.400<br />

n/N<br />

0,01<br />

0,32<br />

0,33<br />

De relatieve bijdrage aan de cumulatie van geurbelasting veroorzaakt door de inrichting ten opzichte<br />

van de woning Uilenburgsestraat 23 in categorie III bedraagt volgens de aanvraag:<br />

Stal<br />

J<br />

G<br />

Totaal<br />

geurhinder<br />

m.v.e. (n)<br />

43,3<br />

1.414,3<br />

1.457,6<br />

afstand<br />

280<br />

266<br />

relatieve bijdrage<br />

factor (N)<br />

5.558<br />

4.918<br />

n/N<br />

0,01<br />

0,29<br />

0,30<br />

De relatieve bijdrage aan de cumulatie van geurbelasting veroorzaakt door de inrichting ten opzichte<br />

van de woning Uilenburgsestraat 25 in categorie III bedraagt volgens de aanvraag:<br />

Stal<br />

J<br />

G<br />

Totaal<br />

geurhinder<br />

m.v.e. (n)<br />

43,3<br />

1.414,3<br />

1.457,6<br />

afstand<br />

241<br />

274<br />

relatieve bijdrage<br />

factor (N)<br />

3.885<br />

5.275<br />

n/N<br />

0,01<br />

0,24<br />

0,25<br />

De relatieve bijdrage aan de cumulatie van geurbelasting veroorzaakt door de inrichting ten opzichte<br />

van de woning Uilenburgsestraat 12 in categorie IV bedraagt volgens de aanvraag:<br />

Stal<br />

J<br />

G<br />

Totaal<br />

geurhinder<br />

m.v.e. (n)<br />

43,3<br />

1.414,3<br />

1.457,6<br />

afstand<br />

218<br />

258<br />

relatieve bijdrage<br />

factor (N)<br />

6.661<br />

9.418<br />

n/N<br />

0,01<br />

0,15<br />

0,16<br />

17


BIJLAGE II<br />

Uitgebreide cumulatieberekening voor de woning gelegen aan Uilenburgsestraat 3-7-9 in de<br />

categorie I bedraagt:<br />

Adres<br />

Achterstraat 28<br />

Achterstraat 49<br />

Achterstraat 57<br />

Boltweg 1<br />

Boltweg 2<br />

Broekland 2<br />

Homoetsestraat 39a<br />

Homoetsestraat 43<br />

Uilenburgsestraat 29<br />

Uilenburgsestraat 19-21<br />

Uilenburgsestraat 12<br />

Uilenburgsestraat 6-8<br />

Stal<br />

AMvB melkrundvee<br />

schapenstal<br />

slakken/pieren<br />

caravanstalling<br />

fruithandel<br />

AMvB melkrundvee<br />

Houthandel/loonwerker<br />

AMvB melkrundvee<br />

nertsen<br />

paarden<br />

schapenstal<br />

J<br />

G<br />

Geurhinder<br />

mve (n)<br />

max. 50,0<br />

150,0<br />

-<br />

0,0<br />

0,0<br />

max. 50,0<br />

0,00<br />

max. 50,0<br />

0,0<br />

0,0<br />

16,3<br />

43,3<br />

1.414,3<br />

afstand<br />

785<br />

915<br />

600<br />

920<br />

680<br />

535<br />

535<br />

Re atieve bijdrage<br />

factor (N)<br />

9.334<br />

12.602<br />

5.513<br />

12.737<br />

7.045<br />

4.400<br />

4.400<br />

Totaal<br />

De inrichtingen waarvan de relatieve bijdrage niet groter is dan 0,05 zijn niet in het totaal<br />

meegenomen.<br />

Uitgebreide cumulatieberekening voor de woning gelegen aan Uilenburgsestraat 23 in de<br />

categorie III bedraagt:<br />

Adres<br />

Achterstraat 28<br />

Achterstraat 49<br />

Broekland 2<br />

Homoetsestraat 43<br />

Uilenburgsestraat 12<br />

Uilenburgsestraat 6-8<br />

Stal<br />

AMvB melkrundvee<br />

schapenstal<br />

AMvB melkrundvee<br />

AMvB melkrundvee<br />

schapenstal<br />

J<br />

G<br />

Geurhinder<br />

mve (n)<br />

max. 50,0<br />

150,0<br />

max. 50,0<br />

max. 50,0<br />

16,3<br />

43,3<br />

1.414,3<br />

afstand<br />

>520<br />

>520<br />

420<br />

660<br />

440<br />

280<br />

266<br />

Re<br />

atieve bijdrage<br />

factor (N)<br />

14.632<br />

43.043<br />

16.351<br />

5.558<br />

4.918<br />

Totaal<br />

De inrichtingen waarvan de relatieve bijdrage niet groter is dan 0,05 zijn niet in het totaal<br />

meegenomen.<br />

n/N<br />

0,00<br />

0,01<br />

0,00<br />

0,00<br />

0,00<br />

0,01<br />

0,00<br />

0,00<br />

0,00<br />

0,00<br />

0,00<br />

0,01<br />

0,32<br />

0,33<br />

n/N<br />

0,00<br />

0,00<br />

0,00<br />

0,00<br />

0,00<br />

0,01<br />

0,29<br />

0,30<br />

18


Uitgebreide cumulatieberekening voor de woning gelegen aan Uilenburgsestraat 25 in de<br />

categorie III bedraagt:<br />

Adres<br />

Broekland 2<br />

Homoetsestraat 43<br />

Uilenburgsestraat 12<br />

Uilenburgsestraat 6-8<br />

Stal<br />

AMvB melkrundvee<br />

AMvB melkrundvee<br />

schapenstal<br />

J<br />

G<br />

Geurhinder<br />

mve (n)<br />

max. 50,0<br />

max. 50,0<br />

16,3<br />

43,3<br />

1.414,3<br />

afstand<br />

160<br />

500<br />

230<br />

241<br />

274<br />

Relatieve bijdrage<br />

factor (N)<br />

1.461<br />

22.186<br />

3.475<br />

3.885<br />

5.275<br />

Totaal<br />

De inrichtingen waarvan de relatieve bijdrage niet groter is dan 0,05 zijn niet in het totaal<br />

meegenomen.<br />

Uitgebreide cumulatieberekening voorde woning gelegen aan Uilenburgsestraat 12 in de<br />

categorie IV bedraagt:<br />

Adres<br />

Broekland 2<br />

Homoetsestraat 43<br />

Uilenburgsestraat 6-8<br />

Stal<br />

AMvB melkrundvee<br />

AMvB melkrundvee<br />

J<br />

G<br />

Geurhinder<br />

mve (n)<br />

max. 50,0<br />

max. 50,0<br />

43,3<br />

1.414,3<br />

afstand<br />

125<br />

260<br />

218<br />

258<br />

Relatieve bijdrage<br />

factor (N)<br />

2.122<br />

9.569<br />

6.661<br />

9.418<br />

Totaal<br />

De inrichtingen waarvan de relatieve bijdrage niet groter is dan 0,05 zijn niet in het totaal<br />

meegenomen.<br />

n/N<br />

0,03<br />

0,00<br />

0,00<br />

0,01<br />

0,24<br />

0,25<br />

n/N<br />

0,02<br />

0,01<br />

0,01<br />

0,15<br />

0,16<br />

19


BIJLAGE III<br />

STAL G, 1.980 VLEESVARKENS NIEUWBOUW<br />

MEST- (EN WATER-)KANAAL, MESTKANAAL MET METALEN DRIEKANT ROOSTERS EN SCHUINE<br />

PUTWAND(EN)<br />

GROEN LABEL BB 97.07.056 V2<br />

BEOORDELING<br />

AMMONIAKEMISSIE<br />

DE TECHNISCHE UITVOERING VAN DE STAL<br />

Stalonderdeel<br />

Hokafscheiding<br />

Voersysteem<br />

Hokoppervlak<br />

Vloeruitvoering<br />

Aandeel dichte vloer<br />

Voorste kanaal bij<br />

bolle vloer<br />

Waterkanaal bij bolle<br />

vloer<br />

versie: 16-05-05<br />

Principe van NH3-emissiebeperking is gebaseerd op het beperken van putemissie<br />

door het verkleinen van het emitterend mestoppervlak, gecombineerd met het<br />

beperken van hokemissie door het toepassen van goed doorlatende roosters.<br />

Uitvoeringseis 2,3<br />

open of dicht<br />

brijbak, droogvoerbak of<br />

(dwars)trog<br />

geen nadere eisen<br />

- gedeeltelijk roostervloer met aan<br />

de voorzijde van het hok een<br />

dichte vloer en aan de<br />

achterzijde een roostervloer<br />

boven het mestkanaal<br />

- bolle vloer met aan de voorzijde<br />

een roostervloer en aan de<br />

achterzijde een roostervloer<br />

boven het mestkanaal<br />

minimaal 0,30 m 2 netto per<br />

dierplaats<br />

moet worden uitgevoerd als<br />

waterkanaal<br />

geen nadere eisen voor wat betreft<br />

roostertype<br />

roosteroppervlak boven het<br />

waterkanaal mag niet groter zijn<br />

dan het roosteroppervlak boven het<br />

mestkanaal<br />

geen nadere eisen voor wat betreft<br />

diepte van het kanaal<br />

Voorgestelde uitvoering<br />

niet aangegeven<br />

brijbak of droogvoerbak<br />

0,82 m 2 per dierplaats, exclusief<br />

hokafscheiding en voervoorziening<br />

4,250 m * 2,350 m- 0,400 m * 0,400<br />

m voervoorziening: 12 dierplaatsen<br />

bolle vloer met aan de voorzijde een<br />

roostervloer en aan de achterzijde<br />

een roostervloer boven het<br />

mestkanaal<br />

0,51 m 2 per dierplaats<br />

2,580 m * 2,350 m: 12 dierplaatsen<br />

uitgevoerd als waterkanaal<br />

niet aangegeven<br />

roosteroppervlak is niet groter dan<br />

het roosteroppervlak boven het<br />

mestkanaal<br />

650 mm onder de rooster<br />

2 Anonymus, 1999, Mestkelders met (water- en) mestkanaal, de laatste met schuine putwand(en) en met metalen driekant roosters voor vleesvarkens,<br />

Stichting Groen Label, Rijswijk (Z.H.), nummer BB 97.07.056 V2.<br />

3 Anonymus, 2001, Nieuwsbrief, Stichting Groen Label, Rijswijk (Z.H.), Jaargang 7, Nummer 2000-3/4.<br />

Akkoord<br />

ja<br />

ja<br />

ja<br />

ja<br />

ja<br />

ja<br />

ja<br />

ja<br />

ja<br />

20


Roostertype<br />

mestkanaal<br />

Mestspleet<br />

Breedte mestkanaal<br />

Roosteroppervlak<br />

mestkanaal<br />

Diepte mestkanaal<br />

Schuine wand in<br />

mestkanaal tegen<br />

bolle vloer<br />

Schuine wand in<br />

mestkanaal tegen<br />

achterwand<br />

Materiaal schuine<br />

wand mestkanaal<br />

Montage schuine<br />

wand op putvloer<br />

Verbinding<br />

mestkanaal<br />

Maximaal<br />

mestniveau in<br />

mestkanaal<br />

Emitterend<br />

oppervlak<br />

mestkanaal<br />

1 of 2 schuine wanden of een goot<br />

mogen worden aangebracht (is niet<br />

verplicht), helling t.o.v. putvloer<br />

minimaal 45°<br />

schuine wand moet zijn gemaakt<br />

van niet mest aanhechtend<br />

materiaal (roest vast staal,<br />

polyethyleen, polypropyleen of<br />

materiaal voorzien van coating)<br />

geen open verbinding met het<br />

mestkanaal of met andere kanalen<br />

wateroppervlak maximaal 600 mm<br />

breed bij een waterniveau van 100<br />

mm<br />

vloeistofdicht uitgevoerd, bij<br />

toepassing van schuine wanden<br />

moeten deze vloeistofdicht op de<br />

putvloer worden gemonteerd<br />

metalen driekant roosters<br />

optioneel, breedte 80-100 mm<br />

minimaal 1100 mm<br />

gelijk zijn aan of groter zijn dan het<br />

roosteroppervlak boven het<br />

waterkanaal<br />

geen nadere eisen<br />

moet worden aangebracht, helling<br />

t.o.v. putvloer moet liggen in de<br />

range van 45° tot en met 90°<br />

mag worden aangebracht (is niet<br />

verplicht), helling t.o.v. putvloer<br />

minimaal 60°<br />

niet mest aanhechtend (roest vast<br />

staal, polyethyleen/polypropyleen<br />

of materiaal voorzien van coating)<br />

Vloeistofdicht<br />

geen open verbinding met het<br />

waterkanaal of andere kanalen<br />

geen nadere eisen, is gerelateerd<br />

aan het emitterend oppervlak<br />

maximaal 0,18 m 2 per dierplaats of<br />

groter dan 0,18 m 2 per dierplaats<br />

maar kleiner dan 0,27 m 2 per<br />

dierplaats 4<br />

Het emitterend oppervlak is bepalend voor de toe te passen emissiefactor.<br />

schuine wand niet aangebracht<br />

schuine wand niet aangebracht<br />

geen open verbinding met andere<br />

kanalen<br />

Wateroppervlak is 600 mm breed<br />

Niet van toepassing<br />

stalen roosters<br />

Niet aangebracht<br />

1270 mm<br />

Is groter dan het roosteroppervlak<br />

boven het waterkanaal<br />

740 mm<br />

Is aangebracht met een helling ten<br />

opzichte van de putvloer van 45°<br />

Niet aangebracht<br />

Niet aangegeven<br />

Niet aangegeven<br />

geen open verbinding met andere<br />

kanalen<br />

740 mm<br />

0,25 m 2 per dierplaats, exclusief<br />

hokafscheiding en voervoorziening<br />

1,270 m * 2,350 m : 12 dierplaatsen<br />

ja<br />

ja<br />

ja<br />

ja<br />

ja<br />

ja<br />

ja<br />

ja<br />

ja<br />

ja<br />

ja<br />

ja<br />

ja, mits 1<br />

ja, mits 2<br />

ja<br />

ja<br />

ja<br />

21


Waarborg<br />

emitterend<br />

oppervlak<br />

Diameter<br />

afvoeropeningen<br />

Diameter<br />

afvoerleiding<br />

Aflaat waterkanaal<br />

Aflaat mestkanaal<br />

EMISSIEFACTOR<br />

overloop:<br />

- diameter van 75 mm of groter;<br />

- voorzien van een stankafsluiter;<br />

- instroomopening zichtbaar in het<br />

mestkanaal aangebracht;<br />

- niet aangesloten op hoofdleiding<br />

rioolsysteem<br />

minimaal 150 mm<br />

minimaal 200 mm<br />

aanwezigheid vereist, voorzien van<br />

een (centrale) afsluiter die<br />

vloeistofdicht, mestbestendig en<br />

niet door de mestdruk te openen is<br />

rioolsysteem vloeistofdicht<br />

uitgevoerd en gemaakt van<br />

Polyvinylchloride (PVC) of van<br />

PolyPropeen (PP); daar waar<br />

hulpstukken in de betonconstructie<br />

worden ingestort dienen deze<br />

vloeistofdicht aan de<br />

betonconstructie aan te sluiten<br />

per mestkanaal een centrale<br />

afsluiter die vloeistofdicht,<br />

mestbestendig en niet door de<br />

mestdruk te openen is<br />

Niet aangegeven<br />

Aanbrengen van overloop is niet<br />

noodzakelijk maximale emitterend<br />

mestoppervlak wordt gewaarborgd<br />

door de breedte van het mestkanaal<br />

200 mm<br />

200 mm<br />

Is aanwezig en voorzien van een<br />

afsluiter in de centrale gang<br />

Niet aangegeven<br />

1,4 kg NH3 per dierplaats per jaar bij een emitterend oppervlak van het mestkanaal van groter<br />

dan 0,18 m 2 maar kleiner dan 0,27 m 2 per dierplaats<br />

EINDOORDEEL EN OPME :RKINGEN, de nummers verwijzen naar de kolom 'akkoord'<br />

Technisch (de<br />

nummers verwijzen<br />

naar de kolom<br />

'akkoord')<br />

Controle /<br />

handhaving<br />

ja<br />

ja<br />

ja<br />

ja<br />

Ja, opnemen<br />

in<br />

voorschrift<br />

Van de veehouder te verlangen dat:<br />

1. de schuine wanden zijn gefabriceerd van niet mest aanhechtend;<br />

2. de schuine wanden in het mestkanaal vloeistofdicht uit te voeren en de schuine<br />

wanden moeten vloeistofdicht op de putvloer worden gemonteerd;<br />

Het aanbrengen van een schuine wand is overigens niet per se noodzakelijk in<br />

verband met de voorgestelde breedte van het mestkanaal. Het mestemitterend<br />

oppervlak kan daardoor nooit groter worden dan 0,27 m 2 per dierplaats. Gelet hierop<br />

kan ook het aanbrengen van een overloop achterwege blijven.<br />

Voor het overige in te stemmen met de voorgestelde situatie.<br />

een bouwcontrole uit te voeren op basis van de detailtekeningen en de hiervoor<br />

gemaakte opmerkingen.<br />

ja<br />

ja<br />

22


Uitvoering overloop bij het IC-V systeem voor vleesvarkens (Groen Label BB 97.07.056V2)<br />

Bij dit systeem is de aanwezigheid van een overloop met een diameter van 75 mm of groter in elk<br />

mestkanaal vereist. Deze overloop moet zijn voorzien van een stankafsluiter. De instroomopening<br />

moet zichtbaar in het mestkanaal zijn gemonteerd. Het aanbrengen van een overloop is nodig om<br />

te allen tijde te voorkomen dat het mestniveau in het mestkanaal te hoog wordt. Bij een te hoog<br />

mestniveau wordt niet meer voldaan aan de Groen Labeleisen omdat het emitterend oppervlak<br />

van het mestkanaal dan meer bedraagt dan 0,27 m 2 per dierplaats.<br />

Een overloop moet zo zijn uitgevoerd dat zonder een handeling van de veehouder de mest<br />

automatisch kan overlopen. Daarbij is het belangrijk dat dit systeem ook op de langere termijn<br />

goed blijft functioneren. De meest ideale uitvoering van de overloop is opgebouwd uit de volgende<br />

onderdelen:<br />

- in de lengterichting onder de stal (haaks op de mestkanalen) ligt een mestafvoerleiding ten<br />

behoeve van de overlopen;<br />

om een goede afvoer te waarborgen moet deze leiding een diameter van tenminste 110 m<br />

hebben en onder een afschot van minimaal 3 mm per meter worden aangelegd;<br />

- per mestkanaal wordt boven de mestafvoerleiding een verticale leiding door de vloer van het<br />

mestkanaal aangebracht;<br />

- aansluiting van de verticale buis in het mestkanaal op de mestafvoerleiding vindt plaats door<br />

middel van een T-stuk (aan het uiteinde van de mestafvoerleiding kan worden volstaan met<br />

een bocht in plaats van een T-stuk);<br />

de hoogte van de instroomopening van de verticale buis in de mestkanalen (dit is de<br />

bovenzijde van de buis) is afgestemd op het maximale toegestane mestniveau (mestniveau<br />

waarbij sprake is van een emitterend oppervlak van het mestkanaal van maximaal 0,27 m 2 per<br />

dierplaats);<br />

- de mestafvoerleiding voert de mest af naar een mestopvangput;<br />

in de mestopvangput is de mestafvoerleiding voorzien van een opgaand T-stuk met een<br />

vloeistofdicht afsluitende, chemisch bestendige en vergrendelbare afsluiter, waarbij de afsluiter<br />

zich in gesloten toestand onder het niveau van de mestafvoerleiding bevindt;<br />

de bovenzijde van het opgaande T-stuk in de mestopvangput betreft de uitstroomopening van<br />

de overloopleiding en bevindt zich tussen de bovenzijde van de mestafvoerleiding en het<br />

niveau waarop de instroomopeningen zijn gelegen.<br />

Bij deze uitvoering is het mogelijk dat continue mest kan worden afgevoerd via de overlopen.<br />

Doordat de uitstroomopening zich bevindt tussen het niveau van de instroomopening en de<br />

mestafvoerleiding blijft de leiding altijd vol mest staan. Hierdoor is de stankafsluitende werking<br />

gewaarborgd. Tussen twee mestkanalen en tussen een mestkanaal en de mestopvangput kan via<br />

de betreffende afvoerleiding geen luchttransport plaatsvinden. Daarnaast maakt de aanwezigheid<br />

van een afsluiter in de opvangput het mogelijk om regelmatig de mestafvoerleiding geheel leeg te<br />

laten lopen om het eventueel in de leiding aanwezige bezinksel te verwijderen. Ook is het door de<br />

aanwezigheid van een afsluiter mogelijk om de leiding eens een keer door te spoelen. Om<br />

verstopping van de afvoerleiding te voorkomen is het belangrijk dat deze voldoende ruim is<br />

(minimaal een doorsnede van 110 mm).<br />

23


BIJLAGE IV<br />

Toetsing milieuverqunningaanvraag aan Wet geurhinder veehouderij<br />

De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een<br />

geurgevoelig object. Daarnaast zijn voor de diercategorieën waarvoor geen geurbelasting kan<br />

worden bepaald vaste afstanden in de Wgv opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt<br />

tussen de ligging van geurgevoelige objecten binnen of buiten de bebouwde kom én binnen of<br />

buiten concentratiegebieden.<br />

De geurgevoelige objecten zijn niet gelegen in een concentratiegebied.<br />

Beoordeling geurhinder van diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld<br />

In artikel 3 Wgv is bepaald dat de geurbelasting in de omgeving van de inrichting maximaal<br />

2,0 ouE/m 3 en 8,0 ouE/m 3 mag bedragen voor de geurgevoelige objecten respectievelijk in binnen<br />

de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom.<br />

Bij gemeentelijke verordening kunnen gemeenten afwijken van de wettelijke normen.<br />

Voor de gemeente Overbetuwe is nog geen gemeentelijke verordening vastgesteld. Er wordt<br />

aangesloten bij de in de Wgv bepaalde maximaal toegestane geurbelasting.<br />

De geurbelasting van een inrichting is o.a. afhankelijk van het aantal en soort dieren dat binnen de<br />

inrichting aanwezig is.<br />

Voor het bepalen van de geuremissie uit deze inrichting dient de Regeling geurhinder en<br />

veehouderij (Rgv) (18 december 2006) te worden gehanteerd. In de Rgv is per diercategorie een<br />

geuremissiefactor vastgesteld. De geurbelasting dient te worden berekend met het hiervoor<br />

ontworpen programma V-stacks vergunningen.<br />

In de onderstaande tabel is de berekende geurbelasting op gevoelige objecten in de omgeving<br />

ven de inrichting aangegeven.<br />

Brongegevens:<br />

Volgnr BronlD<br />

1<br />

2<br />

vleesvarkensstal<br />

schapenstal<br />

Geur gevoelige locaties:<br />

Volgnummer<br />

3<br />

4<br />

5<br />

6<br />

X-coörd.<br />

181 671<br />

181 734<br />

GGLID<br />

Uilenburgsestraat 25<br />

Uilenburgsestraat 27<br />

Uilenburgsestraat 23<br />

industrieterrein<br />

Ressenerbroek<br />

Y-coörd.<br />

439 343<br />

439 338<br />

X-coördinaat<br />

181 927<br />

181 914<br />

181 632<br />

180 979<br />

EP<br />

Hoogte<br />

5,4<br />

1,5<br />

Gem. geb.<br />

hoogte<br />

5,0<br />

2,7<br />

Y-coördinaat<br />

439 475<br />

439 497<br />

439 586<br />

439 222<br />

Geurnorm<br />

8,00<br />

8,00<br />

8,00<br />

2,00<br />

EP<br />

Diam.<br />

0,5<br />

0,5<br />

EP Uittr.<br />

snelh.<br />

4,00<br />

0,40<br />

Geurbelasting<br />

7,03<br />

6,97<br />

7,80<br />

1,47<br />

E-Aanvraag<br />

35 442<br />

1 014<br />

In het artikel 3 lid 2 Wgv is aangegeven dat voor woningen bij een veehouderij en / of bij woningen<br />

die op 1.9 maart 2000 onderdeel uitmaakten van een veehouderij geen geurbelasting hoeft te<br />

worden bepaald. Voor deze woningen geldt een vaste afstand van 100 meter binnen de bebouwde<br />

kom en 50 meter buiten de bebouwde kom.<br />

De woningen aan de Uilenburgsestraat 12 en Broekland 2 moeten worden aangemerkt als een<br />

woning bij een veehouderij of inrichting waar vee mag worden gehuisvest en zijn gelegen op<br />

respectievelijk 204 en 230 meter afstand van de onderhavige veehouderij.<br />

24


De geurbelasting is lager dan het maximaal toegestane. Er wordt ook voldaan aan de vereiste<br />

minimum afstand tot woningen behorende bij veehouderijen. De Wgv vormt derhalve geen<br />

weigeringsgrond.<br />

Beoordeling geurhinder van diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld<br />

Voor diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, gelden minimaal aan te<br />

houden afstanden. In artikel 4 lid 1 Wgv is bepaald dat de gewenste afstand tussen de inrichting<br />

minimaal 100 meter en 50 meter moet bedragen voor de geurgevoelige objecten binnen en buiten<br />

de bebouwde kom.<br />

De afstand is bepaald tussen het dichtbijgelegen emissiepunt van de stal met dieren waarvoor<br />

geen geuremissiefactor is vastgesteld en de geurgevoelige objecten.<br />

De afstand van een rundveestal tot aan de dichtstbijgelegen woning Uilenburgsestraat 25<br />

bedraagt 146 meter. Deze afstand is groter dan 50 meter. De Wgv vormt derhalve geen<br />

weigeringsgrond.<br />

25


VOORSCHRIFTEN<br />

behorende bij de beschikking<br />

betreffende<br />

melkrundvee-, schapen- en varkenshouderij<br />

Maatschap H.G.M, en T.W.M. Kuijpers<br />

gelegen aan<br />

Uilenburgsestraat 6-8<br />

6666 LA Heteren


INHOUDSOPGAVE<br />

1. ALGEMEEN 3<br />

1.1 Gedragsvoorschriften 3<br />

1.2 Registratie 4<br />

1.3 Afvalstoffen 4<br />

1.4 Elektrische installatie 5<br />

1.5 Energie 5<br />

2. BRANDVEILIGHEID 6<br />

2.1 Blusmiddelen algemeen 6<br />

3. GELUID EN TRILLINGEN 7<br />

3.1 Representatieve bedrijfssituatie 7<br />

3.2 Incidentele bedrijfssituatie 7<br />

3.3 Geluidsreducerende maatregelen 7<br />

4. HET HOUDEN VAN DIEREN 9<br />

4.1 Algemeen 9<br />

4.2 Behandeling en bewaring van drijfmest 9<br />

4.3 Melkinstallatie<br />

4.4 Kadaverplaats/kadaveraanbiedvoorziening 10<br />

4.5 Reinigings- en ontsmettingsplaats voor veewagens 11<br />

4.6 Opslag van veevoeder in een silo 11<br />

4.7 Kuilvoer/ natte bijproducten 12<br />

4.8 Opslag van bijproducten in een tank 12<br />

5. MESTOPVANG IN ONDIEPE MESTKELDERS MET WATER- EN MESTKANAAL<br />

VOOR VLEESVARKENS 14<br />

5.1 Algemeen 14<br />

5.2 Hokuitvoering 14<br />

5.3 Mestkanaal 14<br />

5.4 Waterkanaal, indien aanwezig 15<br />

5.5 Mestafvoer 15<br />

5.6 Riolering 16<br />

5.7 Controle 17<br />

5.8 Controle op de bouwvan de emissiearme stal 17<br />

6. BESTRIJDINGSMIDDELEN 18<br />

6.1 Opslag bestrijdingsmiddelen tot maximaal 50 kg '<br />

7. PGS 30: OPSLAG AARDOLIEPRODUCTEN IN EEN BOVENGRONDSE TANK 20<br />

7.1 Constructie, installatie, gebruik, inspectie en onderhoud 20<br />

7.2 Registratie en bewaring van documenten 20<br />

7.3 Opslag olieproducten in vaatwerk 20<br />

8. AFLEVERINSTALLATIE VOOR MOTORBRANDSTOF 22<br />

8.1 Algemeen 22<br />

8.2 Kleinschalige aflevering 22<br />

9. GASFLESSENGEBRUIK 24<br />

9.1 Algemeen 24<br />

9.2 Gasflessen gebruik 25<br />

9.3 Aanvullende voorschriften voor acetyleenflessen 25<br />

9.4 Aanvullende voorschriften voor zuurstofflessen 26<br />

10. WERKPLAATS 27<br />

10.1 Constructie 27<br />

10.2 Gedragsregels 27


1. ALGEMEEN<br />

1.1 Gedragsvoorschriften<br />

1.1.1<br />

De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud<br />

verkeren.<br />

1.1.2<br />

De inrichting mag niet toegankelijk zijn voor onbevoegden. Binnen de openingstijden<br />

mogen anderen dan het personeel van de inrichting uitsluitend onder toezicht in de<br />

inrichting aanwezig zijn.<br />

1.1.3<br />

Alle binnen de inrichting aanwezige machines, installaties en voorzieningen moeten<br />

overzichtelijk zijn opgesteld en altijd goed bereikbaar zijn.<br />

1.1.4<br />

Het aantrekken van insecten, knaagdieren en ongedierte moet worden voorkomen. Zo<br />

vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, moet doelmatige bestrijding van<br />

insecten, knaagdieren en ander ongedierte plaatsvinden.<br />

1.1.5<br />

De in de inrichting aangebrachte of gebruikte verlichting moet zodanig zijn<br />

afgeschermd dat geen directe lichtstraling buiten de inrichting waarneembaar is.<br />

1.1.6<br />

Vóór beëindiging van het gebruik van de inrichting moeten, indien en voorzover door<br />

het bevoegd gezag noodzakelijk geacht, alle (afval)stoffen, materialen en installaties<br />

van het terrein van de inrichting worden verwijderd en afgevoerd naar een daartoe<br />

bevoegde verwerkingsinrichting.<br />

1.1.7<br />

Degene die de inrichting drijft, is verplicht aan een daartoe door het bevoegd gezag<br />

aangewezen ambtenaar op diens eerste verzoek alle berekeningen ten behoeve van<br />

leidingen, tanks, appendages, akoestische gegevens, emissiegegevens en dergelijke,<br />

en periodieke onderhoudsschema's en inspecties ter inzage te geven.<br />

1.1.8<br />

De in artikel 8.20 lid 2 van de Wm bedoelde veranderingen moeten binnen 1 maand na<br />

de datum van wijziging van vergunninghoudster door de nieuwe vergunninghoudster<br />

schriftelijk worden bevestigd. Deze schriftelijke bevestiging moet zijn gericht aan het<br />

hoofd van de regio en plaatsvinden door middel van overlegging van een uittreksel van<br />

de Kamer van Koophandel.<br />

1.1.9<br />

Klachten van derden en de actie die door de vergunninghouder is ondernomen om de<br />

bron van de klachten te onderzoeken en eventueel weg te nemen, moeten worden<br />

geregistreerd.


1.1.10<br />

Indien uit de inhoud van keurings- en inspectierapporten blijkt dat gevaar voor<br />

verontreiniging dreigt, moet direct het bevoegd gezag daarvan in kennis worden<br />

gesteld.<br />

1.2 Registratie<br />

1.2.1<br />

In de inrichting moet een centraal registratiesysteem aanwezig zijn waarin informatie<br />

omtrent onderhoud, metingen, keuringen, controles en gegevens van relevante milieuonderzoeken<br />

worden bijgehouden. In het registratiesysteem moet ten minste de<br />

volgende informatie zijn opgenomen:<br />

- De resultaten van in de inrichting uitgevoerde milieucontroles, keuringen, inspecties,<br />

metingen, registraties en onderzoeken (zoals keuringen van brandblusmiddelen,<br />

visuele inspectie van bodembeschermende voorzieningen, bodemonderzoek,<br />

energiebesparingsonderzoek, keuringen van tanks, keuringen van stookinstallaties,<br />

etc);<br />

- Meldingen van ongewone voorvallen, die van invloed zijn op het milieu, met<br />

vermelding van datum, tijdstip en de genomen maatregelen;<br />

- Afgiftebewijzen van (gevaarlijke) afvalstoffen;<br />

- Registratie van het energie- en waterverbruik;<br />

- Een afschrift van de vigerende milieuvergunning(en) met bijbehorende voorschriften<br />

en meldingen.<br />

1.2.2<br />

De onderstaande documenten moeten in ieder geval tot aan het beschikbaar zijn van<br />

de resultaten van de eerst volgende meting, keuring, controle of analyse, maar ten<br />

minste gedurende 5 jaar in de inrichting worden bewaard en ter inzage gehouden voor<br />

daartoe bevoegde ambtenaren:<br />

- metingen, keuringen en controles aan installaties of installatie-onderdelen welke zijn<br />

voorgeschreven in deze vergunning;<br />

- registers, rapporten en analyseresultaten welke ingevolge deze vergunning moeten<br />

worden bijgehouden.<br />

1.2.3<br />

Degene die de inrichting drijft is verplicht aan een daartoe door het bevoegd gezag<br />

aangewezen ambtenaar op diens eerste verzoek het registratiesysteem ter inzage te<br />

geven.<br />

1.3 Afvalstoffen<br />

1.3.1<br />

De op- en overslag en het transport van afvalstoffen moet zodanig plaatsvinden dat<br />

zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. Mocht onverhoopt toch<br />

verontreiniging van het openbaar terrein rond de inrichting plaatsvinden, dan moeten<br />

direct maatregelen worden getroffen om deze verontreiniging te verwijderen.


1.3.2<br />

De verpakking van gevaarlijk afval moet zodanig zijn dat:<br />

- niets van de inhoud uit de verpakking kan ontsnappen;<br />

- het materiaal van de verpakking niet door gevaarlijke stoffen kan worden aangetast,<br />

dan wel met die gevaarlijke stoffen een reactie kan aangaan dan wel een verbinding<br />

kan vormen;<br />

- deze tegen normale behandeling bestand is;<br />

- deze is voorzien van een etiket, waarop de gevaarsaspecten van de gevaarlijke stof<br />

duidelijk tot uiting komen.<br />

1.3.3<br />

Afvalstoffen moeten zodanig gescheiden van elkaar worden opgeslagen dat de<br />

verschillende soorten afvalstoffen ten opzichte van elkaar geen reactiviteit kunnen<br />

veroorzaken.<br />

1.3.4<br />

De termijn van opslag van afvalstoffen mag maximaal één jaar bedragen. In afwijking<br />

hiervan mag de termijn van opslag van afvalstoffen maximaal drie jaar bedragen indien<br />

de vergunninghouder ten genoegen van het bevoegd gezag aantoont dat de opslag<br />

van afvalstoffen gevolgd wordt door nuttige toepassing van afvalstoffen.<br />

1.3.5<br />

Indien de inrichting definitief buiten werking wordt gesteld dienen binnen 3 maanden na<br />

bedrijfsbeëindiging alle afvalstoffen uit de inrichting verwijderd te zijn.<br />

1.4 Elektrische installatie<br />

1.4.1<br />

De elektrische installatie in de inrichting moet voldoen aan NEN 1010.<br />

1.5 Energie<br />

1.5.1<br />

Voordat met de bouw van de varkensstal wordt aangevangen moet worden onderzocht<br />

welke energiebesparende maatregelen kunnen worden getroffen. Daarbij moet de<br />

terugverdientijd van de maatregelen worden vastgesteld. Van dit onderzoek moet een<br />

rapportage worden opgesteld, die op verzoek aan het bevoegde gezag moet worden<br />

getoond. Zonodig kan door het bevoegd gezag aanvullend onderzoek worden<br />

verlangd.<br />

1.5.2<br />

Energiebesparingsmaatregelen met een terugverdientijd van minder dan 5 jaar moeten<br />

worden toegepast.<br />

1.5.3<br />

Het energieverbruik moet jaarlijks worden geregistreerd.


2. BRANDVEILIGHEID<br />

2.1 Blusmiddelen algemeen<br />

2.1.1<br />

Blusmiddelen moeten voor een ieder duidelijk zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn,<br />

voor direct gebruik gereed zijn en in goede staat van onderhoud verkeren.<br />

2.1.2<br />

In de buitenlucht aanwezige brandblusmiddelen moeten doelmatig tegen<br />

weersinvloeden zijn beschermd.<br />

2.1.3<br />

De in de aanvraag en in de daarbij overgelegde stukken aangegeven blusmiddelen<br />

moeten aanwezig zijn.<br />

2.1.4<br />

Brandblusmiddelen, waaronder slanghaspels, moeten ieder kalenderjaar op<br />

deugdelijkheid zijn gecontroleerd en in orde zijn bevonden. Slanghaspels moeten<br />

voldoen aan NEN-EN 671 deel 1. Het onderhoud van draagbare blustoestellen moet<br />

overeenkomstig NEN 2559, NEN-EN 671 deel 3 en ISO 11602-2 plaatsvinden.<br />

Onderhoud en inspectie moeten plaatsvinden door bedrijven die beschikken over een<br />

REOB-erkenning. Na inspectie moeten blusmiddelen en slanghaspels worden voorzien<br />

van een label of sticker met datum. Draagbare blustoestellen moeten bovendien<br />

worden voorzien van een zegel.<br />

TOELICHTING:<br />

Een lijst van erkende onderhoudsbedrijven is te vinden op de site van het Nationaal<br />

Centrum voor Preventie (www.ncp.nl, onder brandbeveiliging/kleine blusmiddelen).<br />

2.1.5<br />

Van elke laatste uitgevoerde controle moet een aantekening worden gemaakt op een<br />

bij elk toestel ter inzage aanwezige registratie.


3. GELUID EN TRILLINGEN<br />

3.1 Representatieve bedrijfssituatie<br />

3.1.1<br />

Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de<br />

meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen<br />

Industrielawaai, uitgave 1999.<br />

3.1.2<br />

Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de in de inrichting<br />

aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden<br />

of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting,<br />

mag ter plaatse van woningen van derden en/of gevoelige bestemmingen niet meer<br />

bedragen dan:<br />

- 40 dB(A) in de uren gelegen tussen 07.00 en 19.00 uur;<br />

35 dB(A) in de uren gelegen tussen 19.00 en 23.00 uur;<br />

- 30 dB(A) in de uren gelegen tussen 23.00 en 07.00 uur.<br />

Voor de woning Uilenburgsestraat 23 geldt dat het langtijdgemiddelde<br />

beoordelingsniveau niet meer mag bedragen dan respectievelijk 37 en 31 dB(A) in<br />

respectievelijk de avond- en nachtperiode.<br />

3.1.3<br />

Het maximale geluidsniveau LAmax veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige<br />

toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of<br />

activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting,<br />

mag ter plaatse van woningen van derden en/of gevoelige bestemmingen niet meer<br />

bedragen dan:<br />

- 70 dB(A) in de uren gelegen tussen 07.00 en 19.00 uur;<br />

65 dB(A) in de uren gelegen tussen 19.00 en 23.00 uur;<br />

- 60 dB(A) in de uren gelegen tussen 23.00 en 07.00 uur.<br />

3.2 Incidentele bedrijfssituatie<br />

3.2.1<br />

Tijdens het inkuilen van voer en het laden van mest mag het langtijdgemiddelde<br />

beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en<br />

installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede<br />

door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, ter plaatse van<br />

woningen van derden en/of gevoelige bestemmingen niet meer bedragen dan:<br />

- 41 dB(A) in de uren gelegen tussen 07.00 en 19.00 uur;<br />

- 40 dB(A) in de uren gelegen tussen 19.00 en 23.00 uur;<br />

35 dB(A) in de uren gelegen tussen 23.00 en 07.00 uur.<br />

3.2.2<br />

De in voorschrift 3.2.1 genoemde geluidsnorm geldt maximaal 12 dagen per jaar.<br />

3.3 Geluidsreducerende maatregelen<br />

3.3.1<br />

Het gebruik van tractoren in de avond- en nachtperiode moet worden beperkt tot<br />

maximaal 20 minuten in de avondperiode en 15 minuten in de nachtperiode.


3.3.2<br />

Tijdens de avond- en nachtperiode moeten aan- en afvoerbewegingen van<br />

vrachtwagens van en naar de inrichting geschieden via de noordelijk gelegen in/uitrit<br />

van de inrichting.


4. HET HOUDEN VAN DIEREN<br />

4.1 Algemeen<br />

4.1.1<br />

In de inrichting mogen ten hoogste de volgende aantallen dieren aanwezig zijn:<br />

- 213 melk-en kalfkoeien;<br />

119 vrouwelijk jongvee tot 2 jaar;<br />

130 schapen ouder dan 1 jaar, incl. lammeren tot 45 kg;<br />

- 1980 vleesvarkens > 25 kg op stalsysteem BWL 2004.04.<br />

4.1.2<br />

Dierlijk afval mag niet op het terrein van de inrichting worden begraven. Het afval moet<br />

zo spoedig mogelijk, volgens de bij of krachtens de Destructiewet en het<br />

Destructiebesluit gestelde regels, uit de inrichting worden verwijderd. Het bewaren van<br />

dierlijk afval, in afwachting van afvoer naar een destructiebedrijf, moet zodanig<br />

geschieden dat geen geurhinder optreedt, het aantrekken van ongedierte wordt<br />

voorkomen en geen vermenging met ander afval of materiaal optreedt. Verder mag het<br />

dierlijk afval geen visuele hinder veroorzaken.<br />

4.1.3<br />

Ramen en deuren van stallen moeten gesloten worden gehouden voor zover ze geen<br />

functie hebben voor luchtinlaat of het doorlaten van personen, dieren, vaste mest of<br />

goederen.<br />

4.2 Behandeling en bewaring van drijfmest<br />

4.2.1<br />

Mest moet worden opgeslagen in een afgedekte mestopslagruimte.<br />

Indien de mestopslagruimte:<br />

- geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en tot stand is gebracht voor<br />

1 juni 1987, moet de opslag mestdicht zijn;<br />

- geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en tot stand is gebracht tussen<br />

1 juni 1987 en 1 februari 1991, zijn de desbetreffende bepalingen van de<br />

Bouwtechnische Richtlijnen Mestbassins 1987 (BRM 1987) van toepassing;<br />

- geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en tot stand is gebracht tussen<br />

1 februari 1991 en 1 maart 1994, zijn de desbetreffende bepalingen van de<br />

Bouwtechnische Richtlijnen Mestbassins 1990 (BRM 1990) van toepassing;<br />

- geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en is of wordt opgericht na<br />

1 maart 1994, zijn de desbetreffende bepalingen van de Richtlijnen Mestbassins<br />

1992 (RM 1992) van toepassing.<br />

4.2.2<br />

Dunne mest en gier moeten worden afgevoerd naar een hiertoe bestemde,<br />

vloeistofkerende opslagruimte (gierkelder, mengmestput, drijfmestput, mestbassin of<br />

opvangput). Leidingen voor het transport van dunne mest en gier moeten<br />

vloeistofkerend zijn.<br />

4.2.3<br />

De afvoerpunten van de opslagruimte moeten door middel van goed sluitende deksels<br />

gesloten worden gehouden, behoudens tijdens het ledigen ervan.


4.2.4<br />

De opslagruimte mag niet zijn voorzien van een overstort (noodoverloop).<br />

4.2.5<br />

Het terrein van de inrichting mag niet worden bevloeid of op andere wijze van een laag<br />

mest of gier worden voorzien, behoudens bij het bemesten van grond volgens de<br />

normale bemestingspraktijk.<br />

4.2.6<br />

Transport van dunne mest en gier moeten plaatsvinden in volledig gesloten<br />

tankwagens.<br />

4.2.7<br />

De opslag van vaste mest buiten de stal moet geschieden op een mestdichte<br />

mestplaat, die is voorzien van een opstaande rand of een gelijkwaardige voorziening:<br />

de stapeling van de mest moet zodanig geschieden dat uitzakkend vocht niet van de<br />

mestplaat kan vloeien; dit vocht moet worden afgevoerd naar een mestdichte<br />

opslagruimte.<br />

4.3 Melkinstallatie<br />

4.3.1<br />

De vloeren van de melkstal, melkput en de melkkamer dienen vloeistofkerend te zijn<br />

uitgevoerd.<br />

Het spoel- en reinigingswater van de melktank en melkleidingen, alswel het spoel- en<br />

schrobwater van de melkkamer en melkput dient te worden afgevoerd naar de riolering<br />

of naar een vloeistofkerende opvangvoorziening.<br />

Het spoel- en schrobwater van de melkstal dient te worden afgevoerd naar de<br />

mestkelder of een andere vloeistofkerende opvangvoorziening.<br />

4.3.2<br />

Reinigings- en ontsmettingsmiddelen voor de melkapparatuur moeten zijn opgeslagen<br />

in goed gesloten vaatwerk.<br />

4.4 Kadaverplaats/kadaveraanbiedvoorziening<br />

4.4.1<br />

Kadavers moeten worden aangeboden aan de destructor op de kadaverplaats of in<br />

een vloeistofkerende mobiele kadaverbak of een kadaverton.<br />

4.4.2<br />

Het reinigen en ontsmetten van de kadaverkap of kadaverton moet plaatsvinden boven<br />

een kadaverplaats. Indien de kadavers aan de destructor worden aangeboden op de<br />

mobiele kadaverbak of in een kadaverton, moeten deze worden gereinigd en ontsmet<br />

op een reinigings- en ontsmettingsplaats voor veewagens elders binnen de inrichting.<br />

4.4.3<br />

Behalve tijdens het ledigen moet de kadaveraanbiedvoorziening door middel van een<br />

verzwaard en goed sluitend deksel of daaraan gelijkwaardige voorziening gesloten<br />

worden gehouden.<br />

10


4.4.4<br />

Een mobiele kadaveraanbiedvoorziening (kadaverton) moet zodanig zijn<br />

geconstrueerd dat deze op een doelmatige wijze kan worden vervoerd zodat iedere<br />

mogelijkheid tot verspreiding van smetstof en afvalwater naar de omgeving in alle<br />

redelijkheid is uitgesloten.<br />

4.4.5<br />

Een kadaverplaats danwei een mobiele kadaverbak of kadaverton, moet<br />

vloeistofkerend zijn en moet bestand zijn tegen de inwerking van het toe te passen<br />

reinigings- of ontsmettingsmiddel.<br />

4.4.6<br />

Een kadaverplaats moet afwaterend zijn gelegd naar één punt, zodat het spoel- en<br />

ontsmettingswater via leidingen kan afwateren naar een, niet van een overstort<br />

voorziene opslagruimte, dan wel rechtstreeks naar de dichtstbijzijnde en binnen de<br />

inrichting gelegen mestkelder.<br />

4.4.7<br />

Een mobiele kadaverbak moet zijn voorzien van een opvangbak zodat uittredend vocht<br />

de omgeving niet kan verontreinigen. Het ledigen van de opvangbak mag alleen boven<br />

de reinigings- en ontsmettingsplaats voor veewagens.<br />

4.5 Reinigings- en ontsmettingsplaats voor veewagens<br />

4.5.1<br />

Veewagens, die op het terrein worden gereinigd, moeten worden gereinigd op een<br />

speciaal daarvoor ingerichte reinigings- en ontsmettingsplaats voor veewagens.<br />

4.5.2<br />

Een reinigings- ontsmettingsplaats moet vloeistofkerend zijn en afwaterend zijn gelegd<br />

naar een of meer opslagputten. Het reinigen en ontsmetten van voertuigen moet op<br />

zodanige wijze plaatsvinden dat het verontreinigde water wordt opgevangen<br />

(opstaande randen aan een drietal zijden danwei een gelijkwaardige voorziening) zodat<br />

het reinigingswater en ontsmettingsvloeistoffen niet in de bodem terecht kunnen<br />

komen.<br />

4.5.3<br />

Een reinigings- en ontsmettingsplaats moet vloeistofkerend zijn en moet bestand zijn<br />

tegen de inwerking van het toe te passen reinigings- en/of ontsmettingsmiddel.<br />

4.5.4<br />

De reinigings- en ontsmettingsplaats voor veewagens moet zodanig zijn gelegen dat<br />

ten gevolge van aan- en afvoerbeweging, verwaaiing van waswater etc. geen hinder<br />

voor derden optreedt.<br />

4.6 Opslag van veevoeder in een silo<br />

4.6.1<br />

Het pneumatisch of mechanisch vullen van silo's is verboden tussen 19.00 uur en<br />

07.00 uur, alsmede op zondagen en algemeen erkende feestdagen.<br />

11


4.6.2<br />

ledere silo alsmede zijn ondersteunende constructie, moet zodanig zijn geconstrueerd<br />

dat alle bij normaal gebruik optredende krachten veilig en zonder blijvende of<br />

ontoelaatbare vervorming kunnen worden opgenomen. De silo moet stabiel staan<br />

opgesteld op een voldoende draagkrachtige fundering.<br />

4.6.3<br />

Hinderlijke stofverspreiding bij het vullen van silo's moet worden voorkomen door het<br />

opvangen van het via de ontluchting ontwijkende stof.<br />

4.7 Kuilvoer / natte bijproducten<br />

4.7.1<br />

Eventuele restanten van het kuilvoer en/of natte bijproducten moeten direct op een<br />

zodanige wijze worden opgeslagen dat er geen geuroverlast kan plaatsvinden.<br />

4.7.2<br />

Een voerkuil en/of opslag van natte bijproducten moet zodanig zijn gesitueerd dat de<br />

afstand tot woningen van derden of gevoelige objecten ten minste 25 meter bedraagt.<br />

4.8 Opslag van bijproducten in een tank<br />

4.8.1<br />

De stijfheid en sterkte van een tank moet voldoende zijn om schadelijke vervorming als<br />

gevolg van overdruk bij vulling of overvulling te voorkomen. De dichtheid moet onder<br />

alle omstandigheden zijn verzekerd.<br />

4.8.2<br />

Indien een vulstandaanwijzer of peilinrichting aanwezig is, moet deze zodanig zijn<br />

ingericht dat het uitstromen van vloei- of grondstof uit de tank, ook door verkeerde<br />

werking of door breuk, wordt voorkomen.<br />

4.8.3<br />

In elke aansluiting op de tank beneden het hoogste vloeistofniveau moet zo dicht<br />

mogelijk bij de tankwand een metalen afsluiter zijn geplaatst. Deze moet zodanig zijn<br />

uitgevoerd dat duidelijk te zien is of de afsluiter is geopend dan wel is gesloten.<br />

4.8.4<br />

Het uitwendige van de tank en de leidingen moet deugdelijk tegen corrosie zijn<br />

beschermd.<br />

4.8.5<br />

De voertank moet zijn voorzien van een ontluchtingspijp of ontluchtingsopening met<br />

een inwendige middellijn van tenminste 50 mm.<br />

4.8.6<br />

Bij het vullen van of het aftappen uit de tank moet morsen worden voorkomen.<br />

4.8.7<br />

De tank mag slechts voor 95% worden gevuld.<br />

12


4.8.8<br />

Onmiddellijk nadat de grondstof in de tank is overgebracht en de losslang is<br />

afgekoppeld, moet de vulstomp of vulleiding met een goed sluitende dop of afsluiter<br />

worden afgesloten.<br />

13


5. MESTOPVANG IN ONDIEPE MESTKELDERS MET WATER- EN MESTKANAAL<br />

VOOR VLEESVARKENS<br />

5.1 Algemeen<br />

5.1.1<br />

Stal G dient conform de aanvraag met mestopvang in mest- en waterkanalen<br />

waterkanalen te worden uitgevoerd (BWL 2004.04). De stal dient conform de bij de<br />

aanvraag behorende tekening(en) en bijlage(n) te worden uitgevoerd, tenzij anders in<br />

de voorschriften staat aangegeven. De voorschriften van dit hoofdstuk hebben<br />

betrekking op de stal die volgens dit stalsysteem wordt uitgevoerd.<br />

5.1.2<br />

Het mest- en waterkanalen met de daarbij behorende onderdelen en leidingen moeten<br />

zodanig zijn geïnstalleerd en worden onderhouden dat een goede werking te allen tijde<br />

is gewaarborgd.<br />

5.2 Hokuitvoering<br />

5.2.1<br />

Er zijn twee varianten mogelijk:<br />

- Een gedeeltelijk roostervloer, waarbij het hok vooraan bestaat uit een dichte vloer.<br />

Achterin bevindt zicht het mestkanaal.<br />

- Het hok wordt uitgevoerd met midden in een bolle vloer De bolle vloer dient glad te<br />

zijn afgewerkt. Aan de voorkant bevindt zich een kanaal voorzien van een rooster.<br />

Het is toegestaan om dit kanaal als waterkanaal uit te voeren. Achterin bevindt zich<br />

het mestkanaal.<br />

5.2.2<br />

Van het totale vloeroppervlak van een vleesvarkenshok dient minimaal 0,30 m 2 per<br />

dierplaats dicht te zijn uitgevoerd.<br />

5.2.3<br />

De hokafscheiding kan open of dicht worden uitgevoerd.<br />

5.2.4<br />

Voor het voeren van de varkens mogen geen andere voedersystemen worden<br />

toegepast dan een brij- of droogvoerbak of een (dwars)trog.<br />

5.3 Mestkanaal<br />

5.3.1<br />

Het mestkanaal dient minimaal 1,10 meter breed te zijn.<br />

5.3.2<br />

Het emitterend mestoppervlak in een mestkanaal dient groter dan 0,18 m 2 , maar<br />

kleiner dan 0,27 m 2 per dierplaats te zijn.<br />

5.3.3<br />

Het mestkanaal dient voorzien te zijn van een metalen driekantrooster.<br />

14


5.3.4<br />

Het roosteroppervlak boven het mestkanaal moet gelijk zijn aan of groter zijn dan het<br />

roosteroppervlak (lees emitterend oppervlak) boven het waterkanaal.<br />

5.3.5<br />

Het mestkanaal mag niet in verbinding staan met het waterkanaal of andere kanalen<br />

(bijvoorbeeld met het kanaal onder de dichte bolle vloer of onder de schuine wand).<br />

5.3.6<br />

De schuine wanden in het mestkanaal (indien aanwezig) moeten voldoen aan de<br />

volgende constructie-eisen:<br />

- de schuine wand moeten zijn gemaakt van niet mest aanhechtend materiaal (zoals<br />

polyethyleen/polypropyleen, roestvast staal of materiaal voorzien van een coating).<br />

- de schuine wand tegen de bolle vloer moet, ten opzichte van de putvloer, een helling<br />

hebben die ligt in de range van 45 graden tot en met 90 graden.<br />

- indien tegen de achtermuur een schuine wand wordt aangebracht moet deze, ten<br />

opzichte van de putvloer, een helling hebben die ligt in de range van 60 graden tot<br />

en met 90 graden.<br />

- de schuine wand(en) vloeistofdicht te worden gemonteerd.<br />

- bovenstaande voorziening mag ook in goot worden uitgevoerd.<br />

5.4 Waterkanaal, indien aanwezig<br />

5.4.1<br />

Het waterkanaal mag met of zonder goten of schuine putwand(en) wordt uitgevoerd.<br />

5.4.2<br />

Het wateroppervlak in het waterkanaal mag niet breder zijn dan 0,60 meter zijn.<br />

5.4.3<br />

De schuine wanden (indien aanwezig) in het waterkanaal moeten voldoen aan de<br />

volgende constructie-eisen:<br />

- de schuine wand moeten zijn gemaakt van niet mest aanhechtend materiaal (zoals<br />

polyethyleen/polypropyleen, roestvast staal of materiaal voorzien van een coating).<br />

- de schuine wand tegen de bolle vloer moet, ten opzichte van de putvloer, een helling<br />

hebben die ligt in de range van 45 graden tot en met 90 graden.<br />

- indien tegen de voergangmuur een schuine wand wordt aangebracht moet deze, ten<br />

opzichte van de putvloer, een helling hebben die ligt in de range van 60 graden tot<br />

en met 90 graden.<br />

- de schuine wand(en) vloeistofdicht te worden gemonteerd.<br />

5.4.4<br />

Het waterkanaal mag niet in verbinding staan met het mestkanaal of andere kanalen<br />

(bijvoorbeeld met het kanaal onder de dichte bolle vloer of onder de schuine wand).<br />

5.5 Mestafvoer<br />

5.5.1<br />

De afvoeropeningen in het mestkanaal dienen een doorsnede te hebben van minimaal<br />

150 mm. De afvoerbuisdiameter dient minimaal 200 mm te zijn.<br />

15


5.5.2<br />

Voor de afvoer van de mest uit het mestkanaal moet een rioolsysteem worden<br />

aangebracht, zodat de mest frequent en restloos uit de mestkanalen kan worden<br />

afgevoerd.<br />

5.6 Riolering<br />

5.6.1<br />

Het mestafvoersysteem moet zodanig worden aangebracht dat de mest frequent en<br />

restloos wordt afgevoerd.<br />

5.6.2<br />

De afvoeropeningen dienen een doorsnede te hebben van minimaal 150 mm. De<br />

afvoerbuisdiameter dient minimaal 200 mm te zijn.<br />

5.6.3<br />

Indien de buizen en hulpstukken van het rioolsysteem zijn vervaardigd van PVC dienen<br />

deze te voldoen aan KOMO-keur of aangetoond gelijkwaardig (m.u.v. de afsluiters en<br />

de ingezande hulpstukken). Alle verbindingen voor het koppelen van buizen en<br />

hulpstukken dienen rubberringen te zijn.<br />

5.6.4<br />

Indien de buizen en hulpstukken van het rioolsysteem zijn vervaardigd van PP dienen<br />

deze te voldoen aan KOMO-keur of aangetoond gelijkwaardig (m.u.v. de afsluiters).<br />

Alle verbindingen voor het koppelen van buizen en hulpstukken dienen rubberringen te<br />

zijn.<br />

5.6.5<br />

In de inrichting dient een verklaring van de leverancier van de rioolbuizen en -<br />

hulpstukken aanwezig te zijn waaruit blijkt dat de in de onderhavige stal(len) gebruikte<br />

rioolbuizen en -hulpstukken aan één van de twee hiervoor genoemde voorschriften<br />

genoemde specificaties voldoen.<br />

5.6.6<br />

De rubberringen dienen te voldoen aan BRL 2013 'Rubberringen en flenspakkingen<br />

voor verbindingen in drinkwater- en afvalwaterleidingen'.<br />

5.6.7<br />

Het rioleringssysteem in zijn geheel en de aansluitingen van de afvoeropeningen met<br />

de keldervloer moeten mestdicht zijn.<br />

5.6.8<br />

De leidingen, afsluiters en andere appendages van het rioleringssysteem moeten<br />

bestand zijn tegen de corrosieve invloeden van mest en de eventueel toegevoegde<br />

middelen.<br />

5.6.9<br />

De afsluiters, die in het rioleringssysteem worden toegepast, moeten mestdicht<br />

afsluiten.<br />

16


5.6.10<br />

In het afvoersysteem van het waterkanaal moet een (centrale) afsluiter worden<br />

aangebracht die vloeistofdicht en mestbestendig is. Het water moet worden<br />

vastgehouden, indien de afsluiter gesloten is. Deze afsluiter mag niet door de<br />

opwaartse druk van mest worden geopend.<br />

5.7 Controle<br />

5.7.1<br />

De (water- en) mestkanalen dienen na elke ronde te worden afgelaten.<br />

5.7.2<br />

Indien het voorste kanaal in een vleesvarkenshok als waterkanaal worden gebruikt,<br />

dient in dit kanaal bij aanvang van een mestronde minimaal 10 centimeter water te<br />

staan.<br />

5.7.3<br />

De schuine wand(en) in het mestkanaal dienen na elke mestronde te worden<br />

schoongespoten.<br />

5.8 Controle op de bouw van de emissiearme stal<br />

5.8.1<br />

De mestkanalen mogen pas worden aangebracht, nadat de mestdichte uitvoering van<br />

het rioleringssysteem door het bevoegd gezag is gecontroleerd en is goed bevonden.<br />

5.8.2<br />

De mestkanalen mogen pas worden afgedekt met roosters, nadat de uitvoering van de<br />

schuine wanden door het bevoegd gezag is gecontroleerd.<br />

17


6. BESTRIJDINGSMIDDELEN<br />

6.1 Opslag bestrijdingsmiddelen tot maximaal 50 kg<br />

6.1.1<br />

Bestrijdingsmiddelen moeten worden opgeslagen in een speciaal daartoe ingerichte<br />

deugdelijke kast.<br />

6.1.2<br />

Een toegangsdeur van een bestrijdingsmiddelenkast moet, behalve tijdens het<br />

inbrengen of uitnemen van bestrijdingsmiddelen zijn afgesloten.<br />

6.1.3<br />

Vloeibare bestrijdingsmiddelen moeten gescheiden van vaste bestrijdingsmiddelen<br />

worden opgeslagen. Onderlinge vermenging moet worden voorkomen. Ook eventueel<br />

met elkaar reagerende vloeibare of vaste bestrijdingsmiddelen moeten<br />

gecompartimenteerd worden opgeslagen.<br />

6.1.4<br />

In een bestrijdingsmiddelenkast moet een vloeistofdichte bak zijn gerealiseerd die ten<br />

minste 100% van de in de kast bewaarde vloeistoffen kan bevatten. Elk eventueel<br />

binnen een kast gevormd compartiment moet over zodanige voorzieningen beschikken<br />

dat ten minste 100% van de in het compartiment bewaarde vloeistoffen apart kan<br />

worden opgevangen.<br />

6.1.5<br />

Een bestrijdingsmiddelenkast moet voldoende zijn geventileerd. Het ventileren kan<br />

plaatsvinden op de ruimte waarin de kast is gesitueerd, mits deze ruimte voldoende<br />

groot is en zelf goed geventileerd wordt. Indien dit niet het geval is, dan moet de<br />

ventilatie op de buitenlucht plaatsvinden.<br />

6.1.6<br />

Bestrijdingsmiddelen moeten worden bewaard in dichte en voldoende sterke<br />

verpakking.<br />

De verpakking moet geschikt zijn voor de desbetreffende stof.<br />

6.1.7<br />

Bestrijdingsmiddelen moeten zoveel mogelijk in de oorspronkelijke verpakking worden<br />

bewaard, dan wel op een andere wijze zijn voorzien van een duidelijk opschrift waaruit<br />

de stofnaam blijkt.<br />

6.1.8<br />

Lege, niet gereinigde emballage moet worden opgeslagen als volle.<br />

6.1.9<br />

Gemorste bestrijdingsmiddelen moeten direct worden opgenomen op een zodanige<br />

wijze dat verspreiding wordt voorkomen.<br />

6.1.10<br />

Binnen 2 m afstand van een bestrijdingsmiddelenkast mag niet worden gerookt en mag<br />

geen open vuur aanwezig zijn.<br />

18


6.1.11<br />

Op de bestrijdingsmiddelenkast moet met duidelijk leesbare letters de opschriften<br />

"BESTRIJDINGSMIDDELEN" en "VUUR EN ROKEN VERBODEN" zijn aangebracht<br />

of, voor wat betreft het opschrift "VUUR EN ROKEN VERBODEN", een<br />

overeenkomstig genormaliseerd veiligheidsteken volgens het Besluit veiligheids- en<br />

gezondsheidssignalering van 10 oktober 1993 (Stb. 1993, 530), alsmede een<br />

afbeelding van een doodshoofd van ten minste 60 mm hoogte.<br />

6.1.12<br />

Nabij een bestrijdingsmiddelenkast moet een draagbaar blustoestel aanwezig zijn met<br />

een blusequivalent van 6 kg poeder.<br />

19


7. PGS 30: OPSLAG AARDOLIEPRODUCTEN IN EEN BOVENGRONDSE<br />

TANK<br />

7.1 Constructie, installatie, gebruik, inspectie en onderhoud<br />

7.1.1<br />

Tanks voor de opslag van aardolieproducten, alsmede de opvangvoorziening,<br />

leidingen en appendages dienen te voldoen aan PGS 30, van welke richtlijn de<br />

artikelen 4.1.2, 4.1.5, 4.2.6, 4.2.10 en 4.3.1 niet van toepassing zijn opeen<br />

bovengrondse tank die is opgericht voor 1 oktober 2000.<br />

7.1.2<br />

Daar waar in PGS 30 is bepaald dat door of namens KIWA beproevingen en keuringen<br />

worden uitgevoerd of certificaten, bewijzen, keuren en dergelijke aan het bevoegde<br />

gezag worden overgelegd, moeten mede zijn begrepen andere door de Raad voor de<br />

Accreditatie erkende certificeringsinstellingen.<br />

7.1.3<br />

Van een vloeistofdichte opvangvoorziening moet de vloeistofdichtheid zijn beoordeeld<br />

en gekeurd door een deskundige inspecteur, zoals bedoeld in de PBV/CUR-<br />

Aanbeveling 44.<br />

7.1.4<br />

Bij goedkeuring moet door de deskundige inspecteur een PBV-Verklaring<br />

vloeistofdichte voorziening zijn afgegeven. De keuringstermijn moet door de<br />

deskundige inspecteur zijn vastgesteld.<br />

7.2 Registratie en bewaring van documenten<br />

7.2.1<br />

Van een tank, opvangvoorziening, leidingen en appendages moet een registratie zijn<br />

bijgehouden van:<br />

- de wijze van elke beproeving, meting of inwendige inspectie;<br />

- de bevindingen van alle keuringen, inspecties, beproevingen en controles.<br />

Deze documenten of een kopie daarvan moeten ten minste vijfjaar na dagtekening in<br />

een logboek of kaartsysteem worden bewaard<br />

7.2.2<br />

De certificaten van leidingen en appendages en installatiecertificaten en bewijzen<br />

moeten zolang zij geldig zijn, in een logboek of kaartsysteem worden bewaard.<br />

7.3 Opslag olieproducten in vaatwerk<br />

7.3.1<br />

Olieproducten moeten worden bewaard in doelmatig, goed gesloten vaatwerk.<br />

7.3.2<br />

Ledig ongereinigd vaatwerk moet worden behandeld als gevuld vaatwerk.<br />

20


7.3.3<br />

Het vaatwerk moet zijn opgeslagen in een vloeistofdichte bak, waarvan de inhoud ten<br />

minste gelijk is aan de inhoud van het grootste vat vermeerderd met 10% van de<br />

gezamenlijke inhoud van de overige aanwezige vaten. De bak moet bestand zijn tegen<br />

de inwerking door de opgeslagen vloeistoffen.<br />

7.3.4<br />

Indien een vat lekt, moet de lekkage terstond worden verholpen of moet de inhoud van<br />

het lekkende vat terstond worden overgebracht in een niet-lekkend vat dan wel moet<br />

het lekkende vat worden overgebracht in een zogenaamd overmaats vat.<br />

7.3.5<br />

De opslag van vaatwerk moet ten minste 5 m van brandgevaarlijke werkzaamheden en<br />

opslag van brandgevaarlijke stoffen/ materialen zijn verwijderd, tenzij tussen de opslag<br />

en deze werkzaamheden een afscheiding aanwezig is die een brandwerendheid bezit<br />

van ten minste 60 minuten.<br />

7.3.6<br />

Buiten opgesteld vaatwerk moet om inregenen in de vloeistofdichte bak te voorkomen<br />

onder een afdak of een gelijkwaardige voorziening worden opgeslagen.<br />

21


8. AFLEVERINSTALLATIE VOOR MOTORBRANDSTOF<br />

8.1 Algemeen<br />

8.1.1<br />

Een afleverinstallatie voor licht ontvlambare en ontvlambare vloeistoffen moet in de<br />

buitenlucht zijn opgesteld.<br />

8.1.2<br />

Binnen een afstand van 2 m van een afleverinstallatie mag geen ander kunstlicht<br />

worden gebruikt dan elektrisch licht.<br />

8.1.3<br />

Een afleverinstallatie moet zijn opgesteld op een afstand van ten minste 4 m van een<br />

afwateringssysteem (kolk, lijnafwatering e.d.) of een andere laaggelegen ruimte. Deze<br />

afstand geldt niet ten opzichte van afwateringssystemen die zijn aangesloten op een<br />

olieafscheider.<br />

8.1.4<br />

Bij het afleveren van motorbrandstof aan een voertuig mag niet worden gerookt of<br />

open vuur aanwezig zijn.<br />

8.1.5<br />

Bij het afleveren van motorbrandstof aan een voertuig mag de motor van het voertuig<br />

niet in werking zijn.<br />

8.1.6<br />

Bij de opstelplaats van tankende voertuigen moet ten minste een poederblustoestel<br />

aanwezig zijn met een vulling van ten minste 6 kg bluspoeder.<br />

8.1.7<br />

Aflevertoestellen en vulpunten moeten zodanig zijn gelegen dat geen gevaar voor<br />

aanrijding noch anderszins gevaar of schade in de omgeving kan ontstaan.<br />

8.1.8<br />

De afstand van een afleverinstallatie tot brandgevaarlijke objecten of opslagen van<br />

brandbare stoffen binnen de inrichting moet ten minste 5 meter zijn.<br />

8.2 Kleinschalige aflevering<br />

8.2.1<br />

Indien een tank dient voor het kleinschalig afleveren van brandstoffen aan<br />

motorvoertuigen, moet de afleverslang zijn voorzien van een vulpistool met een<br />

automatische afslagkraan. Ook als een handpomp wordt gebruikt moet het vulpistool<br />

van een automatische afslag zijn voorzien.<br />

Indien het vulpistool buiten gebruik niet hoger is opgehangen dan het hoogste<br />

vloeistofniveau in de tank, moet een hevelbreker in de afleverleiding zijn aangebracht.<br />

Het vulpistool moet goed weggehangen kunnen worden.<br />

22


8.2.2<br />

Bij kleinschalige aflevering van brandstoffen moet ter plaatse van het afleverpunt de<br />

opstelplaats van de voertuigen over een oppervlakte van ten minste 3X5 meter zijn<br />

voorzien van een aaneengesloten verharding, waarmee het doordringen van gemorst<br />

product in de bodem wordt verhinderd.<br />

Gemorst product moet met behulp van absorptiemateriaal zo spoedig mogelijk worden<br />

verwijderd, tenzij de verharding vloeistofdicht is uitgevoerd en een voorziening is<br />

getroffen waarbij het hemelwater via een olieafscheider wordt afgevoerd. In de<br />

nabijheid van het afleverpunt moet een daarop afgestemde hoeveelheid<br />

absorptiemateriaal in voorraad worden gehouden.<br />

23


9. GASFLESSENGEBRUIK<br />

9.1 Algemeen<br />

9.1.1<br />

Gasflessen waarvan de goedkeuring door Lloyd's Register-Stoomwezen of een andere<br />

ingevolge de EEG-kaderrichtlijn 76/767/EEG, en de daarop berustende bijzondere<br />

richtlijnen 84/525, 84/526 en 84/527/EEG aangewezen bevoegde keuringsinstantie,<br />

niet of blijkens de ingeponste datum niet tijdig heeft plaatsgevonden, mogen niet in de<br />

inrichting aanwezig zijn. De beproeving van gasflessen moet periodiek zijn herhaald<br />

overeenkomstig de termijnen aangegeven in het VLG.<br />

Indien de uitwendige toestand van een gasfles zodanig is dat aan de deugdelijkheid<br />

moet worden getwijfeld, moet de gasfles ter herkeuring worden aangeboden aan<br />

Lloyd's Register-Stoomwezen of een andere ingevolge de EEG-kaderrichtlijn<br />

76/767/EEG, en de daarop berustende bijzondere richtlijnen 84/525, 84/526 en<br />

84/527/EEG aangewezen bevoegde keuringsinstantie.<br />

9.1.2<br />

Gasflessen mogen slechts zijn gevuld met het gas waarvoor zij zijn beproefd en<br />

waarvan de benaming volgens het VLG op de gasfles is aangebracht.<br />

9.1.3<br />

Beschadigde of lekke gasflessen moeten onmiddellijk in de buitenlucht worden<br />

gebracht en worden gemerkt met het woord "DEFECT", respectievelijk "LEK". Ook<br />

moeten direct maatregelen worden getroffen om brand-, explosie-, verstikkings- of<br />

vergiftigingsgevaar te voorkomen.<br />

9.1.4<br />

Voor lege gasflessen moeten dezelfde veiligheidsmaatregelen in acht worden<br />

genomen als voor gevulde gasflessen.<br />

9.1.5<br />

Gasflessen, die in vorm sterk gelijken op blustoestellen, mogen in geen geval rood zijn<br />

geschilderd.<br />

9.1.6<br />

De afsluiter van een gasfles moet doelmatig zijn beschermd tegen beschadiging bij<br />

vallen (m.n. tijdens vervoer of stapelen).<br />

9.1.7<br />

Gasflessen moeten steeds aemakkfilük hproikhaar -r\\m ar. **r ~~*~~ =—=<br />

9.3.6<br />

De verbinding van een gasfles aan een verzamelleiding voor acetyleen moet<br />

plaatsvinden door middel van een beugelaansluiting van zodanige vorm en afmeting,<br />

dat uitsluitend acetyleenflessen op deze leiding kunnen worden aangesloten, één en<br />

ander volgens NEN 3268.<br />

9.3.7<br />

Onmiddellijk voor iedere aansluiting van een branderslang moeten zich in een<br />

distributieleiding in volgorde bevinden: een afsluiter, een reduceertoestel, en een<br />

vlamdover die het doordringen van een vlam in de acetyleenleiding voorkomt.


10. WERKPLAATS<br />

10.1 Constructie<br />

10.1.1<br />

De vloer van een werkplaats waarin met vloeistoffen wordt gewerkt moet<br />

vloeistofkerend zijn en van onbrandbaar materiaal zijn vervaardigd. Doorvoeringen van<br />

kabels of leidingen door de vloer moeten vloeistofkerend zijn afgewerkt.<br />

TOELICHTING:<br />

Een vloer moet met name vloeistofkerend zijn voor oliën en andere smeermiddelen,<br />

eventueel andere bodembedreigende stoffen die in de werkplaats worden gebruikt, en<br />

verontreinigd (schrob)water voor zover van toepassing. Verder dient de<br />

vloeistofkerendheid gerelateerd te worden aan de plaatsvindende activiteiten.<br />

In een bestaande situatie kan een in het werk gestorte, scheurvrije betonvloer met een<br />

minimale dikte van circa 15 cm over het algemeen als voldoende vloeistofkerend<br />

worden beschouwd.<br />

10.1.2<br />

Oliën, vetten, andere bodembedreigende stoffen of verontreinigd (schrob)water mogen<br />

niet van de vloer van de werkplaats naar buiten worden geschrobd of gespoten. De<br />

vloer mag niet afwaterend naar een uitgang of een niet vloeistofkerende vloergedeelte<br />

zijn gelegd.<br />

Eventuele schrobputten moeten zijn aangesloten op de bedrijfsriolering en moeten<br />

vloeistofdicht aansluiten op de vloer.<br />

10.1.3<br />

De werkplaats moet voldoende op de buitenlucht zijn geventileerd.<br />

10.2 Gedragsregels<br />

10.2.1<br />

In een werkplaats mag niet worden gerookt en mag geen open vuur aanwezig zijn,<br />

anders dan voor het verrichten van las- en slijpwerkzaamheden.<br />

10.2.2<br />

Binnen een straal van 10 meter van las- en snijwerkzaamheden mogen zich geen licht<br />

ontvlambare (vloei)stoffen of brandgevaarlijke stoffen bevinden.<br />

10.2.3<br />

In de werkplaats of in de directe nabijheid van de ingang dient een draagbaar<br />

blustoestel met een minimale inhoud van 6 kg aanwezig te zijn.<br />

27


BIJLAGE: BEGRIPPEN<br />

Voor zover een DIN-, DIN-ISO, NEN-, NEN-EN-, NEN-ISO-, NVN-norm, Al-blad, BRL,<br />

CPR, PGS of NPR, waarnaar in een voorschrift verwezen wordt, betrekking heeft op de<br />

uitvoering van constructies, toestellen, werktuigen en installaties, wordt bedoeld de<br />

norm, BRL, CPR, PGS, NPR of het Al-blad die voor de datum waarop de vergunning is<br />

verleend het laatst is uitgegeven met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen<br />

of correctiebladen dan wel -voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande<br />

constructies, toestellen, werktuigen en installaties betreft -de norm, BRL, CPR, PGS,<br />

NPR of het Al-blad die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen,<br />

werktuigen en installaties is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald.<br />

BESTELADRESSEN:<br />

publicaties zijn in ieder geval verkrijgbaar bij de onderstaande instanties:<br />

- overheidspublicaties zoals Al-bladen en CPR-richtlijnen bij:<br />

SDU Service, afdeling Verkoop<br />

Postbus 20014<br />

2500 EA DEN HAAG<br />

telefoon (070) 378 98 80<br />

telefax (070) 378 97 83<br />

www.sdu.nl<br />

- PGS-richtlijnen zijn digitaal verkrijgbaar via www.vrom.nl<br />

- DIN, DIN-ISO, NEN, NEN-EN, NEN-ISO, NVN-normen en NPR-richtlijnen bij:<br />

Nederlands Normalisatie-instituut (NEN), Afdeling verkoop<br />

Postbus 5059<br />

2600 GB DELFT<br />

telefoon (015) 269 03 91<br />

telefax (015) 269 02 71<br />

www.nen.nl<br />

- BRL-richtlijnen bij:<br />

KIWA Certificatie en Keuringen<br />

Postbus 70<br />

2280 AB RIJSWIJK<br />

telefoon (070) 414 44 00<br />

telefax (070) 414 44 20<br />

www.kiwa.nl<br />

BEOORDELINGSHOOGTE:<br />

De hoogte van het beoordelingspunt boven het maaiveld.<br />

BEOORDELINGSPUNT:<br />

Het punt waar het LAr,LT en het LAmax worden bepaald en getoetst aan de (eventuele)<br />

grenswaarden.<br />

BRANDBARE STOFFEN:<br />

Stoffen die met lucht van normale samenstelling en druk onder vuurverschijnselen<br />

blijven reageren, ook nadat de ontstekingsbron is weggenomen.<br />

CUR/PBV:<br />

Stichting Civieltechnisch Centrum Uitvoering, Research en Regelgeving /<br />

Projectbureau Plan Bodembeschermende Voorzieningen.<br />

28


CUR/PBV-AANBEVELING 44:<br />

Beoordelingscriteria van vloeistofdichte voorzieningen.<br />

DRAAGBAAR BLUSTOESTEL:<br />

Een toestel dat voldoet aan het "Besluit Draagbare Blustoestellen 1997" (Staatsblad<br />

1998,46).<br />

EMBALLAGE:<br />

Verpakkingsmateriaal, zoals glazen en kunststof flessen, blikken en kunststof cans,<br />

metalen en kunststof vaten of fiberdrums, papieren en kunststof zakken, houten kisten,<br />

big-bags en intermediate buikcontainers (IBC's).<br />

GELUIDSNIVEAU IN DB(A):<br />

Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig<br />

de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) terzake opgestelde<br />

regels, zoals neergelegd in de IEC-publicatie no. 651, uitgave 1989.<br />

GEVOELIG OBJECT:<br />

- Woning,<br />

- Dienst- of bedrijfswoning,<br />

- Onderwijsinstelling of gezondheidsinstelling,<br />

- Sport- of recreatie-accomodatie,<br />

- Kantoor of winkel,<br />

- Horecabedrijf,<br />

- Bedrijf in de voedings- en genotmiddelenindustrie of detailhandel in de voedings- en<br />

genotmiddelenindustrie.<br />

K3-VLOEISTOFFEN:<br />

Brandbare vloeistoffen waarvan het vlampunt 55 °C of hoger is, bepaald volgens NEN-<br />

ISO 2719, of een verfproduct waarvan het vlampunt 55 °C of hoger is, bepaald volgens<br />

NEN-EN 57.<br />

KIWA:<br />

Dienstverlenend centrum voor kwaliteitsbeheersing en onderzoek in de sectoren<br />

Drinkwater, Bouw en Milieu, Postbus 70, 2280 AB Rijswijk.<br />

KIWA-certificatie en -keuringen<br />

telefoon: (070)414 44 00;<br />

telefax: (070)414 44 20.<br />

KIWA-inspectie BV<br />

telefoon: (070)414 45 11;<br />

telefax: (070)414 44 24.<br />

e-mail: certif@kiwa.nl<br />

internet: www.kiwa.nl<br />

KLEINSCHALIGE AFLEVERING MOTORBRANDSTOFFEN:<br />

Er is sprake van kleinschalige aflevering aan voertuigen wanneer wordt voldaan aan de<br />

volgende drie voorwaarden: aflevering vindt uitsluitend plaats aan voertuigen die niet<br />

bestemd zijn voor wegvervoer en die bestemd zijn voor eigen bedrijfsmatig gebruik,<br />

waarbij een jaaromzet van ten hoogste 25.000 liter wordt bereikt.<br />

29


LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAr,LT):<br />

Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse<br />

optredende geluid, bepaald in de loop van een bepaalde periode en vastgesteld en<br />

beoordeeld overeenkomstig de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai',<br />

uitgave 1999.<br />

LICHT ONTVLAMBARE STOFFEN:<br />

Stoffen die:<br />

- Bij normale temperatuur aan de lucht blootgesteld, zonder toevoer van energie, in<br />

temperatuur kunnen stijgen en tenslotte kunnen ontbranden;<br />

- In vaste toestand, door kortstondige inwerking van een ontstekingsbron, gemakkelijk<br />

kunnen worden ontstoken en na verwijdering van de ontstekingsbron blijven branden<br />

of gloeien;<br />

- In vloeibare toestand, een vlampunt beneden 21 °C hebben;<br />

- In gasvormige toestand, bij normale druk, met lucht ontvlambaar zijn;<br />

- Bij aanraking met water of vochtige lucht, licht ontvlambare gassen in een<br />

gevaarlijke hoeveelheid ontwikkelen (stoffen die in aanraking met water licht<br />

ontvlambare gassen ontwikkelen).<br />

MAXIMALE GELUIDNIVEAU (LAmax):<br />

Het hoogste A-gewogen geluidsniveau, afgelezen in de meterstand "fast", verminderd<br />

met de meteocorrectieterm Cm. De meterstand "fast" komt overeen met een<br />

tijdconstante van 125 ms.<br />

NEN:<br />

Een door het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) uitgegeven norm.<br />

NEN 1010:<br />

Veiligheidsvoorschriften voor laagspanningsinstallaties.<br />

Deel 1: Onderwerp, toepassingsgebied en fundamentele uitgangspunten<br />

Deel 2: Termen en definities<br />

Deel 3: Algemene kenmerken<br />

Deel 4: Beschermingsmaatregelen<br />

Deel 5: Keuze en installatie van elektrisch materieel<br />

Deel 6: Inspectie<br />

Deel 7: Bepalingen voor bijzondere installaties, ruimten en terreinen<br />

NEN 2559:<br />

Onderhoud van draagbare blustoestellen.<br />

NEN 3011:<br />

Veiligheidskleuren en -tekens (algemeen).<br />

NEN 3028:<br />

Eisen voor verbrandingsinstallaties.<br />

NEN-EN:<br />

Een door het Comité Europeen de Normalisation opgestelde en door het Nederlands<br />

Normalisatie Instituut (NNI) als Nederlandse norm aanvaarde en uitgegeven norm.<br />

NEN-EN 671 deel 1:<br />

Vaste brandblusinstallaties - Brandslangsystemen - Deel 1: Brandslanghaspels met<br />

vormvaste slang.<br />

30


NEN-EN 671 deel 3:<br />

Vaste brandblusinstallaties - Brandslangsystemen - Deel 3: Onderhoud van<br />

brandslanghaspels met vormvaste slang en brandslanginstallaties met plat-oprolbare<br />

slang<br />

ONTVLAMBARE STOFFEN:<br />

Stoffen die in vloeibare toestand een vlampunt van ten minste 21 °C en ten hoogste<br />

55 °C hebben.<br />

OPENBAAR RIOOL:<br />

Voorziening voor de inzameling en transport van afvalwater, als bedoeld in artikel<br />

10.30 van de Wet milieubeheer.<br />

OPSLAGRUIMTE:<br />

Een gebouw of deel van een gebouw dat uitsluitend is bestemd voor de opslag van<br />

gevaarlijke stoffen, chemische afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen.<br />

PBV-VERKLARING VLOEISTOFDICHTE VOORZIENING:<br />

Verklaring op basis van het KIWA/PBV document 99-02 Model Verklaring<br />

vloeistofdichte voorziening.<br />

PGS 30:<br />

Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 30, 'Vloeibare aardolieproducten, Buitenopslag in<br />

kleine installaties'. Downloaden via www.vrom.nl (dossier externe veiligheid).<br />

REOB:<br />

Regeling voor de Erkenning van Onderhoudsbedrijven kleine Blusmiddelen,<br />

bijgehouden door het NCP; voor informatie over en erkende onderhoudsbedrijven zie<br />

ook internet: (http://www.ncp.nl)<br />

VLAMPUNT:<br />

Het (onderste) vlampunt is die temperatuur, waarbij boven de vloeistof nog juist met<br />

lucht een brandbaar (explosief) mengsel kan worden gevormd.<br />

Het vlampunt tot 55°C wordt bepaald volgens de methode van Abel-Pensky<br />

omschreven in NEN-EN 57.<br />

Het vlampunt boven 55°C wordt bepaald volgens de methode van Pensky-Martens<br />

omschreven in NEN-EN 2719.<br />

VLOEISTOFDICHT:<br />

De situatie waarbij een vloeistof de niet met vloeistof belaste zijde van een<br />

bodembeschermende voorziening niet bereikt.<br />

VLOEISTOFDICHTE VLOER OF VOORZIENING:<br />

Vloer of voorziening geïnspecteerd en goedgekeurd overeenkomstig CUR/PBVaanbeveling<br />

44.<br />

VLOEISTOFKERENDE VOORZIENING:<br />

Een voorziening die in staat is vrijgekomen stoffen zo lang te keren dat deze kunnen<br />

worden opgeruimd voordat indringing in de bodem plaats kan vinden.<br />

WONING:<br />

Gebouw of gedeelte van een gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt of daartoe is<br />

bestemd.<br />

31

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!