Hoofdstuk 1: Inleiding - Erasmus University Thesis Repository ...

Hoofdstuk 1: Inleiding - Erasmus University Thesis Repository ... Hoofdstuk 1: Inleiding - Erasmus University Thesis Repository ...

thesis.eur.nl
from thesis.eur.nl More from this publisher
15.09.2013 Views

De W ens v an de w ijk Een onderzoek naar de succes- en knelpunten bij burgerparticipatie in de Roterdamse wijken. Naam: Maarten van de Craats Studentnummer: 325582 Universiteit: Erasmus Universiteit Roterdam Opleiding: Master Publiek Management, Bestuurskunde Scriptiebegeleider: prof. Dr. W.J.M. Kickert Tweede lezer: Dr. A.R. Edwards Datum: augustus 2012

De W ens v an de w ijk<br />

Een onderzoek naar de succes- en knelpunten bij<br />

burgerparticipatie in de Roterdamse wijken.<br />

Naam: Maarten van de Craats<br />

Studentnummer: 325582<br />

Universiteit: <strong>Erasmus</strong> Universiteit Roterdam<br />

Opleiding: Master Publiek Management, Bestuurskunde<br />

Scriptiebegeleider: prof. Dr. W.J.M. Kickert<br />

Tweede lezer: Dr. A.R. Edwards<br />

Datum: augustus 2012


De wens van de wijk:<br />

Een onderzoek naar de succes- en knelpunten bij burgerparticipatie in de Rotterdamse wijken.<br />

Uitgevoerd door:<br />

M. van de Craats<br />

325582<br />

Begeleiding door: Begeleiding door:<br />

prof. Dr. W.J.M. Kickert(Eerste lezer)<br />

Dr. A.R. Edwards(Tweede lezer)<br />

Drs. S. Hijman<br />

<strong>Erasmus</strong> Universiteit Rotterdam Gemeente Rotterdam<br />

Faculteit der Sociale Wetenschappen Bestuursdienst<br />

Bestuurskunde Directie bestuur en communicatie<br />

Burgemeester Oudlaan 50 Coolsingel 40<br />

Postbus 1738 Postbus 70012<br />

3000 DR Rotterdam 3000 KP Rotterdam<br />

1


Voorwoord<br />

De scriptie die voor u ligt markeert het eindpunt van mijn studie bestuurskunde aan de <strong>Erasmus</strong><br />

universiteit Rotterdam. Drie jaar bachelor en één jaar master, een leuke en leerzame periode die<br />

razendsnel voorbij is gevlogen. Deze scriptie was niet mogelijk geweest zonder de hulp van een<br />

aantal personen, middels deze weg wil ik hen graag bedanken.<br />

In de eerste plaats wil ik de mensen van de afdeling Bestuurlijke, Juridische en Internationale zaken<br />

van de bestuursdienst van de gemeente Rotterdam bedanken voor een leuke en leerzame stage. Met<br />

name wil ik de leden van het team Gebiedsgericht werken: Maarten Oosterhagen, Jeroen Oppelaar,<br />

Grace Jacob, Daniele Knieriem en Steven Scheer, bedanken voor alle goede adviezen, maar zeker<br />

ook voor de gezelligheid. In het bijzonder wil ik mijn begeleidster Saskia Hijman bedanken voor de tijd<br />

die ze heeft vrijgemaakt om mij op sleeptouw te nemen naar diverse overleggen en voor al haar<br />

advies en begeleiding.<br />

Ondanks het nadrukkelijke verzoek dit niet te doen, wil ik toch mijn begeleider vanuit de <strong>Erasmus</strong><br />

universiteit, dhr. W. Kickert, bedanken voor het prikkelen van mijn gedachten. Ook wil ik middels deze<br />

weg mijn tweede lezer, dhr. A. Edwards, bedanken voor het geven van inhoudelijke en taaltechnische<br />

feedback. Beide hebben mij geholpen mijn scriptie naar een hoger plan te tillen.<br />

Ten slotte wil ik mijn ouders, Wim en Mineke, bedanken voor de steun en goede zorgen tijdens mijn<br />

studie. Ook mijn broer Anton wil ik bedanken voor het meedenken op de momenten dat ik even vast<br />

liep. Als laatst, maar zeker niet als minst, wil ik mijn vriendin Anke bedanken voor alle steun en begrip<br />

tijdens het schrijven van deze scriptie.<br />

3


Samenvatting<br />

Het betrekken van bewoners bij het oplossen van problemen op het gebied van de leefbaarheid van<br />

de wijken lijkt in het openbaar bestuur steeds meer aandacht te krijgen. Mede in dit kader is in 2008<br />

de gemeente Rotterdam begonnen met het ontwikkelen van het gebiedsgericht werken.<br />

’Gebiedsgericht werken is het werken vanuit de opgaven van de wijk, samenwerken met burgers,<br />

ondernemers en alle partners die in de wijk actief zijn om te komen tot het ontwikkelen, uitvoeren en<br />

implementeren van beleid dat aansluit bij de specifieke kenmerken en vraagstukken van het<br />

betreffende gebied en de doelgroepen in dat gebied‘ (Rotterdam, 2008). Het gebiedsgericht werken<br />

wordt in Rotterdam gefaseerd ingevoerd. Momenteel is men aangekomen in de fase van het<br />

‘gebiedsgericht werken 3.0.’ Dit betreft het verbeteren van de burgerparticipatie en het<br />

doorontwikkelen van de informatievoorziening.<br />

De doelstelling van dit onderzoek sluit hier op aan door het leveren van een bijdrage aan het<br />

verbeteren van de burgerparticipatie in de Rotterdamse wijken. Dit is gedaan door het in kaart<br />

brengen een aantal concrete cases. Daarbij is ingegaan op de manier waarop er geparticipeerd wordt<br />

en wat hierbij de voornaamste succes- en faalfactoren zijn.<br />

Aan de basis van het onderzoek liggen een aantal theorieën aangaande burgerparticipatie op<br />

wijkniveau. In dit onderzoek is er gekozen voor burgerparticipatie als de rol van burgers bij interactief<br />

bestuur. Als start is in dit onderzoek interactief bestuur gedefinieerd als ‘’manieren van beleidsvorming<br />

waarbij een overheid in beginsel alle belanghebbenden in meer of mindere mate mogelijkheden geeft<br />

de beleidsvoorbereiding, beleidsbepaling, beleidsuitvoering en/of de beleidsevaluatie te beïnvloeden’’<br />

(Denter et al., 2002). De manier waarop burgers binnen interactief bestuur participeren, maar ook de<br />

rol die het bestuur inneemt, kan per participatietraject verschillen. De rol van de burgers kan het best<br />

gedefinieerd worden als die van coproducent bij de beleidsvorming. Binnen de rol van coproducent<br />

zijn er een viertal verschillende subrollen te onderscheiden, de burger in de rol van: initiatiefnemer,<br />

samenwerkingspartner, medebeslisser of adviseur. Ook de rol die het bestuur inneemt kan per<br />

participatietraject verschillen. In de literatuur wordt dit aangeduid als verschillende bestuursstijlen. De<br />

bestuursstijlen die in dit onderzoek zijn gedefinieerd als interactief bestuur zijn de: faciliterende-,<br />

samenwerkende-, delegerende- en participatieve bestuursstijl. Op basis van deze gegevens is er<br />

gekomen tot een aangescherpte definitie van interactief bestuur die in dit onderzoek leidend is:<br />

Manieren van beleidsvorming waarbij het bestuur een participatieve, delegerende, samenwerkende of<br />

faciliterende bestuurstijl hanteerd en waarbij het belanghebbenden in de rol van coproducent de<br />

mogelijkheden geeft om, mininaal vanaf de agendavorming, beleidsvoorbereiding of vroegtijdig tijdens<br />

de besluitvorming, het beleid te beïnvloeden.<br />

Daarnaast zijn er uit de literatuur een aantal motieven voor, en een aantal succes- en faalfactoren<br />

van, interactief bestuur onderscheiden. De succes- en faalfactoren betreffen: openheid, duidelijkheid<br />

vooraf over rol en inbreng van het bestuur en participanten, meerwaarde van participatie,<br />

4


constructieve relatie, geschikte problematiek en voldoende personele capaciteit en hulpmiddelen.<br />

Indien aan de voorwaarden wordt voldaan zorgt dit voor succesvol interactief bestuur. Daarnaast zijn<br />

het bereik en de representativiteit van de participerende bewoners meegenomen als belangrijke<br />

voorwaarden, omdat het betrekken van de burgers bij het gebiedsgericht werken specifiek gericht is<br />

op het benutten van de kennis van de wijk. Indien de participerende groep niet representatief is voor<br />

de hele wijk, komen de behoeften van de wijk als geheel mogelijk niet voldoende naar boven.<br />

In het onderzoek zijn in totaal vier cases onderzocht waarbij er sprake was van interactief bestuur. In<br />

eerste plaats is er gekeken welke rollen de burgers en het bestuur innamen in de verschillende<br />

trajecten. Tweemaal bleek er spake van de burger in de rol van adviseur en het bestuur dat een<br />

participatieve bestuursstijl aanhangt. In de andere twee cases bleek het bestuur een faciliterende<br />

bestuursstijl te hanteren en waren de burgers inititatiefnemer van het beleid.<br />

In alle cases zijn de geformuleerde voorwaarden voor succesvol interactief beleid een betrouwbare<br />

indicator gebleken voor het succes van de participatie, met uitzondering van de subvoorwaarde met<br />

betrekking tot het hebben van een samenwerkingsverleden tussen de participanten en het bestuur. Dit<br />

blijkt juist van negatieve invloed te zijn, omdat bewoners vaak negatieve ervaringen hebben met<br />

eerdere participatietrajecten. Naast de in het theoretisch kader geformuleerde kernvoorwaarden zijn<br />

uit het onderzoek nog een aantal aanvullende voorwaarden gekomen, welke van belang zijn gebleken<br />

voor het komen tot succesvolle participatie, deze betreffen het hanteren van een persoonlijke<br />

benadering en de aanwezigheid van inhoudelijke en proceskennis bij zowel de participanten als bij het<br />

bestuur. Voor het succesvol betrekken van bewoners bij het gebiedsgericht werken in Rotterdam is<br />

het daarom voor de gemeente aan te raden deze voorwaarden te borgen in de participatie(trajecten).<br />

5


Inhoudsopgave<br />

<strong>Hoofdstuk</strong> 1: <strong>Inleiding</strong> ......................................................................................................................... 11<br />

1.1 <strong>Inleiding</strong> ....................................................................................................................................... 11<br />

1.2 Probleemanalyse ......................................................................................................................... 11<br />

1.2.1 Doelstelling ........................................................................................................................... 12<br />

1.2.2 Centrale vraagstelling ........................................................................................................... 12<br />

1.2.3 Deelvragen ........................................................................................................................... 12<br />

1.3 Relevantie .................................................................................................................................... 13<br />

1.4 Opbouw ....................................................................................................................................... 13<br />

<strong>Hoofdstuk</strong> 2: Theoretisch kader ........................................................................................................ 14<br />

2.1 <strong>Inleiding</strong> ....................................................................................................................................... 14<br />

2.2 Maatschappelijke en bestuurlijke ontwikkelingen ........................................................................ 14<br />

2.2.1 Maatschappelijke ontwikkelingen ......................................................................................... 15<br />

2.2.2Veranderingen bij de overheid .............................................................................................. 15<br />

2.3 Visies op democratie ................................................................................................................... 16<br />

2.3.1 Representatieve democratie................................................................................................. 16<br />

2.3.2 Participatieve democratie ..................................................................................................... 17<br />

2.4 Rollen van burgers ...................................................................................................................... 17<br />

2.4.1 Burger als kiezer ................................................................................................................... 18<br />

2.4.2 Burger als coproducent ........................................................................................................ 19<br />

2.5 Bestuursstijlen ............................................................................................................................. 20<br />

2.6 Moment van participatie .............................................................................................................. 23<br />

2.7 Concretisering interactief bestuur ................................................................................................ 24<br />

2.8 Motieven ...................................................................................................................................... 24<br />

2.9 Burgerparticipatie voorwaarden .................................................................................................. 26<br />

2.9.1 Openheid .............................................................................................................................. 27<br />

2.9.2 Duidelijkheid vooraf over rol en inbreng van het bestuur en van de participanten. ............. 27<br />

2.9.3 Meerwaarde van participatie ................................................................................................ 27<br />

2.9.4 Constructieve relatie ............................................................................................................. 28<br />

2.9.5 Geschikte problematiek ........................................................................................................ 28<br />

2.9.6 Voldoende personele capaciteit en hulpmiddelen ................................................................ 28<br />

2.10 Representativiteit ....................................................................................................................... 28<br />

2.11 Samenvatting ............................................................................................................................. 29<br />

<strong>Hoofdstuk</strong> 3: De methodologie .......................................................................................................... 31<br />

3.1 <strong>Inleiding</strong> ....................................................................................................................................... 31<br />

3.2 Onderzoekstrategie ..................................................................................................................... 31<br />

3.3 Onderzoeksinstrumenten ............................................................................................................ 31<br />

3.3.1 Inhoudsanalyse .................................................................................................................... 32<br />

6


3.3.2 Interviews.............................................................................................................................. 32<br />

3.3.3 Participerende observatie ..................................................................................................... 32<br />

3.4 Casusselectie .............................................................................................................................. 33<br />

3.4.1 Selectie van respondenten ................................................................................................... 34<br />

3.5 Operationalisering ....................................................................................................................... 36<br />

<strong>Hoofdstuk</strong> 4: Gebiedsgericht werken in de gemeente Rotterdam ................................................. 42<br />

4.1 <strong>Inleiding</strong> ....................................................................................................................................... 42<br />

4.2 Gemeente Rotterdam .................................................................................................................. 42<br />

4.3 Deelgemeentebestel Rotterdam .................................................................................................. 43<br />

4.4 Burgerparticipatie Rotterdam ...................................................................................................... 44<br />

4.5 Gebiedsgericht werken ................................................................................................................ 45<br />

4.5.1 Gebiedsgericht werken in Rotterdam ................................................................................... 46<br />

4.5.2 Ontwikkelingen ..................................................................................................................... 46<br />

4.6 Burgerparticipatie in het GGW..................................................................................................... 48<br />

4.7 Samenvatting ............................................................................................................................... 49<br />

<strong>Hoofdstuk</strong> 5: De onderzoeksresultaten ............................................................................................. 51<br />

5.1 Casus 1: Buurt Bestuurt ............................................................................................................... 51<br />

5.1.1 Casusomschrijving ............................................................................................................... 51<br />

5.1.2 Vorm van participatie ............................................................................................................ 52<br />

5.1.3 Participatieniveau ................................................................................................................. 52<br />

5.1.4 Fase van uitvoer ................................................................................................................... 53<br />

5.1.5 Doel van de aanpak .............................................................................................................. 53<br />

5.1.6 Motief voor inzet van interactief bestuur ............................................................................... 53<br />

5.1.7 Voorwaarden voor succesvol interactief bestuur.................................................................. 54<br />

5.1.7.1 Openheid ...................................................................................................................... 54<br />

5.1.7.2 Duidelijkheid vooraf ...................................................................................................... 54<br />

5.1.7.3 Meerwaarde participatie ............................................................................................... 54<br />

5.1.7.4 Constructieve samenwerking ....................................................................................... 55<br />

5.1.7.5 Geschikte problematiek ................................................................................................ 55<br />

5.1.7.6 Voldoende personele capaciteit en hulpmiddelen ........................................................ 55<br />

5.1.8 Representativiteit .................................................................................................................. 56<br />

5.1.9 Bereik .................................................................................................................................... 56<br />

5.1.10 Succesfactoren ................................................................................................................... 56<br />

5.1.11 Knelpunten ......................................................................................................................... 57<br />

5.1.12 Conclusie ............................................................................................................................ 57<br />

5.2 Casus 2: Burgers voor Beverwaard ............................................................................................ 59<br />

5.2.1 Casusomschrijving ............................................................................................................... 59<br />

5.2.2 Vorm van participatie ............................................................................................................ 59<br />

5.2.3 Participatieniveau ................................................................................................................. 59<br />

5.2.4 Fase van uitvoer ................................................................................................................... 60<br />

5.2.5 Doel van het beleid ............................................................................................................... 60<br />

7


5.2.6 Motief voor inzet van interactief bestuur ............................................................................... 60<br />

5.2.7 Voorwaarden voor succesvol interactief bestuur.................................................................. 60<br />

5.2.7.1 Openheid ...................................................................................................................... 60<br />

5.2.7.2 Duidelijkheid vooraf ...................................................................................................... 61<br />

5.2.7.3 Meerwaarde participatie ............................................................................................... 61<br />

5.2.7.4 Constructieve samenwerking ....................................................................................... 61<br />

5.2.7.5 Geschikte problematiek ................................................................................................ 61<br />

5.2.7.6 Voldoende personele capaciteit en hulpmiddelen. ....................................................... 61<br />

5.2.8 Representativiteit .................................................................................................................. 62<br />

5.2.9 Bereik .................................................................................................................................... 62<br />

5.2.10 Succesfactoren ................................................................................................................... 62<br />

5.2.11 Knelpunten ......................................................................................................................... 62<br />

5.2.12 Conclusie ............................................................................................................................ 63<br />

5.3 Casus 3: Herinrichting penitentiaire inrichting Noordsingel .................................................... 64<br />

5.3.1 Casusomschrijving ............................................................................................................... 64<br />

5.3.2 Vorm van participatie ............................................................................................................ 64<br />

5.3.3 Participatieniveau ................................................................................................................. 64<br />

5.3.4 Fase van uitvoer ................................................................................................................... 64<br />

5.3.5 Doel van de aanpak .............................................................................................................. 65<br />

5.3.6 Motief voor inzet van interactief bestuur ............................................................................... 65<br />

5.3.7 Voorwaarden voor succesvol interactief bestuur.................................................................. 65<br />

5.3.7.1 Openheid ...................................................................................................................... 65<br />

5.3.7.2 Duidelijkheid vooraf ...................................................................................................... 65<br />

5.3.7.3 Meerwaarde participatie ............................................................................................... 66<br />

5.3.7.4 Constructieve samenwerking ....................................................................................... 66<br />

5.3.7.5 Geschikte problematiek ................................................................................................ 66<br />

5.3.7.6 Voldoende personele capaciteit en hulpmiddelen ........................................................ 67<br />

5.3.8 Representativiteit .................................................................................................................. 67<br />

5.3.9 Bereik .................................................................................................................................... 67<br />

5.3.10 Succesfactoren ................................................................................................................... 67<br />

5.3.11 Knelpunten ......................................................................................................................... 67<br />

5.3.12 Conclusie ............................................................................................................................ 68<br />

5.4 Casus 4: Groenkleed Heijplaat ..................................................................................................... 69<br />

5.4.1 Casusomschrijving ............................................................................................................... 69<br />

5.4.2 Vorm van participatie ............................................................................................................ 69<br />

5.4.3 Participatieniveau ................................................................................................................. 69<br />

5.4.4 Fase van uitvoer ................................................................................................................... 69<br />

5.4.5 Doel van de aanpak .............................................................................................................. 69<br />

5.4.6 Motief voor inzet van interactief bestuur ............................................................................... 70<br />

5.4.7 Voorwaarden voor succesvol interactief bestuur.................................................................. 70<br />

5.4.7.1 Openheid ...................................................................................................................... 70<br />

5.4.7.2 Duidelijkheid vooraf ...................................................................................................... 70<br />

5.4.7.3 Meerwaarde participatie ............................................................................................... 71<br />

5.4.7.4 Constructieve samenwerking ....................................................................................... 71<br />

8


5.4.7.5 Geschikte problematiek ................................................................................................ 71<br />

5.4.7.6 Voldoende personele capaciteit en hulpmiddelen ........................................................ 72<br />

5.4.8 Representativiteit .................................................................................................................. 72<br />

5.4.9 Bereik .................................................................................................................................... 72<br />

5.4.10 Succesfactoren ................................................................................................................... 72<br />

5.4.11 Knelpunten ......................................................................................................................... 73<br />

5.4.12 Conclusie ............................................................................................................................ 73<br />

5.5 Samenvatting ................................................................................................................................. 74<br />

5.5.1 Algemene kenmerken ........................................................................................................... 74<br />

5.5.2 Motief en doelstelling ............................................................................................................ 74<br />

5.5.3 Samenvatting voorwaarde: Openheid .................................................................................. 75<br />

5.5.4 Samenvatting voorwaarde: duidelijkheid vooraf ................................................................... 76<br />

5.5.5 Samenvatting voorwaarde: Meerwaarde participatie ........................................................... 77<br />

5.5.6 Samenvatting voorwaarde: Constructieve relatie ................................................................. 77<br />

5.5.7 Samenvatting voorwaarde: Geschikte problematiek ............................................................ 78<br />

5.5.8 Samenvatting voorwaarde: Voldoende capaciteit en hulpmiddelen .................................... 80<br />

5.5.10 Samenvatting knelpunten ................................................................................................... 81<br />

5.5.11Samenvatting: Representativiteit en bereik ......................................................................... 81<br />

5.6 Analyse ........................................................................................................................................ 82<br />

5.6.1 Visie op democratie .............................................................................................................. 82<br />

5.6.2 Interactief beleid ................................................................................................................... 82<br />

5.6.3 Analyse burgerrollen en bestuursstijlen ............................................................................... 82<br />

5.6.4 Motieven ............................................................................................................................... 83<br />

5.6.5 Analyse voorwaarden voor succesvol interactief beleid ....................................................... 83<br />

5.6.5.1 Openheid ...................................................................................................................... 83<br />

5.6.5.2 Duidelijkheid vooraf over rol en inbreng van het bestuur en van de participanten ...... 83<br />

5.6.5.3 Meerwaarde van participatie ........................................................................................ 84<br />

5.6.5.4 Constructieve relatie ..................................................................................................... 84<br />

5.6.5.5 Geschikte problematiek ................................................................................................ 84<br />

5.6.5.6 Voldoende personele capaciteit en hulpmiddelen ........................................................ 84<br />

5.6.5.7 Andere voorwaarden .................................................................................................... 85<br />

5.6.6 Representativiteit .................................................................................................................. 85<br />

5.6.7 Bereik .................................................................................................................................... 86<br />

5.6.8 Conclusie .............................................................................................................................. 86<br />

<strong>Hoofdstuk</strong> 6: De conclusies en aanbevelingen ................................................................................ 87<br />

6.1 Beantwoording deelvragen .......................................................................................................... 87<br />

6.2 Beantwoording hoofdvraag.......................................................................................................... 89<br />

6.3 Aanbevelingen ............................................................................................................................. 90<br />

Bibliografie ........................................................................................................................................... 92<br />

Respondenten ...................................................................................................................................... 95<br />

Bijlage 1: Organogram gemeente Rotterdam ................................................................................... 96<br />

Bijlage 2: Interview handleiding ......................................................................................................... 97<br />

9


<strong>Hoofdstuk</strong> 1: <strong>Inleiding</strong><br />

1.1 <strong>Inleiding</strong><br />

De focus van dit onderzoek richt zich op de inzet van burgerparticipatie op wijkniveau in de gemeente<br />

Rotterdam. Op wijkniveau kunnen bewoners op verschillende manieren betrokken worden bij het<br />

overheidsbeleid, of hiervan zelf de initiator zijn. Het gaat hierbij voornamelijk om beleid wat zich direct<br />

richt op de verbetering van de leefbaarheid van een wijk. Afgelopen jaren is er op dit gebied in<br />

Rotterdam al veel werk verzet. De gemeente heeft echter weinig zicht op de effectiviteit van de<br />

verschillende initiatieven, en de reden waarom deze al dan niet succesvol zijn gebleken. In deze<br />

studie zal er aan de hand van een aantal concrete cases gekeken worden naar hoe de bewoners van<br />

Rotterdam momenteel betrokken zijn, of zichzelf betrekken, bij het oplossen van problemen op het<br />

gebied van de leefbaarheid in hun wijk en wat er van deze cases door de gemeente Rotterdam<br />

geleerd kan worden.<br />

1.2 Probleemanalyse<br />

Voor het, in samenwerking met de bewoners, verbeteren van de leefbaarheid van de Rotterdamse<br />

wijken is de gemeente Rotterdam in 2008 begonnen met het ontwikkelen van het ‘gebiedsgericht<br />

werken’. ’Gebiedsgericht werken is het werken vanuit de opgaven van de wijk, samenwerken met<br />

burgers, ondernemers en alle partners die in de wijk actief zijn om te komen tot het ontwikkelen,<br />

uitvoeren en implementeren van beleid dat aansluit bij de specifieke kenmerken en vraagstukken van<br />

het betreffende gebied en de doelgroepen in dat gebied‘ (Rotterdam, 2008). Uit deze door de<br />

burgemeester en wethouders opgestelde definitie zijn een aantal elementen te onderscheiden die<br />

centraal staan in het gebiedsgericht werken. In eerste plaats wijst het samenwerken met alle partners<br />

in de wijk op een integrale aanpak. Dit is in overeenstemming met een algemene trend die zichtbaar is<br />

in Nederland. Zo stelt Bekkers (2005:32) dat overheden alom onderkennen dat in de uitvoering van<br />

beleid het ruimtelijk, economisch en sociaal beleid elkaar beïnvloeden en van elkaar afhankelijk zijn.<br />

De aanpak van de leefbaarheid in wijken en buurten is hier bij uitstek een voorbeeld van. Hier zijn vele<br />

relatief autonome organisaties de belichaming van bepaalde deelrationaliteiten en deelperspectieven<br />

op de werkelijkheid (Bekkers, 2005:32). Vanuit de politie bezien is leefbaarheid voornamelijk het feit<br />

dat bewoners veilig over straat kunnen in hun wijk. Een succesvol leefbaarheidbeleid betekent voor<br />

hen dus wat anders dan voor bijvoorbeeld het cluster stadsbeheer, dat leefbaarheid vooral zal<br />

betrekken op een schone fysieke omgeving. Vanuit welzijnsinstellingen of de burger zal dit perspectief<br />

weer anders zijn. Geen van deze deelrationaliteiten doet echter volledig recht aan de<br />

leefbaarheidproblematiek in een wijk. Integraal beleid moet hier de oplossing voor bieden (Bekkers,<br />

2005:32). De wijk wordt hierbij door gemeenten gezien als hét schaalniveau voor interventies. In het<br />

WMO rapport “De waarde van de wijk” (WMO, 2008) wordt hiervoor als reden gegeven dat problemen<br />

met de leefbaarheid en de sociale samenhang op het schaalniveau van de wijk tijdig gesignaleerd en<br />

aangepakt kunnen worden en dat de bewoners hier direct bij betrokken kunnen worden. Deze<br />

burgerbetrokkenheid speelt ook in het gebiedsgericht werken in Rotterdam een voorname rol en wordt<br />

door het college van B&W zelfs aangeduid als de ‘core business’ van het gebiedsgericht werken<br />

11


(Rotterdamse Rekenkamer, 2012). Deze stelling wordt mede ingenomen als reactie op het<br />

rekenkamerrapport ‘’Wijken voor de stad’’, die de Rotterdamse rekenkamer (2012) op 20 maart 2012<br />

heeft uitgebracht ter evaluatie van het gebiedsgericht werken in Rotterdam. In het rapport wordt<br />

ingegaan op in hoeverre de invoering van het gebiedsgericht werken de doelen heeft behaald die het<br />

nastreeft. Één van de conclusies is dat bewoners nog onvoldoende betrokken worden bij de<br />

totstandkoming van het beleid op wijkniveau. Het college van B&W onderschrijft deze conclusie in hun<br />

reactie op het rekenkamerrapport door te stellen dat het nog voor het einde van deze collegeperiode<br />

wil starten met de doorontwikkeling van de burgerparticipatie en de informatievoorziening. Hierin<br />

stellen zij dat er vanuit informatie, samen met bewoners, gekomen moet worden tot maatoplossingen<br />

voor de wijk. Waarbij bewoners meedenken, meehelpen en meetoetsen (Rotterdamse rekenkamer,<br />

2012). Deze ontwikkelingen zijn de aanleiding om in dit onderzoek verder in te gaan op<br />

burgerparticipatie in Rotterdamse wijken. Hoe is het dit momenteel geregeld en aan welke<br />

voorwaarden moet worden voldaan om dit succesvol te organiseren?<br />

1.2.1 Doelstelling<br />

De doelstelling van dit onderzoek betreft derhalve het verbeteren van de burgerparticipatie op<br />

wijkniveau in Rotterdam, door het verschaffen van inzicht in de gebruikte vormen van<br />

burgerparticipatie bij een aantal cases, teneinde te bepalen welke succes- en knelpunten er kunnen<br />

worden geformuleerd aangaande de inzet van burgerparticipatie. Uiteindelijk zullen er een aantal<br />

concrete aanbevelingen geformuleerd worden om de inzet van burgerparticipatie op wijkniveau in de<br />

gemeente Rotterdam in de toekomst te verbeteren.<br />

1.2.2 Centrale vraagstelling<br />

De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt:<br />

Hoe is burgerparticipatie in de onderzochte cases op wijkniveau in Rotterdam vormgegeven en welke<br />

succes- en knelpunten kunnen hierbij worden onderscheiden?<br />

1.2.3 Deelvragen<br />

De deelvragen zijn:<br />

1) Wat is burgerparticipatie? Wat kun je ermee, welke vormen zijn er te onderscheiden en<br />

welke voorwaarden zijn aan de inzet verbonden?<br />

2) Hoe is burgerparticipatie op wijkniveau momenteel in Rotterdam georganiseerd?<br />

3) Welke manieren van burgerparticipatie worden er momenteel in de onderzochte cases in de<br />

wijken in Rotterdam ingezet?<br />

12


4) Welke knelpunten en successen zijn er te onderscheiden aangaande de inzet van<br />

burgerparticipatie bij de onderzochte cases op wijkniveau in Rotterdam?<br />

1.3 Relevantie<br />

Het betrekken van burgers staat inmiddels al decennia lang op de politieke agenda en er is inmiddels,<br />

ook in Rotterdam, een breed scala aan methoden en instrumenten ontwikkeld voor het betrekken van<br />

bewoners bij beleid op verschillende niveaus. Desalniettemin wordt de participatie van bewoners op<br />

wijkniveau door het Rotterdamse college van B&W als voor verbetering vatbaar aangemerkt.<br />

Bewoners moeten eerder en beter bij het beleid betrokken worden. Het in dit onderzoek onderzoeken<br />

van de succes- en knelpunten van een aantal cases biedt de gemeente Rotterdam handvatten voor<br />

het in de toekomst efficiënter organiseren van burgerparticipatie op wijkniveau. Wetenschappelijk<br />

gezien draagt het onderzoek bij aan het verschaffen van kennis op het gebied van een aantal<br />

concrete cases. Binnen Rotterdam is er nog geen vergelijkbaar onderzoek gedaan naar wat de<br />

succes- en knelpunten zijn bij de huidige participatievormen in de Rotterdamse wijken.<br />

1.4 Opbouw<br />

Inclusief dit inleidende hoofdstuk bestaat dit rapport uit zes hoofdstukken. In hoofdstuk twee zullen de<br />

relevante theoretische begrippen uitgewerkt worden in een conceptueel model, welke richting zal<br />

geven aan het onderzoek. In hoofdstuk drie zal de in het onderzoek gehanteerde<br />

onderzoeksmethodiek behandeld worden en welke gevolgen dit heeft voor de betrouwbaarheid en<br />

validiteit van het onderzoek. In hoofdstuk vier zal worden ingegaan op de context waarbinnen dit<br />

onderzoek heeft plaatsgevonden, het gebiedsgericht werken in Rotterdam, en zal er gekeken worden<br />

naar de verschillende relevante ontwikkelingen op dit gebied. In hoofdstuk vijf zullen vervolgens de<br />

resultaten van het onderzoek gepresenteerd en geanalyseerd worden, waarna er tenslotte in<br />

hoofdstuk zes, bij de conclusies, de hoofd- en deelvragen beantwoord zullen worden. Het onderzoek<br />

zal afgesloten worden met een aantal concrete aanbevelingen en discussiepunten.<br />

13


<strong>Hoofdstuk</strong> 2: Theoretisch kader<br />

2.1 <strong>Inleiding</strong><br />

In dit hoofdstuk zullen verschillende theorieën aangaande burgerparticipatie worden uitgewerkt en met<br />

elkaar in verbinding gebracht worden. Op deze wijze ontstaat een conceptueel model waarmee in dit<br />

onderzoek naar de Rotterdamse werkelijkheid gekeken zal worden. Burgerparticipatie staat hierin niet<br />

op zichzelf, maar is met de wereld om haar heen verbonden. Immers participeren burgers binnen een<br />

land op verschillende niveaus. Niet alleen als kiezer bij verkiezingen, maar ook als de gemeente weer<br />

eens iets anders wil met de straat waarin je woont. Om burgerparticipatie op dit niveau in het juiste<br />

perspectief te plaatsen is het belangrijk om eerst het grotere kader te schetsen. Welke vormen van<br />

democratieën zijn er in dit licht allemaal voorhanden en in welke vorm komt participatie het beste tot<br />

haar recht. Vervolgens wordt binnen een gekozen model van democratie verder ingezoomd op de<br />

verschillende vormen van participatie. De theorie onderscheidt in hoofdlijnen vier verschillende rollen<br />

van burgers binnen democratieën. Nadat deze rollen zijn toegelicht wordt verder ingegaan op hoe de<br />

burger in zijn hoedanigheid als coproducent deelneemt in de zogenaamde participatie arena. In deze<br />

arena komen burgers en overheden samen om tot een resultaat te komen. Dit resultaat is afhankelijk<br />

van een aantal variabelen. Ten eerste zijn de motieven van de bestuurders om het participatietraject in<br />

te gaan en de daaruit voortvloeiende bestuursstijl van belang. Ten tweede is ook de representativiteit<br />

van de participanten van belang. Tenslotte zullen de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om<br />

zowel voor burger als overheid tot een bevredigend resultaat te komen behandeld worden. De<br />

begrippen die bovenstaand zijn besproken worden in de hierop volgende paragrafen nader toegelicht.<br />

Dit hoofdstuk zal afsluiten met het conceptuele model waarin de beschreven begrippen schematisch<br />

met elkaar worden verbonden.<br />

2.2 Maatschappelijke en bestuurlijke ontwikkelingen<br />

‘’Participation does not happen in a vacuum. It is influenced and shaped by a range of societal and<br />

contextual factors’’ (Brody et.al., 2009)<br />

Burgerparticipatie is niet een op zichzelf staand feit, maar dient geplaatst te worden in de tijd en plaats<br />

waar het wordt toegepast. Veranderingen in de rol en positionering ervan staan derhalve niet op<br />

zichzelf, maar moeten gezien worden in het licht van ontwikkelingen in de maatschappij als geheel,<br />

welke gevolgd worden door veranderingen in de inrichting en positionering van het openbaar bestuur.<br />

Uit de literatuur zijn verschillende ontwikkelingen in zowel de maatschappij als bij het openbaar<br />

bestuur te onderscheiden die van invloed zijn op de inzet van burgerparticipatie bij de totstandkoming<br />

van beleid. In de volgende paragrafen zullen deze ontwikkelingen benoemd worden en zal<br />

aangegeven worden welke invloed deze hebben gehad op de manier waarop er aangekeken wordt<br />

tegen de participatie van burgers bij de beleidsvoering.<br />

14


2.2.1 Maatschappelijke ontwikkelingen<br />

De maatschappij is aan continue verandering onderhevig. Deze veranderingen hebben gevolgen voor<br />

de rol en positie van de overheid. Niet alleen worden overheden geconfronteerd met nieuwe of<br />

veranderende problemen, ook de manier waarop het verloop van de beleidsprocessen worden<br />

ingericht zijn object van verandering (Bekkers, 2005:29). De veranderingen in de maatschappij en bij<br />

de overheid zijn van invloed op het gebruik en positionering van burgerparticipatie in het openbaar<br />

bestuur.<br />

Kenmerkend voor de samenleving waarin we nu leven is het vergaande proces van functionele<br />

differentiatie, dat gebaseerd is op maatschappelijke specialisatie en arbeidsdeling. In de literatuur<br />

(o.a. Bekkers, 2005:30) wordt zelfs gesproken over ‘de versplinterde samenleving’. Individualisering<br />

wordt genoemd als één van de factoren in dit proces. Individualisering heeft ondermeer gezorgd voor<br />

het steeds mondiger worden van de burgers. Zij staan minder passief ten opzichte van de overheid en<br />

weten hun wensen en belangen steeds beter te verwoorden en hier voor op te komen (Bekkers,<br />

2005:34). Dit heeft gevolgen voor de manier waarop burgers zich positioneren ten opzichte van de<br />

overheid. Burgers worden steeds kritischer over de manier waarop de overheid omgaat met hun<br />

wensen en belangen. Burgers zijn echter niet alleen kritisch op het niveau van dienstverlening die<br />

geboden wordt door de overheid, zij wensen ook eerder en beter betrokken te worden bij maatregelen<br />

die gevolgen hebben voor de inrichting van hun alledaagse leefwereld (Bekkers, 2005:34). De<br />

cultuurverandering richting het individualisme heeft dus niet direct invloed op de hoeveelheid<br />

participanten, maar wel op de manier waarop zij participatie benaderen (Rochester, 2006).<br />

In het kader van de maatschappelijke versplintering spreekt Luhmann (1984, in Bekkers, 2005:31)<br />

over een structureel rationaliteit tekort van de samenleving als geheel. Hiermee wordt gedoeld op het<br />

feit dat de cognitieve vermogens van burgers en organisaties per definitie te kort schieten om de<br />

complexiteit van de samenleving te doorgronden en vervolgens daar gericht actie op te ondernemen.<br />

Dit rationaliteittekort wordt versterkt door het feit dat min of meer autonome organisaties de<br />

belichaming zijn van deelrationaliteit en deelperspectieven op de werkelijkheid. Dit zorgt voor een<br />

blikvernauwing van de organisaties. In dit kader is het van belang dat er integraal beleid gevoerd<br />

wordt om recht te doen aan de complexiteit van de samenleving. De versplinterende samenleving<br />

zorgt er voor dat er een grote mate van vervlechting ontstaat tussen organisaties en beleidsprocessen<br />

(Bekkers, 2005:29). De overheid kan het niet meer alleen en heeft verschillende maatschappelijke<br />

organisaties en burgers nodig om haar beleid te kunnen realiseren. De burger vraagt dus niet alleen<br />

om meer inspraak, maar vanuit de overheid worden zij ook gezien als een belangrijke partner voor de<br />

realisatie van een bepaald beleid.<br />

2.2.2Veranderingen bij de overheid<br />

Mede door de in de vorige paragraaf omschreven maatschappelijke ontwikkelingen is de overheid<br />

genoodzaakt zich aan te passen. Sinds de jaren tachtig zijn de grenzen van de klassieke sturing<br />

steeds verder in kaart gebracht (Bekkers, 2005:30). Het uitgangspunt dat de samenleving bestuurd<br />

15


kan worden vanuit een gecentraliseerde overheid is langzaam losgelaten. In plaats daarvan wordt<br />

netwerksturing steeds belangrijker. In onderkenning van deze trend is er een ontwikkeling zichtbaar<br />

van een terugtrekkende overheid die meer stuurt op afstand en die tracht het zelfsturende vermogen<br />

van organisaties en maatschappelijke sectoren te benutten (Bekkers, 2005:103).<br />

Overheidsorganisaties zijn steeds meer een onderdeel van wat in de bestuurskunde benoemd wordt<br />

als een beleidsnetwerk. Een beleidsnetwerk kan beschreven worden als ‘’een sociaal systeem<br />

waarbinnen wederzijds afhankelijke partijen bepaalde interactie en communicatiepatronen<br />

ontwikkelen, die enige duurzaamheid vertonen en die gericht zijn op een beleidsprobleem of<br />

beleidsprogramma of gericht zijn op bepaalde clusters van beleidsinstrumenten (Bekkers, 2005:105).’’<br />

In een dergelijk beleidsnetwerk wordt de centrale rol van de overheid genuanceerd tot een speler in<br />

een netwerk. Daarbij dient aangetekend te worden dat de overheid beschikt over bijzondere middelen<br />

en verantwoordelijkheden in het netwerk. Een van de kenmerken van de netwerksamenleving is de<br />

cruciale rol van kennis en informatie. De invloed ervan is in onze samenleving alomvattend geworden<br />

(Bekkers,2005: 37). Ook de overheid kan zich hieraan niet onttrekken. In het kader van<br />

burgerparticipatie is deze ontwikkeling terug te zien bij de inzet van technologie om de relaties die<br />

overheden onderhouden met allerlei groepen in hun omgeving, waaronder burgers, en de informatie-,<br />

transactie- en communicatieprocessen die daarmee samenhangen, door middel van technologie te<br />

herontwerpen dan wel te ondersteunen.<br />

Naast de positie in een netwerk is het sturende vermogen van een organisatie ook afhankelijk van de<br />

gekozen organisatiestructuur. Op gemeentelijk niveau is dit terug te zien in de discussie over het<br />

kantelen van het aanbodgerichte sectorenmodel naar een meer op specifieke doelgroepen en op<br />

wijken gerichte benadering (Bekkers, 2005:93). De netwerkmatige aanpak van beleidsproblemen kan<br />

gezien worden als een vorm van coproductie. Hierin zijn burgers coproducent van beleid. Coproductie<br />

en interactieve beleidsvoering zijn in deze uitwisselbare begrippen. Interactieve beleidsvoering kan in<br />

deze derhalve gezien worden als een onderdeel van netwerksturing. Bekkers (2005:32) stelt dat deze<br />

vorm van beleidsvoering er op is gericht de burger actief in de oordeelsvorming over het<br />

beleidsvraagstuk te betrekken.<br />

2.3 Visies op democratie<br />

Naast recente ontwikkelingen in de maatschappij en bij de overheid dient er een onderscheid gemaakt<br />

te worden in de manier waarop men een democratie definieert (Edwards en Schaap, 2002). De visie<br />

op wat een democratie zou moeten zijn is van invloed op de manier waarop er aangekeken wordt<br />

tegen de rol van burgers bij de beleidsvorming. Hierin is een onderscheid te maken tussen de<br />

representatieve, participatieve en de directe democratie (Lowndes, 1995. Edwards en Schaap, 2002).<br />

In de volgende paragrafen zullen alle vormen kort worden toegelicht, daarbij specifiek ingaande op de<br />

rol van burger en bestuur.<br />

2.3.1 Representatieve democratie<br />

In een representatieve democratie staat de aanname centraal dat het bestuur van een moderne staat<br />

niet kan gebeuren door de burgers zelf, omdat zij met teveel zijn, geen interesse hebben in het<br />

16


estuur van de staat en dat het zelfs negatieve invloed kan hebben op de stabiliteit van de politiek van<br />

een staat (Edwards, Schaap 2002). In een representatieve democratie betreft burgerparticipatie<br />

voornamelijk het kiezen van degene die hem of haar mag vertegenwoordigen. De vaststelling van<br />

publiek beleid is een exclusieve taak van de staat. Publiek beleid moet representatief zijn voor wat ten<br />

minste de meerderheid van de bevolking wil. De enige die deze representativiteit kan garanderen is<br />

de staat, welke wordt gecontroleerd door een democratisch gekozen volksvertegenwoordiging<br />

(Pröpper en Steenbeek, 1999:56). Binnen deze democratie opvatting is de rol van interactief bestuur<br />

gering. Participatie betreft in deze visie een mogelijke inbreuk op representativiteit van het beleid,<br />

omdat er bij interactief bestuur noodzakelijkerwijs een selectie gemaakt dient te worden uit de gehele<br />

populatie.<br />

2.3.2 Participatieve democratie<br />

In de tweede visie op een democratie, de participatieve democratie, is een meer actieve rol<br />

weggelegd voor burgers. Naast de rol van kiezer, wordt de burger ook betrokken bij de vorming en<br />

uitvoering van beleid (Edwards en Schaap, 2002). Publiek beleid is in deze niet de exclusieve taak<br />

van de overheid en hoeft ook niet altijd centraal vastgesteld te worden. Ook individuen en andere<br />

maatschappelijke organisaties kunnen beleid ontwikkelen (Pröpper en Steenbeek, 1999:58). Het<br />

participatieve democratiemodel heeft voornamelijk een pragmatische inslag. Dit wil zeggen dat de<br />

precieze verhouding tussen de directe en indirecte democratie en de wijze waarom er invulling wordt<br />

gegeven aan een bepaalde bestuursstijl afhangt van de situatie en het probleem. De mate van<br />

burgerparticipatie kan derhalve situationeel verschillen.<br />

2.3.3 Directe democratie<br />

Naast deze twee opvattingen over de democratie, kan er ook nog de directe democratie<br />

onderscheiden worden. Binnen deze opvatting zouden burgers zelf de politieke beslissingen moeten<br />

nemen. Dit kan gebeuren door middel van referenda en burgerinitiatieven. In tegenstelling tot de<br />

participatieve democratie is de burger in een directe democratie niet zozeer mede vormgever van<br />

beleid, maar de kiezer ervan. In referenda kunnen beleidsvoorstellen tenslotte alleen maar<br />

aangenomen of afgewezen worden (Edwards en Schaap, 2002). Deze democratievorm zal in dit<br />

onderzoek geen rol van betekenis spelen, omdat hier een actieve rol van de burgers gewenst is.<br />

In navolging van Fung (2006) zal er in dit onderzoek vanuit gegaan worden dat de twee overige<br />

democratievormen, de participatieve en de representatieve, elkaar niet uitsluiten, maar aanvullend<br />

kunnen zijn. Waar een democratie in essentie representatief is, kan deze vormen van de participatieve<br />

visie in zich hebben.<br />

2.4 Rollen van burgers<br />

Naast de verschillende vormen van democratieën is er in de tweede plaats een onderscheid te maken<br />

in de rol die burgers kunnen aannemen in een democratisch proces. Uit de beschrijving van de<br />

verschillende democratiemodellen komt een grote diversiteit van rollen van burgers in een democratie<br />

17


naar voren. In Nederland wordt de burger een belangrijke rol toebedacht in de totstandkoming van<br />

beleid (Bovens, 2005:134). Bovens (2005:134) onderscheidt in deze de burger als kiezer en als klant.<br />

Edwards en schaap (2002:11) voegen hier nog de burger als onderdaan en coproducent aan toe.<br />

Gecombineerd geeft dit de volgende verschillende visies op de rol van burgers:<br />

Fig. 2.3: Rol burgers<br />

Kiezer Degene die kan beslissen over de personele vertegenwoordiging van de<br />

gemeenschap en over beleidsbeslissingen die door de volksvertegenwoordiging<br />

voorgelegd worden.<br />

Onderdaan De passieve ontvanger van de beslissingen van de volksvertegenwoordiging<br />

Coproducent De actieve meedenker over probleemdefinities, doelen, beslissingen, uitvoering van<br />

beleid.<br />

Klant Degene die hetzij passief diensten aanvaardt, hetzij actief de dienstverlening mede<br />

vorm geeft dan wel corrigeert of zich beklaagt<br />

(Edwards en Schaap, 2002)<br />

De rollen van burgers als onderdaan en klant kunnen bij voorbaat uitgesloten worden van het<br />

onderzoek, omdat hierin geen actieve rol voor de bewoners in de wijken is weggelegd. Het<br />

functioneren van burgers in de rol van kiezer en van coproducent zullen in volgende paragrafen verder<br />

uitgewerkt worden.<br />

2.4.1 Burger als kiezer<br />

De burger als kiezer is te koppelen aan het functioneren als burger in een representatieve democratie.<br />

Het primaat ligt in de beleidsvoorbereiding en tijdens de besluitvorming vooral bij de gekozenen: de<br />

burger heeft vooral een reagerende taak. Edwards en Schaap (2002:12) onderscheiden een aantal<br />

momenten waarop burgers als kiezer een rol hebben: voor, tijdens en na de verkiezing of tijdens een<br />

referendum.<br />

Fig. 2.4: de kiezersrol geconcretiseerd.<br />

Periode Burgerrol bij verkiezing van<br />

vertegenwoordigers<br />

Voor verkiezingen - Beïnvloeden van<br />

partijprogramma’s<br />

- Verzamelen van informatie<br />

- Voordragen van kandidaten<br />

Tijdens verkiezingen - Besluiten tot het uitbrengen<br />

van de stem<br />

- Bepalen van voorkeur<br />

Na verkiezingen - Informatie verzamelen over<br />

gedrag vertegenwoordigers<br />

Burgerrol bij referendum<br />

- Verzamelen van informatie<br />

- Lobbyen voor het houden van<br />

een referendum<br />

- Besluiten tot het uitbrengen<br />

van de stem<br />

- Bepalen van voorkeur<br />

- Consequenties verbinden aan<br />

ervaringen<br />

18


(Edwards en Schaap, 2002:12)<br />

- Participeren in traditionele<br />

kanalen voor burgerparticipatie<br />

- Consequenties verbinden aan<br />

ervaringen<br />

Het participeren in de traditionele kanalen voor burgerparticipatie betreft in deze de<br />

inspraakprocedures waarbij burgers worden geïnformeerd over het beleid en daarop kunnen<br />

reageren. Inspraak wordt derhalve in dit onderzoek gezien als een onderdeel van de representatieve<br />

democratie en niet als vorm van de participatieve.<br />

2.4.2 Burger als coproducent<br />

Waar de burger als kiezer slechts een marginale rol speelt, speelt de burger als coproducent een<br />

meer actieve rol bij het tot stand komen van beleid. De burger in de rol als coproducent is in essentie<br />

nog steeds te plaatsen binnen het functioneren van burgers in de representatieve democratie. De<br />

participatieve elementen waarover het beschikt zijn hier aanvullend aan. Het beleid komt op<br />

verschillende niveaus in interactie met burgers en bestuur tot stand. Om deze reden wordt dan ook<br />

vaak gekozen voor de term interactieve beleidsvorming of interactief bestuur (Edwards en Schaap,<br />

2002:12). Pröpper en Steenbeek (1998: 293) omschrijven interactief bestuur als: ‘Een beleidsproces<br />

waarin burgers, maatschappelijke organisaties, bedrijven en/of andere overheden in een zo vroeg<br />

mogelijk stadium betrokken worden om in een open wisselwerking en/of samenwerking met hen tot de<br />

voorbereiding, de bepaling, de uitvoering en/of evaluatie van beleid te komen.’<br />

Edelenbos (2000: 39) hanteert een vergelijkbare definitie van interactief bestuur, namelijk: ‘Het<br />

vroegtijdig betrekken van burgers en andere belanghebbenden bij de vorming van beleid, waarbij in<br />

openheid en op basis van gelijkwaardigheid en onderling debat problemen in kaart worden gebracht<br />

en oplossingen worden verkend die van invloed zijn op het uiteindelijke politieke besluit.’<br />

In bovenstaande definities worden in zekere mate al de criteria aangedragen voor het beoordelen van<br />

de uitvoer van interactief bestuur. In dit onderzoek zal gestart worden met een meer open definitie,<br />

namelijk die van Denters et al. (2002:1) welke interactief bestuur definiëren als:<br />

Manieren van beleidsvorming waarbij een overheid in beginsel alle belanghebbenden in meer of<br />

mindere mate mogelijkheden geeft de beleidsvoorbereiding, beleidsbepaling, beleidsuitvoering<br />

en/of de beleidsevaluatie te beïnvloeden.’<br />

Later in het onderzoek zal deze definitie nog verder gespecificeerd worden, om interactief bestuur<br />

duidelijker te kunnen onderscheiden van andere vormen van participatie.<br />

19


Het moge duidelijke zijn dat interactief bestuur geen vaststaande vorm is, maar kan plaatsvinden in<br />

verschillende vormen, waarbij de participatie dus in meer of mindere mate interactief kan zijn. Een<br />

veel gebruikte vorm voor het ordenen van de manier van participatie is de participatieladder. Deze<br />

ladder, ontwikkelt door Arnstein (1969), classificeert de participatie op basis van de status van de<br />

uitkomsten van het participatietraject.<br />

Fig 2.5: Participatieladder<br />

Toenemende<br />

invloed<br />

participant<br />

Informeren<br />

Raadplegen<br />

Adviseren<br />

Coproduceren<br />

Meebeslissen<br />

Een veel geuit kritiekpunt op de participatieladder is het normatieve karakter. Hoger op de ladder<br />

suggereert beter, terwijl in sommige gevallen adviseren of raadplegen de beste optie voor het<br />

betrekken van burgers kan zijn (Fung, 2006). De participatieladder zal derhalve gebruikt worden voor<br />

het bepalen van de mate van interactie en niet voor het beoordelen ervan.<br />

In dit onderzoek zullen de treden ‘raadplegen’ en ‘informeren’ niet meegenomen worden als interactief<br />

beleid, omdat de burgers binnen deze treden geen actieve rol spelen bij de beleidsvorming.<br />

2.5 Bestuursstijlen<br />

Niet alleen de burgers kunnen binnen een democratie verschillende vormen aannemen. Ook het<br />

bestuur kan verschillende bestuursstijlen hanteren. Pröpper en Steenbeek (1998) beschrijven in het<br />

algemeen zeven verschillende bestuursstijlen:<br />

Fig. 2.6 bestuursstijlen.<br />

Faciliterende stijl het bestuur biedt ondersteuning (tijd, geld, deskundigheid, materiële<br />

hulpmiddelen)<br />

Samenwerkende stijl Het bestuur werkt met ander partijen op basis van gelijkwaardigheid<br />

Delegerende stijl Het bestuur geeft aan de participant de bevoegdheid om binnen<br />

20


andvoorwaarden zelf beslissing te nemen of uitvoering aan beleid te<br />

geven<br />

Participatieve stijl Het bestuur vraagt een open advies waarbij er nog ruimte voor discussie<br />

en inbreng is. Dit betekent onder meer dat de participant een eigen<br />

probleemdefinitie en oplossingsrichting kan geven<br />

Consultatieve stijl Het bestuur raadpleegt de participant over een gesloten vraagstelling:<br />

deze kan zich uitspreken over een gegeven beleidsaanpak binnen een<br />

gegeven probleemomschrijving<br />

Open autoritaire stijl Het bestuur voert geheel zelfstandig beleid. Om het beleid bekend te<br />

maken, verschaft het hierover informatie. Om het beleid te laten slagen,<br />

tracht het doelgroepen zo nodig te overtuigen of te overreden.<br />

Gesloten autoritaire stijl Het bestuur voert geheel zelfstandig beleid en verschaft hierover geen<br />

informatie.<br />

Bovenstaande bestuursstijlen zijn echter niet allemaal randvoorwaardelijk voor burgerparticipatie en<br />

zeker niet voor interactief bestuur. Beide autoritaire stijlen leiden niet tot burgerparticipatie, omdat de<br />

burger hierin geen rol heeft. Binnen de overgebleven bestuursstijlen maken Pröpper en Steenbeek<br />

(1999) het onderscheid tussen de interactieve en de niet interactieve bestuursstijlen:<br />

Fig.2.7: Interactieve bestuursstijlen.<br />

Faciliterende stijl<br />

Samenwerkende stijl<br />

Delegerende stijl<br />

Participatieve stijl<br />

Consultatieve stijl<br />

Interactief<br />

Inspraak<br />

In dit onderzoek zal de participatieve stijl ook meegenomen worden onder de interactieve<br />

bestuursstijlen. Uitgaande van de in dit onderzoek gehanteerde definitie van interactief bestuur -.<br />

Manieren van beleidsvorming waarbij een overheid in beginsel alle belanghebbenden in meer of<br />

mindere mate mogelijkheden geeft de beleidsvoorbereiding, beleidsbepaling, beleidsuitvoering en/of<br />

de beleidsevaluatie te beïnvloeden.’’ – past de bewoner in een rol waar zij in een open wisselwerking<br />

het bestuur kan adviseren hier ook onder. De consultatieve stijl zal in het onderzoek niet worden<br />

meegenomen als interactief bestuur, omdat in deze stijl de burgers worden geraadpleegd over een<br />

gesloten vraagstelling. Zodoende kunnen zij niet vroegtijdig in het proces betrokken worden.<br />

Edwards en Schaap (2002:13) koppelen in navolging van Pröpper en Steenbeek (2001) de<br />

participatieladder aan de rol van de burgers en het bestuur. In onderstaand figuur 2.8 zijn beide rollen<br />

aan elkaar gekoppeld, met daarbij geconcretiseerd op welke wijze besluitvorming in deze gevallen zal<br />

21


plaatsvinden. Zoals in onderstaand figuur zichtbaar, omvat de rol van coproducent meer dan alleen de<br />

ladder ´coproduceren´ op de participatieladder. Onder coproducent worden alle vormen van<br />

participatie verstaan waar de burgers actief kunnen meedenken over beleid. De rol van coproducent<br />

staat in dit onderzoek gelijk aan de rol van burgers in interactief bestuur.<br />

Fig. 2.8: De rol van coproducent geconcretiseerd<br />

Participatieladder Rol burger Rol bestuur Concretisering<br />

Meebeslissen Initiatiefnemer Faciliterend -Initiatief, strategische keuzen<br />

liggen bij de burgers<br />

-Bestuur biedt faciliteiten<br />

Interactie: veelal met ambtenaren<br />

-Besluitvorming door bestuur:<br />

marginaal toetsend<br />

Coproduceren Samenwerkingspartner Samenwerkend -Strategische keuzen in<br />

gezamenlijkheid<br />

Evt. Samenwerkingsverband<br />

-Interactie met ambtenaren en<br />

bestuurders<br />

-Besluitvorming door alle partners,<br />

geen politiek primaat<br />

Medebeslisser Delegerend -Strategische keuzen door het<br />

bestuur<br />

-Burgers werken uit, ruimte voor<br />

eigen invulling<br />

-Interactie veelal met ambtenaren<br />

en bestuurders<br />

Adviseur Adviseur Participatief -Strategische keuzen door het<br />

bestuur<br />

-Burgers kunnen open advies<br />

geven, eigen probleemdefinitie en<br />

oplossingsrichting inbrengen<br />

-Interactie veelal met ambtenaren<br />

en bestuurders<br />

-Handhaving primaat politieke<br />

besluitvorming<br />

(Edwards en Schaap, 2002:13)<br />

Ondanks dat de bestuursstijlen en de burgerrollen gekoppeld zijn, wil dit niet suggereren dat hier een<br />

causaal verband in te herkennen is. Het laat enkel zien welke burgerrollen en bestuursstijlen hetzelfde<br />

participatieniveau hebben.<br />

22


2.6 Moment van participatie<br />

Duidelijk mag zijn dat interactief beleid voor kan komen in verschillende vormen. Uit de door Denters<br />

et.al. (2002:1) gehanteerde definitie komt naar voren dat interactief bestuur ook op verschillende<br />

momenten kan plaatsvinden en wel tijdens ‘’de beleidsvoorbereiding, beleidsbepaling,<br />

beleidsuitvoering en/of de beleidsevaluatie”. De mate van interactiviteit kan dus per fase verschillen.<br />

Voor de volledigheid zal in dit onderzoek het beleidfasenmodel van Hoogerwerf (2008) gehanteerd<br />

worden, omdat deze een completer beeld schetst van de verschillende fasen in de beleidscyclus.<br />

Fig. 2.1: Beleidscyclus<br />

Agendavorming<br />

(Hoogerwerf, 2008)<br />

Beleidsvoorbereiding<br />

Besluitvorming<br />

Terugkoppeling<br />

Beleidsuitvoering <br />

Beleidsevaluatie<br />

Fig. 2.2 Beleidsfasen.<br />

Agendavorming Proces waarbij maatschappelijke problemen de aandacht van het publiek en<br />

van de beleidsbepalers krijgen.<br />

Beleidsvoorbereiding Het verzamelen en analyseren van informatie en het formuleren van<br />

adviezen met het oog op het te voeren beleid.<br />

Besluitvorming Het bepalen van de gekozen middelen en de gekozen doeleinden<br />

Beleidsuitvoering Het toepassen van de gekozen middelen voor de gekozen doeleinden.<br />

Beleidsevaluatie Het beoordelen van de inhoud, het proces en/of de effecten van een beleid<br />

aan de hand van bepaalde criteria.<br />

Terugkoppeling Het verwerken van een beoordeling van de inhoud, het proces en/of de<br />

effecten van een beleid en het op basis daarvan opnieuw bepalen van het<br />

beleid of het beleidsproces.<br />

(Hoogerwerf, 2008)<br />

In dit onderzoek zal er ook op het gebied van het moment van de participatie een voorwaarde<br />

ingebouwd worden voor het beoordelen van de participatie als interactief bestuur. Waar Denters et al.<br />

(2002) spreken over ‘’de beleidsvoorbereiding, beleidsbepaling, beleidsuitvoering en/of de<br />

beleidsevaluatie” zal in dit onderzoek de participatie minimaal moeten starten in de agenderende fase,<br />

tijdens de beleidsvoorbereiding of vroegtijdig bij de besluitvorming. Hier is voor gekozen, omdat indien<br />

bewoners pas vanaf de beleidsuitvoering betrokken worden zij niet of nauwelijks meer invloed op het<br />

beleid kunnen uitoefenen.<br />

23


2.7 Concretisering interactief bestuur<br />

In paragraaf vijf is dit onderzoek afgetrapt met de algemene definitie van Denters et al. (2002:1) welke<br />

interactief bestuur definiëren als:<br />

Manieren van beleidsvorming waarbij een overheid in beginsel alle belanghebbenden in meer of<br />

mindere mate mogelijkheden geeft de beleidsvoorbereiding, beleidsbepaling, beleidsuitvoering<br />

en/of de beleidsevaluatie te beïnvloeden.’<br />

In dit onderzoek zal deze definitie op basis van de verschillende rollen van burgers de verschillende<br />

bestuursstijlen verder geconcretiseerd worden. Waar Denters et al. (2002) spreken van<br />

‘’beleidsvorming waarbij een overheid in beginsel alle belanghebbenden in meer of mindere mate<br />

mogelijkheden geeft om invloed uit te oefenen’’, zal in dit onderzoek alleen participatie, waar de<br />

burgers de rol van coproducent hebben, benoemd worden als interactief bestuur. Binnen interactief<br />

bestuur kunnen burgers wel op verschillende niveaus coproducent zijn van het beleid. Naast de<br />

burgerrol is er in de voorgaande paragrafen ook een onderscheid gemaakt in de bestuursrollen die als<br />

interactief worden beschouwd en welke niet. Bij interactief betuur in dit onderzoek dient het bestuur de<br />

participatieve, samenwerkende, delegerende of de faciliterende stijl aan te nemen. Tenslotte zullen in<br />

de nieuwe definitie ook de voorwaarden met betrekking tot het moment van participatie meegenomen<br />

worden. De definitie die in dit onderzoek gehanteerd zal worden voor interactief bestuur betreft:<br />

Manieren van beleidsvorming waarbij het bestuur een participatieve, delegerende, samenwerkende of<br />

faciliterende bestuurstijl hanteerd en waarbij het belanghebbenden in de rol van coproducent de<br />

mogelijkheden geeft om, mininaal vanaf de agendavorming, beleidsvoorbereiding of vroegtijdig tijdens<br />

de besluitvorming, het beleid te beïnvloeden.<br />

2.8 Motieven<br />

De keuze voor de bestuursstijlen en burgerrollen zijn afhankelijk van de motieven die met de<br />

participatie nagestreefd worden. Daarnaast kan het behalen van de motieven een indicatie vormen<br />

voor het bepalen van het succes van de participatie. Uit diverse literatuur is een breed scala aan<br />

motieven voor het betrekken van burgers bij het beleid te onderscheiden. Misschien wel het meest<br />

gehoorde motief is het verkleinen van ‘de kloof tussen burger bestuur’ (Edelenbos, 2000:81).<br />

Hiernaast zijn nog een aantal motieven te onderscheiden voor het betrekken van burgers bij het<br />

overheidsbeleid. De literatuur (o.a. edelenbos, 2008 en Brody et.al. 2009) beschrijft dat in het kader<br />

van motieven een bepaalde mate van verworvenheid is te onderscheiden. Edelenbos (2000:89)<br />

spreekt in deze over de motivatieketen: ‘’Een dusdanige samenhang tussen de motieven dat er een<br />

keten is te onderscheiden.’’ Hij stelt dat het betrekken van burgers bij beleid zorgt voor het verhogen<br />

van de democratische legitimiteit van het beleid. Dit zorgt er mede voor dat door het betrekken van<br />

burgers de kloof tussen hen en het bestuur op zijn minst verkleind wordt. Doordat burgers en bestuur<br />

beter gaan samenwerken is er meer kennis, informatie en deskundigheid aanwezig binnen de<br />

beleidsvorming, waardoor het probleemoplossend vermogen vergroot wordt, alsmede de kwaliteit van<br />

24


het beleid. Een hogere kwaliteit zal vervolgens weer leiden tot meer draagvlak van het beleid. Dit alles<br />

zal zorgen voor een versnelling van het beleidsproces als geheel (Edelenbos, 2000:89).<br />

Fig. 2.8: Motivatieketen<br />

Verhogen<br />

democratische<br />

legitimiteit<br />

Versnellen van<br />

het beleidsproces<br />

Dichten kloof<br />

burger en bestuur<br />

Vergroten<br />

draagvlak voor<br />

beleid<br />

Vergroten van<br />

probleemoplossend<br />

vermogen<br />

Verhogen van<br />

kwaliteit van<br />

beleid<br />

Waar deze motieven gericht zijn op burgerparticipatie in het algemeen, definiëren Pröpper en<br />

Steenbeek (1999:34) tien motieven die het bestuur specifiek kan hebben ten aanzien van de inzet van<br />

interactieve beleidsvoering. Deze zullen hier volgend kort worden besproken.<br />

Inhoudelijke verrijking<br />

Het eerste motief dat is te identificeren is inhoudelijke verrijking. Inhoudelijk verrijking betreft het<br />

verbeteren van de inhoud van het beleid (doelen, middelen, tijdskeuzen) zodat het beleid<br />

slagvaardiger, effectiever, meer responsief of meer legitiem word (Pröpper en Steenbeek, 1999:34).<br />

Dit motief komt in meerdere naslagwerken terug. Zo spreekt Leadbeater (2004) over participatie als<br />

middel voor het komen tot dienstverlening dat beter aansluit bij de wensen van de bewoners.<br />

Bewoners moeten met hun specifieke kennis een bijdrage leveren aan de inhoud van het beleid.<br />

Het realiseren van een hoger ambitieniveau<br />

Het tweede mogelijke motief betreft het realiseren van een hoger ambitieniveau. Dit hogere<br />

ambitieniveau verwijst naar het streven naar meer en/of beter beleid. Burgers zouden hieraan moeten<br />

bijdragen door het leveren van ideeën, tijd en/of financiële middelen.<br />

Verbetering van het proces<br />

Bij dit motief streeft het bestuur naar een verbetering van het beleidsproces en de samenwerking met<br />

andere partijen. Het motief voor het laten participeren van bewoners kan hier bijvoorbeeld zijn om het<br />

wederzijdse begrip te versterken of het verbeteren van de informatievoorziening.<br />

Verbetering van de samenwerking met externe partijen<br />

Binnen dit motief heeft interactief beleid als doel om de organisatie of samenwerking met externe<br />

partijen, in dit geval dus de bewoners, te verbeteren.<br />

25


Vergroting van draagvlak<br />

Door het betrekken van bewoners bij het beleid of bij aspecten daarvan (o.a. probleemdefinitie,<br />

beleidsinhoud, beleidsproces) moet interactief bestuur zorgen voor de steun van bewoners voor het<br />

beleid. Vergroting van draagvlak zorgt voor een vergroting van de uitvoerbaarheid van beleid.<br />

Verkorting van de tijdsduur, dan wel versnelling van beleid<br />

In tegenstelling tot het motief realiseren van een hoger ambitieniveau heeft het bestuur bij dit motief<br />

niet als doel het komen tot meer en/of beter beleid, maar slechts tot een versnelling van het al<br />

beoogde beleid.<br />

Vergroten van het probleemoplossend vermogen van de maatschappij<br />

Het bestuur heeft binnen dit motief als doel van interactief beleid het vergroten van de<br />

verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van burgers om bij te dragen bij het oplossen van<br />

problemen. Dit motief is derhalve voornamelijk gericht op de houding en rol van burgers.<br />

Uitbreiding van participatie en democratie<br />

Met de participatie kan het bestuur als doel hebben het uitbreiden van de directe democratie, doordat<br />

burgers actief bijdragen aan publieke zaken of het uitbreiden van de representatieve democratie<br />

doordat volksvertegenwoordiging en bestuur een beter zicht hebben op wat er in de samenleving<br />

speelt.<br />

Verbetering van de interne organisatie<br />

Doel van de interactie met burgers is in dit geval het blootleggen van eventuele problemen in de<br />

interne organisatie.<br />

Verbetering van het imago<br />

Het laatste motief betreft het inzetten van interactief beleid voor het vergroten van positieve<br />

beeldvorming. Aanname hierbij is de bewoners interactief beleid als iets positiefs ervaren.<br />

Het bestuur kan dus verschillende, en meerdere, motieven hebben om te komen tot interactief beleid.<br />

2.9 Burgerparticipatie voorwaarden<br />

Het laatste deel van het theoretisch kader zal zich richten op de voorwaarden waaraan theoretisch<br />

voldaan zou moeten worden wil interactief beleid succesvol zijn. Pröpper en Steenbeek (1999:35)<br />

inventariseren aan de hand van een literatuurstudie een aantal kernvoorwaarden voor succesvol<br />

interactief bestuur. Indien aan deze voorwaarden wordt voldaan, is dit een stimulans voor het<br />

interactief beleid. De voorwaarden die geformuleerd worden zijn: openheid, duidelijkheid vooraf over<br />

rol en inbreng van het bestuur en participanten, meerwaarde van participatie, constructieve relatie,<br />

geschikte problematiek en voldoende personele capaciteit en hulpmiddelen. Geen vorm van<br />

participatie zal waarschijnlijk volledig voldoen aan alle voorwaarden. Pröpper en Steenbeek (1999:26)<br />

26


stellen in deze dat er in beperkte mate sprake is van succesvolle burgerparticipatie. In onderstaande<br />

paragrafen zullen alle kernvoorwaarden toegelicht worden.<br />

2.9.1 Openheid<br />

De eerste kernvoorwaarde die genoemd wordt is ‘openheid’. Deze openheid is zowel aan de kant van<br />

het bestuur als van de kant van de participant vereist. Het is van belang dat er een bepaalde mate van<br />

beleidsruimte is en dat het bestuur het beleid niet al vastgesteld heeft. Daarnaast is het van belang<br />

dat het bestuur in staat en bereid is zijn invloed te delen met de participanten. Ten slotte is het voor<br />

het bestuur van belang dat zij bereid zijn om de participanten goed te informeren over het<br />

beleidsproces en welke afwegingen er hierin gemaakt zijn. Ook de participant dient open te staan voor<br />

interactieve beleidsvoering wil dit een succes zijn. In eerste plaats dient de participant open te zijn in<br />

zijn of haar opvattingen, deze moeten niet onveranderlijk zijn. Interactief beleid vergt indien<br />

noodzakelijk van zowel het bestuur als van de participant een zekere mate van geven en nemen.<br />

Daarnaast is het voor de participanten van belang dat zij bereid zijn hun kennis en inzichten te delen<br />

met het bestuur.<br />

2.9.2 Duidelijkheid vooraf over rol en inbreng van het bestuur en van de participanten.<br />

Bij interactieve beleidsvoering is het van belang dat er wordt gedaan aan het managen van<br />

verwachtingen om teleurstelling achteraf, zowel van het bestuur, als van de participant, te voorkomen.<br />

Voor het bestuur is het in deze van belang dat zij zich bewust zijn van de voorwaarden waaraan zij de<br />

uitkomsten van het interactieve proces toetst. Zodoende kunnen de participanten kennis nemen van<br />

de randvoorwaarden waarbinnen het beleid vorm moet krijgen. Ten tweede dient het bestuur van te<br />

voren openheid te geven over welke rol zij zelf speelt en welke rol de participanten krijgen. Zodoende<br />

kan er tijdens het proces geen misvatting ontstaan over de status van de inbreng van de participant.<br />

Daarnaast is het van belang dat er intern in de twee partijen, dus het bestuur en de participanten,<br />

geen grote meningsverschillen zijn en dat beide partijen als eenheid kunnen optreden.<br />

2.9.3 Meerwaarde van participatie<br />

Participatietrajecten zijn alleen zinvol als zij ook daadwerkelijk iets toevoegen aan het beleidsproces.<br />

De bijdrage die door het bestuur van de participanten verwacht wordt kan verschillend van aard zijn.<br />

Zo kan het bestuur vragen om een eigen beleidsinspanning van de participanten, het aanreiken van<br />

relevante en ontbrekende kennis, steun of draagvlak bieden voor de inhoud of het proces van het<br />

beleid en aan het verbeteren van de verhouding en de communicatie met de participanten. Het is<br />

echter wel van belang dat de verwachtingen die het bestuur heeft van de inbreng van de participanten<br />

reëel en haalbaar is om teleurstellingen te voorkomen.<br />

27


2.9.4 Constructieve relatie<br />

De vierde kernvoorwaarde betreft een constructieve relatie tussen het bestuur en de burgers. Pröpper<br />

en Steenbeek (1999:41) maken hierin onderscheid tussen de structurele, culturele en persoonlijke<br />

relatie. Bij de structurele relatie is het van belang dat beide partijen elkaar nodig hebben, zodat de<br />

samenwerking niet geheel vrijblijvend is. Ook de aanwezigheid van een samenwerkingsstructuur<br />

draagt positief bij aan de structurele relatie. Vanuit de culturele benadering is het van belang dat het<br />

bestuur en de participanten een gezamenlijk zin- en betekenisgeving hebben. Dit betekent niet dat<br />

men geen meningsverschillen heeft, maar dat deze door gedeelde waarden wel overbrugbaar zijn.<br />

Ten slotte is de persoonlijke relatie tussen de vertegenwoordigers van beide partijen van belang. Deze<br />

dient minimaal werkbaar te zijn.<br />

2.9.5 Geschikte problematiek<br />

Bij interactief beleid is het van belang dat de aard van de problematiek zich leent voor de inzet van<br />

interactief beleid. Pröpper en Steenbeek (1999:44) benoemen hierin dat de problematiek niet te urgent<br />

mag zijn, zodat er geen tijd is om te praten, maar er direct een beslissing genomen moet worden.<br />

Daarnaast is het van belang dat de problemen voldoende belangrijk zijn en in de belangstelling staan.<br />

De inzet van interactief beleid kost extra inspanningen, de problemen moeten derhalve wel voldoende<br />

in de aandacht staan en belangrijk zijn voor burgers om te participeren en het voor het bestuur om de<br />

burger te raadplegen. Ook is het van belang dat de problematiek hanteerbaar is. Dit houdt in dat de<br />

problematiek de competentie van het bestuur niet te boven gaat en de problematiek kan worden<br />

afgeschermd van andere problemen. Daarnaast moet het probleem niet te technisch zijn willen de<br />

participanten hier zinvol over kunnen mee beslissen. Ten slotte is het in de meeste gevallen van<br />

belang dat de problematiek in tijd af te bakenen is om het overzichtelijk te houden. Dit hoeft echter niet<br />

het geval te zijn wanneer men langdurig met elkaar samenwerkt. Dan dienen echter wel de stappen<br />

en deelprocessen duidelijk afgebakend te worden.<br />

2.9.6 Voldoende personele capaciteit en hulpmiddelen<br />

De laatste kernvoorwaarde betreft de aanwezigheid van voldoende capaciteit en hulpmiddelen.<br />

Interactieve beleidsvoering kost zowel aan de kant van het bestuur, als van de participanten extra<br />

inspanningen. Het is van belang dat de inspanningen aansluiten bij de capaciteiten van de betreffende<br />

groep.<br />

2.10 Representativiteit<br />

Als aanvulling op de door Pröpper en Steenbeek benoemde voorwaarden voor succesvol interactief<br />

beleid wordt in dit kader ook de representativiteit van de participanten, en daaraan gekoppeld het<br />

bereik van de participatie meegenomen. Omdat een belangrijk onderdeel van burgerparticipatie op<br />

wijkniveau gericht is op het verkrijgen van de prioriteiten vanuit de wijk, is het van belang dat wat er<br />

naar boven komt uit de participatie ook representatief is voor de wensen van de bewoners van de wijk.<br />

Abel en Stephan (2000) stellen dat met participatie vaak slechts een kleine elite bereikt wordt. Dit<br />

komt mede voort uit het feit dat de meer achterstelde burgers andere prioriteiten hebben dan het<br />

28


deelnemen aan participatietrajecten. Fung (2000) stelt dat voor het succesvol betrekken van bewoners<br />

er gekeken moet worden naar of de groep voldoende representatief is voor de relevante populatie.<br />

2.11 Samenvatting<br />

In dit hoofdstuk is vastgesteld binnen welke kaders burgerparticipatie moet vallen wil het aangemerkt<br />

worden als interactief beleid. Hiervoor kan gekeken worden naar de overkoepelende visies op<br />

democratie en de daarbinnen te plaatsen bestuursstijlen en burgerrollen. Daarnaast zijn er een aantal<br />

motieven welke het bestuur kan hebben voor het inzetten van interactieve beleidsvoering. Deze<br />

informatie kan gebruikt worden voor het mede bepalen van het succes van de participatie. Daarnaast<br />

zijn er een aantal kernvoorwaarden gedefinieerd aan de hand waarvan bepaald kan worden in<br />

hoeverre er sprake is van succesvol interactief beleid. Met dit theoretisch kader kan onderzocht<br />

worden welke vorm van interactief bestuur er is toegepast en in hoeverre dit succesvol is geweest en<br />

welke factoren hieraan al dan niet hebben bijgedragen. In het conceptueel model, op de volgende<br />

bladzijde, zijn de diverse theorieën schematisch met elkaar in verbinding gebracht.<br />

29


Fig. 2.10: Samenvatting Theoretisch kader.<br />

Representatief participatief direct<br />

Burger als klant<br />

Motieven voor interactieve<br />

beleidsvoering<br />

Burgerrollen<br />

Visie op democratie<br />

Initiatiefnemer<br />

Samenwerkingspartner<br />

Coproducent<br />

Adviseur<br />

Burger als<br />

coproducent<br />

Interactieve<br />

beleidsvoering<br />

Participatie<br />

arena<br />

Voorwaarden,<br />

bereik,<br />

represent<br />

ativiteit<br />

Succesvolle<br />

participatie<br />

Bestuurstijl<br />

Faciliterend<br />

Samenwerkend<br />

Delegerend<br />

Participatief<br />

30


<strong>Hoofdstuk</strong> 3: De methodologie<br />

3.1 <strong>Inleiding</strong><br />

In dit hoofdstuk zal ingegaan worden op de onderzoeksstrategie en de gebruikte methoden en<br />

technieken. Daarnaast zullen de in hoofdstuk drie geformuleerde theoretische begrippen<br />

geoperationaliseerd worden tot meetbare eenheden.<br />

3.2 Onderzoekstrategie<br />

De in dit onderzoek gehanteerde methode is een casestudy. Bij een casestudy worden enkele<br />

gevallen van het onderzoeksonderwerp in hun natuurlijke omgeving onderzocht (van Thiel, 2007:97).<br />

In dit onderzoek zullen enkele gevallen van interactief bestuur op wijkniveau in Rotterdam worden<br />

onderzocht. Er is voor een casestudy gekozen, omdat deze methode het best recht doet aan de<br />

unieke en specifieke omgeving welke de bestuurskunde kenmerken (van Thiel, 2007:97). De gevallen<br />

van interactief bestuur die onderzocht worden zullen zeer uitgebreid bestudeerd worden. Door de<br />

unieke context van de casussen is het echter, een binnen casestudies vaak voorkomend probleem,<br />

moeilijk om de resultaten te generaliseren naar andere situaties (Flyvbjerg,2006). De externe validiteit<br />

van casestudies is daarom gering, terwijl de interne validiteit juist hoog is (van Thiel, 2007:98).<br />

3.3 Onderzoeksinstrumenten<br />

In deze paragraaf zullen de onderzoeksinstrumenten verder worden toegelicht. Er zal op verschillende<br />

niveaus van het onderzoek gebruik gemaakt worden van triangulatie. Triangulatie betreft het<br />

verzamelen en/of verwerken van informatie op meer dan één manier en is een beproefde methode om<br />

aantasting van de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek tegen te gaan (van Thiel, 2007:59).<br />

In eerste plaats zal er gebruik gemaakt worden van triangulatie van de operationalisering: per<br />

theoretisch construct zullen meerdere indicatoren worden opgesteld. Daarnaast zal er ook aan<br />

triangulatie van informatie gedaan worden. Dezelfde informatie zal uit verschillende bronnen gehaald<br />

worden. Ten slotte zal er nog triangulatie van onderzoeksmethoden plaatsvinden. Er zal gebruik<br />

gemaakt worden van inhoudsanalyse, interviews en observaties over hetzelfde onderwerp. In<br />

onderstaande paragrafen zullen deze methoden verder toegelicht worden. Hierbij zal voornamelijk<br />

ingegaan worden op de betrouwbaarheid en validiteit van de gekozen onderzoeksinstrumenten.<br />

Betrouwbaarheid en validiteit zijn belangrijke criteria voor wetenschappelijk onderzoek. Beide<br />

concepten zullen hier volgend kort worden toegelicht. In de literatuur worden vele verschillende<br />

vormen van validiteit onderscheiden. In navolging van Van Thiel (2007:56) zal er in dit onderzoek<br />

aandacht besteed worden aan de interne en externe validiteit. De interne validiteit betreft de<br />

geldigheid van het onderzoek, oftewel is er gemeten wat men wilde meten? (van Thiel, 2007:55). De<br />

externe validiteit betreft de generaliseerbaarheid van het onderzoek. De betrouwbaarheid van het<br />

onderzoek wordt voornamelijk bepaald door de nauwkeurigheid en de consistentie waarmee de<br />

variabelen worden gemeten.<br />

31


3.3.1 Inhoudsanalyse<br />

In de eerste plaats zal er gebruik gemaakt worden van de analyse van bestaand materiaal, oftewel<br />

inhoudsanalyse. Bestaand materiaal betreft onderzoeksinformatie dat voor een ander doel is<br />

geproduceerd, maar gebruikt kan worden voor het onderzoek (van Thiel, 2007:115). Er zal dan<br />

voornamelijk gebruik gemaakt worden van de analyse van primair materiaal. Dit betreft<br />

onderzoekinformatie die niet voor onderzoek is geproduceerd en/of nog niet eerder voor onderzoek is<br />

gebruikt (van Thiel, 2007:115). In dit kader zal er vooral gebruik gemaakt worden van beleidsnota’s en<br />

andere ambtelijke stukken, maar ook van documentatie van bewonersverenigingen.<br />

3.3.2 Interviews<br />

In het kader van triangulatie zal er naast de inhoudsanalyse ook een aantal interviews afgenomen<br />

worden. Het interview is een veelgebruikte methode in casestudy onderzoek (Van Thiel, 2007:106).<br />

Interviews zijn een flexibele manier om informatie te verzamelen en stelt de onderzoeker in staat<br />

aanvullende vragen te stellen. Zodoende kan men achtergrondinformatie, verdieping en<br />

verduidelijking over het onderzoeksobject verkrijgen. In dit onderzoek zal gebruik gemaakt worden van<br />

een semi-gestructureerd interview. Dit betreft een interview waar niet alle vragen vast staan, maar er<br />

gewerkt zal worden vanuit een aantal hoofdvragen waarnaar er binnen het gesprek verdere<br />

verduidelijking en verdieping over het onderzoekobject verkregen kan worden.<br />

Het afnemen van interviews stelt hoge eisen aan de onderzoeker, welke dan ook de belangrijkste<br />

mogelijke storingsbron is ten aanzien van de validiteit en betrouwbaarheid van het onderzoek. De<br />

onderzoeker dient goede kennis van de inhoud van het onderzoeksonderwerp te hebben en over<br />

goede interviewvaardigheden te beschikken. Daarnaast spelen ook algemene contactuele<br />

eigenschappen een rol (Van Thiel, 2007:113). Ook de gekozen vorm van interviews (in dit onderzoek<br />

dus semi-gestructureerd) is van invloed op de validiteit en betrouwbaarheid van het onderzoek.<br />

Daarbij geldt hoe meer gestructureerd het interview, hoe meer valide en betrouwbaarder deze is (van<br />

Thiel, 2007:113). De reden dat er derhalve toch gekozen is voor een semi-gestructureerd interview is<br />

om meer vrijheid te hebben om dieper in te gaan op de materie. Om de validiteit en betrouwbaarheid<br />

zo veel mogelijk te waarborgen is er gekozen om de theoretische constructen te nemen als leidraad<br />

voor het interview. Het laatste punt ten aanzien van de validiteit en betrouwbaarheid van het interview<br />

is de selectie van respondenten (van Thiel, 2007: 113). Omdat het onderzoek gebaat is bij een zo<br />

groot mogelijke diversiteit aan respondenten is er gekozen om binnen de cases gericht respondenten<br />

te selecteren welke een sleutelrol hebben in het proces. Er zal gericht gezocht worden naar<br />

afgevaardigden van zowel de gemeente als waar mogelijk bewoners, of bewonersorganisaties.<br />

3.3.3 Participerende observatie<br />

De laatste onderzoeksmethode betreft participerende observatie. Tijdens dit onderzoek is stage<br />

gelopen bij het team gebiedsgericht werken van de gemeente Rotterdam. Vanuit de afdeling<br />

Bestuurlijke Juridische en Internationale zaken voert het team gebiedsgericht werken de regie op de<br />

bestuurlijke contacten tussen stad en deelgemeente. Naast het onderhouden van het contact met de<br />

32


deelgemeenten houdt het team zich bezig met het doorontwikkelen van het gebiedsgericht werken. In<br />

deze rol is ook de doorontwikkeling van de burgerparticipatie binnen het gebiedsgericht werken een<br />

taak van het team GGW. Vanuit deze positie kan de onderzoeker op verschillende momenten, zoals<br />

bijeenkomsten, vergaderingen, maar ook tijdens informele gesprekken informatie voor het onderzoek<br />

ingewonnen worden. Relevante observaties zullen vastgelegd worden.<br />

3.4 Casusselectie<br />

In dit onderzoek zullen de cases geselecteerd worden op basis van wat in de literatuur ook wel een<br />

reputatiesteekproef genoemd wordt (Swanborn, 2008:55). Bij een reputatiesteekproef zal op basis van<br />

de input van experts en sleutelpersonen op het gebied van het gebiedsgericht werken, en specifiek de<br />

rol van burgerparticipatie hierin, een lijst van mogelijke cases opgesteld worden.<br />

De eerste lijst welke hieruit naar voren is gekomen betrof de volgende:<br />

• Singeldingen<br />

• De Groene Hofjes<br />

• Wijktafels Overschie<br />

• Buurt Bestuurt<br />

• Burgers voor Beverwaard groep<br />

• Binnentuinen Rotterdam Noord<br />

• Herinrichtingsprojecten Stationsingel<br />

• Groenkleed<br />

• Herinrichting PI Noordsingel<br />

Ondanks dat er is geprobeerd om een zo breed mogelijk scala aan cases te onderzoeken, om het<br />

veelvoorkomende probleem van een geringe externe validiteit zo veel mogelijk te ondervangen, is het<br />

onderzoek gelimiteerd in de beschikbare tijd, waardoor er keuzes gemaakt dienen te worden. De<br />

keuze voor de cases is gedaan op zowel pragmatische als inhoudelijke gronden. Pragmatisch gezien<br />

is de factor tijd, alsmede de toegankelijkheid van cases, en de contactpersonen, hierbij bepalend zijn.<br />

Inhoudelijk gezien zijn de cases geselecteerd op basis van homogeniteit van de onafhankelijke<br />

variabelen. Hierbij is gekeken naar de onafhankelijke variabelen in de ‘ruime’ zin, hierbij moet gedacht<br />

worden aan contextuele kenmerken, achtergrondvariabelen en condities (Swanborn, 2008:61). De<br />

onafhankelijke variabelen in dit onderzoek zijn de betrokkenheid van bewoners bij gemeentelijk beleid<br />

op wijkniveau. Bewoners moeten hierin de rol spelen die wordt nagestreefd door het college van B&W.<br />

Deze stellen dat er vanuit informatie samen met bewoners gekomen moet worden tot<br />

maatoplossingen voor de wijk. Waarbij bewoners dus meedenken, meehelpen en meetoetsen.<br />

Op contextuele kenmerken konden de binnentuinen in Rotterdam Noord afgestreept worden, omdat<br />

bewoners hier geen actieve rol bleken te hebben. De Groene Hofjes en de wijktafels in Overschie<br />

33


vielen beide af, omdat deze niet toegankelijk bleken te zijn. Uiteindelijk zijn respondenten van<br />

Singeldingen, Buurt Bestuurt, Burgers voor Beverwaard, Groenkleed en Herinrichting PI Noordsingel<br />

benadert. Waarbij de betrokkenen van Singeldingen hadden toegezegd mee te werken, zijn deze later<br />

afgehaakt.<br />

Uiteindelijk zijn in het onderzoek vier cases onderzocht:<br />

• Buurt Bestuurt<br />

• Burgers voor Beverwaard<br />

• Herinrichting PI Noordsingel<br />

• Groenkleed<br />

3.4.1 Selectie van respondenten<br />

Binnen de diverse cases is getracht om respondenten te interviewen van zowel de participanten als<br />

betrokkenen vanuit de gemeente. Binnen de cases Burgers voor Beverwaard, Herinrichting PI<br />

Noordsingel en het Groenkleed project is dit gelukt en is zowel een afgevaardigde van de<br />

participanten gesproken als een of meerdere respondenten die bij het betreffende participatietraject<br />

betrokken waren vanuit de gemeente. Bij de Buurt Bestuurt is er voor gekozen om geen respondenten<br />

te interviewen vanuit de bewoners, omdat hier honderden bewoners bij betrokken zijn en hier geen<br />

representatieve selectie in gemaakt kon worden op basis van pragmatische gronden. Hier is er voor<br />

gekozen om een zo groot mogelijke diversiteit aan respondenten te vergaren op deelgemeente en<br />

stedelijk niveau, om de participatie toch van verschillende kanten te belichten. In alle gevallen zijn de<br />

participanten geselecteerd op basis van informatie van sleutelpersonen. Binnen alle cases zijn door<br />

de sleutelpersonen de overige relevante respondenten aangewezen. Onderstaand zal per case<br />

beschreven worden welke repondenten geinterviewd zijn en welke rol zij spelen tijdens de participatie.<br />

Voor een volledige lijst met namen verwijs ik graag naar de bijlage.<br />

De steutelpersonen die zijn benadert voor het aandragen van de belangrijkste actoren binnen de<br />

verschillende cases zijn een kwartiermaker klantenservice van de gemeente Rotterdam en een<br />

Beleidsadviseur van het Team gebiedsgericht Werken.<br />

Buurt Bestuurt<br />

Voor de case de Buurt Bestuurt zijn de gebiedsmanager van de deelgemeente Noord en van de<br />

deelgemeente Ijsselmonde gesproken. De gebiedsmanagers zijn in de wijken betrokken bij de<br />

organisatie van de Buurt Bestuurt bijeenkomsten. Daarnaast is er gesproken met de portefuillehouder<br />

Buurt Bestuurt van de bestuursdienst. Deze is verantwoordelijk voor het uitwerken van de methodiek<br />

en is betrokken geweest bij de ontwikkeling ervan. Ten slotte is er gesproken met een medewerkster<br />

van de deelgemeente Delfshaven, welke sinds het eerste uur betrokken is geweest bij de Buurt<br />

Bestuurt bijeenkomsten.<br />

34


Burgers voor Beverwaard<br />

Bij de Burgers voor Beverwaard is er gesproken met de gebiedsmanager van de Beverwaard. Deze is<br />

verantwoordelijk voor het directe contact met de bewonersvereniging. Daarnaast is er gesproken met<br />

een van de leden en oprichters van de Burgers voor Beverwaard.<br />

PI Noordsingel<br />

Bij de case PI Noordsingel is er gesproken met de gebiedsmanager van het Oude Noorden, welke de<br />

participatie van de bewonersvereniging mede heeft georganiseerd. Daarnaast is er gesproken met de<br />

voorzitter van de bewonersvereniging Achter de muur.<br />

Groenkleed<br />

Bij de case Groenkleed is er met drie respondenten gesproken. In eerste plaats is er gesproken met<br />

een van de bedenkers van het Groenkleed project, welke nogsteeds bij het project betrokken is.<br />

Daarnaast is er gesproken met een gebiedscoördinator van de deelgemeente Charlois, welke<br />

verantwoordelijk is voor het directe contact met het team Groenkleed. Ten slotte is er gesproken met<br />

een beleidsmedewerker buitenruimte van de deelgemeente Charlois, welke inhoudelijk betrokken is bij<br />

de aanleg van de Groenkleden en voor het afstemmen met het team Groenkleed.<br />

35


3.5 Operationalisering<br />

In deze paragraaf zullen de voor dit onderzoek belangrijkste theoretische constructen<br />

geoperationaliseerd worden tot meetbare eenheden. De operationalisering is van groot belang voor de<br />

betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek (van Thiel, 2007: 55). Indien de gekozen<br />

operationalisering geen goede maatstaf is van het theoretische construct wordt de geldigheid van de<br />

onderzoeksresultaten aangetast.<br />

In onderstaand schema zullen de belangrijkste theoretische constructen geoperationaliseerd worden.<br />

Fig. 3.1 Operationalisatie interactief beleid.<br />

Variabele Conceptualisering Operationalisering<br />

Interactief beleid Manieren van beleidsvorming<br />

waarbij het bestuur een<br />

participatieve, delegerende,<br />

samenwerkende of<br />

faciliterende bestuurstijl<br />

hanteerd en waarbij het<br />

belanghebbenden in de rol van<br />

coproducent de mogelijkheden<br />

geeft om, mininaal vanaf de<br />

agendavorming,<br />

beleidsvoorbereiding of<br />

vroegtijdig tijdens de<br />

besluitvorming, het beleid te<br />

beïnvloeden.<br />

-Wordt er door het bestuur een participatieve,<br />

delegerende, samenwerkende of<br />

faciliterende stijl gehanteerd?<br />

-Zijn belanghebbenden coproducent van<br />

beleid geweest?<br />

-Zijn belanghebbenden mininaal vanaf de<br />

agendavorming, beleidsvoorbereiding of<br />

vroegtijdig tijdens de besluitvorming<br />

betrokken geweest?<br />

Waarbij de hierboven geformuleerde begrippen nog steeds vaag zijn zullen deze in onderstaande<br />

tabel verder uitgewerkt worden. In eerste plaats zal het participatieniveau geoperationaliseerd worden.<br />

Dit betreft de burgerrollen en bestuurstijlen die zijn gedefinieerd als interactief bestuur en hoe deze<br />

van elkaar zijn te onderscheiden.<br />

Fig. 3.2: Operationalisatie participatieniveau.<br />

Participatieniveau Niveau waarop het<br />

participatietraject interactief is.<br />

Burgerrol / bestuursstijl<br />

Initiatiefnemer / faciliterend:<br />

-Initiatief, strategische keuzen liggen bij de<br />

burgers<br />

-Bestuur biedt faciliteiten<br />

36


-Interactie: veelal met ambtenaren<br />

-Besluitvorming door bestuur: marginaal<br />

toetsend<br />

Samenwerkingspartner / samenwerkend:<br />

-Strategische keuzen in gezamenlijkheid<br />

-evt. Samenwerkingsverband<br />

-Interactie met ambtenaren en bestuurders<br />

-Besluitvorming door alle partners, geen<br />

politiek primaat<br />

Medebeslisser / delegerend:<br />

-Strategische keuzen door het bestuur<br />

-Burgers werken uit, ruimte voor eigen<br />

invulling<br />

-Interactie veelal met ambtenaren en<br />

bestuurders<br />

Adviseur / participatief:<br />

-Strategische keuzen door het bestuur<br />

-Burgers kunnen open advies geven, eigen<br />

probleemdefinitie en oplossingsrichting<br />

inbrengen<br />

-Interactie veelal met ambtenaren en<br />

bestuurders<br />

-Handhaving primaat politieke besluitvorming<br />

In onderstaand figuur zal vervolgens het moment van de participatie geoperationaliseerd worden:<br />

Fig. 3.3 Operationalisatie moment van participatie.<br />

Moment van<br />

participatie<br />

Moment tijdens de<br />

beleidsvorming waarin<br />

belanghebbenden betrokken<br />

zijn (voor interactief bestuur<br />

minimaal tijdens<br />

agendavorming,<br />

beleidsvoorbereiding of<br />

vroegtijdig tijdens<br />

besluitvorming).<br />

Agendavorming<br />

-Proces waarbij maatschappelijke problemen<br />

de aandacht van het publiek en van de<br />

beleidsbepalers krijgen.<br />

Beleidsvoorbereiding<br />

-Het verzamelen en analyseren van<br />

informatie en het formuleren van adviezen<br />

met het oog op het te voeren beleid.<br />

Besluitvorming<br />

-Het bepalen van de gekozen middelen en<br />

de gekozen doeleinden<br />

37


Beleidsuitvoering<br />

-Het toepassen van de gekozen middelen<br />

voor de gekozen doeleinden.<br />

Beleidsevaluatie<br />

-Het beoordelen van de inhoud, het proces<br />

en/of de effecten van een beleid aan de hand<br />

van bepaalde criteria.<br />

Terugkoppeling<br />

-Het verwerken van een beoordeling van de<br />

inhoud, het proces en/of de effecten van een<br />

beleid en het op basis daarvan opnieuw<br />

bepalen van het beleid of het beleidsproces.<br />

In het laaste deel van de operationalisatie zullen ten slotte de verschillende motieven voor het gebruik<br />

van interactief bestuur en de voorwaarden die er aan verbonden zijn geoperationaliseerd worden:<br />

Fig. 3.4 Operationalisatie overige begrippen.<br />

Motieven Reden om gebruik te maken<br />

van interactief beleid<br />

Voorwaarden Kernvoorwaarden voor<br />

succesvol interactief bestuur.<br />

- Inhoudelijke verrijking?<br />

- Het realiseren van een hoger<br />

ambitieniveau?<br />

- Verbetering van het proces?<br />

- Verbetering van de samenwerking met<br />

externe partijen?<br />

- Vergroting van draagvlak?<br />

- Verkorting van de tijdsduur, dan wel<br />

versnelling van beleid?<br />

- Vergroten van het probleemoplossend<br />

vermogen van de maatschappij?<br />

- Uitbreiding van participatie en democratie?<br />

- Verbetering van de interne organisatie?<br />

- Verbetering van het imago?<br />

Openheid:<br />

- Er is beleidsruimte<br />

- Het bestuur is in staat en bereid invloed te<br />

delen met participanten<br />

- Het bestuur is in staat en bereid<br />

participanten inzicht te geven in het<br />

beleidsproces en de afweging van besluiten<br />

38


- De participant heeft geen onveranderlijke<br />

opstelling of opvatting<br />

- De participant is in staat en bereid invloed<br />

te delen met bestuur<br />

- De participant is in staat en bereid inzicht te<br />

geven in zijn eigen afweging<br />

Duidelijkheid vooraf:<br />

- Het bestuur is er zich van bewust waaraan<br />

de uitkomsten van het interactief traject toetst<br />

- Het bestuur is zich ervan bewust welke rol<br />

het zelf wil spelen en welke rol het de<br />

participant wil toebedelen<br />

- Het samenspel tussen de verschillende<br />

geledingen van het bestuur maakt eenduidig<br />

optreden naar buiten mogelijk en wordt niet<br />

gehinderd door veel interne<br />

meningsverschillen en interventies<br />

- Het samenspel tussen de verschillende<br />

geledingen van de participanten maakt<br />

eenduidig optreden naar buiten mogelijk en<br />

wordt niet gehinderd door veel interne<br />

meningsverschillend of interventies.<br />

Meerwaarde participatie:<br />

- Het bestuur verwacht van de participanten<br />

een bepaalde bijdrage.<br />

- De participanten zijn in staat en bereid de<br />

door het bestuur verwachte bijdragen te<br />

leveren<br />

Constructieve relatie:<br />

Structureel<br />

- Het bestuur en de participanten zijn<br />

afhankelijk van elkaar om bepaalde<br />

doelstellingen te realiseren<br />

- Het bestuur en de participanten hebben al<br />

een structuur voor de samenwerking<br />

Cultureel<br />

- Het bestuur en de participanten hebben<br />

gemeenschappelijke zin of betekenisgeving<br />

- De belangentegenstellingen tussen het<br />

bestuur en de participanten zijn beperkt,<br />

39


overbrugbaar of uitruilbaar<br />

- Het bestuur en de participanten hebben<br />

reeds een samenwerkingsverleden en een<br />

samenwerkingsstructuur.<br />

Persoonlijk<br />

- De persoonlijke verhoudingen tussen het<br />

bestuur en de participanten zijn werkbaar.<br />

Geschikte problematiek<br />

- De problematiek is niet dermate urgent dat<br />

meteen een beslissing moet worden<br />

genomen en moet worden opgetreden.<br />

- De problematiek heeft voor het bestuur<br />

voldoende gewicht in relatie tot de extra tijd<br />

inspanningen en geld.<br />

- De participanten zijn geïnteresseerd in de<br />

problematiek; deze is voor hen belangrijk en<br />

herkenbaar en sluit aan bij hun<br />

belevingswereld en tijdshorizon<br />

- De problematiek gaat de competentie van<br />

het bestuur niet te boven<br />

- De problematiek kan worden afgebakend<br />

van andere problemen<br />

- De problematiek is voldoende in tijd af te<br />

bakenen<br />

- De problematiek is voor de participanten<br />

niet te technisch<br />

- De problematiek is niet dusdanig binnen het<br />

bestuur gepolitiseerd dat participatie<br />

problematisch is.<br />

- De problemen en de oorzaken hiervoor zijn<br />

nog niet uitgeanalyseerd en/of hierover staat<br />

nog onvoldoende overeenstemming in het<br />

publieke domein<br />

- De (beste) beleidsaanpak voor de<br />

problematiek is nog niet bekend en/of<br />

hierover bestaat nog onvoldoende<br />

overeenstemming in het publieke domein.<br />

- Het is niet noodzakelijk om de problematiek<br />

of belangrijke aspecten daarvan geheim te<br />

houden<br />

40


Representativiteit Mate waarin de participerende<br />

bewoners representatief zijn<br />

voor de relevante doelgroep.<br />

Bereik Aantal personen van de<br />

relevante doelgroep dat met de<br />

participatie bereikt wordt.<br />

Voldoende hulpmiddelen:<br />

- Het bestuur heeft voldoende menskracht,<br />

geld en andere middelen beschikbaar<br />

- De participanten hebben voldoende<br />

menskracht, geld en andere middelen<br />

beschikbaar<br />

- Het bestuur vindt participerende groep<br />

representatief voor de relevante doelgroep<br />

- Participanten vinden participerende groep<br />

voldoende representatief voor de relevante<br />

doelgroep<br />

- Het bestuur vindt het bereik van de<br />

participatie voldoende<br />

- Participanten vinden het bereik van de<br />

participatie voldoende<br />

41


<strong>Hoofdstuk</strong> 4: Gebiedsgericht werken in de gemeente Rotterdam<br />

4.1 <strong>Inleiding</strong><br />

In dit hoofdstuk zal kort worden ingegaan op de context en achtergrond van het gebiedsgericht<br />

werken in de gemeente Rotterdam. In paragraaf twee zal worden ingegaan op de geschiedenis en de<br />

huidige bestuurlijke en ambtelijke inrichting van de stad en gemeente Rotterdam. In paragraaf drie zal<br />

de geschiedenis, toekomst en de rol van het typisch Rotterdamse deelgemeentebestel worden<br />

beschreven. In paragraaf vier zal de bestuursdienst besproken worden, welke binnen het concern<br />

Rotterdam verantwoordelijk is voor het doorvoeren en doorontwikkelen van het gebiedsgericht<br />

werken. In paragraaf vijf zal ingegaan worden op de trend van het gebiedsgericht werken in Nederland<br />

en hoe hier in Rotterdam invulling aan is gegeven. In paragraaf zes zal ten slotte een eerste blik<br />

geworpen worden op de rol en positionering van burgerparticipatie in het gebiedsgericht werken.<br />

4.2 Gemeente Rotterdam<br />

De stad Rotterdam is sinds 1270 in ruim 750 jaar van een kleine nederzetting aan de benedenloop<br />

van de rivier de Rotte uitgegroeid tot de grootste haven van Europa (Rotterdam, 2012). Momenteel telt<br />

de gemeente Rotterdam ongeveer 616.250 inwoners en is hiermee, op Amsterdam na, de gemeente<br />

met de meeste inwoners van Nederland. De gemeente is voor burgers over het algemeen de meest<br />

zichtbare bestuurslaag (Breeman et.al.2008:89). De burgers worden in de gemeente Rotterdam<br />

vertegenwoordigd door de gemeenteraad. De gemeenteraad is in een gemeente het hoogste<br />

bestuursorgaan. De gemeenteraad van Rotterdam bestaat uit 45 leden die rechtstreeks door de<br />

stemgerechtigde inwoners zijn verkozen. Sinds de verkiezingen van 2010 zijn de PvdA en Leefbaar<br />

Rotterdam, met beide 14 zetels, de grootste partijen. Daarna volgen VVD en D66 beide met 4 zetels.<br />

Het CDA heeft 3 zetels en de SP heeft er twee. Met 1 zetel is de combinatie SGP/Christen unie het<br />

minst vertegenwoordigd in de gemeenteraad. De voornaamste functie van de gemeenteraad is het<br />

stellen van kaders en het controleren van het college van burgemeester en wethouders. Het college<br />

van B&W is onder de gemeenteraad geplaatst en vormt het dagelijkse bestuur van de stad. In<br />

Rotterdam bestaat deze uit burgermeester Aboutaleb en acht wethouders van de PvdA (3), D66 (2),<br />

VVD (2) en het CDA (1).<br />

De ambtelijke organisatie van het concern Rotterdam was tot voor kort onderverdeeld in 17<br />

gemeentelijke diensten. Per 1 juni 2012 is dit aantal diensten teruggebracht tot vijf clusters. Deze<br />

ontwikkeling zou moeten zorgen voor een betere samenwerking binnen de gemeente Rotterdam en<br />

met de partners van buitenaf (Rotterdam, 2012b).<br />

In onderstaand figuur zijn de vijf nieuwe clusters: maatschappelijke ontwikkeling, stadsbeheer,<br />

stadsontwikkeling, dienstverlening en werk & inkomen goed zichtbaar, met daaronder de oude<br />

diensten welke in het cluster zijn opgegaan.<br />

42


Fig. 4.1: Organogram Gemeente Rotterdam (Zie bijlage 1 voor groter exemplaar)<br />

Opvallend voor de Rotterdamse situatie is de aanwezigheid van de deelgemeenteraden. Deze zijn<br />

van oudsher opgericht om de bewoners meer bij het beleid van de stad te betrekken. Ook nu spelen<br />

ze nog een belangrijke rol bij het betrekken van bewoners bij het beleid van de stad. Op de<br />

geschiedenis en rol van de deelgemeenten zal in volgende paragraaf verder worden ingegaan.<br />

4.3 Deelgemeentebestel Rotterdam<br />

Mede door de voor Nederlandse begrippen grote schaal, heeft Rotterdam, samen met Amsterdam,<br />

gekozen voor het instellen van deelgemeenten (in Amsterdam stadsdelen) (Korsten en Tops,<br />

1998:140). Het instellen van deelgemeenten zou het bestuur dichter bij de bewoners van Rotterdam<br />

moeten brengen. De Verenigde Rotterdamse deelgemeenten (VRD) noemt als voornaamste functie<br />

van de deelgemeenten het organiseren van een stevig verankerde betrokkenheid van burgers en van<br />

partners op decentraal en centraal niveau. Los van de daadwerkelijke werking van het<br />

deelgemeentebestel is het motief duidelijk: Het betrekken van burgers (VRD, 2012). Deelgemeenten<br />

zijn ingesteld per gemeentelijke verordening. De meest recente versie hiervan is de<br />

deelgemeenteverordening 2012. Deze verordening is vastgesteld door gemeenteraad en het college<br />

van B&W. In de verordening wordt de inrichting en de bevoegdheden van deelgemeenten geregeld.<br />

Deelgemeenten beschikken enkel over door het stadsbestuur gedelegeerde bevoegdheden. Dit<br />

bestaat voornamelijk uit bevoegdheden op het gebied van de leefbaarheid in de wijk. De bestuurlijke<br />

inrichting van de deelgemeenten is in grote lijnen hetzelfde als die van het stadsbestuur. Elk<br />

deelgemeentebestuur heeft een voorzitter, een dagelijks bestuur en een deelraad. Zij nemen zitting in<br />

een deelgemeentekantoor en hebben beschikking over een eigen ambtelijke ondersteuning.<br />

43


Het huidige Rotterdamse deelgemeentebestel vindt zijn oorsprong kort na de Tweede Wereldoorlog.<br />

Sinds de instelling van de wijkraden in 1947 heeft het bestel zich in de loop der tijd steeds verder<br />

ontwikkeld. De veranderingen kwamen steeds voort vanuit de gedachte en het streven om het bestuur<br />

in nabijheid van de lokale samenleving te organiseren en om de betrokkenheid van de lokale<br />

samenleving bij het gemeentelijk beleid en uitvoering te borgen.<br />

De laatste ontwikkeling aangaande de deelgemeenten is het wetsvoorstel tot afschaffing van de<br />

deelgemeenten, welke minister Donner van Binnenlandse Zaken heeft ingediend. Strekking van het<br />

wetsvoorstel is het afschaffen van de bevoegdheid van gemeentebesturen om deelgemeenten in te<br />

stellen. Het voorstel moet in het licht gezien worden van het, inmiddels demissionaire, kabinet Rutte<br />

om te komen tot een krachtige, kleine en dienstverlenende overheid met minder belastinggeld, minder<br />

ambtenaren, minder regels en minder bestuurders (Rijksoverheid, 2011).<br />

In het voorjaar van 2011 stuurt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties een<br />

conceptvoorstel aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de gemeenten Amsterdam<br />

en Rotterdam met het verzoek daarover te adviseren (Oosterhagen,2012:191). Ondanks verschillende<br />

bezwaren van alle drie de actoren is het wetsvoorstel ongewijzigd aan de Tweede Kamer verstuurd en<br />

hier is het wetsvoorstel inmiddels aangenomen. Vooralsnog bestaat de gemeente Rotterdam, in ieder<br />

geval tot 2014, uit de volgende 14 deelgemeenten:<br />

Fig. 4.2: Deelgemeenten Rotterdam.<br />

Deelgemeenten Rotterdam<br />

1. Charlois 8. Delfshaven<br />

2. Feijenoord 9. Hillegersberg - Schiebroek<br />

3. Hoek van Holland 10. Hoogvliet<br />

4. IJsselmonde 11. Kralingen-Crooswijk<br />

5. Noord 12. Overschie<br />

6. Pernis 13. Prins Alexander<br />

7. Rotterdam centrum 14. Rozenburg<br />

4.4 Burgerparticipatie Rotterdam<br />

In Rotterdam worden al vele vormen van burgerparticipatie toegepast. In deze paragraaf zal globaal<br />

geïnventariseerd worden welke mogelijkheden van burgerparticipatie er in Rotterdam beschikbaar zijn<br />

aan de hand van een inventarisatie van Edwards en Schaap (2002).<br />

Binnen de representatieve democratie onderscheiden Edwards en Schaap (2002) het burgerinitiatief,<br />

het ondernemerspanel, de Rotterdamse Jongerenraad en inspraakprocedures. Bij het burgerinitiatief<br />

kunnen burgers een onderwerp zetten op de agenda van de (deel-)gemeenteraad. De rol van de<br />

burger blijft in deze beperkt tot een agenderende rol. Het ondernemerspanel en de Rotterdamse<br />

Jongerenraad zijn beide voorbeelden van burgers als geraadpleegde in het beleidsproces, waarbij het<br />

44


niveau van adviseur nimmer overschreden wordt. Bij inspraak hebben bewoners de mogelijkheid hun<br />

mening te geven over beleidsvoornemens op (deel-)gemeentelijk niveau. Binnen de participatieve<br />

democratie onderscheiden Edwards en Schaap (2002) een groot aantal vormen waarop burgers<br />

betrokken kunnen worden. In eerste plaats onderscheiden zij debatten waarin burgers kunnen<br />

discussiëren over verschillende onderwerpen in de stad. Als tweede methode benoemen ze<br />

‘samenspraak’, hiermee wordt gedoeld op vormen van interactieve beleidsvoering als eerder in het<br />

theoretisch kader gedefinieerd. De derde methode binnen de participatieve democratievisie betreft<br />

‘mensen maken de stad’. Hieronder vallen een aantal verschillende methodieken waarbij bewoners op<br />

straatniveau zelf bepalen welke activiteiten zij ondernemen in hun straat en welke<br />

verantwoordelijkheid zij hiervoor dragen. Bij de methoden binnen de participatieve democratie past<br />

ook de samenspraak in de wijkactieprogramma’s in de deelgemeenten. Deze wijkactieprogramma’s<br />

staan centraal in het gebiedsgericht werken in Rotterdam en zijn gericht op leefbaarheidvraagstukken<br />

op wijkniveau. Ook op het gebied van veiligheid zijn er wijkveiligheid actieprogramma’s waarin burgers<br />

kunnen participeren bij de veiligheidsaanpak in hun wijk. Ten slotte onderscheiden Edwards en<br />

Schaap (2002) nog diverse vormen van invloed op de uitvoering. Als voorbeeld hiervan worden<br />

wijkschouwen en wijkpanels gegeven. In deze vormen worden bewoners medeverantwoordelijk<br />

gemaakt voor het oplossen van leefbaarheidproblematiek in hun eigen wijk of buurt. De mogelijkheden<br />

binnen de directe democratie zijn beperkt tot een referendum. In Rotterdam kunnen bewoners bij de<br />

raad een verzoek indienen tot het houden van een correctief referendum over een voorgenomen<br />

raadsbesluit (Edwards, schaap, 2002:19). De aanvraag moet door minimaal 10.000 kiesgerechtigden<br />

ondersteund worden. De raad besluit wat de vraag van het referendum is en wat er met de uitkomst<br />

gedaan wordt. De burger is in deze kiezer van gemeentelijk beleid. In deze vorm heeft de burger het<br />

finale oordeel, maar geen invloed op waar ze een keuze over kunnen maken. Als aanvulling door de<br />

door Edwards en Schaap (2002) geïnventariseerde methoden voor burgerparticipatie, kan er ook eparticipatie<br />

onderscheiden worden. In 2011 had ruim 94 procent van de Nederlandse huishoudens<br />

toegang tot internet (CBS,2012). Uit verschillende onderzoeken (o.a. Norris, 2001) blijkt dat internet<br />

een steeds belangrijker middel wordt om de betrokkenheid van burgers met participatie te vergroten.<br />

E-participatie wordt vaak gezien als een onderdeel van interactief beleid. In Rotterdam zijn<br />

verschillende initiatieven te onderscheiden op het gebied van e-participatie. Een voorbeeld hiervan is<br />

www.verbeterdebuurt.nl. In dergelijke initiatieven hebben bewoners invloed op het aankaarten van<br />

problemen in hun wijk. Een andere recentelijk voorbeeld is Rotterdam Queetz. Op deze website<br />

kunnen bewoners hun mening geven over een stelling van de gemeenteraad over de toekomst van<br />

het Rotterdamse deelgemeentebestel. Vervolgens kunnen andere bewoners reageren op deze<br />

stellingen en/of stemmen op wat zij de beste oplossing vinden.<br />

4.5 Gebiedsgericht werken<br />

In deze paragraaf zal worden ingaan op het gebiedsgericht werken in het algemeen en specifiek in<br />

Rotterdam. Gebiedsgericht en/of wijkgericht werken is niet iets wat in Rotterdam is verzonnen, maar<br />

iets wat, weliswaar in verschillende vormen, in heel Nederland gebeurt. Het ministerie van<br />

Binnenlandse Zaken speelt hierop in door te komen met de wijkengids (Ministerie van BZK, 2012).<br />

45


Hierin definiëren zij gebiedsgericht werken als een manier van werken waarbij in de beleids- en<br />

uitvoeringsfase nadrukkelijk van buiten (de wijk) naar binnen (de ambtelijke organisatie) wordt<br />

gekeken en gehandeld. [..] daarnaast gaat het ook om een samenhangende aanpak tussen sociale,<br />

economische en fysieke opgaven en kansen en is er veel ruimte voor bewoners[…]. Het betrekken<br />

van bewoners in de wijken wordt in het onderzoek ‘De waarde van de wijk’, een bijdrage van het WMO<br />

(2008), beschreven. Het betrekken van bewoners in de wijken moet zorgen voor een organisatie die<br />

meer vraaggericht werkt op basis van signalen uit de wijk. Door directer contact met de bewoners<br />

moet de kloof tussen bestuur en burger verkleind worden. In de volgende paragraaf zal verder<br />

ingegaan worden hoe dit principe concreet in Rotterdam is vormgegeven.<br />

4.5.1 Gebiedsgericht werken in Rotterdam<br />

In Rotterdam is het begin van het gebiedsgericht werken terug te voeren naar de<br />

begrotingsbehandeling in november 2008. Daar zegt het college van B&W toe te komen met een<br />

notitie waarin ingegaan wordt op het gebiedsgericht werken, frontlijn sturing en de rol van de<br />

deelgemeentebesturen. Op 26 november 2009 presenteert het college van B&W de discussienota<br />

‘We kunnen zoveel beter’. De notitie vormt de inzet van het college voor een discussie over de<br />

verbetering van het Rotterdamse bestuursmodel. Voorstellen uit de notitie beslaan ondermeer het<br />

komen tot een ‘’Een kleiner en slagvaardiger college, dat meer gaat samenwerken met de<br />

deelgemeentebesturen. Diensten die hun taken nog beter organiseren om gebiedsgericht te kunnen<br />

werken en kleinere deelgemeentebesturen die in de frontlijn werken, complementair aan het<br />

stadsbestuur’’ (Rotterdam, 2012). Belangrijk doel van de notitie is het komen tot een adequate<br />

organisatie van het bestuur in Rotterdam, welke dicht bij de burger staat, slagvaardig is en resultaten<br />

op straat behaalt (Rotterdam, 2012d). Gebiedsgericht werken als belangrijk onderdeel van deze notitie<br />

wordt in het document ‘’Gebiedsgericht werken de uitvoering’’ (Rotterdam, 2008) als volgt<br />

gedefinieerd: ‘’Gebiedsgericht werken is het werken vanuit de opgaven van de wijk, samenwerken met<br />

burgers, ondernemers en alle partners die in de wijk actief zijn om te komen tot het ontwikkelen,<br />

uitvoeren en implementeren van beleid dat aansluit bij de specifieke kenmerken en vraagstukken van<br />

het betreffende gebied en de doelgroepen in dat gebied‘’. Sinds dit besluit zijn er grofweg drie stadia<br />

te onderscheiden waarin het gebiedsgericht werken vorm moet krijgen, of heeft gekregen: GGW 1.0,<br />

GGW 2.0 en GGW 3.0. In onderstaande paragraaf zullen deze drie stadia kort toegelicht worden.<br />

4.5.2 Ontwikkelingen<br />

De eerste fase van het gebiedsgericht werken, GGW 1.0, betrof het ontwikkelen van de instrumenten<br />

waarmee het gebiedsgericht werken vorm moest krijgen. Deze instrumenten betroffen ondermeer het<br />

afsluiten van bestuursakkoorden met (bijna) alle deelgemeenten. In de bestuursakkoorden worden<br />

voor vier jaar de bestuurlijke afspraken tussen het stads- en deelgemeentebestuur vastgelegd. Bij het<br />

tweede instrument, de integrale wijkactieplannen (iWAPpen) worden jaarlijks de concrete acties<br />

opgenomen over de wijze waarop partijen in samenwerking met partners de afspraken uit het<br />

bestuursakkoord realiseren. Daarnaast is er een nieuwe overlegstructuur tussen het stedelijk bestuur<br />

en de deelgemeentelijke besturen ingesteld. In 2011 is in samenwerking met de deelgemeenten<br />

46


gekomen tot een aangescherpte visie aangaande het gebiedsgericht werken. Deze nieuwe definitie<br />

luidt: ‘’Gebiedsgericht werken is het op basis van het wijkprofiel, het C-BIS en participatie van<br />

bewoners en andere betrokken formuleren van opgaven in de wijk die daarna worden gecombineerd<br />

met de bestuurlijke keuzes(van deelgemeentebesturen en stadsbestuur) en vervolgens worden<br />

vertaald en geprioriteerd in een integraal wijkactieprogramma (i-WAP) waarin de inzet vanuit de<br />

verschillende clusters wordt gerelateerd aan de inzet van andere partners in de wijk’’. Het<br />

daadwerkelijk doorvoeren van deze aangescherpte visie betreft fase 2.0 van het gebiedsgericht<br />

werken in Rotterdam. Belangrijk hierbij is de invoering van de DIN-methodiek, wat gezien kan worden<br />

als een doorontwikkeling van de integrale Wijkactieplannen. Simultaan op 6 juni 2011 komt het<br />

College van B&W met de bestuurlijke opdracht Organisatie Gemeentelijke Overheid Rotterdam,<br />

oftewel OGOR. De opdracht gaat over hoe te komen tot de optimale verdeling van de taken binnen<br />

het concern Rotterdam. In feite gaat het om de vraag hoe de gemeentelijke overheid in al zijn facetten<br />

opnieuw op een zo effectief en efficiënt mogelijke wijze georganiseerd moeten worden in Rotterdam in<br />

de 21ste eeuw. De opdracht bestaat uit twee deelopdrachten:<br />

1. De methodiek en organisatie van het Gebiedsgericht werken door ontwikkelen en daarmee<br />

een nieuwe aanpak voor alle wijken in de stad opstellen, om vervolgens de organisatie en<br />

bedrijfsvoering van de clusters en deelgemeenten daarop aan te passen en te<br />

standaardiseren.<br />

2. Het komen met voorstellen inzake de verdeling van de taken en bijbehorende budgetten<br />

tussen stads- en deelgemeentebestuur passende in de methodiek van het gebiedsgericht<br />

werken.<br />

Gebiedsgericht werken moet derhalve kaderstellend zijn voor alle andere ontwikkelingen op het<br />

gebied van organisatie en bedrijfsvoering. Binnen deze kaders is er medio 2012 gestart met twee<br />

pilots voor het toetsen van deze nieuwe visie in de praktijk. De pilot, ambtelijk bestempelt als de<br />

startopdracht Doorontwikkeling gebiedsgericht werken, wordt uitgevoerd in de deelgemeente<br />

Hoogvliet en de wijk het Oude Noorden in de deelgemeente Noord. Concreet zal er in de pilot onder<br />

andere het H2O model getoetst worden. Het onderstaande H2O model is een inrichtingsmodel voor<br />

de ambtelijke werkwijze op deelgemeenteniveau, welke leidend zal worden bij de uitrol van het<br />

gebiedsgericht werken in Rotterdam.<br />

47


Fig 4.3: Model H2O<br />

Het H20 model steunt naast de pijler gebiedsgericht werken op de pijler dienstverlening, een andere<br />

belangrijke taak op deelgemeente niveau. Met deze organisatie inrichting moet het gebiedsgericht<br />

werken beter verankerd worden in de ambtelijke organisatie.<br />

De volgende fase, waar het college nog voor het eind van de collegeperiode mee wilt starten, is het<br />

GGW 3.0. In de reactie van het college op het rekenkamerrapport Wijken voor de stad (Rotterdamse<br />

Rekenkamer, 2012) wordt de volgende definitie gegeven van het GGW 3.0: In deze fase zal de<br />

nadruk komen te liggen bij de verbetering van de informatievoorziening en de doorontwikkeling van<br />

burgerparticipatie.[…] Vanuit informatie samen met bewoners komen tot maatoplossingen voor de<br />

wijk. Waarbij diezelfde bewoners dus meedenken, meehelpen en meetoetsen.<br />

4.6 Burgerparticipatie in het GGW<br />

Vanuit deze visie kan er gekomen worden tot een iets concretere invulling van burgerparticipatie in het<br />

gebiedsgericht werken. Ondanks dat er nog geen specifieke invulling gegeven is aan de manier<br />

waarop bewoners bij het gebiedsgericht werken in Rotterdam betrokken dienen te worden, zijn er uit<br />

verschillende documenten wel een aantal kaders te onderscheiden. In deze paragraaf zullen de<br />

beschikbare kaders zoveel mogelijk geplaatst worden binnen de verschillende in het theoretische<br />

kader geformuleerde begrippen. Deze kaders dienen ook ter selectie van de gebruikte cases in het<br />

onderzoek.<br />

48


Zoals in het theoretisch kader weergegeven kunnen burgers op verschillende momenten in de<br />

beleidscyclus betrokken worden bij het beleid. Uit documentatie en de interviews komt naar voren dat<br />

binnen het gebiedsgericht werken burgers vroegtijdig betrokken moeten worden bij het ontwikkelen,<br />

implementeren en uitvoeren van beleid (Rotterdamse Rekenkamer, 2012). Dit impliceert echter dat<br />

bewoners pas aan bod komen indien de agendavorming al heeft plaatsgevonden. Dit is echter niet het<br />

geval wanneer men kijkt naar de algemene doelstellingen van het gebiedsgericht werken. Hierin staat<br />

het door participatie van bewoners en andere betrokken formuleren van opgaven in de wijk centraal.<br />

Dit wijst er op dat bewoners ook betrokken moeten zijn bij het aandragen van wat zij vinden dat de<br />

problemen zijn in hun wijk. Het principe hoe eerder hoe beter staat hierin centraal.<br />

Fig. 4.4 Beleidscyclus<br />

Agendavorming <br />

Beleidvoorbereiding<br />

Besluitvorming<br />

Terugkoppeling<br />

Uit definitie van het GGW 3.0 is een participatieve visie op de democratie te destilleren. Burgers<br />

dienen actief betrokken te worden bij de agendering, totstandkoming en uitvoer van beleid. Binnen de<br />

participatieve democratie werden drie rollen onderscheiden welke aangenomen kunnen worden door<br />

burgers: de kiezer, de coproducent en de klant. In het gebiedsgericht werken zou de actieve rol van<br />

de burgers het best geformuleerd worden als coproducent van beleid. De invulling deze coproductie<br />

kan door de pragmatische insteek situationeel verschillen:<br />

Fig. 4.5. Coproductie en gebiedsgericht werken.<br />

Meebeslissen<br />

Coproduceren<br />

Adviseren<br />

Gebiedsgericht werken<br />

Raadplegen<br />

Informeren<br />

Beleiduitvoering <br />

Beleidevaluatie<br />

Informeren op zichzelf past niet binnen de visie van burgerparticipatie in het gebiedsgericht werken.<br />

Informatievoorziening speelt hierin wel een cruciale rol, maar dan vooral ter ondersteuning van de<br />

overige treden op de ladder en niet als opzichzelfstaande methode.<br />

4.7 Samenvatting<br />

In dit hoofdstuk is een weergave gegeven van de context waarbinnen dit onderzoek gedaan wordt.<br />

Hierbij is gekeken naar de bestuurlijke en ambtelijke inrichting en wat er verstaan wordt onder het<br />

gebiedsgericht werken in het algemeen en specifiek in Rotterdam. Ten slotte is er een inventarisatie<br />

49


gemaakt van de kaders waar binnen burgerparticipatie in het gebiedsgericht werken in Rotterdam<br />

vorm zou moeten krijgen. In het volgende hoofdstuk zullen de onderzoeksresultaten van de<br />

verschillende cases gepresenteerd en geanalyseerd worden.<br />

50


<strong>Hoofdstuk</strong> 5: De onderzoeksresultaten<br />

In dit hoofdstuk zullen de onderzoeksresultaten gepresenteerd worden. Eerst zal er per case een<br />

korte algemene omschrijving gegeven worden. Vervolgens zal er verder ingegaan worden op de<br />

manier waarop burgers geparticipeerd hebben en welke rol de gemeente heeft ingenomen. Ten slotte<br />

zal er bij elke casus beschreven worden wat de achterliggende motieven waren om bewoners te<br />

betrekken en zullen de voorwaarden als beschreven door Pröpper en Steenbeek (1999) uitgewerkt<br />

worden.<br />

5.1 Casus 1: Buurt Bestuurt<br />

5.1.1 Casusomschrijving<br />

Buurt Bestuurt is eind 2009 gestart in het Nieuwe Westen als proef van de politie om bewoners te<br />

betrekken bij de veiligheidsaanpak in hun wijk. Buurt Bestuurt is een werkwijze waarbij bewoners en<br />

professionals samen bepalen welke problemen in hun buurt met prioriteit moeten worden aangepakt.<br />

De bewoners geven aan wat de problemen zijn en de professionals geven aan wat zij kunnen doen<br />

om die problemen op te lossen. Bij Buurt Bestuurt gaat het in beginsel om veiligheidsproblemen, maar<br />

wordt ook andere kleine leefbaarheidproblematiek meegenomen (Directie Veilig, 2012). Inmiddels<br />

heeft Buurt Bestuurt in Rotterdam een grote bekendheid verworven en wordt het in meer wijken in<br />

Rotterdam uitgerold (Buurt Bestuurt, 2012). Ook vanuit andere steden en gemeenten van binnen en<br />

buiten Nederland is er interesse getoond in de werkwijze van Buurt Bestuurt.<br />

Zoals beschreven in de inleiding is Buurt Bestuurt niet een case op zich, maar meer een werkwijze in<br />

zijn totaal. De analyse van de Buurt Bestuurt zal dan ook ingaan op hoe participanten in het algemeen<br />

betrokken worden bij de werkwijze. De werkwijze betreft een min of meer structureel<br />

samenwerkingsverband waarbinnen verschillende problematiek behandeld wordt. In onderstaand<br />

figuur 5.1 is duidelijk te zien dat Buurt Bestuurt werkt middels een cyclisch proces. In het begin van de<br />

cyclus wordt er in samenspraak met bewoners bepaald wat de prioriteiten in de wijk zijn en hoe deze<br />

het best aangepakt kunnen worden. In het volgende stadium, de uitvoering, zal deze aanpak ten<br />

uitvoer worden gebracht door professionals, maar soms ook met bewoners. Voor, tijdens en na de<br />

uitvoer worden de betrokken bewoners actief op de hoogte gehouden. Tijdens de volgende<br />

bijeenkomst zullen de resultaten van de acties teruggekoppeld worden aan de bewoners. Hier zullen<br />

de resultaten geëvalueerd worden waarna er weer gestart kan worden met een nieuwe afstemming<br />

van de prioriteiten. Hierna zal de cyclus opnieuw beginnen.<br />

51


Fig. 5.1: Werkwijze Buurt Bestuurt.<br />

5.1.2 Vorm van participatie<br />

De methode van participatie kan het best omschreven worden als deelname aan een veiligheid<br />

wijkactiecomité. Buurt Bestuurt komt ook voort uit het voormalige veiligheid wijkactiecomité.<br />

5.1.3 Participatieniveau<br />

Uit alle drie de interviews komt eenzelfde participatieniveau naar boven, die coherent is met de<br />

beoogde manier van participatie als beschreven in het uitvoeringsplan Buurt Bestuurt (Directie veilig<br />

gemeente Rotterdam,2012). Bewoners kunnen tijdens de Buurt Bestuurt bijeenkomsten samen met de<br />

professionals in de wijk een top drie van aandachtspunten op het gebied van veiligheid in de wijk<br />

opstellen. Dit is een advies waar in principe geen mandaat achter zit. Alle respondenten geven aan<br />

dat deze top drie, indien praktisch uitvoerbaar, wel gevolgd wordt. Bewoners in de wijken kunnen<br />

derhalve getypeerd worden als adviseur. Het politieke primaat wordt gehandhaafd en bewoners<br />

kunnen open advies geven, eigen probleemdefinities aandragen en zelf oplossingsrichtingen<br />

inbrengen. De bestuursstijl vanuit het bestuur zit op hetzelfde niveau en is te typeren als participatief.<br />

Alle respondenten geven aan in de toekomst een andere rol voor de burgers en de overheid te<br />

ambiëren. Burgers dienen meer zelf te gaan organiseren en ook bij de uitvoer van het beleid meer het<br />

heft in eigen handen te nemen. Bewoners moeten meer de rol van initiatiefnemer aannemen waarbij,<br />

in dit geval de deelgemeente, meer faciliterend zou moeten optreden. In sommige wijken is deze<br />

verschuiving al zichtbaar en nemen bewoners zelf de organisatie van de Buurt Bestuurt bijeenkomsten<br />

op zich en pakken ze eigenhandig kleine problemen op het gebied van de leefbaarheid van de wijk<br />

aan.<br />

52


5.1.4 Fase van uitvoer<br />

Zoals in de casusomschrijving aangegeven worden bewoners betrokken bij het prioriteren van de<br />

problemen in hun wijk. Het aandragen van de top drie van aandachtsgebieden in de wijken kan gezien<br />

worden als een vorm van agendavorming. Bewoners hebben immers direct invloed op welke<br />

maatschappelijke problemen er onder de aandacht van de gemeente komen. Tijdens het bepalen van<br />

de top drie en de manier waarop dit aangepakt moet worden, zijn de bewoners ook betrokken bij de<br />

beleidsvoorbereiding en bij de besluitvorming. Ondanks dat de wens wel aanwezig is worden<br />

bewoners nog maar sporadisch betrokken bij de uitvoer van het beleid. Dit gebeurt voornamelijk nog<br />

door professionals. De uitkomsten van de beleidsuitvoering worden echter wel weer gezamenlijk met<br />

de bewoners in de wijk gedaan tijdens de beleidsevaluatie en de terugkoppeling.<br />

Fig. 5.2 Beleidscyclus Buurt Bestuurt<br />

Agendavorming <br />

Beleidsvoorbereiding<br />

Besluitvorming<br />

Terugkoppeling<br />

Beleidsuitvoering <br />

Beleidsevaluatie<br />

5.1.5 Doel van de aanpak<br />

Het doel van de aanpak van Buurt Bestuurt is in eerste plaats, zoals beschreven in de factsheet Buurt<br />

Bestuurt (Directie Veilig, 2012), en beaamt in de interviews, het vergroten van de veiligheid in de<br />

Rotterdamse wijken. Het gaat hierbij voornamelijk over de gepercipieerde mate van veiligheid in de<br />

wijk door bewoners en niet zo zeer om de objectieve cijfers terug te dringen. Nu Buurt Bestuurt langer<br />

bezig is, neemt het ook steeds meer leefbaarheidproblematiek mee in de aanpak, als bijvoorbeeld het<br />

terugbrengen van de overlast van zwerfvuil en hondenpoep.<br />

5.1.6 Motief voor inzet van interactief bestuur<br />

Uit de inhoudsanalyse komt als motief naar voren dat het betrekken van bewoners bij Buurt Bestuurt<br />

in eerste instantie gericht is op het verkleinen van de kloof tussen de burger en het bestuur. Dit motief<br />

wordt ook benoemd door de portefeuillehouder Buurt Bestuurt van de directie Veilig. De medewerkers<br />

op deelgemeenteniveau hebben beide een meer pragmatische inslag en zien vooral inhoudelijke<br />

verrijking als motief voor het betrekken van burgers. Het gaat dan voornamelijk om het verkrijgen van<br />

informatie over de aard van de ervaren problematiek en het verkrijgen van inzicht in alternatieve<br />

probleemdefinities en hiervan afgeleid het opstellen van alternatieve doelstellingen. Concreet betreft<br />

dit het samenstellen van de top drie tijdens de Buurt Bestuurt bijeenkomsten.<br />

53


5.1.7 Voorwaarden voor succesvol interactief bestuur<br />

In deze paragraaf zal behandeld worden in hoeverre er binnen de aanpak van Buurt Bestuurt volgens<br />

de respondenten is voldaan aan de door Pröpper en Steenbeek (1999) opgesteld voorwaarden voor<br />

succesvol interactief beleid.<br />

5.1.7.1 Openheid<br />

Er is bij Buurt Bestuurt in alle gevallen sprake van een bepaalde mate van beleidsruimte. Deze wordt<br />

van te voren gecommuniceerd aan de participanten. De beleidsruimte moet in deze gezien worden als<br />

het aantal uren die de politie en stadstoezicht ter beschikking stellen ter invulling door de bewoners.<br />

De gemeente is dus actief op zoek om invloed te delen met de participanten en dit gebeurt volgens de<br />

respondenten ook in alle gevallen. Een van de speerpunten van de Buurt Bestuurt aanpak is het<br />

geven van inzicht in de beleidsafwegingen door de gemeente. Daarnaast wordt er door de gemeente<br />

actief teruggekoppeld indien er aan een bepaalde door bewoners opgestelde prioriteit niet kan worden<br />

voldaan. Ook vanuit de participanten is er over het algemeen een open houding te herkennem. De<br />

aanwezige bewoners zijn bereid te participeren en zijn open over wat ze willen. Problematisch is<br />

echter dat veel bewoners voornamelijk geïnteresseerd zijn in hun eigen punten en daardoor niet altijd<br />

van plan zijn hun opvattingen te wijzigen.<br />

5.1.7.2 Duidelijkheid vooraf<br />

De voorwaarde duidelijkheid vooraf is voornamelijk van toepassing op de rolverdeling bij zowel de<br />

participanten als bij de (deel)gemeente onderling, als de rolverdeling tussen beide partijen. In het<br />

geval van Buurt Bestuurt moet hierbij een onderscheid gemaakt worden tussen de ‘papieren<br />

werkelijkheid’ en de werkelijkheid op straat. In verschillende documentatie en op de website van Buurt<br />

Bestuurt is de rolverdeling duidelijk beschreven. De respondenten, welke namens de deelgemeente<br />

betrokken zijn bij de Buurt Bestuurt, geven echter aan dat dit lang niet bij alle betrokkenen duidelijk is.<br />

Het gaat dan voornamelijk om de soort problematiek dat aangepakt kan worden, maar ook over wat<br />

de status van de uitkomst van de participatie is en wat er mee gedaan wordt. Het komen tot een top<br />

drie is bijna inherent verbonden aan het uitsluiten van prioriteiten van sommige betrokkenen. Hiervan<br />

is niet iedereen op de hoogte wat teleurstellingen kan veroorzaken. In enkele gevallen is er daarnaast<br />

sprake van interne strubbelingen bij zowel de professionals als bij de bewoners, maar dit is volgens de<br />

respondenten inherent verbonden aan mensenwerk en niet zozeer met de werkwijze van Buurt<br />

Bestuurt.<br />

5.1.7.3 Meerwaarde participatie<br />

Het bestuur verwacht duidelijk een bepaalde meerwarde van de participanten. Er wordt verwacht dat<br />

bewoners aan kunnen geven wat zij als problematisch ervaren op het gebied van veiligheid en<br />

leefbaarheid in hun eigen wijk. De participanten zijn in staat en bereid deze bijdrage te leveren. Deze<br />

meerwaarde kan men terug zien in het feit dat alle respondenten aangeven dat sinds de Buurt<br />

Bestuurt aanpak de inzet van de politie en stadstoezicht is veranderd.<br />

54


5.1.7.4 Constructieve samenwerking<br />

De samenwerking tussen bewoners en deelgemeente is als redelijk structureel te typeren. Er is een<br />

vaste overlegstructuur in de vorm van de wijkbijeenkomsten, welke variërend van eens in de vier tot<br />

eens in de acht weken voorkomen. De reden dat dit niet geheel structureel is, komt voort uit het feit<br />

dat er voornamelijk aan de kant van bewoners er meestal geen structurele afvaardiging is. Uit alle drie<br />

de interviews komt naar voren dat er vaak een vaste kern van bewoners aanwezig is, maar er altijd<br />

een bepaald aantal bewoners is dat alleen komt als ze wat te klagen hebben. Met dit soort<br />

participanten wordt geen structureeel samenwerkingsverband opgebouwd. Cultureel gezien zijn er<br />

over het algemeen geen grote belangentegenstellingen tussen het bestuur en de participanten. Dit is<br />

niet verwonderlijk, omdat het bestuur op zoek is naar de voorkeuren van de bewoners. Over de<br />

persoonlijke samenwerking is het op basis van de gesprekken moeilijk oordelen. Er zijn geluiden dat<br />

dit niet altijd goed gaat, maar hier kunnen geen conclusies aan verbonden worden voor de Buurt<br />

Bestuurt als geheel.<br />

5.1.7.5 Geschikte problematiek<br />

Uit de interviews komt naar voren dat niet alle problematiek geschikt is voor de werkwijze van Buurt<br />

Bestuurt. Doordat de problematiek wordt aangedragen door de bewoners zelf, is deze over het<br />

algemeen voldoende interessant voor de meeste participanten. Echter vallen er ook participanten af<br />

als hun probleem niet direct in de top drie terecht komt. Uit het interview met de medewerker van de<br />

deelgemeente Delfshaven komt naar voren dat er door participanten met enkele regelmaat<br />

problematiek wordt aangekaart die de competenties van de deelgemeente en soms ook van de<br />

gemeente Rotterdam te boven gaat. Bij die bewoners is vaak weinig, of geen, kennis aanwezig over<br />

de manier van werken binnen de Nederlandse overheid. Dit zorgt dan voor teleurstellingen, omdat ‘de<br />

overheid’ niets doet met zijn of haar inbreng. De voornaamste problematiek die aangepakt kan worden<br />

middels Buurt Bestuurt zijn kleine afgebakende problemen die direct van invloed zijn op de<br />

leefomgeving van de participanten. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan het aanpakken van<br />

hardrijders, maar ook het opruimen van zwerfafval. Als bewoners desalniettemin met ongeschikte<br />

problematiek aankomen, wordt dit door de respondenten in de meeste gevallen niet als probleem<br />

ervaren. Zij stellen allen dat het er om gaat hoe je de bewoners uitlegt waarom iets niet mogelijk is.<br />

Verwachtingenmanagement vooraf en verantwoording tussendoor en achteraf zijn hierin<br />

sleutelwoorden.<br />

5.1.7.6 Voldoende personele capaciteit en hulpmiddelen<br />

Door de respondent van de deelgemeente Delfshaven wordt aangegeven dat Buurt Bestuurt erg<br />

arbeidsintensief is. Door verschillende bezuinigingen is hier steeds minder tijd voor beschikbaar . Het<br />

kost veel capaciteit om bewoners persoonlijk te benaderen en de verschillende bijeenkomsten te<br />

organiseren. Vanuit de portefeuillehouder Buurt Bestuurt van de directie Veilig komt echter een ander<br />

geluid. Deze geeft aan dat Buurt Bestuurt voornamelijk in de opstartperiode tamelijk arbeidsintensief<br />

55


is, maar op termijn slechts 1 avond in de 4 tot 8 weken vraagt van de deelgemeentemedewerkers. De<br />

discrepantie in deze beleving kan voortkomen uit het feit dat de medewerker van de deelgemeente het<br />

organiseren van de Buurt Bestuurt bijeenkomsten ‘er nog even bij krijgt’ en dit als extra<br />

lastenverzwaring ziet. Daarnaast geeft deze ook aan dat er niet in alle gevallen voldoende geld<br />

beschikbaar is om aan sommige verwachtingen te voldoen. Als voorbeeld hiervan noemt ze de wens<br />

van bewoners om een verkeersdrempel aan te leggen, maar dit dan financieel niet mogelijk blijkt te<br />

zijn. Vanuit stadstoezicht en de politie zijn er geen problemen op het gebied van de personele<br />

capaciteit en hulpmiddelen die ze aanbieden.<br />

5.1.8 Representativiteit<br />

De representativiteit van de betrokken bewoners wordt door alle respondenten getypeerd als een<br />

aandachtsgebied. Op deelgemeente niveau wordt dit door de geïnterviewde benoemd als een van de<br />

grootste problemen. De betrokken bewoners zijn veelal geenszins een afspiegeling van de bewoners<br />

van de wijk, maar vaak werkende en blanke bewoners zijn. Daarnaast worden jongeren ook<br />

nauwelijks met de participatie bereikt. Vanuit de directie Veilig wordt hierop ingegaan door te stellen<br />

dat er actief op zoek gegaan wordt naar het vergroten van de representativiteit. Dit gebeurt door de al<br />

betrokken personen actief op zoek te gaan naar personen in de wijk die de representativiteit<br />

vergroten. Afgaande op de andere gesprekken lukt dit momenteel nog onvoldoende.<br />

5.1.9 Bereik<br />

Het bereik van de bijeenkomsten varieert tussen de 2 en de 40 personen. Dit wordt door alle<br />

respondenten als succesvol maar onvoldoende betiteld, oftewel er worden gemiddeld meer mensen<br />

bereikt dan bij andere initiatieven, maar het is nog steeds te weinig. Ideaal gezien zouden er tussen<br />

de 10 en 15 bewoners moeten deelnemen aan de wijkbijeenkomsten, om deze werkbaar te houden.<br />

Dit lukt vaak wel, maar het bereik zou vergroot moeten worden door deze mensen aanspreekpunt te<br />

laten zijn voor andere bewoners in de wijk. Dit is momenteel vaak nog niet het geval waardoor het<br />

bereik onvoldoende is.<br />

5.1.10 Succesfactoren<br />

Uit de interviews zijn een aantal succesfactoren voor de Buurt Bestuurt, als middel voor het betrekken<br />

van bewoners uit de wijken, te destilleren. In eerste plaats is dit de persoonlijke aanpak. De<br />

respondenten geven aan dat de bewoners de verschillende professionals op straat leren kennen<br />

waardoor deze laagdrempelig benaderd kunnen worden. De gebiedsmanager, van de wijk de<br />

Beverwaard in Ijsselmonde, verwoordt dit mooi, doch een beetje cru door te stellen dat de bewoners<br />

‘’de politie helemaal niks vinden, maar wijkagent Paul top’’. De tweede succesfactor zit hem in het feit<br />

dat bewoners daadwerkelijk mee kunnen beslissen. Bewoners ervaren dit ook zo en dat genereert<br />

vertrouwen en enthousiasme. De derde, en misschien wel grootste, succesfactor betreft de goede<br />

communicatie. Een belangrijk aspect in deze is het continu verschaffen van feedback. Feedback<br />

tijdens de bijeenkomsten over wat wel en niet mogelijk is, maar ook feedback over de uitvoer van de<br />

gestelde prioriteiten. Zo worden bewoners bijvoorbeeld uitgenodigd als de politie op snelheid aan het<br />

56


controleren is of worden alle ingeschreven bewoners ge-sms’t als er extra afval wordt opgeruimd.<br />

Door de feedback voelen de bewoners dat er ook daadwerkelijk naar ze geluisterd wordt en blijven zij<br />

betrokken bij de participatie. De laatste succesfactor zit hem in de korte cyclus, als in de inleiding<br />

besproken. Doordat er een korte cyclus is en de bewoners tussentijds op de hoogte worden gehouden<br />

van de voortgang blijven ze betrokken bij de aanpak en zien ze snel resultaat op straat.<br />

5.1.11 Knelpunten<br />

Het voornaamste knelpunt in de aanpak, zoals eerder al beschreven, zijn de beperkte<br />

representativiteit en het beperkte bereik. Dit wordt als een gevaar ervaren, omdat dit er voor kan<br />

zorgen dat niet de daadwerkelijke problemen van de wijk worden aangepakt, maar slechts de<br />

prioriteiten van een minderheid. Daarnaast is het arbeidsintensieve karakter van de aanpak naast een<br />

succesfactor ook meteen een knelpunt. De arbeidsintensieve aanpak zorgt er voor dat bewoners<br />

persoonlijk benaderd kunnen worden, maar dit vraagt ook om capaciteit vanuit de deelgemeenten om<br />

het proces te kunnen organiseren en ondersteunen. Er wordt aangegeven dat indien de inzet<br />

verzwakt dit een gevaar kan vormen voor de continuiteit van de participatie. Daarnaast wordt<br />

aangegeven dat de competenties van zowel de professionals, als van de bewoners soms problemen<br />

opleveren voor de aanpak. In het geval van de professionals zijn niet alle medewerkers van de<br />

deelgemeenten even geschikt om met bewoners om te gaan. Zij worden soms vanuit een<br />

bureaufunctie direct de straat opgestuurd om bewoners te benaderen. In het geval van de bewoners<br />

hebben zij vaak weinig tot geen kennis over de processen binnen een gemeente, maar ook niet over<br />

de competenties van een gemeente. Bewoners zouden bijvoorbeeld onderwezen kunnen worden over<br />

de belangrijkste kernconcepten van de gemeentelijke werkwijze om efficiënt te kunnen participeren.<br />

Het laatste knelpunt welke door alle respondenten wordt aangedragen heeft betrekking op het breed<br />

uitrollen van de werkwijze in de hele stad. Uit de interviews komt duidelijk naar voren dat ook de<br />

manier van burgerparticipatie die succesvol is afhankelijk is van verschillende factoren in een wijk.<br />

Buurt Bestuurt is hier geen uitzondering op en werkt niet even goed in alle wijken.<br />

5.1.12 Conclusie<br />

De methode van de Buurt Bestuurt past binnen de kaders van het gebiedsgericht werken. De<br />

bewoners worden vroegtijdig betrokken bij het beleid, wat goed aansluit bij de visie binnen Rotterdam<br />

met betrekking tot het gebiedsgericht werken. Er wordt in meer of minder mate voldaan aan alle door<br />

Pröpper en Steenbeek (1999) geformuleerde voorwaarden voor succesvol interactief beleid. Alleen op<br />

het gebied van voldoende capaciteit en hulpmiddelen wordt bij de uitvoer in de wijken een te hoge<br />

werkdruk ervaren. Buurt Bestuurt vraagt voornamelijk veel personele aandacht welke niet altijd in<br />

voldoende mate geleverd kan worden door de deelgemeenten. Los van de door Pröpper en<br />

Steekbeek (1999) geformuleerde voorwaarden lijkt echter het bereik en de representativiteit van de<br />

aanpak het voornaamste probleem te zijn. Voornamelijk werkende, wat oudere bewoners voelen zich<br />

aangesproken door de aanpak. Daarnaast is ook het bereik vaak minimaal. In de wijkbijeenkomsten<br />

komen in de onderzochte gevallen per keer tussen de 2 en 20 personen, dit is ondermeer afhankelijk<br />

van de samenstelling in de wijk. Concluderend kan er gesteld worden dan de Buurt Bestuurt een<br />

57


succesvolle manier is om bewoners te betrekken bij de aanpak van problemen op het gebied van de<br />

veiligheid en leefbaarheid in een wijk. Als kanttekening moet hierbij geplaatst worden dat er vooral aan<br />

het bereik en de representativiteit extra aandacht besteed moet worden. Daarnaast lijkt het erop dat<br />

de methodiek van Buurt Bestuurt alleen werkt in wijken waar er geen grote sociale of urgente<br />

veiligheidsproblematiek is.<br />

58


5.2 Casus 2: Burgers voor Beverwaard<br />

5.2.1 Casusomschrijving<br />

De tweede casus die in dit onderzoek meegenomen is, is de participatie van de Burgers voor<br />

Beverwaard groep. In tegenstelling tot de vorige casus is dit een initiatief vanuit de bewoners van de<br />

wijk de Beverwaard en niet vanuit de (deel)gemeente. De Burgers voor Beverwaard is een<br />

bewonersgroep uit de Beverwaard en omgeving. Op de website valt te lezen dat ze zijn opgericht in<br />

het kader van burgerparticipatie. Het voornaamste doel van de groep is het verbeteren van de<br />

leefbaarheid in de wijk. Deze doelstellingen trachten zij te bereiken door goed zichtbaar te zijn in de<br />

wijk en goed op de hoogte te zijn van de problemen die leven bij de bewoners van de wijk, om dit<br />

vervolgens door te spelen richting de gemeente. De inbreng van de groep is in documentatie terug te<br />

vinden in bijvoorbeeld de motie welke op 31 maart 2011 besproken is in de deelgemeenteraad van<br />

IJsselmonde. Hierin wordt op basis van signalering vanuit de Burgers voor Beverwaard groep een<br />

aantal leefbaarheidkwesties in de wijken aangekaart. Hierbij moet gedacht worden aan<br />

hangjongerenoverlast en foutief parkeren. Op de site geeft de bewonersgroep de volgende<br />

doelstellingen aan (Burgers voor Beverwaard, 2012):<br />

• Wij zijn geregeld zichtbaar in de wijk aanwezig.<br />

• Wij houden inzamelacties voor goede doelen.<br />

• Wij proberen zoveel mogelijk de klachten en problemen van de bewoners op te lossen of door<br />

te spelen aan de gemeente.<br />

• Wij houden geregeld enquêtes onder de bewoners over vraagstukken van de wijk.<br />

• Wij zetten ons in voor het dierenwelzijnsbeleid.<br />

5.2.2 Vorm van participatie<br />

De methode van participatie bij de BvB groep kan getypeerd worden als een burgerinitiatief. De<br />

participatie is vanuit bewoners van IJsselmonde geïnitieerd, en niet vanuit de (deel-)gemeente. Als<br />

kanttekening dient hierbij geplaatst te worden dat de groep is opgericht, en voornamelijk bestaat uit,<br />

deelraadsleden van de gemeente IJsselmonde. Het kan dus niet geheel gezien worden als een groep<br />

bewoners.<br />

5.2.3 Participatieniveau<br />

Het Burgers voor Beverwaard initiatief kan gezien worden als burgers in de rol van initiatiefnemer. Het<br />

bestuur, in dit geval de deelgemeente IJsselmonde biedt faciliteiten in de vorm van deskundigheid en<br />

een netwerk, maar in dit geval geen financiële ondersteuning. Vanuit de BvB groep wordt aangegeven<br />

dat hier bewust voor is gekozen, omdat ze onafhankelijk van de deelgemeente willen zijn. Vanuit<br />

deelgemeente wordt echter aangegeven dat dit te maken heeft met de rol van een aantal leden in<br />

deelraad.<br />

59


5.2.4 Fase van uitvoer<br />

Het moment waarop de BvB groep is betrokken bij de beleidsvorming verschilt per project. De ene<br />

keer doorlopen ze geheel zelfstandig het hele traject, maar bij andere zaken, zoals de ingediende<br />

motie Burgers voor Beverwaard, zijn ze betrokken bij de agendavorming van verschillende<br />

problematiek in de wijk. Door de respondenten wordt aangegeven dat indien de BvB groep betrokken<br />

is, dit in bijna alle gevallen vroegtijdig is.<br />

5.2.5 Doel van het beleid<br />

Doel van de groep is het stimuleren van burgerparticipatie en het verbeteren van de leefbaarheid in de<br />

wijk. Daarnaast trachten zij andere bewoners meer en beter te betrekken bij de aanpak van de<br />

problemen op het gebied van de leefbaarheid in de wijk.<br />

5.2.6 Motief voor inzet van interactief bestuur<br />

Vanuit de deelgemeente IJsselmonde is ten eerste inhoudelijke verrijking als motief te onderscheiden<br />

om wel faciliterend op te treden bij initiatieven van de Burgers voor Beverwaard groep. Het gaat hierbij<br />

dan voornamelijk om het verkrijgen van alternatieve doelstellingen voor beleid en inzicht te verkrijgen<br />

in de problematiek die leeft in de wijken. Naast inhoudelijke verrijking is het vergroten van het<br />

zelfoplossend vermogen van de maatschappij, dus van de bewoners van de wijken, als belangrijk<br />

motief te onderscheiden. Door het faciliteren van de Burgers voor Beverwaard tracht de deelgemeente<br />

IJsselmonde meer verantwoordelijkheid bij de bewoners zelf neer te leggen om mee te helpen met het<br />

oplossen van de problemen in hun wijk.<br />

5.2.7 Voorwaarden voor succesvol interactief bestuur<br />

In deze paragraaf zal behandeld worden in hoeverre er in de samenwerking tussen de BvB groep en<br />

de deelgemeente IJsselmonde volgens de respondenten is voldaan aan de door Pröpper en<br />

Steenbeek (1999) opgesteld voorwaarden voor succesvol interactief beleid.<br />

5.2.7.1 Openheid<br />

Vanuit de deelgemeente wordt door de respondent aangegeven dat de intentie om invloed te delen<br />

met de participanten aanwezig is. Formeel is hier echter niets over vastgelegd en de betrokkenheid<br />

van de BvB groep is derhalve situationeel. De deelgemeente is daarnaast bereid gebleken de<br />

participanten inzicht te geven in het beleidsproces en in de afweging van besluiten waarbij de BvB<br />

groep betrokken is. Vanuit de participanten is echter een iets andere houding te ontdekken. Zij willen<br />

zich in zekere mate positioneren als een bewonersgroep die los staat van de deelgemeente. Dit blijkt<br />

onder andere uit het feit dat zij geen financiële hulp (willen) ontvangen van de deelgemeente.<br />

Daarnaast wordt door de deelgemeente aangegeven dat zij vaak maar weinig inzicht heeft in de<br />

afwegingen van de participanten en waar deze precies mee bezig zijn. Vanuit de deelgemeente wordt<br />

aangegeven dat de communicatie, zeker in het begin, van beide kanten gebrekkig is geweest.<br />

60


5.2.7.2 Duidelijkheid vooraf<br />

Vooraf was er weinig duidelijkheid binnen de deelgemeente over waaraan de uitkomsten van de<br />

participatie van de BvB groep getoetst zou worden. Het was daarnaast voor zowel de deelgemeente<br />

als voor de BvB groep onduidelijk welke rol de andere partij had en welke zij zelf moesten innemen.<br />

Deze onduidelijkheid heeft volgens de deelgemeente gezorgd voor het mislukken van een aantal<br />

projecten. Als voorbeeld hiervan wordt gegeven de organisatie van een avond waar jongeren voetbal<br />

konden kijken. Waarbij de deelgemeente dacht faciliterend op te moeten treden, dacht de<br />

organiserende bewoner dat de deelgemeente alles zou regelen. Dit heeft over en weer gezorgd voor<br />

teleurstellingen.<br />

5.2.7.3 Meerwaarde participatie<br />

Vanuit het bestuur van de deelgemeente IJsselmonde wordt een bepaalde meerwaarde van de<br />

participanten verwacht. Deze komt overeen met het eerder beschreven motief voor de participatie. Het<br />

bestuur verwacht als meerwaarde van de BvB groep dat zij de problemen van de bewoners van de<br />

wijk weten te achterhalen en hier zelf wat aan doen, of deze doorspelen aan de deelgemeente.<br />

Daarnaast verwacht de deelgemeente dat door de participatie het zelfoplossend vermogen van de<br />

bewoners vergroot wordt. Vooralsnog wordt de meerwaarde door de deelgemeente als zeer beperkt<br />

ervaren. Desalniettemin heeft de BvB groep wel een aantal successen weten te boeken. De<br />

meerwaarde verschilt sterk per project.<br />

5.2.7.4 Constructieve samenwerking<br />

Structureel gezien zijn beide partijen slechts in beperkte mate afhankelijk van elkaar om bepaalde<br />

doelstellingen te realiseren. De voornaamste reden vanuit de gemeente om de bewoners te betrekken<br />

is het vergroten van de participatie. Omdat dit slechts in beperkte mate wordt gerealiseerd is de<br />

meerwaarde voor de gemeente minimaal. Daarnaast is er ook geen overlegstructuur aanwezig. Dit is<br />

echter geen groot probleem, omdat de ambtenaren van de deelgemeente en de leden van de BvB<br />

groep elkaar goed weten te vinden. Dit komt doordat ze elkaar reeds kennen vanuit een andere rol.<br />

Op cultureel vlak zijn er weinig tegenstelling tussen de belangen van de deelgemeente en die van de<br />

BvB groep. Beide streven een verbetering van de leefbaarheid in de wijken na. Ook op persoonlijk<br />

vlak is de samenwerking als goed te typeren.<br />

5.2.7.5 Geschikte problematiek<br />

De BVB groep houdt zich uitsluitend bezig met kleine leefbaarheidvraagstukken en sociale activiteiten.<br />

Deze zijn niet urgent en zijn goed af te bakenen in tijd. Hierbij moet gedacht worden aan het<br />

rechtzetten van een paaltje of het organiseren van een buurt barbecue. Deze soort projecten zijn bij<br />

uitstek geschikt voor burgerparticipatie.<br />

5.2.7.6 Voldoende personele capaciteit en hulpmiddelen.<br />

Vanuit de deelgemeente is voldoende personele capaciteit en hulpmiddelen beschikbaar om<br />

faciliterend op te kunnen treden richting de BvB groep. Dit is dus niet financieel, maar in de vorm van<br />

61


mankracht en kennis. Ondanks dat de Burgers voor Beverwaard geen financiële steun krijgen van de<br />

deelgemeente, hebben ze beschikking over voldoende hulpmiddelen. Deze krijgen ze van<br />

verschillende partners in de wijk die financiële middelen, of gratis kennis beschikbaar stellen.<br />

5.2.8 Representativiteit<br />

De leden van de BvB groep zijn niet representatief voor de samenstelling van het gebied. Een van de<br />

redenen die hiervoor wordt aangedragen is het feit dat de groep politiek gekleurd is. Hierdoor worden<br />

bij voorbaat een aantal doelgroepen uitgesloten. De personen die wel betrokken worden zijn derhalve<br />

politiek actief en van dezelfde politieke kleur. Onder andere werklozen worden nauwelijks met de<br />

participatie bereikt. De gebrekkige representativiteit wordt door de deelgemeente als groot probleem<br />

ervaren, omdat hierdoor niet de wensen van de wijk zichtbaar worden.<br />

5.2.9 Bereik<br />

Het bereik van de BvB groep verschilt per actie, maar deze wordt over het algemeen door de<br />

respondenten als slecht ervaren. Naast de actieve leden krijgen zij niet of nauwelijks andere bewoners<br />

van de wijk mee. Hoogtepunt was een ‘luide tocht’ welke door de BvB groep georganiseerd werd om<br />

de beverwaard positief in het nieuws te brengen. Uit krantenberichten en gesprekken met de<br />

deelgemeente (Burgers voor Beverwaard, 2011) kwam naar voren dat dit erg succesvol was en hier<br />

ongeveer 50 bewoners aan hebben deelgenomen. Niet belicht in documentatie, maar wel in de<br />

interviews is echter het min of meer mislukken van veel initiatieven. Hier zijn uiteindelijk meer<br />

professionals bij betrokken dan bewoners.<br />

5.2.10 Succesfactoren<br />

Als voornaamste succesfactor wordt aangedragen dat het initiatief is gekomen vanuit betrokken<br />

bewoners. Dat deze bewoners het initiatief nemen en de verschillende projecten proberen uit te<br />

voeren wordt ervaren als de voornaamste succesfactor van de participatie. Een andere succesfactor is<br />

de constructieve samenwerking tussen kern van de BvB groep en de gebiedsmanager van de<br />

Beverwaard. Ondanks dat het hier geen structurele overlegstructuur betreft, weten beide partijen<br />

elkaar goed te vinden.<br />

5.2.11 Knelpunten<br />

Aangaande de participatie van de BvB groep zijn een aantal knelpunten te onderscheiden. In eerste<br />

plaats is de politieke kleur van de initiatiefnemers één van de knelpunten met betrekking tot het<br />

bereiken van een representatieve groep bewoners. Hierdoor wordt het door sommige bewoners<br />

gezien als een politiek initiatief en niet als een bewonersinitiatief, waardoor deze niet bereikt worden.<br />

Een ander knelpunt binnen de samenwerking is de onduidelijkheid over de rolverdeling. Beide partijen<br />

wisten niet wat ze van elkaar moesten verwachten. Daarnaast is de gebrekkige communicatie tussen<br />

de deelgemeente en de BvB groep een factor geweest waardoor initiatieven mislukte of dat dit zorgde<br />

voor teleurstellingen. Ten slotte heeft de BVB groep weinig capaciteit op straat, wat door de<br />

62


gebiedsmanager van de Beverwaard gezien wordt als vereiste om andere bewoners daadwerkelijk<br />

mee te krijgen in de participatie.<br />

5.2.12 Conclusie<br />

De participatie van de BvB groep voldoet aan bijna geen van de door Pröpper en Steenbeek (1999)<br />

gestelde voorwaarden van succesvol interactief beleid. Algeheel beeld van de participatie is dan ook<br />

niet positief. Met het oog op het betrekken van bewoners binnen het gebiedsgericht werken zijn er wel<br />

een aantal positieve kenmerken te onderscheiden. De BvB groep is veelal zelf initiator van kleine<br />

projecten in de wijk en de deelgemeente ondersteund hierbij. Daarnaast weten zij in enkele gevallen<br />

de problemen in de wijk vroegtijdig op de agenda van het bestuur te brengen. Door het lage bereik en<br />

de beperkte representativiteit, maar ook door de gebrekkige communicatie vanuit beide partijen heeft<br />

het initiatief vooralsnog geen structurele inbreng weten te leveren aan het oplossen van de problemen<br />

met betrekking tot de leefbaarheid in de wijk.<br />

63


5.3 Casus 3: Herinrichting penitentiaire inrichting Noordsingel<br />

5.3.1 Casusomschrijving<br />

De derde casus die in dit onderzoek meegenomen zal worden is het besluitvormingsproces rondom<br />

de herinrichting van de Penitentiaire Inrichting (PI) aan de Noordsingel in de Rotterdamse<br />

deelgemeente Noord. Sinds de jaren tachtig is er sprake van het verdwijnen van de PI en komen er<br />

geluiden op voor de komst van een wijkpark. In 1986 werd het gebied in het bestemmingsplan dan<br />

ook aangemerkt als openbaar groen. Wegens een nationaal cellentekort en een gebrek aan financiële<br />

middelen is de verhuizing van de PI echter nooit gerealiseerd. Pas in 2008 is de nationale overheid<br />

een samenwerking aangegaan met de gemeente Rotterdam om de verhuizing van het<br />

gevangeniscomplex en de herinrichting van het gebied te realiseren (Rijksgebouwendienst, 2010). In<br />

deze casus zal de inbreng van, en samenwerking met, de bewonersgroep ‘’Achterdemuur’’<br />

onderzocht worden. Deze groep is als bewonersvereniging in 2008 benaderd om mee te denken over<br />

de herinrichting van de PI Noordsingel. Het eindresultaat is een door de bewoners geproduceerd<br />

positionpaper met daarin de visie, wensen en kaders met betrekking tot de herinrichting van het<br />

complex (bewonersvereniging Achterdemuur, 2011). Dit boekje is uiteindelijk opgenomen in het<br />

bidbook bij de verkoop van het complex.<br />

5.3.2 Vorm van participatie<br />

De methode van participatie betreft een adviestraject, waarbij de bewoners door de deelgemeente zijn<br />

benaderd om te adviseren over de randvoorwaarden vanuit de bewoners uit de wijk.<br />

5.3.3 Participatieniveau<br />

De participerende bewoners nemen in het traject de rol van adviseur in. De uiteindelijke strategische<br />

keuzen liggen bij het bestuur en niet bij de bewoners. Bewoners worden uitgenodigd mee te denken<br />

tijdens het proces en hebben de vrijheid om open advies te geven over de kaders en<br />

oplossingsrichting die wenselijk zijn voor de bewoners van de wijk. De bewoners hebben veel contact<br />

met ambtenaren van de deelgemeente die het participatietraject begeleiden. De bestuursstijl die door<br />

de deelgemeente wordt aangenomen is participatief.<br />

5.3.4 Fase van uitvoer<br />

Zoals in de inleiding aangeven staat de herinrichting van de PI al sinds de jaren tachtig van de vorige<br />

eeuw op de politieke agenda. Hier zijn de bewoners destijds niet bij betrokken geweest. Tijdens de<br />

beleidsvoorbereiding zijn de bewoners actief benaderd om mee te denken. In deze fase is men<br />

momenteel beland. Huidige stand van zaken is dat de bewonersvereniging nu in gesprek is met de<br />

projectontwikkelaar, zodat zij ook in deze fase inspraak hebben. Dit is door de deelgemeente en de<br />

bewonersvereniging bedongen bij de verkoop.<br />

64


5.3.5 Doel van de aanpak<br />

Het doel van de aanpak is het herinrichten van het gebied waar momenteel de PI Noordsingel is<br />

gevestigd. Deze verliest begin 2013 zijn functie.<br />

5.3.6 Motief voor inzet van interactief bestuur<br />

Uit de inhoudsanalyse en de interviews zijn een aantal motieven te onderscheiden voor het betrekken<br />

van bewoners bij de besluitvorming. In eerste plaats is er sprake van inhoudelijke verrijking en dan<br />

met name het zicht krijgen op relevante randvoorwaarden voor het beleid. Deze randvoorwaarden<br />

hebben de bewoners uitgewerkt in een positionpaper. Daarnaast is er door de deelgemeente gekozen<br />

om de bewonersvereniging te betrekken om draagvlak voor de oplossingsrichting te creëren. Hiermee<br />

hoopt de deelgemeente in de toekomst stagnatie van het proces te voorkomen.<br />

5.3.7 Voorwaarden voor succesvol interactief bestuur<br />

In deze paragraaf zal behandeld worden in hoeverre er rondom het participatietraject met betrekking<br />

tot de herinrichting van het PI complex Noordsingel volgens de respondenten is voldaan aan de door<br />

Pröpper en Steenbeek (1999) opgesteld voorwaarden voor succesvol interactief beleid.<br />

5.3.7.1 Openheid<br />

Er was binnen het traject nog sprake van een zekere beleidsruimte. Er stond nog niet vast hoe het<br />

gebied precies ingericht zou worden, maar ook niet aan wie het verkocht zou worden. De bewoners<br />

zijn in de verkennende fase al benaderd. Het stond alleen vast dat de PI haar functie zou verliezen en<br />

dat delen van het gebouw overeind zouden moeten blijven staan, omdat deze monumentaal zijn<br />

verklaard. Over de precieze inrichting van het nieuwe plan was echter nog geen besluit genomen. Van<br />

te voren stonden er wel een aantal randvoorwaarden min of meer vast. Bijvoorbeeld dat er door het<br />

bestuur aangestuurd werd op een groene invulling van de ruimte. Dit kwam echter overeen met de<br />

wens van de bewonersvereniging. Het bestuur is goed in staat en bereid gebleken om de<br />

participanten inzicht te geven in het beleidsproces en de afweging van besluiten. Vanuit de<br />

deelgemeente is bijvoorbeeld een procesmanager aan de participanten aangeboden om deze in het<br />

participatietraject te ondersteunen. Binnen de participanten was dit echter niet gewenst, omdat er al<br />

voldoende kennis van het beleidsproces aanwezig was bij de participanten.<br />

Ook vanuit de participanten is openheid van zaken gegeven over de gemaakte afwegingen. Zij<br />

hebben ondermeer een visieplan opgesteld en dit in gesprekken gecommuniceerd richting de<br />

deelgemeente.<br />

5.3.7.2 Duidelijkheid vooraf<br />

Uit het onderzoek is niet gebleken dat het bestuur, op welk niveau dan ook, in deze casus vooraf heeft<br />

vastgesteld waar ze de uitkomsten van het participatietraject aan toetsen. Wel is er vooraf in een brief<br />

naar alle wijkbewoners en tijdens de eerste participatiebijeenkomsten duidelijk gecommuniceerd welke<br />

rol de bewoners zouden innemen en welke de deelgemeente. De bewoners mochten de<br />

65


deelgemeente adviseren, en de deelgemeente nam dit mee in hun overleg met de gemeente en het<br />

rijk. Het samenspel tussen de verschillende geledingen van het bestuur wordt door de participanten in<br />

dit proces als hinderlijk ervaren. Voornamelijk het feit dat ze niet met één overheid te maken hadden,<br />

maar met verschillende onderdelen van de overheid, die ook niet altijd met elkaar communiceerden of<br />

afstemden. Bij de participanten was er binnen de bewonerswerkgroep wel voldoende<br />

overeenstemming om als één geheel naar buiten te communiceren en te handelen.<br />

5.3.7.3 Meerwaarde participatie<br />

De deelgemeente verwachtte een bepaalde bijdrage van de participatie in de vorm van<br />

randvoorwaarden vanuit de bewoners van de wijk. Met de bijdrage voor het bidbook hebben de<br />

participanten hier ook aan voldaan. Daarnaast is het proces, tot op heden, erg soepel verlopen,<br />

zonder veel protest vanuit de bewoners. De participatie heeft gezorgd voor draagvlak in de wijk en<br />

heeft eventuele stagnaties voorkomen.<br />

5.3.7.4 Constructieve samenwerking<br />

Structureel gezien zijn de participanten en de deelgemeente deels afhankelijk van elkaar om hun<br />

doelstellingen te realiseren. In principe zou er vanuit het bestuur zonder de participanten een<br />

herinrichting van het gebied gerealiseerd kunnen worden. Zowel vanuit de bewonersorganisatie, als<br />

vanuit de deelgemeente wordt aangegeven dat de bewoners dan waarschijnlijk in opstand zouden zijn<br />

gekomen. Dit had dan weer vertraging kunnen opleveren voor het proces. Het bestuur en de<br />

participanten hadden in het begin nog geen structuur voor samenwerking. Omdat het proces nu al<br />

lang gaande is, is deze structuur inmiddels wel opgebouwd. Cultureel gezien zijn de<br />

belangentegenstellingen tussen de deelgemeenten en de participanten beperkt en overbrugbaar. Dit<br />

heeft een impuls gegeven aan de samenwerking. Persoonlijk gezien zijn de verhoudingen tussen de<br />

afgevaardigde vanuit het bestuur en de participanten goed werkbaar. In het begin van de participatie<br />

is de afgevaardigde vanuit het bestuur verwisseld, omdat de participanten hier niet tevreden over<br />

waren.<br />

5.3.7.5 Geschikte problematiek<br />

De aard van de problematiek is geschikt bevonden voor de participatie van de bewoners. De<br />

problematiek is niet dermate urgent dat er direct ingegrepen moest worden, maar er was een langere<br />

tijd beschikbaar. Daarnaast sloot het probleem erg goed aan bij de belevingswereld van de<br />

participanten, omdat het complex vaak recht in het zicht ligt. Hierdoor was het voor de participanten<br />

voldoende interessant om deel te nemen aan de participatie en hier tijd aan te besteden. Enige<br />

negatieve onderdeel is dat het noodzakelijk is om een deel van het traject geheim te houden voor de<br />

participanten. Dit is uiteindelijk deels ondervangen door een selecte afvaardiging delen van de<br />

geheime informatie in te laten zien. Daarnaast is het probleem minder geschikt gebleken, omdat het<br />

de competentie van het deelgemeentebestuur te boven ging.<br />

66


5.3.7.6 Voldoende personele capaciteit en hulpmiddelen<br />

Vanuit het bestuur zijn voldoende middelen en menskracht beschikbaar om de participatie in dit geval<br />

te organiseren. Op dit vlak zijn aan de kant van de participanten ook geen problemen ervaren,<br />

ondanks dat zij wel aangegeven dat het veel tijd heeft gekost.<br />

5.3.8 Representativiteit<br />

De representativiteit van de bewonersvereniging is beperkt. Vanuit de deelgemeente Noord wordt<br />

aangegeven dat de betrokken bewoners geen doorsnee zijn van de wijk. Hij geeft echter aan dit niet<br />

als een probleem te ervaren, omdat hij denkt dat de mening welke zij vertegenwoordigen wel<br />

representatief is voor de wijk. Bij de participatie worden alleen autochtonen bewoners bereikt van<br />

middelbare leeftijd.<br />

5.3.9 Bereik<br />

Het bereik van de participatie is op te delen in drie schillen. In eerste plaats is er een werkgroep die<br />

bestaat uit ongeveer 12 personen. Deze zijn actief betrokken bij de uitvoer. De tweede schil betreft de<br />

achterban van deze actieve participanten die hij of zij regelmatig raadplegen en informeren. De derde<br />

schil is een email nieuwsbrief die door de bewoners wordt uitgegeven en aan ongeveer 35 bewoners<br />

in de wijk verstuurd wordt. Gecombineerd wordt het bereik van de participatie door zowel de<br />

bewonersvereniging als door de deelgemeente als voldoende ervaren.<br />

5.3.10 Succesfactoren<br />

De grootste succesfactor voor het soepel verlopen van het proces is de grote mate van<br />

doelvervlechting tussen de deelgemeente en de participerende bewoners. Beide visies sloten dermate<br />

goed op elkaar aan dat ze bondgenoten zijn geworden. Als tweede succesfactor wordt door de<br />

deelgemeente aangegeven dat er bij de bewoners goede kennis van het beleidsproces aanwezig was,<br />

wat de samenwerking vergemakkelijkt. Ook vanuit de bewonerswerkgroep wordt aangegeven dat de<br />

kennis van het ambtelijke, maar ook van het politieke spel hen heeft geholpen in het realiseren van<br />

hun doelstellingen. De derde succesfactor, welke min of meer inherent is aan de goede<br />

samenwerking, is goede communicatie. Onder communicatie vallen in deze een aantal<br />

subcategorieën. In eerste plaats wordt aangegeven dat het van belang is geweest om duidelijk aan te<br />

geven binnen welke kaders de participatie zou plaatsvinden. Aanvullend hierop is het van belang<br />

geweest dat er duidelijk is gecommuniceerd wat er gedaan is met de inbreng van de bewoners.<br />

Communicatie, terugkoppeling en verantwoording zijn hierin sleutelwoorden. De laatste succesfactor<br />

is het feit dat er bij de deelgemeente het besef was dat het uiteindelijk gaat om de bewoners. Zij<br />

moeten tenslotte in de wijk wonen, waardoor er door de deelgemeente serieus naar de bewoners<br />

werd geluisterd. Dit wordt door de bewonersvereniging ook zo ervaren.<br />

5.3.11 Knelpunten<br />

Het proces wordt door zowel door de deelgemeente als door de bewonersvereniging als succesvol<br />

ervaren. Desalniettemin zijn er ook een aantal knelpunten te onderscheiden in de samenwerking. In<br />

67


eerste plaats werd het niet eenduidig naar buiten treden van ‘’de overheid’’ als verwarrend ervaren<br />

door de bewoners. Daarnaast wordt vanuit de bewonersvereniging aangegeven dat voornamelijk<br />

vanuit de landelijke overheid niet als één geheel wordt geopereerd. Hierdoor is het moeilijk bij te<br />

houden wie men moet benaderen en wie uiteindelijk de beslissingsbevoegdheid heeft. Een andere<br />

factor welke het participatieproces heeft bemoeilijkt is het ‘oud zeer’ wat bij veel bewoners leeft. Veel<br />

bewoners hebben al op verschillende manieren geparticipeerd in andere, vaak niet succesvolle,<br />

trajecten, waardoor er niet altijd even veel vertrouwen in is dat hun inbreng nu wel gewenst is. Dit<br />

houdt sommige bewoners tegen om te participeren. Een laatste knelpunt ligt op het gebied van<br />

communicatie. Waar de communicatie tussen de bewonerswerkgroep en de deelgemeente erg<br />

succesvol was, zijn er op het gebied van communicatie richting de overige bewoners nog wat<br />

problemen aan het daglicht gekomen. Dit heeft te maken met de inrichting van de wijken en de strikte<br />

afscheiding er tussen. Bij de participatie zijn alle bewoners van de wijk benaderd waar het PI complex<br />

in ligt. Echter aan de overkant van de singel zijn bewoners, die vaak veel dichter bij wonen, niet<br />

benaderd, omdat deze officieel in een andere wijk wonen. Ondanks dat dit vooralsnog geen<br />

problemen heeft opgeleverd, wordt dit door de respondenten wel als voor verbetering vatbaar<br />

aangemerkt.<br />

5.3.12 Conclusie<br />

Stavend aan de randvoorwaarden die gelden voor participatie van bewoners in het gebiedsgericht<br />

werken is de participatie succesvol verlopen. Bewoners zijn vroegtijdig betrokken en hebben de<br />

wensen en behoefte vanuit de wijk kenbaar kunnen maken. Ondanks dat de participatie geen snel<br />

resultaat op straat heeft opgeleverd hebben de participanten zowel snel terug kunnen zien tijdens het<br />

proces. Beide partijen zijn tevreden over de samenwerking, wat komt door de goede samenwerking,<br />

goede communicatie en een voor beide partijen bevredigend voorlopig resultaat.<br />

68


5.4 Casus 4: Groenkleed Heijplaat<br />

5.4.1 Casusomschrijving<br />

De vierde casus in dit onderzoek is het Groenkleed project in de wijk Heijplaat in de deelgemeente<br />

Charlois. De wijk bestaat inmiddels 100 jaar en is destijds speciaal gebouwd voor de werknemers van<br />

de Rotterdamse Droogdok Maatschappij. De laatste jaren is er echter veel uitstroom waardoor er veel<br />

woningen leeg staan. Van de in eerste instantie 2000 bewoners zijn er nog maar 1400 over. Dit komt<br />

mede omdat er ongeveer vier jaar geleden een sloopvergunning is afgegeven voor een deel van de<br />

jaren 50 huizen, om deze te vervangen voor nieuwbouw huizen. Mede door de economische crisis is<br />

van de nieuwbouw echter nog niks gekomen. Inmiddels is er begonnen met de sloop van<br />

verschillende blokken. Dit is waar het Groenkleed project op inspeelt. Het idee achter Groenkleed is<br />

het opwaarderen van slooplocaties door deze een tijdelijke groene inrichting te geven, om zodoende<br />

de leefbaarheid van de wijk te verbeteren. Het idee is afkomstig van een groep bewoners die ook de<br />

buitenruimte ontwerpen en het proces organiseren. Momenteel zijn er drie ‘Groenkleden’ gerealiseerd<br />

en zijn er plannen voor nog zes (Woonbron,2012).<br />

5.4.2 Vorm van participatie<br />

De methode van participatie is te typeren als een bewonersinitiatief. Bewoners zijn los van de<br />

(deel)gemeente gestart met het initiatief.<br />

5.4.3 Participatieniveau<br />

Het initiatief van het project ligt bij de bewoners. Zij zijn gekomen met het idee en zijn gestart met het<br />

uitwerken en uiteindelijk ook met de uitvoer ervan. Bewoners zijn derhalve in het beginstadium te<br />

typeren als initiatiefnemer van het beleid. In dit stadium had de gemeente nog geen rol in het project.<br />

Toen het project meer voeten in de aarde kreeg is op initiatief van de deelgemeente contact gemaakt<br />

tussen het bestuur en participerende bewoners. Het initiatief ligt echter nog steeds bij de bewoners, zij<br />

werden echter vanaf dat moment door de deelgemeente gefaciliteerd met kennis en andere financiële<br />

en uitvoerende middelen. Vanuit de deelgemeente wordt aangegeven dat er nu een verschuiving<br />

zichtbaar is richting het bestuur en de participanten als samenwerkingspartners, waar de strategische<br />

keuzes worden gemaakt op basis van gelijkwaardigheid.<br />

5.4.4 Fase van uitvoer<br />

Als initiatiefnemers zijn de bewoners tot zover betrokken bij alle stadia van de uitvoer. Het proces<br />

bevindt zich momenteel in de uitvoerende fase. Bewoners hebben zichzelf dus vroegtijdig betrokken.<br />

5.4.5 Doel van de aanpak<br />

Het doel van de aanpak is op zichzelf is niet het vergroenen van de wijk. Het opwaarderen van<br />

slooplocaties is een middel voor het vergroten van de leefbaarheid en de uitstraling van de wijk.<br />

Uiteindelijk is het een middel om nieuwe bewoners aan te trekken en zodoende het verval van de wijk<br />

te stoppen en de voorzieningen op peil te houden of zelfs te verbeteren.<br />

69


5.4.6 Motief voor inzet van interactief bestuur<br />

Op basis van de verschillende interviews zijn een aantal motieven voor de participatie te<br />

onderscheiden. In eerste plaats wordt de inhoudelijke verrijking van het beleid genoemd. Het gaat<br />

hierbij voornamelijk op het verkrijgen van inzicht in alternatieve middelen. Vanuit de deelgemeente<br />

wordt aangegeven dat een dergelijke oplossing zonder het initiatief van bewoners waarschijnlijk niet<br />

gerealiseerd was. Door de participatie is een hoger ambitieniveau gerealiseerd en is er meer beleid<br />

gerealiseerd. Een ander motief om de samenwerking met de bewoners aan te gaan vanuit de<br />

deelgemeente is de verbetering van het proces. Er wordt aangegeven dat het participatietraject met<br />

de deelgemeente in de rol van samenwerkingspartner een leerproces is, waarbij zowel vanuit de<br />

deelgemeente als vanuit de participanten gekeken wordt hoe een dergelijk proces zo effectief en<br />

efficiënt mogelijk kan worden ingericht. Het laatste motief is het vergroten van het draagvlak voor het<br />

beleid, door de bewoner een actieve rol te laten innemen.<br />

5.4.7 Voorwaarden voor succesvol interactief bestuur<br />

In deze paragraaf zal behandeld worden in hoeverre er bij het Groenkleed project volgens de<br />

respondenten is voldaan aan de door Pröpper en Steenbeek (1999) opgesteld voorwaarden voor<br />

succesvol interactief beleid.<br />

5.4.7.1 Openheid<br />

Op het gebied van openheid is er een verschuiving waar te nemen. Bij de start van het project werd<br />

door het team Groenkleed de deelgemeente zo veel mogelijk gemeden. Dit kwam voort uit de angst<br />

om tegengehouden te worden. De participanten hadden gebasseerd op eerdere ervaringen een<br />

negatief beeld van de samenwerking met de deelgemeente.<br />

In het begin gaven de participanten derhalve geen inzicht in de afweging die gemaakt werden en<br />

waren ze niet van plan invloed te delen met het bestuur. Hier heeft later een verplaatsing in plaats<br />

gevonden. Vanuit de deelgemeente is letterlijk bij het team Groenkleed aangeklopt om te kijken wat er<br />

gebeurt en hoe ze hierin samen een weg konden vinden. Gaande het proces is de openheid steeds<br />

verder vergroot. Vanuit de deelgemeente is min of meer dezelfde verschuiving waar te nemen. Deze<br />

delen ook steeds meer informatie en invloed met de participanten. Vanuit beide partijen wordt<br />

aangegeven dat de manier van communicatie een leerproces is en men zeker nog niet uitgeleerd is.<br />

5.4.7.2 Duidelijkheid vooraf<br />

Vooraf was er geen duidelijkheid over de voorwaarden waaraan de participatie werd getoetst, omdat<br />

de deelgemeente zoveel mogelijk gemeden werd. Om dezelfde redenen was er ook geen duidelijkheid<br />

over de rol welke beide partijen innamen. Deze rollen werden door de participanten min of meer<br />

neergezet als initiatiefnemer voor de participanten en geen rol voor de deelgemeente. Later in het<br />

proces heeft zich hier dus een verplaatsing in voor gedaan. De rolverdeling is echter nog steeds niet<br />

geheel duidelijk. Dit heeft vooral betrekking op het onderhoud van de Groenkleden als deze eenmaal<br />

aangelegd zijn. Wie geeft bijvoorbeeld de bomen water en wie maakt alles schoon? Wat betreft de<br />

70


interne organisatie zijn er geen dermate grote meningsverschillen aan het licht gekomen, die het als<br />

een geheel naar buiten treden van het bestuur heeft belemmerd. Ook bij de participanten is dit geen<br />

probleem. Problemen worden eerst intern opgelost. Bij de deelgemeente is men hier ook bewust mee<br />

bezig om onduidelijkheid te voorkomen.<br />

5.4.7.3 Meerwaarde participatie<br />

Het bestuur verwacht een duidelijke bijdrage van de participerende bewoners in zowel de<br />

totstandkoming als de uitvoer van het beleid. Er wordt aangegeven dat een dergelijk project zonder de<br />

participatie van de bewoners waarschijnlijk niet van de grond gekomen was. De participanten zijn ook<br />

in staat gebleken deze bijdrage te leveren aangezien de eerste Groenkleden inmiddels gerealiseerd<br />

zijn.<br />

5.4.7.4 Constructieve samenwerking<br />

Structureel gezien zijn beide partijen afhankelijk van elkaar om hun doelstellingen te bereiken. Beide<br />

partijen beschikken niet over voldoende capaciteit om een dergelijk project eigenstandig uit te voeren.<br />

Voorafgaand aan dit project was er in deze vorm nog geen structurele samenwerking. Vanuit de<br />

bewonersvereniging Heijplaat Vitaal zijn beide partijen al wel met elkaar bekend en weten ze elkaar te<br />

vinden. Op het gebied van het project Groenkleed is er gaandeweg ook een overlegstructuur opgezet<br />

waarin een afgevaardigde van de deelgemeente aanschuift bij overleggen van het team Groenkleed.<br />

Cultureel gezien zijn de belangentegenstellingen van de participanten en het bestuur overbrugbaar,<br />

omdat deze zeer beperkt zijn. Zoals vermeld hebben de partijen reeds een samenwerkingsverleden.<br />

Deze wordt echter niet altijd als positief ervaren. De geschiedenis heeft er mede voor gezorgd dat de<br />

participanten de deelgemeente in het begin niet wilde betrekken. Op persoonlijk vlak is de situatie<br />

goed werkbaar.<br />

5.4.7.5 Geschikte problematiek<br />

De problematiek op zich is geschikt gebleken voor participatie. Het opwaarderen van de sloopgronden<br />

is niet dermate urgent dat er direct een beslissing moet worden genomen. Het heeft voor zowel de<br />

participanten als voor de deelgemeente voldoende gewicht in relatie tot de extra inspanningen die<br />

voor de participatie moeten worden geleverd. Daarnaast sluit de problematiek goed aan bij de directe<br />

leefwereld van de participanten, omdat het van directe invloed is om hun woonomgeving en de<br />

voorzieningen in hun wijk. De problematiek en de uitvoer van het project is redelijk technisch van aard.<br />

Dit heeft echter niet gezorgd voor onoverkomelijke problemen bij de participanten, omdat binnen het<br />

team voldoende professionele competenties aanwezig zijn die aansluiten bij de problematiek en de<br />

oplossing daarvan. Het probleem is binnen het bestuur van de deelgemeente ook niet dermate<br />

gepolitiseerd, zodat dit een probleem vormt voor de participatie. Daarnaast is niet gebleken dat er op<br />

onderdelen van het beleid geheimhouding genoodzaakt was. De problematiek ging echter in sommige<br />

gevallen wel de competenties van het deelgemeente bestuur te boven, omdat de gronden eigendom<br />

waren van de woningcorporatie Woonbron. Woonbron was echter in een vroeg stadium bereid om<br />

mee te werken, waardoor dit tijdens de participatie geen problemen heeft opgeleverd.<br />

71


5.4.7.6 Voldoende personele capaciteit en hulpmiddelen<br />

Het bestuur en de participanten hebben in principe beide voldoende capaciteit en hulpmiddelen<br />

beschikbaar voor het organiseren van de participatie. De uitvoer van het project vraagt echter van<br />

beide partijen veel capaciteit. Op het gebied van onderhoud van de verschillende Groenkleden is<br />

echter niet altijd voldoende capaciteit vanuit de gemeente. Dit moet nu mede door de bewoners zelf<br />

gedaan worden. Zij geven aan dat dit ook veel capaciteit kost bij de bewoners. De participatie zelf is<br />

derhalve niet problematisch qua personele capaciteit en hulpmiddelen, de uitvoer en het onderhoud<br />

van de Groenkleden wel.<br />

5.4.8 Representativiteit<br />

Het Groenkleed team bestaat in totaal uit ongeveer tien personen die actief betrokken zijn bij de<br />

totstandkoming en uitvoer van het project. Deze zijn niet representatief voor de wijk Heijplaat en<br />

bestaat voornamelijk uit professionals. Voornamelijk ouderen en jongeren worden niet betrokken bij<br />

het project. Vanuit het team Groenkleed wordt aangegeven dat de representativiteit geen enkel<br />

probleem is. Dat wil zeggen, ze onderkennen dat de groep niet representatief is, maar dat iedereen<br />

wel achter het project staat. Uit gesprekken met de deelgemeente komt echter naar voren dat niet<br />

iedereen het eens is met het project en dat er een bepaalde spanning in de wijk hangt. Het gaat hierbij<br />

dan voornamelijk over de allocatie van de middelen. Bewoners die niet direct iets zien van de<br />

Groenkleden hebben bijvoorbeeld liever dat het onkruid in hun eigen straat verwijderd wordt.<br />

5.4.9 Bereik<br />

Het bereik van de participatie is dus strikt genomen ongeveer tien bewoners. Bewoners die wel<br />

betrokken zijn, maar niet actief deelnemen, is echter een veel grotere groep. Vanuit de deelgemeente<br />

wordt aangegeven dat iedereen in de wijk een mening over het project heeft en dat men het<br />

Groenkleed team ook aanspreekt op het project.<br />

5.4.10 Succesfactoren<br />

In het geval van de participatie kunnen een aantal succesfactoren onderscheiden worden. In eerste<br />

plaats wordt door zowel de bewoners als door de deelgemeente de actieve rol van de bewoners als<br />

succesfactor gezien. Vanuit de deelgemeente wordt hierbij aangegeven dat het project mede<br />

succesvol is doordat beide partijen elkaar gevonden hebben en constructief zijn gaan samenwerken.<br />

Ze hebben een gezamenlijk doel en het feit dat dit doel ook alleen in gezamenlijkheid bereikt kan<br />

worden wordt door beide partijen als een van de voornaamste succesfactoren aangedragen.<br />

Daarnaast is gebleken dat de inhoudelijke expertise van de bewoners gezorgd heeft voor een<br />

succesvol participatietraject. De bewoners bleken zelf in staat om met goed onderbouwde<br />

oplossingsrichtingen te komen en hadden ook de mogelijkheid deze uit te voeren. Dit kwam omdat het<br />

team Groenkleed de expertise in de wijk goed weet te benutten.<br />

72


5.4.11 Knelpunten<br />

Naast de succesfactoren zijn tijdens de participatie ook een aantal knelpunten naar voren gekomen,<br />

welke de participatie gehinderd hebben. Een van de knelpunten, welke zowel door de bewoners als<br />

de deelgemeente benoemd wordt is de participatiegeschiedenis. Veel bewoners hebben negatieve<br />

ervaringen met participatie gehad en nemen dit mee in een nieuw participatietraject. Nog steeds wordt<br />

hier door de bewoners naar verwezen. Daarnaast wordt er door de bewoners aangegeven dat zij het<br />

traject te lang vinden duren: veel overleg, maar weinig doen. Zij schrijven dit ondermeer toe aan de<br />

inrichting van de organisatie van de deelgemeente. Deze zou te star zijn en niet ingericht op het<br />

leveren van niet standaard dienstverlening. Daarnaast leeft er bij de bestuurders te veel angst. Ze<br />

vinden een boom wel leuk, maar wat gebeurt er als deze omvalt, wie is er verantwoordelijk? Dit maakt<br />

de bestuurders volgens de betrokken bewoners terughoudend. Een ander knelpunt welke door zowel<br />

de deelgemeente als door de bewoners wordt aangedragen is de gebrekkige communicatie. Vanuit<br />

beide kanten wordt onvoldoende gecommuniceerd. Daarnaast hebben de bewoners het beperkte<br />

mandaat van de gebiedsmanager als knelpunt ervaren, omdat deze naar hun inzicht te weinig gedaan<br />

krijgt in de eigen organisatie. Vanuit de deelgemeente wordt ten slotte de angst geventileerd dat het<br />

initiatief rust op slechts twee personen. Het Groenkleed project wordt wel ondersteund, maar niet<br />

gedragen door de overige participanten. Vanuit de deelgemeente bestaat daardoor de angst dat,<br />

indien deze bewoners niet meer in staat zijn het project te trekken, het hele initiatief ten gronde gaat.<br />

Daarnaast is er nog enige onenigheid in de wijk. Dit komt mede doordat de initiator van het project<br />

hiervoor betaald wordt. Volgens de deelgemeente zorgt dit ervoor dat andere bewoners niet ‘’voor<br />

niks’’ willen participeren.<br />

5.4.12 Conclusie<br />

Gezien in het kader van het gebiedsgericht werken hebben bewoners zichzelf vroegtijdig betrokken bij<br />

het beleid. Het gehele traject is echter een leertraject gebleken voor zowel de deelgemeente als voor<br />

de participanten. Communicatie is hierin cruciaal gebleken. Zowel in de vorm van het managen van<br />

verwachtingen als in het verschaffen van duidelijkheid over de wensen richting de andere partij. Het<br />

project is uiteindelijk wel gerealiseerd, maar dit heeft naar mening van alle respondenten te veel tijd en<br />

moeite gekost.<br />

73


5.5 Samenvatting<br />

In deze paragraaf zullen de verschillende kenmerken van alle cases schematisch weergegeven<br />

worden. Dit biedt een duidelijk overzicht van hoe de verschillende cases zich tot elkaar verhouden.<br />

5.5.1 Algemene kenmerken<br />

In onderstaande tabel zijn per case de algemene kenmerken weergegeven. Dit betreffen de<br />

gehanteerde methode voor participatie en de rol die de burgers en het bestuur hebben ingenomen.<br />

Buurt Bestuurt BvB groep PI Noordsingel Groenkleed<br />

Methode Wijkbijeenkomst Burgerinitiatief Inspraakprocedure Burgerinitiatief<br />

Rol burgers Adviseur Initiatiefnemer Adviseur Initiatiefnemer/<br />

samenwerkingspartner<br />

Rol bestuur Participatief Faciliterend Participatief Faciliterend/samenwerkend<br />

5.5.2 Motief en doelstelling<br />

In onderstaande tabel zijn de voornaamste motieven voor het gebruik maken van interactief bestuur<br />

en de algemene doelstellingen van het beleid schematisch weergegeven:<br />

Motief voor<br />

interactief<br />

bestuur<br />

Doelstelling<br />

project<br />

Buurt Bestuurt BvB groep PI Noordsingel Groenkleed<br />

- Verkleinen kloof - Inhoudelijke - Inhoudelijke - Inhoudelijke<br />

burgers en verrijking verrijking<br />

verrijking<br />

bestuur<br />

- Vergroten - Vergroten - Realiseren hoger<br />

- Inhoudelijke zelfoplossend draagvlak voor ambitieniveau<br />

verrijking vermogen beleid<br />

- Verbetering van<br />

samenleving<br />

proces<br />

Verbeteren van Vergroten van de Komen tot een Opwaarderen van<br />

de veiligheid in leefbaarheid in herinrichting voor slooplocaties om<br />

de wijken de wijk en gebied van de zodoende de wijk<br />

bevorderen voormalige aantrekkelijk te maken<br />

burgerparticipatie penitentiaire voor nieuwe bewoners<br />

in het algemeen inrichting aan de<br />

Noordsingel<br />

74


5.5.3 Samenvatting voorwaarde: Openheid<br />

In onderstaand schema zijn de onderdelen van de door Pröpper en Steenbeek (1999) geformuleerde<br />

kernvoorwaarde ‘Openheid’ schematisch uitgewerkt.<br />

Buurt Bestuurt BvB groep PI Noordsingel Groenkleed<br />

Er is beleidsruimte Ja, bepalen Ja, vrijheid om Ja, beleid staat Ja, vrijheid om<br />

extra inzet initiatieven te los van een initiatieven te<br />

politie en ontplooien aantal<br />

ontplooien<br />

stadstoezicht<br />

randvoorwaard<br />

en nog niet<br />

vast<br />

Het bestuur is in staat en Ja Verschilt per Ja, benaderen Ja, stimuleren<br />

bereid invloed te delen met<br />

project, maar actief bewoners initiatief en<br />

participanten<br />

over het voor advies geven ruimte<br />

algemeen wel<br />

voor eigen<br />

beslissingen<br />

participanten<br />

Het bestuur is in staat en Ja,<br />

Verschilt per Ja, houden Bereidheid is er<br />

bereid participanten inzicht participanten project, maar participanten wel, maar de<br />

te geven in het<br />

krijgen inzicht gebeurt vaak actief op de communicatie<br />

beleidsproces en de<br />

in afwegingen niet<br />

hoogte van het verloopt niet<br />

afweging van besluiten<br />

proces en<br />

geven inzicht in<br />

afwegingen<br />

altijd soepel<br />

De participant heeft geen Over het Zijn voor rede Participanten Participanten<br />

onveranderlijke opstelling of algemeen niet, vatbaar, maar zijn star in hun houden vast<br />

opvatting<br />

komt wel voor hanteren opvatting. aan eigen<br />

dat<br />

duidelijk een<br />

plannen, maar<br />

participanten eigen agenda<br />

willen luisteren<br />

alleen voor hun<br />

naar andere<br />

eigen<br />

onderdeel<br />

meedoen en<br />

anders afhaken<br />

opvattingen<br />

De participant is in staat en Over het Niet/beperkt Ja, kan ook niet In eerste<br />

bereid invloed te delen met algemeen wel bereid invloed anders<br />

instantie niet,<br />

bestuur<br />

te delen<br />

nu het project<br />

vordert steeds<br />

meer.<br />

75


De participant is in staat en<br />

bereid inzicht te geven in zijn<br />

eigen afwegingen<br />

Over het<br />

algemeen wel<br />

Verschilt per<br />

project, maar<br />

gebeurt vaak<br />

niet.<br />

Ja, afweging<br />

o.a. vastgelegd<br />

in een<br />

positionpaper<br />

In eerste<br />

instantie niet,<br />

nu het project<br />

vordert wel<br />

5.5.4 Samenvatting voorwaarde: duidelijkheid vooraf<br />

In onderstaand schema zijn de onderdelen van de door Pröpper en Steenbeek (1999) geformuleerde<br />

kernvoorwaarde ‘Duidelijkheid vooraf’ schematisch uitgewerkt.<br />

Het bestuur is er zich van<br />

bewust waaraan de<br />

uitkomsten van het<br />

interactief traject toetst<br />

Het bestuur is zich ervan<br />

bewust welke rol het zelf wil<br />

spelen en welke rol het de<br />

participant wil toebedelen<br />

Het samenspel tussen de<br />

verschillende geledingen van<br />

het bestuur maakt eenduidig<br />

optreden naar buiten<br />

mogelijk en wordt niet<br />

gehinderd door veel interne<br />

meningsverschillen en<br />

interventies<br />

Het samenspel tussen de<br />

verschillende geledingen van<br />

de participanten maakt<br />

eenduidig optreden naar<br />

buiten mogelijk en wordt niet<br />

gehinderd door veel interne<br />

meningsverschillend<br />

Buurt Bestuurt BvB groep PI Noordsingel Groenkleed<br />

Ja,<br />

Nee,<br />

Niet bekend Nee,<br />

uitvoerbaarheid<br />

en passend in<br />

het aantal<br />

beschikbare<br />

uren<br />

onduidelijk<br />

onduidelijk<br />

Ja, duidelijk Nee,<br />

Ja, duidelijk Nee,<br />

vastgelegd in onduidelijk gecommunicee onduidelijk<br />

documentatie<br />

rd<br />

Nee, soms<br />

onenigheid<br />

tussen<br />

professionals<br />

die namens het<br />

bestuur de<br />

participatie<br />

organiseren<br />

Participanten<br />

zijn het niet<br />

altijd met elkaar<br />

eens. Dit zorgt<br />

soms voor het<br />

afhaken van<br />

participanten<br />

Geen probleem Geen<br />

probleem,<br />

wordt met één<br />

stem naar<br />

buiten getreden<br />

Geen probleem Geen<br />

probleem,<br />

wordt met één<br />

stem naar<br />

buiten getreden<br />

Geen probleem<br />

Geen probleem<br />

binnen de<br />

participanten,<br />

wel onenigheid<br />

onder andere<br />

bewoners<br />

76


5.5.5 Samenvatting voorwaarde: Meerwaarde participatie<br />

In onderstaand schema zijn de onderdelen van de door Pröpper en Steenbeek (1999) geformuleerde<br />

kernvoorwaarde ‘Meerwaarde participatie’ schematisch uitgewerkt.<br />

Het bestuur verwacht van de<br />

participanten een bepaalde<br />

bijdrage.<br />

De participanten zijn in staat<br />

en bereid de door het<br />

bestuur verwachte bijdragen<br />

te leveren<br />

Buurt Bestuurt BvB groep PI Noordsingel Groenkleed<br />

Ja Ja Ja Ja<br />

Ja Niet altijd Ja Ja, in<br />

samenwerking<br />

met de<br />

deelgemeente<br />

5.5.6 Samenvatting voorwaarde: Constructieve relatie<br />

In onderstaand schema zijn de onderdelen van de door Pröpper en Steenbeek (1999) geformuleerde<br />

kernvoorwaarde ‘Constructieve relatie’ schematisch uitgewerkt.<br />

Structureel<br />

Het bestuur en de<br />

participanten zijn afhankelijk<br />

van elkaar om bepaalde<br />

doelstellingen te realiseren<br />

Het bestuur en de<br />

participanten hebben al een<br />

structuur voor de<br />

samenwerking<br />

Cultureel<br />

Het bestuur en de<br />

participanten hebben<br />

gemeenschappelijke zin of<br />

betekenisgeving<br />

De belangentegenstellingen<br />

tussen het bestuur en de<br />

participanten zijn beperkt,<br />

overbrugbaar of uitruilbaar<br />

Buurt Bestuurt BvB groep PI Noordsingel Groenkleed<br />

Ja Verschillend Ja Ja<br />

Verschillend Nee Ja Ja, weliswaar<br />

voor ander doel<br />

Ja Ja Ja Ja<br />

Ja Ja Ja Ja<br />

77


Het bestuur en de<br />

participanten hebben reeds<br />

een samenwerkingsverleden<br />

en een<br />

samenwerkingsstructuur<br />

Persoonlijk<br />

De persoonlijke<br />

verhoudingen tussen het<br />

bestuur en de participanten<br />

zijn werkbaar.<br />

In meeste<br />

gevallen al wel<br />

Verschillend,<br />

maar over het<br />

algemeen wel.<br />

In meeste<br />

gevallen al wel<br />

In meeste<br />

gevallen al wel<br />

In meeste<br />

gevallen al wel<br />

Ja, werkbaar Ja, werkbaar Ja, werkbaar<br />

5.5.7 Samenvatting voorwaarde: Geschikte problematiek<br />

In onderstaand schema zijn de onderdelen van de door Pröpper en Steenbeek (1999) geformuleerde<br />

kernvoorwaarde ‘geschikte problematiek’ Schematisch uitgewerkt.<br />

De problematiek is niet<br />

dermate urgent dat meteen<br />

een beslissing moet worden<br />

genomen en moet worden<br />

opgetreden.<br />

De problematiek heeft voor<br />

het bestuur voldoende<br />

gewicht in relatie tot de extra<br />

tijd inspanningen en geld.<br />

De participanten zijn<br />

geïnteresseerd in de<br />

problematiek; deze is voor<br />

hen belangrijk en herkenbaar<br />

en sluit aan bij hun<br />

belevingswereld en<br />

tijdshorizon<br />

De problematiek gaat de<br />

competentie van het bestuur<br />

niet te boven<br />

Buurt Bestuurt BvB groep PI Noordsingel Groenkleed<br />

Niet urgent Niet urgent Niet urgent Niet urgent<br />

Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende<br />

Ja, zij dragen<br />

de<br />

problematiek<br />

immers zelf<br />

aan.<br />

Soms wel,<br />

maar deze<br />

problematiek<br />

wordt dan<br />

afgewezen<br />

Ja, zij dragen<br />

de<br />

problematiek<br />

immers zelf<br />

aan<br />

Soms wel,<br />

maar deze<br />

problematiek<br />

wordt dan<br />

afgewezen<br />

Ja, sluit goed<br />

aan bij<br />

belevingswereld<br />

Jawel,<br />

deelgemeente<br />

alleen<br />

geledegeerde<br />

bevoegdheden.<br />

Rijksoverheid<br />

ook betrokken<br />

Ja, sluit goed<br />

aan bij<br />

belevingswereld<br />

Jawel, de<br />

grond is van<br />

een woningcorporatie<br />

78


De problematiek kan worden<br />

afgebakend van andere<br />

problemen<br />

De problematiek is<br />

voldoende in tijd af te<br />

bakenen<br />

De problematiek is voor de<br />

participanten niet te<br />

technisch<br />

De problematiek is niet<br />

dusdanig binnen het bestuur<br />

gepolitiseerd dat participatie<br />

problematisch is.<br />

De problemen en de<br />

oorzaken hiervoor zijn nog<br />

niet uitgeanalyseerd en/of<br />

hierover staat nog<br />

onvoldoende<br />

overeenstemming in het<br />

publieke domein<br />

De (beste) beleidsaanpak<br />

voor de problematiek is nog<br />

niet bekend en/of hierover<br />

bestaat nog onvoldoende<br />

overeenstemming in het<br />

publieke domein.<br />

Verschillend,<br />

maar vaak<br />

kleine<br />

problemen<br />

Ja, zijn korte<br />

cycli<br />

Niet te<br />

technisch<br />

Niet<br />

problematisch<br />

Verschillend,<br />

maar vaak<br />

kleine<br />

problemen<br />

Ja, over het<br />

algemeen<br />

kleine<br />

problemen<br />

Niet te<br />

technisch<br />

Niet<br />

problematisch<br />

Ja, is<br />

afgebakend<br />

Erg langdurig<br />

proces. Speelt<br />

al ruim 30 jaar<br />

Niet te<br />

technisch<br />

Niet<br />

problematisch<br />

Verschillend Verschillend Nog geen<br />

beste<br />

oplossingsrichting<br />

Verschillend,<br />

maar hier is<br />

participatie niet<br />

op gericht<br />

Verschillend,<br />

maar hier is<br />

participatie niet<br />

op gericht<br />

(Beste)<br />

beleidsaanpak<br />

nog niet<br />

bekend<br />

Nee is<br />

onderdeel van<br />

een groter<br />

probleem,<br />

namelijk<br />

afnemende<br />

bevolking<br />

Nee, er is geen<br />

duidelijk<br />

eindpunt in<br />

zicht.<br />

Niet te<br />

technisch<br />

Niet<br />

problematisch<br />

Nog geen<br />

beste<br />

oplossingsrichting<br />

(Beste)<br />

beleidsaanpak<br />

nog niet<br />

bekend. Al wel<br />

door<br />

participanten<br />

een aanpak<br />

ontwikkeld<br />

79


5.5.8 Samenvatting voorwaarde: Voldoende capaciteit en hulpmiddelen<br />

In onderstaand schema zijn de onderdelen van de door Pröpper en Steenbeek (1999) geformuleerde<br />

kernvoorwaarde ‘voldoende capaciteit en hulpmiddelen’ schematisch uitgewerkt.<br />

Het bestuur heeft voldoende<br />

menskracht, geld en andere<br />

middelen beschikbaar<br />

De participanten hebben<br />

voldoende menskracht, geld<br />

en andere middelen<br />

beschikbaar<br />

Buurt Bestuurt BvB groep PI Noordsingel Groenkleed<br />

Zolang het over Ja, voldoende Ja, voldoende Voor<br />

extra uren gaat<br />

participatie<br />

wel. Qua geld<br />

voldoende,<br />

is dit wel vaak<br />

voor uitvoer<br />

problematisch.<br />

Daarnaast<br />

arbeidsintensief<br />

niet altijd<br />

Ja, voldoende Ja, voldoende Ja, voldoende, Ja, voldoende<br />

maar kost veel voor<br />

tijd<br />

participatie,<br />

maar kost veel<br />

menskracht en<br />

geld<br />

5.5.9 Samenvatting succesfactoren.<br />

In onderstaand schema zijn de voornaamste succesfactoren van de verschillende participatietrajecten<br />

schematisch weergegeven.<br />

Buurt Bestuurt BvB groep PI Noordsingel Groenkleed<br />

- Persoonlijke aanpak<br />

- Bewoners kunnen<br />

daadwerkelijk mee<br />

beslissen<br />

- Korte cyclus,<br />

terugkoppeling<br />

- Feedback geven<br />

- Actieve bewoners<br />

- Constructieve<br />

samenwerking<br />

- Doelvervlechting<br />

participanten en<br />

bestuur<br />

- Goede proceskennis<br />

bij participanten<br />

- Terugkoppeling van<br />

informatie vanuit beide<br />

partijen<br />

- Goede<br />

verantwoording van<br />

keuzes<br />

- Besef van importantie<br />

participatie door<br />

bestuur<br />

- Actieve rol bewoners<br />

- Constructieve<br />

samenwerking<br />

- Onderlinge<br />

afhankelijkheid<br />

- Doelvervlechting<br />

- Inhoudelijke expertise<br />

bewoners wordt benut<br />

80


5.5.10 Samenvatting knelpunten<br />

In onderstaand schema zijn de voornaamste knelpunten van de verschillende participatietrajecten<br />

schematisch weergegeven.<br />

Buurt Bestuurt BvB groep PI Noordsingel Groenkleed<br />

- Beperkte<br />

representativiteit<br />

- Beperkt bereik<br />

- Niet alle professionals<br />

goed in betrekken<br />

burgers<br />

- Werkt niet in elke wijk,<br />

dus niet stadsbreed<br />

uitrollen<br />

- Gebrekkige<br />

communicatie<br />

- Onduidelijke<br />

rolverdeling<br />

- Politiek gekleurd<br />

- Gebrekkig bereik en<br />

representativiteit<br />

- Meerdere<br />

‘’overheden’’ betrokken<br />

- Negatieve<br />

participatiegeschiedenis<br />

- Niet geheel<br />

representatief<br />

- Negatieve<br />

participatiegeschiedenis<br />

- Bewonersinitiatief rust<br />

geheel op twee<br />

personen<br />

- Onenigheid onder<br />

inwoners van de wijk<br />

5.5.11Samenvatting: Representativiteit en bereik<br />

In onderstaand schema is de representativiteit en het bereik van de verschillende participatietrajecten<br />

weergegeven.<br />

Buurt Bestuurt BvB groep PI Noordsingel Groenkleed<br />

Representativiteit Verschillend, Niet<br />

Niet geheel Niet representatief.<br />

maar over het representatief. representatief, Voornamelijk<br />

algemeen niet Politiek geen allochtonen. professionals<br />

representatief, gekleurd en Wel<br />

weinig jongeren. geen<br />

representatief<br />

Vaak alleen afspiegeling voor<br />

mensen met van de wijk gedachtegoed<br />

baan<br />

van de wijk<br />

Bereik Verschilt tussen Meeste Op verschillende Daadwerkelijk<br />

de 2 en 20 initiatieven is manieren wordt participerend ongeveer<br />

personen per het bereik er een grote tien. Iedereen in de wijk<br />

wijkbijeenkomst. slecht. groep bewoners vindt er echter wat van<br />

Wordt ervaren<br />

als<br />

aandachtspunt<br />

in de wijk bereikt<br />

81


5.6 Analyse<br />

In deze paragraaf zullen de in de vorige paragrafen gedane bevindingen aan de hand van het<br />

opgestelde conceptuele model geanalyseerd worden.<br />

5.6.1 Visie op democratie<br />

Nederland is in essentie een representatieve democratie. Zoals in het theoretisch kader al<br />

aangegeven kunnen verschillende democratievormen in bepaalde mate aanvullend zijn aan elkaar. In<br />

de onderzocht cases blijkt dit het geval te zijn. Ondanks dat in essentie de visie op democratie<br />

representatief is, is in de verschillende cases ook de participatieve democratie te herkennen. In de<br />

cases is duidelijk een meer actieve rol voor de burger te herkennen dan enkel het kiezen van de<br />

personen die hen mogen vertegenwoordigen. Burgers worden actief betrokken bij de vorming en<br />

uitvoering van beleid, maar betrekken zichzelf daar ook bij. Ook de pragmatische inslag is te<br />

herkennen in de verschillende cases, omdat het bestuur in verschillende gevallen een andere<br />

bestuursstijl aanhangt.<br />

5.6.2 Interactief beleid<br />

De definitie van interactief beleid welke is dit onderzoek centraal staat is: Manieren van<br />

beleidsvorming waarbij het bestuur een participatieve, delegerende, samenwerkende of faciliterende<br />

bestuurstijl hanteerd en waarbij het belanghebbenden in de rol van coproducent de mogelijkheden<br />

geeft om, mininaal vanaf de agendavorming, beleidsvoorbereiding of vroegtijdig tijdens de<br />

besluitvorming, het beleid te beïnvloeden. Waar in dit onderzoek specifiek gekeken is naar de rol van<br />

bewoners moet ‘belanghebbenden’ in deze context gelezen worden als ‘burgers’. Binnen alle cases is<br />

er sprake van interactief bestuur. De mate waarin dit gebeurt zal in volgende paragrafen verder<br />

toegelicht worden.<br />

5.6.3 Analyse burgerrollen en bestuursstijlen<br />

Ondanks dat er geen causaal verband is tussen de bestuurstijl en de burgerrollen, zullen deze wel<br />

gezamenlijk geanalyseerd worden, omdat deze niet los van elkaar gezien worden. Interactie gebeurt<br />

in de participatie arena vanuit de verschillende rollen. De mate waarin, of de manier waarop er sprake<br />

was van interactief beleid is dus verschillend per case. In de cases Buurt Bestuurt en PI Noordsingel<br />

waren de bewoners adviseur van het bestuur. In beide gevallen kunnen de participanten het bestuur<br />

adviseren over een bepaald beleid. In beide gevallen is gebleken dat de rol van adviseur ook serieus<br />

genomen wordt en er daadwerkelijk wat met de adviezen gedaan is. In beide gevallen neigde de rol<br />

dan ook richting die van ‘samenwerkingspartner’, zij het dat het politieke primaat uiteindelijk<br />

gehandhaafd blijft. Het bestuur nam in deze twee cases de participatieve bestuursstijl aan. In de twee<br />

andere cases was de rol van de burger minder eenduidig. In beide gevallen namen burgers het<br />

initiatief om te starten met de participatie. Ze werden niet betrokken, maar betrokken zichzelf. In beide<br />

gevallen start de participatie dan ook met de bewoners in de rol van initiatiefnemer. Opvallend is dat<br />

hoe langer men participeert, hoe meer controle het bestuur, in dit geval de deelgemeente, weer<br />

terugneemt. In beide cases is een verschuiving te zien richting de rol van burgers als die van<br />

82


medebeslisser. Het bestuur pakt de regie in zeker mate terug en delegeert dit weer terug naar de<br />

burgers waarbij het politieke primaat gehandhaafd blijft.<br />

5.6.4 Motieven<br />

In de verschillende cases zijn een aantal verschillende motieven van het bestuur gevonden waarom<br />

ze bewoners betrokken hebben bij het beleid. In alle gevallen was er sprake van motieven die<br />

aansluiten bij de keuze voor het betrekken van bewoners in interactief beleid. De voornaamste reden<br />

van het bestuur om bewoners te betrekken is het inhoudelijk verrijken van het beleid. Bewoners van<br />

de wijken worden geacht een bijdrage te kunnen leveren aan het afstemmen van het beleid op de<br />

vraag vanuit de wijken. Bewoners zouden als geen andere weten wat er in hun wijk speelt, wat de<br />

problemen zijn en de mogelijke oplossingen. In het conceptueel model is aangegeven dat de motieven<br />

gebruikt worden voor het bepalen van de mate waarin het interactieve beleid succesvol is geweest.<br />

5.6.5 Analyse voorwaarden voor succesvol interactief beleid<br />

5.6.5.1 Openheid<br />

De kernvoorwaarde ‘Openheid’ kan gezien worden als redelijk belangrijk voor het al dan niet<br />

succesvol zijn van interactief bestuur. In de gevallen waar de participatie georganiseerd is door het<br />

bestuur, bij de Buurt Bestuurt en bij de PI Noordsingel, is in alle gevallen sprake van grote mate van<br />

openheid. Voornamelijk het feit dat er beleidsruimte is wordt door de respondenten in deze gevallen<br />

aangedragen als belangrijke voorwaarde voor succes. In de andere cases waarbij de burgers het<br />

initiatief voor de participatie hebben genomen is er minder sprake van openheid. Dit wordt<br />

voornamelijk vanuit het bestuur als problematisch ervaren. Vanuit de bewoners is in beide cases een<br />

houding te herkennen waarbij ze in sommige gevallen geen openheid willen geven, omdat ze liever<br />

niet teveel samen met het bestuur willen werken. In deze gevallen verloopt de samenwerking<br />

moeizaam.<br />

5.6.5.2 Duidelijkheid vooraf over rol en inbreng van het bestuur en van de participanten<br />

De kernvoorwaarde met betrekking tot duidelijkheid vooraf over de rol en inbreng van het bestuur en<br />

van de participanten blijkt in alle cases een belangrijke indicator te zijn voor de mate waarin de<br />

participatie succesvol is verlopen. In beide cases waar de bewoners adviseur waren van het bestuur<br />

wordt vooraf duidelijke gecommuniceerd welke rol er door beide partijen wordt ingenomen. Dit wordt in<br />

beide cases ook bestempeld als een belangrijke voorwaarde voor succesvolle samenwerking. In de<br />

andere cases waarbij de burger het initiatief nam voor de participatie was er vaak zowel vanuit de<br />

participanten als vanuit het bestuur onduidelijkheid over de verwachtingen van de andere partij. Dit<br />

heeft ook aantoonbaar gezorgd voor problemen in de samenwerking. Duidelijkheid vooraf over de rol<br />

en inbreng van het bestuur is derhalve een belangrijke factor geweest in het bepalen van het succes<br />

van het participatietraject.<br />

83


5.6.5.3 Meerwaarde van participatie<br />

In alle cases werd er vanuit het bestuur een bepaalde meerwaarde van de participanten verwacht.<br />

Wederom bleek het inlossen van deze verwachte meerwaarde bij de burgerinitiatieven een stuk<br />

moeilijker dan bij de cases waar het initiatief vanuit de gemeente kwam. Uit het onderzoek komt naar<br />

voren dat het niet kunnen inlossen van de verwachte meerwaarde zorgt voor teleurstelling bij zowel de<br />

participanten als bij het bestuur.<br />

5.6.5.4 Constructieve relatie<br />

Op het vlak van een constructieve relatie scoren alle cases goed. In alle gevallen hebben beide<br />

partijen elkaar in zekere mate nodig om de doelstellingen te bereiken. Dit is ook een belangrijke factor<br />

gebleken en wordt door veel respondenten aangedragen als punt waardoor de samenwerking<br />

succesvol is verlopen.<br />

Opvallend in deze is dat in de theorie verondersteld wordt dat een samenwerkingsverleden meehelpt<br />

aan succesvol interactief beleid, terwijl bij drie van de vier cases naar voren komt dat het<br />

tegenovergestelde waar is. Dit is te verklaren door het feit dat voornamelijk de participanten negatieve<br />

ervaring hebben met participatietrajecten, waardoor zij juist door hun samenwerkingsverleden negatief<br />

staan ten opzichte van participatie, of helemaal niet willen deelnemen.<br />

5.6.5.5 Geschikte problematiek<br />

Op het gebied van geschikte problematiek is geen eenduidig beeld te vormen. In geen van de<br />

gevallen is het soort problematiek aan te duiden als knelpunt voor de participatie. Desalniettemin<br />

wordt er niet in alle gevallen aan de theoretische subvoorwaarden voldaan. Zo is het traject van de<br />

herinrichting van de PI Noordsingel niet goed af te bakenen geweest in tijd en duurt het inmiddels al<br />

ruim 30 jaar. Dit heeft echter geen aanwijsbare problemen opgeleverd bij de participatie. Een<br />

subonderdeel wat wel in alle cases als belangrijke subvoorwaarde wordt aangeduid is het feit dat de<br />

participatie goed aansluit bij de directe leefwereld van de participanten. Hierdoor zijn de participanten<br />

meer geïnteresseerd om te participeren. Het is derhalve vooral van belang gebleken dat de problemen<br />

rechtstreeks aansluiten bij de leefwereld van de participanten.<br />

5.6.5.6 Voldoende personele capaciteit en hulpmiddelen<br />

Deze kernvoorwaarde is van belang, omdat het zonder hulpmiddelen niet mogelijk is om participatie te<br />

organiseren. In alle cases was echter voldoende capaciteit voorhanden, bij zowel de participanten als<br />

bij het bestuur. Bij de Buurt Bestuurt werd echter aangegeven dat dit veel capaciteit kost wat niet altijd<br />

voorhanden is. Als dit niet voldoende beschikbaar is heeft dit een negatieve invloed op de kwaliteit<br />

van de participatie. Hieruit kan opgemaakt worden dat voldoende personele capaciteit en<br />

hulpmiddelen invloed hebben op het succes van de participatie. Daarnaast dient in deze een<br />

onderscheid gemaakt te worden tussen het organiseren van de participatie en de uitvoer van het<br />

betreffende beleid. In het geval van het Groenkleed project zijn er ook bepaalde uitvoerende taken<br />

84


verbonden aan de participatie van de bewoners. Deze is problematisch, omdat de bewoners met te<br />

weinig zijn en onvoldoende financiële middelen in huis hebben.<br />

5.6.5.7 Andere voorwaarden<br />

Het is dus gebleken dat alle door Pröpper en Steenbeek opgestelde voorwaarden in meer of mindere<br />

mate invloed hebben gehad op het succesvol participeren van bewoners in de verschillende cases.<br />

Naast deze vooraf opgestelde voorwaarden zijn in het onderzoek nog een aantal andere voorwaarden<br />

naar voren gekomen welke ook van invloed zijn gebleken op het al dan niet succesvol zijn van de<br />

participatie.<br />

In de eerste plaats wordt in alle gevallen verwezen naar de noodzaak van een persoonlijke<br />

benaderingen van bewoners. Bij de Buurt Bestuurt wordt dit zelf benoemd als de belangrijkste<br />

succesfactor. Binnen de kernvoorwaarde ‘ constructieve samenwerking’ wordt op persoonlijk vlak een<br />

‘werkbare situatie’ als voorwaarde aangemerkt. De persoonlijke benadering gaat echter verder dan<br />

een werkbare situatie. Professionals in de wijk moeten een gezicht krijgen voor de bewoners om de<br />

participatie laagdrempeliger te maken en om participanten gecommitteerd te houden.<br />

Ten tweede is de aanwezige kennis een belangrijke succesfactor gebleken. In cases PI Noordsingel<br />

en in de case met betrekking tot het Groenkleed project was er bij de participanten veel inhoudelijke<br />

kennis aanwezig over zowel het proces als over de inhoud van de problematiek. Dit wordt gezien als<br />

een belangrijke factor om zowel teleurstellingen te voorkomen, als voor het naar een hoger niveau<br />

tillen van de resultaten van de participatie. Aan de andere kant is gebleken dat weinig kennis van de<br />

organisatie en van de processen bij de overheid zorgt voor stagnatie en teleurstellingen in het<br />

participatieproces. Hierin wordt bijvoorbeeld door de respondenten aangegeven dat burgers<br />

onrealistische doelen hebben over wat er bereikt kan worden. Onrealistische doelen zorgen ervoor dat<br />

het bestuur deze niet kan waarmaken. Dit zorgt voor teleurstellingen. Deze voorwaarde wordt niet<br />

geheel gedekt door de voorwaarde duidelijkheid vooraf, omdat er bij de Buurt Bestuurt vooraf duidelijk<br />

gecommuniceerd is over de rolverdeling en de mogelijkheden, maar er door bewoners nog steeds<br />

onrealistische verwachtingen zijn over wat er mogelijk is.<br />

5.6.6 Representativiteit<br />

De representativiteit is in alle gevallen problematisch. Er worden voornamelijk (hoger)opgeleide<br />

autochtone bewoners bereikt van middelbare of oudere leeftijd. In de case van de PI Noordsingel zijn<br />

de bewoners actief op zoek gegaan naar het verhogen van de representativiteit, maar dit is niet<br />

gelukt. Ook bij de Buurt Bestuurt is men in sommige gevallen actief op zoek gegaan naar het<br />

verhogen van de representativiteit. Bij de cases de Burger voor Beverwaard groep en het project<br />

Groenkleed wordt de representativiteit door de bewoners als voldoende ervaren terwijl dit vanuit het<br />

bestuur als onvoldoende wordt aangemerkt. In alle gevallen waarin onderkend wordt dat de<br />

representativiteit onvoldoende is wordt dit aangemerkt als problematisch. De verschillende ingezetten<br />

85


methoden blijken derhalve nog onvoldoende in staat om met de participatie een representatieve groep<br />

te bereiken. Pogingen daartoe zijn nog ontoereikend.<br />

5.6.7 Bereik<br />

In alle cases valt een bepaalde vaste kern van participanten te onderscheiden. Het Ideale aantal wordt<br />

geschat op rond de 10 tot 15 personen, dit om de participatie werkbaar te houden. Het bereik van de<br />

participatie in zijn algemeen wordt echter in alle cases, op die van de herinrichting van de PI<br />

Noordsingel na, als onvoldoende ervaren. Dit heeft bij de andere cases het effect dat de uitkomsten<br />

van de participatie onvoldoende gedragen worden door de relevante doelgroep van het beleid.<br />

5.6.8 Conclusie<br />

Uit de analyse van de onderzoeksgegevens komt naar voren dat de in het theoretisch kader<br />

genoemde voorwaarden voor succesvol interactief bestuur betrouwbare indicatoren zijn, mits<br />

aangevuld met een aantal extra voowaarden: het hanteren van een persoonlijke benadering en de<br />

aanwezigheid van inhoudelijke en proceskennis bij zowel de participanten als bij het bestuur. Een<br />

belangrijke variabele voor het al dan niet succesvol zijn van interactief bestuur op wijkniveau in<br />

Rotterdam zijn de verschillende bestuurstijlen en burgerrollen. Het bestuur in een participatieve rol is<br />

een succesfactor gebleken voor interactief bestuur evenals de bewoners van de Rotterdamse wijken<br />

in de rol van adviseur. In de twee cases waar de burgers het initiatief voor participatie hebben<br />

genomen blijken zowel de burgers als het bestuur onvoldoende in staat dit succesvol te organiseren.<br />

Er is in deze dan ook een verschuiving zichtbaar waarin het bestuur het initiatief probeert onder te<br />

brengen in de ambtelijke organisatie. Dit verschil is mogelijk te verklaren door het feit dat overheden<br />

gewend zijn om zelf participatietrajecten te organiseren en minder om in een bepaald beleid betrokken<br />

te worden.<br />

86


<strong>Hoofdstuk</strong> 6: De conclusies en aanbevelingen<br />

6.1 Beantwoording deelvragen<br />

In dit hoofdstuk zullen de deelvragen en uiteindelijk de hoofdvraag beantwoord worden. Daarnaast<br />

zullen er enkele aanbevelingen gedaan worden en zal er gereflecteerd worden op het onderzoek. De<br />

hoofdvraag waar we dit onderzoek mee begonnen zijn luidt:<br />

Hoe is burgerparticipatie in de onderzochte cases op wijkniveau in Rotterdam vormgegeven en welke<br />

succes- en knelpunten kunnen hierbij worden onderscheiden?<br />

Hier volgend zullen één voor één de deelvragen beantwoord worden, welke gezamenlijk het antwoord<br />

op de hoofdvraag zullen vormen.<br />

Deelvraag 1: Wat is burgerparticipatie? Wat kun je ermee, welke vormen zijn er te onderscheiden en<br />

welke voorwaarden zijn aan de inzet verbonden?<br />

Burgerparticipatie kan op verschillende manieren gedefinieerd worden. In dit onderzoek is het<br />

gedefinieerd als de rol van burgers bij interactief bestuur. De definitie van interactief bestuur die in dit<br />

onderzoek is gebruikt betreft een definitie van Denters et al. (2002), aangevuld met een aantal criteria.<br />

Interactief bestuur is: Manieren van beleidsvorming waarbij het bestuur een participatieve,<br />

delegerende, samenwerkende of faciliterende bestuurstijl hanteert en waarbij het belanghebbenden in<br />

de rol van coproducent de mogelijkheden geeft om, mininaal vanaf de agendavorming,<br />

beleidsvoorbereiding of vroegtijdig tijdens de besluitvorming, het beleid te beïnvloeden.<br />

Uit de literatuur zijn vervolgens een aantal motieven te onderscheiden voor het gebruik maken van<br />

interactief bestuur. Deze kunnen het best samengevat worden in de motivatieketen. Deze keten start<br />

met de aanname dat het betrekken van burgers bij beleid zorgt voor het verhogen van de<br />

democratische legitimiteit van het beleid. Dit zorgt er weer mede voor dat door het betrekken van de<br />

burgers de kloof tussen hen en het bestuur op zijn minst verkleind wordt. Doordat burgers en bestuur<br />

beter gaan samenwerken is er meer kennis, informatie en deskundigheid aanwezig binnen de<br />

beleidsvorming waardoor het probleemoplossend vermogen vergroot wordt, alsmede de kwaliteit van<br />

het beleid. Een betere kwaliteit van beleid zal vervolgens weer leiden tot meer draagvlak van beleid.<br />

Dit alles zal zorgen voor een versnelling van het beleidsproces als geheel. Deze motieven kunnen<br />

alleen bereikt worden indien er aan bepaalde voorwaarden voldaan wordt voor succesvol interactief<br />

bestuur. In de literatuur zijn de volgende kernvoorwaarden onderscheiden: openheid, duidelijkheid<br />

vooraf over rol en inbreng van het bestuur en participanten, meerwaarde van participatie,<br />

constructieve relatie, geschikte problematiek en voldoende personele capaciteit en hulpmiddelen.<br />

87


Deelvraag 2: Hoe is burgerparticipatie op wijkniveau momenteel in Rotterdam georganiseerd?<br />

In dit onderzoek stond gebiedsgericht werken als manier waarop burgers betrokken worden bij de<br />

problemen in hun wijk centraal. In het onderzoek is naar voren gekomen dat gebiedsgericht werken<br />

niet iets is wat in Rotterdam is bedacht, maar wat in verschillende vormen door heel het land wordt<br />

toegepast. De kern van het gebiedsgericht werken kan het beste verwoord worden door de definitie<br />

van het ministerie van binnenlandse zaken te hanteren: Gebiedsgericht werken is een manier van<br />

werken waarbij in de beleids- en uitvoeringsfase nadrukkelijk van buiten (de wijk) naar binnen (de<br />

ambtelijke organisatie) wordt gekeken en gehandeld. [..] (daarnaast) gaat het ook om een<br />

samenhangende aanpak tussen sociale, economische en fysieke opgaven en kansen en is er veel<br />

ruimte voor bewoners[…]. Gebiedsgericht werken is dus geen organisatie inrichtingsprincipe, maar<br />

een manier van werken. Deze definitie komt overeen met de manier waarop het gebiedsgericht<br />

werken in Rotterdam gedefinieerd wordt: Gebiedsgericht werken is het werken vanuit de opgaven van<br />

de wijk, samenwerken met burgers, ondernemers en alle partners die in de wijk actief zijn om te<br />

komen tot het ontwikkelen, uitvoeren en implementeren van beleid dat aansluit bij de specifieke<br />

kenmerken en vraagstukken van het betreffende gebied en de doelgroepen in dat gebied (Rotterdam,<br />

2008). Uit beide definities is de kern van het gebiedsgericht werken terug te brengen tot een bottomup<br />

benadering van beleidsvoering waarbij er actief samengewerkt wordt met bewoners en andere<br />

partners in de wijk. De aangescherpte definitie van het gebiedsgericht werken in Rotterdam is:<br />

Gebiedsgericht werken is het op basis van het wijkprofiel, het C-BIS en participatie van bewoners en<br />

andere betrokken formuleren van opgaven in de wijk die daarna worden gecombineerd met de<br />

bestuurlijke keuzes (van deelgemeentebesturen en stadsbestuur) en vervolgens worden vertaald en<br />

geprioriteerd in een integraal wijkactieprogramma (i-WAP) waarin de inzet vanuit de verschillende<br />

clusters wordt gerelateerd aan de inzet van andere partners in de wijk (Rotterdam, 2012). In deze visie<br />

is op hoofdlijnen hetzelfde beeld te constateren, enkel aangevuld met de instrumenten welke hier in<br />

Rotterdam bij gebruikt (gaan) worden. Zoals in het onderzoek vermeld is de i-WAP inmiddels<br />

doorontwikkeld in een DIN.<br />

Deelvraag 3: Welke manieren van burgerparticipatie worden er momenteel in de onderzochte cases in<br />

de wijken in Rotterdam ingezet?<br />

In de onderzochte cases worden er verschillende methoden gebruikt. De Buurt Bestuurt methodiek<br />

kan het best getypeerd worden als een wijkbijeenkomst. Tijdens de wijkbijeenkomst wordt vervolgens<br />

middels een gezamenlijke top drie de extra inzet van stadstoezicht en de politie bepaald. De burgers<br />

nemen hierin de rol van adviseur in en het bestuur de participatieve bestuursstijl. De BvB groep, maar<br />

ook het Groenkleed project kunnen beide getypeerd worden als een burgerinitiatief, waarbij bewoners<br />

gestart zijn met het initiatief en de deelgemeente pas later is aangehaakt. De burgerrol is derhalve in<br />

deze cases te typeren als initiatiefnemer. Het bestuur nam in deze cases de faciliterende bestuursstijl<br />

in. Het participatietraject rondom de herstructurering van de Penitentiaire Instelling Noordsingel betreft<br />

een adviesprocedure. Bewoners hebben hierin wel daadwerkelijk een zware adviserende rol gehad.<br />

Bewoners namen dus de adviseursrol in en het bestuur een participatieve bestuursstijl.<br />

88


Deelvraag 4: Welke knelpunten en successen zijn er te onderscheiden aangaande de inzet van<br />

burgerparticipatie bij de onderzochte cases op wijkniveau in Rotterdam?<br />

De grootste knelpunten worden in eerste plaats in bijna alle gevallen ervaren op het gebied van de<br />

representativiteit en het bereik van de participatie. Op het traject rondom de herinrichting van het<br />

gebied van de PI Noordsingel en enkele gevallen van Buurt Bestuurt na, schieten het bereik en de<br />

representativiteit te kort. Een van de oorzaken welke uit het onderzoek naar voren komt is de eerdere<br />

participatiegeschiedenis van bewoners. Dit zou een voorwaarde voor succesvolle participatie moeten<br />

zijn, maar omdat dit voornamelijk negatieve ervaringen zijn werkt het juist negatief. Het beperkte<br />

bereik en de beperkte representativiteit wordt als probleem ervaren, omdat het dan niet mogelijk is om<br />

de wensen van de bewoners in de wijk de inventariseren. Daarnaast worden de door Pröpper en<br />

Steenbeek (1999) opgestelde voorwaarden voor succesvolle participatie: openheid, duidelijkheid<br />

vooraf over rol en inbreng van het bestuur en participanten, meerwaarde van participatie,<br />

constructieve relatie, geschikte problematiek en voldoende personele capaciteit en hulpmiddelen, in<br />

de verschillende cases herkend als succesfactoren wanneer hier aan wordt voldaan en als knelpunt<br />

indien hier niet aan wordt voldaan. Naast deze voorwaarden zijn uit het onderzoek nog een aantal<br />

andere voorwaarden naar voren gekomen, deze zijn het hanteren van een persoonlijke benadering en<br />

de aanwezigheid van inhoudelijke en proceskennis bij zowel de participanten als bij het bestuur. Als<br />

deze elementen aanwezig zijn zorgt dit voor succesvoller interactief bestuur.<br />

6.2 Beantwoording hoofdvraag<br />

Met de beantwoording van de deelvragen heeft het onderzoek de hoofdvraag: Hoe is<br />

burgerparticipatie in de onderzochte cases op wijkniveau in Rotterdam vormgegeven en welke<br />

succes- en knelpunten kunnen hierbij worden onderscheiden? in zijn geheel weten te beantwoorden.<br />

In deelvraag één is beantwoord wat er in de theorie onder burgerparticipatie wordt verstaan, welke<br />

motieven er zijn te onderscheiden en aan welke voorwaarden het moet voldoen om succesvol te zijn.<br />

In deelvraag twee is beantwoord hoe gebiedsgericht werken in Rotterdam is opgezet en hoe<br />

burgerparticipatie hierin past. Het gebiedsgericht werken is in Rotterdam de manier waarbij bewoners<br />

in hun eigen wijk of buurt betrokken worden bij het overheidsbeleid. In de laatste twee deelvragen zijn<br />

ten slotte de empirische gegevens geanalyseerd en is er een overzicht gegeven van de in de vier<br />

cases gehanteerde methoden van burgerparticipatie en welke succes- en knelpunten hierbij zijn te<br />

onderscheiden.<br />

89


6.3 Aanbevelingen<br />

Ter afsluiting van dit onderzoek zullen er in deze paragraaf op basis van de bevindingen in het<br />

onderzoek en door de gedane observaties een aantal aanbevelingen gedaan worden. Deze<br />

aanbevelingen zouden mogelijk kunnen zorgen voor het in de toekomst beter en efficiënter<br />

vormgeven van de burgerparticipatie in de Rotterdamse wijken.<br />

Één van de voornaamste conclusies van het onderzoek is dat de door Pröpper en Steenbeek<br />

gefomuleerde kernvoorwaarden nagenoeg allemaal van invloed zijn gebleken op het al dan niet<br />

succesvol zijn van het interactieve beleid. Het borgen van deze kernvoorwaarden in de nieuwe<br />

participatievormen kan dan ook gezien worden als de belangrijkste aanbeveling. Naast deze<br />

aanbeveling kunnen er ook nog de volgende aanbevelingen gedaan worden:<br />

1. Gebiedsgericht organiseren burgerparticipatie<br />

Uit alle interviews komt naar voren dat ook voor het betrekken van bewoners een aanpak op maat<br />

nodig is. Niet in elke wijk zijn dezelfde methoden succesvol. Dit hangt af van de soort problemen,<br />

maar ook van het soort mensen dat woont in een wijk. Een gebiedsteam moet bij uitstek in staat<br />

worden geacht om aan te voelen welke methode in een betreffende wijk werkt.<br />

2. Geen ‘burgerparticipatie’ meer<br />

In vrijwel alle gesprekken komt naar voren dat veel bewoners geen zin meer hebben om te<br />

participeren, of hiervoor moeilijk te bereiken zijn, omdat ze negatieve ervaringen hebben met<br />

burgerparticipatie. De term burgerparticipatie, maar ook termen als inspraak, roepen dan ook bij veel<br />

professionals, maar ook bij bewoners negatieve gevoelens op. Gebruikt derhalve in het vervolg een<br />

andere term.<br />

3. Sterke ambtenaar in gebied<br />

Voornamelijk in het geval van bewonersinitiatieven is het van belang dat er in het gebied een sterke<br />

ambtenaar aanwezig is die mandaat heeft in de organisatie. Bij de twee bewonersinitiatieven die in dit<br />

onderzoek zijn meegenomen ging er voornamelijk in het begin veel fout, omdat er veel<br />

onduidelijkheden waren en processen te lang duurden. Een sterke ambtenaar in het gebied zou snel<br />

keuzes kunnen maken om dergelijke problemen te voorkomen. Momenteel is de organisatie van de<br />

deelgemeente onvoldoende geschikt voor het inspelen op creatieve bewonersinitiatieven<br />

4. Onderwijs bewoners en professionals<br />

In twee van de vier cases bleken de participanten veel kennis te hebben van beleidsprocessen bij de<br />

overheid. In beide gevallen werd dit aangemerkt als een sterk pluspunt bij de participatie. Dit helpt<br />

teleurstellingen en miscommunicaties te voorkomen. Geef participerende bewoners derhalve<br />

voldoende informatie over het proces of train hen hierin. Als andere optie kan gedacht worden om een<br />

contactpersoon aan te dragen welke de participanten actief ondersteund in het proces.<br />

90


Ook wordt er in de interviews aangegeven dat niet alle ambtenaren op straat, ook daadwerkelijk weten<br />

hoe ze om moeten gaan met direct contact met bewoners. Ook hiervoor zou een training voor kunnen<br />

komen om zo problemen op het gebied van communicatie te voorkomen.<br />

5. Investeer in structurele persoonlijke relaties<br />

Veel van de vormen van participatie in de wijken zijn kleine projecten. Juist door de persoonlijke en<br />

structurele relatie van bewoners met medewerkers van de gemeente wordt participatie<br />

vergemakkelijkt en laagdrempeliger.<br />

6. Benut de capaciteit in de wijk<br />

Het project Groenkleed is hier bij uitstek een goed voorbeeld van. Bewoners van de wijken hebben<br />

verschillende professionele competenties. Tracht deze te lokaliseren en te benutten. Kijk wat de<br />

bewoners voor de wijk kunnen betekenen.<br />

7. Maak gebruik van nieuwe technologische middelen<br />

Zoals aangegeven in het onderzoek heeft tegenwoordig ruim 94 procent van de huishoudens toegang<br />

tot internet. Waar men bij Buurt Bestuurt nog wel gebruik maakt van Twitter en een website, is er bij<br />

de andere vormen helemaal geen sprake van inzet van nieuwe technologische middelen. Door middel<br />

van crowdsourcing of andere moderne technieken kan veel informatie vanuit de wijken ‘naar boven’<br />

gebracht worden.<br />

8. Organiseer representativiteit<br />

Door alle respondenten wordt aangegeven dat de representativiteit in de verschillende cases in bijna<br />

alle gevallen problematisch is. Als oplossing hiervoor wordt aangedragen om actief op zoek te gaan<br />

naar representativiteit. Hoe verhouden de participanten zich tot de kenmerken van de bewoners van<br />

de buurt of wijk? En ga actief op zoek naar personen welke de representativiteit vergroten.<br />

91


Bibliografie<br />

Arnstein, S. (1969) A Ladder of Citizen Participation JAIP, Vol. 35<br />

Bekkers, V. (2005) Beleid in beweging: Achtergronden, benaderingen, fasen en aspecten van beleid<br />

in de publieke sector. Lemma, Bussum.<br />

Bewonersvereniging achterdemuur (2011) Penitentiaire (her)inrichting Noordsingel.<br />

http://www.rotterdam.nl/DG%20Noord/Contentimages/PI-BOEK.pdf<br />

Burgers voor beverwaard (2011). Luide tocht BvB groep Succesvol.<br />

[http://www.burgersvoorbeverwaard.nl/_files/Deelgemeente%20IJsselmonde%20-<br />

%20Luide%20Tocht%20BvB%20Groep%20Succesvol.pdf]<br />

Burgers voor beverwaard (2012). Burgers voor beverwaard: wie zijn wij?<br />

[http://www.burgersvoorbeverwaard.nl]<br />

Buurt bestuurt (2012) Buurt Bestuurt nieuwsbrief februari 2012.<br />

[http://www.rotterdam.nl/Directie%20Veilig/Bestanden/Buurt%20Bestuurt/1%20Nieuwsbrief%20Buurt<br />

%20Bestuurt%20februari%202012.pdf]<br />

Denters, S.A.H., Klok P.J. en Visser, M.A. (2002). De raad beoordeeld! Oordelen van<br />

lokaleopinieleiders en bestuurders over de gemeenteraad als volksvertegenwoordiging. Een<br />

tussenrapportage. Project Duale Gemeenten. Van Poelje Instituut, Faculteit der Bestuurskunde,<br />

Universiteit Twente, Enschede.<br />

Directie veilig gemeente Rotterdam ( 2012) Factsheet Buurt Bestuurt voor werkers.<br />

[http://www.rotterdam.nl/Directie%20Veilig/Bestanden/Buurt%20Bestuurt/1%20Factsheet%20Buurt%2<br />

0Bestuurt%20voor%20werkers.pdf]<br />

Edelenbos, J. (2000). Proces in vorm: procesbegeleiding van interactieve beleidsvorming over lokale<br />

ruimtelijke projecten. Proefschrift. Lemma Uitgeverij BV, Utrecht<br />

Edwards, A., Schaap, L. (2002) Burgerparticipatie in Rotterdam. <strong>Erasmus</strong> Universiteit, Rotterdam.<br />

http://publishing.eur.nl/ir/repub/asset/1118/CLD004.pdf<br />

Flyvbjerg, B. (2006) Five Misunderstandings About Case-Study Research Aalborg <strong>University</strong>, Aalborg.<br />

Hoogerwerf, A. Herweijer, M. (2008) Overheidsbeleid: een inleiding in de beleidswetenschap, Kluwer,<br />

Alphen aan de Rijn<br />

92


Fung, A. (2006) Varieties of Participation in Complex Governance, Harvard <strong>University</strong>, Harvard<br />

Korsten, A.F.A. & Tops, P.W. (1998), Lokaal bestuur in Nederland: <strong>Inleiding</strong> in de gemeentekunde.<br />

Samson, Alphen aan den Rijn.<br />

Lowndes, N. (1995). Citizenship and urban politics, in D. Judge, G. Stoker and H. Wolman (eds).<br />

Theories of Urban Politics, London: Sage, pp. 160-181.<br />

Ministerie van BZK(2012) de wijkengids, wat is de wijkengids?<br />

[http://www.wijkengids.nl]<br />

Norris, P. (2001). Digital Divide: Civic engagement, information poverty, and the Internet worldwide.<br />

Cambridge <strong>University</strong> Press, Cambridge.<br />

Pröpper, I.M.A.M., Steenbeek, D.A. (1998). Interactieve beleidsvoering: typering, ervaringen en<br />

dillema’s, in: Bestuurskunde, jrg. 7, nr. 7: 292-301.<br />

Pröpper, I.M.A.M., Steenbeek, D.A. (1999). De aanpak van interactief beleid: elke situatie is anders.<br />

Coutinho, Bussum.<br />

Pröpper, I. M.A.M, Steenbeek, D.A. (2001). De aanpak van interactief beleid: elke situatie is anders.<br />

Coutinho, Bussum.<br />

Rijksgebouwendienst (2010) Wat gaat er gebeuren met de gevangenis aan de Noordsingel als deze<br />

leegkomt?<br />

http://www.rotterdam.nl/DG%20Noord/Concept%20DEF.pdf<br />

Rijksoverheid (2011). Memorie van toelichting afschaffing deelgemeenten.<br />

[http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2011/09/28/memorie-vantoelichting-afschaffing-deelgemeenten.html]<br />

Rochester, C. (2006) Making Sense of Volunteering: A literature review, Volunteering England and the<br />

Commission on the Future of Volunteering. Londen.<br />

Rotterdam (2008), Gebiedsgericht werken, de uitvoering.<br />

[http://www.rotterdam.nl/DG%20Delfshaven/Document/gebiedsgericht%20werken%20uitvoering%20fe<br />

b%202008.pdf]<br />

Rotterdam (2012), Geschiedenis van Rotterdam.<br />

[http://www.rotterdam.nl/geschiedenisrotterdam]<br />

93


Rotterdam (2012b) Clustervorming.<br />

[http://sjaan.rotterdam.nl/concern:clustervorming]<br />

Rotterdam (2012c). Bestuursdienst.<br />

[http://www.rotterdam.nl/bestuursdienst]<br />

Rotterdam (2012d) Beter Rotterdams bestuursmodel voor meer resultaat in de wijken.<br />

[http://www.rotterdam.nl/beterrotterdamsbestuursmodelvoormeerresultaatin_de_wijken]<br />

Rotterdamse Rekenkamer(2012) Rekenkamerrapport: Wijken voor de stad. Gemeente Rotterdam.<br />

Rotterdam.<br />

Swanborn, P.G. (2006) Case-Study's Wat, Wanneer En Hoe? LEMMA uitgeverij bv., Utrecht.<br />

Tiel, S, van, (2007). Bestuurskundig Onderzoek, een methodologische inleiding. Coutinho, Bussum<br />

VRD(2012), Wat zijn deelgemeenten?<br />

(http://www.rotterdamsedeelgemeenten.nl/do.php?fct=pages&op=showPage&pageId=226<br />

WMO (2008). De waarde van de wijk. DSP groep, Amsterdam.<br />

Woonbron (2012). Wethouder van Huffelen opent duurzame huiskamer op Heijplaat.<br />

http://www.woonbron.nl/OverWoonbron/Actueel/Persberichten/Pages/WethouderVanHuffelenopentdu<br />

urzamehuiskameropHeijplaat.aspx<br />

94


Respondenten<br />

Anne Boomsluiter Kwartiermaker klantenservice gemeente Rotterdam<br />

Han van Dam Gebiedsmanager deelgemeente Rotterdam Noord<br />

Marja Rook Medewerkster Buurt Bestuurt deelgemeente Delfshaven<br />

Peter Groeneveld Portefeuillehouder Buurt Bestuurt directie Veilig gemeente Rotterdam<br />

Petter van Raalte Voorzitter bewonersvereniging Achter de muur<br />

Marcel Dekker Gebiedsmanager deelgemeente IJsselmonde<br />

Elzo Bijl Medeoprichter Burger voor Beverwaard groep<br />

Joop van der Hor Gebiedscoördinator Deelgemeente Charlois<br />

Lidwien Houten Beleidsmedewerkster buitenruimte DG Charlois<br />

Saskia Hijman Beleidsadviseur Team Gebiedsgericht Werken Rotterdam<br />

Cindy Fassotte Mede-initiator project Groenkleed<br />

95


Bijlage 1: Organogram gemeente Rotterdam<br />

96


Bijlage 2: Interview handleiding<br />

Zoals in hoofdstuk drie is beschreven is er gebruikt gemaakt van een semigestructureerd interview.<br />

Onderstaand is de door de onderzoeker gebruikte interviewhandleiding weergegeven:<br />

Algemene informatie:<br />

Naam:<br />

Project:<br />

Functie:<br />

1. Wat is uw rol in het project?<br />

2. Wat houdt het project in?/Wat is het doel van het project?<br />

3. Welke rollen nemen de burgers en het bestuur in?<br />

Initiatiefnemer / faciliterend:<br />

Initiatief, strategische keuzen liggen bij de burgers<br />

Bestuur biedt faciliteiten<br />

Interactie: veelal met ambtenaren<br />

Besluitvorming door bestuur: marginaal toetsend<br />

Samenwerkingspartner / samenwerkend:<br />

Strategische keuzen in gezamenlijkheid<br />

evt. Samenwerkingsverband<br />

Interactie met ambtenaren en bestuurders<br />

Besluitvorming door alle partners, geen politiek primaat<br />

Medebeslisser / delegerend:<br />

Strategische keuzen door het bestuur<br />

Burgers werken uit, ruimte voor eigen invulling<br />

Interactie veelal met ambtenaren en bestuurders<br />

Adviseur / participatief:<br />

Strategische keuzen door het bestuur<br />

Burgers kunnen open advies geven, eigen probleemdefinitie en oplossingsrichting inbrengen<br />

Interactie veelal met ambtenaren en bestuurders<br />

Handhaving primaat politieke besluitvorming<br />

4. In welke beleidsfase(n)?<br />

Agendavorming<br />

Proces waarbij maatschappelijke problemen de aandacht van het publiek en van de<br />

beleidsbepalers krijgen.<br />

Beleidsvoorbereiding<br />

Het verzamelen en analyseren van informatie en het formuleren van adviezen met het oog op<br />

het te voeren beleid.<br />

Besluitvorming<br />

97


Het bepalen van de gekozen middelen en de gekozen doeleinden<br />

Beleidsuitvoering<br />

Het toepassen van de gekozen middelen voor de gekozen doeleinden.<br />

Beleidsevaluatie<br />

Het beoordelen van de inhoud, het proces en/of de effecten van een beleid aan de hand van<br />

bepaalde criteria.<br />

Terugkoppeling<br />

Het verwerken van een beoordeling van de inhoud, het proces en/of de effecten van een<br />

beleid en het op basis daarvan opnieuw bepalen van het beleid of het beleidsproces.<br />

5. Waarom is er gekozen om de burgers te betrekken? (Motieven)<br />

Topiclist motieven:<br />

Inhoudelijke verrijking<br />

Het realiseren van een hoger ambitieniveau<br />

Verbetering van het proces<br />

Verbetering van de samenwerking met externe partijen<br />

Vergroting van draagvlak<br />

Verkorting van de tijdsduur, dan wel versnelling van beleid<br />

Vergroten van het probleemoplossend vermogen van de maatschappij<br />

Uitbreiding van participatie en democratie<br />

Verbetering van de interne organisatie<br />

Verbetering van het imago<br />

Eventuele aanvullende motieven<br />

6. Navragen in hoeverre er is voldaan aan de voorwaarden als gesteld door Propper en<br />

Steenbeek:<br />

Topiclist:<br />

Openheid:<br />

Er is beleidsruimte<br />

Het bestuur is in staat en bereid invloed te delen met participanten<br />

Het bestuur is in staat en bereid participanten inzicht te geven in het beleidsproces en de<br />

afweging van besluiten<br />

De participant heeft geen onveranderlijke opstelling of opvatting<br />

De participant is in staat en bereid invloed te delen met bestuur<br />

De participant is in staat en bereid inzicht te geven in zijn eigen afweging<br />

Duidelijkheid vooraf:<br />

Het bestuur is er zich van bewust waaraan de uitkomsten van het interactief traject toetst<br />

Het bestuur is zich ervan bewust welke rol het zelf wil spelen en welke rol het de participant<br />

wil toebedelen<br />

98


Het samenspel tussen de verschillende geledingen van het bestuur maakt eenduidig optreden<br />

naar buiten mogelijk en wordt niet gehinderd door veel interne meningsverschillen en<br />

interventies<br />

Het samenspel tussen de verschillende geledingen van de participanten maakt eenduidig<br />

optreden naar buiten mogelijk en wordt niet gehinderd door veel interne meningsverschillend<br />

of interventies.<br />

Meerwaarde participatie:<br />

Het bestuur verwacht van de participanten een bepaalde bijdrage.<br />

De participanten zijn in staat en bereid de door het bestuur verwachte bijdragen te leveren<br />

Constructieve relatie:<br />

Structureel<br />

Het bestuur en de participanten zijn afhankelijk van elkaar om bepaalde doelstellingen te<br />

realiseren<br />

Het bestuur en de participanten hebben al een structuur voor de samenwerking<br />

Cultureel<br />

Het bestuur en de participanten hebben gemeenschappelijke zin of betekenisgeving<br />

De belangentegenstellingen tussen het bestuur en de participanten zijn beperkt, overbrugbaar<br />

of uitruilbaar<br />

Het bestuur en de participanten hebben reeds een samenwerkingsverleden en een<br />

samenwerkingsstructuur.<br />

Persoonlijk<br />

De persoonlijke verhoudingen tussen het bestuur en de participanten zijn werkbaar.<br />

Geschikte problematiek<br />

De problematiek is niet dermate urgent dat meteen een beslissing moet worden genomen en<br />

moet worden opgetreden.<br />

De problematiek heeft voor het bestuur voldoende gewicht in relatie tot de extra tijd<br />

inspanningen en geld.<br />

De participanten zijn geïnteresseerd in de problematiek; deze is voor het belangrijk en<br />

herkenbaar en sluit aan bij hun belevingswereld en tijdshorizon<br />

De problematiek gaat de competentie van het bestuur niet te boven<br />

De problematiek kan worden afgebakend van andere problemen<br />

De problematiek is voldoende in tijd af te bakenen<br />

De problematiek is voor de participanten niet te technisch<br />

De problematiek is niet dusdanig binnen het bestuur gepolitiseerd dat participatie<br />

problematisch is.<br />

De problemen en de oorzaken hiervoor zijn nog niet uitgeanalyseerd en/of hierover staat nog<br />

onvoldoende overeenstemming in het publieke domein<br />

De (beste) beleidsaanpak voor de problematiek is nog niet bekend en/of hierover bestaat nog<br />

onvoldoende overeenstemming in het publieke domein.<br />

99


Het is niet noodzakelijk om de problematiek of belangrijke aspecten daarvan geheim te<br />

houden<br />

Voldoende hulpmiddelen:<br />

Het bestuur heeft voldoende menskracht, geld en andere middelen beschikbaar<br />

De participanten hebben voldoende menskracht, geld en andere middelen beschikbaar<br />

7.Wat is er met het aandeel van de burger gedaan?<br />

8. Bereik:<br />

Hoeveel burgers zijn er bij het project betrokken? Eventueel globale schatting<br />

9. Representativiteit:<br />

Vormen de burgers die zijn betrokken bij dit project een afspiegeling van de doelgroep van de wijk?<br />

10. Succes-en knelpunten:<br />

Wat zijn de succesfactoren binnen de samenwerking? En wat de knelpunten?<br />

(Open vraagstelling. Ook andere mogelijk dan de voorwaarden voor succesvol interactief bestuur)<br />

11. Afsluitend: ideeën over toekomst of hoe samenwerking effectiever kan verlopen, eventueel<br />

aanvullende opmerkingen/<br />

100

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!