De kunstrijder.pdf
De kunstrijder.pdf
De kunstrijder.pdf
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Jonge Lijsters
2000 Nr. 5
Jonge Lijsters, reeks voor scholieren, is een uitgave van W olters
Noordhoff, Groningen, en Wolters Plantyn, Deurne (België);
per jaar verschijnen vijf titels en een Lijsterwij{er.
Titeloverzicht Jonge Lijsters 2000
(ISBN Nederland 9001 55273 0; ISBN België 9030 1715° 2)
2000/1 - Thea Beckman De Gouden Dolk
(ISBN 9001 55274 9 )
2000/2 - Imme Dros Ongelukkig verliefd
(ISBN 9001 55275 7)
2000/3 - Bies van Ede Ijskoude handen
(ISBN 9°01 55276 5)
2000/4- Lydia Rood Weg van de {on
(ISBN 9001 5)278 I)
2000/5 - Jan Terlouw De Kunstrijder
(ISBN 9001 552773)
2000/ 6 - M. Letterie/ C. Markesteijn Lijsterwij{u
(ISBN 9001 55278 x)
Jan Terlouw
De Kunstrijder
2000
WOLTERS-NOORDHOFF
GRONINGEN
WOL TERS PLANTYN
DEURNE
Copyright © z989 Lemniscaat, Rotterdam
Uitgegeven met een licentie van uitgeverij Lemniscaat
ISEN 900Z 552:7:7 3 (Nederland)
I
Zelfs de meest onverbeterlijke langslaper wordt soms vroeg
wakker. Zelfs Patrick, die op door-de-weekse dagen meestal
door de wekker heen sliep en door zijn moeder praktisch uit
bed gesleurd moest worden, was deze zondagochtend wak
ker toen de zon net over de horizon gluurde. Dat gebeurde al
vroeg, want het was de eerste dag van de wintertijd. De
vorige avond had hij alle klokken in huis een uur achteruit
gezet. Was hij daarom zo vroeg wakker? Onwaarschijnlijk.
Moest hij ergens heen? Nee, hij had geen bijzondere plan
nen. Was dit op de een of andere manier een speciale dag?
Het was gewoon 28 september, hij was niet jarig, zijn moe
der was niet jarig, de koningin was niet jarig.
Patrick opende voorzichtig zijn linkeroog en deed het
onmiddellijk weer dicht toen het vale licht van zijn kamer
erin doordrong. Aan dit vroege licht waren zijn ogen niet
gewend. Geen school. Geen afspraken. Geen verplichtin
gen. Hij dook dieper onder de dekens en probeerde de
droom op te vatten waar die was afgebroken. Hij had aan de
manen van een paard gehangen, dwars door de weilanden
was het gegaan, maar achtervolgde hij iemand of werd hij
zelf achterna gezeten?
De slaap wilde niet terugkomen. Hij keerde zich op zijn
linkerzij. Het hielp niet. Deze ochtend moest hij meemaken
waar slechte slapers dagelijks - of liever nachtelijks - mee
tobben: ogen dicht of niet, deken of niet, hij was klaarwak
ker. Zijn bil kriebelde. Hij gaf er een fanatieke krab over met
zijn nagels, zodat de jeuk veranderde in pijn. Zijn rug was
stijf van het liggen. Hij rolde zich op zijn buik en begroef zijn
hoofd in het kussen. Zijn adem maakte een warme plek en hij
kreeg het benauwd. Toen gaf hij het op. 'Ik ben wakker,'
verklaarde hij en hij schoof de dekens opzij.
Hij balde een vuist en stelde vast dat er nog niet de minste
kracht in zat. Hier zou nog geen tor voor op de loop gaan,
dacht hij. Zou Willemien van spierballen houden? Meisjes
zeggen altijd dat ze er niks om geven, wat niet per se waar
hoeft te zijn. In ieder geval had hij op dit vroege uur spier
ballen van niks. Hij boog en strekte zijn armen om het bloed
beter te laten doorstromen. Dat hielp. Met het bloed stroom
de ook de kracht toe.
In de muur aan het hoofdeinde van het bed waren boven
elkaar drie verchroomde stangen aangebracht. Hij greep de
laagste en trok zich op. Zo kon hij bij de volgende. Vanaf de
bovenste stang kon hij de rekstok bereiken, die aan het pla
fond hing, twee meter boven zijn bed. Hij trok zich op,
strekte zijn armen, trok zich weer op, strekte zich opnieuw.
Twintig keer was de taks. Soms, als hij zichzelf wenste te
straffen, bijvoorbeeld voor te veel eten de vorige dag, moest
hij vierentwintig keer. Is dat vandaag het geval? vroeg hij
zich hijgend af. Nee, maar hij was nu toch al bij tweeëntwin
tig. Na nog twee keer liet hij zich vallen. Het bed jankte.
Even bleefhij uitgeput op zijn rug liggen, maar zijn krachten
keerden snel terug. Hij ging op de rand van het bed zitten en
haalde diep adem. Dat voelde goed. Hij voelde zich sterk en
gezond. Met een handige zwaai wipte hij in zijn rolstoel, gaf
zichzelf een duw en freewheelde naar de badkamer, die te
gen zijn slaapkamer was aangebouwd.
T-shirt uit en in het zitbad, heerlijk die warme straal op
zijn rug. Hij bleef langer zitten dan met het oog op de gas
rekening verantwoord was, maar verdiende voor zijn gevoel
weer wat terug door even alleen de koude kraan open te
houden. De adem werd hem ontnomen, maar hij grijnsde en
schold zichzelf voor lafaard. Toch maar dicht nu, die kraan.
Ieder heldendom heeft zijn grens. Hij droogde zich af en
voelde hoe zijn huid tintelde. Lekker. Hetbed was vergeten.
De dag kon beginnen.
6
'Nou nou; zei zijn moeder toen ze hem aan zag komen. 'Ben
je ziek? Zo vroeg heb ik je nog nooit uit bed gezien.'
Ze zat, gekleed in een peignoir, met een wit gezicht aan de
keukentafel, een dampende kop oploskoffie voor zich, háár
manier om de bloedsomloop op gang te brengen.
'De ochtendstond heeft goud in de mond,' zei Patrick
opgewekt. Zijn moeder greep naar haar hoofd. 'Niet zo luid,
alsjeblieft!
'Vroeg in de morgen, mijn kracht bewust, doorstroomt
mij de lust van het leven,' fluisterde Patrick.
'J e bènt ziek,' zei zijn moeder medelijdend.
Patrick zag een dikke trage vlieg over het raamkozijn
scharrelen en hij zei: 'Zie je die vlieg van vorig jaar? Weet je
waar die me aan doet denken?'
'Jawel,' zei zijn moeder. 'Aan mij.'
'Alleen 's morgens. 's Avonds ben je een vliegend hert.'
'J e had "vliegende hinde" kunnen zeggen.'
'Een vliegend hert is een vlinder,' zei Patriçk. 'Een vlin
der die hartelijke relaties met de roos onderhoudt. Je moet je
biologie eens wat opfrissen.'
'Een vliegend hert is gewoonlijk een kever,' zei moeder.
'Over opfrissen gesproken. Maar ik wenste niet te veronder
stellen dat je me daarmee zou vergelijken.'
Patrick' s moeder heette Rosalinde, wat ze vreselijk vond.
Veel mensen kortten het af tot Roos en dat vond ze nog
erger. Daarom zei Patrick wel eens Vlinder tegen haar, het
insekt dat veel van de roos houdt, en daar had ze niks tegen.
'Wat heb je voor plannen vandaag?'
'Ik wou beginnen met een trainingsloopje van vijf kilo
meter,' begon Patriek, 'en dan .. .'
Van sommige van Patrick' s opmerkingen had zijn moe-
der niet terug. Daar wende ze nooit aan.
'Wil je een ei?'
'J a, jij ook? Ik zal ze bakken.'
'Dan zet ik de rest klaar.'
7
Patrick haalde de bakboter en twee eieren uit de koelkast
en ging naar het fornuis, dat heel laag was. Niemand kon zo
lekker eieren bakken als hij, vond zijn moeder. Eerst de bo
ter goed bruin, daarna op een zacht vuurtje met de eieren
erin, en ten slotte even kort omkeren om het bovenste dril te
smoren, maar zonder dat het geel hard werd. En dan op een
goed gesmeerde bruine boterham, mm! Een Patrick-ei, heet-
.
te dat in de wandeling.
Terwijl hij de boter in de pan liet smelten viel Patriek' s
oog op een oude krant die in het mandje met uien lag. Meer
dan een jaar oud, zag hij. Het Stadsblad? Ja, het Stadsblad.
'Lezing over zeventiende-eeuwse Nederlandse en Vlaamse
schilderkunst', las hij. 'Onze stadgenoot, mr. J.Th.G. van
Wijngaerden, vermaard kunstkenner en filantroop, heeft
gisteren .. .' De rest verdween om de vouw van de krant.
'Mam, wat is een filantroop?'
'Iemand die veel goed doet, die geld weggeeft voor goeie
doelen en zo.'
'Ah, iemand die rolstoelen koopt voor de kreupelen.'
'Ik heb gisteren een gulden gegeven voor de t.b.c.-be
strijding,' zei zijn moeder. 'Volgens mij is er helemaal geen
t.b.c. meer.'
Patrick brak een ei en keek met verbazing in de pan. Het
ei had twee dooiers. Hij had wel eens gehoord dat het be
stond, gezien had hij er nooit een.
'Gaaf,' zei hij. 'Moet je kijken, twee dooiers.'
'Een tweeling,' zei z'n moeder.
'Zouden daar twee kuikens uitgekomen zijn?'
'Dat neem ik aan.'
'Gek idee. Ga ik dus twee kuikens opeten. Dat is me te
gek. Een dubbele moord. Neem jij hem maar.'
ei.'
'Niks dubbele moord. Het zijn geen kuikens, het is een
'Het hadden kuikens kunnen worden.'
'Als je een beukenootje eet, denk je dan ook dat je eigen
lijk een eeuwenoude beuk aan het omhakken bent?'
8
Tot op dat moment zou Patrick zich deze ochtend later
herinren. Vroeg uit bed. Vier keer extra optrekken zonder
speciale reden. Het ei met de twee dooiers. Maar vanaf het
moment dat ze tegenover elkaar zaten te eten, zoals iedere
zondagochtend, zou de dag zich in zijn geheugen vermengen
met andere zondagen. Je vindt een blauw vierkantje niet
terug in een blauw vlak. Waarschijnlijk had hij zegels in zijn
postzegelalbum geplakt. Of huiswerk gemaak.t. Of een boek
gelezen. Of naar een sportevenement op de televisie gekeken.
Patrick's zondagmiddag verdween in de niet onaangename
grijsheid van een stoet van soortgelijke zondagmiddagen.
Maar niet die zondagavond. Toen gebeurde er iets opmerkelijks.
Hij ging na het eten de stad in met Tom, zijn beste vriend.
Patrick kende hem al vanaf zijn zevende, toen hij voor het
eerst op de GENGK kwam. Tom woonde maar drie straten
verderop en ze zagen elkaar dagelijks.
'Ben je klaar?' gebaarde Tom.
'Ja, ik ga mee,' zei Patrick. 'Even overstappen in de racewagen.'
Terwijl hij praatte had hij zijn gezicht naar zijn kameraadje
gewend en hij articuleerde goed met zijn lippen.
Bij hem hoefde Tom nooit vragen wat ie zei.
Patrick wipte van de lichte, handbediende rolstoel die hij
altijd binnenshuis gebruikte in de zwaardere, die een accu,
elektromotor en hand sturing had. Daarmee kon hij een
vaartje van een kilometer of acht per uur halen.
'Actie,' zei hij.
Ze gingen vaak 's avonds even naar het centrum van hun
stadje, kijken of er iets te doen was. Zo noemden ze dat.
Want zelden was er iets te doen. Het ging er meer om even in
beweging te zijn.
'Kom niet onder de tram,' zei moeder. Ze kon het niet
laten. De hele dag moest ze zich beheersen om niet te zeggen:
'Kijk uit. Wees voorzichtig. Pas op bij het oversteken.'
9
Ze wist dat ze Patriek ermee ergerde en ze probeerde het te
laten. Trams waren er niet meer.
'Ik spring wel opzij,' zei Patrick. Dat kon hij niet laten.
Tom legde een hand op de rugleuning van de rolstoel en
ze gingen op weg. Spreken deden ze niet terwijl ze in bewe
ging waren. Tom kon prima liplezen, maar dat ging natuur
lijk beter als ze tegenover elkaar zaten. Praten kon hij niet.
Hij zei alles in gebarentaal. Het was een groot probleem dat
zijn ouders die taal maar gedeeltelijk kenden. Ze konden
hem wel begrijpen als hij gebaarde: 'Hoe laat gaan we eten,'
of: 'is er een schoon shirt,' maar ze begrepen hem niet of
nauwelijks als hij wilde vertellen dat hij ruzie had gehad met
een jongen op school, of wat hij zo geweldig had gevonden
aan een bepaalde film (met ondertiteling).
Patriek was de enige buiten de school waar hij op was,
met wie hij zonder veel problemen van gedachten kon wisse
len. Patrick had de gebarentaal grondig geleerd, in de uren
dat ze samen op de dijk hadden gezeten om uit te kijken over
de uiterwaarden, in de winteravonden dat ze nog 's avonds
na het eten een uurtje samen doorbrachten, in de vakanties,
als er weinig te doen was.
Soms was er ineens een woord dat Tom niet kende, een
gewoon woord als medelijden, of nijd, of armetierig. Altijd
iets abstracts, iets wat je niet kunt aanwijzen. Als dat zich
voordeed schreef Patrick het woord op en probeerde met
voorbeelden duidelijk te maken wat het betekende.
Tom liep graag door de stad met zijn hand op Patrick's
stoel. Hij was blij met hun vriendschap. Hij was vrij klein en
tenger voor zijn bijna :vijftien jaar. Rennen kon hij als geen
ander, maar je moest hem niet vragen de piano te versjou
wen. Hij had een innemend gezicht, smal vanaf de jukbeen
deren toelopend op een kin met een kuiltje. Zijn donker
bruine ogen hadden een weemoedige uitdrukking, vooral
als hij niet wist dat je naar hem keek. Merkte hij dat je hem
gadesloeg dan werden zijn ogen kleiner, zodat er rimpeltjes
10
omheen kwamen, en leken ze vrolijkheid uit te stralen. Tom
was in zijn stille,' eenzame wereld geen humeurige jongen
geworden. Hij observeerde de mensen en trok zijn humoris
tische conclusies. Nog onlangs, toen iemand iets stoms zei,
had Tom naar Patrick gebaard: 'Het teken dat ik zou willen
maken zou door iedereen begrepen worden: Tot verbazing
van de omstanders was Patrick luid in lachen uitgebarsten,
want hij had zelf op het punt gestaan met zijn wijsvinger
tegen zijn voorhoofd te tikken.
Het plein in het centrum van de stad, dat eenvoudigweg
'de markt' heette, was vrijwel verlaten. Het gemeentehuis en
het bankgebouw waren donker. Achter de ramen van de drie
café-restaurants scheen licht, maar ze maakten niet de indruk
alsof het er een vrolijke boel was. Op zondag zijn de mensen
niet zo uitgaanderig. Ze kwamen wel Gert tegen, een branie
achtige vent van minstens achttien, broer van een vriendje
van ze in de GENGK. Ze waren niet zo op Gert, maar hij liep
ongevraagd een eindje met hen mee, kennelijk had hij geen
vastomlijnde plannen voor de avond. Ze slenterden door de
Willemsstraat, met aan de ene kant het stadspark en aan de
andere het Jan Steen-museum. De duisternis was vroeg in
gevallen, vanwege het terugzetten van de klok. Koud was
het niet. Tom en Gert gingen op een bank zitten, in de don
kerte van een kastanje die al fiks bruin was. Patrick en Tom
konden moeilijk met elkaar praten vanwege het gebrek aan
licht en Gert scheen er geen behoefte aan te hebben veel te
zeggen.
Ook het park was verlaten. In de verte klonk het geluid
dat er altijd is, een optrekkende auto. Verder was het stil.
Tom raakte Patrick' s arm aan en knikte met zijn hoofd in
de richting van het museum. Er liep een meisje van hun
leeftijd in de richting van het gebouw. Onder haar rech
terarm droeg ze een groot, rechthoekig pak. Haar arm kon
er amper omheen. Ze keek schichtig achterom en verdween
toen in de schaduw van het gebouw, een schaduw geworpen
door het licht van een lantaarn op het trottoir.
II
'Typisch,' zei Patrick, nauwelijks hoorbaar.
'Gek,' zei Gert.
'Laten we eens gaan kijken,' gebaarde Tom.
Ze gingen wat dichterbij, maar ze bleven in de donkerte
van de bomen.
'Ik ga wel even alleen,' gebaarde Tom.
'Laat hem maar even,' zei Patrick tegen Gert.
Tom schoot weg, onhoorbaar, lichtvoetig. Drie minuten
later was hij al weer terug. Met snelle gebaren maakte hij
Patrick duidelijk dat het meisje bezig was in te breken in het
museum. Ze had een kelderraampje ingeslagen en het had er
alle schijn van dat ze naar binnen wilde gaan.
'Heeft ze je gezien?' vroeg Patrick.
T om schudde zijn hoofd.
'Wat is dat allemaal?' informeerde Gert.
Patrick vertelde hem wat er aan de hand was, of liever
gezegd, hij noemde de feiten, want begrijpen deed hij er niks
van.
'Dat wordt mij te link,' zei Gert. 'Straks komt de politie
erbij en dan moeten wij vertellen wat er aan de hand is. Daar
voel ik geen donder voor. Ik hou het voor gezien.'
Hij draaide zich om en verdween om de hoek.
Tom trok tegelijk zijn wenkbrauwen en zijn mondhoeken
omhoog, waarmee hij wilde zeggen: 'Wat een held.'
'Het zou me niet verbazen als hij iets op zijn kerfstok
had,' zei Patrick. 'Er is iets met die Veenmannen. Ik heb .
gehoord dat Gert' s vader al eens een poosje vast heeft geze
ten wegens oplichterij. Gert houdt niet van de politie, dat is
duidelijk. '
Intussen duwde Tom de rolstoel langzaam en zonder ge
rucht te maken de zijstraat in, waarvan de ene kant bestond
uit woonhuizen en de andere uit de zijkant van het museum.
Ze vermeden het licht van de lantaarns. De huizen hadden
voortuintjes van ongeveer een meter diep en hekken met
spijlen. Het kostte niet veel moeite om Patrick's stoel in zo'n
12
tuintje te rijden. Van daaruit konden ze ongezien het mu
seum gadeslaan. Vlak boven. de grond waren raampjes, on
getwijfeld van een opslagruimte onder de eigenlijke zalen
van het gebouw. Van het meisje was geen spoor te beken
nen, maar dat zou wel komen door de donkerte. Want vol
gens Tom had ze wel degelijk een spoor nagelaten, namelijk
gebroken glas.
'Ze moet binnen zijn,' gebaarde Tom.
Lang hoefden ze niet te wachten om de juistheid van die
bewering vast te kunnen stellen.
T om stootte Patrick aan.
'Daar, links van die beuk.'
Ze stak haar hoofd naar buiten, keek een paar keer snel
om zich heen en klom, toen ze dacht dat niemand haar zag,
de straat op. Ze had een spijkerbroek aan en een donkerbruin
jack. Ze had kort, vrij donker haar en een aardig gezicht,
leek het, maar het kon zijn dat het gebrek aan licht een hand
je hielp om de zwakke plekken an haar uiterlijk te ver
hullen.
'Ooit gezien.?' zei Patrick met zijn lippen, zonder geluid
te geven.
'Nee,' schudde Tom. 'Jij?'
Ook Patrick schudde zijn hoofd. Ze moest in een ander
deel van de stad wonen, anders zou hij haar wel eens op
straat hebben gezien. Of kwam ze van buiten de stad? Op de
een of andere manier leek hem dat onwaarschijnlijk. Waar
om? Ze was lopend gekomen, dat was het. Dat maakte de
indruk van niet veraf wonen. Kon natuurlijk onzin zijn.
Intussen was het meisje haastig de straat uitgelopen en om
de hoek verdwenen.
'Ze had het pak niet meer bij zich,' gebaarde Tom.
'Nee.'
Ze verlieten het tuintje en gingen naar een lichtere plek,
waar het gemakkelijker praten was.
'In dat pak zat natuurlijk een schilderij,' meende Tom.
1 3
Patrick knikte. Dat lag voor de hand.
'Nu moet jij me eens vertellen,' zei hij, 'waarom iemand
inbreekt in een museum om een schilderij daarheen te brengen.
Stelen oké. Maar brengen? Ik zal in het vervolg op
klompen gaan lopen, dan kun je ze bij een gelegenheid als
deze zien breken.'
'Je bedoelt, dan zal ik ze hóren breken,' grijnsde Tom.
'Laten we nog eens gaan kijken.'
Inderdaad, het raam was kapot, de scherpe uitsteeksels
waren verwijderd, het was niet moeilijk om erdoor te klimmen.
'Als ik eens even ging kijken,' opperde Tom.
'Als ze je snappen gelooft niemand dat het een of andere
meisje dat raam heeft gemold.'
'Ze snappen me niet.'
Patrick vond het nooit leuk dat hij in een rolstoel moest
zitten, maar soms moest hij er echt van kotsen. Djt was zo'n
moment.
'Hou de wacht,' gebaarde Tom.
Patrick had een zaklantaarn, die hoorde bij de vaste uitrusting
van zijn stoel. Dat was een van de dingen die zijn
moeder met stalen wil had doorgedrukt. Hij gaf hem aan
Tom mee en reed zetf een meter of twintig van het gebroken
raam weg. Dat was maar goed ook. Want Tom was amper
binnen of er kwam een langzaam rijdende politieauto over
de weg die tussen het park en het museum-lag. De bestuurder
keek de zijstraat in en zag Patrick. Hij remde, reed iets
terug en draaide de zijstraat in. Zowel de man die aan het
stuur had gezeten als de agent naast hem kwamen naar buiten.
'Is alles in orde, jongeman? 0, ben jij het, Patrick.'
'St, stil nou,' zei Patrick. 'Horen jullie hem niet?'
'Horen wie?'
'De nachtegaal. Er zit een nachtegaal in die beuk. Ach,
nou hoor ik hem ook niet meer. Hij baalt van jullie auto, dat
moet het zijn.'
De agent die Patrick kende heette Joop. 't Was wel een
aardige kerel, maar hij vond zichzelf een persoon van meer
gewicht dan hij in werkelijkheid was. Hij trok zijn gezicht in
een wijsgerige plooi en keek naar het gebladerte van de
beuk, waaraan in de donkerte natuurlijk niets te zien was.
'Stil,' zei hij gezaghebbend.
Ze luisterden. Patrick, aanvankelijk zeer tevreden met
zijn verklaring over zijn wat vreemde aanwezigheid in een
kale zijstraat, begon zich ongerust te maken. Als ze zo stil
waren zouden ze Tom opmerken als die terug kwam.
'Die horen we niet meer vanavond,' zei hij geleerd.
'Nachtegalen zijn heel gevoelige vogels. Als hun liefdeslied
eenmaal is onderbroken, is hun inspiratie voor minstens vier
entwintig uur vertrokken.'
JooP knikte. Dat was absoluut juist, zoveel wist hij ook
wel van zangvogels.
'Dus ga ik maar eens op huis aan,' zei Patrick.·
'Kun je je alleen redden?' vroeg Joop. 'Anders gooien we
die stoel van je even achter in de wagen.'
'N ee, bedankt. Ik wil nog wat buitenlucht hebben.'
Hij begon zich langzaam in de richting van het park te
bewegen. JooP en de andere agent stapten in hun auto. Met
een zucht van verlichting zag Patrick hen verdwijnen. Hij
haastte zich terug naar de plek waar Tom naar binnen was
gegaan. Die stak: net zijn hoofd door het kapotte venster.
'Had je bezoek?' grijnsde hij.
'} a,' zei Patrick, 'twee agenten die even met me kwamen
luisteren naar een nachtegaal in de beuk daar. Hoor je hem?'
'Schitterend,' lachte Tom. 'Wat een verrukkelijk geluid.'
'Wat heb je gevonden?'
'Troep. Oude planken, beschimmelde lijsten van het jaar
nul, gebroken bloempotten. Er gaat een trap naar boven, die
eindigt hij een deur die op slot zit.'
'En het schilderij?'
'Het staat er wel degelijk, half verstopt achter een stapel
IS
oud hout. Het papier is er af, dat ligt, verfrommeld als prop,
bij de rest van de troep.'
'Wat is het voor schilderij?'
'Zo'n ouwe. Ik bedoel, je kunt precies zien wat het voor
stelt. Het is een man met krullend haar, gekleed in kleren
van vroeger. Niet van heel vroeger, een paar eeuwen gele
den of zo. Links onder staat heel vaag de naam van de schil
der, maar ik kon het niet lezen. Ik zou zeggen dat het met een
R begint.'
'Ik weet geen schilder met een R,' zei Patrick. 'Ik ben niet
goed in schilders. Ja, Renoir. We hebben thuis een repro
duktie van een werk van Renoir hangen, danseressen zijn
dat.'
'Rubens,' zei Tom. 'Of was dat een schrijver? Nee, dat
was een schilder. Allemaal blote dikke wijven.'
'Laten we maar eens op huis aan gaan. Anders belt mijn
moeder de politie.'
'Moeten we dit niet aan de politie vertellen?' vroeg Tom
zich af. 'Er is niet veel tegen als je iets komt brengen in plaats
van iets weg te halen, maar toch . .. er zit een luchtj e aan.'
'Ik vind het reuze gek,' zei Patrick. 'Ik snap er geen barst
van. Maar de politie, daar heb ik weinig zin in. Het leek me
een aardig meisje. Aan de manier waarop ze om zich heen
keek zou je zeggen dat ze weinig trek heeft in de politie. Het
enige wat je haar kunt verwijten is dat gebroken ruitje. Maar
ik maak me sterk dat het schilderij heel wat meer waard is
dan zo'n stukje glas.'
Tom knikte. Zoals vaak had Patrick precies onder woor
den gebracht wat hij zelf ook dacht.
'Laten we het voorlopig voor onszelf houden,' gebaarde
hij . 'Ik ben er. Zie ik je morgen?'
'Morgenavond kom ik even langs,' zei Patrick. 'Pit ze.'
T oen hij thuis was aarzelde hij of hij zijn moeder zou
vertellen wat ze hadden meegemaakt. Hij besloot het niet
te doen. Ze zou zeker scherpzinnige opmerkingen maken,
16
maar hij wilde er liever eerst zelf nog eens over denken. Hij
zei welterusten, ging naar zijn kamer, trok zich twintig keer
op, aarzelde en deed het toen nog vier keer. Hij liet zich
vallen en sloot zijn ogen. De slaap liet lang op zich wachten.
Wat had dat meisje voor wonderlijk geheim?
17
2
Woensdagmiddag, na schooltijd, zat Patrick op de kade op
Tom te wachten. Ze hadden via Tom's moeder telefonisch
afgesproken dat ze elkaar aan het water zouden treffen. Pa
trick kwam graag in de binnenhaven. Ook al was het maar
een kleintje, er was altijd wel iets te zien. Een aak die af
meerde, een gezin dat zich inscheepte op een piepklein zeil
bootje, een vrachtauto die werd uitgeladen. Vandaag werd
zijn aandacht niet getrokken door een industriële activiteit
maar door vijf, zes luid krijsende meeuwen, die duikvluch
ten maakten, zich omhoog lieten voeren door de wind, een
toonbeeld van zowel rust als beweeglijkheid, van kracht en
souplesse, van drift en beheersing. Hij werd er zo door ge
boeid dat hij niet opmerkte dat Tom al een poosje naast hem
stond, zijn ogen weemoedig gericht op het water van de
vaart.
Eén van de vogels maakte een looping, kwam vlak voor
hem langs en vloog opzij weg. Patrick volgde hem met zijn
ogen en toen zag hij zijn vriend.
'0 gut, ben je daar al? Sta je er al lang?'
Tom glimlachte en zijn glimlach leek de kade te ver
lichten.
'Ik heb nieuws,' zei Patrick.
Hij haalde een uit het Stadsblad gescheurde pagina te
voorschijn en vouwde hem open.
'Van gisteravond. Moet je kijken, hier, bij gemengde be
richten.' Hij las hardop voor: 'Zondag is een raam van de
kelder van het Jan Steen-museum ingeslagen. De kelder bevat
geen voorwerpen van waarde en er wordt niets gemist. Waar
schijnlijk een daad van vandalisme.'
18
'Tjé,' zei Tom door zijn mond te tuiten.
'Wat leid je daaruit af?'
'Dat ze niet goed hebben gekeken,' gebaarde Tom.
'Was het schilderij echt goed verstopt of maar zo'n
beetje?'
'Ik kon het met een zaklamp direct vinden. Maar ja, ik
zocht dan ook,' verklaarde Tom. 'Toch is het gek. Ik heb
gezien dat er elektrisch licht is. Dat moeten ze toch aan
gedaan hebben. Dan konden ze het haast niet missen.'
'Ik denk,' zei Patrick, 'dat ze het wel degelijk hebben
gevonden en dat geheim houden.'
'Waarom zouden ze dat doen?'
Patrick ging van zijn linkerbil op z'n rechter zitten. 'Ik
weet het niet,' zei hij. 'Ik heb m'n moeder een beetje zitten
uithoren. Zij herinnert zich dat er een jaar of wat geleden
verschillende kostbare schilderijen zijn gestolen, uit het Jan
Steen-museum en uit andere musea in de provincie. Daar is
heel wat over te doen geweest. De dader of daders zijn nooit
gevonden en de schilderijen zijn nooit teruggezien. Ik heb
dat toen niet gevolgd, waarschijnlijk las ik nog geen kranten.
Moeder weet het nog precies. Maar weet je, het klopt niet.
Stel dat het zo'n gestolen schilderij is, dat om een duistere
reden is teruggebracht. En stel dat ze het in het museum in
die kelder hebben gevonden. Dat willen ze toch niet stil
houden? Dat zouden ze toch van de daken schreeuwen? Na
alle publiciteit die er over geweest schijnt te zijn kan dat
immers niet anders?'
T om had aandachtig naar deze uiteenzetting geluisterd en
hij had geen tekst. Het klopte inderdaad niet, maar wie kon
daar nou een touw aan vastknopen? Als Patrick het niet wist,
wat moest hij dan? Hij beschouwde Patrick als oneindig veel
slimmer dan zichzelf. Hij spreidde zijn handen en trok zijn
schouders op. Hij is zelf net een meeuw, dacht Patrick. Zo
dadelijk vliegt hij weg.
Ze herhaalden nog eens alle argumenten en konden uit-
19
eindelijk maar tot één slotsom komen: de mensen van het
museum hadden met hun neus gekeken. Het schilderij stond
nog tussen de troep.
'En dat is eeuwig zonde als het een kostbaar werk is,' zei
Patrick. 'Als we nu eens naar het Jan Steen gaan en we zeg
gen tegen de directeur dat we een idee hebben. Het idee dat
iemand het raam heeft ingeslagen om een schilderij terug te
brengen. Dat zal hij onzin vinden, maar hij zal allicht even
gaan kijken. Wat vind je daarvan?'
'Waarom zeggen we niet dat we iemand een schilderij
naar binnen hebben zien smokkelen?'
'Omdat ze dan vragen waarom we niet direct naar de
politie zijn gegaan, of minstens naar hen.' (Diep in zijn hart
had Patriek een ander argument: ze zouden vragen hoe die
mysterieuze persoon er uitzag; als ze zouden zeggen dat het
een meisje van hun leeftijd was zouden ze haar misschien
makkelijker vinden en dat wilde hij niet. Waarom niet?
Voor zoiets liggen er geheime redenen in verwegge hoekjes
van je hart.)
'Ik heb er niks tegen,' gebaarde Tom.
En daarom stonden ze de volgende middag om een uur of
twaalf voor het museum.
'0 shit,' zei Patrick.
Er was een brede stenen trap van wel twaalf treden en
geen talud, geen glooiing waar hij met zijn rolstoel tegenop
kon. Dat had je nou altijd bij oude gebouwen. Bij de nieuwe
re was het beter. Hij vond het belachelijk dat ze er bij dit toch
vrij veel bezochte museum niks op gevonden hadden.
'Op m'n krukken dan maar,' zuchtte hij.
Als klein kind had hij veel op krukken gelopen. Zijn li
chaam was toen nog licht en hij was dicht bij de grond. Hij
had feitelijk bliksemsnel uit de voeten gekund, ofliever 'uit
de krukken'. Toen hij ouder werd veranderde dat. Als hij
viel kwam het harder aan, omdat hij groter was. Maar be
langrijker was iets anders dat veranderde. Wanneer hij als
20
klein jongetje op de grond lag was er altijd wel een volwas
sene in de buurt die hem optilde, op schoot nam, knuffelde,
tot de pijn over was. Met een grote jongen, die al dons onder
zijn neus krijgt, doe je zo niet. Als die met zijn krukken op de
grond valt, schrikken de volwassenen. Het ziet er enger uit.
Het maakt een grotere smak. Ze denken eerder dat je iets
gebroken hebt.
Twee keer was Patrick door bezorgde omstanders na een
val naar het ziekenhuis gebracht, hoe hij ook protesteerde.
Er moest gecontroleerd worden ofhij geen hersenschudding
had, vonden de barmhartige samaritanen, ze durfden er niet
de verantwoordelijkheid voor te nemen hem zonder meer
naar huis te laten gaan. Twee keer bleek er niks aan de hand
te zijn, maar hij walgde van de ervaring, Ze hadden in het
ziekenhuis eindeloos zitten zeuren over zijn ouders, en ze
hadden hem 'broer' genoemd, kortom, net gedaan of hij vijf
was. Als je niet kunt lopen schijnen ze te denken dat je her
sens ook gehandicapt zijn.
Daarom liep hij nu buitenshuis zelden meer op zijn kruk
ken. EnEn, nu moest het maar. Hij gespte ze los van zijn stoel
en kwam overeind. Een echt probleem was het niet, zelfs niet
de trappen op. Hij was sterk in zijn armen.
Ze vroegen aan de portier of ze de directeur konden spre
ken en kijk, toen hadden ze er toch even gemak van dat ze
een handicap hadden. De portier behandelde hen alsof ze
van koninklijken bloede waren, plantte hen op een stoel en
kwam even later terug met een man die zich voorstelde als
Hendriks, conservator van het museum. Ze deden hun ver
haal. Meneer Hendriks luisterde beleefd, liet niet merken dat
hij niets zag in hun theorie, en deelde mee dat er geen schil
derij in de kelder was aangetroffen.
'Er staan daar geen schilderijen van enige waarde,' ver
klaarde hij. 'De ruimte is zelfs niet beveiligd.'
'Ja, vanzelf,' zei Patriek. 'Als hij beveiligd was had nie
mand er iets neer kunnen zetten zonder dat er toeters en
bellen afgingen.'
21
'Weet je wat,' zei meneer Hendrik.s, 'laten we samen die
kelder gaan inspecteren. 'Kun je de trap afkomen?'
"s Kijken,' zei Patrick.
Hij had het gauw gezien. Het was een akelig steile trap,
met maar aan één kant een leuning. Daar begon hij niet aan.
Hij ging op een bank zitten en beduidde de anderen dat hij
daar op hen zou wachten.
Meneer Hendriks en Tom gingen naar beneden. Tom zag
met één oogopslag dat het schilderij er niet meer stond. Het
tot prop verfrommelde pakpapier lag er nog wel. Wat hem
betrof konden ze onmiddellijk weer naar boven, maar hij
liep even belangstellend rond, zijn neus vooruit.
'Ik zie geen schilderij, jij?' zei de conservator met duide
lijke lipbewegingen.
Tom schudde zijn hoofd. Ze gingen weer naar boven,
Tom lichtvoetig alsof hij zweefde, meneer Hendriks met de
tred van iemand wiens enige lichaamsoefening is het om
slaan van bladzijden in kunstboeken. Met snelle, voor Hen
driks niet te volgen handbewegingen vertelde Tom aan zijn
vriend dat het schilderij weg was. Patrick knikte kort.
'Helaas is er geen schilderij te vinden beneden,' zei de
conservator. 'Jullie interessante theorie blijkt niet te klop
pen. 't Was toch een aardig idee.'
Patriek overwoog of hij zou zeggen dat er wel degelijk
een schilderij in de kelder was gezet. Hij besloot het niet te
doen, nog niet althans. Hij wilde eerst nadenken.
Ze bedankten de deskundige voor zijn vriendelijke be
langstelling en vertrokken. Patriek legde een arm om Tom's
schouders om de museum trappen af te komen.
'Wat nu?'
'Een nachtje over slapen,' vond Patriek. 'Voorlopig be
grijp ik er niets van.'
'Ik vond het wel gek dat hij ons te woord stond,' gebaarde
Tom. 'Welke museumdirecteur heeft er tijd voor de on
zinnige bewering van een paar schooljongens?'
22
'Een kreupele en een dove,' zei Patrick. 'Die kun je niks
weigeren. Positive discriminatie heet dat:
Tom haalde zijn schouders op. Hij maakte dat minder
vaak mee, omdat zijn handicap minder zichtbaar was. Hij
ondervond dagelijks dat mensen zich van hem afwendden,
omdat hij niks zei.
Als gewoonlijk haalde Patrick die avond het Stadsblad uit de
brievenbus en direct werd zijn blik getroffen door een foto
op de voorpagina. Meisje neergeslagen, stond erboven. Het
artikel eronder meldde dat 'onze jeugdige stadgenote, de
vijftienjarige Victoria Roerig, gisteren door een onbekende
is neergeslagen en bewusteloos op straat achtergelaten'. Het
artikel vertelde waar het gebeurd was (in de Dillenburglaan)
en hoe laat (omstreeks tien uur in de avond) en dat het meisje
naar het ziekenhuis was gebracht. Ze was daar een nacht
gebleven. Vanmorgen was ze naar huis gegaan; haar ver
wondingen waren niet ernstig. Ze was van achteren neerge
slagen, ze had niet gezien wie het had gedaan. Ze was niet
bestolen, niet aangerand, ze had geen idee wat de dader had
bezield.
In een kort commentaar stelde het Stadsblad vast dat het
zelfs in hun eenvoudige provinciehoofdstad 's avonds steeds
gevaarlijker werd op straat. De lezers werd aangeraden niet
alleen in donker door verlaten straten te gaan.
Het artikel was niks bijzonders. Helaas staat er dagelijks
zoiets in de krant. Het was de foto die Patrick' s aandacht
trok. Hij was genomen toen het meisje op een brancard lag
en in een ziekenauto werd geschoven. Het leek hem toe dat
ze het was, de schilderijensjouwster, de geheimzinnige be
zoekster van het Jan Steen-museum. Weliswaar had hij haar
alleen in het flauwe schijnsel van een lantaarn gezien, maar
hij was toch vrij zeker.
'Ik ga nog even naar Tom,' riep hij naar zijn moeder en
zonder op antwoord te wachten vertrok hij.
23
T oen hij bij Tom was liet hij hem zonder enige inleiding
de foto zien en vroeg: 'Wie is dat?'
Onmiddellijk maakte Tom het teken voor schilderij.
'Dat dacht ik ook,' zei Patrick.
'Misschien wordt het tijd om naar de politie te gaan, of het
onze ouders te vertellen,' vond Tom, maar zijn gebaren wa
ren aarzelend, vol vraagtekens. Ze gingen langzaam in de
richting van de kade en hielden stil bij het water zonder nog
veel te zeggen. Ze waren dat gewend met z'n tweeën, lange
perioden van zwijgen. Je hoeft niet altijd te praten om het
gezelschap van iemand fijn te vinden. Ze wisten dat ze over
hetzelfde nadachten.
Patrick keek naar de bomen aan de overkant van de vaart,
zoals hij zo vaak had gedaan. Bomen verplaatsen zich niet.
Hun leven speelt zich af op die ene plaats waar hun wortels
zich in de aarde gegraven hebben. Ze veranderen van vorm,
van kleur. In dit jaargetijde waren ze bruin. Binnenkort zou
den ze hun bladeren verliezen en in het voorjaar zouden ze
nieuwe krijgen. Ze staan roerloos op de windstille dagen en
ze buigen soepel mee met de wind als die opsteekt. Op reis
gaan ze niet. Ze kennen niet die drift van mens en dier om
ergens anders te zijn. Ze zijn verplaatsingsschuw.
Hoe zouden ze zijn als ze die schuwheid verloren en op
stap gingen? Die daar rechts, zou hij een prins zijn, mooi en
onbevreesd, door iedereen geliefd? Zou hij met snelle, trotse
schreden door gangen en zalen gaan, bemind door de mooi
ste meisjes en bewonderd door de jongere prinsen? En die
daarnaast, zou dat een draak zijn, met een log lijf vol be
weeglijke koppen, kromme poten met platvoeten, waarmee
hij langzaam en dreigend op je af zou komen? En zou hij,
Patrick, dat monster te lijf gaan met het zware hakmes waar
mee ze in Suriname suikerriet hakten, het wat eigenaardige
cadeau dat hij vorig jaar van zijn vader had gekregen en dat
nu in zijn kamer aan de muur hing?
'Ik kan beter die prins erop afsturen,' mompelde Patrick,
24
en hij wendde zich tot Tom, die op een paaltje zat en drome
rig naar de huizen langs de vaart keek zonder ze te zien.
'Ik wou dat ik begreep wat er aan de hand is,' zei Patrick.
'Als we onze mond open doen komt dat meisje misschien in
moeilijkheden. Ik kan niks verzinnen. Hoe zit het met jouw
verbeeldingskracht? '
Tom trok vragend zijn wenkbrauwen op.
'Verbeelding. Verbeeldingskracht. Ken je dat woord
niet?' Patrick spelde het met zijn handen.
Tom schudde zijn hoofd.
'Je hebt verbeeldingskracht als je je dingen heel reëel
voor kunt stellen. Stel, je denkt aan een tuin. Je hoeft er niet
echt te zijn om je voor te stellen hoe je over de paden wan
delt, hoe de bloemen geuren, hoe de goudvissen in de vijver
zwemmen.'
T om knikte begrijpend. Daar was dus een woord voor.
Hij wist heel goed wat het was, hij lééfde praktisch met zijn
fantasie. Hij moest leren welk gebaar ervoor was, maar voor
het gemak maakte hij er voorlopig zelf een: hij wees met zijn
linkerhand naar zijn hart en tegelijkertijd met zijn rechter
naar zijn hoofd.
'Dat is het precies,' zei Patrick.
Met behulp van het nieuwe teken zei Tom: 'Mijn ver
beelding zegt me dat het meisje het schilderij vroeger heeft
gestolen, spijt heeft gekregen, het heeft teruggebracht, dáár
weer spijt van heeft gekregen, het weer heeft opgehaald, en
daarna op straat is neergeslagen door iemand die het ook
wilde hebben.'
'Kan zijn,' zei Patrick, maar overtuigd klonk hij niet.
Tom wees op een telefooncel.
'Tja, dat kunnen we proberen,' zei Patrick.
De telefoon is een wonderlijk apparaat, dat je in enkele
seconden in verbinding kan brengen met iemand die op de
andere helft van de wereldbol woont, maar het is bovendien
nuttig omdat er telefoonboeken bijhoren, waaruit heel wat
2)
informatie te halen is. Het kostte Patrick en Tom niet veel
tijd om de naam Roerig op te zoeken, waarvan er maar één
bleek te zijn. Deze KJ. Roerig woonde in de Witte de Wit
straat op nummer 86 en hij was van beroep procuratiehou
der.
'Weet jij wat dat is?' vroeg Tom met een gebaar van zijn
wenkbrauwen.
'Nee,' zei Patrick. 'Niet iets wat ik met alle geweld wil
worden.'
'Het klinkt alsof je er veel mee verdient,' meende Tom.
'Ofhet is een duur woord voor een baantje dat niks voor-
stelt,' zei Patrick cynisch. 'Zoiets als symbiose-contractant.'
'Wat is dat nou weer?'
'Geen idee. Ik verzin het beroep op dit moment.'
Deze nutteloze conversatie diende er voorlopig toe om te
verhullen dat ze geen ideeën hadden. Wat moesten ze met
het adres van Victoria Roerig? Erheen gaan en aanbellen?
En dan? Een bloemetje brengen omdat ze geblesseerd was?
Misschien niet eens zo'n gekke gedachte. Een bloemetje na
mens de GENGK.
'Ik moet nu gaan eten,' zei Patrick. 'Moeder zit op me te
wachten. Als we morgenmiddag eens in de Witte de Wit
straat gingen kijken? Ik wed dat de procuratiehouder van
nacht niet gaat emigreren. ' t Lijkt me een erg Nederlands
beroep.'
Tom knikte. Hij maakte een gebaar van slapen en een
goed idee krijgen. Daarna gingen ze ieder naar hun eigen
huis. Patrick at een heleboel bruine bonen, gebakken aard
appels, speksaus en verse sla, een maaltijd waar hij dol op
was. Tom at een kleine portie gehakt met aardappels en
andijvie, want al smaakte het hem goed, hij was geen grote
eter. Geen van beiden had aandacht voor de maaltijd. Ze
peinsden over Victoria Roerig, die nu met hoofdpijn haar
bord leeg at waarbij ze, naar ze veronderstelden, in de Witte
de Witstraat aan tafel zat met haar roerige, procurerende
vader en een moeder van wie ze zich nog minder een ge
dachte konden vormen.
Het was niet het eenvoudige Stadsblad, maar een landelijk
ochtendblad dat de volgende morgen nieuws bracht dat Pa
trick en Tom interesseerde. Het stond zelfs op de voorpagi
na, met een vrij grote kop. Die luidde: GESTOLEN
SCHILDERIJ DUIKT OP.
Tom kwam met de krant aanzetten. Gebarentaal kan z'n
voordelen hebben. Zonder onbeleefd te lijken tegenover Pa
trick's moeder wees hij op het artikel en zei hij dat het, vol
gens hem, wel degelijk om 'hun' schilderij ging.
'Let op de naam van de schilder. Op zijn voorletter,' ges
ticuleerde hij.
Patrick begon haastig te lezen. Er stond dat het Jan Steen
museum een envelop had gekregen met een foto van het drie
jaar geleden gestolen schilderij van Sir Joshua Reynolds er
in. Een begeleidend briefje vermeldde dat de afzender het
kunstwerk in handen had gekregen via een kanaal dat ge
heim moest blijven, dat hij zelf ook zijn identiteit niet wilde
prijsgeven, maar dat het museum het werk kon overnemen
tegen de bijzonder lage prijs van een half miljoen gulden. Als
men daarvoor voelde moest er een advertentie gezet worden
in het Stadsblad met de tekst: ak/coord, Jan Steen-museum.
Was dat bericht niet binnen een week geplaatst, dan zou het
schilderij naar Japan worden verkocht.
In een apart kadertje werd in herinnering geroepen dat
het ging om het 'zelfportret met hoed', waarschijnlijk uit
1772. Het schilderij was al in het begin van de eeuw in han
den van het museum gekomen. Daarvóór had het behoord
tot een particuliere verzameling. In het najaar van 1985 was
het enige tijd uitgeleend geweest aan Parijs, tijdens de Rey
noldstentoonstelling in het Grand Palais. Het artikel ver
meldde ook nog dat het portret oorspronkelijk in het bezit
was geweest van de dochter van de hertogin van Devonshi-
27
e, Lady Giorgiana Cavendish. Er bestaat ook een schilderij
van de hand van Reynolds waarbij Lady Giorgiana op
schoot zit bij haar moeder.
'Het schilderij dat ik in de kelder van het museum heb
gezien,' gehaarde Tom. 'Ik hen er zo goed als zeker van. Het
stelde een man voor met een hoed op.'
'Kom op, we gaan naar het museum,' zei Patriek.
'Om wat te doen?'
'Iets opzoeken in een hoek.'
In de hal van het museum was een winkeltje waar re
produkties en boeken verkocht werden. Zo gauw ze binnen
waren vroeg Patriek of er een boek met reprodukties van Sir
Reynolds was.
'Daar is vandaag een ongehoorde belangstelling voor,'
zei de verkoopster. 'Zeker de krant gelezen? Jammer genoeg
staat er geen reproduktie van het gestolen schilderij in dit
boek.'
'Ik wil toch graag even kijken,' zei Patrick, 'al kan ik niet
beloven dat we het kopen.'
Ze vonden in het boek inderdaad het portret van de her
togin met haar dochter op schoot, en van een generaal, Sir
Banastre T arleton, en algauw stuitten ze op een zelfportret,
zij het dan niet dat met hoed. De reproduktie liet de schilder
zien, gekleed in een rode doktersjas, zoals ze in die tijd ge
dragen werden.
T om knikte met grote overtuiging. 'Dat is het gezicht dat
ik op het schilderij in de kelder heb gezien.'
Patrick sloeg het boek dicht en gaf het terug aan de ver
koopster. 'We kopen het de volgende keer,' zei hij. 'Ik zie
dat het zestig gulden kost. Dat is mijn zakgeld voor twee
maanden.'
'Geeft niet,' zei de verkoopster.
'Is er nog nieuws over het gestolen schilderij? Ik bedoel
nieuw nieuws.'
'Ze hebben mij niks verteld.'
'Dan gaan we maar weer eens.'
T oen ze op straat waren liet Tom weten dat hij het tijd
vond om die Victoria Roerig op te zoeken. Ze gingen op
weg naar de Witte de Witstraat, Patric k gemotoriseerd,
Tom lichtvoetig ernaast. Toen ze nog maar even op weg
waren werden ze ingehaald dooeen man. Je zou hem ook
een meneer kunnen noemen. Hij had een donker pak aan,
een onberispelijke vouw in zijn broek, de weinige haren die
hij nog bezat lagen keurig in het gelid op zijn ronde schedel
en hij had een bril met een zilveren rand op. Ondanks zijn
kalende hoofd was hij waarschijnlijk niet veel ouder dan
vijfenveertig jaar. Ze zouden dat allemaal niet zo gauw heb
ben opgemerkt als hij hen niet had aangesproken.
'Kan ik iets voor jullie doen, jongens?'
'Ah, een barmhartige samaritaan,' gebaarde Patrick naar
Tom en die seinde terug: 'Een mensenvriend.'
'Wat zou u voor ons willen doen?'
'Je rolstoel een eindje duwen bijvoorbeeld,' zei de man
hartelijk.
'Dank u. Hij heeft een motor.'
'Wat interessant,' zei de keurige. 'Rijdt hij op een accu?'
'Hij wordt aangedreven door een elektromotor, die op
zijn beurt gevoed wordt uit een accu,' verbeterde Patrick. En
naar Tom gebaarde hij: 'Wat wil die kerel?'
Tom.
'Hij houdt van je omdat je in een rolstoel zit,' grijnsde
'Dus ik kan niks voor jullie doen?'
'Jawel, oprotten,' gebaarde Patrick, maar hij zei beleefd:
'Nee, dank u.'
Het leek of de meneer nog iets wilde zeggen. Hij aarzelde
een halve se.conde, maakte een gebaar alsof hij zijn hoed
wilde afnemen, bedacht dat hij er geen op
-
had, groette kort
en verdween om de hoek.
Tom haalde zijn schouders op en trok zijn gezicht in een
komische plooi.
'Dat was een padvinder, op zoek naar zijn goede daad
voor vandaag,' zei Patrick.
Ze gingen verder en bereikten na even zoeken de Witte
de Witstraat. Nummer 86 bleek een gebouw te zijn met drie
woonlagen. Een bordje in de gang verraadde dat E. J . Roerig
op de tweede verdieping woonde. Ze gingen weer naar bui
ten en keken omhoog. Voor de ramen van de familie Roerig
hing vitrage. Niets bewoog. Niets te zien.
'Kom op, we bellen aan,' zei Patrick.
'Laat mij het woord maar doen,' gebaarde Tom.
Patrick lachte. 'Nee, wacht jij maar hier, dan hol ik gauw
even naar boven.'
Naast het bordje in de hal zat een belletje. Tom drukte
erop. Er begon iets te kraken in een speakertje achter een
blikken rooster en daarna zei een mannenstem:
'Ja? Wie is daar?'
'Is Victoria thuis?' vroeg Patrick.
'Nee,' zei de stem en onmiddellijk werd de verbinding
verbroken, althans, het gekraak hield op.
'Die meneer Roerig lijkt me een hartelijke, gastvrije
man,' zei Patrick.
niks.'
Tom drukte opnieuw op de bel.
'Hé, wat doe je? Wat moet ik zeggen?
'Dat mag jij bedenken,' grijnsde Tom. 'Uit mij krijgt hij
Opnieuw het gekraak en de stem van meneer Roerig, die
nog minder woorden gebruikte dan de eerste keer.
'Ja?'
'Kunt u me zeggen wanneer Victoria thuis komt?'
'Nee.'
Einde gekraak.
Patrick greep Tom bij zijn pols. 'Als je het hart hebt .. .'
Tom worstelde, maar Patrick deed zijn oefeningen niet
voor niks. Tom kwam niet los. Zeggen kon hij ook niks,
want zijn handen waren zijn mond.
30
'Naar buiten,' zei Patrick. Hij liet zijn vriend los. 'Zullen
we opbellen?'
'Dat hebben we nt feitelijk al gedaan,' meende Tom.
'Dan weet ik het niet meer. Misschien vanavond nog eens
gaan,' zei Patrick.
Dat deden ze, kort nadat de duisternis was ingevallen. Ze
zagen dat er twee ramen verlicht waren bij de familie Roerig.
De gordijnen waren dichtgeschoven en net als 's middags
bewoog er niets. De beide jongens staarden naar die ramen
en naar de deur, in de hoop dat er iemand naar buiten zou
komen. Daardoor zagen ze niet dat Victoria de Witte de
Witstraat in kwam, lopend. Ze ging niet uit, ze kwam thuis.
Ze zagen haar pas toen ze de voordeur van het gebouw
openduwde en met een snelle stap naar binnen ging.
'Maar dat is .. .', begon Patrick.
Ze was al weg, niet meer in te halen, vooral omdat er net
twee auto's door de overigens stille straat kwamen en de
jongens aan de overkant stonden.
'Zag jij wat ik zag?' vroeg Patrick.
Tom knikte. Hij maakte een gebaar.
'J a, dat pak onder haar arm. Daar kan maar één ding
inzitten. Een schilderij.'
31
3
Al sinds de oprichting, een jaar of tien geleden, was Patrick.
lid van de GENGK. Tom was er een paar jaar later bij gekomen
en daar hadden ze elkaar leren kennen. GENGK betekende
Gehandicapte En Niet-Gehandicapte Kinderen. De
club was gemaakt naar het model van de Engelse PHAB
clubs (Physically Handicapped and Able Bodied), waarvan
er in het Verenigd Koninkrijk een paar honderd zijn. In die
clubs komen kinderen met een handicap en kinderen die niet
met een handicap door het leven gaan samen. De bedo_eling
is dat kinderen zonder handicap leren inzien dat zij die wel
gehinderd worden door iets wat niet in orde is, toch een
volwaardig leven kunnen leiden. En de gehandicapte kinderen
kunnen er leren dat je zonder flauwe kul met de anderen
kunt lachen, ruziemaken en iets ondernemen.
Patrick. was langzamerhand te groot voor de GENGK.
Toch bleef hij af en toe komen, maar nu vooral om een
handje te helpen met de kleintjes. Ongemerkt was hij bezig
een van de leiders te worden. De officiële leiders waren in
het algemeen jonge vrouwen en mannen van een jaar of
twintig, dertig. Vlotte lui, die haarscherp in de gaten hadden
of je je aanstelde of je echt pijn had gedaan als je met je
rolstoel over de kop was gegaan.
Deze zaterdagmiddag ging Patrick. naar de GENGK omdat
hij Lucie wilde zien. Lucie was een meisje van net twaalf
jaar en hij was dol op haar. Dat was weinig origineel, want
hij kende niemand die niet ondersteboven ging van de charme
van dat kleine opdondertje. Ze had een gezichtje dat
bijna altijd straalde, ze had een ongekende energie, ze had
een levendige fantasie en ze was zo slim als een luis. Mensen
die haar meer dan een week kenden vergaten steeds dat ze
stekeblind was. Ze bewoog zich met een ongelooflijk gemak
en met sierlijke bewegingen. Kwam ze in een voor haar onbekend
huis dan ging ze even rond, betastte alles wat ze
tegenkwam en dan wist ze verder de weg. Ontmoette ze
iemand die ze wilde leren kennen dan vroeg ze of ze even
zijn of haar gezicht mocht aanraken, neus, mond, kin, oren,
en dan zei ze: 'aangenaam kennis te maken'.
Lucie zou hem helpen om in contact te komen met Victoria
Roerig, dacht Patrick. Want met die kennismaking ging
het voorlopig nog slecht. De vorige dag hadden hij en Tom
het ervoor over gehad om te laat op school te komen. Ze
hadden voor de deur van de Witte de Witstraat 86 gewacht
tot Victoria naar school ging. Dat had ze gedaan om kwart
over acht. Maar toen ze haar wilden aanspreken had ze geroepen
dat ze geen tijd had, ze was al laat en ze moesten de
weg maar aan iemand anders vragen. ' s Middags had Patrick
naar de tandarts gemoeten. Tom had toen ontdekt dat ze
omstreeks half vier weer was thuisgekomen. Gesproken had
hij haar niet; hij was niet zo sterk in conversatie.
En dus vroeg Patrick aan Lucie of ze hem wilde helpen in
contact te komen met een bepaald meisje.
'Ben je verliefd?' vroeg Lucie ernstig.
'Eh ... nou .. . '
'J a dus,' riep ze. 'Natuurlijk help ik je. Zeg maar wat ik
moet doen'.
Ofhij verliefd was, vroeg ze. Eigenlijk was hij altijd verliefd,
al jaren. Steeds weer op een ander. Er was altijd wel
een meisje waar hij speciaal naar keek, waar hij speciaal aan
dacht, waarvan hij hoopte dat hij haar die dag zou zien. Het
bleef altijd bij dromen en een warm gevoel van binnen, en
soms wanhoop, vanwege de rolstoel. Hij was er zeker van
dat de rolstoel een onoverkomelijke hinderpaal was. Ze deden
wel aardig hoor, té aardig soms. Wat moesten ze met
een jongen die niet kon hollen en in bomen klimmen en
tennissen en ...
33
Meestal liet hij zulke gedachten niet lang toe. Of hij bedacht
dat hij beter kano kon varen dan .een van de andere
jongens van zijn klas. Nog afgelopen zomer waren ze met de
school naar de plas geweest. Daar was een wat ze noemden
'ontspanningsoord', waar ze twintig kano's hadden. Ze wisten
niet dat zijn moeder hem al als klein kind had leren
zwemmen en dat ze hem later vaak in kano's had laten varen.
Met zijn sterke arm spieren en zijn goede techniek kon hij een
enorme vaart ontwikkelen. Daar hadden ze toch mooi van
opgekeken. Vooral David, die sterke beer. Die had hem nog
het langst bij kunnen houden, maar op het laatst had hij te
wild gedaan en toen was hij omgeslagen. Ze hadden hem
allemaal toegejuicht alsof hij J ulius Ceasar was en Wil1emi
en had een krans van bloemen gevlochten en op zijn
hoofd gezet.
Ja, Willemien. Zij was het op wie hij de laatste maanden
een beetje verliefd was geweest. Ze had een klein hoofdje
met een grote bos krullend haar en een eigenwijs uitstekend
kontje. Hij bedacht ineens dat ze weg was uit zijn dromen, al
een paar dagen was haar beeld weggeschoven, 't had plaatsgemaakt
voor ...
Verdorie, dat kon toch niet. Hij kon toch niet bezig zijn
verliefd te worden op een meisje dat hij uit de verte had
gezien, in 't donker bij het museum, voor haar huis in de
Witte de Witstraat, op een vage foto in de krant. Was hij
dáárom niet naar de politie gegaan? Wilde hij haar beschermen
uit een gevoel van, uit een gevoel van - van wàt eigenlijk?
Maandagmiddag zou het gebeuren. Het plan was met zorg
opgesteld. Tegen drieën waren ze in de buurt van het huis
van de familie Roerig, Patrick, Tom en Lucie. Als gewoonlijk
bewoog er niets achter de ramen op de tweede verdieping.
Toen het bijna half vier was posteerden ze Lucie voor
het gebouw dat nummer 86 had. Patrick en Tom gingen een
eindje uit de buurt.
34
Toen Victoria de straat in kwam floot Patriek schel op
zijn vingers en verschool zich daarna zo goed mogelijk achter
.een boom. Lucie wist nu dat Victoria in de buurt was.
'Is daar iemand?' vroeg ze hulpbehoevend. Ze bewoog
haar lange, witte, uitschuifbare stok langzaam om zieh heen.
'Jawel. Kan ik je helpen?' zei Victoria.
'Ik ben blind. Ik ben de weg kwijt.'
'Waar moet je heen?'
'Ik zoek de bushalte van lijn negen. Ik moet de verkeerde
straat ingeslagen zijn.'
'Die is in de Roerdompstraat. Ik zal je er even heen brengen.'
'0, hartelijk bedankt,' zei Lucie. 'Ik ben Lucie. Mag ik
even?' Ze betastte Victoria's gezicht. Ze voelde een smal
voorhoofd, lange oogwimpers, magere wangen, een ferme
kin, een rechte, sympathieke neus. 'Ben je blond?'
'Ja.'
'Blauwe ogen?'
'Ja.'
'Vijftien jaar?'
'Ja. Hoe weet je dat?'
'Dat hoor ik aan je stem.'
'Ook dat ik blauwe ogen heb?'
'Nee, dat heb ik geraden.'
'Ik heet Victoria,' zei Victoria. 'Kom, ik neem je arm.'
Natuurlijk kwamen ze vijftig meter verder twee jongens
tegen.
'Hé, Lucie,' riep Patriek. 'Dat is ook toevallig.'
'Patrick?' zei Lucie. 'Is Tom bij je?'
Tom raakte even haar wang aan.
'Dit zijn vrienden van me,' zei Lucie. 'Patriek, dat is die
hardloper, en Tom. Tegen Tom moet je praten met duidelijke
lipbewegingen, anders verstaat hij je niet.'
Er verscheen iets van achterdocht in Victoria's blauwe
ogen. Ze had die twee jongens eerder gezien. Wilden ze iets
van haar?
35
'Ik geloof dat we je vriendin niet kennen,' zei Patrick.
'Victoria. Ze brengt me naar lijn negen. Ik was de weg
kwijt.'
'Hallo,' zei Victoria.
'Waar ben je op school?' vroeg Patrick.
'Scholengemeenschap de Fliert, op het Borneoplein.'
'Ik zit op het Erasmuscollege en Tom hier zit op het Gat
sonius Instituut.'
'0 ja,' zei Victoria. 'Ik moet zo naar huis. Zullen we gaan,
Lucie?'
'Ik ben eigenlijk een kunstverzamelaar,' zei Patrick ach
teloos.
'Ik specialiseer me in werken van Engelse schilders.
Vooral Sir J oshua Reynolds interesseert me.'
Het leek of Victoria door de bliksem werd getroffen. Er
ging een schok door haar lijf. Een halve seconde stond ze
bewegingloos. Daarna draaide ze zich' abrupt om en holde
weg. Ze duwde de deur van nummer 86 open en verdween
uit het gezicht.
'Wat is dat nou?' vroeg Lucie.
'Ze is weggelopen.'
'Goed teken,' riep Lucie bemoedigend. 'Alleen verliefde
mensen doen zo gek. Ze heeft her helemaal te pakken van je,
Patrick.'
'Zou je denken? '
'Maar waarom begon je ineens over schilderijen verzame
len? Je had moeten vragen of ze een ijsje wilde. Ik zou daar
zeker ja op gezegd hebben.'
'Lucie, wil je een ijsje?' zei Patrick.
'Nou, ik wel.'
'Dan gaan we dat halen. Kom op.'
Natuurlijk keek Patrick iedere morgen met veel belangstel
ling in het Stadsblad, en de volgende morgen was het raak.
Er stond een advertentie in, met de mededeling:
AKKOORD, NA VERIFICATIE ECHTHEID, Jan
Steen-museum.
'Dat weet iedereen.'
'Ik weet ook dat jij het een poosje geleden in de kelder
van het museum hebt gezet. Op een zondagavond.'
'Heb je dat aan de politie verteld?'
'N ee,' zei Patrick. 'Alleen Tom en ik weten het.'
'Gaan jullie het aan iemand vertellen?'
'Dat hangt ervan af.'
'Ik zweer je dat ik niet om dat half miljoen heb gevraagd.
_ .
Ik weet niet waar het schilderij nu is.'
- -
'Hoe kwam je eraan!'
'Dat kan ik je niet zeggen,' zei Victoria.
'Hoezo kun je dat niet zeggen. Je hebt toch een mond? Je
kunt toch praten?'
'Goed, ik wil het niet zeggen.'
Patrick zag dat ze zenuwachtig was. Haar mond stond
strak. Ze klemde steeds haar tanden op elkaar. Ze deed haar
best om niet te huilen. Hij bewonderde haar omdat het lukte.
Haar kin stond op onverzettelijk, maar haar ogen keken hulpeloos.
Hij wilde dat hij haar kon troosten, kon helpen.
'Je zou me kunnen vertrouwen,' zei hij. 'Misschien kan ik
je helpen.'
'Waarom zou je me willen helpen? Je kent me niet eens.'
Ze zag dat hij een goed gezicht had, brede kaken en diepliggende,
bruine ogen. Zijn neus was eigenlijk te groot, 1naar
dat stond wel vertrouwenwekkend. NaaIles wat ze had meegemaakt
had ze ineens zo'n geweldige zin om een vriend te
hebben, iemand die haar geheim wilde delen, met wie ze kon
overleggen wat ze moest doen.
Hij pakte haar hand. 'Je hebt het koud,' zei hij.
'J a, ik heb het koud.'
'Hoe is het met je hoofd?'
'Hoe weet je dat nu weer,' zei Victoria. 'Ach ja, dat heeft
in de krant gestaan. Best. Er zit nog een bult op. Doet niet
meer pijn.'
'Vertrouw me,' zei Patrick hartelijk.
'Kun je morgenmiddag om tien over vier bij ons thuis
komen? Ik woon in de . . .'
'Witte de Witstraat 86, hoogste verdieping.'
'Je moet doorleren voor detective,' zei Victoria. 'Precies
tien over vier. Niet eerder, niet veel later. Gaat dat?'
'Ik heb gezien dat er een lift is. Hoe groot is die?'
'Daar kan je stoel in,' zei Victoria.
'Dan kom ik. Is het goed als ik Tom meebreng?'
'Liever niet,' zei Victoria. 'Ik vind het al eng genoeg met
jou alleen.'
'Goed, maar ik moet het Tom wel vertellen. Hij is zo
betrouwbaar als de Nederlandse Bank en zo gesloten als een
oester.'
'Tot morgen,' zei Victoria. 'Tien over vier.'
Tien over vier. De bel zat hoog. Hij richtte zich op met hulp
van een kruk. en drukte op de knop. Gekraak. De stem van
Victoria die zei: 'Ik kom eraan.'
Even later verscheen ze, met de lift. Ze hielp hem erin. Op
de hal van de tweede verdieping kwamen twee deuren uit.
Links woonde een oude mevrouw, zei Victoria. Ze stak een
sleutel in het slot van de rechterdeur.
'Zijn je ouders thuis?' vroeg Patrick.
Ze schudde haar hoofd. Hij reed naar binnen. Een vrij
smalle gang waar vijf deuren op uitkwamen. Hij zag dat hij
er met zijn grote rolstoel niet door kon. Er stond een kastje
in de weg. Victoria zag het ook. Ze krabde aan haar kin en
zei:
'Eh .. .'
'Ik heb mijn krukken,' zei Patrick.
Hij haakte ze los en kwam uit zijn stoel. Victoria ging
hem voor naar de laatste deur links. Hij ging naar binnen.
Het was de vreemdste kamer die hij ooit had gezien. In een
vrij brede, gemakkelijke fauteuil zat een kind. Een jongen.
Je zag onmiddellijk dat hij zeer zwaar gehandicapt was. Zijn
39
hoofd hing krachteloos achterover, half opzij. Hij maakte er
schokkerige bewegingen mee. Eén arm hing slap over de
linkerleuning van de stoel. De andere lag op de rechterleu
ning, maar het leek niet of hij er veel mee kon uitrichten.
Zijn benen hingen als nutteloze voorwerpen op de grond.
In een hoek van de kamer stond een bed. Voor het ove
rige was het vertrek ingericht als huiskamer, met een paar
leunstoelen, een lage tafel, een televisietoestel, een kast met
huisraad. Voor de ramen hing dichtgetrokken vitrage.
Het vreemdst waren de muren. Ze waren bedekt met gor
dijnen. Geen wanddoeken, geen kleden, nee gordijnen, die
je kennelijk open en dicht kon trekken. Ze waren nu dicht,
zodat er feitelijk geen stukje muur te zien was.
'Dit is Tony,' zei Victoria. 'Hij is nu twaalf jaar.'
'Hallo,' zei Patrick. Hij ging op de leuning van een stoel
zitten, nam zijn beide krukken in zijn linkerhand en tikte
T ony bij wijze van groet op zijn arm. 'Ik ben Patrick.'
'Tony kan niet praten,' zei Victoria. 'Hij kan je wel ver-
staan, is het niet Tony?'
De invalide jongen stootte een paar onbegrijpelijke klan
ken uit en bewoog heftig met zijn hoofd.
lang.'
hem.'
'Patrick is een vriend van me,' zei Victoria. 'Hij blijft niet
Nog meer wilde bewegingen van het hoofd van Tony.
'Hij ziet nooit vreemden. Je komst is opwindend voor
Patrick liet zijn krukken op de grond vallen, boog zich
voorover en pakte T ony met twee handen bij zijn armen.
'Ik ken meer kinderen die net zo gehandicapt zijn als jij,'
zei hij. 'Ze zitten bij ons op de club. Op de GENGK. Heb je
ooit van de GENGK gehoord?'
'Dn, un,' deed Tony.
'Hij heeft er nooit van gehoord,' vertaalde Victoria. 'Ik
ook niet, trouwens. Of wacht eens, er is hier vroeger een
meneer geweest die het er over heeft gehad. Ik geloof dat hij
meneer Van Wijngaerden heette. Ken je hem?'
'Onze voorzitter,' zei Patrick.
'Het is al jaren geleden,' zei Victoria.
'Hij is ook al jaren voorzitter. Zeg Tony, je moet eens
komen. Het is erg gezellig bij ons.'
Victoria wendde zich van het invalide kind af en keek
Patrick aan. 'Over twintig minuten moet je hier weg zijn. Ik
vertel je later wel waarom. Maar ik wil je iets laten zien.'
Ze begon de gordijnen die de muren bedekten open te
trekken. Er zaten gewone muren achter, bedekt met oud,
verkleurd behang. En er hingen schilderijen. Zeven schilde
rijen, telde Patrick. Eén modern, met woeste strepen in aller
lei kleuren, de andere oudachtig.
'Zie je niets bijzonders?' vroeg Victoria.
'Ik zie schilderijen.'
'Heb je verstand van schilderijen?'
'Niet bijzonder. Eigenlijk helemaal niet.'
'Dan valt het je waarschijnlijk niet op dat hier voor een
waarde van vele miljoenen hangt.'
'Allemachtig,' zei Patrick verbaasd. 'Zijn jullie zo rijk?'
'We zijn helemaal niet rijk. Gewoon, zou ik zeggen. Dit
zijn de schilderijen die de laatste jaren in deze provincie zijn
gestolen.'
Patrick liet zich achterover in zijn stoel zakken. 'Waarom
vertel je me dat?'
'Omdat, als jij mijn naam noemt bij de politie, en ze ko
men kijken, dan gaat mijn vader achter mekaar de gevange-
. . ,
ms m.
trick.
'Daar hoort hij dan ook, zou je zeggen,' mompelde Pa
'Het is minder eenvoudig dan het lijkt.'
Patrick vond het helemaal niet eenvoudig lijken. Kost
bare, gestolen schilderijen in een gewoon burgermans flatje,
achter gordijnen, en een ernstig invalide kind om ze te bewa
ken.
'Kijk eens naar dit schilderij,' zei Victoria.
41
Ze wees naar iets wat een man voorstelde met een bruine
mantel om en een zwierige hoed op zijn hoofd. Er begon
Patrick iets te dagen.
'Het zelfportret van Sir Reynolds: zei hij. 'Kijk eens
goed, van dichtbij.'
Hij raapte zijn krukken op en ging naar de muur. Het
schilderij weerkaatste het licht van de lamp, die ondanks het
vroege uur al aan was. Het schilderij ernaast deed dat niet.
Hij voelde met een vinger. Glad. Hij voelde aan het schilde
rij ernaast. Dat voelde hobbelig, dat was verf.
'Dit eerste is een foto,' zei hij. Hij zag het nu heel duide
lijk, gek dat het hem niet meteen was opgevallen. 'Het is een
foto van een schilderij.' Hij bekeek de andere schilderijen
nauwkeuriger. Nog twee leken hem foto's te zijn. De andere
zagen er echt uit.
'Dat klopt,' zei Victoria. 'Niet waar, Tony?'
Maar T ony leek zich niet in het minst te interesseren voor
wat er aan de wand hing. Zijn hoofd bewoog wat minder.
Als je al kon uitmaken waar hij zijn blik op wilde richten dan
was het op Patrick.
'Je moet weg,' zei Victoria. 'Mijn vader komt zo thuis. Hij
moet je hier niet aantreffen.'
Ze schoof de gordijnen voor de schilderijen. Patrick aaide
Tony over zijn dunne haar en hinkte de deur uit. Toen ze
beneden waren zei Victoria:
'Weet je de koffieshop op de markt? Als je daar vanavond
om half acht komt zal ik je uitleggen waar het allemaal om
gaat. Ik moet nu weer naar boven. Ik kan T ony niet alleen
laten.'
'Oké.'
'Vertel je niemand iets?'
Patrick knikte. Victoria ging de lift weer in. Ze was ze
nuwachtig maar ze had iets resoluuts over zich. Regelnicht?
vroeg Patrick zich af. Dat was het niet. Regelnichten willen
orde in andermans leven aanbrengen, zij regelde haar eigen
leven, leek het hem. Langzaam ging hij op huis aan. Hij had
zin om met Tom te praten. Nog niet. Morgen misschien.
Was Tony een broertje van Victoria? Waarschijnlijk weL
Wat zag dat ventje bleek. Zou hij nooit buiten komen? Een
rolstoel had hij niet zien staan. Kom op, een paar uur geduld,
dan zou hij het allemaal horen. Het was zachtjes gaan regenen.
Auto' s trokken natte sporen over het asfalt. Gek, hij
had gedacht dat ze donker haar had, maar ze was blond. Dat
kwam waarschijnlijk door het weinige licht, die avond bij
het museum. En vrijdagochtend had ze een sjaal om haar
hoofd gehad. Blauwe ogen, heel helder. Ze keek je aan ook.
Een apart meisje. Hij vond het prettig dat hij haar 's avonds
weer zou ontmoeten, en niet alleen omdat hij nieuwsgierig
was.
43
4
Ongeveer drie miljard seconden tikken weg gedurende het
leven van iemand die vijfennegentig jaar wordt. Ze rijen zich
aaneen tot minuten, uren, dagen, jaren. Ze worden versla
pen, ze worden gebruikt om te eten, te spelen, te leren, te
werken, lief te hebben, kwaad te zijn. Het leven van een
mens loopt niet als een klok. Het vérloopt, en verlopen is iets
anders dan lopen. De ene minuut is belangrijker dan de an
dere. Victoria Roerig's leven bestond uit twee helften, van
elkaar gescheiden door één fatale seconde. Die seconde was
door de klokken de ruimte ingetikt op een nieuwjaarsdag, nu
meer dan vier jaar geleden.
Ze hadden een gewoon gezin, voordien. Vader Emile
Roerig, die een goede baan had bij een bank. Een rustige
man, die zelden zijn stem verhief, iets te zwaar maar niet echt
corpulent, dol op zijn vrouw en zijn twee kinderen, van wie
hij foto's maakte die hij met zorg inplakte in een steeds
groeiend aantal albums. Moeder Bertha Roerig, een voor
naam geërfd van een tante, een vrolijk mens, een beetje la
waaiig. In tegenstelling tot haar man knuffelde ze haar kin
deren veel, ze liet dikwijls de melk overkoken en ze maakte
heerlijke maaltijden klaar. Ze reed slecht auto en dat was
vrijwel het enige punt waarover ze soms ruzie had met haar
man. Victoria was de oudste. Ze was een echte vaders-doch
ter. Ze hield van haar vaders precieze, beheerste manier van
doen, misschien vooral omdat ze van haar moeder een beetje
moe werd. Haar broertje T ony daarentegen vond het heer
lijk met zijn moeder te dollen en te gillen van het lachen. Hij
had ook haar donkere haar geërfd, dat krullend over zijn
voorhoofd hing, zijn oren onzichtbaar maakte en hem er
44
guitig deed uitzien, wat hij ook al deed door zijn kleine,
bruine ogen. Toen de fatale seconde aanbrak was hij acht
jaar, Victoria was toen elf. T ony was een en al leven en
beweging, behalve als hij tekende. Daar had hij al vanaf zijn
kleutertijd een zwak voor. Vader had hem natuurlijk voorzien
van prachtige dozen kleurpotloden en het was leuk om
hem daarmee in de weer te zien, het pun* van zijn tong
tussen zijn tanden, vellen vol tekenend met figuren die van
lieverlee inderdaad gingen lijken op de paarden, koeien en
vogels die hij ze verklaarde te zijn.
Zoals gezegd, het was een nieuwjaarsdag. De vorige
avond hadden ze thuis doorgebracht, met een bevriende familie,
die een tweeling had van veertien. Deze eerste dag van
het jaar gingen ze op bezoek bij een broer van Bertha, die in
Arnhem woonde. Er was een dun laagje sneeuw gevallen,
maar erg glad was het niet. Toen ze bij de familie in Arnhem
aankwamen werd er gezoend, gelukkig nieuwjaar gewenst,
werden er oliebollen en appelflappen gegeten en door de
volwassenen een glas wijn gedronken.
'Wie rijdt?' vroeg vader Roerig.
'Jij,' zei moeder met een volle appelflappenmond.
'V orige week heb ik ook gereden, toen we bij de Van den
Heuvels waren,' zei vader nauwkeurig.
'Dat is waar,' knikte Victoria.
'Goed goed,' knikte moeder, 'ik heb gisteren toch al te
veel gehad. Ik zal wel rijden.'
'Dan moet je wel dat glas wijn laten staan waar je zo
voortvarend uit staat te drinken.'
'Ik zet het weg,' zei moeder en met een lachj e terzij de naar
haar broer: 'Hij is zo'n Pietje Precies.'
Aan het eind van de middag, voldaan en een beetje rozig,
stapten ze in de auto, moeder aan het stuur, vader naast haar,
Victoria en T ony achterin. De laatste minuten die ze als
gezin bij elkaar waren, het onheil was op volle snelheid in
aantocht. Moeder reed op haar gebruikelijke nonchalante
45
manier, met veel commentaar op de andere weggebruikers,
die ze allemaal getikt vond.
'Wat wil die fietser nou, gaat hij rechtdoor of slaat hij af?
J a meneer, ik. zie u wel, maar ik ben aan het voorsorteren.
Man, dat licht is groen, rij nou door!'
'Je had hier links gemoeten, niet rechts,' zei vader.
'Goed, dan keren we om.'
Ze stopte voor een huis met een oprijlaan en wilde daar
achteruit insteken. Ze zag een laag paaltje over het hoofd en
botste daar tegenop.
'Hé,' riep vader, hard voor zijn doen.
Hij ging de auto uit en nam de schade op. Een deuk in het
linker achterspatbord.
'Dat kost weer vijfhonderd gulden,' zei hij kribbig.
'Rij dan zelf. Mijn hoofd staat er niet naar.'
'Ik heb gedronken.'
'Hoeveel?'
'Drie glazen wijn.'
'Och komaan,' zei moeder. 'Daar kun je toch wel tegen?'
Met een lichte tegenzin ging vader Roerig achter het
stuur. Het was niet in overeenstemming met zijn principes,
want in strijd met de wet. Ze reden Arnhem uit, de autoweg
op. De laatste seconden uit fase één van Victoria's leven
tikten weg. Ze passeerden een van de weinige vrachtauto's
die op deze vrije dag op de wegen waren. Het was een lange,
met een aanhangwagen.
'Papa,' zei Victoria, 'wat betekent expeditie?' Ze had dat
woord achter op de vrachtauto zien staan.
'Expeditie is de verzending van goederen,' antwoordde
haar vader. 'Of eigenlijk is het meer dan dat.' Hij was een
nauwkeurige man. Hij keerde zich half naar haar om. 'Het is
niet alleen de verzending van goederen maar ook alles wat
daarmee samenhangt. Het gereedmaken van de papieren.
Het schrijven van de facturen. Het .. .'
Hij wendde zijn ogen weer naar de weg. Te laat. De fatale
seconde was aangebroken. De rechter koplamp van de auto
raakte de rand van een viaduct. De auto zwaaide dwars over
de weg, botste met zijn achterkant tegen de vangrail aan de
overzijde. De vrachtauto achter hen remde uit alle macht
maar kon hen niet ontwijken. Met zijn linker voorspatbord
raakte hij hen amper, maar de slingerende aanhanger gafhen
een verpletterende mep. Er klonk een hartverscheurend geluid,
niet het geschreeuw van mensen maar dat van geblokkeerde
wielen schurend over het asfalt. De vrachtauto slingerde
door, nog veertig, vijftig meter en kwam toen tot stilstand.
Stilte. Na het korte moment van vreselijke, moordende
geluiden was er ineens niets meer te horen. Victoria lag met
haar hoofd naar beneden in het enige hoekje van hun auto
dat nog in tact was. Het verbaasde haar dat ze niet dood was.
Ze probeerde zich te bewegen. Ze voelde nergens pijn. En de
anderen? Paniek vlijmde door haar heen.
'Papa! Mama!'
Stilte. Ze hoorde nu het getik van weglekkende olie. Ze
duwde tegen de deur die het dichtstbij was. Hij viel open
alsof hij op dat kleine duwtje had gewacht. Ze kroop naar
buiten. De auto lag op z'n kop. Ze zag het bewegingloze
lichaam van haar vader hangen. De chauffeur van de vrachtauto
kwam op een holletje naar haar toe. Een andere auto
stopte. Er kwam een man uit die met zwaaiende armen liep in
de richting van waar hij gekomen was om andere auto's te
waarschuwen. Ineens waren er veel mensen die 'och' en 'wat
een ongeluk' en 'moet je dat zien' riepen. Victoria probeerde
door de kieren van het wrak te zien hoe het met haar vader
en moeder en T ony was. Voor zover ze kon onderscheiden
zaten ze ingeklemd tussen verbogen ijzer en ineens leek het
haar dat ze onmogelijk in leven konden zijn.
'Haal ze er uit,' riep ze vertwijfeld.
'Wie ben jij, m'n kind?' vroeg een meneer met een hoed
op.
47
'Die mensen daar, dat zijn mijn vader en moeder en mijn
broertje.'
'Hoe kom jij dan hier?'
'Ik zat ook in die auto.'
'Nee, m'n kind, dat is onmogelijk,' zei de meneer vriendelijk.
'Dan stond je hier niet zo.'
'Ik zat in die auto.'
'Dat schijnt vaker te gebeuren,' zei de meneer tegen zijn
vrouw die naast hem stond. 'Als iemand een ongeluk van
heel dichtbij ziet denkt hij dat hij er zelfbij was. Bij wie hoort
dit meisje?' vroeg hij in het rond.
Niemand antwoordde. De mensen stonden in een eerbiedige
kring om het wrak, als bij een begrafenis om de kuiL De
gezichten waren bleek, ontsteld. In tijden van vrede is de
gewelddadigheid van een ongeluk schokkend.
Het werd steeds drukker. De politie verscheen en mannen
met snijbranders en drie ziekenauto's. Victoria werd
meegenomen naar Arnhem, door een jonge politieagent, die
zelf heel ontdaan leek en niet wist wat hij moest zeggen. Op
het politiebureau vroegen ze haar wat er was gebeurd. Ze
konden nog steeds niet zeggen hoe erg haar ouders en T ony
eraan toe waren. Ze belden haar oom op, de oom waar ze
twee uur geleden nog zo vrolijk hadden gezeten. Hij kwam
haar halen en bracht haar naar tante Christien, die niet anders
wist te zeggen dan 'kind toch, kind toch'. Zelf ging hij
naar het ziekenhuis waar de verongelukte leden van het gezin
heen waren gebracht. Victoria kon zich later niet meer
herinneren hoe lang hij was weggebleven, maar toen hij
kwam zei hij met gebogen hoofd dat haar moeder dood was,
T ony was levensgevaarlijk gewond, vader zou er wel bovenop
komen. Victoria huilde en tante Christien huilde en
oom Hans schold op het verkeer in het algemeen en op
vrachtauto's in het bijzonder, omdat die te hard reden.
'Hij kon het niet helpen,' zei Victoria. 'Papa reed tegen
het viaduct op.'
'Heb je dat ook tegen de politie gezegd?' vroeg oom
Hans.
'Ja natuurlijk.'
'Dat zal de verzekering niet leuk. vinden,' zei oom Hans.
'Laat nou maar,' snikte tante Christien. 'Wat gebeurd is,
is gebeurd. Met dat gepraat brengen we Bertha niet terug.'
De volgende morgen ging Victoria zelf naar het ziekenhuis.
Ze mocht even bij Tony om het hoekje kijken. Hij was
bijna, onzichtbaar door het verband en er staken wel zes slangen
uit hem. Het stukje gezicht dat ze zag was doodsbleek en
niets aan hem bewoog. Bij haar vader bleef ze wat langer. Hij
was buiten kennis maar hij zag er minder eng uit. Meer alsof
hij sliep. Er kwam een meneer met een witte jas die zei dat hij
de dokter was en dat hij even met haar wilde praten.
'Ja meneer,' zei Victoria.
'Hoe heet je?'
'Victoria.'
Ze gingen zitten in een kantoortje. De meneer in de witte
jas streek over haar slecht gekamde haar en zei dat het een
vreselijk ongeluk was geweest.
'Gaat Tony ook dood?' vroeg Victoria.
'J e vader zal weer beter worden,' zei de arts. 'Hij heeft een
zware hersenschudding, maar voor zover we kunnen nagaan
heeft hij niets wat niet over zal gaan. Het kan wel een week
of zes duren voor hij weer naar huis kan.'
'Tony,' zei Victoria.
'Ik weet niet of hij het haalt. En als ... ' De dokter aarzelde.
'Als hij in leven blijft zal hij ernstig gehandicapt zijn.'
Victoria was ook vier jaar geleden al een rechttoe rechtaan,
een afgemeten meisje. Ze hield niet van omwegen. 'Je
bent totaal onromantisch,' had haar moeder wel eens gezegd.
Haar moeder had natuurlijk niets geweten van de galante
prinsen en goudeerlijke zeerovers die haar in haar dromen
het hofkwamen maken afkwamen schaken, maar in het
dagelijks leven noemde ze de dingen graag bij hun naam.
49
'Wat is er met hem? Is hij blind? Is hij doof? Moet hij in
een rolstoel?'
'Hij is waarschijnlijk niet geschaad in zijn zintuigen. Zeker
weten we dat niet. Maar in ieder geval is hij onder het
middel volledig en voorgoed verlamd. Hij heeft zijn rug
gebroken. Maar ook hoger in zijn ruggegraat en in zijn
hoofd is er schade. Misschien zal hij niet meer bij zijn volle
verstand zijn. Misschien kan hij niet meer praten. We moeten
afwachten. Ik schat de kans dat hij in leven blijft niet
hoger dan vijfentwintig procent.'
Toen al was door Victoria' s hoofd gegaan dat Tony beter
dood kon gaan en ze had het later nog vaak gedacht. En toch
zou ze het nu vreselijk vinden als hij zou sterven. Ze was aan
hem gehecht zoals ze aan haar voeten of aan haar handen
gehecht was. Hij hoorde bij haar, onlosmakelijk, hij was een
deel van haar leven.
Ze was twee maanden bij haar oom en tante blijven wonen.
Ze was zelfs een poosje in Arnhem op school geweest.
Ze had tweemaal in de week haar vader bezocht, die na drie
dagen bij kennis was gekomen en daarna met starende ogen
in zijn bed had gelegen. Over het ongeluk kon ze niet .met
hem praten. Hij vroeg hoe het op school ging en of oom en
tante aardig voor haar waren. Nooit zei hij iets over de toekomst,
over hoe het nu moest, over naar huis gaan.
T ony ging niet dood. Ze kon aan zijn ogen zien dat hij
leefde, maar er was geen enkel contact mogelijk. Toch ging
ze steeds even bij hem kijken en ze streek met een vinger
over zijn wang. Ze verlangde naar het moment dat ze terug
kon naar haar oude huis, haar oude school, haar bureautje,
haar spulletjes, haar vrienden. Tegelijkertijd kon ze zich het
leven thuis niet voorstellen, zonder mama, zonder T ony. Ze
leefde als in een dichte mist, het uitzicht naar alle kanten
belemmerd, maar met het gevoel dat er ieder ogenblik een
windvlaag kon komen die de horizon zichtbaar zou maken.
In haar hart was ook mist. Enerzijds verweet ze haar vader
50
dat hij het ongeluk had veroorzaakt. Hij had gereden nadat
hij had gedronken en hij had niet opgelet. Het was zijn
schuld allemaal. Anderzijds had ze zo'n zielsmedelijden met
hem, omdat hij alles kwijt was en om zijn grote, starende
ogen. Ik ben nu alles wat hij nog heeft, dacht ze, maar ze kon
hem niet bereiken. Als ze hem op zijn voorhoofd kuste
scheen hij dat nauwelijks te merken en toen ze een keer
mama' s naam noemde had hij niets meer gezegd. Na negen
weken kwam hij uit het ziekenhuis en ze keerden met z'n
tweeën terug naar huis. Daar woonden ze samen, als in een
droomwereld. Ze spraken over de dingetjes van alle dag,
verder nergens over. Er kwam een rechtszitting over het
ongeluk. Victoria's vader werd veroordeeld. Zijn rijbewijs
werd hem voor een jaar afgenomen. Dat liet hem volmaakt
onverschillig, hij was niet van plan ooit nog een auto te
besturen. De rechter zei dat hij geen geldboete of gevangenisstraf
zou opleggen omdat meneer Roerig al gestraft was
door de ernstige gevolgen van het ongeluk. De chauffeur
van de vrachtwagen was ook aanwezig. Hij probeerde meneer
Roerig aan te spreken, maar die staarde voor zich uit en
zei niks terug. Later kwam hij een keer aan de deur toen
Victoria alleen thuis was.
'Ik ben Willem van Schuppen,' zei hij. 'Ik bestuurde de
vrachtauto op I januari.'
Hij had een blauwe trui aan die strak om zijn dikke buik
en zijn forse armen spande. Hij was een jaar of dertig en hij
zag eruit of hij een olifant zou kunnen optillen.
'Mijn vader is er niet. Kom maar even binnen,' zei Victo,..
ria.
Hij zat ongemakkelijk in het kleine fauteuiltje waarin
moeder altijd had gezeten en hij wist niet goed hoe hij tegen
een meisje van nog geen twaalf moest praten. Dat meisje
wist het zelf heel goed. Gewoon namelijk.
'Ik wou zeggen hoe erg ik het vind,' zei Willem van
Schuppen. 'Ik. heb er een tijd niet van kunnen slapen.'
'U kon er niks aan doen,' zei Victoria.
'Normaal gesproken rijd ik niet op zon- en feestdagen.
Dit was een spoedkarwei. Ik denk. nog vaak dat als ik één
minuut eerder of één minuut later .. .'
Zulke gedachten had Victoria ook vaak. Ze kon het niet
goed onder woorden brengen, maar haar gedachten kwamen
erop neer dat het ongeluk op zóveel manieren voorkomen
had kunnen worden. Als mama niet tegen het paaltje
gereden was. Als zij niet gevraagd had wat ' expeditie' was.
Als het laatste stoplicht in Arnhem op groen had gestaan.
Duizenden omstandigheden die samen leidden naar die ene
fatale seconde.
'U kon er niks aan doen,' zei ze nog eens.
'Hoe is het nou met je broertje?'
'Hetzelfde. Hij beweegt zich niet. Hij zegt niks. Ik weet
niet of hij me begrijpt als ik tegen hem praat.'
'Ik ben een paar keer in het ziekenhuis geweest,' zei Willem
van Schuppen. 'Je vader zei geen woord.'
Victoria knikte. Ze wist er alles van.
'Ik ga weer eens op huis aan. Morgen moet ik naar J oegoslavië
met een vracht sla en andijvie. Hier, ik geef je mijn
adres. Als je me nodig hebt kun je me altijd opbellen. Als ik
in 't land ben tenminste.' Hij schreef een adres en een telefoonnummer
op de rand van een krant.
'Het beste dan maar.'
'Durft u nog wel te rijden?' vroeg Victoria.
'Eerst had ik er last mee. Ik zag het ongeluk steeds weer
voûr m'n ogen gebeuren. Schrikachtig, zal ik maar zeggen.
Nu gaat het beter. Nou, aju.'
Victoria liet hem uit. Daarna scheurde ze het beschreven
randje van de krant en borg het weg in haar bureautje. Ze
vertelde haar vader niet van het bezoek van de chauffeur. Hij
zou er alleen maar op reageren door nog stiller te zijn dan
anders.
Na een half jaar kwam Tony thuis. Ze konden in het
ziekenhuis niets meer voor hem doen. Niet alleen was hij
vanafhet middel verlamd, hij kon ook nauwelijks zijn armen
gebruiken. Hij kon niet praten, hij stootte onsamenhangen
de klanken uit. Hij kon niet duidelijk ja-knikken of nee
schudden, want de bewegingen van zijn hoofd waren wild en
ongecoördineerd. Het ziekenhuis raadde aan om T ony in
een tehuis of een 'instituut' te laten opnemen. Zijn vader
wilde er niet van horen. Hij zou zelf voor T ony zorgen.
Dat kon. Hij had tijd. Hij was voor vijfenzeventig pro
cent arbeidsongeschikt verklaard. Hij deed thuis nog wat
werk voor de bank; Victoria betwijfelde in de jaren die volg
den steeds meer of het iets voorstelde. Misschien was het
puur vriendelijkheid van de bank. Bijna iedere dag ging hij
daar een uurtje heen, tussen vier en vijf uur, als Victoria
thuis was uit school om op Tony te passen. Haar vader ont
week altijd haar blik. Hij keek schichtig opzij als ze iets op
merkte wat aan mama deed denken. Hij gaf haar cadeaus.
Hij gaf haar nooit een standje als ze te laat thuis kwam, wat
trouwens zelden voorkwam want ze had iets van het nauw
keurige van haar vader. Hij kookte het eten. Hij is eeuwig
aan het weer-goed-maken, begon Victoria te begrijpen. Ze
wou dat hij eens kwaad op haar zou worden. Ze schold tegen
hem. Het resultaat was dat hij haar de volgende dag een
fototoestel cadeau gaf en nog minder met haar sprak.
Met Tony was hij anders. Niet alleen zorgde hij voor zijn
zoon met de grootst denkbare liefde en toewijding, hij praat
te ook tegen hem als hij dacht dat Victoria het niet hoorde.
Zoete woordjes, als tegen een baby.
'Je kon zo mooi tekenen,' zei hij . 'Je had een groot schil
der kunnen worden. Je zou beroemd geworden zijn, zoals
Van Gogh ofPicasso. Ik zal de mooiste schilderijen voor je
kopen, zodat je er tenminste naar kunt kijken. Dat is het
enige wat je nog kunt: kijken. Ik koop zulke mooie schilde
rijen voor je dat je er nooit op uitgekeken raakt.'
In de weken die volgden kwam hij soms met een schilde-
ij thuis. Hij hing ze op in de kamer rechts voor, die speciaal
voor T ony was ingericht. Victoria vond de schilderijen niet
bijzonder mooi, ze zag liever Donaid Duck. Maar haar vader
zei dat het echte kunstwerken waren. Niemand anders dan
Tony mocht ze zien, zei hij . Daarom hing hij gordijnen op,
die dicht gingen als de dokter kwam, zelfs de enkele keer dat
ze oom Hans en tante Christien op bezoek kregen.
Victoria was twaalf toen de schilderijen in huis kwamen
en ze zocht er niets meer achter dan een gril van haar vader.
Want Tony keek nauwelijks naar de kunstwerken. In het
begin nog wel, later leek hij iedere belangstelling ervoor te
verliezen. Een gril van haar vader . .. Langzaam drong het
tot de ouder wordende Victoria door dat haar vader niet
meer helemaal normaal was. Zijn hersenschudding, of de
geestelijke schok, of de combinatie van beide, ze wist niet
waar ze het precies aan toe moest schrijven. Papa is een
beetje getikt, realiseerde ze zich steeds scherper. Ze bekeek
hem met andere ogen. Ze ging hem zien als het derde slacht
offer van een vreselijk ongeluk, waaraan alleen een samen
loop van omstandigheden schuld was. Of bijna alleen. Zij
was de enige die er ongedeerd af was gekomen. Er groeide
een groot medelijden voor haar vader in haar. Hij had niets
meer, alleen zijn schuld. Zijn enige toekomst was boete doen
en lijden.
Ongemerkt, langzaam, nam ze de leiding in huis over. Ze
zorgde dat er genoeg medicijn voor T ony was voor het
weekend. Ze maande haar vader om de rekeningen te beta
len. Ze overtuigde haar vader dat ze een abonnement op een
krant moesten nemen, om te weten wat er in de wereld ge
beurde. En het was door die krant dat ze de waarheid over de
schilderijen ging beseffen.
Een week of zes geleden had ze een artikel gelezen over
schilderijendiefstallen in hun provincie die een jaar of drie
eerder hadden plaatsgevonden. Er was nooit een spoor van
de kunstwerken teruggevonden. Er stond bij om welke
54
werken het ging en uit welke musea ze waren ontvreemd. En
ze besefte: die doeken hangen bij T ony. Mijn vader heeft ze
voor T ony gestolen. Daarom had hij ze allemaal naar de
kelder gebracht toen vorig jaar de kozijnen geverfd moesten
worden. Daarom waren ze verstopt achter gordijnen. Hij is
echt gek, dacht ze. Hij was altijd zo'n eerlijke, precieze man
geweest. Hij overtrad nooit regels. Eerst verbaasde ze zich
erover dat hij de diefstallen had kunnen uitvoeren zonder
gepakt te worden, maar toen ze er langer over nadacht be
greep ze het wel. Juist omdat hij zo secuur was èn omdat hij
een beetje gek was, kon het hem lukken. Met behulp van zijn
nauwkeurige aard had hij iedere inbraak tot in de puntjes
kunnen voorbereiden, en omdat hij een beetje gek was had
den zenuwen hem geen parten gespeeld. Waarschijnlijk had
hij in zijn verwarde geest gemeend dat wat hij voor Tony
deed volstrekt geoorloofd was.
En zo had Victoria er nog een probleem bij. Haar vader
was een dief. Als er werd ontdekt wat hij had gedaan ging hij
de gevangenis in, of ze stopten hem in een gesticht voor
geestelijk gestoorden. Ze kon er met niemand over praten.
Ze voelde zich even gehandicapt als T ony. Gevangen in een
wirwar van verdriet en geheimen, draden uit het verleden
die zich mengden met het heden en die een web vormden
waaruit ze zich niet kon bevrijden. Ze had een tong en een
mond die ze evenmin kon gebruiken als T ony dat kon. Van
de twee mensen die verleden en heden met haar deelden was
de een geestelijk in de war, de ander lichamelijk een wrak en
niet aanspreekbaar. Ze voel de zich zo alleen dat ze soms uit
het dakraam ging hangen om over het stadje te kijken: was
er dan niemand? Ze probeerde zich te uiten in een dagboek,
maar ze hield niet van schrijven. Zoals de barbier van koning
Midas in een gat in de grond fluisterde dat zijn vorst ezels
oren had, riep zij soms in de polder, als ze daar alleen fietste:
'mijn vader is een dief.
Maar Victoria was een meisje van de daad. Ze overwoog
wat ze kon doen. Ze kon de schilderijen niet eenvoudigweg
van de haken nemen en terugbrengen of bij de politie afleve
ren. Niet alleen was het gevaar groot dat men hen dan op het
spoor zou komen, zelfs als dat niet het geval was zou haar
vader misschien amok maken en zichzelf verraden. Ze dacht
dat het 't beste zou zijn om de schilderijen ongemerkt terug
te smokkelen naar de musea waaruit ze waren ontvreemd.
Als het dan later toch uit zou komen leek het misschien op
lenen, niet op stelen. Toen ze zover was met haar plannen
begon ze foto's te maken van de schilderijen, met haar nieu
we toestel. Eerst mislukte dat. Het licht van de flitslamp
werd erin weerkaatst, de kleuren waren niet goed, één kant
was donkerder dan de andere. Maar na een paar keer probe
ren had ze negatieven die een heel goed resulaat oplever
den. Voor de veiligheid ging ze steeds naar een andere foto
zaak. Ze liet de foto van het schilderij van Sir Reynolds
vergroten tot het formaat van het echte schilderij. Ze kocht
een lijst die zo goed mogelijk leek op de oorspronkelijke
lijst. Het resultaat was niet gek. Natuurlijk, zo gauw je
nauwkeurig keek zag je dat het een foto was, maar op het
eerste gezicht viel het niet op. Ze verwisselde het schilderij
voor de foto, onder de ogen van T ony natuurlijk, en ver
borg het schilderij in de kelder. In de dagen die volgden
bereidde ze nog een andere 'vervalsing' voor, van een schil
derij van Metsu. Haar vader merkte niets. Vorige week zon
dagavond was ze met het werk van Sir Reynolds naar het Jan
Steen-museum gegaan en had het daar verstopt in de kelder.
Ze merkte niet dat ze werd gadegeslagen door Patrick en
T om. Twee dagen later ging ze opnieuw op pad, nu met het
werk van Metsu ingepakt bij zich, op weg naar het Nieuw
Provinciaals Museum. Toen ze door de Dillenhurglaan
kwam had ze ineens een harde klap op haar hoofd gekregen.
Ze was even buiten bewustzijn geweest en toen ze bijkwam
was het schilderij verdwenen. Er stonden mensen om haar
heen en een ziekenauto was in aantocht. Tegen de politie
had ze natuurlijk niet kunnen zeggen dat ze beroofd was.
Intussen had ze ook in de krant gelezen dat het eerste schil
derij te koop werd aangeboden.
Victoria moest vaststellen dat ze lang niet zo'n goede an
ti-dief was als haar vader een dief. De operatie was een totale
mislukking geworden. Twee kostbare schilderijen waren op
drift. Terwijl ze zich onbespied waande was ze gezien door
twee jongens, die intussen ook haar identiteit kenden. Ze
had een bult op haar hoofd, ze kon geen nieuw plan beden
ken, ze was de wanhoop nabij.
57
5
Twee uur zaten ze nu al in de koffieshop. De drukte op de
markt was geluwd. Verkeer was er bijna niet meer. De kof
fieshop was vrijwel leeg. De eigenaar, in een wit jasje, veeg
de gebakkruimels van de glazen toonbank. Patrick had naar
Victoria's verhaal geluisterd zonder veel te zeggen. Een en
kele maal had hij een vraag gesteld. Hij wist van de gevolgen
van verkeersongelukken. Verschillende kinderen op de
GENGK hadden hun handicap op die manier opgelopen.
Vijfenzestigduizend doden op de weg per jaar, in West-Eu
ropa alleen al. Dat duizelingwekkende getal stond af en toe
in de krant, daar werd soms met verbijstering over gespro
ken. Zoveel als de inwoners van de stad Luxemburg. Ieder
jaar. Over de gewonden hoorde je zelden iets. Anderhalf mil
joen per jaar in Europa. Ernstig gewonden, minder ernstig
gewonden. Velen die in een rolstoel terechtkwamen. Slacht
offers voor het leven.
Patrick had het er soms met zijn moeder over. Waarom
schreeuwen de mensen moord en brand als er een trein ont
spoort (8 doden), als er een stuwdam doorbreekt (12)' do
den), als er een olieschip in aanvaring komt met een vracht
schip (3 doden), en worden de tienduizenden doden op de
weg geaccepteerd? Waarom is een aardbeving, een vulkani
sche uitbarsting, een vliegramp voorpaginanieuws en wordt
het onuitsprekelijke leed dat op de weg wordt veroorzaakt
nauwelijks genoemd? Ze kwamen er niet uit. Houden men
sen dan zoveel van hun auto? Of denken ze: dat zal mij niet
gebeuren?
'Zal ik nog koffie voor je halen? ' vroeg Patrick. 'Of wil je
liever een cola?'
'Niks meer, dank je.'
'Ik ben blij dat je me in vertrouwen hebt genomen,' zei
Patrick.
'Ik heb er geen idee van waar die schilderijen terecht zijn
gekomen. We kunnen er samen over denken. Maar er is iets
wat ik erger vind dan de gestolen
-
kunstwerken.'
Victoria keek verbaasd.
'T ony. Het is vreselijk wat hem is overkomen, maar dat is
nu eenmaal een feit. Daar valt niks aan te veranderen. Zoiets
moet je helaas accepteren. Maar weet je, Victoria, je hebt er
waarschijnlijk nooit aan gedacht: T ony heeft van je vader
cellulair gekregen. Hij zit in een gevangenis. En dat hoeft
niet. Dat is slecht.'
'Ik begrijp je niet,' zei Victoria. 'Tony kan niets, helemaal
niets. Niet lopen. Niet praten. Niet iets doen met zijn han
den. Wat kan mijn vader anders doen dan hem goed ver
zorgen?'
'Hij begrijpt wat je zegt, is het niet?'
'Meestal wel.'
'Hoe weet je dat?'
'Ik ken hem natuurlijk door en door; zei Victoria. 'Ik zie
het aan zijn ogen. Ik leid het af uit de bewegingen van zijn
hoofd, hoe ongecoördineerd hij er ook mee slingert.'
'We hebben op de GENGK een jongen die spastisch is. Ik
ben trouwens ook spastisch, maar Karel is het veel erger. Hij
is zoiets als Tony. Hij komt vaak, feitelijk iedere zaterdag.
Hij gaat ' s zomers mee met vakantie. Hij heeft een stoel die
hij met een paar vingers kan besturen. Hij slingert met zijn
hoofd.- Maar weet je; hij lacht. Hij lacht zelfs vaak. Lacht
Tony wel eens?'
'Ik heb T ony na het ongeluk nooit meer zien lachen,' zei
Victoria peinzend. 'Ik denk niet dat hij het nog kan.'
'Daar ben ik niet zo zeker van. En dan nog iets. Karel
heeft een groot bord waar de letters van het alfabet op staan.
Wij gaan met onze vinger langs die letters. Je kunt aan zijn
59
ewegingen zien wanneer je moet stoppen. Bijvoorbeeld bij
de T. Dan begin je opnieuw en Karel geeft aan dat je bij de V
moet stoppen. TV dus. Je vraagt of hij wil dat de televisie
wordt aangezet. Uit de bewegingen van zijn ogen zie je dat
hij dat inderdaad wil. Je zegt: "Ja ja, jij wilt Carry Tefsen
zien. Hij heeft een oogje op Carry Tefsen." Hij lacht. Hij
hoort erbij. Er is communicatie mogelijk.'
'Bij T ony kan dat niet,' zei Victoria, maar er klonk aarzeling
in haar stem.
'T ony moet andere mensen zien. De wereld is groter dan
die kamer, ook voor hem. Hij heeft er recht op andere impulsen
te krijgen dan die van je vader, hoe goed die ook voor
hem zorgt. Kon Tony lezen voor hij verongelukte?'
'Ja. Hij kende in ieder geval de letters.'
'Ik maak zo'n leeskaart voor hem,' zei Patrick. 'Zul je
proberen hem daarmee iets te laten zeggen?'
'Beloofd,' knikte Victoria.
'J e moet me nog iets beloven. Je moet met T ony een keer
naar de GENGK komen.'
'Dat vindt mijn vader nooit goed.'
'Ik dacht dat jij tegenwoordig de baas was?'
'Niet als het over Tony gaat.'
'J e moet het toch voor mekaar zien te krijgen,' zei Patrick
koppig.
'Je schijnt je meer te interesseren voor mijn broertje dan
voor de gestolen schilderijen,' zei Victoria.
Patrick lachte breed. 'Dat komt doordat ik meer verstand
heb van gehandicapte kinderen dan van gestolen ;childerijen.'
Hij trok zijn gezicht in een scherpzinnige plooi. 'Het
eerste werk, dat van Sir Reynolds, is in handen gevallen
van . . . ; ik weet het niet.'
'En ik weet het ook niet,' zei Victoria.
'Maar we gaan het uitvinden.'
'Hoe?'
'Geen idee. Eens overleggen met Tom.'
60
'Ga je alles aan Tom vertellen?' vroeg Victoria met een
bezorgd gezicht.
'Tom is mijn vriend. Hij is volkomen betrouwbaar. Hij
weet al van het schilderij van Reynolds en hij weet wie je
bent. Als je het goed vindt vertel ik hem het belangrijkste
van wat jij mij hebt verteld.'
Victoria knikte. 'Dat zal dan wel moeten.'
'Daarna maken we een plan. Een plan in drie punten: de
schilderijen in de musea; je vader uit de gevangenis; Tony hij
de GENGK.'
Victoria lachte opgelucht. 'Ik ben blij dat ik je alles heb
verteld,' zei ze. 'Ik ben blij dat je me gezien hebt, die avond
bij het Jan Steen-museum.'
Patrick dacht: ze vertrouwt me. Ze wil dat ik haar help. Ik
weet niet hoe dat moet, maar ik zal alles doen wat ik kan.
Wat heeft ze veel meegemaakt. Ze heeft knokige knieën en
een knokige kin. Haar wangen zijn te mager, zodat haar
jukbeenderen uitsteken. Waarom vind ik haar dan toch zo
mooi?
T om leefde in zijn stille wereld en hij had die wereld zo goed
mogelijk naar zijn smaak ingericht. Overdag ging hij naar
een school voor gehoorgestoorde kinderen en leerde daar
wat er ook op andere scholen wordt onderwezen. Bovendien
probeerde men de leerlingen te laten spreken, dat wil zeggen
klanken uit te brengen die ze zelf niet konden horen. Tom
was daar niet goed in. Op school deed hij plichtsgetrouw
mee, maar buiten de lessen bracht hij het geleerde nooit in
praktijk. Hij specialiseerde zich op liplezen en op gebaren
taal. Dat laatste was natuurlijk alleen nuttig tegenover ie
mand die de gebaren ook kende, zoals Patrick en andere
doven, maar van het liplezen had hij uitzonderlijk veel ge
mak. Hij begreep erg veel en wat hij niet uit de lipbewegin
gen kon opmaken vulde hij aan met zijn niet geringe fanta
sie.
In Tom's stille wereld speelden ook kleuren een grote rol.
Hij was dol op de natuur, vooral op de bossen in de herfst, als
de bladeren bruin en rood en oranje werden. Hij hield van
vogels met hun veelkleurige vedertooi. Hij hield van kleren,
uitgestald in de etalages van de modewinkels, of zoals ze
gedragen werden door modebewuste vrouwen, door arties- .
ten, door de kunstenmakers in het circus. Hij hield van mo
derne schilderijen, waarvan Patrick zich schouderophalend
afvroeg wat ze voorstelden, maar die voor Tom een prikkel
waren voor zijn verbeelding.
Doofheid maakt eenzaam. Ook Tom was vaak eenzaam,
maar als hij had kunnen horen zou hij evenmin weinig
spraakzaam zijn geweest. Zo was zijn aard.
Toen Patrick hem in grote trekken de geschiedenis van
Victoria vertelde ging zijn fantasie meteen met het verhaal
op de loop. Hij dacht dat Tony misschien niet door de beste
artsen was behandeld en dat hij alsnog kon genezen. Voor
meneer Roerig moesten ze nieuwe vrienden zoeken. Hij zou
dan zijn schuldcomplex verliezen, opnieuw trouwen en weer
gelukkig worden. En ze gingen Victoria zelf natuurlijk hel
pen de schilderijen terug te brengen, en de twee die gestolen
waren op te zoeken. Hij had trouwens een theorie 'bedacht
over het werk van Sir Reynolds. Meneer Hendriks was de
schuldige, de conservator van het museum. Ga maar na, hij
(of misschien iemand anders van het museum) was de enige
die het schilderij kon hebben gevonden. Door het per brief
aan zijn eigen museum aan te bieden sloeg hij twee vliegen in
één klap: zijn museum, dat hij natuurlijk zo mooi mogelijk
wilde hebben, kreeg het gestolen kunstwerk terug en hij
werd er zelf een half miljoen beter van.
'Het zou kunnen,' zei Patrick.
Tom knikte vol overtuiging.
'Hoe gaan we uitvinden of je theorie klopt?'
'Nou,' vond Tom, 'we zetten nog zo'n gestolen schilderij
in de kelder van het museum, we houden de hele nacht de
wacht om te kijken of niemand het van buitenaf weghaalt, en
als het dan toch te koop wordt aangeboden weten we dat de
dief in het museum zit.'
'Het zou kunnen,' zei Patrick nog eens. Erg overtuigd
klonk het niet.
'J e gelooft er niet in, hè?'
'Ik denk aan het tweede schilderij,' zei Patrick. 'Volgens
mij hebben de beide gevallen met elkaar te maken. Denk jij
dat die meneer Hendriks Victoria in elkaar heeft geslagen?
Hoe wist hij trouwens van het bestaan van Victoria af?'
Tom hief zijn handen in een vragend gebaar omhoog.
'Tja, daar moet ik nog iets voor bedenken.'
'En toch zou je wel eens gelijk kunnen hebben,' peinsde
Patrick. 'Weet je nog dat we die meneer Hendriks een be
zoek hebben gebracht in het museum? Met toch eigenlijk een
onzinnig idee: iemand heeft een schilderij gebracht, niet ge
stolen. Hij ging meteen mee kijken. Misschien was dat iets té
ijverig. Alsof hij zijn onschuld wilde bewijzen.'
'Ik heb de gangen van die meneer Hendriks nagegaan,'
gebaarde Tom. 'Iedere morgen loopt hij van zijn huis door
de Steenweg, de laan van Nieuw Guinea, de Edisonstraat en
over het marktplein naar het museum. Om kwart voor ne
gen gaat hij van huis. ' s Avonds om zes uur gaat hij via
dezelfde weg terug.'
'Wat een misdadig gedrag,' grijnsde Patrick.
'Misdadigers zijn vaak heel gewone mensen,' meende
T om te weten.
'Ik weet wat,' zei Patrick. 'We vragen Victoria om nog
een afdruk van het schilderij van Metsu te laten maken. Je
weet wel, het schilderij waarvoor ze op haar hoofd is getim
merd. Met die foto gaan we naar Hendriks toe en we vragen
hem of hij weet waar het origineel is. Als hij het zelf heeft
gestolen van Victoria zal hij toch wel gek kijken. Dan mer
ken we misschien iets aan zijn reactie.'
Tom knikte enthousiast. Het zou nog beter zijn als die
Hendriks de foto van het schilderij niet in het museum, op
zijn eigen terrein te zien kreeg, maar ergens ander s , vond hij.
Bovendien was het niet zeker dat hij hen nog een keer zou
ontvangen.
'Werkt hij ook op zaterdag?' vroeg Patrick.
Tom knikte.
'Dan lokken we hem zaterdagmorgen naar ons huis,' zei
Patrick. 'Mijn moeder werkt op zaterdag.'
Tom dacht even na. Patrick woonde in een zijstraat van
de laan van Nieuw Guinea, dus Hendriks kwam er vlak
langs. Maar hoe kregen ze hem bij Patrick thuis?
'Lucie,' zei Patrick.
Toen de volgende zaterdagmorgen aanbrak was alles tot in
de puntjes voorbereid. Victoria had een afdruk op posterfor
maat laten maken van het negatief van het schilderij van
Metsu. Die lag opgerold klaar in Patrick's kamer. Zijn moe
der was naar haar werk. Lucie stond, met haar vrolijke ge
zicht in een zo hulpeloos mogelijke plooi, in de laan van
Nieuw Guinea bij een voetgangersoversteekplaats. Patrick,
Tom en Victoria hadden zich een eindje verder verdekt op
gesteld. Toen meneer Hendriks eraan kwam floot Patrick
kort en hard op zijn vingers. Het werd een gewoonte.
'Schobbejak,' fluisterde Victoria. 'Zo heb je mij er ook in
laten luizen.'
'Voor een goed doel,' grinnikte Patriek.
Lucie had intussen een stapje in de richting gedaan van de
voetstappen die ze hoorde aankomen en met haar liefste
stemmetje zei ze:
'Is daar iemand?'
Meneer Hendriks stond stil. 'Wat is er, m'n kind?'
'Ik ben blind, meneer. Ik durf niet naar de overkant.'
'0, dan zal ik je even helpen.'
Hij nam Lucie bij de hand en begon met haar over te
steken.
'Eigenlijk moet ik naar de J.P. Coenstraat,' zei Lucie zo
charmant als ze kon. 'Die is iets verderop.'
'Zal ik je daar even brengen?'
'N ou, als het niet te veel moeite is .'
Vergenoegd zagen de anderen, die vanuit de verte volgden,
hoe Lucie keuvelend aan de hand van meneer Hendriks
in de richting van Patrick' s huis liep. Toen, ineens, gebeurde
er iets totaal onverwachts, nog vóór de twee de J.P. Coenstraat
ingeslagen waren. Een snel rijdende auto stopte abrupt
bij de man en het meisje. Twee mannen sprongen eruit. Meneer
Hendriks werd bij zijn armen gegrepen en in de auto
gesleurd. Lucie werd half meegetrokken. Daarna werd ook
zij in de auto geduwd, de mannen sprongen naar binnen en
voordat de anderen beseften wat er gebeurde scheurde de
auto weg en verdween om een hoek.
Even bleven ze verbijsterd staan. Toen sprintte Tom
weg, de auto achterna, tot aan de hoek. Hij kwam terug en
schudde mismoedig zijn hoofd.
'Ik. bedacht te laat dat we het nummer moesten onthouden,'
gebaarde hij. 'Ik. kon het niet meer zien. Ik. geloof dat
het laatste cijfer een zes was. Hebben jullie erop gelet?'
Patrick en Victoria schudden hun hoofd.
'Ze zijn ontvoerd,' zei Patrick onthutst. 'Ik. dacht dat
zoiets alleen in films gebeurde. We moeten naar de politie.'
Victoria knikte. 'Maar ik ga niet mee,' zei ze. 'Gaan jullie
maar en zeg niet dat ik erbij was.'
Ze voelt zich een misdadigster, dacht Patrick. Ze denkt
altijd aan het gevaar dat haar vader loopt. Hij merkte dat zijn
handen beefden. Waar waren ze aan begonnen? Een ontvoering,
dat was niet leuk meer. Dat gaf niet meer dat lekkere
gevoel van spanning, van sensatie. Dit was echte harde misdaad,
hier moest de politie achteraan.
'Tom en ik gaan wel,' zei hij. 'Ga jij maar naar huis. We
zullen je op de hoogte houden. Kan ik je opbellen?'
Victoria knikte.
'We zullen tegen de politie zeggen dat er een man en een
meisje zijn ontvoerd. Dat we dat toevallig gezien hebben.'
'Jullie kunnen misschien beter zeggen dat het er op léék
dat ze ontvoerd werden,' zei Victoria.
'Goed. We zullen zeggen dat het meisje iemand is die we
kennen van de GENGK en dat de meneer waarschijnlijk
meneer Hendriks is van het museum, waar we onlangs op
bezoek zijn geweest.'
Tom knikte. Zo was het misschien het beste.
'Je kunt het ook per telefoon doen,' gebaarde hij. 'Dat is
misschien nog veiliger.'
'Kom mee naar ons huis dan zal ik meteen bellen,' zei
Patrick.
Ze gingen allebei mee en Patrick belde de politie. De
reactie was nogal ongelovig, de man aan de andere kant van
de lijn scheen te denken dat ze te veel films op de televisie
hadden gezien. Maar hij noteerde Patrick' s naam en adres en
zei dat hij er werk van zou maken. Patrick hing op en ver
telde de anderen wat de rechercheur had gezegd.
En toen was er ineens niks meer. Leegte. Niks meer te
doen. Geen plannen. Geen theorieën.
'J e had dus gelijk dat er iets met die Hendriks aan de hand
is,' zei Patrick tegen Tom, maar hij kon er niks bij bedenken.
'Ik ga maar eens naar huis,' zei Victoria zonder over
tuiging. Ze wilde niet naar huis. Ze had zich verheugd op dit
contact met nieuwe vrienden. Blijven wilde ze ook niet,
want er hing iets in de lucht waar ze eng van werd. Onheil.
Verwijt. Verwijt? Of verbeeldde ze zich dat? Was het haar
schuld? Ja, natuurlijk was het haar schuld. Zonder haar zou
den die jongens hier niet in verwikkeld zijn. Waarom zeiden
ze niks? Ze zei zelf ook niks. Ze zaten natuurlijk in over
Lucie.
'Je kunt gerust blijven,' zei Patrick. Erg hartelijk klonk
het niet. Daar had hij zelf de pest over in, maar het kwam er
nu eenmaal zo uit. Hij voelde zich enorm schuldig en hij wist
66
niet wat hij moest doen. Hij had beter moeten weten. Veel te
gevaarlijk om een klein meisje als Lucie bij zoiets te be
trekken. Een klein meisje? Vergeleken bij hem was Lucie
een stokoude vrouw. Hij was er zeker van dat ze niet stuk te
krijgen was. Die zat heus niet te huilen in een hoekje van die
auto. Waarschijnlijk had ze de ontvoerders nu al om haar
kleine pinkje gewonden. Terwijl hij het liefst in huilen zou
uitbarsten van onzekerheid en schuldbesef.
'N ou, ik ga maar eens,' zei Victoria nog eens.
Verdorie, wat zat hij daar nu indolent. Hij moest iets be
denken waardoor ze weer een beetje fut in hun donder kre
gen.
'Waarom kom je straks niet naar de GENGK?' zei hij.
'Kun je eens zien hoe het daar toegaat en of het iets is voor
Tony. Het is vandaag zaterdag. De GENGK is open van
midag.'
'Goed,' zei Victoria. 'Waar is het?'
Patriek gaf het adres.
'Tot straks dan.'
Toen ze weg was bleven Patrick en Tom in een sfeer van
nog grotere leegte achter. Zij, die anders zoveel te doen en te
praten hadden, wisten niet hoe ze de tijd moesten doorko
men. De wijzer van de klok ging tergend langzaam. Ze
draaiden plaatjes voor Patrick,· maar hij luisterde niet. Ze
speelden videoclips op de televisie voor T om, aar hij keek
niet. Ze begonnen een partijtje schaak en ze maakten blunder
op blunder.
'Het kan dagen duren voor we iets horen,' zei Patrick.
Tom trok een vragend gezicht.
'Het kan dagen duren voor we iets horen.'
'Ik versta je niet,' gebaarde Tom.
'J e let niet op,' zei Patrick geïrriteerd.
T om wendde ontmoedigd zijn hoofd af. Het was waar,
als iets hem sterk bezighield vond hij het moeilijk zich te
concentreren op liplezen. Hij kon er slecht tegen als Patrick
nijdig op hem was. Als je kunt spreken is zo'n situatie op te
lossen met een grap, een kwinkslag, een plagerij.
Patrick zag Tom's smalle rug en wist dat hij onredelijk
was. Hij greep zijn vriend bij een arm.
'Kom op, Beethoven, doe je best.' Hij gebruikte nu ook
gebarentaaL 'Ontvoeringen zijn meestal ingewikkeld. De
daders moeten in contact treden met de familie en laten we
ten wat hun eisen zijn. Ze willen losgeld. Er moet een plan
worden bedacht om dat losgeld over te dragen. Het kan
dagen duren voor we iets horen, ook al heeft de politie ons
beloofd te laten weten hoe het verder afloopt.'
Tom knikte.
'Zullen we naar de GENGK gaan?'
'Het is nog te vroeg.'
Ze draaiden het nummer van de weersverwachting, al
kon het hun niks schelen wat voor weer het zou worden.
Patrick klemde de hoorn tussen zijn hoofd en zijn schouder
en vertaalde balorig in gebaren hoe de weersgesteldheid was
op het vliegveld Eelde, op het vliegveld Zuid-Limburg en op
Zestienhoven.
'Misschien worden Lucie en meneer Hendriks 00 dit mo-
,
ment op Eelde, op het vliegveld Zuid-Limburg of op Zes
tienhoven in een klein particulier vliegtuigje geduwd en af
gevoerd naar het buitenland,' bedacht Tom somber.
'Stel dat die Hendriks . .. ' begon Patrick. Hij maakte zijn
zin niet af. Die theorieën van hen leidden tot niks.
Maar Tom was gek op theorieën. 'Stel dat die Hendriks,'
gebaarde hij , 'inderdaad bij de diefstal is betrokken. Hij
heeft een partner. En die partner heeft hij bedonderd. Hij
heeft de schilderijen achterover gedrukt en wil het half mil
joen alleen opstrijken. Nu heeft die partner hem ontvoerd.'
'Het zou kunnen,' zei Patrick.
Tja, het zou kunnen, maar het kon net zo goed anders
zijn. Hoe konden ze dat weten?
Zo sleepten ze zich voort door een paar uur leegte, tot het
68
eindelijk tijd was om naar de GENGK te gaan. Ze trokken
hun jacks aan en gingen op weg. De GENGK had voor zijn
bijeenkomsten de beschikking over een verenigingsgebouw,
op alle zaterdagen. De huur daarvan, de activiteiten op bij
zondere dagen, zoals met sinterklaas en met Kerstmis, en
vooral de vakanties kostten natuurlijk vrij veel geld, meer
dan de meesten van de ouders konden opbrengen. Want veel
van de kinderen die lid waren van de GENGK kwamen uit
gezinnen waar men het moest doen met een minimumloon.
Daarom werden er geregeld acties ondernomen om aan geld
te komen. In het algemeen liep dat goed. Vooral bedrijven
waren nogal eens bereid om iets te doen, vooral als de naam
van het bedrijf dan werd vermeld in het programma van zo'n
evenement.
In het verenigingsgebouw kon je tafeltennissen, biljarten,
muziek maken, videobanden bekijken, schilderen, kleien, en
vooral dingen met elkaar doen, zoals spelletjes, toneelstuk
jes, dansen, of gewoon een feestje op touw zetten.
T oen ze net binnen waren kwam ook Victoria. Ze keek
onwennig rond in de zaal met kinderen, de meesten tussen
de zes en de twaalf, heel wat van hen in een rolstoel. Behalve
Patrick en Tom trok niemand zich wat van haar aan.
'Kijk, daar zit Karel,' zei Patrick.
Hij nam Victoria mee naar de zwaar gehandicapte jon
gen. Zijn hoofd hing opzij en hij staarde met een nietszeg
gende blik voor zich uit. Waar zou hij nou aan denken?
vroeg Patrick zich af. Zóu hij ergens aan denken, of zweef
den zijn gedachten vrij en ongeordend in een ruimte zonder
structuur, zonder logica, zonder tijd? Doolden zijn gedach
ten door een droomland schap, zoals wanneer je slaapt?
'Hallo Karel, dit is Victoria.'
Karels hoofd veerde op, zwaaide door, bleef in beweging.
'Un,' zei hij,
'Hoe staat het leven? Nog veroveringen gemaakt van de
week? '
Karel lachte. Hij bewoog zijn hand in de richting van de
leeskaart die in een tas opzij van zijn rolstoel stak. Hij was
niet in staat hem te pakken. Patrick deed het voor hem. Hij
vouwde hem open en legde hem op Karels knieën. Deze
leeskaart was uitgebreider dan wat hij Victoria had beschre
ven. Naast letters stonden er ook trefwoorden op, zoals hon
ger, w.c., koud, warm, moe, klootzak. Vooral dat laatste
woord was erg bruikbaar gebleken, en ook nu deed het weer
goed dienst. Want toen Patrick met zijn vingers langs de
woorden ging zag hij aan de reactie van Karel dat hij iemand
deze benaming had toegedacht. Het onderwerp van zijn on
genoegen bleek Piet te zijn, die de radio op een andere zen
der had gedraaid. Patrick herstelde het euvel, wat Piet intus
sen niks meer kon schelen, en sprak nog een poosje met
Karel. Lang duurde dat niet, want enkele ogenblikken later
greep Tom hem met ongewone vinnigheid in zijn nek en
draaide zijn hoofd in de richting van de deur. Met recht en
reden. Want in de deuropening stond Lucie opgewekt te
praten met een ander meisje.
'Koekoekeloeloe,' zei Patrick zinloos.
'Ze hebben haar losgelaten,' gebaarde Tom en er was
opluchting te zien in de beweging van zijn handen.
Hij greep Patrick's stoel bij de handvatten en duwde hem
in de richting van hun kleine vriendin.
'Hé Lucie.'
Ze kwam hen tegemoet, haar gezicht stralend.
'Hoe ben je vrij gekomen?'
'De ene kerel heb ik geveld met een linkse directe en de
andere met een rechtse hoek,' zei Lucie.
'En meneer Hendriks? Kom op, vertel.'
'Laten we een rustig hoekje opzoeken. Is Tom daar ook?'
'J a. En Victoria.'
T om raakte haar wang aan, zijn gebruikelijke groet. Ze
vonden een plekje waar ze ongestoord konden praten en
daar vertelde Lucie tot in detail wat haar en meneer Hen
driks was overkomen.
70
6
Meneer Hendriks kreeg niet de gelegenheid om de gezichten
te zien van de mannen die hem overvielen. Hij werd van
achteren vastgegrepen en nog voor hij goed en wel in de
auto zat was er een blinddoek voor zijn ogen gebonden. Ook
Lucie werd geblinddoekt, kennelijk wisten de mannen niet
dat dit weinig zin had. Hendriks schreeuwde luid, proteste
rend, bang, maar ook daarvoor kreeg hij maar kort de gele
genheid. Hij kreeg een doek voor zijn mond en kon zich toen
verder in stilte en in het donker gaan zitten afvragen wat er
aan de hand was.
'Worden we ontvoerd?' vroeg Lude. 'Waarom?'
'Bek houden,' zei een van de mannen. 'Anders bind ik
hem dicht.'
In stilte werd de tocht voortgezet. Hendriks voelde met
zijn hand aan het portier en stelde vast dat de deur op slot zat.
Dat verraste hem niet. Aan zijn andere kant zat een van de
ontvoerders en daarnaast Lucie. Hij bracht voorzichtig zijn
hand naar de blinddoek maar stopte daarmee toen de bruut
naast hem zei:
'Als je die lap weghaalt trem ik je in mekaar.'
Ze sloegen verschillende malen een hoek om en stopten
soms ook kort, waarschijnlijk voor een verkeerslicht. Na
ongeveer tien minuten gingen ze met een flink vaartje recht
door, kennelijk waren ze de stad uit. Na nog weer een kwar
tier werd er vaart geminderd, ze sloegen linksaf, nog een
keer links en rechts en daarna stopte de auto.
'Uitstappen,' snauwde een van de mannen.
Meneer Hendriks kwam stijfjes en aarzelend uit de auto.
Voor Lucie was het natuurlijk een peuleschil.
71
Ze werden bij een arm gepakt en een huis, althans een
gebouw ingevoerd. Ja, het was beslist groter dan een huis.
Ze gingen een lange gang door, waar de voetstappen een
nagalm hadden die je in een gewone woning niet hoort. Ge
sproken werd er niet. Ze hoorden het geluid van een sleutel
in een slot. Daarna werden ze een vertrek ingeduwd. Klik,
zei het slot. Ze waren gevangen.
'Waar zijn we?' vroeg Lucie.
'Ik weet het niet,' antwoordde meneer Hendriks. 'Het
lijkt wel een gevangenis. Is hier iemand? '
Lucie deed een paar stappen links en rechts, tastte om zich
heen, ze voelde een paar stoelen, een raam zonder tralies
ervoor en ze zei:
'Volgens mij zijn we alleen.'
De conservator rukte de blinddoek van zijn ogen. Ze be
vonden zich in het klaslokaal van een school. Lage ramen
gaven uitzicht op een verlaten schoolplein. Aan de muren
hingen ouderwetse platen met vlinders, kevers, en dieren uit
het woud. En een kaart van Palestina zoals dat er omstreeks
het jaar nul moest hebben uitgezien. De banken waren aan
de kant geschoven. Midden in het lokaal stond een stoel. En
op die stoel stond het zelfportret van Sir J oshua Reynolds.
'U mag de blinddoek nu afdoen, meneer Hendriks,' zei een
krakerige stem.
Hendriks keek achter zich. Op de tafel van de onder
wijzer lag een walkie-talkie.
'Mijn excuses voor het ongemak,' zei de stem. 'Kunt u me
goed verstaan?'
'Jawel.'
'Het was niet mijn bedoeling uw dochtertje ook lastig te
vallen, maar ik wist niet dat u haar vandaag mee zou nemen
naar het museum. Maak je niet ongerust, beste meid, over
een uur ga je weer terug naar huis.'
'Wat wilt u van me?'
'Geduld, mijn waarde professor. U bent toch professor? '
'Ik geef één dag in de week college aan de universiteit van
Utrecht.'
'Goed. Ziet u het schilderij van Reynolds staan?'
'Natuurlijk zie ik dat.'
'Ik heb u dat werk voor een half miljoen aangeboden. U
hebt me via het Stadsblad doen weten dat u verificatie op
echtheid wenst. Dat begrijp ik. U wilt geen kat in de zak
kopen. Maar hoe had u zich dat voorgesteld, beste meneer
Hendriks? Ik kon u het schilderij moeilijk even aanreiken
voor onderzoek. En als ik u had uitgenodigd om bij mij op
bezoek te komen, dan had u vast een hele rij politieauto's
achter u aan gehad. Niet zichtbaar, in 't geniep natuurlijk. Of
u had een zendertje bij u gehad waardoor de politie u kon
volgen. Of andere ingewikkelde voorzieningen waar een
eenvoudig iemand als ik geen weet van heeft. Daarom leek
het me beter u op een onverhoeds moment effenes mee te
nemen. U lijkt me niet iemand die als gewoonte een zen
dee op zak heeft. Nou, 't was makkelijk genoeg, want u
bent een man met vaste regelmaat, zal ik maar zeggen. Ie
dere morgen om kwart voor negen van huis, en steeds de
zelfde route. Dus dacht ik, we nemen die meneer zaterdag
morgen even mee. Zoals ik al zei, ik heb u niet genoeg dagen
gadegeslagen om te weten dat u 's zaterdags uw dochtee
meeneemt. Foutje.'
'Geeft niet, hoor,' zei Lucie vriendelijk.
'En nu wilt u dat ik onderzoek ofhet schilderij echt is,' zei
meneer Hendriks geïrriteerd.
'Dat hebt u piekfijn begrepen.'
'Dat gaat niet, man.'
'En waarom gaat dat dan niet?'
'Omdat daar apparatuur voor nodig is. Ik zou metingen
moeten doen. Ik heb chemische middelen nodig om te bepa
len hoe oud de verf is. Het enige wat ik bij me heb is een
loep.'
73
'Daar zul je het dan mee moeten doen.'
'Ik zal onmogelijk tot een definitieve conclusie kunnen
komen,' zei meneer Hendriks.
'Dat zou ik toch maar proberen,' zei de stem. 'Ik heb een
goed bod uit Japan. Als goeie vaderlander hou ik het werk
liever in eigen land, maar zaken gaan voor 't meisje. Aan het
werk, professor.'
Meneer Hendriks legde het schilderij plat op een bank,
haalde de loep uit zijn vestzak en begon het werk zorgvuldig
te bekijken. Lucie scharrelde door het lokaal, betastte alles
wat haar handen tegenkwamen. Ze deed haar blinddoek af.
Niet dat het verschil maakte, ze had er een speciale bedoeling
mee. Ze raakte meneer Hendriks hand aan.
'Het spijt me dat je hierin betrokken bent, m'n kind,' zei
de conservator.
Ze trok aan zijn arm zodat hij zich bukte.
'Niet laten merken dat ik blind ben,' fluisterde ze in zijn
oor.
'Waarom niet?'
'Dat leg ik later wel uit,' zei Lucie.
Wat heeft dat kind een lef, dacht meneer Hendriks. Hij
had inderdaad een dochter, iets ouder dan Lucie. Zijn Monique
zou waarschijnlijk hebben zitten huilen in een hoek.
Hij ging door met het onderzoek van het schilderij. Hij
kende het werk goed en voor zover hij met zijn eenvoudige
hulpmiddel kon nagaan leek het echt. Zeker kon hij daarvan
onmogelijk zijn.
'Meer kan ik niet doen,' zei hij in de richting van de walkie-talkie.
'En, wat vindt de professor ervan?' vroeg de stem.
'Het ziet er echt uit. Ik ben niet zeker.'
'Toch zult u op grond van uw onderzoek nu moeten beslissen
of u een half miljoen voor het doek wilt geven.'
'Dat kan ik toch onmogelijk doen, man. Wat dacht je, dat
ik persoonlijk een half miljoen bezat? Het moet worden
74
overlegd met het curatorium van het museum, met de ge
meente en met de verzekeringsmaatschappij.'
'U kunt me de beslissing laten weten via een advertentie
in het Stadsblad. Binnen tien dagen. En nu u toch hier bent,
kijk eens in die kast naast het schoolbord.'
Hendriks deed de deur van de kast open. Op een plank
lag een klein schilderij. Hij nam het op en legde het naast de
Reynolds op een bank.
'Hebt u het gevonden?' zei de stem door de speaker.
'Gabriël Metsu,' mompelde de conservator. 'Dit meester
werk is het eigendom van het Nieuw Provinciaals Museum.
Omstreeks dezelfde tijd gestolen als onze Reynolds.' En als
of zijn gehoor bestond uit een collegezaal vol studenten en
niet slechts uit een meisje van twaalf en een microfoon ging
hij verder: 'Het doek staat in de catalogi als "Kind aan het
raam". Een tijdlang is het toegeschreven geweest aan Jean
Baptiste Weenix, midden zeventiende eeuw. In 1921 heeft
het gehangen op de tentoonstelling die was ingericht ter ge
legenheid van de driehonderdste geboortedag van Weenix,
in Amsterdam. Daar is voor het eerst het vermoeden geuit
dat het wel eens een werk van Metsu kon zijn. Sinds de jaren
vijftig is men daar zeker van. De gelaatstrekken van het kind
vertonen duidelijk gelijkenis met die van het beroemde "zie
ke kind" van Metsu. Ook de afmetingen van het schilderij
zijn vrijwel hetzelfde. Het werk-is lang in het bezit geweest
van de familie Klemens-Knüpfer. De laatste telg heeft het
vermaakt aan het Nieuw Provinciaals Museum, waar het een
ereplaats had tot het is gestolen.'
'U bent goed op de hoogte,' zei de stem.
'Het is mijn vak,' zei meneer Hendriks bescheiden.
'Het is dus echt,' stelde de stem vast.
'Dat zeg ik niet. Ook bij dit schilderij kan ik dat on
mogelijk met zekerheid vaststellen zonder chemische en fy
sische hulpmiddelen.'
'Voor het geval het werkje u mocht interesseren,' zei de
75
stem, 'het is te koop voor één miljoen gulden. Een spotprijs,
dat zult u met me eens zijn.'
'Het werk is het eigendom van het Nieuw Provinciaals
Museum,' herhaalde meneer Hendriks.
'Misschien wilt u zo vriendelijk zijn uw collega van dat
museum mijn aanbod over te brengen. Dat spaart moeite en
kosten.'
'Zoals u wilt.'
'En zegt u erbij dat het schilderij echt is, volgens u.'
'Ik zal zelf weten wat ik mijn collega's van het Provinciaals
museum vertel,' antwoordde de conservator kribbig.
'En nu zou ik gaarne vertrekken.'
'Dat kan,' zei de stem. 'Doet u de blinddoeken voor. Ook
bij uw dochtertje. Ik zal u laten wegbrengen.'
Meneer Hendriks blinddoekte Lucie en zichzelf. Het slot
van de deur werd omgedraaid en ze werden, veel zachtzinniger
dan op de heenweg, naar de auto gebracht. In de laan van
Nieuw Guinea werden ze op de stoep gezet. Meneer Hendriks
had zich vast voorgenomen om snel de blinddoek van
zijn hoofd te trekken om het gezicht van minstens één van de
mannen te zien. Dat mislukte volkomen, want hij zag een
snel wegrijdende auto en de achterhoofden van twee mannen,
ieder met een hoed op. Te laat bedacht hij dat hij beter
naar het nummerbord van de auto had kunnen kijken. Hoewel,
hoe groot was de kans dat er voor de gelegenheid een
vals nummerbord op was gezet?
'Toen we waren afgezet in de laan van Nieuw Guinea heeft
meneer Hendriks me naar huis gebracht,' besloot Lucie.
'Zelf zou hij naar de politie gaan en vertellen over de ontvoering
en over de schilderijen.'
'Natuurlijk hebben wij al direct de politie opgebeld,' zei
Patrick.
'0 ja? Ja, dat had ik natuurlijk kunnèn bedenken.'
'We weten nu dus dat meneer Hendriks niks met de diefstal
van de schilderijen te maken heeft,' zei Patriek.
Tom keek teleurgesteld.
'Sorry Tom. Daar gaat je theorie.'
'Och,' gebaarde Tom, 'morgen bedenk ik . . :
Hij bleef midden in het gebaar steken, want opnieuw trok
de deuropening zijn aandacht. Nu was het een grote politieagent
die zijn netvlies vulde.
'Wat is er?' vroeg Lucie.
'Er komt een smeris binnen,' verklaarde Patrick.
Het gebruikelijke rumoer in de zaal was stilgevallen.
'Is hier een zekere Lucie de Wit?' vroeg de politieagent.
'Jawel,' zei Lucie.
'Zou je even met me mee naar het bureau willen gaan?
We willen je graag een paar vragen stellen:
De stilte in de zaal werd nog dieper, alsof Lucie net beschuldigd
was van een gewapende roofoverval. Ze voelde
dat natuurlijk haarscherp aan.
'Ik heb niemand vermoord,' zei ze. 'Ze willen me hebben
als getuige, omdat ik zulke scherpe valkeogen heb.'
Ze gafPatriek en Victoria een stootje, raakte even Tom's
hand aan en liep op de agent toe. Hij nam haar ann, toch een
beetje alsof ze gearresteerd werd en samen gingen ze naar
buiten. Met de politie-Porsche waren ze in een ogenblik bij
het hoofdbureau. Een man met een gewoon pak aan, die zich
bekend maakte als inspecteur Saarloos, ontving haar. Hij gaf
haar een stoel en probeerde haar op haar gemak te stellen.
Dat was nauwelijks nodig, want al was Lucie een beetje opgewonden
door het avontuur, zenuwachtig was ze niet in het
minst. Dat lag eenvoudig niet in haar aard.
'Dus jij bent Lucie de Wit,' begon de inspecteur.
'Ia meneer:
'En je bent blind?'
'Ia meneer. Vanaf m'n geboorte. Mag ik even uw gezicht
aanraken?'
Het was eerder de inspecteur die niet op z'n gemak was.
Aarzelend stond hij op en liep naar Lucie toe. Snel gingen
77
haar vingers over zijn gezicht. Ze voelde dat hij zware wenkbrauwen
had, nogal dikke wangen, zeker in verhouding tot
zijn neus, die vrij klein was.
'Bruine ogen?'
'Ja,' zei de inspecteur verlegen. 'En donkerblond haar.'
Hij ging terug achter zijn bureau, waar hij zich veiliger
voelde.
'Dank u wel. Aangenaam kennis te maken,' zei Lucie.
'Meneer Hendriks heeft me verteld wat jullie is overkomen,'
zei de inspecteur. 'Daar wil ik je graag wat over vragen.'
'Ja meneer.'
'Kende je meneer Hendriks?'
'Nee. Hij hielp me met oversteken. Het is een aardige
man.'
'Heb je begrepen waarom meneer Hendriks meegenomen
werd?'
'Ik geloof het wel. Ze wilden dat hij onderzocht of een
gestolen schilderij echt was of vals. Of eigenlijk twee schilderijen.'
'Wat waren dat voor schilderijen?'
'Ik kon ze niet zien,' zei Lucie.
'0 ja, neem me niet kwalijk. Je kon dus-ook niet zien waar
jullie waren.'
'Meneer Hendriks zei dat het een school was. Ik denk een
school die niet in gebruik is.'
'Natuurlijk niet. Het is immers zaterdag. Er is vandaag
geen school.'
'Ik bedoel niet vandaag. Ik bedoel dat hij al een tijd leeg
staat.'
'Waarom?' vroeg inspecteur Saarloos verrast
'Zo rook het. Het rook, hoe moet ik het zeggen, naar niks
eigenlijk. Een beetje muf. Onze school ruikt altijd een beetje
naar zweet en naar natte regenjassen. En naar spullen die de
schoonmaakdienst gebruikt.'
Jij hebt je ogen niet in je zak, wilde de inspecteur zeggen,
maar hij bedacht zich op tijd. 'Je hebt goed opgelet,' zei hij
waarderend. 'Is er nog iets anders wat je is opgevallen?'
'Misschien kunnen we er nog eens naar toegaan,' stelde
Lucie voor.
'Helaas weten we niet waar het is. Meneer Hendriks had
geen idee. Hij was geblinddoekt.'
'Misschien kan ik het terugvinden,' zei Lucie. 'Ik denk het
eigenlijk wel.'
eh . . .'
Saarloos keek ongelovig. Hij kuchte en begon: 'Hoe
'Ik doe het ook wel eens met m'n vader, bijvoorbeeld als
we naar oma gaan. Dan zeg ik waar hij links en rechts moet
gaan en meestal klopt het. Ik heb vanmorgen niks gezegd
toen we meegenomen werden, om maar goed op te kunnen
letten.'
De inspecteur keek naar het intelligente, smalle gezichtje
van het blinde meisje. Zou het mogelijk zijn? Hij had ge
dacht een verlegen kind bij zich te krijgen, waar hij amper
een woord uit zou kunnen krijgen en kijk, als hij niet oppaste
nam zij de leiding van het gesprek. Hij was al verbaasd ge
weest toen hij bij haar thuis was geweest. Op zijn bellen had
niemand opengedaan. De buurvrouw had gezegd dat de va
der niet thuis was en de moeder had griep. Ze was even
meegelopen en met een sleutel die ze kennelijk voor zulke
gelegenheden had was ze naar binnen gegaan en toen had hij
de koortsige vrouw even kunnen spreken. Lucie was thuis
gekomen met een raar verhaal waar ze maar half naàr had
geluisterd, want ze had een smerige hoofdpijn. Lucie had
haar sinaasappelsap gebracht en toen was ze weer wegge
gaan, waarschijnlijk naar de GENGK. De inspecteur had
gevraagd wanneer haar man thuiskwam, want hij wilde het
kind graag een paar dingen vragen, in aanwezigheid van een
van de ouders. Lucie's moeder had gezegd dat haar man pas
laat kwam, maar Lucie kon haar eigen woordje wel doen en
79
ze had er geen bezwaar tegen als hij met haar alleen sprak.
Toen had hij een agent erop uit gestuurd om die GENGK en
het meisje op te sporen. Hij had nog steeds niet geloofd dat
hij veel uit het kind zou krijgen. Ouders denken zo vaak dat
hun kinderen het genie van de eeuw zijn. En kijk, deze moe
der had volkomen gelijk gehad. Hier was een meisje dat
inderdaad haar woordje wist te doen. Hij besloot haar se
rieus te nemen.
'Kom op, we gaan,' zei hij 'In de politieauto.'
Hij chauffeerde zelf. Hij wilde haar naast zich op de voor
bank nemen, maar ze zei:
'Ik kan beter achterin zitten, net als vanmorgen.'
Ze reden naar de laan van Nieuw Guinea. De inspecteur
stopte.
'Hier was het, volgens meneer Hendriks.'
Langzaam reed meneer Saarloos in dezelfde richting als
de ontvoerders 's morgens.
'Vanmorgen scheurde de auto met een rotvaart weg,' zei
Lucie. 'Nu geeft het nog niet, want ik weet dat we de eerste
links namen, de Walter Scottlaan in. Ja, deze. Nu moet u een
stuk sneller rijden, anders vergis ik me. Volgens mij zijn we
nu bijna bij de Breedstraat, rechts. Daar moeten we in, en
dan meteen weer links, de Nassaulaan.'
'We zijn nu in de Nassaulaan,' zei de inspecteur en er
klonk bewondering in zijn stem.
'Hier ergens stopten we even,' zei Lucie. 'Is hier een ver
keerslicht?'
'We zijn net door groen gereden. Ik zal toch even stop
pen, dat lijkt me beter voor je herinnering.'
'Nog een minuut of twee rechtdoor,' zei Lucie, 'en dan
links. Ik weet niet of er meer wegen links zijn en ik weet niet
hoe ze heten.'
'Helaas zijn er verschillende,' zei inspecteur Saarloos.
'T oen we linksaf gingen hoorde ik buiten een hoop ge
schreeuw. Er waren veel mensen.'
80
De inspecteur reed langzaam verder. 'Wacht eens, hier
rechts zijn sportvelden. Kan het dat geweest zijn?'
'J a, dat was het,' zei Lucie beslist. 'Een voetbalwedstrijd,
of hockey misschien.'
De inspecteur sloeg linksaf.
'Hier rechts?' vroeg Lucie aarzelend.
'Er is hier geen weg naar rechts, maar de weg maakt een
scherpe bocht . .. nu.'
'J a, dat was het,' zei Lucie.
De inspecteur stopte.
'Waarom stopt u? Dat deden we vanmorgen niet.'
'Een rood verkeerslicht. Het zal vanmorgen op groen ge
staan hebben,' meende de inspecteur.
'Van hier af reden de ontvoerders veel harder.'
'Dat kan kloppen. We zijn nu op de provinciale weg en
we rij den in oostelijke richting.'
'Nog wat sneller, lijkt me,' zei Lucie. 'Zo ja.'
Ze reden een poosje door zonder iets te zeggen.
'Ik ben niet erg goed in tijd schatten,' zei Lucie toen. 'Ik
zou zeggen dat dit een kwartier geduurd heeft. Misschien
iets korter. Daarna stopten we, waarschijnlijk weer bij een
verkeerslicht en daarna gingen we links.'
'We rijden nu een dorp binnen dat Oosterwijhe heet,' zei
de inspecteur. 'En hier is een verkeerslicht.'
'Is er rechts van ons een bakkerswinkel of zoiets?'
'Een grÇ>entewinkel.'
'Ik hoorde vanmorgen een nogal luide winkelhel.'
Inspecteur Saarloos stopte, stapte uit de auto en opende
de deur van de winkel. De bel was in de auto duidelijk te
horen.
'Ja hoor, dat was het,' zei Lucie. 'Hier dus links. Nu
rechts. Nu weer links. Nog even rechtdoor. Hier ergens
stoppen. We zijn een gebouw in gegaan aan de rechterkant.'
De inspecteur pakte haar hand. 'Je bent het meest op
merkelijke meisje dat ik ooit heb gezien, Lucie. We staan
81
voor een hek. Achter dat hek is een oude school. Op het
schoolplein staat een bord dat mededeelt dat het sloopbedrijf
G.L. Bolderman en Zonen dit gebouw gaat afbreken. Ik herinner
me dat ik pas in de krant heb gelezen dat er een nieuwe
school in Oosterwijhe is geopend.'
Lucie lachte vrolijk. Het had best mis kunnen gaan. Eén
keer te vroeg of te laat naar links of naar rechts ...
'Het ziet er verlaten uit,' zei de inspecteur. 'Ik ga eens een
kijkje nemen. Vind je het erg om even te wachten?'
'Ik ga natuurlijk mee,' zei Lucie.
Binnen wachtte hen een teleurstelling. Lucie vond natuurlijk
gemakkelijk het lokaal terug waar ze de schilderijen
hadden gezien. Maar er was geen spoor van de mannen of
van een schilderij te bekennen.
'Ze hebben deze ruimte alleen vanmorgen even gebruikt,'
zei de inspecteur. 'Ze begrepen natuurlijk dat we vroeg of
laat deze school zouden vinden. Zoveel oude scholen zijn er
niet. Ik zal hier een ploeg heen sturen om te zoeken naar
vingerafdrukken en andere sporen. Hier ligt een stuk uitgespuugd
kauwgum. Het is nog zacht. Weet je soms of een
van de mannen kauwgum kauwde?'
'N ee, dat weet ik niet,' zei Lucie. 'Ik heb niks geroken.'
De inspecteur keek nog wat rond en besloot toen dat ze
naar huis gingen. Het gebouw zou nog diezelfde dag worden
uitgekamd. Mensen in de buurt zou worden gevraagd of ze
iets hadden opgemerkt. Het was zeer de vraag of dat iets zou
opleveren, want de school lag nogal eenzaam.
Een half uurtje later leverde meneer Saarloos Lucie thuis
af. Hij zei nog eens dat ze een formidabele meid was en dat ze
een grote carrière bij de politie voor de boeg had. Als hij zo'n
opmerkingsgave had als zij was hij al lang hoofdcommissaris
geweest, zei hij. Daarna ging hij terug naar het hoofdbureau.
Er was nog veel werk te doen.
Lucie ging naar boven en probeerde haar verhaal te slijten
aan haar moeder, die de rest van de avond in haar koorts-
82
en haar dochter in de slag zag met boeven en politie
en, maar die, gewapend met het zwaard Excalibur, ie
n de baas bleef.
7
Je raakt er niet over uitgedacht waarom de dingen zijn zo
ze zijn, waarom ze gebeuren zoals ze gebeuren. Waarom
de één dom en de ander intelligent? Waarom is de één sle
en de ander goed, althans minder slecht? Waarom word
één omringd door aanbidders, bewonderd en ten dans
vraagd en is de ander een muurbloempje? Waarom word
één een sportkampioen en verslappen bij een ander van
verlee de spieren, zodat hij eerst in een rolstoel terecht ko
en in een bed zal eindigen, zoals Geert? Waarom kan de
prachtig viool leren spelen en is de ander zo doof dat hij
eens weet wat muziek is?
Waarom is het kwaad in de wereld? Sommigen den
dat het allemaal berust op Gods wijze, door ons onbegre
raadsbesluiten. Vroeger dacht men dat een gehandica
moest boeten voor een duistere zonde, van hemzelf of
zijn ouders. Hij werd bespot en soms uitgestoten. Er zijn
culturen waar gehandicapten worden geliefkoosd en v
troeteld, je stemt de goden gunstig door ze even aan te
ken.
Patrick liet Victoria het verenigingsgebouw zien wa
de GEN GK bijeen kwam en ze maakte kennis met de kin
ren die er lid van waren. Ze zag twee jongens in een rols
tafeltennissen, ze zag een blinde jongen een andere jon
(zonder handicap) inmaken met schaken, ze hoorde
blind meisje pianospelen, zo'n twintig meisjes en jong
gehandicapt en niet gehandicapt, waren met elkaar bezig
amuseerden zich.
Het vraagstuk liet Patrick nooit los. Waarom? Was
stom toeval dat hij spastisch was geboren of had het
eden? Een oorzaak was te vinden, je kon het medisch be
schrijven. Hij leed aan een spastische verlamming van zijn
benen, het gevolg van hersenletsel opgedaan tijdens zijn ge
boorte. Maar waarom had hij dat opgedaan? Waarom hij en
niet iemand anders? Was er een reden?
Natuurlijk was er geen reden. Stom toeval. Altijd weer
kwam hij tot die conclusie en altijd weer was er iets in hem
dat zich er tegen verzette het slachtoffer te zijn van toeval.
Op toeval kun je niet kwaad worden. Toeval is onzijdig,
geslachtloos, karakterloos. Toeval is koudbloedig, onaan
doenlijk, onvermurwbaar. Patrick haatte toeval.
Hij vertelde Victoria alles over de GENGK wat van be
lang kon zijn voor Tony. Er waren kinderen voor wie de
club heel veel betekende, ook zwaar verminkte kinderen als
haar broertj e. Trouwens, er waren ook verschillende kinde
ren zonder handicap die de GENGK niet graag zouden mis
sen.
'Ik zal proberen er met mijn vader over te praten,' zei
Vïctoria. 'Als het niet lukt kun jij misschien eens op bezoek
kom,n en het er met hem over hebben.'
'Natuurlijk,' zei Patrick.
T om was al naar huis gegaan en Lucie was nog steeds niet
terug. Waarschijnlijk kwam ze niet meer. Het begon laat te
worden.
'Ik moet weg,' zei Victoria. 'We weten nu dat de Rey
nolds en de Metsu bij dezelfde man zijn. Hoe vinden we
hem? '
'Misschien vindt de politie hem,' zei Patrick.
Victoria zuchtte. 'Dan komt uit dat hij mij heeft neerge
slagen, de politie komt bij ons kijken en mijn vader gaat de
gevangenis in.'
'Dus moeten we hopen dat de politie hem niet vindt,' zei
Patrick.
'Ik weet het niet meer.'
'Ik bel je morgen op. Als ik m'n briljante idee heb gehad.'
Een beetje bedroefd zag Patrick haar gaan. Waarom kon
hij niks voor haar doen? Het probleem ging boven zijn
macht. Pessimistisch gestemd ging hij zelf ook naar huis.
Zijn moeder was er al. Ze vroeg vol belangstelling wat hij
die dag had gedaan.
'Naar de GENGK geweest,' zei hij.
Zou hij het bij die mededeling laten? Zou hij verzwijgen
wat ze werkelijk hadden meegemaakt?
Hij was dol op zijn moeder. De andere jongens en meisjes
waren te beklagen dat ze het moesten doen met de dames die
zij moeder noemden. Geen van hen kon in de schaduw staan
van de zijne. Miste hij zijn vader? Absoluut niet. Die was
weggegaan toen zijn zoon ruim een jaar was en het zichtbaar
werd dat hij leed aan een spastische verlamming. Daar kon
vader niet tegen, daar knapte hij op af. Moeder had hem
laten gaan zonder-een woord van verwijt en ze had de liefde
voor haar zoon verdubbeld. Patrick zag zijn vader weinig,
hoogstens één keer per jaar. Wat hem betrofhoefde het hele
maal niet. Als ze elkaar ontmoetten gaf zijn vader hem gro ce
cadeaus, ook alweer uit schuldbesef, dacht Patriek. Hij ver
geleek het in zijn gedachten met het verhaal van Victoria; hij
had het gedrag van meneer Roerig toch liever.
Het kon hem eigenlijk allemaal weinig schelen. Hij had
genoeg aan zijn moeder. Ze kenden elkaar door en door. Ze
wisten haast altijd wat de ander dacht. Ze vonden dezelfde
mensen sympathiek of antipathiek. Ze maakten dezelfde
soort grappen, behalve over zijn handicap. Patriek wist dat
zijn moeder zich soms verlaten voelde, een vrouw zonder
man, maar hij wist ook dat ze gelukkig was omdat ze hem
had.
Zou hij zijn moeder in vertrouwen nemen? In zijn hart
wilde hij dat graag. Het voordeel was dat ze goede raad zou
geven, het nadeel dat ze zich zorgen over hem zou maken.
Onzin allemaal. Twee andere dingen telden veel zwaarder.
Het voordeel was dat hij zich eerlijker tegenover haar zou
86
voelen. Het nadeel dat het eigenlijk tijn geheim niet was,
maar dat van Victoria. En dat gaf voorlopig de doorslag. Hij
had het recht niet over Victoria's narigheden te praten, en
dat was haast onvermijdelijk als hij over de ontvoering be
gon.
'Heb je de boodschappen gedaan?' vroeg zijn moeder.
Ai, totaal vergeten.
'Ik zie het al, vergeten.'
'Sorry.'
'Mooie boel voor het weekend. Als beloning voor deze
daad van zorgvuldigheid gaan we buitenshuis eten,' zei
moeder.
'Vurige kolen op mijn hoofd.'
Een uurtje later gingen ze op weg, naar 'De tovenaars
leerling' in de Mozartstraat, een groot café-restaurant.
'Je bent stil vanavond,' constateerde moeder. 'Zit je er-
gens mee?'
'Waar zou ik mee zitten?'
Een vraag waarop geen antwoord werd verwacht.
Het was rustig op straat. De winkels waren dicht. Bij
sommige waren de rolluiken al neergelaten, een troosteloze
verschansing tegen inbraak en een beeld van wantrouwen.
De herfst had nu definitief ingezet. Afgevallen bladeren
plakten aan de kozijnen. De trottoirs lagen vol kastanjes, die
lichtbruin-glimmend lagen te wachten op de dartele voet die
ze over de straat zou laten keilen. Niet alle voeten zijn dartel.
Patrick probeerde de kastanjes te vermijden, want het hob
belde vervelend als hij er overheen reed.
Net voor ze het restaurant bereikten passeerden ze een
oude dame die kennelijk boodschappen had gedaan, want
haar armen waren vol pakjes. Te veel pakjes: één ervan ont
glipte haar en viel op straat, naast Patrick' s rolstoel. Hij
stopte en reikte opzij om het op te rapen. Hij kon er net niet
bij. De oude mevrouw stond hulpeloos naast haar eigendom,
haar handen te vol en haar knieën te stram om het zelf op te
apen. Met een rolstoel kun je snel voor- of achteruit, een
eindje opzij gaan kost meer tijd. Voordat Patrick aan die
manoeuvre .kon beginnen had zijn moeder zich al gebukt en
had de dame het pakje gegeven.
'0, dank u, heel vriendelijk.'
'Sorry,' zei Patrick's moeder tegen haar zoon. Ze haatte
gebeurtenisjes als deze. Ze wilde dat ze thuisgebleven waren.
Ze haatte de mevrouw. Ze haatte het pakje.
'Geeft niet,' zei Patrick, maar het was of er een grauw
waas over de heldere avond was getrokken.
Ze gingen het restaurant binnen en zochten een plaats. De
mensen keken.
Of ze keken heel nadrukkelijk niet.
Patrick en zijn moeder waren daaraan gewend. Ze wisten
dat de mensen het niet konden helpen. Je kijkt of i e kijkt niet,
er zijn weinig andere mogelijkheden. Soms kun je er niet
tegen. Je zou ze op hun bek willen slaan.
Ze zochten in het menu en beslisten wat ze wilden eten. Er
kwam een ober, een nette man met een volstrekt neutraal
gezicht. Als je hem op straat in een gewoon pak was tegen
gekomen had je met geen mogelijkheid kunnen zeggen ofhij
directeur van een bank was ofklerk, diplomaat of postbode.
'Mevrouw? ' vroeg hij afgemeten, zijn opschrijfboekje in
de aanslag.
'Eh . .. geef mij maar gebakken tong en vooraf . .. wat is
de soep van de dag?'
'Tomatensoep. '
'Goed, vooraf graag een kop tomatensoep.'
'Dat is genoteerd,' zei de ober, 'En wat neemt hij?'
'Vraag het hem zelf,' zei Patrick's moeder bits. 'Zijn tong
is niet gehandicapt.'
De ober keek verongelijkt.
'De kip met gember en ook de soep van de dag vooraf,'
zei Patrick.
Er zijn mensen die neerslachtigheid bij hun geboorte heb-
88
en meegekregen zoals een ander een wipneus. Ze merken
haarscherp op dat de zon onder gaat en hebben er geen oog
voor dat hij 's morgens ook weer opkomt. Ze stellen in de
herfst dagelijks vast dat het steeds vroeger donker wordt, en
vergeten er in het voorjaar notitie van te nemen dat de zon
steeds hoger aan de hemel komt te staan. Ze doen bretels aan
en een riem om en denken nog dat hun broek af zal zakken.
Patrick en zijn moeder hoorden niet bij deze categorie. Ze
waren allebei van nature opgewekt en optimistisch, ze lach
ten veel en hadden hun spot voor de bretels en broekriemen.
Maar ook zij konden inklappen. Meestal gebeurde dat met
één van hen en dan was daar nog de ander om de opvrolijker
te zijn. Moeilijk was het als ze tegelijk, en om dezelfde reden
in een put doken, zonder iemand in de buurt om een touw
laddertje aan te reiken.
Dat was nu het geval. Ze· aten zwijgend, of bijna zwij
gend, net gesprek beperkte zich tot opmerkingen over de
kwaliteit van het gebodene, de temperatuur in het restau
rant, het feit dat het over twee maanden alweer sinterklaas
was. Anders zouden ze het gehad hebben over het uitge
streken gezicht van de ober, ze zouden hebben bepaald op
welk dier hij het meest leek, ze zouden . ..
'Het is hier warm.'
'J a, erg warm.'
Waarom kan iemand zich niet aan zijn eigen haren uit het
moeras trekken? Waarom zijn de bananen krom?
Allebei besloten ze in stilte minstens tien keer dat het
afgelopen moest zijn. Waarom de avond verpesten? Waar
om maakten ze niet wat leuks van dit uitje?
Ze zagen geen kans de cirkel van neerslachtigheid te
doorbreken. Ze aten met lange tanden. De tong was droog,
net als Roos' eigen tong en de kip was niet lekker, net als
Patrick zelf. Iedere keer dat de ober achter Patriek langs
moest zag hij kans tegen de rolstoel te botsen, wat een irrite
rend schokje gaf. De bloemen op hun tafeltje waren verlept.
De man aan het tafeltje naast hen rookte een stinkende si
gaar.
'Over twee maanden is het alweer sinterklaas.'
Balen balen. Patrick voelde zich alsof hij uit een trechter
met graan moest klimmen; geen beginnen aan, hij liet zich
liever meevoeren naar de nauwe opening, wat had het voor
zin weerstand te bieden?
Zijn moeder zag hoe traag hij at. Ze zag dat zijn anders zo
heldere ogen dof waren en niets leken te zien. Ze zag hoe hij
zijn ellebogen steunde op de leuningen van de rolstoel om te
gaan verzitten. En als een zwarte moddergolf overspoelde
haar de eeuwig onbeantwoorde vraag: waarom?
De volgende dag was het over. De zon stak kordaat zijn
bovenste rand over de horizon, vastbesloten er een mooie
dag van te maken. Er hing een lichte nevel, die gauw zou
oplossen. Patrick en zijn moeder merkten van die eerste uren
niets, want ze sliepen. Maar toen ze eenmaal op waren en hun
Patrick-eitje aten bleek dat de sombere gedachten verdwe
nen waren. Ze spotten zelfs met hun neerslachtigheid van de
vorige avond. Patrick zei dat zijn moeder op een slak had
geleken met de versnelling in de achteruit en hij kreeg zelf te
horen dat hij haar had doen denken aan haar vroegere aard
rijkskundeleraar, die zo langzaam sprak dat je tussen iedere
twee woorden een broodje kon gaan halen bij de bakker.
'Over twee maanden is het alweer sinterklaas,' zei moe
der sloom en ze lachte.
'Ik vraag een paar rolschaatsen,' zei Patrick en hij stak
zijn tong naar haar uit.
Na het ontbijt, tegen twaalven, belde hij Victoria. Ze ont
moetten elkaar op de kade en ze brachten een paar uur samen
door.
'Mijn briljante idee laat nog even op zich wachten,' zei
Patrick.
'Het mijne ook.'
Dat was de enige toespeling die ze op de schilderijen
maakten. Ze spraken over hun leven, hun familie, de school,
hun vrienden, en ze vonden elkaar aardig.
Patrick ging nog even met haar mee naar binnen en
maakte kennis met meneer Roerig. Hij was een lange, grau
we man, die ondanks het feit dat het zondagmiddag was een
das droeg, maar geen colbert. Hij bekeek Patrick eerst met
wantrouwen, maar toen bleek dat Tony zeer in deze vreem
deling was geïnteresseerd ontdooide hij een beetj e. Dat wil
zeggen, hij schraapte zijn keel en stelde een vraag: 'Zit je bij
Victoria op school?'
'Nee, dat niet,' antwoordde Patrick.
Meneer Roerig vroeg niet verder. Hij boog zich over zijn
zoon en veegde met een servet diens mond af.
'Ik heb een spastische verlamming,' zei Patrick tegen T 0-
ny. 'Wat is er met jou aan de hand?'
T ony bewoog heftig met zijn hoofd.
'Auto-ongeluk,' zei Victoria.
Veel verder kwamen ze niet. Patrick sloeg het aanbod van
Victoria dat ze thee zou ztten af. Terwijl ze met hem mee
ging naar beneden, zei ze dat het bezoek toch goed was ge
weest. Als hij vaker kwam zou haar vader misschien aan hem
wennen en dan kon hij met zijn GENGK op de proppen
komen.
's Avonds maakte Patrick, zoals bijna iedere zondag
avond, nog een wandelingetje met Tom. Het duurde niet
lang of het begon te regenen.
'Ga nog even mee koffiedrinken,' zei Patrick.
Tom knikte. Buiten was er niet veel aan en met Patrick's
moeder kon hij het goed vinden. Ze zat te lezen toen ze
binnenkwamen, haar leesbril op haar neus. Ze keek over de
rand heen en zei: 'De politie heeft net gebeld. Ze willen je
morgenochtend spreken, Patrick. Ik heb gezegd dat je naar
school moest, maar ze vonden dat je maar moest spijbelen.
Het was belangrijk, zeiden ze. Ik mocht meekomen als ik
wilde. Ze willen Tom ook zien, liefst tegelijkertijd. Ze willen
graag dat je tolk voor hen bent. Ze wilden niet zeggen waar
het over gaat.'
'0,' zei Patrick.
Zijn moeder bestudeerde zijn gezicht. Hij keek een beetje
onbeholpen, zoals wanneer ze hem een cadeautje gaf, of
vooral als hij háár er een gaf.
'Wat is er aan de hand?' vroeg ze.
Patrick gebaarde naar Tom: 'Heb je het verstaan?'
Tom schudde zijn hoofd. De rand van het boek had in de
weg gezeten. Patrick stelde hem op de hoogte en zei daarna
tegen zijn moeder: 'We hebben gistermorgen gezien dat er
een man en een meisje in een auto werden gesleurd. Toen
hebben we de politie gebeld om het te melden. Ik denk dat ze
willen weten of we gezien hebben wat voor auto het was en
zo. ,
'En daar heb je me niks van verteld? Je ziet zoiets span-
nends en je vergeet het te vertellen?'
'Ik was niet zo spraakzaam gisteravond.'
Moeder keek argwanend.
'Tom, heb jij het aan je ouders verteld?'
Tom schudde zijn hoofd. Hij maakte een paar snelle ge
baren.
.
1S .
,
'Wat zegt hij?'
Patrick grijnsde, 'Hij zegt dat hij nooit erg spraakzaam
Rosalinde stond op en schonk koffie in voor de jongens.
T om ging zitten. Patrick hees zich op uit de rolstoel en plofte
neer op de leren bank.
'Als ik niets méér te horen krijg, doe ik zout in je koffie,'
dreigde zijn moeder.
Wit.'
'Het meisje was Lucie,' zei Patrick. 'Je weet wel, Lucie de
'Dat blinde kind?'
Patrick knikte. 'Maar ze is alweer terug. We hebben haar
gisteren op de GENGK gezien.'
'Waar was ze dan geweest? Wat was er gebeurd? Ver
dorie, hou me niet zo in spanning.'
Patrick keek vragend naar Tom. Die haalde zijn schou
ders op.
'Het staat morgen allemaal toch in de krant,' gebaarde hij .
Natuurlijk, meneer Hendriks zou geen geheim maken
van wat hij had meegemaakt. En dus vertelde Patriek dat
meneer Hendriks gestolen schilderijen had moeten keuren
en dat Lucie er per ongeluk bij betrokken was geraakt.
'Vreemd dat je me dat niet meteen hebt verteld,' zei zijn
moeder.
Patrick en Tom zaten in een kale kamer met rechte banken
in het politiebureau. Inspecteur Saarloos liet hen een kwar
tiertje wachten, misschien om hen zenuwachtig te maken.
Daar slaagde hij in. Ze waren lang niet zo koelbloedig als
Lucie. Er zaten nog verscheidene andere mensen in het ver
trek, een vrouw met een behuild gezicht, een ongeschoren
man, een jong stel dat onophoudelijk met elkaar zat te fluis
teren.
'Denk er aan, we zeggen onder geen voorwaarde dat Vic
toria erbij was toen Lucie ontvoerd werd,' gebaarde Patrick.
'En als Lucie dat heeft verklapt?'
Tja, ik ben niet voor niks zenuwachtig, dacht Patrick. Er
kan van alles mis gaan. Hij wou dat hij rustig op school zat.
Daar miste hij een uur Frans, een vak waar hij een grote
hekel aan had, maar nu leek het hem verrukkelijk.
'Ik zal net doen alsof ik niks versta,' gebaarde Tom. 'Dat
geeft ons tijd om te overleggen, als jij zogenaamd de vraag
aan het vertalen bent.'
Een dikke bromvlieg, die zijn tijd lang had overleefd,
kroop traag over de ruit, die streperig was van het vuil. Een
kwartier kan lang duren. De ongeschoren man haalde zijn
neus op. De vrouw veegde langs haar gezicht met een zak
doek. Het tweetal fluisterde. De deur ging open, een man
93
kwam binnen, draaide een zinloos rondje in het vertrek en
ging weer weg.
Tom keek Patrick aan en glimlachte.
En toen werden ze gehaald. Ze werden naar het bureau
van inspecteur Saarloos gebracht, die zichzelf voorstelde en
daarna uitvoerig hun namen ging opschrijven, geboorteda
tum, adres, de hele boel.
'Ik wil jullie een paar vragen stellen.'
Hij wachtte even en keek hen aan. Patrick voelde zijn hart
kloppen, wat het altijd deed, maar wat hij zelden voelde.
'Patrick,' zei de inspecteur, 'ben jij een ornitholoog?'
Dit was een openingszet waar Patrick niet van terug had.
Een ornitholoog? Zijn wenkbrauwen gingen omhoog. En
Tom gebaarde: 'Waar heeft hij het over?'
'Een ornitholoog is een kenner van vogels,' zei meneer
Saarloos. 'Het schijnt dat jij dat bent.'
'Ik kan nauwelijks een mus van een ooievaar onderschei
den,' zei Patrick.
De inspecteur drukte op een knopje en zei in een apparaat
dat op zijn bureau stond: 'Laat JooP Lakerom even binnen-
-
komen.'
Een ogenblik later stapte de agent binnen die Patrick ken
de als JooP en met hem stapte in zijn herinnering de nachte
gaal binnen.
'Op zondagavond 25 september heb jij, laat in de avond,
in de straat naast het Jan Steen-museum, tegen JooP ver
klaard dat je naar een nachtegaal zat te luisteren. Klopt dat?'
'Dat is juist, inspecteur,' antwoordde JooP voor Patrick.
'Patrick?'
'Jawel, inspecteur.'
'Ik heb nog nooit gehoord dat er nachtegalen in die buurt
zijn aangetroffen.'
'Ik meende er vast een te horen, maar hij hield zijn mond
toen de politieauto eraan kwam.'
'En waar was Tom?' vroeg de inspecteur. 'Naar ik hoor
94
zijn jullie op vrije dagen bijna altijd samen. Waar was Tom
die avond?'
Patrick wendde zich naar zijn vriend, alsof hij de vraag
overbracht. In werkelijkheid overlegden ze.
'T om gaat nooit mee als ik naar vogels ga luisteren,' zei
Patrick. 'U begrijpt, zijn gehoor . . .'
'Eh, ja,' zei de inspecteur. Hij voelde weer dezelfde ver
legenheid in zich opkruipen als een paar dagen eerder met
Lucie. Die kinderen met hun handicaps begonnen op zijn
zenuwen te werken. 'Luister, jongeman, ik denk dat terwijl
jij zogenaamd je ornithologische belangstelling uitleefde,
Tom zich bevond in de kelder van het museum, voor welk
doel hij een ruit had ingeslagen.'
T om wachtte even tot Patrick een paar gebaren had ge
maakt en pas toen hief hij zijn armen ten hemel om zijn
verbazing te uiten over zulke onzin.
'Hij begrijpt niet waar u zulke, eh on ... eh, hoe u daarbij
komt.'
'J oop, je wordt bedankt,' zei de inspecteur. En toen de
agent weg was, vervolgde hij :
'Jij was in het straatje naast het museum op de avond dat
het ruitje is ingeslagen. Jullie zijn tweemaal daarna in het
museum geweest, één keer met het vreemde verhaal dat ie
mand een schilderij in het museum zou hebben gebracht, en
één maal om het boek met reprodukties van Sir Reynolds te
bekijken. Toen meneer Hendriks werd ontvoerd om hem te
laten bestuderen of het schilderij dat eertijds uit het Jan Steen
is gestolen echt is, waren jullie in de buurt om dat waar te
nemen. Dat is me allemaal een beetje té toevallig. Vertel op,
wat hebben jullie ermee te maken?'
Patriek nam zijn tijd om dit allemaal naar Tom te ver
talen. Heerlijk om niet meteen te hoeven antwoorden.
'Ik kan die gebaren van jullie niet volgen,' zei de inspec
teur, 'maar volgens mij zitten jullie te overleggen wat je zult
antwoorden. Ik kan natuurlijk iemand anders laten komen
om met Tom te spreken.'
95
'Ik heb dat kapotte ruitje die avond gezien,' zei Patriek.
'Daarom was ik er zo in geïnteresseerd wat er over in de
krant stond. Ik heb het de volgende dag aan Tom verteld en
toen zijn we gaan fantaseren.'
T om maakte een paar gebaren.
'Ja, en toen dachten we later dat we misschien gelijk had
den gehad en dat meneer Hendriks zelf een schilderij achter
over heeft gedrukt. We wilden opnieuw met hem in contact
komen, maar we durfden er niet nog een keer heen te gaan.
Daarom hebben we Lucie gevraagd om mee te doen. Ze zou
vragen of hij haar wilde helpen met oversteken en dan zou
den wij er later bijkomen. Maar voor het zover was werden
ze in een auto gesleurd. We zijn ons rot geschrokken.'
Met een paar snelle gebaren vertelde hij aan Tom wat hij
had gezegd. Hij was tevreden over zichzelf. Hij vond dat het
overtuigend had geklonken, waarschijnlijk omdat hij zo
dicht mogelijk bij de waarheid was gebleven.
'Zo,' zei de inspecteur. 'Dus jullie hebben dat ruitje niet
zelf ingeslagen.'
zien.'
'Natuurlijk niet,' zei Patriek verontwaardigd.
'En jullie hebben het schilderij van Reynolds nooit ge
'Nee,' zei Patriek naar waarheid. Tom had het gezien, hij
niet. De inspecteur was het niet met zichzelf eens of hij hen
geloofde. Hij had het gevoel dat er meer achter zat, maar hoe
kon dat? Konden twee gehandicapte jongens bij een schilde
rijendiefstal betrokken zijn? 't Wilde er moeilijk bij hem in.
Anderzijds, helemaal open kaart speelden ze niet.
Hij liet hen vertrekken. Ze voelden zich opgelucht toen ze
buiten stonden. Direct naar school gaan leek hen een beetje
overdreven. Ze streken neer in de koffieshop op het markt
plein en trakteerden zichzelf op een ijsje.
'Er is weinig speurwerk voor nodig om erachter te komen
dat we die zondagavond samen naar de stad zijn gegaan,'
gebaarde Tom.
'Jij was al eerder naar huis.'
'En wie gelooft dat?'
'Als ze echt op ons gaan letten hebben ze over een poosje
Victoria ook ontdekt. V ergeet niet dat ze zal opvallen, omdat
ze pas is overvallen,' zei Patrick. Hij schrok zelf van die ge
dachte. Alle schilderijen moesten daar weg. Het was veel te
onveilig geworden.
De Franse les was intussen voorbij. Ze gingen ieder naar
hun eigen school. Ze vonden dat het leven behoorlijk inge
wikkeld was.
97
8
De volgende morgen kreeg Patrick zijn IDEE. Waar kwam
het vandaan? Was het de condensatie van de verwarde dro
men die hem voor zijn gevoel de hele nacht hadden achter
volgd? Werd het aangevoerd door de herfststormen, die om
het huis loeiden en een fluitend geluid gaven in de schoor
steen? Was het idee het gevolg van een onbewust gevoerd
gesprek met zichzelf? Was het bij hem opgekomen omdat hij
op grond van een hogere, onbegrepen rechtvaardigheid aan
de beurt was? Was het een logisch gevolg van de gebeurte
nissen, een conclusie die niet uit had kunnen blijven?
Wat ook de ontstaansgrond was van het idee, waar het
ook vandaan kwam, Patrick genoot. Hij floot terwijl hij zijn
douche nam. Hij, dOe onmuzikale, aan wie op school altijd
vriendelijk verzocht werd niet mee te zingen als de inspec
teur van het onderwijs op bezoek kwam en de tijd was geko
men om ook de vocale prestaties van de klas te beoordelen,
hij floot. Zijn moeder nam er uit de verte nota van, vertrok
haar gezicht in een pijnlijke grimas en dacht: of hij heeft een
kaakverscheurende kiespijn, of hij heeft het wondermiddel
geslikt waardoor hij ineens kan lopen.
Patriek wiegde zijn idee in zijn astrale armen, hij knuffel
de en zoende het, hij bewonderde de schoonheid ervan met
dezelfde vanzelfsprekendheid waarmee een moeder vaststelt
dat er geen mooiere baby is dan de jonge prins die zij net het
leven heeft gegeven. Ik heb nu een paar maal gezegd tegen
Victoria dat ik binnenkort met mijn briljante idee zou ko
men, dacht hij, en kijk, daar is het. Hij was aanvankelijk
bereid zijn idee kritisch onder de loep te nemen. Hij liet er
geen ontwrichtende argumenten op los. Het idee was goed,
het was waar, het kon niet kapot, dat wist hij zo'zeker als de
beer weet dat honing lekker is, als de regen weet dat hij naar
beneden moet, als de hand weet dat hij zich moet terug
trekken als hij zich brandt.
Natuurlijk was het een eenvoudig idee. Hij had het weken
eerder kunnen hebben. Hij had het móeten hebben, het was
oerstom dat hij er nu pas opkwam. Maar ja, waren niet alle
ideeën eenvoudig als je ze eenmaal had? Columbus had zich
niet van de wijs laten brengen toen iemand had gezegd dat
het ontdekken van Amerika eigenlijk doodsimpel was. Die
had een ei met een klap op tafel gezet. 0 zo. De wasknijper
was ook zo ingewikkeld niet, maar iemand was er wel miljo
nair door geworden. Nee, hij ging zijn eigen idee niet af
kraken.
Tenzij het verkeerd was natuurlijk. Hij kon het mis heb
ben. Het was zelfs waarschijnlijk dat hij het mis had. Er
konden duizend redenen zijn waarom hij het niet bij het
rechte eind had, De kans dat hij gelijk had was miniem.
Miniem? Helemaal niet miniem. Groot, kolossaal, het was
bijna zeker. Er was geen andere oplossing. Het verklaarde
alles.
Het fluiten hield op. Het denkproces begon. Het wonder
middel heeft toch niet gewerkt of de kiespijn is over, dacht
zijn moeder. Het idee moest getoetst worden op bruikbaar
heid, op waarheidsgehalte, dacht Patrick. Dat kon misschien
deze zelfde dag nog gebeuren.
Terwijl hij met zijn moeder zat te ontbijten kostte het hem
moeite niet te praten over wat hem bezighield.
'Wat floot je prachtig,' zei moeder spottend.
'Ik ben een expert op het gebied van nachtegalen,' ont
hulde Patrick. 'In feite ben ik een amateur-ornitholoog.'
'Sj onge jonge.'
Hij slokte zijn thee haastig naar binnen en ging toen naar
de telefoon om Victoria op te bellen. Ze was nog net niet
naar school. Hij sprak af dat ze elkaar 's middags zouden
99
ontmoeten. Weinig dingen in dit leven zijn zo stimulerend
als creativiteit. Als je het gevoel hebt dat je iets nieuws tot
stand hebt gebracht kan de dag niet meer kapot. Het werkt
als een drug. Je wordt er high van. Patrick vond het een
verrukkelijk gevoel.
Tom ging natuurlijk ook mee. Ze hadden afgesproken bij
Brinkers, de koffieshop op het marktplein. Victoria trakteer
de. Ze zei dat ze veel zakgeld kreeg, al was de laatste tij d alles
opgegaan aan het laten maken van de foto's en het kopen van
de lijsten.
'J e hebt indruk op mijn vader gemaakt,' zei ze. 'Hij vroeg
me dingen over je. Vooral waarom je in een rolstoel zit.'
'Dat vragen mensen altijd. Maar nooit aan mij .'
Ze likten in alle rust aan hun ijsje. Patrick vond dat het
moment was gekomen.
'Ik denk dat ik weet waar de schilderijen zijn,' zei hij
achteloos.
T om staarde hem met open mond aan.
'Zei je wat ik denk dat je zei?' gebaarde hij .
Patrick knikte en likte.
'Ben je met je hoofd tegen een boom gereden? ' infor
meerde Victoria met warme belangstelling. 'Hersenbescha
diging opgelopen? Zonnesteek? De ziekte van Melodius? '
'Wat is de ziekte van Melodius?'
'Een nieuwe ziekte voor het verschijnsel dat jij hebt.
Waanvoorstellingen' die zich plotseling voordoen, bij het
eten van ijs.'
'Ik denk dat ik het weet,' glimlachte Patrick. 'En jij zou
het ook kunnen weten, Tom.'
'Ik?'
'Ja, jij. Je beschikt over dezelfde gegevens als ik.'
'Lucie weet het niet eens, en die is toch bijna helderzien-
de,' vond Tom.
Victoria zei: 'Ik weet wat. Je vertelt ons wáár de schilde-
100
...
ij en zich volgens jou bevinden en daarna leveren we je lief
devol af bij de Zonneheuvel.'
den.
De Zonneheuvel was een tehuis voor geestelijk gestoor
'Ik denk dat de Reynolds en de Metsu te vinden zijn in de
kelder, of misschien ook gewoon in een kast, of eventueel
zelfs aan de muur, van een gebouw in de Pottenbakkersstraat,
om precies te zijn Pottenbakkersstraat 53. '
'Zullen we dan nu maar gaan?' zei Victoria medelijdend.
'Wil je niet weten waarom de schilderijen daar zijn?'
'Ik bedoel naar de Zonneheuvel,' verduidelijkte Victoria.
Maar Tom sloeg met zijn vlakke hand tegen zijn hoofd.
'Gert Veenman,' spelde hij.
Patrick knikte.
'Die zondagavond . .. In plaats van weg te gaan heeft hij
ons bespied. Hij is Victoria gevolgd.'
'Zo moet het gegaan zijn,' zei Patrick.
'Moet ik uit deze pantomime opmaken dat jij hem ge-
looft?' vroeg Victoria aan Tom.
Tom knikte wel vijf keer, er kwam geen eind aan.
'Zou ik dan mogen weten . . .'
Patrick ging nu ook over op gebarentaal. 'En je herinnert
je dat gebouw in de Pottenbakkersstraat?'
'Ja, daar was ik toch bij,' gebaarde Tom.
'Vertel,' siste Victoria.
'Het is nog meer in verval geraakt,' gebaarde Patrick ver
der. 'Er komt nooit iemand. Een veilige plaats.'
'Zo dadelijk gaan alle ramen hier eraan,' fluisterde Victo
ria. 'Dan gil ik zo hard dat ze het niet houden. Vertel!'
'Tja, dat gaat nu even niet,' zei Patrick. 'Ik moet nodig
weg. Naar de Zonneheuvel.'
Victoria stond op en gaf hem een dikke klapzoen op zijn
wang. Toen een op de andere. 'Vertel,' smeekte ze.
'Nog twee,' zei Patrick. 'Dan is alles vergeven en ver
geten.'
101
Hij kreeg ze en hij vertelde.
'Tom en ik kennen een familie Veenman. De vader heeft,
of had vroeger, een schoonmaakbedrijf. Hij maakte veel
schoon voor de overheid, vooral scholen. Daarom had hij
sleutels van die scholen. Pottenbakkersstraat 53 is een oud
herenhuis, dat in de jaren na de oorlog, toen er te weinig
scholen waren, een tijd heeft dienst gedaan als Atheneum, of
hoe dat toen heette. Of eigenlijk was het Atheneum over een
stuk of wat van dat soort gebouwen verspreid.
Nadat het nieuwe Atheneum op het Javaplein in gebruik
is genomen hebben al die gebouwen een andere bestemming
gekregen, behalve dat in de Pottenbakkersstraat. Te oud, te
vervallen. De nieuwe school heeft er een tijdje spullen in
opgeslagen en daarna is het gebouw min of meer vergeten.'
'Ga verder,' zei Victoria met glinsterende ogen.
'Jeroen Veenman heeft een tijdje bij de GENGK gezeten.
Zo hebben we die Veenmannen leren kennen, onder andere
een oudere broer Gert. Op een zaterdagavond wilden we
tafeltennissen en toen was er geen enkel ballee meer. En de
winkels waren dicht. Die Gert was er toevallig, kwam zijn
broertje halen of zoiets, en die zei dat hij er een paar wist te
liggen. We zijn toen met hem meegegaan naar Pottenbak
kersstraat 53. Hij bleek een sleutel te hebben. Hij had een
hele bos sleutels, Tom en ik hebben nog tegen elkaar gezegd
dat die Veenmannen waarschijnlijk kopieën maakten van de
sleutels van alle gebouwen waar ze schoonmaakten. Want ze
deugen niet. Die vader heeft een keer een proces aan zijn
broek gehad wegens oplichterij en Gert heeft al eens een
poosje in een jeugdgevangenis gezeten.'
'Hij zat bij zo'n jeugdbende die inbraken pleegde,' ge
baarde Tom en Patriek vertaalde het.
'Nou, die zondagavond dat we jou zagen bij het museum,
was Gert er ook bij. Hij ging meteen weg, hij wilde er niks
mee te maken hebben, zei hij. Wij dachten dat hij bang was
voor de politie, maar dat was natuurlijk reuze stom van ons.
102
Hij rook een kans. Ik ben ervan overtuigd dat hij alles heeft
gezien, dat hij jou is gevolgd, en dat hij je twee dagen later
op je hoofd heeft geslagen en je het andere schilderij heeft
afgepikt. Maar eerst heeft hij natuurlijk die zondagnacht de
Reynolds uit het museum gehaald. De makkelijkste inbraak
van zijn leven.'
'Of zijn vader heeft het gedaan, of zijn nog oudere broer,'
gebaarde Tom.
'Hoe ben je op het idee gekomen?'
'Waarschijnlijk door het verhaal van Lucie over die verlaten
schooL Dat heeft me aan die Veenmannen met hun
scholen doen denken.'
'Ze kunnen de schilderijen net zo goed ergens anders hebben
verstopt,' zei Victoria.
'Natuurlijk. Maar die Pottenbakkersstraat is een prachtig
plekje.' Er viel even een stilte. Ze moest"en diep ademen om
hun opgewondenheid de baas te worden. De baas van de
koffieshop keek in hun richting. Misschien vond hij dat ze
wat lang bleven met maar één consumptie.
'Dit vraagt erom gevierd te worden met een tweede ijsje,'
zei Victoria.
'Ja,' zei Patriek, 'ik zal ze halen.'
'Niks ervan. Vandaag trakteer ik.'
Toen ze terugkwam zei ze: 'Ik heb me vergist. Het is niet
de ziekte van Melodius, het is het theorema van Melodius. De
man was een genie.'
'En wat nu?' gebaarde Tom.
'Erheen,' vond Patriek.
'Ik weet niet,' aarzelde Victoria. 'Mijn vader verwacht
me. Vanavond heb ik gitaarles. Ik kan niet mee.'
'Ik moet ook naar huis,' liet Tom weten. 'Kunnen we het
bezoek aan de Pottenbakkersstraat uitstellen tot morgen?'
'Oké,' zei Patriek.
'Komen jullie dan morgen na school bij mij,' stelde Victoria
voor. 'Dat vindt T ony ook leuk. Hij was helemaal opgewonden
over die twee bezoekjes van jou, Patriek.'
1°3
Aldus werd afgesproken. Nog een dag wachten voor het
jonge genie zou weten of hij het bij het rechte eind had.
Ze kwamen in het uur dat meneer Roerig naar de bank was.
T ony bewoog heftig, van puur enthousiasme volgens Victo
ria. Tom zag voor het eerst de wonderlijke kamer met de
gordijnen, die even open gingen om hem de resterende
kunstwerken te tonen. Patriek zat in een stoel naast T ony en
praatte met hem. Hij vertelde dat hij gewoonlijk in een rol
stoel zat, maar dat die niet langs het kast je in de gang kon
Hij vertelde hoe hij aan zijn handicap kwam. Hij vertelde
over de GENGK. Tom volgde het van een afstandje met zijn
ogen. Victoria lette op het gezicht van haar broertje.
'Hij volgt precies wat je zegt,' zei ze.
'Dat denk ik ook,' zei Patriek en hij ging door met de
gehandicapte jongen te vertellen over het leven buiten, over
hoe lastig het kon zijn om over een steil brugge* te gaan,
over hoe vervelend sommige mensen waren en hoe aardig
anderen.
'Wil je een ritje maken in mijn rolstoel? Hier, in het trap
pehuis?' Tony's hoofd ging wild van links naar rechts, van
rechts naar links.
'Volgens mij betekent dat "ja",' zei Patriek.
Hij liep met zijn krukken naar zijn rolstoel en bracht die
door de voordeur naar de overloop. Victoria en Tom pakten
elkaars handen met gekruiste armen beet, zodat er een
stoel* gevormd werd, en droegen Tony daarop naar de
rolstoel. Hij hing er raar scheef in maar dat gaf niet. Terwijl
Patrick steunend op zijn krukken toekeek reden ze het kind
over de gang, een paar meter heen, een paar meter terug.
Nog eens en nog eens.
En T ony lachte.
Toen Victoria dat zag kreeg ze het even te kwaad. Ze liet
het aan Tom over om de stoel te duwen en ging naar het
keukentje om haar gezicht een koude plens te geven. Patriek
ging haar langzaam achterna. Hij leunde tegen het aanrecht.
'Gaat het?'
Ze lachte naar hem met haar natte gezicht. 'Ik ben toch zo
sentimenteel,' zei ze.
'J e vader moet een rolstoel voor hem kopen.'
'Ja, dat moet hij . Patrick, je bent een . .. je bent een .. .'
'Wat ben ik?'
'J e bent een held.'
T oen ze dat gezegd had ging ze snel weer naar de voor
deur en daar zag ze haar vader op de bovenste trede van de
trap naar beneden staan. Hij keek naar zijn zoon, die nog
steeds door Tom heen en weer gereden werd. Hij zei niks,
hij bleef kijken. Het was een vreemde scène: Victoria en
Patrick in de deuropening, de dove, glimlachende jongen
die het zwaar gehandicapte kind over een afstand van nog
geen vier meter heen en weer reed en de grijs geworden
vader, die met een openhangende jas stond te kijken als naar
een circusvoorstelling. Het duurde minutenlang. Niemand
zei wat. Stap stap stap gingen de voeten van Tom.
'Hû . . . ûn, hû . .. ûn,' deed Tony en hij lachte.
Toen zijn hoofd verder dan gebruikelijk opzij zakte liep
meneer Roerig naar hem toe en tilde hem uit de stoel.
'T ony wordt moe,' zei hij en hij droeg zijn zoon terug
naar de kamer. Daarna ging hij naar een kast en haalde er
drie repen chocola uit, die hij uitdeelde zonder iets te zeggen.
Patrick en Tom voelden dat ze nu maar beter weg konden
gaan en met Victoria gingen ze naar het park. Ze waren de
Pottenbakkersstraat even vergeten, maar nu was die weer
aan de beurt.
'Volgens mij is je vader heel aardig,' zei Patrick.
Victoria knikte.
'Hij moet niet gepakt worden. De schilderijen moeten bij
jullie weg, hoe eerder hoe beter.'
'Misschien zeg ik het tegen hem,' zei Victoria.
'Maar nu die andere twee. Ik stel voor dat we vanavond
105
laat, zeg na elf uur, proberen in te breken in de Potten
bakkersstraat,' zei Patrick. 'Ik klim wel in de regenpijp. Mo
gen jullie zo laat nog weg?'
'Ik heb een huissleutel,' zei Victoria. 'Mijn vader en T ony
slapen tegen die tijd.'
'Ik mag zeker niet,' gebaarde Tom. 'Maar ik kan vanuit
het raam van mijn slaapkamer in de kastanje komen. Heb ik
meer gedaan.'
'Ik overtuig mijn moeder wel,' zei Patrick. 'En als we dè
Reynolds en de Metsu vinden, hoe nemen we ze dan mee en
waar brengen we ze naar toe?'
'Ik zal een paar oude paarde dekens meebrengen,' stelde
Victoria voor. 'Jij woont het dichtst bij de Pottenbakkers
straat, Patrick. Kunnen we ze bij jou verstoppen?'
'Ze kunnen wel in de fietsenkelder.'
'Tot vanavond elf uur dan. In de Pottenbakkersstraat,
voor nummer 53. Nou nee, niet vlak ervoor. Een bee* uit
het zicht.'
'T ot straks.'
Het gebouw stond een meter of veertig van de weg. Er was
een hek om het terrein, maar dat was zo geteisterd door de
tand des tijds dat zelfs Patrick er gemakkelijk door kon ko
men. Ze waren blij toen ze uit het schijnsel van de lantaarn
op de Pottenbakkers straat waren en in de luwte van het oude
huis konden overleggen hoe ze naar binnen konden komen.
Het spreken met Tom werd bemoeilijkt door het gebrek aan
licht, maar met behulp van de zaklantaarn lukte het.
T om verdween geruisloos voor een inspectie. Een mi
nuut of vijflater was hij terug, met de mededeling dat er aan
de achterkant een bijkeuken was met een kapot raam. Het
zou hem geen moeite kosten daar binnen te komen. Ze gin
gen er met z'n drieën heen. Hoewel ze nu echt uit het gezicht
van de weg waren, klopte het hart hen toch in de keel.
'Gaan jullie maar,' zei Patrick. 'Ik verdedig de tuin.'
106
Victoria probeerde zijn gezicht te zien. Dat lukte niet,
door de duisternis of omdat hij het had afgewend?
Ze liepen om. Intussen was Tom er al in geslaagd het
raampje open te maken. Hij klom naar binnen en even later
schoof hij de grendel van de achterdeur open. Victoria gaf
Patrick een kneep in zijn arm en verdween naar binnen.
Patrick bleef in het donker achter. Tom had de zaklamp
meegenomen. Het duurde lang. Hij reed naar de linkerzijkant
van het gebouw, daarna naar de rechterkant. Hij probeerde
iets op te vangen van het schijnsel van de lamp in het
gebouw, maar hij zag niks. Horen deed hij evenmin iets,
behalve de geluiden van de straat. Stopte daar een auto? Ja,
wel degelijk. Hij zag de lichten over de tuin scheren, voelde
dat zijn hart een slag oversloeg, maar er was niks aan de
hand. De auto was bezig achterwaarts een particuliere garage
aan de overkant van de Pottenbakkersstraat in te draaien.
Het zou toch aardig zijn als ik nu werkelijk een nachtegaal
hoorde, dacht Patrick, maar natuurlijk was daar geen
sprake van. Hij probeerde op zijn horloge te kijken. Te donker.
Hoe lang waren ze nu al weg? Een kwartier? Een half
uur? Ineens was hij ervan overtuigd dat ze de schilderijen
niet zouden vinden. Hij was er nog steeds zeker van dat Gert
achter de diefstal zat, maar hij kon ze op duizend andere
plaatsen verborgen hebben.
Nu waren ze toch vast al een uur weg. Zijn moeder zou
ongerust zijn. Hij had gezegd dat hij nog weg moest, dat hij
niet kon zeggen waarheen, dat ze hem moest vertrouwen.
Hij wist dat het moeilijk voor haar was hem te laten gaan.
'Ontvoering, politie en nu dit,' had ze gezegd. 'Waar ben je .
mee bezig? Waarom mag ik het niet weten?'
'Het is voor een goed doel,' had hij gezegd, 'ik zal het je
later uitleggen.' Rot vond hij het wel. Hij had nooit echt
geheimen voor haar. Ze zat zeker op hem te wachten, ze zou
niet naar bed gaan voor hij terug was.
Hoorde hij iets in het huis? Zijn ogen priemden door de
1°7
donkerte. Ja, de deur van de bijkeuken ging open en twee
gestalten kwamen naar buiten. Hadden ze iets in hun handen?Ja,
waarachtig, Tom had een groot ding in zijn armen
en Victoria iets kleiners. De schilderijen, ze hadden ze!
Kan iemand fluisterend juichen? Victoria kon het.
'We hebben ze, we hebben ze!' juichte ze zachtjes. Ze
zette haar pak tegen de rolstoel en omhelsde Patrick. 'Je had
gelijk. We vonden ze in een kast in een lokaal waar nog een
vierkantsvergelijking op het bord stond. Kijk!'
Ze hield het schilderij een eindje bij Patrick vandaan en
scheen er met de lantaarn op. Het was de Metsu, 'Kind aan
het raam', met lijst en al, onbeschadigd. Daarna scheen ze op
de Reynolds, 'Zelfportret met hoed', die Tom op zijn voet
had gezet om de lijst niet modderig te maken.
'Sorry dat het zo lang heeft geduurd,' zei Victoria. 'We
zijn in de kelder begonnen en toen van lieverlee naar boven
gegaan. Het was een heel werk in het donker.'
'Geeft niet. Hier zijn de paardedekens.'
Tom wikkelde de schilderijen erin en zette ze voor Patrick's
voeten op de rolstoel. De straat was verlaten. Als ze
nu de politie tegenkwamen ... Gelukkig was het niet ver en
ze bereikten Patrick's huis zonder dat iemand hen zag.
'Mijn moeder is zeker nog op,' zei Patrick. 'Hier is de
sleutel van de fietsenkelder. Tom, jij weet wel welk vak van
ons is, hè? Als jullie ze in een hoek zetten met wat ouwe
rommel ervoor, vindt niemand ze. Mijn moeder komt er
zelden.'
Maar net voordat de beide anderen naar binnen wilden
gaan, sloeg hij met zijn vuist in zijn open hand.
'We zijn stommerds. We moeten de Reynolds nu meteen
naar het Jan Steen brengen. We kunnen morgen niet opnieuw
zo laat op stap gaan. Er is bijna niemand op straat. We
weten de weg. Wat we-met de Metsu doen, zien we later nog
wel. Dat schilderij is klein en handzaam, dat past achter de
rugleuning van mijn stoel. Daar kunnen we ook overdag
108
mee over straat. Maar dit grote bakbeest ... Kom op, we
brengen het meteen weg. Zetten jullie eerst de Metsu even in
de fietsenkelder.'
'Het rijdende genie heeft weer gesproken,' zei Victoria.
'Ik volg de leider.'
Het liep allemaal gesmeerd. Tom bracht de Metsu naar
beneden en zonder last te hebben van politieauto's of andere
ongemakken bereikten ze het Jan Steen-museum.
'Hier ligt een baksteen,' constateerde Victoria.
Met de hand van de professional sloeg ze het splinternieuwe
ruitje van de kelder van het museum in. Ze had tenslotte
oefening. Tom klom naar binnen en kreeg het schilderij
door Victoria aangereikt. In een oogwenk was hij weer buiten
en ze maakten zich uit de voeten.
'Operatie met succes uitgevoerd,' zei Patrick. Hij voelde
zich alsof hij het bevel voerde over een heel legerkorps.
9
Op een punt waar een rivier zich door een nauwe opening
moet wringen ontstaat een stroomversnelling. Om iedere
seconde evenveel water door die nauwte te krijgen als daar
waar de rivier breed is, moet het water wel sneller gaan.
Patrick had het gevoel dat zijn leven in zo'n stroomver
snelling was geraakt. In een paar weken balden zich een
massa emoties samen, waardoor het binnen in hem woelde
en kolkte. Hij hield dingen verborgen voor zijn moeder, zijn
grote vriendin, en zijn moeder wist dat. Hij had een meisje
ontmoet waar hij meer om gaf dan om enig meisje daarvoor.
Ze was niet gehandicapt en ze zou dus nooit iets om hem
kunnen geven, daarvan was hij zeker. Hij was betrokken in
een zaak van diefstal, echte misdaad dus. En hij had het
gevoel gekregen dat hij leiding kon geven, dat Tom en Vic
toria wachtten op wat hij zou beslissen.
Dat was veel tegelijk. En daar was ook nog Tony. Hij
moest T ony helpen om iets van de wereld te zien, om weg te
komen uit zijn kooi. Want een kooi was het, als van een
kanarie, die immers ook goed van voedsel en drinken wordt
voorzien.
Ik moet orde scheppen, dacht Patriek. Orde in mijn ge
voelens en orde in de dingen die moeten gebeuren. Hij
maakte in zijn hoofd een lijstje.
r. Ik moet Victoria beschouwen als een goede vriendin en
niks méér. (Hij wist diep in zijn hart dat punt één zou misluk
ken.)
2. Ik moet mijn moeder laten weten dat ze me kan ver
trouwen en dat ik haar vertrouw.
seum.
3· De Metsu moet terug naar het Nieuw Provinciaals Mu
IlO
4. Alle overgebleven schilderijen moeten zo gauw mogelijk
weg bij de Roerigs.
5. Tony moet mee naar de GENGK.
Punt twee was het gemakkelijkst. Dat regelde hij meteen
de volgende morgen aan het ontbijt. De vroege ochtend was
een goed moment; zijn moeder was dan traag van reactie,
zowel haar bewegingen als haar hersens waren dan langzaam.
'De kwestie is,' zei Patrick, 'dat ik een meisje heb ontmoet.'
Zijn moeder legde haar mes neer en keek hem aan met
een blik waaraan hij zag dat ze plotseling veel wakkerder
was.
'Ze is doof, blind, ze zit in een rolstoel en ze heeft acht
gouden kiezen.'
'Vooral die gouden kiezen interesseren je,' zei moeder.
'Je bent op haar geld uit.'
'Ze is aardig en ze heeft geen gewone handicap,' zei Patrick.
'Wel een ongewone. Ze heeft een probleem, dat ik
haar help oplossen. En omdat het háár probleem is en niet
het mijne, kan ik je niet alles vertellen .'
'En daarvoor moet je 's avonds om elf uur de deur nog
uit. Daarvoor wil de politie je spreken. Daarom vergeet je
me te vertellen dat Lucie gekidnapt is. Ik begrijp dat het om
een kleinigheid gaat,' zei moeder cynisch .
'Dat zei ik niet.'
'Als het om een grotigheid gaat, vind ik dat ik het moet
weten. Je bent minderjarig.'
'J e moet me vertrouwen,' zei Patrick en er klonk iets
koppigs in zijn stem.
Zijn moeder bekeek hem aandachtig. Hij keek haar recht
in de ogen. Ze zag ineens dat hij dons op zijn bovenlip had,
en een paar blonde haren op zijn kin. Hij was bezig een man
te worden. Hij is meer een man dan veel volwassenen, dacht
ze.
III
'Je weet dat ik meer van je hou dan van iemand anders in
deze wereld,' zei ze, 'en dat ik je meer vertrouw dan wie ook.
Maar ik ben nog verantwoordelijk voor je.'
'Ik doe wat ik vind dat ik moet doen,' zei Patrick.
'Doe je dingen die in strijd zijn met de wet?'
Patrick dacht even na. 'Misschien zou de politie het niet
helemaal eens zijn met wat ik doe. Maar ik doe niets slechts.
Je moet me vertrouwen.'
'Natuurlijk vertrouw ik je, maar je maakt het me moeilijk.
Het zou toch kunnen dat je iets onverstandigs doet.'
Dat is maar al te waar, dacht Patriek, maar hij had, geen
zin die gedachte uit te spreken.
'Gebruik je hersens beter dan ooit,' zei zijn moeder.
Zij had ook iets koppigs, haar zoon had het van niemand
vreemd.
Ze had al jaren geleden besloten dat hij zo zelfstandig
mogelijk zou worden. Er was iets beschermends in de houding
van bijna alle mensen die Patrick kenden. Weinig mensen
schijnen voor honderd procent te kunnen geloven dat
iemand die een handicap heeft toch een krachtige persoonlijkheid
kan zijn, iemand die leiding kan geven, een krachtpatser.
Zij kende haar Patriek. Ze wist wat hij in zijn mars
had. Ze had voor zichzelf gezworen dat hij gerespecteerd
zou worden om alles wat hij wèl had, niet beklaagd om het
enige wat hij niet had, namelijk sterke benen .
. Nu moest zij zelf afstand doen van haar wens om hem te
beschermen. Ze vocht al dagen met zichzelf om dat op te
brengen. Ze werd verscheurd van zorg. Ze had duizend redenen
om hem af te houden van wat hij aan het doen was. Hij
was een kind. Hij had nog niet veel ervaring. Hij kon zichzelf
in ernstige moeilijkheden brengen. Men zou haar verwijten
dat ze hem zijn gang had laten gaan. Niemand kon
van haar verlangen dat ze een jongen van nog geen zestien
alleen liet rondscharrelen in het schemerdonker van wat mag
en wat niet mag. En toch deed ze dat.
112
'Ik vertrouw je,' zei ze. 'Laat me niet langer in ongerust
heid en onzekerheid dan nodig is.'
Ze is geweldig, dacht Patrick. Wat had Victoria tegen
hem gezegd? Je bent een held, had ze gezegd. Dat was wat
zijn moeder was. Een heldin. Maar hij zei: 'Als ik het won
denniddel heb gevonden laat ik het je meteen weten.'
Vervolgens moest de Metsu naar het Nieuw Provinciaals
Museum. Dat werd nog diezelfde dag geregeld. Tom en hij
pakten het schilderij in een deken en bonden die achter de
rugleuning van de rolstoel. Daarover gooide Patrick achte
loos een windjack. Je zag er echt niks van. Vervolgens gin
gen hij, Tom en Victoria als gewone toeristen het museum
bezichtigen. Ze kochten kaartjes, spraken er hun tevreden
heid over uit dat het gebouw zo goed toegankelijk was voor
rolstoelen en bewonderden de kunstschatten die het mu
seum rijk was.
'Een echte Gerard Dou,' zei Patrick met voorgewende
deskundigheid nadat hij met zijn scherpe ogen vanuit de
verte een kaartje had ontcijferd. 'Wat een compositie! Wat
een kracht van schilderen.'
'Nou,' zei Victoria, 'de kunstkenners zijn het erover eens
dat dit een van zijn zwakkere werken is. Er is met name
kritiek op de kleur van de lucht. Te veel grijs.'
baar.
'Waar hebben jullie het over?' vroeg Tom met een ge
'We bespreken de kwaliteit van het tentoongestelde,'
verklaarde Patrick. 'Zoals je weet zijn wij erkende experts.'
'Met kleurpotloden en ruitjespapier,' grijnsde Tom.
Ze gingen van zaal naar zaal. Bijna overal waren suppoos
ten, die met belangstelling naar de rolstoel keken, zonder dat
te laten merken, dachten ze. Na een kwartiertje kwamen ze
in een klein zaaltje dat een beetje donkerder was en waar
niemand toezicht hield. Tom wees naar een lege haak aan de
muur.
1I3
'Een prima plek,' vond Victoria.
Ze haalden snel de Metsu uit de deken en hingen hem op.
Hij leek er op zijn gemak te hangen, niks onwennig.
'Nu vlug ervandoor,' vond Victoria.
'Eerst nog een paar zaaltjes bekijken,' was de mening van
Patrick. 'We hebben ervoor betaald. Heel rustig. Geen pa
niek. Er kan ons niks gebeuren.'
'Het zou een peuleschil zijn om een ander schilderij mee
te jatten,' gebaarde Tom. 'Ik geloof dat ik in het inbrekers
vak ga.'
N a nog een kwartier waarin ze in een lacherige stemming
kwamen, verlieten ze het museum. Punt drie van Patriek' s
lijstje was afgewerkt.
De volgende dag stond op een opvallende plaats in de
kranten dat er opnieuw een ruitje was ingeslagen in het Jan
Steen-museum, nu met het wonderlijke doel om de eertijds
gestolen Reynolds, het schilderij waarvoor onlangs anoniem
een half miljoen was gevraagd, hetzelfde werk dat de heer
Hendriks onder dwang had moeten bekijken op echtheid,
terug te bezorgen. De mensen van het museum en van de
verzekering waren natuurlijk verrukt, de politie tastte in het
duister. Patrick werd opnieuw bij inspecteur Saarloos geroe
pen, deze keer zonder Tom. De inspecteur vroeg hem het
hemd van het lijf, maar Patriek zei dat hij geen verstand had
van schilderijen en dat hij niet begreep wat de politie van
hem wilde. De zaak was werkelijk mysterieus. Niemand kon
er een touw aan vastknopen. Ook Patrick' s moeder niet. Ze
keek uit haar ooghoeken naar haar zoon en ze was ervan
overtuigd dat hij er iets mee te maken had. Maar wat?
Ze veronderstelde dat hij op mysterieuze wijze achter de
verblijfplaats van het gestolen schilderij was gekomen en
zich tot taak had gesteld het terug te bezorgen. Nou ja, het
was in ieder geval een nobele daad.
Nu punt vier, dacht Patriek. Aan punt één probeerde hij niet
II4
te denken, maar hoe vaker hij met Victoria in aanraking was
des te meer was juist dat punt in zijn gedachten. De vijf
overgebleven schilderijen moeten weg bij meneer Roerig.
We kunnen ze niet allemaal vervangen door foto's. Daar
hebben we niet meteen geld voor en het kost te veel rijd.
Die mening werd nog versterkt toen hij een meneer zijn
hoed zag afnemen. Het was een man met een donkere regen
jas aan en een bril met een zilveren rand op zijn neus. Twee
maal in de voorbije week had Patrick de man gezien en het
had een belletje doen rinkelen in zijn hoofd. Ik heb hem
eerder gezien, dacht hij, maar hij kon zich niet herinneren
wáár. Tot hij de man opnieuw tegenkwam en die zijn hoed
afnam voor een mevrouw die hij blijkbaar kende. Toen zag
Patrick een ronde schedel met een paar haren er op en hij
herinnerde zich een middag toen hij op weg was naar Victo
ria (die hij toen nog niet kende), samen met Tom was hij
geweest, toen diezelfde man hen had aangesproken. 'Een
padvinder die zijn goede daad voor vandaaKnog moet doen'
had hij, Patrick, gezegd.
Wat wilde die man? Patrick kon niet vaststellen of hij
echt door de man werd gevolgd, maar het leek ofhij zijn best
deed hem tegen te komen. Zou hij van de politie zijn? Dan
mocht hij in ieder geval niet ontdekken dat Patrick en Victo
ria elkaar kenden. De schilderijen moesten weg, zo gauw
mogelijk.
voor.
Hij maakte een plan en legde het aan Tom en Victoria
'Mijn vader is wel geestelijk afwezig,' zei Victoria, 'maar
dat merkt hij beslist.'
'En wat doet hij dan?'
'Dat weet ik niet.'
'Waarschijnlijks niks,' dacht Patriek.
'Het is een goed plan,' vond Victoria. 'Als vader er moei
lijk over doet, dan is dat jammer. De schilderijen moeten zo
gauw mogelijk terug naar waar ze vandaan komen, daar heb
je groot gelijk in.'
115
Dus werd het plan uitgevoerd. Ze leegden hun portemon
nees en stelden vast dat ze honderdvijftig gulden bij elkaar
konden brengen. Tom had het meeste, want die spaarde al
een poosje voor een hometrainer. Victoria beloofde dat ze
het geld zo gauw mogelijk terug zou betalen.
'Dat komt wel goed,' zei Patrick en Tom glimlachte zijn
charmantste glimlach.
Tot hun vreugde was het herfstvakantie. Dat gaf hun de
gelegenheid de volgende morgen naar de rommelmarkt te
gaan. Patrick had bedacht dat hij daar wel eens oude, waar
deloze schilderijen had zien liggen, die je met lijst en al voor
tien of twintig gulden kon kopen. Het is onvoorstelbaar wat
je allemaal op de markt kunt krijgen, nieuwe dingen, half
nieuwe dingen, kostbaar antiek, troep. Ze zagen oude kap
stokken, verroeste gordijnroeden, stukjes afvoerpijp van
plastic, soms niet langer dan twintig centimeter, hoefijzers,
geribbelde puddingschaaltjes, een verwarmingsradiator uit
de vorige eeuw, lampekappen, keukenstoelen, en tussen dat
alles ook een schilderij in prachtlijst, dat wil zeggen breed,
vol krullen en tierelantijnen, en zeer vuil.
'Wat moet dat schilderij kosten?' vroeg Patrick aan de
man die kennelijk de eigenaar was van de tentoongestelde
pracht.
De man sleurde het te voorschijn en bekeek het met ver
tedering. 'Een echte De Koster,' zei hij . 'Geschilderd kort na
de middeleeuwen. 't Heb artistieke waarde èn antiquiteits
waarde. Tachtig gulden, met de lijst erbij.'
Het schilderij stelde een haven voor, waarin de zee klotste
en golfde alsof het midden op zee was bij windkracht tien.
De schilder had waarschijnlijk nooit begrepen waar een ha
ven voor was. Hij had het water bevolkt met zóveel schepen
dat het ook wat dat betreft met de veiligheid niet pluis was.
Kortom, hij had royaal gebruik gemaakt van de vrijheid van
de kunstenaar om de dingen van hun realiteit te ontdoen.
Maar misschien waren sommige barken en driemasters geen
u6
produkten van zijn hand maar strepen vuil, daar verzameld
op stoffige zolders.
'Zeven en een halve gulden,' zei Patrick.
'Veertig.'
Patrick zei dat het vod met een tientje goed betaald was en
Victoria vroeg met goed gespeelde verbazing wat hij in vre
desnaam met dat onmogelijke ding wilde.
'Tien gulden, en geen cent meer,' bood Patrick.
'De lijst alleen is het dubbele waard,' zei de marktkoop
man. 'Nou, neem maar mee, voor een tientje en een knaak.'
Patrick betaalde de man twaalf en een halve gulden en het
schilderij werd voor zijn voeten op de stoel gezet. Ze gingen
verder en ze slaagden erin nog drie meesterwerken te kopen,
voor een totaalbedrag van zestig gulden. Vier was genoeg,
want Victoria had nog een foto reproduktie klaar staan van
een prachtig schilderij van Willem Maris. Met hun buit gin
gen ze richting Witte de Witstraat, waar ze de schilderijen
tijdelijk in de kelder van de Roerigs zouden opslaan. Tot
Patrick' s ergernis kwamen ze weer de man met de hoed te
gen. En hij sprak hen nog aan ook, net als de eerste keer.
hij .
'Zo, jongelui, gaan jullie in de schilderijenhandel?' grapte
'We krabben de doeken af en gebruiken ze opnieuw,' zei
Patrick. 'Ik heb schilderles.'
'Zo zo,' zei de man. 'Wat interessant. Afkrabben, hè?
Maak je vorderingen?'
'Ik schilder met mijn voeten,' zei Patrick. 'Dat doen alle
gehandicapten, zoals u natuurlijk weet.'
Tom wendde zich af om in de kraag van zijn jas te lachen,
maar Victoria holde ineens weg, het schilderij dat ze bij zich
had onhandig onder haar arm.
'Hé, Vi . . . '
Op het laatste moment bedacht Patrick dat die meneer
niet hoefde te weten wat haar naam was.
'Hé, vissebekje,' riep hij, niet erg hoffelijk maar het was
het enige wat hem te binnen schoot.
117
De meneer stond er ongemakkelijk bij. Hij wist niks zin
nigs te zeggen, lichtte zijn hoed en liep door. Patrick en Tom
gingen achter Victoria aan en haalden haar dicht bij haar
huis in.
'Wat heb je?'
'J e mag zulke dingen niet zeggen.'
Ze had een vuile streep over haar gezicht, waarschijnlijk
opgelopen bij een te innige omhelzing met een van de schil
derijen van de markt. Patrick zag dat er nu door die vuile
plek een voortje liep, daarin gegroefd door een traan. Hij
begreep het niet. Waarom huilde ze? Om dat 'vissebekje'?
Nee, natuurlijk niet. Ze was weggehold toen hij een grap had
gemaakt over zijn handicap. Kon ze daar niet tegen? Waar
om niet?
Geen ogenblik kwam de gedachte bij hem op dat ze er
niet tegen kon omdat het om hém ging. Dat die traan was
omdat ze niet wilde dat hij ongelukkig was. Dat kon hij
geloven van zijn moeder, die hij soms nog op een traan be
trapte, al deed ze haar best ze weg te houden. Dat maakte hij
bij tijd en wijle mee van zijn tante Saskia, een zuster van zijn
vader, die de enkele keer dat ze hem zag tranen van medelij
den vergoot en zich daarna tegoed deed aan de taartjes die
zijn moeder voor haar kocht. Hij haatte het mens.
Ach, natuurlijk, het was om T ony. Ze had gedacht dat die
niet eens met zijn voeten zou kunnen schilderen. Terwijl hij
vroeger zo van tekenen hield. Stom van hem. Hij moest zijn
grote klapper wat vaker dichthouden.
'Sorry,' zei hij . 'Ik dacht niet aan Tony.'
'Ja, Tony,' zei Victoria. Ze was blij dat hij haar gedrag
daarop gooide. 'Je hebt nog niet eens een leeskaart voor hem
gemaakt, zoals je beloofd hebt.'
'Ik zal het vanavond doen.'
Victoria kon zichzelf wel slaan. Hij deed alles voor haar.
Hij nam risico's. Hij bedacht plannen. Hij had de schilderij
en teruggevonden. Hij kocht van zijn zakgeld meesterwer-
II8
ken van De Koster. Hij was de enige die Tony had laten
lachen. En het enige wat zij kon zeggen was: 'Je hebt geen
leeskaart gemaakt.'
'Ik ben een trut,' riep ze en meteen holde ze weer weg, nu
om de sleutel van de kelder te gaan halen.
Natuurlijk keek Patrick elke dag nauwletted in de krant of
er iets werd geschreven over de teruggebrachte schilderijen.
De Metsu werd pas ontdekt twee dagen nadat ze hem het
museum binnen hadden gesmokkeld. Althans, er werd pas
na twee dagen over geschreven. Ook van die vondst werd
uitvoerig in de krant melding gemaakt. En er werd natuur
lijk driftig gespeculeerd over het hoe en wat. Wie was de
mysterieuze dief die eerst kostbare wer_ken stal, ze daarna te
koop aanbood, maar voordat daarover een beslissing was
genomen ze vrijwillig terugbracht? En hoe was hij of zij er in
geslaagd de Metsu het museum in te krijgen? Het werd de
bezoekers niet toegestaan grote tassen mee te nemen in de
tentoonstellingsruimte. Die moesten in de garderobe wor
den afgegeven. De krant die Patrick las suggereerde dat wel
licht een van de eigen mensen van het museum bij de zaak
betrokken was.
De drie samenzweerders genoten van al die speculaties.
Zij waren de enigen die wisten hoe het zat. Dat wil zeggen,
dat dachten ze. Ze voelden zich goden op de Olympus, die
neerzagen op het ijverige, maar dom aandoende gewriemel
van de mieren onder zich. Ze voelden zich sterk als Goliath
en vooral slim als David. Ze hadden de touwtj es in handen.
Hun borstkas zwol en ze haalden diep adem.
T ot de krant van donderdag verscheen. Daarin stond met .
een grote kop op de voorpagina: DE METSU IS EEN VER
VALSING. En breed werd in het artikel uitgemeten dat het
beroemde werk van Gabriël Metsu 'Kind aan het raam' , dat
indertijd uit het Nieuw Provinciaals Museum was gestolen
en een paar dagen geleden op onverklaarbare wijze terug
was gebracht, een knappe vervalsing was. De directeur van
het museum verklaarde met stelligheid dat het gestolen werk
echt was geweest. Hij vond het een macabere grap om een
vervalsing terug te brengen. Een dure grap ook, trouwens.
Want de vervalsing was met grote zorg en met grote des
kundigheid geschilderd. Met het blote oog was niet te zien
dat het een vervalsing betrof.
Natuurlijk had men onmiddellijk in het Jan Steen-mu
seum ook de weer opgedoken Reynolds aan een grondig
onderzoek onderworpen. Maar dat werk bleek wel degelijk
het echte te zijn. En dus, besloot de krant, werd de zaak van
de gestolen schilderijen hoe langer hoe vreemder.
Weg Olympus. Ze tuimelden naar beneden volgens een
nieuwe wet van Newton, die zegt dat zelfvertrouwen gelijk
is aan verbeelding gedeeld door werkelijkheid. Ze voelden
zich bij de neus genomen. Ze waren niks wijzer dan de poli
tie, de directeur van het museum, de mensen van de krant.
'Het schilderij moet verwisseld zijn hij die Veenmannen,'
zei Victoria. 'Bij ons is het niet gebeurd.'
Patrick schudde zijn hoofd. 'Dat geloof ik niet. Dat is niks
voor de Veenmannen. Daar zijn het geen mensen voor.'
'Hoezo niet?'
"k Weet niet. Het is te subtiel voor ze. Ze zijn ruwer. Ze
zouden niet op de gedachte komen. En áls ze op de gedachte
kwamen zou het minder netjes zijn uitgevoerd!
Victoria keek naar haar nagels, waarop ze de laatste
maand niet meer had gebeten. Haar handen waren nu veel
langer, leek het, ze stelde met genoegen vast dat ze eigenlijk
best mooie handen had. Zou Patrick dat ook vinden? Een
oplossing voor de vervalsing van de Metsu kon ze er niet in
lezen.
Tom probeerde te fluiten. Het was een afgrijselijk geluid,
want hij hoorde niet wat hij deed.
Patrick zei: 'Zou je willen proberen een konijn na te doen
in plaats van een ekster in doodsnood?'
120
'Maken konijnen geen geluid?' vroeg Tom, vriendelijk
gebarend.
'Ik snap er geen bliksem van,' zei Patrick.
'Ik ook niet, maar dat geeft niet,' gebaarde Tom. 'Ik be-
grijp ook niet hoe de televisie werkt.'
'Dat is wat anders.'
'Waarom is dat wat anders?'
'Omdat je een boek kunt kopen en lezen hoe dat zit met
de televisie. Er is geen boek te koop waarin staat wie de
Metsu heeft vervalst.'
Tom glimlachte. 'Jij komt natuurlijk morgen weer met
een briljant idee,' meende hij.
'Telefoon voor je,' zei moeder met haar hoofd om de deur
van Patrick's kamer. 'Ene Victoria. Is ze dat? '
'Dat is ze.'
Hij racete naar de woonkamer en nam de hoorn. 'Met
Patrick.'
'We hadden in het rommelkamertje een ouwe kist staan,'
zei Victoria, 'met wat dekens er in. Die dekens heb ik onder
mijn bed gesmeten en de kist heb ik naar de kelder gezeuld.
De schilderijen passen erin. Ik heb ze met veel kranten inge
pakt om ze goed te beschermen. Ze zijn vast een miljoen
waard.'
'Ja,' zei Patrick.
'Ons plan om ze met een bakfiets op te halen kan niet
doorgaan.'
'Waarom niet?'
'Ons huis wordt in de gaten gehouden.'
Daar had je het gedonder. Ze waren te laat. Patrick had
steeds geweten dat ze moesten opschieten met het weghalen
van de schilderijen.
'Politie?' Hij keek met een scheefhoofd naar zijn moeder.
Had ze het gehoord? Natuurlijk had ze het gehoord.
'Ik weet niet of het de politie is,' antwoordde Victoria.
'Het lijkt er niet erg op. Meestal slentert er een vent van
I21
een jaar of twintig, vijfentwintig rond met een roodbruin
geruite jack aan. Soms een wat jongere kerel. Een enkele
keer een man die eerder vijftig is.'
'Zijn ze er altijd?'
'N ee. Althans, ik zie ze niet altijd.'
'Hoe weet je dat ze op jullie huis letten en niet op de
buren?'
'Weet ik niet. Voel ik aan m'n eksterogen.'
'Wie staat er nu? '
'Het geruite jack.'
'Ik ga even voorzichtig kijken,' zei Patrick. 'Met Tom.
Zonder dat ze het merken. Ik bel je straks terug.'
aan.
Hij legde de hoorn op de haak. Zijn moeder keek hem
'Wáár ga je voorzichtig kijken?' informeerde ze achter
dochtig.
bij.'
'In een straat. Op klaarlichte dag. Geen sikkepit gevaar
'H'm,' zei moeder.
Patrick trok zijn jas aan en haalde Tom af. Samen gingen
ze naar de Witte de Witstraat, dat wil zeggen ze gingen naar
het terrein van de verlaten fabriek van Doreman en Co dat
met een schutting aan de Witte de Witstraat grensde. Tom
had bedacht dat ze van daaruit ongemerkt die straat konden
bespieden. Patrick zag de hoge schutting en wist dat hij daar
nooit overheen zou kunnen kijken.
'Klereklotekankerzooi,' mompelde hij .
Tom trok vragend zijn wenkbrauwen op .
. 'Ik ga wel voorop,' zei Patrick moedeloos. Zijn stan
daardgrap, al lang niet meer leuk. Tom lachte niet, hij ging
naast de rolstoel op de grond zitten.
Patrick had jaren gehad waarin hij op momenten als deze
in een zwart gat viel, waar hij dagen niet uitkwam. Dagen
van machteloos, eenzaam protest, uitgevochten in een grau
we wereld van ontmoediging en toekomstloosheid. Dagen
122
waarin iedere seconde een minuut leek, iedere minuut een
uur. Dagen waarin hij hoopte dat hij een ongeneeslijke ziekte
zou oplopen, liefst door de schuld van iemand anders,
zodat hij met een verwijt op zijn lippen tragisch dood zou
kunnen gaan.
Hij was die depressies te boven gekomen. Hij was gaan
inzien dat hij een volwaardig leven kon leiden, ook al kon hij
niet over schuttingen klimmen. Hij had gemerkt dat ook
mensen bij wie alles goed functioneert vaak gehandicapt
zijn, door domheid, door zelfbeklag, door afwezigheid van
zelfspot, door dikdoenerij, door zelfzucht. Hij had begrepen
dat er veel mensen waren met wie hij niet zou willen ruilen,
ook al hadden ze de benen van een kampioen hardloper.
Maar op momenten waar hij vroeger in een depressie zou
zijn gegleden, zoals nu, had hij nog de herinnering aan die
depressies. Het was alsof hij de nevelige velden waarin hij
vroeger had moeten dwalen nog zag liggen, mistroostigheid
op een pas afstand.
'Ga eens kijken,' zei hij tegen Tom.
Zijn vriend met de zachte ogen en de weemoedige glimlach
kende hem door en door. Hij wist wanneer hij er moest
zijn en tegelijk niet zijn. De doofstomme wist wanneer hij
moest zwijgen.
Langzaam kwam hij overeind. Hij keek Patrick aan. Die
.
knikte. 'Vertoon je kunsten.'
Met lenige bewegingen klom Tom tegen de schutting op.
Geruisloos ook nog. Kleine richeltjes waren genoeg voor
zijn dunne vingers, een verroeste, half uitstekende spijker
bood steun voor zijn zoekende voet. Hij heeft iets van een
aap, dacht Patrick, zo'n kleintje, een resus-aapje.
T om loerde over de rand van de schutting. Lang had hij
niet nodig. Met een lenige sprong kwam hij naar beneden en
bracht verslag uit.
'De oudste broer van Gert,' gebaarde hij. '} acob Veen-
,
man.
123
'Ah.'
't Was niet verwonderlijk, al met al. De Veenmannen
waren de schilderijen kwijt. Ze wisten niet hóe, maar ze wis
ten wel waar ze vandaan kwamen. Misschien was daar meer
te halen.
'Het verwondert me dat ze niet hebben ingebroken bij
Roerig,' peinsde Patrick.
'Te moeilijk misschien,' vond Tom. 'Er is maar één deur
en die is zwaar beveiligd, heb je dat gezien? Het is drie hoog
en er zijn geen balkons. Daar kom je niet gemakkelijk in.
Meneer Roerig neemt geen risico's meer in zijn leven. Vei
ligheid voor alles.'
Patrick knikte. Dat moest het zijn. De Veenmannen
wachtten er liever op of dat meisje met de spillebenen op
nieuw met een schilderij naar buiten zou komen.
Ze gingen terug naar huis. Patriek belde Victoria op en
vertelde wie haar in de gaten hield.
'Enig,' zei ze. 'Ik ben dol op die kerel.'Onzichthaar voor
Patrick wreef ze over haar hoofd, waar nog steeds een ge
voelige plek zat. 'Wat doen we nu? De schilderijen moeten
weg en we kunnen ze de deur niet uitkrijgen.'
'Ik denk erover na,' zei Patrick. 'Als ik wat kan verzinnen
bel ik je op.'
Het was niet Patrick die iets verzon, het was Victoria zelf.
Voor er een half uur voorbij was belde ze Patrick opnieuw
op. 'Willem van Schuppen,' zei ze.
Willem van Schuppen? 0 ja, de vrachtauto-chauffeur,
die van het ongeluk.
'Ik had zijn telefoonnummer op de rand van een krant
geschreven. Ik heb het gevonden in mijn bureautje. Ik heb
hem opgebeld. Laat hij nou thuis zijn. Ik heb gevraagd ofhij
een kist voor me wil vervoeren. Dat wilde hij. 't Is een aardi
ge vent. Hij komt morgen tussen vier en vijf, als mijn vader
niet thuis is.'
'Geniaal,' zei Patrick. 'Tom en ik zullen er ook zijn.'
124
'Dan ziet die Veenman jullie naar binnen gaan.'
'Dat moet dan maar.'
Willem van Schuppen was een man van zijn woord. Om
kwart over vier reed hij voor met een klein model vrachtau
to. Hij was nog zwaarder geworden dan Victoria zich her
innerde van enkele jaren eerder. Zijn gezicht was rood ver
brand, omdat hij net terug was van een reis naar Zuid Italië,
naar hij zei. Hij vertelde dat hij een poosje eerder een foto
van Victoria in de krant had gezien. Iemand had het Stads
blad voor hem meegebracht, omdat hij die familie Roerig
immers kende.
'Iemand had je neergeslagen,' zei hij. 'Hoe gaat het nou?
Ik had nog op willen bellen, maar ja, daar komt het dan niet
van. ,
Patrick liep op zijn krukken naar het raam, waar vitrage
voor hing zodat hij van buiten niet gezien kon worden.
'De vent die Victoria die klap op haar hoofd heeft gege-
ven staat daar in de straat,' zei hij droogjes.
Van Schuppen kwam naar het venster.
'Die daar, met dat rood-bruine jack aan.'
'Waarom heeft hij dat gedaan? Waarom staat hij daar?
Waarom rekent de politie hem niet in?'
'Weet ik niet. Ze kunnen het niet bewijzen, denk ik.'
Hoofdschuddend keek Willem van Schuppen nog een
ogenblik naar Veenman, een krachtig uitziende knaap, met
bakkebaarden tot midden op zijn wang. Een meisje als Vic
toria op haar hoofd slaan, hij had er geen woorden .voor.
'Er staat een kist in de kelder die naar het station moet,'
zei Victoria. 'Naar het loket waar je koffers in bewaring
geeft. Heet dat niet het depot? Ik kan niet mee, want ik moet
op Tony passen. Misschien wilt u het ontvangstbewijs op
sturen.'
'Da's prima,' zei Wil1em.
Hij ging met Victoria en Tom naar de kelder. Patriek
12)
leef bij Tony. Hij zat op een krukje bij het raam en zag hoe
Jacob Veenman een sigaret draaide Even later kwam Van
Schuppen naar buiten, de kist op zijn schouder. Victoria en
T om lieten zich niet zien. Veenman kwam een stapje dich
terbij en volgde met grote belangstelling de bewegingen van
de vrachtrijder. Die opende de achterdeur van zijn voertuig
en zette de kist erin. Hij sloot de deur weer. Tot zijn ver
bazing -zag Patrick hem daarna in de richting van Jacob
Veenman lopen, net toen Tom en Victoria binnenkwamen.
Patrick wenkte ze haastig naar het raam. Van Schuppen zei
wat. Tom tuurde naar zijn lippen.
'Als ik het goed zie zegt hij dat hij het niet op heeft met
kinderlokkers,' gebaarde hij en Patrick vertaalde dat weer
voor Victoria. 'J acob Veenman zegt dat hij op kan donde-
ren. ,
'Dit was niet de bedoeling,' zuchtte Patrick. 'Nu ver
moedt Veenman dat de vrachtauto, en dus de kist, met Vic
toria te maken heeft en dus gaat hij de vrachtauto volgen.
Die motorfiets op de hoek is vast van hem.'
'Klopt,' zei Victoria.
'Dat mag niet gebeuren. Tom, je moet erheen. Of nee, je
kunt niet met Willem praten. Victoria . .. '
Maar Tom greep hem bij zijn haar en draaide zijn gezicht
weer naar het raam. Ze zagen dat Willem van Schuppen
geweldig uithaalde en de sterke J acob Veenman een opla
waai verkocht waarvan hij languit in de berm belandde.
Daarna werd hij aan het rood-bruine jack omhoog gesleurd,
omgedraaid en hij kreeg nog een formidabele trap tegen zijn
niet geringe achterwerk. Nu was de echte wet van Newton
in werking, die zegt dat een kracht uitgeoefend op een massa
een versnelling veroorzaakt. Hij maakte een paar snelle pas
sen, struikelde, botste met zijn hoofd tegen de kalende aca
cia. Opnieuw viel hij.
Willem van Schuppen wreef met zijn hand over de vuist
die de eerste slag had toegebracht, wierp de verslagene een
126
10
'Het bezit van de zaak is het eind van 't vennaak', zegt een
oud spreekwoord. We willen iets bereiken en onze vreugde
ligt erin dat voor elkaar te krijgen; we denken er niet over
wat we doen als onze droom in vervulling is gegaan. We
veronderstellen dat de wereld voor ons open gaat als we het
eindexamen hebben gehaald. Als die dag is gekomen zijn we
blij, we hangen onze schooltas uit het raam of aan de vlagge
stok, we vieren feest, en pas als de vuile glazen op het aan
recht staan denken we: en nu? De vreugde ebt weg en komt
pas terug als we ons een nieuw doel hebben gesteld.
Patrick staarde uit het raam en zag zonder echt te kijken
hoe een traag regentje de laatste bladeren van de bomen
weekte en ze vastplakte op het wegdek. Geen vrolijke war
reling, geen laatste dans van de bruine vlinders in een on
stuimige herfststorm, het was meer een lamlendig opgeven
van de strijd door de bomen, die kaalgeplukt de komende
winter moesten trotseren. Een koude regen, die een huive
ring langs je ruggewervels stuurde, die zelfs de meest solide
jas op den duur doorweekte, die je iedere lust ontnam om de
straat op te gaan.
Trouwens, wat moest hij daar zoeken? Iedere activiteit
die hij kon bedenken leek nutteloos, iedere handeling over
bodig. Hij probeerde te bedenken wat hij een jaar geleden op
een dag als deze zou hebben gedaan. Misschien zou hij naar
de bibliotheek zijn gegaan om iets interessants op te zoeken
voor zijn werkstuk. Hij deed altijd erg zijn best op werk
stukken; op het laatste, dat ging over het onderwerp slapen.
had de leraar geschreven: 'Dit werkstuk is een pronkstuk'.
Nu was hij weer met iets bezig, over de evolutietheorie van
128
minachtende blik toe en reed weg. Langzaam krabbelde J a
cab Veenman overeind. Hij voelde voorzichtig aan zijn hil
len, wat de drie hoven uitermate amusant vonden. Hij liep
voetje voor voetje naar zijn motor en probeerde erop te gaan
zitten. Dat bleek helemaal niet te bevallen. Hij kwam er weer
af en betastte opnieuw het getroffen lichaamsdeel. Daarna
liep hij langzaam de straat uit.
De drie boven vielen hikkend van het lachen in hun stoe
len, wat ook bij Tony grote agitatie en veel hoofdbewegin
gen veroorzaakte.
'De schilderijen zijn het huis uit,' zei Victoria.
Patrick gluurde achter het gordijn dat de muur bedekte.
Hij zag dat De Koster en de zijnen er hingen.
'Wat zei je vader ervan?'
'Volgens mij heeft hij het nog niet gezien. De gordijnen
zijn tegenwoordig bijna altijd dicht.'
'Die hele actie op de markt was dus eigenlijk overbodig,'
zei Patrick. 'We hadden ook krantefoto's op karton kunnen
plakken en die op kunnen hangen.'
'Misschien wel,' zei Victoria.
Hoe dan ook, punt vier van mijn lijstje is afgewerkt, dacht
Patrick. Nu nog punt vijf.
'En punt één?' fluisterde een klein duiveltje in zijn oor.
'En punt één?'
127
Darwin, wat best boeiend was, maar hij kon er de ware be
langstelling niet voor opbrengen. Wat stelde zo'n werkstuk
nou voor? Uiteindelijk schreef je alles over uit boeken die
door anderen waren geschreven, je bedacht niks echt zelf.
Waardeloos.
Tom was deze week met zijn klas in België. Ze gingen
kerken bekijken in Gent en in Brussel en grotten in de Ar
dennen. En Victoria? Ach, wat kon hem die griet schelen.
Er gebéurde niks meer, dat was het 'm. Er was geen span
ning meer. Er werden geen schilderijen meer gestolen. Hij
werd niet meer bij de politie geroepen. Lucie was al in geen
weken meer ontvoerd. Saai, dat was het.
Ze hadden nog een hoop pret gehad toen ze de schilderij
en vanuit het depot op het station terug hadden bezorgd. Dat
was lachen geweest. Tenminste, achteraf. Want het was ook
wel hartstikke spannend geweest, hij had geregeld geen hon-
o ger gehad vanwege de vlinders in zijn buik.
Ze hadden steeds één schilderij uit de kist gehaald en de
rest teruggegeven in depot. Dat had kunnen opvallen, maar
gelukkig waren er steeds andere mannen aan het loket ge
weest. Hoe dan ook, niemand had er erg in gehad dat zij het
waren die ervoor zorgden dat er om de paar dagen een ver
baasd verhaal in de krant had gestaan. Het grootste en moei
lijkst te vervoeren schilderij van de vijf die Willem van
Schuppen voor hen naar het stationsdepot had gebracht, was
er een van Jan Toorop, met de titel 'Kastanje aan het water
studie in navolging van de pointillétechniek van Seurat'. Het
doek werd inderdaad bijna helemaal in beslag genomen door
een kastanjeboom, geschilderd met een heleboel kleine stip
jes, die je eigenlijk alleen goed kon onderscheiden als je door
je oogharen keek. Ze hadden het werk opnieuw in de kelder
van het Jan Steen-museum gezet, waarbij er voor de derde
maal een ruitje had moeten sneuvelen. Maar tenslotte kwam
het doek ervandaan en het was meneer Hendriks vast wel
een ruitje waard om het terug te hebben. Ze hadden er trou-
wens een hartelijk briefje bijgevoegd, getypt op een oude
schrijfmachine van Tom, waarin stond dat hij het kreeg als
vergoeding voor de aangedane last tijdens de ontvoering, en
dat ze hoopten dat hij van zijn kant zijn dochtertje (was haar
naam niet Lucie?) twintig repen chocolade zou geven. De
kranten hadden daar allemaal uitgebreid verslag van gedaan
en Lucie had de repen gekregen. Daar hadden de jonge samenzweerders
zelf nog van geprofiteerd, want Lucie was
niet krenterig.
Het tweede schilderij, dat waarvan Victoria indertijd al
een gefotografeerde reproduktie had gemaakt, was van Willem
Maris, 'Portret van een meisje'. Dit kunstwerk hadden
ze een paar dagen later bij de burgemeester persoonlijk bezorgd.
De burgemeester woonde in een huis met een enorme
tuin eromheen, · meer een park, en in die tuin stond een
prieeltje. Daarin hadden ze op een avond de Willem Maris
neergezet, verpakt in plastic, en omdat de burgemeester in
de gure herfstdagen dat tuinhuisje wellicht niet dagelijks bezocht
hadden ze hem een brief geschreven waarin hem werd
aangeraden een kleine excursie naar dat gebouwtje te ondernemen.
Ze hadden ook vermanend geschreven dat de musea
in zijn gemeente hun kunstschatten niet zo moesten laten
slingeren en dat de politie wat ijveriger moest zijn met de
opsporing. Patrick en Victoria hadden bij het opstellen van
dit geschrift gevonden dat het wat ver ging, maar Tom had
staan dansen van plezier en dus hadden ze het maar laten
staan. De brief, die was ondertekend met het woord 'antidief
werd in zijn geheel in de kranten afgedrukt en de stad
amuseerde zich kostelijk. Er werd even gesuggereerd dat de
twee teruggegeven werken waarschijnlijk vals waren, net als
de Metsu, maar onderzoek wees uit dat ze zo echt waren als
de burgemeester zelf, en hoe echt die was bleek uit het plezier
waarmee hij de ene persconferentie na de andere gaf.
Het drietal kreeg de smaak te pakken. Het derde schilderij,
'Kaïn's berouw', waarschijnlijk geschilderd door een
130
leerling van Rembrandt in het midden van de zeventiende
eeuw, werd door van Gend en Loos bezorgd bij de dominee
van de gereformeerde kerk. Ook dit was grotendeels een
verzinsel van Tom, wiens ouders gereformeerd waren en die
in een voortdurend conflict met zijn ouders was ofhij 's zon
dags naar de kerk moest of niet. Hij hield stug staande dat hij
het gesprokene niet kon verstaan, wat zijn vader en moeder
sterk in twijfel trokken vanwege zijn bekwaamheid in het
liplezen, terwijl ze bovendien betoogden dat zelfs als hij hier
en daar wat miste het samenzijn in de kerk toch zijn beteke
nis had. Vooralsnog was de strijd onbeslist, want Tom ging
ongeveer om de week.
Deze keer maakte hij geen enkel bezwaar om de dienst bij
te wonen. Want in de brief aan de dominee hadden ze ge
schreven dat hij, natuurlijk een uitmuntend kenner van het
achtste gebod, gebukt moest zijn gegaan onder het verdwij
nen van de schilderijen. (Het achtste gebod van de wet van
Mozes zegt dat je niet mag stelen.) De dader had berouw,
evenals de op het kunstwerk afgebeelde Kaïn, die het zesde
gebod had overtreden (je mag niemand vermoorden) . De
dominee wilde misschien wel zo vriendelijk zijn om het
schilderij terug te laten bezorgen bij het museum dat er de
rechtmatige eigenaar van was. Verder had de ondertekenaar
van de brief nog een verzoek, namelijk of de predikant de
volgende zondag wilde preken over een zin die te vinden
was in Genesis 4 vers IO, waar staat: 'Wat hebt gij gedaan?'
De naam van de ondertekenaar van de brief was deze keer
'zondaar'.
Opnieuw besteedden de kranten uitvoerig aandacht aan
het terugbezorgde schilderij en het begeleidende schrijven,
waar Patriek en de zijnen onbedaarlijke pret om hadden. En
ze hadden nog meer plezier toen Tom twee dagen later
meldde dat de dominee had gepreekt over de tekst die staat
in Johannes 9 vers 2), waar staat: 'Ofhij een zondaar is, weet
ik niet.' En tijdens de preek had hij wel tien keer geroepen:
131
'wat hebt u gedaan?' Maar toen Patrick en Victoria vroegen
wat de dominee verder had gezegd moest hij het antwoord
schuldig blijven; zoals gewoonlijk had hij weinig van de
preek begrepen.
Ze waren steeds vermeteler geworden. Het vierde schil
derij was van Sj. van der Vooren, het enige moderne werk
van de zeven die meneer Roerig indertijd had ontvreemd.
Het heette eenvoudigweg 'Compositie' en het stelde niks
begrijpelijks voor. Het waren vooral kleuren die bij elkaar
waren gebracht, blauw, geel, rood, wit, met een dikke, roya
le kwast. Patrick vond er niks aan. Tom vond het prachtig.
Ook Victoria was van het schilderij gaan houden in de loop
van de jaren. Ze zei dat ze het voor zichzelf altijd 'nacht
zeilen' noemde, want het werk riep bij haar de gedachte op
aan een zeilschip dat bij woeste zee in de nacht op weg is naar
een belangrijke bestemming.
Die zelfbedachte titel had Patrick op een idee gebracht.
De mevrouw die soms bij hen schoonmaakte deed datzelfde
werk voor de winkel in scheepsbenodigdheden, de water
sportwinkel die hun stadje rijk was. Aan de achterkant van
die winkel, op een geheim plaatsje, hing een sleutel aan een
spijker, niet te vinden als je het niet wist. Maar Patrick wist
het, want hij had de schoonmaakster hem er een keer af zien
nemen, toen ze samen op weg waren geweest naar hun huis
en zij even een doos met schoonmaakspullen in de winkel
had gezet. Met behulp van die sleutel slopen ze op een avond
de zaak in en installeerden het schilderij van Van der Vooren
in de etalage. Ze verplaatsten de blokken, harpjes en kom
passen die er lagen, zodat het doek alle ruimte had en de
voorbijgangers meteen zou opvallen. Ook de eigenaar van
de watersportwinkel kreeg natuurlijk een brief, die voor
hem werd klaargelegd op de toonbank. Ze schreven dat de
schilderkunst op het water zelden werd beoefend, daarente
gen wel vaak aan het water. Hoeveel kunstwerken waren
niet gemaakt van meren, rivieren, slootjes en zeeën? Daar-
132
om kon het haast niet anders of hij , eigenaar van een water
'sportwinkel, hield veel van de beeldende kunsten. Hij wilde
wel zo vriendelijk zijn dit schilderij, dat zo kennelijk was
geïnspireerd door een storm op de oceaan, terug te bezorgen
bij het museum dat er de rechtmatige eigenaar van was. Het
schilderij was op drift geweest, zei de brief, het had een tijd
rondgezwalkt zonder baken, zonder vuurtorens, maar nu
had het de veilige haven dan toch weer bereikt. De onder
tekenaar noemde zich deze keer 'nachtzeiler' .
De eigenaar van de sportwinkel was absoluut verrukt dat
hem deze eer te beurt was gevallen. Voordat hij de politie
belde zorgde hij dat er een heel stel persfotografen zijn etala
ge kwamen fotograferen en hij smaakte het genoegen dat
zelfs het televisiejournaal zijn winkel filmde voordat de poli
tie het doek weg had laten halen. Dit gaf hem een boel pu
bliciteit, want ook de landelijke dagbladen schreven nu
steeds stukken over de wonderbaarlijke thuiskomst van de
gestolen schilderijen, meestal op een losse, relativerende
toon, maar toch ook met kritiek op de politie die geen klaar
heid in deze zaak kon brengen. Journalisten zochten de
schilder Sj. van der V o oren op en vroegen hem wat hij er
allemaal van vond. Die antwoordde dat hij het best vond.
Verder schilderde hij liever dan dat hij praatte en of ze dus
maar op wilden hoepelen. Voor ze dat deden vroegen ze nog
wat hij ervan vond dat het werk met nachtzeilen werd ver
geleken en ofhij dat bedoeld had. Sj . van der Vooren zei dat
iedereen vrij was om in een schilderij te zien wat hij wilde en
dat hij nimmer zou onthullen wat hij had bedoeld. De jour
nalisten (er waren er drie tegelijk gekomen) vroegen toen of
hij nu nog beroemder zou worden en toen greep hij een van
verf druipende kwast, met de bedoeling een nieuw kunst
werk te gaan scheppen, maar zij dachten dat hij hun neus een
kleurtje wilde geven en ze dropen af.
Na deze episode had Patriek begrepen dat het zeer ge
vaarlijk zou zijn om nog eens met een schilderij over straat te
133
gaan. Het kon niet anders of de politie moest nu zeer waak
zaam zijn. Ongetwijfeld zou het ze nu opvallen als iemand
met een groot pak over straat ging, zeker als dat laat in de
avond gebeurde. Gelukkig was het laatste kunstwerk dat
terugbezorgd moest worden geen schilderij maar een teke
ning, een houtskooltekening om precies te zijn. Hij was ge
maakt door Kokoschka en heette 'Eekhoorn' . De drie vrien
den gingen voor de laatste keer naar het depot van het sta
tion en vroegen om hun kist, die door Tom en Victoria naar
een stil plekje werd gesjouwd. Daar haalden ze de tekening
uit de lijst en rolden hem voorzichtig op. Zo kon hij on
gemerkt worden vervoerd. De lijst werd in elkaar getrapt;
de stukken smeten ze in een container met puin. De kist
lieten ze domweg staan, ergens in een hoek van het eerste
perron, nadat ze zich ervan hadden overtuigd dat er geen
oud etiket met een adres er op zat.
Wat te doen met deze Kokoschka? Ze hadden er een paar
dagen over nagedacht. Al te gekke dingen durfden ze niet
meer te doen. Ten slotte hadden ze de opgerolde tekening in
een koker gestopt en die per PTT opgestuurd naar de teken
academie. In een korte briefhadden ze de wens uitgesproken
dat de leerlingen even goed zouden worden als Oskar Ko
koschka. De eekhoorn was een spaarzaam dier en een tijd
lang had ook de ondertekenaar van deze brief zich onledig
gehouden met het verzamelen van allerhande dingen. Maar
langzamerhand was hij tot het inzicht gekomen dat kunst
gezien moet worden en dat deze eekhoorn beter op zijn
plaats was in het museum, waar iedereen naar toe kon gaan.
De toekomstige beroemdheden die nu nog op de tëkenaca
demie waren zouden het daar ongetwijfeld mee eens zijn en
ze wilden vast wel zo vriendelijk zijn de Kokoschka terug te
bezorgen bij de rechtmatige eigenaar. De ondertekening van
deze brief luidde: 'ex-verzamelaar'. Uit die ondertekening
zouden de mensen kunnen opmaken dat het hiermee afgelo
pen was. Veiligheidshalve werd de oude schrijfmachine
weggegooid.
134
De schilderijen waren weer thuis. Victoria kon opgelucht
ademhalen. Ze waren niet gesnapt door de politie. Patrick's
moeder had bij ieder bericht in de kranten over de wonder
lijke terugbezorging van de gestolen kunstwerken haar zoon
onderzoekend aangekeken en een zacht snufje laten horen.
Gezegd had ze niets.
Nog steeds regende het. De lucht was egaal grijs, het solide
grijs dat zich in geen uren zal laten verdrijven. De schaarse
voorbijgangers gingen schuil onder een paraplu en liepen
met gehaaste stap. Er kwam een doorweekt hondje voorbij,
op een sukkeldrafje, een toonbeeld van troosteloosheid.
Ook Patrick voelde zich troosteloos. Toen het stationsdepot
leeg was, had hij een leeskaart voor Tony gemaakt. Daarop
had hij groot de letters van het alfabet geschreven, en verder
had hij er een aantal tekeningetjes op gemaakt: van een
brood, van een deken, van een w.c., enzovoort. Hij was
ermee naar de Roerigs gegaan en hij had T ony uitvoerig
uitgelegd wat de bedoeling was. Hij ging met zijn vinger
langs de letters en T ony moest met een beweging of met een
geluid aangeven als hij moest stoppen. Zo kon hij woorden
spellen. Maar je kon ook de tekeningen aanwijzen, dat ging
vlugger, bijvoorbeeld hrood als hij honger had, of deken als
hij het koud had.
Het was een volkomen mislukking geworden. T ony leek
er niets van te begrijpen, hij sloeg woester met zijn hoofd
dan ooit, er was geen touw aan vast te knopen. Patrick was
diep teleurgesteld geweest en hij had zich geschaamd voor
Victoria. Ze had gezegd dat ze het zelf nog wel eens zou
proberen en dat hij nu maar op moest houden, want T ony
werd veel te opgewonden. Misschien moest hij ook maar
weggaan, haar vader kwam zo dadelijk thuis en die was niet
op zijn gemak als er vreemden waren. Hij had gevraagd of ze
elkaar de volgende dag zouden zien, dan was het immers
zaterdag, maar ze had geantwoord dat ze erg veel te doen
13 5
had en of het een paar dagen kon wachten. Hij had zich
natuurlijk groot gehouden en gezegd dat hem dat eigenlijk
ook beter uitkwam en dat ze nog wel zouden zien. Een paar
dagen later had ze opgebeld om te vragen ofhij langskwam,
maar het had geklonken alsof ze liever had dat hij wegbleef.
Ze voelde zich zeker dankbaar of zo, of ze vond dat ze zich
dankbaar moest voelen. Nou, daar had hij geen behoefte
aan, ze kon met haar dankbaarheid op het dak gaan zitten.
Natuurlijk moest ze niets van hem hebben, dat sprak vanzelf.
Hij was een humorloos, pedant ventje, en bovendien had
hij klotebenen. 't Kon hem trouwens niks schelen. Hij had
vrienden zat. D'r knieschijven staken uit en ze was nog ei
genwijzer dan hij. Ze interesseerde hem eigenlijk helemaal
niet. Hij ging Willemien weer eens opzoeken, die was veel
romantischer. Die rotregen, het was nou net geen weer om
uit te gaan. En Tom kwam vandaag ook al niet, die zat nog
steeds in België. Morgen kwam hij terug, maar dan had hij
een controle in het ziekenhuis of zoiets. Nergens goed voor
natuurlijk, hij zou daarna nog steeds niks horen. Patrick
moest zelf ook geregeld naar de een of andere medische
dienst. Waarschijnlijk was dat om hem te sarren, want ge
holpen had het nog nooit. Witte jassen hadden ze altijd aan,
waarschijnlijk om hem te imponeren. Hij moest weinig van
ze hebben.
Zou Victoria thuis zijn? Hij kon natuurlijk bellen. V ragen
of T ony al iets van de leeskaart begreep. Ja, en dan zeker
weer dat vriendelijke toontje horen, vragen of hij kwam,
allemaal uit dankbaarheid omdat hij die paar lullige schilde
rijen bij haar had weggehaald. Als ze wilde dat hij kwam had
ze zelf nog wel eens gebeld. Tenslotte had hij laatst niet
gezegd dat hij niet wilde komen, maar dat hij niet kon. Nee,
ze vond het al lang best dat hij niet meer ieder ogenblik aan
kwam zetten. Niet meer dat gemier met die rolstoel in het
gangetje. Niet meer dat allesweterige toontje aanhoren. Ze
had hem verdragen voor het goeie doel, om van de schilde-
ijen af te komen, maar nu hoefde het gelukkig niet meer. Ze
was er met ere af, want ze had zelf het laatst contact gezocht.
Zou hij dan toch maar bellen? Nee, hij dacht er niet over,
hij verdomde het. Hij ging zich niet opdringen. Hij zou ook
niet weten wat hij bij haar moest doen. Ze kon niet eens
schaken. Saaie meid eigenlijk.
De neerslag buiten was overgegaan in een dreinerig mot
regentje. Het was nog geen vier uur en toch werd het al
donker. Het zou nog weken duren voor de dagen weer gin
gen lengen.
Verliefdheid is een vreemd iets, een gevoel dat niet lijkt te
gehoorzamen aan de wetten van oorzaak en gevolg, aan de
regels van de logica, aan de voorschriften die gewoonte en
omgeving je opleggen. Het maakt een evenwichtig mens
wispelturig, een beheerst mens driftig, een daadkrachtig
mens onzeker. Kortom, verliefdheid gooit je ondersteboven
en keert je binnenstebuiten. Victoria was nog niet vaak ver
liefd geweest. Eén keer vluchtig, op een jongen in haar klas
die kunstzinnige bruine ogen had en gedichten schreef. Het
was overgegaan toen hij een kinderachtig snorretje op zijn
bovenlip had laten groeien. En één keer behoorlijk ernstig,
op een jongen die twee klassen hoger zat, die onverwachte
dingen zei en die tenniskampioen van de school was. Het
had lang geduurd voor hij haar had opgemerkt, want ze was
niet het type dat om een aantrekkelijke jongen heen liep te
draaien. Helaas, kort nadat zijn belangstelling was gewekt
vertrokken zijn ouders, met medeneming van de jonge held,
voorgoed naar Canada.
Ze had dat gevoel van verliefdheid niet zo prettig gevon
den. Ze had geen wispelturige aard en ze hield niet van on
zekerheid. Ze was gesteld op haar vaste gewoonten, ze haat
te onlogische redeneringen en gelaten afwachten ofhet een
jongeman beliefde haar op te merken, dat was helemaal niks
voor haar. Het liefst liep ze op haar stevige, knokige benen,
137
haar kin vastbesloten vooruit, recht op haar doel af. De ver
liefdheid op die J ochem (hoe zouden ze dat in Canada uit
spreken?) had van binnen alles in de war gegooid, wat op
windend was geweest, maar ook een beee storend.
En nu was daar Patrick. Er was geen twijfel aan dat ze
verliefd op hem was. De verwarrende gevoelens van toen
met Jochem waren tien keer zo erg aanwezig. Ze dacht ei
genlijk altijd aan hem, ook als ze met iemand anders praatte,
ook als ze ijverig en efficiënt een repetitie zat te leren, zelfs
als ze sliep. Ze vond hem geweldig, in alles wat hij zei, in
alles wat hij deed. Ze wist dat hij fouten moest hebben, maar
ze zag ze niet. Dat hij in een rolstoel zat maakte geen enkel
verschil. Ze zag het amper meer. Onlangs had ze hem be
schreven aan een vriendin op school, en pas tegen het eind
van haar lofrede had ze er aan gedacht te zeggen dat hij niet
kon lopen. Hij gaf niks om haar, daar was ze zeker van. Nou
ja, hij gaf wel iets om haar, maar hij voelde niet dat bij
zondere, dat ondersteboven en binnenstebuiten. Natuurlijk
voelde hij dat niet. Zij was maar zo'n heel gewoon meisje, zo
een van dertien in een dozijn. En ze was niet romantisch, dat
hadden jongens vaak tegen haar gezegd. Als in een film 'ze
elkaar kregen', en haar vriendinnen tranen in hun ogen had
den, moest zij lachen. Als de kaarsjes van de kerstboom aan
gingen en iedereen diep ademhaalde om het gevoel ruimte te
geven in zijn borstkas, snoot zij hard haar neus, niet van
aandoening maar omdat ze verkouden was. Ze droeg geen
oorbellen want ze vond het gek om gaatjes in haar oren te
laten maken. Ze droeg platte schoenen, zelfs op feesten,
want op hakjes zwikte ze. Ze vond hoge hakken trouwens
lelijk. Totaal onromantisch scheen ze te zijn. Ze had een
vierkante kin en dus zou ze ook wel een vierkante ziel heb
ben.
Zoals Patrick haar met de schilderijen had geholpen, dat
was ongelooflijk, dat was geniaal, meesterlijk, heldhaftig. En
zoals hij met Tony omging . .. Ze had nog nooit iemand
138
zoals hij ontmoet. Ze was niet verbaasd dat hij niks meer van
haar wilde weten nu alles achter de rug was. De schilderijen
waren interessant geweest, niet zij.
Had ze niet moeten vragen of hij weg wilde gaan, die
middag net voor haar vader thuiskwam? Dat begréép hij
toch, aan haar vader was nu eenmaal een steekje los. N atuur
lijk begreep Patrick dat, het kwam haar voor dat hij alles
begreep. Maar hoe hij gevraagd had of ze elkaar de volgende
dag zouden zien, mijn hemel, het had geklonken alsof hij
hoopte dat ze elkaar drie jaar niet zouden zien. Dus had ze
een smoesje verzonnen, om het hem makkelijk te maken.
Het hele weekend was ze geen vijf stappen van de telefoon
geweest, in de hoop dat hij zou bellen. Natuurlijk had hij dat
niet gedaan, ze had het van tevoren in haar hart geweten.
Met de moed der wanhoop had ze een paar dagen later zelf
gebeld. Had ze daar een spijt van . .. Hij had geklonken alsof
hij zich amper herinnerde wie ze was.
Haar vader was naar de bank, hij zou als gewoonlijk te
gen vijven thuiskomen. Zou ze daarna een keer onopvallend
langs Patrick's huis lopen? Misschien zou hij haar toevallig
zien. En omdat het regende, en ze zielige, kletsnatte haren
zou hebben, was er een goeie kans dat hij haar binnen zou
vragen.
Ze leek wel gek. Dat was het 'm nou met die verliefdheid.
Je bedacht de belachelijkste dingen. Stel dat haar vader of
een leraar, of de burgemeester, of wie dan ook, van haar zou
vragen om in de regen langs het huis van iemand te gaan
lopen in de hoop . .. ze zou hem voor gek verklaren. En zelf
bedacht ze het. Onzin, ze kon immers de telefoon pakken?
Daar was hij voor. Een paar weken geleden belde ze nog
gewoon op als ze hem iets wilde zeggen. Of niet soms? Jaze
ker, dat deed ze. Nou, ze kon toch bellen en zeggen: 'Ik heb
zin om je te zien.' Ze zeggen dat meisjes nooit achter jongens
aan moeten lopen. Daar houden ze niet van. Maar zij was nu
eenmaal zo. Ze ging altijd recht op haar doel af.
139
Weet je wat, ze zou bellen en als er niemand opnam dan
was dat een teken dat hij niks om haar gaf. Als er wel iemand
opnam zou zij gauw neerleggen. Dan kon ze later beslissen
of ze het nummer nog eens zou draaien.
Kinderachtig, kinderachtig, kinderachtig, dacht ze, maar
ze nam toch de hoorn van de haak en draaide. Twaalf keer
liet ze de bel overgaan. Geen antwoord. Nou, dat staat dan
vast, dacht ze, tegen alle regels van haar geliefde logica in.
Hij geeft niks om me, zoals ik al vermoedde. Ze kon niet
weten dat Patrick in de regen in het park zat, op de plaats
waar hij haar voor de eerste keer had gezien.
11
Op de GENGK kon je mensen treffen van allerhande slag.
Neem nou Paul. Hij was zwart, geboren in Suriname,
opgegroeid in Rotterdam. Achtentwintig jaar, sterk en spor
tief. Zijn hele leven had hij gevoetbald, eerst op straat, later
in clubs. Bijna was hij professional geworden; het was mis
lukt omdat hij niet hard genoeg kon lopen. Hij had gevaren
op een tanker, hij had in de haven gewerkt, zijn jonge ge
zicht had al enkele van de groeven die erin worden gekerfd
als je moet vechten om je staande te houden. Met slappe
smoesjes hoefde je bij Paul niet aan te komen. Als hij werd
geprezen omdat hij zoveel tijd gaf aan de GENGK haalde hij
zijn schouders op en zei 'Ik ben werkeloos. Als ik in dezelfde
tijd bankier kon zijn, deed ik dàt.' Hij wist wat het was om
het moeilijk te hebben. Als je jankte om een schram lachte hij
je uit, gaf je er desnoods een frisse bij. Jankte je om iets wat
dieper zat dan een schram, dan hield hij anderen op een
afstand en liet je betijen.
Of neem meneer Van Wijngaerden. Hij was de voorzitter
van de GENGK. Een man van hoge beschaving, die veel
voor de vereniging had gedaan. Hij zorgde ervoor dat er
's zomers geld was om met vakantie te gaan, hij stuurde
banketletters op het sinterklaasfeest en soms verscheen hij
zomaar, op een zaterdagmiddag, met.een doos lekkers in zijn
armen. Hij zocht soms de ouders van gehandicapte kinderen
op en overreedde ze om hun kind naar de GENGK te sturen.
Ook bij meneer Roerig was hij indertijd, kort na het ongeluk,
verschillende keren geweest. Hij had zelfs wel op
gepast bij T ony, toen meneer Roerig nog druk was geweest
met het proces. Maar hij was er niet in geslaagd het zwaar
invalide jongetje naar de club te krijgen.
Meneer Van Wijngaerden kon soms ook lang zwijgend in
een hoek zitten, met een van de kinderen slapend op zijn
schoot. Hij scheen zelf een dochtertje gehad te hebben, lang
geleden, maar ze was gestorven. De meisjes en jongens van
de GENGK moesten soms aan dat onbekende kind denken
als hij daar zo zat.
En dan had je Teuntje, ook een van de leiders. Ze was
vijfentwintig en een wonderlijk mens. Het ene ogenblik
schreeuwde ze als een kerel en deelde links en rechts klappen
uit, het andere ogenblik was ze de zachtaardigste persoon die
je je denken kunt, een engel van barmhartigheid, die troostte,
kusjes en streelt jes gaf, of met zoete woordjes een woedend
kind dat zijn kameraadje de hersens in wilde slaan tot
betere gedachten bracht. Een leidster was ze eigenlijk helemaal
niet, daarvoor was ze veel te wispelturig, en ze was ook
zeer kippig, ze had een bril op met ongelooflijk dikke glazen.
Op een zaterdagmiddag, begin december, ging deze
Teuntje samen met Paul en een stuk of twaalf kinderen van
de GENGK naar de Caddumsche Hei, om een oude schaapskooi
te bezoeken, een beetje aan terreinverkenning en kompaslezen
te doen en gewoon om lekker buiten te zijn. De
zaterdag ervoor hadden ze sinterklaas gevierd, heel leuk
maar wel erg binnen. Nu hadden ze weer eens zin in wat
anders. Meneer Van Wijngaerden had hun de Caddumsche
Hei aangeraden; hij had daar in de buurt een buitenhuisje.
Patrick en Tom hadden zich opgegeven om mee te gaan.
Er waren twee blinde kinderen bij, Lucie en een jongen van
tien, verder twee kinderen in een rolstoel en een jongen die
leed aan vallende ziekte. De andere kinderen hadden geen
handicap, maar sommigen waren pas acht en dat kun je soms
ook een handicap noemen. Een beetje hulp van de al wat
oudere Patrick en Tom was best welkom.
Het kon Patrick allemaal weinig schelen. Hij had in weinig
dingen zin, de laatste tijd. Victoria had hij nu al twee
weken niet gezien. Op een middag was hij tegen vieren naar
haar huis gegaan, nog niet helemaal vastbesloten of hij aan
zou bellen. Terwijl hij daarover zat te dubben, op veilige
afstand van de deur van het flatgebouw, had hij haar aan zien
komen, vrolijk babbelend met een jongen van hun leeftijd.
Het was een leuke jongen geweest, zo te zien, met krullend
haar en vooral twee gezonde, sterke benen. Die vent was
met Victoria naar binnen gegaan. Gelukkig hadden ze hem
niet gezien. De belevenissen met Victoria waren afgelopen
en uit, basta, einde. Hl; zei dat duizend keer tegen zichzelf en
hij probeerde haar uit zijn hoofd te zetten. Hij was vastbesloten
haar niet meer lastig te vallen.
Paul reed het busje van de GENGK voor. Hij opende de
grote achterdeuren, haalde een hendel over en liet met hulp
van een motore een beweegbaar platform naar buiten en
naar beneden komen. Daar werden één voor één de rolstoelen
opgereden, die zo zonder inspanning in het busje
kwamen en met een paar klemmen op de bodem werden
vastgezet. Zo konden ze niet op de loop gaan als het busje de
bocht doorging of hard moest remmen.
Toen iedereen was ingeladen gingen ze op weg. De stemming
was vrolijk. Ze lieten zich niet terneerslaan door de
zwijgzaamheid van Patrick of door het sombere, windstille
weer en de grauwe lucht.
'The rain in Spain stays mainly in the plain,' zong
T euntje, die een mooie stem had
'Wie weet wat dat betekent?' vroeg Paul.
Niemand scheen het te weten.
'Kom op, Patrick. Jij leert toch Engels?'
'De regen in Spanje blijft vooral op de vlakte,' zei Patrick.
'Pet,' zei Paul. 'Dat klinkt niet, dat kun je niet zingen, dat
is een vertaling van niks. Wie weet er iets beters?'
'Ik,' zei Leen, die twaalf was en die de mooiste sinterklaasgedichten
had gemaakt. 'Het been van Leen heeft
geen gespleten teen.'
Dat viel in de smaak en ze zongen allemaal uit volle borst:
Het been van Leen heeft geen gespleten teen.
143
'Ik weet een andere in het Engels,' zei Teune (ze was dol
op rijmpjes en versregels). 'How much wood would a woodchuck
chuck, if a woodchuck could chuck wood?'
'Wat betekent dat?'
'Doet er niet toe. Wie weet een passende vertaling?'
'Ik,' riep Lucie. 'Welke voet doet een voetbal goed, als
die voetbal heel ver moet?'
'Die van Gullit,' schreeuwde Pim.
Tom raakte Patrick's arm aan. 'Wat doen ze?'
'Ze zijn aan het rijmen.'
Tom's ogen veranderden in vraagtekens. 'Wat is dat, rijmen?'
Mensenlief, hoe moest ie dat nu uitleggen. Blijkbaar had
T om van het sinterklaasfeest niets begrepen. 'Het is net
zoiets als ritme,' zei hij. Hij maakte met zijn vingers een
roffel* op Tom' s hand. 'Dit voelt beter dan dit.' Hij maakte
een onregelmatig roffel*. 'Met rijmen is het net zoiets. Je
brengt systeem in de woorden. Je hebt toch wel eens een
versje gelezen? Nooit gemerkt dat de laatste woorden van
twee regels op elkaar lijken? Neem nou pluldcen en buldcen.
Die woorden betekenen totaal verschillende dingen, maar
de laatste vijf letters zijn hetzelfde. Dat geeft een bepaald
effect in de klank.'
Tom vroeg niet verder. Hij trok zich terug in zijn eenzaamheid.
Als hij in de put zat, kon hij zich niet uiten. Soms
ging hij naar zijn kamer en trok dikke zwarte lijnen op een
papier, woeste lijnen, tot de punt van het potlood brak. Hij
had een zusje van vier jaar en dat kleine wurm had nu al meer
contact met hun ouders dan hij ooit had gehad.
Zijn vader vertelde soms dingen over zijn werk, over
mensen die hij had ontmoet. Tom kon dat niet altijd volgen.
Liplezen is moeilijk. Meestal 'zag' hij een paar woorden van
een zin en de rest verzon hij erbij. Gisteren had zijn vader
weer iets verteld wat hij niet had begrepen en waar zijn moeder
hard om had gelachen. Hij had zijn vader gevraagd het te
herhalen en toen was die ongeduldig geworden.
144
'Een woordgrapje. Dat snap jij toch niet,' had hij gezegd.
T om was het gewend dat dingen hem voorbij gingen.
Erger was dat hij niks kon zeggen, behalve stompzinnige
dingen die iedereen begreep, zoals 'mag ik de jus'. Alleen op
school kon hij iets kwijt, en bij Patriek. Maar met zijn ou
ders, en zijn zusje, daar werd hij soms wanhopig van. 'Spre
ken is zilver, zwijgen is goud,' zeiden de mensen. Wat hem
betrofkonden ze met dat spreekwoord de kachel aanmaken.
Ze kwamen bij de Caddumsche Hei en parkeerden de bus
op een groot, leeg parkeerterrein. Kennelijk was de belang
stelling voor de natuur op deze donkere, kille middag ge
ring. Daarna gingen ze de hei op, over smalle paadjes, soms
over onontgonnen terrein, wat met de rolstoelen een hele
toer was. Patriek had zijn lichte, met de hand voortbewogen
stoel meegenomen. Met hulp van Tom kon hij zonder grote
problemen meekomen. Het was een onderneming die ty
pisch was voor de GENGK: geen handicap houdt ons tegen,
door een beetje samenwerking kunnen we overal komen. Er
viel wel eens iemand tijdens de activiteiten van de club. Er
kwam geregeld een kind met een buil thuis. Eens had een
jongen zijn pols gebroken. Als de ouders klaagden zeiden de
leiders van de GENGK: 'Wat wilt u, dat we ze in de watten
leggen? Kinderen zonder handicap halen ook hun knie open
als ze op het grint vallen. Als u wilt dat uw kind een volwaar
dig leven leidt, dan moet u ook een zeker risico durven lo
pen.' Tot nu toe had nog nooit een van de ouders hun kind
om een schram of buil van de GENGK gehaald.
Lucie kwam bij Patrick en Tom lopen, haar hand op de
rugleuning. 'Wat zie je?' vroeg ze.
'Verdomd weinig eigenlijk,' zei Patriek. 'Het wordt ne
velig. De hei ziet er grauw uit. Recht voor ons doemt de
schaapskooi op. Ernaast staan drie of vier bomen. Het lijkt of
er geen kleuren meer zijn in de wereld. Alles is grijs. Ik moet
zeggen dat je vandaag niet veel mist.'
'Mist,' herhaalde Lude.
Ze bereikten de schaapskooi, die totaal verlaten bleek. Ze
hadden gehoopt honderd dikgewolde, mekkerende schapen
aan te treffen, en een oude herder met een pijp in zijn mond
die een trui zat te breien en die hun een verhaal zou vertellen
over een vet verleden, toen er nog heksen waren en de biete
bauw op de loer lag. Een hond zou aan zijn voeten . liggen,
één oog slapend, het andere waakzaam gericht op de scha
pen.
Niks ervan. Leeg. Zelfs geen keutel was er te vinden.
Ze rustten even uit, aten de koeken die ze hadden meege
kregen en dronken een kop chocomel.
'Kijk Stef eens,' zei Leen.
Stef was een van de jongens van acht. Hij was bezig om in
een boom te klimmen. Hij was al wel zes meter hoog.
'Hé daar,' riep Paul. 'Terug jij!'
Stef keek naar beneden en schrok van zijn eigen moed.
Terug is lastiger dan heen.
'Blijf zitten en hou je vast,' riep Pau!. 'Ik kom bij je.'
Op een holletje ging hij naar de boom en klom erin. Hij
had Stef gauw bereikt en greep hem vast. Toen gebeurde het
ongeluk. De tak waarop ze stonden moet verrot zijn ge
weest. Hij brak af, na een seconde van angstaanjagend ge
kraak. Paul greep met zijn vrije hand om zich heen, vond
niet zo gauw steun, drukte toen Stef tegen zich aan en draai
de zich al vallend zó dat hijzelf het eerst op de grond kwam
en Stefboven op hem. De kleine jongen had dan ook niets, al
huilde hij hard van schrik. Maar Paul, die in zijn zorg voor
zijn beschermeling zijn eigen val niet had kunnen breken,
lag bewusteloos op de grond, één been kennelijk gebroken
en algauw een bloedplasje naast zijn hoofd.
'Idioot! Sukke!!' schreeuwde Teuntj e, terwijl ze op hem
toeholde. Ze knielde bij hem neer en streelde zijn gezicht.
'Paul. Zeg eens wat. Hé Paul, toe nou.'
Patrick vertelde in snelle, korte zinnetjes aan Lucie en de
blinde jongen wat er was gebeurd. Hij haalde de verband-
doos, die ze altijd bij zich hadden, uit de tas en reikte hem
Teuntje aan. Die onderzocht de wond waaruit Paul bloedde
en verbond hem. Daarna droegen ze hem met z'n allen de
schaapskooi in.
Toen hij op de meest beschutte plaats lag, zijn hoofd op
een jas en nog steeds bewusteloos, kwam Teuntje op haar
knieën bij Patrick zitten om te overleggen wat ze moesten
doen.
'Er zijn volgens mij twee mogelijkheden,' zei Patrick. Hij
draaide zijn gezicht in de richting van Tom, want hij wilde
diens mening weten. De kinderen dromden om hen heen,
heel stil om geen woord te missen. 'We kunnen een brancard
maken en Paul meenemen. We zouden hem op twee rol
stoelen kunnen steunen, met de kinderen die goed ter been
zijn aan twee kanten ernaast om te zorgen dat hij er niet
afvalt en om te duwen. De brancard kunnen we maken door
de twee hooivorken die daar staan door de mouwen van een
paar jassen te steken.' .
Hij zweeg even, om het idee te laten doordringen. Nie
mand zei iets.
'Ik denk dat het een slecht plan is,' ging Patrick verder.
'Paul zou wel eens een ernstige hersenschudding kunnen
hebben. Zo iemand schijn je niet te moeten vervoeren. An
ders houdt hij zijn hele leven hoofdpijn, zeggen ze. Daarom
is de tweede mogelijkheid waarschijnlijk beter. Een paar van
ons gaan hulp halen. Een ambulance. Een dokter. De an
deren wachten hier en zorgen dat Paul blijft liggen als hij
bijkomt.'
'Zijn been is gebroken,' constateerde Lucie nuchter.
'Goed, dat hij warm blijft dan.'
Tom liep naar de deur van de schaapskooi en keek naar
buiten. Hij wenkte Patrick en T euntje.
'Ai,' zei Patrick.
De al eerder aansluipende mist had de schaapskooi be
reikt. Het zicht was niet meer dan vijftig meter en werd snel
minder, ook al omdat het al over half vier was.
147
'Dan zal ik maar gaan,' zei Teuntje aarzelend. Ze keek
kippiger dan ooit. Háár zicht was misschien vijf meter.
Tom maakte een paar snelle gebaren.
'Tom zegt dat je het nooit haalt. Hij wil zelf gaan.'
Ze waren een ogenblik besluiteloos. Een van de kleinere
kinderen begon te huilen. Hij werd door Teuntje getroost.
Patrick zei: 'Alleen iemand die goed kaart kan lezen vindt
de weg. In alle bescheidenheid mag ik misschien zeggen dat
ik dat ben. Kijk, we zijn hier.'
Hij spreidde een kaart uit op zijn knieën. 'Hier ergens
moet het buitenhuisje van meneer Van Wijngaerden zijn.
Hij heeft het me een keer aangewezen. Het is waarschijnlijk
ongeveer het dichtstbijzijnde punt waar een telefoon is. Als
er niemand is kunnen we het verderop proberen, hier (hij
wees het aan). Daar wonen zeker mensen.'
'Hoe ver is dat?' vroeg Teuntje.
Patrick keek naar de schaal van de kaart. 'Een kilometer
of drie.'
'Je vindt het nooit in deze mist.'
'Ik heb een kompas meegebracht. Ik zou het fijn vinden
als Tom en Lucie en Leen meegingen.'
Ze keken nog even naar Paul, die zachtjes kreunde, maar
nog niet echt bij kennis was. Daarna gingen ze met z'n vieren
op weg. Patrick keek op de kaart in welke kompasrichting
het buitenhuis van meneer Van Wijngaerden lag. Dat bleek
op II 5 graden te zijn. Met behulp van het kompas bepaalde
hij in welke richting dat in de werkelijkheid van het heide
veld was en zei toen: 'Lucie en Leen, die kant op.'
Tom en hij bleven waar ze waren, terwijl de beide an
deren zich hand in hand in de opgegeven richting begaven.
Patrick volgde hen met zijn ogen en keek van tijd tot tijd op
het kompas.
'Iets naar links! Nog iets. Zo is het goed.'
N et voordat ze niet meer te zien zouden zijn riep hij dat ze
moesten blijven staan. Geholpen door Tom ging hij in zijn
olstoel naar hen toe. De mist werd dichter. De schaapskooi
verdween uit het gezicht.
'Als je loopt met het kompas in je hand ga je zwalken,' zei
Patrick. Ze hadden dit verschillende keren geoefend met de
GENGK, maar nooit hadden ze het echt nodig gehad. 'Oké,
Leen en Lucie, daar gaan jullie weer. Die kant uit. Goed zo.
Iets naar rechts. Stop, ik zie jullie niet meer.'
De rolstoel hobbelde over de ongelijke heidepollen. Kleine
druppeltjes hingen aan ieder haartje van hun wenkbrauwen.
Hun geroep over het in mist gehulde veld begon luguber
te klinken.
'Kom op,' zei Lucie. Ofschoon ze geen last had van het
geringe zicht, voelde ze de beklemming. Haar jas werd nat.
Ze was blij dat Patrick erbij was. Bij hem voelde je je veilig.
'Stop!' riep de jonge generaal in zijn rolstoel. 'Ik zie jullie
niet meer. Tom, wil je je stappen tellen tussen hier en de
plaats waar ze nu zijn?'
Tom telde. Toen ze zich bij Lucie en Leen gevoegd hadden
gebaarde hij met twee handen dat hij zestig passen had
gedaan.
'Ongeveer zeventig centimeter per stap, dat maakt ruim
veertig meter,' zei Patrick, 'We hebben nu vijfentwintig
keer zo'n stukje gedaan, dus we zijn ruim een kilometer gevorderd.
Vooruit maar weer, en kijk of je rechts van je een
putje van de brandweer ziet, Leen.'
Het duurde maar even of Leen riep al dat hij het putje zag.
'Goed zo, dan zijn we precies op koers. Dat kan ook
moeilijk anders,' zei Patrick zelfverzekerd.
Hij voelde zich alsof Victoria onzichtbaar naast hem liep.
Ze keek mee over zijn schouder naar de kaart. Ze knikte
bewonderend toen ze langs het putje kwamen. De beklemming
die de anderen voelden, in dit onbekende, in mist gehulde
landschap, waar buiten de geluiden die ze zelf maakten
niets te horen was, geen vogel, geen auto in de verte, waar in
alle richtingen niets was te zien dan grijze sluier, had op hem
149
geen vat. Haar onzichtbare aanwezigheid inspireerde hem
op een manier die hij nog niet eerder had meegemaakt. Voor
haar moest hij , wilde hij, zou hij alles goed doen. Hij nam de
beslissingen met een grote innerlijke zekerheid. Zijn rust
straalde uit naar de anderen. Hij wilde dat ze trots op hem
kon zijn.
Ze deden er bijna een uur over, maar ze kwamen haar
scherp uit op het kleine weggetje waar Patrick hen heen had
geloodst. Twintig meter verder links stond een vakantie
huisje. Tot hun vreugde was er licht aan.
'Dat heb je 'm knap geflikt,' zei Leen bewonderend en
Lucie kwam liefdevol aan zijn neus trekken. Tom belde aan.
Het duurde even. Daarna ging de deur op een kier open,
tegengehouden door een ketting.
'Wie is daar?' vroeg een onbekende stem.
'We zijn van de GENGK,' antwoordde Patrick. 'Is me
neer Van Wijngaerden thuis?'
De ketting werd losgemaakt en de deur ging verder open.
Een grote man stond op de mat. Hij had lang haar, dat op zijn
schouders zou vallen als hij het niet achter zijn hoofd tot een
staart bij elkaar had gebonden. Zijn gezicht was bruin, alsof
hij net drie weken in Zuid-Spanje had gezeten. Het was een
gezicht dat graag lachte maar dat waarschijnlijk ook heel
kwaad kon kijken. 't Was een heel bijzonder gezicht, waar
van je moeilijk kon zeggen of je het aardig of juist niet zo
aardig vond en dat je er ook weinig over vertelde of de man
dertig of zestig was of iets ertussenin. Hij had een wijde,
blauwe trui aan en een broek van ribfluweel. Zijn sport
schoenen waren vuil, wellicht had hij vroeger in de middag
tien kilometer over de hei gerend, daar zag hij wel naar uit.
'Wat doen jullie in de mist?' zei hij verbaasd.
'Iemand van ons heeft een ongeluk gehad,' zei Patrick.
'Hij ligt in de oude schaapskooi. Er moet een ambulance
naartoe.'
'Kom eerst maar eens binnen. Meneer Van Wijngaerden
15°
is er niet. Ik ben een vriend van hem. Hij heeft me zijn
zomerhuis uitgeleend. Mijn naam is Gijs van Oerle, maar de
meeste mensen noemen me Vincent.'
Patriek stelde zichzelf voor en noemde daarna de namen
van de anderen. 'Lucie; met de valkeogen. Tom; uitvinder
van de geluidsbarrière. Leen; zijn handicap is dat hij met ons
moet omgaan.'
De man met de paardestaart lachte en ging hen voor naar
de woonkamer. Dat was een groot vertrek, want wat bescheiden
door meneer Van Wijngaerden als buitenhuisje
was aangeduid was een ruime bungalow, groter en mooier
dan de dagelijkse woning van een van de vier die er nu op
bezoek waren. In de kamer was het een soort woestenij. De
vloer was bezaaid met schetsen, soms complete tekeningen,
soms niet meer dan een paar houtskoollijnen. Er stond een
schildersezel met een doek erop waar kennelijk aan werd
gewerkt, er lagen tubes verf, een nat palet, potloden, waterverf,
kortom de kamer zag er uit als het atelier van een zeer
slordige schilder.
'Het is hier een beetje een troep,' zei Gijs van Oerle,
terwijl hij met zijn voet wat vellen papier wegschoof om
ruimte te maken voor de rolstoel. 'Dus jullie zijn van de
GENGK. Daar heb ik veel over gehoord van Van Wijngaerden.
Vertel eens wat er is gebeurd.'
Terwijl Patriek verslag deed van hun belevenissen zat hij
op de rand van een stoel, met een schetsbloc op zijn knie, en
hij tekende aan één stuk door, ook als hij iets zei. Iedere paar
minuten sloeg hij een vel om en begon op een schoon blad.
'En jullie hebben het van de schaapskooi door de mist hierheen
kunnen vinden?' vroeg hij.
'Patriek kan bijna alles,' zei Lude.
'Ik ben vooral goed in de hinkstapsprong,' zei Patrick.
De schilder stond op en ging telefoneren. In een paar
minuten had hij geregeld dat er een ambulance bij hem langs
zou komen, om vandaar naar de schaapskooi te gaan.
1)1
'Hij is er over tien minuten,' zei hij .
'Bent u schilder?'
'Wat een opmerkingsgave,' glimlachte Van Oerle.
'Daarom noemen ze me Vincent. Ik heb van kind af aan
altijd getekend en geschilderd.'
'Mogen we zien wat u nu aan het tekenen bent?' vroeg
Patrick.
'Zeker wel.'
Hij toonde het schetsblok. Het bleek dat ze allemaal al op
papier stonden, in verschillende houdingen, de rolstoel,
Tom die zijn windjack met zijn vinger door het lusje over
zijn linkerschouder had hangen.
'Goh,' zei Leen, 'wat kunt u dat goed.'
Vincent lachte en gafhem een podood. 'Zet eens een paar
willekeurige strepen.'
Leen zette een rondje, een vierkantje en een rechte lijn op
het papier.
der.
'Nu mag Lucie zeggen wat ik moet tekenen,' zei de schil
'Paul die uit de boom valt,' zei Lude.
Ze vonden het ongelooflijk. In een paar minuten was de
valpartij in beeld gebracht, in een prachtige tekening, waar
bij de verrichtingen van Leen keurig in de scène waren op
genomen. Patrick beschreef fluisterend aan Lucie wat ze za
gen.
'Wilt u dit niet eens een zaterdagmiddag op de GENGK
komen doen?' vroeg hij . 'Ik weet zeker dat iedereen het
prachtig zal vinden.'
'Zeker wel. Meneer Van Wijngaerden heeft het me ook al
eens gevraagd. Nu ik jullie heb leren kennen zal ik het beslist
doen.' Hij bleef grappen uithalen met zijn podood. Hij te
kende een karikatuur van Patrick, een portret waarin som
mige dingen van zijn gezicht overdreven werden. Hij kreeg
een idioot hoog voorhoofd en een knots van een neus. En
toch léék het. Vooral Tom keek zijn ogen uit. Via Patrick
vroeg hij of je zoiets kon leren.
1)2
'Iedereen kan het een béétje leren,' zei de schilder.
'Hoe goed je wordt hangt van twee dingen af: hoeveel
talent je hebt en of je bereid bent er hard voor te werken.'
'Wat zou ik het graag leren,' gebaarde Tom.
De schilder gaf hem het potlood. 'Teken eens een paard.'
Tom begon met het paardehoofd, waaraan hij zorgvuldig
twee oren toevoegde, ogen met wimpers, een ...
'Vlugger,' zei Vincent. 'Met een paar streken. Alleen wat
je het belangrijkste vindt aan een paard.'
Tom probeerde het.
'Niet gek. Misschien heb je wel talent. Ik kan je geen les
geven, daar ben ik te ongeduldig voor. Maar er zijn genoeg
goeie tekenleraren. Kijk, ik teken een paard zó.'
In minder dan een minuut stond er een paard op papier,
zo mooi dat ze allemaal applaudisseerden. Ook Lucie.
'Maar jij kunt het niet zien,' zei de schilder bedroefd.
'Ik hoor aan de anderen dat het mooi is,' zei ze vrolijk.
'Mag ik uw "gezicht voelen? Wat hebt u lang haar. Nog langer
dan ik. En wat een grote ogen hebt u. Het lijkt alsof alles
groot aan u is.'
'Dat is zo,' zei Vincent. 'Alleen ben ik niet een groot
schilder.'
Zijn gasten protesteerden luidkeels.
'Een handige schilder ben ik. Een groot schilder was de
.
,
man naar wle ze me noemen.
Het geluid van een sirene veegde die gedachte weg en
door het raam zagen ze een blauw zwaailicht. Ze waren Paul
bijna vergeten, zo opwindend vonden ze de vriend van meneer
Van Wijngaerden. Maar nu was de ban gebroken, ze
kwamen snel in actie. Het werd een ingewikkeld heen en
weer gerij in de mist. Lucie en Leen in de ziekenauto. Patrick,
Tom en rolstoel in de Landrover van de schilder. Met
een grote omweg, via de provinciale weg en een zandpad,
naar de schaapskooi.
Paul, die was bijgekomen, met Teuntje in de ziekenauto.
1 53
In twee ritten met de Landrover alle kinderen naar de bus.
Vincent aan het stuur van de bus, terug naar het clubgebouw
van de GENGK. David, een van de andere leiders van de
GENGK, in zijn eend met Vincent terug naar de Landrover.
Vincent met de Landrover terug naar het vakantiehuis van
meneer Van Wijngaerden, David met de eend naar zijn ei
gen huis.
'Nou,' zei Patrick tegen zijn moeder, 'we hebben weer
eens wat meegemaakt.'
bij?'
Ze luisterde met belangstelling naar zijn verhaal.
'Dat heb je goed opgelost,' zei ze.
'Wij allemaal samen.'
'Natuurlijk, jullie allemaal samen. Was Victoria er ook
'Victoria is toch geen lid van de GENGK.'
'Ik dacht dat ze misschien voor de gezelligheid meege
gaan was,' zei moeder en ze wendde zich af om koffie in te
schenken.
daan.'
'Dan had ik haar moeten vragen, en dat heb ik niet ge
'Alsjeblieft, hier is je koffie.'
'Dank je.' Hij roerde lang, in gedachten verzoen.
15 4
12
Weer was een week voorbij gegaan. Op iedere minuut volgt
een andere, en nog een, en nog een. De tijd is als een reusachtig
stenen wiel dat langzaam over de vlakte rolt, door
niets tegen te houden. Een week verloopt; de afdruk van die
week staat in het spoor van dat stenen wiel. Die afdruk is
blijvend. Wat in die week is gebeurd, is gebeurd, dat zal
nooit meer veranderen. Nieuwe gebeurtenissen zullen nooit
meer worden toegevoegd. De geschiedenis heeft maar één
spoor, bestaat maar uit één afdruk. Het heeft geen zin om te
zeggen: áls nu eens in plaats van dát ... ; je kunt dezelfde
periode niet tweemaal beleven.
Voor Patrick was het een week geweest die er wat hem
betreft net zo goed niet had kunnen zijn. Er had niets plaatsgevonden
wat hij zich zou herinneren. Hij had Victoria niet
gezien, noch gesproken.
Hij had gehoord dat het goed ging met Paul, maar deze
zaterdagmiddag ging hij toch maar weer naar de GENGK,
met Tom, om wat preciezer te horen hoe het met Paul was.
En daar, in hun gebouw, werd de dag ineens uit de rij van
alledaagse dagen gerukt, kwam er een lijstje om, werd hij
veranderd in een punt des tijds. Want toen ze nog maar net
binnen waren ging de deur open en daar was Victoria. Ze
was niet alleen. Ze was met Tony. Hij zat in een splinternieuwe
rolstoel, een heel moderne, de mooiste die Patrick
ooit had gezien. Hij was natuurlijk elektrisch en hij kon op
verschillende manieren gestuurd worden, onder andere
door een knop op de leuning te bewegen. Op die knop lag de
hand van Tony.
Even wist Patrick niet ofhij naar Victoria en haar broertje
toe zou gaan. Want als je het voorwerp van al je overpein
zingen, het onderwerp van al je dromen, ineens in levende
lijve voor je ziet, dan gebeurt er iets vreemds in je ziel. Aan
de ene kant valt het een beetje tegen: ze is een heel gewoon
meisje, met een verse pukkel bij haar mondhoek. Aan de
andere kant is het zo heerlijk, krijg je zo'n ruim gevoel in je
borstkas, dat je als een vogel naar de toppen van de bomen
zou kunnen vliegen.
Patrick vloog niet, maar hij ging op Victoria af. Hij had
willen uitschreeuwen hoe blij hij was haar te zien, maar hij
zei: '0, hallo.'
Ik stoor hem, dacht Victoria.
'Dag Tony. Wat goed dat je gekomen bent. Welkom bij
de club.'
Tegenover Tony zat Patrick niet om woorden verlegen.
'Wat heb je een schitterende stoel, zeg. Daar is de mijne niks
bij. Potverdorie, het lijkt wel een RoUs Royce.'
T ony lachte.
'Heb je die van je vader gekregen?'
T ony sloeg met zijn hoofd.
'Nou en of,' zei Victoria. 'Jij krijgt de mooiste stoel die er
is, heeft vader gezegd, is het niet waar, Tony.'
Ze gingen in een hoek zitten, om rustig te kunnen praten.
'Wou je niet wat anders doen?' vroeg Victoria.
'Nee, we zaten ons net een beetje te vervelen,' zei Patrick.
'Je komt heel gelegen.'
Een erg complimenteuze opmerking was dat niet.
'Er is veel gebeurd,' zei Victoria. 'Vooral met vader.
Neem nou de schilderijen. Ik was er natuurlijk heel gespan
nen over wat hij zou zeggen als hij ontdekte dat ze weg
waren. Hij zei niks. Helemaal niks. Ik kon niet eens merken
dat hij het zàg. Maar een paar dagen later, toen ik thuiskwam
uit school, waren de gordijnen weg . .. De roeden ook. En de
twee lelijkste van de schilderijen die we op de markt hebben
gekocht. Ik zei: "Goh, de gordijnen zijn weg." Hij reageerde
niet.'
'Dus hij wéét wat we hebben gedaan. Hij heeft de krant
gelezen en zijn conclusies getrokken,' meende Patrick.
'Dat denk ik ook,' zei Victoria. 'Nou, en een paar dagen
later zei hij dat hij een rolstoel voor T ony ging kopen. Er
kwam een man die precies naging wat Tony kan en wat hij
niet kan. Weet je nog wel, T ony. Jij scheen het niks leuk te
vinden. Een paar dagen later was deze stoel er. Hartstikke
mooi. Hartstikke duur.'
'Wat goed van je vader.'
'Nou, dat vind ik ook. En Tony is helemaal gek met zijn
stoel. We zijn naar een lege parkeerplaats gegaan en daar
heeft hij geoefend met het besturen van zijn slee.'
Tom maakte een gebaar.
'T om denkt dat je nog eens in een formule I terecht
komt,' vertaalde Patrick.
T ony zwaaide enthousiast met zijn hoofd.
'Het schijnt dat T ony iets weet wat ik niet weet,' constateerde
Victoria. 'Wat is een formule 1?'
'Iets voor mannen onder mekaar,' verklaarde Patrick.
'Het is een racewagen.'
Intussen was David, een van de leiders, bij hen komen
staan. Victoria en Tony werden aan hem voorgesteld. Hij
vroeg of T ony een nieuw lid van de club werd en Victoria
zei dat ze kwamen uitvinden of haar broer het hier leuk
vond.
'Vast wel/ zei David. 'Zullen we samen eens rondkijken
wat hier allemaal is?'
Hij nam de rolstoel bij de handvatten.
'Ik ga mee,' gebaarde Tom.
Hij bedoelde het goed. Hij had natuurlijk opgemerkt hoe
mat Patrick de laatste weken was en zijn conclusies getrokken.
Gepraat erover hadden ze niet. Maar soms is niet spreken
veelzeggender dan tienduizend woorden en Patrick wist
dat Tom wist dat ...
Kortom, Tom meende er goed aan te doen Patrick en
1 )7
Victoria een poosje alleen te laten en daar vergiste hij zich in.
Want toen er geen bliksemafleider meer was, steeg de spanning
tussen hen tot honderdduizend volt. Ze wisten niet
meer wat ze moesten zeggen. Ze wisten niet hoe en waarnaar
ze moesten kijken. En hun verwarde gevoelens concentreerden
zich op één hartstochtelijk verlangen: ik wou dat Tom
en T ony terug kwamen.
'Heb je de krant van gisteren gelezen?' vroeg Patrick.
Het klopt dus, dacht Victoria vernyijfeld. Hij verveelt
zich met me. We hebben elkaar weken niet gezien en hij
denkt aan de krant van gisteren.
Ze keek langs Patrick heen naar een poster van Amnesty
International, zonder die te zien.
Ze kijkt langs me heen, dacht Patrick. Een jongen in een
rolstoel, dat vindt ze een vervelend gezicht. Ze is bang dat ik
het medelijden op haar gezicht zal zien.
'Ik heb hem bij me,' zei hij. 'Wacht even, ik. pak 'm.'
Hij reed naar zijn tas, die in een hoek stond. Voor Victoria
voelde het alsof hij afstand tussen hen wilde maken, alsof
ze lijfelijk te dichtbij was voor zijn smaak.
'Kijk,' zei Patrick, 'dit moet je beslist even lezen.' Terwijl
ze las vertelde hij al wat er in het door hem aangewezen
artikel stond. 'Het Nieuw Provinciaals Museum heeft ruzie
met de verzekeringsmaatschappij waar ze hun schilderijen
verzekerd hebben. De verzekering zegt dat de Metsu natuurlijk
altijd vals is geweest. Van de andere schilderijen die
teruggekomen zijn is vastgesteld dat het echt dezelfde
werken zijn die indertijd zijn gestolen. Het ligt dus voor de
hand dat ook de Metsu, "Kind aan het raam", die is teruggekomen,
dezelfde is die indertijd is verdwenen. Intussen is
gebleken dat het werk vals is. Dus was het altijd al vals, is de
mening van de verzekering, en was het veel te hoog verzekerd.
Het museum vindt dat onzin. Ze zeggen dat het schilderij
eindeloos is onderzocht, juist omdat men een tijd heeft ge-
dacht dat het van Weenix was. Het mag dan vreemd zijn dat
alleen dit ene werk voor een ander is verwisseld toen het op
drift was, het museum is er zeker van dat ze een vervalsing
hebben teruggekregen voor een echt.'
Door te praten over iets wat niet direct met hen tweeën te
maken had stroomde het bloed weer wat gemakkelijker door
zijn aderen.
'Het moet altijd vals geweest zijn,' zei Victoria. 'Tenzij
het door die Veenmannen is omgewisseld. Dat zou natuurlijk
kunnen.'
'Misschien moeten we de Veenmannen alsnog aangeven
bij de politie. Daar heb ik wel zin in, want ze hebben jou op je
hoofd geslagen.'
Toen hij dat zei kreeg hij een kleur. De opmerking was
uit zijn mond gevallen, stom van hem. Ze mocht onder geen
voorwaarde merken dat hij zoveel om haar gaf. Ze zou zich
verplicht voelen haar dankbaarheid om te zetten in iets anders
en dat kon nu eenmaal niet.
'Die bult op mijn hoofd is al vergolden, door een trap
onder een kont,' vond Victoria.
'Veenman kan de politie op het spoor van je vader zetten,'
zei Patrick kortaf. 'We vertellen het niet.'
Victoria gaf de krant terug. 'Waarom ben je al die tijd niet
gekomen?' vroeg ze ineens. Ze kon het niet meer binnen
houden. Ze had nu eenmaal dat directe.
'0, ik had het druk.' Hij deed alsofhij geboeid was door
iets wat in de op zijn schoot teruggelegde krant stond. 'Paul
is uit een boom gevallen en we zaten in de mist en ... '
Hij begon te vertellen over hun avontuur bij de oude
schaapskooi. Door veel te praten kun je veel verhullen. Hij
had me mee kunnen vragen op die tocht, dacht Victoria. Hij
is me gewoon vergeten, dat is het en niks anders.
'0, daar is Tony. Hoe vind je de GENGK? Heb je zin om
hier geregeld te komen?'
1 59
Toen Patrick en Tom later die middag naar huis gingen
kwamen ze weer eens de man met de hoed tegen, of beter
gezegd, hij kwam hun achterop. Ze hadden hem al een tijd
niet gezien. De regenjas was nu een jas van zwaardere stof,
de hoed leek dezelfde. Ook was zijn haardos niet weelderiger
geworden, wat bleek toen hij het hoofddeksel hoffelijk
voor hen afnam.
'Ik zou jullie graag even willen spreken,' zei hij.
De jongens bleven staan.
'We zijn elkaar al eerder tegengekomen. Mijn naam is
Sparendonk.'
'Ik heet Patrick. Dat is Tom. Hij is doof.'
'Ik weet het,' zei meneer Sparendonk. 'Om jullie de waarheid
te zeggen, het is niet helemaal toeval dat we elkaar
eerder hebben ontmoet.'
'Dat dacht ik al.'
'Ik zag jullie het eerst toen jullie in het Jan Steen-museum
waren en met de conservator spraken. Ik stond in de hal bij
de kiosk en ik hoorde gedeeltelijk wat jullie zeiden, over de
mogelijkheid dat er een schilderij zou zijn neergezet in de
kelder. Ik vond dat heel opmerkelijk en ik ben jullie achterna
gelopen, zonder jas aan en zonder hoed. Ik heb er een flinke
verkoudheid aan overgehouden.'
'Wat intens zielig,' gebaarde Tom.
Meneer Sparendonk aarzelde of hij verder zou gaan. Hij
keek vragend naar Patrick.
'T om betuigt u zijn oprechte deelneming met dat ongemak.'
'0, dank je. Jullie moeten weten dat ik een agent ben van
de verzekeringsmaatschappij SOLIDE. Wellicht bekend?
Wij verzekeren vooral roerende goederen, zoals schilderijen.
,
'Ik vind dat meer ontroerende goederen,' zei Patrick.
Meneer Sparendonk glimlachte, maar hij kon het toch
niet laten om even uit te leggen: 'Roerende goederen zijn al
160
die goederen die verplaatst kunnen worden of zichzelf kunnen
verplaatsen, althans .. .' Hij besloot dat hij de kleine lettertjes
maar onvermeld zou laten .
. Patrick en Tom wachtten op wat hij verder te zeggen zou
hebben. Hij stond er ongemakkelijk bij. Met zijn één meter
zevenentachtig torende hij hoog boven hen uit. Patrick wees
naar een bank die even verderop stond, zeer functioneel in
gevallen ' als deze.
'Wilt u daar niet even gaan zitten?'
'Graag.'
T om bleef staan, een hand op de rugleuning van de rolstoel.
Bij hem had je nooit het gevoel dat staan vermoeiend
kan zijn. Hij maakte veeleer de indruk dat hij zijn best moest
doen om niet weg te vliegen.
'De zaak is,' zei meneer Sparendonk vriendelijk, 'dat de
gestolen en later terugbezorgde schilderijen bij SOLIDE
verzekerd zijn. We hebben een paar jaar geleden hoge uitkeringen
moeten doen, die we nu weer teruggekregen hebben.
Jullie begrijpen wel dat we de antidief heel dankbaar
zijn.'
Patrick en Tom knikten vaagjes.
'Jullie hebben er iets mee te maken,' zei meneer Sparendonk.
'0 ja?'
'Ik ben daarvan overtuigd.'
De jongens reageerden niet.
'Als jullie me alles vertellen zit er misschien een mooie
beloning voor jullie in.'
'Ik heb niets te vertellen,' zei Patrick. 'Jij, Tom?'
T om schudde zijn hoofd.
'Aan de andere kant,' vervolgde meneer Sparendonk, en
zijn vriendelijkheid kreeg ineens iets geniepigs, 'als jullie me
niet alles vertellen wat je over deze zaak weet, dan voel ik me
verplicht om de politie alles mede te delen wat ik te weten
ben gekomen over de betrokkenheid van jullie beiden en het
meisje Victoria.'
161
Patrick schrok. Daar had je het gedonder. Die kerel wist
van Victoria.
'Ik begrijp het niet,' zei hij. 'U bent toch tevreden? De
schilderijen zijn terug. U hebtuw geld terug. Wat wilt u nog
meer?'
'Ik wil bewijzen hebben dat de Gabriël Metsu, het werk
"Kind aan het raam", al een vervalsing was toen het werd
gestolen. Daarvoor moet ik weten wat er is gebeurd. We
hebben het Nieuw Provinciaals Museum indertijd een hoge
som voor het schilderij uitgekeerd. Die willen we terug hebben.
We betalen niet voor vervalsingen.'
'Waarom denkt u dat wij er iets mee te maken hebben?'
'Om een heleboel redenen. Ik zal er drie noemen.
T en eerste, jullie meer dan normale belangstelling voor
de zaak, al in een vroeg stadium. Denk aan jullie bezoek aan
het Jan Steen-museum.
Ten tweede hebben jullie het Nieuw Provinciaals Museum
met een bezoek vereerd kort voordat de vervalste Metsu
daar weer is aangetroffen. Het werk past uitstekend achter
de rugleuning van die stoel, is het niet?
Ten derde hoorde ik van mijn collega bij de NS, de stationsdetective,
dat er een lege kist is aangetroffen. Ik heb wat
navraag gedaan bij het depot. Neem me niet kwalijk, maar
jullie vallen een beetje op met die eh ... rolstoel. Zaten er
schilderijen in die kist? Allemaal met de tenen geschilderd?'
Van die laatste woorden schrok hij zelf. 'Eh, neem me niet
kwalijk.'
Patrick en Tom overlegden in gebarentaal. De foto's van
de schilderijen moesten weg bij meneer Roerig. Die waren
te verdacht. Het zou moeilijk zijn iets te bewijzen, maar het
vuur zou hun na aan de schenen worden gelegd.
'De politie kan natuurlijk ook heel gemakkelijk achter
deze en andere dingen komen,' merkte meneer Sparendonk
nog op. 'Op het ogenblik hebben ze de zaak laten rusten. De
schilderijen zijn terug en ze zijn druk met de roofoverval bij
meneer Geraers, van vorige week. Maar het zou me weinig
moeite kosten hun belangstelling weer te wekken.'
'Stel dat we iets weten,' zei Patrick. 'Aan de ene kant bent
u ons dan dankbaar, want de schilderijen zijn terug. Aan de
andere kant wilt u de politie op ons dak sturen vanwege die
Metsu.'
'Dat is correct,' zei meneer Sparendonk.
'Ik kan het niet volgen,' gebaarde Tom.
'Tom begrijpt het niet, en ik evenmin.'
'Nou kijk,' zei meneer Sparendonk. 'Stel ik laat per ongeluk
een tas vallen waarin een aantal kostbaarheden zit. Jij
raapt hem voor me op, maar vóór je hem teruggeeft pik je
mijn portemonnee er uit. Ik ben je dan dankbaar voor het
oppakken van mijn tas en ik geef je toch een draai om je oren
voor het pikken van mijn beurs.'
'Wij hebben niks van u gepikt, geen beurs en geen schilderij.'
'Vertel me dan wat je weet.'
Hij kreeg geen antwoord.
'Dan zit er weinig anders op dan dat ik een gesprekje ga
hebben met inspecteur Saarloos,' zei de verzekeringsagent.
'Wacht nog een paar dagen,' zei Patrick gejaagd.
'Dus je erkent dat jullie iets weten?'
'Misschien weten we iemand die iets weet. Meer kan ik er
echt niet over zeggen.'
T om maakte een gebaar waaruit zijn verbazing b1eek.
'Goed, ik zal een paar dagen wachten,' beloofde de heer
Sparendonk. 'Stel mijn geduld niet te lang op de proef.'
Hij lichtte zijn hoed en vertrok met bedaarde pas. Een
man met weinig emoties en veel vasthoudendheid.
'Weten wij iemand die iets weet?' gebaarde Tom.
'Nee. Ik wou tijd winnen. Alle sporen van de schilderijen
moeten weg bij de Roerigs. Vooral de foto's die Victoria
heeft gemaakt.'
Ze overlegden nog een tijdje wat ze moesten doen. De
iljante ideeën bleven uit. Patrick zei dat hij Victoria
's avonds nog zou bellen. Daarna gingen ze elk naar hun
eigen huis.
Patrick zocht het telefoonnummer van Victoria op. Niet
dat hij het niet uit zijn hoofd kende, maar hij zocht het toch
op. Misschien om tijd te winnen, om nog even te kunnen
denken voor hij het draaide. Misschien omdat hij zichzelf
niet wilde toegeven dat hij het uit zijn hoofd kende. Misschien
omdat hij hoopte dat zijn moeder thuis zou komen en
zou merken dat hij haar nummer moest naslaan. Want naar
zijn smaak vroeg zijn moeder iets te vaak naar haar. Het
werd tijd dat ze begreep dat het over en uit was tussen hem
en Victoria. Nooit áán geweest trouwens.
Hij draaide en kreeg haar meteen zelf. Ze klonk opgewekt.
Misschien was die andere jongen op bezoek. Hij vertelde
van de man met de hoed en van de verzekeringsmaatschappij
SOLIDE. Haar stem klonk ineens mat. Maakte ze
zich zo ongerust?
'Ik zal zorgen dat de foto's vanavond nog de deur uitgaan,'
beloofde ze.
Nee, vrolijk was ze ineens niet meer. Ach, natuurlijk, die
vent zat erbij en ze wilde niet dat hij te weten kwam wat er
gaande was. Of ze was bang dat hij zich intussen verveelde.
Patrick wilde nog vragen hoe Tony het op de GENGK had
gevonden, maar op dat moment kwam zijn moeder binnen.
Daarom zei hij snel 'dag' en legde de hoorn neer.
'Iemand die ik ken?' vroeg zijn moeder.
'Victoria.'
'0, komt ze vanavond? Ik wil haar nu wel eens ontmoeten.'
'N ee, ze komt niet.'
'Heb je het haar wel gevraagd?'
'Hè moeder, hou nou eens op,' zei Patrick geërgerd.
'Je bent altijd wat lichtgeraakt als het over haar gaat, is
het niet?'
'Ik moet vanavond naar mijn training voor snelwandelen,'
zei Patrick pesterig.
Maar deze keer had zijn moeder wisselgeld.
'Ach ja, dat is waar ook. Je sportschoenen staan klaar in
het halletje,' zei ze.
'Ze was op de GENGK. Met Tony, dat invalide broertje.
Zijn vader heeft een volautomatische, gestroomlijnde, super
power rolstoel voor hem gekocht. Het nieuwste van het
nieuwste. 't Is dat ik al gehandicapt ben, anders zou ik het
voor dat apparaat willen worden.'
'Zo is het wel weer genoeg voor vandaag,' zei moeder.
'Heb je de boodschappen gedaan?'
Deze zaterdag was hij ze niet vergeten.
'Goed, dan praten we niet meer over Victoria Roerig. En
dat is dan waarschijnlijk ook weer niet goed. Want je ver
toont alle symptomen van ...
'
Ze stopte midden in de zin. Hij zag er zo verdrietig uit.
'Geeft ze niet om je?' Het was iets wat zij zich niet kon
voorstellen. Als antwoord pakte hij zijn krukken.
'Ik ben bezweet. Ik ga een douche nemen.'
Zijn moeder bleef onbeweeglijk staan en staarde naar de
plek op de bank waar hij had gezeten. Even onbeweeglijk zat
een paar kilometer verderop Victoria, een hand onder haar
kin. Ze was zo blij geweest toen hij belde, voor het eerst in
weken. Ze had gehoopt dat hun ontmoeting die middag alles
weer als vroeger zou maken, dat hij weer zou komen, dat ze
ijsjes zouden eten bij Brinkers. Ze had hem nog niet eens
verteld dat Tony vorderingen maakte met de leeskaart, ze
konden echt al een bee* met hem praten. Zelfs haar vader
gebruikte die kaart nu om Tony te laten zeggen of hij iets
wilde hebben. 't Was weer om die afschuwelijke schilderijen
dat hij had gebeld. Wat kon haar die verzekeringsman schelen.
Natuurlijk, ze zou de fotoreprodukties weggooien, Patrick
had gelijk. Het zou nu moeilijk zijn iets tegen haar
vader te ondernemen, er waren geen bewijzen, en hij was
zelf nauwelijks aanspreekbaar. Het enige wat Patrick had
geïnteresseerd was het avontuur geweest. De spanning. Het
raadsel. Nu wist hij amper nog dat ze bestond. Ging hij maar
naar Canada. Met de uitspraak van zijn naam zouden ze daar
geen moeite hebben.
Ze betrapte zich erop dat ze een traan in haar rechterooghoek
had. Weg er mee. Ze ging niet zitten grienen om
zo'n knul. Ze zou er eens wat meer werk van maken om te
bedenken wat er allemaal niet aan hem deugde. Hij kon zo
arrogant in die rolstoel zitten. Als een soort koning, waar
iedereen maar naar toe moest komen. Nou, hij was geen
koning, zelfs geen prins. Ze dacht wel vaak aan hem als aan
een prins. Hij was het niet, zelfs niet een heel klein pestprinsje.
Tom ergerde haar ook. Ze wist namelijk zeker dat
die Patrick wèl een prins vond.
De traan was naar haar kin gezakt en lag daar nu op te
drogen. En toen was er ineens nog een en nog een. Victoria
stond op en liep fudoos naar haar kamer om een zakdoek te
halen.
166
13
Het was een week later, zaterdag 22 december. Weer een
week zonder inspiratie, zonder vreugde, zonder rJn. Patrick
maakte zich klaar om naar de GENGK te gaan, want meneer
Van Wijngaerden had beloofd die middag zijn vriend Vin
cent mee te nemen. EigeIÛijk ben ik de afgelopen weken pas
echt gehandicapt, dacht Patrick. Wat heb je aan je leven als
je nergens zin in hebt, als je de televisie vervelend vindt, je
boeken saai, je moeder irritant en je er geen behoefte aan
hebt je vrienden te zien? Hij kende een jongen van zestien
die nooit naar een fe es* ging omdat hij zich angstig voelde
in gezelschap van anderen. Eigenlijk is het of die jongen niet
kan lopen, dacht Patrick. Hij kende een meisje dat van bin
nen werd opgegeten door jaloersheid. Ze kon het niet heb
ben als iemand anders een mooie nieuwe jurk aan had, als zij
niet het hoogste cijfer had, als een jongen een ander meisje
aardiger vond dan haar. Hatelijkheden en venijnige opmer
kingen spoten uit haar mond als puntige pijlen en ook zij
ging niet naar feestjes, omdat ze niet werd uitgenodigd. Ge
handicapt, dacht Patrick, net zoals ik nu gehandicapt ben,
omdat ik tot niks kom, omdat mijn gedachten in dat ene
misselijke kringetje ronddraaien: Victoria.
Toen hij bij de GENGK aankwam zag hij tot zijn ver
rassing dat ze er was. Ze had Tony gebracht en ze was niet
meteen weer weggegaan. Waarschijnlijk wilde ze Vincent
aan het werk zien. Patrick ging op hen af.
'Hoi.'
Ze lachten allebei verlegen en gebruikten Tony als blik
semafleider.
ny?'
'T ony snapt de leeskaart,' zei Victoria. 'Is het niet, T 0
De gehandicapte jongen gaf een ruk met zijn hoofd.
'Zullen we een kleine demonstratie geven? Vertel eens,
hoe heet deze jongen?'
Ze hield T ony de leeskaart voor en ging met haar vinger
langs de letters. Als het kind een ruk met zijn hoofd gaf
schreef ze de laatste letter op en begon opnieuw. Nu was het
niet zo gemakkelijk om de goeie ruk met het hoofd eruit te
pikken, Tony's hoofd was steeds in beweging. Maar toch
kon je er iets van maken, want het resultaat van deze eerste
publiekelijke proeve van bekwaamheid leverde de letters P
A T IK op, wat toch niet gek was. Patrick applaudisseerde
dan ook enthousiast, waar Tony zichtbaar mee in zijn schik
was.
'Je lijkt Helen KeIler wel,' zei Patrick. 'Weet je wie dat
was? Een meisje dat niet kon zien en niet kon horen en dat
toch doctor werd in de dit of dat.'
'Un,' zei Tony.
'Wat betekent dat? Kom op, leeskaart.'
Op zijn beurt wees hij de letters aan, maar er kwam niks
begrijpelijks uit. Het beste wat Patrick ervan maken kon was
ZWANG, een woord waar hij geen raad mee wist.
'Keulen en Aken zijn ook niet op één dag gebouwd,' zei
Patrick. 'Je leert het nog wel.'
'De fotoreprodukties zijn het huis uit,' zei Victoria. 'Ik
heb ze verscheurd en met de vuilnis meegegeven.'
'Zonde eigenlijk.'
'Ach, het waren maar fo to's. Mijn vader heeft ze voor me
van de muur gehaald. Ik zei: die dingen moeten weg. Hij
begreep het meteen. Hij is echt niet gek. Hij is . .. vreemd.
Hij vroeg ook hoeveel ze gekost hadden. Hij heeft me geld
gegeven voor jullie. Voor die monsters van de markt. Ik heb
het nu niet bij me. Jij en Tom krijgen het binnenkort wel.'
Dan zie ik haar in ieder geval nog een keer, dacht Patrick.
'Als de politie nu zou komen kan er weinig gebeuren,'
vond Victoria. 'Ze krijgen geen woord uit mijn vader. Die
168
kan zwijgen tot je er gek van wordt. Tony is ook niet zo
mededeelzaam. '
'En jij?'
'Ik denk niet dat ik mijn mond voorbij zou praten.'
'Dat denk ik ook niet,' zei Patrick.
Intussen waren meneer Van Wijngaerden en de schilder
die ze Vincent noemden binnengekomen. Er was in de grote
zaal van de GENGK een klein podium, waar Vincent op
ging staan: hij had een flapover bij zich, een standaard waar
aan grote vellen papier hingen, die je makkelijk bovenlangs
om kon slaan. Hij zei dat hij kort geleden enkele leden van
de club had ontmoet die hem hadden gevraagd een demon
stratie sneltekenen te komen geven en hier was hij dan.
Natuurlijk had hij de volle aandacht van alle aanwezigen,
zodat Patrick, Tom (die intussen ook was gearriveerd) en
Victoria niet onmiddellijk zagen dat T ony in grote opwin
ding was geraakt. Hij maakte heftige bewegingen met zijn
ele lichaam en zijn hoofd zwaaide heen en weer als een
boom in een orkaan.
'Hé, Tony, wat is er?' fluisterde Victoria.
Meer bewegingen.
'Laat me beginnen met hectekenen van meneer Van
Wijngaerden,' zei Vincent. Het was ongelooflijk hoe hij met
houtskool in minder dan een minuut een gezicht op het pa
pier had geschetst waarin de voorzitter van de club duidelijk
te herkennen was.
'Op welk dier lijkt meneer Van Wijngaerden het meest?'
'Op een duif,' riep iemand.
'Goed, dan maken we een duif van hem.' Een paar snelle
bewegingen met de staaf houtskool, een stapje achteruit om
even te kijken, nog een paar lijntjes, een schaduw die werd
aangebracht en daar was meneer Van Wijngaerden, nu ge
karikaturiseerd als een duif.
Applaus van de zaal, meer agitatie bij Tony.
'Wat is er toch?'
'De leeskaart,' zei Patrick.
Victoria ging met haar vinger langs de letters, maar weer
kwam er iets uit waar ze geen raad mee wisten. F l ED was
niet iets dat ze wat zei.
Intussen ging Vincent door met zijn kunsten. Hij kon
letterlijk alles en iedereen tekenen en dat met een vaart waar
ze stil van werden. Hij bleef wel een uur aan de gang en toen
hij ophield kreeg hij een daverend applaus. Hij maakte een
beleefde buiging en trok zich toen terug aan een tafeltje bij
meneer Van Wijngaerden, waar hem een glaasje fris werd
geserveerd door Teuntje. Tony was enigszins tot rust geko
men. Tom ging naar de kelder om te tafeltennissen. Victoria
en Patrick bleven bij elkaar zitten, allebei blij met de aan
wezigheid van de ander, zonder dat ze het van elkaar wisten.
In tegenstelling tot een week eerder ging er nu vrede uit
van dat samenzijn. Ze loopt niet bij me weg, dacht Patrick.
Ze vindt het niet vervelend dat ik er ben. Ze heeft er geen
hekel aan om naar me te kijken.
Hij maakt geen aanstalten om iets te gaan doen, peinsde
Victoria. Het is weer een beetje zoals een maand geleden. Hij
vindt me natuurlijk onromantisch en saai, maar hij vindt het
ook een beetje prettig dat ik er ben.
Ze zeiden weinig. Ze voelden dat ieder woord dat wat er
tussen hen was aan stukken kon scheuren. Kleine zinnetjes
zeiden ze, over de thee die niet erg warm meer was, over hoe
knap het was om zo te kunnen tekenen, over de GENGK,
die geen gekke club was en dat T ony het kennelijk leuk
vond.
'Dn,' zei Tony.
Tom kwam terug. Er waren te veel liefhebbers voor tafel
tennissen, hij zou het later nog wel eens proberen. Hij ging
bij hen zitten, zonder veel aan de sfeer te veranderen. Tom
stoorde eigenlijk nooit.
Maar ineens vroeg hij toch hun aandacht. Hij stootte Pa
trick aan en maakte enkele gebaren.
'Tom zegt dat die meneer Van Oerle iets zei over de
Metsu,' vertaalde Patrick zacht.
Victoria trok haar wenkbrauwen op. 'Van Oerle?'
'De schilder. Die Vincent wordt genoemd.'
De kunstenaar zat te praten met meneer Van Wijngaerden,
met gedempte stem, zodat ze er niets van konden horen.
Maar Tom zag hun lippen bewegen.
'Hij heeft het over de kranteberichten over dat schilderij
"Kind aan het raam",' gebaarde Tom. 'Ik kan niet zien wat
meneer Van Wijngaerden antwoordt.'
'Er stond gisteren weer een artikel over in het Stadsblad,'
zei Patrick. 'De verzekeringsmaatschappij wil het geld terug
dat ze indertijd hebben uitbetaald. Ze dreigen met een proces.
Overigens heb ik nu al een week niks van die meneer
Sparendonk gehoord.'
Opnieuw agitatie bij Tony. Opnieuw probeerden ze met
de leeskaart uit hem te krijgen wat hij wilde zeggen. Opnieuw
konden ze er niets anders van maken dan F l ED.
Het werd lawaaiiger om hen heen. Anderen kwamen bij
hun groepje zitten. Meneer Van Wijngaerden kwam Tony
begroeten. Hij zei hoe blij hij was dat de jongeheer Roerig
nu toch lid van de GENGK was geworden en hij bewonderde
de rolstoeL Patrick ging Gijs van Oerle een hand geven.
De middag vulde zich met alle woorden en gebeurtenisjes
waaruit het leven van een gemeenschap bestaat.
Zoals altijd bracht Patrick ook deze zaterdagavond met zijn
moeder door. Ze kookten samen, aten samen en deden samen
de afwas. Patrick voelde zich meer ontspannen dan in
weken het geval was geweest.
'Je hebt vanmiddag Victoria gezien,' zei zijn moeder.
'Hoe weet je dat?'
Ze glimlachte. 'Zoiets weten moeders.'
Hij stak zijn tong naar haar uit.
'Wat doen we, televisie of een potje Scrabble?'
171
'Kun je tegen je verlies?' vroeg Patrick.
'Een vraag die zich vanavond niet zal voordoen,' zei zijn
moeder. Ze waren allebei goed in het spel en het hing werkelijk
van het geluk af wie er won.
Moeder trok de laagste letter en begon. Dat zag er al
meteen somber uit voor haar zoon, want ze legde het zevenletter
woord schedel neer; vijftig punten extra dus. Maar
Patrick kwam sterk mee, door met een s die hersenpan meervoudig
te maken en het woord 'slabje' te presenteren, met
een behoorlijk hoge woordwaarde.
Ze gingen een tijd gelijk op. Halverwege legde moeder
het woord 'stal' neer en Patrick zag meteen dat hij daar 'dief
voor kon zetten. D IE F. Er ging een schokje van herkenning
door hem heen. Hij dacht aan T ony en de leeskaart.
Had het F lED van T ony eigenlijk 'dief betekend? Had
Victoria's broer willen zeggen dat de schilder een dief was?
Had Van Oerle de Metsu vervalst? Dat hij er het talent voor
had was zeker. Maar wanneer? Hoe had hij het origineel in
handen gekregen? Zonder dat was het waarschijnlijk onmogelijk
een goede vervalsing te maken. Van een foto? Nee,
dan kreeg je natUurlijk nooit de kleuren echt gelijkend.
'J ouw beurt.'
'Ja, sorry.' Hij legde de dief neer en zag gedurende de rest
van het spel geen kans meer zijn moeder bij te houden. Zijn
gedachten waren elders. T ony had de schilder herkend, dat
leek hem meer dan waarschijnlijk. Tom had uit de verte
gezien dat hij over de Metsu had gesproken. Hij had een
spoor, dacht hij. Een aangename opwinding maakte zich van
hem meester, zoals een aantal weken geleden, toen hij op het
spoor van de Veenmannen was gekomen.
Hij verloor met meer dan honderd punten, waarvan zijn
moeder achteloos opmerkte dat ze het immers had voorspeld.
HiJ ruimde haastig het spel op en ging toen zoeken in
de paperassen die hij in de loop van de maanden over de
schilderijenzaak verzameld had. Hij vond algauw wat hij
zocht: fotokopieën van de kranteberichten over de diefstallen,
vier jaar geleden. Het eerste werk dat was ontvreemd
kwam uit het Nieuw Provinciaals Museum: Gabriël Metsu's
'Kind aan het raam'. Pas enkele maanden later waren van
lieverlee de andere zes doeken gestolen.
En juist de Metsu is vervalst, dacht Patrick. Dat kan geen
toeval zijn. Daar moet een oorzakelijk verband liggen.
Hij zei zijn' moeder welterusten en ging naar bed. Het
duurde een tijd voor hij in slaap viel en in zijn dromen verschenen
wonderlijke gedrochten, die zich opbliezen tot ze
dikke dekbedden werden die hem als golven overspoelden.
Heet had hij het, heel heet. Hij duwde zijn dek weg, kreeg
het koud, kroop er weer onder en zo worstelde hij zich door
de nacht.
De volgende morgen deed hij zijn oefeningen, douchte
en ging toen in de keuken het zondagse Patrick-eitje bakken.
Toen de boter bruin was brak hij een fors uitziend ei op de
rand van de pan. Het ei had twee dooiers.
'Da's ook sterk,' zei hij. 'Eerst zie je er nooit een en nu
twee binnen een paar maanden.'
'Ik haal de eieren tegenwoordig bij een boer,' zei zijn
moeder met een geeuw. 'Steeds bij dezelfde. Waarschijnlijk
heeft die kippen met een aanleg voor het krijgen van tweelingen.
Bij mensen komt dat ook voor. 't Schijnt erfelijk te
zijn.'
Patrick luisterde niet naar deze uiteenzetting. Hij keek
naar het mandje met de uien, dat naast het fornuis op een
laag bankje stond. De uien lagen op een oude krant. Net als
drie maanden geleden. 't Was nu een andere krant, maar hij
wist als de dag van gisteren wat hij toen had gelezen: Lerjng
over {eventiende-eeuwse Nederlandse en Vlaamse sch.ilderkunst.
En er had verder gestaan dat meneer Van Wijngaerden
die had gehouden.
'Wat zit je daar naar die uien te staren,' merkte zijn moeder
op. 'Is er iets mee?'
173
'N ee,' antwoordde hij afwezig.
'J e bent anders wel bezig een dubbeldooierig ei te ver
branden.'
'Sorry. Ik zal het zelf opeten. Jij krijgt een ander,' zei hij .
Meneer Van Wijngaerden, kunstkenner en filantroop,
had er gestaan. Een filantroop was iemand die veel weggaf,
had zijn moeder hem nog uitgelegd, niet iemand die dingen
steelt. En meneer Van Wijngaerden gaf veel dingen weg. Hij
was ontzettend aardig voor de GENGK. Ook voor andere
goeie doelen scheen hij veel te geven. Bovendien was me
neer Van Wijngaerden rijk. Hij woonde in een huis dat op
een kasteel leek, zo groot was het. Patrick en Tom waren er
wel eens geweest. En hij had een auto met een chauffeur. Of
drie auto's. Hij reisde ieder ogenblik naar Amerika of waar
ook heen, en hij scheen, behalve de bungalow op de Cad
dumsche Hei, nog een huis in Italië te hebben. En afgezien
van dat alles, meneer Van Wijngaerden was reuze sympa
thiek. Hij liet zich niet voorstaan op zijn rijkdom. Hij deed
prettig en gewoon tegen kinderen met een handicap. De
kleintjes nam hij op schoot. Hij was een van de aardigste
mensen die Patrick kende. Maar hij hàd het kunnen doen.
Heel in het begin, toen T ony nog maar net terug was uit het
ziekenhuis, was meneer Van Wijngaerden verschillende ke
ren op bezoek geweest om meneer Roerig te wijzen op de
mogelijkheden van de GENGK voor Tony. Hij had zelfs
een paar keer opgepast toen meneer Roerig naar de recht
bank moest of waarheen dan ook. Hij had die Vincent mee
kunnen nemen om de Metsu na te schilderen. Alleen Tony
zou het gezien hebben en die kon niks zeggen. Vandaag was
Tony in opw41ding geraakt toen hij Vincent had gezien, ja,
maar ook meneer Van Wijngaerden. En Vincent had het
over de Metsu gehad tegen meneer Van Wijngaerden. En T 0-
ny had het woord 'dief aangegeven. Nou ja, 'fied'.
Zwijgend at Patrick zijn hard gebakken ei met de twee
dooiers. Het viel niet op, hun ontbijt verliep meestal zwijg-
174
zaam. Gedachten tolden door zijn hoofd. Het was absurd om
te geloven dat meneer Van Wijngaerden een dief was. Maar
het idee had zich in zijn hoofd genesteld en liet zich niet meer
verdrijven.
De volgende middag om twee uur stonden ze met z'n drieën
op de stoep bij de erevoorzitter van de GENGK, Patrick,
Tom en Victoria. Patrick had een goed deel van de nacht
allerlei plannen gemaakt. In gedachten had hij ingebroken in
het huis van meneer Van Wijngaerden en had hij alles ondersteboven
gehaald om te kijken of het schilderij er was.
Een onzinnig plan. Ten eerste was er altijd personeel in huis.
Ten tweede was het huis waarschijnlijk beveiligd. En ten
derde wilde hij niet inbreken bij iemand die hij aardig vond,
ook al omdat hij het natuurlijk helemaal mis had.
Hij had overwogen om een anonieme brief te schrijven,
waarin zou staan dat het schilderij onmiddellijk terug moest
worden bezorgd, ondertekend met 'de zondige nachtzeiler'
of zoiets. Hij had bedacht dat hij een afbeelding van het
schilderij zou kunnen sturen (die waren volop te koop in het
Nieuw Provinciaal Museum) met daarop de simpele mededeling:
ik wil naar huis.
Deze en alle andere plannen had hij verworpen. Hij had
de volgende morgen Victoria en Tom bij een geroepen en ze
verteld wat hem bezig hield. Ze hadden geen ogenblik geloofd
dat hij gelijk kon hebben. Meneer Van Wijngaerden
stal geen schilderijen, dat stond voor hen vast. Ten slotte
had hij gezegd:
'Er zit niks anders op. Ik ga het hem recht in zijn gezicht
vragen.' De anderen hadden het hem krachtig ontraden,
maar hij had de telefoon gepakt, het nummer gedraaid en
meneer Van Wijngaerden zonder moeite aan het apparaat
gekregen, misschien omdat het de dag voor Kerstmis was en
hij geen zaken te doen had.
Patrick had gezegd dat hij iets wilde vragen en ofhij langs
175
mocht komen. 'Dat is goed,' had meneer Van Wijngaerden
vriendelijk geantwoord. 'Kom maar om twee uur: Toen
hadden de anderen gezegd dat ze meegingen, zodat ze hem
konden troosten nadat hij zich belachelijk had gemaakt.
Een man in een donkere broek en een kort wit jasje deed
open. Hij nodigde hen binnen, nadat hij gevraagd had of een
van hen Patrick was. Dat ze ineens met z'n drieën waren
sroeen hij geen bezwaar te vinden. Patrick merkte op dat hij
zonder probleem de gang in kon rijden, want de deur was
breed en er was een glooiinkje gemaakt waardoor de drem
pel geen moeilijkheden opleverde.
Meneer Van Wijngaerden kwam hen hartelijk tegemoet.
Hij opende een van de vele deuren die op de hal uitkwamen
en ging hen voor naar een enorm vertrek, waarin behalve
twee leren bankstellen, die je schenen uit te nodigen om een
dutje te doen, ook veel planten stonden, en een kast met
glazen deuren met daarachter kopjes en bordjes en andere
voorwerpen van heel dun porselein. Hij vroeg wat ze wilden
drinken, koffie of thee of iets fris. Tom kon hem heel goed
verstaan, want als hij iets zei keek hij Tom aan en hij bewoog
zijn lippen langzaam en duidelijk.
Patrick voelde zich hoe langer hoe onprettiger. Moest hij
zo dadelijk zeggen: 'ik denk dat u een dief bent?' Alles sprak
er tégen. Aan de muren hingen, open en bloot, schilderijen
die er kostbaar uitzagen. Meneer Van Wijngaerden zag hem
kijken en zei verklarend: 'Oude meesters, die ik van mijn
vader heb geërfd:
'Die zijn vast hoog verzekerd,' zei Victoria.
Meneer Van Wijngaerden glimlachte. 'Ik zal maar niet
zeggen voor hoeveel.'
'Verzamelt u schilderijen?' vroeg Patrick, met een kleur.
'Nee hoor. Dat was een hobby van mijn vader. Ik. zie
schilderijen eigenlijk liever in een museum. Ten eerste heb
ik dan de zorg niet van diefstal of brand, en ten tweede kan
daar iedereen er van genieten:
De moed zonk Patrick in de schoenen.
'En, beste vriend,' zei hun gastheer, 'at kan ik voor je
doen.'
Patrick. zei niks.
'Je wilde me immers spreken?'
'Eh ... ja,' zei Patrick..
Er viel een ongemakkelijke stilte.
'Je hebt vast geld nodig voor de een of andere activiteit
van de GENGK,' zei meneer Van Wijngaerden behulpzaam.
Patrick. had altijd gevonden dat Jan van Schaffelaar een '
moedige man was, want die was in Barneveld van de toren
gesprongen en dat is geen kleinigheid. Maar nu wenste hij
dat hij op dat simpele torentje stond en niets anders te doen
had dan eraf te wippen. Hij zag de vriendelijke ogen van
meneer Van Wijngaerden en hij voelde dat zijn vrienden
hem zwijgend toeriepen: 'Hou je mond, je mag zo'n aardige
man niet beschuldigen van diefstal.'
'We zouden zo graag uw huis van binnen willen zien,' zei
hij beverig.
Meneer Van Wijngaerden keek verwonderd. 'Je wilt een
rondleiding door het huis?'
Patrick. knikte. Zijn hoofd was vuurrood.
"t Is een wat vreemd verzoek, maar ik heb er geen bezwaar
tegen,' zei meneer Van Wijngaerden. 'Zou je misschien
uit willen leggen waarom je het huis wilt zien? 0,
wacht eens, ik geloof dat ik het begrijp. Je wilt controleren
ofhet huis van de voorzitter van de GENGK toegankelijk is
voor rolstoelrijders. Nou, dat zal je meevallen. Ga maar eens
mee.'
'J e bent absoluut van Lotje getikt,' gebaarde Tom, terwijl
ze opstonden.
'Hou je mond, dove kwartel.'
'J e denkt zeker dat de Metsu frank. en vrolijk op de overloop
hangt. Ofben je soms van plan een kijkje in de brandkast
te nemen?'
177
'Man, ga jodelen leren.'
'Is er iets?' vroeg meneer Van Wijgaerden, die hen zag
gebaren.
'Tom moet zo nodig, maar hij durft het niet te vragen,' zei
Patrick.
'Die deur daar,' wees meneer Van Wijngaerden, want ze
waren inmssen in de hal beland.
Tom knikte en liep naar de w.c.-deur, terwijl hij Patrick
liet weten: 'Ik zal maar gaan, anders sta je nog meer voor
schut.'
Ze wachtten even tot hij terug was. Enthousiast gebarend
kwam hij naar buiten.
'T om zegt dat de w.c. een wonder is en dat ik moet gaan
kijken.'
Meneer Van Wijngaerden lachte. Patrick reed naar de
w.c. toe en nam een kijkje. Het was inderdaad een pracht
vanuit het oogpunt van een rolstoelrijder. De deur was
breed, zodat hij er gemakkelijk door kon. Aan twee kanten
waren stangen aangebracht naast de w.c.-pot, die opklapbaar
waren, zodat het een peuleschil was voor iemand die
niks met zijn benen kon om het sanitaire apparaat te beklimmen.
Verder was er een lage wastafel met een kraan
waaraan een heel lange hendel zat, zodat hij met een elleboog
bediend kon worden. Een droomtoilet voor mensen
met een handicap, dat was het.
'N ou nou,' zei Patrick. 'Zoiets moois heb ik nog nooit in
een particulier huis gezien. Zelfs bij de GEN GK is het behelpen,
hiermee vergeleken.'
Meneer Van Wijngaerden opende deur na deur voor hen.
De ene kamer was nog mooier dan de andere. Ieder vertrek
was prachtig ingericht, maar dikke tapijten waren er niet,
zodat Patrick overal makkelijk kon komen. Nog nooit hadden
ze zo'n schitterend huis gezien.
N aar boven gingen ze ook. In de huizen van zijn vrienden
was dat voor Patrick altijd een enorm probleem. Hier niet.
Er was een lift met een deur die breed genoeg was om Pa
trick en zijn stoel door te laten. De bedieningsknoppen zaten
laag. Alle lichtknopjes in huis zaten trouwens laag en ook de
knoppen van de deuren.
'Het is geweldig,' zei Patrick. En in een opwelling voegde
hij eraan toe: 'Hier woont iemand met een rolstoel. Is uw
vrouw . . .'
'Nee.' Meneer Van Wijngaerden schudde het hoofd.
'Mijn vrouw is al vijftien jaar dood.'
Een verklaring voor het feit dat het huis zo goed was
aangepast aan de behoeften van gehandicapten gaf hij niet.
Ze waren intussen op de eerste verdieping en ook daar
keken ze hun ogen uit naar de ruimte van het huis en de
prachtige inrichting.
'Dit is mijn werkkamer.' Hun gastheer ging hen voor. De
ramen zagen uit op de tuin. Er stond een groot bureau en de
wanden waren bedekt met boekenkasten, maar er stonden
ook een paar comfortabele fauteuils en een laag tafeltje en er
was een kleine bar met flessen en glazen. Ook was er een
open haard, met ernaast een bak houtblokken. Links van de
schoorsteen was een nis in de muur met een fraai bewerkt
houten deurtje ervoor.
'Ik heb nog nooit zo'n mooie kamer gezien,' zei Victoria.
'Ik werk hier graag,' zei meneer Van Wijngaerden.
Maar Patrick keek gefascineerd naar het houten deurtje
en de nis. 'Kijk eens achter dat deurtje,' gebaarde hij naar
Tom.
'Dat kan ik niet doen.'
'Val er tegen aan of zoiets. Ik móet zien wat er achter is.'
'Willen jullie nog iets drinken?' vroeg meneer Van Wijn-
gaerden.
'Nee, dank. u wel,' antwoordde Victoria meteen beschei
den, maar Patrick zei: 'Heel graag. Hebt u cola?'
Meneer Van Wijngaerden ging naar de kleine bar en buk
te zich om in het lage kastje erachter te kijken.
179
'Nu,' gebaarde Patrick.
Met een paar snelle passen was Tom bij de nis. Hij klapte
het deurtje open, wat mogelijk was omdat het sleuteltje in
het slot stak. In de ondiepe nis hing het schilderij van Metsu,
'Kind aan het raam'.
Meneer Van Wijngaerden kwam overeind van achter de
bar, zijn gezicht iets roder vanwege het bukken. Hij zag eerst
de gezichten van Patrick en Victoria, pas daarna, geleid door
hun blik, het open deurtje. Een ogenblik stond hij roerloos.
Hij probeerde een terloopse opmerking te maken, zoals ' ook
een mooi doek, vinden jullie niet' , maar de woorden wilden
niet uit zijn keel komen. Hij zette met een beheerst gebaar de
fles cola op de bar, liep op Patrick. toe en legde zijn twee
handen op diens schouders.
'Dáárvoor ben je gekomen,' zei hij.
Patrick knikte. Hij wenste dat hij bewusteloos aan de voet
van de toren van Barneveld lag.
Meneer Van Wijngaerden, plotseling een vermoeide
man, ging in een stoel zitten. Met een hoofdgebaar beduidde
hij Victoria en Tom hetzelfde te doen. Een poosje was het
doodstil.
'J ouw vader heeft indertijd niet alleen dit schilderij, maar
nog een stel andere gestolen,' zei hij tegen Victoria. 'Ik begrijp
dat nu. Eigenlijk heb ik het altijd vermoed. Jullie hebt
ze de afgelopen maand terugbezorgd. Ik dacht dat het je
vader was. Ik dacht dat hij bij zinnen was gekomen.' Hij
sprak heel zacht, mompelend bijna. Tom kon het niet volgen.
Hij keek vragend naar Patrick, die hem met een paar
gebaren op de hoogte stelde.
'Ik ben dus een dief,' zei meneer Van Wijngaerden.
'Waarom?'
Meneer Van Wijngaerden keek Patriek aan. Er was een
onmetelijk droevige blik in zijn ogen.
'Ik wil mijn daad niet goedpraten, wel verklaren,' zei hij.
'Mijn vrouw is vijftien jaar geleden gestorven bij de ge-
180
oorte van ons dochtertje Myrjam. Ze had een ernstige afwijking
aan haar rug. Ze heeft nooit een stap kunnen lopen.
Maar ze was voor mij een engel op aarde. Ik wist dat ik haar
niet lang zou kunnen houden. De tien jaar dat ze heeft geleefd
waren de mooiste van mijn leven. Ze was altijd vrolijk.
Ze was mijn grote vriendin. Ze zag het metéén als iets me
dwars zat. Ze las m'n gedachten als een open boek. Mensen
vroegen me soms of het geen last was om een gehandicapt
kind te hebben. De werkelijkheid was dat ik nergens liever
was dan thuis, bij haar.'
Hij wachtte even, alsofhij zijn bezoekers de gelegenheid
wilde geven iets te vragen. Ze zeiden niets. Patrick gebruikte
zijn handen om het Tom gemakkelijk te maken te volgen
wat meneer Van Wijngaerden vertelde.
'Kort voor haar dood was ik eens in het Rijksmuseum in
Amsterdam. Ik zag daar het schilderij van Metsu, "Het zieke
kind". Het was sprekend mijn dochtertje. Het kind op het
schilderij was jonger, maar Myrjam was altijd klein gebleven
en ze had een heel jong gezichtje. Toen ze gestorven was
kwamen er dagen dat ik me haar gezicht niet voor de geest
kon halen. Dat was vreselijk. Ik zag haar als een engel, met
vleugels en een harpje, en een zoet gezichtje, zoals op de
plaatjes in een poëzie-album. Ik had natuurlijk foto's, maar
ik werd er te weemoedig van om ernaar te kijken. Het herinnerde
me te veel aan de momenten dat die foto's waren
genomen. Ik ging weer naar het Rijksmuseum. Bij het schilderij
van Metsu was er genoeg afstand en toch genoeg intensiteit
om in vrede aan haar te kunnen denken.
Het zal een jaar later geweest zijn toen ik bij jullie thuis
kwam, Victoria. Ik had gehoord van jullie vreselijke ongeluk.
1k deed in die tijd veel voor de GENGK, want hoewel
ze er niet vaak kwam, sprak Myrjam er altijd met enthousiasme
over. Ik wilde nagaan of we iets voor Tony konden
doen.
] e vader was in een diepe depressie. Nooit heb ik met
181
iemand zoveel medelijden gehad als met hem. Er zijn geen
woorden voor om te beschrijven wat hij moest doormaken.
Ons verdriet was even groot, maar het zijne was bevuild,
beklad door schuldbesef. Ik kon niet met hem praten, hij was
nauwelijks toegankelijk. Is dat nog zo?'
'Het is iets beter geworden,' zei Victoria.
'Hij wilde in die tijd maar één ding en äat was bij T ony
blijven. Maar er waren dingen die hij moest doen. Hij moest
naar de bank en hij moest naar de rechtbank. Het enige waar
ik hem mee kon helpen was af en toe op T ony passen. Hij
scheen mij te vertrouwen; het verdriet verbond ons.
Op een dag, toen ik oppaste, braakte Tony. Ik zocht een
handdoek om hem schoon te maken. Daarvoor maakte ik
een kast open. In die kast stond een schilderij, gewikkeld in
een deken. Ik kon het niet laten het uit te pakken. Het was dit
schilderij .'
Hij stond op en knipte een lamp aan boven de nis. In alle
pracht hing daar het kunstwerk.
'Metsu moet hetzelfde kind als model hebben gehad voor
dit werk als voor dat in het Rijksmuseum. Maar, zoals jullie
zien, is dit kind niet ziek. Dit "kind aan het raam" kijkt
gezond en vol leven naar buiten om te zien of haar vader al
thuiskomt van zijn werk. Ik wist meteen dat ik het moest
hebben. Ik wilde het kopen, maar er viel met je vader niet te
praten. Hij scheen nauwelijks te horen wat je zei, dus ben ik
er niet over begonnen. Bovendien hoorde ik korte tijd later
dat het werk gestolen was. Ik heb toen aan mijn vriend Gijs
van Oerle gevraagd ofhij een kopie van het schilderij wilde
maken. Hij begreep me. Hij heeft Myrjam goed gekend, hij
had ook zijn verdriet om haar. Iedereen die haar kende was
kapot van haar dood. Gijs is een keer of vijf gekomen als ik
oppaste bij Tony. Hij heeft een prachtige vervalsing gemaakt.
Ik weet zeker dat meneer Roerig het verschil niet
heeft kunnen zien. Ik heb het origineel mee naar huis genomen.
Gijs van Oerle wilde onder geen voorwaarde betaald
worden. Zelfs een cadeautje heeft hij niet willen aanvaarden.
Hij vond dat hij daardoor een dief zou worden.'
Meneer Van Wijngaerden liep naar het barretje en pakte
enkele glazen.
'Jullie hebben nog altijd je cola niet gehad.'
Hij schonk in. Nog steeds zeiden de jongelui niets. Ze
namen voorzichtig een slok, meer om zich een houding te
geven dan omdat ze dorst hadden.
'Ik. zal me melden bij de politie,' zei meneer Van Wijn
gaerden.
'Dat is niet nodig,' zei Patrick. 'Wij zullen er met nie
mand over praten. Het schilderij moet wel terug naar het
Nieuw Provinciaals Museum.'
Victoria en Tom knikten.
'Ik zou niet weten hoe ik het daar ongemerkt moet krij
gen,' zei meneer Van Wijngaerden. 'De bewaking is de laat
ste tijd verscherpt. Ik vermoed dat jullie daar meer van we
ten.'
Patrick keek zijn vrienden aan. Ze gaven allebei een klein
knikje. 'Wij wisselen het valse doek in voor het echte. Wij
zullen uw vrachtrijders zijn.'
Meneer Van Wijngaerden keek met een peinzende blik
naar de jongen in de rolstoel.
'Patrick is onze vrachtrijder,' zei Victoria. 'Hij is onze
kunstrijder.'
14
Het Nieuw Provinciaals Museum was niet de grote trekpleister,
deze sombere dag voor Kerstmis, waarop de wolken
laag hingen en de dag nauwelijks kans kreeg een gaa* in de
nacht te boren. De mensen liepen met haastige pas door de
winkelstraten, hun boodschappentassen gevuld, hun gedachten
gericht op slaolie, kaarsvet en truffels. Een enkeling
zeulde nog een kerstboom naar huis, op het laatste moment
ontrouw aan zijn besluit er dit jaar van af te zien.
Nee, het museum was dun bevolkt. Maar het leek er veel
op dat de weinigen die er waren zich verzamelden om de
pseudo-Metsu. Dat was natuurlijk niet zo'n wonder. Er was
veel publiciteit geweest om dat schilderij. Een kunstwerk
met een 'verhaal' is interessanter dan een kunstwerk 'zomaar',
waarmee het museum overigens vol hing.
De drie vrienden hadden hun toevlucht genomen tot de
vertrouwde methode: het schilderij was vastgemaakt achter
de rugleuning van Patrick's rolstoel en aan het oog onttrokken
door een deken. Als ze er genoegen mee hadden
genomen het werk op een willekeurige plaats op te hangen,
was er geen probleem geweest. Lege zalen genoeg. Ze hadden
er echter hun zinnen op gezet de kopie mee terug te
nemen en dat was moeilijker.
Victoria stelde voor dat zij de mensen weg zou lokken
door een paar zalen verderop te gillen dat ze aangerand
werd, om daarna bewusteloos inéén te zijgen in de armen
van een suppoost, maar Patrick wilde niet dat de aandacht op
haar werd gevestigd. Er mocht geen enkel spoor naar de
Roerigs leiden.
Tom stelde voor dat hij acrobatische toeren zou gaan
verrichten op de trapleuning, een plan dat evenmin genade
kon vinden in de ogen van de anderen.
Patrick stelde voor dat hij kerstliedjes zou gaan zingen,
wat onmiddellijk zou leiden tot een massale uittocht uit het
museum. Goede raad was duur.
Patrick zei: 'We kunnen van het plan afzien en een andere
keer terugkomen. Daar heb ik niet veel zin in. Ik ga de mensen
weglokken uit het zaaltje waar ons schilderij hangt.'
Hij legde zijn plan uit. De anderen vonden dat hij erg de
aandacht zou trekken, maar ze wisten niks beters.
'Dat is juist de bedoeling,' zei Patrick.
Ze zorgden dat de rolstoel dichtbij de namaak-Metsu was
en ze wachtten tot er nog maar vijf mensen in het zaaltje
waren. Nog minder zou het niet gauw worden. Toen het
moment gekomen was haakte Patrick zijn krukken los en
stond op. De mensen keken uit hun ooghoeken. Hij hinkte
naar de ruime doorgang die naar de naastgelegen zaal voerde.
Daar liet hij zogenaamd per ongeluk een kruk uit zijn
handen vallen, riep 'verdorie', gooide zich naar voren, smeet
ook de tweede kruk weg en liep op zijn handen de zaal uit.
Als klein kind had hij vaak op zijn handen gelopen', hij was er
erg goed in geweest. De laatste jaren had hij het weinig meer
gedaan; nu hij zwaarder was vereiste het meer inspanning.
Maar door zijn oefeningen 's morgens was hij sterk in zijn
armen en het fijne gevoel voor evenwicht had hij nog altijd.
De mensen keken nu voluit. Drie van de bezoekers volgden
hem naar de andere zaal, een bejaard echtpaar deed nog
even net of ze verdiept waren in de kunstwerken. Maar na
een minuut of twee was hun kunstbegeerte verzadigd en
gingen ook zij eens kijken wat die arme jongen met de krukken
aan het uitspoken was.
Patrick draaide een rondje op zijn handen langs de oude
meesters in het belendende vertrek en keerde daarna terug
naar zijn krukken. Toen was de valse Metsu al verwisseld
voor de echte, want daarvoor hadden Victoria en Tom
hoogstens een minuut nodig gehad. Ze reden de stoel naar
Patrick toe en Victoria vroeg meewarig waarom hij niet rustig
in het voertuig kon blijven zitten.
'Sorry. Ik. had even wat beweging nodig:
Tom begon een gesprek, met razend snelle bewegingen,
niet omdat hij zulke belangrijke mededelingen had te doen,
maar omdat hij de aandacht van de mensen weer op iets
anders wilde richten.
'Kom, we gaan,' zei Victoria.
Op hun gemak gingen ze naar buiten, een echt schilderij
armer, een goede daad rijker. Opnieuw gingen ze naar het
vorstelijke huis van meneer Van Wijngaerden en de namaak-Metsu
werd in de nis gehangen.
'Kunt u deze kopie van het origineel onderscheiden?'
vroeg Victoria.
'Nee,' zei meneer Van Wijngaerden. 'Alleen toen ik ze
naast elkaar zag kon ik een heel klein beetje verschil zien.'
'Waarom moest u dan zo nodig het origineel hebben?'
vroeg Patrick verbaasd.
De voorzitter van de GENGK keerde zijn handpalmen
naar buiten. 'Dat weet ik niet.'
Tom maakte een paar gebaren.
'Tom zegt dat de ziel van het meisje in het echte doek is,
omdat de kunstenaar haar zag toen hij haar schilderde, omdat
het schilderij met het meisje in hetzelfde vertrek is geweest.'
Meneer Van Wijngaerden liep op Tom toe en legde zijn
handen op diens tengere schouders.
'Jij hebt me begrepen,' zei hij.
Hij ging de jongelui voor naar beneden en liet hen uit. Hij
kuste Victoria en daarna ook de beide jongens.
'Ik. heb mijn halve leven in Italië gewoond,' zei hij verontschuldigend.
'Daar doen we dat zo: Hij snoot zijn neus.
'Ik. zal jullie altijd dankbaar blijven. Zelfs als het allemaal
toch nog uitkomt en ik moet toch nog naar de gevangenis,
186
dan ben ik. blij dat jullie mijn fout hebben hersteld. Aanvaard
me als jullie vriend en kom zo vaak als je zin hebt.'
Hij wuifde hen na tot ze de hoek om waren. Het avontuur
was voorbij . Het leven kon zijn gewone gang hernemen. Die
gedachte viel op Patrick als een natte, verstikkende deken.
Geen Victoria meer, behalve misschien af en toe met Tony
op de GENGK. Niet meer dat heerlijke gevoel van samen
iets doen, iets tot stand brengen. Niet meer het gevoel dat ze
vertrouwen had in wat hij bedacht. Einde, basta, afgelopen.
Zijn schouders zakten iets naar beneden, misschien drie mil
limeter, maar Tom zag het. Toen ze op het punt waren geko
men waar Victoria linksaf moest, om na deze lange middag
naar huis te gaan, maakte hij een paar snelle gebaren en
holde weg.
'Tom zegt dat hij nog vlug een boodschap moet doen,' zei
Patrick verbaasd.
'0.' Victoria aarzelde even. 'Ik moet hier linksaf.'
'Tot kijk. Prettige kerstdagen.'
Met trage passen liep ze de Denneweg op en met even
trage bewegingen reed hij rechtdoor. Hij had het gevoel dat
hij op weg was naar een strafkamp, het strafkamp van saaie
dagen en weken en maanden zonder haar. Maar opeens
hoorde hij een snelle stap en hij zag dat ze aan kwam hollen,
haar knokige knieën wezen vastbesloten in zijn richting.
'Ik wou je nog wat vragen,' zei ze met een hoogrode
kleur. 'Ik zou het zo fijn vinden om je af en toe te blijven
zien. Ik weet wel dat je me saai vindt en eigenwijs en stom,
maar door jou word ik misschien een beetje minder saai en
eigenwijs en stom. Ik . .. '
'Wat? Vind ik jou saai en . .. dat is wat jij mij allemaal
vindt. En kreupel ben ik. ook nog.'
'Er is niemand op de wereld om wie ik. zoveel geef als om
jou,' zei Victoria en ze keek hem recht in zijn ogen.
Het was alsof de zon regelrecht door de dikke wolkenlaag
priemde. De toekomst leek zich te vertonen als een onbe-
perkte hoeveelheid schone, heldere lucht, die je kon inademen
zolang en zoveel je wilde.
'Ik geef ook om jou,' zei Patrick.
Hij vond zichzelf stommer dan ooit. Hij, die nooit om
tekst verlegen zat, wist niks beters uit te brengen dan: ik geef
ook om jou. Hij wilde zeggen dat hij net van het donker in
het licht was gekomen, van de kelder in de tuin, dat de dagen
die als een grauwe sliert voor hem hadden gelegen nu als een
rij edelstenen waren geworden. 'Ik geef ook om jou,' was
alles wat er uitkwam, maar Victoria hoorde er genoeg in en
er sprongen tranen in haar ogen. Patrick zag ze en er was
niemand op de wereld met wiens leven hij zou willen ruilen.
De laatste dag van het jaar kreeg Patrick onverwacht bezoek.
Hij was alleen thuis. Zijn moeder deed nog snel wat
boodschappen, want Victoria zou de volgende dag komen
eten, wat trouwens al de derde keer in een week was.
De bezoeker was meneer Sparendonk, van de verzekeringsmaatschappij
SOLIDE. Patrick was niet al te verbaasd
hem te zien, want hij had op tweede kerstdag een briefje op
de bus gedaan, gericht aan de man met de regenjas en de
hoed, waarin stond dat het de moeite waard kon zijn om nog
eens na te gaan of de Metsu werkelijk vervalst was.
Meneer Sparendonk ontdeed zich van de bekende attributen
en nam plaats op de sofa. Hij aanvaardde het aanbod dat
Patrick thee zou zetten, vroeg toen ongemakkelijk of dat wel
ging, kreeg een kleur, kon zichzelf wel voor zijn hoofd slaan
vanwege zijn onhandigheid en keek ten slotte toe hoe zijn
gastheer snel het nodige deed.
'Een nieuwe expertise heeft uitgewezen dat de Metsu
"Kind aan het raam" echt is,' zei meneer Sparendonk.
'Dat doet me plezier,' zei Patrick.
'Ik heb gehoord dat je de dag voor Kerstmis een nummertje
op de handen lopen hebt weggegeven in het museum.'
188
'Een plotselinge bevlieging,' onthulde Patrick.
'Je bent een eigenaardige jongeman. Je bent waarschijn
lijk niet bereid om uit te leggen . . .'
'Wàt uit te leggen?' vroeg Patrick vriendelijk.
'Laat maar. SOLIDE is tevreden. We krijgen het uit-
gekeerde bedrag terug.'
'N og een kop thee, meneer Sparendonk? '
'Graag. Dank je.'
'Ik. wou nog zeggen dat ik er bewondering voor heb,'
begon meneer Sparendonk, 'dat je, ondanks je handicap . . .'
Hij liep weer vast. Hij kreeg weer een kleur.
'U staart u blind op m'n handicap,' zei Patriek. 'U denkt
er steeds aan en u durft er niet over te praten. Waarom
vraagt u niet wat er met mijn benen aan de hand is? Dat zou
toch een gewone vraag zijn. Ik weet heus wel dat u steeds die
rolstoel ziet. Pas als we er over durven te praten zult u hem
vergeten. Ik ben zo geboren. Ik ben spastisch.'
'Is er een kans dat .. .' Daar had je het weer. Wat moest hij
zeggen?
'Dat je beter wordt?' De jongen was niet ziek. 'Dat het
over gaat? '
donk.
'Dat je verandert?'
'Ik zal nooit kunnen lopen,' zei Patrick.
'Daarom vind ik het zo moeilijk,' zei meneer Sparen
'Vanwege dat nooit. Ik ga straks naar huis en ik vergeet
het. Jouw handicap blijft.'
'Dat is waar,' zei Patriek. 'Eens in de week roep ik shit en
nog zo het een en ander. Maar meestal denk ik aan de dui
zend dingen die ik wèl kan en wil en zal doen. Ik kan niet
lopen, oké.' Hij wreef over zijn voorhoofd. 'Maar dit hier zit
boordevol plannen.'
'Ik ben blij dat ik je heb leren kennen,' zei meneer Sparen
donk. 'Ik bedoel, afgezien van wat je voor SOLIDE hebt
gedaan. Overigens willen we je een cadeautje geven.'
'Niet nodig,' zei Patrick.
'We hadden gedacht, over een paar jaar. Als je achttien
bent. Dan mag je je rijbewijs halen. Er zijn tegenwoordig
prachtige aangepaste auto' s. We zullen zorgen dat je er een
krijgt. Dan kun je gaan, eh gaan waar je wilt.' Bijna had hij
gezegd 'gaan en staan ' en dus kreeg hij weer een kleur.
'Voor Tom zullen we ook zoiets doen,' zei hij nog.
Patrick kreeg ook een kleur, van plezier. Een auto, dacht
hij. Dat moest hij meteen aan Victoria vertellen.
'Ik moet ervandoor,' zei meneer Sparendonk. 'Gelukkig
Nieuwjaar.'
Toen hij weg was maakte Patrick een rondje door de
kamer op zijn handen. Hij had er de smaak weer van te
pakken gekregen. Ten slotte bleef hij hijgend op het tapijt
liggen. Hij keek naar het plafond maar zijn blik werd daar
door niet tegengehouden. Die reikte verder, naar de jaren
die in het verschiet lagen.
Gelukkig Nieuwjaar, dacht hij . Wat een mooie wens.