DE WETGEVING OVER DE LANDVERZEKERINGS ... - Assuralia
DE WETGEVING OVER DE LANDVERZEKERINGS ... - Assuralia
DE WETGEVING OVER DE LANDVERZEKERINGS ... - Assuralia
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
7<br />
10<br />
18<br />
23<br />
3<br />
<strong>DE</strong> <strong>WETGEVING</strong><br />
<strong>OVER</strong> <strong>DE</strong> <strong>LANDVERZEKERINGS</strong>-<br />
<strong>OVER</strong>EENKOMST<br />
◆<br />
INHOUD<br />
◆<br />
Voorwoord<br />
I. Een nieuwe wetgeving over de landverzekeringsovereenkomst:<br />
waarom en hoe?<br />
– Wordingsgeschiedenis van de wet van 25 juni 1992<br />
op de verzekeringsovereenkomst<br />
– Wordingsgeschiedenis van de wet van 16 maart 1994<br />
houdende wijziging van sommige bepalingen van de<br />
wet van 25 juni<br />
– Plaats van de wet op de landverzekeringsovereenkomst<br />
in het geheel van de wetgeving over de<br />
verzekering<br />
II. Fundamentele oriënteringen van de wetgeving<br />
betreffende de verzekeringsovereenkomst<br />
– Toepassingsgebied<br />
– Basisbegrippen en -definities<br />
– Het dwingende karakter van de wet<br />
– Consumentgerichte opties van de wet<br />
• Meer bescherming...<br />
• ... minder verplichtingen<br />
III. Bepalingen betreffende alle<br />
landverzekeringsovereenkomsten:<br />
overzicht van de artikelen 4 tot 36 van de<br />
wet<br />
– Sluiting van de overeenkomst en mededeling van het<br />
risico<br />
• De voorafgetekende polis<br />
• De verzekeringsaanvraag<br />
• Het verzekeringsvoorstel<br />
• Mededeling van het risico<br />
– Aanpassingen van de overeenkomst: verzwaring en<br />
vermindering van het risico
36<br />
45<br />
– Uitvoering van de overeenkomst<br />
• Betaling van de premie<br />
• Grove schuld<br />
• Melding van het schadegeval<br />
– Duur, verlenging en einde van de overeenkomst<br />
• Stilzwijgende verlenging<br />
• Opzeggingsrecht na een schadegeval<br />
• Opzegging van de combinatiepolissen<br />
• Faillissement van de verzekeringnemer<br />
• Overlijden van de verzekeringnemer<br />
– Geschillen die uit de overeenkomst zouden ontstaan:<br />
scheidsrechterlijke uitspraken en verjaringstermijnen<br />
IV. De wet op de overeenkomst,<br />
zaakverzekeringen en brandverzekering<br />
– Bepalingen eigen aan de verzekeringen tot vergoeding<br />
van schade<br />
• Geen verhaal op de naaste verzekerden<br />
• Vergoeding in geval van meervoudige overeenkomsten<br />
• Vergoeding van de schade in geval van samenloop<br />
van verzekeringen<br />
• Bepalingen ten gunste van de erfgenamen van een<br />
goed<br />
– Bepalingen eigen aan de zaakverzekeringen<br />
• Waardebepaling van de goederen<br />
• Reddingskosten en hun vergoeding door de<br />
verzekeraar<br />
• Overdracht onder de levenden van de verzekerde<br />
goederen<br />
– Bepalingen eigen aan de brandverzekeringen<br />
• Uitbreiding van de dekking<br />
• Verbod van de zogenaamde exclusiviteitsclausules<br />
• Vergoedingstermijnen<br />
V. De wet op de overeenkomst en de<br />
burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekeringen<br />
– Mogelijkheid van rechtstreekse vordering op de<br />
verzekeraar<br />
4
53<br />
60<br />
65<br />
– Specifieke verjaring van de rechtstreekse vordering<br />
– Dekking na het verstrijken van de overeenkomst<br />
– Uitbreiding van de dekking tot de intrest en de<br />
kosten<br />
– Vrije beschikking over de schadeloosstelling<br />
– Kwitantie ter afrekening<br />
– Verhaal van de verzekeraar op zijn verzekerde<br />
VI. De wet op de overeenkomst en<br />
de persoonsverzekeringen<br />
– Voor de persoonsverzekeringen gemeenschappelijke<br />
bepalingen<br />
• Het overleggen van medische verklaringen<br />
• Het verbod om genetische gegevens mee te delen<br />
– Specifieke bepalingen voor de levensverzekeringen<br />
• Wettiging van bestaande praktijken<br />
• Wegwerken van twijfelgevallen of onzekerheden<br />
• Aanvullen van wettelijke leemten<br />
• Levensverzekering en zelfmoord<br />
– Specifieke bepalingen voor de andere persoonsverzekeringen<br />
dan de levensverzekering: vrije keuze<br />
van de arts<br />
5<br />
VII. De wet op de overeenkomst,<br />
de rechtsbijstandverzekering en de kredieten<br />
borgtochtverzekering<br />
– De verzekering van geldboeten en minnelijke<br />
schikkingen<br />
– Vrije keuze van de advocaat<br />
– De bijzondere kenmerken van de kredietverzekeringen<br />
Bijlagen:<br />
– De wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst,<br />
gewijzigd door de wet van 16 maart 1994.<br />
– Het koninklijk besluit van 24 december 1992<br />
(Staatsblad van 31 december 1992), gewijzigd bij<br />
koninklijk besluit van 29 december 1994 (Staatsblad<br />
van 27 januari 1995)
7<br />
◆<br />
VOORWOORD<br />
◆<br />
Al binnen enkele maanden na de publikatie van de wet van<br />
25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst in het Staatsblad<br />
wijdde de BVVO er een verzekeringscahier aan. Dit richtte<br />
zich niet in de eerste plaats tot specialisten, evenmin als haar<br />
andere cahiers, maar had voornamelijk tot doel te vulgariseren,<br />
te informeren en de nieuwe wet in haar sociaal-economische<br />
context te situeren. Dat dit werk aan een behoefte beantwoordde,<br />
behoeft geen betoog meer: van de oorspronkelijke<br />
oplage van 20.000 exemplaren blijft niets meer over, terwijl er<br />
zo’n 12.000 rechtstreeks door de verzekeringsmaatschappijen<br />
verspreid zijn in de eerste weken na de publikatie.<br />
Niet alleen is het Cahier niet meer voorradig, het is ook achterhaald<br />
sinds het Parlement de wet van 16 maart 1994 houdende<br />
wijziging van sommige bepalingen van die wet op de verzekeringsovereenkomst<br />
goedgekeurd heeft. Reden te meer dus<br />
voor de BVVO om dit inmiddels klassiek geworden werkje van<br />
de verzekeringssector niet alleen opnieuw uit te geven, maar ook<br />
bij te werken. Zeker een tiental van de 140 artikelen die de wet<br />
van 25 juni 1992 bevat, zijn immers grondig herzien, terwijl een<br />
koninklijk besluit van 29 december 1994 de draagwijdte van<br />
een aantal andere – en soms dezelfde – aanzienlijk heeft verduidelijkt<br />
of gewijzigd.<br />
Het oorspronkelijke Cahier gaf alleen een overzicht van de wet<br />
van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst; ditmaal<br />
omvat het ook een tweede wet die de eerste wijzigt, alsook verschillende<br />
uitvoeringsbesluiten. Dat kon de inhoud er natuurlijk<br />
niet gemakkelijker op maken, al kunnen we de lezer direct<br />
geruststellen: evenmin als het eerste Cahier wijdt deze vernieuwde<br />
uitgave een systematische en exhaustieve analyse aan<br />
al deze bepalingen, maar staat ze in haar commentaar vooral<br />
stil bij die artikelen die van directer belang voor de verzekerden<br />
zijn en bij de courantste betrekkingen die zij met hun verzekeraar<br />
onderhouden. Dat verklaart ook dat er, in tegenstelling tot<br />
meer wetenschappelijke of academische publikaties, niet altijd<br />
wordt aangegeven welke bepalingen nu precies uit de wet en<br />
welke uit de uitvoeringsbesluiten ervan voortvloeien.
8<br />
In een bijlage is de tekst van de wet opgenomen. Ook daar hebben<br />
we de lectuur willen vergemakkelijken door zoveel mogelijk<br />
de bepalingen van de wijzigingswet van 16 maart 1994 in<br />
de wet van 25 juni 1992 te integreren en zo als het ware aan<br />
codificatie avant-la-lettre te doen. De bepalingen die toegevoegd<br />
zijn of die de oude bepalingen vervangen hebben, zijn daarbij<br />
cursief gedrukt. Dat geldt grosso modo ook voor de koninklijke<br />
besluiten van 24 december 1992 en 29 december 1994 tot<br />
uitvoering van die wetten, hoewel we de juristen zo nodig naar<br />
de originele teksten verwijzen.<br />
Aangezien we niet meer met één, maar met twee wetten te<br />
maken hebben, alsook met uitvoeringsbesluiten die ten tijde van<br />
het eerste Cahier nog niet bestonden, heeft deze vernieuwde uitgave<br />
tegelijk een nieuwe titel meegekregen. Op de kaft van het<br />
Cahier is dus geen sprake meer van de wet van 25 juni 1992,<br />
maar meer in het algemeen van „de wetgeving over de landverzekeringsovereenkomst,<br />
nieuwe bijgewerkte uitgave 1994”.<br />
Een detail wellicht, maar toch een nuttige aanwijzing voor wie<br />
dit kleine vademecum over enkele jaren zal raadplegen.<br />
Het belangrijkste is natuurlijk de inhoud van de wijzigingswet<br />
van 16 maart 1994, die aanleiding heeft gegeven tot het opstellen<br />
van dit Cahier. Zonder vooruit te lopen op wat daarvan verderop,<br />
op blz. 14, gezegd wordt, wijzen we er hier al op dat die<br />
wet er in de eerste plaats voor moest zorgen dat een aantal<br />
bedrijven, organisaties, collectiviteiten en beoefenaars van vrije<br />
beroepen die het gevaar liepen geen dekking meer te vinden of<br />
daar een buitensporig hoge prijs voor te moeten betalen, verzekerbaar<br />
bleven. Wij willen dan ook hulde brengen aan degenen<br />
die deze wijzigingen mogelijk hebben gemaakt, namelijk de<br />
Commissie voor Verzekeringen, die er de aanzet toe gegeven<br />
heeft, de toezichthoudende minister, de heer Wathelet, alsook<br />
zijn kabinet, die begrip hebben getoond voor de verzuchtingen<br />
van de markt, en vooral de enkele senatoren die, onder leiding<br />
van mevrouw Creyf en de heer Cerexhe, hun naam en hun gezag<br />
hebben verbonden aan het wetsvoorstel dat nu de wet van<br />
16 maart 1994 is geworden.<br />
Toegegeven, de BVVO heeft betreurd dat de wet nog te zeer in<br />
details treedt. Zodra het bindend karakter ervan vaststond voor<br />
de verzekeringen die voor het grote publiek bestemd zijn en voor
9<br />
zover de doorsnee consument kon blijven rekenen op de integrale<br />
bescherming van de wet van 25 juni 1992, leek een dergelijke<br />
argwaan immers niet helemaal op zijn plaats. We moeten<br />
echter beseffen dat het om een compromis ging en dat ieder<br />
compromis wederzijdse toegevingen veronderstelt om het essentiële<br />
te vrijwaren, namelijk een einde te maken aan de absurde<br />
situatie dat, om de consument te beschermen, de verzekeringsovereenkomst<br />
bijvoorbeeld niet meer gewijzigd mocht worden,<br />
zelfs als beide partijen dat wensten. Hoe dan ook, deze wet heeft<br />
gezorgd voor een heilzame terugkeer naar meer realisme. Om<br />
die reden heeft de BVVO er een Cahier aan willen wijden waaraan<br />
ik evenveel succes toewens als aan zijn voorgangers.<br />
Michel Baecker,<br />
gedelegeerd bestuurder.
10<br />
◆<br />
I. EEN NIEUWE <strong>WETGEVING</strong><br />
<strong>OVER</strong> <strong>DE</strong> <strong>LANDVERZEKERINGS</strong>-<br />
<strong>OVER</strong>EENKOMST:<br />
WAAROM EN HOE?<br />
◆<br />
De Belgische wet op de verzekeringen dateerde van 11 juni<br />
1874. Ze bevatte 43 artikelen, die nauwelijks onderverdeeld<br />
waren in een reeks hoofdstukken met algemene regels (personen<br />
die kunnen laten verzekeren, verplichtingen van de partijen,<br />
bewijs van de overeenkomst, ontbinding van de overeenkomsten,<br />
verjaring) en drie aanvullende hoofdstukken over<br />
enkele specifieke landverzekeringen, nl. de brandverzekering, de<br />
oogstverzekering en de levensverzekering. Een en ander verklaart<br />
dat deze wet, ondanks de inspanningen die de wetgever<br />
destijds leverde om een bruikbaar werkstuk op te stellen, achterhaald<br />
was door de economische en sociale ontwikkelingen.<br />
Denken we bijvoorbeeld maar aan de doorbraak, sedert het<br />
begin van de eeuw, van het gemotoriseerde verkeer, waarvan de<br />
opmars zo onstuitbaar was dat de motorrijtuigverzekering nu<br />
overal ter wereld de belangrijkste verzekeringsbranche is. Hiermee<br />
dekt de burger niet alleen meer zijn eigen goederen, maar<br />
zorgt hij er terzelfder tijd voor dat zijn verzekeraar in zijn plaats<br />
de schade aan anderen vergoedt waarvoor hij aansprakelijk<br />
gesteld wordt.<br />
Ondertussen hebben ook de levensverzekeringen zich in elk land<br />
met een hoge levensstandaard zo sterk ontwikkeld en gediversifieerd<br />
dat ze qua incasso nu het hoogst scoren. Ook de<br />
rechtsbijstandverzekering en de kredietverzekering maakten<br />
dezelfde opgang mee: kon onze wetgeving hier nog naast kijken?<br />
Dank zij deze nieuwe sociale dimensie kende de verzekering in<br />
het tweede gedeelte van de 20ste eeuw een buitengewone bloei.<br />
Door haar democratisering en bereikbaarheid voor iedereen is<br />
ze ook niet aan de golf van consumentisme ontsnapt die sedert<br />
de jaren 70 over onze Westerse maatschappij rolt. Contractuele<br />
vrijheid bij het sluiten van een verzekering? Jawel, maar dan<br />
binnen een wet- en regelgevend kader dat het evenwicht tussen
11<br />
de wederzijdse rechten en verplichtingen vrijwaart. Dat is in<br />
ieder geval het standpunt van de wetgever, die heeft geoordeeld<br />
dat de op de contractuele vrijheid gebaseerde wet van 1874 de<br />
verzekerde niet voldoende beschermde tegen clausules die hem<br />
vaak opgelegd werden door de verzekeraar of die deze laatste<br />
al te veel rechten toekenden.<br />
Ten slotte mogen we niet vergeten dat onze controlewetgeving<br />
zich aan de eenheidsmarkt heeft moeten aanpassen. Zo werd de<br />
controle a priori in 1991 vervangen door een controle a<br />
posteriori. Dat heeft tot gevolg gehad dat de verzekeraars hun<br />
overeenkomsten niet meer vooraf door de autoriteiten dienen te<br />
laten goedkeuren. In deze omstandigheden, en gezien de opening<br />
van de markt voor niet in België gevestigde verzekeraars –<br />
die misschien minder dan anderen bekommerd zijn om hun<br />
reputatie – was het absoluut noodzakelijk geworden een aantal<br />
veiligheidsmaatregelen te treffen. Volgens vice-eerste minister en<br />
minister van Economische Zaken en Justitie Melchior Wathelet<br />
moest deze wet in ieder geval de laatste vesting van de consument<br />
zijn tegenover de misbruiken die zouden kunnen ontstaan<br />
uit de afschaffing van de systematische controle op de voorwaarden<br />
en tarieven. (1)<br />
Hoe dan ook, dank zij de marktwetten liepen de meeste verzekeringsovereenkomsten<br />
in België de jongste jaren gelukkig al<br />
vooruit op de wet. Op een hele reeks punten werden de verzekeraars<br />
hier overigens toe verplicht door een reglementering en<br />
een rechtspraak waarin de belangen van de verzekerden en hun<br />
rechthebbenden steeds meer aandacht kregen. De wet van 25<br />
juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst mag dan op<br />
papier wel revolutionair zijn, op het terrein is dat minder het<br />
geval, behalve voor bepaalde aspecten, waar ons land als voorloper<br />
mag worden beschouwd.<br />
WORDINGSGESCHIE<strong>DE</strong>NIS VAN <strong>DE</strong> WET<br />
VAN 25 JUNI 1992<br />
OP <strong>DE</strong> VERZEKERINGS<strong>OVER</strong>EENKOMST<br />
De idee van een herziening van de wet van 11 juni 1874 dateert<br />
niet van gisteren. Professor E. Van Dievoet, die op 22 mei 1937<br />
tot Koninklijk Commissaris voor het Verzekeringswezen werd<br />
benoemd, zag in die herziening een van zijn belangrijkste taken<br />
(1) Zie in dat verband de toespraak van de heer Wathelet op de Dag van de Verzekeringskringen<br />
op 22 mei 1992 en op de Leuvense Verzekeringsdagen de dag nadien.<br />
Deze toespraak is door de BVVO gepubliceerd in de vorm van een Verzekeringscahier<br />
met als titel “De uitdaging van de Belgische verzekeraars ten overstaan van de<br />
Europese integratie”.
12<br />
en beschouwde ze als een noodzakelijke aanvulling van de controlewetgeving.<br />
Maar ook die liet lang op zich wachten en werd<br />
pas in 1975 ingevoerd.<br />
Professor Van Dievoet, hoogleraar aan de universiteit van<br />
Leuven en verzekeringsspecialist, had zelfs al een voorontwerp<br />
van wet uitgewerkt, dat wellicht wegens het uitbreken van de<br />
oorlog in 1940 niet door het Parlement besproken is geweest.<br />
Deze tekst steunde voor een groot stuk op het vergelijkend recht<br />
en ging meer bepaald uit van de Franse wet van 13 juli 1930.<br />
Hij bevatte niet minder dan 120 artikelen en behandelde zowel<br />
de schadeverzekeringen als de sommenverzekeringen.<br />
Pas in het begin van de jaren 60 werd dit probleem weer aan<br />
de orde gebracht. Ondertussen had de wetgever wel al de verplichte<br />
motorrijtuigverzekering ingevoerd en had hij zo zijn aandacht<br />
toegespitst op de verzekeringsbranche die inmiddels de<br />
grootste bloei had doorgemaakt. Waren de ideeën van professor<br />
Van Dievoet toen misschien al achterhaald door de ontwikkeling<br />
van de naoorlogse mentaliteit en levenswijze? Hoe<br />
dan ook, dit keer werd het nieuwe werk toevertrouwd aan een<br />
Commissie tot herziening van de wet van 11 juni 1874 op de<br />
verzekeringen, die door het koninklijk besluit van 15 juni 1962<br />
werd opgericht. Het dient ook gezegd dat de rechtspraak en<br />
rechtsleer in 20 jaar – en welke 20 jaar! – grondige veranderingen<br />
ondergaan hadden. Toch liet de regering deze commissie<br />
de mogelijkheid om haar werkzaamheden op de tekst van professor<br />
Van Dievoet te baseren. De commissie ging hier graag op<br />
in.<br />
In deze commissie, die eerst door professor de Fraipont (Universiteit<br />
van Luik) en daarna door de heer P. van der Meersch<br />
werd voorgezeten, hadden een twintigtal hoogleraren, topambtenaren<br />
van het Ministerie van Justitie en het Ministerie van<br />
Economische Zaken, alsook een aantal eminente verzekeringsspecialisten<br />
zitting. (1) Ze kwamen op talloze zaterdagen bijeen,<br />
in het Brusselse Justitiepaleis, waar ze in 58 artikelen een<br />
echt Handvest van de contractpartijen uitwerkten. De commissie<br />
conformeerde zich hiermee aan de meest geavanceerde wetgevingen<br />
van de andere EG-lid-staten. In die tijd was men er<br />
(1) In de loop van twintig jaar veranderde de samenstelling van deze commissie wel<br />
enigszins. Op p. 121 van dit Cahier staat echter de lijst van de 20 leden, zoals ze in<br />
het Memento van de verzekeraar en de verzekeringsproducent van 1980 stonden. Hun<br />
naam staat er naast hun toenmalige titel en/of functie. Sommigen zijn sindsdien overleden,<br />
anderen zijn met emeritaat gegaan, terwijl nog anderen hun academische of<br />
professionnele loopbaan voortzetten.
13<br />
echter nog niet van overtuigd dat de jaarlijkse opzegbaarheid<br />
van de overeenkomsten het opperste geluk van de consument<br />
zou uitmaken.<br />
Nadat de basisartikelen op papier stonden, werd de commissie<br />
uitgebreid met een aantal nieuwe leden, die de speciale afdelingen<br />
moesten uitwerken voor de opstelling van de wetshoofdstukken<br />
betreffende de zaakschadeverzekeringen, de<br />
burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekeringen, de levensverzekeringen,<br />
enz. In een van deze subcommissies ontstond de<br />
idee om de rechtstreekse vordering, die toendertijd alleen in de<br />
motorrijtuigverzekering bestond, uit te breiden tot alle burgerrechtelijke<br />
aansprakelijkheidsverzekeringen. (1)<br />
De werkzaamheden van deze commissie en subcommissies leidden<br />
tot een voorontwerp van wet, dat de heer van der Meersch<br />
en zijn commissie in april 1983 officieel aan de minister van<br />
Justitie, toen de heer Gol, overhandigden en waarover de Raad<br />
van State zich op 17 juni 1985 uitsprak. In het licht van zijn<br />
opmerkingen wijzigde staatssecretaris voor Justitie Mundeleer<br />
de tekst in 1986. Hij voegde er een aantal bepalingen aan toe<br />
om de verzekeringnemer en de slachtoffers van ongevallen een<br />
grotere bescherming te bieden. Na de val van de regering van<br />
toen dienden hijzelf en aftredend vice-eerste minister Gol in<br />
1989 deze tekst als wetsvoorstel in.<br />
Ondertussen had minister van Economische Zaken Maystadt<br />
beslist de Commissie voor Verzekeringen en de raad van de<br />
Controledienst voor de Verzekeringen te raadplegen. Tot dan<br />
toe hadden de vertegenwoordigers van de verbruikers hun<br />
mening over de werkzaamheden m.b.t. de herziening van de wet<br />
van 11 juni 1874 immers nog niet mogen uiten. Daarnaast werden<br />
hierover nog andere, misschien meer incidentele maar daarom<br />
niet minder nadrukkelijke adviezen geformuleerd door de<br />
Raad voor het Verbruik en op de Ronde Tafel over de verzekering,<br />
die minister van Economische Zaken Claes van 5 tot<br />
21 maart 1990 had gehouden. Een en ander verklaart dat de<br />
wet van 25 juni 1992 op de verzekeringsovereenkomst niet uit<br />
de inspiratie van het ogenblik is ontstaan, dat alle betrokken<br />
partijen uitvoerig geconsulteerd zijn geweest en dat de eenparige<br />
goedkeuring door het Parlement niets onrechtmatigs had.<br />
(1) Rechtstreekse vordering betekent dat het slachtoffer van een persoon wiens burgerrechtelijke<br />
aansprakelijkheid door een verzekeringsovereenkomst gedekt is, het<br />
recht heeft zich rechtstreeks door de verzekeraar te laten betalen, zonder het vermogen<br />
van de aansprakelijke verzekerde aan te spreken.
14<br />
WORDINGSGESCHIE<strong>DE</strong>NIS VAN <strong>DE</strong> WET<br />
VAN 16 MAART 1994 HOU<strong>DE</strong>N<strong>DE</strong> WIJZIGING<br />
VAN SOMMIGE BEPALINGEN VAN <strong>DE</strong> WET<br />
VAN 25 JUNI 1992<br />
Het ruime overleg dat aan de goedkeuring door het Parlement<br />
van de wet van 25 juni 1992 op de verzekeringsovereenkomst<br />
voorafging, heeft de wetgever niet belet een aantal amendementen<br />
op het regeringsontwerp in te dienen en zo een aantal<br />
bepalingen aan te nemen waarover de Commissie voor Verzekeringen<br />
zich niet had kunnen uitspreken. Dat bekwam hem<br />
echter slecht, want die teksten zouden op de markt al snel zo’n<br />
onoverkomelijke problemen veroorzaken dat een grondige herwerking<br />
van de wet noodzakelijk werd. Dat was het doel van<br />
de wet van 16 maart 1994, waarvan de belangrijkste bepalingen<br />
hieronder samen met de wet van 25 juni 1992 becommentarieerd<br />
worden.<br />
We wijzen er intussen op dat de wet van 25 juni 1992 ten gevolge<br />
van die in het Parlement goedgekeurde amendementen dermate<br />
zware verplichtingen voor de verzekeraars inhield, dat sommige<br />
risico’s onverzekerbaar waren geworden of dat voor de<br />
dekking ervan een bijzonder hoge prijs diende te worden<br />
betaald. Dat was met name het geval voor kleine en middelgrote<br />
ondernemingen (KMO’s), voor de beoefenaars van bepaalde vrije<br />
beroepen of voor een aantal instellingen van openbaar nut zoals<br />
gemeenten en universiteiten, enz. Om die verzekerden dezelfde<br />
bescherming als de doorsnee consument te garanderen, verplichtte<br />
de wetgever de verzekeraars ertoe in hun geval (om niet<br />
te zeggen in hun voordeel) systematisch voorwaarden en dekkingslimieten<br />
te hanteren die zijzelf en de internationale herverzekeraars<br />
tot dan toe maar met mondjesmaat en onder<br />
serieus voorbehoud toepasten.<br />
Door de verzekeraars opnieuw de mogelijkheid te geven hun<br />
vergoedingen van de reddingskosten of van de intresten, kosten<br />
en honoraria ten gevolge van schadegevallen te begrenzen,<br />
betekende de wet van maart 1994 een terugkeer naar het realisme<br />
en een overwinning van het gezond verstand. Dat geldt ook<br />
voor de opnieuw ingevoerde mogelijkheid dat de verzekeraars<br />
met hun verzekerden overeenkomsten aangaan van meer dan<br />
één jaar of met arbitrageclausules. Al die mogelijkheden bestonden<br />
al in geval van grote ondernemingen, maar niet voor KMO’s
15<br />
en openbare of particuliere instellingen die niet onder de definitie<br />
van „grote ondernemingen” vielen. Voor wie zich hierover<br />
ongerust zou maken, willen we overigens duidelijk stellen dat<br />
die versoepelingen niet gelden voor de massaverzekeringen zoals<br />
de autoverzekeringen, de brandverzekering voor eenvoudige<br />
risico’s en de burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekering<br />
„privé-leven”.<br />
In één adem door hebben de senatoren Creyf en Cerexhe, de<br />
belangrijkste ondertekenaars van het voorstel tot wijziging van<br />
de wet van 25 juni 1992 op de verzekeringsovereenkomst, ook<br />
duidelijker de goederentransportverzekering aan het toepassingsgebied<br />
van die wet onttrokken, met uitzondering van de<br />
bagage- en verhuisverzekeringen. Andere wijzigingen hadden<br />
betrekking op artikel 67 van de wet betreffende de betaling van<br />
de schadevergoeding in de zaakverzekering, op artikel 71, dat<br />
de wetsbepalingen opsomt die niet op de krediet- en borgtochtverzekering<br />
toepasselijk zijn, en op artikel 101 inzake de<br />
dekking in geval van zelfmoord in de levensverzekering.<br />
PLAATS VAN <strong>DE</strong> WET OP <strong>DE</strong> LAND-<br />
VERZEKERINGS<strong>OVER</strong>EENKOMST IN HET GEHEEL<br />
VAN <strong>DE</strong> <strong>WETGEVING</strong> <strong>OVER</strong> <strong>DE</strong> VERZEKERING<br />
Aangezien de nieuwe wet op de verzekeringsovereenkomst tot<br />
doel heeft de consument te beschermen, kan zij niet losgekoppeld<br />
worden van de controlewetgeving en de besluiten tot uitvoering<br />
ervan. Samen maken deze wetten twee van de drie pijlers<br />
uit waarop het verzekeringsrecht in België steunt; de derde<br />
pijler is de wetgeving betreffende de verzekeringstussenpersonen<br />
die in 1995 werd aangenomen ter uitvoering van een Europese<br />
aanbeveling.<br />
Zo verplicht de controlewet de verzekeraar een reeks regels in<br />
acht te nemen die niet alleen betrekking hebben op de polisvoorwaarden,<br />
maar ook op de bedingen die een invloed hebben<br />
op de financiële veiligheid van zijn verrichtingen, op het kwantitatief<br />
evenwicht tussen de premies en de prestaties, op de billijkheid<br />
bij de vaststelling van het tarief voor de verscheidene<br />
categorieën van verzekerden; deze punten komen in de wet op<br />
de verzekeringsovereenkomst niet aan de orde.
16<br />
De controlewetgeving is uitgevoerd door koninklijke besluiten<br />
op het vlak van de belangrijkste verzekeringsbranches: levensverzekering,<br />
motorrijtuigverzekering, brandverzekering, verzekering<br />
BA-privé-leven, enz. Dat zal ook het geval zijn voor de<br />
wet op de landverzekeringsovereenkomst, die niet alleen een<br />
aantal aparte hoofdstukken aan sommige van deze verzekeringen<br />
wijdt, maar ook terugkomt op enkele besluiten betreffende<br />
deze verzekeringen, ofwel om de bepalingen ervan te bekrachtigen,<br />
ofwel om ze aan de nieuwe wetgeving aan te passen. De<br />
volgende besluiten worden hierbij beoogd:<br />
– het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot vaststelling<br />
van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten<br />
tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid<br />
buiten overeenkomst met betrekking tot het<br />
privé-leven, gewijzigd door de koninklijke besluiten van<br />
12.9.85, 1.2.88 en 24.12.92;<br />
– het koninklijk besluit van 5 juli 1985 betreffende de levensverzekeringsactiviteit;<br />
– het koninklijk besluit van 1 februari 1988 betreffende de<br />
verzekering tegen brand en andere gevaren, wat de eenvoudige<br />
risico’s betreft;<br />
– het koninklijk besluit van 12 oktober 1990 betreffende de<br />
rechtsbijstandverzekering, gewijzigd door het koninklijk<br />
besluit van 24.12.92;<br />
– het koninklijk besluit van 3 februari 1992 tot vaststelling<br />
van de tariefnormen voor de aanprakelijkheid inzake<br />
motorrijtuigen, gewijzigd door het koninklijk besluit van<br />
24.12.92;<br />
– het koninklijk besluit van 14 december 1992 betreffende de<br />
modelovereenkomst voor de verplichte BA-motorrijtuigverzekering;<br />
– het koninklijk besluit van 17 december 1992 betreffende de<br />
levensverzekeringsactiviteit.
17<br />
Ten slotte noteren we dat de wet van 14 juli 1991 betreffende<br />
de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de<br />
consument eveneens van toepassing is op de verzekeringen. Zij<br />
bevat soms overlappingen met de wet op de verzekeringsovereenkomst,<br />
maar gaat soms ook minder ver. Dat is het geval voor<br />
de bepalingen betreffende onrechtmatige bedingen. In zoverre<br />
deze bepalingen alleen betrekking hebben op de particuliere, dat<br />
wil zeggen niet-professionele, transacties, zijn ze ook alleen op<br />
de verzekeringen van particulieren van toepassing. Zo geldt de<br />
wet op de handelspraktijken wel voor een brandverzekeringsovereenkomst<br />
die een particulier heeft gesloten voor een<br />
gebouw dat hij als woonhuis gebruikt, maar niet voor een<br />
brandverzekeringsovereenkomst die een onderneming sluit voor<br />
het gebouw waarin ze haar activiteiten uitoefent.<br />
We noteren ook nog dat de artikelen 77 tot 83 van de wet op<br />
de handelspraktijken, die betrekking hebben op verkopen op<br />
afstand en verkopen die buiten de onderneming van de verkoper<br />
gesloten worden, niet van toepassing zijn op de verzekering.<br />
Ten eerste geldt verkoop op afstand alleen voor produkten en<br />
ten tweede vallen verzekeringen expliciet buiten verkopen die<br />
buiten de onderneming van de verkoper gesloten worden.
◆<br />
II. FUNDAMENTELE<br />
ORIENTERINGEN VAN <strong>DE</strong> WET OP<br />
<strong>DE</strong> VERZEKERINGS<strong>OVER</strong>EENKOMST<br />
◆<br />
De fundamentele oriënteringen van de wet berusten op artikel<br />
2, dat het toepassingsgebied ervan definieert, op artikel 3, dat<br />
het dwingende karakter ervan bepaalt, en op een reeks bepalingen<br />
die enkele basisbegrippen en -definities bevatten.<br />
TOEPASSINGSGEBIED<br />
18<br />
De wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst<br />
is per definitie alleen op de landverzekeringen van toepassing.<br />
Zoals artikel 2 aangeeft, is zij niet van toepassing op de herverzekering,<br />
noch op de verzekeringen van goederenvervoer,<br />
met uitzondering van de bagage- en verhuisverzekeringen.<br />
BASISBEGRIPPEN EN -<strong>DE</strong>FINITIES<br />
Artikel 1 van de wet van 25 juni 1992 bevat een aantal begripsbepalingen<br />
waarop we bij de bespreking van haar inhoud zullen<br />
terugkomen. Deze definities zijn uiteraard zeer nuttig en<br />
zelfs onontbeerlijk, want ze beogen een aantal concepten zoals<br />
verzekerde, begunstigde, benadeelde, premie, verzekeringsprestatie,<br />
schadeverzekering, persoonsverzekering, enz. Aangezien<br />
ze in de lijn van het recht en de verzekeringspraktijk liggen, zullen<br />
we er hier niet bij stilstaan. Toch herinneren we eraan – het<br />
volgende onderscheid is immers uitermate belangrijk – dat „verzekeringen<br />
tot vergoeding van schade” verzekeringen zijn waarbij<br />
de verzekeraar er zich toe verbindt de prestatie te leveren die<br />
nodig is om de schade die de verzekerde geleden heeft of waarvoor<br />
hij aansprakelijk is, geheel of gedeeltelijk te vergoeden, terwijl<br />
„verzekeringen tot uitkering van een vast bedrag” verzekeringen<br />
zijn waarbij de prestatie van de verzekeraar niet<br />
afhankelijk is van de omvang van de schade (levensverzekeringen<br />
bijvoorbeeld).<br />
De memorie van toelichting onderstreept terecht dat het onderscheid<br />
tussen de begrippen „verzekering tot vergoeding van
19<br />
schade” en „verzekering tot uitkering van een vast bedrag”<br />
belangrijk is voor de indeplaatsstelling en de samenloop, want<br />
de rechten van de verzekerde zullen totaal verschillend zijn naargelang<br />
hij al dan niet de bedragen die hem door de verzekeraar<br />
worden uitbetaald, mag cumuleren met uitkeringen die hij op<br />
een andere grondslag verkrijgt, inzonderheid op grond van een<br />
aansprakelijkheidsvordering gesteund op de artikelen 1382 tot<br />
1386 bis van het Burgerlijk Wetboek. Men kan best begrijpen,<br />
aldus de memorie van toelichting, dat aan de verzekeringnemer<br />
voor eenzelfde risico de keuze moet worden gelaten tussen een<br />
verzekering van de ene of de andere aard, volgens de premie die<br />
hij wil betalen en de voordelen die hij wil genieten: een overeenkomst<br />
zonder indeplaatsstelling zal duurder zijn voor de verzekeringnemer,<br />
maar zal hem het voordeel van de samenloop<br />
van de uitkeringen geven.<br />
HET DWINGEN<strong>DE</strong> KARAKTER VAN <strong>DE</strong> WET<br />
De wet van 11 juni 1874 liet de verzekeraar een zeer grote actievrijheid<br />
en had hoofdzakelijk een aanvullend en interpretatief<br />
karakter. Bij gebrek aan uitdrukkelijke bepalingen diende de<br />
overeenkomst dus in de door de wet aangegeven zin uitgevoerd<br />
en geïnterpreteerd te worden. Een dergelijke opvatting bood<br />
uiteraard het voordeel van soepelheid en flexibiliteit, op voorwaarde<br />
dat de contractpartijen voldoende op de hoogte waren,<br />
maar was niet zonder gevaar voor de man van de straat, die<br />
zich kon vergissen in zijn ware belangen.<br />
De wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst<br />
heeft als hoofddoel de consument te beschermen. Om die reden<br />
heeft de wetgever, die zich hiervoor door de meeste buitenlandse<br />
wetgevingen ter zake heeft laten inspireren, haar een duidelijk<br />
dwingend karakter gegeven. Dat betekent meer bepaald dat<br />
alle bedingen van deze overeenkomst die strijdig zouden zijn<br />
met een dwingende bepaling van de wet, nietig verklaard zullen<br />
worden. Aangezien het hier om de bescherming van particuliere<br />
belangen gaat, zal deze nietigheid slechts een relatief<br />
karakter hebben, wat betekent dat een nietig verklaarde bepaling<br />
a posteriori geldig gemaakt kan worden door hen die door<br />
de wet beschermd worden, namelijk de verzekerde, de verzekeringnemer<br />
of de benadeelde.
20<br />
Het dwingende karakter belet niet dat de wet een aantal bepalingen<br />
bevat waarvan afgeweken mag worden. Zo bepaalt de<br />
wet, tenzij anders is bedongen, het volgende:<br />
– de verzekeraar dekt in principe geen schade die door oorlogsfeiten<br />
is veroorzaakt;<br />
– medeverzekering houdt geen hoofdelijkheid in;<br />
– de prestatie die voortvloeit uit een verzekeringsovereenkomst<br />
tot vergoeding van schade, wordt niet verminderd<br />
met de prestatie die voortvloeit uit een verzekering tot uitkering<br />
van een vast bedrag;<br />
– de met de brandverzekering verwante aansprakelijkheidsverzekeringen<br />
dekken geen schade die voortvloeit uit lichamelijke<br />
letsels.<br />
Er zij op gewezen dat één van de doelstellingen van de wet van<br />
16 maart 1994, die de wet van 25 juni 1992 gewijzigd heeft, er<br />
juist in bestaat dat dwingende karakter af te zwakken in het<br />
belang van verzekerden die anders het gevaar liepen geen dekking<br />
meer te vinden.<br />
CONSUMENTGERICHTE OPTIES VAN <strong>DE</strong> WET<br />
De wet op de verzekeringsovereenkomst streeft naar een maximale<br />
bescherming van de consument. In de algemene bespreking<br />
van het ontwerp in de Commissie voor het Bedrijfsleven<br />
en Wetenschapsbeleid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers<br />
heeft minister Wathelet hier trouwens de nadruk op gelegd:<br />
na de mislukte poging om een Europese richtlijn tot harmonisatie<br />
van de wetgevingen betreffende de verzekeringsovereenkomst<br />
uit te werken, was het absoluut noodzakelijk dat een<br />
reeks dwingende regels op dat vlak alle verzekeringsondernemingen<br />
op voet van gelijkheid zou stellen op de eenheidsmarkt<br />
van morgen. Pas dan zal een combinatie van scherpere concurrentie<br />
en kwaliteitsservice mogelijk worden.<br />
Talrijke artikelen van de wet van 25 juni 1992 hebben een consumentgerichte<br />
inslag. We vinden ze overal in dit Cahier terug.
De belangrijkste ervan worden hieronder opgesomd onder de<br />
dubbele titel: „Meer bescherming” en „minder verplichtingen”.<br />
Meer bescherming...<br />
21<br />
Hoezo, meer bescherming? Heel eenvoudig omdat de wet een<br />
beter evenwicht tussen de rechten en plichten van de partijen<br />
invoert en de sancties verlicht waarmee de verzekeraar kon dreigen<br />
indien de verzekerde zijn plichten niet nakwam. Zodoende:<br />
– ontheft de zware fout van de verzekerde de verzekeraar niet<br />
meer automatisch van zijn plichten, terwijl deze uitsluiting<br />
vroeger van openbare orde was. Enkel de zware fouten die<br />
uitdrukkelijk en exhaustief in de overeenkomst bepaald zijn,<br />
kunnen nog door de verzekeraar worden ingeroepen;<br />
– geeft de onjuiste beschrijving van het risico bij het sluiten<br />
van of tijdens de overeenkomst slechts in geval van bedrieglijk<br />
opzet aanleiding tot een reële sanctie van de verzekeraar.<br />
Dat geldt ook wanneer deze onjuiste beschrijving van<br />
het risico pas na het schadegeval blijkt;<br />
– wordt een laattijdige schadeaangifte door de verzekerde<br />
slechts bestraft (behalve bedrieglijk opzet), indien de verzekeraar<br />
erdoor geschaad wordt;<br />
– wordt, in geval van niet-betaling van de premie op de vervaldag,<br />
de schorsing van de waarborg slechts van kracht na<br />
het verstrijken van een aanmaningstermijn, die minstens<br />
15 dagen moet duren;<br />
– kunnen de slachtoffers, zoals in de BA-motorrijtuigverzekering,<br />
voortaan rechtstreeks tegen de verzekeraar van de aansprakelijke<br />
partij optreden en is de verzekeraar verplicht hen<br />
rechtstreeks te vergoeden, waardoor ze tegen de andere<br />
schuldeisers van de verzekerde beschermd worden;<br />
– zien de slachtoffers door het ondertekenen van een kwitantie<br />
ter afrekening niet meer af van de vergoeding van de<br />
schade die niet expliciet op deze kwitantie vermeld is;
– zijn de clausules in de overeenkomsten verboden waardoor<br />
de partijen er zich op voorhand toe verbinden de betwistingen<br />
die uit de overeenkomst kunnen voortspruiten, aan<br />
scheidsrechters voor te leggen.<br />
... minder verplichtingen<br />
De wet is ook minder dwingend voor de verzekeringnemers en<br />
de verzekerden, omdat ze de duur van de overeenkomsten verkort<br />
en de getrouwheids- en voortzettingsplicht verlicht die hun<br />
door heel wat overeenkomsten opgelegd werd.<br />
Zodoende:<br />
22<br />
– wordt de duur van de overeenkomsten tot één jaar teruggebracht,<br />
terwijl deze duur enkele jaren geleden in principe<br />
nog tien jaar bedroeg;<br />
– moet de verzekeraar, indien hij zich het recht toeëigent om<br />
de overeenkomst na elk schadegeval op te zeggen, dit recht<br />
ook aan zijn verzekerde toekennen;<br />
– heeft de verzekerde, indien de verzekeraar zich het recht<br />
toeëigent om slechts een deel van een gecombineerde overeenkomst<br />
op te zeggen, het recht alle andere waarborgen op<br />
te zeggen en dus zijn vrijheid te herwinnen;<br />
– staat het de benadeelde persoon vrij de vergoeding die hem<br />
verschuldigd is door de verzekeraar van de voor een ongeval<br />
aansprakelijke partij, naar goeddunken te gebruiken;<br />
– kunnen de brandverzekeraars het voorzorgskapitaal niet<br />
meer toepassen waarbij de verzekerde die de verzekerde<br />
kapitalen wilde verhogen of zijn waarborgen uitbreiden verplicht<br />
was zich tot zijn maatschappij te wenden;<br />
– geeft de overdracht van een goed niet noodzakelijk aanleiding<br />
tot de verzekeringstransfer naar de persoon die het<br />
goed verwerft.
23<br />
◆<br />
III. BEPALINGEN BETREFFEN<strong>DE</strong><br />
ALLE <strong>LANDVERZEKERINGS</strong>-<br />
<strong>OVER</strong>EENKOMSTEN: <strong>OVER</strong>ZICHT<br />
VAN <strong>DE</strong> ARTIKELEN 4 TOT 36<br />
VAN <strong>DE</strong> WET VAN 25 JUNI 1992<br />
◆<br />
De artikelen 4 tot 36 van de wet van 25 juni 1992 bevatten de<br />
bepalingen betreffende alle verzekeringsovereenkomsten. De<br />
meeste ervan regelen de levensduur van een overeenkomst:<br />
ondertekening, opzegging, eventuele aanpassingen, mogelijke<br />
betwistingen, enz. Artikel 1 definieert in het eerste lid de verzekeringsovereenkomst<br />
als volgt:<br />
„Een overeenkomst, waarbij een partij, de verzekeraar, zich er<br />
tegen betaling van een vaste of veranderlijke premie tegenover<br />
een andere partij, de verzekeringnemer, toe verbindt een in de<br />
overeenkomst bepaalde prestatie te leveren in het geval zich een<br />
onzekere gebeurtenis voordoet waarbij, naargelang van het<br />
geval, de verzekerde of de begunstigde belang heeft dat die zich<br />
niet voordoet.”<br />
SLUITING VAN <strong>DE</strong> <strong>OVER</strong>EENKOMST<br />
EN ME<strong>DE</strong><strong>DE</strong>LING VAN HET RISICO<br />
Ongeacht het bedrag van de verbintenissen worden de verzekeringsovereenkomst,<br />
alsook de wijzigingen ervan tussen partijen,<br />
door geschrift bewezen (1). Deze overeenkomst bevat ten minste:<br />
– de datum waarop de verzekeringsovereenkomst is gesloten<br />
en de datum waarop de verzekering begint te lopen;<br />
– de duur ervan;<br />
– de identiteit van de verzekeringnemer en, in voorkomend<br />
geval, de identiteit van de verzekerde en de begunstigde;<br />
– de naam en het adres van de verzekeraar of van de medeverzekeraars;<br />
Er zij in dit verband ook op gewezen dat de wet van 22 juli 1991 artikel 196 van de<br />
wet van 17 juni 1991 tot organisatie van de openbare kredietsector, uitgebreid heeft<br />
tot de instellingen van de particuliere kredietsector en tot de verzekeringsondernemingen.<br />
Dit artikel bepaalt dat de fotografische, microfotografische, magnetische,<br />
elektronische of optische afschriften van de stukken van de openbare kredietinstellingen<br />
bewijskrachtig zijn zoals de originele stukken. Deze bepaling is op 1 oktober<br />
1992 in werking getreden.
– in voorkomend geval, de naam en het adres van de verzekeringstussenpersoon;<br />
– de gedekte risico’s;<br />
24<br />
– het bedrag van de premie of de wijze waarop de premie kan<br />
worden bepaald.<br />
De voorafgetekende polis<br />
De voorafgetekende polis is een verzekeringsovereenkomst van<br />
een speciaal soort; ze is vooraf door de verzekeraar ondertekend<br />
en bevat een aanbod tot het sluiten van een overeenkomst onder<br />
de voorwaarden die erin beschreven zijn, eventueel aangevuld<br />
met de nadere bijzonderheden die de verzekeringnemer aanduidt<br />
op de daartoe voorziene plaatsen. Art. 4, § 2, van de wet<br />
bepaalt het volgende:<br />
– bij een voorafgetekende polis komt de overeenkomst tot<br />
stand bij de ondertekening door de verzekeringnemer;<br />
– tenzij anders is bedongen, gaat de waarborg in de dag volgend<br />
op de ontvangst door de verzekeraar van de polis; deze<br />
datum moet aan de verzekeringnemer meegedeeld worden;<br />
– behalve voor de overeenkomsten met een looptijd van minder<br />
dan 30 dagen, hebben de partijen de mogelijkheid de<br />
overeenkomst op te zeggen binnen een termijn van 30 dagen<br />
(„bedenktijd”) na ontvangst door de verzekeraar van de<br />
polis;<br />
– deze opzegging zal onmiddellijk gevolg hebben wanneer de<br />
verzekeringnemer hiertoe beslist heeft, en acht dagen na<br />
kennisgeving wanneer de verzekeraar de beslissing genomen<br />
heeft.<br />
De verzekeringsaanvraag<br />
De verzekeringsaanvraag is een document waarmee de verzekeraar<br />
het risico voorlopig ten laste neemt op verzoek van de verzekeringnemer<br />
(art. 1K). Hetzelfde art. 4, § 2, van de wet<br />
bepaalt dat de overeenkomst ook hier tot stand komt bij de<br />
ondertekening van het stuk door de verzekeringnemer, onder
voorbehoud van de voornoemde opzeggingsmogelijkheden wat<br />
de voorafgetekende polissen betreft.<br />
Het verzekeringsvoorstel<br />
Het verzekeringsvoorstel is een document dat uitgaat van de<br />
verzekeraar en door de verzekeringnemer ingevuld dient te worden<br />
om de verzekeraar in te lichten over de aard van de verrichting<br />
en over de feiten en de omstandigheden die voor hem<br />
gegevens zijn voor de beoordeling van het risico (art. 1L).<br />
Dit voorstel verbindt noch de kandidaat-verzekeringnemer,<br />
noch de verzekeraar. Indien binnen dertig dagen na ontvangst<br />
van het voorstel de verzekeraar geen verzekeringsaanbod ter<br />
kennis heeft gebracht, of de verzekering afhankelijk heeft<br />
gesteld van een aanvraag tot onderzoek, of de verzekering heeft<br />
geweigerd, verbindt hij zich tot het sluiten van de overeenkomst<br />
op straffe van schadevergoeding.<br />
Mededeling van het risico<br />
25<br />
Bij het sluiten van de overeenkomst is de verzekeringnemer verplicht<br />
de hem bekende omstandigheden mee te delen die van<br />
invloed kunnen zijn op de beoordeling van het risico door de<br />
verzekeraar (art. 5). Dat wordt de mededeling van het risico<br />
genoemd.<br />
Bij opzettelijke verzwijging of opzettelijk onjuist meedelen van<br />
gegevens, is de overeenkomst nietig indien de verzekeraar misleid<br />
is bij de beoordeling van het risico. Wanneer deze fout niet<br />
opzettelijk gebeurt, stelt de verzekeraar voor de overeenkomst<br />
te wijzigen. Indien de verzekeringnemer deze wijziging weigert<br />
of te lang wacht om ze te aanvaarden, kan de verzekeraar de<br />
overeenkomst opzeggen (art. 6 en 7).<br />
Een schadegeval kan optreden voordat deze wijziging of opzegging<br />
van de overeenkomst in werking treedt. In dat geval maakt<br />
de wet een onderscheid naargelang de verzwijging of onjuiste<br />
verklaring al dan niet aan de verzekeringnemer verweten kan<br />
worden:<br />
– indien de verzekeringnemer een verwijt treft, d.w.z. indien<br />
hij als een goede huisvader had moeten weten dat hij een of
26<br />
ander element voor de beoordeling van het risico had moeten<br />
meedelen, is de verzekeraar slechts tot prestatie gehouden<br />
op basis van de verhouding tussen de betaalde premie<br />
en de premie die de verzekeringnemer zou hebben moeten<br />
betalen, indien hij het risico naar behoren had meegedeeld;<br />
– indien de verzekeringnemer geen enkel verwijt gemaakt kan<br />
worden, is de verzekeraar tot de overeengekomen prestatie<br />
gehouden.<br />
Bij een schadegeval zou de verzekeraar zijn prestatie echter kunnen<br />
beperken tot het betalen van een bedrag dat gelijk is aan<br />
alle betaalde premies, op voorwaarde dat hij het bewijs levert<br />
dat hij het risico, waarvan de ware aard door dat schadegeval<br />
aan het licht komt, in geen geval zou hebben verzekerd.<br />
AANPASSINGEN VAN <strong>DE</strong> <strong>OVER</strong>EENKOMST:<br />
VERZWARING EN VERMIN<strong>DE</strong>RING<br />
VAN HET RISICO<br />
De verzekeringnemer is verplicht om in de loop van de overeenkomst<br />
de nieuwe omstandigheden of de wijzigingen van de<br />
omstandigheden aan te geven die een aanmerkelijke en blijvende<br />
verzwaring van het risico dat het verzekerde voorval zich<br />
voordoet, kunnen bewerkstelligen. Indien de aangifte gebeurd<br />
is voor het schadegeval zich voordoet, zal de overeenkomst met<br />
instemming van beide partijen aangepast worden of onder<br />
dezelfde voorwaarden als in het voornoemde art. 7 opgezegd<br />
worden.<br />
Als een schadegeval zich voor de aangifte van de verzwaring<br />
van het risico voordoet, zal een onderscheid gemaakt worden<br />
naargelang deze niet-aangifte al dan niet aan de verzekerde verweten<br />
kan worden:<br />
– als de verzekeringnemer geen verwijt treft, is de verzekeraar<br />
ertoe gehouden de overeengekomen prestatie te leveren;<br />
– als de verzekeringnemer wel een verwijt treft, kan de<br />
vergoeding proportioneel verminderd worden, met dien<br />
verstande dat indien de verzekeraar bewijst dat hij het
verzwaarde risico niet zou hebben verzekerd, zijn prestatie<br />
beperkt kan worden tot de terugbetaling van alle betaalde<br />
premies. Als de verzekeringnemer te kwader trouw heeft<br />
nagelaten de verzwaring van het risico aan te geven, kan de<br />
verzekeraar zijn dekking weigeren en als schadevergoeding<br />
alle vervallen premies behouden (art. 26 m.b.t. de sancties).<br />
Wanneer in de loop van de overeenkomst het risico daarentegen<br />
aanzienlijk en blijvend verminderd is, dient de verzekeraar<br />
een overeenkomstige premievermindering toe te staan. Dat geldt<br />
echter alleen voor de gevallen waar de tariefklasse waarin een<br />
bepaalde overeenkomst bij de sluiting is ondergebracht, niet<br />
meer met de realiteit van het risico overeenstemt.<br />
Indien de contractanten geen akkoord bereiken over deze vermindering,<br />
mag de verzekeringnemer de overeenkomst opzeggen<br />
(art. 25).<br />
UITVOERING VAN <strong>DE</strong> <strong>OVER</strong>EENKOMST<br />
De uitvoering van de overeenkomst veronderstelt de betaling<br />
van de premie door de verzekerde en de vergoeding door de verzekeraar<br />
bij schade. Een aantal tekortkomingen van de verzekerde<br />
kunnen de verzekeraar echter van zijn verplichtingen ontslaan.<br />
Dat is het geval voor opzettelijke fouten of grove schuld,<br />
die verder in dit Cahier besproken worden.<br />
Betaling van de premie<br />
27<br />
Tot 1992 waren de premies doorgaans haalbaar, wat betekent<br />
dat de verzekeraar bij elke vervaldag de premie bij de verzekeringnemer<br />
moest opvragen, ofwel door zich persoonlijk te verplaatsen,<br />
ofwel door hem een vervaldagbericht toe te sturen.<br />
Sommige overeenkomsten waren in dat opzicht echter niet erg<br />
duidelijk. Daarom heeft de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst<br />
dit haalbaarheidsprincipe dwingend<br />
en algemeen gemaakt.<br />
De wet van 1992 bepaalt dat deze betaling in principe aan de<br />
verzekeringsmaatschappij gebeurt. De betaling zal echter geldig<br />
gedaan zijn wanneer ze gebeurt aan de persoon die de premie-
28<br />
betaling opeist en door de verzekeraar gevolmachtigd blijkt te<br />
zijn om deze betaling te ontvangen (art. 13). Het vermoeden van<br />
een volmacht zal bijvoorbeeld afgeleid worden uit het feit dat<br />
de derde die de betaling opeist, in het bezit is van een kwitantie<br />
die van de maatschappij uitgaat.<br />
Bij niet-betaling van de premie op de vervaldag heeft de verzekeraar<br />
de keuze uit twee sancties: de schorsing van de dekking<br />
(1) of de opzegging van de overeenkomst. In de nieuwe<br />
wet heeft de schorsing van de dekking echter geen terugwerkende<br />
kracht meer, wat betekent dat ze pas ingaat bij het<br />
verstrijken van de termijn van aanmaning tot betaling, die niet<br />
korter dan 15 dagen mag zijn.<br />
De verzekeringnemer kan een einde maken aan de schorsing van<br />
de dekking door de betaling van de achterstallige premies, in<br />
voorkomend geval vermeerderd met de intresten en de kosten<br />
van gerechtelijke invordering. Ook de verzekeraar mag de<br />
geschorste overeenkomst op elk ogenblik opzeggen. De wet<br />
onderscheidt hier twee hypothesen. Indien in de ingebrekestelling<br />
die de schorsing van de dekking ter kennis brengt, de verzekeraar<br />
zich het recht heeft voorbehouden om de overeenkomst<br />
op te zeggen, krijgt die opzegging uitwerking bij het<br />
verstrijken van een termijn die niet minder mag zijn dan vijftien<br />
dagen, te rekenen vanaf de eerste dag van de schorsing. In het<br />
andere geval vereist de opzegging een nieuwe aanmaning<br />
(art. 16).<br />
Om te vermijden dat deze schorsing van de dekking aanleiding<br />
zou geven tot misbruiken, maakt de wet het recht van de<br />
verzekeraar om de premies te eisen die tijdens de schorsing vervallen,<br />
ondergeschikt aan het versturen van een ingebrekestelling<br />
en beperkt dit recht tot de premies voor twee opeenvolgende<br />
jaren (art. 17). Zonder een dergelijke bepaling zou de<br />
verzekeraar er immers belang kunnen bij hebben verschillende<br />
jaren te wachten vooraleer de betaling van de premies te eisen<br />
zodat de niet-uitvoering door de verzekeringnemer van zijn verplichting<br />
en de sanctie die eraan vastzit voordeliger zouden zijn<br />
voor de verzekeraar dan de uitvoering door de verzekeringnemer<br />
van zijn verbintenissen.<br />
(1) De schorsing van de dekking mag niet verward worden met de schorsing van de<br />
overeenkomst, die de partijen voorlopig vrijstelt de overeenkomst uit te voeren. In<br />
geval van schorsing van de dekking wordt alleen de verzekeraar van zijn verplichtingen<br />
vrijgesteld, terwijl de verzekeringnemer de premies dient te blijven betalen.
Grove schuld<br />
29<br />
Net zoals in het verleden sluit de wet van 25 juni 1992 op de<br />
verzekeringsovereenkomst ieder schadegeval uit dat opzettelijk<br />
door de verzekeringnemer veroorzaakt wordt (bedrog). Ze heeft<br />
daarentegen een grondige vernieuwing aangebracht wat de<br />
grove schuld betreft, d.w.z. de schuld waarvan de gevolgen niet<br />
gewild zijn, maar die wijst op een onvoorzichtigheid of nalatigheid<br />
van die aard dat de verzekerde er zich bewust van was<br />
of had moeten zijn. (1)<br />
Voorbeelden van grove schuld die niet uitdrukkelijk geformuleerd<br />
staan in de modelovereenkomst BA-motorrijtuigen, maar<br />
meestal door de rechtbanken erkend werden: rijden in staat van<br />
te grote vermoeidheid, gebruik van gladde banden, onmiskenbaar<br />
te hoge snelheid bij mist, te zwaar geladen voertuig, enz.<br />
Een ander voorbeeld van grove schuld in de brandverzekering<br />
is het knoeien met de elektriciteitsinstallatie, bijvoorbeeld de<br />
zekeringen vervangen door vorken of spijkers, zoals dat vroeger<br />
op het platteland wel eens gebeurde, of de aanmaak van<br />
molotowcocktails in de keuken.<br />
Terwijl art. 16 van de wet van 1874 iedere grove schuld zonder<br />
onderscheid gelijkstelde met een opzettelijke fout, stelt de wet<br />
van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst zich veel<br />
genuanceerder op. Zo verbiedt de wet de verzekeraar grove<br />
schuld als dusdanig uit te sluiten, en verplicht ze hem de gevallen<br />
van grove schuld uitdrukkelijk en volledig in de overeenkomst<br />
op te sommen.<br />
Dezelfde wet verleent de Koning trouwens de bevoegdheid een<br />
volledige lijst op te stellen van de feiten die niet als grove schuld<br />
beschouwd mogen worden.<br />
Niet iedere tekortkoming van de verzekerde tegenover zijn verplichtingen<br />
brengt noodzakelijkerwijze het verval van het recht<br />
op verzekeringsprestatie mee.<br />
Daarom preciseert art. 11 dat de verzekeringsovereenkomst in<br />
geen vermindering of opheffing van deze prestatie mag voorzien,<br />
tenzij wegens niet-naleving van een duidelijk in de overeenkomst<br />
gedefinieerde verplichting en op voorwaarde dat er<br />
(1) Dit begrip „grove schuld” valt maar toevallig samen met het begrip zware overtreding,<br />
waarvan sprake is in het Verkeersreglement (bv. door het stoplicht rijden);<br />
het heeft overigens niet alleen op de motorrijtuigverzekering betrekking.
een oorzakelijk verband bestaat tussen de tekortkoming en het<br />
schadegeval.<br />
In lid 2 staat hetzelfde artikel de Koning echter toe deze materie<br />
strikter te reglementeren in een uitbreidende of beperkende<br />
zin.<br />
Zo maakt het koninklijk besluit van 24 december 1992 tot<br />
wijziging van het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot<br />
vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de<br />
verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de BA buiten<br />
overeenkomst m.b.t. het privé-leven het mogelijk, de schade uit<br />
te sluiten die voortvloeit uit de persoonlijke burgerrechtelijke<br />
aansprakelijkheid buiten overeenkomst van de verzekerde die<br />
de jaren des onderscheids bereikt heeft en een schadegeval veroorzaakt<br />
heeft als gevolg van grove schuld die uitdrukkelijk en<br />
beperkend in de algemene voorwaarden van de overeenkomst<br />
bepaald is.<br />
Melding van het schadegeval<br />
30<br />
De schadegevallen moeten door de verzekerde zodra mogelijk<br />
en uiterlijk binnen de door de overeenkomst vastgelegde termijn<br />
gemeld worden. De wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst<br />
heeft niets aan dit principe veranderd. De<br />
toepassing ervan is echter aanzienlijk afgezwakt, aangezien de<br />
verzekeraar deze termijn niet meer mag inroepen indien het<br />
schadegeval zo snel mogelijk werd gemeld als dat redelijkerwijze<br />
kon gebeuren. Hiermee vallen theorie en praktijk samen,<br />
want de meeste verzekeraars gaven in dat opzicht al blijk van<br />
veel begrip, behalve wanneer ze vermoedden dat deze vertraging<br />
diende om fraude te verhullen.<br />
Een andere afzwakking is dat het verval alleen aan de verzekerde<br />
tegengeworpen kan worden indien zijn tekortkoming met<br />
frauduleus opzet te maken heeft. Zoniet zal een onderscheid<br />
gemaakt worden naargelang de verzekeraar al dan niet kan<br />
bewijzen dat deze vertraging hem schade heeft berokkend. In<br />
het eerste geval kan de prestatie evenredig verminderd worden<br />
tot de geleden schade; in het andere geval zal er geen sanctie<br />
zijn.
DUUR, VERLENGING EN EIN<strong>DE</strong><br />
VAN <strong>DE</strong> <strong>OVER</strong>EENKOMST<br />
De wet van 1874 liet de partijen volledig vrij bij de bepaling<br />
van de duur van de overeenkomst. Deze duur bedroeg doorgaans<br />
tien jaar. Reglementeringen die dateren van 1987 hadden<br />
deze maximumduur echter teruggebracht tot drie jaar in de<br />
brandverzekering en zelfs tot één jaar in de verzekering BAmotorrijtuigen<br />
en de rechtsbijstandverzekering. Met de wet van<br />
1992 op de verzekeringsovereenkomst is dit maximum de regel<br />
geworden, met dien verstande dat een kortere duur altijd mogelijk<br />
blijft.<br />
Stilzwijgende verlenging<br />
31<br />
Hoewel de overeenkomst voor één jaar wordt gesloten, wordt<br />
ze aan het einde van elk verzekeringsjaar stilzwijgend voor een<br />
nieuwe periode van een jaar verlengd. De partijen kunnen zich<br />
echter verzetten tegen deze verlenging via een aangetekende<br />
brief ten minste drie maanden voor de eindvervaldag van de<br />
overeenkomst. Dat is een andere vernieuwing.<br />
Zoals we verder in een apart hoofdstuk hierover zullen zien,<br />
zijn de bepalingen betreffende de duur van de overeenkomst niet<br />
van toepassing op de ziekte- en levensverzekeringen. Zoals vele<br />
andere bepalingen van de wet is deze regel ook niet van toepassing<br />
op de overeenkomsten betreffende de risico’s die de<br />
Koning bepaalt.<br />
De wijzigingswet van 16 maart 1994 heeft echter niet in al te<br />
veel afwijkingen willen voorzien. Zo sluit ze die uit inzake burgerrechtelijke<br />
aansprakelijkheid en voertuigcasco wat de motorrijtuigen<br />
betreft, brandverzekering voor de eenvoudige risico’s,<br />
verzekering BA-privé-leven, individuele ongevallenverzekering,<br />
hulpverlening en rechtsbijstandverzekering. Het koninklijk<br />
besluit van 29 december 1994 tot wijziging van het koninklijk<br />
besluit van 24 december 1992 tot uitvoering van de wet van<br />
25 juni 1992 op de verzekeringsovereenkomst laat de partijen<br />
daarentegen volledig vrij wat het volgende betreft:<br />
1) schade aan goederen voor de andere risico’s dan de eenvoudige<br />
risico’s voor zover ze verzekerd zijn tegen een van
32<br />
de volgende gevaren: brand, explosie, storm, hagel, vorst,<br />
natuurrampen, aardverzakkingen of kernenergie;<br />
2) de andere burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekeringen<br />
dan de voormelde uitzonderingen (BA-motorrijtuigen<br />
enz.);<br />
3) diverse geldelijke verliezen voor zover de verzekering<br />
betrekking heeft op een onder 1) bedoeld goed;<br />
4) alle bouwplaatsrisico’s voor zover de verzekering een in 1)<br />
bedoeld goed betreft;<br />
5) de risico’s die op een aanvullende of bijkomende wijze<br />
gedekt worden in de overeenkomsten gesloten overeenkomstig<br />
de arbeidsongevallenwetten van 3 juli 1967 en van<br />
10 april 1971.<br />
Hoewel de duur van de verzekeringsovereenkomst in principe<br />
één jaar bedraagt, is het ook mogelijk dat de partijen ze ondertussen<br />
opzeggen. Dat kan het geval zijn wegens niet-betaling van<br />
de premie (zie hierboven), maar ook na een schadegeval.<br />
Opzeggingsrecht na een schadegeval<br />
Tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 1992 op de verzekeringsovereenkomst<br />
konden alleen de verzekeraars gebruik<br />
maken van het opzeggingsrecht na een schadegeval. Het is waar<br />
dat ze bij een schadegeval vaak tot de bevinding konden komen<br />
dat ze zich vergist hadden in de ernst van het risico of dat de<br />
houding van de verzekerde hen ervan overtuigde dat ze met een<br />
lastige of zelfs met een oneerlijke cliënt te maken hadden.<br />
De auteurs van de wet van 1992 hebben dit standpunt niet<br />
betwist, maar wel het eenzijdige karakter van deze bepaling. Is<br />
het schadegeval voor de verzekeringnemer immers geen kans om<br />
na te gaan of de overeenkomst die hij gesloten heeft, aan zijn<br />
behoeften beantwoordt en om een oordeel uit te brengen over<br />
de handelwijze van zijn verzekeraar (snelheid van schaderegeling,<br />
enz.)? Hoe dan ook, de wetgever heeft een compromis uitgewerkt:<br />
de verzekeraar die zich dit recht in zijn overeenkomst<br />
voorbehoudt, zal dat voortaan ook voor de verzekeringnemer
33<br />
moeten erkennen. Indien deze laatste bijvoorbeeld niet tevreden<br />
is over een schaderegeling, kan hij daar zijn besluiten uit trekken.<br />
Opzegging van de combinatiepolissen<br />
In art. 12 van de wet heeft de wetgever ook de voorwaarden<br />
gewijzigd waaronder een verzekeringsovereenkomst opgezegd<br />
kan worden. Het gaat om de combinatiepolissen, die soms zeer<br />
uiteenlopende risicodekkingen groeperen en waarvan de meest<br />
verspreide de brandverzekeringspolis is, die vaak ook waterschade,<br />
elektriciteitsschade, diefstal, burgerrechtelijke aansprakelijkheid<br />
voor het gebouw, enz., dekt.<br />
In het licht van de specifieke kenmerken ervan kan ieder van<br />
deze gevaren het voorwerp zijn van bijzondere bepalingen. Zo<br />
mocht de verzekeraar soms een bepaald gedeelte van de overeenkomst<br />
opzeggen, zonder ze in haar geheel te ontbinden. Zo<br />
mocht hij na herhaalde diefstal, bijvoorbeeld, alleen de dekking<br />
diefstal van een globale woningpolis opzeggen. Dat had als<br />
nadeel dat het voor een verzekerde vaak moeilijk, zoniet onmogelijk<br />
of te duur was om een andere verzekeraar te vinden die<br />
bereid was dit risico afzonderlijk te dekken (waterschade, glasbreuk,<br />
enz.).<br />
De wet van 25 juni op de landverzekeringsovereenkomst heeft<br />
dit probleem opgelost door te bepalen dat indien de verzekeraar<br />
de dekking betreffende één of meer prestaties opzegt, de verzekeringnemer<br />
dit op zijn beurt voor de volledige overeenkomst<br />
mag doen.<br />
Faillissement van de verzekeringnemer<br />
In geval van faillissement van de verzekeringnemer blijft de verzekering<br />
bestaan ten voordele van de massa van de schuldeisers,<br />
die jegens de verzekeraar instaan voor de betaling van de premies<br />
die nog moeten vervallen na de faillietverklaring. Niettemin<br />
hebben de verzekeraar en de curator van het faillissement<br />
het recht de overeenkomst op te zeggen. Ze moeten dat echter<br />
doen binnen de termijn die hen door artikel 32 opgelegd wordt.<br />
Vrijwel hetzelfde geldt, mutatis mutandis, in geval van gerechtelijk<br />
akkoord met boedelafstand (art. 33). De memorie van toe-
34<br />
lichting stelt echter dat de bij artikel 32 bepaalde opzeggingsmogelijkheid<br />
in geval van faillissement hier niet bestaat: wanneer<br />
de premie betaald is, moet de verzekeraar dekking verlenen.<br />
Overlijden van de verzekeringnemer<br />
In geval van overgang van het verzekerde belang ten gevolge<br />
van het overlijden van de verzekeringnemer gaan de rechten en<br />
verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst over op de<br />
nieuwe houder van dat belang. Laatstgenoemde kan echter, net<br />
zoals de verzekeraar, de overeenkomst binnen de bij artikel 46<br />
bepaalde termijn opzeggen. De verzekeringsovereenkomst die<br />
uit hoofde van de persoon van de verzekerde is gesloten (overeenkomst<br />
gesloten intuitu personae) eindigt van rechtswege<br />
door diens overlijden.<br />
GESCHILLEN DIE UIT <strong>DE</strong> <strong>OVER</strong>EENKOMST<br />
ZOU<strong>DE</strong>N ONTSTAAN: SCHEIDSRECHTERLIJKE<br />
UITSPRAKEN EN VERJARINGSTERMIJNEN<br />
Net zoals de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomst<br />
verbiedt artikel 36 van de wet van 25 juni 1992 op de verzekeringsovereenkomst<br />
alle bedingen waarbij de partijen bij een<br />
verzekeringsovereenkomst er zich vooraf toe verbinden de<br />
geschillen die uit de overeenkomst zouden ontstaan, voor te leggen<br />
aan scheidsrechters. Dit verbod van scheidsrechterlijke uitspraken<br />
is van toepassing op elke betwisting, of het nu gaat om<br />
de interpretatie en de toepassing van de clausules of om de vaststelling<br />
van het bedrag van het geleden nadeel.<br />
Een belangrijke precisering hierbij is dat de wet geen scheidsrechterlijke<br />
uitspraken verbiedt waartoe in gemeen overleg na<br />
het schadegeval beslist wordt. Dergelijke scheidsrechterlijke uitspraken<br />
berusten volgens de wetgever niet op de toetredingsovereenkomst<br />
die de verzekeringsovereenkomst in de meeste<br />
gevallen blijft, maar op een beslissing die de partijen in volledige<br />
vrijheid en met kennis van zaken genomen hebben. Een tweede<br />
uitzondering op het verbod zonder meer van scheidsrechterlijke<br />
uitspraken is dat dit verbod niet van toepassing is op de<br />
overeenkomsten betreffende de risico’s die in het uitvoeringsbesluit<br />
van 29 december 1994 opgesomd zijn (zie hierboven).
35<br />
De verjaringstermijnen voor elke rechtsvordering die uit een verzekeringsovereenkomst<br />
voortvloeit, waren vroeger aan de<br />
beoordeling van de partijen overgelaten. De verzekeraar bracht<br />
ze soms tot zes maanden terug. De wet van 25 juni 1992 neemt<br />
het principe van de verjaring van drie jaar over behalve voor de<br />
levensverzekering, waar de termijn 30 jaar bedraagt voor de<br />
vordering betreffende de reserve van de overeenkomst. Deze termijn<br />
is nu dwingend en mag dus niet ingekort worden.<br />
Deze termijn begint in principe te lopen vanaf de dag van het<br />
voorval dat het vorderingsrecht doet ontstaan. Wanneer degene<br />
aan wie de rechtsvordering toekomt, bewijst dat hij pas op<br />
een later tijdstip van het voorval kennis heeft gekregen, begint<br />
de termijn pas te lopen vanaf dat tijdstip, maar hij verstrijkt in<br />
elk geval vijf jaar na het voorval, behoudens bedrog.<br />
De regresvordering van de verzekeraar op de verzekerde verjaart<br />
door verloop van drie jaar, te rekenen vanaf de dag van<br />
de betaling door de verzekeraar, behoudens bedrog.<br />
Artikel 35 preciseert dat de verjaring niet loopt tegen de verzekerde,<br />
de begunstigde of de benadeelde die zich door overmacht<br />
in de onmogelijkheid bevindt om binnen de voorgeschreven termijn<br />
op te treden. Indien het schadegeval tijdig is aangemeld,<br />
wordt de verjaring gestuit tot op het ogenblik dat de verzekeraar<br />
aan de wederpartij schriftelijk kennis heeft gegeven van zijn<br />
beslissing.
36<br />
◆<br />
IV. <strong>DE</strong> WET OP <strong>DE</strong><br />
<strong>OVER</strong>EENKOMST,<br />
ZAAKVERZEKERINGEN EN<br />
BRANDVERZEKERING<br />
◆<br />
Na dit hoofdstuk over de bepalingen betreffende alle overeenkomsten<br />
bevat de wet van 25 juni 1992 een groot aantal bepalingen<br />
eigen aan een bepaald soort van overeenkomst. Zo is er<br />
in het bijzonder sprake van de verzekeringen tot vergoeding van<br />
schade (art. 37 tot 47) of tot uitkering van een vast bedrag<br />
(art. 48 tot 50), alsook van de schadeverzekeringen, die dan<br />
weer onderverdeeld worden in bijvoorbeeld de zaakverzekeringen,<br />
de aansprakelijkheidsverzekeringen en de rechtsbijstandverzekeringen.<br />
BEPALINGEN EIGEN AAN <strong>DE</strong> VERZEKERINGEN<br />
TOT VERGOEDING VAN SCHA<strong>DE</strong><br />
De zaakverzekeringen – en in het bijzonder de brandverzekeringen<br />
– behoren tot de belangrijkste verzekeringen tot vergoeding<br />
van schade, volgens welke (in tegenstelling tot de verzekeringen<br />
tot uitkering van een vast bedrag) de verzekeraar er zich<br />
toe verbindt de prestatie te leveren die nodig is om de schade<br />
die de verzekerde geleden heeft of waarvoor hij aansprakelijk<br />
is, geheel of gedeeltelijk te vergoeden (art. 1I). Deze zaakverzekeringen<br />
zijn dus beoogd door de art. 37 tot 47 van de wet, die<br />
een aantal praktijken inzake samenloop van verzekeringen,<br />
indeplaatsstelling, oververzekering, evenredigheidsregel en schaderegeling<br />
in geval van meervoudige overeenkomsten bekrachtigen.<br />
Geen verhaal op de naaste verzekerden<br />
We wijzen hier vooral op enkele artikelen betreffende de schaderegeling<br />
in deze schadevergoedende verzekeringen. Zo<br />
bepaalt artikel 41 dat de verzekeraar geen verhaal heeft op de<br />
naastbestaanden van de verzekerde, de bij hem inwonende personen,<br />
de personen met wie hij in gezinsverband samenwoont,<br />
zijn gasten en zijn al dan niet inwonend huispersoneel.
37<br />
De wet vermoedt hier dat het de bedoeling van de verzekerde<br />
is dat deze personen met hemzelf gelijkgesteld worden. Dit verhaal<br />
wordt echter behouden wanneer de schade door één van<br />
deze personen wordt veroorzaakt met het opzet de verzekerde<br />
te schaden. Hetzelfde geldt indien de burgerrechtelijke aansprakelijkheid<br />
van deze personen gedekt is door een verzekeringsovereenkomst,<br />
binnen de perken van de „daadwerkelijke”<br />
vergoeding van hun burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekeraar.<br />
Vergoeding in geval van meervoudige overeenkomsten<br />
Artikel 45 van de wet overweegt de hypothese waarin het schadegeval<br />
gedekt is door meervoudige overeenkomsten en de verzekerde<br />
dus van meerdere verzekeraars schadevergoeding kan<br />
eisen. Op dit punt gold volgens de wet van 1874 de anterioriteitsregel,<br />
althans als suppletiviteitsclausule. Dat betekende dat<br />
in principe de verzekeraar wiens overeenkomst de oudste was,<br />
als eerste diende te vergoeden en daarna, indien nodig en aanvullend,<br />
de andere verzekeraars in de tijdsvolgorde waarin hun<br />
respectieve overeenkomst gesloten was.<br />
In de praktijk weken heel wat overeenkomsten van dit wettelijke<br />
systeem af en waren ze bedoeld om alle andere overeenkomsten<br />
waarmee er samenloop was, aan te vullen. Er waren<br />
op de duur zoveel van die clausules dat ze elkaar tenslotte<br />
onderling ophieven en er teruggegrepen werd naar de anterioriteitsregel<br />
die in het wettelijke systeem van kracht was.<br />
Daarom heeft de wet van 1992 op de verzekeringsovereenkomst<br />
het de verzekerden in geval van schade gemakkelijker willen<br />
maken. Zo kunnen ze zich nu wenden tot gelijk welke verzekeraar<br />
die het risico dekt zonder rekening te moeten houden met<br />
de datum waarop de verschillende verzekeringen werden afgesloten;<br />
de wet verbiedt de verzekeraar ook zich te beroepen op<br />
het bestaan van andere overeenkomsten om te weigeren een<br />
schade te vergoeden en maakt zodoende de vroegere suppletiviteitsclausules<br />
doelloos.<br />
De anterioriteitsregel van de overeenkomst geldt echter nog<br />
altijd wanneer eenzelfde risico bij verschillende verzekeraars is<br />
verzekerd: in dat geval is er sprake van oververzekering en dus
38<br />
van vermindering van de verzekerde bedragen, of zelfs van<br />
opzegging van de jongste overeenkomst waarvan het verzekerde<br />
bedrag aldus tot nul zou worden teruggebracht.<br />
Vergoeding van de schade in geval van samenloop<br />
van verzekeringen<br />
Hetzelfde artikel 45 regelt de wijze waarop de schadelast tussen<br />
verzekeraars verdeeld is in geval van samenloop van verzekeringen.<br />
Op dit punt heeft het een strikt aanvullend karakter,<br />
waarvan de verzekeraars eventueel na gezamenlijk akkoord<br />
kunnen afwijken. De verzekerde staat overigens buiten dergelijke<br />
afspraken.<br />
Aangezien er aan de door de wetgever voorgestelde verdelingswijze<br />
grote bezwaren verbonden zijn, heeft de BVVO met haar<br />
leden een oplossing gezocht die meer strookt met hun gemeenschappelijk<br />
belang. In die geest hebben zij een overeenkomst<br />
gesloten om dat probleem onderling te regelen, zij het met strikte<br />
eerbiediging van het recht van de verzekerde om iedere verzekeraar<br />
om schadevergoeding te vragen binnen de perken van<br />
hun respectieve verplichtingen en ten belope van de vergoeding<br />
waarop hij recht heeft.<br />
Die overeenkomst, waartoe de meeste maatschappijen toegetreden<br />
zijn, gaat in grote mate uit van de op de markt geldende<br />
gebruiken. Om een systeem uit te werken dat zo eenvoudig en<br />
duidelijk mogelijk is en tegelijk zo weinig mogelijk kost, is gekozen<br />
voor één enkele overeenkomst die voor alle verzekeringsbranches<br />
geldt. De volgende principes worden hierbij toegepast:<br />
– de verplichte verzekeringen inzake BA-motorrijtuigen en<br />
arbeidsongevallen gelden prioritair boven alle andere waarborgen.<br />
In geval van samenloop van twee motorrijtuigverzekeringen<br />
op grond van artikel 4 van de modelovereenkomst,<br />
vergoedt de verzekeraar van het in het ongeval<br />
betrokken omschreven voertuig prioritair;<br />
– verzekeringen die voor rekening van een derde gesloten<br />
worden, zijn altijd aanvullend t.o.v. de contracten die persoonlijk<br />
door die begunstigde gesloten worden;
39<br />
– inzake BA-privé-leven zijn alleen de bij de wet opgelegde<br />
verplichte minimale waarborgen prioritair; de bijkomende<br />
uitbreidingen zijn aanvullend;<br />
– inzake zaakschadeverzekeringen geeft de samenloop tussen<br />
twee overeenkomsten die hetzelfde belang verzekeren, aanleiding<br />
tot een evenredige regeling, zoals in de wet is<br />
bepaald, behalve bij samenloop van een specifieke en een<br />
algemene overeenkomst.<br />
Bepalingen ten gunste van de erfgenamen van een goed<br />
Artikel 46 regelt het geval van de verzekeringen tot vergoeding<br />
van schade in geval van overlijden van de verzekeringnemer,<br />
houder van een goed, om te voorkomen dat de erfgenamen plots<br />
zonder dekking zouden zijn. Het artikel verleent zowel aan de<br />
nieuwe houders van het verzekerde belang als aan de verzekeraar<br />
het recht om de overeenkomst te beëindigen, maar dan wel<br />
met inachtneming van bepaalde vormen en termijnen.<br />
BEPALINGEN EIGEN AAN<br />
<strong>DE</strong> ZAAKVERZEKERINGEN<br />
Zaakverzekeringen zijn schadeverzekeringen die schade aan<br />
welbepaalde goederen van de verzekeringnemer dekken. Een<br />
van hun belangrijkste kenmerken schuilt hierin dat de naam en<br />
waarde van de gedekte goederen uitdrukkelijk in de polis vermeld<br />
moeten worden. Zulks is niet het geval voor andere schadeverzekeringen<br />
zoals bijvoorbeeld aansprakelijkheidsverzekeringen.<br />
Waardebepaling van de goederen<br />
De waardebepaling van de goederen dreigde in conflict te<br />
komen met het schadevergoedende karakter van dit soort verzekering:<br />
konden goederen tegen nieuwwaarde (voor onroerende<br />
goederen „herbouwwaarde”, voor roerende goederen „herstelwaarde”<br />
genoemd) verzekerd worden, terwijl artikel 39 van<br />
de wet overigens bepaalt dat de prestatie van de verzekeraar de<br />
door de verzekerde geleden schade niet te boven mag gaan? Het<br />
probleem is des te reëler, omdat deze bepaling van openbare<br />
orde is. Daarom heeft artikel 53 van de wet deze praktijken
40<br />
bevestigd die vooral in de brandverzekering ten voordele van de<br />
verzekerden zeer verspreid zijn. De waardevermindering wegens<br />
ouderdom is bijgevolg geen „must” in de verzekering.<br />
Artikel 54 is op dit punt een nieuwe stap naar de vrijheid tussen<br />
partijen, waar het bepaalt dat deze kunnen afspreken dat<br />
de verzekerde sommen van rechtswege aangepast kunnen worden<br />
volgens de maatstaven die zij bepalen. In de memorie van<br />
toelichting worden uitdrukkelijk vermeld: de formules „glasbreuk”<br />
die slechts met de aard en de oppervlakte van de verzekerde<br />
voorwerpen rekening houden, de brandpolissen die<br />
slechts het aantal belangrijkste woonvertrekken opgeven, en, op<br />
een nog algemener vlak, de regelingen voor automatische aanpassing<br />
van de verzekerde bedragen volgens de schommelingen<br />
van een indexcijfer van de bouwprijzen bijvoorbeeld.<br />
De wet van 25 juni 1992 bevestigt ook de praktijk van de eerste-risicoverzekeringen<br />
(art. 54) en van de verzekeringen met<br />
voorafgaande taxatie (art. 55) (1).<br />
Reddingskosten en de vergoeding ervan<br />
door de verzekeraar<br />
Artikel 20 van de wet verplicht de verzekerde, bij elke verzekering<br />
tot vergoeding van schade, alle redelijke maatregelen te<br />
nemen om de gevolgen van het schadegeval te voorkomen en te<br />
beperken. Indien hij dit niet doet, heeft de verzekeraar die<br />
nadeel ondervindt van deze nalatigheid, het recht op een vermindering<br />
van zijn prestatie ten belope van de schade die hij<br />
geleden heeft. Bij bedrieglijk opzet kan hij zelfs zijn dekking weigeren.<br />
Deze verplichting van de verzekerde om als een goede huisvader<br />
te handelen heeft als tegenhanger artikel 52, dat de verzekeraar<br />
verplicht de reddingskosten te betalen ongeacht of de<br />
reddingspogingen al dan niet geslaagd zijn en zelfs boven de verzekerde<br />
som. De aldus beoogde reddingskosten komen overeen:<br />
– hetzij met door de verzekeraar gevraagde maatregelen om<br />
de gevolgen van het schadegeval te voorkomen of te beperken;<br />
(1) De eerste-risico-verzekering is een verzekering waarmee de verzekeraar er zich toe<br />
verbindt de schade ten belope van de in de overeenkomst bepaalde som volledig te<br />
betalen zonder rekening te houden met de reële waarde van het verzekerde voorwerp<br />
op het moment van het schadegeval en zonder evenmin de evenredigheidsregel toe te<br />
passen.<br />
In geval van verzekering met voorafgaande taxatie maken verzekeraar en verzekerde<br />
bij het sluiten van de overeenkomst een forfaitaire waardebepaling van het risico en<br />
van de te betalen schadeloosstelling op.
41<br />
– hetzij met dringende en redelijke maatregelen die de verzekerde<br />
neemt om het schadegeval bij nakend gevaar te voorkomen<br />
of om de gevolgen van een reeds ontstaan schadegeval<br />
te voorkomen of te beperken.<br />
Artikel 52 voorzag oorspronkelijk in geen enkele limiet voor die<br />
vergoeding door de verzekeraars. Hoogstens gaf het de Koning<br />
de mogelijkheid om die vergoedingen te begrenzen wat de<br />
bedrijven betreft die als „groot” worden beschouwd krachtens<br />
de wet m.b.t. de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen.<br />
Die reddingskosten kunnen echter oplopen tot tweeof<br />
driemaal het verzekerde kapitaal: hoe kan de verzekeraar een<br />
dergelijk risico correct inschatten? Hoe kan hij de overeenkomstige<br />
premie berekenen? Dit was een van de problemen die<br />
de wijzigingswet van 16 maart 1994 heeft willen wegwerken<br />
door de Koning de mogelijkheid te geven die grenzen vast te<br />
stellen in de burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekeringen<br />
(met uitzondering van de BA-motorrijtuigen) en in de zaakverzekeringen.<br />
Zo bepaalt artikel 3 van het koninklijk besluit van<br />
29 december 1994 dat, voor de verzekeringen inzake burgerrechtelijke<br />
aansprakelijkheid, de in artikel 52 van de wet bedoelde<br />
reddingskosten integraal door de verzekeraar gedragen worden,<br />
voor zover het geheel van de schadeloosstelling en van de<br />
reddingskosten per verzekeringnemer en per schadegeval het<br />
verzekerde maximumbedrag niet overschrijdt. Boven het verzekerde<br />
totaalbedrag kunnen de reddingskosten beperkt worden<br />
tot:<br />
1) 20 miljoen frank wanneer het verzekerde totaalbedrag lager<br />
is dan of gelijk is aan 100 miljoen frank;<br />
2) 20 miljoen frank plus 20% van het verzekerde totaalbedrag<br />
wanneer dit tussen 100 en 500 miljoen frank ligt;<br />
3) 100 miljoen frank plus 10% van het deel van het verzekerde<br />
totaalbedrag boven 500 miljoen frank, met een maximumbedrag<br />
van 400 miljoen frank reddingskosten.<br />
De reddingskosten mogen beperkt worden tot een maximumbedrag<br />
van 750 miljoen frank (geïndexeerd).
42<br />
Overdracht onder de levenden<br />
van de verzekerde goederen<br />
Voor het overige bevat dit hoofdstuk met de gemeenschappelijke<br />
bepalingen voor de zaakverzekeringen niet veel vernieuwingen.<br />
Er zij echter nog genoteerd dat de regeling voor de beëindiging<br />
van de verzekering als gevolg van een overdracht tussen<br />
de levenden van het verzekerde goed met de oude opvatting van<br />
voortzetting van de overeenkomst breekt. Zo eindigt de verzekering<br />
in geval van overdracht tussen de levenden van een<br />
onroerend goed van rechtswege drie maanden na de datum van<br />
het verlijden van de authentieke akte. Tot het verstrijken van<br />
deze termijn blijft de aan de overdrager verleende dekking gelden<br />
voor de overnemer, tenzij deze laatste dekking geniet uit<br />
hoofde van een andere overeenkomst.<br />
In geval van overdracht onder de levenden van een roerend goed<br />
eindigt de overeenkomst van rechtswege, zodra de verzekerde<br />
het goed niet meer in zijn bezit heeft, tenzij de partijen bij de<br />
verzekeringsovereenkomst een andere datum hebben bedongen.<br />
BEPALINGEN EIGEN AAN<br />
<strong>DE</strong> BRANDVERZEKERINGEN<br />
De artikelen 61 tot 68 vaardigen de regels eigen aan de brandverzekering<br />
uit. Artikel 61 bepaalt dat de verzekeraar, tenzij<br />
anders is bedongen, alle gevaren dekt die gewoonlijk met brand<br />
in verband plegen te worden gebracht. Zo beoogt het natuurlijk<br />
de schade veroorzaakt door blikseminslag, door ontploffing,<br />
door implosie alsmede door het neerstorten van of het<br />
getroffen worden door luchtvaartuigen of voorwerpen die ervan<br />
afvallen of eruit vallen, en door het getroffen worden door enig<br />
ander voertuig of door dieren.<br />
Omvang van de dekking<br />
Artikel 62 stipuleert dat ook wanneer het schadegeval zich voordoet<br />
buiten de verzekerde goederen, de verzekeringsdekking<br />
zich uitstrekt tot schade die aan deze goederen is veroorzaakt<br />
door:<br />
– hulpverlening of enig dienstig middel tot het behoud, het<br />
blussen of de redding;
43<br />
– afbraak of vernietiging bevolen om verdere uitbreiding van<br />
de schade te voorkomen;<br />
– instorting als rechtstreeks en uitsluitend gevolg van een<br />
schadegeval;<br />
– gisting of zelfontbranding gevolgd door brand of ontploffing.<br />
Het hoofdstuk dat de nieuwe wet op de landverzekeringsovereenkomst<br />
aan de zaakverzekeringen wijdt, bekrachtigt eveneens<br />
een aantal consumentvriendelijke bepalingen van het koninklijk<br />
besluit van 1 februari 1988 betreffende de brandverzekering van<br />
de eenvoudige risico’s en heeft op zijn beurt een wijziging van<br />
dat besluit teweeggebracht door het koninklijk besluit van<br />
24 december 1992.<br />
Verbod van de zogenaamde exclusiviteitsclausules<br />
Tot dan bevatte een groot aantal van deze contracten een zogenaamde<br />
exclusiviteitsclausule volgens welke de verzekeringnemer<br />
verplicht was iedere verhoging van de verzekerde bedragen<br />
of iedere andere uitbreiding van de dekking binnen de<br />
perken van het zogenaamde voorzorgskapitaal, overeengekomen<br />
bij het sluiten van de overeenkomst, door de verzekeraar<br />
te laten verzekeren. Deze zogenaamde getrouwheidsclausules<br />
waren reeds verboden door het koninklijk besluit brand van<br />
1988 en zijn het nu meer dan ooit, niet alleen wat de eenvoudige<br />
risico’s betreft, maar ook in alle brandverzekeringen waar<br />
ze toegepast werden.<br />
De memorie van toelichting vermeldt in dit verband dat dergelijke<br />
clausules wel een voor de hand liggend nut hebben, maar<br />
toch de verzekerde een getrouwheidsverplichting oplegde die<br />
zijn vrijheid sterk beperkte en dat de controle-autoriteiten, alsook<br />
de beroepsverenigingen van de verzekeraars, meermaals de<br />
misbruiken die hier en daar konden ontstaan, aangeklaagd hebben.<br />
Ook verbiedt artikel 65 in zijn tweede lid een andere vorm van<br />
getrouwheidsplicht, die erin bestond dat de verzekerde verplicht<br />
was een categorie van goederen of gevaren die aanvankelijk niet
44<br />
gedekt waren, eventueel later bij dezelfde maatschappij te laten<br />
verzekeren, zoals bijvoorbeeld de verplichting van de verzekeringnemer<br />
om bij de maatschappij waar hij een brandverzekering<br />
voor de inhoud heeft afgesloten, de verzekering tegen brand<br />
van zijn gebouw af te sluiten.<br />
Vergoedingstermijnen<br />
Artikel 67 neemt, wat de eenvoudige risico’s betreft, de tekst<br />
over van de artikelen 17, 18 en 19 van het oude koninklijk<br />
besluit van 1 februari 1988 betreffende de brandverzekering. In<br />
hoofdzaak stelt het de vergoedingstermijnen voor de brandverzekering<br />
vast, die verschillen naargelang het om de wederopbouw<br />
of wedersamenstelling van beschadigde goederen gaat,<br />
om de vervanging van het beschadigde gebouw door de aankoop<br />
van een ander gebouw of om iedere andere hypothese.<br />
Artikel 6 van de wet tot wijziging van sommige bepalingen van<br />
de wet van 25 juni 1992 heeft de draagwijdte van dat artikel<br />
67 met name als volgt verduidelijkt:<br />
– deze termijnen lopen evenwel slechts vanaf het ogenblik<br />
waarop de verzekerde zijn contractuele verbintenissen is<br />
nagekomen;<br />
– bij vermoeden van kwaad opzet of diefstal kan de verzekeraar<br />
de vergoeding uitstellen tot wanneer hij kennis heeft<br />
genomen van het strafdossier;<br />
– bij betwisting over het bedrag of over de aansprakelijkheid<br />
moet de verzekeraar vergoeden binnen 30 dagen na het<br />
afsluiten van die betwistingen.
45<br />
◆<br />
V. <strong>DE</strong> WET OP <strong>DE</strong> <strong>OVER</strong>EENKOMST<br />
EN <strong>DE</strong> BURGERRECHTELIJKE<br />
AANSPRAKELIJKHEIDS-<br />
VERZEKERINGEN<br />
◆<br />
Aansprakelijkheidsverzekeringen waren in 1874, het jaartal van<br />
de vorige wet op de verzekeringsovereenkomst, nog niet bekend.<br />
Sindsdien hebben ze een hoge vlucht genomen, vooral de<br />
belangrijkste ervan, de verplichte motorrijtuigverzekering, die<br />
op zich al goed is voor zo’n 20% van het incasso in België.<br />
MOGELIJKHEID VAN RECHTSTREEKSE VOR<strong>DE</strong>RING<br />
OP <strong>DE</strong> VERZEKERAAR<br />
De verplichte BA-motorrijtuigverzekering werd op 1 januari<br />
1957 ingevoerd. Toen al was het modelcontract dat aan deze<br />
verzekering concreet vorm gaf, een vernieuwing op juridisch<br />
vlak, in die zin dat het bijvoorbeeld de rechtstreekse vordering<br />
van de benadeelde personen op de verzekeraar erkende, terwijl<br />
volgens het gemeen recht elke vordering tot schadevergoeding<br />
tegen de schadeveroorzaker ingesteld moet worden, ongeacht of<br />
zijn aansprakelijkheid al dan niet verzekerd is.<br />
De artikelen 86 en 87 van de nieuwe wet op de verzekeringsovereenkomst<br />
breiden dit eigen recht van de slachtoffers tegen<br />
de verzekeraar van de aansprakelijke uit tot alle andere burgerrechtelijke<br />
aansprakelijkheidsverzekeringen. Dat betekent<br />
dat:<br />
– de benadeelden rechtstreeks de verzekeraar van de aansprakelijke<br />
partij kunnen aanspreken zonder zich tot de verzekerde<br />
te richten die men poogt aansprakelijk te stellen;<br />
– en de verzekeraar verplicht is de benadeelde rechtstreeks<br />
schadeloos te stellen, wat de benadeelde beschermt tegen<br />
andere schuldeisers van de verzekerde.<br />
Het bestaan van dit eigen recht heeft als ander gevolg dat, zodra<br />
er een overeenkomst bestond voordat het schadegeval zich
46<br />
voordeed, de excepties, de nietigheid en het verval die de verzekeraar<br />
aan zijn verzekerde had kunnen tegenwerpen, niet aan<br />
de benadeelden tegenwerpbaar zijn. Op dat punt maakt artikel<br />
87 echter een onderscheid tussen de aansprakelijkheidsverzekeringen,<br />
naargelang ze al dan niet verplicht zijn. Bij de verplichte<br />
verzekeringen is er niet-tegenwerpbaarheid in alle gevallen,<br />
terwijl bij de andere verzekeringen deze niet-tegenwerpbaarheid<br />
slechts geldt voor de excepties, de nietigheid en het verval die<br />
te wijten zijn aan een feit dat van vóór het schadegeval dateert.<br />
SPECIFIEKE VERJARING<br />
VAN <strong>DE</strong> RECHTSTREEKSE VOR<strong>DE</strong>RING<br />
Aan deze vordering die voortvloeit uit het eigen recht van het<br />
slachtoffer is een specifieke verjaringstermijn van vijf jaar verbonden,<br />
te rekenen vanaf het schadeverwekkend feit of, indien<br />
er een misdrijf is, vanaf de dag waarop dit is gepleegd.<br />
Maar als de benadeelde bewijst dat hij pas op een later tijdstip<br />
kennis heeft gekregen van zijn recht tegen de verzekeraar, begint<br />
de termijn pas te lopen vanaf dat tijdstip, maar hij verstrijkt in<br />
elk geval na 10 jaar (art. 34).<br />
Die verjaring wordt gestuit zodra de verzekeraar kennis krijgt<br />
van de wil van de benadeelde om een vergoeding te bekomen<br />
voor de door hem geleden schade. De stuiting eindigt op het<br />
ogenblik dat de verzekeraar aan de benadeelde schriftelijk kennis<br />
geeft van zijn beslissing om te vergoeden of van zijn weigering.<br />
<strong>DE</strong>KKING NA HET VERSTRIJKEN<br />
VAN <strong>DE</strong> <strong>OVER</strong>EENKOMST<br />
Wegens praktische, technische of juridische moeilijkheden die<br />
ze konden ondervinden bij de regeling van schadegevallen die<br />
na het verstrijken van de overeenkomst aangegeven werden,<br />
beperkten de aansprakelijkheidsverzekeraars hun dekking wel<br />
eens tot de schadegevallen die tijdens de looptijd van de overeenkomst<br />
waren voorgevallen en aangegeven. Deze praktijk kon<br />
de verzekerde echter in moeilijkheden brengen, in zoverre hij bij<br />
het verstrijken van de overeenkomst een nieuwe verzekeraar<br />
diende te vinden die bereid zou zijn de eventuele schadegeval-
47<br />
len te vergoeden die zich tijdens een periode hadden voorgedaan<br />
toen hij geen dekking verleende.<br />
De nieuwe wet staat de verzekeraar niet meer toe zijn vergoeding<br />
te beperken tot de vorderingen die tijdens de looptijd van<br />
de overeenkomst ingediend worden. Ze verplicht hem er immers<br />
toe op alle vorderingen, ongeacht het moment waarop ze ingediend<br />
werden, in te gaan, voor zover de schade voorgevallen is<br />
tijdens de duur van de overeenkomst. Zodoende verplicht en<br />
veralgemeent de wet de dekking ook na het verstrijken van de<br />
overeenkomst (art. 78).<br />
In zijn streven naar een algemene toepassing van een tot dan<br />
toch al vrij ruim verspreide praktijk had de wetgever zich blijkbaar<br />
niet gerealiseerd dat de verzekeraars voor bepaalde soorten<br />
van aansprakelijkheidsrisico’s praktisch verplicht waren hun<br />
dekking te beperken tot binnen de looptijd van de polis gemelde<br />
claims. Het gaat hier vooral om lange-termijnaansprakelijkheid<br />
of latente risico’s die voor laat optredende schaden kunnen<br />
zorgen: vervuilingsrisico’s, wettelijke produktenaansprakelijkheid,<br />
beroepsrisico’s enz.<br />
Zodoende wilden de verzekeraars zich geenszins aan hun elementaire<br />
plicht onttrekken, maar wel zich vrijwaren tegen het<br />
risico dat zij schade zouden moeten vergoeden m.b.t. polissen<br />
die misschien dertig jaar eerder beëindigd waren. Hoe kunnen<br />
dergelijke schadegevallen immers beheerd worden? Hoe kan er<br />
in dat beheer rekening worden gehouden met de onvermijdelijke<br />
wijzigingen, in de loop van de tijd, van dekkingsvoorwaarden,<br />
verzekerde bedragen, identiteit van medeverzekeraars,<br />
enz.? Hoe kunnen bovendien de enorme technische reserves<br />
berekend worden die een dergelijke spreiding in de tijd vereist?<br />
De verzekerde was er van zijn kant niet beter aan toe. Aangezien<br />
hij zich zou moeten wenden tot de verzekeraar bij wie de<br />
polis ten tijde van de schadeverwekkende gebeurtenis gesloten<br />
werd, zou hij die gebeurtenis ook in de tijd moeten kunnen situeren<br />
– wat zeker niet altijd vanzelfsprekend is – en een verzekeringscontract<br />
moeten terugvinden dat 10, 15 of zelfs 25 jaren<br />
tevoren van kracht was – wat nog veel minder vanzelfsprekend<br />
is. En hoeveel zullen de dekkingsgrenzen nog waard zijn met<br />
het verlies aan koopkracht van het geld?
48<br />
Eigenlijk kunnen we hier niet van goede of slechte clausules<br />
spreken, maar alleen van clausules die goed of minder goed aangepast<br />
zijn aan het soort aansprakelijkheid waarvoor dekking<br />
gegeven moet worden. De vergissing was dat men, in de wet<br />
van 25 juni 1992, zonder voldoende kennis van de markt, een<br />
dergelijk ongenuanceerd onderscheid wel wilde maken. De<br />
oplossing lag dan ook in de terugkeer naar meer vrijheid in de<br />
benadering van dit probleem en meer bepaald in de afschaffing<br />
van het dwingende karakter van dat artikel 78, althans voor de<br />
andere risico’s dan die met een grote verspreiding zoals de<br />
motorrijtuigverzekering, de brandverzekering voor de eenvoudige<br />
risico’s, de BA-privé-leven, de individuele ongevallen, enz.<br />
In die richting gaat het nieuwe artikel 78 dat door artikel 9 van<br />
de wijzigingswet in de wet op de verzekeringsovereenkomst<br />
ingevoerd is.<br />
Volgens dat nieuwe artikel 78 mag de Koning bepalen voor<br />
welke takken van de algemene burgerrechtelijke aansprakelijkheid<br />
afgeweken mag worden van de strikte toepassing van de<br />
dekking na het verstrijken van de overeenkomst. Het daaruit<br />
voortvloeiende koninklijk besluit van 29 december 1994, meer<br />
bepaald artikel 6bis ervan, is echter niet via opsomming maar<br />
via uitsluiting te werk gegaan. Het bepaalt namelijk dat die<br />
afwijking betrekking heeft op alle risico’s van burgerrechtelijke<br />
aansprakelijkheid met uitsluiting van de risico’s van de BA buiten<br />
overeenkomst betreffende het privé-leven en de risico’s van<br />
de BA betreffende de brandverzekering-eenvoudige risico’s, alsook<br />
de risico’s van dezelfde aard die op aanvullende of bijkomende<br />
wijze gedekt worden in een andere verzekeringsovereenkomst.<br />
Aangezien de wet zelf al had bepaald dat er voor de<br />
BA-motorrijtuigverzekering geen afwijking mogelijk is, betekent<br />
dat artikel 6bis dat de dekking na het verstrijken van de overeenkomst<br />
volledig blijft bestaan voor de massarisico’s (een<br />
begrip dat de Europese richtlijnen hebben ingevoerd).<br />
Elders is die posterioriteitsgarantie daarom niet verdwenen. In<br />
de eerste plaats omdat het mogelijk is die met zijn verzekeraar<br />
af te spreken, maar ook omdat het nieuwe artikel 78 bepaalt<br />
dat zelfs als er van mag worden afgeweken, de verzekeraar nog<br />
altijd de vorderingen tot vergoeding in aanmerking moet nemen<br />
die betrekking hebben op:
49<br />
– schade die zich tijdens de duur van die overeenkomst heeft<br />
voorgedaan indien het risico bij het einde van die overeenkomst<br />
niet door een andere verzekeraar is gedekt;<br />
– daden of feiten die aanleiding kunnen geven tot schade die<br />
tijdens de duur van die overeenkomst zijn voorgevallen en<br />
aan de verzekeraar zijn aangegeven.<br />
De enige voorwaarde om die vorderingen in aanmerking te laten<br />
nemen is dat ze schriftelijk tegen de verzekerde of de verzekeraar<br />
worden ingesteld binnen 36 maanden te rekenen van het<br />
einde van de overeenkomst.<br />
UITBREIDING VAN <strong>DE</strong> <strong>DE</strong>KKING<br />
TOT <strong>DE</strong> INTREST EN <strong>DE</strong> KOSTEN<br />
Wanneer het verzekerde bedrag onvoldoende was om zowel de<br />
hoofdsom als de intrest te dekken, bleef de dekking van de verzekeraar<br />
vaak tot dit bedrag beperkt, waarbij de tot vergoeding<br />
gehouden verzekerde de rest moest betalen. Artikel 82 van de<br />
wet op de verzekeringsovereenkomst heeft deze praktijk aangevochten,<br />
aangezien het de intrest op de in hoofdsom verschuldigde<br />
schadevergoeding en, onder bepaalde voorwaarden, de<br />
kosten betreffende burgerlijke rechtsvorderingen, alsook de<br />
honoraria en de kosten van de advocaten en de deskundigen ten<br />
laste van de verzekeraar stelt.<br />
Ook hier werd de verzekeringsmarkt geconfronteerd met moeilijkheden<br />
die de wijzigingswet van 16 maart 1994 rechtvaardigden.<br />
In feite is een dergelijk risico op zich niet onverzekerbaar,<br />
maar het wordt dat wel wanneer de dekking integraal en<br />
onbeperkt moet zijn, zodat de prijs ervan onbetaalbaar wordt.<br />
Hoe kan men bijvoorbeeld op redelijke wijze de prijs berekenen<br />
van de aansprakelijkheidsverzekering van een ondernemer van<br />
wie een van de arbeiders in de uitoefening van zijn werk brand<br />
zou kunnen doen ontstaan in een industrieel complex dat één<br />
miljard waard is, terwijl de verzekeraar weet dat hij, gezien de<br />
problematische omstandigheden van dit soort schaden, misschien<br />
tot 1,7 miljard zal moeten uitkeren, intrest en gerechtskosten<br />
inbegrepen, zoals dat niet lang geleden in Duitsland het<br />
geval was?
50<br />
Dergelijke gevallen zijn tot nu toe misschien niet vaak voorgekomen,<br />
maar het ziet ernaar uit dat ze in de toekomst flink zullen<br />
toenemen. Frequentie en omvang zullen ook afhangen van<br />
het soort uitgeoefende activiteit. Het is dan ook belangrijk ze<br />
met de nodige zorg te behandelen en de partijen de mogelijkheid<br />
te bieden adequatere oplossingen uit te werken. Vandaar<br />
de oplossing die het nieuwe artikel 82 van de wet op de verzekeringsovereenkomst<br />
aanreikt en die de mogelijkheid biedt van<br />
een zelfde soort afwijking als voor de posterioriteitsgarantie.<br />
Een en ander is hier geconcretiseerd in artikel 6ter van het<br />
koninklijk besluit van 29 december 1994. Dat artikel bepaalt<br />
dat de in artikel 82 van de wet bedoelde intresten en kosten<br />
integraal door de verzekeraar worden gedragen, voor zover het<br />
geheel van de schadeloosstelling en de intresten en kosten per<br />
verzekeringnemer en per schadegeval het verzekerde totaalbedrag<br />
niet overschrijdt, met dien verstande dat de intresten en<br />
kosten boven het verzekerde totaalbedrag beperkt kunnen worden<br />
tot:<br />
1) 20 miljoen frank wanneer het verzekerde totaalbedrag lager<br />
is dan of gelijk is aan 100 miljoen frank;<br />
2) 20 miljoen frank plus 20% van het deel van het verzekerde<br />
totaalbedrag dat tussen 100 en 500 miljoen frank ligt;<br />
3) 100 miljoen frank plus 10% van het deel van het verzekerde<br />
totaalbedrag boven de 500 miljoen frank, met een maximumbedrag<br />
van 400 miljoen frank intresten en kosten.<br />
Al deze bedragen zijn gekoppeld aan het verloop van het indexcijfer<br />
van de consumptieprijzen.<br />
VRIJE BESCHIKKING <strong>OVER</strong><br />
<strong>DE</strong> SCHA<strong>DE</strong>LOOSSTELLING<br />
De wet van 25 juni 1992 bepaalt dat de benadeelde de vrije<br />
beschikking heeft over de vergoeding die de verzekeraar hem<br />
verschuldigd is (art. 83). Dat betekent dat de verzekeraar de<br />
omvang van de vergoeding die hij deze persoon verschuldigd is<br />
niet mag inkrimpen op basis van het gebruik door het slachtoffer<br />
van deze vergoeding.
51<br />
Deze bepaling heeft twee belangrijke gevolgen.<br />
Ten eerste moet de BTW door de verzekeraar betaald worden<br />
zelfs bij niet-vervanging of niet-herstelling van het beschadigde<br />
goed. De wet van 25 juni 1992 bekrachtigt hiermee de thesis<br />
die het Hof van Cassatie verdedigde in twee arresten in 1988<br />
en in 1992.<br />
Het tweede gevolg is dat het systeem van de dubbele schatting,<br />
dat de verzekeraars BA-motorrijtuigen sedert 1 november 1969<br />
gebruikten, niet meer wettig was. Met dit systeem werden twee<br />
aparte schattingen van de materiële schade uitgevoerd. De eerste<br />
schatting kwam overeen met de schadevergoeding die verschuldigd<br />
was wanneer de herstellingen uitgevoerd werden door<br />
de garagehouder die had deelgenomen aan de expertiseprocedure<br />
en de procedure voor bepaling van de schadevergoeding.<br />
De tweede schadevergoeding werd eenzijdig bepaald door de<br />
expert en voorgesteld door de verzekeraar wanneer de herstelling<br />
niet werd uitgevoerd of werd uitgevoerd door een andere<br />
garagehouder dan degene die aan de expertise had deelgenomen.<br />
KWITANTIE TER AFREKENING<br />
De verzekeraar maakte de betaling van een vergoeding vaak<br />
afhankelijk van de ondertekening van een kwitantie „ter afrekening”.<br />
De wet van 25 juni 1992 bepaalt echter dat een dergelijke<br />
kwitantie de elementen van de schade moet vermelden<br />
waarop die afrekening slaat (art. 84). Het feit op zichzelf dat<br />
de benadeelde persoon de betaling van een onbetwistbaar verschuldigde<br />
som aanvaardt of ontvangt en hiervan kwitantie<br />
geeft, kan dus niet meer met een dading gelijkgesteld worden,<br />
zoals dat tot dan toe soms nog het geval was.<br />
Dit is meer dan een nuance, want de dading is een overeenkomst<br />
onder partijen die wederzijds toegevingen doen om een betwisting<br />
te beëindigen of te voorkomen. Nu dienen er geen toegevingen<br />
gedaan te worden op een duidelijk verschuldigde som.<br />
Een en ander betekent dat de ondertekening van een kwitantie<br />
ter afrekening niet inhoudt dat de benadeelde afziet van iedere<br />
andere schadevergoeding die nog bepaald zou moeten worden.<br />
Zo impliceert bij voorbeeld een kwitantie ter afrekening als
52<br />
terugbetaling van geneeskundige en ziekenhuiskosten als gevolg<br />
van een ongeval niet dat de benadeelde afziet van bijvoorbeeld<br />
een eis tot schadeloosstelling wegens tijdelijke of blijvende<br />
arbeidsongeschiktheid.<br />
VERHAAL VAN <strong>DE</strong> VERZEKERAAR<br />
OP ZIJN VERZEKER<strong>DE</strong><br />
In zoverre hij de excepties en het verval die hij aan zijn eigen<br />
verzekerde had kunnen tegenwerpen, niet aan benadeelde derden<br />
kan tegenwerpen, is het normaal dat een aansprakelijkheidsverzekeraar<br />
een verhaal op deze verzekerde kan uitoefenen<br />
om de betaalde vergoedingen terug te vorderen. Hierin voorziet<br />
artikel 88 van de wet op de verzekeringsovereenkomst, dat dit<br />
verhaal aan de volgende voorwaarden onderwerpt:<br />
– dit verhaal moet in de overeenkomst bepaald zijn;<br />
– het is slechts toegestaan voor zover de verzekeraar krachtens<br />
de wet of de overeenkomst zijn prestaties kan weigeren<br />
of verminderen;<br />
– en deze beslissing moet aan de verzekeringnemer of de verzekerde<br />
die niet de verzekeringnemer is meegedeeld worden,<br />
zodra de verzekeraar kennis heeft van de feiten die deze<br />
beslissing rechtvaardigen.<br />
Er zij genoteerd dat het laatste lid van dit artikel 88 de Koning<br />
toestaat het recht van verhaal te beperken in de gevallen en in<br />
de mate die Hij bepaalt. In die context passen overigens de<br />
beperkingen van het verhaal die sindsdien in de modelovereenkomst<br />
„motorrijtuigen” zijn ingevoerd.
53<br />
◆<br />
VI. <strong>DE</strong> WET OP <strong>DE</strong> <strong>OVER</strong>EENKOMST<br />
EN <strong>DE</strong> PERSOONSVERZEKERINGEN<br />
◆<br />
De artikelen 94 tot 138 van de wet op de verzekeringsovereenkomst<br />
van juni 1992 zijn van toepassing op de persoonsverzekeringen,<br />
d.w.z. op de verzekeringen waarbij de prestatie of de<br />
premie afhankelijk is van een onzeker voorval dat iemands<br />
leven, fysieke integriteit of gezinstoestand aantast. Meestal –<br />
maar niet altijd – hebben deze verzekeringen een forfaitair<br />
karakter, wat betekent:<br />
– dat het bedrag van de uitkeringen bij overeenkomst wordt<br />
vastgesteld in de polis;<br />
– dat er geen overdreven verzekering mag zijn;<br />
– dat de verzekeraar geen verhaal heeft op een eventuele derde<br />
die voor het schadegeval aansprakelijk is;<br />
– dat, wanneer het schadegeval het gevolg is van de schuld<br />
van een derde, de op uitkering gerechtigde boven de verzekerde<br />
som de schadevergoeding kan ontvangen, verkregen<br />
uit een aansprakelijkheidsvordering tegen die derde.<br />
Titel III van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst<br />
wijdt aan de persoonsverzekeringen drie hoofdstukken,<br />
zij het van zeer ongelijke lengte, aangezien de gemeenschappelijke<br />
bepalingen, alsook die betreffende de andere<br />
persoonsverzekeringen dan de levensverzekering, maar drie artikelen<br />
omvatten, terwijl de 40 overige artikelen uitsluitend deze<br />
laatste behandelen.<br />
VOOR <strong>DE</strong> PERSOONSVERZEKERINGEN<br />
GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN<br />
Van de drie artikelen die op alle persoonsverzekeringen betrekking<br />
hebben, verdient vooral artikel 95 over de medische informatie<br />
onze aandacht, want dit onderwerp is – althans in België<br />
– aanleiding voor heel wat controverses.
54<br />
Het overleggen van medische verklaringen<br />
De memorie van toelichting van de wet gaat ervan uit dat het<br />
medische geheim een aangelegenheid van de zieke is, die, wanneer<br />
het om zijn belangen gaat, zelf moet uitmaken of zijn arts<br />
eventueel een volledige en getrouwe beschrijving van zijn<br />
gezondheidstoestand mag verstrekken. Het heeft dus geen ander<br />
doel dan de zieke te beschermen tegen onduldbare indiscretie.<br />
Zo aanvaarden de meeste Europese landen het delen in het<br />
geheim, namelijk het meedelen van medische informatie door<br />
de behandelende arts of door enige andere door de verzekerde<br />
gekozen arts aan de adviserende arts van de verzekeraar, mits<br />
de verzekerde daarmee heeft ingestemd.<br />
Deze opvatting van het medisch geheim zou uitgedrukt worden<br />
in artikel 95 van de nieuwe wet op de verzekeringsovereenkomst,<br />
daar waar het bepaalt dat:<br />
– de door de verzekerde gekozen arts de verzekerde die erom<br />
verzoekt de geneeskundige verklaringen afgeeft die voor het<br />
sluiten of het uitvoeren van de overeenkomst nodig zijn,<br />
– en dat de arts van de verzekerde, mits deze laatste daarmee<br />
instemt, de adviserende arts van de verzekeraar een verklaring<br />
over de doodsoorzaak afgeeft.<br />
Voor de BVVO is het overleggen van medische verklaringen<br />
altijd een technisch en juridisch noodzakelijke voorwaarde<br />
geweest om de dekking van het risico te rechtvaardigen en om<br />
te bepalen in welke mate de verzekeringsmaatschappij tot uitkering<br />
gehouden is. Het is bovendien een essentieel middel om<br />
de verzekeraar in staat te stellen de nodige selectie door te voeren,<br />
die voor billijkheid tussen de verzekerden moet zorgen.<br />
Ook diende voorkomen te worden dat de strikte toepassing van<br />
het medisch geheim bedrog zou verhullen of oneerlijkheid aanmoedigen.<br />
Artikel 95 moet met andere woorden gezien worden<br />
als van wezenlijk belang om de levensverzekering „binnen de<br />
normen van de moraal” te houden.<br />
Het verbod om genetische gegevens mee te delen<br />
Hetzelfde artikel 95 bepaalt dat het medisch onderzoek dat<br />
noodzakelijk is voor het sluiten en het uitvoeren van de over-
55<br />
eenkomst, slechts kan steunen op de voorgeschiedenis van de<br />
huidige gezondheidstoestand van de kandidaat-verzekerde en<br />
niet op technieken van genetisch onderzoek die dienen om de<br />
toekomstige gezondheidstoestand te bepalen.<br />
Dit werd door de regering tijdens de bespreking van het wetsontwerp<br />
in de Kamer ingelast. Het bevestigt artikel 5 van de<br />
wet, dat de verzekerde niet alleen vrijstelt van het meedelen aan<br />
de verzekeraar van genetische gegevens die hem betreffen, maar<br />
dat de verzekerde een dergelijke mededeling zelfs verbiedt. Het<br />
doel hiervan is elke oneigenlijke risicoselectie te voorkomen en<br />
de verzekeraar te verplichten de verzekerden in voldoende ruime<br />
groepen te catalogeren, omdat hij anders systematisch risico’s<br />
zou kunnen uitsluiten die zouden afwijken van een steeds strengere<br />
gezondheidsstandaard. Door een zekere risicoselectie moet<br />
de verzekeraar de mate kunnen bepalen waarin de verzekerde<br />
in een homogene groep individuen ingeschakeld is, maar verder<br />
gaan zou volgens de wetgever in strijd zijn met het begrip „risicospreiding”,<br />
dat het doel is van elke verzekeringsverrichting.<br />
SPECIFIEKE BEPALINGEN<br />
VOOR <strong>DE</strong> LEVENSVERZEKERINGEN<br />
De wet van 11 juni 1874 bevatte maar drie artikelen over de<br />
levensverzekeringen. De aanzienlijke ontwikkeling van deze verzekeringen<br />
heeft echter talrijke vragen doen rijzen, waarop de<br />
bijna 40 artikelen die de wet op de landverzekeringsovereenkomst<br />
aan de levensverzekering wijdt, een antwoord trachten<br />
te geven. In de praktijk werd hierop trouwens al vooruitgelopen<br />
zodat deze artikelen geen echte vernieuwing voor de verzekerden<br />
betekenden. De levensverzekering is trouwens een<br />
domein dat nooit belangrijke geschillen heeft meegebracht.<br />
De meeste van de 40 artikelen waaruit het hoofdstuk „leven”<br />
bestaat, beperkten zich ertoe ofwel de bestaande praktijk te<br />
bekrachtigen of te wettigen, ofwel twijfelgevallen op te lossen<br />
of onzekerheden weg te nemen, ofwel leemten op wetgevend<br />
vlak aan te vullen, ofwel nog het aan de Koning over te laten<br />
om verrichtingen te reglementeren die de wetgever wegens het<br />
al te technische karakter ervan niet heeft willen behandelen.
56<br />
Wettiging van bestaande praktijken<br />
Onder de praktijken die door de wet op de landverzekeringsovereenkomst<br />
gewettigd worden, vermelden we:<br />
– de praktijk volgens welke de levensverzekeringsovereenkomst<br />
niet meer door de verzekeraar kan worden betwist<br />
zodra ze in werking treedt, behalve in het kader van vooraf<br />
getekende polissen of polissen die worden gesloten om<br />
snel een lening te kunnen verkrijgen: dit wordt de onbetwistbaarheid<br />
genoemd (art. 99);<br />
– de traditionele regel volgens welke, behoudens contractuele<br />
verbintenissen tegenover derden, de betaling van de premies<br />
bij de levensverzekering facultatief is en dat, in geval van<br />
niet-betaling, de overeenkomst beëindigd wordt wanneer de<br />
reserve van het contract negatief of nul is dan wel de uitwerking<br />
ervan verminderd wordt wanneer deze reserve<br />
positief is (art. 104).<br />
Wegwerken van twijfelgevallen of onzekerheden<br />
De bepalingen die twijfelgevallen of onzekerheden wegwerken,<br />
zijn met name:<br />
– artikel 106, dat bepaalt dat de uitkeringen die de verzekeraar<br />
te goeder trouw aan de aangewezen begunstigde heeft<br />
gedaan voordat hij enig geschrift heeft ontvangen waarbij<br />
hij over de wijziging van de begunstigde wordt ingelicht,<br />
hem bevrijden;<br />
– artikel 107, dat stelt dat wanneer een begunstigde niet of<br />
niet meer is aangewezen, de verzekeringsprestatie verschuldigd<br />
is aan de verzekeringnemer of aan zijn nalatenschap;<br />
– artikel 108, dat betrekking heeft op het geval waarin de<br />
verzekeringnemer hertrouwt en de begunstigde echtgenoot<br />
die in de overeenkomst is genoemd, op het tijdstip van de<br />
opeisbaarheid van de uitkering een ander persoon is dan de<br />
werkelijke echtgenoot;<br />
– artikel 109, dat de situatie regelt die ontstaat wanneer een<br />
begunstigd kind overleden is voordat de uitkering opeisbaar<br />
wordt;
57<br />
– artikel 127, dat voorschrijft dat zelfs wanneer de echtgenoten<br />
gehuwd zijn met gemeenschap van goederen, de verzekering<br />
een eigen goed van de begunstigde echtgenoot is.<br />
Aanvullen van wettelijke leemten<br />
Artikelen die bepaalde leemten hebben aangevuld, zijn met<br />
name:<br />
– artikel 119, dat de overdracht regelt van alle of van een deel<br />
van de rechten die de verzekeringnemer toekomen;<br />
– de artikelen 129 tot 135, die betrekking hebben op de gevolgen<br />
van de echtscheiding of van de scheiding van tafel en<br />
bed voor de levensverzekering die is gesloten door echtgenoten<br />
die onder een stelsel van gemeenschap zijn getrouwd.<br />
Noch de rechtspraak, noch de rechtsleer waren er tot nu toe<br />
in geslaagd deze kwestie ondubbelzinnig op te lossen.<br />
Tenslotte zij erop gewezen dat, wegens de technische aard van<br />
de regeling en van de voorwaarden tot uitoefening van die rechten,<br />
de Koning, in het koninklijk besluit van 17 december 1992,<br />
de voorwaarden bepaalt waaraan onderworpen zijn:<br />
– de afkoop en reductie van de overeenkomst (art. 114 van<br />
de wet);<br />
– het opnieuw in werking stellen ervan (art. 115);<br />
– de voorschotten op contract (art. 116) en de inpandgevingen<br />
(art. 117).<br />
In de commentaar bij al deze artikelen over de levensverzekeringen<br />
onderstreepte de memorie van toelichting van de wet van<br />
25 juni 1992 op de verzekeringsovereenkomst dat alle rechten<br />
die de verzekeringsovereenkomst aan de verzekeringnemer verleent,<br />
strikt persoonlijk zijn en hem eigen blijven, ongeacht zijn<br />
huwelijksvermogenstelsel en zelfs als de echtgenoten gehuwd<br />
zijn onder een stelsel van algehele gemeenschap overeenkomstig<br />
artikel 1453 van het Burgerlijk Wetboek. In de wet heeft men<br />
deze rechten uitdrukkelijk willen opsommen en bepalen dat ze<br />
niet door de echtgenoot van de verzekeringnemer mogen wor-
58<br />
den uitgeoefend om te voorkomen, aldus nog de memorie van<br />
toelichting, dat, met toepassing van het nieuwe artikel 1416 van<br />
het Burgerlijk Wetboek en het daarin opgenomen beginsel van<br />
het „samenbeheer” van het gemeenschappelijk vermogen, aan<br />
de echtgenoot de bevoegdheid toegekend zou worden rechten<br />
uit te oefenen die eigen moeten blijven aan degene die de overeenkomst<br />
gesloten heeft.<br />
Levensverzekering en zelfmoord<br />
Van alle artikelen over de levensverzekering is artikel 101, dat<br />
de zelfmoord behandelt, wellicht het meest innoverend. De wet<br />
van 1874 bepaalde dat de verzekeraar niet gehouden was<br />
wegens het overlijden van degene die zijn eigen leven liet verzekeren,<br />
wanneer dit overlijden het gevolg was van zelfmoord,<br />
behoudens het bewijs dat deze niet vrijwillig was geschied. Bij<br />
elke zelfmoord van een verzekerde rees hierdoor de vraag of die<br />
zelfmoord al dan niet bewust gepleegd was.<br />
Gezien de moeilijkheid om hierover uitsluitsel te geven, hadden<br />
heel wat verzekeringsondernemingen het initiatief genomen om<br />
zelfmoord slechts gedurende een bepaalde periode na het aangaan<br />
van de overeenkomst uit te sluiten; ervan uitgaande dat de<br />
beslissing tot zelfdoding meestal niet jaren van tevoren overwogen<br />
wordt, wilden zij op die manier zoveel mogelijk voorkomen<br />
dat iemand die al vastbesloten is zelfmoord te plegen,<br />
een levensverzekering sluit.<br />
Intussen had de controlereglementering de verzekeraars ertoe<br />
verplicht te verduidelijken dat een dergelijke uitsluiting niet toepasselijk<br />
was als de zelfmoord zich voordeed in een staat van<br />
onbewustheid, voor zover die staat niet het directe gevolg was<br />
van een ziekte of een ongeval die van vóór het aangaan van de<br />
overeenkomst dateerden maar niet aangegeven waren. In feite<br />
ging het om de toepassing van het onbetwistbaarheidsprincipe,<br />
waarbij de verzekeringspolis diende te vermelden in welke mate<br />
en vanaf welke datum de overeenkomst onbetwistbaar werd.<br />
De laatste ontwikkeling in de benadering van dit probleem vinden<br />
we in artikel 101 van de wet van 25 juni 1992 op de verzekeringsovereenkomst,<br />
dat bepaalt dat, tenzij het tegendeel is<br />
bedongen, de verzekering de zelfmoord van de verzekerde niet
59<br />
dekt als die gebeurt minder dan een jaar na de inwerkingtreding<br />
van de overeenkomst, maar dat de verzekering wel de zelfmoord<br />
dekt die een jaar of meer na de inwerkingtreding van de overeenkomst<br />
gebeurt, waarbij het bewijs van de zelfmoord in ieder<br />
geval door de verzekeraar moet worden geleverd.<br />
SPECIFIEKE BEPALINGEN VAN <strong>DE</strong> AN<strong>DE</strong>RE<br />
PERSOONSVERZEKERINGEN DAN <strong>DE</strong><br />
LEVENSVERZEKERING: VRIJE KEUZE VAN <strong>DE</strong> ARTS<br />
Er zijn drie bepalingen die specifiek zijn voor de andere persoonsverzekeringen<br />
dan de levensverzekeringen. Wij wijzen<br />
vooral op artikel 138, dat stelt dat de verzekerde voor zijn verzorging<br />
vrij zijn arts kiest. Hoe vanzelfsprekend dit principe ook<br />
mag zijn, de wetgever heeft er voor alle duidelijkheid toch een<br />
wetsbepaling van willen maken. Concreet betekent dit, zoals in<br />
de memorie van toelichting nader verklaard wordt, dat de verzekeraar<br />
weliswaar de arts kan kiezen die belast wordt met een<br />
expertise- of controleopdracht, maar dat hij aan de verzekerde<br />
geen keuze van behandelende arts kan opleggen of, wat onrechtstreeks<br />
op hetzelfde zou neerkomen, de betaling of elk ander<br />
deel van de prestatie ondergeschikt maken aan de voorwaarde<br />
dat de verzekerde zich dient te onderwerpen aan behandeling<br />
door een door de verzekeraar aangewezen arts.<br />
Voor het overige laat de wet aan partijen de vrijheid te bedingen<br />
dat een bepaalde persoonsverzekering, anders dan de<br />
levensverzekering, een verzekering is tot uitkering van een vast<br />
bedrag of een verzekering tot vergoeding van schade. Als overeengekomen<br />
wordt dat de verzekering strekt tot vergoeding van<br />
schade, is de regeling betreffende de schadeverzekering van toepassing.<br />
Strekt ze tot uitkering van een vast bedrag, dan kent<br />
de wet aan de Koning de bevoegdheid toe om te bepalen in hoeverre<br />
en volgens welke regels de bepalingen van onderhavige<br />
wet die betrekking hebben op de levensverzekeringsovereenkomst,<br />
er mede op van toepassing zullen zijn (art. 137).
60<br />
◆<br />
VII. <strong>DE</strong> WET OP<br />
<strong>DE</strong> <strong>OVER</strong>EENKOMST,<br />
<strong>DE</strong> RECHTSBIJSTANDVERZEKERING<br />
EN <strong>DE</strong> KREDIET- EN<br />
BORGTOCHTVERZEKERING<br />
◆<br />
Van de 149 artikelen die de wet op de landverzekeringsovereenkomst<br />
telt, heeft drie vierde betrekking op slechts een deel<br />
van de verzekeringsbranches. In dit opzicht zijn maar vier artikelen<br />
aan de rechtsbijstandverzekering gewijd en zeven aan de<br />
kredietverzekering en de borgtochtverzekering.<br />
Wat de rechtsbijstandverzekering betreft, heeft de wet het essentiële<br />
overgenomen van de reglementering in het koninklijk<br />
besluit van 12 oktober 1990 waarmee het Belgische recht aan<br />
de desbetreffende Europese richtlijn werd aangepast. De wijzigingen<br />
van 24 december 1992 van dat besluit beperken zich<br />
ertoe te verwijzen naar de artikelen 90, 92 en 93 van de wet.<br />
Artikel 90 van de wet herinnert eraan dat de rechtsbijstandverzekering<br />
een schadeverzekering is. Het heeft betrekking op het<br />
toepassingsgebied en verduidelijkt, zonder de rechtsbijstand te<br />
omschrijven, op welke activiteiten van de verzekeraar de artikelen<br />
van toepassing zijn: het gaat om de verzekeringsovereenkomsten<br />
krachtens welke – om de verzekerde in staat te stellen<br />
zijn rechten te doen gelden, hetzij minnelijk, hetzij in enige procedure<br />
– de verzekeraar bepaalde diensten verleent en kosten op<br />
zich neemt om de belangen van de verzekerde te verdedigen,<br />
zoals honorarium van advocaten, kosten van deskundigenonderzoek,<br />
kosten van getuigenverhoor, gerechtskosten enz.<br />
<strong>DE</strong> VERZEKERING VAN GELDBOETEN EN<br />
MINNELIJKE SCHIKKINGEN<br />
Door te bepalen dat geldboeten of minnelijke schikkingen niet<br />
het voorwerp van een verzekeringsovereenkomst kunnen zijn,<br />
heeft artikel 91 een einde gemaakt aan een al lang bestaande<br />
controverse. Wat de geldboeten betreft, waren de zaken duidelijk:<br />
wegens het principe van de persoonsgebondenheid van de
61<br />
straf was het al lang onbestaanbaar dat de verzekeraar het betalen<br />
van geldboeten op zich neemt.<br />
Wat de minnelijke schikkingen betreft, hadden rechtsleer en<br />
rechtspraak echter nog geen uitsluitsel gegeven. Daarom heeft<br />
de regering op unaniem advies van de gerechtelijke autoriteiten<br />
de knoop doorgehakt door te stellen dat de minnelijke schikking,<br />
die een persoonlijke sanctie is voor de overtreding van een<br />
strafrecht, geen betekenis meer zou hebben als de kosten ervan<br />
op een ander en meer bepaald op een verzekeraar zouden kunnen<br />
worden afgewenteld. Nu deze sanctiemethode waarschijnlijk<br />
steeds algemener zal worden om de gerechtskosten te drukken<br />
en de gerechten te ontlasten, is deze stellingname alleszins<br />
begrijpelijk.<br />
Het gebeurt dat de wetgever zelf, in afwijking van het beginsel<br />
van de persoonsgebondenheid van de straffen, de geldboeten en<br />
minnelijke schikkingen ten laste legt van hen die overeenkomstig<br />
artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek burgerrechtelijk<br />
aansprakelijk zijn. In dat geval maakt artikel 91 van de wet de<br />
verzekering ervan mogelijk.<br />
VRIJE KEUZE VAN <strong>DE</strong> ADVOCAAT<br />
Artikel 92 van de wet bepaalt dat elke verzekerde die moet procederen,<br />
vrij is in de keuze van zijn advocaat. De verzekerde<br />
heeft dat recht ook telkens als er zich een belangenconflict met<br />
zijn verzekeraar voordoet.<br />
De memorie van toelichting onderstreepte dat deze bepaling de<br />
beste manier is om te reageren op belangenconflicten tussen de<br />
verzekerde en zijn rechtsbijstandverzekeraar in de gevallen<br />
waarin deze tevens de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van<br />
de verzekerde dekt, of de burgerrechtelijke aansprakelijkheid<br />
van een derde die in het geschil wordt aangesproken. Toch<br />
merkte de memorie ook op dat de ondoordachte toepassing van<br />
de vrije keuze van advocaat aanleiding zou kunnen geven tot<br />
misbruik. Daarom staat artikel 93 de verzekeraar toe zijn dekking<br />
te weigeren als hij van oordeel is dat de aanspraken van<br />
de verzekerde buitensporig zijn of het geding of het verhaal geen<br />
kans van slagen heeft voor de verzekerde. In dat geval moet de
62<br />
verzekeraar wel zijn weigering en de precieze redenen hiervoor<br />
aan de verzekerde meedelen.<br />
In geval van meningsverschil met zijn verzekeraar over het<br />
beheer van het schadegeval kan de verzekerde, na mededeling<br />
door de verzekeraar van zijn standpunt of zijn weigering om op<br />
te treden, de advocaat van zijn keuze raadplegen, wiens advies<br />
bindend is voor de verzekeraar.<br />
<strong>DE</strong> BIJZON<strong>DE</strong>RE KENMERKEN<br />
VAN <strong>DE</strong> KREDIETVERZEKERING<br />
De kredietverzekering heeft tot doel de verzekerde dekking te<br />
verlenen tegen het risico van niet-betaling van schuldvorderingen,<br />
of het nu gaat om dekking tegen wanbetaling dan wel tegen<br />
insolventie in rechte of in feite van de schuldenaar. Voor sommigen<br />
– zoals de Franse wetgever – is de kredietverzekering<br />
moeilijk te onderscheiden van bankverrichtingen. Dat geldt ook<br />
voor die andere vorm van kredietverzekering, namelijk de borgtochtverzekering,<br />
waarbij de verzekeraar zich solidair borg stelt<br />
met de schuldenaar en hij gehouden is zijn verbintenis na te<br />
komen op het eerste verzoek van de begunstigde zonder op de<br />
definitieve insolventie van de schuldenaar te wachten.<br />
Voor de auteurs van de wet van 25 juni 1992 behoort de kredietverzekering<br />
zoals ze thans wordt beoefend, ongetwijfeld tot<br />
het gebied van de verzekering. Niet alleen wordt in de beoefening<br />
van de branche voortdurend met verzekeringsterminologie<br />
gewerkt, maar de polissen dekken bovendien effectief risico’s<br />
(wanbetaling, onvermogen van schuldenaar, enz.) die bij de verwezenlijking<br />
ervan schade toebrengen aan de verzekerde schuldeiser.<br />
Er is dan ook besloten de kredietverzekering verder te<br />
regelen binnen de werkingssfeer van de wet op de verzekeringsovereenkomst.<br />
De kredietverzekering vertoont evenwel een aantal onmiskenbaar<br />
eigen kenmerken. Daarom sluit artikel 71 van de wet de<br />
kredietverzekering uit van het toepassingsgebied van verschillende<br />
algemene bepalingen van de wet en verleent het aan andere<br />
een aanvullend karakter. Zo is artikel 30, dat de contractduur<br />
tot één jaar beperkt, in deze context geenszins dwingend,<br />
gezien met name de specifieke eisen van de hypothecaire lenin-
63<br />
gen. Aangezien de schuldeiser die een kredietverzekering aangaat,<br />
een rechtstreekse invloed heeft op het risico, loopt de overeenkomst<br />
ook niet automatisch door na het faillissement van de<br />
verzekerde of in geval van gerechtelijk akkoord door boedelafstand.<br />
Met andere woorden, de wetgever wil dat de verzekeraar<br />
hier de opzegging van de overeenkomst met onmiddellijke<br />
ingang kan blijven bedingen.<br />
De door de kredietverzekering gedekte risico’s zijn bijna onvermijdelijk<br />
aan verandering onderhevig. Daarom zijn de algemene<br />
bepalingen van de wet op de landverzekeringsovereenkomst<br />
betreffende de aangifte van het risico of de verzwaring ervan<br />
niet van toepassing op de kredietverzekering en worden ze vervangen<br />
door een speciale aanvullende regeling (art. 74).