23e jaargang nummer 1 februari 1991 - Holland Historisch Tijdschrift
23e jaargang nummer 1 februari 1991 - Holland Historisch Tijdschrift
23e jaargang nummer 1 februari 1991 - Holland Historisch Tijdschrift
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>23e</strong> <strong>jaargang</strong><br />
<strong>nummer</strong> 1<br />
<strong>februari</strong> <strong>1991</strong>
<strong>Holland</strong>, regionaal-historisch tijdschrift<br />
<strong>Holland</strong> is een tweemaandelijkse uitgave van de <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>, die voorts de reeks<br />
<strong>Holland</strong>se Studiën uitgeeft. <strong>Holland</strong> wordt kosteloos aan de leden toegezonden. Voor de <strong>Holland</strong>se<br />
Studiën gelden speciale ledenprijzen/ledenkortingen.<br />
Redactie<br />
J.E. A. Boomgaard, J. Brugman, J.W.J. Burgers, M. Carasso-Kok, P.G.M. Diebeis, L.A.M. Giebels,<br />
P.C.Jansen, P. Knevel, R.W.G. Lombarts, J. Lucassen, J.C.M. Pennings, F.W.A. van Poppel,<br />
E.L. Wouthuysen.<br />
Vaste medewerkers<br />
H.J. Metselaars (archiemieuws), P.J. Woltering (archeologie).<br />
Kopij voor <strong>Holland</strong> en <strong>Holland</strong>se Studiën alsmede te bespreken publikaties te zenden aan de<br />
redactiesecretaris van <strong>Holland</strong>, mw.drs. J.C.M. Pennings, Algemeen Rijksarchief, Postbus 90520,<br />
2509 L M 's-Gravenhage, telefoon 070-3814381.<br />
De kopij moet worden ingediend conform de richtlijnen van de redactie. Deze zijn verkrijgbaar bij<br />
de redactiesecretaris.<br />
Opgave van publikaties op het gebied van de geschiedenis van <strong>Holland</strong>, die door hun wijze van<br />
uitgave gemakkelijk aan de aandacht ontsnappen, gaarne aan een van de vaste medewerkers voor de<br />
bibliografie: H.J. Metselaars, Rijksarchief in Noord-<strong>Holland</strong>, Kleine Houtweg 18, 2012 C H<br />
Haarlem, telefoon 023-319525, of F.J. van Rooijen, Rijksarchief in Zuid-<strong>Holland</strong>, Postbus 90520,<br />
2509 L M 's-Gravenhage, telefoon 070-3814381.<br />
<strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong><br />
De <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong> stelt zich ten doel de belangstelling voor en de beoefening van<br />
de geschiedenis van Noord- en Zuid-<strong>Holland</strong> in het bijzonder in haar regionale en lokale aspecten te<br />
bevorderen.<br />
Secretariaat: drs. F.J.M. Otten, p/a Rijksarchief in Zuid-<strong>Holland</strong>, Postbus 90520, 2509 L M<br />
's-Gravenhage.<br />
Ledenadministratie: M.G. Rotteveel, p/a Rijksarchief in Noord-<strong>Holland</strong>, Kleine Houtweg 18,<br />
2012 CH Haarlem, telefoon 023-319525.<br />
Contributie: ƒ 45,- per jaar voor gewone leden (personen), ƒ 50,- per jaar voor buitengewone leden<br />
(instellingen), na ontvangst van een acceptgirokaart te storten op postgirorekening nr. 339121 ten<br />
name van de <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong> te Haarlem. Zij die in de loop van een kalenderjaar lid<br />
worden, ontvangen kosteloos de in dat jaar reeds verschenen <strong>nummer</strong>s van <strong>Holland</strong>.<br />
Losse <strong>nummer</strong>s: ƒ7,50, dubbele <strong>nummer</strong>s ƒ 15,-, vermeerderd met ƒ3,- administratiekosten voor<br />
een enkel <strong>nummer</strong>, ƒ 5,50 voor meerdere <strong>nummer</strong>s of voor een dubbel <strong>nummer</strong>. Losse <strong>nummer</strong>s<br />
kunnen worden besteld door overmaking van het verschuldigde bedrag op postgirorekening nr.<br />
3593767 ten name van de penningmeester van de <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>, afd. verkoop<br />
publikaties te Haarlem, onder vermelding van het gewenste.<br />
<strong>Holland</strong>se Studiën: delen in de serie <strong>Holland</strong>se Studiën en het Apparaat voor de geschiedenis van <strong>Holland</strong><br />
kunnen op dezelfde wijze worden besteld als losse <strong>nummer</strong>s van <strong>Holland</strong>. Gegevens over de<br />
publikaties van de Vereniging zijn regelmatig te vinden in de rubriek Verkrijgbaar via <strong>Holland</strong><br />
achterin het tijdschrift.<br />
ISSN 0166-2511<br />
© <strong>1991</strong> <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>. Niets uit deze uitgave mag, op welke wijze dan ook,<br />
worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming<br />
van de redactie.
<strong>Holland</strong>, regionaal-historisch tijdschrift<br />
Tweemaandelijkse uitgave van de <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong><br />
Drieëntwintigste <strong>jaargang</strong><br />
Dordrecht <strong>1991</strong><br />
1
F.A. van Lieburg<br />
Het gereformeerde conventikelwezen in de classis<br />
Dordrecht in de 17e en 18e eeuw*<br />
Conventikels zijn samenkomsten of gezelschappen van gelijkgezinde vromen. 1<br />
Iedere kerkhistoricus<br />
weet dat ze binnen het protestantisme altijd hebben bestaan, en dat ze vooral in<br />
het gereformeerd-kerkelijke leven in sommige periodes van grote betekenis zijn geweest.<br />
Desondanks is over de geschiedenis van het conventikelwezen in Nederland maar weinig bekend.<br />
2<br />
De wetenschappelijke belangstelling richtte zich veel meer op het officiële kerkelijke<br />
en theologische leven dan op het interne leven van de gemeente. Alleen bij de bestudering<br />
van de Afscheiding in de 19e eeuw is, in het bijzonder van sociologische zijde, serieus onderzoek<br />
gedaan naar gezelschapsvorming binnen de hervormde kerk. 3<br />
Met betrekking tot de<br />
voorafgaande twee eeuwen van de gereformeerde kerk zijn er slechts essayistische en subjectieve,<br />
in elk geval op weinig doelgericht bronnenonderzoek gebaseerde bijdragen voorhanden.<br />
4<br />
Wel zijn er losse gegevens over het conventikelwezen te vinden in biografische, lokale<br />
en regionale studies. 5<br />
In de genoemde lacune wil deze bijdrage, die deel uitmaakt van een breder opgezet onderzoek,<br />
6<br />
in beginsel voorzien. Zij vormt een uiteraard voorlopige, maar wel gedocumenteerde<br />
schets van het gereformeerde conventikelwezen tijdens de Republiek. Omdat een beperking<br />
tot een regio of een bepaalde categorie bronnen noodzakelijk was, dienen de acta van de classis<br />
Dordrecht, 7<br />
die met name voor de vroege periode uitzonderlijk goed zijn ontsloten, 8<br />
als<br />
* Verkorte tekst van een werkstuk voor het vak 'Geschiedenis van het Protestantisme', Vrije Universiteit Amsterdam,<br />
mei 1989 (met dank aan prof. dr. G. J. Schutte).<br />
1 Vgl. Christelijke encyclopedie n (Kampen 1957) 295.<br />
2 Wat de buitenlandse situatie betreft is er een enkele recente studie van P. Collinson, 'The English Conventicle',<br />
in: W.J. SheilsenD. Wooded., Voluntary religion. Papers read at the 1985 summer meeting and the 1986 winter meeting<br />
of the Ecclesiastical History Society (z.p. 1986) 223-259.<br />
3 L.H. Mulder, Revolte der fijnen. Een studie omtrent de Afscheiding van 1834 als sociaal conflict en sociale beweging met<br />
een bronnenonderzoek in een achttal Friese dorpsgebieden (Groningen 1973) 125-143; C.J. Meeuse, 'Van gezelschap tot<br />
gemeente. Enkele opmerkingen over het gezelschapsleven als voedingsbodem voor de Afscheiding', in: Uit louter<br />
genade. Opstellen aangeboden aan Ds. K. de Gier (Houten 1985) 164-178; J. Harmanny, 'De oefeningen en de Afscheiding',<br />
Documentatieblad Nadere Reformatie 11 (1987) 78-87; C. de Gast, Afscheiding en Doleantie in het Land van<br />
Heusden en Altena. Spanningen tussen gereformeerden en samenleving in de negentiende eeuw (Tilburg 1989) 122-133.<br />
4 S.D. van Veen, 'Een conventikel', in: Voor tweehonderd jaren. Schetsen van het leven onzer gereformeerde vaderen (2de<br />
vermeerderde druk; Utrecht 1905) 42-59; J. Lindeboom, 'Sectewezen in Stad en Lande', Groninger volksalmanak<br />
voor het jaar 1945 (Groningen 1947) 53-79; P. L. Schram, 'Conventikels', in: J.M. Vlijm ed., Buitensporig geloven.<br />
Studies over 'randkerkelijkheid' (Kampen 1983) 50-69; C. van Rijswijk, De poorten Sions bemind boven alle woningen<br />
facobs. Iets over het wel en wee van het gereformeerde conventikel en zijn verhouding tot de kerk (Zwijndrecht 1983). De onuitgegeven<br />
doctoraalscriptie van J. van Ekeris, Om der bijeenkomst wille. Het conventikel in de Nederlandse gereformeerde<br />
kerk van de zeventiende en achttiende eeuw (Utrecht 1986) steunt behalve op enig bronnenmateriaal betreffende de<br />
Veluwe vooral op reeds bestaande literatuur over het Nederlandse piëtisme.<br />
5 In het bijzonder J.C. Kromsigt, Wilhelmus Schortinghuis. Eene bladzijde uit de geschiedenis van het piëtisme in de gereformeerde<br />
kerk van Nederland (Groningen 1904) 112-140 (over 'de conventikelstrijd in het Oldambt').<br />
6 Namelijk een studie over het gereformeerde conventikelwezen in Zuid-<strong>Holland</strong> tussen 1700 en 1816, hoofdzakelijk<br />
gebaseerd op de acta van Zuidhollandse synode, van de elf daaronder vallende classes en van de kerkeraden<br />
in twaalf steden en een aantal dorpen.<br />
7 Het archief van de classis Dordrecht bevindt zich in het Algemeen Rijksarchief (3.18.63). De acta over de periode<br />
1573-1815 worden bestreken door de inv. nrs. 1-23. Deinv. nrs. 30 en 31 zijn repertoria op de acta van respectievelijk<br />
1573-1698 (vervaardigd door ds. Martinus Soermans) en 1698-1780 (door ds. Ludovicus Kluit).<br />
8 ZieJ.P. vanDoorened., Classicale acta 1573-1620. Particuliere synode Zuid-<strong>Holland</strong>. ï: Classis Dordrecht 1573-1600)<br />
(RGP kleine serie, 49; 's-Gravenhage 1980) (vgl. de bespreking ervan door F. R.J. Knetsch, 'Een classis in wording',<br />
Nederlands archief voor kerkgeschiedenis 63 (1983) 25-35); CA. Tukker, De classis Dordrecht van 1573 tot 1609.<br />
Bijdrage tot de kennis van in- en extern leven van de gereformeerde kerk in de periode van haar organisering (Leiden 1965).<br />
2
Conventikelwezen in de classis Dordrecht<br />
voornaamste informatiebron. Voor deze classis is niet gekozen omdat daar het conventikel<br />
wezen een voorshands bekende, in enige zin bijzondere ontwikkeling zou hebben doorge<br />
maakt. De geografische eenheid van deze kerkelijke regio is evenmin een aantrekkelijke fac<br />
tor: de classis omvatte een heterogeen gebied, bestaande uit een viertal eilanden, namelijk<br />
dat van Dordrecht (de Dordtse ring met een stadsgemeente van 8 predikantsplaatsen), de<br />
Alblasserwaard (de Papendrechtse ring met 14 gemeenten), de Zwijndrechtse Waard (de<br />
Zwijndrechtse ring met 7 gemeenten) en de Hoekse Waard (de Strijense ring met 14 gemeen<br />
ten), terwijl ook 13 Westbrabantse gemeenten (de Overwaterse ring) eronder vielen. 9<br />
De keuze voor de classis Dordrecht, destijds ook wel de classis Zuid-<strong>Holland</strong> genoemd,<br />
is gemaakt omdat de acta ervan in vergelijking met die van andere Zuidhollandse classes<br />
betrekkelijk veel en bovendien gevarieerde informatie over het verschijnsel van conventikel<br />
vorming bevatten. Dit bevordert een evenwichtige waarneming, maar tegelijk moet ook op<br />
de eenzijdigheid van deze informatiebron worden gewezen. Ervan afgezien dat naast de acta<br />
van classes - ook al vormden deze vergaderingen vanwege hun functies van contact tussen<br />
de predikanten en toezicht op de gemeenten de spil van het kerkelijke leven - evengoed die<br />
van synoden en plaatselijke kerkeraden voor bewerking in aanmerking komen, geven kerke<br />
lijke acta in de regel alleen gegevens omtrent conventikels wanneer het verschijnsel in nega<br />
tieve zin aan de orde wordt gesteld. Onder dat voorbehoud bedoelt dit artikel een historisch<br />
overzicht te geven van de in de bronnen aangetroffen gegevens. Bij de beschrijving daarvan<br />
wordt eerst een chronologische lijn gevolgd, terwijl het laatste gedeelte een dwarsdoorsnede<br />
1 0<br />
van het conventikelwezen als zodanig beoogt.<br />
De 17e eeuw<br />
De oorsprong van het gereformeerde conventikelwezen ligt in de 16e-eeuwse Reformatie.<br />
De nieuwe leer van het ambt aller gelovigen ontnam de clerus het monopolie op de lectuur<br />
en exegese van de bijbel en verleende het recht daartoe ook aan de gemeenteleden. Intussen<br />
bracht de protestantse kerkorganisatie echter geen verandering in het feit dat de collectieve<br />
omgang van leken met de Schrift en het geloof vrijwel geheel gekoppeld werd aan het kerke<br />
lijk instituut, met name de prediking en de catechese. Bereikte de protestantisering op plaat<br />
selijk niveau een zodanige graad dat gemeenteleden buiten kerkdienst en catechisatie in on<br />
derling verband metterdaad wilden beantwoorden aan de oproep tot persoonlijke bijbelstu<br />
die, dan moesten en konden zij daarvoor zelf de middelen en vormen creëren.<br />
Weliswaar hadden de eerste vertegenwoordigers van de Nederlandse calvinistische ge<br />
meenten tijdens het Convent van Wezel (1568) gesproken over de instelling van de zoge<br />
naamde profetie, een vorm van gezamenlijke bijbelbespreking waar gemeenteleden het<br />
woord mochten voeren, en waar eventueel aanstaande pastorale werkers konden worden ge<br />
vormd. Maar in de praktijk van het gereformeerde gemeenteleven blijkt dit instituut al snel<br />
in verval te zijn geraakt. 11<br />
Een zwak overblijfsel ervan vormt artikel vin van de kerkorde van<br />
9 Zie L. Knappert en A. A. Beekman, Geschiedkundige atlas van Nederland: de gereformeerde kerk onder de Republiek omstreeks<br />
het midden der 18e eeuw ('s-Gravenhage 1927) 10-11.<br />
10 Bij het schrijven van dit artikel kon nog geen gebruik worden gemaakt van het Amerikaanse proefschrift van<br />
John Eliott over de protestantisering in de classis Dordrecht 1572-1670 (verschenen januari 1990, handelseditie<br />
op komst).<br />
11 Zie over de profetie: H. Schokking, De leertucht in de gereformeerde kerk van Nederland tusschen 1570 en 1620 (Amsterdam<br />
1902) 174-181.<br />
3
Conventikel wezen in de classis Dordrecht<br />
Afb. 1. Portret van Ds. Gerard(us) van Schuylenborgh<br />
(1681-1770). Foto Iconographisch Bu-<br />
HflHj reau 's-Gravenhage.<br />
de Synode van Dordrecht (1618-1619), waarin de mogelijkheid werd vastgelegd dat mannen<br />
met 'singuliere' gaven zonder speciale opleiding tot het predikambt worden toegelaten. Ook<br />
van deze regeling is in de twee eeuwen waarin de Dordtse kerkorde in <strong>Holland</strong> van kracht<br />
was maar zelden gebruik gemaakt. 12<br />
Waar de kerk onvoldoende voorzieningen bood in de behoefte van leken aan actieve theologiebeoefening<br />
was de weg vrij voor de ontwikkeling van het conventikelwezen. De grondslag<br />
hiervan wordt dan ook gevormd door het eigen initiatief van gemeenteleden om in het<br />
privé, dat wil zeggen zonder kerkelijk-institutionele bemiddeling, samen te komen met het<br />
doel elkaar te stichten door het spreken over de gereformeerde leer en de persoonlijke geloofsbeleving.<br />
Uiteraard kon de gereformeerde kerk hier slechts positief op reageren, maar<br />
tegelijk voelde zij de noodzaak om deze vrije godsdienstige bijeenkomsten onder controle<br />
te houden, in het belang van de handhaving van de orthodoxie en van de exclusiviteit van<br />
de ambtelijke prediking en liturgie. Deze ambivalentie zou gedurende twee eeuwen de rode<br />
draad vormen in het functioneren van het conventikelwezen binnen de Nederduits gereformeerde<br />
kerk.<br />
De calvinisten, die in <strong>Holland</strong> in 1572 het voortouw namen in de protestantisering van<br />
Noord-Nederland, hebben het spanningsveld langzaam maar zeker ontdekt. Voor dit gewest<br />
zijn we het best geïnformeerd over het dagelijkse gereformeerde leven vóór de Dordtse<br />
synode, de tijd waarin de kerk politiek, theologisch en organisatorisch haar plaats bepaalde.<br />
12 Zie H.H. Kuyper, De opleiding tot den dienst des woords bij de gereformeerden ( s-Gravenhage 1891) 399-422, en in<br />
het algemeen G. Groenhuis, De Predikanten. De sociale positie van de gereformeerde predikanten in de Republiek der Verenigde<br />
Nederlanden voor 1700 (Groningen 1977) 163-170.<br />
4
Conventikelwezen in de classis Dordrecht<br />
We weten dat in het laatste kwart van de 16e eeuw op verschillende plaatsen studiekringen<br />
bestonden van lidmaten - al dan niet beperkt naar sexe en leeftijd - die gezamenlijk en soms<br />
onder leiding van een predikant de bijbel of de catechismus bespraken. De kerkelijke verga<br />
deringen namen hiertegenover een gereserveerde houding aan. Zij vreesden dat de gemeen<br />
teleden zich over al te moeilijke dogmatische kwesties zouden buigen, of samen kritiek zou<br />
den uitoefenen op de kerkelijke leer en prediking. Het conventikel werd gemakkelijk een mi<br />
niatuurkerkdienst, en de oefenaar die daar het Woord voerde gemakkelijk de mede- of tegen<br />
speler van de plaatselijke predikant. 13<br />
Een dergelijke situatie vermelden de acta van de classis Dordrecht voor het Brabantse<br />
dorp Capelle in 1620. 14<br />
Toch schijnt het in het classicale gebied lange tijd te hebben ontbro<br />
ken aan conventikels die bij de kerkelijke autoriteiten uitgesproken negatieve reacties uitlok<br />
ten. Daarvan getuigt de betrekkelijk welwillende houding waarmee de classis zich in 1628<br />
onderscheidde bij de beoordeling van een verzoek aan de Zuidhollandse synode van een 'col<br />
legium' van Rotterdamse lidmaten 'die haar begeeren te oeffenen in de leere der waarheyd<br />
en de praktijke der godsaaligheyd'. De Dordtse broeders lieten aangaande deze hun verder<br />
onbekende bijbelkring weten niet te kunnen zien 'dat in sulcke een saecke yet quaets gelegen<br />
is, dat ledematen der gemeente tot sulck een eynde tesamencomen'. Natuurlijk is orde en<br />
regel geboden, maar de oefening zelf blijve 'als eerlick ende christelick sijnde' gehandhaafd:<br />
lidmaten hebben het recht zich zonder bemoeienis van predikant of kerkeraad te oefenen<br />
in de leer. 15<br />
Niettemin stelde de synode een reglement op waarin het houden van dergelijke<br />
'particuliere catechisaties' aan een aantal beperkingen werd gebonden. Een jaar later werd<br />
dit reglement wegens bepaalde onduidelijkheden herzien. 16<br />
De positieve waardering van conventikelvorming kreeg gedurende de 17e eeuw een bed<br />
ding in de beweging van de Nadere Reformatie. Als kerkelijke belichaming van de piëtisti<br />
sche stroming, die gedeeltelijk onder Engels-puriteinse invloed al vroeg zijn intrede binnen<br />
het Nederlandse calvinisme had gedaan, zag deze beweging bij monde van haar vertegen<br />
woordigers in de catechese, met het conventikel als particuliere of private vorm daarvan, een<br />
middel om de samenleving te kerstenen op basis van de persoonlijke en collectieve beoefe<br />
ning van innerlijk doorleefde vroomheid. 17<br />
Een gelijkgerichte uiting van hetzelfde streven<br />
was de propaganda voor huisdevotie en -catechisatie, teneinde van elk gezin een ecclesiola te<br />
maken. Eenmaal in praktijk gebracht kon zo'n 'kleine kerk' gemakkelijk uitgroeien tot een<br />
gezelschap van vrome kennissen uit de plaatselijke gemeenschap. 18<br />
Maar ook langs andere<br />
wegen versterkten de piëtistisch ingestelde gereformeerden hun gemeenschapszin. Door<br />
middel van sobere kleding, bijbels taalgebruik, puriteinse zondagsviering én frequent con-<br />
ventikelbezoek onderscheidden zij zich in het dagelijks leven van kerkgenoten bij wie zij<br />
13 A.Th. van Deursen, Bavianen en slijkgeuzen. Kerk en kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldenbarneveli (Assen 1974) 185-<br />
187. Vgl. ook J. Spaans, Haarlem na de Reformatie. Stedelijke cultuur en kerkelijk leven, 1577-1620 ('s-Gravenhage<br />
1989) 198-199.<br />
14 Acta 1-2 dec. 1620.<br />
15 Acta 4 juli 1628.<br />
16 Zie voor de betreffende synodale handelingen te Delft (1628) en Leiden (1629): W.P.C. Knuttel, Acta der particuliere<br />
synoden van Zuid-<strong>Holland</strong>, deel 1 (RGP kleine serie, 3; 's-Gravenhage 1908) 265-267 resp. 303-305.<br />
17 Zie in dit verband W. Verboom, De catechese van de Reformatie en de Nadere Reformatie (Amsterdam 1986) 142-149<br />
en 266-272, alsmede F. A. van Lieburg, De Nadere Reformatie in Utrecht ten tijde van Voetius. Sporen in de gereformeerde<br />
kerkeraadsacla (Rotterdam 1989) 45-52.<br />
18 Zie L. F. Groenendijk, ' 'Opdat de mensche Gods volmaeckt zij'. Lectuur voor de religieuze vorming der gereformeerden<br />
tijdens de zeventiende eeuw, met bijzondere aandacht voor de bijdrage van de Nadere Reformatie<br />
aan de gezinsdevotie en -catechese', Pedagogische verhandelingen 9 (1986) 16-54.<br />
5
Conventikel wezen in de classis Dordrecht<br />
de innerlijke geloofsbeleving misten. 19<br />
In <strong>Holland</strong> schijnt deze binnenkerkelijke groepsvorming tijdens het derde kwart van de<br />
17e eeuw een doorbraak te hebben gekend. Vele lidmaten die de toestand van de kerk betreurden,<br />
zonderden zich af van de openbare eredienst en 'rigtten gezelschappen op van<br />
twintig tot veertig personen, die in een gesloten burgerhuis, wel niet zoozeer des zondags<br />
maar, om meer het oog te ontwijken van zulken die dat niet gaarne zagen, vooral op andere<br />
dagen der week zamenkwamen en onder het bestuur van iemand uit hun midden, daartoe<br />
bijzonder bekwaam geacht, tot gemeenschappelijke stichting bijeen waren'. 20<br />
Deze opkomst<br />
van het conventikel zou mede gestimuleerd zijn door de invoering van zogenaamde openbare<br />
bijbeloefeningen, vooral op plaatsen waar de voorziening van predikanten gebrekkig was.<br />
Hier werd dan op doordeweekse avonden onder leiding van een predikant een bepaald bijbelgedeelte<br />
besproken. Spoedig namen echter ook zelfbewuste Schriftkenners het woord en<br />
organiseerden zij op hun beurt eigen bijeenkomsten. 21<br />
Soms namen rondreizende predikanten en proponenten, ja zelfs vrouwen het initiatief<br />
om in conventikels over de Heilige Schrift en over theologische hoogstandjes te discussiëren<br />
en voor anderen hun gebedskunst te etaleren. De mensen uit deze kringen begonnen zich,<br />
in de waan zelf alleen 'de wedergeboorne onder de christenen' te vertegenwoordigden, te<br />
tooien met namen als 'de vroome[n], Jesus' kinderen, Jesus' lievelingen, kinderen des ligts'<br />
en dergelijke. Een en ander werd tijdens de Zuidhollandse synode van 1669 naar voren gebracht<br />
door de classis 's-Gravenhage. De synode vernieuwde toen het conventikelreglement<br />
uit 1629, maar een jaar later werd onder meer door de classis Dordrecht een kleine aanvulling<br />
voorgesteld. De wens luidde dat de synode ook die bijeenkomsten zou afkeuren 'waerin<br />
men de predicatiën der predicanten censureert, invoegen dat men eenige condemneert als<br />
niet genoug dringende op de practique der godsalicheyt': de in het conventikelcircuit vigerende<br />
adviezen om dominee x te mijden en dominee y na te lopen vormden een misstand<br />
die onvermijdelijk tot scheuring en verdeeldheid in de gemeenten zou leiden. 22<br />
Aan dit - overgenomen - voorstel van de Dordtse classis om de piëtistische minachting<br />
van een deel van het predikantenkorps in het synodale reglement te vermelden, lagen wellicht<br />
praktijkervaringen ten grondslag. Maar juist in deze jaren 1669 en 1670 kwamen de<br />
impulsen tot separatistische neigingen onder het gereformeerde kerkvolk vooral van buitenaf.<br />
De afscheiding en daaropvolgende oprichting door de waals-gereformeerde predikant<br />
Jean de Labadie (1610-1674) van een zelfstandige huisgemeente te Amsterdam, waartoe alleen<br />
bekeerde christenen werden toegelaten, was een schokkende en spraakmakende gebeurtenis,<br />
die vele piëtisten in den lande tot de overtuiging bracht dat het de kerk als instituut<br />
aan innerlijke kracht ontbrak om de noodzakelijke reformatie ter hand te nemen. De opbloei<br />
van de gezelschappen, als 'privatisering' van het kerkelijk reformatiestreven, lag in het verlengde<br />
van deze bewustwording. Het conventikelwezen verkreeg daarbij de functie van een<br />
gemeenschap van ware gelovigen binnen een volkskerk die grotendeels uit schijn-christenen<br />
zou bestaan. 23<br />
19 Vgl. F.A. van Lieburg, 'De receptie van de Nadere Reformatie in Utrecht', De zeventiende eeuw 5 (1989) 120-128.<br />
20 A. Ypey en I.J. Dermout, Geschiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk n (Breda 1824) 28.<br />
21 Ypey en Dermout, Aanteekeningen bij het hiervoor aangehaalde werk, 13-15.<br />
22 Voor de acta van de synode te Schoonhoven (1669): W. RC. Knuttel, Acta der particuliere synoden van Zuid-<strong>Holland</strong>,<br />
deel 4 (RGP kleine serie, 11; 's-Gravenhage 1912) 484-487.<br />
23 Zie over de invloed van De Labadie op het binnenkerkelijk separatisme: W. Goeters, Die Vorbereitung des Pietismus<br />
in der reformierten Kirche der Niederlande bis zur labadistischen krisis 1670 (Leipzig-Utrecht 1911), i.h.b. 267-286.
EXTRACTEN,<br />
Getrokken uyt den NATIONALEN SYNODE , aehouckn<br />
tot DORDRECHT, in de Jasten IS18, en itfi#,<br />
Raakstide<br />
Den voet, ordre, en maniere van'de<br />
C A T E C H 1 S A T I E N :<br />
Mitsgaders<br />
C O P I E N<br />
Van de Extracten der naadcr reglementen uyt de<br />
PROVINCIALE SYNODEN van ZU YD-<br />
HOLLAND, op hetpoinélvan devoorfeyde<br />
C A T E C H I S A T I E N:<br />
Gelyl ook<br />
Tegens de CONVENTICULEN federtdenvoorfeyden<br />
Jaare gearrcftcert, tot denjaare 1681, incluys.<br />
Vylppvrndocr orJn vindt» E: KERKENRAAD va»LEIDEN.<br />
En nu wederom , nieuwlyks , door ordre cn refolutievm dc<br />
EERW: CLASSIS van ZUYD HOLLAND ;Jumh 7ii.)<br />
Tmenme,:. . , Otfiaaga,<br />
jig sar r..i nffm mept.<br />
: i<br />
' ;<br />
' ' ' • >"••• .— /Ti'.:-v;, T!.-okïca„oo,, %<br />
Orduura StadsDaikker, woonende over deBcurs. 171L<br />
Conventikel wezen in de classis Dordrecht<br />
Afb. 2. Titelblad van een door de classis Dordrecht<br />
heruitgegeven bundeling van de synodale<br />
wetten op het conventikelwezen (1712). ARA, archief<br />
classis Dordrecht, inv. nr. 125.<br />
In deze periode had de kerk vooral te vrezen van steeds weer opduikende personen die<br />
lokaal en regionaal actief waren in het verspreiden van ideeën die tegen de bestaande prediking,<br />
kerkorde en liturgie gericht waren. Oefenaars in conventikels vormden hierbij natuurlijk<br />
een belangrijke groep, maar tijdens de kerkelijke vergaderingen vielen naast die van De<br />
Labadie steevast de namen van twee onruststokers die afkomstig waren uit de eigen gelederen:<br />
Adrianus de Herder (1639-1699) en Jacobus Koelman (1631-1695). 24<br />
Beiden waren afgezet<br />
als gereformeerd predikant, respectievelijk in 1671 te Bleiswijk en in 1675 te Sluis, maar<br />
bleven op eigen initiatief voorgaan in conventikels. Hun private verkondiging van Gods<br />
Woord ging gemakkelijk gepaard met kritisering van de gereformeerde kerk vanuit een radicale<br />
piëtistische overtuiging. Met name Koelman reisde stad en land af om prediking en<br />
pastoraat te bedrijven in vrome gezelschappen, terwijl hij daarnaast als publicist zorgde<br />
voor een enorme hoeveelheid lectuur over de gebreken van de gereformeerde kerk en over<br />
de 'praktijk der godzaligheid' als middel tot herstel. 25<br />
Over het eventuele optreden van de genoemde woordvoerders in de classis Dordrecht leveren<br />
de acta in deze periode weinig gegevens. Tijdens de jaarvergadering van 1680 bleek<br />
dat er omtrent De Labadie niets te melden viel, maar dat er wel interesse bestond in de middelen<br />
waarmee de synode de 'onordentelijke vergaderingen van Coelman en De Herder'<br />
bestreden zou willen zien. 26<br />
De plaatselijke berichten blijven beperkt tot de stadsgemeente<br />
24 Zie W.P.C. Knuttel, Adriaan de Herder', Rotterdams jaarboekje 2e reeks, 6 (1918) 1-13; A.F. Krull, Jacobus Koelman.<br />
Eene kerkhistorische biografie (Sneek 1902) 257-266.<br />
25 Zie W. van 't Spijker, 'Jacobus Koelman (1632-1695)', in: De Nadere Reformatie. Beschrijving van haar voornaamste<br />
vertegenwoordigers ('s-Gravenhage 1986) 127-163, aldaar 139-143.<br />
26 Acta 18-19 juni 1680.<br />
7
Conventikelwezen in de classis Dordrecht<br />
van Dordrecht, waar in 1678 sprake was van bezoekers van 'secrete conventietalen' 27<br />
en in<br />
1685 van kerkeraadsleden die het verzoek hadden gekregen om 'eenige particuliere exerci<br />
tiën' te houden. 28<br />
Verder maken de visitatieverslagen van 1694 melding van conventikels in<br />
Geertruidenberg, waartegen de kerkeraad beloofd had te zullen waken. 29<br />
Een situatie waarbij er sprake was van een duidelijke kloof tussen de vraag vanuit de ge<br />
meente en het kerkelijke aanbod deed zich voor in Hendrik Ido Ambacht in 1698, waar des<br />
tijds Samuel Canin (ca. 1670-1720) predikant was. Hier werden conventikels belegd waarvan<br />
de bezoekers 'weinigh of niet op 't Ambacht in de kerek quamen', terwijl een aantal gemeen<br />
teleden tevens oefeningen en wellicht ook de kerkdiensten bijwoonde in het aan de overkant<br />
gelegen dorp Alblasserdam, de standplaats van dominee Franco van der Kluyt (ca. 1665-<br />
1727). Laatstgenoemde werd door de classis verzocht om die conventikelgangers op te wek<br />
ken weer in de eigen woonplaats ter kerke te gaan. 30<br />
Enige tijd later verschenen twee lidma<br />
ten van Hendrik Ido Ambacht (Cornelis Ariensz. Coens en Jan Jansz. van Weenen) ter clas-<br />
sicale vergadering. Zij werden vermaand om geen hinder toe te brengen aan de openbare<br />
ambtsuitoefening van hun wettige predikant, "t zij door 't wederleggen van zijne predika<br />
tiën, catechizatiën, gedagten of andersins sijn respect werde benomen'. 31<br />
Zo mogen we vaststellen dat gedurende de 17e eeuw de verspreiding van kerkkritische<br />
ideeën, zowel via de predikanten en geschriften van de Nadere Reformatie als via de monde<br />
linge kanalen van de conventikels, ook in de classis Dordrecht zijn voortgang heeft gehad.<br />
Terecht werd door de gereformeerde autoriteiten geconstateerd dat in al die vergaderingen<br />
van gemeenteleden 'dikwils de geest en maximen van Labadie, Koelman en diergelijke<br />
doorstralen, blijkende in het qualijk spreken van de overheden, in het verachten van den<br />
openbaren dienst en van die leeraars die, de vastgestelde kerkenorder volgende, sig niet<br />
gaarn aan sekere gedistingueerde maximen overgeven, in het lebbig uytmaken van de on<br />
derhouding der sogenaamde feestdagen en het schelden der publique formulieren van onse<br />
liturgie voor eeselsbanden'. 32<br />
Het tweede decennium van de 18e eeuw<br />
Het laatste citaat dateert van 1717, toen er inmiddels een nieuwe generatie van gereformeer<br />
de gemeenteleden en kerkelijke beleidvoerders was aangetreden. Kwam het conventikelwe<br />
zen in de Dordtse regio tot hiertoe slechts incidenteel en in vrij algemene zin ter sprake, ge<br />
durende het tweede decennium van de 18e eeuw vormde het in de classicale handelingen<br />
een question brülante, waarbij vooral het gebied van de Alblasserwaard in opspraak was. Deze<br />
belangstelling kan niet los worden gezien van een gelijktijdige opbloei van het gereformeerde<br />
piëtisme in deze streek, waarvan we een fel-kritische beschrijving bezitten van de hand van<br />
Balthazar Gravenbigt, schoolmeester-voorlezer te Nieuwpoort. Deze mengde zich in een<br />
polemiek die ontstaan was rondom de persoon van de 'gemetamorphoseerde predikant' van<br />
's-Gravendeel, Henricus Eyssonius (1683-1742), die in 1711 een boekje over zijn plotselinge<br />
27 Acta 21 juni, 6-7 juli en 1 nov. 1678.<br />
28 Acta 19-20 juni 1685.<br />
29 Acta 22-23 juni 1694.<br />
30 Acta 25 juni 1698.<br />
31 Acta 2-3 sept. 1698.<br />
32 Acta 22-25 juni 1717.<br />
8
Conventikel wezen in de classis Dordrecht<br />
bekering had geschreven. In venijnige bewoordingen ageerde Gravenbigt tegen de predikanten<br />
van de 'ernstige' richting die op grote delen van de bevolking van de Alblasserwaard<br />
indruk weten te maken met hun betogen over de noodzaak van wedergeboorte en alle 'fijmelagtige<br />
dweeperijen' die met dat laatste gepaard schenen te moeten gaan. 33<br />
Een predikant die Gravenbigt hier ongetwijfeld mede op het oog had was Gerard(us) van<br />
Schuylenborgh (1681-1770), die sinds 1709 de gemeente van Molenaarsgraaf diende. 34<br />
Over<br />
de typisch piëtistische wijze waarop hij inhoud gaf aan het pastoraat kwam al in 1711 een<br />
reeks klachten bij de classis binnen. De dominee hield niet alleen conventikels, maar maakte<br />
verder op eigenzinnige wijze gebruik van het doops- en avondmaalsformulier, oordeelde al<br />
te snel of iemand bekeerd was of niet - ook al betrof het een collega-predikant - en vond<br />
dat alleen 'wedergeborenen' het Gebed des Heren in de mond mochten nemen. Dit laatste<br />
standpunt werd gedeeld door zijn schoolmeester (over wie straks meer), die daarom weigerde<br />
de jeugd het Onze Vader te leren. 35<br />
Van Schuylenborgh, die een en ander ontkende of<br />
rechtvaardigde, verantwoordde zich omtrent de conventikels door uit te leggen dat het uitsluitend<br />
om 'stichtelijke bijeenkomsten' ging, waarin meestal hijzelf maar soms een lidmaat<br />
'die hij beproefd gevonden had' het woord voerde. 36<br />
Korte tijd later verklaarde Van Schuylenborgh voor de classis dat 'ja talrijcke bijeenkomsten<br />
in sijne plaats waren gehouden met sijn kennisse, en dat daarin waaren voorgegaan<br />
- so met bidden als andere oeffeningen in vragen over de H[eilige] Schriften - twee personen<br />
van Amsterdam, alsook van de naastbuyrige plaatsen'. 37<br />
Ondanks zijn protest kwam<br />
Van Schuylenborgh onder classicaal toezicht van twee collega's te staan. Zijn excuus dat hij<br />
de synodale resoluties in onwetendheid had overtreden hielp evenmin, aangezien nieuwe<br />
klachten over zijn recente optreden binnenkwamen. 38<br />
Uiteindelijk oordeelde een ingestelde<br />
onderzoekscommissie dat aan de rechtzinnigheid van Van Schuylenborgh niet hoefde te<br />
worden getwijfeld, al moesten zijn openbare uitlatingen over predikanten en overheden als<br />
onvoorzichtig worden afgekeurd. Hij moest beloven dat hij zich in het vervolg ervoor zou<br />
hoeden om 'ledematen van andere gemeentens te trekken of toe te laten tot het antwoorden<br />
in sijne bijzondere oefeningen'. 39<br />
In 1716 nam Van Schuylenborgh het beroep aan van de gemeente Tienhoven, stellig tot<br />
verdriet van de conventikelvromen in Molenaarsgraaf. Doch niet getreurd, dacht ouderling<br />
en schoolmeester Gijsbert van Es. Hij achtte zich thans geroepen om de vacante gemeente<br />
te gaan dienen door 'op den dag des Heeren (beginnende en eyndigende met gesang en eygenhoofdige<br />
gebeden) den dienst van een predikant waar te nemen, so met catechiseren als<br />
het uytleggen en toepassen van verscheyden texten der H[eilige] Schrifture, sustinerende<br />
dat het hedendaagsche ouderlingschap hem sowel tot het leeren als tot het helpen bestuuren<br />
der gemeente soude qualificeren'. 40<br />
Met dit zelfrespect klom hij op een zondag, na afloop<br />
33 Zie L. F. Groenendijk, 'De preken van Wilhelmus a Brakel', Documentatieblad Nadere Reformatie 8 (1984) 114-124,<br />
aldaar 123-124. In zijn studie over de invloed van het piëtisme in dit gebied rept Brienen (die de classicale acta<br />
ongezien liet) met geen woord over deze opwekking, noch over het conventikelwezen; in: CA. Tukker en T<br />
Brienen, Reformatie en Nadere Reformatie in Alblasserwaard en Vijfherenlanden (Kampen 1984) 21-56.<br />
34 ZieF.A. van Lieburg, 'Gerardus van Schuylenborgh (1681-1770)', bundel over het gereformeerde piëtisme in<br />
de 18e eeuw (te verschijnen Kampen <strong>1991</strong>).<br />
35 Acta 14-16 april 1711.<br />
36 Acta 21-23 juni 1712.<br />
37 Acta 6-7 sept. 1712.<br />
38 Acta 1-3 nov. 1712; vgl. 20-22 juni en 5-7 sept. 1713.<br />
39 Acta 7-9 nov. 1713.<br />
40 Acta 22-25 juni 1717.<br />
9
Conventikel wezen in de classis Dordrecht<br />
van een dienst waarin de jonge proponent Wilhelmus a Brakel van der Kluyt (1694-1762)<br />
zijn talenten had mogen tonen, op de kansel om de gemeente aan te kondigen dat hij voorne<br />
mens was die avond in het schoolgebouw een extra oefening te houden; normaliter deed hij<br />
dat al op zaterdagavond. 41<br />
Zou een incident als het laatstgenoemde op zichzelf hebben gestaan, dan hoefden de ker<br />
kelijke beleidvoerders er niet meer dan overeenkomstige aandacht aan te schenken. Maar<br />
de praktijk gaf een ander beeld te zien. Deze wekte onder de predikanten begrijpelijke be<br />
zorgdheid over 'die extravagante jeukerigheyd die tegenwoordig heerst in vele menschen,<br />
en bijsonder op sulke plaatsen die tot de classis van Zuyd-<strong>Holland</strong> behoren en in de nabuur<br />
schap desselvs, om de openbare bijeenkomsten en godsdienstoefeningen te veragten en na<br />
te laten, en sigselven leeraars op te werpen die in bijsondere vergaderingen of oefeningen<br />
sig onderwinden niet alleen de Heydelbergse Catechismus maar ook verscheyden stukken<br />
van de H[eilige] Schriftuure te verklaren, of ook wel eenige losse redenen (so sij seggen tot<br />
stichtinge en uyt liefde) te voeren over godsdienstige stoffen'. 42<br />
Met deze en andere woorden motiveerde de Dordtse classis in 1716 het voorstel om een<br />
gravamen of zogenaamd quaeritur in te dienen bij de Zuidhollandse synode, 43<br />
waarin de<br />
vraag gesteld werd of ouderlingen, diakenen of lidmaten 's zondags of doordeweeks, binnen<br />
of buiten de kerk de vrijheid hebben om openbare catechisaties te houden over de Heidel-<br />
bergse Catechismus of over teksten uit de bijbel, 'dewijl er sulcke gevonden werden die voor<br />
geven sulcks te mogen doen volgens resolutiën van de Syn[ode] Nationaal en particuliere<br />
synoden'. 44<br />
Die synodale reglementen waren enkele jaren daarvoor, naar aanleiding van de<br />
problemen rond Van Schuylenborgh in 1712, onder redactie van initiatiefnemer Johannes<br />
Vechovius (1657-1727) en zijn collega-predikant Ludovicus de la Coste (1674-1764), door de<br />
classis Dordrecht opnieuw in druk uitgegeven, 45<br />
en in tweevoud voor tien stuivers aan elke<br />
predikant met kerkeraad verkocht. 45<br />
Zodoende hadden de bestaande bepalingen omtrent<br />
conventikels in de gemeenten ruimere verspreiding kunnen krijgen en kennelijk ook gekre<br />
gen, aangezien men er geen verbod in zou hebben gevonden van het houden van conventi<br />
kels door ouderlingen of diakenen.<br />
Overigens lijkt dat laatste gegeven door de classis slechts als juridisch aanknopingspunt<br />
te zijn gekozen om het groeiende, kerkelijk weerspannige conventikelwezen als zodanig ter<br />
Zuidhollandse synode aan de orde te stellen. Deze vergaderde in 1717, maar op haar verzoek<br />
voorzag de Dordtse classis het quaeritur nog van een uitvoerige 'ophelderinge en justificatie',<br />
waarin de nodige voorbeelden en 'staaltjes' werden gegeven van het optreden van diverse<br />
oefenaars in de regio. De opstellers hiervan verklaarden in principe geen vijanden te zijn<br />
van conventikels; zij wensten integendeel 'dat al het volk des Heeren profeten waren, en dat<br />
alle christenen in hunne gezelschappen malkanderen met godvrugtige samenspreken moch<br />
ten stichten'. Maar wanneer personen die geen opleiding voor het predikambt hebben geno<br />
ten en niet door de kerk erkend zijn, in eigen bijeenkomsten het woord voeren, en meestal<br />
41 Acta 3-5 nov. 1716 en 6-8 april 1717. Volgens ds. Hoog te Molenaarsgraaf had een soortgelijk geval zich daar<br />
al ten tijde van zijn voorganger Van Schuylenborg voorgedaan.<br />
42 Acta 22-25 juni 1717.<br />
43 Acta 3-5 nov. 1716.<br />
44 Acta 23-24 juni 1716.<br />
45 Voor de titelopgave zie afbeelding 2. Een exemplaar bevindt zich in het archief van de classis Dordrecht, inv.<br />
nr. 125. De oorspronkelijke uitgave van 1683 wordt bewaard in het archief van de gereformeerde kerkeraad te<br />
Leiden (GA), inv. nr. 30.<br />
46 Acta 21-23 juni en 6-7 sept. 1712.<br />
10
Conventikelwezen in de classis Dordrecht<br />
in kerkkritische zin, dan kan er slechts onrust, tweedracht en scheuring ontstaan. Wellicht<br />
kon het synodale gezag zulke heilloze gevolgen voorkomen, en met name opheldering geven<br />
over het recht van ouderlingen en diakenen om oefeningen te houden. 47<br />
De synode vond de kwestie gewichtig genoeg om haar in handen te geven van een speciale<br />
commissie, en vervolgens 'ad referendum' te nemen oftewel de behandeling tot de volgende<br />
synode uit te stellen. Intussen zou men zich geheel houden aan de bestaande resoluties inza<br />
ke de conventikels, terwijl de classis Dordrecht gevraagd werd om intussen aan alle andere<br />
Zuidhollandse classes afschriften van haar acta te zenden, 'teneynde een beter gezigte van<br />
alles mogten hebben'. 48<br />
Later bleek dat de Dordtse predikanten weinig waardering hadden<br />
voor deze omslachtige procedure, temeer daar een aanvankelijk besluit om de teksten rond<br />
het quaeritur dan maar te laten drukken al gauw weer werd ingetrokken. 49<br />
Nog voor de vol<br />
gende Zuidhollandse synode liet men op enigszins geïrriteerde toon weten de zaak verder<br />
als afgedaan te willen beschouwen, 'zonder eenige verdere beweegingen te maaken'. Als mo<br />
tivatie gold dat de synode de conventikelresoluties immers had 'gerenoveerd' en dat de<br />
Dordtse classisleden zelf hoofd voor hoofd hadden beloofd zich daaraan te houden. 50<br />
Ongetwijfeld was de rust in de kerk en de afzonderlijke gemeenten een voorname reden<br />
die de classis en derhalve ook de synode van verder optreden deed afzien. Overigens was<br />
het gehele beleid van deze meerdere vergaderingen erop gericht om de controle op de con<br />
ventikels zoveel mogelijk aan de plaatselijke kerkeraden over te laten en slechts van bovenaf<br />
in te grijpen wanneer zich daadwerkelijke problemen hadden voorgedaan. Vandaar dat de<br />
synode bij het bovengenoemde quaeritur van de classis een gespecificeerde verantwoording<br />
verlangde, maar ook de classis Dordrecht zelf ging in de loop der tijd uitdrukkelijk alleen<br />
op vragen van predikanten inzake het conventikelwezen in wanneer er concrete voorbeelden<br />
bij werden gegeven. 51<br />
Dat het conventikelwezen intussen niet als een regionale, laat staan plaatselijke aangelegen<br />
heid kon worden afgedaan bleek de classis Dordrecht al spoedig na de bovengenoemde affaire<br />
uit een brief van de classis Rhenen-Wijk. Daarin werd geklaagd dat de predikant van Nieuw-<br />
Lekkerland, Petrus van der Velde (ca. 1660-17 2 3), 52<br />
in de aangrenzende provincie Utrecht<br />
door het houden van conventikels opschudding en verwarring in de gemeenten zou hebben<br />
gegeven. 53<br />
Van der Velde ontkende dit door te betogen dat het slechts ging om bezoeken die<br />
hij aan vrienden te Scherpenzeel en Renswoude had gebracht; tijdens de gesprekken - die bij<br />
na vanzelfsprekend over geestelijke zaken gingen - waren verschillende buren toegestroomd<br />
in de gedachte dat er een oefening gaande was. Intussen klaagde Van der Velde erover dat zijn<br />
aanklagers - de predikanten van Renswoude en Renseveen - hem daar de predikdienst had<br />
den belet, en bovendien hem én dominee Van Schuylenborgh hadden uitgemaakt voor 'schel<br />
men en schurken'. 54<br />
Er volgde een briefwisseling waarbij de classis Dordrecht het ondanks<br />
alles voor Van der Velde opnam en uiteindelijk een modus vivendi werd bereikt. 55<br />
47 Acta 22-25 juni 1717.<br />
48 ARA, Oud-synodaal archief (2.19.64), inv. nr. 20.vi, acta synode Woerden 6-16 juli 1717.<br />
49 Acta 2-4 november 1717 en 26-28 april 1718.<br />
50 Acta 21-23 juni 1718.<br />
51 Vgl. acta 22-23 juni 1753.<br />
52 Zie over hem H. Florijn ed., <strong>Holland</strong>se geloofshelden. Levensbeschrijvingen van tien bekende Nederlandse oudvaders door<br />
henzelf of door hun tijdgenoten geschreven (Utrecht 1981) 247-275.<br />
53 Zie over het optreden van Van der Velde in Veenendaal: C. Veltenaar, 'Een conventikel te Veenendaal in 1718',<br />
Bijdragen en mededeelingen Gelre 23 (1920) 33-38.<br />
54 Acta 6-7 sept. 1718.<br />
55 Acta 18-20 april, 20-21 juni, 5-6 sept. 1719; 9-11 april, 25-28 juni en 3-5 sept. 1720.<br />
11
Conventikelwezen in de classis Dordrecht<br />
De periode omstreeks 1750<br />
Aft). 3. Prent van 'de fijne'. Uit: B. Wolff en A.<br />
Deken, Economische liedjes ('s-Gravenhage 1972),<br />
tegenover p. 212. Foto Koninklijke Bibliotheek<br />
's-Gravenhage.<br />
In het vervolg van de classicale acta trekt vooral het midden van de 18e eeuw de aandacht.<br />
Een naam die dan telkens terugkeert is die van oefenaar Jacob Groenewegen (1707-1780).<br />
Van beroep dijkwerker, woonde hij jarenlang in Werkendam, waar zijn broer Johannes<br />
(1709-1764) predikant was. Zij waren remonstrants opgevoed, maar als jongeman overgegaan<br />
tot de gereformeerde kerk. Vooral Jacob ontpopte zich als een actieve aanhanger van<br />
het piëtisme. Zowel in de jaren 1739-1740 als in 1753 raakte hij in conflict met de kerkelijke<br />
autoriteiten vanwege het uitgeven van theologische werkjes zonder de vereiste classicale approbatie.<br />
Daarnaast bezorgde de recalcitrante figuur veel overlast door het houden van oefeningen<br />
op tal van plaatsen in de regio.<br />
Dit laatste optreden was voor de classis Dordrecht vooral van betekenis tijdens de bekende<br />
opwekkingsbeweging - bekend als de 'Nijkerkse beroeringen' - die medio 18e eeuw bepaalde<br />
delen van ons land, waaronder de Zuidhollandse eilanden in de ban hield. 56<br />
De talrijke<br />
bekeringen die zich toen voordeden, onder begeleiding van allerlei lichamelijke uitingen zoals<br />
hevige gemoedsaandoeningen, stuipen en luid Jezus-geroep, zag Groenewegen als een<br />
wonderlijke blijk van het werk van de Heilige Geest, terwijl anderen de verschijnselen verwezen<br />
naar het terrein van wat wij de godsdienstpsychiatrie zouden noemen, en vooral het<br />
56 Zie J. Noordzij, Beroeringen in Nederland (te verschijnen Kampen <strong>1991</strong>).<br />
12
Conventikelwezen in de classis Dordrecht<br />
conventikelwezen als bron van de kerkelijke onrust aanmerkten. Wellicht mede vanuit een<br />
zeker beroepsbewustzijn waardeerde oefenaar Groenewegen de opwekking als een vrucht<br />
van de plaatselijke gezelschappen der vromen. Mede door zijn propaganda-activiteiten manifesteerde<br />
de beroering zich aanvankelijk vooral in zijn woonplaats Werkendam, maar<br />
waaide zij omstreeks 1751 over naar verschillende plaatsen in de Alblasserwaard. Een voorstander<br />
van de opwekking was ook dominee Bernardus Elikink (1701-1767) te Papendrecht,<br />
die vooral uit Dordrecht veel volk trok en de wonderlijke gebeurtenissen in zijn dorp in een<br />
dagboek heeft vastgelegd. 57<br />
Omgekeerd ontstond er in de stad Dordrecht opschudding toen in het voorjaar van 1752<br />
de convulsieverschijnselen werden gesignaleerd onder Papendrechtse bezoekers van de wekelijkse<br />
oefening van Dingeman Ouboter, die als catechiseermeester, ziekentrooster en voorzanger<br />
in dienst van de overheid was. Het gerecht verbood hem voorlopig het houden van<br />
conventikels, en adviseerde de burgemeesters een effectief reglement op te stellen waaraan<br />
alle oefenaars in de stad zich zouden moeten onderwerpen. De burgemeesters hebben dat<br />
reglement gemaakt, in druk uitgegeven en van de kansels laten aflezen. Verder richtten zij<br />
om kerkelijke onrust te voorkomen het verzoek aan de in november 1752 vergaderende classis<br />
Dordrecht om in de daaraan voorafgaande bidstond geen predikant te laten voorgaan<br />
die een voorstander van de beroeringen was, waarbij speciaal de broeders van de Papendrechtse<br />
ring werden genoemd. 58<br />
De classis Dordrecht zelf stemde met dit verzoek in, en daartoe bleef althans zijn directe<br />
bemoeienis met de gehele beroeringskwestie beperkt. Het voorstel van één der predikantleden<br />
om het reglement van de Dordtse magistraat over te nemen werd verworpen, omdat de<br />
classis juist een besluit had genomen teneinde de bekendheid met de kerkelijke conventikelvoorschriften<br />
in de gemeenten te bevorderen. 59<br />
Aanleiding daartoe was de klacht van oefenaar<br />
Louis van Es te Numansdorp over het weinig verheffende optreden van zijn predikant,<br />
Patroculus Luyken (?-1766), en de kerkeraad. Van Es begon in 1744 met elke zondagavond<br />
in de school een openbare bijeenkomst te houden, waar in vraag-en-antwoordvorm de in<br />
de kerk behandelde catechismusafdeling werd besproken. Dit gebeurde met goedkeuring<br />
van zijn predikant, die soms zelf aanwezig was en een gebed en zegen uitsprak, ja soms de<br />
oefening vanaf de kansel aankondigde. Nadat de oefening gedurende de oogsttijd van 1747<br />
voor zes weken was gestaakt zette de predikant plotseling zijn voet dwars door het tijdstip<br />
van de zondagmiddagdienst van vier op zes uur te stellen om zo de oefening te verhinderen.<br />
Dat lukte ook, totdat Van Es rond Kerstmis 1750 op het aanhoudend verzoek van vele gemeenteleden<br />
besloot om voortaan 's woensdagsavonds zijn oefening te hervatten. De predikant<br />
las vervolgens van de kansel een reglement af, maar weigerde het verzoek van Van Es<br />
na afloop van de dienst om een afschrift hiervan: hij mocht het 'naesoecken in de synodale<br />
wetten'. Op het antwoord dat dominee wel wist dat hij die niet machtig was schreef deze met<br />
potlood op een briefje: 'Leyd. 1629 art. 39 en 54 pt. 37 a. 9'. Van Es: 'mijnheer, dat verstae<br />
ik niet'. De dominee: 'gaet daer maer mede bij u predikanten, die sullen het u wel uytleggen'.<br />
Omdat Van Es zijn wil om de oefeningen te hervatten doorzette werd hij tenslotte gecensureerd,<br />
waarna hij zich op de classis beriep. 60<br />
Dit leidde in 1751 tot rehabilitatie van Van Es,<br />
57 C.J.J. Clements, De Alblasserwaard in de ban van een religieuze beweging (scriptie RU Utrecht 1987); J. Bezemer, 'Het<br />
wonder van de emotionele bekeringen te Papendrecht in 1752', De Hoeksteen 7 (1978) 70-79.<br />
58 Acta 7-8 nov. 1752.<br />
59 Acta 20-21 juni en 5-6 sept. 1752.<br />
60 Acta 7-8 sept. 1751.<br />
13
Conventikel wezen in de classis Dordrecht<br />
maar de classis besloot tegelijk om alle kerkeraden een resolutie in het notulenboek te laten<br />
inschrijven die de Zuidhollandse synode in 1747 - eveneens naar aanleiding van een plaatselijk<br />
conflict - had genomen om de oefenaars onder controle te krijgen. 61<br />
Deze vroegere resolutie hield in dat de oefeningen moesten plaatsvinden over de Heidelbergse<br />
Catechismus, in de vorm van vragen en antwoorden ('selfs ook in die stucken die de<br />
practijcq der godsaligheyd betreffen'), niet gelijktijdig met de kerkdienst en catechisaties van<br />
de predikant, terwijl er voor de laatste en één van zijn ouderlingen altijd twee stoelen vrij<br />
moesten staan. Verder moest de oefenaar jaarlijks de bezoekers van zijn catechisatie laten<br />
registreren, hen eerbied voor de ambtsdragers inboezemen en zich onthouden van alle activiteiten<br />
die de openbare predikdienst toebehoorden. 62<br />
Sommige kerkeraden moesten overigens<br />
aan de opdracht tot inschrijving ervan in de acta bij herhaling herinnerd worden, 63<br />
om<br />
over de naleving van de bepalingen in de plaatselijke gemeenten te zwijgen. En in 1753 werden<br />
drie predikanten erover berispt dat zij in hun dorp oefeningen toelieten die de toets van<br />
de classicale resolutie niet konden doorstaan. 64<br />
Na de handelingen omtrent deze reglementering van de conventikels lezen we over ons<br />
onderwerp nog slechts enkele losse berichten van kerkvisitatores over plaatselijke gezelschappen<br />
of oefenaars, 65<br />
alsmede een verwijzing naar het optreden van Jacob Groenewegen<br />
in Willemstad (dus buiten de classis). 66<br />
Naar het schijnt heeft de kerkelijke wetgeving op het<br />
conventikelwezen omstreeks het midden van de 18e eeuw ook in andere gebieden een zeker<br />
eindpunt bereikt; 67<br />
wel vinden we in 1793 nog een formele verwijzing naar een in Friesland<br />
uitgevaardigd politiek reglement op de 'oefeninghouders'. 68<br />
Wat Zuid-<strong>Holland</strong> betreft toonde<br />
de synode zich in 1753 zelfs onwillig om - op voorstel van de Gelderse synode, die zich<br />
toen vooral zorgen maakte over de zich verbreidende opwekkingsbeweging — nog een reglement<br />
op de oefeningen vast te stellen. 69<br />
Gedurende de laatste decennia van de 18e eeuw lijkt<br />
dus het juridische contact tussen de kerk en het conventikelwezen verbroken te zijn, al bleven<br />
de gezelschappen zelf ongetwijfeld op ruime schaal bestaan. In hoeverre het conventikelwezen<br />
invloed heeft ondergaan van de ingrijpende verschuivingen die zich door de verbreiding<br />
van Verlichtingsideeën vanaf 1750 voordeden in de 'sociabiliteit' van het Nederlandse publiek,<br />
blijft intussen een open vraag. 70<br />
61 Acta 2-3 nov. 1751.<br />
62 ARA, Oud-Synodaal Archief Ned. Herv. Kerk (2.19.64), inv. nr. 20.x, acta synode Gorinchem 4-14 juli 1747<br />
63 Acta 11-12 april, 20-21 juni 1752; 1-2 mei en 19-20 juni 1753.<br />
64 Acta 4-5 sept., 30-31 okt. 1753 en 23-24 april 1754. Het betrof de predikanten Haak, Thoepoel en Schrijver,<br />
resp. te Bleskensgraaf, Wijngaarden en Molenaarsgraaf.<br />
65 Acta 19-20 juni 1759 (Bleskensgraaf, oefenaar Gijsbert van Vliet uit Giessendam), 19-20 juni 1770 ('s-Gravenmoer,<br />
oefenaar Jan Hanzel) en 25-26 juni 1776 (Zuid-Beijerland).<br />
66 Acta 23-24 juni 1767. Het betrof een oefening over een vrije tekst, 'dus meer hebbende de gedaante van een<br />
predicatie dan van een catechisatie of huysoeffening'. Het geval werd doorgegeven aan de classis Gorinchemacta<br />
12-13 april 1768.<br />
67 Zie J. Lindeboom, 'Classicale wetboeken. Een bijdrage tot de kennis van het kerkelijk leven in de achttiende<br />
eeuw', Nederlands archief voor kerkgeschiedenis 41 (1955/56) 65-95, aldaar 84-85.<br />
68 Acta van 25-26 juni 1793; zie voor dit reglement Nederlandse jaarboeken 1792, 512-515.<br />
69 J. N. Bakhuizen van den Brink, 'Mr. Hendrik van Hees, commissaris-politiek ter Zuidhollandse synode 1726-<br />
1753', Nederlands archief voor kerkgeschiedenis 36 (1948-1949) 149-192, aldaar 175-176.<br />
70 Zie in het algemeen W.W. Mijnhardt, Tot heil van 'l Menschdom. Culturele genootschappen in Nederland, 1750-1815<br />
(Amsterdam 1988); en over de belangstelling vanuit de Nederlandse Verlichting voor 'de gemeenzaame bijeenkomsten<br />
der christenen': Op de bres. 200jaar Haagsch Genootschap tot verdediging van de christelijke godsdienst (1785-<br />
1985) ('s-Gravenhage 1985) 41-45.<br />
14
Conventikels en oefenaars<br />
Conventikel wezen in de classis Dordrecht<br />
Tot zover het overzicht van de chronologische ontwikkeling van het conventikelwezen, zoals<br />
die blijkt uit de acta van de classis Dordrecht. We willen nu dieper ingaan op het concrete<br />
functioneren van de gereformeerde gezelschappen in het dagelijks leven. De behandeling<br />
daarvan zal in reikwijdte beperkt moeten blijven tot de periode tussen 1710 en 1750, toen<br />
het conventikelwezen in deze regio het meest actueel was en dus de meeste sporen in de bronnen<br />
achterliet. Ook krijgen we als gevolg daarvan vooral de kerkelijke en problematische aspecten<br />
van de conventikels te zien. De meer 'gewone' gezelschappen, ontstaan uit spontane<br />
vormen van sociaal verkeer waarbij zonder leiding of vaste orde, maar toch met de onderlinge<br />
stichting als doel over kerk en geloof werd gesproken, blijven bijvoorbeeld grotendeels<br />
buiten het blikveld van de historicus. Toch is het mogelijk om door combinatie van de losse,<br />
indirecte gegevens een globale schets te geven van de praktijk van de conventikels en het optreden<br />
van de oefenaars.<br />
Beginnen we met het tijdstip waarop gezelschappen werden gehouden, dan schijnt in de<br />
regel de zondag(avond) daarvoor in aanmerking gekomen te zijn. 71<br />
De aansluiting op de<br />
kerkdienst had zowel een praktische als inhoudelijke kant. Op de rustdag kon het gemakkelijkst<br />
tijd voor ontmoeting van buren en vrienden worden ingeruimd, terwijl de ter plaatse<br />
beluisterde preek een gemeenschappelijke gespreksbasis leverde. Zoals we al hebben gezien<br />
bestond wel het gevaar dat de oefening kon gaan fungeren als een kritische herhaling en aanvulling,<br />
of zelfs als een vervanging van de openbare eredienst. Hoewel de acta geen voorbeelden<br />
geven van gelijktijdig met de kerkdienst gehouden oefeningen, is de situatie die zich<br />
voordeed in Ottoland veelzeggend. Daar hield Dirk den Toom rond 1717 conventikels 'op<br />
vaste dagen en uren', waarvan de talrijke bezoekers 'onder pretext van in die oeffening de<br />
repetitie van de publyke predicatie te hooren uit de kerk blijven'. De dominee van dit dorp,<br />
Abraham van Vechoven (1646-1723), klaagde verder dat zijn concurrent 'met langdurige gebeden<br />
begint en eyndigt, ja ook de vergadering met een soort van zegen laat gaan, de collecte<br />
van aalmoesen niet vergeten zijnde'. 72<br />
De behoefte aan extra oftewel privé-godsdienstoefeningen zal zich bij de meeste conventikelvromen<br />
niet tot de zondag hebben beperkt. In het algemeen hielden vraag en aanbod elkaar<br />
op regionaal niveau voldoende in evenwicht: de liefhebbers wisten waar en door wie<br />
op doordeweekse uren, zo niet in de eigen dan wel in een naburige plaats, een oefening werd<br />
gehouden en hadden wellicht zelfs keuzemogelijkheden. Het kwam zelfs voor dat gelijktijdig<br />
met het ene conventikel ergens anders een 'contra-oefeninge' plaats vond, hetgeen duidt op<br />
concurrentie- of spanningsverhoudingen. 73<br />
Vragen van kwantitatieve aard zijn overigens<br />
ook bij benadering nauwelijks te beantwoorden: hoeveel mensen bezochten de conventikels<br />
en hoe vaak (mede in relatie tot de frequentie van de openbare kerkdiensten), en hoeveel<br />
bezoekers trokken de afzonderlijke conventikels? Voor het laatste is de ruimte waar men samenkomt<br />
medebepalend. In de regel zal dat een huiskamer zijn geweest, en wel van deze<br />
of gene gastvrije geloofsgenoot, hoewel de omstandigheden een enkele keer een beroep op<br />
een niet-gereformeerde nodig maakte. Toen de vromen die onder Hofwegen in Bleskensgraaf<br />
plachten samen te komen er lucht van kregen dat de kerkeraad achter hen aan zat,<br />
namen zij de wijk naar een woning waar geen van de bewoners lidmaat was, om zo eventuele<br />
71 Vgl. acta 7-9 nov. 1713 (Ottoland), 19-20 juni 1736 (Dordrecht), 25-26 juni 1776 (Zuid-Beijerland).<br />
72 Acta 3-5 nov. 1716.<br />
73 Acta 22-25 juni 1717.<br />
15
Conventikelwezen in de classis Dordrecht<br />
ambtelijke bemoeienis te voorkomen. 74<br />
In elk geval was de bezoekerscapaciteit van een huis<br />
kamer beperkt, hoewel te Ottoland op zondagavond toch zo'n veertig a vijftig mensen bij<br />
elkaar zaten. 75<br />
Bij de indrukwekkende aantallen die in het quaeritur van 1717 worden genoemd zullen we<br />
behalve aan overdrijving aan andere locaties moeten denken, zoals zolders, schoolgebouwen<br />
en boerenschuren. Neem oefenaar Ary van der Waal te Bleskensgraaf, 'die sodanige talrijke<br />
oefeningen houd in 't particulier dat daartoe so uyt die plaats selve als uyt de omleggende<br />
streeken dikmaals toevloejen honderden menschen, invoegen dat die oefeningen doorgaans<br />
pralen met groter getal volks dan tot den openbaren godsdienst aldaar placht t'samen te ko<br />
men'. 76<br />
De predikanten keken met lede ogen toe, maar dominee Johannes Soermans (1670-<br />
1754) te Giessen-Oudkerk signaleerde ook een positief effect op de kerkelijk betrokkenheid<br />
van zijn vanouds weerspannige gemeenteleden. Het optreden van diverse oefenaars in zijn<br />
dorp, die volgens hem gemiddeld honderd tot honderdvijftig luisteraars trokken, wilde hij<br />
geenszins beletten, 'omdat hierdoor wel meer als de helfte der toehoorders dan in de voor<br />
gaande tijdt van sijn eferwaarde] dienst in de kerke kreeg'. 77<br />
Jammer genoeg blijven die bezoekers de meest onbekende betrokkenen bij het gehele con-<br />
ventikelgebeuren. Hun sociaal-culturele kenmerken zijn uiterst moeilijk te bepalen. De<br />
klaarblijkelijke godsdienstige interesse lijkt primair, maar werden de gezelschappen ook niet<br />
bezocht door personen voor wie andere motieven dan lering en stichting de hoofdrol speel<br />
den, zoals sociaal contact, groepsidentificatie binnen de lokaal-religieuze gemeenschap, of<br />
de kans om een gelijkgezinde levenspartner te vinden? Over de gemiddelde leeftijd van de<br />
conventikelgangers en over de eventuele aanwezigheid van kinderen zijn geen gegevens be<br />
schikbaar. Ook het opleidingsniveau is een moeilijke indicator. Al zullen intellectueel ge-<br />
vormden zich niet veel in de onderhavige circuits hebben opgehouden, godsdienstig onder<br />
wijs kregen de 18e-eeuwers na de lagere school vooral via de - sociaal indifferente - kerkelij<br />
ke catechese, zodat het conventikelwezen zich op dit punt geen specifieke aantrekkings<br />
kracht laat toeschrijven. En hoewel de alfabetisatie in de Republiek op een betrekkelijk hoog<br />
peil stond, moet ook de mogelijkheid niet worden uitgesloten dat sommigen mede naar con<br />
ventikels gingen omdat daar godsdienstige lectuur mondeling werd voorgedragen.<br />
Een interessant aspect van de sociale samenstelling is de sexeverdeling. Men heeft wel ge<br />
opperd dat door de beroepsstructuur van de polderbevolking veel vrouwen langdurig alleen<br />
waren en daardoor een gemakkelijke prooi vormden voor rondtrekkende oefenaars. 78<br />
Cultu<br />
reel bezien bood wellicht het religieuze en het private karakter van het conventikelwezen<br />
aantrekkelijke ontplooiingsmogelijkheden voor vrouwen, welke zij binnen protestants-<br />
kerkelijke kaders (het huwelijk met een predikant enigszins uitgezonderd) of daarbuiten (bij<br />
gebrek aan uitzonderlijke intellectuele of artistieke talenten) niet hadden. Maar mochten<br />
zij in de conventikels wel op de voorgrond treden? In 1741 rapporteerden de classicale visita-<br />
tores dat in Nieuw-Beijerland zowel door een man als door een vrouw oefeningen werden<br />
gehouden, wat voor situatie we daarbij ook moeten voorstellen. De plaatselijke predikant,<br />
Hermannus Lingius, bleek daarmee geen enkele moeite te hebben, 'en sogt door een breed<br />
74 Acta 3-5 nov. 1716.<br />
75 Acta 22-25 juni 1717.<br />
76 Acta 22-25 juni 1717.<br />
77 Acta 2-4 nov. 1717.<br />
78 J. Verrips, En boven de polder de hemel. Een antropologische studie van een Nederlands dorp 1850-1971 (2de druk; Groningen<br />
1981) 252.<br />
16
Conventikelwezen in de classis Dordrecht<br />
Afb. 4. Prent van het dorp Nieuw-Beijerland, door Jacob van Gent (1794).<br />
geschrift de geoorloftheid van predikwijsige oeffeninghouden zelfs door een vrouw te bewijsen'.<br />
Onder druk van de classis onderwierp Lingius (die in 1756 nota bene wegens overspel<br />
zou worden afgezet) zich echter aan de oude, blijkbaar al eerder noodzakelijk geachte synodale<br />
uitspraak dat vrouwen ook in conventikels geen zelfstandige sprekersrol toekomt. 79<br />
En<br />
behalve de leer en zede schreef ongetwijfeld ook de heersende praktijk voor dat de oefenaar<br />
een man was, hoezeer de (gast)vrouw in de gezelschappen waarschijnlijk een vertrouwde<br />
figuur was en aan haar woord evenveel gewicht werd toegekend. 80<br />
Wat waren het eigenlijk voor mannen, die het leiderschap binnen het conventikelwezen<br />
vertegenwoordigden? Op de sociale ladder stonden ze niet hoog; de schaarse gegevens die<br />
de classicale acta over individuele oefenaars bevatten laten ons denken aan de groepen waartoe<br />
de schoolmeester, de kleermaker en de schoenlapper behoorden. 81<br />
Opvallend is overigens<br />
dat sommigen onder hen zo weinig door huiselijke en maatschappelijke besognes gehinderd<br />
werden dat zij naar meer dan één andere plaats reisden om er oefeningen te houden: in Molenaarsgraaf<br />
traden zelfs twee personen uit Amsterdam op. 82<br />
Een zekere mobiliteit schijnt hen<br />
in het algemeen niet vreemd te zijn geweest, en wellicht is er sprake geweest van een aparte<br />
groep van rondreizende lekepredikers naast de meer hokvaste, aan het plaatselijke kerkelijke<br />
leven gebonden oefenaars. Die mobiele groep schijnt in het tweede kwart van de 18e eeuw<br />
duidelijk te zijn gegroeid: 'Allerlei lediggangers - landloopers mogt men hen noemen, want<br />
zij zwierven van stad tot stad, van dorp tot dorp - drongen zich in de gemeenten in om voor<br />
eene zamengeschoolde schaar met de hoogste achtbaarheid, in ruime vertrekken, in pakhuizen,<br />
boerenschuren enz., het hooge woord te voeren over God en godsdienst'. 83<br />
79 Acta 20-21 juni 1741.<br />
80 Vgl. over de dominante rol van vrouwen in de conventikels der 'fijnen': J. van den Berg, 'Godsdienstig leven<br />
binnen het protestantisme in de 18de eeuw', in: Algemene geschiedenis der Nederlanden ix (Haarlem 1980) 331-344,<br />
aldaar 341.<br />
81 Vgl. acta 3-5 nov. 1716 (een 'snijder' van onbekende herkomst) en 22-25 juni 1717 (een schoolmeester resp.<br />
schoenlapper te Fijnaart).<br />
82 Acta 6-7 sept. 1712.<br />
83 Ypey en Dermout, Geschiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk in, 332-333.<br />
17
Conventikelwezen in de classis Dordrecht<br />
Hun status dankten de oefenaars zeker niet aan enige academische of beroepsgerichte<br />
scholing, als wel aan hun persoonlijkheid, initiatief en godsdienstig charisma. Eenmaal in<br />
eigen kring erkend als kinderen Gods, claimden zij als vrijmoedige en welbespraakte theologische<br />
autodidacten (met vaak grote bijbelkennis) een persoonlijke roeping om in openbare<br />
bijeenkomsten het volk te leren en te stichten. Voor een wettige loopbaan als predikant was<br />
de professionele toegangsdrempel voor de oefenaars zeker in de 18e eeuw te hoog. 84<br />
Maar<br />
meestal zagen zij hun roeping los van het kerkelijk predikambt, dat in hun ogen in diep verval<br />
was geraakt. De officiële, academisch gevormde predikanten waren maar 'letterknegten,<br />
dog die andere ongestudeerde leeraars van God verlichte menschen'. 85<br />
De jonge Gerrit Couwenhoven<br />
beweerde over zijn oefenaarschap 'dat sijn Opperkoning, de Koning der koningen,<br />
door Sijnen Geest hem dit hadde belast', en kende uit zijn omgeving slechts 'ijverloose,<br />
onstigtelijke, onwedergeboorne' predikanten. De classis beoordeelde hem uiteindelijk als<br />
een man met een 'zeer grooten ijver voor de godsaligheyt, maar sonder bescheydenheyt, ja<br />
vermengt met mijmering en selfs soo 't scheen niet sonder ontroering van de harsenen'. 86<br />
De anti-clericale opstelling van de oefenaars nam niet weg dat hun functioneren in het<br />
algemeen sterk afhankelijk was van de houding van de predikant of de kerkeraad in de plaats<br />
waar zij optraden. Een opmerkelijk gegeven is in dit verband dat sommige oefenaars het<br />
ambt van ouderling of diaken bekleedden. We zagen al dat dominee Van Schuylenborgh te<br />
Molenaarsgraaf zijn schoolmeester en ouderling persoonlijk tot het houden van oefeningen<br />
kwalificeerde en stimuleerde, terwijl de man zelf daartoe ook uit hoofde van zijn ambt gerechtigd<br />
meende te zijn. Oefenaar Ary van der Waal te Bleskensgraaf was diaken, en merkwaardigerwijs<br />
vinden we de eerdergenoemde Dirk den Toom, wiens optreden te Ottoland<br />
rond 1711 veel spanningen had veroorzaakt, in 1722 als diaken en in 1727 als ouderling vermeld.<br />
87<br />
Wellicht is Den Toom dezelfde als het Ottolandse kerkeraadslid dat in 1722 na consultatie<br />
van de classis toestemming kreeg om een oefening over de Heidelbergse Catechismus<br />
te houden. 88<br />
Kennelijk was de toen fungerende predikant Henricus Hancock (P-1750)<br />
hem gunstiger gezind dan zijn voorganger, de al eerder genoemde Abraham van Vechoven.<br />
Deze had in 1713 een verzoek van enkele lidmaten om 's zondagsavonds een 'bijzondere oefening'<br />
te houden doorgespeeld naar de classis, die toen adviseerde voorzichtig negatief te reageren<br />
of in het uiterste geval een kerkeraadsreglement op te stellen. 89<br />
Den Toom blijkt enkele<br />
jaren later dit conventikelreglement (met bepalingen omtrent het tijdstip, de duur, de stof,<br />
het aantal bezoekers en dergelijke) te hebben ondertekend, maar in de praktijk terzijde te<br />
hebben gelegd. 90<br />
Een mooi verslag van een conventikel, gezien vanuit een kerkelijk standpunt, vinden we<br />
in de classicale acta van 1729 naar aanleiding van een klacht over oefenaar Laurens Kool<br />
te Nieuw-Beijerland. Zijn predikant, Hendrik van Schaeck (1698-1781), had hem met enkele<br />
84 Vgl. W.Th. M. Frijhoff, La sociéle néerlandaise et sesgradués, 1575-1814 (Amsterdam-Maarssen 1981) 276-277. Zie<br />
ook noot 13.<br />
85 Acta 22-25 juni 1717. Zie voor de theologische achtergrond: J. van den Berg, "Letterkennis' en 'geestelijke kennis'.<br />
Een theologenstrijd in de achttiende eeuw over de verstaanbaarheid van de Schrift', Nederlands archief voor<br />
kerkgeschiedenis 60 (1980) 236-263.<br />
86 Acta 14-16 april 1711. Couwenhoven beloofde in de zomer van dat jaar geen conventikels te houden (acta 23-25<br />
juni 1711). Jaren later wordt gesproken over de opschudding in de Lagewaard door het optreden van Couwenhoven,<br />
'wiens schandelijk bedrog en grove ondeugt naderhand gebleken is'; acta 22-25 juni 1717.<br />
87 ARA, DTB Ottoland 1629-1732 met lidmaten 1676-1730, Collectie afschriften 39:m, 53.<br />
88 Acta 23-25 juni 1722.<br />
89 Acta 7-9 nov. 1713 en 10-12 april 1714.<br />
90 Acta 7-8 sept. 1717.<br />
18
Conventikelwezen in de classis Dordrecht<br />
ouderlingen al diverse malen over zijn oefeningen aangesproken en bij hem thuis de synoda<br />
le wetten voorgelezen, terwijl ook de officier van de Beijerlanden hem zou hebben gewaar<br />
schuwd. Hoewel Kool protesteerde tegen dergelijke vervolging - hij wilde desnoods wel als<br />
een martelaar 'voor de goede saak sterven' - liet hij zijn oefeningen enige tijd na, tot hij op<br />
een dag de dominee uitnodigde om die avond zelf eens te zien en te horen. Aldus geschiedde,<br />
en die avond zat er bij Kool thuis een aantal mensen in gezelschap van dominee Van<br />
Schaeck. 91<br />
L. Kool beginnende, seyde dat se tesamengekomen waren om een woord tot stigtinge te<br />
spreeken, en dat men vooraf een psalm soude singen, gelijk een vers uyt de 119[de] psalm<br />
gesonge wierd. Deselve geëyndigt zijnde vroeg L. Kool den predicant of hij het gebed<br />
geliefde te doen, waarop de predicant antwoorde: gij hebt mij versogt om te komen hoo-<br />
ren, dat sal ik doen. Waarop L. Kool een gebed deed, dogh sonder het Onse Vader te<br />
bidden sloot. Hetselve pas geëyndigt zijnde, vroegh ymant die voorlede jaar ouderling<br />
van de kerk was geweest aan L. Kool dat hij soude gelieven op te geven een merkteken van<br />
het saligmakende geloof . Waarop hij antwoorde dat onder anderen de liefde was, en sprak<br />
vervolgens eenige tijd van de liefde uyt de brieve van Johannes, totdat hij quam op de<br />
woorden uyt 1 Corinthe 6 vers 22. 92<br />
Waarop L. Kool aan een andere persoon vroegh wat<br />
Jesus Christus Heere en lief te hebben was te seggen. En wanneer de gevraagde daar kor-<br />
telijk op geantwoord hadde, soo sprak L. Kool een geruyme tijd over de liefde, en vroeg<br />
doen wederom den laatste gevraagde of ymand uyt dit gesegde konde opmaken of ymand<br />
't geloof of liefde had, welke van ja antwoorde. Waarop L. Kool wederom eenige reden<br />
sprak, en vroeg daarna die persoon welke hem na een teken van het saligmakende geloof<br />
gevraagd hadde of ymant wel het geloof hebben konde sónder daarvan versekert te zijn.<br />
En antwoorde van jaa, met bijvoeginge: Job wasser van versekert. Waarop L. Kool toon<br />
de dat ymand het geloof wel hebben konde, sonder de versekering derselve te besitten.<br />
En eyndigde dese redeneringe of deducta, daar eenige weynige vraagen tusschen gestelt<br />
waren, met een vermaninge en wensch van 't goede. En sluytede dese oeffeninge, die<br />
meer als een uyr geduyrde, met een gebed, dog sonder het Onse Vader te bidden, en met<br />
een vers te singen.<br />
Dit verslag in de acta van een door een predikant bij gewoonde oefening laat in eerste instan<br />
tie zien welke formele grenzen er in de ogen van de kerkelijke autoriteiten werden overschre<br />
den. Op de vraag van Kool aan de dominee hoe zijn oordeel luidde, antwoordde deze 'dat<br />
hij verwondert was dat hij hem die vraag deede, alsoo hij wist datter de wette tegen waren,<br />
en dat de predicant geen wetgever was maar dat de predicant verpligt was de gemaakte wet<br />
ten te gehoorsamen'. Voor ons is het verslag echter vooral leerzaam vanwege de aandacht<br />
die het schenkt aan de stof waarover tijdens de oefening werd gehandeld.<br />
In het algemeen zullen ten aanzien hiervan verschillende typen conventikels hebben be<br />
staan. Vermoedelijk stond in de meeste oefeningen, conform de kerkelijke voorschriften, de<br />
behandeling van een zondagsafdeling uit de Heidelbergsche Catechismus centraal. Andere<br />
oefenaars durfden het aan om het woord te voeren over gekozen bijbelteksten of vrije the<br />
ma's, 'als de wedergeboorte, de bedriegelijkheyd van 's menschen herte, het oordelen over<br />
91 Acta 26-27 april 1729.<br />
92 Dit vers bestaat niet; gezien de thematiek is waarschijnlijk een vers uit hoofdstuk 13 bedoeld.<br />
19
Conventikel wezen in de classis Dordrecht<br />
de zielenstaat van een ander etcetera'. 93<br />
Hier doemde het gevaar van heterodoxie op, hetgeen<br />
nog meer het geval was bij een derde categorie conventikels: die waar het vrije onderlinge<br />
gesprek beoefend werd. Vanuit een gezelschap te Strijen werd ooit onder meer de stelling<br />
verspreid 'dat niet de siel maar het lychaam sondigde', maar na kerkelijke vermaning ook<br />
weer herroepen. 94<br />
Men krijgt trouwens de indruk dat het dogmatische of confessionele bewustzijn<br />
van de conventikelbezoekers lager was dan de predikanten vermoedden. In Geertruidenberg<br />
was het voorgekomen dat 'een seker quesel' vooral 's winters op vaste tijden<br />
'conventiculen en oeffeningen' hield, 'waerdoor selfs eenige van de gereformeerde tot de afgoderije<br />
des pausdoms sijn verleyt geworden'. 95<br />
De oefening zoals die ons van Laurens Kool in Nieuw-Beijerland werd beschreven lijkt<br />
echter in zoverre representatief, dat daar expliciet werd ingegaan op een thema dat waarschijnlijk<br />
vele bezoekers naar het conventikel gedreven heeft. Kool stelde aan sommige aanwezigen<br />
een vraag omtrent de kenmerken van het ware geloof, om op de gegeven antwoorden<br />
zijn betoog te bouwen. Aan het eind ging hij in op het probleem of men het ware geloof<br />
bezitten kon zonder daarvan verzekerd te zijn, een vraagstuk dat in piëtistische kringen met<br />
name in de jaren omstreeks 1740 op ruime schaal discussies en spanningen veroorzaakte. 96<br />
Juist het conventikelwezen bood gelegenheid om samen de vragen rond de persoonlijke geloofsbeleving<br />
te bespreken, zeker wanneer in de openbare prediking meer werd ingegaan<br />
op de objectieve kanten van het geloof dan op de 'bevindelijke' toepassing ervan op de individuele<br />
ziel. De oefenaar had een eenvoudig en gemoedelijk taalgebruik en wist intuïtief vaak<br />
beter dan de geleerde en statusbewuste predikant tot het hart van het gemeentelid te spreken.<br />
Daarnaast vormde het conventikel de plaats waar men op intieme wijze de persoonlijke<br />
geloofservaringen kon uitwisselen: iemand vertelde zijn 'bekeringsweg', waarbij de toehoorders<br />
hetzij bemoedigd en bevestigd, hetzij op gebreken en lacunes konden worden gewezen<br />
in het eigen geloofsleven. 97<br />
Besluit<br />
De acta van de classis Dordrecht bleken geschikt voor een eerste kennismaking met het gereformeerde<br />
conventikelwezen in de 17e en 18e eeuw. Maar het gaat uiteraard slechts om een<br />
begin van het onderzoek naar dit nog weinig bekende stuk kerkgeschiedenis. Enkele grondlijnen<br />
zijn via allerlei praktijkvoorbeelden wel zichtbaar geworden, zoals het experimenteren<br />
van gemeenteleden met alternatieve en private vormen van catechese, de kritiek op de<br />
kerkelijke prediking en geloofspraktijk, alsmede het niet-ambtelijke (door oefenaars uitgeoefende)<br />
pastoraat van piëtistische, naar geloofszekerheid zoekende gereformeerden. Andere<br />
aspecten vragen nog om licht in de duisternis. Te denken valt aan het verband tussen<br />
het conventikelwezen en het openbare dan wel private godsdienstonderwijs (en -auto-<br />
93 Acta 22-25 juni 1717.<br />
94 Acta 21-23 juni, 6-7 sept. en 1-2 nov. 1718.<br />
95 Acta 19-20 juni 1736.<br />
96 ZieF.A. vanLieburg, 'De gereformeerde sekte der Knabbenhouwers. Een polemiek in 1742 tegen de zekerheid<br />
van het geloof', Rotterdams jaarboekje 6e reeks, 9(1988)227-250, endez., Eswijlerianen in <strong>Holland</strong>, 1734-1743. Kerk<br />
en kerkvolk in strijd over de 'Zielseenzame meditatiën' van Jan Willemsz. Eswijler (circa 1633-1719) (Kampen 1989).<br />
97 Zie ook F. A. van Lieburg, 'Piëtistische egodocumenten in de achttiende eeuw', SpiegelHistoriael 25 (1990) 320-<br />
324, en dez., Gereformeerde vroomheid in de achttiende eeuw (Kampen <strong>1991</strong>).<br />
20
Conventikelwezen in de classis Dordrecht<br />
didaxie), 98<br />
de rol die het boek - het gelezen én gezongen woord - in de gezelschappen heeft<br />
gespeeld, 99<br />
de prosopografie van de talrijke oefenaars, de houdingen en opvattingen van de<br />
kerkelijke en maatschappelijke elite over het fenomeen van de godsdienstige gezelschappen,<br />
alsmede de beeldvorming in de samenleving over de conventikels en hun bezoekers.<br />
Een scala van bronnen ligt te wachten op bestudering om dieper tot het reilen en zeilen<br />
van het conventikelwezen door te dringen: levensbeschrijvingen, egodocumenten, polemieken,<br />
preken en theologische werken, opiniërende verhandelingen, plakkaten en gerechtsstukken,<br />
enzovoorts. Intussen moge het hier gepresenteerde materiaal uit het archief van<br />
de classis Dordrecht de rijkdom hebben geïllustreerd van kerkelijke acta en verordeningen,<br />
waarvan overigens die van lokale gemeenten niet mogen worden buitengesloten. Hopelijk<br />
is een aanzet gegeven en een reeks vragen opgeroepen die kan stimuleren tot voortgezet<br />
bronnenonderzoek naar de ontwikkeling en vormen van 'sociabiliteit' binnen het gereformeerde<br />
protestantisme ten tijde van de Republiek, welk onderzoek tegelijk een voorwaarde<br />
vormt voor een beter begrip van de Nederlandse kerkgeschiedenis in de eeuw van de Afscheiding.<br />
100<br />
98 Zie over de algemene problematiek W. Frijhoff, 'Van onderwijs naar opvoedend onderwijs. Ontwikkelingslijnen<br />
van opvoeding en onderwijs in Noord-Nederland in de achttiende eeuw', in: Onderwijs en opvoeding in de achttiende<br />
eeuw (Amsterdam-Maarssen 1981) 3-39.<br />
99 Zie F. A. van Lieburg, 'Piëtistische lectuur in de zeventiende en achttiende eeuw', Documentatieblad Nadere Reformatie<br />
13 (1989) 73-87.<br />
100 Vgl. G.J. Schutte, 'De Afscheiding van 1834 herdacht', Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden<br />
101 (1986) 400-415, aldaar 409.<br />
21
Rob van Baarle<br />
Een Koreaanse toerist in 1885.<br />
Een beschouwing over enkele <strong>Holland</strong>se steden<br />
door Yu Kil-chun<br />
Korea werd in de vorige eeuw door de Europeanen het kluizenaarsrijk genoemd omdat het<br />
zich voor de buitenwereld hield afgesloten. Toen het zijn grenzen eenmaal geopend had,<br />
werd het maar door een handvol Nederlanders bezocht en Nederlandse reisbeschrijvingen<br />
van dat land dateren pas van na de eeuwwisseling. Het merkwaardige is dat er, omgekeerd,<br />
al vlug een Koreaan was die verscheidene Nederlandse steden bezocht en er ook een beschrijving<br />
van heeft nagelaten. Deze komt voor in een boek 1<br />
dat hij later uitgaf over de maatschappelijke<br />
instellingen en technische verworvenheden in het westen en over de steden die<br />
hij er gezien had. Het fragment over de <strong>Holland</strong>se steden heb ik hier integraal uit het Koreaans<br />
vertaald en van een inleiding en noten voorzien. Het gaat over Den Haag, Leiden,<br />
Amsterdam en Rotterdam.<br />
De auteur, Yu Kil-chun geheten, was niet alleen de eerste Koreaanse toerist in <strong>Holland</strong> maar<br />
was ook in ander opzicht bijzonder. Hij was bij voorbeeld een van de eerste Koreanen die<br />
in Japan studeerden en de eerste die dat in Amerika deed.<br />
Zijn land had nog maar pas, als laatste land van Oost-Azië, een eind gemaakt aan zijn<br />
eeuwenlange afzondering door enkele havens voor de wereldhandel open te stellen. Het was<br />
niet van harte gegaan, want de meeste Koreanen beschouwden de westerlingen nog als barbaren<br />
die niets goeds konden brengen. Korea had zijn afzonderingspolitiek niet alleen tientallen<br />
jaren langer volgehouden dan China en Japan, die zich eveneens naar binnen hadden<br />
gekeerd, maar zijn isolement was ook vollediger geweest. Om even in de geschiedenis terug<br />
te gaan: sinds de invallen van legers van Japan omstreeks 1600 had Korea zijn handel met<br />
dat land beperkt tot een haven op zijn zuidkust en mochten er geen Japanse gezantschappen<br />
meer naar Seoul komen. Omgekeerd waren er sindsdien af en toe Koreaanse gezantschappen<br />
naar de hoofdstad van Japan gegaan maar daaraan was al in de 18e eeuw een eind gekomen.<br />
Met China, zijn andere buur, waren de betrekkingen wat hartelijker maar ook niet<br />
nauw: Korea was een Chinese vazalstaat maar vrij van inmenging in zijn binnenlandse aangelegenheden.<br />
Een paar maal per jaar ging er een gezantschap naar China, zo nu en dan<br />
kwam er omgekeerd een naar Seoul en bij zulke gelegenheden werd ook wat handel gedreven.<br />
Via Peking, waar immers westerse missionarissen waren gevestigd, sijpelden zo het<br />
christendom en een miniem beetje kennis van de wereld het land binnen. Zij die zich enigszins<br />
voor het Westen interesseerden hadden echter geen macht en maar weinig aanzien; het<br />
waren tolken en leden van families die uit de gratie waren. Het christendom werd trouwens<br />
door de overheid als een bedreiging voor de maatschappelijke orde gezien en de gelovigen<br />
werden meer dan eens vervolgd. Verder werden in de 19e eeuw westerse schepen die soms<br />
met geweld op opening van het land kwamen aandringen, of die clandestien missionarissen<br />
aan land zetten, opium wilden verkopen of zo maar op avontuur kwamen, zoveel mogelijk<br />
geweerd.<br />
Al met al was in Korea een traditie van vreemdelingenverkeer en culturele uitwisseling<br />
ver te zoeken. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat het land in zaken als techniek en<br />
1 Uit hdst. 20 van Söyu Kyönmun ('Westerse ervaringen'), Tokio, 1895, herdrukt Seoul, 1969.<br />
22
Een Koreaanse toerist in 1885<br />
natuurwetenschap hopeloos achter was. Niet alleen was zijn buitenlandse handel onderontwikkeld,<br />
ook zijn binnenlandse handel was gering. Het land buitte zijn hulpbronnen niet<br />
uit en was onnodig arm.<br />
Maar zoals gezegd, was aan de afzondering van Korea een eind gekomen. Het was tenslotte<br />
Japan, dat zelf eerder zijn grenzen voor de wereldhandel had moeten openen en zich<br />
sindsdien voortvarend was gaan moderniseren, dat er een voet tussen de deur kreeg. Het<br />
dwong in 1876 Korea een handelsverdrag af en mocht daar in enkele havens handel gaan<br />
drijven. Het Koreaanse hof veranderde zijn houding, stak voorzichtig zijn neus buiten de<br />
deur en liet in China en Japan informatie vergaren over nieuwe technieken en moderne instellingen<br />
van westerse herkomst. Zo stuurde het in 1881 een flinke groep heren met hun<br />
gevolg naar Japan om daar uitgebreid rond te kijken en vervolgens rapport uit te brengen.<br />
Dit gebeurde nog onofficieel, om in het land geen beroering te brengen, maar het jaar daarop<br />
sloot de Koreaanse regering al handelsverdragen met Amerika, Engeland en Duitsland. 2<br />
Met ingang van het jaar 1883 werden enkele havens voor westerse schepen opengesteld.<br />
Het is dus wel opmerkelijk dat Yu Kil-chun net twee jaar later op eigen gelegenheid door<br />
<strong>Holland</strong> kon reizen, westers gekleed, Engels sprekend en ook overigens aan het westerse leven<br />
gewend, zodat hij nauwelijks schijnt te zijn opgemerkt. Wat was hij voor iemand?<br />
Yu was van goede familie en dat was in Korea, met zijn beambtenadel, belangrijker dan<br />
dat zijn familie verarmd was. Hij viel op door zijn intelligentie en zijn literaire vaardigheden<br />
en leerde bij zijn studies invloedrijke jonge hovelingen kennen. Het hof was nu gematigd<br />
vooruitstrevend en zond met de eerder genoemde groep, die in Japan de produkten van de<br />
moderne techniek ging bekijken, een drietal jongelui mee om in Japan onderwijs te gaan<br />
volgen. Een van hen was Yu Kil-chun, toen 25 jaar oud. Hij kwam in Tokio op de school<br />
van Fukuzawa Yukichi, die twintig jaar eerder zelf Europa en Amerika had bezocht en een<br />
groot kenner van het Westen en een voorvechter van modernisering was geworden. 3<br />
Na ruim een jaar studie keerde hij naar zijn land terug. Hij steeg er op de maatschappelijke<br />
ladder, want al had hij nooit aan de ambtenaarsexamens deelgenomen, hij kreeg toch een<br />
regeringsbetrekking, het uitgangspunt van elke carrière. Meer dan aan zijn ambt wijdde Yu<br />
zijn aandacht echter aan de ontwikkeling van Korea's eerste nieuwsblad. Door tegenwerking<br />
van de conservatieven kwam dit project voorlopig niet van de grond en verloor Yu zijn ambt.<br />
Daartegenover mocht hij, omwille van zijn verworven kundigheden, wel mee met het eerste<br />
Koreaanse gezantschap dat, in de zomer van het jaar 1883, naar de Verenigde Staten ging.<br />
Dit gezantschap bezocht daar verschillende grote steden en werd door zijn Amerikaanse<br />
gastheren in contact gebracht met allerlei zaken die een moderne maatschappij kon aanbieden.<br />
In Amerika lokte het avontuur blijkbaar, want toen het gezantschap weer vertrok, mocht<br />
hij blijven om op staatskosten verder te studeren. Hij deed dat in verscheidene plaatsen in<br />
Nieuw-Engeland.<br />
Intussen had Korea zijn naam van Land der Morgenkalmte geen eer aangedaan. Door de<br />
plotselinge veranderingen, in een land dat aan veranderingen helemaal niet gewend was, waren<br />
er in 1882 al ernstige ongeregeldheden ontstaan die internationale repercussies hadden.<br />
2 Nederland sloot tenslotte geen verdrag. Zie R.C. van Baarle, 'Nederland en Korea, het kluizenaarsrijk', Spiegel<br />
historiael, juli/aug. 1990.<br />
3 Een relaas van zijn reizen staat in zijn autobiografie De poorten gaan open, Amsterdam, 1983. Zijn bemoeienissen<br />
met Korea worden er slechts aangestipt. Het was Fukuzawa die de oprichting van het Koreaanse nieuwsblad<br />
krachtig steunde en, op een heel ander vlak, de wapens leverde voor de coup van 1884.<br />
23
Een Koreaanse toerist in 1885<br />
Aft>. 1. Yu Kil-chun als student in Amerika<br />
(1884). Overgenomen uit: Yu Tong-chun, Yu Kilchun-jön,<br />
Seoul, 1987.<br />
In december 1884 escaleerde de toestand. Er werd een mislukte staatsgreep gepleegd,<br />
waarbij nogal wat bloed van hooggeplaatsten vloeide. De daders waren progressieve jongelui<br />
- de kring waar ook Yu Kil-chun uit voortkwam -, die op Japan waren georiënteerd. Zij<br />
vonden dat de ontwikkelingen in het land niet snel genoeg gingen en vreesden dat de hogere<br />
ambten zouden gaan naar de minder progressieve partij, die op China was georiënteerd.<br />
Een complicatie was nog dat zij de Japanse consul zo ver hadden gekregen dat hij met hen<br />
meedeed.<br />
Toen Yu het grote nieuws van de staatsgreep hoorde, besloot hij naar zijn land terug te<br />
gaan. Hij deed dat in de zomer van 1885 maar niet zonder zijn reis te onderbreken voor een<br />
uitgebreid bezoek aan Europa. 4<br />
Hij bezocht Engeland en Frankrijk, Nederland, België en<br />
Duitsland en ook nog Spanje en Portugal, maar in welke volgorde is niet bekend.<br />
Door zijn jarenlange verblijf en studie in het buitenland had hij een unieke kennis opge<br />
daan en hij dacht misschien dat er voor hem in Korea een mooie carrière in het verschiet<br />
lag. Maar overeenkomstig de waarschuwingen van vrienden die na de coup naar Japan wa<br />
ren gevlucht, was het welkom dat hij in zijn land kreeg niet warm. Vanwege zijn connecties<br />
met de plegers van de coup werd hij gevangen gezet en hij ontkwam slechts aan executie door<br />
de voorspraak van enkele aanzienlijken.<br />
De periode van huisarrest die hij kreeg opgelegd benutte hij voor het opschrijven van wat<br />
hij in het Westen gezien, gehoord en gelezen had. Zijn aantekeningen en zijn manuscript<br />
werden daarbij wel eens gestolen of ze raakten zoek, maar ten slotte maakte hij een soort<br />
van compendium van het Westen, dat hij Westerse ervaringen noemde. De politieke toestand<br />
verhinderde echter de publikatie ervan; pas in 1895 kon hij het uitgeven.<br />
Het grootste deel van zijn boek wordt ingenomen door een thematische behandeling van<br />
allerlei westerse instellingen en de denkbeelden die er aan ten grondslag lagen: regeringsstel<br />
sels, belasting- en onderwijsstelsels, politieke partijen, de werking van een krant, een zieken-<br />
4 Hij was niet de eerste Koreaan in Europa. Een jaar eerder waren enkele leden van het gezantschap via Europa<br />
naar hun land teruggekeerd. Zij deden echter Nederland niet aan.<br />
24
Een Koreaanse toerist in 1885<br />
huis, een postkantoor en vele zaken meer, die in Korea nog onbekend waren of net waren<br />
ingevoerd. De rol die het boek speelde bij het invoeren van de nieuwe cultuur in Korea was<br />
groot, onder andere doordat het niet in het Chinees was geschreven, maar in een mengvorm<br />
van Chinees en Koreaans, die gemakkelijker te lezen was. Overigens waren in Oost-Azië<br />
zulke boeken over het Westen geen onbekend verschijnsel. In Japan had Fukuzawa er een<br />
geschreven dat enorme oplagen haalde en ook in China waren er verscheidene uitgekomen.<br />
Omdat Yu zijn boek schreef om zijn landgenoten voor het Westen te interesseren, is zijn<br />
toon haast altijd positief. Het valt op dat hij telkens terugkomt op de properheid van de westerse<br />
steden en vooral op de bestrating. Dit wordt begrijpelijk als men weet dat in Korea plaveisel<br />
een schaars artikel was en dat de steden er naar westerse begrippen onbeschrijfelijk<br />
vuil waren. Yu meende ook dat de grootheid van een land was op te maken uit de pracht<br />
van het vorstelijk paleis waar hij dan ook steeds veel aandacht aan schonk.<br />
Ten slotte mag misschien nog iets worden gezegd over Yu's verdere wisselvallige leven.<br />
Het huisarrest dat hem was opgelegd werd pas na zeven jaar opgeheven. Twee jaar nadien<br />
veranderde de politieke toestand helemaal in zijn voordeel. De op Japan georiënteerde partij<br />
kwam aan de regering en Yu maakte er, onder andere als minister van binnenlandse zaken,<br />
deel van uit. Het nieuwe bewind begon energiek met veranderingen, kwam echter al gauw<br />
weer ten val. Yu Kil-chun vluchtte naar Japan. Toen hij twaalf jaar later uit zijn ballingschap<br />
kon terugkeren, was het met Korea anders gelopen dan hij had gehoopt. Japan was een sterke,<br />
imperialistische mogendheid geworden en had Korea tot een protectoraat gemaakt. Yu<br />
moest het in 1910 nog beleven dat zijn land een Japanse kolonie werd. Hij stierf vier jaar later.<br />
Grote steden in <strong>Holland</strong><br />
Den Haag<br />
1. Deze plaats is <strong>Holland</strong>s hoofdstad. Zij heeft meer dan 90.000 inwoners. Ofschoon men<br />
bij de bouw van de huizen vaak rode baksteen gebruikt, vertonen ze toch een groots en<br />
mooi ontwerp. Ze zijn niet van dezelfde schaal als die in Engeland en Frankrijk en zo zorgen<br />
brede vensters en deuren voor licht en helderheid. Ook de manier waarop de grote<br />
rijwegen zijn doorgetrokken is niet als in andere landen: hun breedte staat amper toe dat<br />
twee wagens naast elkaar rijden. Op de kruispunten zijn vaak perken aangelegd, waar<br />
stenen en bronzen beelden in het rond staan en ook de aanplanting van de bomen is in<br />
rijen gedaan. Langs de wegen staan zeer dikke, grote bomen in volle weelde. Het water<br />
van de grachten is schoon, nergens is vuil. Nu, het ligt in de aard van de <strong>Holland</strong>ers, genoegen<br />
te scheppen in properheid, en het schrobben van de straat en het onderhouden<br />
van hun huizen doen zij vaak met verve. Verder drijft er ook in de grachten helemaal geen<br />
vuil; uitstekende takken en dorre bladeren in de bomen knipt men weg. Omdat deze keurige<br />
aanblik bij steden in andere landen vergeleken kenmerkend is, noemt men dit elders<br />
de <strong>Holland</strong>se properheidsmanie.<br />
2. Het Koninklijk Paleis 5<br />
is beperkt van afmetingen, waardoor het in grandeur achter staat<br />
bij die in Engeland en Frankrijk, maar zijn ontwerp, dat fraai is en fris, vertoont toch een<br />
5 Huis ten Bosch, gelegen in het Haagse Bos, in 1645 voor de Oranjes gebouwd door Pieter Post, in 1734 verbouwd<br />
door Daniël Marot e.a. In de grote middenzaal beschilderde panelen met taferelen uit het leven van<br />
prins Frederik Hendrik. Het paleis was destijds onbewoond.<br />
25
Een Koreaanse toerist in 1885<br />
paar opmerkelijke vleugels, zodat zijn statigheid onovertroffen is. Bij de versiering van<br />
het interieur is de nadruk gelegd op heldere schoonheid; beeldhouwwerken zijn niet aan<br />
gebracht. Op schilderingen, gedaan in dunne inkten, zijn personages afgebeeld. De ma<br />
nier waarop licht en schaduw zijn geworpen komt de werkelijkheid zeer nabij. Bij het pa<br />
leis is een koninklijk park, waar oude, hoge bomen een diep en innig bos vormen en het<br />
ruisen van de vlagende wind ons energie geeft. Men heeft het tot een wandeloord voor<br />
de stedelingen gemaakt en omdat op zomerdagen de heren en dames zich er in menigten<br />
verzamelen, brengt men er legermuziek, hetgeen nog tot het genoegen bijdraagt.<br />
Leiden<br />
1. Deze plaats ligt ca. 30 li 6<br />
noordelijk van Den Haag en is de vijfde stad van <strong>Holland</strong>. Zij<br />
heeft ruim 38.000 inwoners. Wat de hoedanigheid van de aangelegde wegen betreft, breed<br />
zijn ze niet, maar de dichte bestrating met baksteen is mooi hard. Ofschoon de manier<br />
waarop de huizen zijn opgetrokken niet luxueus is, zijn de verhoudingen waarin met hout<br />
en steen is gewerkt keurig. De grachten zijn wel nauw maar het stromende water is zo<br />
rein dat men er zijn gezicht in kan spiegelen. De bomen hebben een volle kruin, het klare<br />
ruisen van de wind is genoeg om een mens goede zin te geven. Gedruis van paarden en<br />
voertuigen is er weinig; drukke handel is er niet. De natuur is er prachtig en de manieren<br />
van de mensen zijn elegant. Het is een oord waar de letteren van het land worden gedo<br />
ceerd.<br />
2. De plaats bezit een universiteit en ook een daartoe behorend museum van oudheden.<br />
Met een verheven air staat zij plechtig midden in de stad. 7<br />
Omdat zij elk jaar voortreffelij<br />
ke geleerden voortbrengt die diverse wetenschappen hebben gestudeerd, is zij in Europa<br />
vermaard. Nu, over de reden dat deze universiteit is gesticht, wordt in het Westen een<br />
mooi verhaal overgeleverd, dat ik hier, zij het kort, zal weergeven. Meer dan 200jaar gele<br />
den was het nog de tijd dat de oude en de nieuwe Jezus-sekte met elkaar in conflict waren.<br />
In die tijd was het land Spanje oppermachtig en omdat het ook de oude godsdienst eerbie<br />
digde, zag het de nieuwe godsdienst met lede ogen aan. Daar de koning van Spanje toen<br />
vele soldaten zou uitzenden en <strong>Holland</strong> tuchtigen, riep hij op tot de krijg en stuurde hij<br />
gezanten om <strong>Holland</strong> de oorlog aan te zeggen en het te vermanen, dat als het de oude<br />
godsdienst van Spanje niet zou eerbiedigen, aan een vernietigende ramp niet zou ontko<br />
men. Maar de inwoners van de stad Leiden waren hier niet bang voor; zij spraken elkaar<br />
moed in en voerden het plan uit, zich te weren. Het scheen dat hun legermacht zo klein<br />
was dat zij het grote leger van Spanje niet af zouden kunnen slaan maar zij telden hun<br />
gevallenen niet en versloegen in een bloedige maar heldhaftige strijd hun overmachtige<br />
vijand. Omdat het volk buitengewoon grote verdienste had vergaard, was het rechtvaar<br />
dig dat de regering zijn enorme prestatie zou belonen. Toen zij het volk naar zijn verlan<br />
gens vroeg, zei iedereen dat het zijn wens was, een hogeschool te stichten tot zegen van<br />
het nageslacht. Daarom bouwde de regering, aan het verlangen van het volk gehoor ge<br />
vend, deze hogeschool.<br />
6 Een komt overeen met 576 m.<br />
7 Universiteit in 1581 gevestigd in de gebouwen van een klooster. De Leidenaars hebben het niet geweten maar<br />
omstreeks de eeuwwisseling moeten de Koreaanse geleerden van hun universiteit een hoge dunk hebben gehad;<br />
verder zwaait de auteur alleen de universiteit van Berlijn en van Boston zoveel lof toe.<br />
26
Een Koreaanse toerist in 1885<br />
Afb. 2. Het Koreaans gezantschap naar Amerika (1883). Yu Kil-chun staat als derde van links. Gemakkelijk<br />
herkenbaar zijn de Amerikaanse secretaris en de Japanse en Chinese tolk. Het hoofd van<br />
de missie zit tussen twee mannen die hem een jaar later, bij een staatsgreep, naar het leven zouden<br />
staan. Overgenomen uit: Yu Tong-chun, Yu Kil-chun-jön, Seoul, 1987.<br />
Amsterdam<br />
1. Deze stad ligt ongeveer 90 li noordelijk van Leiden en is er door een spoorweg mee ver<br />
bonden; het aantal inwoners is meer dan 270.000. Zij is gelegen aan de oever van de grote<br />
zee en is voor de Europese handel een voorname haven; verder heeft haar goederenrijk<br />
dom haar tot de grootste stad van <strong>Holland</strong> gemaakt. Het steenmateriaal waarmee men<br />
bouwt wordt in dit land niet voortgebracht maar toch zijn er veel huizen die van steen<br />
zijn gebouwd en zijn ook de wegen met steen geplaveid. De marktpleinen doen in drukte<br />
niet voor die in Engeland en Frankrijk onder. Omdat het water van de rivier kriskras door<br />
de stad stroomt, heeft men over de 300 houten bruggen geslagen en door een kunstgreep<br />
om ze te openen en te sluiten laat men de schepen passeren. Zo is het met de bruggen<br />
in alle <strong>Holland</strong>se steden.<br />
2. Het Koninklijk Paleis 8<br />
neemt een plaats in het middelpunt van de stad in; het is meer<br />
dan 40 kan lang en 17 kan breed. Het is een helder, meesterlijk gebouw van wit steen. Van<br />
binnen is geen gloed van goud en edelgesteente toegepast maar zijn de vensters licht en<br />
de vertrekken schoon, en zo heeft men een toppunt van zuivere schoonheid bereikt. Som<br />
mige vertrekken zijn in zachte kleuren geschilderd, andere kamers zijn bekleed met ge<br />
dessineerde zijde, ook zijn er eenvoudig uit wit steen opgetrokken vertrekken, die wel 10<br />
kan of meer groot kunnen zijn. De feestzaal is groot en ruim, de hoogte van de zoldering<br />
bedraagt er meer dan honderd voet. In de nok hangt het vele takwerk van een gaslamp<br />
aan een gouden ketting neer.<br />
8 Paleis op de Dam, in 1648 gebouwd als raadhuis naar ontwerpen van Jacob van Campen, onder Lodewijk Napoleon<br />
in 1808 tot paleis gemaakt. Afmetingen 80 bij 63 m. Hoogte burgerzaal 28 m. Een kan is een lengtemaat<br />
gebruikt voor gebouwen, zoveel als 1,8 m.<br />
27
Een Koreaanse toerist in 1885<br />
3. Het Kristallen Huis 9<br />
is een prachtig bouwwerk in de stad en een plaats van verpozing<br />
voor de stedelingen. Uit het hart ervan steekt een verheven reuzentoren omhoog en het<br />
hele gebouw heeft een geraamte van ijzeren staven overdekt met glas, zodat flonkerende<br />
zwierigheid tot half in de hemel oprijst. De begane grond is belegd met houten planken<br />
en precies in het midden is een muziekpodium aangebracht, waar soms mooie liederen<br />
op heerlijke wijzen na elkaar ten gehore worden gebracht. Verder zijn er in één vertrek<br />
befaamde schilderijen uitgestald en is het de wandelaars toegestaan ze te bezichtigen.<br />
Ook zijn er aan weerskanten van het gebouw zaakjes met wijn, thee en koffie.<br />
4. De slijperijen van diamanten zijn in de wereld vermaard. In alle landen van het hedendaagse<br />
Europa zijn diamanten zeer gezocht maar omdat elders de mensen de kunst van<br />
het bewerken en van het vervaardigen van fraaie stenen niet machtig zijn, komen allen<br />
naar deze stad en laten ze hier bewerken. Wat nu diamanten aangaat, schitterende kleurloze<br />
zijn er altijd veel, maar ook gele, groene en blauwe draagt men van tijd tot tijd. Grote<br />
diamanten zijn zeer moeilijk te verkrijgen, maar omdat die welke één duim of meer in<br />
doorsnee meten beslist in de kronen van koningen en keizers worden gebruikt, schat men<br />
deze stenen in alle landen even hoog. Omdat verder bij het slijpen van diamant gruis van<br />
diamant onontbeerlijk is, is deze kunst zeer moeilijk. Men zegt dat een juweel van de<br />
koning van Engeland één voet hoog en één duim en twee tienden breed is en dat het 15<br />
miljoen daalders waard is.<br />
Rotterdam<br />
1. Deze plaats is de tweede stad van <strong>Holland</strong> en haar bevolking bedraagt ruim 120.000 man.<br />
Omdat de handel in haar havens zeer bedrijvig is en het scheepsverkeer nooit ophoudt,<br />
is zij in een tijdsbestek van 30 jaar zo rijk en bedrijvig geworden dat zij de oude stad Amsterdam<br />
naar de kroon steekt. De straten zijn proper, de grachten schoon, de huizen zijn<br />
fraai van proportie, maar meesterlijke of reusachtige gebouwen zijn er toch schaars. De<br />
mensen gaan er meest te voet, paarden en wagens rijden er weinig. De bruggen kunnen<br />
allemaal open en dicht, hetgeen het passeren van de schepen gemakkelijk maakt. Molens<br />
staan in de stad overal en verschaffen een middel om water op te halen. Ten westen van<br />
de stad is een openbaar park aangelegd en tot een plaats van verpozing voor de heren<br />
en dames gemaakt. Bovendien zijn er veel scheepswerven en werkplaatsen.<br />
9 Paleis voor Volksvlijt, naar het voorbeeld van het Londense Crystal Palace in 1864 voor tentoonstellingen gebouwd<br />
door Cornelis Oudshoorn, afgebrand in 1929. De aansluitende U-vormige galerij met winkels, uit 1882,<br />
is later gevallen onder de slopersbal. Het Paleis voor Volksvlijt had zijn eigen orkest, o.l.v. Johan M. Coenen.<br />
28
Herman Noordegraaf<br />
F.W.N. Hugenholtz als voorganger van de Protestantenbond<br />
in Schiedam 1<br />
De ontmoeting tussen christendom en socialisme was bij het ontstaan van de moderne arbeidersbeweging<br />
een zeer moeizame. Tussen beide gaapte een grote, bijna als onoverkomelijk<br />
ervaren kloof. Velen in de kerk verwierpen het socialisme vanwege zijn revolutionaire karakter,<br />
zijn historisch-materialistische filosofie en zijn anti-godsdienstigheid. De meeste socialisten<br />
daarentegen zagen kerk en christendom als obstakels op de weg naar de socialistische<br />
samenleving, als reactionaire krachten die de vooruitgang belemmerden. Men was christen<br />
of socialist. Een keuze voor het socialisme betekende dan ook veelal een breuk met de kerk<br />
en vaak ook het christelijk geloof. De predikant F. Domela Nieuwenhuis is daarvan een bekend<br />
en typerend voorbeeld.<br />
We zien dat in de jaren negentig van de vorige eeuw enige predikanten zich aansluiten<br />
bij de socialistische beweging. Een aantal van hen, meestal vrijzinnige predikanten in Friesland,<br />
blijft echter in de kerk. Vanaf 1902 gaven zij het blad De Blijde Wereld uit. Dat was de<br />
eerste georganiseerde poging in Nederland om tot een ontmoeting tussen socialisme en<br />
christendom te komen. Weer anderen poogden wel een samengaan tussen beide te bewerkstelligen,<br />
maar traden uiteindelijk toch uit de kerk. Tot deze laatsten behoorde ook F.W. N.<br />
Hugenholtz jr. In dit artikel behandelen wij de periode waarin hij voorganger was van de<br />
Nederlandse Protestanten Bond in Schiedam (1895-1899). Dat is de tijd waarin zijn overgang<br />
naar het socialisme zich voltrok. Studie hiervan is van wijdere betekenis, omdat ze iets<br />
laat zien van de verhouding tussen christendom en socialisme in die tijd. Hugenholtz heeft<br />
bovendien De Blijde Wereld-dominees beïnvloed en is daarom ook om die reden van betekenis<br />
voor de wording van het christen-socialisme in Nederland.<br />
Levensloop tot de intrede in Schiedam<br />
Frederik Willem Nicolaas Hugenholtz werd op 24 juni 1868 in Zierikzee geboren. Hij stamde<br />
uit een predikantengeslacht dat, uit Duitsland afkomstig, zich in de 18e eeuw in Nederland<br />
vestigde. Zijn vader Frederik Willem Nicolaas (1839-1900) verliet de orthodoxe traditie<br />
van zijn voorvaderen en werd een vooraanstaand figuur in het vrijzinnig-protestantisme of,<br />
in termen van die tijd, het modernisme. 2<br />
Dit was een beweging in theologie en kerk, die vanaf<br />
ongeveer het midden van de 19e eeuw probeerde tot een nieuwe doordenking te komen van<br />
de relatie tussen christendom en cultuur. Het wilde de resultaten van de natuurwetenschappen,<br />
het historisch-kritisch bijbelonderzoek e.d. verwerken en recht doen aan de moderne,<br />
autonome mens. De beweging stond dan ook kritisch tegenover het traditionele christendom,<br />
dat uitging van een onfeilbaar Schriftgezag en een eens en voor altijd gegeven openbaring.<br />
Een organisatorisch concentratiepunt vormde de in 1870 opgerichte Nederlandse Pro-<br />
1 In mijn boek Het kruis en de rode vaan. Socialisme en Christendom in Schiedam voor de Tweede Wereldoorlog (Schiedam<br />
1986) 17-29, besteedde ik ruime aandacht aan Hugenholtz. Verdergaand onderzoek leverde nieuwe gegevens<br />
op, die ik in dit artikel heb verwerkt. Behalve uit schriftelijke bronnen heb ik ook enige gegevens verkregen via<br />
mevrouw M. Fentener van Vlissingen-Hugenholtz (1903-1989), dochter van F.W.N. Hugenholtz.<br />
2 Zie voor het volgende de biografische schetsen in: J.P. de Bie, J. Loosjes ed., Biografisch Woordenboek van Protestanlsche<br />
Godgeleerden in Nederland ('s-Gravenhage 1931) 395-398, en het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek<br />
v (Leiden 1921) 247-248.<br />
29
Hugenholtz als voorganger van de Protestantenbond<br />
testanten Bond (NPB). Zijn orgaan werd het weekblad De Hervorming. Hugenholtz sr. was na<br />
zijn studie theologie in Leiden achtereenvolgens predikant te Delden (1863), Zierikzee<br />
(1867) en Santpoort (1875). Van 1875 tot 1885 was hij redacteur van De Hervorming. Hij was<br />
een man met een brede culturele en literaire belangstelling en een sterk sociaal besef. Hij<br />
zette zich aktief in voor de minder bedeelden. In 1885 vestigde hij zich in Grand Rapids in<br />
Michigan (vs) om daar als voorganger van een kleine groep uit Nederland afkomstige vrij<br />
zinnigen op te treden. Hier zou hij tot zijn overlijden werkzaam blijven.<br />
Zijn zoon Hugenholtz jr., die in Haarlem het gymnasium doorlopen had, studeerde theo<br />
logie aan het Unitarisch Seminarie en de Meadville Theological School te Meadville in<br />
Pennsylvania. In 1890 ging hij weer naar Nederland om in Leiden zijn studie theologie af<br />
te ronden. In 1891 keerde hij echter terug naar Amerika zonder zijn studie in Leiden afge<br />
maakt te hebben. Kort daarvoor, op 6 juni 1891, was hij in Arnhem in het huwelijk getreden<br />
met Magdalena Zeeven, die hij al kende vanaf zijn schooltijd. Uit dit huwelijk zouden drie<br />
kinderen geboren worden: Frederik Willem Nicolaas (1895), Kornelius (1897) en Magdale<br />
na (1903).<br />
In Amerika rondde hij zijn studie af aan de Harvard University. In Muskegon (Michigan)<br />
probeerde hij een kerkelijke gemeente van de grond te krijgen. Deze poging mislukte door<br />
de onverschilligheid van de daar gevestigde Groningse en Friese boeren. In Hillside (Wis-<br />
consin) had hij meer succes. Hij had daar spoedig een eigen groeiende gemeente. Interessant<br />
uit deze tijd zijn een tweetal artikelen, die Hugenholtz publiceerde in De Hervorming van 22<br />
en 29 september 1894. Hierin gaf hij een uitvoerige beschrijving van een ten zuiden van Los<br />
Angeles gelegen staatsverbeteringsschool voor jeugdige misdadigers. Ze laten zijn toen<br />
reeds aanwezige belangstelling voor gevangeniswezen en reclassering zien; ze tonen ook dat<br />
hij toen nog geen socialist was, maar sterk beïnvloed was door burgerlijke verlichte denkbeel<br />
den: we komen wel een sterk sociaal besef tegen en een vooruitgangsoptimisme, maar geen<br />
klassenstrijdgedachte.<br />
Intrede in Schiedam<br />
In 1895 kreeg Hugenholtz een uitnodiging van de afdeling Schiedam van de NPB om haar<br />
voorganger te worden. 3<br />
Hij zou de laatst overgebleven vrijzinnige predikant in Schiedam,<br />
de bekende Francois Haverschmidt (Piet Paaltjens), moeten opvolgen, die op 19 <strong>februari</strong><br />
1894 een einde aan zijn leven had gemaakt. Inmiddels had de orthodoxe richting, in een ook<br />
in Schiedam heftige richtingenstrijd, de overhand gekregen. Het was dan ook niet te ver<br />
wachten, dat een vrijzinnig predikant beroepen zou worden. De kerkeraad van de Hervorm<br />
de Gemeente weigerde dit inderdaad.<br />
In Schiedam waren verschillende vrijzinnig-protestantse groepen aktief. Sedert 1874 be<br />
stond er een plaatselijke afdeling van de NPB. Deze had echter zelf geen werkzaamheden ter<br />
hand genomen, maar fungeerde als een verenigingsband tussen de verschillende groepen,<br />
zoals een zang- en reciteervereniging, een zondagsschoolcommissie, een 'Protestantenver<br />
eniging' die godsdienstoefeningen organiseerde en de vereniging 'Paulus' die ondermeer le<br />
zingen organiseerde. Omdat de door de orthodoxe richting beheerste kerkeraad van de Her-<br />
3 Zie voor het volgende o.a.: D. Rook, Uit voorbije tijden. Momenten uit de opkomst en het voortbestaan der moderne richting<br />
in het zeventigjarig vereenigingsleven van Vrijzinnig-godsdienstigen te Schiedam, 10 october 1862-1932 (Schiedam 1932).<br />
30
Hugenholtz als voorganger van de Protestantenbond<br />
Afb. 1. Studenten van de Madville Theological School, mei 1888. Hugenholtz zit in de een na achterste<br />
rij, uiterst rechts. Foto collectie van de auteur.<br />
vormde Gemeente weigerde een vrijzinnig predikant te benoemen, gingen de vrijzinnigen<br />
tot aktie over. Zij besloten om de Schiedamse afdeling van de NPB het centrale punt van hun<br />
aktiviteiten te maken, 'Paulus' en de 'Protestantenvereniging' daarin te doen opgaan en de<br />
zondagsschool en de zangvereniging als onderafdelingen te laten voortbestaan. Uit de ad<br />
vertentie die de afdeling plaatste in De Hervorming van 11 mei 1894 kunnen we opmaken, dat<br />
zij de te benoemen nieuwe predikant vooral het godsdienstonderwijs aan de ongeveer 350<br />
leerlingen, het ziekenbezoek en het enige malen per jaar optreden in de godsdienstoefenin<br />
gen had toebedacht. Blijkbaar kostte het de nodige moeite om een modern predikant te vin<br />
den die Schiedam tot zijn werkterrein wilde verkiezen, want pas in het jaar daarop zou deze<br />
plaats bezet gaan worden. Het was P. H. Hugenholtz, de halfbroer van Hugenholtz sr., die<br />
uiteindelijk uitkomst bracht. Hij was in de afdeling gezien als voorganger en had derhalve<br />
de zeer geziene Ds. Haverschmidt herdacht met een rede naar aanleiding van Handelingen<br />
11:24: 'Hij was een goed man, vol des heiligen geestes en des geloofs'. 4<br />
Hugenholtz beval de<br />
Schiedamse afdeling van de NPB sterk zijn neef aan, die bereid zou zijn om zijn overzeese<br />
werkkring voor Nederland te verwisselen: '...waar hij een jong, frisch werkkrachtig persoon<br />
was, zou hij in Schiedam zeker tot aller genoegen en met succes werkzaam zijn'. 5<br />
De krachti<br />
ge aanbeveling van zijn oom leidde er uiteindelijk toe dat de afdeling Hugenholtz jr. be<br />
noemde.<br />
4 Ibidem, 35.<br />
5 Ibidem, 42.<br />
31
Hugenholtz als voorganger van de Protestantenbond<br />
Op zondag 29 september 1895 bevestigde zijn oom hem met een strijdbare rede. 6<br />
Als uit<br />
gangspunt had P. H. Hugenholtz het door het koor gezongen lied 'Wees niet bevreesd gij<br />
kleine stoet' gekozen; de Schiedamse afdeling was, zo hield P. H. Hugenholtz zijn gehoor<br />
voor, een kleine, maar krachtige stoet die zelfbewuste strijders voor vroomheid en waarheid<br />
moest vormen. Hij riep de afdeling en de nieuwe voorganger op om in deze zin te werken.<br />
F.W.N. Hugenholtz betrad daarop de kansel voor een al even strijdbare rede:<br />
Laat ons trachten te worden een gemeente, die heeft ééne behoefte, de behoefte aan reli<br />
gieus leven, waar allen strijden één strijd voor ware zedelijkheid, waar allen ondervinden<br />
één steun, den steun van God, de hulp en leiding der goddelijke liefde.<br />
Welke verwachtingen vele leden van de Schiedamse afdeling van de nieuwe voorganger had<br />
den, blijkt duidelijk uit de afsluitende woorden van het verslag in De Hervoming van 5 oktober<br />
1895:<br />
Zoo heeft de Schiedamsche afdeeling een eigen voorganger. Voorbij is nu dat gemis, na<br />
Haverschmidts dood al te pijnlijk gevoeld, het gemis aan één, om wie men zich scharen<br />
kan. Al is de betreurde doode bijna niet te vervangen, toch zal nu door huisbezoek, predi<br />
king en godsdienstonderwijs weer een band gelegd worden om alle leden der afdeeling,<br />
een band die hen tot gemeente vormt.<br />
Eerste jaren in de Schiedamse afdeling<br />
'Onze afdeling bloeit', schreef de secretaris van de afdeling in zijn jaarverslag over 1895/96. 7<br />
Hij voegde daaraan toe dat dit niet in de laatste plaats aan de nieuwe voorganger te danken<br />
was. Hij was nu door allen met warmte begroet en in de kring opgenomen. Het ledental was<br />
van 520 tot 692 gestegen, de zieken werden weer bezocht, de huwelijken door een eigen voor<br />
ganger ingezegend, het kerkbezoek was gestegen, de zondagsschool werd door ruim 300 kin<br />
deren bezocht en het aantal jongeren dat godsdienstonderwijs ontving van de voorganger<br />
bedroeg 369. De twee belangrijkste gebeurtenissen uit het eerste jaar waren een bazaar en<br />
de 'doopkwestie'. De opbrengst van de bazaar was bestemd voor vorming van een fonds voor<br />
de bouw van een eigen kerk.<br />
De doopkwestie was een geruchtmakende zaak die ook landelijk veel aandacht kreeg. De<br />
Hervormde kerkeraad in Schiedam weigerde de doopbediening in de afdeling goed te keu<br />
ren. Eén punt daarbij was dat Hugenholtz geen wettig predikant was. Zijn Amerikaanse stu<br />
die was namelijk niet erkend en Hugenholtz had geweigerd om opnieuw examens af te leg<br />
gen. Maar de belangrijkste reden was dat de kerkeraad meende dat degenen die de doop<br />
aanvaardden en zij die daartoe de gelegenheid gaven metterdaad toonden, dat zij, lidmaten<br />
van de Hervormde Kerk zijnde, zich afscheidden. Deze zaak werd tot op het hoogste niveau,<br />
de synode, uitgevochten waarbij de afdeling uiteindelijk in het gelijk gesteld werd. De doop<br />
kwestie had veel bitterheid in de afdeling gewekt en de onderlinge saamhorigheid sterk ver<br />
groot.<br />
6 Zie voor het verslag in De Hervorming, 5 october 1895 en Rook, Uit voorbije tijden, 42-43.<br />
7 Afgedrukt in het afdelingsblad Onze kring, 6 juni 1896.<br />
'VI
Hugenholtz als voorganger van de Protestantenbond<br />
Hugenholtz stelde toen de doopkwestie aanhangig was, een 'kinderdag' in. Op één dag<br />
in het jaar zouden ouders, die hun kinderen wilden laten dopen, in een versierde kerk in<br />
het midden van de gemeente geplaatst worden. Na het binnenbrengen van de kinderen zou<br />
den deze een zegenende handoplegging en een spreuk voor het leven ontvangen. De preek<br />
zou gericht worden op de opvoeding terwijl de ouders een herinneringskaart zouden krijgen.<br />
Deze kinderdag heeft enige malen plaatsgevonden. Er was dus geen sprake van een bedie<br />
ning van de doop, die volgens Hugenholtz als sacrament en als zinnebeeld al lang zijn waar<br />
de had verloren. 8<br />
Belangrijk was ook, dat Hugenholtz een eigen gemeenteblad begon, dat de programmati<br />
sche titel kreeg van Onze kring. Het eerste <strong>nummer</strong> verscheen op 4 januari 1896. Het blad,<br />
waarvan Hugenholtz redacteur was, verscheen wekelijks. Het bevatte een overdenking en/of<br />
een lied, kerkelijk nieuws, verslagen en een rubriek 'Gemeenteberichten'. F.W.N. Hugen<br />
holtz sr. behandelde een aantal leerstellige kwesties, terwijl Hugenholtz jr. zelf ook enige ma<br />
len over zijn ervaringen in Amerika berichtte. 9<br />
Het aantal abonnees steeg gestadig. Bedroeg<br />
het aantal abonnementen bij de aanvang 645, nog geen halfjaar later was dat al 771.<br />
Hugenholtz' religieuze en sociale opvattingen<br />
Uit de beschouwingen in Onze kring kunnen we een goed beeld krijgen van Hugenholtz' op<br />
vattingen. Deze staan geheel in het modernisme van die dagen: het is een ondogmatisch ge<br />
loof, dat vooral als een zaak van het hart wordt gezien. Allerlei dogmatische opvattingen over<br />
het bestaan van hemel en hel, de godheid van Jezus e.d. worden als verouderd verworpen.<br />
Sterke nadruk krijgen de liefde en het daarop gebaseerde zedelijk handelen. Hugenholtz ge<br />
tuigde in deze beginjaren meer dan eens van zijn geloof in de overwinning van het goede<br />
en de kracht van de zachtmoedigheid. Zo riep hij op 6 juni 1897 de leerlingen die de catechi<br />
satie hadden beëindigd op:<br />
... naar de mate van uw kracht en invloed, het arbeidersvraagstuk te leiden in de goede<br />
bedding, en waar gij meehelpt stoffelijke verbeteringen aan te brengen, toont daar, aller<br />
eerst door uw eigen leven, dat waarachtig geluk ook voor den werkman niet verkregen<br />
kan worden, als niet godsdienstige wijding hand in hand gaat met stoffelijke welvaart. 10<br />
Hugenholtz had duidelijk oog voor het sociale vraagstuk, maar zag de weg ter verbetering<br />
vooral in de opwekking tot liefde en godsdienstzin. Hij was toen nog lid van de liberale kies<br />
vereniging Schiedam, en behoorde tot de progressieve liberalen die onder leiding stonden van<br />
gemeenteraadslid M.C.M. de Groot, en naar sociale verbetering streefden, maar, anders<br />
dan de socialisten, de klassenstrijd afwezen. 11<br />
Vooral de door verschillende progressieve libe<br />
ralen voorgestane coöperatieve gedachte sprak Hugenholtz zeer aan. Op de catechisatie be<br />
steedde hij dan ook geregeld aandacht aan deze coöperatieve gedachte. Hij illustreerde dat<br />
8 Onze kring, 4 januari en 11 juli 1896.<br />
9 Helaas is het ons slechts gelukt de eerste <strong>jaargang</strong> te achterhalen. Deze berust in het archief van de afdeling<br />
Schiedam van de NPB. In het Gemeentearchief van Schiedam zijn geen exemplaren aanwezig.<br />
10 Geestdrift. Toespraak tot de ontslagen leerlingen der catechisatien in de Afdeeling Schiedam van den Nederlandschen Protestantenbond.<br />
(Schiedam 1897) 14.<br />
11 Zie over hem: B. Kedde, M. C.M. de Groot. Herinneringen aan een groot Schiedammer (Schiedam 1972).<br />
33
Hugenholtz als voorganger van de Protestantenbond<br />
aan het werk van J.C. van Marken, vriend en geestverwant van De Groot, die in de door<br />
hem opgerichte Nederlandse Gist- en Spiritusfabriek in Delft arbeiders in de winst liet de<br />
len, hun zeggenschap gaf en ook anderszins een vooruitstrevend sociaal beleid voerde. Het<br />
is geheel in deze geest, dat Hugenholtz in Onze kring berichtte over een vijfentwintigjarig ju<br />
bileum van een werknemer. Hij wenste hem geluk, omdat de verhouding tussen hem en zijn<br />
patroon er een was van vriendschappelijke samenwerking. Dat was een bewijs van broeder<br />
liefde toegepast in de samenleving. 12<br />
Hugenholtz juichte ook het initiatief van De Groot om te komen tot een Volkshuis in 1896<br />
van harte toe. Dit bood ruimte voor sociaal-culturele aktiviteiten, zoals volksontwikkeling<br />
en ontspanning en was bedoeld voor mensen van allerlei stand. Hugenholtz berichtte er ver<br />
schillende malen over. 13<br />
De progressieve vleugel in de kiesvereniging Schiedam had sterke<br />
banden met de in 1892 opgerichte plaatselijke afdeling van het Algemeen Nederlandsch<br />
Werklieden Verbond (ANWV). Deze organisatie omvatte in Schiedam het meest bewuste deel<br />
van de arbeiders. Ze was een eerste teken van een allereerst sociaal ontwaken van de arbei<br />
dersklasse in Schiedam, waar tot dan een allesoverheersend branderij-kleinbedrijf met vele<br />
ongeschoolde arbeiders en patriarchale verhoudingen een sterke organisatie van arbeiders<br />
had belemmerd. 14<br />
Op 27 maart 1896 sprak Hugenholtz op een openbare bijeenkomst van de ANWv-afdeling<br />
Schiedam voor een talrijk publiek, waaronder veel vrouwen, over 'standsverschil'. 15<br />
Hij stel<br />
de in zijn lezing het democratische Amerika ten voorbeeld aan de Europese samenleving.<br />
De burgers genoten, zo hield Hugenholtz zijn gehoor voor, daar niet alleen meer vrijheid<br />
en zelfstandigheid, maar waren ook een grotere beschaving en ontwikkeling deelachtig.<br />
Vooral het onderwijs, hoofdvoorwaarde voor een menswaardig bestaan, was daar debet aan.<br />
Was hier het onderwijs, vooral het hogere, slechts toegankelijk voor de meer gegoeden, in<br />
Amerika kende men uitsluitend volksscholen. Daar kende men geen scherpe grenzen tussen<br />
mensen, maar wel onderlinge samenwerking. Zijn maatschappelijk ideaal formuleerde Hu<br />
genholtz dus nog in progressief liberale termen: algemeen onderwijs, algemeen stemrecht,<br />
algemene voorspoed, minder standsverschil en ongelijkheid.<br />
Hoewel zijn standpunten nauw overeenkwamen met de progressieve liberalen, zag Hu<br />
genholtz zichzelf het liefst als 'vrijzinnig-godsdienstig democraat'. 16<br />
Hij wilde democraat (pro<br />
gressief) zijn door de belangen van de geringen te behartigen, zoals de christelijke leer een<br />
prediking behoorde te zijn van liefde voor de kleinen en de zwakken. Hij wilde dat echter<br />
niet doen op de wijze van de sociaal-democratie (de klassenstrijd). De godsdienst, die hij<br />
een vrijzinnig en godsdienstig toegepaste godsdienst wilde doen zijn, moest aan zijn demo<br />
cratisch werk gekoppeld blijven. De gezonde, natuurlijke godsvrucht was de grondslag van<br />
het maatschappelijk leven. Het was een geloof dat de mensenwereld beheerst werd door een<br />
macht van het goede, die liefde en rechtvaardigheid van mensen eiste. Het streven van de<br />
SDAP kon Hugenholtz waarderen, maar voor haar was de sociale kwestie vooral een brood<br />
kwestie, terwijl zij voor hem meer was: het ging om een hoger peil van zedelijk en geestelijk<br />
leven, dat alleen verkregen kon worden als de zorgen voor het alledaagse bestaan weggeno-<br />
12 Onze kring, 22 <strong>februari</strong> 1896.<br />
13 Zie o.a. Onze kring, 7 november 1896.<br />
14 Redde, M.C.M. de Groot, 19, 27.<br />
15 Voor het volgende: Schiedamsche Courant, 28 maart 1896.<br />
16 Zie voor het volgende (ook voor het citaat): 'Karakterschets Ds. F.W. N. Hugenholtz jr', De <strong>Holland</strong>sche Revue<br />
4 (1899) 183-184.<br />
34
Hugenholtz als voorganger van de Protestantenbond<br />
Afb. 2. Het echtpaar Hugenholtz, beginjaren<br />
'90 van de 19e eeuw. Foto collectie van de auteur.<br />
men waren. De onverschilligheid van de kerk voor het maatschappelijk vraagstuk had de<br />
voorstanders van sociale verbetering vijandig gestemd tegen de godsdienst. Heeft de maat<br />
schappij belang bij gezonde natuurlijke godsdienst, anderzijds kan ook de godsdienst slechts<br />
winst doen met dit streven. Ze stond nu nog teveel als een afgeleefd verschijnsel buiten het<br />
volksleven:<br />
Dit is dan ons streven, onder vrijzinnig-godsdienstigen belangstelling te wekken voor so<br />
ciale rechtvaardigheid en gelijkheid, aan het godsdienstig leven nieuwen inhoud te geven<br />
door aan te dringen op de toepassing van onze zedelijk-godsdienstige beginselen in de<br />
maatschappij, en het streven naar maatschappelijken vooruitgang te veredelen.<br />
Conflicten in de afdeling/overgang naar het socialisme<br />
De eerste jaren van de afdeling waren er één van groei en saamhorigheid. Daar zou echter<br />
alras verandering in komen. Hugenholtz ging zich namelijk steeds maatschappij-kritischer<br />
opstellen en kwam in toenemende mate met kritiek op het kapitalisme. Hij droeg dat uit<br />
in zijn preken, op catechisatie en in Onze kring. Hugenholtz ging beginselen verkondigen die<br />
steeds meer het socialisme benaderden, zonder zich overigens bij de SDAP aan te sluiten. Het<br />
blad trok dan ook de aandacht buiten Schiedam. Onze kring was het eerste blad in Nederland<br />
dat de christen-socialistische beginselen verkondigde. Het werd veel gelezen en veel bespro<br />
ken, men verfoeide het of dweepte er mee. Hugenholtz verwierf enige landelijke bekendheid.<br />
De drager van een eerbare familienaam, de voorganger van een deftige afdeling begon pro-<br />
35
Hugenholtz als voorganger van de Protestantenbond<br />
paganda te maken voor het socialisme! Bovendien kon Hugenholtz goed schrijven. Hij was<br />
vooral sterk in de polemiek. Hij noemde een kat een kat en was vlug en vaardig in zijn aanvallen.<br />
Het rapier van zijn geest was scherp en hij hanteerde het met gemak en elegantie. Hij<br />
trof raak en bleef zelf gewoonlijk kalm. Lompe uitvallen en gescheld bleven uitzonderingen.<br />
Het blad beviel vooral de jonge predikanten rond het later opgerichte blad De Blijde Wereld<br />
goed. Zij konden zich goed vinden in Hugenholtz' opvatting dat het socialisme eigenlijk een<br />
toepassing van het christendom was in het maatschappelijk leven en waardeerden zijn kritiek<br />
op het privaatbezit van de produktiemiddelen. Bij zijn aanklacht en kritiek bleef Hugenholtz<br />
bovendien uitgaan van de grondbeginselen van Jezus. 17<br />
De Blijde Wereld-dommees<br />
waardeerden Hugenholtz' kwaliteiten ten zeerste. 18<br />
In deze jaren begon Hugenholtz ervoor te pleiten, dat de NPB zich aktief met het sociale<br />
vraagstuk zou gaan bezighouden. In een discussie in De Hervorming over maatschappelijk<br />
werk verzette hij zich tegen de gedachte dat de NPB wel mocht aansporen tot deze arbeid,<br />
maar niet deze zelf hoefde te verrichten. 19<br />
Dit zou namelijk vallen buiten hetgeen artikel 1<br />
van het Algemeen Reglement als doelstelling formuleerde, te weten 'de bevordering van de<br />
vrije ontwikkeling van het godsdienstig leven'. Hugenholtz wees erop, dat het verbeteren van<br />
de stoffelijke levensvoorwaarden de ontwikkeling van het menselijke in de mens, en daarna<br />
ook van het godsdienstig leven bevorderde. De Bond moest maatschappelijk werk verrichten,<br />
wilde hij recht van bestaan hebben; want geloof zonder werken had geen waarde. Veel<br />
hing volgens Hugenholtz voor de Bond en voor de maatschappij af van de beslissing of de<br />
Bond zich wel of niet met het maatschappelijk werk zou bezighouden. Hij had daarbij nog<br />
het vertrouwen dat de NPB zich hiervoor zou inzetten.<br />
Hugenholtz' uitgesproken sociale opvattingen, die duidelijk steeds meer in socialistische<br />
richting gingen, riepen bij een deel van de sterk liberaal georiënteerde afdeling steeds meer<br />
weerstand op. Er ontstonden conflicten. De bom barstte toen hij bij de kroningsfeesten in<br />
1898 weigerde om zich aan te sluiten bij de feestvreugde en zich laatdunkend over het koningshuis<br />
uitliet, in een dienst waartoe het bestuur hem geprest had. Op een bestuursvergadering<br />
deelde men hem mee, dat onder een grote meerderheid van de leden allerlei bezwaren<br />
tegen zijn denkbeelden leefden, zodanig dat de bloei van de afdeling daardoor in gevaar gebracht<br />
werd. Hierop diende Hugenholtz zijn ontslag in. In Onze kring motiveerde hij dat als<br />
volgt:<br />
Als godsdienstig man heb ik gemeend de godsdienstig-zedelijke beginselen die onder ons<br />
worden beleden, consequent te moeten toepassen ook op maatschappelijk gebied, waar<br />
beginselen gehuldigd worden, die lijken in strijd te zijn met onze godsdienstige overtuiging.<br />
Niet een ieder die zegt Heere, Heere zal ingaan in het Koninkrijk der Hemelen,<br />
maar die daar doet den wil des Vaders, die in de Hemelen is.<br />
En:<br />
Onder de gegeven omstandigheden, begrijpende dat de nodige samenwerking tussen U<br />
en Uw bestuur eenerzijds en mij anderzijds ontbreekt, heb ik mijn ontslag als voorganger<br />
Uwer afdeling bij Uw bestuur ingediend, in te gaan op 1 mei 1899. 20<br />
17 De Blijde Wereld, 16 september 1904.<br />
18 Het blad De Blijde Wereld werd mede opgericht om de leemte ontstaan door het wegvallen van Onze kring op<br />
te vullen. Zie ook: H.J. Wilzen, A. van Biemen, Samen op weg. Vijftig jaar ontmoeting tussen Christendom en socialisme<br />
in De Blijde Wereld en Tijd en Taak (Amsterdam 1953) 30, 37.<br />
19 Voor het volgende: De Hervorming, 22 oktober 1898.<br />
20 Onze Kring, geciteerd in de Schiedamsche Courant, 16 oktober 1898, en in De Hervorming, 22 oktober 1898.<br />
36
Hugenholtz als voorganger van de Protestantenbond<br />
Op een reeds uitgeschreven ledenvergadering op 20 oktober werd bestreden dat een grote<br />
meerderheid van de leden bezwaar had tegen de voorganger. Men meende dat Hugenholtz<br />
overijld gehandeld had. In een met 80 tegen 14 en enkele onthoudingen aangenomen motie<br />
werd het bestuur uitgenodigd Hugenholtz te vragen zijn ontslagaanvrage in te trekken. Na<br />
deze vergadering legde een deel van het bestuur dat niet aan dit verzoek wilde voldoen zijn<br />
functie neer. 21<br />
In Onze kring lichtte Hugenholtz zijn ontslagaanvrage nogmaals uitvoerig<br />
toe. 22<br />
Hij wees op de gespannen verhoudingen. Het bestuur had verschillende bezwaren te<br />
gen hem ingebracht maar op de bestuursvergadering was al snel gebleken dat vooral zijn<br />
socialistisch getinte opvattingen in het verkeerde keelgat waren geschoten. Hugenholtz had<br />
zich hierop verdedigd:<br />
Ik begon met te verklaren dat het woord nooit over mijn lippen was gekomen in mijn toe<br />
spraken, dat ik daar nooit propaganda had gemaakt voor een economisch stelsel; dat ik<br />
alleen als godsdienstig mens gemeend had de godsdienstige beginselen van broeder<br />
schap, liefde en rechtvaardigheid, niet meer in 't algemeen te moeten verkondigen, maar<br />
ook toe te passen op maatschappelijk gebied, en dat, zo men daartegen bezwaar koester<br />
de, zo men niet wilde horen van onrecht in de maatschappij, waartegen op te komen onze<br />
plicht is als godsdienstige mensen, wij van een anderen geest waren.<br />
Maar toen zijn verdediging tot een heftige woordenwisseling leidde, was het tot een getuige<br />
nis van Hugenholtz gekomen:<br />
Nog wilde de voorzitter den waren toestand bemantelen. Ik ging toch immers zo ver niet.<br />
Waarop ik krachtig en beslist heb getuigd: Ja, mijne heren, ik ben socialist, ik ben vol<br />
bloed socialist. En dat deed blijkbaar de deur toe. Wij stonden nog eenige ogenblikken<br />
zwijgend tegenover elkaar. Geen enkel woord van sympathie of waardering werd gespro<br />
ken. Voor deze inquisitie was de belijdenis mijner heilige overtuiging mijn doodvonnis.<br />
Ik trok mijn jas aan, wenste goedenavond, en vertrok.<br />
Tot slot stelde Hugenholtz de zaak ten principale. Hij was na veel studie tot zijn keuze geko<br />
men. Wilde godsdienst geen holle klank zijn, dan moest men zich inzetten voor een mens<br />
waardig bestaan van een ieder.<br />
Is dit socialisme slecht en misdadig? Pleit het tegen een mens, tegen een predikant, dat<br />
hij een hart heeft voor wie stoffelijk en geestelijk gebrek lijden in onze kromme samenle<br />
ving? Het staat aan U, leden van onze afdeling, dit thans te beslissen. Ik heb mij open<br />
en zonder terughouding aan U geopenbaard. Aan U de keuze of ik Uw voorganger zal<br />
blijven of niet.<br />
Op 28 oktober vond een nieuwe ledenvergadering plaats. Hierin werd mededeling gedaan<br />
van een schrijven van Hugenholtz, waarin hij zich bereid verklaarde om zijn ontslagaanvra<br />
ge in te trekken als de meerderheid van de ledenvergadering vertrouwen in hem zou uitspre<br />
ken. Na een uitgebreide en nogal tumultueuze discussie sprak de grote meerderheid van de<br />
21 Schiedamsche Courant, 23 oktober 1898; De Hervorming, 29 oktober 1898.<br />
22 Geciteerd in De Hervorming, 29 oktober 1898, en 'Karakterschets', 187-188.<br />
37
Hugenholtz als voorganger van de Protestantenbond<br />
leden zich uit voor aanblijven: 169 stemmen voor, 41 tegen, 11 blanco en 1 ongeldig. Hugenholtz<br />
bedankte voor het in hem gestelde vertrouwen en verzocht degenen die tegen waren<br />
geweest om niet geheel uit de kerk weg te blijven. Elke veertien dagen trad er immers een<br />
predikant van elders op. Hij sprak de wens uit, dat zij door zijn daden op hun besluit zouden<br />
terugkomen. Om orde op zaken te stellen, werd een voorlopig bestuur benoemd met Hugenholtz<br />
als voorzitter, dat zou functioneren tot de ledenvergadering op 9 december een definitief<br />
bestuur zou benoemen. 23<br />
Het interim-bestuur stelde nieuwe statuten en reglementen<br />
op om meer eenheid in het functioneren van het bestuur te brengen en de leden meer invloed<br />
te geven.<br />
Hugenholtz noemde zich nu dus openlijk socialist, maar was nog steeds geen lid van de<br />
SDAP. Zijn inzicht was immers dat de sociale kwestie meer dan een arbeiderszaak was. Dat<br />
blijkt uit een debat met Henriëtte Roland Holst op 20 januari 1899. In het kader van een<br />
propaganda-avond in een lezingencyclus van de SDAP had deze vurige socialiste, schrijfster<br />
en dichteres een rede gehouden over het wezen van de klassenstrijd. Zij riep de arbeiders<br />
op om zich te verenigen en hun steeds zwaardere ketens af te werpen.<br />
In de discussie betreurde Hugenholtz het, dat er niet over de rijken was gesproken. Onder<br />
de bezittende klasse waren er ook, die zich schaarden aan de zijde van de arbeiders. Hij wees<br />
daarbij op de inleidster. Daarom had hij ook een woord van opwekking tot de bezittende<br />
klasse gewenst. 24<br />
Hugenholtz meende dat niet vijandschap of onverschilligheid hem van de<br />
SDAP scheidde, maar verschil in methode. De SDAP wilde alle socialistische krachten aan de<br />
bourgeoisie onttrekken, met als gevolg dat deze alleen door dwang, door de overmacht van<br />
de proletariërs haar klassevoorrechten op zou geven. Hij wilde door te getuigen van dezelfde<br />
beginselen als de SDAP onder niet georganiseerd bourgeois-publiek aanhangers winnen voor<br />
het socialisme. Maar als zou blijken dat dit geen resultaat zou hebben, zou hij niet aarzelen<br />
om in de rangen van de proletariërs te gaan strijden. 25<br />
Een dergelijk standpunt werd door de SDAP echter verworpen. Omstreeks dezelfde tijd had<br />
Troelstra, de leider van de SDAP, een felle aanval ondernomen op mensen uit de bourgeoisie<br />
die op grond van religieus-ethische inzichten tot het socialisme neigden. 26<br />
Troelstra meende<br />
dat mensen als Hugenholtz verwarring stichtten in de arbeiderswereld. Zij hadden een gebrekkige<br />
kennis van het maatschappelijk ontwikkelingsproces, hechtten overgrote betekenis<br />
aan de wereld der ideeën en toonden zo niet in woorden dan toch metterdaad een minachting<br />
voor de wereld van de stoffelijke verschijnselen. Daarna nam hij Hugenholtz persoonlijk<br />
onder vuur. Deze profeet noemt zich socialist. Hij heeft reeds aan vervolging van zijn klassegenoten<br />
bloot gestaan. Hij is een boeteprediker in zijn klasse. Hij wil een soort middengroep<br />
formeren. Rekent hij op veel bekeerlingen? Maar wat doet hij nu voor de organisatie van<br />
het proletariaat? Hij houdt van deze arbeid zijn handen af. Het verwijt van Troelstra kwam<br />
er dus op neer, dat Hugenholtz zich nog niet onvervaard op het standpunt van de klassenstrijd<br />
stelde en niet meewerkte aan de organisatie van de strijd van de arbeiders. En wie als<br />
23 Schiedamsche Courant, 29 oktober 1898.<br />
24 Schiedamsche Courant, 21 januari 1899. Terzijde: Henriëtte Roland Holst-Van der Schalk was afkomstig uit een<br />
vooraanstaand Schiedams brandersgeslacht, dat ook bij de NPB was aangesloten. Haar vader was notaris in<br />
Noordwijk en had zo'n hekel aan het lelijke, miezerige stadje dat hij in zijn dissertatie liet drukken 'van Noordwijk'<br />
in plaats van zoals de gewoonte was 'geboren te Schiedam'. Zie: Henriëtte Roland Holst-Van der Schalk,<br />
Het vuur brandde voort (Hilversum 1979 3<br />
) 11.<br />
25 'Karakterschets', 89.<br />
26 De sociaal-democraat, 12, 19 en 24 januari 1899. Troelstra vermeldt deze aanval in zijn Gedenkschriften n (Amsterdam<br />
1932 3<br />
) 236-237.<br />
38
Hugenholtz als voorganger van de Protestantenbond<br />
Afb. 3. Herinneringsoorkonde, uitgereikt door de NPB, 1897, ondertekend door Hugenholtz. Foto<br />
collectie van de auteur.<br />
propagandist van de SDAP wilde optreden, moest de arbeidersorganisatie als wapen in de<br />
klassenstrijd erkennen. Troelstra's impliciete wens uitgesproken in de laatste woorden, zou<br />
al spoedig vervuld worden.<br />
De maand daarop diende Hugenholtz namelijk met ingang van 1 september 1899 zijn<br />
ontslag in bij de NPB. Hij zou zich geheel aan de SDAP gaan wijden. 27<br />
In Onze kring lichtte hij uitvoerig zijn besluit toe. Hij had zijn besluit in de eerste plaats<br />
genomen ter wille van de afdeling, die hij niet langer mocht opofferen aan zijn godsdienstige<br />
en economische inzichten. Weliswaar hadden vele leden van de afdeling hem door de crisis<br />
gevolgd, doch dit was voor een deel uit persoonlijke sympathie, deels uit liefde voor het vrij<br />
zinnig-godsdienstig leven. Slechts een kleine kern ging bewust het door hem ingeslagen pad<br />
mee. De bijval die hij gekregen had gold niet zijn beginselen, doch zijn persoon. Hij had<br />
dat destijds niet doorzien. Vervolgens ging hij op die beginselen in: godsdienst moet heel<br />
27 Schiedamsche Courant, 21 <strong>februari</strong> 1899.<br />
39
Hugenholtz als voorganger van de Protestantenbond<br />
het mensenleven beheersen en dus op elk gebied van het leven, stoffelijk zowel als geestelijk,<br />
zijn gezaghebbend woord spreken.<br />
En wanneer ik in mijn preken de brandende maatschappelijke vragen aanroer, mij altijd<br />
te moeten bepalen tot algemeenheden, die de zaak niet verder brengen, met het onaangename<br />
bewustzijn, dat ik zelfs dan aanstoot en ergernis geef aan een groot deel van mijn<br />
gehoor, is mij een gruwel geworden, dien ik niet langer kan en wil dragen. Uit liefde voor<br />
de godsdienst houd ik op langer godsdienstpredikant te zijn.<br />
Hij kondigde aan dat hij zich binnenkort bij de SDAP ging aansluiten en, na enige tijd aan<br />
rustige studie besteed te hebben, propagandist zou worden. Toen kwam het kardinale punt:<br />
hij was de bestaande klassenstrijd gaan aanvaarden. Het krachtig maken van de arbeiders<br />
achtte hij nu zijn plicht:<br />
Alleen door den klassenstrijd, door de machtsverovering van het proletariaat kan mijns<br />
inziens het onrecht van het individualisme vervangen worden door de rechtvaardigen<br />
verhoudingen van het socialisme.<br />
Het bleef echter zijn overtuiging, dat bij velen onder de bourgeoisie het besef van rechtvaardigheid<br />
en mensenliefde krachtiger werkt dan het klasse-egoïsme. Doch het socialisme<br />
moest voornamelijk van onderop, door het proletariaat, bevochten worden, al bleef de vrijwillige<br />
bekering van één lid van de bourgeoisie van grote waarde. 28<br />
In de ledenvergadering van 23 maart 1899 in Musis Sacrum zette hij in soortgelijke bewoordingen<br />
voor de 103 aanwezige leden zijn ontslagname uiteen. Hij sprak de hoop uit,<br />
dat men een nieuwe voorganger zou kunnen vinden, die de heengegane leden weer terug<br />
en de overigen weer tot elkaar zou kunnen brengen, en dat daardoor de afdeling weer zou<br />
opleven. De vergadering accepteerde het gevraagde ontslag en machtigde de voorzitter stappen<br />
te ondernemen om een nieuwe voorganger te zoeken. 29<br />
Op 17 september 1899 hield Hugenholtz zijn afscheidsrede voor de afdeling, die dus tevens<br />
zijn afscheid van het ambacht van predikant inhield. Inmiddels had men een nieuwe<br />
voorganger gevonden, D. Rook, die weliswaar geen universitaire theologische opleiding had<br />
genoten, maar zich wel de bevoegdheid had verworven voor te gaan in diensten van de NPB.<br />
Op 8 oktober 1899 deed hij zijn intrede. Ds. Stenfert Kroese uit Rotterdam introduceerde<br />
hem in een rede, waarin hij ook waardering uitte voor Hugenholtz, die zich op een wijze,<br />
als hij meende te moeten doen, doch in elk geval met toewijding, had gegeven aan zijn taak<br />
en die nu vrijwillig was heengegaan ter wille van de toekomst van de afdeling.<br />
We kunnen dus twee redenen onderscheiden voor Hugenholtz' ontslag. Het werk in de<br />
afdeling had een ernstige klap gekregen door de conflicten. Een deel van de leden bedankte<br />
voor het lidmaatschap, een ander deel bleef weg uit de godsdienstoefeningen, terwijl ook bij<br />
Hugenholtz' aanhang de fut er enigszins uitging. De inkomsten gingen hard achteruit. Zijn<br />
ontslagname was overigens voor verscheidene leden weer reden om zich als lid te laten<br />
schrappen, terwijl de overgebleven leden zich teleurgesteld en eigenlijk gegriefd voelden,<br />
omdat Hugenholtz, terwijl de afdeling in grote moeilijkheden was, opstapte.<br />
28 Schiedamsche Courant, 7 maart 1899.<br />
29 Rook, Uit voorbije tijden, 52.<br />
40
Hugenholtz als voorganger van de Protestantenbond<br />
De tweede reden was Hugenholtz' aanvaarding van het socialisme, inclusief het stand<br />
punt van de klassenstrijd. Zoals uit bovenstaande blijkt had hij niet geheel het vertrouwen<br />
in de mogelijkheid van bekering van de bourgeoisie door hen aan te spreken op hun moreel<br />
besef verloren, en onderkende hij de waarde ervan. Zijn vertrouwen in het effect van een<br />
moreel beroep op de gegoede burgers was minder geworden. De geringe ontvankelijkheid<br />
van de afdeling had hem hiertoe gebracht. Derhalve stelde hij zich op het standpunt, dat<br />
nog vele jaren lang kenmerkend voor het socialisme zou blijven, namelijk dat de maatschap<br />
pelijke vernieuwing van de arbeidersklasse kan, zal en moet komen.<br />
Hugenholtz en de Schiedamse SDAP 30<br />
Toen Hugenholtz overging naar de SDAP was er nog geen Schiedamse afdeling van deze par<br />
tij. Wel zat deze eraan te komen. Een deel van de liberale kiesvereniging Schiedam radicali<br />
seerde verder dan de lijn, zoals deze door de progressieve liberalen was uitgezet. Hugenholtz<br />
en zijn medebestuurslid Joh. Plooy jr. waren daarvan de exponenten. Daarmee vervulde<br />
Hugenholtz een katalyserende functie in het ontwaken van de arbeidersklasse in Schiedam.<br />
Daarnaast was er in Schiedam in 1898 een Arbeiderskiesvereniging opgericht. Uit deze bei<br />
de zou de plaatselijke SDAP-afdeling ontstaan. De wens om een plaatselijke afdeling op te<br />
richten werd gevoed door de landelijke SDAP. In het kader van de al genoemde lezingencam<br />
pagne kwamen verschillende vooraanstaande SDAP-ers in Schiedam spreken. Het was de be<br />
doeling, dat er een afdeling opgericht zou worden op een vergadering met Troelstra op 7<br />
april 1899. Doch zijn uitvoerig betoog en beantwoording deden de bijeenkomst uitlopen tot<br />
na het middernachtelijk uur. Reden voor Hugenholtz om aan te kondigen, dat de SDAP we<br />
gens het late uur een andere keer zou worden opgericht. Zulks geschiedde zes dagen later,<br />
op 13 april 1899, in een zaaltje van het door M.C. M. de Groot gestichte Volkshuis. De veer<br />
tien leden kozen Joh. Plooy jr. tot voorzitter. Wij weten niet of Hugenholtz erbij was en of<br />
hij nog aktiviteiten ontplooid heeft in de afdeling (de notulen uit die tijd - als deze er geweest<br />
zijn - ontbreken). Doch dat alles was in ieder geval van korte duur, want op 27 juni werd<br />
hij uitgeschreven bij het bevolkingsregister, omdat hij naar Voorburg verhuisde.<br />
In zijn funktie als propagandist van de SDAP trad Hugenholtz op verzoek van de afdeling<br />
Schiedam van de SDAP nog kort na zijn vertrek, op 20 november 1900, op. De grote zaal was<br />
tot achteraan gevuld 'door dames en heren uit alle standen en godsdienst', zoals de Schiedam<br />
sche Courant beschrijft. 31<br />
Kennelijk wilde men de gewezen en omstreden voorganger nog eens<br />
aanschouwen en horen. Zijn onderwerp was 'Christendom en Socialisme'.<br />
Hugenholtz begon met een verhaal over de wereldtentoonstelling in Chicago uit 1893, die<br />
hij toen bezocht had. Er was daar een zaal met schilderijen van Jezus te zien geweest, die<br />
niets zoetelijks hadden gehad, maar alle het idee van de dienende liefde tot uitdrukking had<br />
den gebracht. Als die opvatting overal in de harten van de mens zou zijn doorgedrongen,<br />
dan zou een onderwerp als vanavond niet meer nodig zijn. Hij riep vooral de confessionele<br />
arbeiders op om zich te voegen bij het socialisme, dat mogelijk wilde gaan maken wat het<br />
christendom voorstond, maar dat onder het op egoïsme gebaseerde kapitalisme niet moge<br />
lijk was. Door de strijd van de arbeiders moest het socialisme bereikt worden.<br />
30 Zie: J.J. van den Horst, Geen ideaalmenschen. De Schiedamsche SDAP tot 1917 (Schiedam 1984) 25-27.<br />
31 Schiedamsche Courant, 29 november 1900.<br />
41
Hugenholtz als voorganger van de Protestantenbond<br />
Verdere levensloop<br />
Afb. 4. F.W.N. Hugenholtz omstreeks 1920.<br />
Foto collectie van de auteur.<br />
Hugenholtz had een grote stap gedaan. Hij had gebroken met zijn milieu van herkomst, een<br />
vaste baan opgegeven voor de laag betaalde baan van propagandist en gekozen voor een le<br />
ven van strijd. Hij had nu het voornemen om een Arbeiderskerk op te richten. 32<br />
De gedachte<br />
van de Arbeiderskerk was gebaseerd op de gedachte, dat de arbeidersbeweging een gods<br />
dienstige beweging was. Ze was in Nederland geïntroduceerd door de uit Schiedam afkom<br />
stige Emilie Charlotte Knappert (1860-1952), religieus-socialiste en later één van de grond<br />
legsters van het maatschappelijk werk in Nederland. Hugenholtz had al eerder zijn sympa<br />
thie uitgesproken voor deze gedachte.<br />
Hugenholtz bleef dus een verbinding leggen tussen religie en socialisme, al had hij zijn<br />
vertrouwen in de gevestigde kerk opgegeven. Wederom klom Troelstra in de pen om hem<br />
te kapittelen. Hij wees erop dat de SDAP zich nooit had uitgesproken over Hugenholtz' plan<br />
nen. Als hij voornemens had moest hij die voor het forum van de partij brengen. Hij beschul<br />
digde Hugenholtz van heethoofdigheid, die noch zijn plan noch de partij ten goede kon ko<br />
men. Met andere woorden: Hugenholtz moest zich houden aan de partijdiscipline. Het is<br />
Hugenholtz niet gelukt om de Arbeiderskerk van de grond te krijgen, noch om Onze kring,<br />
die dit streven moest ondersteunen, in stand te houden. Deze mislukking deed hem volko<br />
men breken met het christelijk geloof. Hij heeft zich er niet meer mee beziggehouden. Type<br />
rend is dat in de burgerlijke stand voortaan vermeld werd dat hij geen godsdienst had. Zijn<br />
echtgenote en drie kinderen werden wel als Hervormd vermeld.<br />
32 Voor het volgende: 'Karakterschets', 191-192.<br />
42
Hugenholtz als voorganger van de Protestantenbond<br />
In de SDAP maakte hij snel carrière. 33<br />
In 1900 verhuisde hij naar Haarlem, waar hij van<br />
1901-1907 lid was van de gemeenteraad. In 1908 vertrok hij naar Zandvoort en was vervol<br />
gens, van 1910 tot 1920, in Den Haag woonachtig waar hij weer raadslid was van 1913-1919.<br />
Daarna verhuisde hij naar Utrecht. In 1901 werd hij ook in de Tweede Kamer gekozen voor<br />
het district Weststellingwerf. Hoewel hij geen echte districtvertegenwoordiger was, hij was<br />
noch Fries noch woonachtig in of in de nabijheid van zijn district, genoot hij toch voldoende<br />
populariteit. Hij werd steeds ruimschoots herkozen. De politieke tegenstellingen in zijn dis<br />
trict waren scherp. Zo is zijn rijtuig tijdens een bezoek eens met stenen bekogeld. Naast zijn<br />
Kamerlidmaatschap voorzag hij o.a. in zijn levensonderhoud als verzekeringsagent bij de<br />
Centrale Arbeiders Verzekerings- en Depositobank. In de Kamer was Hugenholtz een mar<br />
kante persoonlijkheid, die echter bepaald niet geliefd was onder zijn tegenstanders. Hij was<br />
zeer correct in zijn spreken, naar vorm en inhoud goed gedocumenteerd. Hij was echter ook<br />
een temperamentvol mens die zei waar het op stond. Hij kon sarcastisch zijn en honend la<br />
chen.<br />
Veel opzien baarde zijn optreden in 1903 tijdens de spoorwegstakingen toen hij eigen<br />
machtig als stationschef optrad op het station in Haarlem. Men noemde hem toen wel spot<br />
tend de 'rode stationschef'. Bovendien ging hij in datzelfde jaar een maand de gevangenis<br />
in wegens opruiing van militairen.<br />
In de Kamer waren justitie en gevangeniszaken alsmede militaire zaken zijn specialisme.<br />
Hij heeft tegen veel weerstanden in zich ten zeerste ingezet voor de verbetering van het<br />
strafstelsel. Daar lag zijn grootste hartstocht. Behalve via zijn Kameroptreden en bevorde<br />
ring van wetgevende arbeid, was hij ook daarbuiten aktief. In 1913 werd hij lid van het alge<br />
meen college van toezicht op het rijks-, tucht- en opvoedigswezen. In 1916 werd hij ambte<br />
naar voor de reclassering in Den Haag en daarna in Utrecht. Zijn belangstelling voor het<br />
gevangeniswezen en de reclassering deelde hij met zijn vrouw, die hem niet in zijn politieke<br />
overtuiging was gevolgd. Zij bleef een overtuigd liberaal. Maar doordat zij een harmonieus<br />
huwelijk hadden, werkte dit ideologische verschil niet ontwrichtend op het gezinsleven. Toen<br />
ze in Den Haag woonden, kreeg ze toestemming om in de cellen de gevangenen te bezoeken.<br />
In Utrecht kreeg ze daar, tot haar grote verdriet, geen toestemming voor. Ze ging toen rond-<br />
schrijfbrieven voor gevangenen schrijven. Het gezin Hugenholtz had verschillende malen<br />
ex-gevangenen tijdelijk in huis, waaronder een keer ook een moordenaar. Hugenholtz en<br />
zijn vrouw pleitten voor meer mededogen voor (ex-)gevangenen en vestigden de aandacht<br />
op de noodzakelijkheid de omstandigheden waarin mensen opgroeiden te verbeteren.<br />
Op het gebied van de militaire aangelegenheden heeft Hugenholtz zich ingezet om de ar<br />
beidsomstandigheden en de rechten van militairen te verbeteren. Hij was een geharnast<br />
bestrijder van de vlootpolitiek. Zijn brochure Het Militarisme in de Tweede Kamer (1913) was<br />
een uitgebreid betoog tegen de oorlogsuitgaven, al was Hugenholtz geen pacifist. Hij speel<br />
de een voorname rol in het debat over de voorstellen van het kabinet-Ruys de Beerenbrouck<br />
in 1923 om de oorlogsvloot sterk uit te breiden. 34<br />
33<br />
Zie voor het volgende o a.: W. H. Vliegen, Die onze kracht ontwaken deed. 1 (Amsterdam z.j. 1924) 440-441; J. H.<br />
Schaper 'F.W.N Hugenholz', in: Socialistische Gids (1924) 544-549; J.J. Kalma, 'Frederik Hugenholtz solidair<br />
met de uitgestotenen' Leeuwarder Courant, 21 november 1977; alsmede modelinge mededelingen van mevrouw<br />
M. Fentener van Vhssmgen-Hugennoitz.<br />
34 Henri J.G. Beunders, Weg met de vlootwet. De maritieme bewapeningspolitiek van het kabinet Ruys de Beerenbrouck en<br />
het succesvolle verzet daartegen in 1923 (Bergen 1984) 182 e.v.<br />
43
Hugenholtz als voorganger van de Protestantenbond<br />
Tijdens de behandeling van de Vlootwet was zijn gezondheid al slecht. Het hele gebeuren<br />
maakte hem volstrekt overwerkt. Daardoor had hij ook geen weerstand tegen de griep. Na<br />
een langdurig ziekbed overleed hij op 13 mei 1924 te Utrecht. In zijn intense leven had hij<br />
te veel van zichzelf gevergd. Hij was reeds van plan om zich bij de Tweede Kamerverkiezingen<br />
niet meer herkiesbaar te stellen, lid te worden van de Eerste Kamer en zich geheel te<br />
gaan wijden aan de reclassering. Zijn vrouw overleefde hem bijna 19 jaar. Zij overleed op<br />
17 maart 1943.<br />
Zoals gezegd: Hugenholtz was een man van grote hartstocht met vele tegenstanders, maar<br />
niemand kon zijn oprechtheid en waarheidstrouw ontkennen voor de zaak waarvoor hij<br />
stond: het socialisme en zijn liefde voor het vertrapte proletariaat.<br />
44
Museum nieuws<br />
Afb. 1. De Kompaszaal van de passagiersterminal van de KNSM vlak na de voltooiing in 1956. Op<br />
de achtergrond een aan de kade afgemeerd zeeschip.<br />
Een nieuw museum in Amsterdam.<br />
Het Open Haven Museum,<br />
Surinamekade 3, 1019 BH Amsterdam,<br />
tel: 020-205522.<br />
Openingstijden: wot/m zo 13-17 uur (even bellen).<br />
Wisselende tentoonstellingen.<br />
In de afgelopen zomer kwam het Open Haven<br />
Museum (OHM) veelvuldig in het nieuws met de<br />
tentoonstelling Oostelijk havengebied, het verlaten<br />
strijdtoneel, over de sociale geschiedenis van de ha<br />
ven tijdens het hoogtepunt van de economische<br />
bedrijvigheid tussen 1880 en 1920. Deze tentoon<br />
stelling was in samenwerking met het Internatio<br />
naal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG)<br />
georganiseerd en vond ook in de museumzalen<br />
van beide instellingen plaats. Het IISG is sinds mei<br />
1989 gehuisvest in het speciaal voor dat doel<br />
schitterend verbouwde pakhuis Willem i aan de<br />
Cruquiusweg. Het Open Haven Museum daar<br />
entegen bevindt zich in een historisch onveran<br />
derde lokatie: de passagiersterminal van de Ko<br />
ninklijke Nederlandsche Stoomvaart Maat<br />
schappij, meestal kortweg de KNSM genoemd, aan<br />
de Surinamekade.<br />
In 1986 werd de Vereniging Open Haven Mu<br />
seum opgericht met als doelstelling de herinne<br />
ring aan het oude havenbedrijf van Amsterdam<br />
ook in de nieuw geplande woonwijk levendig te<br />
houden. Daartoe organiseert het OHM regelmatig<br />
tentoonstellingen en conferenties over de geschie<br />
denis van de haven. Zo zijn bijvoorbeeld bewo-<br />
nersgroepen uit de Londense Docklands met een<br />
45
Museumnieuws<br />
eigen expositie te gast geweest. De Amsterdamse<br />
Bewoners groep Oostelijk Havengebied maakt regelmatig<br />
gebruik van de faciliteiten van het museum<br />
en ook verzamelaars van materiaal over<br />
zeeschepen vinden in het museum gelegenheid<br />
tot exposeren. Maar niet alleen aan het verleden<br />
van de haven wil het museum aandacht geven.<br />
Ook aan het heden en de toekomst van het gebied.<br />
Beeldend kunstenaars die hun visie op het<br />
havengebied willen tonen zijn welkome gasten in<br />
het museum. Op het ogenblik is het museum het<br />
meest betrokken bij de spraakmakende stedebouwkundige<br />
uitbreidingen die voor dit deel van<br />
de stad in ontwikkeling zijn. De grootse plannen<br />
voor de IJ-oevers en voor het Oostelijk havengebied<br />
worden kritisch gevolgd. En ook in dit kader<br />
vinden er regelmatig manifestaties plaats.<br />
De expositieruimte van het Open Haven Museum<br />
beslaat de ruime, voormalige vertrekhal,<br />
vanwaar vroeger de passagiers via loopplanken<br />
rechtstreeks op de aan de kade gemeerde oceaanstomers<br />
stapten. De passagiersterminal was natuurlijk<br />
het visitekaartje van de KNSM op het<br />
vasteland. Ook de koningin moest van hieruit, in<br />
gepaste omgeving, per schip kunnen vertrekken,<br />
van welke mogelijkheid de vorstin ook regelmatig<br />
gebruikt heeft gemaakt. De inrichting getuigt<br />
daar nog steeds van. Toen de terminal in 1956<br />
naast de bestaande loodsen van de KNSM werd<br />
neergezet, werd (scheeps)architect Van Tienhoven<br />
belast met de inrichting. Grotendeels is het<br />
interieur, dat de sfeer van de jaren '50 ademt, bewaard<br />
gebleven: de vloer gelegd in patronen van<br />
verschillende tinten groen linoleum, de rotan tafels<br />
en stoelen, de beglaasde wand met zicht op de<br />
kade. Aan de wand bevinden zich nog de oorspronkelijke<br />
reliëfs met voorstellingen van de bedrijvigheid<br />
in de haven. Aangezien Van Tienhoven<br />
voor de KNSM voornamelijk scheepsinrichtingen<br />
heeft verzorgd en aangezien de schepen allang<br />
zijn vergaan of op de schroothoop terecht<br />
zijn gekomen, is deze terminal met zijn Kompaszaal<br />
en het met mozaiek betegelde trappehuis ongetwijfeld<br />
het enig overgebleven interieur van deze<br />
scheepsarchitect.<br />
Een bezoek aan het Open Haven Museum is<br />
de moeite meer dan waard alleen al voor het historische<br />
interieur en voor de ligging van de voormalige<br />
KNSM terminal in dit, nu nog onherbergzame,<br />
maar snel veranderende Amsterdamse<br />
oostelijk havengebied.<br />
E.W.<br />
46<br />
Tentoonstelling: Amsterdam: VenetiëvanhetNoorden.<br />
15 <strong>februari</strong>-27 april <strong>1991</strong>. Gemeentearchief van<br />
Amsterdam, Amsteldijk 67.<br />
Openingstijden: ma t/m za 10.00-16.00 uur.<br />
Omstreeks 1541 vestigde de Italiaanse koopman<br />
Lodovico Guicciardini (1521-1589) zich in Antwerpen.<br />
Al snel moet hij bijzonder geboeid geraakt<br />
zijn door zijn nieuwe 'vaderland'. Hij<br />
maakte verschillende reizen door de Nederlanden<br />
en legde zijn impressies van het leven in de<br />
Nederlandse gewesten en steden neer in een in<br />
1567 verschenen boek, getiteld Descrittione di tutti<br />
i Paesi Bassi, altrimenti detti Germania Inferiore. In dit<br />
werk, waarin ook veel aandacht werd besteed aan<br />
de verschillende <strong>Holland</strong>se steden, duidde Guicciardini<br />
Amsterdam zonder enige aarzeling aan<br />
als 'het Venetië van het Noorden'. Nu was deze<br />
karakterisering in 1567 niet helemaal nieuw. Al<br />
voor 1500 had een anonieme Amsterdamse kroniekschrijver<br />
zijn stad vergeleken met Venetië.<br />
Daarbij doelde hij vooral op de prestatie om een<br />
stad 'uut morasschen met grooten costen' op te<br />
bouwen. De vergelijking werd echter niet alleen<br />
door zelfbewuste Amsterdammers gemaakt.<br />
Reeds in 1526 zou de stadhouder van <strong>Holland</strong><br />
Anthony van Lalaing, graaf van Hoogstraten, de<br />
Amstelstad een 'jong venegen [= Venetië] ... van<br />
koopmanscappe' hebben genoemd. Omstreeks<br />
het midden van de 16e eeuw moet zelfs buiten de<br />
Nederlanden de vergelijkingen van Amsterdam<br />
met Venetië vrij algemeen zijn geweest. Zo gebruikte<br />
bijvoorbeeld de Zwitserse 'wereldbeschrijver'<br />
Sebastian Münster haar in de tweede<br />
druk van zij Cosmographia uit 1554. De eretitel<br />
'Venetië van het Noorden' kwam dus in 1567 niet<br />
helemaal uit de lucht vallen, maar Guicciardini<br />
was wel de eerste die beweerde dat Amsterdam op<br />
vele terreinen - geografisch, strategisch en economisch<br />
- 'der stadt van Venegien seer ghelijck<br />
is'. Bovendien lijkt zijn gebruik van de eretitel<br />
verantwoordelijk te zijn geweest voor een verdere<br />
verspreiding. De Descrittione was namelijk bijzonder<br />
populair. Het werk kende kort achter elkaar<br />
verschillende herdrukken en werd al snel na verschijning<br />
in het Frans, Duits en Engels vertaald.<br />
Een Nederlandse vertaling volgde pas in 1612*<br />
Na Guicciardi werd het vergelijken van Amsterdam<br />
met Venetië een geliefd topos in de reisliteratuur<br />
en geschiedschrijving. Zelfs nu spreekt<br />
deze vergelijking, hoe afgesleten ook, nog dusdanig<br />
tot de verbeelding dat eind vorig jaar een<br />
grootscheepse manifestatie onder de titel 'Am-
Museumnieuws<br />
Afb. 2. Jan van Call, De Binnen-Amstel gezien vanaf de Blauwbrug, ca. 1690. Pentekening, Ge<br />
meentearchief Amsterdam. Op deze tekening is de ' Venetiaanse sfeer' van het 17e-eeuwse Amsterdam<br />
goed getroffen. De tekening is, te zamen met verschillende andere tekeningen, prenten, schilderijen,<br />
documenten en objecten, te zien op de tentoonstelling Amsterdam: Venetië van het Noorden.<br />
sterdam-Venetië' van start is gegaan. In deze cul<br />
turele uitwisseling, die tot 9 september duurt,<br />
zullen zowel de overeenkomsten als de verschillen<br />
tussen beide steden op het gebied van geschiede<br />
nis, beeldende kunst, literatuur, muziek, film en<br />
theater tot uitdrukking komen. Naast een aantal<br />
publieksactiviteiten, zoals lezingen, een film<br />
festival en een 'Venetiaans Weekend', worden<br />
verschillende tentoonstellingen georganiseerd,<br />
waarin onder andere aandacht besteed zal wor<br />
den aan 18e-eeuwse Venetiaanse topografische<br />
schilderijen, het joodse getto van Venetië en zijn<br />
betekenis voor de joodse gemeenschap in Am<br />
sterdam, de Venetiaanse adel in de 18e eeuw, de<br />
Commedia dell'Arte en de artistieke relaties tus<br />
sen Amsterdam en Venetië in prent en tekening<br />
(zie hieronder de lijst van tentoonstellingen).<br />
Voor geïnteresseerden in de geschiedenis van<br />
Amsterdam lijkt vooral de tentoonstelling in het<br />
Gemeentearchief Amsterdam de moeite waard.<br />
Onder de titel Amsterdam: Venetië van het Noorden<br />
zal daar met behulp van kaarten, stadsgezichten,<br />
scheepsmodellen, reisjournalen, koopcontrac<br />
ten, glas en muziekinstrumenten een dubbelpor<br />
tret getoond worden van twee steden die niet al<br />
leen veel gemeenschappelijks hadden - in en aan<br />
het water gebouwd, door handel groot en machtig<br />
geworden, een bloeiend cultureel leven kennend<br />
en bestuurd door zelfbewuste kooplieden -, maar<br />
ook op allerlei terreinen intensieve contacten on<br />
derhielden. Hoewel Amsterdammers al sinds de<br />
15e eeuw Venetië incidenteel bezochten, kwam<br />
pas aan het einde van de 16e eeuw, toen de Straat<br />
vaart goed tot ontwikkeling kwam, een werkelijke<br />
uitwisseling van personen, goederen en ideeën<br />
tot stand. Zo werd er omstreeks 1600 niet alleen<br />
handel gedreven met goederen als graan, kaas,<br />
fluweel, zijde en glas, maar vond bijvoorbeeld<br />
ook de rijke Venetiaanse muziekcultuur haar weg<br />
naar de Amstelstad. Mede dankzij deze uitwisse<br />
ling was organist en componist Jan Pietersz.<br />
Sweelinck (1562-1621) zo goed op de hoogte van<br />
47
Museumnieuws<br />
de muzikale ontwikkelingen in de dogestad dat<br />
men lange tijd ten onrechte heeft aangenomen<br />
dat hij daar bij de bekende contrapunt-theoreticus<br />
Gioseffo Zarlino compositie had gestudeerd.<br />
Tegelijkertijd echter maken de tentoonstelling<br />
en de tien artikelen in de begeleidende publikatie<br />
duidelijk dat er tussen beide steden ook grote verschillen<br />
bestonden. In de eerste plaats is er al het<br />
verschil in tijd. Venetië kende zijn grootste bloeiperiode<br />
tussen de 14e en 16e eeuw, toen nog weinigen<br />
in Europa van Amsterdam hadden gehoord.<br />
De Gouden Eeuw van de Amstelstad<br />
daarentegen viel samen met de neergang van Venetië.<br />
Naast dit verschil in chronologie onderscheiden<br />
beide steden zich ook op tal van andere<br />
terreinen van elkaar. Zo lagen beide steden wel<br />
aan het water, maar de daarmee samenhangende<br />
problemen — verzanding en vervuiling - werden<br />
verschillend opgelost, waarbij de Amsterdammers<br />
duidelijk succesvoller waren. Een ander opvallend<br />
verschil was de mate van theoretische reflectie<br />
over de juiste staatsvorm. Terwijl in Venetië<br />
omvangrijke tractaten over de republikeinse<br />
staatsvorm verschenen, werd hierover door de<br />
Amsterdamse regenten nauwelijks gediscussieerd.<br />
Zij hadden over het algemeen groot ontzag<br />
voor wat historisch was gegroeid en voelden<br />
weinig behoefte daarover te theoretiseren. Op het<br />
gebied van het republikanisme was dan ook nauwelijks<br />
sprake van enige wisselwerking tussen<br />
beide steden. Zelfs de eretitel 'Venetië van het<br />
Noorden' boette in de loop van de 17e eeuw, toen<br />
Venetië zoals we zagen al over zijn hoogtepunt<br />
heen was en Amsterdam aan zijn Gouden Eeuw<br />
begon, voor veel Amsterdammers snel aan betekenis<br />
in. Steeds vaker werd de Amstelstad door<br />
haar bewoners als beter dan Venetië voorgesteld.<br />
Dit gold niet alleen voor haar macht en welvaart<br />
maar bijvoorbeeld ook voor haar glasproduktie,<br />
die aan het einde van de 16e eeuw naar Venetiaans<br />
model was opgezet en die al in 1611 door J. I.<br />
Pontanus, de eerste stadsgeschiedschrijver van<br />
Amsterdam, werd geprezen als van 'soo wonderlicke<br />
ende uutnemende geesticheyt, dat se de Veneetsche<br />
dewelcke tot noch toe voornamelick ghepresen<br />
zijn, in aerdicheyt ende conste gheensins<br />
en wijeken'. Amsterdam had in het begin van de<br />
17e eeuw Venetië niet langer nodig als lichtend<br />
voorbeeld. De vele contacten tussen beide steden<br />
bleven echter, zoals de tentoonstelling duidelijk<br />
maakt, bestaan.<br />
48<br />
* Speciaal ter gelegenheid van de manifestatie<br />
'Amsterdam-Venetië' verschijnt bij de Sdu een<br />
moderne vertaling van het gedeelte van de Descrittione<br />
di tutti i Paesi Bassi dat aan Noord- en Zuid-<br />
<strong>Holland</strong> is gewijd.<br />
Tegelijkertijd met de tentoonstelling Amsterdam:<br />
Venetië van het Noorden verschijnt een bundel artikelen<br />
onder redactie van M.B. de Roever (prijs<br />
ƒ49,50). Veel van bovenstaande informatie is aan<br />
deze publikatie ontleend.<br />
P.K.<br />
Tentoonstellingen in het kader van de manifestatie 'Amsterdam-<br />
Venetië':<br />
- Schilders van Venetië. Oorsprong en bloei van<br />
de Venetiaanse 'vendute', Rijksmuseum Amsterdam<br />
(15 december 1990 - 10 maart <strong>1991</strong>)<br />
- Het getto van Venetië. Ponentini, Levantini e<br />
Tedeschi 1516-1797, Joods <strong>Historisch</strong> Museum<br />
(15 december 1990 - 7 april <strong>1991</strong>)<br />
-De schatkamer van San Marco, De Nieuwe<br />
Kerk (15 <strong>februari</strong> - 21 april <strong>1991</strong>)<br />
- Rondom Rembrand en Titiaan. Artistieke relaties<br />
tussen Amsterdam en Venetië in prent en<br />
tekening (16 <strong>februari</strong> - 21 april <strong>1991</strong>)<br />
- De gouden schemer van Venetië. Een portret<br />
van de Venetiaanse adel in de 18e eeuw, Amsterdams<br />
<strong>Historisch</strong> Museum (19 <strong>februari</strong> - 20 mei<br />
<strong>1991</strong>)<br />
-Venetiaanse gondels, Rijksmuseum Nederlands<br />
Scheepvaart Museum (15 <strong>februari</strong> - 9 juni<br />
<strong>1991</strong>)<br />
- De leeuw van Venetië, Koninklijk Paleis (21 <strong>februari</strong><br />
- 31 maart <strong>1991</strong>).<br />
—Venetiaans engelengeduld; Venetiaans glas;<br />
Venetië behouden; Fototentoonstelling Venetië,<br />
De Nieuwe Kerk (6 juli - 1 september <strong>1991</strong>)
Tentoonstelling: In nacht verloren, de deportatie van de<br />
Amsterdamse joden '40- '45. Clara de Jong, schilderijen<br />
en tekeningen.<br />
25 <strong>februari</strong> tot en met 5 mei <strong>1991</strong>. Amsterdams<br />
<strong>Historisch</strong> Museum, Kalverstraat 92.<br />
Dagelijks van 11.00 tot 17.00 uur.<br />
In het voorjaar van 1985 stelde het Amsterdams<br />
<strong>Historisch</strong> Museum een nieuwe aanwinst ten<br />
toon. Die bestond uit een serie van 16 schilderijen<br />
en 19 tekeningen, die de schilderes Clara de Jong<br />
maakte van de deportatie van de Amsterdamse<br />
joden tijdens de Tweede Wereldoorlog.<br />
Dit jaar, waarin de Februari-staking een halve<br />
eeuw geleden plaats vond, heeft het museum de<br />
expositie nogmaals ingericht.<br />
Clara de Jong (geboren in 1928) volgt in haar<br />
serie schilderijen en tekeningen het verloop van<br />
het drama van de deportatie. In de combinatie<br />
van beeld en teksten - soms kille 'Bekanntma-<br />
chungen', soms gedichten en dagboekfragmenten<br />
- brengt zij woede en verdriet tot uitdrukking.<br />
Museumnieuws<br />
49
Boekennieuws<br />
Boeken in het kort<br />
Degenen die willen dat hun publikaties in deze<br />
rubriek worden vermeld worden verzocht de betreffende<br />
publikatie of mededelingen daarover<br />
voortaan te zenden aan de heer F. van Rooyen,<br />
Rijksarchief in Zuid-<strong>Holland</strong>, Postbus 90520,<br />
2509 LM 's-Gravenhage. Publikaties over Noord-<br />
<strong>Holland</strong> worden als vanouds behandeld door<br />
H.J. Metselaars, Rijksarchief in Noord-<strong>Holland</strong>,<br />
Kleine Houtweg 18, 2012 CH Haarlem.<br />
NEHA, 1990 (NEHA-Series v), 233 blz.<br />
Dit zeer handige apparaat behandelt achtereenvolgens<br />
literatuur en bronnen. In de eerste drie<br />
hoofdstukken worden behandeld literatuur over<br />
het beoefenen van economische geschiedenis, bibliografieën,<br />
literatuur over hulpwetenschappen,<br />
verwante historische wetenschappen, economie<br />
en statistiek. In drie verdere hoofdstukken komen<br />
aan de orde de archivalische bronnen en hun bewaarplaatsen,<br />
literaire bronnen (waaronder statistische<br />
publikaties), bibliotheken en audiovisuele<br />
en mondelinge bronnen. Dit werk is onmisbaar<br />
voor ieder die bij het lokaal en regionaalhistorisch<br />
onderzoek aandacht wil besteden aan<br />
economische ontwikkelingen.<br />
Genootschap 'Oud West-Friesland' (Stolphoevereeks<br />
15), 11 blz. fl. 22,50. O.a. verkrijgbaar bij<br />
het genootschap.<br />
De auteurs onderzochten de geografische herkomst<br />
en functie van de opvarenden aan boord<br />
van de schepen die in de 18e eeuw voor de kamers<br />
Hoorn en Enkhuizen van de voc naar de Oost<br />
vertrokken. Als bron gebruikten zij de grootboeken<br />
van schepen voor de kamers Hoorn en Enkhuizen<br />
in het voc-archief in het Algemeen Rijksarchief<br />
in 's-Gravenhage.<br />
Algemeen<br />
Dr. Thera Wijsenbeek, Zieke lieverdjes. 125 jaar<br />
kinderzorg in Het Emma Kinderziekenhuis. Amster<br />
Noortje de Roy van Zuydewijn, MonumentenReisdam, Uitgeverij Ploegsma, 141 blz., ƒ35,-.<br />
boek van Nederland, deel 1, Noord- en Zuid-<strong>Holland</strong>. In 1865 werd het in Amsterdam een opvangcen<br />
's-Gravenhage, SDU uitgeverij, 1990, 316 blz. trum opgericht voor arme kinderen, die meestal<br />
In dit eerste deel van een vierdelige serie worden door ondervoeding ziek waren geworden. In dit<br />
streeksgewijs de voornaamste monumenten in boek wordt geschetst hoe deze instelling zich<br />
beide provincies behandeld. Van iedere behan heeft ontwikkeld tot het huidige hoogontwikkelde<br />
delde streek en de plaatsen daarbinnen wordt een centrum van kindergeneeskunde en -verpleging<br />
korte historische ontwikkeling en karakteristiek in het AMC.<br />
gegeven. Daarna volgt een (kunst)historische beschrijving<br />
van de vornaamste monumenten. Het Dr. A.J. Kölker, Molens in de banne Uitgeest. Uit<br />
boek bevat veel foto's, plattegronden, routebegeest, Stichting Uitgeester en Akersloter Molens,<br />
schrijvingen en registers van monumenten en 150 blz.<br />
plaatsnamen. In dit boek wordt ook aandacht be Dit boek geeft, na een algemene inleiding over de<br />
steed aan 20e-eeuwse monumenten.<br />
molens van Uitgeest, in de vorm van een kleine<br />
kroniek per molen aan wat er zoal in de diverse<br />
J.J. Seegers, Economisch-historische wegwijzer. Een archiefbronnen is te vinden. Onderzoek werd ge<br />
gids voor het bronnen- en literatuuronderzoek van de Nedaan in oude dorps- en polderarchieven, in oude<br />
derlandse economische geschiedenis. Amsterdam, notariële en rechterlijke archieven, in het archief<br />
van de Gecommitteerde Raden van het Noorderkwartier<br />
in het rijksarchief in Haarlem, in topografische<br />
atlassen en in de documentatie van de<br />
vereniging De <strong>Holland</strong>sche Molen in Amsterdam.<br />
W. E. Goelema, Groot-Geestmerambacht. Een waterschapskroniek.<br />
Warmenhuizen, Waterschap Groot-<br />
Geestmerambacht, 1990, 114 blz. Chronologisch<br />
wordt beschreven hoe vanaf de middeleeuwen de<br />
ontwikkelingen waren op waterschapsterrein in<br />
het gebied dat sinds 10 jaar het huidige waterschap<br />
Groot-Geestmerambacht vormt.<br />
Zuid-<strong>Holland</strong><br />
Noord-<strong>Holland</strong><br />
T. H. Lunsingh Scheurleer, C.W. Fock en A.J.<br />
van Dissel, Het Rapenburg. Geschiedenis van een Leid-<br />
Jan Kees Beers en Cees Bakker, Westfriezen naar de segracht. Deelv: 's-Gravensteyn. Leiden, Rijksuni<br />
Oost. De kamers der voc te Hoorn en Enkhuizen en versiteit, hun 190, 386 en 428 blz.<br />
recruteringsgebied, 1700-1800. Hoorn, <strong>Historisch</strong>e Dit deel uit de goed gedocumenteerde en rijk geïl-<br />
50
<strong>Historisch</strong> jaarboek Westland 1990, deel 3. Genootschap<br />
Oud Westland/Westland Centrum voor<br />
Streekhistorie, Naaldwijk, 1990, 96 blz. Onder<br />
meer te bestellen door overmaking van ƒ22,50 op<br />
bankrek. 343641 445, Rabobank Midden Westland<br />
te Naaldwijk, t.n.v. <strong>Historisch</strong> jaarboek<br />
Westland (1990).<br />
Dit derde jaarboek bevat artikelen over smederij<br />
Torenzicht te Poeldijk, een genealogisch artikel<br />
over het geslacht Van der Wateringe, Loosduinen<br />
en de annexatie door Den Haag en de buitenplaats<br />
Hoofbosch in De Lier. Het geheel wordt<br />
afgesloten met een archeologische kroniek.<br />
Boekennieuws<br />
lustreerde serie over het Rapenburg behandelt de M.H. Bertels, Van onbesproken gedrag. Bibliografi<br />
bouw- en bewoningsgeschiedenis van deze gracht sche selectie van documenten uit de bibliotheek van het Ge<br />
in het gebied tussen Houtstraat en Kloksteeg, meentearchiefvan 's-Gravenhage ten behoeve van studies<br />
waarbij uitgebreid het kunsthistorisch aspect aan Haagse vrouwengeschiedenis.<br />
bod komt.<br />
Gemeentearchief 's-Gravenhage, 1990, 66 blz.<br />
Verkrijgbaar bij het Gemeentearchief, Loosduin-<br />
Bodemonderzoek in Leiden. Archeologisch jaarverslag seweg 17, Den Haag. Prijs ƒ5,-.<br />
1988/1989, nr. 11/12. Leiden, Gemeente Leiden, Deze publikatie biedt een overzicht van de ruime<br />
1990, blz. 202. Verkrijgbaar bij Directie Werken hoeveelheid materiaal die over dit onderwerp<br />
Leiden, ABO, postbus 148, 2300 AC Leiden. voorhanden is in de verzamelingen van het ge<br />
Een dubbel<strong>nummer</strong> van de serie waarvan ook<br />
nog enkele oudere <strong>nummer</strong>s verkrijgbaar zijn.<br />
meentearchief.<br />
Deze keurig uitgevoerde en van veel illustraties H. Kroon, H.J.P.G. Kaajan en C. van der Wou-<br />
voorziene publikatie bevat behalve de jaarverslade, 75 Jaar Gereformeerde Kerk van Wassenaar. Leigen<br />
11 artikelen betreffende archeologische vondden, 1990, 48 blz. Bestellen door overmaking van<br />
sten in Leiden en omgeving. Onder meer worden ƒ15,- (incl. verzendkosten) op gironr. 362293,<br />
uitgebreid behandeld de opgravingen naar en de t.n.v. G. Kraan, onder vermelding van 'gedenk<br />
geschiedenis van hofstad Coebel en huize Steneboekje'.velt. Een uitgave, die zowel het kerkgebouw als het<br />
Voorts bevat deze bundel artikelen over bodem kerkelijk leven in Gereformeerd Wassenaar bevondsten,<br />
de Nieuwesteegbrug en pijpaarden<br />
beeldjes in het bezit van het Rijksmuseum voor<br />
Oudheden.<br />
handelt.<br />
Recensies<br />
Leiden<br />
Uit Leidse bron geleverd. Studies over Leiden en Leidenaren<br />
in het verleden, aangeboden aan Drs. B.N. Leverland<br />
bij zijn afscheid als adjunct-archivaris<br />
van het Leidse Gemeentearchief, onder redactie<br />
van J.W. Marsilje e.a. (Gemeentearchief Leiden,<br />
1989), 566 blz., geïll., prijs ƒ37,50.<br />
Deze feestbundel werd Leverland aangeboden bij<br />
zijn afscheid van het Gemeentearchief waar hij<br />
zesendertig jaar werkte als archivaris in verscheidene<br />
functies. Het omvangrijke, fraai verzorgde<br />
J.B. Berns, e.a. Feestbundel aangeboden aan prqf.dr. en uitgegeven boek bevat niet minder dan 74 bij<br />
D. P. Blok; ter gelegenheid van zijn 65ste verjaardag dragen en van de hand van hem voor al zijn hulp<br />
zijn afscheid als hoogleraar in de nederzettingsgeschiede dankbare archief-klanten.<br />
nis in verband met plaatsnaamkunde aan de Universiteit Deze studies hebben één ding gemeen: zij zijn<br />
van Amsterdam, 397 blz.. Deze bundel, bedoeld als gebaseerd op bronnenonderzoek, grotendeels<br />
'een tussentijds eerbetoon' bevat vele belangrijke mogelijk gemaakt door de op het Leidse Gemeen<br />
artikelen op gebied van naamkunde en geschietearchief aanwezige archieven en documentatie.<br />
denis.<br />
Uiteraard krijgen daardoor ook in deze studies<br />
O.m. een artikel over de stadsfinanciën van Briel- meestal Leiden of de Leidse omgeving de grootle<br />
in de 15de eeuw, de bewoningsgeschiedenis van ste aandacht. Er is geen beter bewijs dan een bun<br />
het gebied van de benedenloop van de Holandse del als deze van hetgeen een enkele archiefbe<br />
IJssel, het ontstaan en de naamsoorsprong van waarplaats alleen al voor historisch onderzoek te<br />
Oudewater, de oudste Leidse stadsrechtoorkon bieden heeft.<br />
den en Esselijkerwoude-Jacobswoude.<br />
In aanpak en onderwerp variëren de bijdragen<br />
onderling natuurlijk in sterke mate. Dat bewijst<br />
51
Boekennieuws<br />
weer hoezeer historisch onderzoek en historische<br />
beschrijving een gewoonlijk individualistische<br />
bezigheid blijven en in onderwerpkeuze zowel als<br />
wijze van zien en beschrijven de eigenheid van elke<br />
onderzoeker-auteur recht kunnen doen. Het is<br />
dan ook onmogelijk hier alle onderwerpen die in<br />
de bundel aan bod komen op te sommen - de inhoudsopgave<br />
van de bundel beslaat al drie klein<br />
gedrukte bladzijden! Zo vindt men bijdragen<br />
over buitenbier, de stadsloterij, een schoolmeester,<br />
een zegel en een wapenkaart of over de armen-<br />
en wezenzorg, de komst van Zuid-Nederlanders<br />
naar Leiden of het bezoek van de tsaar aller<br />
Russen in 1814 aan Lisse. Wel kan over het algemeen<br />
gezegd worden dat de onderwerpen wat<br />
tijd betreft vallen binnen de reeks van eeuwen van<br />
de eind-12e tot in de 19e eeuw - alleen de laatste<br />
150 jaren komen er enigszins bekaaid van af.<br />
Kijkt men wat dit laatste aangaat in de bibliografie<br />
van Leverlands eigen publikaties aan het<br />
einde van deze bundel (559-561) dan valt het op<br />
dat hijzelf wel degelijk aandacht besteedde aan<br />
19e- en 20e-eeuwse aspecten - zo publiceerde hij<br />
in 1981 een artikel over de naoorlogse plannen<br />
voor de Leidse stadsuitbreiding. Zonder twijfel<br />
kent Leverland het nieuwe archief even grondig<br />
als het oude. Zonder grappig te willen zijn, zou<br />
ik in dit verband Leverland een alweter van de<br />
Leidse archieven willen noemen, maar dan ook<br />
- en hiermee wordt een nieuwe woord geboren<br />
- een alhelper, namelijk voor de bezoekers, van<br />
genealogen, journalisten, beroepshistorici en archivarissen,<br />
gemeente-ambtenaren en bestuurders<br />
tot en met de in elke stad zo verdienstelijke<br />
lokaal-, buurt- of huispatriotten.<br />
Dat sloot overigens allerminst uit dat Leverland<br />
zijn eigen, evenzeer individualistisch gerichte,<br />
belangstelling had en blijft koesteren. In de<br />
heldere biografie van Leverland waarmee een<br />
van de redacteuren van de bundel, J.W. Marsilje,<br />
de bundel opent (11-16) wordt verteld hoe Leverland<br />
aanvankelijk als oud-katholiek priester zijn<br />
kerk volledig wilde dienen maar ook, toen hij in<br />
1951 voor een archiefloopbaan koos, zijn priestertaak<br />
in buitengewone dienst bleef vervullen. In<br />
verband hiermee is het begrijpelijk dat Leverlands<br />
voorliefde uitging en uitgaat naar de kerkgeschiedenis<br />
van Leiden - hij is van plan, in de<br />
nu vergunde volle vrije tijd, de geschiedenis van<br />
de Hooglandse Kerk te schrijven. Waarschijnlijk<br />
was voor hem deze kerkelijk-culturele belangstelling<br />
de sleutel waarmee hij het Leidse archiefbestand<br />
voor anderen en voor zichzelf kon ope<br />
52<br />
nen. Juist met die kerkelijke benadering kwam hij<br />
immers zelf als praktizerend en oefenend onderzoeker<br />
in aanraking met archiefmateriaal van velerlei<br />
soort: de overheid heeft bemoeienis met het<br />
kerkelijk leven. Sociale zorg was voor een groot<br />
deel aan de kerken toevertrouwd en de kerkgebouwen<br />
zijn evenzovele uitingsvormen van een<br />
zich altijd weer ontplooiende stadscultuur. Al<br />
werkend en studerend in de archieven, nooit overigens<br />
de service voor bezoekers vergetend of verwaarlozend,<br />
kon hij in alle opzichten de, altijd bescheiden<br />
blijvende, ideale archivaris worden.<br />
Het is die veelzijdigheid, slechts begrensd door<br />
het beschikbare bronnenmateriaal en het onvermijdelijke<br />
Leidse karakter, waarvan de bundel<br />
blijk geeft. Ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is,<br />
Leverland was echter de dagelijks aanwezige en<br />
geduldige zangmeester die al die solisten weliswaar<br />
hun gang liet gaan maar hen wel wees op het<br />
goede gebruik van hun stembanden en vooral de<br />
door hem aangebrachte muziekteksten voorlegde.<br />
Bij bundels als deze is er altijd het gevaar dat<br />
specifieke bijdragen voor voortgaand onderzoek<br />
over het hoofd worden gezien - binnen een verzamelband<br />
van allerhande kan een en ander wat<br />
verstopt raken. Maar er zal altijd wel, althans op<br />
het Leidse Gemeentearchief, een volgende 'Leverland'<br />
zijn die een bezoeker eraan kan herinneren<br />
dat over ' 's graven spithout' of de rapportage<br />
van de Leidse hoogleraar Van Holk ten aanzien<br />
van het Tweede Vaticaanse Concilie een bijdrage<br />
in deze rijke bundel te vinden is. Er is trouwens<br />
op het Gemeentearchief ook een systematische literatuurcatalogus,<br />
waaraan ook door Leverland<br />
gewerkt is, waarin nu ook de 74 bijdragen van deze<br />
bundel te juister plaatse aangetroffen worden.<br />
Mede dank zij Leverlands werkzaamheid is het<br />
Leidse Gemeentearchief een goed georganiseerd<br />
en toegankelijk centrum van historisch onderzoek<br />
geworden en dat zal het, ook na zijn afscheid,<br />
zonder twijfel blijven.<br />
I. Schöffer
Inhoud<br />
<strong>23e</strong> <strong>jaargang</strong> nr. 1, <strong>februari</strong> <strong>1991</strong><br />
F. A. van Lieburg<br />
Het gereformeerde conventikelwezen in de classis Dordrecht in de 17e en 18e eeuw 2<br />
Rob van Baarle<br />
Een Koreaanse toerist in 1885.<br />
Een beschouwing over enkele <strong>Holland</strong>se steden door Yu Kil-chun 22<br />
Herman Noordegraaf<br />
F.W. N. Hugenholtz als voorganger van de Protestantenbond in Schiedam 29<br />
Museumnieuws ^<br />
Boekennieuws ^<br />
Aan dit <strong>nummer</strong> werkten mee:<br />
Drs. F. A. van Lieburg, studeerde maatschappijgeschiedenis aan de Erasmusuniversiteit te<br />
Rotterdam, vanaf 1 april <strong>1991</strong> als AIO verbonden aan de vakgroep Nieuwe Geschiedenis van<br />
de Vrije Universiteit te Amsterdam. Adres: Jacob vanCampenweg 120, 3067 LK Rotterdam.<br />
Drs. R.C. van Baarle is koreanist, verbonden aan de Rijksuniversiteit te Leiden.<br />
Adres: Klaverstraat 17, 3083 VA Rotterdam.<br />
Drs. H. Noordegraaf, publiceert over lokale geschiedenis en de geschiedenis van het religieus<br />
socialisme. Adres: Plein Eendragt 13, 3111 AR Schiedam.<br />
Omslagontwerp: Ad rem, Amsterdam.<br />
Produktie: Uitgeverij Verloren, Alexanderlaan 14,1213 XS Hilversum, telefoon 035-859856,<br />
fax 035-836557.<br />
De afbeelding op de omslag is gebaseerd op: Het Graafschap <strong>Holland</strong>t. Gegraveerde kaart<br />
in de vorm van een zgn. Leo Belgicus, 17 x 22 cm. Uitgegeven bij B. Mourik te Amsterdam,<br />
1761 (Topografisch-<strong>Historisch</strong>e Atlas, Gemeentearchief van 's-Gravenhage).