15.09.2013 Views

Keuzehoofdstuk 4. Vulkanen

Keuzehoofdstuk 4. Vulkanen

Keuzehoofdstuk 4. Vulkanen

SHOW MORE
SHOW LESS

Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!

Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.

De Bewegende Aarde <strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong><br />

<strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>4.</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong> <strong>Vulkanen</strong><br />

<strong>Vulkanen</strong><br />

De hoofdvraag in dit hoofdstuk is:<br />

Welke Welke soorten soorten vulkanen vulkanen zijn zijn er, er, welke welke stoffen stoffen komen komen er er vrij vrij bij bij een een uitbarsting<br />

uitbarsting<br />

uitbarsting<br />

en hoe vinden we die die stoffen aan aan het het aardoppervlak aardoppervlak terug?<br />

terug?<br />

Deze hoofdvraag wordt in dit hoofdstuk behandeld aan de hand van de volgende paragraafvragen:<br />

Doel:<br />

• Welke soorten vulkanen zijn er en waar vind je die op Aarde? (<strong>4.</strong>1)<br />

• Hoe ontstaan de verschillende soorten stollingsgesteente? (<strong>4.</strong>2)<br />

• De vorming van magma (<strong>4.</strong>3)<br />

• Welke invloed hebben vulkanen in IJsland? (<strong>4.</strong>4)<br />

• Hoeveel gas kwam er vrij bij de Laki uitbarsting van 1783? (<strong>4.</strong>5)<br />

• Hoe leidde de Laki-uitbarsting tot een toename van verzurende stoffen in de atmosfeer?<br />

(<strong>4.</strong>6)<br />

• Wat zijn de gevolgen van zure regen? (<strong>4.</strong>7)<br />

Het doel van hoofdstuk 4 is het beschrijven van de processen die bij vulkanen plaatsvinden. Dit<br />

doen we aan de hand van de theoretische kennis die je hebt opgedaan tijdens de lessen<br />

scheikunde.<br />

H4-1


<strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong> De Bewegende Aarde<br />

<strong>4.</strong>1 Soorten vulkanen en waar ze voorkomen.<br />

Opdracht 4-1*: <strong>Vulkanen</strong> en plaattektoniek A, I<br />

Indonesische vulkaan Karangetang uitgebarsten, 29 oktober 2007<br />

De vulkaan Karangetang op het Indonesische eiland Siau is vanochtend uitgebarsten. Honderden<br />

dorpsbewoners waren uren eerder al van de hellingen van de 1.700 meter hoge vulkaan<br />

geëvacueerd. Dorpen, boerderijen en bomen zijn na de uitbarsting onder een dikke laag as bedekt,<br />

maar meldingen van schade of slachtoffers zijn tot dusver uitgebleven. De Karangetang is één van<br />

de actiefste vulkanen in Indonesië. (naar bericht van www.trouw.nl)<br />

a. Geef op het blanco wereldkaartje aan waar de vulkaan, zoals hierboven genoemd wordt,<br />

voorkomt.<br />

b. Geef op dit kaartje ook aan waar recente vulkaanuitbarstingen hebben plaatsgevonden. Je kan<br />

hierbij gebruik maken van http://www.earthweek.com/<br />

c. Bekijk nu eens GB 192B (GB 174B). Wat valt je (weer) op als je de locaties van vulkanen<br />

vergelijkt met de plaatgrenzen zoals ze in deze kaart vermeld staan? Zijn er ook<br />

uitzonderingen? Zo ja, zou je deze kunnen verklaren?<br />

Niet alleen de epicentra van aardbevingen zijn geconcentreerd rond de plaatgrenzen, ook de<br />

meeste vulkanen bevinden zich vaak in een dergelijke zone (zie figuur 4-1 en GB 192 B en D (174<br />

B en D). In dit hoofdstuk gaan we de relatie tussen vulkanisme en plaattektoniek bestuderen.<br />

Daarbij gaan we eerst kijken welke soorten vulkanen er worden onderscheiden en waar ze<br />

voorkomen.<br />

Figuur 4-1: Actieve vulkanen in de wereld: Smithsonian's Global Volcanism Program.<br />

Bron: http://www.volcano.si.edu/world/find_regions.cfm<br />

<strong>4.</strong>1.1 Soorten vulkanen<br />

Er zijn veel vulkaanvormen maar in grote lijnen worden er twee soorten vulkanen onderscheiden:<br />

schildvulkanen en stratovulkanen. Ze verschillen door hun vorm. Een schildvulkaan is plat en<br />

breed; de vorm lijkt op een neergelegd schild. Dit in tegenstelling tot de tweede soort, de<br />

stratovulkaan, die meer kegelvormig is. De samenstelling van het uitstromende materiaal bepaalt<br />

of er een schild- dan wel een stratovulkaan ontstaat.<br />

H4-2


De Bewegende Aarde <strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong><br />

Figuur 4-2: Een schildvulkaan. Bron: Grotzinger et al,<br />

Understanding Earth (2005)<br />

Schildvulkanen (figuur 4-2): schildvulkanen<br />

ontstaan door vulkaanuitbarstingen waarbij<br />

vooral lava’s naar buiten komen waarvan<br />

de samenstelling basaltisch is.<br />

Eigenschappen van basaltisch magma zijn:<br />

een hoge stollingstemperatuur, bevat naast<br />

silicium veel ijzer en magnesium en weinig<br />

natrium en kalium, heeft een hoge<br />

dichtheid, bevat weinig gassen, en is niet<br />

erg visceus (tamelijk vloeibaar). Vooral<br />

deze laatste eigenschap is bepalend voor<br />

de vorm van de vulkaan. Dat basaltisch<br />

magma weinig visceus is wil zeggen dat het<br />

makkelijk stroomt. Daardoor kan het zich<br />

gemakkelijk verplaatsen en zich ver<br />

verspreiden. Het uitstromen van veel<br />

basaltische lava’s resulteert zo in de platte<br />

brede vorm van de schildvulkaan. Je zult schildvulkanen dus vooral vinden op plaatsen waar<br />

basaltisch magma aan de oppervlakte komt. Zulk magma ontstaat door een gedeeltelijk opsmelten<br />

van het bovenste gedeelte van de mantel, zoals bijvoorbeeld gebeurt bij divergente plaatgrenzen,<br />

en ‘hotspots’ (over hotspots meer in de sectie hieronder). Voorbeelden van basaltisch vulkanisme<br />

met schildvulkanen vind je op IJsland (op een divergente plaatgrens met ook nog een hotspot) en<br />

op Hawaii (hotspot).<br />

Stratovulkanen (figuur 4-3): Stratovulkanen<br />

ontstaan waar de samenstelling van het<br />

magma gemiddeld genomen meer<br />

andesitisch is. Andesitisch magma bevat<br />

meer silicium, natrium en kalium en minder<br />

ijzer en magnesium, het is visceuzer en<br />

heeft een geringere dichtheid dan een<br />

basaltisch magma. Een stratovulkaan heeft<br />

niet alleen veel steilere hellingen, een ander<br />

verschil met een schildvulkaan is dat hij is<br />

opgebouwd uit afwisselende lagen van<br />

assen en lava’s van de verschillende<br />

uitbarstingen. Daarnaast is de viscositeit<br />

ook weer een belangrijke factor voor het<br />

bepalen van de vorm: omdat andesitisch<br />

magma nogal taai (visceus) is en dus<br />

langzaam stroomt, zullen lava’s niet zulke<br />

grote afstanden afleggen en dus dichter bij<br />

hun eruptiepunten blijven.<br />

Figuur 4-3: Een stratovulkaan. Bron: Grotzinger et al,<br />

Understanding Earth (2005)<br />

Stratovulkanen staan bekend om de heftigheid waarmee ze kunnen uitbarsten. Deze explosiviteit<br />

komt door verschillende factoren. Door de hoge viscositeit stroomt het magma soms moeilijk naar<br />

buiten en kan de vulkaan een tijd lang ‘verstopt’ raken. De spanning bouwt zich dan op totdat de<br />

eruptie uiteindelijk plaatsvindt. Bovendien bevat het magma vrij veel gas wat door de hoge<br />

viscositeit niet makkelijk kan ontsnappen. Wanneer het magma zelf ook niet makkelijk naar buiten<br />

kan bouwt zich tijdens zo’n verstopping een extra grote gasdruk op. De uitbarsting zal dan<br />

explosief verlopen wanneer de weg eenmaal vrij is. Soms worden stratovulkanen gekarakteriseerd<br />

door een caldera; de uitbarsting is dan zo heftig en volumineus geweest dat het dak van de<br />

magmakamer is ingestort. Stratovulkanen vind je vooral voor bij een subductiezone (waar een<br />

oceanische plaat onder een continentale of een andere oceanische plaat duikt), bijvoorbeeld rond<br />

de Pacifische Oceaan. Ook hier ontstaat het magma in de bovenmantel. Het is eerst basaltisch van<br />

samenstelling maar verandert onderweg naar boven in magma met, gemiddeld genomen, een<br />

andesitische samenstelling. Magmadifferentiatie is een belangrijk proces dat daarvoor<br />

verantwoordelijk is. Verderop wordt dit uitgelegd. Op de verschillen in de samenstellingen van het<br />

magma (basaltisch en andesitisch) komen we in paragraaf <strong>4.</strong>2 uitgebreid terug.<br />

H4-3


<strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong> De Bewegende Aarde<br />

Opdracht 4-2**: Beschrijving uitbarsting van de Pinatubo A<br />

Pinatubo barst uit (bron www.nieuwsdossier.nl)<br />

15 juni 1991 - De uitbarsting van de op de Filipijnen gelegen vulkaan Pinatubo werd één van de<br />

meest hevige vulkaanuitbarstingen van de 20e eeuw. Op 15 maart begonnen de eerste schokken<br />

van de vulkaan. Seismologen plaatsten apparatuur in de omgeving van de vulkaan en konden<br />

daardoor tijdig de bevolking waarschuwen. De eerste grote uitbarsting vond plaats op 3 juni.<br />

Gebieden tot ongeveer 40 kilometer rond de vulkaan werden ontruimd. Op 7 juni kwam het eerste<br />

magma vrij. Enkele dagen later volgde er weer een uitbarsting, waarbij as tot een hoogte reikte<br />

van 24 kilometer. De uitbarstingen bleven elkaar opvolgen tot in juni de grootste uitbarsting<br />

plaatsvond die 3 uur duurde. De as bedekte een groot deel van de Filipijnen en het eiland Centraal-<br />

Luzon raakte compleet verduisterd. Zelfs in Vietnam en Cambodja kwam as terecht. Uiteindelijk<br />

kwamen er 300 mensen om het leven. De top van de berg was 260 meter lager dan voor de<br />

uitbarsting. Door de as in de stratosfeer nam de wereldwijde gemiddelde temperatuur af met maar<br />

liefst 0,4 graden<br />

a. Is de Pinatubo een schild- of een stratovulkaan?<br />

b. Is er sprake van explosief vulkanisme? Motiveer je antwoord met gegevens uit de bron.<br />

c. Waarom was de druk in de magmahaard bij de Pinatubo zo groot?<br />

d. Zijn in de toekomst nog nieuwe uitbarstingen van de Pinatubo te verwachten? Motiveer je<br />

antwoord.<br />

Hotspots: In opdracht 4-1 heb je gezien dat er ook een aantal vulkanen zijn die niet gerelateerd<br />

zijn aan plaatgrenzen. Dit zijn de zogenoemde hotspots. Deze hotspots zijn gebonden aan<br />

geïsoleerd voorkomend, langzaam stijgend materiaal afkomstig van diep uit de mantel, de<br />

zogenaamde 'mantelpluimen.' Als deze mantelpluimen het oppervlak bereiken vormen ze de<br />

hotspots, waar enorme hoeveelheden basalt naar buiten kunnen komen.<br />

Als in de oceaan dezelfde mantelpluim lange tijd op dezelfde plek actief is, kan daarboven een<br />

vulkanisch eiland ontstaan. Aangezien voornamelijk basaltische lava uitstroomt, vormen zich vaak<br />

schildvulkanen. Doordat de plaat beweegt, en de pluim op dezelfde plaats blijft liggen, kan een rij<br />

vulkanische eilanden ontstaan. Een goed voorbeeld hiervan is de keten waar Hawaii deel van<br />

uitmaakt. Op het continent kan een mantelpluim een heel gebied doen opwelven. Uiteindelijk kan<br />

het continent gaan breken. Langs breuken zal er basaltische lava naar buiten stromen dat<br />

afkomstig is uit de mantel, maar er kan ook silicarijker magma meekomen bijvoorbeeld wanneer<br />

diepe delen van de continentale korst ook smelten. Voorbeelden van continentale ‘hotspots’ zijn<br />

Yellowstone in de V.S. en Mount Cameroon in Kameroen (Afrika).<br />

Opdracht 4-3**: <strong>Vulkanen</strong> en reconstructie plaatbewegingen A, G<br />

Zoek in de atlas op waar de Midway eilanden liggen (in Google Earth of Google maps moet je<br />

zoeken naar Sand Island, onderdeel van de Midway Islands) en het eiland Hawaii.<br />

a. Wat voor soort vulkanen zijn er op deze eilanden aanwezig, en hoe zijn ze gevormd?<br />

De Midwayeilanden zijn 27,2 miljoen jaar geleden gevormd, Hawaï 0 tot 0,4 miljoen jaar geleden.<br />

b. Bereken met behulp van deze gegevens en de atlas de gemiddelde jaarlijkse snelheid in hele<br />

centimeters en de bewegingsrichting van de Pacifische plaat over de afgelopen 27,2 miljoen<br />

jaar bij de Hawaï eilanden. Geef ook de berekening. Omdat de beweging maar over een relatief<br />

klein stuk van het aardoppervlak gaat mag je bij deze opgave uitgaan van de Aarde als plat<br />

vlak.<br />

<strong>4.</strong>2 Hoe verschillende soorten stollingsgesteente ontstaan<br />

In de vorige paragraaf hebben we gezien dat een schildvulkaan voornamelijk bestaat uit basalt en<br />

een stratovulkaan voornamelijk uit andesiet. In werkelijkheid zijn er veel meer soorten<br />

stollingsgesteenten (dit zagen we ook al in hoofdstuk 1). In deze paragraaf gaan we in meer detail<br />

kijken naar de samenstelling van magma. Deze samenstelling geeft namelijk informatie over de<br />

relatie tussen vulkanisme en plaattektoniek.<br />

H4-4


De Bewegende Aarde <strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong><br />

Figuur 4-4: Verschillende soorten stollingsgesteente.<br />

Bron: Grotzinger et al, Understanding Earth (2005)<br />

Een stollingsgesteente heeft<br />

zijn vaste vorm gekregen<br />

door stolling van vloeibaar<br />

magma (zie ook H1).<br />

Stollingsgesteente wordt<br />

vaak ingedeeld naar<br />

verschillen in textuur. Zo<br />

heeft basalt veel kleine en<br />

soms wat grotere kristallen<br />

en graniet alleen maar<br />

grote kristallen. Soms zijn<br />

er helemaal geen kristallen<br />

en hebben we te maken<br />

met vulkanisch glas. Deze<br />

textuur geeft informatie<br />

over de afkoelingssnelheid<br />

van het magma. Uit<br />

laboratoriumonderzoek<br />

blijkt namelijk dat een<br />

vloeistof tijd nodig heeft om<br />

kristallen te vormen. Bij<br />

afkoeling beginnen zich<br />

eerst kleine kristallen te<br />

vormen die geleidelijk<br />

groeien doordat moleculen<br />

of ionen zich aan de<br />

kristallen hechten. Er is dus<br />

tijd nodig om grote<br />

kristallen te vormen. Als<br />

magma zeer snel afkoelt krijg je helemaal geen kristallen (vulkanisch glas) of kleine kristallen<br />

(zoals bij basalt). Snelle afkoeling vindt plaats wanneer magma het aardoppervlak bereikt; het<br />

resultaat is dan een uitvloeiingsgesteente (bijvoorbeeld basalt). Bij langzame afkoeling krijg je<br />

grotere kristallen. Deze grotere kristallen krijgen de tijd zich te vormen wanneer het magma diep<br />

in de aardkorst bevindt waar het veel langer warm blijft. We spreken dan van een dieptegesteente<br />

(bijvoorbeeld graniet).<br />

Nog meer informatie krijg je door te kijken naar de chemische samenstelling en mineraalinhoud<br />

van een gesteente. Stollingsgesteenten kunnen worden onderverdeeld naar hun chemische<br />

samenstelling en de hoeveelheid en het soort silicaat-mineralen die ze bevatten. Silicaat-mineralen<br />

zijn bijvoorbeeld kwarts, veldspaat, muscoviet, biotiet, amfibool, pyroxeen en olivijn. Op grond van<br />

hun mineraalinhoud worden er twee soorten stollingsgesteenten onderscheiden: mafisch gesteente<br />

en felsisch gesteente (zie figuur 4-4). Het basaltisch magma uit §<strong>4.</strong>1 geeft een mafisch<br />

stollingsgesteente zoals basalt (uitvloeiingsgesteente) of gabbro (dieptegesteente). Felsische<br />

stollingsgesteenten zijn bijvoorbeeld rhyoliet (uitvloeiingsgesteente) en graniet (dieptegesteente).<br />

Figuur 4-4 Verschillende soorten stollingsgesteente. Bron: Grotzinger et al, Understanding Earth<br />

(2005)<br />

Mafische gesteenten (ma = magnesium, f = ijzer) zijn betrekkelijk arm aan silicium maar bevatten<br />

vrij veel magnesium en ijzer. Dit zijn belangrijke bestandddelen van pyroxenen en olivijnen. Deze<br />

mineralen zijn donker van kleur, waardoor ze mafische gesteenten een donker uiterlijk geven.<br />

Basalt komt het meeste voor; het ligt onder de hele oceaanbodem. Maar ook op sommige<br />

continenten komen dikke lagen basalt voor; voorbeelden vind je in India (de Deccan traps) en in<br />

Siberië.<br />

Felsische gesteenten (fel = veldspaat, si = silicium) zijn rijker aan silicium en arm aan ijzer en<br />

magnesium. Felsische gesteenten zijn vaak licht van kleur omdat ze veel lichtgekleurde mineralen<br />

bevatten als veldspaat of kwarts. Graniet is een felsisch gesteente; het is één van de meest<br />

voorkomende stollingsgesteenten.<br />

H4-5


<strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong> De Bewegende Aarde<br />

Volgens de textuur, chemie en mineraalinhoud kan je de volgende ruwe indeling maken (vergelijk<br />

figuur 4-4):<br />

H4-6<br />

Mafisch Felsisch<br />

Fijnkorrelig, uitvloeiinggesteente Basalt Rhyoliet<br />

Grofkorrelig, dieptegesteente Gabbro Graniet<br />

Andesiet, het uitvloeiingsgesteente bij veel stratovulkanen, ligt qua samenstelling tussen basalt en<br />

rhyoliet in.<br />

Er zijn ook nog ultramafisch gesteenten. Deze bevatten erg weinig silicium en heel veel magnesium<br />

en ijzer. Het belangrijkste ultramafische gesteente is peridotiet. Dit grofkorrelige donkergroene<br />

gesteente, dat vooral uit olivijn en pyroxeen bestaat, is het dominante gesteente in de mantel en<br />

vormt het bronmateriaal voor basaltisch magma (zie hoofdstuk 6).<br />

<strong>4.</strong>2.1 Waarom maken we onderscheid tussen felsische en mafisch<br />

stollingsgesteenten?<br />

Er is een verband tussen de samenstelling van een gesteente en zijn smelttemperatuur; mafische<br />

gesteenten smelten bij hogere temperaturen; felsische gesteenten bij lagere temperaturen. Ook<br />

geldt dat een ‘mafisch’ magma heter is en bij hogere temperaturen begint te kristalliseren dan een<br />

‘felsisch’ magma. Met toenemend siliciumgehalte of afnemende temperatuur neemt de viscositeit<br />

van een magma toe. Viscositeit is een maat voor de weerstand tegen het vloeien van een vloeistof.<br />

Deze weerstand neemt dus toe naarmate een magma meer silicium bevat of naarmate een magma<br />

afkoelt. Een heet, silicium arm, mafisch magma heeft een hele lage viscositeit en kan dus<br />

makkelijk vloeien. Een minder heet felsisch magma met veel silicium heeft een hoge viscositeit;<br />

het vloeien van het magma gaat slecht, zeker wanneer er ook nog veel kristallen zijn ontstaan.<br />

<strong>4.</strong>3 De vorming van magma<br />

Over de manier waarop magma gevormd wordt is veel, maar zeker nog niet alles bekend. De<br />

processen spelen zo diep in de Aarde dat directe waarnemingen onmogelijk zijn. Wel komen we<br />

belangrijke dingen te weten door laboratoriumproeven. Zo blijkt dat het smeltpunt van een<br />

gesteente niet alleen afhangt van de samenstelling, maar ook van de druk.<br />

Doordat een smeltend gesteente uit verschillende mineralen bestaat (elk met hun eigen<br />

samenstelling) en een gesteente doorgaans niet volledig maar gedeeltelijk smelt, zal de<br />

samenstelling van een magma anders zijn dan het gesteente waaruit het ontstaat. Zo kan het dat<br />

in de mantel basaltisch magma (mafisch) uit peridotiet (ultramafisch) onstaat. Afhankelijk van de<br />

hoeveelheid smelt die zich vormt zullen magmas dus verschillende samenstellingen kunnen<br />

hebben, ook al zouden ze uit dezelfde bron komen. Natuurlijk is de samenstelling ook afhankelijk<br />

van de aard van het brongesteente (bijvoorbeeld wanneer niet de mantel maar diepere delen van<br />

de korst gaan smelten).<br />

In theorie zijn er drie verschillende manieren waardoor een warm gesteente in de diepte kan<br />

smelten:<br />

1. verder verhogen van de temperatuur; dit is verrassend genoeg geen belangrijke oorzaak van<br />

magmavorming en vulkanische activiteit.<br />

2. verlagen van de druk; dit verklaart het ontstaan van vulkanisme bij mid-oceanische ruggen en<br />

hotspots; in beide gevallen komt heet mantelgesteente heel langzaam omhoog, bij midoceanische<br />

ruggen door de opwaartse beweging van mantelconvectie (zie hoofdstuk 6.), bij<br />

hotspots door een stijgende mantelpluim. Het gesteente blijft warm (want warmtegeleiding in<br />

gesteenten is slecht), terwijl de druk afneemt waardoor het gaat smelten.<br />

3. verlagen van de smelttemperatuur; dit gedrag volgt de regel dat het smeltpunt van een<br />

gesteente verlaagd wordt, als je er water aan toevoegt (net zoals je met zout het smeltpunt<br />

van ijs verlaagt bij het strooien van de wegen). Zoals verderop wordt uitgelegd, is dit het geval<br />

bij het ontstaan van vulkanisme bij subductiezones.


De Bewegende Aarde <strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong><br />

<strong>4.</strong>3.1 Relatie tussen de samenstelling van het eerstgevormde magma en het<br />

uiteindelijke stollingsgesteente<br />

Afhankelijk van brongesteente en ontstaansomstandigheden vormen zich dus magma’s met<br />

verschillende samenstellingen. Levert nu eenzelfde samenstelling van zo’n nieuw-gevormd magma<br />

telkens hetzelfde stollingsgesteente op? Nee! Uit laboratoriumonderzoek is gebleken dat uit<br />

eenzelfde type magma uiteindelijk verschillende soorten stollingsgesteente kunnen ontstaan.<br />

Hierbij spelen de volgende factoren een rol:<br />

- Ten eerste hangt dit af van de kristallisatiegeschiedenis (stollingstraject). Opstijgend magma kan<br />

zich verzamelen in een magmakamer, bijvoorbeeld ergens in de korst. Omdat de omgeving daar<br />

minder warm is, zal het magma afkoelen en gaan kristalliseren. Uiteindelijk zou het daar volledig<br />

kunnen stollen en zo een grofkorrelig dieptegesteente vormen (bijvoorbeeld een graniet of een<br />

gabbro). Het kan ook zijn dat (een deel van) het magma tijdens de beginnende kristallisatie een<br />

weg verder naar boven vindt, het aardoppervlak bereikt en daar snel afkoelt. Dan zal het via een<br />

vulkanische uitbarsting een fijnkorrelig of glasachtig uitvloeiingsgesteente vormen (dus<br />

bijvoorbeeld een basalt of rhyoliet).<br />

- Ten tweede kan een magma onderweg van de bron naar het aardoppervlak chemisch van<br />

samenstelling veranderen. Dit noemen we magmadifferentiatie. Tijdens het verblijf in de<br />

magmakamer kunnen verschillende mineralen bij dalende temperaturen kristalliseren. Wanneer<br />

deze kristallen naar beneden zinken, zal het overblijvende magma een andere samenstelling<br />

hebben dan oorspronkelijk. Het is dus veranderd van samenstelling (“gedifferentieerd”) doordat<br />

gekristalliseerde mineralen eruit verdwenen zijn. Als zo’n magma uitvloeit heeft het dus een andere<br />

samenstelling dan toen het zich vormde tijdens het smelten van het gesteente in de bron beneden<br />

de magmakamer. Als een basaltisch magma af gaat koelen zal olivijn als eerste kristalliseren.<br />

Daarna volgen pyroxenen en andere mineralen. De samenstelling van overblijvend magma<br />

verandert al naar gelang het soort kristalliserende mineralen (mits die inderdaad naar beneden<br />

zinken, wat onder meer afhangt van de viscositeit van het magma). Als vuistregel voor de volgorde<br />

van kristalliseren geldt de “reeks van Bowen” (zie figuur 4-5). De praktijk blijkt zich niet altijd strak<br />

hieraan te houden omdat verschillende factoren (o.a. de diepte waar kristallisatie plaatsvindt) de<br />

volgorde kan beïnvloeden.<br />

H4-7


<strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong> De Bewegende Aarde<br />

Figuur 4-5: Fractionele kristallisatie verklaart de variabele samenstelling van stollingsgesteentes. Bron:<br />

Grotzinger et al, Understanding Earth (2005)<br />

Basalt en graniet zijn de twee meest voorkomende stollingsgesteenten. Is er een verband in de<br />

ontstaansgeschiedenis van beide gesteenten? We hebben al gezien dat de samenstelling sterk<br />

verschilt; basalt is mafisch; graniet is felsisch. Vroeger werd gedacht dat alle graniet gevormd<br />

wordt uit een basaltisch magma door differentiatie. Immers, wanneer je de olivijnen en pyroxenen<br />

(donkere, magnesium- en ijzerrijke mineralen) die in een basaltisch magma uitkristalliseren daaruit<br />

haalt, houd je een silicium-rijker en magnesium- en ijzer-armer magma over dat dan een<br />

lichtgekleurd stollingsgesteente (graniet of rhyoliet) oplevert. Probleem is echter dat er niet genoeg<br />

basaltisch magma is waaruit alle granitische gesteenten gevormd zouden kunnen worden.<br />

Nader onderzoek heeft aangetoond dat ook het smelten van verschillende soorten brongesteenten<br />

het verschil tussen basalt en graniet kan verklaren: Wanneer gesteente in het bovenste deel van<br />

de mantel partiëel (gedeeltelijk) opsmelt zal dat een basaltische magma geven. Wanneer gesteente<br />

in het bovenste deel van de mantel partieel (gedeeltelijk) opsmelt zal dat een basaltische magma<br />

geven. Behalve door differentiatie van basaltisch magma kan granitisch magma ook rechtstreeks<br />

ontstaan wanneer onderste delen van de continentale korst smelten (die kunnen onder meer<br />

bestaan uit allerlei sedimentaire, stollings- en metamorfe gesteenten).<br />

<strong>4.</strong>3.2 De vorming van magma en plaattektoniek<br />

Hoe kunnen we deze feiten en theorieën over stollingsgesteente plaatsen in het raamwerk van de<br />

plaattektoniek? In paragraaf <strong>4.</strong>1 zagen we al dat magma wordt gevormd op twee soorten<br />

plaatgrenzen:<br />

- bij de MOR (Mid Oceanische Rug): uitgangsmateriaal is het gesteente bovenin de mantel<br />

(peridotiet). Doordat bij een spreidingsrug de mantelgesteente heel langzaam omhoog komt zal de<br />

druk afnemen, waardoor dit partieel gaat smelten. Door verschil in dichtheid met het omringende<br />

gesteente zal de gevormde basaltische smelt gaan stijgen. Deze basaltische smelt zal samenkomen<br />

in een magmakamer in de korst. Deels zal het daarin langzaam stollen als gabbro en deels zal het<br />

uitvloeien op de zeebodem als kussenlava. Deze gabbro’s en kussenlava’s komen wereldwijd in alle<br />

oceanen voor. Deze basaltische magma’s zijn zeer vloeibaar en geven, als ze boven het zeeniveau<br />

uitkomen, de typische, weinig explosieve schildvulkanen.<br />

- bij de subductiezones: oceanische (basaltische) korst met de daarop liggende sedimenten (kalk,<br />

klei, erosiemateriaal van de continenten) met zeewater in de poriën wordt onder een continentale<br />

H4-8


De Bewegende Aarde <strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong><br />

of andere oceanische korst geduwd. De subducerende plaat komt op een diepte waarop in de<br />

bovenliggende plaat de asthenosfeer begint. Door de toename van temperatuur en druk worden<br />

vloeistoffen (met name water) uit de subducerende plaat in de bovenliggende asthenosfeer<br />

gedreven. Door de influx van deze vloeistoffen in de mantel wordt het smeltpunt van het<br />

mantelgesteente verlaagd waardoor dit kan smelten, op gemiddeld rond de 100-120 km diepte. Dit<br />

magma uit de mantel verzamelt zich vaak hogerop in een magmakamer. In het begin is het<br />

magma nog basaltisch, maar gedurende het verbijf in de korst verandert de samenstelling door<br />

differentiatie zoals hierboven beschreven. Hierdoor neemt de hoeveelheid silicium toe en krijg je<br />

een andesitisch of zelfs felsisch magma. Dit kan nog worden versterkt wanneer omhullend<br />

gesteente van de continentale korst door de warmte zelf ook smelt en wordt opgenomen in het<br />

magma. Als zulk felsisch magma op diepte stolt krijg je graniet. De relatief toegenomen<br />

hoeveelheid silicium maakt het magma visceus (stroperiger). Wanneer daardoor ook het<br />

vrijkomende gas niet makkelijk uit de magmakamer kan ontsnappen, kan zich een enorme druk<br />

opbouwen, waardoor je zeer explosieve uitbarstingen krijgt.<br />

In Figuur 4-6 zie je in schema de relatie tussen de verschillende soorten vulkanisme en<br />

plaattektoniek<br />

Figuur 4-6: Relatie verschillende soorten plaattektoniek en vulkanisme.<br />

Bron: Grotzinger, et al, Understanding Earth, 2005.<br />

Opdracht 4-4**: Stollingsgesteente<br />

a. Als je een boring zet in de korst op de plek van een MOR, wat kom je dan van boven naar<br />

beneden tegen:<br />

i Welk uitvloeiings- of diepte gesteente kom je tegen op de zeebodem?<br />

ii Welk uitvloeiings- of diepte gesteente kom je tegen onderin de korst?<br />

iii Welk gesteente kom je tegen bovenin de mantel?<br />

Een groot deel van de korst, en bijna de volledige mantel bestaat uit basaltisch of ultramafisch<br />

gesteente.<br />

b. Hoe komt het dan toch dat wij zoveel felsisch gesteente, zoals graniet, op Aarde vinden?<br />

c. Waar worden de bouwstenen waaruit dit felsisch gesteente is opgebouwd gevormd?<br />

Water is veel aanwezig in sedimentair gesteente en in de oceanische korst bij subductiezones.<br />

d. Leg uit hoe dit water het smelt proces in deze subductiezones beinvloedt.<br />

H4-9


<strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong> De Bewegende Aarde<br />

<strong>4.</strong>4 <strong>Vulkanen</strong> op IJsland.<br />

We gaan inzoomen op IJsland. Dit is een van de weinige vulkanische gebieden bovenop een MOR<br />

die boven water uitkomt. De IJslandse situatie is interessant omdat we te maken hebben met een<br />

divergente plaatgrens en er tegelijkertijd een hotspot aanwezig is. Daarnaast hebben uitbarstingen<br />

van een grote vulkaan op IJsland in 1783 gevolgen gehad die in ons land merkbaar zijn geweest.<br />

Figuur 4-7: Geologie van IJsland, bron Landmaelingar Islands.<br />

Het eiland is voor geologische begrippen heel jong. De oudste gesteenten zijn "slechts" zo'n 60<br />

miljoen jaar oud en worden gevonden in het uiterste westen en uiterste oosten van het eiland (zie<br />

figuur 4-7).<br />

Op IJsland komen verschillende soorten vulkanen voor waaronder ook schildvulkanen en<br />

stratovulkanen. De schildvulkanen hebben hele flauwe hellingen. De grootste schildvulkanen zijn<br />

de Skjaldbreidur en de Ok, die beide in het westen van het land te vinden zijn. Een stratovulkaan,<br />

met de karakteristieke steile hellingen, is bijvoorbeeld de Hvannadalshnúkur (zie bijschrift figuur<br />

4-7). Daarnaast zijn er ook veel spleetvulkanen, waar lava uit soms kilometers lange scheuren in<br />

de aardkorst stroomt. Vaak zijn het zelfs niet eens bergen of heuvels in het landschap. Een goed<br />

voorbeeld is de Laki vulkaan waarover we het verderop uitgebreid zullen gaan hebben. De zwarte<br />

lijnen in figuur 4-8 geven plaats en richting van een aantal van die spleten aan.<br />

Opdracht 4-5*: <strong>Vulkanen</strong> op IJsland<br />

a. Leg uit waarom de oudste gesteenten in het uiterste zuidoosten en noordwesten van het eiland<br />

voorkomen.<br />

b. Geef een verklaring voor de aanwezigheid van spleetvulkanen en voor de richting die de<br />

spleten hebben waarlangs lava naar buiten komt.<br />

H4-10


De Bewegende Aarde <strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong><br />

Figuur 4-8: IJsland met een aantal belangrijke vulkanen. De Skjaldbreidur en de Ok<br />

liggen ten noordwesten van de Geysir, en de Hvannadalshnúkur ligt grotendeels onder<br />

het ijs ten oosten van de Laki (of Lakagigar) vulkaan (zie Öræfajökull in figuur 4-7).<br />

IJsland ligt op een MOR, namelijk de Mid Atlantische Rug. Deze ‘rug’ loopt van noord naar zuid in<br />

het midden op de bodem van de Atlantische Oceaan. Hier bewegen de Euraziatische en de<br />

Amerikaanse plaat steeds verder uit elkaar en wordt nieuwe oceanische korst gevormd uit<br />

stollende basaltisch magma dat bij de Mid Atlantische Rug uit de mantel omhoog komt. IJsland,<br />

feitelijk niet meer dan een stuk van de rug dat boven water ligt, groeit dus vanuit het midden in<br />

oostelijke en westelijke richting aan.<br />

Waarom ligt IJsland boven water? Blijkbaar is er meer vulkanische activiteit dan op andere<br />

plaatsen op de Mid Atlantische Rug. De reden dat de magmaproductie onder IJsland zo groot is, is<br />

de aanwezigheid van een hotspot onder IJsland. Vaak is het zo dat als een oceanische plaat die<br />

boven een mantelpluim ligt verschuift, er steeds weer nieuwe vulkanische eilanden ontstaan (zoals<br />

bij Hawaï, zie opdracht 3). Bij IJsland is dat niet het geval, omdat het eiland recht boven de Mid<br />

Atlantische Rug ligt, en zowel oost- als westwaarts groeit. De hotspot ligt stabiel onder de Mid<br />

Atlantische Rug en draagt bij aan de voeding van de magmakamers van de verschillende<br />

vulkanische systemen op IJsland.<br />

Opdracht 4-6*: Eilanden op een MOR A, I<br />

IJsland is niet het enige eiland op een MOR dat boven zeeniveau ligt.<br />

a. Zoek in de atlas nog vijf andere eilanden op die bovenop een MOR liggen.<br />

b. Wat is het verschil tussen deze eilanden en IJsland, en hoe kun je dit verschil verklaren?<br />

Nu we iets meer weten over het vulkanisme op IJsland richten we ons op de enorme effecten van<br />

een uitbarsting van één van IJsland’s vulkanen:<br />

In 1783 en 1784 vond een uitbarsting van de Laki vulkaan (zie figuur 4-8) plaats die acht maanden<br />

duurde. Deze vulkaan produceerde één van de grootste lavastromen in de menselijke geschiedenis.<br />

Niet minder dan 15 km 3 magma kwam uit een lange scheur in de aardkorst. Toen er een opening<br />

in de aardkorst kwam en het magma kon gaan stijgen, ontsnapten er gassen die aanvankelijk in de<br />

smelt (= de gesmolten massa) opgelost waren. Omdat de oplosbaarheid van gassen in de smelt<br />

afneemt bij afnemende druk konden bij de stijging van het magma steeds meer gassen<br />

ontsnappen. Het vrijkomen van deze gassen had vreselijke gevolgen voor omliggende gebieden:<br />

H4-11


<strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong> De Bewegende Aarde<br />

gezondheidsklachten bij de bevolking, bomen en planten gingen dood (sommige soorten<br />

verdwenen voorgoed) en meer dan 60% van het vee stierf. Uiteindelijk leidde dit tot een<br />

hongerperiode van vele jaren op IJsland, waarin ongeveer 20% van de bevolking het niet<br />

overleefde. De gevolgen van de uitbarsting waren niet alleen op IJsland merkbaar, maar over de<br />

hele wereld. In het westen en noorden van Europa hing maandenlang een droge mist. De zomer<br />

van 1783 bracht extreem en ongewoon warm weer naar Europa. De daaropvolgende winter was in<br />

Europa en Noord-Amerika extreem koud, en deze koude winters bleven nog enkele jaren<br />

terugkomen. Mislukte oogsten, honger en hoge sterftecijfers waren het gevolg.<br />

Bij de uitbarsting kwamen ook enorme hoeveelheden vluchtige stoffen (v.s., bijvoorbeeld SO 2 en<br />

HCl) vrij. Deze stoffen hebben op grote schaal gezorgd voor zure regen in onder andere Nederland.<br />

Dit proces gaan we in de volgende paragrafen verder bekijken. In het eerste deel (§<strong>4.</strong>5) benaderen<br />

we de uitbarsting volgens een vereenvoudigd model en schatten we de totale hoeveelheden SO 2 en<br />

HCl die bij de uitbarsting uitgestoten werden. In §<strong>4.</strong>6kijken we naar hoe en waarom vulkanische<br />

zure regen gevormd wordt en maken we een schatting van de pH van regenwater dat na de<br />

uitbarsting in Nederland viel. In §<strong>4.</strong>7 behandelen we de gevolgen van zure regen.<br />

<strong>4.</strong>5 De hoeveelheid gas die vrijkwam bij de Laki uitbarsting.<br />

Om de toenmalige effecten van de Laki uitbarsting te kunnen kwantificeren, zullen we eerst<br />

berekenen hoeveel vluchtige stoffen vrijkwamen. Daarbij richten we ons met name op zwavel en<br />

chloor, als voorbeelden van vluchtige stoffen. Omdat we geen directe gegevens hebben over de<br />

concentraties aan uitgestoten gassen die toen in de lucht zaten, gaan we op zoek naar een andere<br />

manier om de concentraties van zwavel- en chloorhoudende gassen na de explosie te<br />

reconstrueren. Hierbij maken we gebruik van een vereenvoudigd model (zie figuur 4-9).<br />

In de tekening zie je een magmakamer met een bepaald volume. Het magma bevatte van elke<br />

vluchtige stof een zekere concentratie (v i). Eerst was de stof opgelost in het vloeibare magma.<br />

Toen dat aan het aardoppervlak kwam koelde het af en stolde het in twee verschillende vormen:<br />

een deel als een berg tefra (as en blokken steen) en een ander deel als een lavastroom. Een deel<br />

van de vluchtige stoffen bleef opgesloten in deze gestolde producten achter, de rest ging de lucht<br />

in. Daarvan bleef weer een deel in de buurt als plaatselijke nevel en ging het overige deel hoog de<br />

atmosfeer in. Deze laatste hoeveelheid is vooral van belang, omdat dit deel van de vluchtige<br />

stoffen ver weg getransporteerd kon worden en daardoor op grote afstand schade kon aanrichten.<br />

We nemen dus aan dat het magma bij de uitbarsting zijn vluchtige stoffen stapsgewijs kwijtraakte<br />

volgens het volgende scenario:<br />

1. Magma komt met al zijn opgeloste vluchtige stoffen omhoog uit de magmakamer.<br />

2. Het begin van de uitbarsting is vrij explosief. Hierbij vormt zich eerst een berg tefra, terwijl in<br />

de eruptiepluim daarboven een grote hoeveelheid vluchtige stoffen vrijkomt. In het deel van<br />

het magma dat nog ondergronds achterblijft, neemt de concentratie vluchtige stoffen dus af.<br />

3. Vervolgens komt ook dit gedeeltelijk ontgaste magma omhoog en gaat uitstromen in de vorm<br />

van een lava. De uitbarsting verloopt dan rustiger.<br />

<strong>4.</strong> Tijdens het stromen raakt de lava de overgebleven vluchtige stoffen nog verder kwijt.<br />

5. Zowel in de vastgeworden tefra als in de vastgeworden lava blijven nog rest-concentraties van<br />

vluchtige stoffen over, maar het merendeel is de lucht ingegaan.<br />

H4-12


De Bewegende Aarde <strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong><br />

vt<br />

mv = mtot(r) (vi - vt)<br />

mr = mtot(r) vi<br />

Concentraties van een vluchtige stof (in ppm):<br />

magmakamer<br />

Eruptiekolom en<br />

verre nevel<br />

lava<br />

Lokale nevel<br />

ml+mc = mtot(l) (vt –vc)<br />

v i = in smelt-insluitsels (in de magmakamer)<br />

v t = in tefra<br />

v l = in lava tijdens verplaatsing<br />

v c = in gestolde lava (na verplaatsing)<br />

v s = totaal in vaste eruptieproducten<br />

Massa van een vluchtige stof (v.s.) en van magma, lava en tefra:<br />

m r = massa v.s. in magmakamer<br />

m v =massa v.s. ontsnapt bij vulkaankrater<br />

m l = massa v.s. in atmosfeer tijdens lava verplaatsing<br />

m c = massa v.s. in atmosfeer na verplaatsing lava<br />

m s = massa v.s. in vaste eruptieproducten<br />

m tot(r) = totale massa magma ontgast bij vulkaankrater<br />

m tot(l) = totale massa lava<br />

m tot(t) = totale massa tefra<br />

Omdat de vulkaan lang geleden is uitgebarsten, is het moeilijk om te onderzoeken hoeveel gas er<br />

precies is vrijgekomen. Bewijsmateriaal dat we nu nog kunnen vinden halen we uit de vaste<br />

eruptieproducten: de gestolde tefra en lava. De rest-concentraties van vluchtige stoffen in deze<br />

vaste eruptieproducten kunnen worden bepaald wanneer we monsters nemen in het veld en die<br />

analyseren in het laboratorium.<br />

Wanneer we de oorspronkelijke concentraties van vluchtige stoffen in de magmakamer zouden<br />

kennen, dan kunnen we berekenen hoeveel er in totaal ontsnapt is. Als benadering hiervoor<br />

gebruiken geologen 'smelt-insluitsels'. Zo’n insluitsel is een hoeveelheid van het oorspronkelijke<br />

magma dat in de vorm van een minuscuul druppeltje opgesloten zit in een kristal. Deze druppeltjes<br />

worden ingesloten tijdens de groei van kristallen in de magmakamer waarna ze door het<br />

omhullende kristal van de omgeving worden afgesloten en dus hun oorspronkelijke samenstelling,<br />

inclusief de vluchtige stoffen, behouden. De kristallen worden met het magma meegenomen naar<br />

boven en zitten nu in de vaste eruptieproducten. Smelt-insluitsels zijn dus hele kleine overblijfselen<br />

van het magma van het stadium voor de uitbarsting. Ondanks hun geringe omvang (soms maar<br />

vi<br />

korst<br />

Figuur 4-9: Schematische weergave van de uitstoot van een<br />

vluchtige stof bij de uitbarsting van de Laki-vulkaan. Naar<br />

Thordarson et al. (1996).<br />

H4-13


<strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong> De Bewegende Aarde<br />

enkele micrometers in doorsnede) kunnen de concentraties van vluchtige stoffen met<br />

geavanceerde technieken bepaald worden.<br />

Opdracht 4-7*: Smeltinsluitsels<br />

Een basaltische magma is een vloeibaar mengsel dat bestaat uit vele chemische bestanddelen.<br />

Wanneer een magma afkoelt zullen hierin vaste stoffen (mineralen) kristalliseren (zoals je al zag in<br />

paragraaf <strong>4.</strong>2). Wanneer een magma van bijvoorbeeld 1300°C afkoelt dan stollen de verschillende<br />

mineralen (bij verschillende temperaturen). Een voorbeeld hiervan is olivijn (Mg, Fe) 2SiO 4 dat<br />

doorgaans als eerste zal kristalliseren.<br />

In kristallen van als eerste uitgekristalliseerde mineralen kunnen smeltinsluitsels voorkomen van<br />

het oorspronkelijk magma. Leg uit waarom dit niet het geval zal zijn bij mineralen die bij een<br />

lagere temperatuur uitkristalliseren (bijvoorbeeld kwarts).<br />

Meer informatie over smelt-insluitsels kan je vinden in 0.<br />

Het verschil tussen de concentraties in de magmakamer, in de vaste eruptieproducten, en de totale<br />

hoeveelheid magma dat naar buiten is gekomen, levert ons de hoeveelheid vluchtige stoffen die in<br />

de atmosfeer zijn terechtgekomen tijdens de uitbarsting. Omdat het erg bewerkelijk is om deze<br />

berekening uit te voeren voor alle vluchtige stoffen richten we ons in de komende opdrachten op<br />

zwavel (S) en chloor (Cl). Deze twee bestanddelen van vulkanisch gas hebben ook de grootste<br />

schadelijke effecten in de atmosfeer.<br />

Opdracht 4-8**: Hoe groot is de massa van de vluchtige stoffen dat ontsnapt is bij de<br />

eruptie?<br />

Stel een vergelijking op voor m b = totale massa van een vluchtige stof dat ontsnapt bij de eruptie.<br />

Hint: hoeveelheid vóór (in magmakamer) – hoeveelheid ná eruptie (in eruptieproducten) =<br />

hoeveelheid ontsnapt tijdens eruptie.<br />

Gebruik in de vergelijking alleen termen met grootheden die we nu, zoveel jaar na de uitbarsting,<br />

nog te weten kunnen komen. Maak gebruik van figuur 4-9<br />

Opdracht 4-9***: Hoeveel vluchtige stoffen zijn er ontsnapt?<br />

We hebben hierboven beschreven dat het proces voor ontgassing stapsgewijs ging. In deze<br />

opgaven gaan we bepalen hoeveel van elke vluchtige stof er is ontsnapt tijdens de verschillende<br />

fasen. Maak hierbij gebruik van de afname van de concentraties zwavel en chloor, zoals die<br />

vermeld staan in tabel 4-1.<br />

Vul de afname van de concentraties in tabel 4-2 in.<br />

S Cl<br />

Smelt-insluitsels, vi 1675 310<br />

Tefra, vt 490 225<br />

Lava tijdens transport, vl 350 185<br />

Gestolde lava na transport, vc 195 150<br />

Alle vaste eruptieproducten<br />

(lava+tefra; gewogen gemiddelde), vs<br />

205 150<br />

Tabel 4-1: Gemiddelde concentraties (in massa-ppm = mg/kg) van zwavel en chloor in de<br />

eruptieproducten en smelt-insluitsels.<br />

∆S ∆Cl<br />

Afname door totale hoeveelheid ontgassing (vi-vs)<br />

Afname door ontgassing bij vulkaankrater (vi-vt)<br />

Afname in de lava tijdens transport (vt-vl)<br />

Afname in de lava na transport (vl-vc)<br />

Tabel 4-2: Afname van de concentraties zwavel en chloor (in massa-ppm) tijdens de<br />

opeenvolgende stadia van de eruptie<br />

H4-14


De Bewegende Aarde <strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong><br />

Opdracht 4-10***: Hoeveel SO 2 en HCl zijn er uitgestoten?<br />

In de Tabellen 1 en 2 staan de concentraties van zwavel (S) en chloor (Cl) in de vorm van de<br />

“pure” elementen. Dit is wat in vaste vulkanische producten gemeten wordt met behulp van<br />

geavanceerde analysetechnieken. Deze elementen komen echter in gasvorm uit het magma als S-<br />

en Cl-verbindingen, voornamelijk SO2 en HCl. In deze opgave gaan we berekenen hoe groot de<br />

hoeveelheden SO2 en HCl zijn die in de verschillende stadia van de uitbarsting als gas uitgestoten<br />

werden.<br />

Gebruik de uitkomsten, de gegevens in tabel 4-1, figuur 4-9 en het voorbeeld hieronder om de<br />

gevraagde grootheden in tabel 4-3 te berekenen (voer deze berekeningen uit in Excel).<br />

De massa van een vluchtige stof die alleen ontsnapt is bij de vulkaankrater kan je als volgt<br />

uitrekenen:<br />

= m ( v − v ) = V ρ ( v − v )r<br />

mv tot ( r ) i t r x,<br />

i x,<br />

t<br />

waar V r = totale volume van het magma dat bij de eruptie naar buiten kwam = 15.1 km 3<br />

ρ = dichtheid magma = 2750 kg/m 3<br />

v x,i = massafractie van element “x” in smeltinsluitsel (dus in het oorspronkelijke magma)<br />

v x,t = massafractie van element “x” in de tefra<br />

r = constante om het pure element om te rekenen naar zijn equivalent in de gasvorm =massa<br />

molecuul/massa element<br />

De moleculaire massa’s van de verschillende elementen kan je in BINAS vinden.<br />

Oorspronkelijke massa v.s in magmakamer<br />

Totale massa v.s ontsnapt door eruptie<br />

Overgebleven massa v.s in vaste eruptieproducten (lava+tefra)<br />

Massa v.s ontsnapt bij vulkaankrater<br />

Tabel 4-3: Massa SO2 en HCl (in kg), v.s. is vluchtige stof.<br />

Opdracht 4-11**: Verschil in percentages ontsnapt S en Cl<br />

SO2 HCl<br />

Wat is het verschil tussen de ontgassingpercentages van S en Cl? Gebruik de gegevens uit de<br />

vorige opdracht. Speculeer over de mogelijke oorzaken van dit verschil.<br />

H4-15


<strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong> De Bewegende Aarde<br />

Opdracht 4-12**: Hoe verhoudt de uitstoot door Laki zich tot die van alle vulkanen of<br />

menselijke activiteiten?<br />

In figuur 4-10 wordt de uitstoot van SO 2 en HCl naar de atmosfeer door de Laki uitbarsting<br />

vergeleken met de hoeveelheid die alle vulkanen in de wereld in een heel jaar de lucht in blazen,<br />

en ook met de jaarlijkse wereldwijde stroom die door de mens wordt veroorzaakt. Volgens<br />

schattingen produceren vulkanen ongeveer 18 x 10 9 kg SO 2 en 6 x 10 9 kg HCl. De mens produceert<br />

duidelijk meer: ongeveer 68 x 10 9 kg SO 2 en 13 x 10 9 kg HCl. Voor SO 2 zijn het verbranden van<br />

steenkool, olie en andere industriële activiteiten de belangrijkste bronnen, voor HCl het verbranden<br />

van biomassa en de gezamenlijke fossiele brandstoffen.<br />

a. Neem nu de uitkomsten voor de “totale massa v.s ontsnapt door eruptie” in opdracht 4-10 en<br />

bereken hoeveel keer groter of kleiner de uitstoot van SO 2 en HCl door de Laki is dan de totale<br />

massa die alle vulkanen wereldwijd in een jaar produceren.<br />

b. Doe hetzelfde als bij a maar bereken nu hoeveel keer groter of kleiner de uitstoot van SO 2 en<br />

HCl door de Laki is dan de totale massa die alle mensen wereldwijd in een jaar produceren.<br />

<strong>4.</strong>6 Zure regen in Nederland door de Laki uitbarsting.<br />

De eruptiepluim van de Laki uitbarsting bereikte een hoogte van 9-13 km. Het SO 2- en HCl-gas dat<br />

ontsnapte bij de krater, bereikte zo de grens tussen de troposfeer en de stratosfeer (zie 0). Hier<br />

waait een permanente harde luchtstroom, de ‘polar jet stream’. Deze ‘jet stream’ nam een groot<br />

deel van de gasmoleculen mee, waardoor ze naar het oosten werden getransporteerd. Op<br />

onderstaande weerkaart (figuur 4-11 en figuur 4-12), dan zie je hoe de deeltjes vanuit IJsland in<br />

de richting van Nederland getransporteerd konden worden. Tijdens de reis reageerden SO 2 en HCl<br />

met watermoleculen in de atmosfeer. De beide soorten gasmoleculen gedragen zich doorgaans<br />

echter nogal verschillend. HCl reageert snel met water en regent dus snel uit. SO 2 zet veel<br />

langzamer om (in H 2SO 4) en wordt dus over een veel grotere afstand getransporteerd. Zo lang dat<br />

het Nederland kon bereiken. Vanaf dit punt zullen we ons dan ook alleen op SO 2 concentreren.<br />

H4-16<br />

Megaton (= 10 9 kg)<br />

140<br />

120<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

0<br />

Door de Laki activiteit<br />

(8 jun 1783 - 7 feb 1784)<br />

Door alle vulkanen per<br />

jaar<br />

SO2 HCl<br />

Door de mens wereldwijd<br />

per jaar<br />

Figuur 4-10: Gasuitstoot naar de atmosfeer: De activiteit van de Laki in<br />

vergelijking met de jaarlijkse uitstoot door alle vulkanen en die door de<br />

mens veroorzaakt (in ca. 2000).


De Bewegende Aarde <strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong><br />

Figuur 4-11: Weerkaart van 23 juni<br />

1783, met de heersende<br />

drukcondities in dunne lijnen en de<br />

‘jet-stream’ richtingen in dikke lijnen.<br />

Bron: Thordarson & Self, 2003<br />

Binnen 50 uur had de ‘jet stream’ de SO 2-moleculen al naar Nederland vervoerd. Het duurde echter<br />

1-3 weken voordat de gevolgen van dit transport zichtbaar waren: een dikke, droge mist en een<br />

bloedrode zon. Deze vertraging kwam door de langzame reactie van SO 2 met water naar H 2SO <strong>4.</strong> De<br />

gevormde ‘druppeltjes’ hiervan zijn aerosolen (zie 0). Maar hoe ontstaan die nu precies? Om dit<br />

proces te begrijpen, concentreren we ons op de chemie van zure regen.<br />

Regen maakt deel uit van de watercyclus; zonlicht verwarmt de oceanen en verdampt water dat<br />

vervolgens door de atmosfeer wordt getransporteerd en elders weer neervalt als regen of sneeuw.<br />

In een ‘schone’ atmosfeer levert dit proces zoet water voor meren, rivieren en ecosystemen. Als je<br />

kijkt naar dit ‘gewone’ regenwater, dan zou je verwachten dat dit neutraal is; een pH van 7. Maar<br />

omdat in de atmosfeer ook CO 2 moleculen aanwezig zijn (naast onder meer O 2 en N 2 ), en water<br />

daarmee reageert, is de pH lager dan 7.<br />

H 2O + CO 2 →H 2CO 3 (pK CO2 (25°C) = 1.47)<br />

H 2CO 3 + H 2O → H 3O + + HCO 3 - (aq) (pKz1 (25°C) = 6.35)<br />

Alhoewel H 2CO 3 een zwak zuur is, ontstaat er toch genoeg H 3O + om de pH naar 5,66 te laten<br />

zakken.<br />

Opdracht 4-13***: Een pH van 5,66<br />

Figuur 4-12: Dwarsdoorsnede van punt A naar punt B<br />

aangegeven in figuur <strong>4.</strong>10. Deze figuur laat de<br />

eruptiekolom van de Laki zien, en het resulterende<br />

transport van de kolom naar het vaste land van Europa.<br />

Bron: Thordarson & Self, 2003<br />

De concentratie CO 2 in de atmosfeer, weergegeven met de partiële druk P CO2, is gelijk aan 10 -3.5<br />

atm.<br />

Bereken met behulp van bovenstaande gegevens hoe de pH naar 5,66 zakt.<br />

a. Stel hiervoor de evenwichtsreacties van de eerder gegeven reactievergelijkingen op en gebruik<br />

P CO2 = [H 2O][CO 2].<br />

b. Substitueer vervolgens en los op. Gebruik ook de regel pH = -log[H 3O + ]<br />

Sinds het begin van de Industriële Revolutie (ongeveer 1850) is de mens verantwoordelijk voor de<br />

uitstoot van extra regen ‘verzuurders’, zoals SO x en NO x. De concentratie van deze stoffen zorgt<br />

dat de pH van regen soms nog sterker is verlaagd, en je van ‘zure regen’ kunt spreken.<br />

Voor de Industriële Revolutie was er ook al een natuurlijke bron van verzuring: vulkanen. Ook toen<br />

kon er door uitgestoten vulkanische SO 2 ‘zure regen’ ontstaan. Hoe beïnvloedt SO 2 de pH van<br />

regen?<br />

H4-17


oplosbaarheid[g/100ml]<br />

<strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong> De Bewegende Aarde<br />

We hebben al gezien dat SO 2 in gasvorm uit het magma komt. Zwaveldioxide reageert vervolgens<br />

met verschillende oxidanten (bijvoorbeeld met ozon, O 3) tot SO 3. Dat lost vervolgens in water op,<br />

en het reageert daarmee tot H 2SO 4 (zwavelzuur):<br />

H4-18<br />

SO 2(g) + O 3(g) → O 2(g) + SO 3(g)<br />

SO 3(g) + H 2O(l) → SO 3(aq)<br />

SO 3(aq) + H 2O → H 2SO 4<br />

Zwavelzuur kan vervolgens met water reageren en H 3O + produceren:<br />

H 2SO 4 + H 2O → H 3O + + HSO 4 -<br />

HSO 4 - + H2O → H 3O + + SO 4 2-<br />

SO 2 kan ook meteen met waterdruppeltjes in contact komen en direct reageren met water, waarbij<br />

zwavelig zuur wordt gevormd:<br />

SO 2(g) + H 2O(l) → SO 2(aq)<br />

SO 2(aq) + H 2O → H 2SO 3<br />

Opdracht 4-14*: Reactievergelijking H 2SO 3<br />

Ook H 2SO 3 zal in water uiteenvallen. Schrijf de reactievergelijkingen op die de dissociatie van<br />

H 2SO 3 beschrijven. Hint: bij elke reactie verliest het molecuul een proton oftewel een H + .<br />

H 2SO 3 + H 2O → ………………………<br />

Vanaf nu concentreren we ons op H 2SO 4 ; dit is een sterker zuur en heeft de meeste invloed op de<br />

pH. Stel nu dat de Laki-vulkaan 122 megaton SO 2 heeft uitgestoten. Neem aan dat maar 5,0 %<br />

van deze hoeveelheid door de luchtstromen Nederland bereikte. Neem ook aan dat deze<br />

uiteindelijke hoeveelheid in 32.6 x 10 15 kg lucht zat.<br />

Opdracht 4-15**: Wat was concentratie SO 2 in de lucht?<br />

Wat was volgens bovenstaande gegevens de concentratie SO 2 in deze lucht? Druk je antwoord uit<br />

in massa-ppm. Gebruik weer massa-ppm = mg/kg.<br />

Opdracht 4-16**: Is er een maximum voor oplosbaarheid SO 2 in regenwater?<br />

De SO 2 lost dus op in water. De oplosbaarheid van SO 2 in water is aan een maximum gebonden,<br />

dat bepaald wordt door de temperatuur.<br />

Zal de pH die in de regendruppels bereikt wordt van deze maximum oplosbaarheid afhankelijk zijn?<br />

Gebruik figuur 4-13 om deze vraag te beantwoorden.<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

Oplosbaarheid SO2<br />

0<br />

0 20 40 60 80 100 120<br />

T[graden C]<br />

Figuur 4-13:<br />

Grafiek van de<br />

oplosbaarheid van<br />

SO2 in water bij<br />

verschillende<br />

temperaturen.


De Bewegende Aarde <strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong><br />

Opdracht 4-17***: Bereken pH regenwater als gevolg van vulkaanuitbarsting<br />

Ga ervan uit dat alle SO 2 oplost in het water dat in de lucht aanwezig is (9 gram H 2O per kg lucht).<br />

a. Wat is de concentratie van SO 2 in mol/L? Gebruik moleculaire massa= 64 mol/g en de<br />

concentratie van SO2 uit vraag 1<strong>4.</strong><br />

b. Wat is de concentratie van H 3O + en daarmee de pH van het regenwater?<br />

Gebruik de molaire massa van SO 2 en de dichtheid van water (gebruik hiervoor BINAS). Hint:<br />

maak gebruik van de netto reactie van SO 2(g) naar SO 4 2- (aq) en neem aan dat die reactie volledig<br />

verloopt.<br />

<strong>4.</strong>7 De gevolgen van zure regen.<br />

Zure regen heeft veel negatieve gevolgen, o.a.<br />

6. Lagere pH van oppervlaktewateren leidt tot schade aan de vispopulatie en andere waterdieren<br />

(bij een pH


<strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong> De Bewegende Aarde<br />

De aantasting van gebouwen of monumenten vindt vooral plaats aan de buitenkant. Dit betekent<br />

dat zure regen makkelijk de details van reliëfwerk kan vernielen (bijv. beeldfiguren van steen, zie<br />

figuur 4-14a en b). Gelukkig blijft de stevigheid van gebouwen vaak wel intact.<br />

De omvang van de schade wordt niet alleen bepaald door de pH van zure regen, maar ook door de<br />

hoeveelheid water dat een bepaald oppervlak te verwerken krijgt. Oppervlakken die beschermd<br />

worden door afdakjes of andere facetten, worden veel minder snel aangetast. De beschermde<br />

delen kunnen echter op een andere manier worden aangetast. Als het water opdroogt, laat het de<br />

opgeloste ionen achter. Wanneer een oplossing met calcium- en sulfaationen indampt,<br />

kristalliseren de ionen als gips CaSO 4▪2H 2O(s). Dit is een calciumsulfaat met twee watermoleculen<br />

per CaSO 4 als kristalwater. Gips is erg zacht (hardheid 2) en heeft vaak plaat- tot naaldvormige<br />

kristallen. Verder heeft het een open kristalstructuur en vormt daardoor poreuze lagen. Dit<br />

mineraal is oplosbaar in water, dus zal het weer wegspoelen van plekken die veel regen te<br />

verwerken krijgen. Maar op beschutte plekken die uit de grote waterstroom blijven, kan gips<br />

ophopen. Het trekt hier stof, koolstofdeeltjes, droge as en andere vervuilende stoffen aan (onder<br />

meer door de open kristalstructuur, zie figuur 4-17a t/m figuur 4-17b). De oppervlakken waarop<br />

gips zich verzameld worden dan zwart.<br />

H4-20<br />

Figuur 4-14a: Op deze foto, gemaakt<br />

in 1910, zie je een standbeeld dat de<br />

Lincoln kathedraal in Engeland<br />

decoreert. Het beeldje is dan al 400<br />

jaar oud, maar nog in goede staat.<br />

Bron: Humphreys, 2003<br />

Figuur 4-17a: Zwarte<br />

aanslag aan de<br />

buitenkant van een<br />

kalksteen-gebouw in<br />

Chicago. Bron: USGS,<br />

1997<br />

Figuur 4-17b: Gipskorst<br />

op een marmeren<br />

balustrade in<br />

Washington DC. Bron:<br />

USGS, 1997<br />

Figuur 4-14b: In 1984, slechts 74<br />

jaar na foto a, heeft zure regen het<br />

figuurtje zo ver aangetast dat het<br />

nauwelijks herkenbaar is gebleven.<br />

Bron: Humphreys, 2003<br />

Figuur 4-17c: Foto<br />

gemaakt door een<br />

electronen-microscoop<br />

van gips-kristallen met<br />

zichtbare vuildeeltjes<br />

‘gevangen’ door de open<br />

structuur. Bron: USGS,<br />

1997


De Bewegende Aarde <strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong><br />

Een nog ernstiger situatie ontstaat wanneer water met opgeloste sulfaationen diep in de poriën van<br />

de kalksteen binnendringt. De poriën hebben samen een oppervlak dat vele malen groter is dan<br />

het buitenoppervlak van een gebouw of monument, waardoor reactie met de kalksteen sterk wordt<br />

versneld. Als het zure water in de poriën binnendringt, vormen zich gipskristallen in het<br />

poriënsysteem. Deze kristallen hebben een relatief groot volume, en kunnen daardoor de steen uit<br />

elkaar drukken en doen breken, waardoor de fundamentele structuur wordt aangetast. Het water<br />

lost vervolgens het gips weer op en neemt ook de erosie-producten mee. Dit leidt tot instabiliteit.<br />

De porositeit is dus een belangrijke factor in de duurzaamheid van het bouwmateriaal.<br />

Opdracht 4-20**: Nadelige effecten zure regen op oude gebouwen<br />

Stel dat er nu door een grote vulkaanuitbarsting zure regen terechtkomt op het Monument op de<br />

Dam in Amsterdam en de Dom van Utrecht.<br />

Voor welke van de twee zal dit de meeste schadelijke gevolgen hebben?<br />

Hint: Maak voor het beantwoorden van deze vraag gebruik van de volgende internetbronnen:<br />

http://www.nitg.tno.nl/ned/products/stenen%20rond%20de%20dom%208%20pag.pdf<br />

http://www.monumentenonderhoud.nl/projecten/dam2.html<br />

Opdracht 4-21*: Wat gebeurt er met de pH tijdens de reactie?<br />

Hierboven heb je gezien dat calciumcarbonaat reageert met H 2SO <strong>4.</strong><br />

Wat gebeurt er met de pH tijdens de reactie en waarom?<br />

Opdracht 4-22***: Hoeveel CO 2 komt er vrij?<br />

Neem aan dat de pH van de gevormde zure regen 3.19 is, en alle H 2SO 4 wordt geconsumeerd in de<br />

reactie met calciumcarbonaat.<br />

Gebruik weer -log[H 3O + ] = pH, en de reactievergelijking.<br />

a. Hoeveel gram CaCO 3 wordt opgelost (per liter regenwater)?<br />

Neem aan dat de molmassa CaCO 3=100.09 g/mol is.<br />

We hebben gezien dat door de reactie van de zure regen en het kalkgesteente er CO 2 vrij kwam.<br />

b. Hoeveel gram CO 2 komt er vrij bij de reactie (per liter regenwater)? Neem de molmassa van<br />

CO 2=4<strong>4.</strong>01 g/mol.<br />

Opdracht 4-23***: Hoeveel liter zure regen is er nodig om het monument op de Dam op<br />

te lossen?<br />

Het Monument op de Dam is 22 m hoog. Neem aan dat het een cilinder is van <strong>4.</strong>5m doorsnede.<br />

a. Uit hoeveel kg steen bestaat het monument totaal? Neem hierbij aan dat de dichtheid van het<br />

gesteente 2.93 g/cm 3 is. Hint: inhoud is πr 2 h.<br />

b. Hoeveel liter van het zure regenwater zou dan nodig zijn om het helemaal op te lossen?<br />

Gebruik de gegevens uit vraag 21a.<br />

EINDOPDRACHT H<strong>4.</strong> Beantwoording hoofd- en paragraafvragen van dit hoofdstuk<br />

a. Geef een antwoord op de zeven paragraafvragen en de hoofdvraag die aan het begin van dit<br />

hoofdstuk genoemd worden.<br />

b. Heeft dit hoofdstuk voor jou ook nieuwe vragen opgeroepen? Zo ja, schrijf ze op.<br />

H4-21


<strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong> De Bewegende Aarde<br />

Bijlage 4-1 Smelt-insluitsels<br />

De populaire opvatting dat de vaste korst van de Aarde zou drijven op een “zee” van gesmolten<br />

gesteente is niet juist. In werkelijkheid wordt magma gevormd op plaatsen waar aanwezig vast<br />

gesteente gaat smelten bij veranderende omstandigheden, bijvoorbeeld bij toenemende<br />

temperatuur of afnemende druk. Doorgaans gebeurt dat ergens in het bovenste gedeelte van de<br />

mantel.<br />

Omdat gesmolten gesteente een lagere dichtheid heeft dan het omringende vaste gesteente, komt<br />

het langzaam omhoog. Vaak verzamelt zo’n smelt zich geleidelijk in een ruimte dichter onder het<br />

aardoppervlak, een magmakamer, voordat het tot een eruptie komt. Als het magma hier een<br />

beetje afkoelt, dan zullen zich kleine kristalletjes van één of meerdere mineralen vormen. Norman<br />

L. Bowen ontdekte al in de jaren ’20 van de vorige eeuw dat die mineralen in een bepaalde<br />

volgorde kristalliseren: olivijn, pyroxeen, amfibool, biotiet, veldspaat en kwarts. In een basaltisch<br />

magma zal olivijn doorgaans als eerste kristaliseren (zie ook paragraaf <strong>4.</strong>2).<br />

Als zo’n kristalletje heel snel groeit, dan kan het een druppeltje van de smelt “opsluiten” in zijn<br />

structuur. Zo’n klein volume ingesloten smelt heet een smelt-insluitsel (zie Figuur 4-18). Als smeltinsluitsels<br />

eenmaal ‘gevangen’ zitten, dan zijn ze (meestal) beschermd tegen invloeden van<br />

buitenaf die het magma als z’n geheel wel beïnvloeden. De oorspronkelijke samenstelling blijft zo<br />

Figuur 4-18: Foto B: Verschillende langwerpige smelt-insluitsels, de meeste zonder gasbellen<br />

Zichtveld is 700 µm. Foto C:. Gekristalliseerd smelt-insluitsel in kwarts. Foto E. Drie glazige,<br />

luchtbel-vrije smelt-insluitsels van verschillende grootte. Bron: Lowenstern, 2003.<br />

bewaard.<br />

Smelt-insluitsels zijn extreem klein (diameter ongeveer 1–300 µm; µ =10 -6 ) en dus moeilijk te<br />

onderzoeken. Geavanceerde technieken (bijvoorbeeld met een electron microprobe of een ion<br />

microprobe) maken het echter mogelijk om veel informatie uit deze smelt-insluitsels te halen,<br />

bijvoorbeeld:<br />

omdat deze smelt-insluitsels vormen tijdens de groei van kristallen in de magmakamer, is het<br />

mogelijk om te weten te komen wat de samenstelling was van het magma waaruit de kristallen<br />

begonnen te groeien (onder meer hoeveel vluchtige stoffen het magma bevatte). Dit is belangrijke<br />

informatie. Zoals je hebt gezien gebruiken geologen die informatie onder andere om uit te rekenen<br />

hoeveel vluchtige stoffen er vrijgekomen zijn tijdens een vulkaanuitbarsting.<br />

smelt-insluitsels geven ook informatie over druk- en temperatuuromstandigheden waaronder<br />

magma’s gaan kristalliseren. Ze vertellen dus het nodige over de geschiedenis van een magma.<br />

Als smelt-insluitsels heel langzaam afkoelen, kunnen ze zelf ook gaan kristalliseren. In Figuur 4-19<br />

zie je wat er kan gebeuren, afhankelijk van de snelheid van afkoelen.<br />

H4-22


De Bewegende Aarde <strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong><br />

Een smelt-insluitsel dat bestaat uit glas met een gasbelletje geeft informatie over de diepte waarop<br />

het kristal gevormd is, terwijl gekristalliseerde smelt-insluitsels meer inzicht verschaffen in de<br />

snelheid van eruptie en/of afkoeling.<br />

Bronnen:<br />

Figuur 4-19: Schematische weergave van vier smelt-insluitsels<br />

die afgekoeld zijn met verschillende snelheden. A. tijdens snel<br />

afkoelen vormen geen kristallen en geen gasbelletjes, maar<br />

transformeert het (vloeibare) smelt-insluitsel naar (vast) glas.<br />

B. een gasbelletje kan vormen als de afkoeling iets minder snel<br />

verloopt. C. door diffusie (verplaatsing van atomen door het<br />

smelt-insluitsel heen) tijdens langzaam afkoelen kan de gasbel<br />

groeien en de smelt gedeeltelijk kristalliseren. D. zeer<br />

langzaam afkoelen heeft tot gevolg dat het smelt-insluitsel<br />

bijna volledig kan kristalliseren. Bron: Lowenstern (2003)<br />

Lowenstern, J.B. USGS Melt Inclusion Page. August 2003. 1 December 2006.<br />

http://volcanoes.usgs.gov/staff/jlowenstern/Melt%20Inc%20Page/melt_inclusion_page.html<br />

Marshak, S. Earth: Portrait of a Planet. New York: W.W. Norton & Company, 2001. pp. 137-147.<br />

H4-23


<strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong> De Bewegende Aarde<br />

Bijlage 4-2 De atmosfeer van de Aarde<br />

De Aarde is omringd door een deken van<br />

lucht, die we de atmosfeer noemen. De<br />

atmosfeer strekt zich uit tot wel 700<br />

kilometer boven het aardoppervlak.<br />

Vroeger bestudeerde men de atmosfeer<br />

voornamelijk met behulp van weersverschijnselen.<br />

Tegenwoordig kan men met<br />

het gebruik van gevoelige ruimteinstrumenten<br />

een veel beter idee krijgen<br />

van het functioneren van onze atmosfeer.<br />

De atmosfeer is van levensbelang voor het<br />

leven op Aarde. Ze bevat zuurstof die<br />

nodig is om te kunnen ademen, en<br />

beschermt ons tegen ultraviolette straling<br />

van de zon en inslagen van (kleine)<br />

meteorieten. De atmosfeer houdt zoveel<br />

warmte vast dat er op Aarde een leefbare<br />

temperatuur heerst. Het weer dat ontstaat<br />

door luchtstromingen in de troposfeer<br />

zorgt ervoor dat er een constante circulatie<br />

is van water via waterdamp naar regen en<br />

weer terug naar water, een erg belangrijke<br />

kringloop.<br />

De atmosfeer kan verdeeld worden in<br />

verschillende lagen (zie Figuur 4-20) die<br />

geïdentificeerd zijn met behulp van<br />

thermische eigenschappen<br />

(temperatuurverschillen), chemische<br />

samenstelling, en dichtheid (zie ook<br />

BINAS).<br />

Troposfeer<br />

De troposfeer is de onderste laag van de atmosfeer en is tussen de 8 en 17 km dik. Dit deel van de<br />

atmosfeer heeft de hoogste dichtheid en bevat 75% van alle gassen van de atmosfeer. De<br />

troposfeer is aan de grond het warmst en wordt naar de bovengrens (tropopause) toe snel koeler:<br />

de temperatuur daalt van ongeveer 17ºC aan het aardoppervlak tot -60 ºC op 15 km hoogte.<br />

Hierdoor is de lucht vrij instabiel. Warme lucht is relatief licht en wil graag opstijgen, terwijl koude<br />

lucht juist dicht is en graag wil zinken. Het weer speelt zich voornamelijk af in de troposfeer.<br />

Stratosfeer<br />

De stratosfeer loopt van de tropopause en heeft als bovengrens de stratopause, die 50 km boven<br />

het aardoppervlak ligt. Naarmate je hoger komt in de stratosfeer wordt de lucht steeds warmer. De<br />

temperatuur loopt op van ongeveer -60°C aan de onderkant tot 10°C bij de stratopause.<br />

De stratosfeer bevat 19% van alle gassen van de atmosfeer en heeft heel weinig waterdamp. In<br />

vergelijking met de troposfeer zijn de bewegingen van de gassen heel rustig en voornamelijk<br />

horizontaal. Dit verklaart de gelaagde structuur van hele hoge stratus-wolken. In de stratosfeer<br />

bevindt zich een laag ozongas (de ozonlaag) die de schadelijke ultraviolette stralen van de zon<br />

tegenhoudt. De toename van temperatuur kan dan ook worden verklaard door het opnemen van<br />

zonnestraling door gassen zoals ozon.<br />

Mesosfeer<br />

De Mesosfeer is de volgende laag boven de stratopause en loopt tot de bovengrens (mesopause),<br />

die 80 km boven de Aarde ligt. De gassen in de mesosfeer zijn te ijl om veel zonnewarmte op te<br />

nemen. Daarom daalt de temperatuur hier wel. Toch is de lucht hier dicht genoeg om meteorieten<br />

die in de atmosfeer terecht komen, te vertragen. De meteorieten gloeien dan op, en wij zien op<br />

H4-24<br />

Figuur 4-20: Schematische weergave van de<br />

verdeling van de atmosfeer in verschillende<br />

lagen. De rode lijn geeft het<br />

temperatuursverloop aan.


De Bewegende Aarde <strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong><br />

Aarde lichtstrepen aan de nachtelijke hemel. De temperaturen in de mesosfeer dalen tot het<br />

laagste niveau in de atmosfeer: -120°C bij de mesopause.<br />

Thermosfeer<br />

Boven de mesopauze begint de temperatuur weer te stijgen: deze laag heet de thermosfeer.<br />

Overdracht van warmte door conductie (geleiding) is erg belangrijk in deze laag. De gassen hierin<br />

zijn nog ijler dan die in de mesosfeer, maar ze absorberen ultraviolet licht van de zon. Hierdoor<br />

lopen de temperaturen aan de bovenkant (700km) op tot 2000°C. In de thermosfeer ligt nog een<br />

aparte laag, de ionosfeer, die van 100 km tot 300 km boven het aardoppervlak loopt.<br />

Ionosfeer:<br />

De ionosfeer is dus een deel van de thermosfeer. Deze laag bestaat uit geïoniseerde (met een<br />

positieve of negatieve lading) gasdeeltjes geproduceerd door UV-licht. De ionosfeer heeft de<br />

belangrijke eigenschap dat radiosignalen die vanaf de Aarde uitgezonden worden, teruggekaatst<br />

worden. Hierdoor zijn alle delen van de wereld via radio bereikbaar.<br />

Exosfeer:<br />

De exosfeer is de buitenste laag van de atmosfeer en loopt van 700 km tot<br />

800 km boven de Aarde. In deze laag worden gassen steeds ijler en<br />

verdwijnen ze geleidelijk in de ruimte. In deze regio zijn waterstof en helium<br />

de belangrijkste componenten (ze komen alleen voor in extreem lage<br />

dichtheden).<br />

Samenstelling van de atmosfeer<br />

De atmosfeer bestaat voornamelijk uit: stikstof (N 2, 78%), zuurstof (O 2,<br />

21%), en argon (Ar, 1%). Andere belangrijke componenten zijn: water (H 2O,<br />

0 - 7%), ozon (O 3, 0 - 0.01%), en koolstofdioxide (CO 2, 0.01-0.1%).<br />

Bronnen:<br />

ThinkQuest. SpaceShip Earth. , http://mediatheek.thinkquest.nl/~ll125/nl/home_nl.htm><br />

NASA. Liftoff to Space Exploration. http://liftoff.msfc.nasa.gov/<br />

Encyclopædia Britannica 2005 Ultimate Reference Suite DVD. Atmosphere. Copyright © 1994-2003.<br />

Encyclopædia Britannica, Inc. November 26, 2006.<br />

H4-25


<strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong> De Bewegende Aarde<br />

Bijlage 4-3 Aerosolen<br />

Aerosolen zijn heel kleine zwevende vaste deeltjes in de lucht. Sommige komen van nature voor,<br />

door vulkaanuitbarstingen, fijn-stof stormen (bijvoorbeeld Saharazand in Nederland in de zomer),<br />

bos- en graslandbranden, vegetatie, en ‘stuivend’ zeezout. Menselijke activiteiten, zoals het<br />

verbranden van fossiele brandstoffen en de verandering van natuurlijke landschappen, produceren<br />

ook aerosolen (Figuur 4-21).<br />

Aerosolen worden in vijf categorieën ingedeeld (op basis van korrelgrootte en samenstelling): stof,<br />

roet, sulfaat, zeezout (ook wel mariene aerosol genoemd) en organisch aerosol. Stof en zeezout<br />

hebben een typische diameter groter dan 1 µm (=10 -6 m); roet, sulfaat en organisch aerosol<br />

hebben een typische diameter kleiner dan 1 µm.<br />

Aerosolen geproduceerd door menselijke activiteiten vormen wereldwijd ongeveer 10% van het<br />

totaal aan aerosolen in de atmosfeer. Het grootste gedeelte van die 10% is geconcentreerd op het<br />

Noordelijk halfrond, in het bijzonder in de buurt van industriële terreinen, brandcultuur regio’s en<br />

weilanden met overbegrazing.<br />

De huidige wetenschap weet nog niet precies hoe aerosolen het klimaat beïnvloeden. Ook de<br />

relatieve bijdrage van natuurlijke en door de mens geproduceerde aerosolen is nog niet duidelijk.<br />

Bovendien is slecht bekend wat het algemene effect is van aerosolen: een verkoeling of een<br />

verwarming van onze planeet?<br />

Waarom maken we ons druk om aerosolen?<br />

Om twee redenen is het belangrijk om concentraties van aerosolen in de lucht te meten. Ten eerste<br />

veroorzaken aerosolen “smog” (smoke and fog = rook en mist), dat tot ademhalingsproblemen kan<br />

leiden (zie Figuur 4-22). Dit probleem doet zich voor in grote steden waar veel fossiele<br />

brandstoffen worden gebruikt en dus veel aerosolen zijn.<br />

H4-26<br />

Figuur 4-21: Aerosolen groter<br />

dan 1 micrometer (=10 -6 m)<br />

worden geproduceerd door stof<br />

en zeezout dat door de wind<br />

wordt meegevoerd. Aerosolen<br />

kleiner dan 1 micrometer<br />

worden voornamelijk gevormd<br />

door condensatieprocessen<br />

zoals de omzetting van SO2<br />

naar sulfaat-deeltjes, en door<br />

vorming van roet en rook<br />

tijdens verbrandingsprocessen.<br />

Na hun vorming mengen<br />

aerosolen zich en worden ze<br />

getransporteerd door de<br />

atmosfeer. Het belangrijkste<br />

proces dat aerosolen weer uit<br />

de lucht haalt is neerslag<br />

(regen, sneeuw, hagel). Bron:<br />

NASA


De Bewegende Aarde <strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong><br />

Figuur 4-22: Smog boven Mexico-stad. Bron: KNMI<br />

Ten tweede spelen aerosolen een rol bij het broeikaseffect. De aanwezigheid van aerosolen heeft,<br />

afhankelijk van het type aerosol, twee effecten op de warmtehuishouding van de Aarde: verkoeling<br />

of verwarming. Net als broeikasgassen kunnen ze infrarode straling absorberen die de Aarde<br />

uitzendt. Afkoeling bestaat uit een direct en een indirect effect.<br />

Direct effect: aerosolen reflecteren zonlicht en reduceren daarmee de hoeveelheid zonnestraling<br />

Figuur 4-23a: Wolken met lage aerosol<br />

concentratie en een paar kleine druppels<br />

reflecteren licht slecht, waardoor de<br />

meeste zonnestraling het aardoppervlak<br />

kan bereiken. Bron: NASA<br />

Figuur 4-23b: Wanneer er veel aerosolen in<br />

wolken zijn, zijn er nucleatiepunten voor de<br />

vorming van veel regendruppeltjes. Tot 90%<br />

van de zichtbare straling wordt teruggekaatst<br />

naar de ruimte. Bron: NASA<br />

H4-27


<strong>Keuzehoofdstuk</strong> <strong>4.</strong> <strong>Vulkanen</strong> De Bewegende Aarde<br />

die ons aardoppervlak bereikt (zie Figuur 4-23a). De grootte van dit afkoeleffect hangt af van de<br />

grootte en de reflectiviteit van de aerosolen.<br />

Indirect effect: aerosolen veranderen de eigenschappen van wolken. Zonder aerosolen in de lucht,<br />

zouden we geen wolken hebben. Het is namelijk erg moeilijk om wolken te vormen zonder kleine<br />

aerosolen die functioneren als kiemen die nodig zijn om de vorming van waterdruppeltjes te<br />

starten. Als er meer aerosolen zijn, verwachten wetenschappers dat er meer druppeltjes vormen in<br />

de atmosfeer. Omdat de totale hoeveelheid gecondenseerd water in de wolk niet veel verandert,<br />

moet de gemiddelde druppel kleiner worden. Dit heeft twee gevolgen: wolken met kleinere<br />

druppeltjes reflecteren meer zonlicht (zie Figuur 4-23b) en zulke wolken blijven langer in de<br />

atmosfeer, omdat het meer tijd kost voor kleinere druppeltjes om samen te voegen naar grotere<br />

druppels die wel kunnen vallen. Beide effecten verhogen de reflectie van zonlicht terug naar de<br />

ruimte.<br />

Onder normale omstandigheden vormt de meerderheid van aerosolen een dunne nevel in de<br />

atmosfeer (troposfeer) waar ze binnen een week uit de lucht gespoeld worden door regen.<br />

Aerosolen worden echter ook gevonden in de stratosfeer. Een grote vulkanische uitbarsting kan<br />

grote hoeveelheden aerosolen in de stratosfeer brengen (zie Figuur 4-24). Omdat het ‘weer’ zich<br />

afspeelt in de troposfeer en het dus niet regent in de stratosfeer, kunnen aerosolen maanden tot<br />

jaren in de stratosfeer blijven. De effecten hiervan zijn niet alleen prachtige zonsondergangen,<br />

maar ook koelere zomer- en soms ook lagere wintertemperaturen.<br />

Tijdens de laatste 30 jaar is er veel vooruitgang geboekt in de kennis over aerosolen.<br />

Wetenschappers kunnen verschillende types onderscheiden en hebben algemene ideeën over de<br />

hoeveelheid aerosolen per seizoen en per locatie. Toch ontbreken er nog essentiële details over<br />

eigenschappen en hoeveelheden om het effect van aerosolen op temperatuur aan het<br />

aardoppervlak precies te kunnen bepalen. Tot nu toe is het nog niet mogelijk geweest om deze<br />

effecten van aerosolen op wereldschaal goed vast stellen.<br />

Gebaseerd op:<br />

H4-28<br />

Figuur 4-24: Aerosolen uitgestoten door willekeurige vulkaan. Bron: NASA.<br />

• NASA Earth Observatory. Aerosols and Climate Change.<br />

<br />

• KNMI. Aërosolen.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!