19.09.2013 Views

Download hoofstuk 5 van het leerlingenmateriaal

Download hoofstuk 5 van het leerlingenmateriaal

Download hoofstuk 5 van het leerlingenmateriaal

SHOW MORE
SHOW LESS

Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!

Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.

De Bewegende Aarde Keuzehoofdstuk 5. Gebergtevorming<br />

Keuzehoofdstuk Keuzehoofdstuk 5. 5. Gebergtevorming<br />

Gebergtevorming<br />

Gebergtevorming<br />

De hoofdvraag in dit hoofdstuk is:<br />

Hoe verloopt <strong>het</strong> proces <strong>van</strong> gebergtevorming en en hoe hoe gedraagt gedraagt steen steen zich zich daarbij?<br />

daarbij?<br />

Deze hoofdvraag wordt in dit hoofdstuk behandeld aan de hand <strong>van</strong> de volgende paragraafvragen:<br />

• Wat is de relatie tussen gebergtevorming en plaattektoniek? (5.1)<br />

• Hoe geven stenen informatie over gebergtevorming? (5.2)<br />

• Wat is de relatie tussen kracht, spanning en deformatie? (5.3)<br />

• Hoe verloopt snelle deformatie (bros gedrag)? (5.4)<br />

• Hoe verloopt langzame deformatie (ductiel gedrag)? (5.5)<br />

• Wat zegt dit allemaal over gebergtevorming en plaattektoniek? (5.6)<br />

Doel: Aan de hand <strong>van</strong> de theoretische kennis die je hebt opgedaan tijdens de lessen wiskunde,<br />

scheikunde en natuurkunde de (kleinschalige) processen die een rol spelen bij gebergtevorming<br />

beschrijven en afleiden hoe die processen (mogelijk) verlopen.<br />

H5-1


Hoofdstuk 5. Gebergtevorming De Bewegende Aarde<br />

5.1 De relatie tussen gebergtevorming en plaattektoniek<br />

Al zijn we een land met weinig reliëf, toch zijn gebergtes voor ons erg belangrijk; veel <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

materiaal in onze ondergrond is namelijk afkomstig <strong>van</strong> de erosie <strong>van</strong> de Ardennen en de Alpen.<br />

Daarnaast is <strong>het</strong> zo dat <strong>het</strong> materiaal dat zich al miljoenen jaren onder onze voeten verzamelt in de<br />

toekomst nieuwe bergen zou kunnen vormen. Hoe werkt dit allemaal? Om dit te kunnen bepalen<br />

moeten we eerst weten hoe gebergtes gevormd worden én op welke manier dit samenhangt met<br />

de plaattektoniek.<br />

Op Aarde komen een groot aantal grote gebergteketens voor. Bekende voorbeelden zijn de<br />

Himalaya, de Andes en dichter bij huis de Alpen. In dit hoofdstuk gaan we kijken hoe<br />

gebergtevorming samenhangt met plaattektoniek (paragraaf 5.1). Daarna gaan we kijken hoe we<br />

uit <strong>het</strong> gesteente informatie kunnen halen over de processen die een rol hebben gespeeld bij de<br />

gebergtevorming (paragraaf 5.2-5.6).<br />

Opdracht 5-1*: Gebergtes en plaattektoniek A, I<br />

Gelijkwaardige platen botsen (uit ‘Aardrijkskunde in je pocket, WN’)<br />

‘Als gelijkwaardige platen botsen heb je een contact tussen twee platen die beide even zwaar zijn.<br />

Het duidelijkste voorbeeld daar<strong>van</strong> is in India, dat ooit aan de Zuidpool vastzat. Het is naar <strong>het</strong><br />

noorden opgeschoven en nu met Azië verbonden. Al <strong>het</strong> materiaal dat zich tussen Azië en India<br />

bevond is in elkaar gedrukt (geplooid) en vormt nu de Himalaya, de hoogste bergketen ter wereld.<br />

Een bewijs voor deze theorie vormen de fossiele zeeschelpen die in dit gebergte gevonden zijn.’<br />

a Lees bovenstaand fragment. Waarom zal er geen krantenbericht te vinden zijn over<br />

gebergtevorming?<br />

b Geef op <strong>het</strong> blanco wereldkaartje aan waar <strong>het</strong> gebergte, zoals hierboven genoemd wordt,<br />

voorkomen. Geef ook de ligging <strong>van</strong> de Alpen, Ardennen, Andes, Himalaya, Rocky Mountains,<br />

Afrikaans Hoogland aan, en eventueel andere gebergteketens waar je zelf geweest bent.<br />

c Kijk op http://www.earthweek.com/ of er in de buurt <strong>van</strong> deze gebergteketens ook vulkanen of<br />

aardbevingen zijn geweest.<br />

d Is er een relatie tussen aardbevingen, vulkanen en gebergtes?<br />

e Bekijk nu eens GB 192B (GB 174B). Wat valt je (weer) op als je de locaties <strong>van</strong><br />

gebergteteketens de Himalaya en de Andes vergelijkt met <strong>het</strong> type plaatgrenzen zoals ze in<br />

deze kaart vermeld staan?<br />

Voor <strong>het</strong> vormen <strong>van</strong> een gebergte heb je ten eerste materiaal nodig. Nederland zou <strong>het</strong> begin <strong>van</strong><br />

een nieuw gebergte kunnen worden, omdat er in ons delta gebied veel sediment is (en nog steeds<br />

wordt) afgezet. Dit afzetten, of accumuleren, <strong>van</strong> grote hoeveelheden materiaal vindt in <strong>het</strong><br />

algemeen plaats in kustgebieden, waar rivieren zorgen voor de aanvoer <strong>van</strong> materiaal. Daarnaast<br />

geeft een, liefst langzaam dalend, bekken ruimte voor <strong>het</strong> afzetten <strong>van</strong> <strong>het</strong> materiaal. Er zijn dus<br />

eigenlijk twee dingen nodig: ten eerste de toevoer <strong>van</strong> veel sediment en als tweede plaats waar dit<br />

sediment in kan, bijvoorbeeld een bekken. Dit is de eerste stap die nodig is voor <strong>het</strong> vormen <strong>van</strong><br />

een gebergte.<br />

Als tweede stap heb je naast materiaal een gebergtevormende proces nodig. Niet alleen<br />

aardbevingen en vulkanen zijn duidelijk te relateren aan de plaattektoniek, ook gebergteketens. Dit<br />

heb je al geconstateerd in opgave 1. De ketens komen vooral voor aan de randen <strong>van</strong> (voormalige)<br />

plaatgrenzen.<br />

Gebergtevorming, of orogenese, vindt plaats bij convergente plaatgrenzen, waarbij onderscheid<br />

kan worden gemaakt tussen twee soorten:<br />

Convergentie <strong>van</strong> een oceanische en een continentale plaat: De orogenese vindt hierbij plaats op<br />

de continentale plaat, omdat de oceanische plaat subduceert. Een voorbeeld <strong>van</strong> dit type is <strong>het</strong><br />

Andes gebergte. Sedimentair, vulkanisch en andere (magmatische) gesteenten worden tijdens de<br />

convergentie door de compressiekracht <strong>van</strong> de subductie (de oceanische plaat drukt de<br />

continentale plaat in) zo samengedrukt dat er in de continentale plaat plooien en breuken ontstaan<br />

en er gesteente omhoog wordt gedrukt. De fase <strong>van</strong> accumulatie en orogenese vinden hier dus<br />

tegelijkertijd plaats. Immers; accumulatie, oftewel <strong>het</strong> ophopen <strong>van</strong> materiaal wordt verzorgd door<br />

de samendrukkende lagen, die weer worden verzorgd door de gebergtevorming.<br />

H5-2


De Bewegende Aarde Keuzehoofdstuk 5. Gebergtevorming<br />

Figuur 5-1: Gebergtevorming bij convergentie <strong>van</strong> een oceanische en een<br />

continentale plaat. Op de continentale plaat is zowel vulkanisme als<br />

gebergtevorming waar te nemen. Bron:<br />

http://plaattektoniek.htmlplanet.com/plaattektoniek/botsingzones.htm<br />

Convergentie <strong>van</strong> twee continentale platen: De gesteenten <strong>van</strong> beide platen worden samengedrukt,<br />

omdat ze even zwaar zijn en geen <strong>van</strong> beide subduceert zal er dan een gebergtegordel ontstaan.<br />

Een voorbeeld <strong>van</strong> een dergelijke gebergtegordel is de Himalaya. Door <strong>het</strong> botsen <strong>van</strong> India tegen<br />

de Euraziatische plaat is dit gebergte omhoog gekomen. Deze vormende beweging is overigens nog<br />

steeds gaande. (Convergentie <strong>van</strong> twee oceanische platen zal altijd gepaard gaan met subductie;<br />

deze zijn namelijk nooit gelijkwaardig. De oudere oceanische plaat zal altijd onder de jongere<br />

subduceren omdat deze een grotere dichtheid heeft door langere afkoeling.)<br />

Het gebergte vormt zich verder door opheffing. Tegelijkertijd begint ook de erosie. In <strong>het</strong> geval <strong>van</strong><br />

sterke opheffing, zoals in de Himalaya, zullen de bergen steeds hoger worden. Maar als opheffing<br />

en erosie elkaar compenseren groeit <strong>het</strong> gebergte niet (meer).<br />

Als de convergente beweging stopt kan er nog steeds sprake zijn <strong>van</strong> een vertikale beweging. Deze<br />

vertikale beweging is dan <strong>het</strong> gevolg <strong>van</strong> isostasie; <strong>het</strong> evenwicht tussen delen <strong>van</strong> de harde<br />

aardkorst en de onderliggende plastische (makkelijk vervormbare) mantel.<br />

Isostasie is een proces waarbij de aardkorst als <strong>het</strong> ware 'drijft' op de mantel (zie ook hoofdstuk<br />

6.). Als de aardkorst zwaarder wordt, bijvoorbeeld door gebergtevorming, zinkt de korst ook dieper<br />

in de mantel.<br />

Het proces wat hierbij een rol speelt zit als volgt in elkaar: de massa <strong>van</strong> de korst die op de mantel<br />

ligt moet gelijk zijn aan de verplaatste massa <strong>van</strong> de mantel. Zo ontstaat er evenwicht. Er moet, in<br />

andere woorden, evenveel verplaatst worden in de mantel als wat de (extra) korst op de mantel<br />

weegt.<br />

Stel je om dit goed te begrijpen een simpelere situatie voor:<br />

Een plat (2 cm) houten plankje dobbert in een emmer. Ongeveer de helft <strong>van</strong> <strong>het</strong> plankje is onder<br />

water. Stel dat dit 1 cm is. In dit voorbeeld is <strong>het</strong> water de mantel en de korst <strong>het</strong> plankje. Wat<br />

gebeurt er nu als je <strong>het</strong> platte plankje ver<strong>van</strong>gt voor een dik plankje? Het zinkt dieper in <strong>het</strong> water.<br />

Als je een dik plankje hebt <strong>van</strong> 4 cm ligt nu 2 cm onder water.<br />

Dit gebeurt in feite ook in de Aarde.<br />

De korst probeert in <strong>het</strong> algemeen in isostatisch evenwicht te komen met de mantel. Dat wil<br />

zeggen dat er steeds een evenwicht wordt bereikt: als de korst zwaarder wordt moet hij om dit te<br />

bereiken dus steeds weer dieper zinken. Dit heeft als gevolg dat onder een gebergte een<br />

zogenaamde gebergtewortel de mantel insteekt (zie figuur 5-2).<br />

H5-3


Hoofdstuk 5. Gebergtevorming De Bewegende Aarde<br />

Zolang <strong>het</strong> proces <strong>van</strong> plaatbeweging (snel) doorgaat, zoals nu bij de Himalaya nog steeds <strong>het</strong><br />

geval is, zal er geen isostatisch evenwicht zijn. Dit komt omdat de mantel wel plastisch is, maar<br />

<strong>het</strong> kan niet zo snel bewegen dat <strong>het</strong> de nieuwe extra massa meteen compenseert. De enorme<br />

hoogte <strong>van</strong> de Himalaya wordt zoals je weet verklaard door de snelle convergente beweging <strong>van</strong><br />

India naar <strong>het</strong> Euraziatisch continent. Zolang India blijft duwen ontstaat er geen isostatisch<br />

evenwicht. Maar als de orogenese stopt kan <strong>het</strong> systeem <strong>het</strong> isostatisch evenwicht bereiken.<br />

Maar ook dan zal de wortel niet <strong>het</strong>zelfde blijven. Erosie <strong>van</strong> <strong>het</strong> gebergte (vermindering <strong>van</strong><br />

massa) zal dan gecompenseerd worden door <strong>het</strong> omhoogkomen <strong>van</strong> de wortel. Hierdoor komt de<br />

kern <strong>van</strong> <strong>het</strong> gebergte omhoog en kan de bovenzijde verder eroderen. Oorspronkelijk diepe<br />

gesteenten kunnen zo aan <strong>het</strong> oppervlak terecht komen. Deze massaverplaatsing wordt onder in<br />

de mantel gecompenseerd door een even grote verplaatsing door toevloeiing <strong>van</strong> mantelmateriaal.<br />

De verticale beweging zal net zolang doorgaan tot <strong>het</strong> gebergte helemaal verdwenen is.<br />

Opdracht 5-2**: Bewegingen rondom Nederland A<br />

a Zoek in de atlas op waar de Ardennen liggen en wanneer ze gevormd zijn.<br />

b Welke convergentie <strong>van</strong> twee platen heeft de Ardennen gevormd?<br />

In <strong>het</strong> geologisch tijdperk Perm zaten al de continenten zoals we die nu kennen aan elkaar; dit<br />

supercontinent heette Pangea, zie ook GB 193 (GB 175). Nu blijkt <strong>het</strong> dat er in <strong>het</strong> geologische<br />

verleden meerdere cycli zijn geweest <strong>van</strong> <strong>het</strong> vormen en <strong>het</strong> uiteendrijven <strong>van</strong> de continenten; tot<br />

nu toe zijn er in ieder geval twee eerdere fases <strong>van</strong> supercontinent geweest voorafgaand aan<br />

Pangea. Een dergelijke cyclus <strong>van</strong> naar elkaar toe drijven en weer uit elkaar bewegen noemen we<br />

een Wilson cyclus.<br />

c Als je weet dat er sinds <strong>het</strong> Archean (2500 miljoen jaar geleden) tenminste 4 Wilson cycli zijn<br />

geweest dan kun je gemakkelijk vaststellen wat de gemiddelde duur <strong>van</strong> één zo’n cyclus is.<br />

Wanneer zou er, als je de gemiddelde duur aanneemt, een nieuw super continent ontstaan?<br />

d Bekijk GB 76 (GB 70). Wat zou een mogelijk toekomstscenario kunnen zijn voor de ligging <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> westelijke deel <strong>van</strong> Europa ten opzichte <strong>van</strong> <strong>het</strong> oostelijk deel <strong>van</strong> Europa? Zullen zich<br />

hierbij bergen vormen of juist niet?<br />

5.2 De informatie over gebergtevorming verborgen in <strong>het</strong> gesteente<br />

Om te begrijpen hoe gebergtevorming verloopt kan je niet blijven wachten op een volgende fase<br />

<strong>van</strong> orogenese. Je moet <strong>het</strong> proces zoveel mogelijk herleiden uit <strong>het</strong> bestuderen <strong>van</strong> <strong>het</strong> gesteente<br />

dat je aantreft in de bergen. Daaruit kun je processen die op grote diepte plaats vinden, of hebben<br />

gevonden, herleiden. Diep in de Aarde, waar de temperatuur en druk heel anders zijn dan waar wij<br />

rondlopen, gedragen materialen zich heel anders. Gesteentes kunnen dan vervormen – dit noemen<br />

we deformatie. Deformatie kan snel of juist heel langzaam gaan, onder hoge druk of temperatuur<br />

of juist niet, in aanwezigheid <strong>van</strong> vloeistoffen of juist droog. Daarbij ontstaan allerlei structuren in<br />

de stenen. Geologen gaan vaak <strong>het</strong> veld in om naar gesteentes te kijken en monsters te nemen. Ze<br />

gaan dan naar plekken waar nu aan <strong>het</strong> oppervlak gesteentes te vinden zijn die in <strong>het</strong> geologisch<br />

verleden in de diepte zaten. Door <strong>het</strong> bestuderen <strong>van</strong> die gesteentes komen ze veel te weten over<br />

<strong>het</strong> gedrag <strong>van</strong> gesteenten in de Aarde, en over de ontstaans- en vervormingsgeschiedenis <strong>van</strong><br />

gebergtes.<br />

Daarnaast geven experimenten in een laboratorium aanvullende informatie over hoe een materiaal<br />

zich gedraagt onder verschillende omstandigheden. Deze kennis helpt niet alleen bij <strong>het</strong> begrijpen<br />

H5-4<br />

Figuur 5-2: Schematische weergave <strong>van</strong> een gebergtewortel (mountain<br />

root). Bron: Earth Science, Tarbuck and Lutgens, p. 158.


De Bewegende Aarde Keuzehoofdstuk 5. Gebergtevorming<br />

<strong>van</strong> geologische processen, maar kan ook toegepast worden in allerlei industriële of<br />

maatschappelijke problemen waarbij materialen een rol spelen.<br />

Opdracht 5-3*: Wat zie je?<br />

We beginnen met <strong>het</strong> kijken naar stenen. Bekijk de foto’s op de volgende pagina’s (Figuur 5-3A, B,<br />

C en D) en bedenk een antwoord op de volgende vragen:<br />

a Wat voor structuren zie je?<br />

b Wat voor een proces zit er volgens jou achter?<br />

c Kun je de verschillende voorbeelden <strong>van</strong> structuren of processen indelen in groepen? Geef dan<br />

ook aan waarop die indeling is gebaseerd.<br />

d Als je de verschillend voorbeelden <strong>van</strong> structuren of processen groepeert dan zijn er, in grote<br />

lijnen, twee soorten gedrag.<br />

e Welke twee soorten gedrag zijn dit?<br />

Figuur 5-3A: Losse stenen<br />

H5-5


Hoofdstuk 5. Gebergtevorming De Bewegende Aarde<br />

Figuur 5-3B: In <strong>het</strong> veld. Links: Playa Marsella, Nicaragua, rechts: Lubrín, Zuid Spanje.<br />

Foto’s: Geerke Floor<br />

Figuur 5-3C: In de stad. Links stuk <strong>van</strong> een pand aan de Oude Gracht te Utrecht, rechts Iglesia de<br />

San Jeronimo, kerk in Masaya, Nicaragua<br />

H5-6


De Bewegende Aarde Keuzehoofdstuk 5. Gebergtevorming<br />

Figuur 5-3D: In een experiment. Cilindrische monstertjes <strong>van</strong> marmer: de twee rechter<br />

monsters zijn in verticale richting in elkaar gedrukt in een laboratorium experiment. Foto uit<br />

‘Structural Geology’, Twiss & Moores, 1992<br />

Nabootsen <strong>van</strong> gebergtevorming door Henry Moubry Cadell, 1887<br />

http://earth.leeds.ac.uk/assyntgeology/cadell/mountains-gallery/image00.htm<br />

H5-7


Hoofdstuk 5. Gebergtevorming De Bewegende Aarde<br />

Waarnemingenblad opdracht 5-3.<br />

Wat zijn de zichtbare structuren? Welk proces kan dit hebben<br />

veroorzaakt?<br />

Figuur 5-3A. Losse stenen<br />

bovenste foto:<br />

onderste foto:<br />

Figuur 5-3B. In <strong>het</strong> veld<br />

linker foto:<br />

rechter foto:<br />

Figuur 5-3C. In de stad<br />

linker foto:<br />

rechter foto:<br />

Figuur 5-3D. In een experiment<br />

bovenste foto:<br />

onderste foto:<br />

In paragraaf 5.4 en 5.5 zullen we wat dieper ingaan op de processen achter deze twee<br />

voornaamste typen <strong>van</strong> deformatie gedrag <strong>van</strong> gesteenten (antwoord op opdracht 5-3d). Maar<br />

eerst gaan we kijken naar hoe kracht en spanning een rol spelen bij deformatie.<br />

5.3 De relatie tussen kracht, spanning en deformatie<br />

Krachten en spanning spelen bij deformatie een belangrijke rol. Het begrip kracht heb je al gehad<br />

bij natuurkunde. Kracht beschrijft <strong>het</strong> duwen of trekken op/aan een voorwerp. De eenheid <strong>van</strong><br />

H5-8


De Bewegende Aarde Keuzehoofdstuk 5. Gebergtevorming<br />

kracht is Newton (N). Daarnaast heb je de druk en spanning. Bij druk wordt meestal uitgegaan <strong>van</strong><br />

een zogenaamde alzijdige druk, dat wil zeggen dat de druk in alle richtingen even groot is.<br />

Bijvoorbeeld een voorwerp onder water ondervindt op elke zijde dezelfde druk als <strong>het</strong> op een<br />

bepaalde diepte zit, namelijk p w = ρgh waarbij p w = de druk <strong>van</strong> <strong>het</strong> water, ook wel hydrostatische<br />

druk genoemd, h = de hoogte <strong>van</strong> de waterkolom boven <strong>het</strong> voorwerp, ρ = de dichtheid <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

water in de waterkolom, en g = de versnelling <strong>van</strong> de zwaartekracht (zie Figuur 5-4).<br />

pw = ρgh<br />

Figuur 5-4: De druk op een voorwerp in <strong>het</strong> water.<br />

In de geologie en in de materiaalkunde gebruiken we naast druk ook <strong>het</strong> begrip spanning (‘stress’<br />

in <strong>het</strong> Engels). De spanning is gedefinieerd als de kracht per oppervlakte, N/m 2 en wordt<br />

uitgedrukt in Pascal (Pa). Hierbij kan er een verschil zijn in spanning in bijvoorbeeld horizontale en<br />

verticale richting. Twee voorbeelden om te illustreren hoe belangrijk spanning is:<br />

1. Je kunt je vast wel voorstellen dat een vrouw op hoge hakken de dure parketvloer eerder<br />

beschadigt dan dezelfde vrouw op sneakers, terwijl ze precies even zwaar (licht...) is. Dat<br />

komt omdat de spanning (kracht per oppervlakte) op de vloer groter is, <strong>het</strong> gewicht wordt<br />

immers over een kleiner oppervlak verdeelt.<br />

2. Zie Figuur 5-5.<br />

Een voorwerp (bijv. een stuk gesteente) dat spanningen ervaart die verschillend zijn in<br />

verschillende richtingen zal de neiging hebben <strong>van</strong> vorm te veranderen, oftewel te deformeren.<br />

Omdat de spanningen in de aardkorst vele malen groter zijn dan 1 Pa drukken we spanning<br />

meestal uit in Megapascal (MPa, een miljoen Pascal) of Gigapascal (GPa, een miljard Pa). Als<br />

referentie materiaal: de normale luchtdruk is al 1*10 5 Pa, dus 0,1 miljoen Pa.<br />

Figuur 5-5: De kracht is <strong>het</strong>zelfde alleen de spanning (kracht per oppervlakte) is anders..<br />

A: een dinosauriër kan ‘gewoon’ op de pilaar staan met een doorsnede <strong>van</strong> oppervlakte A1.<br />

B: dezelfde dinosauriër valt naar beneden als hij op een tafeltje gaat staan met een pootje met<br />

een doorsnede met veel kleinere oppervlakte A2. Bron: ‘Structural geology’, Twiss & Moores,<br />

1992<br />

H5-9


Hoofdstuk 5. Gebergtevorming De Bewegende Aarde<br />

5.3.1. Spanning en Mohrcirkels<br />

Spanning in materialen; hoofdrichtingen<br />

Spanning op een plek in een materiaal is dus<br />

altijd de kracht op een stuk(je) oppervlak. Bij<br />

een gegeven kracht hangt <strong>het</strong> <strong>van</strong> de riching<br />

(oriëntatie) <strong>van</strong> <strong>het</strong> oppervlak af, wat de<br />

precieze spanning op dat oppervlak is.<br />

Als je nu denkt aan een klein blokje gesteente<br />

waarop een bepaalde kracht wordt<br />

uitgeoefend, dan kun je je in dat blokje heel<br />

veel verschillende vlakken voorstellen die<br />

allemaal een verschillende spanning<br />

ondervinden. Er is echter altijd één richting<br />

waarin de spanning maximaal is, dat is de<br />

maximale hoofdspanning, aangegeven met<br />

σ 1. Er is ook een richting waarin de spanning<br />

minimaal is, dat is de minimale<br />

hoofdspanning, aangegeven met σ 3. De<br />

richtingen <strong>van</strong> σ1 en σ3 staan altijd loodrecht<br />

op elkaar. (Daar is wiskundige reden voor, die<br />

kun je mogelijk zelf later wel bedenken). Er<br />

bestaat uiteraard een derde richting, loodrecht<br />

op die <strong>van</strong> σ1 en op die <strong>van</strong> σ3. De spanning<br />

in deze richting heet de intermediaire hoofdspanning, aangegeven met σ2. ZieFiguur 5-6. Altijd<br />

geldt σ3 ≤ σ2 ≤ σ1 . In Figuur 5-6 zie je de drie richtingen als een assenstelsel aangegeven.<br />

5.3.2. De spanning op een gegeven oppervlak berekenen<br />

Als de drie hoofdspanningen qua richting en grootte bekend zijn, kun je de spanning op een vlak<br />

met een gegeven oppervlakte berekenen. Dit gaat als volgt:<br />

In de Figuur 5-6 is een driehoek a1a2a3 aangegeven; deze heeft oppervlakte A. De richting <strong>van</strong> de<br />

driehoek (die oriëntatie <strong>van</strong> <strong>het</strong> vlak a1a2a3) kan aangegeven worden met de normaal (de loodlijn)<br />

op de driehoek <strong>van</strong>uit O. Deze normaal heeft voetpunt h op de driehoek en maakt een hoek θ3 met<br />

<strong>het</strong> vlak <strong>van</strong> de richtingen σ1 en σ2. Op dezelfde manier zijn de hoeken θ1 en θ2 bepaald, maar die<br />

zijn niet in de figuur getekend. Het is wel zo, dat als twee <strong>van</strong> die drie hoeken bekend zijn, de<br />

derde automatisch vast ligt. Er geldt namelijk (sin θ1) 2 + (sin θ2) 2 + (sin θ3) 2 = 1. (Je kunt dit<br />

eventueel bewijzen door de afstand <strong>van</strong> h tot <strong>het</strong> vlak <strong>van</strong> σ1 en σ2 uit te drukken in Oh en sin θ3.<br />

Als je dat voor de drie richtingen doet en je denkt aan Pythagoras in drie dimensies, ben je<br />

praktisch klaar met je bewijs.)<br />

We willen bepalen hoe de spanning uitpakt op driehoek a1a2a3. Die spanning kan gerepresenteerd<br />

worden via een vector (kracht met een richting), en heeft componenten in de drie hoofdrichtingen.<br />

Voor iedere component is <strong>van</strong> belang wat <strong>het</strong> ‘effect’ <strong>van</strong> de oppervlakte <strong>van</strong> a1a2a3 is in de<br />

richting <strong>van</strong> de betreffende component. Bijvoorbeeld, in de figuur is dat wat je <strong>van</strong>uit richting 3 ziet<br />

(<strong>van</strong>af boven dus), de oppervlakte <strong>van</strong> driehoek a1a2O. Bekijk de figuur en kijk of je <strong>het</strong> vlak kan<br />

vinden.<br />

Opdracht 5-4**: Spanning op driehoek a1a2a3<br />

a Bij punt a3 is ook de hoek θ3 aanwezig. Geef die aan in de tekening. Hint: teken de grote<br />

driehoek O e 3 a 3 en teken de kleine driehoek daarin (Oe 3h) uit.<br />

b Laat nu zien dat Oe3 = sin θ3 × a3e3 en dat daaruit volgt dat opp(a1a2O) = sin θ3 × A. Hint:<br />

sin(hoek)= overstaande zijde/ schuine zijde en gebruik de eerste oplossing tijdens substitutie<br />

bij <strong>het</strong> verkrijgen <strong>van</strong> je tweede antwoord.<br />

H5-10<br />

Figuur 5-6: Spanning op een oppervlak


De Bewegende Aarde Keuzehoofdstuk 5. Gebergtevorming<br />

Nu weten we de component <strong>van</strong> de spanning in de richting <strong>van</strong> σ3 op oppervlakje A; spanning<br />

reken je per oppervlakte-eenheid, die component is dus σ3 × sin θ3. (Hiervoor doe je de<br />

component, sin θ3 × A, maal de druk, σ3 en dat gedeeld door A.) De hele spanningsvector bij<br />

oppervlakte met richting <strong>van</strong> driehoek a1a2a3 heeft drie componenten:<br />

( σ1 ⋅ sin θ1, σ2 ⋅ sin θ2, σ3 ⋅ sin θ3)<br />

Denk bij deze oplossing weer aan de notatie voor vectoren; (x component, y component, z<br />

component). De z-component is net al bewezen, de de x en y coördinaten kunnen op eenzelfde<br />

wijze bewezen worden.<br />

5.3.3. Normaalspanning en schuifspanning<br />

De spanning op een vlak hangt <strong>van</strong> de grootte <strong>van</strong> de hoofdspanningen (σ1, σ2, σ3) en de<br />

oppervlakterichting af. Het is zelden zo, dat deze spanning precies loodrecht op <strong>het</strong> oppervlak<br />

staat. Toch zijn we vooral geïnteresseerd in welke mate de spanningsvector loodrecht op <strong>het</strong><br />

oppervlak werkt en in welke mate juist parallel aan de richting <strong>van</strong> <strong>het</strong> oppervlak. De<br />

spanningsvector ontbinden we daarom precies in die componenten: de normaalspanning en de<br />

schuifspanning (zie Figuur 5-7). Hierbij staat de normaalspanning dus voor de vector die loodrecht<br />

op <strong>het</strong> oppervlakte werkt, en de schuifspanning staat voor de vector die parallel aan <strong>het</strong><br />

oppervlakte werkt.<br />

Figuur 5-7: Vervorming als gevolg <strong>van</strong> verschillende spanningen. Normaal spanning is tensional<br />

en compressional stress, schuifspanning is shearstress.<br />

Opdracht 5-5**: Schuifspanning<br />

Toon aan: Als driehoek a1a2a3 evenwijdig is aan één <strong>van</strong> de hoofdspanningsrichtingen, dan is de<br />

schuifspanning op a1a2a3 gelijk aan nul. Hint: schuifspanning was dus de kracht die parallel aan <strong>het</strong><br />

oppervlakte werkt.<br />

Met behulp <strong>van</strong> wat zwaardere wiskundige technieken - uit de Lineaire Algebra - kunnen we die<br />

componenten ook in de σ’s en de θ’s uitdrukken. We kiezen ervoor dat alleen te doen in een<br />

vereenvoudigde situatie <strong>van</strong> slechts twee<br />

dimensies. Deze situatie blijkt in de<br />

praktijk zeer toepasbaar.<br />

Figuur 5-8: Tweedimensionale weergave <strong>van</strong> figuur 5.6<br />

5.3.4. Het tweedimensionale geval<br />

In <strong>het</strong> tweedimensionale geval krijg je <strong>het</strong><br />

volgende figuur (Figuur 5-8).<br />

A uit Figuur 5-8 is de 2D-doorsnede <strong>van</strong><br />

een driedimensionaal vlak zoals in Figuur<br />

5-6. We hebben nu maar één hoek θ nodig.<br />

Dit is hier de hoek tussen de de normaal op<br />

a1a2 en de richting <strong>van</strong> σ1. De spanning op<br />

A is aangegeven met σA, de schuifspanning<br />

en de normaalspanning worden hier<br />

respectievelijk aangegeven met τ en σn.<br />

H5-11


Hoofdstuk 5. Gebergtevorming De Bewegende Aarde<br />

Opdracht 5-6**: Spanningsvectoren<br />

a Toon aan dat de spanningsvector nu gelijk is aan σA = ( σ1 ⋅ cos θ , σ2 ⋅ sin θ). Gebruik hierbij<br />

de notatie voor vectoren: (component x-as, component y-as). Hierbij is dus de component <strong>van</strong><br />

H5-12<br />

de x-as: σ1 ⋅ cos θ, en de component <strong>van</strong> de y-as σ2 ⋅ sin θ. Je moet dus de σA ontleden in een<br />

x en y component. Hint: de spanningsvector = krachtvector/ oppervlakte. En de krachtvector is<br />

kracht x lengte. Daarna kan je nog substitueren, want cos θ = ...<br />

b Hoe kun je nu zeker weten dat de σ1-component <strong>van</strong> de spanning σA op A groter moet zijn<br />

dan de σ2 -component? (de waarden <strong>van</strong> σ1 en σ2 zijn niet getalsmatig gegeven; θ is in de<br />

figuur duidelijk kleiner dan 45°).<br />

In keuze-opdracht 5.1 kun je zelf afleiden hoe τ en σn uitgedrukt kunnen worden in σ1, σ2 en θ.<br />

De formules die daaruit volgen zijn als volgt:<br />

σ<br />

⎛ σ + σ ⎞ ⎛ σ -σ<br />

⎞<br />

⎜ ⎟ ⎜ ⎟cos(2<br />

)<br />

⎝ 2 ⎠ ⎝ 2 ⎠<br />

1 2 1 2<br />

n = + Θ<br />

τ<br />

⎛ σ −σ<br />

⎞<br />

⎜ ⎟sin(2<br />

)<br />

⎝ 2 ⎠<br />

1 2<br />

= Θ<br />

Θ is hierin de hoek tussen de normaalspanning (of te wel de lijn loodrecht op <strong>het</strong> vlak) en de<br />

richting σ 1.<br />

5.3.5. De Mohr cirkel<br />

Rekenen aan de spanningsrichtingen wordt een stuk makkelijker met de Mohr cirkel. Voor een<br />

cirkel met straal r geldt de situatie zoals aangegeven in Figuur 5-9 links. De x,y-coordinaten <strong>van</strong><br />

een punt op de cirkel zijn te bepalen met x = r cos (α) en y = r sin (α). (Ga dit na).<br />

X<br />

y<br />

r<br />

α<br />

(r cos α, r sin α )<br />

Figuur 5-9: Coördinaten <strong>van</strong> een cirkel.<br />

x<br />

y<br />

(p+r cos α, r sin α)<br />

Als we de hele cirkel p opschuiven in de x-richting (cirkel rechts) wordt <strong>het</strong> x = p + r cos (α) en y<br />

= r sin (α), zie Figuur 5-9 rechts.<br />

p<br />

r<br />

α


De Bewegende Aarde Keuzehoofdstuk 5. Gebergtevorming<br />

Vergelijk nu eens de vergelijkingen voor de cirkel met de vergelijkingen voor de normaal en<br />

schuifspanningen:<br />

x-coördinaat p + r cos (α)<br />

y-coördinaat r sin (α)<br />

Als p gelijk is aan<br />

σ 1 + σ 2<br />

2<br />

Cirkel Spanningen<br />

, r gelijk aan<br />

σ 1 − σ 2<br />

2<br />

en α = 2θ dan zijn de vergelijkingen voor cirkel<br />

en voor spanningen <strong>het</strong>zelfde! Als we σ n als x-coördinaat nemen en τ als y-coördinaat krijgen we<br />

<strong>het</strong> begin <strong>van</strong> Figuur 5-10; dit noemen we ook wel de Mohr cirkel.<br />

p<br />

Als je nu de hoofdspanningen σ 1 en σ 2 weet kun je een Mohr-diagram tekenen door deze twee<br />

spanningen op de x-as te zetten en een passende cirkel door beide punten te tekenen met <strong>het</strong><br />

middelpunt precies tussen de twee hoofdspanningen in. Met dit diagram kun je dan voor ieder<br />

willekeurig vlak de normaalspanning en schuifspanning aflezen als je de hoek <strong>van</strong> <strong>het</strong> vlak ten<br />

opzichte <strong>van</strong> de hoofdspanningen maar weet. Het enige wat je hoeft te doen is de hoek bepalen, en<br />

dan de x en y as aflezen.<br />

Houdt daarbij wel rekening met <strong>het</strong> feit dat de hoek θ twee keer zo groot terugkomt in de Mohr<br />

cirkel. En let op: De Mohr cirkel geldt voor de 2-dimensionale situatie.<br />

2θ<br />

Figuur 5-10: De Mohr cirkel.<br />

r<br />

H5-13


Hoofdstuk 5. Gebergtevorming De Bewegende Aarde<br />

Betekenis Betekenis Betekenis <strong>van</strong> <strong>van</strong> σ1 1 , , , , σ2222 en en en σ3333. H5-14<br />

1 1<br />

Bij de meeste opdrachten gaan we in <strong>het</strong> algemeen uit <strong>van</strong> de maximale en minimale<br />

hoofdspanning in 2 dimensies, σ 1 en σ 2. Bij opdracht 5.13 kijken we ook in de driedimensionale<br />

ruimte en daarbij gebruiken we σ 1, σ 2 en σ 3. Dit zijn dan respectievelijk de maximale, intermediaire<br />

en minimale hoofdspanning in een punt. Stel je hierbij een zeer kleine kubus voor die zo<br />

georiënteerd is dat de op geen <strong>van</strong> de vlakken een schuifspanning staat (zie Figuur 5-11).<br />

In de Aarde is bijna altijd een <strong>van</strong> de hoofdspanningen verticaal gericht. Voor een blokje gesteente<br />

op grote diepte kun je de verticale hoofdspanning bepalen door te kijken naar <strong>het</strong> gewicht <strong>van</strong> de<br />

stapel gesteenten die op dit blokje rust. Omdat zo’n blokje niet gemakkelijk opzij “weg” kan<br />

ontstaat in de zijwaartse richtingen een hoofdspanning die ruwweg gelijk is aan de verticale. Dit is<br />

de “druk” of “confining pressure” (vergelijk met de druk die je voelt als je diep onderwater zwemt).<br />

Als σ 1 = σ 2 = σ 3 dan kan een gesteente alleen <strong>van</strong> volume veranderen, maar niet <strong>van</strong> vorm.<br />

Figuur 5-11: Spanningen op een blokje gesteente (bron: The Earth – An Introduction to<br />

Physical Geology, E.J. Tarbuck & F.K. Lutgens, Macmillan Publishing)<br />

Maar omdat er meestal ook nog krachten in de aardkorst spelen, bijvoorbeeld in relatie tot<br />

plaattektoniek, zullen σ 1, σ 2 en σ 3 vrijwel altijd enigszins verschillend zijn. Het is <strong>het</strong> verschil tussen<br />

de maximale en minimale hoofdspanning, σ 1 – σ 3, wat uiteindelijk bepaalt of en hoe een gesteente<br />

deformeert (vervormt).<br />

De verticale hoofdspanning (σ1) kan worden bepaald m.b.v.: σ1 = ρ g h (zie paragraaf 5.3)<br />

waarbij<br />

ρ = dichtheid <strong>van</strong> de overliggende stenen<br />

h = diepte <strong>van</strong> <strong>het</strong> gesteente<br />

g = zwaartekrachtversnelling<br />

Hier kan je keuzeopdracht Keuzeopdracht 5-2 maken (CO 2 opslag en aardbevingen).<br />

Naar aanleiding <strong>van</strong> deze paragraaf volgt hieronder een samenvattend stappenplan voor <strong>het</strong><br />

opzetten <strong>van</strong> een Mohr cirkel:<br />

1. Maak een grafiek en neem σ n als x-coördinaat en τ als y-coördinaat.<br />

2. Bepaal of vind de hoofdspanningen σ 1 en σ 2. Zet deze beiden op de x-as.<br />

3. Bepaal <strong>het</strong> middelpunt precies tussen de twee hoofdspanningen. Dit punt is <strong>het</strong> middelpunt <strong>van</strong><br />

de Mohr circel. De randen worden gevormd door de hoofdspanningen die je al op de x-as hebt<br />

gezet.


De Bewegende Aarde Keuzehoofdstuk 5. Gebergtevorming<br />

4. θ is de hoek tussen de normaal op <strong>het</strong> vlak en σ 1, deze kan je invullen. In de Mohr cirkel komt<br />

de hoek θ twee keer zo groot terug. Vermenigvuldig dus met twee, en neem je hoek <strong>van</strong>af σ 1,<br />

zoals je ziet in Figuur 5-9 en Figuur 5-10.<br />

5. Vervolgens kan je op de x en y as respectievelijk de schuif en normaal spanning uitrekenen.<br />

5.4 Het verloop <strong>van</strong> snelle deformatie (bros gedrag)<br />

Met behulp <strong>van</strong> de Mohrcirkel kunnen we meer te weten komen over bros (brekend) gedrag bij<br />

gesteente. Hoe herken je ‘snelle’ deformatie <strong>van</strong> gesteenten en over wat voor processen hebben<br />

we <strong>het</strong> dan?<br />

Opdracht 5-7***: oefenen met de Mohr cirkel<br />

In Figuur 5-12 is een steen gegeven met daarop twee<br />

hoofdspanningen. De steen brak op de aangegeven lijn; dit is<br />

<strong>het</strong> breukvlak. We willen graag weten bij welke combinatie <strong>van</strong><br />

schuif- en normaalspanningen de steen gebroken is, dit zegt<br />

namelijk iets over de sterkte <strong>van</strong> <strong>het</strong> gesteente.<br />

a Teken op ruitjespapier de Mohr-cirkel voor deze steen.<br />

Hint: volg <strong>het</strong> stappenplan zoals dat aan <strong>het</strong> eind <strong>van</strong> de<br />

vorige paragraaf beschreven staat.<br />

b Bepaal met behulp <strong>van</strong> de Mohr-cirkel wat de normaal- en<br />

schuifspanning was op <strong>het</strong> aangegeven vlak op <strong>het</strong><br />

moment <strong>van</strong> breken<br />

c Als je nu weet dat een andere steen met dezelfde<br />

hoofdspanningen brak bij τ = 15 MPa en σ n = 35 MPa, wat<br />

was dan de hoek <strong>van</strong> <strong>het</strong> breukvlak bij deze steen?<br />

5.4.1. Praktijk experimenten<br />

In een laboratorium kunnen experimenten gedaan worden om te kijken hoe stenen reageren op<br />

een kracht die wordt uitgeoefend. Daarbij kan geprobeerd worden om de omstandigheden zoals die<br />

dieper in de Aarde heersen zo goed mogelijk na te bootsen. De experimenten kunnen bijvoorbeeld<br />

uitgevoerd worden bij hoge temperatuur (~200-1200ºC). Maar er kan ook gespeeld worden met de<br />

snelheid <strong>van</strong> deformatie, om te kijken wat daar de effecten <strong>van</strong> zijn.<br />

25º<br />

σ1 = 50 Mpa<br />

σ2 = 20 Mpa<br />

Figuur 5-12: hoofdspanning op<br />

een steen.<br />

H5-15


Hoofdstuk 5. Gebergtevorming De Bewegende Aarde<br />

Speciale apparaten, zoals te zien in Figuur 5-13, zorgen voor de grote krachten die nodig zijn.<br />

Figuur 5-13: Vervormingapparaat in <strong>het</strong> Hoge Druk en Temperatuur (High Pressure and<br />

Temperature; HPT) gesteentedeformatie-laboratorium <strong>van</strong> de Universiteit Utrecht, met in de<br />

rechterfoto een close-up. Het gesteentemonster (<strong>het</strong> witte cilindertje) zit tussen twee massieve<br />

ijzeren staven die in verticale richting naar elkaar toe kunnen bewegen. De snelheid waarmee<br />

dat gebeurt en de kracht die daarvoor nodig is kunnen gecontroleerd en gemeten worden. Een<br />

klein oventje dat rond <strong>het</strong> monster wordt geplaatst maakt hoge temperaturen mogelijk. In dit<br />

apparaat bestaat <strong>het</strong> oventje uit twee helften die opengeklapt kunnen worden, goed te zien op<br />

de rechter foto.<br />

Figuur 5-14: Links: schuifbreuk (‘shear fracture’) in gedeformeerde zandsteen,<br />

http://www.emeraldinsight.com/fig/0830120103002.png, rechts: schuifbreukjes uit vervormd<br />

marmer monster uit 5.3D<br />

H5-16


De Bewegende Aarde Keuzehoofdstuk 5. Gebergtevorming<br />

Opdracht 5-8***: Experiment met zandsteen<br />

Er is een experiment gedaan met een cilindrisch monster <strong>van</strong> een zandsteen (zie Figuur 5-14). In<br />

onderstaande tabel 5-1 zie je de normaalspanning (σ n) en schuifspanning (τ), beiden in MPa,<br />

bepaald op <strong>het</strong> moment dat de steen breekt op <strong>het</strong> breukvlak. Voor sommige experimenten is ook<br />

aangegeven wat de hoek is die de normaal maakt met de hoofdspanningsrichting σ 1.<br />

a Maak een grafiek <strong>van</strong> de schuifspanning (verticaal) tegen de normaalspanning (horizontaal).<br />

Gebruik de informatie uit tabel 1. Je kunt gebruik maken <strong>van</strong> <strong>het</strong> grafiekpapier op de volgende<br />

pagina. Let op: Zorg dat beide assen dezelfde schaal hebben. Neem de σ n als x coordinaat en<br />

de τ als y coordinaat. Probeer een vloeiende lijn door de punten te trekken.<br />

σ n τ hoek<br />

1 10.0 7.5 58º<br />

2 20.0 12.5 58º<br />

3 30.0 17.5<br />

4 40.0 22.5 58º<br />

5 50.0 27.5<br />

6 60.0 32.0<br />

7 70.0 36.0<br />

8 80.0 39.0<br />

9 90.0 41.0<br />

10 100.0 42.5<br />

Tabel 5-1: normaal en<br />

schuifspanning op <strong>het</strong> moment dat<br />

de steen breekt op <strong>het</strong> breukvlak.<br />

b Teken de Mohr cirkels voor experimenten 2 en 4 in de grafiek. Gebruik een passer en gebruik<br />

weer de gegevens uit de tabel, inclusief de laatste kolom. Bepaal ook wat de waardes zijn voor<br />

de hoofdspanningen σ 1 en σ 2 voor deze experimenten (je weet: de afspraak is: σ 1 > σ 2 ). Hint:<br />

volg eventueel <strong>het</strong> stappenplan uit §5.3 of kijk naar opdracht 5-7.<br />

H5-17


Hoofdstuk 5. Gebergtevorming De Bewegende Aarde<br />

De lijn die ontstaat door de σ n- τ punten <strong>van</strong> vraag 8a en 8b met elkaar te verbinden definieert een<br />

zogenaamd bezwijkcriterium. Zodra een punt op de Mohr-cirkel voor een bepaald gesteente deze<br />

lijn raakt zal <strong>het</strong> gesteente bezwijken op <strong>het</strong> vlak waar de combinatie <strong>van</strong> normaal en<br />

schuifspanningen met deze lijn overeenkomen. Daarmee kan dus voor iedere combinatie <strong>van</strong> σ 1 en<br />

σ 2 vastgesteld worden of een gesteente breekt, wat daarbij de oriëntatie <strong>van</strong> <strong>het</strong> breukvlak zal zijn,<br />

en wat de normaal- en schuifspanning op dit breukvlak zijn. (Om deze gegevens te bepalen moet<br />

je de bijbehorende Mohr-cirkels tekenen.)<br />

c Wat gebeurt er met deze zandsteen als σ 1 = 40 MPa en σ 2 = 20 MPa? En wat gebeurt er met<br />

deze zandsteen als σ 1 = 50 MPa en σ 2 = 17 MPa? Hint; teken de bijbehorende Mohr cirkel; als<br />

er een snijpunt is met de curve...<br />

De helling <strong>van</strong> de bezwijklijn geeft een materiaaleigenschap aan die we de interne wrijving noemen<br />

(‘internal friction’).<br />

d Voorspel nu wat de oriëntatie <strong>van</strong> <strong>het</strong> breukvlak is voor experiment 9 (σ n = 90, τ = 41). Maak<br />

ook een sc<strong>het</strong>s <strong>van</strong> <strong>het</strong> gebroken monster. Gebruik daarbij voorbeelden zoals in Figuur 5-14.<br />

Wat verandert er als er water in <strong>het</strong> gesteente aanwezig is? Veel gesteenten hebben kleine<br />

openingen (poriën) tussen de korrels die met elkaar verbonden zijn. Als die poriën gevuld zijn met<br />

water ontstaat er een interne druk (P f) die de hoofdspanningen σ 1 en σ 2 tegengewerkt. We praten<br />

dan over “effectieve spanning”. Deze effectieve spanningen zijn dus P f kleiner dan de<br />

hoofdspanningen zelf. Hierdoor zal de steen eerder bezwijken.<br />

e Zal <strong>het</strong> effect <strong>van</strong> P f verschillend zijn voor σ 1 en σ 2 (met andere woorden is de P f afhankelijk<br />

<strong>van</strong> de richting)?<br />

f Wat gebeurt er met de Mohr cirkel als een gesteente een interne poriën-druk P f heeft (en de<br />

spanningen dus P f kleiner worden)?<br />

g Bepaal voor de zandsteen <strong>van</strong> hierboven hoe groot P f moet zijn om de steen te breken bij σ 1 =<br />

90 MPa en σ 2 = 50 MPa.<br />

h Waar zal sneller een aardbeving ontstaan, in een “droge” of in een “natte” aardkorst? En denk<br />

je dat we een droge of natte korst hebben?<br />

H5-18


De Bewegende Aarde Keuzehoofdstuk 5. Gebergtevorming<br />

5.5 Het verloop <strong>van</strong> langzame deformatie (ductiel gedrag)<br />

In de vorige paragraaf hebben we snelle deformatie <strong>van</strong> gesteente besproken, oftewel bros gedrag.<br />

In deze paragraaf gaan we ductiele deformatie bespreken. Bij ductiele deformatie breekt <strong>het</strong><br />

gesteente niet.<br />

Opdracht 5-9*: Inleiding ductiel gedrag<br />

Welke factoren kun je bedenken die <strong>het</strong> ductiele gedrag <strong>van</strong> gesteenten zouden kunnen<br />

beïnvloeden?<br />

In deze paragraaf gaan we bekijken hoe je ‘langzame’ deformatie <strong>van</strong> gesteenten herkend.<br />

Daarnaast gaan we de achterliggende processen die dit soort gedrag veroorzaken bestuderen.<br />

Opdracht 5-10***: (inclusief practicum) Maïzena: een vloeistof of een vaste stof?<br />

Benodigdheden (zie Figuur 5-15) : Maïzena, ½ pak (200 gram), Ongeveer 150 ml water, Een ronde<br />

kom, Een spatel en/of vork. Werkwijze: Stop de maïzena in een kom. Doe er steeds een beetje<br />

water bij en roer goed en langzaam! De dikte is goed als <strong>het</strong> mengsel als een dikke stroop<br />

langzaam kan bewegen. Tip: gebruik limonadesiroop in plaats <strong>van</strong> water of voeg kleurstoffen toe<br />

als je <strong>het</strong> een kleurtje wil geven!<br />

In deze proef maken we kennis met <strong>het</strong> begrip viscositeit. De viscositeit is de weerstand <strong>van</strong> een<br />

materiaal om te vloeien (<strong>van</strong> vorm te veranderen), ook wel stroperigheid genoemd. De officiële<br />

definitie <strong>van</strong> viscositeit is de ratio <strong>van</strong> de schuifspanning τ en de snelheid <strong>van</strong> vervorming.<br />

Wanneer er sneller geroerd wordt, dus met toenemende kracht, neemt de viscositeit <strong>van</strong> de<br />

maïzena toe. Wanneer er langzamer geroerd wordt, dus met een afnemende kracht, neemt de<br />

viscositeit <strong>van</strong> maïzena af (let wel op; een maizena oplossig is een 'niet-Newtoniaanse' oplossing,<br />

dit houdt in dat <strong>het</strong> zich anders gedraagt dan normale oplossingen.)<br />

Figuur 5-15: Demonstratie met Maïzena<br />

Terug naar stenen:<br />

a Wat denk je dat er met de viscositeit <strong>van</strong> stenen gebeurt met toenemende temperatuur, en<br />

waarom?<br />

b Zouden stenen gesmolten moeten zijn om te kunnen stromen?<br />

Opdracht 5-11***: Stromend glas<br />

Glas in oude kathedralen (bijvoorbeeld uit de 12 e eeuw, zie Figuur 5-16) is onderaan vaak dikker<br />

dan bovenaan. Veel mensen denken dat dit komt door plastische deformatie (vervormen zonder te<br />

breken) <strong>van</strong> <strong>het</strong> glas, waarbij vloei <strong>van</strong> <strong>het</strong> glas onder invloed <strong>van</strong> de zwaartekracht de reden is<br />

<strong>van</strong> de dikkere onderkant.<br />

H5-19


Hoofdstuk 5. Gebergtevorming De Bewegende Aarde<br />

Figuur 5-16: Kerkramen in Utrecht (Dom en Janskerk). Foto: Geerke Floor.<br />

a Wat vind jij <strong>van</strong> deze verklaring? Motiveer je antwoord.<br />

We kunnen rekenen aan dit idee. De karakteristieke tijd t die nodig is voor vervorming wordt<br />

η<br />

gegeven door: t = waarbij η = de viscositeit, deze is afhankelijk <strong>van</strong> de temperatuur; G = de<br />

G<br />

zogenaamde schuifmodulus (voor glas 30 GPa). Deze schuifmodulus is een materiaaleigenschap die<br />

de elasticiteit <strong>van</strong> een materiaal beschrijft. Je kunt ermee aangeven hoe gemakkelijk (en snel) een<br />

materiaal kan vervormen als gevolg <strong>van</strong> een opgelegde spanning, waarbij de vervorming weer<br />

opgeheven wordt als de kracht wordt weggenomen. De grootte wordt bepaald door de sterkte <strong>van</strong><br />

de bindingen tussen atomen/ moleculen in <strong>het</strong> materiaal. In stenen heeft de schuifmodulus een<br />

grootte <strong>van</strong> ongeveer 10 – 100 GPa.<br />

A<br />

Voor de viscositeit geldt de volgende temperatuursafhankelijkheid: η = η exp 0<br />

T<br />

H5-20<br />

⎡ ⎤<br />

⎢⎣ ⎥⎦<br />

, waarbij η0 =<br />

constante die afhangt <strong>van</strong> <strong>het</strong> materiaal (‘basisviscositeit’ glas = 9x10 -6 Pa s); A = nog een<br />

materiaaleigenschap (details hier niet <strong>van</strong> belang), voor glas experimenteel bepaald op A=3.2 x<br />

10 4 K; T = de temperatuur uitgedrukt in K. Let op: exp [A/T] betekent: e tot de macht [A/T].<br />

b Reken t uit. Neem 20 graden Celsius als de gemiddelde temperatuur.<br />

c Wat vertelt <strong>het</strong> antwoord je over de waarschijnlijkheid <strong>van</strong> de eerder gegeven verklaring?<br />

Hoe vindt de plastische deformatie nu precies plaats? Hiervoor gaan we kijken naar intrakristallijne<br />

slip. Een kristallijn materiaal heeft een regelmatige ordening <strong>van</strong> atomen. Een <strong>van</strong> de<br />

mechanismen voor plastische deformatie is dat een deel <strong>van</strong> de atomen binnen een materiaal naar<br />

een nieuwe evenwichtspositie (d.w.z. naar een positie met een zo laag mogelijk energie)<br />

verschuift. Dit gebeurt door translatieverschuiving, waarbij een deel <strong>van</strong> <strong>het</strong> kristal over een vlak<br />

glijdt ten opzichte <strong>van</strong> een ander deel. In Figuur 5-17 verschuift de bovenste rij atomen, met<br />

onderlinge afstand b, als gevolg <strong>van</strong> een opgelegde schuifspanning (‘stress’) over de onderste rij<br />

atomen.


De Bewegende Aarde Keuzehoofdstuk 5. Gebergtevorming<br />

In een perfect kristalrooster (volledig<br />

regelmatige rangschikking <strong>van</strong><br />

atomen) kan de minimale<br />

schuifspanning τ die nodig is om een<br />

rij atomen te verplaatsen bepaald<br />

worden met behulp <strong>van</strong>:<br />

G<br />

τ ≈ waarbij G de schuifmodulus is.<br />

2π<br />

Een belangrijk geologisch materiaal<br />

dat gemakkelijk vervormt/deformeert<br />

is gesteentezout. De schuifmodulus G<br />

Figuur 5-17: Translatieverschuiving<br />

voor zout is ~10 GPa. Laboratorium<br />

experimenten hebben laten zien dat<br />

een schuifspanning <strong>van</strong> zo’n 10 MPa genoeg is om zout in beweging te zetten (bij een temperatuur<br />

<strong>van</strong> 200ºC). De theoretische waarde (10 GPa) is veel groter dan de gemeten 10 MPa.<br />

Ductiel/vloeigedrag <strong>van</strong> kristallen zal dus niet plaats vinden volgens <strong>het</strong> hierboven uitgelegde<br />

model <strong>van</strong> intrakristallijne slip waarbij volledige rijen atomen in één keer zich verplaatsen t.o.v.<br />

onderliggende rijen. In plaats daar<strong>van</strong> gaat <strong>het</strong> stapsgewijs met behulp <strong>van</strong> ‘dislocaties’, dat zijn<br />

defecten in <strong>het</strong> kristalrooster (zie Figuur 5-18 en Figuur 5-19). Door deze defecten kan <strong>het</strong><br />

kristalrooster met minder kracht vervormd worden.<br />

Figuur 5-18: Dislocaties in een kristalrooster. De rij met zwart gekleurde atomen houdt<br />

halverwege <strong>het</strong> kristalrooster op; daar heeft <strong>het</strong> rooster dus een defect langs een lijn.<br />

H5-21


Hoofdstuk 5. Gebergtevorming De Bewegende Aarde<br />

Opdracht 5-12**: De invloed <strong>van</strong> temperatuur<br />

a Wat voor een invloed denk je dat temperatuur heeft op ductiel gedrag en waarom? Hint: hoe<br />

worden de vibraties beïnvloedt door de temperatuur - denk aan atomaire schaal<br />

b Is dit <strong>het</strong>zelfde bij bros gedrag?<br />

Om materialen goed te vergelijken maak je gebruik <strong>van</strong> de homologe temperatuur. De ‘homologe<br />

temperatuur’ is = temperatuur <strong>van</strong> <strong>het</strong> materiaal T in Kelvin / smelt temperatuur Tm in Kelvin (zie<br />

Tabel 5-2).<br />

Wat vervormt makkelijker: een granietsteen op 300ºC graden of ijs in een gletsjer? Waarom? Het<br />

blijkt dat wanneer de hiervoor beschreven ratio een grotere waarde heeft <strong>het</strong> materiaal makkelijker<br />

vervormt. In <strong>het</strong> algemeen geldt dat materialen ductiel vervormen als de homologe temperatuur<br />

(dus de ratio T/Tm) groter is dan 0.4. Let op: T altijd in K (Kelvin). (dus ijs in een gletsjer vervormt<br />

makkelijker dan graniet op 300ºC.<br />

Hoe snel materiaal vervormd wordt aangegeven met de vervormingsnelheid. Onder vervorming<br />

verstaan we een verandering in grootte en/of vorm. De vervormingsnelheid (of deformatiesnelheid)<br />

is de parameter die beschrijft hoe snel deze vervorming plaatsvindt. De vervormingsnelheid heeft<br />

H5-22<br />

Figuur 5-19: Stapjes bij verplaatsing <strong>van</strong> een dislocatie. In de meest linker verticale rij<br />

wordt de verbinding tussen twee atomen verbroken en vervolgens hersteld d.m.v. een<br />

verbinding met een atoom in een volgende rij. Dit proces herhaalt zich, waardoor<br />

uiteindelijk de bovenste helft <strong>van</strong> <strong>het</strong> kristalrooster zich een atomaire afstand verplaats<br />

heeft t.o.v. de onderste helft. Als dit maar vaak genoeg doorgaat zal uiteindelijk <strong>het</strong><br />

kristal zichtbaar <strong>van</strong> vorm veranderen.<br />

Materiaal Smelttemperatuur in °C<br />

Basalt (steen) 1000-1200<br />

Graniet (steen) 650-800<br />

Olivijn (mineraal in aardmantel) 1867<br />

Kwarts (mineraal in aardkorst) 1650<br />

Aluminium 660<br />

IJzer 1538<br />

IJs 0<br />

Tabel 5-2: De smelttemperatuur <strong>van</strong> verschillende materialen.


De Bewegende Aarde Keuzehoofdstuk 5. Gebergtevorming<br />

de eenheid s -1 (per seconde). Zie dit als volgt: stel je voor een staaf <strong>van</strong> 100 mm lang (L o) wordt<br />

vervormd in 1 seconde tijd zodat hij nog 99 mm lang is (L 1).<br />

De vervorming e is: e = ( L 0 - L 1 ) / L o<br />

De vervormingsnelheid is e per tijdseenheid: in dit voorbeeld 1 mm <strong>van</strong> de 100 mm oftewel 1%<br />

per seconde. Als je dit uitdrukt in fractie in plaats <strong>van</strong> in procent, krijg je 0.01 per seconde.<br />

De vervormingsnelheden in de Aarde zijn heel langzaam. In geologische processen is de<br />

vervorming-snelheid vaak ongeveer 0,00000000000001 s -1 . Anders geschreven: ~1 x 10 -14 s -1 .<br />

Opdracht 5-13***: Een experiment met zout<br />

In <strong>het</strong> laboratorium is gesteentezout gedeformeerd bij verschillende temperaturen en bij<br />

verschillende snelheden. De resultaten <strong>van</strong> <strong>het</strong> experiment staan in tabel 5-3 hieronder. Zout is<br />

een gesteente wat relatief heel makkelijk vervormt.<br />

a Zet de vervormingsnelheid en spanning uit in een grafiek. Doe dat op de volgende manier: op<br />

de x-as komt de vervormingssnelheid, op de y-as de spanning (spanningsverschil oftewel de<br />

differentiële spanning σ 1-σ 3). Zoals je kunt zien variëren de snelheden tot een factor 100. Het<br />

is dus <strong>het</strong> beste om ze in een LOG-schaal uit te zetten in een grafiek. Zet ook de spanning uit<br />

in LOG. Maak per temperatuur een lijn.<br />

b Wat voor trends worden duidelijk uit de grafiek?<br />

De standaard beschrijving <strong>van</strong> intrakristallijne slip, een zogenaamde vloeiwet, is:<br />

& ε = Aσ n<br />

e<br />

⎡ ⎛ Q ⎞⎤<br />

⎢−⎜ ⎟<br />

RT<br />

⎥<br />

⎣ ⎝ ⎠⎦<br />

temperatuur (ºC) σ 1 - σ 3 (MPa) snelheid (s -1 )<br />

1 100 13.6 5.3 x 10 -7<br />

2 100 17.9 2.8 x 10 -6<br />

3 100 22.1 7.5 x 10 -6<br />

4 100 32.1 3.3 x 10 -5<br />

5 150 7.2 5.3 x 10 -7<br />

6 150 13.3 4.5 x 10 -6<br />

7 150 20.0 3.6 x 10 -5<br />

8 200 5.0 5.0 x 10 -7<br />

9 200 7.5 2.4 x 10 -6<br />

10 200 13.0 2.4 x 10 -5<br />

Tabel 5-3: Deformatie gesteentezout bij verschillende<br />

druk en temperatuur<br />

Waarbijε& de vervormingssnelheid is (in s -1 ), σ de differentiële spanning σ 1-σ 3 (in MPa), T de<br />

temperatuur (in K) en Q de energie nodig om <strong>het</strong> proces <strong>van</strong> intrakristallijne slip in beweging te<br />

zetten (in J/mol). R is de gas constante (8.314 J/mol K) en A en n zijn zogenaamde<br />

vloeiwetconstanten.<br />

c Herschrijf deze vloeiwet zo dat deze voor iedere gekozen temperatuur een rechte lijn oplevert<br />

in LOG-LOG ruimte. Hint: hoe krijg ik rechte lijnen; Y = a + bX<br />

d Wat is <strong>het</strong> grote verschil tussen een experiment in een laboratorium en de geologische<br />

werkelijkheid (zie Figuur 5-20)? Hoe zou je dit probleem enigszins kunnen omzeilen?<br />

H5-23


Hoofdstuk 5. Gebergtevorming De Bewegende Aarde<br />

5.6 De informatie die de typen deformatie geven over gebergtevorming en<br />

plaattektoniek<br />

We zijn in dit hoofdstuk een beetje ‘afgedwaald’ <strong>van</strong> de gebergtevorming naar hoe materialen<br />

deformeren. Deze kennis over deformatie gebruiken aardwetenschappers om processen als<br />

gebergtevorming beter te begrijpen. Aan de hand <strong>van</strong> de richtingen <strong>van</strong> de breuken die in <strong>het</strong><br />

gebergte voorkomen kunnen bijvoorbeeld spanningsrichtingen bepaald worden en kan je herleiden<br />

hoe platen ten opzichte <strong>van</strong> elkaar hebben bewogen. Als er aanwijzingen zijn voor ductiele<br />

deformatie vertelt dat ons dat <strong>het</strong> gesteente tijdens de gebergtevormende processen onderhevig<br />

moet zijn geweest aan hoge temperaturen. Zo kun je ook aan de hand <strong>van</strong> de<br />

deformatiestructuren berekenen hoe lang <strong>het</strong> heeft geduurd voordat een waargenomen structuur is<br />

gevormd, en onder welke omstandigheden. Ook kunnen we meer zeggen over de hoogtes <strong>van</strong> een<br />

gebergte en de diepte <strong>van</strong> de gebergtewortel. Lees paragraaf 1 <strong>van</strong> dit hoofdstuk nog eens door<br />

voor de theorie hierachter. We gaan rekenen aan deze gebergtewortels in Opdracht 5-14.<br />

Opdracht 5-14***: Bergen en wortels<br />

We hebben in hoofdstuk 2. al gezien dat de Aarde globaal is opgebouwd uit drie lagen: <strong>van</strong> binnen<br />

naar buiten zijn dat de kern, de mantel en de korst. De buitenste, bovenste lagen <strong>van</strong> de mantel<br />

zijn niet gesmolten, maar wel in meer of mindere mate vloeibaar, ductiel. De min of meer starre<br />

aardkorst drijft dus op deze ductiele mantel. Deze korst bestaat uit de platen.<br />

Zou een continent door een of andere oorzaak wat zwaarder worden, dan zakt <strong>het</strong> gewoon wat weg<br />

in de mantel. Wanneer bergen op een continent door erosie kleiner worden, wordt <strong>het</strong> continent<br />

lichter en komt <strong>het</strong> minder diep in de mantel te liggen (Alpen). Wanneer door sedimentatie klei en<br />

zand wordt afgezet in zee, zal de korst daar zwaarder worden en zal de bodem dieper wegzakken<br />

(Noordzee).<br />

In principe is probeert de Aarde in evenwicht te zijn, de platen stijgen of dalen t.o.v. de mantel tot<br />

een situatie <strong>van</strong> evenwicht is bereikt. Dit is geheel vergelijkbaar met <strong>het</strong> aangroeien of afsmelten<br />

<strong>van</strong> ijsbergen. En net als bij ijsbergen is bij gebergtes slechts <strong>het</strong> topje zichtbaar. Een gebergte<br />

heeft een hele diepe wortel.<br />

Nu weet je ook dat in een reservoir met een vloeistof (of een systeem <strong>van</strong> meerdere onderling<br />

verbonden reservoirs) op een bepaalde hoogte overal <strong>het</strong>zelfde is: gelijke hoogte, gelijke druk.<br />

Het doel <strong>van</strong> deze opgaven is <strong>het</strong> berekenen <strong>van</strong> de diepte <strong>van</strong> een continentale wortel.<br />

a Wat is een handige diepte om als basis voor de berekeningen aan de druk te nemen? Oftewel,<br />

wat zou een goed referentie punt zijn?<br />

H5-24<br />

Figuur 5-20: Vervorming <strong>van</strong> gesteentezout (Cardona, Spanje)


De Bewegende Aarde Keuzehoofdstuk 5. Gebergtevorming<br />

b De druk op die diepte onder een continentale plaat moet gelijk zijn aan de druk onder de<br />

oceanische plaat. Stel, met behulp <strong>van</strong> onderstaande figuren 5.21 en 5.22, een vergelijking op<br />

en bereken de diepte <strong>van</strong> de wortel <strong>van</strong> een continent.<br />

+ 8000<br />

m<br />

? m<br />

continent<br />

2700 kg/m 3<br />

~<br />

berg<br />

wortel<br />

~ ~<br />

0 m<br />

- 2500 m<br />

- 9500 m<br />

Figuur 5-21: Gegevens voor <strong>het</strong> berekenen <strong>van</strong> de gebergtewortel<br />

~~~~~~~~~~~~~~~~ water ~~~~~~~ 1030 kg/m 3<br />

oceanische korst 2900 kg/m 3<br />

~ ~ ~<br />

~ ~ mantelgesteente<br />

Figuur 5-22: Gegevens en formules voor <strong>het</strong> berekenen <strong>van</strong> de gebergtewortel<br />

3300 kg/m 3<br />

~<br />

H5-25


Hoofdstuk 5. Gebergtevorming De Bewegende Aarde<br />

Tijdens veldwerk (zie Figuur 5-23) worden er waarnemingen gedaan aan <strong>het</strong> gesteente in<br />

gebergtes. Bovendien worden monsters genomen om thuis met gea<strong>van</strong>ceerde apparatuur te<br />

bestuderen, zoals licht- en elektronenmicroscoop. Met deze waarnemingen wordt getracht een<br />

reconstructie te maken <strong>van</strong> de gebergtevorming. Er wordt hierbij nogal eens <strong>van</strong> schaalniveau<br />

gewisseld; <strong>van</strong> defecten op kristalroosterschaal (micrometer en kleiner!) tot breuken en plooien in<br />

bergwanden (kilometer!). Hoe meer metingen hoe nauwkeuriger je weet wat er gebeurd is. Je<br />

moet hier uiteraard goed onderscheid maken tussen de bewegingen op kleine schaal en de<br />

grootschalige plaatbewegingen.<br />

Naast <strong>het</strong> doen <strong>van</strong> waarnemingen in <strong>het</strong> veld en <strong>het</strong> bestuderen <strong>van</strong> veldmonsters is <strong>het</strong><br />

experimenteel werk met materialen in <strong>het</strong> laboratorium heel belangrijk. Hierdoor kan de<br />

aardwetenschapper beter inzien hoe <strong>het</strong> gesteente gedeformeerd is. Hiermee krijgt hij of zij ook<br />

inzicht in de processen die achter de deformatie liggen, en de omstandigheden die daarvoor nodig<br />

zijn.<br />

EINDOPDRACHT hoofdstuk 5. Hoofdvragen <strong>van</strong> dit hoofdstuk<br />

a Geef een antwoord op de zes hoofdvragen die aan <strong>het</strong> begin <strong>van</strong> dit hoofdstuk genoemd staan.<br />

b Heeft dit hoofdstuk voor jou ook nieuwe vragen opgeroepen? Zo ja, schrijf ze op.<br />

H5-26<br />

Figuur 5-23: Veldwerk in de Alpen, Universiteit Utrecht, zomer 2007. Foto Hans de Bresser


De Bewegende Aarde Keuzehoofdstuk 5. Gebergtevorming<br />

Keuzeopdracht 5-1: Afleiding formules voor schuif- en normaalspanning in <strong>het</strong><br />

tweedimensionale geval. De Mohr cirkel<br />

Formules voor schuif- en normaalspanning<br />

Hier is nogmaals de figuur (zie Figuur 5-24)<br />

waarin σn , τ , de hoofdspanningen σ1, σ2 en σA<br />

zijn aangegeven.<br />

We kennen σA in componenten: σA = ( σ1 ⋅ cos θ ,<br />

σ2 ⋅ sin θ)<br />

Om <strong>het</strong> verband <strong>van</strong> <strong>het</strong> koppel σn , τ met de<br />

hoofdspanningen σ1, σ2 en hoek θ te vinden,<br />

maken we voor de overzichtelijkheid <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

rekenwerk een nieuwe figuur waarin we alleen de<br />

hoofdassen, de normaal en θ opnemen en de<br />

vectoren allemaal <strong>van</strong>uit O laten aangrijpen. De<br />

vectoren zijn vergroot en allemaal omgekeerd;<br />

voor <strong>het</strong> onderlinge verband maakt dat niet uit.<br />

Figuur 5-24: Tweedimensionale weergave <strong>van</strong><br />

Figuur 5-6<br />

Figuur 5-25: Situatie in figuur 5.24 met een ander assenstelsel.<br />

a De punten <strong>van</strong> σn, σA, τ en <strong>het</strong> punt O vormen in de tekening een rechthoek. Waarom? Voeg<br />

de rechthoek zichtbaar maar niet al te nadrukkelijk aan de figuur toe.<br />

b De hoek tussen τ en de as <strong>van</strong> σ2 is ook gelijk aan θ. Waarom? Markeer die hoek ook met de<br />

juiste letter.<br />

De essentie <strong>van</strong> de berekening zit in <strong>het</strong> feit dat we twee uitdrukkingen hebben voor de vector σA.<br />

De ene is σA = ( σ1 ⋅ cos θ , σ2 ⋅ sin θ ) en de andere σA = σn + τ. Let op; in die laatste uitdrukking<br />

zit een vectoroptelling! De dunne stippellijnen helpen de componenten <strong>van</strong> de vectoren verkennen.<br />

De σ 1-componenten <strong>van</strong> σn en τ samen moeten gelijk zijn aan de 1-component <strong>van</strong> σA; moeten<br />

dus samen gelijk aan σ1 ⋅ cos θ zijn. Precies zoiets geldt voor de 2-componenten.<br />

In de volgende formules gebruiken we de letters σn en τ nu ook voor de lengtes <strong>van</strong> de vectoren.<br />

Met behulp <strong>van</strong> de figuur kun je nagaan dat de volgende twee gelijkheden gelden:<br />

τ ⋅ sin θ + σn ⋅ cos θ = σ1 ⋅ cos θ<br />

– τ ⋅ cos θ + σn ⋅ sin θ = σ2 ⋅ sin θ<br />

H5-27


Hoofdstuk 5. Gebergtevorming De Bewegende Aarde<br />

c Controleer dat door de zes onderdelen <strong>van</strong> de formules in de tekening aan te geven op de<br />

assen.<br />

d Uit deze twee vergelijkingen moeten we de formules voor σn en τ naar boven halen. We doen<br />

dat door éérst de Mohr cirkel op tafel te krijgen. Daartoe schrijven we beide gelijkheden als<br />

vergelijkingen <strong>van</strong> lijnen. In plaats <strong>van</strong> x en y hebben we nu σn en τ . Laat zien dat <strong>het</strong> om<br />

deze twee lijn-formules gaat:<br />

τ =<br />

1<br />

– ---------- ⋅ ( σn – σ1) tanθ<br />

τ = tanθ ⋅ ( σn – σ2 )<br />

In een grafiek met σn en τ op de assen gaan we die lijnen nu tekenen. Het snijpunt <strong>van</strong> de lijnen is<br />

<strong>het</strong> duo (σn , τ ) dat we zoeken.<br />

e De tweede formule lijkt <strong>het</strong> simpelst. Wat is de richtingscoefficiënt <strong>van</strong> de lijn? En wat dus de<br />

hoek die de lijn met de σn -as maakt? Waar snijdt de lijn de σn -as ?<br />

f De twee lijnen staan loodrecht op elkaar! Waarom is dat zo? Hint; vermenigvuldig de<br />

richtingscoëfficiënten met elkaar.<br />

g De lijn bij de eerste formule gaat door <strong>het</strong> punt σ1 op de σn -as. Waarom?<br />

In Figuur 5-26 zie je <strong>het</strong> assenstelsel met σn en τ op de assen; de punten σ1 en σ2 zijn<br />

aangegeven.<br />

h Teken ook de lijn die bij de andere vergelijking hoort.<br />

i Markeer <strong>het</strong> snijpunt P <strong>van</strong> de twee lijnen en geef de loodrechtheid <strong>van</strong> de lijnen daar aan.<br />

j Het punt P ligt op de cirkel met middellijn σ2σ1. Volgens welke meetkundige stelling is dat zo?<br />

k Druk de coördinaten <strong>van</strong> <strong>het</strong> middelpunt M <strong>van</strong> de cirkel en de straal <strong>van</strong> die cirkel in σ1 en<br />

H5-28<br />

σ2 uit.<br />

Figuur 5-26: Assenstelsel met σn en ττ.<br />

τ<br />

De lijn <strong>van</strong> de tweede<br />

vergelijking is al getekend.<br />

l MP maakt een hoek <strong>van</strong> 2θ met de σn.-as! Geef een meetkundige redenering die dat aantoont.<br />

m Laat zien hoe de eerdere formules (tussen opgave 5.9 en 5.10) die τ en σn uitdrukken in σ1 ,σ2<br />

en θ direct uit deze figuur afgelezen kunnen worden.


De Bewegende Aarde Keuzehoofdstuk 5. Gebergtevorming<br />

Keuzeopdracht 5-2: CO 2 opslag en aardbevingen<br />

Tegenwoordig is <strong>het</strong> algemeen aanvaard dat koolstofdioxide (CO 2) een broeikasgas is en bijdraagt<br />

aan de opwarming <strong>van</strong> de Aarde. Een vermindering <strong>van</strong> de uitstoot <strong>van</strong> CO 2 in de atmosfeer wordt<br />

nagestreefd door veel landen. Een manier om de schadelijke effecten <strong>van</strong> CO 2 te verminderen is dit<br />

gas op te slaan in de ondergrond. Hier wordt veel onderzoek aan gedaan.<br />

Een <strong>van</strong> de plekken waar CO 2 gas kan worden opgeslagen is in oude gas-reservoirs (zie Figuur<br />

5-27). Dit zijn vaak zandstenen met veel poriënruimte. De omstandigheden <strong>van</strong> <strong>het</strong> gasreservoir<br />

moeten wel worden onderzocht om te kijken of <strong>het</strong> gas niet kan ontsnappen en er geen<br />

aardbevingen ontstaan als gevolg <strong>van</strong> <strong>het</strong> inpompen <strong>van</strong> <strong>het</strong> gas.<br />

Figuur 5-27: Kaartje <strong>van</strong> Nederland met olie- en<br />

gasvoorkomens waar mogelijk oude gas-reservoirs<br />

voorkomen. Bron: TNO.<br />

Je werkt bij een adviesbureau en<br />

moet een advies gaan uitbrengen<br />

over <strong>het</strong> idee een voormalig<br />

reservoirgesteente in Noord<br />

Nederland te gebruiken voor CO 2<br />

opslag. Daarvoor ga je<br />

onderzoeken hoe groot de kans is<br />

op aardbevingen. Teveel risico voor<br />

aardbevingen zou <strong>het</strong><br />

reservoirgesteente ongeschikt<br />

maken voor opslag.<br />

Er is <strong>het</strong> volgende bekend over <strong>het</strong><br />

reservoir: <strong>het</strong> is een reservoir op<br />

1850 m diepte en de temperatuur<br />

op die diepte is 60˚C. De<br />

experimenten <strong>van</strong> opgave 5.8 zijn<br />

gedaan om iets <strong>van</strong> de<br />

breukeigenschappen <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

reservoir gesteente te weten te<br />

komen. De dichtheid <strong>van</strong> dit<br />

gesteente is 2280 kg/m 3 .<br />

Naast de gesteente-eigenschappen<br />

is <strong>het</strong> volgende bekend over <strong>het</strong><br />

reservoir:<br />

σ 1 is de druk opgebouwd door de<br />

bovenliggende stenen.<br />

σ 3 = 23.0 MPa<br />

P f = 0<br />

Gebruik de bezwijklijn (grafiek)<br />

zoals die bepaald is met behulp <strong>van</strong><br />

zandsteengegevens in opdracht 8.<br />

a Is <strong>het</strong> reservoir stabiel of is er een kans op bezwijking onder schuifbelasting en daarmee<br />

gepaarde aardbevingen? Hint; druk <strong>van</strong> boven σ 1 = ρ g h, en σ 3 is gegeven. Gebruik een Mohr<br />

cirkel zoals je die gemaakt hebt bij opdracht 8.<br />

b Het reservoir wordt ingespoten met CO 2 gas tot een gasdruk <strong>van</strong> 30 MPa is bereikt. Hoe stabiel<br />

is <strong>het</strong> reservoir nu? Hoe verklaar je dit?<br />

c Het blijkt dat de interne wrijving verkeerd bepaald is. In werkelijkheid is de waarde anderhalf<br />

keer groter dan uit de experimenten leek te komen. Wat heeft dit voor een invloed op de<br />

stabiliteit <strong>van</strong> <strong>het</strong> reservoir (met en zonder CO 2)?<br />

d Wat zou er gebeuren als de temperatuur verkeerd geschat is en eigenlijk 90˚C zou zijn?<br />

H5-29

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!