21.09.2013 Views

Download PDF

Download PDF

Download PDF

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

ARCHEOLOGIE CULTUURLANDSCHAP MONUMENTENZORG<br />

STEDELIJKE<br />

WOONCULTUUR<br />

IN DEVENTER<br />

JAARGANG 2 • NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

O N A F H A N K E L I J K V A K T I J D S C H R I F T V O O R<br />

BUNKERS<br />

IN HET DUIN<br />

FORUM: NAAR EEN JURIDISCH DWINGBARE ERFGOEDTOETS?<br />

MONUMENTENZORG<br />

IN HET<br />

WOONINTERIEUR<br />

KORT: MONUMENT AAN DE A10 • ESSAY POST-BELVEDERETIJDPERK • REFLECTIE OP DE CULTUURHISTORICUS<br />

• WONEN IN DE BRONSTIJD • BEGRAVINGSLANDSCHAPPEN • RECENT VERSCHENEN • AGENDA • EN MEER


Vitruvius:wie<br />

erachter<br />

staat<br />

staat<br />

voorop.<br />

Een SPONSOR VAN VITRUVIUS geniet voordelen:<br />

Bereik 4x per jaar uw doelgroep met een vakblad van hoogstaand niveau,<br />

gemaakt i.s.m. de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en<br />

Monumenten (RACM) en organisaties van naam<br />

Profileer uw organisatie als betrokken bij goede kennisuitwisseling<br />

en als cultuur-minnend<br />

Krijg de mogelijkheid tot publiceren, adverteren en meehelpen richting geven<br />

Steun een vernieuwend platform<br />

(tot op heden het enige dat archeologie+cultuurlandschap+monumentenzorg verbindt)<br />

Profiteer van het sterke imago van Vitruvius.<br />

Bel de uitgever Educom 010-425 6544 en zeg:<br />

‘Wij staan erachter’. Educom zet u erin.


itruvius<br />

inhoud<br />

ARCHEOLOGIE CULTUURLANDSCHAP MONUMENTENZORG<br />

A C M<br />

32<br />

STEDELIJKE WOONCULTUUR<br />

IN DEVENTER<br />

WONINGEN<br />

MET UITZICHT<br />

FORUM<br />

44<br />

NAAR EEN JURIDISCH<br />

DWINGBARE<br />

ERFGOEDTOETS?<br />

20<br />

BUNKERS<br />

IN HET DUIN<br />

REAGEREN?<br />

REACTIES OP ARTIKELEN<br />

IN DEZE UITGAVE<br />

KUNNEN TOT 15 FEBRUARI<br />

2009 NAAR DE UITGEVER<br />

WORDEN GESTUURD.<br />

KORT PAG 4-10: NIEUWE EIGENAAR ‘MONUMENT AAN DE A10’ • POST-BELVEDERETIJDPERK’ AAN PLASTERK AANGEBODEN •<br />

REFLECTIE OP CULTUURHISTORICUS • GPNV-PRIJS • STINZEN EN STATEN’ BEDREIGD • SYMPOSIUM ‘BODEMSCHATTEN<br />

EN NATUURONTWIKKELING • BEGRAVINGSLANDSCHAPPEN IN NOORD-WEST-EUROPA EN MEER<br />

RECENT VERSCHENEN PAG 10-11, 46-51 • AGENDA PAG 52-53<br />

1<br />

12<br />

‘NEDERLANDS’<br />

HOUT OP DRIFT<br />

26<br />

MONUMENTENZORG IN<br />

HET WOONINTERIEUR<br />

40<br />

TUFSTEEN IN NEDERLAND


UITGEVER/<br />

BLADMANAGER<br />

Robert Diederiks<br />

REDACTIE<br />

Drs. J.E. Abrahamse<br />

Drs. H.G. Baas<br />

mw. Drs. P.J. Braaksma<br />

R.P.H. Diederiks<br />

Ir. M. van Hunen<br />

mw. Drs. M. Kapelle<br />

Dr. H.C.M.Kleijn<br />

Dr. R.C.G.M. Lauwerier<br />

S.A. Muller<br />

mw. Dr. E.M. Theunissen<br />

VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

Vitruvius is een informatief,<br />

promotioneel, onafhankelijk<br />

vaktijdschrift dat beoogt<br />

kennis en ervaring uit te<br />

wisselen, inzicht<br />

te bevorderen en<br />

REDACTIERAAD<br />

Dr. (C.H.M.) de Bont<br />

Wageningen Universiteit<br />

Drs. H.M.P. (Jeroen) Bouwmeester<br />

Synthegra<br />

Drs. D.E. (Dorien) Fröling ADC<br />

Drs. B. Goudswaard<br />

Past2Present/Archeologic<br />

Dr. T.G. (Timo) Nijland TNO<br />

Dr. R.J. (Reinout) Rutte TU Delft<br />

Prof.Dr.Ir. M. (Theo) Spek<br />

RACM, Rijksuniversiteit Groningen<br />

Ir. F.G.M. (Frank) Véhof NRf<br />

Ir. G.A. (Gerdy) Verschuure-Stuip<br />

TU Delft<br />

C O L O F O N<br />

2<br />

belangstelling te kweken<br />

voor de vakgebieden<br />

archeologie,cultuurlandschap<br />

en monumentenzorg.<br />

www.vakbladvitruvius.nl<br />

EEN UITGAVE VAN MET MEDEWERKING VAN<br />

NV Amersfoortse Maatschappij<br />

tot Stadsherstel<br />

Postbus 842<br />

3800 AV Amersfoort<br />

Tel. 033-460 5020<br />

www.stadsherstelamersfoort.nl<br />

Uitgeverij Educom BV<br />

Mathenesserlaan 347<br />

3023 GB Rotterdam<br />

Tel. 010-425 6544<br />

Fax 010-425 7225<br />

E-mail info@uitgeverijeducom.nl<br />

www.uitgeverijeducom.nl<br />

S U B - S P O N S O R S<br />

Projectbureau<br />

Belvedere<br />

Postbus 389<br />

3500 AJ Utrecht<br />

Tel. 030-230 5010<br />

www.belvedere.nu<br />

Synthegra bv<br />

Doetinchemseweg 61A<br />

7007 CB Doetinchem<br />

Tel. 0314-36 99 40<br />

www.synthegra.com<br />

Rijksdienst voor<br />

Archeologie,<br />

Cultuurlandschap<br />

en Monumenten<br />

(RACM)<br />

M E D E - O N D E R S T E U N E R S<br />

Past2Present-ArcheoLogic<br />

Pelmolenlaan 12-14<br />

3447 GW Woerden<br />

Tel. 0348-437 788 Fax. 437 789<br />

info@archeologic.nl<br />

www.archeologic.nl<br />

ABONNEMENTEN<br />

Nederland 4 nrs/jaar E 45.-<br />

België 4 nrs/jaar E 55.-<br />

Voor betaling wordt een factuur<br />

verzonden. Vermeld bij correspondentie<br />

altijd het abonneenummer (zie de<br />

factuur). Tijdige betaling garandeert<br />

regelmatige toezending.<br />

Abonnementen lopen automatisch<br />

door. Opzeggingen (uitsluitend<br />

schriftelijk per aangetekend schrijven)<br />

dienen uiterlijk twee maanden voor<br />

afloop van de abonnementsperiode<br />

in ons bezit te zijn.<br />

Nationaal<br />

Restauratiefonds<br />

Postbus 15, 3870 DA Hoevelaken<br />

Tel. 033-253 9439<br />

info@restauratiefonds.nl<br />

www.restauratiefonds.nl<br />

ADC ArcheoProjecten<br />

Nijverheidsweg-Noord 114<br />

3812 PN Amersfoort<br />

Postbus 1513, 800 BM Amersfoort<br />

Tel. 033-299 8181 Fax 299 8180<br />

www.archeologie.nl<br />

LEZERSSERVICE /<br />

NABESTELLINGEN<br />

Adresmutaties/abonnementen<br />

en nabestellingen doorgeven<br />

via info@uitgeverijeducom.nl<br />

© Copyrights Uitgeverij Educom BV<br />

JANUARI 2009.<br />

Niets uit deze uitgave mag worden<br />

gereproduceerd door middel van<br />

boek-druk, foto-offset, fotokopie,<br />

microfilm of welke andere methode<br />

dan ook, zonder schriftelijke<br />

toestemming van de uitgever.<br />

ISSN 1874-5008


In de allereerste redactieraadvergadering van Vitruvius op<br />

18 november jl., is onder andere gesproken over wie nu<br />

eigenlijk de doelgroepen van het vakblad zijn en in welk<br />

segment van de cultuurhistorische bladenmarkt dit tijdschrift<br />

is gepositioneerd.<br />

De primaire doelgroep bestaat uit iedereen die vanuit zijn of<br />

haar professie werkzaam is in de archeologie, het cultuurlandschap<br />

of de monumentenzorg. Dat zijn wetenschappers, maar<br />

ook ambtenaren en studenten bijvoorbeeld.<br />

De secundaire doelgroep bestaat uit geïnteresseerden die semiprofessioneel<br />

of op andere wijze betrokken zijn bij<br />

één of meerdere van de drie vakgebieden.<br />

Als het gaat om de positionering van Vitruvius,<br />

zie je dat het zich beweegt tussen een wetenschappelijk<br />

en een populair wetenschappelijk blad in;<br />

het is een vaktijdschrift waarin de lezer een<br />

variëteit aan onderwerpen vindt.<br />

VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

VITRUVIUS EN HET ‘IN ELKAAR’<br />

SCHUIVEN’ VAN VAKGEBIEDEN<br />

Daarom juichen we bijvoorbeeld het ontstaan van het wetenschappelijke<br />

en digitale tijdschrift Journal of Archaeology in the<br />

Low Countries (www.jalc.nl) van harte toe en zien we dit<br />

initiatief niet als een bedreiging, maar veel meer als een<br />

welkome aanvulling en verrijking van het cultuurhistorische<br />

mediaspectrum.<br />

Om in marketingtermen te blijven: het Unique Selling Point<br />

van Vitruvius is dat we drie vakgebieden archeologie, cultuurlandschap<br />

en monumentenzorg bestrijken, vakgebieden die<br />

steeds meer ‘in elkaar schuiven’. Uiteindelijk zullen artikelen<br />

in Vitruvius – zo is ook de wens van de redactieraad<br />

– straks niet meer met kopjes ‘A’, ‘C’ of ‘M’<br />

worden aangeduid, zodat er op termijn helemaal<br />

geen sprake meer is van verschotting; niet in het<br />

veld en niet in ons tijdschrift.<br />

Tot slot: op www.vakbladvitruvius.nl vindt u<br />

alle voorgaande edities en u kunt ze kostenloos<br />

downloaden.<br />

— De redactie


K ort<br />

BANKGIRO LOTERIJ MAAKT RESTAURATIE DOOR<br />

VERENIGING HENDRICK DE<br />

KEYSER MOGELIJK<br />

NA 250 JAAR<br />

NIEUWE EIGENAAR<br />

VOOR ‘MONUMENT AAN A10’<br />

Voor het eerst sinds 250 jaar heeft het<br />

Gemeenlandshuis aan de Diemerzeedijk<br />

in Amsterdam een nieuwe<br />

eigenaar. Op 21 oktober jl. is de akte gepasseerd<br />

waarmee het waterschap Amstel, Gooi<br />

en Vecht (AGV) het Gemeenlandshuis heeft<br />

overgedragen aan Vereniging Hendrick de<br />

Keyser, de landelijk werkende vereniging die<br />

zich inzet voor het behoud van historische<br />

architectuur. Het Gemeenlandshuis is prominent<br />

zichtbaar vanaf de Amsterdamse ringweg<br />

A10. Gelegen op de dijk, omringd door<br />

water, dicht bij IJburg, is het een bekend<br />

punt voor de dagelijkse filerijders.<br />

Het Gemeenlandshuis is bijna tweeëneenhalve<br />

eeuw het statige onderkomen geweest<br />

van het ‘Hoogheemraadschap van den Zeeburg<br />

en Diemerdijk’. Dit roemruchte waterschap<br />

beheerde de dijk van de Zuiderzee<br />

tussen Amsterdam en Muiden. In 1727<br />

verrees het gebouw op de plaats van de oude<br />

herberg ‘daar de jager uithangt’, waar al sinds<br />

1609 werd vergaderd. Het bestuur van het<br />

waterschap gebruikte het Gemeenlandshuis,<br />

dat vrij uitzicht had op zee, als vergaderruimte,<br />

secretarie en uitvalsbasis bij dijkbewaking.<br />

De hoogheemraden konden er overnachten<br />

in bedsteden en de inwonende<br />

opzichter was ook kastelein.<br />

Vooraanstaande ambachtslieden werden aangetrokken<br />

voor de bouw en afwerking, waaronder<br />

kostbaar houtsnijwerk, stucwerk en<br />

smeedwerk. Ontwerp en bestek werden<br />

geleverd door de Amsterdamse timmermansbaas<br />

Cornelis van der Does. Cornelis van der<br />

Hoeven, ‘metselaarsbaas tot Amsterdam’ was<br />

verantwoordelijk voor de bouw. Het indrukwekkende<br />

stucwerk in Lodewijk XIV-stijl in<br />

de hal werd gemaakt door de stucwerker<br />

Christiaan Wittenbeeker. Kort na de oplevering<br />

verrezen achter het gebouw twee koets-<br />

huizen waarmee een symmetrische tuinaanleg<br />

werd gerealiseerd alsof het een voorname<br />

buitenplaats betrof. Een virtuele rondleiding<br />

is te zien op www.agv.nl.<br />

De overdracht door het waterschap heeft als<br />

doel het gebouw voor de toekomst veilig te<br />

stellen. Een restauratie is in voorbereiding.<br />

Deze betreft voornamelijk funderingswerk<br />

en constructief herstel van balklagen. Het<br />

Gemeenlandshuis zal na de restauratie in<br />

gebruik blijven voor bijeenkomsten en vergaderingen<br />

van het waterschap en krijgt een<br />

meer openbare bestemming. De overdracht<br />

aan ‘Hendrick de Keyser’ en de restauratie<br />

van dit historische en beeldbepalende monument<br />

zijn alleen mogelijk door financiële<br />

steun van de BankGiro Loterij.<br />

4


K ort VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

ESSAY ‘HET POST-BELVEDERETIJDPERK’<br />

AAN PLASTERK AANGEBODEN<br />

Onlangs is een essay verschenen aan<br />

de hand van prof. dr. J.E. (Koos)<br />

Bosma, met als titel ‘Het post-<br />

Belvederetijdperk: Cultuurhistorisch beleid verankerd<br />

in de ruimtelijke ordening en in de ontwerpopgave’.<br />

Het essay is geschreven in<br />

opdracht van de toenmalige rijksadviseur<br />

voor het cultureel erfgoed Fons Asselbergs.<br />

Het essay is op 3 september, namens het<br />

voormalige Collega van Rijksadviseurs, door<br />

Asselbergs aangeboden aan onze minister<br />

van OCW, dhr. Plasterk.<br />

Op 15 november 2005 heeft de toenmalige<br />

staatssecretaris van OCW, Medy van der<br />

Laan, aan het College van Rijksadviseurs een<br />

advies gevraagd over architectuur- en belvederebeleid.<br />

Eén van de vragen die ze stelde<br />

had betrekking op de vraag: ‘Hoe kan de<br />

opgebouwde kennis over ontwikkelingsgericht<br />

inzetten van cultuurhistorie bij ruimtelijke<br />

opgaven verder worden verankerd in<br />

het architectuurbeleid na 2008?’. Voor het<br />

beantwoorden heeft het college, om haar<br />

advies te onderbouwen, aan prof. dr. J.E.<br />

Het nieuwe stadsdeel Leidsche Rijn<br />

bij Utrecht krijgt elke dag verder<br />

gestalte. De nieuwbouw neemt het<br />

oude landschap in bezit, maar biedt tegelijkertijd<br />

ook ruimte aan ‘wat tot voor kort was’<br />

en maakt op sommige plekken het verre verleden<br />

opnieuw zichtbaar. De cultuurhistorie<br />

van het gebied is terug te vinden in de stedenbouwkundige<br />

opzet, in de vormgeving<br />

van de openbare ruimte en objecten en in<br />

activiteiten voor nieuwe bewoners. In samenwerking<br />

met de Rijksdienst voor Archeologie,<br />

Cultuurlandschap en Monumenten en<br />

Bosma gevraagd over dit onderwerp een<br />

essay te schrijven. Het essay wordt voorafgegaan<br />

door het advies. Hierin is te lezen dat<br />

het college van mening is dat in het post-<br />

Belvedere tijdperk met name de volgende<br />

twee noties van belang zijn:<br />

1. Het zoeken naar de optimale verhouding<br />

tussen oud en nieuw, tussen behoud en ontwikkeling,<br />

vergt van ontwerpers en opdrachtgevers<br />

een dynamische kijk op de cultuurhistorische<br />

component en een integrale<br />

benadering. Als de externe financiële impuls<br />

na 2009 is verdwenen, en ook de programmatische<br />

ondersteuning, zal deze opgave<br />

‘geëmancipeerd’ moeten worden opgepakt.<br />

Dat kan volgens het college alleen als de<br />

meerwaarde van die gelaagde benadering en<br />

het samengaan van oud en nieuw door<br />

betrokken partijen als vanzelfsprekend wordt<br />

gezien. De gewenste integrale benadering<br />

zou - met name bij majeure transformaties -<br />

geborgd kunnen worden door het opstellen<br />

van protocollen voor voorverkenning en ontwerpend<br />

onderzoek.<br />

2. Cultuurhistorie moet een sterke positie<br />

de gemeente Utrecht heeft projectbureau<br />

Belvedere een onderzoek laten uitvoeren<br />

naar de inbreng en rol van cultuurhistorici in<br />

het planproces van Leidsche Rijn en andere<br />

gebiedsontwikkelingen. Deze review is uitgevoerd<br />

door onderzoeksbureau Royal Haskoning.<br />

Het onderzoek geeft inzicht in het<br />

functioneren van de cultuurhistorische<br />

beroepsgroep in gebiedsontwikkelingen en<br />

ruimtelijke transformaties. De review gaat in<br />

op de vraag hoe je de kans vergroot dat de<br />

cultuurhistorie – nadat de laatste bouwkeet is<br />

verdwenen – vergroeid is met de nieuwe<br />

5<br />

krijgen (en behouden) in de ruimtelijke<br />

ordening en inrichting. Belvedere dient in<br />

alle fasen van transformaties regulier gedachtegoed<br />

et zijn. De vroegtijdige betrokkenheid<br />

van ontwerpend onderzoek kan als belangrijk<br />

voertuig fungeren om dit te bereiken.<br />

Het verder verankeren van het Belvederegedachtegoed<br />

moet verder ondersteund worden<br />

door goed doordachte programma's voor<br />

de ontwikkeling en overdracht van kennis.<br />

Het projectbureau Belvedere – dat 31 december<br />

2009 haar deuren sluit – moet volgens het<br />

college intensief worden betrokken bij deze<br />

overdracht van kennis. Het advies sluit af<br />

met een zin die belangrijk is om ook hier te<br />

herhalen: ‘De toekomstige ontwerpopgave<br />

zal steeds meer een transformatieopgave zijn<br />

waarbij de cultuurhistorische bagage voorziet<br />

in de leeftocht voor de toekomst. De cultuurhistorie<br />

levert op deze wijze een bijdrage<br />

aan de nieuwe cultuur.’<br />

Uitgave: Atelier Rijksbouwmeester, Den Haag,<br />

2008. ISBN 978-90-73525-44-3<br />

‘LEVEND VERLEDEN’:<br />

REFLECTIE OP<br />

INZET EN ROL<br />

CULTUURHISTORICUS<br />

omgeving. Wat kan de cultuurhistoricus<br />

daaraan bijdragen? Over welke vaardigheden<br />

moet hij beschikken? Welke kennis moet hij<br />

op welk moment aanleveren? Hoe kan hij de<br />

cultuurhistorische ambitie proberen te borgen;<br />

bestuurlijk, procesmatig en naar de toekomst<br />

toe? De review geeft inzicht in de<br />

manier waarop de inhoudelijke inbreng en<br />

persoonlijke inzet van cultuurhistorici het<br />

eindresultaat van een gebiedsontwikkeling<br />

kunnen beïnvloeden. Aan bod komen ook de<br />

zwakke plekken en de ideeën die cultuurhistorici<br />

hebben om deze te versterken.<br />

De publicatie is als <strong>PDF</strong> te downloaden op:<br />

www.belvedere.nu


K ort<br />

VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

HAAGSE STADSARCHEOLOGE WINT GPNV 2008<br />

‘STINZEN EN STATEN’<br />

WORDEN BEDREIGD<br />

DOOR DE POLITIEK<br />

Ruim zestig kastelen, stinzen en staten<br />

die Friesland rijk is, worden bedreigd<br />

in hun bestaan. Dat stelde Annemiek<br />

Wielinga van de Nederlandse Kastelenstichting<br />

(NKS) op 4 november<br />

2008 in een pleidooi dat<br />

ze hield bij de jaarvergadering<br />

van de stichting Stinzen<br />

en Staten.<br />

Volgens Wielinga worden<br />

de kastelen bedreigd door<br />

gemeenten, projectontwikkelaars<br />

en soms zelfs natuur-<br />

De Haagse stadsarcheologe Monique<br />

van Veen heeft de Grote Prijs der<br />

Nederlandse Veldarcheologie 2008<br />

gewonnen. Deze nationale prijs wordt jaarlijks<br />

uitgereikt op de Reuvensdagen aan een<br />

veldarcheoloog met een opvallende staat van<br />

dienst in de archeologie.<br />

Monique van Veen studeerde prehistorie aan<br />

de universiteit van Leiden en heeft zich daarnaast<br />

in Amsterdam gespecialiseerd in de<br />

middeleeuwse archeologie. In 1990 kwam zij<br />

in dienst bij de gemeente Den Haag.<br />

Sindsdien heeft zij veel veldonderzoek uitgevoerd,<br />

vooral naar middeleeuwse en postmiddeleeuwse<br />

bewoningssporen in de binnen-<br />

organisaties. Wielinga stelt dat<br />

het historisch erfgoed wordt<br />

bedreigd door wetgeving romdom<br />

ruimtelijke ordening,<br />

door geldgebrek en vooral ook<br />

door nieuwbouw op het historisch<br />

terrein rondom kastelen.<br />

6<br />

stad van Den Haag. In de loop der jaren heeft<br />

zij zich ontwikkeld tot een toonaangevende<br />

specialist in de middeleeuwse en post-middeleeuwse<br />

bewoningsgeschiedenis van Den<br />

Haag.<br />

Veel publicaties, zowel wetenschappelijke<br />

rapporten als publieksboeken, zijn van haar<br />

hand verschenen. Haar vakkennis en ervaring<br />

in de archeologie zijn volgens haar<br />

collega’s van onschatbare waarde voor de stad<br />

Den Haag.<br />

De jury van de Grote Prijs van de Nederlandse<br />

Veldarcheologie 2008 bestond uit<br />

Peter Deunhouwer, Benedict Goes en gelegenheidslid<br />

Hans Koot.<br />

Als voorbeeld noemt ze het Overijsselse<br />

kasteel Eerde (afbeeldingen), bedreigd<br />

doordat beheerder Natuurmonumenten<br />

volgens haar meer oog heeft voor natuur<br />

dan voor historische waarde. Ook in<br />

Utrecht is een stuk grond door de<br />

gemeente verkocht voor huizen in het<br />

duurdere segment.<br />

Wielinga pleit voor meer aandacht voor<br />

het historisch erfgoed. De laatste tijd<br />

heeft ze vooral ook oog gekregen voor de<br />

landerijen rondom kastelen en stinzen. De weg<br />

naar de rechtsgang schuwt Wielinga niet. In<br />

een enkel geval procedeerde haar stichting<br />

ruim tien jaar om nieuwbouw te voorkomen.<br />

Met succes, want de betreffende gemeente<br />

heeft het daarna opgegeven.


K ort VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

SYMPOSIUM ‘BODEMSCHATTEN EN<br />

NATUURONTWIKKELING,<br />

HET VERDRAG VAN MALTA<br />

IN DE PRAKTIJK’<br />

Op 23 september jl. organiseerden<br />

Stichting Probos, projectbureau<br />

Belvedere en de Rijksdienst voor<br />

Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten<br />

een voorlichtingsmiddag over Malta.<br />

Doelgroep: bos- en natuurbeheerders.<br />

In het prachtige kasteel Hernen in de<br />

gemeente Hernen (prov. Gelderland) werden<br />

de deelnemers ontvangen met een broodjeslunch<br />

en een stukje theorie over de nieuwe<br />

wet op de archeologische monumentenzorg.<br />

Onder leiding van Jo Latijnhouwers van Het<br />

Geldersch Landschap werd een veldworkshop<br />

georganiseerd waarbij van de deelnemers<br />

werd gevraagd na te denken over<br />

ruimtelijke vraagstukken en dan specifiek op<br />

het gebied van de bos- en natuurontwikkeling<br />

met Malta in het achterhoofd.<br />

Jo is ook projectleider van het project<br />

‘Stappen in de toekomst’, dat als hoofddoelstelling<br />

heeft: herstel en ontwikkeling van<br />

het cultuurlandschap in de aangewezen<br />

gebieden (Het Rijk van Nijmegen en het Land<br />

van Maas en Waal), het creëren van gebiedseigen<br />

verbindingen tussen stad en platteland<br />

7<br />

en het scheppen van randvoorwaarden voor<br />

het duurzaam beheer van dat landschap en<br />

die verbindingen. In dit grootschalig, meerjarig<br />

project heeft men uiteraard ook met<br />

de nieuwe wet op de archeologische monumentenzorg<br />

te maken gekregen. Door tijdig,<br />

in goed overleg en creatief te opereren is het<br />

vooralsnog niet nodig geweest of een groot<br />

deel van het projectgeld te besteden aan<br />

archeologisch (voor-)onderzoek of deelplannen<br />

niet uit te voeren.


K ort<br />

MONUMENTAAL<br />

DRIELUIK<br />

GERESTAUREERD<br />

In Museum Elisabeth Weeshuis te<br />

Culemborg is de tentoonstelling Zien<br />

doet geloven – vijf eeuwen bijbelverhalen in<br />

beeld te zien met religieuze schatten uit<br />

Culemborg en Zaltbommel. Daaronder, als<br />

glorieus middelpunt in de permanente<br />

opstelling, het drieluik van de Culemborgse<br />

schilder Jan Deys Geritsz. uit 1573. Dit<br />

fraaie voorbeeld van Gelders religieus erfgoed<br />

is ter gelegenheid van het festival<br />

Geloven in Gelderland gerestaureerd en sinds<br />

Op woensdag 3 september 2008<br />

promoveerde archeoloog Stijn<br />

Arnoldussen aan de Universiteit<br />

Leiden op zijn proefschrift ‘A Living landscape<br />

– Bronze Age settlement sites in the Dutch<br />

river area (c. 2000-800 BC)’. Hierin beschrijft<br />

Arnoldussen hoe en waar mensen leefden in<br />

het uitgestrekte rivieren- en deltalandschap<br />

van Midden Nederland. Waarom woonden<br />

deze prehistorische boeren in een dergelijk<br />

landschap en hoe structureerden zij hun<br />

nederzettingen? Op basis van enkele groot-<br />

VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

begin november weer te bezichtigen door<br />

het publiek. De nieuwe opstelling met het<br />

drieluik is permanent. De tentoonstelling<br />

Zien doet geloven is onderdeel van het provinciale<br />

festival Geloven in Gelderland en duurt<br />

schalige opgravingen in het rivierengebied<br />

zal de auteur het culturele landschap proberen<br />

te reconstrueren. Het boek geeft een<br />

overzicht van alle ontwikkelingen ten aanzien<br />

van locatiekeuze voor nederzettingen en<br />

veranderingen in nederzettingsarchitectuur,<br />

beginnend in het Midden-Neolithicum tot<br />

aan de IJzertijd. Uiteraard wordt dit alles in<br />

een bredere context geplaatst met gebruikmaking<br />

van andersoortige vindplaatsen zoals<br />

graven en rituele deposities.<br />

De basis van dit boek wordt gevormd door<br />

8<br />

t/m 15 maart. Het festival vraagt hiermee<br />

tevens aandacht voor (de noodzaak van)<br />

behoud en onderhoud van Gelders religieus<br />

erfgoed.<br />

‘A LIVING LANDSCAPE’: WONEN IN DE BRONSTIJD<br />

‘BELEEF TOEN NU!’: 50X<br />

HISTORISCH NEDERLAND<br />

Corine Koolstra en Maarten Hell<br />

schreven in samenwerking met Anno<br />

en Stichting entoen.nu het boek<br />

Beleef toen nu! In deze publicatie nemen zij de<br />

lezer mee naar vijftig plaatsen in Nederland<br />

die herinneren aan belangrijke historische<br />

gebeurtenissen. De keuze voor de plaatsten<br />

die zijn bezocht, zijn afkomstig uit de Canon<br />

van Nederland, die in 2006 is opgesteld.<br />

In Beleef toen nu! staat niet alleen achtergrondinformatie<br />

over de vijftig hoogtepunten<br />

uit onze vaderlandse geschiedenis, maar<br />

tevens informatie over wat er te plekke nog<br />

van deze geschiedenis te zien is.<br />

meer dan 50 grote opgravingen die samen<br />

meer dan 300 huisplattegronden opgeleverd<br />

hebben. Daarmee bevat dit boek verreweg<br />

rijkste data-set van bronstijd nederzettingen<br />

die tot op heden is gepubliceerd en is daarmee<br />

een must-have voor iedereen geïnteresseerd<br />

in nederzettingsarcheologie. De bijlagen<br />

verschenen als apart boek. Hierin worden<br />

diverse sites in detail behandeld.<br />

Beide boeken zijn nu verkrijgbaar bij Sidestone<br />

Press - www.sidestone.nl


K ort VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

BEGRAVINGSLANDSCHAPPEN IN<br />

NOORD-WEST-EUROPA<br />

BEDISCUSSIEERD<br />

Verslag van een internationaal<br />

congres in het Duitse Ruhrgebied<br />

LIESBETH THEUNISSEN<br />

Het landschap van de Ruhr Pott werkt<br />

vervreemdend op een treinreiziger.<br />

Vlak na de grensovergang bij<br />

Arnhem trekken hoge mijnschachten, roestbruine,<br />

ijzeren installaties en volkstuintjes<br />

waar de Duitse driekleur veelvuldig wappert,<br />

aan je voorbij. Het is in een oogopslag duidelijk:<br />

dit is een landschap waar de overblijfselen<br />

van een intensief industrieel verleden<br />

prominente tekens zijn en waar het Duits<br />

zijn benadrukt wordt.<br />

Het eindpunt van de reis bleek van een<br />

andere visuele schoonheid te zijn. Het Westfälisches<br />

Landesmuseum für Archäologie in<br />

Herne toont een prachtige archeologische<br />

collectie waarmee de langetermijngeschiedenis<br />

van Westfalen – tot en met de Tweede<br />

Wereldoorlog – wordt toegelicht. 1<br />

Van 15 tot en met 18 oktober waren in het<br />

museum ruim honderd archeologen samen-<br />

gekomen om zich te buigen over het thema<br />

‘Gräberlandschaften der Bronzezeit’. Het was<br />

niet de eerste keer dat er een internationale<br />

discussie over dit onderwerp werd gevoerd;<br />

al tweemaal eerder stonden workshops van<br />

de European Association for Archaeology in<br />

het teken van de ‘Archaeology of Burial<br />

Mounds’. 2 Het congres in Herne was georganiseerd<br />

door de Franse vereniging APRAB<br />

(Association pour la Promotion des Recher-<br />

9<br />

ches sur l’Age du Bronze) en het LWL-<br />

Archäologie für Westfalen. Het resultaat<br />

leidde niet eens tot een Babylonische spraakverwarring,<br />

want alle lezingen en discussies<br />

werden simultaan vertaald. INRAP – hét<br />

onderzoeksinstituut van Frankrijk die het<br />

leeuwendeel van de archeologische opgravingen<br />

voor zijn rekening neemt – financierde de<br />

vertaalkosten.<br />

De Franse en Duitse archeologen mochten<br />

hun archeologische begravingsrijkdom in<br />

hun moedertaal presenteren, terwijl het<br />

Engels – de voertaal voor het handjevol Nederlanders<br />

en Britten – werd gedoogd. Het was<br />

jammer dat de afvaardiging uit Denemarken<br />

– toch goed voor 86.000 grafheuvels – beperkt<br />

bleef tot de sessievoorzitter ‘grand old man’<br />

Henrik Thrane (1934). In zijn afsluitende<br />

woord bekende hij onmiddellijk dat grafheuvels<br />

zijn lievelingsobjecten zijn; ze zitten<br />

boordevol informatie over het verleden en<br />

niet één is hetzelfde.<br />

Grafheuvels, waartoe ook de urnenvelden<br />

werden gerekend, lenen zich uitermate goed<br />

voor een internationaal forumdiscussie: ze<br />

zijn grensoverschrijdend en kennen een uitgestrekt<br />

verspreidingsgebied; in Europa,<br />

maar ook daarbuiten.<br />

Het programma van vijftig voordrachten en<br />

posterpresentaties was thematisch verdeeld.<br />

Op het breedste niveau kwam de ruimtelijke<br />

verspreiding van de begravingen in het landschap<br />

aan bod, inclusief GIS-achtige toepassingen.<br />

Op grafveldniveau laaide de discussie<br />

over continuïteit en discontinuïteit op. Wat


K ort VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

zijn de gebruiksfasen binnen een begravingslandschap,<br />

wanneer kan men spreken van<br />

hergebruik van oudere grafmonumenten en<br />

in welke vorm ‘eindigt’ grafveld, als ‘gestapelde’<br />

begravingslocatie of als een ‘ritueel<br />

theater’? Op de schaal van de heuvel en het<br />

graf lag de nadruk vooral op de aangetroffen<br />

doden en hun bijgiften. De twee perspectieven<br />

van interpretatie, de één vanuit de<br />

begraven mens en de ander vanuit het landschap<br />

zijn geïnspireerd door het boek Beyond<br />

the Grave van Jonathan Last. 3 Een must voor<br />

de liefhebber.<br />

De meer theoretische gedachtes kwamen pas<br />

op de laatste middag goed op gang. Kennelijk<br />

was de beschikbare tijd (20 minuten) te<br />

krap om net iets verder te komen dan een<br />

bespreking van de locatie, chronologie en het<br />

gevondene. Toch bood het interessante<br />

aanknopingspunten, als ‘eye opener’, maar<br />

ook als inspiratiebron.<br />

Naast een serie onderzoeken waar door tracé-<br />

R ecent<br />

V erschenen<br />

aanleg en woningbouw incomplete grafvelden<br />

aan het licht waren gekomen, kwamen<br />

volledig gestripte landschappen voorbij. Zo<br />

kiezen de Kentse archeologen voor het grootschalig<br />

openleggen van te bebouwen gebieden.<br />

Pas wanneer men zicht heeft op de<br />

verspreiding en aard van de archeologische<br />

sporen, wordt een besluit genomen. Peter<br />

Clark gaf onmiddellijk toe dat het wel een<br />

dure aanpak is, maar weten waar de archeologie<br />

niet zit, is belangrijke informatie bij<br />

een landschapsbenadering.<br />

De variatie aan begravingsvormen in Noordwest-Europa<br />

en de aanpak daarin, bleek<br />

eveneens zeer divers: van vlakgraven gevuld<br />

met goedgeconserveerde skeletten of crematieresten<br />

zonder bijbehorend heuvellichaam tot<br />

heuvels die op minutieuze, tell-achtige wijze<br />

worden afgepeld, tot het aanleggen van een<br />

diepe sleuf dwars over een grafheuvel op de<br />

Russische steppe om zo snel het centrale<br />

wagengraf vrij te leggen.<br />

TITEL Handboek Duurzame Monumentenzorg<br />

AUTEURS Evert Jan Nusselder, Huub van de Ven, Michiel Haas en Birgit Dulski<br />

UITGAVE SBR<br />

DETAILS Genaaid gebrocheerd, 242 pagina’s, full colour, geïllustreerd<br />

ISBN: 978-90-5367-484-0. Prijs € 125,-<br />

Het Handboek Duurzame<br />

Monumentenzorg is met recht<br />

een ‘monumentale’ handleiding.<br />

Dit naslagwerk laat zien dat juist<br />

bij monumentwaardige of waardevolle<br />

historische gebouwen de<br />

kansen voor duurzaam bouwen<br />

ongekend groot zijn! Het boek<br />

is mede mogelijk gemaakt door<br />

de Rijksdienst voor Archeologie,<br />

Cultuurlandschap en Monumenten<br />

(RACM) en de Rijksgebouwendienst<br />

(Ministerie<br />

van VROM).<br />

Het handboek Duurzame<br />

Monumentenzorg is praktisch<br />

van opzet. Praktijkvoorbeelden<br />

schetsen hoe u met één strategie<br />

verschillende oplossingen voor<br />

een dumo-vraagstuk kunt vinden.<br />

In totaal zijn 20 strategieën ontwikkeld.<br />

Strategieën, die recht<br />

doen aan het behoud van de<br />

monumentale waarden én het<br />

milieu.<br />

Dit boek gaat uitgebreid in op<br />

de vraag hoe geavanceerde<br />

technische (dubo-)oplossingen<br />

inpasbaar zijn in monumenten.<br />

En hoe u om kunt gaan met<br />

comforteisen die ten tijde van<br />

de bouw van monumenten van<br />

een geheel andere orde waren.<br />

Een eeuwenoud pand blijft een<br />

eeuwenoud pand. Maar van het<br />

handboek Duurzame Monumen<br />

tenzorg mag u verwachten dat<br />

u verrassende strategieën aangereikt<br />

krijgt voor uiteenlopende<br />

comforteisen. Van het doos-in-<br />

10<br />

een-doosconcept tot de toepassing<br />

van klimaatgevels. Van thermische<br />

buffers tot reversibel bouwen.<br />

Het handboek bestaat uit<br />

drie delen:<br />

– Een speciaal ontwikkeld<br />

DuMo-instrument. Een handig<br />

rekenmodel dat u in de praktijk<br />

kunt gebruiken om diverse<br />

DuMo-strategieën op hun<br />

wenselijkheid door te rekenen;<br />

Met die DuMo-coëfficient kunt<br />

u eenduidig communiceren<br />

met de partners die bij verbouw<br />

betrokken zijn.<br />

– Vaak voorkomende situaties<br />

en mogelijke oplossingen;<br />

– Praktijkvoorbeelden die<br />

informeren én inspireren.<br />

In de afsluitende discussie werd benadrukt<br />

dat het zinvol zou zijn dat volledig geaccepteerde<br />

begrippen als ‘Gründergräber’ en<br />

‘continuiteit’ opnieuw bezien zouden moeten<br />

worden. Het zijn misschien meer ónze<br />

concepten dan die van de begravingsgemeenschappen<br />

uit het verleden. Zijn de oudste<br />

begravingen wel echte grondleggers? Alertheid<br />

blijft geboden.<br />

Ik kijk uit naar de publicatie van alle bijdragen;<br />

het wordt vast een mooi, degelijk Duits/<br />

Frans boekwerk, waarin het laatste woord over<br />

begravingslandschappen nog niet gezegd is.<br />

LIESBETH THEUNISSEN is senior onderzoeker<br />

Pleistoceen Late Prehistorie RACM.<br />

1 www.lwl.org/LWL/Kultur/WMfA_Herne<br />

2 Smejda, L. (ed.), Archaeology of Burial<br />

Mounds, Plzen, 2006.<br />

3 Last, J. (ed.), Beyond the grave. New<br />

Perspectives on Barrows, Oxford, 2007.


R ecent<br />

V erschenen<br />

TITEL Paard en landschap.<br />

Inspiratieboek met praktische tips<br />

AUTEUR René Zanderink en Claartje van Andel<br />

RECENSENT Henk Baas<br />

UITGAVE Fontaine, ’s-Graveland<br />

DETAILS ISBN 978-90-5956-279-0<br />

Het zal misschien niet iedereen<br />

zijn opgevallen, maar we hebben<br />

er in Nederland een nieuw landschappelijk<br />

‘probleem’ bij: het<br />

paard. De voormalig Rijksadviseur<br />

voor het landschap Dirk Sijmons<br />

had het vaak over de horsificatie<br />

van het landschap, waarmee<br />

werd bedoeld dat het aantal<br />

paarden dusdanig toenam, dat<br />

we konden spreken van een<br />

‘landschappelijk probleem’.<br />

Immers, veel paardenliefhebbers<br />

zijn in eerste instantie niet bezig<br />

met het verfraaien van het landschap,<br />

maar met het uitoefenen<br />

van hun sport. Of hun hobby, zo<br />

u wilt. Het gevolg hiervan was<br />

dat het aantal paarden vanaf 1985<br />

ruim vertienvoudigd is tot zo’n<br />

400.000 paarden. En die paarden<br />

staan allemaal in maneges (1100),<br />

in paardenbakken of paardenveldjes.<br />

Door het ontbreken van<br />

regelgeving over het uiterlijk<br />

van bedrijven, kon ongemerkt<br />

een wildgroei ontstaan van witte<br />

Dallashekken, prikkeldraad,<br />

mestsilo’s en oude roestige zeecontainers.<br />

Kortom: tijd voor<br />

actie! Een heus project Zorg voor<br />

VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

Paard en Landschap is opgetuigd,<br />

dat maatschappelijk uiting moest<br />

geven aan de problematiek die<br />

door de Minister van LNV was<br />

verwoord in haar Visie Paard en<br />

Landschap (Den Haag 2006).<br />

Partners in dit project zijn<br />

Landschapsbeheer Nederland,<br />

Stichting Beheer Natuur en<br />

Landelijk gebied (SBNL) en de<br />

Koninklijke Nederlandse<br />

Hippische Sportfederatie<br />

(KNHS).<br />

En nu ligt er dan een boek,<br />

geschreven voor met name de<br />

paardenliefhebber. Het is een<br />

boek met veel fraaie foto’s, van<br />

landschap en van heel veel paarden<br />

(zelfs één foto met een heuse<br />

cowboy!). Maar het zijn wel<br />

foto’s die de mooie kant van<br />

ons landschap laten zien. Het<br />

idyllische boerenlandschap, dat<br />

bestaat uit bossen, hagen, lanen<br />

en houtwallen. In die zin laat het<br />

boek zien hoe de initiatiefnemers<br />

van het project het landschap<br />

graag zouden willen zien, een<br />

landschap waarin de paardenbak<br />

is geïntegreerd in het landschap,<br />

Het bijzondere jaarverslag nr.<br />

92 van de Vereniging voor<br />

Terpenonderzoek is gewijd aan<br />

de eerste afgraving van prof.<br />

A.E. van Giffen in Dorkwerd.<br />

en waarin de paden zijn omzoomd<br />

door karakteristieke<br />

beplanting en streekeigen hekwerken.<br />

Een landschap waarin<br />

een ritje per paard een reis terug<br />

naar vroeger is lijkt het wel.<br />

Jammer is dat er niet of nauwelijks<br />

aandacht is geschonken aan<br />

de (architectonische) kwaliteit<br />

van de gebouwen zelf.<br />

Het boek wil aantonen dat de<br />

term ‘verpaarding’ geenszins een<br />

achteruitgang van het landschap<br />

hoeft te betekenen. Het boek<br />

benadert de groei van de paardensector<br />

als kans om iets te<br />

doen aan de versterking van de<br />

landschappelijke kwaliteiten.<br />

Naast meer beschrijvende verhalen<br />

over landschap (met focus<br />

op beplanting), geeft het boek<br />

ook veel praktische tips voor<br />

paardenhouders, zowel professioneel<br />

als hobbymatig, over hoe<br />

het eigen erf en grond in te<br />

richten, op een zodanige manier<br />

dat recht wordt gedaan aan het<br />

karakter van het landschap.<br />

Per landschapstype is bijvoorbeeld<br />

aangeven welke beplanting<br />

TITEL Om een profiel der afgraving te bezien.<br />

Na 100 jaar terug naar Dorkwerd<br />

AUTEUR Wim A. Van Es, Egge Knol, Gert Kortekaas, Annet Nieuwhof<br />

UITGAVE Vereniging voor Terpenonderzoek<br />

DETAILS Paperback, 196 pagina’s, full colour, geïllustreerd<br />

ISBN: 978-90-8117-143-4. Prijs € 19,50<br />

11<br />

Het aantekeningen-boekje<br />

van Van Giffen is integraal<br />

afgebeeld, aangevuld met veel<br />

artikelen over Dorkwerd.<br />

karakteristiek is, welke fruitsoorten<br />

er voor komen, welke<br />

flora kenmerkend is, welke<br />

planten giftig zijn, etcetera.<br />

Ook wordt ingegaan op natuuren<br />

landschapssubsidies die<br />

beschikbaar zijn.<br />

Het is te hopen dat de paardensector<br />

(3 procent van de<br />

Nederlandse bevolking rijdt wel<br />

eens paard) de signalen uit het<br />

boek oppakt, want we zijn allemaal<br />

gebaat bij een mooi landschap.<br />

Jammer is wel dat de<br />

illusie wordt gewekt dat de paardenhouderijen<br />

louter aan mooie<br />

landschappen zijn gekoppeld,<br />

ver weg van de stad, de stedelijkheid<br />

en de lelijkheid. Juist dat<br />

aspect had meer aandacht verdiend.<br />

Maar het tonen hiervan<br />

hoort wellicht niet bij een<br />

inspiratieboek?


M MONUMENTENZORG M. DELMÁS EN H. VAN DEN BERSELAAR<br />

erug in Nederland vroeg<br />

T<br />

Van den Berselaar aan Marta<br />

Domínguez Delmás, Spaans<br />

dendrochronoloog bij Stichting<br />

Ring, naar de betekenis. Na<br />

wat literatuuronderzoek kwam ze erachter<br />

dat hiermee eikenhout (Quercus sp.) bedoeld<br />

werd. Interessant was echter voor haar de<br />

verwijzing naar de ‘Vlaamse’ oorsprong van<br />

het hout. Dit is opmerkelijk omdat eiken-<br />

SAMENVATTING<br />

1<br />

ALTAARSTUK VAN DE<br />

IGLESIA DE CÁCERES<br />

SANTA MARÍA LA MAYOR<br />

DAT GEMAAKT IS VAN<br />

CEDER, GRENEN EN<br />

'MADERA DE BORNE DE<br />

FLANDES'.<br />

FOTO: J.M. VAN DEN BERSELAAR<br />

In Nederland wordt veel oud hout uit verre oorden gevonden in<br />

boven- en ondergrondse structuren zoals schepen, gebouwen of<br />

kunstwerken. Met name vanaf de Late Middeleeuwen vond de aanvoer<br />

van hout voor woning- en scheepsbouw op regelmatige basis<br />

plaats. Nederlandse handelaren vervoerden het hout echter niet<br />

alleen naar hun eigen land. Een deel ging door naar zuidelijke<br />

‘Ne ‘Nederlands’<br />

ho hout op drift<br />

hout voor panelen en sculpturen in de 16de<br />

eeuw zeer schaars was in de Lage Landen.<br />

Het is bekend dat Vlaamse kunstenaars in<br />

12<br />

Over houthandelsroutes en<br />

de herkomst van hout van<br />

de Late Middeleeuwen<br />

tot in de 18de eeuw<br />

In juni 2007 bezocht Harry van den Berselaar<br />

(communicatieadviseur RACM) de Spaanse Iglesia Santa<br />

María la Mayor in Cáceres. Zijn interesse voor het werk<br />

van de Bosschenaar Roque de Balduque had hem naar<br />

deze kerk gevoerd. Binnen stond immers een enorm<br />

wandretabel dat in de 16de eeuw door Guillén Ferránt<br />

en Roque de Balduque vervaardigd was (zie foto 1).<br />

In een uitgave over de geschiedenis van het retabel<br />

las hij dat, volgens het contract, het retabel van drie<br />

houtsoorten gemaakt moest worden: ceder, grenen en<br />

‘madera de borne de Flandes’. Deze laatste houtsoort<br />

was hem onbekend, maar door de aanduiding<br />

‘de Flandes’ (‘Vlaams’) dacht hij dat het om een<br />

houtsoort ging die in Vlaanderen of elders<br />

in de Lage Landen groeide.<br />

die tijd hout van een uitstekende kwaliteit<br />

uit de Baltische landen gebruikten. Dus de<br />

aanduiding ‘Vlaams’ zou slechts kunnen<br />

landen zoals Spanje. Dit hout, bewerkt of onbewerkt, werd<br />

daar 'Vlaams' hout genoemd. Dit artikel levert aan de hand<br />

van dendrochronologisch en literatuuronderzoek een bijdrage<br />

aan onze kennis over voormalige houthandelsroutes die<br />

Nederlanders volgden. Een aantal voorbeelden van de<br />

handel naar en vanuit de toenmalige Nederlanden wordt<br />

eveneens weergegeven.


verwijzen naar de nationaliteit van de handelaren<br />

die het hout naar Spanje brachten. De<br />

Lage Landen hebben toen immers een cruciale<br />

rol in de internationale houthandel<br />

gespeeld. In dit stuk zal over de mogelijke<br />

oorsprong van het zogenaamde ‘Vlaamse’<br />

hout worden gespeculeerd. Daarbij wordt<br />

vooral aandacht besteed aan de beschrijving<br />

van houthandelsroutes vanaf de Late<br />

Middeleeuwen tot de 18de eeuw van en naar<br />

het huidige Nederland.<br />

De route naar het Zuiden<br />

In het begin van de 16de eeuw kwamen de<br />

Nederlanden onder het gezag van Karel V, de<br />

Spaanse koning en later ook keizer van het<br />

Heilige Roomse Rijk. Reeds in de tijd van<br />

zijn (Bourgondische) voorgangers waren steden<br />

als Brugge en Antwerpen, maar ook Middelburg<br />

en Bergen op Zoom, van belang in de<br />

contacten met Zuid Europa. 1 Vanuit deze<br />

steden werden houten kunst- en gebruiksvoorwerpen<br />

naar Spanje verhandeld. In die<br />

tijd werden op het Iberisch schiereiland vele<br />

goederen die uit de Lage Landen kwamen<br />

‘Vlaams’ genoemd. 2 Dat valt te verklaren<br />

vanuit de gezichtsbepalende rol die Vlaanderen<br />

op dat moment binnen de Lage<br />

Landen speelde.<br />

Toen Santiago de Compostela zich in de 12de<br />

eeuw begon te ontwikkelen tot belangrijk<br />

bedevaartsoord, begon de migratie van<br />

ambachtslieden van het noorden naar het<br />

Iberisch schiereiland. Vooral langs de routes<br />

daarheen, werden kerken, kloosters en<br />

kapellen gebouwd, versierd en ingericht.<br />

Hierdoor groeiden de commerciële banden<br />

tussen Noord en Zuid. In de 15de eeuw werd<br />

de Vlaamse kunst bewonderd – en gekocht –<br />

door de Spaanse adel en de machtige handelaren.<br />

3 Deze situatie maakte Spanje in de<br />

16de eeuw nog aantrekkelijker voor architecten,<br />

bouwmeesters, kunstenaars en ambachtslieden<br />

uit het noorden. 4 Hieronder<br />

bevond zich ook de eerdergenoemde Roque<br />

de Balduque, beeldhouwer uit ’s-Hertogenbosch<br />

(Bolduque, in het Spaans). Met een<br />

aantal broers vertrok hij in de eerste helft<br />

van de 16de eeuw naar Spanje, waar ze hun<br />

naam vestigden. 5 Tegenwoordig zijn de werken<br />

van Vlaamse beeldhouwers, houtsnijders<br />

en timmerlieden te vinden op het hele<br />

Iberisch schiereiland. Kunstenaars en<br />

ambachtslieden uit met name de zuidelijke<br />

Nederlanden zijn daarmee verantwoordelijk<br />

voor het noordelijk accent binnen de<br />

Spaanse gotiek. Dat klinkt nu nog door in de<br />

termen ‘estilo gótico hispanoflamenco’ en ‘arte<br />

hispanoflamenco’. 6<br />

VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

‘Vlaams’ hout op het<br />

Iberisch schiereiland<br />

De Lage Landen exporteerden dus vanaf het<br />

begin van de 16de eeuw kunst en kunstenaars<br />

richting Spanje. Beelden, altaarstukken (retabels),<br />

tapijten en andere waardevolle objecten<br />

kwamen naar het Iberisch schiereiland. Maar<br />

het bleef niet bij kunst en hun makers, want<br />

ook (nog onbewerkt) hout werd door Nederlandse/Vlaamse<br />

handelaren naar Spanje<br />

vervoerd. 7 Soms werd dit hout genoemd naar<br />

de haven waar het verscheept werd, zoals<br />

‘Riga grenen’. In andere gevallen werd het<br />

aanduiding ‘de Flandes’ (uit Vlaanderen) aan<br />

de houtsoort toegevoegd. De term ‘madera de<br />

borne de Flandes’ 8 (Vlaams eikenhout) is bijvoorbeeld<br />

bekend uit de opdrachtomschrijving<br />

van het retablo mayor van de Iglesia de<br />

Santa María la Mayor te Cáceres. 9 Aan dit<br />

altaarstuk heeft de Bosschenaar Roque de<br />

Balduque in Spanje gewerkt in de 16de eeuw.<br />

Het is de auteurs onbekend of hij zijn<br />

opdrachtgevers specifiek om het gebruik van<br />

dit eikenhout had gevraagd. Uit dendrochronologisch<br />

onderzoek is gebleken dat in die<br />

tijd kunstenaars in de Lage Landen vaak<br />

gebruik maakten van geïmporteerd Baltisch<br />

hout, dat speciale kwaliteiten bezat voor het<br />

maken van beeldjes en panelen. 10 Zou dan dit<br />

‘Vlaamse’ eikenhout dat in Spanje werd<br />

gebruikt van Baltische herkomst kunnen<br />

zijn? Deze vraag is nog niet door dendrochronologisch<br />

onderzoek beantwoord, omdat<br />

13<br />

Spanje tot de gebieden behoort waarvan wij<br />

geen dendrochronologische data van historisch<br />

hout hebben (een zogeheten 'blanco'<br />

gebied). Desondanks, in de context van internationale<br />

houthandel in de 16de eeuw, kan<br />

dit hout gemakkelijk van verderweg dan de<br />

Lage Landen gekomen zijn.<br />

Houthandel in de Lage Landen<br />

vanaf de Late Middeleeuwen<br />

Net zoals elders is ook in de Lage Landen de<br />

geschiedenis van houthandel sterk verweven<br />

met de politieke en sociale geschiedenis. Al<br />

2 VLOT BIJ DE NONNENWHER IN PFORZHEIM,<br />

CIRCA 1890. RECHTS EEN ZAAGMOLEN.<br />

FOTO: STADTARCHIV PFORZHEIM IN SCHEIFELE, 1996,<br />

VIA L. VAN PROOIJE<br />

3 HET VOC-SCHEEPSWERFTERREIN OP OOSTBURG IN AMSTERDAM. PRENT UIT 1750, OP DE VOORGROND<br />

DE IJ-OEVER MET TWEE SCHEEPSHELLINGEN. BRON: BUREAU MONUMENTENZORG EN ARCHEOLOGIE, AMSTERDAM


M VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

in de Late Middeleeuwen kenden onze<br />

gewesten een (relatief) grote bevolkingsdichtheid,<br />

waardoor er een grote vraag was<br />

naar hout. Hout was in die tijd het voornaamste<br />

bouwmateriaal voor huizen en schepen.<br />

Kunstenaars gebruikten het tevens voor<br />

panelen, retabels en beelden. Bovendien<br />

waren grote hoeveelheden brandhout nodig<br />

bij het koken, het verwarmen van de huizen<br />

en het in bedrijf houden van smederijen,<br />

gieterijen en andere werkplaatsen. Het resultaat<br />

was dat de in de Lage Landen aanwezige<br />

bossen flink gekapt of intensief beheerd<br />

werden (hakhout) om te voldoen aan de grote<br />

vraag naar hout. 11 Tijdens de Late Middeleeuwen<br />

was het lokale aanbod zo schaars dat<br />

het hout voor woning- en scheepsbouw uit<br />

landen verder weg moest worden ingevoerd.<br />

12<br />

In de 13de eeuw leidde de totstandkoming<br />

van de Hanze, een alliantie van handelssteden<br />

rond de Oostzee en de Baltische Zee, tot<br />

stabiele handelsroutes die steden langs kusten<br />

en rivieren met elkaar verbonden. Dit<br />

handelsnetwerk spreidde zich al snel uit in<br />

de 14de eeuw naar steden zoals Brugge in het<br />

westen en Keulen in Centraal Europa. 13 Dit<br />

4 HOUT VAN SCHEEPSWRAKKEN IS EEN SCHAT VOOR DENDROCHRONOLOGEN. SCHEEPSWRAK BIJ KATSE VEER, ZEELAND FOTO: M. MANDERS<br />

Scheepswrak<br />

als schat<br />

Veel van de vaartuigen die tussen de<br />

16de en de 18de eeuw vervaardigd<br />

werden, liggen inmiddels op de zeebodem,<br />

geclassificeerd als ‘maritiem<br />

cultureel erfgoed’. Het materiaal<br />

waaruit ze gemaakt zijn, vormt voor<br />

dendrochronologen een ‘gezonken<br />

schat’ omdat meer dan 3000 bomen<br />

nodig waren om een middelgroot<br />

schip te bouwen. Naarmate het lokale<br />

hout schaarser bleek, kwam het<br />

bouwmateriaal uit verderweg<br />

gelegen gebieden. Het is bekend<br />

dat eikenhout uit Duitsland en de<br />

Baltische landen naar Nederland<br />

werd aangevoerd voor toepassing<br />

in de scheepsbouw.<br />

Tevens werden grove dennen vanuit<br />

de haven van Riga geïmporteerd<br />

om dienst te doen als masten. De<br />

Nederlandse handelaren voerden<br />

dit noordelijke hout door naar zuidelijke<br />

landen zoals Spanje. Termen<br />

zoals ‘Pruisisch grenen’, ‘Riga grenen’<br />

of ‘grenen uit Vlaanderen’ worden<br />

14<br />

vaak gevonden in Spaanse literatuur<br />

over scheepsbouw in de 16de<br />

tot de 18de eeuw. Deze grove dennen<br />

werden gebruikt voor masten<br />

en dekken of andere delen die niet<br />

in contact kwamen met het zeewater.<br />

Een gevolg van deze handelsrelaties<br />

is dat tegenwoordig in<br />

scheepswrakken hout van verschillende<br />

herkomst gevonden kan worden.<br />

Daarom moet het onderzoek<br />

op dit soort voorwerpen vanuit een<br />

internationaal perspectief gerealiseerd<br />

worden. Samenwerking tussen<br />

onderzoekers uit zowel de landen<br />

netwerk verhoogde de reikwijdte en de intensiteit<br />

van de handel tussen West-Europa en<br />

de oostelijke Baltische landen. 14 Tot dit verbond<br />

behoorde ook een groot aantal steden<br />

uit de Nederlanden, zoals Deventer en<br />

Kampen. In de 14de eeuw ontwikkelden de<br />

belangrijkste steden in het zuiden, zoals<br />

Brugge en Antwerpen, zich tot toonaangevende<br />

handelscentra en daarmee tot trefpunten<br />

van handelaren uit Noord- en Zuid-<br />

Europa. 15 Deze bevoorrechte positie werd<br />

teniet gedaan door Holland en Engeland aan<br />

het eind van de 16de eeuw. 16 Door deze brede<br />

verspreiding van handelverbindingen, wist<br />

die het hout leverden als die<br />

waar het hout aangetroffen wordt<br />

is dus nodig. Dendrochronologie<br />

is in deze context een hulpmiddel<br />

voor het vaststellen van de<br />

ouderdom en de oorsprong van<br />

het hout. Dit maakt bovendien<br />

de beschrijving mogelijk van<br />

de keuze voor bepaalde houteigenschappen<br />

en houtsoorten in<br />

relatie tot hun gebruik. In andere<br />

woorden, dendrochronologie kan<br />

ons helpen om de informatie die<br />

in deze schat verborgen ligt, weer<br />

‘boven water te halen’.


hout van zeer verschillende oorsprong de<br />

Nederlandse markten te bereiken. Een deel<br />

van deze aanvoer werd ook naar het buitenland<br />

verhandeld, waaronder Spanje.<br />

Duits hout<br />

De houtaanvoer vanuit het Duitse gebied<br />

naar de Nederlanden kent een lange geschiedenis<br />

die in de 2de eeuw met de Romeinen<br />

begon. 17 Tijdens de Middeleeuwen speelden<br />

de Rijn, Maas, Waal, Eems en IJssel een<br />

belangrijke rol voor het vervoer van hout<br />

vanuit de Duitse regio naar Nederlandse<br />

gebieden. Naast eikenhout werd ook naaldhout<br />

aangevoerd. Uit dendrochronologisch<br />

onderzoek van naaldhout in een aantal<br />

gebouwen in Utrecht en Deventer blijkt dat<br />

in de 13de en 14de eeuw dennenhout (Abies<br />

alba) uit de Alpen en het zuiden van<br />

Duitsland gebruik werd. 18 Het hout werd<br />

voornamelijk als vlot over rivieren naar<br />

stapelmarkten of zeehavens vervoerd. Dit<br />

was een goedkope manier en vaak ook de<br />

enige mogelijke wijze van transport. Een<br />

betrekkelijk kleine hoeveelheid hout werd<br />

met schepen vervoerd. 19<br />

Een Duitse stad als Pforzheim, gelegen aan<br />

de noordelijke rand van het Zwarte Woud<br />

ontwikkelde zich in de 14de eeuw tot een<br />

handelscentrum voor gevlot naaldhout (zie<br />

figuur 2). Het hout kwam naar Pforzheim<br />

over de rivieren Würm, Nagold en Enz, waarna<br />

het via Neckar en Rijn naar de<br />

Nederlanden ging. 20 Eenmaal in Nederland<br />

ging het hout richting de stapelmarkt van<br />

Dordrecht. Het stapelrecht van 1299 gaf deze<br />

stad het privilege om al het hout dat via Rijn<br />

en Maas aangevoerd werd te verhandelen. 21<br />

Hoewel dit recht in de 15e eeuw aan belang<br />

verloor (onder meer door de gevolgen van de<br />

Sint-Elisabethsvloed in 1421), laten de tolregisters<br />

en verschillende verbeteringen in de<br />

stedelijke infrastructuur zien dat in de 17de<br />

en 18de eeuwen nog aanzienlijke hoeveelheden<br />

Duits hout via Dordrecht naar met name<br />

de Zaanstreek, Amsterdam en Rotterdam<br />

werden vervoerd. 22 In het begin van de 18de<br />

eeuw werd langs de Rijn een aantal<br />

Holländer Holz-Floss-compagnieën gevestigd.<br />

In die tijd waren rijnvlotten met een<br />

lengte van meer dan 320 m, een breedte van<br />

50 m en een diepte van 2,20 m heel gebruikelijk.<br />

23<br />

In de Lage Landen werd Duits hout graag<br />

gebruikt als constructiehout voor huizen en<br />

schepen en in mindere mate ook voor meubilair<br />

of kunstobjecten, omdat voor deze laatste<br />

het Baltische eikenhout favoriet was. 24<br />

VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

Dendrochronologie en herkomst van het hout<br />

Dendrochronologie houdt<br />

zich als wetenschap bezig<br />

met onderzoek van jaarringen<br />

in het hout. Bij daterend<br />

dendrochronologisch<br />

onderzoek moeten eerst<br />

referentiekalenders (chronologieën)<br />

voor een bepaald<br />

gebied opgebouwd worden.<br />

In een gematigd klimaat<br />

vormt een boom elk jaar net<br />

onder de schors een nieuwe<br />

groeiring. Die is breder in<br />

een (klimatologisch) gunstig<br />

jaar en smaller in een<br />

ongunstiger. De variatie in<br />

de breedte van jaarringen<br />

geeft een groeipatroon weer.<br />

Het principe van dendrochronologie<br />

is dat bomen<br />

van dezelfde houtsoort die<br />

in hetzelfde gebied groeien,<br />

hetzelfde groeipatroon vertonen.<br />

Deze kunnen in een<br />

zogenaamde ‘referentiekalender’<br />

gemiddeld worden.<br />

Door jaarringpatronen van<br />

levende bomen te overlappen<br />

met die van historisch,<br />

archeologisch, en subfossiel<br />

hout, kan een referentiekalender<br />

terug in tijd worden<br />

verlengd. De belangrijkste<br />

resultaten hiervan voor de<br />

cultuurhistorische weten-<br />

15<br />

schappen zijn exacte dateringen<br />

van houten voorwerpen<br />

(bijvoorbeeld schilderijen<br />

en beelden), schepen,<br />

gebouwen, archeologische<br />

vondsten en resten van<br />

voormalige vegetatie. In<br />

Noord- en Midden-Europa<br />

hebben de resultaten uit<br />

het onderzoek van levende<br />

bomen, monumentale<br />

gebouwen, kunsthistorische<br />

objecten, archeologische<br />

houtresten en resten van<br />

subfossiele bomen de afgelopen<br />

decennia geleid tot de<br />

ontwikkeling van referentiekalenders<br />

voor onder<br />

andere eik (Quercus sp.),<br />

grove den (Pinus sylvestris),<br />

zilverspar (Abies alba) en<br />

fijnspar (Picea abies). Dit<br />

netwerk van referentiekalenders<br />

heeft inmiddels een<br />

nieuwe tak van jaarringonderzoek<br />

mogelijk gemaakt:<br />

de zogeheten ‘dendroprovenancing’.<br />

Deze richting<br />

houdt zich bezig met de<br />

herkomst van historisch<br />

hout. Om de oorsprong van<br />

het hout te kunnen bepalen,<br />

worden lokale referentiekalenders<br />

uit bepaalde gebieden<br />

gebruikt. De meeste<br />

lange historische referentiekalenders<br />

voor Centraal- en<br />

Noord-Europa zijn echter<br />

gemaakt voor ‘dateringsdoeleinden’.<br />

Ze kwamen tot<br />

stand door de middeling<br />

van jaarringen van monsters<br />

afkomstig uit een groot<br />

gebied. Dit betekent dat ze<br />

heel goed bruikbaar zijn<br />

voor datering, maar niet om<br />

de herkomst van hout mee<br />

vast te stellen. Deze chronologieën<br />

zouden uitgesplitst<br />

moeten worden om ze daarna<br />

opnieuw samen te voegen<br />

volgens hun oorsprong.<br />

Bovendien is er gebrek aan<br />

historische referentiekalenders<br />

voor andere<br />

gebieden, zoals voor<br />

bijvoorbeeld het Iberisch<br />

Schiereiland aan de ene<br />

kant van Europa en Wit-<br />

Rusland en Oekraïne aan de<br />

andere kant. In deze landen<br />

zijn de historische archieven<br />

de enige bron van informatie<br />

over houthandel. Voor<br />

meer informatie over<br />

dendrochronologie zie de<br />

website van Stichting Ring:<br />

www.archis.nl/RINGnieuw<br />

5 HET OPBOUWEN VAN REFERENTIEKALENDERS.(FOTO: ECKSTEIN EN WROBEL, 2008)


M VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

Baltisch hout<br />

De aanvoer van hoogwaardig Baltisch hout<br />

naar de Lage Landen was tot de tweede helft<br />

van de 17de eeuw van groot belang. Het<br />

meeste hout was afkomstig uit bossen langs<br />

de rivier de Vistula en haar zijtakken in het<br />

huidige Polen en Wit-Rusland. 25 Het hout<br />

werd als vlotten over de Vistula naar Danzig<br />

vervoerd. De tolregisters langs deze rivier<br />

wijzen uit dat zo’n vlot meestal bestond uit<br />

deels bewerkte producten zoals grote planken<br />

(wagenschot) en duigen. De bomen werden<br />

kort na de kap al in het bos gespleten.<br />

Meldingen van complete boomstammen<br />

komen minder vaak voor in de Poolse tolregisters.<br />

26 Vanaf de haven van Danzig werd<br />

het hout verder in het ruim van vaak<br />

Nederlandse koopvaarders getransporteerd.<br />

Toepassing vond plaats in scheepsbouw,<br />

panelen, sculpturen, retabels en andere houten<br />

kunstwerken. De schilder Jeroen Bosch<br />

(ca. 1450-1516) schilderde op panelen van<br />

hout uit de Oostzeelanden, evenals Pieter<br />

Paul Rubens (1577 - 1640) en Rembrandt (ca.<br />

BELANGRIJKE SCHEEPVAARTROUTES DIE IN DIT ARTIKEL GENOEMD WORDEN. ILLUSTRATIE: S. VAN DAALEN<br />

4<br />

1606 - 1669). 27 In 2007 zijn drie huidplanken<br />

en een plafondplank van het VOC-schip ‘de<br />

Batavia’, dat tussen 1627 en 1628 in Amsterdam<br />

gebouwd werd (zie foto 3), door Stichting<br />

RING dendrochronologisch gedateerd. 28 De<br />

herkomst van twee van de huidplanken werd<br />

gesitueerd in de bossen van Zuid-Polen. 29<br />

Het Poolse/Baltische hout bezat een aantal<br />

opmerkelijke kwaliteiten die zeer veel waardering<br />

ondervonden in de westerse ateliers<br />

en scheepswerven. Een langzame groei<br />

(smalle jaarringen) leidt tot een homogene en<br />

fijne nerf, die er voor zorgde dat het hout<br />

vormstabiel bleef (het werkt weinig). Hierdoor<br />

was het Poolse hout ideaal voor het<br />

splijten in panelen en planken en voor de<br />

bewerking tot beelden. 30<br />

Gedurende de Hanzetijd was Danzig de<br />

belangrijkste houtuitvoerhaven van de<br />

Baltische Zee, maar de Dertigjarige Oorlog<br />

(1618 - 1648) maakte een einde aan de han-<br />

16<br />

delsroutes die onder invloed van de Hanze<br />

ontstaan waren. 31 Vervolgens leidde de<br />

Noordse oorlog van 1655 - 1660 tussen Polen<br />

en Zweden ertoe dat Danzig zijn leidinggevende<br />

positie als Baltische haven moest<br />

afstaan aan Riga en (in mindere mate)<br />

Koningsberg (het huidige Kalinigrad in<br />

Rusland). 32 Deze ontwikkelingen leidden<br />

ertoe dat het Poolse hout niet meer beschikbaar<br />

was voor de westelijke markten. De<br />

teloorgang van Danzig kan ook uit de<br />

Spaanse archiefstukken worden afgeleid.<br />

Daarin wordt in de 16de eeuw het ‘Pruisisch<br />

grenen’ genoemd dat via Vlaamse handelaren<br />

naar Spanje ging om als masthout te dienen.<br />

In de 18de eeuw was het geïmporteerde<br />

naaldhout ‘Riga grenen’. 33<br />

In de 14de eeuw werd eikenhout voor de<br />

scheepsbouw in kleine hoeveelheden vanuit<br />

Riga verscheept naar westelijke havens waaronder<br />

Lübeck. Grotere partijen eikenhout<br />

werden vanaf de tweede helft van de 15de<br />

eeuw uitgevoerd. De belangrijkste houten<br />

exportproducten richting de Nederlanden<br />

waren eiken schotten voor de scheepsbouw<br />

en naaldhout voor masten en molenwieken. 34<br />

In de 17de eeuw werden nog omvangrijkere<br />

hoeveelheden grenen over de Daugava naar<br />

Riga vervoerd, vanwaar het door Nederlandse<br />

schepen opgenomen werd en naar<br />

Spanje vervoerd. 35 Sommige aanwijzingen<br />

laten zien dat deze grove dennen afkomstig<br />

kunnen zijn uit het stroomgebied van de<br />

Dnjeper (in het huidige Wit-Rusland). 36 In<br />

de Hollandse stad Zaandijk leeft de plaatselijke<br />

veronderstelling dat toentertijd bij de<br />

bouw van huizen ‘Russisch’ grenen gebruikt<br />

werd. Dit zou (volgens de lokale bewoners)<br />

afkomstig zijn van schepen die op de lokale<br />

werf gedemonteerd werden nadat ze hun tijd<br />

er op hadden zitten. 37 Het adjectief ‘Russisch’<br />

zou een verwijzing naar de oorsprong van het<br />

hout of naar de uitvoerhaven (Koningsberg,<br />

Riga of zelfs Sint-Petersburg) kunnen zijn,<br />

hoewel hiervoor (nog) geen dendrochronologisch<br />

bewijs is.<br />

Scandinavisch hout<br />

In de 15de en 16de eeuw werd maar weinig<br />

hout uit het huidige Zweden en Finland naar<br />

de Lage Landen vervoerd, terwijl de aanvoer<br />

van Noors hout een hoogtepunt na 1580<br />

bereikte. 38 In the 17de eeuw bleef het belang<br />

van Noorwegen als houtleverancier onder<br />

invloed van politieke ontwikkelingen groot. 39<br />

Een aanzienlijk deel van de Noorse houtuitvoer<br />

(tot 65%) was tot het eind van de 17de<br />

eeuw voor de Nederlanden bestemd. Het<br />

ging hierbij om nagenoeg onbewerkt eiken-,


vuren- en grenenhouten delen, balken en<br />

masten, die hoofdzakelijk afkomstig waren<br />

uit Zuid-Noorwegen. 40 De Hollandse<br />

scheepsbouw die in deze periode hoogtij vierde,<br />

was toen niet alleen de grootste afnemer<br />

van Scandinavisch hout maar ook van hennep<br />

en teer. 41<br />

We treffen in Nederland Scandinavisch<br />

eiken- en naaldhout aan in steden die toentertijd<br />

aan de kust lagen of die via waterwegen<br />

een korte verbindingsweg met de kust<br />

hadden. 42 Op een enkele uitzondering na,<br />

dateert dit hout uit het eind van de 16de<br />

eeuw of later. Dendrochronologisch onderzoek<br />

aan de vuren (Picea abies) funderingspalen<br />

van het Maritieme Museum van<br />

Amsterdam toonde aan dat deze rond het<br />

midden van de 17de eeuw werden gekapt. 43<br />

Daarnaast bleek dat dit hout inderdaad<br />

afkomstig was uit het zuiden van Noorwegen.<br />

In dit geval was het hout van de<br />

fundering homogeen in soort en herkomst.<br />

In andere gevallen treffen we een combinatie<br />

aan van hout uit diverse gebieden en bestaande<br />

uit diverse soorten, wat suggereert dat het<br />

gekocht moet zijn op belangrijke houtmarkten<br />

met een groot en divers aanbod. Interessant<br />

hieraan is dat de onderlinge dendrochronologische<br />

vergelijking tussen Scandinavisch<br />

eiken uit uiteenlopende steden een<br />

uitstekende ‘match’ oplevert. Dit wijst erop<br />

dat deze eiken in hetzelfde (Scandinavische)<br />

gebied groeiden en ten dele wellicht zelfs in<br />

hetzelfde bos. 44<br />

Terug naar het Iberisch schiereiland<br />

Na alles wat inmiddels gezegd is over de<br />

houthandel in de Lage Landen door de eeuwen<br />

heen, lijkt het aannemelijk dat het ‘Vlaamse’<br />

eikenhout dat op het Iberisch schiereiland<br />

werd gebruikt niet in de Lage Landen heeft<br />

gegroeid. De Scandinavische herkomst van<br />

dit hout schijnt vrij onwaarschijnlijk, aangezien<br />

het ingevoerde eikenhout van deze<br />

landen meestal voor bouwdoeleinden werd<br />

gebruikt. De Duitse herkomst kan niet verworpen<br />

worden. Echter, de uitstekende reputatie<br />

van het Baltische eikenhout dat in<br />

Vlaanderen werd gebruikt, zou het Iberisch<br />

schiereiland bereikt kunnen hebben samen<br />

met de Vlaamse kunstenaars. Het hout zelf<br />

zou via de Nederlandse handelaren in Spanje<br />

beland kunnen zijn en daarmee de naam<br />

‘Vlaams’ eikenhout hebben gekregen.<br />

Benodigd onderzoek<br />

Vanaf de Late Middeleeuwen zorgde een<br />

levendige handel voor de verspreiding van<br />

hout uit diverse landen over heel Europa.<br />

VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

Soms helpt informatie uit archiefstukken<br />

en literatuur bij de determinatie van de herkomst.<br />

Maar deze bron kan ook gefragmenteerd<br />

zijn. Dendrochronologie kan de<br />

bestaande kennis aanvullen en versterken.<br />

Om ons heen wacht nog veel historisch hout<br />

op ontdekking en onderzoek. Bovendien zijn<br />

er nog grote hoeveelheden (digitale) dendrochronologische<br />

data beschikbaar voor vervolgonderzoek.<br />

Momenteel worden reeds verzamelde<br />

dendrochronologische data uit Nederlandse<br />

en Belgische structuren en objecten<br />

binnen het NWO/GW project Digital Collaboratory<br />

for Cultural-Historcal Dendrochronology<br />

in the Low Countries bijeengevoegd in een<br />

digitale databibliotheek, met als doel van<br />

grootschalig onderzoek naar ondermeer de<br />

voormalige houthandel. 45 Dit is echter niet<br />

voldoende. Daarnaast dient er materiaal verzameld<br />

te worden in dendrochronologisch<br />

‘blanco’ gebieden, zoals het Iberisch schiereiland,<br />

Wit-Rusland en de verder weg gelegen<br />

Oekraïne. Hierdoor kunnen dendrochronologische<br />

referentiekalenders opgebouwd worden,<br />

die ons verder helpen de puzzel van handel<br />

en transport van hout in het verleden op te<br />

lossen.<br />

Wij willen graag Esther Jansma, Paul Copini,<br />

Ronald Visser, Sjoerd van Daalen en Ute<br />

Sass-Klaassen bedanken voor hun kritische<br />

opmerkingen bij eerdere versies en voor hun<br />

redactionele bijdragen aan deze tekst.<br />

Onze dank gaat ook uit naar M. Manders,<br />

BMA en J.M. van den Berselaar-van Osch<br />

voor het beschikbaar stellen van hun foto’s.<br />

1 Fagel, 1996, p. 4.<br />

2 In Spaanse teksten uit de beschreven periode<br />

kan ‘de Flandes’ ‘uit het graafschap Vlaanderen’<br />

betekenen, maar vaker nog ‘uit de zuidelijke<br />

Nederlanden’ of zelfs ‘uit de Nederlanden’ dan<br />

wel ‘uit de Lage Landen’, zie Rodríguez Pérez,<br />

2003, p. 159; in dit artikel gebruiken we de<br />

namen ‘Lage Landen’ en ‘Nederlanden’ door<br />

elkaar met dezelfde betekenis.<br />

3 Martens en Peeters, 2002, 164, 166.<br />

4 Gómez Bárcena, 2004, pp. 36-37.<br />

5 García Chico, 1993, p. 37.<br />

6 Thomas en Stols, 2000, p. 39; deze termen<br />

hebben geen relatie met het muziekgenre<br />

Flamenco, zie www.flamenco.nl/flamenco.cgi?<br />

pg=watisflamenco<br />

7 Gérard en Glatigny, 1996, p. 59; Zunde,<br />

1999, p. 121.<br />

8 ‘Borne = uit de latijn alburnum, spinthout; verwijst<br />

naar een houtsoort dat hard, gemakkelijk te<br />

splijten en moeilijk om te bewerken is’ Uit: Moliner,<br />

2007, p. 421; in Spanje werd deze term systematisch<br />

gebruikt voor de aanduiding van eiken-<br />

17<br />

hout. Tegenwordig wordt deze naam in Spanje<br />

gebruikt om naar de houtsoort Quercus pyrenaica<br />

te verwijzen.<br />

9 García Mogollón, 1993, p. 28<br />

10 Haneka et al. 2005, p. 262; Jansma et al. 2004,<br />

p. 142.<br />

11 Copini, persoonlijke mededeling.<br />

12 Haneka et al., 2005. p. 262.<br />

13 Brand, 2007, via: www.balticconnections.net/<br />

index.cfm?article=Baltic+Sea+Trade<br />

14 Wazny, 2005, p. 115.<br />

15 Haneca, 2005, p. 2.<br />

16 Baetens, 2003, p. 76.<br />

17 Visser, 2006; Van Helmond, 2008; Jansma,<br />

2007.<br />

18 Sass-Klaassen, 2000, p. 90.<br />

19 Van Prooije, 1990.<br />

20 http://en.wikipedia.org/wiki/Pforzheim<br />

21 Van Prooie, 1992.<br />

22 Idem.<br />

23 Buis, 1985, p. 506, 507.<br />

24 Stichting Ring ongepubliceerde data; Jansma<br />

et al. 2004, p. 143.<br />

25 Wazny, 2005. p. 117.<br />

26 Idem, p. 119.<br />

27 Eckstein et al. 1986, pp. 465-466.<br />

28 RING-rapportnummers 2007002 en 2007014.<br />

29 Wazny, persoonlijke mededeling.<br />

30 Gérard en Glatigny, 1996, p. 59; Sass-<br />

Klaassen, persoonlijke mededeling.<br />

31 Eckstein en Wrobel, 2007, p. 13.<br />

32 Wazny, 2005, p. 119.<br />

33 De Aranda y Antón, 1990.<br />

34 Zunde, 1999, 122..<br />

35 Idem, p. 122.<br />

36 Idem, p. 126.<br />

37 Horneman, persoonlijke mededeling.<br />

38 Buis, 1985, p. 510.<br />

39 Wazny, 2005, p. 119;<br />

40 Buis, 1985, p. 510.<br />

41 Brand, 2007, via: http://www.balticconnections.net/index.cfm?article=Baltic+Sea+Trade.<br />

42 Stichting Ring en BAAC b.v., ongepubliceerd<br />

data.<br />

43 Sass-Klaassen et al. 2008, p. 100.<br />

44 Stichting Ring en BAAC b.v., ongepubliceerd<br />

data.<br />

45 Voor meer informatie hierover: www.dccd.nl<br />

Literatuur<br />

– Baetens, R. 2003. El desarrollo social y<br />

económico de Flandes durante los siglos XV,<br />

XVI y principios del XVII. Thomas W. y<br />

Verdonk R. (eds.), Encuentros en Flandes,<br />

Relaciones e intercambios hispanoflamencos a<br />

inicios de la Edad Moderna, Leuven, p. 75-88.<br />

– Brand, H., 2007. Baltic Sea Trade: A history<br />

of the maritime relations between the countries<br />

around the Baltic Sea between 1450 and 1800.<br />

– BALTIC CONNECTIONS. Changing


M VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

Patterns in Seaborne Trade (c. 1450-1800).<br />

Via: www.balticconnections.net/<br />

index.cfm?article=Baltic+Sea+Trade<br />

– Buis, J., 1985. Historia forestis: Nederlandse<br />

bosgeschiedenis; deel 2, Houtmarkt en houtteelt<br />

tot het midden van de negentiende eeuw.<br />

Landbouwhogeschool, Wageningen en<br />

HES Uitgevers B.V., Utrecht.<br />

– De Aranda y Antón, G. 1990. Los Bosques<br />

Flotantes: historia de un roble del siglo XVIII.<br />

Colección Técnica. Ministerio de Agricultura,<br />

Pesca y Alimentación. ICONA.<br />

– Eckstein, D. en Wrobel, S. 2007.<br />

Dendrochronological proof of origin of historic<br />

timber - retrospect and perspectives. In:<br />

TRACE - Tree Rings in Archaeology,<br />

Climatology and Ecology, Vol. 5 Proceedings<br />

of the DENDROSYMPOSIUM, 20-22<br />

April, 2006, Tervuren, Belgium. - Jülich:<br />

Forschungszentrums Jülich, p. 13.<br />

– Eckstein, D., Wazny, T., Bauch, J., Klein,<br />

P., 1986. New evidence for the dendrochronological<br />

dating of Netherlandish paintings.<br />

Nature 320(3): 465-466.<br />

– Eckstein, D. en Wrobel, S., 2008:<br />

Dendrochronologie. In: Andreas Hauptmann,<br />

Volker Pingel (ed.), Archäometrie,<br />

E. Schweizerbart’sche Verlagsbuchhandlung,<br />

Stuttgart, 154-170.<br />

– Fagel, R., 1996. De Hispano-Vlaamse<br />

wereld, De contacten tussen Spanjaarden en<br />

Nederlanders 1496 - 1555. Brussel/Nijmegen.<br />

– García Chico, E., 1993. Los Bolduque,<br />

escultores. Boletín del seminario de estudios<br />

de arte y arqueología, 1936-1939, p. 37.<br />

– García Mogollón, F.J., 1993. Concatedral<br />

de Cáceres, Santa María la Mayor,<br />

vol. 16. Edilesa, León.<br />

– Gérard, A. en Glatigny, J.A. 1996.<br />

Fifteenth- and sixteenth-century methods of<br />

cutting wood for works of art. Symposium<br />

on Wood and Furniture Conservation.<br />

Veres/OR, Amsterdam, p. 59-60.<br />

– Gómez Bárcena, M. 2004. Arte y devoción<br />

en las obras importadas. Los retablos ‘flamencos’<br />

esculpidos tardogóticos: estado de la cuestión.<br />

Anales de la historia del Arte 14, Madrid,<br />

36-37.<br />

– Haneca, K., 2005. Tree-ring analysis of<br />

European oak: implementation and relevance<br />

in (pre)historical research in Flanders. Ph.D.<br />

dissertation, Ghent University, Ghent.<br />

– Haneca, K., Wazny, T., Van Acker, J.<br />

and Beeckman. 2005. Provenancing Baltic<br />

timber from art historical objects: successes<br />

and limitations. Journal of Archaeological<br />

Science 32: 261-271.<br />

– Jansma, 2007. Datering, herkomst en bouwvolgorde<br />

van De Meern 4. In: T. de Groot &<br />

J.-M.A.W. Morel (red.), 2007: Het schip uit de<br />

Romeinse tijd De Meern 4 nabij boerderij de<br />

Balije, Leidsche Rijn, gemeente Utrecht.<br />

Waardestellend onderzoek naar de kwaliteit<br />

van het schip en het conserverend vermogen<br />

van het bodemmilieu. RACM, Amersfoort.<br />

– Jansma, E., Hanraets, E. and Vernimmen,<br />

T. 2004. Tree-ring research on Dutch and<br />

Flemish art and furniture. In: Jansma, E.,<br />

Bräuning, A., Gärtner, H. and Schlesser,<br />

G. (Eds.), Tree Rings in Archaeology,<br />

Climatology and Ecology, Volume 2.<br />

Proceedings of the Dendrosymposium 2003.<br />

Schriften des Forschungszentrum Jülich,<br />

Reinhe Umwelt 44. Forschungszentrum<br />

Jülich, Jülich, 139-146.<br />

– Martens, M. P. J en Peeters, N., 2002.<br />

El Renacimiento en el mundo flamenco y las<br />

relaciones artísticas con España. In: Erasmo<br />

en España : la recepción del humanismo en el<br />

primer renacimiento español : Escuelas Menores<br />

de la Universidad de Salamanca 26 de septiembre<br />

de 2002 - 6 de enero de 2003. Sociedad<br />

Estatal para la Acción Cultural Exterior.<br />

– Moliner, M., 2007. Diccionario de uso<br />

del español, a-i. Tercera edición.<br />

Editorial Gredos. Madrid.<br />

– Rodríguez Pérez, Y., 2003. De Tachtigjarige<br />

Oorlog in Spaanse ogen. De Nederlanden in<br />

Spaanse historische en literaire teksten (circa<br />

1548-1673). Uitgeverij Vantilt.<br />

– Sass-Klaassen, U. 2000. Dendrochronologisch<br />

onderzoek aan naaldhout uit Nederlandse<br />

monumenten. KNOB Bulletin,<br />

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige<br />

Bond. Jaargang 99, 2000, nummer 3, 85-94.<br />

– Sass-Klaassen, U., Vernimmen, T.,<br />

Baittinger, C., 2008. Dendrochronological<br />

dating and provenancing of timber used as –<br />

foundation piles under historic buildings in<br />

The Netherlands. International Biodeterioration<br />

& Biodegradation 61, 96-105.<br />

– Scheifele, M., 1996. Als die Wälder auf<br />

Reisen gingen: Wald, Holz, Flösserei in der<br />

Wirtschaftsgeschichte des Enz-Nagold-Gebiets.<br />

G. Bruin Druckerei GmbH & Co. KG,<br />

Karlsruhe.<br />

18<br />

– Thomas, W. en Stols, E., 2000. La integración<br />

de Flandes en la Monarquía Hispánica.<br />

In: Thomas W. y Verdonk R. (eds.),<br />

Encuentros en Flandes, Relaciones e<br />

intercambios hispanoflamencos a inicios<br />

de la Edad Moderna, Leuven, 39.<br />

– Van Helmond, N., 2008. Forum Hadriani:<br />

A dendrochronological study to determine<br />

the age and origin of wood from a Roman<br />

quay and landing stage. Bachelor’s thesis,<br />

Utrecht University.<br />

– Van Prooije, L. A., 1990. De invoer van<br />

Rijns hout per vlot 1650 - 1795. Economischen<br />

Sociaal-historisch Jaarboek, 53, pp 30-79.<br />

– Van Prooie, L.A., 1992. Dordrecht als<br />

centrum van de Rijse houthandel in de 17e<br />

en 18e eeuw. Economisch- en sociaalhistorisch<br />

jaarboek, dl. 55, p. 143-158.<br />

– Visser, R., 2006. De Romeinse houtvoorziening<br />

in het gebied van de Nedergermaanse<br />

Limes. Een historisch en dendrochronologisch<br />

perspectief. Amsterdam (doctoraalscriptie<br />

Vrije Universiteit Amsterdam).<br />

– Wazny, T. 2005. The origin, assortments<br />

and transport of Baltic timber: historic-dendrochronological<br />

evidence. In: Van de Velde, C.,<br />

Beeckman, H., Van Acker, J. and Verhaeghe,<br />

F. (Eds.). Constructing Wooden Images:<br />

proceedings of the symposium on the organization<br />

of labour and working practices of late<br />

gothic carved altarpieces in the Low Countries,<br />

Brussels 25-26 October 2002. VUB Press,<br />

Brussels, p. 115.<br />

– Zunde, M. 1999. Timber export from old<br />

Riga and its impact on dendrochronological<br />

dating in Europe. Dendrochronologia,<br />

16-17, 1998-1999: 119-130.<br />

IR. M. (MARTA) DOMÍNGUEZ<br />

DELMÁS is wetenschappelijk<br />

medewerker/dendrochronoloog van<br />

Stichting RING, het Nederlands<br />

centrum voor dendrochronologie.<br />

H.J.P.M. (HARRY) VAN DEN<br />

BERSELAAR MCC is Senior<br />

communicatiemedewerker RACM.


Onderscheidende inhoud Smaakvolle vormgeving<br />

Hoogstaand drukwerk Perfecte distributie<br />

Uw relaties zijn het waard<br />

Uw relaties zijn de basis voor uw succes. Dat mogen ze best weten. Geef blijk van uw<br />

waardering met een uitgave op niveau. Perfect drukwerk dat de ontvanger het gevoel van een<br />

cadeau geeft... Dat bereikt een e-mailing of website nooit.<br />

Educom realiseert al meer dan 20 jaar toonaangevende publicaties. Van basis-concept, inhoud en<br />

ontwerp, tot en met distributie (incl. sealen, postale- en abonneeservice).<br />

U heeft al een uitgave, of voelt er wel voor? Neem contact op voor een gesprek over hoe onze<br />

expertise u van dienst kan zijn.<br />

www.uitgeverijeducom.nl<br />

Uitgeverij Educom BV<br />

Mathenesserlaan 347<br />

Rotterdam<br />

T 010 - 425 6544<br />

info@uitgeverijeducom.nl


C CULTUURLANDSCHAP D.M. PURMER<br />

DE ATLANTIKWALL IN HET NATIONAAL PARK ZUID-KENNEMERLAND<br />

BUNKERS<br />

in het duin<br />

FOTO: M. PURMER<br />

In het Nationaal Park Zuid-Kennemerland liggen belangrijke restanten van de Atlantikwall, de Duitse linie uit de<br />

Tweede Wereldoorlog. In samenhang zijn hier diverse elementen en structuren als bunkers, wegen en tankgrachten<br />

bewaard gebleven. Belangrijke natuurwaarden hebben zich inmiddels op en rond deze linie ontwikkeld.<br />

De tijd lijkt rijp om zowel wat betreft bescherming als beleving stappen te nemen. Bescherming van delen van<br />

de Atlantikwall kan helpen keuzes te maken in het gebied. De RACM zou hierbij het initiatief kunnen nemen.<br />

Daarnaast zou erkenning van de monumentale waarden van de Atlantikwall kunnen helpen in het<br />

ontwikkelen van meer belevingsmogelijkheden rondom deze unieke restanten uit de Tweede Wereldoorlog.<br />

ver Zuid-Kennemerland, het<br />

Oduingebied ten westen van<br />

Haarlem, wordt wel verteld<br />

dat de Duitsers er meer overhoop<br />

gehaald hebben tijdens<br />

de Tweede Wereldoorlog dan de mens in alle<br />

eeuwen daarvoor. Feit is in ieder geval wel,<br />

dat in een klein aantal jaren het duingebied<br />

een ongekende bouwactiviteit heeft gezien.<br />

Maar dat is inmiddels als ruim zestig jaar<br />

geschiedenis. Hoe staat het nu met de overblijfselen<br />

van de Atlantikwall? En hoe passen<br />

deze in een natuurgebied?<br />

In dit artikel wordt eerst kort de historische<br />

achtergrond van de Atlantikwall in de duinen<br />

van Zuid-Kennemerland geschetst. Vervolgens<br />

wordt ingegaan op de nog overgebleven<br />

restanten in samenhang met het omringende<br />

landschap. Tenslotte wordt gekeken naar het<br />

samengaan van behoud van dit erfgoed met<br />

natuurbeheer en mogelijkheden voor de<br />

toekomst.<br />

Historische achtergrond van de Atlantikwall<br />

Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft de<br />

Duitse bezetter een verdedigingslinie aangelegd<br />

langs de West-Europese kust, van Zuid-<br />

Frankrijk tot Noorwegen. Deze linie diende<br />

een geallieerde invasie te voorkomen. Ook de<br />

Nederlandse kust werd onderdeel van deze<br />

zogenaamde Atlantikwall. Orders tot aanleg<br />

van deze linie stammen uit december 1941,<br />

maar vanaf het voorjaar van 1942 tot mei<br />

1945 zou aan deze verdedigingslinie gebouwd<br />

worden.<br />

20<br />

De Atlantikwall was niet opgezet als een aaneengesloten<br />

linie, maar als een keten van<br />

onafhankelijk te verdedigen steunpunten. De<br />

kleinste verdedigbare kern bestond uit een<br />

Widerstandsnest. Twee of meerdere Widerstandsnester<br />

vormden een Stützpunkt. Deze<br />

vormden de bouwstenen van de Atlantikwall.<br />

Combinaties van onafhankelijke Widerstandsnester<br />

en Stützpunkte vormden de<br />

verdediging van een kustdeel. Kustdelen<br />

kenden één van de drie verdedigingsstatussen<br />

(van minder belangrijk tot hoogst belangrijk):<br />

Freie Kuste, Stützpunktgruppen en<br />

Verteidigungsbereiche. Beide laatstgenoemde<br />

typen bestonden uit diverse met lichte en<br />

zware wapens uitgeruste bunkers, omgeven<br />

door een aanééngesloten anti-tanklinie.<br />

Hierbij verdedigden Verteidigungsbereiche


strategisch zeer belangrijke plekken, namelijk<br />

de havens waar een geallieerde invasie<br />

plaats zou kunnen vinden. Stützpunktgruppen<br />

verdedigden locaties van kleiner<br />

strategisch belang. Langs de Nederlandse<br />

kust lagen van Breskens tot Delfzijl 19<br />

Stützpunktgruppen en vier Verteidigungsbereiche:<br />

Den Helder, IJmuiden, Hoek van<br />

Holland en Vlissingen. In 1944 werden<br />

IJmuiden en Hoek van Holland tot Festung<br />

verklaard: dit waren de lokaties die in ieder<br />

geval behouden moesten blijven. Vlisssingen<br />

zou later in 1944 worden opgenomen in de<br />

Festung Walcheren (Rolf, 2005).<br />

In het huidige duingebied van het Nationaal<br />

Park Zuid-Kennemerland ligt zowel de<br />

noordgrens van het Stützpunktgruppe Zandvoort<br />

als het zuidfront van de Festung<br />

IJmuiden.<br />

Al sinds voorjaar 1942 was de Nederlandse<br />

kust verboden gebied. Ook kwam een verhuis-<br />

en vestigingsverbod voor Bloemendaal,<br />

Zandvoort en Velsen. In november 1942 werd<br />

in dit gebied ook daadwerkelijk met de bouw<br />

van de verdedigingswerken begonnen. Het<br />

betekende evacuatie van bewoners die direct<br />

achter de duinrand woonden. Naarmate de<br />

oorlog vorderde moesten steeds grote groepen<br />

mensen hun huizen verlaten. In Zandvoort<br />

werden 848 huizen en 13 hotels<br />

gesloopt voor de bouw van de Atlantikwall.<br />

VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

In Velsen ging het zelfs om 4.000 huizen<br />

(Nationaal Park Zuid-Kennemerland, 2002).<br />

Het daadwerkelijke bouwen van de Atlantikwall<br />

had zich voor een groot deel buiten het<br />

blikveld van de bewoners afgespeeld, maar na<br />

de bevrijding bleken de duinen veranderd in<br />

een compleet militair landschap: ooggetuigen<br />

vertelden van prikkeldraadversperringen,<br />

wachtposten, zoeklichten en bunkers voorzien<br />

van kanonnen. Het strand zelf stond vol<br />

palen, hekken en obstakels. Ook lagen er<br />

mijnenvelden (Scheffer, 2004).<br />

Na de oorlog werden de meest in de weg<br />

liggende onderdelen al spoedig gesloopt.<br />

Vooral de ‘obstakels’ op het strand en werken<br />

op en langs de doorgaande wegen zullen snel<br />

opgeruimd zijn. Duitse krijgsgevangenen<br />

werden hierbij ingezet. Zo moesten strandgangers<br />

zomer 1947 regelmatig van het<br />

strand als er weer mijnen of bunkers tot ontploffing<br />

werden gebracht (Scheffer, 2004).<br />

Men wilde de sporen van de Duitse bezetters<br />

zo snel mogelijk uitwissen en de meest in het<br />

oog lopende bunkers verdwenen dan ook<br />

letterlijk uit het zicht, soms door ze gewoon<br />

met zand te bedekken. Vooral de aan het<br />

strand liggende bunkers voor de kustverdediging<br />

verdwenen in hoog tempo. Een enkel<br />

element van de Atlantikwall werd op bijna<br />

moderne manier hergebruikt. Zo werd een<br />

cluster bunkers vanaf de jaren vijftig<br />

1<br />

2<br />

21<br />

gebruikt als vakantiewoningen. Dit zogenaamde<br />

‘Bunkerdorp’ is helaas in 1989<br />

gesloopt (Van Oostrom, 2004). Een Duitse<br />

observatiepost in Bloemendaal werd door het<br />

gemeentebestuur verbouwd tot uitkijktoren<br />

(Scheffer, 2004).<br />

Dat er toch nog veel van het zuidfront van de<br />

Festung IJmuiden is overgebleven, danken<br />

SAMENVATTING<br />

In het Nationaal Park Zuid-Kennemerland<br />

liggen belangrijke restanten van de Atlantikwall,<br />

de Duitse linie uit de Tweede Wereldoorlog.<br />

In samenhang zijn hier diverse<br />

elementen en structuren als bunkers,<br />

wegen en tankgrachten bewaard gebleven.<br />

Belangrijke natuurwaarden hebben zich<br />

inmiddels op en rond deze linie ontwikkeld.<br />

De tijd lijkt rijp om zowel wat betreft bescherming<br />

als beleving stappen te nemen.<br />

Bescherming van delen van de Atlantikwall<br />

kan helpen keuzes te maken in het gebied.<br />

De RACM zou hierbij het initiatief kunnen<br />

nemen. Daarnaast zou erkenning van de<br />

monumentale waarden van de Atlantikwall<br />

kunnen helpen in het ontwikkelen van meer<br />

belevingsmogelijkheden rondom deze unieke<br />

restanten uit de Tweede Wereldoorlog.<br />

EEN BUNKER IN GEBRUIK ALS VAKANTIEWONING IN HET ZOGENAAMDE BUNKER-<br />

DORP. DIT VAKANTIECOMPLEX WAS GEVESTIGD IN BUNKERS DIE DEEL UIT MAAKTEN<br />

VAN DE FESTUNG IJMUIDEN. VANAF DE JAREN '50 HEBBEN DIVERSE BUNKERS ZO<br />

TIENTALLEN JAREN EEN NIEUWE FUNCTIE GEHAD ALS VAKANTIEVERBLIJF. IN 1989<br />

ZIJN DE BUNKERS GESLOOPT. FOTO: UIT ONS BLOEMENDAAL, ARCHIEFDIENST KENNEMERLAND<br />

FESTUNG IJMUIDEN. DE HAVENS VAN IJMUIDEN ZIJN OMGEVEN DOOR DIVERSE BUN-<br />

KERCOMPLEXEN (ZWARTE PUNTEN, DE NUMMERS VERWIJZEN NAAR DE ZOGENAAM-<br />

DE BAUPUNKTE). EEN STELSEL VAN TANKGRACHTEN, DRAKETANDHINDERNISSEN EN<br />

TANKMUREN (DUBBELE LIJN, DIKKE LIJN EN DUNNE LIJN) OMSLUITEN DE FESTUNG.<br />

HET ZUIDELIJK GEDEELTE HIERVAN LIGT GROTENDEELS IN NATIONAAL PARK ZUID-<br />

KENNEMERLAND. BRON: RUDI ROLF EN HANS SAKKERS DUITSE BUNKERS IN NEDERLAND, MIDDELBURG, 2005


C<br />

3<br />

we waarschijnlijk aan het particuliere eigendom<br />

van dit deel van de duinen. Delen van<br />

dit gebied kwamen in de jaren zestig en<br />

zeventig aan Natuurmonumenten (Gorter,<br />

1986). Het is aannemelijk dat na de oorlog de<br />

prioriteit van de toenmalige eigenaar niet<br />

heeft gelegen bij het slopen van de diverse<br />

bunkers en andere betonwerken. Ze lagen<br />

hier immers minder in de weg. Ook de<br />

kosten zullen hierbij een rol hebben gespeeld.<br />

Restanten van de Atlantikwall in het<br />

Nationaal Park Zuid-Kennemerland<br />

In dit artikel wordt voornamelijk ingegaan<br />

op de restanten van het zuidfront van de<br />

VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

WALZKÖRPERSPERRE OP DE ZEEWEG, NAAR BLOEMENDAAL AAN ZEE. DE TWEE STAANDE BETONNEN BLOKKEN KONDEN OVER DE WEG GEKANTELD<br />

WORDEN. DE WEGVERSPERRING SLOOT AAN OP TANKMUREN. BRON: NOORD-HOLLANDS ARCHIEF<br />

4<br />

WALZKÖRPERSPERRE<br />

IN HET ZUIDFRONT<br />

VAN DE FESTUNG<br />

IJMUIDEN. DE HELFT<br />

IS TE ZIEN, IN GEOPENDE<br />

TOESTAND. DE LIGGING<br />

IN EEN OPEN GEBIED<br />

(ZIE HIERBOVEN) IS<br />

INMIDDELS BEHOORLIJK<br />

VERANDERD DOOR DE<br />

BEGROEIING. AAN<br />

BEIDE KANTEN SLUIT<br />

EEN TANKMUUR AAN<br />

OP DE WALZ-<br />

KÖRPERSPERRE.<br />

FOTO: M. PURMER<br />

Festung IJmuiden. Binnen de Atlantikwall<br />

was IJmuiden van groot strategisch belang:<br />

de haven was een mogelijk bruggehoofd voor<br />

de geallieerde invasie. Ook lagen hier de<br />

belangrijke sluizen in het Noordzeekanaal,<br />

het begin van de route naar Amsterdam. De<br />

hoogovens waren strategisch voor de Duitse<br />

oorlogsindustrie. Daarnaast was de haven<br />

van IJmuiden al sinds 1940 een uitvalsbasis<br />

voor torpedoboten. De status als Festung gaf<br />

aan dat behoud van IJmuiden voor de<br />

Duitsers van het grootste belang was.<br />

De bunkercomplexen zijn veel in het oog<br />

springende restanten van de Atlantikwall,<br />

22<br />

maar er is meer. Juist het zuidfront van de<br />

Festung IJmuiden illustreert dit goed. Dit<br />

was een gesloten, verdedigbare linie. Bunkers<br />

maakten hier maar een beperkt deel van uit.<br />

Het daadwerkelijke front was een combinatie<br />

van verschillende anti-tankversperringen.<br />

Deels een betonnen muur, deels een antitankgracht<br />

en deels bestaande uit andere<br />

tankversperringen zoals de zogenaamde<br />

‘Höckerhindernissen’ bestaande uit pyramidevormige<br />

betonblokken.<br />

Doorgangen in dit front werden voorzien van<br />

kantelbare wegversperringen. Geschutsopstellingen<br />

verdedigden de linie.<br />

Daarnaast waren achter de linie bunkers<br />

en gebouwen met verschillende functies te<br />

vinden, variërend van munitieopslag tot<br />

manschappenverblijven en toiletgebouwtjes.<br />

Voor bouw van het complex en snelle verbinding<br />

tussen de diverse onderdelen van de<br />

Festung werden wegen aangelegd, bestaande<br />

uit betonplaten. Ook kwamen er diverse<br />

loopgraven die bunkers met elkaar verbonden.<br />

Al met al is het zuidfront een samenhangend<br />

complex van gebouwen en structuren<br />

geweest.<br />

In de tijd dat de Atlantikwall actief was<br />

waren prikkeldraadversperringen, ‘Spaanse<br />

ruiters’ en andere hindernissen op en rond de<br />

betonwerken aangebracht. Tenslotte hebben<br />

de Duitsers enerzijds schootsvelden vrij<br />

gemaakt, maar anderzijds ook beplanting ter<br />

camouflage aangebracht. Bekend is dat<br />

balsempopulieren voor dit doel gebruikt


werden (Hengel, 1985). Daarnaast is voor de<br />

bouw van de diverse bunkers flink gegraven<br />

in het gebied. Duinen werden soms zelfs<br />

‘versteild’ om als extra hindernis te dienen.<br />

De invloed op het landschap ter plaatse was<br />

dus erg groot.<br />

Wat is van al deze verdedigingswerken nog<br />

over, zestig jaar na dato? Zoals eerder vermeld<br />

is een aantal zaken verdwenen. In ieder<br />

geval zijn de verdedigingswerken in het<br />

landschap minder zichtbaar geworden. Lag<br />

de linie in 1945 vooral in het open veld,<br />

inmiddels is deze grotendeels aan het oog<br />

onttrokken. Deels omdat bunkers bewust<br />

onder het zand zijn gewerkt, maar ook zijn<br />

veel bouwwerken overwoekerd door bomen<br />

en struiken.<br />

Toch resteert nog genoeg. Atlantikwallkenners<br />

Rudi Rolf en Hans Sakkers noemen<br />

de Festung IJmuiden ‘de meest intacte vesting<br />

van West-Europa, waarin nog een grote diversiteit<br />

aan duurzame verdedigingswerken op een<br />

relatief klein oppervlak terug te vinden is. (…)<br />

Het zuidelijke Landfront is door samenhang van<br />

bunkers en tankhindernissen interessant’ (Rolf,<br />

2005).<br />

Inderdaad is de ononderbroken lijn van verschillende<br />

tankhindernissen nog gaaf aanwezig.<br />

In verschillende vormen: tankgrachten,<br />

tankmuren en drakentanden komen allen<br />

aansluitend voor. In deze linie zit ook de – op<br />

Europees niveau – nu zeldzame wegversperring<br />

(Walzkörpersperre) met kantelbare<br />

betonblokken die de doorgang konden<br />

blokkeren. Zeldzaam, want juist deze werken<br />

verdwenen snel omdat ze letterlijk in de weg<br />

lagen.<br />

Daarnaast zijn rond de anti-tanklinie nog<br />

diverse bunkers te vinden. Sommige zijn<br />

door aanzanden aan het zicht ontrokken,<br />

andere liggen nog duidelijk zichtbaar in het<br />

landschap. Ook zijn er nog, voor wie goed<br />

kijkt, restanten over van het loopgravenstelsel<br />

in de vorm van zigzag lopende<br />

greppels in het bos. Op (korte) afstand van<br />

de anti-tankversperringen lagen de manschappenbunkers<br />

en opslagbunkers. Hiervan<br />

is ook nog een aantal bewaard gebleven,<br />

alhoewel de beroemde opslagbunker ‘De<br />

Moriaan’ recentelijk nog door brand verwoest<br />

is en daarna gesloopt.De diverse<br />

onderdelen van het zuidfront waren verbonden<br />

door wegen bestaande uit betonplaten.<br />

Stukken van deze weg bestaan nog, maar ook<br />

nog zeer recent zijn delen verdwenen. Voor<br />

de aanleg van een nieuw fietspad moesten de<br />

betonplaten wijken voor klinkers, alhoewel<br />

het tracé in ieder geval gehandhaafd is.<br />

VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

5<br />

TANKMUUR, OOIT GELEGEN IN EEN OPEN LANDSCHAP, INMIDDELS OVERWOEKERD. FOTO: M. PURMER<br />

Al met al is er nog behoorlijk wat aanwezig.<br />

De samenhang met het daadwerkelijke zuidfront,<br />

de anti-tanklinie, is groot. Door<br />

begroeiing en sloop is een aantal onderdelen<br />

wel verdwenen of moeilijker in samenhang<br />

met de overige onderdelen te beleven.<br />

Een gevaarlijke erfenis uit de Tweede Wereldoorlog<br />

vormt de grote hoeveelheid onontplofte<br />

munitie in het gebied. Niet alleen<br />

lagen er mijnenvelden, maar er waren ook de<br />

nodige munitie-opslagplaatsen. Deze voorraden<br />

zijn door de geallieerden na de oorlog<br />

vernietigd. Deels is dit onvolledig gebeurd,<br />

met als gevolg onontplofte munitie zoals<br />

handgranaten die ook zestig jaar na dato nog<br />

gevaarlijk kunnen zijn. Zelf heb ik eens de<br />

vondst van een handgranaat meegemaakt, die<br />

bovenkwam bij een stuifvlakte.<br />

Geallieerden hebben de Atlantikwall ook<br />

regelmatig bestookt, met bomkraters als<br />

gevolg. Omdat de duinen ook als oefengebied<br />

voor Duitse vliegers dienstdeden, zijn er ook<br />

grote aantallen oefenbommen teruggevonden.<br />

Dit zijn betonnen projectielen met de precieze<br />

afmeting van de echte munitie. Bij bezoekers-<br />

23<br />

centrum ‘De Zandwaaier’ zijn enkele van<br />

deze volstrekt ongevaarlijke bommen te<br />

bezichtigen.<br />

Natuur en cultuurhistorie verweven<br />

Zuid-Kennemerland is een Nationaal Park<br />

vanwege de grote natuurwaarden en wordt<br />

beheerd door Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer<br />

en het Waterleidingbedrijf Noord-<br />

Holland. De laatste jaren worden de beheerders<br />

zich steeds sterker bewust van de<br />

cultuurhistorische waarden die zich in het<br />

gebied bevinden.<br />

Die aandacht is terecht: het idee dat de duinen<br />

in het verleden ‘woest en ledig’ waren is<br />

inmiddels achterhaald. Al eeuwen zijn de<br />

duinen door de mens in gebruik geweest.<br />

De duinen zelf waren in gebruik als jachtgebied,<br />

oefenterrein maar ook als (veelal<br />

kleinschalig) landbouwgebied. Archeologisch<br />

belangrijke vondsten zijn in 2006 gedaan<br />

toen in de duinen een vroeg-middeleeuwse<br />

nederzetting is opgegraven (Flach, 2006).<br />

Langs de binnenduinrand is een strook landgoederen<br />

te vinden.


C<br />

De sporen uit de Tweede Wereldoorlog<br />

maken ook deel uit van de cultuurhistorie<br />

van dit gebied. De resten van de Atlantikwall<br />

zijn een relatief jong, maar wel zeer bepalend<br />

voor het huidige landschap.<br />

Natuurwaarden kennen de diverse onderdelen<br />

van de Atlantikwall inmiddels ook. Bekend<br />

voorbeeld zijn de overwinterende vleermuizen.<br />

Vleermuizen maken voor hun winterslaap<br />

graag gebruik van de constante temperatuur<br />

en luchtvochtigheid in de bunkers. Honderden<br />

vleermuizen van diverse soorten zijn ’s<br />

winters te gast in de Atlantikwall. Een minder<br />

bekend voorbeeld van natuur op de bunkers<br />

vormen wellicht de mossen. Het door de<br />

Duitsers gebruikte beton blijkt een prima<br />

ondergrond voor diverse mossoorten, die zich<br />

op dit beton al decennia lang ongestoord<br />

kunnen ontwikkelen. Dat ‘ongestoord’ is<br />

belangrijk: waar in Nederland krijgen mossen<br />

die kans op een betonoppervlak? Ook de tankgrachten<br />

in het gebied hebben een nieuwe<br />

functie gekregen: dodaars broeden er, er zitten<br />

veel kikkers en salamanders en de gewone pad<br />

maakt er dankbaar gebruik van als kraamkamer<br />

(Wijkhuisen, 1992). De verwevenheid<br />

van natuur en cultuurhistorie is dus groot.<br />

Daarnaast heeft het samenspel tussen natuur<br />

en cultuurhistorie ook een heel eigen land-<br />

6<br />

OVERGANG VAN EEN TANKMUUR IN EEN TANKGRACHT. FOTO: M. PURMER<br />

VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

schap gecreëerd. De deels overwoekerde<br />

tankmuren en bunkers vormen een bijna<br />

romantisch aandoend ruïnelandschap. Nederland<br />

is behoorlijk arm als het gaat om ruïnes.<br />

Waar bij middeleeuws muurwerk woekerende<br />

planten de nodige schade kunnen aanrichten,<br />

tast de begroeiing van de bunkers hooguit<br />

de zichtbaarheid aan. In dat opzicht is de<br />

ontstane symbiose cultuur-natuur ook waardevol.<br />

Voor het beheer in de toekomst schept<br />

het wel vragen: wanneer komen de cultuurhistorische<br />

waarden in gevaar? Voorlopig<br />

echter lijkt het gevoerde beheer de restanten<br />

van de Atlantikwall niet te schaden.<br />

Bedreiging is vooral vandalisme. En het in de<br />

weg liggen van onderdelen van de Atlantikwall<br />

bij (natuur-)ontwikkelingen in het<br />

gebied. Plannen om een kerf in de zeereep te<br />

maken en zo overstuivingen in de duinen te<br />

ontwikkelen bijvoorbeeld. Gaan deze plannen<br />

door, zal dat niet alleen resulteren in sloop<br />

van bunkers in de zeereep, maar zullen ook<br />

andere elementen zoals betonweg en andere<br />

bunkers op zijn minst onder het zand verdwijnen,<br />

of zodanig door stuivend zand ondermijnd<br />

worden dat sloop de enige optie is.<br />

De vraag is dan ook gerechtvaardigd welke<br />

onderdelen van de Atlantikwall in dit gebied<br />

beschermd dienen te worden. Tweede vraag is<br />

dan: hoe moet die bescherming vorm krijgen.<br />

24<br />

Beschermen van zeldzame<br />

bunkertypes of complexen?<br />

Op 2 november 2006 vond in bezoekerscentrum<br />

‘De Zandwaaier’ een symposium<br />

plaats over de (mogelijke) bescherming van<br />

de Atlantikwall. Hierbij waren belangengroepen,<br />

experts, terreineigenaren en bestuurders<br />

van diverse overheidslagen op initiatief van<br />

de RACM en Natuurmonumenten bij elkaar.<br />

Voorafgaand was in kleiner comité een selectie<br />

gemaakt van de meest waardevolle onderdelen<br />

van de Atlantikwall in Nederland. Een<br />

moeilijke opgave, want de benadering van<br />

deze grote linie was vaak niet eenduidig: kies<br />

je voor nationaal of internationaal perspectief?<br />

Typologisch zeldzame of bijzondere<br />

bouwwerken of samenhangende onderdelen<br />

in een complex? De uiteindelijke selectie is<br />

een mix geworden, waarbij enkele belangrijke<br />

concentraties zoals de onderdelen van de<br />

Festung IJmuiden van werken zijn afgewisseld<br />

met bijzondere puntlocaties zoals hoofdkwartierbunkers<br />

(De Vries, 2007).<br />

Voor het zuidfront van de Festung IJmuiden<br />

zou zowel een typologische benadering als<br />

een complexbenadering gebruikt kunnen<br />

worden. Enkele onderdelen, zoals de eerder<br />

genoemde Walzkörpersperre, zijn typologisch<br />

zeer zeldzaam. Maar juist de genoemde


samenhang van de onderdelen hier maakt het<br />

complex zo waardevol. Vraag is dan vooral<br />

wat complexbescherming in een natuurgebied<br />

als Kennemerland inhoudt: is dat het<br />

minutieus behoud van elk afzonderlijk<br />

onderdeel? Of kunnen er nog veranderingen<br />

in het gebied plaatsvinden? De veel gehoorde<br />

kreet 'behoud door ontwikkeling' lijkt ook<br />

hier van toepassing als het gaat om behoud<br />

van de Atlantikwall bij het ontwikkelen van<br />

de natuur. Hier ligt echter wel een grens die<br />

nog niet duidelijk opgezocht is. Het eerder<br />

genoemde fietspad-voorbeeld, maar de eveneens<br />

aangehaalde plannen voor verstuivingen<br />

lijken steeds ten koste te gaan van Atlantikwall-onderdelen.<br />

Wat dat betreft zou ergens<br />

ook een harde contour moeten worden<br />

getrokken om elementen en structuren die<br />

niet mogen verdwijnen omdat deze de waarde<br />

van het complex als geheel aantasten of<br />

typologisch zeer zeldzaam zijn. Het kan best<br />

zijn dat andere onderdelen, indien noodzakelijk<br />

bij natuurontwikkeling, wel kunnen verdwijnen<br />

zonder de waarden van het geheel<br />

aan te tasten. Op deze manier is er binnen het<br />

Nationaal Park nog niet naar de restanten<br />

van de Atlantikwall gekeken. Is dit een<br />

opdracht voor de gezamenlijke terreinbeheerders?<br />

Of zou de RACM hier een rol hebben?<br />

Helaas liggen de ontwikkelingen op dit<br />

vlak sinds het symposium stil. Een beschermingsvoorstel<br />

van het Rijk voor deze en<br />

andere waardevolle onderdelen van de<br />

Atlantikwall kan een welkome hulp zijn bij<br />

het maken van dit soort afwegingen.<br />

Hiermee kan ook de negatieve bijsmaak van<br />

dit erfgoed verder verdwijnen. Tot zeer<br />

recent werd Duits erfgoed in Nederland<br />

gezien als herinnering aan een moeilijke tijd<br />

dat maar beter kon worden gesloopt. Draagvlak<br />

voor bescherming was er dan ook nauwelijks.<br />

Door diverse publicaties en publieke<br />

aandacht begint dit beeld te kantelen.<br />

Inmiddels komen bunkers hier en daar op de<br />

gemeentelijke monumentenlijst en ontstaan<br />

er fiets- en wandelroutes langs bunkers, bijvoorbeeld<br />

in Zeeland bij Vlissingen. Toch is<br />

het meeste Duitse erfgoed de facto nog vogelvrij.<br />

Benoeming tot rijksmonument zou de<br />

definitieve erkenning voor dit erfgoed betekenen.<br />

Mogelijkheden voor beleving:<br />

Atlantikwall als ‘Lieu de Memoire?’<br />

De beleving van de Atlantikwall zou meer<br />

aandacht kunnen krijgen in het Nationaal<br />

Park. Er is overigens wel een mooi begin<br />

gemaakt toen het boekje ‘Tekens van toen’<br />

uitkwam. Hierin krijgen cultuurhistorische<br />

waarden uit verschillende periodes aandacht.<br />

VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

De lezer wordt uitgenodigd wandelend of<br />

fietsend plekken te bezoeken waar de<br />

geschiedenis beleefbaar is (Nationaal Park<br />

Zuid-Kennemerland, 2002).<br />

Maar zou het niet mogelijk zijn de relicten<br />

van de Atlantikwall in een breder kader te<br />

plaatsen? Gerelateerd aan de Tweede Wereldoorlog<br />

zijn er nog meer plekken te vinden<br />

in het Nationaal Park Zuid-Kennemerland.<br />

In de duinen zijn hier door de Duitsers 422<br />

verzetsmensen gefusilleerd en begraven,<br />

verspreid over 45 plekken in het gebied. De<br />

meeste verzetsstrijders zijn herbegraven op<br />

de Erebegraafplaats. Deze begraafplaats,<br />

ontworpen door de Haarlemse architecten<br />

Holt en Komter, werd november 1945 in<br />

gebruik genomen met de herbegrafenis van<br />

bekende verzetsstrijdster Hannie Schaft. Op<br />

een aantal vindplaatsen van de stoffelijke<br />

resten werden in 1949 gedenkstenen<br />

geplaatst (Nationaal Park Zuid-Kennemerland,<br />

2002).<br />

Hiermee zijn de duinen van Zuid-Kennemerland<br />

dus al sinds 1945 ook in gebruik als<br />

herdenkingsplek. Het is natuurlijk goed<br />

denkbaar om met eventuele aandacht voor<br />

de Atlantikwall hierbij aan te sluiten.<br />

De kwetsbaarheid van zowel natuur- als cultuurwaarden<br />

rondom de Atlantikwall zijn<br />

reeds genoemd. Niet overal is het wenselijk<br />

hordes wandelaars en fietsers langs de bunkers<br />

en tankmuren te voeren. Wel is het<br />

mogelijk bijvoorbeeld direct aan paden grenzende<br />

delen van de tankgracht, de betonweg<br />

of bunkers van informatiepanelen te voorzien<br />

of op te nemen in beschrijvingen van<br />

wandelroutes. Ook in het bezoekerscentrum<br />

De Zandwaaier zou meer aandacht aan de<br />

Atlantikwall besteed kunnen worden. Daarnaast<br />

is het nu al mogelijk voor ‘fijnproevers’<br />

met gespecialiseerde gidsen onderdelen van<br />

de Atlantikwall bezoeken, in samenwerking<br />

met locale verenigingen uit de buurt.<br />

Wellicht zou er nog meer mogelijk zijn als de<br />

Atlantikwall meer als herdenkingsplek met<br />

monumentale waarden aan de Tweede Wereldoorlog<br />

wordt gekoppeld. Maar dan zonder<br />

het kind met het badwater weg te gooien en<br />

de unieke sfeer van het gebied aan te tasten.<br />

Conclusie<br />

De cultuurhistorische waarde van de restanten<br />

van de Atlantikwall in het Nationaal Park<br />

Zuid-Kennemerland zijn zo langzamerhand<br />

zowel door beheerders als door publiek<br />

erkend. Wat betreft beheer lijken er weinig<br />

knelpunten te zijn voor het behoud van de<br />

waarden, hoewel sommige ontwikkelingen<br />

onderdelen bedreigen. Het nu nog missen-<br />

25<br />

de heldere waarderingskader voor de nog<br />

bestaande onderdelen van de Atlantikwall<br />

zou kunnen helpen hierbij de juiste keuzes te<br />

maken. Rijksbescherming is een mogelijkheid<br />

en zou een steun in de rug kunnen betekenen.<br />

Een breder beleefbaar maken van<br />

bepaalde plekken van de Atlantikwall binnen<br />

het Nationaal Park zou kunnen helpen ook<br />

het publieksdraagvlak te vergroten.<br />

Hierbij moeten we niet vergeten dat delen<br />

van de linie inmiddels een zeldzaam, maar<br />

kwetsbaar ruïnelandschap vormen waar<br />

natuur en cultuur sterk verweven zijn<br />

geraakt. Het is ook goed te proberen deze<br />

landschappelijke waarde te behouden. De<br />

beheerders van het Nationaal Park zullen<br />

zich hier dan ook terdege bewust van moeten<br />

zijn.<br />

Literatuurlijst<br />

– Flach, H. (2006) Zoiets is in Noord-<br />

Holland nog nooit eerder gevonden Artikel in<br />

het Haarlems Dagblad, 11 oktober 2006.<br />

– Gorter, H.P. (1986) Ruimte voor natuur.<br />

80 jaar bezig voor de natuur van de toekomst.<br />

Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten<br />

in Nederland, ’s-Graveland.<br />

– Hengel, S.J.H. van (samenstelling) (1985)<br />

Kennemer Kroniek 1910-1985. 75 jaar<br />

Kennemer Golf & Countryclub. Aerdenhout<br />

– Nationaal Park Zuid-Kennemerland<br />

(2002) Tekens van toen. Lopend of fietsend<br />

langs de cultuurhistorie van het Nationaal<br />

Park Zuid-Kennemerland. Enkhuizen.<br />

– Oostrom, C. van (2004) De duinen<br />

van Zuid-Kennemerland in ’40-’45. In:<br />

Ons Bloemendaal 3/2004 pp 12-13.<br />

– Rolf, R. en H. Sakkers (2005) Duitse<br />

bunkers in Nederland. Inventarisatie van de<br />

gebouwde en nog aanwezige duurzame verdedigingswerken.<br />

PRAK publishing, Middelburg.<br />

– Scheffer, H. (2004) De Atlantikwall,<br />

een muur die geslecht werd.<br />

In: Ons Bloemendaal 3/2004 pp 7-11.<br />

– Vries, B. de (2007) Bescherming van<br />

de Atlantikwall, een kwestie van kiezen.<br />

In: Nieuwsbrief van de Rijksdienst<br />

voor Archeologie, Cultuurlandschap en<br />

Monumenten, Amersfoort 1/2007 pp 22-23.<br />

– Wijkhuisen, H. (1992) Duitsers in<br />

het duin. In: Duin, 1/92 pp 6-7.<br />

DRS. D.M. (MICHIEL) PURMER<br />

is Senior Beleidsmedewerker<br />

Cultuurhistorie en Landschap bij<br />

Vereniging Natuurmonumenten.


M MONUMENTENZORG B. LAAN<br />

Naar een nieuwe vorm van monumentenzorg voor het woonhuisinterieur<br />

Niet verbieden<br />

maar informeren,<br />

enthousiasmeren<br />

& stimuleren<br />

'Uniek Joods interieur ontdekt' heette het in diverse Nederlandse kranten.<br />

Dat een nieuwe toeschrijving van een schilderij aan Frans Hals de landelijke<br />

pers haalt, zal niemand verbazen. 1 Maar dat de vondst van een interieur<br />

uit 1923 de landelijke media zelfs gedurende enkele weken weet bezig<br />

te houden2 is ongekend en blijft waarschijnlijk een unicum.<br />

26<br />

Het ging dan ook niet in de<br />

eerste plaats over het interieur<br />

als zo maar een onderdeel van<br />

het gebouwde erfgoed (zij<br />

het kunsthistorisch belangwekkend),<br />

en ook niet over een bijzondere<br />

inrichting of kunstverzameling, maar over de<br />

overblijfselen van een kamer waarin een<br />

Joods gezin heeft gewoond, een gezin waarvan<br />

de moeder Debora en hun drie dochters<br />

Theodora, Anna en Elise stierven in Auschwitz,<br />

Sobibor en Bergen-Belsen. Een link<br />

naar de eveneens in Bergen-Belsen vermoorde<br />

Anne Frank was gemakkelijk gemaakt en een<br />

heuse mediahype geboren.<br />

Hoewel het huis van de Joodse familie Korijn<br />

in de J.J. Viottastraat te Amsterdam geen<br />

‘personalitymuseum’ 3 zal worden vanwege het<br />

ontbreken van een herinnering aan een<br />

beroemd persoon – niemand van de familie


Korijn liet een ontroerend dagboek na dat<br />

postuum werd gepubliceerd – is deze interieurvondst<br />

zijn zuiver materiële status van<br />

kamerbetimmering ontstegen. Dit dankzij<br />

een aspect van de bewoning en niet in de<br />

laatste plaats vanwege het collectieve schuldgevoel<br />

over de afschuwelijke manier waarop<br />

de bewoners aan hun einde zijn gekomen.<br />

De roep om recuperatie als Joods cultuurgoed<br />

is echter nogal willekeurig, want waarom<br />

het nog geheel intacte eigen woonhuis<br />

van de architect Harry Elte dan niet? Toch<br />

is dit klaarblijkelijk de manier waarop dit<br />

interieur, gesteld dat het bezocht kan gaan<br />

worden, in een klap kan worden opgenomen<br />

in het collectieve geheugen van Nederland en<br />

een immateriële waarde kan verwerven die<br />

belangrijk is voor de promotie tot (Joods)<br />

cultureel erfgoed. 4<br />

Oneigenlijke lobby of niet, in mijn hart zou<br />

ik willen dat het alle vondsten zó verging die<br />

wij doen in het kader van het project<br />

Historische Interieurs in Amsterdam Zuid<br />

waarbij dit interieur twee jaar geleden werd<br />

ontdekt. Het historische woonhuisinterieur<br />

krijgt zelden de status van cultureel erfgoed,<br />

eenvoudigweg omdat het in de meeste gevallen<br />

onzichtbaar is gebleven en bovendien<br />

steeds opnieuw afhankelijk blijkt van de<br />

bereidwilligheid van nieuwe eigenaren om<br />

het te behouden. Het project Historische<br />

Interieurs in Amsterdam Zuid wil hierin<br />

verandering brengen door het interieur<br />

zichtbaar te maken en door de bereidwilligheid<br />

van de bewoners actief te stimuleren.<br />

Historische Interieurs in<br />

Amsterdam Zuid<br />

Het project wordt ontwikkeld en uitgevoerd<br />

door Barbara Laan, free lance interieurhistoricus,<br />

in opdracht van de daartoe opgerichte<br />

Stichting Historische Interieurs in<br />

Amsterdam en op intitiatief van Bureau<br />

Monumenten en Archeologie te Amsterdam<br />

(BMA). De Rijksdienst voor Archeologie,<br />

Cultuurlandschap en Monumenten (RACM)<br />

participeert in het project als één van de<br />

belangrijkste financiers en levert, evenals het<br />

Instituut Collectie Nederland (ICN), de<br />

nodige expertise. Het project wordt bovendien<br />

financieel ondersteund door Woningcorporatie<br />

Het Oosten, sinds 1 juli 2008<br />

gefuseerd tot ‘Stadgenoot’ en het Stadsdeel<br />

Oud Zuid. Daarnaast is samenwerking<br />

gezocht met een aantal Nederlandse universiteiten<br />

en academies.<br />

Het doel van de stichting is om woonhuizen<br />

op te sporen die vanwege hun architectuur,<br />

VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

SAMENVATTING<br />

De wens van de bewoners om woonhuisinterieurs te behouden is essentieel<br />

voor de instandhouding. Dit is de belangrijkste tussentijdse conclusie die<br />

gedaan werd in het kader van het project Historische Interieurs in Amsterdam<br />

Zuid. Het project is een initiatief van het Bureau Monumenten en Archeologie<br />

te Amsterdam (BMA) en wordt ontwikkeld en uitgevoerd door de speciaal<br />

daarvoor opgerichte stichting Historische Interieurs in Amsterdam (SHIA).<br />

De Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM)<br />

participeert in het project als een van de financiers en levert, evenals het<br />

Instituut Collectie Nederland (ICN), de nodige expertise.<br />

afwerking en bewoning interessant genoeg<br />

zijn om nader te onderzoeken en de waarden<br />

ervan te bepalen zodat een zorgvuldige<br />

omgang ermee kan worden gewaarborgd.<br />

Deze collectieve en private zorg, de belangrijkste<br />

voorwaarde voor behoud, is alleen<br />

mogelijk bij voldoende draagvlak. Om haar<br />

doel te bereiken, heeft de stichting het<br />

Project Historische Interieurs in Amsterdam<br />

Zuid bedacht met als belangrijkste eindproduct<br />

een publicatie. Daarnaast is er ‘flankerend<br />

beleid’ zodat de vergaarde kennis<br />

direct wordt overgedragen aan de bewoners<br />

middels een voorlichtingsbrochure, publieksboekje<br />

en bouwdossiers. Een inventarisatietraject<br />

dat in 2007 van start ging, levert<br />

medio 2009 150 panden op die allemaal<br />

worden gefotografeerd, beschreven en van<br />

documentatie voorzien (bouwtekeningen en<br />

bewonersgegevens). Dit gebeurt door de<br />

masterstudenten van verschillende herkomst<br />

en pluimage die zich voor het project hebben<br />

ingezet en nog zullen inzetten.<br />

De vondsten zijn talrijk, heel divers en keer<br />

op keer bijzonder te noemen. Ofschoon deze<br />

gebouwen zijn opgetrokken aan het begin<br />

van de industrialisatie van de bouw, is slechts<br />

een heel klein aantal exact dezelfde interieuronderdelen<br />

of bouwornamenten op verschillende<br />

locaties aangetroffen. De meeste<br />

interieurbestanddelen zijn (nu nog) anoniem,<br />

maar toch zijn enkele tientallen namen<br />

van kunstenaars, ambachtslieden, fabrieken<br />

en leveranciers van bouwmaterialen boven<br />

water gekomen. De architecten en/of aannemers<br />

zijn wel grotendeels bekend. Gegevens<br />

over bewoners waaronder gezinsamenstelling,<br />

inwonend personeel, geloofsovertuiging<br />

en beroep, zijn in het Bevolkingsregister<br />

opgezocht; ze zijn weliswaar niet altijd even<br />

goed leesbaar, maar wel altijd aanwezig.<br />

De stichting wil nader onderzoek doen naar<br />

een aantal aspecten van de sociaalhistorische<br />

en architectuur-, interieur-, en kunsthistori-<br />

27<br />

sche context van de geselecteerde panden,<br />

zodat gefundeerde uitspraken gedaan kunnen<br />

worden over de waardebepalende factoren.<br />

Dit om antwoord te krijgen op vragen zoals:<br />

hoe bijzonder en zeldzaam zo’n interieur als<br />

dat van de Joodse familie Korijn nu werkelijk<br />

is, bijvoorbeeld binnen de context van de<br />

andere vondsten van ‘Joodse’ interieurs in<br />

Amsterdam Zuid (figuren 1-4, 6). Het onderzoek<br />

richt zich ondermeer op thema’s als de<br />

opdracht- en uitvoeringssituatie, de culturele<br />

en financiële milieus van de bewoners en de<br />

rol van religieuze verzuiling in opdracht en<br />

uitvoering, de bouwnijverheid, de financiering<br />

van de elitewoning en de industrialisatie<br />

van de bouw, de woningtypologie en soorten<br />

1<br />

BELLENBORD IN DE JOODSE KEUKEN<br />

VAN DE FAMILIE KAHN IN DE LAIRESSESTRAAT.


M VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

plattegronden en de in Zuid werkende<br />

ambachtslieden, kunstenaars en handelaren<br />

in bouwmaterialen.<br />

Onderzoek naar makers en bewoners van<br />

individuele huizen is essentieel in verband<br />

met de betekenisverlening van de objecten.<br />

De betekenissen die wij aan deze interieurs<br />

toekennen zijn belangrijk om hun eventuele<br />

cultuurhistorische waarden te kunnen bepalen.<br />

Bij woonhuisinterieurs ligt dat net iets<br />

anders dan bij andere objecten waar monumentale<br />

of museale waarden aan worden<br />

toegekend. In de eerste plaats omdat het<br />

woonhuisinterieur als particulier domein<br />

wordt beschouwd en zich dus moeilijk als<br />

collectief erfgoed laat ‘labelen’. In de tweede<br />

plaats omdat interieur een fenomeen is dat<br />

zowel betrekking heeft op het gebouwde,<br />

locatiegebonden deel als op het niet-nagelvaste,<br />

dus niet locatiegebonden deel.<br />

In de wetenschap wordt het historische<br />

interieur beschouwd en bestudeerd als een<br />

eenheid van ruimte, afwerking en inrichting,<br />

5 een samenhang die in de werkelijk-<br />

heid zelden zo behouden blijft, althans niet<br />

als een onveranderlijke situatie, zelfs niet in<br />

een museale opstelling. Het interieur als een<br />

samenhangend geheel heeft per definitie een<br />

veranderlijk modieus en status karakter.<br />

Overigens wordt de ensemblewaarde van<br />

bestaande historische interieurs, inclusief de<br />

losse inrichting, inmiddels door RACM, ICN<br />

en de Inspectie Cultuurbezit onderkend,<br />

zoals blijkt uit het rapport Van object naar<br />

samenhang (2004), 6 waar de verschillende<br />

soorten van samenhangende eenheden nader<br />

worden gedefiniëerd en in categorieën ondergebracht.<br />

Het zou gezien de aard van het<br />

begrip interieur zeer aan te bevelen zijn als<br />

de diverse instellingen ook op het terrein van<br />

de waardestellende criteria een gezamenlijke<br />

aanpak zouden kiezen, want deze criteria zijn<br />

niet congruent. 7<br />

In het gehele veld van monumentenzorg en<br />

musea groeit de overtuiging dat interieurs<br />

hun betekenis voor een groot deel ontlenen<br />

aan de context waarin ze zijn ontstaan en<br />

gebruikt. Contextuele gegevens over zowel de<br />

makers als de opdrachtgevers worden dan<br />

ook steeds vaker door deze instellingen verzameld,<br />

zoals ondermeer blijkt uit diverse<br />

bijdragen in de jaarboeken van BMA en uit de<br />

uitkomsten van de ICN-themadag van 22 mei<br />

2008 over historische interieurs in musea<br />

die hun betekenis soms verliezen bij gebrek<br />

aan contextuele informatie.<br />

Wel is het in monumentenland nog vrij uitzonderlijk<br />

dat naast de ontwerper en de<br />

opdrachtgever ook de opeenvolgende bewoners<br />

aan een systematische studie worden onderworpen,<br />

zoals in het project Historische<br />

Interieurs in Amsterdam Zuid. De verhalen<br />

over de bewoners blijken juist essentieel te<br />

zijn in het wordingsproces van het woonhuisinterieur<br />

tot cultureel erfgoed.Verhalen<br />

zijn een belangrijke generator van historisch<br />

begrip. Bewoners voelen zich daardoor in een<br />

traditie staan. Deze verhalen staan ook heel<br />

dicht bij de essentie van het interieur als plek<br />

waar geleefd wordt en waarop elke bewoner<br />

zijn stempel drukt. In monumentenland<br />

moeten we leren dat dit ‘patina van het leven’<br />

een heel belangrijke betekenisverlener is die<br />

daarom ook meegewogen zou moeten worden.<br />

Maar dit is niet het enige aspect waarin het<br />

project een zeker pionierskarakter heeft.<br />

Instrumenten van de overheid<br />

schieten te kort<br />

Woonhuisinterieurs kunnen gedurende jaren<br />

behouden blijven, maar bij de wisseling van<br />

eigenaar toch plotseling worden gesloopt of<br />

aangepast. De huidige instrumenten van de<br />

overheid, waaronder de wetgeving, schieten<br />

hier ernstig tekort.<br />

Ofschoon bij rijks- en gemeentelijke monu-<br />

2 HAARDPARTIJ J.J. VIOTTASTRAAT<br />

28<br />

menten automatisch ook de binnenkant van<br />

het gebouw onder de bescherming van de<br />

Monumentenwet of van de gemeentelijke<br />

monumentenverordening valt, is dit zeker<br />

geen garantie dat historische indeling en<br />

afwerking behouden blijven. De moeilijkheid<br />

schuilt in het feit dat monumenten<br />

vaak uitsluitend op basis van kennis over de<br />

buitenkant van de gebouwen zijn aangewezen<br />

en beschreven. Het kennisgebrek is hier<br />

dus het grootste probleem. Dit nog afgezien<br />

van het gebrek aan controle op de naleving<br />

van de wet en afdoende werkzame sancties.<br />

Het gebrek aan kennis is zeker bij woonhuizen<br />

niet vreemd, want de binnenkant is<br />

uiteraard privé domein en veel mensen<br />

willen daarin geen overheidsbemoeienis.<br />

De panden in Amsterdam Zuid zijn voor de<br />

studenten geselecteerd op basis van de historische<br />

indeling en afwerking die ter plaatse<br />

door hen werd aangetroffen: ongeveer de<br />

helft van het aantal panden dat werd<br />

benaderd. Slechts een handvol ervan bleek de<br />

status van gemeentelijk of rijksmonument te<br />

hebben of stond op een lijst om als monument<br />

te worden aangewezen. Uit de redengevende<br />

omschrijvingen bleek in de meeste<br />

gevallen dat het interieur inderdaad niet was<br />

onderzocht en beschreven.<br />

3 DEUR J.J. VIOTTASTRAAT


Naar schatting is drie kwart van de woonhuizen<br />

in Zuid totaal of grotendeels van<br />

binnen gestript, aangepast of veranderd door<br />

intensieve bewoning. Het is daarom belangrijk<br />

om bewoners te doen beseffen dat de<br />

vondsten zeldzaam zijn en in de toekomst<br />

alleen nog maar zeldzamer zullen worden.<br />

Al bijna 100 particulieren in Amsterdam<br />

Zuid hebben hun medewerking verleend aan<br />

het onderzoeksproject. Vele verrassende<br />

vondsten van kamerbetimmeringen, schouwen,<br />

vloeren, glas in lood, stucplafonds en allerlei<br />

voorbeelden van historische woontechniek,<br />

zoals etensliftjes en bellenborden, zijn het<br />

resultaat. Bewoners zijn niet alleen vereerd<br />

met de belangstelling voor hun huis; ze<br />

willen graag alles over de geschiedenis,<br />

oorspronkelijke functies en voorgaande<br />

bewoners weten, zo blijkt. Bovendien willen<br />

ze hun pand in de regel zo goed mogelijk<br />

onderhouden en ze staan daarom open voor<br />

deskundig advies. Sommige eigenaren van de<br />

onderzochte panden zijn dermate begaan met<br />

het lot van hun bijzondere interieurs, dat ze<br />

graag willen dat de volgende bewoners het in<br />

stand zullen houden. Eigenlijk zouden zij<br />

over hun eigen graf heen willen regeren.<br />

Waarom zouden wij hen daarbij niet een<br />

handje kunnen helpen?<br />

Maar veel bewoners die wij hebben gesproken<br />

4<br />

GLAS IN LOOD J.J. VIOTTASTRAAT<br />

VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

zijn huiverig voor de gebiedende en verbiedende<br />

vinger van monumentenzorg. Ze<br />

willen niet dat hun pand monument wordt<br />

bijvoorbeeld omdat ze bang zijn dat het<br />

moeilijker wordt om het te verkopen vanwege<br />

de beperkende voorwaarden. Een groot<br />

woonhuis, oorspronkelijk bedoeld voor een<br />

gezin met inwonend personeel, kan in zo’n<br />

geval minder gemakkelijk worden opgesplitst<br />

in twee afzonderlijke woningen. Ook<br />

wordt gevreesd dat het pand minder waard<br />

wordt. Hoewel sommige studies aantonen<br />

dat woonhuismonumenten juist in waarde<br />

stijgen ten opzicht van niet-monumenten is<br />

men hiervan meestal niet op de hoogte. 8<br />

Bovendien lukt het bepaalde kopers, zoals<br />

projectontwikkelaars en vastgoedhandelaren,<br />

dikwijls om de vraagprijs van een pand te<br />

drukken als er beperkende voorwaarden op<br />

rusten. Daarbij komt dat zowel handelaren<br />

als particulieren heel inventief zijn als het<br />

gaat om het omzeilen van de verplichte<br />

bouw- en monumentenvergunning in het<br />

geval van een verbouwing en zeker voor wat<br />

betreft het interieur. En wie zal het kunnen<br />

terugdraaien als direct na de aankoop vast<br />

‘even’ de keuken en de badkamer worden<br />

‘opgeschoond’ door wat ‘oude rommel’ uit te<br />

breken. De problematiek is helder: de overheid<br />

is niet geliefd en blijft met lege handen<br />

achter en het culturele erfgoed is de dupe.<br />

Andere behoudstrategie:niet<br />

verbieden maar informeren,<br />

enthousiasmeren en stimuleren<br />

Het lijkt erop dat een alternatieve behoudstrategie<br />

mogelijk is: niet verbieden, maar<br />

informeren, enthousiasmeren en stimuleren.<br />

Dit vergt een ander denkmodel dan het<br />

huidige waarin beperkende voorwaarden<br />

worden opgelegd: het vergt een positieve<br />

benadering gericht op het ontwikkelen van<br />

particulier draagvlak. Zoals bij de gedragswetenschappers<br />

goede resultaten worden<br />

geboekt met de strategie van de positieve<br />

‘reinforcement’, zo kan er veel bereikt<br />

worden door de bewoners op hun verantwoordelijkheid<br />

aan te spreken. Niet door ze<br />

te verbieden om veranderingen door te<br />

voeren, maar door ze bewust te maken van<br />

hun rol als schakel in de bewonersgeschiedenis<br />

van het huis in kwestie. De groep<br />

bewoners die het pand heeft bewoond is<br />

lineair verantwoordelijk geweest voor het feit<br />

dat de woning historische waarden bevat.<br />

Het strippen van huizen gebeurt meestal<br />

omdat sommigen die waarden eenvoudigweg<br />

niet zien. Mensen hebben het recht op informatie<br />

en hulp bij het vaststellen van<br />

mogelijke cultuurhistorische of erfgoedwaar-<br />

29<br />

den. 9 Ze krijgen zodoende zicht op hoe goed<br />

hun voorgangers het gedaan hebben, zodat ze<br />

zelf, uit eigen beweging hun bijdrage kunnen<br />

leveren aan het behoud of herstel. Het is<br />

begrijpelijk dat veel mensen niet onder<br />

willen doen voor hun voorgangers. Er blijkt<br />

bovendien behoefte te zijn aan hulp bij het<br />

maken van de afwegingen om veranderingen<br />

op een verantwoorde wijze door te voeren en<br />

de juiste keuzes te maken bij onderhoud en<br />

conservering.<br />

Hoewel er diverse panden zijn onderzocht<br />

die de status van rijks- of gemeentelijk<br />

monument waardig zijn op grond van de<br />

monumentencriteria 10 is het dus nadrukkelijk<br />

niet de bedoeling om het behoud per se<br />

van overheidswege te regelen. Echter, in<br />

acute gevallen kan het wel de enige weg zijn.<br />

Gesterkt door de ervaringen in het veld valt<br />

er veel te winnen op het terrein van de voorlichting<br />

en het advies aan bewoners. Vaak<br />

zijn zij bereid om zelf initiatief te nemen om<br />

te waken over het interieurhistorisch erfgoed.<br />

Wellicht waarderen zij in beginsel het<br />

persoonlijke karakter, maar zij gaan het<br />

collectieve belang daarvan gaandeweg inzien<br />

en willen hun verantwoordelijkheid nemen,<br />

zeker als zij erop worden gewezen en aangesproken.<br />

Daarom willen wij dat bewoners,<br />

gebruikers en eigenaren te weten komen wat<br />

van waarde is en waarom, hoe ze daarmee om<br />

kunnen gaan en welke bijdrage behoud kan<br />

leveren aan de woonkwaliteit.<br />

Waardebepaling toegesneden<br />

op bewoners<br />

De betekenis van het genoemde Joodse interieur<br />

ligt vermoedelijk in de juiste mix van<br />

materiële authenticiteit en immateriële betekenis<br />

voor de geschiedenis van de Joodse<br />

Amsterdammers. Aan de ene kant is er de<br />

betekenis van de plek waar de ‘historische<br />

sensatie’ van het wrede lot van de bewoners<br />

aan den lijve gevoeld kan worden; aan de<br />

andere kant het visuele aspect van deze<br />

belevingswaarde (de tastbaarheid ervan): de<br />

aankleding van de ruimte, de aanwezigheid<br />

van de verlichting, de werkplek bij het<br />

schrijfbureau dat opgenomen is in de betimmering,<br />

de oude radiatoren in hun omkasting<br />

en het decorum van het pièce de résistance:<br />

de haardpartij met zijn luxe uitstraling van<br />

marmer en inlegwerk in dure houtsoorten.<br />

Het interieur is door de familie Korijn ingebracht<br />

in een huis van ouder datum. 11<br />

Kunsthistorisch is de kamer van waarde als<br />

een gaaf en zeldzaam voorbeeld van een werk<br />

gesigneerd door de Joodse ontwerper N. Le<br />

Grand; ontwerp en uitvoering is ongetwijfeld


M VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

van de interieurarchitect en meubelmaker<br />

Napoleon Le Grand (1857-1932), directeur<br />

van ’t Modelhuis, wellicht in samenwerking<br />

met zijn zoons Henri (1903-1989), die toen<br />

juist zijn opleiding tot architect aan de<br />

Académie des Beaux Arts te Parijs had voltooid,<br />

en Simon (1902-1986) die de zaak van<br />

zijn vader zou overnemen.<br />

De invoelbaarheid van de Joodse aspecten<br />

van de geschiedenis zijn belangrijke toegevoegde<br />

waarden waar het zonder de kennis<br />

van de achtergrond van de bewoners ‘slechts’<br />

een voorbeeld zou zijn van de warme sfeer<br />

van het wonen in de jaren ’20, zoals die in<br />

een rijke bankiersfamilie gebruikelijk was. 12<br />

De waardebepaling van interieurs staat in<br />

Nederland nog in de kinderschoenen, zeker<br />

van de jongere bouwkunst. Dit heeft deels te<br />

maken met achterstanden in de beschikbare<br />

kennis waardoor het soms lastig is om de<br />

waarde van individuele voorbeelden te vergelijken<br />

en te plaatsen in de context van nog<br />

bestaande soortgenoten. Deels is het een<br />

gebied waar intensief wordt nagedacht over<br />

de methodiek en de waarderingscriteria,<br />

hoewel het monumentale veld daar anders<br />

mee om gaat dan het museale veld. Het<br />

interieur wordt al jaren op basis van de<br />

monumentencriteria gewaardeerd bij bouwen<br />

architectuurhistorische onderzoeken en<br />

de cultuurhistorische waardestellingen die<br />

ten behoeve van verbouwingen en restauraties<br />

5<br />

gedaan worden. Bij het ICN worden de esthetische,<br />

stilistisch-kunsthistorische aspecten<br />

zwaarder meegewogen en ook nader gespecificeerd<br />

zoals bijvoorbeeld de plek van het<br />

object in het oeuvre van een kunstenaar. Bij<br />

musea worden interieuronderdelen vooral<br />

beoordeeld tegen de achtergrond van het<br />

museale beleidsprofiel van de instelling in<br />

kwestie.<br />

In het kader van het project Historische<br />

Interieurs in Amsterdam Zuid is vooral de<br />

vertaalslag van belang van professioneel<br />

begrippenapparaat naar verstaanbare taal.<br />

Vernieuwend is daarbij dat niet alleen naar<br />

de monumentencriteria gekeken wordt<br />

(mooi, gaaf, zeldzaam, belang voor de wetenschap),<br />

maar dat de criteria die voor bewoners<br />

van belang zijn (bijvoorbeeld gevoelswaarde,<br />

ambachtelijkheid) nader in kaart<br />

zullen worden gebracht en geanalyseerd.<br />

Tegenwoordig nemen overigens ook deskundigen<br />

steeds vaker populaire termen als<br />

‘belevingswaarde’ in de mond als het om<br />

monumentale waarden gaat, maar de inhoud<br />

van het begrip verdient nadere definiëring,<br />

want nu kan er van alles onder vallen: de<br />

charme van het slijtpatina, de levendigheid<br />

van een oude vloer, maar ook het sprekende<br />

aspect van de patronen. 13<br />

Het ligt voor de hand om bij een behoudstrategie<br />

die uit gaat van de particuliere<br />

bereidwilligheid om het interieur te behouden,<br />

andere instrumenten te bedenken dan<br />

de traditionele, i.e. bescherming door het<br />

aanwijzen van monumenten. De instrumenten<br />

die de stichting ontwikkelt worden dan<br />

ook in het bijzonder gericht op de doelgroepen:<br />

bewoners, gebruikers en eigenaren.<br />

Het betreft een pandspecifieke benadering in<br />

combinatie met een algemeen informatieve<br />

aanpak. Per individueel pand kunnen waardeadviezen<br />

worden opgesteld en bouwdossiers<br />

aangelegd. 14 Verder bracht de stichting afgelopen<br />

jaar een voorlichtingsbrochure 15 uit<br />

die bedoeld is om eigenaren van bijzondere<br />

woonhuizen te informeren over de waarde en<br />

betekenis van historische interieurs en inte-<br />

DE JOODSE INTERIEURARCHITECT EN<br />

DIRECTEUR VAN ‘T MODELHUIS NAPOLEON<br />

LE GRAND (1857-1932) IS CIRCA 1920<br />

GEFOTOGRAFEERD IN HET VONDELPARK<br />

(TWEEDE VAN RECHTS BOVENSTE RIJ) SAMEN<br />

MET ZIJN VROUW BE LE GRAND PINKHOF<br />

(LINKS ONDER), HUN ZOON HENRI (LINKS<br />

BOVEN), DOCHTER BETSY (RECHTS ONDER)<br />

EN ANDERE FAMILIELEDEN.<br />

30<br />

rieuronderdelen. Lezers wordt gewezen op<br />

de gevolgen van verbouwingen en krijgen<br />

praktisch advies over aanpassingen en onderhoud<br />

en de gevolgen van onoordeelkundige<br />

omgang voor het verlies aan historische<br />

waarden, onder het motto: weet wat u in huis<br />

heeft en zorg er goed voor.<br />

Ook stimuleert de voorlichtingsbrochure<br />

bewoners tot het aanleggen van het genoemde<br />

bouwdossier, documentatie waarin kennis<br />

over het gebouw en interieur wordt vastgelegd<br />

en bijeengehouden. Zo’n dossier kan<br />

bestaan uit oude en nieuwe foto's, maar ook<br />

uit bouwtekeningen of kopieën daarvan,<br />

documentatie over verbouwingen, groot<br />

onderhoud en restauraties. Uiteraard kunnen<br />

oude verkoopcontracten, die vroeger in<br />

Amsterdam verplicht met het huis moesten<br />

worden mee verkocht, in het bouwdossier<br />

een plaats krijgen. Ook voor de overige<br />

documenten is overdracht aan de volgende<br />

eigenaren essentieel, omdat er zo geen<br />

kennisverlies over het huis op treedt. Het<br />

idee van het bouwdossier komt voort uit de<br />

filosofie: mensen die van hun huis houden<br />

nemen er graag verantwoordelijkheid voor<br />

en willen die erfenis graag doorgeven aan<br />

toekomstige generaties bewoners.<br />

Samenvattend: de ambitie<br />

van de stichting<br />

De ambitie van de stichting Historische<br />

Interieurs in Amsterdam heeft twee speerpunten.<br />

Ten eerste het onderzoek, dus het<br />

vergaren en vastleggen en ontwikkelen van<br />

kennis zodat de vondsten in de juiste context<br />

kunnen worden beoordeeld en gewaardeerd.<br />

Ten tweede het ontwikkelen van een strategie<br />

voor behoud waarbij niet alleen argumenten,<br />

maar ook instrumenten worden aangedragen<br />

waarmee eigenaars en bewoners uit de voeten<br />

kunnen.<br />

Nadat tijdens het inventarisatietraject de<br />

basisgegevens zijn verzameld en vastgelegd<br />

zal nader onderzoek worden verricht naar de<br />

makers en bewoners van de panden. Over dit<br />

onderdeel zal in 2009 een boekje verschijnen<br />

met veel aandacht voor ‘human interest’ en<br />

gericht op een breed publiek.<br />

Het contextuele onderzoek zal resulteren in<br />

een omvangrijker boek waarin de vondsten<br />

in hun context worden geplaatst en beoordeeld<br />

op hun cultuurhistorische waarden.<br />

Er zal aandacht worden gegeven aan de<br />

argumenten voor behoud, mede op basis van<br />

criteria die voor bewoners van belang zijn.<br />

Ook zullen de opzet en de methodieken van<br />

het project worden beoordeeld op hun


elevantie voor andere stadsdelen en gemeenten<br />

in Nederland. Het boek zal in 2011<br />

verschijnen, gelijktijdig met een tentoonstelling<br />

in het Stadsarchief in Amsterdam.<br />

De wens van bewoners om interieurs te<br />

behouden is essentieel voor de instandhouding<br />

ervan. Dit is de belangrijkste tussentijdse<br />

conclusie in het kader van het project<br />

Historische Interieurs in Amsterdam Zuid.<br />

Een monumentenstatus is daarbij niet altijd<br />

nodig. Toch kan de overheid een belangrijke<br />

rol spelen, vooral als het gaat om een duwtje<br />

in de rug: voorlichting, in gesprek gaan, de<br />

instelling van een monumentenwacht voor<br />

het interieur stimuleren; de zogeheten interieurwacht<br />

zoals die in Noord-Brabant al<br />

bestaat,een verordening maken die overdracht<br />

van een bouwdossier bevordert, het<br />

zijn een paar voorbeelden van hulpmiddelen<br />

bij het stimuleren van behoud en instandhouding<br />

van het woonhuisinterieur.<br />

1 Opnieuw werk van Frans Hals ontdekt,<br />

NOS journaal 2 oktober 2008.<br />

2 Van circa half september tot half oktober<br />

2008 kwam het interieur Viottastraat 36 op het<br />

NOS journaal en het AT5 nieuws, op de radio<br />

en verschenen er stukken in de grote landelijke<br />

dagbladen en in de Jüdische Allgemeine.<br />

3 Voor de diverse categorieën woonhuismusea die<br />

internationaal worden onderscheiden verwijs ik<br />

naar de activiteiten van DEMHIST, een afdeling<br />

van de International Councel of Museums<br />

(ICOM) die sinds 1999 jaarlijks een conferentie<br />

organiseert.<br />

4 Zie over het pand Viottastraat 36 en de problematiek<br />

van erfgoedwording van woonhuisinterieurs<br />

de scriptie van Alexander Westra, gemaakt<br />

op basis van het onderzoek dat hij uitvoerde voor<br />

zijn stage bij de Stichting Historische Interieurs<br />

in Amsterdam en het Bureau Monumenten &<br />

Archeologie: A. Westra, De toekomst van de<br />

woonhuisinterieurs van de jongere bouwkunst,<br />

(scriptie duale master erfgoedstudies Universiteit<br />

van Amsterdam), Amsterdam 2008.<br />

5 Zie voor deze werkwijze: P. Thornton, Authentic<br />

decor. The domestic interior 1620-1920, London<br />

1984. En voor Nederland ondermeer: E. Bergvelt,<br />

F. van Burkom en K. Gaillard (red.), Van neorenaissance<br />

tot postmodernisme. Honderdvijfentwintig<br />

jaar Nederlandse interieurs, Rotterdam 1996.<br />

6 Van object naar samenhang. De instandhouding van<br />

ensembles van onroerend en roerend cultureel erfgoed,<br />

Den Haag, Rijkswijk, Zeist, Zoetermeer 2004<br />

(Rapport van de werkgroep Onroerend-roerend,<br />

opgesteld i.o.v. het Directeurenoverleg<br />

Cultuurdiensten).<br />

7 De criteria voor de waardering van gebouwen<br />

zijn ontleend aan de Monumentenwet van 1988,<br />

terwijl de criteria die gebruikt worden voor de<br />

6<br />

TRAPPAAL-<br />

SCULPTUUR<br />

DE LAIRESSE-<br />

STRAAT<br />

weging van losse objecten van wetenschap en<br />

kunst in museale collecties zijn ontleend aan<br />

het Delta-plan Cultuurbehoud.<br />

8 Zie bij voorbeeld het rapport opgesteld door de<br />

werkgroep ‘Monument en rendement’ (maart 2004)<br />

in opdracht van de gemeente Arnhem en de<br />

Rijksdienst voor de Monumentenzorg onder<br />

coördinatie van S.J.P.J. Smeets.<br />

9 De begrippen monumentale- en erfgoedwaarden<br />

worden tegenwoordig door elkaar gebruikt. Voor<br />

een overzicht van betekenissen van monumenten<br />

sinds de negentiende eeuw: C.P. Krabbe,<br />

‘Monumenten: architectonische overblijfselen’,<br />

in: F. Grijzenhout, Erfgoed. De geschiedenis<br />

van een begrip, Amsterdam 2007, 151-174.<br />

10 Zie de voor het MSP aangepaste en nader<br />

gespecificeerde criteria uit de Monumentenwet<br />

1988.<br />

11 Zie de bijdrage van A. Westra in nieuwsbrief<br />

no. 21, oktober 2008, Stichting Het Nederlandse<br />

Interieur.<br />

12 Met dank aan BONAS.<br />

13 Bijvoorbeeld tijdens het RACM symposium<br />

Over de vloer, gehouden op 8 oktober jl. in het<br />

Vredespaleis te Den Haag en de ter gelegenheid<br />

daarvan verschenen publicatie ‘Over de vloer: met<br />

31<br />

voeten getreden erfgoed’ (Zwolle/Zeist/<br />

Amersfoort 2008)<br />

14 Bij wijze van proef maakte erfgoedstudent<br />

Alexander Westra in het kader van zijn stage bij<br />

de stichting een systematiek waarin diverse<br />

aspecten van het interieur volgens een ordesysteem<br />

werden gewaardeerd en in getekende<br />

schema’s werden gepresenteerd. Het ordesysteem<br />

maakt mogelijk dat er rekening wordt gehouden<br />

met de erfgoedgradaties, zodat bewoners duidelijk<br />

zien dat bij lage of indifferente erfgoedwaarde<br />

de mogelijkheden open liggen voor hun eigen<br />

creativiteit en woonwensen.<br />

Ook werkte hij aan de ontwikkeling van een<br />

vragenlijst op basis waarvan inzicht wordt<br />

verkregen in de verschillende waarden die voor<br />

bewoners belangrijk zijn bij de beoordeling van<br />

de indeling en afwerking van hun interieurs.<br />

15 Historische Interieurs in Amsterdam, Amsterdam<br />

2008, samenstelling en teksten B. Laan en<br />

A. Westra. De brochure is via de stichting<br />

verkrijgbaar.<br />

DRS. BARBARA M. LAAN<br />

is projectleider Historische Interieurs<br />

in Amsterdam Zuid.


A ARCHEOLOGIE E.S. MITTENDORFF<br />

Het onderzoek<br />

et eerste geselecteerde onderzoek<br />

werd in 1948 uitgevoerd<br />

door het Biologisch Archeologisch<br />

Instituut (BAI) van<br />

de Rijksuniversiteit Groningen<br />

en de toen nog prille Rijksdienst voor<br />

Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) te<br />

Amersfoort, onder leiding van prof. dr. A. E.<br />

Van Giffen 3 (figuur 1 nr. 012). Het volgende<br />

grote onderzoek werd in het kader van stadsvernieuwing<br />

in 1980-81 onder leiding van H.<br />

Sarfatij door de ROB uitgevoerd 4 (figuur 1 nr.<br />

077). Vervolgens werden in 1982 en 1984<br />

twee kleinere noodopgravingen uitgevoerd<br />

door de Archeologische Werkgemeenschap<br />

Nederland, afd. 18. Dit gebeurde onder<br />

leiding van H. Lubberding (figuur 1 nr. 081 en<br />

095) 5 . Het laatste grote onderzoek in het<br />

gebied vond plaats in 1998-99 onder leiding<br />

van Th. Spitzers, uitgevoerd door BAAC 6<br />

H<br />

(figuur 1 nr. 197 en 199).<br />

Bovengenoemde opgravingen zijn vervolgens<br />

uitgewerkt op structuurniveau, toegespitst<br />

op de grotere structuren als huisplattegronden,<br />

waterputten en afvalkuilen, of<br />

de bestaande basisuitwerking is aangevuld.<br />

In de volgende stap van het onderzoek zijn<br />

de resultaten van deze basisuitwerkingen in<br />

een synthetiserend kader voor het hele<br />

onderzoeksgebied geplaatst. Dit kader<br />

bestond voor een belangrijk deel uit de combinatie<br />

van de gegevens van de individuele<br />

sites, die een hoog detailniveau bevatten, met<br />

de ontwikkelingspatronen, die bij de vergelijking<br />

van de afzonderlijke sites konden<br />

worden waargenomen. Het resultaat is een<br />

totaalbeeld van de ontwikkeling van een van<br />

de oudste delen van Deventer van een overwegend<br />

agrarisch gebied tot middeleeuwse<br />

stad. Bijzonder is dat dit proces voor het eerst<br />

in de onderzoeksgeschiedenis van Deventer<br />

op verschillende schaalniveaus kan worden<br />

gevolgd. Niet alleen op het niveau van de<br />

32<br />

In het kader van de doctoraalscriptie aan<br />

de Universiteit van Amsterdam is door de<br />

auteur een synthetiserend onderzoek<br />

uitgevoerd op basis van de opgravingsresultaten<br />

van vijf grotere opgravingen in<br />

het Polstraatkwartier, in de zuidoosthoek<br />

van de Deventer binnenstad, omsloten<br />

door de Polstraat, de Assenstraat en de<br />

Bursestraat. 1 In dit gebied zijn vanaf<br />

1909 in totaal 19 opgravingen en waarnemingen<br />

uitgevoerd, maar slechts twee<br />

onderzoeken waren (deels) uitgewerkt.<br />

Als gevolg van onvolledigheid of het<br />

geheel ontbreken van documentatie<br />

of vondsten vielen 14 onderzoeken af<br />

voor nadere uitwerking. Vijf opgravingen<br />

kwamen wel in aanmerking.<br />

1<br />

Woningen met uitzicht<br />

DE ONTWIKKELING VAN EEN STEDELIJKE<br />

DE VIJF OPGRAVINGEN IN HET CENTRUM, DIE DE BASIS VORMDEN VAN HET ONDERZOEK.<br />

WOONCULTUUR IN DEVENTER<br />

TUSSEN DE 9DE EN 13DE EEUW<br />

ruimtelijke ontwikkeling van het gebied als<br />

geheel, maar bijvoorbeeld ook op het niveau<br />

van ruimtelijke en functionele indeling van<br />

de individuele percelen en op het niveau van<br />

de huisplattegronden.<br />

Het uitgangspunt van het onderzoek vormde<br />

het archeologische bronnenmateriaal. Omdat<br />

historische bronnen voor de periode die dit<br />

onderzoek beslaat, relatief schaars en vaak<br />

slecht toegankelijk zijn, waar mogelijk, uit<br />

secundaire literatuur beschikbare historische<br />

bronnen gebruikt ter aanvulling van de<br />

archeologische gegevens.<br />

Het onderzoek omvatte bewoningssporen uit<br />

de periode tussen ongeveer 800 en 1250 n. Chr.<br />

Een belangrijk onderdeel van het onderzoek<br />

vormde de ontwikkeling van de woonhuizen<br />

binnen het onderzoeksgebied wat betreft<br />

constructie, vorm en functie. Binnen de<br />

onderzochte periode konden in totaal acht<br />

huistypen worden gedefinieerd. Het resultaat


is de eerste systematische typologie van huisplattegronden<br />

binnen de (vroeg)middeleeuwse<br />

stad. In dit artikel wordt de typologie<br />

van de gevonden huisplattegronden in chronologische<br />

volgorde beschreven. Daarnaast<br />

wordt getracht de ontwikkelingen in de wijze<br />

waarop woonhuizen werden geconstrueerd<br />

en in het uiterlijk van de huizen in de relevante<br />

maatschappelijke context te plaatsen.<br />

De resultaten hebben in eerste instantie<br />

betrekking op het onderzoeksgebied (zie<br />

figuur 1), maar kunnen waarschijnlijk ook op<br />

de rest van Deventer worden toegepast.<br />

Op basis van de historische vermelding van<br />

de stichting van een kerk rond 768 door de<br />

latere heilige Lebuïnus wordt verondersteld<br />

dat de bewoning in Deventer in ieder geval<br />

tot in het laatste kwart van de 8ste eeuw<br />

teruggaat. Vanuit archeologisch perspectief is<br />

deze oudste fase moeilijk traceerbaar.<br />

Grondsporen die mogelijk uit de late 8ste<br />

eeuw dateren zijn schaars en lastig te dateren<br />

als gevolg van het vrijwel ontbreken van<br />

nauwkeurig dateerbare importkeramiek. In<br />

het onderzoeksgebied zijn geen resten uit<br />

deze periode aangetroffen. De oudste hier<br />

aangetroffen structuren daar dateren in de<br />

eerste helft van de 9de eeuw, en dan vermoedelijk<br />

eerder in het tweede dan het eerste<br />

kwart daarvan.<br />

800-850: boerderijen<br />

Tot op heden zijn in de Deventer binnenstad<br />

slechts incomplete plattegronden uit deze<br />

periode aangetroffen. In de typologie van<br />

plattegronden zijn zij beschreven onder het<br />

type Deventer 3. Huisplattegronden van dit<br />

type worden gekenmerkt door een wandgreppel<br />

waarin de wandconstructie is<br />

geplaatst. De dragende constructie bestaat uit<br />

ingegraven houten palen aan de buitenzijde<br />

de wandgreppel (figuur 2). De wanden<br />

bestaan uit vlechtwerk. Alle gebouwen van<br />

dit type lijken een minimale lengte van 12 m<br />

te hebben gehad. Omdat geen complete plattegronden<br />

bewaard zijn gebleven, kunnen de<br />

exacte lengte en de breedte niet worden vastgesteld.<br />

De gebouwen van het type Deventer 3 vertonen<br />

overeenkomst met plattegronden van<br />

boerderijen van het type Odoorn C. Dit type<br />

wordt eveneens gekenmerkt door een draagconstructie<br />

die buiten de wanden is geplaatst.<br />

Daarnaast komen soms stijlen aan de binnenzijde<br />

van de wand voor. De wand is vaak<br />

deels ingegraven. De lengte varieert van 18<br />

tot 21 m. De breedte is over het algemeen 5 m.<br />

De plattegrond is rechthoekig van vorm,<br />

VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

veelal met afgeronde hoeken. Dit gebouwtype<br />

wordt tussen 700 en 900 na Chr gedateerd.<br />

7<br />

Gebouwen van het type Deventer 3 dateren<br />

uit de periode 800 - 850, met een uitloop tot<br />

ongeveer 900. De sterke gelijkenis met de<br />

plattegronden van het type Odoorn C doet<br />

een agrarische functie voor de gebouwen van<br />

het type Deventer 3 vermoeden. De afwijkende<br />

oriëntatie van gebouwen in duidelijk rurale<br />

contexten (oost-west) lijkt het belangrijkste<br />

verschil met de Deventer gebouwen, die<br />

overwegend noord-zuid zijn georiënteerd.<br />

De aanwezigheid van boerderijen wijst erop<br />

dat het onderzoeksgebied in deze periode een<br />

agrarisch karakter had. Deze gedachte wordt<br />

onderstreept door de ruime opzet van het<br />

gebied, het ontbreken van een systematisch<br />

verkavelingssysteem en het vrijwel ontbreken<br />

van importkeramiek.<br />

850-900: Functieverandering<br />

weerspiegeld in huisplattegronden<br />

Tussen 850 en 900 onderging het onderzoeksgebied<br />

een ingrijpende verandering in ruimtelijk<br />

en functioneel opzicht. Dat blijkt in de<br />

eerste plaats uit de aanleg van een structureel<br />

en systematisch verkavelingssysteem in het<br />

gehele onderzoeksgebied. De verkaveling<br />

bestond uit lange, smalle percelen, haaks op<br />

de IJssel. 8 De breedte van de individuele<br />

percelen varieerde van 9,5 m tot 11,5 m.<br />

2<br />

33<br />

Opvallend is dat deze verkaveling grotendeels<br />

tot na de Middeleeuwen gehandhaafd<br />

bleef. De huidige Assenstraat en Polstraat,<br />

die tegenwoordig het onderzoeksgebied<br />

omsluiten, fungeerden waarschijnlijk als<br />

primaire assen binnen dit verkavelingssysteem<br />

(figuur 3). Bij archeologische onderzoeken<br />

in andere delen van de binnenstad kon<br />

eenzelfde verkavelingssysteem worden aangetoond.<br />

9 Daarnaast bleek dat deze percelering<br />

al bestond voordat de nederzetting aan<br />

het eind van de 9de eeuw werd omgeven door<br />

een aarden wal. Deze wal is vermoedelijk<br />

aangelegd naar aanleiding van een Vikingaanval<br />

in het jaar 882. De verandering in<br />

ruimtelijke structuur van het 9de-eeuwse<br />

Deventer was niet het gevolg van de bij deze<br />

aanval toegebrachte verwoestingen, maar<br />

moet door andere redenen zijn ingegeven.<br />

Op de nieuwe percelen werden geen grote<br />

boerderijachtige huizen van het type Deventer<br />

3 gebouwd, maar kleinere gebouwen.<br />

Deze gebouwen hebben een uit enkele rijen<br />

paalsporen opgebouwde, rechthoekige plattegrond.<br />

De breedte varieerde van 4,5 m tot 5<br />

m. Gemiddeld waren de huizen ongeveer 12<br />

m lang. Deze gebouwen worden tot het type<br />

Deventer 2 gerekend. Gebouwen van dit type<br />

kwamen in de tweede helft van de 9de eeuw<br />

en de eerste helft van de 10de eeuw op verschillende<br />

plaatsen in de nederzetting voor.<br />

Deze gebouwen verschillen qua afmetingen,<br />

OVERZICHT VAN DE BEKENDE PLATTEGRONDEN VAN HET TYPE DEVENTER 3.<br />

SAMENVATTING<br />

Op basis van de resultaten van vijf grotere opgravingen in het centrum van<br />

Deventer is een synthetiserend onderzoek uitgevoerd, dat zich met name<br />

richtte op de ruimtelijke en sociaal-economische aspecten in de ontwikkeling<br />

van vroegmiddeleeuwse nederzetting tot middeleeuwse stad. Het onderzoek<br />

leverde veel nieuwe inzichten op in het verstedelijkingsproces van Deventer.<br />

Dit artikel richt zich op de ontwikkelingen die de burgerlijke huizenbouw<br />

tussen ca. 800 en 1250 n. Chr. doormaakte, geplaatst in de historische context.<br />

Daarnaast wordt kort aangegeven hoe de resultaten zich verhouden tot een<br />

breder onderzoekskader.


A VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

3<br />

4<br />

DE DRIE HOOFDASSEN, DIE DE BASIS VORMDEN VOOR DE VERKAVELING<br />

VAN DE NEDERZETTING IN DE TWEEDE HELFT VAN DE 9DE EEUW,<br />

GEPROJECTEERD BINNEN DE OMWALLING UIT DE LATE 9DE EEUW.<br />

RECHTHOEKIGE HUISPLATTEGRONDEN VAN HET TYPE DEVENTER 2<br />

34<br />

opbouw en indeling dusdanig van die van<br />

Deventer type 3, dat een agrarische functie<br />

voor deze gebouwen niet erg waarschijnlijk is.<br />

Intern waren deze gebouwen waarschijnlijk<br />

in twee of meerdere ruimtes verdeeld (figuur<br />

4). Mogelijk werd een van de ruimtes<br />

gebruikt als ambachtelijk atelier of voor de<br />

opslag van handelswaar of voorraden. Een<br />

combinatie van beide functies is tevens<br />

mogelijk. De overige ruimtes hadden waarschijnlijk<br />

een woonfunctie. Omdat de gebouwen<br />

uit één verdieping bestonden, hadden zij<br />

ten hoogste een soort vliering ter beschikking<br />

voor de opslag van voorraden of andere<br />

goederen. Het is dan ook niet waarschijnlijk<br />

dat deze als pakhuizen of opslagplaatsen<br />

dienden.<br />

De aanleg van een systematische, bijna planmatige<br />

verkavelingsstructuur betekende een<br />

grote verandering in de ruimtelijke indeling<br />

en ordening van de nederzetting en vormde<br />

in feite een eerste stap in het verstedelijkingsproces.<br />

Het vroegstedelijke uiterlijk van<br />

de nederzetting werd verder versterkt door<br />

de bouw van kleine, rechthoekige huizen.<br />

Deze stonden op een gemeenschappelijke<br />

rooilijn aan een straat en fungeerden zowel<br />

als woning als werkplaats/opslagruimte.<br />

Hiermee begon de nederzetting Deventer<br />

zich in ruimtelijk en economisch opzicht te<br />

onderscheiden van het omringende platteland.<br />

Dat de agrarische component na 850 niet<br />

geheel uit de nederzetting verdween, blijkt<br />

uit de vondst van een plattegrond van een<br />

ander gebouwtype, namelijk het type<br />

Deventer 1 (figuur 5). Van dit type is tot op<br />

heden slechts een plattegrond bekend. Deze<br />

is opgegraven aan de rand van de nederzetting<br />

aan de Smedenstraat. 10 Dit gebouwtype is<br />

naar verhouding groot (9 m breed en minimaal<br />

16 m lang) en bestaat uit een dubbele<br />

palenrij. De hoeken van het gebouw zijn<br />

afgerond. Gezien de datering, die niet scherper<br />

is te stellen dan tussen 800 en 882, vormde<br />

dit type mogelijk een overgangsvorm tussen<br />

de typen Deventer 3 en Deventer 2.<br />

De veranderingen in de ruimtelijke opbouw<br />

en het uiterlijk van de nederzetting impliceren<br />

tegelijkertijd een verandering in de<br />

sociaal-economische structuur. De agrarische<br />

functie raakte meer op de achtergrond, terwijl<br />

de ambachtelijke en uitwisselings- of<br />

handelscomponent lijkt te zijn toegenomen.<br />

Dat kan onder meer worden afgeleid uit de<br />

gevonden resten van been- en ijzerbewerking.<br />

Daarnaast neemt het aandeel importkeramiek<br />

in deze periode sterk toe.


Deze veranderingen zullen ook hun weerslag<br />

hebben gehad op het zelfbeeld van de bewoners<br />

van het 9de-eeuwse Deventer. Het blijft<br />

nog onduidelijk of zij zichzelf anders<br />

beschouwden als de bewoners van het omliggende<br />

platteland. Het initiatief tot de functieverandering<br />

van Deventer ging waarschijnlijk<br />

uit van de vorst en kerkelijke instellingen.<br />

De toegenomen bevolkingsdichtheid en de<br />

toename van uitwisseling werkten mogelijk<br />

wel als katalysator voor de ontwikkeling van<br />

nieuwe organisatievormen zoals gilde-achtige<br />

structuren, naast de feodale gezagsverhoudingen.<br />

Deze nieuwe organisatievormen hadden<br />

vaak de vorm van een eedgenootschap,<br />

waarbij de leden elkaar een eed van trouw<br />

zworen en daarbij beloofden de gezamenlijke<br />

belangen van de leden (vaak handelaren) als<br />

één groep te beschermen. Door deze horizontale<br />

organisatiestructuren kon de hiërarchische<br />

gezagsstructuur met de landsheer in het<br />

gedrang komen. Dergelijke organisaties werden<br />

in de 9de eeuw daarom herhaaldelijk verboden.<br />

11 Vergelijkend onderzoek van Deventer<br />

met andere portes in het Schelde-, Maasen<br />

Rijngebied, die een vergelijkbare toename<br />

in activiteit vertoonden in deze periode, kan<br />

meer duidelijkheid geven over deze belangrijke<br />

stap in het verstedelijkingsproces. 12<br />

900-950: Geleidelijke overgang<br />

naar houtskeletbouw<br />

Vanaf 900 kwam een geleidelijke verandering<br />

in de constructiewijze van houten gebouwen<br />

op gang. Er verscheen een nieuw type plattegrond<br />

op het toneel. Gebouwen van dit type<br />

(type Deventer 6) bestonden nog maar gedeeltelijk<br />

uit ingegraven palen. Dat blijkt uit de<br />

relatief grote afstand tussen de gevonden<br />

paalsporen (figuur 6). Op deze palen was<br />

vermoedelijk een horizontale balk bevestigd,<br />

die de basis voor de wandconstructie vormde.<br />

De breedte van plattegronden van dit type<br />

was minimaal 4 m, de lengte bedroeg minimaal<br />

tussen 11,5 m en 13 m.<br />

Gebouwen van het type Deventer 6 dateren<br />

voornamelijk uit de eerste helft van de 10de<br />

eeuw, maar kwamen ook in de tweede helft<br />

van de 10de eeuw nog voor. Zij verschilden<br />

qua afmetingen weinig van zowel gebouwen<br />

van het type Deventer 2 als Deventer 4 (zie<br />

hieronder). De functie van deze gebouwen<br />

zal daarom waarschijnlijk niet wezenlijk verschillen<br />

van die van de voorgangers en opvolgers<br />

van dit type: een woning voor personen<br />

met een behoefte aan opslagcapaciteit, mogelijk<br />

gecombineerd met een ambachtelijke<br />

werkplaats.<br />

VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

5<br />

6<br />

DE ENIGE IN DEVENTER BEKENDE PLATTEGROND VAN HET TYPE DEVENTER 1.<br />

DE PLATTEGRONDEN TYPE DEVENTER 6 MARKEREN HET BEGIN VAN<br />

EEN GELEIDELIJKE OVERGANG NAAR HOUTSKELETBOUW.<br />

De ruimtelijke structuur van de nederzetting<br />

bleef in deze periode vrijwel ongewijzigd. De<br />

perceelsgrenzen bleven gehandhaafd. De aan<br />

het eind van de 9de eeuw aangelegde aarden<br />

verdedigingswal, vormde echter een belangrijk<br />

nieuw element. 13 Mogelijk vormden de<br />

omwalling van de nederzetting en, als gevolg<br />

hiervan, de uitbreiding van de geestelijke<br />

gemeenschap en de verplaatsing van de<br />

bisschopszetel naar Deventer, een belangrijke<br />

impuls voor de verdere ontwikkeling van de<br />

nederzetting en de handel. De omwalling<br />

speelde daarnaast een belangrijke rol in het<br />

verstedelijkingsproces. De wal vormde een<br />

duidelijke fysieke grens tussen de vroegstedelijke<br />

nederzetting en het omringende<br />

platteland.<br />

De plattegronden van het type Deventer 6<br />

vormen de eerste aanzet van de overgang van<br />

gebouwen met ingegraven staanders naar in<br />

houtskeletbouw uitgevoerde gebouwen. De<br />

overgang naar een meer arbeidsintensieve,<br />

technisch geavanceerdere bouwtechniek kan<br />

mogelijk worden gezien als gevolg van de<br />

toegenomen politieke en militaire stabiliteit<br />

na de aanleg van de omwalling.<br />

35<br />

950-1050: Grotere huizen<br />

in houtskeletbouw<br />

Vanaf 950 kwam met de introductie van<br />

gebouwen van het nieuwe type Deventer 4 de<br />

ontwikkeling van de houtskeletbouwtechniek<br />

volledig op gang. De dragende constructie<br />

was opgenomen in de wanden van het<br />

gebouw in de vorm van een stijf houtskelet.<br />

Het geheel rustte op een raamwerk van horizontale<br />

balken, dat direct op de lemen vloer<br />

van het gebouw lag. Deze vakwerk- of houtskeletbouw<br />

maakte het mogelijk om gebouwen<br />

met meerdere verdiepingen te bouwen.<br />

Het subtype Deventer 4A is wat betreft constructie<br />

identiek aan type 4, met de uitzondering<br />

dat gebouwen van dit type geheel of<br />

gedeeltelijk waren onderkelderd (figuur 7).<br />

De gebouwen van dit subtype bestonden dus<br />

altijd uit minimaal twee verdiepingen, aangenomen<br />

dat zich op de begane grond ook een<br />

verdieping bevond. Op basis van de sporen<br />

van gebouwen van het type Deventer 4A kan<br />

worden vastgesteld dat de breedte van deze<br />

gebouwen varieerde van 4,2 m tot 5,2 m. De<br />

lengte kon tussen 11,5 m en 14,5 m bedragen.<br />

De nieuwe bouwtechnieken maakte het<br />

mogelijk het beschikbare bruto vloeroppervlak<br />

per gebouw aanzienlijk te vergroten. Dat


A VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

geldt zeker voor het onderkelderde type<br />

Deventer 4A. Deze gebouwen hadden waarschijnlijk<br />

in de eerste plaats een functie als<br />

woonhuis voor kooplieden of personen met<br />

grondbezit buiten de stad, mogelijk gecombineerd<br />

met een ambachtelijke werkplaats. Dat<br />

de bewoners van deze gebouwen tot de sociale<br />

elite moeten hebben behoord, blijkt uit de<br />

vondst van meerdere bekervormige kacheltegels,<br />

afkomstig van lemen kachelovens. 14<br />

Gebouwen van het type Deventer 4 kwamen<br />

zeker tot 1250 voor. Waarschijnlijk werd dit<br />

type pas verdrongen na de introductie van<br />

baksteen als grootschalig toegepast bouwmateriaal.<br />

Opvallend is dat de onderkelderde<br />

variant na 1050 nauwelijks meer voor lijkt te<br />

komen. Mogelijk bestaat er een verband tus-<br />

7<br />

8<br />

PLATTEGRONDEN VAN<br />

ONDERKELDERDE HOUTEN<br />

HUIZEN VAN HET TYPE<br />

DEVENTER 4A.<br />

OP DE ACHTERERVEN<br />

BEVONDEN ZICH KLEINE<br />

GEBOUWTJES IN HOUT-<br />

SKELETBOUW VAN HET<br />

TYPE DEVENTER 5,<br />

VERMOEDELIJK MET<br />

EEN AMBACHTELIJKE<br />

FUNCTIE.<br />

sen het verdwijnen hiervan en de opkomst<br />

van grote tufstenen woonhuizen na 1050.<br />

De introductie van houtskeletgebouwen van<br />

het type Deventer 4 en Deventer 4A vormt<br />

een belangrijke aanwijzing voor een toenemende<br />

specialisatie op het gebeid van de<br />

handel. In de kelder van een van de gebouwen<br />

zijn resten aangetroffen die op de opslag van<br />

een grote hoeveelheid graan wijzen. Aanwijzingen<br />

voor ambachtelijke activiteiten<br />

bestaan onder andere uit het voorkomen van<br />

kleine bijgebouwtjes van het type Deventer 5<br />

(figuur 8). De gebouwen van dit type vervulden,<br />

gezien het voorkomen van een haardplaats,<br />

mogelijk een functie als smelterij,<br />

stokerij of brouwerij. De aanwezigheid van<br />

haarden in deze relatief kleine gebouwtjes<br />

36<br />

sluit in ieder geval een opslagfunctie uit.<br />

Uit de archeologische data komt in de periode<br />

tussen 950 en 1050 voor het eerst een sociale<br />

groep naar voren, die zichzelf duidelijk profileert<br />

als lokale elite. Zij bewoonden grote<br />

houten huizen, die waarschijnlijk uit meerdere<br />

verdiepingen bestonden. Een deel van<br />

deze gebouwen werd verwarmd met luxe<br />

verwarmingssystemen, die in deze periode<br />

verder vooral in versterkingen en kloosters<br />

worden aangetroffen. Terwijl de economische<br />

activiteiten in de nederzetting als geheel zich<br />

steeds meer toespitsen op handel en ambacht,<br />

is op perceelsniveau een zekere specialisatie<br />

waarneembaar. Dat blijkt onder meer uit het<br />

feit dat bijgebouwen met een ambachtelijke<br />

functie nooit op hetzelfde perceel lagen als<br />

een onderkelderd houten gebouw met een<br />

opslagfunctie.<br />

Na 1050: grote gebouwen van tufsteen<br />

Vanaf 1050 wordt het stedelijke karakter van<br />

Deventer verder versterkt door de bouw van<br />

grote tufstenen gebouwen. In het onderzoeksgebied<br />

zijn in totaal de resten van acht<br />

van dergelijke gebouwen aangetroffen. Ook<br />

buiten het onderzoeksgebied bestaan aanwijzingen<br />

voor burgerlijke tufsteenbouw.<br />

Typologisch zijn deze gebouwen in twee<br />

groepen onder te verdelen.<br />

De gebouwen van het type Deventer 7 zijn<br />

vrijwel vierkant van opzet. De muurdiktes<br />

bedragen tussen 0,60 m en bijna 1 m. De<br />

afmetingen van de gebouwen variëren sterk<br />

van 5,50 bij 5 m tot bijna 8 bij 8,50 m (figuur<br />

9). Gebouwen van het type Deventer 8 daarentegen<br />

zijn langgerekter en rechthoekig van<br />

opzet (figuur 10). Bij deze gebouwen variëren<br />

de afmetingen van bijna 10 m bij 6 m tot 22<br />

m bij 6 m. De afmetingen zijn niet de belangrijkste<br />

criteria bij de toewijzing aan een type,<br />

maar de opzet van de plattegrond is hierin<br />

bepalend. De onderste verdieping van beide<br />

typen gebouwen was over het algemeen verdiept<br />

aangelegd als souterrain. Waarschijnlijk<br />

bestonden deze gebouwen uit meerdere<br />

verdiepingen.<br />

Gebouwen van de typen Deventer 7 en 8 werden<br />

waarschijnlijk kort na 1050 geïntroduceerd.<br />

Na de 12de eeuw lijkt het type Deventer 7<br />

niet meer voor te komen. Enkele gebouwen<br />

van dit type werden, nadat zij in de 12e eeuw<br />

door brand waren verwoest, vervangen door<br />

type Deventer 8. Gebouwen van dit laatste<br />

type functioneerden waarschijnlijk tot ver na<br />

de 13de en 14de eeuw, waarin het gebruik van<br />

baksteen steeds algemener werd.


Stenen gebouwen met een vierkante of rechthoekige<br />

plattegrond zijn in deze periode geen<br />

onbekend verschijnsel in Noordwest-Europa.<br />

We kennen ze onder meer uit Trier, Mainz en<br />

Rosheim (figuur 11). 15 Over het algemeen<br />

bestaan zij uit minimaal drie bouwlagen.<br />

Aangenomen wordt dat de begane grond en<br />

het souterrain een functie als opslagruimte<br />

hadden, terwijl de eerste verdieping als<br />

woonruimte fungeerde. Deze gebouwen moeten<br />

een zeker weerbaar karakter hebben uitgestraald,<br />

hetzij praktisch, hetzij symbolisch.<br />

Het bij de bouw gebruikte tufsteen is waarschijnlijk<br />

grotendeels afkomstig uit de voormalige<br />

Romeinse steden zoals Xanten.<br />

Daarnaast werd ook tufsteen in de voormalige<br />

Romeinse mijnen in het Eifelgebied<br />

gewonnen. 16 In deze periode moet er sprake<br />

zijn geweest van een aanzienlijke aanvoer van<br />

tufsteen als bouwmateriaal, niet zozeer voor<br />

burgerhuizen maar vooral voor de bouw van<br />

een imposante bisschoppelijke palts op enige<br />

honderden meters ten noorden van het<br />

onderzoeksgebied. Deze palts diende, behalve<br />

als tweede residentie van de bisschop van<br />

Utrecht, voornamelijk als uitvalsbasis voor<br />

zijn plaatselijke vertegenwoordiger. Mogelijk<br />

hangt deze bouwactiviteit samen met het<br />

verkrijgen van belangrijke rechten in Deventer<br />

door de bisschop. In deze context komen de<br />

lokale bisschoppelijke ministerialen (in de<br />

hoedanigheid van handelaar, grootgrondbezitter<br />

of beide) in aanmerking als initiatiefnemers<br />

tot de bouw van deze stenen gebouwen.<br />

Zij beschikten blijkbaar over voldoende<br />

invloed en financiële middelen om op eigen<br />

initiatief stenen woningen op te trekken.<br />

Vanwege hun positie als bisschoppelijke<br />

functionarissen hadden zij toegang tot<br />

invloedrijke functies, zoals die van bisschoppelijk<br />

domeinbeheerder. Tegen de achtergrond<br />

van de investituurstrijd is het juist<br />

deze groep die haar invloed aanwend om<br />

gemeenschappelijke belangen als collectief<br />

veilig te stellen. In andere steden, zoals in<br />

Trier en Kamerijk, treedt deze groep in de<br />

11de eeuw steeds meer naar voren als militaire<br />

en bestuurlijke elite. 17 Deze collectieven<br />

kenmerkten zich door een eigen, horizontale<br />

organisatiestructuur en kwamen waarschijnlijk<br />

voort uit soortgelijke collectieven die ook<br />

al in de 9de eeuw bestonden. Daarbij kwam<br />

het regelmatig tot conflicten met de landsheer,<br />

veelal de lokale bisschop.<br />

Een historische aanwijzing voor de aanwezigheid<br />

van een dergelijke georganiseerde<br />

groep in Deventer stamt uit 1116, toen de<br />

lokale bisschoppelijke ministerialen bij een<br />

VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

Tufsteen muurwerk<br />

Uitbraakspoor<br />

Reconstructie<br />

Grens opgravingsput<br />

<br />

DIT VOORBEELD<br />

VAN EEN GEBOUW<br />

UIT DE 12DE EEUW<br />

IN ROSHEIM (FR.)<br />

GEEFT EEN INDRUK<br />

VAN HET UITERLIJK<br />

VAN GEBOUWEN<br />

VAN HET TYPE<br />

DEVENTER 7 EN 8.<br />

37<br />

9<br />

DE PLATTEGRONDEN<br />

VAN DE TUFSTENEN<br />

GEBOUWEN VAN HET<br />

TYPE DEVENTER 7<br />

ZIJN MIN OF MEER<br />

VIERKANT VAN VORM.<br />

0<br />

PLATTEGRONDEN VAN<br />

HET TYPE DEVENTER 8<br />

ZIJN RECHTHOEKIG<br />

VAN VORM.


A VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

conflict tussen bisschop Godebald (1114 - 1127)<br />

en keizer Hendrik V (1081 - 1125) de zijde van<br />

de laatste kozen. Waarschijnlijk maakten in<br />

de 12de eeuw ook welgestelde, vrije handelaren<br />

deel uit van deze groep. Uit de archeologische<br />

en historische bronnen komen hiermee<br />

de eerste aanwijzingen naar voren van<br />

een maatschappelijke groep, met een eigen<br />

organisatievorm, en als zodanig naar buiten<br />

trad. Deze groep streefde naar een autonomie<br />

positie. Dit collectieve zelfbewustzijn en het<br />

daaruit voortvloeiende streven naar autonomie<br />

zijn belangrijke factoren in het mentale<br />

verstedelijkingsproces. Dit proces zette zich<br />

voort in de 12de een 13de eeuw, waarin uit de<br />

geschreven bronnen een toenemende autonome,<br />

bestuurlijke invloed van ministerialen<br />

en vrije burgers naar voren komt. Deze vond<br />

zijn weerslag bijvoorbeeld in de vorm van de<br />

instelling van een schepenraad. 18<br />

Conclusie<br />

Het onderzoek op basis van de analyse resultaten<br />

van meerdere oude opgravingen heeft<br />

belangrijke nieuwe inzichten opgeleverd<br />

over het ontstaan en de ontwikkeling van de<br />

ruimtelijke ordening en de sociaal-economische<br />

structuur van Deventer in de Vroege en<br />

Volle Middeleeuwen in relatie tot het verstedelijkingsproces.<br />

Ten eerste kan nu een integraal<br />

en systematisch beeld worden gegeven<br />

van de ontwikkelingen in de wooncultuur<br />

van de (vroeg)stedelijke fase in de periode<br />

800-1250. De, grotendeels nieuwe inzichten<br />

in de ruimtelijke indeling en het functionele<br />

gebruik van de nederzetting en de veranderingen<br />

die daarin in de loop der tijd optraden<br />

zijn van grote waarde bij de voorbereiding<br />

van toekomstige opgravingen in de binnenstad<br />

en bepalen voor een groot deel de vraagstellingen<br />

en daaraan gekoppelde onderzoeksmethoden<br />

met betrekking tot deze<br />

periode.<br />

Gezien in het bredere kader van het urbanisatieproces<br />

van Deventer gedurende de Middeleeuwen<br />

is een duidelijke samenhang aan te<br />

wijzen tussen het fysieke proces van verstedelijking,<br />

waarbij de nederzetting een steeds<br />

uitgesprokener stads uiterlijk kreeg, en het<br />

mentale verstedelijkingsproces van (een deel<br />

van) haar inwoners, die zichzelf steeds meer<br />

als aparte maatschappelijke groep gingen<br />

beschouwen en zich als zodanig profileerden.<br />

Hieruit kwam op verschillende momenten<br />

gedurende dit mentale proces een streven<br />

naar autonomie naar voren, dat geleidelijk<br />

steeds meer voet aan de grond kreeg en in het<br />

begin van de 13de eeuw resulteerde in de<br />

instelling van een stadsbestuur dat in ieder<br />

geval voor een deel bestond uit vrije burgers.<br />

Vergelijkbare processen zijn historisch en<br />

archeologisch waarneembaar in vroeg-urbane<br />

centra elders in Noordwest-Europa. 19 De<br />

vraag blijft nog hoe de wisselwerking tussen<br />

het fysieke en mentale deel van het verstedelijkingsproces<br />

werkte: werd de mentaliteitwijziging<br />

van de inwoners ingegeven door<br />

veranderingen in hun fysieke omgeving of<br />

juist omgekeerd?<br />

Uit de gegevens van het onderzoek blijkt in<br />

ieder geval dat essentiële stappen in het<br />

verstedelijkingsproces hun weerslag vinden<br />

in de bodem en dat de mentaliteitswijziging<br />

van de inwoners van Deventer voor een deel<br />

38<br />

wordt weerspiegeld in de veranderingen in<br />

de huisbouwtradities. Het proces van verstedelijking<br />

is in het onderzoeksgebied archeologisch<br />

traceerbaar in de vorm van enkele<br />

cruciale functionele en ruimtelijke veranderingen,<br />

zoals de aanleg van een systematische<br />

verkaveling, verdichting van de bebouwing,<br />

een diversificatie van het economische spectrum,<br />

waarbij de agrarische component<br />

steeds verder afneemt ten opzichte van<br />

ambachten en handel, en de ontwikkeling<br />

van stedelijk gebouwtypen, opgetrokken in<br />

houtskeletbouw of natuursteen. Daarbij moet<br />

ook de invloed van de aanleg van een omwalling<br />

niet worden vergeten. Deze stappen lijken<br />

in het middeleeuwse verstedelijkingsproces<br />

in Noordwest-Europa geen vaststaand chronologisch<br />

traject te kennen. Dat wil zeggen<br />

dat dezelfde stap in verschillende centra op<br />

een ander moment kan worden gezet. In<br />

vergelijking tot andere vroegstedelijke centra<br />

start het urbanisatieproces in Deventer relatief<br />

vroeg. Vergelijkend onderzoek met bijvoorbeeld<br />

Utrecht, Nijmegen, Maastricht of<br />

contemporaire centra in het Duitse Rijnland<br />

kan mogelijk uitwijzen of er groepen van<br />

centra zijn waar het verstedelijkingsproces<br />

synchroon verliep, of dat ieder centrum een<br />

eigen tijdspad volgde.<br />

1 Mittendorff, 2007.<br />

2 Bij veel onderzoeken betrof het een vrij kleine<br />

waarneming, die voor het grootste deel zijn<br />

beschreven door de Deventer tekenleraar<br />

Alex Dorgelo (1888-1963): Dorgelo, z.j.<br />

De onderzoeken, die wel in meer of mindere<br />

mate werden uitgewerkt, zijn in het onderzoek<br />

betrokken, zie noot 3 t/m 6.<br />

<br />

DEZE AQUAREL DOOR<br />

ALEX DORGELO UIT 1948<br />

VERBEELDT DE OPGRAVING<br />

VAN EEN TUFSTENEN<br />

GEBOUW VAN HET TYPE<br />

DEVENTER 8 AAN DE<br />

POLSTRAAT.


3 Dit onderzoek werd nooit uitgewerkt en de<br />

documentatie en geborgen vondstmateriaal<br />

raakten verspreid over verschillende instanties.<br />

Zie hiervoor Bartels, 2004, 14-15.<br />

4 Dit onderzoek maakte deel uit van het<br />

onderzoeksproject ‘De urbanisatie van Nederlandse<br />

rivierengebeid tijdens de Middeleeuwen’. Doel van<br />

dit project was om door combinatie van onderzoeksgegevens<br />

uit vier steden (Tiel, Dordrecht,<br />

Nijmegen en Deventer) de ontwikkeling van ieder<br />

van deze steden afzonderlijk in hoofdlijnen te<br />

beschrijven. Daarnaast was het de bedoeling om<br />

deze vier steden onderling te vergelijken, gezien<br />

in een algemener kader van urbanisatie (Sarfatij,<br />

1999, 15-17). Delen van het onderzoek aan het<br />

Burseplein werden uitgewerkt en gepubliceerd.<br />

Een korte beschrijving van de laat-middeleeuwse<br />

sporen en het vondstmateriaal uit de beerputten<br />

werd gepubliceerd (Clevis & Kottman, 1989).<br />

Een groot deel van het vondstmateriaal uit de<br />

beerputten is tevens gepubliceerd in Bartels, 1999.<br />

5 Beide onderzoeken werden kort beschreven<br />

door de opgravingsleider: Lubberding, 1991.<br />

6 Van dit onderzoek verscheen een volledige<br />

basisrapportage: Spitzers, 2000.<br />

7 Huijts, 1992, 149-160.<br />

8 Het zuidoostelijke deel van het onderzoeksgebied<br />

vormt hierop een uitzondering. Omdat de<br />

Polstraat hier een bocht maakt in noordelijke<br />

richting, zijn de percelen in deze bocht meer<br />

oost-west georiënteerd. De bocht in de straat is<br />

waarschijnlijk het gevolg van het natuurlijk<br />

reliëf ter plaatse.<br />

9 Vermeulen, Nalis & Havers, 2006, 53-59.<br />

10 Vermeulen, Nalis & Havers, 2006, 33.<br />

11 Akkerman, 1962, 418-419.<br />

12 Mittendorff, 2007, 278; vgl. ook Verhulst,<br />

1999, 44-67.<br />

13 Bartels, 2006a, 64-65.<br />

14 Mittendorff, 2008, 124-128.<br />

15 Wiedenau, 1983, 166-169; 253-256; 215-217.<br />

16 Bartels, 2006b, 22.<br />

17 Künzel, 1997, 171.<br />

18 Benders, 2004, 43.<br />

19 Zie ondermeer Laleman & Raveschot,<br />

1991, 217-218 (Gent) en Künzel, 1997,<br />

149-222 (Sint-Truiden, Trier en Kamerijk).<br />

Literatuur<br />

– Akkerman, J.B., 1961. Het koopmansgilde<br />

van Tiel omstreeks het jaar 1000, Tijdschrift<br />

voor Rechtsgeschiedenis 30, 407-471.<br />

– Bartels, M.H., 1999. Steden in Scherven. Vondsten<br />

uit beerputten in Deventer, Dordrecht Nijmegen<br />

en Tiel (1250-1900), Zwolle/Amersfoort.<br />

– Bartels, M.H., 2004. Professor Van Giffen in<br />

Deventer. Een historisch verslag van de eerste<br />

systematische archeologische stadskernonderzoek<br />

in 1948, in: E. Kleeman (et. al.) (red.),<br />

VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

De onderste steen. Essays over de cultuurgeschiedenis<br />

van Deventer. Liber amoricum<br />

voor Hans Magdelijns, Deventer, 10-17.<br />

– Bartels, M.H., 2006a. De wal tegen de Vikingen<br />

om middeleeuws Deventer Archeologisch en<br />

historisch onderzoek naar wal en stadsmuren<br />

(850-1900) en een vergelijking met andere vroegmiddeleeuwse<br />

omwalde nederzettingen, Deventer<br />

(Rapportages Archeologie Deventer 18).<br />

– Bartels, M.H., 2006b. Tufsteen, duyfsteen, dufsteen;<br />

handel, bouw en sloop in harde bouwmaterialen<br />

in middeleeuws Deventer, in: H. De Beer,<br />

C. Hogenstijn & D. Webbink (red.), Aan<br />

weerszijden van de IJssel; liber amicorum<br />

aangeboden aan Henk Nalis ter gelegenheid<br />

van zijn afscheid als archivaris van de<br />

gemeente Deventer, Deventer, 21-30.<br />

– Benders, J.F., 2004. Bestuursstructuur en<br />

schriftcultuur. Een analyse van de bestuurlijke<br />

verschriftelijking in Deventer tot het eind van<br />

de 15de eeuw, Kampen.<br />

– Clevis, H. & J. Kottman, 1989. Weggegooid<br />

en teruggevonden. Aardewerk en glas uit Deventer<br />

vondstcomplexen 1375-1750, Kampen.<br />

– Dorgelo, A., z.j. Opgravingen in Deventer<br />

1933-1959 (ongepubliceerd handschrift in<br />

twee delen).<br />

– Huijts, C.S.T.J., 1992. De voor-historische<br />

boerderijbouw in Drenthe. Reconstructiemodellen<br />

van 1300 vóór tot 1300 na Chr., Arnhem.<br />

– Künzel, R., 1997. Beelden en zelfbeelden<br />

van middeleeuwse mensen. Historisch - antropologische<br />

studies over groepsculturen in de<br />

Nederlanden, 7de - 13de eeuw, Nijmegen.<br />

– Laleman, M.C. & P. Raveschot, 1991.<br />

Inleiding tot de studie van de woonhuizen in<br />

Gent, periode 1100-1300, de kelders, Brussel.<br />

– Lubberding, H.H.J., 1991. Enkele koopmanshuizen<br />

in de Vrije Keizerlijke (Hanze)stad<br />

Deventer, in: Westerheem XL-4, 156-164.<br />

39<br />

<br />

– Mittendorff, E.S., 2007. Huizen van Heren.<br />

Archeologisch onderzoek naar het proces van<br />

verstedelijking en de vorming van een stedelijke<br />

elite in het Polstraatkwartier van Deventer,<br />

ca. 800 - 1200, Deventer (Rapportages<br />

Archeologie Deventer 20).<br />

– Mittendorff, E.S., 2008. Heteluchtverwarming<br />

in huizen van de vroegstedelijke elite in de 11de<br />

eeuw in Deventer (NL), in : L. Henderickx<br />

& N. Mees (red.), Archaeologia Mediaevalis,<br />

Archeologie van de Middeleeuwen en de<br />

Moderne Tijden in België en aangrenzende<br />

gebieden 31, Namen.<br />

– Sarfatij, H., 1999. Stad, archeologie en afval,<br />

in: M.H. Bartels, 1999. Steden in Scherven.<br />

Vondsten uit beerputten in Deventer, Dordrecht<br />

Nijmegen en Tiel (1250-1900),<br />

Zwolle/Amersfoort.<br />

– Spitzers, T.A., 2000. Archeologisch onderzoek<br />

Polstraat 69/71 te Deventer 1998-1999. 1100 jaar<br />

bouwen en leven in de Polstraat, BAAC basisrapportage<br />

(BAAC-rapport 99.006), Deventer.<br />

– Verhulst, A., 1999. The rise of cities in<br />

Northwest Europe, Cambridge.<br />

– Vermeulen, B., H. Nalis & G. Havers, 2006.<br />

Razende mannen, onrustige vrouwen. Archeologisch<br />

onderzoek naar de vroegmiddeleeuwse nederzetting,<br />

een adellijke hofstede en het St. Elisabethsgasthuis<br />

te Deventer, Deventer (Rapportages<br />

Archeologie Deventer 17).<br />

– Wiedenau, A., 1983. Katalog der romanischen<br />

Wohnbauten in westdeutschen Städten und<br />

Siedlungen (ohne Goslar und Regensburg),<br />

Tübingen.<br />

E.S. MITTENDORFF is projectleider<br />

archeologie gemeente Deventer.<br />

OPEN DAG OP<br />

DE OPGRAVING VAN<br />

PROF. DR. A.E. VAN<br />

GIFFEN AAN DE<br />

POLSTRAAT IN 1948,<br />

WAAR DE RESTEN<br />

VAN EEN TUFSTENEN<br />

GEBOUW VAN HET<br />

TYPE DEVENTER 7<br />

ZICHTBAAR ZIJN.


M MONUMENTENZORG T.G. NIJLAND EN R.P.J. VAN HEES<br />

Tufsteen<br />

Onder de stenen die als eerste<br />

ingevoerd werden, was tufsteen<br />

uit de Duitse Eifel,<br />

samen met Drachenfels trachiet<br />

uit het Zevengebergte<br />

en noorden daarvan en enig rood zandsteen<br />

uit de stroomgebieden van Main en Weser.<br />

De namen waarmee de verschillende Rijnlandse<br />

tufstenen aangeduid worden – Römer,<br />

Weiberner/Hohenleie, Ettringer/Hasenstoppler<br />

en Riedener tuf – duiden hun lokale herkomst<br />

aan en zeggen niets over hun (al dan<br />

niet overeenkomstige) eigenschappen. Tufstenen<br />

vertonen aanzienlijke variatie, ook binnen<br />

één en hetzelfde type. Allen zijn macroporeuze<br />

gesteenten met een variabele hoeveelheid<br />

puimsteen en gesteentefragmenten in een<br />

fijnkorrelige matrix die oorspronkelijk uit<br />

vulkanisch glas bestond. In alle Eifel tufsoorten<br />

is dit glas omgezet naar zeolieten.<br />

De Römer tuf is afkomstig van de versteende<br />

asstromen en -wolken van de uitbarsting van<br />

de Laacher Seevulkaan 11.900 jaar geleden.<br />

In oudere literatuur werd ze ook aangeduid<br />

als duifsteen, trastuf, lapillituf of Andernach<br />

tuf.Weiberner en Ettringer tuf worden in de<br />

oudere geologische literatuur te samen wel<br />

aangeduid als selbergitische tuf. Deze tufsoorten<br />

bevatten het mineraal leuciet, en zijn<br />

versteende asafzettingen uit het aanzienlijk<br />

oudere Rieden vulkaancomplex. Hohenleie<br />

(Hohen Ley, Hochlei) is een variëteit van Weiberner<br />

tuf, Hasenstoppler van de Ettringer.<br />

Oorspronkelijk gebruik van<br />

tufsteen in Nederland<br />

Het gebruik van tufsteen als bouwsteen gaat<br />

in Nederland terug tot de Romeinse tijd.<br />

Dezelfde tuf, niet voor niets als Römer tuf<br />

aangeduid, wordt opnieuw gebruikt in de<br />

romaanse periode, van de 10e tot in de 13e<br />

eeuw. Het gebruik is vrij beperkt in het oosten<br />

(Twenthe) en zuidoosten (Limburg),<br />

maar uitgebreid in de rest van het land.<br />

Römer tuf was het meest gangbare type<br />

natuursteen in die periode en werd zowel primair<br />

als secundair verwerkt. De resten van<br />

de vroeg 11e eeuwse romaanse Dom van<br />

Utrecht, gewijd in 1023 door bisschop<br />

Adelbold zijn van Römer tuf, en materiaal<br />

van deze Dom werd opnieuw gebruikt voor<br />

40<br />

Vulkanische tufsteen, in het<br />

bijzonder die varianten die door<br />

de vorming van zeolieten<br />

versteend zijn, zijn als bouwsteen<br />

in veel landen gebruikt, waaronder<br />

Bulgarije, Hongarije,<br />

Duitsland, Griekenland, Italië,<br />

Mexico, Roemenië en de VS.<br />

In Nederland, met haar geringe<br />

hoeveelheid landseigen natuursteen,<br />

werd natuursteen<br />

traditioneel geïmporteerd,<br />

in het bijzonder uit<br />

Duitsland en België.<br />

uit de Eifel TOEPASSINGEN<br />

IN NEDERLAND<br />

1<br />

RESTANTEN RÖMER TUF<br />

IN BAKSTEENMETSELWERK<br />

AAN DE LAURENTIUSKERK<br />

TE BAFLO.<br />

FOTO AUGUSTUS 2004<br />

de gothische Dom, waarvan de 1e steen<br />

gelegd werd in 1254 door bisschop Henry<br />

van Vianden.<br />

Ook aan de 11e eeuwse kapittelkerken van<br />

bisschop Bernold (Jans- en Pieterskerk in<br />

Utrecht, Lebuïnus in Deventer) werd op<br />

grote schaal tufsteen verwerkt, soms van<br />

opmerkelijke lengte, tot 92 cm aan de<br />

Pieterskerk. Het materiaal werd ook benut<br />

voor vele minder prominente kerken, zoals<br />

de vele romaanse dorpskerken in Groningen<br />

(figuur 1) en kerken in de Hollanden. Ook<br />

verdedigingswerken, zoals de Burcht in<br />

Leiden, een van oorsprong 12e eeuws chateau-en-motte,<br />

en profane gebouwen, zoals<br />

het oudste overlevende van oorsprong stenen<br />

huis in Nederland, de Proosdij in Deventer<br />

(figuur 2), werden (deels) opgetrokken uit tufsteen,<br />

net als verschillende andere vroegmiddeleeuwse<br />

huizen zoals Putruwiel, Lichtenberg<br />

en Drakenburg in Utrecht. In de<br />

zuidelijke Nederlanden is (secundair) Römer<br />

tuf gebruikt voor enkele romaanse of vroeggothische<br />

kerken in Belgisch Limburg, en in<br />

steden die ooit over het Zwin bevaarbaar


waren, zoals Brugge en Damme. Behalve als<br />

bouwsteen werd de Römer tuf ook gebruikt<br />

voor grafkisten, zoals in de Jans- en<br />

Nicolaaskerk in Utrecht en de verder van tuf<br />

gespeende St. Servaes in Maastricht. Vanaf<br />

het begin van de 13e eeuw werd de Römer<br />

tuf uit de markt geduwd door lokaal geproduceerde<br />

baksteen en andere natuursteensoorten.<br />

De vele tollen op de Rijn waren hier voor<br />

een deel debet aan. In sommige plaatsen<br />

werd Römer echter nog geruime tijd (her)gebruikt.<br />

Begin 15e eeuw, tot in de 16e eeuw, wordt<br />

opnieuw tufsteen uit de Eifel toegepast. Het<br />

gaat nu om Weiberner tuf, in het bijzonder<br />

de fijnkorrelige variëteit daarvan, Hohenleie.<br />

Deze steen laat zich zeer fijn en fraai bewerken,<br />

zoals onder andere begin 15e eeuwse<br />

kraagstenen hoog in het koor van de Leidse<br />

Pieterskerk (figuur 3) en in de St. Jan in<br />

’s-Hertogenbosch (nu in de bouwloods)<br />

getuigen. Ook hogels op de luchtbogen van<br />

de St. Jan, een muuraltaar in de St. Maarten<br />

in Zaltbommel en de blindtraceringen in de<br />

pandhof van de Dom in Utrecht zijn uit deze<br />

tuf vervaardigd. Het gebruik was echter niet<br />

tot bouwbeeldhouwkunst beperkt. De Weiberner<br />

werd ook voor parement gebruikt, bijvoorbeeld<br />

aan de OLV kerk in Zwolle en verschillende<br />

kerktorens, waaronder de Grote<br />

Kerk in Dordrecht. Veel later, 2e helft 19e<br />

eeuw – begin 20e eeuw werd de Weiberner<br />

opnieuw geïntroduceerd, als restauratiesteen<br />

VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

2<br />

SAMENVATTING<br />

Tufsteen uit het Duitse Eifelgebied (Römer, Weiberner/ Hohenleie, Ettringer/<br />

Hasenstoppler tuf) is in Nederland op grote schaal gebruikt als bouwsteen. In<br />

deze bijdrage wordt een overzicht gegeven van dit gebruik en ingegaan op de<br />

behoefte aan geschikte vervangende stenen, in het bijzonder voor de Römer tuf.<br />

en voor nieuwbouw. In deze periode werd<br />

ook de Ettringer tuf voor het eerst geïntroduceerd.<br />

Ook de Ettringer, en haar variant Hasenstoppler,<br />

werden zowel voor nieuwbouw als<br />

restauratie gebruikt. Dat laatste ondermeer<br />

bij de Grote Kerk, Dordrecht (jaren ’20 en<br />

1953-1966), de St. Stevenskerk in Nijmegen<br />

(afgerond 1969), de Bovenkerk in Kampen<br />

(1958-1972) en als bekleding van de door<br />

Verlaan na de oorlog ontworpen toren van<br />

de Eusebiuskerk in Arnhem (1959-1964).<br />

Opmerkelijk genoeg heeft veel van de Ettringer<br />

tuf gebruikt in restauraties zich veel<br />

slechter gehouden dan de Ettringer die eind<br />

19e, begin 20e eeuw voor nieuwbouw<br />

gebruikt is. Voorbeelden van nieuwbouwgevels<br />

uit die periode in Ettringer tuf zijn<br />

ondermeer de toren van het stadhuis in<br />

Rotterdam (1916), het Rijnlandhuis in Utrecht<br />

(1920) en de KAS bank in Amsterdam (1932).<br />

In dezelfde periode werd Ettringer tuf ook<br />

veel gebruikt voor kleine bouwelementen (hoekblokken,<br />

dorpels, ornamenten) in gevels die<br />

RÖMER TUF TE SAMEN<br />

MET DRACHENFELS<br />

TRACHIET AAN DE GEVEL<br />

VAN HET OUDSTE<br />

STEENHUIS IN NEDERLAND,<br />

DE PROOSDIJ AAN DE<br />

SANDRASTEEG IN<br />

DEVENTER.<br />

FOTO OKTOBER 2004<br />

BEGIN 15E EEUWSE<br />

KRAAGSTEEN UIT<br />

WEIBERNER TUF<br />

(HOHENLEI) IN HET<br />

KOOR VAN DE<br />

PIETERSKERK<br />

TE LEIDEN.<br />

FOTO MAART 2005<br />

41<br />

3<br />

verder in rood baksteenmetselwerk zijn<br />

opgetrokken. Deze toepassing is wijd verbreid:<br />

de huizen aan Lange Nieuwstraat 40-<br />

42 in Utrecht en verschillende panden aan<br />

de Hoogehuisstraat in Eindhoven (laat jaren<br />

’30, figuur 4) tonen deze combinatie. Dezelfde<br />

combinatie wordt weer toegepast in de jaren<br />

’50, bijvoorbeeld aan de Rabobank in Ruurlo<br />

(1953), de gesloopte Rabobank in de<br />

Utrechtse wijk C (1956), in de Rechtestraat in<br />

Eindhoven (1954) en het stadhuis van West-<br />

Terschelling (1954).<br />

Typerend is ook het gebruik van Ettringer tuf<br />

in deze perioden voor kerkgebouwen in<br />

ecclectische stijl, soms met sterke orthodoxe<br />

invloeden, zoals de Jacobus de Meerdere in<br />

Enschede (1932-1933; figuur 5) en Heilige<br />

Hart van Jezus- of Koepelkerk in Maastricht.<br />

Na de jaren ’50 wordt het gebruik schaarser,<br />

al worden af en toe gevels (deels) bekleed met<br />

grote platen (Twentsche Schouwburg, Enschede,<br />

1965; St. Gregoriusschool, Utrecht,<br />

c. 1965; flatgebouw Brug. Loeffplein, ’s-Hertogenbosch,<br />

jaren ’90).


M VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

4<br />

ETTRINGER TUF IN COMBINATIE MET RODE BAKSTEEN AAN<br />

DE UIT 1939 DATERENDE GEVEL VAN HOOGEHUISSTRAAT 13<br />

TE EINDHOVEN. FOTO SEPTEMBER 2008<br />

Vervangende steen<br />

voor Rijnlandse tuf<br />

Tuffen uit de Eifel reageren zeer verschillend<br />

op verwering. Typische verweringsvormen<br />

variëren van afvallen van het gehele zichtvlak<br />

en verpoedering voor Römer, exfoliatie<br />

bij Weiberner, en vorming van grote scheuren<br />

in Ettringer. Alveoli zijn gangbaar in tuffen<br />

met veel puimsteen, terwijl zoutuitbloei en<br />

oplossing van de matrix bij alle soorten voorkomen.<br />

Alle tuffen zijn daarnaast ontvankelijk<br />

voor biokolonisatie. Deze verwering<br />

heeft tufsteen een niet onomstreden reputatie<br />

gegeven met betrekking tot duurzaamheid.<br />

Hoewel tufsteen ontegenzeggelijk in verschillende<br />

gevallen, afhankelijk van de steen<br />

en expositie, relatief snel verweert, laat de<br />

aanwezigheid van tufsteen uit de bouwtijd<br />

aan talrijke Nederlandse monumenten,- bijvoorbeeld<br />

de 15e eeuwse Römer en Weiberner<br />

tuf op de luchtbogen van de St. Jan in ’s-<br />

Hertogenbosch-, zien dat de steen heel duurzaam<br />

kan zijn. Vaak komen ook blokken<br />

sterk verweerde tuf voor naast niet of nauwelijks<br />

verweerde blokken van dezelfde ouderdom.<br />

Gelet de vorming van dit type gesteente,<br />

asstromen en -wolken van variabele samenstelling,<br />

verkit onder invloed van in meer of<br />

mindere mate aanwezig grondwater, is dit<br />

niet verwonderlijk. Het verdwijnen van<br />

Römer tuf van monumenten is overigens bij<br />

lange na niet alleen te wijten aan verwering.<br />

Het gebruik van gemalen tuf als puzzolane<br />

toevoeging aan kalkmortels (tras) speelde<br />

eveneens een rol. Waar Nederlandse handelaren<br />

concessies pachten om Romeinse ruïnes<br />

in Xanten voor dit doel van hun tuf te<br />

ontdoen, werd ook in Nederland tuf afgenomen<br />

voor de trasproductie. Toen na de grote storm<br />

van 1674 de Pieterskerk in Utrecht zwaar<br />

beschadigd was, dwong het vroedschap het<br />

kapittel om de torens van te kerk te slopen,<br />

om met de verkoop van de zo beschikbaar<br />

gekomen tufsteen het herstel van de kerk zelf<br />

te financieren. Bij de 19e eeuwse restauratie<br />

van de Domtoren in Utrecht droeg de afgenomen<br />

tuf ook bij aan de financiering van de<br />

restauratie.<br />

Bij restauraties in de 19e en 20e eeuw werd<br />

Ettringer tuf gebruikt als vervangende steen<br />

voor Römer tuf, niet altijd tot hedendaagse<br />

tevredenheid. Ook andere stenen zijn<br />

gebruikt, zoals Udelfanger zandsteen aan de<br />

St. Jan in ’s-Hertogenbosch in de jaren 1880,<br />

een steen die zelf niet altijd al te duurzaam is<br />

en op veel plaatsen binnen 50 jaar vervanging<br />

behoeft. De ideale vervangende steen voor<br />

Römer tuf zou vanzelfsprekend het oorspronkelijke<br />

materiaal zijn. Juist dit werpt een probleem<br />

op. Gedurende de laatste decennia is<br />

slechts een betrekkelijk geringe hoeveelheid<br />

Römer tuf bij restauraties toegepast. Dat<br />

materiaal is evenwel duidelijk afwijkend van<br />

het oorspronkelijke materiaal, zowel qua<br />

42<br />

5<br />

ETTRINGER TUF AAN DE JACOBUS DE MEERDEREKERK<br />

TE ENSCHEDE. FOTO JUNI 2005<br />

uiterlijk (door de talrijke opgenomen donkere<br />

bazaltfragmenten) als fysische eigenschappen<br />

zoals poriestructuur. Deze restauratiesteen<br />

komt, in tegenstelling tot het oorspronkelijke<br />

materiaal, uit het onderste deel van de<br />

laagsgewijze afzettingen. Bij de restauratie<br />

van de St. Jan kon nog de hand gelegd worden<br />

op een, ook qua fysische eigenschappen,<br />

meer op het origineel gelijkende partij. Gelet<br />

op de geringe beschikbare hoeveelheid, ligt<br />

het voor de hand te kijken naar andere vervangende<br />

steen, bijvoorbeeld tufsteen van<br />

elders. Italië, waar in de regio’s rond Rome<br />

en Napels als sinds pre-Romeinse tijd in<br />

tufsteen gebouwd wordt, biedt wellicht alternatieven.<br />

Sommige daarvan passen qua kleur<br />

en structuur erg goed bij de Römer tuf.<br />

De vraag is wel hoe deze stenen zich zullen<br />

houden in het Nederlandse klimaat. Recent<br />

TNO-onderzoek heeft aangetoond dat verschillende<br />

varianten aanzienlijk minder<br />

vorstvast zijn dan goede Römer tuf.<br />

Een vervangende steen die vaak ‘tufsteen’<br />

genoemd wordt, is de begin jaren ’70 geïntroduceerde<br />

eveneens uit Italië (omgeving<br />

Viterbo) afkomstige Peperino duro. Nieuw<br />

in Nederland, maar bepaald geen nieuwe<br />

bouwsteen. Marcus Vitruvius was er bekend<br />

mee en noemde hem in De Architectura:<br />

’lapidicinae Anicianae’, zijnde ‘spissis comparationibus<br />

solidatae’ (hard en compact) en met<br />

‘infinitas virtutes’ (eindeloze deugden). De


ETTRINGER TUF AAN DE ENTREE VAN DE TWENTSE<br />

6<br />

SCHOUWBURG IN ENSCHEDE. FOTO DECEMBER 2007<br />

steen lijkt absoluut niet op de tuf uit de<br />

Eifel. De steen is grijs, met de tijd donker<br />

kleurend, dicht en hard, met een hoog soortelijk<br />

gewicht. Door de vele, vaak lange<br />

gesteentefragmenten en vloeistructuren, heeft<br />

de steen een enigszins gevlamd uiterlijk.<br />

Zoals al opgemerkt, zijn de ervaringen met<br />

Weiberner en Ettringer tuf gebruikt voor<br />

restauratie en nieuwbouw eind 19e, begin 20e<br />

eeuw wisselend. Het is in dit verband saillant<br />

om te realiseren dat de meningen over de<br />

duurzaamheid van Rijnlandse tufsteen gedurende<br />

de 20e eeuw duidelijk veranderd zijn.<br />

Terwijl de eerste Delftse hoogleraar bouwmaterialen<br />

Van der Kloes in 1908 nog alle<br />

tufsteen uit de Eifel als duurzaam beschouwde,<br />

merkt Van der Veen, die in de jaren ’20<br />

onderzoek deed naar natuursteen voor de<br />

toenmalige Rijkscommissie voor de Monumentenzorg,<br />

in verband met de toenmalige<br />

restauratie van de Eusebiuskerk in Arnhem<br />

op dat tuf uit Andernach, i.e. Römer tuf, een<br />

slechte reputatie had en niet meer gebruikt<br />

werd; Ettringer tuf zou haar duurzaamheid<br />

bewezen hebben. Ook in de jaren ’40 werd<br />

leuciethoudende tuf, in het bijzonder<br />

Ettringer, in schoolboeken als die van Vrind<br />

et al. en Lijdsman als meer duurzaam<br />

beschouwd. Veel Ettringer uit die periode<br />

VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

(bijvoorbeeld uit de jaren ’20 en ’30 aan de<br />

St. Jan in ’s-Hertogenbosch) wordt echter<br />

nu weer vervangen. De Pieterskerk in Leiden<br />

is een ander voorbeeld waar aanzienlijke<br />

hoeveelheden tuf uit de jaren ’30 nu vervangen<br />

worden. In tegenstelling tot Römer tuf zijn<br />

Weiberner en Ettringer tuf nog zonder<br />

probleem beschikbaar. Zij zouden in aanmerking<br />

kunnen komen bij restauratie. Onderzoek<br />

heeft aangetoond dat zeker van de<br />

Weiberner ook duurzame, vorstbestendige<br />

stenen beschikbaar zijn; overigens wordt de<br />

door van der Veen aangehaalde slechte reputatie<br />

van de Römer tuf door de praktijk in<br />

veel gevallen gelogenstraft.<br />

Rijnlandse tuf als vervangende<br />

steen voor andere natuursteen<br />

Zowel Weiberner als Ettringer/Hasenstoppler<br />

tuf zijn gebruikt als vervangende steen<br />

voor andere steensoorten, in het bijzonder<br />

in het laatste kwart van de 19e en de 1e helft<br />

van de 20e eeuw. De al genoemde Van der<br />

Veen stelde in de jaren ’20 het gebruik van<br />

tuf voor, in het bijzonder Hohenleie, als<br />

vervangende steen voor de Gobertange, een<br />

witte zandige kalksteen uit de omgeving van<br />

Brussel, die voor veel Nederlandse monumenten<br />

gebruikt is. De kleuren zouden goed<br />

samengaan. Ondermeer bij de Bossche St.<br />

43<br />

Jan zijn in de periode 1918-1939 Weiberner<br />

en Ettringer tuf gebruikt als vervangende<br />

steen voor zowel Gobertange als Lede<br />

(Balegem), een eveneens witte Belgische<br />

steen. Aan de Pieterskerk in Leiden werd<br />

Weiberner tuf gebruikt voor het groot<br />

venster van het noordtransept kort na de<br />

Eerste Wereldoorlog, toen de eerder bij de<br />

restauratie gebruikte Franse kalksteen<br />

Morley niet meer beschikbaar was.<br />

Besluit<br />

Tufsteen uit de Eifel vormt een van de meest<br />

prominente natuursteensoorten aan Nederlandse<br />

monumenten door de eeuwen heen, al<br />

gebruikt door de Romeinen. Hoewel nominaal<br />

hetzelfde, toont de steen aanzienlijke<br />

variatie in uiterlijk, ook binnen één type.<br />

Ook de fysische eigenschappen, en daarmee<br />

de duurzaamheid, kunnen aanzienlijk<br />

variëren. Deze zijn ook tijdsafhankelijk, in<br />

de zin dat poriestructuur en -verdeling maar<br />

ook mechanische eigenschappen duidelijk<br />

veranderen met verwering en dus ouderdom.<br />

Een beoordeling van geschiktheid alleen op<br />

herkomst of uiterlijk is niet mogelijk. Tegelijkertijd<br />

zal, bij ongewijzigde productie, de<br />

beschikbaarheid van Römer tuf, en daarmee<br />

van goede vervangende stenen – zowel vanuit<br />

het oogpunt van authenticiteit en aanzien als<br />

van duurzaamheid – bij toekomstige restauraties<br />

een punt van zorg zijn.<br />

Literatuur<br />

Deze bijdrage is mede gebaseerd op vele<br />

bronnen die vermeld zijn in de volgende<br />

publicaties:<br />

– Nijland, T.G. & Hees, R.P.J. van, 2006.<br />

Use of Rhenish tuff in the Netherlands.<br />

ARKUS-Tagung Denkmalgestein Tuff,<br />

Koblenz. Institut für Steinkonservierung<br />

Bericht 22:7-18.<br />

– Nijland, T.G., Hees, R.P.J. van, Brendle,<br />

S. & Haas, G.J.L.M. de, 2005. Tufsteen. Deel<br />

1: Gebruik, samenstelling en verwering van tuf<br />

in Nederlandse monumenten. Praktijkboek<br />

Instandhouding Monumenten 21(14), 20 pp.<br />

– Nijland, T.G., Dubelaar, W. & Tolboom,<br />

H.J., 2007. De historische bouwstenen van<br />

Utrecht. In: Dubelaar, W., Nijland, T.G.<br />

& Tolboom, H.J., red., Utrecht in steen.<br />

Historische bouwstenen in de binnenstad.<br />

Matrijs, Utrecht, 31-109.<br />

TIMO G. NIJLAND is werkzaam bij TNO<br />

Bouw & Ondergrond, Delft.<br />

ROB P. J. VAN HEES is werkzaam bij TNO<br />

Bouw & Ondergrond, en RMIT, Faculteit<br />

Bouwkunde, Delft.


V itruvius<br />

Forum<br />

NAAR<br />

EEN<br />

juridisch dwingende<br />

ERFGOEDTOETS?<br />

ERFGOEDTOETS?SANCTUARY <br />

WOOD<br />

We kennen in Nederland al een habitattoets, een watertoets, een<br />

welstandstoets, een luchtkwaliteitstoets en vele andere toetsen, maar er<br />

bestaat nog geen wettelijke en dwingende erfgoedtoets. Nu we toch bezig<br />

zijn met een moderniseringsoperatie monumentenzorg en er een algemene<br />

trend is van integratie van wetgeving op het gebied van landschapsrecht en<br />

natuurbeschermingsrecht is het wellicht te overwegen om te komen tot één<br />

verplichte toets voor cultuurhistorie, landschap en natuur: erfgoed (heritage)<br />

in ruime zin. Waardevolle, doch thans nog weerloze gebieden en objecten,<br />

krijgen dan naast het stimulerend beleid ook een dwingend sturingsinstrument<br />

en eindelijk de rechtsbescherming die ze verdienen.<br />

De habitattoets voor Natura 2000 kan daarbij als voorbeeld gelden.<br />

ij de evaluatie van Belvedere<br />

merkt Royal Haskoning<br />

terecht op dat dit tienjarig<br />

impulsprogramma best wel<br />

als geslaagd beschouwd kan<br />

worden, maar dat het eindstation nog lang<br />

niet bereikt is. Dankzij vooral het projectbureau<br />

zijn we thans aanmerkelijk verder dan<br />

in 1999, maar belangrijke partijen zoals de<br />

vastgoedmarkt zijn nog steeds niet of nauwelijks<br />

bekend met de betekenis van cultuurhistorie.<br />

Dat hoeven ze ook niet te zijn want<br />

de hardheid van cultuurhistorische waarden<br />

ontbreekt nog steeds: men kan deze waarden<br />

doorgaans straffeloos negeren1. B<br />

De inbreng<br />

van erfgoed vindt niet of althans niet vroeg<br />

F.H. KISTENKAS<br />

genoeg in het ruimtelijk proces plaats en<br />

daardoor zou erfgoed aan de zijlijn staan.<br />

Naast het ontbreken van juridische hardheid<br />

legt het evaluatierapport de vinger op nog<br />

een andere zere plek: de cultuurhistorische<br />

wereld is van oudsher hulpeloos sectoraal<br />

versnipperd georganiseerd. Je hebt archeologie,<br />

je hebt monumenten en je hebt cultuurlandschap<br />

en interne en ook externe integratie<br />

met bijvoorbeeld het ruimtelijke<br />

ordeningsrecht komt in de bestuurspraktijk<br />

amper op gang 2.<br />

Het evaluatierapport geeft aldus twee essentiële<br />

gebreken aan: gebrek aan hardheid en<br />

gebrek aan integratie. Het rapport geeft, nu<br />

44<br />

(HILL 62), IEPER<br />

FOTO FRED KISTENKAS<br />

de opdracht slechts evaluatie was, begrijperlijkerwijs<br />

geen oplossing voor deze twee<br />

gebreken, maar volgens mij is deze in de<br />

nabije toekomst vrij simpel te geven. We<br />

kunnen daarbij leren van aanpalende beleidsvelden<br />

als natuur- en landschapsbeleid.<br />

Natuurbeleid<br />

Vaak wordt gedacht dat de strenge habitattoets<br />

uit de Natuurbeschermingswet en de<br />

EU Habitatrichtlijn alleen maar door ecologen<br />

voor Europese natuurgebieden is uitgedacht<br />

en slechts op Natura 2000 kan<br />

worden losgelaten, maar volgens mij is het<br />

eigenlijk een universele toets die je ook op<br />

andere waardevolle doch weerloze gebieden<br />

probleemloos kunt toepassen.<br />

Bij significante effecten van een voorgenomen<br />

project op de instandhoudingsdoelstellingen<br />

van het gebied moet er nader onderzoek (een<br />

zogenoemde passende beoordeling) volgen,<br />

moet je op zoek naar alternatieven, moeten er<br />

dwingende redenen van groot openbaar<br />

belang voor het (bouw)plan zijn en zal<br />

gekeken moeten worden naar kansrijke<br />

compensatiemogelijkheden. Anders krijg je<br />

geen toestemming van het bevoegd gezag.<br />

Dat is een universele juridische toets die de<br />

overheid meteen ook een gewichtige en tijdige<br />

onderhandelingspositie geeft aan het begin<br />

van de bouwplanontwikkeling. 3


GEEN JURIDISCHE STURING<br />

- Belvedere-gebieden<br />

- Nationale Landschappen<br />

- EHS<br />

- Nationale Parken<br />

ERFGOEDWET<br />

Wet op het natuurlijke en<br />

cultuurhistorische erfgoed<br />

ERFGOEDTOETS<br />

Tot nog toe stelt de huidige wetgeving deze<br />

habitattoets alleen verplicht voor Natura<br />

2000-gebieden, maar volgens mij zou nieuwe<br />

wetgeving ook zo’n toets verplicht kunnen<br />

voorschrijven voor gebiedscategorieën die nu<br />

nog geen enkele of slechts weinig juridische<br />

bescherming hebben.<br />

Erfgoedwet<br />

Wat dacht u bijvoorbeeld van een wet op het<br />

natuurlijk en cultuurhistorisch erfgoed? Die<br />

zouden we kortweg de Erfgoedwet kunnen<br />

noemen. Ik hoef hier niet uit te leggen dat<br />

natuurlijk/landschappelijk en cultuurhistorisch<br />

erfgoed vaak geruisloos in elkaar overgaan.<br />

Ze zijn doorgaans niet van elkaar los te<br />

vezelen en vormen in wezen één ensemble.<br />

Natuur en cultuurhistorie zijn allebei gewoon<br />

heritage zoals de Engelsen in hun Concise<br />

Oxford Dictionary zeggen. Mijn studenten laat<br />

ik altijd een alleszeggende foto van Sanctuary<br />

Wood nabij Ieper zien: een stil stuk bos met<br />

oude met regenwater volgelopen bomkraters<br />

uit de Eerste Wereldoorlog. De grond is er<br />

roestig van het ijzer van wapentuig en Engels<br />

bloed dat daar gevloeid heeft. De loopgraven<br />

van negentig jaar terug meanderen nog door<br />

dit zowel historisch als natuurlijk cultuurlandschap.<br />

Je zou de onderdelen uit de habitattoets als<br />

voorbeeld kunnen nemen voor een bredere<br />

erfgoedtoets die bijvoorbeeld ook geldt voor<br />

cultuurhistorische Belvedere-gebieden, Nationale<br />

Landschappen, Nationale Parken en de<br />

ecologische hoofdstructuur (EHS). Deze<br />

gebieden kennen wel allerlei vormen van<br />

zachtere sturing zoals financiële sturing<br />

(subsidies), planologische sturing (streekplannen)<br />

en communicatieve sturing, maar<br />

ze kennen nog steeds geen harde juridische<br />

sturing middels een wettelijk verplichte<br />

toets. 3 Met zo’n erfgoedtoets is dat juridisch<br />

tekort in één klap opgeheven. Uiteraard kan<br />

zo’n erfgoedtoets ook voor de klassieke<br />

WEL JURIDISCHE STURING<br />

- Natura 2000 en Ffw<br />

- Nsw-landgoederen<br />

- Monumentenwet<br />

- Boswet<br />

objectgerichte monumentenzorg gelden.<br />

We zouden de natuurbeschermingswetgeving<br />

(Natuurbeschermingswet (Nbw), Flora- en<br />

faunawet (Ffw), Boswet, Natuurschoonwet)<br />

tesamen met de Monumentenwet kunnen<br />

integreren tot een algemene erfgoedwet met<br />

naast de reeds bestaande habitattoets voor<br />

Natura 2000 ook een naar het voorbeeld van<br />

die habitattoets gemodelleerde erfgoedtoets<br />

voor de EHS, Nationale Parken, Nationale<br />

Landschappen, cultuurhistorische gebieden<br />

en monumenten. Dit sluit ook nog eens aan<br />

bij de huidige Haagse trend om wetgeving<br />

zoveel mogelijk te integreren en daarmee ook<br />

een vereenvoudigingslag te maken. Zo<br />

besloot de ministerraad afgelopen zomer om<br />

al te gaan werken aan een integratie van de<br />

Nbw, Ffw en Boswet. 5 Wel zullen er voor die<br />

gebieden instandhoudingsdoelstellingen<br />

(natuurwaarden en cultuurwaarden) geformuleerd<br />

moeten worden, want de toetsing<br />

begint immers met een onderzoek naar significante<br />

gevolgen voor deze doelstellingen.<br />

Daarna kunnen alternatieventoets, dwingende<br />

redenen en compensatie volgen. Volgens<br />

mij zou er in de jaarlijkse natuurbalans en<br />

andere evaluaties veel minder te mopperen<br />

zijn over de tegenvallende beleidsprestaties<br />

van tot nog toe zachte beleidsvelden als EHS,<br />

landschap en cultuurhistorie 6 wanneer zij<br />

een ruggesteuntje zouden krijgen in de vorm<br />

van een dwingende wettelijke toetsing.<br />

Hardheid en integratie<br />

Met een integrale erfgoedtoets hebben we<br />

zowel het juridische hardheidsgebrek als het<br />

integratiegebrek opgelost. Erfgoed kan niet<br />

langer straffeloos door projectontwikkelaars<br />

worden genegeerd en moet eindelijk in een<br />

vroegtijdig stadium van het ruimtelijk proces<br />

aan de orde komen. Een wettelijke toets werkt<br />

dat in de hand, zoals Natura 2000 ons heeft<br />

geleerd. Bovendien kan ook het tweede gebrek<br />

opgelost worden: interne integratie van<br />

gebouwde, cultuurlandschappelijk en archeo-<br />

45<br />

SAMENVATTING<br />

Het erfgoedbeleid kent veel stimulerend maar nog heel weinig<br />

dwingend beleid, terwijl het aanpalende natuurbeleid in de vorm van<br />

de habitattoets een dwingend wettelijke toets kent. Daardoor hebben<br />

veel natuurgebieden een keiharde rechtsbescherming waar cultuurhistorische<br />

gebieden die domweg niet hebben. Een naar het voorbeeld<br />

van de (in wezen universele) habitattoets te modelleren<br />

erfgoedtoets zou dit juridisch deficit in één klap kunnen wegnemen.<br />

Dat zou kunnen in een nieuw te ontwerpen integrale Erfgoedwet voor<br />

zowel cultuurlandschap, natuur en monumenten alsook ensembles<br />

daarvan. Waardevolle doch weerloze gebieden en objecten waarvoor<br />

je instandhoudingsdoelstellingen kunt formuleren krijgen zo die<br />

rechtsbescherming die ze nu niet of onvoldoende hebben. Bovendien<br />

sluit deze wetgevingsintegratie aan bij huidige Haagse trends.<br />

logisch erfgoed en ook externe integratie met<br />

natuur- en landschapsbeleid en wellicht zelfs<br />

met het ruimtelijk ordeningsbeleid.<br />

1Royal Haskoning, Evaluatie Belvedere. Op na(ar)<br />

2009, Nijmegen 2008, p. 59.<br />

2Ibidem, p. 11 e.v.<br />

3Bouwplannen worden tijdig aangepast en meestal<br />

kan het project dan doorgaan. Zie Chr.W. Backes,<br />

M.J. Bogaardt, A.G.A. Nijmeijer, J. Vader, De habitattoets<br />

getoetst, LEI Den Haag 2007, p. 62 e.v.<br />

Het aantal projecten in en rondom Natura 2000gebieden<br />

dat uiteindelijk na toetsing bij de Raad<br />

van State niet door kan gaan is de afgelopen jaren<br />

gestaag gedaald. Vgl. F.H. Kistenkas, Recht voor<br />

de groene ruimte, Wageningen 2008, p. 81 e.v. en<br />

F.H. Kistenkas, W. Kuindersma, Jurisprudentiemonitor<br />

natuur 2005-2007. Rechtsontwikkelingen Natura 2000<br />

en Ecologische Hoofdstructuur, WOT NM Wageningen<br />

2008, p. 31 e.v.<br />

4Een optimale sturingsmix bevat naast zachte<br />

stimulerende sturingsinstrumenten ook harde juridische<br />

instrumenten; zie N. Gunningham, P.<br />

Grabosky, D. Sinclair, Smart regulation. Designing<br />

environmental policy, Oxford 1998, passim.<br />

5Zie Persbericht Ministerraad, Kabinet wil sterke<br />

vereenvoudiging natuurwetten, persbericht 11 juli<br />

2008 terug te vinden op www.minlnv.nl.<br />

6Vgl. F.H. Kistenkas, Juridisch is Belvedere-beleid<br />

boterzacht, RO-Magazine 2006 jrg. 24 nr. 5, p. 34-36<br />

en F.H. Kistenkas, Pleidooi voor meer afdwingbaarheid,<br />

Landschap 25 (2008)-2, p. 87-91. Vgl. ook<br />

Projectbureau Belvedere, BelvedereMagazine over<br />

het Belvedere Festival, maart 2008 (ook als download<br />

op www.belvedere.nu), p. 62.<br />

MR. DR. FRED H. KISTENKAS<br />

(tel. 0317-485384, fred.kistenkas@wur.nl) is<br />

universitair hoofddocent bij de leerstoelgroep<br />

Bos- en Natuurbeleid en als senior onderzoeker<br />

omgevingsrecht verbonden aan onderzoeksinstituut<br />

Alterra van Wageningen Universiteit.<br />

Hij was lid van de Commissie modernisering<br />

monumentenzorg instrumentarium van het<br />

ministerie van OCW.


R ecent<br />

V erschenen<br />

Vanuit verschillende gezichtspunten<br />

wordt in Romeinse decadentie<br />

de decadente levenswijze<br />

beschreven die de Romeinen<br />

erop na zouden hebben gehouden.<br />

Zo wordt ingegaan op de<br />

verwerpelijke levenswijze van<br />

verschillende keizers en de<br />

enorme, luxe paleizen waarin zij<br />

woonden. Private luxe, met als<br />

voorbeeld rijk ingerichte badkamers,<br />

wordt geplaatst naast het<br />

tentoonspreiden van decadentie<br />

in het openbaar, de organisatie<br />

VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

TITEL Romeinse decadentie<br />

AUTEUR Stephan Mols, Olivier Hekster en Eric Moormann (red.)<br />

UITGAVE Uitgeverij VANTILT<br />

DETAILS Paperback, 171 pagina’s. ISBN: 978-94-6004-010-8. Prijs € 14,95<br />

van kostbare gladiatorenspelen.<br />

Ook de reacties hierop uit de<br />

eigen gelederen, die juist tot<br />

soberheid manen, en de opmerkingen<br />

erover van Griekse<br />

auteurs uit die tijd komen aan<br />

de orde. De rijke inrichting van<br />

vroeg-christelijke kerken wordt<br />

eveneens onder de loep genomen<br />

en ten slotte wordt bezien hoe<br />

het beeld van in luxe zwelgende<br />

Romeinen in de moderne tijd<br />

vorm heeft gekregen.<br />

Met bijdragen van Stephan Mols,<br />

TITEL Gevelstenen in Maastricht<br />

AUTEUR Jef Bartelet<br />

UITGAVE Uitgeversmaatschappij Walburg Pres<br />

Maastricht kent een rijke traditie<br />

van gevelstenen die ook vandaag<br />

de dag nog springlevend is.<br />

Oude stenen worden gekoesterd,<br />

maar er worden ook voortdurend<br />

nieuwe kunstwerken geplaatst.<br />

De stad herbergt een schat aan<br />

gevelstenen die het verdienen<br />

om eens in de schijnwerpers te<br />

worden gezet. Aan de hand van<br />

talrijke foto’s neemt Jef Bartelet<br />

in zijn boek de lezer mee op een<br />

speurtocht naar de boeiende en<br />

mysterieuze wereld achter de<br />

gevelsteen. De auteur belicht de<br />

historische gevelstenen aan de<br />

hand van concrete Maastrichtse<br />

voorbeelden. Het boek bevat tal<br />

van wetenswaardigheden over<br />

materialen, locaties, gebruiken<br />

en symbolen en biedt ter afsluiting<br />

een aantal overzichtslijsten.<br />

46<br />

Olivier Hekster, Eric Moormann,<br />

Nathalie de Haan, Louis van den<br />

Hengel, Floris Overduin,<br />

Vincent Hunink, Sible de<br />

Blaauw en Martijn Icks, allen<br />

specialisten op het terrein van de<br />

Klassieke Oudheid en verbonden<br />

aan de Faculteit der Letteren van<br />

de Radboud Universiteit<br />

Nijmegen.<br />

Romeinse decadentie sluit nauw<br />

aan bij de toptentoonstelling<br />

Luxe en decadentie, leven aan<br />

DETAILS Genaaid gebrocheerd, 160 pagina’s, full colour en rijk geïllustreerd.<br />

ISBN: 978-90-5730-503-0. Prijs € 29,50<br />

Daarop kan de lezer historische<br />

stenen snel terugvinden op soort<br />

en op adres. In de adressenlijst<br />

zijn ook moderne gevelstenen<br />

opgenomen.<br />

Jef Bartelet (1946) is onderwijzer<br />

met een passie voor<br />

gevelstenen. Hij is initiator<br />

van www.gevelstenen.net<br />

voor het inventariseren van<br />

gevelstenen waar dan ook.<br />

TITEL Bouwen aan een weerbarstige stad<br />

AUTEUR Paul Meurs<br />

UITGAVE VSSD Uitgeverij<br />

DETAILS Paperback, 91 pagina’s, full colour. ISBN: 978-90-6562-182-5. Prijs € 13,50<br />

De verschuiving van de bouwopgave<br />

van de stadsuitbreiding naar<br />

bestaand stedelijk gebied drukt<br />

ontwerpers met hun neus op het<br />

verleden en dwingt hen om een<br />

positie ten opzichte van de<br />

geschiedenis in te nemen. Het<br />

begrip cultuurhistorie heeft in<br />

de afgelopen tijd een brede betekenis<br />

gekregen. Het potentiële<br />

werkterrein van de monumentenzorg<br />

bestaat tegenwoordig uit<br />

ongeveer alles wat ooit is gebouwd.<br />

Concreet gevolg is dat in Nederland<br />

een ontwerpopgave zonder<br />

cultuurhistorische component<br />

bijna ondenkbaar is. Door de<br />

stad niet radicaal te vernieuwen<br />

maar te transformeren ontstaat<br />

een positief te waarderen histori-<br />

sche gelaagdheid. Ontwerpers<br />

zoeken in elke opgave opnieuw<br />

een balans tussen de bestaande<br />

en de nieuw toe te voegen kwaliteiten.<br />

De creatieve opgave om<br />

cultuurhistorie op te nemen in<br />

integrale planvorming staat centraal<br />

in ‘bouwen aan een weerbarstige<br />

stad'. Hoe cultuurhistorie<br />

heldere kaders aan transfor-<br />

de Romeinse goudkust, die tot en<br />

met 4 januari 2009 nog<br />

te zien zal zijn in museum<br />

Het Valkhof.<br />

matieprocessen kan geven, komt<br />

aan de orde in een tweede essay<br />

over interventie en restauratie:<br />

‘restaureren zonder dogma’.


R ecent<br />

V erschenen<br />

TITEL Archeologie en beekdalen –<br />

Schatkamers van het verleden<br />

AUTEUR Eelco Rensink<br />

UITGAVE Matrijs (i.s.m. RACM)<br />

DETAILS Genaaid gebrocheerd, 176 pagina’s, full colour en rijk geïllustreerd<br />

ISBN: 978-90-5345-349-0. Actieprijs € 29,95 (tot 1 mei 2009)<br />

Beekdalen hebben altijd een<br />

grote aantrekkingskracht<br />

uitgeoefend op mensen. In de<br />

steentijd waren het geliefde<br />

plaatsen van rondtrekkende<br />

jagers, vissers en verzamelaars.<br />

Later vestigden boeren zich<br />

langs de randen van beekdalen<br />

Naar aanleiding van de restauratie<br />

van de toren van de Sint Walburgiskerk<br />

vertellen drie Zutphense<br />

specialisten de grote en<br />

kleine verhalen over de toren,<br />

zijn historie en zijn patrones<br />

Walburga, die rond 1460 beloofde<br />

de bliksem te verdelgen en de<br />

duivel te verdrijven.<br />

De majestueuze toren van de<br />

VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

en werden er grafvelden en<br />

akkers aangelegd. Vanaf de middeleeuwen<br />

verschenen watermolens<br />

langs beken. Steeds meer<br />

voorzieningen werden aangelegd<br />

om de natte beekdalbodems beter<br />

te kunnen oversteken en gebruiken.<br />

Over archeologische resten<br />

Sint Walburgiskerk bepaalt al<br />

eeuwenlang het gezicht van<br />

Zutphen. Niets bleef de toren<br />

bespaard: blikseminslagen,<br />

brand of oorlogsgeweld. In<br />

2004 werd begonnen aan een<br />

grootscheepse restauratie van de<br />

toren, waarbij niet alleen de hele<br />

constructie werd aangepakt,<br />

maar ook aandacht was voor de<br />

47<br />

in beekdalen was tot voor kort<br />

weinig bekend. Toch bleek uit<br />

toevalsvondsten (zoals de<br />

beroemde kano van Pesse in<br />

1955) dat beekdalen archeologisch<br />

erg rijk zijn. Sinds enige<br />

jaren houden archeologen<br />

graafwerkzaamheden in en langs<br />

TITEL De toren van de Sint Walburgiskerk –<br />

Bouw en restauratie van een<br />

klinkend Zutphens monument<br />

AUTEUR Jeroen Krijnen, Gert Oldenbeuving en Constant Willems<br />

UITGAVE Uitgeversmaatschappij Walburg Pres<br />

DETAILS Genaaid gebrocheerd, 112 pagina’s, full colour en geïllustreerd.<br />

ISBN: 978-90-5730-454-5. Prijs € 16,95<br />

details. Zelfs de haan op de toren<br />

kreeg een oppoetsbeurt. Het in<br />

de toren hijsen van twee nieuwe<br />

klokken vormde de spectaculaire<br />

afronding. Het boek beschrijft de<br />

bouwgeschiedenis van de toren<br />

vanaf de vroegste vermeldingen<br />

van de kerk in de elfde eeuw tot<br />

aan de oplevering van de restauratie<br />

in 2005. Ook is er aandacht<br />

TITEL Jobsveem Rotterdam –<br />

Een gebouw in beweging 1912-2008<br />

AUTEUR Paul Groenendijk, Hans Citroen en Carel van Hees (fotografie)<br />

UITGAVE Uitgeverij 010<br />

DETAILS Hardcover, 208 pagina’s, full colour en rijk geïllustreerd<br />

Het voormalige pakhuis St. Job<br />

in Rotterdam is ingrijpend verbouwd.<br />

Het kloeke industriële<br />

rijksmonument veranderde van<br />

opslagruimte tot woonruimte.<br />

Het gerenoveerde Jobsveem is<br />

net als andere pakhuizen in verouderde<br />

havengebieden een<br />

voortrekker in de herstructure-<br />

ISBN: 978-90-6450-677-2. Prijs € 34,50<br />

ring van het Lloydkwartier. De<br />

transformatie tot woon/werkgebouw<br />

kreeg gestalte door de<br />

samenwerkende architecten<br />

Robert Winkel van Mei architecten<br />

en stedenbouwers en Wessel<br />

de Jonge architecten.<br />

Winkel perforeerde het circa 22<br />

meter diepe gebouw met drie<br />

grote gaten van voor- tot achtergevel.<br />

In deze ‘horizontale atria’<br />

is al het verticale verkeer opgenomen<br />

en zijn de wanden van de<br />

aangrenzende woningen uitgevoerd<br />

in glas. Maar het oorspronkelijke<br />

karakter van het gebouw<br />

bleef zo bewaard. In dit boek zijn<br />

de geschiedenis en de transfor-<br />

beken nauwlettend in de gaten.<br />

In dit boek worden archeologische<br />

ontdekkingen in en langs<br />

beken in Nederland, van Limburg<br />

tot Groningen, op aansprekende<br />

wijze gepresenteerd.<br />

voor allerlei andere ontwikkelingen<br />

die in de twintigste eeuw<br />

plaatsvonden, zoals de torenbrand<br />

in 1948 en de discussie<br />

over een passende bekroning die<br />

daarop volgde. Vervolgens wordt<br />

er uitgebreid ingegaan op de<br />

diverse restauraties van de toren.<br />

En tenslotte wordt de klokkengeschiedenis<br />

beschreven.<br />

matie van pakhuis tot woon/<br />

werkgebouw gedocumenteerd.<br />

Een boeiende confrontatie tussen<br />

oud en nieuw.<br />

De renovatie van Jobsveem tot<br />

woongebouw is winnaar<br />

Nationale Staalprijs 2008 de<br />

categorie woningbouw.


R ecent<br />

V erschenen<br />

TITEL Landschapsatlas Walcheren<br />

Inspirerende sporen van tijd<br />

AUTEUR Kees Bos (eindred.), bijdragen van Gerrie Andela, Jan Willem Bosch,<br />

Jan van Mourik en Jan Zwemer<br />

RECENSENT Henk Baas<br />

UITGAVE Bos & Böttcher, Koudekerke.<br />

DETAILS Te bestellen via www.landschapsatlas.nl. Prijs € 269,50<br />

Vierhonderdzestien pagina’s dik<br />

en drie kilo zwaar is deze prachtig<br />

uitgegeven Landschapsatlas<br />

van Walcheren. De atlas geeft<br />

vooral een overzicht van de<br />

ontstaansgeschiedenis van<br />

Walcheren, maar ook een handreiking<br />

voor hoe om te gaan met<br />

cultuurhistorie in gebieden met<br />

een bijzondere ontstaansgeschiedenis.<br />

De atlas ontleend een<br />

groot deel van zijn waarde aan<br />

de prachtige illustraties: ruim<br />

230 (historische kaarten), prenten,<br />

figuren en oude en nieuwe foto’s.<br />

Met name het gebruik van oude<br />

foto’s geven het boek een prettige<br />

uitstraling, het nodigt uit tot<br />

wegzakken in een luie stoel,<br />

met een lekker glas wijn erbij. In<br />

die zin is het de op één na beste<br />

manier voor een eerste kennismaking<br />

met het landschap van<br />

Walcheren.<br />

Als lezer ben je uiteraard geïnteresseerd<br />

in de inhoud van het<br />

boek, maar evenzeer in de doelstelling<br />

en achtergronden ervan.<br />

Waarom ligt dit lijvige boek er?<br />

Normaliter staat in een voorwoord<br />

wel iets over doel en aanleiding,<br />

maar de Zeeuwse gedeputeerde<br />

voor Water, Natuur en<br />

Landschap, Frans Hamelink,<br />

heeft het daar niet over. Een<br />

beetje speuren op internet leert<br />

dat dit boek voortkomt uit een<br />

Belvedere-kennisproject van<br />

Bosch&Slabbers, een landschapsarchitectenbureau<br />

uit Middelburg.<br />

Vanuit de Belvedere-regeling<br />

heeft het bureau € 90.000<br />

euro ontvangen, met name<br />

bedoeld om zicht te geven op het<br />

omgaan met cultuurhistorie in<br />

planvorming en inrichting. Het<br />

is dan ook goed om met name<br />

hierop te letten: in hoeverre is<br />

VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

het aardkundig en cultuurhistorisch<br />

erfgoed inspiratiebron<br />

geweest voor de toekomstvisie<br />

voor het landschap van<br />

Walcheren?<br />

Het boek heeft een chronologische<br />

opzet, lopend van 600 na<br />

Christus tot de huidige tijd. De<br />

periode daarvoor wordt vanuit<br />

geologisch en fysisch-geografisch<br />

perspectief behandeld. Hoewel<br />

het archeologisch perspectief wel<br />

wordt genoemd, krijgt dit nauwelijks<br />

enige verdieping. Dat is<br />

jammer, want er ligt genoeg<br />

materiaal dat met weinig moeite<br />

geïntegreerd had kunnen worden<br />

met dit aardwetenschappelijk<br />

perspectief. Daarmee kom ik<br />

direct op een ander (klein) kritiekpunt:<br />

het noten en literatuurapparaat.<br />

Het is duidelijk geen<br />

wetenschappelijk werk. Er wordt<br />

niet aan literatuurverwijzing<br />

gedaan, en er ontbreekt ook een<br />

literatuuroverzicht. Weliswaar<br />

kent het boek 88 eindnoten, met<br />

daarin ook de nodige literatuurverwijzingen,<br />

maar het had de<br />

leesbaarheid goed gedaan als dit<br />

aspect wat nadrukkelijker aandacht<br />

had gekregen. Zoals gezegd<br />

is het geen wetenschappelijk<br />

boek, maar een echt overzichtswerk,<br />

geschreven voor een breed<br />

publiek.<br />

Goed, over tot de inhoud van<br />

het boek. Waar lezen we allemaal<br />

iets over? Zoals gezegd begint het<br />

boek met een uitgebreid hoofdstuk<br />

over de geologische en<br />

fysisch-geografische landschapsgeschiedenis.<br />

Aan de hand van<br />

reconstructiekaartjes wordt de<br />

lezer meegenomen door de laatste<br />

10.000 jaar, de periode van zeespiegelstijging<br />

en de daarmee<br />

samenhangende vernatting, met<br />

48<br />

als gevolg een kustopbouw met<br />

getijdeafzettingen, de vorming<br />

van strandwallen en duinen en<br />

de vorming (en latere afslag) van<br />

veen. Deze ontwikkeling wordt<br />

in een zestal paleogeografische<br />

kaarten gepresenteerd. Opvallend<br />

is dat bij de verantwoording van<br />

deze kaarten wordt verwezen<br />

naar Zagwijn uit 1986 (Nederland<br />

in het Holoceen). Het is mij niet<br />

duidelijk waarom hier niet de<br />

latere (1997) en meer gedetailleerde<br />

kaarten van Vos en Van<br />

Heeringen zijn gebruikt.<br />

Verdiende aandacht in dit hoofdstuk<br />

krijgen de kreekruggen,<br />

poelgronden en gemoerneerde<br />

poelen, een landschappelijk<br />

verhaal dat bij veel mensen niet<br />

bekend zal zijn, maar dat ontegenzeggelijk<br />

‘typisch’ is voor<br />

Zeeland. Het hoofdstuk sluit af<br />

met een verhaal over ‘landschappelijke<br />

waarden’, een soort<br />

samenvatting waarbij gefocust is<br />

op de nog in het huidige landschap<br />

zichtbare sporen van deze<br />

lange landschapsgeschiedenis.<br />

In het volgende hoofdstuk wordt<br />

het middeleeuwse erfgoed (600-<br />

1500) nader beschouwd. Dit op<br />

de inleiding na kortste hoofdstuk<br />

focust op de oudste geschiedenis<br />

die nu nog in het landschap<br />

zichtbaar is, die van de strijd<br />

tegen het water, de vliedbergen,<br />

de steden en de dorpen.<br />

Algemene lijnen worden door<br />

illustraties tastbaar, zoals de<br />

reconstructie van de inpolderingen<br />

ten noorden van Oostkapelle<br />

en Serooskerke, waar het een<br />

komen en gaan was van dijken.<br />

Het reconstructiekaartje toont<br />

aan dat het een dynamische tijd<br />

was, waarbij land werd en gewonnen<br />

maar ook weer prijs werd<br />

gegeven. Debet hieraan was<br />

(deels) ook het moerneren, het<br />

winnen van turf ten behoeve<br />

van de zoutwinning.<br />

De periode van 1500 tot 1650<br />

wordt in het hoofdstuk ‘Een laatmiddeleeuws<br />

panorama’ behandeld.<br />

Dit hoofdstuk is wel heel<br />

letterlijk opgepakt door het<br />

opnemen van het landschappelijk<br />

deel (20 bladzijden!) van het<br />

Panorama dat (vermoedelijk)<br />

Anton van den Wijngaerde rond<br />

1550 van het eiland Walcheren<br />

maakte. Het panorama laat zien<br />

dat het een drukke boel was in de<br />

havenstadjes, met name door de<br />

aanwezigheid van talrijke koopvaardijschepen.<br />

Het is dan ook de<br />

periode van bloei voor Walcheren<br />

en voor Middelburg in het bijzonder.<br />

Dit hoofdstuk gaat verder<br />

in op de periode van de Opstand<br />

tegen de Spaanse vorst, die een<br />

aanvang had in 1568. Deze strijd<br />

toonde zich ook in het landschap,<br />

door de bouw van vestingwerken<br />

rond Veere, Arnemuiden, Middelburg<br />

en Vlissingen. Minder te<br />

weten komen we over de gevolgen<br />

die de strijd had voor de kleine<br />

nederzettingen.<br />

De periode 1650-1800 wordt<br />

gekenmerkt door de opkomst van<br />

de buitenplaatsen. De belangrijkste<br />

impulsen voor het ontstaan<br />

hiervan was de handel, eerst in<br />

de VOC en later in de WIC.<br />

Het hoofdstuk heeft als titel ‘een<br />

tijdelijke buitenplaatscultuur’<br />

meegekregen, hetgeen direct<br />

het kenmerk al weggeeft: op een<br />

aantal buitenplaatsen na, kent<br />

het huidige landschap nog<br />

nauwelijks sporen van deze bijzondere<br />

periode. Een groot aantal<br />

prachtige prenten en kaarten<br />

laat deze verdwenen pracht en<br />

praal in al haar glorie goed zien.<br />

Met de sprekende titel ‘Van


R ecent<br />

V erschenen<br />

Fransen tot Duitsers’ worden<br />

we meegevoerd naar de periode<br />

1800-1940. Het is de periode na<br />

de grote bloei, een periode met<br />

weinig landschappelijke neerslag.<br />

Of het moet de aanleg van klinkerwegen<br />

zijn, of de opkomst van<br />

het toerisme (badplaatsen).<br />

Tijdens de Franse periode wordt<br />

een groot aantal van nieuwe<br />

vestingwerken aangelegd. Bij<br />

een foto van een aantal moderne<br />

windturbines op de ruïne van fort<br />

de Ruyter bij Vlissingen wordt<br />

gezegd dat dit geen recht doet<br />

aan het adagium ‘behoud door<br />

ontwikkeling’. De niet ingevoerde<br />

lezer die de Belvedere-wereld niet<br />

kent zal dit bijschrift niet begrijpen,<br />

maar evengoed zal een wel ingevoerde<br />

lezer dit niet doen, want<br />

nergens wordt dit normatief<br />

standpunt toegelicht of verklaard.<br />

De oude foto’s die betrekking<br />

hebben op deze periode tonen<br />

een landschap met veel beplanting<br />

(tot aan de inundatie van<br />

1944 kenmerkend voor<br />

Walcheren) en met onverharde<br />

wegen. Een landschap van armoede<br />

en oude boerengebruiken.<br />

Hoe korter geleden, hoe meer<br />

aandacht het beschreven hoofdstuk<br />

krijgt. De periode 1900-2000<br />

omvat ongeveer een derde van<br />

het totaal aantal pagina’s van<br />

het boek (116 pagina’s). Het is<br />

ontegenzeggelijk een belangrijke<br />

periode in de landschapsgeschiedenis,<br />

al was het maar door de<br />

inundatie van 1944 en het creëren<br />

van een totaal nieuw landschap<br />

als gevolg daarvan, maar het staat<br />

toch wel een beetje in contrast<br />

met de perioden daarvoor, die<br />

wat betreft landschapsontwikke-<br />

VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

ling zeker zo veelbetekenend zijn<br />

geweest. Los van deze kanttekening<br />

zijn het opnieuw prachtige<br />

afbeeldingen die de teksten illustreren,<br />

zoals het schoonmaken<br />

van de wegen na de afzetting van<br />

50 cm slib (!) na de inundatie. De<br />

foto’s tonen een – als gevolg van<br />

de inundaties, de bombardementen<br />

en de vele beschietingen –<br />

desolaat landschap. Terecht geeft<br />

het boek een overzicht van het<br />

werk dat is uitgevoerd om dit<br />

verwoeste landschap weer te<br />

‘herstellen’, feitelijk om een<br />

nieuw landschap te maken. De<br />

Herverkavelingswet Walcheren<br />

(1947) maakte een integrale herinrichting<br />

van het landschap van<br />

Walcheren mogelijk, waarbij niet<br />

alleen de agrarische ontsluiting,<br />

waterbeheersing en grondverbetering<br />

aandacht kregen, maar<br />

waarbij ook een landschapsplan,<br />

de bouw of verplaatsing van boerderijen<br />

of bijvoorbeeld de aanleg<br />

van waterleidingen in het plan<br />

werden opgenomen.<br />

De tweede helft van de twintigste<br />

eeuw wordt verder gekenmerkt<br />

door komst van het massatoerisme,<br />

met alle landschappelijke<br />

gevolgen van dien (campings,<br />

bungalowparken, vermaakcultuur).<br />

Wat zeker positief moet<br />

worden beoordeeld is de aandacht<br />

die wordt geschonken aan<br />

de moderne ontwikkelingen,<br />

zoals de na-oorlogse groei van<br />

steden en dorpen. Geschiedenis<br />

houdt immers niet op bij 1900.<br />

Moderne stadswijken, hoogbouw<br />

en bedrijventerreinen worden<br />

allemaal in hun historische context<br />

geplaatst. En passant lezen<br />

we verder dat echt alles aan het<br />

49<br />

landschap van Walcheren is<br />

bedacht en gemaakt. Ook de<br />

aanwezigheid van fluitenkruid<br />

in de bermen, zo geurend in<br />

het voorjaar, is bedacht!<br />

Het laatste hoofdstuk betreft de<br />

toekomstvisie van Walcheren.<br />

Feitelijk het product waar het<br />

Belvedere als subsidiegever om te<br />

doen was. De auteurs stellen zich<br />

de vraag welke ontwikkelingen<br />

Walcheren gemaakt hebben tot<br />

wat het is, en welke mogelijkheden<br />

dit biedt voor de verdere ontwikkeling.<br />

Naast een foto-impressie<br />

zijn zeven aandachtsvelden<br />

benoemd waar rekening mee<br />

moet worden gehouden: kustveiligheid,<br />

woningbouw, landbouw,<br />

recreatie, zeehaven en industrie,<br />

infrastructuur en overheidsbeleid.<br />

Maar moet er ook geen rekening<br />

worden gehouden met de<br />

cultuurhistorische waarden, met<br />

het landschap van Walcheren dat<br />

zo centraal heeft gestaan in het<br />

boek? Belvedere gaat toch niet<br />

alleen over ontwikkeling? Om<br />

te bepalen op welke manier men<br />

aan wil sluiten bij de genoemde<br />

ontwikkelingen hebben de<br />

samenstellers van de visie een<br />

Belvedere-workshop georganiseerd.<br />

Met professionals overigens.<br />

De bewoners en gebruikers<br />

van het landschap van Walcheren<br />

hebben blijkbaar geen invloed<br />

kunnen uitoefenen op de visie.<br />

Dat is jammer in een tijd waarin<br />

het gaat om draagvlak en burgerparticipatie.<br />

De gemeente als<br />

belangrijke partij in de uitvoering<br />

van een dergelijke landschapsvisie<br />

is overigens ook niet gekend.<br />

Uitkomst van deze workshop is<br />

dat voor Walcheren moet worden<br />

ingezet op de ontwikkeling van<br />

hoogwaardig wonen en recreëren,<br />

gecombineerd met bijzondere<br />

vormen van landbouw. Deze<br />

uitkomst biedt kansen voor<br />

een groenblauwe ontwikkeling<br />

van het platteland. Het feit dat<br />

Walcheren aan goed vaarwater<br />

ligt biedt ook kansen voor een<br />

stedelijk-industriële ontwikkeling<br />

van Middelburg-Vlissingen. Los<br />

van de constatering dat dit niet<br />

echt specifiek voor Walcheren te<br />

noemen valt (elke regio wil hoogwaardig<br />

wonen en recreëren),<br />

is mij ook niet direct een relatie<br />

opgevallen met de historischlandschappelijke<br />

ontwikkelingen<br />

zoals die zijn beschreven. Was het<br />

schrijven van zo’n dik boek echt<br />

nodig voor het opstellen van deze<br />

landschapsvisie? Welke elementen<br />

uit de landschapsgeschiedenis<br />

zijn richtinggevend voor de landschapsvisie?<br />

Ter vergelijking wil<br />

ik hier de landschapsvisie Zuid-<br />

Limburg aanhalen (zie bespreking<br />

Vitruvius 5, pp. 52-53).<br />

Hier is op basis van de analyse<br />

van de landschapsgeschiedenis<br />

een ‘landschappelijk raamwerk’<br />

samengesteld: een groene dooradering,<br />

bestaande uit steile hellingen,<br />

dalbodems en dorpsranden<br />

die het reliëf en de kenmerkende<br />

verschillen tussen de dalen en de<br />

plateaus accentueert en de landschappelijke<br />

samenhang versterkt.<br />

Dit landschappelijke<br />

raamwerk vormt vervolgens de<br />

duurzame basis voor alle toekomstige<br />

ontwikkelingen, zoals het<br />

waterbeheer, de ontwikkeling<br />

van de natuur en het cultuurhistorisch<br />

erfgoed en de toeristisch<br />

recreatieve ontsluiting<br />

van dit landschap.<br />

Een dergelijke analyse van het<br />

landschappelijk raamwerk van<br />

Walcheren ontbreekt. Wat is nu<br />

de essentie van het landschap<br />

dat je wilt behouden, of waar je<br />

op voort wilt borduren?<br />

Misschien mist Walcheren een<br />

dergelijk raamwerk als gevolg<br />

van de totale herinrichting na de<br />

Tweede Wereldoorlog, maar ook<br />

die analyse ontbreekt. Conclusie:<br />

we hebben er een prachtig boek<br />

over Walcheren bij, dat chronologisch<br />

alle historisch-landschappelijke<br />

ontwikkelingen op een<br />

prachtig geïllustreerde wijze<br />

aan ons toont. Maar ook een visie<br />

die niet duidelijk maakt welke<br />

rol die landschapsgeschiedenis<br />

nou daadwerkelijk speelt voor<br />

het landschap van de toekomst.<br />

De doelstelling van het<br />

Belvedere-project lijkt daarmee<br />

maar deels te zijn behaald.


R ecent<br />

V erschenen<br />

TITEL Nederlandse Tegels 1900-2000<br />

AUTEURS Jan Pluis<br />

Dit boek biedt een representatief<br />

overzicht van de in Nederland in<br />

de periode 1900-2000 vervaardigde<br />

en/of gedecoreerde wandtegels.<br />

Was de decoratie en productie van<br />

de Nederlandse tegel tot ca. 1900<br />

betrekkelijk traditioneel gebleven,<br />

na 1900 onderging de Nederlandse<br />

tegel in zowel decoratief<br />

als technisch opzicht veel veranderingen.<br />

De vormentaal van de<br />

jugendstil leende zich bijvoorbeeld<br />

uitstekend voor toepassing<br />

op tegels. Door de welvaartstoename<br />

kregen ruimtes in huizen en<br />

bedrijven waar traditioneel tegels<br />

werden toegepast meer aandacht<br />

en groeide de vraag naar tegels.<br />

Een andere belangrijke ontwikkeling<br />

was een type elektrische oven<br />

dat rond 1950 op de markt kwam<br />

en waarmee het mogelijk werd<br />

om tegels ook in een kleinere<br />

oplage te vervaardigen: dit bracht<br />

een stroom aan nieuwe bedrijven<br />

en creativiteit op gang.<br />

De auteur beschrijft meer dan 150<br />

bedrijven en ateliers die tussen<br />

TITEL Villatuinen in Nederland 1900-1940<br />

AUTEUR Eric Blok & Birgit Lang<br />

UITGAVE RACM / SB4 Bureau voor Historische Tuinen, Parken en Landschappen<br />

DETAILS ISBN: 978-90-76046-57-0. Paperback, 156 pagina’s, full colour en rijk geïllustreerd.<br />

Prijs € 19,50. Bestellen via www.villatuinen.nl en www.sb4.nl. Meer informatie: RACM,<br />

afdeling Gebouwd Erfgoed, unit Groen Erfgoed, tel 030-6983211, of met SB4 Bureau voor<br />

Historische Tuinen, Parken en Landschappen, Eric Blok, telefoon 0317-424 167.<br />

Op woensdag 22 oktober verscheen<br />

Villatuinen in Nederland<br />

1900-1940, een tuinhistorische<br />

publicatie over het groene erfgoed<br />

van de villatuin. Het boek<br />

is geschreven door de landschapsarchitecten<br />

/ tuinhistorici<br />

Eric Blok en Birgit Lang van<br />

SB4 Bureau voor Historische<br />

Tuinen, Parken en Landschappen<br />

uit Wageningen. De publicatie<br />

kwam tot stand in nauwe samenwerking<br />

met de Rijksdienst voor<br />

Archeologie, Cultuurlandschap<br />

VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

UITGAVE RACM<br />

DETAILS ISBN/EAN 978 90 6650 090 7, 192 pagina’s, gebonden. Prijs € 19,90<br />

1900 en 2000 tegels gemaakt<br />

en/of gedecoreerd hebben. Naast<br />

de grote bekende bedrijven als<br />

Tichelaar (Makkum), Mosa en<br />

Sphinx (Maastricht), De Porceleyne<br />

Fles (Delft) komen ook vele<br />

kleinere fabrikanten en ateliers<br />

aan bod, zoals o.a. Gamma<br />

Sierkunst uit Amsterdam of<br />

Plateelfabriek Ivora uit Gouda.<br />

De tegels in dit boek zijn over<br />

het algemeen seriematig gemaakt:<br />

van één ontwerp zijn meer tegels<br />

geproduceerd. Uit de groep van<br />

kunstenaars die van een ontwerp<br />

maar één tegel gemaakt hebben<br />

(de unica-keramisten) is een<br />

beperkte keuze gemaakt.<br />

Het boek bevat niet alleen de topproducten,<br />

maar ook eenvoudig<br />

gedecoreerde tegels die door brede<br />

lagen van de bevolking werden<br />

gekocht. De auteur interviewde<br />

talloze ontwerpers en makers van<br />

tegels: van veel bedrijven worden<br />

in dit boek voor het eerst de<br />

gegevens en de geschiedenis<br />

op een rij gezet.<br />

en Monumenten (RACM).<br />

Ons land kent talrijke tuinen die<br />

onder architectuur werden aangelegd.<br />

In veel gevallen werden<br />

die tuinen met de villa volgens<br />

één stijlopvatting ontworpen.<br />

Soms gebeurde dat door de<br />

architect van de woning, veelal<br />

ook door de in die tijd opkomende<br />

beroepsgroep van tuin- en landschapsarchitecten.<br />

Concentraties<br />

van villatuinen uit periode 1900-<br />

1940 bevinden zich in de periferie<br />

van stads- en dorpskernen<br />

50<br />

In de inleiding worden de technische<br />

aspecten van het productieproces<br />

behandeld zoals de glazuren<br />

en decoratietechnieken. Ook aan<br />

de wijze van toepassing en gebruik<br />

van de tegels in de 20ste eeuw is<br />

aandacht besteed.<br />

Omdat onder verzamelaars van<br />

tegels en bouwhistorici veel<br />

behoefte is aan dateermogelijkheden<br />

biedt dit boek veel informatie<br />

over wanneer bepaalde merken<br />

voorkomen en worden ook veel<br />

achterkanten van tegels afgebeeld.<br />

Het boek is zo gebruikersvriendelijk<br />

mogelijk opgezet: de fabrikanten<br />

en ateliers zijn geordend<br />

op plaatsnaam. Een uitgebreide<br />

index vergemakkelijkt het zoeken<br />

op namen en begrippen.<br />

Door de eeuwen heen volgde de<br />

decoratieve wandtegel als toegepaste<br />

kunst de heersende modes<br />

en stijlen. Ook in de twintigste<br />

eeuw sluit de vormentaal van de<br />

tegel aan bij de visuele cultuur<br />

van die eeuw. Dit overzicht van<br />

en met name in speciaal voor<br />

gegoede burgers aangelegde,<br />

suburbane wijken. Bekende<br />

voorbeelden treffen we aan in<br />

het Gooi, in de regio Bloemendaal-Heemstede-Aerdenhout<br />

en<br />

Wassenaar.<br />

Villatuinen in Nederland 1900-<br />

1940 beoogt de cultuurhistorische<br />

waarde van villatuinen uit<br />

de eerste helft van de twintigste<br />

eeuw nauwkeuriger dan voorheen<br />

vast te stellen. Een groot<br />

aantal typische stijlkenmerken<br />

toegepaste kunst bij uitstek,<br />

waarin de enorme diversiteit<br />

van de visuele cultuur in de<br />

twintigste eeuw bijeen is gebracht,<br />

heeft daarom ook een kunsthistorische<br />

waarde.<br />

Aan dit standaardwerk met circa<br />

2000 afbeeldingen in kleur is<br />

ruim negen jaar intensief gewerkt.<br />

De auteur, Jan Pluis, is dé Nederlandse<br />

expert op het gebied van<br />

tegels. Eerder verschenen diverse<br />

standaardwerken van zijn hand:<br />

De Nederlandse tegel, decors en<br />

benamingen 1570-1930 (1997),<br />

Bijbeltegels-Bibelfliesen (1994),<br />

Kinderspelen op tegels (1979).<br />

en elementen worden beschreven,<br />

waardoor het herkennen en<br />

duiden van deze tuinen wordt<br />

vereenvoudigd. Het boek richt<br />

zich op overheden, erfgoedinstellingen,<br />

monumentendiensten,<br />

tuin- en landschapsarchitecten,<br />

hoveniersbedrijven en eigenaren<br />

als belangrijke spelers bij het in<br />

stand houden van dit bijzondere<br />

groen erfgoed.


R ecent<br />

V erschenen<br />

Ter gelegenheid van het RACMsymposium<br />

‘Over de vloer’ op 8<br />

oktober in het Vredespaleis in<br />

Den Haag is deze uitgave verschenen,<br />

de allereerste in<br />

Nederland over dit onderwerp.<br />

Ruim twintig auteurs uit<br />

Nederland en Vlaanderen gaan<br />

in op de geschiedenis van de<br />

vloer, de diversiteit hiervan en de<br />

rol die de historische vloer speelt<br />

in het huidige interieur. De bijdragen<br />

gaan over zeer uiteenlopende<br />

aspecten van de<br />

Nederlandse vloer en bestrijken<br />

onder meer de archeologie,<br />

bouwhistorie, architectuurhistorie<br />

en instandhouding. Van keitjes-<br />

VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

TITEL Over de vloer: met voeten getreden erfgoed<br />

AUTEUR T. Hermans, E. Koldeweij & D. Snoodijk (red.)<br />

UITGAVE Waanders uitgevers, Zwolle (i.s.m. Rijksdienst voor Archeologie,<br />

Cultuurlandschap en Monumenten)<br />

DETAILS ISBN 978 90 400 8561 1 / NUR 648<br />

Gebonden, 424 pagina’s, zeer rijk geïllustreerd. Prijs € 24.95<br />

vloer tot keramische tegel, van<br />

leem tot linoleum.<br />

Opzienbarend is de Vlaamse bijdrage<br />

over de dagelijkse omgang,<br />

vernieuwend de kijk op de kerkvloeren<br />

uit de negende tot en<br />

met de veertiende eeuw, opmerkelijk<br />

het artikel over industrieel<br />

vervaardigde vloeren, verrassend<br />

de archeologische invalshoek,<br />

maar ontluisterend de onderwaardering<br />

van de vloer. Het<br />

boek bevat tevens artikelen over<br />

de laatste stand van kennis over<br />

baksteenvloeren op houten balklagen,<br />

over opmerkelijke<br />

gebruikssporen in een tegelvloer<br />

in Utrecht, over de unieke blind<br />

51<br />

bevestigde grenenhouten vloer<br />

in de grote zaal van kasteel<br />

Amerongen, over glazen en<br />

natuurstenen vloeren, over keramische<br />

en cementtegels en over<br />

stalvloeren: van paardenbox tot<br />

tuigenkamer. De enorme variatie<br />

in materiaal, afwerking en ontwerp<br />

van dit zesde wandvlak van<br />

een ruimte blijkt groot en rijk.<br />

Het is verbazingwekkend dat<br />

vloeren en vloerafwerkingen zo<br />

weinig aandacht hebben gekregen.<br />

Dit is wellicht symptomatisch<br />

voor de stand van kennis<br />

over de diverse vloertypen: dit<br />

onderwerp behoort tot de<br />

slechtst bestudeerde gebouwon-<br />

ADVERTENTIE<br />

derdelen. Met dit boek wordt dit<br />

gebrek aan tastbare gegevens<br />

enigszins ingevuld, maar talloze<br />

deelaspecten wachten op nadere<br />

bestudering, onderzoek en<br />

publicatie.<br />

Nooit eerder verscheen er in<br />

Nederland een overzichtswerk<br />

over historische vloeren. Dit<br />

handboek is onontbeerlijk voor<br />

iedereen die regelmatig met<br />

monumenten in aanraking komt<br />

en voor hen die meer over dit<br />

onderwerp willen weten.


FOTO'S EN RECONSTRUCTIE: MAJA D'HOLOSSY<br />

VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

AGENDA<br />

v.a. 13.11.2008 Den Haag<br />

De eerste kustbewoners<br />

Vanaf 13 november 2008 is in het Museon in Den Haag de<br />

permanente tentoonstelling De eerste kustbewoners te zien. De vinexlocatie<br />

Ypenburg, het zuidoostelijke stadsdeel van de gemeente<br />

Den Haag, was gedurende een aantal<br />

eeuwen het woongebied van de prehistorische<br />

mens. Deze plek lag toen<br />

aan de kust en bestond uit lage duinen<br />

in een getijdengebied. De Steentijdmens<br />

leefde hier op de grens van zoet<br />

en zout water, van droog en nat land.<br />

Door graafwerkzaamheden werd een<br />

grafveld ontdekt met daarin de resten<br />

van 42 personen, zowel vrouwen,<br />

mannen als kinderen. Al gauw bleek<br />

dat het om mensen ging die hier<br />

hadden geleefd in de tijd van de<br />

Hunebedbouwers, zo’n 5500 jaar<br />

geleden. In deze nieuwe vaste presentatie<br />

wordt het accent gelegd op het<br />

werk van de verschillende specialisten<br />

binnen de archeologie, maar ook de<br />

kennis van andere vakdisciplines,<br />

zoals landschapsmicromorfologie<br />

(zeer gedetailleerd bodemonderzoek)<br />

en bouwhistorie worden benut.<br />

De expositie toont moderne archeologische<br />

onderzoekstechnieken en<br />

geeft een beeld van het leven in die tijd.<br />

Onderzoek en reconstructie<br />

van de skeletten<br />

Eén van de disciplines houdt zich<br />

bezig met het menselijk botmateriaal.<br />

Daarbij wordt eerst vastgesteld hoe<br />

compleet een skelet is en dan of het<br />

om een man of een vrouw gaat.<br />

De botten van een man zijn meestal<br />

groter en ruwer dan van een vrouw.<br />

Dat komt omdat mannen over het<br />

algemeen grotere spieren hebben.<br />

Die spieren zitten op bepaalde plekken<br />

aan het bot. Op die plekken zitten<br />

richeltjes of soms hele knobbels.<br />

Hoe groter de knobbel of randjes,<br />

hoe groter de kans dat het een man<br />

52<br />

is geweest. De schedel en het bekken zijn de plaatsen waar je dat<br />

het beste kan zien. Daarna worden de botten onderzocht op onder<br />

andere ouderdom, lengte en ziektes. Botten waarop specifieke<br />

ziekteverschijnselen zijn geconstateerd zoals misvormingen in<br />

de gewrichten zijn in één van de laboratoria in de nieuwe zaal te<br />

zien en de botspecialist vertelt daarbij over zijn onderzoek.<br />

Van drie van de opgegraven skeletten zijn reconstructies gemaakt.<br />

Zij zijn te zien in de nieuwe expositie: een man, een vrouw en een<br />

kind. Vooral het reconstrueren van een gezicht is een vak apart.<br />

Er wordt eerst een mal gemaakt van de schedel. Het uiterlijk wordt<br />

bepaald door kenmerken van de schedel. Het vet- en spierweefsel<br />

wordt bepaald op grond van wetenschappelijk vastgestelde standaarden.<br />

Zo is de dikte van spieren en de huid voor mannen, vrouwen<br />

en kinderen zeer verschillend. De ogen worden voor een groot<br />

deel met de hand gemaakt, zo worden de irissen met de hand<br />

geschilderd.<br />

Sporen van huizen<br />

Er werden ook sporen van huizen van<br />

deze Steentijdmensen teruggevonden.<br />

Deze sporen zien er voor een leek uit<br />

als vlekken in het landschap, maar bij<br />

nadere bestudering kan er veel uit<br />

worden geconcludeerd, al blijft het<br />

een lastige klus om vast te stellen<br />

welke sporen tot een huisplattegrond kunnen worden gerekend.<br />

Archeologen kijken dan vooral naar de plaats, vorm, kleur en<br />

samenstelling en maken zo een selectie van sporen die tot een huisplattegrond<br />

kunnen worden gerekend. De grootte en de diepte van<br />

een paalspoor zijn belangrijk om vast te stellen wat de dragende<br />

functie is geweest. Er wordt gezocht naar de onderlinge samenhang<br />

in de ruimtelijke opbouw. Uit al die gegevens wordt vastgesteld wat<br />

de constructie van het ‘skelet’ van het huis was. In dit geval werd een<br />

bouwhistoricus gevraagd een reconstructie van het gebouw te maken.<br />

Meer onderzoek<br />

Naast de bovengenoemde terreinen van onderzoek binnen de<br />

archeologie zijn er nog veel meer en daar wordt ook aandacht<br />

aan besteed. Onderzoek naar het gebruik van natuur- en vuursteen:<br />

met behulp van speciaal microscopisch onderzoek kan worden<br />

vastgesteld waar bepaalde gereedschappen voor werden gebruikt.<br />

Uit onderzoek naar het aardewerk weten we hoe de potten werden<br />

gemaakt en door onderzoek van de aankoeksels (etensresten) aan<br />

het aardewerk en door zaden- en pollenonderzoek weten we wat<br />

ze aten. Het onderzoek aan het dierlijk botmateriaal laat zien wat<br />

er nog meer op het menu van de steentijdmens stond.<br />

INFORMATIE: WWW.MUSEON.NL


VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />

tot 21.12.2008 Almere<br />

Rituelen. Van toen, nu, jou, mij, hier!<br />

Tijdens de tentoonstelling<br />

worden rituelen uit het verre<br />

verleden met die van het<br />

kleurrijke Almere van nu vergeleken<br />

en wordt antwoord<br />

gezocht op vragen als hoe<br />

‘anders’ waren de mensen uit<br />

het vroege Almere – uit de<br />

Steentijd en de Zuiderzeetijd?<br />

Wat weten archeologen van<br />

hun rituelen? Nog tot 21 december a.s. in het Kunstencentrum<br />

de Kunstlinie.<br />

INFORMATIE: WWW.DEKUNSTLINIE.NL<br />

9/10.12.2008 Rotterdam<br />

Digitaal Erfgoedconferentie 2008<br />

Digitaal Erfgoed Nederland (DEN)<br />

organiseert in samenwerking met<br />

Erfgoed Nederland de lustrumeditie<br />

van de Digitaal Erfgoedconferentie<br />

in de Doelen in Rotterdam. De<br />

conferentie staat in het teken van de<br />

mogelijkheden om digitaal beschikbaar<br />

erfgoed optimaal vindbaar en<br />

bruikbaar te maken. Niet alleen de<br />

grote zoekmachines maar ook community<br />

websites, open geografische<br />

systemen en mash up websites bieden<br />

mogelijkheden om het beschikbare<br />

digitale erfgoed bij het publiek te<br />

brengen. Hier is wel actief beleid<br />

voor open uitwisseling van informatie nodig. De presentaties,<br />

debatten en workshops hebben een gemeenschappelijke boodschap:<br />

zoek actief contact met je doelgroepen. Naar buiten! Werkt u bij<br />

een erfgoedinstelling, en wilt u uw kennis verbreden en verdiepen<br />

om digitale erfgoedinformatie bij het publiek te brengen?<br />

DE conferentie richt zich op wie de inzet van ICT kunnen sturen,<br />

en ook wie met digitalisering bezig zijn. DE conferentie heeft een<br />

erfgoedbreed karakter en is er voor musea, archieven, bibliotheken,<br />

monumentenzorg- en archeologische instellingen.<br />

INFORMATIE: DEN, 070 - 314 0343<br />

10.2.2009 Utrecht<br />

Manhattan aan de Oude Gracht?<br />

De 24ste Nicolaas van der Monde-lezing in de Pieterskerk te<br />

Utrecht: Manhattan aan de Oude<br />

Gracht? Erfgoedbehoud versus moderne<br />

ruimtelijke ordening, gaat in op de<br />

problematiek van stedelijke structuren,<br />

oude gebouwen en landschappelijke<br />

elementen die voortdurend<br />

worden aangepast en veranderd<br />

ten behoeve van nieuwe functies.<br />

Soms gebeurt dat met respect<br />

53<br />

voor waardevol erfgoed, maar vaak wordt dit zodanig ingekapseld<br />

dat de zeggingskracht ervan verloren gaat.<br />

INFORMATIE: WWW.OUD-UTRECHT.NL<br />

11.2.2009 Amsterdam<br />

Congres nu voor later!<br />

Erfgoed Nederland start een congresreeks met als thema nieuw erfgoed.<br />

Doel is het selecteren, bewaren (behouden en beheren) en presenteren<br />

van nieuw erfgoed en het zodanig op de kaart te zetten bij<br />

beleidsmakers, erfgoedinstellingen en hun medewerkers en particuliere<br />

verzamelaars dat het een vanzelfsprekend onderdeel wordt<br />

van het erfgoedbeleid. Het eerste congres van de reeks – in de<br />

Reinwardt Academie te Amsterdam – staat in het teken van<br />

computererfgoed en wordt georganiseerd samen met de stichting<br />

computererfgoed Nederland (SCEN).<br />

INFORMATIE: BINNENKORT OP<br />

WWW.ERFGOEDNEDERLAND.NL<br />

23 25.4.2009<br />

’s-Hertogenbosch<br />

Nederlandse<br />

Restauratiebeurs<br />

2009<br />

De Nederlandse Restauratiebeurs<br />

stimuleert de vakwereld door kennisuitwisseling<br />

en draagt tegelijkertijd<br />

bij aan verbreding van het maatschappelijke<br />

draagvlak voor de instandhouding<br />

van het cultureel erfgoed.<br />

Speciale aandacht is er voor actuele<br />

ontwikkelingen in de monumentenzorg,<br />

nieuwe producten en<br />

technologieën, kennis en vakmanschap. Experts verzorgen<br />

lezingen, presentaties en workshops. Daarnaast biedt de beurs<br />

gelegenheid om het publiek te interesseren voor de restauratiemethoden<br />

en conserveringstechnieken voor historische gebouwen<br />

en interieurs, archiefstukken, archeologische bodemvondsten<br />

en voorwerpen uit kunstcollecties.<br />

INFORMATIE: WWW.RESTAURATIEBEURS.NL<br />

Locatie: Brabanthallen te ’s-Hertogenbosch.<br />

Tips en persberichten voor de Agenda kunt<br />

u mailen naar info@uitgeverijeducom.nl


online...<br />

op tafel...<br />

Archeologie – Cultuurlandschap – Monumentenzorg:<br />

Vitruvius bereikt beslissers en betrokkenen.<br />

De mix van archeologie, cultuurlandschap en monumentenzorg onderscheidt VITRUVIUS<br />

– synergie in de zuiverste vorm. Nu ook op internet: www.vakbladvitruvius.nl<br />

Maar wie VITRUVIUS in handen houdt, valt voor ‘ouderwets drukwerk’. VITRUVIUS<br />

verschijnt niet in de winkel. Interesse? Mail dan naar info@uitgeverijeducom.nl.<br />

4x per jaar Nederland € 45,- / België € 55,-. Ook ideaal als cadeau!

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!