Download PDF
Download PDF
Download PDF
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
ARCHEOLOGIE CULTUURLANDSCHAP MONUMENTENZORG<br />
STEDELIJKE<br />
WOONCULTUUR<br />
IN DEVENTER<br />
JAARGANG 2 • NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
O N A F H A N K E L I J K V A K T I J D S C H R I F T V O O R<br />
BUNKERS<br />
IN HET DUIN<br />
FORUM: NAAR EEN JURIDISCH DWINGBARE ERFGOEDTOETS?<br />
MONUMENTENZORG<br />
IN HET<br />
WOONINTERIEUR<br />
KORT: MONUMENT AAN DE A10 • ESSAY POST-BELVEDERETIJDPERK • REFLECTIE OP DE CULTUURHISTORICUS<br />
• WONEN IN DE BRONSTIJD • BEGRAVINGSLANDSCHAPPEN • RECENT VERSCHENEN • AGENDA • EN MEER
Vitruvius:wie<br />
erachter<br />
staat<br />
staat<br />
voorop.<br />
Een SPONSOR VAN VITRUVIUS geniet voordelen:<br />
Bereik 4x per jaar uw doelgroep met een vakblad van hoogstaand niveau,<br />
gemaakt i.s.m. de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en<br />
Monumenten (RACM) en organisaties van naam<br />
Profileer uw organisatie als betrokken bij goede kennisuitwisseling<br />
en als cultuur-minnend<br />
Krijg de mogelijkheid tot publiceren, adverteren en meehelpen richting geven<br />
Steun een vernieuwend platform<br />
(tot op heden het enige dat archeologie+cultuurlandschap+monumentenzorg verbindt)<br />
Profiteer van het sterke imago van Vitruvius.<br />
Bel de uitgever Educom 010-425 6544 en zeg:<br />
‘Wij staan erachter’. Educom zet u erin.
itruvius<br />
inhoud<br />
ARCHEOLOGIE CULTUURLANDSCHAP MONUMENTENZORG<br />
A C M<br />
32<br />
STEDELIJKE WOONCULTUUR<br />
IN DEVENTER<br />
WONINGEN<br />
MET UITZICHT<br />
FORUM<br />
44<br />
NAAR EEN JURIDISCH<br />
DWINGBARE<br />
ERFGOEDTOETS?<br />
20<br />
BUNKERS<br />
IN HET DUIN<br />
REAGEREN?<br />
REACTIES OP ARTIKELEN<br />
IN DEZE UITGAVE<br />
KUNNEN TOT 15 FEBRUARI<br />
2009 NAAR DE UITGEVER<br />
WORDEN GESTUURD.<br />
KORT PAG 4-10: NIEUWE EIGENAAR ‘MONUMENT AAN DE A10’ • POST-BELVEDERETIJDPERK’ AAN PLASTERK AANGEBODEN •<br />
REFLECTIE OP CULTUURHISTORICUS • GPNV-PRIJS • STINZEN EN STATEN’ BEDREIGD • SYMPOSIUM ‘BODEMSCHATTEN<br />
EN NATUURONTWIKKELING • BEGRAVINGSLANDSCHAPPEN IN NOORD-WEST-EUROPA EN MEER<br />
RECENT VERSCHENEN PAG 10-11, 46-51 • AGENDA PAG 52-53<br />
1<br />
12<br />
‘NEDERLANDS’<br />
HOUT OP DRIFT<br />
26<br />
MONUMENTENZORG IN<br />
HET WOONINTERIEUR<br />
40<br />
TUFSTEEN IN NEDERLAND
UITGEVER/<br />
BLADMANAGER<br />
Robert Diederiks<br />
REDACTIE<br />
Drs. J.E. Abrahamse<br />
Drs. H.G. Baas<br />
mw. Drs. P.J. Braaksma<br />
R.P.H. Diederiks<br />
Ir. M. van Hunen<br />
mw. Drs. M. Kapelle<br />
Dr. H.C.M.Kleijn<br />
Dr. R.C.G.M. Lauwerier<br />
S.A. Muller<br />
mw. Dr. E.M. Theunissen<br />
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
Vitruvius is een informatief,<br />
promotioneel, onafhankelijk<br />
vaktijdschrift dat beoogt<br />
kennis en ervaring uit te<br />
wisselen, inzicht<br />
te bevorderen en<br />
REDACTIERAAD<br />
Dr. (C.H.M.) de Bont<br />
Wageningen Universiteit<br />
Drs. H.M.P. (Jeroen) Bouwmeester<br />
Synthegra<br />
Drs. D.E. (Dorien) Fröling ADC<br />
Drs. B. Goudswaard<br />
Past2Present/Archeologic<br />
Dr. T.G. (Timo) Nijland TNO<br />
Dr. R.J. (Reinout) Rutte TU Delft<br />
Prof.Dr.Ir. M. (Theo) Spek<br />
RACM, Rijksuniversiteit Groningen<br />
Ir. F.G.M. (Frank) Véhof NRf<br />
Ir. G.A. (Gerdy) Verschuure-Stuip<br />
TU Delft<br />
C O L O F O N<br />
2<br />
belangstelling te kweken<br />
voor de vakgebieden<br />
archeologie,cultuurlandschap<br />
en monumentenzorg.<br />
www.vakbladvitruvius.nl<br />
EEN UITGAVE VAN MET MEDEWERKING VAN<br />
NV Amersfoortse Maatschappij<br />
tot Stadsherstel<br />
Postbus 842<br />
3800 AV Amersfoort<br />
Tel. 033-460 5020<br />
www.stadsherstelamersfoort.nl<br />
Uitgeverij Educom BV<br />
Mathenesserlaan 347<br />
3023 GB Rotterdam<br />
Tel. 010-425 6544<br />
Fax 010-425 7225<br />
E-mail info@uitgeverijeducom.nl<br />
www.uitgeverijeducom.nl<br />
S U B - S P O N S O R S<br />
Projectbureau<br />
Belvedere<br />
Postbus 389<br />
3500 AJ Utrecht<br />
Tel. 030-230 5010<br />
www.belvedere.nu<br />
Synthegra bv<br />
Doetinchemseweg 61A<br />
7007 CB Doetinchem<br />
Tel. 0314-36 99 40<br />
www.synthegra.com<br />
Rijksdienst voor<br />
Archeologie,<br />
Cultuurlandschap<br />
en Monumenten<br />
(RACM)<br />
M E D E - O N D E R S T E U N E R S<br />
Past2Present-ArcheoLogic<br />
Pelmolenlaan 12-14<br />
3447 GW Woerden<br />
Tel. 0348-437 788 Fax. 437 789<br />
info@archeologic.nl<br />
www.archeologic.nl<br />
ABONNEMENTEN<br />
Nederland 4 nrs/jaar E 45.-<br />
België 4 nrs/jaar E 55.-<br />
Voor betaling wordt een factuur<br />
verzonden. Vermeld bij correspondentie<br />
altijd het abonneenummer (zie de<br />
factuur). Tijdige betaling garandeert<br />
regelmatige toezending.<br />
Abonnementen lopen automatisch<br />
door. Opzeggingen (uitsluitend<br />
schriftelijk per aangetekend schrijven)<br />
dienen uiterlijk twee maanden voor<br />
afloop van de abonnementsperiode<br />
in ons bezit te zijn.<br />
Nationaal<br />
Restauratiefonds<br />
Postbus 15, 3870 DA Hoevelaken<br />
Tel. 033-253 9439<br />
info@restauratiefonds.nl<br />
www.restauratiefonds.nl<br />
ADC ArcheoProjecten<br />
Nijverheidsweg-Noord 114<br />
3812 PN Amersfoort<br />
Postbus 1513, 800 BM Amersfoort<br />
Tel. 033-299 8181 Fax 299 8180<br />
www.archeologie.nl<br />
LEZERSSERVICE /<br />
NABESTELLINGEN<br />
Adresmutaties/abonnementen<br />
en nabestellingen doorgeven<br />
via info@uitgeverijeducom.nl<br />
© Copyrights Uitgeverij Educom BV<br />
JANUARI 2009.<br />
Niets uit deze uitgave mag worden<br />
gereproduceerd door middel van<br />
boek-druk, foto-offset, fotokopie,<br />
microfilm of welke andere methode<br />
dan ook, zonder schriftelijke<br />
toestemming van de uitgever.<br />
ISSN 1874-5008
In de allereerste redactieraadvergadering van Vitruvius op<br />
18 november jl., is onder andere gesproken over wie nu<br />
eigenlijk de doelgroepen van het vakblad zijn en in welk<br />
segment van de cultuurhistorische bladenmarkt dit tijdschrift<br />
is gepositioneerd.<br />
De primaire doelgroep bestaat uit iedereen die vanuit zijn of<br />
haar professie werkzaam is in de archeologie, het cultuurlandschap<br />
of de monumentenzorg. Dat zijn wetenschappers, maar<br />
ook ambtenaren en studenten bijvoorbeeld.<br />
De secundaire doelgroep bestaat uit geïnteresseerden die semiprofessioneel<br />
of op andere wijze betrokken zijn bij<br />
één of meerdere van de drie vakgebieden.<br />
Als het gaat om de positionering van Vitruvius,<br />
zie je dat het zich beweegt tussen een wetenschappelijk<br />
en een populair wetenschappelijk blad in;<br />
het is een vaktijdschrift waarin de lezer een<br />
variëteit aan onderwerpen vindt.<br />
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
VITRUVIUS EN HET ‘IN ELKAAR’<br />
SCHUIVEN’ VAN VAKGEBIEDEN<br />
Daarom juichen we bijvoorbeeld het ontstaan van het wetenschappelijke<br />
en digitale tijdschrift Journal of Archaeology in the<br />
Low Countries (www.jalc.nl) van harte toe en zien we dit<br />
initiatief niet als een bedreiging, maar veel meer als een<br />
welkome aanvulling en verrijking van het cultuurhistorische<br />
mediaspectrum.<br />
Om in marketingtermen te blijven: het Unique Selling Point<br />
van Vitruvius is dat we drie vakgebieden archeologie, cultuurlandschap<br />
en monumentenzorg bestrijken, vakgebieden die<br />
steeds meer ‘in elkaar schuiven’. Uiteindelijk zullen artikelen<br />
in Vitruvius – zo is ook de wens van de redactieraad<br />
– straks niet meer met kopjes ‘A’, ‘C’ of ‘M’<br />
worden aangeduid, zodat er op termijn helemaal<br />
geen sprake meer is van verschotting; niet in het<br />
veld en niet in ons tijdschrift.<br />
Tot slot: op www.vakbladvitruvius.nl vindt u<br />
alle voorgaande edities en u kunt ze kostenloos<br />
downloaden.<br />
— De redactie
K ort<br />
BANKGIRO LOTERIJ MAAKT RESTAURATIE DOOR<br />
VERENIGING HENDRICK DE<br />
KEYSER MOGELIJK<br />
NA 250 JAAR<br />
NIEUWE EIGENAAR<br />
VOOR ‘MONUMENT AAN A10’<br />
Voor het eerst sinds 250 jaar heeft het<br />
Gemeenlandshuis aan de Diemerzeedijk<br />
in Amsterdam een nieuwe<br />
eigenaar. Op 21 oktober jl. is de akte gepasseerd<br />
waarmee het waterschap Amstel, Gooi<br />
en Vecht (AGV) het Gemeenlandshuis heeft<br />
overgedragen aan Vereniging Hendrick de<br />
Keyser, de landelijk werkende vereniging die<br />
zich inzet voor het behoud van historische<br />
architectuur. Het Gemeenlandshuis is prominent<br />
zichtbaar vanaf de Amsterdamse ringweg<br />
A10. Gelegen op de dijk, omringd door<br />
water, dicht bij IJburg, is het een bekend<br />
punt voor de dagelijkse filerijders.<br />
Het Gemeenlandshuis is bijna tweeëneenhalve<br />
eeuw het statige onderkomen geweest<br />
van het ‘Hoogheemraadschap van den Zeeburg<br />
en Diemerdijk’. Dit roemruchte waterschap<br />
beheerde de dijk van de Zuiderzee<br />
tussen Amsterdam en Muiden. In 1727<br />
verrees het gebouw op de plaats van de oude<br />
herberg ‘daar de jager uithangt’, waar al sinds<br />
1609 werd vergaderd. Het bestuur van het<br />
waterschap gebruikte het Gemeenlandshuis,<br />
dat vrij uitzicht had op zee, als vergaderruimte,<br />
secretarie en uitvalsbasis bij dijkbewaking.<br />
De hoogheemraden konden er overnachten<br />
in bedsteden en de inwonende<br />
opzichter was ook kastelein.<br />
Vooraanstaande ambachtslieden werden aangetrokken<br />
voor de bouw en afwerking, waaronder<br />
kostbaar houtsnijwerk, stucwerk en<br />
smeedwerk. Ontwerp en bestek werden<br />
geleverd door de Amsterdamse timmermansbaas<br />
Cornelis van der Does. Cornelis van der<br />
Hoeven, ‘metselaarsbaas tot Amsterdam’ was<br />
verantwoordelijk voor de bouw. Het indrukwekkende<br />
stucwerk in Lodewijk XIV-stijl in<br />
de hal werd gemaakt door de stucwerker<br />
Christiaan Wittenbeeker. Kort na de oplevering<br />
verrezen achter het gebouw twee koets-<br />
huizen waarmee een symmetrische tuinaanleg<br />
werd gerealiseerd alsof het een voorname<br />
buitenplaats betrof. Een virtuele rondleiding<br />
is te zien op www.agv.nl.<br />
De overdracht door het waterschap heeft als<br />
doel het gebouw voor de toekomst veilig te<br />
stellen. Een restauratie is in voorbereiding.<br />
Deze betreft voornamelijk funderingswerk<br />
en constructief herstel van balklagen. Het<br />
Gemeenlandshuis zal na de restauratie in<br />
gebruik blijven voor bijeenkomsten en vergaderingen<br />
van het waterschap en krijgt een<br />
meer openbare bestemming. De overdracht<br />
aan ‘Hendrick de Keyser’ en de restauratie<br />
van dit historische en beeldbepalende monument<br />
zijn alleen mogelijk door financiële<br />
steun van de BankGiro Loterij.<br />
4
K ort VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
ESSAY ‘HET POST-BELVEDERETIJDPERK’<br />
AAN PLASTERK AANGEBODEN<br />
Onlangs is een essay verschenen aan<br />
de hand van prof. dr. J.E. (Koos)<br />
Bosma, met als titel ‘Het post-<br />
Belvederetijdperk: Cultuurhistorisch beleid verankerd<br />
in de ruimtelijke ordening en in de ontwerpopgave’.<br />
Het essay is geschreven in<br />
opdracht van de toenmalige rijksadviseur<br />
voor het cultureel erfgoed Fons Asselbergs.<br />
Het essay is op 3 september, namens het<br />
voormalige Collega van Rijksadviseurs, door<br />
Asselbergs aangeboden aan onze minister<br />
van OCW, dhr. Plasterk.<br />
Op 15 november 2005 heeft de toenmalige<br />
staatssecretaris van OCW, Medy van der<br />
Laan, aan het College van Rijksadviseurs een<br />
advies gevraagd over architectuur- en belvederebeleid.<br />
Eén van de vragen die ze stelde<br />
had betrekking op de vraag: ‘Hoe kan de<br />
opgebouwde kennis over ontwikkelingsgericht<br />
inzetten van cultuurhistorie bij ruimtelijke<br />
opgaven verder worden verankerd in<br />
het architectuurbeleid na 2008?’. Voor het<br />
beantwoorden heeft het college, om haar<br />
advies te onderbouwen, aan prof. dr. J.E.<br />
Het nieuwe stadsdeel Leidsche Rijn<br />
bij Utrecht krijgt elke dag verder<br />
gestalte. De nieuwbouw neemt het<br />
oude landschap in bezit, maar biedt tegelijkertijd<br />
ook ruimte aan ‘wat tot voor kort was’<br />
en maakt op sommige plekken het verre verleden<br />
opnieuw zichtbaar. De cultuurhistorie<br />
van het gebied is terug te vinden in de stedenbouwkundige<br />
opzet, in de vormgeving<br />
van de openbare ruimte en objecten en in<br />
activiteiten voor nieuwe bewoners. In samenwerking<br />
met de Rijksdienst voor Archeologie,<br />
Cultuurlandschap en Monumenten en<br />
Bosma gevraagd over dit onderwerp een<br />
essay te schrijven. Het essay wordt voorafgegaan<br />
door het advies. Hierin is te lezen dat<br />
het college van mening is dat in het post-<br />
Belvedere tijdperk met name de volgende<br />
twee noties van belang zijn:<br />
1. Het zoeken naar de optimale verhouding<br />
tussen oud en nieuw, tussen behoud en ontwikkeling,<br />
vergt van ontwerpers en opdrachtgevers<br />
een dynamische kijk op de cultuurhistorische<br />
component en een integrale<br />
benadering. Als de externe financiële impuls<br />
na 2009 is verdwenen, en ook de programmatische<br />
ondersteuning, zal deze opgave<br />
‘geëmancipeerd’ moeten worden opgepakt.<br />
Dat kan volgens het college alleen als de<br />
meerwaarde van die gelaagde benadering en<br />
het samengaan van oud en nieuw door<br />
betrokken partijen als vanzelfsprekend wordt<br />
gezien. De gewenste integrale benadering<br />
zou - met name bij majeure transformaties -<br />
geborgd kunnen worden door het opstellen<br />
van protocollen voor voorverkenning en ontwerpend<br />
onderzoek.<br />
2. Cultuurhistorie moet een sterke positie<br />
de gemeente Utrecht heeft projectbureau<br />
Belvedere een onderzoek laten uitvoeren<br />
naar de inbreng en rol van cultuurhistorici in<br />
het planproces van Leidsche Rijn en andere<br />
gebiedsontwikkelingen. Deze review is uitgevoerd<br />
door onderzoeksbureau Royal Haskoning.<br />
Het onderzoek geeft inzicht in het<br />
functioneren van de cultuurhistorische<br />
beroepsgroep in gebiedsontwikkelingen en<br />
ruimtelijke transformaties. De review gaat in<br />
op de vraag hoe je de kans vergroot dat de<br />
cultuurhistorie – nadat de laatste bouwkeet is<br />
verdwenen – vergroeid is met de nieuwe<br />
5<br />
krijgen (en behouden) in de ruimtelijke<br />
ordening en inrichting. Belvedere dient in<br />
alle fasen van transformaties regulier gedachtegoed<br />
et zijn. De vroegtijdige betrokkenheid<br />
van ontwerpend onderzoek kan als belangrijk<br />
voertuig fungeren om dit te bereiken.<br />
Het verder verankeren van het Belvederegedachtegoed<br />
moet verder ondersteund worden<br />
door goed doordachte programma's voor<br />
de ontwikkeling en overdracht van kennis.<br />
Het projectbureau Belvedere – dat 31 december<br />
2009 haar deuren sluit – moet volgens het<br />
college intensief worden betrokken bij deze<br />
overdracht van kennis. Het advies sluit af<br />
met een zin die belangrijk is om ook hier te<br />
herhalen: ‘De toekomstige ontwerpopgave<br />
zal steeds meer een transformatieopgave zijn<br />
waarbij de cultuurhistorische bagage voorziet<br />
in de leeftocht voor de toekomst. De cultuurhistorie<br />
levert op deze wijze een bijdrage<br />
aan de nieuwe cultuur.’<br />
Uitgave: Atelier Rijksbouwmeester, Den Haag,<br />
2008. ISBN 978-90-73525-44-3<br />
‘LEVEND VERLEDEN’:<br />
REFLECTIE OP<br />
INZET EN ROL<br />
CULTUURHISTORICUS<br />
omgeving. Wat kan de cultuurhistoricus<br />
daaraan bijdragen? Over welke vaardigheden<br />
moet hij beschikken? Welke kennis moet hij<br />
op welk moment aanleveren? Hoe kan hij de<br />
cultuurhistorische ambitie proberen te borgen;<br />
bestuurlijk, procesmatig en naar de toekomst<br />
toe? De review geeft inzicht in de<br />
manier waarop de inhoudelijke inbreng en<br />
persoonlijke inzet van cultuurhistorici het<br />
eindresultaat van een gebiedsontwikkeling<br />
kunnen beïnvloeden. Aan bod komen ook de<br />
zwakke plekken en de ideeën die cultuurhistorici<br />
hebben om deze te versterken.<br />
De publicatie is als <strong>PDF</strong> te downloaden op:<br />
www.belvedere.nu
K ort<br />
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
HAAGSE STADSARCHEOLOGE WINT GPNV 2008<br />
‘STINZEN EN STATEN’<br />
WORDEN BEDREIGD<br />
DOOR DE POLITIEK<br />
Ruim zestig kastelen, stinzen en staten<br />
die Friesland rijk is, worden bedreigd<br />
in hun bestaan. Dat stelde Annemiek<br />
Wielinga van de Nederlandse Kastelenstichting<br />
(NKS) op 4 november<br />
2008 in een pleidooi dat<br />
ze hield bij de jaarvergadering<br />
van de stichting Stinzen<br />
en Staten.<br />
Volgens Wielinga worden<br />
de kastelen bedreigd door<br />
gemeenten, projectontwikkelaars<br />
en soms zelfs natuur-<br />
De Haagse stadsarcheologe Monique<br />
van Veen heeft de Grote Prijs der<br />
Nederlandse Veldarcheologie 2008<br />
gewonnen. Deze nationale prijs wordt jaarlijks<br />
uitgereikt op de Reuvensdagen aan een<br />
veldarcheoloog met een opvallende staat van<br />
dienst in de archeologie.<br />
Monique van Veen studeerde prehistorie aan<br />
de universiteit van Leiden en heeft zich daarnaast<br />
in Amsterdam gespecialiseerd in de<br />
middeleeuwse archeologie. In 1990 kwam zij<br />
in dienst bij de gemeente Den Haag.<br />
Sindsdien heeft zij veel veldonderzoek uitgevoerd,<br />
vooral naar middeleeuwse en postmiddeleeuwse<br />
bewoningssporen in de binnen-<br />
organisaties. Wielinga stelt dat<br />
het historisch erfgoed wordt<br />
bedreigd door wetgeving romdom<br />
ruimtelijke ordening,<br />
door geldgebrek en vooral ook<br />
door nieuwbouw op het historisch<br />
terrein rondom kastelen.<br />
6<br />
stad van Den Haag. In de loop der jaren heeft<br />
zij zich ontwikkeld tot een toonaangevende<br />
specialist in de middeleeuwse en post-middeleeuwse<br />
bewoningsgeschiedenis van Den<br />
Haag.<br />
Veel publicaties, zowel wetenschappelijke<br />
rapporten als publieksboeken, zijn van haar<br />
hand verschenen. Haar vakkennis en ervaring<br />
in de archeologie zijn volgens haar<br />
collega’s van onschatbare waarde voor de stad<br />
Den Haag.<br />
De jury van de Grote Prijs van de Nederlandse<br />
Veldarcheologie 2008 bestond uit<br />
Peter Deunhouwer, Benedict Goes en gelegenheidslid<br />
Hans Koot.<br />
Als voorbeeld noemt ze het Overijsselse<br />
kasteel Eerde (afbeeldingen), bedreigd<br />
doordat beheerder Natuurmonumenten<br />
volgens haar meer oog heeft voor natuur<br />
dan voor historische waarde. Ook in<br />
Utrecht is een stuk grond door de<br />
gemeente verkocht voor huizen in het<br />
duurdere segment.<br />
Wielinga pleit voor meer aandacht voor<br />
het historisch erfgoed. De laatste tijd<br />
heeft ze vooral ook oog gekregen voor de<br />
landerijen rondom kastelen en stinzen. De weg<br />
naar de rechtsgang schuwt Wielinga niet. In<br />
een enkel geval procedeerde haar stichting<br />
ruim tien jaar om nieuwbouw te voorkomen.<br />
Met succes, want de betreffende gemeente<br />
heeft het daarna opgegeven.
K ort VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
SYMPOSIUM ‘BODEMSCHATTEN EN<br />
NATUURONTWIKKELING,<br />
HET VERDRAG VAN MALTA<br />
IN DE PRAKTIJK’<br />
Op 23 september jl. organiseerden<br />
Stichting Probos, projectbureau<br />
Belvedere en de Rijksdienst voor<br />
Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten<br />
een voorlichtingsmiddag over Malta.<br />
Doelgroep: bos- en natuurbeheerders.<br />
In het prachtige kasteel Hernen in de<br />
gemeente Hernen (prov. Gelderland) werden<br />
de deelnemers ontvangen met een broodjeslunch<br />
en een stukje theorie over de nieuwe<br />
wet op de archeologische monumentenzorg.<br />
Onder leiding van Jo Latijnhouwers van Het<br />
Geldersch Landschap werd een veldworkshop<br />
georganiseerd waarbij van de deelnemers<br />
werd gevraagd na te denken over<br />
ruimtelijke vraagstukken en dan specifiek op<br />
het gebied van de bos- en natuurontwikkeling<br />
met Malta in het achterhoofd.<br />
Jo is ook projectleider van het project<br />
‘Stappen in de toekomst’, dat als hoofddoelstelling<br />
heeft: herstel en ontwikkeling van<br />
het cultuurlandschap in de aangewezen<br />
gebieden (Het Rijk van Nijmegen en het Land<br />
van Maas en Waal), het creëren van gebiedseigen<br />
verbindingen tussen stad en platteland<br />
7<br />
en het scheppen van randvoorwaarden voor<br />
het duurzaam beheer van dat landschap en<br />
die verbindingen. In dit grootschalig, meerjarig<br />
project heeft men uiteraard ook met<br />
de nieuwe wet op de archeologische monumentenzorg<br />
te maken gekregen. Door tijdig,<br />
in goed overleg en creatief te opereren is het<br />
vooralsnog niet nodig geweest of een groot<br />
deel van het projectgeld te besteden aan<br />
archeologisch (voor-)onderzoek of deelplannen<br />
niet uit te voeren.
K ort<br />
MONUMENTAAL<br />
DRIELUIK<br />
GERESTAUREERD<br />
In Museum Elisabeth Weeshuis te<br />
Culemborg is de tentoonstelling Zien<br />
doet geloven – vijf eeuwen bijbelverhalen in<br />
beeld te zien met religieuze schatten uit<br />
Culemborg en Zaltbommel. Daaronder, als<br />
glorieus middelpunt in de permanente<br />
opstelling, het drieluik van de Culemborgse<br />
schilder Jan Deys Geritsz. uit 1573. Dit<br />
fraaie voorbeeld van Gelders religieus erfgoed<br />
is ter gelegenheid van het festival<br />
Geloven in Gelderland gerestaureerd en sinds<br />
Op woensdag 3 september 2008<br />
promoveerde archeoloog Stijn<br />
Arnoldussen aan de Universiteit<br />
Leiden op zijn proefschrift ‘A Living landscape<br />
– Bronze Age settlement sites in the Dutch<br />
river area (c. 2000-800 BC)’. Hierin beschrijft<br />
Arnoldussen hoe en waar mensen leefden in<br />
het uitgestrekte rivieren- en deltalandschap<br />
van Midden Nederland. Waarom woonden<br />
deze prehistorische boeren in een dergelijk<br />
landschap en hoe structureerden zij hun<br />
nederzettingen? Op basis van enkele groot-<br />
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
begin november weer te bezichtigen door<br />
het publiek. De nieuwe opstelling met het<br />
drieluik is permanent. De tentoonstelling<br />
Zien doet geloven is onderdeel van het provinciale<br />
festival Geloven in Gelderland en duurt<br />
schalige opgravingen in het rivierengebied<br />
zal de auteur het culturele landschap proberen<br />
te reconstrueren. Het boek geeft een<br />
overzicht van alle ontwikkelingen ten aanzien<br />
van locatiekeuze voor nederzettingen en<br />
veranderingen in nederzettingsarchitectuur,<br />
beginnend in het Midden-Neolithicum tot<br />
aan de IJzertijd. Uiteraard wordt dit alles in<br />
een bredere context geplaatst met gebruikmaking<br />
van andersoortige vindplaatsen zoals<br />
graven en rituele deposities.<br />
De basis van dit boek wordt gevormd door<br />
8<br />
t/m 15 maart. Het festival vraagt hiermee<br />
tevens aandacht voor (de noodzaak van)<br />
behoud en onderhoud van Gelders religieus<br />
erfgoed.<br />
‘A LIVING LANDSCAPE’: WONEN IN DE BRONSTIJD<br />
‘BELEEF TOEN NU!’: 50X<br />
HISTORISCH NEDERLAND<br />
Corine Koolstra en Maarten Hell<br />
schreven in samenwerking met Anno<br />
en Stichting entoen.nu het boek<br />
Beleef toen nu! In deze publicatie nemen zij de<br />
lezer mee naar vijftig plaatsen in Nederland<br />
die herinneren aan belangrijke historische<br />
gebeurtenissen. De keuze voor de plaatsten<br />
die zijn bezocht, zijn afkomstig uit de Canon<br />
van Nederland, die in 2006 is opgesteld.<br />
In Beleef toen nu! staat niet alleen achtergrondinformatie<br />
over de vijftig hoogtepunten<br />
uit onze vaderlandse geschiedenis, maar<br />
tevens informatie over wat er te plekke nog<br />
van deze geschiedenis te zien is.<br />
meer dan 50 grote opgravingen die samen<br />
meer dan 300 huisplattegronden opgeleverd<br />
hebben. Daarmee bevat dit boek verreweg<br />
rijkste data-set van bronstijd nederzettingen<br />
die tot op heden is gepubliceerd en is daarmee<br />
een must-have voor iedereen geïnteresseerd<br />
in nederzettingsarcheologie. De bijlagen<br />
verschenen als apart boek. Hierin worden<br />
diverse sites in detail behandeld.<br />
Beide boeken zijn nu verkrijgbaar bij Sidestone<br />
Press - www.sidestone.nl
K ort VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
BEGRAVINGSLANDSCHAPPEN IN<br />
NOORD-WEST-EUROPA<br />
BEDISCUSSIEERD<br />
Verslag van een internationaal<br />
congres in het Duitse Ruhrgebied<br />
LIESBETH THEUNISSEN<br />
Het landschap van de Ruhr Pott werkt<br />
vervreemdend op een treinreiziger.<br />
Vlak na de grensovergang bij<br />
Arnhem trekken hoge mijnschachten, roestbruine,<br />
ijzeren installaties en volkstuintjes<br />
waar de Duitse driekleur veelvuldig wappert,<br />
aan je voorbij. Het is in een oogopslag duidelijk:<br />
dit is een landschap waar de overblijfselen<br />
van een intensief industrieel verleden<br />
prominente tekens zijn en waar het Duits<br />
zijn benadrukt wordt.<br />
Het eindpunt van de reis bleek van een<br />
andere visuele schoonheid te zijn. Het Westfälisches<br />
Landesmuseum für Archäologie in<br />
Herne toont een prachtige archeologische<br />
collectie waarmee de langetermijngeschiedenis<br />
van Westfalen – tot en met de Tweede<br />
Wereldoorlog – wordt toegelicht. 1<br />
Van 15 tot en met 18 oktober waren in het<br />
museum ruim honderd archeologen samen-<br />
gekomen om zich te buigen over het thema<br />
‘Gräberlandschaften der Bronzezeit’. Het was<br />
niet de eerste keer dat er een internationale<br />
discussie over dit onderwerp werd gevoerd;<br />
al tweemaal eerder stonden workshops van<br />
de European Association for Archaeology in<br />
het teken van de ‘Archaeology of Burial<br />
Mounds’. 2 Het congres in Herne was georganiseerd<br />
door de Franse vereniging APRAB<br />
(Association pour la Promotion des Recher-<br />
9<br />
ches sur l’Age du Bronze) en het LWL-<br />
Archäologie für Westfalen. Het resultaat<br />
leidde niet eens tot een Babylonische spraakverwarring,<br />
want alle lezingen en discussies<br />
werden simultaan vertaald. INRAP – hét<br />
onderzoeksinstituut van Frankrijk die het<br />
leeuwendeel van de archeologische opgravingen<br />
voor zijn rekening neemt – financierde de<br />
vertaalkosten.<br />
De Franse en Duitse archeologen mochten<br />
hun archeologische begravingsrijkdom in<br />
hun moedertaal presenteren, terwijl het<br />
Engels – de voertaal voor het handjevol Nederlanders<br />
en Britten – werd gedoogd. Het was<br />
jammer dat de afvaardiging uit Denemarken<br />
– toch goed voor 86.000 grafheuvels – beperkt<br />
bleef tot de sessievoorzitter ‘grand old man’<br />
Henrik Thrane (1934). In zijn afsluitende<br />
woord bekende hij onmiddellijk dat grafheuvels<br />
zijn lievelingsobjecten zijn; ze zitten<br />
boordevol informatie over het verleden en<br />
niet één is hetzelfde.<br />
Grafheuvels, waartoe ook de urnenvelden<br />
werden gerekend, lenen zich uitermate goed<br />
voor een internationaal forumdiscussie: ze<br />
zijn grensoverschrijdend en kennen een uitgestrekt<br />
verspreidingsgebied; in Europa,<br />
maar ook daarbuiten.<br />
Het programma van vijftig voordrachten en<br />
posterpresentaties was thematisch verdeeld.<br />
Op het breedste niveau kwam de ruimtelijke<br />
verspreiding van de begravingen in het landschap<br />
aan bod, inclusief GIS-achtige toepassingen.<br />
Op grafveldniveau laaide de discussie<br />
over continuïteit en discontinuïteit op. Wat
K ort VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
zijn de gebruiksfasen binnen een begravingslandschap,<br />
wanneer kan men spreken van<br />
hergebruik van oudere grafmonumenten en<br />
in welke vorm ‘eindigt’ grafveld, als ‘gestapelde’<br />
begravingslocatie of als een ‘ritueel<br />
theater’? Op de schaal van de heuvel en het<br />
graf lag de nadruk vooral op de aangetroffen<br />
doden en hun bijgiften. De twee perspectieven<br />
van interpretatie, de één vanuit de<br />
begraven mens en de ander vanuit het landschap<br />
zijn geïnspireerd door het boek Beyond<br />
the Grave van Jonathan Last. 3 Een must voor<br />
de liefhebber.<br />
De meer theoretische gedachtes kwamen pas<br />
op de laatste middag goed op gang. Kennelijk<br />
was de beschikbare tijd (20 minuten) te<br />
krap om net iets verder te komen dan een<br />
bespreking van de locatie, chronologie en het<br />
gevondene. Toch bood het interessante<br />
aanknopingspunten, als ‘eye opener’, maar<br />
ook als inspiratiebron.<br />
Naast een serie onderzoeken waar door tracé-<br />
R ecent<br />
V erschenen<br />
aanleg en woningbouw incomplete grafvelden<br />
aan het licht waren gekomen, kwamen<br />
volledig gestripte landschappen voorbij. Zo<br />
kiezen de Kentse archeologen voor het grootschalig<br />
openleggen van te bebouwen gebieden.<br />
Pas wanneer men zicht heeft op de<br />
verspreiding en aard van de archeologische<br />
sporen, wordt een besluit genomen. Peter<br />
Clark gaf onmiddellijk toe dat het wel een<br />
dure aanpak is, maar weten waar de archeologie<br />
niet zit, is belangrijke informatie bij<br />
een landschapsbenadering.<br />
De variatie aan begravingsvormen in Noordwest-Europa<br />
en de aanpak daarin, bleek<br />
eveneens zeer divers: van vlakgraven gevuld<br />
met goedgeconserveerde skeletten of crematieresten<br />
zonder bijbehorend heuvellichaam tot<br />
heuvels die op minutieuze, tell-achtige wijze<br />
worden afgepeld, tot het aanleggen van een<br />
diepe sleuf dwars over een grafheuvel op de<br />
Russische steppe om zo snel het centrale<br />
wagengraf vrij te leggen.<br />
TITEL Handboek Duurzame Monumentenzorg<br />
AUTEURS Evert Jan Nusselder, Huub van de Ven, Michiel Haas en Birgit Dulski<br />
UITGAVE SBR<br />
DETAILS Genaaid gebrocheerd, 242 pagina’s, full colour, geïllustreerd<br />
ISBN: 978-90-5367-484-0. Prijs € 125,-<br />
Het Handboek Duurzame<br />
Monumentenzorg is met recht<br />
een ‘monumentale’ handleiding.<br />
Dit naslagwerk laat zien dat juist<br />
bij monumentwaardige of waardevolle<br />
historische gebouwen de<br />
kansen voor duurzaam bouwen<br />
ongekend groot zijn! Het boek<br />
is mede mogelijk gemaakt door<br />
de Rijksdienst voor Archeologie,<br />
Cultuurlandschap en Monumenten<br />
(RACM) en de Rijksgebouwendienst<br />
(Ministerie<br />
van VROM).<br />
Het handboek Duurzame<br />
Monumentenzorg is praktisch<br />
van opzet. Praktijkvoorbeelden<br />
schetsen hoe u met één strategie<br />
verschillende oplossingen voor<br />
een dumo-vraagstuk kunt vinden.<br />
In totaal zijn 20 strategieën ontwikkeld.<br />
Strategieën, die recht<br />
doen aan het behoud van de<br />
monumentale waarden én het<br />
milieu.<br />
Dit boek gaat uitgebreid in op<br />
de vraag hoe geavanceerde<br />
technische (dubo-)oplossingen<br />
inpasbaar zijn in monumenten.<br />
En hoe u om kunt gaan met<br />
comforteisen die ten tijde van<br />
de bouw van monumenten van<br />
een geheel andere orde waren.<br />
Een eeuwenoud pand blijft een<br />
eeuwenoud pand. Maar van het<br />
handboek Duurzame Monumen<br />
tenzorg mag u verwachten dat<br />
u verrassende strategieën aangereikt<br />
krijgt voor uiteenlopende<br />
comforteisen. Van het doos-in-<br />
10<br />
een-doosconcept tot de toepassing<br />
van klimaatgevels. Van thermische<br />
buffers tot reversibel bouwen.<br />
Het handboek bestaat uit<br />
drie delen:<br />
– Een speciaal ontwikkeld<br />
DuMo-instrument. Een handig<br />
rekenmodel dat u in de praktijk<br />
kunt gebruiken om diverse<br />
DuMo-strategieën op hun<br />
wenselijkheid door te rekenen;<br />
Met die DuMo-coëfficient kunt<br />
u eenduidig communiceren<br />
met de partners die bij verbouw<br />
betrokken zijn.<br />
– Vaak voorkomende situaties<br />
en mogelijke oplossingen;<br />
– Praktijkvoorbeelden die<br />
informeren én inspireren.<br />
In de afsluitende discussie werd benadrukt<br />
dat het zinvol zou zijn dat volledig geaccepteerde<br />
begrippen als ‘Gründergräber’ en<br />
‘continuiteit’ opnieuw bezien zouden moeten<br />
worden. Het zijn misschien meer ónze<br />
concepten dan die van de begravingsgemeenschappen<br />
uit het verleden. Zijn de oudste<br />
begravingen wel echte grondleggers? Alertheid<br />
blijft geboden.<br />
Ik kijk uit naar de publicatie van alle bijdragen;<br />
het wordt vast een mooi, degelijk Duits/<br />
Frans boekwerk, waarin het laatste woord over<br />
begravingslandschappen nog niet gezegd is.<br />
LIESBETH THEUNISSEN is senior onderzoeker<br />
Pleistoceen Late Prehistorie RACM.<br />
1 www.lwl.org/LWL/Kultur/WMfA_Herne<br />
2 Smejda, L. (ed.), Archaeology of Burial<br />
Mounds, Plzen, 2006.<br />
3 Last, J. (ed.), Beyond the grave. New<br />
Perspectives on Barrows, Oxford, 2007.
R ecent<br />
V erschenen<br />
TITEL Paard en landschap.<br />
Inspiratieboek met praktische tips<br />
AUTEUR René Zanderink en Claartje van Andel<br />
RECENSENT Henk Baas<br />
UITGAVE Fontaine, ’s-Graveland<br />
DETAILS ISBN 978-90-5956-279-0<br />
Het zal misschien niet iedereen<br />
zijn opgevallen, maar we hebben<br />
er in Nederland een nieuw landschappelijk<br />
‘probleem’ bij: het<br />
paard. De voormalig Rijksadviseur<br />
voor het landschap Dirk Sijmons<br />
had het vaak over de horsificatie<br />
van het landschap, waarmee<br />
werd bedoeld dat het aantal<br />
paarden dusdanig toenam, dat<br />
we konden spreken van een<br />
‘landschappelijk probleem’.<br />
Immers, veel paardenliefhebbers<br />
zijn in eerste instantie niet bezig<br />
met het verfraaien van het landschap,<br />
maar met het uitoefenen<br />
van hun sport. Of hun hobby, zo<br />
u wilt. Het gevolg hiervan was<br />
dat het aantal paarden vanaf 1985<br />
ruim vertienvoudigd is tot zo’n<br />
400.000 paarden. En die paarden<br />
staan allemaal in maneges (1100),<br />
in paardenbakken of paardenveldjes.<br />
Door het ontbreken van<br />
regelgeving over het uiterlijk<br />
van bedrijven, kon ongemerkt<br />
een wildgroei ontstaan van witte<br />
Dallashekken, prikkeldraad,<br />
mestsilo’s en oude roestige zeecontainers.<br />
Kortom: tijd voor<br />
actie! Een heus project Zorg voor<br />
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
Paard en Landschap is opgetuigd,<br />
dat maatschappelijk uiting moest<br />
geven aan de problematiek die<br />
door de Minister van LNV was<br />
verwoord in haar Visie Paard en<br />
Landschap (Den Haag 2006).<br />
Partners in dit project zijn<br />
Landschapsbeheer Nederland,<br />
Stichting Beheer Natuur en<br />
Landelijk gebied (SBNL) en de<br />
Koninklijke Nederlandse<br />
Hippische Sportfederatie<br />
(KNHS).<br />
En nu ligt er dan een boek,<br />
geschreven voor met name de<br />
paardenliefhebber. Het is een<br />
boek met veel fraaie foto’s, van<br />
landschap en van heel veel paarden<br />
(zelfs één foto met een heuse<br />
cowboy!). Maar het zijn wel<br />
foto’s die de mooie kant van<br />
ons landschap laten zien. Het<br />
idyllische boerenlandschap, dat<br />
bestaat uit bossen, hagen, lanen<br />
en houtwallen. In die zin laat het<br />
boek zien hoe de initiatiefnemers<br />
van het project het landschap<br />
graag zouden willen zien, een<br />
landschap waarin de paardenbak<br />
is geïntegreerd in het landschap,<br />
Het bijzondere jaarverslag nr.<br />
92 van de Vereniging voor<br />
Terpenonderzoek is gewijd aan<br />
de eerste afgraving van prof.<br />
A.E. van Giffen in Dorkwerd.<br />
en waarin de paden zijn omzoomd<br />
door karakteristieke<br />
beplanting en streekeigen hekwerken.<br />
Een landschap waarin<br />
een ritje per paard een reis terug<br />
naar vroeger is lijkt het wel.<br />
Jammer is dat er niet of nauwelijks<br />
aandacht is geschonken aan<br />
de (architectonische) kwaliteit<br />
van de gebouwen zelf.<br />
Het boek wil aantonen dat de<br />
term ‘verpaarding’ geenszins een<br />
achteruitgang van het landschap<br />
hoeft te betekenen. Het boek<br />
benadert de groei van de paardensector<br />
als kans om iets te<br />
doen aan de versterking van de<br />
landschappelijke kwaliteiten.<br />
Naast meer beschrijvende verhalen<br />
over landschap (met focus<br />
op beplanting), geeft het boek<br />
ook veel praktische tips voor<br />
paardenhouders, zowel professioneel<br />
als hobbymatig, over hoe<br />
het eigen erf en grond in te<br />
richten, op een zodanige manier<br />
dat recht wordt gedaan aan het<br />
karakter van het landschap.<br />
Per landschapstype is bijvoorbeeld<br />
aangeven welke beplanting<br />
TITEL Om een profiel der afgraving te bezien.<br />
Na 100 jaar terug naar Dorkwerd<br />
AUTEUR Wim A. Van Es, Egge Knol, Gert Kortekaas, Annet Nieuwhof<br />
UITGAVE Vereniging voor Terpenonderzoek<br />
DETAILS Paperback, 196 pagina’s, full colour, geïllustreerd<br />
ISBN: 978-90-8117-143-4. Prijs € 19,50<br />
11<br />
Het aantekeningen-boekje<br />
van Van Giffen is integraal<br />
afgebeeld, aangevuld met veel<br />
artikelen over Dorkwerd.<br />
karakteristiek is, welke fruitsoorten<br />
er voor komen, welke<br />
flora kenmerkend is, welke<br />
planten giftig zijn, etcetera.<br />
Ook wordt ingegaan op natuuren<br />
landschapssubsidies die<br />
beschikbaar zijn.<br />
Het is te hopen dat de paardensector<br />
(3 procent van de<br />
Nederlandse bevolking rijdt wel<br />
eens paard) de signalen uit het<br />
boek oppakt, want we zijn allemaal<br />
gebaat bij een mooi landschap.<br />
Jammer is wel dat de<br />
illusie wordt gewekt dat de paardenhouderijen<br />
louter aan mooie<br />
landschappen zijn gekoppeld,<br />
ver weg van de stad, de stedelijkheid<br />
en de lelijkheid. Juist dat<br />
aspect had meer aandacht verdiend.<br />
Maar het tonen hiervan<br />
hoort wellicht niet bij een<br />
inspiratieboek?
M MONUMENTENZORG M. DELMÁS EN H. VAN DEN BERSELAAR<br />
erug in Nederland vroeg<br />
T<br />
Van den Berselaar aan Marta<br />
Domínguez Delmás, Spaans<br />
dendrochronoloog bij Stichting<br />
Ring, naar de betekenis. Na<br />
wat literatuuronderzoek kwam ze erachter<br />
dat hiermee eikenhout (Quercus sp.) bedoeld<br />
werd. Interessant was echter voor haar de<br />
verwijzing naar de ‘Vlaamse’ oorsprong van<br />
het hout. Dit is opmerkelijk omdat eiken-<br />
SAMENVATTING<br />
1<br />
ALTAARSTUK VAN DE<br />
IGLESIA DE CÁCERES<br />
SANTA MARÍA LA MAYOR<br />
DAT GEMAAKT IS VAN<br />
CEDER, GRENEN EN<br />
'MADERA DE BORNE DE<br />
FLANDES'.<br />
FOTO: J.M. VAN DEN BERSELAAR<br />
In Nederland wordt veel oud hout uit verre oorden gevonden in<br />
boven- en ondergrondse structuren zoals schepen, gebouwen of<br />
kunstwerken. Met name vanaf de Late Middeleeuwen vond de aanvoer<br />
van hout voor woning- en scheepsbouw op regelmatige basis<br />
plaats. Nederlandse handelaren vervoerden het hout echter niet<br />
alleen naar hun eigen land. Een deel ging door naar zuidelijke<br />
‘Ne ‘Nederlands’<br />
ho hout op drift<br />
hout voor panelen en sculpturen in de 16de<br />
eeuw zeer schaars was in de Lage Landen.<br />
Het is bekend dat Vlaamse kunstenaars in<br />
12<br />
Over houthandelsroutes en<br />
de herkomst van hout van<br />
de Late Middeleeuwen<br />
tot in de 18de eeuw<br />
In juni 2007 bezocht Harry van den Berselaar<br />
(communicatieadviseur RACM) de Spaanse Iglesia Santa<br />
María la Mayor in Cáceres. Zijn interesse voor het werk<br />
van de Bosschenaar Roque de Balduque had hem naar<br />
deze kerk gevoerd. Binnen stond immers een enorm<br />
wandretabel dat in de 16de eeuw door Guillén Ferránt<br />
en Roque de Balduque vervaardigd was (zie foto 1).<br />
In een uitgave over de geschiedenis van het retabel<br />
las hij dat, volgens het contract, het retabel van drie<br />
houtsoorten gemaakt moest worden: ceder, grenen en<br />
‘madera de borne de Flandes’. Deze laatste houtsoort<br />
was hem onbekend, maar door de aanduiding<br />
‘de Flandes’ (‘Vlaams’) dacht hij dat het om een<br />
houtsoort ging die in Vlaanderen of elders<br />
in de Lage Landen groeide.<br />
die tijd hout van een uitstekende kwaliteit<br />
uit de Baltische landen gebruikten. Dus de<br />
aanduiding ‘Vlaams’ zou slechts kunnen<br />
landen zoals Spanje. Dit hout, bewerkt of onbewerkt, werd<br />
daar 'Vlaams' hout genoemd. Dit artikel levert aan de hand<br />
van dendrochronologisch en literatuuronderzoek een bijdrage<br />
aan onze kennis over voormalige houthandelsroutes die<br />
Nederlanders volgden. Een aantal voorbeelden van de<br />
handel naar en vanuit de toenmalige Nederlanden wordt<br />
eveneens weergegeven.
verwijzen naar de nationaliteit van de handelaren<br />
die het hout naar Spanje brachten. De<br />
Lage Landen hebben toen immers een cruciale<br />
rol in de internationale houthandel<br />
gespeeld. In dit stuk zal over de mogelijke<br />
oorsprong van het zogenaamde ‘Vlaamse’<br />
hout worden gespeculeerd. Daarbij wordt<br />
vooral aandacht besteed aan de beschrijving<br />
van houthandelsroutes vanaf de Late<br />
Middeleeuwen tot de 18de eeuw van en naar<br />
het huidige Nederland.<br />
De route naar het Zuiden<br />
In het begin van de 16de eeuw kwamen de<br />
Nederlanden onder het gezag van Karel V, de<br />
Spaanse koning en later ook keizer van het<br />
Heilige Roomse Rijk. Reeds in de tijd van<br />
zijn (Bourgondische) voorgangers waren steden<br />
als Brugge en Antwerpen, maar ook Middelburg<br />
en Bergen op Zoom, van belang in de<br />
contacten met Zuid Europa. 1 Vanuit deze<br />
steden werden houten kunst- en gebruiksvoorwerpen<br />
naar Spanje verhandeld. In die<br />
tijd werden op het Iberisch schiereiland vele<br />
goederen die uit de Lage Landen kwamen<br />
‘Vlaams’ genoemd. 2 Dat valt te verklaren<br />
vanuit de gezichtsbepalende rol die Vlaanderen<br />
op dat moment binnen de Lage<br />
Landen speelde.<br />
Toen Santiago de Compostela zich in de 12de<br />
eeuw begon te ontwikkelen tot belangrijk<br />
bedevaartsoord, begon de migratie van<br />
ambachtslieden van het noorden naar het<br />
Iberisch schiereiland. Vooral langs de routes<br />
daarheen, werden kerken, kloosters en<br />
kapellen gebouwd, versierd en ingericht.<br />
Hierdoor groeiden de commerciële banden<br />
tussen Noord en Zuid. In de 15de eeuw werd<br />
de Vlaamse kunst bewonderd – en gekocht –<br />
door de Spaanse adel en de machtige handelaren.<br />
3 Deze situatie maakte Spanje in de<br />
16de eeuw nog aantrekkelijker voor architecten,<br />
bouwmeesters, kunstenaars en ambachtslieden<br />
uit het noorden. 4 Hieronder<br />
bevond zich ook de eerdergenoemde Roque<br />
de Balduque, beeldhouwer uit ’s-Hertogenbosch<br />
(Bolduque, in het Spaans). Met een<br />
aantal broers vertrok hij in de eerste helft<br />
van de 16de eeuw naar Spanje, waar ze hun<br />
naam vestigden. 5 Tegenwoordig zijn de werken<br />
van Vlaamse beeldhouwers, houtsnijders<br />
en timmerlieden te vinden op het hele<br />
Iberisch schiereiland. Kunstenaars en<br />
ambachtslieden uit met name de zuidelijke<br />
Nederlanden zijn daarmee verantwoordelijk<br />
voor het noordelijk accent binnen de<br />
Spaanse gotiek. Dat klinkt nu nog door in de<br />
termen ‘estilo gótico hispanoflamenco’ en ‘arte<br />
hispanoflamenco’. 6<br />
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
‘Vlaams’ hout op het<br />
Iberisch schiereiland<br />
De Lage Landen exporteerden dus vanaf het<br />
begin van de 16de eeuw kunst en kunstenaars<br />
richting Spanje. Beelden, altaarstukken (retabels),<br />
tapijten en andere waardevolle objecten<br />
kwamen naar het Iberisch schiereiland. Maar<br />
het bleef niet bij kunst en hun makers, want<br />
ook (nog onbewerkt) hout werd door Nederlandse/Vlaamse<br />
handelaren naar Spanje<br />
vervoerd. 7 Soms werd dit hout genoemd naar<br />
de haven waar het verscheept werd, zoals<br />
‘Riga grenen’. In andere gevallen werd het<br />
aanduiding ‘de Flandes’ (uit Vlaanderen) aan<br />
de houtsoort toegevoegd. De term ‘madera de<br />
borne de Flandes’ 8 (Vlaams eikenhout) is bijvoorbeeld<br />
bekend uit de opdrachtomschrijving<br />
van het retablo mayor van de Iglesia de<br />
Santa María la Mayor te Cáceres. 9 Aan dit<br />
altaarstuk heeft de Bosschenaar Roque de<br />
Balduque in Spanje gewerkt in de 16de eeuw.<br />
Het is de auteurs onbekend of hij zijn<br />
opdrachtgevers specifiek om het gebruik van<br />
dit eikenhout had gevraagd. Uit dendrochronologisch<br />
onderzoek is gebleken dat in die<br />
tijd kunstenaars in de Lage Landen vaak<br />
gebruik maakten van geïmporteerd Baltisch<br />
hout, dat speciale kwaliteiten bezat voor het<br />
maken van beeldjes en panelen. 10 Zou dan dit<br />
‘Vlaamse’ eikenhout dat in Spanje werd<br />
gebruikt van Baltische herkomst kunnen<br />
zijn? Deze vraag is nog niet door dendrochronologisch<br />
onderzoek beantwoord, omdat<br />
13<br />
Spanje tot de gebieden behoort waarvan wij<br />
geen dendrochronologische data van historisch<br />
hout hebben (een zogeheten 'blanco'<br />
gebied). Desondanks, in de context van internationale<br />
houthandel in de 16de eeuw, kan<br />
dit hout gemakkelijk van verderweg dan de<br />
Lage Landen gekomen zijn.<br />
Houthandel in de Lage Landen<br />
vanaf de Late Middeleeuwen<br />
Net zoals elders is ook in de Lage Landen de<br />
geschiedenis van houthandel sterk verweven<br />
met de politieke en sociale geschiedenis. Al<br />
2 VLOT BIJ DE NONNENWHER IN PFORZHEIM,<br />
CIRCA 1890. RECHTS EEN ZAAGMOLEN.<br />
FOTO: STADTARCHIV PFORZHEIM IN SCHEIFELE, 1996,<br />
VIA L. VAN PROOIJE<br />
3 HET VOC-SCHEEPSWERFTERREIN OP OOSTBURG IN AMSTERDAM. PRENT UIT 1750, OP DE VOORGROND<br />
DE IJ-OEVER MET TWEE SCHEEPSHELLINGEN. BRON: BUREAU MONUMENTENZORG EN ARCHEOLOGIE, AMSTERDAM
M VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
in de Late Middeleeuwen kenden onze<br />
gewesten een (relatief) grote bevolkingsdichtheid,<br />
waardoor er een grote vraag was<br />
naar hout. Hout was in die tijd het voornaamste<br />
bouwmateriaal voor huizen en schepen.<br />
Kunstenaars gebruikten het tevens voor<br />
panelen, retabels en beelden. Bovendien<br />
waren grote hoeveelheden brandhout nodig<br />
bij het koken, het verwarmen van de huizen<br />
en het in bedrijf houden van smederijen,<br />
gieterijen en andere werkplaatsen. Het resultaat<br />
was dat de in de Lage Landen aanwezige<br />
bossen flink gekapt of intensief beheerd<br />
werden (hakhout) om te voldoen aan de grote<br />
vraag naar hout. 11 Tijdens de Late Middeleeuwen<br />
was het lokale aanbod zo schaars dat<br />
het hout voor woning- en scheepsbouw uit<br />
landen verder weg moest worden ingevoerd.<br />
12<br />
In de 13de eeuw leidde de totstandkoming<br />
van de Hanze, een alliantie van handelssteden<br />
rond de Oostzee en de Baltische Zee, tot<br />
stabiele handelsroutes die steden langs kusten<br />
en rivieren met elkaar verbonden. Dit<br />
handelsnetwerk spreidde zich al snel uit in<br />
de 14de eeuw naar steden zoals Brugge in het<br />
westen en Keulen in Centraal Europa. 13 Dit<br />
4 HOUT VAN SCHEEPSWRAKKEN IS EEN SCHAT VOOR DENDROCHRONOLOGEN. SCHEEPSWRAK BIJ KATSE VEER, ZEELAND FOTO: M. MANDERS<br />
Scheepswrak<br />
als schat<br />
Veel van de vaartuigen die tussen de<br />
16de en de 18de eeuw vervaardigd<br />
werden, liggen inmiddels op de zeebodem,<br />
geclassificeerd als ‘maritiem<br />
cultureel erfgoed’. Het materiaal<br />
waaruit ze gemaakt zijn, vormt voor<br />
dendrochronologen een ‘gezonken<br />
schat’ omdat meer dan 3000 bomen<br />
nodig waren om een middelgroot<br />
schip te bouwen. Naarmate het lokale<br />
hout schaarser bleek, kwam het<br />
bouwmateriaal uit verderweg<br />
gelegen gebieden. Het is bekend<br />
dat eikenhout uit Duitsland en de<br />
Baltische landen naar Nederland<br />
werd aangevoerd voor toepassing<br />
in de scheepsbouw.<br />
Tevens werden grove dennen vanuit<br />
de haven van Riga geïmporteerd<br />
om dienst te doen als masten. De<br />
Nederlandse handelaren voerden<br />
dit noordelijke hout door naar zuidelijke<br />
landen zoals Spanje. Termen<br />
zoals ‘Pruisisch grenen’, ‘Riga grenen’<br />
of ‘grenen uit Vlaanderen’ worden<br />
14<br />
vaak gevonden in Spaanse literatuur<br />
over scheepsbouw in de 16de<br />
tot de 18de eeuw. Deze grove dennen<br />
werden gebruikt voor masten<br />
en dekken of andere delen die niet<br />
in contact kwamen met het zeewater.<br />
Een gevolg van deze handelsrelaties<br />
is dat tegenwoordig in<br />
scheepswrakken hout van verschillende<br />
herkomst gevonden kan worden.<br />
Daarom moet het onderzoek<br />
op dit soort voorwerpen vanuit een<br />
internationaal perspectief gerealiseerd<br />
worden. Samenwerking tussen<br />
onderzoekers uit zowel de landen<br />
netwerk verhoogde de reikwijdte en de intensiteit<br />
van de handel tussen West-Europa en<br />
de oostelijke Baltische landen. 14 Tot dit verbond<br />
behoorde ook een groot aantal steden<br />
uit de Nederlanden, zoals Deventer en<br />
Kampen. In de 14de eeuw ontwikkelden de<br />
belangrijkste steden in het zuiden, zoals<br />
Brugge en Antwerpen, zich tot toonaangevende<br />
handelscentra en daarmee tot trefpunten<br />
van handelaren uit Noord- en Zuid-<br />
Europa. 15 Deze bevoorrechte positie werd<br />
teniet gedaan door Holland en Engeland aan<br />
het eind van de 16de eeuw. 16 Door deze brede<br />
verspreiding van handelverbindingen, wist<br />
die het hout leverden als die<br />
waar het hout aangetroffen wordt<br />
is dus nodig. Dendrochronologie<br />
is in deze context een hulpmiddel<br />
voor het vaststellen van de<br />
ouderdom en de oorsprong van<br />
het hout. Dit maakt bovendien<br />
de beschrijving mogelijk van<br />
de keuze voor bepaalde houteigenschappen<br />
en houtsoorten in<br />
relatie tot hun gebruik. In andere<br />
woorden, dendrochronologie kan<br />
ons helpen om de informatie die<br />
in deze schat verborgen ligt, weer<br />
‘boven water te halen’.
hout van zeer verschillende oorsprong de<br />
Nederlandse markten te bereiken. Een deel<br />
van deze aanvoer werd ook naar het buitenland<br />
verhandeld, waaronder Spanje.<br />
Duits hout<br />
De houtaanvoer vanuit het Duitse gebied<br />
naar de Nederlanden kent een lange geschiedenis<br />
die in de 2de eeuw met de Romeinen<br />
begon. 17 Tijdens de Middeleeuwen speelden<br />
de Rijn, Maas, Waal, Eems en IJssel een<br />
belangrijke rol voor het vervoer van hout<br />
vanuit de Duitse regio naar Nederlandse<br />
gebieden. Naast eikenhout werd ook naaldhout<br />
aangevoerd. Uit dendrochronologisch<br />
onderzoek van naaldhout in een aantal<br />
gebouwen in Utrecht en Deventer blijkt dat<br />
in de 13de en 14de eeuw dennenhout (Abies<br />
alba) uit de Alpen en het zuiden van<br />
Duitsland gebruik werd. 18 Het hout werd<br />
voornamelijk als vlot over rivieren naar<br />
stapelmarkten of zeehavens vervoerd. Dit<br />
was een goedkope manier en vaak ook de<br />
enige mogelijke wijze van transport. Een<br />
betrekkelijk kleine hoeveelheid hout werd<br />
met schepen vervoerd. 19<br />
Een Duitse stad als Pforzheim, gelegen aan<br />
de noordelijke rand van het Zwarte Woud<br />
ontwikkelde zich in de 14de eeuw tot een<br />
handelscentrum voor gevlot naaldhout (zie<br />
figuur 2). Het hout kwam naar Pforzheim<br />
over de rivieren Würm, Nagold en Enz, waarna<br />
het via Neckar en Rijn naar de<br />
Nederlanden ging. 20 Eenmaal in Nederland<br />
ging het hout richting de stapelmarkt van<br />
Dordrecht. Het stapelrecht van 1299 gaf deze<br />
stad het privilege om al het hout dat via Rijn<br />
en Maas aangevoerd werd te verhandelen. 21<br />
Hoewel dit recht in de 15e eeuw aan belang<br />
verloor (onder meer door de gevolgen van de<br />
Sint-Elisabethsvloed in 1421), laten de tolregisters<br />
en verschillende verbeteringen in de<br />
stedelijke infrastructuur zien dat in de 17de<br />
en 18de eeuwen nog aanzienlijke hoeveelheden<br />
Duits hout via Dordrecht naar met name<br />
de Zaanstreek, Amsterdam en Rotterdam<br />
werden vervoerd. 22 In het begin van de 18de<br />
eeuw werd langs de Rijn een aantal<br />
Holländer Holz-Floss-compagnieën gevestigd.<br />
In die tijd waren rijnvlotten met een<br />
lengte van meer dan 320 m, een breedte van<br />
50 m en een diepte van 2,20 m heel gebruikelijk.<br />
23<br />
In de Lage Landen werd Duits hout graag<br />
gebruikt als constructiehout voor huizen en<br />
schepen en in mindere mate ook voor meubilair<br />
of kunstobjecten, omdat voor deze laatste<br />
het Baltische eikenhout favoriet was. 24<br />
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
Dendrochronologie en herkomst van het hout<br />
Dendrochronologie houdt<br />
zich als wetenschap bezig<br />
met onderzoek van jaarringen<br />
in het hout. Bij daterend<br />
dendrochronologisch<br />
onderzoek moeten eerst<br />
referentiekalenders (chronologieën)<br />
voor een bepaald<br />
gebied opgebouwd worden.<br />
In een gematigd klimaat<br />
vormt een boom elk jaar net<br />
onder de schors een nieuwe<br />
groeiring. Die is breder in<br />
een (klimatologisch) gunstig<br />
jaar en smaller in een<br />
ongunstiger. De variatie in<br />
de breedte van jaarringen<br />
geeft een groeipatroon weer.<br />
Het principe van dendrochronologie<br />
is dat bomen<br />
van dezelfde houtsoort die<br />
in hetzelfde gebied groeien,<br />
hetzelfde groeipatroon vertonen.<br />
Deze kunnen in een<br />
zogenaamde ‘referentiekalender’<br />
gemiddeld worden.<br />
Door jaarringpatronen van<br />
levende bomen te overlappen<br />
met die van historisch,<br />
archeologisch, en subfossiel<br />
hout, kan een referentiekalender<br />
terug in tijd worden<br />
verlengd. De belangrijkste<br />
resultaten hiervan voor de<br />
cultuurhistorische weten-<br />
15<br />
schappen zijn exacte dateringen<br />
van houten voorwerpen<br />
(bijvoorbeeld schilderijen<br />
en beelden), schepen,<br />
gebouwen, archeologische<br />
vondsten en resten van<br />
voormalige vegetatie. In<br />
Noord- en Midden-Europa<br />
hebben de resultaten uit<br />
het onderzoek van levende<br />
bomen, monumentale<br />
gebouwen, kunsthistorische<br />
objecten, archeologische<br />
houtresten en resten van<br />
subfossiele bomen de afgelopen<br />
decennia geleid tot de<br />
ontwikkeling van referentiekalenders<br />
voor onder<br />
andere eik (Quercus sp.),<br />
grove den (Pinus sylvestris),<br />
zilverspar (Abies alba) en<br />
fijnspar (Picea abies). Dit<br />
netwerk van referentiekalenders<br />
heeft inmiddels een<br />
nieuwe tak van jaarringonderzoek<br />
mogelijk gemaakt:<br />
de zogeheten ‘dendroprovenancing’.<br />
Deze richting<br />
houdt zich bezig met de<br />
herkomst van historisch<br />
hout. Om de oorsprong van<br />
het hout te kunnen bepalen,<br />
worden lokale referentiekalenders<br />
uit bepaalde gebieden<br />
gebruikt. De meeste<br />
lange historische referentiekalenders<br />
voor Centraal- en<br />
Noord-Europa zijn echter<br />
gemaakt voor ‘dateringsdoeleinden’.<br />
Ze kwamen tot<br />
stand door de middeling<br />
van jaarringen van monsters<br />
afkomstig uit een groot<br />
gebied. Dit betekent dat ze<br />
heel goed bruikbaar zijn<br />
voor datering, maar niet om<br />
de herkomst van hout mee<br />
vast te stellen. Deze chronologieën<br />
zouden uitgesplitst<br />
moeten worden om ze daarna<br />
opnieuw samen te voegen<br />
volgens hun oorsprong.<br />
Bovendien is er gebrek aan<br />
historische referentiekalenders<br />
voor andere<br />
gebieden, zoals voor<br />
bijvoorbeeld het Iberisch<br />
Schiereiland aan de ene<br />
kant van Europa en Wit-<br />
Rusland en Oekraïne aan de<br />
andere kant. In deze landen<br />
zijn de historische archieven<br />
de enige bron van informatie<br />
over houthandel. Voor<br />
meer informatie over<br />
dendrochronologie zie de<br />
website van Stichting Ring:<br />
www.archis.nl/RINGnieuw<br />
5 HET OPBOUWEN VAN REFERENTIEKALENDERS.(FOTO: ECKSTEIN EN WROBEL, 2008)
M VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
Baltisch hout<br />
De aanvoer van hoogwaardig Baltisch hout<br />
naar de Lage Landen was tot de tweede helft<br />
van de 17de eeuw van groot belang. Het<br />
meeste hout was afkomstig uit bossen langs<br />
de rivier de Vistula en haar zijtakken in het<br />
huidige Polen en Wit-Rusland. 25 Het hout<br />
werd als vlotten over de Vistula naar Danzig<br />
vervoerd. De tolregisters langs deze rivier<br />
wijzen uit dat zo’n vlot meestal bestond uit<br />
deels bewerkte producten zoals grote planken<br />
(wagenschot) en duigen. De bomen werden<br />
kort na de kap al in het bos gespleten.<br />
Meldingen van complete boomstammen<br />
komen minder vaak voor in de Poolse tolregisters.<br />
26 Vanaf de haven van Danzig werd<br />
het hout verder in het ruim van vaak<br />
Nederlandse koopvaarders getransporteerd.<br />
Toepassing vond plaats in scheepsbouw,<br />
panelen, sculpturen, retabels en andere houten<br />
kunstwerken. De schilder Jeroen Bosch<br />
(ca. 1450-1516) schilderde op panelen van<br />
hout uit de Oostzeelanden, evenals Pieter<br />
Paul Rubens (1577 - 1640) en Rembrandt (ca.<br />
BELANGRIJKE SCHEEPVAARTROUTES DIE IN DIT ARTIKEL GENOEMD WORDEN. ILLUSTRATIE: S. VAN DAALEN<br />
4<br />
1606 - 1669). 27 In 2007 zijn drie huidplanken<br />
en een plafondplank van het VOC-schip ‘de<br />
Batavia’, dat tussen 1627 en 1628 in Amsterdam<br />
gebouwd werd (zie foto 3), door Stichting<br />
RING dendrochronologisch gedateerd. 28 De<br />
herkomst van twee van de huidplanken werd<br />
gesitueerd in de bossen van Zuid-Polen. 29<br />
Het Poolse/Baltische hout bezat een aantal<br />
opmerkelijke kwaliteiten die zeer veel waardering<br />
ondervonden in de westerse ateliers<br />
en scheepswerven. Een langzame groei<br />
(smalle jaarringen) leidt tot een homogene en<br />
fijne nerf, die er voor zorgde dat het hout<br />
vormstabiel bleef (het werkt weinig). Hierdoor<br />
was het Poolse hout ideaal voor het<br />
splijten in panelen en planken en voor de<br />
bewerking tot beelden. 30<br />
Gedurende de Hanzetijd was Danzig de<br />
belangrijkste houtuitvoerhaven van de<br />
Baltische Zee, maar de Dertigjarige Oorlog<br />
(1618 - 1648) maakte een einde aan de han-<br />
16<br />
delsroutes die onder invloed van de Hanze<br />
ontstaan waren. 31 Vervolgens leidde de<br />
Noordse oorlog van 1655 - 1660 tussen Polen<br />
en Zweden ertoe dat Danzig zijn leidinggevende<br />
positie als Baltische haven moest<br />
afstaan aan Riga en (in mindere mate)<br />
Koningsberg (het huidige Kalinigrad in<br />
Rusland). 32 Deze ontwikkelingen leidden<br />
ertoe dat het Poolse hout niet meer beschikbaar<br />
was voor de westelijke markten. De<br />
teloorgang van Danzig kan ook uit de<br />
Spaanse archiefstukken worden afgeleid.<br />
Daarin wordt in de 16de eeuw het ‘Pruisisch<br />
grenen’ genoemd dat via Vlaamse handelaren<br />
naar Spanje ging om als masthout te dienen.<br />
In de 18de eeuw was het geïmporteerde<br />
naaldhout ‘Riga grenen’. 33<br />
In de 14de eeuw werd eikenhout voor de<br />
scheepsbouw in kleine hoeveelheden vanuit<br />
Riga verscheept naar westelijke havens waaronder<br />
Lübeck. Grotere partijen eikenhout<br />
werden vanaf de tweede helft van de 15de<br />
eeuw uitgevoerd. De belangrijkste houten<br />
exportproducten richting de Nederlanden<br />
waren eiken schotten voor de scheepsbouw<br />
en naaldhout voor masten en molenwieken. 34<br />
In de 17de eeuw werden nog omvangrijkere<br />
hoeveelheden grenen over de Daugava naar<br />
Riga vervoerd, vanwaar het door Nederlandse<br />
schepen opgenomen werd en naar<br />
Spanje vervoerd. 35 Sommige aanwijzingen<br />
laten zien dat deze grove dennen afkomstig<br />
kunnen zijn uit het stroomgebied van de<br />
Dnjeper (in het huidige Wit-Rusland). 36 In<br />
de Hollandse stad Zaandijk leeft de plaatselijke<br />
veronderstelling dat toentertijd bij de<br />
bouw van huizen ‘Russisch’ grenen gebruikt<br />
werd. Dit zou (volgens de lokale bewoners)<br />
afkomstig zijn van schepen die op de lokale<br />
werf gedemonteerd werden nadat ze hun tijd<br />
er op hadden zitten. 37 Het adjectief ‘Russisch’<br />
zou een verwijzing naar de oorsprong van het<br />
hout of naar de uitvoerhaven (Koningsberg,<br />
Riga of zelfs Sint-Petersburg) kunnen zijn,<br />
hoewel hiervoor (nog) geen dendrochronologisch<br />
bewijs is.<br />
Scandinavisch hout<br />
In de 15de en 16de eeuw werd maar weinig<br />
hout uit het huidige Zweden en Finland naar<br />
de Lage Landen vervoerd, terwijl de aanvoer<br />
van Noors hout een hoogtepunt na 1580<br />
bereikte. 38 In the 17de eeuw bleef het belang<br />
van Noorwegen als houtleverancier onder<br />
invloed van politieke ontwikkelingen groot. 39<br />
Een aanzienlijk deel van de Noorse houtuitvoer<br />
(tot 65%) was tot het eind van de 17de<br />
eeuw voor de Nederlanden bestemd. Het<br />
ging hierbij om nagenoeg onbewerkt eiken-,
vuren- en grenenhouten delen, balken en<br />
masten, die hoofdzakelijk afkomstig waren<br />
uit Zuid-Noorwegen. 40 De Hollandse<br />
scheepsbouw die in deze periode hoogtij vierde,<br />
was toen niet alleen de grootste afnemer<br />
van Scandinavisch hout maar ook van hennep<br />
en teer. 41<br />
We treffen in Nederland Scandinavisch<br />
eiken- en naaldhout aan in steden die toentertijd<br />
aan de kust lagen of die via waterwegen<br />
een korte verbindingsweg met de kust<br />
hadden. 42 Op een enkele uitzondering na,<br />
dateert dit hout uit het eind van de 16de<br />
eeuw of later. Dendrochronologisch onderzoek<br />
aan de vuren (Picea abies) funderingspalen<br />
van het Maritieme Museum van<br />
Amsterdam toonde aan dat deze rond het<br />
midden van de 17de eeuw werden gekapt. 43<br />
Daarnaast bleek dat dit hout inderdaad<br />
afkomstig was uit het zuiden van Noorwegen.<br />
In dit geval was het hout van de<br />
fundering homogeen in soort en herkomst.<br />
In andere gevallen treffen we een combinatie<br />
aan van hout uit diverse gebieden en bestaande<br />
uit diverse soorten, wat suggereert dat het<br />
gekocht moet zijn op belangrijke houtmarkten<br />
met een groot en divers aanbod. Interessant<br />
hieraan is dat de onderlinge dendrochronologische<br />
vergelijking tussen Scandinavisch<br />
eiken uit uiteenlopende steden een<br />
uitstekende ‘match’ oplevert. Dit wijst erop<br />
dat deze eiken in hetzelfde (Scandinavische)<br />
gebied groeiden en ten dele wellicht zelfs in<br />
hetzelfde bos. 44<br />
Terug naar het Iberisch schiereiland<br />
Na alles wat inmiddels gezegd is over de<br />
houthandel in de Lage Landen door de eeuwen<br />
heen, lijkt het aannemelijk dat het ‘Vlaamse’<br />
eikenhout dat op het Iberisch schiereiland<br />
werd gebruikt niet in de Lage Landen heeft<br />
gegroeid. De Scandinavische herkomst van<br />
dit hout schijnt vrij onwaarschijnlijk, aangezien<br />
het ingevoerde eikenhout van deze<br />
landen meestal voor bouwdoeleinden werd<br />
gebruikt. De Duitse herkomst kan niet verworpen<br />
worden. Echter, de uitstekende reputatie<br />
van het Baltische eikenhout dat in<br />
Vlaanderen werd gebruikt, zou het Iberisch<br />
schiereiland bereikt kunnen hebben samen<br />
met de Vlaamse kunstenaars. Het hout zelf<br />
zou via de Nederlandse handelaren in Spanje<br />
beland kunnen zijn en daarmee de naam<br />
‘Vlaams’ eikenhout hebben gekregen.<br />
Benodigd onderzoek<br />
Vanaf de Late Middeleeuwen zorgde een<br />
levendige handel voor de verspreiding van<br />
hout uit diverse landen over heel Europa.<br />
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
Soms helpt informatie uit archiefstukken<br />
en literatuur bij de determinatie van de herkomst.<br />
Maar deze bron kan ook gefragmenteerd<br />
zijn. Dendrochronologie kan de<br />
bestaande kennis aanvullen en versterken.<br />
Om ons heen wacht nog veel historisch hout<br />
op ontdekking en onderzoek. Bovendien zijn<br />
er nog grote hoeveelheden (digitale) dendrochronologische<br />
data beschikbaar voor vervolgonderzoek.<br />
Momenteel worden reeds verzamelde<br />
dendrochronologische data uit Nederlandse<br />
en Belgische structuren en objecten<br />
binnen het NWO/GW project Digital Collaboratory<br />
for Cultural-Historcal Dendrochronology<br />
in the Low Countries bijeengevoegd in een<br />
digitale databibliotheek, met als doel van<br />
grootschalig onderzoek naar ondermeer de<br />
voormalige houthandel. 45 Dit is echter niet<br />
voldoende. Daarnaast dient er materiaal verzameld<br />
te worden in dendrochronologisch<br />
‘blanco’ gebieden, zoals het Iberisch schiereiland,<br />
Wit-Rusland en de verder weg gelegen<br />
Oekraïne. Hierdoor kunnen dendrochronologische<br />
referentiekalenders opgebouwd worden,<br />
die ons verder helpen de puzzel van handel<br />
en transport van hout in het verleden op te<br />
lossen.<br />
Wij willen graag Esther Jansma, Paul Copini,<br />
Ronald Visser, Sjoerd van Daalen en Ute<br />
Sass-Klaassen bedanken voor hun kritische<br />
opmerkingen bij eerdere versies en voor hun<br />
redactionele bijdragen aan deze tekst.<br />
Onze dank gaat ook uit naar M. Manders,<br />
BMA en J.M. van den Berselaar-van Osch<br />
voor het beschikbaar stellen van hun foto’s.<br />
1 Fagel, 1996, p. 4.<br />
2 In Spaanse teksten uit de beschreven periode<br />
kan ‘de Flandes’ ‘uit het graafschap Vlaanderen’<br />
betekenen, maar vaker nog ‘uit de zuidelijke<br />
Nederlanden’ of zelfs ‘uit de Nederlanden’ dan<br />
wel ‘uit de Lage Landen’, zie Rodríguez Pérez,<br />
2003, p. 159; in dit artikel gebruiken we de<br />
namen ‘Lage Landen’ en ‘Nederlanden’ door<br />
elkaar met dezelfde betekenis.<br />
3 Martens en Peeters, 2002, 164, 166.<br />
4 Gómez Bárcena, 2004, pp. 36-37.<br />
5 García Chico, 1993, p. 37.<br />
6 Thomas en Stols, 2000, p. 39; deze termen<br />
hebben geen relatie met het muziekgenre<br />
Flamenco, zie www.flamenco.nl/flamenco.cgi?<br />
pg=watisflamenco<br />
7 Gérard en Glatigny, 1996, p. 59; Zunde,<br />
1999, p. 121.<br />
8 ‘Borne = uit de latijn alburnum, spinthout; verwijst<br />
naar een houtsoort dat hard, gemakkelijk te<br />
splijten en moeilijk om te bewerken is’ Uit: Moliner,<br />
2007, p. 421; in Spanje werd deze term systematisch<br />
gebruikt voor de aanduiding van eiken-<br />
17<br />
hout. Tegenwordig wordt deze naam in Spanje<br />
gebruikt om naar de houtsoort Quercus pyrenaica<br />
te verwijzen.<br />
9 García Mogollón, 1993, p. 28<br />
10 Haneka et al. 2005, p. 262; Jansma et al. 2004,<br />
p. 142.<br />
11 Copini, persoonlijke mededeling.<br />
12 Haneka et al., 2005. p. 262.<br />
13 Brand, 2007, via: www.balticconnections.net/<br />
index.cfm?article=Baltic+Sea+Trade<br />
14 Wazny, 2005, p. 115.<br />
15 Haneca, 2005, p. 2.<br />
16 Baetens, 2003, p. 76.<br />
17 Visser, 2006; Van Helmond, 2008; Jansma,<br />
2007.<br />
18 Sass-Klaassen, 2000, p. 90.<br />
19 Van Prooije, 1990.<br />
20 http://en.wikipedia.org/wiki/Pforzheim<br />
21 Van Prooie, 1992.<br />
22 Idem.<br />
23 Buis, 1985, p. 506, 507.<br />
24 Stichting Ring ongepubliceerde data; Jansma<br />
et al. 2004, p. 143.<br />
25 Wazny, 2005. p. 117.<br />
26 Idem, p. 119.<br />
27 Eckstein et al. 1986, pp. 465-466.<br />
28 RING-rapportnummers 2007002 en 2007014.<br />
29 Wazny, persoonlijke mededeling.<br />
30 Gérard en Glatigny, 1996, p. 59; Sass-<br />
Klaassen, persoonlijke mededeling.<br />
31 Eckstein en Wrobel, 2007, p. 13.<br />
32 Wazny, 2005, p. 119.<br />
33 De Aranda y Antón, 1990.<br />
34 Zunde, 1999, 122..<br />
35 Idem, p. 122.<br />
36 Idem, p. 126.<br />
37 Horneman, persoonlijke mededeling.<br />
38 Buis, 1985, p. 510.<br />
39 Wazny, 2005, p. 119;<br />
40 Buis, 1985, p. 510.<br />
41 Brand, 2007, via: http://www.balticconnections.net/index.cfm?article=Baltic+Sea+Trade.<br />
42 Stichting Ring en BAAC b.v., ongepubliceerd<br />
data.<br />
43 Sass-Klaassen et al. 2008, p. 100.<br />
44 Stichting Ring en BAAC b.v., ongepubliceerd<br />
data.<br />
45 Voor meer informatie hierover: www.dccd.nl<br />
Literatuur<br />
– Baetens, R. 2003. El desarrollo social y<br />
económico de Flandes durante los siglos XV,<br />
XVI y principios del XVII. Thomas W. y<br />
Verdonk R. (eds.), Encuentros en Flandes,<br />
Relaciones e intercambios hispanoflamencos a<br />
inicios de la Edad Moderna, Leuven, p. 75-88.<br />
– Brand, H., 2007. Baltic Sea Trade: A history<br />
of the maritime relations between the countries<br />
around the Baltic Sea between 1450 and 1800.<br />
– BALTIC CONNECTIONS. Changing
M VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
Patterns in Seaborne Trade (c. 1450-1800).<br />
Via: www.balticconnections.net/<br />
index.cfm?article=Baltic+Sea+Trade<br />
– Buis, J., 1985. Historia forestis: Nederlandse<br />
bosgeschiedenis; deel 2, Houtmarkt en houtteelt<br />
tot het midden van de negentiende eeuw.<br />
Landbouwhogeschool, Wageningen en<br />
HES Uitgevers B.V., Utrecht.<br />
– De Aranda y Antón, G. 1990. Los Bosques<br />
Flotantes: historia de un roble del siglo XVIII.<br />
Colección Técnica. Ministerio de Agricultura,<br />
Pesca y Alimentación. ICONA.<br />
– Eckstein, D. en Wrobel, S. 2007.<br />
Dendrochronological proof of origin of historic<br />
timber - retrospect and perspectives. In:<br />
TRACE - Tree Rings in Archaeology,<br />
Climatology and Ecology, Vol. 5 Proceedings<br />
of the DENDROSYMPOSIUM, 20-22<br />
April, 2006, Tervuren, Belgium. - Jülich:<br />
Forschungszentrums Jülich, p. 13.<br />
– Eckstein, D., Wazny, T., Bauch, J., Klein,<br />
P., 1986. New evidence for the dendrochronological<br />
dating of Netherlandish paintings.<br />
Nature 320(3): 465-466.<br />
– Eckstein, D. en Wrobel, S., 2008:<br />
Dendrochronologie. In: Andreas Hauptmann,<br />
Volker Pingel (ed.), Archäometrie,<br />
E. Schweizerbart’sche Verlagsbuchhandlung,<br />
Stuttgart, 154-170.<br />
– Fagel, R., 1996. De Hispano-Vlaamse<br />
wereld, De contacten tussen Spanjaarden en<br />
Nederlanders 1496 - 1555. Brussel/Nijmegen.<br />
– García Chico, E., 1993. Los Bolduque,<br />
escultores. Boletín del seminario de estudios<br />
de arte y arqueología, 1936-1939, p. 37.<br />
– García Mogollón, F.J., 1993. Concatedral<br />
de Cáceres, Santa María la Mayor,<br />
vol. 16. Edilesa, León.<br />
– Gérard, A. en Glatigny, J.A. 1996.<br />
Fifteenth- and sixteenth-century methods of<br />
cutting wood for works of art. Symposium<br />
on Wood and Furniture Conservation.<br />
Veres/OR, Amsterdam, p. 59-60.<br />
– Gómez Bárcena, M. 2004. Arte y devoción<br />
en las obras importadas. Los retablos ‘flamencos’<br />
esculpidos tardogóticos: estado de la cuestión.<br />
Anales de la historia del Arte 14, Madrid,<br />
36-37.<br />
– Haneca, K., 2005. Tree-ring analysis of<br />
European oak: implementation and relevance<br />
in (pre)historical research in Flanders. Ph.D.<br />
dissertation, Ghent University, Ghent.<br />
– Haneca, K., Wazny, T., Van Acker, J.<br />
and Beeckman. 2005. Provenancing Baltic<br />
timber from art historical objects: successes<br />
and limitations. Journal of Archaeological<br />
Science 32: 261-271.<br />
– Jansma, 2007. Datering, herkomst en bouwvolgorde<br />
van De Meern 4. In: T. de Groot &<br />
J.-M.A.W. Morel (red.), 2007: Het schip uit de<br />
Romeinse tijd De Meern 4 nabij boerderij de<br />
Balije, Leidsche Rijn, gemeente Utrecht.<br />
Waardestellend onderzoek naar de kwaliteit<br />
van het schip en het conserverend vermogen<br />
van het bodemmilieu. RACM, Amersfoort.<br />
– Jansma, E., Hanraets, E. and Vernimmen,<br />
T. 2004. Tree-ring research on Dutch and<br />
Flemish art and furniture. In: Jansma, E.,<br />
Bräuning, A., Gärtner, H. and Schlesser,<br />
G. (Eds.), Tree Rings in Archaeology,<br />
Climatology and Ecology, Volume 2.<br />
Proceedings of the Dendrosymposium 2003.<br />
Schriften des Forschungszentrum Jülich,<br />
Reinhe Umwelt 44. Forschungszentrum<br />
Jülich, Jülich, 139-146.<br />
– Martens, M. P. J en Peeters, N., 2002.<br />
El Renacimiento en el mundo flamenco y las<br />
relaciones artísticas con España. In: Erasmo<br />
en España : la recepción del humanismo en el<br />
primer renacimiento español : Escuelas Menores<br />
de la Universidad de Salamanca 26 de septiembre<br />
de 2002 - 6 de enero de 2003. Sociedad<br />
Estatal para la Acción Cultural Exterior.<br />
– Moliner, M., 2007. Diccionario de uso<br />
del español, a-i. Tercera edición.<br />
Editorial Gredos. Madrid.<br />
– Rodríguez Pérez, Y., 2003. De Tachtigjarige<br />
Oorlog in Spaanse ogen. De Nederlanden in<br />
Spaanse historische en literaire teksten (circa<br />
1548-1673). Uitgeverij Vantilt.<br />
– Sass-Klaassen, U. 2000. Dendrochronologisch<br />
onderzoek aan naaldhout uit Nederlandse<br />
monumenten. KNOB Bulletin,<br />
Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige<br />
Bond. Jaargang 99, 2000, nummer 3, 85-94.<br />
– Sass-Klaassen, U., Vernimmen, T.,<br />
Baittinger, C., 2008. Dendrochronological<br />
dating and provenancing of timber used as –<br />
foundation piles under historic buildings in<br />
The Netherlands. International Biodeterioration<br />
& Biodegradation 61, 96-105.<br />
– Scheifele, M., 1996. Als die Wälder auf<br />
Reisen gingen: Wald, Holz, Flösserei in der<br />
Wirtschaftsgeschichte des Enz-Nagold-Gebiets.<br />
G. Bruin Druckerei GmbH & Co. KG,<br />
Karlsruhe.<br />
18<br />
– Thomas, W. en Stols, E., 2000. La integración<br />
de Flandes en la Monarquía Hispánica.<br />
In: Thomas W. y Verdonk R. (eds.),<br />
Encuentros en Flandes, Relaciones e<br />
intercambios hispanoflamencos a inicios<br />
de la Edad Moderna, Leuven, 39.<br />
– Van Helmond, N., 2008. Forum Hadriani:<br />
A dendrochronological study to determine<br />
the age and origin of wood from a Roman<br />
quay and landing stage. Bachelor’s thesis,<br />
Utrecht University.<br />
– Van Prooije, L. A., 1990. De invoer van<br />
Rijns hout per vlot 1650 - 1795. Economischen<br />
Sociaal-historisch Jaarboek, 53, pp 30-79.<br />
– Van Prooie, L.A., 1992. Dordrecht als<br />
centrum van de Rijse houthandel in de 17e<br />
en 18e eeuw. Economisch- en sociaalhistorisch<br />
jaarboek, dl. 55, p. 143-158.<br />
– Visser, R., 2006. De Romeinse houtvoorziening<br />
in het gebied van de Nedergermaanse<br />
Limes. Een historisch en dendrochronologisch<br />
perspectief. Amsterdam (doctoraalscriptie<br />
Vrije Universiteit Amsterdam).<br />
– Wazny, T. 2005. The origin, assortments<br />
and transport of Baltic timber: historic-dendrochronological<br />
evidence. In: Van de Velde, C.,<br />
Beeckman, H., Van Acker, J. and Verhaeghe,<br />
F. (Eds.). Constructing Wooden Images:<br />
proceedings of the symposium on the organization<br />
of labour and working practices of late<br />
gothic carved altarpieces in the Low Countries,<br />
Brussels 25-26 October 2002. VUB Press,<br />
Brussels, p. 115.<br />
– Zunde, M. 1999. Timber export from old<br />
Riga and its impact on dendrochronological<br />
dating in Europe. Dendrochronologia,<br />
16-17, 1998-1999: 119-130.<br />
IR. M. (MARTA) DOMÍNGUEZ<br />
DELMÁS is wetenschappelijk<br />
medewerker/dendrochronoloog van<br />
Stichting RING, het Nederlands<br />
centrum voor dendrochronologie.<br />
H.J.P.M. (HARRY) VAN DEN<br />
BERSELAAR MCC is Senior<br />
communicatiemedewerker RACM.
Onderscheidende inhoud Smaakvolle vormgeving<br />
Hoogstaand drukwerk Perfecte distributie<br />
Uw relaties zijn het waard<br />
Uw relaties zijn de basis voor uw succes. Dat mogen ze best weten. Geef blijk van uw<br />
waardering met een uitgave op niveau. Perfect drukwerk dat de ontvanger het gevoel van een<br />
cadeau geeft... Dat bereikt een e-mailing of website nooit.<br />
Educom realiseert al meer dan 20 jaar toonaangevende publicaties. Van basis-concept, inhoud en<br />
ontwerp, tot en met distributie (incl. sealen, postale- en abonneeservice).<br />
U heeft al een uitgave, of voelt er wel voor? Neem contact op voor een gesprek over hoe onze<br />
expertise u van dienst kan zijn.<br />
www.uitgeverijeducom.nl<br />
Uitgeverij Educom BV<br />
Mathenesserlaan 347<br />
Rotterdam<br />
T 010 - 425 6544<br />
info@uitgeverijeducom.nl
C CULTUURLANDSCHAP D.M. PURMER<br />
DE ATLANTIKWALL IN HET NATIONAAL PARK ZUID-KENNEMERLAND<br />
BUNKERS<br />
in het duin<br />
FOTO: M. PURMER<br />
In het Nationaal Park Zuid-Kennemerland liggen belangrijke restanten van de Atlantikwall, de Duitse linie uit de<br />
Tweede Wereldoorlog. In samenhang zijn hier diverse elementen en structuren als bunkers, wegen en tankgrachten<br />
bewaard gebleven. Belangrijke natuurwaarden hebben zich inmiddels op en rond deze linie ontwikkeld.<br />
De tijd lijkt rijp om zowel wat betreft bescherming als beleving stappen te nemen. Bescherming van delen van<br />
de Atlantikwall kan helpen keuzes te maken in het gebied. De RACM zou hierbij het initiatief kunnen nemen.<br />
Daarnaast zou erkenning van de monumentale waarden van de Atlantikwall kunnen helpen in het<br />
ontwikkelen van meer belevingsmogelijkheden rondom deze unieke restanten uit de Tweede Wereldoorlog.<br />
ver Zuid-Kennemerland, het<br />
Oduingebied ten westen van<br />
Haarlem, wordt wel verteld<br />
dat de Duitsers er meer overhoop<br />
gehaald hebben tijdens<br />
de Tweede Wereldoorlog dan de mens in alle<br />
eeuwen daarvoor. Feit is in ieder geval wel,<br />
dat in een klein aantal jaren het duingebied<br />
een ongekende bouwactiviteit heeft gezien.<br />
Maar dat is inmiddels als ruim zestig jaar<br />
geschiedenis. Hoe staat het nu met de overblijfselen<br />
van de Atlantikwall? En hoe passen<br />
deze in een natuurgebied?<br />
In dit artikel wordt eerst kort de historische<br />
achtergrond van de Atlantikwall in de duinen<br />
van Zuid-Kennemerland geschetst. Vervolgens<br />
wordt ingegaan op de nog overgebleven<br />
restanten in samenhang met het omringende<br />
landschap. Tenslotte wordt gekeken naar het<br />
samengaan van behoud van dit erfgoed met<br />
natuurbeheer en mogelijkheden voor de<br />
toekomst.<br />
Historische achtergrond van de Atlantikwall<br />
Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft de<br />
Duitse bezetter een verdedigingslinie aangelegd<br />
langs de West-Europese kust, van Zuid-<br />
Frankrijk tot Noorwegen. Deze linie diende<br />
een geallieerde invasie te voorkomen. Ook de<br />
Nederlandse kust werd onderdeel van deze<br />
zogenaamde Atlantikwall. Orders tot aanleg<br />
van deze linie stammen uit december 1941,<br />
maar vanaf het voorjaar van 1942 tot mei<br />
1945 zou aan deze verdedigingslinie gebouwd<br />
worden.<br />
20<br />
De Atlantikwall was niet opgezet als een aaneengesloten<br />
linie, maar als een keten van<br />
onafhankelijk te verdedigen steunpunten. De<br />
kleinste verdedigbare kern bestond uit een<br />
Widerstandsnest. Twee of meerdere Widerstandsnester<br />
vormden een Stützpunkt. Deze<br />
vormden de bouwstenen van de Atlantikwall.<br />
Combinaties van onafhankelijke Widerstandsnester<br />
en Stützpunkte vormden de<br />
verdediging van een kustdeel. Kustdelen<br />
kenden één van de drie verdedigingsstatussen<br />
(van minder belangrijk tot hoogst belangrijk):<br />
Freie Kuste, Stützpunktgruppen en<br />
Verteidigungsbereiche. Beide laatstgenoemde<br />
typen bestonden uit diverse met lichte en<br />
zware wapens uitgeruste bunkers, omgeven<br />
door een aanééngesloten anti-tanklinie.<br />
Hierbij verdedigden Verteidigungsbereiche
strategisch zeer belangrijke plekken, namelijk<br />
de havens waar een geallieerde invasie<br />
plaats zou kunnen vinden. Stützpunktgruppen<br />
verdedigden locaties van kleiner<br />
strategisch belang. Langs de Nederlandse<br />
kust lagen van Breskens tot Delfzijl 19<br />
Stützpunktgruppen en vier Verteidigungsbereiche:<br />
Den Helder, IJmuiden, Hoek van<br />
Holland en Vlissingen. In 1944 werden<br />
IJmuiden en Hoek van Holland tot Festung<br />
verklaard: dit waren de lokaties die in ieder<br />
geval behouden moesten blijven. Vlisssingen<br />
zou later in 1944 worden opgenomen in de<br />
Festung Walcheren (Rolf, 2005).<br />
In het huidige duingebied van het Nationaal<br />
Park Zuid-Kennemerland ligt zowel de<br />
noordgrens van het Stützpunktgruppe Zandvoort<br />
als het zuidfront van de Festung<br />
IJmuiden.<br />
Al sinds voorjaar 1942 was de Nederlandse<br />
kust verboden gebied. Ook kwam een verhuis-<br />
en vestigingsverbod voor Bloemendaal,<br />
Zandvoort en Velsen. In november 1942 werd<br />
in dit gebied ook daadwerkelijk met de bouw<br />
van de verdedigingswerken begonnen. Het<br />
betekende evacuatie van bewoners die direct<br />
achter de duinrand woonden. Naarmate de<br />
oorlog vorderde moesten steeds grote groepen<br />
mensen hun huizen verlaten. In Zandvoort<br />
werden 848 huizen en 13 hotels<br />
gesloopt voor de bouw van de Atlantikwall.<br />
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
In Velsen ging het zelfs om 4.000 huizen<br />
(Nationaal Park Zuid-Kennemerland, 2002).<br />
Het daadwerkelijke bouwen van de Atlantikwall<br />
had zich voor een groot deel buiten het<br />
blikveld van de bewoners afgespeeld, maar na<br />
de bevrijding bleken de duinen veranderd in<br />
een compleet militair landschap: ooggetuigen<br />
vertelden van prikkeldraadversperringen,<br />
wachtposten, zoeklichten en bunkers voorzien<br />
van kanonnen. Het strand zelf stond vol<br />
palen, hekken en obstakels. Ook lagen er<br />
mijnenvelden (Scheffer, 2004).<br />
Na de oorlog werden de meest in de weg<br />
liggende onderdelen al spoedig gesloopt.<br />
Vooral de ‘obstakels’ op het strand en werken<br />
op en langs de doorgaande wegen zullen snel<br />
opgeruimd zijn. Duitse krijgsgevangenen<br />
werden hierbij ingezet. Zo moesten strandgangers<br />
zomer 1947 regelmatig van het<br />
strand als er weer mijnen of bunkers tot ontploffing<br />
werden gebracht (Scheffer, 2004).<br />
Men wilde de sporen van de Duitse bezetters<br />
zo snel mogelijk uitwissen en de meest in het<br />
oog lopende bunkers verdwenen dan ook<br />
letterlijk uit het zicht, soms door ze gewoon<br />
met zand te bedekken. Vooral de aan het<br />
strand liggende bunkers voor de kustverdediging<br />
verdwenen in hoog tempo. Een enkel<br />
element van de Atlantikwall werd op bijna<br />
moderne manier hergebruikt. Zo werd een<br />
cluster bunkers vanaf de jaren vijftig<br />
1<br />
2<br />
21<br />
gebruikt als vakantiewoningen. Dit zogenaamde<br />
‘Bunkerdorp’ is helaas in 1989<br />
gesloopt (Van Oostrom, 2004). Een Duitse<br />
observatiepost in Bloemendaal werd door het<br />
gemeentebestuur verbouwd tot uitkijktoren<br />
(Scheffer, 2004).<br />
Dat er toch nog veel van het zuidfront van de<br />
Festung IJmuiden is overgebleven, danken<br />
SAMENVATTING<br />
In het Nationaal Park Zuid-Kennemerland<br />
liggen belangrijke restanten van de Atlantikwall,<br />
de Duitse linie uit de Tweede Wereldoorlog.<br />
In samenhang zijn hier diverse<br />
elementen en structuren als bunkers,<br />
wegen en tankgrachten bewaard gebleven.<br />
Belangrijke natuurwaarden hebben zich<br />
inmiddels op en rond deze linie ontwikkeld.<br />
De tijd lijkt rijp om zowel wat betreft bescherming<br />
als beleving stappen te nemen.<br />
Bescherming van delen van de Atlantikwall<br />
kan helpen keuzes te maken in het gebied.<br />
De RACM zou hierbij het initiatief kunnen<br />
nemen. Daarnaast zou erkenning van de<br />
monumentale waarden van de Atlantikwall<br />
kunnen helpen in het ontwikkelen van meer<br />
belevingsmogelijkheden rondom deze unieke<br />
restanten uit de Tweede Wereldoorlog.<br />
EEN BUNKER IN GEBRUIK ALS VAKANTIEWONING IN HET ZOGENAAMDE BUNKER-<br />
DORP. DIT VAKANTIECOMPLEX WAS GEVESTIGD IN BUNKERS DIE DEEL UIT MAAKTEN<br />
VAN DE FESTUNG IJMUIDEN. VANAF DE JAREN '50 HEBBEN DIVERSE BUNKERS ZO<br />
TIENTALLEN JAREN EEN NIEUWE FUNCTIE GEHAD ALS VAKANTIEVERBLIJF. IN 1989<br />
ZIJN DE BUNKERS GESLOOPT. FOTO: UIT ONS BLOEMENDAAL, ARCHIEFDIENST KENNEMERLAND<br />
FESTUNG IJMUIDEN. DE HAVENS VAN IJMUIDEN ZIJN OMGEVEN DOOR DIVERSE BUN-<br />
KERCOMPLEXEN (ZWARTE PUNTEN, DE NUMMERS VERWIJZEN NAAR DE ZOGENAAM-<br />
DE BAUPUNKTE). EEN STELSEL VAN TANKGRACHTEN, DRAKETANDHINDERNISSEN EN<br />
TANKMUREN (DUBBELE LIJN, DIKKE LIJN EN DUNNE LIJN) OMSLUITEN DE FESTUNG.<br />
HET ZUIDELIJK GEDEELTE HIERVAN LIGT GROTENDEELS IN NATIONAAL PARK ZUID-<br />
KENNEMERLAND. BRON: RUDI ROLF EN HANS SAKKERS DUITSE BUNKERS IN NEDERLAND, MIDDELBURG, 2005
C<br />
3<br />
we waarschijnlijk aan het particuliere eigendom<br />
van dit deel van de duinen. Delen van<br />
dit gebied kwamen in de jaren zestig en<br />
zeventig aan Natuurmonumenten (Gorter,<br />
1986). Het is aannemelijk dat na de oorlog de<br />
prioriteit van de toenmalige eigenaar niet<br />
heeft gelegen bij het slopen van de diverse<br />
bunkers en andere betonwerken. Ze lagen<br />
hier immers minder in de weg. Ook de<br />
kosten zullen hierbij een rol hebben gespeeld.<br />
Restanten van de Atlantikwall in het<br />
Nationaal Park Zuid-Kennemerland<br />
In dit artikel wordt voornamelijk ingegaan<br />
op de restanten van het zuidfront van de<br />
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
WALZKÖRPERSPERRE OP DE ZEEWEG, NAAR BLOEMENDAAL AAN ZEE. DE TWEE STAANDE BETONNEN BLOKKEN KONDEN OVER DE WEG GEKANTELD<br />
WORDEN. DE WEGVERSPERRING SLOOT AAN OP TANKMUREN. BRON: NOORD-HOLLANDS ARCHIEF<br />
4<br />
WALZKÖRPERSPERRE<br />
IN HET ZUIDFRONT<br />
VAN DE FESTUNG<br />
IJMUIDEN. DE HELFT<br />
IS TE ZIEN, IN GEOPENDE<br />
TOESTAND. DE LIGGING<br />
IN EEN OPEN GEBIED<br />
(ZIE HIERBOVEN) IS<br />
INMIDDELS BEHOORLIJK<br />
VERANDERD DOOR DE<br />
BEGROEIING. AAN<br />
BEIDE KANTEN SLUIT<br />
EEN TANKMUUR AAN<br />
OP DE WALZ-<br />
KÖRPERSPERRE.<br />
FOTO: M. PURMER<br />
Festung IJmuiden. Binnen de Atlantikwall<br />
was IJmuiden van groot strategisch belang:<br />
de haven was een mogelijk bruggehoofd voor<br />
de geallieerde invasie. Ook lagen hier de<br />
belangrijke sluizen in het Noordzeekanaal,<br />
het begin van de route naar Amsterdam. De<br />
hoogovens waren strategisch voor de Duitse<br />
oorlogsindustrie. Daarnaast was de haven<br />
van IJmuiden al sinds 1940 een uitvalsbasis<br />
voor torpedoboten. De status als Festung gaf<br />
aan dat behoud van IJmuiden voor de<br />
Duitsers van het grootste belang was.<br />
De bunkercomplexen zijn veel in het oog<br />
springende restanten van de Atlantikwall,<br />
22<br />
maar er is meer. Juist het zuidfront van de<br />
Festung IJmuiden illustreert dit goed. Dit<br />
was een gesloten, verdedigbare linie. Bunkers<br />
maakten hier maar een beperkt deel van uit.<br />
Het daadwerkelijke front was een combinatie<br />
van verschillende anti-tankversperringen.<br />
Deels een betonnen muur, deels een antitankgracht<br />
en deels bestaande uit andere<br />
tankversperringen zoals de zogenaamde<br />
‘Höckerhindernissen’ bestaande uit pyramidevormige<br />
betonblokken.<br />
Doorgangen in dit front werden voorzien van<br />
kantelbare wegversperringen. Geschutsopstellingen<br />
verdedigden de linie.<br />
Daarnaast waren achter de linie bunkers<br />
en gebouwen met verschillende functies te<br />
vinden, variërend van munitieopslag tot<br />
manschappenverblijven en toiletgebouwtjes.<br />
Voor bouw van het complex en snelle verbinding<br />
tussen de diverse onderdelen van de<br />
Festung werden wegen aangelegd, bestaande<br />
uit betonplaten. Ook kwamen er diverse<br />
loopgraven die bunkers met elkaar verbonden.<br />
Al met al is het zuidfront een samenhangend<br />
complex van gebouwen en structuren<br />
geweest.<br />
In de tijd dat de Atlantikwall actief was<br />
waren prikkeldraadversperringen, ‘Spaanse<br />
ruiters’ en andere hindernissen op en rond de<br />
betonwerken aangebracht. Tenslotte hebben<br />
de Duitsers enerzijds schootsvelden vrij<br />
gemaakt, maar anderzijds ook beplanting ter<br />
camouflage aangebracht. Bekend is dat<br />
balsempopulieren voor dit doel gebruikt
werden (Hengel, 1985). Daarnaast is voor de<br />
bouw van de diverse bunkers flink gegraven<br />
in het gebied. Duinen werden soms zelfs<br />
‘versteild’ om als extra hindernis te dienen.<br />
De invloed op het landschap ter plaatse was<br />
dus erg groot.<br />
Wat is van al deze verdedigingswerken nog<br />
over, zestig jaar na dato? Zoals eerder vermeld<br />
is een aantal zaken verdwenen. In ieder<br />
geval zijn de verdedigingswerken in het<br />
landschap minder zichtbaar geworden. Lag<br />
de linie in 1945 vooral in het open veld,<br />
inmiddels is deze grotendeels aan het oog<br />
onttrokken. Deels omdat bunkers bewust<br />
onder het zand zijn gewerkt, maar ook zijn<br />
veel bouwwerken overwoekerd door bomen<br />
en struiken.<br />
Toch resteert nog genoeg. Atlantikwallkenners<br />
Rudi Rolf en Hans Sakkers noemen<br />
de Festung IJmuiden ‘de meest intacte vesting<br />
van West-Europa, waarin nog een grote diversiteit<br />
aan duurzame verdedigingswerken op een<br />
relatief klein oppervlak terug te vinden is. (…)<br />
Het zuidelijke Landfront is door samenhang van<br />
bunkers en tankhindernissen interessant’ (Rolf,<br />
2005).<br />
Inderdaad is de ononderbroken lijn van verschillende<br />
tankhindernissen nog gaaf aanwezig.<br />
In verschillende vormen: tankgrachten,<br />
tankmuren en drakentanden komen allen<br />
aansluitend voor. In deze linie zit ook de – op<br />
Europees niveau – nu zeldzame wegversperring<br />
(Walzkörpersperre) met kantelbare<br />
betonblokken die de doorgang konden<br />
blokkeren. Zeldzaam, want juist deze werken<br />
verdwenen snel omdat ze letterlijk in de weg<br />
lagen.<br />
Daarnaast zijn rond de anti-tanklinie nog<br />
diverse bunkers te vinden. Sommige zijn<br />
door aanzanden aan het zicht ontrokken,<br />
andere liggen nog duidelijk zichtbaar in het<br />
landschap. Ook zijn er nog, voor wie goed<br />
kijkt, restanten over van het loopgravenstelsel<br />
in de vorm van zigzag lopende<br />
greppels in het bos. Op (korte) afstand van<br />
de anti-tankversperringen lagen de manschappenbunkers<br />
en opslagbunkers. Hiervan<br />
is ook nog een aantal bewaard gebleven,<br />
alhoewel de beroemde opslagbunker ‘De<br />
Moriaan’ recentelijk nog door brand verwoest<br />
is en daarna gesloopt.De diverse<br />
onderdelen van het zuidfront waren verbonden<br />
door wegen bestaande uit betonplaten.<br />
Stukken van deze weg bestaan nog, maar ook<br />
nog zeer recent zijn delen verdwenen. Voor<br />
de aanleg van een nieuw fietspad moesten de<br />
betonplaten wijken voor klinkers, alhoewel<br />
het tracé in ieder geval gehandhaafd is.<br />
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
5<br />
TANKMUUR, OOIT GELEGEN IN EEN OPEN LANDSCHAP, INMIDDELS OVERWOEKERD. FOTO: M. PURMER<br />
Al met al is er nog behoorlijk wat aanwezig.<br />
De samenhang met het daadwerkelijke zuidfront,<br />
de anti-tanklinie, is groot. Door<br />
begroeiing en sloop is een aantal onderdelen<br />
wel verdwenen of moeilijker in samenhang<br />
met de overige onderdelen te beleven.<br />
Een gevaarlijke erfenis uit de Tweede Wereldoorlog<br />
vormt de grote hoeveelheid onontplofte<br />
munitie in het gebied. Niet alleen<br />
lagen er mijnenvelden, maar er waren ook de<br />
nodige munitie-opslagplaatsen. Deze voorraden<br />
zijn door de geallieerden na de oorlog<br />
vernietigd. Deels is dit onvolledig gebeurd,<br />
met als gevolg onontplofte munitie zoals<br />
handgranaten die ook zestig jaar na dato nog<br />
gevaarlijk kunnen zijn. Zelf heb ik eens de<br />
vondst van een handgranaat meegemaakt, die<br />
bovenkwam bij een stuifvlakte.<br />
Geallieerden hebben de Atlantikwall ook<br />
regelmatig bestookt, met bomkraters als<br />
gevolg. Omdat de duinen ook als oefengebied<br />
voor Duitse vliegers dienstdeden, zijn er ook<br />
grote aantallen oefenbommen teruggevonden.<br />
Dit zijn betonnen projectielen met de precieze<br />
afmeting van de echte munitie. Bij bezoekers-<br />
23<br />
centrum ‘De Zandwaaier’ zijn enkele van<br />
deze volstrekt ongevaarlijke bommen te<br />
bezichtigen.<br />
Natuur en cultuurhistorie verweven<br />
Zuid-Kennemerland is een Nationaal Park<br />
vanwege de grote natuurwaarden en wordt<br />
beheerd door Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer<br />
en het Waterleidingbedrijf Noord-<br />
Holland. De laatste jaren worden de beheerders<br />
zich steeds sterker bewust van de<br />
cultuurhistorische waarden die zich in het<br />
gebied bevinden.<br />
Die aandacht is terecht: het idee dat de duinen<br />
in het verleden ‘woest en ledig’ waren is<br />
inmiddels achterhaald. Al eeuwen zijn de<br />
duinen door de mens in gebruik geweest.<br />
De duinen zelf waren in gebruik als jachtgebied,<br />
oefenterrein maar ook als (veelal<br />
kleinschalig) landbouwgebied. Archeologisch<br />
belangrijke vondsten zijn in 2006 gedaan<br />
toen in de duinen een vroeg-middeleeuwse<br />
nederzetting is opgegraven (Flach, 2006).<br />
Langs de binnenduinrand is een strook landgoederen<br />
te vinden.
C<br />
De sporen uit de Tweede Wereldoorlog<br />
maken ook deel uit van de cultuurhistorie<br />
van dit gebied. De resten van de Atlantikwall<br />
zijn een relatief jong, maar wel zeer bepalend<br />
voor het huidige landschap.<br />
Natuurwaarden kennen de diverse onderdelen<br />
van de Atlantikwall inmiddels ook. Bekend<br />
voorbeeld zijn de overwinterende vleermuizen.<br />
Vleermuizen maken voor hun winterslaap<br />
graag gebruik van de constante temperatuur<br />
en luchtvochtigheid in de bunkers. Honderden<br />
vleermuizen van diverse soorten zijn ’s<br />
winters te gast in de Atlantikwall. Een minder<br />
bekend voorbeeld van natuur op de bunkers<br />
vormen wellicht de mossen. Het door de<br />
Duitsers gebruikte beton blijkt een prima<br />
ondergrond voor diverse mossoorten, die zich<br />
op dit beton al decennia lang ongestoord<br />
kunnen ontwikkelen. Dat ‘ongestoord’ is<br />
belangrijk: waar in Nederland krijgen mossen<br />
die kans op een betonoppervlak? Ook de tankgrachten<br />
in het gebied hebben een nieuwe<br />
functie gekregen: dodaars broeden er, er zitten<br />
veel kikkers en salamanders en de gewone pad<br />
maakt er dankbaar gebruik van als kraamkamer<br />
(Wijkhuisen, 1992). De verwevenheid<br />
van natuur en cultuurhistorie is dus groot.<br />
Daarnaast heeft het samenspel tussen natuur<br />
en cultuurhistorie ook een heel eigen land-<br />
6<br />
OVERGANG VAN EEN TANKMUUR IN EEN TANKGRACHT. FOTO: M. PURMER<br />
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
schap gecreëerd. De deels overwoekerde<br />
tankmuren en bunkers vormen een bijna<br />
romantisch aandoend ruïnelandschap. Nederland<br />
is behoorlijk arm als het gaat om ruïnes.<br />
Waar bij middeleeuws muurwerk woekerende<br />
planten de nodige schade kunnen aanrichten,<br />
tast de begroeiing van de bunkers hooguit<br />
de zichtbaarheid aan. In dat opzicht is de<br />
ontstane symbiose cultuur-natuur ook waardevol.<br />
Voor het beheer in de toekomst schept<br />
het wel vragen: wanneer komen de cultuurhistorische<br />
waarden in gevaar? Voorlopig<br />
echter lijkt het gevoerde beheer de restanten<br />
van de Atlantikwall niet te schaden.<br />
Bedreiging is vooral vandalisme. En het in de<br />
weg liggen van onderdelen van de Atlantikwall<br />
bij (natuur-)ontwikkelingen in het<br />
gebied. Plannen om een kerf in de zeereep te<br />
maken en zo overstuivingen in de duinen te<br />
ontwikkelen bijvoorbeeld. Gaan deze plannen<br />
door, zal dat niet alleen resulteren in sloop<br />
van bunkers in de zeereep, maar zullen ook<br />
andere elementen zoals betonweg en andere<br />
bunkers op zijn minst onder het zand verdwijnen,<br />
of zodanig door stuivend zand ondermijnd<br />
worden dat sloop de enige optie is.<br />
De vraag is dan ook gerechtvaardigd welke<br />
onderdelen van de Atlantikwall in dit gebied<br />
beschermd dienen te worden. Tweede vraag is<br />
dan: hoe moet die bescherming vorm krijgen.<br />
24<br />
Beschermen van zeldzame<br />
bunkertypes of complexen?<br />
Op 2 november 2006 vond in bezoekerscentrum<br />
‘De Zandwaaier’ een symposium<br />
plaats over de (mogelijke) bescherming van<br />
de Atlantikwall. Hierbij waren belangengroepen,<br />
experts, terreineigenaren en bestuurders<br />
van diverse overheidslagen op initiatief van<br />
de RACM en Natuurmonumenten bij elkaar.<br />
Voorafgaand was in kleiner comité een selectie<br />
gemaakt van de meest waardevolle onderdelen<br />
van de Atlantikwall in Nederland. Een<br />
moeilijke opgave, want de benadering van<br />
deze grote linie was vaak niet eenduidig: kies<br />
je voor nationaal of internationaal perspectief?<br />
Typologisch zeldzame of bijzondere<br />
bouwwerken of samenhangende onderdelen<br />
in een complex? De uiteindelijke selectie is<br />
een mix geworden, waarbij enkele belangrijke<br />
concentraties zoals de onderdelen van de<br />
Festung IJmuiden van werken zijn afgewisseld<br />
met bijzondere puntlocaties zoals hoofdkwartierbunkers<br />
(De Vries, 2007).<br />
Voor het zuidfront van de Festung IJmuiden<br />
zou zowel een typologische benadering als<br />
een complexbenadering gebruikt kunnen<br />
worden. Enkele onderdelen, zoals de eerder<br />
genoemde Walzkörpersperre, zijn typologisch<br />
zeer zeldzaam. Maar juist de genoemde
samenhang van de onderdelen hier maakt het<br />
complex zo waardevol. Vraag is dan vooral<br />
wat complexbescherming in een natuurgebied<br />
als Kennemerland inhoudt: is dat het<br />
minutieus behoud van elk afzonderlijk<br />
onderdeel? Of kunnen er nog veranderingen<br />
in het gebied plaatsvinden? De veel gehoorde<br />
kreet 'behoud door ontwikkeling' lijkt ook<br />
hier van toepassing als het gaat om behoud<br />
van de Atlantikwall bij het ontwikkelen van<br />
de natuur. Hier ligt echter wel een grens die<br />
nog niet duidelijk opgezocht is. Het eerder<br />
genoemde fietspad-voorbeeld, maar de eveneens<br />
aangehaalde plannen voor verstuivingen<br />
lijken steeds ten koste te gaan van Atlantikwall-onderdelen.<br />
Wat dat betreft zou ergens<br />
ook een harde contour moeten worden<br />
getrokken om elementen en structuren die<br />
niet mogen verdwijnen omdat deze de waarde<br />
van het complex als geheel aantasten of<br />
typologisch zeer zeldzaam zijn. Het kan best<br />
zijn dat andere onderdelen, indien noodzakelijk<br />
bij natuurontwikkeling, wel kunnen verdwijnen<br />
zonder de waarden van het geheel<br />
aan te tasten. Op deze manier is er binnen het<br />
Nationaal Park nog niet naar de restanten<br />
van de Atlantikwall gekeken. Is dit een<br />
opdracht voor de gezamenlijke terreinbeheerders?<br />
Of zou de RACM hier een rol hebben?<br />
Helaas liggen de ontwikkelingen op dit<br />
vlak sinds het symposium stil. Een beschermingsvoorstel<br />
van het Rijk voor deze en<br />
andere waardevolle onderdelen van de<br />
Atlantikwall kan een welkome hulp zijn bij<br />
het maken van dit soort afwegingen.<br />
Hiermee kan ook de negatieve bijsmaak van<br />
dit erfgoed verder verdwijnen. Tot zeer<br />
recent werd Duits erfgoed in Nederland<br />
gezien als herinnering aan een moeilijke tijd<br />
dat maar beter kon worden gesloopt. Draagvlak<br />
voor bescherming was er dan ook nauwelijks.<br />
Door diverse publicaties en publieke<br />
aandacht begint dit beeld te kantelen.<br />
Inmiddels komen bunkers hier en daar op de<br />
gemeentelijke monumentenlijst en ontstaan<br />
er fiets- en wandelroutes langs bunkers, bijvoorbeeld<br />
in Zeeland bij Vlissingen. Toch is<br />
het meeste Duitse erfgoed de facto nog vogelvrij.<br />
Benoeming tot rijksmonument zou de<br />
definitieve erkenning voor dit erfgoed betekenen.<br />
Mogelijkheden voor beleving:<br />
Atlantikwall als ‘Lieu de Memoire?’<br />
De beleving van de Atlantikwall zou meer<br />
aandacht kunnen krijgen in het Nationaal<br />
Park. Er is overigens wel een mooi begin<br />
gemaakt toen het boekje ‘Tekens van toen’<br />
uitkwam. Hierin krijgen cultuurhistorische<br />
waarden uit verschillende periodes aandacht.<br />
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
De lezer wordt uitgenodigd wandelend of<br />
fietsend plekken te bezoeken waar de<br />
geschiedenis beleefbaar is (Nationaal Park<br />
Zuid-Kennemerland, 2002).<br />
Maar zou het niet mogelijk zijn de relicten<br />
van de Atlantikwall in een breder kader te<br />
plaatsen? Gerelateerd aan de Tweede Wereldoorlog<br />
zijn er nog meer plekken te vinden<br />
in het Nationaal Park Zuid-Kennemerland.<br />
In de duinen zijn hier door de Duitsers 422<br />
verzetsmensen gefusilleerd en begraven,<br />
verspreid over 45 plekken in het gebied. De<br />
meeste verzetsstrijders zijn herbegraven op<br />
de Erebegraafplaats. Deze begraafplaats,<br />
ontworpen door de Haarlemse architecten<br />
Holt en Komter, werd november 1945 in<br />
gebruik genomen met de herbegrafenis van<br />
bekende verzetsstrijdster Hannie Schaft. Op<br />
een aantal vindplaatsen van de stoffelijke<br />
resten werden in 1949 gedenkstenen<br />
geplaatst (Nationaal Park Zuid-Kennemerland,<br />
2002).<br />
Hiermee zijn de duinen van Zuid-Kennemerland<br />
dus al sinds 1945 ook in gebruik als<br />
herdenkingsplek. Het is natuurlijk goed<br />
denkbaar om met eventuele aandacht voor<br />
de Atlantikwall hierbij aan te sluiten.<br />
De kwetsbaarheid van zowel natuur- als cultuurwaarden<br />
rondom de Atlantikwall zijn<br />
reeds genoemd. Niet overal is het wenselijk<br />
hordes wandelaars en fietsers langs de bunkers<br />
en tankmuren te voeren. Wel is het<br />
mogelijk bijvoorbeeld direct aan paden grenzende<br />
delen van de tankgracht, de betonweg<br />
of bunkers van informatiepanelen te voorzien<br />
of op te nemen in beschrijvingen van<br />
wandelroutes. Ook in het bezoekerscentrum<br />
De Zandwaaier zou meer aandacht aan de<br />
Atlantikwall besteed kunnen worden. Daarnaast<br />
is het nu al mogelijk voor ‘fijnproevers’<br />
met gespecialiseerde gidsen onderdelen van<br />
de Atlantikwall bezoeken, in samenwerking<br />
met locale verenigingen uit de buurt.<br />
Wellicht zou er nog meer mogelijk zijn als de<br />
Atlantikwall meer als herdenkingsplek met<br />
monumentale waarden aan de Tweede Wereldoorlog<br />
wordt gekoppeld. Maar dan zonder<br />
het kind met het badwater weg te gooien en<br />
de unieke sfeer van het gebied aan te tasten.<br />
Conclusie<br />
De cultuurhistorische waarde van de restanten<br />
van de Atlantikwall in het Nationaal Park<br />
Zuid-Kennemerland zijn zo langzamerhand<br />
zowel door beheerders als door publiek<br />
erkend. Wat betreft beheer lijken er weinig<br />
knelpunten te zijn voor het behoud van de<br />
waarden, hoewel sommige ontwikkelingen<br />
onderdelen bedreigen. Het nu nog missen-<br />
25<br />
de heldere waarderingskader voor de nog<br />
bestaande onderdelen van de Atlantikwall<br />
zou kunnen helpen hierbij de juiste keuzes te<br />
maken. Rijksbescherming is een mogelijkheid<br />
en zou een steun in de rug kunnen betekenen.<br />
Een breder beleefbaar maken van<br />
bepaalde plekken van de Atlantikwall binnen<br />
het Nationaal Park zou kunnen helpen ook<br />
het publieksdraagvlak te vergroten.<br />
Hierbij moeten we niet vergeten dat delen<br />
van de linie inmiddels een zeldzaam, maar<br />
kwetsbaar ruïnelandschap vormen waar<br />
natuur en cultuur sterk verweven zijn<br />
geraakt. Het is ook goed te proberen deze<br />
landschappelijke waarde te behouden. De<br />
beheerders van het Nationaal Park zullen<br />
zich hier dan ook terdege bewust van moeten<br />
zijn.<br />
Literatuurlijst<br />
– Flach, H. (2006) Zoiets is in Noord-<br />
Holland nog nooit eerder gevonden Artikel in<br />
het Haarlems Dagblad, 11 oktober 2006.<br />
– Gorter, H.P. (1986) Ruimte voor natuur.<br />
80 jaar bezig voor de natuur van de toekomst.<br />
Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten<br />
in Nederland, ’s-Graveland.<br />
– Hengel, S.J.H. van (samenstelling) (1985)<br />
Kennemer Kroniek 1910-1985. 75 jaar<br />
Kennemer Golf & Countryclub. Aerdenhout<br />
– Nationaal Park Zuid-Kennemerland<br />
(2002) Tekens van toen. Lopend of fietsend<br />
langs de cultuurhistorie van het Nationaal<br />
Park Zuid-Kennemerland. Enkhuizen.<br />
– Oostrom, C. van (2004) De duinen<br />
van Zuid-Kennemerland in ’40-’45. In:<br />
Ons Bloemendaal 3/2004 pp 12-13.<br />
– Rolf, R. en H. Sakkers (2005) Duitse<br />
bunkers in Nederland. Inventarisatie van de<br />
gebouwde en nog aanwezige duurzame verdedigingswerken.<br />
PRAK publishing, Middelburg.<br />
– Scheffer, H. (2004) De Atlantikwall,<br />
een muur die geslecht werd.<br />
In: Ons Bloemendaal 3/2004 pp 7-11.<br />
– Vries, B. de (2007) Bescherming van<br />
de Atlantikwall, een kwestie van kiezen.<br />
In: Nieuwsbrief van de Rijksdienst<br />
voor Archeologie, Cultuurlandschap en<br />
Monumenten, Amersfoort 1/2007 pp 22-23.<br />
– Wijkhuisen, H. (1992) Duitsers in<br />
het duin. In: Duin, 1/92 pp 6-7.<br />
DRS. D.M. (MICHIEL) PURMER<br />
is Senior Beleidsmedewerker<br />
Cultuurhistorie en Landschap bij<br />
Vereniging Natuurmonumenten.
M MONUMENTENZORG B. LAAN<br />
Naar een nieuwe vorm van monumentenzorg voor het woonhuisinterieur<br />
Niet verbieden<br />
maar informeren,<br />
enthousiasmeren<br />
& stimuleren<br />
'Uniek Joods interieur ontdekt' heette het in diverse Nederlandse kranten.<br />
Dat een nieuwe toeschrijving van een schilderij aan Frans Hals de landelijke<br />
pers haalt, zal niemand verbazen. 1 Maar dat de vondst van een interieur<br />
uit 1923 de landelijke media zelfs gedurende enkele weken weet bezig<br />
te houden2 is ongekend en blijft waarschijnlijk een unicum.<br />
26<br />
Het ging dan ook niet in de<br />
eerste plaats over het interieur<br />
als zo maar een onderdeel van<br />
het gebouwde erfgoed (zij<br />
het kunsthistorisch belangwekkend),<br />
en ook niet over een bijzondere<br />
inrichting of kunstverzameling, maar over de<br />
overblijfselen van een kamer waarin een<br />
Joods gezin heeft gewoond, een gezin waarvan<br />
de moeder Debora en hun drie dochters<br />
Theodora, Anna en Elise stierven in Auschwitz,<br />
Sobibor en Bergen-Belsen. Een link<br />
naar de eveneens in Bergen-Belsen vermoorde<br />
Anne Frank was gemakkelijk gemaakt en een<br />
heuse mediahype geboren.<br />
Hoewel het huis van de Joodse familie Korijn<br />
in de J.J. Viottastraat te Amsterdam geen<br />
‘personalitymuseum’ 3 zal worden vanwege het<br />
ontbreken van een herinnering aan een<br />
beroemd persoon – niemand van de familie
Korijn liet een ontroerend dagboek na dat<br />
postuum werd gepubliceerd – is deze interieurvondst<br />
zijn zuiver materiële status van<br />
kamerbetimmering ontstegen. Dit dankzij<br />
een aspect van de bewoning en niet in de<br />
laatste plaats vanwege het collectieve schuldgevoel<br />
over de afschuwelijke manier waarop<br />
de bewoners aan hun einde zijn gekomen.<br />
De roep om recuperatie als Joods cultuurgoed<br />
is echter nogal willekeurig, want waarom<br />
het nog geheel intacte eigen woonhuis<br />
van de architect Harry Elte dan niet? Toch<br />
is dit klaarblijkelijk de manier waarop dit<br />
interieur, gesteld dat het bezocht kan gaan<br />
worden, in een klap kan worden opgenomen<br />
in het collectieve geheugen van Nederland en<br />
een immateriële waarde kan verwerven die<br />
belangrijk is voor de promotie tot (Joods)<br />
cultureel erfgoed. 4<br />
Oneigenlijke lobby of niet, in mijn hart zou<br />
ik willen dat het alle vondsten zó verging die<br />
wij doen in het kader van het project<br />
Historische Interieurs in Amsterdam Zuid<br />
waarbij dit interieur twee jaar geleden werd<br />
ontdekt. Het historische woonhuisinterieur<br />
krijgt zelden de status van cultureel erfgoed,<br />
eenvoudigweg omdat het in de meeste gevallen<br />
onzichtbaar is gebleven en bovendien<br />
steeds opnieuw afhankelijk blijkt van de<br />
bereidwilligheid van nieuwe eigenaren om<br />
het te behouden. Het project Historische<br />
Interieurs in Amsterdam Zuid wil hierin<br />
verandering brengen door het interieur<br />
zichtbaar te maken en door de bereidwilligheid<br />
van de bewoners actief te stimuleren.<br />
Historische Interieurs in<br />
Amsterdam Zuid<br />
Het project wordt ontwikkeld en uitgevoerd<br />
door Barbara Laan, free lance interieurhistoricus,<br />
in opdracht van de daartoe opgerichte<br />
Stichting Historische Interieurs in<br />
Amsterdam en op intitiatief van Bureau<br />
Monumenten en Archeologie te Amsterdam<br />
(BMA). De Rijksdienst voor Archeologie,<br />
Cultuurlandschap en Monumenten (RACM)<br />
participeert in het project als één van de<br />
belangrijkste financiers en levert, evenals het<br />
Instituut Collectie Nederland (ICN), de<br />
nodige expertise. Het project wordt bovendien<br />
financieel ondersteund door Woningcorporatie<br />
Het Oosten, sinds 1 juli 2008<br />
gefuseerd tot ‘Stadgenoot’ en het Stadsdeel<br />
Oud Zuid. Daarnaast is samenwerking<br />
gezocht met een aantal Nederlandse universiteiten<br />
en academies.<br />
Het doel van de stichting is om woonhuizen<br />
op te sporen die vanwege hun architectuur,<br />
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
SAMENVATTING<br />
De wens van de bewoners om woonhuisinterieurs te behouden is essentieel<br />
voor de instandhouding. Dit is de belangrijkste tussentijdse conclusie die<br />
gedaan werd in het kader van het project Historische Interieurs in Amsterdam<br />
Zuid. Het project is een initiatief van het Bureau Monumenten en Archeologie<br />
te Amsterdam (BMA) en wordt ontwikkeld en uitgevoerd door de speciaal<br />
daarvoor opgerichte stichting Historische Interieurs in Amsterdam (SHIA).<br />
De Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM)<br />
participeert in het project als een van de financiers en levert, evenals het<br />
Instituut Collectie Nederland (ICN), de nodige expertise.<br />
afwerking en bewoning interessant genoeg<br />
zijn om nader te onderzoeken en de waarden<br />
ervan te bepalen zodat een zorgvuldige<br />
omgang ermee kan worden gewaarborgd.<br />
Deze collectieve en private zorg, de belangrijkste<br />
voorwaarde voor behoud, is alleen<br />
mogelijk bij voldoende draagvlak. Om haar<br />
doel te bereiken, heeft de stichting het<br />
Project Historische Interieurs in Amsterdam<br />
Zuid bedacht met als belangrijkste eindproduct<br />
een publicatie. Daarnaast is er ‘flankerend<br />
beleid’ zodat de vergaarde kennis<br />
direct wordt overgedragen aan de bewoners<br />
middels een voorlichtingsbrochure, publieksboekje<br />
en bouwdossiers. Een inventarisatietraject<br />
dat in 2007 van start ging, levert<br />
medio 2009 150 panden op die allemaal<br />
worden gefotografeerd, beschreven en van<br />
documentatie voorzien (bouwtekeningen en<br />
bewonersgegevens). Dit gebeurt door de<br />
masterstudenten van verschillende herkomst<br />
en pluimage die zich voor het project hebben<br />
ingezet en nog zullen inzetten.<br />
De vondsten zijn talrijk, heel divers en keer<br />
op keer bijzonder te noemen. Ofschoon deze<br />
gebouwen zijn opgetrokken aan het begin<br />
van de industrialisatie van de bouw, is slechts<br />
een heel klein aantal exact dezelfde interieuronderdelen<br />
of bouwornamenten op verschillende<br />
locaties aangetroffen. De meeste<br />
interieurbestanddelen zijn (nu nog) anoniem,<br />
maar toch zijn enkele tientallen namen<br />
van kunstenaars, ambachtslieden, fabrieken<br />
en leveranciers van bouwmaterialen boven<br />
water gekomen. De architecten en/of aannemers<br />
zijn wel grotendeels bekend. Gegevens<br />
over bewoners waaronder gezinsamenstelling,<br />
inwonend personeel, geloofsovertuiging<br />
en beroep, zijn in het Bevolkingsregister<br />
opgezocht; ze zijn weliswaar niet altijd even<br />
goed leesbaar, maar wel altijd aanwezig.<br />
De stichting wil nader onderzoek doen naar<br />
een aantal aspecten van de sociaalhistorische<br />
en architectuur-, interieur-, en kunsthistori-<br />
27<br />
sche context van de geselecteerde panden,<br />
zodat gefundeerde uitspraken gedaan kunnen<br />
worden over de waardebepalende factoren.<br />
Dit om antwoord te krijgen op vragen zoals:<br />
hoe bijzonder en zeldzaam zo’n interieur als<br />
dat van de Joodse familie Korijn nu werkelijk<br />
is, bijvoorbeeld binnen de context van de<br />
andere vondsten van ‘Joodse’ interieurs in<br />
Amsterdam Zuid (figuren 1-4, 6). Het onderzoek<br />
richt zich ondermeer op thema’s als de<br />
opdracht- en uitvoeringssituatie, de culturele<br />
en financiële milieus van de bewoners en de<br />
rol van religieuze verzuiling in opdracht en<br />
uitvoering, de bouwnijverheid, de financiering<br />
van de elitewoning en de industrialisatie<br />
van de bouw, de woningtypologie en soorten<br />
1<br />
BELLENBORD IN DE JOODSE KEUKEN<br />
VAN DE FAMILIE KAHN IN DE LAIRESSESTRAAT.
M VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
plattegronden en de in Zuid werkende<br />
ambachtslieden, kunstenaars en handelaren<br />
in bouwmaterialen.<br />
Onderzoek naar makers en bewoners van<br />
individuele huizen is essentieel in verband<br />
met de betekenisverlening van de objecten.<br />
De betekenissen die wij aan deze interieurs<br />
toekennen zijn belangrijk om hun eventuele<br />
cultuurhistorische waarden te kunnen bepalen.<br />
Bij woonhuisinterieurs ligt dat net iets<br />
anders dan bij andere objecten waar monumentale<br />
of museale waarden aan worden<br />
toegekend. In de eerste plaats omdat het<br />
woonhuisinterieur als particulier domein<br />
wordt beschouwd en zich dus moeilijk als<br />
collectief erfgoed laat ‘labelen’. In de tweede<br />
plaats omdat interieur een fenomeen is dat<br />
zowel betrekking heeft op het gebouwde,<br />
locatiegebonden deel als op het niet-nagelvaste,<br />
dus niet locatiegebonden deel.<br />
In de wetenschap wordt het historische<br />
interieur beschouwd en bestudeerd als een<br />
eenheid van ruimte, afwerking en inrichting,<br />
5 een samenhang die in de werkelijk-<br />
heid zelden zo behouden blijft, althans niet<br />
als een onveranderlijke situatie, zelfs niet in<br />
een museale opstelling. Het interieur als een<br />
samenhangend geheel heeft per definitie een<br />
veranderlijk modieus en status karakter.<br />
Overigens wordt de ensemblewaarde van<br />
bestaande historische interieurs, inclusief de<br />
losse inrichting, inmiddels door RACM, ICN<br />
en de Inspectie Cultuurbezit onderkend,<br />
zoals blijkt uit het rapport Van object naar<br />
samenhang (2004), 6 waar de verschillende<br />
soorten van samenhangende eenheden nader<br />
worden gedefiniëerd en in categorieën ondergebracht.<br />
Het zou gezien de aard van het<br />
begrip interieur zeer aan te bevelen zijn als<br />
de diverse instellingen ook op het terrein van<br />
de waardestellende criteria een gezamenlijke<br />
aanpak zouden kiezen, want deze criteria zijn<br />
niet congruent. 7<br />
In het gehele veld van monumentenzorg en<br />
musea groeit de overtuiging dat interieurs<br />
hun betekenis voor een groot deel ontlenen<br />
aan de context waarin ze zijn ontstaan en<br />
gebruikt. Contextuele gegevens over zowel de<br />
makers als de opdrachtgevers worden dan<br />
ook steeds vaker door deze instellingen verzameld,<br />
zoals ondermeer blijkt uit diverse<br />
bijdragen in de jaarboeken van BMA en uit de<br />
uitkomsten van de ICN-themadag van 22 mei<br />
2008 over historische interieurs in musea<br />
die hun betekenis soms verliezen bij gebrek<br />
aan contextuele informatie.<br />
Wel is het in monumentenland nog vrij uitzonderlijk<br />
dat naast de ontwerper en de<br />
opdrachtgever ook de opeenvolgende bewoners<br />
aan een systematische studie worden onderworpen,<br />
zoals in het project Historische<br />
Interieurs in Amsterdam Zuid. De verhalen<br />
over de bewoners blijken juist essentieel te<br />
zijn in het wordingsproces van het woonhuisinterieur<br />
tot cultureel erfgoed.Verhalen<br />
zijn een belangrijke generator van historisch<br />
begrip. Bewoners voelen zich daardoor in een<br />
traditie staan. Deze verhalen staan ook heel<br />
dicht bij de essentie van het interieur als plek<br />
waar geleefd wordt en waarop elke bewoner<br />
zijn stempel drukt. In monumentenland<br />
moeten we leren dat dit ‘patina van het leven’<br />
een heel belangrijke betekenisverlener is die<br />
daarom ook meegewogen zou moeten worden.<br />
Maar dit is niet het enige aspect waarin het<br />
project een zeker pionierskarakter heeft.<br />
Instrumenten van de overheid<br />
schieten te kort<br />
Woonhuisinterieurs kunnen gedurende jaren<br />
behouden blijven, maar bij de wisseling van<br />
eigenaar toch plotseling worden gesloopt of<br />
aangepast. De huidige instrumenten van de<br />
overheid, waaronder de wetgeving, schieten<br />
hier ernstig tekort.<br />
Ofschoon bij rijks- en gemeentelijke monu-<br />
2 HAARDPARTIJ J.J. VIOTTASTRAAT<br />
28<br />
menten automatisch ook de binnenkant van<br />
het gebouw onder de bescherming van de<br />
Monumentenwet of van de gemeentelijke<br />
monumentenverordening valt, is dit zeker<br />
geen garantie dat historische indeling en<br />
afwerking behouden blijven. De moeilijkheid<br />
schuilt in het feit dat monumenten<br />
vaak uitsluitend op basis van kennis over de<br />
buitenkant van de gebouwen zijn aangewezen<br />
en beschreven. Het kennisgebrek is hier<br />
dus het grootste probleem. Dit nog afgezien<br />
van het gebrek aan controle op de naleving<br />
van de wet en afdoende werkzame sancties.<br />
Het gebrek aan kennis is zeker bij woonhuizen<br />
niet vreemd, want de binnenkant is<br />
uiteraard privé domein en veel mensen<br />
willen daarin geen overheidsbemoeienis.<br />
De panden in Amsterdam Zuid zijn voor de<br />
studenten geselecteerd op basis van de historische<br />
indeling en afwerking die ter plaatse<br />
door hen werd aangetroffen: ongeveer de<br />
helft van het aantal panden dat werd<br />
benaderd. Slechts een handvol ervan bleek de<br />
status van gemeentelijk of rijksmonument te<br />
hebben of stond op een lijst om als monument<br />
te worden aangewezen. Uit de redengevende<br />
omschrijvingen bleek in de meeste<br />
gevallen dat het interieur inderdaad niet was<br />
onderzocht en beschreven.<br />
3 DEUR J.J. VIOTTASTRAAT
Naar schatting is drie kwart van de woonhuizen<br />
in Zuid totaal of grotendeels van<br />
binnen gestript, aangepast of veranderd door<br />
intensieve bewoning. Het is daarom belangrijk<br />
om bewoners te doen beseffen dat de<br />
vondsten zeldzaam zijn en in de toekomst<br />
alleen nog maar zeldzamer zullen worden.<br />
Al bijna 100 particulieren in Amsterdam<br />
Zuid hebben hun medewerking verleend aan<br />
het onderzoeksproject. Vele verrassende<br />
vondsten van kamerbetimmeringen, schouwen,<br />
vloeren, glas in lood, stucplafonds en allerlei<br />
voorbeelden van historische woontechniek,<br />
zoals etensliftjes en bellenborden, zijn het<br />
resultaat. Bewoners zijn niet alleen vereerd<br />
met de belangstelling voor hun huis; ze<br />
willen graag alles over de geschiedenis,<br />
oorspronkelijke functies en voorgaande<br />
bewoners weten, zo blijkt. Bovendien willen<br />
ze hun pand in de regel zo goed mogelijk<br />
onderhouden en ze staan daarom open voor<br />
deskundig advies. Sommige eigenaren van de<br />
onderzochte panden zijn dermate begaan met<br />
het lot van hun bijzondere interieurs, dat ze<br />
graag willen dat de volgende bewoners het in<br />
stand zullen houden. Eigenlijk zouden zij<br />
over hun eigen graf heen willen regeren.<br />
Waarom zouden wij hen daarbij niet een<br />
handje kunnen helpen?<br />
Maar veel bewoners die wij hebben gesproken<br />
4<br />
GLAS IN LOOD J.J. VIOTTASTRAAT<br />
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
zijn huiverig voor de gebiedende en verbiedende<br />
vinger van monumentenzorg. Ze<br />
willen niet dat hun pand monument wordt<br />
bijvoorbeeld omdat ze bang zijn dat het<br />
moeilijker wordt om het te verkopen vanwege<br />
de beperkende voorwaarden. Een groot<br />
woonhuis, oorspronkelijk bedoeld voor een<br />
gezin met inwonend personeel, kan in zo’n<br />
geval minder gemakkelijk worden opgesplitst<br />
in twee afzonderlijke woningen. Ook<br />
wordt gevreesd dat het pand minder waard<br />
wordt. Hoewel sommige studies aantonen<br />
dat woonhuismonumenten juist in waarde<br />
stijgen ten opzicht van niet-monumenten is<br />
men hiervan meestal niet op de hoogte. 8<br />
Bovendien lukt het bepaalde kopers, zoals<br />
projectontwikkelaars en vastgoedhandelaren,<br />
dikwijls om de vraagprijs van een pand te<br />
drukken als er beperkende voorwaarden op<br />
rusten. Daarbij komt dat zowel handelaren<br />
als particulieren heel inventief zijn als het<br />
gaat om het omzeilen van de verplichte<br />
bouw- en monumentenvergunning in het<br />
geval van een verbouwing en zeker voor wat<br />
betreft het interieur. En wie zal het kunnen<br />
terugdraaien als direct na de aankoop vast<br />
‘even’ de keuken en de badkamer worden<br />
‘opgeschoond’ door wat ‘oude rommel’ uit te<br />
breken. De problematiek is helder: de overheid<br />
is niet geliefd en blijft met lege handen<br />
achter en het culturele erfgoed is de dupe.<br />
Andere behoudstrategie:niet<br />
verbieden maar informeren,<br />
enthousiasmeren en stimuleren<br />
Het lijkt erop dat een alternatieve behoudstrategie<br />
mogelijk is: niet verbieden, maar<br />
informeren, enthousiasmeren en stimuleren.<br />
Dit vergt een ander denkmodel dan het<br />
huidige waarin beperkende voorwaarden<br />
worden opgelegd: het vergt een positieve<br />
benadering gericht op het ontwikkelen van<br />
particulier draagvlak. Zoals bij de gedragswetenschappers<br />
goede resultaten worden<br />
geboekt met de strategie van de positieve<br />
‘reinforcement’, zo kan er veel bereikt<br />
worden door de bewoners op hun verantwoordelijkheid<br />
aan te spreken. Niet door ze<br />
te verbieden om veranderingen door te<br />
voeren, maar door ze bewust te maken van<br />
hun rol als schakel in de bewonersgeschiedenis<br />
van het huis in kwestie. De groep<br />
bewoners die het pand heeft bewoond is<br />
lineair verantwoordelijk geweest voor het feit<br />
dat de woning historische waarden bevat.<br />
Het strippen van huizen gebeurt meestal<br />
omdat sommigen die waarden eenvoudigweg<br />
niet zien. Mensen hebben het recht op informatie<br />
en hulp bij het vaststellen van<br />
mogelijke cultuurhistorische of erfgoedwaar-<br />
29<br />
den. 9 Ze krijgen zodoende zicht op hoe goed<br />
hun voorgangers het gedaan hebben, zodat ze<br />
zelf, uit eigen beweging hun bijdrage kunnen<br />
leveren aan het behoud of herstel. Het is<br />
begrijpelijk dat veel mensen niet onder<br />
willen doen voor hun voorgangers. Er blijkt<br />
bovendien behoefte te zijn aan hulp bij het<br />
maken van de afwegingen om veranderingen<br />
op een verantwoorde wijze door te voeren en<br />
de juiste keuzes te maken bij onderhoud en<br />
conservering.<br />
Hoewel er diverse panden zijn onderzocht<br />
die de status van rijks- of gemeentelijk<br />
monument waardig zijn op grond van de<br />
monumentencriteria 10 is het dus nadrukkelijk<br />
niet de bedoeling om het behoud per se<br />
van overheidswege te regelen. Echter, in<br />
acute gevallen kan het wel de enige weg zijn.<br />
Gesterkt door de ervaringen in het veld valt<br />
er veel te winnen op het terrein van de voorlichting<br />
en het advies aan bewoners. Vaak<br />
zijn zij bereid om zelf initiatief te nemen om<br />
te waken over het interieurhistorisch erfgoed.<br />
Wellicht waarderen zij in beginsel het<br />
persoonlijke karakter, maar zij gaan het<br />
collectieve belang daarvan gaandeweg inzien<br />
en willen hun verantwoordelijkheid nemen,<br />
zeker als zij erop worden gewezen en aangesproken.<br />
Daarom willen wij dat bewoners,<br />
gebruikers en eigenaren te weten komen wat<br />
van waarde is en waarom, hoe ze daarmee om<br />
kunnen gaan en welke bijdrage behoud kan<br />
leveren aan de woonkwaliteit.<br />
Waardebepaling toegesneden<br />
op bewoners<br />
De betekenis van het genoemde Joodse interieur<br />
ligt vermoedelijk in de juiste mix van<br />
materiële authenticiteit en immateriële betekenis<br />
voor de geschiedenis van de Joodse<br />
Amsterdammers. Aan de ene kant is er de<br />
betekenis van de plek waar de ‘historische<br />
sensatie’ van het wrede lot van de bewoners<br />
aan den lijve gevoeld kan worden; aan de<br />
andere kant het visuele aspect van deze<br />
belevingswaarde (de tastbaarheid ervan): de<br />
aankleding van de ruimte, de aanwezigheid<br />
van de verlichting, de werkplek bij het<br />
schrijfbureau dat opgenomen is in de betimmering,<br />
de oude radiatoren in hun omkasting<br />
en het decorum van het pièce de résistance:<br />
de haardpartij met zijn luxe uitstraling van<br />
marmer en inlegwerk in dure houtsoorten.<br />
Het interieur is door de familie Korijn ingebracht<br />
in een huis van ouder datum. 11<br />
Kunsthistorisch is de kamer van waarde als<br />
een gaaf en zeldzaam voorbeeld van een werk<br />
gesigneerd door de Joodse ontwerper N. Le<br />
Grand; ontwerp en uitvoering is ongetwijfeld
M VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
van de interieurarchitect en meubelmaker<br />
Napoleon Le Grand (1857-1932), directeur<br />
van ’t Modelhuis, wellicht in samenwerking<br />
met zijn zoons Henri (1903-1989), die toen<br />
juist zijn opleiding tot architect aan de<br />
Académie des Beaux Arts te Parijs had voltooid,<br />
en Simon (1902-1986) die de zaak van<br />
zijn vader zou overnemen.<br />
De invoelbaarheid van de Joodse aspecten<br />
van de geschiedenis zijn belangrijke toegevoegde<br />
waarden waar het zonder de kennis<br />
van de achtergrond van de bewoners ‘slechts’<br />
een voorbeeld zou zijn van de warme sfeer<br />
van het wonen in de jaren ’20, zoals die in<br />
een rijke bankiersfamilie gebruikelijk was. 12<br />
De waardebepaling van interieurs staat in<br />
Nederland nog in de kinderschoenen, zeker<br />
van de jongere bouwkunst. Dit heeft deels te<br />
maken met achterstanden in de beschikbare<br />
kennis waardoor het soms lastig is om de<br />
waarde van individuele voorbeelden te vergelijken<br />
en te plaatsen in de context van nog<br />
bestaande soortgenoten. Deels is het een<br />
gebied waar intensief wordt nagedacht over<br />
de methodiek en de waarderingscriteria,<br />
hoewel het monumentale veld daar anders<br />
mee om gaat dan het museale veld. Het<br />
interieur wordt al jaren op basis van de<br />
monumentencriteria gewaardeerd bij bouwen<br />
architectuurhistorische onderzoeken en<br />
de cultuurhistorische waardestellingen die<br />
ten behoeve van verbouwingen en restauraties<br />
5<br />
gedaan worden. Bij het ICN worden de esthetische,<br />
stilistisch-kunsthistorische aspecten<br />
zwaarder meegewogen en ook nader gespecificeerd<br />
zoals bijvoorbeeld de plek van het<br />
object in het oeuvre van een kunstenaar. Bij<br />
musea worden interieuronderdelen vooral<br />
beoordeeld tegen de achtergrond van het<br />
museale beleidsprofiel van de instelling in<br />
kwestie.<br />
In het kader van het project Historische<br />
Interieurs in Amsterdam Zuid is vooral de<br />
vertaalslag van belang van professioneel<br />
begrippenapparaat naar verstaanbare taal.<br />
Vernieuwend is daarbij dat niet alleen naar<br />
de monumentencriteria gekeken wordt<br />
(mooi, gaaf, zeldzaam, belang voor de wetenschap),<br />
maar dat de criteria die voor bewoners<br />
van belang zijn (bijvoorbeeld gevoelswaarde,<br />
ambachtelijkheid) nader in kaart<br />
zullen worden gebracht en geanalyseerd.<br />
Tegenwoordig nemen overigens ook deskundigen<br />
steeds vaker populaire termen als<br />
‘belevingswaarde’ in de mond als het om<br />
monumentale waarden gaat, maar de inhoud<br />
van het begrip verdient nadere definiëring,<br />
want nu kan er van alles onder vallen: de<br />
charme van het slijtpatina, de levendigheid<br />
van een oude vloer, maar ook het sprekende<br />
aspect van de patronen. 13<br />
Het ligt voor de hand om bij een behoudstrategie<br />
die uit gaat van de particuliere<br />
bereidwilligheid om het interieur te behouden,<br />
andere instrumenten te bedenken dan<br />
de traditionele, i.e. bescherming door het<br />
aanwijzen van monumenten. De instrumenten<br />
die de stichting ontwikkelt worden dan<br />
ook in het bijzonder gericht op de doelgroepen:<br />
bewoners, gebruikers en eigenaren.<br />
Het betreft een pandspecifieke benadering in<br />
combinatie met een algemeen informatieve<br />
aanpak. Per individueel pand kunnen waardeadviezen<br />
worden opgesteld en bouwdossiers<br />
aangelegd. 14 Verder bracht de stichting afgelopen<br />
jaar een voorlichtingsbrochure 15 uit<br />
die bedoeld is om eigenaren van bijzondere<br />
woonhuizen te informeren over de waarde en<br />
betekenis van historische interieurs en inte-<br />
DE JOODSE INTERIEURARCHITECT EN<br />
DIRECTEUR VAN ‘T MODELHUIS NAPOLEON<br />
LE GRAND (1857-1932) IS CIRCA 1920<br />
GEFOTOGRAFEERD IN HET VONDELPARK<br />
(TWEEDE VAN RECHTS BOVENSTE RIJ) SAMEN<br />
MET ZIJN VROUW BE LE GRAND PINKHOF<br />
(LINKS ONDER), HUN ZOON HENRI (LINKS<br />
BOVEN), DOCHTER BETSY (RECHTS ONDER)<br />
EN ANDERE FAMILIELEDEN.<br />
30<br />
rieuronderdelen. Lezers wordt gewezen op<br />
de gevolgen van verbouwingen en krijgen<br />
praktisch advies over aanpassingen en onderhoud<br />
en de gevolgen van onoordeelkundige<br />
omgang voor het verlies aan historische<br />
waarden, onder het motto: weet wat u in huis<br />
heeft en zorg er goed voor.<br />
Ook stimuleert de voorlichtingsbrochure<br />
bewoners tot het aanleggen van het genoemde<br />
bouwdossier, documentatie waarin kennis<br />
over het gebouw en interieur wordt vastgelegd<br />
en bijeengehouden. Zo’n dossier kan<br />
bestaan uit oude en nieuwe foto's, maar ook<br />
uit bouwtekeningen of kopieën daarvan,<br />
documentatie over verbouwingen, groot<br />
onderhoud en restauraties. Uiteraard kunnen<br />
oude verkoopcontracten, die vroeger in<br />
Amsterdam verplicht met het huis moesten<br />
worden mee verkocht, in het bouwdossier<br />
een plaats krijgen. Ook voor de overige<br />
documenten is overdracht aan de volgende<br />
eigenaren essentieel, omdat er zo geen<br />
kennisverlies over het huis op treedt. Het<br />
idee van het bouwdossier komt voort uit de<br />
filosofie: mensen die van hun huis houden<br />
nemen er graag verantwoordelijkheid voor<br />
en willen die erfenis graag doorgeven aan<br />
toekomstige generaties bewoners.<br />
Samenvattend: de ambitie<br />
van de stichting<br />
De ambitie van de stichting Historische<br />
Interieurs in Amsterdam heeft twee speerpunten.<br />
Ten eerste het onderzoek, dus het<br />
vergaren en vastleggen en ontwikkelen van<br />
kennis zodat de vondsten in de juiste context<br />
kunnen worden beoordeeld en gewaardeerd.<br />
Ten tweede het ontwikkelen van een strategie<br />
voor behoud waarbij niet alleen argumenten,<br />
maar ook instrumenten worden aangedragen<br />
waarmee eigenaars en bewoners uit de voeten<br />
kunnen.<br />
Nadat tijdens het inventarisatietraject de<br />
basisgegevens zijn verzameld en vastgelegd<br />
zal nader onderzoek worden verricht naar de<br />
makers en bewoners van de panden. Over dit<br />
onderdeel zal in 2009 een boekje verschijnen<br />
met veel aandacht voor ‘human interest’ en<br />
gericht op een breed publiek.<br />
Het contextuele onderzoek zal resulteren in<br />
een omvangrijker boek waarin de vondsten<br />
in hun context worden geplaatst en beoordeeld<br />
op hun cultuurhistorische waarden.<br />
Er zal aandacht worden gegeven aan de<br />
argumenten voor behoud, mede op basis van<br />
criteria die voor bewoners van belang zijn.<br />
Ook zullen de opzet en de methodieken van<br />
het project worden beoordeeld op hun
elevantie voor andere stadsdelen en gemeenten<br />
in Nederland. Het boek zal in 2011<br />
verschijnen, gelijktijdig met een tentoonstelling<br />
in het Stadsarchief in Amsterdam.<br />
De wens van bewoners om interieurs te<br />
behouden is essentieel voor de instandhouding<br />
ervan. Dit is de belangrijkste tussentijdse<br />
conclusie in het kader van het project<br />
Historische Interieurs in Amsterdam Zuid.<br />
Een monumentenstatus is daarbij niet altijd<br />
nodig. Toch kan de overheid een belangrijke<br />
rol spelen, vooral als het gaat om een duwtje<br />
in de rug: voorlichting, in gesprek gaan, de<br />
instelling van een monumentenwacht voor<br />
het interieur stimuleren; de zogeheten interieurwacht<br />
zoals die in Noord-Brabant al<br />
bestaat,een verordening maken die overdracht<br />
van een bouwdossier bevordert, het<br />
zijn een paar voorbeelden van hulpmiddelen<br />
bij het stimuleren van behoud en instandhouding<br />
van het woonhuisinterieur.<br />
1 Opnieuw werk van Frans Hals ontdekt,<br />
NOS journaal 2 oktober 2008.<br />
2 Van circa half september tot half oktober<br />
2008 kwam het interieur Viottastraat 36 op het<br />
NOS journaal en het AT5 nieuws, op de radio<br />
en verschenen er stukken in de grote landelijke<br />
dagbladen en in de Jüdische Allgemeine.<br />
3 Voor de diverse categorieën woonhuismusea die<br />
internationaal worden onderscheiden verwijs ik<br />
naar de activiteiten van DEMHIST, een afdeling<br />
van de International Councel of Museums<br />
(ICOM) die sinds 1999 jaarlijks een conferentie<br />
organiseert.<br />
4 Zie over het pand Viottastraat 36 en de problematiek<br />
van erfgoedwording van woonhuisinterieurs<br />
de scriptie van Alexander Westra, gemaakt<br />
op basis van het onderzoek dat hij uitvoerde voor<br />
zijn stage bij de Stichting Historische Interieurs<br />
in Amsterdam en het Bureau Monumenten &<br />
Archeologie: A. Westra, De toekomst van de<br />
woonhuisinterieurs van de jongere bouwkunst,<br />
(scriptie duale master erfgoedstudies Universiteit<br />
van Amsterdam), Amsterdam 2008.<br />
5 Zie voor deze werkwijze: P. Thornton, Authentic<br />
decor. The domestic interior 1620-1920, London<br />
1984. En voor Nederland ondermeer: E. Bergvelt,<br />
F. van Burkom en K. Gaillard (red.), Van neorenaissance<br />
tot postmodernisme. Honderdvijfentwintig<br />
jaar Nederlandse interieurs, Rotterdam 1996.<br />
6 Van object naar samenhang. De instandhouding van<br />
ensembles van onroerend en roerend cultureel erfgoed,<br />
Den Haag, Rijkswijk, Zeist, Zoetermeer 2004<br />
(Rapport van de werkgroep Onroerend-roerend,<br />
opgesteld i.o.v. het Directeurenoverleg<br />
Cultuurdiensten).<br />
7 De criteria voor de waardering van gebouwen<br />
zijn ontleend aan de Monumentenwet van 1988,<br />
terwijl de criteria die gebruikt worden voor de<br />
6<br />
TRAPPAAL-<br />
SCULPTUUR<br />
DE LAIRESSE-<br />
STRAAT<br />
weging van losse objecten van wetenschap en<br />
kunst in museale collecties zijn ontleend aan<br />
het Delta-plan Cultuurbehoud.<br />
8 Zie bij voorbeeld het rapport opgesteld door de<br />
werkgroep ‘Monument en rendement’ (maart 2004)<br />
in opdracht van de gemeente Arnhem en de<br />
Rijksdienst voor de Monumentenzorg onder<br />
coördinatie van S.J.P.J. Smeets.<br />
9 De begrippen monumentale- en erfgoedwaarden<br />
worden tegenwoordig door elkaar gebruikt. Voor<br />
een overzicht van betekenissen van monumenten<br />
sinds de negentiende eeuw: C.P. Krabbe,<br />
‘Monumenten: architectonische overblijfselen’,<br />
in: F. Grijzenhout, Erfgoed. De geschiedenis<br />
van een begrip, Amsterdam 2007, 151-174.<br />
10 Zie de voor het MSP aangepaste en nader<br />
gespecificeerde criteria uit de Monumentenwet<br />
1988.<br />
11 Zie de bijdrage van A. Westra in nieuwsbrief<br />
no. 21, oktober 2008, Stichting Het Nederlandse<br />
Interieur.<br />
12 Met dank aan BONAS.<br />
13 Bijvoorbeeld tijdens het RACM symposium<br />
Over de vloer, gehouden op 8 oktober jl. in het<br />
Vredespaleis te Den Haag en de ter gelegenheid<br />
daarvan verschenen publicatie ‘Over de vloer: met<br />
31<br />
voeten getreden erfgoed’ (Zwolle/Zeist/<br />
Amersfoort 2008)<br />
14 Bij wijze van proef maakte erfgoedstudent<br />
Alexander Westra in het kader van zijn stage bij<br />
de stichting een systematiek waarin diverse<br />
aspecten van het interieur volgens een ordesysteem<br />
werden gewaardeerd en in getekende<br />
schema’s werden gepresenteerd. Het ordesysteem<br />
maakt mogelijk dat er rekening wordt gehouden<br />
met de erfgoedgradaties, zodat bewoners duidelijk<br />
zien dat bij lage of indifferente erfgoedwaarde<br />
de mogelijkheden open liggen voor hun eigen<br />
creativiteit en woonwensen.<br />
Ook werkte hij aan de ontwikkeling van een<br />
vragenlijst op basis waarvan inzicht wordt<br />
verkregen in de verschillende waarden die voor<br />
bewoners belangrijk zijn bij de beoordeling van<br />
de indeling en afwerking van hun interieurs.<br />
15 Historische Interieurs in Amsterdam, Amsterdam<br />
2008, samenstelling en teksten B. Laan en<br />
A. Westra. De brochure is via de stichting<br />
verkrijgbaar.<br />
DRS. BARBARA M. LAAN<br />
is projectleider Historische Interieurs<br />
in Amsterdam Zuid.
A ARCHEOLOGIE E.S. MITTENDORFF<br />
Het onderzoek<br />
et eerste geselecteerde onderzoek<br />
werd in 1948 uitgevoerd<br />
door het Biologisch Archeologisch<br />
Instituut (BAI) van<br />
de Rijksuniversiteit Groningen<br />
en de toen nog prille Rijksdienst voor<br />
Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) te<br />
Amersfoort, onder leiding van prof. dr. A. E.<br />
Van Giffen 3 (figuur 1 nr. 012). Het volgende<br />
grote onderzoek werd in het kader van stadsvernieuwing<br />
in 1980-81 onder leiding van H.<br />
Sarfatij door de ROB uitgevoerd 4 (figuur 1 nr.<br />
077). Vervolgens werden in 1982 en 1984<br />
twee kleinere noodopgravingen uitgevoerd<br />
door de Archeologische Werkgemeenschap<br />
Nederland, afd. 18. Dit gebeurde onder<br />
leiding van H. Lubberding (figuur 1 nr. 081 en<br />
095) 5 . Het laatste grote onderzoek in het<br />
gebied vond plaats in 1998-99 onder leiding<br />
van Th. Spitzers, uitgevoerd door BAAC 6<br />
H<br />
(figuur 1 nr. 197 en 199).<br />
Bovengenoemde opgravingen zijn vervolgens<br />
uitgewerkt op structuurniveau, toegespitst<br />
op de grotere structuren als huisplattegronden,<br />
waterputten en afvalkuilen, of<br />
de bestaande basisuitwerking is aangevuld.<br />
In de volgende stap van het onderzoek zijn<br />
de resultaten van deze basisuitwerkingen in<br />
een synthetiserend kader voor het hele<br />
onderzoeksgebied geplaatst. Dit kader<br />
bestond voor een belangrijk deel uit de combinatie<br />
van de gegevens van de individuele<br />
sites, die een hoog detailniveau bevatten, met<br />
de ontwikkelingspatronen, die bij de vergelijking<br />
van de afzonderlijke sites konden<br />
worden waargenomen. Het resultaat is een<br />
totaalbeeld van de ontwikkeling van een van<br />
de oudste delen van Deventer van een overwegend<br />
agrarisch gebied tot middeleeuwse<br />
stad. Bijzonder is dat dit proces voor het eerst<br />
in de onderzoeksgeschiedenis van Deventer<br />
op verschillende schaalniveaus kan worden<br />
gevolgd. Niet alleen op het niveau van de<br />
32<br />
In het kader van de doctoraalscriptie aan<br />
de Universiteit van Amsterdam is door de<br />
auteur een synthetiserend onderzoek<br />
uitgevoerd op basis van de opgravingsresultaten<br />
van vijf grotere opgravingen in<br />
het Polstraatkwartier, in de zuidoosthoek<br />
van de Deventer binnenstad, omsloten<br />
door de Polstraat, de Assenstraat en de<br />
Bursestraat. 1 In dit gebied zijn vanaf<br />
1909 in totaal 19 opgravingen en waarnemingen<br />
uitgevoerd, maar slechts twee<br />
onderzoeken waren (deels) uitgewerkt.<br />
Als gevolg van onvolledigheid of het<br />
geheel ontbreken van documentatie<br />
of vondsten vielen 14 onderzoeken af<br />
voor nadere uitwerking. Vijf opgravingen<br />
kwamen wel in aanmerking.<br />
1<br />
Woningen met uitzicht<br />
DE ONTWIKKELING VAN EEN STEDELIJKE<br />
DE VIJF OPGRAVINGEN IN HET CENTRUM, DIE DE BASIS VORMDEN VAN HET ONDERZOEK.<br />
WOONCULTUUR IN DEVENTER<br />
TUSSEN DE 9DE EN 13DE EEUW<br />
ruimtelijke ontwikkeling van het gebied als<br />
geheel, maar bijvoorbeeld ook op het niveau<br />
van ruimtelijke en functionele indeling van<br />
de individuele percelen en op het niveau van<br />
de huisplattegronden.<br />
Het uitgangspunt van het onderzoek vormde<br />
het archeologische bronnenmateriaal. Omdat<br />
historische bronnen voor de periode die dit<br />
onderzoek beslaat, relatief schaars en vaak<br />
slecht toegankelijk zijn, waar mogelijk, uit<br />
secundaire literatuur beschikbare historische<br />
bronnen gebruikt ter aanvulling van de<br />
archeologische gegevens.<br />
Het onderzoek omvatte bewoningssporen uit<br />
de periode tussen ongeveer 800 en 1250 n. Chr.<br />
Een belangrijk onderdeel van het onderzoek<br />
vormde de ontwikkeling van de woonhuizen<br />
binnen het onderzoeksgebied wat betreft<br />
constructie, vorm en functie. Binnen de<br />
onderzochte periode konden in totaal acht<br />
huistypen worden gedefinieerd. Het resultaat
is de eerste systematische typologie van huisplattegronden<br />
binnen de (vroeg)middeleeuwse<br />
stad. In dit artikel wordt de typologie<br />
van de gevonden huisplattegronden in chronologische<br />
volgorde beschreven. Daarnaast<br />
wordt getracht de ontwikkelingen in de wijze<br />
waarop woonhuizen werden geconstrueerd<br />
en in het uiterlijk van de huizen in de relevante<br />
maatschappelijke context te plaatsen.<br />
De resultaten hebben in eerste instantie<br />
betrekking op het onderzoeksgebied (zie<br />
figuur 1), maar kunnen waarschijnlijk ook op<br />
de rest van Deventer worden toegepast.<br />
Op basis van de historische vermelding van<br />
de stichting van een kerk rond 768 door de<br />
latere heilige Lebuïnus wordt verondersteld<br />
dat de bewoning in Deventer in ieder geval<br />
tot in het laatste kwart van de 8ste eeuw<br />
teruggaat. Vanuit archeologisch perspectief is<br />
deze oudste fase moeilijk traceerbaar.<br />
Grondsporen die mogelijk uit de late 8ste<br />
eeuw dateren zijn schaars en lastig te dateren<br />
als gevolg van het vrijwel ontbreken van<br />
nauwkeurig dateerbare importkeramiek. In<br />
het onderzoeksgebied zijn geen resten uit<br />
deze periode aangetroffen. De oudste hier<br />
aangetroffen structuren daar dateren in de<br />
eerste helft van de 9de eeuw, en dan vermoedelijk<br />
eerder in het tweede dan het eerste<br />
kwart daarvan.<br />
800-850: boerderijen<br />
Tot op heden zijn in de Deventer binnenstad<br />
slechts incomplete plattegronden uit deze<br />
periode aangetroffen. In de typologie van<br />
plattegronden zijn zij beschreven onder het<br />
type Deventer 3. Huisplattegronden van dit<br />
type worden gekenmerkt door een wandgreppel<br />
waarin de wandconstructie is<br />
geplaatst. De dragende constructie bestaat uit<br />
ingegraven houten palen aan de buitenzijde<br />
de wandgreppel (figuur 2). De wanden<br />
bestaan uit vlechtwerk. Alle gebouwen van<br />
dit type lijken een minimale lengte van 12 m<br />
te hebben gehad. Omdat geen complete plattegronden<br />
bewaard zijn gebleven, kunnen de<br />
exacte lengte en de breedte niet worden vastgesteld.<br />
De gebouwen van het type Deventer 3 vertonen<br />
overeenkomst met plattegronden van<br />
boerderijen van het type Odoorn C. Dit type<br />
wordt eveneens gekenmerkt door een draagconstructie<br />
die buiten de wanden is geplaatst.<br />
Daarnaast komen soms stijlen aan de binnenzijde<br />
van de wand voor. De wand is vaak<br />
deels ingegraven. De lengte varieert van 18<br />
tot 21 m. De breedte is over het algemeen 5 m.<br />
De plattegrond is rechthoekig van vorm,<br />
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
veelal met afgeronde hoeken. Dit gebouwtype<br />
wordt tussen 700 en 900 na Chr gedateerd.<br />
7<br />
Gebouwen van het type Deventer 3 dateren<br />
uit de periode 800 - 850, met een uitloop tot<br />
ongeveer 900. De sterke gelijkenis met de<br />
plattegronden van het type Odoorn C doet<br />
een agrarische functie voor de gebouwen van<br />
het type Deventer 3 vermoeden. De afwijkende<br />
oriëntatie van gebouwen in duidelijk rurale<br />
contexten (oost-west) lijkt het belangrijkste<br />
verschil met de Deventer gebouwen, die<br />
overwegend noord-zuid zijn georiënteerd.<br />
De aanwezigheid van boerderijen wijst erop<br />
dat het onderzoeksgebied in deze periode een<br />
agrarisch karakter had. Deze gedachte wordt<br />
onderstreept door de ruime opzet van het<br />
gebied, het ontbreken van een systematisch<br />
verkavelingssysteem en het vrijwel ontbreken<br />
van importkeramiek.<br />
850-900: Functieverandering<br />
weerspiegeld in huisplattegronden<br />
Tussen 850 en 900 onderging het onderzoeksgebied<br />
een ingrijpende verandering in ruimtelijk<br />
en functioneel opzicht. Dat blijkt in de<br />
eerste plaats uit de aanleg van een structureel<br />
en systematisch verkavelingssysteem in het<br />
gehele onderzoeksgebied. De verkaveling<br />
bestond uit lange, smalle percelen, haaks op<br />
de IJssel. 8 De breedte van de individuele<br />
percelen varieerde van 9,5 m tot 11,5 m.<br />
2<br />
33<br />
Opvallend is dat deze verkaveling grotendeels<br />
tot na de Middeleeuwen gehandhaafd<br />
bleef. De huidige Assenstraat en Polstraat,<br />
die tegenwoordig het onderzoeksgebied<br />
omsluiten, fungeerden waarschijnlijk als<br />
primaire assen binnen dit verkavelingssysteem<br />
(figuur 3). Bij archeologische onderzoeken<br />
in andere delen van de binnenstad kon<br />
eenzelfde verkavelingssysteem worden aangetoond.<br />
9 Daarnaast bleek dat deze percelering<br />
al bestond voordat de nederzetting aan<br />
het eind van de 9de eeuw werd omgeven door<br />
een aarden wal. Deze wal is vermoedelijk<br />
aangelegd naar aanleiding van een Vikingaanval<br />
in het jaar 882. De verandering in<br />
ruimtelijke structuur van het 9de-eeuwse<br />
Deventer was niet het gevolg van de bij deze<br />
aanval toegebrachte verwoestingen, maar<br />
moet door andere redenen zijn ingegeven.<br />
Op de nieuwe percelen werden geen grote<br />
boerderijachtige huizen van het type Deventer<br />
3 gebouwd, maar kleinere gebouwen.<br />
Deze gebouwen hebben een uit enkele rijen<br />
paalsporen opgebouwde, rechthoekige plattegrond.<br />
De breedte varieerde van 4,5 m tot 5<br />
m. Gemiddeld waren de huizen ongeveer 12<br />
m lang. Deze gebouwen worden tot het type<br />
Deventer 2 gerekend. Gebouwen van dit type<br />
kwamen in de tweede helft van de 9de eeuw<br />
en de eerste helft van de 10de eeuw op verschillende<br />
plaatsen in de nederzetting voor.<br />
Deze gebouwen verschillen qua afmetingen,<br />
OVERZICHT VAN DE BEKENDE PLATTEGRONDEN VAN HET TYPE DEVENTER 3.<br />
SAMENVATTING<br />
Op basis van de resultaten van vijf grotere opgravingen in het centrum van<br />
Deventer is een synthetiserend onderzoek uitgevoerd, dat zich met name<br />
richtte op de ruimtelijke en sociaal-economische aspecten in de ontwikkeling<br />
van vroegmiddeleeuwse nederzetting tot middeleeuwse stad. Het onderzoek<br />
leverde veel nieuwe inzichten op in het verstedelijkingsproces van Deventer.<br />
Dit artikel richt zich op de ontwikkelingen die de burgerlijke huizenbouw<br />
tussen ca. 800 en 1250 n. Chr. doormaakte, geplaatst in de historische context.<br />
Daarnaast wordt kort aangegeven hoe de resultaten zich verhouden tot een<br />
breder onderzoekskader.
A VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
3<br />
4<br />
DE DRIE HOOFDASSEN, DIE DE BASIS VORMDEN VOOR DE VERKAVELING<br />
VAN DE NEDERZETTING IN DE TWEEDE HELFT VAN DE 9DE EEUW,<br />
GEPROJECTEERD BINNEN DE OMWALLING UIT DE LATE 9DE EEUW.<br />
RECHTHOEKIGE HUISPLATTEGRONDEN VAN HET TYPE DEVENTER 2<br />
34<br />
opbouw en indeling dusdanig van die van<br />
Deventer type 3, dat een agrarische functie<br />
voor deze gebouwen niet erg waarschijnlijk is.<br />
Intern waren deze gebouwen waarschijnlijk<br />
in twee of meerdere ruimtes verdeeld (figuur<br />
4). Mogelijk werd een van de ruimtes<br />
gebruikt als ambachtelijk atelier of voor de<br />
opslag van handelswaar of voorraden. Een<br />
combinatie van beide functies is tevens<br />
mogelijk. De overige ruimtes hadden waarschijnlijk<br />
een woonfunctie. Omdat de gebouwen<br />
uit één verdieping bestonden, hadden zij<br />
ten hoogste een soort vliering ter beschikking<br />
voor de opslag van voorraden of andere<br />
goederen. Het is dan ook niet waarschijnlijk<br />
dat deze als pakhuizen of opslagplaatsen<br />
dienden.<br />
De aanleg van een systematische, bijna planmatige<br />
verkavelingsstructuur betekende een<br />
grote verandering in de ruimtelijke indeling<br />
en ordening van de nederzetting en vormde<br />
in feite een eerste stap in het verstedelijkingsproces.<br />
Het vroegstedelijke uiterlijk van<br />
de nederzetting werd verder versterkt door<br />
de bouw van kleine, rechthoekige huizen.<br />
Deze stonden op een gemeenschappelijke<br />
rooilijn aan een straat en fungeerden zowel<br />
als woning als werkplaats/opslagruimte.<br />
Hiermee begon de nederzetting Deventer<br />
zich in ruimtelijk en economisch opzicht te<br />
onderscheiden van het omringende platteland.<br />
Dat de agrarische component na 850 niet<br />
geheel uit de nederzetting verdween, blijkt<br />
uit de vondst van een plattegrond van een<br />
ander gebouwtype, namelijk het type<br />
Deventer 1 (figuur 5). Van dit type is tot op<br />
heden slechts een plattegrond bekend. Deze<br />
is opgegraven aan de rand van de nederzetting<br />
aan de Smedenstraat. 10 Dit gebouwtype is<br />
naar verhouding groot (9 m breed en minimaal<br />
16 m lang) en bestaat uit een dubbele<br />
palenrij. De hoeken van het gebouw zijn<br />
afgerond. Gezien de datering, die niet scherper<br />
is te stellen dan tussen 800 en 882, vormde<br />
dit type mogelijk een overgangsvorm tussen<br />
de typen Deventer 3 en Deventer 2.<br />
De veranderingen in de ruimtelijke opbouw<br />
en het uiterlijk van de nederzetting impliceren<br />
tegelijkertijd een verandering in de<br />
sociaal-economische structuur. De agrarische<br />
functie raakte meer op de achtergrond, terwijl<br />
de ambachtelijke en uitwisselings- of<br />
handelscomponent lijkt te zijn toegenomen.<br />
Dat kan onder meer worden afgeleid uit de<br />
gevonden resten van been- en ijzerbewerking.<br />
Daarnaast neemt het aandeel importkeramiek<br />
in deze periode sterk toe.
Deze veranderingen zullen ook hun weerslag<br />
hebben gehad op het zelfbeeld van de bewoners<br />
van het 9de-eeuwse Deventer. Het blijft<br />
nog onduidelijk of zij zichzelf anders<br />
beschouwden als de bewoners van het omliggende<br />
platteland. Het initiatief tot de functieverandering<br />
van Deventer ging waarschijnlijk<br />
uit van de vorst en kerkelijke instellingen.<br />
De toegenomen bevolkingsdichtheid en de<br />
toename van uitwisseling werkten mogelijk<br />
wel als katalysator voor de ontwikkeling van<br />
nieuwe organisatievormen zoals gilde-achtige<br />
structuren, naast de feodale gezagsverhoudingen.<br />
Deze nieuwe organisatievormen hadden<br />
vaak de vorm van een eedgenootschap,<br />
waarbij de leden elkaar een eed van trouw<br />
zworen en daarbij beloofden de gezamenlijke<br />
belangen van de leden (vaak handelaren) als<br />
één groep te beschermen. Door deze horizontale<br />
organisatiestructuren kon de hiërarchische<br />
gezagsstructuur met de landsheer in het<br />
gedrang komen. Dergelijke organisaties werden<br />
in de 9de eeuw daarom herhaaldelijk verboden.<br />
11 Vergelijkend onderzoek van Deventer<br />
met andere portes in het Schelde-, Maasen<br />
Rijngebied, die een vergelijkbare toename<br />
in activiteit vertoonden in deze periode, kan<br />
meer duidelijkheid geven over deze belangrijke<br />
stap in het verstedelijkingsproces. 12<br />
900-950: Geleidelijke overgang<br />
naar houtskeletbouw<br />
Vanaf 900 kwam een geleidelijke verandering<br />
in de constructiewijze van houten gebouwen<br />
op gang. Er verscheen een nieuw type plattegrond<br />
op het toneel. Gebouwen van dit type<br />
(type Deventer 6) bestonden nog maar gedeeltelijk<br />
uit ingegraven palen. Dat blijkt uit de<br />
relatief grote afstand tussen de gevonden<br />
paalsporen (figuur 6). Op deze palen was<br />
vermoedelijk een horizontale balk bevestigd,<br />
die de basis voor de wandconstructie vormde.<br />
De breedte van plattegronden van dit type<br />
was minimaal 4 m, de lengte bedroeg minimaal<br />
tussen 11,5 m en 13 m.<br />
Gebouwen van het type Deventer 6 dateren<br />
voornamelijk uit de eerste helft van de 10de<br />
eeuw, maar kwamen ook in de tweede helft<br />
van de 10de eeuw nog voor. Zij verschilden<br />
qua afmetingen weinig van zowel gebouwen<br />
van het type Deventer 2 als Deventer 4 (zie<br />
hieronder). De functie van deze gebouwen<br />
zal daarom waarschijnlijk niet wezenlijk verschillen<br />
van die van de voorgangers en opvolgers<br />
van dit type: een woning voor personen<br />
met een behoefte aan opslagcapaciteit, mogelijk<br />
gecombineerd met een ambachtelijke<br />
werkplaats.<br />
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
5<br />
6<br />
DE ENIGE IN DEVENTER BEKENDE PLATTEGROND VAN HET TYPE DEVENTER 1.<br />
DE PLATTEGRONDEN TYPE DEVENTER 6 MARKEREN HET BEGIN VAN<br />
EEN GELEIDELIJKE OVERGANG NAAR HOUTSKELETBOUW.<br />
De ruimtelijke structuur van de nederzetting<br />
bleef in deze periode vrijwel ongewijzigd. De<br />
perceelsgrenzen bleven gehandhaafd. De aan<br />
het eind van de 9de eeuw aangelegde aarden<br />
verdedigingswal, vormde echter een belangrijk<br />
nieuw element. 13 Mogelijk vormden de<br />
omwalling van de nederzetting en, als gevolg<br />
hiervan, de uitbreiding van de geestelijke<br />
gemeenschap en de verplaatsing van de<br />
bisschopszetel naar Deventer, een belangrijke<br />
impuls voor de verdere ontwikkeling van de<br />
nederzetting en de handel. De omwalling<br />
speelde daarnaast een belangrijke rol in het<br />
verstedelijkingsproces. De wal vormde een<br />
duidelijke fysieke grens tussen de vroegstedelijke<br />
nederzetting en het omringende<br />
platteland.<br />
De plattegronden van het type Deventer 6<br />
vormen de eerste aanzet van de overgang van<br />
gebouwen met ingegraven staanders naar in<br />
houtskeletbouw uitgevoerde gebouwen. De<br />
overgang naar een meer arbeidsintensieve,<br />
technisch geavanceerdere bouwtechniek kan<br />
mogelijk worden gezien als gevolg van de<br />
toegenomen politieke en militaire stabiliteit<br />
na de aanleg van de omwalling.<br />
35<br />
950-1050: Grotere huizen<br />
in houtskeletbouw<br />
Vanaf 950 kwam met de introductie van<br />
gebouwen van het nieuwe type Deventer 4 de<br />
ontwikkeling van de houtskeletbouwtechniek<br />
volledig op gang. De dragende constructie<br />
was opgenomen in de wanden van het<br />
gebouw in de vorm van een stijf houtskelet.<br />
Het geheel rustte op een raamwerk van horizontale<br />
balken, dat direct op de lemen vloer<br />
van het gebouw lag. Deze vakwerk- of houtskeletbouw<br />
maakte het mogelijk om gebouwen<br />
met meerdere verdiepingen te bouwen.<br />
Het subtype Deventer 4A is wat betreft constructie<br />
identiek aan type 4, met de uitzondering<br />
dat gebouwen van dit type geheel of<br />
gedeeltelijk waren onderkelderd (figuur 7).<br />
De gebouwen van dit subtype bestonden dus<br />
altijd uit minimaal twee verdiepingen, aangenomen<br />
dat zich op de begane grond ook een<br />
verdieping bevond. Op basis van de sporen<br />
van gebouwen van het type Deventer 4A kan<br />
worden vastgesteld dat de breedte van deze<br />
gebouwen varieerde van 4,2 m tot 5,2 m. De<br />
lengte kon tussen 11,5 m en 14,5 m bedragen.<br />
De nieuwe bouwtechnieken maakte het<br />
mogelijk het beschikbare bruto vloeroppervlak<br />
per gebouw aanzienlijk te vergroten. Dat
A VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
geldt zeker voor het onderkelderde type<br />
Deventer 4A. Deze gebouwen hadden waarschijnlijk<br />
in de eerste plaats een functie als<br />
woonhuis voor kooplieden of personen met<br />
grondbezit buiten de stad, mogelijk gecombineerd<br />
met een ambachtelijke werkplaats. Dat<br />
de bewoners van deze gebouwen tot de sociale<br />
elite moeten hebben behoord, blijkt uit de<br />
vondst van meerdere bekervormige kacheltegels,<br />
afkomstig van lemen kachelovens. 14<br />
Gebouwen van het type Deventer 4 kwamen<br />
zeker tot 1250 voor. Waarschijnlijk werd dit<br />
type pas verdrongen na de introductie van<br />
baksteen als grootschalig toegepast bouwmateriaal.<br />
Opvallend is dat de onderkelderde<br />
variant na 1050 nauwelijks meer voor lijkt te<br />
komen. Mogelijk bestaat er een verband tus-<br />
7<br />
8<br />
PLATTEGRONDEN VAN<br />
ONDERKELDERDE HOUTEN<br />
HUIZEN VAN HET TYPE<br />
DEVENTER 4A.<br />
OP DE ACHTERERVEN<br />
BEVONDEN ZICH KLEINE<br />
GEBOUWTJES IN HOUT-<br />
SKELETBOUW VAN HET<br />
TYPE DEVENTER 5,<br />
VERMOEDELIJK MET<br />
EEN AMBACHTELIJKE<br />
FUNCTIE.<br />
sen het verdwijnen hiervan en de opkomst<br />
van grote tufstenen woonhuizen na 1050.<br />
De introductie van houtskeletgebouwen van<br />
het type Deventer 4 en Deventer 4A vormt<br />
een belangrijke aanwijzing voor een toenemende<br />
specialisatie op het gebeid van de<br />
handel. In de kelder van een van de gebouwen<br />
zijn resten aangetroffen die op de opslag van<br />
een grote hoeveelheid graan wijzen. Aanwijzingen<br />
voor ambachtelijke activiteiten<br />
bestaan onder andere uit het voorkomen van<br />
kleine bijgebouwtjes van het type Deventer 5<br />
(figuur 8). De gebouwen van dit type vervulden,<br />
gezien het voorkomen van een haardplaats,<br />
mogelijk een functie als smelterij,<br />
stokerij of brouwerij. De aanwezigheid van<br />
haarden in deze relatief kleine gebouwtjes<br />
36<br />
sluit in ieder geval een opslagfunctie uit.<br />
Uit de archeologische data komt in de periode<br />
tussen 950 en 1050 voor het eerst een sociale<br />
groep naar voren, die zichzelf duidelijk profileert<br />
als lokale elite. Zij bewoonden grote<br />
houten huizen, die waarschijnlijk uit meerdere<br />
verdiepingen bestonden. Een deel van<br />
deze gebouwen werd verwarmd met luxe<br />
verwarmingssystemen, die in deze periode<br />
verder vooral in versterkingen en kloosters<br />
worden aangetroffen. Terwijl de economische<br />
activiteiten in de nederzetting als geheel zich<br />
steeds meer toespitsen op handel en ambacht,<br />
is op perceelsniveau een zekere specialisatie<br />
waarneembaar. Dat blijkt onder meer uit het<br />
feit dat bijgebouwen met een ambachtelijke<br />
functie nooit op hetzelfde perceel lagen als<br />
een onderkelderd houten gebouw met een<br />
opslagfunctie.<br />
Na 1050: grote gebouwen van tufsteen<br />
Vanaf 1050 wordt het stedelijke karakter van<br />
Deventer verder versterkt door de bouw van<br />
grote tufstenen gebouwen. In het onderzoeksgebied<br />
zijn in totaal de resten van acht<br />
van dergelijke gebouwen aangetroffen. Ook<br />
buiten het onderzoeksgebied bestaan aanwijzingen<br />
voor burgerlijke tufsteenbouw.<br />
Typologisch zijn deze gebouwen in twee<br />
groepen onder te verdelen.<br />
De gebouwen van het type Deventer 7 zijn<br />
vrijwel vierkant van opzet. De muurdiktes<br />
bedragen tussen 0,60 m en bijna 1 m. De<br />
afmetingen van de gebouwen variëren sterk<br />
van 5,50 bij 5 m tot bijna 8 bij 8,50 m (figuur<br />
9). Gebouwen van het type Deventer 8 daarentegen<br />
zijn langgerekter en rechthoekig van<br />
opzet (figuur 10). Bij deze gebouwen variëren<br />
de afmetingen van bijna 10 m bij 6 m tot 22<br />
m bij 6 m. De afmetingen zijn niet de belangrijkste<br />
criteria bij de toewijzing aan een type,<br />
maar de opzet van de plattegrond is hierin<br />
bepalend. De onderste verdieping van beide<br />
typen gebouwen was over het algemeen verdiept<br />
aangelegd als souterrain. Waarschijnlijk<br />
bestonden deze gebouwen uit meerdere<br />
verdiepingen.<br />
Gebouwen van de typen Deventer 7 en 8 werden<br />
waarschijnlijk kort na 1050 geïntroduceerd.<br />
Na de 12de eeuw lijkt het type Deventer 7<br />
niet meer voor te komen. Enkele gebouwen<br />
van dit type werden, nadat zij in de 12e eeuw<br />
door brand waren verwoest, vervangen door<br />
type Deventer 8. Gebouwen van dit laatste<br />
type functioneerden waarschijnlijk tot ver na<br />
de 13de en 14de eeuw, waarin het gebruik van<br />
baksteen steeds algemener werd.
Stenen gebouwen met een vierkante of rechthoekige<br />
plattegrond zijn in deze periode geen<br />
onbekend verschijnsel in Noordwest-Europa.<br />
We kennen ze onder meer uit Trier, Mainz en<br />
Rosheim (figuur 11). 15 Over het algemeen<br />
bestaan zij uit minimaal drie bouwlagen.<br />
Aangenomen wordt dat de begane grond en<br />
het souterrain een functie als opslagruimte<br />
hadden, terwijl de eerste verdieping als<br />
woonruimte fungeerde. Deze gebouwen moeten<br />
een zeker weerbaar karakter hebben uitgestraald,<br />
hetzij praktisch, hetzij symbolisch.<br />
Het bij de bouw gebruikte tufsteen is waarschijnlijk<br />
grotendeels afkomstig uit de voormalige<br />
Romeinse steden zoals Xanten.<br />
Daarnaast werd ook tufsteen in de voormalige<br />
Romeinse mijnen in het Eifelgebied<br />
gewonnen. 16 In deze periode moet er sprake<br />
zijn geweest van een aanzienlijke aanvoer van<br />
tufsteen als bouwmateriaal, niet zozeer voor<br />
burgerhuizen maar vooral voor de bouw van<br />
een imposante bisschoppelijke palts op enige<br />
honderden meters ten noorden van het<br />
onderzoeksgebied. Deze palts diende, behalve<br />
als tweede residentie van de bisschop van<br />
Utrecht, voornamelijk als uitvalsbasis voor<br />
zijn plaatselijke vertegenwoordiger. Mogelijk<br />
hangt deze bouwactiviteit samen met het<br />
verkrijgen van belangrijke rechten in Deventer<br />
door de bisschop. In deze context komen de<br />
lokale bisschoppelijke ministerialen (in de<br />
hoedanigheid van handelaar, grootgrondbezitter<br />
of beide) in aanmerking als initiatiefnemers<br />
tot de bouw van deze stenen gebouwen.<br />
Zij beschikten blijkbaar over voldoende<br />
invloed en financiële middelen om op eigen<br />
initiatief stenen woningen op te trekken.<br />
Vanwege hun positie als bisschoppelijke<br />
functionarissen hadden zij toegang tot<br />
invloedrijke functies, zoals die van bisschoppelijk<br />
domeinbeheerder. Tegen de achtergrond<br />
van de investituurstrijd is het juist<br />
deze groep die haar invloed aanwend om<br />
gemeenschappelijke belangen als collectief<br />
veilig te stellen. In andere steden, zoals in<br />
Trier en Kamerijk, treedt deze groep in de<br />
11de eeuw steeds meer naar voren als militaire<br />
en bestuurlijke elite. 17 Deze collectieven<br />
kenmerkten zich door een eigen, horizontale<br />
organisatiestructuur en kwamen waarschijnlijk<br />
voort uit soortgelijke collectieven die ook<br />
al in de 9de eeuw bestonden. Daarbij kwam<br />
het regelmatig tot conflicten met de landsheer,<br />
veelal de lokale bisschop.<br />
Een historische aanwijzing voor de aanwezigheid<br />
van een dergelijke georganiseerde<br />
groep in Deventer stamt uit 1116, toen de<br />
lokale bisschoppelijke ministerialen bij een<br />
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
Tufsteen muurwerk<br />
Uitbraakspoor<br />
Reconstructie<br />
Grens opgravingsput<br />
<br />
DIT VOORBEELD<br />
VAN EEN GEBOUW<br />
UIT DE 12DE EEUW<br />
IN ROSHEIM (FR.)<br />
GEEFT EEN INDRUK<br />
VAN HET UITERLIJK<br />
VAN GEBOUWEN<br />
VAN HET TYPE<br />
DEVENTER 7 EN 8.<br />
37<br />
9<br />
DE PLATTEGRONDEN<br />
VAN DE TUFSTENEN<br />
GEBOUWEN VAN HET<br />
TYPE DEVENTER 7<br />
ZIJN MIN OF MEER<br />
VIERKANT VAN VORM.<br />
0<br />
PLATTEGRONDEN VAN<br />
HET TYPE DEVENTER 8<br />
ZIJN RECHTHOEKIG<br />
VAN VORM.
A VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
conflict tussen bisschop Godebald (1114 - 1127)<br />
en keizer Hendrik V (1081 - 1125) de zijde van<br />
de laatste kozen. Waarschijnlijk maakten in<br />
de 12de eeuw ook welgestelde, vrije handelaren<br />
deel uit van deze groep. Uit de archeologische<br />
en historische bronnen komen hiermee<br />
de eerste aanwijzingen naar voren van<br />
een maatschappelijke groep, met een eigen<br />
organisatievorm, en als zodanig naar buiten<br />
trad. Deze groep streefde naar een autonomie<br />
positie. Dit collectieve zelfbewustzijn en het<br />
daaruit voortvloeiende streven naar autonomie<br />
zijn belangrijke factoren in het mentale<br />
verstedelijkingsproces. Dit proces zette zich<br />
voort in de 12de een 13de eeuw, waarin uit de<br />
geschreven bronnen een toenemende autonome,<br />
bestuurlijke invloed van ministerialen<br />
en vrije burgers naar voren komt. Deze vond<br />
zijn weerslag bijvoorbeeld in de vorm van de<br />
instelling van een schepenraad. 18<br />
Conclusie<br />
Het onderzoek op basis van de analyse resultaten<br />
van meerdere oude opgravingen heeft<br />
belangrijke nieuwe inzichten opgeleverd<br />
over het ontstaan en de ontwikkeling van de<br />
ruimtelijke ordening en de sociaal-economische<br />
structuur van Deventer in de Vroege en<br />
Volle Middeleeuwen in relatie tot het verstedelijkingsproces.<br />
Ten eerste kan nu een integraal<br />
en systematisch beeld worden gegeven<br />
van de ontwikkelingen in de wooncultuur<br />
van de (vroeg)stedelijke fase in de periode<br />
800-1250. De, grotendeels nieuwe inzichten<br />
in de ruimtelijke indeling en het functionele<br />
gebruik van de nederzetting en de veranderingen<br />
die daarin in de loop der tijd optraden<br />
zijn van grote waarde bij de voorbereiding<br />
van toekomstige opgravingen in de binnenstad<br />
en bepalen voor een groot deel de vraagstellingen<br />
en daaraan gekoppelde onderzoeksmethoden<br />
met betrekking tot deze<br />
periode.<br />
Gezien in het bredere kader van het urbanisatieproces<br />
van Deventer gedurende de Middeleeuwen<br />
is een duidelijke samenhang aan te<br />
wijzen tussen het fysieke proces van verstedelijking,<br />
waarbij de nederzetting een steeds<br />
uitgesprokener stads uiterlijk kreeg, en het<br />
mentale verstedelijkingsproces van (een deel<br />
van) haar inwoners, die zichzelf steeds meer<br />
als aparte maatschappelijke groep gingen<br />
beschouwen en zich als zodanig profileerden.<br />
Hieruit kwam op verschillende momenten<br />
gedurende dit mentale proces een streven<br />
naar autonomie naar voren, dat geleidelijk<br />
steeds meer voet aan de grond kreeg en in het<br />
begin van de 13de eeuw resulteerde in de<br />
instelling van een stadsbestuur dat in ieder<br />
geval voor een deel bestond uit vrije burgers.<br />
Vergelijkbare processen zijn historisch en<br />
archeologisch waarneembaar in vroeg-urbane<br />
centra elders in Noordwest-Europa. 19 De<br />
vraag blijft nog hoe de wisselwerking tussen<br />
het fysieke en mentale deel van het verstedelijkingsproces<br />
werkte: werd de mentaliteitwijziging<br />
van de inwoners ingegeven door<br />
veranderingen in hun fysieke omgeving of<br />
juist omgekeerd?<br />
Uit de gegevens van het onderzoek blijkt in<br />
ieder geval dat essentiële stappen in het<br />
verstedelijkingsproces hun weerslag vinden<br />
in de bodem en dat de mentaliteitswijziging<br />
van de inwoners van Deventer voor een deel<br />
38<br />
wordt weerspiegeld in de veranderingen in<br />
de huisbouwtradities. Het proces van verstedelijking<br />
is in het onderzoeksgebied archeologisch<br />
traceerbaar in de vorm van enkele<br />
cruciale functionele en ruimtelijke veranderingen,<br />
zoals de aanleg van een systematische<br />
verkaveling, verdichting van de bebouwing,<br />
een diversificatie van het economische spectrum,<br />
waarbij de agrarische component<br />
steeds verder afneemt ten opzichte van<br />
ambachten en handel, en de ontwikkeling<br />
van stedelijk gebouwtypen, opgetrokken in<br />
houtskeletbouw of natuursteen. Daarbij moet<br />
ook de invloed van de aanleg van een omwalling<br />
niet worden vergeten. Deze stappen lijken<br />
in het middeleeuwse verstedelijkingsproces<br />
in Noordwest-Europa geen vaststaand chronologisch<br />
traject te kennen. Dat wil zeggen<br />
dat dezelfde stap in verschillende centra op<br />
een ander moment kan worden gezet. In<br />
vergelijking tot andere vroegstedelijke centra<br />
start het urbanisatieproces in Deventer relatief<br />
vroeg. Vergelijkend onderzoek met bijvoorbeeld<br />
Utrecht, Nijmegen, Maastricht of<br />
contemporaire centra in het Duitse Rijnland<br />
kan mogelijk uitwijzen of er groepen van<br />
centra zijn waar het verstedelijkingsproces<br />
synchroon verliep, of dat ieder centrum een<br />
eigen tijdspad volgde.<br />
1 Mittendorff, 2007.<br />
2 Bij veel onderzoeken betrof het een vrij kleine<br />
waarneming, die voor het grootste deel zijn<br />
beschreven door de Deventer tekenleraar<br />
Alex Dorgelo (1888-1963): Dorgelo, z.j.<br />
De onderzoeken, die wel in meer of mindere<br />
mate werden uitgewerkt, zijn in het onderzoek<br />
betrokken, zie noot 3 t/m 6.<br />
<br />
DEZE AQUAREL DOOR<br />
ALEX DORGELO UIT 1948<br />
VERBEELDT DE OPGRAVING<br />
VAN EEN TUFSTENEN<br />
GEBOUW VAN HET TYPE<br />
DEVENTER 8 AAN DE<br />
POLSTRAAT.
3 Dit onderzoek werd nooit uitgewerkt en de<br />
documentatie en geborgen vondstmateriaal<br />
raakten verspreid over verschillende instanties.<br />
Zie hiervoor Bartels, 2004, 14-15.<br />
4 Dit onderzoek maakte deel uit van het<br />
onderzoeksproject ‘De urbanisatie van Nederlandse<br />
rivierengebeid tijdens de Middeleeuwen’. Doel van<br />
dit project was om door combinatie van onderzoeksgegevens<br />
uit vier steden (Tiel, Dordrecht,<br />
Nijmegen en Deventer) de ontwikkeling van ieder<br />
van deze steden afzonderlijk in hoofdlijnen te<br />
beschrijven. Daarnaast was het de bedoeling om<br />
deze vier steden onderling te vergelijken, gezien<br />
in een algemener kader van urbanisatie (Sarfatij,<br />
1999, 15-17). Delen van het onderzoek aan het<br />
Burseplein werden uitgewerkt en gepubliceerd.<br />
Een korte beschrijving van de laat-middeleeuwse<br />
sporen en het vondstmateriaal uit de beerputten<br />
werd gepubliceerd (Clevis & Kottman, 1989).<br />
Een groot deel van het vondstmateriaal uit de<br />
beerputten is tevens gepubliceerd in Bartels, 1999.<br />
5 Beide onderzoeken werden kort beschreven<br />
door de opgravingsleider: Lubberding, 1991.<br />
6 Van dit onderzoek verscheen een volledige<br />
basisrapportage: Spitzers, 2000.<br />
7 Huijts, 1992, 149-160.<br />
8 Het zuidoostelijke deel van het onderzoeksgebied<br />
vormt hierop een uitzondering. Omdat de<br />
Polstraat hier een bocht maakt in noordelijke<br />
richting, zijn de percelen in deze bocht meer<br />
oost-west georiënteerd. De bocht in de straat is<br />
waarschijnlijk het gevolg van het natuurlijk<br />
reliëf ter plaatse.<br />
9 Vermeulen, Nalis & Havers, 2006, 53-59.<br />
10 Vermeulen, Nalis & Havers, 2006, 33.<br />
11 Akkerman, 1962, 418-419.<br />
12 Mittendorff, 2007, 278; vgl. ook Verhulst,<br />
1999, 44-67.<br />
13 Bartels, 2006a, 64-65.<br />
14 Mittendorff, 2008, 124-128.<br />
15 Wiedenau, 1983, 166-169; 253-256; 215-217.<br />
16 Bartels, 2006b, 22.<br />
17 Künzel, 1997, 171.<br />
18 Benders, 2004, 43.<br />
19 Zie ondermeer Laleman & Raveschot,<br />
1991, 217-218 (Gent) en Künzel, 1997,<br />
149-222 (Sint-Truiden, Trier en Kamerijk).<br />
Literatuur<br />
– Akkerman, J.B., 1961. Het koopmansgilde<br />
van Tiel omstreeks het jaar 1000, Tijdschrift<br />
voor Rechtsgeschiedenis 30, 407-471.<br />
– Bartels, M.H., 1999. Steden in Scherven. Vondsten<br />
uit beerputten in Deventer, Dordrecht Nijmegen<br />
en Tiel (1250-1900), Zwolle/Amersfoort.<br />
– Bartels, M.H., 2004. Professor Van Giffen in<br />
Deventer. Een historisch verslag van de eerste<br />
systematische archeologische stadskernonderzoek<br />
in 1948, in: E. Kleeman (et. al.) (red.),<br />
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
De onderste steen. Essays over de cultuurgeschiedenis<br />
van Deventer. Liber amoricum<br />
voor Hans Magdelijns, Deventer, 10-17.<br />
– Bartels, M.H., 2006a. De wal tegen de Vikingen<br />
om middeleeuws Deventer Archeologisch en<br />
historisch onderzoek naar wal en stadsmuren<br />
(850-1900) en een vergelijking met andere vroegmiddeleeuwse<br />
omwalde nederzettingen, Deventer<br />
(Rapportages Archeologie Deventer 18).<br />
– Bartels, M.H., 2006b. Tufsteen, duyfsteen, dufsteen;<br />
handel, bouw en sloop in harde bouwmaterialen<br />
in middeleeuws Deventer, in: H. De Beer,<br />
C. Hogenstijn & D. Webbink (red.), Aan<br />
weerszijden van de IJssel; liber amicorum<br />
aangeboden aan Henk Nalis ter gelegenheid<br />
van zijn afscheid als archivaris van de<br />
gemeente Deventer, Deventer, 21-30.<br />
– Benders, J.F., 2004. Bestuursstructuur en<br />
schriftcultuur. Een analyse van de bestuurlijke<br />
verschriftelijking in Deventer tot het eind van<br />
de 15de eeuw, Kampen.<br />
– Clevis, H. & J. Kottman, 1989. Weggegooid<br />
en teruggevonden. Aardewerk en glas uit Deventer<br />
vondstcomplexen 1375-1750, Kampen.<br />
– Dorgelo, A., z.j. Opgravingen in Deventer<br />
1933-1959 (ongepubliceerd handschrift in<br />
twee delen).<br />
– Huijts, C.S.T.J., 1992. De voor-historische<br />
boerderijbouw in Drenthe. Reconstructiemodellen<br />
van 1300 vóór tot 1300 na Chr., Arnhem.<br />
– Künzel, R., 1997. Beelden en zelfbeelden<br />
van middeleeuwse mensen. Historisch - antropologische<br />
studies over groepsculturen in de<br />
Nederlanden, 7de - 13de eeuw, Nijmegen.<br />
– Laleman, M.C. & P. Raveschot, 1991.<br />
Inleiding tot de studie van de woonhuizen in<br />
Gent, periode 1100-1300, de kelders, Brussel.<br />
– Lubberding, H.H.J., 1991. Enkele koopmanshuizen<br />
in de Vrije Keizerlijke (Hanze)stad<br />
Deventer, in: Westerheem XL-4, 156-164.<br />
39<br />
<br />
– Mittendorff, E.S., 2007. Huizen van Heren.<br />
Archeologisch onderzoek naar het proces van<br />
verstedelijking en de vorming van een stedelijke<br />
elite in het Polstraatkwartier van Deventer,<br />
ca. 800 - 1200, Deventer (Rapportages<br />
Archeologie Deventer 20).<br />
– Mittendorff, E.S., 2008. Heteluchtverwarming<br />
in huizen van de vroegstedelijke elite in de 11de<br />
eeuw in Deventer (NL), in : L. Henderickx<br />
& N. Mees (red.), Archaeologia Mediaevalis,<br />
Archeologie van de Middeleeuwen en de<br />
Moderne Tijden in België en aangrenzende<br />
gebieden 31, Namen.<br />
– Sarfatij, H., 1999. Stad, archeologie en afval,<br />
in: M.H. Bartels, 1999. Steden in Scherven.<br />
Vondsten uit beerputten in Deventer, Dordrecht<br />
Nijmegen en Tiel (1250-1900),<br />
Zwolle/Amersfoort.<br />
– Spitzers, T.A., 2000. Archeologisch onderzoek<br />
Polstraat 69/71 te Deventer 1998-1999. 1100 jaar<br />
bouwen en leven in de Polstraat, BAAC basisrapportage<br />
(BAAC-rapport 99.006), Deventer.<br />
– Verhulst, A., 1999. The rise of cities in<br />
Northwest Europe, Cambridge.<br />
– Vermeulen, B., H. Nalis & G. Havers, 2006.<br />
Razende mannen, onrustige vrouwen. Archeologisch<br />
onderzoek naar de vroegmiddeleeuwse nederzetting,<br />
een adellijke hofstede en het St. Elisabethsgasthuis<br />
te Deventer, Deventer (Rapportages<br />
Archeologie Deventer 17).<br />
– Wiedenau, A., 1983. Katalog der romanischen<br />
Wohnbauten in westdeutschen Städten und<br />
Siedlungen (ohne Goslar und Regensburg),<br />
Tübingen.<br />
E.S. MITTENDORFF is projectleider<br />
archeologie gemeente Deventer.<br />
OPEN DAG OP<br />
DE OPGRAVING VAN<br />
PROF. DR. A.E. VAN<br />
GIFFEN AAN DE<br />
POLSTRAAT IN 1948,<br />
WAAR DE RESTEN<br />
VAN EEN TUFSTENEN<br />
GEBOUW VAN HET<br />
TYPE DEVENTER 7<br />
ZICHTBAAR ZIJN.
M MONUMENTENZORG T.G. NIJLAND EN R.P.J. VAN HEES<br />
Tufsteen<br />
Onder de stenen die als eerste<br />
ingevoerd werden, was tufsteen<br />
uit de Duitse Eifel,<br />
samen met Drachenfels trachiet<br />
uit het Zevengebergte<br />
en noorden daarvan en enig rood zandsteen<br />
uit de stroomgebieden van Main en Weser.<br />
De namen waarmee de verschillende Rijnlandse<br />
tufstenen aangeduid worden – Römer,<br />
Weiberner/Hohenleie, Ettringer/Hasenstoppler<br />
en Riedener tuf – duiden hun lokale herkomst<br />
aan en zeggen niets over hun (al dan<br />
niet overeenkomstige) eigenschappen. Tufstenen<br />
vertonen aanzienlijke variatie, ook binnen<br />
één en hetzelfde type. Allen zijn macroporeuze<br />
gesteenten met een variabele hoeveelheid<br />
puimsteen en gesteentefragmenten in een<br />
fijnkorrelige matrix die oorspronkelijk uit<br />
vulkanisch glas bestond. In alle Eifel tufsoorten<br />
is dit glas omgezet naar zeolieten.<br />
De Römer tuf is afkomstig van de versteende<br />
asstromen en -wolken van de uitbarsting van<br />
de Laacher Seevulkaan 11.900 jaar geleden.<br />
In oudere literatuur werd ze ook aangeduid<br />
als duifsteen, trastuf, lapillituf of Andernach<br />
tuf.Weiberner en Ettringer tuf worden in de<br />
oudere geologische literatuur te samen wel<br />
aangeduid als selbergitische tuf. Deze tufsoorten<br />
bevatten het mineraal leuciet, en zijn<br />
versteende asafzettingen uit het aanzienlijk<br />
oudere Rieden vulkaancomplex. Hohenleie<br />
(Hohen Ley, Hochlei) is een variëteit van Weiberner<br />
tuf, Hasenstoppler van de Ettringer.<br />
Oorspronkelijk gebruik van<br />
tufsteen in Nederland<br />
Het gebruik van tufsteen als bouwsteen gaat<br />
in Nederland terug tot de Romeinse tijd.<br />
Dezelfde tuf, niet voor niets als Römer tuf<br />
aangeduid, wordt opnieuw gebruikt in de<br />
romaanse periode, van de 10e tot in de 13e<br />
eeuw. Het gebruik is vrij beperkt in het oosten<br />
(Twenthe) en zuidoosten (Limburg),<br />
maar uitgebreid in de rest van het land.<br />
Römer tuf was het meest gangbare type<br />
natuursteen in die periode en werd zowel primair<br />
als secundair verwerkt. De resten van<br />
de vroeg 11e eeuwse romaanse Dom van<br />
Utrecht, gewijd in 1023 door bisschop<br />
Adelbold zijn van Römer tuf, en materiaal<br />
van deze Dom werd opnieuw gebruikt voor<br />
40<br />
Vulkanische tufsteen, in het<br />
bijzonder die varianten die door<br />
de vorming van zeolieten<br />
versteend zijn, zijn als bouwsteen<br />
in veel landen gebruikt, waaronder<br />
Bulgarije, Hongarije,<br />
Duitsland, Griekenland, Italië,<br />
Mexico, Roemenië en de VS.<br />
In Nederland, met haar geringe<br />
hoeveelheid landseigen natuursteen,<br />
werd natuursteen<br />
traditioneel geïmporteerd,<br />
in het bijzonder uit<br />
Duitsland en België.<br />
uit de Eifel TOEPASSINGEN<br />
IN NEDERLAND<br />
1<br />
RESTANTEN RÖMER TUF<br />
IN BAKSTEENMETSELWERK<br />
AAN DE LAURENTIUSKERK<br />
TE BAFLO.<br />
FOTO AUGUSTUS 2004<br />
de gothische Dom, waarvan de 1e steen<br />
gelegd werd in 1254 door bisschop Henry<br />
van Vianden.<br />
Ook aan de 11e eeuwse kapittelkerken van<br />
bisschop Bernold (Jans- en Pieterskerk in<br />
Utrecht, Lebuïnus in Deventer) werd op<br />
grote schaal tufsteen verwerkt, soms van<br />
opmerkelijke lengte, tot 92 cm aan de<br />
Pieterskerk. Het materiaal werd ook benut<br />
voor vele minder prominente kerken, zoals<br />
de vele romaanse dorpskerken in Groningen<br />
(figuur 1) en kerken in de Hollanden. Ook<br />
verdedigingswerken, zoals de Burcht in<br />
Leiden, een van oorsprong 12e eeuws chateau-en-motte,<br />
en profane gebouwen, zoals<br />
het oudste overlevende van oorsprong stenen<br />
huis in Nederland, de Proosdij in Deventer<br />
(figuur 2), werden (deels) opgetrokken uit tufsteen,<br />
net als verschillende andere vroegmiddeleeuwse<br />
huizen zoals Putruwiel, Lichtenberg<br />
en Drakenburg in Utrecht. In de<br />
zuidelijke Nederlanden is (secundair) Römer<br />
tuf gebruikt voor enkele romaanse of vroeggothische<br />
kerken in Belgisch Limburg, en in<br />
steden die ooit over het Zwin bevaarbaar
waren, zoals Brugge en Damme. Behalve als<br />
bouwsteen werd de Römer tuf ook gebruikt<br />
voor grafkisten, zoals in de Jans- en<br />
Nicolaaskerk in Utrecht en de verder van tuf<br />
gespeende St. Servaes in Maastricht. Vanaf<br />
het begin van de 13e eeuw werd de Römer<br />
tuf uit de markt geduwd door lokaal geproduceerde<br />
baksteen en andere natuursteensoorten.<br />
De vele tollen op de Rijn waren hier voor<br />
een deel debet aan. In sommige plaatsen<br />
werd Römer echter nog geruime tijd (her)gebruikt.<br />
Begin 15e eeuw, tot in de 16e eeuw, wordt<br />
opnieuw tufsteen uit de Eifel toegepast. Het<br />
gaat nu om Weiberner tuf, in het bijzonder<br />
de fijnkorrelige variëteit daarvan, Hohenleie.<br />
Deze steen laat zich zeer fijn en fraai bewerken,<br />
zoals onder andere begin 15e eeuwse<br />
kraagstenen hoog in het koor van de Leidse<br />
Pieterskerk (figuur 3) en in de St. Jan in<br />
’s-Hertogenbosch (nu in de bouwloods)<br />
getuigen. Ook hogels op de luchtbogen van<br />
de St. Jan, een muuraltaar in de St. Maarten<br />
in Zaltbommel en de blindtraceringen in de<br />
pandhof van de Dom in Utrecht zijn uit deze<br />
tuf vervaardigd. Het gebruik was echter niet<br />
tot bouwbeeldhouwkunst beperkt. De Weiberner<br />
werd ook voor parement gebruikt, bijvoorbeeld<br />
aan de OLV kerk in Zwolle en verschillende<br />
kerktorens, waaronder de Grote<br />
Kerk in Dordrecht. Veel later, 2e helft 19e<br />
eeuw – begin 20e eeuw werd de Weiberner<br />
opnieuw geïntroduceerd, als restauratiesteen<br />
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
2<br />
SAMENVATTING<br />
Tufsteen uit het Duitse Eifelgebied (Römer, Weiberner/ Hohenleie, Ettringer/<br />
Hasenstoppler tuf) is in Nederland op grote schaal gebruikt als bouwsteen. In<br />
deze bijdrage wordt een overzicht gegeven van dit gebruik en ingegaan op de<br />
behoefte aan geschikte vervangende stenen, in het bijzonder voor de Römer tuf.<br />
en voor nieuwbouw. In deze periode werd<br />
ook de Ettringer tuf voor het eerst geïntroduceerd.<br />
Ook de Ettringer, en haar variant Hasenstoppler,<br />
werden zowel voor nieuwbouw als<br />
restauratie gebruikt. Dat laatste ondermeer<br />
bij de Grote Kerk, Dordrecht (jaren ’20 en<br />
1953-1966), de St. Stevenskerk in Nijmegen<br />
(afgerond 1969), de Bovenkerk in Kampen<br />
(1958-1972) en als bekleding van de door<br />
Verlaan na de oorlog ontworpen toren van<br />
de Eusebiuskerk in Arnhem (1959-1964).<br />
Opmerkelijk genoeg heeft veel van de Ettringer<br />
tuf gebruikt in restauraties zich veel<br />
slechter gehouden dan de Ettringer die eind<br />
19e, begin 20e eeuw voor nieuwbouw<br />
gebruikt is. Voorbeelden van nieuwbouwgevels<br />
uit die periode in Ettringer tuf zijn<br />
ondermeer de toren van het stadhuis in<br />
Rotterdam (1916), het Rijnlandhuis in Utrecht<br />
(1920) en de KAS bank in Amsterdam (1932).<br />
In dezelfde periode werd Ettringer tuf ook<br />
veel gebruikt voor kleine bouwelementen (hoekblokken,<br />
dorpels, ornamenten) in gevels die<br />
RÖMER TUF TE SAMEN<br />
MET DRACHENFELS<br />
TRACHIET AAN DE GEVEL<br />
VAN HET OUDSTE<br />
STEENHUIS IN NEDERLAND,<br />
DE PROOSDIJ AAN DE<br />
SANDRASTEEG IN<br />
DEVENTER.<br />
FOTO OKTOBER 2004<br />
BEGIN 15E EEUWSE<br />
KRAAGSTEEN UIT<br />
WEIBERNER TUF<br />
(HOHENLEI) IN HET<br />
KOOR VAN DE<br />
PIETERSKERK<br />
TE LEIDEN.<br />
FOTO MAART 2005<br />
41<br />
3<br />
verder in rood baksteenmetselwerk zijn<br />
opgetrokken. Deze toepassing is wijd verbreid:<br />
de huizen aan Lange Nieuwstraat 40-<br />
42 in Utrecht en verschillende panden aan<br />
de Hoogehuisstraat in Eindhoven (laat jaren<br />
’30, figuur 4) tonen deze combinatie. Dezelfde<br />
combinatie wordt weer toegepast in de jaren<br />
’50, bijvoorbeeld aan de Rabobank in Ruurlo<br />
(1953), de gesloopte Rabobank in de<br />
Utrechtse wijk C (1956), in de Rechtestraat in<br />
Eindhoven (1954) en het stadhuis van West-<br />
Terschelling (1954).<br />
Typerend is ook het gebruik van Ettringer tuf<br />
in deze perioden voor kerkgebouwen in<br />
ecclectische stijl, soms met sterke orthodoxe<br />
invloeden, zoals de Jacobus de Meerdere in<br />
Enschede (1932-1933; figuur 5) en Heilige<br />
Hart van Jezus- of Koepelkerk in Maastricht.<br />
Na de jaren ’50 wordt het gebruik schaarser,<br />
al worden af en toe gevels (deels) bekleed met<br />
grote platen (Twentsche Schouwburg, Enschede,<br />
1965; St. Gregoriusschool, Utrecht,<br />
c. 1965; flatgebouw Brug. Loeffplein, ’s-Hertogenbosch,<br />
jaren ’90).
M VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
4<br />
ETTRINGER TUF IN COMBINATIE MET RODE BAKSTEEN AAN<br />
DE UIT 1939 DATERENDE GEVEL VAN HOOGEHUISSTRAAT 13<br />
TE EINDHOVEN. FOTO SEPTEMBER 2008<br />
Vervangende steen<br />
voor Rijnlandse tuf<br />
Tuffen uit de Eifel reageren zeer verschillend<br />
op verwering. Typische verweringsvormen<br />
variëren van afvallen van het gehele zichtvlak<br />
en verpoedering voor Römer, exfoliatie<br />
bij Weiberner, en vorming van grote scheuren<br />
in Ettringer. Alveoli zijn gangbaar in tuffen<br />
met veel puimsteen, terwijl zoutuitbloei en<br />
oplossing van de matrix bij alle soorten voorkomen.<br />
Alle tuffen zijn daarnaast ontvankelijk<br />
voor biokolonisatie. Deze verwering<br />
heeft tufsteen een niet onomstreden reputatie<br />
gegeven met betrekking tot duurzaamheid.<br />
Hoewel tufsteen ontegenzeggelijk in verschillende<br />
gevallen, afhankelijk van de steen<br />
en expositie, relatief snel verweert, laat de<br />
aanwezigheid van tufsteen uit de bouwtijd<br />
aan talrijke Nederlandse monumenten,- bijvoorbeeld<br />
de 15e eeuwse Römer en Weiberner<br />
tuf op de luchtbogen van de St. Jan in ’s-<br />
Hertogenbosch-, zien dat de steen heel duurzaam<br />
kan zijn. Vaak komen ook blokken<br />
sterk verweerde tuf voor naast niet of nauwelijks<br />
verweerde blokken van dezelfde ouderdom.<br />
Gelet de vorming van dit type gesteente,<br />
asstromen en -wolken van variabele samenstelling,<br />
verkit onder invloed van in meer of<br />
mindere mate aanwezig grondwater, is dit<br />
niet verwonderlijk. Het verdwijnen van<br />
Römer tuf van monumenten is overigens bij<br />
lange na niet alleen te wijten aan verwering.<br />
Het gebruik van gemalen tuf als puzzolane<br />
toevoeging aan kalkmortels (tras) speelde<br />
eveneens een rol. Waar Nederlandse handelaren<br />
concessies pachten om Romeinse ruïnes<br />
in Xanten voor dit doel van hun tuf te<br />
ontdoen, werd ook in Nederland tuf afgenomen<br />
voor de trasproductie. Toen na de grote storm<br />
van 1674 de Pieterskerk in Utrecht zwaar<br />
beschadigd was, dwong het vroedschap het<br />
kapittel om de torens van te kerk te slopen,<br />
om met de verkoop van de zo beschikbaar<br />
gekomen tufsteen het herstel van de kerk zelf<br />
te financieren. Bij de 19e eeuwse restauratie<br />
van de Domtoren in Utrecht droeg de afgenomen<br />
tuf ook bij aan de financiering van de<br />
restauratie.<br />
Bij restauraties in de 19e en 20e eeuw werd<br />
Ettringer tuf gebruikt als vervangende steen<br />
voor Römer tuf, niet altijd tot hedendaagse<br />
tevredenheid. Ook andere stenen zijn<br />
gebruikt, zoals Udelfanger zandsteen aan de<br />
St. Jan in ’s-Hertogenbosch in de jaren 1880,<br />
een steen die zelf niet altijd al te duurzaam is<br />
en op veel plaatsen binnen 50 jaar vervanging<br />
behoeft. De ideale vervangende steen voor<br />
Römer tuf zou vanzelfsprekend het oorspronkelijke<br />
materiaal zijn. Juist dit werpt een probleem<br />
op. Gedurende de laatste decennia is<br />
slechts een betrekkelijk geringe hoeveelheid<br />
Römer tuf bij restauraties toegepast. Dat<br />
materiaal is evenwel duidelijk afwijkend van<br />
het oorspronkelijke materiaal, zowel qua<br />
42<br />
5<br />
ETTRINGER TUF AAN DE JACOBUS DE MEERDEREKERK<br />
TE ENSCHEDE. FOTO JUNI 2005<br />
uiterlijk (door de talrijke opgenomen donkere<br />
bazaltfragmenten) als fysische eigenschappen<br />
zoals poriestructuur. Deze restauratiesteen<br />
komt, in tegenstelling tot het oorspronkelijke<br />
materiaal, uit het onderste deel van de<br />
laagsgewijze afzettingen. Bij de restauratie<br />
van de St. Jan kon nog de hand gelegd worden<br />
op een, ook qua fysische eigenschappen,<br />
meer op het origineel gelijkende partij. Gelet<br />
op de geringe beschikbare hoeveelheid, ligt<br />
het voor de hand te kijken naar andere vervangende<br />
steen, bijvoorbeeld tufsteen van<br />
elders. Italië, waar in de regio’s rond Rome<br />
en Napels als sinds pre-Romeinse tijd in<br />
tufsteen gebouwd wordt, biedt wellicht alternatieven.<br />
Sommige daarvan passen qua kleur<br />
en structuur erg goed bij de Römer tuf.<br />
De vraag is wel hoe deze stenen zich zullen<br />
houden in het Nederlandse klimaat. Recent<br />
TNO-onderzoek heeft aangetoond dat verschillende<br />
varianten aanzienlijk minder<br />
vorstvast zijn dan goede Römer tuf.<br />
Een vervangende steen die vaak ‘tufsteen’<br />
genoemd wordt, is de begin jaren ’70 geïntroduceerde<br />
eveneens uit Italië (omgeving<br />
Viterbo) afkomstige Peperino duro. Nieuw<br />
in Nederland, maar bepaald geen nieuwe<br />
bouwsteen. Marcus Vitruvius was er bekend<br />
mee en noemde hem in De Architectura:<br />
’lapidicinae Anicianae’, zijnde ‘spissis comparationibus<br />
solidatae’ (hard en compact) en met<br />
‘infinitas virtutes’ (eindeloze deugden). De
ETTRINGER TUF AAN DE ENTREE VAN DE TWENTSE<br />
6<br />
SCHOUWBURG IN ENSCHEDE. FOTO DECEMBER 2007<br />
steen lijkt absoluut niet op de tuf uit de<br />
Eifel. De steen is grijs, met de tijd donker<br />
kleurend, dicht en hard, met een hoog soortelijk<br />
gewicht. Door de vele, vaak lange<br />
gesteentefragmenten en vloeistructuren, heeft<br />
de steen een enigszins gevlamd uiterlijk.<br />
Zoals al opgemerkt, zijn de ervaringen met<br />
Weiberner en Ettringer tuf gebruikt voor<br />
restauratie en nieuwbouw eind 19e, begin 20e<br />
eeuw wisselend. Het is in dit verband saillant<br />
om te realiseren dat de meningen over de<br />
duurzaamheid van Rijnlandse tufsteen gedurende<br />
de 20e eeuw duidelijk veranderd zijn.<br />
Terwijl de eerste Delftse hoogleraar bouwmaterialen<br />
Van der Kloes in 1908 nog alle<br />
tufsteen uit de Eifel als duurzaam beschouwde,<br />
merkt Van der Veen, die in de jaren ’20<br />
onderzoek deed naar natuursteen voor de<br />
toenmalige Rijkscommissie voor de Monumentenzorg,<br />
in verband met de toenmalige<br />
restauratie van de Eusebiuskerk in Arnhem<br />
op dat tuf uit Andernach, i.e. Römer tuf, een<br />
slechte reputatie had en niet meer gebruikt<br />
werd; Ettringer tuf zou haar duurzaamheid<br />
bewezen hebben. Ook in de jaren ’40 werd<br />
leuciethoudende tuf, in het bijzonder<br />
Ettringer, in schoolboeken als die van Vrind<br />
et al. en Lijdsman als meer duurzaam<br />
beschouwd. Veel Ettringer uit die periode<br />
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
(bijvoorbeeld uit de jaren ’20 en ’30 aan de<br />
St. Jan in ’s-Hertogenbosch) wordt echter<br />
nu weer vervangen. De Pieterskerk in Leiden<br />
is een ander voorbeeld waar aanzienlijke<br />
hoeveelheden tuf uit de jaren ’30 nu vervangen<br />
worden. In tegenstelling tot Römer tuf zijn<br />
Weiberner en Ettringer tuf nog zonder<br />
probleem beschikbaar. Zij zouden in aanmerking<br />
kunnen komen bij restauratie. Onderzoek<br />
heeft aangetoond dat zeker van de<br />
Weiberner ook duurzame, vorstbestendige<br />
stenen beschikbaar zijn; overigens wordt de<br />
door van der Veen aangehaalde slechte reputatie<br />
van de Römer tuf door de praktijk in<br />
veel gevallen gelogenstraft.<br />
Rijnlandse tuf als vervangende<br />
steen voor andere natuursteen<br />
Zowel Weiberner als Ettringer/Hasenstoppler<br />
tuf zijn gebruikt als vervangende steen<br />
voor andere steensoorten, in het bijzonder<br />
in het laatste kwart van de 19e en de 1e helft<br />
van de 20e eeuw. De al genoemde Van der<br />
Veen stelde in de jaren ’20 het gebruik van<br />
tuf voor, in het bijzonder Hohenleie, als<br />
vervangende steen voor de Gobertange, een<br />
witte zandige kalksteen uit de omgeving van<br />
Brussel, die voor veel Nederlandse monumenten<br />
gebruikt is. De kleuren zouden goed<br />
samengaan. Ondermeer bij de Bossche St.<br />
43<br />
Jan zijn in de periode 1918-1939 Weiberner<br />
en Ettringer tuf gebruikt als vervangende<br />
steen voor zowel Gobertange als Lede<br />
(Balegem), een eveneens witte Belgische<br />
steen. Aan de Pieterskerk in Leiden werd<br />
Weiberner tuf gebruikt voor het groot<br />
venster van het noordtransept kort na de<br />
Eerste Wereldoorlog, toen de eerder bij de<br />
restauratie gebruikte Franse kalksteen<br />
Morley niet meer beschikbaar was.<br />
Besluit<br />
Tufsteen uit de Eifel vormt een van de meest<br />
prominente natuursteensoorten aan Nederlandse<br />
monumenten door de eeuwen heen, al<br />
gebruikt door de Romeinen. Hoewel nominaal<br />
hetzelfde, toont de steen aanzienlijke<br />
variatie in uiterlijk, ook binnen één type.<br />
Ook de fysische eigenschappen, en daarmee<br />
de duurzaamheid, kunnen aanzienlijk<br />
variëren. Deze zijn ook tijdsafhankelijk, in<br />
de zin dat poriestructuur en -verdeling maar<br />
ook mechanische eigenschappen duidelijk<br />
veranderen met verwering en dus ouderdom.<br />
Een beoordeling van geschiktheid alleen op<br />
herkomst of uiterlijk is niet mogelijk. Tegelijkertijd<br />
zal, bij ongewijzigde productie, de<br />
beschikbaarheid van Römer tuf, en daarmee<br />
van goede vervangende stenen – zowel vanuit<br />
het oogpunt van authenticiteit en aanzien als<br />
van duurzaamheid – bij toekomstige restauraties<br />
een punt van zorg zijn.<br />
Literatuur<br />
Deze bijdrage is mede gebaseerd op vele<br />
bronnen die vermeld zijn in de volgende<br />
publicaties:<br />
– Nijland, T.G. & Hees, R.P.J. van, 2006.<br />
Use of Rhenish tuff in the Netherlands.<br />
ARKUS-Tagung Denkmalgestein Tuff,<br />
Koblenz. Institut für Steinkonservierung<br />
Bericht 22:7-18.<br />
– Nijland, T.G., Hees, R.P.J. van, Brendle,<br />
S. & Haas, G.J.L.M. de, 2005. Tufsteen. Deel<br />
1: Gebruik, samenstelling en verwering van tuf<br />
in Nederlandse monumenten. Praktijkboek<br />
Instandhouding Monumenten 21(14), 20 pp.<br />
– Nijland, T.G., Dubelaar, W. & Tolboom,<br />
H.J., 2007. De historische bouwstenen van<br />
Utrecht. In: Dubelaar, W., Nijland, T.G.<br />
& Tolboom, H.J., red., Utrecht in steen.<br />
Historische bouwstenen in de binnenstad.<br />
Matrijs, Utrecht, 31-109.<br />
TIMO G. NIJLAND is werkzaam bij TNO<br />
Bouw & Ondergrond, Delft.<br />
ROB P. J. VAN HEES is werkzaam bij TNO<br />
Bouw & Ondergrond, en RMIT, Faculteit<br />
Bouwkunde, Delft.
V itruvius<br />
Forum<br />
NAAR<br />
EEN<br />
juridisch dwingende<br />
ERFGOEDTOETS?<br />
ERFGOEDTOETS?SANCTUARY <br />
WOOD<br />
We kennen in Nederland al een habitattoets, een watertoets, een<br />
welstandstoets, een luchtkwaliteitstoets en vele andere toetsen, maar er<br />
bestaat nog geen wettelijke en dwingende erfgoedtoets. Nu we toch bezig<br />
zijn met een moderniseringsoperatie monumentenzorg en er een algemene<br />
trend is van integratie van wetgeving op het gebied van landschapsrecht en<br />
natuurbeschermingsrecht is het wellicht te overwegen om te komen tot één<br />
verplichte toets voor cultuurhistorie, landschap en natuur: erfgoed (heritage)<br />
in ruime zin. Waardevolle, doch thans nog weerloze gebieden en objecten,<br />
krijgen dan naast het stimulerend beleid ook een dwingend sturingsinstrument<br />
en eindelijk de rechtsbescherming die ze verdienen.<br />
De habitattoets voor Natura 2000 kan daarbij als voorbeeld gelden.<br />
ij de evaluatie van Belvedere<br />
merkt Royal Haskoning<br />
terecht op dat dit tienjarig<br />
impulsprogramma best wel<br />
als geslaagd beschouwd kan<br />
worden, maar dat het eindstation nog lang<br />
niet bereikt is. Dankzij vooral het projectbureau<br />
zijn we thans aanmerkelijk verder dan<br />
in 1999, maar belangrijke partijen zoals de<br />
vastgoedmarkt zijn nog steeds niet of nauwelijks<br />
bekend met de betekenis van cultuurhistorie.<br />
Dat hoeven ze ook niet te zijn want<br />
de hardheid van cultuurhistorische waarden<br />
ontbreekt nog steeds: men kan deze waarden<br />
doorgaans straffeloos negeren1. B<br />
De inbreng<br />
van erfgoed vindt niet of althans niet vroeg<br />
F.H. KISTENKAS<br />
genoeg in het ruimtelijk proces plaats en<br />
daardoor zou erfgoed aan de zijlijn staan.<br />
Naast het ontbreken van juridische hardheid<br />
legt het evaluatierapport de vinger op nog<br />
een andere zere plek: de cultuurhistorische<br />
wereld is van oudsher hulpeloos sectoraal<br />
versnipperd georganiseerd. Je hebt archeologie,<br />
je hebt monumenten en je hebt cultuurlandschap<br />
en interne en ook externe integratie<br />
met bijvoorbeeld het ruimtelijke<br />
ordeningsrecht komt in de bestuurspraktijk<br />
amper op gang 2.<br />
Het evaluatierapport geeft aldus twee essentiële<br />
gebreken aan: gebrek aan hardheid en<br />
gebrek aan integratie. Het rapport geeft, nu<br />
44<br />
(HILL 62), IEPER<br />
FOTO FRED KISTENKAS<br />
de opdracht slechts evaluatie was, begrijperlijkerwijs<br />
geen oplossing voor deze twee<br />
gebreken, maar volgens mij is deze in de<br />
nabije toekomst vrij simpel te geven. We<br />
kunnen daarbij leren van aanpalende beleidsvelden<br />
als natuur- en landschapsbeleid.<br />
Natuurbeleid<br />
Vaak wordt gedacht dat de strenge habitattoets<br />
uit de Natuurbeschermingswet en de<br />
EU Habitatrichtlijn alleen maar door ecologen<br />
voor Europese natuurgebieden is uitgedacht<br />
en slechts op Natura 2000 kan<br />
worden losgelaten, maar volgens mij is het<br />
eigenlijk een universele toets die je ook op<br />
andere waardevolle doch weerloze gebieden<br />
probleemloos kunt toepassen.<br />
Bij significante effecten van een voorgenomen<br />
project op de instandhoudingsdoelstellingen<br />
van het gebied moet er nader onderzoek (een<br />
zogenoemde passende beoordeling) volgen,<br />
moet je op zoek naar alternatieven, moeten er<br />
dwingende redenen van groot openbaar<br />
belang voor het (bouw)plan zijn en zal<br />
gekeken moeten worden naar kansrijke<br />
compensatiemogelijkheden. Anders krijg je<br />
geen toestemming van het bevoegd gezag.<br />
Dat is een universele juridische toets die de<br />
overheid meteen ook een gewichtige en tijdige<br />
onderhandelingspositie geeft aan het begin<br />
van de bouwplanontwikkeling. 3
GEEN JURIDISCHE STURING<br />
- Belvedere-gebieden<br />
- Nationale Landschappen<br />
- EHS<br />
- Nationale Parken<br />
ERFGOEDWET<br />
Wet op het natuurlijke en<br />
cultuurhistorische erfgoed<br />
ERFGOEDTOETS<br />
Tot nog toe stelt de huidige wetgeving deze<br />
habitattoets alleen verplicht voor Natura<br />
2000-gebieden, maar volgens mij zou nieuwe<br />
wetgeving ook zo’n toets verplicht kunnen<br />
voorschrijven voor gebiedscategorieën die nu<br />
nog geen enkele of slechts weinig juridische<br />
bescherming hebben.<br />
Erfgoedwet<br />
Wat dacht u bijvoorbeeld van een wet op het<br />
natuurlijk en cultuurhistorisch erfgoed? Die<br />
zouden we kortweg de Erfgoedwet kunnen<br />
noemen. Ik hoef hier niet uit te leggen dat<br />
natuurlijk/landschappelijk en cultuurhistorisch<br />
erfgoed vaak geruisloos in elkaar overgaan.<br />
Ze zijn doorgaans niet van elkaar los te<br />
vezelen en vormen in wezen één ensemble.<br />
Natuur en cultuurhistorie zijn allebei gewoon<br />
heritage zoals de Engelsen in hun Concise<br />
Oxford Dictionary zeggen. Mijn studenten laat<br />
ik altijd een alleszeggende foto van Sanctuary<br />
Wood nabij Ieper zien: een stil stuk bos met<br />
oude met regenwater volgelopen bomkraters<br />
uit de Eerste Wereldoorlog. De grond is er<br />
roestig van het ijzer van wapentuig en Engels<br />
bloed dat daar gevloeid heeft. De loopgraven<br />
van negentig jaar terug meanderen nog door<br />
dit zowel historisch als natuurlijk cultuurlandschap.<br />
Je zou de onderdelen uit de habitattoets als<br />
voorbeeld kunnen nemen voor een bredere<br />
erfgoedtoets die bijvoorbeeld ook geldt voor<br />
cultuurhistorische Belvedere-gebieden, Nationale<br />
Landschappen, Nationale Parken en de<br />
ecologische hoofdstructuur (EHS). Deze<br />
gebieden kennen wel allerlei vormen van<br />
zachtere sturing zoals financiële sturing<br />
(subsidies), planologische sturing (streekplannen)<br />
en communicatieve sturing, maar<br />
ze kennen nog steeds geen harde juridische<br />
sturing middels een wettelijk verplichte<br />
toets. 3 Met zo’n erfgoedtoets is dat juridisch<br />
tekort in één klap opgeheven. Uiteraard kan<br />
zo’n erfgoedtoets ook voor de klassieke<br />
WEL JURIDISCHE STURING<br />
- Natura 2000 en Ffw<br />
- Nsw-landgoederen<br />
- Monumentenwet<br />
- Boswet<br />
objectgerichte monumentenzorg gelden.<br />
We zouden de natuurbeschermingswetgeving<br />
(Natuurbeschermingswet (Nbw), Flora- en<br />
faunawet (Ffw), Boswet, Natuurschoonwet)<br />
tesamen met de Monumentenwet kunnen<br />
integreren tot een algemene erfgoedwet met<br />
naast de reeds bestaande habitattoets voor<br />
Natura 2000 ook een naar het voorbeeld van<br />
die habitattoets gemodelleerde erfgoedtoets<br />
voor de EHS, Nationale Parken, Nationale<br />
Landschappen, cultuurhistorische gebieden<br />
en monumenten. Dit sluit ook nog eens aan<br />
bij de huidige Haagse trend om wetgeving<br />
zoveel mogelijk te integreren en daarmee ook<br />
een vereenvoudigingslag te maken. Zo<br />
besloot de ministerraad afgelopen zomer om<br />
al te gaan werken aan een integratie van de<br />
Nbw, Ffw en Boswet. 5 Wel zullen er voor die<br />
gebieden instandhoudingsdoelstellingen<br />
(natuurwaarden en cultuurwaarden) geformuleerd<br />
moeten worden, want de toetsing<br />
begint immers met een onderzoek naar significante<br />
gevolgen voor deze doelstellingen.<br />
Daarna kunnen alternatieventoets, dwingende<br />
redenen en compensatie volgen. Volgens<br />
mij zou er in de jaarlijkse natuurbalans en<br />
andere evaluaties veel minder te mopperen<br />
zijn over de tegenvallende beleidsprestaties<br />
van tot nog toe zachte beleidsvelden als EHS,<br />
landschap en cultuurhistorie 6 wanneer zij<br />
een ruggesteuntje zouden krijgen in de vorm<br />
van een dwingende wettelijke toetsing.<br />
Hardheid en integratie<br />
Met een integrale erfgoedtoets hebben we<br />
zowel het juridische hardheidsgebrek als het<br />
integratiegebrek opgelost. Erfgoed kan niet<br />
langer straffeloos door projectontwikkelaars<br />
worden genegeerd en moet eindelijk in een<br />
vroegtijdig stadium van het ruimtelijk proces<br />
aan de orde komen. Een wettelijke toets werkt<br />
dat in de hand, zoals Natura 2000 ons heeft<br />
geleerd. Bovendien kan ook het tweede gebrek<br />
opgelost worden: interne integratie van<br />
gebouwde, cultuurlandschappelijk en archeo-<br />
45<br />
SAMENVATTING<br />
Het erfgoedbeleid kent veel stimulerend maar nog heel weinig<br />
dwingend beleid, terwijl het aanpalende natuurbeleid in de vorm van<br />
de habitattoets een dwingend wettelijke toets kent. Daardoor hebben<br />
veel natuurgebieden een keiharde rechtsbescherming waar cultuurhistorische<br />
gebieden die domweg niet hebben. Een naar het voorbeeld<br />
van de (in wezen universele) habitattoets te modelleren<br />
erfgoedtoets zou dit juridisch deficit in één klap kunnen wegnemen.<br />
Dat zou kunnen in een nieuw te ontwerpen integrale Erfgoedwet voor<br />
zowel cultuurlandschap, natuur en monumenten alsook ensembles<br />
daarvan. Waardevolle doch weerloze gebieden en objecten waarvoor<br />
je instandhoudingsdoelstellingen kunt formuleren krijgen zo die<br />
rechtsbescherming die ze nu niet of onvoldoende hebben. Bovendien<br />
sluit deze wetgevingsintegratie aan bij huidige Haagse trends.<br />
logisch erfgoed en ook externe integratie met<br />
natuur- en landschapsbeleid en wellicht zelfs<br />
met het ruimtelijk ordeningsbeleid.<br />
1Royal Haskoning, Evaluatie Belvedere. Op na(ar)<br />
2009, Nijmegen 2008, p. 59.<br />
2Ibidem, p. 11 e.v.<br />
3Bouwplannen worden tijdig aangepast en meestal<br />
kan het project dan doorgaan. Zie Chr.W. Backes,<br />
M.J. Bogaardt, A.G.A. Nijmeijer, J. Vader, De habitattoets<br />
getoetst, LEI Den Haag 2007, p. 62 e.v.<br />
Het aantal projecten in en rondom Natura 2000gebieden<br />
dat uiteindelijk na toetsing bij de Raad<br />
van State niet door kan gaan is de afgelopen jaren<br />
gestaag gedaald. Vgl. F.H. Kistenkas, Recht voor<br />
de groene ruimte, Wageningen 2008, p. 81 e.v. en<br />
F.H. Kistenkas, W. Kuindersma, Jurisprudentiemonitor<br />
natuur 2005-2007. Rechtsontwikkelingen Natura 2000<br />
en Ecologische Hoofdstructuur, WOT NM Wageningen<br />
2008, p. 31 e.v.<br />
4Een optimale sturingsmix bevat naast zachte<br />
stimulerende sturingsinstrumenten ook harde juridische<br />
instrumenten; zie N. Gunningham, P.<br />
Grabosky, D. Sinclair, Smart regulation. Designing<br />
environmental policy, Oxford 1998, passim.<br />
5Zie Persbericht Ministerraad, Kabinet wil sterke<br />
vereenvoudiging natuurwetten, persbericht 11 juli<br />
2008 terug te vinden op www.minlnv.nl.<br />
6Vgl. F.H. Kistenkas, Juridisch is Belvedere-beleid<br />
boterzacht, RO-Magazine 2006 jrg. 24 nr. 5, p. 34-36<br />
en F.H. Kistenkas, Pleidooi voor meer afdwingbaarheid,<br />
Landschap 25 (2008)-2, p. 87-91. Vgl. ook<br />
Projectbureau Belvedere, BelvedereMagazine over<br />
het Belvedere Festival, maart 2008 (ook als download<br />
op www.belvedere.nu), p. 62.<br />
MR. DR. FRED H. KISTENKAS<br />
(tel. 0317-485384, fred.kistenkas@wur.nl) is<br />
universitair hoofddocent bij de leerstoelgroep<br />
Bos- en Natuurbeleid en als senior onderzoeker<br />
omgevingsrecht verbonden aan onderzoeksinstituut<br />
Alterra van Wageningen Universiteit.<br />
Hij was lid van de Commissie modernisering<br />
monumentenzorg instrumentarium van het<br />
ministerie van OCW.
R ecent<br />
V erschenen<br />
Vanuit verschillende gezichtspunten<br />
wordt in Romeinse decadentie<br />
de decadente levenswijze<br />
beschreven die de Romeinen<br />
erop na zouden hebben gehouden.<br />
Zo wordt ingegaan op de<br />
verwerpelijke levenswijze van<br />
verschillende keizers en de<br />
enorme, luxe paleizen waarin zij<br />
woonden. Private luxe, met als<br />
voorbeeld rijk ingerichte badkamers,<br />
wordt geplaatst naast het<br />
tentoonspreiden van decadentie<br />
in het openbaar, de organisatie<br />
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
TITEL Romeinse decadentie<br />
AUTEUR Stephan Mols, Olivier Hekster en Eric Moormann (red.)<br />
UITGAVE Uitgeverij VANTILT<br />
DETAILS Paperback, 171 pagina’s. ISBN: 978-94-6004-010-8. Prijs € 14,95<br />
van kostbare gladiatorenspelen.<br />
Ook de reacties hierop uit de<br />
eigen gelederen, die juist tot<br />
soberheid manen, en de opmerkingen<br />
erover van Griekse<br />
auteurs uit die tijd komen aan<br />
de orde. De rijke inrichting van<br />
vroeg-christelijke kerken wordt<br />
eveneens onder de loep genomen<br />
en ten slotte wordt bezien hoe<br />
het beeld van in luxe zwelgende<br />
Romeinen in de moderne tijd<br />
vorm heeft gekregen.<br />
Met bijdragen van Stephan Mols,<br />
TITEL Gevelstenen in Maastricht<br />
AUTEUR Jef Bartelet<br />
UITGAVE Uitgeversmaatschappij Walburg Pres<br />
Maastricht kent een rijke traditie<br />
van gevelstenen die ook vandaag<br />
de dag nog springlevend is.<br />
Oude stenen worden gekoesterd,<br />
maar er worden ook voortdurend<br />
nieuwe kunstwerken geplaatst.<br />
De stad herbergt een schat aan<br />
gevelstenen die het verdienen<br />
om eens in de schijnwerpers te<br />
worden gezet. Aan de hand van<br />
talrijke foto’s neemt Jef Bartelet<br />
in zijn boek de lezer mee op een<br />
speurtocht naar de boeiende en<br />
mysterieuze wereld achter de<br />
gevelsteen. De auteur belicht de<br />
historische gevelstenen aan de<br />
hand van concrete Maastrichtse<br />
voorbeelden. Het boek bevat tal<br />
van wetenswaardigheden over<br />
materialen, locaties, gebruiken<br />
en symbolen en biedt ter afsluiting<br />
een aantal overzichtslijsten.<br />
46<br />
Olivier Hekster, Eric Moormann,<br />
Nathalie de Haan, Louis van den<br />
Hengel, Floris Overduin,<br />
Vincent Hunink, Sible de<br />
Blaauw en Martijn Icks, allen<br />
specialisten op het terrein van de<br />
Klassieke Oudheid en verbonden<br />
aan de Faculteit der Letteren van<br />
de Radboud Universiteit<br />
Nijmegen.<br />
Romeinse decadentie sluit nauw<br />
aan bij de toptentoonstelling<br />
Luxe en decadentie, leven aan<br />
DETAILS Genaaid gebrocheerd, 160 pagina’s, full colour en rijk geïllustreerd.<br />
ISBN: 978-90-5730-503-0. Prijs € 29,50<br />
Daarop kan de lezer historische<br />
stenen snel terugvinden op soort<br />
en op adres. In de adressenlijst<br />
zijn ook moderne gevelstenen<br />
opgenomen.<br />
Jef Bartelet (1946) is onderwijzer<br />
met een passie voor<br />
gevelstenen. Hij is initiator<br />
van www.gevelstenen.net<br />
voor het inventariseren van<br />
gevelstenen waar dan ook.<br />
TITEL Bouwen aan een weerbarstige stad<br />
AUTEUR Paul Meurs<br />
UITGAVE VSSD Uitgeverij<br />
DETAILS Paperback, 91 pagina’s, full colour. ISBN: 978-90-6562-182-5. Prijs € 13,50<br />
De verschuiving van de bouwopgave<br />
van de stadsuitbreiding naar<br />
bestaand stedelijk gebied drukt<br />
ontwerpers met hun neus op het<br />
verleden en dwingt hen om een<br />
positie ten opzichte van de<br />
geschiedenis in te nemen. Het<br />
begrip cultuurhistorie heeft in<br />
de afgelopen tijd een brede betekenis<br />
gekregen. Het potentiële<br />
werkterrein van de monumentenzorg<br />
bestaat tegenwoordig uit<br />
ongeveer alles wat ooit is gebouwd.<br />
Concreet gevolg is dat in Nederland<br />
een ontwerpopgave zonder<br />
cultuurhistorische component<br />
bijna ondenkbaar is. Door de<br />
stad niet radicaal te vernieuwen<br />
maar te transformeren ontstaat<br />
een positief te waarderen histori-<br />
sche gelaagdheid. Ontwerpers<br />
zoeken in elke opgave opnieuw<br />
een balans tussen de bestaande<br />
en de nieuw toe te voegen kwaliteiten.<br />
De creatieve opgave om<br />
cultuurhistorie op te nemen in<br />
integrale planvorming staat centraal<br />
in ‘bouwen aan een weerbarstige<br />
stad'. Hoe cultuurhistorie<br />
heldere kaders aan transfor-<br />
de Romeinse goudkust, die tot en<br />
met 4 januari 2009 nog<br />
te zien zal zijn in museum<br />
Het Valkhof.<br />
matieprocessen kan geven, komt<br />
aan de orde in een tweede essay<br />
over interventie en restauratie:<br />
‘restaureren zonder dogma’.
R ecent<br />
V erschenen<br />
TITEL Archeologie en beekdalen –<br />
Schatkamers van het verleden<br />
AUTEUR Eelco Rensink<br />
UITGAVE Matrijs (i.s.m. RACM)<br />
DETAILS Genaaid gebrocheerd, 176 pagina’s, full colour en rijk geïllustreerd<br />
ISBN: 978-90-5345-349-0. Actieprijs € 29,95 (tot 1 mei 2009)<br />
Beekdalen hebben altijd een<br />
grote aantrekkingskracht<br />
uitgeoefend op mensen. In de<br />
steentijd waren het geliefde<br />
plaatsen van rondtrekkende<br />
jagers, vissers en verzamelaars.<br />
Later vestigden boeren zich<br />
langs de randen van beekdalen<br />
Naar aanleiding van de restauratie<br />
van de toren van de Sint Walburgiskerk<br />
vertellen drie Zutphense<br />
specialisten de grote en<br />
kleine verhalen over de toren,<br />
zijn historie en zijn patrones<br />
Walburga, die rond 1460 beloofde<br />
de bliksem te verdelgen en de<br />
duivel te verdrijven.<br />
De majestueuze toren van de<br />
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
en werden er grafvelden en<br />
akkers aangelegd. Vanaf de middeleeuwen<br />
verschenen watermolens<br />
langs beken. Steeds meer<br />
voorzieningen werden aangelegd<br />
om de natte beekdalbodems beter<br />
te kunnen oversteken en gebruiken.<br />
Over archeologische resten<br />
Sint Walburgiskerk bepaalt al<br />
eeuwenlang het gezicht van<br />
Zutphen. Niets bleef de toren<br />
bespaard: blikseminslagen,<br />
brand of oorlogsgeweld. In<br />
2004 werd begonnen aan een<br />
grootscheepse restauratie van de<br />
toren, waarbij niet alleen de hele<br />
constructie werd aangepakt,<br />
maar ook aandacht was voor de<br />
47<br />
in beekdalen was tot voor kort<br />
weinig bekend. Toch bleek uit<br />
toevalsvondsten (zoals de<br />
beroemde kano van Pesse in<br />
1955) dat beekdalen archeologisch<br />
erg rijk zijn. Sinds enige<br />
jaren houden archeologen<br />
graafwerkzaamheden in en langs<br />
TITEL De toren van de Sint Walburgiskerk –<br />
Bouw en restauratie van een<br />
klinkend Zutphens monument<br />
AUTEUR Jeroen Krijnen, Gert Oldenbeuving en Constant Willems<br />
UITGAVE Uitgeversmaatschappij Walburg Pres<br />
DETAILS Genaaid gebrocheerd, 112 pagina’s, full colour en geïllustreerd.<br />
ISBN: 978-90-5730-454-5. Prijs € 16,95<br />
details. Zelfs de haan op de toren<br />
kreeg een oppoetsbeurt. Het in<br />
de toren hijsen van twee nieuwe<br />
klokken vormde de spectaculaire<br />
afronding. Het boek beschrijft de<br />
bouwgeschiedenis van de toren<br />
vanaf de vroegste vermeldingen<br />
van de kerk in de elfde eeuw tot<br />
aan de oplevering van de restauratie<br />
in 2005. Ook is er aandacht<br />
TITEL Jobsveem Rotterdam –<br />
Een gebouw in beweging 1912-2008<br />
AUTEUR Paul Groenendijk, Hans Citroen en Carel van Hees (fotografie)<br />
UITGAVE Uitgeverij 010<br />
DETAILS Hardcover, 208 pagina’s, full colour en rijk geïllustreerd<br />
Het voormalige pakhuis St. Job<br />
in Rotterdam is ingrijpend verbouwd.<br />
Het kloeke industriële<br />
rijksmonument veranderde van<br />
opslagruimte tot woonruimte.<br />
Het gerenoveerde Jobsveem is<br />
net als andere pakhuizen in verouderde<br />
havengebieden een<br />
voortrekker in de herstructure-<br />
ISBN: 978-90-6450-677-2. Prijs € 34,50<br />
ring van het Lloydkwartier. De<br />
transformatie tot woon/werkgebouw<br />
kreeg gestalte door de<br />
samenwerkende architecten<br />
Robert Winkel van Mei architecten<br />
en stedenbouwers en Wessel<br />
de Jonge architecten.<br />
Winkel perforeerde het circa 22<br />
meter diepe gebouw met drie<br />
grote gaten van voor- tot achtergevel.<br />
In deze ‘horizontale atria’<br />
is al het verticale verkeer opgenomen<br />
en zijn de wanden van de<br />
aangrenzende woningen uitgevoerd<br />
in glas. Maar het oorspronkelijke<br />
karakter van het gebouw<br />
bleef zo bewaard. In dit boek zijn<br />
de geschiedenis en de transfor-<br />
beken nauwlettend in de gaten.<br />
In dit boek worden archeologische<br />
ontdekkingen in en langs<br />
beken in Nederland, van Limburg<br />
tot Groningen, op aansprekende<br />
wijze gepresenteerd.<br />
voor allerlei andere ontwikkelingen<br />
die in de twintigste eeuw<br />
plaatsvonden, zoals de torenbrand<br />
in 1948 en de discussie<br />
over een passende bekroning die<br />
daarop volgde. Vervolgens wordt<br />
er uitgebreid ingegaan op de<br />
diverse restauraties van de toren.<br />
En tenslotte wordt de klokkengeschiedenis<br />
beschreven.<br />
matie van pakhuis tot woon/<br />
werkgebouw gedocumenteerd.<br />
Een boeiende confrontatie tussen<br />
oud en nieuw.<br />
De renovatie van Jobsveem tot<br />
woongebouw is winnaar<br />
Nationale Staalprijs 2008 de<br />
categorie woningbouw.
R ecent<br />
V erschenen<br />
TITEL Landschapsatlas Walcheren<br />
Inspirerende sporen van tijd<br />
AUTEUR Kees Bos (eindred.), bijdragen van Gerrie Andela, Jan Willem Bosch,<br />
Jan van Mourik en Jan Zwemer<br />
RECENSENT Henk Baas<br />
UITGAVE Bos & Böttcher, Koudekerke.<br />
DETAILS Te bestellen via www.landschapsatlas.nl. Prijs € 269,50<br />
Vierhonderdzestien pagina’s dik<br />
en drie kilo zwaar is deze prachtig<br />
uitgegeven Landschapsatlas<br />
van Walcheren. De atlas geeft<br />
vooral een overzicht van de<br />
ontstaansgeschiedenis van<br />
Walcheren, maar ook een handreiking<br />
voor hoe om te gaan met<br />
cultuurhistorie in gebieden met<br />
een bijzondere ontstaansgeschiedenis.<br />
De atlas ontleend een<br />
groot deel van zijn waarde aan<br />
de prachtige illustraties: ruim<br />
230 (historische kaarten), prenten,<br />
figuren en oude en nieuwe foto’s.<br />
Met name het gebruik van oude<br />
foto’s geven het boek een prettige<br />
uitstraling, het nodigt uit tot<br />
wegzakken in een luie stoel,<br />
met een lekker glas wijn erbij. In<br />
die zin is het de op één na beste<br />
manier voor een eerste kennismaking<br />
met het landschap van<br />
Walcheren.<br />
Als lezer ben je uiteraard geïnteresseerd<br />
in de inhoud van het<br />
boek, maar evenzeer in de doelstelling<br />
en achtergronden ervan.<br />
Waarom ligt dit lijvige boek er?<br />
Normaliter staat in een voorwoord<br />
wel iets over doel en aanleiding,<br />
maar de Zeeuwse gedeputeerde<br />
voor Water, Natuur en<br />
Landschap, Frans Hamelink,<br />
heeft het daar niet over. Een<br />
beetje speuren op internet leert<br />
dat dit boek voortkomt uit een<br />
Belvedere-kennisproject van<br />
Bosch&Slabbers, een landschapsarchitectenbureau<br />
uit Middelburg.<br />
Vanuit de Belvedere-regeling<br />
heeft het bureau € 90.000<br />
euro ontvangen, met name<br />
bedoeld om zicht te geven op het<br />
omgaan met cultuurhistorie in<br />
planvorming en inrichting. Het<br />
is dan ook goed om met name<br />
hierop te letten: in hoeverre is<br />
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
het aardkundig en cultuurhistorisch<br />
erfgoed inspiratiebron<br />
geweest voor de toekomstvisie<br />
voor het landschap van<br />
Walcheren?<br />
Het boek heeft een chronologische<br />
opzet, lopend van 600 na<br />
Christus tot de huidige tijd. De<br />
periode daarvoor wordt vanuit<br />
geologisch en fysisch-geografisch<br />
perspectief behandeld. Hoewel<br />
het archeologisch perspectief wel<br />
wordt genoemd, krijgt dit nauwelijks<br />
enige verdieping. Dat is<br />
jammer, want er ligt genoeg<br />
materiaal dat met weinig moeite<br />
geïntegreerd had kunnen worden<br />
met dit aardwetenschappelijk<br />
perspectief. Daarmee kom ik<br />
direct op een ander (klein) kritiekpunt:<br />
het noten en literatuurapparaat.<br />
Het is duidelijk geen<br />
wetenschappelijk werk. Er wordt<br />
niet aan literatuurverwijzing<br />
gedaan, en er ontbreekt ook een<br />
literatuuroverzicht. Weliswaar<br />
kent het boek 88 eindnoten, met<br />
daarin ook de nodige literatuurverwijzingen,<br />
maar het had de<br />
leesbaarheid goed gedaan als dit<br />
aspect wat nadrukkelijker aandacht<br />
had gekregen. Zoals gezegd<br />
is het geen wetenschappelijk<br />
boek, maar een echt overzichtswerk,<br />
geschreven voor een breed<br />
publiek.<br />
Goed, over tot de inhoud van<br />
het boek. Waar lezen we allemaal<br />
iets over? Zoals gezegd begint het<br />
boek met een uitgebreid hoofdstuk<br />
over de geologische en<br />
fysisch-geografische landschapsgeschiedenis.<br />
Aan de hand van<br />
reconstructiekaartjes wordt de<br />
lezer meegenomen door de laatste<br />
10.000 jaar, de periode van zeespiegelstijging<br />
en de daarmee<br />
samenhangende vernatting, met<br />
48<br />
als gevolg een kustopbouw met<br />
getijdeafzettingen, de vorming<br />
van strandwallen en duinen en<br />
de vorming (en latere afslag) van<br />
veen. Deze ontwikkeling wordt<br />
in een zestal paleogeografische<br />
kaarten gepresenteerd. Opvallend<br />
is dat bij de verantwoording van<br />
deze kaarten wordt verwezen<br />
naar Zagwijn uit 1986 (Nederland<br />
in het Holoceen). Het is mij niet<br />
duidelijk waarom hier niet de<br />
latere (1997) en meer gedetailleerde<br />
kaarten van Vos en Van<br />
Heeringen zijn gebruikt.<br />
Verdiende aandacht in dit hoofdstuk<br />
krijgen de kreekruggen,<br />
poelgronden en gemoerneerde<br />
poelen, een landschappelijk<br />
verhaal dat bij veel mensen niet<br />
bekend zal zijn, maar dat ontegenzeggelijk<br />
‘typisch’ is voor<br />
Zeeland. Het hoofdstuk sluit af<br />
met een verhaal over ‘landschappelijke<br />
waarden’, een soort<br />
samenvatting waarbij gefocust is<br />
op de nog in het huidige landschap<br />
zichtbare sporen van deze<br />
lange landschapsgeschiedenis.<br />
In het volgende hoofdstuk wordt<br />
het middeleeuwse erfgoed (600-<br />
1500) nader beschouwd. Dit op<br />
de inleiding na kortste hoofdstuk<br />
focust op de oudste geschiedenis<br />
die nu nog in het landschap<br />
zichtbaar is, die van de strijd<br />
tegen het water, de vliedbergen,<br />
de steden en de dorpen.<br />
Algemene lijnen worden door<br />
illustraties tastbaar, zoals de<br />
reconstructie van de inpolderingen<br />
ten noorden van Oostkapelle<br />
en Serooskerke, waar het een<br />
komen en gaan was van dijken.<br />
Het reconstructiekaartje toont<br />
aan dat het een dynamische tijd<br />
was, waarbij land werd en gewonnen<br />
maar ook weer prijs werd<br />
gegeven. Debet hieraan was<br />
(deels) ook het moerneren, het<br />
winnen van turf ten behoeve<br />
van de zoutwinning.<br />
De periode van 1500 tot 1650<br />
wordt in het hoofdstuk ‘Een laatmiddeleeuws<br />
panorama’ behandeld.<br />
Dit hoofdstuk is wel heel<br />
letterlijk opgepakt door het<br />
opnemen van het landschappelijk<br />
deel (20 bladzijden!) van het<br />
Panorama dat (vermoedelijk)<br />
Anton van den Wijngaerde rond<br />
1550 van het eiland Walcheren<br />
maakte. Het panorama laat zien<br />
dat het een drukke boel was in de<br />
havenstadjes, met name door de<br />
aanwezigheid van talrijke koopvaardijschepen.<br />
Het is dan ook de<br />
periode van bloei voor Walcheren<br />
en voor Middelburg in het bijzonder.<br />
Dit hoofdstuk gaat verder<br />
in op de periode van de Opstand<br />
tegen de Spaanse vorst, die een<br />
aanvang had in 1568. Deze strijd<br />
toonde zich ook in het landschap,<br />
door de bouw van vestingwerken<br />
rond Veere, Arnemuiden, Middelburg<br />
en Vlissingen. Minder te<br />
weten komen we over de gevolgen<br />
die de strijd had voor de kleine<br />
nederzettingen.<br />
De periode 1650-1800 wordt<br />
gekenmerkt door de opkomst van<br />
de buitenplaatsen. De belangrijkste<br />
impulsen voor het ontstaan<br />
hiervan was de handel, eerst in<br />
de VOC en later in de WIC.<br />
Het hoofdstuk heeft als titel ‘een<br />
tijdelijke buitenplaatscultuur’<br />
meegekregen, hetgeen direct<br />
het kenmerk al weggeeft: op een<br />
aantal buitenplaatsen na, kent<br />
het huidige landschap nog<br />
nauwelijks sporen van deze bijzondere<br />
periode. Een groot aantal<br />
prachtige prenten en kaarten<br />
laat deze verdwenen pracht en<br />
praal in al haar glorie goed zien.<br />
Met de sprekende titel ‘Van
R ecent<br />
V erschenen<br />
Fransen tot Duitsers’ worden<br />
we meegevoerd naar de periode<br />
1800-1940. Het is de periode na<br />
de grote bloei, een periode met<br />
weinig landschappelijke neerslag.<br />
Of het moet de aanleg van klinkerwegen<br />
zijn, of de opkomst van<br />
het toerisme (badplaatsen).<br />
Tijdens de Franse periode wordt<br />
een groot aantal van nieuwe<br />
vestingwerken aangelegd. Bij<br />
een foto van een aantal moderne<br />
windturbines op de ruïne van fort<br />
de Ruyter bij Vlissingen wordt<br />
gezegd dat dit geen recht doet<br />
aan het adagium ‘behoud door<br />
ontwikkeling’. De niet ingevoerde<br />
lezer die de Belvedere-wereld niet<br />
kent zal dit bijschrift niet begrijpen,<br />
maar evengoed zal een wel ingevoerde<br />
lezer dit niet doen, want<br />
nergens wordt dit normatief<br />
standpunt toegelicht of verklaard.<br />
De oude foto’s die betrekking<br />
hebben op deze periode tonen<br />
een landschap met veel beplanting<br />
(tot aan de inundatie van<br />
1944 kenmerkend voor<br />
Walcheren) en met onverharde<br />
wegen. Een landschap van armoede<br />
en oude boerengebruiken.<br />
Hoe korter geleden, hoe meer<br />
aandacht het beschreven hoofdstuk<br />
krijgt. De periode 1900-2000<br />
omvat ongeveer een derde van<br />
het totaal aantal pagina’s van<br />
het boek (116 pagina’s). Het is<br />
ontegenzeggelijk een belangrijke<br />
periode in de landschapsgeschiedenis,<br />
al was het maar door de<br />
inundatie van 1944 en het creëren<br />
van een totaal nieuw landschap<br />
als gevolg daarvan, maar het staat<br />
toch wel een beetje in contrast<br />
met de perioden daarvoor, die<br />
wat betreft landschapsontwikke-<br />
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
ling zeker zo veelbetekenend zijn<br />
geweest. Los van deze kanttekening<br />
zijn het opnieuw prachtige<br />
afbeeldingen die de teksten illustreren,<br />
zoals het schoonmaken<br />
van de wegen na de afzetting van<br />
50 cm slib (!) na de inundatie. De<br />
foto’s tonen een – als gevolg van<br />
de inundaties, de bombardementen<br />
en de vele beschietingen –<br />
desolaat landschap. Terecht geeft<br />
het boek een overzicht van het<br />
werk dat is uitgevoerd om dit<br />
verwoeste landschap weer te<br />
‘herstellen’, feitelijk om een<br />
nieuw landschap te maken. De<br />
Herverkavelingswet Walcheren<br />
(1947) maakte een integrale herinrichting<br />
van het landschap van<br />
Walcheren mogelijk, waarbij niet<br />
alleen de agrarische ontsluiting,<br />
waterbeheersing en grondverbetering<br />
aandacht kregen, maar<br />
waarbij ook een landschapsplan,<br />
de bouw of verplaatsing van boerderijen<br />
of bijvoorbeeld de aanleg<br />
van waterleidingen in het plan<br />
werden opgenomen.<br />
De tweede helft van de twintigste<br />
eeuw wordt verder gekenmerkt<br />
door komst van het massatoerisme,<br />
met alle landschappelijke<br />
gevolgen van dien (campings,<br />
bungalowparken, vermaakcultuur).<br />
Wat zeker positief moet<br />
worden beoordeeld is de aandacht<br />
die wordt geschonken aan<br />
de moderne ontwikkelingen,<br />
zoals de na-oorlogse groei van<br />
steden en dorpen. Geschiedenis<br />
houdt immers niet op bij 1900.<br />
Moderne stadswijken, hoogbouw<br />
en bedrijventerreinen worden<br />
allemaal in hun historische context<br />
geplaatst. En passant lezen<br />
we verder dat echt alles aan het<br />
49<br />
landschap van Walcheren is<br />
bedacht en gemaakt. Ook de<br />
aanwezigheid van fluitenkruid<br />
in de bermen, zo geurend in<br />
het voorjaar, is bedacht!<br />
Het laatste hoofdstuk betreft de<br />
toekomstvisie van Walcheren.<br />
Feitelijk het product waar het<br />
Belvedere als subsidiegever om te<br />
doen was. De auteurs stellen zich<br />
de vraag welke ontwikkelingen<br />
Walcheren gemaakt hebben tot<br />
wat het is, en welke mogelijkheden<br />
dit biedt voor de verdere ontwikkeling.<br />
Naast een foto-impressie<br />
zijn zeven aandachtsvelden<br />
benoemd waar rekening mee<br />
moet worden gehouden: kustveiligheid,<br />
woningbouw, landbouw,<br />
recreatie, zeehaven en industrie,<br />
infrastructuur en overheidsbeleid.<br />
Maar moet er ook geen rekening<br />
worden gehouden met de<br />
cultuurhistorische waarden, met<br />
het landschap van Walcheren dat<br />
zo centraal heeft gestaan in het<br />
boek? Belvedere gaat toch niet<br />
alleen over ontwikkeling? Om<br />
te bepalen op welke manier men<br />
aan wil sluiten bij de genoemde<br />
ontwikkelingen hebben de<br />
samenstellers van de visie een<br />
Belvedere-workshop georganiseerd.<br />
Met professionals overigens.<br />
De bewoners en gebruikers<br />
van het landschap van Walcheren<br />
hebben blijkbaar geen invloed<br />
kunnen uitoefenen op de visie.<br />
Dat is jammer in een tijd waarin<br />
het gaat om draagvlak en burgerparticipatie.<br />
De gemeente als<br />
belangrijke partij in de uitvoering<br />
van een dergelijke landschapsvisie<br />
is overigens ook niet gekend.<br />
Uitkomst van deze workshop is<br />
dat voor Walcheren moet worden<br />
ingezet op de ontwikkeling van<br />
hoogwaardig wonen en recreëren,<br />
gecombineerd met bijzondere<br />
vormen van landbouw. Deze<br />
uitkomst biedt kansen voor<br />
een groenblauwe ontwikkeling<br />
van het platteland. Het feit dat<br />
Walcheren aan goed vaarwater<br />
ligt biedt ook kansen voor een<br />
stedelijk-industriële ontwikkeling<br />
van Middelburg-Vlissingen. Los<br />
van de constatering dat dit niet<br />
echt specifiek voor Walcheren te<br />
noemen valt (elke regio wil hoogwaardig<br />
wonen en recreëren),<br />
is mij ook niet direct een relatie<br />
opgevallen met de historischlandschappelijke<br />
ontwikkelingen<br />
zoals die zijn beschreven. Was het<br />
schrijven van zo’n dik boek echt<br />
nodig voor het opstellen van deze<br />
landschapsvisie? Welke elementen<br />
uit de landschapsgeschiedenis<br />
zijn richtinggevend voor de landschapsvisie?<br />
Ter vergelijking wil<br />
ik hier de landschapsvisie Zuid-<br />
Limburg aanhalen (zie bespreking<br />
Vitruvius 5, pp. 52-53).<br />
Hier is op basis van de analyse<br />
van de landschapsgeschiedenis<br />
een ‘landschappelijk raamwerk’<br />
samengesteld: een groene dooradering,<br />
bestaande uit steile hellingen,<br />
dalbodems en dorpsranden<br />
die het reliëf en de kenmerkende<br />
verschillen tussen de dalen en de<br />
plateaus accentueert en de landschappelijke<br />
samenhang versterkt.<br />
Dit landschappelijke<br />
raamwerk vormt vervolgens de<br />
duurzame basis voor alle toekomstige<br />
ontwikkelingen, zoals het<br />
waterbeheer, de ontwikkeling<br />
van de natuur en het cultuurhistorisch<br />
erfgoed en de toeristisch<br />
recreatieve ontsluiting<br />
van dit landschap.<br />
Een dergelijke analyse van het<br />
landschappelijk raamwerk van<br />
Walcheren ontbreekt. Wat is nu<br />
de essentie van het landschap<br />
dat je wilt behouden, of waar je<br />
op voort wilt borduren?<br />
Misschien mist Walcheren een<br />
dergelijk raamwerk als gevolg<br />
van de totale herinrichting na de<br />
Tweede Wereldoorlog, maar ook<br />
die analyse ontbreekt. Conclusie:<br />
we hebben er een prachtig boek<br />
over Walcheren bij, dat chronologisch<br />
alle historisch-landschappelijke<br />
ontwikkelingen op een<br />
prachtig geïllustreerde wijze<br />
aan ons toont. Maar ook een visie<br />
die niet duidelijk maakt welke<br />
rol die landschapsgeschiedenis<br />
nou daadwerkelijk speelt voor<br />
het landschap van de toekomst.<br />
De doelstelling van het<br />
Belvedere-project lijkt daarmee<br />
maar deels te zijn behaald.
R ecent<br />
V erschenen<br />
TITEL Nederlandse Tegels 1900-2000<br />
AUTEURS Jan Pluis<br />
Dit boek biedt een representatief<br />
overzicht van de in Nederland in<br />
de periode 1900-2000 vervaardigde<br />
en/of gedecoreerde wandtegels.<br />
Was de decoratie en productie van<br />
de Nederlandse tegel tot ca. 1900<br />
betrekkelijk traditioneel gebleven,<br />
na 1900 onderging de Nederlandse<br />
tegel in zowel decoratief<br />
als technisch opzicht veel veranderingen.<br />
De vormentaal van de<br />
jugendstil leende zich bijvoorbeeld<br />
uitstekend voor toepassing<br />
op tegels. Door de welvaartstoename<br />
kregen ruimtes in huizen en<br />
bedrijven waar traditioneel tegels<br />
werden toegepast meer aandacht<br />
en groeide de vraag naar tegels.<br />
Een andere belangrijke ontwikkeling<br />
was een type elektrische oven<br />
dat rond 1950 op de markt kwam<br />
en waarmee het mogelijk werd<br />
om tegels ook in een kleinere<br />
oplage te vervaardigen: dit bracht<br />
een stroom aan nieuwe bedrijven<br />
en creativiteit op gang.<br />
De auteur beschrijft meer dan 150<br />
bedrijven en ateliers die tussen<br />
TITEL Villatuinen in Nederland 1900-1940<br />
AUTEUR Eric Blok & Birgit Lang<br />
UITGAVE RACM / SB4 Bureau voor Historische Tuinen, Parken en Landschappen<br />
DETAILS ISBN: 978-90-76046-57-0. Paperback, 156 pagina’s, full colour en rijk geïllustreerd.<br />
Prijs € 19,50. Bestellen via www.villatuinen.nl en www.sb4.nl. Meer informatie: RACM,<br />
afdeling Gebouwd Erfgoed, unit Groen Erfgoed, tel 030-6983211, of met SB4 Bureau voor<br />
Historische Tuinen, Parken en Landschappen, Eric Blok, telefoon 0317-424 167.<br />
Op woensdag 22 oktober verscheen<br />
Villatuinen in Nederland<br />
1900-1940, een tuinhistorische<br />
publicatie over het groene erfgoed<br />
van de villatuin. Het boek<br />
is geschreven door de landschapsarchitecten<br />
/ tuinhistorici<br />
Eric Blok en Birgit Lang van<br />
SB4 Bureau voor Historische<br />
Tuinen, Parken en Landschappen<br />
uit Wageningen. De publicatie<br />
kwam tot stand in nauwe samenwerking<br />
met de Rijksdienst voor<br />
Archeologie, Cultuurlandschap<br />
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
UITGAVE RACM<br />
DETAILS ISBN/EAN 978 90 6650 090 7, 192 pagina’s, gebonden. Prijs € 19,90<br />
1900 en 2000 tegels gemaakt<br />
en/of gedecoreerd hebben. Naast<br />
de grote bekende bedrijven als<br />
Tichelaar (Makkum), Mosa en<br />
Sphinx (Maastricht), De Porceleyne<br />
Fles (Delft) komen ook vele<br />
kleinere fabrikanten en ateliers<br />
aan bod, zoals o.a. Gamma<br />
Sierkunst uit Amsterdam of<br />
Plateelfabriek Ivora uit Gouda.<br />
De tegels in dit boek zijn over<br />
het algemeen seriematig gemaakt:<br />
van één ontwerp zijn meer tegels<br />
geproduceerd. Uit de groep van<br />
kunstenaars die van een ontwerp<br />
maar één tegel gemaakt hebben<br />
(de unica-keramisten) is een<br />
beperkte keuze gemaakt.<br />
Het boek bevat niet alleen de topproducten,<br />
maar ook eenvoudig<br />
gedecoreerde tegels die door brede<br />
lagen van de bevolking werden<br />
gekocht. De auteur interviewde<br />
talloze ontwerpers en makers van<br />
tegels: van veel bedrijven worden<br />
in dit boek voor het eerst de<br />
gegevens en de geschiedenis<br />
op een rij gezet.<br />
en Monumenten (RACM).<br />
Ons land kent talrijke tuinen die<br />
onder architectuur werden aangelegd.<br />
In veel gevallen werden<br />
die tuinen met de villa volgens<br />
één stijlopvatting ontworpen.<br />
Soms gebeurde dat door de<br />
architect van de woning, veelal<br />
ook door de in die tijd opkomende<br />
beroepsgroep van tuin- en landschapsarchitecten.<br />
Concentraties<br />
van villatuinen uit periode 1900-<br />
1940 bevinden zich in de periferie<br />
van stads- en dorpskernen<br />
50<br />
In de inleiding worden de technische<br />
aspecten van het productieproces<br />
behandeld zoals de glazuren<br />
en decoratietechnieken. Ook aan<br />
de wijze van toepassing en gebruik<br />
van de tegels in de 20ste eeuw is<br />
aandacht besteed.<br />
Omdat onder verzamelaars van<br />
tegels en bouwhistorici veel<br />
behoefte is aan dateermogelijkheden<br />
biedt dit boek veel informatie<br />
over wanneer bepaalde merken<br />
voorkomen en worden ook veel<br />
achterkanten van tegels afgebeeld.<br />
Het boek is zo gebruikersvriendelijk<br />
mogelijk opgezet: de fabrikanten<br />
en ateliers zijn geordend<br />
op plaatsnaam. Een uitgebreide<br />
index vergemakkelijkt het zoeken<br />
op namen en begrippen.<br />
Door de eeuwen heen volgde de<br />
decoratieve wandtegel als toegepaste<br />
kunst de heersende modes<br />
en stijlen. Ook in de twintigste<br />
eeuw sluit de vormentaal van de<br />
tegel aan bij de visuele cultuur<br />
van die eeuw. Dit overzicht van<br />
en met name in speciaal voor<br />
gegoede burgers aangelegde,<br />
suburbane wijken. Bekende<br />
voorbeelden treffen we aan in<br />
het Gooi, in de regio Bloemendaal-Heemstede-Aerdenhout<br />
en<br />
Wassenaar.<br />
Villatuinen in Nederland 1900-<br />
1940 beoogt de cultuurhistorische<br />
waarde van villatuinen uit<br />
de eerste helft van de twintigste<br />
eeuw nauwkeuriger dan voorheen<br />
vast te stellen. Een groot<br />
aantal typische stijlkenmerken<br />
toegepaste kunst bij uitstek,<br />
waarin de enorme diversiteit<br />
van de visuele cultuur in de<br />
twintigste eeuw bijeen is gebracht,<br />
heeft daarom ook een kunsthistorische<br />
waarde.<br />
Aan dit standaardwerk met circa<br />
2000 afbeeldingen in kleur is<br />
ruim negen jaar intensief gewerkt.<br />
De auteur, Jan Pluis, is dé Nederlandse<br />
expert op het gebied van<br />
tegels. Eerder verschenen diverse<br />
standaardwerken van zijn hand:<br />
De Nederlandse tegel, decors en<br />
benamingen 1570-1930 (1997),<br />
Bijbeltegels-Bibelfliesen (1994),<br />
Kinderspelen op tegels (1979).<br />
en elementen worden beschreven,<br />
waardoor het herkennen en<br />
duiden van deze tuinen wordt<br />
vereenvoudigd. Het boek richt<br />
zich op overheden, erfgoedinstellingen,<br />
monumentendiensten,<br />
tuin- en landschapsarchitecten,<br />
hoveniersbedrijven en eigenaren<br />
als belangrijke spelers bij het in<br />
stand houden van dit bijzondere<br />
groen erfgoed.
R ecent<br />
V erschenen<br />
Ter gelegenheid van het RACMsymposium<br />
‘Over de vloer’ op 8<br />
oktober in het Vredespaleis in<br />
Den Haag is deze uitgave verschenen,<br />
de allereerste in<br />
Nederland over dit onderwerp.<br />
Ruim twintig auteurs uit<br />
Nederland en Vlaanderen gaan<br />
in op de geschiedenis van de<br />
vloer, de diversiteit hiervan en de<br />
rol die de historische vloer speelt<br />
in het huidige interieur. De bijdragen<br />
gaan over zeer uiteenlopende<br />
aspecten van de<br />
Nederlandse vloer en bestrijken<br />
onder meer de archeologie,<br />
bouwhistorie, architectuurhistorie<br />
en instandhouding. Van keitjes-<br />
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
TITEL Over de vloer: met voeten getreden erfgoed<br />
AUTEUR T. Hermans, E. Koldeweij & D. Snoodijk (red.)<br />
UITGAVE Waanders uitgevers, Zwolle (i.s.m. Rijksdienst voor Archeologie,<br />
Cultuurlandschap en Monumenten)<br />
DETAILS ISBN 978 90 400 8561 1 / NUR 648<br />
Gebonden, 424 pagina’s, zeer rijk geïllustreerd. Prijs € 24.95<br />
vloer tot keramische tegel, van<br />
leem tot linoleum.<br />
Opzienbarend is de Vlaamse bijdrage<br />
over de dagelijkse omgang,<br />
vernieuwend de kijk op de kerkvloeren<br />
uit de negende tot en<br />
met de veertiende eeuw, opmerkelijk<br />
het artikel over industrieel<br />
vervaardigde vloeren, verrassend<br />
de archeologische invalshoek,<br />
maar ontluisterend de onderwaardering<br />
van de vloer. Het<br />
boek bevat tevens artikelen over<br />
de laatste stand van kennis over<br />
baksteenvloeren op houten balklagen,<br />
over opmerkelijke<br />
gebruikssporen in een tegelvloer<br />
in Utrecht, over de unieke blind<br />
51<br />
bevestigde grenenhouten vloer<br />
in de grote zaal van kasteel<br />
Amerongen, over glazen en<br />
natuurstenen vloeren, over keramische<br />
en cementtegels en over<br />
stalvloeren: van paardenbox tot<br />
tuigenkamer. De enorme variatie<br />
in materiaal, afwerking en ontwerp<br />
van dit zesde wandvlak van<br />
een ruimte blijkt groot en rijk.<br />
Het is verbazingwekkend dat<br />
vloeren en vloerafwerkingen zo<br />
weinig aandacht hebben gekregen.<br />
Dit is wellicht symptomatisch<br />
voor de stand van kennis<br />
over de diverse vloertypen: dit<br />
onderwerp behoort tot de<br />
slechtst bestudeerde gebouwon-<br />
ADVERTENTIE<br />
derdelen. Met dit boek wordt dit<br />
gebrek aan tastbare gegevens<br />
enigszins ingevuld, maar talloze<br />
deelaspecten wachten op nadere<br />
bestudering, onderzoek en<br />
publicatie.<br />
Nooit eerder verscheen er in<br />
Nederland een overzichtswerk<br />
over historische vloeren. Dit<br />
handboek is onontbeerlijk voor<br />
iedereen die regelmatig met<br />
monumenten in aanraking komt<br />
en voor hen die meer over dit<br />
onderwerp willen weten.
FOTO'S EN RECONSTRUCTIE: MAJA D'HOLOSSY<br />
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
AGENDA<br />
v.a. 13.11.2008 Den Haag<br />
De eerste kustbewoners<br />
Vanaf 13 november 2008 is in het Museon in Den Haag de<br />
permanente tentoonstelling De eerste kustbewoners te zien. De vinexlocatie<br />
Ypenburg, het zuidoostelijke stadsdeel van de gemeente<br />
Den Haag, was gedurende een aantal<br />
eeuwen het woongebied van de prehistorische<br />
mens. Deze plek lag toen<br />
aan de kust en bestond uit lage duinen<br />
in een getijdengebied. De Steentijdmens<br />
leefde hier op de grens van zoet<br />
en zout water, van droog en nat land.<br />
Door graafwerkzaamheden werd een<br />
grafveld ontdekt met daarin de resten<br />
van 42 personen, zowel vrouwen,<br />
mannen als kinderen. Al gauw bleek<br />
dat het om mensen ging die hier<br />
hadden geleefd in de tijd van de<br />
Hunebedbouwers, zo’n 5500 jaar<br />
geleden. In deze nieuwe vaste presentatie<br />
wordt het accent gelegd op het<br />
werk van de verschillende specialisten<br />
binnen de archeologie, maar ook de<br />
kennis van andere vakdisciplines,<br />
zoals landschapsmicromorfologie<br />
(zeer gedetailleerd bodemonderzoek)<br />
en bouwhistorie worden benut.<br />
De expositie toont moderne archeologische<br />
onderzoekstechnieken en<br />
geeft een beeld van het leven in die tijd.<br />
Onderzoek en reconstructie<br />
van de skeletten<br />
Eén van de disciplines houdt zich<br />
bezig met het menselijk botmateriaal.<br />
Daarbij wordt eerst vastgesteld hoe<br />
compleet een skelet is en dan of het<br />
om een man of een vrouw gaat.<br />
De botten van een man zijn meestal<br />
groter en ruwer dan van een vrouw.<br />
Dat komt omdat mannen over het<br />
algemeen grotere spieren hebben.<br />
Die spieren zitten op bepaalde plekken<br />
aan het bot. Op die plekken zitten<br />
richeltjes of soms hele knobbels.<br />
Hoe groter de knobbel of randjes,<br />
hoe groter de kans dat het een man<br />
52<br />
is geweest. De schedel en het bekken zijn de plaatsen waar je dat<br />
het beste kan zien. Daarna worden de botten onderzocht op onder<br />
andere ouderdom, lengte en ziektes. Botten waarop specifieke<br />
ziekteverschijnselen zijn geconstateerd zoals misvormingen in<br />
de gewrichten zijn in één van de laboratoria in de nieuwe zaal te<br />
zien en de botspecialist vertelt daarbij over zijn onderzoek.<br />
Van drie van de opgegraven skeletten zijn reconstructies gemaakt.<br />
Zij zijn te zien in de nieuwe expositie: een man, een vrouw en een<br />
kind. Vooral het reconstrueren van een gezicht is een vak apart.<br />
Er wordt eerst een mal gemaakt van de schedel. Het uiterlijk wordt<br />
bepaald door kenmerken van de schedel. Het vet- en spierweefsel<br />
wordt bepaald op grond van wetenschappelijk vastgestelde standaarden.<br />
Zo is de dikte van spieren en de huid voor mannen, vrouwen<br />
en kinderen zeer verschillend. De ogen worden voor een groot<br />
deel met de hand gemaakt, zo worden de irissen met de hand<br />
geschilderd.<br />
Sporen van huizen<br />
Er werden ook sporen van huizen van<br />
deze Steentijdmensen teruggevonden.<br />
Deze sporen zien er voor een leek uit<br />
als vlekken in het landschap, maar bij<br />
nadere bestudering kan er veel uit<br />
worden geconcludeerd, al blijft het<br />
een lastige klus om vast te stellen<br />
welke sporen tot een huisplattegrond kunnen worden gerekend.<br />
Archeologen kijken dan vooral naar de plaats, vorm, kleur en<br />
samenstelling en maken zo een selectie van sporen die tot een huisplattegrond<br />
kunnen worden gerekend. De grootte en de diepte van<br />
een paalspoor zijn belangrijk om vast te stellen wat de dragende<br />
functie is geweest. Er wordt gezocht naar de onderlinge samenhang<br />
in de ruimtelijke opbouw. Uit al die gegevens wordt vastgesteld wat<br />
de constructie van het ‘skelet’ van het huis was. In dit geval werd een<br />
bouwhistoricus gevraagd een reconstructie van het gebouw te maken.<br />
Meer onderzoek<br />
Naast de bovengenoemde terreinen van onderzoek binnen de<br />
archeologie zijn er nog veel meer en daar wordt ook aandacht<br />
aan besteed. Onderzoek naar het gebruik van natuur- en vuursteen:<br />
met behulp van speciaal microscopisch onderzoek kan worden<br />
vastgesteld waar bepaalde gereedschappen voor werden gebruikt.<br />
Uit onderzoek naar het aardewerk weten we hoe de potten werden<br />
gemaakt en door onderzoek van de aankoeksels (etensresten) aan<br />
het aardewerk en door zaden- en pollenonderzoek weten we wat<br />
ze aten. Het onderzoek aan het dierlijk botmateriaal laat zien wat<br />
er nog meer op het menu van de steentijdmens stond.<br />
INFORMATIE: WWW.MUSEON.NL
VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009<br />
tot 21.12.2008 Almere<br />
Rituelen. Van toen, nu, jou, mij, hier!<br />
Tijdens de tentoonstelling<br />
worden rituelen uit het verre<br />
verleden met die van het<br />
kleurrijke Almere van nu vergeleken<br />
en wordt antwoord<br />
gezocht op vragen als hoe<br />
‘anders’ waren de mensen uit<br />
het vroege Almere – uit de<br />
Steentijd en de Zuiderzeetijd?<br />
Wat weten archeologen van<br />
hun rituelen? Nog tot 21 december a.s. in het Kunstencentrum<br />
de Kunstlinie.<br />
INFORMATIE: WWW.DEKUNSTLINIE.NL<br />
9/10.12.2008 Rotterdam<br />
Digitaal Erfgoedconferentie 2008<br />
Digitaal Erfgoed Nederland (DEN)<br />
organiseert in samenwerking met<br />
Erfgoed Nederland de lustrumeditie<br />
van de Digitaal Erfgoedconferentie<br />
in de Doelen in Rotterdam. De<br />
conferentie staat in het teken van de<br />
mogelijkheden om digitaal beschikbaar<br />
erfgoed optimaal vindbaar en<br />
bruikbaar te maken. Niet alleen de<br />
grote zoekmachines maar ook community<br />
websites, open geografische<br />
systemen en mash up websites bieden<br />
mogelijkheden om het beschikbare<br />
digitale erfgoed bij het publiek te<br />
brengen. Hier is wel actief beleid<br />
voor open uitwisseling van informatie nodig. De presentaties,<br />
debatten en workshops hebben een gemeenschappelijke boodschap:<br />
zoek actief contact met je doelgroepen. Naar buiten! Werkt u bij<br />
een erfgoedinstelling, en wilt u uw kennis verbreden en verdiepen<br />
om digitale erfgoedinformatie bij het publiek te brengen?<br />
DE conferentie richt zich op wie de inzet van ICT kunnen sturen,<br />
en ook wie met digitalisering bezig zijn. DE conferentie heeft een<br />
erfgoedbreed karakter en is er voor musea, archieven, bibliotheken,<br />
monumentenzorg- en archeologische instellingen.<br />
INFORMATIE: DEN, 070 - 314 0343<br />
10.2.2009 Utrecht<br />
Manhattan aan de Oude Gracht?<br />
De 24ste Nicolaas van der Monde-lezing in de Pieterskerk te<br />
Utrecht: Manhattan aan de Oude<br />
Gracht? Erfgoedbehoud versus moderne<br />
ruimtelijke ordening, gaat in op de<br />
problematiek van stedelijke structuren,<br />
oude gebouwen en landschappelijke<br />
elementen die voortdurend<br />
worden aangepast en veranderd<br />
ten behoeve van nieuwe functies.<br />
Soms gebeurt dat met respect<br />
53<br />
voor waardevol erfgoed, maar vaak wordt dit zodanig ingekapseld<br />
dat de zeggingskracht ervan verloren gaat.<br />
INFORMATIE: WWW.OUD-UTRECHT.NL<br />
11.2.2009 Amsterdam<br />
Congres nu voor later!<br />
Erfgoed Nederland start een congresreeks met als thema nieuw erfgoed.<br />
Doel is het selecteren, bewaren (behouden en beheren) en presenteren<br />
van nieuw erfgoed en het zodanig op de kaart te zetten bij<br />
beleidsmakers, erfgoedinstellingen en hun medewerkers en particuliere<br />
verzamelaars dat het een vanzelfsprekend onderdeel wordt<br />
van het erfgoedbeleid. Het eerste congres van de reeks – in de<br />
Reinwardt Academie te Amsterdam – staat in het teken van<br />
computererfgoed en wordt georganiseerd samen met de stichting<br />
computererfgoed Nederland (SCEN).<br />
INFORMATIE: BINNENKORT OP<br />
WWW.ERFGOEDNEDERLAND.NL<br />
23 25.4.2009<br />
’s-Hertogenbosch<br />
Nederlandse<br />
Restauratiebeurs<br />
2009<br />
De Nederlandse Restauratiebeurs<br />
stimuleert de vakwereld door kennisuitwisseling<br />
en draagt tegelijkertijd<br />
bij aan verbreding van het maatschappelijke<br />
draagvlak voor de instandhouding<br />
van het cultureel erfgoed.<br />
Speciale aandacht is er voor actuele<br />
ontwikkelingen in de monumentenzorg,<br />
nieuwe producten en<br />
technologieën, kennis en vakmanschap. Experts verzorgen<br />
lezingen, presentaties en workshops. Daarnaast biedt de beurs<br />
gelegenheid om het publiek te interesseren voor de restauratiemethoden<br />
en conserveringstechnieken voor historische gebouwen<br />
en interieurs, archiefstukken, archeologische bodemvondsten<br />
en voorwerpen uit kunstcollecties.<br />
INFORMATIE: WWW.RESTAURATIEBEURS.NL<br />
Locatie: Brabanthallen te ’s-Hertogenbosch.<br />
Tips en persberichten voor de Agenda kunt<br />
u mailen naar info@uitgeverijeducom.nl
online...<br />
op tafel...<br />
Archeologie – Cultuurlandschap – Monumentenzorg:<br />
Vitruvius bereikt beslissers en betrokkenen.<br />
De mix van archeologie, cultuurlandschap en monumentenzorg onderscheidt VITRUVIUS<br />
– synergie in de zuiverste vorm. Nu ook op internet: www.vakbladvitruvius.nl<br />
Maar wie VITRUVIUS in handen houdt, valt voor ‘ouderwets drukwerk’. VITRUVIUS<br />
verschijnt niet in de winkel. Interesse? Mail dan naar info@uitgeverijeducom.nl.<br />
4x per jaar Nederland € 45,- / België € 55,-. Ook ideaal als cadeau!