BERICHTEN EN MEDEDELINGEN
BERICHTEN EN MEDEDELINGEN
BERICHTEN EN MEDEDELINGEN
Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!
Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.
<strong>BERICHT<strong>EN</strong></strong> <strong>EN</strong><br />
MEDEDELING<strong>EN</strong><br />
VAN DE „VER<strong>EN</strong>IGING VAN<br />
LERAR<strong>EN</strong> IN LEV<strong>EN</strong>DE TAL<strong>EN</strong>"<br />
GOEDGEKEURD BIJ KON. BESL. VAN 6 DESEMBER1912, No. 52<br />
Redacteur:<br />
Dr. W. VAN D<strong>EN</strong> <strong>EN</strong>T, Amsterdam O., Oosterpark 15<br />
Adresveranderingen en aanmelding<br />
Nieuwe Leden, met opgave van sektie, alsmede alle stukken,<br />
voor Berichten en Mededelingen bestemd, aan de sekretaris,<br />
Dr. W. VAN D<strong>EN</strong> <strong>EN</strong>T, Oosterpark 15, Amsterdam O., boeken ter<br />
beoordeeling aan de Voorzitters der Sekties (zie blz. 3). - Gironummer<br />
penningmeester van de V. v. L> i. £ T. 139348 (Geen naam vermeldenl)<br />
Vertegenwoordiger in Ned. O-Indië: A. PEPERZAK, Speelmanstraat<br />
4, Malang (Java).<br />
— N° 62 1930 —<br />
SEPTEMBER<br />
INHOUD<br />
Leraren in de vier talen, verenigt u! door W. van den Ent. -<br />
Officiële mededelingen. - Het Internationaal Congres van<br />
Leraren in Levende Talen te Parijs door W. van den Ent -<br />
Dr. J. B. Schepers door R. - Gedenkboek van het Genootschap<br />
van Leraren aan Ned. Gymnasiën door W. van den Ent.<br />
- De Moedertaal en het Gymnasium door A. J. Schneiders. -<br />
Het Opstel in Duitsland door A. Zijderveld. - Correctie-euvel<br />
door A. J. Schneiders. - Public Schools door R. Meurer. - Boekbesprekingen<br />
door E. Kruisinga, J. H. Schutt, R. Kuitert en<br />
A. J. Schneiders.<br />
UITGAVE v. KEMINK © ZOON N.V. — OVER D<strong>EN</strong> DOM — UTRECHT
3C<br />
Uitg. van Kemink & Zoon N.V. - Over den Dom - Utrecht<br />
Selections from English Literature.<br />
General Editor: Dr. E. Kruisinga.<br />
1. GOLDSMITH, Selections. Ed. E. Kruising». Second Edition.<br />
Illustrated. /1.60. Cloth ƒ1.95.<br />
2. DICK<strong>EN</strong>S, A Christmas Carol in Prose. Ed. E. Kruisinga.<br />
Third Edition. Illustrated. ƒ1.50. Cloth ƒ1.95.<br />
3. DE QUINCEY, .Selections. Ed. "W. van Doorn, ƒ1.35.<br />
4. VAN DOORN, A Primrose Path. An EasyIntroductiontoEnglish<br />
Poetry. Second Edition. ƒ0.90. Cloth ƒ1.25.<br />
5. CHARLOTTE BRONTË, Jane Eyre. Abridged and with notes by<br />
A. A. E. S. Roukens. Illustrated. ƒ 1.50. Cloth ƒ1.95.<br />
6. STEV<strong>EN</strong>SON, The Strange Case of Dr. Jekyll and Mr. Hyde. Ed.<br />
J. H. Schutt. Illustrated. ƒ1.75. Cloth ƒ2.05.<br />
Ein mustergültige schulausgabe.<br />
Neuere Sprachen, Jan. 1926. Dr. F. Karpf.<br />
7. GEORGE ELIOT, Silas Marner. Ed. A. C. E. Vechtman—Veth. Illustrated.<br />
ƒ1.95. Cloth ƒ2.30.<br />
Dieses buch ist eben so ausgezeichnet wie das unter 1. besprochene (no. 6).<br />
Neuere Sprachen, Jan. 1926. Dr. F. Karpf.<br />
8/9. England in the Nineteenth Century. By Prof. Dr. P. Geyl<br />
and Dr. E. Kruisinga. Vol. I. (1815—1860). Vol. II. (1860-1901).<br />
Illustrated. Each ƒ1.95. Cloth ƒ 2.30.<br />
Les notlces et Introductions sont excellentes, substantielles et d'une bonne méthode.<br />
Revue anglo-américaine, Juin 1925. Jean Daurèle.<br />
Dieses ausgezeichnete lehrbuch zu dem die hollSndischen schulen zuTjeglückwünschen sind.<br />
Neuere Sprachen, Nov. 1925. K. E h r k e.<br />
Het werk werd bedoeld voor het onderwijs in het Engelsch, en lijkt als zoodanig uitmuntend;<br />
het algemeen publiek echter kan er zijn gading in vinden.<br />
Letterk. Bijblad N. B. O., 9 April 1927. Dr. F. de Backer.<br />
10. THOMAS HARDT, Selections (Prose and Poetry). With an Introduction<br />
by H. B. Charton, Professor of English Literature in the<br />
University of Manchester. (In preparation.)<br />
11. SHAKESPEARE, The Merchant of Venice. Ed. J. Kooistra.<br />
Illustrated. ƒ1.25. Cloth ƒ1.75.<br />
Der herausgeber hat eine gute literarische elnleitung dazu geschrieben, in flieszendem<br />
englisch, 12 seiten, ohne allen philologischen ballast. Die anmerkungen sind aufs nötigste<br />
beschrankt, sie verraten aber sorgtalt und selbstSndigkeit.<br />
Neuere Sprachen, April 1928. Wilhelm Gerard.<br />
12. SHAKESPEARE, Julius Caesar. Ed. Dr. H. de Groot. Illustrated.<br />
ƒ 1.50. Cloth ƒ 1.95.<br />
Alles in allem ist de Groots Julius Caesar ein vortreffliches buch, das auch in einer<br />
tüchtigen prima freunde gewinnen würde.<br />
Beiblatt tur Anglia, April 1927. E. Deckner.<br />
13. Contemporary English Prose. Ed. with Introductions and<br />
Notes by A. G. van Kranendonk. Vol. 1. Illustrates ƒ1.50. Cloth ƒ2.10.
Dit nummer wordt aan alle leraren in de vier levende talen<br />
toegezonden.<br />
LERAR<strong>EN</strong> IN DE VIER TAL<strong>EN</strong>, VER<strong>EN</strong>IGT U!<br />
er!l!! ad<br />
" t<br />
d 3 9 e n A u 9 U S t U S d e<br />
ontwijfelbare eer<br />
en het, in verband met de lichtelik tropiese atmosfeer/twijfelbaar<br />
genoegen Amsterdam te helpen vertegenwoordigen op d Alg<br />
-ene Vergadering van de A. V. M. O. te Amsterdam. Het w 1<br />
een elangrijlce vergadering, zelfs met een te ri j k e agenda Vee<br />
d heten de rapporten over de opleiding van de leraar, over het<br />
ot t7 T g C n<br />
7 ° V e r<br />
^ ^^istoriese school ons niet,<br />
om „et elkaar te praten over de vele dingen di e kollegas en<br />
vooral de vakgenoten onder hen interesseren maar die nu eenmaal<br />
op de agenda niet plegen te prijken. Zo in verloren ogenblikken<br />
Mens een haastige lunch, in een korte pauze, gedurende een<br />
korte vlucht uit de warme zaal, en eindelik wat rustiger op de<br />
^<br />
V<br />
° n d j e e l k a<br />
- bereid en<br />
verlangend om eens je hart te luchten en het de ander te horen<br />
doen over wat je het naast ligt, het eigen vak<br />
vSoet? ' 7 ademin9<br />
Het heeft me getroffen dat er velen onder de vakgenoten waren<br />
d.e van de gelegenheid om over de noden en lasten aan het eigen vak<br />
In o° cÏ e<br />
V a<br />
; e n rd 9edaChten<br />
heef die < uT °<br />
" WiSSden<br />
'<br />
n 2 e V e r e n i 9 i n 9<br />
'<br />
9£brUik<br />
d i £<br />
^<br />
S t t e n<br />
doel<br />
heeft die gelegenheid te scheppen. Een vereniging, die op de<br />
agenda van haar algemene vergadering juist die onderwerpen<br />
heeft d,e men elders aldus verstolen en in onderonsjes bespreekteen<br />
vereniging met een bestuur dat op de bres staat, waar speciale<br />
belangen van het eigen vak te dienen zijn of in > gedrang komeneen<br />
vereniging^met een tijdschrift waarin kwesties het eigen vak<br />
betreffende behandeld worden.<br />
Ik geloof dat het juist nu, meer dan ooit, voor de taalleraren zaak<br />
.s verenigd te zijn. In de eerste plaats omdat alle tekenen erop<br />
wijzen dat een nieuwe school voor voorbereidend hoger onderwijs<br />
op komst is waarvan de moderne talen en de moedertaal de kernvakken<br />
zijn. Of dit een litterair-historiese Hogere Burgerschool of<br />
een modern-humanisties Gymnasium zal zijn, zal de toekomst leren<br />
en doet m dit verband niet ter zake. In ieder geval zal die nieuwe<br />
school van het hoogste belang zijn voor ons, taalleraren, en is het<br />
dus noodzakelik dat wij bij de voorbereiding niet de rol van de<br />
toeschouwer zullen spelen, integendeel krachtdadig meewerken<br />
Niet het minste heb ik hierbij de noodzakelikheid op het oog dat<br />
1
2<br />
wij wèl weten wat wij willen, en dat wij ons klaar bewust worden,<br />
hoè ons vak moet gedeerd worden, wil het met vol recht een<br />
kernvak van de nieuwe, school zijn.<br />
In de twede plaats omdat, als ik goed zie, een van de eisen die<br />
de tegenwoordige tijd aan het onderwijs stelt, concentratie is. Vooral<br />
aan die nieuwe school, waaraan het taalonderwijs — het moderne<br />
taalonderwijs in twee betekenissen — eenheid en richting moet<br />
geven, zal deze eis in hoge mate gesteld worden. Om die concentratie<br />
te verkrijgen is het onvermijdelik dat de docenten in de vier<br />
talen elkaar leren verstaan, zowel wat het meer zuiver-taalkundige<br />
als het litteraire deel betreft.<br />
Meer dan ooit, ik herhaal het, is het nodig dat wij taalleraren<br />
elkaar vinden, schriftelik als mondeling.<br />
De Vereniging van Leraren in Levende Talen mag er met haar<br />
465 leden zijn; maar het aantal docenten in de talen in Nederland<br />
en Nederlands-Indië is nog heel wat groter. Laat elk lid met dit<br />
nummer van ons tijdschrift gewapend minstens één kollega aan zijn<br />
plicht en belang herinneren!<br />
Maar laat hij tevens bedenken, dat wij aan alleen-maar-betalende<br />
leden niet genoeg hebben en dat wij gaarne zouden zien. dat al de<br />
latente vakwijsheid en -belangstelling, waaraan wij heivast geloven,<br />
vrij komt.<br />
W. VAN D<strong>EN</strong> <strong>EN</strong>T.<br />
Kontributie.<br />
OFFICIËLE MEDEDELING<strong>EN</strong>.<br />
In verband met de verandering van het verenigingsjaar, waartoe<br />
de Algemene Vergadering heeft besloten, — het loopt nu var.<br />
1 Januarie tot 31 December — zullen in de maand Oktober kwitanties<br />
worden aangeboden voor de kontributie over zestien<br />
maanden (van 1 September tot 1 Januarie 1932), dus tot een<br />
bedrag van ƒ 2,65. De leden kunnen zichzelven kosten en ons<br />
moeite besparen door hun kontributie per giro te voldoen (postgiro<br />
139348 aan de penningmeester van de V. v. L. i. L. T., zonder<br />
vermelding van zijn naam). Men girere dus vóór 15 Oktober;<br />
daarna disponeert de penningmeester per kwitantie.<br />
Eenige leden gireerden reeds ƒ 2.—. De penningmeester verzoekt<br />
hun beleefd, hem de resterende 65 ets. langs dezelfde weg toe te<br />
zenden.
Nieuwe leden,<br />
Sinds 1 Junie zijn toegetreden:<br />
3<br />
Dr. N. H. M. Zwager (Eng.), Dir. R. H. B. S. te Roermond.<br />
L. P. M. Steens (Hgd.), Poirterslaan 34, Eindhoven.<br />
Mej. Dr. J. Greidanus (Ndl.), Lombokstraat 41, Bandoeng.<br />
Dr. W. A. P. Smit (Ndl.), Tjikiniweg 25, Bandoeng.<br />
Mej. Dra. N. Groenewegen (Hgd.), Hotel Lux Vincet, Bandoeng.<br />
Mej. Dra. H. M. F. Boomer (Eng.), Lombokstraat 37, Bandoeng.<br />
Drs. H. W. van der Gugten (Fr.), Limburgiastraat 25, Bandoeng.<br />
P. Montijn (Fr.), Kajactangan 50, Malang.<br />
W. Ruys (Hgd.), Van den Boschstraat 4, Malang.<br />
ƒ. K. de Jager (Ndl.), Bilderdijkstraat 11c, Bandoeng. +)<br />
D. Wachmann (Hgd.), Leidschegracht 115, Amsterdam.<br />
De Vereniging telt tans 468 leden.<br />
W. VAN D<strong>EN</strong> <strong>EN</strong>T,<br />
Sekr.<br />
AAN HER<strong>EN</strong> UITGEVERS <strong>EN</strong> AUTEURS.<br />
Boeken ter beoordeling in de „Berichten en Mededelingen" gelieve<br />
men te zenden aan de Voorzitters der Sekties:<br />
Nederlands: R. Kuitert, Valeriusstraat 34, Amsterdam,<br />
Frans: Dr. E. C. van Bellen, Buys Ballotstraat 51, Utrecht.<br />
Hoogduits: Dr. H. Sparnaay, Van Oldebarneveltlaan 31, Amersfoort.<br />
Engels: Dr. E. Kruisinga, Koninginnegracht 75, Den Haag.<br />
HET INTERNATIONAAL KONGRES VAN LERAR<strong>EN</strong> IN<br />
LEV<strong>EN</strong>DE TAL<strong>EN</strong>.<br />
Wij ontvingen uit Parijs de bewijzen dat in de lichtstad hard<br />
gewerkt wordt aan de voorbereiding van het kongres, dat in de<br />
J<br />
) Een lid schreef dat zij bedankte als lid, omdat zij naar Indië vertrok!<br />
Dat is toch werkelik geen reden, evenmin als wanneer een lid naar een andere<br />
plaats in ons land verhuist. Onze vereniging bloeit in Oost-Indië niet minder<br />
krachtig dan hier. Ons ijverig lid in Bandoeng, Dr. A. Noë, gaf in enkele maanden<br />
14 nieuwe leden op. Alle hulde!
4<br />
Paasvakantie van het volgend jaar daar zal gehouden worden.<br />
Hieronder wordt de agenda afgedrukt, die een beeld geeft van de<br />
belangrijkheid van de onderwerpen waarvoor de aandacht der kongressisten<br />
wordt gevraagd.<br />
ORDREDU JOUR<br />
DU<br />
CONGRES INTERNATIONAL DER PROFESSEURS DE<br />
LANGUES VIVANTES.<br />
Le Congres se tiendra a Paris,<br />
du Mardi 31 Mars au Samedi 4 Avril 1931.<br />
I.<br />
Pédagogie Générale.<br />
A Röle et Place des Langues Vivantes, dans un Enseignement<br />
Humaniste Moderne.<br />
a) Valeur utilitaire, ses limites.<br />
b) Valeur de culture.<br />
B Méthodes.<br />
a) Lecture expliquée.<br />
b) Programme de lectures littéraires.<br />
c) Le Théatre et son röle dans 1'enseignement des Langues Vivantes.<br />
d) La Psychologie dans 1'enseignement des Langues Vivantes.<br />
e) La Phonétique.<br />
ƒ) La Linguistique.<br />
C Les Principes de la Méthode Prussienne de 1925. — Ses<br />
résultats.<br />
D Les Auxiliaires de 1'enseignement des Langues Vivantes.<br />
a) Bibliothèques circulantes, — Echanges de Publications, —<br />
fonds de clichés.<br />
b) Disques et machines parlantes,<br />
c) T. S. F.
5<br />
II.<br />
Les Echanges Internationaux.<br />
Les Langues Vivantes au service des Relations Internationales,<br />
Facilités de Voyage et de Séjour.<br />
a) 1. Bourses aux élèves et aux Professeurs.<br />
2. Facilités diverses: (visas, entrées dans les Musées, dans<br />
les Bibliothèques. — Pensions, réductions de tarifs, etc).<br />
b) Echanges officiels d'élèves, d'assistants, et de professeurs.<br />
c) Correspondance scolaire internationale.<br />
III.<br />
Constitution d'une Fédération Internationale de Professeurs de<br />
Langues Vivantes.<br />
Wij hebben op deze agenda het punt dat door Nederland is voorgesteld,<br />
niet kunnen vinden. Het is mogelik dat het ondergebracht<br />
is bij een der andere punten; waarschijnliker is echter dat het door<br />
een misverstand niet vermeld is. Wij hopen nog vóór het afdrukken<br />
van dit nummer antwoord te hebben op ons verzoek om inlichtingen<br />
aan het Kongresbestuur. Het onderwerp dat Nederland had<br />
verzocht in behandeling te nemen, betreft de opleiding tot het<br />
leraarsambt. In het volgend nummer van dit tijdschrift hopen wij<br />
de toelichting van het agendapunt te kunnen publiceren, opdat het<br />
aan het oordeel van de Algemene Vergadering in Januarie '31 kan<br />
onderworpen worden.<br />
Wij herhalen met aandrang onze raad: houd uw Paasvakantie vrij<br />
voor dit belangrijke en ongetwijfeld ook aangename kcngres!<br />
Dr. J. B. SCHEPERS.<br />
W. VAN D<strong>EN</strong> <strong>EN</strong>T.<br />
Officieel heeft een der veteranen van ons vak, Dr. J. B. Schepers,<br />
het leraarsambt neergelegd. De pers heeft reeds bericht op<br />
welk een hartelike wijze het Haarlems Gymnasium afscheid genomen<br />
heeft van de man, die zo tal van jaren op het Prinsenhof gearbeid<br />
heeft. Ook onze Vereniging heeft zich bij dit afscheid niet<br />
onbetuigd gelaten, want Dr. Schepers is steeds een van de warmste<br />
vrienden der Vereniging geweest. Tot voor korte tijd nog was<br />
2
6<br />
hij als haar zeer ijverig Secretaris werkzaam, en 't is ongetwijfeld<br />
mede aan zijn werken te danken geweest, dat het ledental in de<br />
laatste jaren zoo belangrijk vermeerderd is.<br />
Maar niet alleen om zijn werk als secretaris waardeerden wij<br />
Dr. Schepers. Het was vooral ook de idealistiese wijze, waarop hij<br />
zijn vak en zijn werk beschouwde, die ons — ook al hadden wij<br />
wellicht in menig opzicht andere opvattingen — steeds weer met<br />
warme sympathie voor zijn persoonlijkheid vervulde. Wanneer wij<br />
bedenken, hoe tal van kollega's vaak generlei belangstelling aan<br />
den dag legden voor een Vereniging als de onze, dan trof 't ongetwijfeld<br />
alle jongere leraren, dat een zestiger als Dr. Schepers<br />
steeds en steeds weer zijn tijd en zijn krachten gaf aan de algemene<br />
belangen der leraren in de moderne talen. En thans, nu geen<br />
schooltaak hem meer wacht, zullen wij vermoedelik ook nog vaak<br />
bewijzen van zijn warme liefde voor de studie der Nederlandse en<br />
der Friese taal van hem mogen ontvangen. De leden onzer Vereniging,<br />
die hem zovele jaren op onze vergaderingen zagen, hopen<br />
echter ook hem zelf, de oude vriend met het jeugdige hart, nog<br />
vaak in hun midden te zien. R.<br />
' . ' 1830—1930.<br />
GED<strong>EN</strong>KBOEK VAN HET G<strong>EN</strong>OOTSCHAP VAN<br />
LERAR<strong>EN</strong> AAN NED. GYMNASIëN.<br />
Een statig boek, keurig uitgevoerd, het mooie feest waardig.<br />
Belangwekkend om het histories inzicht dat het geeft in de ontwikkeling<br />
van het gymnasiaal onderwijs. Wat ons daarbij het meest<br />
treft, is de lenigheid waarbij het zich aangepast heeft bij de<br />
nieuwe tijdgeest. Met volkomen-recht schrijft onze Voorzitter Ras<br />
aan het slot van zijn artiekel over de positie van de moderne talen<br />
op het Gymnasium: „Het getuigt van de buitengewone levenskracht<br />
van een oud schooltype, indien het in den loop der tijden niet verstart,<br />
maar zich zelf herziet en het daarbij — gelijk hier geschiedde<br />
— uit de vereeniging van het oude en het nieuwe een gelukkig geheel<br />
wist te maken."<br />
De toon, waarin de bijdragen van de verschillende medewerkers<br />
gesteld zijn, is geestdriftig en getuigt van hun liefde voor het gymnasiaal<br />
onderwijs. Hier spreekt de geest, die de vernieuwing van<br />
het Gymnasium heeft geschapen en als zij, die tot dit Gedenkboek
7<br />
hebben bijgedragen, het te zeggen hebben, zal die vernieuwing<br />
voortgaan, tot voordeel van het klassiek onderwijs.<br />
Uit den aard der zaak interesseert ons van de inhoud het meest<br />
datgene, wat de levende talen raakt en daartoe willen wij onze bespreking<br />
beperken. Het betreft twee bijdragen: die van Prof. Overdiep<br />
over „Het Nederlands" en die van Dr. G. Ras over „De moderne<br />
talen op het Gymnasium".<br />
Prof. Overdiep wijst erop dat het Nederlands derde op de lijst<br />
der leervakken is, maar hij betwijfelt of het werkelik als zodanig<br />
door leken en leerlingen geschat wordt. Bij dezen heerst immers<br />
veelal de mening, dat het Nederlands een „gemakkelik" vak is, waartegenover<br />
de docenten in dit vak de hunne plaatsen, dat er geen<br />
moeiliker is: de moeilikheid, zegt de schr., ligt juist in de legendariese<br />
„makkelikheid". Het eindexamenprogramma van het Gymnasium<br />
werkt deze in de hand. Het opstel is naar het oordeel van de<br />
schr. een onvoldoende maatstaf en weerspiegelt maar voor een gering<br />
deel het onderwijs-programma. Het voornaamste deel van het<br />
onderwijs: het lezen, genomen dan in de beste zin van het woord,<br />
dus doordringen in de diepere beteekenis van het gelezene, tegelijk<br />
de beste stijloefening. . . daarvan komt in het opstel wel veel, maar<br />
lang niet alles tot zijn recht. Prof. O. acht een mondeling eindexamen<br />
in het Nederlands, waarbij een stuk proza en een stuk<br />
poëzie wordt behandeld, in verband met de tijd en de auteur, zeer<br />
gewenst. Voor het schriftelik en het mondeling examen moet dan<br />
een afzonderlik cijfer gegeven worden, zodat het Nederlands dan<br />
met twee cijfers op de eindexamenlijst vertegenwoordigd is.<br />
Wanneer Prof. Muller, die een zo vernietigende kritiek op het<br />
resultaat van het onderwijs in het Nederlands op het Gymnasium<br />
heeft uitgebracht, als gecommitteerde dit mondeling examen zou<br />
bijwonen, zegt de schr., dan zou zijn oordeel zeer waarschijnlik<br />
heel anders luiden. Hij verwijt zijn kollega dus tussen de regels,<br />
dat diens kritiek eenzijdig was.<br />
Prof. Overdiep bespreekt verder het onderwijs in de moedertaal<br />
en beveelt, vooral in de hogere klassen, als oefening in het<br />
Nederlands aan het vertalen uit een vreemde taal. Daarnaast bepleit<br />
hij de wenschelikheid van meer samenwerking van de kollega's<br />
in de andere vakken met de Nederlandse leraar. Feitelik<br />
werken zij allen mee aan het onderwijs in het Nederlands moesten<br />
dit tenminste doen. Deze waarheid is echter nog lang niet ver<br />
genoeg doorgedrongen. Ook breekt hij opnieuw een lans voor concentratie<br />
op het gebied van literatuuronderwijs. Wanneer bijv. de
8<br />
Neerlandicus de Romantiek behandelt, moet hij kunnen steunen op<br />
het onderwijs van zijn kollega's in de moderne talen.<br />
Het artikel van de heer Ras is in hoofdzaak een bestrijding van<br />
de veel gehoorde bewering, ja voor velen een onomstotelike waarheid,<br />
dat de moderne talen op het Gymnasium de rol van Assepoester<br />
spelen. Schr. licht de doopceel van deze „legende": hij<br />
vindt haar oorsprong in de tijd van het Gymnasium van voor 40<br />
jaar, waar het urental en de oude traditie van het klassiek onderwijs<br />
de ontwikkeling van de moderne talen op die school onmogelik<br />
maakten. Dit geldt echter volgens schr. niet meer voor het tegenwoordige<br />
Gymnasium, waar — altijd volgens schr. — een nieuwe<br />
geest heerst, een geest van saamhorigheid, waardoor „een geheel<br />
van geestelike wetenschappen de kern van het onderwijs vormt."<br />
Die belangstelling voor literaire vakken en historie doet een geestelike<br />
eenheid ontstaan. Die sfeer van het gymnasium, die geestelike<br />
sfeer, die van literaire en historiese belangstelling doortrokken<br />
sfeer, maakt de bodem voor het onderwijs in de moderne talen<br />
vruchtbaar en vergoedt naar het oordeel van onze voorzitter ruimschoots<br />
het verschil in urental tussen het Gymnasium en de oude<br />
H. B. S. Er ligt ongetwijfeld waarheid in zijn stelling: dat het urental<br />
niet beslissend is, maar dat een belangrijke vraag daarnaast is:<br />
„vindt het onderwijs een goede klankbodem"?<br />
Wat de schr. ook een voordeel acht, is dat het Latijn in de eerste<br />
klasse zo'n gezonde opruiming houdt onder de taalkundig minder<br />
begaafden. Hier spreekt natuurlik vooral de Duitse leraaar, want<br />
in het Duits valt tussen Gymnasium en H. B. S. dit verschil op te<br />
merken, dat hier het onderwijs in de taal pas in de twede klasse,<br />
daar in het eerste jaar gegeven wordt. Voor het Frans noch voor<br />
het Engels geldt dit in dezelfde mate.<br />
Heeft dus het Duits op het Gymnasium slechts 11 uren tegenover<br />
op de H. B. S. 14, dan wil dit nog niet zeggen dat dit vak<br />
op de eerste minder tot zijn recht komt: de Duitse leraar vindt in<br />
de twede klasse een „opgeruimde" klasse (1), daarenboven leerlingen<br />
die door het onderwijs in het Latijn allerlei grammatikale<br />
begrippen hebben geleerd (2), waarbij dan nog komt de sfeer, die<br />
gunstig is voor onderwijs in taal- en letterkunde (3). — Wij veroorloven<br />
ons de opmerking dat het betoog van de schr. wel gemakkeliker<br />
gemaakt wordt doordat hij het Duits als voorbeeld neemt.<br />
Voor het Engels bijv. is het twede voordeel van veel minder belang,<br />
misschien zelfs eerder negatief. En voor het Nederlands?
9<br />
Het behoort wel niet tot het onderwerp van Dr. Ras, maar hij<br />
zal ons toestaan, de vraag te stellen. Ik kan mij voorstellen dat er<br />
kollega's in het Nederlands zullen zijn die geen van de drie bovengenoemde<br />
voordelen zonder aarzelen als zodanig zouden willen erkennen.<br />
Staat het wel vast, dat degenen die door het Latijn „weggeselecteerd"<br />
worden, ook perse ongeschikt zijn voor het onderwijs<br />
in de moedertaal (en in de vreemde levende talen)? Zijn de<br />
grammatikale begrippen die het onderwijs in het Latijn in de eerste<br />
klasse bijgebracht heeft, biezonder bevorderlik voor het onderwijs<br />
in het Nederlands? Zelfs over de „sfeer" zal wellicht niet ieder<br />
even entoesiast denken als de schrijver. Bestaat er geen kans op<br />
over-verzadiging? Neem bijv. de alpha's in de twee hoogste klassen,<br />
die resp. 24 van de 31 en 20 van de 29 uren taal- en (of) literatuuronderwijs<br />
krijgen — zou het niet kunnen dat hier „des Guten<br />
zu viel" is? Ik heb mij, toen ik aan het Gymnasium doceerde, niet<br />
kunnen onttrekken aan de indruk dat dit gevaar niet denkbeeldig<br />
is. Natuurlik hangt dit voor een belangrijk deel af van de school,<br />
de docenten en de leerlingen.<br />
Wanneer werkelik de sfeer gunstig is en het nodige gevoel van<br />
saamhorigheid tussen de docenten aanwezig, dan geloof ik met de<br />
schr., dat een bekwaam en geestdriftig leraar in een der moderne<br />
talen met zijn bescheiden aantal uren een behoorlik resultaat kan<br />
bereiken.<br />
W. VAN D<strong>EN</strong> <strong>EN</strong>T.<br />
DE MOEDERTAAL <strong>EN</strong> HET GYMNASIUM.<br />
In „Leidsche Bijdragen voor Opvoedkunde en<br />
Zielkunde", door Dr. J. W. Muller (Wolters 1929).<br />
Mijn hart ging open toen 'k in een van onze te vele onderwijsbladen<br />
een korte aankondiging van de verhandeling met bovengeplaatstc<br />
titel las. En niet van de eerste de beste studeerkamerpedagoog,<br />
maar van een oud-collega die 't had gebracht tot hoogleraar:<br />
tot opleider van a.s. collega's, en tot leider der leraren-<br />
Nederlands hier te lande, nietwaar? — die daarbij nog had kunnen<br />
profiteren van de ervaring die 't curatorschap en 't ambt van gecommitteerde<br />
geven. Als een man van een dergelijke veelzijdige deskundigheid<br />
zijn opvattingen ten beste geeft over „de moedertaal en<br />
het gymnasium", dan zal dit zelfs de eigenwijste opposant-uit-oppositie<br />
tot luisteren dwingen.
10<br />
Geluisterd heb ook ik. Maar niet zonder teleurgesteld te worden.<br />
Teleurgesteld, omdat de titel teveel verwachten deed. Prof.<br />
Muller heeft alleen geschreven over I. De Moedertaal bij het<br />
Eindexamen; II. De Moedertaal in het Gymnasiale Onderwijs; III.<br />
De Academische Vorming der Leeraren in de Moedertaal. De 80<br />
bladzijden die me een beknopte uiteenzetting hadden doen verwachten<br />
van het doel van m'n „vak", van z'n plaats in het M. 0.-(V.<br />
H. O.)-geheel, van de 8? verschillende onderdelen en van hun<br />
onderlinge afhankelikheid, van de hiërarchie in het Nederlandsonderwijs,<br />
enz. — ze gaven me brokstukken, losse brokstukken,<br />
van toch-eigenlijk maar secundaire betekenis voor mijn onderwijs.<br />
En — tweede desillusie — op de mineurtoon na, had de verhandeling<br />
niets nieuws voor de vakmens, terwijl ie toch voor<br />
mannen-van-het-vak bedoeld werd. Wie Kalff's brochure van 1893<br />
heeft gelezen, kent nagenoeg Muller's opstel, 't Is juist aan een<br />
hernièuwde uitgaaf van Kalff's boekje dat het M. O. zo grote behoefte<br />
heeft.<br />
Noch De Vooys' brochure (1910), noch die van Van Ginneken<br />
(1917) geven ons een compleet en enigszins uitgewerkt plan van<br />
een didactiek en metodiek van ons stiefmoedertaai-onderwijs. Nog<br />
minder doen dat de paar honderd artikels in: Taal, Letteren, Nieuwe<br />
Taalgids, Onderwijs en Opvoeding, Opvoeding en Onderwijs,<br />
Paedagogische Studiën,. . . Weekblad voor Gymn. en Midd. Onderwijs,<br />
en andere Tss., verschenen, .— al heb 'k sterk de indruk<br />
dat Van den Bosch ons een goeie (taalprincipiële zowel als taalonderwijskundige)<br />
Schets van het Geheel had kunnen geven.<br />
Nee, Muller's opstel is één, grote, tegenvaller. Als ook hij geen<br />
totaalidee van het „vak" heeft kunnen formeren, soit! maar dat hij<br />
dan tenminste in de tóón van behandelen iets eigens en nieuws<br />
had: dat hij ons geboeid had door een accent van uiterste verbittering,<br />
door vlijmscherpe ironie of diepe deernis, welke gevoelens<br />
alle zo spontaan opkomen als we even denken aan M. S. (Gymn.)<br />
en Nederlands. . .<br />
Natuurlik heeft prof. Muller ingezien dat „De Academische Vorming<br />
der Leeraren in de Moedertaal" voorwaarde is voor goed<br />
onderwijs-in-Nederlands. Niet echter dat 't de conditio sine qua<br />
non is: anders zou hij dit hoofdstuk als éérste, niet als laatste van<br />
z'n opstel geschreven hebben. Hiermee in overeenstemming is, dat<br />
hij de praktijk-opleiding niet veel meer dan als een aanhangsel van
II<br />
de wetenschappelike uitrusting beschouwt 1<br />
). En niét — zoals velen<br />
terecht doen — uit puur opportuun motief. In vorming en voorbereiding<br />
tot zelfstandige beoefening der wetenschappen" ligt het<br />
zwaartepunt, en daarna gaat pas de „vorming en voorbereiding<br />
tot het bekleeden van maatschappelijke betrekkingen" wegen. Het<br />
traditioneel — en daarom vergeeflik — overschatten van de leraar<br />
als Wetenschapsman. Alsof de leraren er toch eigenlik zijn om<br />
ze tot proffen te creëren! De opleiding kan nooit te goed zijn, maar<br />
als /eraars-opleiding mag ie niet gericht zijn op geleerden-kweek.<br />
Hoe het wetenschappelike en 't onderwijskundige als gelijkwaardige<br />
elementen kunnen harmoniëren, doet ons Opstelten in z'n Opbouwartikel<br />
(1919) als men van de wetenschap èn de leraarspraktijk<br />
helder zien. Ik ga er hier niet op in, maar moet toch constateren<br />
(signaleren) dat in een betoog over de opleiding-tot-leraar het art.<br />
van Opstellen niet terzij te stellen is. Vooral niet, als in het artikel<br />
de historie sterk spreekt. Dan is 't te gek om Kalff en Gallas te<br />
citeren, en Opstelten te ignoreren.<br />
Wat de schrijver inzake de opleiding verlangt, is nagenoeg gelijk<br />
aan wat we ook elders lezen: de professoren zouden in hun colleges<br />
rekening moeten houden met wat het leraarsambt vereist, —<br />
academies onderwijs in pedagogiek, en vooral, in metodiek en didaktiek<br />
van het leervak, — en, een zekere „stage".<br />
In het tweede hoofdstuk beschouwt prof. Muller „De Moedertaal<br />
in het Gymnasiale Onderwijs". Dit delicate en intricate onderwerp<br />
krijgt hier niet diè behandeling waarbij het Nederlands als „vak"in-alle-schoolvakken<br />
wordt gezien, om dan na te gaan de velerlei<br />
relaties die 't met het ene vak in dit opzicht en in déze mate, en<br />
met weer 'n ander vak in dat opzicht en in diè mate heeft. Wél<br />
spreekt hij terloops van de betrekkingen tussen de eigen en de<br />
vreemde (moderne en klassieke) talen — vandaar „zinsontleding<br />
in de moedertaal" 2<br />
) .— maar het leeuwendeel krijgt de verhouding<br />
van het aantal lesuren tussen de eigen taal en de andere talen. Zoals<br />
die bestaat hier te lande èn aan de M. S.en in het buitenland.<br />
1<br />
) Vreemd! prof. M. kent toch ongetwijfeld uit z'n (school-)vakstudie stellingen<br />
als: „Alle Unterrichts- und Erziehungsformen können nur dann Erfolg haben,<br />
wenn die berufenen Lehrer und Erzieher sie tragen und durchführen, daher laufen<br />
sie zuletzt immer irgendwie auf eine Reform der Lehrer „Bildung" hinaus." (A.<br />
Kruckenberg: Die Schulklasse blz. 142.)<br />
2<br />
) Blz. 51. En hij bedoelt diè zinsontleding die vanouds als „denkoefening"<br />
gecultiveerd wordt!
12<br />
Muller geeft hier een revisie van Kalff's gegevens. Heel intressant<br />
dit materiaal: het toont aan dat nérgens de ,,moedertaal" zó stiefmoederlik<br />
op de programma's bedeeld is als in Nederland.<br />
't Voornaamste deel van dit hoofdstuk (blz. 32—67) zou moeten<br />
zijn: een montage van het „Nederlands" onderwijsgeheeltje uit dc<br />
diverse onderdelen. Maar op dit punt worden we erg teleurgesteld:<br />
één bladzij over „Spreken", één over „Lezen", zes over „Spellen",<br />
anderhalf over. . . „Stijloefeningen", twee over „Het Opstel", vier<br />
over „Grammatica", — „Letterkunde" wordt slechts hier-en-daar<br />
even aangeroerd. De vakman-lezer van de „Leidsche Bijdragen"<br />
blijft even „wijs" als ie vóór de kennismaking met deze beschouwinkjes"<br />
was. — Wat ons opviel, is dit geweest, dat Muller (als<br />
Kalff *) trouwens!) in het onderwijs in Nederlands het accent legt<br />
op ,,de leerlingen te oefenen in het mondeling en schriftelijk gebruiken<br />
der moedertaal": het pcaktiese dus betoont. Zo heel graag<br />
hadden we iets meer hierover gehoord. Over spreekoefeningen,<br />
voordragen,. . . toneelspelen misschien!<br />
't Is me onmogelijk om alle détails van dit hoofdstuk nader te beschouwen,<br />
'k Zou anders graag ingaan op kwesties als:<br />
blz. 34 „of 't inderdaad nuttig is alle sporen van niet-Hollandsch<br />
dialekt met wortel en tak uit te roeien." (Uit het spreken van de<br />
leerlingen nX);<br />
blz. 36 „te wijzen op de, naar ik meen, hier en daar veldwinnende<br />
neiging om, in verband met de „vereenvoudiging" der schrijftaal<br />
op 't stuk van grammatisch geslacht, de n's van bijv. nw., lidw. en<br />
vnw„ wellicht hier en daar ook reeds van infinitieven van ww. en<br />
andere woorden op sn, die de „vereenvoudigers" (voorshands) nog<br />
in het schrift wenschen te behouden, bij het lezen niet te laten<br />
hooren, ze te verwaarloozen, te „verdonkeremanen" en zoodoende<br />
alles, door dik en dun, te verhollandschen". 2<br />
)<br />
Een zin, om er een hele aflevering van een modern taaitijdschrift<br />
over vol te schrijven!<br />
Nog een derde citaat uit hetzelfde hoofdstuk:<br />
blz. 43 „dit alles en meer (of minder)" — de schrijver bespreekt<br />
de waarde van „Stijloefeningen": van lexicologiese oefeningen, behandeling<br />
van verschillende beteekenissen van één woord, syno-<br />
L<br />
) Diens brochuur blz. 23.<br />
-) Dit te lezen, en dan te denken aan 's schrijvers klacht over de examenopstellen<br />
van jonges: „geen streven naar eenig „meesterschap over de taal", naar<br />
voornaamheid, „distinctie" van uitdrukking..." blz. 8). Ik zal voorzichtiger<br />
zijn; liever jubelen dan klagen (S.)
13<br />
nfemen, paroniemen en homoniemen, bastaardwoorden", barbarismen,<br />
zegswijzen, spreekwoorden, figuurlike taal (S.) — „werd een<br />
veertig jaar geleden, naar de toen welbekende boekjes van Steilwagen,<br />
Duyser e.a. met vrucht behandeld."<br />
Ik meen niet te mogen aarzelen met als mijn overtuiging uit te<br />
spreken: dat de hooggeleerde schrijver noch taalpedagogies, noch<br />
taalwetenschappelik (zie vorig citaat) „bij" is! En dankbaar zal<br />
'k hèm zijn die me van betweterige arrogantie in dezen beschuldigt,<br />
en dit aantoont.<br />
Rest het derde gedeelte van de verhandeling, door Muller heel<br />
ongelukkig tot Hoofdstuk I gemaakt. Want, nietwaar, een vakverhandeling<br />
begin je niet met: het vak bij het eindexamen. Vooral<br />
niet over „Nederlands", een „vak" dat zich zo slecht examineren<br />
laat, — en zeker niet over het Gymnasiale eindexamen, waarop<br />
alleen zeven kwartier ge-opsteld wordt.<br />
Wat prof. Muller over „Het Nederlandsch Opstel" schrijft, is<br />
een vijftien-bladzijden-lange klacht. Wel neemt ie verzachtende omstandigheden<br />
in aanmerking maar de prestaties blijven vèr beneden<br />
wat verwacht moe(s)t worden. En dan volgt een reeks treurige<br />
gegevens, die de indruk wekken dat de gemiddelde examinandus<br />
totaal-niet, en over niets, schrijven kan. Hoe 'm het stellen onderwezen<br />
moet worden, daarover laat Muller zich weinig uit. Jawel, schetsen<br />
en schema's maken, zodat het opstel iets van een com-positie<br />
heeft. Alsof dat de leerlingen niet op 't hart wordt gedrukt!<br />
Dat de opstellen zó slecht zijn als schrijver ons dat schildert<br />
kan 'k niet aannemen. Zeker is de lektuur allerminst verheffend,<br />
maar men bedenke:<br />
lo. Wat 'n onmogelike eis 't is een opstel te maken over een<br />
onderwerp dat je voorgeschreven wordt. Dat moet wel bijna „klets"<br />
worden! 1<br />
)<br />
2o. Dat 't onder aller-ongunstigste omstandigheden gemaakt<br />
moet worden: examen en vrij kunnen denken-en-voelen zijn tegenstellingen.<br />
3o. Dat de candidaten tengevolge van de examenpomperij te verblokt<br />
zijn om iets levends te produceeren. 2<br />
)<br />
1<br />
) Laat men van hogerhand eens 'n proef nemen met een onverwacht en voorgeschreven<br />
opstel door de leraren te doen maken!<br />
2<br />
) Hier is van toepassing: Wie kan rijpe bezen lezen<br />
van 'nen tak die drooge staat!<br />
(Gezelle in „Tijdkrans")<br />
3
14<br />
4o. Dat titels zoals ook prof. Muller ze wenst, doorgaans bóven<br />
het „creatief" vermogen van de examinandi zijn.*)<br />
5o. Dat de auteurs grote-kwajongens zijn: in hun denken en<br />
voelen, in hun stijl een voor volwassen en geleerde outsiders geen<br />
bepaald-aangename mensensoort.<br />
60. Wat 't aantal lesuren te gering is om als leraar het stellen<br />
met de leerlingen ernstig te beoefenen: de helft van het aantal die<br />
de eigen taal in Noorwegen heeft, een derde van het Frans in<br />
Frankrijk.<br />
7o. Dat het Nederlands een examenwaarde heeft van 1/20 (één<br />
twintigste) van het geheel; dat 't telt voor 1/3 (één derde)...<br />
Grièks. i<br />
80. Dat de andere leraren (w.o. ik op de eerste plaats aan de<br />
klassieke en moderne collega's denk) zich géén mec/eleraren in het<br />
Nederlands voelen. (De goeie uitzondering zal ook hier wel bevestigen).<br />
9o. Wat zelfs verreweg de meeste leraren-Nederlands als dilettant<br />
t.o.v. het stelonderwijs staan. Over te weinig mogeUkheden en<br />
middelen beschikken om de schrijfdrang van hun leerlingen te wekken<br />
en te leiden. Vandaar een verschoolst stellen, te vergelijken<br />
met: gedwóngen worden te lachen.<br />
Nu weet 'k wel dat ook prof. Muller verscheidene van deze belemmeringen<br />
ziet, maar waarom dan niet geconcludeerd tot: dus is<br />
alle Nederlands dat op het examen voor „opstel" moet doorgaan,<br />
minstens voldoende te rekenen. — Kwam M. maar tot deze conclusie,<br />
dan zou ik graag een tegenbetoogje doen horen. M. komt<br />
echter tot niets, en daarom is de ellenlange klacht zo onvruchtbaar.<br />
Hetzelfde geldt van wat M. schrijft n. a. v. „Het Nederlandsch<br />
der vertalingen uit de moderne vreemde talen." 't Is 't ons allen<br />
bekende, gezien door de pessimisties beslagen bril van de oudprofessor.<br />
Op èlk verzoek om nadere toelichting bij de door mij geconstateerde<br />
tekorten zal ik gaarne ingaan. 2<br />
) Mijn slotindruk is:<br />
1<br />
) Veel scherper en vrijer dan ik — als bescheiden en onderdanig leraar ^dat<br />
kan en mag doen, oordeelt Frans Coenen. Men zie De Groene van 5 Julie over<br />
„De opgaven Nederlandsch voor het Eindexamen 1930".<br />
2<br />
) De belangstellende verzuime niet kennis te nemen van het art. van Dr.<br />
Zijderveld in Paedagogische Studiën van Junie, waarin M.'s Opstel geprezen wordt<br />
„daar 't, vergeleken met dat van de heren Kuitert en Schneiders, het belangrijkste<br />
en uitvoerigste is", 't Laatste mag waar zijn: ik taxeer Zijderveld's art. van<br />
5 blzz., hóger dan Muller's van 80 (S.)
15<br />
Prof. Muller kent de „literatuur" van het Nederlands als schoolvak<br />
niét, — kent ook de werkelikheid van het V. H. O. niet (of,<br />
niet meer), — is ten opzichte van wetenschappelike en onderwijskundige<br />
taalaangelegenheden niet als betrouwbaar deskundige te<br />
respecteren.<br />
Zijn verhandeling kan slechts negatief goed doen (in tweeërlei<br />
zin).<br />
Haarlem. A. J. SCHNEIDERS.<br />
HET OPSTEL IN DUITSLAND.<br />
In het Zeitschrift für Deutschkunde, Jg. 1929, Heft 1 en 2 geeft<br />
Wilhelm Schoof, Die Meinungen über den neuen deutschen Aufsatz,<br />
een samenvatting van en een bloemlezing uit de rapporten over een<br />
onderzoek in Pruisen naar de soorten van opstellen, de wijze waarop<br />
ze gemaakt worden, het vóór en tegen omtrent verschillende opgaven,<br />
't Opstel heeft in het systeem van de middelbare scholen in<br />
Duitsland blijkbaar meer betekenis dan hier: 't is er niet alleen een<br />
taaloefening, maar ook een opvoedingsmiddel. Wat dit laatste betreft<br />
waren vele van de vroegere (en ook nog van de tegenwoordige)<br />
opgaven bedoeld tot bevordering der ethiese ontwikkeling, maar<br />
lagen ver buiten het bereik en de geestelike sfeer der jonge mensen.<br />
Te oordelen naar de onderwerpen, werd het hard tijd dat er verandering<br />
kwam. Welke Nederlandse leraar heeft het ooit in zijn<br />
hoofd gekregen om van zijn leerlingen een opstel te eisen over:<br />
„Ogenblikken, waarin ik mij over mezelf schaamde", „Ogenblikken,<br />
waarin ik blij was over me zelf", „Zelfmoord"; „Hoe gedraag ik<br />
mij op een uitstapje?"; „Mijn voorbeeld"; „Hoe word ik een nuttig<br />
lid der maatschappij?"; „Waarom is bescheidenheid een sieraad van<br />
de jeugd?" — Men ziet: dit is de Van Alphen-wereld, de kweekplaats<br />
van onwaarachtigheid, van 't beoefenen der phrase. En wat<br />
moeten dat voor een eigenwijze, vroegrijpe wezens zijn, die weten<br />
te vertellen, „Wie Krimhild der Liebe höchste Lust erlebte"; of die<br />
in de ik-vorm weergeven, „Hoe Odysseus aan Penelope zijn avontuur<br />
met Nausikaa vertelt"?! — Ik zou wel eens de lyriese paraphrase<br />
willen lezen van de 16 of 17e jarige over: „Nach Frauenhanden,<br />
Freuenherzen schreit in grossen Noten diese schwere Zeit.<br />
Wohl muss der Mann die grossen Zeiten bauen, doch steht und<br />
fallt ein Volk mit seinen Frauen" . . .<br />
Hierin nu is een sterke verandering gekomen: uit heel Pruisen
16<br />
verneemt men de verklaring, dat het opstel voort moet vloeien uit<br />
de leerstof, uit het onderwijs, dat geheel berekend is voor het geestelike<br />
peil van de leeftijd, 't Vrije opstel, zoals dat mode was een<br />
20-tal jaren geleden, toen men nog zoet-romanties aannam, dat<br />
het kind tot „natuurlike" taaluiting kwam gelijk de dichter, wordt<br />
ook algemeen veroordeeld, eensdeels omdat het leidt tot zeer eenzijdige<br />
uiting en geestelike armoede, anderdeels omdat het aanleiding<br />
kan geven tot bedrog; ook omdat de school een voorbereiding<br />
is voor de maatschappij, waar niet gevraagd wordt wat men graag<br />
wil schrijven, maar een taak gesteld wordt.<br />
In hoofdzaak doet men in Duitsland, wat elke verstandige taalleraar<br />
doet: in de lagere klassen oefent men zich in het meer of<br />
minder uitvoerig weergeven van wat waargenomen of gelezen is;<br />
men parafraseert, zet in andere stijl om, enz. In de hogere klassen<br />
geeft men zijn indrukken over het beleefde of gelezene, men geeft<br />
een betoog tot uiteenzetting van een opvatting, enz., maar altijd<br />
zij het doel, dat de leerling door de bewerking innerlik rijker wordt,<br />
„denn Aufsatzerziehung ist eine Charakterbildungsfrage; Aufsatztechnik<br />
ist ein psychologisch Problem. Die Frage ist keine geringere<br />
als: Wie muss ich den Charakter der Jungen beeinflussen, so dass<br />
seine Ausdrucksfahigkeit wachst, und sie lautet ferner: Welche<br />
Charakterrichtung muss ein Junge einschlagen, und welche Stimmung<br />
muss einen Jungen erfüllen, damit von selbst sein ganzes<br />
Innere nach Ausdruck drangt."<br />
Als 't belangrijkste wordt beschouwd, dat „bei aller Sachlichkeit<br />
etwas persönliches zu Worte kommt."<br />
Bij 't schrijven over een letterkundig onderwerp zij de leraar in<br />
de eerste plaats gesteld op „die Erfassung und klare Wiedergabe<br />
[remde Gedankenreihen, Scheidung zwischen Wesenllichen und<br />
Lln we se ntlichem".<br />
Het gezonde in dit onderwijsverslag is vooral het protest tegen<br />
de ethiese en aesthetiese phrase.<br />
A. ZIJDERVELD.<br />
CORRECTIE-EUVEL.<br />
In het Junienummer van ons orgaan heeft de heer Houben geprotesteerd<br />
tegen de strekking van het stukje „Verbeterbabbel"<br />
(Des. 1929), juister: tegen zijn interpretatie ervan.<br />
De wijze waarop hij protesteert is een weerwoord waard, en als<br />
elk publicist altijd rekenen kon op een dergelijk ernstig en zakelik
17<br />
tegenbetoog, zou het mom van de anonymiteit op nonactief gesteld<br />
moeten worden. — Edoch. . .!<br />
De heer H. komt op tegen niet minder dan „misdadige sabotage"<br />
die „sommige verbitterde leeraren" in praktijk brengen. En één van<br />
die soort lijkt hem de in de dialoog ingevoerde B. En. . . waarschijnlik,<br />
nóg iemand van wie B. spreektrompet zou zijn. Toch, B. noch<br />
die ander, mogen m.i. — zo-ineens als de heer H. doet — als saboteurs<br />
worden ge(dis)kwalificeerd. Is dat niet voorbarig? Zie 's: U,<br />
collega H.,oordeelt en veroordeelt als leraar-frans een collega-necferlands.<br />
En dat op grond van de speciale vak-opvatting en -praktijk<br />
van de collegas in een vak dat niét 't Uwe is. Kunt U zich daaromtrent<br />
een zogoed gefundeerde mening vormen dat U tot<br />
vonnissen competent is? De dienst en de beteekenis van correctie<br />
voor het „vak" nederlands kan (wsch. is) een heel andere zijn<br />
dan voor het frans. Bovendien zult U moeten onderscheiden: thuiscorrectie<br />
en klas-correctie (klassikaal en individueel); „afwezige" en<br />
„aanwezige", — en uit het door U geïncrimineerde stuk (blz. 26<br />
o.m.) blijkt dat B. wel degelik corrigeert. Zou ie ook onder de lees-,<br />
de voordracht-, de spreekles niet corrigeren? Moge U dit tot voorzichtigheid<br />
stemmen: onder de leraren-nederlands heerst er aangaande<br />
correctie (nog?) volstrekt geen communis opinio.<br />
In hoeverre 't wenselik is dat die er komt, zal niet licht uit te<br />
maken zijn. Wél wenselik is 't dat de leraren zich bezinnen over<br />
echte onc/erwï/'saangelegenheden van deze soort. En na bezinning,<br />
zich uitspreken. Dan zal stellig blijken hoe uiters ingewikkeld zulke<br />
„onnozele, vanzelfsprekende" dingen zijn: hoe de correctie in de<br />
schoolpraktijk van elk vak een aparte plaats inneemt, verschilt in<br />
aard en omvang naar gelang van de klas waartoe de leerlingen<br />
horen, afhankelik is van diverse, gelijkwaardige, vak- en onderwijsopvattingen,<br />
in niet mindere mate ook: van de grootte van de klassen<br />
en van het aantal lesuren die de leraar opgedragen zijn. 'k Kan<br />
me voorstellen dat op Uw H. H. S. met een inwonertal van 25,<br />
van de (ook-schriftelike) correctie meer en fijner werk gemaakt<br />
wordt dan op een school als de mijne, waar 'k meer dan 200 leerlingen<br />
te becorrigeren heb. Elke minuut per leerling aan correctie<br />
thuis geeft U een half lesuur per week extra-werk, aan mij 4 uren!<br />
En, wat is nog: 1 minuut per leerling en per week! Zijn velen niet<br />
gedwongen van de nood een deugd te maken? Daarenboven is er<br />
volgens een andere opvatting helemaal geen sprake van „nood" en<br />
„deugd", is onderwijskundig aanbevelenswaard de „correctie" aangebracht<br />
door de. .. kachel! Is dit sabotage? Zo ja, dan ben 'k in
18<br />
goed gezelschap; is niemand minder dan }an Ligthart de oersaboteur<br />
geweest.<br />
In „School en Leven" (desverlangd verstrek ik U nummer en<br />
bladzij) zingt hij — voor nederlands stellen — de lof van de<br />
Kachelcorrectie, dwars tegen de ouwe correctie-opvattingen in, die<br />
imperatief de plicht om van elke leerling elke letter te corrigeren<br />
voorschreven. (Een onvruchtbare onderneming, een ontzaggelike<br />
energie-verspilling). Leest U Thysse's „Taal en Schoolmeester" 'ns:<br />
hoofdstuk De Corrigeervloek).<br />
Iets heel anders dan correctie, is controle, een onderscheid dat U<br />
•— altans in Uw artikel (blz. 27) — niet scherp ziet. Controle toch<br />
omvat méér dan correctie, en omvat correctie slechts gedeeltelik.<br />
Controle is veel minder een didakties begrip dan correctie; in controle<br />
overweegt het disciplinaire: het is een (de) eis van zelfbehoud<br />
voor de leraar. Ik geloof dat B„ de door U gevonniste ouwerot,<br />
dat onderscheid drommels goed beseft! U kunt er gerust op zijn<br />
dat de leerlingen bij hem werken, graag werken, en in de objectiefbeste<br />
n.1. „vrije orde"!<br />
En toch, ik geloof niét, dat dit apologeties vertoogje U helemaal<br />
met B. en z'n Schepper (de ondergeteekende) verzoènd heeft. Want<br />
U herhaalt: „Die tóón, die verbitterde toon van de dialoog!" Geachte<br />
Collega, da s een kwestie van natuur, van temperament.<br />
Daarin nu lijkt 't me dat we antipoden zijn: wat U boven 't „normale"<br />
te veel aan ernst heeft, dat ik aan spot en ironie. En zó kon<br />
het geval zich voordoen: dat twee mensen, juist dank hun sterkverwante<br />
sympathie voor dezelfde zaak (M. O.) uitersten léken.<br />
Het „qui aime bien chatie bien" hebben beiden, elk naar eigen<br />
gemoedsaanleg, toegepast. Wat de een door scherts en ironie critiseerde<br />
x<br />
), werd door de ander rca£izur-lik niet gevoeld, werd door<br />
hem misverstaan, met het gevolg dat zijn tegenbetoog tot een stuk<br />
van ernstige voorlichting en waarschuwing werd, — op déze wijze<br />
aan de kaak stellend, in den grond hetzèlfde, wat ook de verontwaardiging<br />
van de ander had verwekt.<br />
Waarde Collega, U zult me een lieve wens vervullen, als U er<br />
eveneens toe besluiten wilt het „Correctie-Probleem" in studie te<br />
houden. We zouden dan — alle badinage a part — daarover een<br />
stellig vruchtbare discussie kunnen voeren.<br />
Met dank voor Uw protest-artikel,<br />
Haarlem. A. J. SCHNEIDERS.<br />
) Niet in een algemeen ts., maar in 'n zeer specifiek lerarenorgaan!
19<br />
PUBLIC SCHOOLS.<br />
It is a fact that in the Easter holidays of 1930 I, a Dutch schoolmaster,<br />
visited Westminster School, through the kindness of the<br />
bursar. It was a great pity that I could neither talk to a colleague<br />
at this famous school nor see one of the pupils since, as I said,<br />
the holidays were in being, but I was grateful enough to tread<br />
the place where the seed is sown, as I try to sow it myself in Holland,<br />
among boys and girls of from twelve to twenty years of age.<br />
English schools set us a good example with regard to holidays<br />
by giving four weeks at Christmas and Easter and seven weeks<br />
in the summer. I mean by English schools the so-called Public<br />
Schools, and especially those wellknown boarding-schools for boys<br />
which are known as the Big Seven, viz. Eton, Harrow, Winchester,<br />
Westminster, Shrewsbury, Charterhouse and Rugby. Where we<br />
do not emulate these bigger ones is in the expense incurred by a<br />
father who sends his boys there. Eton, for instance, costs £ 300<br />
a year. The school fees at Shrewsbury amount to £ 180 annually<br />
and at Charterhouse to £ 175. However, there are many similar<br />
foundations that are much cheaper.<br />
The principle of the Public Schools began to be applied very<br />
early. In 1382 William of Wykeham founded Winchester College<br />
and laid down the system since used by the English boardingschools.<br />
In the first place, he connected the school closely with New<br />
College, Oxford. Secondly, he introduced the system of prefects,<br />
of whom we read in fiction in „Stalky and Co.", „The Hill",<br />
„Young Woodley" and such works. Thirdly, in his system games<br />
and exercise in the open air play an important part. William made<br />
the formation of a boy's character his main task. Mindful of the<br />
old proverb „Manners Makyth Man", he insisted upon the cultivation<br />
of good manners. Originally Winchester College was founded for<br />
poor pupils, choristers and others, who sat side by side with a<br />
certain number of paying scholars selected from the sons of noblemen<br />
and influential persons. He deemed such a population to be<br />
desirable and wished his school to be an avenue for any boy of<br />
parts to a rich field of activity. To-day, the old free places are<br />
represented by the various scholarships that can be obtained by<br />
those who are or intend to become pupils of the College.<br />
In the course of centuries many public schools, through various<br />
causes, became so bad that in the XVIII and XIXth centuries more<br />
authors than one stigmatised them as corrupt. Even recently
20<br />
Dickens could visit a school resembling Dotheboy's Hall. And how<br />
terribly did Tennyson fear the schools above the door of which it<br />
said: „Spare the rod and spoil the child."<br />
One man raised the level of the public school. He was the father<br />
of Matthew Arnold, whom my readers know best through his<br />
poetry, including his „Rugby Chapel". He knew how to draw to<br />
his school pupils from the well-to-do middle classes which began<br />
to demand for their children the same education as the aristrocracy<br />
did for its own clay. Moreover, the expansion of the British Empire<br />
made many parents who lived in Australia, India of Canada<br />
send their children to English boarding-schools in the motherland.<br />
According to Arnold, real religion is a living force for the formation<br />
of a boys character. He also added a great number of branches<br />
to the curriculum, taught history in such a way that it was<br />
void of all barrenness and mechanicalness. By his strong personality<br />
he gave an impetus to the founding of many boarding schools,<br />
wherein a spirit prevailed that was different from the spirit of<br />
former times.<br />
Nowadays the Public School, with between 450 and 750 pupils<br />
is divided into Houses, where the House Master is in close touch<br />
with the pupil, so that the feeling of home is stronger than that<br />
of school, while the common life, formation of character, playing<br />
the game and close connection with Oxford and Cambridge are<br />
conspicuous. At each school an average of 120 boys passes each<br />
School Certificate examination, through which to gain admittance<br />
to the University.<br />
As most boys are boarders, much is necessary that does not belong<br />
to instruction proper. Buttery, speechroom, chapel: all minister<br />
to the development of the boys. Divine service especially,<br />
which is not dogmatic, or critical or cavilling, is an inspiration to<br />
the young mind, filling it with a realisation of the eternal valures of<br />
truth, goodness and beauty as revealed in the life of Christ and<br />
showing that conduct is what really matters.<br />
(Is continued).<br />
R. MEURER. Hilversum.<br />
NIEUWE <strong>EN</strong>GELSE SCHOOLBOEK<strong>EN</strong>.<br />
Het aantal nieuwe Engelse schoolboeken sedert de vorige bespreking ingekomen<br />
bij de redaktie is betrekkelik klein: gelukkig maar, want er is toch geen<br />
behoefte aan steeds weer nieuwe boeken die feitelik al oud zijn bij hun verschijnen,<br />
en de meeste leraren-schrijvers zouden hun tijd veel beter kunnen
21<br />
besteden Het geringe aantal heeft nog een ander voordeel; want het is OD<br />
die manier mogelik aan de nieuwe werken de aandacht te geven die ze Jl<br />
schien verdienen. Onder de nu te bespreken boeken moet in de ee ste „ba<br />
genoemd worden de Idiomatic Reader for Higher Forms door J C G Gras!<br />
( N<br />
r d h o f f<br />
maaT dZ ?fw °° ' Groningen, 1930). Men behoeft het boek<br />
maar door te bladeren om te zien dat het met zorg bewerkt is, en niets<br />
heeft van een produkt van de bekende schaalmethode<br />
n.nhJh<br />
2 2 8 b<br />
\ i S<br />
h e l f t d<br />
.^ J ° or<br />
, aa<br />
°tekeningen ingenomen, en die aantekenin<br />
gen hebben ongetwijfeld aan de bewerkers een zee van tijd gekost, want ze<br />
zijn uitvoerig en in het algemeen nauwkeurig. De ernst waarmee de sX?vers<br />
hun werk hebben gedaan geeft hun recht op een nauwgezette bespreking<br />
V r e e m d e<br />
mp n,v A M ll ° d :<br />
, w a t h w o<br />
L ^ °rd idiomatic hier betekenen moest was<br />
me n et duidelik voor ik het boek met aandacht had bekeken. De schrijvers<br />
bedoelen dat hun boek moet dienen om er „idioom" uit te leren. Voorzover<br />
ik weet kan het adjektief idiomatic dat niet uitdrukken, maar, hoe dat zij, de<br />
titelkwestie beduidt weinig vergeleken met de vraag of deze doelstelling methodies<br />
juist en aanvaardbaar is. Vóór ik die kardinale vraag bespreek moet<br />
ik iets zeggen over de keuze van de stukken, een waarlik niet minder gewichtig<br />
punt bi, de beoordeling van een leesboek. Naar de samenstellers verklaren,<br />
is hun boek voor de derde tot vijfde klas van de H.B.S. Ze hebben hun keus<br />
van de stukken toegelicht in een voorrede, die zonderling genoeg in een mengelmoes<br />
van Engels en een tikje Nederlands is geschreven. Over de smaak<br />
valt niet te twisten; ik wil daarom slechts konstateren dat deze manier om<br />
zijn tlngels aan de man te brengen — ten behoeve van wie, beqrijp ik niet —<br />
me smakeloos voorkomt. De hoofdindeling is in proza en poëzie. Het eerste<br />
stuk proza, een sprookje, wordt aldus aanbevolen: „To some boys it will<br />
seem childish, but we know by experience that the clever pupils like it." Ik<br />
£ V a n d e Z e m e d e d e l i n<br />
o i Z, 9 niet inzien, ja zelfs niet dat het ad rem<br />
J U<br />
u'uu " o v e r i<br />
9 e<br />
stukken allerminst dat de schrijvers vooral gedacht<br />
hebben aan de belangen van de goede leerlingen. Ik mag toch niet veronderstellen<br />
dat die belangen met dit ene inleidende stuk „afgehandeld" zijn' Het<br />
eerste stukje in verzen wordt aldus aanbevolen: „We should like to begin<br />
with September in the first poetry lesson, because it is September then. We<br />
tnink that the poem will be better appreciated in that month than in April<br />
or May. Dit denkbeeld is voor uitbreiding vatbaar; men zou een hele bloemlezing<br />
volgens dit „principe" kunnen in elkaar flansen — de lezer zal moeten<br />
erkennen dat ik edelmoedig ben tegenover de boekefabrikanten door hun dit<br />
denkbeêld aan de hand te doen — maar ben ik misschien het slachtoffer van<br />
een Aprilgrap? Hoe dat zij, ik geloof dat het beter is niet verder op deze<br />
verdediging van de keuze in te gaan. Behalve de twee afdelingen proza en<br />
poëzie is er een derde afdeling, die bedoeld schijnt als overzicht van de geschiedenis<br />
der letterkunde: „one little poern by Shakespeare, one by Milton,<br />
one by Pope, etc." Men moet erkennen dat de Engelse literatuurgeschiedenis<br />
op die manier geen omvangrijke „stof" wordt; maar nogmaals vraag ik me<br />
af of het de bedoeling van de schrijvers is geweest om de lezer voor het<br />
lapje te houden. Zo ja, dan begrijp ik alweer niet wat ze daarmee denken te<br />
bereiken. Dat een enkel vers van Shakespeare, een twaalftal regels uit Paradise<br />
Lost, gevolgd door veertien regels van Pope, en twintig uit de Task, 1<br />
)<br />
niet veel betekenen als men iets van het letterkunde onderwijs wil maken,<br />
lijkt me te duidelik om uitvoerig te bespreken. Ook de daaropvolgende kleine<br />
stukjes uit een aantal schrijvers van de romantiese periode kunnen nauweliks<br />
veel nut stichten. Als de schrijvers een andere mening zijn toegedaan, is het<br />
te betreuren dat ze niet de geringste poging hebben gedaan dat aannemelik<br />
te maken. En toch had het zo voor de hand gelegen de gekozen stukjes in te<br />
leiden met een verklaring van de keus en een bespreking van de plaats die<br />
ze in de geschiedenis van de letterkunde innemen. Zegt iemand dat ze dat<br />
aan de leraar overlaten, dan antwoord ik: Waarom laten ze in zake woordverklaring<br />
dan zo uiterst weinig aan die leraar over? Spreekt het niet vanzelf<br />
dat de „gemiddelde leraar", zo hij hulp nodig heeft, in elk geval de door mij<br />
bedoelde literaire hulp eerder nodig heeft dan de woordverklaringen?<br />
1<br />
) De climax in het aantal is niet mijn schuld.
22<br />
Het zal de lezer duidelik zijn dat ik helemaal niet instem met de inleidende<br />
woorden van de voorrede: „We call this book" „An Idiomatic Reader". A<br />
look at the titles of the majority of the poems we have chosen will show that<br />
it is a „Literary Reader" as well." Zoveel over de keuze.<br />
In de tweede plaats moet ik bespreken de behandeling van de lektuur. De<br />
aantekeningen geven in verreweg de meeste gevallen een Engelse verklaring<br />
van taalkundige moeilikheden voor beginners; met andere woorden: de noten<br />
zijn uitsluitend van taalkundige aard. Maar ze doen meer dan de tekst verklaren;<br />
de schrijvers maken veelvuldig gebruik van de gelegenheid om andere<br />
woorden „te pas te brengen". Dat is hun doelstelling en tevens de verklaring<br />
van de zonderlinge titel: niet het onderwijzen van taal in natuurlike<br />
omgeving, maar van onsamenhangende woorden, in het Nederlandse schooljargon<br />
idioom genoemd. Deze methode is de ouderen onder ons welbekend;<br />
op de staatsexamens voor de akten van bevoegdheid was het tot een volmaakte<br />
kunst opgevoerd, waarbij vergeleken het goochelen maar kinderspel was. Men<br />
kon van foot in de tekst „uitgaan" — er bestond een systeem van techniese<br />
termen voor het procedee — en dan „overgaan" op pedestrian; na een „uitstapje"<br />
over woordparen als eye-ocular, head — capital, hand — manaal liefst<br />
nog enige die de kandidaat vrij zeker niet kende, zoals aural*) of occipitah<br />
met de genadige mededeling dat de onkunde van de kandidaat „niet zo erg<br />
was," kwam men op het „uitgangspunt" terug, en met zevenmijlslaarzen ging<br />
de „examinator" verder, in de (niet zelden teleurgestelde) verwachting dat de<br />
kandidaat wel zo knap zou wezen om zijn geestelike akrobatensprongen te<br />
volgen. Van de pedestrian kwam hij dan op voor hem natuurlike wijze tot<br />
antipodes, vandaar op parts of the world, dan op de namen van de oceanen;<br />
de naam Pacific Ocean „deed hem denken" aan pacifist, en dat weer aan oorlog,<br />
en zo kwam men op de rangen in het leger. Vandaar was het een „natuurlike"<br />
overgang op het Ministerie van Oorlog, en dan de andere ministeries,<br />
en de parlementaire instellingen. En zo voort, ad infinitum. Jongeren zullen<br />
me niet kunnen geloven, gelukkigen als ze zijn; ouderen weten dat ik geen<br />
karikatuur geef. In het boek vóór ons vindt men een gematigde herhaling van<br />
het doodgewaande systeem. Ziehier enige voorbeelden. Op bl. 1 wordt de<br />
titel van het eerste stuk verklaard, the Dutch cheese; als volgt: cheese is<br />
made from milk. The liquid which is left is called whey. Buttermilk is the<br />
liquid left after butter-makinq. Some kinds of cheese: Cheddar, Stilton, Edam,<br />
and Gouda cheese." Dit is bij het stuk dat, volqens de voorrede, zo in de<br />
smaak valt bij de knappe leerlingen. Vinden die de aantekening ook naar hun<br />
smaak? Of vragen ze de Ieraar:<br />
„Meneer, wat bezielt die mensen om ons van onze lektuur af te houden met<br />
praatjes die niets te maken hebben met het werk waarmee we bezig zijn? Is<br />
het hun bedoeling dat we ons niet zullen bezig houden met het stuk dat we<br />
lezen?" — Misschien zegt een lezer dat ik wel een kras staaltje heb „uitgegezocht".<br />
Volstrekt niet; ik heb bladzij 1 genomen omdat het de eerste bladzij<br />
is. Op bl. 3 wordt ass verklaard: ass — donkey. Dutch ezel, A horse neighs,<br />
a donkey brays. Don 't make an ass of yourself." Dat laatste is een wijze<br />
raad, maar. . .! Op bl. 7 moet tiny verklaard worden: tiny — very small.<br />
Tiny Tim is a little boy in Dickens' A Christmas Carol in Prose". Óp bijna<br />
elke bladzij zou men iets dergelijks kunnen vinden, tenzij er een meer dan<br />
gewoon geval mocht voorkomen. Zo op bl. 16, waar pool in de tekst „aanleiding"<br />
is om de betekenis duidelik te maken van. .. poodle. Op bl. 19 staat<br />
het woord napkin; daar wordt vermeld dat setviette (het woord komt in de<br />
tekst niet voor) in fijn beschaafde kringen niet meer gebruikt wordt, blijkens<br />
het versje van Punch: No one mentioned in Debrett Talks about a serviette.<br />
En dan kunnen zich de schrijvers bij het zien van de naam Debrett niet weerhouden<br />
blijk te geven van hun idioom voorraden, en zo komt er een uitvoerige<br />
lijst van adellike titels. Op de volgende bladzij is handkerchief een „aanleiding '<br />
om zulke woorden als perambulator (kinderwagen), en Zoological Gardens<br />
*) Men kon ook auricular nemen, en dan via auriculav confession (oorbiecht)<br />
op de Theologie en Kerkgeschiedenis „overgaan", enz. Ook dat heb ik bijgewoond.
23<br />
te pas te brengen. De lezer kan nooit raden hoe dat gaat, en moet het zelf<br />
maar nalezen.<br />
Het is niet nodig meer voorbeelden te geven, ook niet om het afkeurenswaardige<br />
aan te tonen van een tekstbehandeling die de leerling telkens verhindert<br />
zijn aandacht te bepalen bij de lektuur waarmee de leraar voorgeeft<br />
hem te willen bezig houden. Ook is er niet veel nadenken nodig om in te<br />
zien dat men op de geschetste manier niet meer „idioom" zou kunnen verzamelen<br />
dan door het nauwkeurig lezen en interpreteren van goedgekozen<br />
teksten. De keuze van het opzettelik gekozen „dioom" is uit de aard van de<br />
methode willekeurig, moet dus wel onjuist zijn. Maar welk een gemis aan<br />
taalkundig inzicht blijkt uit het aanvaarden ervan! Het is de isolering van de<br />
zin in losstaande woordjes ad absurdum gevoerd. Het is een systematiese<br />
oefening in taalkundig wanbegrip, een voortdurende plakoefening; aan de schadelike<br />
gevolgen daarvan zal leerling noch leermeester ontkomen. J<br />
) Is het<br />
dan zo moeilik te begrijpen dat de taak van de leraar bij de lektuur is: (3e<br />
tekst zo volledig mogelik tot het geestelik eigendom van de leerling te maken?<br />
Daartoe moet alles wat de aandacht van de tekst afleidt als schadelik geweerd<br />
worden. De taalkundige verklaring moet alleen de tekst verklaren, al<br />
kan men door ervaring geleerd wel voor vergissingen waarschuwen (b.v. de<br />
Duitse leraar die vereenzelviging van woorden met gelijke vorm maar verschillende<br />
betekenis moet bestrijden). Er mag wel grammatikale uitleg zijn,<br />
mits binnen de perken van het noodzakelike (en dat is al meer dan genoeg<br />
voor de meeste leerlingen). Dan is er ook kans dat de letterkundige waarde<br />
aan de orde komt; menig jong „bevoegd" leraar moet als hij vóór de klas<br />
komt nog door ondervinding leren dat een letterkundig stuk niet „zo maar"<br />
gelezen kan worden, dat het „in een raam gezet moet worden," zoals kollega<br />
Schutt het uitdrukte in zijn lessen over de methodiek van het letterkunde-onderwijs.<br />
Mijn slotsom is dus dat het nieuwe boek van Grasé en van Heerikhuizen,<br />
ofschoon eerlik werk, volkomen onbruikbaar is, omdat de schrijvers niet op<br />
de hoogte zijn van het taalonderwijs zoals het geworden is onder de invloed<br />
van de nieuwere taalwetenschap. Voor de zoveelste maal blijkt waar te zijn<br />
wat ik reeds herhaalde malen schreef, niet in een theoreties betoog, maar in<br />
de bespreking van de praktiese konsekwenties, dat de leraar die leiding wil<br />
geven aan hei onderwijs van zijn kollega's niets zozeer nodig heeft als een<br />
zuiver begrip van taal, niet in de eerste plaats als linguistiese theorie, maar als<br />
levende kennis die hem, zij het deels intuitief, de juiste wegen doet vinden,<br />
en de verkeerde mijden. Het is bij het praktiese taalonderwijs als in het praktiese<br />
zedelike leven: wij weten niet altijd te beredeneren waarom iets af te<br />
keuren is als zedelik slecht, maar we weten het met volkomen zekerheid omdat<br />
ons zedelik gevoel zich tegen de afgekeurde daad verzet. 2<br />
)<br />
De heer Berrington heeft met zijn English Made Interesting een in ons land<br />
*) Zelfs op de aantekeningen bij de „literaire" stukken heeft de methode<br />
zijn schadelike gevolgen doen gevoelen: bij Cowper worden na de gekozen<br />
passage uit de Task een aantal regels opgesomd die vaak geciteerd worden.<br />
Alsof de leerling die moet leren om op het eindexamen een schijn van lektuurkennis<br />
te kunnen vertonen, zoals de idioomlijstjes hem in staat stellen een<br />
schijn van taalkennis te etaleren. Het is nauweliks nodig op te merken dat<br />
we hier te maken hebben met een zusje van de woordenlijsten, waarover ik in<br />
het Meinummer van 1929 (Verderfelike Leermiddelen) heb gehandeld.<br />
-) De vraag is mij gesteld of ik in mijn rede over de gebruikelike leerboeken<br />
voor het Engels aanvangsonderwijs de leerboeken van de heer van Heerikhuizen<br />
opzettelik buiten beschouwing heb gelaten (Ber. en Med., Maart 1930). Mijn antwoord<br />
zij bij deze gelegenheid gegeven: ik kende de boeken toen niet (het leerboek,<br />
Engelsch Spreken en Schrijven, is van 1926, de spraakkunst en het oefenboek<br />
van 1928; Wolters). Er is nu geen gelegenheid ze te bespreken; wel durf ik<br />
zeggen dat ze met grote zorg bewerkt zijn, en velerlei goeds bevatten. De spraakkunstige<br />
gedeelten behoren tot de zwakste, al behandelt de schrijver uitsluitend<br />
de toepas-spraakkunst, hetgeen natuurlik samenhangt met het gemis dat ook in<br />
het hier besproken boek aan den dag komt.
24<br />
zeer zeldzaam sukses gehad, zodat het boek in een jaar was uitverkocht Dit heeft<br />
hem aangemoedigd een tweede soortgelijk boekje te schrijven, dat van zijn vooraanger<br />
verschik in zover het wat eenvoudiger is. Wie het gesproken Engels wil leren<br />
of hetgeen hij door een kort verblijf in Engeland heeft geleerd wil aanvullen en bijhouden,<br />
handelt verstandig met dit boek te lezen (English Made Easy, Kemink<br />
u° n<br />
1 9 2 9 ) D e m e e s t<br />
t,, 7 ' ' 9 eschikt<br />
e methode lijkt men om nu en dan<br />
een hoofdstuk te bestuderen: overdaad schaadt. Het is merkwaardig hoe qoed<br />
de schrijver zich het Nederlands heeft eigen gemaakt, altans indien hij het<br />
zonder kontrole van een Nederlander heeft geschreven. Toch staan er hier en<br />
daar wel zinnetjes die een herziening wenselik maken. Het boekje van de heer<br />
Broeder (hnegulav Verbs, Their Use in Idiomatic Phrases, Kemink 6 Zoon,<br />
Utrecht, 1929) slaat geen nieuwe wegen in; het bevat een lijst van onregelmatige<br />
werkwoorden, met tal van zinnen door de schrijver uit zijn lektuur<br />
bijeengegaard, om de feitelike gebruikswijzen te illustreren. Als men onregelmatige<br />
werkwoorden in een groep bijeen wil leren, — en daar is prakties wel<br />
iets voor te zeggen — loopt men gevaar dat de leerling woorden leert waarvan<br />
hij de betekenis eigenlik helemaal niet kent. Dat wordt door een verzameling<br />
als deze voorkomen. Op veel beperkter schaal had Roorda het vroeger<br />
gedaan in zijn spraakkunst. — De Engelsche Teksten, ter vertaling in het<br />
Nederlands, door Büchli en Schut (Noordhoff, Groningen, 1930) zijn de zoveelste<br />
verzameling van dit soort. Over de soort is in dit tijdschrift herhaaldelijk<br />
geschreven; van zeer verschillende zijden, zodat het overbodig is er<br />
nogmaals een woord aan te besteden. — Niet meer aandacht verdient een<br />
miniatuurboekje van de onvermoeide heer van der Veen: Hans Btinker door<br />
Mrs. Dodge (Wolters, 1930). Het is waar dat onze leerlingen voor huislektuur<br />
eenvoudige boeken nodig hebben; de delen van de Gruno serie zijn een voorbeeld<br />
dat het met taalkundig-nuttig resultaat kan worden gedaan, zonder dat<br />
men vrees hoeft te hebben dat de letterkundige ontwikkeling van de leerling<br />
veel geschaad wordt door zulk waardeloos werk. Maar er is een grens, en<br />
dat schijnt de bewerker van dit boekje niet te hebben begrepen. Ik ben van<br />
mening dat de leerlingen van onze scholen, hetzij H.B.S., Gymnasium, of<br />
Mulo, niet gebaat zijn met het Zondagschooltraktaatje dat hij opgediept heeft,<br />
en nu op de een of andere manier „bewerkt" heeft. Daaromtrent vermeldt de<br />
heer van der Veen slechts deze onbegrijpelijke woorden: „Deze geheel nieuwe<br />
bewerking is voorzien van een losse woordenlijst, ten einde aan den docent<br />
over te laten, hoe hij het boekje wil gebruiken." Waarin de „bewerking" en<br />
het nieuwe ervan bestaat, of er andere bewerkingen zijn gefabriceerd, en wat<br />
de woordenlijst te maken heeft met de vrijheid van de docent, ik begrijp<br />
het niet. In elk geval mag het boek m.i. hoogstens dienen voor huislektuur, nooit<br />
voor lektuur in de klas.<br />
De heer P. A. Ter Weer heeft in de serie Stocies and Sketches uitgegeven<br />
Ships That Pass in the Night van Beatrice Harraden. Alvorens te spreken<br />
over de wijze waarop dat werk gedaan is, lijkt het me onvermijdelijk een<br />
woord te zeggen over de daad zelf. Het hier gekozen boekje heeft in onze<br />
schoolliteratuur algemene bekendheid gekregen door de uitgaaf in de Gruno<br />
serie, waar het met weliswaar uitsluitend taalkundige, maar uitstekende aantekeningen<br />
is voorzien. Het toeval wil dat de 4e druk van dit boek ons is<br />
toegezonden tegelijk met het produkt van Tjeenk Willink. Een voorname verdienste<br />
van de redakteurs van de Gruno serie (Eykman en Voortman) is<br />
naast de aantekeningen de keus van het boek; ieder die wel eens gezocht<br />
heeft naar lektuur voor de eerste twee leerjaren weet hoe weinig boeken<br />
daarvoor in aanmerking komen. En al bestaat er geen patentrecht voor dit<br />
soort van werk, ieder fatsoenlik man zal erkennen dat de bewerker van een<br />
boek mag verwachten en dat men zijn zedelik eigendomsrecht zal erkennen. Zo<br />
dacht ik, totdat dit boekje mij onder de ogen kwam: daaruit blijkt dat de serie<br />
waartoe het behoort er onder anderen naar streeft de schoolboeken die sukses<br />
hebben gehad in ons land, na te drukken, met 'n vrijmoedig gebruik van de<br />
schaar, zodat er van de boeken als een geheel zo goed als niets overblijft^<br />
Het is jammer dat er bij de leraren geen tuchtraad is zoals bij advokaten en<br />
artsen, die beslist over onbehoorlike handelingen tegenover publiek of kollega's;<br />
als zo iets bestond zouden de heer Tjeenk Willink en zijn „schrijvers"
25<br />
ongetwijfeld een veroordeling oplopen. 1<br />
) In de gegeven omstandigheden is<br />
er een ander middel van verweer: leraren die het optreden van de heer Ter<br />
Weer en zijn gezellen onbehoorlik vinden, kunnen de ersatz-uitgaafjes uit hun<br />
programma weren: de school zal er waarlik niets bij verliezen, inteqendeelwel<br />
bij varen.<br />
Op het titelblad wordt meegedeeld dat Ships that Pass in the Night (ook<br />
wel Shipps, als men de rugtitel mag geloven 2<br />
) is .adapted and annotated'<br />
door de heer ter Weer. Dat Engels (het enige dat er aan het boek is buiten<br />
de resten van de oorspronkelike tekst) moet aanduiden dat in de tekst is gesneden<br />
en gehakt totdat van sommige hoofdstukjes een geraamte overbleef<br />
waar de feiten die voor het verhaal nodig zijn, alleen zijn gespaard. Dat de<br />
overgebleven tekst bij de operaties niet steeds ongedeerd is gebleven, spreekt<br />
haast vanzelf: het is m.i. niet de moeite waard het in biezonderheden te onderzoeken.<br />
Ook hoef ik er wel niet op te wijzen dat iemand die een boek op die<br />
manier verknoeit, wel alle werkelik gevoel voor wat het boek aan literaire<br />
waarde heeft moeten missen. Ik vind het voldoende de aantekeningen van de<br />
eerste dertien bladzijden (3—16) te behandelen; het spreekt vanzelf dat er<br />
hier van een inleiding geen sprake is. De aantekeningen bestaan uit vertalingen<br />
in het Nederlands: ik vraag vooreerst niet of het een redelike methode is,<br />
maar slechts of het werk behoorlik gedaan is. Het is vaak niet mogelik de<br />
juistheid van een vertaling te beoordelen zonder het verband te citeren, en<br />
ik moet me dus beperken tot de gevallen die zonder dat verband voor mijn<br />
lezers te begrijpen zijn; ook zo kan ik wel overtuigend tonen wat de waarde<br />
van vertalingen van de heer ter Weer is. Op bl. 5 wordt looking at him<br />
intently vertaald met: opmerkzaam. Een vergissing voor attentively? Ibidem<br />
piercing eyes (op een portret): dringend! Op bl. 6 because of its undisguised<br />
' harassment: onverholen afgematheid (van het gezicht op het portret). Ib. But<br />
she would have none of them, for all their gentle persuasion: overredingskracht.<br />
Op bl. 7 One day she feil ill. She lingered in London for some time,<br />
and then she went to Peterhof: talmde. Op bl. 8 She thought that a prolonged<br />
stay at P. might help her back to a reasonable amount of health: haar<br />
weer tamelijk gezond zou maken.<br />
Ib. there was a ring of sadness in his voice: zweem. Op bl. 9 Why make<br />
a fuss?: ophef (de bedoeling is: drukte). Op bl. 10 „I should not take the<br />
trouble to speak to her.. She may f asten hersetf on to you: zich vastklemmen<br />
aan! Ib. replied Mrs. R., rather disdainfully: smadelijk! Op bl. 11: I daresay<br />
you would: zeker. Op bl. 12 not forgetting to mention two instances of suïcide:<br />
voorbeelden (i.p.v. gevallen). Op bl. 13: He could speak broken English<br />
in a most fascinating way, agreeable to every one, but intettigible only to<br />
himself: verstaanbaar (i.p.v. begrijpelik). Op bl. 14 You only like people in<br />
a [ine binding: schoon uiterlijk. Op bl. 16 to be on friendly terms: op vriendelijke<br />
(sic) voet. De lezer heeft nu een volledig idee van het vertaalsysteemter<br />
Weer. Dit alles is te vinden in de eerste vier of vijf hoofdstukjes, juister:<br />
hoofdstukresten. Er is geen reden om verder te gaan, want men ziet volkomen<br />
duidelik dat de bewerker niet in staat is eenvoudig Engels te vertalen. Maar<br />
er blijkt meer: de fouten berusten op de meermalen gesignaleerde woordenlijstmethode.<br />
Voor mensen als deze bewerker is een Engels woord een ding, en<br />
daar heeft men in onze taal een ander woord voor dat er geheel mee overeenstemt;<br />
zo is instance: voorbeeld; en to linger: talmen. Bij vertaling volgens dit<br />
systeem hoeft men niet te zoeken naar een Nederlands equivalent dat de<br />
. gedachte van de zin recht doet wedervaren, het is veel eenvoudiger: plak over<br />
elk Engels woord het traditionele woordenlijst-antwoord, en de zaak is klaar.<br />
Of de leerling de tekst begrijpt dat doet er niet toe: hij hoeft alleen maar een<br />
vertaling te leveren.<br />
*) Zulk een tuchtraad zou wel werk krijgen. Zo is in het begin van dit<br />
jaar door het Handelsblad de aandacht gevestigd op „laakbare imitatie" van een<br />
boek van G. Prop door een zekere „Kristelike" kollega. (Overgenomen in de<br />
„Vacature" van 10 April en 8 Mei 1930).<br />
') Het „boek" maakt, wat zijn uitvoering betreft, de indruk van een<br />
kwartjes-uitgaaf maar kost. . . een gulden.
26<br />
Op bl. 5 wordt verteld van een man die Gibbons History of Rome leest:<br />
de bewerker geeft natuurlik geen uitleg, want die woorden kan de lezer wel<br />
vertalen! De allereenvoudigste woorden worden soms vertaald, maar moeilike<br />
blijven onvermeld; zo op bl. 5: the part of a coward, op bl. 6: but then<br />
(onze bewerker zal maar dan denkelik goedkeuren bij zijn leerlingen, wat destemeer<br />
waarschijnlijk is omdat but then door de hakwoede van de heer ter<br />
Weer hier vrijwel in de lucht is komen te hangen); bp dezelfde bladzij She would<br />
have none of them (none adverbiaal gebruikt), op bl. 7: she came away wonderfully<br />
better for the mountain air. Er is in het boekje maar één voetnoot die<br />
niet een vertaling is: op bladzij 87 wordt verteld dat Girton College „een beroemde<br />
hoogeschool voor vrouwen', is' De leerlingen van de heer ter Weer<br />
zullen wel veel van hem leren over dat rare land met hogescholen voor<br />
vrouwen.<br />
Zelfs indien het imiteren van andermans werk het boekje niet onaannemelik<br />
maakte, zou men moeten konkluderen, dat de „bewerker" in de verste verte niet<br />
genoeg vakman is om dit werk te doen. ]<br />
) Natuurlik zou ook een werkelik vakman<br />
niet zelden met de handen in het haar zitten als hij een juiste vertaling moest<br />
leveren. De poging om voor lezers die het om de studie der vreemde taal te<br />
doen is leiding te geven door vertalingen berust op 't wanbegrip van de woordenlijstmethode,<br />
en is een gevolg van miskenning van het wezen van het taalonderwijs.<br />
Een ander deeltje van dezelfde Gruno-groep is Misunderstood, adapted and<br />
annotated door C. B. A. Proper. Deze bewerker acht het „niet ondienstig te verklaren,<br />
dat waar het onderwijs aan onze H.B.S.'en en Gymnasia vertalen eischt,<br />
Engelsche verklaringen en vertalingen in het Nederlandsch elkaar m.i. zeer goed<br />
kunnen afwisselen." Logies denken is, naar men hieruit geneigd is te konkluderen,<br />
niet het sterke punt van deze bewerker, en ik zal hier het zwijgen toe doen. 2<br />
)<br />
Aan het slot van het voorbericht leest men: „Er is in 't bijzonder aandacht geschonken<br />
aan Engelsche toestanden, waarmee de jonge lezer niet bekend is."<br />
Ofschoon het boekje van hetzelfde allooi is als het voorgaande, heb ik de aantekeningen<br />
eens nagegaan. Er staan niet zoveel fouten en onnauwkeurigheden in<br />
als in het eerstgenoemde, ook al omdat er veel minder gegeven worden, en dan<br />
omdat de bewerker niet uitsluitend zijn heil zoekt in vertalingen. Maar het is<br />
overigens even slordig en slecht; verscheiden aantekeningen doen vermoeden dat<br />
het boekje op een paar regenachtige middagen in elkaar geflanst is. Aan het<br />
eind van het eerste hoofdstuk wordt gezegd dat de beide kinderen overgelaten<br />
waren aan vreemden, dat 's avonds als ze sliepen geen moeder kwam kijken: no<br />
light step, no softly rustling gown, no carefully shaded light, disturbed the dreamless<br />
slumber of the two little brothers. De bewerker legt uit: the strong light<br />
was tempered by a shade (kap), perhaps by the hand, so as not to wake the<br />
boys. Dat is alles. Op bl. 25 worden de beatiêudes vertaald, wegens de bijbelvastheid<br />
van onze jeugd is dat zeker voldoende, met zaligspreuken; ik ken alleen<br />
de zaligsprekingen. Om dezelfde reden worden de Epistles als bekend verondersteld<br />
(bl. 138), maar gospels niet. Het aantal moeilike woorden die voorbijgegaan<br />
worden is legio; blank sense of desolation (bl. 9), aborigines (bl. 15), she did<br />
not mind her stops (bl. 27), enz. Maar ook hier geeft de bewerker een diepzinnige<br />
verdediging; in de voorrede zegt hij: „Daar te veel aantekeningen storend<br />
werken bij 't onderwijs, is het aantal met opzet beperkt." Nu weet men het.<br />
Ik heb ook de toestand-aantekeningen nader beschouwd; de schrijver wijst er<br />
in de voorrede op als iets van gewicht. Misschien zal het mijn lezers teleurstellen<br />
als ik vermeld dat er hoogstens vier van dit soort zijn. Maar drie er van zijn<br />
merkwaardig: door slordigheid en onjuistheid namelik. Op bl. 18 wordt ter verklaring<br />
van de kerkdienst deze „inlichting" aangeboden: Different prayers and<br />
*) Om de proef nog nauwkeuriger te maken heb ik na de eerste 16 bl. de volgende<br />
zestien overgeslagen, en op bl. 33 de proef voortgezet: het resultaat was<br />
hetzelfde, zodat ik bij bl. 37 al ophield.<br />
2<br />
) Men vergelijke dit voorbericht met het verslag van de van echt inzicht<br />
getuigende rede van kollega van Bellen in de Franse Sektie in Januarie (Ber.<br />
en M. 52, bl. 22—25). Het is jammer dat de voordracht van v. B. niet in extenso<br />
is opgenomen; misschien maakt hij er een artikel van voor ons tijdschrift, of voor<br />
Vragen des Tijds.
27<br />
passages from the Bible are read or sung daring the service of the Church of<br />
England. To one not used to it, it is difficult to find their places in the ,Book of<br />
Common Prayer' and Humphrey tried to look them up beforehand. Er is hier niets<br />
dat zou doen veronderstellen dat de bewerker wel eens een Book of Common<br />
Prayer heeft ingekeken. Op bl. 21 wordt meegedeeld dat de mensen bij het begin<br />
van de dienst opstaan; is daarbij they had difficulty (i.p.v. a difficulty) goed<br />
Engels? Op bl. 31 het volgende: As the eldest son Humphrey would afrer his<br />
fatherss death be called upon to manage the estate and be a Member of Parliament.<br />
Dat is klinklare onzin. Op bl. 79: In England there are mostly low walls<br />
to mark off the fields from the road. Dat is alles, en, zoals de lezer ziet, niet<br />
een prestatie om trots op te zijn. Ik houd verdere opmerkingen in de pen, omdat<br />
een leraar die zijn vak kent er niet aan zal denken dit boek de rechtmatige plaats<br />
van de uitgaaf in de Gruno serie te laten innemen. De beide andere deeltjes van<br />
de ersatz-serie zijn mij onbekend, zodat ik er over kan zwijgen.<br />
Het is geen gewoonte in deze besprekingen de herdrukken op te nemen. Maar<br />
er is geen regel zonder uitzondering, en daarom wil ik in de eerste plaats de<br />
nieuwe druk van het Engelsch Woordenboek vermelden, van ten Bruggencate,<br />
elfde druk door A. Broers (Wolters, 1929-30), 2 delen. En tijdlang scheen het<br />
dat er voor dit boek een ernstige konkurrent zou ontstaan in het werk van Prick<br />
van Wely, maar door diens overlijden is dat boek vrijwel dood, tenzij er een<br />
opvolger zou worden gevonden, iets dat niet heel waarschijnlik is: woordenboekschrijven<br />
is een arbeid die veel opoffering vraagt. In elk geval is Broers een<br />
bewerker die geen moeite schroomt, en elke nieuwe druk tot heel wat meer dan<br />
een herdruk maakt. We bezitten in dit werk een woordenboek dat voor prakties<br />
gebruik in school en kantoor en huis ongetwijfeld het meest aanbevelenswaardig<br />
is, en bij gewone (d.i. niet-techniese) lektuur meestal wel voldoende hulp zal<br />
geven, al zal de vakman er alleen maar nu en dan eens iets in naslaan: voor<br />
nauwkeurige lektuur is een eentalig woordenboek, zoals Larousse, en voor het<br />
Engels de Concise Oxford Dictionary, het enige bruikbare hulpmiddel.<br />
De tweede uitzondering op de regel betreffende de herdrukken is de Handleiding<br />
bij het Onderwijs in het Engelsch door Dr. C. Stoffel, 17e druk, herzien door<br />
Prof. Dr. A. E. H. Swaen (Meulenhoff, Amsterdam, zonder jaartal, maar waarschijnlik<br />
1930). De naam van Stoffel is bij Anglisten met ere bekend, niet door<br />
zijn pedagogiese prestaties echter, maar door zijn werkzaamheid op wetenschappelik<br />
gebied: zijn Studies in English, en het aardige boek over Intensives and<br />
Downtoners in de eerste plaats. De Handleiding is een min of meer vrije bewerking<br />
van een Duits schoolboek dat in Duitsland al lang in het vergeetboek is<br />
geraakt, zoals van een schoolboek eigenlik vanzelf spreekt, . .. tenzij een vakman<br />
bereid is het in overeenstemming te houden met de vooruitgang in het vak.<br />
In veel gevallen blijkt dat echter ook met de beste wil van de wereld en de grootste<br />
zelfopoffering van de herziener onmogelik. De vraag die wij bij deze herziene<br />
uitgaaf van het boek van Stoffel dus moeten beantwoorden is: of het op de<br />
hoogte is gebracht van de tegenwoordige taalkundige inzichten, of het in overeenstemming<br />
met de vorderingen op het speciale gebied van de Engelse taalkunde,<br />
en ten slotte met de daaruit voortvloeiende denkbeelden op methodies gebied.<br />
Wanneer men in aanmerking neemt dat het boek vijftig jaren oud is, en<br />
oorspronkelik is verschenen in een tijd toen de wetenschappelike, negentiendeeeuwse<br />
taalstudie nog nauweliks enige invloed was begonnen uit te oefenen op<br />
het praktiese taalonderwijs, is het te begrijpen dat de taak voor een herziener,<br />
indien uitvoerbaar, toch in elk geval hoogst moeilik moest zijn.<br />
Wat op algemeen-taalkundig gebied bij Stoffel ontbrak, en in 1881 grotendeels<br />
wel moest ontbreken, was: begrip van de zeer beperkte waarde van de<br />
traditionele spraakkunstige termen, van de betekenis van de sociologiese taalbeschouwing<br />
voor het onderwijs, en het inzicht dat bij vergelijking van het Nederlands<br />
en het Engels de struktuur van de ene taal niet de norm mag zijn voor de<br />
andere. Is dat nu anders geworden? In de zesde les verneemt de leerling: „De<br />
eerste naamval der zelfst. n.w. is altijd gelijk aan den 4den; de 2de naamval<br />
wordt gewoonlijk met of (van), de 3de naamv. met to (aan) omschreven". Nog<br />
steeds is bij alle regels de spelling het uitgangspunt: de meervouden krijgen s,<br />
en dat wordt uit-ge-sproken; zo krijgen de woorden op ch de uitgang -es, en die<br />
wordt weer uit-gei-sproken, al naar de ch op de ene manier wordt uitgesproken
28<br />
(Chuvch) of op de andere fstomac/ij. Gender en sex worden stilzwijgend geïden-<br />
er fn W F I K<br />
eS<br />
7S rdt U i t<br />
, 9 e l e 9 d :<br />
" E e n e i g e n l i<br />
k<br />
J taalkundig<br />
geslacht bestaat<br />
er m het Engelsch met. Aan vele namen van /erende wezens kan men echter op<br />
de een of andere wijze zien, of zij een mannelijk of een vrouwelijk wezen aanduiden.<br />
Enz. We worden ook nu nog getrakteerd op de Saxon en de Norman<br />
gemtive. De bewerker schijnt te menen dat hij het boek gemoderniseerd heeft<br />
door invoering van een fonetiese transkriptie, zijn gemis aan vakkennis blijkt voldoende<br />
als ik vermeld dat hij de u van loose weergeeft als een tweeklank (uw)<br />
maar de i van ceiling als een enkele klinker (ï), dat hij de komma gebruikt voor<br />
de klemtoon maar tegelijk voor de onbeklemde syllabiese vowellikes als in bei's'n<br />
voor basin. Ook worden de leerlingen uitgenodigd waistcoats uit te spreken als<br />
we skt s, en handkerchief als han'katsif, enz. Sugar figureert zowaar als su ga waar<br />
de u klaarbhjkelik een nieuw-ontdekte variëteit voorstelt, want de klinker in<br />
toot wordt aangeduid door u, de klinker in loose door uw.<br />
Wat het tweede punt betreft, de sociologiese waardering van taalverschijnselen,<br />
kan ik beginnen met de eerste les, waar de leerling wordt onderwezen in het<br />
gebruik van thou hast. En dat thou gaat het hele boek door. Het is ook niet een<br />
exceptionele aberratie: overal staat het meest huisbakken Engels vlak naast de<br />
meest poetiese taal. Het inzicht dat wat het NED noemt Common English het<br />
centrale moet zijn in ons onderwijs, waaromheen andere vormen zich later kunnen<br />
groeperen, is ook nu nog niet tot de bewerker doorgedrongen. Het resultaat is<br />
menigmaal lachwekkend, zoals men ook zonder citaten kan begrijpen. Bij de vergelijking<br />
van de beide talen is meest het Nederlands de norm. Zo wordt The<br />
dog is a faithful animal to man verklaard met de opmerking: „Onze tweede<br />
naamval (sic) wordt soms door to uitgedrukt." De progressive wordt nader tot<br />
de leerling gebracht door vergelijking met de „overeenkomstige" Nederlandse<br />
vorm (ik was schrijvende), ofschoon erkend wordt dat, wij „niet dan bij uitzondering"<br />
zo spreken. In de 56e les wordt geleerd: „Na de volgende overgankelijke<br />
werkwoorden wordt de Onbepaalde Wijs, die het voorwerp vormt, in het Engelsch<br />
steeds vervangen door het Gerund: I cannot help," enz. Hier wordt dus<br />
het gebruik van de infinitief zoals in het Nederlands als het „normale" gesuggereerd.<br />
Behalve de algemene taalkunde kan men hopen dat ook de speciale studie van<br />
het Engels in vijftig jaar enige vordering heeft gemaakt. Mocht men de bewerker<br />
van Stoffels boek geloven, dan zou men moeten konkluderen dat er in die halve<br />
eeuw absoluut niets is gedaan. Ook hier moet ik me beperken in de bewijsvoering,<br />
maar enkele voorbeelden zullen de lezer overtuigen dat ik niet te veel gezegd<br />
heb. In de 57e les wordt behandeld „de vierde naamval met de infinitive." Ik<br />
laat daar dat de konstruktie beschouwd wordt als iets „in de plaats van" een<br />
afhankelike zin. Maar er is geen poging om de leerling te laten merken dat de<br />
konstruktie na to command, enz. niet identiek is met die na to wish, enz. Evenmin<br />
ervaart de leerling dat geen mens de konstruktie zal gebruiken in spreken<br />
of normaal schrijven na to find, to imagine, enz. Integendeel, de eerste zin die<br />
de leerling moet „verkorten" in de bijbehorende oefening is: Pilate knew that<br />
Jesus was innocent. In de 61e les worden de vragende voornaamwoorden behandeld;<br />
ieder vakman weet dat daarover in de laatste jaren artikelen zijn verschenen<br />
die een juistere behandeling mogelik maken. Toch staan hier weer alle onjuistheden<br />
alsof er sedert Stoffel schreef stilstand had geheerst. In deze les leren we<br />
dat whose „alleen bezit uitdrukt"; dat What newspaper does he edit? betekent<br />
Wat is dat voor een krant waarvan hij redacteur is?' Het behoeft nauweliks vermelding<br />
dat er bij de behandeling van het vragende which geen nota genomen<br />
is van wat Eykman daarover heeft geschreven in Drie Talen. In de 62e les leren<br />
we dat what „staat voor that which" en dat wordt op bl. 167 uitgewerkt als<br />
volgt: / do not know of what (that of which) they are talking. Dat het relatief<br />
pronomen kan worden „uit-ge-laten", spreekt vanzelf. Eveneens dat bij de behandeling<br />
van de degrees of comparison alles afhankelik gesteld wordt van het<br />
aantal lettergrepen, dat to turn nog steeds betekent: plotseling worden, enz. Het<br />
stuit mij tegen de borst er verder op in te gaan. En dan te lezen in de voorrede<br />
van Stoffel, hier toch maar weer klakkeloos afgedrukt, deze door Stoffel ongetwijfeld<br />
oprecht gemeende woorden: „Voor alle verstandige op- of aanmerkingen,<br />
door wetenschap of ervaring aan de hand gedaan, houd ik mij bij mijne ambtgenooten<br />
beleefdelijk aanbevolen."
29<br />
Over die ervaring een paar opmerkingen. Bij Stoffel is de geïsoleerde zin het<br />
uitsluitende uitgangspunt, niet alleen in de eerste zinnen, maar het ganse boek<br />
door. Dat wordt nog des te schadeliker omdat hij de meest gekunstelde taal ten<br />
grondslag legt aan zijn lessen. Het ergste is nog niet zulk zinledig gewauwel<br />
als in de tweede les: „What have you there? I have nothing. I have some books<br />
and some pens, enz. Of in de 27e: I like ducks better than geese; en in de 33e:<br />
Hoevele bogen heeft deze brug? Deze heeft (er) slechts vijf; maar (sic) de brug<br />
vóór de andere poort heeft tien bogen. Maar het gaat net zo in de 35e les:<br />
Prometheus gaf aan den mensch den moed des leeuws, de sluwheid van den vos<br />
en de vlijt der bij. In de 38e les: De onderwijzer prijst vlijtige en oplettende<br />
leerlingen, maar straft diegenen (those), die hun tijd verbeuzelen. Het is Van<br />
Alphen redivivus. In de 48e les vindt men een vertaaloefening: Onze zusters verwachten<br />
iedere week brieven van ons. Gij hebt zwaar gezondigd, maar gij zult<br />
vergiffenis erlangen (= begenadigd worden), indien gij waarachtig berouw hebt.<br />
Nog op bl. 196: Thou hast done nothing, but deservest to be pardoned. En<br />
op dezelfde bladzij, in dezelfde oefening: Is not a<br />
belly-full in the kitchen as good as a belly-full in the parlour?<br />
Mijn eind-oordeel moet ongunstig zijn: onder de dekmantel van het professoraal<br />
gezag wordt hier werk geboden dat de toets van de kritiek niet kan doorstaan.<br />
Men stelle zich voor dat een hoogleraar in de scheikunde een leerboek voor dc<br />
school van vijftig jaar geleden op dezelfde wijs zou „herzien", d.i. onveranderd,<br />
of zo goed als onveranderd, herdrukken! Het is eenvoudig ondenkbaar, maar in<br />
de studie van de moderne talen is bij ons alles mogelik.<br />
Er rest ons de vraag: hoe het komt dat de bespreking van de nieuwe schoolboeken<br />
ook nu weer zo weinig bevredigend is, voor alle partijen. De voornaamste<br />
oorzaak is ongetwijfeld dat er weinig bekwame vakmannen zijn: dat blijkt maar al<br />
te duidelik ook uit de stand van de wetenschappelike Anglistiek in ons land.<br />
Maar op dat gebied onthouden de meesten zich altans van publikaties. Voor<br />
het schrijven van een schoolboek echter acht zo goed als ieder, zich nog wel in<br />
staat. En ook zij die voldoende bekwaamheid hebben om, als resultaat van ernstige<br />
studie en praktijk, een goed schoolboek te kunnen schrijven, hebben er<br />
meest de nodige moeite niet voor over. Sommigen hebben zelfs door werk op<br />
ander dan pedagogies gebied bewezen dat ze tot redelik werk in staat zijn, door<br />
artikelen of door een dissertatie. Maar ook die maken zich maar al te vaak<br />
met een Jantje van Leiden af van de toch vrijwillig ondernomen taak een schoolboek<br />
te leveren. Als of de zorg aan een dissertatie besteed ook maar in de verte<br />
een waarde zou hebben als de zorg aan een goed schoolboek besteed. Op enkele<br />
zeldzame uitzonderingen na, is een dissertatie, op z'n best, een voorbereiding tot<br />
wetenschappelike arbeid; een goed schoolboek daarentegen kan in ruime kring<br />
zijn goede invloed doen gevoelen, het is van zedelike zowel als intellektuele, om<br />
niet te spreken yan nationaal-ekonomiese waarde.<br />
En toch is de domme mening vrij algemeen verspreid dat een goed schoolboek<br />
als prestatie achterstaat bij een matige dissertatie: het is de werkelikheid op de<br />
kop gezet. Waar komt dat onzinnig en en schadelik wanbegrip uit voort? Het<br />
lijkt me aan geen twijfel onderhevig dat de grond ervan is: de minachting<br />
voor het werk van de leraar bij hoog- en laaggeleerden, bij de leerlingen, en,<br />
ergst van al, en bron van het kwaad. . . bij de leraren zelf.<br />
E. KRUISINGA.<br />
W. van Doorn, A Primrose Path. 2nd. ed. Kemink en Zoon.<br />
In James Elroy Flecker's tooneelstuk Hassan zegt de Kalief tegen Hassan:<br />
Ah, if there shall ever arise a nation whose people have forgottcn poetry<br />
and whose poets have forgotten the people, though they send their ships<br />
round Taprobane and their armies across the hills of Hindustan, though<br />
their city be greater than Babyion of old, though they mine a league into<br />
carth or mount to the stars on wings, — what of them?<br />
en Hassan antwoordt:<br />
They will be a dark patch upon the world.<br />
Indien Flecker in het bovenstaande citaat een waarheid verkondigt — en wie,<br />
die de invloed van poëzie heeft ondergaan, twijfelt daaraan — dan volgt daaruit,
30<br />
dat zij die trachten de belangstelling van jonge mensen op te wekken voor poëzie,<br />
een goed werk doen. De schrijver van het hierbesproken boekje heeft zich niet<br />
bezondigd aan het vervaardigen van stapels schoolboeken, omdat hij de eigenaardige<br />
gewoonte heeft alleen een boek of boekje te maken, als hij door de praktijk<br />
van zijn werk de behoefte aan iets nieuws heeft gevoeld. Ik denk bijvoorbeeld<br />
aan zijn Pleasant Introduction, een boekje, dat te sterk persoonlik van aard is om<br />
door veel leraren te kunnen worden gebruikt, en dat toch meer nut kan stichten<br />
dan veel ander werk, dat jaar op jaar herdrukt wordt. Goed beschouwd is het<br />
een vurig protest tegen vele van onze levenloze en zielloze schoolboeken, wanstaltig<br />
van taal en stijl. Het helpt mee om langzamerhand de overtuiging veld te<br />
doen winnen, dat één van de belangrijkste criteria — misschien wel het belangrijkste<br />
— bij de beoordeling van een schoolboek voor één van de moderne talen<br />
behoort te zijn: de literaire waarde van de opgenomen prozastukken.<br />
A Primrose Path is het werk van iemand, die in de moderne poëzie uitstekend<br />
thuis is; het werk van een leraar, die graag poëzie met zijn leerlingen leest, en<br />
die weet hoe het moet. Het boekje is bestemd voor jonge leerlingen. Vandaar<br />
dat de meeste van de opgenomen gedichten enigszins van verhalende aard<br />
zijn. De verzameling is bedoeld als inleiding tot de Golden Hours with English<br />
Poets van dezelfde schrijver, maar kan natuurlik ook zeer goed gebruikt worden<br />
door wie later een ander boek denkt te nemen.<br />
Het belangrijkste van een bloemlezing is natuurlik de keuze van de stukken.<br />
In A Primrose Path is heel veel moois bijeengebracht, ook veel dat de leraar<br />
zelf de weg kan wijzen naar hem totnogtoe onbekende dichters. Ik denk bijv. aan<br />
The Beautiful Land of Nod, een juweeltje van klank; aan dat prachtige korte<br />
vers: The Hammers; aan Yeats' Ballad of Father Gilligan met het ontroerende<br />
slot, aan de mooie verzen van Davies, zoals het indroevige The Little Ones. Het<br />
laatste gedichtje wordt ontsierd door een drukfout, wat helaas ook het geval is<br />
met nogal enkele andere (bldz. 34, 36, 39, 73). In poëzie werkt dat biezonder<br />
storend. Terecht heeft Van Doorn niet geaarzeld oude bekenden op te nemen,<br />
als ze hem voor zijn doel dienstig leken. Zelfs de veel-gesmade Longfellow is niet<br />
vermeden. Maar de schrijver is hier in het goede gezelschap van Lafcadio Hearn,<br />
die meent dat wie in zijn jeugd niet van Longfellow hield, nooit werkelik poëzie<br />
zou kunnen appreciëren. Ik moet bekennen, dat ik The Battle of Blenheim liever<br />
eens niet had ontmoet. Bepaald bezwaar heb ik tegen The Failure, niet omdat<br />
het artistieke waarde mist, maar om de cyniese toon: cynisme vind ik voor jonge<br />
mensen taboe.<br />
De aantekeningen zijn zorgvuldig bewerkt. De schrijver is eerlik genoeg zijn<br />
onwetendheid te bekennen, als hij de een of andere wenselike inlichting niet kan<br />
verschaffen. Maar was het werkelik volkomen onmogelik om enkele geografiese<br />
biezonderheden op te helderen? Natuurlik vindt men wel eens kleinigheden aan<br />
te merken. Is b.v. The Dean of Jaen in A Dutch Picture „a high-placed clergyman?"<br />
Ik meen dat het hier het hoofd van een Spaanse provincie is.<br />
Sommige aantekeningen dienen om de leerlingen op te wekken het gelezen<br />
gedicht goed te bekijken. Dat is ook ten dele de bedoeling van een viertal prozastukjes,<br />
die tussen de opgenomen verzen verspreid staan. Drie er van zijn van algemene<br />
aard; een, de twede „Halt by the Way", is bedoeld als inleiding tot één<br />
bepaald gedicht, dat zonder kennis van enkele historiese feiten niet te begrijpen<br />
is. De schrijver heeft er zich van onthouden bij de andere gedichten speciale<br />
inleidingen te schrijven. Terecht. De ervaren docent weet wel, dat bijna bij ieder<br />
gedicht een kort inleidend woord gewenst is, maar dat moet gegeven worden door<br />
de leraar zelf. Van Doorn zegt niet, hoe hij zijn inleidende stukjes gebruikt wenst<br />
te zien. Uit de toon, waarin ze zijn geschreven, besluit ik dat het zijn bedoeling<br />
is ze in de klas te laten lezen, maar ook dan nog blijven er verschillende vragen<br />
op te lossen. Zou de redaktie van Berichten en Mededelingen niet eens Van Doorn<br />
kunnen uitnodigen tot het schrijven van een artiekel over het lezen van poëzie in<br />
de klas? De beste methode lijkt mij eerst enige verzen goed te lezen; daarna de<br />
inleiding eens te bekijken en door de leerlingen te laten illustreren met voorbeelden<br />
uit het gelezene.<br />
De docent die probeert dit boekje ernstig te gebruiken, zal er wel eens vooraf<br />
over moeten denken hoe hij enkele dingen aan leerlingen moet duidelik maken,<br />
zoals bijv. de opmerking op pag 3: „[Rhythm] produces in the hearer a feeling
31<br />
of freedom, and in that condition his imagination is more active, with the result<br />
that it is easier for him to follow and understand the artist." Natuurlik behoeft<br />
men het niet altijd met de schrijver eens te zijn. Bij de bespreking van Buchanan's<br />
The Starling zegt hij: „The realistic treatment of a theme has its compensations,<br />
however, for it makes it possible for the author to be humorous, and humour gives<br />
him a very strong grip on his reader's heart". Ten eerste lijkt het me beter een<br />
vage term als realisme te vermijden; verder schijnt het of realisme een nadeel is<br />
waarvoor kompensaties gewenst zijn. Ook lijkt het mij onjuist zo op de humoristiese<br />
kant de nadruk te leggen van een gedicht dat toch in hoofdzaak bedoeld is<br />
een schrijnend beeld te geven van een verstikt leven, afgesloten van alle schoonheid<br />
totdat er geen schijn van innerlike schoonheid meer over is. Maar dit alles is<br />
van bijkomstig belang. De proza-stukjes zijn knap geschreven en prettig te lezen,<br />
ook voor volwassenen. Persoonlik zou ik graag een en ander over de dichters<br />
opgenomen zien. Me dunkt intelligente jongens moeten wel zich enigszins bewust<br />
zijn van het verschil tusschen Campbell, Southey, Longfellow en de moderne dichters.<br />
Enkele biografiese gegevens zouden verhelderend kunnen werken.<br />
Ten slotte: dat dit werkje, dat ver boven het peil van vele van onze schoolboeken<br />
staat, zo'n matig sukses heeft gehad, is iets dat te denken geeft. Waarheen<br />
gaan we met ons taalonderwijs? Een oudere generatie van taalleraren, men zie<br />
er de onderwerpen voor eind-examenopstellen van een halve eeuw geleden op na,<br />
had de illusie dat men werkelik de letterkunde van West-Europa kon bestuderen<br />
met jonge mensen van veertien tot achttien jaar. Zijn wij ook bezig al te bescheiden<br />
te worden? Zijn we bezig als enig ideaal over te houden: onze leerlingen<br />
wat Frans, Duits of Engels te leren — of zijn er nog leraren, die hun werk kunnen<br />
zien zoals Van Doorn het ziet; mensen voor wie het mooiste en beste van hun<br />
levenswerk is hun leerlingen in aanraking te brengen met literaire kunst van<br />
onverdacht allooi.<br />
In Engeland schijnen er mensen te zijn buiten de kunstenaarswereld die dit kunnen<br />
zien als een nationaal belang. In een zo ernstig tijdschrift als The New Sfatesman<br />
(July 26, 1930) zag ik dezer dagen een beoordeling van een boekje van<br />
P. H. B. Lyon: The Discovery of Poetry, dat voor oudere leerlingen tracht<br />
te doen wat Van Doorn's Primrose Path voor de jongeren doet. Terloops zij<br />
Lyon's boek 1) aan de kollega's aanbevolen, al was het alleen om de suggestieve<br />
brokjes van ten dele weinig bekende poëzie die 't geeft. Welnu, de beoordelaar<br />
in The New Statesman eindigt met enige woorden, die het overwegen waard<br />
zijn: „If every receptive child were coaxed to read it (and there is nothing dull<br />
in it to overcome), we should be a good deal nearer to becoming a fully adult<br />
nation than we are at present". Dit is nu wel een beetje „jurer gros", maar één ding<br />
is zeker: Van Doorn's bescheiden, maar verdienstelik werk verdient meer waardering<br />
dan het totnogtoe heeft gevonden. Laat ons zorgen dat er spoedig een<br />
derde druk moet komen.<br />
Den Haag. J. H. SCHUTT.<br />
Verklarend Woordenboek der Nederlandsche taal. Samengesteld<br />
door Dr. J. L. Walch.<br />
Tjeenk Willink. Zwolle. 1930. ƒ0.75; geb. ƒ0.90.<br />
Als bij alle kleine woordenboekjes had het „verklarend" hier gevoegelik achterwege<br />
kunnen blijven. Als we achter „lip" niets lezen en achter „lis" dat het een<br />
hangstrik is, zijn we nog weinig opgeschoten.<br />
Erger vind ik, dat dit boekje van 1930 de meeste nieuwe woorden niet bevat.<br />
Men vindt er wel wat jatten en zwingelen is, maar zoekt vergeefs naar baconspek,<br />
jazz, genereren enz., enz. Hei enige nut ervan is, dat leerlingen aan bepaalde<br />
inrichtingen erin kunnen opslaan of een woord mannelik, vrouwelik of onzijdig<br />
is. Maar dan geen moderne woorden, die zijn schijnbaar wegens geslachtsloosheid<br />
uitgebannen.<br />
Uit Vondel's Lyriek, door Dr. Ph. A. Lansberg.<br />
Kemink en Zoon. Utrecht. 1929. ƒ 1.75.<br />
In de inleiding schrijft Dr. Lansberg, dat ie veel aan Kalff's „Vondel's Leven"<br />
1) Uitgave Arnold. 2/6.
32<br />
heeft gehad, „bij de groepering der stof". Het lijkt me, dat ie niet alleen door de<br />
groepering is gegrepen en de wel ietwat eenzijdige Vondelverering van Kalff bij<br />
L. is geworden tot een blinde liefde. De liefde van Vondel heeft volgens L. alles<br />
omvademd, behalve z'n eigen beurs. (Inl.) Hier dus eindelik eens een koopman,<br />
die het eerst aan „vaderstad, vaderland, kennissen, vrienden, familie" enz. heeft<br />
gedacht! — Wie lacht daar? — Daarbij is de prins onzer dichteren volkomen feilloos<br />
geweest in z'n kunst en „heeft in zachte warmte onze taal doen ontluiken en<br />
cr een veelkleurige, levenskrachtige schoonheid aan verleend, die alleen de rijpe<br />
lente eigen is". In lyriese vlucht steil stijgend, vergeet L. soms z'n vleugelevenwicht<br />
en raakt aan het dwarrelen: ,,Wij willen slechts enkele grondslagen van des dichters<br />
leven door de zon zijner lyriek verlichtend doen beschijnen". (blz. 34.) Dit is<br />
niet erg, de beste vlieger valt wel eens een eindje feuille morte, Vondel ook, en<br />
daarop had L. juist moeten wijzen. Waarom verzwegen dat Vondel als ie „hoog<br />
draaft" wel eens bokkesprongen maakt en daardoor mee schuldig werd aan de<br />
onnatuurlike circusvoorstellingen van z'n navolgers! Laten we met onze leerlingen<br />
ons eerbiedig tonen tegenover het genie, maar van hen geen kritiekloze aanbidders<br />
maken.<br />
Ook buiten de lyriek schijnt L. hier en daar wat eenzijdig gekeken te hebben.<br />
De alinea over de „vriendschap" tussen Hooft en Vondel en de verkoeling daarvan<br />
(blz. 46) is te oppervlakkig en het buurpraatje over de oorzaken en de<br />
zichtbaarheid van VondeFs veroudering (blz. 55 en 56) al heel goedkoop.<br />
Tenslotte lijkt het me onmogelik een dergelik boekje in de school te behandelen.<br />
Waar haal je de tijd vandaan? Studerenden zullen natuurlik Kalff verkiezen. Was<br />
het nodig geweest op de uitnodiging der firma Kemink en Zoon (Inl.) in te<br />
gaan?<br />
Van Vondel's dood tot Bilderdijk. Uit veelbewogen jaren.<br />
Bloemlezingen door Dr. A. J. de Jong. Tjeenk Willink. Zwolle<br />
1930. ƒ1.25.<br />
Deze twee werkjes vervolgen de „Vroegrenaissance" en zijn in dezelfde serie<br />
uitgegeven. Het eerste behandelt enkele dichters uit de tijd tussen Vondel en Bilderdijk,<br />
korte levensschetsen en geannoteerde bloemlezingen uit hun werk. Dr.<br />
De Jong meent voldoende voor H.B.S., gymnasium en hoofdaktecursus. Dit laatste<br />
moet ik ontkennen. De tegenwoordige hoofdakte eist iets anders: ik zou er ook<br />
op de Kweekschool niet mee willen volstaan. De J. heeft er waarschijnlik niet aan<br />
gedacht, dat wc daar per week 2 uur letterkundeles kunnen geven en de leerlingen<br />
een jaar langer hebben als de H.B.S. Verder zou ik met deze bloemlezing zo in<br />
zee willen gaan. Enkele bezwaren zijn ertegen de „Veelbewogen jaren" in te<br />
brengen. Bij de inleiding op Wolff-Deken (blz. 10) leest men niets van de Vlissingse<br />
geschiedenis en zonder dat is het werk van Betje niet te begrijpen. Ook<br />
rept De J. met geen woord van de verhouding van vrouw tot de maatschappij en<br />
wat is S. B. nu eigenlik anders dan een subjektieve kijk daarop? Bij Feith (blz. 29)<br />
dient wat meer gezegd te worden over liefde en deugd. De verklaring dat F. wil<br />
leren dat liefde zonder deugd niet kan bestaan, heldert de zaak niet op, omdat<br />
deugd hier een theologiese verklaring behoeft. Aan de psychoanalyse van Bilderdijk<br />
(blz. 42) zal De J. zelf wel niet geloven. Is hem de portee van deze verklaring<br />
ontgaan? Hij zal dit zelf tenslotte ook liever aan de psychiater willen overlaten.<br />
Bij de behandeling van Helmers, Tollens en Bilderdijk heeft De J. zich dunkt<br />
me door persoonlike sympathie laten leiden. Waarom moet Tollens zo op z'n kop<br />
hebben (blz. 103 en 104) over de disharmonie tussen de belangrijkheid van het<br />
onderwerp en de kracht der woorden, over veeldichterij en bombast, en komen<br />
H. en B. er zo genadig af? De J. weet toch ook wel hoe afwijzend Tollens lateitegenover<br />
z'n eigen werk stond. Zo zijn er nog enkele dingen meer waar ik vraagteekens<br />
bij zette, maar dit alles doet niet af aan de degelikheid en korrektheid van<br />
het gehele werk.<br />
En toch en toch moet mij iets van het hart. Er ontbreekt me in dit werk<br />
iets: de persoonlikheid van de schrijver. Er bleef een gevoel van teleurstelling. Wij<br />
merken in deze boekjes zo weinig van de frisse denkbeelden, die wij van de<br />
docent, de spreker en debator De Jong kennen. Hij zou een voorbeeld kunnen zijn,<br />
wellicht een voorganger, — in deze boekjes is hij 't niet. R. KUITERT.
33<br />
1. Gedichten, voor de hogere klassen van H.B.S. en Gymnasium,<br />
verzameld door J. H. van den Bosch. (Derde deel.)<br />
W. J. Tjeenk Willink, Zwolle. (Prijs ƒ 1.25.)<br />
2. De Practijk, oefeningen in het schrijven van de Nederlandsche<br />
Taal , door P. Koster. W. E. J. Tjeenk Willink,<br />
Zwolle. (Prijs ƒ0.70.)<br />
3. Stijl, door H. Middendorp en Chr. M. Metzlar (Tweede<br />
deeltje; tweede druk. W. J. Tjeenk Willink, Zwolle. (Prijs<br />
ƒ0.90.)<br />
4. Beknopte Moderne Nederlandsche Grammatica, door P. C.<br />
van der Ree en Dr. G. S. Overdiep. (Deel I ƒ 1.20, Deel II<br />
ƒ0.80.) Tjeenk Willink, Zwolle.<br />
5. Eenvoudige Grammatica. Oefeningen voor wie vreemde<br />
talen leeren, door N. C. Meyer Drees. Prijs ƒ 0.80. Bij<br />
P. Noordhoff N.V., Groningen.<br />
1. Een poëzielievende 5e/6e klas, door een dito leraar-Ned. voorgegaan, zal z'n<br />
hart kunnen ophalen aan de gedichten (80) hierin verzameld. Maar evenzeer als<br />
't hart ook de géést: 14 eronder zijn van Staring en Potgieter. Van v. d. B. verwachtten<br />
we ook niet anders: 't is de „intellectueele" poëzie die z'n voorkeur<br />
heeft.<br />
Hiermee heb"k al drie voorbehouden gemaakt! Of 't voor de gemiddelde 5e/6e<br />
klas en voor de gemiddelde leraar een bruikbaar „leer' middel is? Voor deze<br />
vraag staan we altijd; bij poëzie-verzamelingen wel 't onzekerst. Er zit niet anders<br />
op dan de proef te nemen.<br />
Van een keurig verzenkeurder als v. B. wéten we, dat wat ie kiest, van zuiver<br />
gehalte en ook pedagogies welgekozen is. Zondigt ie schijnbaar tegen het eerste,<br />
dan is dat juist om de klas tot critiek te prikkelen (b.v. „Haar Naam" uit Julia),<br />
En de Schoolmeester (de goeie) voelt ook intuïtief dat de leraren hier en daar<br />
best een lesje gebruiken kunnen: de „Aanteekeningen" aan het einde van de<br />
deeltjes dwingen tot goed lezen en fijn versproeven, — leren de leraar de<br />
kunst van onderscheiden (o.a. de aant. bij 10: „het is niet geheel juist „Piet<br />
Paaltjens" als pseudoniem van Haverschmidt op te vatten"). Een goed idee was<br />
't ook om enkele groepjes van gedichten te vormen b.v. Rodenbach's „Fantasie",<br />
Potgieter's „Reislust", De Génestet's „Reizen", Van Eeden's „Het Visioen in<br />
Spanje").<br />
Ons herinnerend de twee aan het boekje voorafgaande deeltjes, hadden we dit<br />
graag iets moderner gezien. Nu is in geen van de deeltjes de contemporaine poëzie<br />
vertegenwoordigd. Maar, mogen we dit billik vorderen? De aanhef van de Voorrede<br />
voor het 2e deeltje luidde: „Dit boekje heb 'k samengesteld voor mij-zelf.<br />
Het zal mij verheugen indien het ook anderen kan voldoen". Dit zal ook voor<br />
het 3e gelden, reden om er niet op in te gaan, en tevreden te zijn met het vele<br />
goeie dat v. d. B. ons ook hier gegeven heeft.<br />
2. „De Praktijk" is een speloefenings-, ontledings-, naamvallenbenoemings- en<br />
dicteeboekje. Hiermee zal het zuiver-schrijven gediend zijn, hoopt de auteur. Of<br />
dat waar zal blijken betwijfel 'k sterk. Als de leerlingen in de eerste klas van<br />
het voortgezet onderwijs in enkele oefeningen nog 'ns een repetitie van de hoofdregels<br />
krijgen, ze die dus kénnen, kunnen we aparte speloefeningen (en dictee's)<br />
m.i. beter achterwege laten: Het schriftelik werk voor Ned. (èn de andere<br />
schoolvakken) moet en kan de spelling „automatiseren". Stellen de leraren, van<br />
het begin af, de eis van accuratesse niét, dan helpt zelfs geen Praktijk-boekje als<br />
dit van Koster.<br />
Een groot gevaar heeft dit lam-onnozel dingske: 't leidt zo licht tot een verortografeerde<br />
taalopvatting; immers de Letter is in dit ,,taal"werkje Alpha en<br />
Omega.<br />
Niét op 't programma plaatsen, wèl 'ns even inkijken om er enkele dingetjes<br />
voor je spellingonderwijs aan te ontlenen.<br />
Vraag: Kan een Amsterdams leraar — die onder zo gunstige omstandigheden<br />
werkt — ons niet 'ns echte-taalboeken geven, of — béter — ons een goeie gids<br />
voor het taalonderwijs op de M. S. verschaffen?
Uitgaven van KEMINK