21.09.2013 Views

ATEX-Handleiding - Nevedi

ATEX-Handleiding - Nevedi

ATEX-Handleiding - Nevedi

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

VOORWOORD<br />

Bedrijven in de mengvoedersector worden geconfronteerd met het gevaar op stofexplosie. Elk bedrijf<br />

dient over dit onderwerp op elk moment te voldoen aan de geldende wetgeving. Sinds de<br />

inwerkingtreding van de Europese Sociale “<strong>ATEX</strong>”-richtlijn 137, zijn er nieuwe verplichtingen voor de<br />

werkgevers. Om de ondernemingen in staat te stellen deze regelgeving na te leven en om de<br />

bedrijven in de sector nog beter te beschermen tegen eventuele stofexplosies is door <strong>Nevedi</strong> in<br />

samenspraak met Bemefa en KVBM de Atex <strong>Handleiding</strong> 2005 gemaakt. Deze handleiding is in het<br />

najaar van 2010 volledig herzien. <strong>Nevedi</strong> is de volgende personen van haar Commissie Arbeid &<br />

Milieu zeer erkentelijk voor hun inzet en collegiaal ingebrachte expertise:<br />

- Alix van Erven (Arie Blok);<br />

- Allard Knook (CMS Derks Star Busmann);<br />

- Martin van de Vendel (Rijnvallei);<br />

- Heleen van Weele (<strong>Nevedi</strong>);<br />

- Peter Westerink (De Heus);<br />

- Maarten Wouters (Agrifirm).<br />

Deze handleiding is opgesplitst in drie documenten. Een eerste deel (A) behandelt theoretisch wat<br />

een stofexplosie is. Tevens wordt het wettelijke kader besproken in dit deel. Het tweede gedeelte (B)<br />

behandelt de zonering van de fabriek. <strong>Nevedi</strong> heeft in 2002 een <strong>ATEX</strong> handleiding ontwikkeld m.b.t.<br />

de zonering. Deze handleiding is in dit gedeelte verwerkt. Het derde gedeelte (C) behandelt de<br />

risicoanalyse. De verplichting tot het opstellen van een gevarenzone indeling en het opstellen van een<br />

explosieveiligheidsdocument is opgenomen in de Nederlandse Praktijk Richtlijn 7910-2, juli 2008.<br />

Daar de industrie meer te maken heeft met stofexplosies dan met gas/dampexplosies komt in deze<br />

handleiding enkel de stofexplosieproblematiek aan bod. Bij het opstellen van de handleiding is gebruik<br />

gemaakt van de Nederlandse Praktijk Richtlijn NPR 7910-2 (Gevarenzone-indeling met betrekking tot<br />

stofontploffingsgevaar, juli 2008) van het Nederlands Normalisatie Instituut.<br />

Bedrijven die te maken kunnen hebben met gas/dampexplosierisico’s (denk maar aan de opslag van<br />

licht ontvlambare vloeistoffen zoals aceton en brandbare gassen zoals acetyleen, of de laadstations<br />

voor batterijen waar tijdens het opladen het ontplofbare waterstofgas ontstaat) dienen uiteraard ook<br />

daaraan de nodige aandacht te schenken.<br />

De informatie in dit rapport wordt te goeder trouw gepubliceerd. <strong>Nevedi</strong>, Bemefa en KVBM<br />

aanvaarden geen verantwoordelijkheid noch aansprakelijkheid voor de eventuele directe of indirecte<br />

gevolgen die zouden kunnen voortvloeien uit het gebruik van dit document.<br />

Deze uitgave mag niet worden verveelvoudigd, in enige vorm of op enige wijze, of openbaar gemaakt<br />

worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Het gebruik van deze uitgave<br />

is eveneens slechts toegestaan na uitdrukkelijke toestemming van de uitgever.<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 1


FLOW-SCHEMA:<br />

PLAN VAN AANPAK EXPLOSIEVEILIGHEIDSDOCUMENT<br />

Ja<br />

Bekend met de<br />

theorie en<br />

wetgeving?<br />

Neem deel<br />

A door<br />

H1 theorie<br />

H2 wettelijk<br />

kader<br />

Ja Ja<br />

Is de fabriek<br />

gezoneerd?<br />

Nee Nee Nee<br />

Volg de<br />

werkwijze van<br />

bijlage I deel B<br />

I.1 Beschrijving<br />

productieproces<br />

I.2 Inventarisatie<br />

grondstoffen<br />

I.3 Inventarisatie<br />

Stofwolk<br />

I.4 Inventarisatie<br />

Stofafzetting<br />

I.5 Overige<br />

gevarenbron(en)<br />

I.6 Maatregelen<br />

technische en<br />

organisatorisch<br />

I.7 Alternatieve<br />

maatregelen<br />

I.8 Motivatie en<br />

Beoordeling<br />

I.9 Gevarenzones<br />

I.10 Plattegronden en<br />

technische plannen<br />

Gegevens<br />

voor<br />

Stamkaart<br />

Bent u in het bezit van een<br />

explosieveiligheidsdocument?<br />

Volg de<br />

werkwijze<br />

bijlage II van<br />

deel C<br />

II.1 Stamkaart<br />

afdeling<br />

II.2 Stamkaart<br />

arbeidsmiddel<br />

II.3 Plan van aanpak<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 2<br />

of<br />

Volg de<br />

werkwijze<br />

bijlage III van<br />

deel C<br />

III.1 Neem de<br />

checklijst<br />

organisatorische<br />

maatregelen<br />

door<br />

III.2 Neem de<br />

vragenlijst<br />

door


INHOUDSOPGAVE<br />

Voorwoord ........................................................................................................................................................... 1<br />

Flow-schema:<br />

plan van aanpak explosieveiligheidsdocument ......................................................................................... 2<br />

Inhoudsopgave ....................................................................................................................................................... 3<br />

DEEL A.................................................................................................................................................................. 5<br />

1. Theorie: Fundamentele begrippen omtrent stofexplosie ............................................................ 6<br />

1.1 WAT IS EEN STOFEXPLOSIE?........................................................................................................ 6<br />

1.2 DEFLAGRATIE EN DETONATIE .................................................................................................... 6<br />

1.3 PRIMAIRE EN SECUNDAIRE EXPLOSIES ................................................................................... 7<br />

1.4 HYBRIDE MENGSELS....................................................................................................................... 7<br />

1.5 EXPLOSIE – EFFECTEN ................................................................................................................... 7<br />

1.6 EXPLOSIEKARAKTERISTIEKEN .................................................................................................. 8<br />

1.6.1 Explosiegrenzen .............................................................................................................................. 8<br />

1.6.2 Karakteristieke temperaturen .......................................................................................................... 8<br />

1.6.3 De maximale explosiedruk en de maximale drukstijgsnelheid ....................................................... 9<br />

1.6.4 De minimale ontstekingsenergie (MOE)....................................................................................... 11<br />

1.6.5 Samenvatting belang van explosiekarakteristieken bij de risicobepaling .................................... 11<br />

1.7 ONTSTEKINGSBRONNEN.............................................................................................................. 12<br />

1.7.1 Mechanische bronnen.................................................................................................................... 12<br />

1.7.2 Thermische bronnen...................................................................................................................... 13<br />

1.7.3 Elektrische bronnen....................................................................................................................... 14<br />

1.7.4 Chemische bronnen....................................................................................................................... 19<br />

1.7.5 Praktische betekenis van de ontstekingsbronnen bij de uitvoering van......................................... 20<br />

de risicobeoordeling...................................................................................................................................... 20<br />

1.8 PREVENTIE EN BESTRIJDING VAN STOFEXPLOSIES.......................................................... 21<br />

1.8.1 Voorkoming van stofexplosies...................................................................................................... 21<br />

1.8.2 Voorkoming van schade................................................................................................................ 23<br />

1.8.3 Beperking van de schade............................................................................................................... 24<br />

1.8.4 Keuze van de toe te passen preventie- en beheersmaatregelen. .................................................... 29<br />

2. Wettelijk KAder..................................................................................................................................... 31<br />

2.1 EUROPESE REGELGEVING .......................................................................................................... 31<br />

2.2 NEDERLANDSE REGELGEVING.................................................................................................. 31<br />

2.3 NEDERLANDS BEVOEGD GEZAG ............................................................................................... 33<br />

3. Termen en Definties ............................................................................................................................ 34<br />

DEEL B................................................................................................................................................................ 37<br />

4. De gevarenzone-indeling d.m.v. risicoanalyse .................................................................................... 38<br />

4.1 INLEIDENDE BEGRIPPEN OMTRENT RISICOANALYSE..................................................... 38<br />

4.2 DEFINITIE VAN DE VERSCHILLENDE GEVARENZONES .................................................... 38<br />

4.3 IDENTIFICATIE VAN POTENTIËLE GEVARENBRONNEN................................................... 39<br />

4.3.1 Brandbaar stof - karakteristieken - concentratie............................................................................ 39<br />

4.3.2 Systematisch opsporen van de gevarenbronnen ............................................................................ 40<br />

4.4 TOEKENNING VAN DE GEVARENZONEKLASSE ................................................................... 41<br />

4.4.1 De aard van de gevarenbronnen .................................................................................................... 41<br />

4.4.2 Ventilatie in de omgeving van de gevarenbron............................................................................. 42<br />

4.4.3 Schoonhuishouden ........................................................................................................................ 43<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 3


4.4.4 Flow-schema’s ter bepaling van de zoneklasse............................................................................. 43<br />

4.5 AFMETINGEN VAN DE GEVARENZONEKLASSE ................................................................... 44<br />

4.5.1 De afmetingen van een stofwolk ................................................................................................... 44<br />

4.5.2 De afmeting van een stofafzetting................................................................................................. 44<br />

4.5.3 Samenvattende tabel afmeting stofwolken en stofafzetting .......................................................... 44<br />

4.5.4 Zonering van aangrenzende ruimtes omwille van stofverplaatsing............................................... 45<br />

5. Flow-schema:<br />

plan van aanpak explosieveiligheidsdocument ....................................................................................... 46<br />

Bijlage I: zonering ............................................................................................................................................ 47<br />

Figuur I.1. Bepaling van de zoneklasse als gevolg van opgewerveld stof, .................................................. 48<br />

Figuur I.2. Bepaling van de zoneklasse als gevolg van een stofafzetting,................................................... 49<br />

Stappenplan....................................................................................................................................................... 50<br />

DEEL C................................................................................................................................................................ 56<br />

6. RISICOANALYSE ONTSTEKINGSBRONNEN EN MOGELIJKE GEVOLGEN................................. 57<br />

6.1 ORGANISATORISCHE MAATREGELEN.................................................................................... 57<br />

6.2 ALGEMENE TECHNISCHE MAATREGELEN ........................................................................... 61<br />

6.2.1 Ontstekingsbronnen en hun doeltreffendheid................................................................................ 61<br />

6.2.2 Maatregelen bij niet-productietoestellen en installaties ................................................................ 61<br />

6.2.3 Risicoanalyses van productietoestellen en installaties .................................................................. 63<br />

7. EXPLOSIEVEILIGHEIDSDOCUMENT............................................................................................... 65<br />

8. Flow-schema: plan van aanpak explosieveiligheidsdocument................................................ 67<br />

BIJLAGE II: RISICOANALYSE ONTSTEKINGSBRONNEN EN EXPLOSIEGEVAAR ....................... 68<br />

BIJLAGE III: Extra Informatie ........................................................................................................................ 73<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 4


DEEL A<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 5


1. THEORIE: FUNDAMENTELE BEGRIPPEN OMTRENT<br />

STOFEXPLOSIE<br />

Voor u deze handleiding kunt gaan gebruiken dient u te beschikken over een minimale<br />

kennis van het fenomeen stofexplosie. Reeds in de <strong>ATEX</strong> handleiding <strong>Nevedi</strong> 2002 werd een<br />

inleiding gegeven over het fenomeen stofexplosie. Deze handleiding is verwerkt in dit<br />

gedeelte. Met de <strong>ATEX</strong> handleiding 2002 is de eerste stap (zonering van de fabriek) gezet<br />

voor het maken van een explosieveiligheidsdocument.<br />

1.1 WAT IS EEN STOFEXPLOSIE?<br />

Onder een explosie verstaat men in het algemeen een plotselinge, heftige uitzetting van<br />

energie die drukgolven in de omgeving creëert. De heftigheid van de explosie, de mogelijke<br />

gevolgen ervan en de maatregelen die men er tegen kan treffen zijn afhankelijk van de<br />

snelheid waarmee de energie vrijkomt.<br />

Naargelang de aard van de vrijgezette energie kan men twee belangrijke explosietypes<br />

onderscheiden, namelijk fysische en chemische explosies. Onder fysische explosies verstaat<br />

men explosies waaraan geen chemische of nucleaire reacties aan de basis liggen. Het<br />

meest gekende voorbeeld van een fysische explosie is het plots begeven van een<br />

drukhouder die met een samengeperst gas gevuld is. (BLEVE: Boiling Liquid Expanding<br />

Vapour Explosion).<br />

Stofexplosies maken deel uit van de chemische explosies en ontstaan door snelle,<br />

exotherme chemische reacties tussen het stof en bijvoorbeeld zuurstof in de lucht. Voordat<br />

er een omgeving ontstaat die gunstig is voor een stofexplosie moet aan volgende<br />

voorwaarden voldaan zijn:<br />

- Er moet sprake zijn van een droge, niet vochtige, lucht;<br />

- Het poeder moet brandbaar zijn (afhankelijk van de minimale ontstekingsenergie);<br />

- Om de verbranding toe te laten, moet het stof zweven in zuurstofrijke lucht;<br />

- Het stof moet verspreid zijn in afmetingen van deeltjes die de voortplanting van de<br />

vlammen toelaten;<br />

- De concentratie aan zwevend stof moet binnen de limieten van de ontplofbaarheid<br />

liggen;<br />

- Het zwevend stof moet in aanraking komen met een ontstekingsbron die voldoende<br />

energie ontwikkelt.<br />

1.2 DEFLAGRATIE EN DETONATIE<br />

In het algemeen bedraagt de verbrandingssnelheid bij stofexplosies enkele tientallen meters<br />

per seconde. Dergelijk type van ontploffing waarbij de verbrandingssnelheid kleiner is dan de<br />

snelheid van het geluid (340 m/s) wordt deflagratie genoemd.<br />

Bij een deflagratie blijven de snelheden dus subsoon en worden er drukgolven gevormd. De<br />

drukgolven planten zich echter veel sneller voort dan het vlamfront. De sterkte van de<br />

drukgolf wordt o.a. bepaald door de samenstelling van het brandbare stof, de concentratie<br />

van dat stof in het mengsel en de mate van omsluiting van de ruimte waarin de ontploffing<br />

plaatsvindt. Bij zogenaamde vrije explosies waarbij het exploderend volume niet begrensd<br />

wordt door wanden zijn de overdrukken meestal tot enkele tienden van een bar beperkt. Bij<br />

inwendige explosies wordt de drukopbouw mede bepaald door de aanwezigheid van wanden<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 6


die het exploderend volume volledig begrenzen en kunnen drukken gegenereerd worden tot<br />

10 maal de begindruk.<br />

Wanneer de verbrandingssnelheid groter is dan de snelheid van het geluid spreekt men van<br />

een detonatie. De voortplantingssnelheid bij detonaties bedraagt 1 tot 10 km/s. Deze zeer<br />

hoge voortplantingssnelheid van de reactiezone geeft aanleiding tot supersone snelheden en<br />

de vorming van schokgolven. Het reactiefront en de schokgolf vallen ongeveer samen.<br />

In het algemeen zijn stofexplosies geen detonaties, omdat dit extreme begincondities vergt.<br />

Men kan aannemen dat stofexplosies in het beginstadium steeds van het deflagratie-type<br />

zijn, maar dat ze in bepaalde omstandigheden in een detonatie kunnen omslaan. Dit is<br />

bijvoorbeeld het geval wanneer één afmeting van de ruimte waarin de explosie zich voordoet<br />

veel groter is dan de andere zoals bij leidingen en kanalen met een lengte/diameter<br />

verhouding ≥ 50. De overdruk veroorzaakt door een detonatie kan zeer sterk oplopen (ca. 20<br />

bar). Daarnaast komen detonaties, een enkele uitzondering daargelaten, alleen voor bij<br />

vaste en vloeibare explosieven. Het is in principe niet mogelijk om apparatuur te bouwen die<br />

tegen detonatie bestand is. Een detonatie, in tegenstelling tot een deflagratie, kan niet tijdig<br />

gedetecteerd worden. Detonaties moeten dan ook te allen tijde vermeden worden.<br />

1.3 PRIMAIRE EN SECUNDAIRE EXPLOSIES<br />

Stofexplosies die veroorzaakt worden door ontstekingsbronnen worden primaire explosies<br />

genoemd. Deze explosies kunnen echter ook de oorzaak zijn van secundaire explosies.<br />

Doordat de drukgolf, die het vlamfront bij een deflagratie uitzendt, vooruit loopt op het<br />

vlamfront ontstaat er een tijdsinterval tussen het passeren van de drukgolf en de aankomst<br />

van het vlamfront. De vooruitlopende drukgolf zal neergezette stofdeeltjes doen opstuiven<br />

waardoor een nieuwe stofwolk ontstaat.<br />

Deze nieuwe stofwolk kan op zijn beurt ontstoken worden door het volgende vlamfront<br />

waardoor een secundaire explosie ontstaat. Secundaire explosies zijn meestal veel<br />

verwoestender dan de primaire explosies.<br />

1.4 HYBRIDE MENGSELS<br />

Bijzonder gevaarlijk zijn de zogenaamde hybride mengsels die bestaan uit een combinatie<br />

van stof en gas. Zelfs wanneer uiterst geringe hoeveelheden van een brandbaar gas in een<br />

stofwolk aanwezig zijn is de ontsteking van dergelijke hybride wolk gemakkelijker en de<br />

explosie ervan heftiger dan die van de corresponderende stofwolk. Een voorbeeld waarop<br />

gelet dient te worden is een hexaan vrij verklaring.<br />

1.5 EXPLOSIE – EFFECTEN<br />

Over het algemeen wordt een onderscheid gemaakt tussen de directe en de indirecte<br />

effecten van een explosie. De directe effecten worden door de schokgolf van de explosie zelf<br />

veroorzaakt. Typische voorbeelden zijn trommelvliesscheuren en longschade bij de mens en<br />

de structuurschade aan woningen en installaties. Fragmentatie is een belangrijk indirect<br />

schademechanisme van een explosie. Fragmenten die afkomstig zijn van de explosiebron<br />

worden primaire fragmenten genoemd. Zij zijn weinig gevaarlijk op enige afstand van de<br />

bron, omdat de kans om door een dergelijk projectiel getroffen te worden uitermate klein is.<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 7


Secundaire fragmenten, d.i. fragmenten die door de schokgolf gevormd worden zoals<br />

glasscherven en vallende dakpannen, vormen een veel belangrijkere bron van schade.<br />

Andere belangrijke indirecte effecten zijn:<br />

- Personen die zelf door de drukgolven omver- of weggeworpen worden;<br />

- Het uitbreken van brand;<br />

- Het ontstaan van secundaire explosies.<br />

1.6 EXPLOSIEKARAKTERISTIEKEN<br />

1.6.1 Explosiegrenzen<br />

Niet alle mengsels van brandbaar stof en lucht zijn ontplofbaar. De concentratie van de stoflucht-<br />

mengsels moet binnen de ontplofbaarheidsgrenzen liggen. De laagste stofconcentratie<br />

waarbij het mengsel ontvlamt wordt de Lower Explosion Limit (LEL) genoemd. Beneden<br />

deze concentratie is het mengsel te arm aan stof om nog te kunnen ontvlammen. De OEL<br />

ligt voor heel wat stoffen tussen 10 en 30 g/m³. Ofschoon deze concentratie laag schijnt te<br />

zijn komt ze voor als een zeer dichte wolk. Dergelijke stofconcentraties komen zelden voor in<br />

de werkplaatsen van bedrijven. Stofexplosies kunnen zich vooral voor doen binnenin de<br />

procesuitrusting zoals maalmolens, mengers, zeven, drogers, filters, hoppers, silo’s en<br />

pneumatische transportsystemen.<br />

Het explosiegebied van de meeste poeders bevindt zich tussen 40 g/m 3 en 4 kg/m 3 . Dit<br />

gebied is niet alleen bepaald door de chemische samenstelling van het ontplofbaar stof,<br />

maar ook van onder meer de afmetingen en de fijnheid van de stofdeeltjes. Zelfs bij de<br />

laagste explosiegrenzen hebben stofwolken een hoge optische dichtheid.<br />

In de praktijk wordt de parameter OEL weinig gebruikt voor de beoordeling van<br />

explosierisico’s. De concentratie in industriële installaties verandert soms drastisch door de<br />

niet-homogeniteit van het stof-luchtmengsel. Wanneer deze parameter toch gebruikt zou<br />

worden moet rekening gehouden worden met het feit dat de onderste explosiegrens daalt<br />

wanneer de temperatuur stijgt.<br />

1.6.2 Karakteristieke temperaturen<br />

De term “karakteristieke temperaturen” heeft betrekking op temperaturen waarbij een stof<br />

onder welbepaalde omstandigheden een specifiek brandgedrag begint te vertonen.<br />

De glimtemperatuur (Tglim):<br />

Dit is de laagste temperatuur van een oppervlak waarbij de daarop gelegen stoflaag<br />

spontaan tot ontbranding komt. De Tglim hangt af van de dikte van de stoflaag, omdat de<br />

stoflaag als een isolatiedeken zal optreden. Bovendien is de Tglim afhankelijk van de<br />

omgevingstemperatuur. De Tglim wordt zelden bereikt in normale gebruiksomstandigheden<br />

van toestellen in mengvoederbedrijven.<br />

De Tglim van een stoflaag wordt bepaald door een stoflaag van 5 mm dik op een verwarmde<br />

plaat te plaatsen. De temperatuur van de plaat wordt geleidelijk verhoogd totdat een<br />

ontvlamming van de stoflaag wordt waargenomen.<br />

Een frequent optredend fenomeen is dat een stoflaag bij opwarming niet gaat smeulen, maar<br />

gaat smelten. Dit betekent dat de stof geen Tglim heeft, hetgeen niet betekent dat de<br />

opwarming van de stoflaag ongevaarlijk zou zijn. Bij het smelten kunnen immers brandbare<br />

dampen vrijkomen die met de omgevingslucht een explosief mengsel vormen.<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 8


De zelfontstekingstemperatuur van stoflagen:<br />

Dit is de temperatuur waarbij een stoflaag spontaan ontbrandt wanneer deze omgeven wordt<br />

door een warmtebron en lucht. De zelfontsteking is een gevolg van de zelfopwarming van de<br />

laag. Stoflagen ontsteken bij een lagere temperatuur dan stofwolken.<br />

De zelfontstekingstemperatuur van stofwolken (MOT):<br />

De zelfontstekingstemperatuur van een stofwolk is de minimale temperatuur van een heet<br />

oppervlak dat, wanneer er een stofwolk onder bepaalde omstandigheden langs geleid wordt,<br />

aanleiding geeft tot de ontsteking van de stofwolk. Merk op dat deze temperatuur niet gelijk<br />

is aan de temperatuur die in de stofwolk heerst.<br />

Samen met de Tglim is de MOT van poeders mede bepalend voor de keuze van apparatuur<br />

en in het bijzonder voor de temperatuurklasse waartoe ze moeten behoren.<br />

Een stofwolk kan door de smeulende of brandende stoflaag ontstoken worden. Om dit te<br />

vermijden moet in de praktijk de oppervlaktetemperatuur van warme oppervlakken en<br />

elektrische toestellen 75 °C beneden de glimte mperatuur van de stoflaag (met laagdikte<br />

die in de praktijk te verwachten valt) gehouden worden. De directe ontsteking van een<br />

stofwolk op een warm oppervlak of elektrische apparatuur kan worden vermeden als de<br />

temperatuur van het warme oppervlak beperkt blijft tot 2/3 van de MOT van de stofwolk.<br />

1.6.3 De maximale explosiedruk en de maximale drukstijgsnelheid<br />

Een typisch tijdsverloop van de inwendige druk in een gesloten volume waarin een<br />

deflagratie plaatsvindt is weergegeven in figuur 1.<br />

Fig.1. Tijdsverloop van de inwendige druk in een gesloten volume<br />

(Arbeidsveiligheid nr.65 Stofexplosies, G. Huys,Kluwer Editorial, 23/03/1998)<br />

Wanneer het mengsel in het midden van een bolvormig volume ontstoken wordt, verkrijgt<br />

men de maximale druk wanneer het vlamfront de wand bereikt. Daarna zal de druk<br />

geleidelijk afnemen door warmteverliezen naar de omgeving. De maximale overdruk die<br />

tijdens het deflagratieproces bereikt wordt noemt men de explosiedruk Pex. De waarde van<br />

de explosiedruk kan gemakkelijk waarden van enkele bar bereiken.<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 9


De explosiedruk is afhankelijk van de brandstofconcentratie. Immers wanneer deze<br />

concentratie kleiner is dan de onderste explosiegrens of groter dan de bovenste<br />

explosiegrens kan geen explosie optreden en is de explosiedruk gelijk aan nul. In het<br />

explosiegebied varieert de explosiedruk en bereikt een maximum bij een bepaalde<br />

brandstofconcentratie. Deze waarde noemt men de maximale explosiedruk Pex,max van de<br />

betrokken stof. Het is deze waarde die men in de literatuur terugvindt als explosiedruk.<br />

Wanneer de drukopbouw groter is dan 0,5 bar wordt het stof gecatalogeerd als explosief.<br />

Tijdens een explosie zal de druk niet plots oplopen tot de explosiedruk. Tussen het ogenblik<br />

van de ontsteking en het bereiken van de explosiedruk bestaat een punt waar de<br />

drukstijgsnelheid het grootst is. Dit is waar de raaklijn aan de drukcurve het steilst is. Dit is<br />

grafisch weergegeven in figuur 1.<br />

De maximale drukstijgsnelheid (dP/dt)max wordt gedefinieerd als de maximale<br />

drukstijgsnelheid die opgetekend kan worden over het volledige concentratiegebied. Het is<br />

een maat voor de heftigheid van een explosie en is in de praktijk meestal veel belangrijker<br />

dan de maximale explosiedruk (Pmax). Uit proeven is gebleken dat de maximale<br />

drukstijgsnelheid afhankelijk is van de grootte van het volume waarin de explosie plaatsvindt.<br />

Dit verband wordt gegeven door de formule: ( dP/dt )max = K / V 1/3<br />

met : V = volume van de houder uitgedrukt in m³<br />

K = een constante uitgedrukt in bar m/s, en die eigen is aan het<br />

brandbaar mengsel.<br />

Dit verband laat toe om de resultaten van kleinschalige proeven naar grotere volumes om te<br />

rekenen en vormt de basis van de explosiebeveiliging door drukontlasting en door<br />

onderdrukking. Met betrekking tot stofwolken spreekt men van de KST-waarde waarbij ST<br />

staat voor het Duitse Staub.Op basis van de KST-waarde worden brandbare poeders<br />

ingedeeld in vier zogenaamde explosieklasse, zoals weergegeven in tabel 1.1.<br />

Tabel 1.1: Indeling van poeders in explosieklasses volgens de Duitse norm VDI 3673<br />

KST-waarde in bar.m/s Explosieklasse Explosiesnelheid van de stof<br />

0 0 niet explosief<br />

Tussen 0 en 200 1 laag tot matig explosief<br />

Tussen 200 en 300 2 hoog explosief<br />

Groter dan 300 3 zeer hoog explosief<br />

Hierbij dient opgemerkt te worden dat zowel de maximale explosiedruk als de maximale<br />

drukstijgsnelheid afhankelijk zijn van de beginvoorwaarden (o.a. begintemperatuur,<br />

begindruk en de turbulentiegraad) bij de explosie:<br />

- Zowel de maximale explosiedruk als de KST-waarde zijn rechtevenredig met de<br />

begindruk;<br />

- De maximale explosiedruk daalt bij een hogere begintemperatuur; de KST-waarde kan<br />

zowel toenemen als afnemen bij een hogere begintemperatuur;<br />

- De turbulentiegraad heeft een zeer sterke invloed op de KST-waarde. De proeven zijn<br />

echter zo ontworpen dat in de meeste praktijksituaties de turbulentiegraad niet hoger<br />

zal zijn dan in de proeven.<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 10


Ook de deeltjesgrootte en de vochtigheidsgraad van het stof beïnvloeden de KST-waarde.<br />

Vele organische poeders hebben een KST-waarde van circa 100 bar.m/s. Bij de ontploffing<br />

van een dergelijk poeder binnen een volume van 1 m³ kan de explosiedruk (b.v. 10 bar)<br />

bereikt worden in ordegrootte van 100 ms. In een volume van 1000 m³ duurt dit slechts 10<br />

keer langer. De meeste agrarische producten horen tot een lage stofexplosieklasse (KST1,<br />

laag tot matig explosief, voor een standaard monster met mediaandiameter


- De maximum drukstijgingssnelheid;<br />

- De KST-waarde van het poeder.<br />

1.7 ONTSTEKINGSBRONNEN<br />

Een brandbare stofwolk zal slechts ontstoken kunnen worden door een ontstekingsbron met<br />

voldoende sterkte. De potentiële ontstekingsbronnen kunnen van mechanische, elektrische,<br />

thermische of chemische aard zijn. De belangrijkste ontstekingsbronnen bij stofexplosies zijn<br />

in dalende orde van belangrijkheid 1 :<br />

- Mechanische vonken;<br />

- Brandend materiaal;<br />

- Statische elektriciteit;<br />

- Vlammen;<br />

- Hete oppervlakken;<br />

- Spontane opwarming;<br />

- Lassen en verspanen;<br />

- Overige/onbekend;<br />

- Elektrische vonken.<br />

Hierna volgt een korte bespreking van de voornaamste ontstekingsbronnen. Zowel het<br />

ontstaan als het vermijden van de ontstekingsbronnen komen aan bod.<br />

1.7.1 Mechanische bronnen<br />

Mechanische vonken:<br />

Mechanische vonken zijn hete deeltjes die vrijkomen tengevolge van het over elkaar schuren<br />

of het op elkaar slaan van daarvoor geschikte stoffen. Deze deeltjes kunnen voldoende<br />

energierijk zijn om ontplofbare stof-luchtmengsels te ontsteken of in afgezet brandbaar stof<br />

een smeulproces op gang te brengen dat vervolgens tot een ontsteking kan leiden.<br />

Belangrijke voorwaarde voor het ontstaan van mechanische vonken is een hoge relatieve<br />

snelheid tussen de twee elkaar rakende voorwerpen. De vonken kunnen ontstaan wanneer<br />

een metaal of steen in contact komt met een ander metaal, zoals :<br />

- Bij bewerkingen met mechanisch aangedreven gereedschap zoals boren, slijpen of<br />

schuren. Bij slijpen liggen de snelheden vele malen hoger dan bij boren waardoor<br />

ook veel meer mechanische vonken zullen worden opgewekt. De energie in vonken<br />

van slijpschijven is hoger dan de ontstekingsenergie van de meeste mengsels.<br />

Vonken bij het slijpen kunnen door waterkoeling vermeden worden. Bovendien moet<br />

de aandrijving van gereedschap dat gebruikt wordt in een explosiegevaarlijke<br />

atmosfeer explosieveilig uitgevoerd zijn, bij voorkeur pneumatisch. In geen geval<br />

mag normaal elektrisch handgereedschap met open collector gebruikt worden;<br />

- Wanneer vreemde voorwerpen in de installatie raken en daar in contact komen met<br />

snel bewegende onderdelen zoals de bladen van een ventilator. Vreemde<br />

voorwerpen kunnen voor een groot deel uit de installatie gehouden worden met<br />

magnetische, zwaartekracht- of pneumatische afscheiders, die eventueel kunnen<br />

worden gecombineerd met metaaldetectoren die de installatie stilleggen indien de<br />

aanwezigheid van vreemde voorwerpen wordt vastgesteld;<br />

- Bij het losraken van onderdelen in een draaiende machine zoals ventilatorbladen die<br />

in aanraking komen met de behuizing. Om te vermijden dat hierbij vonken ontstaan<br />

kunnen speciale niet-vonkende metalen tippen gebruikt worden;<br />

1 J. Berghmans (oktober 1990). Ontstekingsenergie bij stofexplosies – Technisch Dossier 83, NVBB.<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 12


- Bij het storten van materiaal in bunkers e.d.;<br />

- Bij aanlopers (ventilatoren, drijfriemen, transportbanden, elevatorbakken).<br />

Voor de evaluatie van het gevaar die bepaalde mechanische vonken inhouden moet men<br />

niet alleen de explosiekarakteristieken van het stof kennen maar ook de eigenschappen van<br />

de stof zelf.<br />

Wrijving:<br />

Wrijving is, in tegenstelling tot impactverschijnselen waarbij mechanische vonken kunnen<br />

worden gevormd, een proces van lange duur waarbij objecten tegen elkaar wrijven. Hitte<br />

wordt hierbij trapsgewijs geaccumuleerd. Gekende voorbeelden zijn:<br />

- Lagers, draaiende assen door afdichtingen;<br />

- Slecht uitgelijnde en gebroken machineonderdelen;<br />

- Verstopt raken en ontstoppen van materialen;<br />

- Foute afstelling van aandrijfeenheden, riemoverbrengingen;<br />

- Foute afstelling van transporteenheden (b.v. slippen van een transportband);<br />

- Wrijvingskoppelingen;<br />

- Mechanische remmen.<br />

De te treffen preventieve maatregelen situeren zich dan ook voornamelijk op het vlak van het<br />

plannen en uitvoeren van preventief en curatief onderhoud. Het verlagen van de snelheid en<br />

voorzien van temperatuurbewaking zijn andere mogelijke preventieve maatregelen.<br />

1.7.2 Thermische bronnen<br />

Hete oppervlakken:<br />

Naast directe ontsteking van een stof-luchtmengsel door een heet oppervlak kan ook het stof<br />

dat in een laag op dat hete oppervlak is uitgezakt aanleiding geven tot vorming van een<br />

smeulnest dat vervolgens weer de ontstekingsbron kan zijn van het stof-luchtmengsel.<br />

Voorbeelden van hete oppervlakken die een ontstekingsrisico kunnen inhouden zijn:<br />

- Oppervlakken van hete apparaten zoals verwarmingen, drogers, verbrandingsmotoren,<br />

stoomleidingen, leidingen van thermische olie, schoorstenen en afgasleidingen;<br />

- Oppervlakken die zijn verhit ten gevolge van las-, soldeer- of slijpwerkzaamheden;<br />

- Onderdelen van machines die mechanisch opwarmen (breekmolens, mengmachines,<br />

maalinstallaties) of carters van machines opgewarmd door geleiding, onvoldoende<br />

gesmeerde bewegende onderdelen van toestellen (lagers, pakkingen);<br />

- Toestellen die de mechanische energie omzetten in warmte (wrijvingskoppelingen,<br />

remmen);<br />

- Oververhitte elektrische draden of stroomgeleiders door een overbelasting;<br />

- Warmgelopen elektromotoren, lampen, verwarmingsweerstanden, transformatoren,<br />

remmen e.d.<br />

De preventie van ontsteking van stof door hete oppervlakken wordt meestal gerealiseerd<br />

door de oppervlaktetemperaturen van objecten te beperken tot ongeveer 75°C beneden de<br />

Tglim van stoflagen of tot 2/3 van de MOT van stofwolken waarbij de laagste van deze<br />

temperaturen weerhouden wordt.<br />

Beperking van de oppervlaktetemperatuur kan bijv. voorkomen worden door:<br />

- Isolatie van warme oppervlakken;<br />

- Beperking van de snelheid van draaiende onderdelen;<br />

- Temperatuurbewaking gekoppeld aan de sturing van bepaalde toestellen;<br />

- Opstellen en toepassen van preventieve onderhoudsschema’s (smering).<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 13


Tevens kunnen uit veel organische stoffen, wanneer opgewarmd, brandbare gassen<br />

ontsnappen die gemengd met de omgevingslucht een ontplofbaar mengsel kunnen vormen.<br />

In zulke gevallen moeten de maatregelen bescherming bieden tegen zowel<br />

gasontploffingsgevaar als stofontploffingsgevaar.<br />

Open vuur en vlammen:<br />

Onder open vuur en vlammen worden verbrandingsprocessen verstaan die in direct contact<br />

met de omgevingslucht plaatsvinden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij:<br />

- Vuurhaarden, kachels, waakvlammen, kaarsen, lucifers;<br />

- Werkzaamheden als lassen, snijbranden, solderen, bedekken van daken, afbranden<br />

van verf.<br />

Open vuur en vlammen kunnen te allen tijde explosies inleiden. De temperatuur en energie<br />

in een vlam zijn altijd hoger dan de MOT van een brandbare stof. Het vermijden van open<br />

vuur en vlammen is dus noodzakelijk. Dit kan o.a. voorkomen worden door een vergunning<br />

brandgevaarlijke werkzaamheden.<br />

Smeulen:<br />

Brandbaar opgehoopt stof kan onder bepaalde omstandigheden aanleiding geven tot<br />

inwendige verbranding en hoge temperaturen. Dit verschijnsel kan verklaard worden door de<br />

poreuze structuur van het stof. Door die poreuze structuur heeft zuurstof gemakkelijk<br />

toegang tot de oppervlaktedeeltjes van het stof en wordt de geleidbaarheid van de<br />

voortgebrachte hittelaag verlaagd. De hitte kan niet snel worden afgevoerd waardoor de<br />

temperatuur van het opgehoopte stof vrij snel stijgt. Komt deze smeulende stofzone in een<br />

stofwolk terecht dan kan een stofexplosie ontstaan.<br />

Door een gelimiteerde aanvoer van zuurstof kan een smeulende stofzone koolmonoxide en<br />

andere brandbare gassen ontwikkelen. Zo kan zich een explosief gasmengsel boven de<br />

stoflaag vormen. Wanneer nu een smeulende stofzone dit gasmengsel bereikt (bijv. bij het<br />

legen van een hopper) kan dit ontstoken worden. Door de gasexplosie kan het dak van de<br />

silo beschadigd worden. Hierdoor kan opgehoopt stof op bijv. een draagbalk verspreid<br />

worden en resulteren in een secundaire stofexplosie. Heel wat materialen zijn gevoelig voor<br />

spontane opwarming bij gewone omgevingstemperaturen. Zeer gevoelig zijn o.a. steenkool,<br />

zaagmeel, reactieve metalen en stof doordrenkt met plantaardige oliën.<br />

Spontane opwarming kan in zekere mate beperkt worden door:<br />

- Materiaal op te slaan in verschillende kleine ruimtes i.p.v. een grote ruimte;<br />

- Materiaal regelmatig te laten circuleren en de warmteafvoer te verbeteren;<br />

- Inertisering (inspuiten van een ruimte met inerte gassen zoals CO2 en N2);<br />

- Materiaal op te slaan bij verlaagde temperatuur;<br />

- Een temperatuur- of drukbewaking.<br />

Elektrische vonken:<br />

1.7.3 Elektrische bronnen<br />

Een elektrische vonk ontstaat als een stroomvoerend elektrisch<br />

circuit wordt onderbroken of als twee geleiders van verschillende potentiaal zo dicht bij<br />

elkaar worden gebracht dat de isolatiewaarde of doorbraakveldsterkte van de lucht tussen de<br />

geleiders overschreden wordt. In principe geeft iedere bediening van een elektrische<br />

schakelaar een elektrische vonk.<br />

Enkele andere potentiële bronnen van elektrische vonken zijn:<br />

- Relais;<br />

- Elektrische motoren of generatoren met koolborstels en sleepringen of<br />

commutatoren;<br />

- Schuifweerstanden;<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 14


- Sleepcontacten en stroomafnemers.<br />

Door storingen kunnen vonken ontstaan in elektrische apparatuur die tijdens normaal bedrijf<br />

geen vonken veroorzaakt zoals:<br />

- Smeltveiligheden;<br />

- Slechte contacten en onbedoelde onderbrekingen in stroomkringen;<br />

- Kortsluitingen en aardsluitingen.<br />

Als algemene preventiemaatregel geldt dat elektrische installaties zoveel mogelijk geweerd<br />

dienen te worden uit die delen van de installatie waar explosief stof aanwezig kan zijn.<br />

Wanneer dit niet mogelijk is zal aangepast, stofdicht materiaal moeten worden geïnstalleerd.<br />

Elektrostatische ontladingen:<br />

Statische elektriciteit kan op verschillende manieren ontstaan. De bekendste vorm is<br />

contactelektrificatie. Dit verschijnsel bestaat uit ladingsoverdracht indien twee verschillende<br />

niet geladen materialen eerst met elkaar in contact worden gebracht en vervolgens weer<br />

worden gescheiden. Het mechanisme van contactelektrificatie vindt bijvoorbeeld plaats bij<br />

transport van poeders door leidingen.<br />

Voorwerpen kunnen ook worden opgeladen door inductie. Indien een geleidend en geaard<br />

voorwerp wordt blootgesteld aan een elektrisch veld (dat aanwezig is rond een elektrisch<br />

opgeladen voorwerp) zal een tegenlading worden geïnduceerd op dit voorwerp. Deze vorm<br />

van opladen heet inductie. Ook mensen kunnen op deze wijze opgeladen worden.<br />

Personen worden alleen opgeladen als zij geïsoleerd opgesteld staan, bijvoorbeeld op niet<br />

geleidende schoenzolen of op een niet geleidende vloer. Als een opgeladen persoon een<br />

geaard of geleidend voorwerp nadert kan een vonkontlading ontstaan die voldoende energie<br />

(25 à 40 mJ) bevat om een omringend stofmengsel te ontsteken. Op de eerste plaats dient<br />

men te zorgen voor geleidende vloeren. Er kunnen de volgende additionele maatregelen<br />

genomen worden om oplading van personen te voorkomen:<br />

- Dragen van geleidend schoeisel en kledij;<br />

- Niet verwisselen van kleding in een zone 20 of 21 (zie hoofdstuk 4 over zonering);<br />

- Alleen veiligheidshelmen dragen van niet oplaadbaar materiaal;<br />

- Alleen veiligheidshandschoenen dragen met een doorgangsweerstand van maximaal<br />

10 8 .<br />

Voorbeelden van industriële activiteiten waarbij elektrostatische opladingen zich kunnen<br />

voordoen zijn:<br />

- Pneumatisch transport van poeders;<br />

- Bewegende transportband over rollen;<br />

- Lopen over isolerende vloeren;<br />

- Ledigen van papieren of plastic zakken zonder goed geaard te zijn;<br />

- Scheidingsprocessen onder invloed van de zwaartekracht (b.v. uitzakken van<br />

suspensies);<br />

- Mechanische processen met poeders (malen, zeven);<br />

- Oplading via ladingsoverdracht wanneer een opgeladen voorwerp met een niet<br />

opgeladen voorwerp in aanraking komt (stofwolken die een voorwerp treffen of er op<br />

neerslaan).<br />

Elektrostatische oplading op zich maakt statische elektriciteit nog niet tot een<br />

ontstekingsbron. Hiervoor is het noodzakelijk dat de lading voldoende accumuleert.<br />

Accumulatie van lading resulteert in een elektrisch veld met een toenemende veldsterkte.<br />

Boven een bepaalde waarde van deze veldsterkte, de zogenaamde doorslagveldsterkte,<br />

verliest een isolator of slechte geleider zijn isolerend vermogen. Er vindt een ontlading plaats<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 15


welke verschillende vormen en energie-inhouden kan hebben. De bekendste is de<br />

elektrostatische vonk. Een vonk ontstaat tussen twee geleidende materialen die een<br />

verschillende potentiaal bezitten.<br />

Fig.2. Grafische voorstelling van een elektrostatische vonk<br />

(Arbeidsveiligheid nr.65 Stofexplosies, G. Huys,Kluwer Editorial, 23/03/1998)<br />

Bij alle andere ontladingen zijn minder goed geleidende materialen betrokken waardoor<br />

tijdens de ontlading weerstandsverliezen optreden. De nettovonkenergie is daardoor lager<br />

dan de opgeslagen energie. Een andere soort ontlading is de borstelontlading. Voor<br />

dergelijke ontladingen is in de meeste gevallen een tegenvoorwerp in de vorm van een<br />

slechte geleider noodzakelijk. Dit kan een stofwolk zijn.<br />

Fig.3. Grafische voorstelling van een borstelontlading<br />

(Arbeidsveiligheid nr.65 Stofexplosies, G. Huys,Kluwer Editorial, 23/03/1998)<br />

Minder bekende vormen van elektrostatische ontladingen zijn de stortkegelontlading en de<br />

glij-ontlading. Als een poeder gestort wordt in een silo ontstaat een kegelvormige hoop die<br />

stortkegel genoemd wordt. Indien dit poeder bestaat uit slecht geleidend en hoog opgeladen<br />

materiaal kunnen stortkegelontladingen ontstaan van de geaarde silowand naar de top van<br />

de kegel. Deze ontstaan doordat aan het oppervlak van de stortkegel de doorslagveldsterkte<br />

van lucht wordt bereikt, waardoor zich ionisatiekanalen vormen op het oppervlak van de<br />

stortkegel. De sterkste stortkegelontladingen treden op bij het storten van grofkorrelig<br />

materiaal met een deeltjesgrootte van 1 tot 10 mm in aanwezigheid van fijn stof met een lage<br />

minimale ontstekingsenergie of in de aanwezigheid van gassen.<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 16


Fig.4. Grafische voorstelling stortkegelontlading<br />

(Arbeidsveiligheid nr.65 Stofexplosies, G. Huys,Kluwer Editorial, 23/03/1998)<br />

Glijontladingen kunnen optreden tussen een geleidende elektrode en een sterk<br />

gepolariseerde kunststoffolie. Een folie is gepolariseerd indien ze aan beide zijden sterk<br />

tegengesteld opgeladen is. De polarisatie van een folie vindt plaats wanneer tegen of dichtbij<br />

een geladen en slecht geleidende folie een geaarde geleider wordt geplaatst. Als een sterk<br />

gepolariseerde folie wordt benaderd door een geaard voorwerp ontstaat er een<br />

borstelontlading tussen de folie en het geaarde voorwerp zeer hoge energie-inhoud.<br />

Glijontladingen zullen alleen ontstaan in processen waar een zeer hoge wrijving optreedt<br />

zoals bij het pneumatisch transport van poeders.<br />

Fig.5. Grafische voorstelling van glij-ontlading<br />

(Arbeidsveiligheid nr.65 Stofexplosies, G. Huys,Kluwer Editorial, 23/03/1998)<br />

Ten slotte bestaat ook nog de bliksemontlading. Er wordt echter aangenomen dat<br />

bliksemachtige ontladingen niet optreden in apparatuur op industriële schaal.<br />

Elektrostatische ontladingen kunnen als ontstekingsbron optreden bij stof-luchtmengsels en<br />

hybride mengsels wanneer de bij de ontlading vrijkomende energie groter is dan de MOE<br />

van het brandbaar mengsel. In onderstaande tabel 2 is een overzicht opgenomen van de<br />

verschillende elektrostatische ontladingsvormen en hun potentieel als ontstekingsbron voor<br />

stof-luchtmengsels.<br />

2 A.Debeil (mei 1998). Risicoanalyse aangaande stofexplosie in mengvoederbedrijven en maalderijen.<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 17


De omvang van de te nemen maatregelen is sterk afhankelijk van de<br />

ontstekingsgevoeligheid van het betreffende stof/lucht mengsel dat ter plaatse kan<br />

voorkomen.<br />

De belangrijkste, eenvoudigste en meest gebruikte preventiemaatregel die in de praktijk<br />

wordt toegepast is het elektrostatisch aarden en doorverbinden van geleidende delen van de<br />

installatie.<br />

Soms kan het ook voorkomen dat niet-geleidende voorwerpen met de aarde verbonden<br />

moeten worden. In de meeste gevallen kan dit niet gerealiseerd worden met een metalen<br />

aardverbinding. Men kan dan bijvoorbeeld:<br />

- Geleidend materiaal inbrengen;<br />

- Geleidende vulstoffen toevoegen;<br />

- De voorwerpen met geleidende verf bestrijken.<br />

Merk op dat bij poeder transportsystemen het bestrijken met geleidende verf en het<br />

omwikkelen met gaas sterk af te raden is, omdat dan aan de binnenzijde van de leiding<br />

gevaarlijke glij-ontladingen kunnen optreden.<br />

Tabel 1.2: Overzicht van de elektrostatische ontladingen en hun potentieel als<br />

ontstekingsbron<br />

Type<br />

ontlading<br />

Beschrijving Energieinhoud<br />

in mJ<br />

Vonk Ontlading tussen 2 geleiders die<br />

op verschillende potentiaal<br />

staan (dus 1 niet of<br />

onvoldoende geaard)<br />

Vb. opgeladen persoon<br />

tot 10.000<br />

( 25 à 40 mJ )<br />

Potentiële<br />

ontstekingsbron voor<br />

stof-luchtmengsel<br />

Sterk<br />

Corona Zone rond puntige geleiders < 1 Weinig waarschijnlijk<br />

Borstel Ontlading tussen geleider en<br />

een niet geleider<br />

< 4 à 5 MOE zal bepalend zijn<br />

Stortkegel Slecht geleidend poeder<br />

(weerstand > 10 10 Ohm.m) in<br />

een geaarde silo (*)<br />

< 25 Minder sterk<br />

Glij Zoals bij pneumatisch transport<br />

van poeder door een geaarde of<br />

geleidende leider voorzien van<br />

een dunne niet geleidende<br />

coating<br />

tot 3000 Sterk<br />

(*) De sterkste stortkegelontladingen treden op bij het storten van grofkorrelig<br />

materiaal met een deeltjesgrootte van 1 tot 10 mm in aanwezigheid van fijn stof<br />

met een lage MOE.<br />

Met onderstaande formule kan de vrijkomende energie bij een stortkegelontlading<br />

berekend worden<br />

Bliksem:<br />

E = 5,22 x D 3,36 x d 1,462 ( mJ )<br />

met D = diameter van de silo in m<br />

d = mediaan deeltjesgrootte in mm<br />

Opmerking : voor kunststofsilo’s moet de diameter verdubbeld worden<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 18


Bliksem is uiteraard een voor de hand liggende ontstekingsbron van explosies. Bovendien<br />

kan een blikseminslag zeer grote elektrische spanningen, zogenaamde overspanningen,<br />

veroorzaken in geleiders. Door geleiding kan deze overspanning verplaatst worden tot ver<br />

buiten de directe invloedssfeer van de blikseminslag. Daar kan een elektrische overslag in<br />

de vorm van een vonk plaats vinden die een explosie of brand kan veroorzaken.<br />

De beschermingsmaatregelen tegen bliksem kunnen onderverdeeld worden in uitwendige en<br />

inwendige bliksembeveiliging. De uitwendige bliksembeveiliging bestaat uit een<br />

opvanginrichting, afgaande leidingen en een aardingssysteem. De opvanginrichting zorgt<br />

ervoor dat de bliksem opgevangen wordt voordat hij het object raakt. De afgaande leidingen<br />

zorgen ervoor dat de bliksemstroom buiten het object om naar de aarde wordt geleid. Het<br />

aardingssysteem zorgt er tenslotte voor dat de bliksemstroom zich goed in de bodem kan<br />

verspreiden<br />

Zwerfstromen:<br />

Zwerfstromen zijn gelijkstromen die zich onbedoeld door de aarde en door metalen<br />

constructies bewegen. De belangrijkste oorzaken van zwerfstromen zijn:<br />

- Nabijheid van andere kathodische beschermingssystemen;<br />

- Elektrisch lassen (wanneer de massaklem niet in de onmiddellijke nabijheid van de<br />

lasplaats is aangebracht);<br />

- Wisselstroombronnen (hoogspanningstrajecten, laagspanningsinstallaties, enz.);<br />

- Verstoringen van het aardmagnetische veld.<br />

Zwerfstromen kunnen voor een deel over een uitgestrekt object lopen. Op de plaats waar<br />

deze stromen het object weer verlaten kan zware corrosie ontstaan. Dergelijke vorm van<br />

corrosie die veroorzaakt wordt door een elektrische stroom die door een object loopt wordt<br />

elektrochemische corrosie genoemd. De stroomsterkte van zwerfstromen kan zeer hoog zijn.<br />

Bij het onderbreken van de stroomkring waarin de zwerfstroom loopt zal dit leiden tot<br />

vonkvorming. Op deze wijze vormt een zwerfstroom een potentiële ontstekingsbron. Een<br />

veel toegepaste voorkomingmaatregel is de leidingen en opslagtanks die onderhevig kunnen<br />

zijn aan elektrochemische corrosie uit te rusten met een kathodische bescherming.<br />

Ten slotte kunnen ook elektromagnetische straling in het optische gebied (3x10 11 Hz tot<br />

3x10 15 Hz), in het radiofrequentiegebied (10 4 Hz tot 3x10 12 Hz) en ioniserende straling<br />

ontstekingsbronnen vormen. B.v. laserstraling, zonlicht, UV-straling.<br />

1.7.4 Chemische bronnen<br />

Open vuur en smeulende stoffen, die reeds besproken werden bij de thermische bronnen,<br />

zijn in feite beide chemische reacties tussen een brandstof en zuurstof waarbij warmte<br />

vrijkomt. Men spreekt van exotherme reacties. Een minder bekende exotherme reactie is de<br />

zogenaamde zelfverhitting.<br />

Onder zelfverhitting wordt de ontsteking verstaan die optreedt zonder tussenkomst van een<br />

vreemde ontstekingsbron zoals een mechanische vonk of heet voorwerp. Zelfverhitting zal in<br />

de praktijk optreden bij stoffen die bij lage temperatuur al voldoende warmte produceren en<br />

die bovendien die warmte slecht naar de omgeving kunnen afstaan, zoals wanneer de stof in<br />

grote hoeveelheden is opgeslagen en thermisch goed is geïsoleerd. Volgende types kunnen<br />

onderscheiden worden:<br />

Broei: dit is een reactie die kan optreden in vaste stoffen van organische oorsprong.<br />

Wanneer dergelijke materialen worden opgeslagen in grote hoeveelheden onder<br />

enigszins vochtige omstandigheden kunnen micro-organismen een exotherme reactie<br />

veroorzaken. Door die reactie kan het materiaal lokaal verhit worden tot maximaal 75<br />

°C. Boven deze temperatuur sterven de organismen af maar kan een gewone<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 19


oxidatie de temperatuur verder doen stijgen tot het materiaal daadwerkelijk gaat<br />

smeulen. Onder andere steenkool, hooi en melkpoeder kunnen dit gedrag vertonen.<br />

Oxidaties: oxidaties treden vooral op bij opgeslagen poeders waarbij smeulnesten<br />

gevormd worden die bij omscheppen van de poederhoop een mogelijke<br />

ontstekingsbron kunnen vormen voor stof-luchtmengsels die bij dat omscheppen<br />

ontstaan. Pyrofore stoffen zijn stoffen die bij contact met lucht spontaan ontbranden<br />

zelfs wanneer er sprake is van een goede warmte afgifte. Reden daarvoor is het<br />

snelle verloop van de chemische reactie bij lage temperaturen. IJzersulfide en fijn<br />

aluminiumpoeder zijn voorbeelden van pyrofore stoffen.<br />

Ontleding: ontledingsreacties kunnen een ontstekingsbron vormen wanneer bij de<br />

ontleding warmte vrijkomt. Stoffen die bekend staan om hun gevaar van<br />

ongecontroleerde ontledingsreacties zijn b.v. peroxides en ethyleen.<br />

1.7.5 Praktische betekenis van de ontstekingsbronnen bij de uitvoering van<br />

de risicobeoordeling<br />

Het vermogen van een ontstekingsbron om een ontsteking te veroorzaken hangt af van de<br />

eigenschappen van de aanwezige substanties, met name de minimale ontstekingsenergie<br />

(MOE) en de minimale ontstekingstemperatuur (MOT). Men moet voor elke ontstekingsbron<br />

nagaan in welke mate deze zich kan voordoen en ze op de volgende manier classificeren:<br />

- Ontstekingsbronnen die continu of vaak kunnen voorkomen bij de normale werking<br />

van toestellen;<br />

- Ontstekingsbronnen die in zeldzame omstandigheden kunnen voorkomen ten<br />

gevolge van functiestoornissen in toestellen;<br />

- Ontstekingsbronnen die in zeer zeldzame situaties kunnen voorkomen ten gevolge<br />

van zeldzame defecten.<br />

Indien men niet kan evalueren of een ontstekingsbron kan voorkomen is deze volgens de<br />

norm NEN-EN 1127-1:2007 NL permanent aanwezig.<br />

Een korte beschrijving van de “energie-inhoud” van de belangrijkste ontstekingsbronnen.<br />

Hete oppervlakken (veroorzaakt door wrijving, slippen en andere storingen):<br />

Om ontsteking te voorkomen moet de temperatuur van het warme oppervlak:<br />

- lager zijn dan circa 75 °C beneden de glimtempera tuur van de stoflagen;<br />

- én 2/3 van de ontstekingstemperatuur van de stofwolken zijn (MOT).<br />

Rekening houdend met bovenvermelde veiligheidsparameters betekent dit dat de<br />

oppervlaktetemperatuur van elektrische apparaten en de temperatuur van andere<br />

warme oppervlakken beperkt moet blijven tot maximaal :<br />

- 195°C in de mengvoederbedrijven<br />

- 240 °C in de maalderijen<br />

Vlammen en hete gassen: vlammen, ongeacht hun grootte, worden tot de actiefste<br />

ontstekingsbronnen gerekend en zijn dus altijd relevant.<br />

- Elektrische vonken: zijn doorgaans relevant.<br />

- Mechanische vonken ( impactvonken, slijpvonken en wrijvingsvonken):<br />

- Veroorzaakt door mechanisch aangedreven gereedschap (boren,slijpen),<br />

door vreemde voorwerpen, door het losraken van onderdelen, door het<br />

storten van materiaal in bunkers en silo’s, door verspanende bewerkingen<br />

zijn doorgaans relevant;<br />

- Veroorzaakt door vallende werktuigen zijn enkel relevant bij stof met een<br />

zeer lage MOE;<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 20


- Veroorzaakt met door handkracht gedreven gereedschap (scheppen,<br />

hakken, hameren, zagen) zijn alleen relevant als MOE < 0,25 mJ (er is<br />

wel gevaar voor gloeikernen in stoflagen).<br />

Uiteraard zal de relevantie afhangen van de snelheid “ v “ van bewegende<br />

onderdelen:<br />

- v < 1 m/s: geen ontstekingsgevaar;<br />

- 1 < v < 10 m/s: ontstekingsgevaar zeer waarschijnlijk, maar het hangt af<br />

van de veiligheidsparameters van de betrokken stoffen;<br />

- v > 10 m/s : ontstekingsgevaar in alle gevallen.<br />

In de zogenaamde Debeil studie (Risicoanalyse aangaande stofexplosie in<br />

Mengvoederbedrijven en Maalderijen) wordt gesteld dat er geen gevaar is op<br />

vonkvorming bij het loskomen van de metalen bekers van een elevator indien de<br />

snelheid van de elevator maximaal 2,5 m/s bedraagt.<br />

1.8 PREVENTIE EN BESTRIJDING VAN STOFEXPLOSIES<br />

In de Arbeidsomstandighedenbesluit hoofdstuk 3, paragraaf 2a, artikel 3.5a t/m/ 3.5f is de<br />

sociale <strong>ATEX</strong>-richtlijn geïmplementeerd. Daarin staat vermeld dat het de verplichting is van<br />

de werkgever technische en/of organisatorische maatregelen te nemen ter voorkoming van<br />

en bescherming tegen explosies volgens volgende grondbeginselen:<br />

- Het voorkomen van het ontstaan van explosieve atmosferen;<br />

- Het vermijden van de ontsteking van explosieve atmosferen;<br />

- Het beperken van de gevolgen van een explosie.<br />

Deze preventiemaatregelen kunnen betrekking hebben op:<br />

- De organisatie van de onderneming met inbegrip van de gebruikte werk- en<br />

productiemethodes;<br />

- De inrichting van de arbeidsplaats;<br />

- De keuze en het gebruik van arbeidsmiddelen en van collectieve en persoonlijke<br />

beschermingsmiddelen en van werkkleding;<br />

- De toepassing van een aangepaste veiligheids- en gezondheidssignalering;<br />

- De bekwaamheid, de opleiding en de informatie van alle werknemers, met<br />

inbegrip van aangepaste instructies;<br />

- De noodprocedures.<br />

1.8.1 Voorkoming van stofexplosies<br />

Om een stofexplosie te kunnen veroorzaken moeten tegelijkertijd op dezelfde plaats<br />

aanwezig zijn (ook wel genoemd de branddriehoek):<br />

- Een brandbare stof in fijn verdeelde vorm;<br />

- Een oxidatiemiddel (in het algemeen zuurstof uit de omgevingslucht);<br />

- Een ontstekingsbron die de nodige energie kan leveren voor het initiëren van de<br />

oxidatiereactie.<br />

De preventie van stofexplosies zal dan ook bestaan uit ervoor te zorgen dat minstens één<br />

van deze elementen ontbreekt. Binnen de apparatuur zullen dergelijke preventieve<br />

maatregelen vaak niet uitvoerbaar zijn. Buiten de apparatuur komen preventieve<br />

maatregelen, die gericht zijn op het voorkomen van de aanwezigheid, het afzetten of<br />

opwervelen van brandbaar stof alsook het regelmatig verwijderen van afgezet stof, wel in<br />

aanmerking.<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 21


Vermijden van fijn verdeelde brandbare stof:<br />

- Het middel bij uitstek om explosieve mengsels te vermijden bestaat er in<br />

producten te gebruiken die geen aanleiding kunnen geven tot explosies.<br />

- Een andere preventieve maatregel bestaat er in buiten de explosiegrenzen van<br />

het stof te werken.<br />

- Het toevoegen van vloeistoffen als stofbeheersing wordt wel eens in de graan- en<br />

voedingsnijverheid toegepast. Het toevoegen van bijvoorbeeld kleine<br />

hoeveelheden minerale plantaardige olie of lecithine aan graanpoeder blijkt<br />

efficiënt om stofwolken te vermijden.<br />

Het risico op een explosie zal significant gereduceerd worden op 2 manieren:<br />

- De stofwolken in de procesapparatuur zijn minder gevoelig voor ontsteking en<br />

explosie;<br />

- Het vrijkomen en de afzetting van fijn stof wordt sterk verminderd.<br />

Ter voorkoming of beperking van de aanwezigheid van brandbaar stof buiten de apparatuur<br />

kunnen de volgende maatregelen getroffen worden:<br />

• Alleen gebruik maken van gesloten en stofdichte apparatuur. Dit houdt o.a. in dat<br />

constructies van plaatwerk die niet bedrijfsmatig (voor schoonmaken of<br />

onderhoud) losgemaakt moeten worden bij voorkeur gelast worden i.p.v. ze te<br />

bevestigen met schroeven of klinknagels. Verbindingen die wel moeten kunnen<br />

worden losgemaakt worden het best uitgevoerd met bout/moer bevestigingen in<br />

stevige lekvrije flenzen.<br />

• Door enige onderdruk in de installatie te handhaven kan voorkomen worden dat<br />

uit openingen stof naar buiten komt. De onderdruk moet dan wel bewaakt worden<br />

(signalering bij wegvallen). Als het wegvallen van de onderdruk direct gevaar kan<br />

opleveren moet de installatie uitvallen en/of niet kunnen worden ingeschakeld.<br />

Bijkomend voordeel wanneer de druk lager dan 50 mbar gehouden kan worden is<br />

dat de maximale explosiedruk niet boven de 1 bar zal kunnen oplopen.<br />

• Indien mogelijk het werken met stoffige producten in de omgevingslucht<br />

vermijden. Dus geen vrije valtrajecten in transportsystemen en geen<br />

toevoegingen, doseringen of monsternames via bedrijfsmatig te openen deksels<br />

of luiken.<br />

• Plaatsen waar niet te vermijden is dat stof uit de apparatuur ontsnapt, moeten<br />

uitgerust worden met een afzuiginstallatie zodat het stof zich niet kan verspreiden.<br />

Dit kan onder meer het geval zijn ter hoogte van bandtransporteurs,<br />

zakkenvulinrichtingen en laad- en lospunten.<br />

• Afgezet stof moet regelmatig worden verwijderd. Hierbij mag geen gebruik<br />

gemaakt worden van perslucht. Stofzuiginstallaties moeten beantwoorden aan de<br />

EX norm:<br />

o De aanzuigventilator moet beschermd zijn tegen inslag van vreemde<br />

voorwerpen;<br />

o De elektrische motoren moeten beschermd zijn tegen indringing van<br />

stof;<br />

o Alle geleidende onderdelen, inclusief aanzuigslangen en<br />

voorzetstukken, moeten geaard zijn;<br />

o De behuizing moet uit onbrandbaar materiaal bestaan.<br />

Een belangrijke factor die good housekeeping sterk bevordert is de doordachte bouw van de<br />

gebouwen en installaties. Zij dienen zo te worden uitgevoerd dat er zo weinig mogelijk<br />

plaatsen zijn waar zich stof kan afzetten en gemakkelijk stofvrij gehouden kunnen worden.<br />

Zo is het onder meer aanbevolen om:<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 22


- Zoveel mogelijk hellende vlakken (onder een hoek van 60°) toe te passen i.p.v.<br />

horizontale vlakken;<br />

- De inwendige muren van dergelijke gebouwen vlak en afwasbaar uit te voeren;<br />

- De overgang tussen muren en vloeren af te ronden;<br />

- Leidingen en kabels zo kort mogelijk te houden en zoveel mogelijk in te bouwen.<br />

Vermijden van zuurstof:<br />

Omgevingslucht bevat circa 21% zuurstof. Als stof gemengd wordt met lucht die minder<br />

zuurstof bevat zal het mengsel minder gemakkelijk ontstoken kunnen worden en minder<br />

heftig ontploffen. De minimum ontstekingsenergie en de onderste explosiegrens zullen<br />

immers stijgen, terwijl de maximale explosiedruk en de drukstijgsnelheid zullen dalen. Voor<br />

iedere stof bestaat er een zuurstofgehalte waaronder geen ontsteekbaar mengsel meer<br />

gevormd kan worden. Voor veel stoffen ligt het gehalte in de buurt van 10%. Het verlagen<br />

van het zuurstofgehalte is soms mogelijk binnen de apparatuur en gebeurt in het algemeen<br />

door bijmenging van inerte gassen stikstof, koolstofdioxide of zuurstofarme<br />

verbrandingsgassen. Aandachtspunt bij een dergelijke werkwijze dienen storingen te zijn.<br />

Juist op die momenten kan de zuurstofconcentratie plotseling stijgen, waardoor men binnen<br />

de explosiegrenzen komt en vrij snel een klap krijgt. In de praktijk is deze maatregel echter<br />

weinig toepasbaar in de mengvoedersector of bij de maalderijen.<br />

Vermijden van ontstekingsbronnen:<br />

Het vermijden van ontstekingsbronnen is een belangrijke preventieve maatregel, maar kan<br />

bijna nooit voldoende zekerheid bieden om als enige maatregel te mogen gelden. Welke<br />

ontstekingsbronnen in een bepaalde situatie wel en welke niet meer gevaarlijk zijn hangt af<br />

van de stofexplosiekarakteristieken van het betrokken stof.<br />

Daar de meeste poedervormige stoffen een relatief hoge ontstekingsenergie en een relatief<br />

lage ontstekingstemperatuur hebben en dat bovendien veel organische producten al<br />

smeulen bij een lagere temperatuur dan de ontstekingstemperatuur, zijn de belangrijkste<br />

ontstekingsbronnen voor stof-luchtmengsels de energierijkere ontstekingsbronnen zoals<br />

mechanische en elektrische vonken, statische elektriciteit (vonk-, glij- en<br />

stortkegelontladingen), open vuur en vlammen, maar ook hete oppervlakken en spontane<br />

opwarming.<br />

Het vermijden van ontstekingsbronnen moet zowel met procedurele (bijv. rookverbod) als<br />

technische maatregelen (bijv. scheefloopbeveiliging in elevatoren en transportbanden).<br />

Daarnaast kunnen ook nog preventieve maatregelen getroffen worden welke de kans op<br />

ontstekingsbronnen verkleinen of deze ontstekingsbronnen detecteren waarna ze<br />

onschadelijk kunnen worden gemaakt:<br />

- Aardingscontrolesystemen (b.v. capacitieve of resistieve controle op een<br />

silowagen);<br />

- Ionisatie-apparatuur om statische oplading te elimineren;<br />

- Vonkdetectiesysteem eventueel in combinatie met blussing;<br />

- CO-detectie om smeulbranden te detecteren (b.v. vroegtijdige detectie van een<br />

klomp smeulend product);<br />

- Permanente temperatuurscanning op een productstroom met infraroodstraal (bijv.<br />

detecteren van smeulend heet product op een transportband of transportketting).<br />

Preventieve maatregelen die genomen kunnen worden staan vermeld in hoofdstuk 5 deel B<br />

bij de risicoanalyses per toestel.<br />

1.8.2 Voorkoming van schade<br />

Explosie-onderdrukking:<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 23


Onder bepaalde omstandigheden kan verhinderd worden dat de ontsteking van een<br />

explosief mengsel zich ontwikkelt tot een explosie die schade kan veroorzaken. Men spreekt<br />

van explosie-onderdrukking. Op dergelijke maatregelen is veel minder directe invloed uit te<br />

oefenen door het personeel daar het hier gaat om procestechnische en mechanische<br />

veiligheden welke installatiegebonden zijn.<br />

Het principe van explosieonderdrukking bestaat erin dat de ontsteking door detectoren<br />

gedetecteerd wordt en een beveiligingssysteem in werking gesteld wordt waardoor ofwel de<br />

verbranding stopt ofwel de leiding waarin het vlamfront voortloopt afsluit. Daardoor zal de<br />

maximaal ontwikkelde explosiedruk een vooraf bepaalde waarde niet kunnen overschrijden<br />

en zal bijgevolg geen of slechts beperkte schade aangericht worden. Belangrijk is hierbij op<br />

te merken dat de beschermde toestellen de verlaagde explosiedruk moeten kunnen<br />

weerstaan en eventuele verbindingen naar andere toestellen ook beschermd moeten<br />

worden. Proefondervindelijk werd vastgesteld dat de toepassing van explosieonderdrukking<br />

een doelmatige en efficiënte bescherming biedt binnen de volgende algemeen geldende<br />

grenzen (ref.: Handboek Explosiebeveiliging, Kluwer en Ten Hagen & Stam):<br />

- Volumes tot ongeveer 1000 m³;<br />

- Voor poeders met KST = 300 bar.m/s.<br />

Drukvaste constructies:<br />

Apparatuur en installaties die in staat zijn de hoogste druk die een inwendige explosie kan<br />

veroorzaken te doorstaan zonder blijvende vervorming en zonder dat de explosie zich<br />

uitbreidt tot de omringende atmosfeer, worden drukvast genoemd. Aangenomen wordt dat<br />

de te verwachten maximale explosiedruk circa 10 bar bedraagt. Voor drukvaste bouwwijze<br />

moet dus alle apparatuur, met inbegrip van aansluitingen, appendages, luiken,<br />

instrumentatie, deze te verwachten druk kunnen weerstaan. Voor ontwerp en vervaardiging<br />

kunnen de voor drukhoudende apparatuur geldende voorschriften worden gebruikt (bijv. BS<br />

5500).<br />

Over het algemeen is het de regel dat grote installaties niet kunnen worden ontworpen of<br />

aangepast om weerstand te bieden aan de maximale explosiedruk. Daarom wordt deze<br />

beveiligingstechniek slechts toegepast voor relatief kleine en nieuwe installaties.<br />

Bij explosies in aaneengesloten vaten treedt drukopbouw op waarbij de druk heel hoog kan<br />

oplopen. De hoogte van dergelijke drukken is moeilijk te voorspellen en in ieder geval is het<br />

moeilijker om de apparatuur voldoende sterk te bouwen. Compartimenteringmaatregelen zijn<br />

dan absoluut noodzakelijk.<br />

1.8.3 Beperking van de schade<br />

Ter beperking van de gevolgen van explosies kunnen zowel procedurele als technische<br />

maatregelen getroffen worden.<br />

Drukstootvaste constructies:<br />

Men spreekt van een drukstootvaste constructie wanneer deze constructie wel in staat is de<br />

explosie te weerstaan en te verhinderen dat die zich tot de omringende atmosfeer uitbreidt,<br />

maar daarbij wel blijvend vervormd wordt. Ook voor het ontwerp en vervaardiging van<br />

dergelijke constructies kan gebruik gemaakt worden van de voor drukhoudende apparatuur<br />

geldende voorschriften waarbij gerekend wordt met een zekerheidsfactor gelijk aan 1. Voor<br />

drukvaste constructies bedraagt de zekerheidsfactor 1,5.<br />

Explosiedrukontlasting:<br />

Om de door een explosie in een apparaat of systeem ontwikkelde overdruk te beperken<br />

kunnen explosieluiken en -panelen of breekplaten aangebracht worden. Deze moeten open<br />

gaan of bezwijken bij een zo lage overdruk dat hierdoor geen schade aan het apparaat of de<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 24


installatie aangericht kan worden. Het principe van drukontlasting berust dus op het creëren<br />

van een zwakke plek in de te beveiligen installatie. Een apparaat dat door drukontlasting<br />

beschermd wordt moet drukvast of drukstootvast zijn uitgevoerd t.o.v. de gereduceerde<br />

explosiedruk. De ontlastopening dient voldoende groot te zijn om de snelheid waarmee de<br />

druk in de installatie zal stijgen met uitstroming te kunnen compenseren. Bij het ontwerp van<br />

ontlastopeningen moet daarom aandacht besteed worden aan:<br />

- De te verwachten snelheid waarmee de druk in de installatie stijgt ten gevolge<br />

van een stofexplosie, de (dp/dt)max -waarde;<br />

- De aanspreekdruk van de ontlastvoorziening;<br />

- De bezwijkdruk van de installatie;<br />

- Het oppervlak van de ontlastvoorziening. Voor de berekening van deze factor<br />

werden een aantal methodes ontwikkeld (bijv. de Duitse norm VDI 3673).<br />

De belangrijkste ontlastconstructies zijn:<br />

- Breekplaten bestaande uit een roestvrij stalen voorgegroefde folie. Deze groef is<br />

zodanig gedimensioneerd dat de plaat openbreekt bij de voorziene<br />

openingsdruk. Breekplaten zijn veruit het meest toegepaste systeem voor<br />

explosiedrukontlasting;<br />

- Membranen die bestaan uit een raamwerk dat bespannen is met een zeer dunne<br />

plastic of metaalfolie;<br />

- Panelen opgebouwd uit een stijve constructie die in een raamwerk is gevat of<br />

veerbelast is;<br />

- Deuren of zogenaamde scharnierende panelen.<br />

Bij explosiedrukontlasting moet rekening gehouden worden met het uittreden van hete<br />

verbrandingsgassen en brandbaar stof, vlamverschijnselen en drukontwikkeling. Mensen en<br />

installaties worden zo bedreigd. De ontlasting moet daarom zoveel mogelijk in de buitenlucht<br />

plaatsvinden en altijd in een ongevaarlijke richting zoals via het dak omhoog, niet naar<br />

bedrijfsruimten of op verkeerswegen. Indien de ontlasting niet rechtstreeks in de buitenlucht<br />

kan plaatsvinden, kan de explosiedruk mogelijk naar een veilige zone worden afgeleid via<br />

bijv. een schouw of buis. Het aanbrengen van dergelijke afblaaskanalen heeft wel enkele<br />

nadelen:<br />

- De doorstroming van brandend product is aan weerstand onderhevig;<br />

- Door turbulentie in de schouw kunnen tegendrukken ontstaan die zelfs hoger<br />

kunnen zijn dan explosiedrukken die in gesloten sferische vaten werden<br />

vastgesteld;<br />

- Niet verbrand stof-luchtmengsel kan in de schouw tot ontvlamming komen en<br />

het ontluchtingsproces verstoren.<br />

Dergelijke kanalen dienen dan ook zonder bochten en zo kort mogelijk te worden uitgevoerd.<br />

Wanneer de explosiedrukontlasting niet naar de vrije atmosfeer of naar een veilige zone kan<br />

worden geleid, kan gebruik worden gemaakt van zogenaamde vlamdovers. Dit zijn een soort<br />

vlammenfilters (quenchbuizen) waarin de oppervlaktetemperatuur van de vlam verlaagd<br />

wordt tot beneden de ontstekingstemperatuur van de brandstof waardoor de vlam gedoofd<br />

wordt.<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 25


Fig.6. Doorsnede van een vlamdover<br />

(Arbeidsveiligheid nr.65 Stofexplosies, G. Huys,Kluwer Editorial, 23/03/1998)<br />

Scheiding en compartimentering:<br />

Installatiedelen waarin explosies kunnen optreden dienen op ruime afstand geplaatst te<br />

worden van gebouwen, installaties of andere plaatsen waar zich veel mensen kunnen<br />

bevinden. Dit zal zeker van toepassing zijn wanneer het niet mogelijk is met voldoende<br />

zekerheid te waarborgen dat geen ontploffing optreedt en de apparatuur ook niet zo kan<br />

worden uitgevoerd dat de ontploffing te beheersen is. Bovendien moet de installatie worden<br />

omgeven door voldoende stevige muren of wallen die verhinderen dat weggeslingerde delen<br />

schade aanrichten. De toegang tot dergelijk geïsoleerd opgestelde installatieonderdelen<br />

behoort streng te worden geregeld en tot het strikt noodzakelijke te worden beperkt. In<br />

principe mogen alleen personen aanwezig zijn als er geen ontploffingsgevaar bestaat, bijv.<br />

als de installatie buiten bedrijf is.<br />

Stofexplosies kunnen zich verplaatsen van een procesonderdeel naar een ander via de<br />

verbindingsleidingen tussen de twee procesonderdelen. Kan de explosie zich verder<br />

ontwikkelen en is er voldoende brandstof en lucht aanwezig dan zal de deflagratie steeds in<br />

snelheid toenemen. In bepaalde omstandigheden kan de deflagratie overgaan in een<br />

detonatie. Wegens de enorme drukstoten die hierbij ontstaan moet dit te allen tijde vermeden<br />

worden.<br />

Compartimentering houdt in dat de explosie in de verbindingsleiding tijdig wordt gestopt door<br />

bijv. het sluiten van een klep of het injecteren van een blusmiddel. Voor de meeste<br />

technieken geldt dat de minimale lengte van de verbindingsleiding 6 meter moet zijn. Kortere<br />

buizen geven eenvoudigweg te weinig tijd om de noodzakelijke maatregelen te treffen.<br />

Indien de stofexplosie van twee kanten kan komen zijn verbindingsleidingen van minstens<br />

12m noodzakelijk. De compartimentering kan gerealiseerd worden met behulp van:<br />

- Passieve mechanische systemen;<br />

- Actieve mechanische systemen;<br />

- Actieve chemische systemen.<br />

De passieve mechanische systemen leiden de vlam af naar een veilige zone (fig.8) of koelen<br />

de vlam af zodanig dat de ontstekingstemperatuur van het onverbrande medium niet meer<br />

wordt bereikt (fig.7).<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 26


Fig.7. Fig.8.<br />

Fig.7. Rooster voor het afkoelen van de vlam<br />

Fig.8. Afleiden van de vlam via een explosieslot<br />

(Arbeidsveiligheid nr.65 Stofexplosies, G. Huys,Kluwer Editorial, 23/03/1998)<br />

Men kan ook gebruik maken van de procesonderdelen, zoals doseerschroeven en<br />

draaisluizen, als isolators tegen explosiedoorslag. De massa poeder in een doseerschroef<br />

kan bij een juist ontwerp van de schroef voldoende tegendruk leveren om de explosiedruk te<br />

weerstaan. Daarvoor wordt het blad van de schroef onderbroken zodat er een soort<br />

permanente poederprop aanwezig is. Bij trogvormige schroefbehuizingen moeten in de<br />

bovenkant van de trog van plaatselijk baffles voorzien worden om vlamoverslag over de<br />

schroef te voorkomen.<br />

Fig.9. Voorbeeld van een doseerschroef die ook dienst doet als barriére<br />

(Arbeidsveiligheid nr.65 Stofexplosies, G. Huys,Kluwer Editorial, 23/03/1998)<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 27


De draaisluizen fungeren als een soort vlamdover waarbij het vlamfront van de stofexplosie<br />

wordt gesmoord in de nauwe spleten tussen de rotor en het huis van de draaisluis.<br />

Fig.10. Schematische voorstelling van een draaisluis<br />

(Arbeidsveiligheid nr.65 Stofexplosies, G. Huys,Kluwer Editorial, 23/03/1998)<br />

Hoewel draaisluizen een zeer goede barrière vormen tegen stofexplosies hebben ze als<br />

groot nadeel dat alleen poeder kan worden doorgesluisd. Wanneer de verbindingsleiding<br />

tussen twee apparaten ook lucht moet transporteren kan een draaisluis niet worden<br />

toegepast. Een andere mogelijkheid bestaat er in een installatieonderdeel te isoleren door<br />

zowel aan de ingang als de uitgang een klep te installeren en de sturing zo te voorzien dat<br />

steeds minstens 1 klep gesloten is.<br />

De actieve mechanische systemen zullen na detectie in de beginfase de explosie<br />

mechanisch isoleren m.b.v. een snelafsluiter zodat de voortplanting van de vlam verhinderd<br />

wordt. Gekende voorbeelden zijn o.a. het Ventexventiel, de Iris-klep en bol- en<br />

vlinderkleppen.<br />

Fig.11. Voorbeeld van een actief mechanisch systeem<br />

(Arbeidsveiligheid nr.65 Stofexplosies, G. Huys,Kluwer Editorial, 23/03/1998)<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 28


De actieve chemische isolatiesystemen bestaan uit een detector, een controle-eenheid en<br />

een drukvat gevuld met een blusmiddel. Door de snelle injectie van het blusmiddel in de<br />

verbindingsleiding wordt verhinderd dat de vlam zich voortplant.<br />

Dergelijke systemen worden soms toegepast bij o.m.:<br />

- De breker- en maalinstallaties;<br />

- De ingangsdetectie op smeulend product.<br />

Fig.12. Schematische voorstelling van een blusmiddelbarriére<br />

(Arbeidsveiligheid nr.65 Stofexplosies, G. Huys,Kluwer Editorial, 23/03/1998)<br />

Alle systemen moeten worden voorzien van de nodige controle- en alarmeringsapparatuur<br />

om bij storingen een automatische noodstop van de installatie te kunnen realiseren.<br />

Brandbestrijding:<br />

Vaak ontstaat brand ten gevolge van een explosie. De schade veroorzaakt door brand kan<br />

beperkt worden door<br />

- De bedrijfsgebouwen oordeelkundig in te delen in brandbestendige<br />

compartimenten;<br />

- Te voorzien in aangepaste en voldoende brandbestrijdingsmiddelen. Uiteraard<br />

moet ook voorzien worden in voldoende opleiding van de werknemers voor de<br />

bediening van deze brandbestrijdingsmiddelen;<br />

- Te voorzien in een intern noodplan.<br />

1.8.4 Keuze van de toe te passen preventie- en beheersmaatregelen.<br />

Welke maatregelen toepasbaar zijn, zal in de eerste plaats afhangen van de resultaten van<br />

de risicoanalyse en dus ook van de zone-indeling. Hierbij zal uiteraard rekening moeten<br />

gehouden worden met de algemene preventieprincipes. Maar ook economische criteria<br />

zullen meespelen in de keuze van maatregelen.<br />

In ieder geval zullen zowel bestaande als nieuwe bedrijven niet alleen de wettelijk opgelegde<br />

maatregelen moeten treffen, maar ook alle mogelijke organisatorische maatregelen al dan<br />

niet expliciet vermeld in de wetgeving. Niet expliciet in de wetgeving vermelde maatregelen<br />

van technische of constructieve aard, maar bijv. opgenomen in normen of andere codes van<br />

goede praktijk zoals sectorstudies, kunnen relatief eenvoudig toegepast worden bij het<br />

ontwerp van nieuwe installaties. Dit is echter niet zo voor bestaande installaties, waar<br />

rekening zal moeten gehouden worden met technische en economische belemmeringen.<br />

Twee factoren die telkens terugkomen zijn de kostprijs en de effectiviteit van de voorgestelde<br />

maatregel. Afsluitend wordt in onderstaande tabel (tabel 1.3.) op dit gebied een vergelijking<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 29


gemaakt tussen enkele van de belangrijkste veiligheidsmaatregelen van technische aard die<br />

bestaan op het vlak van de stofexplosieveiligheid. Deze tabel geeft enkel een idee van de<br />

gemiddelde waarde van de betrouwbaarheid en de kostprijs van de<br />

beveiligingssystemen tegen stofexplosies.<br />

Tabel 1.3: Overzicht mogelijke technische veiligheidsmaatregelen<br />

( 1 = meest gunstig / 5 = minst gunstig.)<br />

Systeem Betrouwbaarheid Installatiekost Installatiekos rendement<br />

nieuw t bestaand<br />

Isolatie 1 1 5 2<br />

Opsluiting<br />

(druk(stoot)vast<br />

)<br />

2 4 4 1<br />

Drukontlasting 3 2 1 3<br />

Onderdrukking 4 5 3 4<br />

Inertisering 5 3 2 5<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 30


2. WETTELIJK KADER<br />

2.1 EUROPESE REGELGEVING<br />

De regelgeving voor de beperking van stofexplosiegevaar vindt zijn oorsprong in een<br />

tweetal Europese Richtlijnen:<br />

1. Richtlijn 94/9/EG van het Europese Parlement en de Raad van 23 maart 1994<br />

inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten<br />

betreffende apparaten en beveiligingssystemen, bedoeld voor gebruik op plaatsen<br />

waar ontploffingsgevaar kan heersen. Ook wordt gesproken van ”Atex 95”, naar<br />

het artikelnummer van het EG-Verdrag, waarop zij berusten.<br />

Deze richtlijn wordt wel de ”economische richtlijn” genoemd, daar hij vrijwel geheel<br />

bestaat uit voorschriften van elektrische en niet-elektrische aard, die van invloed<br />

zijn op het ontwerp en de bouw van materieel, dat kan worden gebruikt op<br />

plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen.<br />

Deze richtlijn wordt volledigheidshalve vermeld, was echter reeds<br />

geïmplementeerd in het Nederlandse recht (bv. door de invoering van CEmarkering).<br />

2. Richtlijn 1999/92/EG van het Europese Parlement en de Raad van 16 december<br />

1999 betreffende minimumvoorschriften voor de verbetering van de<br />

gezondheidsbescherming en van de veiligheid van werknemers, die door<br />

atmosferen gevaar kunnen lopen. Ook wordt wel gesproken van ”Atex 137”.<br />

Deze richtlijn wordt wel de ”sociale richtlijn” genoemd, daar hij betrekking heeft op<br />

de gezondheid en veiligheid van werknemers.<br />

Belangrijkste bepalingen van de richtlijn zijn:<br />

a. de verplichting van de werkgever voor de opstelling en het bijhouden van een<br />

explosieveiligheidsdocument;<br />

b. de indeling van plaatsen in zones waar explosieve atmosferen kunnen<br />

voorkomen;<br />

c. het nemen van organisatorische en veiligheidsmaatregelen ter verbetering van<br />

de gezondheidsbescherming en veiligheid van werknemers.<br />

De richtlijn diende uiterlijk op 30 juni 2003 in nationale wettelijke en<br />

bestuursrechtelijke bepalingen te zijn geïmplementeerd.<br />

2.2 NEDERLANDSE REGELGEVING<br />

De implementatie in het Nederlandse recht heeft plaatsgevonden door middel van de<br />

volgende regelgeving:<br />

1. Arbeidsomstandighedenwet 2007 (Arbowet)<br />

Reeds vóór het geven van <strong>ATEX</strong>-richtlijn 1999/92/EG diende aandacht aan<br />

explosieveiligheid te worden gegeven. De Arbowet 1998 bepaalt in artikel 5 dat in<br />

een (explosie)risico-inventarisatie en –evaluatie (RIE) de arbeidsrisico’s voor<br />

werknemers schriftelijk dienen te worden vastgelegd. Ten aanzien van dit aspect is<br />

de wet niet naar aanleiding van de <strong>ATEX</strong>-richtlijn aangepast.<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 31


2. Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbo-besluit)<br />

Aangepast werd wel het Arbobesluit van 15 januari 1997, een uitwerking van de<br />

Arbowet. Bij Besluit van 19 juni 2003, in werking getreden op 30 juni 2003, werd<br />

een geheel nieuwe paragraaf over explosieve atmosferen (§ 2a) aan Afdeling 1<br />

van Hoofdstuk 3 over de inrichting van arbeidsplaatsen toegevoegd. In deze<br />

paragraaf werd, onder meer, de volgende bepalingen opgenomen:<br />

a. De risico-inventarisatie en –evaluatie van gevaren in verband met explosieve<br />

atmosferen. Deze gevaren dienen te worden vastgelegd in een<br />

explosieveiligheidsdocument.<br />

b. Voorkoming van een explosieve atmosfeer dan wel de ontsteking daarvan dan<br />

wel beperking van de gevolgen van een explosie.<br />

c. de indeling van plaatsen in zones waar explosieve atmosferen kunnen<br />

voorkomen.<br />

d. Nemen van maatregelen voor gevarenzones.<br />

3. Praktijkrichtlijn NPR 7910<br />

Deze richtlijn van het Nederlands Normalisatie Instituut. werd in opdracht van het<br />

ministerie van Sociale en Economische Zaken opgesteld door de normcommissie<br />

NEC 31 ”Elektrisch materieel in verband met ontploffingsgevaar”. Deze<br />

Praktijkrichtlijn behandelt specifiek de gevarenzone-indeling met betrekking tot<br />

explosiegevaar en bestaat uit twee delen, waarvan het eerste (NPR 7910-<br />

1)handelt over gasontploffingsgevaar en het tweede over stofontploffingsgevaar<br />

(NPR 7910-2). Het tweede deel van juli 2001 is een nadere uitwerking van NEN-<br />

EN-IEC 61241-10:2004 en betreft voornamelijk de gevaren binnen gebouwen en in<br />

het inwendige van apparatuur.<br />

De zone-indeling luidt als volgt:<br />

a. NGG: Gebied waarbinnen geen ontplofbare atmosfeer geacht wordt voor te<br />

komen in zodanige mate dat speciale voorzieningen ten aanzien van<br />

ontstekingsbronnen nodig zijn.<br />

b. Zone 20: Gebied met voortdurend of gedurende lange perioden<br />

ontplofbaar stof-luchtmengsel (te denken aan > 10% van de bedrijfsuren);<br />

c. Zone 21: Gebied met grote kans op aanwezigheid van een ontplofbaar<br />

stof-luchtmengsel (te denken aan > 0,1% … 1010);<br />

d. Zone 22: Gebied met geringe kans op aanwezigheid van een ontplofbaar<br />

stof-luchtmengsel (te denken aan < 0,1% …).<br />

Deze praktijkrichtlijn is opgenomen in de beleidsregels 4.4-5<br />

Arbeidsomstandighedenwetgeving. Dat betekent dat er een status aan is gegeven:<br />

Als de NPR wordt gebruikt voor de gevarenzone-indeling voldoet men aan de<br />

minimumvoorschriften van de wetgeving. Echter, als men op een andere manier<br />

minimaal hetzelfde beschermingsniveau kan bereiken dan mag dat ook. De<br />

bewijslast ligt dan wel bij de gebruiker.<br />

Omdat elektrische installaties en elektrisch materieel een ontstekingsbron kan<br />

vormen is tevens van belang het:<br />

4. Warenwetbesluit Explosieveilig Materieel<br />

Dit besluit van 1 augustus 1995 is een uitwerking van de Wet op de Gevaarlijke<br />

Werktuigen. Het berust op <strong>ATEX</strong>-richtlijn 94/9/EG betreffende apparaten en<br />

beveiligingssystemen en derhalve niet op de sociale <strong>ATEX</strong>-richtlijn 1999/92/EG.<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 32


2.3 NEDERLANDS BEVOEGD GEZAG<br />

Blijkens artikel 24, lid 1, van de Arbowet wijst het minister van Sociale Zaken en<br />

Werkgelegenheid toezichthoudende ambtenaren aan uit onder hem ressorterende<br />

ambtenaren. Deze aangewezen ambtenaren zijn verbonden aan de Arbeidsinspectie.<br />

Bij Organisatie-, Mandaat- en Volmachtbesluit Arbeidsinspectie 2003 heeft het<br />

minister van Sociale Zaken het toezicht op de naleving van wet en regelgeving<br />

geregeld (artikel 17, lid 3, sub a). Deze toezichtregeling geldt uiteraard ook voor de<br />

regelgeving, die op de Arbowet is gebaseerd, zoals het Arbo-besluit en de NPRrichtlijn<br />

7910-2.<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 33


3. TERMEN EN DEFINTIES<br />

Hieronder worden de termen en definities weergegeven die in dit rapport worden gebruikt.<br />

● Atmosferische omstandigheden: condities van de omgeving waar de druk kan variëren<br />

tussen 80 kPa en 110 kPa en de temperatuur tussen -20 °C en +40 °C en waar het<br />

zuurstofgehalte (21±1)% (volumeprocenten) bedraagt.<br />

● Beheersbare dikte: stofafzetting die door schoon huishouden tot zodanige dikte wordt<br />

beperkt dat geen stofontploffingsgevaar in de ruimte kan ontstaan.<br />

● BIA: een Duits instituut (samenwerkend beroepsverband) voor arbeidsveiligheid. Hun<br />

website bevat een database met stoffen en hun eigenschappen:<br />

http://www.dguv.de/ifa/de/gestis/stoffdb/index.jsp (zie ook voorbeelden in bijlage 4)<br />

● Bovenste explosiegrens (UEL): concentratie van fijn verdeeld brandbaar stof in lucht<br />

waarboven geen ontplofbaar atmosfeer wordt gevormd.<br />

● Brandbaar stof: Fijn verdeelde brandbare vaste stof die door opwerveling in lucht onder<br />

atmosferische omstandigheden, een ontplofbaar mengsel kan vormen.<br />

● Continue stofafzetting: plaats waar brandbaar stof voortdurend wordt afgezet ofwel een<br />

laag afgezet stof gedurende langere perioden aanwezig is (in totaal meer dan 1000 uur<br />

per jaar).<br />

● Directe ontsteking: ontsteking van een ontplofbaar stof-luchtmengsel door een actieve<br />

ontstekingsbron.<br />

● Gebied: driedimensionale ruimte.<br />

● Geleidbaarheid: in verband met statische lading; mate waarin een stof elektrisch stroom<br />

kan geleiden. OPMERKING: Op een stof met een geringe geleidbaarheid (isolerend<br />

materiaal) kan lading accumuleren (statische oplading). Een materiaal wordt als isolerend<br />

beschouwd als de soortelijke weerstand 10 8 Ωm of de oppervlakteweerstand meer dan<br />

10 8 Ω bedraagt.<br />

● Geleidend stof: stof met een soortelijke weerstand kleiner dan of gelijk aan 10 3 Ωm.<br />

● Gevaarlijk gebied: gebied waarbinnen een ontplofbaar stof-luchtmengsel aanwezig is of<br />

kan zijn, waardoor speciale voorzieningen ten aanzien van ontstekingsbronnen nodig<br />

zijn.<br />

● Gevarenbron: plaats waar brandbaar stof kan vrijkomen (als opgewerveld stof of een<br />

stofwolk) of waar afgezet brandbaar stof (stofafzetting) kan worden opgewerveld, zodat<br />

een ontplofbaar stof-luchtmengsel kan ontstaan.<br />

- Continue gevarenbron: plaats waar brandbaar stof, met lucht vermengd, voortdurend<br />

of gedurende lange perioden kan vrijkomen (> 10%).<br />

- Primaire gevarenbron: plaats waarvan te verwachten is dat er regelmatig of<br />

incidenteel tijdens normaal bedrijf brandbaar stof, met lucht vermengd, kan vrijkomen<br />

(0,1% tot 10%).<br />

- Secundaire gevarenbron: plaats waarvan het niet te verwachten is dat er tijdens<br />

normaal bedrijf brandbaar stof, met lucht vermengd, kan vrijkomen, en indien dit<br />

vrijkomen wel gebeurt dan is dat niet frequent en gedurende korte perioden (< 0,1%).<br />

● Gevarenzone-indeling: indeling van gevaarlijke gebieden in zones, afhankelijk van de<br />

waarschijnlijkheid van het aanwezig zijn van een ontplofbare atmosfeer.<br />

● Glimtemperatuur: De laagste temperatuur van een oppervlakte waarbij de daarop<br />

gelegen stoflaag spontaan tot ontbranding komt.<br />

● Hybride mengsel: mengsel van fijn verdeeld brandbaar stof en brandbaar gas met lucht.<br />

OPMERKING: Bij een lagere concentratie brandbaar gas dan 20% van de LEL van dit<br />

gas, kan het hybride mengsel in de meeste gevallen worden beschouwd als zijnde alleen<br />

een stof- luchtmengsel. Boven deze concentratie beheert rekening te worden gehouden<br />

met mogelijk lagere minimum ontstekingstemperatuur, hogere ontploffingsdruk en grotere<br />

drukstijgsnelheid dan bij een enkelvoudig mengsel.<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 34


● Indirecte ontsteking: wijze van ontsteken waarbij een stofwolk niet direct wordt<br />

ontstoken, maar waarbij de ontsteking en meestal het ontstaan van een stofwolk wordt<br />

veroorzaakt door een daaraan voorafgaand proces (bijvoorbeeld broeien, smeulen of<br />

brand)<br />

● Kst-waarde van brandbaar stof: maximale drukstijgsnelheid van de meest ontplofbare<br />

stof-lucht mengsel in een bolvormige volume van 1m 3 .<br />

● Maximum explosiedruk van brandbare stof (pmax): hoogste druk die ontstaat bij een<br />

ontploffing in een afgesloten ruimte die geheel met het mengsel met de optimale<br />

concentratie van de desbetreffende stof en lucht is gevuld.<br />

● Minimum ontstekingsenergie van een brandbaar mengsel (MOE): kleinste<br />

energiehoeveelheid van een capacitieve elektrische ontlading, die in staat is om een<br />

mengsel met een optimale concentratie van stof met lucht te ontsteken.<br />

● Minimum ontstekingstemperatuur (MOT): de laagste temperatuur van een verhit<br />

verticaal oppervlak dat het daarmee in contact komende mengsel van stof en lucht met<br />

een optimale concentratie nog juist ontsteekt.<br />

● Migrerend stof: stofdeeltjes die zo klein zijn en bestaan uit materiaal met een zo lage<br />

dichtheid, dat dit stof zich over de gehele ruimte verspreidt.<br />

● Niet-gevaarlijk gebied (NGG): gebied waarbinnen geen ontplofbare atmosfeer wordt<br />

geacht voor te komen in zodanige mate dat speciale voorzieningen ten aanzien van<br />

ontstekingsbronnen nodig zijn.<br />

● Normaal bedrijf: situatie waarin het materieel binnen zijn ontwerpparameters werkt.<br />

● Omvang van de zone: afstand in elke richting van de rand van de gevarenbron tot het<br />

punt waar het gevaar, gerelateerd aan de desbetreffende zone, geacht wordt niet meer te<br />

bestaan.<br />

● Ontplofbare atmosfeer: mengsel van brandbare stoffen, in de vorm van poeder, stof,<br />

gruis of vezels, met lucht, onder atmosferische omstandigheden, waarin na ontsteking de<br />

verbranding zich verspreidt door het gehele onverbrande mengsel.<br />

● Onderste explosiegrens (LEL of OEG): concentratie van fijn verdeeld brandbaar stof in<br />

lucht waaronder geen ontplofbare atmosfeer wordt gevormd.<br />

● Primaire stofafzetting: plaats waar afgezet brandbaar stof door regelmatig verwijderen<br />

niet langdurig aanwezig is (0,1% tot 10%).<br />

● Schoon huishouden: het regelmatig controleren en verwijderen van stofafzettingen,<br />

zodat geen stofontploffingsgevaar in de ruimte kan ontstaan.<br />

● Smeultemperatuur: laagste temperatuur van een horizontaal oppervlak waarbij een op<br />

dat oppervlak afgezette laag stof van 5mm dikte gaat smeulen.<br />

● Stof: kleine vaste deeltjes ( 1000 uur per<br />

jaar.<br />

- Primaire: plaats waar afzet brandbare stof door regelmatig verwijderen niet langdurig<br />

aanwezig is. OPMERKING: gedurende in totaal 0,1% tot 10%.<br />

● Ventilatie<br />

- Kunstmatige plaatselijke ventilatie: luchtverversing ter plaatse van- en specifiek voor<br />

een bepaalde gevarenbron, zoals de luchtverversing in een apparaatomkasting of<br />

een puntafzuiging. Kunstmatige plaatselijke ventilatie is zo uitgevoerd dat voldoende<br />

luchtsnelheid wordt gegenereerd om ter plaatse vrijkomend stof mee te voeren.<br />

Hierbij wordt onder andere rekening gehouden met de impuls van het vrijkomende<br />

stof, de vorm, de deeltjesgrootte, de deeltjesgrootte-verdeling en de soortelijke<br />

massa van dat stof.<br />

- Goed uitgevoerde en absoluut gewaarborgde ventilatie: wanneer ontplofbare<br />

mengsels aanwezig kunnen zijn, moet een geheel van het openbare net<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 35


onafhankelijke energievoorziening, waarop bij storing van het openbare net<br />

automatisch wordt omgeschakeld, te allen tijde voorhanden is. De ventilatie-installatie<br />

behoort dubbel te zijn uitgevoerd, zoals omschreven onder extra waarborgen.<br />

- Goed uitgevoerde ventilatie met extra waarborgen: de continuïteit van de ventilatie is<br />

gewaarborgd door het dubbel uitvoeren van de ventilatie-installatie, waarbij de<br />

energie van twee verschillende verdeelinrichtingen wordt betrokken. Eén installatie<br />

behoort steeds in bedrijf te zijn, de tweede in reserve. Uitval van de in werking zijnde<br />

ventilator start automatisch de reserve; tevens geeft deze situatie aanleiding tot een<br />

alarm, waarna de eerste installatie direct wordt hersteld. Indien ook de reserveinstallatie<br />

weigert, volgt afschakeling van alle niet-explosieveilige elektrische<br />

apparatuur, alsmede van eventuele andere ontstekingsbronnen in de betrokken<br />

ruimten. De aanwezigheid van de luchtstroom wordt rechtstreeks bewaakt, niet<br />

indirect via grootheden als stroomopname of toerental van de ventilatormotor.<br />

● Zones: ingedeelde gebieden, gebaseerd op frequentie en duur van de potentiële<br />

aanwezigheid van ontplofbare atmosfeer (stofafzettingen worden ook in de beschouwing<br />

meegenomen).<br />

● Zone 20: gebied waarbinnen tijdens normaal bedrijf een ontplofbaar stof-luchtmengsel<br />

voortdurend of gedurende lange perioden aanwezig is (> 10%).<br />

● Zone 21: gebied waarbinnen tijdens normaal bedrijf de kans op aanwezigheid van een<br />

ontplofbaar stof-luchtmengsel groot is, tengevolge van vrijkomen uit een gevarenbron<br />

en/of opwerveling van gedurende langere perioden aanwezig afgezet stof (gedurende in<br />

totaal 10 tot 1000 uur aanwezig brandbaar stof-luchtmengsel per jaar of stofafzettingen<br />

die in totaal meer dan 1000 uur per jaar aanwezig zijn.<br />

● Zone 22: gebied waarbinnen tijdens normaal bedrijf de kans op aanwezigheid van een<br />

ontplofbaar stof-luchtmengsel gering is en waar dergelijke mengsels slechts kortstondig<br />

kunnen bestaan ten gevolge van vrijkomen uit een gevarenbron en/of opwerveling van<br />

gedurende langere perioden aanwezig afgezet stof (gedurende in totaal minder dan 10<br />

uur aanwezig brandbaar stof-luchtmengsel per jaar of stofafzettingen die in totaal minder<br />

dan 1000 uur per jaar aanwezig zijn).<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 36


DEEL B<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 37


4. DE GEVARENZONE-INDELING D.M.V. RISICOANALYSE<br />

4.1 INLEIDENDE BEGRIPPEN OMTRENT RISICOANALYSE<br />

Dit hoofdstuk is een handleiding waarmee de fabrikant zijn bedrijf in gevarenzones kan<br />

indelen. Het indelen van een bedrijf in verschillende zones is een wettelijke verplichting<br />

betreffende het welzijn van werknemers die door explosieve atmosferen gevaar kunnen<br />

lopen.<br />

Een risicoanalyse is:<br />

- Het identificeren van de gevaren voor het welzijn van de werknemers bij de uitvoering<br />

van hun werk;<br />

- Het vaststellen en nader bepalen van de risico’s;<br />

- Het evalueren van de risico’s.<br />

De risico-evaluatie bestaat uit het beoordelen van de vastgestelde risico’s naar frequentie en<br />

ernst met als doel een waardecijfer (grootte-orde) toe te kennen aan de risico’s. De evaluatie<br />

maakt het mogelijk gefundeerde prioriteiten vast te leggen voor het treffen van<br />

preventiemaatregelen.<br />

Bij het vastleggen van preventiemaatregelen dient de prioriteit gegeven te worden aan, in<br />

volgorde van belang:<br />

- Preventiemaatregelen die tot doel hebben risico’s te voorkomen (risico-uitsluiting);<br />

- Preventiemaatregelen die tot doel hebben schade te voorkomen<br />

(frequentieverlagend);<br />

- Preventiemaatregelen die tot doel hebben de schade te beperken (ernstverlagend).<br />

De uitvoering van een risicoanalyse op het vlak van stofexplosies zal niet fundamenteel<br />

verschillen van de algemene aanpak zoals hierboven beschreven. Ook hier zullen de<br />

identificatie van de gevaren en de risicofactoren de eerste stappen zijn.<br />

Met betrekking tot stofexplosies kan het gevaar gedefinieerd worden als “de mogelijke<br />

aanwezigheid of vorming van een ontplofbaar stof-luchtmengsel”. De aanwezigheid van één<br />

of meerdere relevante ontstekingsbronnen kan beschouwd worden als risicofactor (strikt<br />

genomen zou het zuurstofgehalte ook beschouwd kunnen worden als risicofactor, maar met<br />

deze factor wordt reeds rekening gehouden in de term ontplofbaar stof-luchtmengsel).<br />

Voor het uitvoeren van de gevarenzone-indeling werd geopteerd gebruik te maken van de<br />

Nederlandse praktijkrichtlijn NPR 7910-2 (juni 2008): “Gevarenzone-indeling met betrekking<br />

tot stofontploffingsgevaar.”<br />

4.2 DEFINITIE VAN DE VERSCHILLENDE GEVARENZONES<br />

Een gevaarlijk gebied is een gebied waarbinnen een ontplofbaar stof-luchtmengsel aanwezig<br />

is of kan zijn, waardoor speciale voorzieningen ten aanzien van ontstekingsbronnen nodig<br />

zijn. Om de aard van die maatregelen te bepalen wordt het gevaarlijke gebied ingedeeld in<br />

zones, waarbij 4 klassen te onderscheiden zijn: zone 20, 21, 22 en NGG. Onder normaal<br />

bedrijf wordt verstaan niet alleen de installaties in het bedrijf, maar ook onderhoud en<br />

mogelijke storingen.<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 38


Zone 20: is een gebied waarbinnen, tijdens normaal bedrijf 3 , een ontplofbaar stofluchtmengsel<br />

voortdurend of gedurende lange perioden aanwezig is. (daarbij is te denken<br />

aan > 10% per jaar).<br />

Zone 21: is een gebied waarbinnen tijdens normaal bedrijf de kans op aanwezigheid van een<br />

ontplofbaar stof-luchtmengsel groot is, ten gevolge van vrijkomen uit een gevarenbron en/of<br />

opwerveling van gedurende lange perioden aanwezig afgezet stof. (daarbij is te denken aan<br />

ontplofbare stof-luchtmengsels gedurende 10 tot 1000 uur per jaar, en aan stofafzettingen<br />

die in totaal meer dan 1000 uur per jaar aanwezig zijn ).<br />

Zone 22: is een gebied waarbinnen tijdens normaal bedrijf de kans op aanwezigheid van een<br />

ontplofbaar stof-luchtmengsel gering is en waar dergelijke mengsels slechts kortstondig<br />

kunnen ontstaan ten gevolge van vrijkomen uit een gevarenbron en/of opwerveling van<br />

zelden aanwezig afgezet stof. (daarbij is te denken aan ontplofbare stof-luchtmengsels die in<br />

totaal minder dan 10 uur per jaar of aan stofafzettingen die in totaal minder dan 1000 uur per<br />

jaar aanwezig zijn).<br />

NGG: Niet-Gevaarlijk Gebied. Gebied waarbinnen geen ontplofbare atmosfeer geacht wordt<br />

voor te komen in zodanige mate dat speciale voorzieningen ten aanzien van<br />

ontstekingsbronnen nodig zijn.<br />

De gevarenzone-indeling is gebaseerd op de waarschijnlijkheid (frequentie en duur) van<br />

voorkomen van een ontplofbaar stof-luchtmengsel. Om tot de indeling te komen zullen in de<br />

risicoanalyse ter opstelling van een zoneringsdossier de volgende vragen moeten worden<br />

beantwoord:<br />

- Welke gevarenbronnen zijn aanwezig en wat is hun aard (frequentie, tijdsduur en<br />

omstandigheden van voorkomen);<br />

- Welke eigenschappen en afmetingen hebben de gevarenzones.<br />

4.3 IDENTIFICATIE VAN POTENTIËLE GEVARENBRONNEN<br />

4.3.1 Brandbaar stof - karakteristieken - concentratie<br />

Een gevarenbron is een plaats waar brandbaar stof kan vrijkomen (als stofwolk) of waar<br />

afgezet brandbaar stof (stofafzetting) kan worden opgewerveld zodat een ontplofbaar stofluchtmengsel<br />

kan ontstaan.<br />

Definities:<br />

- Brandbaar stof: fijn verdeelde brandbare (= reagerend met zuurstof onder<br />

warmteafgifte) vaste stof die door opwerveling in de lucht onder atmosferische<br />

omstandigheden een ontplofbaar mengsel kan vormen. (ref.: Handboek<br />

Explosiebeveiliging, Kluwer en Ten Hagen & Stam);<br />

- Stof: kleine vaste deeltjes (


Elke stofsoort heeft welbepaalde eigenschappen zoals korrelgrootte, minimale<br />

ontstekingsenergie (MOE), minimale ontstekingstemperatuur (MOT), glimtemperatuur, etc.<br />

(Voor uitleg over deze begrippen zie deel A, hoofdstuk 3). Deze parameters zijn terug te<br />

vinden in de VIB’s (Veiligheids Informatie Bladen) of MSDS’en (Material Safety Data Sheets),<br />

opgesteld door de fabrikant van een product) of in de literatuur, zoals in het BIA-rapport<br />

13/97 “Combustion and explosion characteristics of dusts waarin de explosiekarakteristieken<br />

van 4300 brandbare stoffen zijn weergegeven. Deze kunnen ook op de website:<br />

http://www.dguv.de/ifa/de/gestis/stoffdb/index.jsp gevonden worden.<br />

De explosiekarakteristieken worden beïnvloed door de druk, temperatuur, vochtigheid en<br />

deeltjesgrootte. Hierdoor kunnen literatuurgegevens vaak niet zomaar gebruikt worden. Men<br />

kan in daartoe uitgeruste laboratoria een monster laten onderzoeken. Wanneer brandbaar<br />

stof aanwezig is, is de volgende logische stap het inschatten van de concentratie. Een<br />

explosie is immers slechts mogelijk bij een bepaalde concentratie. Stofwolken en -<br />

afzettingen zijn in de praktijk echter zeer heterogeen waardoor het inschatten van de juiste<br />

concentratie moeilijk wordt. In de Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR 7910-2, 2008) staat als<br />

praktische hulpmiddel dat een ontplofbare stofwolk herkend kan worden wanneer het zicht<br />

minder dan 1 meter bedraagt. De Europese Norm (EN 1127-1) stelt dat bij aanwezigheid van<br />

neergeslagen stof steeds rekening moet worden gehouden met de mogelijke vorming van<br />

een explosieve atmosfeer door opwerveling van de stofafzetting.<br />

4.3.2 Systematisch opsporen van de gevarenbronnen<br />

Deze aanwezigheid van stof, als stofwolk of als afzetting, kan zowel binnen als buiten de<br />

apparatuur voorkomen. Als systematiek om de potentiële gevarenbronnen op te sporen dient<br />

men de volledige installatie per eenheidsbewerking (inname grondstoffen, intern transport,<br />

behandeling en verwerking grondstoffen, intern transport en afvoer) te analyseren. Dit moet<br />

gebeuren voor iedere gebruiksfase van de apparatuur en installatie. Per gebruiksfase dient<br />

ook nagegaan te worden welke werkzaamheden de operators moeten uitoefenen. Volgende<br />

algemene gebruiksfasen kunnen beschouwd worden:<br />

- Normaal gebruik;<br />

- Voorzienbaar misbruik en/of verkeerd gebruik;<br />

- Ongeplande, maar te verwachten gebeurtenissen, zoals werkonderbrekingen (o.a.<br />

noodstop), defecten en storingen, opstart;<br />

- Toevallige en niet-routinematige werkzaamheden zoals het uitvoeren van<br />

onderhoud en herstellingen.<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 40


Tabel 4.1: Mogelijke gevarenbronnen<br />

Binnen de apparatuur:<br />

- Binnenkant van stortputten, transportsystemen (schroeven, redlers, elevatoren),<br />

silo’s;<br />

- Binnenkant van pneumatische transportsystemen (bv. de zuigerinstallatie,<br />

blowerinstallatie);<br />

- Binnenkant van de stofafzuig- en verzamelinstallaties (cyclonen, filters);<br />

- Binnenkant van wacht- en weegbunkers, hoppers en behandelingstoestellen (graan-<br />

tarwereiniger, snijder/zifter/schudder, molens, mengers, zeven, persen, koelers,<br />

kruimelaars);<br />

- Binnenkant van bulkbeladings- en afzakinstallaties.<br />

Buiten de apparatuur:<br />

- STOFWOLKEN in de omgeving van stortputten, bijstortpunten, overgangen<br />

(aanvoer- en afvoerpunt) op een open transportband, ontlastingsopeningen in<br />

gesloten transport-systemen, de omgeving van mangaten of andere openingen in<br />

silo’s, stoffilters, luchtuitlaten, ontsnappingskanalen, explosieluiken, monstername-<br />

en inspectiepunten, afblaas- en afzuigpunten, flexibele verbindingen, koppelingen,<br />

kleppen, afzak- en bulkbeladingsinstallaties, niet-stofdichte delen (plaatwerk,<br />

beschadigde behuizingen), koppelingen (en dan voornamelijk dichtingen met<br />

rubberen ringen), opgeslagen volle zakken;<br />

- STOFAFZETTINGEN op constructie-elementen (bv. I-profielen), vensterbanken,<br />

vloeren, trappen, op kabels en kabelgoten, leidingen, op horizontale vlakken van<br />

apparatuur, machines, voedings- en stuurkasten.<br />

4.4 TOEKENNING VAN DE GEVARENZONEKLASSE<br />

De klasse van de zone (20, 21, 22 of NGG) zal afhankelijk zijn van:<br />

- De aard van de gevarenbronnen;<br />

- De plaatselijke ventilatieomstandigheden in de omgeving van de gevarenbronnen;<br />

- De mate van schoonhuishouden in de omgeving van stofafzettingen.<br />

4.4.1 De aard van de gevarenbronnen<br />

De aard van de potentiële gevarenbronnen is bepaald door de frequentie, de tijdsduur en de<br />

omstandigheden waarin de gevarenbronnen voorkomen.<br />

Voor stofwolken worden volgende gevarenbronnen geïdentificeerd:<br />

- Continue stofwolk: plaats waar brandbaar stof, met lucht vermengd, voortdurend<br />

of gedurende langere perioden kan vrijkomen. Daarbij is te denken aan in totaal<br />

meer dan 1000 uur per jaar;<br />

- Primaire stofwolk: plaats waar te verwachten is dat er regelmatig of incidenteel<br />

tijdens normaal bedrijf brandbaar stof, met lucht vermengd, kan vrijkomen. Daarbij<br />

is te denken aan in totaal 10 tot 1000 uur per jaar;<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 41


- Secundaire stofwolk: plaats waarvan het niet te verwachten is dat er tijdens<br />

normaal bedrijf brandbaar stof, met lucht vermengd, kan vrijkomen. Indien dit<br />

vrijkomen wel gebeurt, dan niet frequent en gedurende korte perioden. Daarbij is<br />

te denken aan in totaal minder dan 10 uur per jaar.<br />

Voor stofafzettingen :<br />

- Een continue stofafzetting: dit is een plaats waar brandbaar stof voortdurend wordt<br />

afgezet ofwel een laag afgezet stof gedurende langere perioden aanwezig is.<br />

Daarbij is te denken aan in totaal meer dan 1000 uur per jaar (een stoflaagdikte<br />

van 0,1 mm kan reeds voldoende zijn om een ontplofbaar stof-luchtmengsel te<br />

creëren door opwerveling. Een praktische richtlijn is dat gevaar aanwezig is als<br />

men zijn voetstappen op de vloer kan zien);<br />

- Een primaire stofafzetting: dit is een plaats waar afgezet brandbaar stof regelmatig<br />

doch slechts gedurende korte perioden aanwezig is. Daarbij is te denken aan in<br />

totaal minder dan 1000 uur per jaar.<br />

Een andere factor die van belang is voor de bepaling van de zoneklasse is de ventilatie in de<br />

omgeving van de gevarenbronnen. Indien er een goede ventilatie is wordt de aanwezigheid<br />

van stofafzettingen of stofwolken minder waarschijnlijk.<br />

4.4.2 Ventilatie in de omgeving van de gevarenbron<br />

Vanwege het effect van wind, regen en andere weerscondities is in het algemeen in de<br />

buitenlucht, voor een gevarenbron buiten de apparatuur, een zone-indeling overbodig. Dit is<br />

echter wel het geval voor plaatsen waar een stofwolk kan ontstaan die rechtstreeks in<br />

verbinding staat met de binnenkant van apparatuur. Wanneer een dergelijke wolk wordt<br />

ontstoken kan de vlam immers terugslaan in de apparatuur. Voorbeelden van dergelijke<br />

plaatsen zijn de uitlaat van een drukontlastingssysteem en de ontluchting van een stoffilter.<br />

Met open gebouwen worden constructies bedoeld waar dezelfde ventilatieomstandigheden<br />

heersen als in de buitenlucht. Volgens de NPR 7910-2 dienen open gebouwen echter voor<br />

wat de ventilatiecondities betreft te worden behandeld als een gesloten gebouw.<br />

Voor gevarenbronnen buiten de apparatuur geplaatst in een gesloten gebouw is het<br />

belangrijk na te gaan of er kunstmatige plaatselijke ventilatie aanwezig is en wat de<br />

bedrijfszekerheid is van die ventilatie.<br />

Met kunstmatige plaatselijke ventilatie wordt luchtverversing op de plaats van de<br />

gevarenbron bedoeld, m.a.w. het stof wordt ter plaatse verwijderd door een<br />

stofafzuiginstallatie. Hierdoor kan de klasse of afmeting van de gevarenzone gereduceerd<br />

worden.<br />

Dit is niet het geval voor kunstmatige ruimtelijke ventilatie. Dergelijke ventilatie kan immers<br />

bij de opstart stofafzettingen doen opwervelen en een ontplofbare stofwolk veroorzaken!<br />

Wanneer de afzuiging in werking is zal de gevarenzone zeer klein zijn. Dit is echter niet het<br />

geval als de afzuiging uitvalt. De zone-indeling zal dan ook mede bepaald worden door de<br />

bedrijfszekerheid van de afzuiging. Volgende onderscheid wordt gemaakt in het type van<br />

ventilatie (definitie zoals opgenomen in de NPR 7910-2):<br />

a. Goed uitgevoerde ventilatie: ( = gericht op de gevarenbron)<br />

- Gewaarborgde continuïteit doordat een eventueel uitvallen automatisch wordt<br />

gesignaleerd en hersteld; of een eventueel uitvallen van de ventilatie wordt<br />

onmiddellijk automatisch gesignaleerd en alle niet-explosieveilige elektrische<br />

apparatuur en eventuele andere ontstekingsbronnen in de betrokken ruimte worden<br />

automatisch uitgeschakeld.<br />

b. Goed uitgevoerde ventilatie met extra waarborgen:<br />

- Gewaarborgde continuïteit door een dubbele afzuiging (1 effectieve en 1 reserve) te<br />

voorzien, elk met een aparte voeding. Bij uitval van de in werking zijnde afzuiging<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 42


start automatisch de reserve op, én indien ook deze niet opstart of uitvalt volgt<br />

automatische afschakeling van alle niet-explosieveilige elektrische apparatuur en<br />

eventuele andere ontstekingsbronnen in de betrokken ruimte.<br />

c. Goed uitgevoerde en absoluut gewaarborgde ventilatie:<br />

Dit houdt in dat er naast een voeding via het openbare net nog een volledig<br />

onafhankelijke voeding voorzien is, waarop automatisch overgeschakeld wordt bij<br />

storing van het openbare net. Bovendien moet een dubbele afzuiging zijn<br />

uitgevoerd, die beantwoordt aan de bepalingen zoals hierboven aangegeven.<br />

d. Gelijkwaardig alternatief<br />

Dit dient duidelijk beargumenteerd te worden.<br />

4.4.3 Schoonhuishouden<br />

De werkgever heeft er alle belang bij dat de stofafzettingen tot een minimum beperkt blijven.<br />

Immers door het toepassen van de praktijk van schoonhuishouden kunnen een aantal<br />

stofafzettingszones beperkt worden in omvang en/of zoneklasse.<br />

Onder schoonhuishouden wordt verstaan een zodanig reinigingsprogramma dat geen<br />

stofafzettingen voorkomen die bij opwerveling kunnen leiden tot een ontplofbaar stofluchtmengsel.<br />

In de meeste gevallen is een stoflaagdikte van 1 mm reeds voldoende om een<br />

ontplofbaar stof-luchtmengsel te creëren. Een praktische richtlijn is daarom dat gevaar<br />

aanwezig is als men zijn/haar voetstappen op de vloer kan zien. Uiteraard mogen ook op<br />

hoger gelegen horizontale oppervlakken geen (overmatige) stofafzettingen voorkomen,<br />

voorbeeld is de bakken van TL verlichting.<br />

De praktijk van schoonhuishouden dient in interne procedures vastgelegd te worden, zodat<br />

het traceerbaar en gewaarborgd is. Het is aangewezen een logboek met de reinigingsacties<br />

bij te houden. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van de GMP + -documenten. Het bedrijf<br />

dient zich strikt te houden tot het toepassen van de praktijk van schoonhuishouden. Het<br />

reinigen met perslucht dient zo niet verboden dan toch zo veel mogelijk beperkt te blijven, en<br />

is in ieder geval alleen maar toegestaan als alle potentiële ontstekingsbronnen uitgeschakeld<br />

of voldoende beheerst zijn. Bij voorkeur wordt gebruik gemaakt van stofzuiginstallaties of<br />

wordt er nat gereinigd. Een verklaring terzake kan aan het zoneringsdossier toegevoegd<br />

worden. Bij de formulering van de zoneklasse en de zone-afmetingen kan met de praktijk<br />

van schoonhuishouden rekening gehouden worden door er bij te vermelden “dit vervalt als<br />

de praktijk van schoonhuishouden wordt toegepast”.<br />

Deze vorm van “voorwaardelijke zonering” kan ook toegepast worden voor andere<br />

maatregelen die de stofhuishouding verbeteren: plaatsen van stofafzuigingen of de<br />

bedrijfszekerheid van stofafzuigingen verhogen, omkasten van apparatuur, aanpassen van<br />

arbeidsplaatsen zoals dichtmaken van openingen in muren en wanden, zoveel mogelijk<br />

horizontale oppervlakken vermijden (geen horizontale I-profielen, kabelbanen verticaal<br />

geïnstalleerd) installeren van een drager op een deur, warme luchtblazers en ruimtelijke<br />

ventilatie zo aanpassen dat geen gevaar bestaat voor opwerveling van stof.<br />

4.4.4 Flow-schema’s ter bepaling van de zoneklasse<br />

Op basis van de verzamelde informatie betreffende de aard van de gevarenbronnen, de<br />

ventilatiecondities en de mate van schoonhuishouden kunnen de zoneklasses bepaald<br />

worden aan de hand van de Flow-schema’s zoals opgenomen in de NPR 7910-2: 2008.<br />

Deze Flow-schema’s vindt men terug in de bijlage I over zonering.<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 43


4.5 AFMETINGEN VAN DE GEVARENZONEKLASSE<br />

4.5.1 De afmetingen van een stofwolk<br />

Een stofwolk valt ten gevolge van de zwaartekracht naar beneden. Door luchtverplaatsingen<br />

in de omgeving van de gevarenbron wordt het stof ook zijwaarts verplaatst. Bij stuivend stof<br />

zal er ook verspreiding optreden rondom het emissiepunt. Een stofwolk kan echter ook<br />

vrijkomen met een puls. Ook de ventilatieomstandigheden beïnvloeden de vorm van een<br />

stofwolk. Daarom is het aan te raden de vorm en afmetingen van een stofwolk te bepalen<br />

door eigen observaties (=praktijkinspectie).<br />

4.5.2 De afmeting van een stofafzetting<br />

Wanneer niet aan de eisen van schoonhuishouden wordt voldaan moet de volledige ruimte<br />

tot een hoogte van 2 meter worden gezoneerd. Indien wel aan de eisen van<br />

schoonhuishouden wordt voldaan kunnen de afmetingen van de gevarenzone beperkt blijven<br />

tot een geprojecteerd vlak van 3 meter rondom de afzettingsplaatsen. De zone strekt zich<br />

dan uit van de onderliggende stofdichte vloer tot 2 meter boven de stofafzetting. Opnieuw is<br />

het aan te raden via praktijkinspectie de werkelijk vorm en afmetingen van een stofafzetting<br />

na te gaan.<br />

Bij installaties waar veel gevarenbronnen aanwezig zijn wordt aanbevolen de gehele<br />

installatie met haar omhulling als een gevarenbron te beschouwen. Een overzichtstabel,<br />

gebaseerd op de NPR 7910-2, is hierna bijgevoegd.<br />

4.5.3 Samenvattende tabel afmeting stofwolken en stofafzetting<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 44


Tabel 4.2: Overzichtstabel afmetingen stofwolken en stofafzettingen<br />

STOFWOLKEN (opgewerveld stof ) 4<br />

Plaats Zone-afmetingen (indicatief)<br />

Buiten 1m rondom de afmetingen van de stofwolk. Indien<br />

de stofwolk rechtstreeks in verbinding staat met de<br />

binnenkant van apparatuur, waarin zich op dat<br />

moment een ontplofbaar stof-luchtmengsel kan<br />

bevinden.<br />

Open gebouw Behandelen zoals in gesloten gebouw<br />

Gesloten gebouw én geen ventilatie 3m rondom de afmetingen van de stofwolk<br />

Gesloten gebouw én ruimtelijke<br />

(kunstmatige) ventilatie of goed<br />

uitgevoerde (= gericht op de gevarenbron )<br />

kunstmatige plaatselijke ventilatie al dan<br />

niet met extra waarborgen én vergrendeld<br />

met de installatie<br />

3m rondom de afmetingen van de stofwolk<br />

Gesloten gebouw én goed uitgevoerde Directe invloedsfeer van de ventilatie<br />

kunstmatige plaatselijke ventilatie met<br />

absolute waarborg<br />

Aangrenzende ruimten Aanwezigheid stofdichte afscheidingen na te gaan<br />

STOFAFZETTINGEN<br />

Open gebouw Behandelen zoals in gesloten gebouw<br />

Gesloten gebouw én geen praktijk van<br />

schoonhuishouden 5<br />

De gehele ruimte tot een hoogte van 2m boven de<br />

afzettingsplaatsen<br />

Gesloten gebouw én praktijk van 3m rondom afzettingsplaatsen en daaronder tot een<br />

schoonhuishouden<br />

hoogte van 2m boven de stofafzetting<br />

Aangrenzende ruimten Aanwezigheid stofdichte afscheidingen na te gaan<br />

Voor meer informatie zie NPR 7910-2 paragraaf 5.6. e.v.<br />

4.5.4 Zonering van aangrenzende ruimtes omwille van stofverplaatsing<br />

Stofdichte muren, daken en zonesluizen kunnen als stofdichte afscheiding tussen een<br />

gezoneerd gebied en NGG worden beschouwd. Hiermee kunnen de afmetingen van het<br />

gezoneerde gebied worden beperkt. Als zone sluis kunnen worden gebruikt:<br />

- Deuren, luiken, kleppen enz., die normaal stofdicht en gesloten zijn en die<br />

weinig frequent worden geopend. Deze zonesluizen worden als gevarenbron<br />

voor het naastliggende gebied geschouwd.<br />

- Dubbel uitgevoerde stofdichte muren, luiken kleppen enz. Deze sluis hoeft niet<br />

als gevarenbron voor het naastliggende gebied te worden beschouwd. De<br />

sluisruimte wordt ingedeeld in de klasse van de zwaarste geklasseerde<br />

aangrenzende zone.<br />

De toegepaste deuren, luiken en kleppen enz. behoren zelfsluitend te zijn en mogen niet in<br />

open stand kunnen worden geblokkeerd. De deuren enz. behoren te zijn voorzien van<br />

opschriften die de bijzondere functie van de sluisruimte en de verplichting te sluiten<br />

vermelden. Bij de afbakening van een gezoneerd gebied door stofdichte mechanische<br />

structuren (muren enz.) kunnen deze structuren worden gebruikt als de rand van het<br />

gezoneerd gebied.<br />

4 In deze tabel wordt er vanuit gegaan dat het stof weinig of niet verstuivend is. Heeft men toch te maken met<br />

stuivend stof dan dient de gehele ruimte beschouwd te worden als gevarenzone.<br />

5 De mogelijke aanwezigheid van een ruimtelijke (kunstmatige) ventilatie wordt niet in beschouwing genomen<br />

daar het effect van de mate van ventilatie, de ventilatieverdeling e.d. moeilijk te kwantificeren zijn.<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 45


5. FLOW-SCHEMA:<br />

PLAN VAN AANPAK EXPLOSIEVEILIGHEIDSDOCUMENT<br />

Ja<br />

Bekend met de<br />

theorie en<br />

wetgeving?<br />

Neem deel<br />

A door<br />

H1 theorie<br />

H2 wet<br />

Ja Ja<br />

Is de fabriek<br />

gezoneerd?<br />

Nee Nee Nee<br />

Volg de<br />

werkwijze van<br />

bijlage I deel B<br />

I.1 Beschrijving<br />

productieproces<br />

I.2 Inventarisatie<br />

grondstoffen<br />

I.3 Inventarisatie<br />

Stofwolk<br />

I.4 Inventarisatie<br />

Stofafzetting<br />

I.5 Overige<br />

gevarenbron(en)<br />

I.6 Maatregelen<br />

technische en<br />

organisatorisch<br />

I.7 Alternatieve<br />

maatregelen<br />

I.8 Motivatie en<br />

Beoordeling<br />

I.9 Gevarenzones<br />

I.10 Plattegronden en<br />

technische plannen<br />

Gegevens<br />

voor<br />

Stamkaart<br />

Arbeidsmiddel<br />

Gegevens<br />

voor<br />

Stamkaart<br />

Afdeling<br />

Bent u in het bezit van een<br />

explosieveiligheidsdocument?<br />

Volg de<br />

werkwijze<br />

bijlage II van<br />

deel C<br />

II.1 Stamkaart<br />

afdeling<br />

II.2 Stamkaart<br />

arbeidsmiddel<br />

II.3 Plan van aanpak<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 46<br />

of<br />

Volg de<br />

werkwijze<br />

bijlage III van<br />

deel C<br />

III.1 Neem<br />

de checklijst<br />

organisatorische<br />

maatregelen<br />

door<br />

III.2 Neem de<br />

vragenlijst<br />

door


BIJLAGE I: ZONERING<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 47


Figuur I.1. Bepaling van de zoneklasse als gevolg van opgewerveld<br />

stof,<br />

(Ref.: NPR 7910-2)<br />

Is de stofwolk langer dan<br />

1000 uur/jaar aanwezig ?<br />

Continue<br />

stofwolk<br />

Goed<br />

uitgevoerde<br />

kunstmatige<br />

plaatselijke<br />

ventilatie ?<br />

Zone 20<br />

Met extra<br />

waarborgen?<br />

* NGG = niet gevaarlijk gebied<br />

Langer dan 10<br />

uur/jaar ?<br />

nee nee<br />

ja ja<br />

nee<br />

ja<br />

nee<br />

ja<br />

Primaire<br />

stofwolk<br />

Goed uitgevoerde<br />

kunstmatige<br />

plaatselijke<br />

ventilatie ?<br />

nee<br />

Zone 21<br />

Absolute<br />

waarborg ?<br />

Met extra<br />

waarborgen?<br />

nee<br />

Secundaire<br />

stofwolk<br />

Goed<br />

uitgevoerde<br />

kunstmatige<br />

plaatselijke<br />

ventilatie ?<br />

Zone 22 NGG<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 48<br />

ja<br />

nee<br />

ja<br />

nee<br />

ja<br />

ja


Figuur I.2. Bepaling van de zoneklasse als gevolg van een<br />

stofafzetting,<br />

(Ref.: NPR 7910-2)<br />

Kan de stofafzetting een<br />

stofwolk vormen ?<br />

Stofafzetting langer dan<br />

1000 uur/jaar aanwezig<br />

Continue<br />

stoflaag<br />

Schoonhuishouden ?<br />

Zone 21<br />

ja<br />

ja<br />

nee<br />

ja<br />

nee<br />

nee<br />

nee<br />

Primaire<br />

stoflaag<br />

Schoonhuishouden?<br />

Zone 22 NGG<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 49<br />

ja


STAPPENPLAN<br />

Tabel I.1 Opbouw Zonering<br />

111 1 2 3 4 5 6 7 8 9<br />

Nr Nr.<br />

Beschrijving<br />

procesonderdeel<br />

Grondstof soort<br />

Stofklasse<br />

grondstof<br />

Stofwolk :<br />

uren/ jaar<br />

Aard Stofwolk:<br />

Continu,primaire<br />

of secundaire<br />

Afzuiging:<br />

Ja / Nee<br />

Afmeting Stofwolk<br />

Stofafzetting:<br />

uren/ jaar<br />

Ja/ Nee<br />

Aard Stofafzetting:<br />

continu/primaire of<br />

secundaire<br />

Schoon<br />

Huishouden<br />

Afmeting<br />

Stofafzetting<br />

Overige<br />

gevarenbron(en)<br />

Organisatorische<br />

maatregelen:<br />

Ja / Nee<br />

De bovenstaande tabel is op twee manieren in te vullen. De eerste mogelijkheid is per kolom en de andere mogelijkheid is per rij. De uitwerking<br />

van het stappenplan zal per rij zijn. Het stappenplan bestaat uit negen stappen. De ingevulde tabel I.1 dient als basis voor de<br />

risicoanalyse.(deel C).<br />

1. Stel een beschrijving op van het productieproces. Hiervoor kan mogelijks ook verwezen worden naar de reeds eerder uitgevoerde<br />

stofexplosiestudie in het kader van de milieuvergunning, de milieuvergunningsaanvraag zelf of het GMP-dossier. Of andere documenten waarin<br />

het proces beschreven is. Noteer de verschillende procesonderdelen (de verdeling van de fabriek) in de tweede kolom van tabel I.1. Nummer<br />

de verschillende onderdelen van het proces. Dezelfde nummering zal bij de risicoanalyse worden gebruikt.<br />

2. Stel een inventaris op van de betrokken grondstoffen, bijproducten, tussenproducten, eindproducten en afvalstoffen. Noteer tevens in tabel<br />

I.1 de stofklasse. Bij gebruik van een grondstof die niet stofklasse 1 is, dient de tabel I.2 ingevuld te worden. Raadpleeg hiervoor:<br />

- de veiligheidsinformatiebladen van de betrokken producten;<br />

- de website: http://www.hvbg.de/e/bia/fac/expl/index.html.<br />

Alternatieve<br />

maatregelen<br />

Motivatie &<br />

Beoordeling<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 50<br />

Gevarenzone:<br />

20,21,22 en NGG


Tabel I.2<br />

Fysische<br />

eigenschappen<br />

Product<br />

(en bij welke<br />

eenheids -<br />

bewerking)<br />

Bron vermelding<br />

Productgroep<br />

omschrijving<br />

Kst waarde<br />

Stofklasse<br />

Bovenste explosiegrens<br />

(g/m³)<br />

Onderste explosiegrens<br />

(g/m³)<br />

Minimale<br />

ontstekingstemperatuur<br />

(°C)<br />

Minimale<br />

ontstekingsenergie (MJ)<br />

Maximale<br />

ontploffingsdruk<br />

( bar )<br />

Maximale<br />

drukstijgsnelheid<br />

(bar/s)<br />

3. Bepaal voor de gevarenbronnen STOFWOLKEN buiten de apparatuur de aantal uren/ jaar aanwezigheid, de aard, de afmeting en de<br />

ventilatieomstandigheden in de omgeving van de gevarenbron. Over ventilatie kunt u informatie lezen in paragraaf 4.4 deel B. De aard van de<br />

gevarenbronnen wordt bepaald door de optredings- of vrijkomingsfrequentie ervan na te gaan. Voor definities zie paragraaf 4.4 van deel B. De<br />

gegevens dienen ingevuld te worden in tabel I.1 kolom 3. Voor een gelijkwaardig alternatief dient argumentatie te worden toegevoegd.<br />

3.1 Buiten:<br />

Klasse van de gevarenzone is dezelfde als deze van de gevarenbron, mits de stofwolk in verband staat met appartuur;<br />

Over de afmetingen van de gevarenzone kunt u informatie lezen in paragraaf 4.5 deel B.<br />

3.2 Open of gesloten gebouw:<br />

Géén ventilatie:<br />

Klasse van de gevarenzone is dezelfde als deze van de gevarenbron;<br />

Over de afmetingen van de gevarenzone kunt u informatie lezen in paragraaf 4.5 deel B.<br />

Granulometrische<br />

samenstelling (mm)<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 51<br />

Glimtemperatuur (°C)<br />

Geleidbaarheid (Ohm)


Kunstmatige plaatselijke ventilatie:<br />

- Ga na of de afzuiging zich in de directe nabijheid bevindt van de plaats waar de brandbare stof vrijkomt;<br />

- Ga na of de afzuiging een voldoende capaciteit heeft;<br />

- Ga na of de werking van de installatie vergrendeld is met de afzuiging;<br />

- Ga na wat de bedrijfszekerheid van de afzuiging is;<br />

o ‘goed uitgevoerde ventilatie’<br />

o ‘goed uitgevoerde ventilatie met extra waarborgen’<br />

o ‘goed uitgevoerde ventilatie met absolute waarborg’<br />

- Gelijkwaardig alternatief<br />

De klasse van de gevarenzone kan afgeleid worden uit figuur I.1. Over de afmetingen van de gevarenzone kunt u informatie lezen in<br />

paragraaf 4.5 deel B.<br />

4. Bepaal voor de gevarenbronnen “Stofafzettingen” de klasse en afmetingen van de gevarenzones door na te gaan of er al dan niet een<br />

praktijk van schoonhuishouden is. Over de afmetingen van de gevarenzone kunt u informatie lezen in paragraaf 4.5 deel B. De gegevens<br />

dienen ingevuld te worden in tabel I.1 kolom 4<br />

5. Identificeer, inventariseer de aard van de gevarenbronnen per afdeling (tabel I.1 kolom 5). Daarbij dient rekening te worden gehouden met<br />

binnen en buiten de apparatuur. Daarbij moet gedacht worden aan vrijkomende stofwolken, overdruk, interne stofafzuiginstallatie, stortbunker,<br />

silo, pneumatisch transport, zakvulinstallaties, molens, etc. De aard van de gevarenbronnen wordt bepaald door de optredings- of<br />

vrijkomingsfrequentie ervan na te gaan. Voor definities zie paragraaf 4.4 van deel B.<br />

6. Ga na of en welke maatregelen (technisch/organisatorisch) getroffen zijn om de vorming van een gevaarlijke explosieve atmosfeer afdoende<br />

te voorkomen, zowel binnen als buiten de apparatuur. Gebruik hierbij de checklist (tabel I.3) als leidraad. Verzamel voor de technische<br />

maatregelen de beschikbare technische documentatie en attesten. Verzamel voor de organisatorische maatregelen de beschikbare schriftelijke<br />

instructies, procedures,<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 52


egistratieformulieren en dergelijke. Noteer (summier) de belangrijkste informatie over deze maatregelen bij de beschrijving van de activiteiten<br />

van de onderneming (tabel I.1). Hou met deze informatie rekening bij de bepaling van de gevarenzones zoals beschreven in de volgende<br />

stappen.<br />

Tabel I.3<br />

Nr Checkpunt J N Nvt Getroffen maatregelen /<br />

opmerkingen<br />

1. BINNEN DE APPARATUUR<br />

1.1. Inwerken op de brandbare stof:<br />

Vervanging van de brandbare stof?<br />

Vergroten van de korrelgrootte?<br />

Verhogen van de vochtigheid?<br />

In alle bedrijfsomstandigheden en ook bij (zeldzame) storingen verzekerd?<br />

Toevoegen van pasteuze producten?<br />

Geen gevaar voor ontmenging in alle bedrijfsomstandigheden en ook niet bij<br />

(zeldzame) storingen?<br />

1.2. Inertisering (met gasvormige inerte stoffen zoals N2, CO2,<br />

edelgassen,waterdamp, of met stofvormige inerte stoffen zoals CaSO4,<br />

NH3PO4, steenmeel<br />

Na-hydrogeencarbonaat):<br />

De vorming van een explosief mengsel is onder alle bedrijfsomstandigheden met<br />

zekerheid verhinderd.<br />

De veiligheidsmarge tussen de experimenteel bepaalde zuurstofgrensconcentratie<br />

en de maximaal toelaatbare zuurstofconcentratie is bepaald, en is te allen tijde<br />

verzekerd. (Er is dus rekening gehouden met door een bedrijf en storingen<br />

veroorzaakte plaatselijke en tijdelijke schommelingen, en de tijdsvertraging voor de<br />

inwerkingtreding van geactiveerde voorzorgsmaatregelen?)<br />

Is bij de inertisering met waterdamp rekening gehouden met de invloed van<br />

condensatie?<br />

- In alle bedrijfsomstandigheden (bv ook bij opstart en stilleggen);<br />

- Bij alle storingen (ook diegene die zelden voorkomen).<br />

Is er rekening mee gehouden dat na bijmenging van toereikende hoeveelheden<br />

zuurstof of lucht (bijv. bij uitstoot in de buitenlucht) een inert mengsel niet opnieuw<br />

explosief wordt?<br />

- In alle bedrijfsomstandigheden (bijv. ook bij opstart en stilleggen);<br />

- Bij alle storingen (ook diegene die zelden voorkomen).<br />

Afdeling<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 53


Nr Checkpunt J N Nvt Getroffen maatregelen /<br />

opmerkingen<br />

1.3. Voorkomen van stofafzettingen in de apparatuur :<br />

Apparatuur constructief zo aanpassen dat stofafzettingen gemakkelijk en veilig<br />

kunnen gereinigd worden (bijv. openingen in de afzuigleidingen).<br />

Reinigingsprogramma opgesteld (met registratie)<br />

Stofafzuigingen na einde van de werkzaamheden nog tijdje laten werken<br />

2. BUITEN DE APPARATUUR<br />

2.1. Gesloten en dichte apparaten en installaties :<br />

Zijn de apparaten / installaties gesloten en dicht? (bijv. omkaste filtermouwen,<br />

inspectieluiken en dergelijke voorzien van veiligheidscontacten):<br />

- In alle bedrijfsomstandigheden (bijv. ook bij opstart en stilleggen);<br />

- Bij alle storingen (ook diegene die zelden voorkomen).<br />

2.2 Ventilatie en afzuiging :<br />

Wordt gebruikgemaakt van ventilatie – of afzuigingsmaatregelen met voldoende<br />

capaciteit en bedrijfszekerheid?<br />

- In alle bedrijfsomstandigheden (bijv ook bij opstart en stilleggen);<br />

- Bij alle storingen (ook diegene die zelden voorkomen).<br />

2.3. Maatregelen voor het verwijderen van stofafzettingen (voornamelijk<br />

voorkomen van secundaire stofexplosies)<br />

Natte reiniging of centrale ( verdient de voorkeur) of mobiele stofzuiger.<br />

Registratie van de reiniging?<br />

3. MEET – & REGELTECHNIEK (MRT; in werking stellen, controleren en handhaven van beschermingsmaatregelen )<br />

Wordt ter voorkoming van het ontstaan van een gevaarlijke explosieve atmosfeer<br />

gebruik gemaakt van MRT?<br />

Zo ja, welke? ( bijv. bewaking vochtigheid, concentratie inerte stof, zuurstof)<br />

Heeft de MRT – inrichting een voldoende grote betrouwbaarheid?<br />

- In alle bedrijfsomstandigheden (bijv ook bij opstart en stilleggen).<br />

- Bij alle storingen ( ook diegene die zelden voorkomen).<br />

4. ORGANISATORISCHE MAATREGELEN<br />

Afdeling<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 54


Nr Checkpunt<br />

Worden organisatorische maatregelen getroffen om de doeltreffendheid van de<br />

technische maatregelen te waarborgen? Zo ja welke?<br />

- Bedrijfsinstructies? Zo ja, specificeer;<br />

- Periodiek en preventief onderhoud? Zo ja, specificeer;<br />

- Wordt gebruik gemaakt van gekwalificeerde medewerkers? Zo ja, specificeer;<br />

- Worden de werknemers geschoold? Zo ja, specificeer.<br />

Hoe wordt verzekerd dat de organisatorische maatregelen ook uitgevoerd worden?<br />

J N Nvt Getroffen maatregelen /<br />

opmerkingen<br />

7. Bij gebruik van gelijkwaardige alternatieven kolom 7 invullen.<br />

8. Motiveer en beoordeel wat is ingevuld in de tabel I.1, om tot de gevast gestelde zone-indeling te komen.<br />

9. Beschrijf zo nauwkeurig mogelijk de vastgelegde gevarenzones. De gegevens dienen ingevuld te worden in tabel I.1 kolom 9.<br />

Afdeling<br />

10. Duidt de vastgelegde gevarenzones 20/21/22/NGG aan op de grondplannen en technische plannen (bovenaanzicht en/of zijaanzicht en/of<br />

dwarsdoorsnede).<br />

Opmerking:<br />

De gevarenzone-indeling dient goedgekeurd te worden door de werkgever.<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 55


DEEL C<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 56


6. RISICOANALYSE ONTSTEKINGSBRONNEN EN MOGELIJKE<br />

GEVOLGEN<br />

In de zonering is bekeken hoe brandbaar stof weggenomen en beheerst kan worden. Nu de<br />

gevarenzones gekend zijn, kan nagegaan worden welke ontstekingsbronnen wanneer<br />

(tijdens welke gebruiksfase van de installatie en bij welke werkzaamheden) in welke<br />

gevarenzone (kunnen) aanwezig zijn, én wat hun doeltreffendheid of relevantie is. Daarmee<br />

rekening houdend dienen een aantal preventie- en beheersmaatregelen getroffen te worden.<br />

In dit hoofdstuk zullen eerst organisatorische maatregelen besproken worden. Deze<br />

organisatorische beheersmaatregelen moeten eerst uitgevoerd worden om daarna met enige<br />

efficiëntie meer toestelspecifieke maatregelen uit te voeren.<br />

Bij het formuleren van beheersmaatregelen moet rekening gehouden worden met een<br />

zogenaamde preventiehiërarchie. In volgorde van belangrijkheid moeten de volgende<br />

maatregelen getroffen worden:<br />

1. Vermijden / beperken van ontstekingsbronnen in gevarenzones zoals:<br />

- Het (ver)plaatsen van elektrische apparatuur buiten de gevarenzones;<br />

- Het gebruik van pneumatisch gereedschap i.p.v. elektrische apparatuur;<br />

- Het gebruik van vonkvrij gereedschap;<br />

- Het gebruik van kunststofbakken i.p.v. metalen bakken in een elevator;<br />

- Rookverbod en een procedure voor het uitschrijven van vuurvergunningen;<br />

- Preventief onderhoud van de installaties.<br />

2. Vermijden dat de ontstekingsbronnen ook daadwerkelijk actief en effectief<br />

kunnen worden zoals:<br />

- Aangepaste elektrische apparatuur;<br />

- Aarden van geleidende delen voor de afvoer van statische elektriciteit.<br />

3. Voorkomen of beperken van schade zoals:<br />

- Explosiedrukontlastingsystemen;<br />

- Explosieonderdrukkingssystemen;<br />

- Interne interventieploeg en intern noodplan.<br />

6.1 ORGANISATORISCHE MAATREGELEN<br />

De doeltreffendheid van getroffen (of te treffen) technische maatregelen kan vaak slechts<br />

gewaarborgd worden indien een aantal belangrijke en noodzakelijke organisatorische<br />

maatregelen voorafgaand is toegepast. De organisatorische maatregelen die steeds gelden<br />

en getroffen moeten worden vooraleer de toestelspecifieke maatregelen genomen worden<br />

zijn:<br />

a. Opstellen van een procedure voor de opleiding van de eigen werknemers bij:<br />

- Het in dienst treden (voor aanvang werkzaamheden);<br />

- Het veranderen van functie of afdeling;<br />

- Het veranderen of in dienst nemen van nieuwe arbeidsmiddelen;<br />

- Het toepassen van een nieuwe technologie (grondstoffen, arbeidsmiddelen)<br />

Tijdens de opleiding dienen ten minste aan bod te komen waar, hoe en wanneer er<br />

explosiegevaar is of kan zijn. Hierbij moet uitgelegd worden wat de getroffen en de<br />

voorzorgsmaatregelen (organisatorisch en technisch) zijn en wat gedaan moet worden<br />

bij noodsituaties.<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 57


De opleiding wordt op regelmatige tijdstippen herhaald, wordt schriftelijk ondersteund (o.m.<br />

schriftelijke procedures en instructies) en wordt geregistreerd. De werknemers dienen steeds<br />

te kunnen beschikken over de bedienings- en veiligheidsinstructies, én alle overige relevante<br />

informatie. De werkgever organiseert het toezicht op de naleving van de instructies.<br />

b. Opstellen van een procedure voor de bestelling en het in gebruik nemen van<br />

(nieuwe) arbeidsmiddelen (inclusief draagbare en mobiele arbeidsmiddelen) en de<br />

collectieve en persoonlijke beschermingsmiddelen.<br />

Betreffende het gebruik van arbeidsmiddelen wordt de werkgever verplicht de zogenaamde<br />

bestelprocedure bij aankoop en ingebruikname van nieuwe arbeidsmiddelen toe te passen.<br />

Het doel van deze procedure is te voorkomen dat door de aankoop van arbeidsmiddelen<br />

nieuwe en ongekende risico’s in het bedrijf worden binnengebracht. De procedure bestaat uit<br />

drie stappen:<br />

1. De bestelbon bij de bestelling dient de eis tot naleving van de vigerende<br />

wetten en reglementen inzake veiligheid en hygiëne (en eventueel<br />

bijkomende voorwaarden) te bevatten;<br />

2. Bij de levering dient een attest meegeleverd te worden waarin de leverancier<br />

verklaart dat voldaan is aan de eisen opgenomen in de bestelbon;<br />

3. Vóór de ingebruikname dient de interne preventieadviseur een verslag op te<br />

maken waaruit de naleving blijkt van de vigerende wetten en reglementen<br />

inzake veiligheid en hygiëne en de bijkomende voorwaarden opgenomen in<br />

de bestelbon.<br />

De 2 laatste stappen zijn niet van toepassing voor zaken die een merk van goedkeuring<br />

dragen (bv machines met CE-markering). De CE keuring geeft aan dat voldaan is aan de<br />

huidige wetgeving. Beide stappen zijn wel verplicht voor de aanvullende eisen opgenomen in<br />

de bestelbon of voor aspecten die niet gedekt worden door dit keurmerk of door die controle.<br />

Ook voor de collectieve en persoonlijke beschermingsmiddelen bestaan analoge wettelijke<br />

verplichtingen.<br />

c. Opstellen van een procedure en instructies voor de inname van nieuwe<br />

grondstoffen:<br />

De procedure moet voorzien in een controle van de relevante veiligheidsparameters van de<br />

grondstoffen. Op die manier wordt voorkomen dat grondstoffen zouden worden verwerkt die<br />

ontstekingsgevoeliger zijn zonder dat men daarvan op de hoogte is (bv. concentratie hexaan<br />

in schroot of stofklasse 3 grondstoffen)<br />

De instructies voor de inname van de grondstoffen maken melding van:<br />

o De gevaren en risico’s bij inname;<br />

o De te treffen maatregelen (zoals de plaats van de vrachtwagen, stilleggen<br />

motor, aansluiten op aardingsklem, rookverbod)<br />

d. Opstellen van een procedure voor het uitschrijven van werkvergunningen door een<br />

bevoegd persoon:<br />

Deze procedure dient voor:<br />

o Werkzaamheden met open vlam (lassen, slijpen) of de zogenaamde<br />

vuurvergunning;<br />

o Werkzaamheden in besloten ruimtes (silo’s, bunkers);<br />

o Eventueel andere (risicovolle) onderhouds- of herstelwerkzaamheden (bv. het<br />

ontstoppen van leidingen).<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 58


In de werkvergunning staan minimaal de volgende gegevens:<br />

o De locatie en aard van de werkzaamheden;<br />

o De gevaren;<br />

o De noodzakelijke voorzorgsmaatregelen (waarbij de verantwoordelijke<br />

persoon de voorzorgsmaatregelen aftekent om te laten zien dat deze<br />

maatregelen zijn genomen);<br />

o Apparatuur en middelen die nodig zijn voor collectieve en persoonlijke<br />

bescherming;<br />

o Wanneer de werkzaamheden beginnen en wanneer ze naar verwachting<br />

eindigen;<br />

o Aanvaarding en bevestiging van de afspraak;<br />

o Controle van (het blijven bestaan van) de veiligheid van de installatie;<br />

o Alle betrokkenen op de hoogte stellen van het einde van de werkzaamheden.<br />

e. Opstellen van een procedure voor periodiek & preventief onderhoud van<br />

arbeidsplaatsen, arbeidsmiddelen, installaties en beveiligingssystemen:<br />

Preventieve onderhoudsschema’s moeten storingen voorkomen en de goede werking<br />

garanderen. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de informatie van de fabrikant en<br />

bevatten o.a.:<br />

o Een periodieke visuele controle en een periodieke uitlijning van bewegende<br />

delen;<br />

o Een smeringsprogramma;<br />

o Een periodieke controle (of meting) van de elektrische conductiviteit van de<br />

verschillende mechanische elementen ten einde accumulatie van statische<br />

elektriciteit te vermijden.<br />

Er dient voorzien te worden in de schriftelijke registratie van de uitgevoerde werkzaamheden.<br />

f. Opstellen van procedures en instructies voor onderhoudswerkzaamheden:<br />

Volgende procedures dienen voorzien te worden:<br />

o Melding en opvolging van defecten en gevaarlijke situaties;<br />

o Het in beslag nemen en weer in gebruik nemen van installaties,<br />

arbeidsmiddelen en arbeidsplaatsen.<br />

Er zijn schriftelijke instructies opgesteld en toegelicht voor het uitvoeren van<br />

onderhouds- en herstelwerkzaamheden (bijv. het ontstoppen van leidingen). De<br />

reparaties en revisies van elektrische en niet-elektrische apparatuur en<br />

beveiligingssystemen (uit de gevarenzones) gebeuren door een bevoegd persoon of<br />

firma. Procedures voor e. en f. kunnen gebundeld worden.<br />

g. Opstellen van procedures en instructies voor het gebruik van draagbare en<br />

mobiele arbeidsmiddelen, werkkleding en persoonlijke beschermingsmiddelen in<br />

de gevarenzones:<br />

Op die manier wordt verzekerd dat de draagbare en mobiele arbeidsmiddelen en de<br />

persoonlijke beschermingsmiddelen aangepast zijn aan de zoneklasse<br />

(beschermingsgraad en beveiligingscategorie) waarin ze gebruikt worden. Een<br />

passende markering van de arbeidsmiddelen en beschermingsmiddelen moeten<br />

verkeerd gebruik uitsluiten.<br />

h. Opstellen van een procedure voor de reiniging van arbeidsplaatsen en -middelen:<br />

Dit komt neer op het toepassen van de praktijk van schoonhuishouden (zie ook de<br />

gevarenzone- indeling).<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 59


i. Opstellen van een procedure voor de planning, uitvoering en opvolging van de<br />

periodieke controles:<br />

Elektrische installaties, stoomtoestellen, persluchtvaten en hefwerktuigen moeten<br />

periodiek gecontroleerd worden. De procedure moet verzekeren dat de controles tijdig<br />

uitgevoerd worden en er passend gevolg gegeven wordt aan de vastgestelde<br />

afwijkingen.<br />

j. Opstellen van een procedure voor de planning, uitvoering en opvolging van de<br />

periodieke controles:<br />

Elektrische installaties, brandbestrijdingsmiddelen, de waarschuwings- en<br />

alarmeringsmiddelen, de verwarmingsinstallaties, de noodverlichting e.d. moeten<br />

periodiek gecontroleerd worden door een bevoegd persoon. De procedure moet<br />

verzekeren dat de controles tijdig uitgevoerd worden, er passend gevolg gegeven wordt<br />

aan de vastgestelde afwijkingen. Een schriftelijke registratie van de controles en de<br />

gevolgen die er aan gegeven worden zijn noodzakelijk.<br />

k. Opstellen van een procedure voor het “Werken met derden“:<br />

Hiermee worden werkzaamheden bedoeld waarbij werknemers betrokken zijn van<br />

vreemde werkgevers. Het hoofddoel van deze procedure is er voor te zorgen dat de<br />

werknemers van een bedrijf van buitenaf die werkzaamheden komen uitvoeren een<br />

gelijkwaardige bescherming hebben als de eigen werknemers, én dat de eigen<br />

werknemers niet blootgesteld worden aan nieuwe (ongekende) risico’s te wijten aan de<br />

uitvoering van die werkzaamheden. In de procedure zal dan ook een wederzijdse<br />

uitwisseling van informatie moeten zijn voorzien, en (schriftelijk vastgelegde) afspraken<br />

m.b.t. te treffen preventiemaatregelen.<br />

Indien de werkzaamheden plaats vinden in (of in de buurt van) gevarenzones zal<br />

aandacht moeten worden besteed aan:<br />

o De bijzondere voorwaarden voor de uitvoering van de werkzaamheden;<br />

o De specifieke maatregelen ter bescherming tegen het explosiegevaar;<br />

o De explosiegevaarlijke plaatsen;<br />

o De te treffen maatregelen in geval van nood of storingen.<br />

l. Opstellen van een procedures in het geval van nood:<br />

De werkgever is verplicht een zogenaamd intern noodplan op te stellen waarin duidelijk<br />

vermeld wordt wie wat en hoe moet doen in het geval van nood (brand, explosie). Dit<br />

noodplan moet toegelicht worden aan de betrokken werknemers en regelmatig worden<br />

geoefend. Daarnaast dient ook de bhv geregeld te zijn.<br />

m. Rookverbod:<br />

Overal.<br />

Als geheugensteun staan de bovenvermelde organisatorische maatregelen opgesomd in<br />

bijlage III deel C tabel III.1 “Extra informatie”. Hierop kunnen de genomen maatregelen<br />

aangevinkt worden.<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 60


6.2 ALGEMENE TECHNISCHE MAATREGELEN<br />

6.2.1 Ontstekingsbronnen en hun doeltreffendheid<br />

Als de organisatorische maatregelen genomen zijn zal het ook noodzakelijk zijn algemene<br />

technische maatregelen te nemen ter voorkoming en beheersing van de ontstekingsbronnen<br />

en de explosie-risico’s. De aard en omvang van die technische maatregelen zal in de eerste<br />

plaats bepaald worden door de aard van de (potentiële) ontstekingsbronnen. De potentiële<br />

ontstekingsbronnen zullen m.a.w. eerst moeten worden geïnventariseerd.<br />

Overeenkomstig NEN-EN 1127-1:2007 NL worden 13 soorten ontstekingsbronnen<br />

onderscheiden:<br />

1. Hete oppervlakken;<br />

2. Vlammen (open vuur ) en hete gassen;<br />

3. Mechanische vonken en lasvonken;<br />

4. Elektrische installaties en - materieel;<br />

5. Zwerfstromen en kathodische bescherming;<br />

6. Statische elektriciteit;<br />

7. Bliksem;<br />

8. Elektromagnetische straling in het radiofrequentiegebied<br />

(10 4 Hz tot 3x10 12 Hz);<br />

9. Elektromagnetische straling in het optische gebied (3x10 11 Hz tot 3x10 15 Hz);<br />

10. Ioniserende straling;<br />

11. Ultrasoon geluid;<br />

12. Schokgolven en stromende gassen;<br />

13. Exotherme chemische reacties.<br />

De eerste 7 categorieën zijn de belangrijkste en de meest voorkomende ontstekingsbronnen.<br />

Voor nadere uitleg over de betekenis van deze begrippen wordt verwezen naar hoofdstuk 2<br />

van Deel A van deze handleiding.<br />

Een belangrijk criterium dat de aard en de omvang van de te treffen technische maatregelen<br />

bepaalt is de doeltreffendheid of relevantie van de ontstekingsbronnen. De doeltreffendheid<br />

van een ontstekingsbron is afhankelijk van:<br />

- De energie-inhoud van de ontstekingsbron;<br />

- De veiligheidsparameters van de betrokken brandbare stof, zoals de minimale<br />

ontstekingsenergie van stofwolken, de glimtemperatuur van stofafzettingen en de<br />

zelfontstekingstemperatuur van stofwolken. Zie stap 2 van de zonering.<br />

6.2.2 Maatregelen bij niet-productietoestellen en installaties<br />

Daar het Nederlands en Europees recht oplegt dat:<br />

- Er in de gevarenzones enkel aangepaste elektrische installaties en toestellen<br />

mogen worden gebruikt;<br />

- En dat de conformiteit van de elektrische installaties en toestellen in de<br />

gevarenzones moet worden nagegaan.<br />

A. Maatregelen voor vast opgestelde elektrische apparatuur en installaties<br />

Voor de elektrische ontstekingsbronnen, veroorzaakt door de vast opgestelde elektrische<br />

apparatuur en installaties, kunnen we ons omwille van het bovenstaande beperken tot het<br />

opvragen van het controleverslag van de elektrische installaties en toestellen in de<br />

gevarenzones.<br />

Indien het een blanco (d.w.z. zonder afwijkingen) en actueel controleverslag betreft, kunnen<br />

en mogen we er vanuit gaan dat de elektrische ontstekingsbronnen, te wijten aan de vast<br />

opgestelde elektrische installaties en apparatuur, voldoende beheerst zijn.<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 61


Onder de vast opgestelde elektrische installaties en toestellen wordt verstaan:<br />

- Motoren;<br />

- Verlichtingstoestellen;<br />

- Verwarmingstoestellen;<br />

- Schakelende toestellen;<br />

- Aftak- en aansluitdozen;<br />

- Meet- en regelapparatuur, beveiligingssystemen.<br />

Om voldoende zekerheid te hebben over de actualiteit en volledigheid van het<br />

controleverslag, én om te kunnen voldoen aan de aantoningsplicht is het absoluut<br />

noodzakelijk dat in het controleverslag duidelijk en ondubbelzinnig omschreven is over welke<br />

apparatuur het gaat.<br />

Daarnaast dienen voor de elektrische apparaten en installaties in de gevarenzones die pas<br />

na 30/06/03 in gebruik genomen werden de nodige EG-verklaringen van overeenstemming<br />

met de <strong>ATEX</strong> 95-richtlijn kunnen worden overgelegd.<br />

Indien geen blanco controleverslag (d.w.z. er zijn afwijkingen) kan worden overgelegd dienen<br />

de vastgestelde afwijkingen (zo snel mogelijk) weggewerkt te worden en dient een nieuwe<br />

controle van de elektrische apparatuur en installaties in de gevarenzones uitgevoerd te<br />

worden. Afwijkingen die niet op korte termijn kunnen weggewerkt worden dienen samen met<br />

de te treffen maatregelen opgenomen te worden in een plan van aanpak zie tabel II.3 Deel<br />

C.<br />

B. Maatregelen voor de verplaatsbare elektrische apparatuur die gebruikt worden in de<br />

gevarenzones<br />

Daar dergelijke toestellen bijna uitsluitend aanleiding kunnen geven tot elektrische<br />

ontstekingsbronnen (vonken en warm oppervlak) volstaat het:<br />

- De toestellen en hun identificatiegegevens te inventariseren;<br />

- De technische informatie van de apparatuur te verzamelen;<br />

- Na te gaan of ze beantwoorden aan:<br />

o De voorschriften opgenomen in de artikels 111-113 van het<br />

Nederlands en Europees recht (zie ook rubriek 3.4. p. 30 van deel A<br />

van deze handleiding);<br />

o De Economische <strong>ATEX</strong>-richtlijn indien ze voor het eerst in gebruik<br />

genomen werden na 30/06/03 (zie ook Hoofdstuk 3 van deel A van<br />

deze handleiding).<br />

Met de verplaatsbare elektrische apparatuur worden o.m. bedoeld:<br />

- Elektrisch aangedreven stofzuiger;<br />

- Elektrisch aangedreven handgereedschap;<br />

- Looplampen;<br />

- Verlengkabels;<br />

- Meet- en communicatieapparatuur;<br />

- Silolift;<br />

- Elektrische heftruck of transpalet, hefwerktuigen zoals een takel;<br />

- Mobiele afzuiging;<br />

- Radio.<br />

De risicoanalyse zelf houdt in dat moet worden nagegaan of de arbeidsmiddelen, toestellen<br />

en beveiligingsystemen:<br />

- Een geschikte IP-graad hebben (afhankelijk van de zoneklasse waarin ze<br />

gebruikt worden);<br />

- Een geschikte maximale oppervlaktetemperatuur (afhankelijk van de<br />

glimtemperatuur en de ontstekingstemperatuur van het stof);<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 62


- Een geschikte beveiligingscategorie voor die arbeidsmiddelen, toestellen en<br />

beveiligingssystemen die pas na 30/06/03 voor het eerst gebruikt werden<br />

(afhankelijk van de zoneklasse waarin ze gebruikt worden);<br />

- Voorzien zijn van de voorgeschreven markeringen en vergezeld gaan van de<br />

voorgeschreven EG verklaring van overeenstemming voor die arbeidsmiddelen,<br />

toestellen en beveiligingssystemen die pas na 30/06/03 voor het eerst gebruikt<br />

werden.<br />

- De gevarenzones gemarkeerd zijn.<br />

Vastgestelde afwijkingen dienen samen met de te treffen maatregelen opgenomen te worden<br />

in een plan van aanpak zie tabel II.3 deel C.<br />

C. Maatregelen voor overige arbeidsmiddelen, toestellen of beveiligingssystemen<br />

Bovenstaande werkwijze kan ook worden gevolgd voor vaste en verplaatsbare<br />

arbeidsmiddelen, toestellen en beveiligingsystemen die in de gevarenzones (kunnen)<br />

worden gebruikt én niet behoren tot de eigenlijke productie-installaties én nog andere dan<br />

elektrische ontstekingsbronnen kunnen veroorzaken.<br />

Hierbij is bijvoorbeeld te denken aan heftrucks of andere transportvoertuigen die rijden op<br />

diesel of LPG, nutsvoorzieningen, niet-aangedreven handgereedschap e.d.<br />

Ook voor die arbeidsmiddelen, toestellen en beveiligingssystemen zal dus een inventaris<br />

opgesteld moeten worden. Daar het hier kan gaan om zeer uiteenlopende arbeidsmiddelen,<br />

toestellen en beveiligingssystemen en verschillende types ontstekingsbronnen is het bijna<br />

onmogelijk om hiervoor een aantal algemeen geldende en eenvoudige voorschriften op te<br />

stellen.<br />

6.2.3 Risicoanalyses van productietoestellen en installaties<br />

1. De mogelijke oorzaken van optreden;<br />

2. Een inschatting van de frequentie van optreden van de ontstekingsbron. Hiervoor<br />

werd het volgend classificatiesysteem 6 gebruikt:<br />

Tabel 6.1: Frequentie ontstekingsbronnen<br />

Waarschijnlijkheid Specifieke kenmerken<br />

Veelvuldig (V) Komt frequent voor<br />

Waarschijnlijk (W) Komt regelmatig voor gedurende<br />

levensduur<br />

Toevallig (T) Komt wel eens voor gedurende<br />

levensduur<br />

Weinig waarschijnlijk (WW) Onwaarschijnlijk maar mogelijk<br />

gedurende levensduur<br />

Onwaarschijnlijk (O) Hoogst onwaarschijnlijk<br />

gedurende levensduur<br />

6 Overgenomen van het Europese RASE – project (Risk Assessment of Unit Operations and Equipment,<br />

http://www.safetynet.de/EC-Projects/Rase.html)<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 63


3. De doeltreffendheid of relevantie van de ontstekingsbron.<br />

Tabel 6.2: Ernst van een explosie<br />

Ernst Incidentenomschrijving<br />

Naar personen Naar installaties<br />

Catastrofaal Talrjjke doden 1.000.000 of meer<br />

Zeer ernstig Eén dode 100.000 à 1.000.000 €<br />

Kritisch Zware letsels 10.000 à 100.000 €<br />

Marginaal Beperkte letsels < 10.000 €<br />

Merk op dat het in deze fase van de studie de bedoeling is dat de ernst van een explosie<br />

wordt bepaald voor de “onbeveiligde toestand”. De ernst van een mogelijke explosie zal<br />

onder meer worden bepaald worden door:<br />

- De veiligheidsparameters van de betrokken stoffen (de maximale explosiedruk en<br />

de explosieklasse);<br />

- De plaats van de installaties (bijv. buiten of midden in de fabriek);<br />

- De toestellen en installaties die verbonden zijn met het beschouwde toestel;<br />

- De eigenschappen van de toestellen en installaties (bijv. volume van een silo);<br />

- De aanwezigheid van personen en hun aantal.<br />

Vervolgens werd voor ieder toestel of installatie vastgelegd welke frequentieverlagende<br />

maatregelen er moeten worden genomen. Vastgestelde afwijkingen dienen samen met de te<br />

treffen maatregelen opgenomen te worden in een plan van aanpak. Zie tabel II.3 deel C.<br />

Door alle bovenvermelde preventiemaatregelen te nemen en toe te passen zal de kans op<br />

een stofexplosie aanzienlijk verkleind worden. Maar zelfs dan hebben we geen absolute,<br />

statistische zekerheid dat er nooit een stofexplosie zal optreden. De mogelijke ernst van de<br />

gevolgen van een stofexplosie zal bepalend zijn of (nog bijkomende) ernstverlagende<br />

maatregelen dienen te worden genomen.<br />

Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om te beslissen of en welke (bijkomende)<br />

ernstverlagende maatregelen zullen worden genomen. In ieder geval heeft de werkgever de<br />

wettelijke verplichting schade ten gevolge van een explosie zo veel mogelijk te voorkomen,<br />

en indien dat niet mogelijk is de schade te beperken.<br />

Per toestel wordt een aantal mogelijke ernstverlagende maatregelen opgesomd. Indien de<br />

werkgever beslist om één of meerdere ernstverlagende maatregelen in te voeren dient hij<br />

deze op te nemen in het actiepan voor regularisatie zie tabel II.3 deel C. Bij voorkeur wordt in<br />

de studie ook geargumenteerd waarom een bepaalde maatregel wordt getroffen.<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 64


7. EXPLOSIEVEILIGHEIDSDOCUMENT<br />

De werkgever heeft de verplichting om een explosieveiligheidsdocument op te stellen. Uit<br />

het document moet ondermeer blijken dat de explosierisico’s geïdentificeerd en beoordeeld<br />

zijn en dat afdoende maatregelen genomen zullen worden. Ook de gevarenzone – indeling<br />

vormt een onderdeel van het document. Hieronder is de korte inhoudstabel van het<br />

explosieveiligheidsdocument weergegeven met een praktische beschrijving over hoe men dit<br />

document samenstelt.<br />

Inhoud explosieveiligheidsdocument:<br />

1. ADMINISTRATIEVE GEGEVENS<br />

1.1. Algemeen<br />

1.2. Gebouw – en ruimteaanduiding<br />

1.3. Wettelijk kader en betrokken personen<br />

Verzamel de voornaamste algemene administratieve gegevens van de onderneming<br />

(naam,adres, bedrijfsleider, intern preventieadviseur, aantal werknemers,..) en ook één of<br />

meerdere grondplannen en breng ze onder de rubriek “Administratieve gegevens”.<br />

2. BESCHRIJVING OPSLAGPLAATSEN EN HET PRODUCTIEPROCES<br />

1.1. Beschrijvend gedeelte van de procédés en/of activiteiten<br />

1.2. Stroomschema<br />

1.3. Tabel veiligheidsparameters van de betrokken stoffen<br />

Breng de opgestelde beschrijving van het productieproces (Stap 1 en Stap 2 van het<br />

stappenplan deel B) onder in de rubriek “Beschrijving opslagplaatsen en het<br />

productieproces”.<br />

3. RISICOANALYSE / GEVARENBRONNEN EN ZONERING<br />

3.1. Referentiedocumenten en definities<br />

3.2. Inventarisatie van de potentiële gevarenbronnen<br />

3.3. Gevarenzone – indeling ( zone en afmetingen )<br />

Breng de opgestelde gevarenzone-indeling onder in de rubriek “Risicoanalyse /<br />

Gevarenbronnen en zonering”. Dit zijn de Stappen 3 t/m 9 van deel B en Stap 10 de<br />

grondplattegronden en de technische plannen.<br />

4. RISICOANALYSE / INVENTARISATIE EN EVALUATIE VAN DE<br />

ONTSTEKINGSBRONNEN EN EXPLOSIERISICO’S<br />

Breng de hieronder vermelde documenten onder in de rubriek “Risicoanalyse /<br />

inventarisatie en evaluatie van de ontstekingsbronnen en explosierisico’s” :<br />

- Organisatorische maatregelen per afdeling;<br />

- Het meest recente controleverslag van de elektrische installaties in de<br />

gevarenzones;<br />

- Lijst verplaatsbare en vastopgestelde elektrische apparatuur per afdeling;<br />

- De ingevulde stamkaart (tabel II.1 deel C).<br />

5. GETROFFEN MAATREGELEN TER BESCHERMING TEGEN HET<br />

EXPLOSIEGEVAAR<br />

5.1. Organisatorische maatregelen<br />

5.2. Technische maatregelen<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 65


Breng de hieronder vermelde documenten onder in de rubriek “Getroffen maatregelen ter<br />

bescherming tegen het explosiegevaar” :<br />

- De schriftelijke procedures, instructies, registratieformulieren en verslagen<br />

opgesteld in het kader van de getroffen organisatorische maatregelen;<br />

- Een overzicht van de getroffen technische maatregelen die genomen zijn per<br />

afdeling en per arbeidsmiddel (tabel II.1 of II.2 deel C);<br />

- Alle beschikbare attesten en EG – verklaringen van overeenstemming van de<br />

apparaten en beveiligingssystemen die (kunnen) gebruikt worden in de<br />

gevarenzones.<br />

6. ACTIEPLAN MET TE NEMEN MAATREGELEN<br />

Breng de ingevulde tabel II.3 ‘Plan van aanpak’ onder in de rubriek “Actieplan met te<br />

nemen maatregelen”.<br />

Bij het vastleggen van de deadlines dient rekening gehouden te worden met de volgende<br />

bepaling “vanaf 30/06/03 mogen installaties, apparaten, beveiligingssystemen en alle erbij<br />

horende verbindingsstukken die worden gebruikt of ter beschikking gesteld van de<br />

werknemers slechts in bedrijf worden genomen of gehouden wanneer uit het<br />

explosieveiligheidsdocument blijkt dat aan het gebruik ervan geen explosiegevaar verbonden<br />

is”.<br />

7. BEHEER VAN HET EXPLOSIEVEILIGHEIDSDOCUMENT<br />

Uiteraard is het de bedoeling dat het explosieveiligheids-document actueel gehouden wordt.<br />

Stel daarom een beheerder aan en voer een periodieke evaluatie van het document in.<br />

8. HANDTEKENING EINDVERANTWOORDELIJKE(N)<br />

9. BIJLAGEN<br />

Bijlage 1 : Plannen (plattegrond, opstellingsschema, evacuatiewegen &<br />

nooduitgangen)<br />

Bijlage 2 : Stroomschema van het procédé met vaste brandbare stoffen<br />

Bijlage 3 : Veiligheidsinformatiebladen van de betrokken stoffen<br />

Bijlage 4 : Zoneringstekeningen – stofontploffingsgevaar<br />

Bijlage 5 : Organisatorische maatregelen – stofontploffingsgevaar<br />

Bijlage 6 : Technische maatregelen – stofontploffingsgevaar<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 66


8. FLOW-SCHEMA: PLAN VAN AANPAK<br />

EXPLOSIEVEILIGHEIDSDOCUMENT<br />

Bekend<br />

met de<br />

Neem deel<br />

A door<br />

H1 theorie<br />

H2 wet<br />

Ja Ja Ja<br />

Is de<br />

fabriek<br />

Nee Nee Nee<br />

Volg de<br />

werkwijze van<br />

bijlage I deel B<br />

I.1 Beschrijving<br />

productieproces<br />

I.2 Inventarisatie<br />

grondstoffen<br />

I.3<br />

Gevarenbronnen<br />

I.4 maatregelen<br />

(technisch/<br />

organisatorisch)<br />

I.5 Ventilatieomstandigheden<br />

stofwolke<br />

I.6 Klasse en<br />

afmeting<br />

stofafzetting<br />

I.7 Openingen in<br />

gevarenzone<br />

I.8<br />

Gevarenzones<br />

I.9 Plattegronden<br />

en technische<br />

plannen<br />

Gegevens<br />

voor<br />

Stamkaart<br />

Arbeidsmiddel<br />

Gegevens<br />

voor<br />

Stamkaart<br />

Afdeling<br />

Bent u in het<br />

bezit van een<br />

Volg de<br />

werkwijze<br />

bijlage II van<br />

deel C<br />

II.1 Stamkaart<br />

afdeling<br />

II.2 Stamkaart<br />

arbeidsmiddel<br />

II.3 Plan van aanpak<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 67<br />

of<br />

Volg de<br />

werkwijze<br />

bijlage III van<br />

deel C<br />

III.1 Neem de<br />

checklijst<br />

organisatorische<br />

maatregelen<br />

door<br />

III.2 Neem de<br />

vragenlijst<br />

door


BIJLAGE II: RISICOANALYSE ONTSTEKINGSBRONNEN<br />

EN EXPLOSIEGEVAAR<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 68


Tabel II.1: Stamkaart Afdeling<br />

Stamkaart Explosieveiligheidsdocument<br />

Afdeling: Productielocatie: Nr.<br />

Algemene gegevens<br />

Zone + argumentatie<br />

Organisatorische maatregelen<br />

+ argumentatie<br />

Nr. Arbeidsmiddel Identificatie<br />

nummer<br />

Tabel II.1a: Stamkaart Afdeling<br />

Uren/Jaar Product: gemengd<br />

of grondstof<br />

Stofklasse Extra borging Afzuiging<br />

Stamkaart Explosieveiligheidsdocument<br />

Arbeidsmiddel: Afdeling: Productielocatie: Nr.<br />

Algemene gegevens<br />

Functie arbeidsmiddel<br />

Datum in dienst<br />

Technische documentatie J / N<br />

Aanwezigheid handleiding J / N<br />

Aanwezigheid instructiekaart J / N<br />

Zone machine<br />

Zone omgeving<br />

IP-graad motor<br />

Risico identificatie potentiële ontstekingsbronnen<br />

Bronvermelding<br />

Beschermingswijze<br />

Mogelijke ontstekingsbronnen Relevant Oorzaak Frequentie<br />

Toegepaste bescherming<br />

Organisatorische maatregelen<br />

Technische maatregelen<br />

Omschrijving Opmerking<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 69


Tabel II.2: Stamkaart Arbeidsmiddel<br />

Stamkaart Explosieveiligheidsdocument<br />

Arbeidsmiddel:<br />

Afdeling: Locatie: Nr.<br />

Algemene gegevens<br />

Functie arbeidsmiddel<br />

Datum in dienst<br />

Technische documentatie J / N<br />

Aanwezigheid handleiding J / N<br />

Aanwezigheid instructiekaart J / N<br />

Omschrijving product(en) Hybride mengsel<br />

Deeltjes grootte (mm)<br />

Vochtgehalte (%)<br />

Kst Waarde (bar.m/s) Stofklasse<br />

Minimum ontstekingsenergie (mJ) Brandklasse<br />

Minimum ontstekingstemperatuur (ºC)<br />

Maximale oppervlaktetemperatuur 2/3 van de<br />

minimum ontstekingstemperatuur (ºC)<br />

Explosiegrenzen LEL<br />

Productie uren op jaarbasis CE<br />

Risico identificatie<br />

Potentiële<br />

ontstekingsbronnen<br />

Spontane reactie<br />

Hete oppervlakte<br />

Vlammen, hete gassen incl.<br />

hete deeltjes<br />

Mechanische vonken<br />

Slijp en lasvonken<br />

Elektrische energie<br />

Statische elektriciteit<br />

Bliksem<br />

Zwerfstromen<br />

Elektrische<br />

magnetische straling<br />

Zone machine<br />

Zone omgeving<br />

Verantwoordelijk voor zone<br />

indeling:<br />

Relevant<br />

Ja/nee<br />

Frequentie Ernst Oorzaak Risico-<br />

bepaling<br />

Naam: Afdeling:<br />

Toegepaste bescherming<br />

Omschrijving Opmerking<br />

Motoren IP<br />

Explosiebeveiliging<br />

Afzuiging<br />

Reiniging<br />

Aanduiding ontploffingsgevaar<br />

Onderhoudsprogramma<br />

Vergunningssysteem<br />

Opmerkingen<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 70


Praktische werkwijze<br />

Met behulp van de informatie uit deel C van de handleiding en met behulp van de<br />

formulieren uit deze bijlage ‘Bijlage Risicoanalyse ontstekingsbronnen en explosiegevaar’: is<br />

een risicoanalyse uit te voeren. In deze handleiding zijn twee methodes aangeboden om de<br />

risicoanalyse te maken. De eerste methode (tabel II.1 en tabel II.1a) bouwt verder op de<br />

zonering van deel B. Daarnaast is deze methode geschikt voor fabrieken die duidelijke<br />

afscheidingen hebben tussen de verschillende procesonderdelen. Voor fabrieken die geen<br />

duidelijk scheiding hebben tussen de procesonderdelen is tabel II.2 geschikt om te<br />

gebruiken. Bij deze tabel wordt meteen op arbeidsmiddenniveau ingezoomd.<br />

Hieronder staan de stappen voor tabel II.1 en tabel II.1a vermeld hoe men te werk dient te<br />

gaan.<br />

1) De eerste stap is per afdeling tabel II.1 (bijlage II, deel C) invullen met de gegevens<br />

uit tabel I.1 (bijlage I, deel B).<br />

2) Doorloop de tabel III.1 Checklist “Organisatorische Maatregelen” (Bijlage III, deel C).<br />

Deze lijst dient gebruikt te worden als geheugensteun voor mogelijk te nemen<br />

maatregelen. Verzamel de beschikbare documenten zoals procedures, instructies en<br />

registratieformulieren, of verzamel de verwijzingen naar die documenten.<br />

Eventuele vastgestelde afwijkingen dienen samen met de adviserende maatregelen<br />

opgenomen te worden in het “Plan van aanpak” zie tabel II.3 (bijlage II, deel C).<br />

3) Noteer per afdeling de aanwezige arbeidsmiddelen. Noteer per arbeidsmiddel de<br />

volgende kenmerken, het identificatienummer, aanwezigheid van een explosieve<br />

atmosfeer in een aantal uren/jaar, de aanwezigheid van gemengd product of<br />

grondstof, stofklasse en de aanwezigheid van een extra borging. Arbeidsmiddelen<br />

zijn vast opgestelde en verplaatsbare elektrische apparatuur en installaties in de<br />

gevarenzones. Daarnaast vaste en verplaatsbare overige arbeidsmiddelen, toestellen<br />

en beveiligingssystemen die opgesteld staan of (kunnen) worden gebruikt in de<br />

gevarenzones en die niet behoren tot de eigenlijke productie-installatie.<br />

4) Noteer in tabel II.1a deel C het arbeidsmiddel, afdeling, productielocatie en nummer<br />

van het arbeidsmiddel. Dit dient overeen te komen met de gegevens in tabel II.1 deel<br />

C. Per arbeidsmiddel/ groep dient een aparte kaart ingevuld te worden.<br />

5) Vul de algemene gegevens is. Maak gebruik van de informatie uit bijlage I deel B.<br />

6) Vul de rest van de stamkaart in aan de hand van paragraaf 1.2 deel C.<br />

7) Neem eventuele afwijkingen samen met de te treffen maatregelen op in de tabel II.3<br />

“Plan van aanpak”. Ook de ernstverlagende maatregelen die zullen worden getroffen<br />

dienen te worden opgenomen in de tabel II.3 deel C.<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 71


Tabel II.3: Plan van aanpak<br />

Nr Afdeling Punt van<br />

aandacht<br />

Verantwoordelijke<br />

Uitvoerings<br />

-<br />

termijn<br />

Budget /<br />

Middelen<br />

Verantw.<br />

uitvoering<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 72


BIJLAGE III: EXTRA INFORMATIE<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 73


Tabel III.1: Checklist Organisatorische Maatregelen<br />

Checklist Organisatorische Maatregelen<br />

Nr Maatregel Beoordeling<br />

a<br />

b<br />

c<br />

Procedure voor de opleiding van de werknemers<br />

0pleiding voorzien bij :<br />

- Het in dienst treden;<br />

- Het veranderen van werkpost of functie;<br />

- Het veranderen of in dienst nemen van nieuwe<br />

arbeidsmiddelen;<br />

- Het toepassen van een nieuwe technologie.<br />

De opleiding :<br />

- Wordt op regelmatige tijdstippen herhaald;<br />

- Wordt schriftelijk ondersteund (o.m. procedures en<br />

veiligheidsinstructies);<br />

- Wordt geregistreerd (hulpmiddel is een<br />

opleidingsmatrix)<br />

Tijdens de opleiding komen ten minste aan bod :<br />

- Waar, hoe en wanneer er explosiegevaar is of kan<br />

zijn;<br />

- De getroffen en te treffen voorzorgsmaatregelen<br />

(organisatorisch en technisch);<br />

- Wat te doen bij noodsituaties.<br />

De werknemers kunnen te allen tijde de bedienings –<br />

en veiligheidsinstructies en alle overige relevante<br />

informatie raadplegen.<br />

Er is toezicht op de naleving van de instructies.<br />

Procedure voor de bestelling en in dienst name<br />

van (nieuwe) arbeidsmiddelen en van de<br />

collectieve en persoonlijke<br />

beschermingsmiddelen:<br />

Bestelbon wordt opgesteld en getekend door de<br />

intern preventieadviseur.<br />

Verslag voor indienststelling wordt opgesteld door de<br />

intern preventieadviseur.<br />

Er wordt passend gevolg gegeven aan de eventuele<br />

vastgestelde afwijkingen.<br />

Procedure en instructies voor de inname van<br />

(nieuwe) grondstoffen:<br />

Procedure voorziet in een controle / analyse van de<br />

relevante eigenschappen van de grondstoffen (bijv.<br />

concentratie hexaan in schroot,<br />

veiligheidsparameters).<br />

Er bestaan instructies voor de inname van<br />

grondstoffen met vermelding van :<br />

- De gevaren en risico’s;<br />

- De te treffen maatregelen (standplaats van<br />

vrachtwagen, stilleggen motor, aansluiten op<br />

aardingsklem, rookverbod, toegangsverbod ...).<br />

d Procedure voor het uitschrijven van<br />

werkvergunningen door een bevoegd persoon :<br />

(ja/neen/nvt)<br />

Opmerkingen<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 74


Checklist Organisatorische Maatregelen<br />

Nr Maatregel Beoordeling<br />

e<br />

f<br />

g<br />

Er bestaat een procedure voor het uitschrijven van<br />

werkvergunningen voor :<br />

- Werkzaamheden met open vlam (lassen, slijpen...);<br />

- Werkzaamheden in besloten ruimten (silo’s,<br />

bunkers);<br />

- Eventueel andere onderhouds – of<br />

herstelwerkzaamheden (bijv. ontstoppen van<br />

leidingen).<br />

In de werkvergunning staan minimaal de gegevens<br />

zoals vermeld in de handleiding.<br />

Er is toezicht op de correcte naleving van de<br />

bepalingen opgenomen in de werkvergunning.<br />

Procedure voor periodiek en preventief<br />

onderhoud van arbeidsplaatsen,<br />

arbeidsmiddelen, installaties en<br />

beveiligingssystemen:<br />

Er bestaan preventieve onderhoudsschema’s<br />

opgesteld op basis van de aanbevelingen van de<br />

fabrikant.<br />

Jaarlijkse controle (of meting) van de elektrische<br />

conductiviteit van de verschillende mechanische<br />

elementen ten einde statische elektriciteit te<br />

vermijden.<br />

Er is schriftelijke registratie van de uitgevoerde<br />

onderhoudswerkzaamheden.<br />

Procedure voor onderhoudswerkzaamheden:<br />

Er is een procedure voor de melding en opvolging<br />

van defecten en gevaarlijke situaties.<br />

Er bestaat een procedure voor de in beslagname en<br />

terug in gebruikstelling van installaties,<br />

arbeidsmiddelen en arbeidsplaatsen.<br />

Er zijn instructies opgesteld en toegelicht voor het<br />

uitvoeren van onderhouds – en<br />

herstelwerkzaamheden (bijv. het ontstoppen van<br />

leidingen).<br />

De herstellingen en revisies van elektrische en niet –<br />

elektrische apparatuur en beveiligingssystemen (uit<br />

de gevarenzones) gebeuren door een bevoegd<br />

persoon of firma.<br />

De conformiteit van nieuwe of herstelde of<br />

gereviseerde arbeidsmiddelen en<br />

(installatie)onderdelen met de wettelijke bepalingen<br />

en de gevarenzone-indeling wordt nagegaan vóór in<br />

dienst name.<br />

Procedure voor het gebruik van mobiele en<br />

draagbare arbeidsmiddelen, werkkledij en<br />

persoonlijke beschermingsmiddelen in de<br />

gevarenzones:<br />

Er bestaan schriftelijke instructies ter zake, die<br />

gekend zijn bij de werknemers.<br />

De mobiele en draagbare arbeidsmiddelen en<br />

collectieve beschermingsmiddelen, de werkkledij en<br />

pbm’s zijn passend gemerkt zodat verkeerd gebruik<br />

uitgesloten is .<br />

h Procedure voor de reiniging van arbeidsplaatsen<br />

en – middelen:<br />

(ja/neen/nvt)<br />

Opmerkingen<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 75


Checklist Organisatorische Maatregelen<br />

Nr Maatregel Beoordeling<br />

i<br />

j<br />

k<br />

Er bestaan schriftelijke reinigingsprogramma’s, zodat<br />

voldaan is aan de praktijk van schoonhuishouden.<br />

Er is voorzien in de schriftelijke registratie van<br />

uitgevoerde reinigingen.<br />

Er zijn instructies opgesteld en toegelicht voor het<br />

uitvoeren van de reinigingen (bijv. verbod gebruik<br />

perslucht, uitschakelen ontstekingsbronnen, dragen<br />

persoonlijke beschermingsmiddelen).<br />

Procedure voor de planning, uitvoering en<br />

opvolging van de periodieke controles van<br />

installaties en arbeidsmiddelen:<br />

De elektrische installaties, stoomtoestellen,<br />

persluchtvaten en hefwerktuigen worden periodiek<br />

(volgens de wettelijke frequentie ) gecontroleerd door<br />

een Externe Dienst voor Technische Controles op de<br />

Werkplaats.<br />

Er wordt passend gevolg gegeven aan de<br />

vastgestelde afwijkingen.<br />

Procedure voor de planning, uitvoering en<br />

opvolging van de periodieke nazichten van<br />

installaties en arbeidsmiddelen:<br />

De elektrische installaties, de<br />

brandbestrijdingsmiddelen, de waarschuwings – en<br />

alarmeringsmiddelen, de verwarmingsinstallaties,de<br />

noodverlichting, … worden regelmatig nagezien door<br />

een bevoegd persoon.<br />

Er is schriftelijke registratie van de nazichten.<br />

Er wordt passend gevolg gegeven aan de<br />

vastgestelde afwijkingen.<br />

Procedure Werken met derden:<br />

De wettelijk voorgeschreven procedure is voorzien<br />

(mét schriftelijk contract).<br />

l Noodprocedures:<br />

Er is een intern noodplan opgesteld dat ten minste de<br />

noodsituaties brand en explosie behandeld.<br />

Het intern noodplan werd toegelicht aan de betrokken<br />

werknemers en wordt regelmatig geoefend.<br />

Er is een interne interventieploeg opgericht en<br />

opgeleid.<br />

m Rookverbod:<br />

In de gevarenzones (en bij voorkeur algemeen) geldt<br />

een strikt rookverbod.<br />

Rookverbod is op afdoende wijze gemarkeerd en<br />

wordt gerespecteerd.<br />

(ja/neen/nvt)<br />

Opmerkingen<br />

Noot : Bij het overlopen van de checklist is het aan te raden de toelichting onder 6.1. van de handleiding te lezen.<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 76


Tabel III.2: Vragenlijst<br />

Nr. Vragen Norm ja nee onbekend toelichting<br />

Algemeen<br />

1 Is er een instructie waaruit<br />

blijkt dat roken verboden is<br />

binnen de gebieden die vallen<br />

onder de <strong>ATEX</strong> zonering?<br />

2 Is er markering aanwezig<br />

welke wijst op explosierisico?<br />

Bij alle ingangen van de fabriek<br />

3 Is er markering aanwezig Bij alle ingangen fabriek + los-<br />

welke wijst op rookverbod?<br />

4 Voldoen de elektrische<br />

installaties aan de zone-eisen?<br />

5 Zijn alle installaties die binnen<br />

de fabrieksgebouwen<br />

aanwezig zijn stofdicht? (denk<br />

ook aan transportbanden/<br />

automatisch reinigende<br />

magneten etc!)<br />

6 Zijn alle machineluiken<br />

voorzien van<br />

veiligheidsschakelaars?<br />

7 Luchtverplaatsingen binnen de<br />

installaties (bv ten gevolge<br />

vullen/legen silo's, transport<br />

etc.) blijven binnen de<br />

installaties<br />

8 Voldoen de stofconcentraties<br />

in de omgevingslucht buiten de<br />

installaties aan de normen?<br />

9 Zijn alle handbijstorten<br />

voorzien van lokale afzuiging?<br />

10 Zijn de transporten van<br />

grondstoffen en eindproducten<br />

dusdanig ontworpen en<br />

vormgegeven dat stofuitstoot<br />

zoveel mogelijk wordt<br />

voorkomen?<br />

en laadpunten<br />

Zone 20: IP6X, in inwendige van<br />

productie installaties<br />

Zone 21: IP6X, binnen 2,5- 5 m<br />

van alle laad- en lospunten<br />

indien stofgehalte in de lucht in<br />

deze ruimten tijdens lossen<br />

meer is dan 3,0 mg/m3;<br />

andere ruimten: Zone 22+NGG:<br />

IP5X<br />

Alle systemen/voorzieningen<br />

gesloten, geen lekpunten<br />

zichtbaar<br />

Na openen luiken dient de<br />

installatie stil te vallen.<br />

Alleen gefilterde lucht waarbij<br />

stofconcentratie max 3.0 mg/m3<br />

is mag in werkruimten worden<br />

geblazen. In andere gevallen<br />

moet lucht naar buiten worden<br />

geblazen<br />

Stofconcentratienorm:<br />

Maximum 3 mg/m3<br />

Alle handbijstorten dienen een<br />

lokale afzuiging te hebben,<br />

stofconcentraties in<br />

omgevingslucht tijdens storten<br />

mag niet boven 3 mg/m3 zijn.<br />

1. Stofuitstoot buiten het<br />

systeem (machines,<br />

installaties en/of silo's) is niet<br />

mogelijk. 2. Indien 1 niet<br />

mogelijk, dan transport voorzien<br />

van adequate afzuiging om stof<br />

buiten het systeem te<br />

voorkomen<br />

Vuistregel: afzuiging<br />

Noodzakelijk bij<br />

- transport van meer dan 100<br />

m3/uur<br />

- snelheid van meer dan 2,5 m/s<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 77


11 Zijn alle vloeren voldoende<br />

glad en reinigbaar of<br />

uitgevoerd als roostervloer?<br />

12 Zijn alle gladde vloeren<br />

voorzien van veegranden?<br />

13 Is er bij nieuwe installaties<br />

rekening gehouden met het<br />

voorkomen/minimaliseren van<br />

stofafzetting?<br />

14 Kunnen de nieuwe installaties<br />

eenvoudig 1.geïnspecteerd,<br />

2.onderhouden en<br />

3.schoongemaakt worden?<br />

15 Is er een stofzuiger/systeem<br />

beschikbaar om stofophoping<br />

te verwijderen?<br />

16 Is er een verbod op het gebruik<br />

van perslucht bij reiniging en/of<br />

stofverwijdering bij in bedrijf<br />

zijnde machines/ installaties<br />

17 Zijn de vloeropeningen naar<br />

silo's en transporten zodanig<br />

uitgevoerd dat wordt<br />

voorkomen dat vreemde<br />

voorwerpen vanaf de vloer<br />

makkelijk via de opening in de<br />

installatie komen?<br />

18 Zijn alle installaties en metalen<br />

onderdelen voorzien van<br />

aarding? (incl. stalen<br />

constructies, silo's, hoppers,<br />

muren, vloeren, etc.)<br />

19 Zijn alle lospunten voorzien<br />

van aarding voor vrachtauto's?<br />

(stortputten en pneumatisch<br />

lossen)<br />

20 Worden de juiste bigbags<br />

gebruikt?<br />

21 Zijn alle lospunten voor<br />

bigbags met typen C voorzien<br />

van aarding voor de bigbag?<br />

22 Zijn alle onderdelen van de<br />

pneumatische transporten<br />

elektrisch geleidend,<br />

doorverbonden en geaard?<br />

Vloeren vrij van naden,<br />

scheuren en gaten waarin zich<br />

stof kan ophopen en daardoor<br />

moeilijk te reinigen zijn.<br />

Minimale hoogte veegrand = 5<br />

cm<br />

Voorbeelden:<br />

- raamopeningen met min.<br />

helling van 60 graden<br />

- kabelgoten verticaal geplaatst<br />

- staalconstructies zodanig dat<br />

weinig/geen stofafzetting<br />

plaatsvindt<br />

Visuele beoordeling op deze<br />

aspecten.<br />

Criteria: eenvoudig te gebruiken,<br />

beschikbaar op elke relevante<br />

plaats en goede werking! Indien<br />

mobiele stofzuigers in gebruik<br />

dan dient elektrische installatie<br />

geschikt te zijn voor de zone die<br />

ie geldt in de ruimte waar de<br />

stofzuiger gebruikt wordt.<br />

( meestal dus zone 22)<br />

VERBODEN i.v.m. stofverspreiding<br />

en persoonlijke<br />

veiligheid<br />

Opening is op een hoger niveau<br />

aangebracht of voorzien van<br />

veegranden van min 5 cm hoog<br />

Maximale weerstand naar het<br />

oppervlak < 10 Ohm, ter<br />

voorkoming van<br />

potentiaalverschillen en vonken<br />

Maximale weerstand van<br />

aardlip vd auto naar de aarde<br />

max. 10 x6 Ohm<br />

Maximale weerstand van bigbag<br />

naar het grondoppervlak < 10 x8<br />

Ohm<br />

Eisen<br />

Koppelingen bestaan uit<br />

metaal/koper > 100 mm2<br />

Alle verbindingen tussen autotransport<br />

en fabriek dienen<br />

buiten het gebouw gemaakt te<br />

zijn<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 78


23 Voldoen alle handlampen aan<br />

de criteria?<br />

24 Wordt alleen vonkvrije<br />

gereedschap gebruikt bij<br />

reiniging van de silo's etc.<br />

25 Voldoet de werkkleding aan de<br />

veiligheidseisen m.b.t.<br />

elektrostatische oplading/ c.q<br />

brandveiligheid ?<br />

26 Zijn de ontvangsten van<br />

grondstoffen voorzien van<br />

reinigings- en<br />

verwijderingapparatuur?<br />

27 De maximale<br />

oppervlaktetemperaturen in de<br />

fabriek zijn nooit hoger dan<br />

125 graden<br />

28 Vallen de transporten stil bij<br />

verstoppingen of andere<br />

storingen?<br />

29 Voldoet de wijze van<br />

verwarming van vloeistoffen in<br />

tanks aan de eisen?<br />

Organisatorische en procedurele vereisten<br />

30 Is er een brandbon/vuur<br />

vergunning protocol in gebruik<br />

?<br />

31 Is er een<br />

schoonmaakprogramma en<br />

housekeeping programma<br />

actief ?<br />

32 Is er een preventief<br />

onderhoudsprogramma<br />

aanwezig?<br />

33 Is er een periodiek RI&E<br />

programma wat eveneens<br />

explosierisico's inventariseert<br />

en evalueert ?<br />

34 Worden alle medewerkers<br />

geïnformeerd over de risico's<br />

van optreden van stofexplosies<br />

?<br />

35 Worden derden die in<br />

gebouwen komen met een<br />

<strong>ATEX</strong> zone geïnformeerd over<br />

de risico's van stofexplosies ?<br />

36 Zijn de explosie risico's en de<br />

te volgen maatregelen en<br />

procedures opgenomen in de<br />

bedrijfstrainingen ?<br />

37 Heeft het bedrijf een procedure<br />

van toezicht dat nieuwe<br />

machines en installaties bij<br />

aanschaf voldoen aan de<br />

CE/<strong>ATEX</strong> normen?<br />

< 24 Volt / IP 6X / zone 20<br />

Denk aan gereedschap<br />

vervaardigd van brons<br />

Werkkleding hoort van<br />

antistatisch materiaal te zijn<br />

gemaakt (uitgevoerd in katoen)<br />

Denk ook aan doorwerkkleding<br />

Bij v Stenenvanger<br />

Bij temperaturen vanaf 125 ºC<br />

bestaat het gevaar van<br />

ontbranding van stof.<br />

Oppervlakken die heter dan<br />

125 ºC kunnen worden dienen<br />

geïsoleerd te zijn.<br />

Vloeistoffen in tanks mogen niet<br />

direct met elektrische elementen<br />

verwarmd worden<br />

Dit programma moet in lijn zijn<br />

met het programma als<br />

aanwezig in de bijlage<br />

Specifieke BHV trainingen en<br />

algemene noodsituaties<br />

trainingen en oefeningen<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 79


38 Worden bij het inkoop / gebruik<br />

van nieuwe grondstoffen de<br />

explosie risico's geëvalueerd ?<br />

39 Worden aanwezige controle en<br />

inspectie programma's in<br />

praktijk daadwerkelijk<br />

uitgevoerd voor:<br />

40 * periodieke inspectie van<br />

fabriek en apparatuur op<br />

lekkages<br />

41 * periodieke inspectie op<br />

effectiviteit van<br />

schoonmaakprogramma's<br />

42 * periodieke inspectie van<br />

fabriek en apparatuur op<br />

effectieve werking en<br />

voldoende onderhoud<br />

43 * controle op gebruik<br />

brandbon/veiligheidsvergunnin<br />

gen<br />

44 * controle en meting op<br />

effectieve aarding<br />

45 * controle en inspectie op<br />

afzuigfaciliteiten<br />

46 * controle op gebruik aarding<br />

bij lossen van grondstofwagen<br />

47 * controle op het gebruik van<br />

aarding bij het lossen van<br />

bigbags<br />

48 Is er een silo-afdaal en tank<br />

betredingsprocedure?<br />

49 Worden in praktijk bij alle<br />

pneumatische innamen de<br />

transportmiddelen<br />

daadwerkelijk met de<br />

fabrieksaarde verbonden ?<br />

50 Worden in de praktijk de<br />

bigbags van het type C ook<br />

daadwerkelijk geaard tijdens<br />

de lossing ?<br />

51 Is de losinstallatie voor bigbags<br />

ook geaard ?<br />

52 Is er een goede procedure<br />

voor de inkoop van machines<br />

en apparatuur ?<br />

53 Zijn de deuren van alle<br />

schakelkasten van elektrische<br />

installaties altijd gesloten?<br />

Grondstofinname<br />

54 Zijn er elektromagneten<br />

geïnstalleerd voor de reiniging<br />

?<br />

De leverancier behoort<br />

grondstoffen (m.n. niet<br />

agrarische) met MSDS data te<br />

voorzien. (LEL > 25 gr/m3,<br />

MIE>15mJ, MIT>250graden mits<br />

voorzieningen zijn getroffen)<br />

aangeven aardweerstanden<br />

……<br />

Uitzondering vormt het lossen<br />

van niet gevaarlijke grondstoffen<br />

zoals mineralen.<br />

Uitzondering bij actieve<br />

werkzaamheden aan de<br />

betreffende elektrische<br />

installaties<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 80


55 Zijn er zeven aanwezig voor<br />

verwijderen van vreemde<br />

delen, bijv. hout?<br />

56 Worden stenen afgevangen op<br />

de roosters van de stortput?<br />

57 Zijn alle stortputten voorzien<br />

van lokale afzuiging?<br />

elevatoren<br />

58 Zijn alle elevatoren voorzien<br />

van snelheidscontrole ?<br />

(toerenwachter)<br />

59 Hebben alle elevatoren tussen<br />

de inname en hoofdmenger<br />

scheefloopdetectie ?<br />

60 zijn alle elevatoren in de<br />

inname, voor zover ze binnen<br />

geplaatst zijn, voorzien van<br />

explosie ontlasting?<br />

Transporten (ketting, schroeven e.d.)<br />

61 Zijn deze transporten volledig<br />

omkast met staal ?<br />

62 Worden deze transporten<br />

automatisch gestopt wanneer<br />

het materiaal zich ophoopt of is<br />

het zo ontworpen dat het niet<br />

kan ophopen ?<br />

Hamermolen<br />

63 Hebben alle hamermolen<br />

lagers temperatuurbewaking ?<br />

64 Hebben de maalkamers<br />

temperatuurbewaking ?<br />

65 Staan de hamermolens in een<br />

afgezonderde ruimte en is<br />

explosie ontlasting voorzien?<br />

Aspiratie systemen<br />

66 zij installaties gebouwd na<br />

1/7/2003 voorzien van een<br />

lokale afzuiging?<br />

67 Is er monitoring van de<br />

drukopbouw in filters ?<br />

68 Zijn alle ventilatoren geplaatst<br />

in het schone lucht gedeelte<br />

van filter ?<br />

69 Werkt het luchtfilter in de<br />

afzuiging effectief<br />

70 Zijn filterdoeken anti-statisch ?<br />

Alle stortputten dienen voorzien<br />

te zijn van afzuiging,<br />

stofconcentraties in<br />

omgevingslucht van de put<br />

tijdens storten mag niet hoger<br />

dan 3 mg/m3 zijn.<br />

Bij vertraging onder 80% alarm<br />

en afschakelen elevator en<br />

aanvoer (lijnvergrendeling)<br />

Wanneer een transport een<br />

overloop heeft is er geen<br />

beveiliging nodig. Een<br />

beveiliging bestaat meestal uit<br />

een eindschakelaar aan een luik<br />

wat wordt open geduwd.<br />

1.Bij afvoer in onderbunker:<br />

ontlasting onderbunker naar<br />

buiten,<br />

2. bij afvoer op elevator:<br />

ontlasting E naar buiten,<br />

3. aspiratie: druksensor met<br />

explosie schuif of ontlasting naar<br />

buiten of aspiratie opstelling<br />

buiten<br />

Lokale afzuiging heeft algemeen<br />

de voorkeur boven centrale<br />

afzuiging.<br />

Bijvoorbeeld middels U-buis, om<br />

te kunnen vaststellen of filters<br />

verstopt raken<br />

Max stof concentratie in<br />

uitblaaslucht = 3.0 mg/m3<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 81


71 Zijn centrale filter kasten en<br />

centrale afzuiging voorzien van<br />

explosie ontlasting (naar<br />

buiten)?<br />

Persen<br />

72 Zijn alle persen voorzien van<br />

een volloopdetectie ter<br />

voorkoming van vuur in de<br />

matrijs?<br />

Koelen<br />

Zijn de koelers uitgerust met<br />

een rookdetectie systeem ?<br />

Heftrucks en dergelijke<br />

Zijn alle heftrucks en dieselunits<br />

op het bedrijf voorzien<br />

van vonkenvangers?<br />

Is eis bij verwerking van<br />

materialen met een MIE tussen<br />

1 en 15 MJ<br />

©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 82

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!