ATEX-Handleiding - Nevedi
ATEX-Handleiding - Nevedi
ATEX-Handleiding - Nevedi
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
VOORWOORD<br />
Bedrijven in de mengvoedersector worden geconfronteerd met het gevaar op stofexplosie. Elk bedrijf<br />
dient over dit onderwerp op elk moment te voldoen aan de geldende wetgeving. Sinds de<br />
inwerkingtreding van de Europese Sociale “<strong>ATEX</strong>”-richtlijn 137, zijn er nieuwe verplichtingen voor de<br />
werkgevers. Om de ondernemingen in staat te stellen deze regelgeving na te leven en om de<br />
bedrijven in de sector nog beter te beschermen tegen eventuele stofexplosies is door <strong>Nevedi</strong> in<br />
samenspraak met Bemefa en KVBM de Atex <strong>Handleiding</strong> 2005 gemaakt. Deze handleiding is in het<br />
najaar van 2010 volledig herzien. <strong>Nevedi</strong> is de volgende personen van haar Commissie Arbeid &<br />
Milieu zeer erkentelijk voor hun inzet en collegiaal ingebrachte expertise:<br />
- Alix van Erven (Arie Blok);<br />
- Allard Knook (CMS Derks Star Busmann);<br />
- Martin van de Vendel (Rijnvallei);<br />
- Heleen van Weele (<strong>Nevedi</strong>);<br />
- Peter Westerink (De Heus);<br />
- Maarten Wouters (Agrifirm).<br />
Deze handleiding is opgesplitst in drie documenten. Een eerste deel (A) behandelt theoretisch wat<br />
een stofexplosie is. Tevens wordt het wettelijke kader besproken in dit deel. Het tweede gedeelte (B)<br />
behandelt de zonering van de fabriek. <strong>Nevedi</strong> heeft in 2002 een <strong>ATEX</strong> handleiding ontwikkeld m.b.t.<br />
de zonering. Deze handleiding is in dit gedeelte verwerkt. Het derde gedeelte (C) behandelt de<br />
risicoanalyse. De verplichting tot het opstellen van een gevarenzone indeling en het opstellen van een<br />
explosieveiligheidsdocument is opgenomen in de Nederlandse Praktijk Richtlijn 7910-2, juli 2008.<br />
Daar de industrie meer te maken heeft met stofexplosies dan met gas/dampexplosies komt in deze<br />
handleiding enkel de stofexplosieproblematiek aan bod. Bij het opstellen van de handleiding is gebruik<br />
gemaakt van de Nederlandse Praktijk Richtlijn NPR 7910-2 (Gevarenzone-indeling met betrekking tot<br />
stofontploffingsgevaar, juli 2008) van het Nederlands Normalisatie Instituut.<br />
Bedrijven die te maken kunnen hebben met gas/dampexplosierisico’s (denk maar aan de opslag van<br />
licht ontvlambare vloeistoffen zoals aceton en brandbare gassen zoals acetyleen, of de laadstations<br />
voor batterijen waar tijdens het opladen het ontplofbare waterstofgas ontstaat) dienen uiteraard ook<br />
daaraan de nodige aandacht te schenken.<br />
De informatie in dit rapport wordt te goeder trouw gepubliceerd. <strong>Nevedi</strong>, Bemefa en KVBM<br />
aanvaarden geen verantwoordelijkheid noch aansprakelijkheid voor de eventuele directe of indirecte<br />
gevolgen die zouden kunnen voortvloeien uit het gebruik van dit document.<br />
Deze uitgave mag niet worden verveelvoudigd, in enige vorm of op enige wijze, of openbaar gemaakt<br />
worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Het gebruik van deze uitgave<br />
is eveneens slechts toegestaan na uitdrukkelijke toestemming van de uitgever.<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 1
FLOW-SCHEMA:<br />
PLAN VAN AANPAK EXPLOSIEVEILIGHEIDSDOCUMENT<br />
Ja<br />
Bekend met de<br />
theorie en<br />
wetgeving?<br />
Neem deel<br />
A door<br />
H1 theorie<br />
H2 wettelijk<br />
kader<br />
Ja Ja<br />
Is de fabriek<br />
gezoneerd?<br />
Nee Nee Nee<br />
Volg de<br />
werkwijze van<br />
bijlage I deel B<br />
I.1 Beschrijving<br />
productieproces<br />
I.2 Inventarisatie<br />
grondstoffen<br />
I.3 Inventarisatie<br />
Stofwolk<br />
I.4 Inventarisatie<br />
Stofafzetting<br />
I.5 Overige<br />
gevarenbron(en)<br />
I.6 Maatregelen<br />
technische en<br />
organisatorisch<br />
I.7 Alternatieve<br />
maatregelen<br />
I.8 Motivatie en<br />
Beoordeling<br />
I.9 Gevarenzones<br />
I.10 Plattegronden en<br />
technische plannen<br />
Gegevens<br />
voor<br />
Stamkaart<br />
Bent u in het bezit van een<br />
explosieveiligheidsdocument?<br />
Volg de<br />
werkwijze<br />
bijlage II van<br />
deel C<br />
II.1 Stamkaart<br />
afdeling<br />
II.2 Stamkaart<br />
arbeidsmiddel<br />
II.3 Plan van aanpak<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 2<br />
of<br />
Volg de<br />
werkwijze<br />
bijlage III van<br />
deel C<br />
III.1 Neem de<br />
checklijst<br />
organisatorische<br />
maatregelen<br />
door<br />
III.2 Neem de<br />
vragenlijst<br />
door
INHOUDSOPGAVE<br />
Voorwoord ........................................................................................................................................................... 1<br />
Flow-schema:<br />
plan van aanpak explosieveiligheidsdocument ......................................................................................... 2<br />
Inhoudsopgave ....................................................................................................................................................... 3<br />
DEEL A.................................................................................................................................................................. 5<br />
1. Theorie: Fundamentele begrippen omtrent stofexplosie ............................................................ 6<br />
1.1 WAT IS EEN STOFEXPLOSIE?........................................................................................................ 6<br />
1.2 DEFLAGRATIE EN DETONATIE .................................................................................................... 6<br />
1.3 PRIMAIRE EN SECUNDAIRE EXPLOSIES ................................................................................... 7<br />
1.4 HYBRIDE MENGSELS....................................................................................................................... 7<br />
1.5 EXPLOSIE – EFFECTEN ................................................................................................................... 7<br />
1.6 EXPLOSIEKARAKTERISTIEKEN .................................................................................................. 8<br />
1.6.1 Explosiegrenzen .............................................................................................................................. 8<br />
1.6.2 Karakteristieke temperaturen .......................................................................................................... 8<br />
1.6.3 De maximale explosiedruk en de maximale drukstijgsnelheid ....................................................... 9<br />
1.6.4 De minimale ontstekingsenergie (MOE)....................................................................................... 11<br />
1.6.5 Samenvatting belang van explosiekarakteristieken bij de risicobepaling .................................... 11<br />
1.7 ONTSTEKINGSBRONNEN.............................................................................................................. 12<br />
1.7.1 Mechanische bronnen.................................................................................................................... 12<br />
1.7.2 Thermische bronnen...................................................................................................................... 13<br />
1.7.3 Elektrische bronnen....................................................................................................................... 14<br />
1.7.4 Chemische bronnen....................................................................................................................... 19<br />
1.7.5 Praktische betekenis van de ontstekingsbronnen bij de uitvoering van......................................... 20<br />
de risicobeoordeling...................................................................................................................................... 20<br />
1.8 PREVENTIE EN BESTRIJDING VAN STOFEXPLOSIES.......................................................... 21<br />
1.8.1 Voorkoming van stofexplosies...................................................................................................... 21<br />
1.8.2 Voorkoming van schade................................................................................................................ 23<br />
1.8.3 Beperking van de schade............................................................................................................... 24<br />
1.8.4 Keuze van de toe te passen preventie- en beheersmaatregelen. .................................................... 29<br />
2. Wettelijk KAder..................................................................................................................................... 31<br />
2.1 EUROPESE REGELGEVING .......................................................................................................... 31<br />
2.2 NEDERLANDSE REGELGEVING.................................................................................................. 31<br />
2.3 NEDERLANDS BEVOEGD GEZAG ............................................................................................... 33<br />
3. Termen en Definties ............................................................................................................................ 34<br />
DEEL B................................................................................................................................................................ 37<br />
4. De gevarenzone-indeling d.m.v. risicoanalyse .................................................................................... 38<br />
4.1 INLEIDENDE BEGRIPPEN OMTRENT RISICOANALYSE..................................................... 38<br />
4.2 DEFINITIE VAN DE VERSCHILLENDE GEVARENZONES .................................................... 38<br />
4.3 IDENTIFICATIE VAN POTENTIËLE GEVARENBRONNEN................................................... 39<br />
4.3.1 Brandbaar stof - karakteristieken - concentratie............................................................................ 39<br />
4.3.2 Systematisch opsporen van de gevarenbronnen ............................................................................ 40<br />
4.4 TOEKENNING VAN DE GEVARENZONEKLASSE ................................................................... 41<br />
4.4.1 De aard van de gevarenbronnen .................................................................................................... 41<br />
4.4.2 Ventilatie in de omgeving van de gevarenbron............................................................................. 42<br />
4.4.3 Schoonhuishouden ........................................................................................................................ 43<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 3
4.4.4 Flow-schema’s ter bepaling van de zoneklasse............................................................................. 43<br />
4.5 AFMETINGEN VAN DE GEVARENZONEKLASSE ................................................................... 44<br />
4.5.1 De afmetingen van een stofwolk ................................................................................................... 44<br />
4.5.2 De afmeting van een stofafzetting................................................................................................. 44<br />
4.5.3 Samenvattende tabel afmeting stofwolken en stofafzetting .......................................................... 44<br />
4.5.4 Zonering van aangrenzende ruimtes omwille van stofverplaatsing............................................... 45<br />
5. Flow-schema:<br />
plan van aanpak explosieveiligheidsdocument ....................................................................................... 46<br />
Bijlage I: zonering ............................................................................................................................................ 47<br />
Figuur I.1. Bepaling van de zoneklasse als gevolg van opgewerveld stof, .................................................. 48<br />
Figuur I.2. Bepaling van de zoneklasse als gevolg van een stofafzetting,................................................... 49<br />
Stappenplan....................................................................................................................................................... 50<br />
DEEL C................................................................................................................................................................ 56<br />
6. RISICOANALYSE ONTSTEKINGSBRONNEN EN MOGELIJKE GEVOLGEN................................. 57<br />
6.1 ORGANISATORISCHE MAATREGELEN.................................................................................... 57<br />
6.2 ALGEMENE TECHNISCHE MAATREGELEN ........................................................................... 61<br />
6.2.1 Ontstekingsbronnen en hun doeltreffendheid................................................................................ 61<br />
6.2.2 Maatregelen bij niet-productietoestellen en installaties ................................................................ 61<br />
6.2.3 Risicoanalyses van productietoestellen en installaties .................................................................. 63<br />
7. EXPLOSIEVEILIGHEIDSDOCUMENT............................................................................................... 65<br />
8. Flow-schema: plan van aanpak explosieveiligheidsdocument................................................ 67<br />
BIJLAGE II: RISICOANALYSE ONTSTEKINGSBRONNEN EN EXPLOSIEGEVAAR ....................... 68<br />
BIJLAGE III: Extra Informatie ........................................................................................................................ 73<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 4
DEEL A<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 5
1. THEORIE: FUNDAMENTELE BEGRIPPEN OMTRENT<br />
STOFEXPLOSIE<br />
Voor u deze handleiding kunt gaan gebruiken dient u te beschikken over een minimale<br />
kennis van het fenomeen stofexplosie. Reeds in de <strong>ATEX</strong> handleiding <strong>Nevedi</strong> 2002 werd een<br />
inleiding gegeven over het fenomeen stofexplosie. Deze handleiding is verwerkt in dit<br />
gedeelte. Met de <strong>ATEX</strong> handleiding 2002 is de eerste stap (zonering van de fabriek) gezet<br />
voor het maken van een explosieveiligheidsdocument.<br />
1.1 WAT IS EEN STOFEXPLOSIE?<br />
Onder een explosie verstaat men in het algemeen een plotselinge, heftige uitzetting van<br />
energie die drukgolven in de omgeving creëert. De heftigheid van de explosie, de mogelijke<br />
gevolgen ervan en de maatregelen die men er tegen kan treffen zijn afhankelijk van de<br />
snelheid waarmee de energie vrijkomt.<br />
Naargelang de aard van de vrijgezette energie kan men twee belangrijke explosietypes<br />
onderscheiden, namelijk fysische en chemische explosies. Onder fysische explosies verstaat<br />
men explosies waaraan geen chemische of nucleaire reacties aan de basis liggen. Het<br />
meest gekende voorbeeld van een fysische explosie is het plots begeven van een<br />
drukhouder die met een samengeperst gas gevuld is. (BLEVE: Boiling Liquid Expanding<br />
Vapour Explosion).<br />
Stofexplosies maken deel uit van de chemische explosies en ontstaan door snelle,<br />
exotherme chemische reacties tussen het stof en bijvoorbeeld zuurstof in de lucht. Voordat<br />
er een omgeving ontstaat die gunstig is voor een stofexplosie moet aan volgende<br />
voorwaarden voldaan zijn:<br />
- Er moet sprake zijn van een droge, niet vochtige, lucht;<br />
- Het poeder moet brandbaar zijn (afhankelijk van de minimale ontstekingsenergie);<br />
- Om de verbranding toe te laten, moet het stof zweven in zuurstofrijke lucht;<br />
- Het stof moet verspreid zijn in afmetingen van deeltjes die de voortplanting van de<br />
vlammen toelaten;<br />
- De concentratie aan zwevend stof moet binnen de limieten van de ontplofbaarheid<br />
liggen;<br />
- Het zwevend stof moet in aanraking komen met een ontstekingsbron die voldoende<br />
energie ontwikkelt.<br />
1.2 DEFLAGRATIE EN DETONATIE<br />
In het algemeen bedraagt de verbrandingssnelheid bij stofexplosies enkele tientallen meters<br />
per seconde. Dergelijk type van ontploffing waarbij de verbrandingssnelheid kleiner is dan de<br />
snelheid van het geluid (340 m/s) wordt deflagratie genoemd.<br />
Bij een deflagratie blijven de snelheden dus subsoon en worden er drukgolven gevormd. De<br />
drukgolven planten zich echter veel sneller voort dan het vlamfront. De sterkte van de<br />
drukgolf wordt o.a. bepaald door de samenstelling van het brandbare stof, de concentratie<br />
van dat stof in het mengsel en de mate van omsluiting van de ruimte waarin de ontploffing<br />
plaatsvindt. Bij zogenaamde vrije explosies waarbij het exploderend volume niet begrensd<br />
wordt door wanden zijn de overdrukken meestal tot enkele tienden van een bar beperkt. Bij<br />
inwendige explosies wordt de drukopbouw mede bepaald door de aanwezigheid van wanden<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 6
die het exploderend volume volledig begrenzen en kunnen drukken gegenereerd worden tot<br />
10 maal de begindruk.<br />
Wanneer de verbrandingssnelheid groter is dan de snelheid van het geluid spreekt men van<br />
een detonatie. De voortplantingssnelheid bij detonaties bedraagt 1 tot 10 km/s. Deze zeer<br />
hoge voortplantingssnelheid van de reactiezone geeft aanleiding tot supersone snelheden en<br />
de vorming van schokgolven. Het reactiefront en de schokgolf vallen ongeveer samen.<br />
In het algemeen zijn stofexplosies geen detonaties, omdat dit extreme begincondities vergt.<br />
Men kan aannemen dat stofexplosies in het beginstadium steeds van het deflagratie-type<br />
zijn, maar dat ze in bepaalde omstandigheden in een detonatie kunnen omslaan. Dit is<br />
bijvoorbeeld het geval wanneer één afmeting van de ruimte waarin de explosie zich voordoet<br />
veel groter is dan de andere zoals bij leidingen en kanalen met een lengte/diameter<br />
verhouding ≥ 50. De overdruk veroorzaakt door een detonatie kan zeer sterk oplopen (ca. 20<br />
bar). Daarnaast komen detonaties, een enkele uitzondering daargelaten, alleen voor bij<br />
vaste en vloeibare explosieven. Het is in principe niet mogelijk om apparatuur te bouwen die<br />
tegen detonatie bestand is. Een detonatie, in tegenstelling tot een deflagratie, kan niet tijdig<br />
gedetecteerd worden. Detonaties moeten dan ook te allen tijde vermeden worden.<br />
1.3 PRIMAIRE EN SECUNDAIRE EXPLOSIES<br />
Stofexplosies die veroorzaakt worden door ontstekingsbronnen worden primaire explosies<br />
genoemd. Deze explosies kunnen echter ook de oorzaak zijn van secundaire explosies.<br />
Doordat de drukgolf, die het vlamfront bij een deflagratie uitzendt, vooruit loopt op het<br />
vlamfront ontstaat er een tijdsinterval tussen het passeren van de drukgolf en de aankomst<br />
van het vlamfront. De vooruitlopende drukgolf zal neergezette stofdeeltjes doen opstuiven<br />
waardoor een nieuwe stofwolk ontstaat.<br />
Deze nieuwe stofwolk kan op zijn beurt ontstoken worden door het volgende vlamfront<br />
waardoor een secundaire explosie ontstaat. Secundaire explosies zijn meestal veel<br />
verwoestender dan de primaire explosies.<br />
1.4 HYBRIDE MENGSELS<br />
Bijzonder gevaarlijk zijn de zogenaamde hybride mengsels die bestaan uit een combinatie<br />
van stof en gas. Zelfs wanneer uiterst geringe hoeveelheden van een brandbaar gas in een<br />
stofwolk aanwezig zijn is de ontsteking van dergelijke hybride wolk gemakkelijker en de<br />
explosie ervan heftiger dan die van de corresponderende stofwolk. Een voorbeeld waarop<br />
gelet dient te worden is een hexaan vrij verklaring.<br />
1.5 EXPLOSIE – EFFECTEN<br />
Over het algemeen wordt een onderscheid gemaakt tussen de directe en de indirecte<br />
effecten van een explosie. De directe effecten worden door de schokgolf van de explosie zelf<br />
veroorzaakt. Typische voorbeelden zijn trommelvliesscheuren en longschade bij de mens en<br />
de structuurschade aan woningen en installaties. Fragmentatie is een belangrijk indirect<br />
schademechanisme van een explosie. Fragmenten die afkomstig zijn van de explosiebron<br />
worden primaire fragmenten genoemd. Zij zijn weinig gevaarlijk op enige afstand van de<br />
bron, omdat de kans om door een dergelijk projectiel getroffen te worden uitermate klein is.<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 7
Secundaire fragmenten, d.i. fragmenten die door de schokgolf gevormd worden zoals<br />
glasscherven en vallende dakpannen, vormen een veel belangrijkere bron van schade.<br />
Andere belangrijke indirecte effecten zijn:<br />
- Personen die zelf door de drukgolven omver- of weggeworpen worden;<br />
- Het uitbreken van brand;<br />
- Het ontstaan van secundaire explosies.<br />
1.6 EXPLOSIEKARAKTERISTIEKEN<br />
1.6.1 Explosiegrenzen<br />
Niet alle mengsels van brandbaar stof en lucht zijn ontplofbaar. De concentratie van de stoflucht-<br />
mengsels moet binnen de ontplofbaarheidsgrenzen liggen. De laagste stofconcentratie<br />
waarbij het mengsel ontvlamt wordt de Lower Explosion Limit (LEL) genoemd. Beneden<br />
deze concentratie is het mengsel te arm aan stof om nog te kunnen ontvlammen. De OEL<br />
ligt voor heel wat stoffen tussen 10 en 30 g/m³. Ofschoon deze concentratie laag schijnt te<br />
zijn komt ze voor als een zeer dichte wolk. Dergelijke stofconcentraties komen zelden voor in<br />
de werkplaatsen van bedrijven. Stofexplosies kunnen zich vooral voor doen binnenin de<br />
procesuitrusting zoals maalmolens, mengers, zeven, drogers, filters, hoppers, silo’s en<br />
pneumatische transportsystemen.<br />
Het explosiegebied van de meeste poeders bevindt zich tussen 40 g/m 3 en 4 kg/m 3 . Dit<br />
gebied is niet alleen bepaald door de chemische samenstelling van het ontplofbaar stof,<br />
maar ook van onder meer de afmetingen en de fijnheid van de stofdeeltjes. Zelfs bij de<br />
laagste explosiegrenzen hebben stofwolken een hoge optische dichtheid.<br />
In de praktijk wordt de parameter OEL weinig gebruikt voor de beoordeling van<br />
explosierisico’s. De concentratie in industriële installaties verandert soms drastisch door de<br />
niet-homogeniteit van het stof-luchtmengsel. Wanneer deze parameter toch gebruikt zou<br />
worden moet rekening gehouden worden met het feit dat de onderste explosiegrens daalt<br />
wanneer de temperatuur stijgt.<br />
1.6.2 Karakteristieke temperaturen<br />
De term “karakteristieke temperaturen” heeft betrekking op temperaturen waarbij een stof<br />
onder welbepaalde omstandigheden een specifiek brandgedrag begint te vertonen.<br />
De glimtemperatuur (Tglim):<br />
Dit is de laagste temperatuur van een oppervlak waarbij de daarop gelegen stoflaag<br />
spontaan tot ontbranding komt. De Tglim hangt af van de dikte van de stoflaag, omdat de<br />
stoflaag als een isolatiedeken zal optreden. Bovendien is de Tglim afhankelijk van de<br />
omgevingstemperatuur. De Tglim wordt zelden bereikt in normale gebruiksomstandigheden<br />
van toestellen in mengvoederbedrijven.<br />
De Tglim van een stoflaag wordt bepaald door een stoflaag van 5 mm dik op een verwarmde<br />
plaat te plaatsen. De temperatuur van de plaat wordt geleidelijk verhoogd totdat een<br />
ontvlamming van de stoflaag wordt waargenomen.<br />
Een frequent optredend fenomeen is dat een stoflaag bij opwarming niet gaat smeulen, maar<br />
gaat smelten. Dit betekent dat de stof geen Tglim heeft, hetgeen niet betekent dat de<br />
opwarming van de stoflaag ongevaarlijk zou zijn. Bij het smelten kunnen immers brandbare<br />
dampen vrijkomen die met de omgevingslucht een explosief mengsel vormen.<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 8
De zelfontstekingstemperatuur van stoflagen:<br />
Dit is de temperatuur waarbij een stoflaag spontaan ontbrandt wanneer deze omgeven wordt<br />
door een warmtebron en lucht. De zelfontsteking is een gevolg van de zelfopwarming van de<br />
laag. Stoflagen ontsteken bij een lagere temperatuur dan stofwolken.<br />
De zelfontstekingstemperatuur van stofwolken (MOT):<br />
De zelfontstekingstemperatuur van een stofwolk is de minimale temperatuur van een heet<br />
oppervlak dat, wanneer er een stofwolk onder bepaalde omstandigheden langs geleid wordt,<br />
aanleiding geeft tot de ontsteking van de stofwolk. Merk op dat deze temperatuur niet gelijk<br />
is aan de temperatuur die in de stofwolk heerst.<br />
Samen met de Tglim is de MOT van poeders mede bepalend voor de keuze van apparatuur<br />
en in het bijzonder voor de temperatuurklasse waartoe ze moeten behoren.<br />
Een stofwolk kan door de smeulende of brandende stoflaag ontstoken worden. Om dit te<br />
vermijden moet in de praktijk de oppervlaktetemperatuur van warme oppervlakken en<br />
elektrische toestellen 75 °C beneden de glimte mperatuur van de stoflaag (met laagdikte<br />
die in de praktijk te verwachten valt) gehouden worden. De directe ontsteking van een<br />
stofwolk op een warm oppervlak of elektrische apparatuur kan worden vermeden als de<br />
temperatuur van het warme oppervlak beperkt blijft tot 2/3 van de MOT van de stofwolk.<br />
1.6.3 De maximale explosiedruk en de maximale drukstijgsnelheid<br />
Een typisch tijdsverloop van de inwendige druk in een gesloten volume waarin een<br />
deflagratie plaatsvindt is weergegeven in figuur 1.<br />
Fig.1. Tijdsverloop van de inwendige druk in een gesloten volume<br />
(Arbeidsveiligheid nr.65 Stofexplosies, G. Huys,Kluwer Editorial, 23/03/1998)<br />
Wanneer het mengsel in het midden van een bolvormig volume ontstoken wordt, verkrijgt<br />
men de maximale druk wanneer het vlamfront de wand bereikt. Daarna zal de druk<br />
geleidelijk afnemen door warmteverliezen naar de omgeving. De maximale overdruk die<br />
tijdens het deflagratieproces bereikt wordt noemt men de explosiedruk Pex. De waarde van<br />
de explosiedruk kan gemakkelijk waarden van enkele bar bereiken.<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 9
De explosiedruk is afhankelijk van de brandstofconcentratie. Immers wanneer deze<br />
concentratie kleiner is dan de onderste explosiegrens of groter dan de bovenste<br />
explosiegrens kan geen explosie optreden en is de explosiedruk gelijk aan nul. In het<br />
explosiegebied varieert de explosiedruk en bereikt een maximum bij een bepaalde<br />
brandstofconcentratie. Deze waarde noemt men de maximale explosiedruk Pex,max van de<br />
betrokken stof. Het is deze waarde die men in de literatuur terugvindt als explosiedruk.<br />
Wanneer de drukopbouw groter is dan 0,5 bar wordt het stof gecatalogeerd als explosief.<br />
Tijdens een explosie zal de druk niet plots oplopen tot de explosiedruk. Tussen het ogenblik<br />
van de ontsteking en het bereiken van de explosiedruk bestaat een punt waar de<br />
drukstijgsnelheid het grootst is. Dit is waar de raaklijn aan de drukcurve het steilst is. Dit is<br />
grafisch weergegeven in figuur 1.<br />
De maximale drukstijgsnelheid (dP/dt)max wordt gedefinieerd als de maximale<br />
drukstijgsnelheid die opgetekend kan worden over het volledige concentratiegebied. Het is<br />
een maat voor de heftigheid van een explosie en is in de praktijk meestal veel belangrijker<br />
dan de maximale explosiedruk (Pmax). Uit proeven is gebleken dat de maximale<br />
drukstijgsnelheid afhankelijk is van de grootte van het volume waarin de explosie plaatsvindt.<br />
Dit verband wordt gegeven door de formule: ( dP/dt )max = K / V 1/3<br />
met : V = volume van de houder uitgedrukt in m³<br />
K = een constante uitgedrukt in bar m/s, en die eigen is aan het<br />
brandbaar mengsel.<br />
Dit verband laat toe om de resultaten van kleinschalige proeven naar grotere volumes om te<br />
rekenen en vormt de basis van de explosiebeveiliging door drukontlasting en door<br />
onderdrukking. Met betrekking tot stofwolken spreekt men van de KST-waarde waarbij ST<br />
staat voor het Duitse Staub.Op basis van de KST-waarde worden brandbare poeders<br />
ingedeeld in vier zogenaamde explosieklasse, zoals weergegeven in tabel 1.1.<br />
Tabel 1.1: Indeling van poeders in explosieklasses volgens de Duitse norm VDI 3673<br />
KST-waarde in bar.m/s Explosieklasse Explosiesnelheid van de stof<br />
0 0 niet explosief<br />
Tussen 0 en 200 1 laag tot matig explosief<br />
Tussen 200 en 300 2 hoog explosief<br />
Groter dan 300 3 zeer hoog explosief<br />
Hierbij dient opgemerkt te worden dat zowel de maximale explosiedruk als de maximale<br />
drukstijgsnelheid afhankelijk zijn van de beginvoorwaarden (o.a. begintemperatuur,<br />
begindruk en de turbulentiegraad) bij de explosie:<br />
- Zowel de maximale explosiedruk als de KST-waarde zijn rechtevenredig met de<br />
begindruk;<br />
- De maximale explosiedruk daalt bij een hogere begintemperatuur; de KST-waarde kan<br />
zowel toenemen als afnemen bij een hogere begintemperatuur;<br />
- De turbulentiegraad heeft een zeer sterke invloed op de KST-waarde. De proeven zijn<br />
echter zo ontworpen dat in de meeste praktijksituaties de turbulentiegraad niet hoger<br />
zal zijn dan in de proeven.<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 10
Ook de deeltjesgrootte en de vochtigheidsgraad van het stof beïnvloeden de KST-waarde.<br />
Vele organische poeders hebben een KST-waarde van circa 100 bar.m/s. Bij de ontploffing<br />
van een dergelijk poeder binnen een volume van 1 m³ kan de explosiedruk (b.v. 10 bar)<br />
bereikt worden in ordegrootte van 100 ms. In een volume van 1000 m³ duurt dit slechts 10<br />
keer langer. De meeste agrarische producten horen tot een lage stofexplosieklasse (KST1,<br />
laag tot matig explosief, voor een standaard monster met mediaandiameter
- De maximum drukstijgingssnelheid;<br />
- De KST-waarde van het poeder.<br />
1.7 ONTSTEKINGSBRONNEN<br />
Een brandbare stofwolk zal slechts ontstoken kunnen worden door een ontstekingsbron met<br />
voldoende sterkte. De potentiële ontstekingsbronnen kunnen van mechanische, elektrische,<br />
thermische of chemische aard zijn. De belangrijkste ontstekingsbronnen bij stofexplosies zijn<br />
in dalende orde van belangrijkheid 1 :<br />
- Mechanische vonken;<br />
- Brandend materiaal;<br />
- Statische elektriciteit;<br />
- Vlammen;<br />
- Hete oppervlakken;<br />
- Spontane opwarming;<br />
- Lassen en verspanen;<br />
- Overige/onbekend;<br />
- Elektrische vonken.<br />
Hierna volgt een korte bespreking van de voornaamste ontstekingsbronnen. Zowel het<br />
ontstaan als het vermijden van de ontstekingsbronnen komen aan bod.<br />
1.7.1 Mechanische bronnen<br />
Mechanische vonken:<br />
Mechanische vonken zijn hete deeltjes die vrijkomen tengevolge van het over elkaar schuren<br />
of het op elkaar slaan van daarvoor geschikte stoffen. Deze deeltjes kunnen voldoende<br />
energierijk zijn om ontplofbare stof-luchtmengsels te ontsteken of in afgezet brandbaar stof<br />
een smeulproces op gang te brengen dat vervolgens tot een ontsteking kan leiden.<br />
Belangrijke voorwaarde voor het ontstaan van mechanische vonken is een hoge relatieve<br />
snelheid tussen de twee elkaar rakende voorwerpen. De vonken kunnen ontstaan wanneer<br />
een metaal of steen in contact komt met een ander metaal, zoals :<br />
- Bij bewerkingen met mechanisch aangedreven gereedschap zoals boren, slijpen of<br />
schuren. Bij slijpen liggen de snelheden vele malen hoger dan bij boren waardoor<br />
ook veel meer mechanische vonken zullen worden opgewekt. De energie in vonken<br />
van slijpschijven is hoger dan de ontstekingsenergie van de meeste mengsels.<br />
Vonken bij het slijpen kunnen door waterkoeling vermeden worden. Bovendien moet<br />
de aandrijving van gereedschap dat gebruikt wordt in een explosiegevaarlijke<br />
atmosfeer explosieveilig uitgevoerd zijn, bij voorkeur pneumatisch. In geen geval<br />
mag normaal elektrisch handgereedschap met open collector gebruikt worden;<br />
- Wanneer vreemde voorwerpen in de installatie raken en daar in contact komen met<br />
snel bewegende onderdelen zoals de bladen van een ventilator. Vreemde<br />
voorwerpen kunnen voor een groot deel uit de installatie gehouden worden met<br />
magnetische, zwaartekracht- of pneumatische afscheiders, die eventueel kunnen<br />
worden gecombineerd met metaaldetectoren die de installatie stilleggen indien de<br />
aanwezigheid van vreemde voorwerpen wordt vastgesteld;<br />
- Bij het losraken van onderdelen in een draaiende machine zoals ventilatorbladen die<br />
in aanraking komen met de behuizing. Om te vermijden dat hierbij vonken ontstaan<br />
kunnen speciale niet-vonkende metalen tippen gebruikt worden;<br />
1 J. Berghmans (oktober 1990). Ontstekingsenergie bij stofexplosies – Technisch Dossier 83, NVBB.<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 12
- Bij het storten van materiaal in bunkers e.d.;<br />
- Bij aanlopers (ventilatoren, drijfriemen, transportbanden, elevatorbakken).<br />
Voor de evaluatie van het gevaar die bepaalde mechanische vonken inhouden moet men<br />
niet alleen de explosiekarakteristieken van het stof kennen maar ook de eigenschappen van<br />
de stof zelf.<br />
Wrijving:<br />
Wrijving is, in tegenstelling tot impactverschijnselen waarbij mechanische vonken kunnen<br />
worden gevormd, een proces van lange duur waarbij objecten tegen elkaar wrijven. Hitte<br />
wordt hierbij trapsgewijs geaccumuleerd. Gekende voorbeelden zijn:<br />
- Lagers, draaiende assen door afdichtingen;<br />
- Slecht uitgelijnde en gebroken machineonderdelen;<br />
- Verstopt raken en ontstoppen van materialen;<br />
- Foute afstelling van aandrijfeenheden, riemoverbrengingen;<br />
- Foute afstelling van transporteenheden (b.v. slippen van een transportband);<br />
- Wrijvingskoppelingen;<br />
- Mechanische remmen.<br />
De te treffen preventieve maatregelen situeren zich dan ook voornamelijk op het vlak van het<br />
plannen en uitvoeren van preventief en curatief onderhoud. Het verlagen van de snelheid en<br />
voorzien van temperatuurbewaking zijn andere mogelijke preventieve maatregelen.<br />
1.7.2 Thermische bronnen<br />
Hete oppervlakken:<br />
Naast directe ontsteking van een stof-luchtmengsel door een heet oppervlak kan ook het stof<br />
dat in een laag op dat hete oppervlak is uitgezakt aanleiding geven tot vorming van een<br />
smeulnest dat vervolgens weer de ontstekingsbron kan zijn van het stof-luchtmengsel.<br />
Voorbeelden van hete oppervlakken die een ontstekingsrisico kunnen inhouden zijn:<br />
- Oppervlakken van hete apparaten zoals verwarmingen, drogers, verbrandingsmotoren,<br />
stoomleidingen, leidingen van thermische olie, schoorstenen en afgasleidingen;<br />
- Oppervlakken die zijn verhit ten gevolge van las-, soldeer- of slijpwerkzaamheden;<br />
- Onderdelen van machines die mechanisch opwarmen (breekmolens, mengmachines,<br />
maalinstallaties) of carters van machines opgewarmd door geleiding, onvoldoende<br />
gesmeerde bewegende onderdelen van toestellen (lagers, pakkingen);<br />
- Toestellen die de mechanische energie omzetten in warmte (wrijvingskoppelingen,<br />
remmen);<br />
- Oververhitte elektrische draden of stroomgeleiders door een overbelasting;<br />
- Warmgelopen elektromotoren, lampen, verwarmingsweerstanden, transformatoren,<br />
remmen e.d.<br />
De preventie van ontsteking van stof door hete oppervlakken wordt meestal gerealiseerd<br />
door de oppervlaktetemperaturen van objecten te beperken tot ongeveer 75°C beneden de<br />
Tglim van stoflagen of tot 2/3 van de MOT van stofwolken waarbij de laagste van deze<br />
temperaturen weerhouden wordt.<br />
Beperking van de oppervlaktetemperatuur kan bijv. voorkomen worden door:<br />
- Isolatie van warme oppervlakken;<br />
- Beperking van de snelheid van draaiende onderdelen;<br />
- Temperatuurbewaking gekoppeld aan de sturing van bepaalde toestellen;<br />
- Opstellen en toepassen van preventieve onderhoudsschema’s (smering).<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 13
Tevens kunnen uit veel organische stoffen, wanneer opgewarmd, brandbare gassen<br />
ontsnappen die gemengd met de omgevingslucht een ontplofbaar mengsel kunnen vormen.<br />
In zulke gevallen moeten de maatregelen bescherming bieden tegen zowel<br />
gasontploffingsgevaar als stofontploffingsgevaar.<br />
Open vuur en vlammen:<br />
Onder open vuur en vlammen worden verbrandingsprocessen verstaan die in direct contact<br />
met de omgevingslucht plaatsvinden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij:<br />
- Vuurhaarden, kachels, waakvlammen, kaarsen, lucifers;<br />
- Werkzaamheden als lassen, snijbranden, solderen, bedekken van daken, afbranden<br />
van verf.<br />
Open vuur en vlammen kunnen te allen tijde explosies inleiden. De temperatuur en energie<br />
in een vlam zijn altijd hoger dan de MOT van een brandbare stof. Het vermijden van open<br />
vuur en vlammen is dus noodzakelijk. Dit kan o.a. voorkomen worden door een vergunning<br />
brandgevaarlijke werkzaamheden.<br />
Smeulen:<br />
Brandbaar opgehoopt stof kan onder bepaalde omstandigheden aanleiding geven tot<br />
inwendige verbranding en hoge temperaturen. Dit verschijnsel kan verklaard worden door de<br />
poreuze structuur van het stof. Door die poreuze structuur heeft zuurstof gemakkelijk<br />
toegang tot de oppervlaktedeeltjes van het stof en wordt de geleidbaarheid van de<br />
voortgebrachte hittelaag verlaagd. De hitte kan niet snel worden afgevoerd waardoor de<br />
temperatuur van het opgehoopte stof vrij snel stijgt. Komt deze smeulende stofzone in een<br />
stofwolk terecht dan kan een stofexplosie ontstaan.<br />
Door een gelimiteerde aanvoer van zuurstof kan een smeulende stofzone koolmonoxide en<br />
andere brandbare gassen ontwikkelen. Zo kan zich een explosief gasmengsel boven de<br />
stoflaag vormen. Wanneer nu een smeulende stofzone dit gasmengsel bereikt (bijv. bij het<br />
legen van een hopper) kan dit ontstoken worden. Door de gasexplosie kan het dak van de<br />
silo beschadigd worden. Hierdoor kan opgehoopt stof op bijv. een draagbalk verspreid<br />
worden en resulteren in een secundaire stofexplosie. Heel wat materialen zijn gevoelig voor<br />
spontane opwarming bij gewone omgevingstemperaturen. Zeer gevoelig zijn o.a. steenkool,<br />
zaagmeel, reactieve metalen en stof doordrenkt met plantaardige oliën.<br />
Spontane opwarming kan in zekere mate beperkt worden door:<br />
- Materiaal op te slaan in verschillende kleine ruimtes i.p.v. een grote ruimte;<br />
- Materiaal regelmatig te laten circuleren en de warmteafvoer te verbeteren;<br />
- Inertisering (inspuiten van een ruimte met inerte gassen zoals CO2 en N2);<br />
- Materiaal op te slaan bij verlaagde temperatuur;<br />
- Een temperatuur- of drukbewaking.<br />
Elektrische vonken:<br />
1.7.3 Elektrische bronnen<br />
Een elektrische vonk ontstaat als een stroomvoerend elektrisch<br />
circuit wordt onderbroken of als twee geleiders van verschillende potentiaal zo dicht bij<br />
elkaar worden gebracht dat de isolatiewaarde of doorbraakveldsterkte van de lucht tussen de<br />
geleiders overschreden wordt. In principe geeft iedere bediening van een elektrische<br />
schakelaar een elektrische vonk.<br />
Enkele andere potentiële bronnen van elektrische vonken zijn:<br />
- Relais;<br />
- Elektrische motoren of generatoren met koolborstels en sleepringen of<br />
commutatoren;<br />
- Schuifweerstanden;<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 14
- Sleepcontacten en stroomafnemers.<br />
Door storingen kunnen vonken ontstaan in elektrische apparatuur die tijdens normaal bedrijf<br />
geen vonken veroorzaakt zoals:<br />
- Smeltveiligheden;<br />
- Slechte contacten en onbedoelde onderbrekingen in stroomkringen;<br />
- Kortsluitingen en aardsluitingen.<br />
Als algemene preventiemaatregel geldt dat elektrische installaties zoveel mogelijk geweerd<br />
dienen te worden uit die delen van de installatie waar explosief stof aanwezig kan zijn.<br />
Wanneer dit niet mogelijk is zal aangepast, stofdicht materiaal moeten worden geïnstalleerd.<br />
Elektrostatische ontladingen:<br />
Statische elektriciteit kan op verschillende manieren ontstaan. De bekendste vorm is<br />
contactelektrificatie. Dit verschijnsel bestaat uit ladingsoverdracht indien twee verschillende<br />
niet geladen materialen eerst met elkaar in contact worden gebracht en vervolgens weer<br />
worden gescheiden. Het mechanisme van contactelektrificatie vindt bijvoorbeeld plaats bij<br />
transport van poeders door leidingen.<br />
Voorwerpen kunnen ook worden opgeladen door inductie. Indien een geleidend en geaard<br />
voorwerp wordt blootgesteld aan een elektrisch veld (dat aanwezig is rond een elektrisch<br />
opgeladen voorwerp) zal een tegenlading worden geïnduceerd op dit voorwerp. Deze vorm<br />
van opladen heet inductie. Ook mensen kunnen op deze wijze opgeladen worden.<br />
Personen worden alleen opgeladen als zij geïsoleerd opgesteld staan, bijvoorbeeld op niet<br />
geleidende schoenzolen of op een niet geleidende vloer. Als een opgeladen persoon een<br />
geaard of geleidend voorwerp nadert kan een vonkontlading ontstaan die voldoende energie<br />
(25 à 40 mJ) bevat om een omringend stofmengsel te ontsteken. Op de eerste plaats dient<br />
men te zorgen voor geleidende vloeren. Er kunnen de volgende additionele maatregelen<br />
genomen worden om oplading van personen te voorkomen:<br />
- Dragen van geleidend schoeisel en kledij;<br />
- Niet verwisselen van kleding in een zone 20 of 21 (zie hoofdstuk 4 over zonering);<br />
- Alleen veiligheidshelmen dragen van niet oplaadbaar materiaal;<br />
- Alleen veiligheidshandschoenen dragen met een doorgangsweerstand van maximaal<br />
10 8 .<br />
Voorbeelden van industriële activiteiten waarbij elektrostatische opladingen zich kunnen<br />
voordoen zijn:<br />
- Pneumatisch transport van poeders;<br />
- Bewegende transportband over rollen;<br />
- Lopen over isolerende vloeren;<br />
- Ledigen van papieren of plastic zakken zonder goed geaard te zijn;<br />
- Scheidingsprocessen onder invloed van de zwaartekracht (b.v. uitzakken van<br />
suspensies);<br />
- Mechanische processen met poeders (malen, zeven);<br />
- Oplading via ladingsoverdracht wanneer een opgeladen voorwerp met een niet<br />
opgeladen voorwerp in aanraking komt (stofwolken die een voorwerp treffen of er op<br />
neerslaan).<br />
Elektrostatische oplading op zich maakt statische elektriciteit nog niet tot een<br />
ontstekingsbron. Hiervoor is het noodzakelijk dat de lading voldoende accumuleert.<br />
Accumulatie van lading resulteert in een elektrisch veld met een toenemende veldsterkte.<br />
Boven een bepaalde waarde van deze veldsterkte, de zogenaamde doorslagveldsterkte,<br />
verliest een isolator of slechte geleider zijn isolerend vermogen. Er vindt een ontlading plaats<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 15
welke verschillende vormen en energie-inhouden kan hebben. De bekendste is de<br />
elektrostatische vonk. Een vonk ontstaat tussen twee geleidende materialen die een<br />
verschillende potentiaal bezitten.<br />
Fig.2. Grafische voorstelling van een elektrostatische vonk<br />
(Arbeidsveiligheid nr.65 Stofexplosies, G. Huys,Kluwer Editorial, 23/03/1998)<br />
Bij alle andere ontladingen zijn minder goed geleidende materialen betrokken waardoor<br />
tijdens de ontlading weerstandsverliezen optreden. De nettovonkenergie is daardoor lager<br />
dan de opgeslagen energie. Een andere soort ontlading is de borstelontlading. Voor<br />
dergelijke ontladingen is in de meeste gevallen een tegenvoorwerp in de vorm van een<br />
slechte geleider noodzakelijk. Dit kan een stofwolk zijn.<br />
Fig.3. Grafische voorstelling van een borstelontlading<br />
(Arbeidsveiligheid nr.65 Stofexplosies, G. Huys,Kluwer Editorial, 23/03/1998)<br />
Minder bekende vormen van elektrostatische ontladingen zijn de stortkegelontlading en de<br />
glij-ontlading. Als een poeder gestort wordt in een silo ontstaat een kegelvormige hoop die<br />
stortkegel genoemd wordt. Indien dit poeder bestaat uit slecht geleidend en hoog opgeladen<br />
materiaal kunnen stortkegelontladingen ontstaan van de geaarde silowand naar de top van<br />
de kegel. Deze ontstaan doordat aan het oppervlak van de stortkegel de doorslagveldsterkte<br />
van lucht wordt bereikt, waardoor zich ionisatiekanalen vormen op het oppervlak van de<br />
stortkegel. De sterkste stortkegelontladingen treden op bij het storten van grofkorrelig<br />
materiaal met een deeltjesgrootte van 1 tot 10 mm in aanwezigheid van fijn stof met een lage<br />
minimale ontstekingsenergie of in de aanwezigheid van gassen.<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 16
Fig.4. Grafische voorstelling stortkegelontlading<br />
(Arbeidsveiligheid nr.65 Stofexplosies, G. Huys,Kluwer Editorial, 23/03/1998)<br />
Glijontladingen kunnen optreden tussen een geleidende elektrode en een sterk<br />
gepolariseerde kunststoffolie. Een folie is gepolariseerd indien ze aan beide zijden sterk<br />
tegengesteld opgeladen is. De polarisatie van een folie vindt plaats wanneer tegen of dichtbij<br />
een geladen en slecht geleidende folie een geaarde geleider wordt geplaatst. Als een sterk<br />
gepolariseerde folie wordt benaderd door een geaard voorwerp ontstaat er een<br />
borstelontlading tussen de folie en het geaarde voorwerp zeer hoge energie-inhoud.<br />
Glijontladingen zullen alleen ontstaan in processen waar een zeer hoge wrijving optreedt<br />
zoals bij het pneumatisch transport van poeders.<br />
Fig.5. Grafische voorstelling van glij-ontlading<br />
(Arbeidsveiligheid nr.65 Stofexplosies, G. Huys,Kluwer Editorial, 23/03/1998)<br />
Ten slotte bestaat ook nog de bliksemontlading. Er wordt echter aangenomen dat<br />
bliksemachtige ontladingen niet optreden in apparatuur op industriële schaal.<br />
Elektrostatische ontladingen kunnen als ontstekingsbron optreden bij stof-luchtmengsels en<br />
hybride mengsels wanneer de bij de ontlading vrijkomende energie groter is dan de MOE<br />
van het brandbaar mengsel. In onderstaande tabel 2 is een overzicht opgenomen van de<br />
verschillende elektrostatische ontladingsvormen en hun potentieel als ontstekingsbron voor<br />
stof-luchtmengsels.<br />
2 A.Debeil (mei 1998). Risicoanalyse aangaande stofexplosie in mengvoederbedrijven en maalderijen.<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 17
De omvang van de te nemen maatregelen is sterk afhankelijk van de<br />
ontstekingsgevoeligheid van het betreffende stof/lucht mengsel dat ter plaatse kan<br />
voorkomen.<br />
De belangrijkste, eenvoudigste en meest gebruikte preventiemaatregel die in de praktijk<br />
wordt toegepast is het elektrostatisch aarden en doorverbinden van geleidende delen van de<br />
installatie.<br />
Soms kan het ook voorkomen dat niet-geleidende voorwerpen met de aarde verbonden<br />
moeten worden. In de meeste gevallen kan dit niet gerealiseerd worden met een metalen<br />
aardverbinding. Men kan dan bijvoorbeeld:<br />
- Geleidend materiaal inbrengen;<br />
- Geleidende vulstoffen toevoegen;<br />
- De voorwerpen met geleidende verf bestrijken.<br />
Merk op dat bij poeder transportsystemen het bestrijken met geleidende verf en het<br />
omwikkelen met gaas sterk af te raden is, omdat dan aan de binnenzijde van de leiding<br />
gevaarlijke glij-ontladingen kunnen optreden.<br />
Tabel 1.2: Overzicht van de elektrostatische ontladingen en hun potentieel als<br />
ontstekingsbron<br />
Type<br />
ontlading<br />
Beschrijving Energieinhoud<br />
in mJ<br />
Vonk Ontlading tussen 2 geleiders die<br />
op verschillende potentiaal<br />
staan (dus 1 niet of<br />
onvoldoende geaard)<br />
Vb. opgeladen persoon<br />
tot 10.000<br />
( 25 à 40 mJ )<br />
Potentiële<br />
ontstekingsbron voor<br />
stof-luchtmengsel<br />
Sterk<br />
Corona Zone rond puntige geleiders < 1 Weinig waarschijnlijk<br />
Borstel Ontlading tussen geleider en<br />
een niet geleider<br />
< 4 à 5 MOE zal bepalend zijn<br />
Stortkegel Slecht geleidend poeder<br />
(weerstand > 10 10 Ohm.m) in<br />
een geaarde silo (*)<br />
< 25 Minder sterk<br />
Glij Zoals bij pneumatisch transport<br />
van poeder door een geaarde of<br />
geleidende leider voorzien van<br />
een dunne niet geleidende<br />
coating<br />
tot 3000 Sterk<br />
(*) De sterkste stortkegelontladingen treden op bij het storten van grofkorrelig<br />
materiaal met een deeltjesgrootte van 1 tot 10 mm in aanwezigheid van fijn stof<br />
met een lage MOE.<br />
Met onderstaande formule kan de vrijkomende energie bij een stortkegelontlading<br />
berekend worden<br />
Bliksem:<br />
E = 5,22 x D 3,36 x d 1,462 ( mJ )<br />
met D = diameter van de silo in m<br />
d = mediaan deeltjesgrootte in mm<br />
Opmerking : voor kunststofsilo’s moet de diameter verdubbeld worden<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 18
Bliksem is uiteraard een voor de hand liggende ontstekingsbron van explosies. Bovendien<br />
kan een blikseminslag zeer grote elektrische spanningen, zogenaamde overspanningen,<br />
veroorzaken in geleiders. Door geleiding kan deze overspanning verplaatst worden tot ver<br />
buiten de directe invloedssfeer van de blikseminslag. Daar kan een elektrische overslag in<br />
de vorm van een vonk plaats vinden die een explosie of brand kan veroorzaken.<br />
De beschermingsmaatregelen tegen bliksem kunnen onderverdeeld worden in uitwendige en<br />
inwendige bliksembeveiliging. De uitwendige bliksembeveiliging bestaat uit een<br />
opvanginrichting, afgaande leidingen en een aardingssysteem. De opvanginrichting zorgt<br />
ervoor dat de bliksem opgevangen wordt voordat hij het object raakt. De afgaande leidingen<br />
zorgen ervoor dat de bliksemstroom buiten het object om naar de aarde wordt geleid. Het<br />
aardingssysteem zorgt er tenslotte voor dat de bliksemstroom zich goed in de bodem kan<br />
verspreiden<br />
Zwerfstromen:<br />
Zwerfstromen zijn gelijkstromen die zich onbedoeld door de aarde en door metalen<br />
constructies bewegen. De belangrijkste oorzaken van zwerfstromen zijn:<br />
- Nabijheid van andere kathodische beschermingssystemen;<br />
- Elektrisch lassen (wanneer de massaklem niet in de onmiddellijke nabijheid van de<br />
lasplaats is aangebracht);<br />
- Wisselstroombronnen (hoogspanningstrajecten, laagspanningsinstallaties, enz.);<br />
- Verstoringen van het aardmagnetische veld.<br />
Zwerfstromen kunnen voor een deel over een uitgestrekt object lopen. Op de plaats waar<br />
deze stromen het object weer verlaten kan zware corrosie ontstaan. Dergelijke vorm van<br />
corrosie die veroorzaakt wordt door een elektrische stroom die door een object loopt wordt<br />
elektrochemische corrosie genoemd. De stroomsterkte van zwerfstromen kan zeer hoog zijn.<br />
Bij het onderbreken van de stroomkring waarin de zwerfstroom loopt zal dit leiden tot<br />
vonkvorming. Op deze wijze vormt een zwerfstroom een potentiële ontstekingsbron. Een<br />
veel toegepaste voorkomingmaatregel is de leidingen en opslagtanks die onderhevig kunnen<br />
zijn aan elektrochemische corrosie uit te rusten met een kathodische bescherming.<br />
Ten slotte kunnen ook elektromagnetische straling in het optische gebied (3x10 11 Hz tot<br />
3x10 15 Hz), in het radiofrequentiegebied (10 4 Hz tot 3x10 12 Hz) en ioniserende straling<br />
ontstekingsbronnen vormen. B.v. laserstraling, zonlicht, UV-straling.<br />
1.7.4 Chemische bronnen<br />
Open vuur en smeulende stoffen, die reeds besproken werden bij de thermische bronnen,<br />
zijn in feite beide chemische reacties tussen een brandstof en zuurstof waarbij warmte<br />
vrijkomt. Men spreekt van exotherme reacties. Een minder bekende exotherme reactie is de<br />
zogenaamde zelfverhitting.<br />
Onder zelfverhitting wordt de ontsteking verstaan die optreedt zonder tussenkomst van een<br />
vreemde ontstekingsbron zoals een mechanische vonk of heet voorwerp. Zelfverhitting zal in<br />
de praktijk optreden bij stoffen die bij lage temperatuur al voldoende warmte produceren en<br />
die bovendien die warmte slecht naar de omgeving kunnen afstaan, zoals wanneer de stof in<br />
grote hoeveelheden is opgeslagen en thermisch goed is geïsoleerd. Volgende types kunnen<br />
onderscheiden worden:<br />
Broei: dit is een reactie die kan optreden in vaste stoffen van organische oorsprong.<br />
Wanneer dergelijke materialen worden opgeslagen in grote hoeveelheden onder<br />
enigszins vochtige omstandigheden kunnen micro-organismen een exotherme reactie<br />
veroorzaken. Door die reactie kan het materiaal lokaal verhit worden tot maximaal 75<br />
°C. Boven deze temperatuur sterven de organismen af maar kan een gewone<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 19
oxidatie de temperatuur verder doen stijgen tot het materiaal daadwerkelijk gaat<br />
smeulen. Onder andere steenkool, hooi en melkpoeder kunnen dit gedrag vertonen.<br />
Oxidaties: oxidaties treden vooral op bij opgeslagen poeders waarbij smeulnesten<br />
gevormd worden die bij omscheppen van de poederhoop een mogelijke<br />
ontstekingsbron kunnen vormen voor stof-luchtmengsels die bij dat omscheppen<br />
ontstaan. Pyrofore stoffen zijn stoffen die bij contact met lucht spontaan ontbranden<br />
zelfs wanneer er sprake is van een goede warmte afgifte. Reden daarvoor is het<br />
snelle verloop van de chemische reactie bij lage temperaturen. IJzersulfide en fijn<br />
aluminiumpoeder zijn voorbeelden van pyrofore stoffen.<br />
Ontleding: ontledingsreacties kunnen een ontstekingsbron vormen wanneer bij de<br />
ontleding warmte vrijkomt. Stoffen die bekend staan om hun gevaar van<br />
ongecontroleerde ontledingsreacties zijn b.v. peroxides en ethyleen.<br />
1.7.5 Praktische betekenis van de ontstekingsbronnen bij de uitvoering van<br />
de risicobeoordeling<br />
Het vermogen van een ontstekingsbron om een ontsteking te veroorzaken hangt af van de<br />
eigenschappen van de aanwezige substanties, met name de minimale ontstekingsenergie<br />
(MOE) en de minimale ontstekingstemperatuur (MOT). Men moet voor elke ontstekingsbron<br />
nagaan in welke mate deze zich kan voordoen en ze op de volgende manier classificeren:<br />
- Ontstekingsbronnen die continu of vaak kunnen voorkomen bij de normale werking<br />
van toestellen;<br />
- Ontstekingsbronnen die in zeldzame omstandigheden kunnen voorkomen ten<br />
gevolge van functiestoornissen in toestellen;<br />
- Ontstekingsbronnen die in zeer zeldzame situaties kunnen voorkomen ten gevolge<br />
van zeldzame defecten.<br />
Indien men niet kan evalueren of een ontstekingsbron kan voorkomen is deze volgens de<br />
norm NEN-EN 1127-1:2007 NL permanent aanwezig.<br />
Een korte beschrijving van de “energie-inhoud” van de belangrijkste ontstekingsbronnen.<br />
Hete oppervlakken (veroorzaakt door wrijving, slippen en andere storingen):<br />
Om ontsteking te voorkomen moet de temperatuur van het warme oppervlak:<br />
- lager zijn dan circa 75 °C beneden de glimtempera tuur van de stoflagen;<br />
- én 2/3 van de ontstekingstemperatuur van de stofwolken zijn (MOT).<br />
Rekening houdend met bovenvermelde veiligheidsparameters betekent dit dat de<br />
oppervlaktetemperatuur van elektrische apparaten en de temperatuur van andere<br />
warme oppervlakken beperkt moet blijven tot maximaal :<br />
- 195°C in de mengvoederbedrijven<br />
- 240 °C in de maalderijen<br />
Vlammen en hete gassen: vlammen, ongeacht hun grootte, worden tot de actiefste<br />
ontstekingsbronnen gerekend en zijn dus altijd relevant.<br />
- Elektrische vonken: zijn doorgaans relevant.<br />
- Mechanische vonken ( impactvonken, slijpvonken en wrijvingsvonken):<br />
- Veroorzaakt door mechanisch aangedreven gereedschap (boren,slijpen),<br />
door vreemde voorwerpen, door het losraken van onderdelen, door het<br />
storten van materiaal in bunkers en silo’s, door verspanende bewerkingen<br />
zijn doorgaans relevant;<br />
- Veroorzaakt door vallende werktuigen zijn enkel relevant bij stof met een<br />
zeer lage MOE;<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 20
- Veroorzaakt met door handkracht gedreven gereedschap (scheppen,<br />
hakken, hameren, zagen) zijn alleen relevant als MOE < 0,25 mJ (er is<br />
wel gevaar voor gloeikernen in stoflagen).<br />
Uiteraard zal de relevantie afhangen van de snelheid “ v “ van bewegende<br />
onderdelen:<br />
- v < 1 m/s: geen ontstekingsgevaar;<br />
- 1 < v < 10 m/s: ontstekingsgevaar zeer waarschijnlijk, maar het hangt af<br />
van de veiligheidsparameters van de betrokken stoffen;<br />
- v > 10 m/s : ontstekingsgevaar in alle gevallen.<br />
In de zogenaamde Debeil studie (Risicoanalyse aangaande stofexplosie in<br />
Mengvoederbedrijven en Maalderijen) wordt gesteld dat er geen gevaar is op<br />
vonkvorming bij het loskomen van de metalen bekers van een elevator indien de<br />
snelheid van de elevator maximaal 2,5 m/s bedraagt.<br />
1.8 PREVENTIE EN BESTRIJDING VAN STOFEXPLOSIES<br />
In de Arbeidsomstandighedenbesluit hoofdstuk 3, paragraaf 2a, artikel 3.5a t/m/ 3.5f is de<br />
sociale <strong>ATEX</strong>-richtlijn geïmplementeerd. Daarin staat vermeld dat het de verplichting is van<br />
de werkgever technische en/of organisatorische maatregelen te nemen ter voorkoming van<br />
en bescherming tegen explosies volgens volgende grondbeginselen:<br />
- Het voorkomen van het ontstaan van explosieve atmosferen;<br />
- Het vermijden van de ontsteking van explosieve atmosferen;<br />
- Het beperken van de gevolgen van een explosie.<br />
Deze preventiemaatregelen kunnen betrekking hebben op:<br />
- De organisatie van de onderneming met inbegrip van de gebruikte werk- en<br />
productiemethodes;<br />
- De inrichting van de arbeidsplaats;<br />
- De keuze en het gebruik van arbeidsmiddelen en van collectieve en persoonlijke<br />
beschermingsmiddelen en van werkkleding;<br />
- De toepassing van een aangepaste veiligheids- en gezondheidssignalering;<br />
- De bekwaamheid, de opleiding en de informatie van alle werknemers, met<br />
inbegrip van aangepaste instructies;<br />
- De noodprocedures.<br />
1.8.1 Voorkoming van stofexplosies<br />
Om een stofexplosie te kunnen veroorzaken moeten tegelijkertijd op dezelfde plaats<br />
aanwezig zijn (ook wel genoemd de branddriehoek):<br />
- Een brandbare stof in fijn verdeelde vorm;<br />
- Een oxidatiemiddel (in het algemeen zuurstof uit de omgevingslucht);<br />
- Een ontstekingsbron die de nodige energie kan leveren voor het initiëren van de<br />
oxidatiereactie.<br />
De preventie van stofexplosies zal dan ook bestaan uit ervoor te zorgen dat minstens één<br />
van deze elementen ontbreekt. Binnen de apparatuur zullen dergelijke preventieve<br />
maatregelen vaak niet uitvoerbaar zijn. Buiten de apparatuur komen preventieve<br />
maatregelen, die gericht zijn op het voorkomen van de aanwezigheid, het afzetten of<br />
opwervelen van brandbaar stof alsook het regelmatig verwijderen van afgezet stof, wel in<br />
aanmerking.<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 21
Vermijden van fijn verdeelde brandbare stof:<br />
- Het middel bij uitstek om explosieve mengsels te vermijden bestaat er in<br />
producten te gebruiken die geen aanleiding kunnen geven tot explosies.<br />
- Een andere preventieve maatregel bestaat er in buiten de explosiegrenzen van<br />
het stof te werken.<br />
- Het toevoegen van vloeistoffen als stofbeheersing wordt wel eens in de graan- en<br />
voedingsnijverheid toegepast. Het toevoegen van bijvoorbeeld kleine<br />
hoeveelheden minerale plantaardige olie of lecithine aan graanpoeder blijkt<br />
efficiënt om stofwolken te vermijden.<br />
Het risico op een explosie zal significant gereduceerd worden op 2 manieren:<br />
- De stofwolken in de procesapparatuur zijn minder gevoelig voor ontsteking en<br />
explosie;<br />
- Het vrijkomen en de afzetting van fijn stof wordt sterk verminderd.<br />
Ter voorkoming of beperking van de aanwezigheid van brandbaar stof buiten de apparatuur<br />
kunnen de volgende maatregelen getroffen worden:<br />
• Alleen gebruik maken van gesloten en stofdichte apparatuur. Dit houdt o.a. in dat<br />
constructies van plaatwerk die niet bedrijfsmatig (voor schoonmaken of<br />
onderhoud) losgemaakt moeten worden bij voorkeur gelast worden i.p.v. ze te<br />
bevestigen met schroeven of klinknagels. Verbindingen die wel moeten kunnen<br />
worden losgemaakt worden het best uitgevoerd met bout/moer bevestigingen in<br />
stevige lekvrije flenzen.<br />
• Door enige onderdruk in de installatie te handhaven kan voorkomen worden dat<br />
uit openingen stof naar buiten komt. De onderdruk moet dan wel bewaakt worden<br />
(signalering bij wegvallen). Als het wegvallen van de onderdruk direct gevaar kan<br />
opleveren moet de installatie uitvallen en/of niet kunnen worden ingeschakeld.<br />
Bijkomend voordeel wanneer de druk lager dan 50 mbar gehouden kan worden is<br />
dat de maximale explosiedruk niet boven de 1 bar zal kunnen oplopen.<br />
• Indien mogelijk het werken met stoffige producten in de omgevingslucht<br />
vermijden. Dus geen vrije valtrajecten in transportsystemen en geen<br />
toevoegingen, doseringen of monsternames via bedrijfsmatig te openen deksels<br />
of luiken.<br />
• Plaatsen waar niet te vermijden is dat stof uit de apparatuur ontsnapt, moeten<br />
uitgerust worden met een afzuiginstallatie zodat het stof zich niet kan verspreiden.<br />
Dit kan onder meer het geval zijn ter hoogte van bandtransporteurs,<br />
zakkenvulinrichtingen en laad- en lospunten.<br />
• Afgezet stof moet regelmatig worden verwijderd. Hierbij mag geen gebruik<br />
gemaakt worden van perslucht. Stofzuiginstallaties moeten beantwoorden aan de<br />
EX norm:<br />
o De aanzuigventilator moet beschermd zijn tegen inslag van vreemde<br />
voorwerpen;<br />
o De elektrische motoren moeten beschermd zijn tegen indringing van<br />
stof;<br />
o Alle geleidende onderdelen, inclusief aanzuigslangen en<br />
voorzetstukken, moeten geaard zijn;<br />
o De behuizing moet uit onbrandbaar materiaal bestaan.<br />
Een belangrijke factor die good housekeeping sterk bevordert is de doordachte bouw van de<br />
gebouwen en installaties. Zij dienen zo te worden uitgevoerd dat er zo weinig mogelijk<br />
plaatsen zijn waar zich stof kan afzetten en gemakkelijk stofvrij gehouden kunnen worden.<br />
Zo is het onder meer aanbevolen om:<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 22
- Zoveel mogelijk hellende vlakken (onder een hoek van 60°) toe te passen i.p.v.<br />
horizontale vlakken;<br />
- De inwendige muren van dergelijke gebouwen vlak en afwasbaar uit te voeren;<br />
- De overgang tussen muren en vloeren af te ronden;<br />
- Leidingen en kabels zo kort mogelijk te houden en zoveel mogelijk in te bouwen.<br />
Vermijden van zuurstof:<br />
Omgevingslucht bevat circa 21% zuurstof. Als stof gemengd wordt met lucht die minder<br />
zuurstof bevat zal het mengsel minder gemakkelijk ontstoken kunnen worden en minder<br />
heftig ontploffen. De minimum ontstekingsenergie en de onderste explosiegrens zullen<br />
immers stijgen, terwijl de maximale explosiedruk en de drukstijgsnelheid zullen dalen. Voor<br />
iedere stof bestaat er een zuurstofgehalte waaronder geen ontsteekbaar mengsel meer<br />
gevormd kan worden. Voor veel stoffen ligt het gehalte in de buurt van 10%. Het verlagen<br />
van het zuurstofgehalte is soms mogelijk binnen de apparatuur en gebeurt in het algemeen<br />
door bijmenging van inerte gassen stikstof, koolstofdioxide of zuurstofarme<br />
verbrandingsgassen. Aandachtspunt bij een dergelijke werkwijze dienen storingen te zijn.<br />
Juist op die momenten kan de zuurstofconcentratie plotseling stijgen, waardoor men binnen<br />
de explosiegrenzen komt en vrij snel een klap krijgt. In de praktijk is deze maatregel echter<br />
weinig toepasbaar in de mengvoedersector of bij de maalderijen.<br />
Vermijden van ontstekingsbronnen:<br />
Het vermijden van ontstekingsbronnen is een belangrijke preventieve maatregel, maar kan<br />
bijna nooit voldoende zekerheid bieden om als enige maatregel te mogen gelden. Welke<br />
ontstekingsbronnen in een bepaalde situatie wel en welke niet meer gevaarlijk zijn hangt af<br />
van de stofexplosiekarakteristieken van het betrokken stof.<br />
Daar de meeste poedervormige stoffen een relatief hoge ontstekingsenergie en een relatief<br />
lage ontstekingstemperatuur hebben en dat bovendien veel organische producten al<br />
smeulen bij een lagere temperatuur dan de ontstekingstemperatuur, zijn de belangrijkste<br />
ontstekingsbronnen voor stof-luchtmengsels de energierijkere ontstekingsbronnen zoals<br />
mechanische en elektrische vonken, statische elektriciteit (vonk-, glij- en<br />
stortkegelontladingen), open vuur en vlammen, maar ook hete oppervlakken en spontane<br />
opwarming.<br />
Het vermijden van ontstekingsbronnen moet zowel met procedurele (bijv. rookverbod) als<br />
technische maatregelen (bijv. scheefloopbeveiliging in elevatoren en transportbanden).<br />
Daarnaast kunnen ook nog preventieve maatregelen getroffen worden welke de kans op<br />
ontstekingsbronnen verkleinen of deze ontstekingsbronnen detecteren waarna ze<br />
onschadelijk kunnen worden gemaakt:<br />
- Aardingscontrolesystemen (b.v. capacitieve of resistieve controle op een<br />
silowagen);<br />
- Ionisatie-apparatuur om statische oplading te elimineren;<br />
- Vonkdetectiesysteem eventueel in combinatie met blussing;<br />
- CO-detectie om smeulbranden te detecteren (b.v. vroegtijdige detectie van een<br />
klomp smeulend product);<br />
- Permanente temperatuurscanning op een productstroom met infraroodstraal (bijv.<br />
detecteren van smeulend heet product op een transportband of transportketting).<br />
Preventieve maatregelen die genomen kunnen worden staan vermeld in hoofdstuk 5 deel B<br />
bij de risicoanalyses per toestel.<br />
1.8.2 Voorkoming van schade<br />
Explosie-onderdrukking:<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 23
Onder bepaalde omstandigheden kan verhinderd worden dat de ontsteking van een<br />
explosief mengsel zich ontwikkelt tot een explosie die schade kan veroorzaken. Men spreekt<br />
van explosie-onderdrukking. Op dergelijke maatregelen is veel minder directe invloed uit te<br />
oefenen door het personeel daar het hier gaat om procestechnische en mechanische<br />
veiligheden welke installatiegebonden zijn.<br />
Het principe van explosieonderdrukking bestaat erin dat de ontsteking door detectoren<br />
gedetecteerd wordt en een beveiligingssysteem in werking gesteld wordt waardoor ofwel de<br />
verbranding stopt ofwel de leiding waarin het vlamfront voortloopt afsluit. Daardoor zal de<br />
maximaal ontwikkelde explosiedruk een vooraf bepaalde waarde niet kunnen overschrijden<br />
en zal bijgevolg geen of slechts beperkte schade aangericht worden. Belangrijk is hierbij op<br />
te merken dat de beschermde toestellen de verlaagde explosiedruk moeten kunnen<br />
weerstaan en eventuele verbindingen naar andere toestellen ook beschermd moeten<br />
worden. Proefondervindelijk werd vastgesteld dat de toepassing van explosieonderdrukking<br />
een doelmatige en efficiënte bescherming biedt binnen de volgende algemeen geldende<br />
grenzen (ref.: Handboek Explosiebeveiliging, Kluwer en Ten Hagen & Stam):<br />
- Volumes tot ongeveer 1000 m³;<br />
- Voor poeders met KST = 300 bar.m/s.<br />
Drukvaste constructies:<br />
Apparatuur en installaties die in staat zijn de hoogste druk die een inwendige explosie kan<br />
veroorzaken te doorstaan zonder blijvende vervorming en zonder dat de explosie zich<br />
uitbreidt tot de omringende atmosfeer, worden drukvast genoemd. Aangenomen wordt dat<br />
de te verwachten maximale explosiedruk circa 10 bar bedraagt. Voor drukvaste bouwwijze<br />
moet dus alle apparatuur, met inbegrip van aansluitingen, appendages, luiken,<br />
instrumentatie, deze te verwachten druk kunnen weerstaan. Voor ontwerp en vervaardiging<br />
kunnen de voor drukhoudende apparatuur geldende voorschriften worden gebruikt (bijv. BS<br />
5500).<br />
Over het algemeen is het de regel dat grote installaties niet kunnen worden ontworpen of<br />
aangepast om weerstand te bieden aan de maximale explosiedruk. Daarom wordt deze<br />
beveiligingstechniek slechts toegepast voor relatief kleine en nieuwe installaties.<br />
Bij explosies in aaneengesloten vaten treedt drukopbouw op waarbij de druk heel hoog kan<br />
oplopen. De hoogte van dergelijke drukken is moeilijk te voorspellen en in ieder geval is het<br />
moeilijker om de apparatuur voldoende sterk te bouwen. Compartimenteringmaatregelen zijn<br />
dan absoluut noodzakelijk.<br />
1.8.3 Beperking van de schade<br />
Ter beperking van de gevolgen van explosies kunnen zowel procedurele als technische<br />
maatregelen getroffen worden.<br />
Drukstootvaste constructies:<br />
Men spreekt van een drukstootvaste constructie wanneer deze constructie wel in staat is de<br />
explosie te weerstaan en te verhinderen dat die zich tot de omringende atmosfeer uitbreidt,<br />
maar daarbij wel blijvend vervormd wordt. Ook voor het ontwerp en vervaardiging van<br />
dergelijke constructies kan gebruik gemaakt worden van de voor drukhoudende apparatuur<br />
geldende voorschriften waarbij gerekend wordt met een zekerheidsfactor gelijk aan 1. Voor<br />
drukvaste constructies bedraagt de zekerheidsfactor 1,5.<br />
Explosiedrukontlasting:<br />
Om de door een explosie in een apparaat of systeem ontwikkelde overdruk te beperken<br />
kunnen explosieluiken en -panelen of breekplaten aangebracht worden. Deze moeten open<br />
gaan of bezwijken bij een zo lage overdruk dat hierdoor geen schade aan het apparaat of de<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 24
installatie aangericht kan worden. Het principe van drukontlasting berust dus op het creëren<br />
van een zwakke plek in de te beveiligen installatie. Een apparaat dat door drukontlasting<br />
beschermd wordt moet drukvast of drukstootvast zijn uitgevoerd t.o.v. de gereduceerde<br />
explosiedruk. De ontlastopening dient voldoende groot te zijn om de snelheid waarmee de<br />
druk in de installatie zal stijgen met uitstroming te kunnen compenseren. Bij het ontwerp van<br />
ontlastopeningen moet daarom aandacht besteed worden aan:<br />
- De te verwachten snelheid waarmee de druk in de installatie stijgt ten gevolge<br />
van een stofexplosie, de (dp/dt)max -waarde;<br />
- De aanspreekdruk van de ontlastvoorziening;<br />
- De bezwijkdruk van de installatie;<br />
- Het oppervlak van de ontlastvoorziening. Voor de berekening van deze factor<br />
werden een aantal methodes ontwikkeld (bijv. de Duitse norm VDI 3673).<br />
De belangrijkste ontlastconstructies zijn:<br />
- Breekplaten bestaande uit een roestvrij stalen voorgegroefde folie. Deze groef is<br />
zodanig gedimensioneerd dat de plaat openbreekt bij de voorziene<br />
openingsdruk. Breekplaten zijn veruit het meest toegepaste systeem voor<br />
explosiedrukontlasting;<br />
- Membranen die bestaan uit een raamwerk dat bespannen is met een zeer dunne<br />
plastic of metaalfolie;<br />
- Panelen opgebouwd uit een stijve constructie die in een raamwerk is gevat of<br />
veerbelast is;<br />
- Deuren of zogenaamde scharnierende panelen.<br />
Bij explosiedrukontlasting moet rekening gehouden worden met het uittreden van hete<br />
verbrandingsgassen en brandbaar stof, vlamverschijnselen en drukontwikkeling. Mensen en<br />
installaties worden zo bedreigd. De ontlasting moet daarom zoveel mogelijk in de buitenlucht<br />
plaatsvinden en altijd in een ongevaarlijke richting zoals via het dak omhoog, niet naar<br />
bedrijfsruimten of op verkeerswegen. Indien de ontlasting niet rechtstreeks in de buitenlucht<br />
kan plaatsvinden, kan de explosiedruk mogelijk naar een veilige zone worden afgeleid via<br />
bijv. een schouw of buis. Het aanbrengen van dergelijke afblaaskanalen heeft wel enkele<br />
nadelen:<br />
- De doorstroming van brandend product is aan weerstand onderhevig;<br />
- Door turbulentie in de schouw kunnen tegendrukken ontstaan die zelfs hoger<br />
kunnen zijn dan explosiedrukken die in gesloten sferische vaten werden<br />
vastgesteld;<br />
- Niet verbrand stof-luchtmengsel kan in de schouw tot ontvlamming komen en<br />
het ontluchtingsproces verstoren.<br />
Dergelijke kanalen dienen dan ook zonder bochten en zo kort mogelijk te worden uitgevoerd.<br />
Wanneer de explosiedrukontlasting niet naar de vrije atmosfeer of naar een veilige zone kan<br />
worden geleid, kan gebruik worden gemaakt van zogenaamde vlamdovers. Dit zijn een soort<br />
vlammenfilters (quenchbuizen) waarin de oppervlaktetemperatuur van de vlam verlaagd<br />
wordt tot beneden de ontstekingstemperatuur van de brandstof waardoor de vlam gedoofd<br />
wordt.<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 25
Fig.6. Doorsnede van een vlamdover<br />
(Arbeidsveiligheid nr.65 Stofexplosies, G. Huys,Kluwer Editorial, 23/03/1998)<br />
Scheiding en compartimentering:<br />
Installatiedelen waarin explosies kunnen optreden dienen op ruime afstand geplaatst te<br />
worden van gebouwen, installaties of andere plaatsen waar zich veel mensen kunnen<br />
bevinden. Dit zal zeker van toepassing zijn wanneer het niet mogelijk is met voldoende<br />
zekerheid te waarborgen dat geen ontploffing optreedt en de apparatuur ook niet zo kan<br />
worden uitgevoerd dat de ontploffing te beheersen is. Bovendien moet de installatie worden<br />
omgeven door voldoende stevige muren of wallen die verhinderen dat weggeslingerde delen<br />
schade aanrichten. De toegang tot dergelijk geïsoleerd opgestelde installatieonderdelen<br />
behoort streng te worden geregeld en tot het strikt noodzakelijke te worden beperkt. In<br />
principe mogen alleen personen aanwezig zijn als er geen ontploffingsgevaar bestaat, bijv.<br />
als de installatie buiten bedrijf is.<br />
Stofexplosies kunnen zich verplaatsen van een procesonderdeel naar een ander via de<br />
verbindingsleidingen tussen de twee procesonderdelen. Kan de explosie zich verder<br />
ontwikkelen en is er voldoende brandstof en lucht aanwezig dan zal de deflagratie steeds in<br />
snelheid toenemen. In bepaalde omstandigheden kan de deflagratie overgaan in een<br />
detonatie. Wegens de enorme drukstoten die hierbij ontstaan moet dit te allen tijde vermeden<br />
worden.<br />
Compartimentering houdt in dat de explosie in de verbindingsleiding tijdig wordt gestopt door<br />
bijv. het sluiten van een klep of het injecteren van een blusmiddel. Voor de meeste<br />
technieken geldt dat de minimale lengte van de verbindingsleiding 6 meter moet zijn. Kortere<br />
buizen geven eenvoudigweg te weinig tijd om de noodzakelijke maatregelen te treffen.<br />
Indien de stofexplosie van twee kanten kan komen zijn verbindingsleidingen van minstens<br />
12m noodzakelijk. De compartimentering kan gerealiseerd worden met behulp van:<br />
- Passieve mechanische systemen;<br />
- Actieve mechanische systemen;<br />
- Actieve chemische systemen.<br />
De passieve mechanische systemen leiden de vlam af naar een veilige zone (fig.8) of koelen<br />
de vlam af zodanig dat de ontstekingstemperatuur van het onverbrande medium niet meer<br />
wordt bereikt (fig.7).<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 26
Fig.7. Fig.8.<br />
Fig.7. Rooster voor het afkoelen van de vlam<br />
Fig.8. Afleiden van de vlam via een explosieslot<br />
(Arbeidsveiligheid nr.65 Stofexplosies, G. Huys,Kluwer Editorial, 23/03/1998)<br />
Men kan ook gebruik maken van de procesonderdelen, zoals doseerschroeven en<br />
draaisluizen, als isolators tegen explosiedoorslag. De massa poeder in een doseerschroef<br />
kan bij een juist ontwerp van de schroef voldoende tegendruk leveren om de explosiedruk te<br />
weerstaan. Daarvoor wordt het blad van de schroef onderbroken zodat er een soort<br />
permanente poederprop aanwezig is. Bij trogvormige schroefbehuizingen moeten in de<br />
bovenkant van de trog van plaatselijk baffles voorzien worden om vlamoverslag over de<br />
schroef te voorkomen.<br />
Fig.9. Voorbeeld van een doseerschroef die ook dienst doet als barriére<br />
(Arbeidsveiligheid nr.65 Stofexplosies, G. Huys,Kluwer Editorial, 23/03/1998)<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 27
De draaisluizen fungeren als een soort vlamdover waarbij het vlamfront van de stofexplosie<br />
wordt gesmoord in de nauwe spleten tussen de rotor en het huis van de draaisluis.<br />
Fig.10. Schematische voorstelling van een draaisluis<br />
(Arbeidsveiligheid nr.65 Stofexplosies, G. Huys,Kluwer Editorial, 23/03/1998)<br />
Hoewel draaisluizen een zeer goede barrière vormen tegen stofexplosies hebben ze als<br />
groot nadeel dat alleen poeder kan worden doorgesluisd. Wanneer de verbindingsleiding<br />
tussen twee apparaten ook lucht moet transporteren kan een draaisluis niet worden<br />
toegepast. Een andere mogelijkheid bestaat er in een installatieonderdeel te isoleren door<br />
zowel aan de ingang als de uitgang een klep te installeren en de sturing zo te voorzien dat<br />
steeds minstens 1 klep gesloten is.<br />
De actieve mechanische systemen zullen na detectie in de beginfase de explosie<br />
mechanisch isoleren m.b.v. een snelafsluiter zodat de voortplanting van de vlam verhinderd<br />
wordt. Gekende voorbeelden zijn o.a. het Ventexventiel, de Iris-klep en bol- en<br />
vlinderkleppen.<br />
Fig.11. Voorbeeld van een actief mechanisch systeem<br />
(Arbeidsveiligheid nr.65 Stofexplosies, G. Huys,Kluwer Editorial, 23/03/1998)<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 28
De actieve chemische isolatiesystemen bestaan uit een detector, een controle-eenheid en<br />
een drukvat gevuld met een blusmiddel. Door de snelle injectie van het blusmiddel in de<br />
verbindingsleiding wordt verhinderd dat de vlam zich voortplant.<br />
Dergelijke systemen worden soms toegepast bij o.m.:<br />
- De breker- en maalinstallaties;<br />
- De ingangsdetectie op smeulend product.<br />
Fig.12. Schematische voorstelling van een blusmiddelbarriére<br />
(Arbeidsveiligheid nr.65 Stofexplosies, G. Huys,Kluwer Editorial, 23/03/1998)<br />
Alle systemen moeten worden voorzien van de nodige controle- en alarmeringsapparatuur<br />
om bij storingen een automatische noodstop van de installatie te kunnen realiseren.<br />
Brandbestrijding:<br />
Vaak ontstaat brand ten gevolge van een explosie. De schade veroorzaakt door brand kan<br />
beperkt worden door<br />
- De bedrijfsgebouwen oordeelkundig in te delen in brandbestendige<br />
compartimenten;<br />
- Te voorzien in aangepaste en voldoende brandbestrijdingsmiddelen. Uiteraard<br />
moet ook voorzien worden in voldoende opleiding van de werknemers voor de<br />
bediening van deze brandbestrijdingsmiddelen;<br />
- Te voorzien in een intern noodplan.<br />
1.8.4 Keuze van de toe te passen preventie- en beheersmaatregelen.<br />
Welke maatregelen toepasbaar zijn, zal in de eerste plaats afhangen van de resultaten van<br />
de risicoanalyse en dus ook van de zone-indeling. Hierbij zal uiteraard rekening moeten<br />
gehouden worden met de algemene preventieprincipes. Maar ook economische criteria<br />
zullen meespelen in de keuze van maatregelen.<br />
In ieder geval zullen zowel bestaande als nieuwe bedrijven niet alleen de wettelijk opgelegde<br />
maatregelen moeten treffen, maar ook alle mogelijke organisatorische maatregelen al dan<br />
niet expliciet vermeld in de wetgeving. Niet expliciet in de wetgeving vermelde maatregelen<br />
van technische of constructieve aard, maar bijv. opgenomen in normen of andere codes van<br />
goede praktijk zoals sectorstudies, kunnen relatief eenvoudig toegepast worden bij het<br />
ontwerp van nieuwe installaties. Dit is echter niet zo voor bestaande installaties, waar<br />
rekening zal moeten gehouden worden met technische en economische belemmeringen.<br />
Twee factoren die telkens terugkomen zijn de kostprijs en de effectiviteit van de voorgestelde<br />
maatregel. Afsluitend wordt in onderstaande tabel (tabel 1.3.) op dit gebied een vergelijking<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 29
gemaakt tussen enkele van de belangrijkste veiligheidsmaatregelen van technische aard die<br />
bestaan op het vlak van de stofexplosieveiligheid. Deze tabel geeft enkel een idee van de<br />
gemiddelde waarde van de betrouwbaarheid en de kostprijs van de<br />
beveiligingssystemen tegen stofexplosies.<br />
Tabel 1.3: Overzicht mogelijke technische veiligheidsmaatregelen<br />
( 1 = meest gunstig / 5 = minst gunstig.)<br />
Systeem Betrouwbaarheid Installatiekost Installatiekos rendement<br />
nieuw t bestaand<br />
Isolatie 1 1 5 2<br />
Opsluiting<br />
(druk(stoot)vast<br />
)<br />
2 4 4 1<br />
Drukontlasting 3 2 1 3<br />
Onderdrukking 4 5 3 4<br />
Inertisering 5 3 2 5<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 30
2. WETTELIJK KADER<br />
2.1 EUROPESE REGELGEVING<br />
De regelgeving voor de beperking van stofexplosiegevaar vindt zijn oorsprong in een<br />
tweetal Europese Richtlijnen:<br />
1. Richtlijn 94/9/EG van het Europese Parlement en de Raad van 23 maart 1994<br />
inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten<br />
betreffende apparaten en beveiligingssystemen, bedoeld voor gebruik op plaatsen<br />
waar ontploffingsgevaar kan heersen. Ook wordt gesproken van ”Atex 95”, naar<br />
het artikelnummer van het EG-Verdrag, waarop zij berusten.<br />
Deze richtlijn wordt wel de ”economische richtlijn” genoemd, daar hij vrijwel geheel<br />
bestaat uit voorschriften van elektrische en niet-elektrische aard, die van invloed<br />
zijn op het ontwerp en de bouw van materieel, dat kan worden gebruikt op<br />
plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen.<br />
Deze richtlijn wordt volledigheidshalve vermeld, was echter reeds<br />
geïmplementeerd in het Nederlandse recht (bv. door de invoering van CEmarkering).<br />
2. Richtlijn 1999/92/EG van het Europese Parlement en de Raad van 16 december<br />
1999 betreffende minimumvoorschriften voor de verbetering van de<br />
gezondheidsbescherming en van de veiligheid van werknemers, die door<br />
atmosferen gevaar kunnen lopen. Ook wordt wel gesproken van ”Atex 137”.<br />
Deze richtlijn wordt wel de ”sociale richtlijn” genoemd, daar hij betrekking heeft op<br />
de gezondheid en veiligheid van werknemers.<br />
Belangrijkste bepalingen van de richtlijn zijn:<br />
a. de verplichting van de werkgever voor de opstelling en het bijhouden van een<br />
explosieveiligheidsdocument;<br />
b. de indeling van plaatsen in zones waar explosieve atmosferen kunnen<br />
voorkomen;<br />
c. het nemen van organisatorische en veiligheidsmaatregelen ter verbetering van<br />
de gezondheidsbescherming en veiligheid van werknemers.<br />
De richtlijn diende uiterlijk op 30 juni 2003 in nationale wettelijke en<br />
bestuursrechtelijke bepalingen te zijn geïmplementeerd.<br />
2.2 NEDERLANDSE REGELGEVING<br />
De implementatie in het Nederlandse recht heeft plaatsgevonden door middel van de<br />
volgende regelgeving:<br />
1. Arbeidsomstandighedenwet 2007 (Arbowet)<br />
Reeds vóór het geven van <strong>ATEX</strong>-richtlijn 1999/92/EG diende aandacht aan<br />
explosieveiligheid te worden gegeven. De Arbowet 1998 bepaalt in artikel 5 dat in<br />
een (explosie)risico-inventarisatie en –evaluatie (RIE) de arbeidsrisico’s voor<br />
werknemers schriftelijk dienen te worden vastgelegd. Ten aanzien van dit aspect is<br />
de wet niet naar aanleiding van de <strong>ATEX</strong>-richtlijn aangepast.<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 31
2. Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbo-besluit)<br />
Aangepast werd wel het Arbobesluit van 15 januari 1997, een uitwerking van de<br />
Arbowet. Bij Besluit van 19 juni 2003, in werking getreden op 30 juni 2003, werd<br />
een geheel nieuwe paragraaf over explosieve atmosferen (§ 2a) aan Afdeling 1<br />
van Hoofdstuk 3 over de inrichting van arbeidsplaatsen toegevoegd. In deze<br />
paragraaf werd, onder meer, de volgende bepalingen opgenomen:<br />
a. De risico-inventarisatie en –evaluatie van gevaren in verband met explosieve<br />
atmosferen. Deze gevaren dienen te worden vastgelegd in een<br />
explosieveiligheidsdocument.<br />
b. Voorkoming van een explosieve atmosfeer dan wel de ontsteking daarvan dan<br />
wel beperking van de gevolgen van een explosie.<br />
c. de indeling van plaatsen in zones waar explosieve atmosferen kunnen<br />
voorkomen.<br />
d. Nemen van maatregelen voor gevarenzones.<br />
3. Praktijkrichtlijn NPR 7910<br />
Deze richtlijn van het Nederlands Normalisatie Instituut. werd in opdracht van het<br />
ministerie van Sociale en Economische Zaken opgesteld door de normcommissie<br />
NEC 31 ”Elektrisch materieel in verband met ontploffingsgevaar”. Deze<br />
Praktijkrichtlijn behandelt specifiek de gevarenzone-indeling met betrekking tot<br />
explosiegevaar en bestaat uit twee delen, waarvan het eerste (NPR 7910-<br />
1)handelt over gasontploffingsgevaar en het tweede over stofontploffingsgevaar<br />
(NPR 7910-2). Het tweede deel van juli 2001 is een nadere uitwerking van NEN-<br />
EN-IEC 61241-10:2004 en betreft voornamelijk de gevaren binnen gebouwen en in<br />
het inwendige van apparatuur.<br />
De zone-indeling luidt als volgt:<br />
a. NGG: Gebied waarbinnen geen ontplofbare atmosfeer geacht wordt voor te<br />
komen in zodanige mate dat speciale voorzieningen ten aanzien van<br />
ontstekingsbronnen nodig zijn.<br />
b. Zone 20: Gebied met voortdurend of gedurende lange perioden<br />
ontplofbaar stof-luchtmengsel (te denken aan > 10% van de bedrijfsuren);<br />
c. Zone 21: Gebied met grote kans op aanwezigheid van een ontplofbaar<br />
stof-luchtmengsel (te denken aan > 0,1% … 1010);<br />
d. Zone 22: Gebied met geringe kans op aanwezigheid van een ontplofbaar<br />
stof-luchtmengsel (te denken aan < 0,1% …).<br />
Deze praktijkrichtlijn is opgenomen in de beleidsregels 4.4-5<br />
Arbeidsomstandighedenwetgeving. Dat betekent dat er een status aan is gegeven:<br />
Als de NPR wordt gebruikt voor de gevarenzone-indeling voldoet men aan de<br />
minimumvoorschriften van de wetgeving. Echter, als men op een andere manier<br />
minimaal hetzelfde beschermingsniveau kan bereiken dan mag dat ook. De<br />
bewijslast ligt dan wel bij de gebruiker.<br />
Omdat elektrische installaties en elektrisch materieel een ontstekingsbron kan<br />
vormen is tevens van belang het:<br />
4. Warenwetbesluit Explosieveilig Materieel<br />
Dit besluit van 1 augustus 1995 is een uitwerking van de Wet op de Gevaarlijke<br />
Werktuigen. Het berust op <strong>ATEX</strong>-richtlijn 94/9/EG betreffende apparaten en<br />
beveiligingssystemen en derhalve niet op de sociale <strong>ATEX</strong>-richtlijn 1999/92/EG.<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 32
2.3 NEDERLANDS BEVOEGD GEZAG<br />
Blijkens artikel 24, lid 1, van de Arbowet wijst het minister van Sociale Zaken en<br />
Werkgelegenheid toezichthoudende ambtenaren aan uit onder hem ressorterende<br />
ambtenaren. Deze aangewezen ambtenaren zijn verbonden aan de Arbeidsinspectie.<br />
Bij Organisatie-, Mandaat- en Volmachtbesluit Arbeidsinspectie 2003 heeft het<br />
minister van Sociale Zaken het toezicht op de naleving van wet en regelgeving<br />
geregeld (artikel 17, lid 3, sub a). Deze toezichtregeling geldt uiteraard ook voor de<br />
regelgeving, die op de Arbowet is gebaseerd, zoals het Arbo-besluit en de NPRrichtlijn<br />
7910-2.<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 33
3. TERMEN EN DEFINTIES<br />
Hieronder worden de termen en definities weergegeven die in dit rapport worden gebruikt.<br />
● Atmosferische omstandigheden: condities van de omgeving waar de druk kan variëren<br />
tussen 80 kPa en 110 kPa en de temperatuur tussen -20 °C en +40 °C en waar het<br />
zuurstofgehalte (21±1)% (volumeprocenten) bedraagt.<br />
● Beheersbare dikte: stofafzetting die door schoon huishouden tot zodanige dikte wordt<br />
beperkt dat geen stofontploffingsgevaar in de ruimte kan ontstaan.<br />
● BIA: een Duits instituut (samenwerkend beroepsverband) voor arbeidsveiligheid. Hun<br />
website bevat een database met stoffen en hun eigenschappen:<br />
http://www.dguv.de/ifa/de/gestis/stoffdb/index.jsp (zie ook voorbeelden in bijlage 4)<br />
● Bovenste explosiegrens (UEL): concentratie van fijn verdeeld brandbaar stof in lucht<br />
waarboven geen ontplofbaar atmosfeer wordt gevormd.<br />
● Brandbaar stof: Fijn verdeelde brandbare vaste stof die door opwerveling in lucht onder<br />
atmosferische omstandigheden, een ontplofbaar mengsel kan vormen.<br />
● Continue stofafzetting: plaats waar brandbaar stof voortdurend wordt afgezet ofwel een<br />
laag afgezet stof gedurende langere perioden aanwezig is (in totaal meer dan 1000 uur<br />
per jaar).<br />
● Directe ontsteking: ontsteking van een ontplofbaar stof-luchtmengsel door een actieve<br />
ontstekingsbron.<br />
● Gebied: driedimensionale ruimte.<br />
● Geleidbaarheid: in verband met statische lading; mate waarin een stof elektrisch stroom<br />
kan geleiden. OPMERKING: Op een stof met een geringe geleidbaarheid (isolerend<br />
materiaal) kan lading accumuleren (statische oplading). Een materiaal wordt als isolerend<br />
beschouwd als de soortelijke weerstand 10 8 Ωm of de oppervlakteweerstand meer dan<br />
10 8 Ω bedraagt.<br />
● Geleidend stof: stof met een soortelijke weerstand kleiner dan of gelijk aan 10 3 Ωm.<br />
● Gevaarlijk gebied: gebied waarbinnen een ontplofbaar stof-luchtmengsel aanwezig is of<br />
kan zijn, waardoor speciale voorzieningen ten aanzien van ontstekingsbronnen nodig<br />
zijn.<br />
● Gevarenbron: plaats waar brandbaar stof kan vrijkomen (als opgewerveld stof of een<br />
stofwolk) of waar afgezet brandbaar stof (stofafzetting) kan worden opgewerveld, zodat<br />
een ontplofbaar stof-luchtmengsel kan ontstaan.<br />
- Continue gevarenbron: plaats waar brandbaar stof, met lucht vermengd, voortdurend<br />
of gedurende lange perioden kan vrijkomen (> 10%).<br />
- Primaire gevarenbron: plaats waarvan te verwachten is dat er regelmatig of<br />
incidenteel tijdens normaal bedrijf brandbaar stof, met lucht vermengd, kan vrijkomen<br />
(0,1% tot 10%).<br />
- Secundaire gevarenbron: plaats waarvan het niet te verwachten is dat er tijdens<br />
normaal bedrijf brandbaar stof, met lucht vermengd, kan vrijkomen, en indien dit<br />
vrijkomen wel gebeurt dan is dat niet frequent en gedurende korte perioden (< 0,1%).<br />
● Gevarenzone-indeling: indeling van gevaarlijke gebieden in zones, afhankelijk van de<br />
waarschijnlijkheid van het aanwezig zijn van een ontplofbare atmosfeer.<br />
● Glimtemperatuur: De laagste temperatuur van een oppervlakte waarbij de daarop<br />
gelegen stoflaag spontaan tot ontbranding komt.<br />
● Hybride mengsel: mengsel van fijn verdeeld brandbaar stof en brandbaar gas met lucht.<br />
OPMERKING: Bij een lagere concentratie brandbaar gas dan 20% van de LEL van dit<br />
gas, kan het hybride mengsel in de meeste gevallen worden beschouwd als zijnde alleen<br />
een stof- luchtmengsel. Boven deze concentratie beheert rekening te worden gehouden<br />
met mogelijk lagere minimum ontstekingstemperatuur, hogere ontploffingsdruk en grotere<br />
drukstijgsnelheid dan bij een enkelvoudig mengsel.<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 34
● Indirecte ontsteking: wijze van ontsteken waarbij een stofwolk niet direct wordt<br />
ontstoken, maar waarbij de ontsteking en meestal het ontstaan van een stofwolk wordt<br />
veroorzaakt door een daaraan voorafgaand proces (bijvoorbeeld broeien, smeulen of<br />
brand)<br />
● Kst-waarde van brandbaar stof: maximale drukstijgsnelheid van de meest ontplofbare<br />
stof-lucht mengsel in een bolvormige volume van 1m 3 .<br />
● Maximum explosiedruk van brandbare stof (pmax): hoogste druk die ontstaat bij een<br />
ontploffing in een afgesloten ruimte die geheel met het mengsel met de optimale<br />
concentratie van de desbetreffende stof en lucht is gevuld.<br />
● Minimum ontstekingsenergie van een brandbaar mengsel (MOE): kleinste<br />
energiehoeveelheid van een capacitieve elektrische ontlading, die in staat is om een<br />
mengsel met een optimale concentratie van stof met lucht te ontsteken.<br />
● Minimum ontstekingstemperatuur (MOT): de laagste temperatuur van een verhit<br />
verticaal oppervlak dat het daarmee in contact komende mengsel van stof en lucht met<br />
een optimale concentratie nog juist ontsteekt.<br />
● Migrerend stof: stofdeeltjes die zo klein zijn en bestaan uit materiaal met een zo lage<br />
dichtheid, dat dit stof zich over de gehele ruimte verspreidt.<br />
● Niet-gevaarlijk gebied (NGG): gebied waarbinnen geen ontplofbare atmosfeer wordt<br />
geacht voor te komen in zodanige mate dat speciale voorzieningen ten aanzien van<br />
ontstekingsbronnen nodig zijn.<br />
● Normaal bedrijf: situatie waarin het materieel binnen zijn ontwerpparameters werkt.<br />
● Omvang van de zone: afstand in elke richting van de rand van de gevarenbron tot het<br />
punt waar het gevaar, gerelateerd aan de desbetreffende zone, geacht wordt niet meer te<br />
bestaan.<br />
● Ontplofbare atmosfeer: mengsel van brandbare stoffen, in de vorm van poeder, stof,<br />
gruis of vezels, met lucht, onder atmosferische omstandigheden, waarin na ontsteking de<br />
verbranding zich verspreidt door het gehele onverbrande mengsel.<br />
● Onderste explosiegrens (LEL of OEG): concentratie van fijn verdeeld brandbaar stof in<br />
lucht waaronder geen ontplofbare atmosfeer wordt gevormd.<br />
● Primaire stofafzetting: plaats waar afgezet brandbaar stof door regelmatig verwijderen<br />
niet langdurig aanwezig is (0,1% tot 10%).<br />
● Schoon huishouden: het regelmatig controleren en verwijderen van stofafzettingen,<br />
zodat geen stofontploffingsgevaar in de ruimte kan ontstaan.<br />
● Smeultemperatuur: laagste temperatuur van een horizontaal oppervlak waarbij een op<br />
dat oppervlak afgezette laag stof van 5mm dikte gaat smeulen.<br />
● Stof: kleine vaste deeltjes ( 1000 uur per<br />
jaar.<br />
- Primaire: plaats waar afzet brandbare stof door regelmatig verwijderen niet langdurig<br />
aanwezig is. OPMERKING: gedurende in totaal 0,1% tot 10%.<br />
● Ventilatie<br />
- Kunstmatige plaatselijke ventilatie: luchtverversing ter plaatse van- en specifiek voor<br />
een bepaalde gevarenbron, zoals de luchtverversing in een apparaatomkasting of<br />
een puntafzuiging. Kunstmatige plaatselijke ventilatie is zo uitgevoerd dat voldoende<br />
luchtsnelheid wordt gegenereerd om ter plaatse vrijkomend stof mee te voeren.<br />
Hierbij wordt onder andere rekening gehouden met de impuls van het vrijkomende<br />
stof, de vorm, de deeltjesgrootte, de deeltjesgrootte-verdeling en de soortelijke<br />
massa van dat stof.<br />
- Goed uitgevoerde en absoluut gewaarborgde ventilatie: wanneer ontplofbare<br />
mengsels aanwezig kunnen zijn, moet een geheel van het openbare net<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 35
onafhankelijke energievoorziening, waarop bij storing van het openbare net<br />
automatisch wordt omgeschakeld, te allen tijde voorhanden is. De ventilatie-installatie<br />
behoort dubbel te zijn uitgevoerd, zoals omschreven onder extra waarborgen.<br />
- Goed uitgevoerde ventilatie met extra waarborgen: de continuïteit van de ventilatie is<br />
gewaarborgd door het dubbel uitvoeren van de ventilatie-installatie, waarbij de<br />
energie van twee verschillende verdeelinrichtingen wordt betrokken. Eén installatie<br />
behoort steeds in bedrijf te zijn, de tweede in reserve. Uitval van de in werking zijnde<br />
ventilator start automatisch de reserve; tevens geeft deze situatie aanleiding tot een<br />
alarm, waarna de eerste installatie direct wordt hersteld. Indien ook de reserveinstallatie<br />
weigert, volgt afschakeling van alle niet-explosieveilige elektrische<br />
apparatuur, alsmede van eventuele andere ontstekingsbronnen in de betrokken<br />
ruimten. De aanwezigheid van de luchtstroom wordt rechtstreeks bewaakt, niet<br />
indirect via grootheden als stroomopname of toerental van de ventilatormotor.<br />
● Zones: ingedeelde gebieden, gebaseerd op frequentie en duur van de potentiële<br />
aanwezigheid van ontplofbare atmosfeer (stofafzettingen worden ook in de beschouwing<br />
meegenomen).<br />
● Zone 20: gebied waarbinnen tijdens normaal bedrijf een ontplofbaar stof-luchtmengsel<br />
voortdurend of gedurende lange perioden aanwezig is (> 10%).<br />
● Zone 21: gebied waarbinnen tijdens normaal bedrijf de kans op aanwezigheid van een<br />
ontplofbaar stof-luchtmengsel groot is, tengevolge van vrijkomen uit een gevarenbron<br />
en/of opwerveling van gedurende langere perioden aanwezig afgezet stof (gedurende in<br />
totaal 10 tot 1000 uur aanwezig brandbaar stof-luchtmengsel per jaar of stofafzettingen<br />
die in totaal meer dan 1000 uur per jaar aanwezig zijn.<br />
● Zone 22: gebied waarbinnen tijdens normaal bedrijf de kans op aanwezigheid van een<br />
ontplofbaar stof-luchtmengsel gering is en waar dergelijke mengsels slechts kortstondig<br />
kunnen bestaan ten gevolge van vrijkomen uit een gevarenbron en/of opwerveling van<br />
gedurende langere perioden aanwezig afgezet stof (gedurende in totaal minder dan 10<br />
uur aanwezig brandbaar stof-luchtmengsel per jaar of stofafzettingen die in totaal minder<br />
dan 1000 uur per jaar aanwezig zijn).<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 36
DEEL B<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 37
4. DE GEVARENZONE-INDELING D.M.V. RISICOANALYSE<br />
4.1 INLEIDENDE BEGRIPPEN OMTRENT RISICOANALYSE<br />
Dit hoofdstuk is een handleiding waarmee de fabrikant zijn bedrijf in gevarenzones kan<br />
indelen. Het indelen van een bedrijf in verschillende zones is een wettelijke verplichting<br />
betreffende het welzijn van werknemers die door explosieve atmosferen gevaar kunnen<br />
lopen.<br />
Een risicoanalyse is:<br />
- Het identificeren van de gevaren voor het welzijn van de werknemers bij de uitvoering<br />
van hun werk;<br />
- Het vaststellen en nader bepalen van de risico’s;<br />
- Het evalueren van de risico’s.<br />
De risico-evaluatie bestaat uit het beoordelen van de vastgestelde risico’s naar frequentie en<br />
ernst met als doel een waardecijfer (grootte-orde) toe te kennen aan de risico’s. De evaluatie<br />
maakt het mogelijk gefundeerde prioriteiten vast te leggen voor het treffen van<br />
preventiemaatregelen.<br />
Bij het vastleggen van preventiemaatregelen dient de prioriteit gegeven te worden aan, in<br />
volgorde van belang:<br />
- Preventiemaatregelen die tot doel hebben risico’s te voorkomen (risico-uitsluiting);<br />
- Preventiemaatregelen die tot doel hebben schade te voorkomen<br />
(frequentieverlagend);<br />
- Preventiemaatregelen die tot doel hebben de schade te beperken (ernstverlagend).<br />
De uitvoering van een risicoanalyse op het vlak van stofexplosies zal niet fundamenteel<br />
verschillen van de algemene aanpak zoals hierboven beschreven. Ook hier zullen de<br />
identificatie van de gevaren en de risicofactoren de eerste stappen zijn.<br />
Met betrekking tot stofexplosies kan het gevaar gedefinieerd worden als “de mogelijke<br />
aanwezigheid of vorming van een ontplofbaar stof-luchtmengsel”. De aanwezigheid van één<br />
of meerdere relevante ontstekingsbronnen kan beschouwd worden als risicofactor (strikt<br />
genomen zou het zuurstofgehalte ook beschouwd kunnen worden als risicofactor, maar met<br />
deze factor wordt reeds rekening gehouden in de term ontplofbaar stof-luchtmengsel).<br />
Voor het uitvoeren van de gevarenzone-indeling werd geopteerd gebruik te maken van de<br />
Nederlandse praktijkrichtlijn NPR 7910-2 (juni 2008): “Gevarenzone-indeling met betrekking<br />
tot stofontploffingsgevaar.”<br />
4.2 DEFINITIE VAN DE VERSCHILLENDE GEVARENZONES<br />
Een gevaarlijk gebied is een gebied waarbinnen een ontplofbaar stof-luchtmengsel aanwezig<br />
is of kan zijn, waardoor speciale voorzieningen ten aanzien van ontstekingsbronnen nodig<br />
zijn. Om de aard van die maatregelen te bepalen wordt het gevaarlijke gebied ingedeeld in<br />
zones, waarbij 4 klassen te onderscheiden zijn: zone 20, 21, 22 en NGG. Onder normaal<br />
bedrijf wordt verstaan niet alleen de installaties in het bedrijf, maar ook onderhoud en<br />
mogelijke storingen.<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 38
Zone 20: is een gebied waarbinnen, tijdens normaal bedrijf 3 , een ontplofbaar stofluchtmengsel<br />
voortdurend of gedurende lange perioden aanwezig is. (daarbij is te denken<br />
aan > 10% per jaar).<br />
Zone 21: is een gebied waarbinnen tijdens normaal bedrijf de kans op aanwezigheid van een<br />
ontplofbaar stof-luchtmengsel groot is, ten gevolge van vrijkomen uit een gevarenbron en/of<br />
opwerveling van gedurende lange perioden aanwezig afgezet stof. (daarbij is te denken aan<br />
ontplofbare stof-luchtmengsels gedurende 10 tot 1000 uur per jaar, en aan stofafzettingen<br />
die in totaal meer dan 1000 uur per jaar aanwezig zijn ).<br />
Zone 22: is een gebied waarbinnen tijdens normaal bedrijf de kans op aanwezigheid van een<br />
ontplofbaar stof-luchtmengsel gering is en waar dergelijke mengsels slechts kortstondig<br />
kunnen ontstaan ten gevolge van vrijkomen uit een gevarenbron en/of opwerveling van<br />
zelden aanwezig afgezet stof. (daarbij is te denken aan ontplofbare stof-luchtmengsels die in<br />
totaal minder dan 10 uur per jaar of aan stofafzettingen die in totaal minder dan 1000 uur per<br />
jaar aanwezig zijn).<br />
NGG: Niet-Gevaarlijk Gebied. Gebied waarbinnen geen ontplofbare atmosfeer geacht wordt<br />
voor te komen in zodanige mate dat speciale voorzieningen ten aanzien van<br />
ontstekingsbronnen nodig zijn.<br />
De gevarenzone-indeling is gebaseerd op de waarschijnlijkheid (frequentie en duur) van<br />
voorkomen van een ontplofbaar stof-luchtmengsel. Om tot de indeling te komen zullen in de<br />
risicoanalyse ter opstelling van een zoneringsdossier de volgende vragen moeten worden<br />
beantwoord:<br />
- Welke gevarenbronnen zijn aanwezig en wat is hun aard (frequentie, tijdsduur en<br />
omstandigheden van voorkomen);<br />
- Welke eigenschappen en afmetingen hebben de gevarenzones.<br />
4.3 IDENTIFICATIE VAN POTENTIËLE GEVARENBRONNEN<br />
4.3.1 Brandbaar stof - karakteristieken - concentratie<br />
Een gevarenbron is een plaats waar brandbaar stof kan vrijkomen (als stofwolk) of waar<br />
afgezet brandbaar stof (stofafzetting) kan worden opgewerveld zodat een ontplofbaar stofluchtmengsel<br />
kan ontstaan.<br />
Definities:<br />
- Brandbaar stof: fijn verdeelde brandbare (= reagerend met zuurstof onder<br />
warmteafgifte) vaste stof die door opwerveling in de lucht onder atmosferische<br />
omstandigheden een ontplofbaar mengsel kan vormen. (ref.: Handboek<br />
Explosiebeveiliging, Kluwer en Ten Hagen & Stam);<br />
- Stof: kleine vaste deeltjes (
Elke stofsoort heeft welbepaalde eigenschappen zoals korrelgrootte, minimale<br />
ontstekingsenergie (MOE), minimale ontstekingstemperatuur (MOT), glimtemperatuur, etc.<br />
(Voor uitleg over deze begrippen zie deel A, hoofdstuk 3). Deze parameters zijn terug te<br />
vinden in de VIB’s (Veiligheids Informatie Bladen) of MSDS’en (Material Safety Data Sheets),<br />
opgesteld door de fabrikant van een product) of in de literatuur, zoals in het BIA-rapport<br />
13/97 “Combustion and explosion characteristics of dusts waarin de explosiekarakteristieken<br />
van 4300 brandbare stoffen zijn weergegeven. Deze kunnen ook op de website:<br />
http://www.dguv.de/ifa/de/gestis/stoffdb/index.jsp gevonden worden.<br />
De explosiekarakteristieken worden beïnvloed door de druk, temperatuur, vochtigheid en<br />
deeltjesgrootte. Hierdoor kunnen literatuurgegevens vaak niet zomaar gebruikt worden. Men<br />
kan in daartoe uitgeruste laboratoria een monster laten onderzoeken. Wanneer brandbaar<br />
stof aanwezig is, is de volgende logische stap het inschatten van de concentratie. Een<br />
explosie is immers slechts mogelijk bij een bepaalde concentratie. Stofwolken en -<br />
afzettingen zijn in de praktijk echter zeer heterogeen waardoor het inschatten van de juiste<br />
concentratie moeilijk wordt. In de Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR 7910-2, 2008) staat als<br />
praktische hulpmiddel dat een ontplofbare stofwolk herkend kan worden wanneer het zicht<br />
minder dan 1 meter bedraagt. De Europese Norm (EN 1127-1) stelt dat bij aanwezigheid van<br />
neergeslagen stof steeds rekening moet worden gehouden met de mogelijke vorming van<br />
een explosieve atmosfeer door opwerveling van de stofafzetting.<br />
4.3.2 Systematisch opsporen van de gevarenbronnen<br />
Deze aanwezigheid van stof, als stofwolk of als afzetting, kan zowel binnen als buiten de<br />
apparatuur voorkomen. Als systematiek om de potentiële gevarenbronnen op te sporen dient<br />
men de volledige installatie per eenheidsbewerking (inname grondstoffen, intern transport,<br />
behandeling en verwerking grondstoffen, intern transport en afvoer) te analyseren. Dit moet<br />
gebeuren voor iedere gebruiksfase van de apparatuur en installatie. Per gebruiksfase dient<br />
ook nagegaan te worden welke werkzaamheden de operators moeten uitoefenen. Volgende<br />
algemene gebruiksfasen kunnen beschouwd worden:<br />
- Normaal gebruik;<br />
- Voorzienbaar misbruik en/of verkeerd gebruik;<br />
- Ongeplande, maar te verwachten gebeurtenissen, zoals werkonderbrekingen (o.a.<br />
noodstop), defecten en storingen, opstart;<br />
- Toevallige en niet-routinematige werkzaamheden zoals het uitvoeren van<br />
onderhoud en herstellingen.<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 40
Tabel 4.1: Mogelijke gevarenbronnen<br />
Binnen de apparatuur:<br />
- Binnenkant van stortputten, transportsystemen (schroeven, redlers, elevatoren),<br />
silo’s;<br />
- Binnenkant van pneumatische transportsystemen (bv. de zuigerinstallatie,<br />
blowerinstallatie);<br />
- Binnenkant van de stofafzuig- en verzamelinstallaties (cyclonen, filters);<br />
- Binnenkant van wacht- en weegbunkers, hoppers en behandelingstoestellen (graan-<br />
tarwereiniger, snijder/zifter/schudder, molens, mengers, zeven, persen, koelers,<br />
kruimelaars);<br />
- Binnenkant van bulkbeladings- en afzakinstallaties.<br />
Buiten de apparatuur:<br />
- STOFWOLKEN in de omgeving van stortputten, bijstortpunten, overgangen<br />
(aanvoer- en afvoerpunt) op een open transportband, ontlastingsopeningen in<br />
gesloten transport-systemen, de omgeving van mangaten of andere openingen in<br />
silo’s, stoffilters, luchtuitlaten, ontsnappingskanalen, explosieluiken, monstername-<br />
en inspectiepunten, afblaas- en afzuigpunten, flexibele verbindingen, koppelingen,<br />
kleppen, afzak- en bulkbeladingsinstallaties, niet-stofdichte delen (plaatwerk,<br />
beschadigde behuizingen), koppelingen (en dan voornamelijk dichtingen met<br />
rubberen ringen), opgeslagen volle zakken;<br />
- STOFAFZETTINGEN op constructie-elementen (bv. I-profielen), vensterbanken,<br />
vloeren, trappen, op kabels en kabelgoten, leidingen, op horizontale vlakken van<br />
apparatuur, machines, voedings- en stuurkasten.<br />
4.4 TOEKENNING VAN DE GEVARENZONEKLASSE<br />
De klasse van de zone (20, 21, 22 of NGG) zal afhankelijk zijn van:<br />
- De aard van de gevarenbronnen;<br />
- De plaatselijke ventilatieomstandigheden in de omgeving van de gevarenbronnen;<br />
- De mate van schoonhuishouden in de omgeving van stofafzettingen.<br />
4.4.1 De aard van de gevarenbronnen<br />
De aard van de potentiële gevarenbronnen is bepaald door de frequentie, de tijdsduur en de<br />
omstandigheden waarin de gevarenbronnen voorkomen.<br />
Voor stofwolken worden volgende gevarenbronnen geïdentificeerd:<br />
- Continue stofwolk: plaats waar brandbaar stof, met lucht vermengd, voortdurend<br />
of gedurende langere perioden kan vrijkomen. Daarbij is te denken aan in totaal<br />
meer dan 1000 uur per jaar;<br />
- Primaire stofwolk: plaats waar te verwachten is dat er regelmatig of incidenteel<br />
tijdens normaal bedrijf brandbaar stof, met lucht vermengd, kan vrijkomen. Daarbij<br />
is te denken aan in totaal 10 tot 1000 uur per jaar;<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 41
- Secundaire stofwolk: plaats waarvan het niet te verwachten is dat er tijdens<br />
normaal bedrijf brandbaar stof, met lucht vermengd, kan vrijkomen. Indien dit<br />
vrijkomen wel gebeurt, dan niet frequent en gedurende korte perioden. Daarbij is<br />
te denken aan in totaal minder dan 10 uur per jaar.<br />
Voor stofafzettingen :<br />
- Een continue stofafzetting: dit is een plaats waar brandbaar stof voortdurend wordt<br />
afgezet ofwel een laag afgezet stof gedurende langere perioden aanwezig is.<br />
Daarbij is te denken aan in totaal meer dan 1000 uur per jaar (een stoflaagdikte<br />
van 0,1 mm kan reeds voldoende zijn om een ontplofbaar stof-luchtmengsel te<br />
creëren door opwerveling. Een praktische richtlijn is dat gevaar aanwezig is als<br />
men zijn voetstappen op de vloer kan zien);<br />
- Een primaire stofafzetting: dit is een plaats waar afgezet brandbaar stof regelmatig<br />
doch slechts gedurende korte perioden aanwezig is. Daarbij is te denken aan in<br />
totaal minder dan 1000 uur per jaar.<br />
Een andere factor die van belang is voor de bepaling van de zoneklasse is de ventilatie in de<br />
omgeving van de gevarenbronnen. Indien er een goede ventilatie is wordt de aanwezigheid<br />
van stofafzettingen of stofwolken minder waarschijnlijk.<br />
4.4.2 Ventilatie in de omgeving van de gevarenbron<br />
Vanwege het effect van wind, regen en andere weerscondities is in het algemeen in de<br />
buitenlucht, voor een gevarenbron buiten de apparatuur, een zone-indeling overbodig. Dit is<br />
echter wel het geval voor plaatsen waar een stofwolk kan ontstaan die rechtstreeks in<br />
verbinding staat met de binnenkant van apparatuur. Wanneer een dergelijke wolk wordt<br />
ontstoken kan de vlam immers terugslaan in de apparatuur. Voorbeelden van dergelijke<br />
plaatsen zijn de uitlaat van een drukontlastingssysteem en de ontluchting van een stoffilter.<br />
Met open gebouwen worden constructies bedoeld waar dezelfde ventilatieomstandigheden<br />
heersen als in de buitenlucht. Volgens de NPR 7910-2 dienen open gebouwen echter voor<br />
wat de ventilatiecondities betreft te worden behandeld als een gesloten gebouw.<br />
Voor gevarenbronnen buiten de apparatuur geplaatst in een gesloten gebouw is het<br />
belangrijk na te gaan of er kunstmatige plaatselijke ventilatie aanwezig is en wat de<br />
bedrijfszekerheid is van die ventilatie.<br />
Met kunstmatige plaatselijke ventilatie wordt luchtverversing op de plaats van de<br />
gevarenbron bedoeld, m.a.w. het stof wordt ter plaatse verwijderd door een<br />
stofafzuiginstallatie. Hierdoor kan de klasse of afmeting van de gevarenzone gereduceerd<br />
worden.<br />
Dit is niet het geval voor kunstmatige ruimtelijke ventilatie. Dergelijke ventilatie kan immers<br />
bij de opstart stofafzettingen doen opwervelen en een ontplofbare stofwolk veroorzaken!<br />
Wanneer de afzuiging in werking is zal de gevarenzone zeer klein zijn. Dit is echter niet het<br />
geval als de afzuiging uitvalt. De zone-indeling zal dan ook mede bepaald worden door de<br />
bedrijfszekerheid van de afzuiging. Volgende onderscheid wordt gemaakt in het type van<br />
ventilatie (definitie zoals opgenomen in de NPR 7910-2):<br />
a. Goed uitgevoerde ventilatie: ( = gericht op de gevarenbron)<br />
- Gewaarborgde continuïteit doordat een eventueel uitvallen automatisch wordt<br />
gesignaleerd en hersteld; of een eventueel uitvallen van de ventilatie wordt<br />
onmiddellijk automatisch gesignaleerd en alle niet-explosieveilige elektrische<br />
apparatuur en eventuele andere ontstekingsbronnen in de betrokken ruimte worden<br />
automatisch uitgeschakeld.<br />
b. Goed uitgevoerde ventilatie met extra waarborgen:<br />
- Gewaarborgde continuïteit door een dubbele afzuiging (1 effectieve en 1 reserve) te<br />
voorzien, elk met een aparte voeding. Bij uitval van de in werking zijnde afzuiging<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 42
start automatisch de reserve op, én indien ook deze niet opstart of uitvalt volgt<br />
automatische afschakeling van alle niet-explosieveilige elektrische apparatuur en<br />
eventuele andere ontstekingsbronnen in de betrokken ruimte.<br />
c. Goed uitgevoerde en absoluut gewaarborgde ventilatie:<br />
Dit houdt in dat er naast een voeding via het openbare net nog een volledig<br />
onafhankelijke voeding voorzien is, waarop automatisch overgeschakeld wordt bij<br />
storing van het openbare net. Bovendien moet een dubbele afzuiging zijn<br />
uitgevoerd, die beantwoordt aan de bepalingen zoals hierboven aangegeven.<br />
d. Gelijkwaardig alternatief<br />
Dit dient duidelijk beargumenteerd te worden.<br />
4.4.3 Schoonhuishouden<br />
De werkgever heeft er alle belang bij dat de stofafzettingen tot een minimum beperkt blijven.<br />
Immers door het toepassen van de praktijk van schoonhuishouden kunnen een aantal<br />
stofafzettingszones beperkt worden in omvang en/of zoneklasse.<br />
Onder schoonhuishouden wordt verstaan een zodanig reinigingsprogramma dat geen<br />
stofafzettingen voorkomen die bij opwerveling kunnen leiden tot een ontplofbaar stofluchtmengsel.<br />
In de meeste gevallen is een stoflaagdikte van 1 mm reeds voldoende om een<br />
ontplofbaar stof-luchtmengsel te creëren. Een praktische richtlijn is daarom dat gevaar<br />
aanwezig is als men zijn/haar voetstappen op de vloer kan zien. Uiteraard mogen ook op<br />
hoger gelegen horizontale oppervlakken geen (overmatige) stofafzettingen voorkomen,<br />
voorbeeld is de bakken van TL verlichting.<br />
De praktijk van schoonhuishouden dient in interne procedures vastgelegd te worden, zodat<br />
het traceerbaar en gewaarborgd is. Het is aangewezen een logboek met de reinigingsacties<br />
bij te houden. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van de GMP + -documenten. Het bedrijf<br />
dient zich strikt te houden tot het toepassen van de praktijk van schoonhuishouden. Het<br />
reinigen met perslucht dient zo niet verboden dan toch zo veel mogelijk beperkt te blijven, en<br />
is in ieder geval alleen maar toegestaan als alle potentiële ontstekingsbronnen uitgeschakeld<br />
of voldoende beheerst zijn. Bij voorkeur wordt gebruik gemaakt van stofzuiginstallaties of<br />
wordt er nat gereinigd. Een verklaring terzake kan aan het zoneringsdossier toegevoegd<br />
worden. Bij de formulering van de zoneklasse en de zone-afmetingen kan met de praktijk<br />
van schoonhuishouden rekening gehouden worden door er bij te vermelden “dit vervalt als<br />
de praktijk van schoonhuishouden wordt toegepast”.<br />
Deze vorm van “voorwaardelijke zonering” kan ook toegepast worden voor andere<br />
maatregelen die de stofhuishouding verbeteren: plaatsen van stofafzuigingen of de<br />
bedrijfszekerheid van stofafzuigingen verhogen, omkasten van apparatuur, aanpassen van<br />
arbeidsplaatsen zoals dichtmaken van openingen in muren en wanden, zoveel mogelijk<br />
horizontale oppervlakken vermijden (geen horizontale I-profielen, kabelbanen verticaal<br />
geïnstalleerd) installeren van een drager op een deur, warme luchtblazers en ruimtelijke<br />
ventilatie zo aanpassen dat geen gevaar bestaat voor opwerveling van stof.<br />
4.4.4 Flow-schema’s ter bepaling van de zoneklasse<br />
Op basis van de verzamelde informatie betreffende de aard van de gevarenbronnen, de<br />
ventilatiecondities en de mate van schoonhuishouden kunnen de zoneklasses bepaald<br />
worden aan de hand van de Flow-schema’s zoals opgenomen in de NPR 7910-2: 2008.<br />
Deze Flow-schema’s vindt men terug in de bijlage I over zonering.<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 43
4.5 AFMETINGEN VAN DE GEVARENZONEKLASSE<br />
4.5.1 De afmetingen van een stofwolk<br />
Een stofwolk valt ten gevolge van de zwaartekracht naar beneden. Door luchtverplaatsingen<br />
in de omgeving van de gevarenbron wordt het stof ook zijwaarts verplaatst. Bij stuivend stof<br />
zal er ook verspreiding optreden rondom het emissiepunt. Een stofwolk kan echter ook<br />
vrijkomen met een puls. Ook de ventilatieomstandigheden beïnvloeden de vorm van een<br />
stofwolk. Daarom is het aan te raden de vorm en afmetingen van een stofwolk te bepalen<br />
door eigen observaties (=praktijkinspectie).<br />
4.5.2 De afmeting van een stofafzetting<br />
Wanneer niet aan de eisen van schoonhuishouden wordt voldaan moet de volledige ruimte<br />
tot een hoogte van 2 meter worden gezoneerd. Indien wel aan de eisen van<br />
schoonhuishouden wordt voldaan kunnen de afmetingen van de gevarenzone beperkt blijven<br />
tot een geprojecteerd vlak van 3 meter rondom de afzettingsplaatsen. De zone strekt zich<br />
dan uit van de onderliggende stofdichte vloer tot 2 meter boven de stofafzetting. Opnieuw is<br />
het aan te raden via praktijkinspectie de werkelijk vorm en afmetingen van een stofafzetting<br />
na te gaan.<br />
Bij installaties waar veel gevarenbronnen aanwezig zijn wordt aanbevolen de gehele<br />
installatie met haar omhulling als een gevarenbron te beschouwen. Een overzichtstabel,<br />
gebaseerd op de NPR 7910-2, is hierna bijgevoegd.<br />
4.5.3 Samenvattende tabel afmeting stofwolken en stofafzetting<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 44
Tabel 4.2: Overzichtstabel afmetingen stofwolken en stofafzettingen<br />
STOFWOLKEN (opgewerveld stof ) 4<br />
Plaats Zone-afmetingen (indicatief)<br />
Buiten 1m rondom de afmetingen van de stofwolk. Indien<br />
de stofwolk rechtstreeks in verbinding staat met de<br />
binnenkant van apparatuur, waarin zich op dat<br />
moment een ontplofbaar stof-luchtmengsel kan<br />
bevinden.<br />
Open gebouw Behandelen zoals in gesloten gebouw<br />
Gesloten gebouw én geen ventilatie 3m rondom de afmetingen van de stofwolk<br />
Gesloten gebouw én ruimtelijke<br />
(kunstmatige) ventilatie of goed<br />
uitgevoerde (= gericht op de gevarenbron )<br />
kunstmatige plaatselijke ventilatie al dan<br />
niet met extra waarborgen én vergrendeld<br />
met de installatie<br />
3m rondom de afmetingen van de stofwolk<br />
Gesloten gebouw én goed uitgevoerde Directe invloedsfeer van de ventilatie<br />
kunstmatige plaatselijke ventilatie met<br />
absolute waarborg<br />
Aangrenzende ruimten Aanwezigheid stofdichte afscheidingen na te gaan<br />
STOFAFZETTINGEN<br />
Open gebouw Behandelen zoals in gesloten gebouw<br />
Gesloten gebouw én geen praktijk van<br />
schoonhuishouden 5<br />
De gehele ruimte tot een hoogte van 2m boven de<br />
afzettingsplaatsen<br />
Gesloten gebouw én praktijk van 3m rondom afzettingsplaatsen en daaronder tot een<br />
schoonhuishouden<br />
hoogte van 2m boven de stofafzetting<br />
Aangrenzende ruimten Aanwezigheid stofdichte afscheidingen na te gaan<br />
Voor meer informatie zie NPR 7910-2 paragraaf 5.6. e.v.<br />
4.5.4 Zonering van aangrenzende ruimtes omwille van stofverplaatsing<br />
Stofdichte muren, daken en zonesluizen kunnen als stofdichte afscheiding tussen een<br />
gezoneerd gebied en NGG worden beschouwd. Hiermee kunnen de afmetingen van het<br />
gezoneerde gebied worden beperkt. Als zone sluis kunnen worden gebruikt:<br />
- Deuren, luiken, kleppen enz., die normaal stofdicht en gesloten zijn en die<br />
weinig frequent worden geopend. Deze zonesluizen worden als gevarenbron<br />
voor het naastliggende gebied geschouwd.<br />
- Dubbel uitgevoerde stofdichte muren, luiken kleppen enz. Deze sluis hoeft niet<br />
als gevarenbron voor het naastliggende gebied te worden beschouwd. De<br />
sluisruimte wordt ingedeeld in de klasse van de zwaarste geklasseerde<br />
aangrenzende zone.<br />
De toegepaste deuren, luiken en kleppen enz. behoren zelfsluitend te zijn en mogen niet in<br />
open stand kunnen worden geblokkeerd. De deuren enz. behoren te zijn voorzien van<br />
opschriften die de bijzondere functie van de sluisruimte en de verplichting te sluiten<br />
vermelden. Bij de afbakening van een gezoneerd gebied door stofdichte mechanische<br />
structuren (muren enz.) kunnen deze structuren worden gebruikt als de rand van het<br />
gezoneerd gebied.<br />
4 In deze tabel wordt er vanuit gegaan dat het stof weinig of niet verstuivend is. Heeft men toch te maken met<br />
stuivend stof dan dient de gehele ruimte beschouwd te worden als gevarenzone.<br />
5 De mogelijke aanwezigheid van een ruimtelijke (kunstmatige) ventilatie wordt niet in beschouwing genomen<br />
daar het effect van de mate van ventilatie, de ventilatieverdeling e.d. moeilijk te kwantificeren zijn.<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 45
5. FLOW-SCHEMA:<br />
PLAN VAN AANPAK EXPLOSIEVEILIGHEIDSDOCUMENT<br />
Ja<br />
Bekend met de<br />
theorie en<br />
wetgeving?<br />
Neem deel<br />
A door<br />
H1 theorie<br />
H2 wet<br />
Ja Ja<br />
Is de fabriek<br />
gezoneerd?<br />
Nee Nee Nee<br />
Volg de<br />
werkwijze van<br />
bijlage I deel B<br />
I.1 Beschrijving<br />
productieproces<br />
I.2 Inventarisatie<br />
grondstoffen<br />
I.3 Inventarisatie<br />
Stofwolk<br />
I.4 Inventarisatie<br />
Stofafzetting<br />
I.5 Overige<br />
gevarenbron(en)<br />
I.6 Maatregelen<br />
technische en<br />
organisatorisch<br />
I.7 Alternatieve<br />
maatregelen<br />
I.8 Motivatie en<br />
Beoordeling<br />
I.9 Gevarenzones<br />
I.10 Plattegronden en<br />
technische plannen<br />
Gegevens<br />
voor<br />
Stamkaart<br />
Arbeidsmiddel<br />
Gegevens<br />
voor<br />
Stamkaart<br />
Afdeling<br />
Bent u in het bezit van een<br />
explosieveiligheidsdocument?<br />
Volg de<br />
werkwijze<br />
bijlage II van<br />
deel C<br />
II.1 Stamkaart<br />
afdeling<br />
II.2 Stamkaart<br />
arbeidsmiddel<br />
II.3 Plan van aanpak<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 46<br />
of<br />
Volg de<br />
werkwijze<br />
bijlage III van<br />
deel C<br />
III.1 Neem<br />
de checklijst<br />
organisatorische<br />
maatregelen<br />
door<br />
III.2 Neem de<br />
vragenlijst<br />
door
BIJLAGE I: ZONERING<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 47
Figuur I.1. Bepaling van de zoneklasse als gevolg van opgewerveld<br />
stof,<br />
(Ref.: NPR 7910-2)<br />
Is de stofwolk langer dan<br />
1000 uur/jaar aanwezig ?<br />
Continue<br />
stofwolk<br />
Goed<br />
uitgevoerde<br />
kunstmatige<br />
plaatselijke<br />
ventilatie ?<br />
Zone 20<br />
Met extra<br />
waarborgen?<br />
* NGG = niet gevaarlijk gebied<br />
Langer dan 10<br />
uur/jaar ?<br />
nee nee<br />
ja ja<br />
nee<br />
ja<br />
nee<br />
ja<br />
Primaire<br />
stofwolk<br />
Goed uitgevoerde<br />
kunstmatige<br />
plaatselijke<br />
ventilatie ?<br />
nee<br />
Zone 21<br />
Absolute<br />
waarborg ?<br />
Met extra<br />
waarborgen?<br />
nee<br />
Secundaire<br />
stofwolk<br />
Goed<br />
uitgevoerde<br />
kunstmatige<br />
plaatselijke<br />
ventilatie ?<br />
Zone 22 NGG<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 48<br />
ja<br />
nee<br />
ja<br />
nee<br />
ja<br />
ja
Figuur I.2. Bepaling van de zoneklasse als gevolg van een<br />
stofafzetting,<br />
(Ref.: NPR 7910-2)<br />
Kan de stofafzetting een<br />
stofwolk vormen ?<br />
Stofafzetting langer dan<br />
1000 uur/jaar aanwezig<br />
Continue<br />
stoflaag<br />
Schoonhuishouden ?<br />
Zone 21<br />
ja<br />
ja<br />
nee<br />
ja<br />
nee<br />
nee<br />
nee<br />
Primaire<br />
stoflaag<br />
Schoonhuishouden?<br />
Zone 22 NGG<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 49<br />
ja
STAPPENPLAN<br />
Tabel I.1 Opbouw Zonering<br />
111 1 2 3 4 5 6 7 8 9<br />
Nr Nr.<br />
Beschrijving<br />
procesonderdeel<br />
Grondstof soort<br />
Stofklasse<br />
grondstof<br />
Stofwolk :<br />
uren/ jaar<br />
Aard Stofwolk:<br />
Continu,primaire<br />
of secundaire<br />
Afzuiging:<br />
Ja / Nee<br />
Afmeting Stofwolk<br />
Stofafzetting:<br />
uren/ jaar<br />
Ja/ Nee<br />
Aard Stofafzetting:<br />
continu/primaire of<br />
secundaire<br />
Schoon<br />
Huishouden<br />
Afmeting<br />
Stofafzetting<br />
Overige<br />
gevarenbron(en)<br />
Organisatorische<br />
maatregelen:<br />
Ja / Nee<br />
De bovenstaande tabel is op twee manieren in te vullen. De eerste mogelijkheid is per kolom en de andere mogelijkheid is per rij. De uitwerking<br />
van het stappenplan zal per rij zijn. Het stappenplan bestaat uit negen stappen. De ingevulde tabel I.1 dient als basis voor de<br />
risicoanalyse.(deel C).<br />
1. Stel een beschrijving op van het productieproces. Hiervoor kan mogelijks ook verwezen worden naar de reeds eerder uitgevoerde<br />
stofexplosiestudie in het kader van de milieuvergunning, de milieuvergunningsaanvraag zelf of het GMP-dossier. Of andere documenten waarin<br />
het proces beschreven is. Noteer de verschillende procesonderdelen (de verdeling van de fabriek) in de tweede kolom van tabel I.1. Nummer<br />
de verschillende onderdelen van het proces. Dezelfde nummering zal bij de risicoanalyse worden gebruikt.<br />
2. Stel een inventaris op van de betrokken grondstoffen, bijproducten, tussenproducten, eindproducten en afvalstoffen. Noteer tevens in tabel<br />
I.1 de stofklasse. Bij gebruik van een grondstof die niet stofklasse 1 is, dient de tabel I.2 ingevuld te worden. Raadpleeg hiervoor:<br />
- de veiligheidsinformatiebladen van de betrokken producten;<br />
- de website: http://www.hvbg.de/e/bia/fac/expl/index.html.<br />
Alternatieve<br />
maatregelen<br />
Motivatie &<br />
Beoordeling<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 50<br />
Gevarenzone:<br />
20,21,22 en NGG
Tabel I.2<br />
Fysische<br />
eigenschappen<br />
Product<br />
(en bij welke<br />
eenheids -<br />
bewerking)<br />
Bron vermelding<br />
Productgroep<br />
omschrijving<br />
Kst waarde<br />
Stofklasse<br />
Bovenste explosiegrens<br />
(g/m³)<br />
Onderste explosiegrens<br />
(g/m³)<br />
Minimale<br />
ontstekingstemperatuur<br />
(°C)<br />
Minimale<br />
ontstekingsenergie (MJ)<br />
Maximale<br />
ontploffingsdruk<br />
( bar )<br />
Maximale<br />
drukstijgsnelheid<br />
(bar/s)<br />
3. Bepaal voor de gevarenbronnen STOFWOLKEN buiten de apparatuur de aantal uren/ jaar aanwezigheid, de aard, de afmeting en de<br />
ventilatieomstandigheden in de omgeving van de gevarenbron. Over ventilatie kunt u informatie lezen in paragraaf 4.4 deel B. De aard van de<br />
gevarenbronnen wordt bepaald door de optredings- of vrijkomingsfrequentie ervan na te gaan. Voor definities zie paragraaf 4.4 van deel B. De<br />
gegevens dienen ingevuld te worden in tabel I.1 kolom 3. Voor een gelijkwaardig alternatief dient argumentatie te worden toegevoegd.<br />
3.1 Buiten:<br />
Klasse van de gevarenzone is dezelfde als deze van de gevarenbron, mits de stofwolk in verband staat met appartuur;<br />
Over de afmetingen van de gevarenzone kunt u informatie lezen in paragraaf 4.5 deel B.<br />
3.2 Open of gesloten gebouw:<br />
Géén ventilatie:<br />
Klasse van de gevarenzone is dezelfde als deze van de gevarenbron;<br />
Over de afmetingen van de gevarenzone kunt u informatie lezen in paragraaf 4.5 deel B.<br />
Granulometrische<br />
samenstelling (mm)<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 51<br />
Glimtemperatuur (°C)<br />
Geleidbaarheid (Ohm)
Kunstmatige plaatselijke ventilatie:<br />
- Ga na of de afzuiging zich in de directe nabijheid bevindt van de plaats waar de brandbare stof vrijkomt;<br />
- Ga na of de afzuiging een voldoende capaciteit heeft;<br />
- Ga na of de werking van de installatie vergrendeld is met de afzuiging;<br />
- Ga na wat de bedrijfszekerheid van de afzuiging is;<br />
o ‘goed uitgevoerde ventilatie’<br />
o ‘goed uitgevoerde ventilatie met extra waarborgen’<br />
o ‘goed uitgevoerde ventilatie met absolute waarborg’<br />
- Gelijkwaardig alternatief<br />
De klasse van de gevarenzone kan afgeleid worden uit figuur I.1. Over de afmetingen van de gevarenzone kunt u informatie lezen in<br />
paragraaf 4.5 deel B.<br />
4. Bepaal voor de gevarenbronnen “Stofafzettingen” de klasse en afmetingen van de gevarenzones door na te gaan of er al dan niet een<br />
praktijk van schoonhuishouden is. Over de afmetingen van de gevarenzone kunt u informatie lezen in paragraaf 4.5 deel B. De gegevens<br />
dienen ingevuld te worden in tabel I.1 kolom 4<br />
5. Identificeer, inventariseer de aard van de gevarenbronnen per afdeling (tabel I.1 kolom 5). Daarbij dient rekening te worden gehouden met<br />
binnen en buiten de apparatuur. Daarbij moet gedacht worden aan vrijkomende stofwolken, overdruk, interne stofafzuiginstallatie, stortbunker,<br />
silo, pneumatisch transport, zakvulinstallaties, molens, etc. De aard van de gevarenbronnen wordt bepaald door de optredings- of<br />
vrijkomingsfrequentie ervan na te gaan. Voor definities zie paragraaf 4.4 van deel B.<br />
6. Ga na of en welke maatregelen (technisch/organisatorisch) getroffen zijn om de vorming van een gevaarlijke explosieve atmosfeer afdoende<br />
te voorkomen, zowel binnen als buiten de apparatuur. Gebruik hierbij de checklist (tabel I.3) als leidraad. Verzamel voor de technische<br />
maatregelen de beschikbare technische documentatie en attesten. Verzamel voor de organisatorische maatregelen de beschikbare schriftelijke<br />
instructies, procedures,<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 52
egistratieformulieren en dergelijke. Noteer (summier) de belangrijkste informatie over deze maatregelen bij de beschrijving van de activiteiten<br />
van de onderneming (tabel I.1). Hou met deze informatie rekening bij de bepaling van de gevarenzones zoals beschreven in de volgende<br />
stappen.<br />
Tabel I.3<br />
Nr Checkpunt J N Nvt Getroffen maatregelen /<br />
opmerkingen<br />
1. BINNEN DE APPARATUUR<br />
1.1. Inwerken op de brandbare stof:<br />
Vervanging van de brandbare stof?<br />
Vergroten van de korrelgrootte?<br />
Verhogen van de vochtigheid?<br />
In alle bedrijfsomstandigheden en ook bij (zeldzame) storingen verzekerd?<br />
Toevoegen van pasteuze producten?<br />
Geen gevaar voor ontmenging in alle bedrijfsomstandigheden en ook niet bij<br />
(zeldzame) storingen?<br />
1.2. Inertisering (met gasvormige inerte stoffen zoals N2, CO2,<br />
edelgassen,waterdamp, of met stofvormige inerte stoffen zoals CaSO4,<br />
NH3PO4, steenmeel<br />
Na-hydrogeencarbonaat):<br />
De vorming van een explosief mengsel is onder alle bedrijfsomstandigheden met<br />
zekerheid verhinderd.<br />
De veiligheidsmarge tussen de experimenteel bepaalde zuurstofgrensconcentratie<br />
en de maximaal toelaatbare zuurstofconcentratie is bepaald, en is te allen tijde<br />
verzekerd. (Er is dus rekening gehouden met door een bedrijf en storingen<br />
veroorzaakte plaatselijke en tijdelijke schommelingen, en de tijdsvertraging voor de<br />
inwerkingtreding van geactiveerde voorzorgsmaatregelen?)<br />
Is bij de inertisering met waterdamp rekening gehouden met de invloed van<br />
condensatie?<br />
- In alle bedrijfsomstandigheden (bv ook bij opstart en stilleggen);<br />
- Bij alle storingen (ook diegene die zelden voorkomen).<br />
Is er rekening mee gehouden dat na bijmenging van toereikende hoeveelheden<br />
zuurstof of lucht (bijv. bij uitstoot in de buitenlucht) een inert mengsel niet opnieuw<br />
explosief wordt?<br />
- In alle bedrijfsomstandigheden (bijv. ook bij opstart en stilleggen);<br />
- Bij alle storingen (ook diegene die zelden voorkomen).<br />
Afdeling<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 53
Nr Checkpunt J N Nvt Getroffen maatregelen /<br />
opmerkingen<br />
1.3. Voorkomen van stofafzettingen in de apparatuur :<br />
Apparatuur constructief zo aanpassen dat stofafzettingen gemakkelijk en veilig<br />
kunnen gereinigd worden (bijv. openingen in de afzuigleidingen).<br />
Reinigingsprogramma opgesteld (met registratie)<br />
Stofafzuigingen na einde van de werkzaamheden nog tijdje laten werken<br />
2. BUITEN DE APPARATUUR<br />
2.1. Gesloten en dichte apparaten en installaties :<br />
Zijn de apparaten / installaties gesloten en dicht? (bijv. omkaste filtermouwen,<br />
inspectieluiken en dergelijke voorzien van veiligheidscontacten):<br />
- In alle bedrijfsomstandigheden (bijv. ook bij opstart en stilleggen);<br />
- Bij alle storingen (ook diegene die zelden voorkomen).<br />
2.2 Ventilatie en afzuiging :<br />
Wordt gebruikgemaakt van ventilatie – of afzuigingsmaatregelen met voldoende<br />
capaciteit en bedrijfszekerheid?<br />
- In alle bedrijfsomstandigheden (bijv ook bij opstart en stilleggen);<br />
- Bij alle storingen (ook diegene die zelden voorkomen).<br />
2.3. Maatregelen voor het verwijderen van stofafzettingen (voornamelijk<br />
voorkomen van secundaire stofexplosies)<br />
Natte reiniging of centrale ( verdient de voorkeur) of mobiele stofzuiger.<br />
Registratie van de reiniging?<br />
3. MEET – & REGELTECHNIEK (MRT; in werking stellen, controleren en handhaven van beschermingsmaatregelen )<br />
Wordt ter voorkoming van het ontstaan van een gevaarlijke explosieve atmosfeer<br />
gebruik gemaakt van MRT?<br />
Zo ja, welke? ( bijv. bewaking vochtigheid, concentratie inerte stof, zuurstof)<br />
Heeft de MRT – inrichting een voldoende grote betrouwbaarheid?<br />
- In alle bedrijfsomstandigheden (bijv ook bij opstart en stilleggen).<br />
- Bij alle storingen ( ook diegene die zelden voorkomen).<br />
4. ORGANISATORISCHE MAATREGELEN<br />
Afdeling<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 54
Nr Checkpunt<br />
Worden organisatorische maatregelen getroffen om de doeltreffendheid van de<br />
technische maatregelen te waarborgen? Zo ja welke?<br />
- Bedrijfsinstructies? Zo ja, specificeer;<br />
- Periodiek en preventief onderhoud? Zo ja, specificeer;<br />
- Wordt gebruik gemaakt van gekwalificeerde medewerkers? Zo ja, specificeer;<br />
- Worden de werknemers geschoold? Zo ja, specificeer.<br />
Hoe wordt verzekerd dat de organisatorische maatregelen ook uitgevoerd worden?<br />
J N Nvt Getroffen maatregelen /<br />
opmerkingen<br />
7. Bij gebruik van gelijkwaardige alternatieven kolom 7 invullen.<br />
8. Motiveer en beoordeel wat is ingevuld in de tabel I.1, om tot de gevast gestelde zone-indeling te komen.<br />
9. Beschrijf zo nauwkeurig mogelijk de vastgelegde gevarenzones. De gegevens dienen ingevuld te worden in tabel I.1 kolom 9.<br />
Afdeling<br />
10. Duidt de vastgelegde gevarenzones 20/21/22/NGG aan op de grondplannen en technische plannen (bovenaanzicht en/of zijaanzicht en/of<br />
dwarsdoorsnede).<br />
Opmerking:<br />
De gevarenzone-indeling dient goedgekeurd te worden door de werkgever.<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 55
DEEL C<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 56
6. RISICOANALYSE ONTSTEKINGSBRONNEN EN MOGELIJKE<br />
GEVOLGEN<br />
In de zonering is bekeken hoe brandbaar stof weggenomen en beheerst kan worden. Nu de<br />
gevarenzones gekend zijn, kan nagegaan worden welke ontstekingsbronnen wanneer<br />
(tijdens welke gebruiksfase van de installatie en bij welke werkzaamheden) in welke<br />
gevarenzone (kunnen) aanwezig zijn, én wat hun doeltreffendheid of relevantie is. Daarmee<br />
rekening houdend dienen een aantal preventie- en beheersmaatregelen getroffen te worden.<br />
In dit hoofdstuk zullen eerst organisatorische maatregelen besproken worden. Deze<br />
organisatorische beheersmaatregelen moeten eerst uitgevoerd worden om daarna met enige<br />
efficiëntie meer toestelspecifieke maatregelen uit te voeren.<br />
Bij het formuleren van beheersmaatregelen moet rekening gehouden worden met een<br />
zogenaamde preventiehiërarchie. In volgorde van belangrijkheid moeten de volgende<br />
maatregelen getroffen worden:<br />
1. Vermijden / beperken van ontstekingsbronnen in gevarenzones zoals:<br />
- Het (ver)plaatsen van elektrische apparatuur buiten de gevarenzones;<br />
- Het gebruik van pneumatisch gereedschap i.p.v. elektrische apparatuur;<br />
- Het gebruik van vonkvrij gereedschap;<br />
- Het gebruik van kunststofbakken i.p.v. metalen bakken in een elevator;<br />
- Rookverbod en een procedure voor het uitschrijven van vuurvergunningen;<br />
- Preventief onderhoud van de installaties.<br />
2. Vermijden dat de ontstekingsbronnen ook daadwerkelijk actief en effectief<br />
kunnen worden zoals:<br />
- Aangepaste elektrische apparatuur;<br />
- Aarden van geleidende delen voor de afvoer van statische elektriciteit.<br />
3. Voorkomen of beperken van schade zoals:<br />
- Explosiedrukontlastingsystemen;<br />
- Explosieonderdrukkingssystemen;<br />
- Interne interventieploeg en intern noodplan.<br />
6.1 ORGANISATORISCHE MAATREGELEN<br />
De doeltreffendheid van getroffen (of te treffen) technische maatregelen kan vaak slechts<br />
gewaarborgd worden indien een aantal belangrijke en noodzakelijke organisatorische<br />
maatregelen voorafgaand is toegepast. De organisatorische maatregelen die steeds gelden<br />
en getroffen moeten worden vooraleer de toestelspecifieke maatregelen genomen worden<br />
zijn:<br />
a. Opstellen van een procedure voor de opleiding van de eigen werknemers bij:<br />
- Het in dienst treden (voor aanvang werkzaamheden);<br />
- Het veranderen van functie of afdeling;<br />
- Het veranderen of in dienst nemen van nieuwe arbeidsmiddelen;<br />
- Het toepassen van een nieuwe technologie (grondstoffen, arbeidsmiddelen)<br />
Tijdens de opleiding dienen ten minste aan bod te komen waar, hoe en wanneer er<br />
explosiegevaar is of kan zijn. Hierbij moet uitgelegd worden wat de getroffen en de<br />
voorzorgsmaatregelen (organisatorisch en technisch) zijn en wat gedaan moet worden<br />
bij noodsituaties.<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 57
De opleiding wordt op regelmatige tijdstippen herhaald, wordt schriftelijk ondersteund (o.m.<br />
schriftelijke procedures en instructies) en wordt geregistreerd. De werknemers dienen steeds<br />
te kunnen beschikken over de bedienings- en veiligheidsinstructies, én alle overige relevante<br />
informatie. De werkgever organiseert het toezicht op de naleving van de instructies.<br />
b. Opstellen van een procedure voor de bestelling en het in gebruik nemen van<br />
(nieuwe) arbeidsmiddelen (inclusief draagbare en mobiele arbeidsmiddelen) en de<br />
collectieve en persoonlijke beschermingsmiddelen.<br />
Betreffende het gebruik van arbeidsmiddelen wordt de werkgever verplicht de zogenaamde<br />
bestelprocedure bij aankoop en ingebruikname van nieuwe arbeidsmiddelen toe te passen.<br />
Het doel van deze procedure is te voorkomen dat door de aankoop van arbeidsmiddelen<br />
nieuwe en ongekende risico’s in het bedrijf worden binnengebracht. De procedure bestaat uit<br />
drie stappen:<br />
1. De bestelbon bij de bestelling dient de eis tot naleving van de vigerende<br />
wetten en reglementen inzake veiligheid en hygiëne (en eventueel<br />
bijkomende voorwaarden) te bevatten;<br />
2. Bij de levering dient een attest meegeleverd te worden waarin de leverancier<br />
verklaart dat voldaan is aan de eisen opgenomen in de bestelbon;<br />
3. Vóór de ingebruikname dient de interne preventieadviseur een verslag op te<br />
maken waaruit de naleving blijkt van de vigerende wetten en reglementen<br />
inzake veiligheid en hygiëne en de bijkomende voorwaarden opgenomen in<br />
de bestelbon.<br />
De 2 laatste stappen zijn niet van toepassing voor zaken die een merk van goedkeuring<br />
dragen (bv machines met CE-markering). De CE keuring geeft aan dat voldaan is aan de<br />
huidige wetgeving. Beide stappen zijn wel verplicht voor de aanvullende eisen opgenomen in<br />
de bestelbon of voor aspecten die niet gedekt worden door dit keurmerk of door die controle.<br />
Ook voor de collectieve en persoonlijke beschermingsmiddelen bestaan analoge wettelijke<br />
verplichtingen.<br />
c. Opstellen van een procedure en instructies voor de inname van nieuwe<br />
grondstoffen:<br />
De procedure moet voorzien in een controle van de relevante veiligheidsparameters van de<br />
grondstoffen. Op die manier wordt voorkomen dat grondstoffen zouden worden verwerkt die<br />
ontstekingsgevoeliger zijn zonder dat men daarvan op de hoogte is (bv. concentratie hexaan<br />
in schroot of stofklasse 3 grondstoffen)<br />
De instructies voor de inname van de grondstoffen maken melding van:<br />
o De gevaren en risico’s bij inname;<br />
o De te treffen maatregelen (zoals de plaats van de vrachtwagen, stilleggen<br />
motor, aansluiten op aardingsklem, rookverbod)<br />
d. Opstellen van een procedure voor het uitschrijven van werkvergunningen door een<br />
bevoegd persoon:<br />
Deze procedure dient voor:<br />
o Werkzaamheden met open vlam (lassen, slijpen) of de zogenaamde<br />
vuurvergunning;<br />
o Werkzaamheden in besloten ruimtes (silo’s, bunkers);<br />
o Eventueel andere (risicovolle) onderhouds- of herstelwerkzaamheden (bv. het<br />
ontstoppen van leidingen).<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 58
In de werkvergunning staan minimaal de volgende gegevens:<br />
o De locatie en aard van de werkzaamheden;<br />
o De gevaren;<br />
o De noodzakelijke voorzorgsmaatregelen (waarbij de verantwoordelijke<br />
persoon de voorzorgsmaatregelen aftekent om te laten zien dat deze<br />
maatregelen zijn genomen);<br />
o Apparatuur en middelen die nodig zijn voor collectieve en persoonlijke<br />
bescherming;<br />
o Wanneer de werkzaamheden beginnen en wanneer ze naar verwachting<br />
eindigen;<br />
o Aanvaarding en bevestiging van de afspraak;<br />
o Controle van (het blijven bestaan van) de veiligheid van de installatie;<br />
o Alle betrokkenen op de hoogte stellen van het einde van de werkzaamheden.<br />
e. Opstellen van een procedure voor periodiek & preventief onderhoud van<br />
arbeidsplaatsen, arbeidsmiddelen, installaties en beveiligingssystemen:<br />
Preventieve onderhoudsschema’s moeten storingen voorkomen en de goede werking<br />
garanderen. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de informatie van de fabrikant en<br />
bevatten o.a.:<br />
o Een periodieke visuele controle en een periodieke uitlijning van bewegende<br />
delen;<br />
o Een smeringsprogramma;<br />
o Een periodieke controle (of meting) van de elektrische conductiviteit van de<br />
verschillende mechanische elementen ten einde accumulatie van statische<br />
elektriciteit te vermijden.<br />
Er dient voorzien te worden in de schriftelijke registratie van de uitgevoerde werkzaamheden.<br />
f. Opstellen van procedures en instructies voor onderhoudswerkzaamheden:<br />
Volgende procedures dienen voorzien te worden:<br />
o Melding en opvolging van defecten en gevaarlijke situaties;<br />
o Het in beslag nemen en weer in gebruik nemen van installaties,<br />
arbeidsmiddelen en arbeidsplaatsen.<br />
Er zijn schriftelijke instructies opgesteld en toegelicht voor het uitvoeren van<br />
onderhouds- en herstelwerkzaamheden (bijv. het ontstoppen van leidingen). De<br />
reparaties en revisies van elektrische en niet-elektrische apparatuur en<br />
beveiligingssystemen (uit de gevarenzones) gebeuren door een bevoegd persoon of<br />
firma. Procedures voor e. en f. kunnen gebundeld worden.<br />
g. Opstellen van procedures en instructies voor het gebruik van draagbare en<br />
mobiele arbeidsmiddelen, werkkleding en persoonlijke beschermingsmiddelen in<br />
de gevarenzones:<br />
Op die manier wordt verzekerd dat de draagbare en mobiele arbeidsmiddelen en de<br />
persoonlijke beschermingsmiddelen aangepast zijn aan de zoneklasse<br />
(beschermingsgraad en beveiligingscategorie) waarin ze gebruikt worden. Een<br />
passende markering van de arbeidsmiddelen en beschermingsmiddelen moeten<br />
verkeerd gebruik uitsluiten.<br />
h. Opstellen van een procedure voor de reiniging van arbeidsplaatsen en -middelen:<br />
Dit komt neer op het toepassen van de praktijk van schoonhuishouden (zie ook de<br />
gevarenzone- indeling).<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 59
i. Opstellen van een procedure voor de planning, uitvoering en opvolging van de<br />
periodieke controles:<br />
Elektrische installaties, stoomtoestellen, persluchtvaten en hefwerktuigen moeten<br />
periodiek gecontroleerd worden. De procedure moet verzekeren dat de controles tijdig<br />
uitgevoerd worden en er passend gevolg gegeven wordt aan de vastgestelde<br />
afwijkingen.<br />
j. Opstellen van een procedure voor de planning, uitvoering en opvolging van de<br />
periodieke controles:<br />
Elektrische installaties, brandbestrijdingsmiddelen, de waarschuwings- en<br />
alarmeringsmiddelen, de verwarmingsinstallaties, de noodverlichting e.d. moeten<br />
periodiek gecontroleerd worden door een bevoegd persoon. De procedure moet<br />
verzekeren dat de controles tijdig uitgevoerd worden, er passend gevolg gegeven wordt<br />
aan de vastgestelde afwijkingen. Een schriftelijke registratie van de controles en de<br />
gevolgen die er aan gegeven worden zijn noodzakelijk.<br />
k. Opstellen van een procedure voor het “Werken met derden“:<br />
Hiermee worden werkzaamheden bedoeld waarbij werknemers betrokken zijn van<br />
vreemde werkgevers. Het hoofddoel van deze procedure is er voor te zorgen dat de<br />
werknemers van een bedrijf van buitenaf die werkzaamheden komen uitvoeren een<br />
gelijkwaardige bescherming hebben als de eigen werknemers, én dat de eigen<br />
werknemers niet blootgesteld worden aan nieuwe (ongekende) risico’s te wijten aan de<br />
uitvoering van die werkzaamheden. In de procedure zal dan ook een wederzijdse<br />
uitwisseling van informatie moeten zijn voorzien, en (schriftelijk vastgelegde) afspraken<br />
m.b.t. te treffen preventiemaatregelen.<br />
Indien de werkzaamheden plaats vinden in (of in de buurt van) gevarenzones zal<br />
aandacht moeten worden besteed aan:<br />
o De bijzondere voorwaarden voor de uitvoering van de werkzaamheden;<br />
o De specifieke maatregelen ter bescherming tegen het explosiegevaar;<br />
o De explosiegevaarlijke plaatsen;<br />
o De te treffen maatregelen in geval van nood of storingen.<br />
l. Opstellen van een procedures in het geval van nood:<br />
De werkgever is verplicht een zogenaamd intern noodplan op te stellen waarin duidelijk<br />
vermeld wordt wie wat en hoe moet doen in het geval van nood (brand, explosie). Dit<br />
noodplan moet toegelicht worden aan de betrokken werknemers en regelmatig worden<br />
geoefend. Daarnaast dient ook de bhv geregeld te zijn.<br />
m. Rookverbod:<br />
Overal.<br />
Als geheugensteun staan de bovenvermelde organisatorische maatregelen opgesomd in<br />
bijlage III deel C tabel III.1 “Extra informatie”. Hierop kunnen de genomen maatregelen<br />
aangevinkt worden.<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 60
6.2 ALGEMENE TECHNISCHE MAATREGELEN<br />
6.2.1 Ontstekingsbronnen en hun doeltreffendheid<br />
Als de organisatorische maatregelen genomen zijn zal het ook noodzakelijk zijn algemene<br />
technische maatregelen te nemen ter voorkoming en beheersing van de ontstekingsbronnen<br />
en de explosie-risico’s. De aard en omvang van die technische maatregelen zal in de eerste<br />
plaats bepaald worden door de aard van de (potentiële) ontstekingsbronnen. De potentiële<br />
ontstekingsbronnen zullen m.a.w. eerst moeten worden geïnventariseerd.<br />
Overeenkomstig NEN-EN 1127-1:2007 NL worden 13 soorten ontstekingsbronnen<br />
onderscheiden:<br />
1. Hete oppervlakken;<br />
2. Vlammen (open vuur ) en hete gassen;<br />
3. Mechanische vonken en lasvonken;<br />
4. Elektrische installaties en - materieel;<br />
5. Zwerfstromen en kathodische bescherming;<br />
6. Statische elektriciteit;<br />
7. Bliksem;<br />
8. Elektromagnetische straling in het radiofrequentiegebied<br />
(10 4 Hz tot 3x10 12 Hz);<br />
9. Elektromagnetische straling in het optische gebied (3x10 11 Hz tot 3x10 15 Hz);<br />
10. Ioniserende straling;<br />
11. Ultrasoon geluid;<br />
12. Schokgolven en stromende gassen;<br />
13. Exotherme chemische reacties.<br />
De eerste 7 categorieën zijn de belangrijkste en de meest voorkomende ontstekingsbronnen.<br />
Voor nadere uitleg over de betekenis van deze begrippen wordt verwezen naar hoofdstuk 2<br />
van Deel A van deze handleiding.<br />
Een belangrijk criterium dat de aard en de omvang van de te treffen technische maatregelen<br />
bepaalt is de doeltreffendheid of relevantie van de ontstekingsbronnen. De doeltreffendheid<br />
van een ontstekingsbron is afhankelijk van:<br />
- De energie-inhoud van de ontstekingsbron;<br />
- De veiligheidsparameters van de betrokken brandbare stof, zoals de minimale<br />
ontstekingsenergie van stofwolken, de glimtemperatuur van stofafzettingen en de<br />
zelfontstekingstemperatuur van stofwolken. Zie stap 2 van de zonering.<br />
6.2.2 Maatregelen bij niet-productietoestellen en installaties<br />
Daar het Nederlands en Europees recht oplegt dat:<br />
- Er in de gevarenzones enkel aangepaste elektrische installaties en toestellen<br />
mogen worden gebruikt;<br />
- En dat de conformiteit van de elektrische installaties en toestellen in de<br />
gevarenzones moet worden nagegaan.<br />
A. Maatregelen voor vast opgestelde elektrische apparatuur en installaties<br />
Voor de elektrische ontstekingsbronnen, veroorzaakt door de vast opgestelde elektrische<br />
apparatuur en installaties, kunnen we ons omwille van het bovenstaande beperken tot het<br />
opvragen van het controleverslag van de elektrische installaties en toestellen in de<br />
gevarenzones.<br />
Indien het een blanco (d.w.z. zonder afwijkingen) en actueel controleverslag betreft, kunnen<br />
en mogen we er vanuit gaan dat de elektrische ontstekingsbronnen, te wijten aan de vast<br />
opgestelde elektrische installaties en apparatuur, voldoende beheerst zijn.<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 61
Onder de vast opgestelde elektrische installaties en toestellen wordt verstaan:<br />
- Motoren;<br />
- Verlichtingstoestellen;<br />
- Verwarmingstoestellen;<br />
- Schakelende toestellen;<br />
- Aftak- en aansluitdozen;<br />
- Meet- en regelapparatuur, beveiligingssystemen.<br />
Om voldoende zekerheid te hebben over de actualiteit en volledigheid van het<br />
controleverslag, én om te kunnen voldoen aan de aantoningsplicht is het absoluut<br />
noodzakelijk dat in het controleverslag duidelijk en ondubbelzinnig omschreven is over welke<br />
apparatuur het gaat.<br />
Daarnaast dienen voor de elektrische apparaten en installaties in de gevarenzones die pas<br />
na 30/06/03 in gebruik genomen werden de nodige EG-verklaringen van overeenstemming<br />
met de <strong>ATEX</strong> 95-richtlijn kunnen worden overgelegd.<br />
Indien geen blanco controleverslag (d.w.z. er zijn afwijkingen) kan worden overgelegd dienen<br />
de vastgestelde afwijkingen (zo snel mogelijk) weggewerkt te worden en dient een nieuwe<br />
controle van de elektrische apparatuur en installaties in de gevarenzones uitgevoerd te<br />
worden. Afwijkingen die niet op korte termijn kunnen weggewerkt worden dienen samen met<br />
de te treffen maatregelen opgenomen te worden in een plan van aanpak zie tabel II.3 Deel<br />
C.<br />
B. Maatregelen voor de verplaatsbare elektrische apparatuur die gebruikt worden in de<br />
gevarenzones<br />
Daar dergelijke toestellen bijna uitsluitend aanleiding kunnen geven tot elektrische<br />
ontstekingsbronnen (vonken en warm oppervlak) volstaat het:<br />
- De toestellen en hun identificatiegegevens te inventariseren;<br />
- De technische informatie van de apparatuur te verzamelen;<br />
- Na te gaan of ze beantwoorden aan:<br />
o De voorschriften opgenomen in de artikels 111-113 van het<br />
Nederlands en Europees recht (zie ook rubriek 3.4. p. 30 van deel A<br />
van deze handleiding);<br />
o De Economische <strong>ATEX</strong>-richtlijn indien ze voor het eerst in gebruik<br />
genomen werden na 30/06/03 (zie ook Hoofdstuk 3 van deel A van<br />
deze handleiding).<br />
Met de verplaatsbare elektrische apparatuur worden o.m. bedoeld:<br />
- Elektrisch aangedreven stofzuiger;<br />
- Elektrisch aangedreven handgereedschap;<br />
- Looplampen;<br />
- Verlengkabels;<br />
- Meet- en communicatieapparatuur;<br />
- Silolift;<br />
- Elektrische heftruck of transpalet, hefwerktuigen zoals een takel;<br />
- Mobiele afzuiging;<br />
- Radio.<br />
De risicoanalyse zelf houdt in dat moet worden nagegaan of de arbeidsmiddelen, toestellen<br />
en beveiligingsystemen:<br />
- Een geschikte IP-graad hebben (afhankelijk van de zoneklasse waarin ze<br />
gebruikt worden);<br />
- Een geschikte maximale oppervlaktetemperatuur (afhankelijk van de<br />
glimtemperatuur en de ontstekingstemperatuur van het stof);<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 62
- Een geschikte beveiligingscategorie voor die arbeidsmiddelen, toestellen en<br />
beveiligingssystemen die pas na 30/06/03 voor het eerst gebruikt werden<br />
(afhankelijk van de zoneklasse waarin ze gebruikt worden);<br />
- Voorzien zijn van de voorgeschreven markeringen en vergezeld gaan van de<br />
voorgeschreven EG verklaring van overeenstemming voor die arbeidsmiddelen,<br />
toestellen en beveiligingssystemen die pas na 30/06/03 voor het eerst gebruikt<br />
werden.<br />
- De gevarenzones gemarkeerd zijn.<br />
Vastgestelde afwijkingen dienen samen met de te treffen maatregelen opgenomen te worden<br />
in een plan van aanpak zie tabel II.3 deel C.<br />
C. Maatregelen voor overige arbeidsmiddelen, toestellen of beveiligingssystemen<br />
Bovenstaande werkwijze kan ook worden gevolgd voor vaste en verplaatsbare<br />
arbeidsmiddelen, toestellen en beveiligingsystemen die in de gevarenzones (kunnen)<br />
worden gebruikt én niet behoren tot de eigenlijke productie-installaties én nog andere dan<br />
elektrische ontstekingsbronnen kunnen veroorzaken.<br />
Hierbij is bijvoorbeeld te denken aan heftrucks of andere transportvoertuigen die rijden op<br />
diesel of LPG, nutsvoorzieningen, niet-aangedreven handgereedschap e.d.<br />
Ook voor die arbeidsmiddelen, toestellen en beveiligingssystemen zal dus een inventaris<br />
opgesteld moeten worden. Daar het hier kan gaan om zeer uiteenlopende arbeidsmiddelen,<br />
toestellen en beveiligingssystemen en verschillende types ontstekingsbronnen is het bijna<br />
onmogelijk om hiervoor een aantal algemeen geldende en eenvoudige voorschriften op te<br />
stellen.<br />
6.2.3 Risicoanalyses van productietoestellen en installaties<br />
1. De mogelijke oorzaken van optreden;<br />
2. Een inschatting van de frequentie van optreden van de ontstekingsbron. Hiervoor<br />
werd het volgend classificatiesysteem 6 gebruikt:<br />
Tabel 6.1: Frequentie ontstekingsbronnen<br />
Waarschijnlijkheid Specifieke kenmerken<br />
Veelvuldig (V) Komt frequent voor<br />
Waarschijnlijk (W) Komt regelmatig voor gedurende<br />
levensduur<br />
Toevallig (T) Komt wel eens voor gedurende<br />
levensduur<br />
Weinig waarschijnlijk (WW) Onwaarschijnlijk maar mogelijk<br />
gedurende levensduur<br />
Onwaarschijnlijk (O) Hoogst onwaarschijnlijk<br />
gedurende levensduur<br />
6 Overgenomen van het Europese RASE – project (Risk Assessment of Unit Operations and Equipment,<br />
http://www.safetynet.de/EC-Projects/Rase.html)<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 63
3. De doeltreffendheid of relevantie van de ontstekingsbron.<br />
Tabel 6.2: Ernst van een explosie<br />
Ernst Incidentenomschrijving<br />
Naar personen Naar installaties<br />
Catastrofaal Talrjjke doden 1.000.000 of meer<br />
Zeer ernstig Eén dode 100.000 à 1.000.000 €<br />
Kritisch Zware letsels 10.000 à 100.000 €<br />
Marginaal Beperkte letsels < 10.000 €<br />
Merk op dat het in deze fase van de studie de bedoeling is dat de ernst van een explosie<br />
wordt bepaald voor de “onbeveiligde toestand”. De ernst van een mogelijke explosie zal<br />
onder meer worden bepaald worden door:<br />
- De veiligheidsparameters van de betrokken stoffen (de maximale explosiedruk en<br />
de explosieklasse);<br />
- De plaats van de installaties (bijv. buiten of midden in de fabriek);<br />
- De toestellen en installaties die verbonden zijn met het beschouwde toestel;<br />
- De eigenschappen van de toestellen en installaties (bijv. volume van een silo);<br />
- De aanwezigheid van personen en hun aantal.<br />
Vervolgens werd voor ieder toestel of installatie vastgelegd welke frequentieverlagende<br />
maatregelen er moeten worden genomen. Vastgestelde afwijkingen dienen samen met de te<br />
treffen maatregelen opgenomen te worden in een plan van aanpak. Zie tabel II.3 deel C.<br />
Door alle bovenvermelde preventiemaatregelen te nemen en toe te passen zal de kans op<br />
een stofexplosie aanzienlijk verkleind worden. Maar zelfs dan hebben we geen absolute,<br />
statistische zekerheid dat er nooit een stofexplosie zal optreden. De mogelijke ernst van de<br />
gevolgen van een stofexplosie zal bepalend zijn of (nog bijkomende) ernstverlagende<br />
maatregelen dienen te worden genomen.<br />
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om te beslissen of en welke (bijkomende)<br />
ernstverlagende maatregelen zullen worden genomen. In ieder geval heeft de werkgever de<br />
wettelijke verplichting schade ten gevolge van een explosie zo veel mogelijk te voorkomen,<br />
en indien dat niet mogelijk is de schade te beperken.<br />
Per toestel wordt een aantal mogelijke ernstverlagende maatregelen opgesomd. Indien de<br />
werkgever beslist om één of meerdere ernstverlagende maatregelen in te voeren dient hij<br />
deze op te nemen in het actiepan voor regularisatie zie tabel II.3 deel C. Bij voorkeur wordt in<br />
de studie ook geargumenteerd waarom een bepaalde maatregel wordt getroffen.<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 64
7. EXPLOSIEVEILIGHEIDSDOCUMENT<br />
De werkgever heeft de verplichting om een explosieveiligheidsdocument op te stellen. Uit<br />
het document moet ondermeer blijken dat de explosierisico’s geïdentificeerd en beoordeeld<br />
zijn en dat afdoende maatregelen genomen zullen worden. Ook de gevarenzone – indeling<br />
vormt een onderdeel van het document. Hieronder is de korte inhoudstabel van het<br />
explosieveiligheidsdocument weergegeven met een praktische beschrijving over hoe men dit<br />
document samenstelt.<br />
Inhoud explosieveiligheidsdocument:<br />
1. ADMINISTRATIEVE GEGEVENS<br />
1.1. Algemeen<br />
1.2. Gebouw – en ruimteaanduiding<br />
1.3. Wettelijk kader en betrokken personen<br />
Verzamel de voornaamste algemene administratieve gegevens van de onderneming<br />
(naam,adres, bedrijfsleider, intern preventieadviseur, aantal werknemers,..) en ook één of<br />
meerdere grondplannen en breng ze onder de rubriek “Administratieve gegevens”.<br />
2. BESCHRIJVING OPSLAGPLAATSEN EN HET PRODUCTIEPROCES<br />
1.1. Beschrijvend gedeelte van de procédés en/of activiteiten<br />
1.2. Stroomschema<br />
1.3. Tabel veiligheidsparameters van de betrokken stoffen<br />
Breng de opgestelde beschrijving van het productieproces (Stap 1 en Stap 2 van het<br />
stappenplan deel B) onder in de rubriek “Beschrijving opslagplaatsen en het<br />
productieproces”.<br />
3. RISICOANALYSE / GEVARENBRONNEN EN ZONERING<br />
3.1. Referentiedocumenten en definities<br />
3.2. Inventarisatie van de potentiële gevarenbronnen<br />
3.3. Gevarenzone – indeling ( zone en afmetingen )<br />
Breng de opgestelde gevarenzone-indeling onder in de rubriek “Risicoanalyse /<br />
Gevarenbronnen en zonering”. Dit zijn de Stappen 3 t/m 9 van deel B en Stap 10 de<br />
grondplattegronden en de technische plannen.<br />
4. RISICOANALYSE / INVENTARISATIE EN EVALUATIE VAN DE<br />
ONTSTEKINGSBRONNEN EN EXPLOSIERISICO’S<br />
Breng de hieronder vermelde documenten onder in de rubriek “Risicoanalyse /<br />
inventarisatie en evaluatie van de ontstekingsbronnen en explosierisico’s” :<br />
- Organisatorische maatregelen per afdeling;<br />
- Het meest recente controleverslag van de elektrische installaties in de<br />
gevarenzones;<br />
- Lijst verplaatsbare en vastopgestelde elektrische apparatuur per afdeling;<br />
- De ingevulde stamkaart (tabel II.1 deel C).<br />
5. GETROFFEN MAATREGELEN TER BESCHERMING TEGEN HET<br />
EXPLOSIEGEVAAR<br />
5.1. Organisatorische maatregelen<br />
5.2. Technische maatregelen<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 65
Breng de hieronder vermelde documenten onder in de rubriek “Getroffen maatregelen ter<br />
bescherming tegen het explosiegevaar” :<br />
- De schriftelijke procedures, instructies, registratieformulieren en verslagen<br />
opgesteld in het kader van de getroffen organisatorische maatregelen;<br />
- Een overzicht van de getroffen technische maatregelen die genomen zijn per<br />
afdeling en per arbeidsmiddel (tabel II.1 of II.2 deel C);<br />
- Alle beschikbare attesten en EG – verklaringen van overeenstemming van de<br />
apparaten en beveiligingssystemen die (kunnen) gebruikt worden in de<br />
gevarenzones.<br />
6. ACTIEPLAN MET TE NEMEN MAATREGELEN<br />
Breng de ingevulde tabel II.3 ‘Plan van aanpak’ onder in de rubriek “Actieplan met te<br />
nemen maatregelen”.<br />
Bij het vastleggen van de deadlines dient rekening gehouden te worden met de volgende<br />
bepaling “vanaf 30/06/03 mogen installaties, apparaten, beveiligingssystemen en alle erbij<br />
horende verbindingsstukken die worden gebruikt of ter beschikking gesteld van de<br />
werknemers slechts in bedrijf worden genomen of gehouden wanneer uit het<br />
explosieveiligheidsdocument blijkt dat aan het gebruik ervan geen explosiegevaar verbonden<br />
is”.<br />
7. BEHEER VAN HET EXPLOSIEVEILIGHEIDSDOCUMENT<br />
Uiteraard is het de bedoeling dat het explosieveiligheids-document actueel gehouden wordt.<br />
Stel daarom een beheerder aan en voer een periodieke evaluatie van het document in.<br />
8. HANDTEKENING EINDVERANTWOORDELIJKE(N)<br />
9. BIJLAGEN<br />
Bijlage 1 : Plannen (plattegrond, opstellingsschema, evacuatiewegen &<br />
nooduitgangen)<br />
Bijlage 2 : Stroomschema van het procédé met vaste brandbare stoffen<br />
Bijlage 3 : Veiligheidsinformatiebladen van de betrokken stoffen<br />
Bijlage 4 : Zoneringstekeningen – stofontploffingsgevaar<br />
Bijlage 5 : Organisatorische maatregelen – stofontploffingsgevaar<br />
Bijlage 6 : Technische maatregelen – stofontploffingsgevaar<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 66
8. FLOW-SCHEMA: PLAN VAN AANPAK<br />
EXPLOSIEVEILIGHEIDSDOCUMENT<br />
Bekend<br />
met de<br />
Neem deel<br />
A door<br />
H1 theorie<br />
H2 wet<br />
Ja Ja Ja<br />
Is de<br />
fabriek<br />
Nee Nee Nee<br />
Volg de<br />
werkwijze van<br />
bijlage I deel B<br />
I.1 Beschrijving<br />
productieproces<br />
I.2 Inventarisatie<br />
grondstoffen<br />
I.3<br />
Gevarenbronnen<br />
I.4 maatregelen<br />
(technisch/<br />
organisatorisch)<br />
I.5 Ventilatieomstandigheden<br />
stofwolke<br />
I.6 Klasse en<br />
afmeting<br />
stofafzetting<br />
I.7 Openingen in<br />
gevarenzone<br />
I.8<br />
Gevarenzones<br />
I.9 Plattegronden<br />
en technische<br />
plannen<br />
Gegevens<br />
voor<br />
Stamkaart<br />
Arbeidsmiddel<br />
Gegevens<br />
voor<br />
Stamkaart<br />
Afdeling<br />
Bent u in het<br />
bezit van een<br />
Volg de<br />
werkwijze<br />
bijlage II van<br />
deel C<br />
II.1 Stamkaart<br />
afdeling<br />
II.2 Stamkaart<br />
arbeidsmiddel<br />
II.3 Plan van aanpak<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 67<br />
of<br />
Volg de<br />
werkwijze<br />
bijlage III van<br />
deel C<br />
III.1 Neem de<br />
checklijst<br />
organisatorische<br />
maatregelen<br />
door<br />
III.2 Neem de<br />
vragenlijst<br />
door
BIJLAGE II: RISICOANALYSE ONTSTEKINGSBRONNEN<br />
EN EXPLOSIEGEVAAR<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 68
Tabel II.1: Stamkaart Afdeling<br />
Stamkaart Explosieveiligheidsdocument<br />
Afdeling: Productielocatie: Nr.<br />
Algemene gegevens<br />
Zone + argumentatie<br />
Organisatorische maatregelen<br />
+ argumentatie<br />
Nr. Arbeidsmiddel Identificatie<br />
nummer<br />
Tabel II.1a: Stamkaart Afdeling<br />
Uren/Jaar Product: gemengd<br />
of grondstof<br />
Stofklasse Extra borging Afzuiging<br />
Stamkaart Explosieveiligheidsdocument<br />
Arbeidsmiddel: Afdeling: Productielocatie: Nr.<br />
Algemene gegevens<br />
Functie arbeidsmiddel<br />
Datum in dienst<br />
Technische documentatie J / N<br />
Aanwezigheid handleiding J / N<br />
Aanwezigheid instructiekaart J / N<br />
Zone machine<br />
Zone omgeving<br />
IP-graad motor<br />
Risico identificatie potentiële ontstekingsbronnen<br />
Bronvermelding<br />
Beschermingswijze<br />
Mogelijke ontstekingsbronnen Relevant Oorzaak Frequentie<br />
Toegepaste bescherming<br />
Organisatorische maatregelen<br />
Technische maatregelen<br />
Omschrijving Opmerking<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 69
Tabel II.2: Stamkaart Arbeidsmiddel<br />
Stamkaart Explosieveiligheidsdocument<br />
Arbeidsmiddel:<br />
Afdeling: Locatie: Nr.<br />
Algemene gegevens<br />
Functie arbeidsmiddel<br />
Datum in dienst<br />
Technische documentatie J / N<br />
Aanwezigheid handleiding J / N<br />
Aanwezigheid instructiekaart J / N<br />
Omschrijving product(en) Hybride mengsel<br />
Deeltjes grootte (mm)<br />
Vochtgehalte (%)<br />
Kst Waarde (bar.m/s) Stofklasse<br />
Minimum ontstekingsenergie (mJ) Brandklasse<br />
Minimum ontstekingstemperatuur (ºC)<br />
Maximale oppervlaktetemperatuur 2/3 van de<br />
minimum ontstekingstemperatuur (ºC)<br />
Explosiegrenzen LEL<br />
Productie uren op jaarbasis CE<br />
Risico identificatie<br />
Potentiële<br />
ontstekingsbronnen<br />
Spontane reactie<br />
Hete oppervlakte<br />
Vlammen, hete gassen incl.<br />
hete deeltjes<br />
Mechanische vonken<br />
Slijp en lasvonken<br />
Elektrische energie<br />
Statische elektriciteit<br />
Bliksem<br />
Zwerfstromen<br />
Elektrische<br />
magnetische straling<br />
Zone machine<br />
Zone omgeving<br />
Verantwoordelijk voor zone<br />
indeling:<br />
Relevant<br />
Ja/nee<br />
Frequentie Ernst Oorzaak Risico-<br />
bepaling<br />
Naam: Afdeling:<br />
Toegepaste bescherming<br />
Omschrijving Opmerking<br />
Motoren IP<br />
Explosiebeveiliging<br />
Afzuiging<br />
Reiniging<br />
Aanduiding ontploffingsgevaar<br />
Onderhoudsprogramma<br />
Vergunningssysteem<br />
Opmerkingen<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 70
Praktische werkwijze<br />
Met behulp van de informatie uit deel C van de handleiding en met behulp van de<br />
formulieren uit deze bijlage ‘Bijlage Risicoanalyse ontstekingsbronnen en explosiegevaar’: is<br />
een risicoanalyse uit te voeren. In deze handleiding zijn twee methodes aangeboden om de<br />
risicoanalyse te maken. De eerste methode (tabel II.1 en tabel II.1a) bouwt verder op de<br />
zonering van deel B. Daarnaast is deze methode geschikt voor fabrieken die duidelijke<br />
afscheidingen hebben tussen de verschillende procesonderdelen. Voor fabrieken die geen<br />
duidelijk scheiding hebben tussen de procesonderdelen is tabel II.2 geschikt om te<br />
gebruiken. Bij deze tabel wordt meteen op arbeidsmiddenniveau ingezoomd.<br />
Hieronder staan de stappen voor tabel II.1 en tabel II.1a vermeld hoe men te werk dient te<br />
gaan.<br />
1) De eerste stap is per afdeling tabel II.1 (bijlage II, deel C) invullen met de gegevens<br />
uit tabel I.1 (bijlage I, deel B).<br />
2) Doorloop de tabel III.1 Checklist “Organisatorische Maatregelen” (Bijlage III, deel C).<br />
Deze lijst dient gebruikt te worden als geheugensteun voor mogelijk te nemen<br />
maatregelen. Verzamel de beschikbare documenten zoals procedures, instructies en<br />
registratieformulieren, of verzamel de verwijzingen naar die documenten.<br />
Eventuele vastgestelde afwijkingen dienen samen met de adviserende maatregelen<br />
opgenomen te worden in het “Plan van aanpak” zie tabel II.3 (bijlage II, deel C).<br />
3) Noteer per afdeling de aanwezige arbeidsmiddelen. Noteer per arbeidsmiddel de<br />
volgende kenmerken, het identificatienummer, aanwezigheid van een explosieve<br />
atmosfeer in een aantal uren/jaar, de aanwezigheid van gemengd product of<br />
grondstof, stofklasse en de aanwezigheid van een extra borging. Arbeidsmiddelen<br />
zijn vast opgestelde en verplaatsbare elektrische apparatuur en installaties in de<br />
gevarenzones. Daarnaast vaste en verplaatsbare overige arbeidsmiddelen, toestellen<br />
en beveiligingssystemen die opgesteld staan of (kunnen) worden gebruikt in de<br />
gevarenzones en die niet behoren tot de eigenlijke productie-installatie.<br />
4) Noteer in tabel II.1a deel C het arbeidsmiddel, afdeling, productielocatie en nummer<br />
van het arbeidsmiddel. Dit dient overeen te komen met de gegevens in tabel II.1 deel<br />
C. Per arbeidsmiddel/ groep dient een aparte kaart ingevuld te worden.<br />
5) Vul de algemene gegevens is. Maak gebruik van de informatie uit bijlage I deel B.<br />
6) Vul de rest van de stamkaart in aan de hand van paragraaf 1.2 deel C.<br />
7) Neem eventuele afwijkingen samen met de te treffen maatregelen op in de tabel II.3<br />
“Plan van aanpak”. Ook de ernstverlagende maatregelen die zullen worden getroffen<br />
dienen te worden opgenomen in de tabel II.3 deel C.<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 71
Tabel II.3: Plan van aanpak<br />
Nr Afdeling Punt van<br />
aandacht<br />
Verantwoordelijke<br />
Uitvoerings<br />
-<br />
termijn<br />
Budget /<br />
Middelen<br />
Verantw.<br />
uitvoering<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 72
BIJLAGE III: EXTRA INFORMATIE<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 73
Tabel III.1: Checklist Organisatorische Maatregelen<br />
Checklist Organisatorische Maatregelen<br />
Nr Maatregel Beoordeling<br />
a<br />
b<br />
c<br />
Procedure voor de opleiding van de werknemers<br />
0pleiding voorzien bij :<br />
- Het in dienst treden;<br />
- Het veranderen van werkpost of functie;<br />
- Het veranderen of in dienst nemen van nieuwe<br />
arbeidsmiddelen;<br />
- Het toepassen van een nieuwe technologie.<br />
De opleiding :<br />
- Wordt op regelmatige tijdstippen herhaald;<br />
- Wordt schriftelijk ondersteund (o.m. procedures en<br />
veiligheidsinstructies);<br />
- Wordt geregistreerd (hulpmiddel is een<br />
opleidingsmatrix)<br />
Tijdens de opleiding komen ten minste aan bod :<br />
- Waar, hoe en wanneer er explosiegevaar is of kan<br />
zijn;<br />
- De getroffen en te treffen voorzorgsmaatregelen<br />
(organisatorisch en technisch);<br />
- Wat te doen bij noodsituaties.<br />
De werknemers kunnen te allen tijde de bedienings –<br />
en veiligheidsinstructies en alle overige relevante<br />
informatie raadplegen.<br />
Er is toezicht op de naleving van de instructies.<br />
Procedure voor de bestelling en in dienst name<br />
van (nieuwe) arbeidsmiddelen en van de<br />
collectieve en persoonlijke<br />
beschermingsmiddelen:<br />
Bestelbon wordt opgesteld en getekend door de<br />
intern preventieadviseur.<br />
Verslag voor indienststelling wordt opgesteld door de<br />
intern preventieadviseur.<br />
Er wordt passend gevolg gegeven aan de eventuele<br />
vastgestelde afwijkingen.<br />
Procedure en instructies voor de inname van<br />
(nieuwe) grondstoffen:<br />
Procedure voorziet in een controle / analyse van de<br />
relevante eigenschappen van de grondstoffen (bijv.<br />
concentratie hexaan in schroot,<br />
veiligheidsparameters).<br />
Er bestaan instructies voor de inname van<br />
grondstoffen met vermelding van :<br />
- De gevaren en risico’s;<br />
- De te treffen maatregelen (standplaats van<br />
vrachtwagen, stilleggen motor, aansluiten op<br />
aardingsklem, rookverbod, toegangsverbod ...).<br />
d Procedure voor het uitschrijven van<br />
werkvergunningen door een bevoegd persoon :<br />
(ja/neen/nvt)<br />
Opmerkingen<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 74
Checklist Organisatorische Maatregelen<br />
Nr Maatregel Beoordeling<br />
e<br />
f<br />
g<br />
Er bestaat een procedure voor het uitschrijven van<br />
werkvergunningen voor :<br />
- Werkzaamheden met open vlam (lassen, slijpen...);<br />
- Werkzaamheden in besloten ruimten (silo’s,<br />
bunkers);<br />
- Eventueel andere onderhouds – of<br />
herstelwerkzaamheden (bijv. ontstoppen van<br />
leidingen).<br />
In de werkvergunning staan minimaal de gegevens<br />
zoals vermeld in de handleiding.<br />
Er is toezicht op de correcte naleving van de<br />
bepalingen opgenomen in de werkvergunning.<br />
Procedure voor periodiek en preventief<br />
onderhoud van arbeidsplaatsen,<br />
arbeidsmiddelen, installaties en<br />
beveiligingssystemen:<br />
Er bestaan preventieve onderhoudsschema’s<br />
opgesteld op basis van de aanbevelingen van de<br />
fabrikant.<br />
Jaarlijkse controle (of meting) van de elektrische<br />
conductiviteit van de verschillende mechanische<br />
elementen ten einde statische elektriciteit te<br />
vermijden.<br />
Er is schriftelijke registratie van de uitgevoerde<br />
onderhoudswerkzaamheden.<br />
Procedure voor onderhoudswerkzaamheden:<br />
Er is een procedure voor de melding en opvolging<br />
van defecten en gevaarlijke situaties.<br />
Er bestaat een procedure voor de in beslagname en<br />
terug in gebruikstelling van installaties,<br />
arbeidsmiddelen en arbeidsplaatsen.<br />
Er zijn instructies opgesteld en toegelicht voor het<br />
uitvoeren van onderhouds – en<br />
herstelwerkzaamheden (bijv. het ontstoppen van<br />
leidingen).<br />
De herstellingen en revisies van elektrische en niet –<br />
elektrische apparatuur en beveiligingssystemen (uit<br />
de gevarenzones) gebeuren door een bevoegd<br />
persoon of firma.<br />
De conformiteit van nieuwe of herstelde of<br />
gereviseerde arbeidsmiddelen en<br />
(installatie)onderdelen met de wettelijke bepalingen<br />
en de gevarenzone-indeling wordt nagegaan vóór in<br />
dienst name.<br />
Procedure voor het gebruik van mobiele en<br />
draagbare arbeidsmiddelen, werkkledij en<br />
persoonlijke beschermingsmiddelen in de<br />
gevarenzones:<br />
Er bestaan schriftelijke instructies ter zake, die<br />
gekend zijn bij de werknemers.<br />
De mobiele en draagbare arbeidsmiddelen en<br />
collectieve beschermingsmiddelen, de werkkledij en<br />
pbm’s zijn passend gemerkt zodat verkeerd gebruik<br />
uitgesloten is .<br />
h Procedure voor de reiniging van arbeidsplaatsen<br />
en – middelen:<br />
(ja/neen/nvt)<br />
Opmerkingen<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 75
Checklist Organisatorische Maatregelen<br />
Nr Maatregel Beoordeling<br />
i<br />
j<br />
k<br />
Er bestaan schriftelijke reinigingsprogramma’s, zodat<br />
voldaan is aan de praktijk van schoonhuishouden.<br />
Er is voorzien in de schriftelijke registratie van<br />
uitgevoerde reinigingen.<br />
Er zijn instructies opgesteld en toegelicht voor het<br />
uitvoeren van de reinigingen (bijv. verbod gebruik<br />
perslucht, uitschakelen ontstekingsbronnen, dragen<br />
persoonlijke beschermingsmiddelen).<br />
Procedure voor de planning, uitvoering en<br />
opvolging van de periodieke controles van<br />
installaties en arbeidsmiddelen:<br />
De elektrische installaties, stoomtoestellen,<br />
persluchtvaten en hefwerktuigen worden periodiek<br />
(volgens de wettelijke frequentie ) gecontroleerd door<br />
een Externe Dienst voor Technische Controles op de<br />
Werkplaats.<br />
Er wordt passend gevolg gegeven aan de<br />
vastgestelde afwijkingen.<br />
Procedure voor de planning, uitvoering en<br />
opvolging van de periodieke nazichten van<br />
installaties en arbeidsmiddelen:<br />
De elektrische installaties, de<br />
brandbestrijdingsmiddelen, de waarschuwings – en<br />
alarmeringsmiddelen, de verwarmingsinstallaties,de<br />
noodverlichting, … worden regelmatig nagezien door<br />
een bevoegd persoon.<br />
Er is schriftelijke registratie van de nazichten.<br />
Er wordt passend gevolg gegeven aan de<br />
vastgestelde afwijkingen.<br />
Procedure Werken met derden:<br />
De wettelijk voorgeschreven procedure is voorzien<br />
(mét schriftelijk contract).<br />
l Noodprocedures:<br />
Er is een intern noodplan opgesteld dat ten minste de<br />
noodsituaties brand en explosie behandeld.<br />
Het intern noodplan werd toegelicht aan de betrokken<br />
werknemers en wordt regelmatig geoefend.<br />
Er is een interne interventieploeg opgericht en<br />
opgeleid.<br />
m Rookverbod:<br />
In de gevarenzones (en bij voorkeur algemeen) geldt<br />
een strikt rookverbod.<br />
Rookverbod is op afdoende wijze gemarkeerd en<br />
wordt gerespecteerd.<br />
(ja/neen/nvt)<br />
Opmerkingen<br />
Noot : Bij het overlopen van de checklist is het aan te raden de toelichting onder 6.1. van de handleiding te lezen.<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 76
Tabel III.2: Vragenlijst<br />
Nr. Vragen Norm ja nee onbekend toelichting<br />
Algemeen<br />
1 Is er een instructie waaruit<br />
blijkt dat roken verboden is<br />
binnen de gebieden die vallen<br />
onder de <strong>ATEX</strong> zonering?<br />
2 Is er markering aanwezig<br />
welke wijst op explosierisico?<br />
Bij alle ingangen van de fabriek<br />
3 Is er markering aanwezig Bij alle ingangen fabriek + los-<br />
welke wijst op rookverbod?<br />
4 Voldoen de elektrische<br />
installaties aan de zone-eisen?<br />
5 Zijn alle installaties die binnen<br />
de fabrieksgebouwen<br />
aanwezig zijn stofdicht? (denk<br />
ook aan transportbanden/<br />
automatisch reinigende<br />
magneten etc!)<br />
6 Zijn alle machineluiken<br />
voorzien van<br />
veiligheidsschakelaars?<br />
7 Luchtverplaatsingen binnen de<br />
installaties (bv ten gevolge<br />
vullen/legen silo's, transport<br />
etc.) blijven binnen de<br />
installaties<br />
8 Voldoen de stofconcentraties<br />
in de omgevingslucht buiten de<br />
installaties aan de normen?<br />
9 Zijn alle handbijstorten<br />
voorzien van lokale afzuiging?<br />
10 Zijn de transporten van<br />
grondstoffen en eindproducten<br />
dusdanig ontworpen en<br />
vormgegeven dat stofuitstoot<br />
zoveel mogelijk wordt<br />
voorkomen?<br />
en laadpunten<br />
Zone 20: IP6X, in inwendige van<br />
productie installaties<br />
Zone 21: IP6X, binnen 2,5- 5 m<br />
van alle laad- en lospunten<br />
indien stofgehalte in de lucht in<br />
deze ruimten tijdens lossen<br />
meer is dan 3,0 mg/m3;<br />
andere ruimten: Zone 22+NGG:<br />
IP5X<br />
Alle systemen/voorzieningen<br />
gesloten, geen lekpunten<br />
zichtbaar<br />
Na openen luiken dient de<br />
installatie stil te vallen.<br />
Alleen gefilterde lucht waarbij<br />
stofconcentratie max 3.0 mg/m3<br />
is mag in werkruimten worden<br />
geblazen. In andere gevallen<br />
moet lucht naar buiten worden<br />
geblazen<br />
Stofconcentratienorm:<br />
Maximum 3 mg/m3<br />
Alle handbijstorten dienen een<br />
lokale afzuiging te hebben,<br />
stofconcentraties in<br />
omgevingslucht tijdens storten<br />
mag niet boven 3 mg/m3 zijn.<br />
1. Stofuitstoot buiten het<br />
systeem (machines,<br />
installaties en/of silo's) is niet<br />
mogelijk. 2. Indien 1 niet<br />
mogelijk, dan transport voorzien<br />
van adequate afzuiging om stof<br />
buiten het systeem te<br />
voorkomen<br />
Vuistregel: afzuiging<br />
Noodzakelijk bij<br />
- transport van meer dan 100<br />
m3/uur<br />
- snelheid van meer dan 2,5 m/s<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 77
11 Zijn alle vloeren voldoende<br />
glad en reinigbaar of<br />
uitgevoerd als roostervloer?<br />
12 Zijn alle gladde vloeren<br />
voorzien van veegranden?<br />
13 Is er bij nieuwe installaties<br />
rekening gehouden met het<br />
voorkomen/minimaliseren van<br />
stofafzetting?<br />
14 Kunnen de nieuwe installaties<br />
eenvoudig 1.geïnspecteerd,<br />
2.onderhouden en<br />
3.schoongemaakt worden?<br />
15 Is er een stofzuiger/systeem<br />
beschikbaar om stofophoping<br />
te verwijderen?<br />
16 Is er een verbod op het gebruik<br />
van perslucht bij reiniging en/of<br />
stofverwijdering bij in bedrijf<br />
zijnde machines/ installaties<br />
17 Zijn de vloeropeningen naar<br />
silo's en transporten zodanig<br />
uitgevoerd dat wordt<br />
voorkomen dat vreemde<br />
voorwerpen vanaf de vloer<br />
makkelijk via de opening in de<br />
installatie komen?<br />
18 Zijn alle installaties en metalen<br />
onderdelen voorzien van<br />
aarding? (incl. stalen<br />
constructies, silo's, hoppers,<br />
muren, vloeren, etc.)<br />
19 Zijn alle lospunten voorzien<br />
van aarding voor vrachtauto's?<br />
(stortputten en pneumatisch<br />
lossen)<br />
20 Worden de juiste bigbags<br />
gebruikt?<br />
21 Zijn alle lospunten voor<br />
bigbags met typen C voorzien<br />
van aarding voor de bigbag?<br />
22 Zijn alle onderdelen van de<br />
pneumatische transporten<br />
elektrisch geleidend,<br />
doorverbonden en geaard?<br />
Vloeren vrij van naden,<br />
scheuren en gaten waarin zich<br />
stof kan ophopen en daardoor<br />
moeilijk te reinigen zijn.<br />
Minimale hoogte veegrand = 5<br />
cm<br />
Voorbeelden:<br />
- raamopeningen met min.<br />
helling van 60 graden<br />
- kabelgoten verticaal geplaatst<br />
- staalconstructies zodanig dat<br />
weinig/geen stofafzetting<br />
plaatsvindt<br />
Visuele beoordeling op deze<br />
aspecten.<br />
Criteria: eenvoudig te gebruiken,<br />
beschikbaar op elke relevante<br />
plaats en goede werking! Indien<br />
mobiele stofzuigers in gebruik<br />
dan dient elektrische installatie<br />
geschikt te zijn voor de zone die<br />
ie geldt in de ruimte waar de<br />
stofzuiger gebruikt wordt.<br />
( meestal dus zone 22)<br />
VERBODEN i.v.m. stofverspreiding<br />
en persoonlijke<br />
veiligheid<br />
Opening is op een hoger niveau<br />
aangebracht of voorzien van<br />
veegranden van min 5 cm hoog<br />
Maximale weerstand naar het<br />
oppervlak < 10 Ohm, ter<br />
voorkoming van<br />
potentiaalverschillen en vonken<br />
Maximale weerstand van<br />
aardlip vd auto naar de aarde<br />
max. 10 x6 Ohm<br />
Maximale weerstand van bigbag<br />
naar het grondoppervlak < 10 x8<br />
Ohm<br />
Eisen<br />
Koppelingen bestaan uit<br />
metaal/koper > 100 mm2<br />
Alle verbindingen tussen autotransport<br />
en fabriek dienen<br />
buiten het gebouw gemaakt te<br />
zijn<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 78
23 Voldoen alle handlampen aan<br />
de criteria?<br />
24 Wordt alleen vonkvrije<br />
gereedschap gebruikt bij<br />
reiniging van de silo's etc.<br />
25 Voldoet de werkkleding aan de<br />
veiligheidseisen m.b.t.<br />
elektrostatische oplading/ c.q<br />
brandveiligheid ?<br />
26 Zijn de ontvangsten van<br />
grondstoffen voorzien van<br />
reinigings- en<br />
verwijderingapparatuur?<br />
27 De maximale<br />
oppervlaktetemperaturen in de<br />
fabriek zijn nooit hoger dan<br />
125 graden<br />
28 Vallen de transporten stil bij<br />
verstoppingen of andere<br />
storingen?<br />
29 Voldoet de wijze van<br />
verwarming van vloeistoffen in<br />
tanks aan de eisen?<br />
Organisatorische en procedurele vereisten<br />
30 Is er een brandbon/vuur<br />
vergunning protocol in gebruik<br />
?<br />
31 Is er een<br />
schoonmaakprogramma en<br />
housekeeping programma<br />
actief ?<br />
32 Is er een preventief<br />
onderhoudsprogramma<br />
aanwezig?<br />
33 Is er een periodiek RI&E<br />
programma wat eveneens<br />
explosierisico's inventariseert<br />
en evalueert ?<br />
34 Worden alle medewerkers<br />
geïnformeerd over de risico's<br />
van optreden van stofexplosies<br />
?<br />
35 Worden derden die in<br />
gebouwen komen met een<br />
<strong>ATEX</strong> zone geïnformeerd over<br />
de risico's van stofexplosies ?<br />
36 Zijn de explosie risico's en de<br />
te volgen maatregelen en<br />
procedures opgenomen in de<br />
bedrijfstrainingen ?<br />
37 Heeft het bedrijf een procedure<br />
van toezicht dat nieuwe<br />
machines en installaties bij<br />
aanschaf voldoen aan de<br />
CE/<strong>ATEX</strong> normen?<br />
< 24 Volt / IP 6X / zone 20<br />
Denk aan gereedschap<br />
vervaardigd van brons<br />
Werkkleding hoort van<br />
antistatisch materiaal te zijn<br />
gemaakt (uitgevoerd in katoen)<br />
Denk ook aan doorwerkkleding<br />
Bij v Stenenvanger<br />
Bij temperaturen vanaf 125 ºC<br />
bestaat het gevaar van<br />
ontbranding van stof.<br />
Oppervlakken die heter dan<br />
125 ºC kunnen worden dienen<br />
geïsoleerd te zijn.<br />
Vloeistoffen in tanks mogen niet<br />
direct met elektrische elementen<br />
verwarmd worden<br />
Dit programma moet in lijn zijn<br />
met het programma als<br />
aanwezig in de bijlage<br />
Specifieke BHV trainingen en<br />
algemene noodsituaties<br />
trainingen en oefeningen<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 79
38 Worden bij het inkoop / gebruik<br />
van nieuwe grondstoffen de<br />
explosie risico's geëvalueerd ?<br />
39 Worden aanwezige controle en<br />
inspectie programma's in<br />
praktijk daadwerkelijk<br />
uitgevoerd voor:<br />
40 * periodieke inspectie van<br />
fabriek en apparatuur op<br />
lekkages<br />
41 * periodieke inspectie op<br />
effectiviteit van<br />
schoonmaakprogramma's<br />
42 * periodieke inspectie van<br />
fabriek en apparatuur op<br />
effectieve werking en<br />
voldoende onderhoud<br />
43 * controle op gebruik<br />
brandbon/veiligheidsvergunnin<br />
gen<br />
44 * controle en meting op<br />
effectieve aarding<br />
45 * controle en inspectie op<br />
afzuigfaciliteiten<br />
46 * controle op gebruik aarding<br />
bij lossen van grondstofwagen<br />
47 * controle op het gebruik van<br />
aarding bij het lossen van<br />
bigbags<br />
48 Is er een silo-afdaal en tank<br />
betredingsprocedure?<br />
49 Worden in praktijk bij alle<br />
pneumatische innamen de<br />
transportmiddelen<br />
daadwerkelijk met de<br />
fabrieksaarde verbonden ?<br />
50 Worden in de praktijk de<br />
bigbags van het type C ook<br />
daadwerkelijk geaard tijdens<br />
de lossing ?<br />
51 Is de losinstallatie voor bigbags<br />
ook geaard ?<br />
52 Is er een goede procedure<br />
voor de inkoop van machines<br />
en apparatuur ?<br />
53 Zijn de deuren van alle<br />
schakelkasten van elektrische<br />
installaties altijd gesloten?<br />
Grondstofinname<br />
54 Zijn er elektromagneten<br />
geïnstalleerd voor de reiniging<br />
?<br />
De leverancier behoort<br />
grondstoffen (m.n. niet<br />
agrarische) met MSDS data te<br />
voorzien. (LEL > 25 gr/m3,<br />
MIE>15mJ, MIT>250graden mits<br />
voorzieningen zijn getroffen)<br />
aangeven aardweerstanden<br />
……<br />
Uitzondering vormt het lossen<br />
van niet gevaarlijke grondstoffen<br />
zoals mineralen.<br />
Uitzondering bij actieve<br />
werkzaamheden aan de<br />
betreffende elektrische<br />
installaties<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 80
55 Zijn er zeven aanwezig voor<br />
verwijderen van vreemde<br />
delen, bijv. hout?<br />
56 Worden stenen afgevangen op<br />
de roosters van de stortput?<br />
57 Zijn alle stortputten voorzien<br />
van lokale afzuiging?<br />
elevatoren<br />
58 Zijn alle elevatoren voorzien<br />
van snelheidscontrole ?<br />
(toerenwachter)<br />
59 Hebben alle elevatoren tussen<br />
de inname en hoofdmenger<br />
scheefloopdetectie ?<br />
60 zijn alle elevatoren in de<br />
inname, voor zover ze binnen<br />
geplaatst zijn, voorzien van<br />
explosie ontlasting?<br />
Transporten (ketting, schroeven e.d.)<br />
61 Zijn deze transporten volledig<br />
omkast met staal ?<br />
62 Worden deze transporten<br />
automatisch gestopt wanneer<br />
het materiaal zich ophoopt of is<br />
het zo ontworpen dat het niet<br />
kan ophopen ?<br />
Hamermolen<br />
63 Hebben alle hamermolen<br />
lagers temperatuurbewaking ?<br />
64 Hebben de maalkamers<br />
temperatuurbewaking ?<br />
65 Staan de hamermolens in een<br />
afgezonderde ruimte en is<br />
explosie ontlasting voorzien?<br />
Aspiratie systemen<br />
66 zij installaties gebouwd na<br />
1/7/2003 voorzien van een<br />
lokale afzuiging?<br />
67 Is er monitoring van de<br />
drukopbouw in filters ?<br />
68 Zijn alle ventilatoren geplaatst<br />
in het schone lucht gedeelte<br />
van filter ?<br />
69 Werkt het luchtfilter in de<br />
afzuiging effectief<br />
70 Zijn filterdoeken anti-statisch ?<br />
Alle stortputten dienen voorzien<br />
te zijn van afzuiging,<br />
stofconcentraties in<br />
omgevingslucht van de put<br />
tijdens storten mag niet hoger<br />
dan 3 mg/m3 zijn.<br />
Bij vertraging onder 80% alarm<br />
en afschakelen elevator en<br />
aanvoer (lijnvergrendeling)<br />
Wanneer een transport een<br />
overloop heeft is er geen<br />
beveiliging nodig. Een<br />
beveiliging bestaat meestal uit<br />
een eindschakelaar aan een luik<br />
wat wordt open geduwd.<br />
1.Bij afvoer in onderbunker:<br />
ontlasting onderbunker naar<br />
buiten,<br />
2. bij afvoer op elevator:<br />
ontlasting E naar buiten,<br />
3. aspiratie: druksensor met<br />
explosie schuif of ontlasting naar<br />
buiten of aspiratie opstelling<br />
buiten<br />
Lokale afzuiging heeft algemeen<br />
de voorkeur boven centrale<br />
afzuiging.<br />
Bijvoorbeeld middels U-buis, om<br />
te kunnen vaststellen of filters<br />
verstopt raken<br />
Max stof concentratie in<br />
uitblaaslucht = 3.0 mg/m3<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 81
71 Zijn centrale filter kasten en<br />
centrale afzuiging voorzien van<br />
explosie ontlasting (naar<br />
buiten)?<br />
Persen<br />
72 Zijn alle persen voorzien van<br />
een volloopdetectie ter<br />
voorkoming van vuur in de<br />
matrijs?<br />
Koelen<br />
Zijn de koelers uitgerust met<br />
een rookdetectie systeem ?<br />
Heftrucks en dergelijke<br />
Zijn alle heftrucks en dieselunits<br />
op het bedrijf voorzien<br />
van vonkenvangers?<br />
Is eis bij verwerking van<br />
materialen met een MIE tussen<br />
1 en 15 MJ<br />
©<strong>Nevedi</strong> handleiding 2005 <strong>ATEX</strong>-richtlijn 137 82