Eenzame ouderen: mythe of realiteit?
Eenzame ouderen: mythe of realiteit?
Eenzame ouderen: mythe of realiteit?
Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!
Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.
<strong>Eenzame</strong> <strong>ouderen</strong>: <strong>mythe</strong> <strong>of</strong> <strong>realiteit</strong>?<br />
Lut Vanden Boer & Koenraad Pauwels<br />
Eenzaamheid van oudere mensen komt steeds vaker in de belangstelling, mede doordat de<br />
vergrijzing van de maatschappij hoog op de maatschappelijke en politieke agenda staat. In deze<br />
bijdrage wordt, na een korte theoretische schets van het concept eenzaamheid en de begrippen<br />
die daarmee samenhangen, nagegaan in welke mate eenzaamheid voorkomt onder de oudere<br />
bevolking. De resultaten zijn afkomstig van het Leefsituatieonderzoek Vlaamse Ouderen<br />
(LOVO_1) waarbij een representatief staal van de thuiswonende 55- tot 90-jarigen in de loop<br />
van 2001-2002 mondeling werd geïnterviewd, onder meer over hun eenzaamheidsgevoelens<br />
(Jacobs et al., 2004).<br />
Begripsomschrijving<br />
Het belang van sociale netwerken en van sociale integratie voor het welbevinden van <strong>ouderen</strong> is<br />
genoegzaam bekend. Tal van empirische studies hebben een positief verband aangetoond: de<br />
aanwezigheid van hechte banden met betekenisvolle anderen, de positieve interacties en de<br />
steun ervan, bevorderen de zelfwaardering en het subjectief welbevinden van <strong>ouderen</strong> (o. m.<br />
Vanden Boer & Dooghe, 1987; Knipscheer et al., 1995; Antonucci et al., 1996; Vanden Boer &<br />
Pauwels, 2004).<br />
Er dient echter een duidelijk onderscheid gemaakt te worden tussen de objectieve component<br />
van het sociaal netwerk en de subjectieve beleving ervan. In dit verband worden de concepten<br />
sociale isolatie en eenzaamheid naar voor gebracht. Sociale isolatie verwijst naar een objectieve<br />
waarneming van (minimaal) sociaal contact, terwijl eenzaamheid een subjectieve waardering<br />
weergeeft. Mensen met een gering aantal sociale contacten hoeven niet per se eenzaam te zijn.<br />
Omgekeerd kan men zich —ondanks een uitgebreid sociaal netwerk— wél eenzaam voelen. Het<br />
gaat dan om negatieve gevoelens die te maken hebben met een gemis aan sociale contacten. Dat<br />
gemis kan zowel te maken hebben met het feit dat men minder contacten heeft dan gewenst,<br />
maar evenzeer met het feit dat men contact met een specifieke (vertrouwens)persoon mist<br />
(Vanden Boer et al., 2001). Zowel sociale isolatie als eenzaamheidsgevoelens worden in<br />
belangrijke mate geassocieerd met dezelfde factoren, zoals alleen wonen, verweduwd zijn,<br />
kinderloos zijn, een hoge leeftijd hebben en in minder goede gezondheid verkeren (Wenger et<br />
al., 1996; Mullins, 1996). Eenzaamheid kan zich op gelijk welke leeftijd manifesteren maar er<br />
wordt aangenomen dat de kans op vereenzaming toeneemt naarmate mensen ouder worden<br />
(Linneman, 1996; Vanden Boer & Dooghe, 1987). Verschillende oorzaken kunnen hieraan ten<br />
grondslag liggen, zoals het verlies van de partner, een beperkter sociaal netwerk, een gebrekkige<br />
mentale <strong>of</strong> fysieke gezondheid die niet toelaat om vlot aan het maatschappelijk leven deel te<br />
nemen, <strong>of</strong> het wegvallen van de werksituatie (Linneman et al., 2002).<br />
De mate van vereenzaming werd in LOVO_1 gemeten aan de hand van de SSWO-subschaal 1<br />
‘contacten’ en aan de hand van een enkelvoudige vraag die een vergelijking doorheen de tijd<br />
toelaat. De subschaal ‘contacten’ bestaat uit zeven items die peilen naar gevoelens van<br />
eenzaamheid en isolement. Zes items zijn afkomstig van de uitgebreidere eenzaamheidsschaal<br />
van de Jong Gierveld & Kamphuis (1985). Ook de verkorte versie vormt een valide en<br />
betrouwbare schaal (van Linschoten et al., 1993).<br />
1 Schaal Subjectief Welzijn Ouderen (SSWO)<br />
1
De Jong Gierveld & Kamphuis (1985) omschrijven eenzaamheid in termen van de subjectieve<br />
beleving van de contacten: de minder positieve manier waarop individuen de communicatie met<br />
anderen waarnemen, ervaren en waarderen. Eenzaamheid verwijst expliciet naar een negatieve<br />
beleving: ‘het subjectief ervaren van een onplezierig <strong>of</strong> ontoelaatbaar gemis aan (kwaliteit van)<br />
bepaalde sociale relaties’. Het gaat daarbij om een verschil tussen de gerealiseerde contacten<br />
met andere mensen en de contacten die men voor zichzelf zou wensen (van Tilburg & de Jong<br />
Gierveld, 1999).<br />
<strong>Eenzame</strong> <strong>ouderen</strong>?<br />
In tegenstelling tot de gangbare beeldvorming in de samenleving kampt de overgrote<br />
meerderheid van de 55-plussers in Vlaanderen nooit <strong>of</strong> eerder sporadisch met<br />
eenzaamheidsgevoelens. Niet minder dan 63% van alle ondervraagde <strong>ouderen</strong> zegt dat geen<br />
enkele van de zeven uitspraken voor hen van toepassing is (tabel 1). De gemiddelde score<br />
bedraagt 17,2 (minimum=0 maximum=20) voor de totale populatie: hoe hoger de score, hoe<br />
minder eenzaam men zich voelt.<br />
Tabel 1: Uitspraken m.b.t. eenzaamheidsgevoelens (in%)<br />
Uitspraken (0) (1) (2) n(100%)=<br />
Ik mis een goede vriend/vriendin 9 8 83 2.353<br />
Ik ervaar een leegte om me heen 9 11 80 2.348<br />
Ik mis gezelligheid om me heen 8 10 82 2.356<br />
Ik vind mijn kring van kennissen te beperkt 7 8 85 2.347<br />
Ik mis mensen om me heen 6 11 83 2.350<br />
Vaak voel ik me in de steek gelaten 5 8 87 2.346<br />
Ik voel me soms wel eens eenzaam 1<br />
28 1 71 2.362<br />
(0) ja, van toepassing (1) min <strong>of</strong> meer van toepassing (2) niet van toepassing<br />
1<br />
de antwoordcategorieën voor dit item zijn als volgt: (0) eens (1) weet niet (2) niet mee eens<br />
Er treden significante verschillen op naargelang een aantal achtergrondkenmerken. Zo voelen<br />
vrouwen zich duidelijk eenzamer dan mannen, ongeacht de leeftijd, wat ook bleek uit vorige<br />
leefsituatieonderzoeken (Dooghe et al., 1988) en aansluit bij buitenlandse onderzoeksresultaten<br />
(zie o.m. Wenger, 1996).<br />
De resultaten bevestigen dat de oudste leeftijdscategorie het slechtst scoort inzake<br />
vereenzaming. Minder vlotte contactnames wegens dalende mobiliteit zijn hier niet vreemd aan<br />
(Dooghe et al., 1988). Tussen de leeftijdsgroepen 55 tot 64 jaar en 65 tot 74 jaar is de<br />
contactscore echter niet significant verschillend. Voorts blijkt dat met dalende scholingsgraad de<br />
eenzaamheid toeneemt.<br />
Een andere discriminerende factor is het al dan niet samenwonen met anderen (tabel 2 en figuur<br />
1). Alleenwonenden scoren significant lager —en voelen zich dus eenzamer— dan <strong>ouderen</strong> die<br />
samenwonen met de echtgeno(o)t(e)/partner en/<strong>of</strong> met anderen. Alleenwonende koppels voelen<br />
zich het minst eenzaam. Deze vaststelling komt ook tot uiting in specifiek onderzoek omtrent de<br />
betekenis van de partnerrelatie in Nederland (Dykstra & de Jong Gierveld, 1999). Het gemis van<br />
een inwonende partner om dagdagelijks mee te communiceren, verhoogt de kans op<br />
vereenzaming. Het belang van een partner —en meer specifiek het gemis ervan— komt<br />
duidelijk tot uiting in de resultaten naar burgerlijke staat. Weduwen/weduwnaars en uit de echt<br />
gescheidenen die niet samenwonen met een partner voelen zich het meest eenzaam; gehuwden<br />
2
die met de partner samenwonen, voelen zich het minst eenzaam. Vooral weduwen zonder<br />
partner laten zich het frequentst in negatieve zin uit.<br />
Figuur 1 De gemiddelde eenzaamheidsscore, naar leeftijd en gezinssamenstelling 1<br />
gemiddelde eenzaamheidsscore<br />
20<br />
17<br />
14<br />
11<br />
8<br />
5<br />
55 60 65 70 75 80 85<br />
alleenwonend uitsl. met echtg./partner andere<br />
1 hoe hoger de score, hoe minder eenzaam: minimum=0 maximum=20<br />
leeftijd<br />
Voorts wordt ook een verband gevonden met de mate van zelfredzaamheid van de betrokkenen.<br />
Vooral volledig zelfredzame <strong>ouderen</strong> voelen zich minder eenzaam in vergelijking met <strong>ouderen</strong><br />
die in min <strong>of</strong> meerdere mate hulp nodig hebben. Ook hier komt het belang van zich vlot te<br />
kunnen bewegen tot uiting: degenen die zich onafhankelijk kunnen bewegen en verplaatsen, zijn<br />
ook minder eenzaam.<br />
Eenzaamheid en face-to-face contacten<br />
De resultaten wijzen uit dat zowel een tekort aan contacten als het gemis van een specifiek<br />
contact vereenzaming in de hand werken (tabel 2). Hoe meer bezoekcontacten men wekelijks<br />
heeft, hoe minder eenzaam <strong>ouderen</strong> zich voelen. De resultaten illustreren verder dat <strong>ouderen</strong> die<br />
minstens wekelijks zowel verwanten als niet-verwanten zien, zich minder eenzaam voelen dan<br />
degenen met een meer eenzijdig samengesteld relatienetwerk. Het wel <strong>of</strong> niet een beroep<br />
kunnen doen op een vertrouwenspersoon geeft een indicatie van de kwaliteit van de relaties. Uit<br />
de resultaten blijkt dat <strong>ouderen</strong> die een vertrouwenspersoon hebben waarmee ze vreugde en<br />
verdriet kunnen delen, zich minder eenzaam voelen dan de anderen.<br />
3
Tabel 2 De gemiddelde eenzaamheidsscore, naar enkele achtergrondkenmerken inzake sociale<br />
contacten 1<br />
Achtergrondkenmerken<br />
Aantal relatiecategorieën waarmee minstens wekelijks bezoekcontact<br />
Geen<br />
1-2<br />
3-4<br />
5 en +<br />
Minstens wekelijks bezoekcontact met…<br />
Uitsluitend verwanten<br />
Uitsluitend niet-verwanten<br />
Beide<br />
Geen van beide<br />
Heeft vertrouwenspersoon<br />
Neen<br />
Ja<br />
1<br />
hoe hoger de score, hoe minder eenzaam: minimum=0 maximum=20<br />
Gemiddelde score<br />
15,8<br />
16,9<br />
17,2<br />
17,7<br />
17,1<br />
16,6<br />
17,6<br />
15,8<br />
16,4<br />
17,4<br />
n(100%)=<br />
192<br />
580<br />
775<br />
757<br />
705<br />
210<br />
1.197<br />
192<br />
580<br />
1.686<br />
De mate van vereenzaming werd in LOVO_1 niet alleen gemeten aan de hand van de SSWOsubschaal<br />
‘contacten’, ook de enkelvoudige vraag: ”Voelt U zich dikwijls, soms <strong>of</strong> nooit<br />
eenzaam?” werd voorgelegd. De antwoorden op deze vraag bevestigen de voorgaande<br />
vaststellingen: het eenzaamheidsgevoel is zeker geen algemeen verschijnsel onder de oudere<br />
bevolking. Bijna drie op vier ondervraagden voelen zich nooit eenzaam (73%), één op vijf<br />
<strong>ouderen</strong> voelt zich soms eenzaam en 7% verklaart zich vaak eenzaam te voelen.<br />
Evolutie van eenzaamheidsgevoelens bij 65-plussers in de periode 1966-2001<br />
Dezelfde enkelvoudige vraag: ”Voelt U zich dikwijls, soms <strong>of</strong> nooit eenzaam?” werd<br />
voorgelegd in vorige leefsituatieonderzoeken zodat een vergelijking doorheen de tijd mogelijk<br />
is.<br />
Het percentage 65-plussers dat zich vaak eenzaam voelt, daalde tussen 1966 en 2001 van 14%<br />
naar 8%. Aan de andere kant steeg het aandeel dat zegt zich zelden <strong>of</strong> nooit eenzaam te voelen<br />
van 64% naar 71%. De cijfers dienen enigszins genuanceerd te worden aangezien de<br />
onderzoekspopulaties niet volledig vergelijkbaar zijn 2 . Maar ook indien we de evolutie sinds<br />
1985 bekijken —met vergelijkbare onderzoekspopulaties— stellen we een positieve trend vast<br />
(figuur 2 en tabel 3).<br />
2<br />
1966: cijfers voor België, inclusief 145 collectief gehuisveste 65-plussers; 1985 en 2001: cijfers voor<br />
Vlaanderen<br />
4
Figuur 2 Evolutie van eenzaamheidsgevoelens onder de bevolking van 65 jaar en ouder in de<br />
periode 1966-2001(in %)<br />
100%<br />
90%<br />
80%<br />
70%<br />
60%<br />
50%<br />
40%<br />
30%<br />
20%<br />
10%<br />
0%<br />
64 65 71<br />
22 24<br />
14 10 8<br />
1966 1985 2001<br />
vaak eenzaam soms eenzaam zelden <strong>of</strong> nooit eenzaam<br />
Het aandeel <strong>ouderen</strong> dat zich zelden <strong>of</strong> nooit eenzaam voelt, stijgt zowel bij mannen als bij<br />
vrouwen. Ook binnen elke leeftijdsgroep stelt men een positieve trend vast, behalve op hoge<br />
leeftijd. Het percentage 80-plussers dat zich zelden <strong>of</strong> nooit eenzaam voelt, is tussen 1966 en<br />
2001 nagenoeg constant gebleven.<br />
Tabel 3: Het percentage 65-plussers dat zich zelden <strong>of</strong> nooit eenzaam voelt in de periode 1966-<br />
2001, naar geslacht en leeftijd<br />
Geslacht<br />
Mannen<br />
Vrouwen<br />
Leeftijd<br />
65-69<br />
70-74<br />
75-79<br />
80 en +<br />
% zelden <strong>of</strong> nooit eenzaam<br />
n(100%)=<br />
1966 1985 2001 1966 1985 2001<br />
71<br />
57<br />
68<br />
63<br />
61<br />
59<br />
75<br />
58<br />
72<br />
63<br />
63<br />
60<br />
79<br />
65<br />
78<br />
73<br />
69<br />
59<br />
1.358<br />
1.640<br />
999<br />
981<br />
581<br />
437<br />
21<br />
618<br />
821<br />
384<br />
510<br />
318<br />
227<br />
620<br />
800<br />
417<br />
421<br />
335<br />
246<br />
Totaal 64 65 71 2.998 1.439 1.420<br />
Eenzaamheid, levenstevredenheid en welbevinden<br />
De afwezigheid van vereenzaming en sociale isolatie is belangrijk voor een goede<br />
levenskwaliteit (Sinclair et al., 1990). Levenssatisfactie <strong>of</strong> levenstevredenheid is een populair<br />
concept voor de subjectieve inschatting van de levenskwaliteit. Het verwijst naar de vergelijking<br />
van een gewenste <strong>of</strong> verwachte situatie en de <strong>realiteit</strong>, <strong>of</strong> anders gezegd: een beoordeling van<br />
‘hoe de dingen tot nu toe zijn verlopen’. Zoals blijkt uit het vorige is vereenzaming zeker geen<br />
algemeen verschijnsel onder de oudere bevolking, maar toch is de groep eenzamen niet te<br />
verwaarlozen. Is er een verband tussen eenzaamheidsgevoelens en levenstevredenheid?<br />
5
Figuur 3 wijst op een negatief verband: <strong>ouderen</strong> die dikwijls eenzaam zijn, spreken zich vaker in<br />
negatieve zin uit over het leven in het algemeen. Omgekeerd kijken <strong>ouderen</strong> die zich zelden <strong>of</strong><br />
nooit eenzaam voelen veel positiever tegen het leven aan.<br />
eenzaam?<br />
nooit<br />
soms<br />
dikwijls<br />
Figuur 3: Eenzaamheid en levenstevredenheid (in %)<br />
2<br />
3<br />
9<br />
14<br />
24<br />
30<br />
0 20 40 60 80 100<br />
levenstevredenheid<br />
zeer tevreden tevreden eerder en zeer ontevreden<br />
We constateren eveneens een significante samenhang tussen vereenzaming en de verschillende<br />
dimensies van het subjectief welzijn. <strong>Eenzame</strong> <strong>ouderen</strong> scoren lager op elke dimensie, wat<br />
minder welbevinden indiceert. De grootste verschillen zijn te vinden inzake weerbaarheid (zes<br />
uitspraken die te maken hebben met negatieve gevoelens zoals angst, verdriet, neerslachtigheid)<br />
en gezondheidsbeleving. De zelfwaarderingscore (de mate waarin men een positief dan wel een<br />
negatief beeld heeft van zichzelf) differentieert het minst tussen de meer en de minder<br />
eenzamen.<br />
Tabel 4: De gemiddelde scores 1 op de verschillende dimensies van het subjectief welbevinden,<br />
naar de mate van eenzaamheid<br />
Voelt zich<br />
Dimensies van het subjectief welbevinden<br />
eenzaam gezondheidsbeleving zelfwaardering weerbaarheid optimisme Globaal<br />
welbevinden<br />
Dikwijls<br />
N=152<br />
8,84 15,44 8,36 7,81 10,10<br />
Soms<br />
N=463<br />
11,79<br />
17,47 12,83 10,81 13,60<br />
Nooit<br />
N=1.710<br />
15,01<br />
18,82 16,59 13,62 16,74<br />
1<br />
minimumscore op elke dimensie=0 maximumscore=20; een hogere score wijst op een hoger<br />
welbevinden.<br />
Is een eenzame oude dag hét doembeeld voor <strong>ouderen</strong>? Neen, voor de meeste onder hen niet, zo<br />
blijkt uit de onderzoeksresultaten. Maar voor een niet te verwaarlozen groep, vooral onder de<br />
oudste <strong>ouderen</strong>, is eenzaamheid een (dagelijkse) <strong>realiteit</strong>. Alle initiatieven om hen het gevoel te<br />
geven dat ze ‘er bij horen’ verdienen daarom ondersteuning.<br />
69<br />
73<br />
77<br />
6
Auteurs: Lut Vanden Boer en Koen Pauwels<br />
Literatuur<br />
Antonucci, T.C., A.M. Sherman & H. Akiyama (1996), Social networks, support, and integration. In: J.E.<br />
Birren (Ed.), Encylopedia <strong>of</strong> gerontology: age, aging and the aged, Vol. 2, pp. 505-515.<br />
De Jong Gierveld, J. & F. Kamphuis (1985), The development <strong>of</strong> a Rasch-type loneliness scale. Applied<br />
Psychological Measurement, 9, pp. 289-299.<br />
Dooghe, G., L. Vanden Boer & L. Vanderleyden (1988), De leefsituatie van bejaarden. Brussel: CBGS<br />
Monografie 1.<br />
Dykstra, P. & J. de Jong Gierveld (1999), Differientiële kansen op eenzaamheid onder <strong>ouderen</strong>. De<br />
betekenis van type partnerrelatie, partnergeschiedenis, gezondheid, sociaal-economische positie en<br />
sociale relaties. Tijdschrift Gerontologie en Geriatrie, 30, pp. 212-225.<br />
Jacobs, Th., L. Vanderleyden, L. Vanden Boer (red.) (2004), Op latere leeftijd. De leefsituatie van 55plussers<br />
in Vlaanderen. Garant: CBGS-Publicaties.<br />
Knipscheer, C.P.M., J. de Jong Gierveld, P.A. Dykstra & T.G. van Tilburg (Red.) (1995), Living<br />
arrangements and social networks <strong>of</strong> older adults. Amsterdam: VU-uitgeverij.<br />
Linnemann, M. (1996), Een eenzaam (s)lot? Een integratie van verklaringen van eenzaamheid onder<br />
<strong>ouderen</strong> boven de 75 jaar. Amsterdam: Vakgroep Sociologie en Sociale Gerontologie van de Vrije<br />
Universiteit.<br />
Linnemann, M., H. Nelissen & B. Nitsche (Red.) (2002), Eenzaam op leeftijd. Interventies bij eenzame<br />
<strong>ouderen</strong>. Utrecht: NIZW.<br />
Mullins (1996), Loneliness. In: J.E. Birren (Ed.), Encylopedia <strong>of</strong> Gerontology: age, aging and the aged.<br />
Vol. 2, pp. 79-81.<br />
Sinclair, I., R. Parker, D. Leat & J. Williams (1990), The kaleidoscope <strong>of</strong> care: a review <strong>of</strong> research on<br />
welfare provision for elderly people. London: HMSO.<br />
Van Linschoten, C.P., J.C. Gerritsen & C. Romijn (1993), De schaal subjectief welzijn <strong>ouderen</strong> nader<br />
onderzocht. Tijdschrift Gerontologie en Geriatrie, 24, pp. 57-65.<br />
Van Tilburg, T.G. & J. de Jong Gierveld (1999), Cesuurbepaling van de eenzaamheidsschaal. Tijdschrift<br />
Gerontologie en Geriatrie, 30, pp. 158-163.<br />
Vanden Boer L., Th. Jacobs, L. Vanderleyden, V. Audenaert & K. Pauwels (2001), Het<br />
Leefsituatieonderzoek Vlaamse Ouderen (LOVO), I Thuiswonende 55-plussers. Onderzoekdesign –<br />
Theoretische achtergronden – Concepten – Meetinstrumenten. Brussel: CBGS-Werkdocument 8.<br />
Vanden Boer, L., G. Dooghe (1987), Bejaarden: voorzieningen en behoeften IV: Het sociaal<br />
welbevinden, CBGS-Werkdocument 39.<br />
Vanden Boer, L., K. Pauwels (2004), Het subjectief welbevinden. In: Jacobs, Th., L. Vanderleyden, L.<br />
Vanden Boer (red.) (2004), Op latere leeftijd. De leefsituatie van 55-plussers in Vlaanderen. Garant:<br />
CBGS-Publicaties, pp. 301-328.<br />
Wenger, G.C., R. Davies, S. Shahtahmaseb & A. Scott (1996), Social isolation and loneliness in old age:<br />
review and model refinement. Ageing and Society, 16, 3, pp. 333-358.<br />
Bronvermelding: Vanden Boer, L., K. Pauwels (2005). <strong>Eenzame</strong> <strong>ouderen</strong>: <strong>mythe</strong> <strong>of</strong> <strong>realiteit</strong>?<br />
www.cbgs.be, bijdragen onderzoek, 11 februari 2005<br />
7