23.09.2013 Views

blok 6 - ThiemeMeulenhoff

blok 6 - ThiemeMeulenhoff

blok 6 - ThiemeMeulenhoff

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

handleiding leerjaar 6 <strong>blok</strong> 6<br />

Auteurs:<br />

Els van den Bosch-Ploegh<br />

Brugt Krol<br />

Jeannette Nijs-van Noort<br />

Ad Plomp<br />

Wim Sweers<br />

Anne Coos Vuurmans<br />

Inhoudelijke redactie:<br />

Broodtekst redactie, Utrecht/Marieke van Osch<br />

Wies Gloudemans, Uithoorn<br />

Redactie:<br />

Fundamentaal, Culemborg<br />

Ontwerp:<br />

Criterium, Arnhem<br />

Opmaak:<br />

Grafi Data, Deventer<br />

Reken-wiskundemethode<br />

voor het basisonderwijs<br />

<strong>ThiemeMeulenhoff</strong> ontwikkelt leermiddelen voor Primair Onderwijs, Voortgezet Onderwijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger<br />

Beroepsonderwijs<br />

Meer informatie over <strong>ThiemeMeulenhoff</strong> en een overzicht van onze leermiddelen: www.thiememeulenhoff .nl of via onze klantenservice<br />

(088) 800 20 17<br />

Deze uitgave is voorzien van het FSC-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw<br />

voor het gebruikte papier op een verantwoorde manier heeft plaatsgevonden.<br />

ISBN 978 11 11 25309 7<br />

Tweede druk, tweede oplage, 2011<br />

De 2e editie van Alles telt is een volledige herziening van de 1e editie © <strong>ThiemeMeulenhoff</strong> , Amersfoort<br />

De 1e editie van Alles telt is gebaseerd op Das Zahlenbuch © Ernst Klett Verlag GmbH, Stuttgart, Federal Republic of Germany<br />

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in<br />

enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming<br />

van de uitgever.<br />

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 Auteurswet j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl., dient men de<br />

daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp<br />

(www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient<br />

men zich tot de uitgever te wenden.<br />

Voor meer informatie over het gebruik van muziek, fi lm en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl.<br />

De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen<br />

gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.


2 <strong>blok</strong> 5<br />

Leerlijn Leerdoelen<br />

Getalrelaties en<br />

getalbegrip<br />

Basisvaardigheden optellen<br />

en aftrekken<br />

Basisvaardigheden<br />

vermenigvuldigen en delen<br />

overzicht van de leerdoelen<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

De leerlingen maken kennis met hele grote getallen (onder de 100 000), zij<br />

kunnen daar mee rekenen en zij leren die te plaatsen in het TdDHTE-schema.<br />

Zij leren grote getallen plaatsen op de getallenlijn tot 10 050.<br />

Zij kunnen deze grote getallen splitsen, ordenen en de buurgetallen vinden.<br />

De leerlingen leren rekenvragen te halen uit contexten.<br />

Ook begrijpen de leerlingen het begrip minimaal.<br />

Maatschrift<br />

De leerlingen leren grote getallen te plaatsen in het DHTE-schema.<br />

Zij leren in woorden geschreven getallen tot 1000 in cijfers schrijven.<br />

Zij leren sprongen maken van 100, 200, 500 en 1000 en boven de 1000<br />

terugtellen met sprongen van 10.<br />

De leerlingen leren rekenvragen te halen uit contexten.<br />

Ook leren de leerlingen buurgetallen van getallen boven de 1000 vinden.<br />

<br />

De leerlingen leren handig optellen en aftrekken en handig rekenen met geld.<br />

Maatschrift<br />

De leerlingen leren getallen samennemen tot een mooi rond getal.<br />

Zij leren dat aftrekken het omgekeerde is van optellen.<br />

De leerlingen leren contexten lezen (ook uit de krant) en verschillende<br />

berekeningen maken met grote getallen.<br />

Zij leren handig vermenigvuldigen en delen.<br />

Maatschrift<br />

De leerlingen kunnen rekenen met tientallen en honderdtallen in<br />

verhoudingstabellen.<br />

Zij leren dat delen het omgekeerde is van vermenigvuldigen.<br />

Breuken De leerlingen leren breuken aanvullen tot een hele (complement).<br />

Zij leren breuken zien als deel van een hoeveelheid en ermee rekenen.<br />

En zij leren prijzen berekenen m.b.v. breuken.<br />

De leerlingen leren breuken en gemengde getallen te plaatsen op de getallenlijn<br />

t/m 6.<br />

Ook leren de leerlingen breuken afl ezen uit een cirkeldiagram.<br />

Maatschrift<br />

De leerlingen leren breuken afl ezen van peilglazen.<br />

Zij leren breuken aanvullen tot een hele (complement).<br />

Zij leren breuken zien als deel van een hoeveelheid.<br />

Zij leren breuken tot 1 te plaatsen op de getallenlijn.<br />

Ook kunnen de leerlingen bij geldsommen met breuken rekenen.<br />

Verhoudingen De leerlingen leren met de verhouding tussen schaduw en voorwerp andere<br />

hoogtes te berekenen.<br />

<br />

2 Zij kunnen fi guren tekenen op schaal met een oppervlakte van 12 m en daarvan<br />

de omtrek berekenen.<br />

Maatschrift<br />

De leerlingen maken kennis met de methode om met hulp van de verhouding<br />

tussen schaduw en voorwerp andere hoogtes te berekenen.<br />

2 Zij kunnen fi guren tekenen op schaal met een oppervlakte van 12 m en daarvan<br />

de omtrek berekenen.


Alles telt Handleiding 6<br />

Leerlijn Leerdoelen<br />

Lengte en omtrek De leerlingen kunnen de lengte van plinten berekenen.<br />

Zij leren schattend te rekenen met lengtematen.<br />

<br />

2 Zij kunnen fi guren tekenen op schaal met een oppervlakte van 12 m en daarvan<br />

de omtrek berekenen.<br />

Maatschrift<br />

De leerlingen kunnen fi guren tekenen op schaal met een oppervlakte van 12 m<br />

en daarvan de omtrek berekenen.<br />

Oppervlakte De leerlingen leren de oppervlakte van kamers te berekenen ook met de formule<br />

l x b.<br />

Zij leren het aantal benodigde rollen behang te berekenen en de kosten daarvan.<br />

Zij leren de benodigde hoeveelheid latex te berekenen en de kosten daarvan.<br />

Ook leren de leerlingen schattend te rekenen met oppervlaktematen.<br />

Maatschrift<br />

De leerlingen leren de oppervlakte van kamers te berekenen.<br />

Zij leren de verfkosten te berekenen in een tabel.<br />

Ook kunnen de leerlingen de benodigde hoeveelheid behang en glaswol<br />

berekenen.<br />

Inhoud De leerlingen leren schaalverdelingen te tekenen op peilglazen.<br />

Geld De leerlingen leren prijzen berekenen m.b.v. breuken.<br />

Zij kunnen de opknapkosten van een huis berekenen.<br />

Maatschrift<br />

De leerlingen kunnen geldsommen berekenen met breuken.<br />

Tijd De leerlingen leren over tijdmeting vroeger en nu.<br />

Zij leren het verband tussen tijd en schaduwlengte begrijpen.<br />

Zij leren met de verhouding tussen schaduw en voorwerp andere hoogtes te<br />

berekenen.<br />

Zij krijgen inzicht in vroegere gebeurtenissen m.b.v de tijdsbalk.<br />

Zij leren de gebeurtenissen van een 12 jarige op een tijdbalk te zetten en kunnen<br />

een tijdbalk maken van de eigen geschiedenis.<br />

Zij kunnen rekenen met jaartallen.<br />

Zij leren tijden te vergelijken in seconden.<br />

Zij leren de tijdsduur te meten en kunnen verschillende tijdmeters vergelijken.<br />

Zij leren rekenen met minuten en seconden en met digitale tijden.<br />

Ook leren de leerlingen tijdsduur en aankomsttijd berekenen.<br />

Maatschrift<br />

De leerlingen leren het verband tussen tijd en schaduwlengte begrijpen.<br />

Zij maken kennis met de methode om met hulp van de verhouding tussen<br />

schaduw en voorwerp andere hoogtes te berekenen.<br />

Zij leren een tijdbalk te maken van de eigen geschiedenis.<br />

Zij kunnen rekenen met jaartallen.<br />

Zij kunnen sprongen maken van 2 eeuwen op de tijdsbalk.<br />

Zij leren rekenen met minuten en seconden.<br />

Ook kunnen de leerlingen digitale tijden onderzoeken en nieuwe tijden<br />

berekenen.<br />

Tabellen en grafieken De leerlingen leren breuken afl ezen uit een cirkeldiagram.<br />

3<br />

2


4 <strong>blok</strong> 6<br />

Leerlijn<br />

– Tijd<br />

– Verhoudingen<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Tijdmeting vroeger en nu<br />

– Tijd en schaduwlengte<br />

– Verhouding schaduw en lengte<br />

Oefenen<br />

– Tijdsduur fi etstocht berekenen<br />

– Verschil digitale vertrektijd en analoge tijd<br />

berekenen<br />

– Optellen en aftrekken met<br />

kilometerstanden<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– Tijd en schaduwlengte<br />

– Verhouding schaduw en lengte<br />

▪ Oefenen<br />

– Verschil tussen twee jaartallen berekenen<br />

– Rekenen met uren en minuten<br />

– Tijdsduur wandeltocht berekenen<br />

– Minuten erbij doen en eraf halen bij<br />

digitale tijden<br />

Materiaal<br />

– Leerlingenboek 6b blz. 86 en 87<br />

– Werkschrift 6 blz. 52<br />

– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 32 en 33<br />

– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />

– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />

– Oefensoftware<br />

– Satéstokjes, klei, A4’tjes<br />

les 1 en 2<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Getalopbouw tot 10 000<br />

Tel verder in sprongen.<br />

2200 – 2600 – (3000 – 3400 – 3800 – 4200 – 4600 – 5000) – 5400<br />

1200 – 2200 – (3200 – 4200 – 5200 – 6200 – 7200 – 8200) – 9200<br />

3600 – 4100 – (4600 – 5100 – 5600 – 6100 – 6600 – 7100) – 7600<br />

1500 – 2300 – (3100 – 3900 – 4700 – 5500 – 6300 – 7100) – 7900<br />

Wat valt je op?<br />

(In de eerste rij is na vijf sprongen het tweede cijfer weer hetzelfde. In de<br />

tweede rij is het tweede cijfer steeds 2. In de derde rij is het tweede cijfer<br />

in de getallen om en om hetzelfde. In de vierde rij is na vijf sprongen het<br />

tweede cijfer weer hetzelfde.)<br />

2 Welk getal komt voor …<br />

7309 (37 308) 5600 (45 599) 6000 (5999) 3000 (2999)<br />

3 Welk getal komt na …<br />

8312 (8313) 7398 (7399) 4699 (4700) 5999 (6000)<br />

Maatschrift<br />

▪ 1 Tellen met sprongen<br />

Laat de kinderen de rijtjes afmaken.<br />

270 – 272 – (274 – 276 – 278 – 280 – 282) – 284 (sprongen van 2)<br />

590 – 595 – (600 – 605 – 610 – 615 – 620 – 625) – 630 (sprongen van 5)<br />

715 – 725 – (735 – 745 – 755 – 765 – 775) – 785 (sprongen van 10)<br />

1250 – 1450 – (1650 – 1850 – 2050 – 2250 – 2450) – 2650 (sprongen van<br />

200)<br />

1200 – 1700 – (2200 – 2700 – 3200 – 3700 – 4200) – 4700 (sprongen van<br />

500)<br />

3210 – 3310 – (3410 – 3510 – 3610 – 3710 – 3810) – 3910 (sprongen van<br />

100)<br />

Bespreek de reeksen. Wat valt de kinderen op?<br />

▪ 2 Wat zijn de tientalburen van …<br />

( 80) 87 ( 90) (140) 143 (150) (270) 271 (280) (360) 369 ( 370)<br />

(480) 488 (490) (580) 590 (600) (770) 777 (780) (810) 812 ( 820)<br />

(890) 898 (900) (940) 949 (950) (500) 503 (510) (990) 997 (1000)<br />

▪ 3 Welke sprong maak je?<br />

De kinderen zeggen welke sprong is gemaakt:<br />

van 185 naar 200 (15) van 2500 naar 3000 (500)<br />

van 650 naar 1000 (350) van 1100 naar 2000 (900)<br />

van 2890 naar 3890 (1000) van 1750 naar 3750 (2000)


Alles telt Handleiding 6<br />

Waar gaat deze les over?<br />

In deze les gaan de kinderen even terug naar de tijd dat er nog geen precisie-uurwerken<br />

bestonden, maar de mensen de tijd afl azen van zonnewijzers. De schaduw speelt daarbij<br />

een grote rol, zowel de positie als de lengte. De kinderen leren met behulp van de lengte en<br />

de positie van de schaduw de tijd ongeveer af te lezen. Ook rekenen ze met de verhouding<br />

tussen de lengte van de schaduw en de hoogte van bomen, torens enzovoort.<br />

Taal en rekenen<br />

Taaltip<br />

N.v.t.<br />

Rekenwoorden<br />

N.v.t.<br />

Lastige woorden<br />

–<br />

Tellerstand<br />

5


6<br />

Lesverloop van les 1<br />

C1 Hoe wisten de mensen vroeger hoe laat het was?<br />

Blok 6 Les 1 en 2<br />

Tijdmeting<br />

Bespreek eerst samen de vraag boven deze opgave. Hoe wisten de mensen vroeger hoe laat het<br />

was? (Ze keken naar de stand van de zon.) Wat zegt de stand van de zon over het moment van<br />

de dag? (’s Morgens en ’s avonds staat de zon laag, midden op de dag staat de zon hoog.) Is<br />

dat het hele jaar precies hetzelfde? (Nee, ’s zomers komt de zon eerder op, staat hij ’s middags<br />

hoger aan de hemel en gaat hij later onder dan ’s winters.) Waar komt de zon op? (In het<br />

oosten.) Wie kan aanwijzen wat het oosten is?<br />

Wat zie je op deze plaatjes? (Zonnewijzers – al moet je bij de kerktoren wel heel goed kijken!)<br />

Wie weet hoe een zonnewijzer werkt? (De zon schijnt op een stok of pijl, die voor een schaduw<br />

zorgt. Waar de schaduw valt kun je afl ezen hoe laat het is, want bij elk lijntje staat het uur<br />

vermeld.) Wat hebben de lengte van de schaduw en de stand van de zon met elkaar te maken?<br />

(Hoe hoger de zon staat, des te korter de schaduw.)<br />

Hoe laat staat de zon ongeveer op zijn hoogst? Je zou denken om 12 uur, maar dat is niet zo.<br />

Leg uit hoe dat komt. Vroeger werd in Nederland met behulp van zonnewijzers en schaduw<br />

bepaald wanneer het 12 uur ’s middags was. Dat betekende ook dat het in Winterswijk een<br />

kwartier eerder 12 uur was dan in Middelburg. Dat was natuurlijk niet handig, bijvoorbeeld<br />

voor het treinverkeer, en daarom werd in 1909 afgesproken dat heel Nederland de<br />

Amsterdamse tijd zou aanhouden.<br />

In 1940 werd de Amsterdamse tijd door de Duitsers vervangen door de Berlijnse tijd. Die tijd<br />

hebben we nu nog steeds, alleen heet hij nu de Midden-Europese tijd. Doordat Berlijn een<br />

heel stuk oostelijker ligt, is het bij ons 40 minuten te vroeg 12 uur. De zon staat pas om 10<br />

over half 1 op het hoogste punt. In de zomer komt daar nog een uur bij door de zomertijd.<br />

Dan staat bij ons de zon pas rond 10 over half 2 op het hoogste punt.<br />

C2 Wat is in werkelijkheid de lengte?<br />

Verhouding schaduwlengte/echte lengte<br />

Bespreek even deze toepassing van het geleerde bij opgave 1 in de tabellen. Laat<br />

vervolgens de kinderen deze opgave zelf maken. Bekijk samen de antwoorden van deze<br />

verhoudingstabellen. Wat is de verhouding bij de eerste tabel? (1 : 2) En bij de tweede? (1 : 3)<br />

C3 Wat doen de kinderen?<br />

Verhouding schaduwlengte/echte lengte<br />

Laat de kinderen verwoorden wat de kinderen op de plaatjes doen. (Ze meten de schaduwen<br />

en noteren de lengte.) Laat, indien mogelijk, dit experiment in het echt uitvoeren en daarmee<br />

de schaduw tot onderwerp van refl ectie maken. Wanneer is de schaduw het langst? Wanneer het<br />

kortst? Waar ligt de schaduw? Kun je voorspellen waar de schaduw over een uur ongeveer zal zijn?<br />

Is er verband tussen de tijd en de lengte van de schaduw?


Alles telt Handleiding 6<br />

Aandachtspunten bij les 2 (zelfstandig werken)<br />

leerlingenboek blz. 87<br />

1 Uit het linkerplaatje is af te leiden dat de lengte van de schaduw de helft<br />

is van de werkelijke lengte.<br />

2 Bekijk of de kinderen gebruikmaken van de verhouding.<br />

– 3 Laat bij d de breuk omrekenen in minuten.<br />

4 Bekijk of de kinderen nog moeite hebben met het uitrekenen van het<br />

verschil in minuten.<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

werkschrift blz. 52<br />

1 Het middelpunt is hier de plek waar de stok staat. Je kijkt er bovenop.<br />

Deze vraag is niet zomaar te beantwoorden. De kinderen moeten echt<br />

naar buiten. De antwoorden zijn afhankelijk van het jaargetijde (hoe laat<br />

gaat de zon op en hoe laat weer onder). Laat de kinderen dat opzoeken in<br />

een krant of op internet (in Google zoeken op: zon op zon onder).<br />

2 Laat de kinderen eerst de verhouding bepalen.<br />

3 Laat de sommen op ruitjespapier onder elkaar zetten en uitrekenen.<br />

4 De kinderen kunnen deze opgave ook oplossen door op te tellen<br />

(aanvullen).<br />

maatschrift blz. 32 en 33<br />

1 Dit vinden veel kinderen een moeilijke opgave, omdat de stippen niet<br />

op een rechte lijn liggen. Teken eventueel een cirkel op het bord om de<br />

schaduw te bepalen.<br />

2 Vraag of de echte boom kleiner of groter is dan de schaduwlengte.<br />

Hoeveel? (2 × zo groot)<br />

3 Laat de kinderen eerst de verhouding bepalen. (× 3)<br />

4 Hier speelt ook de richting van de schaduw een rol.<br />

5 Geef aan dat het verschil tussen het eerste en tweede jaartal moet<br />

worden berekend. Wijs op het voorbeeld. Let op bij 1887 en 1987!<br />

6 Bekijk of de kinderen gebruikmaken van eerdere uitkomsten<br />

(toepassing van de (deel)tafel van 6 en de factor 10).<br />

7 Wijs erop dat een uur 60 minuten heeft, dus niet gewoon aftrekken!<br />

8 Bekijk of ze de punten en de 0 (12.08) goed neerzetten. Er zijn geen<br />

overschrijdingen van het hele uur.<br />

9 Eventueel bij a van 16.00 in gedachten 15.60 laten maken.<br />

Afronding<br />

Bespreek werkschrift opgave 1. Als extra uitdaging: Wat zou het<br />

verschil zijn tussen zonnewijzers in Nederland en Australië? (De tijden<br />

staan andersom, dus links wordt rechts en vice versa.) Waar is het<br />

oosten? Helemaal rechts. Daar zetten we de tijd neer waarop de zon is<br />

opgekomen. De zon gaat dan naar het zuiden (dus onderlangs en de<br />

schaduw komt dan links).<br />

Bespreek maatschrift opgave 1. Als de zon lager staat, wat gebeurt er dan<br />

met de schaduw? En naar aanleiding van opgave 4: Wie weet in welke<br />

richting het oosten is? En het noorden?<br />

Observatie en extra hulp<br />

7<br />

Het is niet te verwachten dat de kinderen<br />

veel problemen zullen hebben met deze<br />

lessen. Misschien kunnen sommigen niet<br />

uit de voeten met de berekening vanuit een<br />

gegeven verhouding.<br />

Geef dan eenvoudiger getallen en geef zo<br />

nodig een demonstratie op het schoolplein<br />

met een liniaal van 20 centimeter en een<br />

van een meter. De meter is 5 keer zo lang<br />

als de liniaal. Hoe is dat met de schaduw?<br />

Stap even uit de les<br />

Laat de kinderen zelf een zonnewijzer<br />

maken door een stok in de grond te zetten.<br />

Laat de getallen bij het uiteinde van de<br />

schaduw zetten (bijvoorbeeld om 9 uur,<br />

om 12 uur en om 3 uur).<br />

Kun je nu de tussenliggende getallen ook<br />

invullen? Kloppen die getallen? Zien de<br />

kinderen aan de lengte van de schaduw<br />

ook wanneer het echt 12 uur is? Hoeveel<br />

scheelt dat met de kloktijd? (Zomertijd: 1 uur<br />

en 40 minuten. Wintertijd: 40 minuten.)<br />

Sommige kinderen kennen misschien<br />

spelletjes met licht en schaduw. Kan<br />

iemand met de schaduw van zijn handen<br />

een hondenkop of een konijn maken? Haal<br />

eventueel voorbeelden van internet.<br />

Zoek in Google Afbeeldingen op<br />

‘schaduwhanden’ of ‘schaduwhandjes’.


8 <strong>blok</strong> 6<br />

Leerlijn<br />

– Inhoud/volume<br />

– Breuken<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Breuken aanvullen tot een hele<br />

(complement)<br />

– Breuken als deel van een hoeveelheid<br />

– Prijs berekenen met behulp van breuken<br />

– Schaalverdeling tekenen in peilglazen<br />

Oefenen<br />

– Staafgrafi ek afl ezen en interpreteren<br />

– Verhoudingstabel recept<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– Breuken afl ezen van peilglazen<br />

– Breuken aanvullen tot een hele<br />

(complement)<br />

– Breuken als deel van een hoeveelheid<br />

– Breuken tot 1 plaatsen op de getallenlijn<br />

▪ Oefenen<br />

– Grote getallen op de getallenlijn<br />

– Verder tellen met sprongen van 20 en 50<br />

– Cijferend aftrekken<br />

Materiaal<br />

– Leerlingenboek 6b blz. 88 en 89<br />

– Werkschrift 6 blz. 53<br />

– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 34 en 35<br />

– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />

▪ Kopieerblad 6.31<br />

– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />

– Oefensoftware<br />

– Eventueel: set geometrische lichamen<br />

les 3 en 4<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Rekendictee<br />

Optellen met duizendtallen en honderdtallen.<br />

3000 + 5000 = (8000) 3000 + 300 = (3300)<br />

2000 + 7000 = (9000) 5000 + 700 = (5700)<br />

4000 + 4000 = (8000) 6000 + 100 = (6100)<br />

2000 + 5000 = (7000) 4000 + 300 = (4300)<br />

2 Getallenlijn<br />

Teken een getallenlijn van 0 tot 10 000 op het bord.<br />

Zet de letters a tot en met f op de plaatsen van 1250, 2500, 5000, 6200,<br />

7500 en 8750. Vraag welke getallen er bij de letters horen.<br />

3 Welke twee getallen liggen er tussenin?<br />

6317 – (6318 – 6319) – 6320<br />

8726 – (8727 – 8728) – 8729<br />

7255 – (7256 – 7257) – 7258<br />

9997 – (9998 – 9999) – 10 000<br />

Maatschrift<br />

▪ 1 Getal raden<br />

Laat de kinderen een getallenlijn op een blaadje tekenen (teken er zelf<br />

een op het bord). Zet aan het begin een 0 en aan het eind 1000. Laat de<br />

kinderen de plaats van 500 op de getallenlijn aangeven. U noteert aan<br />

de achterkant van het bord een getal dat de kinderen moeten raden. Ze<br />

mogen alleen vragen stellen als ‘is het groter dan ...?’ of ‘is het kleiner<br />

dan ...?’. Doe dit met 400, 600, 800, 750 en 250. Dit is vrij moeilijk voor<br />

zwakkere rekenaars, dus gebruik ‘mooie’ getallen.<br />

▪ 2 Tafelsommen en de factor 10<br />

Laat de kinderen zelf de som noemen met de factor 10.<br />

3 × 2 = ( 6) (3 × 20 = 60) 7 × 6 = (42) (7 × 60 = 420)<br />

4 × 3 = (12) (4 × 30 = 120) 8 × 7 = (56) (8 × 70 = 560)<br />

5 × 4 = (20) (5 × 40 = 200) 9 × 8 = (72) (9 × 80 = 720)<br />

6 × 5 = (30) (6 × 50 = 300) 2 × 9 = (18) (2 × 90 = 180)<br />

3 × 4 = (12) (3 × 40 = 120) 7 × 7 = (49) (7 × 70 = 490)<br />

4 × 8 = (32) (4 × 80 = 320) 8 × 9 = (72) (8 × 90 = 720)<br />

5 × 7 = (35) (5 × 70 = 350) 9 × 3 = (27) (9 × 30 = 270)<br />

6 × 6 = (36) (6 × 60 = 360) 2 × 2 = ( 4) (2 × 20 = 40)


Alles telt Handleiding 6<br />

Waar gaat deze les over?<br />

In deze les gaan de kinderen de inhouden van frisdrankautomaten, tanks met choco of<br />

yoghurt en pakken frisdrank berekenen. Op peilglazen en met behulp van breuken is te<br />

zien hoeveel er nog in zit en wat er nog bij kan. Het gaat vooral om het aanvullen, het<br />

complement dus. Ook de breuken zijn complementaire breuken. Daarna moeten de kosten<br />

van het geheel worden berekend bij slagroom, chocola en stof.<br />

Taal en rekenen<br />

Taaltip<br />

Het model van de frisdrankautomaat met peilglazen is eerder gebruikt in <strong>blok</strong> 4, les 13.<br />

Controleer of de kinderen de woorden nog kennen die hiermee te maken hebben: automaat,<br />

frisdrank, tank en peilglas.<br />

Rekenwoorden<br />

– Liter (l)<br />

– Deciliter (dl)<br />

– Centiliter (cl)<br />

Lastige woorden<br />

– Automaat<br />

– Peilglas<br />

– Frisdrank<br />

– Tank<br />

9


10<br />

Lesverloop van les 3<br />

C1 Vul de automaat bij.<br />

4<br />

5<br />

Blok 6 Les 3 en 4<br />

Berekenen van inhoud / het complement van een breuk<br />

Neem van tevoren de tabel over op het bord. Vraag de kinderen of ze deze peilglazen<br />

herkennen. Wat is elk streepje waard? Laat dat per peilglas bekijken. In hoeveel delen is het eerste<br />

peilglas verdeeld? (4) Welke breuken horen dus bij de streepjes? ( 1 2 1 3 4<br />

4 , 4 = 2 , 4 en 4 = 1) Hoeveel liter<br />

hoort er bij elk streepje? (4 l, 8 l, 12 l, 16 l). Bespreek op deze manier ook de andere peilglazen.<br />

Vraag de kinderen nu of ze de vragen boven aan de opgave ook direct kunnen beantwoorden.<br />

Verwijs hierbij naar de tabel. Het hoeveelste deel cola kan er nog bij? ( 4<br />

1<br />

5 ) Hoeveel liter is 5 ? (4)<br />

Wat is dan 4<br />

5 ?<br />

× 20 l = 4 × 4 l = 16 l cola. Vul op deze laatste manier samen de rest van de tabel in.<br />

C2 Vul de tank bij.<br />

Berekenen van inhoud / het complement van een breuk<br />

Laat de kinderen deze opgave eerst zelf maken. Het gaat hier om complementen van breuken<br />

en inhoud. Leg uit dat het steeds gaat om het aanvullen tot ‘een geheel’ en dat dit geheel<br />

hier 30 liter is. Wijs de kinderen erop dat 4<br />

1<br />

1<br />

5 deel 4 × 5 deel is, en dat 6 deel het vijfde deel is<br />

deel (dat is mooi te zien aan het aantal liters). Controleer samen de antwoorden.<br />

van 5<br />

6<br />

C3 Welk deel is opgedronken?<br />

Berekenen van inhoud / breuken als deel van een hoeveelheid<br />

Ga samen nog even het systeem van de litermaten na. Vraag hoeveel dl, cl en ml er in een<br />

liter zitten en schrijf op het bord: 1 liter = 10 dl = 100 cl = 1000 ml.<br />

Vraag wat het verschil in de kleuren zal betekenen. (Het gevulde deel is donker gekleurd,<br />

behalve bij de melk.) Wijs er vervolgens op dat in elk pak twee liter past.<br />

Laat de kinderen proberen deze opgave zelfstandig te maken. Geef ze de vrije hand in het<br />

kiezen van hun oplossing. Mogelijkheden:<br />

– de totaalinhoud nemen en zoeken naar delers waarmee ze handig kunnen werken;<br />

– kijken tot hoever het pak gevuld is en dat als uitgangspunt nemen voor een schatting;<br />

– het hele pak eerst in tweeën verdelen en zo verder.<br />

Bespreek samen de gebruikte oplossingen.


Alles telt Handleiding 6<br />

Aandachtspunten bij les 4 (zelfstandig werken)<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

leerlingenboek blz. 89<br />

1 2 2<br />

1<br />

1 Vraag wat de kinderen opvalt bij 2 en 4 ( 4 deel is hetzelfde als 2 , de<br />

antwoorden zijn hetzelfde). Merken ze op dat 1 3<br />

4 en 4 complementen van<br />

elkaar zijn en dat dus het aantal liters samen het geheel is?<br />

3<br />

1<br />

5<br />

2 Help eventueel nog even bij 5 . Wat kost 5 ? (€ 0,40) Wat kost dan 5 ?<br />

(5 × € 0,40)<br />

3 Er zijn meer sporten dan genoemde, wat dacht je van wandelen en<br />

fi etsen?<br />

werkschrift blz. 53<br />

1 Wijs erop een handige schaalverdeling te tekenen waarbij de<br />

totaalinhoud, de lengte van het peilglas (6 cm) of het niveau in het<br />

peilglas het uitgangspunt kan zijn. Hierna de breuk bepalen van het<br />

ingekleurde deel en vervolgens het aantal bekertjes.<br />

2 Vergelijkbaar met les 3, opgave 3 maar dan met cl.<br />

3 Zien de kinderen dat bij d de resultaten van 1, 4 en 14 cakes opgeteld<br />

kunnen worden?<br />

maatschrift blz. 34 en 35<br />

– 1 Laat de kinderen eerst bepalen in hoeveel delen het peilglas is<br />

verdeeld. Bespreek dan welk deel niet gevuld is en hoeveel bekertjes<br />

dit zijn.<br />

– 2 In hoeveel delen zijn de lijnen verdeeld? Hierna kan met breuken verder<br />

worden geteld.<br />

– 3 In hoeveel gelijke delen moeten de pakken worden verdeeld? Wijs op het<br />

verschil tussen ‘over’ en ‘opgedronken’. Geef eventueel kopieerblad<br />

MS 6.31 om de opgave te kunnen tekenen.<br />

– 4 Laat de kinderen eerst bepalen in hoeveel delen het peilglas is<br />

verdeeld. Bespreek dan welk deel gevuld is en hoeveel liter dat is.<br />

– 5 Laat de kinderen eerst de waarde van de intervallen bepalen.<br />

– 6 Laat de kinderen eventueel eerst de honderdtallen onder de verticale<br />

streepjes schrijven.<br />

– 7 Eerst de grootte van de sprongen laten bepalen en dan de rijen<br />

afmaken.<br />

– 8 Controleer of alles netjes onder elkaar wordt gezet.<br />

Afronding<br />

Bespreek leerlingenboek opgave 2. Hoe hebben de kinderen c berekend?<br />

Wie heeft 5<br />

1<br />

3 × € 1,20 gerekend? En wie heeft eerst 5 berekend?<br />

Bespreek maatschrift opgave 1. Hoe kun je dit berekenen? ( 5 1 4 1<br />

5 − 5 = 5 , 5 =<br />

30 bekertjes. 4<br />

5 = 4 × 30 bekertjes of totaal is 150 bekertjes. 150 − 30 =<br />

120 bekertjes.) Kies met de kinderen voor één manier; spreek dit dan af.<br />

11<br />

Observatie en extra hulp<br />

Welke kinderen hebben moeite met<br />

de aanvullingen? Bij opgave 1 van<br />

leerlingenboek les 3 is bijvoorbeeld bij<br />

de cola 1<br />

5 deel van het peilglas gekleurd.<br />

Hoeveel liter is dat? (4 l) Vul dat in bij<br />

ieder stukje. 4 stukjes zijn dan 4 × 4 =<br />

16 liter. Wijs de kinderen er steeds op, op<br />

welk deel of geheel de breuken betrekking<br />

hebben.<br />

Stap even uit de les<br />

Voorwerpen raden<br />

Doe met de kinderen het spel: raad het<br />

voorwerp. Laat een kind een meetkundig<br />

voorwerp (kegel, cilinder, piramide, bol,<br />

balk, kubus) onder een doek of achter een<br />

boek verstoppen en het voorwerp daarna<br />

beschrijven. Wie het raadt, mag verder<br />

met een nieuw voorwerp. Mocht u geen set<br />

geometrische lichamen (verkrijgbaar bij de<br />

schoolleverancier) hebben, kijk dan of er<br />

bij de onderbouw <strong>blok</strong>ken in deze vormen<br />

aanwezig zijn. Anders kunt u ook andere<br />

voorwerpen met deze vormen gebruiken,<br />

zoals doosjes, een bal, feesthoedje,<br />

enzovoort.


12<br />

Leerlijn<br />

– Verhoudingen<br />

– Breuken<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Verhouding schaduw en lengte<br />

– Breuken aanvullen tot een hele<br />

(complement)<br />

– Breuken als deel van een hoeveelheid<br />

Oefenen<br />

– Delen in een context<br />

– Prijs tomaten berekenen<br />

– Eenvoudige delingen met rest<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– Verhouding schaduw en lengte<br />

– Breuken afl ezen van peilglazen<br />

– Breuken als deel van een hoeveelheid<br />

– Uitrekenen hoeveel liter er nog bij kan<br />

▪ Oefenen<br />

– Getallen plaatsen op de getallenlijn tot en<br />

met 5000<br />

– Getallen ordenen<br />

– Leeftijden berekenen<br />

– Optellen naar analogie<br />

Materiaal<br />

<strong>blok</strong> 6<br />

– Leerlingenboek 6b blz. 90 en 91<br />

– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 36 en 37<br />

– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />

– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />

– Oefensoftware<br />

les 5 herhalen en oefenen<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Rekendictee<br />

Aftrekken met duizendtallen en honderdtallen.<br />

7000 − 5000 = (2000) 2000 − 200 = (1800)<br />

8000 − 3000 = (5000) 4000 − 600 = (3400)<br />

9000 − 6000 = (3000) 6000 − 400 = (5600)<br />

5000 − 3000 = (2000) 8000 − 500 = (7500)<br />

2 Keer- en deelsommen met veel nullen<br />

50 × 12 = ( 600) 600 : 3 = ( 200)<br />

60 × 150 = (9000) 10 000 : 4 = (2500)<br />

2 × 4500 = (9000) 1200 : 100 = ( 12)<br />

2 × 1500 = (3000) 3000 : 15 = ( 200)<br />

Zien de kinderen het verband tussen de sommen?<br />

Maatschrift<br />

▪ 1 Handig rekenen<br />

Hiermee kunt u zien in hoeverre de kinderen handige strategieën<br />

toepassen bij het optellen en aftrekken. In het begin is het handig om<br />

eerst de sprong van 10 te laten maken en dan 1 eraf, dus: 26 + 9 =<br />

36 − 1 = 35. Of 1 erbij, dus 62 − 9 = 52 + 1 = 53.<br />

26 + 9 = (35) 57 + 8 = (65) 62 − 9 = (53) 26 − 9 = (17)<br />

52 + 9 = (61) 78 + 9 = (87) 44 − 9 = (35) 54 − 9 = (45)<br />

49 + 9 = (58) 88 + 7 = (95) 72 − 9 = (63) 78 − 9 = (69)<br />

37 + 9 = (46) 66 + 6 = (72) 31 − 9 = (22) 82 − 9 = (73)<br />

▪ 2 Optellen<br />

300 + 40 = ( 340) 500 + 30 = ( 530)<br />

300 + 400 = ( 700) 500 + 300 = ( 800)<br />

3000 + 400 = (3400) 5000 + 300 = (5300)<br />

3000 + 4000 = (7000) 5000 + 3000 = (8000)<br />

10 + 10 + 20 = ( 40) 20 + 20 + 10 = ( 50)<br />

20 + 20 + 30 = ( 70) 30 + 30 + 20 = ( 80)<br />

30 + 30 + 40 = (100) 40 + 40 + 30 = (110)<br />

40 + 40 + 50 = (130) 50 + 50 + 40 = (140)


Alles telt Handleiding 6<br />

Aandachtspunten bij les 5 (herhalen en oefenen)<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

leerlingenboek blz. 90 en 91<br />

1 Pas op: bij elk plaatje is de verhouding schaduw/<br />

meisje anders en dat geeft een andere hoogte aan de<br />

boom.<br />

2 De verhoudingen zijn gemakkelijk te zien, maar<br />

bij c is het berekenen soms lastig.<br />

3 Het berekenen van het complement kan op meer<br />

manieren.<br />

4 Bekijk of de kinderen de juiste delingen kunnen<br />

vinden.<br />

5 Laat de kinderen bij a alles omrekenen naar kg.<br />

6 Stimuleer de kinderen om deze delingen uit het<br />

hoofd te maken.<br />

Normering<br />

Aantal Onvoldoende Voldoende<br />

Opgave 1 3 < 2 2 - 3<br />

Opgave 2 9 < 6 6 - 9<br />

Opgave 3 24 < 16 16 - 24<br />

Opgave 4 12 < 8 8 - 12<br />

Opgave 5 6 < 4 4 - 6<br />

Opgave 6 16 < 11 11 - 16<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

▪<br />

maatschrift blz. 36 en 37<br />

13<br />

1 Bespreek eventueel eerst de verhouding tussen<br />

schaduw en werkelijke lengte. (1 : 4)<br />

2 Bekijk of de kinderen de verhouding tussen<br />

schaduw en werkelijke lengte hier zelf kunnen<br />

ontdekken. (1 : 5)<br />

3 Laat eerst bekijken wat de breuknaam is. Wat<br />

zit er dan nog in het pak? Laat hierna via delen<br />

uitrekenen hoeveel liter er nog is en via aftrekken<br />

hoeveel liter er nog bij kan.<br />

4 Controleer of de kinderen nu meteen de<br />

breuknaam zien en in hoeveel delen het peilglas<br />

verdeeld is. Dan kan de inhoud worden berekend.<br />

5 Laat de kinderen eerst bepalen wat de waarde van<br />

de intervallen is.<br />

6 Bekijk hoe de grootte van het getal wordt bepaald.<br />

(Eerst kijken naar de duizendtallen, vervolgens<br />

naar de honderdtallen en soms ook nog naar de<br />

tientallen.)<br />

7 Bespreek eventueel eerst de stapjes die gemaakt<br />

moeten worden. Eerst uitrekenen hoe oud<br />

iedereen is over 15 jaar. Vervolgens uitrekenen hoe<br />

oud de personen in verschillende samenstelling<br />

samen zijn.<br />

8 Maken de kinderen gebruik van de analogie?<br />

Normering<br />

Aantal Onvoldoende Voldoende<br />

Opgave 1 2 < 1 1 - 2<br />

Opgave 2 3 < 2 2 - 3<br />

Opgave 3 13 < 9 9 - 13<br />

Opgave 4 10 < 7 7 - 10<br />

Opgave 5 4 < 3 3 - 4<br />

Opgave 6 13 < 9 9 - 13<br />

Opgave 7 8 < 5 5 - 8<br />

Opgave 8 16


14 <strong>blok</strong> 6<br />

Leerlijn<br />

– Getalrelaties en getalbegrip<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Rekenen met grote getallen<br />

– Grote getallen in het TdDHTE-schema<br />

– Grote getallen tot 24 000 op de getallenlijn<br />

– Grote getallen splitsen<br />

– De buurgetallen van grote getallen<br />

– Verder tellen met grote getallen<br />

– Grote getallen ordenen<br />

Oefenen<br />

– Delen met en zonder rest<br />

– Contextsommen met delen<br />

– Cijferend optellen<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– Rekenen met tientallen en honderdtallen in<br />

verhoudingstabellen<br />

– Sprongen van 1000, 100 en 200 maken<br />

– Grote getallen in het DHTE-schema<br />

– In woorden geschreven getallen tot 1000<br />

in cijfers schrijven<br />

▪ Oefenen<br />

– Staafgrafi ek afl ezen<br />

– Prijzen vergelijken<br />

Materiaal<br />

– Leerlingenboek 6b blz. 92 en 93<br />

– Werkschrift 6 blz. 54<br />

– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 38 en 39<br />

– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />

– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />

– Oefensoftware<br />

les 6 en 7<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Handig rekenen: optellen<br />

272 + 199 = (471) 366 + 199 = (565)<br />

345 + 299 = (644) 236 + 299 = (535)<br />

603 + 201 = (804) 467 + 201 = (668)<br />

453 + 49 = (502) 231 + 69 = (300)<br />

Bespreking: 272 + 199 = 271 + 200 = 471.<br />

2 Handig rekenen: aftrekken<br />

387 − 299 = ( 88) 465 − 198 = (267)<br />

643 − 197 = (446) 851 − 196 = (655)<br />

656 − 399 = (257) 425 − 197 = (228)<br />

718 − 496 = (222) 349 − 199 = (150)<br />

Bespreking: 387 − 299 = 388 − 300 = 88.<br />

3 Handig rekenen: vermenigvuldigen<br />

6 × 25 = (150) 4 × 35 = (140) 4 × 75 = (300) 6 × 35 = (210)<br />

7 × 15 = (105) 8 × 25 = (200) 8 × 55 = (440) 5 × 36 = (180)<br />

Bespreking: 6 × 25 = 3 × 50 = 150 5 × 36 = 10 × 18 = 180<br />

Maatschrift<br />

▪ 1 Tellen met sprongen<br />

Tel verder met sprongen van 100.<br />

1675 – 1775 – (1875 – 1975 – 2075 – 2175 – 2275) – 2375<br />

1810 – 1910 – (2010 – 2110 – 2210 – 2310 – 2410) – 2510<br />

3055 – 3155 – (3255 – 3355 – 3455 – 3555 – 3655) – 3755<br />

Tel terug met sprongen van 100.<br />

2600 – 2500 – (2400 – 2300 – 2200 – 2100 – 2000) – 1900<br />

2340 – 2240 – (2140 – 2040 – 1940 – 1840 – 1740) – 1640<br />

3510 – 3410 – (3310 – 3210 – 3110 – 3010 – 2910) – 2810<br />

▪ 2 Hinkstapsprongen<br />

Waar kom je uit na een hink van 5, een stap van 50 en een sprong van 500?<br />

Vanaf 45 (50 – 100 – 600)<br />

Vanaf 75 (80 – 130 – 630)<br />

Vanaf 140 (145 – 195 – 695)<br />

Vanaf 165 (170 – 220 – 720)<br />

Vanaf 245 (250 – 300 – 800)<br />

▪ 3 Wat zijn de buurgetallen van …<br />

( 499) 450 ( 451) (1188) 1189 (1190)<br />

( 610) 611 ( 612) (1488) 1489 (1490)<br />

(1300) 1301 (1302) (1898) 1899 (1900)


Alles telt Handleiding 6<br />

Waar gaat deze les over?<br />

Deze les gaat over grote getallen. Het TdDHTE-schema wordt gebruikt en geeft inzicht in<br />

het positiesysteem. Grote getallen tot 80 000 worden geordend, krijgen buurgetallen, worden<br />

gesplitst en op de getallenlijn gezet. Kortom, veelzijdige activiteiten om het getalbegrip te<br />

verstevigen.<br />

Taal en rekenen<br />

Taaltip<br />

Zet het woord ‘pallet’ op het bord (opgave 1 leerlingenboek). Vraag de kinderen eerst wat dit<br />

volgens hen kan betekenen. (Sommige kinderen verwarren het misschien met ‘palet’.) Vertel<br />

dat een pallet een houten frame is waarop kisten, dozen of kratten worden gestapeld. Zo kan<br />

een hele lading kisten met een vorkheftruck worden opgetild, vervoerd en geladen. Als het<br />

in de opgave gaat over de vraag hoeveel pallets er worden geladen, gaat het eigenlijk om de<br />

vraag hoeveel kg appels er worden ingeladen. De pallet (evenals de zak, kist en vrachtwagen)<br />

wordt hier dus als gewichtseenheid gebruikt. Bespreek met de maatschriftkinderen de soorten<br />

fi etsen bij opgave 6. Waarom zou een mountainbike zo heten?<br />

Rekenwoorden<br />

– TdDHTE-schema<br />

Lastige woorden<br />

– Oogsten, oogst<br />

– Pallet<br />

– Toerfi ets<br />

– Racefi ets<br />

–<br />

Mountainbike<br />

15


16<br />

Lesverloop van les 6<br />

C1 Reken met grote getallen.<br />

Blok 6 Les 6 en 7<br />

Introductie van tienduizendtallen<br />

Vraag de kinderen te vertellen wat er op het plaatje te zien is. Hoeveel kg wordt er gedragen<br />

door de man en vrouw samen? (10 × 10 = 100 kg) Is dat veel of weinig? Vertel dat je per persoon<br />

(volgens de Arbeidsinspectie) maximaal 23 kg mag tillen zonder hulpmiddelen. Wijs, als<br />

de kinderen daar zelf niet mee komen, op de factor 10. Hoeveel kg appels kunnen in één zak?<br />

(10) Hoeveel zakken in een kist? (10) Hoeveel kisten op een pallet? (10) Hoeveel pallets in de<br />

vrachtwagen? (10) Hoeveel kilo appels dus per vrachtwagen? (10 × 10 × 10 × 10 = 10 000 kg).<br />

Teken de getallenlijn uit het leerlingenboek ook op het bord en bespreek deze. Laat hierop<br />

10 000 aanwijzen. Laat vervolgens sprongen van 10 000 maken. Breid deze getallenlijn<br />

eventueel uit tot 100 000. Noem grote getallen en laat die door de kinderen op de lijn<br />

aanwijzen. Besteed aandacht aan de indeling en de opbouw van de lijn. Welke getallen horen<br />

bij de lange, wat dikkere streepjes? ( De tienduizendtallen.) En bij de lange dunne streepjes?<br />

(De vijfduizendtallen.) En bij de iets kortere streepjes? (De duizendtallen.) En bij de kortste<br />

streepjes? (De honderdtallen.) Laat de kinderen de lijn analyseren. Bij de uitbreiding van het<br />

getallengebied worden deze lijnen steeds complexer.<br />

Bespreek ten slotte de tabel bij b. Die werkt precies andersom, steeds delen door 10. Zet<br />

de tabel op het bord en vul hem samen in. Begrijpen de kinderen dat je bij 25 pallets 3<br />

vrachtwagens nodig hebt?<br />

C2 Neem de schema’s over en vul de getallen in.<br />

Introductie tienduizendtallen<br />

Zet een TdDHTE–schema op het bord en vraag wat Td betekent (tienduizend). Laat nu de<br />

opgave zelfstandig maken. Wijs bij de bespreking even op de ruimte tussen het tweede en het<br />

derde cijfer. Waarom is dat zo? (Zo kun je grote getallen gemakkelijker lezen.) Ook wordt hier<br />

nog eens duidelijk waarom de 0 zo belangrijk is.<br />

C3 Welke getallen horen op de kaartjes?<br />

Getalrelaties en getalbegrip<br />

Bespreek de structuur van deze getallenlijn. Laat eerst elk streepje benoemen. Laat daarna,<br />

bij elk te plaatsen getal, verwoorden waarom het getal juist daar moet komen te staan. Vraag<br />

hoe nauwkeurig deze getallenlijn is. Is hij op eenheden of op tientallen nauwkeurig? Of zelfs dat<br />

niet eens?


Alles telt Handleiding 6<br />

Aandachtspunten bij les 7 (zelfstandig werken)<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

leerlingenboek blz. 93<br />

1 Geef aan dat ze dit goed kunnen afl ezen van het schema.<br />

2 Wijs erop dat het één minder en één meer is maar nu met grote<br />

getallen.<br />

3 Laat deze deeltafels controleren via de omkering.<br />

4 Controleer of de kinderen de delingen kunnen vinden.<br />

werkschrift blz. 54<br />

1 Bij b kan het schema verder worden ingevuld maar de kinderen<br />

kunnen ook redeneren naar analogie.<br />

2 Laat de kinderen eerst naar de grootte van de sprongen kijken en de<br />

getallen uitspreken.<br />

3 Het plaatsen op de getallenlijn kan helpen.<br />

4 Controleer hiermee of de kinderen het optellen onder elkaar begrijpen.<br />

maatschrift blz. 38 en 39<br />

1 Wijs er eventueel op dat het aantal appels 5 × zoveel is als het aantal<br />

kilo’s.<br />

2 Laat de kinderen zachtjes meetellen, dat kan helpen.<br />

3 Geef aan dat de 0 niet betekent dat je niets in het schema hoeft te<br />

zetten.<br />

4 Wijs op de volgorde van tientallen en eenheden!<br />

5 Wijs bij a op het verdubbelen en het gebruiken van de vorige getallen<br />

in de tabel. Bij b kan op verschillende manieren naar 1200 toegewerkt<br />

worden.<br />

6 Wijs op het nummer van de staaf die bij een bepaalde fi ets hoort.<br />

7 Aanvullen is bij rekenen met geld het gemakkelijkst.<br />

Afronding<br />

Bespreek bij leerlingenboek opgave 1 de functie van de 0. Wat betekent<br />

het als er een 0 staat bij de D? (Er is geen duizendtal.) Laat bij opgave 2 de<br />

getallen uitspreken.<br />

Vraag hoe de kinderen opgave 3 en 4 in het werkschrift hebben opgelost.<br />

Vraag de kinderen bij maatschrift opgave 1 hoeveel appels er in 1 kg<br />

gaan. (5) Bespreek opgave 3. Wat betekent de 0 in het getal 1806? Bekijk<br />

ook opgave 5b en vraag de kinderen hoe ze hebben gerekend.<br />

Observatie en extra hulp<br />

17<br />

Let op welke kinderen veel moeite hebben<br />

met deze grote getallen. Bouw het op in<br />

stappen:<br />

30 000 is dertigduizend<br />

32 000 is tweeëndertigduizend<br />

32 600 is ..., enzovoort. Laat elk getal in<br />

het TdDHTE–schema plaatsen en laat de<br />

kinderen daarbij verwoorden wat ze doen.<br />

Laat de getallen steeds uitspreken. Laat<br />

getallen ordenen van groot naar klein,<br />

eerst alleen tienduizendtallen, dan steeds<br />

fi jner. Op een digitaal schoolbord kun je de<br />

getallen in elkaar laten schuiven.<br />

Stap even uit de les<br />

In 1960 vond een Belgische onderzoeker<br />

in het gebied waar de rivier de Nijl<br />

begint (in Kongo, een land in Afrika), een<br />

bavianenbotje met inkepingen. Het botje<br />

bleek zo’n 20 000 jaar oud te zijn. Op het<br />

botje had iemand krassen gemaakt op een<br />

bijzondere manier.<br />

Er is een rij met eerst 3 krassen en daarna<br />

6 krassen. Daarna 4 krassen en dan 8.<br />

Wat gebeurt daar? (Verdubbelen.) Dan 10<br />

krassen en daarna 5. Wat gebeurt daar?<br />

(Halveren.) Als je 3, 6, 4, 8, 5 en 10 optelt,<br />

hoeveel krassen zijn dat dan samen? (36)<br />

In een volgende rij staan 11, 13, 17 en 19<br />

krassen. Dat zijn bijzondere getallen,<br />

omdat je ze alleen maar door 1 en door<br />

zichzelf kunt delen. Zulke getallen noemen<br />

we priemgetallen. Zijn er tussen 10 en 20<br />

nog meer van zulke getallen? (Nee.) Hoeveel<br />

zijn die vier getallen samen? (60)<br />

Op de laatste rij staan 6, 9, 15 en 18<br />

krassen. Wat zijn dat? (Uitkomsten uit de<br />

tafel van 3.) Hoeveel zijn die vier getallen<br />

samen? (48)<br />

Wat is het verband tussen 36, 48 en 60?<br />

(Uitkomsten uit de tafel van 12.)<br />

Dit ‘Ishango-botje’, genoemd naar het<br />

gebied waar het botje is gevonden, is<br />

een mooi voorbeeld van de wiskundige<br />

activiteiten van onze voorvaderen.


18 <strong>blok</strong> 6<br />

Leerlijn<br />

– Getalrelaties en getalbegrip<br />

– Basisvaardigheden vermenigvuldigen en<br />

delen<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Rekenen met grote getallen uit kranten<br />

– Getallen van 8000 tot 10 050 op de<br />

getallenlijn<br />

– Contexten lezen en verschillende<br />

berekeningen maken<br />

– Rekenvragen halen uit contexten<br />

Oefenen<br />

– Getallenmuurtjes<br />

– Handig optellen<br />

– Tellen met sprongen van 150<br />

– Met drie getallen 10 000 maken<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– Rekenvragen halen uit contexten<br />

– Tellen met sprongen van 100, 200 en 500<br />

– Buurgetallen invullen boven de 1000<br />

– Terug tellen boven de 1000 met sprongen<br />

van 10<br />

▪ Oefenen<br />

– Aanvullen tot 100 of 1000<br />

– In woorden geschreven getallen in cijfers<br />

schrijven<br />

– Rekenen met digitale tijden<br />

Materiaal<br />

– Leerlingenboek 6b blz. 94 en 95<br />

– Werkschrift 6 blz. 55<br />

– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 40 en 41<br />

– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />

– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />

– Oefensoftware<br />

les 8 en 9<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Delen<br />

600 : 3 = (200) 3200 : 8 = (400) 84 : 7 = (12)<br />

1400 : 2 = (700) 6300 : 7 = (900) 96 : 8 = (12)<br />

2000 : 5 = (400) 4500 : 5 = (900) 70 : 5 = (14)<br />

3000 : 6 = (500) 2800 : 4 = (700) 76 : 4 = (19)<br />

Bespreking: 84 : 7 = (70 : 7 + 14) : 7 = 10 + 2 = 12<br />

2 Rekenen met tijd<br />

Hoeveel tijd zit er telkens tussen?<br />

Van kwart over zeven tot kwart voor negen (1 1<br />

2 uur)<br />

Van tien voor drie tot twintig over vijf (2 1<br />

2 uur)<br />

Van vijftien over zes tot twintig over zeven (1 uur en 5 minuten)<br />

Van zeventien over acht tot zeventien voor negen (26 minuten)<br />

3 Rekendictee<br />

1000 − 1 = ( 999) 10 000 − 1 = (9999)<br />

2000 − 2 = (1998) 10 000 − 10 = (9990)<br />

3000 − 3 = (2997) 10 000 − 100 = (9900)<br />

4000 − 4 = (3996) 10 000 − 1000 = (9000)<br />

Maatschrift<br />

▪ 1 Automatisering vermenigvuldigings- en deeltafels<br />

Bevorder de automatisering op verschillende manieren. Maak de relatie<br />

tussen de vermenigvuldigingstafel en de deeltafel duidelijk. Het gaat om<br />

eerlijk verdelen en opdelen.<br />

7 × 7 = (49) 49 : 7 = (7) 2 × 8 = (16) 16 : 8 = ( 2)<br />

8 × 6 = (48) 48 : 6 = (8) 10 × 6 = (60) 60 : 6 = (10)<br />

5 × 8 = (40) 40 : 8 = (5) 9 × 4 = (36) 36 : 4 = ( 9)<br />

6 × 9 = (54) 54 : 9 = (6) 3 × 5 = (15) 15 : 5 = ( 3)<br />

6 × 6 = (36) 36 : 6 = (6) 9 × 9 = (81) 81 : 9 = ( 9)<br />

8 × 3 = (24) 24 : 3 = (8) 7 × 8 = (56) 56 : 8 = ( 7)<br />

7 × 10 = (70) 70 : 10 = (7) 10 × 2 = (20) 20 : 2 = (10)<br />

2 × 4 = ( 8) 8 : 4 = (2) 5 × 7 = (35) 35 : 7 = ( 5)<br />

▪ 2 Sommen bedenken bij een getal: 800<br />

Laat de kinderen sommen bedenken waar 800 uitkomt of waar 800 in<br />

voorkomt. Schrijf de sommen op het bord en laat de andere kinderen de<br />

sommen uitrekenen.<br />

▪ 3 Welk getal ligt in het midden?<br />

900 (1100) 1300 1560 (1580) 1600 950 (1050) 1150<br />

750 ( 775) 800 1885 (1890) 1895 1550 (1600) 1650


Alles telt Handleiding 6<br />

Waar gaat deze les over?<br />

In deze les gaan de kinderen allerlei krantenberichten en een advertentie lezen. Aan de hand<br />

van deze stukjes uit de krant wordt er gerekend met grotere getallen. De kinderen leren zo om<br />

uit een ingewikkelde context een som te halen en het bericht beter te begrijpen. Hierbij komt<br />

het gebruik van grote getallen op een natuurlijke wijze aan de orde. Ook de getallenlijn wordt<br />

weer ingezet.<br />

Taal en rekenen<br />

Taaltip<br />

In deze les staan veel contextopgaven die goed gelezen moeten worden. Niet alleen<br />

het inleven in de context is belangrijk maar ook het kennen van de lastige woorden. Zet<br />

onderstaande lijst op het bord en laat met elk woord een zinnetje maken. Uit de zinnetjes<br />

moet duidelijk worden dat het woord is begrepen.<br />

Rekenwoorden<br />

N.v.t.<br />

Lastige woorden<br />

– Verkeerschaos<br />

– Windstoten<br />

– Slagregens<br />

– Recordaantal<br />

– Publiekstrekker<br />

– Monumentaal<br />

– Pand<br />

– Restaureren<br />

▪ Slaapmarathon<br />

▪ De benen strekken<br />

▪ Domino<br />

▪<br />

Record verbeteren<br />

19


20<br />

Lesverloop van les 8<br />

C1 Lees en reken uit.<br />

Blok 6 Les 8 en 9<br />

Rekenen met grote getallen vanuit een context<br />

Bespreek samen beide krantenberichten. Controleer bij a of de kinderen de verschillende<br />

moeilijke woorden begrijpen. Vraag de kinderen of voor de berekening alleen de (gemiddelde)<br />

lengte van de auto belangrijk is. (Nee) Vertel, als de kinderen daar zelf niet mee komen, dat<br />

ook de afstand tussen de auto’s onderling en het aantal banen op een snelweg (vaak 2 of 3<br />

en soms 4 of 5 per rijrichting) hierbij een rol spelen. Stel dat het allemaal wegen zijn met twee<br />

banen per rijrichting, hoe lang is dan de rij als je alle auto’s achter elkaar zou zetten? (2 × 300 =<br />

600 km) Wat zal de gemiddelde afstand per auto in een fi le zijn? Reken dit samen uit op het<br />

bord. (Lengte auto’s met veel vrachtauto’s gemiddeld 7 à 8 meter, afstand tussen de auto’s<br />

ongeveer 2 à 3 m, samen ongeveer 10 m.) Hoeveel zijn er dat per km? (100) En in totaal?<br />

(60 000) Lees vervolgens het stukje over de dierentuin. Wie gaat er wel eens naar de dierentuin?<br />

Waar was het vaak het drukst? Vraag hoe het aantal bezoekers per maand kan worden<br />

uitgerekend. (720 000 : 12) Schrijf dit op het bord als 720 duizend : 12 en laat dit uit het<br />

hoofd uitrekenen. (60 duizend) Bespreek ten slotte vraag c. Let op die 2 jaar. Hoeveel moet er<br />

van 720 000 af? (30 000, want in het bericht staat ‘vorig jaar’.)<br />

C2 Welke getallen horen bij de letters?<br />

Grote getallen op de getallenlijn<br />

Laat eerst deze opgave zelfstandig maken en bespreek samen de oplossingen. De intervallen<br />

zijn 200 en dat is gemakkelijk bij a en b. De pijltjes c en d liggen precies halverwege een<br />

interval. Bij e, f en g is het een kwestie van ‘dat getal ligt dicht bij … en is dus ongeveer …’.<br />

C3 Reken uit.<br />

Rekenen met grote getallen vanuit een context<br />

Schrijf het getal 240 000 op het bord. Vraag de kinderen dit getal uit te spreken. Bespreek de<br />

relatie met de factor 10, 100, 1000 en 10 000. Schrijf het volgende rijtje op het bord en laat het<br />

uitspreken:<br />

24 × 10 = 240<br />

24 × 100 = 2400<br />

24 × 1 000 = 24 000<br />

24 × 10 000 = 240 000<br />

Hoe reken je nu 240 000 : 3 uit? Leg de nadruk op duizend en laat het als volgt uitspreken:<br />

240 duizend : 3 = 80 duizend. Schrijf hierna de som 240 000 : 3 = 80 000 op het bord.<br />

Laat bij b even een onderzoekje doen in de groep over hoeveel personen gemiddeld per<br />

huishouden moeten worden gerekend. Denken de kinderen ook aan huishoudens zonder<br />

kinderen?


Alles telt Handleiding 6<br />

Aandachtspunten bij les 9 (zelfstandig werken)<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

leerlingenboek blz. 95<br />

1 Laat de kinderen elke som eerst noteren en daarna uit het hoofd<br />

uitrekenen.<br />

2 Ook hier de som eerst opschrijven. Laat bij b het antwoord van a<br />

gebruiken.<br />

3 Controleer of de kinderen nog weten hoe je rekent in een<br />

getallenmuurtje.<br />

4 Wijs op het gebruikmaken van mooie ronde getallen, in dit geval de<br />

honderdtallen.<br />

werkschrift blz. 55<br />

1 Bespreek kort de berichtjes en bekijk of de kinderen de juiste sommen<br />

kunnen afl eiden.<br />

2 Laat de kinderen hun antwoorden controleren door sprongen van 300<br />

te maken waarbij ze steeds een vakje overslaan.<br />

3 Wijs erop dat het hier met drie getallen moet. Met vier kan het<br />

namelijk soms ook.<br />

maatschrift blz. 40 en 41<br />

– 1 Bespreek eerst de moeilijke woorden in de teksten. Laat tijdens het<br />

gesprek de kinderen enkele vragen bedenken. Beantwoord deze<br />

samen.<br />

– 2 Zien de kinderen dat de laatste twee cijfers gelijk blijven?<br />

– 3 Laat de kinderen de getallen zachtjes uitspreken.<br />

– 4 Wijs op de overschrijding van de honderdtallen. Laat de rij controleren<br />

door achteraan te beginnen en dan verder te tellen.<br />

– 5 Wijs de kinderen op het verband tussen de rijtjes.<br />

– 6 Pas op bij de omkering van tientallen en eenheden.<br />

– 7 Bespreek kort de tabel. Om de hoeveel minuten vertrekt de trein uit Den<br />

Haag? (30) En uit Rotterdam en Dordrecht? (ook 30)<br />

Afronding<br />

Vraag de kinderen welke sommen ze hebben genoteerd bij opgave 1 en 2<br />

van het leerlingenboek.<br />

Bespreek bij werkschrift opgave 1 de bedachte vragen met antwoorden.<br />

Bekijk samen opgave 3 en 4 uit het maatschrift. Deze opgaven geven<br />

inzicht in de mate van beheersing van deze grotere getallen.<br />

Observatie en extra hulp<br />

21<br />

Bekijk of de kinderen de krantenberichten<br />

begrijpen en kunnen navertellen. Laat<br />

ze de getallen nog eens uitspreken.<br />

Kunnen ze zich er iets bij voorstellen?<br />

Probeer zo veel mogelijk te visualiseren<br />

en schematisch te tekenen. Maak<br />

bijvoorbeeld bij opgave 1 van les 8 een<br />

verhoudingstabel:<br />

per auto ongeveer 10 meter, 2 auto’s 20<br />

meter, 10 auto’s 100 meter, enzovoort.<br />

Er kan nu met grote stappen naar een<br />

kilometer gerekend worden en daarna naar<br />

300 kilometer.<br />

Stap even uit de les<br />

Oude maten<br />

Oude maten en gewichten zijn al eerder<br />

aan de orde geweest.<br />

In Groningen gebruikten de mensen in<br />

de Middeleeuwen een mooi systeem om<br />

de oppervlakte van een stuk land weer te<br />

geven. Voor een boer was de grootte van<br />

een stuk land op zich niet zo belangrijk,<br />

maar de opbrengst wel. Er waren<br />

verschillende maten om de opbrengst<br />

te meten, afhankelijk van het gebruik.<br />

Bijvoorbeeld een gras: dat was een stuk<br />

wei waarvan een koe een zomer kon leven.<br />

Bij verkopingen kon je lezen: ‘Te koop: een<br />

boerderij met 30 grazen grond.’ Hoeveel<br />

koeien had die boer, denk je? (30) De grootte<br />

van een gras verschilde per plaats omdat<br />

de kwaliteit van het land niet overal gelijk<br />

was. In Eppenhuizen was een gras 79 are<br />

(7900 m2 ) en in Westerwijtwerd 55 are<br />

(5500 m2 ). Waar was de grond vruchtbaarder,<br />

dus waar groeide meer en beter gras? (In<br />

Westerwijtwerd.) Zo zie je maar dat dit<br />

soort maten (‘natuurlijke maat’ genoemd)<br />

best praktisch waren. Bespreek het verschil<br />

met de moderne maten met de kinderen.


22<br />

Leerlijn<br />

<strong>blok</strong> 6<br />

– Getalrelaties en getalbegrip<br />

– Basisvaardigheden vermenigvuldigen en<br />

delen<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Sprongen van 1, 100 en 1000 maken<br />

– De buurgetallen van grote getallen<br />

– Contexten lezen en verschillende<br />

berekeningen maken<br />

Oefenen<br />

– Digitale kloktijden vooruit en terug zetten<br />

– Rekenen met gewicht en geld<br />

– Fietsafstanden berekenen<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– Sprongen van 100, 10, 2 en 50 maken<br />

– De buurgetallen van getallen tot 5000<br />

– Rekenen met eenheden van 20 kg<br />

▪ Oefenen<br />

– Getallen plaatsen op de getallenlijn tot en<br />

met 2000<br />

– In DHTE-schema geldbedragen invullen<br />

– Betalen met munten en briefjes naar keuze<br />

– Vermenigvuldigen in vermenigvuldigtabel<br />

Materiaal<br />

– Leerlingenboek 6b blz. 96 en 97<br />

– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 42 en 43<br />

– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />

– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />

– Oefensoftware<br />

les 10 herhalen en oefenen<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Vermenigvuldigen met (tien)duizendtallen<br />

3 × 5000 = (15 000) 10 000 × 7 = (70 000)<br />

5 × 4000 = (20 000) 10 000 × 2 = (20 000)<br />

6 × 2000 = (12 000) 10 000 × 8 = (80 000)<br />

7 × 3000 = (21 000) 10 000 × 3 = (30 000)<br />

2 Delen<br />

3200 : 8 = (400) 480 : 6 = (80) 84 : 7 = (12)<br />

6300 : 7 = (900) 540 : 9 = (60) 96 : 8 = (12)<br />

4500 : 5 = (900) 270 : 3 = (90) 70 : 5 = (14)<br />

2800 : 4 = (700) 560 : 7 = (80) 76 : 4 = (19)<br />

Maatschrift<br />

▪ 1 Welke sommen kun je maken?<br />

Welke sommen kun je maken als je één keer mag delen en één keer mag<br />

optellen?<br />

Van 500, 10 en 2:<br />

(500 : 10 + 2 = 50 + 2 = 52; 500 : 2 + 10 = 250 + 10 = 260;<br />

10 : 2 + 500 = 5 + 500 = 505)<br />

Van 400, 40 en 4:<br />

(400 : 40 + 4 = 10 + 4 = 14; 400 : 4 + 40 = 100 + 40 = 140;<br />

40 : 4 + 400 = 10 + 400 = 410)<br />

Van 400, 8 en 4:<br />

(400 : 8 + 4 = 50 + 4 = 54; 400 : 4 + 8 = 100 + 8 = 108;<br />

8 : 4 + 400 = 2 + 400 = 402)<br />

Van 120, 4 en 2:<br />

(120 : 4 + 2 = 30 + 2 = 32; 120 : 2 + 4 = 60 + 4 = 64;<br />

4 : 2 + 120 = 2 + 120 = 122)<br />

▪ 2 Vul aan tot 500<br />

200 + (300) = 500 250 + (250) = 500 260 + (240) = 500<br />

300 + (200) = 500 350 + (150) = 500 360 + (140) = 500<br />

100 + (400) = 500 150 + (350) = 500 180 + (320) = 500<br />

400 + (100) = 500 450 + ( 50) = 500 421 + ( 79) = 500


Alles telt Handleiding 6<br />

Aandachtspunten bij les 10 (herhalen en oefenen)<br />

leerlingenboek blz. 96 en 97<br />

– 1 Wijs erop dat de stukjes even lang zijn, maar de<br />

sprongen niet even groot! Laat de getallen bij c ook<br />

uitspreken.<br />

– 2 Wat verandert er in het getal? Let vooral op of de<br />

kinderen ook bij 10 000 en 7999 begrijpen hoe het<br />

getal verandert. Laat eventueel een stukje getallenlijn<br />

tekenen. Het gaat er vooral om dat de kinderen<br />

gevoel hebben voor de omgeving van het getal: 7998<br />

– 7999 – 8000 – 8001. Bouw het op: 98 – 99 – 100 –<br />

101, dan 998 – 999 – 1000 – 1001.<br />

– 3 Bekijk hoe de kinderen de kisten tellen. (18 stapels<br />

van 2 of 10 + 12 + 10 + 4?) Hoe berekenen ze het<br />

aantal kilogrammen?<br />

– 4 Bekijk hier of de kinderen eerst het aantal per laag<br />

en daarna het aantal lagen berekenen. Controleer of<br />

de kinderen weten wat latex is.<br />

– 5 Controleer of er kinderen zijn die hier nog moeite<br />

mee hebben, met name bij het rekenen over het hele<br />

uur heen.<br />

– 6 Geef aan de opgave goed te lezen en wijs op de<br />

factor 10.<br />

– 7 Bekijk of de kinderen op de juiste wijze met de<br />

nullen werken.<br />

– 8 Bij a het totaal berekenen en bij b laten aanvullen.<br />

Eventueel laten tekenen op de getallenlijn. Bij c is de<br />

som 94 : 13 = 7 r 3. 3 km is ongeveer een kwart van 13<br />

km, dus daarom is het antwoord ‘ongeveer 7 uur en<br />

15 minuten’. Preciezer hoeft niet.<br />

Normering<br />

Aantal Onvoldoende Voldoende<br />

Opgave 1 12 < 8 8 - 12<br />

Opgave 2 12 < 8 8 - 12<br />

Opgave 3 6 < 4 4 - 6<br />

Opgave 4 4* < 3 3 - 4<br />

Opgave 5 15 < 10 10 - 15<br />

Opgave 6 4 < 3 3 - 4<br />

Opgave 7 3 < 2 2 - 3<br />

Opgave 8 3 < 2 2 - 3<br />

* Opgave 4b ter beoordeling van de docent.<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

▪<br />

maatschrift blz. 42 en 43<br />

23<br />

1 Eerst de sprongen laten bepalen. Wijs erop dat<br />

ook het laatste getal ingevuld moet worden.<br />

2 Laat de getallen ook uitspreken.<br />

3 Zien de kinderen dat ze 6 en 4 handig samen<br />

kunnen nemen?<br />

4 Laat de kinderen eventueel eerst streepjes per 100<br />

zetten.<br />

5 Wijs erop dat in ieder hokje één cijfer komt.<br />

6 Stimuleer de kinderen om met zo weinig mogelijk<br />

biljetten of munten te betalen, maar wel op 4<br />

verschillende manieren.<br />

7 De werkrichting is naar keuze van de kinderen<br />

(5 × 60 is gemakkelijker dan 60 × 5).<br />

Normering<br />

Aantal Onvoldoende Voldoende<br />

Opgave 1 8 < 5 5 - 8<br />

Opgave 2 8 < 5 5 - 8<br />

Opgave 3 3 < 2 2 - 3<br />

Opgave 4 6 < 4 4 - 6<br />

Opgave 5 6 < 4 4 - 6<br />

Opgave 6 4* < 3 3 - 4<br />

Opgave 7 25 < 17 17 - 25<br />

* Per rij gerekend.


24 <strong>blok</strong> 6<br />

Leerlijn<br />

– Oppervlakte<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Oppervlakte van kamers berekenen<br />

– Oppervlakte berekenen met l × b<br />

– Aantal rollen behang en kosten berekenen<br />

– Lengte plint, hoeveelheid latex en kosten<br />

berekenen<br />

– Begrip ‘minimaal’ begrijpen<br />

Oefenen<br />

– Handig vermenigvuldigen<br />

– Inhoud aangeven op maatbekers<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– Oppervlakte van kamers berekenen<br />

– Verfkosten berekenen in een tabel<br />

– Hoeveelheid behang berekenen<br />

▪ Oefenen<br />

– Handig optellen<br />

– Totaal berekenen met behulp van<br />

vermenigvuldigstructuur<br />

– Geldbedragen schattend en precies<br />

optellen<br />

Materiaal<br />

– Leerlingenboek 6b blz. 98 en 99<br />

– Werkschrift 6 blz. 56<br />

– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 44 en 45<br />

– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />

– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />

– Oefensoftware<br />

– Ruitjespapier met vierkante ruitjes<br />

– Eventueel: leeg lucifersdoosje<br />

les 11 en 12<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Rekendictee (delen met duizendtallen)<br />

12 000 : 2 = (6000) 14 000 : 7 = (2000) 42 000 : 6 = (7000)<br />

32 000 : 4 = (8000) 18 000 : 9 = (2000) 42 000 : 60 = ( 700)<br />

16 000 : 8 = (2000) 12 000 : 4 = (3000) 42 000 : 600 = ( 70)<br />

24 000 : 6 = (4000) 24 000 : 8 = (3000) 42 000 : 6000 = ( 7)<br />

2 Schrijf op<br />

Tweeduizend honderdtien (2110)<br />

Achtduizend tweehonderdtwaalf (8212)<br />

Zevenduizend zevenhonderdzevenenzeventig (7777)<br />

Negenduizend vijfhonderdelf (9511)<br />

Twintigduizend (20 000)<br />

Twintigduizend een (20 001)<br />

Twintigduizend elf (20 011)<br />

Twintigduizend tweehonderd (20 200)<br />

3 Reken op twee manieren uit<br />

6 × 60 = (3 × 120 = 360 of 6 × 6 × 10 = 36 × 10 = 360)<br />

50 × 120 = (100 × 60 = 6000 of 5 × 12 × 10 × 10 = 60 × 100 = 6000)<br />

20 × 65 = (10 × 130 = 1300 of 20 × 60 + 20 × 5 = 1200 + 100 = 1300)<br />

12 × 50 = (6 × 100 = 600 of 12 × 5 × 10 = 60 × 10 = 600)<br />

Maatschrift<br />

▪ 1 Groter of kleiner dan 3000?<br />

Laat de kinderen op een blaadje een verticale streep trekken. Linksboven<br />

schrijven ze ‘kleiner dan 3000’, rechtboven ‘groter dan 3000’. Noem de<br />

volgende tien getallen: 1000, 4500, 2099, 3150, 3075, 2300, 3020, 4050,<br />

2900, 3200. De kinderen beoordelen of het getal kleiner of groter is dan<br />

3000 en noteren het in het juiste vak.<br />

▪ 2 Getallen springen volgens regels<br />

Laat een getallenreeks uitspreken met de regel: 200 erbij, 50 erbij, 2 erbij.<br />

Bijvoorbeeld: 25 en het kind maakt de reeks af: 225, 275, 277.<br />

Doe dit met:<br />

150 (350, 400, 402) 310 (510, 560, 562) 490 (690, 740, 742)<br />

1200 (1400, 1450, 1452) 1500 (1700, 1750, 1752)<br />

▪ 3 Welk getal hoort op de stip?<br />

Deze sommen biedt u schriftelijk aan.<br />

95 = 60 + 20 + (15)<br />

100 = (30) + 60 + 10<br />

210 = 100 + (60) + 50<br />

490 = 340 + 60 + 50 + (40)<br />

775 = 300 + 5 + (400) + 70


Alles telt Handleiding 6<br />

Waar gaat deze les over?<br />

Deze les gaat over het berekenen van de oppervlakte in verschillende contexten. Eerst gaan<br />

de kinderen een plattegrond ‘lezen’, wat niet voor iedereen even gemakkelijk is. Vervolgens<br />

krijgen kamers een opknapbeurt. De kinderen gaan de hoeveelheid behang, en verf uitrekenen<br />

en de plinten opmeten. Het handig rekenen wordt hierbij veel gebruikt. Ook moeten de kosten<br />

worden geschat en soms precies berekend. Ten slotte worden er vragen gesteld over het<br />

begrip ‘minimaal’.<br />

Taal en rekenen<br />

Taaltip<br />

Vertel, ter introductie van deze les, dat de familie Solomons naar Zeist gaat verhuizen. Ze<br />

zien in de krant de advertentie van opgave 1 staan. Laat die advertentie vergroot zien. Vraag<br />

wat alle getallen en termen in de advertentie betekenen. 4-kamerappartement (een deel<br />

van een groter huis, bijvoorbeeld een etage of een fl atwoning, met een woonkamer en drie<br />

slaapkamers); 90 m 2 oppervlakte, € 600 per maand huurprijs all-in, brieven onder nummer<br />

68A 0076 van dit blad (de advertentie is onder dat nummer bij de krant geregistreerd).<br />

Bespreek ook wat er met stroken of banen behang wordt bedoeld.<br />

Rekenwoorden<br />

– Oppervlakte<br />

– Minimaal<br />

Lastige woorden<br />

– Appartement<br />

– Verdieping<br />

– All-in<br />

– Onder nummer<br />

– Stroken/banen<br />

– Latex<br />

–<br />

Plint<br />

25


26<br />

Lesverloop van les 11<br />

C1 Help de familie Solomons.<br />

Blok 6 Les 11 en 12<br />

Meten in de context wonen, lengte en oppervlakte berekenen, schaal<br />

Bespreek samen wat belangrijk is om te weten als je een ander huis koopt of huurt. (De<br />

grootte, speciale wensen als ligging ten opzichte van de zon, balkon, open keuken, ligbad,<br />

enzovoort. Ook de prijs is belangrijk. Kun je het betalen?)<br />

Bekijk met de kinderen de plattegrond bij de opgave. Wat staat er allemaal op? Waar is de<br />

gootsteen, het fornuis, het bad? Hoeveel wastafels zijn er? Kun je iets zeggen over de meubels?<br />

Hoeveel tegels liggen er op het balkon? Hoe heb je geteld? Hoe groot zijn de tegels? Laat de<br />

kinderen eens meten en uitrekenen hoe groot het eenpersoonsbed en het bureau zijn. Wat<br />

is de schaal? (1 cm = 2 m) Is de woonkamer groot genoeg? (Ja, ± 6 × 6 m 2 is ruim.) Vraag hoe<br />

lang en breed de slaapkamers zijn. Laat de echte maten opschrijven. Klopt de oppervlakte in de<br />

advertentie? Bereken samen de oppervlakte van het hele appartement.<br />

C2 Bereken de oppervlakte.<br />

Oppervlakte berekenen<br />

De formule oppervlakte = lengte × breedte is hier nadrukkelijk gegeven. Geef de kinderen<br />

ruitjespapier en laat ze enkele door u bedachte ruimtes schematisch tekenen. Vraag ze zelf uit<br />

te zoeken of deze formule klopt (ook met halve meters). Laat ze daarna de opgave zelfstandig<br />

maken. Bespreek samen de oplossingen.<br />

C3 Hoeveel behang heeft Abel nodig?<br />

Meten in de context van wonen, oppervlakte berekenen<br />

Vraag de kinderen of ze weten hoe je moet behangen (in verticale banen behang op de<br />

muur plakken). Abel heeft een tekening van de kamer gemaakt. Waarom denk je? Bespreek<br />

eerst vraag a. Benadruk dat het hier om de hoogte gaat. (3 banen) Bij vraag b gaat het om<br />

de lengte van een muur. Voor iedere 50 cm muur is een baan nodig. Vraag de kinderen het<br />

aantal banen op de tekening te tellen (6 + 8 + 6 + 8 = 28 banen) Ze mogen ook het geheel<br />

nemen (totaal 14 meter wand is 28 banen). Laat ze bekijken wat daar ongeveer af kan voor<br />

de deur en het raam. (bijna 3 banen) Hoeveel banen zijn er dus nodig? (ruim 25) Hoeveel<br />

banen kunnen er uit één rol? (3). Hoeveel rollen heeft Abel nodig? (8 rest 1, dus 9) Hoeveel zal<br />

het behang ongeveer kosten? (9 × € 5,95 = € 53,55) Laat de goede rekenaars zo exact mogelijk<br />

rekenen. Geef ze eventueel een extra opdracht met een patroon in het behang waardoor per<br />

baan steeds 30 cm extra nodig is.


Alles telt Handleiding 6<br />

Aandachtspunten bij les 12 (zelfstandig werken)<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

leerlingenboek blz. 99<br />

1 Ga na of de kinderen de formule (l × b) toepassen, want dat is wel de<br />

bedoeling.<br />

2 Wijs er bij vraag d op dat ze twee dingen moeten combineren om de<br />

totaalprijs te berekenen. Dit type opgave is bekend.<br />

3 Controleer of de kinderen zien dat elke tweede en vierde som af te<br />

leiden is uit de vorige som.<br />

werkschrift blz. 56<br />

1 Wijs op de stukjes boven en onder het raam (samen precies twee<br />

banen). Controleer of het begrip ‘minimaal’ duidelijk is.<br />

2 Een taalopgave om te zien of de kinderen het begrip ‘minimaal’<br />

kennen.<br />

3 Wijs erop dat er 2 liter in de maatbekers kan.<br />

maatschrift blz. 44 en 45<br />

1 Bekijk of de kinderen de formule (l × b) toepassen, maar er mag ook<br />

met het aantal rijen gerekend worden.<br />

2 Laat de kinderen eerst kijken hoeveel grote emmers er nodig zijn of<br />

hoe je de getallen kunt splitsen. Bekijk hoe ze deze opgave aanpakken.<br />

3 Wijs erop dat het aantal banen naast elkaar wordt bepaald door de<br />

breedte (50 cm) van het behang. Hoeveel banen per meter? (2) Laat dit<br />

meteen met behulp van een verhoudingstabel omzetten in het aantal<br />

banen naast elkaar. Geef vervolgens aan dat het aantal banen per rol<br />

bepaald wordt door de hoogte! Hoeveel banen in een rol? (4)<br />

4 De bedoeling is zo veel mogelijk met sprongen, via rijgen en<br />

compenseren te rekenen. De kinderen kunnen zelf tekenen en<br />

tussenuitkomsten noteren.<br />

5 Laat de kinderen zelf de vermenigvuldigstructuur ontdekken en het<br />

totaal berekenen. (Het zijn respectievelijk 2 dozen, 3 kratten en 8<br />

dozen.) Welke som maak je?<br />

6 Stimuleer de kinderen eerst de euro’s uit te rekenen en daarna het<br />

bedrag aan centen. Laat eventueel namaakgeld gebruiken.<br />

Afronding<br />

Bespreek bij werkschrift opgave 2 het woord ‘minimaal’ ook bij andere<br />

onderwerpen. Bijvoorbeeld: Wij verwachten minimaal 100 mensen; met<br />

een minimale inspanning een maximaal resultaat.<br />

Ga bij maatschrift opgave 1 na of de kinderen de oppervlakteformule<br />

gebruikt hebben. Bespreek de aanpak van de kinderen bij opgave 2.<br />

Controleer of de kinderen de context van opgave 3 goed begrepen<br />

hebben.<br />

Observatie en extra hulp<br />

27<br />

In leerlingenboek les 11 opgave 1 is een<br />

driedimensionale ruimte omgezet in<br />

een plat vlak (een plattegrond). Voor<br />

sommige kinderen kan het moeilijk zijn<br />

een dimensie weg te laten. Ze zullen<br />

het dan ook niet zien. Laat die kinderen<br />

hun eigen kamer thuis tekenen en laat<br />

ze vertellen wat alles betekent. Ook het<br />

maken van een ‘uitgeklapte’ kamer, zoals<br />

in opgave 3, kan problemen geven. Neem<br />

het schuifgedeelte van een luciferdoosje en<br />

knip één zijde open. Vouw ‘de kamer’ open<br />

en laat zien om welke vlakken het gaat.<br />

Stap even uit de les<br />

Platland<br />

Teken naar aanleiding van de plattegrond<br />

van leerlingenboek les 11 opgave 1 een<br />

rechthoek op het bord met een opening<br />

in een van de zijden. Op het vlak van het<br />

bord leven alleen maar platte wezens<br />

die dus alleen maar weten wat lengte en<br />

breedte zijn, maar die geen hoogte kennen.<br />

Dit zijn de Platlanders. De opening in de<br />

rechthoekige ruimte die zij huis noemen is<br />

dus de deur. Doe je die dicht, dan kunnen<br />

ze niet meer uit die ‘ruimte’. Ze kennen<br />

wel de vormen rechthoek, cirkel, vierkant<br />

of andere veelhoeken, maar niet de<br />

kubus, het <strong>blok</strong> of de bol. Wij leven in een<br />

wereld die zij niet kennen en wij kunnen<br />

wonderen verrichten door bijvoorbeeld in<br />

een afgesloten ruimte van bovenaf in te<br />

breken. Laat de kinderen verder fantaseren<br />

over die wereld die in 1884 bedacht is<br />

door Edwin Abbott, een onderwijzer in<br />

Engeland. Laat de kinderen een dorp<br />

tekenen voor de Platlanders met huizen<br />

verdeeld in kamers. Hebben die huizen een<br />

kelder? Of een zolder?


28 <strong>blok</strong> 6<br />

Leerlijn<br />

– Tijd<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Inzicht in vroegere gebeurtenissen met<br />

behulp van een tijdbalk<br />

– Ouderdom van auto’s berekenen<br />

– Gebeurtenissen in het leven van een<br />

12-jarige op de tijdbalk<br />

– Rekenen met jaartallen<br />

– Tijdbalk maken van eigen<br />

schoolgeschiedenis<br />

Oefenen<br />

– Laadvermogen berekenen van auto’s<br />

– Staafgrafi ek tekenen en afl ezen<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– Tijdbalk maken van eigen<br />

schoolgeschiedenis<br />

– Rekenen met jaartallen<br />

– Sprongen van 2 eeuwen op de getallenlijn<br />

▪ Oefenen<br />

– Tellen met sprongen van 100<br />

– Rekenen met gewichten<br />

– Lengtematen met komma’s splitsen in m,<br />

dm en cm en andersom<br />

Materiaal<br />

– Leerlingenboek 6b blz. 100 en 101<br />

– Werkschrift 6 blz. 57<br />

– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 46 en 47<br />

– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />

– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />

– Oefensoftware<br />

les 13 en 14<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Bedenk zelf sommen<br />

Bedenk vijf optelsommen waar 10 000 uitkomt.<br />

Bedenk vijf keersommen waar 3600 uitkomt.<br />

Bedenk alle optelsommen waar 20 uitkomt.<br />

Bedenk alle keersommen waar 24 uitkomt.<br />

2 Sommen met nullen<br />

42 : 6 = ( 7)<br />

420 : 6 = ( 70)<br />

4200 : 6 = ( 700)<br />

42 000 : 6 = (7000)<br />

Laat de kinderen nu zelf zo’n sommenrijtje met 35 : 5 opschrijven en<br />

door een ander kind maken. Draai de rollen om, maar dan met 56 : 7.<br />

3 Breuken<br />

1<br />

4 deel van 100 = ( 25)<br />

1<br />

4 deel van 1000 = (250)<br />

deel van 500 = (125)<br />

1<br />

4<br />

Maatschrift<br />

1<br />

4<br />

1<br />

4<br />

1<br />

4<br />

deel van 5000 = (1250)<br />

deel van 2500 = ( 625)<br />

deel van 25 000 = (6250)<br />

▪ 1 Rekenen met geld<br />

Hoeveel euro krijg je terug?<br />

Je moet betalen: Je betaalt met: Je krijgt terug:<br />

€ 7,50 € 10 (€ 2,50)<br />

€ 8,80 € 10 (€ 1,20)<br />

€ 6,30 € 10 (€ 3,70)<br />

€ 9,05 € 10 (€ 0,95)<br />

€ 52 € 100 (€ 48 )<br />

€ 87 € 100 (€ 13 )<br />

€ 46 € 100 (€ 54 )<br />

€ 29 € 100 (€ 71 )<br />

▪ 2 Analogiesommen, gebaseerd op de sommen tot 20<br />

De geautomatiseerde kennis van sommen tot 20 vlot toepassen op<br />

sommen tot 100 is een apart probleem. Zwakkere rekenaars passen het<br />

geleerde niet gemakkelijk toe in een groter verband. Dit nog eens oefenen<br />

is heel zinnig.<br />

8 + 4 = (12) 9 + 6 = (15) 13 − 4 = ( 9) 12 − 6 = ( 6)<br />

38 + 4 = (42) 49 + 6 = (55) 63 − 4 = (59) 82 − 6 = (76)<br />

78 + 4 = (82) 89 + 6 = (95) 43 − 4 = (39) 52 − 6 = (46)<br />

58 + 4 = (62) 69 + 6 = (75) 83 − 4 = (79) 92 − 6 = (86)


Alles telt Handleiding 6<br />

Waar gaat deze les over?<br />

In deze les gaan de kinderen terug in de tijd. Met behulp van tijdbalken worden de jaartallen<br />

bij vroegere gebeurtenissen geordend. De kinderen gaan berekenen hoe lang geleden een<br />

gebeurtenis plaatsvond en hoe oud de auto’s uit het automuseum zijn. Ook leren ze een<br />

tijdbalk te maken van hun eigen leven.<br />

Taal en rekenen<br />

Taaltip<br />

Teken een tijdbalk op het bord van het jaar 2000 tot nu en zet alle jaartallen eronder. Vraag<br />

een kind een kruisje te zetten bij het jaar waarin hij of zij geboren is. Vraag een ander kind<br />

een kruisje te zetten bij het jaar waarin hij of zij tien jaar wordt of is geworden. Hoe noem je<br />

een getal waar je een bepaald jaar mee aangeeft, zoals 1987 of 2005? (Jaartal.) Laat de kinderen<br />

een paar jaartallen noemen met een bijbehorende gebeurtenis. Hoe noem je een stukje tijd,<br />

bijvoorbeeld een paar weken, maanden of jaren? (Periode.) Laat de kinderen zinnetjes bedenken<br />

met het woord ‘periode’ waaruit blijkt dat ze dit woord begrijpen.<br />

Hoe noem je de tijd die nog moet komen? (De toekomst.) Laten we eens in de toekomst kijken.<br />

Wat bedoel ik als ik dat zeg? (Laten we eens bedenken wat er in de toekomst gaat gebeuren,<br />

laten we proberen de toekomst te voorspellen.) Kun jij in de toekomst kijken? Hoe zou jouw<br />

leven er over twintig jaar uit kunnen zien?<br />

(De begrippen ‘tijdbalk’, ‘millennium’ en ‘eeuw’ komen in de bespreking van de opgaven nog<br />

aan de orde.)<br />

Rekenwoorden<br />

– Tijdbalk<br />

– Eeuw<br />

– Millennium<br />

– Jaartal<br />

– Periode<br />

– Maximaal<br />

Lastige woorden<br />

– Toekomst, in de toekomst kijken<br />

– Kampeerauto<br />

– Lading<br />

–<br />

Toegelaten<br />

29


30<br />

Lesverloop van les 13<br />

C1 Kijk naar deze tijdbalk.<br />

Blok 6 Les 13 en 14<br />

Rekenen met eeuwen en jaren, tijdbalken<br />

Bij deze les over vroeger is het leuk om er een geschiedenisles bij te betrekken. Dit om een<br />

goede voorstelling bij de kinderen te creëren. De tijdbalk is een hulpmiddel, maar ook de<br />

illustraties zijn dat.<br />

Teken en introduceer de tijdbalk van 1900 tot nu op het bord. Zet een verticaal streepje<br />

bijna aan het eind van de tijdbalk. Vertel dat net als de klok en de kalender, de tijdbalk een<br />

hulpmiddel is om enige grip op de voortgaande tijd te krijgen. Een tijdbalk geeft een periode<br />

uit de geschiedenis weer. Zet bij het streepje op de tijdbalk 2000. Vraag wat een millennium<br />

is. (1000-jarige periode) Welk jaartal komt voor 2000? (1999) En erna? (2001) In welk jaar<br />

leven we nu? Laat dat jaar aan het eind van de tijdbalk plaatsen. Vraag een of twee kinderen<br />

hun geboortejaar op de goede plaats te zetten. Vertel in welk jaar u geboren bent. Vraag een<br />

kind dat jaar op de goede plaats te zetten. Is dat in deze eeuw? (nee) Zijn jullie in deze eeuw<br />

geboren? (ja) Zouden er nog mensen leven die voor 1900 geboren zijn? (Misschien nog een<br />

enkeling.) Wanneer leefden de opa en de oma van jouw opa en oma ongeveer? Vraag de kinderen<br />

of ze weten wanneer de twee wereldoorlogen plaatsvonden. (1914 – 1918 en 1940 – 1945)<br />

Laat die twee perioden op de tijdbalk tekenen. Waarom is een tijdbalk een handige manier om<br />

een tijdsperiode te laten zien? (Een aantal gebeurtenissen staat op volgorde en je kunt goed<br />

zien of er veel of weinig tijd tussen bepaalde gebeurtenissen zit.)<br />

Wijs nu op de tijdbalk in het leerlingenboek. Wanneer werd het eerste motorvliegtuig ontwikkeld?<br />

(1903) Hoelang is dat nu geleden? (Ruim 100 jaar.) Hoe noemen we die periode? (eeuw.) Stel<br />

eventueel nog enkele vragen over de vliegtuigen. Maar vraag ook eens hoe de mensen voor<br />

1900 reisden, toen er nog geen auto’s en vliegtuigen waren. (Met de trekschuit en andere<br />

veerboten, te paard en met een koets, op de (loop)fi ets en lopend.) Wijs ten slotte op de<br />

auto’s van vroeger. Welke verschillen zijn er met de auto’s die je nu ziet? (De auto’s zijn nu dicht<br />

en gestroomlijnd en hebben geen spaken in de wielen.)<br />

C2 Hoe oud zijn deze auto’s uit het automuseum?<br />

Rekenen met jaren<br />

Laat de kinderen deze opgave zelfstandig maken. Ze kunnen aftreksommen maken of<br />

doortellen naar het jaartal van nu. Bespreek samen de antwoorden.<br />

C3 Kijk naar deze tijdbalk.<br />

Belangrijke persoonlijke gebeurtenissen op de tijdbalk<br />

Vertel dat ook iemands leven in een tijdbalk gezet kan worden. Vraag welke periode een <strong>blok</strong>je<br />

voorstelt. (Een heel jaar.) Laat de kinderen eerst zelfstandig proberen de balk te lezen en een<br />

lijstje samen te stellen. Bespreek daarna samen de gemaakte lijstjes.


Alles telt Handleiding 6<br />

Aandachtspunten bij les 14 (zelfstandig werken)<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

leerlingenboek blz. 101<br />

1 Wijs op de begrippen eerder en later. Deze begrippen staan bij c door<br />

elkaar.<br />

2 Verwijs eventueel nog naar les 13 opgave 2.<br />

3 Geef eventueel aan dat de getallen van elkaar afgetrokken moeten<br />

worden. Besteed zo nodig aandacht aan de lastige woorden.<br />

werkschrift blz. 57<br />

1 Verwijs naar leerlingenboek les 13 opgave 3. Noem een aantal<br />

gebeurtenissen die de kinderen moeten verwerken op de tijdbalk.<br />

2 Laat eerst de staafgrafi ek maken en daarna de conclusies trekken.<br />

maatschrift blz. 46 en 47<br />

1 Verwijs naar leerlingenboek les 13 opgave 3. Noem een aantal<br />

gebeurtenissen die de kinderen moeten verwerken op de tijdbalk.<br />

2 Bespreek eerst de begrippen eerder en later. Laat de kinderen<br />

eventueel gebruikmaken van de tijdbalk.<br />

3 Controleer of de kinderen nog weten hoeveel jaar één eeuw is.<br />

4 Let op de overschrijding van de duizendtallen.<br />

5 Vraag welke positie in het getal er altijd verandert als er 300 bij komt<br />

of 200 af gaat. (de honderdtallen)<br />

6 Controleer of de kinderen weten hoeveel gram 1 kg is. Laat dan<br />

aanvullen tot 1 kg. Wijs ook op de bijbehorende getallenlijnen.<br />

7 Wijs op het goed plaatsen van de 0. Ook bij 0,50 mag er een cijfer<br />

komen onder de m.<br />

Afronding<br />

Bespreek leerlingenboek opgave 2 en 3. Hoe hebben de kinderen<br />

gerekend bij opgave 2c? Ga even in op de gewichten en laadvermogens<br />

van kampeerauto’s. Waaruit kan de lading van een kampeerauto bestaan?<br />

Bespreek werkschrift en maatschrift opgave 1. Bij het maken van een<br />

tijdbalk zijn bepaalde jaren makkelijker te onthouden, niet door het getal,<br />

maar door de emotionele betrokkenheid. Bijvoorbeeld: in dat jaar kreeg<br />

ik een broertje, toen gingen we verhuizen en ging ik naar een andere<br />

school, enzovoort. Gebruik die emoties als kapstok en laat andere<br />

gebeurtenissen daartegen afzetten. Bespreek bij werkschrift opgave 1 de<br />

betekenis van de zin ‘Daar deed je een eeuw over!’<br />

Observatie en extra hulp<br />

31<br />

Welke kinderen hebben nog moeite met de<br />

tijdbalk? Ga met hen nog eens terug naar<br />

hun eigen leven. Wanneer ben je geboren?<br />

Wanneer werd je één jaar? Van wanneer tot<br />

wanneer was je drie (zes, negen) jaar? Kun je<br />

deze jaren op een tijdbalk zetten?<br />

Stap even uit de les<br />

Slimme krekels<br />

Sommige krekels leven jarenlang onder<br />

de grond en voeden zich dan met sappen<br />

van plantenwortels. Na 13 of soms ook<br />

wel eens 17 jaar komen ze boven de grond<br />

om zich voort te planten, dus om kindjes<br />

te maken. Nu zijn deze krekels lekkere<br />

hapjes voor bepaalde andere dieren, maar<br />

als die dieren zich om de 2, 3, 4 of 6 jaar<br />

voortplanten, missen ze deze slimme<br />

krekels. Hoe komt dat?


32 <strong>blok</strong> 6<br />

Leerlijn<br />

– Oppervlakte<br />

– Tijd<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Oppervlakte berekenen met l × b<br />

– Lengte van tijdsperioden berekenen in<br />

jaren en eeuwen<br />

– Rekenen met jaartallen<br />

Oefenen<br />

– Vermenigvuldigen met geldbedragen<br />

– Optellen en vermenigvuldigen met<br />

geldbedragen in een context<br />

– Getallenmuurtjes<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– Oppervlakte berekenen met l x b<br />

– Hoeveelheid behang berekenen<br />

– Lengte van tijdsperioden berekenen in<br />

eeuwen<br />

– Jaartallen plaatsen op de getallenlijn<br />

▪ Oefenen<br />

– In woorden geschreven getallen in cijfers<br />

schrijven<br />

– Tijd aangeven op een analoge klok<br />

– Vertrek- en wachttijd berekenen<br />

– Digitale tijden schrijven in woorden<br />

Materiaal<br />

– Leerlingenboek 6b blz. 102 en 103<br />

– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 48 en 49<br />

– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />

– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />

– Oefensoftware<br />

les 15 herhalen en oefenen<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Uit de folder<br />

oude prijs stuntprijs korting?<br />

€ 3,80 € 2,99 (€ 0,81)<br />

€ 5,60 € 3,99 (€ 1,61)<br />

€ 21,68 € 19,99 (€ 1,69)<br />

€ 14,26 € 12,99 (€ 1,27)<br />

€ 85,85 € 79,99 (€ 5,86)<br />

2 Duizend maken<br />

Zet onderstaande sommen op het bord. Laat goed naar de sommen<br />

kijken. Vraag de kinderen hoe ze handig kunnen rekenen. Maken ze<br />

gebruik van de 1000?<br />

982 + 112 + 18 = (1112) 823 + 765 + 235 + 177 = (2000)<br />

875 + 36 + 125 = (1036) 999 + 888 + 1 + 112 = (2000)<br />

712 + 72 + 928 = (1712) 501 + 12 + 26 + 499 = (1038)<br />

954 + 38 + 46 = (1038) 498 + 497 + 503 + 502 = (2000)<br />

Maatschrift<br />

▪ 1 Sommen tot 1000<br />

80 + 30 = (110) 700 = 380 + (320) 90 − 70 = ( 20) 390 = 250 + (140)<br />

380 + 30 = (410) 700 = 460 + (240) 390 − 70 = (320) 760 = 380 + (380)<br />

70 + 50 = (120) 700 = 280 + (420) 110 − 80 = ( 30) 580 = 460 + (120)<br />

670 + 50 = (720) 700 = 590 + (110) 510 − 80 = (430) 920 = 590 + (330)<br />

▪ 2 Welk getal hoort op de stip?<br />

Bied deze sommen schriftelijk aan.<br />

315 = 3 × 100 + ( 15)<br />

560 = 2 × 250 + ( 60)<br />

950 = 2 × 400 + (150)<br />

1040 = 3 × 300 + (140)<br />

2000 = 3 × 400 + (800)


Alles telt Handleiding 6<br />

Aandachtspunten bij les 15 (herhalen en oefenen)<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

leerlingenboek blz. 102 en 103<br />

1 Ga na of alle kinderen de formule O = l × b ook<br />

toepassen bij opgave c en d.<br />

2 Wijs erop dat het gaat om de hele eeuwen in een<br />

periode, dus niet naar boven afronden.<br />

3 Laat de kinderen uitgaan van hun eigen<br />

geboortejaar en het huidige jaar en van daaruit<br />

de sommen maken. Bijvoorbeeld bij a: ik ben 104<br />

jaar later geboren. Bespreek na afl oop deze opgave<br />

samen.<br />

4 Het gaat om ongeveer, dus afronden.<br />

5 Laat de kinderen de vragen goed lezen en de<br />

berekeningen in hun schrift schrijven.<br />

6 Controleer of de kinderen alle sommen uit het<br />

hoofd kunnen uitrekenen.<br />

Normering<br />

Aantal Onvoldoende Voldoende<br />

Opgave 1 20* < 13 13 - 20<br />

Opgave 2 16 < 11 11 - 16<br />

Opgave 3 5** < 3 3 - 5<br />

Opgave 4 16 < 11 11 - 16<br />

Opgave 5 10* < 7 7 - 10<br />

Opgave 6 15 < 10 10 - 15<br />

* De laatste twee opgaven ter beoordeling van de<br />

docent.<br />

** Allemaal ter beoordeling van de docent.<br />

maatschrift blz. 48 en 49<br />

33<br />

– 1 Stimuleer de kinderen om de formule O = l × b te<br />

gebruiken. Zie denkwolkje.<br />

– 2 Controleer of de kinderen nog weten dat de<br />

hoogte van een muur bepalend is voor het aantal<br />

banen per rol. De lengte van de muur is bepalend<br />

voor het aantal banen naast elkaar. Wat betekent<br />

tekortkomen? Wat is het tegenovergestelde?<br />

– 3 Wijs op het denkwolkje. Hoe groot zijn de sprongen<br />

voor een eeuw? (100)<br />

– 4 Laat de kinderen eventueel eerst streepjes per<br />

honderd- of tweehonderdtal zetten.<br />

– 5 Let op de juiste volgorde van de cijfers bij<br />

tweeduizend drieënveertig.<br />

– 6 Wijs erop dat ook de kleine wijzer op de juiste<br />

plaats moet komen te staan.<br />

– 7 Let op dat het volgende hele uur wordt<br />

opgeschreven.<br />

– 8 Er mogen twee verschillende antwoorden worden<br />

gegeven. Bijvoorbeeld bij 09.10 uur zeg je ‘tien<br />

(minuten) over negen’ maar ook ‘negen uur tien’.<br />

▪<br />

Normering<br />

Aantal Onvoldoende Voldoende<br />

Opgave 1 5 < 3 3 - 5<br />

Opgave 2 15 < 10 10 - 15<br />

Opgave 3 11 < 7 7 - 11<br />

Opgave 4 6 < 4 4 - 6<br />

Opgave 5 6 < 4 4 - 6<br />

Opgave 6 4 < 3 3 - 4<br />

Opgave 7 10 < 7 7 - 10<br />

Opgave 8 6 < 4 4 - 6


34 <strong>blok</strong> 6<br />

Leerlijn<br />

– Tijd<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Tijden vergelijken in seconden<br />

– Tijdsduur meten<br />

– Verschillende tijdmeters vergelijken<br />

– Rekenen met minuten en seconden<br />

– Rekenen met digitale tijden<br />

– Tijdsduur en aankomsttijd berekenen<br />

Oefenen<br />

– Cijferend optellen en aftrekken<br />

– Getallen in TdDHTE-schema zetten<br />

– Tellen met gelijke sprongen in TdDHTEschema<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– Rekenen met minuten en seconden<br />

– 1 minuut verdelen in gelijke stukken<br />

– Digitale tijden onderzoeken<br />

– Nieuwe tijden berekenen<br />

▪ Oefenen<br />

– Afstanden optellen<br />

– Aftrekken naar analogie<br />

– Cijferend aftrekken van rechts naar links<br />

met behulp van HTE-schema<br />

Materiaal<br />

– Leerlingenboek 6b blz. 104 en 105<br />

– Werkschrift 6 blz. 58<br />

– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 50 en 51<br />

– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />

– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />

– Oefensoftware<br />

– Digitale kookwekker<br />

– Stopwatch<br />

– Zandloper<br />

les 16 en 17<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Optellen<br />

28 + 16 + 12 = (56) 27 + 18 + 12 = (57)<br />

19 + 27 + 11 = (57) 17 + 31 + 13 = (61)<br />

36 + 16 + 14 = (66) 35 + 18 + 15 = (68)<br />

53 + 29 + 17 = (99) 52 + 28 + 11 = (91)<br />

Laat als het mogelijk is, getallen samen nemen:<br />

28 + 16 + 12 = (28 + 12) + 16 = 40 + 16 = 56<br />

2 Aftrekken<br />

54 − 17 − 14 = (23) 182 − 16 − 12 = (154)<br />

62 − 16 − 12 = (34) 264 − 17 − 14 = (233)<br />

86 − 28 − 26 = (32) 135 − 19 − 15 = (101)<br />

73 − 35 − 13 = (25) 147 − 30 − 17 = (100)<br />

Laat als het mogelijk is, getallen samen nemen:<br />

54 − 17 − 14 = (54 − 14) − 17 = 40 − 17 = 23<br />

3 Vermenigvuldigen<br />

4 × 25 = (100)<br />

6 × 25 = (150)<br />

7 × 25 = (175)<br />

8 × 25 = (200)<br />

9 × 25 = (225)<br />

Zien de kinderen dat ze de ene som kunnen afl eiden uit de andere?<br />

Maatschrift<br />

▪ 1 Tellen met sprongen<br />

Tel terug met sprongen van 10. Laat de kinderen steeds 3 getallen in de rij<br />

noemen.<br />

850 – 840 – 830 – (820 – 810 – 800)<br />

645 – 635 – 625 – (615 – 605 – 595)<br />

536 – 526 – 516 – (506 – 496 – 486)<br />

1120 – 1110 – 1100 – (1090 – 1080 – 1070)<br />

▪ 2 Automatisering tot 20<br />

Bied, nu de sommen tot 20 steeds beter gaan, de verschillende variaties<br />

aan. De kinderen worden zo steeds vaardiger in het rekenen tot 20.<br />

– De T-splitsing: noteer een T op het bord, zet bovenaan het getal 16 en<br />

laat de kinderen zo veel mogelijk splitsingen invullen (10 en 6, 9 en 7, 8<br />

en 8, enzovoort). Doe dit met 14, 18, 17 en 11.<br />

– De splitssom: noem het getal 16 en laat de kinderen zo veel mogelijk<br />

splitssommen noemen, bijvoorbeeld: 16 = 8 + 8, 16 = 9 + 7, 16 = 10 + 6.<br />

Doe dit met 9, 12, 15 en 19.<br />

– De stipsom met de stip op de tweede plaats: lees een som voor waarbij<br />

een getal ontbreekt: 11 + stip = 16. Vraag de kinderen het ontbrekende<br />

getal te noemen. Doe dit met 7, 16, 13 en 5.


Alles telt Handleiding 6<br />

Waar gaat deze les over?<br />

Deze les gaat over het verbeteren van het wereldrecord schaatsen. De kinderen leren zo<br />

de tijden te vergelijken en te rekenen in seconden. Hierna gaan ze zelf meten hoelang<br />

bepaalde handelingen precies duren. Ook komen er verschillende tijdmeters aan de orde en<br />

wordt berekend over hoeveel tijd de kookwekkers afl open. Ten slotte wordt de tijdsduur en<br />

aankomsttijd van wandeltochten berekend.<br />

Taal en rekenen<br />

Taaltip<br />

In de Taaltip bij <strong>blok</strong> 4, les 18 en 19 is uitgelegd waar de woorden ‘minuut’ en ‘seconde’<br />

vandaan komen. Vertel daar eventueel nog eens over.<br />

Rekenwoorden<br />

– Minuut<br />

– Seconde<br />

Lastige woorden<br />

– Klapschaats<br />

– Stopwatch<br />

– Record<br />

– Zandloper<br />

–<br />

Eierwekker, kookwekker<br />

35


36<br />

Lesverloop van les 16<br />

C1 Vergelijk de tijden.<br />

Blok 6 Les 16 en 17<br />

Tijd meten in minuten en seconden<br />

Laat de kinderen het krantenbericht in het boek lezen. Waar gaat het bericht over? Hoeveel<br />

seconden was Uytenhage in 2002 sneller dan Koss in 1994? (32 seconden) Hoeveel seconden<br />

was Romme in 1998 sneller dan Koss in 1994? (22 seconden) Waardoor kon Romme in 1998<br />

zoveel sneller schaatsen? (de klapschaats) Hoelang duurt 22 seconden? Demonstreer het met<br />

een stopwatch. Laat de kinderen zich eens 22 seconden helemaal niet bewegen. Besteed<br />

aandacht aan het afl ezen van een stopwatch, dit is nieuw. Vraag wat 13.30 op een stopwatch<br />

betekent. (Geen half twee, maar 13 minuten en 30 seconden.) Waar zien jullie dit soort tijden<br />

nog meer? (Op een digitale kookwekker of het display van de (magnetron-)oven) Hoe kun je<br />

ervoor zorgen niet in de war te raken met de gewone tijd?<br />

Vertel, alleen ter informatie, dat minuten met ' en seconden met " aangeduid worden.<br />

Zou bij schaatswedstrijden de tijd niet alleen in minuten gemeten kunnen worden? (Nee, bepaalde<br />

verschillen zijn dan niet meer te meten. Als de tijden van prestaties dichter bij elkaar komen,<br />

heb je steeds fi jner werkende apparatuur nodig.) Noem ook even de elektronische tijdmeter,<br />

die zelfs in honderdsten van seconden nauwkeurig kan meten. Bekijk samen het overzicht<br />

bij de opgave en laat de kinderen de drie vragen uitrekenen. Zoek eventueel (bijvoorbeeld in<br />

Wikipedia) het recentste record op de 10 km op en laat het verschil uitrekenen met het record<br />

uit 2007. Bespreek samen de antwoorden.<br />

C2 Kun je deze vraag in 22 seconden opschrijven?<br />

Tijd meten in seconden<br />

Laat de kinderen hierbij een horloge met secondewijzer of een stopwatch gebruiken. Bespreek<br />

samen de meetresultaten.<br />

C3 Verbeter het 10-sommenrecord.<br />

Tijd meten in seconden<br />

Laat de kinderen deze opgave twee aan twee doen met behulp van een stopwatch of horloge<br />

met secondewijzer. De een let op de tijd, de ander maakt de sommen en dan wisselen.<br />

Wie haalde het sommenrecord? Hoeveel seconden verschil was er met de nummer twee? Zijn de<br />

antwoorden van de sommen ook goed?<br />

C4 Waarvoor dienen deze tijdmeters?<br />

Tijd meten in seconden<br />

Bespreek de vier verschillende tijdmeters. Welke kennen jullie al? (stationsklok, zandloper)<br />

Welke niet? Vertel dat de zandloper (ook wel glas genoemd) ook op het computerscherm<br />

wordt gebruikt. Wie weet waarvoor? (Als symbool voor ‘even wachten’.) Vraag waarom de<br />

derde tijdmeter ook wel eierwekker wordt genoemd. (Hij wordt vaak gebruikt om bij het<br />

eieren koken de tijd te meten.) Op hoeveel minuten staat die wekker? (Ruim 8; het worden<br />

hardgekookte eieren.)


Alles telt Handleiding 6<br />

Aandachtspunten bij les 17 (zelfstandig werken)<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

leerlingenboek blz. 105<br />

1 Vraag welke tafel er eigenlijk wordt gebruikt. (De tafel van 60) Bij c 60<br />

delen door 2, 4 en 6.<br />

2 Laat bij c de breuk zo veel mogelijk vereenvoudigen.<br />

3 Bij b en c kan met de klok gerekend worden of de uitkomsten van a<br />

worden opgeteld.<br />

4-5 Controleer of alles goed onder elkaar wordt gezet in het rekenschrift.<br />

werkschrift blz. 58<br />

1 Ook hier vermenigvuldigen met 60. Bij c delen door 60. Laat een<br />

digitale kookwekker zien en eventueel gebruiken.<br />

2 Laat de kinderen eerst de tijdsduur uitrekenen met behulp van de<br />

snelheid.<br />

3 Laat de kinderen de getallen ook uitspreken.<br />

4 Geef aan dat in het schema goed te zien is welke cijfers veranderen en<br />

welke gelijk blijven.<br />

maatschrift blz. 50 en 51<br />

1 Wijs op het denkwolkje en de kaderteksten en laat de kinderen daarna<br />

de minuten en seconden omrekenen.<br />

2 De secondewijzer gaat helemaal rond in 1 minuut. Deze wordt nu als<br />

geheel genomen en vervolgens in gelijke stukken verdeeld.<br />

3 Bespreek met de kinderen ook tijden waarbij na 1 minuut zowel de<br />

minuten als het uur veranderen. Bijvoorbeeld bij 08.59.14. Kunnen de<br />

kinderen zelf nog zo’n voorbeeld bedenken?<br />

4 Zien de kinderen dat hier alleen de minuten veranderen?<br />

5 Controleer of de kinderen handig rekenen (89 + 25 = 90 + 24 = 100 +<br />

14).<br />

6 Wijs op het gebruikmaken van de vorige sommen (op de analogie).<br />

7 Bekijk of de tekorten goed worden opgeschreven. Helpt het HTEschema?<br />

Afronding<br />

Bespreek leerlingenboek opgave 1 en 2. Met welk getal reken je? (60)<br />

Waarom is het eigenlijk wel handig dat een uur verdeeld is in 60 minuten en<br />

een minuut in 60 seconden? 100 had toch ook gekund? (60 heeft meer delers<br />

dan 100.) Laat de kinderen uitproberen door welke getallen 60 te delen is.<br />

Kun je een getal onder de honderd vinden dat meer delers heeft? (nee) Bekijk<br />

hoe vlot het vermenigvuldigen met en delen door 60 gaat.<br />

Ga bij maatschrift opgave 7 na hoe de tekorten zijn opgeschreven. Laat<br />

de kinderen eventueel nog eens de relatie leggen met sommen waarbij<br />

een tekort is bij de eenheden. Hoe reken je de optelling uit? Met welk<br />

getal begin je? Laat, indien het rekenen zonder hulpsommen nog niet<br />

lukt, rekenen met hulpsommen van links naar rechts, zodat ook bij de<br />

optelling het grootste getal bovenaan staat.<br />

37<br />

Observatie en extra hulp<br />

Welke kinderen blijven moeite houden<br />

met de schrijfwijze van de minuten en de<br />

seconden? Stel de volgende vraag: Wat<br />

is het verschil tussen 3,15 en 3.15? ( 15<br />

100 en<br />

15<br />

60 ) Waarom? (Omdat 3,15 betekent: drie<br />

vijftien honderdsten. Bij 3.15 gaat het over<br />

tijd. Er zitten niet 100 maar 60 seconden<br />

in een minuut.)<br />

Stap even uit de les<br />

Nul is niet niks (1)<br />

Wat is er aan de hand met 12, 102 en<br />

1002? (De 1 wordt steeds meer waard.)<br />

Dat komt door de plaatsing van een nul<br />

tussen de cijfers. Oorspronkelijk hadden<br />

de Babyloniërs, voor het jaar 650, bedacht<br />

om ruimte tussen de cijfers te laten en<br />

zo 1 ... 2 (102) te schrijven. De nul komt<br />

voor het eerst voor op een stenen plaat<br />

van rond 650 na Christus, gevonden ten<br />

zuiden van Delhi (zoek op in de atlas).<br />

Daar stonden de getallen 270 en 50 op. De<br />

Indiase wiskundige Brahmagupta<br />

(± 598 – ± 668) verklaarde dat als een<br />

getal van zichzelf werd afgetrokken het een<br />

0 oplevert en ook dat elk getal dat met 0<br />

wordt vermenigvuldigd ook 0 wordt.<br />

Eerlijk gezegd kenden ook de Maya’s in<br />

Zuid-Amerika in dezelfde tijd het getal 0 al.<br />

In Europa werd de 0 pas echt gebruikt zo<br />

rond 1200. In 1202 publiceerde Fibonacci<br />

(al eerder genoemd) het Liber Abaci.<br />

Hierin schrijft hij met de cijfers 0 tot en<br />

met 9 elk getal te kunnen maken. Hij<br />

noemde de 0 ‘zephirum’, dat is afgeleid<br />

van het Arabische woord voor 0, ‘sifr’.<br />

Onder andere het Engelse ‘zero’ en het<br />

Franse ‘zéro’ zijn afgeleid van ‘zephirum’.<br />

Opmerkelijk genoeg is ons woord ‘cijfer’<br />

ook afgeleid van ‘sifr’!<br />

Reken deze sommen maar eens uit:<br />

6 − 6 = (0), 6 + 0 = (6), 0 + 6 = (6), 6 −<br />

0 = (6), 6 × 0 = (0), 0 × 6 = (0), 0 : 6 = (0)<br />

Wie weet wat 0 − 6 is? (– 6)


38<br />

Leerlijn<br />

– Geld<br />

– Oppervlakte<br />

Leerdoelen<br />

<strong>blok</strong> 6<br />

Nieuwe stof<br />

– De kosten van het opknappen van een huis<br />

berekenen<br />

– Schattend rekenen met lengte- en<br />

oppervlaktematen<br />

– Benodigde hoeveelheid materiaal<br />

berekenen<br />

– Figuren tekenen op schaal met een<br />

oppervlakte van 12 m2 en daarvan de<br />

omtrek berekenen<br />

Oefenen<br />

– Schattend optellen<br />

– Handig vermenigvuldigen<br />

– Betalen met briefjes van € 500<br />

– Totaalprijs uitrekenen<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– Benodigde hoeveelheid glaswol berekenen<br />

– Figuren tekenen op schaal met een<br />

oppervlakte van 12 m2 en daarvan de<br />

omtrek berekenen<br />

▪ Oefenen<br />

– Rekenen met geld<br />

– Cijferend vermenigvuldigen met vooraf<br />

schatten<br />

Materiaal<br />

– Leerlingenboek 6b blz. 106 en 107<br />

– Werkschrift 6 blz. 59<br />

– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 52 en 53<br />

– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />

– Kopieerblad 6.13<br />

– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />

– Oefensoftware<br />

– Folders van bouwmarkten<br />

les 18 en 19<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Delen<br />

100 : 4 = (25) 300 : 4 = ( 75) 800 : 4 = (200)<br />

200 : 4 = (50) 400 : 4 = (100) 900 : 4 = (225)<br />

Zien de kinderen dat ze de ene som kunnen afl eiden uit de andere?<br />

2 Bedenk zelf sommen<br />

Maak tien optellingen waar 100 uitkomt.<br />

Maak alle optellingen waar 15 uitkomt.<br />

Maak tien delingen waar 7 uitkomt.<br />

Maak alle vermenigvuldigingen waar 72 uitkomt.<br />

3 Inpakkers gevraagd<br />

Pak 260 eieren in dozen van 10. Hoeveel dozen heb je? (26)<br />

Doe 172 appels in zakjes van 10. Hoeveel zakjes heb je? (17 zakjes en 2<br />

losse appels)<br />

Doe 270 euromunten in rolletjes van 10. Hoeveel rolletjes heb je? (27)<br />

Pak 131 sinaasappels in zakken van 10. Hoeveel zakken heb je? (13<br />

zakken en 1 losse sinaasappel)<br />

Maatschrift<br />

▪ 1 Getallen springen volgens regels<br />

Laat een getallenreeks uitspreken met de regel: x 2, + 10, : 2.<br />

Bijvoorbeeld met 25: × 2 = 50, + 10 = 60, : 2 = 30.<br />

Doe dit ook met: 15 (30, 40, 20); 11 (22, 32, 16); 30 (60, 70 ,35); 45 (90,<br />

100, 50); 75 (150, 160, 80).<br />

▪ 2 Getallen samenstellen<br />

Laat de kinderen de door u genoemde getallen noteren. Ze mogen hier<br />

zelfgekozen bewerkingen mee uitvoeren. Welke verschillende resultaten<br />

zijn er?<br />

Doe dit met:<br />

200, 1, 10, 2, 300, 5 (bijvoorbeeld: 300 − 200 + 10 − 5 + 2 + 1 = 108)<br />

500, 10, 200, 30, 3<br />

250, 20, 5, 200, 2<br />

5, 60, 200, 180, 10<br />

Laat de verschillende resultaten demonstreren en uitleggen op het bord.<br />

▪ 3 Wat is het verschil tussen getallen?<br />

Noem twee getallen en laat de kinderen snel het verschil uitrekenen.<br />

Deze opdracht kunt u ook schriftelijk doen. Laat enkele oplossingen<br />

demonstreren op het bord. Vullen de kinderen aan? Trekken ze af? Is de<br />

strategie afhankelijk van de getallen? Noem soms het kleinste, dan weer<br />

het grootste getal als eerste.<br />

1100 en 1400 (300), 1020 en 1370 (350), 1350 en 890 (460)<br />

620 en 1650 (1030), 1410 en 1090 (320), 2100 en 1200 (900)


Alles telt Handleiding 6<br />

Waar gaat deze les over?<br />

In deze les moet het huis worden opgeknapt. Daken moeten geïsoleerd worden en deuren<br />

geschilderd. De kinderen gaan hiervoor de voorbereidende berekeningen maken. Hierbij komt<br />

de oppervlakte weer aan de orde. De kosten van diverse materialen voor deze opknapbeurt<br />

worden globaal, maar soms ook precies uitgerekend.<br />

Taal en rekenen<br />

Taaltip<br />

Ga na of de kinderen zich kunnen inleven in zo’n opknapsituatie. Kennen ze de gebruikte<br />

woorden? Schrijf het woord ‘isoleren’ op het bord. Vraag wat het betekent. Laat de kinderen<br />

die wel eens zo’n opknapbeurt hebben meegemaakt, vertellen van hun ervaringen. Hebben de<br />

kinderen zelf hun kamer wel eens geverfd?<br />

Rekenwoorden<br />

– N.v.t.<br />

Lastige woorden<br />

– Isoleren, isolatie<br />

– Isolatiedeken<br />

– Steenwol<br />

– Glaswol<br />

–<br />

Latex<br />

39


40<br />

Lesverloop van les 18<br />

C1 Reken uit.<br />

Blok 6 Les 18 en 19<br />

Rekenen met geld en oppervlakte, schatten en afronden<br />

Bekijk samen opgave 1 in het leerlingenboek en lees de bovenste advertentie. Uit wat voor<br />

soort folders komen deze advertenties? (bouwmarktfolders) Laat enkele folders zien. Wie weet<br />

wat een isolatiedeken is en waarom bouwvakkers die op het dak leggen? (energiebesparing) Hoe<br />

is een isolatiedeken verpakt? (in rollen) Wat betekent 660 × 60 × 8 cm? (De lengte × de breedte<br />

× de dikte.) Hoe leg je de rollen op het dak? (in de lengte) Laat de kinderen even in groepjes<br />

tekenen en berekenen hoeveel rollen er nodig zijn en wat de kosten zijn. Benadruk dat ze niet<br />

meteen moeten gaan rekenen, maar eerst met elkaar moeten overleggen hoe ze het gaan<br />

aanpakken. (Ongeveer 1 rol in de lengte en 9 in de breedte (5,40 m) kost ongeveer 150 euro.)<br />

Welke gegevens worden niet gebruikt? (De dikte en de isolatiewaarde.)<br />

Lees vervolgens samen de tweede advertentie. Wat betekent ‘750 ml is geschikt voor 12 m 2 ’?<br />

Waarom schrijven die bouwmarkten nooit ‘redelijk’ dekkende verf? Laat de kinderen proberen<br />

opgave b weer eerst in groepjes te maken. Wijs erop dat ze moeten weten wat de oppervlakte<br />

van een deur is. Laat enkele kinderen dat opmeten. Vraag na een poosje hoe ze deze<br />

opgave hebben aangepakt. Hebben ze royaal verf gekocht (naar boven afgerond)? Wat was<br />

de oppervlakte van een deur? Zet de breedte en de hoogte op het bord en reken samen de<br />

oppervlakte uit. Rond de oppervlakte af op 2 m 2 . Hoeveel deurkanten? (10) Hoeveel m 2 moet<br />

er geverfd worden? (20) Van elke soort verf zijn twee blikken nodig. Wat kost dat ongeveer? (30<br />

euro) Maak een onderscheid tussen rekenen met ronde getallen en rekenen met hele getallen.<br />

C2 Reken uit hoeveel het ongeveer is.<br />

Rekenen met (afge)ronde getallen<br />

Vertel de kinderen dat het bij schatten gaat om naar boven of beneden afronden en dan<br />

optellen. Er moet even vaak naar boven als naar beneden worden afgerond. Doen ze dat<br />

niet, dan kunnen ze er wel eens goed naast zitten met hun schatting. Stel de volgende som<br />

ter discussie: 49 + 25 + 73 + 99 m 2 =. Hoe ga je 73 afronden? (Om handig te rekenen, moet je<br />

naar 75 afronden, maar om zuiver te rekenen naar 70.) Laat de sommen zelfstandig maken<br />

en bespreek de gemaakte schattingen samen.<br />

C3 Reken uit.<br />

Rekenen met geld en oppervlakte, schatten en afronden<br />

Vertel dat als je wilt weten wat ongeveer de uitkomst van een som is, je altijd uitgaat van<br />

ronde getallen en dat je afrondt op vijfvouden. Laat de kinderen nu eerst zelf met deze opgave<br />

aan de slag gaan. Bespreek de antwoorden samen. Wat leverde het ‘ongeveer-rekenen’ hier<br />

op? 150 + 30 + 32 ≈ 210 euro. Wie heeft alles precies uitgerekend?


Alles telt Handleiding 6<br />

Aandachtspunten bij les 19 (zelfstandig werken)<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

leerlingenboek blz. 107<br />

1 Bekijk of de kinderen € 16,95 op € 17 afronden. Bij b kan de berekening<br />

zijn: ... × 2,50 m hoog = 90 m2 (2 emmers voor elke 40 m2 plus 10 m2 ramen en deur). De oplossing is 36 keer en daarmee is de omtrek van het<br />

vloeroppervlak bekend. Als aangenomen wordt dat de vloer rechthoekig<br />

is en de som van de lengte en de breedte 18 m is, dan zijn er nog veel<br />

antwoorden mogelijk: 8 m bij 10 m, of 9 m bij 9 m of zelfs 8,5 m bij 9,5 m.<br />

2 Bij b wordt de berekening: 2 × € 10 + € 7 = € 27. Bij c op dezelfde<br />

manier rekenen als bij opgave 1 b.<br />

3 Laat de kinderen er ronde getallen van maken.<br />

4 Laat ook hier gebruikmaken van ronde getallen. Soms kan er<br />

verdubbeld of gehalveerd worden.<br />

werkschrift blz. 59<br />

1 Bespreek wat handiger is. De rollen in de lengte of in de breedte<br />

uitrollen?<br />

2 Deel eventueel kopieerblad 6.13 uit, zodat de kinderen nog meer<br />

fi guren kunnen tekenen. De fi guren hoeven niet per se rechthoeken te<br />

zijn. Driehoeken zijn minder handig, omdat daarvan de omtrek lastiger<br />

vast te stellen is. Maar als je een liniaal gebruikt en niet opziet tegen wat<br />

moeilijker rekenwerk, kan het wel.<br />

3 Wijs erop dat je te veel betaalt en dus nog geld terugkrijgt.<br />

4 Laat de kinderen a en b uit het hoofd uitrekenen. Bij c 7 × 17 = 119<br />

berekenen en daar weer 2,10 afhalen.<br />

maatschrift blz. 52 en 53<br />

1 Laat de kinderen de banen intekenen. Wijs erop dat een baan maar 8<br />

meter lang kan zijn. Hoeveel kom je tekort bij 6 rollen? (12 m) Hoeveel<br />

rollen heb je dus extra nodig? (2) Houd je dan iets over? (ja, 4 m)<br />

2 De omtrek is eventueel ook te berekenen door hokjes te tellen. Wijs<br />

op de schaal. Laat de kinderen eventueel nog meer uitproberen op<br />

kopieerblad 6.13.<br />

3 Laat de kinderen de uitkomst eerst schatten door af te ronden op<br />

gemakkelijke getallen (15, 20, 25, 40). Bespreek nog even het afronden<br />

met geld. Als je in een winkel bent en zeker wilt weten dat je genoeg<br />

geld bij je hebt, is het veiliger om alles naar boven af te ronden.<br />

4 Bij de eerste som van rijtje b is € 90 + € 105 een veilger schatting. In<br />

de praktijk hangt het van de situatie af welke afronding je kiest.<br />

5-6 Controleer of alles netjes onder elkaar staat. Hebben ze steun aan de<br />

schatting?<br />

Afronding<br />

Bespreek leerlingenboek opgave 1 en 2. Kunnen de kinderen zich inleven<br />

in de situatie? Vraag hoe vlot het rekenen in opgave 3 en 4 ging.<br />

Bespreek maatschrift opgave 1, 6 en 7. Welke oplossingen hadden de<br />

kinderen?<br />

41<br />

Observatie en extra hulp<br />

Het gaat bij deze lessen om concrete<br />

situaties. Het is niet uitgesloten dat<br />

kinderen die normaal goed presteren nu<br />

wat problemen hebben en dat kinderen die<br />

het normaal minder goed doen nu goed<br />

presteren.<br />

Let op praktische zaken als het feit dat een<br />

deur twee kanten heeft en dat je ramen<br />

niet mee verft of behangt. Wijs kinderen<br />

erop dat het niet erg is als je een half blik<br />

verf overhoudt, maar wel als je een half<br />

blik tekortkomt. Altijd ‘veilig’ schatten dus!.<br />

Stap even uit de les<br />

Nul is niet niks (2)<br />

De vorige keer kwam er een aantal<br />

sommen met 0 aan de orde. Wat ontbrak<br />

was de som 6 : 0. Maak gebruik van<br />

de regel ‘delen is het omgekeerde van<br />

vermenigvuldigen’. We moeten dus een<br />

getal vinden dat maal 0 de uitkomst 6<br />

geeft. Maar elk getal maal 0 is immers 0!<br />

We kunnen dus geen getal vinden dat maal<br />

0 gelijk aan 6 is en dus kunnen we 6 ook<br />

niet door 0 delen! Vandaar de uitdrukking:<br />

delen door nul is fl auwekul.<br />

Toch nog even dit: als je 6 deelt door een<br />

getal dat kleiner is dan 1, is de uitkomst<br />

groter dan 6. Bijvoorbeeld 6 : 1<br />

2 = 12. Hoe<br />

kleiner de breuk, des te groter de uitkomst:<br />

6 : 1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

3 = 18, 6 : 4 = 24, 6 : 5 = 30 en 6 : 10 =<br />

60. Kortom, hoe kleiner het getal waardoor<br />

je deelt, hoe groter het antwoord. Dus als<br />

je deelt door een getal dat bijna 0 is, krijg<br />

je een ontzettend groot antwoord, dat wel.


42 <strong>blok</strong> 6<br />

Leerlijn<br />

– Tijd<br />

– Oppervlakte<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Rekenen met minuten en seconden<br />

– Afl ezen van tijden op staafgrafi ek en<br />

vergelijken<br />

– Benodigde hoeveelheid latex schattend<br />

berekenen en juiste formaat emmer kiezen<br />

Oefenen<br />

– Schattend vermenigvuldigen<br />

– Cijferend vermenigvuldigen<br />

– Vermenigvuldigen in contexten<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– Minuten omrekenen in seconden<br />

– Tijd afl ezen van stopwatch<br />

– Benodigde hoeveelheid latex schattend<br />

berekenen en juiste formaat emmer kiezen<br />

– Figuren tekenen op schaal met een<br />

oppervlakte van 15m2 en daarvan de<br />

omtrek berekenen<br />

▪ Oefenen<br />

– Bepalen tussen welke honderd- of<br />

tientallen een getal ligt<br />

– Op kilometerteller kilometers bijtellen<br />

– Cijferend aftrekken<br />

Materiaal<br />

– Leerlingenboek 6b blz. 108 en 109<br />

– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 54 en 55<br />

– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />

– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />

– Oefensoftware<br />

–<br />

Eventueel: dobbelstenen<br />

les 20 herhalen en oefenen<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Nogmaals inpakken<br />

Pak 120 aubergines in zakjes van 2. Hoeveel zakjes heb je? (60)<br />

Doe 180 tomaatjes in doosjes van 36. Hoeveel doosjes heb je? (5)<br />

Doe 280 lege fl esjes in kratjes van 24. Hoeveel kratjes heb je? (11 kratjes<br />

en 16 losse fl esjes)<br />

Doe 101 grapefruits in zakjes van 4. Hoeveel zakjes heb je? (25 zakjes en<br />

1 losse grapefruit)<br />

2 Verdubbelen<br />

Hoe vaak moet je het getal 1 verdubbelen voor je bij 100 000 bent?<br />

Tel mee. (1, 2, 4, 8, 16, 32, 64, 128, 256, 512, 1024, 2048, 4096, 8192,<br />

16 384, 32 768, 65 536, 131 072. Na 17 keer ben je voorbij de 100 000)<br />

Maatschrift<br />

▪ 1 Aanvullen tot 2000<br />

Vraag hoeveel erbij moet in stappen: eerst naar het volgende tiental, dan<br />

naar het honderdtal en eventueel duizendtal en vervolgens naar 2000.<br />

Sommige kinderen zullen weinig stappen maken, andere kinderen maken<br />

meer stappen. Dit kunt u ook schriftelijk laten doen.<br />

Bijvoorbeeld met 160: 40 erbij is 200, 800 erbij is 1000, 1000 erbij is 2000<br />

of 40 erbij is 200, 1800 erbij is 2000.<br />

Doe dit ook met 525, 675, 590, 795, 825, 1150, 1225, 1380, 1490, 1710.<br />

▪ 2 Automatisering aftrekken van tientallen en honderdtallen<br />

70 − 4 = (66) 80 − 12 = (68) 200 − 7 = (193) 200 − 50 = (150)<br />

90 − 7 = (83) 60 − 14 = (46) 100 − 8 = (92) 500 − 80 = (420)<br />

60 − 3 = (57) 50 − 18 = (32) 300 − 4 = (296) 400 − 70 = (330)<br />

50 − 8 = (42) 70 − 15 = (55) 400 − 6 = (394) 300 − 90 = (210)


Alles telt Handleiding 6<br />

Aandachtspunten bij les 20 (herhalen en oefenen)<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

leerlingenboek blz. 108 en 109<br />

1 Delen door en vermenigvuldigen met 60. De<br />

eerste drie sommen in het tweede rijtje zijn te<br />

beschouwen als delingen met een rest.<br />

2 De tijd van Lucas kunnen de kinderen afl ezen van<br />

de stopwatch. Daarvan moeten ze 1.20 aftrekken om<br />

de tijd van Thijs te krijgen.<br />

3 Wijs erop dat de staven niet compleet zijn: de<br />

grafi ek begint pas bij 14.45. Zien de kinderen dat het<br />

voor het afl ezen niet uitmaakt?<br />

4 Bekijk wat de kinderen kiezen bij e (een<br />

combinatie van twee emmers?).<br />

5 Laat de kinderen gebruikmaken van ronde<br />

getallen. Bij de laatste som van rijtje a is een iets<br />

grovere schatting 1200. Dit mag u ook goed rekenen.<br />

6 Sommige sommen kunnen wel uit het hoofd (20 ×<br />

342 = 10 × 684).<br />

7 Laat de kinderen splitsend of cijferend rekenen.<br />

Eerst schatten!<br />

8 Controleer of het begrip ‘gemiddeld’ bekend is.<br />

Bekijk of de kinderen hier de juiste som uit kunnen<br />

halen.<br />

Normering<br />

Aantal Onvoldoende Voldoende<br />

Opgave 1 12 < 8 8 - 12<br />

Opgave 2 4 < 3 3 - 4<br />

Opgave 3 3 < 2 2 - 3<br />

Opgave 4 4 < 3 3 - 4<br />

Opgave 5 16 < 11 11 - 16<br />

Opgave 6 12 < 8 8 - 12<br />

Opgave 7 3 < 2 2 - 3<br />

Opgave 8 3 < 2 2 - 3<br />

maatschrift blz. 54 en 55<br />

43<br />

– 1 Vraag welke som ze hierbij moeten maken. Hoe<br />

reken je handig?<br />

– 2 Welke twee cijfers op de stopwatch geven de<br />

minuten aan en welke de seconden?<br />

– 3 Bekijk hoe de kinderen rekenen bij deze<br />

toepassingsopgave.<br />

– 4 Laat de kinderen hun tekeningen vergelijken en<br />

berekenen. Zijn er andere fi guren getekend dan<br />

rechthoeken?<br />

– 5 Geef eventueel aan dat bij a het honderdtal<br />

bepaalt waartussen het getal ligt en bij b het<br />

tiental.<br />

– 6 Welke twee cijfers veranderen er in ieder geval?<br />

(tientallen en eenheden)<br />

– 7 Wijs op de tekorten. Controleer of alles netjes<br />

onder elkaar staat.<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

▪<br />

Normering<br />

Aantal Onvoldoende Voldoende<br />

Opgave 1 6 < 4 4 - 6<br />

Opgave 2 6 < 4 4 - 6<br />

Opgave 3 20 < 13 13 - 20<br />

Opgave 4 9* < 6 6 - 9<br />

Opgave 5 16 < 11 11 - 16<br />

Opgave 6 4 < 3 3 - 4<br />

Opgave 7 6 < 4 4 - 6<br />

* Ter beoordeling van de docent.


44 <strong>blok</strong> 6<br />

Leerlijn<br />

– Breuken<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Breuken en gemengde getallen op de<br />

getallenlijn tot en met 6<br />

– Rekenen met breuken als deel van een<br />

hoeveelheid<br />

– Cirkeldiagram<br />

– Breuken aanvullen (complement bepalen)<br />

Oefenen<br />

– Prijzen berekenen van aanbieding<br />

– Contextsommen met verhoudingstabel<br />

– Verschil tussen twee jaartallen berekenen<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– Breuken aanvullen (complement bepalen)<br />

– Breuken als deel van een hoeveelheid<br />

– Breuken gebruiken bij geldsommen<br />

▪ Oefenen<br />

– Getallen vergelijken<br />

– Getallen aanvullen<br />

– Cijferend optellen en aftrekken<br />

Materiaal<br />

– Leerlingenboek 6b blz. 110 en 111<br />

– Werkschrift 6 blz. 60<br />

– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 56 en 57<br />

– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />

▪ Kopieerbladen 6.27 en 6.28<br />

– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />

– Oefensoftware<br />

– Eventueel: per tweetal kinderen een<br />

dobbelsteen<br />

les 21 en 22<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Optellen<br />

375 + 201 = (576) 763 + 202 = (965) 533 + 408 = (941)<br />

406 + 233 = (639) 576 + 301 = (877) 365 + 207 = (572)<br />

805 + 114 = (919) 432 + 407 = (839) 287 + 506 = (793)<br />

Bespreking: maak mooie getallen: 375 + 201 = 376 + 200 = 576<br />

2 Aftrekken<br />

372 − 201 = (171) 468 − 206 = ( 262) 1648 − 503 = (1145)<br />

875 − 602 = (273) 1372 − 201 = (1171) 1468 − 206 = (1262)<br />

648 − 503 = (145) 1875 − 602 = (1273) 2569 – 307 = (2262)<br />

Bespreking: 372 − 201 = 371 − 200 = 171<br />

3 Vermenigvuldigen<br />

7 × 15 = (105) 3 × 26 = ( 78) 8 × 15 = (120)<br />

4 × 16 = ( 64) 6 × 18 = (108) 8 × 17 = (136)<br />

5 × 22 = (110) 5 × 29 = (145) 9 × 14 = (126)<br />

Bespreek het splitsen: 7 × 15 = 7 × (10 + 7 × 5) = 70 + 35 = 105<br />

of 7 × 15 = (8 × 15) − (1 × 15) = (4 × 30) − 15 = (2 × 60) − 15 = 120 − 15 =<br />

105<br />

Maatschrift<br />

▪ 1 Tellen met sprongen<br />

Noem een getal tussen 1000 en 1100. Laat de kinderen het getal noemen<br />

dat 10 hoger en 10 lager is.<br />

Bijvoorbeeld: 1020, 10 hoger is 1030, 10 lager is 1010.<br />

Doe dit ook met: 1050 (1060, 1040) 1072 (1082, 1062)<br />

1061 (1071, 1051) 1009 (1019, 999)<br />

▪ 2 Getallen springen volgens regels<br />

Laat de kinderen een getallenreeks uitspreken met de regel: keer 5, 10<br />

erbij, gedeeld door 2.<br />

Bijvoorbeeld met 6: × 5 = 30, + 10 = 40, : 2 = 20.<br />

Doe dit ook met: 8 (40, 50, 25) 10 (50, 60, 30) 30 (180, 190, 95)<br />

50 (300, 310, 155) 70 (420, 430, 215)<br />

▪ 3 Schattend rekenen<br />

Bij welke som hoort antwoord 125? Bij welke som hoort antwoord 200?<br />

95 + 25 = (120) 185 + 25 = (210)<br />

85 + 40 = (125) 185 + 20 = (205)<br />

75 + 75 = (150) 85 + 15 = (200)<br />

Bij welke som hoort antwoord 50? Bij welke som hoort antwoord 105?<br />

225 − 150 = (75) 480 − 380 = (100)<br />

175 − 120 = (55) 480 − 370 = (110)<br />

175 − 125 = (50) 480 − 375 = (105)<br />

Hoe zag je dat zo snel?


Alles telt Handleiding 6<br />

Waar gaat deze les over?<br />

Deze les gaat over breuken. Alle breuken die tot nu toe aan de orde zijn geweest, komen<br />

nog eens aan bod. Voor de kinderen een mooi overzicht van het geleerde, ondersteund met<br />

breukmodellen als cirkeldiagrammen, breukenstroken en getallenlijnen voor het begrip.<br />

Vanuit contexten wordt er ook met breuken gerekend.<br />

Taal en rekenen<br />

Taaltip<br />

N.v.t.<br />

Rekenwoorden<br />

– Breuk<br />

– Cirkeldiagram<br />

Lastige woorden<br />

N.v.t.<br />

45


46<br />

Lesverloop van les 21<br />

C1 Welke breuken horen bij de letters?<br />

Blok 6 Les 21 en 22<br />

Een overzicht van breuken, breuken oefenen<br />

Bespreek samen deze opgave waarbij het gaat om gemengde getallen en hun positie op een<br />

getallenlijn. Laat de kinderen de getallen bij de letters op de getallenlijn benoemen. Vraag<br />

steeds met welke stukken ze werken. In hoeveel stukjes is het lijnstuk tussen 0 en 1 verdeeld? (2)<br />

Wat is dus één stukje waard? ( 1<br />

2<br />

dus één stukje waard? ( 1<br />

3<br />

5? (6 stukjes; 1<br />

6 )<br />

C2 Reken uit.<br />

) In hoeveel stukjes is het lijnstuk tussen 1 en 2 verdeeld? (3) Wat is<br />

1<br />

) Hoe zit dat bij het lijnstuk tussen 2 en 3? (4 stukjes; 4 ) En tussen 4 en<br />

Een overzicht van breuken, breuken oefenen<br />

Vraag de kinderen de eerste opgave te lezen. Vertel dat de breuk hier een deel van een<br />

hoeveelheid (60 liter) is en dat ze die moeten afl eiden uit de benzinemeter. Welke breuk kun<br />

je gebruiken voor het antwoord? ( 2<br />

3 van 60) Bespreek de verschillende aspecten van de breuk<br />

als deel van een hoeveelheid, als maat en als verhouding. Vraag in hoeveel stukjes de reis<br />

is verdeeld. (4) Hoeveel km is dat steeds? (210) Teken vervolgens de verhoudingstabel op het<br />

bord. Vul samen deze tabel in. Vanaf de start gerekend halen ze de camping dus niet.<br />

benzine 1 l 2 l 14 l 28 l 42 l 56 l<br />

afstand 15 km 30 km 210 km 420 km 630 km 840 km<br />

C3 Hoeveel plaatsen van elke soort heeft de camping?<br />

Een overzicht van breuken, breuken oefenen<br />

Laat de opgave eerst zelfstandig maken en bespreek hem na afl oop. Bij deze opgave komt<br />

de breuk als deel van een geheel voor. De kinderen moeten de breuken eerst afl eiden uit het<br />

cirkeldiagram.<br />

C4 Vul de koffi eautomaat bij.<br />

Een overzicht van breuken, breuken oefenen<br />

Bij deze herhaling van het afl ezen van peilglazen moeten de kinderen berekenen welk deel er<br />

nog in de koffi eautomaat zit, welk deel erbij kan en hoeveel bekers dat zijn. Laat de kinderen<br />

de opgave eerst zelf maken. Vraag hoe ze te werk zijn gegaan. Bespreek meerdere werkwijzen.<br />

Teken hiervoor het tweede peilglas op het bord.<br />

– Oplossing 1: 2<br />

5<br />

bekers (300 − 120).<br />

– Oplossing 2: 1<br />

5<br />

deel is nog vol, dat zijn 120 bekers. Dat deel aanvullen met 3<br />

5<br />

deel is 60 bekers, 2<br />

5<br />

deel, dat zijn 180<br />

3<br />

deel is 60 + 60 = 120 bekers en 5 deel is 60 + 60 + 60 = 180<br />

bekers.<br />

– Oplossing 3: 1<br />

2<br />

3<br />

5 deel is 60 bekers, 5 deel is 2 × 60 = 120 bekers, 5 deel is 3 × 60 = 180 bekers.


Alles telt Handleiding 6<br />

Aandachtspunten bij les 22 (zelfstandig werken)<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

leerlingenboek blz. 111<br />

1 Wijs de kinderen erop dat ze hier een deel van een hoeveelheid<br />

nemen, uitgedrukt in g, cl of cm.<br />

3<br />

1<br />

2 Wijs op de tellers groter dan 1 (bij 4 van 80 eerst 4 uitrekenen).<br />

3 Zien de kinderen dat ze bij b de uitkomst van a kunnen verdubbelen?<br />

Bij c moeten ze eerst bedenken hoeveel stuks Esra moet betalen (voor<br />

de eerste zes betaalt ze er vier, en dan nog twee erbij, dus in totaal zes).<br />

Dan zien ze misschien ook al dat ze de uitkomst van a met drie kunnen<br />

vermenigvuldigen.<br />

4 Controleer bij a of de verhoudingstabel gebruikt wordt. Wijs er bij<br />

c eventueel op dat 2 × 39 = 78 en dat 780 : 39 dan niet zo moeilijk<br />

uitrekenen is.<br />

werkschrift blz. 60<br />

1 1<br />

– 1 Laat goed naar de waarde van elk interval kijken (bij c 3 en 6 ).<br />

– 2 Geef aan dat eerst de hoeveelheid moet worden ingekleurd. Bij € 80<br />

is de buis vol, dus bij € 40 halfvol. Welk deel is dat ten opzichte van de volle<br />

buis van 80 euro? Laat bij de verdeling die de kinderen op de laatste twee<br />

buizen zelf moeten aanbrengen, uitgaan van de voorgaande buis.<br />

– 3 Bij ‘hoe heb je gerekend’ is aanvullen een optie, maar ook aftrekken.<br />

– 4 Laat de kinderen eventueel een tijdbalk (getallnlijn) gebruiken.<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

maatschrift blz. 56 en 57<br />

1 Wij erop dat de noemers al zijn aangegeven en stimuleer de kinderen<br />

om goed te lezen.<br />

2 Geef aan dat de hoeveelheid euro’s moet worden ingekleurd. Bij € 80<br />

is de buis vol. Hoe vol is de buis dus bij € 40? (halfvol) En bij € 20? ( 1<br />

4 )<br />

3 Wijs de kinderen erop dat ze eerst moeten uitrekenen hoeveel er is<br />

uitgegeven. Vervolgens kleuren en noteren ze het deel dat over is (het<br />

complement). Als kinderen moeite hebben met deze volgorde, laat<br />

hen dan eerst de hele buis inkleuren met gewoon(!) potlood. Daarna<br />

gummen ze het uitgegeven deel uit.<br />

4 Laat de kinderen goed naar de getallen kijken, want ze lijken op elkaar.<br />

Ze moeten rekening houden met de structuur van de getallen.<br />

5 Wijs de kinderen op een vergelijkbare oefening op de getallenlijn. Deze<br />

uitvoering kennen ze nog niet.<br />

6 Bekijk of er kinderen zijn die bij het optellen al een verkorte procedure<br />

gebruiken. Geef eventueel kopieerblad 6.27 erbij.<br />

7 Controleer bij het cijferend aftrekken of de kinderen op de juiste<br />

manier rekenen met tekorten. Geef eventueel kopieerblad 6.28 erbij.<br />

Afronding<br />

Bespreek leerlingenboek opgave 3. Drie halen twee betalen komt in de<br />

praktijk veel voor. Hoe hebben de kinderen gerekend?<br />

Bekijk bij werkschrift opgave 2 samen de oplossingen, zeker van opgave<br />

e en f.<br />

Ga bij maatschrift opgave 1, 2 en 3 na hoe het breukbegrip is. Bekijk hoe<br />

vlot de kinderen met deze breuken rekenen.<br />

47<br />

Observatie en extra hulp<br />

Laat de kinderen die nog moeite hebben<br />

met de breuken bij elk type breuk een<br />

diagram maken. Zie leerlingenboek les 21<br />

opgave 3 waar een diagram is getekend<br />

voor breuken met de noemer 6. Doe dat<br />

ook voor breuken met noemer 2, 3, 4 en<br />

5 en laat breuken aanwijzen als: 1 2 3<br />

5 , 5 , 5<br />

en 4<br />

5 .<br />

Stap even uit de les<br />

Dobbelstenen<br />

Laat een dobbelsteen zien en vraag aan de<br />

kinderen die te beschrijven.<br />

Dobbelstenen bestaan al heel lang. De<br />

oudste dobbelstenen zijn gevonden<br />

in het zuidoosten van Iran. Ze zijn<br />

zo’n 5000 jaar oud en hoorden bij een<br />

backgammonspel. Ook in oude verhalen<br />

uit India (van 1500 tot 3000 jaar geleden)<br />

worden dobbelstenen genoemd. De oude<br />

Grieken en Romeinen hielden ook van<br />

dobbelen, net als de Germanen en later<br />

de ridders en jonkvrouwen. Er werd niet<br />

alleen gedobbeld als spel, maar ook om<br />

beslissingen te nemen, bijvoorbeeld om<br />

een erfenis te verdelen of om wel of geen<br />

oorlog te voeren.<br />

Vroeger dacht men dat de goden beslisten<br />

welk getal er gegooid werd. Nu noemen we<br />

dat toeval. Omdat er zes vlakken met zes<br />

verschillende getallen op een dobbelsteen<br />

zitten, is de kans dat een bepaald getal<br />

wordt gegooid 1 op 6, of anders gezegd: 1<br />

6 .<br />

Tenminste, bij een goede, ‘zuivere’<br />

dobbelsteen. Dat kunnen we uitproberen.<br />

Geef elk tweetal kinderen een dobbelsteen<br />

en laat ze hiermee honderd keer gooien.<br />

Laat ze turven hoeveel elk getal wordt<br />

gegooid. Dit geeft voldoende uitslagen<br />

voor een redelijk betrouwbare conclusie.<br />

Bespreek de uitslagen. Wordt een bepaald<br />

getal opvallend veel vaker gegooid dan<br />

andere getallen? Dan is het misschien een<br />

valse dobbelsteen! Maar het kan ook nog<br />

steeds toeval zijn ...


48 <strong>blok</strong> 6<br />

Leerlijn<br />

– Basisvaardigheden optellen en aftrekken<br />

– Basisvaardigheden vermenigvuldigen en<br />

delen<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Handig optellen en aftrekken<br />

– Handig rekenen met geld<br />

– Handig vermenigvuldigen en delen<br />

Oefenen<br />

– Optellen en aftrekken naar analogie<br />

– Oppervlakte berekenen met schaal<br />

– Cijferend aftrekken<br />

– Korting berekenen<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– Getallen samennemen tot mooi rond getal<br />

– Aanvullen tot 100<br />

– Aftrekken als omgekeerde van optellen<br />

– Delen als omgekeerde van<br />

vermenigvuldigen<br />

▪ Oefenen<br />

– Lengtes meten en oppervlaktes berekenen<br />

met schaal<br />

– Breuken als een deel van een hoeveelheid<br />

– Breuken invullen en plaatsen op de<br />

getallenlijn<br />

Materiaal<br />

– Leerlingenboek 6b blz. 112 en 113<br />

– Werkschrift 6 blz. 61<br />

– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 58 en 59<br />

– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />

– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />

– Oefensoftware<br />

– Namaakgeld<br />

– Eventueel: benodigdheden voor recept<br />

(zie ‘Stap even uit de les’)<br />

les 23 en 24<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Delen<br />

422 : 2 = (211) 330 : 3 = (110) 642 : 6 = (107)<br />

618 : 3 = (206) 416 : 4 = (104) 824 : 8 = (103)<br />

535 : 5 = (107) 505 : 5 = (101) 742 : 7 = (106)<br />

2 Flessen vullen<br />

Hoeveel fl essen kun je vullen? Je hebt steeds 12 liter.<br />

(2) fl essen van 6 l ( 6) fl essen van 2 l<br />

(3) fl essen van 4 l (12) fl essen van 1 l<br />

(4) fl essen van 3 l ( 8) fl essen van 1,5 l<br />

3 Breuken<br />

3<br />

deel van 1 = ( 4 of 0,75)<br />

1<br />

deel van 10 = (7 2 of 7,5)<br />

deel van 100 = ( 75)<br />

deel van 1000 = ( 750)<br />

deel van 0 000 = ( 7500)<br />

3<br />

4<br />

3<br />

4<br />

3<br />

4<br />

3<br />

4<br />

3<br />

4<br />

3<br />

4<br />

deel van 100 000 = (75 000)<br />

Maatschrift<br />

3<br />

4<br />

3<br />

4<br />

1<br />

4<br />

▪ 1 Welk getal ligt ertussen?<br />

1470 (1490) 1510 2412 (2417) 2422<br />

1248 (1348) 1448 2685 (2695) 2705<br />

▪ 2 Rekendictee tot 1000<br />

530 + 240 = (770) 250 + 680 = (930)<br />

640 + 120 = (760) 470 + 340 = (810)<br />

470 + 210 = (680) 590 + 230 = (820)<br />

360 + 420 = (780) 180 + 460 = (640)<br />

deel van 500 = ( 375)<br />

deel van 5000 = (3750)<br />

deel van 5000 = (1250)<br />

400 − 150 = (250) 720 − 450 = (270)<br />

700 − 370 = (330) 340 − 190 = (150)<br />

900 − 140 = (760) 550 − 380 = (170)<br />

600 − 250 = (350) 610 − 230 = (380)<br />

Wijs op de gemakkelijke som zonder nullen: 610 − 230 lijkt op 61 − 23.<br />

▪ 3 Aftrekken<br />

60 − 58 = (2) 50 − 6 = (44) 100 − 8 = ( 92) 82 − 9 = (73)<br />

90 − 89 = (1) 40 − 7 = (33) 200 − 7 = (193) 54 − 5 = (49)<br />

301 − 299 = (2) 80 − 8 = (72) 300 − 4 = (296) 41 − 3 = (38)<br />

425 − 422 = (3) 60 − 3 = (57) 100 − 6 = ( 94) 75 − 6 = (69)


Alles telt Handleiding 6<br />

Waar gaat deze les over?<br />

In deze les komen alle tot nu toe gebruikte manieren aan bod om handig te rekenen bij<br />

optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen. Bij het optellen komt onder andere het<br />

verwisselen van de getallen aan de orde. Ook wordt handig gerekend met geld. Wat voor het<br />

ene kind handig is, hoeft voor een ander kind nog niet handig te zijn. Daarom zijn in deze les<br />

de verschillende manieren nog eens op een rijtje gezet.<br />

Taal en rekenen<br />

Taaltip<br />

Bespreek (naar aanleidng van leerlingenboek les 24 opgave 4) samen wat er gebeurt bij<br />

school- en volkstuintjes. Veel kinderen gaan met de klas naar schooltuintjes.<br />

Schrijf enkele namen op het bord van groenten en vruchten die zoal verbouwd worden in<br />

schooltuintjes. Laat de kinderen vertellen hoe die eruitzien en hoe ze smaken. Vraag de<br />

kinderen de gewassen op het plaatje in het boek te benoemen (radijs, pompoen, wortel,<br />

aardbei, ui en spinazie). Eventueel kunt u de kinderen vragen deze producten mee te nemen<br />

om te laten zien en te laten proeven, of u kunt dat zelf doen. Bespreek ook het begrip ‘perk’ en<br />

vraag de kinderen om enkele namen van bloemen te noemen.<br />

Rekenwoorden<br />

– Rond getal<br />

Lastige woorden<br />

–<br />

Perk<br />

49


50<br />

Lesverloop van les 23<br />

C1 Reken handig bij optellen en aftrekken.<br />

Blok 6 Les 23 en 24<br />

Een overzicht van handig rekenen<br />

Bespreek de handige manieren bij het optellen en aftrekken. Welke handige manieren zien<br />

jullie? Wijs in ieder geval op de volgende punten:<br />

– Getallen bij elkaar optellen die samen een tiental zijn of dicht bij een tiental liggen.<br />

– De eigenschap dat je bij optellen de termen kunt en mag verwisselen.<br />

– Getallen die dicht bij een tiental liggen, zijn te splitsen in een tiental en de rest (een logische<br />

stap na eerste stap hierboven).<br />

Laat vervolgens de opgave maken en bespreek samen welke manieren de kinderen hebben<br />

gebruikt.<br />

C2 Reken handig bij optellen en aftrekken.<br />

Een overzicht van handig rekenen<br />

Laat de kinderen eerst zelf verwoorden wat er gebeurt met de sommen bij opgave a, b en<br />

c. Wat zijn de handige manieren bij deze optel- en aftreksommen? Wijs op het handig rekenen<br />

door schattend te rekenen (bij a) en door de termen te veranderen (bij b). Maak samen de<br />

sommen op het bord.<br />

C3 Reken handig met geld.<br />

Een overzicht van handig rekenen<br />

Vertel dat bij het teruggeven van geld je vanaf het te betalen bedrag doortelt tot het te<br />

veel gegeven bedrag (meestal een rond bedrag). Laat deze opgave in tweetallen oefenen<br />

met namaakgeld, waarbij één kind de man of vrouw aan de kassa speelt. Laat hierna de<br />

oplossingen noteren op het bord. Denk daarbij aan de getallenlijn en rekenen als aan de<br />

kassa. Hoe wordt er afgerond?<br />

C4 Reken handig bij keersommen en deelsommen.<br />

Een overzicht van handig rekenen<br />

Bespreek hier nog eens het verdubbelen en halveren bij vermenigvuldigen. Schrijf 4 × 35 =<br />

2 × 70 op het bord. Wat is er gebeurd met de 4? (gehalveerd) Wat is er gebeurd met 35?<br />

(verdubbeld) Herhaal dat het tweede getal dus met 2 is vermenigvuldigd en het eerste getal<br />

door 2 is gedeeld, met als resultaat: × 2 : 2 = × 1. Er verandert niets! Schrijf nu 72 : 12 = 36 : 6<br />

op het bord. Wat gebeurt er nu? (Beide getallen zijn gehalveerd.) Schrijf hierna 90 : 5 op het<br />

bord. Kun je beide getallen halveren? (Nee, wel verdubbelen.) Wat wordt de som dan? 180 : 10.<br />

Wijs op het verschil met vermenigvuldigen: daar is het verdubbelen én halveren, bij het delen<br />

is het verdubbelen óf halveren. Een deling verandert niet als beide getallen door hetzelfde<br />

getal gedeeld of met hetzelfde getal vermenigvuldigd worden: de verhouding verandert niet!<br />

Laat enkele kinderen de sommen met het antwoord verwoorden.


Alles telt Handleiding 6<br />

Aandachtspunten bij les 24 (zelfstandig werken)<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

leerlingenboek blz. 113<br />

1 Ga na of de kinderen er mooie getallen van maken: 34 + 28 = 32 + 30 =<br />

62.<br />

2 Verwijs naar opgave 3 van les 23. Laat eventueel op een getallenlijn de<br />

sprongen maken.<br />

3 Laat de kinderen de eerste som van elk rijtje (handig) uitrekenen.<br />

De andere sommen zijn daarvan af te leiden. Kies eventueel voor het<br />

maken van één aftrekrijtje en één optelrijtje. Laat vooral oefenen met de<br />

moeilijker aftreksommen.<br />

4 Omdat er maar twee verschillende formaten perkjes zijn, hoeven<br />

er maar twee oppervlaktes te worden uitgerekend. Laat nog even<br />

controleren of het totaal gelijk is aan het antwoord bij a.<br />

2 5 De oppervlakte kan ook in dm worden uitgedrukt.<br />

werkschrift blz. 61<br />

1 Controleer of de kinderen het verband tussen optellen en aftrekken<br />

zien.<br />

2 Wijs op het verband tussen vermenigvuldigen en delen.<br />

3 Cijferend aftrekken op een bijzondere manier. De laatste som kan nog<br />

problemen opleveren.<br />

4 Laat de kinderen zelf kiezen: aftrekken of aanvullen?<br />

maatschrift blz. 58 en 59<br />

1 Geef nog even aan wat een rond getal is.<br />

2 Laat de kinderen aanvullen tot 100. Wijs de kinderen op de volgende<br />

manier om zichzelf te controleren: de tientallen moeten steeds samen<br />

90 zijn, de eenheden steeds samen 10.<br />

3 Wijs er nog even op dat er twee omkeringen zijn per som. Let op: bij<br />

het laatsrte rijtje moeten optelsommen worden ingevuld.<br />

4 Ook hier zijn er twee omkeringen per som.<br />

5 Herhaal nog even de termen zoals ‘perkjes’ en de namen van de<br />

gewassen. Controleer of het verschil tussen omtrek en oppervlakte nog<br />

bekend is.<br />

6 Tellen kan, maar ook vermenigvuldigen en delen is een optie.<br />

7 Wijs er eventueel op dat de breuken al mooi geordend staan, maar<br />

dan van groot naar klein.<br />

Afronding<br />

Bespreek leerlingenboek opgave 5. Welke mogelijkheden zijn er? Wordt het<br />

patroon dan gehandhaafd of niet?<br />

Kijk bij werkschrift opgave 1 en 2 of alle mogelijkheden zijn gevonden. En<br />

controleer samen, indien er tijd is, de ingevulde cijfers bij opgave 3.<br />

Bespreek maatschrift opgave 7. Schrijf de gelijkwaardige breuken<br />

( 1<br />

2<br />

= 3<br />

6<br />

met 2<br />

3<br />

, 2<br />

3<br />

= 4<br />

6<br />

en 1<br />

2 ?<br />

en 1<br />

3<br />

= 2<br />

6<br />

) op het bord. Waarom is 1<br />

2<br />

groter dan 1<br />

3<br />

? En hoe zit het<br />

Observatie en extra hulp<br />

51<br />

Het is moeilijk om bij zo’n grote<br />

verscheidenheid aan manieren van<br />

rekenen te voorspellen welke problemen<br />

u tegen kunt komen. Observeer goed<br />

met welke sommen kinderen nog moeite<br />

hebben, zowel tijdens de interactieve les<br />

als tijdens de zelfstandig-werkenles.<br />

Stap even uit de les<br />

Aardbeispiezen maken<br />

Schrijf het recept op het bord en laat<br />

de kinderen deze zomerse traktatie zelf<br />

maken.<br />

Nodig voor 4 personen:<br />

– 4 satéprikkers<br />

– 12 grote of 6 kleine aardbeien<br />

– 1 dikke plak cake<br />

– 4 marshmallows<br />

Keukenspullen: mesje, snijplankje,<br />

keukenpapier<br />

Zo doe je het:<br />

1) Snijd de plak cake in 8 gelijke <strong>blok</strong>jes.<br />

2) Was de aardbeien voorzichtig en droog<br />

ze met keukenpapier. Haal met het<br />

mesje de groene kroontjes eraf. Als het<br />

grote aardbeien zijn, halveer ze dan.<br />

3) Prik nu om en om aan een prikker: 1<br />

(halve) aardbei, 1 <strong>blok</strong>je cake, 1 (halve)<br />

aardbei, 1 marshmallow, 1 (halve)<br />

aardbei, 1 <strong>blok</strong>je cake.<br />

4) Smullen maar!


52 <strong>blok</strong> 6<br />

Leerlijn<br />

– Breuken<br />

– Basisvaardigheden vermenigvuldigen en<br />

delen<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Rekenen met breuken en geld<br />

– Rekenen met breuken als deel van een<br />

hoeveelheid<br />

– Handig vermenigvuldigen en delen<br />

– Antwoorden schatten bij vemenigvildigen<br />

en delen<br />

Oefenen<br />

– Contributie berekenen van voetbalclub<br />

– Benodigde tegels en kosten berekenen<br />

– Getallenmuurtjes<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– Rekenen met breuken en geld<br />

– Rekenen met breuken als deel van een<br />

hoeveelheid<br />

– Breuken op de getallenlijn tot en met 1<br />

▪ Oefenen<br />

– Grote getallen op de getallenlijn tot en met<br />

6500<br />

– Tellen met sprongen van 2 heen en terug<br />

– Middengetal zoeken<br />

– Contributie berekenen van voetbalclub<br />

– Aanvullen tot 50 euro<br />

Materiaal<br />

– Leerlingenboek 6b blz. 114 en 115<br />

– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 60 en 61<br />

– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />

– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />

– Oefensoftware<br />

les 25 herhalen en oefenen<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Buurgetallen<br />

Wat zijn de buurgetallen van … ?<br />

( 8323) 8324 ( 8325)<br />

(12 634) 12 635 ( 12 636)<br />

(25 998) 25 999 ( 26 000)<br />

(97 999) 98 000 ( 98 001)<br />

(99 999) 100 000 (100 001)<br />

2 Welk getal ligt het dichtst bij 10 000?<br />

9000 of 9999 ( 9999)<br />

9000 of 10 999 (10 999)<br />

8000 of 11 999 (11 999)<br />

8000 of 12 001 ( 8000)<br />

8001 of 11 999 (even ver)<br />

Maatschrift<br />

▪ 1 De tafel van 12<br />

Wijs de kinderen op de handige manier: 12 keer nemen = 10 keer + het<br />

dubbele. Laat de kinderen steeds de uitkomsten van de tussenstappen<br />

uitspreken.<br />

12 × 4 = (40 + 8 = 48) 12 × 3 = (30 + 6 = 36)<br />

12 × 6 = (60 + 12 = 72) 12 × 7 = (70 + 14 = 84)<br />

12 × 9 = (90 + 18 = 108) 12 × 4 = (40 + 8 = 48)<br />

12 × 5 = (50 + 10 = 60) 12 × 2 = (20 + 4 = 24)<br />

▪ 2 Sliertsommen tot 1500<br />

Noem een getal onder 500 en laat de kinderen om de beurt een som<br />

maken, waarbij de uitkomst de start is voor een nieuwe som. Elke<br />

uitkomst moet eindigen op een 0 of een 5 en in uiterlijk 8 bewerkingen<br />

moet er 1500 uitkomen. Bijvoorbeeld: 320 + 80 = 400 + 100 = 500 × 3 =<br />

1500.<br />

Doe dit ook met: 260, 180, 210, 350.


Alles telt Handleiding 6<br />

Aandachtspunten bij les 25 (herhalen en oefenen)<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

leerlingenboek blz. 114 en 115<br />

1 Geef aan dat het nu om euro’s gaat en niet om<br />

bekertjes, maar dat dit voor het rekenen met breuken<br />

niet uitmaakt.<br />

2 Een bekende vorm met de breuken als deel van<br />

een hoeveelheid en de breuken als rekengetallen.<br />

3 Wijs eventueel nog op het verschil tussen<br />

delen (beide getallen verdubbelen of halveren) en<br />

vermenigvuldigen (het ene getal verdubbelen en het<br />

andere getal halveren).<br />

4 Door schattend te rekenen kunnen de kinderen<br />

vaak direct zien of een antwoord fout is.<br />

5 Stimuleer de kinderen om de opgave goed te<br />

lezen. Om de contributies eventueel te kunnen<br />

vergelijken, moeten ze uitrekenen hoeveel de<br />

contributie per maand is.<br />

6 Voor het berekenen van d en e moet eerst de deur<br />

erbij geteld worden. Dan wordt de som: 2,5 × … = 15.<br />

7 Bij de tweede en derde opgave moeten de<br />

kinderen terugredeneren.<br />

Normering<br />

Aantal Onvoldoende Voldoende<br />

Opgave 1 18 < 12 12 - 18<br />

Opgave 2 5* < 3 3 - 5<br />

Opgave 3 9 < 6 6 - 9<br />

Opgave 4 12 < 8 8 - 12<br />

Opgave 5 4 < 3 3 - 4<br />

Opgave 6 5* < 3 3 - 5<br />

Opgave 7 17 < 11 11 - 17<br />

* Opgave 2e ter beoordeling van de docent.<br />

* Opgave 6e ter beoordeling van de docent.<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

–<br />

▪<br />

maatschrift blz. 61 en 62<br />

53<br />

1 Als kinderen goed kijken naar de verdeling van de<br />

buizen, weten ze door welk getal ze € 100 moeten<br />

delen.<br />

2 Een vergelijkbare opgave, maar hier wordt<br />

uitgebreid bij de deelstappen stilgestaan. Dit helpt<br />

u bij het signaleren van eventuele problemen.<br />

3 Laat de getallenlijn in 12 stukken verdelen.<br />

4 Wijs op de verschillende spronggrootten op de<br />

getallenlijn. Laat eerst goed naar de getallen aan<br />

het begin en aan het einde van de getallenlijn<br />

kijken.<br />

5 Laat de getallen zachtjes uitspreken.<br />

6 Bespreek vooraf de begrippen ‘contributie’ en<br />

‘voordelig’, die moeten duidelijk zijn.<br />

7 Laat de kinderen eerst aanvullen tot hele euro’s en<br />

dan verder naar € 50.<br />

Normering<br />

Aantal Onvoldoende Voldoende<br />

Opgave 1 11 < 7 7 - 11<br />

Opgave 2 12 < 8 8 - 12<br />

Opgave 3 7 < 5 5 - 7<br />

Opgave 4 12 < 8 8 - 12<br />

Opgave 5 12 < 8 8 - 12<br />

Opgave 6 7 < 5 5 - 7<br />

Opgave 7 16 < 11 11 - 16


54<br />

Plusopgaven leerlingenboek blz. 124 t/m 127<br />

Blok 6 Plus<br />

– 1 Bekijk hoe moeilijk de kinderen het zichzelf maken en op welke manier ze de sommen<br />

uitrekenen.<br />

– 2 Het gaat hier om het afl ezen, interpreteren en vergelijken van staafgrafi eken, maar ook<br />

om het optellen van veel getallen. Rekenen de kinderen uit hun hoofd of op papier?.<br />

– 3 Het totale aantal kilometers wordt berekend door de totale reiskostenvergoeding te<br />

delen door de vergoeding per km. Dit kan uit het hoofd door handig te rekenen. Daarna de<br />

gereden kilometers van week 32 en 33 eraf trekken. Als voorbeeld de uitwerking bij a: 927 :<br />

0,45 = 92 700 : 45 = 185 400 : 90 = 18 540 : 9 = 18 000 : 9 + 540 : 9 = 2000 + 60 = 2060.<br />

Uiteindelijk wordt het dan: 2060 – 1206 = 854 km.<br />

– 4 Geef aan de opgave goed te lezen. (a 26 650 − 4800 = 21 850; b 21 850 − 4450 = 17 400 en<br />

dan 17 400 : 12 = 1450.)<br />

– 5 Wijs op de positie van elke fotograaf en laat de kinderen zich dit eventueel voorstellen<br />

door zelf in die posities te gaan staan.<br />

– 6 Je maakt een schatting door eerst tien getallen op te schrijven en met een stopwatch<br />

te meten hoeveel tijd dit kost. Dan de uitkomst vermenigvuldigen met tien. Bij a duurt het<br />

opschrijven van alle getallen minstens vijf minuten (tenzij een kind heel snel schrijft); bij b<br />

zeker een minuut langer.<br />

– 7 Goed lezen en daarna optellen en aftrekken. ( 40 923 + 239 − 386 − 6452 + 5876 = 40 200)<br />

– 8 Laat goed kijken naar de intervallen bij de andere typen. (De ingeschoven lengte van de<br />

ladder is 54 cm langer dan die van de ladder met 14 sporten en de uitgeschoven lengte is 90<br />

cm langer. Het aantal sporten is 2 x 2 groter.)<br />

– 9 Laat de kinderen eventueel tekenen. (7 tegels in de breedte en 13 in de lengte.)<br />

– 10 Wijs erop dat in elke machine steeds dezelfde twee getallen komen te staan.<br />

– 11 Een leuke puzzel. De eerste aanwijzing is het combineren van de gegevens B = E en B + E<br />

= 6. Daarna is de rest vrij gemakkelijk in te vullen.<br />

– 12 Er zijn meerdere oplossingen mogelijk bij sommige bedragen.<br />

– 13 Laat deze stipsommen allemaal uit het hoofd uitrekenen.<br />

– 14 Controleer of de kinderen handig rekenen.<br />

Plusschrift blz. 42 t/m 49<br />

– 1 De huizen zijn gebouwd in: 1810 (Amsterdam), 1650 (Dordrecht), 1652 (Nijmegen) en<br />

1640 (Gouda).<br />

– 2 Geef de kinderen als tip dat <strong>blok</strong>ken niet in de lucht kunnen zweven.<br />

– 3 Laat eventueel eerst een cirkel tekenen, dat kan helpen.<br />

– 4 Laat bij e Laura’s leeftijd eventueel ook nog helemaal in dagen uitrekenen. Waar moet je<br />

dan rekening mee houden? (Schrikkeljaren.)<br />

– 5 Bekijk of de kinderen systematisch te werk gaan. Laat bijvoorbeeld bij het vakje midden<br />

onder achtereenvolgens verschillende getallen invullen en uitrekenen hoe het dan verder gaat.<br />

Welke getallen vallen meteen al af? (2, 4, 12 en alle getallen boven de 12.)<br />

– 6 Bekijk of de kinderen de bijbehorende som kunnen vinden.<br />

– 7 Tip voor een extra opgave: laat op basis van de gegevens in de tabel bij g een staafgrafi ek<br />

maken waarin de populariteit van de instrumenten wordt weergegeven. Daarvoor tellen de<br />

kinderen eerst per instrument de punten op, dus viool 16 punten, piano 26 punten, enzovoort.<br />

Vervolgens tekenen de kinderen zelf de grafi ek in hun schrift, waarbij ze natuurlijk eerst<br />

moeten bedenken wat een handige schaalverdeling is.<br />

–<br />


Alles telt Handleiding 6<br />

– 8 a De dollar is goedkoper dan de euro en het pond. 24 dollar is dus het goedkoopst.<br />

– b In Amerikaanse dollars kost de cd 22 dollar. Dit is 22 × 0,94 euro = 20,68 euro. In<br />

Engelse ponden kost de cd 13 pond. Dit is 13 × 1,60 euro = 20,80 euro. De cd betalen met<br />

Amerikaanse dollars is dus goedkoper dan betalen met Engelse ponden of euro’s.<br />

– 9 Door draaien en spiegelen krijg je nog andere mogelijkheden.<br />

– 10 De vierkantjes, rondjes en driehoekjes van de tweede balans kunnen op de eerste<br />

balans worden gelegd zonder verstoring van het evenwicht. 4 driehoekjes + 1 vierkantje + 2<br />

driehoekjes + 3 rondjes = 4 rondjes + 2 vierkantjes of 6 driehoekjes + 3 rondjes + 1 vierkantje<br />

= 4 rondjes + 2 vierkantjes. Gewichtjes met dezelfde vorm kunnen zonder verstoring van het<br />

evenwicht aan beide kanten worden weggehaald. Aan beide kanten kunnen er drie rondjes<br />

en een vierkantje worden weggehaald. 6 driehoekjes zijn in evenwicht met een vierkantje en<br />

rondje.<br />

– 11 Er zijn meerdere manieren om dit probleem op te lossen. Deze gegevens zijn bekend: a.<br />

V = F + 26 j.; b. H = 1<br />

1<br />

2 F ; c. V = H + 32 j.; d. M = V − 2 j. Uit b en c volgt dat V = 2 F + 32 jaar<br />

(e). Uit a en e volgt dat 1<br />

2 F 6 is en dat F dus 12 is. De overige leeftijden zijn nu makkelijk te<br />

berekenen: Hamid is de helft van Fatima, dus 6 jaar. Vader is de leeftijd van Hamid + 32 jaar<br />

is 38 jaar. Moeder is 2 jaar jonger dan vader en dus 36 jaar.<br />

– 12 Er zijn verschillende oplossingen mogelijk. De essentie is handig tellen en structureren. De<br />

kinderen moeten kunnen beschikken over de fl es en een pak erwten, maatbekers, kopjes, klein<br />

glaasje, weegschaal, enzovoort.<br />

– 13 9 stippen kan gegooid worden met 6 + 3, 3 + 6, 5 + 4 en 4 + 5. 10 stippen kan gegooid<br />

worden met 6 + 4, 4 + 6 en 5 + 5. Met twee dobbelstenen zijn er 36 mogelijkheden (6 + 1, 6<br />

+ 2, 6 + 3, 4 + 6, 5 + 6, 6 + 6, 1 + 6, 2 + 6, 3 + 6, 6 + 4, 6 + 5 etc). De statistische kans op 9<br />

stippen is 4 op 36 of 1<br />

1<br />

9 en op 10 stippen 3 op 36 of 12 .<br />

– 14 Getallen eindigend 0 en 5 kunnen alleen maar gedeeld worden door 5. Er moet een rest<br />

van 3 zijn. Dus het getal moet eindigen op een 3 of 8. Een getal is deelbaar door 4 als de<br />

laatste twee cijfers deelbaar zijn door 4. Een getal deelbaar door 4 kan nooit eindigen op 3.<br />

Het laatste getal moet dus een 8 zijn. Alle tweecijferige getallen eindigend op 8 zijn: 18, 28,<br />

38, 48, 58, 68, 78, 88 en 98. Een getal is deelbaar door 3 als de som der cijfers deelbaar is door<br />

3. In dit geval de som van deze cijfers –1. Het enige getal dat voldoet aan deze eisen en bij<br />

deling door 6 een rest van 4 oplevert, is 58.<br />

– 15 Als hij de eerste keer bij punt c komt, kan hij op drie manieren zijn weg vervolgen;<br />

boven langs het meer, onder langs het meer of over de brug. Elke keus heeft weer twee<br />

mogelijkheden aan de andere kant. Is de keuze boven langs het meer naar punt d, dan kan hij<br />

of onder langs naar c en vervolgens over de brug. Of van d over de brug naar c en dan onder<br />

langs het meer naar b. In totaal zijn er 3 × 2 = 6 mogelijkheden.<br />

– 16 Trek 2 peren en 2 appels af van de bovenste rij. Hoeveel kosten dan drie bananen? (120<br />

cent) 1 banaan kost dus 40 cent. Vervolgens is de prijs van 1 peer eenvoudig uit te rekenen en<br />

daarna die van 1 appel.<br />

–<br />

1<br />

6<br />

17 a 91 liter = 78 liter water + 13 liter ranja. 13 liter is 7 deel van 91 liter. 7 deel is water.<br />

–<br />

1<br />

5<br />

b 102 liter = 17 liter ranja + 85 liter –<br />

water. – 17 liter is 6 deel van 102 liter. 6 deel is water.<br />

– 18 Laat eventueel de overgebleven vormen ook kleuren: dezelfde vormen dezelfde kleur. De<br />

kinderen zullen niet alle vormen kunnen benoemen; laat hen dan vertellen wat de kenmerken<br />

zijn (aantal hoeken, aantal zijden, symmetrie, e.d.).<br />

– 19 Laat bij deze opgave een aantal gegevens met elkaar combineren:<br />

– – Beer weegt 61 kg − gewicht van Laura.<br />

– – Beer weegt 69 kg − gewicht van Robin. Robin is 8 kg zwaarder dan Laura.<br />

– – Laura en Robin wegen samen 84 kg. Laura is dan (84 − 8) : 2 = 38 kg zwaar. Robin is dan<br />

38 + 8 = 46 kg.<br />

– – Uit het tweede en derde punt valt af te leiden dat Beer 69 kg − 46 kg = 23 kg weegt.<br />

55


56<br />

–<br />

–<br />

–<br />

Blok 6 Plus<br />

20 Geef aan dat a dus een keersom is met drie factoren.<br />

21 Het is 15 minuten te veel. Saron moet dus een afl evering laten vervallen die minstens 15<br />

minuten duurt. Om zo min mogelijk van de serie te missen, moet dat dan de afl evering zijn<br />

die het minst over de 15 minuten heen gaat.<br />

22 Wijs bij a en c op de deelbaarheid, denk bij b aan kwadraten, en bij c aan het verschil<br />

tussen de opeenvolgende getallen.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!