Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!
Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.
lok<br />
6
2 <strong>blok</strong> 6<br />
Leerlijn Leerdoelen<br />
Getalrelaties en<br />
getalbegrip<br />
Basisvaardigheden optellen<br />
en aftrekken<br />
Basisvaardigheden<br />
vermenigvuldigen en delen<br />
Breuken<br />
Verhoudingen<br />
overzicht van de leerdoelen<br />
z De leerlingen maken kennis met hele grote getallen (onder de 100 000), zij<br />
kunnen daar mee rekenen en zij leren die te plaatsen in het TdDHTE-schema.<br />
z Zij leren grote getallen plaatsen op de getallenlijn tot 10 050.<br />
z Zij kunnen deze grote getallen splitsen, ordenen en de buurgetallen vinden.<br />
z De leerlingen leren rekenvragen te halen uit contexten.<br />
z Ook begrijpen de leerlingen het begrip minimaal.<br />
Maatschrift<br />
z De leerlingen leren grote getallen te plaatsen in het DHTE-schema.<br />
z Zij leren in woorden geschreven getallen tot 1000 in cijfers schrijven.<br />
z Zij leren sprongen maken van 100, 200, 500 en 1000 en boven de 1000<br />
terugtellen met sprongen van 10.<br />
z De leerlingen leren rekenvragen te halen uit contexten.<br />
z Ook leren de leerlingen buurgetallen van getallen boven de 1000 vinden.<br />
z De leerlingen leren handig optellen en aftrekken en handig rekenen met geld.<br />
Maatschrift<br />
z De leerlingen leren getallen samennemen tot een mooi rond getal.<br />
z Zij leren dat aftrekken het omgekeerde is van optellen.<br />
z De leerlingen leren contexten lezen (ook uit de krant) en verschillende<br />
berekeningen maken met grote getallen.<br />
z Zij leren handig vermenigvuldigen en delen.<br />
Maatschrift<br />
z De leerlingen kunnen rekenen met tientallen en honderdtallen in<br />
verhoudingstabellen.<br />
z Zij leren dat delen het omgekeerde is van vermenigvuldigen.<br />
z De leerlingen leren breuken aanvullen tot een hele (complement).<br />
z Zij leren breuken zien als deel van een hoeveelheid en ermee rekenen.<br />
z En zij leren prijzen berekenen m.b.v. breuken.<br />
z De leerlingen leren breuken en gemengde getallen te plaatsen op de getallenlijn<br />
t/m 6.<br />
z Ook leren de leerlingen breuken aflezen uit een cirkeldiagram.<br />
Maatschrift<br />
z De leerlingen leren breuken aflezen van peilglazen.<br />
z Zij leren breuken aanvullen tot een hele (complement).<br />
z Zij leren breuken zien als deel van een hoeveelheid.<br />
z Zij leren breuken tot 1 te plaatsen op de getallenlijn.<br />
z Ook kunnen de leerlingen bij geldsommen met breuken rekenen.<br />
z De leerlingen leren met de verhouding tussen schaduw en voorwerp andere<br />
hoogtes te berekenen.<br />
z Zij kunnen figuren tekenen op schaal met een oppervlakte van 12 m 2 en daarvan<br />
de omtrek berekenen.<br />
Maatschrift<br />
z De leerlingen maken kennis met de methode om met hulp van de verhouding<br />
tussen schaduw en voorwerp andere hoogtes te berekenen.<br />
z Zij kunnen figuren tekenen op schaal met een oppervlakte van 12 m 2 en daarvan<br />
de omtrek berekenen.
Alles telt Handleiding 6<br />
Leerlijn Leerdoelen<br />
Lengte en omtrek<br />
Oppervlakte<br />
Inhoud<br />
Geld<br />
Tijd<br />
Tabellen en grafieken<br />
z De leerlingen kunnen de lengte van plinten berekenen.<br />
z Zij leren schattend te rekenen met lengtematen.<br />
z Zij kunnen figuren tekenen op schaal met een oppervlakte van 12 m 2 en daarvan<br />
de omtrek berekenen.<br />
Maatschrift<br />
z De leerlingen kunnen figuren tekenen op schaal met een oppervlakte van 12 m 2<br />
en daarvan de omtrek berekenen.<br />
z De leerlingen leren de oppervlakte van kamers te berekenen ook met de formule<br />
l x b.<br />
z Zij leren het aantal benodigde rollen behang te berekenen en de kosten daarvan.<br />
z Zij leren de benodigde hoeveelheid latex te berekenen en de kosten daarvan.<br />
z Ook leren de leerlingen schattend te rekenen met oppervlaktematen.<br />
Maatschrift<br />
z De leerlingen leren de oppervlakte van kamers te berekenen.<br />
z Zij leren de verfkosten te berekenen in een tabel.<br />
z Ook kunnen de leerlingen de benodigde hoeveelheid behang en glaswol<br />
berekenen.<br />
z De leerlingen leren schaalverdelingen te tekenen op peilglazen.<br />
z De leerlingen leren prijzen berekenen m.b.v. breuken.<br />
z Zij kunnen de opknapkosten van een huis berekenen.<br />
Maatschrift<br />
z De leerlingen kunnen geldsommen berekenen met breuken.<br />
z De leerlingen leren over tijdmeting vroeger en nu.<br />
z Zij leren het verband tussen tijd en schaduwlengte begrijpen.<br />
z Zij leren met de verhouding tussen schaduw en voorwerp andere hoogtes te<br />
berekenen.<br />
z Zij krijgen inzicht in vroegere gebeurtenissen m.b.v de tijdsbalk.<br />
z Zij leren de gebeurtenissen van een 12 jarige op een tijdbalk te zetten en kunnen<br />
een tijdbalk maken van de eigen geschiedenis.<br />
z Zij kunnen rekenen met jaartallen.<br />
z Zij leren tijden te vergelijken in seconden.<br />
z Zij leren de tijdsduur te meten en kunnen verschillende tijdmeters vergelijken.<br />
z Zij leren rekenen met minuten en seconden en met digitale tijden.<br />
z Ook leren de leerlingen tijdsduur en aankomsttijd berekenen.<br />
Maatschrift<br />
z De leerlingen leren het verband tussen tijd en schaduwlengte begrijpen.<br />
z Zij maken kennis met de methode om met hulp van de verhouding tussen<br />
schaduw en voorwerp andere hoogtes te berekenen.<br />
z Zij leren een tijdbalk te maken van de eigen geschiedenis.<br />
z Zij kunnen rekenen met jaartallen.<br />
z Zij kunnen sprongen maken van 2 eeuwen op de tijdsbalk.<br />
z Zij leren rekenen met minuten en seconden.<br />
z Ook kunnen de leerlingen digitale tijden onderzoeken en nieuwe tijden<br />
berekenen.<br />
z De leerlingen leren breuken aflezen uit een cirkeldiagram.<br />
3
4 <strong>blok</strong> 6<br />
Leerlijn<br />
– Tijd<br />
– Verhoudingen<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Tijdmeting vroeger en nu<br />
– Tijd en schaduwlengte<br />
– Verhouding schaduw en lengte<br />
Oefenen<br />
– Tijdsduur fietstocht berekenen<br />
– Verschil digitale vertrektijd en analoge tijd<br />
berekenen<br />
– Optellen en aftrekken met<br />
kilometerstanden<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– Tijd en schaduwlengte<br />
– Verhouding schaduw en lengte<br />
▪ Oefenen<br />
– Verschil tussen twee jaartallen berekenen<br />
– Rekenen met uren en minuten<br />
– Tijdsduur wandeltocht berekenen<br />
– Minuten erbij doen en eraf halen bij<br />
digitale tijden<br />
Materiaal<br />
– Leerlingenboek 6b blz. 86 en 87<br />
– Werkschrift 6 blz. 52<br />
– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 32 en 33<br />
– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />
– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />
– Oefensoftware<br />
– Satéstokjes, klei, A4’tjes<br />
les 1 en 2<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Getalopbouw tot 10 000<br />
Tel verder in sprongen.<br />
2200 – 2600 – (3000 – 3400 – 3800 – 4200 – 4600 – 5000) – 5400<br />
1200 – 2200 – (3200 – 4200 – 5200 – 6200 – 7200 – 8200) – 9200<br />
3600 – 4100 – (4600 – 5100 – 5600 – 6100 – 6600 – 7100) – 7600<br />
1500 – 2300 – (3100 – 3900 – 4700 – 5500 – 6300 – 7100) – 7900<br />
Wat valt je op?<br />
(In de eerste rij is na vijf sprongen het tweede cijfer weer hetzelfde. In de<br />
tweede rij is het tweede cijfer steeds 2. In de derde rij is het tweede cijfer<br />
in de getallen om en om hetzelfde. In de vierde rij is na vijf sprongen het<br />
tweede cijfer weer hetzelfde.)<br />
2 Welk getal komt voor …<br />
7309 (37 308) 5600 (45 599) 6000 (5999) 3000 (2999)<br />
3 Welk getal komt na …<br />
8312 (8313) 7398 (7399) 4699 (4700) 5999 (6000)<br />
Maatschrift<br />
▪ 1 Tellen met sprongen<br />
Laat de kinderen de rijtjes afmaken.<br />
270 – 272 – (274 – 276 – 278 – 280 – 282) – 284 (sprongen van 2)<br />
590 – 595 – (600 – 605 – 610 – 615 – 620 – 625) – 630 (sprongen van 5)<br />
715 – 725 – (735 – 745 – 755 – 765 – 775) – 785 (sprongen van 10)<br />
1250 – 1450 – (1650 – 1850 – 2050 – 2250 – 2450) – 2650 (sprongen van<br />
200)<br />
1200 – 1700 – (2200 – 2700 – 3200 – 3700 – 4200) – 4700 (sprongen van<br />
500)<br />
3210 – 3310 – (3410 – 3510 – 3610 – 3710 – 3810) – 3910 (sprongen van<br />
100)<br />
Bespreek de reeksen. Wat valt de kinderen op?<br />
▪ 2 Wat zijn de tientalburen van …<br />
( 80) 87 ( 90) (140) 143 (150) (270) 271 (280) (360) 369 ( 370)<br />
(480) 488 (490) (580) 590 (600) (770) 777 (780) (810) 812 ( 820)<br />
(890) 898 (900) (940) 949 (950) (500) 503 (510) (990) 997 (1000)<br />
▪ 3 Welke sprong maak je?<br />
De kinderen zeggen welke sprong is gemaakt:<br />
van 185 naar 200 (15) van 2500 naar 3000 (500)<br />
van 650 naar 1000 (350) van 1100 naar 2000 (900)<br />
van 2890 naar 3890 (1000) van 1750 naar 3750 (2000)
Alles telt Handleiding 6<br />
Waar gaat deze les over?<br />
In deze les gaan de kinderen even terug naar de tijd dat er nog geen precisie-uurwerken<br />
bestonden, maar de mensen de tijd aflazen van zonnewijzers. De schaduw speelt daarbij<br />
een grote rol, zowel de positie als de lengte. De kinderen leren met behulp van de lengte en<br />
de positie van de schaduw de tijd ongeveer af te lezen. Ook rekenen ze met de verhouding<br />
tussen de lengte van de schaduw en de hoogte van bomen, torens enzovoort.<br />
Taal en rekenen<br />
Taaltip<br />
N.v.t.<br />
Rekenwoorden<br />
N.v.t.<br />
Lastige woorden<br />
– Tellerstand<br />
5
6<br />
Lesverloop van les 1<br />
C1 Hoe wisten de mensen vroeger hoe laat het was?<br />
Blok 6 Les 1 en 2<br />
Tijdmeting<br />
Bespreek eerst samen de vraag boven deze opgave. Hoe wisten de mensen vroeger hoe laat het<br />
was? (Ze keken naar de stand van de zon.) Wat zegt de stand van de zon over het moment van<br />
de dag? (’s Morgens en ’s avonds staat de zon laag, midden op de dag staat de zon hoog.) Is<br />
dat het hele jaar precies hetzelfde? (Nee, ’s zomers komt de zon eerder op, staat hij ’s middags<br />
hoger aan de hemel en gaat hij later onder dan ’s winters.) Waar komt de zon op? (In het<br />
oosten.) Wie kan aanwijzen wat het oosten is?<br />
Wat zie je op deze plaatjes? (Zonnewijzers – al moet je bij de kerktoren wel heel goed kijken!)<br />
Wie weet hoe een zonnewijzer werkt? (De zon schijnt op een stok of pijl, die voor een schaduw<br />
zorgt. Waar de schaduw valt kun je aflezen hoe laat het is, want bij elk lijntje staat het uur<br />
vermeld.) Wat hebben de lengte van de schaduw en de stand van de zon met elkaar te maken?<br />
(Hoe hoger de zon staat, des te korter de schaduw.)<br />
Hoe laat staat de zon ongeveer op zijn hoogst? Je zou denken om 12 uur, maar dat is niet zo.<br />
Leg uit hoe dat komt. Vroeger werd in Nederland met behulp van zonnewijzers en schaduw<br />
bepaald wanneer het 12 uur ’s middags was. Dat betekende ook dat het in Winterswijk een<br />
kwartier eerder 12 uur was dan in Middelburg. Dat was natuurlijk niet handig, bijvoorbeeld<br />
voor het treinverkeer, en daarom werd in 1909 afgesproken dat heel Nederland de<br />
Amsterdamse tijd zou aanhouden.<br />
In 1940 werd de Amsterdamse tijd door de Duitsers vervangen door de Berlijnse tijd. Die tijd<br />
hebben we nu nog steeds, alleen heet hij nu de Midden-Europese tijd. Doordat Berlijn een<br />
heel stuk oostelijker ligt, is het bij ons 40 minuten te vroeg 12 uur. De zon staat pas om 10<br />
over half 1 op het hoogste punt. In de zomer komt daar nog een uur bij door de zomertijd.<br />
Dan staat bij ons de zon pas rond 10 over half 2 op het hoogste punt.<br />
C2 Wat is in werkelijkheid de lengte?<br />
Verhouding schaduwlengte/echte lengte<br />
Bespreek even deze toepassing van het geleerde bij opgave 1 in de tabellen. Laat<br />
vervolgens de kinderen deze opgave zelf maken. Bekijk samen de antwoorden van deze<br />
verhoudingstabellen. Wat is de verhouding bij de eerste tabel? (1 : 2) En bij de tweede? (1 : 3)<br />
C3 Wat doen de kinderen?<br />
Verhouding schaduwlengte/echte lengte<br />
Laat de kinderen verwoorden wat de kinderen op de plaatjes doen. (Ze meten de schaduwen<br />
en noteren de lengte.) Laat, indien mogelijk, dit experiment in het echt uitvoeren en daarmee<br />
de schaduw tot onderwerp van reflectie maken. Wanneer is de schaduw het langst? Wanneer het<br />
kortst? Waar ligt de schaduw? Kun je voorspellen waar de schaduw over een uur ongeveer zal zijn?<br />
Is er verband tussen de tijd en de lengte van de schaduw?
Alles telt Handleiding 6<br />
Aandachtspunten bij les 2 (zelfstandig werken)<br />
leerlingenboek blz. 87<br />
1 Uit het linkerplaatje is af te leiden dat de lengte van de schaduw de helft<br />
is van de werkelijke lengte.<br />
2 Bekijk of de kinderen gebruikmaken van de verhouding.<br />
– 3 Laat bij d de breuk omrekenen in minuten.<br />
4 Bekijk of de kinderen nog moeite hebben met het uitrekenen van het<br />
verschil in minuten.<br />
werkschrift blz. 52<br />
– 1 Het middelpunt is hier de plek waar de stok staat. Je kijkt er bovenop.<br />
Deze vraag is niet zomaar te beantwoorden. De kinderen moeten echt<br />
naar buiten. De antwoorden zijn afhankelijk van het jaargetijde (hoe laat<br />
gaat de zon op en hoe laat weer onder). Laat de kinderen dat opzoeken in<br />
een krant of op internet (in Google zoeken op: zon op zon onder).<br />
– 2 Laat de kinderen eerst de verhouding bepalen.<br />
– 3 Laat de sommen op ruitjespapier onder elkaar zetten en uitrekenen.<br />
– 4 De kinderen kunnen deze opgave ook oplossen door op te tellen<br />
(aanvullen).<br />
maatschrift blz. 32 en 33<br />
– 1 Dit vinden veel kinderen een moeilijke opgave, omdat de stippen niet<br />
op een rechte lijn liggen. Teken eventueel een cirkel op het bord om de<br />
schaduw te bepalen.<br />
– 2 Vraag of de echte boom kleiner of groter is dan de schaduwlengte.<br />
Hoeveel? (2 × zo groot)<br />
– 3 Laat de kinderen eerst de verhouding bepalen. (× 3)<br />
– 4 Hier speelt ook de richting van de schaduw een rol.<br />
– 5 Geef aan dat het verschil tussen het eerste en tweede jaartal moet<br />
worden berekend. Wijs op het voorbeeld. Let op bij 1887 en 1987!<br />
– 6 Bekijk of de kinderen gebruikmaken van eerdere uitkomsten<br />
(toepassing van de (deel)tafel van 6 en de factor 10).<br />
– 7 Wijs erop dat een uur 60 minuten heeft, dus niet gewoon aftrekken!<br />
– 8 Bekijk of ze de punten en de 0 (12.08) goed neerzetten. Er zijn geen<br />
overschrijdingen van het hele uur.<br />
– 9 Eventueel bij a van 16.00 in gedachten 15.60 laten maken.<br />
Afronding<br />
Bespreek werkschrift opgave 1. Als extra uitdaging: Wat zou het<br />
verschil zijn tussen zonnewijzers in Nederland en Australië? (De tijden<br />
staan andersom, dus links wordt rechts en vice versa.) Waar is het<br />
oosten? Helemaal rechts. Daar zetten we de tijd neer waarop de zon is<br />
opgekomen. De zon gaat dan naar het zuiden (dus onderlangs en de<br />
schaduw komt dan links).<br />
Bespreek maatschrift opgave 1. Als de zon lager staat, wat gebeurt er dan<br />
met de schaduw? En naar aanleiding van opgave 4: Wie weet in welke<br />
richting het oosten is? En het noorden?<br />
7<br />
Observatie en extra hulp<br />
Het is niet te verwachten dat de kinderen<br />
veel problemen zullen hebben met deze<br />
lessen. Misschien kunnen sommigen niet<br />
uit de voeten met de berekening vanuit een<br />
gegeven verhouding.<br />
Geef dan eenvoudiger getallen en geef zo<br />
nodig een demonstratie op het schoolplein<br />
met een liniaal van 20 centimeter en een<br />
van een meter. De meter is 5 keer zo lang<br />
als de liniaal. Hoe is dat met de schaduw?<br />
Stap even uit de les<br />
Laat de kinderen zelf een zonnewijzer<br />
maken door een stok in de grond te zetten.<br />
Laat de getallen bij het uiteinde van de<br />
schaduw zetten (bijvoorbeeld om 9 uur,<br />
om 12 uur en om 3 uur).<br />
Kun je nu de tussenliggende getallen ook<br />
invullen? Kloppen die getallen? Zien de<br />
kinderen aan de lengte van de schaduw<br />
ook wanneer het echt 12 uur is? Hoeveel<br />
scheelt dat met de kloktijd? (Zomertijd: 1 uur<br />
en 40 minuten. Wintertijd: 40 minuten.)<br />
Sommige kinderen kennen misschien<br />
spelletjes met licht en schaduw. Kan<br />
iemand met de schaduw van zijn handen<br />
een hondenkop of een konijn maken? Haal<br />
eventueel voorbeelden van internet.<br />
Zoek in Google Afbeeldingen op<br />
‘schaduwhanden’ of ‘schaduwhandjes’.
8 <strong>blok</strong> 6<br />
Leerlijn<br />
– Inhoud/volume<br />
– Breuken<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Breuken aanvullen tot een hele<br />
(complement)<br />
– Breuken als deel van een hoeveelheid<br />
– Prijs berekenen met behulp van breuken<br />
– Schaalverdeling tekenen in peilglazen<br />
Oefenen<br />
– Staafgrafiek aflezen en interpreteren<br />
– Verhoudingstabel recept<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– Breuken aflezen van peilglazen<br />
– Breuken aanvullen tot een hele<br />
(complement)<br />
– Breuken als deel van een hoeveelheid<br />
– Breuken tot 1 plaatsen op de getallenlijn<br />
▪ Oefenen<br />
– Grote getallen op de getallenlijn<br />
– Verder tellen met sprongen van 20 en 50<br />
– Cijferend aftrekken<br />
Materiaal<br />
– Leerlingenboek 6b blz. 88 en 89<br />
– Werkschrift 6 blz. 53<br />
– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 34 en 35<br />
– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />
▪ Kopieerblad 6.31<br />
– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />
– Oefensoftware<br />
– Eventueel: set geometrische lichamen<br />
les 3 en 4<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Rekendictee<br />
Optellen met duizendtallen en honderdtallen.<br />
3000 + 5000 = (8000) 3000 + 300 = (3300)<br />
2000 + 7000 = (9000) 5000 + 700 = (5700)<br />
4000 + 4000 = (8000) 6000 + 100 = (6100)<br />
2000 + 5000 = (7000) 4000 + 300 = (4300)<br />
2 Getallenlijn<br />
Teken een getallenlijn van 0 tot 10 000 op het bord.<br />
Zet de letters a tot en met f op de plaatsen van 1250, 2500, 5000, 6200,<br />
7500 en 8750. Vraag welke getallen er bij de letters horen.<br />
3 Welke twee getallen liggen er tussenin?<br />
6317 – (6318 – 6319) – 6320<br />
8726 – (8727 – 8728) – 8729<br />
7255 – (7256 – 7257) – 7258<br />
9997 – (9998 – 9999) – 10 000<br />
Maatschrift<br />
▪ 1 Getal raden<br />
Laat de kinderen een getallenlijn op een blaadje tekenen (teken er zelf<br />
een op het bord). Zet aan het begin een 0 en aan het eind 1000. Laat de<br />
kinderen de plaats van 500 op de getallenlijn aangeven. U noteert aan<br />
de achterkant van het bord een getal dat de kinderen moeten raden. Ze<br />
mogen alleen vragen stellen als ‘is het groter dan ...?’ of ‘is het kleiner<br />
dan ...?’. Doe dit met 400, 600, 800, 750 en 250. Dit is vrij moeilijk voor<br />
zwakkere rekenaars, dus gebruik ‘mooie’ getallen.<br />
▪ 2 Tafelsommen en de factor 10<br />
Laat de kinderen zelf de som noemen met de factor 10.<br />
3 × 2 = ( 6) (3 × 20 = 60) 7 × 6 = (42) (7 × 60 = 420)<br />
4 × 3 = (12) (4 × 30 = 120) 8 × 7 = (56) (8 × 70 = 560)<br />
5 × 4 = (20) (5 × 40 = 200) 9 × 8 = (72) (9 × 80 = 720)<br />
6 × 5 = (30) (6 × 50 = 300) 2 × 9 = (18) (2 × 90 = 180)<br />
3 × 4 = (12) (3 × 40 = 120) 7 × 7 = (49) (7 × 70 = 490)<br />
4 × 8 = (32) (4 × 80 = 320) 8 × 9 = (72) (8 × 90 = 720)<br />
5 × 7 = (35) (5 × 70 = 350) 9 × 3 = (27) (9 × 30 = 270)<br />
6 × 6 = (36) (6 × 60 = 360) 2 × 2 = ( 4) (2 × 20 = 40)
Alles telt Handleiding 6<br />
Waar gaat deze les over?<br />
In deze les gaan de kinderen de inhouden van frisdrankautomaten, tanks met choco of<br />
yoghurt en pakken frisdrank berekenen. Op peilglazen en met behulp van breuken is te<br />
zien hoeveel er nog in zit en wat er nog bij kan. Het gaat vooral om het aanvullen, het<br />
complement dus. Ook de breuken zijn complementaire breuken. Daarna moeten de kosten<br />
van het geheel worden berekend bij slagroom, chocola en stof.<br />
Taal en rekenen<br />
Taaltip<br />
Het model van de frisdrankautomaat met peilglazen is eerder gebruikt in <strong>blok</strong> 4, les 13.<br />
Controleer of de kinderen de woorden nog kennen die hiermee te maken hebben: automaat,<br />
frisdrank, tank en peilglas.<br />
Rekenwoorden<br />
– Liter (l)<br />
– Deciliter (dl)<br />
– Centiliter (cl)<br />
Lastige woorden<br />
– Automaat<br />
– Peilglas<br />
– Frisdrank<br />
– Tank<br />
9
10<br />
Lesverloop van les 3<br />
C1 Vul de automaat bij.<br />
4<br />
5<br />
Blok 6 Les 3 en 4<br />
Berekenen van inhoud / het complement van een breuk<br />
Neem van tevoren de tabel over op het bord. Vraag de kinderen of ze deze peilglazen<br />
herkennen. Wat is elk streepje waard? Laat dat per peilglas bekijken. In hoeveel delen is het eerste<br />
peilglas verdeeld? (4) Welke breuken horen dus bij de streepjes? ( 1 2 1 3 4<br />
4 , 4 = 2 , 4 en 4 = 1) Hoeveel liter<br />
hoort er bij elk streepje? (4 l, 8 l, 12 l, 16 l). Bespreek op deze manier ook de andere peilglazen.<br />
Vraag de kinderen nu of ze de vragen boven aan de opgave ook direct kunnen beantwoorden.<br />
Verwijs hierbij naar de tabel. Het hoeveelste deel cola kan er nog bij? ( 4<br />
1<br />
5 ) Hoeveel liter is 5 ? (4)<br />
Wat is dan 4<br />
5 ?<br />
× 20 l = 4 × 4 l = 16 l cola. Vul op deze laatste manier samen de rest van de tabel in.<br />
C2 Vul de tank bij.<br />
Berekenen van inhoud / het complement van een breuk<br />
Laat de kinderen deze opgave eerst zelf maken. Het gaat hier om complementen van breuken<br />
en inhoud. Leg uit dat het steeds gaat om het aanvullen tot ‘een geheel’ en dat dit geheel<br />
hier 30 liter is. Wijs de kinderen erop dat 4<br />
1<br />
1<br />
5 deel 4 × 5 deel is, en dat 6 deel het vijfde deel is<br />
deel (dat is mooi te zien aan het aantal liters). Controleer samen de antwoorden.<br />
van 5<br />
6<br />
C3 Welk deel is opgedronken?<br />
Berekenen van inhoud / breuken als deel van een hoeveelheid<br />
Ga samen nog even het systeem van de litermaten na. Vraag hoeveel dl, cl en ml er in een<br />
liter zitten en schrijf op het bord: 1 liter = 10 dl = 100 cl = 1000 ml.<br />
Vraag wat het verschil in de kleuren zal betekenen. (Het gevulde deel is donker gekleurd,<br />
behalve bij de melk.) Wijs er vervolgens op dat in elk pak twee liter past.<br />
Laat de kinderen proberen deze opgave zelfstandig te maken. Geef ze de vrije hand in het<br />
kiezen van hun oplossing. Mogelijkheden:<br />
– de totaalinhoud nemen en zoeken naar delers waarmee ze handig kunnen werken;<br />
– kijken tot hoever het pak gevuld is en dat als uitgangspunt nemen voor een schatting;<br />
– het hele pak eerst in tweeën verdelen en zo verder.<br />
Bespreek samen de gebruikte oplossingen.
Alles telt Handleiding 6<br />
Aandachtspunten bij les 4 (zelfstandig werken)<br />
leerlingenboek blz. 89<br />
– 1 Vraag wat de kinderen opvalt bij 1 2 2<br />
1<br />
2 en 4 ( 4 deel is hetzelfde als 2 , de<br />
antwoorden zijn hetzelfde). Merken ze op dat 1 3<br />
4 en 4 complementen van<br />
elkaar zijn en dat dus het aantal liters samen het geheel is?<br />
– 2 Help eventueel nog even bij 3<br />
1<br />
5<br />
5 . Wat kost 5 ? (€ 0,40) Wat kost dan 5 ?<br />
(5 × € 0,40)<br />
– 3 Er zijn meer sporten dan genoemde, wat dacht je van wandelen en<br />
fietsen?<br />
werkschrift blz. 53<br />
– 1 Wijs erop een handige schaalverdeling te tekenen waarbij de<br />
totaalinhoud, de lengte van het peilglas (6 cm) of het niveau in het<br />
peilglas het uitgangspunt kan zijn. Hierna de breuk bepalen van het<br />
ingekleurde deel en vervolgens het aantal bekertjes.<br />
– 2 Vergelijkbaar met les 3, opgave 3 maar dan met cl.<br />
– 3 Zien de kinderen dat bij d de resultaten van 1, 4 en 14 cakes opgeteld<br />
kunnen worden?<br />
maatschrift blz. 34 en 35<br />
– 1 Laat de kinderen eerst bepalen in hoeveel delen het peilglas is<br />
verdeeld. Bespreek dan welk deel niet gevuld is en hoeveel bekertjes<br />
dit zijn.<br />
– 2 In hoeveel delen zijn de lijnen verdeeld? Hierna kan met breuken verder<br />
worden geteld.<br />
– 3 In hoeveel gelijke delen moeten de pakken worden verdeeld? Wijs op het<br />
verschil tussen ‘over’ en ‘opgedronken’. Geef eventueel kopieerblad<br />
MS 6.31 om de opgave te kunnen tekenen.<br />
– 4 Laat de kinderen eerst bepalen in hoeveel delen het peilglas is<br />
verdeeld. Bespreek dan welk deel gevuld is en hoeveel liter dat is.<br />
– 5 Laat de kinderen eerst de waarde van de intervallen bepalen.<br />
– 6 Laat de kinderen eventueel eerst de honderdtallen onder de verticale<br />
streepjes schrijven.<br />
– 7 Eerst de grootte van de sprongen laten bepalen en dan de rijen<br />
afmaken.<br />
– 8 Controleer of alles netjes onder elkaar wordt gezet.<br />
Afronding<br />
Bespreek leerlingenboek opgave 2. Hoe hebben de kinderen c berekend?<br />
Wie heeft 5<br />
1<br />
3 × € 1,20 gerekend? En wie heeft eerst 5 berekend?<br />
Bespreek maatschrift opgave 1. Hoe kun je dit berekenen? ( 5 1 4 1<br />
5 − 5 = 5 , 5 =<br />
30 bekertjes. 4<br />
5 = 4 × 30 bekertjes of totaal is 150 bekertjes. 150 − 30 =<br />
120 bekertjes.) Kies met de kinderen voor één manier; spreek dit dan af.<br />
11<br />
Observatie en extra hulp<br />
Welke kinderen hebben moeite met<br />
de aanvullingen? Bij opgave 1 van<br />
leerlingenboek les 3 is bijvoorbeeld bij<br />
de cola 1<br />
5 deel van het peilglas gekleurd.<br />
Hoeveel liter is dat? (4 l) Vul dat in bij<br />
ieder stukje. 4 stukjes zijn dan 4 × 4 =<br />
16 liter. Wijs de kinderen er steeds op, op<br />
welk deel of geheel de breuken betrekking<br />
hebben.<br />
Stap even uit de les<br />
Voorwerpen raden<br />
Doe met de kinderen het spel: raad het<br />
voorwerp. Laat een kind een meetkundig<br />
voorwerp (kegel, cilinder, piramide, bol,<br />
balk, kubus) onder een doek of achter een<br />
boek verstoppen en het voorwerp daarna<br />
beschrijven. Wie het raadt, mag verder<br />
met een nieuw voorwerp. Mocht u geen set<br />
geometrische lichamen (verkrijgbaar bij de<br />
schoolleverancier) hebben, kijk dan of er<br />
bij de onderbouw <strong>blok</strong>ken in deze vormen<br />
aanwezig zijn. Anders kunt u ook andere<br />
voorwerpen met deze vormen gebruiken,<br />
zoals doosjes, een bal, feesthoedje,<br />
enzovoort.
12<br />
Leerlijn<br />
– Verhoudingen<br />
– Breuken<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Verhouding schaduw en lengte<br />
– Breuken aanvullen tot een hele<br />
(complement)<br />
– Breuken als deel van een hoeveelheid<br />
Oefenen<br />
– Delen in een context<br />
– Prijs tomaten berekenen<br />
– Eenvoudige delingen met rest<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– Verhouding schaduw en lengte<br />
– Breuken aflezen van peilglazen<br />
– Breuken als deel van een hoeveelheid<br />
– Uitrekenen hoeveel liter er nog bij kan<br />
▪ Oefenen<br />
– Getallen plaatsen op de getallenlijn tot en<br />
met 5000<br />
– Getallen ordenen<br />
– Leeftijden berekenen<br />
– Optellen naar analogie<br />
Materiaal<br />
– Leerlingenboek 6b blz. 90 en 91<br />
– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 36 en 37<br />
– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />
– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />
– Oefensoftware<br />
<strong>blok</strong> 6<br />
les 5 herhalen en oefenen<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Rekendictee<br />
Aftrekken met duizendtallen en honderdtallen.<br />
7000 − 5000 = (2000) 2000 − 200 = (1800)<br />
8000 − 3000 = (5000) 4000 − 600 = (3400)<br />
9000 − 6000 = (3000) 6000 − 400 = (5600)<br />
5000 − 3000 = (2000) 8000 − 500 = (7500)<br />
2 Keer- en deelsommen met veel nullen<br />
50 × 12 = ( 600) 600 : 3 = ( 200)<br />
60 × 150 = (9000) 10 000 : 4 = (2500)<br />
2 × 4500 = (9000) 1200 : 100 = ( 12)<br />
2 × 1500 = (3000) 3000 : 15 = ( 200)<br />
Zien de kinderen het verband tussen de sommen?<br />
Maatschrift<br />
▪ 1 Handig rekenen<br />
Hiermee kunt u zien in hoeverre de kinderen handige strategieën<br />
toepassen bij het optellen en aftrekken. In het begin is het handig om<br />
eerst de sprong van 10 te laten maken en dan 1 eraf, dus: 26 + 9 =<br />
36 − 1 = 35. Of 1 erbij, dus 62 − 9 = 52 + 1 = 53.<br />
26 + 9 = (35) 57 + 8 = (65) 62 − 9 = (53) 26 − 9 = (17)<br />
52 + 9 = (61) 78 + 9 = (87) 44 − 9 = (35) 54 − 9 = (45)<br />
49 + 9 = (58) 88 + 7 = (95) 72 − 9 = (63) 78 − 9 = (69)<br />
37 + 9 = (46) 66 + 6 = (72) 31 − 9 = (22) 82 − 9 = (73)<br />
▪ 2 Optellen<br />
300 + 40 = ( 340) 500 + 30 = ( 530)<br />
300 + 400 = ( 700) 500 + 300 = ( 800)<br />
3000 + 400 = (3400) 5000 + 300 = (5300)<br />
3000 + 4000 = (7000) 5000 + 3000 = (8000)<br />
10 + 10 + 20 = ( 40) 20 + 20 + 10 = ( 50)<br />
20 + 20 + 30 = ( 70) 30 + 30 + 20 = ( 80)<br />
30 + 30 + 40 = (100) 40 + 40 + 30 = (110)<br />
40 + 40 + 50 = (130) 50 + 50 + 40 = (140)
Alles telt Handleiding 6<br />
Aandachtspunten bij les 5 (herhalen en oefenen)<br />
leerlingenboek blz. 90 en 91<br />
– 1 Pas op: bij elk plaatje is de verhouding schaduw/<br />
meisje anders en dat geeft een andere hoogte aan de<br />
boom.<br />
– 2 De verhoudingen zijn gemakkelijk te zien, maar<br />
bij c is het berekenen soms lastig.<br />
– 3 Het berekenen van het complement kan op meer<br />
manieren.<br />
– 4 Bekijk of de kinderen de juiste delingen kunnen<br />
vinden.<br />
– 5 Laat de kinderen bij a alles omrekenen naar kg.<br />
– 6 Stimuleer de kinderen om deze delingen uit het<br />
hoofd te maken.<br />
Normering<br />
Aantal Onvoldoende Voldoende<br />
Opgave 1 3 < 2 2 - 3<br />
Opgave 2 9 < 6 6 - 9<br />
Opgave 3 24 < 16 16 - 24<br />
Opgave 4 12 < 8 8 - 12<br />
Opgave 5 6 < 4 4 - 6<br />
Opgave 6 16 < 11 11 - 16<br />
–<br />
maatschrift blz. 36 en 37<br />
13<br />
– 1 Bespreek eventueel eerst de verhouding tussen<br />
schaduw en werkelijke lengte. (1 : 4)<br />
– 2 Bekijk of de kinderen de verhouding tussen<br />
schaduw en werkelijke lengte hier zelf kunnen<br />
ontdekken. (1 : 5)<br />
– 3 Laat eerst bekijken wat de breuknaam is. Wat<br />
zit er dan nog in het pak? Laat hierna via delen<br />
uitrekenen hoeveel liter er nog is en via aftrekken<br />
hoeveel liter er nog bij kan.<br />
– 4 Controleer of de kinderen nu meteen de<br />
breuknaam zien en in hoeveel delen het peilglas<br />
verdeeld is. Dan kan de inhoud worden berekend.<br />
– 5 Laat de kinderen eerst bepalen wat de waarde van<br />
de intervallen is.<br />
– 6 Bekijk hoe de grootte van het getal wordt bepaald.<br />
(Eerst kijken naar de duizendtallen, vervolgens<br />
naar de honderdtallen en soms ook nog naar de<br />
tientallen.)<br />
– 7 Bespreek eventueel eerst de stapjes die gemaakt<br />
moeten worden. Eerst uitrekenen hoe oud<br />
iedereen is over 15 jaar. Vervolgens uitrekenen hoe<br />
oud de personen in verschillende samenstelling<br />
samen zijn.<br />
– 8 Maken de kinderen gebruik van de analogie?<br />
▪ Normering<br />
Aantal Onvoldoende Voldoende<br />
Opgave 1 2 < 1 1 - 2<br />
Opgave 2 3 < 2 2 - 3<br />
Opgave 3 13 < 9 9 - 13<br />
Opgave 4 10 < 7 7 - 10<br />
Opgave 5 4 < 3 3 - 4<br />
Opgave 6 13 < 9 9 - 13<br />
Opgave 7 8 < 5 5 - 8<br />
Opgave 8 16
14 <strong>blok</strong> 6<br />
Leerlijn<br />
– Getalrelaties en getalbegrip<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Rekenen met grote getallen<br />
– Grote getallen in het TdDHTE-schema<br />
– Grote getallen tot 24 000 op de getallenlijn<br />
– Grote getallen splitsen<br />
– De buurgetallen van grote getallen<br />
– Verder tellen met grote getallen<br />
– Grote getallen ordenen<br />
Oefenen<br />
– Delen met en zonder rest<br />
– Contextsommen met delen<br />
– Cijferend optellen<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– Rekenen met tientallen en honderdtallen in<br />
verhoudingstabellen<br />
– Sprongen van 1000, 100 en 200 maken<br />
– Grote getallen in het DHTE-schema<br />
– In woorden geschreven getallen tot 1000<br />
in cijfers schrijven<br />
▪ Oefenen<br />
– Staafgrafiek aflezen<br />
– Prijzen vergelijken<br />
Materiaal<br />
– Leerlingenboek 6b blz. 92 en 93<br />
– Werkschrift 6 blz. 54<br />
– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 38 en 39<br />
– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />
– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />
– Oefensoftware<br />
les 6 en 7<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Handig rekenen: optellen<br />
272 + 199 = (471) 366 + 199 = (565)<br />
345 + 299 = (644) 236 + 299 = (535)<br />
603 + 201 = (804) 467 + 201 = (668)<br />
453 + 49 = (502) 231 + 69 = (300)<br />
Bespreking: 272 + 199 = 271 + 200 = 471.<br />
2 Handig rekenen: aftrekken<br />
387 − 299 = ( 88) 465 − 198 = (267)<br />
643 − 197 = (446) 851 − 196 = (655)<br />
656 − 399 = (257) 425 − 197 = (228)<br />
718 − 496 = (222) 349 − 199 = (150)<br />
Bespreking: 387 − 299 = 388 − 300 = 88.<br />
3 Handig rekenen: vermenigvuldigen<br />
6 × 25 = (150) 4 × 35 = (140) 4 × 75 = (300) 6 × 35 = (210)<br />
7 × 15 = (105) 8 × 25 = (200) 8 × 55 = (440) 5 × 36 = (180)<br />
Bespreking: 6 × 25 = 3 × 50 = 150 5 × 36 = 10 × 18 = 180<br />
Maatschrift<br />
▪ 1 Tellen met sprongen<br />
Tel verder met sprongen van 100.<br />
1675 – 1775 – (1875 – 1975 – 2075 – 2175 – 2275) – 2375<br />
1810 – 1910 – (2010 – 2110 – 2210 – 2310 – 2410) – 2510<br />
3055 – 3155 – (3255 – 3355 – 3455 – 3555 – 3655) – 3755<br />
Tel terug met sprongen van 100.<br />
2600 – 2500 – (2400 – 2300 – 2200 – 2100 – 2000) – 1900<br />
2340 – 2240 – (2140 – 2040 – 1940 – 1840 – 1740) – 1640<br />
3510 – 3410 – (3310 – 3210 – 3110 – 3010 – 2910) – 2810<br />
▪ 2 Hinkstapsprongen<br />
Waar kom je uit na een hink van 5, een stap van 50 en een sprong van 500?<br />
Vanaf 45 (50 – 100 – 600)<br />
Vanaf 75 (80 – 130 – 630)<br />
Vanaf 140 (145 – 195 – 695)<br />
Vanaf 165 (170 – 220 – 720)<br />
Vanaf 245 (250 – 300 – 800)<br />
▪ 3 Wat zijn de buurgetallen van …<br />
( 499) 450 ( 451) (1188) 1189 (1190)<br />
( 610) 611 ( 612) (1488) 1489 (1490)<br />
(1300) 1301 (1302) (1898) 1899 (1900)
Alles telt Handleiding 6<br />
Waar gaat deze les over?<br />
Deze les gaat over grote getallen. Het TdDHTE-schema wordt gebruikt en geeft inzicht in<br />
het positiesysteem. Grote getallen tot 80 000 worden geordend, krijgen buurgetallen, worden<br />
gesplitst en op de getallenlijn gezet. Kortom, veelzijdige activiteiten om het getalbegrip te<br />
verstevigen.<br />
Taal en rekenen<br />
Taaltip<br />
Zet het woord ‘pallet’ op het bord (opgave 1 leerlingenboek). Vraag de kinderen eerst wat dit<br />
volgens hen kan betekenen. (Sommige kinderen verwarren het misschien met ‘palet’.) Vertel<br />
dat een pallet een houten frame is waarop kisten, dozen of kratten worden gestapeld. Zo kan<br />
een hele lading kisten met een vorkheftruck worden opgetild, vervoerd en geladen. Als het<br />
in de opgave gaat over de vraag hoeveel pallets er worden geladen, gaat het eigenlijk om de<br />
vraag hoeveel kg appels er worden ingeladen. De pallet (evenals de zak, kist en vrachtwagen)<br />
wordt hier dus als gewichtseenheid gebruikt. Bespreek met de maatschriftkinderen de soorten<br />
fietsen bij opgave 6. Waarom zou een mountainbike zo heten?<br />
Rekenwoorden<br />
– TdDHTE-schema<br />
Lastige woorden<br />
– Oogsten, oogst<br />
– Pallet<br />
– Toerfiets<br />
– Racefiets<br />
– Mountainbike<br />
15
16<br />
Lesverloop van les 6<br />
C1 Reken met grote getallen.<br />
Blok 6 Les 6 en 7<br />
Introductie van tienduizendtallen<br />
Vraag de kinderen te vertellen wat er op het plaatje te zien is. Hoeveel kg wordt er gedragen<br />
door de man en vrouw samen? (10 × 10 = 100 kg) Is dat veel of weinig? Vertel dat je per persoon<br />
(volgens de Arbeidsinspectie) maximaal 23 kg mag tillen zonder hulpmiddelen. Wijs, als<br />
de kinderen daar zelf niet mee komen, op de factor 10. Hoeveel kg appels kunnen in één zak?<br />
(10) Hoeveel zakken in een kist? (10) Hoeveel kisten op een pallet? (10) Hoeveel pallets in de<br />
vrachtwagen? (10) Hoeveel kilo appels dus per vrachtwagen? (10 × 10 × 10 × 10 = 10 000 kg).<br />
Teken de getallenlijn uit het leerlingenboek ook op het bord en bespreek deze. Laat hierop<br />
10 000 aanwijzen. Laat vervolgens sprongen van 10 000 maken. Breid deze getallenlijn<br />
eventueel uit tot 100 000. Noem grote getallen en laat die door de kinderen op de lijn<br />
aanwijzen. Besteed aandacht aan de indeling en de opbouw van de lijn. Welke getallen horen<br />
bij de lange, wat dikkere streepjes? ( De tienduizendtallen.) En bij de lange dunne streepjes?<br />
(De vijfduizendtallen.) En bij de iets kortere streepjes? (De duizendtallen.) En bij de kortste<br />
streepjes? (De honderdtallen.) Laat de kinderen de lijn analyseren. Bij de uitbreiding van het<br />
getallengebied worden deze lijnen steeds complexer.<br />
Bespreek ten slotte de tabel bij b. Die werkt precies andersom, steeds delen door 10. Zet<br />
de tabel op het bord en vul hem samen in. Begrijpen de kinderen dat je bij 25 pallets 3<br />
vrachtwagens nodig hebt?<br />
C2 Neem de schema’s over en vul de getallen in.<br />
Introductie tienduizendtallen<br />
Zet een TdDHTE–schema op het bord en vraag wat Td betekent (tienduizend). Laat nu de<br />
opgave zelfstandig maken. Wijs bij de bespreking even op de ruimte tussen het tweede en het<br />
derde cijfer. Waarom is dat zo? (Zo kun je grote getallen gemakkelijker lezen.) Ook wordt hier<br />
nog eens duidelijk waarom de 0 zo belangrijk is.<br />
C3 Welke getallen horen op de kaartjes?<br />
Getalrelaties en getalbegrip<br />
Bespreek de structuur van deze getallenlijn. Laat eerst elk streepje benoemen. Laat daarna,<br />
bij elk te plaatsen getal, verwoorden waarom het getal juist daar moet komen te staan. Vraag<br />
hoe nauwkeurig deze getallenlijn is. Is hij op eenheden of op tientallen nauwkeurig? Of zelfs dat<br />
niet eens?
Alles telt Handleiding 6<br />
Aandachtspunten bij les 7 (zelfstandig werken)<br />
leerlingenboek blz. 93<br />
– 1 Geef aan dat ze dit goed kunnen aflezen van het schema.<br />
– 2 Wijs erop dat het één minder en één meer is maar nu met grote<br />
getallen.<br />
– 3 Laat deze deeltafels controleren via de omkering.<br />
– 4 Controleer of de kinderen de delingen kunnen vinden.<br />
werkschrift blz. 54<br />
– 1 Bij b kan het schema verder worden ingevuld maar de kinderen<br />
kunnen ook redeneren naar analogie.<br />
– 2 Laat de kinderen eerst naar de grootte van de sprongen kijken en de<br />
getallen uitspreken.<br />
– 3 Het plaatsen op de getallenlijn kan helpen.<br />
– 4 Controleer hiermee of de kinderen het optellen onder elkaar begrijpen.<br />
maatschrift blz. 38 en 39<br />
– 1 Wijs er eventueel op dat het aantal appels 5 × zoveel is als het aantal<br />
kilo’s.<br />
– 2 Laat de kinderen zachtjes meetellen, dat kan helpen.<br />
– 3 Geef aan dat de 0 niet betekent dat je niets in het schema hoeft te<br />
zetten.<br />
– 4 Wijs op de volgorde van tientallen en eenheden!<br />
– 5 Wijs bij a op het verdubbelen en het gebruiken van de vorige getallen<br />
in de tabel. Bij b kan op verschillende manieren naar 1200 toegewerkt<br />
worden.<br />
– 6 Wijs op het nummer van de staaf die bij een bepaalde fiets hoort.<br />
– 7 Aanvullen is bij rekenen met geld het gemakkelijkst.<br />
Afronding<br />
Bespreek bij leerlingenboek opgave 1 de functie van de 0. Wat betekent<br />
het als er een 0 staat bij de D? (Er is geen duizendtal.) Laat bij opgave 2 de<br />
getallen uitspreken.<br />
Vraag hoe de kinderen opgave 3 en 4 in het werkschrift hebben opgelost.<br />
Vraag de kinderen bij maatschrift opgave 1 hoeveel appels er in 1 kg<br />
gaan. (5) Bespreek opgave 3. Wat betekent de 0 in het getal 1806? Bekijk<br />
ook opgave 5b en vraag de kinderen hoe ze hebben gerekend.<br />
17<br />
Observatie en extra hulp<br />
Let op welke kinderen veel moeite hebben<br />
met deze grote getallen. Bouw het op in<br />
stappen:<br />
30 000 is dertigduizend<br />
32 000 is tweeëndertigduizend<br />
32 600 is ..., enzovoort. Laat elk getal in<br />
het TdDHTE–schema plaatsen en laat de<br />
kinderen daarbij verwoorden wat ze doen.<br />
Laat de getallen steeds uitspreken. Laat<br />
getallen ordenen van groot naar klein,<br />
eerst alleen tienduizendtallen, dan steeds<br />
fijner. Op een digitaal schoolbord kun je de<br />
getallen in elkaar laten schuiven.<br />
Stap even uit de les<br />
In 1960 vond een Belgische onderzoeker<br />
in het gebied waar de rivier de Nijl<br />
begint (in Kongo, een land in Afrika), een<br />
bavianenbotje met inkepingen. Het botje<br />
bleek zo’n 20 000 jaar oud te zijn. Op het<br />
botje had iemand krassen gemaakt op een<br />
bijzondere manier.<br />
Er is een rij met eerst 3 krassen en daarna<br />
6 krassen. Daarna 4 krassen en dan 8.<br />
Wat gebeurt daar? (Verdubbelen.) Dan 10<br />
krassen en daarna 5. Wat gebeurt daar?<br />
(Halveren.) Als je 3, 6, 4, 8, 5 en 10 optelt,<br />
hoeveel krassen zijn dat dan samen? (36)<br />
In een volgende rij staan 11, 13, 17 en 19<br />
krassen. Dat zijn bijzondere getallen,<br />
omdat je ze alleen maar door 1 en door<br />
zichzelf kunt delen. Zulke getallen noemen<br />
we priemgetallen. Zijn er tussen 10 en 20<br />
nog meer van zulke getallen? (Nee.) Hoeveel<br />
zijn die vier getallen samen? (60)<br />
Op de laatste rij staan 6, 9, 15 en 18<br />
krassen. Wat zijn dat? (Uitkomsten uit de<br />
tafel van 3.) Hoeveel zijn die vier getallen<br />
samen? (48)<br />
Wat is het verband tussen 36, 48 en 60?<br />
(Uitkomsten uit de tafel van 12.)<br />
Dit ‘Ishango-botje’, genoemd naar het<br />
gebied waar het botje is gevonden, is<br />
een mooi voorbeeld van de wiskundige<br />
activiteiten van onze voorvaderen.
18 <strong>blok</strong> 6<br />
Leerlijn<br />
– Getalrelaties en getalbegrip<br />
– Basisvaardigheden vermenigvuldigen en<br />
delen<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Rekenen met grote getallen uit kranten<br />
– Getallen van 8000 tot 10 050 op de<br />
getallenlijn<br />
– Contexten lezen en verschillende<br />
berekeningen maken<br />
– Rekenvragen halen uit contexten<br />
Oefenen<br />
– Getallenmuurtjes<br />
– Handig optellen<br />
– Tellen met sprongen van 150<br />
– Met drie getallen 10 000 maken<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– Rekenvragen halen uit contexten<br />
– Tellen met sprongen van 100, 200 en 500<br />
– Buurgetallen invullen boven de 1000<br />
– Terug tellen boven de 1000 met sprongen<br />
van 10<br />
▪ Oefenen<br />
– Aanvullen tot 100 of 1000<br />
– In woorden geschreven getallen in cijfers<br />
schrijven<br />
– Rekenen met digitale tijden<br />
Materiaal<br />
– Leerlingenboek 6b blz. 94 en 95<br />
– Werkschrift 6 blz. 55<br />
– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 40 en 41<br />
– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />
– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />
– Oefensoftware<br />
les 8 en 9<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Delen<br />
600 : 3 = (200) 3200 : 8 = (400) 84 : 7 = (12)<br />
1400 : 2 = (700) 6300 : 7 = (900) 96 : 8 = (12)<br />
2000 : 5 = (400) 4500 : 5 = (900) 70 : 5 = (14)<br />
3000 : 6 = (500) 2800 : 4 = (700) 76 : 4 = (19)<br />
Bespreking: 84 : 7 = (70 : 7 + 14) : 7 = 10 + 2 = 12<br />
2 Rekenen met tijd<br />
Hoeveel tijd zit er telkens tussen?<br />
Van kwart over zeven tot kwart voor negen (1 1<br />
2 uur)<br />
Van tien voor drie tot twintig over vijf (2 1<br />
2 uur)<br />
Van vijftien over zes tot twintig over zeven (1 uur en 5 minuten)<br />
Van zeventien over acht tot zeventien voor negen (26 minuten)<br />
3 Rekendictee<br />
1000 − 1 = ( 999) 10 000 − 1 = (9999)<br />
2000 − 2 = (1998) 10 000 − 10 = (9990)<br />
3000 − 3 = (2997) 10 000 − 100 = (9900)<br />
4000 − 4 = (3996) 10 000 − 1000 = (9000)<br />
Maatschrift<br />
▪ 1 Automatisering vermenigvuldigings- en deeltafels<br />
Bevorder de automatisering op verschillende manieren. Maak de relatie<br />
tussen de vermenigvuldigingstafel en de deeltafel duidelijk. Het gaat om<br />
eerlijk verdelen en opdelen.<br />
7 × 7 = (49) 49 : 7 = (7) 2 × 8 = (16) 16 : 8 = ( 2)<br />
8 × 6 = (48) 48 : 6 = (8) 10 × 6 = (60) 60 : 6 = (10)<br />
5 × 8 = (40) 40 : 8 = (5) 9 × 4 = (36) 36 : 4 = ( 9)<br />
6 × 9 = (54) 54 : 9 = (6) 3 × 5 = (15) 15 : 5 = ( 3)<br />
6 × 6 = (36) 36 : 6 = (6) 9 × 9 = (81) 81 : 9 = ( 9)<br />
8 × 3 = (24) 24 : 3 = (8) 7 × 8 = (56) 56 : 8 = ( 7)<br />
7 × 10 = (70) 70 : 10 = (7) 10 × 2 = (20) 20 : 2 = (10)<br />
2 × 4 = ( 8) 8 : 4 = (2) 5 × 7 = (35) 35 : 7 = ( 5)<br />
▪ 2 Sommen bedenken bij een getal: 800<br />
Laat de kinderen sommen bedenken waar 800 uitkomt of waar 800 in<br />
voorkomt. Schrijf de sommen op het bord en laat de andere kinderen de<br />
sommen uitrekenen.<br />
▪ 3 Welk getal ligt in het midden?<br />
900 (1100) 1300 1560 (1580) 1600 950 (1050) 1150<br />
750 ( 775) 800 1885 (1890) 1895 1550 (1600) 1650
Alles telt Handleiding 6<br />
Waar gaat deze les over?<br />
In deze les gaan de kinderen allerlei krantenberichten en een advertentie lezen. Aan de hand<br />
van deze stukjes uit de krant wordt er gerekend met grotere getallen. De kinderen leren zo om<br />
uit een ingewikkelde context een som te halen en het bericht beter te begrijpen. Hierbij komt<br />
het gebruik van grote getallen op een natuurlijke wijze aan de orde. Ook de getallenlijn wordt<br />
weer ingezet.<br />
Taal en rekenen<br />
Taaltip<br />
In deze les staan veel contextopgaven die goed gelezen moeten worden. Niet alleen<br />
het inleven in de context is belangrijk maar ook het kennen van de lastige woorden. Zet<br />
onderstaande lijst op het bord en laat met elk woord een zinnetje maken. Uit de zinnetjes<br />
moet duidelijk worden dat het woord is begrepen.<br />
Rekenwoorden<br />
N.v.t.<br />
Lastige woorden<br />
– Verkeerschaos<br />
– Windstoten<br />
– Slagregens<br />
– Recordaantal<br />
– Publiekstrekker<br />
– Monumentaal<br />
– Pand<br />
– Restaureren<br />
▪ Slaapmarathon<br />
▪ De benen strekken<br />
▪ Domino<br />
▪ Record verbeteren<br />
19
20<br />
Lesverloop van les 8<br />
C1 Lees en reken uit.<br />
Blok 6 Les 8 en 9<br />
Rekenen met grote getallen vanuit een context<br />
Bespreek samen beide krantenberichten. Controleer bij a of de kinderen de verschillende<br />
moeilijke woorden begrijpen. Vraag de kinderen of voor de berekening alleen de (gemiddelde)<br />
lengte van de auto belangrijk is. (Nee) Vertel, als de kinderen daar zelf niet mee komen, dat<br />
ook de afstand tussen de auto’s onderling en het aantal banen op een snelweg (vaak 2 of 3<br />
en soms 4 of 5 per rijrichting) hierbij een rol spelen. Stel dat het allemaal wegen zijn met twee<br />
banen per rijrichting, hoe lang is dan de rij als je alle auto’s achter elkaar zou zetten? (2 × 300 =<br />
600 km) Wat zal de gemiddelde afstand per auto in een file zijn? Reken dit samen uit op het<br />
bord. (Lengte auto’s met veel vrachtauto’s gemiddeld 7 à 8 meter, afstand tussen de auto’s<br />
ongeveer 2 à 3 m, samen ongeveer 10 m.) Hoeveel zijn er dat per km? (100) En in totaal?<br />
(60 000) Lees vervolgens het stukje over de dierentuin. Wie gaat er wel eens naar de dierentuin?<br />
Waar was het vaak het drukst? Vraag hoe het aantal bezoekers per maand kan worden<br />
uitgerekend. (720 000 : 12) Schrijf dit op het bord als 720 duizend : 12 en laat dit uit het<br />
hoofd uitrekenen. (60 duizend) Bespreek ten slotte vraag c. Let op die 2 jaar. Hoeveel moet er<br />
van 720 000 af? (30 000, want in het bericht staat ‘vorig jaar’.)<br />
C2 Welke getallen horen bij de letters?<br />
Grote getallen op de getallenlijn<br />
Laat eerst deze opgave zelfstandig maken en bespreek samen de oplossingen. De intervallen<br />
zijn 200 en dat is gemakkelijk bij a en b. De pijltjes c en d liggen precies halverwege een<br />
interval. Bij e, f en g is het een kwestie van ‘dat getal ligt dicht bij … en is dus ongeveer …’.<br />
C3 Reken uit.<br />
Rekenen met grote getallen vanuit een context<br />
Schrijf het getal 240 000 op het bord. Vraag de kinderen dit getal uit te spreken. Bespreek de<br />
relatie met de factor 10, 100, 1000 en 10 000. Schrijf het volgende rijtje op het bord en laat het<br />
uitspreken:<br />
24 × 10 = 240<br />
24 × 100 = 2400<br />
24 × 1 000 = 24 000<br />
24 × 10 000 = 240 000<br />
Hoe reken je nu 240 000 : 3 uit? Leg de nadruk op duizend en laat het als volgt uitspreken:<br />
240 duizend : 3 = 80 duizend. Schrijf hierna de som 240 000 : 3 = 80 000 op het bord.<br />
Laat bij b even een onderzoekje doen in de groep over hoeveel personen gemiddeld per<br />
huishouden moeten worden gerekend. Denken de kinderen ook aan huishoudens zonder<br />
kinderen?
Alles telt Handleiding 6<br />
Aandachtspunten bij les 9 (zelfstandig werken)<br />
leerlingenboek blz. 95<br />
– 1 Laat de kinderen elke som eerst noteren en daarna uit het hoofd<br />
uitrekenen.<br />
– 2 Ook hier de som eerst opschrijven. Laat bij b het antwoord van a<br />
gebruiken.<br />
– 3 Controleer of de kinderen nog weten hoe je rekent in een<br />
getallenmuurtje.<br />
– 4 Wijs op het gebruikmaken van mooie ronde getallen, in dit geval de<br />
honderdtallen.<br />
werkschrift blz. 55<br />
– 1 Bespreek kort de berichtjes en bekijk of de kinderen de juiste sommen<br />
kunnen afleiden.<br />
– 2 Laat de kinderen hun antwoorden controleren door sprongen van 300<br />
te maken waarbij ze steeds een vakje overslaan.<br />
– 3 Wijs erop dat het hier met drie getallen moet. Met vier kan het<br />
namelijk soms ook.<br />
maatschrift blz. 40 en 41<br />
– 1 Bespreek eerst de moeilijke woorden in de teksten. Laat tijdens het<br />
gesprek de kinderen enkele vragen bedenken. Beantwoord deze<br />
samen.<br />
– 2 Zien de kinderen dat de laatste twee cijfers gelijk blijven?<br />
– 3 Laat de kinderen de getallen zachtjes uitspreken.<br />
– 4 Wijs op de overschrijding van de honderdtallen. Laat de rij controleren<br />
door achteraan te beginnen en dan verder te tellen.<br />
– 5 Wijs de kinderen op het verband tussen de rijtjes.<br />
– 6 Pas op bij de omkering van tientallen en eenheden.<br />
– 7 Bespreek kort de tabel. Om de hoeveel minuten vertrekt de trein uit Den<br />
Haag? (30) En uit Rotterdam en Dordrecht? (ook 30)<br />
Afronding<br />
Vraag de kinderen welke sommen ze hebben genoteerd bij opgave 1 en 2<br />
van het leerlingenboek.<br />
Bespreek bij werkschrift opgave 1 de bedachte vragen met antwoorden.<br />
Bekijk samen opgave 3 en 4 uit het maatschrift. Deze opgaven geven<br />
inzicht in de mate van beheersing van deze grotere getallen.<br />
21<br />
Observatie en extra hulp<br />
Bekijk of de kinderen de krantenberichten<br />
begrijpen en kunnen navertellen. Laat<br />
ze de getallen nog eens uitspreken.<br />
Kunnen ze zich er iets bij voorstellen?<br />
Probeer zo veel mogelijk te visualiseren<br />
en schematisch te tekenen. Maak<br />
bijvoorbeeld bij opgave 1 van les 8 een<br />
verhoudingstabel:<br />
per auto ongeveer 10 meter, 2 auto’s 20<br />
meter, 10 auto’s 100 meter, enzovoort.<br />
Er kan nu met grote stappen naar een<br />
kilometer gerekend worden en daarna naar<br />
300 kilometer.<br />
Stap even uit de les<br />
Oude maten<br />
Oude maten en gewichten zijn al eerder<br />
aan de orde geweest.<br />
In Groningen gebruikten de mensen in<br />
de Middeleeuwen een mooi systeem om<br />
de oppervlakte van een stuk land weer te<br />
geven. Voor een boer was de grootte van<br />
een stuk land op zich niet zo belangrijk,<br />
maar de opbrengst wel. Er waren<br />
verschillende maten om de opbrengst<br />
te meten, afhankelijk van het gebruik.<br />
Bijvoorbeeld een gras: dat was een stuk<br />
wei waarvan een koe een zomer kon leven.<br />
Bij verkopingen kon je lezen: ‘Te koop: een<br />
boerderij met 30 grazen grond.’ Hoeveel<br />
koeien had die boer, denk je? (30) De grootte<br />
van een gras verschilde per plaats omdat<br />
de kwaliteit van het land niet overal gelijk<br />
was. In Eppenhuizen was een gras 79 are<br />
(7900 m2 ) en in Westerwijtwerd 55 are<br />
(5500 m2 ). Waar was de grond vruchtbaarder,<br />
dus waar groeide meer en beter gras? (In<br />
Westerwijtwerd.) Zo zie je maar dat dit<br />
soort maten (‘natuurlijke maat’ genoemd)<br />
best praktisch waren. Bespreek het verschil<br />
met de moderne maten met de kinderen.
22<br />
Leerlijn<br />
<strong>blok</strong> 6<br />
– Getalrelaties en getalbegrip<br />
– Basisvaardigheden vermenigvuldigen en<br />
delen<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Sprongen van 1, 100 en 1000 maken<br />
– De buurgetallen van grote getallen<br />
– Contexten lezen en verschillende<br />
berekeningen maken<br />
Oefenen<br />
– Digitale kloktijden vooruit en terug zetten<br />
– Rekenen met gewicht en geld<br />
– Fietsafstanden berekenen<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– Sprongen van 100, 10, 2 en 50 maken<br />
– De buurgetallen van getallen tot 5000<br />
– Rekenen met eenheden van 20 kg<br />
▪ Oefenen<br />
– Getallen plaatsen op de getallenlijn tot en<br />
met 2000<br />
– In DHTE-schema geldbedragen invullen<br />
– Betalen met munten en briefjes naar keuze<br />
– Vermenigvuldigen in vermenigvuldigtabel<br />
Materiaal<br />
– Leerlingenboek 6b blz. 96 en 97<br />
– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 42 en 43<br />
– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />
– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />
– Oefensoftware<br />
les 10 herhalen en oefenen<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Vermenigvuldigen met (tien)duizendtallen<br />
3 × 5000 = (15 000) 10 000 × 7 = (70 000)<br />
5 × 4000 = (20 000) 10 000 × 2 = (20 000)<br />
6 × 2000 = (12 000) 10 000 × 8 = (80 000)<br />
7 × 3000 = (21 000) 10 000 × 3 = (30 000)<br />
2 Delen<br />
3200 : 8 = (400) 480 : 6 = (80) 84 : 7 = (12)<br />
6300 : 7 = (900) 540 : 9 = (60) 96 : 8 = (12)<br />
4500 : 5 = (900) 270 : 3 = (90) 70 : 5 = (14)<br />
2800 : 4 = (700) 560 : 7 = (80) 76 : 4 = (19)<br />
Maatschrift<br />
▪ 1 Welke sommen kun je maken?<br />
Welke sommen kun je maken als je één keer mag delen en één keer mag<br />
optellen?<br />
Van 500, 10 en 2:<br />
(500 : 10 + 2 = 50 + 2 = 52; 500 : 2 + 10 = 250 + 10 = 260;<br />
10 : 2 + 500 = 5 + 500 = 505)<br />
Van 400, 40 en 4:<br />
(400 : 40 + 4 = 10 + 4 = 14; 400 : 4 + 40 = 100 + 40 = 140;<br />
40 : 4 + 400 = 10 + 400 = 410)<br />
Van 400, 8 en 4:<br />
(400 : 8 + 4 = 50 + 4 = 54; 400 : 4 + 8 = 100 + 8 = 108;<br />
8 : 4 + 400 = 2 + 400 = 402)<br />
Van 120, 4 en 2:<br />
(120 : 4 + 2 = 30 + 2 = 32; 120 : 2 + 4 = 60 + 4 = 64;<br />
4 : 2 + 120 = 2 + 120 = 122)<br />
▪ 2 Vul aan tot 500<br />
200 + (300) = 500 250 + (250) = 500 260 + (240) = 500<br />
300 + (200) = 500 350 + (150) = 500 360 + (140) = 500<br />
100 + (400) = 500 150 + (350) = 500 180 + (320) = 500<br />
400 + (100) = 500 450 + ( 50) = 500 421 + ( 79) = 500
Alles telt Handleiding 6<br />
Aandachtspunten bij les 10 (herhalen en oefenen)<br />
leerlingenboek blz. 96 en 97<br />
– 1 Wijs erop dat de stukjes even lang zijn, maar de<br />
sprongen niet even groot! Laat de getallen bij c ook<br />
uitspreken.<br />
– 2 Wat verandert er in het getal? Let vooral op of de<br />
kinderen ook bij 10 000 en 7999 begrijpen hoe het<br />
getal verandert. Laat eventueel een stukje getallenlijn<br />
tekenen. Het gaat er vooral om dat de kinderen<br />
gevoel hebben voor de omgeving van het getal: 7998<br />
– 7999 – 8000 – 8001. Bouw het op: 98 – 99 – 100 –<br />
101, dan 998 – 999 – 1000 – 1001.<br />
– 3 Bekijk hoe de kinderen de kisten tellen. (18 stapels<br />
van 2 of 10 + 12 + 10 + 4?) Hoe berekenen ze het<br />
aantal kilogrammen?<br />
– 4 Bekijk hier of de kinderen eerst het aantal per laag<br />
en daarna het aantal lagen berekenen. Controleer of<br />
de kinderen weten wat latex is.<br />
– 5 Controleer of er kinderen zijn die hier nog moeite<br />
mee hebben, met name bij het rekenen over het hele<br />
uur heen.<br />
– 6 Geef aan de opgave goed te lezen en wijs op de<br />
factor 10.<br />
– 7 Bekijk of de kinderen op de juiste wijze met de<br />
nullen werken.<br />
– 8 Bij a het totaal berekenen en bij b laten aanvullen.<br />
Eventueel laten tekenen op de getallenlijn. Bij c is de<br />
som 94 : 13 = 7 r 3. 3 km is ongeveer een kwart van 13<br />
km, dus daarom is het antwoord ‘ongeveer 7 uur en<br />
15 minuten’. Preciezer hoeft niet.<br />
Normering<br />
Aantal Onvoldoende Voldoende<br />
Opgave 1 12 < 8 8 - 12<br />
Opgave 2 12 < 8 8 - 12<br />
Opgave 3 6 < 4 4 - 6<br />
Opgave 4 4* < 3 3 - 4<br />
Opgave 5 15 < 10 10 - 15<br />
Opgave 6 4 < 3 3 - 4<br />
Opgave 7 3 < 2 2 - 3<br />
Opgave 8 3 < 2 2 - 3<br />
* Opgave 4b ter beoordeling van de docent.<br />
maatschrift blz. 42 en 43<br />
23<br />
– 1 Eerst de sprongen laten bepalen. Wijs erop dat<br />
ook het laatste getal ingevuld moet worden.<br />
– 2 Laat de getallen ook uitspreken.<br />
– 3 Zien de kinderen dat ze 6 en 4 handig samen<br />
kunnen nemen?<br />
– 4 Laat de kinderen eventueel eerst streepjes per 100<br />
zetten.<br />
– 5 Wijs erop dat in ieder hokje één cijfer komt.<br />
– 6 Stimuleer de kinderen om met zo weinig mogelijk<br />
biljetten of munten te betalen, maar wel op 4<br />
verschillende manieren.<br />
– 7 De werkrichting is naar keuze van de kinderen<br />
(5 × 60 is gemakkelijker dan 60 × 5).<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
▪ Normering<br />
Aantal Onvoldoende Voldoende<br />
Opgave 1 8 < 5 5 - 8<br />
Opgave 2 8 < 5 5 - 8<br />
Opgave 3 3 < 2 2 - 3<br />
Opgave 4 6 < 4 4 - 6<br />
Opgave 5 6 < 4 4 - 6<br />
Opgave 6 4* < 3 3 - 4<br />
Opgave 7 25 < 17 17 - 25<br />
* Per rij gerekend.
24 <strong>blok</strong> 6<br />
Leerlijn<br />
– Oppervlakte<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Oppervlakte van kamers berekenen<br />
– Oppervlakte berekenen met l × b<br />
– Aantal rollen behang en kosten berekenen<br />
– Lengte plint, hoeveelheid latex en kosten<br />
berekenen<br />
– Begrip ‘minimaal’ begrijpen<br />
Oefenen<br />
– Handig vermenigvuldigen<br />
– Inhoud aangeven op maatbekers<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– Oppervlakte van kamers berekenen<br />
– Verfkosten berekenen in een tabel<br />
– Hoeveelheid behang berekenen<br />
▪ Oefenen<br />
– Handig optellen<br />
– Totaal berekenen met behulp van<br />
vermenigvuldigstructuur<br />
– Geldbedragen schattend en precies<br />
optellen<br />
Materiaal<br />
– Leerlingenboek 6b blz. 98 en 99<br />
– Werkschrift 6 blz. 56<br />
– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 44 en 45<br />
– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />
– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />
– Oefensoftware<br />
– Ruitjespapier met vierkante ruitjes<br />
– Eventueel: leeg lucifersdoosje<br />
les 11 en 12<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Rekendictee (delen met duizendtallen)<br />
12 000 : 2 = (6000) 14 000 : 7 = (2000) 42 000 : 6 = (7000)<br />
32 000 : 4 = (8000) 18 000 : 9 = (2000) 42 000 : 60 = ( 700)<br />
16 000 : 8 = (2000) 12 000 : 4 = (3000) 42 000 : 600 = ( 70)<br />
24 000 : 6 = (4000) 24 000 : 8 = (3000) 42 000 : 6000 = ( 7)<br />
2 Schrijf op<br />
Tweeduizend honderdtien (2110)<br />
Achtduizend tweehonderdtwaalf (8212)<br />
Zevenduizend zevenhonderdzevenenzeventig (7777)<br />
Negenduizend vijfhonderdelf (9511)<br />
Twintigduizend (20 000)<br />
Twintigduizend een (20 001)<br />
Twintigduizend elf (20 011)<br />
Twintigduizend tweehonderd (20 200)<br />
3 Reken op twee manieren uit<br />
6 × 60 = (3 × 120 = 360 of 6 × 6 × 10 = 36 × 10 = 360)<br />
50 × 120 = (100 × 60 = 6000 of 5 × 12 × 10 × 10 = 60 × 100 = 6000)<br />
20 × 65 = (10 × 130 = 1300 of 20 × 60 + 20 × 5 = 1200 + 100 = 1300)<br />
12 × 50 = (6 × 100 = 600 of 12 × 5 × 10 = 60 × 10 = 600)<br />
Maatschrift<br />
▪ 1 Groter of kleiner dan 3000?<br />
Laat de kinderen op een blaadje een verticale streep trekken. Linksboven<br />
schrijven ze ‘kleiner dan 3000’, rechtboven ‘groter dan 3000’. Noem de<br />
volgende tien getallen: 1000, 4500, 2099, 3150, 3075, 2300, 3020, 4050,<br />
2900, 3200. De kinderen beoordelen of het getal kleiner of groter is dan<br />
3000 en noteren het in het juiste vak.<br />
▪ 2 Getallen springen volgens regels<br />
Laat een getallenreeks uitspreken met de regel: 200 erbij, 50 erbij, 2 erbij.<br />
Bijvoorbeeld: 25 en het kind maakt de reeks af: 225, 275, 277.<br />
Doe dit met:<br />
150 (350, 400, 402) 310 (510, 560, 562) 490 (690, 740, 742)<br />
1200 (1400, 1450, 1452) 1500 (1700, 1750, 1752)<br />
▪ 3 Welk getal hoort op de stip?<br />
Deze sommen biedt u schriftelijk aan.<br />
95 = 60 + 20 + (15)<br />
100 = (30) + 60 + 10<br />
210 = 100 + (60) + 50<br />
490 = 340 + 60 + 50 + (40)<br />
775 = 300 + 5 + (400) + 70
Alles telt Handleiding 6<br />
Waar gaat deze les over?<br />
Deze les gaat over het berekenen van de oppervlakte in verschillende contexten. Eerst gaan<br />
de kinderen een plattegrond ‘lezen’, wat niet voor iedereen even gemakkelijk is. Vervolgens<br />
krijgen kamers een opknapbeurt. De kinderen gaan de hoeveelheid behang, en verf uitrekenen<br />
en de plinten opmeten. Het handig rekenen wordt hierbij veel gebruikt. Ook moeten de kosten<br />
worden geschat en soms precies berekend. Ten slotte worden er vragen gesteld over het<br />
begrip ‘minimaal’.<br />
Taal en rekenen<br />
Taaltip<br />
Vertel, ter introductie van deze les, dat de familie Solomons naar Zeist gaat verhuizen. Ze<br />
zien in de krant de advertentie van opgave 1 staan. Laat die advertentie vergroot zien. Vraag<br />
wat alle getallen en termen in de advertentie betekenen. 4-kamerappartement (een deel<br />
van een groter huis, bijvoorbeeld een etage of een flatwoning, met een woonkamer en drie<br />
slaapkamers); 90 m 2 oppervlakte, € 600 per maand huurprijs all-in, brieven onder nummer<br />
68A 0076 van dit blad (de advertentie is onder dat nummer bij de krant geregistreerd).<br />
Bespreek ook wat er met stroken of banen behang wordt bedoeld.<br />
Rekenwoorden<br />
– Oppervlakte<br />
– Minimaal<br />
Lastige woorden<br />
– Appartement<br />
– Verdieping<br />
– All-in<br />
– Onder nummer<br />
– Stroken/banen<br />
– Latex<br />
– Plint<br />
25
26<br />
Lesverloop van les 11<br />
C1 Help de familie Solomons.<br />
Blok 6 Les 11 en 12<br />
Meten in de context wonen, lengte en oppervlakte berekenen, schaal<br />
Bespreek samen wat belangrijk is om te weten als je een ander huis koopt of huurt. (De<br />
grootte, speciale wensen als ligging ten opzichte van de zon, balkon, open keuken, ligbad,<br />
enzovoort. Ook de prijs is belangrijk. Kun je het betalen?)<br />
Bekijk met de kinderen de plattegrond bij de opgave. Wat staat er allemaal op? Waar is de<br />
gootsteen, het fornuis, het bad? Hoeveel wastafels zijn er? Kun je iets zeggen over de meubels?<br />
Hoeveel tegels liggen er op het balkon? Hoe heb je geteld? Hoe groot zijn de tegels? Laat de<br />
kinderen eens meten en uitrekenen hoe groot het eenpersoonsbed en het bureau zijn. Wat<br />
is de schaal? (1 cm = 2 m) Is de woonkamer groot genoeg? (Ja, ± 6 × 6 m 2 is ruim.) Vraag hoe<br />
lang en breed de slaapkamers zijn. Laat de echte maten opschrijven. Klopt de oppervlakte in de<br />
advertentie? Bereken samen de oppervlakte van het hele appartement.<br />
C2 Bereken de oppervlakte.<br />
Oppervlakte berekenen<br />
De formule oppervlakte = lengte × breedte is hier nadrukkelijk gegeven. Geef de kinderen<br />
ruitjespapier en laat ze enkele door u bedachte ruimtes schematisch tekenen. Vraag ze zelf uit<br />
te zoeken of deze formule klopt (ook met halve meters). Laat ze daarna de opgave zelfstandig<br />
maken. Bespreek samen de oplossingen.<br />
C3 Hoeveel behang heeft Abel nodig?<br />
Meten in de context van wonen, oppervlakte berekenen<br />
Vraag de kinderen of ze weten hoe je moet behangen (in verticale banen behang op de<br />
muur plakken). Abel heeft een tekening van de kamer gemaakt. Waarom denk je? Bespreek<br />
eerst vraag a. Benadruk dat het hier om de hoogte gaat. (3 banen) Bij vraag b gaat het om<br />
de lengte van een muur. Voor iedere 50 cm muur is een baan nodig. Vraag de kinderen het<br />
aantal banen op de tekening te tellen (6 + 8 + 6 + 8 = 28 banen) Ze mogen ook het geheel<br />
nemen (totaal 14 meter wand is 28 banen). Laat ze bekijken wat daar ongeveer af kan voor<br />
de deur en het raam. (bijna 3 banen) Hoeveel banen zijn er dus nodig? (ruim 25) Hoeveel<br />
banen kunnen er uit één rol? (3). Hoeveel rollen heeft Abel nodig? (8 rest 1, dus 9) Hoeveel zal<br />
het behang ongeveer kosten? (9 × € 5,95 = € 53,55) Laat de goede rekenaars zo exact mogelijk<br />
rekenen. Geef ze eventueel een extra opdracht met een patroon in het behang waardoor per<br />
baan steeds 30 cm extra nodig is.
Alles telt Handleiding 6<br />
Aandachtspunten bij les 12 (zelfstandig werken)<br />
leerlingenboek blz. 99<br />
– 1 Ga na of de kinderen de formule (l × b) toepassen, want dat is wel de<br />
bedoeling.<br />
– 2 Wijs er bij vraag d op dat ze twee dingen moeten combineren om de<br />
totaalprijs te berekenen. Dit type opgave is bekend.<br />
– 3 Controleer of de kinderen zien dat elke tweede en vierde som af te<br />
leiden is uit de vorige som.<br />
werkschrift blz. 56<br />
– 1 Wijs op de stukjes boven en onder het raam (samen precies twee<br />
banen). Controleer of het begrip ‘minimaal’ duidelijk is.<br />
– 2 Een taalopgave om te zien of de kinderen het begrip ‘minimaal’<br />
kennen.<br />
– 3 Wijs erop dat er 2 liter in de maatbekers kan.<br />
maatschrift blz. 44 en 45<br />
– 1 Bekijk of de kinderen de formule (l × b) toepassen, maar er mag ook<br />
met het aantal rijen gerekend worden.<br />
– 2 Laat de kinderen eerst kijken hoeveel grote emmers er nodig zijn of<br />
hoe je de getallen kunt splitsen. Bekijk hoe ze deze opgave aanpakken.<br />
– 3 Wijs erop dat het aantal banen naast elkaar wordt bepaald door de<br />
breedte (50 cm) van het behang. Hoeveel banen per meter? (2) Laat dit<br />
meteen met behulp van een verhoudingstabel omzetten in het aantal<br />
banen naast elkaar. Geef vervolgens aan dat het aantal banen per rol<br />
bepaald wordt door de hoogte! Hoeveel banen in een rol? (4)<br />
– 4 De bedoeling is zo veel mogelijk met sprongen, via rijgen en<br />
compenseren te rekenen. De kinderen kunnen zelf tekenen en<br />
tussenuitkomsten noteren.<br />
– 5 Laat de kinderen zelf de vermenigvuldigstructuur ontdekken en het<br />
totaal berekenen. (Het zijn respectievelijk 2 dozen, 3 kratten en 8<br />
dozen.) Welke som maak je?<br />
– 6 Stimuleer de kinderen eerst de euro’s uit te rekenen en daarna het<br />
bedrag aan centen. Laat eventueel namaakgeld gebruiken.<br />
Afronding<br />
Bespreek bij werkschrift opgave 2 het woord ‘minimaal’ ook bij andere<br />
onderwerpen. Bijvoorbeeld: Wij verwachten minimaal 100 mensen; met<br />
een minimale inspanning een maximaal resultaat.<br />
Ga bij maatschrift opgave 1 na of de kinderen de oppervlakteformule<br />
gebruikt hebben. Bespreek de aanpak van de kinderen bij opgave 2.<br />
Controleer of de kinderen de context van opgave 3 goed begrepen<br />
hebben.<br />
27<br />
Observatie en extra hulp<br />
In leerlingenboek les 11 opgave 1 is een<br />
driedimensionale ruimte omgezet in<br />
een plat vlak (een plattegrond). Voor<br />
sommige kinderen kan het moeilijk zijn<br />
een dimensie weg te laten. Ze zullen<br />
het dan ook niet zien. Laat die kinderen<br />
hun eigen kamer thuis tekenen en laat<br />
ze vertellen wat alles betekent. Ook het<br />
maken van een ‘uitgeklapte’ kamer, zoals<br />
in opgave 3, kan problemen geven. Neem<br />
het schuifgedeelte van een luciferdoosje en<br />
knip één zijde open. Vouw ‘de kamer’ open<br />
en laat zien om welke vlakken het gaat.<br />
Stap even uit de les<br />
Platland<br />
Teken naar aanleiding van de plattegrond<br />
van leerlingenboek les 11 opgave 1 een<br />
rechthoek op het bord met een opening<br />
in een van de zijden. Op het vlak van het<br />
bord leven alleen maar platte wezens<br />
die dus alleen maar weten wat lengte en<br />
breedte zijn, maar die geen hoogte kennen.<br />
Dit zijn de Platlanders. De opening in de<br />
rechthoekige ruimte die zij huis noemen is<br />
dus de deur. Doe je die dicht, dan kunnen<br />
ze niet meer uit die ‘ruimte’. Ze kennen<br />
wel de vormen rechthoek, cirkel, vierkant<br />
of andere veelhoeken, maar niet de<br />
kubus, het <strong>blok</strong> of de bol. Wij leven in een<br />
wereld die zij niet kennen en wij kunnen<br />
wonderen verrichten door bijvoorbeeld in<br />
een afgesloten ruimte van bovenaf in te<br />
breken. Laat de kinderen verder fantaseren<br />
over die wereld die in 1884 bedacht is<br />
door Edwin Abbott, een onderwijzer in<br />
Engeland. Laat de kinderen een dorp<br />
tekenen voor de Platlanders met huizen<br />
verdeeld in kamers. Hebben die huizen een<br />
kelder? Of een zolder?
28 <strong>blok</strong> 6<br />
Leerlijn<br />
– Tijd<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Inzicht in vroegere gebeurtenissen met<br />
behulp van een tijdbalk<br />
– Ouderdom van auto’s berekenen<br />
– Gebeurtenissen in het leven van een<br />
12-jarige op de tijdbalk<br />
– Rekenen met jaartallen<br />
– Tijdbalk maken van eigen<br />
schoolgeschiedenis<br />
Oefenen<br />
– Laadvermogen berekenen van auto’s<br />
– Staafgrafiek tekenen en aflezen<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– Tijdbalk maken van eigen<br />
schoolgeschiedenis<br />
– Rekenen met jaartallen<br />
– Sprongen van 2 eeuwen op de getallenlijn<br />
▪ Oefenen<br />
– Tellen met sprongen van 100<br />
– Rekenen met gewichten<br />
– Lengtematen met komma’s splitsen in m,<br />
dm en cm en andersom<br />
Materiaal<br />
– Leerlingenboek 6b blz. 100 en 101<br />
– Werkschrift 6 blz. 57<br />
– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 46 en 47<br />
– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />
– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />
– Oefensoftware<br />
les 13 en 14<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Bedenk zelf sommen<br />
Bedenk vijf optelsommen waar 10 000 uitkomt.<br />
Bedenk vijf keersommen waar 3600 uitkomt.<br />
Bedenk alle optelsommen waar 20 uitkomt.<br />
Bedenk alle keersommen waar 24 uitkomt.<br />
2 Sommen met nullen<br />
42 : 6 = ( 7)<br />
420 : 6 = ( 70)<br />
4200 : 6 = ( 700)<br />
42 000 : 6 = (7000)<br />
Laat de kinderen nu zelf zo’n sommenrijtje met 35 : 5 opschrijven en<br />
door een ander kind maken. Draai de rollen om, maar dan met 56 : 7.<br />
3 Breuken<br />
1<br />
4 deel van 100 = ( 25)<br />
1<br />
4 deel van 1000 = (250)<br />
deel van 500 = (125)<br />
1<br />
4<br />
Maatschrift<br />
1<br />
4<br />
1<br />
4<br />
1<br />
4<br />
deel van 5000 = (1250)<br />
deel van 2500 = ( 625)<br />
deel van 25 000 = (6250)<br />
▪ 1 Rekenen met geld<br />
Hoeveel euro krijg je terug?<br />
Je moet betalen: Je betaalt met: Je krijgt terug:<br />
€ 7,50 € 10 (€ 2,50)<br />
€ 8,80 € 10 (€ 1,20)<br />
€ 6,30 € 10 (€ 3,70)<br />
€ 9,05 € 10 (€ 0,95)<br />
€ 52 € 100 (€ 48 )<br />
€ 87 € 100 (€ 13 )<br />
€ 46 € 100 (€ 54 )<br />
€ 29 € 100 (€ 71 )<br />
▪ 2 Analogiesommen, gebaseerd op de sommen tot 20<br />
De geautomatiseerde kennis van sommen tot 20 vlot toepassen op<br />
sommen tot 100 is een apart probleem. Zwakkere rekenaars passen het<br />
geleerde niet gemakkelijk toe in een groter verband. Dit nog eens oefenen<br />
is heel zinnig.<br />
8 + 4 = (12) 9 + 6 = (15) 13 − 4 = ( 9) 12 − 6 = ( 6)<br />
38 + 4 = (42) 49 + 6 = (55) 63 − 4 = (59) 82 − 6 = (76)<br />
78 + 4 = (82) 89 + 6 = (95) 43 − 4 = (39) 52 − 6 = (46)<br />
58 + 4 = (62) 69 + 6 = (75) 83 − 4 = (79) 92 − 6 = (86)
Alles telt Handleiding 6<br />
Waar gaat deze les over?<br />
In deze les gaan de kinderen terug in de tijd. Met behulp van tijdbalken worden de jaartallen<br />
bij vroegere gebeurtenissen geordend. De kinderen gaan berekenen hoe lang geleden een<br />
gebeurtenis plaatsvond en hoe oud de auto’s uit het automuseum zijn. Ook leren ze een<br />
tijdbalk te maken van hun eigen leven.<br />
Taal en rekenen<br />
Taaltip<br />
Teken een tijdbalk op het bord van het jaar 2000 tot nu en zet alle jaartallen eronder. Vraag<br />
een kind een kruisje te zetten bij het jaar waarin hij of zij geboren is. Vraag een ander kind<br />
een kruisje te zetten bij het jaar waarin hij of zij tien jaar wordt of is geworden. Hoe noem je<br />
een getal waar je een bepaald jaar mee aangeeft, zoals 1987 of 2005? (Jaartal.) Laat de kinderen<br />
een paar jaartallen noemen met een bijbehorende gebeurtenis. Hoe noem je een stukje tijd,<br />
bijvoorbeeld een paar weken, maanden of jaren? (Periode.) Laat de kinderen zinnetjes bedenken<br />
met het woord ‘periode’ waaruit blijkt dat ze dit woord begrijpen.<br />
Hoe noem je de tijd die nog moet komen? (De toekomst.) Laten we eens in de toekomst kijken.<br />
Wat bedoel ik als ik dat zeg? (Laten we eens bedenken wat er in de toekomst gaat gebeuren,<br />
laten we proberen de toekomst te voorspellen.) Kun jij in de toekomst kijken? Hoe zou jouw<br />
leven er over twintig jaar uit kunnen zien?<br />
(De begrippen ‘tijdbalk’, ‘millennium’ en ‘eeuw’ komen in de bespreking van de opgaven nog<br />
aan de orde.)<br />
Rekenwoorden<br />
– Tijdbalk<br />
– Eeuw<br />
– Millennium<br />
– Jaartal<br />
– Periode<br />
– Maximaal<br />
Lastige woorden<br />
– Toekomst, in de toekomst kijken<br />
– Kampeerauto<br />
– Lading<br />
– Toegelaten<br />
29
30<br />
Lesverloop van les 13<br />
C1 Kijk naar deze tijdbalk.<br />
Blok 6 Les 13 en 14<br />
Rekenen met eeuwen en jaren, tijdbalken<br />
Bij deze les over vroeger is het leuk om er een geschiedenisles bij te betrekken. Dit om een<br />
goede voorstelling bij de kinderen te creëren. De tijdbalk is een hulpmiddel, maar ook de<br />
illustraties zijn dat.<br />
Teken en introduceer de tijdbalk van 1900 tot nu op het bord. Zet een verticaal streepje<br />
bijna aan het eind van de tijdbalk. Vertel dat net als de klok en de kalender, de tijdbalk een<br />
hulpmiddel is om enige grip op de voortgaande tijd te krijgen. Een tijdbalk geeft een periode<br />
uit de geschiedenis weer. Zet bij het streepje op de tijdbalk 2000. Vraag wat een millennium<br />
is. (1000-jarige periode) Welk jaartal komt voor 2000? (1999) En erna? (2001) In welk jaar<br />
leven we nu? Laat dat jaar aan het eind van de tijdbalk plaatsen. Vraag een of twee kinderen<br />
hun geboortejaar op de goede plaats te zetten. Vertel in welk jaar u geboren bent. Vraag een<br />
kind dat jaar op de goede plaats te zetten. Is dat in deze eeuw? (nee) Zijn jullie in deze eeuw<br />
geboren? (ja) Zouden er nog mensen leven die voor 1900 geboren zijn? (Misschien nog een<br />
enkeling.) Wanneer leefden de opa en de oma van jouw opa en oma ongeveer? Vraag de kinderen<br />
of ze weten wanneer de twee wereldoorlogen plaatsvonden. (1914 – 1918 en 1940 – 1945)<br />
Laat die twee perioden op de tijdbalk tekenen. Waarom is een tijdbalk een handige manier om<br />
een tijdsperiode te laten zien? (Een aantal gebeurtenissen staat op volgorde en je kunt goed<br />
zien of er veel of weinig tijd tussen bepaalde gebeurtenissen zit.)<br />
Wijs nu op de tijdbalk in het leerlingenboek. Wanneer werd het eerste motorvliegtuig ontwikkeld?<br />
(1903) Hoelang is dat nu geleden? (Ruim 100 jaar.) Hoe noemen we die periode? (eeuw.) Stel<br />
eventueel nog enkele vragen over de vliegtuigen. Maar vraag ook eens hoe de mensen voor<br />
1900 reisden, toen er nog geen auto’s en vliegtuigen waren. (Met de trekschuit en andere<br />
veerboten, te paard en met een koets, op de (loop)fiets en lopend.) Wijs ten slotte op de<br />
auto’s van vroeger. Welke verschillen zijn er met de auto’s die je nu ziet? (De auto’s zijn nu dicht<br />
en gestroomlijnd en hebben geen spaken in de wielen.)<br />
C2 Hoe oud zijn deze auto’s uit het automuseum?<br />
Rekenen met jaren<br />
Laat de kinderen deze opgave zelfstandig maken. Ze kunnen aftreksommen maken of<br />
doortellen naar het jaartal van nu. Bespreek samen de antwoorden.<br />
C3 Kijk naar deze tijdbalk.<br />
Belangrijke persoonlijke gebeurtenissen op de tijdbalk<br />
Vertel dat ook iemands leven in een tijdbalk gezet kan worden. Vraag welke periode een <strong>blok</strong>je<br />
voorstelt. (Een heel jaar.) Laat de kinderen eerst zelfstandig proberen de balk te lezen en een<br />
lijstje samen te stellen. Bespreek daarna samen de gemaakte lijstjes.
Alles telt Handleiding 6<br />
Aandachtspunten bij les 14 (zelfstandig werken)<br />
leerlingenboek blz. 101<br />
– 1 Wijs op de begrippen eerder en later. Deze begrippen staan bij c door<br />
elkaar.<br />
– 2 Verwijs eventueel nog naar les 13 opgave 2.<br />
– 3 Geef eventueel aan dat de getallen van elkaar afgetrokken moeten<br />
worden. Besteed zo nodig aandacht aan de lastige woorden.<br />
werkschrift blz. 57<br />
– 1 Verwijs naar leerlingenboek les 13 opgave 3. Noem een aantal<br />
gebeurtenissen die de kinderen moeten verwerken op de tijdbalk.<br />
– 2 Laat eerst de staafgrafiek maken en daarna de conclusies trekken.<br />
maatschrift blz. 46 en 47<br />
– 1 Verwijs naar leerlingenboek les 13 opgave 3. Noem een aantal<br />
gebeurtenissen die de kinderen moeten verwerken op de tijdbalk.<br />
– 2 Bespreek eerst de begrippen eerder en later. Laat de kinderen<br />
eventueel gebruikmaken van de tijdbalk.<br />
– 3 Controleer of de kinderen nog weten hoeveel jaar één eeuw is.<br />
– 4 Let op de overschrijding van de duizendtallen.<br />
– 5 Vraag welke positie in het getal er altijd verandert als er 300 bij komt<br />
of 200 af gaat. (de honderdtallen)<br />
– 6 Controleer of de kinderen weten hoeveel gram 1 kg is. Laat dan<br />
aanvullen tot 1 kg. Wijs ook op de bijbehorende getallenlijnen.<br />
– 7 Wijs op het goed plaatsen van de 0. Ook bij 0,50 mag er een cijfer<br />
komen onder de m.<br />
Afronding<br />
Bespreek leerlingenboek opgave 2 en 3. Hoe hebben de kinderen<br />
gerekend bij opgave 2c? Ga even in op de gewichten en laadvermogens<br />
van kampeerauto’s. Waaruit kan de lading van een kampeerauto bestaan?<br />
Bespreek werkschrift en maatschrift opgave 1. Bij het maken van een<br />
tijdbalk zijn bepaalde jaren makkelijker te onthouden, niet door het getal,<br />
maar door de emotionele betrokkenheid. Bijvoorbeeld: in dat jaar kreeg<br />
ik een broertje, toen gingen we verhuizen en ging ik naar een andere<br />
school, enzovoort. Gebruik die emoties als kapstok en laat andere<br />
gebeurtenissen daartegen afzetten. Bespreek bij werkschrift opgave 1 de<br />
betekenis van de zin ‘Daar deed je een eeuw over!’<br />
31<br />
Observatie en extra hulp<br />
Welke kinderen hebben nog moeite met de<br />
tijdbalk? Ga met hen nog eens terug naar<br />
hun eigen leven. Wanneer ben je geboren?<br />
Wanneer werd je één jaar? Van wanneer tot<br />
wanneer was je drie (zes, negen) jaar? Kun je<br />
deze jaren op een tijdbalk zetten?<br />
Stap even uit de les<br />
Slimme krekels<br />
Sommige krekels leven jarenlang onder<br />
de grond en voeden zich dan met sappen<br />
van plantenwortels. Na 13 of soms ook<br />
wel eens 17 jaar komen ze boven de grond<br />
om zich voort te planten, dus om kindjes<br />
te maken. Nu zijn deze krekels lekkere<br />
hapjes voor bepaalde andere dieren, maar<br />
als die dieren zich om de 2, 3, 4 of 6 jaar<br />
voortplanten, missen ze deze slimme<br />
krekels. Hoe komt dat?
32 <strong>blok</strong> 6<br />
Leerlijn<br />
– Oppervlakte<br />
– Tijd<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Oppervlakte berekenen met l × b<br />
– Lengte van tijdsperioden berekenen in<br />
jaren en eeuwen<br />
– Rekenen met jaartallen<br />
Oefenen<br />
– Vermenigvuldigen met geldbedragen<br />
– Optellen en vermenigvuldigen met<br />
geldbedragen in een context<br />
– Getallenmuurtjes<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– Oppervlakte berekenen met l x b<br />
– Hoeveelheid behang berekenen<br />
– Lengte van tijdsperioden berekenen in<br />
eeuwen<br />
– Jaartallen plaatsen op de getallenlijn<br />
▪ Oefenen<br />
– In woorden geschreven getallen in cijfers<br />
schrijven<br />
– Tijd aangeven op een analoge klok<br />
– Vertrek- en wachttijd berekenen<br />
– Digitale tijden schrijven in woorden<br />
Materiaal<br />
– Leerlingenboek 6b blz. 102 en 103<br />
– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 48 en 49<br />
– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />
– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />
– Oefensoftware<br />
les 15 herhalen en oefenen<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Uit de folder<br />
oude prijs stuntprijs korting?<br />
€ 3,80 € 2,99 (€ 0,81)<br />
€ 5,60 € 3,99 (€ 1,61)<br />
€ 21,68 € 19,99 (€ 1,69)<br />
€ 14,26 € 12,99 (€ 1,27)<br />
€ 85,85 € 79,99 (€ 5,86)<br />
2 Duizend maken<br />
Zet onderstaande sommen op het bord. Laat goed naar de sommen<br />
kijken. Vraag de kinderen hoe ze handig kunnen rekenen. Maken ze<br />
gebruik van de 1000?<br />
982 + 112 + 18 = (1112) 823 + 765 + 235 + 177 = (2000)<br />
875 + 36 + 125 = (1036) 999 + 888 + 1 + 112 = (2000)<br />
712 + 72 + 928 = (1712) 501 + 12 + 26 + 499 = (1038)<br />
954 + 38 + 46 = (1038) 498 + 497 + 503 + 502 = (2000)<br />
Maatschrift<br />
▪ 1 Sommen tot 1000<br />
80 + 30 = (110) 700 = 380 + (320) 90 − 70 = ( 20) 390 = 250 + (140)<br />
380 + 30 = (410) 700 = 460 + (240) 390 − 70 = (320) 760 = 380 + (380)<br />
70 + 50 = (120) 700 = 280 + (420) 110 − 80 = ( 30) 580 = 460 + (120)<br />
670 + 50 = (720) 700 = 590 + (110) 510 − 80 = (430) 920 = 590 + (330)<br />
▪ 2 Welk getal hoort op de stip?<br />
Bied deze sommen schriftelijk aan.<br />
315 = 3 × 100 + ( 15)<br />
560 = 2 × 250 + ( 60)<br />
950 = 2 × 400 + (150)<br />
1040 = 3 × 300 + (140)<br />
2000 = 3 × 400 + (800)
Alles telt Handleiding 6<br />
Aandachtspunten bij les 15 (herhalen en oefenen)<br />
leerlingenboek blz. 102 en 103<br />
– 1 Ga na of alle kinderen de formule O = l × b ook<br />
toepassen bij opgave c en d.<br />
– 2 Wijs erop dat het gaat om de hele eeuwen in een<br />
periode, dus niet naar boven afronden.<br />
– 3 Laat de kinderen uitgaan van hun eigen<br />
geboortejaar en het huidige jaar en van daaruit<br />
de sommen maken. Bijvoorbeeld bij a: ik ben 104<br />
jaar later geboren. Bespreek na afloop deze opgave<br />
samen.<br />
– 4 Het gaat om ongeveer, dus afronden.<br />
– 5 Laat de kinderen de vragen goed lezen en de<br />
berekeningen in hun schrift schrijven.<br />
– 6 Controleer of de kinderen alle sommen uit het<br />
hoofd kunnen uitrekenen.<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
Normering<br />
Aantal Onvoldoende Voldoende<br />
Opgave 1 20* < 13 13 - 20<br />
Opgave 2 16 < 11 11 - 16<br />
Opgave 3 5** < 3 3 - 5<br />
Opgave 4 16 < 11 11 - 16<br />
Opgave 5 10* < 7 7 - 10<br />
Opgave 6 15 < 10 10 - 15<br />
* De laatste twee opgaven ter beoordeling van de<br />
docent.<br />
** Allemaal ter beoordeling van de docent.<br />
maatschrift blz. 48 en 49<br />
33<br />
– 1 Stimuleer de kinderen om de formule O = l × b te<br />
gebruiken. Zie denkwolkje.<br />
– 2 Controleer of de kinderen nog weten dat de<br />
hoogte van een muur bepalend is voor het aantal<br />
banen per rol. De lengte van de muur is bepalend<br />
voor het aantal banen naast elkaar. Wat betekent<br />
tekortkomen? Wat is het tegenovergestelde?<br />
– 3 Wijs op het denkwolkje. Hoe groot zijn de sprongen<br />
voor een eeuw? (100)<br />
– 4 Laat de kinderen eventueel eerst streepjes per<br />
honderd- of tweehonderdtal zetten.<br />
– 5 Let op de juiste volgorde van de cijfers bij<br />
tweeduizend drieënveertig.<br />
– 6 Wijs erop dat ook de kleine wijzer op de juiste<br />
plaats moet komen te staan.<br />
– 7 Let op dat het volgende hele uur wordt<br />
opgeschreven.<br />
– 8 Er mogen twee verschillende antwoorden worden<br />
gegeven. Bijvoorbeeld bij 09.10 uur zeg je ‘tien<br />
(minuten) over negen’ maar ook ‘negen uur tien’.<br />
▪ Normering<br />
Aantal Onvoldoende Voldoende<br />
Opgave 1 5 < 3 3 - 5<br />
Opgave 2 15 < 10 10 - 15<br />
Opgave 3 11 < 7 7 - 11<br />
Opgave 4 6 < 4 4 - 6<br />
Opgave 5 6 < 4 4 - 6<br />
Opgave 6 4 < 3 3 - 4<br />
Opgave 7 10 < 7 7 - 10<br />
Opgave 8 6 < 4 4 - 6
34 <strong>blok</strong> 6<br />
Leerlijn<br />
– Tijd<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Tijden vergelijken in seconden<br />
– Tijdsduur meten<br />
– Verschillende tijdmeters vergelijken<br />
– Rekenen met minuten en seconden<br />
– Rekenen met digitale tijden<br />
– Tijdsduur en aankomsttijd berekenen<br />
Oefenen<br />
– Cijferend optellen en aftrekken<br />
– Getallen in TdDHTE-schema zetten<br />
– Tellen met gelijke sprongen in TdDHTE-<br />
schema<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– Rekenen met minuten en seconden<br />
– 1 minuut verdelen in gelijke stukken<br />
– Digitale tijden onderzoeken<br />
– Nieuwe tijden berekenen<br />
▪ Oefenen<br />
– Afstanden optellen<br />
– Aftrekken naar analogie<br />
– Cijferend aftrekken van rechts naar links<br />
met behulp van HTE-schema<br />
Materiaal<br />
– Leerlingenboek 6b blz. 104 en 105<br />
– Werkschrift 6 blz. 58<br />
– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 50 en 51<br />
– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />
– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />
– Oefensoftware<br />
– Digitale kookwekker<br />
– Stopwatch<br />
– Zandloper<br />
les 16 en 17<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Optellen<br />
28 + 16 + 12 = (56) 27 + 18 + 12 = (57)<br />
19 + 27 + 11 = (57) 17 + 31 + 13 = (61)<br />
36 + 16 + 14 = (66) 35 + 18 + 15 = (68)<br />
53 + 29 + 17 = (99) 52 + 28 + 11 = (91)<br />
Laat als het mogelijk is, getallen samen nemen:<br />
28 + 16 + 12 = (28 + 12) + 16 = 40 + 16 = 56<br />
2 Aftrekken<br />
54 − 17 − 14 = (23) 182 − 16 − 12 = (154)<br />
62 − 16 − 12 = (34) 264 − 17 − 14 = (233)<br />
86 − 28 − 26 = (32) 135 − 19 − 15 = (101)<br />
73 − 35 − 13 = (25) 147 − 30 − 17 = (100)<br />
Laat als het mogelijk is, getallen samen nemen:<br />
54 − 17 − 14 = (54 − 14) − 17 = 40 − 17 = 23<br />
3 Vermenigvuldigen<br />
4 × 25 = (100)<br />
6 × 25 = (150)<br />
7 × 25 = (175)<br />
8 × 25 = (200)<br />
9 × 25 = (225)<br />
Zien de kinderen dat ze de ene som kunnen afleiden uit de andere?<br />
Maatschrift<br />
▪ 1 Tellen met sprongen<br />
Tel terug met sprongen van 10. Laat de kinderen steeds 3 getallen in de rij<br />
noemen.<br />
850 – 840 – 830 – (820 – 810 – 800)<br />
645 – 635 – 625 – (615 – 605 – 595)<br />
536 – 526 – 516 – (506 – 496 – 486)<br />
1120 – 1110 – 1100 – (1090 – 1080 – 1070)<br />
▪ 2 Automatisering tot 20<br />
Bied, nu de sommen tot 20 steeds beter gaan, de verschillende variaties<br />
aan. De kinderen worden zo steeds vaardiger in het rekenen tot 20.<br />
– De T-splitsing: noteer een T op het bord, zet bovenaan het getal 16 en<br />
laat de kinderen zo veel mogelijk splitsingen invullen (10 en 6, 9 en 7, 8<br />
en 8, enzovoort). Doe dit met 14, 18, 17 en 11.<br />
– De splitssom: noem het getal 16 en laat de kinderen zo veel mogelijk<br />
splitssommen noemen, bijvoorbeeld: 16 = 8 + 8, 16 = 9 + 7, 16 = 10 + 6.<br />
Doe dit met 9, 12, 15 en 19.<br />
– De stipsom met de stip op de tweede plaats: lees een som voor waarbij<br />
een getal ontbreekt: 11 + stip = 16. Vraag de kinderen het ontbrekende<br />
getal te noemen. Doe dit met 7, 16, 13 en 5.
Alles telt Handleiding 6<br />
Waar gaat deze les over?<br />
Deze les gaat over het verbeteren van het wereldrecord schaatsen. De kinderen leren zo<br />
de tijden te vergelijken en te rekenen in seconden. Hierna gaan ze zelf meten hoelang<br />
bepaalde handelingen precies duren. Ook komen er verschillende tijdmeters aan de orde en<br />
wordt berekend over hoeveel tijd de kookwekkers aflopen. Ten slotte wordt de tijdsduur en<br />
aankomsttijd van wandeltochten berekend.<br />
Taal en rekenen<br />
Taaltip<br />
In de Taaltip bij <strong>blok</strong> 4, les 18 en 19 is uitgelegd waar de woorden ‘minuut’ en ‘seconde’<br />
vandaan komen. Vertel daar eventueel nog eens over.<br />
Rekenwoorden<br />
– Minuut<br />
– Seconde<br />
Lastige woorden<br />
– Klapschaats<br />
– Stopwatch<br />
– Record<br />
– Zandloper<br />
– Eierwekker, kookwekker<br />
35
36<br />
Lesverloop van les 16<br />
C1 Vergelijk de tijden.<br />
Blok 6 Les 16 en 17<br />
Tijd meten in minuten en seconden<br />
Laat de kinderen het krantenbericht in het boek lezen. Waar gaat het bericht over? Hoeveel<br />
seconden was Uytenhage in 2002 sneller dan Koss in 1994? (32 seconden) Hoeveel seconden<br />
was Romme in 1998 sneller dan Koss in 1994? (22 seconden) Waardoor kon Romme in 1998<br />
zoveel sneller schaatsen? (de klapschaats) Hoelang duurt 22 seconden? Demonstreer het met<br />
een stopwatch. Laat de kinderen zich eens 22 seconden helemaal niet bewegen. Besteed<br />
aandacht aan het aflezen van een stopwatch, dit is nieuw. Vraag wat 13.30 op een stopwatch<br />
betekent. (Geen half twee, maar 13 minuten en 30 seconden.) Waar zien jullie dit soort tijden<br />
nog meer? (Op een digitale kookwekker of het display van de (magnetron-)oven) Hoe kun je<br />
ervoor zorgen niet in de war te raken met de gewone tijd?<br />
Vertel, alleen ter informatie, dat minuten met ' en seconden met " aangeduid worden.<br />
Zou bij schaatswedstrijden de tijd niet alleen in minuten gemeten kunnen worden? (Nee, bepaalde<br />
verschillen zijn dan niet meer te meten. Als de tijden van prestaties dichter bij elkaar komen,<br />
heb je steeds fijner werkende apparatuur nodig.) Noem ook even de elektronische tijdmeter,<br />
die zelfs in honderdsten van seconden nauwkeurig kan meten. Bekijk samen het overzicht<br />
bij de opgave en laat de kinderen de drie vragen uitrekenen. Zoek eventueel (bijvoorbeeld in<br />
Wikipedia) het recentste record op de 10 km op en laat het verschil uitrekenen met het record<br />
uit 2007. Bespreek samen de antwoorden.<br />
C2 Kun je deze vraag in 22 seconden opschrijven?<br />
Tijd meten in seconden<br />
Laat de kinderen hierbij een horloge met secondewijzer of een stopwatch gebruiken. Bespreek<br />
samen de meetresultaten.<br />
C3 Verbeter het 10-sommenrecord.<br />
Tijd meten in seconden<br />
Laat de kinderen deze opgave twee aan twee doen met behulp van een stopwatch of horloge<br />
met secondewijzer. De een let op de tijd, de ander maakt de sommen en dan wisselen.<br />
Wie haalde het sommenrecord? Hoeveel seconden verschil was er met de nummer twee? Zijn de<br />
antwoorden van de sommen ook goed?<br />
C4 Waarvoor dienen deze tijdmeters?<br />
Tijd meten in seconden<br />
Bespreek de vier verschillende tijdmeters. Welke kennen jullie al? (stationsklok, zandloper)<br />
Welke niet? Vertel dat de zandloper (ook wel glas genoemd) ook op het computerscherm<br />
wordt gebruikt. Wie weet waarvoor? (Als symbool voor ‘even wachten’.) Vraag waarom de<br />
derde tijdmeter ook wel eierwekker wordt genoemd. (Hij wordt vaak gebruikt om bij het<br />
eieren koken de tijd te meten.) Op hoeveel minuten staat die wekker? (Ruim 8; het worden<br />
hardgekookte eieren.)
Alles telt Handleiding 6<br />
Aandachtspunten bij les 17 (zelfstandig werken)<br />
leerlingenboek blz. 105<br />
– 1 Vraag welke tafel er eigenlijk wordt gebruikt. (De tafel van 60) Bij c 60<br />
delen door 2, 4 en 6.<br />
– 2 Laat bij c de breuk zo veel mogelijk vereenvoudigen.<br />
– 3 Bij b en c kan met de klok gerekend worden of de uitkomsten van a<br />
worden opgeteld.<br />
– 4-5 Controleer of alles goed onder elkaar wordt gezet in het rekenschrift.<br />
werkschrift blz. 58<br />
– 1 Ook hier vermenigvuldigen met 60. Bij c delen door 60. Laat een<br />
digitale kookwekker zien en eventueel gebruiken.<br />
– 2 Laat de kinderen eerst de tijdsduur uitrekenen met behulp van de<br />
snelheid.<br />
– 3 Laat de kinderen de getallen ook uitspreken.<br />
– 4 Geef aan dat in het schema goed te zien is welke cijfers veranderen en<br />
welke gelijk blijven.<br />
maatschrift blz. 50 en 51<br />
– 1 Wijs op het denkwolkje en de kaderteksten en laat de kinderen daarna<br />
de minuten en seconden omrekenen.<br />
– 2 De secondewijzer gaat helemaal rond in 1 minuut. Deze wordt nu als<br />
geheel genomen en vervolgens in gelijke stukken verdeeld.<br />
– 3 Bespreek met de kinderen ook tijden waarbij na 1 minuut zowel de<br />
minuten als het uur veranderen. Bijvoorbeeld bij 08.59.14. Kunnen de<br />
kinderen zelf nog zo’n voorbeeld bedenken?<br />
– 4 Zien de kinderen dat hier alleen de minuten veranderen?<br />
– 5 Controleer of de kinderen handig rekenen (89 + 25 = 90 + 24 = 100 +<br />
14).<br />
– 6 Wijs op het gebruikmaken van de vorige sommen (op de analogie).<br />
– 7 Bekijk of de tekorten goed worden opgeschreven. Helpt het HTEschema?<br />
Afronding<br />
Bespreek leerlingenboek opgave 1 en 2. Met welk getal reken je? (60)<br />
Waarom is het eigenlijk wel handig dat een uur verdeeld is in 60 minuten en<br />
een minuut in 60 seconden? 100 had toch ook gekund? (60 heeft meer delers<br />
dan 100.) Laat de kinderen uitproberen door welke getallen 60 te delen is.<br />
Kun je een getal onder de honderd vinden dat meer delers heeft? (nee) Bekijk<br />
hoe vlot het vermenigvuldigen met en delen door 60 gaat.<br />
Ga bij maatschrift opgave 7 na hoe de tekorten zijn opgeschreven. Laat<br />
de kinderen eventueel nog eens de relatie leggen met sommen waarbij<br />
een tekort is bij de eenheden. Hoe reken je de optelling uit? Met welk<br />
getal begin je? Laat, indien het rekenen zonder hulpsommen nog niet<br />
lukt, rekenen met hulpsommen van links naar rechts, zodat ook bij de<br />
optelling het grootste getal bovenaan staat.<br />
37<br />
Observatie en extra hulp<br />
Welke kinderen blijven moeite houden<br />
met de schrijfwijze van de minuten en de<br />
seconden? Stel de volgende vraag: Wat<br />
is het verschil tussen 3,15 en 3.15? ( 15<br />
100 en<br />
15<br />
60 ) Waarom? (Omdat 3,15 betekent: drie<br />
vijftien honderdsten. Bij 3.15 gaat het over<br />
tijd. Er zitten niet 100 maar 60 seconden<br />
in een minuut.)<br />
Stap even uit de les<br />
Nul is niet niks (1)<br />
Wat is er aan de hand met 12, 102 en<br />
1002? (De 1 wordt steeds meer waard.)<br />
Dat komt door de plaatsing van een nul<br />
tussen de cijfers. Oorspronkelijk hadden<br />
de Babyloniërs, voor het jaar 650, bedacht<br />
om ruimte tussen de cijfers te laten en<br />
zo 1 ... 2 (102) te schrijven. De nul komt<br />
voor het eerst voor op een stenen plaat<br />
van rond 650 na Christus, gevonden ten<br />
zuiden van Delhi (zoek op in de atlas).<br />
Daar stonden de getallen 270 en 50 op. De<br />
Indiase wiskundige Brahmagupta<br />
(± 598 – ± 668) verklaarde dat als een<br />
getal van zichzelf werd afgetrokken het een<br />
0 oplevert en ook dat elk getal dat met 0<br />
wordt vermenigvuldigd ook 0 wordt.<br />
Eerlijk gezegd kenden ook de Maya’s in<br />
Zuid-Amerika in dezelfde tijd het getal 0 al.<br />
In Europa werd de 0 pas echt gebruikt zo<br />
rond 1200. In 1202 publiceerde Fibonacci<br />
(al eerder genoemd) het Liber Abaci.<br />
Hierin schrijft hij met de cijfers 0 tot en<br />
met 9 elk getal te kunnen maken. Hij<br />
noemde de 0 ‘zephirum’, dat is afgeleid<br />
van het Arabische woord voor 0, ‘sifr’.<br />
Onder andere het Engelse ‘zero’ en het<br />
Franse ‘zéro’ zijn afgeleid van ‘zephirum’.<br />
Opmerkelijk genoeg is ons woord ‘cijfer’<br />
ook afgeleid van ‘sifr’!<br />
Reken deze sommen maar eens uit:<br />
6 − 6 = (0), 6 + 0 = (6), 0 + 6 = (6), 6 −<br />
0 = (6), 6 × 0 = (0), 0 × 6 = (0), 0 : 6 = (0)<br />
Wie weet wat 0 − 6 is? (– 6)
38<br />
Leerlijn<br />
– Geld<br />
– Oppervlakte<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
<strong>blok</strong> 6<br />
– De kosten van het opknappen van een huis<br />
berekenen<br />
– Schattend rekenen met lengte- en<br />
oppervlaktematen<br />
– Benodigde hoeveelheid materiaal<br />
berekenen<br />
– Figuren tekenen op schaal met een<br />
oppervlakte van 12 m2 en daarvan de<br />
omtrek berekenen<br />
Oefenen<br />
– Schattend optellen<br />
– Handig vermenigvuldigen<br />
– Betalen met briefjes van € 500<br />
– Totaalprijs uitrekenen<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– Benodigde hoeveelheid glaswol berekenen<br />
– Figuren tekenen op schaal met een<br />
oppervlakte van 12 m2 en daarvan de<br />
omtrek berekenen<br />
▪ Oefenen<br />
– Rekenen met geld<br />
– Cijferend vermenigvuldigen met vooraf<br />
schatten<br />
Materiaal<br />
– Leerlingenboek 6b blz. 106 en 107<br />
– Werkschrift 6 blz. 59<br />
– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 52 en 53<br />
– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />
– Kopieerblad 6.13<br />
– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />
– Oefensoftware<br />
– Folders van bouwmarkten<br />
les 18 en 19<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Delen<br />
100 : 4 = (25) 300 : 4 = ( 75) 800 : 4 = (200)<br />
200 : 4 = (50) 400 : 4 = (100) 900 : 4 = (225)<br />
Zien de kinderen dat ze de ene som kunnen afleiden uit de andere?<br />
2 Bedenk zelf sommen<br />
Maak tien optellingen waar 100 uitkomt.<br />
Maak alle optellingen waar 15 uitkomt.<br />
Maak tien delingen waar 7 uitkomt.<br />
Maak alle vermenigvuldigingen waar 72 uitkomt.<br />
3 Inpakkers gevraagd<br />
Pak 260 eieren in dozen van 10. Hoeveel dozen heb je? (26)<br />
Doe 172 appels in zakjes van 10. Hoeveel zakjes heb je? (17 zakjes en 2<br />
losse appels)<br />
Doe 270 euromunten in rolletjes van 10. Hoeveel rolletjes heb je? (27)<br />
Pak 131 sinaasappels in zakken van 10. Hoeveel zakken heb je? (13<br />
zakken en 1 losse sinaasappel)<br />
Maatschrift<br />
▪ 1 Getallen springen volgens regels<br />
Laat een getallenreeks uitspreken met de regel: x 2, + 10, : 2.<br />
Bijvoorbeeld met 25: × 2 = 50, + 10 = 60, : 2 = 30.<br />
Doe dit ook met: 15 (30, 40, 20); 11 (22, 32, 16); 30 (60, 70 ,35); 45 (90,<br />
100, 50); 75 (150, 160, 80).<br />
▪ 2 Getallen samenstellen<br />
Laat de kinderen de door u genoemde getallen noteren. Ze mogen hier<br />
zelfgekozen bewerkingen mee uitvoeren. Welke verschillende resultaten<br />
zijn er?<br />
Doe dit met:<br />
200, 1, 10, 2, 300, 5 (bijvoorbeeld: 300 − 200 + 10 − 5 + 2 + 1 = 108)<br />
500, 10, 200, 30, 3<br />
250, 20, 5, 200, 2<br />
5, 60, 200, 180, 10<br />
Laat de verschillende resultaten demonstreren en uitleggen op het bord.<br />
▪ 3 Wat is het verschil tussen getallen?<br />
Noem twee getallen en laat de kinderen snel het verschil uitrekenen.<br />
Deze opdracht kunt u ook schriftelijk doen. Laat enkele oplossingen<br />
demonstreren op het bord. Vullen de kinderen aan? Trekken ze af? Is de<br />
strategie afhankelijk van de getallen? Noem soms het kleinste, dan weer<br />
het grootste getal als eerste.<br />
1100 en 1400 (300), 1020 en 1370 (350), 1350 en 890 (460)<br />
620 en 1650 (1030), 1410 en 1090 (320), 2100 en 1200 (900)
Alles telt Handleiding 6<br />
Waar gaat deze les over?<br />
In deze les moet het huis worden opgeknapt. Daken moeten geïsoleerd worden en deuren<br />
geschilderd. De kinderen gaan hiervoor de voorbereidende berekeningen maken. Hierbij komt<br />
de oppervlakte weer aan de orde. De kosten van diverse materialen voor deze opknapbeurt<br />
worden globaal, maar soms ook precies uitgerekend.<br />
Taal en rekenen<br />
Taaltip<br />
Ga na of de kinderen zich kunnen inleven in zo’n opknapsituatie. Kennen ze de gebruikte<br />
woorden? Schrijf het woord ‘isoleren’ op het bord. Vraag wat het betekent. Laat de kinderen<br />
die wel eens zo’n opknapbeurt hebben meegemaakt, vertellen van hun ervaringen. Hebben de<br />
kinderen zelf hun kamer wel eens geverfd?<br />
Rekenwoorden<br />
– N.v.t.<br />
Lastige woorden<br />
– Isoleren, isolatie<br />
– Isolatiedeken<br />
– Steenwol<br />
– Glaswol<br />
– Latex<br />
39
40<br />
Lesverloop van les 18<br />
C1 Reken uit.<br />
Blok 6 Les 18 en 19<br />
Rekenen met geld en oppervlakte, schatten en afronden<br />
Bekijk samen opgave 1 in het leerlingenboek en lees de bovenste advertentie. Uit wat voor<br />
soort folders komen deze advertenties? (bouwmarktfolders) Laat enkele folders zien. Wie weet<br />
wat een isolatiedeken is en waarom bouwvakkers die op het dak leggen? (energiebesparing) Hoe<br />
is een isolatiedeken verpakt? (in rollen) Wat betekent 660 × 60 × 8 cm? (De lengte × de breedte<br />
× de dikte.) Hoe leg je de rollen op het dak? (in de lengte) Laat de kinderen even in groepjes<br />
tekenen en berekenen hoeveel rollen er nodig zijn en wat de kosten zijn. Benadruk dat ze niet<br />
meteen moeten gaan rekenen, maar eerst met elkaar moeten overleggen hoe ze het gaan<br />
aanpakken. (Ongeveer 1 rol in de lengte en 9 in de breedte (5,40 m) kost ongeveer 150 euro.)<br />
Welke gegevens worden niet gebruikt? (De dikte en de isolatiewaarde.)<br />
Lees vervolgens samen de tweede advertentie. Wat betekent ‘750 ml is geschikt voor 12 m 2 ’?<br />
Waarom schrijven die bouwmarkten nooit ‘redelijk’ dekkende verf? Laat de kinderen proberen<br />
opgave b weer eerst in groepjes te maken. Wijs erop dat ze moeten weten wat de oppervlakte<br />
van een deur is. Laat enkele kinderen dat opmeten. Vraag na een poosje hoe ze deze<br />
opgave hebben aangepakt. Hebben ze royaal verf gekocht (naar boven afgerond)? Wat was<br />
de oppervlakte van een deur? Zet de breedte en de hoogte op het bord en reken samen de<br />
oppervlakte uit. Rond de oppervlakte af op 2 m 2 . Hoeveel deurkanten? (10) Hoeveel m 2 moet<br />
er geverfd worden? (20) Van elke soort verf zijn twee blikken nodig. Wat kost dat ongeveer? (30<br />
euro) Maak een onderscheid tussen rekenen met ronde getallen en rekenen met hele getallen.<br />
C2 Reken uit hoeveel het ongeveer is.<br />
Rekenen met (afge)ronde getallen<br />
Vertel de kinderen dat het bij schatten gaat om naar boven of beneden afronden en dan<br />
optellen. Er moet even vaak naar boven als naar beneden worden afgerond. Doen ze dat<br />
niet, dan kunnen ze er wel eens goed naast zitten met hun schatting. Stel de volgende som<br />
ter discussie: 49 + 25 + 73 + 99 m 2 =. Hoe ga je 73 afronden? (Om handig te rekenen, moet je<br />
naar 75 afronden, maar om zuiver te rekenen naar 70.) Laat de sommen zelfstandig maken<br />
en bespreek de gemaakte schattingen samen.<br />
C3 Reken uit.<br />
Rekenen met geld en oppervlakte, schatten en afronden<br />
Vertel dat als je wilt weten wat ongeveer de uitkomst van een som is, je altijd uitgaat van<br />
ronde getallen en dat je afrondt op vijfvouden. Laat de kinderen nu eerst zelf met deze opgave<br />
aan de slag gaan. Bespreek de antwoorden samen. Wat leverde het ‘ongeveer-rekenen’ hier<br />
op? 150 + 30 + 32 ≈ 210 euro. Wie heeft alles precies uitgerekend?
Alles telt Handleiding 6<br />
Aandachtspunten bij les 19 (zelfstandig werken)<br />
leerlingenboek blz. 107<br />
– 1 Bekijk of de kinderen € 16,95 op € 17 afronden. Bij b kan de berekening<br />
zijn: ... × 2,50 m hoog = 90 m 2 (2 emmers voor elke 40 m 2 plus 10 m 2<br />
ramen en deur). De oplossing is 36 keer en daarmee is de omtrek van het<br />
vloeroppervlak bekend. Als aangenomen wordt dat de vloer rechthoekig<br />
is en de som van de lengte en de breedte 18 m is, dan zijn er nog veel<br />
antwoorden mogelijk: 8 m bij 10 m, of 9 m bij 9 m of zelfs 8,5 m bij 9,5 m.<br />
– 2 Bij b wordt de berekening: 2 × € 10 + € 7 = € 27. Bij c op dezelfde<br />
manier rekenen als bij opgave 1 b.<br />
– 3 Laat de kinderen er ronde getallen van maken.<br />
– 4 Laat ook hier gebruikmaken van ronde getallen. Soms kan er<br />
verdubbeld of gehalveerd worden.<br />
werkschrift blz. 59<br />
– 1 Bespreek wat handiger is. De rollen in de lengte of in de breedte<br />
uitrollen?<br />
– 2 Deel eventueel kopieerblad 6.13 uit, zodat de kinderen nog meer<br />
figuren kunnen tekenen. De figuren hoeven niet per se rechthoeken te<br />
zijn. Driehoeken zijn minder handig, omdat daarvan de omtrek lastiger<br />
vast te stellen is. Maar als je een liniaal gebruikt en niet opziet tegen wat<br />
moeilijker rekenwerk, kan het wel.<br />
– 3 Wijs erop dat je te veel betaalt en dus nog geld terugkrijgt.<br />
– 4 Laat de kinderen a en b uit het hoofd uitrekenen. Bij c 7 × 17 = 119<br />
berekenen en daar weer 2,10 afhalen.<br />
maatschrift blz. 52 en 53<br />
– 1 Laat de kinderen de banen intekenen. Wijs erop dat een baan maar 8<br />
meter lang kan zijn. Hoeveel kom je tekort bij 6 rollen? (12 m) Hoeveel<br />
rollen heb je dus extra nodig? (2) Houd je dan iets over? (ja, 4 m)<br />
– 2 De omtrek is eventueel ook te berekenen door hokjes te tellen. Wijs<br />
op de schaal. Laat de kinderen eventueel nog meer uitproberen op<br />
kopieerblad 6.13.<br />
– 3 Laat de kinderen de uitkomst eerst schatten door af te ronden op<br />
gemakkelijke getallen (15, 20, 25, 40). Bespreek nog even het afronden<br />
met geld. Als je in een winkel bent en zeker wilt weten dat je genoeg<br />
geld bij je hebt, is het veiliger om alles naar boven af te ronden.<br />
– 4 Bij de eerste som van rijtje b is € 90 + € 105 een veilger schatting. In<br />
de praktijk hangt het van de situatie af welke afronding je kiest.<br />
– 5-6 Controleer of alles netjes onder elkaar staat. Hebben ze steun aan de<br />
schatting?<br />
Afronding<br />
Bespreek leerlingenboek opgave 1 en 2. Kunnen de kinderen zich inleven<br />
in de situatie? Vraag hoe vlot het rekenen in opgave 3 en 4 ging.<br />
Bespreek maatschrift opgave 1, 6 en 7. Welke oplossingen hadden de<br />
kinderen?<br />
41<br />
Observatie en extra hulp<br />
Het gaat bij deze lessen om concrete<br />
situaties. Het is niet uitgesloten dat<br />
kinderen die normaal goed presteren nu<br />
wat problemen hebben en dat kinderen die<br />
het normaal minder goed doen nu goed<br />
presteren.<br />
Let op praktische zaken als het feit dat een<br />
deur twee kanten heeft en dat je ramen<br />
niet mee verft of behangt. Wijs kinderen<br />
erop dat het niet erg is als je een half blik<br />
verf overhoudt, maar wel als je een half<br />
blik tekortkomt. Altijd ‘veilig’ schatten dus!.<br />
Stap even uit de les<br />
Nul is niet niks (2)<br />
De vorige keer kwam er een aantal<br />
sommen met 0 aan de orde. Wat ontbrak<br />
was de som 6 : 0. Maak gebruik van<br />
de regel ‘delen is het omgekeerde van<br />
vermenigvuldigen’. We moeten dus een<br />
getal vinden dat maal 0 de uitkomst 6<br />
geeft. Maar elk getal maal 0 is immers 0!<br />
We kunnen dus geen getal vinden dat maal<br />
0 gelijk aan 6 is en dus kunnen we 6 ook<br />
niet door 0 delen! Vandaar de uitdrukking:<br />
delen door nul is flauwekul.<br />
Toch nog even dit: als je 6 deelt door een<br />
getal dat kleiner is dan 1, is de uitkomst<br />
groter dan 6. Bijvoorbeeld 6 : 1<br />
2 = 12. Hoe<br />
kleiner de breuk, des te groter de uitkomst:<br />
6 : 1<br />
1<br />
1<br />
1<br />
3 = 18, 6 : 4 = 24, 6 : 5 = 30 en 6 : 10 =<br />
60. Kortom, hoe kleiner het getal waardoor<br />
je deelt, hoe groter het antwoord. Dus als<br />
je deelt door een getal dat bijna 0 is, krijg<br />
je een ontzettend groot antwoord, dat wel.
42 <strong>blok</strong> 6<br />
Leerlijn<br />
– Tijd<br />
– Oppervlakte<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Rekenen met minuten en seconden<br />
– Aflezen van tijden op staafgrafiek en<br />
vergelijken<br />
– Benodigde hoeveelheid latex schattend<br />
berekenen en juiste formaat emmer kiezen<br />
Oefenen<br />
– Schattend vermenigvuldigen<br />
– Cijferend vermenigvuldigen<br />
– Vermenigvuldigen in contexten<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– Minuten omrekenen in seconden<br />
– Tijd aflezen van stopwatch<br />
– Benodigde hoeveelheid latex schattend<br />
berekenen en juiste formaat emmer kiezen<br />
– Figuren tekenen op schaal met een<br />
oppervlakte van 15m2 en daarvan de<br />
omtrek berekenen<br />
▪ Oefenen<br />
– Bepalen tussen welke honderd- of<br />
tientallen een getal ligt<br />
– Op kilometerteller kilometers bijtellen<br />
– Cijferend aftrekken<br />
Materiaal<br />
– Leerlingenboek 6b blz. 108 en 109<br />
– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 54 en 55<br />
– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />
– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />
– Oefensoftware<br />
– Eventueel: dobbelstenen<br />
les 20 herhalen en oefenen<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Nogmaals inpakken<br />
Pak 120 aubergines in zakjes van 2. Hoeveel zakjes heb je? (60)<br />
Doe 180 tomaatjes in doosjes van 36. Hoeveel doosjes heb je? (5)<br />
Doe 280 lege flesjes in kratjes van 24. Hoeveel kratjes heb je? (11 kratjes<br />
en 16 losse flesjes)<br />
Doe 101 grapefruits in zakjes van 4. Hoeveel zakjes heb je? (25 zakjes en<br />
1 losse grapefruit)<br />
2 Verdubbelen<br />
Hoe vaak moet je het getal 1 verdubbelen voor je bij 100 000 bent?<br />
Tel mee. (1, 2, 4, 8, 16, 32, 64, 128, 256, 512, 1024, 2048, 4096, 8192,<br />
16 384, 32 768, 65 536, 131 072. Na 17 keer ben je voorbij de 100 000)<br />
Maatschrift<br />
▪ 1 Aanvullen tot 2000<br />
Vraag hoeveel erbij moet in stappen: eerst naar het volgende tiental, dan<br />
naar het honderdtal en eventueel duizendtal en vervolgens naar 2000.<br />
Sommige kinderen zullen weinig stappen maken, andere kinderen maken<br />
meer stappen. Dit kunt u ook schriftelijk laten doen.<br />
Bijvoorbeeld met 160: 40 erbij is 200, 800 erbij is 1000, 1000 erbij is 2000<br />
of 40 erbij is 200, 1800 erbij is 2000.<br />
Doe dit ook met 525, 675, 590, 795, 825, 1150, 1225, 1380, 1490, 1710.<br />
▪ 2 Automatisering aftrekken van tientallen en honderdtallen<br />
70 − 4 = (66) 80 − 12 = (68) 200 − 7 = (193) 200 − 50 = (150)<br />
90 − 7 = (83) 60 − 14 = (46) 100 − 8 = (92) 500 − 80 = (420)<br />
60 − 3 = (57) 50 − 18 = (32) 300 − 4 = (296) 400 − 70 = (330)<br />
50 − 8 = (42) 70 − 15 = (55) 400 − 6 = (394) 300 − 90 = (210)
Alles telt Handleiding 6<br />
Aandachtspunten bij les 20 (herhalen en oefenen)<br />
leerlingenboek blz. 108 en 109<br />
– 1 Delen door en vermenigvuldigen met 60. De<br />
eerste drie sommen in het tweede rijtje zijn te<br />
beschouwen als delingen met een rest.<br />
– 2 De tijd van Lucas kunnen de kinderen aflezen van<br />
de stopwatch. Daarvan moeten ze 1.20 aftrekken om<br />
de tijd van Thijs te krijgen.<br />
– 3 Wijs erop dat de staven niet compleet zijn: de<br />
grafiek begint pas bij 14.45. Zien de kinderen dat het<br />
voor het aflezen niet uitmaakt?<br />
– 4 Bekijk wat de kinderen kiezen bij e (een<br />
combinatie van twee emmers?).<br />
– 5 Laat de kinderen gebruikmaken van ronde<br />
getallen. Bij de laatste som van rijtje a is een iets<br />
grovere schatting 1200. Dit mag u ook goed rekenen.<br />
– 6 Sommige sommen kunnen wel uit het hoofd (20 ×<br />
342 = 10 × 684).<br />
– 7 Laat de kinderen splitsend of cijferend rekenen.<br />
Eerst schatten!<br />
– 8 Controleer of het begrip ‘gemiddeld’ bekend is.<br />
Bekijk of de kinderen hier de juiste som uit kunnen<br />
halen.<br />
Normering<br />
Aantal Onvoldoende Voldoende<br />
Opgave 1 12 < 8 8 - 12<br />
Opgave 2 4 < 3 3 - 4<br />
Opgave 3 3 < 2 2 - 3<br />
Opgave 4 4 < 3 3 - 4<br />
Opgave 5 16 < 11 11 - 16<br />
Opgave 6 12 < 8 8 - 12<br />
Opgave 7 3 < 2 2 - 3<br />
Opgave 8 3 < 2 2 - 3<br />
maatschrift blz. 54 en 55<br />
43<br />
– 1 Vraag welke som ze hierbij moeten maken. Hoe<br />
reken je handig?<br />
– 2 Welke twee cijfers op de stopwatch geven de<br />
minuten aan en welke de seconden?<br />
– 3 Bekijk hoe de kinderen rekenen bij deze<br />
toepassingsopgave.<br />
– 4 Laat de kinderen hun tekeningen vergelijken en<br />
berekenen. Zijn er andere figuren getekend dan<br />
rechthoeken?<br />
– 5 Geef eventueel aan dat bij a het honderdtal<br />
bepaalt waartussen het getal ligt en bij b het<br />
tiental.<br />
– 6 Welke twee cijfers veranderen er in ieder geval?<br />
(tientallen en eenheden)<br />
– 7 Wijs op de tekorten. Controleer of alles netjes<br />
onder elkaar staat.<br />
–<br />
–<br />
–<br />
–<br />
▪ Normering<br />
Aantal Onvoldoende Voldoende<br />
Opgave 1 6 < 4 4 - 6<br />
Opgave 2 6 < 4 4 - 6<br />
Opgave 3 20 < 13 13 - 20<br />
Opgave 4 9* < 6 6 - 9<br />
Opgave 5 16 < 11 11 - 16<br />
Opgave 6 4 < 3 3 - 4<br />
Opgave 7 6 < 4 4 - 6<br />
* Ter beoordeling van de docent.
44 <strong>blok</strong> 6<br />
Leerlijn<br />
– Breuken<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Breuken en gemengde getallen op de<br />
getallenlijn tot en met 6<br />
– Rekenen met breuken als deel van een<br />
hoeveelheid<br />
– Cirkeldiagram<br />
– Breuken aanvullen (complement bepalen)<br />
Oefenen<br />
– Prijzen berekenen van aanbieding<br />
– Contextsommen met verhoudingstabel<br />
– Verschil tussen twee jaartallen berekenen<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– Breuken aanvullen (complement bepalen)<br />
– Breuken als deel van een hoeveelheid<br />
– Breuken gebruiken bij geldsommen<br />
▪ Oefenen<br />
– Getallen vergelijken<br />
– Getallen aanvullen<br />
– Cijferend optellen en aftrekken<br />
Materiaal<br />
– Leerlingenboek 6b blz. 110 en 111<br />
– Werkschrift 6 blz. 60<br />
– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 56 en 57<br />
– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />
▪ Kopieerbladen 6.27 en 6.28<br />
– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />
– Oefensoftware<br />
– Eventueel: per tweetal kinderen een<br />
dobbelsteen<br />
les 21 en 22<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Optellen<br />
375 + 201 = (576) 763 + 202 = (965) 533 + 408 = (941)<br />
406 + 233 = (639) 576 + 301 = (877) 365 + 207 = (572)<br />
805 + 114 = (919) 432 + 407 = (839) 287 + 506 = (793)<br />
Bespreking: maak mooie getallen: 375 + 201 = 376 + 200 = 576<br />
2 Aftrekken<br />
372 − 201 = (171) 468 − 206 = ( 262) 1648 − 503 = (1145)<br />
875 − 602 = (273) 1372 − 201 = (1171) 1468 − 206 = (1262)<br />
648 − 503 = (145) 1875 − 602 = (1273) 2569 – 307 = (2262)<br />
Bespreking: 372 − 201 = 371 − 200 = 171<br />
3 Vermenigvuldigen<br />
7 × 15 = (105) 3 × 26 = ( 78) 8 × 15 = (120)<br />
4 × 16 = ( 64) 6 × 18 = (108) 8 × 17 = (136)<br />
5 × 22 = (110) 5 × 29 = (145) 9 × 14 = (126)<br />
Bespreek het splitsen: 7 × 15 = 7 × (10 + 7 × 5) = 70 + 35 = 105<br />
of 7 × 15 = (8 × 15) − (1 × 15) = (4 × 30) − 15 = (2 × 60) − 15 = 120 − 15 =<br />
105<br />
Maatschrift<br />
▪ 1 Tellen met sprongen<br />
Noem een getal tussen 1000 en 1100. Laat de kinderen het getal noemen<br />
dat 10 hoger en 10 lager is.<br />
Bijvoorbeeld: 1020, 10 hoger is 1030, 10 lager is 1010.<br />
Doe dit ook met: 1050 (1060, 1040) 1072 (1082, 1062)<br />
1061 (1071, 1051) 1009 (1019, 999)<br />
▪ 2 Getallen springen volgens regels<br />
Laat de kinderen een getallenreeks uitspreken met de regel: keer 5, 10<br />
erbij, gedeeld door 2.<br />
Bijvoorbeeld met 6: × 5 = 30, + 10 = 40, : 2 = 20.<br />
Doe dit ook met: 8 (40, 50, 25) 10 (50, 60, 30) 30 (180, 190, 95)<br />
50 (300, 310, 155) 70 (420, 430, 215)<br />
▪ 3 Schattend rekenen<br />
Bij welke som hoort antwoord 125? Bij welke som hoort antwoord 200?<br />
95 + 25 = (120) 185 + 25 = (210)<br />
85 + 40 = (125) 185 + 20 = (205)<br />
75 + 75 = (150) 85 + 15 = (200)<br />
Bij welke som hoort antwoord 50? Bij welke som hoort antwoord 105?<br />
225 − 150 = (75) 480 − 380 = (100)<br />
175 − 120 = (55) 480 − 370 = (110)<br />
175 − 125 = (50) 480 − 375 = (105)<br />
Hoe zag je dat zo snel?
Alles telt Handleiding 6<br />
Waar gaat deze les over?<br />
Deze les gaat over breuken. Alle breuken die tot nu toe aan de orde zijn geweest, komen<br />
nog eens aan bod. Voor de kinderen een mooi overzicht van het geleerde, ondersteund met<br />
breukmodellen als cirkeldiagrammen, breukenstroken en getallenlijnen voor het begrip.<br />
Vanuit contexten wordt er ook met breuken gerekend.<br />
Taal en rekenen<br />
Taaltip<br />
N.v.t.<br />
Rekenwoorden<br />
– Breuk<br />
– Cirkeldiagram<br />
Lastige woorden<br />
N.v.t.<br />
45
46<br />
Lesverloop van les 21<br />
C1 Welke breuken horen bij de letters?<br />
Blok 6 Les 21 en 22<br />
Een overzicht van breuken, breuken oefenen<br />
Bespreek samen deze opgave waarbij het gaat om gemengde getallen en hun positie op een<br />
getallenlijn. Laat de kinderen de getallen bij de letters op de getallenlijn benoemen. Vraag<br />
steeds met welke stukken ze werken. In hoeveel stukjes is het lijnstuk tussen 0 en 1 verdeeld? (2)<br />
Wat is dus één stukje waard? ( 1<br />
2<br />
dus één stukje waard? ( 1<br />
3<br />
5? (6 stukjes; 1<br />
6 )<br />
C2 Reken uit.<br />
) In hoeveel stukjes is het lijnstuk tussen 1 en 2 verdeeld? (3) Wat is<br />
1<br />
) Hoe zit dat bij het lijnstuk tussen 2 en 3? (4 stukjes; 4 ) En tussen 4 en<br />
Een overzicht van breuken, breuken oefenen<br />
Vraag de kinderen de eerste opgave te lezen. Vertel dat de breuk hier een deel van een<br />
hoeveelheid (60 liter) is en dat ze die moeten afleiden uit de benzinemeter. Welke breuk kun<br />
je gebruiken voor het antwoord? ( 2<br />
3 van 60) Bespreek de verschillende aspecten van de breuk<br />
als deel van een hoeveelheid, als maat en als verhouding. Vraag in hoeveel stukjes de reis<br />
is verdeeld. (4) Hoeveel km is dat steeds? (210) Teken vervolgens de verhoudingstabel op het<br />
bord. Vul samen deze tabel in. Vanaf de start gerekend halen ze de camping dus niet.<br />
benzine 1 l 2 l 14 l 28 l 42 l 56 l<br />
afstand 15 km 30 km 210 km 420 km 630 km 840 km<br />
C3 Hoeveel plaatsen van elke soort heeft de camping?<br />
Een overzicht van breuken, breuken oefenen<br />
Laat de opgave eerst zelfstandig maken en bespreek hem na afloop. Bij deze opgave komt<br />
de breuk als deel van een geheel voor. De kinderen moeten de breuken eerst afleiden uit het<br />
cirkeldiagram.<br />
C4 Vul de koffieautomaat bij.<br />
Een overzicht van breuken, breuken oefenen<br />
Bij deze herhaling van het aflezen van peilglazen moeten de kinderen berekenen welk deel er<br />
nog in de koffieautomaat zit, welk deel erbij kan en hoeveel bekers dat zijn. Laat de kinderen<br />
de opgave eerst zelf maken. Vraag hoe ze te werk zijn gegaan. Bespreek meerdere werkwijzen.<br />
Teken hiervoor het tweede peilglas op het bord.<br />
– Oplossing 1: 2<br />
5<br />
bekers (300 − 120).<br />
– Oplossing 2: 1<br />
5<br />
deel is nog vol, dat zijn 120 bekers. Dat deel aanvullen met 3<br />
5<br />
deel is 60 bekers, 2<br />
5<br />
deel, dat zijn 180<br />
3<br />
deel is 60 + 60 = 120 bekers en 5 deel is 60 + 60 + 60 = 180<br />
bekers.<br />
– Oplossing 3: 1<br />
2<br />
3<br />
5 deel is 60 bekers, 5 deel is 2 × 60 = 120 bekers, 5 deel is 3 × 60 = 180 bekers.
Alles telt Handleiding 6<br />
Aandachtspunten bij les 22 (zelfstandig werken)<br />
leerlingenboek blz. 111<br />
– 1 Wijs de kinderen erop dat ze hier een deel van een hoeveelheid<br />
nemen, uitgedrukt in g, cl of cm.<br />
– 2 Wijs op de tellers groter dan 1 (bij 3<br />
1<br />
4 van 80 eerst 4 uitrekenen).<br />
– 3 Zien de kinderen dat ze bij b de uitkomst van a kunnen verdubbelen?<br />
Bij c moeten ze eerst bedenken hoeveel stuks Esra moet betalen (voor<br />
de eerste zes betaalt ze er vier, en dan nog twee erbij, dus in totaal zes).<br />
Dan zien ze misschien ook al dat ze de uitkomst van a met drie kunnen<br />
vermenigvuldigen.<br />
– 4 Controleer bij a of de verhoudingstabel gebruikt wordt. Wijs er bij<br />
c eventueel op dat 2 × 39 = 78 en dat 780 : 39 dan niet zo moeilijk<br />
uitrekenen is.<br />
werkschrift blz. 60<br />
– 1 Laat goed naar de waarde van elk interval kijken (bij c 1<br />
3<br />
en 1<br />
6 ).<br />
– 2 Geef aan dat eerst de hoeveelheid moet worden ingekleurd. Bij € 80<br />
is de buis vol, dus bij € 40 halfvol. Welk deel is dat ten opzichte van de volle<br />
buis van 80 euro? Laat bij de verdeling die de kinderen op de laatste twee<br />
buizen zelf moeten aanbrengen, uitgaan van de voorgaande buis.<br />
– 3 Bij ‘hoe heb je gerekend’ is aanvullen een optie, maar ook aftrekken.<br />
– 4 Laat de kinderen eventueel een tijdbalk (getallnlijn) gebruiken.<br />
–<br />
maatschrift blz. 56 en 57<br />
– 1 Wij erop dat de noemers al zijn aangegeven en stimuleer de kinderen<br />
om goed te lezen.<br />
– 2 Geef aan dat de hoeveelheid euro’s moet worden ingekleurd. Bij € 80<br />
is de buis vol. Hoe vol is de buis dus bij € 40? (halfvol) En bij € 20? ( 1<br />
4 )<br />
– 3 Wijs de kinderen erop dat ze eerst moeten uitrekenen hoeveel er is<br />
uitgegeven. Vervolgens kleuren en noteren ze het deel dat over is (het<br />
complement). Als kinderen moeite hebben met deze volgorde, laat<br />
hen dan eerst de hele buis inkleuren met gewoon(!) potlood. Daarna<br />
gummen ze het uitgegeven deel uit.<br />
– 4 Laat de kinderen goed naar de getallen kijken, want ze lijken op elkaar.<br />
Ze moeten rekening houden met de structuur van de getallen.<br />
– 5 Wijs de kinderen op een vergelijkbare oefening op de getallenlijn. Deze<br />
uitvoering kennen ze nog niet.<br />
– 6 Bekijk of er kinderen zijn die bij het optellen al een verkorte procedure<br />
gebruiken. Geef eventueel kopieerblad 6.27 erbij.<br />
– 7 Controleer bij het cijferend aftrekken of de kinderen op de juiste<br />
manier rekenen met tekorten. Geef eventueel kopieerblad 6.28 erbij.<br />
Afronding<br />
Bespreek leerlingenboek opgave 3. Drie halen twee betalen komt in de<br />
praktijk veel voor. Hoe hebben de kinderen gerekend?<br />
Bekijk bij werkschrift opgave 2 samen de oplossingen, zeker van opgave<br />
e en f.<br />
Ga bij maatschrift opgave 1, 2 en 3 na hoe het breukbegrip is. Bekijk hoe<br />
vlot de kinderen met deze breuken rekenen.<br />
47<br />
Observatie en extra hulp<br />
Laat de kinderen die nog moeite hebben<br />
met de breuken bij elk type breuk een<br />
diagram maken. Zie leerlingenboek les 21<br />
opgave 3 waar een diagram is getekend<br />
voor breuken met de noemer 6. Doe dat<br />
ook voor breuken met noemer 2, 3, 4 en<br />
5 en laat breuken aanwijzen als: 1 2 3<br />
5 , 5 , 5<br />
en 4<br />
5 .<br />
Stap even uit de les<br />
Dobbelstenen<br />
Laat een dobbelsteen zien en vraag aan de<br />
kinderen die te beschrijven.<br />
Dobbelstenen bestaan al heel lang. De<br />
oudste dobbelstenen zijn gevonden<br />
in het zuidoosten van Iran. Ze zijn<br />
zo’n 5000 jaar oud en hoorden bij een<br />
backgammonspel. Ook in oude verhalen<br />
uit India (van 1500 tot 3000 jaar geleden)<br />
worden dobbelstenen genoemd. De oude<br />
Grieken en Romeinen hielden ook van<br />
dobbelen, net als de Germanen en later<br />
de ridders en jonkvrouwen. Er werd niet<br />
alleen gedobbeld als spel, maar ook om<br />
beslissingen te nemen, bijvoorbeeld om<br />
een erfenis te verdelen of om wel of geen<br />
oorlog te voeren.<br />
Vroeger dacht men dat de goden beslisten<br />
welk getal er gegooid werd. Nu noemen we<br />
dat toeval. Omdat er zes vlakken met zes<br />
verschillende getallen op een dobbelsteen<br />
zitten, is de kans dat een bepaald getal<br />
wordt gegooid 1 op 6, of anders gezegd: 1<br />
6 .<br />
Tenminste, bij een goede, ‘zuivere’<br />
dobbelsteen. Dat kunnen we uitproberen.<br />
Geef elk tweetal kinderen een dobbelsteen<br />
en laat ze hiermee honderd keer gooien.<br />
Laat ze turven hoeveel elk getal wordt<br />
gegooid. Dit geeft voldoende uitslagen<br />
voor een redelijk betrouwbare conclusie.<br />
Bespreek de uitslagen. Wordt een bepaald<br />
getal opvallend veel vaker gegooid dan<br />
andere getallen? Dan is het misschien een<br />
valse dobbelsteen! Maar het kan ook nog<br />
steeds toeval zijn ...
48 <strong>blok</strong> 6<br />
Leerlijn<br />
– Basisvaardigheden optellen en aftrekken<br />
– Basisvaardigheden vermenigvuldigen en<br />
delen<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Handig optellen en aftrekken<br />
– Handig rekenen met geld<br />
– Handig vermenigvuldigen en delen<br />
Oefenen<br />
– Optellen en aftrekken naar analogie<br />
– Oppervlakte berekenen met schaal<br />
– Cijferend aftrekken<br />
– Korting berekenen<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– Getallen samennemen tot mooi rond getal<br />
– Aanvullen tot 100<br />
– Aftrekken als omgekeerde van optellen<br />
– Delen als omgekeerde van<br />
vermenigvuldigen<br />
▪ Oefenen<br />
– Lengtes meten en oppervlaktes berekenen<br />
met schaal<br />
– Breuken als een deel van een hoeveelheid<br />
– Breuken invullen en plaatsen op de<br />
getallenlijn<br />
Materiaal<br />
– Leerlingenboek 6b blz. 112 en 113<br />
– Werkschrift 6 blz. 61<br />
– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 58 en 59<br />
– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />
– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />
– Oefensoftware<br />
– Namaakgeld<br />
– Eventueel: benodigdheden voor recept<br />
(zie ‘Stap even uit de les’)<br />
les 23 en 24<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Delen<br />
422 : 2 = (211) 330 : 3 = (110) 642 : 6 = (107)<br />
618 : 3 = (206) 416 : 4 = (104) 824 : 8 = (103)<br />
535 : 5 = (107) 505 : 5 = (101) 742 : 7 = (106)<br />
2 Flessen vullen<br />
Hoeveel flessen kun je vullen? Je hebt steeds 12 liter.<br />
(2) flessen van 6 l ( 6) flessen van 2 l<br />
(3) flessen van 4 l (12) flessen van 1 l<br />
(4) flessen van 3 l ( 8) flessen van 1,5 l<br />
3 Breuken<br />
3<br />
deel van 1 = ( 4 of 0,75)<br />
1<br />
deel van 10 = (7 2 of 7,5)<br />
deel van 100 = ( 75)<br />
deel van 1000 = ( 750)<br />
deel van 0 000 = ( 7500)<br />
3<br />
4<br />
3<br />
4<br />
3<br />
4<br />
3<br />
4<br />
3<br />
4<br />
3<br />
4<br />
deel van 100 000 = (75 000)<br />
Maatschrift<br />
3<br />
4<br />
3<br />
4<br />
1<br />
4<br />
▪ 1 Welk getal ligt ertussen?<br />
1470 (1490) 1510 2412 (2417) 2422<br />
1248 (1348) 1448 2685 (2695) 2705<br />
▪ 2 Rekendictee tot 1000<br />
530 + 240 = (770) 250 + 680 = (930)<br />
640 + 120 = (760) 470 + 340 = (810)<br />
470 + 210 = (680) 590 + 230 = (820)<br />
360 + 420 = (780) 180 + 460 = (640)<br />
deel van 500 = ( 375)<br />
deel van 5000 = (3750)<br />
deel van 5000 = (1250)<br />
400 − 150 = (250) 720 − 450 = (270)<br />
700 − 370 = (330) 340 − 190 = (150)<br />
900 − 140 = (760) 550 − 380 = (170)<br />
600 − 250 = (350) 610 − 230 = (380)<br />
Wijs op de gemakkelijke som zonder nullen: 610 − 230 lijkt op 61 − 23.<br />
▪ 3 Aftrekken<br />
60 − 58 = (2) 50 − 6 = (44) 100 − 8 = ( 92) 82 − 9 = (73)<br />
90 − 89 = (1) 40 − 7 = (33) 200 − 7 = (193) 54 − 5 = (49)<br />
301 − 299 = (2) 80 − 8 = (72) 300 − 4 = (296) 41 − 3 = (38)<br />
425 − 422 = (3) 60 − 3 = (57) 100 − 6 = ( 94) 75 − 6 = (69)
Alles telt Handleiding 6<br />
Waar gaat deze les over?<br />
In deze les komen alle tot nu toe gebruikte manieren aan bod om handig te rekenen bij<br />
optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen. Bij het optellen komt onder andere het<br />
verwisselen van de getallen aan de orde. Ook wordt handig gerekend met geld. Wat voor het<br />
ene kind handig is, hoeft voor een ander kind nog niet handig te zijn. Daarom zijn in deze les<br />
de verschillende manieren nog eens op een rijtje gezet.<br />
Taal en rekenen<br />
Taaltip<br />
Bespreek (naar aanleidng van leerlingenboek les 24 opgave 4) samen wat er gebeurt bij<br />
school- en volkstuintjes. Veel kinderen gaan met de klas naar schooltuintjes.<br />
Schrijf enkele namen op het bord van groenten en vruchten die zoal verbouwd worden in<br />
schooltuintjes. Laat de kinderen vertellen hoe die eruitzien en hoe ze smaken. Vraag de<br />
kinderen de gewassen op het plaatje in het boek te benoemen (radijs, pompoen, wortel,<br />
aardbei, ui en spinazie). Eventueel kunt u de kinderen vragen deze producten mee te nemen<br />
om te laten zien en te laten proeven, of u kunt dat zelf doen. Bespreek ook het begrip ‘perk’ en<br />
vraag de kinderen om enkele namen van bloemen te noemen.<br />
Rekenwoorden<br />
– Rond getal<br />
Lastige woorden<br />
– Perk<br />
49
50<br />
Lesverloop van les 23<br />
C1 Reken handig bij optellen en aftrekken.<br />
Blok 6 Les 23 en 24<br />
Een overzicht van handig rekenen<br />
Bespreek de handige manieren bij het optellen en aftrekken. Welke handige manieren zien<br />
jullie? Wijs in ieder geval op de volgende punten:<br />
– Getallen bij elkaar optellen die samen een tiental zijn of dicht bij een tiental liggen.<br />
– De eigenschap dat je bij optellen de termen kunt en mag verwisselen.<br />
– Getallen die dicht bij een tiental liggen, zijn te splitsen in een tiental en de rest (een logische<br />
stap na eerste stap hierboven).<br />
Laat vervolgens de opgave maken en bespreek samen welke manieren de kinderen hebben<br />
gebruikt.<br />
C2 Reken handig bij optellen en aftrekken.<br />
Een overzicht van handig rekenen<br />
Laat de kinderen eerst zelf verwoorden wat er gebeurt met de sommen bij opgave a, b en<br />
c. Wat zijn de handige manieren bij deze optel- en aftreksommen? Wijs op het handig rekenen<br />
door schattend te rekenen (bij a) en door de termen te veranderen (bij b). Maak samen de<br />
sommen op het bord.<br />
C3 Reken handig met geld.<br />
Een overzicht van handig rekenen<br />
Vertel dat bij het teruggeven van geld je vanaf het te betalen bedrag doortelt tot het te<br />
veel gegeven bedrag (meestal een rond bedrag). Laat deze opgave in tweetallen oefenen<br />
met namaakgeld, waarbij één kind de man of vrouw aan de kassa speelt. Laat hierna de<br />
oplossingen noteren op het bord. Denk daarbij aan de getallenlijn en rekenen als aan de<br />
kassa. Hoe wordt er afgerond?<br />
C4 Reken handig bij keersommen en deelsommen.<br />
Een overzicht van handig rekenen<br />
Bespreek hier nog eens het verdubbelen en halveren bij vermenigvuldigen. Schrijf 4 × 35 =<br />
2 × 70 op het bord. Wat is er gebeurd met de 4? (gehalveerd) Wat is er gebeurd met 35?<br />
(verdubbeld) Herhaal dat het tweede getal dus met 2 is vermenigvuldigd en het eerste getal<br />
door 2 is gedeeld, met als resultaat: × 2 : 2 = × 1. Er verandert niets! Schrijf nu 72 : 12 = 36 : 6<br />
op het bord. Wat gebeurt er nu? (Beide getallen zijn gehalveerd.) Schrijf hierna 90 : 5 op het<br />
bord. Kun je beide getallen halveren? (Nee, wel verdubbelen.) Wat wordt de som dan? 180 : 10.<br />
Wijs op het verschil met vermenigvuldigen: daar is het verdubbelen én halveren, bij het delen<br />
is het verdubbelen óf halveren. Een deling verandert niet als beide getallen door hetzelfde<br />
getal gedeeld of met hetzelfde getal vermenigvuldigd worden: de verhouding verandert niet!<br />
Laat enkele kinderen de sommen met het antwoord verwoorden.
Alles telt Handleiding 6<br />
Aandachtspunten bij les 24 (zelfstandig werken)<br />
leerlingenboek blz. 113<br />
– 1 Ga na of de kinderen er mooie getallen van maken: 34 + 28 = 32 + 30 =<br />
62.<br />
– 2 Verwijs naar opgave 3 van les 23. Laat eventueel op een getallenlijn de<br />
sprongen maken.<br />
– 3 Laat de kinderen de eerste som van elk rijtje (handig) uitrekenen.<br />
De andere sommen zijn daarvan af te leiden. Kies eventueel voor het<br />
maken van één aftrekrijtje en één optelrijtje. Laat vooral oefenen met de<br />
moeilijker aftreksommen.<br />
– 4 Omdat er maar twee verschillende formaten perkjes zijn, hoeven<br />
er maar twee oppervlaktes te worden uitgerekend. Laat nog even<br />
controleren of het totaal gelijk is aan het antwoord bij a.<br />
– 5 De oppervlakte kan ook in dm 2 worden uitgedrukt.<br />
werkschrift blz. 61<br />
– 1 Controleer of de kinderen het verband tussen optellen en aftrekken<br />
zien.<br />
– 2 Wijs op het verband tussen vermenigvuldigen en delen.<br />
– 3 Cijferend aftrekken op een bijzondere manier. De laatste som kan nog<br />
problemen opleveren.<br />
– 4 Laat de kinderen zelf kiezen: aftrekken of aanvullen?<br />
maatschrift blz. 58 en 59<br />
– 1 Geef nog even aan wat een rond getal is.<br />
– 2 Laat de kinderen aanvullen tot 100. Wijs de kinderen op de volgende<br />
manier om zichzelf te controleren: de tientallen moeten steeds samen<br />
90 zijn, de eenheden steeds samen 10.<br />
– 3 Wijs er nog even op dat er twee omkeringen zijn per som. Let op: bij<br />
het laatsrte rijtje moeten optelsommen worden ingevuld.<br />
– 4 Ook hier zijn er twee omkeringen per som.<br />
– 5 Herhaal nog even de termen zoals ‘perkjes’ en de namen van de<br />
gewassen. Controleer of het verschil tussen omtrek en oppervlakte nog<br />
bekend is.<br />
– 6 Tellen kan, maar ook vermenigvuldigen en delen is een optie.<br />
– 7 Wijs er eventueel op dat de breuken al mooi geordend staan, maar<br />
dan van groot naar klein.<br />
Afronding<br />
Bespreek leerlingenboek opgave 5. Welke mogelijkheden zijn er? Wordt het<br />
patroon dan gehandhaafd of niet?<br />
Kijk bij werkschrift opgave 1 en 2 of alle mogelijkheden zijn gevonden. En<br />
controleer samen, indien er tijd is, de ingevulde cijfers bij opgave 3.<br />
Bespreek maatschrift opgave 7. Schrijf de gelijkwaardige breuken<br />
( 1<br />
2<br />
= 3<br />
6<br />
met 2<br />
3<br />
, 2<br />
3<br />
= 4<br />
6<br />
en 1<br />
2 ?<br />
en 1<br />
3<br />
= 2<br />
6<br />
) op het bord. Waarom is 1<br />
2<br />
groter dan 1<br />
3<br />
? En hoe zit het<br />
51<br />
Observatie en extra hulp<br />
Het is moeilijk om bij zo’n grote<br />
verscheidenheid aan manieren van<br />
rekenen te voorspellen welke problemen<br />
u tegen kunt komen. Observeer goed<br />
met welke sommen kinderen nog moeite<br />
hebben, zowel tijdens de interactieve les<br />
als tijdens de zelfstandig-werkenles.<br />
Stap even uit de les<br />
Aardbeispiezen maken<br />
Schrijf het recept op het bord en laat<br />
de kinderen deze zomerse traktatie zelf<br />
maken.<br />
Nodig voor 4 personen:<br />
– 4 satéprikkers<br />
– 12 grote of 6 kleine aardbeien<br />
– 1 dikke plak cake<br />
– 4 marshmallows<br />
Keukenspullen: mesje, snijplankje,<br />
keukenpapier<br />
Zo doe je het:<br />
1) Snijd de plak cake in 8 gelijke <strong>blok</strong>jes.<br />
2) Was de aardbeien voorzichtig en droog<br />
ze met keukenpapier. Haal met het<br />
mesje de groene kroontjes eraf. Als het<br />
grote aardbeien zijn, halveer ze dan.<br />
3) Prik nu om en om aan een prikker: 1<br />
(halve) aardbei, 1 <strong>blok</strong>je cake, 1 (halve)<br />
aardbei, 1 marshmallow, 1 (halve)<br />
aardbei, 1 <strong>blok</strong>je cake.<br />
4) Smullen maar!
52 <strong>blok</strong> 6<br />
Leerlijn<br />
– Breuken<br />
– Basisvaardigheden vermenigvuldigen en<br />
delen<br />
Leerdoelen<br />
Nieuwe stof<br />
– Rekenen met breuken en geld<br />
– Rekenen met breuken als deel van een<br />
hoeveelheid<br />
– Handig vermenigvuldigen en delen<br />
– Antwoorden schatten bij vemenigvildigen<br />
en delen<br />
Oefenen<br />
– Contributie berekenen van voetbalclub<br />
– Benodigde tegels en kosten berekenen<br />
– Getallenmuurtjes<br />
▪ Nieuwe stof<br />
– Rekenen met breuken en geld<br />
– Rekenen met breuken als deel van een<br />
hoeveelheid<br />
– Breuken op de getallenlijn tot en met 1<br />
▪ Oefenen<br />
– Grote getallen op de getallenlijn tot en met<br />
6500<br />
– Tellen met sprongen van 2 heen en terug<br />
– Middengetal zoeken<br />
– Contributie berekenen van voetbalclub<br />
– Aanvullen tot 50 euro<br />
Materiaal<br />
– Leerlingenboek 6b blz. 114 en 115<br />
– Maatschrift 6 <strong>blok</strong> 5+6 blz. 60 en 61<br />
– Plusschrift 6 <strong>blok</strong> 6<br />
– Kwismeester 6b <strong>blok</strong> 6<br />
– Oefensoftware<br />
les 25 herhalen en oefenen<br />
Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />
Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />
1 Buurgetallen<br />
Wat zijn de buurgetallen van … ?<br />
( 8323) 8324 ( 8325)<br />
(12 634) 12 635 ( 12 636)<br />
(25 998) 25 999 ( 26 000)<br />
(97 999) 98 000 ( 98 001)<br />
(99 999) 100 000 (100 001)<br />
2 Welk getal ligt het dichtst bij 10 000?<br />
9000 of 9999 ( 9999)<br />
9000 of 10 999 (10 999)<br />
8000 of 11 999 (11 999)<br />
8000 of 12 001 ( 8000)<br />
8001 of 11 999 (even ver)<br />
Maatschrift<br />
▪ 1 De tafel van 12<br />
Wijs de kinderen op de handige manier: 12 keer nemen = 10 keer + het<br />
dubbele. Laat de kinderen steeds de uitkomsten van de tussenstappen<br />
uitspreken.<br />
12 × 4 = (40 + 8 = 48) 12 × 3 = (30 + 6 = 36)<br />
12 × 6 = (60 + 12 = 72) 12 × 7 = (70 + 14 = 84)<br />
12 × 9 = (90 + 18 = 108) 12 × 4 = (40 + 8 = 48)<br />
12 × 5 = (50 + 10 = 60) 12 × 2 = (20 + 4 = 24)<br />
▪ 2 Sliertsommen tot 1500<br />
Noem een getal onder 500 en laat de kinderen om de beurt een som<br />
maken, waarbij de uitkomst de start is voor een nieuwe som. Elke<br />
uitkomst moet eindigen op een 0 of een 5 en in uiterlijk 8 bewerkingen<br />
moet er 1500 uitkomen. Bijvoorbeeld: 320 + 80 = 400 + 100 = 500 × 3 =<br />
1500.<br />
Doe dit ook met: 260, 180, 210, 350.
Alles telt Handleiding 6<br />
Aandachtspunten bij les 25 (herhalen en oefenen)<br />
leerlingenboek blz. 114 en 115<br />
– 1 Geef aan dat het nu om euro’s gaat en niet om<br />
bekertjes, maar dat dit voor het rekenen met breuken<br />
niet uitmaakt.<br />
– 2 Een bekende vorm met de breuken als deel van<br />
een hoeveelheid en de breuken als rekengetallen.<br />
– 3 Wijs eventueel nog op het verschil tussen<br />
delen (beide getallen verdubbelen of halveren) en<br />
vermenigvuldigen (het ene getal verdubbelen en het<br />
andere getal halveren).<br />
– 4 Door schattend te rekenen kunnen de kinderen<br />
vaak direct zien of een antwoord fout is.<br />
– 5 Stimuleer de kinderen om de opgave goed te<br />
lezen. Om de contributies eventueel te kunnen<br />
vergelijken, moeten ze uitrekenen hoeveel de<br />
contributie per maand is.<br />
– 6 Voor het berekenen van d en e moet eerst de deur<br />
erbij geteld worden. Dan wordt de som: 2,5 × … = 15.<br />
– 7 Bij de tweede en derde opgave moeten de<br />
kinderen terugredeneren.<br />
Normering<br />
Aantal Onvoldoende Voldoende<br />
Opgave 1 18 < 12 12 - 18<br />
Opgave 2 5* < 3 3 - 5<br />
Opgave 3 9 < 6 6 - 9<br />
Opgave 4 12 < 8 8 - 12<br />
Opgave 5 4 < 3 3 - 4<br />
Opgave 6 5* < 3 3 - 5<br />
Opgave 7 17 < 11 11 - 17<br />
* Opgave 2e ter beoordeling van de docent.<br />
* Opgave 6e ter beoordeling van de docent.<br />
maatschrift blz. 61 en 62<br />
53<br />
– 1 Als kinderen goed kijken naar de verdeling van de<br />
buizen, weten ze door welk getal ze € 100 moeten<br />
delen.<br />
– 2 Een vergelijkbare opgave, maar hier wordt<br />
uitgebreid bij de deelstappen stilgestaan. Dit helpt<br />
u bij het signaleren van eventuele problemen.<br />
– 3 Laat de getallenlijn in 12 stukken verdelen.<br />
– 4 Wijs op de verschillende spronggrootten op de<br />
getallenlijn. Laat eerst goed naar de getallen aan<br />
het begin en aan het einde van de getallenlijn<br />
kijken.<br />
– 5 Laat de getallen zachtjes uitspreken.<br />
– 6 Bespreek vooraf de begrippen ‘contributie’ en<br />
‘voordelig’, die moeten duidelijk zijn.<br />
– 7 Laat de kinderen eerst aanvullen tot hele euro’s en<br />
dan verder naar € 50.<br />
–<br />
–<br />
–<br />
▪ Normering<br />
Aantal Onvoldoende Voldoende<br />
Opgave 1 11 < 7 7 - 11<br />
Opgave 2 12 < 8 8 - 12<br />
Opgave 3 7 < 5 5 - 7<br />
Opgave 4 12 < 8 8 - 12<br />
Opgave 5 12 < 8 8 - 12<br />
Opgave 6 7 < 5 5 - 7<br />
Opgave 7 16 < 11 11 - 16
54<br />
Plusopgaven leerlingenboek blz. 124 t/m 127<br />
Blok 6 Plus<br />
– 1 Bekijk hoe moeilijk de kinderen het zichzelf maken en op welke manier ze de sommen<br />
uitrekenen.<br />
– 2 Het gaat hier om het aflezen, interpreteren en vergelijken van staafgrafieken, maar ook<br />
om het optellen van veel getallen. Rekenen de kinderen uit hun hoofd of op papier?.<br />
– 3 Het totale aantal kilometers wordt berekend door de totale reiskostenvergoeding te<br />
delen door de vergoeding per km. Dit kan uit het hoofd door handig te rekenen. Daarna de<br />
gereden kilometers van week 32 en 33 eraf trekken. Als voorbeeld de uitwerking bij a: 927 :<br />
0,45 = 92 700 : 45 = 185 400 : 90 = 18 540 : 9 = 18 000 : 9 + 540 : 9 = 2000 + 60 = 2060.<br />
Uiteindelijk wordt het dan: 2060 – 1206 = 854 km.<br />
– 4 Geef aan de opgave goed te lezen. (a 26 650 − 4800 = 21 850; b 21 850 − 4450 = 17 400 en<br />
dan 17 400 : 12 = 1450.)<br />
– 5 Wijs op de positie van elke fotograaf en laat de kinderen zich dit eventueel voorstellen<br />
door zelf in die posities te gaan staan.<br />
– 6 Je maakt een schatting door eerst tien getallen op te schrijven en met een stopwatch<br />
te meten hoeveel tijd dit kost. Dan de uitkomst vermenigvuldigen met tien. Bij a duurt het<br />
opschrijven van alle getallen minstens vijf minuten (tenzij een kind heel snel schrijft); bij b<br />
zeker een minuut langer.<br />
– 7 Goed lezen en daarna optellen en aftrekken. ( 40 923 + 239 − 386 − 6452 + 5876 = 40 200)<br />
– 8 Laat goed kijken naar de intervallen bij de andere typen. (De ingeschoven lengte van de<br />
ladder is 54 cm langer dan die van de ladder met 14 sporten en de uitgeschoven lengte is 90<br />
cm langer. Het aantal sporten is 2 x 2 groter.)<br />
– 9 Laat de kinderen eventueel tekenen. (7 tegels in de breedte en 13 in de lengte.)<br />
– 10 Wijs erop dat in elke machine steeds dezelfde twee getallen komen te staan.<br />
– 11 Een leuke puzzel. De eerste aanwijzing is het combineren van de gegevens B = E en B + E<br />
= 6. Daarna is de rest vrij gemakkelijk in te vullen.<br />
– 12 Er zijn meerdere oplossingen mogelijk bij sommige bedragen.<br />
– 13 Laat deze stipsommen allemaal uit het hoofd uitrekenen.<br />
– 14 Controleer of de kinderen handig rekenen.<br />
Plusschrift blz. 42 t/m 49<br />
– 1 De huizen zijn gebouwd in: 1810 (Amsterdam), 1650 (Dordrecht), 1652 (Nijmegen) en<br />
1640 (Gouda).<br />
– 2 Geef de kinderen als tip dat <strong>blok</strong>ken niet in de lucht kunnen zweven.<br />
– 3 Laat eventueel eerst een cirkel tekenen, dat kan helpen.<br />
– 4 Laat bij e Laura’s leeftijd eventueel ook nog helemaal in dagen uitrekenen. Waar moet je<br />
dan rekening mee houden? (Schrikkeljaren.)<br />
– 5 Bekijk of de kinderen systematisch te werk gaan. Laat bijvoorbeeld bij het vakje midden<br />
onder achtereenvolgens verschillende getallen invullen en uitrekenen hoe het dan verder gaat.<br />
Welke getallen vallen meteen al af? (2, 4, 12 en alle getallen boven de 12.)<br />
– 6 Bekijk of de kinderen de bijbehorende som kunnen vinden.<br />
– 7 Tip voor een extra opgave: laat op basis van de gegevens in de tabel bij g een staafgrafiek<br />
maken waarin de populariteit van de instrumenten wordt weergegeven. Daarvoor tellen de<br />
kinderen eerst per instrument de punten op, dus viool 16 punten, piano 26 punten, enzovoort.<br />
Vervolgens tekenen de kinderen zelf de grafiek in hun schrift, waarbij ze natuurlijk eerst<br />
moeten bedenken wat een handige schaalverdeling is.<br />
–<br />
–
Alles telt Handleiding 6<br />
– 8 a De dollar is goedkoper dan de euro en het pond. 24 dollar is dus het goedkoopst.<br />
– b In Amerikaanse dollars kost de cd 22 dollar. Dit is 22 × 0,94 euro = 20,68 euro. In<br />
Engelse ponden kost de cd 13 pond. Dit is 13 × 1,60 euro = 20,80 euro. De cd betalen met<br />
Amerikaanse dollars is dus goedkoper dan betalen met Engelse ponden of euro’s.<br />
– 9 Door draaien en spiegelen krijg je nog andere mogelijkheden.<br />
– 10 De vierkantjes, rondjes en driehoekjes van de tweede balans kunnen op de eerste<br />
balans worden gelegd zonder verstoring van het evenwicht. 4 driehoekjes + 1 vierkantje + 2<br />
driehoekjes + 3 rondjes = 4 rondjes + 2 vierkantjes of 6 driehoekjes + 3 rondjes + 1 vierkantje<br />
= 4 rondjes + 2 vierkantjes. Gewichtjes met dezelfde vorm kunnen zonder verstoring van het<br />
evenwicht aan beide kanten worden weggehaald. Aan beide kanten kunnen er drie rondjes<br />
en een vierkantje worden weggehaald. 6 driehoekjes zijn in evenwicht met een vierkantje en<br />
rondje.<br />
– 11 Er zijn meerdere manieren om dit probleem op te lossen. Deze gegevens zijn bekend: a.<br />
V = F + 26 j.; b. H = 1<br />
1<br />
2 F ; c. V = H + 32 j.; d. M = V − 2 j. Uit b en c volgt dat V = 2 F + 32 jaar<br />
(e). Uit a en e volgt dat 1<br />
2 F 6 is en dat F dus 12 is. De overige leeftijden zijn nu makkelijk te<br />
berekenen: Hamid is de helft van Fatima, dus 6 jaar. Vader is de leeftijd van Hamid + 32 jaar<br />
is 38 jaar. Moeder is 2 jaar jonger dan vader en dus 36 jaar.<br />
– 12 Er zijn verschillende oplossingen mogelijk. De essentie is handig tellen en structureren. De<br />
kinderen moeten kunnen beschikken over de fles en een pak erwten, maatbekers, kopjes, klein<br />
glaasje, weegschaal, enzovoort.<br />
– 13 9 stippen kan gegooid worden met 6 + 3, 3 + 6, 5 + 4 en 4 + 5. 10 stippen kan gegooid<br />
worden met 6 + 4, 4 + 6 en 5 + 5. Met twee dobbelstenen zijn er 36 mogelijkheden (6 + 1, 6<br />
+ 2, 6 + 3, 4 + 6, 5 + 6, 6 + 6, 1 + 6, 2 + 6, 3 + 6, 6 + 4, 6 + 5 etc). De statistische kans op 9<br />
stippen is 4 op 36 of 1<br />
1<br />
9 en op 10 stippen 3 op 36 of 12 .<br />
– 14 Getallen eindigend 0 en 5 kunnen alleen maar gedeeld worden door 5. Er moet een rest<br />
van 3 zijn. Dus het getal moet eindigen op een 3 of 8. Een getal is deelbaar door 4 als de<br />
laatste twee cijfers deelbaar zijn door 4. Een getal deelbaar door 4 kan nooit eindigen op 3.<br />
Het laatste getal moet dus een 8 zijn. Alle tweecijferige getallen eindigend op 8 zijn: 18, 28,<br />
38, 48, 58, 68, 78, 88 en 98. Een getal is deelbaar door 3 als de som der cijfers deelbaar is door<br />
3. In dit geval de som van deze cijfers –1. Het enige getal dat voldoet aan deze eisen en bij<br />
deling door 6 een rest van 4 oplevert, is 58.<br />
– 15 Als hij de eerste keer bij punt c komt, kan hij op drie manieren zijn weg vervolgen;<br />
boven langs het meer, onder langs het meer of over de brug. Elke keus heeft weer twee<br />
mogelijkheden aan de andere kant. Is de keuze boven langs het meer naar punt d, dan kan hij<br />
of onder langs naar c en vervolgens over de brug. Of van d over de brug naar c en dan onder<br />
langs het meer naar b. In totaal zijn er 3 × 2 = 6 mogelijkheden.<br />
– 16 Trek 2 peren en 2 appels af van de bovenste rij. Hoeveel kosten dan drie bananen? (120<br />
cent) 1 banaan kost dus 40 cent. Vervolgens is de prijs van 1 peer eenvoudig uit te rekenen en<br />
daarna die van 1 appel.<br />
– 17 a 91 liter = 78 liter water + 13 liter ranja. 13 liter is 1<br />
6<br />
7 deel van 91 liter. 7 deel is water.<br />
– b 102 liter = 17 liter ranja + 85 liter water. 17 liter is 1<br />
5<br />
– –<br />
6 deel van 102 liter. 6 deel is water.<br />
– 18 Laat eventueel de overgebleven vormen ook kleuren: dezelfde vormen dezelfde kleur. De<br />
kinderen zullen niet alle vormen kunnen benoemen; laat hen dan vertellen wat de kenmerken<br />
zijn (aantal hoeken, aantal zijden, symmetrie, e.d.).<br />
– 19 Laat bij deze opgave een aantal gegevens met elkaar combineren:<br />
– – Beer weegt 61 kg − gewicht van Laura.<br />
– – Beer weegt 69 kg − gewicht van Robin. Robin is 8 kg zwaarder dan Laura.<br />
– – Laura en Robin wegen samen 84 kg. Laura is dan (84 − 8) : 2 = 38 kg zwaar. Robin is dan<br />
38 + 8 = 46 kg.<br />
– – Uit het tweede en derde punt valt af te leiden dat Beer 69 kg − 46 kg = 23 kg weegt.<br />
55
56<br />
Blok 6 Plus<br />
– 20 Geef aan dat a dus een keersom is met drie factoren.<br />
– 21 Het is 15 minuten te veel. Saron moet dus een aflevering laten vervallen die minstens 15<br />
minuten duurt. Om zo min mogelijk van de serie te missen, moet dat dan de aflevering zijn<br />
die het minst over de 15 minuten heen gaat.<br />
– 22 Wijs bij a en c op de deelbaarheid, denk bij b aan kwadraten, en bij c aan het verschil<br />
tussen de opeenvolgende getallen.
9 781111 253097