DE ACTUALITEIT VAN INCLUSIEF DENKEN - Hogeschool Utrecht
DE ACTUALITEIT VAN INCLUSIEF DENKEN - Hogeschool Utrecht
DE ACTUALITEIT VAN INCLUSIEF DENKEN - Hogeschool Utrecht
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
CENTRUM VOOR
SOCIAL WORK/ DE HORST
AMERSFOORT
Horstcahier 27
DE ACTUALITEIT VAN
INCLUSIEF DENKEN
Maarten van der Linde (red.)
Met bijdragen van Hans Achterhuis, Charlotte van Besouw,
Bureau Empowerment, Léon van de Griendt, Arriën Kruyt,
Jos van der Lans, Mario Nossin, Jan van der Meulen,
Herman Noordegraaf, Herma Tigchelaar en Gerrit Wolfswinkel.
Centrum voor Social Work/ De Horst
87
Horstcahier 27 De actualiteit van inclusief denken
Horstcahier 27
De ActuAliteit vAn
inclusief Denken
Maarten van der Linde (red.)
Met bijdragen van Hans Achterhuis, Charlotte van Besouw,
Bureau Empowerment, Léon van de Griendt, Arriën Kruyt,
Jos van der Lans, Mario Nossin, Jan van der Meulen,
Herman Noordegraaf, Herma Tigchelaar en Gerrit Wolfswinkel.
Prijs: t 10,-
Centrum voor Social Work/ De Horst
Inhoud
Voorwoord 6
Welkom 8
Léon van de Griendt
Inclusief denken 10
Arriën Kruyt
Feitse Boerwinkel 12
Maarten van der Linde
Is inclusief denken mogelijk? 15
Hans Achterhuis
Uit de discussie met Hans Achterhuis 28
Maarten van der Linde
Boerwinkels beproeving moet nog komen 32
Jos van der Lans
Burgerschap en inclusie: over de betekenis van het cliëntenperspectief 43
Mario Nossin
De Kamers, een plek voor cultuur en ontmoeting in Amersfoort-Noord 50
Jan van der Meulen
Feitse Boerwinkel als inspirator voor diversiteit en multiculturaliteit 55
Herma Tigchelaar
Een deltaplan voor de grijze golf 64
Gerrit Wolfswinkel
De actualiteit van inclusief denken
Inclusief denken en huiselijk geweld 68
Charlotte van Besouw
Inclusief of exclusief? 70
Bureau Empowerment
Het inclusieve denken van Feitse Boerwinkel 73
Herman Noordegraaf
Medewerkers aan deze publicatie 78
Horstcahiers 80
Colofon 84
Centrum voor Social Work/ De Horst
Maarten van der Linde
Voorwoord
Dit Horstcahier biedt actueel en spannend studiemateriaal over het inclusieve denken,
zoals dat veertig jaar geleden door Feitse Boerwinkel werd geformuleerd. Het zijn de
integrale teksten die zijn gepresenteerd op de studiedag op 12 mei 200 in het
gebouw van HU Amersfoort, aan de Berkenweg. Deze studiedag werd georganiseerd
door het Alumnibureau van Centrum voor Social Work/ De Horst ter gelegenheid van
de honderdste geboortedag van Feitse Boerwinkel (190 -200 ) en de veertigste
‘verjaardag’ van zijn bestseller Inclusief denken (19 -200 ).
Een stoet van personen presenteerde aan het gehoor (circa 1 deelnemers) analyses,
visies en impressies, waarbij het interessante was dat sommigen van hen
Boerwinkel goed hadden gekend en zelfs al in de jaren zestig/zeventig met zijn werk in
de weer (of in de clinch) waren en anderen nog nooit van hem hadden gehoord, maar
wel sterk in dezelfde geest werkzaam blijken te zijn. Zo was er Léon van de Griendt,
directeur van het Centrum voor Social Work/ De Horst die destijds als ‘katholieke
Brabander tijdens zijn opleiding in Eindhoven geïnspireerd werd door de protestantse
Boerwinkel’ en de Amersfoortse wethouder Arriën Kruyt, die zich herinnerde hoe hij als
tweede jaarsstudent in Utrecht in 19 7 in een vrijzinnig-christelijk dispuut het boekje
Inclusief denken bestudeerde.
Twee bekende schrijvers presenteerden een geheel verschillende visie. De filosoof
Hans Achterhuis (kende Boerwinkel goed en ging met hem in debat) gaf een kritische
analyse vanuit drie invalshoeken. Allereerst analyseerde hij de spanning tussen inclusief
denken op individueel en op maatschappelijk-politiek niveau; vervolgens onderzocht
hij de strijdigheid die optreedt tussen inclusief denken en erkenning van de ander;
tenslotte behandelde hij een aantal denkers, die na Boerwinkel over deze thema’s
hebben gepubliceerd.
De publicist/politicus Jos van der Lans (die tot voor kort nog nooit van Boerwinkel
had gehoord) plaatste Boerwinkel in de context van de culturele vloedgolf van de
jaren zestig en zeventig waarin hij hem opvoert als de grote inspirator van de nieuwe
De actualiteit van inclusief denken
solidariteitsgedachte die in die jaren doorbrak. Hij vroeg zich af wat de doorwerking
van dit gedachtegoed is geweest en wat er nu nog steeds de actuele betekenis van is.
Vervolgens was het woord aan mensen uit de sociaal-agogische beroepspraktijk.
Want deze studiedag werd georganiseerd door het Centrum voor Social Work/ De Horst
en dan hoort een belangrijke vraagstelling te zijn: wat betekent deze visie van het
inclusieve denken voor het werk met mensen?
Deze vraag werd behandeld met zes invalshoeken: Mario Nossin met als invalshoek het
cliëntenperspectief, de inclusie van mensen met een verstandelijke beperking; Jan van
der Meulen vanuit een vernieuwend samenlevingsopbouwproject in Amersfoort-Noord;
Herma Tigchelaar vanuit het perspectief van diversiteit en multiculturaliteit; Gerrit
Wolfswinkel met als invalshoek de grijze golf; Charlotte van Besouw met als invalshoek
huiselijk geweld en het vierdejaars Studentenbureau Empowerment met als invalshoek
drie discussiestellingen.
In de uitnodiging voor de studiedag van 12 mei werd Boerwinkel aangehaald;
hij schreef over veranderingen in die tijd, die ‘niet het karakter hebben van een
stroomversnelling, maar van een waterval. Dit eist een nieuwe manier van denken en
handelen. Het oude denken was overheersend antagonistisch en exclusief, waarbij de
tegenstellingen het meest op de voorgrond traden en beslissend waren. De totaal
nieuwe situatie, waarin we nu leven, vraagt een inclusief denken, d.w.z. een denken
dat er principieel van uitgaat dat mijn welzijn niet verkregen wordt ten koste van of
zonder de ander, maar alleen als de mens tegelijk het welzijn van de ander beoogt en
bevordert.’
Uit de reacties van deelnemers – op de dag zelf en ook in de schriftelijke evaluatie -
bleek dat de studiedag positief is gewaardeerd.
Op deze plaats nog een woord van dank:
- aan de leden van het Alumnibureau: Ans de Bruin, Hananja Venema en Gerrit
Wolfswinkel;
- aan de collega’s van het Praktijkbureau voor hun praktische hulp;
- aan Stichting Vermogen die deze dag en de uitgave van twee Horstcahiers
financieel heeft gesteund.
Centrum voor Social Work/ De Horst
7
Léon van de Griendt
welkom
Namens de directie van het Centrum voor Social Work van de Hogeschool Utrecht heet
ik u hartelijk welkom. Eigenlijk zou mijn collega Anneke Menger hier staan, maar zij is
door ziekte geveld. Het spijt haar enorm, omdat zij het een belangrijke en interessante
studiedag vindt, maar ook omdat zij zelf een oud-student van De Horst is en destijds
als eerstejaars-student nog heeft meegewerkt bij het afscheidsprogramma van
Boerwinkel in juni 1971.
Met de organisatoren van deze dag ben ik blij dat u in zo’n groten getale bent gekomen.
Allereerst een speciaal welkom aan de leden van de familie Boerwinkel. Het is voor u
een bijzondere dag, want precies vandaag 12 mei 200 is het honderd jaar geleden dat
uw vader / schoonvader / grootvader werd geboren. Wij stellen het zeer op prijs dat u
aanwezig wilt zijn bij deze conferentie over het thema ‘inclusief denken’.
Ook welkom aan alumni uit alle jaargangen, in het bijzonder aan drie oud-studenten uit
de allereerste lichting van 19 : mw. Gijsje van den Akker, mw. Doortje Jansen en de
heer Leen van Ginkel. Uit alle decennia zien wij oud-studenten en wij zijn blij dat ook
een groep eerstejaars die dit jaar met hun studie zijn begonnen, vandaag meedoen.
Er zijn hier studenten en oud-studenten die met elkaar meer dan 0 jaar opleiding en
beroep overbruggen. Dat alleen al maakt deze dag tot een bijzondere ontmoeting
tussen de generaties.
Ook heten wij docenten en oud-docenten welkom, en ook vertegenwoordigers van
diverse werkveldinstellingen met wie wij samenwerken, en vele anderen die op een of
andere wijze met Feitse Boerwinkel hebben samengewerkt of zich hebben laten
inspireren door zijn gedachtegoed.
In het bijzonder wil ik daarbij ook het bestuur van Kerk en Wereld welkom heten.
De actualiteit van inclusief denken
Kerk en Wereld is ten slotte toch de bakermat waarop Hogeschool De Horst is groot
geworden.
Bij het begin van deze dag wil ik hier nog iets persoonlijks zeggen. Het is zeker zo dat
de denkwereld van de protestantse Boerwinkel voor mij als katholieke Brabander
minder bekend was. Maar ik herinner mij dat ik zijn ideeën over ‘inclusief denken’ heel
boeiend vond en van groot belang voor het maatschappelijk werk. In de opleiding
voor maatschappelijk werk die ik in Eindhoven volgde, werd zijn boekje – dat was
uitgegeven door de destijds zeer bekende Werkgroep 2000 in Amersfoort – in de
jaren zestig behandeld en het inspireerde ons enorm.
Tot zover deze kleine persoonlijke noot van mijn kant. Graag wens ik u een boeiende
en leerzame studiedag toe.
Centrum voor Social Work/ De Horst
9
10
arriën Kruyt
InclusIef denken
Het is voor mij om drie redenen belangrijk om hier het openingswoord te mogen voeren:
1. Als wethouder van Amersfoort ben ik er trots op dat Feitse Boerwinkel in
Amersfoort is geboren, dat zijn boekje Inclusief Denken destijds in 19 is uitgegeven
door de in Amersfoort gevestigde Werkgroep 2000 en dat er nu veertig jaar later
een congres over zijn publicatie wordt gehouden in Amersfoort.
2. De inspirator van deze bijeenkomst Maarten van der Linde is een oude vriend van mij.
Maar eigenlijk zijn dat niet de echte redenen.
. De echte reden is dat ik altijd gefascineerd en geïnspireerd ben geweest door het
boekje Inclusief Denken van Boerwinkel.
Toen het boekje in 19 verscheen, studeerde ik in Utrecht aan de universiteit. In 19 7
werd ik bestuurslid van de afdeling Utrecht van de Vrijzinnig Christelijke Studenten
Bond (VCSB). Als bestuurslid was ik belast met de disputen. Vanzelfsprekend kwam er
een dispuut over Inclusief Denken, omdat er onder studenten een grote behoefte was
om zich te verdiepen in het geschrift van Feitse Boerwinkel.
Ik heb ter voorbereiding van deze bijeenkomst het boekje opnieuw gelezen en ik was
aangenaam verrast bij het vaststellen van het feit dat het thema nog steeds actueel is.
Een enkel citaat:
“Tegenover het oude antagonistische, exclusieve denken zou ik als adekwaat antwoord
op de totaal veranderde situatie willen stellen: een nieuw, een inclusief denken.
Daaronder versta ik een denken, dat er principieel van uitgaat dat mijn heil (geluk,
leven, welvaart) niet verkregen wordt ten koste van of zonder de ander, maar dat het
alleen verkregen kan worden als ik tegelijk het heil van de ander beoog en bevorder.”
De actualiteit van inclusief denken
Dat staat haaks op het denken in tegenstellingen tussen armen en rijken en haaks op
de politiek waarbij vaak juist tegenstellingen worden benadrukt. Haaks op het denken
van Pim Fortuyn en Rita Verdonk die over buitenlanders praten in termen van wij en zij.
Dat zijn mensen die antagonistisch denken en spreken. Ook binnen mijn eigen
gemeenteraad zie ik politici die denken in termen van wij en zij, maar ik zie ook politici
die de saamhorigheid in woord en daad bevorderen.
Nog een citaat dat mij trof bij het herlezen van Inclusief Denken: “Deze vraag is van
groot belang, oa. in de coming dialogue, die Prof. Kraemer zag tussen de grote
wereldreligies; een dialoog die in de komende decenniën veel aandacht zal vragen.
Reeds thans zijn er ook in ons land honderden turken, islamieten dus, en dit is in heel
Europa het geval. Meer dan een miljoen mohammedanen werkt naast christelijke
arbeiders in de fabrieken van West-Europa.” Boerwinkel voorzag in 19 al de noodzaak
van het gesprek met de Islam!
Heel goed dat er nu veertig jaar na dato aandacht geschonken wordt aan deze denker
die vooruitliep.
Ik hoop dat de Hogeschool, voor mij nog steeds De Horst, nog veel meer van dit
soort initiatieven zal nemen. We zullen graag als gemeente meewerken. Ik heb nog
een vraag aan U. In Utrecht heeft de Universiteit verschillende gebouwen genoemd
naar beroemde hoogleraren. Waarom wordt dit gebouw aan de Berkenweg niet
vernoemd naar Boerwinkel? Een Boerwinkel Academie of een Boerwinkel Gebouw zou
zowel de hogeschool als Amersfoort sieren.
Arriën Kruyt
Wethouder sociale zaken, cultuur en sport
Centrum voor Social Work/ De Horst
11
12
Maarten van der Linde
feItse BoerwInkel,
InclusIef denker
Feitse Boerwinkel (190 -19 7) groeide op in Amersfoort als oudste zoon in een kinderrijk
gereformeerd middenstandsgezin, waar muziek en literatuur een belangrijke plaats
innamen. Hij bezocht het Stedelijk Gymnasium te Amersfoort en studeerde in Utrecht
Nederlandse letteren en geschiedenis.
Bij het conflict in de Gereformeerde Kerken over ‘het spreken van de slang’, dat na
de synode van Assen 192 leidde tot een kerkscheuring, nam de 20-jarige Boerwinkel
zelfstandig de beslissing om zich aan te sluiten bij de Gereformeerde Kerken in
Hersteld Verband.
Tijdens zijn studententijd in Utrecht was Boerwinkel een actief lid van de NCSV. Hij
ontwikkelde een brede sociale, culturele en politieke belangstelling, waarbij hij van
verschillende kanten invloeden onderging, o.a. Karl Barth, Rudolf Otto, Frits Kuiper en
Heiko Miskotte. Vanaf zijn studententijd publiceerde hij artikelen in vele tijdschriften.
Onder de indruk van de naoorlogse literatuur waarin de gruwelen van de Eerste
Wereldoorlog werden beschreven, en geraakt door de vredesbeweging, werd
Boerwinkel pacifist. Bij de herhalingsoefeningen weigerde hij in 1927 militaire dienst
en vervulde zijn vervangende dienstplicht op het Centraal Bureau voor de Statistiek in
Den Haag, waar hij Jan Tinbergen leerde kennen. Boerwinkel werd lid van Kerk en
Vrede. Na ‘München 19 ’ vond hij het echter onmogelijk zo absoluut ‘neen’ te zeggen
tegen het leger als Kerk en Vrede deed. Hij zegde zijn lidmaatschap op.
In 1929 sloot Boerwinkel zich aan bij de SDAP. Hij meende dat de sociaal-democratie
het mogelijk maakte ‘iets te verwezenlijken van Gods heilige wil’. In de rijen van de
SDAP wilde hij meestrijden voor ‘de eisen der gerechtigheid zoals die in de Bijbel zijn
geopenbaard’. Om meer mensen hiertoe te stimuleren richtte hij in 19 0 samen met
anderen het comité ‘Socialisme en Kerk’ op, waarvan hij secretaris werd.
De actualiteit van inclusief denken
In de crisisjaren was het moeilijk een baan te vinden. Na een jaar jeugdwerk in het
Zuider Volkshuis in Rotterdam kon Boerwinkel in 19 als leraar Nederlands tijdelijk
invallen aan het Baarns Lyceum. Een jaar later kon hij terecht op het piepjonge Stichtse
Montessori Lyceum in Amersfoort. Dit lyceum telde bij de start in 19 negen leerlingen
en een handjevol leerkrachten. Na twee jaar werd Boerwinkel al benoemd tot rector.
Boerwinkel huwde in 19 te Amersfoort met Hens van Es (1911-200 ), lerares M.O.
Duits. Zij was opgegroeid in een gezin dat lid was van de Apostolische Gemeenschap.
Het echtpaar kreeg vijf kinderen. Feitse en Hens waren aan elkaar gewaagd; zij waren
verwante zielen en hun huwelijk was voor beiden de uitvalsbasis voor grote activiteit.
Zij deelden een grote belangstelling voor cultuur, godsdienst, literatuur, muziek en het
onderwijs.
In de oorlogsjaren leefde het gezin Boerwinkel intens mee met de vervolgde joodse
landgenoten; zij gaven onderdak aan joodse onderduikers. Als rector kwam Boerwinkel,
samen met andere schoolleiders, op voor jongens boven 1 jaar die voor de Arbeidsdienst
werden opgeroepen. Door de lectuur van Edda en Thora door Miskotte
verdiepte hij zich in Godenschemering van de schrijver Emants. Het resultaat was zijn
dissertatie De levensbeschouwing van Marcellus Emants waarin hij het ontstaan van de
pessimistische levensbeschouwing van Emants onderzocht en de oorzaak van zijn
levenshaat. Als hoofdschuldige voor zijn falen wees Emants de Schepper aan die de
schepping zo in elkaar heeft gezet dat de mens wel móest falen.
In 19 vroeg Hendrik Kraemer Boerwinkel als lid van de directie van Kerk en Wereld.
Hij werd ook rector van het (gemengde) internaat van de academie van Kerk en
Wereld. Boerwinkel doceerde o.a. cultuurgeschiedenis, hedendaagse politieke en
geestelijke stromingen, moderne literatuur en poëzie. Na de verzelfstandiging van de
academie tot school voor maatschappelijk werk in 19 , werd Boerwinkel tevens
directeur. In 1971 nam hij afscheid.
Boerwinkel had zich al in zijn studententijd laten inspireren door personen die
vroomheid, aandacht voor liturgie en radicaal protest tegen maatschappelijk onrecht in
zich verenigden. Na 19 onderhield hij - samen met zijn vrouw - intensieve contacten
met verschillende spirituele gemeenschappen in Europa, onder andere met Taizé in
Frankrijk, Grandchamps in Zwitserland, Imshausen in Duitsland en Iona in Schotland.
Boerwinkel was gevoelig voor wat hij beschouwde als een gedeeltelijk gelijk van de
christelijk-sektarische bewegingen, die hij ‘de onbetaalde rekeningen van de kerk’
noemde. Tegelijkertijd was hij een voorstander van oecumene, ook tussen de kerken.
Hij nodigde in de loop der jaren vertegenwoordigers van verschillende bewegingen en
Centrum voor Social Work/ De Horst
1
1
kerkgenootschappen uit voor lezingen op De Horst, o.a. Jehova’s Getuigen, leden van
de Pinksterbeweging, joden en katholieken.
Door zijn werk in Driebergen heeft Boerwinkel invloed uitgeoefend via zijn talloze
leerlingen. Daarnaast heeft hij grote invloed uitgeoefend door zijn handzame en
heldere boeken zoals Inclusief denken (19 , 19e druk in 19 0), Einde of nieuw begin?
(197 , e druk 1979) en Meer dan het gewone (over de Bergrede, 1977, e druk
19 ). Deze boeken werden in vele gespreksgroepen en ook in scholen en opleidingen
besproken en bestudeerd.
Reeds in de jaren dertig onderhield Boerwinkel contacten met de joodse gemeenschap
in Amersfoort. Na de oorlog is het betere begrip tussen tussen jodendom en
christendom hem intens blijven bezighouden. Zijn vriendschap met joden, o.a. Henri
van Praag en Jacob Soetendorp, leidde tot gezamenlijke activiteiten. In dit klimaat
paste ook zijn medewerking aan de experimentele reeks Phoenix Bijbelpockets. Vanaf
het begin was Boerwinkel betrokken bij de joodse leerhuizen. Ook nam hij deel aan
initiatieven ter bevordering van de dialoog tussen jodendom, christendom en islam.
Henk Berkhof schreef dat Boerwinkel alles radicaler wilde: ‘Het ging hem om de
werkzame tegenwoordigheid van de Geest in de wereld. Dat hield zijn vele aandachtsvelden,
van de Pinkstergroepen tot de anti-atoomacties, in één blik bij elkaar.’
Ter gelegenheid van de studiedag 12 mei 200 verscheen:
Feitse Boerwinkel, inclusief denker. Horstcahier 2 . Hierin is een meer uitgebreide
biografische schets opgenomen: ‘Feitse Boerwinkel, bouwstenen voor een biografie’.
De actualiteit van inclusief denken
Hans acHterHuis
Is InclusIef denken mogelIjk?
Zo’n dikke jaar geleden, om precies te zijn op augustus 1970, heb ik in een
uitvoerig artikel in het al lang ter ziele gegane linkse weekblad De Nieuwe Linie het
boek Inclusief Denken van Feitse Boerwinkel fel bekritiseerd. Als ik nu terugga naar
die tijd en mijn artikel herlees, blijft de inhoud van mijn kritiek grotendeels overeind
staan, al schrik ik van het soort toontje dat ik toen aansloeg. Voor toon en inhoud
beide werd ik zowel door mijn voormalige rector van het Revius Lyceum in Doorn,
dr. H.C. de Ru als door Feitse Boerwinkel zelf, die ik via zijn kinderen met wie ik op
school zat, redelijk goed kende, op het matje geroepen. Bij beiden mocht ik een hele
middag in hun studeerkamer spitsroeden lopen. Dat mijn toon weinig pas gaf, erkende
ik graag in die gesprekken, waarin ik desondanks de inhoud van mijn kritiek overeind
probeerde te houden.
Voor mijn toonhoogte had en heb ik een aantal excuses. Omdat ze nog steeds van
belang zijn, som ik ze kort op:
1. In het algemeen ben ik mij bewust dat mijn geschreven teksten vaak een felheid en
scherpte vertonen, die in mijn gedrag dat eerder op verzoening en consensus
gericht is, ontbreekt. Misschien teveel ontbreekt, voeg ik toe.
2. In dit speciale geval was er bovendien sprake van een afrekening met mijn eigen
achtergrond en ideeën. Ik was als het ware in discussie met mijzelf en in zo’n
discussie kan het soms fel toegaan. Deze discussie voer ik nog steeds. In heel wat
van de boeken die ik heb gelezen, staat al dan niet met een uitroepteken ‘I.D.’ in
de marge bij passages die me uitdaagden en prikkelden. En in mijn grote studie
De erfenis van de utopie kan ik er niet omheen het inclusieve denken met de daarin
door mij bestreden utopische inspiratie te verbinden. Kortom, de discussie met
Boerwinkel en mijzelf duurt voort.
. Mijn discussie met mijzelf ging gepaard met een soort ‘ontdekkersvreugde’ over
nieuwe ideeën, die ik aan het eind van mijn studie in de theologie en aan het begin
van mijn werk bij het Werelddiakonaat van de Nederlandse Hervormde Kerk had
Centrum voor Social Work/ De Horst
1
1
opgedaan. Twee van die ideeën staan in mijn artikel centraal en ik zal ze in het
vervolg ook apart belichten.
Als laatste herinnering moet ik hieraan toevoegen dat Boerwinkel mijn centrale ideeën
zei te onderschijven. Ze vielen volgens hem zonder problemen onder zijn begrip van
‘inclusief denken’. Dat bracht mij in verwarring. Was hij in het gesprek te aardig en
meegaand? Stelde hij zich als ik het zo zeggen mag, te ‘inclusief’ op? Dat was
ongetwijfeld het geval, maar er zat meer achter; het ging dieper en was fundamenteler.
Want in één van de vele latere drukken van ‘Inclusief denken’ verwees Boerwinkel
onder de aanbevolen literatuur ook naar mijn boek De uitgestelde revolutie uit 197 ,
dat naar mijn eigen mening juist tegen het inclusieve denken gericht was. Berustte
mijn kritiek toch op een misverstand, begreep ik niet waar het hem om ging? Of lag
het toch aan het concept ‘Inclusief denken’ dat te breed en te vaag was? Ik laat het
antwoord op deze vragen aan de lezer van dit artikel over en begin met mijn ‘oude
munitie’, die ik wel deels naar mijn laatste inzichten uitwerk.
Individu en groep, moraal en politiek
Eerst een oud citaat om toon en inhoud van mijn Nieuwe Linie-verhaal te vatten.
“Nergens in zijn boek maakt Boerwinkel duidelijk of hij in de eerste plaats over groepen
of over individuen praat. Liever gezegd, hij maakt geen enkel onderscheid tussen het
inclusieve denken van een groep en dat van een enkeling. Als hij betoogt dat er tot aan
onze tijd alleen maar antagonistisch is gedacht, heeft hij het over groepsverhoudingen,
over de klassenstrijd en de voortdurende oorlog tussen nationale staten. Als hij echter
woorden van Jezus citeert, of als hij praat over “inclusief denken en tolerantie”, of
“inclusief denken en abnormaal gedrag” heeft hij het duidelijk over individuen.
De verhouding tussen individu en groep is voor de schrijver kennelijk geen probleem;
de wijze waarop wij als individu optreden werkt door op het veld van de gehele
samenleving. Als wij in het klein inclusief gaan denken, komt alles in het groot ook
vanzelf op zijn pootjes terecht.
Helaas ligt de relatie tussen groep en individu niet zo rechtlijnig. Vele inclusief denkende
eenlingen vormen nog steeds geen inclusief denkende samenleving. Door van groepen
hetzelfde gedrag te verwachten als van individuen, plaatst Boerwinkel zich van meet af
aan buiten de sociale en politieke realiteit, en veroordeelt hij zich tot een toeschouwer,
die niets anders overblijft dan vermanend de vinger op te heffen tegen staten en
groepen die niet inclusief wensen te denken.”
De actualiteit van inclusief denken
Reinhold Niebuhr
Dit onderscheid tussen het morele gedrag van enkelingen en groepen dankte ik aan
professor Hannes de Graaf, mijn leermeester in de ethiek. Er zijn vele redenen waarom
ik hem dankbaar ben. Eén van de belangrijkste is dat hij mij voor mijn doctoraalexamen
een boek liet bestuderen dat mij intens heeft beïnvloed: Moral man and Immoral
Society van Reinhold Niebuhr met als ondertitel A study in Ethics and Politics. Sinds
mijn afstuderen had ik het boek niet meer in handen gehad. Het was uitverkocht en ik
beschikte slechts over een eigen uittreksel plus een aantal aantekeningen. Wie schetst
mijn verrassing toen ik afgelopen jaar plotseling een heel stapeltje ervan in een boekwinkel
zag liggen. In de eerbiedwaardige reeks ‘Continuüm Impacts’ was het temidden
van andere klassiekers herdrukt. De verrassing, gecombineerd overigens met schrik,
werd bij herlezing alleen maar groter. Losse zinnen, maar zelfs hele gedachtegangen
eruit bleken her en der in mijn eigen werk te staan. Het leek soms bijna plagiaat omdat
ik zelden expliciet naar Niebuhr verwezen had. Kennelijk kan een goed gekozen boek
dat je in je jonge jaren intensief hebt bestudeerd, inderdaad zoals het kaftje van
Continuum Impacts suggereert, “de manier waarop wij denken [blijvend] veranderen”.
Niebuhrs grondstelling, die ook mijn uitgangspunt in mijn kritiek op Boerwinkel was,
luidt “dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen het morele en sociale gedrag
van individuen en van maatschappelijke groeperingen”. Dit onderscheid vormt de
noodzaak en rechtvaardiging van politieke praktijken die een op persoonlijke verhoudingen
en het individuele geweten gerichte ethiek altijd ongemakkelijk en aanstootgevend zal
vinden. Op individuen kan vaak een moreel beroep worden gedaan, bijvoorbeeld om
inclusief te denken. Zij houden dan rekening met andermans belangen en kunnen zich
zelfs voor anderen opofferen. Dankzij een morele opvoeding kan hun bestaande
sympathie ook rationeel uitgebouwd worden tot een idee van rechtvaardigheid waarin
de eigen belangen en die van anderen tamelijk objectief kunnen worden afgewogen.
Dit alles kan, aldus Niebuhr, veel moeilijker en soms zelfs helemaal niet voor groepsverhoudingen
worden bereikt. Zelfopoffering mag men hier nooit verwachten, maar
ook van andere morele handelingen en deugden zal veel minder sprake zijn.
Maatschappelijk-politieke strijd
Niebuhrs boek verscheen in 19 2. De polemische kanten ervan zijn gericht tegen veel
maatschappij-opvoeders, predikers en moralisten uit die tijd. In de lijn van Dewey
meenden deze dat de toen bestaande extreme klassen- en rassentegenstellingen door
morele educatie en beïnvloeding overwonnen konden worden. Hun grote campagnes
Centrum voor Social Work/ De Horst
17
1
hiervoor worden door Niebuhr aan de kaak gesteld. Alleen maatschappelijk-politieke
strijd waarin, zoals hij uitdrukkelijk stelt, ook de dreiging en het daadwerkelijk gebruik
van geweld een rol kunnen spelen, kan een beweging in de richting van grotere gelijkheid
in gang zetten. Deze laatste stelling wordt door hem zowel met veel historische
voorbeelden als met profetische vergezichten uitgewerkt. Theo Witvliet wijst met recht
op de grote invloed die Niebuhr had op het denken van Martin Luther King. Met meer
recht nog kan men stellen dat Niebuhrs strategische ideeën waarin de onontkoombaarheid
van geweldgebruik voor het openbreken van bevroren maatschappelijke
verhoudingen van uitbuiting, vernedering en onderdrukking beklemtoond wordt, passen
bij de Black Power beweging van Malcolm X, die Kings principiële geweldloosheid
afwees.
Juist op grond van Moral Man and Immoral Society wordt Niebuhr vaak gerekend tot
de aartsvaders van de Amerikaanse school van het politieke realisme. Dit gaat ervan
uit dat in internationale verhoudingen staten zich alleen moeten laten leiden door hun
belangen. Bij afwezigheid van een boven hen staand gezag dat rechtsregels zou kunnen
opleggen en garanderen, zijn zij aangewezen op macht. Idealistische argumenten en
morele waarden zijn hierbij uit den boze: staten hebben geen vrienden.
Morele waarden
Het zal in de lijn van mijn hierboven aangehaalde voorbeelden al duidelijk zijn dat
Niebuhr niet op ongekwalificeerde wijze het politiek-realistische paradigma omhelst.
Hij hanteert het hoogstens als descriptief gegeven, maar weigert het op normatieve
wijze voor te schrijven. Om interstatelijke relaties maar ook veel maatschappelijke
verhoudingen tussen collectieven te begrijpen kan het belangrijke diensten bewijzen.
Tegelijkertijd probeert Niebuhr op grond van dit politiek-realistische uitgangspunt
mogelijkheden te onderzoeken waarin morele waarden maatschappelijk een grotere
rol kunnen spelen. De moraal is voor hem enerzijds geen franje die zoals de politieke
realisten beweren, als het er op aankomt, beter afgeschaft en gedumpt kan worden.
Ze is anderzijds geen panacee dat door moralisten voor elke maatschappelijke kwaal
kan worden aangeroepen. Wie haar enigszins binnen maatschappelijk-politieke
constellaties wil inzetten, zal deels langs de politiek-realistische weg hard moeten
studeren en vechten om te kijken of en in hoeverre dit bereikbaar is. Het uiteindelijke
doel van zijn studie is, zo stelt Niebuhr aan het slot van de inleiding “om politieke
methoden te vinden die het meest beloftevol zijn om een ethisch maatschappelijk doel
voor de maatschappij te bereiken”.
De actualiteit van inclusief denken
Deugd baart monster
In het gesprek dat ik met Boerwinkel had, bleek hij vanzelfsprekend het werk van
Niebuhr goed te kennen. Het had volgens hem wel degelijk een rol gespeeld in zijn
boek, maar dan vooral bij zijn verwerping van wat hij als het oude, exclusieve denken
omschrijft. Hier had hij impliciet verwezen naar wat Niebuhr omschrijft als “de ethische
paradox van de vaderlandsliefde”, die ook in andere groepsverhoudingen tot uiting
komt. Het gaat er om dat een beroep op de hoogste morele waarden tot het meest
extreme geweld van de oorlog kan leiden. Patriottisme verandert individuele
opofferingsgezindheid in collectief egoïsme. De altruïstische gevoelens van de mens
hebben zich in de loop van de geschiedenis via familie, clan en stam tot de natie
uitgebreid. Juist op deze gevoelens berusten de saamhorigheid, de macht en de
veiligheid van de natie. In een oorlogssituatie zullen ze de patriot echter blind maken
voor het grootschalige geweld dat de nationale krijgsmacht tegen de vijand uitoefent.
Goed en kwaad blijken in deze ethische paradox onontwarbaar verstrengeld. De deugd
van de vaderlandsliefde kan de meest monsterlijke vormen van geweld baren.
Inclusiviteit en outgroup
Boerwinkel onderstreept deze analyse als hij in het begin van zijn tweede hoofdstuk
erop wijst dat menselijke inclusiviteit en samenwerking altijd in het verleden tot stand
kwamen in de strijd tegen een andere groep. “Sociologisch gesproken: tegen een
‘out-group’. De bedreiging die het bestaan van deze out-group vormde was over het
algemeen het hechtste bindmiddel om tot een zekere samenwerking te komen, zelfs
van mensen die het in allerlei opzicht absoluut niet met elkaar eens waren.”
Alle Europese nationale staten, om te beginnen natuurlijk ons eigen land in de
Tachtigjarige Oorlog tegen Spanje, zijn volgens Boerwinkel op deze wijze ontstaan.
“Maar niet alleen ons land, ook andere nationale staten zijn in de strijd tegen een
out-group ontstaan. Om dicht bij huis te beginnen: België tegen de out-group Noord-
Nederland, Frankrijk (in de 100-jarige oorlog) tegen de Engelsen, Zwitserland tegen
de Oostenrijkse Habsburgers, de Verenigde Staten in hun gezamenlijke verzet tegen
de Engelse overheersing (no taxation without representation). Steeds was er dus een
out-group, die de samenhang van de in-group bewerkstelligde en in stand hield zolang
de bedreiging duurde. Viel die weg dan laaide de onderlinge (latente) onenigheid
weer des te heviger op, soms tot vernietiging toe.”
Dat is een imposante opsomming van de kracht van wat Boerwinkel als het oude,
antagonistische of exclusieve denken omschrijft. Als hij er vervolgens op wijst dat de
Centrum voor Social Work/ De Horst
19
20
Europese eenheid ook vooral tot stand kwam via de aaneensluiting tegen de dreiging
van de Sovjet-Unie lijkt het argument ten gunste van het antagonistische denken
alleen maar sterker te worden. Toch gaat Boerwinkel dan zonder veel problemen over
naar de morele oproep om ‘inclusief te denken’. Hoe dit zou moeten, gezien alles wat
we uit de geschiedenis weten, zegt hij nergens. En hoe de waarschuwingen van
Niebuhr hierbij ontlopen kunnen worden, geeft hij evenmin aan.
Averechtse effecten
Een ander voorbeeld van het realisme à la Niebuhr zijn de uitspraken die Boerwinkel
doet over ontwikkelingshulp. Hij lijkt zich goed bewust te zijn van het gegeven dat
persoonlijke goede bedoelingen in de politiek-maatschappelijke werkelijkheid wel
eens averechts kunnen uitpakken. Hij komt tot de met het nodige cijfermateriaal
onderbouwde vaststelling “dat van het verlenen van hulp zoals het tot nu toe is
gebeurd, het resultaat dikwijls was: dat rijke mensen uit de ontwikkelingslanden nog
rijker en arme nog armer werden”.
Desondanks poneert hij één pagina verder, na eerst opgemerkt te hebben dat er
meer onderzoek nodig is om deze feitelijke mislukking van de ontwikkelingshulp te
begrijpen, in naam van het algemene principe van het inclusieve denken dat “we nog
meer geld” moeten fourneren om de problemen te boven te komen. En nog twee
pagina’s verder wordt “het prachtige werk van de grote hulpacties … van de
Wereldraad van Kerken” geprezen. Hoe dat te rijmen is met de eerdere constateringen
over de contraproductiviteit van ontwikkelingshulp wordt nergens uitgelegd.
Ik kan dit soort tegenspraken, waar je vaak snel overheen leest, alleen maar begrijpen
vanuit de morele gevoeligheid van het individu. Omdat de meeste mensen zich in hun
persoonlijke verhoudingen sterk door morele waarden laten leiden, is het vaak te pijnlijk
om te erkennen dat er hiervoor in het grote politieke spel weinig ruimte bestaat.
Daar sluit men de ogen dan ook graag voor. Op politieke handelingen worden dan
morele begrippen geplakt of de gewelddadige kanten ervan worden via eufemismen
afgezwakt en verborgen. Mijns inziens gebeurt dit ook in ‘Inclusief denken’. Het lijkt
mij dat Boerwinkel de lessen van Niebuhr onvoldoende ter harte heeft genomen.
Erkenning
Dankte ik mijn eerste ontdekking van een centraal idee aan Hannes de Graaf, voor de
tweede moet ik Hebe Kohlbrugge, mijn toenmalige baas bij het Werelddiakonaat van
de Nederlandse Hervormde Kerk, dankbaar zijn. Hebe wapende mij tegen elke
De actualiteit van inclusief denken
gemakkelijke vorm van christelijk missionair heilsdenken door mij met het werk van
Rosenstock-Huessy (die Boerwinkel overigens ook weer kent en zelfs citeert) kennis te
laten maken. In een analyse van mondiale conflicten waar wij via het werelddiakonaat
bij betrokken waren – Israël-Palestijnen, de afscheidingsoorlog van Biafra in Nigeria,
de apartheid in Zuid-Afrika, de oorlog in Vietnam, de strijd voor sociale gerechtigheid
in Latijns-Amerika – hield zij mij en mijn collega Bert Kisjes voor dat het steeds ten
diepste ging om Anerkennung, om erkenning door de ander. Als ik nu wat passages
hierover uit mijn Nieuwe-Linie artikel citeer, is het bijna of ik Hebe Kohlbrugge weer
direct hoor praten.
“Het oude, exclusieve denken wordt door Boerwinkel als een “struggle for life”
beschreven: “zelfbehoud is de eerste levenswet; of hij gaat eraan of ik”. In dit denken
wordt het heil slechts gezien in de negatie van de ander. Hier tegenover plaatst de
schrijver dan zijn nieuwe denken waarin het eigen heil gevonden wordt, als men het
welzijn van de ander zoekt. Mijn vraag bij deze twee soorten denken is of het neodarwiniaanse
uitgangspunt van Boerwinkel wel een adequate beschrijving geeft van de
intermenselijke relaties. Een mens strijdt namelijk niet in de eerste plaats om zijn
bestaan ten koste van zijn medemensen, maar hij vecht om erkenning door zijn
medemensen. We hoeven er echt de dialectiek van Hegel, volgens welke ik pas mijn
eigen zelf, mijn eigen identiteit vind door middel van erkenning van de ander, bij te
halen om uit eigen ervaring te weten dat wij niet in de eerste plaats om meer bezit,
om ons leven vechten, maar om erkenning door de mensen met wie wij te maken
hebben. Reeds Kaïn sloeg Abel dood omdat hij meende niet erkend te worden.
Boerwinkels darwiniaanse uitgangspunt geeft een inadequate beschrijving van de
tussenmenselijke relaties, maar de omkering ervan levert helaas een even onjuiste
beschrijving op. Hij wil namelijk dat ik inclusief ga denken, dat ik “het heil van de
Amerikanen, van de Russen en van de Chinezen”, om over dat van de ontwikkelingslanden
maar te zwijgen, voortdurend beoog en bevorder. Het lijkt mij nu dat de Russen,
Chinezen, etc. hier niet zo erg van gediend zijn. Het zal hen er eerder om gaan als
gelijkwaardig erkend te worden, dan van boven af geholpen te worden.
De landen uit de derde wereld vragen ons echt niet nog meer aan hun heil te denken
dan we vroeger gedaan hebben, maar ze willen hun heil zelf bepalen, ze willen zelf
hun identiteit door strijd en revolutie heen, ontdekken. In feite heeft het christelijke
Westen altijd inclusief gedacht, heeft het altijd “de opdracht gevoeld om de zegeningen
der beschaving aan de andere volken te brengen”, zoals reeds in 1 de in Berlijn
gehouden Congoconferentie zo treffend formuleerde. En het verwarrende voor ons is
Centrum voor Social Work/ De Horst
21
22
nu juist dat er een eind komt aan het tijdperk waarin wij het heil van de andere volken
als onze opdracht beschouwden. Maar daar willen we nog niet aan, daarom creëren
we de term ‘inclusief denken’, die voor ons in geseculariseerde vorm de oude missieopdracht
levend houdt.
Het denken om het heil van de ander wordt vaak een denken over en ten behoeve
van de ander, zelfs een denken in plaats van de ander. Nooit komt men langs deze
weg tot een volmondige erkenning van de ander als ander. … Wij zijn hier in het
Westen vergeten dat enkele dingen niet geschonken kunnen worden. Vrijheid, een
gevoel van eigenwaarde, erkenning door de ander, moeten veroverd worden. Terwille
hiervan vochten Biafranen en Nigerianen, terwille hiervan vechten Palestijnen en
Israëli. Als zelfbehoud inderdaad de eerste levenswet was, dan zou de vrede in Biafra
wel gemakkelijker bereikbaar zijn geweest, dan zou het Midden-Oosten nu niet al
meer dan twintig jaar in brand staan. De oplossing van het inclusieve denken die
Boerwinkel in dit laatste geval voorstelt, is geen oplossing. Het gaat er niet om dat de
Arabieren schadeloosstelling krijgen of terug mogen keren naar hun huis en grond.
Zij vechten om erkenning en die erkenning en eigen identiteit kunnen alleen veroverd
worden in een sterke organisatie van de eigen groep. Precies hetzelfde geldt voor de
Israëli. Hun eerste wens is niet vrede, maar behoud van eigen identiteit.
In het Israëlische tijdschrift New-Outlook stond onlangs een onthullende briefwisseling
tussen de Nationale Unie van Israëlische Studenten en de Al-Fatach, die het bovenstaande
scherp belicht. Zowel de Israëli’s als de Arabieren weigeren het object van het
inclusief denken van de ander te worden. Vooral in het antwoord van de Israëli’s komt
dit scherp uit. ‘Wij zullen voortgaan met de strijd totdat wij over onze eigen toekomst
kunnen beslissen”, schrijf je. Wees voorzichtig mijn neef, je begint te praten als een
zionist. Want geloof je nu heus dat wij genoegen nemen met iets minder … met de
status van een getolereerde minderheid. Wij wensen jullie verdraagzaamheid niet. Wij
vragen jullie aanvaarding. Wij keerden niet terug naar ons vaderland om te assimileren,
om Joodse Arabieren te worden zoals jij zou willen, maar om onszelf voor eens en voor
altijd te bevrijden van anderen die ons lot bepalen. Wij zullen onze toekomst bepalen,
en wij zullen de strijd voortzetten om deze zelfbeschikking veilig te stellen.’” Tot zover
mijn Nieuwe Linie-tekst.
Erkenning bij Hegel
Hoezeer ik mij ook in het werk van Rosenstock-Huessy heb verdiept, het viel mij altijd
moeilijk om als argumentatief ingesteld filosoof het mij geheel eigen te maken.
De actualiteit van inclusief denken
Daarvoor was het mij enerzijds te speculatief, anderzijds te verhalend. Als ik nu iets
meer in het algemeen zeg over de strijd om erkenning ga ik dan toch maar weer terug
naar de grote Duitse negentiende-eeuwse filosoof Hegel. Deze gaat uit van een soort
natuurstaat, waarin de menswording haar beslag kreeg. Hegels “eerste mens” deelt met
de dieren een aantal begeertes. Hij heeft behoefte aan voedsel, warmte, beschutting en
veiligheid. Deze behoeftes kan hij bevredigen door zich te richten op objecten buiten
hem. Als sociaal wezen – Hegel onderstreept met recht dat de mens dit van meet af
aan is – krijgt hij echter niet alleen met andere objecten maar ook met andere bewustzijnen
te maken. Het menselijke zelfbewustzijn kan zich alleen in de confrontatie met
een ander bewustzijn ontwikkelen. Mijn begeerte is niet gericht op het bezitten van de
ander als object maar op het erkend worden door de ander, juist in mijn begeerte.
Ik begeer de begeerte van de ander en omgekeerd. De menselijke seksuele relatie is
niet alleen gericht op het lichaam van de ander, maar ook op de begeerte van de
ander. Pas daarin vindt erkenning plaats.
Voor de volledige menswording is volgens Hegel nog een tweede stap vereist. De mens
wil niet zomaar door de ander erkend worden; hij wil erkend worden als mens. En het
meest fundamentele aspect van de menselijke identiteit waarin hij verschilt van dieren is
het vermogen om zijn eindigheid onder ogen te zien en zijn leven op het spel te zetten.
“Daarom leidt de ontmoeting van ‘de eerste mens’ met andere mensen tot een
gewelddadige strijd waarin elke betrokkene de ander hem wil doen ‘erkennen’ door zijn
leven te riskeren. De mens is een fundamenteel op anderen gericht sociaal dier, maar
zijn maatschappelijkheid leidt hem niet naar een vreedzame burgerlijke maatschappij,
maar stort hem in een gewelddadige strijd op leven en dood voor puur prestige”.
Aldus de samenvatting van Fukuyama van de oorsprong der geschiedenis volgens Hegel.
Hoe te ontsnappen aan deze strijd van allen tegen allen die slechts met de dood van
één van de twee bewustzijnen lijkt te kunnen eindigen? Bij Hegel onderwerpt de één
zich aan de ander; er ontstaan knechten en heren. De knecht heeft uit angst voor een
gewelddadige dood de meester erkend en zal hem voortaan dienen door voor hem te
werken. De geschiedenis van de ongelijkheid en volgens Marx van de uitbuiting kan
beginnen.
Wij zitten, dat geldt ook voor de tijd waarin Inclusief denken verscheen, nog midden in
deze geschiedenis van ongelijkheid, onderdrukking en geweld. De strijd om erkenning
speelt hierin een belangrijke rol. We kunnen hem niet met een beroep op ‘inclusief
denken’ terzijde schuiven.
Centrum voor Social Work/ De Horst
2
2
Voorbij het inclusieve denken
De Hegeliaanse ideeën over de strijd om erkenning hebben de filosofie uit het laatste
kwart van de vorige eeuw diepgaand beïnvloed. Ik wil tot slot heel kort een aantal
denkers noemen, die vaak al eerder publiceerden, maar die pas in de laatste decennia
van de eeuw gehoor vonden en invloed kregen.
Levinas
Kun je het welzijn van de ander beogen? Veel van mijn boeken draaien rondom deze
vraag. Hoe kun je bepalen wat dat welzijn is? Moet die ander dat niet zelf beslissen?
Boerwinkel heeft de verandering niet meegemaakt van het denken over de ander
naar zoals Levinas het stelt ‘de idee van een radicale exterioriteit’. Het gebod dat van
het gelaat van de ander uitgaat is voor Levinas juist een radicale doorbreking van een
houding die meent de ander te kunnen includeren. Voor Levinas gaat het hier om een
denken dat hij als totaliteit beschrijft en dat in tegenstelling tot wat Boerwinkel beweert,
altijd overheersend is geweest. De geschiedenis van het Westen is een totaliteitsgeschiedenis,
steeds meer mensen werden via verovering, missionering en kolonialisme
ingesloten. Tegenover deze totaliteit en universaliteit stelt Levinas de oneindigheid
van het gelaat van de Ander, die altijd buiten mijn ideeën en opvattingen blijft staan,
maar wel als weerloos gelaat de eis stelt ‘gij zult niet doden’. Deze eis is heel anders
dan de suggestie ‘gij zult mijn welzijn bevorderen’.
Foucault
Michel Foucault als tweede denker in deze reeks, heeft in dezelfde lijn betoogd dat de
recente westerse geschiedenis er één van insluiting en niet zoals Boerwinkel betoogt,
van uitsluiting is geweest. In de Middeleeuwen werden bijvoorbeeld gekken, zieken en
misdadigers vaak buitengesloten, als vreemden en anderen uit de samenleving
verbannen. Dat verandert volgens Foucault in de moderne tijd, die juist als een periode
van insluiting kan worden omschreven, waarin het welzijn van dit soort groepen werd
beoogd. Daar kunnen wij achteraf denigrerend over doen door te stellen dat het niet
echt om het welzijn van de uitgeslotenen ging. Dat lijkt me echter te gemakkelijk. Wie
durft staande te houden dat onze eigen ideeën over het welzijn van de ander ook niet
tijdsgebonden zijn, zoals die van onze voorouders? Zelfs als ik mijn eigen leven overzie,
is het duidelijk dat de ideeën over het welzijn van de ander de afgelopen 0 jaar flink
zijn veranderd. Bepaalde ideeën over ontwikkelingshulp uit begin jaren ’ 0 als een
typische uiting van westers inclusief denken zouden tegenwoordig voor de meesten van
De actualiteit van inclusief denken
ons onacceptabel zijn. Hoewel, ze bestaan nog steeds. In de woorden van Finkielkraut
lijkt het er vaker om te gaan hongerige monden met voedsel vol te stoppen zodat we
niet hoeven te luisteren naar wat deze zelfde monden te vertellen hebben.
Arendt
Alles wat ik nu gezegd heb, is in zekere zin unfair naar Boerwinkels geschrift. Ik citeer
steeds denkers die na hem hebben geschreven of waarvan in elk geval het werk na zijn
boek in de aandacht is gekomen. Dat laatste geldt bijvoorbeeld voor de denkster die
ikzelf als mijn intellectuele leidsvrouwe beschouw: Hannah Arendt. Haar kernbegrip is
in dit geval pluraliteit. Mensen zijn radicaal verschillend en onderscheiden, de afstand
tussen hen kan in de politieke en publieke werkelijkheid nooit worden uitgewist of
overbrugd. Net als Levinas stelt Arendt dat vooral het westerse politieke denken deze
radicale pluraliteit al snel via Plato heeft ingeruild voor een universaliteitsdenken met
utopische trekken. Arendts grote studie The human condition stamt uit 19 , dus lang
voor de verschijning van ‘Inclusief denken’. Maar haar boodschap werd nauwelijks
opgepikt en begrepen. De tijdgeest was er niet rijp voor, de radicale begrippen van
Arendt werden geneutraliseerd en in een universaliteitsdenken opgenomen. Het meest
typerende hiervoor vind ik wel de aanvankelijke Nederlandse vertaling van haar hoofdwerk:
‘De mens, bestaan en bestemming’. Welnu, als er iets is dat Arendt als hoofdlijn
in haar boek verkondigt dan is het dat dé mens niet bestaat. We kennen alleen een
pluraliteit van mensen met verschillen tussen hen. Het is onmogelijk ze in één inclusief
denken te vatten. Ik geef meteen toe, de titel van de vertaler klinkt veel beter en
imposanter. Zij suggereert een universaliteitsmetafysica die Arendt in het voetspoor
van haar partiële inspirator Martin Heidegger nu juist bestrijdt. Ik geef ook meteen toe
dat ik in die tijd nu juist voor deze titel viel. Het is dezelfde universaliteitspretentie die
uit Inclusief denken sprak. Een voormalig studente van De Horst die in 19 begon,
herhaalt het ook in haar terugblik over de boodschap die de studenten toen meekregen:
“Het ging om De Mens (met hoofdletters), om alle mensen”.
Arendts denken is wel omschreven als een antagonistisch pluralisme. Tussen mensen
bestaat er voor haar verschil en geschil, een term van de Franse filosoof Lyotard, wiens
denken ik hier verder niet bespreek, maar die wel in dit rijtje anti-inclusieve denkers
past. Via overreding en argumentatie proberen mensen deze verschillen te overbruggen
en deze geschillen op te lossen. Dat is echter nooit geheel mogelijk; de communicatie
tussen mensen biedt nooit volgens Arendt zoals dat voor Habermas het geval is, uitzicht
op een uiteindelijke overeenstemming waarin de waarheid – de ene waarheid –
Centrum voor Social Work/ De Horst
2
2
tenslotte gerealiseerd kan worden.
Schmitt
De ander blijft altijd met de centrale term van Carl Schmitt, de volgende denker die ik
kort wil noemen, de vijand, degene die mijn wijze van bestaan radicaal bevraagt en in
twijfel kan trekken. Voor Carl Schmitt, de voormalige kroonjurist van het Derde Rijk,
bestond in de progressieve jaren ‘ 0, waarin elke gevaarlijke denker al snel ‘fascist’
heette, geen belangstelling, ook al dateert zijn belangrijkste boek Het begrip politiek
uit begin jaren 0. Het denken van Schmitt, die waarschijnlijk van alle door mij
genoemden het felst anti-inclusief is, is vaak misverstaan.
De vijand is voor hem geen morele, maar een existentiële categorie. Hij is degene
die in de relatie tussen staten en groepen – want Schmitt heeft het net als Niebuhr over
politieke en niet over persoonlijke verhoudingen – mijn levenswijze en voortbestaan
zodanig uitdaagt dat ik om deze te behouden mijn leven in de strijd tegen hem op het
spel moet zetten. Het is van belang dat de vijand geen morele categorie is. Hij is de
ander, die ik kan respecteren, kan bestrijden, maar hij is geen misdadiger die ik kan
demoniseren, veroordelen. Dat zijn juist categorieën die bij het door Schmitt scherp
afgewezen universalistische denken horen. “Und willst du nicht mein Bruder sein, so
schlag ich dir dein Schädel ein”.
Het universalisme kent de vijand als misdadiger tegen de mensheid, als absolute
vijand, tegen wie vaak in een zogeheten nieuwe wereldorde, de laatste oorlog om alle
oorlogen voortaan op te heffen, gevoerd moet worden. De vijand-categorieën die wij
in navolging van Bush vaak voor het moslimterrorisme of überhaupt de politieke islam
hanteren zouden door Schmitt fel verworpen worden. Zeker, het gaat hier volgens hem
om de vijand, maar die kan niet in termen van wit en zwart, goed en kwaad van ons
onderscheiden worden. Hij moet niet zoals Bush zei in al zijn holen worden opgezocht
en uitgerookt, maar wel als vijand erkend en bestreden worden.
Hierin verschilt Schmitt scherp van het voor kort zo populaire multi-culturalisme.
Met Samuel Huntington gaat hij uit van een clash of civilizations, een botsing van
culturen, die door geen enkel universalisme of multiculturalisme overwonnen kan worden.
Ik noem Huntington hier met name omdat hij ook zo vaak misverstaan is. Hij voert
zeker niet, zoals hem vaak in de schoenen geschoven wordt, een pleidooi voor een
oorlog tussen beschavingen. Integendeel, zijn boek is één groot betoog dat de lezer
moet overtuigen om in wereldverband vreedzaam met geschillen en verschillen tussen
culturen om te gaan. Natuurlijk gebruikt Huntington het begrip niet, maar elk denken
De actualiteit van inclusief denken
dat naar inclusie neigt, is volgens hem gevaarlijk en eurocentrisch. Wij menen een
gemeenschappelijk heil voor ons en de ander te kunnen formuleren, maar in werkelijkheid
plakken wij snel onze westerse waarden die wij universalistisch noemen op de
ander. Het is realistischer om hen als menselijke vijand te erkennen en respecteren.
Derrida
Een laatste naam, grondlegger van het deconstructivisme, Jacques Derrida. Het is niet
overdreven te stellen dat Derrida de hele westerse filosofie als een grootse, maar
uiteindelijk mislukte poging ziet om inclusief te denken, om de ander en zijn welzijn in
mijn denken te includeren om, zoals Derrida stelt, de Ander (l’autre) tot het zelf (le même)
te herleiden, om ‘De mens’ te denken in plaats van het verschil tussen mensen te
articuleren. Zijn deconstructie laat in het ontrafelen van de klassieke teksten steeds zien
in hoeverre dat mislukt is, waar de ander in de marges van de tekst als onherleidbaar
en niet te includeren opduikt.
Die methode van de deconstructie heb ik in mijn verhaal ook deels gebruikt om het
boek Inclusief denken te ontrafelen. Net als Derrida die de filosofie niet afschreef, maar
juist de grootsheid ervan beklemtoonde, heb ik met mijn deconstructie en kritiek het
belang van het werk van Boerwinkel willen onderstrepen. Dat ik er nog steeds door
geobsedeerd ben, is het uiteindelijke bewijs voor mij dat we hier met een tekst en een
denker te maken hebben die weerbarstig blijft en niet eenvoudig geïncludeerd kan
worden.
Literatuur
Arendt, H., Vita Activa (voorheen ‘De Mens’), Amsterdam: Boom, 199 .
Derrida, J., Marges van de filosofie, Kampen: Kok Agora, 199 .
Foucault, M., Bewaken en straffen, Groningen: Historische Uitgeverij, 1992.
Fukuyama, F., Het einde van de geschiedenis en de laatste mens, Amsterdam: Olympus, 200
Hegel, G.W.F., Phänomenologie des Geistes, Hamburg: Felix Meiner Verlag, 19 2.
Huntington, S.P., Botsende beschavingen; Cultuur en conflict in de twintigste eeuw, Baarn:
Anthos, 1997.
Levinas, E., De totaliteit en het oneindige, Baarn: Ambo, 19 7.
Niebuhr, R., Moral man and immoral society, New York: Continuum, 200 .
Rosenstock-Huessy, De grote revoluties; autobiografie van de westerse mens, Vught: Skandalon,
200 .
Schmitt, C., Het begrip politiek, Amsterdam: Boom, 2001.
Centrum voor Social Work/ De Horst
27
2
Maarten van der Linde
uIt de dIscussIe
met hans achterhuIs
Jeanne van Engelen: ‘En toch!’ Ik kan het allemaal volgen en de bezwaren die je
aanvoert, kan ik begrijpen, ik begrijp dat je niet idealistisch en utopisch kunt werken,
maar dan denk ik: ‘En toch!’ Zonder de inspiratie die uitgaat van idealen en utopieën
kan ik niet leven.’
Hans Achterhuis: ‘Dat is ook mijn eigen vraag. Je moet niet je eigen idealen opgeven.
Boerwinkel kende Niebuhr wel degelijk. Niebuhr was christen-socialist. Hij was van
mening dat je je idealen alleen kunt verwezenlijken door hard studeren en te strijden in
maatschappelijke realiteiten. Ik erken wel het belang van idealen, maar een universeel
ideaal, dat vind ik een schrikbeeld. Er is niet één waarheid. Het gevaarlijke van idealen
is dat ze elk moment kunnen verstarren, en dan worden ze gevaarlijk. Het leerzame
van Hannah Arendt vind ik dat ze de nadruk heeft gelegd op de verschillen, er zijn
spannende verschillen. Levinas zegt dat we geen ideaal nodig hebben; het ‘gelaat van
de Ander’ is genoeg.’
Lambert van Elk: ‘Ik vind het jammer dat in de liberale tijdgeest sinds de jaren 19 0 de
solidariteitsgedachte op de achtergrond is geschoven. Ik zie inclusief denken in het
verlengde van de solidariteitsgedachte. Hoe kunnen we samen verschillend denken?
Is dat mogelijk?’
HA: ‘Boerwinkel laat in zijn boekje zien dat solidariteit wordt gevonden door je
onderling af te grenzen van een andere groep. Hoe houd je de Nederlandse
verzorgingsstaat in stand met de komst van vele immigranten in een tijd van steeds
verdergaande globalisering. Concreet ontkom je niet aan het je sterk maken als eigen
De actualiteit van inclusief denken
groep: Fort Europa. Daar zitten grote morele en ethische bezwaren aan, maar we
gooien ook niet zomaar alle grenzen open.
Over je vraag of samen verschillend denken mogelijk is. Strijd is niet erg. Als je degene
met een ander standpunt maar niet verkettert. Ik vind nog altijd erg interessant wat
Macchiavelli in zijn Discorsi schrijft over de geschiedenis van Rome. De clou is dat ze
groot zijn geworden door conflicten niet uit de weg te gaan, maar ze uit te vechten.
Carl Schmitt schrijft over het begrip ‘vijand’. Hij zegt: beschouw de vijand niet als
moreel slecht, maar als iemand die mij uitdaagt. Ik leer hieruit dat het van wezenlijk
belang is verschillen te erkennen. Ga confrontaties niet uit de weg.’
Biem Lap: ‘Als inclusief denken verkeert in zijn tegendeel en als je het morele appel
van inclusief denken verwerpt, wat blijft er dan over? Is er een ethisch veld waarop we
maatschappelijk kunnen opereren? Of is dat alleen mogelijk in de privé-sfeer?’
HA: ‘Ik ben een voorstander van gesprekken, die moreel gedragen worden. Waarin je
niet probeert te verzoenen wat niet verzoend kan worden, maar waarbij je elkaar wel
vasthoudt. Hannah Kohlbrugge was hoogleraar Iraanse Taal- en Letterkunde en een
groot kenner van de Islam. Zij had interessante ideeën over de onverenigbaarheid van
Christendom en Islam. Erken dat verschillen ook geschillen kunnen zijn. Ik verzet mij
tegen een te gemakkelijke overeenstemming. Ik ben zelf nogal positief over het boek van
Samuel Huntington, Clash of Civilisations. Hij zegt dat we met elkaar moeten samenleven,
maar ook dat de verschillen zeer groot zijn. Hij waarschuwt voor universalisme waardoor
de ander wordt ontkend. Je kunt het heil van het ander niet bepalen.’
Sigrid Teunis: ‘Ik proef in het hele idee van inclusief denken van Boerwinkel een
ongelooflijk paternalistische houding. Ik maak wel uit wat goed voor jou is. Ik ben daar
allergisch voor.’
Leen van Ginkel: ‘Ik ben van de eerste lichting studenten, van 19 dus. Ik heb Boerwinkel
heel goed gekend. Die tijd wás paternalistisch! Boerwinkel zette vlak na de oorlog een
student die in de oorlog zich bij de SS had aangemeld en aan het Oostfront had
gevochten en een andere student die in het verzet had gezeten, was gepakt en
gedeporteerd naar een Duits concentratiekamp, bewust bij elkaar, op één kamer.
Dat was paternalistisch, maar het gevolg was wel dat die twee met elkaar een gesprek
moesten gaan voeren. Dat ze zich moesten gaan verdiepen in elkaars achtergronden
Centrum voor Social Work/ De Horst
29
0
en motieven. Dat was niet makkelijk, dat was vreselijk moeilijk. Zulke dingen deed
Boerwinkel. Hij haalde in 19 al Duitse studenten naar De Horst zodat we elkaar
leerden kennen en over de oorlog konden praten. Dat was ongelooflijk, iedereen was
anti-Duits, en niemand zat op gesprekken met Duitsers te wachten. Boerwinkel was
paternalistisch, maar met zijn visie was hij zijn tijd ver vooruit.’
Hannie Nanlohy-Sniphout: ‘U verzet zich tegen een soort inclusief denken, dat erkenning
van de ander zou kunnen belemmeren. Hoe kijkt u aan tegen alle discussies over
Marokkaanse jongeren. Hebben zij erkenning nodig?’
HA: ‘Ik was erg geschokt door de artikelen in de pers na de moord op Theo van Gogh.
Bijvoorbeeld wat Joost Zwagerman schreef. Het ademde een en al wij/zij-denken. Met
zo’n vijandbeeld zullen wij altijd bang blijven voor Marokkanen.’
André de Leeuw: ‘Wethouder Aboutaleb bezoekt scholen in Amsterdam en spreekt de
(o.a.. Marokkaanse) jongeren toe: wat de samenleving van hen verwacht. Dat zijn
paternalistische toespraken.’
HA: ‘Ik wil nog iets zeggen over het begrip identiteit. Als we het hebben over
Marokkaanse jongeren pinnen we ze vast op een groepsidentiteit, maar in werkelijkheid
hebben deze jongeren allemaal een individuele identiteit.’
Josien Hofs: ‘Toch is het ingewikkeld. Er is een nieuw taboe ontstaan op doelgroepdenken,
onder het mom van inclusief denken. Toch zijn soms extra voorzieningen
nodig, als strategisch belang, niet als principe. Ik wil nog wat zeggen over verschillen.
Ik vind het interessant dat mensen verschillend zijn en uit verschillende culturen
afkomstig.’
Hannie Nanlohy-Sniphout: ‘Maar de vraag is wel hoe die verschillen benoemd worden.
Altijd gebeurt dat in termen van meer of minder waardevol. Stereotype beeldvorming
is erg hardnekkig.’
Leen van Ginkel: ‘Inclusief denken kost strijd, strijd en nog eens strijd. Bloed, zweet en
tranen. En het duurt jaren en nog eens jaren voor je iets bereikt. Ik was in 19 0 op
Kerk en Wereld / De Horst deelnemer bij de allereerste gesprekken tussen hervormden
De actualiteit van inclusief denken
en gereformeerden over Samen-op-weg. Het heeft v e e r t i g jaar geduurd voordat
deze twee kerkgenootschappen, die allebei toch dezelfde achtergrond hadden
- christelijk en protestant -, tot samengaan konden besluiten! Maar ik heb hieruit
geleerd: alle begin is klein en intensief, en reken niet op snelle successen. Het kan ook
niet snel. In Assen begeleid ik al vijf jaar een gespreksgroep tussen vertegenwoordigers
van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) en imams. Vergeet niet dat religie
deep-down ingrijpt in het leven van mensen.’
Centrum voor Social Work/ De Horst
1
2
Jos van der Lans
BoerwInkels BeproeVIng
moet nog komen
Laat ik maar meteen beginnen met een bekentenis, dan ben ik daar vanaf. Tot ik
uitgenodigd werd voor deze studiedag had ik nog nooit van Feitse Boerwinkel
gehoord. Zijn naam had in mijn herinnering geen plek gekregen en mijn eerste reactie
was dan ook dat het natuurlijk wel heel vreemd zou zijn om te spreken op een studiedag
ter ere van iemand waar je nog nooit van gehoord hebt. Maar de organisatie wist
mij te overtuigen dat het niet zozeer om Boerwinkel ging als om de actualiteit van zijn
boodschap, namelijk de oproep tot inclusief denken, en dat ik daar gezien mijn
geschriften wel degelijk iets zinnigs over te berde zou weten te brengen.
Of dat zo is, zal moeten blijken, maar juist die conclusie dat er zoveel raakvlakken zijn
tussen wat Feitse Boerwinkel beweerde en wat ik belangrijk vind, maakt het natuurlijk
vreemd dat zijn naam en werk niet tot mijn geestelijke bagage zijn doorgedrongen.
Bedenk daarbij, dat de enorme verkoopcijfers van Boerwinkels bestseller, Inclusief
denken, in de eerste tien jaren na verschijning in 19 werden gehaald, precies de
jaren waren van mijn politiek-intellectuele vorming.
En toch is Boerwinkel mij geheel ontgaan.
Daar is maar één verklaring voor te geven. Ik ben van katholieke komaf en studeerde
begin jaren zeventig aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, waar wij bezig waren
met een geheel eigen revolutie. Wij hadden af te rekenen met onze eigen paapse
regentenkliek en dat kostte al moeite genoeg. Bovendien was Boerwinkels boodschap
voor ons vermoedelijk veel te lief geweest. Wij waren in die roerige jaren meer van het
exclusief denken, want wie niet voor ons was, was dus tegen ons. Of je was voor de
bestaande orde (en met die mensen wilden we niks te maken hebben) of je was
progressief. Meer smaken waren er niet, en wat ons betreft moest iedereen in die
dagen van polarisatie en conflictmodel kleur bekennen.
De actualiteit van inclusief denken
Het gedachtegoed van Feitse Boerwinkel was dus aan ons niet besteed, net zomin als
aan de toenmalige studenten aan de Academie De Horst, die – zoals Maarten van de
Linde het in zijn biografische schets treffend beschrijft - meenden dat Boerwinkel
bezig was ‘de vorige oorlog te winnen, terwijl zij al met iets radicalers bezig waren,
waar ze niet uitkwamen door ‘inclusief te denken’.’
Elke zuil zijn eigen jaren zestig
Maar toch is dat niet de enige verklaring voor mijn onbekendheid met Boerwinkel.
Want ook in katholieke kring waren er in die dagen verlichte denkers, die bezig waren
met het winnen van de vorige oorlog, en die door grenzen heen gingen. Ik studeerde
cultuur- en godsdienstpsychologie, een vakgroep die groot gemaakt was door Han
Fortmann, een zeer erudiete, ruimdenkende jezuïet, die in zijn denken en interesse
duidelijk verwantschap toonde met Boerwinkel. Maar in zijn geschriften, kom je geen
verwijzing tegen naar het boek van Feitse Boerwinkel, ik heb het er speciaal nog eens
op nageslagen.
Dat is op zichzelf een interessante constatering. We denken tegenwoordig dat de
jaren zestig en zeventig de stoot gaven tot een algehele ontzuiling van Nederland,
maar in werkelijkheid ligt het veel genuanceerder. Elke zuil had zijn eigen jaren zestig
en zeventig. Het was in de eerste plaats een revolutie in eigen kring en die kostte al
zoveel denkwerk dat zelfs erudiete types als Fortman de oversteek naar ruimdenkers
uit andere zuilen niet konden maken. Met als gevolg dat wij ex-katholieken geen
herinnering hebben aan Feitse Boerwinkel en naar ik aanneem de meeste al dan niet
ex protestanten geen weet hebben van Han Fortmann. Misschien moeten we alsnog
aan een uitwisselingsprogramma beginnen.
Die eigen verzuilde dynamiek verklaart vermoedelijk ook de andere accenten die
vrijzinnige denkers als Fortman en Boerwinkel legden. Zo is het tegen de achtergrond
van de katholieke cultuur niet zo vreemd dat de katholiek Fortmann eerder de zelfverwerkelijking
en bezieling centraal stelt. Je zou kunnen zeggen dat hij voor de
katholieke kudde, waarin individualisme een schaars goed was, de weg verkende naar
zichzelf, naar een meer geïndividualiseerd bestaan.
Daar staat tegenover dat – voor zover ik dat kan nagaan – bij Boerwinkel niet zozeer
de ontdekking van jezelf, maar de ontdekking van de ander centraal staat. Je zou kunnen
zeggen dat hij het protestantse individualisme in zekere zin collectiveert. Inclusief
denken betekent immers dat je jezelf immers altijd in relatie tot de ander moet denken.
Centrum voor Social Work/ De Horst
Individueel geluk is, nee moet, een gedeeld goed zijn.
Twee voedingsbronnen
Zelfverwerkelijking en betrokkenheid op de ander, je zou dat ook als nieuwe solidariteit
kunnen aanduiden, de thema’s van respectievelijk Fortmann en Boerwinkel, vormen
twee belangrijke ideologische voedingsbronnen van de jaren zestig en zeventig. Zij
vormen in onze moderne culturele geschiedenis denksporen die met elkaar verweven
zijn, maar elkaar ook regelmatig hebben afgestoten. Zowel Fortmann als Boerwinkel
behoorden tot de eerste generatie intellectuele woordvoerders van deze nieuwe
mentale ontdekkingen die de samenleving zijn gaan veranderen. Zij vormden niet de
revolutionaire voorhoede, maar zij leverden wel de intellectuele munitie. Zij leverden
voor grote groepen de eye-openers.
Dat maakt nog een andere nuancering over die jaren mogelijk. De jaren zestig zijn
niet alleen gemaakt door de jeugdige generatie die toen is opgestaan, maar zijn in
kleine kring voorbereid door verlichte elites die nieuwe gedachten aan het verkennen
waren. De jaren zestig vormen in onze culturele geschiedenis ogenschijnlijk een bizarre
explosie, een razendsnelle verdichting van allerhande ontwikkelingen, maar wie deze
jaren echt wil begrijpen moet op zoek gaan naar de intellectuele gisting die daaraan
vooraf ging.
Precies dat maakt de biografie van Boerwinkel zo interessant, en het valt te hopen
dat de biografische schets zoals Maarten van de Linde die heeft gemaakt nog eens
uitgroeit tot een volwassen biografie, omdat we daarmee ook onze eigen moderne
geschiedenis beter kunnen begrijpen.
Culturele vloedgolf: de voorkant
Laat ik mij beperken tot het spoor dat vanuit het denken en het werk van Feitse
Boerwinkel naar de tegenwoordige tijd trekt. Dan denk ik dat zijn pleidooi voor inclusief
denken voorop ging in de culturele vloedgolf die de jaren zestig en zeventig op gang
brachten. Het surfde als het ware voor de golf uit. Daar is uiteraard niet alleen
Boerwinkel een intellectuele bron voor, maar ook andere boeken die niet toevallig in
dezelfde tijd bekendheid kregen. Denk aan het boek van Herman Milikowski, Lof der
onaangepastheid, dat in dezelfde jaren de ene druk na de andere beleefde. Of denk
aan – iets later – het boek van de psychiater Jan Foudraine: Wie is van hout. Die boeken
gingen met vele tienduizenden over toonbank, dat zijn oplagen waar je tegenwoordig
alleen nog maar van kunt dromen.
De actualiteit van inclusief denken
Het hoort allemaal bij elkaar. Waar het inclusief denken van Boerwinkel nog een
christelijk-sociaal filosofische toonzetting had, kwam Milikowski met een sociologisch
verhaal waarin de cultuur van de arbeiders niet langer werd afgedaan als onmaatschappelijk,
maar een eigen waardering kreeg. En de psychiater Foudraine ontdekte
het mooie van de gek. Het zijn allemaal fraaie staaltjes inclusief denken, die al snel
radicaliseerden tot een bijna revolutionaire omhelzing van het abnormale, het afwijkende
of de minder bedeelde. De gek als kunstenaar, de asociale als held, de arbeider als
revolutionair. Zelf heb ik al die jaren het prachtige zilverkleurige affiche van de stichting
Pandora op mijn kamer gehad: Ooit een normaal mens ontmoet? En beviel het…
De jaren zestig/zeventig werden zo de jaren van ongelijke gelijkheid: omdat iedereen
anders was, was iedereen gelijk, niemand kon apart gezet worden. Het waren de jaren
dat Rita Verdonk, ook student te Nijmegen en een goede bekende van me, zich
aansloot bij de Bond van Wetsovertreders, een organisatie die opkwam voor de
belangen van gevangenen en die zich openlijk afvroeg of het apart zetten van wetsovertreders
(gevangenen was een vies woord) in gevangenissen nu wel zo zinvol was.
Het inclusieve denken behoorde, met andere woorden, tot een van de voornaamste
leerstellingen van deze periode. Niet letterlijk zoals Boerwinkel het had opgeschreven,
maar wel als gedachtegoed en dan vaak in hele geradicaliseerde varianten. Het was
een manier om tegen de gevestigde instellingen aan te schoppen, om aan de kleinburgerlijkheid
(‘het klootjesvolk’) te ontsnappen, om openheid te creëren.
Het hoogtepunt, of te wel het dieptepunt, werd gevormd door het verdunningsexperiment
dat Carel Muller en de zijnen aan wilden gaan in Dennendal, een instelling
voor verstandelijk gehandicapten. Het idee was om zwakzinnigen uit hun medisch asiel
te halen en te laten wonen, leven en werken met gewone mensen. Vijf jaar hebben
Muller en de zijnen er aan mogen werken, vanaf 19 9 tot begin juli 197 toen de ME het
terrein heeft ontruimd en Mullers pupillen over andere inrichtingen werden verspreid.
Inmiddels is de verdunningsfilosofie de dominante beleidsfilosofie.
De invloed van dat inclusief denken tekent zich ook af aan het systematisch verbannen
van geringschattende aanduidingen van mensen. Zwakzinnigen heten sindsdien mensen
met een verstandelijke beperking, en nog steeds staan er mensen op die vinden dat dat
een te denigrerende aanduiding is. Je zou ze ook ‘anders begaafden’ kunnen noemen,
vertelde mij laatst iemand met een buitengewoon serieuze ondertoon. Wij noemen
mensen ook niet meer gestoord of gek of van de verkeerde kant of asociaal of
onmaatschappelijk of buitenlander, maar we zijn - soms bijna op een hilarische wijze -
op zoek gegaan naar neutrale aanduidingen van mensen die niet tot het gemiddelde
Centrum voor Social Work/ De Horst
horen. Tegenwoordig vatten we dat samen als politiek correct denken, maar in feite is
het een poging tot respectvol spreken en als zodanig bijna een letterlijke erfenis van
Boerwinkel.
Doorwerking van inclusief denken
De invloed van deze golf van inclusief denken is enorm geweest en tot op de dag
vandaag zichtbaar. In de beleidswereld is de boodschap van Boerwinkel en zijn
geradicaliseerde geestverwanten van de jaren zestig/zeventig neergedaald in termen
als de-institutionalisering, normalisering en vermaatschappelijking. Kort gezegd komt
het erop neer dat het bijzondere zoveel mogelijk als normaal moet worden behandeld.
Dus geen gekkenhuizen en zwakzinnigenoorden in de bossen en op de hei, maar
gewoon kleinschalige leefvoorzieningen tussen de mensen
Die operatie is in de jaren tachtig ingezet en gaat tot op de dag van vandaag voort.
In Brabant komen de komende jaren zo’n twintig locaties vrij waar in het verleden
grote voorzieningen waren voor psychiatrische patiënten, zwakzinnigen, moeilijk
opvoedbare kinderen, noem maar op. In totaal kan je er, ware het niet dat de gebieden
allemaal in de bossen en fraaie natuurgebieden liggen, wel twintigduizend woningen
op bouwen.
En dan hebben we het nog niet eens over de kloosters, de kostscholen, de internaten,
de woonoorden, de opvoedingskampen, al die plaatsen van apartheid, waar mensen om
tot de jaren zestig tal van uiteenlopende redenen geparkeerd werden. Het is allemaal
afgeschaft mede als gevolg van het inclusieve denken. Je zet je kinderen niet meer op
een kostschool, want je zorgt zelf voor de opvoeding. Je zet asocialen niet meer apart
in een woonschool op de Drentse hei, maar probeert ze te socialiseren in de samenleving.
Zelfs broeders en zusters die hun heil in god zochten, voelden er steeds minder
voor om in kloosters onder elkaar te zijn en kozen en masse voor het wereldse leven.
En in die stemming, dat maatschappelijk klimaat van normaliseren en van openheid,
keken wij in de jaren zeventig ook aan tegen het fenomeen van gastarbeiders die
steeds langer bleven. Hadden de werkgevers ze eerst nog op de meest vernederende
manieren naar ons land gelokt, in de jaren zeventig gingen we ze geheel in de geest van
de nieuwe tijd bejegenen onder het motto ‘integratie met behoud van eigen identiteit
en cultuur’, wat zo ongeveer het summum is van het inclusief denken.
Dat was dus de voorkant van de vloedgolf van de jaren zestig en zeventig, waarvan
het inclusieve denken in zijn meest brede betekenis de geestelijke brandstof vormde.
Die vloedgolf spoelde heel veel ordeningen, instellingen, hokjes en huisjes weg waar-
De actualiteit van inclusief denken
voor een open, geëmancipeerde, mondige samenleving en institutionele orde in de
plaats kwam.
Culturele vloedgolf: de achterkant
Maar – om het beeld van de golf maar even vast te houden – de vloedgolf kende niet
alleen een voorkant, zeg maar de kant waar het spectaculaire surfen op plaats vindt,
maar ook een achterzijde, die – zoals dat gaat met golven die het strand op rollen –
veel massiever en volumineuzer was.
Als je het denkspoor van Boerwinkel in die voorkant van de golf plaatst, zou je het
denkspoor van Han Fortmann in die massieve achtergolf kunnen plaatsen. Niet alleen
het inclusieve denken, de lof der onaangepastheid, rolde over de samenleving heen,
tegelijkertijd en in het kielzog ontdekten de Nederlanders ook zichzelf en hun eigen
nieuwe mogelijkheden en vrijheden. Waar Fortmann dat in bijna religieus-filosofische
termen zelfverwerkelijking, zelfontdekking, zelfontplooiing noemt, wordt dat in de
praktijk van het alledaagse leven een bevrijding uit oude verzuilde benauwenissen,
loskomen van hiërarchische sociale verbanden. De burger wordt van onderdaan zelfvoldaan,
hij emancipeert, komt los van god en zuil, maar tegelijkertijd wordt hij meegenomen
door welvaart en voorspoed, weet hij zich verzekerd door een snel groeiende
verzorgingsstaat en koestert hij zich in de weelde van het moderne consumentenbestaan.
Dat is het tweede spoor dat uit de jaren zestig en zeventig voorkomt: het
spoor van de individualisering, van het hedonisme, van het consumentisme. Het spoor
dat ons – om toch nog even de titel van mijn laatste boek te noemen – Koning Burger
heeft gebracht.
Als je het geheel overziet, kan je zeggen dat de vloedgolf van de jaren zestig en
zeventig als een ware tsunami over onze samenleving is gerold, waarbij de voorkant en
achterkant van de golf eerst gelijktijdig vaart maakten, maar waarbij met het verstrijken
van de jaren tachtig en negentig de voorkant op allerhande financiële, ideologische en
maatschappelijke tegenstromen begon te stuiten waardoor de massieve achterkant er
met toenemend geraas over heen stortte.
Daar zou een heel boek over te schrijven zijn. Maar in het kort kan je bijvoorbeeld
zeggen dat de economische crisis van begin jaren tachtig, en de bezuinigingen die deze
crisis tot gevolg had, de eerste tegenstroom vormde waar de voorkant van de golf op
stuitte. De weerstand werd verhevigd als gevolg van de opkomst van een neoliberale
ideologie en het daarbij horende zakelijke bedrijfseconomische (no nonsense) denken.
Centrum voor Social Work/ De Horst
7
Dat is van een heel andere orde dan het inclusieve denken van Boerwinkel.
De massieve achterkant van de vloedgolf leunde als gevolg van deze tegenstromen
steeds meer over de voorkant heen, om er uiteindelijk in het begin van de 21e eeuw
met veel geraas over heen te storten. Mijn stelling is dat we in het jaar 2002 met veel
aplomb definitief het razen van de jaren zestig en zeventig hebben afgesloten.
Sindsdien leven we in een nieuw en vooralsnog onduidelijk tijdperk. waarin de jaren
zeventig een herinnering geworden is. De metamorfose van Rita Verdonk, die deze
hele omslag persoonlijk geïncorporeerd heeft en uiteindelijk tegen de golf is gaan
zwemmen die haar ooit heeft opgetild, geeft aan dat het niet om andere of nieuwe
generaties gaat, maar om een veranderend klimaat dat in toenemende mate tot het
denken is doorgedrongen van de oude troepen die ooit in het front van de golf opereerden.
Het exclusieve denken rukt op
Daar valt veel meer over te zeggen en in mijn boek Koning Burger – Nederland als
zelfbedieningszaak heb ik daar ook al wat pogingen toe ondernomen, maar voor het
onderwerp dat ons vandaag bezighoudt is het van belang om de vraag te stellen wat
deze geschiedenis betekent voor de actualiteit van het inclusieve denken.
Ik denk dat we moeten constateren dat Boerwinkels gedachtegoed nu pas voor zijn
grootste beproeving is komen te staan. In zekere zin heeft zijn boodschap al die tijd
meegesurfd op de golf, maar nu ineens zie je dat het overspoeld dreigt te raken. Ik
vertel hier niets nieuws als ik constateer dat we op tal van terreinen het exclusieve
denken zien oprukken en het inclusieve denken zien wijken. Het inclusieve denken is
immers een vorm van denken die geënt is op een open mind, nieuwsgierigheid in de
ander, tolerantie, geduld, respect en mededogen en precies dat zijn mentaliteiten die
vandaag de dag niet verdwenen zijn, maar die niet langer meer de boventoon voeren
in het maatschappelijk denken en de opinievorming.
De voorbeelden daarvan liggen voor het oprapen. De grootste omslag hebben we
zien voltrekken op het terrein van de multiculturele samenleving, waarin – mede ook als
gevolg van internationale spanningen – de verhoudingen verstard zijn, het wantrouwen
groot is, de openheid verdwenen. Er is een klimaat van uitsluiting gegroeid, van nieuwe
apartheden. Kijk naar de werkloosheidscijfers, proef de stemming onder Marokkaanse
jongeren, loop door de grote steden en peil de meningen van Nederlanders en de
conclusie kan niet anders zijn dan dat een cultuur van relatieve overheid in ieder geval
in de ogen van de allochtone bevolking is omgezet in een cultuur van bijna ongrijpbare,
De actualiteit van inclusief denken
maar wel voelbare vernedering en achterstelling. Het inclusiviteitsparadigma heeft hier
in een korte periode veel terrein verloren. Buitenlanders proeven een ander Nederland
als ze hier komen, en dat is veelzeggend.
Maar dat is niet alleen in interculturele relaties aan de orde, je ziet het op veel meer
maatschappelijke terreinen. In de vormgeving van de sociale zekerheid, zie je het
wantrouwen in de mensen die ervan afhankelijk zijn toenemen. Je staat eerder onder
verdenking als je er gebruik van maakt, uit alles blijkt dat je er zo snel mogelijk met
harde hand moet worden uitgebonjourd. Kijk naar de razendsnelle opkomst van het
woord ‘echt’ in het politieke taalgebruik; je moet echt ziek zijn, echt arbeidsongeschikt,
echt hulpbehoevend; een taalgebruik dat op zijn minst de suggestie impliceert dat
heel veel mensen de kluit belazeren. Exclusiviteit is hier de toon gaan zetten.
En kijk naar het enthousiasme waarin wordt gepleit voor opvoedingskampen voor
jongeren, of over de heropening van psychiatrische woningen in de rust van Drenthe
wordt gesproken, of de roep om totale verbanning van TBS’ers uit het maatschappelijk
leven als er één ongeluk gebeurt, of de politieke en beleidsmatige aarzelingen over
verdere vermaatschappelijking van psychiatrische patiënten. Je kunt deze verschuivingen
simpelweg analyseren als een correctie op een te ver doorgeschoten optimisme van
het inclusiviteitsparadigma (en daar is zeker wat van waar), maar je kunt het ook zien als
een afscheid van het gevoel dat we elkaar bij de hand nemen, dat we de boel bij elkaar
moeten houden, dat we geen samenleving willen, waarbij de insiders ongestoord hun
leventje leiden en de outsiders uit het zicht gehouden worden.
Nieuw leven inblazen
Treur niet, het klinkt heel defaitistisch maar in werkelijkheid is het natuurlijk geen gelopen
koers. Er zijn nog genoeg gelovigen van het inclusiviteitsparadigma om het zo maar
even te zeggen, maar je ziet wel dat het tij veranderd is. De erfenis van Boerwinkel
vindt niet langer vanzelf zijn weg, maar de leer van het inclusief denken moet weer
verkondigd worden, nieuw leven ingeblazen. Je zou dus kunnen zeggen: juist nu komt
het erop aan, juist nu moet blijken dat die denkbeelden de moeite van het koesteren
waard zijn, dat ze nog steeds inspirerend kunnen werken.
Hoe zou dat moeten? Het heruitgeven van Boerwinkels boekje over Inclusief denken
lijkt mij een kansloze zaak. Ik vrees dat je het verplicht op de literatuurlijst van deze
academie moet zetten wil je nog wat exemplaren slijten. Je zult zijn boodschap dus
moeten herijken, je zult op zoek moeten gaan naar nieuwe ankerpunten. Nogmaals, ik
Centrum voor Social Work/ De Horst
9
0
ben geen Boerwinkel-kenner, en wat ik ervan weet is tot mij gekomen uit de samenvattingen
die ik van anderen heb gekregen. Maar wat ik daaruit begrepen heb is dat
Boerwinkel zijn inclusieve denken verankerde door zijn stelling dat zich een ‘mutatie
van de mensheid’ aan het voltrekken was, die om een andere wijze van denken vroeg.
Als oorzaak van die mutatie ontleedde hij verschillende ‘cascadische versnellingen’ die
sprongsgewijs tot grote maatschappelijke veranderingen zouden leiden.
Het gaat om de versnelling van de mobiliteit, versnelling in de het denken en ordenen
(computertechnologie), versnelling in de communicatie (televisie, telefonie). De lijst is
niet compleet, maar deze versnellingen vormden het decor waartegen Boerwinkel zijn
gedachten ordende. Simpel gezegd probeerde hij met zijn gedachtegoed een tegenwicht
te bieden tegen het oneindig accelereren van het maatschappelijke leven, want
waar de versnellingskrachten alles uit elkaar trekken, moet ons denken iets hebben dat
ons bijeen houdt, en dat is het inclusieve denken.
Versnellingen zijn doorgegaan...
Inmiddels zijn we veertig jaar verder. De door Boerwinkel voorziene versnelling heeft
op alle terreinen van het maatschappelijke leven inderdaad om zich heen gegrepen.
Niet alleen in de sfeer van bits and bytes, of in de snelheid van de mobiliteit, maar ook
in de vormgeving van het maatschappelijke en institutionele leven. De schaalvergrotingsoperaties
die de publieke sector in de greep hebben genomen sinds de jaren zeventig
zijn in mijn optiek evenzeer uitdrukkingen van de cascadische versnellingen die
Boerwinkel analyseerde. Daaronder moeten we dus niet alleen letterlijk fysieke versnelling
verstaan, maar ook de behoefte om omvattender en grootschalig te ordenen. Je zou
kunnen zeggen dat het trio: versnelling, vergroting en beheersing het mantra der
moderne tijd is geworden. Het is een drie-eenheid. Heel simpel uitgedrukt: de opkomst
van de managers, ook al een gevolg van de turbulentie die sinds de jaren zestig op
gang is gebracht, is ook een uitdrukking van de cascadische versnelling en de daarbij
horende technocratische behoefte tot beheersing.
... maar roepen ook tegenbeweging op
Ik denk dat Boerwinkel dat allemaal redelijk scherp heeft zien aankomen, maar wat hij
niet heeft kunnen voorzien is dat deze totaalbeweging van versnelling, vergroting en
beheersing tegelijkertijd zijn tegenbeweging zou gaan oproepen. Versnelling roept als
vanzelf vertraging op, schaalvergroting leidt tot de nieuwe behoefte aan overzichtelijkheid
en kleinschaligheid, en beheersing tot nieuwe ontsnappingen. Daar zijn talloze
De actualiteit van inclusief denken
voorbeelden van te vinden. Een jachtiger en drukker bestaan leidt tot een herverdeling
van zorg en arbeid en zorg, tot een groei aan deeltijdwerk, tot een opwaardering van
het privé leven. Grootschaliger organisaties, leiden tot bureaucratische beheersingsvormen
en hebben het gevolg dat er vanzelf behoefte staat aan nieuwe ordeningen,
kleinere werkverbanden, opdelingen in nieuwe kleine eenheden. Zoals je tegenwoordig
ook ziet dat de beheersing van professionele arbeid tot op de werkvloer leidt tot zichtbare
ongenoegens en pleidooien voor nieuwe vormen van professionele autonomie.
Zo kun je ook zeggen dat in de sociale sector de drie-eenheid van versnelling,
schaalvergroting en rationalisatie het werk in zijn greep heeft genomen. De versnelling
bestaat uit het optillen van dit werk uit de sfeer van liefdadigheid en het onderbrengen
in een resultaatsgericht en ongedurig overheidsbeleid, de schaalvergroting heeft in de
publieke sector nagenoeg alle kleine instellingen weggevaagd en de spanbreedte van
professionele organisaties in een periode van 20 jaar met een factor tien vermenigvuldigd
en de beheersing heeft geleid tot de cumulatieve reeks van registratie, toetsing
en verantwoordingsprocessen.
Maar je ziet ook – zeker de laatste jaren – de tegenbeweging ontstaan. Gevoed door
officiële denktanks van de regering, de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, de
Wetenschappelijke raad voor het Regeringsbeleid, maar ook links en rechts in het land
zie je dat er een groeiend onbehagen ontstaat tegen de cultuur die de cascadische
versnelling heeft gebracht. Het gist, zoals dat ook aan de vooravond van de jaren zestig
het geval was. We hebben al geconcludeerd dat we in een ander tijdperk staan, daar
zou je aan de hand van deze tegenbewegingen aan toe kunnen voegen dat er opnieuw
een behoefte is aan een andere wijze van denken, van ordenen, van sturen.
Verzet tegen de verdinglijking
Ik denk dat het inclusieve denken van Boerwinkel zich met deze nieuwe tegenbewegingen
zou moeten zien te verbinden. Inclusief denken is in de eerste plaats relationeel denken,
denken over betrekkingen tussen mensen, en dus ook over betrekkingen tussen
professionals en burgers. Dat betekent dat je vanuit het inclusieve denken verzet moet
aantekenen tegen de verdinglijking van sociaal werk tot een product, tot een markt,
tot een consumentengoed. Daar ligt voor mij ook een belangrijk raakvlak tussen mijn
denken en dat van Boerwinkel. Ik pleit al jaren voor het feit dat een wezenlijk kenmerk
van het sociaal werk is dat het om een wederzijdse, inclusieve betrekking gaat. Zie mijn
pleidooien in het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken om de ordening en inrichting van
de publieke sector opnieuw te gaan denken vanuit de kleinst denkbare organisatorische
Centrum voor Social Work/ De Horst
1
2
eenheid: de relatie tussen professional(s) en burger(s).
En zo kan je meer ankerpunten maken voor een hedendaags inclusief denken.
Zo betekent inclusief denken in de praktijk van het sociaal werk dat niet de kantoorwerkelijkheid
of de instituutswerkelijkheid voorop staat in de professionele praktijk,
maar de leefwereld van burgers het werkterrein wordt. Inclusief denken betekent ook
nabijheid en aanwezigheid, en waar nodig sturend, modern paternalistisch optreden.
Inclusief denken betekent ruimte voor professioneel handelen, ruimte voor intuïtie,
harttocht en passie als brandstof voor professionele praktijken.
Inclusief denken nog steeds richtinggevend
Zo geformuleerd – en ik realiseer me dat het allemaal wat kortademig geformuleerd is
– bestaat de actualiteit van het inclusief denken uit het feit dat deze erfenis van
Boerwinkel ons met de intellectuele opgave opzadelt om de tekenen des tijds
opnieuw te verstaan, om vanuit dat begrip te bouwen aan nieuwe ordeningen en
nieuwe professionele praktijken in de sociale sector.
Die andere praktijken, dat nieuwe denken en ordenen is nodig omdat onze cultuur
meer en meer exclusief dreigt te worden, meer en meer een domein van insiders
dreigt te worden, waarin uitsluiting gewoon wordt. Openheid, nieuwsgierigheid,
dialoog, mededogen, interesse, respect, al die woorden die de brandstof vormen van
Boerwinkels denken zijn daarom niet meer vanzelf gegeven, maar de vitaliteit daarvan
zullen we dag in dag uit moeten gaan bewijzen in professionele praktijken. Dat vraagt
om andere manieren van denken, andere praktijken, andere organisaties. Dat vraagt
ook om het nodige eigentijdse denkwerk. De actualiteit van Boerwinkels inclusieve
denken bestaat eruit dat ze nog immer richtinggevend is. Alleen zullen we zelf de weg
moeten zien te vinden.
Een verkorte versie van deze voordracht is opgenomen in TSS Tijdschrift voor Sociale
Vraagstukken, oktober 2006, pp. 20-23, met als titel: ‘Recept tegen modern wantrouwen.
Feitse Boerwinkels inclusieve denken afgestoft.’
De actualiteit van inclusief denken
Mario nossin
Burgerschap en InclusIe:
oVer de BetekenIs Van het
clIëntenperspectIef
Mijn inleiding geef ik als titel: Burgerschap en inclusie. Ik wil onderzoeken tegen welke
belemmeringen mensen met een beperking aanlopen bij het realiseren van volwaardig
burgerschap en welke factoren volwaardig burgerschap kunnen bevorderen.
Maar laat ik allereerst bekennen dat ik van Boerwinkel nog nooit had gehoord, maar met
veel interesse heb ik nu zijn boekje Inclusief denken uit 19 gelezen. Behalve dat ik
zelf tegenwoordig in Amersfoort woon, zijn er toch wel interessantere overeenkomsten.
De actualiteit van ‘Inclusie’ en daarmee ook van Inclusief Denken heeft ook voor mij
een focus op ‘insluiten of uitsluiten’ en daarmee ook op ‘Samen-leving of Apart-leving’.
De persoon centraal
Wanneer wij kwaliteit evalueren vanuit het perspectief van de cliënt, dan kijken we
allereerst naar behoeftes en wensen van mensen. Daarbij gaan we uit van universele
behoeftes, dit zijn de behoeftes die voor iedereen gelden. Dan gaat het over respect en
waardering hebben voor elkaar, actief participeren, thuis kunnen zijn en jezelf kunnen
ontwikkelen, dat is dus INSLUITEN. Vanuit deze universele behoeftes richten we ons
vervolgens op de specifieke behoefte van een persoon, bijvoorbeeld leren koken of
vriendschappen onderhouden. Pas dan bekijken we welke ondersteuning daarbij past.
Uitgangspunt blijft de vraag van de persoon en wat is daarbij in zijn belang, zoals met
wie wil ik wonen en word ik met respect benaderd? Wie van u woont er in een ‘sociowoonvoorziening’,
wie van u heeft er ‘dagbesteding’? Deze programma’s/activiteiten
zijn uitvindingen van professionals en vallen voor mij onder de categorie UITSLUITEN.
Centrum voor Social Work/ De Horst
Een gewaardeerde sociale rol - een bijdrage leveren aan de samenleving
Een ‘inclusief’ leven betekent dat je waardevolle contacten hebt in de samenleving.
Contact met mensen die om je geven zoals familie, vrienden of mensen met dezelfde
interesses, met wie je woont, werkt of leert. Waardevol in de zin dat mensen zich in
“gewaardeerde sociale rollen” tot elkaar verhouden. INSLUITEN dus!!
De meeste mensen vervullen allerlei rollen tegelijkertijd in hun leven. Zij hebben een
aantal rollen die voortkomen uit de relaties die zij hebben op het gebied van werk, rollen
als burger etc. Ook gedurende de dag wisselt een persoon voortdurend van rol.
Mensen met een beperking blijven vaak hangen in hun rol als cliënt of bewoner omdat
ze vaak niet verder kunnen komen dan hun activiteiten op het dagcentrum of in de
(groeps)woning. Maar dat niet alleen, een rol is vaak beperkt omdat mensen met een
handicap meestal geen uitgebreid persoonlijk netwerk hebben (bijvoorbeeld alleen de
naaste familie). De meeste mensen die ze tegenkomen worden betaald om in hun
leven te zijn, UITSLUITEN dus! Om een gewaardeerde rol te hebben moeten ook zij
buurman, kind, zus, huurder, leerling, werknemer, student of vriend kunnen zijn. Dan
kun je vervolgens ook met vrienden naar een club gaan en niet als een cliënt met zijn
begeleider. Door dat te bewerkstelligen kan een belangrijk aspect van de traditionele
dienstverlening omgezet worden naar een passende ondersteuning in de samenleving.
Zeggenschap en regie
Een fundamentele behoefte van mensen, zo vertellen zij ons tijdens evaluaties, is om
zeggenschap over het eigen leven te hebben. Om volwaardig burgerschap te kunnen
realiseren is het van groot belang te voldoen aan de meest essentiële basisvoorwaarden
voor persoonlijke ontwikkeling namelijk: de bewustwording en de erkenning van
individuele behoeftes en wensen en daarmee de impliciete erkenning van het kunnen
hebben van regie over het eigen leven. Dat vraagt om een ondersteuning waarbij de
persoon wordt gevolgd, een ondersteuning die aansluit op de eigen kracht van mensen,
INSLUITEN. De ernst van de beperking kan daarbij nooit bepalend zijn voor het vraagstuk
waar en hoe mensen wonen, werken, onderwijs krijgen of hun vrije tijd besteden.
De persoon moet centraal staan en hij heeft regie over zijn eigen leven en staat in zijn
eigen kracht. Helaas zien we vaak dat echter de organisatie centraal staat en dus ook
het managen van de zorg, dit bevordert UITSLUITEN.
De actualiteit van inclusief denken
Perspectief is een toetsingsorganisatie: Onze bevindingen
Met een verhuizing vanuit de instelling zijn mensen midden in de samenleving komen
wonen, maar daarmee ben je er natuurlijk niet. Met een ‘verhuizing’ bedoel ik natuurlijk
alle mogelijke veranderingen in het leven van een persoon met een beperking.
Organisaties zetten hiermee een veranderingsproces in gang waardoor mensen in
principe deel hebben aan het gewone sociale leven zoals iedere burger. We concluderen
dat het van groot belang is door te gaan en nu de zoektocht met individuen aan te
gaan. Daarop moet geïnvesteerd worden, we willen immers de eenzaamheid van het
instituut niet vervangen door de eenzaamheid in de samenleving. Ik wil hier een aspect
nader toelichten, andere aspecten zal ik in de workshop verder bespreken.
Visie-ontwikkeling
Volwaardige burgers die participeren in de samenleving:
• kunnen zelf keuzes maken, de juiste opties zijn beschikbaar;
• worden met respect behandeld en hebben toegang tot ondersteuning om in de
samenleving te kunnen functioneren;
• kunnen relaties met anderen aangaan en onderhouden.
Opvallend is dat er in ‘de visie’ vaak niet vooraf, tijdens of na de verhuizing wordt
geïnvesteerd. Mensen, en ik bedoel zowel mensen met beperkingen, hun familie als
ook het personeel hebben overwegend weinig idee van de uitgangspunten van waaruit
wordt gewerkt. Beelden van datgene waar naar toe gewerkt wordt, ontbreken. Het
instituutsterrein mag dan wel weg zijn, maar wanneer het institutionele zorgdenken
niet wordt veranderd, blijven mensen cliënten. En blijf je instituten bouwen om hen
daarin een plaats te geven, ook al staan ze in woonwijken. Dat zien we terug in de
visie op mensen en in het taalgebruik: hoog niveau, laag niveau, deconcentratie,
groepsbegeleider. We zien het echter ook in het dagelijks handelen, in de structuur en
in het naar binnen gerichte werken. Vermaatschappelijking start met een heldere visie
op mensen en daarmee een visie op ondersteuning of support in de maatschappij.
Centrum voor Social Work/ De Horst
Wat horen we nog veel
- cliënten, afhankelijkheid
- problemen, doelgroepen
- hulpverleningsmethodieken
- woonvoorzieningen
- speciaal onderwijs
- Uitsluiten
De actualiteit van inclusief denken
Wat past bij burgerschap
- mensen als ieder ander, burgers
- universele/specifieke behoeftes
- ontwikkeling/leefplanning
- huis van iemand of werkplek in de buurt
- vriendschappen, sociale rollen, lokale
voorzieningen, onderwijs.
- Insluiten
Alle betrokkenen moeten daarom de uitgangspunten delen en zich daar
verantwoordelijk voor voelen, anders lukt het niet! Dat betekent onder meer dat alle
belanghebbende mensen (geen afvaardiging in de vorm van oudercommissie of iets
dergelijks!) een grote invloed moeten hebben op het proces en de verdere
ontwikkelingen.
Actie voor Inclusie
Kijken we vervolgens naar de ‘rollen’ die mensen in de samenleving hebben zoals
ouder of kind zijn, huurder, werknemer, leerling, geliefde, vriend, buurman, dan kunnen
we constateren dat in deze richting nog veel ontwikkelingen kunnen plaatsvinden zoals:
• Sociale netwerken versterken zodat vriendschappen een betere kans van slagen
hebben en de afhankelijkheid van professionals wordt verkleind;
• activiteiten in de samenleving ondernemen op basis van persoonlijke interesses;
• reguliere voorzieningen gebruiken op het gebied van werk, onderwijs, educatie en
welzijn.
Willen we deze rollen ontwikkelen dan moet zorg losgekoppeld zijn van alle andere
functies en rollen in het leven. Het aspect ‘wonen’ richt zich op de rol van huurder,
koper of buurman. ‘Dagbesteding’ richt zich op de rol van bakker, boer, leerling/student
of postbezorger. De medische zorg komt van de huisarts of misschien de verpleegkundige
thuiszorg.
Conclusie: Daadwerkelijke Inclusie is Insluiten in de Samen-leving.
Daarover gaat ook de workshop, ik zal dan dieper ingaan op de praktijk, het volgende
komt aan de orde:
1. Organisatie: support en ondersteuning
We zien nog steeds traditionele, hiërarchische organisaties met structuren waarin
professionals dominant zijn: doktoren, gedragsdeskundigen en multidisciplinaire teams.
Hier wordt veel over mensen gesproken en voor mensen gedacht. Vragen van mensen
worden vertaald naar een zorgaanbod, waarin de focus vooral de ‘beperkingen” zijn
van mensen. Er is deskundigheid voor handen, maar die heeft betrekking op het
omgaan met handicaps.
De visie waarbij de persoon centraal staat vraagt om een andere opbouw van de
ondersteuning, immers behoeftes van het individu en het ontwikkelen van een
persoonlijk netwerk staan daarbij centraal. Om hier aan tegemoet te kunnen komen zal
het nodig zijn een nieuwe opbouw en infrastructuur te ontwikkelen.
Bij de omslag naar ondersteuning gericht op kwaliteit en burgerschap ligt het
perspectief in de samenleving. Een samenleving die in verband gebracht kan worden met
tal van begrippen zoals vriendschappen, huisvesting, werk, relaties, winkelen, hobby’s
of uitgaan. Voorzieningen waar iedere burger gebruik van kan maken, verzorging
neemt dan een veel minder prominente plaats in. De ondersteuning is zodanig
georganiseerd dat de regie bij de mensen zelf ligt en ze biedt elk individu kansen zich
verder te ontwikkelen in gewaardeerde sociale rollen.
2. Van Interne Gerichtheid naar Samenleving en Samenwerking
We zien vaak een grote inzet en betrokkenheid van mensen en een aantal pogingen om
mensen te ondersteunen om optimaal gebruik te gaan maken van de mogelijkheden
die de nieuwe omgeving hen biedt. Het gaat bij inclusie om versterking en verbreding
van persoonlijke en sociale netwerken, waarin mensen zich verbonden voelen omdat
ze elkaar iets te bieden hebben en daar plezier aan beleven. Daarbij maken mensen
vanzelfsprekend gebruik van voorzieningen die voor iedereen bedoeld zijn.
Medewerkers zullen zich nieuwe vaardigheden eigen moeten kunnen maken en de
organisatie zal daarvoor de voorwaarden moeten scheppen. Om de ondersteuning te
kunnen afstemmen op wat de persoon wenselijk vindt zal hij de belangrijkste stem
moeten hebben in wie de ondersteuning gaat leveren en op welke momenten: de
organisatie levert haar dienstverlening op basis van die vraag. Daarnaast zullen medewerkers
nauwer moeten gaan samenwerken met mensen in de maatschappij. Dat zijn
Centrum voor Social Work/ De Horst
7
naast de mensen uit het natuurlijke netwerk ook vrijwilligers, reguliere instellingen zoals
gemeenten, thuiszorg en bedrijven. Dit is een omslag van het traditionele ‘zorgen voor’
naar ‘ondersteunen van’.
Hier heeft de organisatie een belangrijke rol. De stijl van leidinggeven zal faciliterend
zijn en het leerklimaat heeft daarbij een sterke relatie met het dagelijks handelen in de
praktijk. Een persoonlijk ontwikkelplan voor de medewerkers kan daarbij behulpzaam
zijn met het daarbij behorende persoonlijke budget.
3. Maatschappelijke ontwikkelingen
• De ‘markt’ wordt steeds verder vrijgegeven, maar zijn er ook daadwerkelijk opties
om een keuze uit te kunnen maken; is er ook een breder aanbod?
• Het PGB geeft meer koopkrachtmogelijkheden, kun je dat betalen?
• De WMO legt verantwoordelijkheden bij gemeenten; horen burgers met een handicap
er voor hen ook bij?
• Zorgkantoren bestuderen wat er ‘verzekerd’ moet worden, welke indicaties?
Hoe de persoon het best tot zijn recht kan komen, in plaats van hoe de organisatie het
beste gestructureerd kan worden blijft hierbij een belangrijke vraag die nauwelijks
gesteld wordt! Er zijn belemmeringen, maar ook mogelijkheden. Samenvattend zou ik
willen zeggen dat een maatschappij die wil bevorderen dat mensen deel hebben en
kunnen bijdragen aan een inclusieve samenleving, de volgende kenmerken heeft:
• Vermaatschappelijking start met een heldere visie op mensen en support.
• De persoon staat centraal, wat is voor hem belangrijk.
• Kijk vanuit een breed perspectief naar het gehele leven van een persoon met zijn
algemene en specifieke behoeftes. Zorg is losgekoppeld van andere aspecten van
het leven.
• Mensen hebben gewaardeerde sociale rollen, zij willen niet blijven hangen in de rol
van cliënt maar willen buurman, bakker of student zijn!
• De regie ligt bij mensen zelf en hun netwerk. Zij nodigen mensen uit die van
betekenis zijn in hun leven en zij hebben de vrijheid om een leef/werkwijze te kiezen
die bij hen past.
• De organisatie investeert en ontwikkelt verschillende rollen en functies die nodig
zijn zoals coach, facilitator en belangenbehartiger zonder daar op voorhand rigide
taken aan te verbinden.
De actualiteit van inclusief denken
• Strategieën zijn gericht op verbondenheid. Nieuwe vaardigheden worden eigen
gemaakt op het gebied van intensief samenwerken met alle betrokkenen rond een
persoon. vooral ook uit reguliere voorzieningen
• Een nieuwe opbouw en infrastructuur wordt ontwikkeld van waaruit genoemde
processen gefaciliteerd kunnen worden los van de dagelijkse dienstverlening aan
mensen en met een onderscheid tussen dagelijkse diensten als (ver)zorg(ing) en
diensten als belangenbehartiging, ondersteuning en dergelijke.
Centrum voor Social Work/ De Horst
9
0
Jan van der MeuLen
de kamers, een plek Voor
cultuur en ontmoetIng In
amersfoort-noord
Ter voorbereiding voor deze studiedag kreeg ik het boekje van Feitse Boerwinkel
opgestuurd. Ik heb het in één adem uitgelezen; ik werd geraakt door de actuele
inhoud en ik besefte toen dat waar wij mee bezig zijn een naam heeft: Inclusief denken.
Eindelijk hoorden wij ergens bij!
Als beeldend kunstenaar ben ik geschoold in vrij en creatief denken en het onderzoeken
en bewandelen van nieuwe paden. Ik heb twintig jaar als beeldend kunstenaar en Art
Director vanuit mijn eigen vormgevingsbureau gewerkt. In 1999 heb ik mijn bedrijf
verkocht omdat ik meer maatschappelijke uitdagingen aan wilde gaan.
Werkend en wonend in Amersfoort –Noord, een vinex locatie, ontstond het idee en
het verlangen om een plek te realiseren waar cultuur en ontmoeting mogelijk was. Die
droom deel ik met Jos van Oord. Hij is al jaren werkzaam als dominee in diverse vinex
locaties.
Samen zijn we gestart met De Kamers.
We zijn nu drie jaar verder en bouwen dit jaar in Vathorst/ Amersfoort-noord een eigen
huis. Een gek en mooi gebouw met o.a. een woonkamer met een open haard, hier hoef
je even niks: een hangplek voor volwassenen, een eetkamer als restaurant, een theater/
filmkamer met plaats voor honderd bezoekers als plek voor kwaliteit en try-outs.
En dat doen we niet alleen: inmiddels zijn in de diverse Kamers al zo’n veertig vrijwilligers
actief.
De actualiteit van inclusief denken
Zolang ons eigen huis nog niet klaar is hebben we onderdak in wat wij noemen logeerkamers.
Wijkcentra, kerken, scholen, sporthallen, in de buitenlucht en bestaande woningen.
Ons eigen gebouw is geen doel maar een middel om straks verder te kunnen groeien.
De Kamers is als gebouw ook een soort casco waar ruimtes bewust onbestemd zijn,
een open en verleidelijke plek voor ontmoeting en nieuwe initiatieven.
In ons werk laten wij ons leiden door een aantal basisprincipes.
Als eerste geldt: De Kamers is er voor iedereen.
Een voorbeeld: Stadsgenoten/Disgenoten.
Maandelijks organiseren wij een maaltijd bereid door vrijwilligers/kamerleden voor
nieuwe inwoners van Vathorst en gasten uit de rest van Amersfoort.
Elke maaltijd heeft een thema, meestal gelinkt aan het werk van een kunstenaar.
Nieuwe bewoners uit Vathorst wordt de kans geboden om anderen te ontmoeten en
bewoners buiten Vathorst komen nieuwsgierig kijken wat er in zo’n nieuwe wijk nu
eigenlijk te beleven is. Het publiek is divers, oud jong, alleen of samen.
Ook bewoners met een verstandelijke beperking schuiven regelmatig aan.
De inbreng van de kunstenaar zorgt meestal voor een verrassende en uitnodigende
sfeer.
De Kamers zorgt voor de randvoorwaarde, het casco en de gasten doen de rest.
In een dergelijke activiteit wordt een tweede principe duidelijk: CULTUUR IS HET
MIDDEL.
Bijvoorbeeld ook in onze leeskamer.
Een aantal vrijwilligers wilden iets met literatuur en ontmoeting doen, de leeskamer
was geboren. Als resultaat een prachtige middag met een kinderboekenschrijfster en
met basisscholieren een aantal workshops.
Na het leggen van contact met de Bibliotheek van Amersfoort is gezamenlijk een plan
ingediend voor een aanvraag voor een landelijk fonds bibliotheek vernieuwing
Literatuur als aanjager tot sociale cohesie.
Doelgroep kinderen, jongeren, volwassenen.
De toegekende projectsubsidie maakt het ons mogelijk om de komende drie jaar hierin
een flinke stap te maken.
Centrum voor Social Work/ De Horst
1
2
Book crossing, bewoners bieden zelf hun favoriete boek aan via een digitaal netwerk
voor een openbare wijk bibliotheek.
Projecten waar verbindingen worden gelegd tussen literatuur, film, muziek theater,
maaltijden en educatie.
Basisscholieren en jongeren maken en beleven hun eigen boek.
Het allerbelangrijkste principe voor de Kamers is:
TEKORT EN OVERVLOED VINDEN ELKAAR.
De Kamers legt verbindingen die voor alle partijen wat opleveren.
De Kamers fungeert als spin in het web: zorgt voor verbindingen tussen allerlei
verschillende partijen en mensen. Maakt mensen en organisaties bewust dat zij wat te
bieden hebben. Vaak méér dan ooit gedacht. Tekort en overvloed vinden elkaar.
Bijvoorbeeld: voor de opzet van de organisatie en het gebouw: bouwers, accountants,
bank, ROC, adviesbureau, bibliotheek, maatschappelijke organisaties (allemaal vanuit
betrokken ondernemen)
Maar vooral ook bij de uitvoering van onze activiteiten. Een prachtig voorbeeld
daarvan is een spectaculaire dag die wij in januari hebben georganiseerd
Aan het hof van Mozart. (In het kader van het Mozart jaar)
In Vathorst staat een prachtig nieuw gebouw, het Brink Cluster en dat gebouw geeft
onderdak aan vier basisscholen en kinderdagverblijven.
Het is een gebouw volgens het brede-school-concept, een proces dat door de
diversiteit van de scholen nog een lange weg te gaan heeft.
Een prima plek voor een brede culturele ontmoeting!
Directies van de scholen en collega’s, kinderen en ouders werd gevraagd om actief
mee te doen, waar enthousiast op werd gereageerd.
Met behulp van stagiaires, jongeren, kamerleden, mensen van Amerpoort (verstandelijke
beperking), ingehuurde krachten en de nodige attributen hebben we het moderne
gebouw omgetoverd in een achttiende-eeuws Paleis.
De behoefte om samen iets te doen is er!
Even geen vergadering maar samen verkleed hoofse dansen instuderen en elkaar op
De actualiteit van inclusief denken
een andere manier ontmoeten. Een dag waar kinderen en hun ouders samen dansles
krijgen, muziek maken, Wiener schnitzel eten en met andere ogen naar elkaar en naar
de juffen en meesters kijken.
Het geheel werd door bedrijven en de gemeente Amersfoort financieel mogelijk gemaakt.
Een flink project dat door een kwalitatieve voorbereiding (voor een groot deel door
een stagiaire) door meerdere partijen werd uitgevoerd.
Gemeente Amersfoort
De activiteiten van De Kamers zijn voor de Gemeente Amersfoort niet onopgemerkt
gebleven.
Een particulier initiatief dat door vrijwilligers en met financiële steun van bedrijven en
fondsen, met een hypotheek van de Rabobank, een rol van betekenis begint te spelen
in wijkopbouw en sociale cohesie?
Hoe verhoudt zich dat met bestaande beleidsnotities en langlopende contracten met
bestaande partijen?
Bij gesprekken met de afdeling cultuur van de gemeente werden we doorgestuurd
naar de Afdeling Welzijn en van Welzijn weer naar Cultuur.
Waar horen wij thuis, welk etiket past ons?
De Kamers wil zich met haar activiteiten richten op alle bewoners, kinderen, jongeren,
de dertiger, veertiger en +, de vitale senior, allochtoon/ autochtoon, man en vrouw.
Beleidsmatig verdeeld in doelgroepen, budgetten en bijbehorende afdelingen en niet
met elkaar verbonden.
Prachtige voorbeelden van exclusief en inclusief denken hebben we aan den lijve
ondervonden, bij anderen, maar ook bij onszelf.
Maar geïnspireerd door de voelbare behoefte en noodzaak van deze tijd om breder te
denken en te handelen, dwars door muren van bestaande denkpatronen en heilige
huisjes heen, hebben wij ons pad vervolgd.
Eind vorig jaar heeft de gemeente De Kamers gevraagd om op een eigentijdse wijze
invulling te geven aan het welzijnsbudget voor Vathorst en een regierol te vervullen
voor de brede scholen.
Enthousiast door het lef van een wethouder en de politiek om deze keuze te maken en
voor onszelf de kans om professioneel verder te groeien, hebben wij hier ja opgezegd.
Niet De Kamers als welzijnsorganisatie maar als maatschappelijke projectontwikkelaars.
Centrum voor Social Work/ De Horst
Een regisseursrol in een nieuwe wijk van 12.000 woningen, met bewoners van alle leeftijden,
kleuren en standen.
Wij willen graag een creatieve en doelgerichte speler zijn die verbindingen legt tussen
mensen, maatschappelijke organisaties, scholen en bedrijven.
Een casco zijn als leerplek voor jongeren en volwassenen.
Een partij die bruggen slaat tussen cultuur en welzijn, tussen tekort en overvloed, tussen
vraag en talent en tussen exclusief en inclusief denken.
Het is net als in de liefde, het mag van beide kanten komen.
Ik dank u wel.
www.dekamers.nl
De actualiteit van inclusief denken
HerMa tiGcHeLaar
feItse BoerwInkel als
InspIrator Voor dIVersIteIt
en multIculturalIteIt
Inleiding
In het huidige multiculturele debat spelen denkbeelden van Feitse Boerwinkel, soms
verborgen, soms openlijk en met naamsvermelding, een rol. Boerwinkel inspireert mij
in het denken van diversiteit. In dit artikel presenteer ik vier perspectieven, die voortborduren
op de thematiek van inclusie en exclusie. Deze worden gepresenteerd in
relatie tot een aantal passages en kerngedachten uit Boerwinkels meest bekende
boek: Inclusief denken.
Bij het eerste perspectief gaat het om het centrale motto van Boerwinkel. Zijn
programma voor inclusief-denkers luidt: Beseffen dat ons heil samenhangt met hun
heil. In de Epiloog van zijn boek behandelt Boerwinkel de verhouding tussen “Israël en
de Arabieren”. Zoals bij elk wereldwijd thema dat Boerwinkel aansnijdt, is ook dit nog
‘akelig’ actueel. Voor conflicterende partijen (in dit geval Israël en de Arabieren) is zelfoverwinning
en zelfbeheersing het adagium. Voor de derde partij, de buitenstaanders is
het adagium: “Wij kunnen daarbij als niet-joden en niet-Arabieren onmogelijk als
toeschouwers met de armen over elkaar afwachtend blijven kijken of zij tot een nieuwe
verhouding komen. Inclusief denken betekent in dit geval voor ons: hun zaak als de
onze beschouwen. Beseffen dat ons heil samenhangt met hun heil – a matter of life
and death” 1 . Dit brengt me bij de eerste invalshoek: de mensheid is een familie.
Hierbij laat ik me al verder denkend inspireren door Ron Evans, een indiaanse
Chippewa-Cree medicijnman, afkomstig uit Canada.
De tweede invalshoek begint bij de opvatting van Boerwinkel dat inclusief denken
Centrum voor Social Work/ De Horst
gecombineerd wordt met inclusief handelen. Boerwinkel betoogt zeer genuanceerd:
“Dit omzetten van ons denken, dit om-denken, gaat aan een nieuw handelen vooraf.
Dit betekent niet, dat men eerst met een nieuw denken klaar moet zijn, voor men tot
een nieuw handelen kan komen. Er is hier een voortdurende wisselwerking: elk begin
van nieuw handelen versterkt ook weer een nieuw denken”.(p.27). Hier leg ik verbanden
naar de thematiek van diversiteitsbeleid in organisaties en interculturele communicatie.
Edwin Hoffman is een van de bekendste theoretici in Nederland op dit gebied. Hij maakt
gebruik van de theorie van Boerwinkel.
De derde invalshoek is het perspectief van zwarte migranten en vluchtelingenvrouwen.
Gloria Wekker is inspirator van het “Kruispuntdenken” dat in vrouwenstudies en
etnische studies eind jaren ‘90 en begin 2000 wordt ontwikkeld. Haar denkbeelden
presenteer ik in enkele verhalen.
De vierde invalshoek sluit aan bij Hoofdstuk van het boek van Boerwinkel. Dit gaat
over inclusief denken in de praktijk. Boerwinkel benadrukt dat het van belang is te
beginnen bij het macro-inclusieve denken, het denken in afmetingen van grote wereldproblemen.
Dit macro-denken kan echter pas plaatsvinden als het gesteund wordt
door een inclusief denken in de kleine dagelijkse verhoudingen waarin wij leven.
Scholen, vormingsinstituten, kerken en levensbeschouwelijke organisaties, maar ook
massamedia hebben hierin een taak. Wat betreft levensbeschouwing benadrukt
Boerwinkel het vinden van nieuwe mogelijkheden in het contact met andere godsdiensten
en met degenen die niet tot een bepaalde godsdienst behoren. Hier
presenteer ik enkele resultaten uit een recent eigen onderzoek in een social work
instelling. Enkele social workers van moslimhuize presenteren hun – wat ik nu zou
noemen- inclusieve visie op de plek van religie in de praktijk van jeugdzorg.
1. ‘The family of man’ en ‘We are a People’: Ron Evans
Een inclusief denken betekent dat mijn heil (geluk, leven, welvaart) alleen verkregen
kan worden als ik tegelijk het heil van de ander beoog en bevorder. (27) Mijn geluk
hangt samen met het geluk van anderen. Boerwinkel concretiseert dit met: “Het kan in
een gezin niet goed gaan als 1 lid wordt verwaarloosd of uitgesloten. (Dat zal ons vroeg
af laat opbreken)”.(2 ) Zo is het ook in het groot: met de family of man: wij kunnen
alleen overleven door samen te leven. (2 )
Elke moderne social worker kent het verschil tussen ik-culturen en wij-culturen. (welke
theorie je ook aanspreekt; of het Pinto is, Hofstede en Hofstede of Trompenaars 2 .)
De actualiteit van inclusief denken
Boerwinkel kiest het principe van de wij-cultuur als hij het heeft over de family of man.
Hij zegt: dit besef is al heel oud en in allerlei godsdiensten en culturen aanwezig. Hij
citeert onder andere de Chinese wijsgeer Confucius. Deze zegt: ‘Alle mensen tussen
de vier zeeën zijn broeders’.(29) Ook de joodse profeet Amos waarschuwde zijn volksgenoten
al om toch vooral niet te denken dat God hen superieur acht boven andere
volken.
Ik voeg daaraan toe het perspectief van een indiaans medicijnman. Ron Evans.
Hij geeft teachings, uitgenodigd door Toinette Loeffen , docent Hogeschool Utrecht.
Een van de lessen die ik leerde van Ron Evans, treffend voor mij als docent, gaat over
leren. Het concept teaching kennen wij niet als indianen. Bij ons is het ‘be aware’:
neem waar, wees aanwezig, wees erbij. Het gaat zo van: Grandma: Ik wil leren naaien.
Grandson: watch me. Hoe krijg je de draad door de naald? Grandson: watch me… Dat
is leren en dat is lesgeven.
Boerwinkels idee van ‘the family of man’ noemt Ron Evans: ‘We are a people’.
Indianen kennen geen rassen of etniciteit: mensen zijn ‘a people. In zijn verhalen trof
me het gebruik van de woorden son, brother, sister, grandson. Elke oude man kan
grootvader genoemd worden en hij kan elke jongere man kleinzoon noemen, kan hem
grandson noemen als dat gevoel er is. Net als ik mijn beste vriendin voel als mijn zus.
Een verhaal van Ron Evans illustreert dit: “Op een avond ging ik op bezoek bij een
oude man van mijn volk. Hij is echt oud. Hij zit bij het vuur in de avond. Ik kom op
bezoek. “Oh grandson, there you are”… We zitten samen bij het vuur. We spreken
lange tijd niet. Wij hoeven niet te spreken als we samen zijn. Na een lang stil samen
zijn zegt hij: “Grandson, het is zo fijn dat we hier samen zitten. We weten niet of er
een volgende keer is. Misschien ga jij dood voor de volgende keer en misschien ik.”
Het concept ‘we are a people’ strekt zich uit voorbij de levende mensen. Het gaat
ook over voorouders en geesten. Net als bij de Afrikaanse Ashanti: zij spreken over ‘de
levende doden’. Dat zijn de doden die nog levend zijn in de herinneringen en de
verhalen van de levenden. Het geloof in het (voort)bestaan van voorouders gaat
eigenlijk meer over de continuïteit van de familie over de grenzen van de dood dan
over het voortbestaan van het individu. Het geeft aan dat het bestaan van een mens
sterk wordt bepaald door zijn of haar lidmaatschap van een familie. Een familie kan
worden beschouwd als bestaand uit een gemeenschap van de levenden en de doden.
In deze Ashanti-gedachte is Boerwinkel een levende dode.
Centrum voor Social Work/ De Horst
7
2. Inclusief handelen vormt de kern van een multiculturele organisatie: Edwin Hoffman
Je hoeft niet eerst met een nieuw denken klaar te zijn voor je tot een nieuw handelen
kunt komen (27). Denken en doen gaan samen, zegt Boerwinkel. Elk begin van nieuw
handelen, versterkt ook weer nieuw denken. Op deze lijn gaat Edwin Hoffman verder.
Hij is bekend om zijn boek over Interculturele gespreksvoering.
Hij wijdt in zijn boek een hoofdstuk aan organisatiebeleid en machtsprocessen binnen
organisaties. In dit hoofdstuk bespreekt hij Boerwinkels concept van inclusief denken.
Inclusief denken en handelen is, zo stelt Hoffman, uitgangspunt van het managen van
diversiteit binnen organisaties. Hij vertaalt het als íntegraal rekening houden van
organisaties met (in dit verband) autochtonen en allochtonen. “Het gaat hierbij om
een inclusief organisatiemodel dat pluriform van karakter is. Binnen de organisatie is
ruimte voor en erkenning van verschillen. Vanuit zo’n model wordt niet exclusief
(uit-sluitend) gedacht en gehandeld in termen van wij en zij: van wij autochtone
Nederlanders en zij allochtonen, of andersom, maar vanuit een wij-gevoel: wij
medewerkers en onze cliënten.”
Exclusief denken is een denken in tegenstellingen: Boerwinkel: “Of mijn groep wint
of de zijne”. Daarbij is men er steeds op uit geweest om zich met mensen te verbinden
TEGEN andere mensen – groepen. Exclusief denken leidt tot uitsluiting van personen
en groepen. Edwin Hoffman: betrekt bij interculturele communicatieproblemen op de
werkvloer altijd ook de organisatorische context, dat wil zeggen de functionele context.
In trainingen,cursussen en workshops geeft Edwin Hoffman inclusief handelen ‘handen
en voeten.’ Ik geef een aantal voorbeelden uit een Post-hbo opleiding “De kracht van
Diversiteit’. 7 Het zijn voorbeelden die cursisten naar voren brachten.
Een voetbalclub wil geen allochtone kinderen meer aannemen, omdat deze ouders
niet langs de lijn staan en niet meerijden, halen en brengen. Een inclusief perspectief
leidt tot een andere benadering. We zijn een goede voetbalclub voor alle kinderen.
Ze hadden kunnen zeggen: we nemen geen kinderen aan van wie de ouders niet mee
gaan. Bekijk het functioneel en inclusief. Een ander voorbeeld betreft taalcursussen voor
allochtonen of voor iedereen die zijn rapportages wil verbeteren. Dat laatste is waar
Hoffman vanuit het principe van erkende gelijkheid voor pleit. Zorg dat je organisatie
iedereen insluit. Biedt de cursussen aan iedereen aan. Maar wees ook niet bang voor het
nemen van bepaalde aparte maatregelen voor bepaalde groepen vanuit het principe
van erkende diversiteit.
Of nog een voorbeeld: Een maatschappelijk werker kan bij sommige gelegenheden
De actualiteit van inclusief denken
eter bij crisissituaties interveniëren wanneer hij het in het Arabisch doet. Waarom zou
dat niet mogen als het effect van de communicatie dan groter is? Erken het effect van
gebruik van eigen taal. Maar doe het dan wel zo dat je je collega niet uitsluit. Zeg er
even iets van tegen je collega wanneer je in het Arabisch spreekt. Zorg dat er niemand
is uitgesloten.
Een laatste voorbeeld: Een politieman solliciteert. Tijdens het sollicitatiegesprek blijkt
dat hij vrouwen geen hand wil geven, geïnspireerd door zijn geloof. De juiste vraag is
dan: wat betekent dat voor de uitoefening van zijn functie? Stel dat hij bijvoorbeeld in
situaties van gevaar vrouwen niet wil aanraken. Kijk met de ogen van de ander en stel
dan vragen in het sollicitatiegesprek: maak het functioneel en professioneel. Wat
betekent dat voor je werk als politieagent.
Ik vind het een prachtig refrein: bekijk het functioneel.
3. Inclusief handelen en wisselen van perspectief: Gloria Wekker
Gloria Wekker publiceerde samen met andere Nederlandse zwarte, migranten- en
vluchtelingenvrouwen in 2001 het boek “Caleidoscopische Visies”. In het hoofdstuk:
“De ontwikkeling van het gender- en etniciteitsdenken, en identiteiten” geven Gloria
Wekker en Helma Lutz inzicht in de theorie van het gender- en etniciteitsdenken en
illustreren aan de hand van een case de toepassing van deze inzichten. In dit hoofdstuk
wordt het concept ‘inclusief denken’ besproken, (overigens zonder verwijzing naar
Boerwinkel). Zij plaatsen het tegen-de-ander-denken tegenover ‘en-en’ denken: “Het
kost moeite deze andere, inclusievere manier van denken aan te leren en in de praktijk
te brengen. Het betekent immers dat we willen breken met de gewoonte in binaire,
hiërarchische categorieën te denken die steeds opnieuw uitsluiting produceren.”( 1)
Het Kruispuntdenken daarentegen propageert het EN-EN perspectief: combineert
verschillende perspectieven: het bekijkt gender, etniciteit en alle andere ordenende
mechanismen niet apart, maar gaat ervan uit dat ze allemaal tegelijkertijd werkzaam
zijn en samen tot stand komen, elkaar co-construeren. Inclusief en dynamisch denken.
In deze theorie wordt ervan uitgegaan dat onze identiteiten meervoudig zijn.
Uitsluiting en insluiting is meervoudig en wisselt van perspectief. Om dit te verduidelijken
geef ik een aantal voorbeelden.
Verhaal 1: Vrouwensynode, Kerk en Wereld 1992.
In het jaar 1992 vindt op vormingscentrum Kerk en Wereld in Driebergen een Vrouwensynode
plaats. Feministische christelijke vrouwen uit heel Nederland verzamelen zich
Centrum voor Social Work/ De Horst
9
0
op Kerk en Wereld op het terrein naast Hogeschool De Horst. Zij houden een kerkvergadering
om de regels en de dogma’s van de Nederlandse kerken te veranderen,
vrouwvriendelijker te maken. Op de conferentie breekt echter de pleuris uit. De
veronderstelde gedeelde identiteit ‘vrouwen’ is op eerdere vrouwensynodes meermalen
ter discussie gesteld door zwarte vrouwen. De witte meerderheid houdt zich doof. Tot op
die ochtend voor het ontbijt een groep zwarte vrouwen een actie voert. Zij verschijnen
met boeien en kettingen geketend op de groene grasvlakten, naast Hogeschool
De Horst. Het is een verwijzing naar de slavernij. En naar de verschillen tussen zwarte
en witte vrouwen.
Verhaal 2: Sojourner Truth
Hun actie was een echo van een actie die in Amerika plaatsvond in 1 . Sojourner
Truth (1797-1 ), een voormalige slavin, die geboren werd als eigendom van een rijke
Nederlandse slavenmeester in de Staat New York. Deze vrouw was actief, zowel in de
beweging voor de afschaffing van de slavernij als in de vrouwenbeweging. Tijdens een
campagne voor stemrecht van Amerikaanse vrouwen (1 ), voerde zij het woord. Ze
vertelde over haar leven en vroeg telkens weer “Ain’t I a woman?” (Ben ik dan geen
vrouw?)
Verhaal 3: Het privilege van de homo pleegouder
In het tijdschrift The Psychologist (mei 200 ) schrijven twee onderzoekers uit Australië
over ‘the ignorance van mainstream psychology’; dat veel psychologen weigeren om
cultureel competent te werken met -isms: sexisme, homophobia, ageism, racism,
ethnocentrism and so forth. Naast dit artikel staat als illustratie een ervaringsverhaal
van een homo pleegouder. 9 Hij vertelt over zijn ervaringen tijdens een bijeenkomst met
pleegouders. Er waren daar zowel heteroseksuele pleegouders als lesbische en homoseksuele
pleegouders aanwezig. “Ik voelde me bemoedigd door de manier waarop de
social worker met me sprak over pleegouderschap in een relatie tussen twee mannen of
twee vrouwen”. De heteroseksuele pleegouders luisterden, knikten, en ondersteunden
wat ik naar voren bracht. It felt amazing. Er werd naar hem geluisterd zowel door deze
hetero-ouders als door de social worker.
Maar dan vraagt in de pauze, in de wandelgangen, één van deze Australische pleegouders
aan de social worker hoe het gaat met het probleem van de Aboriginals.
Het gebouw waar zij waren, was namelijk gebouwd op grond waar onrust over was.
Het land behoorde aan de Aboriginals. Traditioneel waren zij de eigenaars. De social
De actualiteit van inclusief denken
worker antwoordde:“Ik denk wel goed”. Er bleek een conflict te zijn over de grond
tussen het witte gemeentebestuur en de indigenous people die traditioneel het land
waarop de stad was gebouwd, bewoonden. De vrouw die de vraag stelde, zei dat ze
zich altijd ongemakkelijk voelde in dit gebouw, als ze naar buiten ging voor een sigaret
of lunch en dan zaten er Aboriginals buiten en vroegen haar om een sigaret of om
geld. ‘Ik heb er geen problemen mee’, zei de social worker.
De homoseksuele pleegouder beschrijft zijn gevoelens van ongemak. Ook omdat er
twee social workers bij stonden, die zelf ook indianen waren. Hij zei echter niks. Zijn
positieve ervaring van veiligheid in deze groep die vooral bestond uit witte heteroseksuele
Australiërs liet hij voorgaan boven het sociale onrecht dat ter sprake werd
gebracht. Het bracht hem tot stilzwijgende instemming. Hij nam niet het risico om te
confronteren.
Zijn eigen reflectie was: Dit kon ik doen door mijn gesitueerdheid als wit persoon.
Alle witte mensen zijn medeplichtig aan racisme. Het was niet simpel zo eenvoudig dat
deze mensen racistisch waren en ik niet. “I stand to benefit from the same privileges
as they do, and I too live on land stolen from indigenous people.” Dit verhaal laat zien
hoe privileges en uitsluiting nauw verbonden zijn. Ik als homo man heb vaak oppression
ervaren, maar ik heb geen racisme ervaren. Ik kan me permitteren om te zwijgen. Ik heb
mijn ervaring van ingesloten worden laten voorgaan boven mijn medeplichtigheid aan
uitsluiting. Dit noem ik zelf: racisme door nalatigheid, medeplichtigheid, zwijgen.
In de lijn van Gloria Wekker kunnen we dit ervaringsverhaal analyseren als: uitsluiting
en insluiting is meervoudig en wisselt van perspectief.
Boerwinkel: ‘Der Mensch ist ein Abgrund, es schwindelt einem, wenn man hinunterschaut’.
(2 )
4. Inclusief Religie: Islam op de agenda van social work
Graag geef ik tenslotte enkele voorbeelden uit het onderzoek dat Said Satyane en ik
deden, vanuit het lectoraat Diversiteit en de multiculturele competentie (Hogeschool
Utrecht/ Centrum De Horst.) We interviewden social workers, werkzaam bij Bureau
Jeugdzorg Utrecht. We spraken met hulpverleners die zelf van moslimhuize zijn en
vroegen hen naar hun ervaringen met families die ook van moslimafkomst zijn.
De vraagstelling betrof de inclusie van het religieuze perspectief in Social Work.
Gebruik je religieuze invalshoeken in je hulpverlening? vroegen wij hen. Ik laat tenslotte
enkele van deze social workers aan het woord.
Centrum voor Social Work/ De Horst
1
2
Basishouding
Ik beweeg mij binnen het religieuze zingevingssysteem van de cliënt. “Hoe kunt u
ervoor zorgen dat uw religie u kan helpen. U vindt dat van belang, Ik vind dat ook van
belang en ik heb er ook alle vertrouwen in. Je hoeft niet te discussiëren over religieuze
zaken. Je beschouwt het als waarheid. Je hebt een open houding. Prima dat dit zo is
voor u
Ik gebruik eventueel religie als onderdeel van mijn professioneel handelen. De cliënt
zal zich, als hij zich erkend voelt ook meer baat hebben van de hulpverlening. Mijn
uitgangspunt is: ‘Ik accepteer waar je vandaan komt en maak gebruik van datgene
waar je zo sterk in bent. En als u verwezen wilt worden en naast mij met iemand anders
wilt praten is dat prima. Als dat een imam is Prima. Als dat een alternatief genezer is,
prima. Als het een pandit is: ook prima! 10
Relativering
Ik stem af op de normen en gebruiken van het gezin waar ik kom. Men maakt een
inschatting of het gebruik van religie gewenst is of niet. Niets is vanzelfsprekend. Ik kom
in gezinnen waar tegen me wordt gezegd: “U bent Marokkaan, Maar ga het me niet
over de islam hebben’.
Laatste voorbeeld
Het laatste voorbeeld komt van een vrouw die een gezin begeleidt dat meer
praktiserend is dan zijzelf.
Hoewel ik er westers uitzie, ben ik wel op de hoogte van waarden en normen en de
verplichtingen in de islam. Ik heb daar een duidelijk standpunt over. Dan krijg je ook
respect. Ook van oudere mannen die aanzien genieten. Iemand heeft eens tegen mij
gezegd: ‘Ik heb uiteindelijk heel veel respect voor u gekregen. Ik merk dat je ons
begrijpt en aan onze kant staat. Ik wens jou een plaats in de hemel. Je bent een echte
moslima.’
Ik heb zijn dochter naar huis gehaald. Ze was weggelopen en ze voelde zich hopeloos
ongelukkig in de instelling waar ze was. Haar vader wilde haar niet meer in huis nemen.
Het is ons uiteindelijk gelukt haar weer terug naar huis te laten gaan, waarbij zowel
haar vader als zij een beetje water in de wijn moesten doen. (Laat hij niet horen dat ik
dit zeg) De vader was zo blij haar terug te hebben. Hij was degene die dat gezegd
heeft tegen mij. 11
De actualiteit van inclusief denken
De boodschap van deze hulpverleners is eigenlijk: doe normaal over religie. Ook als je
zelf niet religieus bent, of het wel bent geweest, maar niet meer bent (dan wordt het
al moeilijker), ook als je genoeg redenen hebt om je af te keren van religie of als je
een andere levensbeschouwing aanhangt…
Om met Boerwinkel te spreken: “Beteugel je gevoelens en maak ze dienstbaar aan
constructieve strevingen.” Ik zou zeggen: Doe normaal over religie; dat hoort bij je vak.
Ik besluit deze verhalen met een wens voor Feitse Boerwinkel: Ik wens jou een plaats
in de hemel…
Noten
1 Boerwinkel, Feitse, Inclusief denken (1966), 89.
2 Pinto, David (2005), ‘De wereld volgens Pinto - Gedragsgids voor het nieuwe Nederland’,
Uitgeverij Karakter Uitgevers B.V., ISBN: 90-6112-862-5; Hofstede, Geert & Hofstede, Gert-Jan,
(2005) Allemaal andersdenkenden. Amsterdam, Uitgeverij Contact; Trompenaars, Fons (1998),
Riding the waver of culture. Understandig cultural diversity in business, Nicolas Brealy.
3 www.storiesandstones.nl
4 Marleen De Witte (2001), Long live the dead, Changing funeral celebrations in Asante, Ghana,
Amsterdam, Aksan Academic Publishers, 26.
5 Edwin Hoffman (2002), Interculturele gespreksvoering. Theorie en praktijk van het TOPOI-model,
Houten, Bohn Stafleu van Loghum.
6 Edwin Hoffman (2002), 288.
7 Post-HBO Leergang ‘De kracht van diversiteit’: aangeboden door Hogeschool Utrecht/ Centrum
voor Social Work/ De Horst en Fontys Hogescholen, Eindhoven, april – juni 2006.
8 Gloria Wekker, Maayke Botman en Nancy Jouwe ed. (2001), Caleidoscopische Visies. Zwarte,
Migranten- en Vluchtelingen- Vrouwenbeweging in Nederland. (Amsterdam: Koninklijk Instituut
voor de Tropen.
9 The Psychologist (mei 2006), 11.
10 Said Satyane & Herma Tigchelaar (2005), Ik wens jou een plaats in de hemel. Hulpverleners
spelen in op de religieuze achtergrond van moslimcliënten. Horstcahier 25. Centrum voor
Social Work/ De Horst Amersfoort, 21, 22.
11 Ibid, 36, 37.
Centrum voor Social Work/ De Horst
Gerrit WoLfsWinKeL
workshop: een deltaplan
Voor de grIjze golf
Een grijze golf overspoelt Europa. Het is een angstaanjagend beeld waar slechts met
grote vrees over gesproken wordt: hoe moet het als over 20 jaar de gemiddelde leeftijd
in Europa ruim jaar is en er 9 niet-productieven staan tegenover iedere 100
productieven?
Wat betekent dit voor de economie, voor de inkomens, voor de zorg? Moeten we
weer gastarbeiders gaan werven of geboorte stimuleren, langer doorwerken of iets
van onze welvaart inleveren? Hoe solidair zijn de toekomstige jongere generaties?
Het zijn vooral politieke vragen, maar hoewel regeren vooruitzien heet, is politiek
bedrijven vooral gericht op korte termijn successen. In deze workshop werden de
dilemma’s geschetst en de alternatieven gewogen. Hoe bedreigend is de vergrijzing
en wie lopen de grootste risico’s en wat zijn eigenlijk de voordelen van een ouder
wordende bevolking?
Aan deze workshop namen 1 mensen van zeer uiteenlopende leeftijd deel, ook de
man-vrouw verhouding was aardig in evenwicht.
In mijn inleiding kwamen verschillende componenten aan de orde die met deze
problematiek samenhangen:
1. Het begrip oud
2. Demografische ontwikkelingen in Nederland en Europa
. De rol en betekenis van arbeid voor het individu
. De ontwikkeling van de verzorgingsstaat, gezien in het licht van Europese en mondiale
ontwikkelingen
. Economische en politieke keuzen
. Ten slotte werd een viertal stellingen besproken.
De actualiteit van inclusief denken
Het verloop van de workshop
De discussie vond al tijdens de inleiding plaats. De implicaties van het thema zijn zeer
divers en complex en dat bleek ook wel uit het verloop van het gesprek. Het werd een
zeer levendige gedachtewisseling, die weliswaar niet leidde tot afgeronde conclusies
(dat zou ook niet kunnen), maar waarbij wel duidelijk was dat de vergrijzing, in samenhang
met ontgroening, multi-culturalisering en mondialisering niet gezien hoeft te
worden als een boven ons hangende donkere wolk van onzekerheid en rampspoed,
maar als een ontwikkeling die heel goed in banen (in twee betekenissen) te leiden is,
mits de politiek daar de passende maatregelen toe neemt.
Ook werd onderschreven dat het om meer gaat dan een economisch vraagstuk, maar
dat het een kwestie is die de kwaliteit van de samenleving als geheel betreft. We kunnen
deze ontwikkeling niet overlaten aan een simpel marktdenken.
Een korte samenvatting van de inhoud van de workshop
1. Het begrip oud.
Dit begrip werd behandeld vanuit verschillende invalshoeken:
- in termen van wet- en regelgeving: arbeidswetten, ontwikkeling verzorgingsstaat,
pensioeneisen in een historisch kader;
- in termen van gezondheid: ontwikkelingen van de levensverwachting van
verschillende bevolkingsgroepen, lichamelijke en geestelijke veroudering;
- in termen van carrière: vergroting van de arbeidsparticipatie van oudere werknemers,
toename van het aantal buitenshuis werkende vrouwen, verschuiving verplichte
pensioenleeftijd van naar 7 jaar, uitzendbureaus voor -plussers, demotie.
2. Demografische ontwikkelingen in Nederland en Europa
Ter vergelijking tussen de landen van de Europese Unie werden cijfers gepresenteerd
over de gemiddelde leeftijd. Nederland hoort (na Ierland) tot de landen met de jongste
bevolking. In 2001 was de gemiddelde leeftijd van de Nederlander , jaar, de
Ieren zijn gemiddeld , jaar.
In Zweden, Duitsland en Frankrijk ligt de gemiddelde leeftijd momenteel het hoogste.
Over 20 jaar bestaat de EU uit gemiddeld uit veertigers (van 9,9 nu tot , in 202 )
In 2001 stonden nog 27 niet-productieven tegenover 100 potentieel productieven, in
202 zijn dat er 9.
Het aantal gepensioneerden stijgt het snelst in Finland, Italië, (beide op de 100),
Centrum voor Social Work/ De Horst
Duitsland en Frankrijk. Daarbij vergeleken blijft de Nederlandse situatie beheersbaar, al
is er onmiskenbaar sprake van een probleem dat om een structurele oplossing vraagt.
3. De rol en betekenis van arbeid voor het individu
Er kwamen een viertal aspecten van arbeid aan de orde: arbeid ter verwerving van
inkomen, arbeid als zingeving, arbeid als tijdsbesteding en arbeid als statusindicatie
Ook werd de belastbaarheid van ouderen in het arbeidsproces besproken en de
noodzaak van een leeftijdsbewust personeelsbeleid.
Verder kwam de beeldvorming over oudere werknemers aan de orde (productiviteit,
ziekteverzuim, kennisontwikkeling, motivatie, salariëring).
4. De ontwikkeling van de verzorgingsstaat, gezien in het licht van Europese en
mondiale ontwikkelingen
Mondialisering (in economisch opzicht) is een van de thema’s die momenteel het
sterkst het politieke klimaat bepalen. De ideologie van de vrije markt is oppermachtig
en daaraan zijn andere belangen als sociale rechtvaardigheid, een gezond milieu,
duurzaamheid en zelfs vrede en veiligheid ondergeschikt. Gevolgen: arbeidsmigratie,
productieverplaatsing naar ‘lage lonen landen’, milieubelasting door productie en
transport, groeiende verschillen tussen arm en rijk.
5. Economische en politieke keuzen
In de politiek worden verschillende oplossingen aangedragen, zoals een AOW-spaarfonds,
het fiscaliseren van de AOW, versneld aflossen van de staatsschuld, langer
doorwerken. Daarbij speelt ook de vraag naar de solidariteit tussen de generaties: tot
welke premiehoogte zijn de komende generaties bereid te gaan om de AOW te kunnen
betalen? Andere voorstellen betreffen het bevorderen van het krijgen van kinderen door
premies, het aantrekken van buitenlandse werknemers, meer vrouwen aan het werk,
het terugdringen van arbeidsongeschiktheid en werkloosheid.
Naast de vraag naar arbeidsproductiviteit speelt ook de vraag naar de kosten van de
gezondheid. Ouderen, zeker van boven de 7 jaar, hebben in verhouding veel gezondheidsproblemen.
Dit leidt tot stijging van de kosten van de gezondheidszorg. Daar valt
echter nog wel iets over te zeggen:
Gezondheidsproblemen treden vooral op tijdens de laatste jaren van het leven. Wordt
iedereen gemiddeld vijf jaar ouder, dan schuiven die dure jaren ook mee, blijkt uit een
onderzoek van de Wereldbank uit 1999 en komen er dus niet bij.
De actualiteit van inclusief denken
In verhouding tot het BBP zijn de kosten voor de gezondheidszorg de laatste jaren
niet gestegen. De Wet van Baumol, (William Baumol, USA,1922) die stelt dat de
productiviteitsstijging in de dienstverlenende beroepen – dus ook de zorg – eindig is,
stelt juist dat in een groeiende economie de uitgaven voor de gezondheidszorg wel
moeten stijgen om de salarissen in de pas te laten lopen met de marktsector.
6. Conclusies in de vorm van stellingen.
Stelling 1
Gezien de sterk verbeterde gezondheidssituatie en de langere levensverwachting is het
juist dat de pensioengerechtigde leeftijd – net als in Duitsland - geleidelijk verhoogd
wordt naar 7 jaar.
Ontslagregelingen op basis van leeftijd moeten verboden worden.
Stelling 2
Om de verzorgingsstaat in stand te houden en spanningen tussen generaties te voorkomen
moet de AOW gefiscaliseerd worden, dat wil zeggen dat de AOW-uitkeringen
niet langer uit premies worden betaald, maar uit belastingopbrengsten zodat de rijkere
ouderen meebetalen aan de stijgende AOW-lasten.
Stelling
Het is moreel verwerpelijk om kenniswerkers uit landen als India hierheen te halen,
terwijl ze voor de ontwikkeling van hun eigen land hard nodig zijn.
Stelling
Geld uit de levensloopregelingen mag niet gebruikt worden voor vroegpensioen.
Centrum voor Social Work/ De Horst
7
cHarLotte van BesouW
InclusIef denken
en huIselIjk geweld
“Mag ik een persoonlijke vraag stellen?”, vraag ik aan het begin van de workshopbijeenkomst.
“Mag ik vragen wie van jullie persoonlijk ervaring heeft met huiselijk geweld?”
Het mag en een tiental deelnemers (van de 2 ) steekt een hand op. Zo ongeveer
conform de landelijke onderzoeksgegevens dus.
“Ik denk dat wij allemaal met huiselijk geweld te maken hebben of hebben gehad”,
zeg ik daarop.
De knuppel in het hoenderhok: inclusief denken over huiselijk geweld.
Op deze vermetele stelling ontstaat commotie en er volgt een heftige discussie. Een
deel van de groep verzet zich tegen de stelling. Zij vinden het belangrijk om “huiselijk
geweld” af te bakenen en op maat passende hulp te bieden en passend beleid te
ontwikkelen. Het is onrechtvaardig voor slachtoffers van huiselijk geweld om hun
problemen te bagatelliseren door ze niet te onderscheiden net zo als het onrechtvaardig
is om iedereen te beschuldigen van dader- en/of slachtoffergedrag.
Opvallend is dat degenen, die hun vinger hadden opgestoken bij de vraag of ze met
huiselijk geweld te maken hadden (gehad) – en ik hoor daar zelf ook bij – zich prima in
de stelling kunnen vinden. Misschien hebben de persoonlijke zoektochten om huiselijk
geweld te begrijpen en te verwoorden het geweld menselijker proporties gegeven.
Het is nu eenmaal fijner om de mensen van wie je houdt niet als on-mensen/niet-mensen
te zien, maar als gewone mensen bij wie gewone zaken dramatisch uit de hand zijn
gelopen. Geweld normaal maken, maakt het hanteerbaarder en geeft hoop.
Een derde deel in de groep twijfelt. Hoe belangrijk is het om de eigen pijn te onderkennen
om die van de ander te kunnen verdragen? Hoeveel moet je vergeven van je
eigen ouders en van jezelf als ouder om begrip op te kunnen brengen voor ouders die
De actualiteit van inclusief denken
hun kinderen mishandelen?
Inclusief denken over huiselijk geweld. Slapende honden wakker maken. Zou dat de
bedoeling zijn? Jammer, dat we het Feitse Boerwinkel niet meer kunnen vragen...
Centrum voor Social Work/ De Horst
9
70
Bureau eMpoWerMent
InclusIef of exclusIef?
Vrijdag 12 mei 200 , een studiedag over het ‘inclusief denken’ van Feitse Boerwinkel
op de HU in Amersfoort. De ochtend begon om 11 uur in een overvolle collegezaal
– naar schatting 1 0 deelnemers – , gevuld met oud- en huidige studenten van
De Horst. De leeftijd varieerde van 19 tot jaar!!
De opening zou gedaan worden door directeur Anneke Menger, maar helaas moest zij
het af laten weten wegens ziekte. Zij werd goed vervangen door haar collega-directeur
Léon van de Griendt. Na wat opstartproblemen met de microfoon, kon de ochtend
beginnen.
De eerste spreker was Arriën Kruyt, wethouder van Amersfoort, die trots was dat
deze dag werd georganiseerd en nog wel in Amersfoort, de geboorteplaats van Feitse
Boerwinkel. Hij sprak over het antagonistische denken in de politiek en zette dit af
tegen het inclusieve denken van Boerwinkel, die de problemen in 19 al onderkende.
Hij besloot met het voorstel om het gebouw van HU Amersfoort de naam van
Boerwinkel te geven, bijvoorbeeld het Boerwinkel College.
Maarten van der Linde zou met hulp van lichtbeelden een biografische schets van
Boerwinkel presenteren, maar hij werd onderbroken door twee leden van het bureau
Empowerment, studenten die dit jaar afstuderen. Zij hadden ontdekt dat er heel veel
aanmeldingen waren voor de workshop van Hans Achterhuis en dat die niet allemaal
geplaatst konden worden. Er moest dus een selectie gaan plaats vinden. Om deze
selectie uit te voeren hadden zij drie vragen opgesteld, die beantwoord moesten worden
door de mensen die zich voor deze workshop hadden ingeschreven. Deze drie vragen
werden gepresenteerd met een PowerPoint presentatie. Er waren drie categorieën
met elk één vraag. De categorieën waren: Niveau, IQ en EQ. Wie de vraag ‘goed’ had
beantwoord, kreeg een formulier waarmee hij/zij aan de workshop mee kon doen.
De zaal deed helemaal mee en iedereen zag er de humor wel van in, ook vanwege de
soepele en humoristische manier waarop het geheel werd gebracht. Na elke vraag was
de animo voor een formulier erg groot.
De actualiteit van inclusief denken
Na de drie vragen werden de studenten onderbroken door een derde student die
boos was omdat dit een dag was over inclusief denken en deze selectie daar dus echt
haaks op stond. Zij eindigde met een citaat van Feitse Boerwinkel.
Na deze actie kon Maarten toch nog beginnen met de korte biografie van Feitse
Boerwinkel, deze werd aangekleed met verschillende foto’s van Feitse en de omgeving
waarin hij opgroeide.
De volgende spreker was Hans Achterhuis, hij had jaar geleden scherpe kritiek
geuit op het boek van Feitse Boerwinkel en was op het matje geroepen. Hij had in de
voorbereiding voor deze dag het artikel nog eens nagelezen en was geschrokken van
de felle toon die hij toen had gebruikt. Hij heeft toentertijd een persoonlijk gesprek
gehad met Feitse en was tevreden over hoe het gesprek was verlopen. Toch bleek uit
zijn betoog dat hij nog steeds dezelfde kritiek had op het inclusieve denken.
Hans Achterhuis werd afgelost door Jos van der Lans, die geheel onbekend was met
Feitse Boerwinkel. Dit verklaarde hij door de verzuiling die er in die tijd heerste. Jos
groeide op in de katholieke zuil en Boerwinkel opereerde toch vooral binnen het
protestantse volksdeel. Elke zuil beleefde zijn eigen jaren ‘ 0 en ’70; er was geen tijd
en aandacht voor een kijkje bij ‘een andere zuil’. Van der Lans was voorstander van een
vertaling van Boerwinkels inclusieve denken naar het nieuwe tijdperk waarin we nu leven.
Na al deze sprekers was het de hoogste tijd om te lunchen. Hier werd gretig gebruik
van gemaakt.
We werden bij de lunch als Bureau veel spontaan aangesproken door mensen die in de
zaal hadden gezeten en meegedaan hadden aan ‘de selectie’ voor de workshop van
Hans Achterhuis’. De reacties waren positief, het ging van ‘verfrissend’, ‘een leuke
afwisseling’ in een ochtend van alleen maar luisteren tot een mevrouw van 7 die mij
vertelde dat ze echt wel een beetje geschrokken was. Ze dacht altijd dat ze overal
over nadacht en een helder oordeel kon vellen maar dat ze in dit geval alleen maar
dacht dat ze zo’n formuliertje wilde hebben om toch maar mee te kunnen doen aan de
workshop. Toen ik zei dat we uiteindelijk allemaal toch een soort schapen waren,
moest ze lachen en gaf dat ruiterlijk toe.
De middag stond geheel in het teken van de workshops. Voor onze workshop hadden
Centrum voor Social Work/ De Horst
71
72
zich 10 mensen aangemeld. Er kwamen er uiteindelijk wat minder maar we hebben het
opgevuld met bureauleden.
We hadden drie stellingen genomen:
• Verplichte sterilisatie voor verstandelijk gehandicapten;
• Staatsopvoeding voor probleemjongeren en
• Verplicht ouderschapsexamen.
De bedoeling was om met elkaar in gesprek te komen hoe we met deze dilemma’s uit
de praktijk van het inclusief denken omgaan. Inclusief denken betekent namelijk ook
keuzes maken, kleur bekennen.
Joost was de discussieleider en legde uit wat wij vanmiddag gingen doen met het
thema ‘inclusief denken’.
De eerste stelling, staatsopvoeding voor probleemjongeren, werd ingeleid door Julio
en Ron waarbij de één voor en de ander tegen was. Hierna kwam de discussie op gang
door een casus die een opbouw had in de problematiek van een jongen van 1 jaar
die steeds verder van het rechte pad afraakte.
Joost voegde steeds meer toe zodat we ‘vanzelf’ op het thema ouderschapsexamen
en verplichte sterilisatie voor verstandelijk gehandicapten kwamen. We dachten dat de
twee uur die we hadden voor de workshop te lang zou zijn maar de discussie kwam
goed op gang en voor we het wisten was het tijd om te stoppen. De feedback van de
deelnemers was positief, ze hadden het een interessante middag gevonden met veel
zaken waar nog maar eens goed over nagedacht moest worden.
De middag werd afgesloten met een borrel in de lounge.
De actualiteit van inclusief denken
HerMan noordeGraaf
het InclusIeVe denken Van
feItse BoerwInkel
Op 12 mei jongstleden vond er een studiedag plaats ter gelegenheid van de honderdste
geboortedag van Feitse Boerwinkel. Daarbij stond centraal de actuele betekenis van
diens boekje over Inclusief denken, waarvan veertig jaar gelden – in 19 dus – de
eerste druk verscheen. 1
De naam Boerwinkel is onlosmakelijk verbonden met die van het instituut Kerk en
Wereld, dat van 19 tot 200 te Driebergen gevestigd was, en van Academie De
Horst (de latere hogeschool) die tot 200 in Driebergen was gevestigd. Als centrum
voor opleiding van ‘werkers in kerkelijke arbeid’ (de zogeheten wika’s), voor cursussen
en vormingswerk, studie, beraad en conferenties was Kerk en Wereld de uitdrukking
bij uitstek van het apostolaire streven en elan van de Nederlandse Hervormde Kerk.
Tezamen met het Haagse cluster rondom de Synode vormde Kerk en Wereld het
institutionele complex dat de vernieuwing van de hervormde kerk na de Tweede
Wereldoorlog vorm gaf en waaraan – voor de eerste fase tot in de jaren zestig - roemruchte
namen verbonden waren als die van F.J. Pop, H. Berkhof, W. Banning, J.P. Kruijt,
A.W. Kist, J.M. de Jong en dus ook die van Boerwinkel. 2
Boerwinkel (190 -19 7) was na werkzaam te zijn als docent Nederlands en geschiedenis
van 19 tot 19 directeur van Kerk en Wereld en van 19 tot 1971 ook directeur
van de School van Maatschappelijk Werk/Acdemie De Horst. Hij doceerde cultuurgeschiedenis,
hedendaagse politieke en geestelijke stromingen en moderne literatuur
en poëzie – een vakkenpakket waarin hij zijn brede culturele, sociale en politieke
belangstelling goed kwijt kon.
Biografie
Boerwinkels biografie moet nog geschreven worden, maar op de genoemde studiedag
Centrum voor Social Work/ De Horst
7
7
werd wel een boek gepresenteerd, dat hiervoor de bouwstenen bevat: Feitse
Boerwinkel, inclusief denker van de hand van de historicus Maarten van der Linde,
dè historicus van Kerk en Wereld/De Horst. Het bevat drie delen: allereerst een
biografische schets inclusief een overzicht van zijn geschriften, dan volgt een deel over
zijn boek Inclusief denken waarin de inhoud, de reacties en de invloed van dit geschrift
aan de orde komen. Tot slot zijn drie autobiografische schetsen uit de nalatenschap
afgedrukt. Ik beveel deze uitgave van harte aan voor diegenen die nader kennis willen
nemen van Boerwinkels leven en denken en concentreer me nu op zijn pleidooi voor
‘inclusief denken’, een gevleugelde uitdrukking die, zoals Van der Linde laat zien,
regelmatig opduikt, ook heeft men lang niet altijd weet waar die oorspronkelijk
vandaan komt.
Mens of dino
Inclusief denken verscheen zoals gezegd in 19 en werd een bestseller: het beleefde
19 drukken, er werden 000 exemplaren van verkocht en het werd in het Spaans en
het Engels vertaald. In dit boekje van nog geen honderd bladzijden stelde Boerwinkel
het oude exclusieve denken tegenover het inclusieve denken. Het eerste kenmerkt
zich door een of-of denken en is derhalve antagonistisch: of hij gaat eraan of ik.
Inclusief denken daarentegen is een denken dat er principieel vanuit gaat dat mijn heil
(geluk, leven, welvaart) niet verkregen wordt ten koste van of zonder de ander, maar
dat dit alleen verkregen kan worden als ik tegelijk het heil van de ander beoog en
bevorder. Dit is niet in de eerste plaats idealistisch, maar bovenal realistisch en
verstandig. Het is dwaas om het niet te doen. De mensheid vormt één groot gezin en
als één lid lijdt, lijden alle leden. Deze wijsheid is al oud en te vinden in allerlei religies,
maar heeft een een beklemmende actualiteit door veranderingen van kwalitatieve aard,
die ons een nieuw tijdperk doen ingaan. Boerwinkel noemt een zestal ‘cascadische
versnellingen’, namelijk in het voortbewegen, in het denken (wetenschap, computer
enzovoort), in de vernietigingskracht (waarbij vooral aan de atoombom valt te denken),
‘hoogterecords’ (de raket naar de maan), de bevolkingstoename en de communicatie.
Op een meer algemene noemer gebracht wijst (in mijn woorden samengevat)
Boerwinkel dus op de toenemende afhankelijkheid van mensen van elkaar, waarbij door
de groei van kennen en kunnen het menselijk handelen steeds ingrijpender gevolgen
heeft. Wil, aldus Boerwinkel, de mens niet het lot van de dinosaurussen ondergaan, dan
zal hij dit alles in zijn denken moeten verdisconteren. Dit nieuwe denken zal er, ondanks
de push-factoren die liggen in de zich voordoende ontwikkelingen, niet vanzelf komen.
De actualiteit van inclusief denken
Het vergt moed om de situatie waarin wij verkeren, recht in de ogen te zien en vindingrijkheid
en geloof om tot en adequaat handelen te komen. Ook worden mensen mede
door irrationele factoren bepaald: de rol van de ratio is beperkt. Met Teilhard de
Chardin wijst Boerwinkel er daarom op dat er ook en ‘pull’, een aantrekkende kracht
nodig is, die van de ware ‘supersoon’, die de ware superliefde is. Hoewel het woord
ethos Boerwinkels bedoeling wellicht beter had weergegeven, koos hij toch voor het
woord denken, omdat hij het accent wil leggen op de intellectuele inspanning die
nodig is om tot verheldering te komen en verder dan allerlei vage gevoelens.
In zijn strategische doordenking pleit Boerwinkel, geïllustreerd met praktijkvoorbeelden,
voor een combinatie van macro- en microstrategieën, waarbij hij bij het laatste grote
waarde toekent aan educatie en vorming. Daarbij hebben ook kerken en levensbeschouwelijke
organisaties en rol te vervullen.
Einde of nieuw begin?
Wat is nu nog de betekenis van dit pleidooi voor inclusief denken? Boerwinkels
verhandeling zijn uiteraard sterk gestempeld door de tijd waarin hij leefde, zoals toen
nog de Koude Oorlog. De hedendaagse vraagstukken van (om het kort aan te duiden)
de positie van de islam, de verhouding tussen allochtonen en autochtonen, de opkomt
van het populisme en nog andere te noemen ontwikkelingen komen begrijpelijkerwijs
niet of nauwelijks aan de orde. Hoewel hij sprak in termen van ‘mogelijkheid’, heeft hij
waarschijnlijk niet verwacht dat de tegenkrachten zo sterk zouden zijn. Ik geef daarvan
een voorbeeld uit een volgend boek van zijn hand.
Boerwinkel heeft zijn lievelingsthema van tijdperken en overgangsperioden, waar zijn
belangstelling voor denkers als Toynbee, Jaspers en Teilhard de Chardin bij aansluit,
verder uitgewerkt in zijn boek Einde of nieuw begin? Ook dit vond veel weerklank en
is vooral in kerkelijk toerustingswerk gebruikt. Hij ziet daarin een versneld ten einde
gaan van het agrarisch, het constantijns en het renaissancistisch tijdperk alsmede dat
van de blanke suprematie, de mannensuprematie en van de joodse ballingschap.
We staan op al deze fronten voor de mogelijkheid van een nieuw begin. Eén van de
punten die hij daarbij noemt is het ten einde lopen van het liberaal economisch stelsel.
Dat roept dringend de vraag op van communale vormen van productie en distributie
en een andere verdeling van macht en bezit. Welnu, die mogelijkheid is niet benut.
Vanaf de tweede helft van de jaren zeventig zien we juist de opkomst van neoconservatieve
en neoliberale ideologieën en een daardoor geïnspireerd beleid, die
tendensen van uitsluiting en van grotere wordende sociaal-economische verschillen en
Centrum voor Social Work/ De Horst
7
7
de door Boerwinkel genoemde versnellingen alleen maar hebben versterkt.
Daarmee is echter niet gezegd dat de principiële kern van Boerwinkels pleidooi achterhaald
is. Deze heeft juist aan actualiteit gewonnen: bij vraagstukken van integratie, de
positie van mensen met beperkingen, arm-rijkverhoudingen, toekomstige generaties
enzovoort is steeds de vraag in het geding of het denken, het handelen en het beleid
van dominante groepen zich kenmerkt door inclusief of door exclusief denken. In het
laatste geval worden de belangen van niet-dominante groepen niet of maar ten dele
meegewogen en vindt de normering éénzijdig vanuit de dominant plaats. Bij het in
acht nemen van een langer tijdsperspectief vallen eigenbelang en morele overwegingen
van rechtvaardigheid in hoge mate samen. De onevenwichtigheden in onze wereldsamenleving
roepen zoveel spanningen op, maken reeds zoveel slachtoffers, dat het
geen kwestie van doemdenken is, maar van realistisch inzicht om te zien dat dit niet
goed kan blijven gaan (en dat al in hoge mate niet doet). Maar het grote knelpunt
blijft het gebrek aan doorwerking daarvan in het denken en handelen op korte termijn.
Meer dan het gewone
In dat verband lijken mij inzichten uit Boerwinkels derde bestseller, Meer dan het
gewone , van belang. Van de boeken uit zijn trilogie komt daarin de betekenis van het
christelijke geloof voor het bewerken van het nieuwe begin het meest uitdrukkelijk aan
de orde. Belangrijk is daarbij de Bergrede. Deze proclameert niet, zoals Boerwinkel
laat zien, een of andere supermoraal, maar een kompas voor het dagelijkse leven
biedt. Eén van de sleutels voor het begrijpen van de Bergrede ligt voor Boerwinkel,
net als voor Bonhoeffer, in de woorden ‘meer dan het gewone’ (vgl. Matteüs : 7).
Met een ethiek, vul ik nu aan, die alleen op wederkerigheid is gebaseerd (ik doe iets,
omdat ik er iets voor terugkrijg), komen we niet uit. Deze heeft zijn betekenis en zal
ook vanwege haar grote stuwkracht benut moeten worden. In die zin blijft intellectuele
verheldering hard nodig om het ‘verlichte eigenbelang’ zichtbaar te maken. Maar om
dit te kunnen verdiepen is ook een ethiek van ‘meer dan het gewone’, als een ethos
van door liefde gevoede praktische wijsheid noodzakelijk en mensen en groepen die
zich in hun denken en inzet daardoor laten inspireren. Zo hebben we alle drie de boeken
van Boerwinkel nodig om het inclusieve denken, waarvan het belang alleen nog maar
aan kracht gewonnen heeft, te stimuleren tegen het exclusieve denken in.
De actualiteit van inclusief denken
Noten
1 F. Boerwinkel, Inclusief denken. Een andere tijd vraagt een ander denken, Werkgroep 2000/
Paul Brand, Hilversum/ Antwerpen 1966.
2 Zo treffend: H.E.S. Woldring, D.Th. Kuiper, Reformatorische maatschappijkritiek. Ontwikkelingen op
het gebied van sociale filosofie en sociologie in de kring van het Nederlandse protestantisme
van de 19e eeuw tot heden, J.H. Kok, Kampen 1980, p. 309/310. Op het terrein van Kerk en
Wereld is sinds 2003 gevestigd het Management Centrum VNO-NCW de Baak; op het terrein van
Hogeschool De Horst is sinds 2006 de particuliere school Maupertuus gevestigd.
3 Maarten van der Linde, Feitse Boerwinkel, inclusief denker, Horstcahier 26, Centrum voor Social
Work/De Horst, Amersfoort 2006 (tel. 033- 4212400; info.dehorst@hu.nl). Van der Linde publi-
ceerde onder meer ook: Werkelijk, ik kan alles. Werkers in kerkelijke arbeid in de Nederlandse
Hervormde Kerk 1945-1966, Boekencentrum Zoetermeer 1995; De Horst 1945-2005. Biografie
van een buitenbeentje, SWP Amsterdam 2005.
4 Einde of nieuw begin? Onze maatschappij op de breuklijn, Amboboeken Biltoven, 1974 (achtste
druk 1979).
5 Meer dan het gewone. Over Jezus en zijn bergrede, Amboboeken Baarn, 1977 (achtste druk 1984).
Dit artikel is overgenomen uit Theologisch Debat, september 2006.
Centrum voor Social Work/ De Horst
77
7
MedeWerKers aan deze puBLicatie
Hans Achterhuis (19 2) is hoogleraar algemene wijsbegeerte aan de Universiteit
Twente. Van hem verscheen eerder o.a. De markt van welzijn en geluk (1979), Arbeid,
een eigenaardige medicijn (19 ), Het rijk van de schaarste (19 ), De erfenis van de
utopie (199 ) en Politiek van goede bedoelingen (2000).
Charlotte van Besouw is docente op De Horst. Zij houdt zich sinds de jaren ’70
professioneel bezig met de bestrijding van huiselijk geweld, o.a. als medewerker van
‘Blijf van m’n lijf” Utrecht 1977 – 19 2 en als coördinator Steunpunt Huiselijk en
Seksueel Geweld Rotterdam 199 – 2001. In het schooljaar 200 -2007 biedt zij een
minor “Agressie en huiselijk geweld” aan.
Bureau Empowerment functioneerde in het hogeschooljaar 200 -2007 als een groep
enthousiaste vierdejaars deeltijdstudenten SPH met een ruime ervaring in het sociaalpedagogisch
werkveld. Leden van het bureau waren: Anja Bout, Elly Hagenaars,
Nathalie Huguenin, Ron Kleefsman, Joost Kroon, Julio Pacheco, José Ruig, Ellen
Slingerland, Anuschka Smallenburg, Martijn Visser en Ilse Wiegmann.
Jos van der Lans (19 ) is cultuurpsycholoog en journalist. Hij werkte voor verschillende
tijdschriften op het terrein van zorg en welzijn en was begin jaren negentig als redacteur
verbonden aan de Volkskrant. Momenteel is hij medewerker van TSS - Ttijdschrift voor
sociale vraagstukken, Aedes Magazine en DANS waarin hij commentaren, columns en
essays publiceert. Alleen en/of samen met anderen schreef hij verschillende boeken,
ondermeer over de moderne sociaal-culturele geschiedenis van Nederland. Zijn laatste
boek, dat eind 200 verscheen bij uitgeverij AUGUSTUS, heeft als titel Koning Burger
– Nederland als zelfbedieningszaak. Sinds juni 1999 is hij – ten slotte - lid van de
Eerste Kamer voor GroenLinks. Zie voor meer informatie en een publiek archief van
zijn recente publicaties: www.josvdlans.nl
Maarten van der Linde (19 ) is historicus en werkt als docent op Centrum voor
Social Work/ De Horst, HU Amersfoort. Hij publiceerde o.a. Werkelijk ik kan alles.
Werkers in kerkelijke arbeid in de Nederlandse Hervormde Kerk 1945-1966 (1995),
Het visioen van Eijkman (2003), De Horst 1945-2005. Biografie van een buitenbeentje
(2005) en Feitse Boerwinkel, inclusief denker (200 ). In 200 -200 werkt hij samen met
De actualiteit van inclusief denken
Johan Frieswijk (Fryske Akademie) aan een onderzoek naar de geschiedenis van de
Volkshogeschoolbeweging in Nederland.
Jan van der Meulen (19 ) is kunstenaar en maatschappelijk ondernemer. Hij heeft
lange ervaring in VINEX-wijken op het gebied van cultuur, vrijwilligerswerk en sociale
cohesie. Hij is mede-initiatiefnemer van De Kamers in de wijk Vathorst, Amersfoort.
jvandermeulen@dekamers.nl, www.dekamers.nl
Herman Noordegraaf (19 1) is opgeleid als socioloog en theoloog en werkt op het
terrein van kerk en samenleving; sinds enkele jaren als docent diaconaat aan het
Theologisch Wetenschappelijk Instituut van de Universiteit Leiden. Hij is voorzitter van
de Vereniging Zingeving.net en ook van het Trefpunt van Socialisme en Levensovertuiging
van de PvdA. Hij publiceerde Niet met de wapenen der barbaren. Het christen-
socialisme van Bart de Ligt (199 ) en vele actuele en historische studies op het gebied
van christelijk geloof, politiek, sociaal werk en samenleving.
Mario Nossin is directeur van Stichting Perspectief sinds de oprichting in 1999.
Perspectief evalueert de dienstverlening aan mensen met een beperking vanuit het
perspectief van de persoon. Centrale vraag daarbij is altijd de verbetering van de
kwaliteit van bestaan van de mensen die ondersteuning ontvangen en hun familie en
persoonlijke netwerk. Uitgangspunt is dat de handicap niet in de persoon zit maar in
de samenleving! Meer informatie is te vinden op de website www.perspectief.org en
www.inclusie.nl
Herma Tigchelaar is docente aan het Instituut voor Social Work/ De Horst HU en werkzaam
als onderzoeker in het lectoraat “Diversiteit en de multiculturele competentie”.
In 200 publiceerde zij samen met Said Satyane het onderzoek Ik wens jou een plaats
in de hemel. Hulpverleners van moslimhuize, werkzaam bij Bureau Jeugdzorg Utrecht,
spelen in op de religieuze achtergrond van moslimcliënten. (Horstcahier 2 )
Gerrit Wolfswinkel (19 ) werkt sinds 1990 op het Centrum voor Social Work/ De Horst
met als opdracht o.a. het verzorgen van onderwijs en studiedagen op het gebied van
ouder worden en ouderenwerk. Ook werkte hij mee aan het Tsjechisch-Nederlands
Ouderenwerkproject. In 199 publiceerde hij samen met Dirk Oostelaar een studieboek
voor het HBO onder de titel: Ouderen in de samenleving (2e uitgebreide druk,
200 ).
Centrum voor Social Work/ De Horst
79
0
HorstcaHiers
Actuele publicaties met blijvende waarde
Reeds verschenen
1 Naar een gedeelde werkelijkheid. `Werken vanuit verschillen’.
Verslag conferentie CMV. m.m.v. Chan Choenni, Alex Leenders, Albert van
Wingerden en Leila Jaffar, november 1994. 68 blz. Prijs: t 5,-
2. Het verband tussen godsdienst en welzijnswerk. ‘God sta me bij’.
Verslag conferentie Theologie & Maatschappij. M.m.v. Elisabeth Posthumus Meyjes,
Maarten van der Linde, Harm Dane en Sylvia Seker-Ullu, december 1994. 36 blz.
Prijs: t 3,-
. Wat is Sociaal Pedagogische Hulpverlening?
Kennismaking en eerste oriëntatie inzake SPH.
Auteur: Piet Winkelaar, 2e, herziene druk, oktober 1997. 32 blz. Uitverkocht.
. Profiel van CMV. Uitverkocht. Vervangen door Horstcahier 1 .
Meerwaarde uit verschil. Interculturalisatie op De Horst:
concretisering van de uitgangspunten. Auteur: Francien Wieringa, februari 1997.
24 blz. Prijs: t 2,05
Hoezo illegaal? Als de wereld van iedereen is, kan niemand illegaal zijn.
Conferentie in het kader van de 52ste Dies Natalis van Hogeschool De Horst.
M.m.v. Joke den Dulk, Rian Ederveen, Merijn Goeman, Hamid, Eric Krebbers,
Leida Schuringa en Gabbi Wierenga, januari 1998. 40 blz. Prijs: t 2,95
7 Op weg naar inburgering.
Werkconferentie in Utrecht. M.m.v. Mulugeta Asmellash, Larbi Edriouch, Homayoun
Mehrani, Jacqueline van Poeteren en Leida Schuringa, februari 1998. 24 blz. Prijs: t 2,05
De actualiteit van inclusief denken
Confrontatie met cultuurverschillen.
De multiculturele samenleving als stimulans tot creativiteit.
Auteur: Han Schoorl, juni 1998. 36 blz. Prijs: t 2,70
9 Springen over je eigen schaduw. Opstellen over autonomie, gezondheid en ziekte.
Auteur: Jacqueline Kool, januari 1999. 50 blz. Prijs: t 3,65
10 FIE SOGH: Tot ziens in de wijk!
Conferentie over sociaal inburgeren en maatschappelijke begeleiding van vluchtelingen
en andere nieuwkomers. M.m.v. Mulugeta Asmellash, Bernadette Clemens, Jeichien
Martens, Shervin Nekuee e.a. Leida Schuringa (red.), maart 1999. 68 blz. Prijs: t 5,-
11 Werken met het persoonsgebonden budget.
Ervaringen van cliënten, ouders, hulpverleners en zorginstellingen. M.m.v. Fransje
Baarveld, Monique Borgonje, José Bouts, Egbert Slot en Rudolf van Tilborg, maart
1999. 45 blz. Uitverkocht.
12 Van ouderen leren.
Studiemiddag over de relatie tussen onderwijs en ouder worden. M.m.v. Jan
Willem Gouverneur, Trix van Loosbroek, Dirk Oostelaar, Theo Wehkamp en Gerrit
Wolfswinkel, december 1999. 40 blz. Prijs: t 2,95
1 Verbinden - Motiveren – Ondernemen.
Profiel van de opleiding Culturele en Maatschappelijke Vorming van De Horst.
Auteur: Leida Schuringa, januari 2000. 48 blz. Prijs: t 3,60
1 De legendarische Jopie Eijkman. Leven en werk van dr. J. Eijkman (1892-1945).
Auteur: Maarten van der Linde, mei 2000. 34 blz. Uitverkocht.
1 Is De Horst wel goed bij haar hoofd? Over leren in hersentermen.
Afscheidscollege Han Schoorl. Reacties van Silvia van Kammen, Hans Sopar en Piet
Winkelaar, september 2000. 34 blz. Prijs: t 3,40
Centrum voor Social Work/ De Horst
1
2
1 De stad der blinden door José Saramago.
Een voordracht door Annette van der Ree. M.m.v. Camiel Verhamme, Els Geurten
en Ineke de Weerdt, september 2000. 35 blz. Prijs: t 3,60
17 Symposium Mantelzorg.
In samenwerking met het Regionaal Steunpunt Mantelzorg Zeist. Bijdragen van
Wilma Boelman-Fiesler, Huub Buijssen, Zwanny van Klinken en Gerrit Wolfswinkel,
maart 2001. 41 blz. Prijs: t 2,95
1 Van stoplap tot veelkleurige bril. Methodische verkenningen rond maatschappelijk
werk. Redactie: Maarten van der Linde, mei 2001. 100 blz. Prijs: t 3,65
19 Driehoek in beeld. De kunst van adoptie.
Uitgave van Hogeschool De Horst en Stade-Fiom, Utrecht. Met bijdragen van Ineke
Bannink, Toinette Loeffen, Klaaske de Vos en Liliane Waanders, maart 2004. 48 blz.
Prijs: t 12,50
20 Tien jaar Hoger Onderwijs voor Ouderen op De Horst.
Met bijdragen van Camiel Verhamme, Klaaske de Vos en Maarten van der Linde,
april 2004. Prijs: t 5,-
21 Multicultureel competent samen(-)leven.
Inaugurele rede uitgesproken op 19 november 2004 in Hogeschool De Horst te
Driebergen bij de aanvaarding van het ambt van lector ’Diversiteit en de multiculturele
competentie’ door dr. Lucy Kortram. Prijs: t 7,50
22 Multicultureel competent handelen. Van potentie naar competentie.
Maarten van der Linde (red.) m.m.v. studenten deeltijd CMV/MWD/SPH en Lucy
Kortram, Joyce Cordus, Ed de Jonge, Hannie Nanlohy-Sniphout en Herma
Tigchelaar, april 2005. 60 blz. Prijs t 5,-.
2 Over het wonen van ouderen gesproken.
Met bijdragen van Liesbeth & Liesbet, Piet Driest en Gerrit Wolfswinkel, oktober
2005. 48 blz. Prijs: t 2,-.
De actualiteit van inclusief denken
2 Debattle, rappen en redeneren over jeugd.
Startconferentie in Amersfoort, 15 september 2005. Met bijdragen van Anneke Menger,
Hans van Ewijk, Peter Kwakkelstein en Adri van Montfoort, november 2005. Prijs: t 2,-
2 Ik wens jou een plaats in de hemel.
Hulpverleners van moslimhuize, werkzaam bij Bureau Jeugdzorg Utrecht, spelen in
op de religieuze achtergrond van moslimcliënten. Auteurs: Said Satyane en Herma
Tigchelaar. December 2005. 48 blz. Prijs: t 2,-
2 Feitse Boerwinkel, inclusief denker.
Auteur: Maarten van der Linde. Met drie autobiografische schetsen van
F. Boerwinkel. Mei 2006. 108 blz. Prijs: t 10,-
Centrum voor Social Work/ De Horst
Colofon
tekst
Hans Achterhuis, Charlotte van Besouw, Bureau Empowerment, Léon van de Griendt,
Arriën Kruyt, Jos van der Lans, Mario Nossin, Jan van der Meulen, Herman
Noordegraaf, Herma Tigchelaar, Gerrit Wolfswinkel
redactie
Maarten van der Linde
ontwerp en lay-out
van arendonk ontwerpers
drukwerk
SWZ Zeist
oplage
00
oktober 200
De actualiteit van inclusief denken
86
Horstcahiers
Actuele publicaties met blijvende waarde
Horstcahiers zijn bedoeld om discussie en meningsvorming te stimuleren.
Van het Instituut voor Social Work/ De Horst en het Centrum voor Social Work/
De Horst verschijnen regelmatig teksten - bij studiedagen en conferenties, cursussen
en onderwijsontwikkeling - die een groter publiek verdienen dan alleen de studentengroep,
de cursusdeelnemers, het docententeam, de conferentiegangers.
Het lezerspubliek van de Horstcahiers bestaat uit studenten en medewerkers van
Instituut en Centrum voor Social Work/ De Horst, maar telt ook docenten en
wetenschappers uit het middelbaar en hoger onderwijs, werkgevers en werknemers in
het werkveld, bestuurders van maatschappelijke organisaties, overheidsfunctionarissen
en politici.
Centrum voor Social Work/ De Horst
Berkenweg 11
Postbus 512
3800 AM Amersfoort
T 033 – 421 2400
E info.dehorst@hu.nl
www.csw.hu.nl fmr_eb2_va
De actualiteit van inclusief denken