25.09.2013 Views

Untitled

Untitled

Untitled

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

ROMEINSCHE<br />

GESCHIEDENISSIN.<br />

VIJFDE D E E L .


ROMEINSCHE<br />

GESCHIEDENISSEN<br />

DOOR<br />

M. S T U A R T.<br />

MBT K A A R T E N E N P L A A T E N .<br />

V I J F D E D E E L ,<br />

BEHELZENDE DE GESCHIEDENIS<br />

VAN HET GEMEENEBEST VAN HET<br />

TWEEDE VREDEVERBOND MET<br />

DE SAMNITEN TOT AAN HET<br />

EINDE VAN DEN EERSTEN<br />

CARTHAAGSCHEN OORLOG.<br />

TE AMSTERDAM, BY<br />

JOHANNES ALLART,<br />

MDCCXCIV.


B E R I C H T<br />

VOOR DEN<br />

B I N D E R .<br />

DEEL V.<br />

Plaat XVII. (Curius de aangehoodenefchatten<br />

der Samniten verfmaa<br />

dende.~) tegen over bladz. 144<br />

Plaat XVIII. (Fabrkius het dreigen van<br />

Pyrrhus verachtende,'} tegen<br />

over a 3 a<br />

Plaat XIX. (De enterdreggen vin Dut'<br />

lius.) tegen over 396<br />

Plaat XX. (Rcgulus naar Carthago we'<br />

a'erkeerende.') tegen over 496"


VERBETERINGEN VOOR DEN EERSTEN<br />

DRUK DES VIERDEN DEELS.<br />

Op bladz. *6t reg. 14 ftaat voor de beheerfcbers van<br />

Sicilië; men leze voor de zulken die in Sicilië<br />

woonden enz.<br />

Op bladz. a^4 reg. 17 en verv. {laat uit dit verdrag enz.,<br />

men leze uit dit verdrag blijkt duidelijk, dat<br />

de Cartbagers meester van geheel Sardinit<br />

maar niet van Sicilië waren.<br />

Op dezelfde bladzyde reg. 23 ftaat reeds toeeigenden;<br />

men leze nog niet konden toeeigenen.<br />

Op bladz. 448. in de aanmerking reg 16 en verv. ftaat<br />

zou een rechtsgeleerd enz. men leze fchoon<br />

de meeste rechtsgeleerden van onzen tijd met<br />

eenen cH. THOMASIUS (de fpor.pme Romanerum<br />

Caudina Dif. 7. Vol. I. Diftert. Academ.)<br />

de verplichting der Romeinen blijven<br />

beweeren, om alies in zijn geheel te brengen,<br />

zoo als het vóór het aangaan van het<br />

verdrag was.


V E R V O L G<br />

VAN HET<br />

D E R D E BOEK.<br />

VIERDE HOOFDSTUK.<br />

VAN HET TWEEDE<br />

V R E D E V E R B O N D<br />

MET DE<br />

S A M N I T E N<br />

TOT AAN DEN OORLOG MET<br />

P Y R R H U S.<br />

R OME genoot thands eenen vrede ,<br />

die haar geenzins door de goede gezind­<br />

heid van haare nabuuren werd toegedaan,<br />

maar van dezelven alleen door het onwe-<br />

derftaanbaar geweld haarer wapenen was<br />

afgedwongen. Dezelve kon dus van geen<br />

langer duur zijn, dan tot dat de onder-<br />

V. DEEL. A druk<br />

J. voor C.<br />

302.<br />

J. van R.<br />

450.<br />

L. GENU-<br />

cius en<br />

SER. COR.<br />

(\EI 1US<br />

Cojf.


III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

302.<br />

J. van R,<br />

450.<br />

2 ROMEINSCHE<br />

drukte volkeren zich weder in eenigen<br />

ftaat bevonden, om haare overheerfching<br />

te wederftaan. Dit voorziende zorgde de<br />

'Romeinjche Raad , om de verkreegene<br />

meerderheid van hetgemeenebestingansch<br />

Italië door het aanleggen van volkplantingen<br />

voor nieuwe afbreuk te beveiligen;<br />

of door het toeftaan van een gelijk burgerrecht<br />

de afgelegenfte Steden van gevaarlijke<br />

onderdaanen tot getrouwe leden<br />

van hunnen Staat te maaken. Zoo werden<br />

'er zes duizend volkplantelingen naar<br />

Alba (1) en vier duizend naar .Sera gezonden<br />

; terwijl het burgerrecht gefchonken<br />

werd aan de inwooners van Arpinum en<br />

Trebula Mutusea. (2) Daar en tegen ftrekte<br />

Frusino ten voorbedde der Romeinjche<br />

geftrengheid tegen de genen, die magtelooze<br />

poogingen zouden willen aanwenden,<br />

om het aanzien des Staats te fnuiken.<br />

(1) Men onderfcheide dit Alba, in het land der<br />

Marfers gelegen, van het aloude Alba longa.<br />

(2) Arpinum zal men aan de rivier Liris nabij<br />

Sara en in de nabuurfchap van Frusino vinden ;<br />

Trebula Mutusea ligt in het Sabynfcbe land. Zie de<br />

kaart agter D. III.<br />

Men


GESCHIEDENISSEN. 3<br />

Men wist dafc de inwooners dier Stad de<br />

Hernicers tot vijandlijkheden tegen Rome<br />

hadden aangezet, men ontnam denzei ven<br />

daarom een derde gedeelte van alle der-<br />

zelver landerijen, en liet de hoofden dier j<br />

zamenfpanning, na een ftreng onderzoek,<br />

met den halze hunne vijandlijkheden boeten.<br />

(1)<br />

De Confuh LÜCIUS GENUCIUS en<br />

SER. CORNELIUS bragten evenwel hun \<br />

ganfche regeeringjaar niet zonder eenige r<br />

Eene<br />

ooverben»<br />

!e uitgejoid.<br />

krijgstoerusting ten einde. Eenige gewapende<br />

roovers, die zich in een onderaardsch<br />

hol in Umlrie ophielden, ontrusteden de<br />

landerijen door veelvuldigen diefftal en<br />

moord. De Romeinjche benden traden fiout<br />

het aangeweezen hol in, maar konden 'er<br />

de roovers, die haar in den donker uit<br />

hunne fchuilhoeken veele wonden toebragten,<br />

niet uitjagen: gelukkig ontkwamen<br />

zij zelve nog door den tweeden uitgang,<br />

dien dit hol had. Zij legden het<br />

nu anders aan, om deze roovers meester<br />

te worden. Aan beide de uitgangen hout<br />

(O<br />

ge*<br />

L l v<br />

- L<br />

« X. c. 1. VELL. PA TER C. L. I.<br />

A 3<br />

11%<br />

BOEK<br />

IV.<br />

iOOFDST.<br />

f. voor C.<br />

3°»'<br />

'. van R.<br />

450.


III.<br />

B O E K<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

naar binnen floeg, hun in hunnen fchuil-<br />

J. voor C.<br />

hoek verflikken, of midden door het vuur<br />

J. van R, de vlucht naar buiten zoeken , alwaar zij<br />

45o.<br />

allen door gewisfe flagen der RomJnen wer-?<br />

J. voor C. De volgende Confuls M. LIVIUS DEN­<br />

301.<br />

J. van R. TER en M. ^MILIUS PAUL LUS zagen<br />

45i. hun beftuur terftond ontrust door eenen<br />

M. LIVIUS<br />

T E N T E R en<br />

M . « M I -<br />

M U S PA'JL-<br />

LUS Cof,<br />

4 ROMEINSCHE<br />

gelegd en in brand geftooken zijnde, deed<br />

de vlam en rook, welke van beide zijden<br />

den ter neder geveld. Bij nader onderzoek<br />

werd het getal dezer rooverbende op twee<br />

duizend bevonden.<br />

krijg, die weinig meer , dan de roover­<br />

bende hunner voorgangers, om het lijf had.<br />

De Jequiërs, die zoo geheel verflagen wa­<br />

ren onder de laatst voorgaande Confuls ,<br />

dat men naderhand van hunnen naam fchier<br />

geen gewag meer vindt, vergaten echter<br />

hun onvermogen zoo zeer, dat zij met het<br />

geringe overfchot hunner afgeftreedene<br />

krachten de volkplanting wilden verdrij­<br />

ven , welke de Romeinen in Alba gelegd<br />

hadden. Deze volkplanting zelve floeg hun­<br />

nen aanval af: maar die zelfde zwakheid<br />

der Aequiërs , welke den Raad geenenwe-<br />

derftand waardig fcheen, deed denzelven<br />

ver-


GESCHIEDENISSEN. 5<br />

vermoeden, dat hunne vijandlijkheden het irn<br />

fein van eenen algemeenen nieuwen oorlog<br />

BOEI<br />

IV.<br />

der nabuuren zijn moge.<br />

iOOFDST.<br />

f. voor C.<br />

In dit vermoeden voorzag men den Staat<br />

30'.<br />

van eenen Opperbevelhebber, die na de [. van R.<br />

nederlaag der Jequiërs reeds met den agt-<br />

ften dag te rug keerde, en, hoe onver­<br />

diend ook in ons oog, de eer van eenen<br />

zegepraal van den gerustgeftelden Raad<br />

genoot. VdÖr het nederleggen van zijn<br />

Opperbevel wijdde hij eenen tempel aan<br />

de Godinneder GEZONDHEID in, dien<br />

hij als Conful weleer beloofd en als<br />

Schatmeester gefticht had. (i)<br />

Bij dezen tempel vinden wij het eerst<br />

in de Romeinjche gefchiedenisfen gewag<br />

gemaakt van eene kunst, welke tot in on­<br />

ze dagen haaren hoogften zetel in Rome<br />

gevestigd houdt. Wij vinden het pinceel<br />

in de hand van c. FABIUS, wiens ge-<br />

flachtnaam zijne aanzienlijke geboorte be­<br />

wijst , en zien hem hetzelve in den fmaak<br />

der Etruriërs, van wien hij de fchilder-<br />

kunst leerde, ter eere der onfehatbaarfte<br />

gave der Godheid op de wanden van<br />

CO<br />

L l v<br />

- L. X. c. i.<br />

A 3<br />

den<br />

C. JUNIUS<br />

5UBUI-CUI<br />

Diltator,


III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

301.<br />

J. van R.<br />

451.<br />

Landing<br />

eener<br />

Griekfche<br />

vloot aan<br />

de kust<br />

van Italië.<br />

6 ROMEINSCHE<br />

den tempel der GEZONDHEID voeren.<br />

Hij plaatfte zijnen naam onder zijn werk,<br />

en werd voords met alle zijne afftammelingen<br />

den s c H I L D E R f P I C T O R) bij genoemd<br />

: eenen bijnaam, dien wij in de<br />

aanzienlijkfte waardigheden van den Staat,<br />

en op de zegekarren der fchitterendfte<br />

overwinning dikwijls zullen wedervinden.<br />

Ci)<br />

Het beftuur was naauwlijks in handen<br />

der Confuls wedergekeerd, of eene Griek­<br />

fche vloot landde onder het bevel van<br />

CLEONYMUS eenen Lacedemoniër aan<br />

de Italiaanfche ftranden, en nam de ftad<br />

Thurii in (2). De Conful AEMILIUS,<br />

die tegen deze vijanden uitgezonden werd,<br />

dreef hun met. e'énen flag naar hunne<br />

fche-<br />

(0 PLIN. Hifi. Nat. L. XXXV. c. 7. VAL.<br />

MAX. L. VIII. c. 14. ex. 6. PLINIÜS zegt, dat<br />

dit fchilderwerk in wezen bleef tot den tijd van<br />

Keizer CLAUDIUS toe, wanneer deze tempel ia<br />

brand geraakte.<br />

(2) Livius plaatst Thurii, tegen de berichten<br />

van alle oude landbefchrijvers, bij de Salentynen in<br />

Japygie, terwijl hst zelve door hun allen in Luca-<br />

tiie wordt aangesveezen. Fi4e DRAKENBORCH,<br />

in *. /.


G E S C H I E D E N I S S E N . 7<br />

fchepen te rug en gaf de heroverde ftad m.<br />

BOEK<br />

aan haare oude inwooners weder. Schoon<br />

IV.<br />

hier terug geflagen gaf echter c L E O N Y- H00FDST.<br />

J. voor C.<br />

M u s zijn oogmerk, om elders te landen<br />

aoi.<br />

of misfchien alleen om zich door roo- ]. van R.<br />

ven te verrijken, geenzins op. Zijne vloot<br />

451.<br />

zeilde het Japygifche voorgebergte om,<br />

en vertoonde zich weder op de hoogte<br />

van Brundufium, maar een ftorm floeg haar<br />

van de Italiaanfche kusten af, welke al­<br />

daar ook zeer onherbergzaam zijn. Hij<br />

Huurde zijne fchepen de\ Jdriatifche golf<br />

op en deed nog eene landing bij de Ve-<br />

netiërs, welke hem nogthands zoo flegt<br />

bekwam, dat hij flechts een vijfde ge­<br />

deelte zijner fchepen overig hield, om<br />

met dezelvennaarLacedemontekeeven. (i)<br />

Schoon Rome in dit jaar eene nieuwe<br />

fterkte kreeg door een nieuw bondgenoot-<br />

fchap met de Vestiners, hoorde men ech­<br />

ter op het einde van het zelve zulk een<br />

nieuw en ontzaglijk krijgsgerucht, dat de<br />

Raad goed vond , den beroemden krijgs­<br />

man Q. FABIUS M A X I M IJS tOt DitïatOT<br />

te doen benoemen, en onder zijn opper-<br />

(i) Liv. L. X. c. 2.<br />

A 4<br />

be-<br />

J. voör C.<br />

300.<br />

J. van R.<br />

45a.


III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

H0OPDST.<br />

J. voor C,<br />

300.<br />

8 ROMEINSCHE<br />

bevel de verkiezing van nieuwe Confuls<br />

voor het volgende jaar in geene aanmerking<br />

te nemen. (1)<br />

De Marfers, die zich met den gewa-<br />

J. van R.<br />

penden arm verzet hadden tegen de in­<br />

45*.<br />

De wedervoering van vierduizend volkplantelingen<br />

ibanmge mzï.Carfeoli, hadden, van wegen hunne<br />

Marfers<br />

tot inkeer naauwe betrekking tot de Samniten, Rome<br />

gebragt. om zulk een krijgshaftig oppergezag doen<br />

denken. FABIUS, tot zijnen Onderbe­<br />

velhebber M. AEMILIUS PAUL LUS<br />

aangenomen hebbende, leverde den wederfpannigen<br />

Marfers eenen teflisfenden<br />

llag, die hun uit het veld naar hunne<br />

verfterkte lieden joeg, waarvan hij<br />

. 'er<br />

(1) LIVIUS beeft dit jaar geenzins van het voo-<br />

rige onderfcheideu: de Fa/li Capitilini bewijzen ech-<br />

eer, dat het zelve onder het beftuur van twee ag-<br />

tervolgende Diclators zonder Confuls afgelopen is.<br />

Men zie hier over DRAKENBORCH in b. h en<br />

PIGHII Annal. T. 1, p, 581, 382. De bij­<br />

naam van den Diélator FABIUS, dien hij hier voor<br />

het eerstee veld zal voeren (Zie D. IV. bl 551.) zou<br />

nog tot op dezen dag onder de afftammelingen van<br />

zijn geflacut aanwezig zijn: de Marcbefi Masfimiit<br />

Rome beweeren ten [minsten nog hunne afkomst van<br />

de oude Fabii Maxiini. Rom. Convcr. T. 1. p. 144.<br />

in not.


GESCHIEDENISSEN. 9<br />

'er binnen weinige dagen drie veroverde. Itt<br />

De Marfers, hier door fpoedig tot in­<br />

BOEI<br />

IV.<br />

keer gebragt, werden in het bondgenoot- HOOFDST.<br />

fchap herfteld,<br />

J. voor C.<br />

ten kosten evenwel van<br />

300.<br />

een gedeelte hunner landerijen.<br />

J. van R»<br />

Niet min vreeslijk, maar nog meer we­<br />

458-<br />

Ontru»zenlijk<br />

, was het gerucht van den algemeetendeonnen opftand van Etrurie.<br />

eenighe<br />

In het zelve den voor '<br />

heerschte eene tweedragt, welke voor .Re- Rome in<br />

me niet onverfchillig kon zijn.<br />

Etrurie.<br />

De Are-<br />

tiners, die het minst de onderwerping aan<br />

het gemeenebest konden uitftaan, verwek­<br />

ten eenen algemeenen haat tegen een veel<br />

vermogend geflacht, het geen zich, ter<br />

beveiliging van deszelfs bezittingen, mis-<br />

fchien het meest in de voorige vernede­<br />

rende onderhandelingen met de Romeinei<br />

had ingelaten. Het wezenlijke deel, hei<br />

geen de Staat dus aan deze gefchillen had,<br />

en de vijandelijke houding, welke Etru­<br />

rie daadlijk aannam, haalde den Raad<br />

over, om het Dictatorfchap van Q. Ï A<br />

BIUS te laten vervangen door dat var I<br />

M. VALERIÜS CORVUS, die P. SEM-<br />

PRONIUS SOPHUS tot zijnen Onder<br />

bevelhebber aanftelde.<br />

Terwijl VALEIUUS verplicht was, on l<br />

, A 5 eenif


III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

H0OFDST.<br />

IO ROMEINSCHE<br />

eenig gebrek in de voorteekenen bij zijne<br />

aanftelling, zijn leger te verlaten, het<br />

geen hij reeds op 's vijands bodem ter ne-<br />

J. voor C,<br />

300. dergeflagen had, was zijn Onderbevel,<br />

J. van R.<br />

hebber, die te onbedacht op voerageeren<br />

452.<br />

M. VALE- was uitgegaan, in eene vijandlijke hin­<br />

HIUS COR»<br />

derlaaggeraakt, waaruit hij niet, dan met<br />

vus Diilater.<br />

verlies van verfcheiden veldteekenen en<br />

zeer veel volks, was kunnen ontkomen.<br />

De tijding hier van bragt Rome in geene<br />

mindere verflagenheid, dan wanneer<br />

het geheele leger was omgekomen. Alle<br />

rechtpleeging werd terftond opgefchort, de<br />

dad werd dag en nacht bewaakt, en de<br />

Dictator, zich van betere voorteekenen<br />

voorzien hebbende, bezwoer al de jonge<br />

\ nanfchap zich onder zijn bevel te voei<br />

;en en trok met deze nieuwe benden den<br />

3 ïoodlijdenden te hulp. Alles was echter<br />

i n een veel beteren ftaat, dan hij ver- ><br />

vacht had. De Onderbevelhebber had<br />

eeds eene veiliger legerplaats betrokken,<br />

; l n die benden, welke haare veldteekenen<br />

1 tadden verlooren, buiten de legerwal zon-<br />

c er tenten aan hun eigen lot overgelaten,<br />

t 2rwijl het ganfche leger vol ongeduld<br />

\ ras, om de geleedene fchande hoe eer,<br />

zoo


GESCHIEDENISSEN. II<br />

zoo liever, uit te wisfchen. Hoe wel voldaan<br />

over de genomene maatregelen zijns<br />

Onderbevelhebbers verkoos VALERIUS^<br />

echter, zijn leger andermaal te verleggen, •<br />

waar in hij ook door de vijanden gevolgd . . van R,<br />

452.<br />

werd.<br />

Mislukte<br />

Het behaalde voordeel had hun nieu­<br />

Krijgslist<br />

wen moed gegeven, evenwel geenen ge- der Etruriërs.noegzaamen,<br />

om niet liever den weg van<br />

geheime krijgslist, dan dien van openlijke<br />

dapperheid te verkiezen. CN. FUL-<br />

VIUS lag met eene Romeinjche bezetting<br />

in eene fterkte, niet ver van des Diclntors<br />

leger af: in de hoop van hem uit<br />

zijne verfchanzing te lokken, en ,afgefneeden<br />

van het groote leger, met de zijnen<br />

gevangen te nemen, legden de Etrurie'rs<br />

in een afgebrand dorp eene menigte krijgsvolk<br />

verborgen, en lieten zij anderen in<br />

het gewaad van herders eenig vee tusfchen<br />

de fterkte, welke de Romeinen in<br />

hadden, en tusfchen dit dorp weiden. Nie<br />

mand der bezetting liet zich hier door verlokken<br />

, maar toen één dier gewaande herders<br />

de overigen op eenen farrenden tooi I<br />

toeriep, dat zij al het vee Hechts uit he<br />

dorp zouden drijven, wijl men veilig zelf<br />

mid<br />

in.<br />

B O »<br />

IV~<br />

JOOFDST.<br />

. voor C.<br />

300.


III.<br />

10 i K<br />

IV.<br />

H00FDST.<br />

1 2<br />

ROMEINSCHE<br />

midden tusfchen de Romeinen kon heenen<br />

weiden, ging de verontwaardiging der<br />

bezetting tot onverduldigheid over, en<br />

J. voor C.<br />

300. weerhield haar het gezag van haaren Be­<br />

J. van R.<br />

velhebber alleen van eenen onvoorzichti­<br />

45a.<br />

ge uitval. FULVIUS gebood hun, die<br />

het best de Etrurifche taal kenden, om<br />

te letten op de uitfpraak der vijanden, of<br />

iezelve waarlijk boersch was en of hunne'<br />

;eheele houding wel in de daad met die<br />

fan waare herders overeenkwam, en wel-<br />

< 3ra door dezen van het tegendeel verze­<br />

i kerd zijnde, liet hij hun door de zijnen<br />

1 oeroepen: „ dat de Romeinen alles wisten<br />

e n zich even min door list lieten vangen,<br />

a Is door geweld overmeesteren." DeEtru-<br />

1 iërs zich alzoo in hunnen fchuilhoek ont-<br />

c ekt waanende, kwamen uit denzelven<br />

t ;n voorfchijn en booden de bezetting<br />

e enen geregelden flag aan. De Romein.-<br />

/> he Bevelhebber zijne manfehap te gering<br />

ij 1 aantal bevindende, om eenen uitval<br />

ti s waagen, liet den DiSlator van alles ver-<br />

Vi ittigen, en verdeedigde zich intusfehen<br />

u it zijne verfchanzing.<br />

Nederlaag Deze tijding bragt in des Diclators le.<br />

der EtrU'<br />

?r alles in beweging. Elk brandde van<br />

rilrt. ë<br />

be-


GESCHIEDENISSEN. 13<br />

begeerte om de geleedene fchande te her-<br />

ftellen, men kon het gefchreeuw der be<br />

zetting, welke hevig beftormd werd,hoo-<br />

ren; 'er kwam bericht, dat de geheele<br />

krijgsmagt der Etruriërs zich tegen dezel­<br />

ve gekeerd had; en het ganfche gezag des<br />

Opperbevelhebbers was 'er noodig, om<br />

het krijgsvolk deszelfs noodlijdende me­<br />

deburgers bedaard en geregeld te hulp te<br />

doen komen. Op eenen kleenen afftand<br />

van de beftormde fterkte genaderd, zag<br />

de Dictator zelf van eene hoogte den nood<br />

der bezetting en deed daarop zijne ben­<br />

den meer in ilagorde voordrukken. Hij<br />

vermeed echter zorgvuldig, om den vij­<br />

and terflond zijne ganfche krijgsmagt te<br />

vertoonen, en liet opzetlijk zijne ruiterij<br />

agter zijn voetvolk optrekken. De vijan­<br />

den booden eenen moedigen, doch zwak­<br />

ken weerftand, daar zij reeds vermoeid<br />

van den ftorm waren.' De Romeinfche<br />

ruiterij viel voords eensklaps door de<br />

tusfchenruimte van de rotten der voet<br />

knechten op de Etruriërs uit en voltooi­<br />

de lpoedig derzelver nederlaag. Zij na­<br />

men de vlucht naar hun leger, maar wer­<br />

den zoo driftig vervolgd, dat zij hunnt<br />

over-<br />

lil.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

EIOOFDST.<br />

f. voor C.<br />

300.<br />

f. van R.<br />

452.


III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

den. Gelukkig ontkwamen zij nog aan<br />

J. voor C.<br />

299. de andere zijde door het toevallig inftor-<br />

J. van R, ten van hunnen legerwal.<br />

453-<br />

Tweejaa- Deze nederlaag kraakte de Etruriërs op<br />

rig beltand<br />

nieuw: de DiStator ftond hun eene onder­<br />

met Etrii'<br />

rië. handeling toe ten kosten van een jaar fol-<br />

M. VA­<br />

LE RIUS<br />

CORVUS<br />

en q. AP- i<br />

PULEIUS<br />

PANSA Cüjf. *<br />

i :wee maanden. De Raad weigerde hun<br />

j aarig beftand.<br />

F raaiende in, en werd door het Volk,<br />

h et welk de waarde van dezen grijzen<br />

r ^<br />

g ende jaar voor de [vijfde maal tot Conful<br />

b snoemd, fchoon hij zelf bij die verkie-<br />

z ing niet tegenwoordig was. ("O<br />

CO Fafii CapitoJini. Liv. L. X. c. 3-5. Zeld.<br />

z:<br />

am voorzeker is het, dat deze v A L E R I U S , die zich<br />

Z(<br />

*4 ROMEINSCHE<br />

overwinnaars bij zich hadden, eer zij hun-<br />

ne legerplaats fluiten of verdeedigen kon-<br />

3ij voor zijn leger en den leeftogt voor<br />

len vrede, maar vergunde hun een twee-<br />

M. VALERIUS coRvus,diethands<br />

'oor de tweedemaal het Opperbevel had<br />

1 handen gehad, keerde, na deeze over-<br />

/inning voor de vierdemaal Rome zege-<br />

eldheer wist te fchatten, tegen het vol-<br />

Dit<br />

»o vroeg tegen de C^w-jonderfcheiden had, en die<br />

k >rt agter een met zoo veel lof viermaal Conful ge.<br />

wee»


GESCHIEDENISSEN. 15<br />

Dit regeeringsjaar werd door geenen<br />

buitenlandfchen krijg ontrust. De Etru­<br />

riërs hielden zich ftil: de Samnitvn waren<br />

nog te weinig van hunne veelvuldige nederlaagen<br />

bekomen, om zich met hun bondgenootfchap<br />

niet te vreden te houden. Inwendig<br />

kon men zich een even vreedzaam<br />

beftuurvoorftellen, wijl de onderfcheidene<br />

volkplantingen der laatfte voorige jaaren<br />

den Staat ontlast hadden van een zeer<br />

groot aantal der behoeftigfte en onrustigfte<br />

leden. Maar deze uit - en in - wendige<br />

rust fcheen den Gemeensmannen Q. en<br />

CN. OGULNIUS eene gefchikte gelegenheid<br />

, om de laatfte hand te leggen aan die<br />

burgerlijke gelijkheid, waar mede tegenwoordig<br />

de bevoorrechtheid van den Adel<br />

tot<br />

weest was, twee en dertig jaaren geheel en al ver­<br />

geten fcheen in het gemeenebest (Zie D. IV. bi.<br />

355.) en nu in eenen zeer hoogen ouderdom we­<br />

der het roer van Staat in handen kreeg: het blijkt<br />

echter uit de welbeweezene jaarboeken van PIGHJUÏ<br />

dat hij intusfchen geduurig de overige hooge waar*<br />

digheden van Praetor, Adelijken Bouwheer enz. be*<br />

kleed heeft, en dus geduurende zulk een lang tu»«<br />

fchenvak geenzins geheel verwijderd van het ftaati-<br />

beftmir geweest is.<br />

III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

SOOFDÏT.<br />

\. voor C'<br />

299.<br />

f. vao R,<br />

453.


III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

ng door NUMA af Hechts vier in getal gebleeven<br />

I<br />

Zie D. I. bl. 148-150). maar de Wigchelaars wa.<br />

(<br />

ïn oorfpronglijk flechts drie in getal geweest. R 0.<br />

r<br />

IÜLÜS had uit elke flads wijk 'er één gekoozen (Zie<br />

n<br />

). I. bl. 61-63.) en het is waarfchijnlijk, datSEK-<br />

I<br />

ius, die de ftad in vier wijken verdeelde, hun<br />

\<br />

enootfchap reeds tot vier gebragt had (Zie D. I.<br />

g<br />

I. 3250 fchoon L 1 vius aanmerkt, dat hij meen-<br />

b<br />

d<br />

e, dat zij reeds een zestal moeten uitgemaakt heb-<br />

t en, en alleen door het afiterven van twee derzel-<br />

v er tot een viertal terug gebragt moeten zijn. ADAM<br />

i om. Anu p. 298. BEAUF. Rep. Rom. T. I. p.<br />

3 :o.<br />

ï6" ROMEINSCHE<br />

tot de Priesterlijke waardigheden nogallerwezenlijkst<br />

ftreed.<br />

Zij deeden het voorftel, om voordaan,<br />

J. voor C.<br />

299. wijl men tot nog toe flechts vier Wigche-<br />

J. van R.<br />

laars en vier Opperpriesters had gehad,<br />

453-<br />

derzelver getal te vermeerderen, en wel,<br />

met nog vier Priesters en vijf Wigchelaars<br />

l ïit den burgerftand. (1)<br />

Misnoe­ Dit voorftel was den Adel voorzeker<br />

gen des .<br />

Adels hier»' ïoogstgrievend. Het verlies van deszelfs<br />

over.<br />

/oorrechten tot den gewijden dienst zou<br />

] ïunne edele geflachtnaamen voordaan<br />

1 ot geheel niets beduidende titels maaken,<br />

CO<br />

D e<br />

ter-<br />

Opperpriesters waren van hunne aanftel.


GESCHIEDENISSEN. Ï7<br />

terwijl dit overfchot van alle hunne voorige<br />

voorrechten hun altijd nog had kunnen<br />

vergoeden het gemis van hunnen vroege- !<br />

ren invloed. Onze gefchiedenisfen heb-^<br />

ben ons van tijd tot tijd voorbeelden ge-',<br />

geven van de behendigheid der Grooten<br />

in allerleie toepasfingen der wigchelaarijen,<br />

en wie weet, welk een veelvuldigen dienst<br />

hun dezelven niet zullen gedaan hebben<br />

bij een bijgeloovig Volk, zonder dat de<br />

oude gefchiedfchrijveren , die zelve alle<br />

de kunftenaarijen des bijgeloofs niet geheel<br />

doorzagen of die, met den ouden Adel<br />

vooringenomen , ze zorgvuldig bedekt hielden<br />

, ons daarvan eenige blijken gegeven<br />

hebben.<br />

Hun tegenftand had thands veel belangeloozer<br />

fchijn, dan weleer: het was nu<br />

meer om de eer der Goden te doen, wier<br />

heiligdommen men door zulk eene gemeenmaaking<br />

van hunnen dienst zou bezoedelen<br />

, dan toen men hun de voorrechten<br />

op de Overheidsambten ontwrongen had.<br />

De ondervinding van de vruchteloosheid<br />

van hunnen toenmaaligen tegenftand weerhield<br />

hun echter thands van alle daadlijkheden.<br />

Men beftreed het gedaane voor-<br />

V. DEEL. B ftei<br />

W.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

iOOFDST.<br />

. voor C<br />

299.<br />

. van R<br />

453-


III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

MOOrOST.<br />

J. voor C.<br />

299.<br />

J. van R,<br />

453-<br />

Tegenftand<br />

van<br />

AVP CLAÜ'<br />

MUS.<br />

i8 ROMEINSCHE<br />

ftel door aanfpraaken, welken men in denzelfden<br />

toon en met dezelfde redenen<br />

voerde, waarmede men zich tegen het<br />

voorftel van LICINIUS ter gemeenmaaking<br />

van het Confulfchap eene halve eeuw<br />

geleeden verzet had. (1)<br />

APP. CL AÜDIÜS, als had hij het eene<br />

erffchuld van zijn ganfche geflacht gereekend,<br />

om zich altijd het meest bij alle veranderingen<br />

in den Jrijlocratifchen geest van<br />

het Gemeenebestbeftuur te laten zien, was<br />

thands de voornaamfte beftrijder des voorftels,<br />

fchoon zijne eigene willekeurige<br />

veranderingen en toelatingen omtrend den<br />

gewijden dienst hem nog onlangs als<br />

Schatmeester den algemeenen haat hadden<br />

op den hals gehaald Het waren nu echter<br />

geene bloote Gemeensluiden en derzelver<br />

aanhang uit de geringere menigte, wien<br />

men te beftrijden had: alle die burgers,<br />

die zich reeds zoo roemrijk en verdienstijk<br />

bij het Gemeenebest gemaakt hadden<br />

1 loor hun uitmuntend krijgsbeleid en Staats-<br />

i jeftuur, waren nu ftilzwijgende zelve de<br />

1 velfprekendlle voorfpraaken voor het gedaa-<br />

(0 Zie D. IV. bl. i63.


GESCHIEDENISSEN'. 19<br />

daane voorftel. Een hunner,P.DECIÜS<br />

MUS , die reeds tweemaal Conful, eens<br />

Diftator en eens Schatmeester geweest was,<br />

J. voor C.<br />

liet het echter bij deze daadlijke voorfpraak<br />

299.<br />

niet berusten, maar kwam tegen de afge- J. van R.<br />

453.<br />

fleetene bedenkingen van CLAUDIUS ter<br />

baan, met eene geheel nieuwe en volftrekt<br />

beflisfende welsprekendheid.<br />

Hij, wiens vader zich eens zoo grootUitmuntendevermoedig had opgeofferd voor het behoud deediging<br />

ies voorvan<br />

het Gemeenebest, plaatfte zich thands Hels door<br />

op het fpreekgeftoelte in de houding van P. DECIUS.<br />

dien vereeuwigden vader, zoo als hij<br />

in zijnen opgefchorten tabbaard boven den<br />

pijl geftaan had, toen hij zich zelf aan de<br />

onderaardfche Goden toewijdde voor het<br />

behoud des volks en der Romeinjche keurbenden<br />

(1); en fchoon veelen, die deze<br />

zelfsopoffering hadden bijgewoond, ;terftond<br />

door deze vertooning alleen alles<br />

gevoelden, wat hij met dezelve wilde zeggen,<br />

voegde hij 'er echter voor de overige<br />

menigte deze aanmerkingen bij:,, of<br />

die DECIUS een min zuiver en heilig<br />

offer in de oogen der Goden geweest was,<br />

(1) ZieD. IV. bl. 334 en vervolg.<br />

B 2<br />

dar»<br />

III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFD3T.


III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J 4 voor C<br />

299.<br />

J. van R,<br />

453.<br />

20. ROMEINSCHE<br />

dan zijn raadsheerlijke ambtgenoot zou hebben<br />

kunnen zijn ? Of hij, die zich zelf<br />

geofferd had, ook ooit den priester-rang<br />

dntheiligd zou hebben ? Of A P P I U s zelf<br />

zou durven zeggen, reinere handen, dan<br />

hij, ooit ten hemel geheven te hebben ? Wie<br />

toch zou durven beweeren, dat de beden<br />

of geloften van burger - Confuls en Dictators<br />

minder verhoord waren , dan die der<br />

Raadsheerlijken ? Welke onvoeglijkheid 'er<br />

toch zijn kon, in den genen, wien men<br />

in het tooizel der Goden liet zegepraalen,<br />

tot den rang van derzelver dienaaren<br />

toete'aten? Ja, of men integendeel,<br />

met eerbied gezegd, den altaardienst niet<br />

vereeren zou, door denzelven aan zulke<br />

zegevierende Helden op te dragen?<br />

Te recht merkte hij voords aan, dat de<br />

burgers reeds deel aan de bewaaring en<br />

raadpleeging der Godfpraaken van het Gemeenebest<br />

hadden, en dat de Gemeensmannen<br />

geenzins het beftuur der plegtigheden<br />

aan den Adel wilden ontnemen, maar<br />

denzelven alleen, door toevoeging van ee-'<br />

nige burgers in den gewijden dienst, wilden<br />

behulpzaam zijn. — Hij wilde, dat<br />

APP. CLAÜDIUS zich even min zou<br />

fchaa-


GESCHIEDENISSEN. 21<br />

fchaamen over eenen burgerlijken ambt­<br />

genoot in het priesterfchap, als in zijne<br />

HOOFDST.<br />

oyerige ftaatsbedieningen, en wel te min­<br />

J. voor C.<br />

der , daar zijn Adel in het gemeenebest 209.<br />

flechts opgeraapt was, toen zijn voorva­ J. van R.<br />

453der<br />

het Sabynjche land verlaten had. —<br />

Alle oude tegenwerpingen beandwoordde<br />

hij door deze vraag alleen: wat dan toch<br />

eigenlijk een Patriciër was? of zulk een<br />

zijne afkomst van den hemel bereekenen<br />

kon, dan of hij oorfpronglijk niet zoo­<br />

danig een geweest was, die als een vrij-<br />

gebooren zijnen vader had kunnen noe­<br />

men ; maar dat hij dan in zulk een ge­<br />

val zijnen vader noemen kon, gelijk zijn<br />

zoon zich eens op zijnen grootvader zou<br />

kunnen beroemen. Eindelijk verzeker­<br />

de hij het Volk, dat de ganfche tegen-<br />

Hand des Adels tegenwoordig alleen in de<br />

vertooning beftond, en niets meer, dan<br />

eene bloote redetwist was, waarmede hij<br />

de menigte tevens wederhield van allen<br />

onnoodigen opftand."<br />

De redevoering van DECIUS was in<br />

de oogen des Volks zoo afdoende, dat ;<br />

het zelve terftond de afzondering in wij^r<br />

ken ter (temming wilde gebooden hebben. !<br />

De Plebe-<br />

;rstot den<br />

:eestlijk'-'n<br />

in;; toege.<br />

iten.<br />

B 3 Eeni-<br />

nr.<br />

BOEK<br />

IV.


III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. vour C,<br />

899.<br />

j. van R,<br />

453.<br />

22 ROMEINSCHE<br />

Eenige Gemeensluiden, die zich in de belangen<br />

des Adels hadden laten brengen,<br />

wederhielden zulks thands door hunne<br />

tusfchenkomst, doch des anderen dags<br />

ging het voorftel met eenpaarige ftemmen<br />

van alle de wijken door, en werd p.<br />

Dacius MUS onder anderen de eersfte<br />

als Burger-opperpriester benoemd, (i)<br />

Hernieu­ De eene Conful M. VALERIUS deed<br />

wing der<br />

lex de pro- kort daarna op nieuw de beroemde wet<br />

vocartdo.<br />

van zijnen voorvader POPLICOLA bekrachtigen,<br />

welke den burger, die door<br />

de Overheid veroordeeld was, het recht<br />

gaf, om zich op de uitfpraak des Volks<br />

te beroepen. O) Deze heilzaame wet voor<br />

de perzoonlijke vrijheid en veiligheid der<br />

burgers, welke onder de dwinglandij der<br />

Tienmannen geheel en al vertreden, en<br />

na derzelver verbanning door eenen an-<br />

de-<br />

(i) Liv.lL. X. c. 6-9. De drie overige Bur­<br />

ger-opperpriesters warenP.SEMPRONIUS SOPHUS,<br />

C MARCIUS RUTILUS, en M. LIVIUï DENTER.<br />

De vijf Wigchelaars waren c GENUCIUS, P. AE-<br />

MüS PAEIüS, M. MINUCIU8 FES SUS, C. 5IAR-<br />

sivs en T. PUBLIHUS.<br />

(O Zie D. II. bl. 59.


GESCHIEDENISSEN. 23<br />

deren naneef van ÏOPLICOLA herfteld<br />

was (O, had thands weder eene nieuwe<br />

tOOFDST.<br />

bekrachtiging noodig, wijl het fteeds aan-'<br />

[. voor C.<br />

groeijend gezag der hooge Overheden den<br />

299*<br />

burgeren om dit recht van beroeping niet f. van R.<br />

453.<br />

denken of naar het zelve niet luisteren<br />

liet. Schoon de doodftraf wel zinds lange<br />

reeds gefield was op elk, die eenige<br />

Overheid boven dit recht van beroeping<br />

zou willen verheffen, was 'er echter<br />

geene andere bedreiging op de verwaarloozing<br />

van zulk eene beroeping gefield,<br />

dan die der oneer: zoo dat elk, die deze<br />

wet overtrad, gehouden zou worden,<br />

liegt gedaan te hebben. Eene bedreiging,<br />

welke LIVIUS verklaart, dat in zijnen<br />

tijd befpotlijk zou geweest zijn, maar die<br />

daarom de edele denkwijze zijner voorvaderlijke<br />

dagen, dien wij thands befchrijven,<br />

in een voortreflijk daglicht ftelt.<br />

De krijgsverrichtingen van dit jaar waren<br />

naauwlijks melding waardig. VALEmus<br />

deed de wederfpannige Jequiérs,<br />

die aan hunnen ouden hoogmoed alleen<br />

nog kennelijk waren, bukken. APPIJ­<br />

LE i-<br />

(3) Zie D. III. bi. 319* 35°'<br />

B 4<br />

III.<br />

BOEK<br />

IV.


IH.<br />

BOEK<br />

III.<br />

HOOFDST.<br />

der<br />

J. voor C.<br />

natuurlijke fterkte dier ftad, haare<br />

399. verovering onvoltooid voor de Confuls van<br />

J. van R.<br />

het volgende jaar overlaten. (1)<br />

453.<br />

Q. FABIUS Bij derzelver verkiezing had deze mel­<br />

verzoekt,<br />

niet als<br />

dingwaardige bijzonderheid plaats: dat Q.<br />

Conful be FABIUS, zich door alle de Centuriën tot<br />

noemd te<br />

Conful benoemd ziende, fchoon hij opzet-<br />

Worden.<br />

lijk de verkiezing niet had bijgewoond,<br />

1 *een zich oorlogzuchtiger vertoonen zou,<br />

3 loeg voor dezen uitmuntenden krijsman,<br />

i n wien een geoorlofd gevoel van eigene<br />

^<br />

c :us openhartig fprak, om voor hem eenen<br />

a nderen Conful te benoemen, en hem zelf<br />

l<br />

s<br />

4 ROMEINSCHE<br />

LEIUS ondernarn het beleg van Nequinum<br />

in Umbrie gelegen, maar moest uithoofde<br />

om toch thands in geene aanmerking te<br />

komen, de vrijheid nam van openlijk te<br />

verzoeken, om deze vereerende keuze op<br />

!iem te bewaaren tot een ander jaar, het<br />

er bijvoegende, dat hij voor het tegen­<br />

woordige zich liever in eene geheel bur­<br />

gerlijke post wenschte gefield te zien. Het<br />

lomeinfclie Volk had onderfcheiding ge-<br />

iraarde en geenzins eene ijdele eerzucht<br />

et Adelijk bouwheerfchap op te dragen, in<br />

(!) Liv. L. X. c. 9.<br />

wel,.


GESCHIEDENISSEN. C5<br />

welke waardigheid FABIUS zich bij eene<br />

algemeene fchaarsheid van leefmiddelen<br />

zoo voortreflijk gedroeg, dat het gemeen 1<br />

hem dankbaar den behouder van hun lee- •<br />

ven noemde. ]<br />

M. FULVIUS PAETINUSen T. MAN-<br />

LIUS namen het Staatsbewind aan. Dei<br />

eerste trok naar het leger, het welk voor '.<br />

Nequinum lag, en zou zich de langwij- 1<br />

III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

[OOFDST.<br />

. voor C,<br />

298.<br />

. van R.<br />

454-<br />

M. FUL-<br />

'IUS PAE-<br />

'INUS eu<br />

'. MANLIUS<br />

Tof.<br />

ligheid des belegs voor die flad al mede<br />

hebben moeten getroosten, indien het<br />

verraad van twee trouwlooze burgers hem<br />

niet binnen deszelfs poorten gebragt had.<br />

Van deze ftad, als van eene vesting te­<br />

gen de Umbriërs gebruik willende maa-<br />

ken, zond de Raad derwaards eene volk­<br />

planting , en noemde haar, naar de ri­<br />

vier , die haar befpoelde, Narnia.. (2)<br />

Dit zelfde jaar kreeg onverwacht nog Nieuwe<br />

fijandlijk-<br />

een krijgshaftiger aanzien door de vijan- ] ïeden der<br />

delijke toebereidzelen der Etruriërs, die- Etruriërs.<br />

zich op nieuw ten oorlog tegen de Ro­<br />

meinen toerusteden. Het nog niet geëin­<br />

digde<br />

Cl) Liv. L. X. c. 9, io. FÜLVIUS vierde o-<br />

ver deze verovering eenen zegepiaal volgends de Fa/li<br />

Capita lint.<br />

B 5


'26 ROME I NS C HE<br />

III.<br />

digde beftand zou hun van geenen open­<br />

BOEK<br />

IV. lijken aanval hebben te rug gehouden,<br />

HOOFDST.<br />

maar de Galliërs, die hunne eigene gren­<br />

J. voor C,<br />

zen met een talrijk leger beiprongen, ga.<br />

J. van R,<br />

ven eene andere wending aan hunne oog/<br />

454-<br />

merken. De Etruriërs, die zich met een<br />

dubbeld misnoegen van den aanval op Roffie<br />

tot eene zelfsverdeediging, te rug gehouden<br />

zagen, trachteden, door het aanbieden<br />

van aanaienlijke fchatten , hunne<br />

vijanden in bondgenooten te veranderen<br />

i ;n alzoo gezamenlijk te zekerer op de<br />

i domeinen los te gaan. Daar de Galliërs<br />

i lezen voorflag fcheenen te omhelzen,<br />

i vas men het weldra eens over den prijs:<br />

1 laar toen het op een uittrekken tegen<br />

1 lome aankwam, hielden zij trouwlooslijk<br />

i iaande , dat de ontvangene geldfommen<br />

% loote brandfchattingen geweest waren,<br />

v 'aardoor Etrurie zich van eene plunde-<br />

r: ng had vrijgekogt, en dat zij niet ge­<br />

z ïnd waren, de Romeinen met hun als<br />

b sndgenooten te beftrijden, ten zij zij<br />

h un, die nog fteeds een rondzwervend<br />

le even leiden, een gedeelte van Etrurie<br />

tc »t eene duurzaame inwooning wilden toeaan.<br />

Niet zoo zeer gebrek aan land,<br />

als


GESCHIEDENISSEN. 27<br />

als wel een algemeene afkeer bij de befchaafde<br />

Etruriërs van deze woeste horden,<br />

deed dit voorftel, na eene rijpe<br />

overweging, afflaan, waarna de Galliërs<br />

weder vreedzaam met hunnen rijken buit,<br />

die bloed noch zweet gekost had, aftrokken.<br />

Eer de onderhandeling tusfchen de EtruBondgenootfchapriërs en Galliërs dit uiteinde genomen had, 3er Picen­<br />

was Rome in groote onrust, en haare tiners niet<br />

Rome.<br />

vrees voor de vereeniging van twee nog<br />

alzins zoo geduchte volkeren, maakte<br />

haar zeer gemaklijk in het aangaan van<br />

een bondgenootfchap met de Picentiners.<br />

De Conful T. MANLIUS, wien het be­ De Coiu<br />

C<br />

ul MAWleid<br />

van dezen krijg te beurt viel, bereikuoi fterft<br />

te maar even de grenzen van Etrurie, onvervacht.<br />

wanneer hij door eenen val van zijn paard<br />

het leeven verloor. De bijgeloovige vijanden<br />

, die zijnen dood voor een duidlijk<br />

voorteeken hielden van den tegenfpoed<br />

der Romeinfche wapenen, hernamen nu<br />

weder al den moed, dien zij door het fchaa.<br />

delijk bedrog der Galliërs verlooren hadden.<br />

Te Rome bragt deze tijding flechts<br />

droefheid voord over het gemis van een<br />

waardig man in eenen hagchelijken tijd:<br />

in<br />

HL<br />

BOEÏ<br />

IV.<br />

300FDST.<br />

[. voor C.<br />

sp8.<br />

]. van R,<br />

454.


Hl.<br />

BOE K<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

, 298.<br />

J. van R.<br />

454-<br />

M. VALE­<br />

RA 1US CORvu*<br />

VI<br />

af<br />

coavi-s. 5<br />

£8<br />

ROMEINS CHE<br />

iwaarfte beleg had hun niet naauwer bin-<br />

1 ien hunne muuren kunnen houden, waar<br />

1 iit hun de plundering en brandftichting<br />

l unner landerijen geenzins drijven kon. (1}<br />

ll<br />

d Ï bloedigfte overwinning zou hebben<br />

k mnen geven. Aldus geëerbiedigd van<br />

R ome's vijanden, en zoo hartlijk bemind,<br />

al s hoog geacht, van zijne medeburgeren,<br />

:rliezen wij den waardigen naneef van<br />

V(<br />

p aPLiCOLA uit onze gefchiedenisfen,<br />

iarin hij geduurende eenen langen leef­<br />

W<br />

in zijne plaats benoemde men den beroem­<br />

den M. V A L E R I T J S C O R V U S VOOr<br />

de zesde maal tot Conful, terwijl de Raad<br />

reeds was bedacht geweest, om hem als<br />

Dictator aan te ftellen. - Zijn naam alleen<br />

joeg de Etruriërs eenen bangen fchrik<br />

aan: bij zijne komst aan het hoofd der<br />

Romeinfche keurbenden verlieten de laf­<br />

hartige vijanden het veld en flooten zich<br />

mgstvallig binnen hunne lieden op. Het<br />

Deze ongeveinsde eerbied voor de krijgs-<br />

Charakcer<br />

van M. VA- ,<br />

IJtRiUS " ekwaamheden van den grijzen V A L E -<br />

IUS ftrekte dezelve tot fchitterender<br />

u'ster, dan hem een nieuwe zegepraal na<br />

'O Liv. L. X. c. 11.<br />

tijd


GESCHIEDENISSEN. 2$)<br />

tijd zulk een groot en edel deel gehad<br />

heeft. — Onzeker, door de onkunde van<br />

zijnen flerfdag, waar wij het offer zullen<br />

brengen, het geen wij ons zijner nagedachtnis<br />

verfchuldigd reekenen, willen<br />

wij hem van het verhevene tooneel der<br />

Romeinjche heldendaaden niet laten aftreden<br />

zonder zijn onopgefmukt charakter<br />

tot de onpartijdigfte lofrede zijner verdienften<br />

gemaakt te hebben. — Hij, wiens<br />

honderdjaarige ouderdom het zegel dei<br />

goedkeuring op zijn maatig gedrag drukte<br />

, droeg den onbefproken lof weg, van<br />

als burger en huisvader een uitmuntend<br />

voorbeeld geweest te zijn. (i) Een en<br />

twintig maaien zat hij, in onderfcheidene<br />

ftaatsbedieningen, op den ijvoiren floel,<br />

en geene foort van aanzien deed hem die<br />

zuivere volksgezindheid vergeten, welke<br />

zijn edel geflacht zoo roemrijk onderfcheidde.<br />

(2) Zijn omgang als Veldheel<br />

met zijne krijgsluiden naar de zuiverfte<br />

denkbeelden der burgerlijke gelijkheid beree-<br />

(O VAL. MAX. L. VIII. c. 13. ex. i.<br />

(2) PLIN. Hifi. Nat. h. VII. e. 49.<br />

Itti<br />

BOM<br />

IV.<br />

HOOFD5T.<br />

T. voor C<br />

298.<br />

J. van R.<br />

454-


III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C,<br />

298. voerd (2); zijne hernieuwing van de be-<br />

J. van R. fchermwet der perzoonlijke veiligheid voor<br />

454de<br />

onrechtvaardigheden eener onverandwoordlijke<br />

Overheid (3); — geven allen<br />

de beflisfendfte trekken op van de zedelijke<br />

fchoonheid zijns charakters , het geen hem<br />

tot in deze laate eeuwen met den onbezwalkften<br />

glans in de oogen van elk, die<br />

waare burgerdeugden eerbiedigt, moet<br />

1 loen praaien.<br />

r.<br />

3° ROMEINSCHE<br />

reekend CO, zijne vredelievende aanfpraak<br />

aan muitend krijgsvolk, in den<br />

toon der tederhartigfte burgerliefde ge­<br />

Het Staatsbeftuur kwam op het einde<br />

/an dit jaar, waarin de negen en twintig-<br />

Ie fchatting des Volks volvoerd en een<br />

i >aar wijken bij de overigen, waarin Ro-<br />

i nc's grondgebied verdeeld was, gevoegd<br />

verd, tot eene tusfchenregeering, zonder<br />

< lat de gefchiedenis de reden daarvan ver-<br />

1 neldt. (4)<br />

CO Zie D. IV. bi. 289.<br />

C2) Zie D. IV. bl. 300.<br />

C3) Zie boven bl. aa.<br />

Voor<br />

(4) Liv. L. X. c. ir. De naimen der nieuw*<br />

rijken waren Anten-fis en Terentin»,


GESCHIEDENISSEN. $1<br />

Voor L. CORNELIUS S CIPIO «1<br />

CN. FULVIUS, de Confuls des volgenden<br />

jaars, liet zich het bewind al vroeg 1<br />

zeer moeilijk aanzien. De nieuwe bond- ^<br />

genooten van Pktntum gaven de eerste]<br />

berichten van de nieuwe uitbarfting van<br />

eenen krijg, wiens ijslijkc menfchenver-1<br />

nieling geduurende een zeer aanmerklijkj<br />

tijdvak hun in de oogen van het oorlog- (<br />

zuchtige Rom$ zelfs verfchriklijk gemaakt<br />

had. De Samniten begonnen nieuwe vijandlijkheden<br />

en hadden bij de Picentiners<br />

vruchtlooze aanzoek tot zamenfpanning<br />

gedaan.<br />

Deze tijding, waarvoor de trouwe bondgenooten<br />

bedankt werden, deed 'weldra<br />

den Etrurifchcn krijg voor den Samnitifchen<br />

vergeten.<br />

Kort daarop kwamen 'er afgezanten^,<br />

der Lucaners bij de Romeinen befcher-a' ming fmeeken tegen de Samniten, die met d<br />

iir.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

IOOFDST.<br />

. Toor C.<br />

397.<br />

. van R.,<br />

455.<br />

L. COR-<br />

IELIÜI sa.<br />

10 en CN.<br />

ULVIUS<br />

SamnitU<br />

be vijidlijkhe-<br />

:n.<br />

een vijandlijk leger over hunne grenzen<br />

gerukt waren, om dat zij geen deel hadden<br />

willen nemen in hunne nieuwe vijandlijke<br />

aanflagen tegen Rome. De Raad<br />

had weinig ovcrlegs noodig, om het raadzaam<br />

te vinden, van alle voorige weder-*<br />

fpan


iii<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDIT.<br />

Overwinning<br />

van<br />

SCIPIO in<br />

Etrurie.<br />

32 ROMEINSCHE<br />

fpannigheden der Lucaners zelve te vergëten<br />

en hun thands als bondgenooten vari<br />

het Gemeenebest aan te nemen.<br />

J. voor C<br />

397. Wel verre van de minste vrees voor<br />

J. van R den nieuwen krijg te laten blijken, wer­<br />

455-<br />

Vergeefden 'er weldra Verbondspriesteren naar<br />

fchepoo­ Samnium gezonden, om het terugtrekken<br />

gingen tot<br />

vrede door des vijandlijken legers van den grond van<br />

het Ge- Romers bondgenooten af te eisfchen. — De<br />

ineenebest.<br />

Samniten van hunne zijde werden zoo min<br />

door de vruchtloosheid hunner aanzoeken<br />

bij andere volkeren en de koenheid van<br />

den Romeinfchen Raad in hunne hernieuwde<br />

krijgsdrift bekoeld, dat zij den Verbondspriesteren<br />

te gemoet gingen, om hun<br />

aan te zeggen, van geenen voet in den Samnhifchen<br />

Staatsraad te zetten, indien zij<br />

ongefchonden wilden te huis komen.<br />

Deze ondraaglijke hoon deed den Raad<br />

en het Volk van Rome eenftemmig tot den<br />

Samnitifchen oorlog befluiten.<br />

De Confuls verdeelden onder zich het<br />

krijgsbewind: SCIPIO zou Etrurie bedwingen,<br />

FULVIUS tegen de Samniten<br />

uittrekken.<br />

De eerfte, die eenen weinigbeduidenden<br />

veldtogt, aan dien des voorigen jaars<br />

ge-


GESCHIEDENISSEN.<br />

gelijk , verwacht had, vond een vijandlijk<br />

leger bij Folaterrae in flagorde gefchaard,<br />

en had tegen het zelve eenen langen en<br />

moeilijken ftrijd. De laate avond van<br />

den dag, waarop hij flags geraakt was,<br />

maakte een einde aan het hardnekkigfte<br />

gevecht, en de volgende morgen kon eerst<br />

uitwijzen , wie zich de overwinning toe<br />

mogt eigenen, wijl de Etruriërs 's nachts<br />

in ftilte waren afgetrokken. De Conful<br />

plunderde de verlatene vijandlijke legerplaats<br />

en bragt den gemaakten buit benevens<br />

de bagagie van zijn eigen heir te Fahrii<br />

in veiligheid, om voords onbelemmerd<br />

het platte land van Etrurie af te lopen.<br />

De vijanden hielden zich binnen<br />

hunne welbewalde Steden, waarop de gebrekige<br />

krijgskunde van dien tijd geen aanval<br />

durfde doen : doch daar tegen kondigde<br />

de vlam, uit dorpen en flerkten rijzende, de<br />

algemeene vernieling der overwinnaars<br />

op de onverweerde landerijen aan.<br />

De Conful FULVIUS leverde den Sant' Vin Fuiïus<br />

in<br />

fitten bij Bovianum eenen flag, die dezen] \anindum.<br />

ganfchen veldtogt befliste, en hem in<br />

ftaat ftelde, niet flechts deze ftad aan te<br />

tasten, maar zelfs Aufidena in eenen ftorm<br />

V. DEEL. C weg<br />

lff.<br />

B O E *<br />

IV.<br />

HQOFDST.<br />

f. VOO; Ci<br />

297.<br />

f. van Ré<br />

455»


III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFÜST.<br />

J. voor C.<br />

297.<br />

J. van R,<br />

455-<br />

Ontzaglijkaanzien<br />

des<br />

tegen-<br />

woordigen<br />

krijgs.<br />

34 ROMEINSCHE<br />

weg te nemen. Zijne roemrijke overwinning<br />

vereerde hem met eenen zegepraal. (1)<br />

Schoon Rome's magtige vijanden in dit<br />

jaar wel weder overwonnen waren, nog-<br />

thands waren zij geenzins te onder gebragt.<br />

Eer het zelve nog ten einde was, hoorde<br />

men integendeel reeds van hunne maatre­<br />

gelen fpreken, om met grooter magt en<br />

meerder beleid eene nieuwe krijgskans in<br />

het volgende te beproeven. De Etrurifche<br />

Opperhoofden moesten van de hunnen<br />

hooren, dat zij het bondgenootschap der<br />

Galliërs , tot welk eenen prijs ook, niet<br />

hadden aangenomen; de Samnitifche Veldheeren<br />

droegen het verwijt van de Romeinen<br />

flechts te hebben aangetast met<br />

een .middelraaatig leger, het geen alleen<br />

tegen de Lucaners was gefchikt geweest.<br />

Daar het zich alzoo liet aanzien, als of<br />

de eerften met de Galliërs als bondgenooten<br />

, de laatften met alle hunne eigene<br />

krachten in het veld zouden komen,<br />

zag het Volk, tegen den aanftaanden kies-<br />

dag<br />

(1) Liv. L. X. c. t2, 13. De Fa/li Capitslini<br />

atea FUI VIUS zoo wel over de Etruriirs, als over<br />

it Samniten, zegepraalea.


GESCHIEDENISSEN. 35<br />

dag van nieuwe Overheden, angstvallig'naar<br />

de bekwaamfte Romeinfche Veldheeren om.<br />

Het oog moest onder anderen nood-<br />

zaaklijk vallen op den beroemden Q. FA­<br />

BIUS MAXIMUS, die zoo menig eene<br />

fchitterende overwinning behaald had op<br />

beide de volkeren, welke thands zulk eene<br />

dreigende houding aannamen, en die zich<br />

onlangs ontfchuldigd had van het Conful-<br />

fchap aan te nemen, om dat alles toen<br />

een vreedzaam jaar beloofde: doch daar<br />

veele voornaame mannen zich greetig be­<br />

toonden naar de eer, welke in de hagche-<br />

lijke loopbaan des volgenden jaars zou te<br />

behaalen zijn, liet zich deze grijze krijgs­<br />

held geenzins onder de mededingers naar<br />

het Confulfchap zien. Het Volk hield zich<br />

echter tot zijne benoeming gereed en bleel<br />

'bij dat opzet, fchoon hij openlijk vooi<br />

deze onderfcheiding bedankte : ,, waarom<br />

zoudt gij, dus liet hij zich hooren, eenen<br />

grijzaard lastig vallen, die reeds zoo<br />

veele togten met roem volbragt heeft, bij<br />

wien ziels-en ligchaams- krachten dezelf­<br />

de niet meer zijn, en die de nukken de!<br />

fortuin vreest , wijl haare ongewoone<br />

beftendigheid voor hem haar in de ooger<br />

C ? de;<br />

IIT.<br />

BOF.K<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

], voor O.<br />

207.<br />

J. v»n R,<br />

455-


Hl.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C,<br />

297-<br />

J. van R<br />

455'<br />

36 ROMEINSCHE<br />

der Goden anders te partijdig zou doen<br />

fchijnen. Ben ik zelf bejaarde Helden<br />

in roem opgevolgd, gaarne zal ik in an­<br />

dere mijne opvolgers zien: en ontbreekt<br />

het der dapperheid flechts aan geene ver­<br />

eeringen , het zal der eereposten ook nim­<br />

mer aan heldhaftige bekleeders ontbre­<br />

ken." Daar deze befcheidenheid echter<br />

aller oogen nog Merker op hem vestigde,<br />

toonde hij, door zich te beroepen op<br />

eene wet, welke het weder aanftellen van<br />

eenen Conful binnen den tijd van tien<br />

jaaren verbood, (1) even openlijk, dat<br />

zijne weigering geene gemaakte nedrigheid<br />

was, als zijne voorige heldendaaden borg<br />

bleeven , dat geene lafhartigheid hem tot<br />

deze uitvlucht brengen kon.<br />

Het algemeene gefchreeuw tegen zijne<br />

weigering maakte het voorlezen der aan­<br />

gehaalde wet naauwlijks hoorbaar, terwijl<br />

die wet zelve, welke zoo vaak overtre­<br />

den was, weinig kracht aan zijne ontfchul-<br />

diging fcheen bij te zetten. (2) De Ge­<br />

(O Zie D. IV. bl. 303.<br />

meens.<br />

(a) Hij zelf had zich twee jaaren agter den ande­<br />

ren tot Conful laten benoemen, naamlijk in't jaar 444<br />

sa 445 van R.


GESCHIEDENISSEN. 37<br />

roeensluiden , die voor de handhaving der<br />

burgervvetten moesten waaken , durfden<br />

zich wel op de algemeene verwaarloozing K<br />

. voor C.<br />

dier wet tegen FABIUS niet beroepen , ^<br />

397maar<br />

fielden daar tegen voor , om hem ] . van R.<br />

455door<br />

de flem des Volks boven deze wet te<br />

verheffen.<br />

FABIUS volhardde in zijne weigering<br />

en beweerde , dat men, op zulk eene<br />

wijze , de wetten regeerde , in plaatze ,<br />

dat de wetten regeeren zouden: zijn tegenftand<br />

was echter vruchtloos, het Volk<br />

ging daadelijk ter flemming over, en elke<br />

Centuris gaf den naam van FABIUS<br />

op. Door deze eenpaarige gezindheid der<br />

burgerij jegens hem getroffen, onderwierp<br />

hij zich aan den algemeenen wil en verzogt!nu<br />

flechts, dat men hem den braaven<br />

burger p. DECIUS, dien hij reeds eens<br />

als Ambtgenoot had leeren kennen, toe<br />

mogt voegen. Daar dit verzoek zoo geieedlijk<br />

werd toegeflaan, als zijn voorige<br />

om ontflag hardnekkig was afgeflagen,<br />

werden Q. FABIUS MAXUIUS en p.,<br />

DECIUS MUS de Confuls. voor het volgende<br />

belangrijke jaar.<br />

In het tegenwoordige werd 'er nog<br />

ee<br />

C s<br />

r"<br />

III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

OOF0ST.


III.<br />

B O EK<br />

ÏV.<br />

HOOFDST.<br />

Q. FABIUS<br />

MAX1MUS<br />

K (JULIANUS<br />

IV. en p.<br />

DKC1US<br />

MUS III.<br />

Coff.<br />

33 ROMEINSCHE<br />

eene volkplanting naar Carfeoü, op dert<br />

Aequifclen grond, gezonden; en voords<br />

liep dit jaar ten einde met de ftrenge uit­<br />

J. voor C<br />

297. voering van de wet ter bepaaling der<br />

J. van R grootheid van de landerijen, welken elk<br />

455-<br />

bezitten mogt, en waartegen veelvuldige<br />

overtredingen plaats hadden. (1)<br />

j. voor G<br />

Terwijl de nieuwe Confuls den veldtogt<br />

296. .<br />

J. van R. tegen Etrurie en Samnium beraamden , kwa­<br />

436.<br />

men 'er afgezanten van Sutriumi Nepete<br />

en Falerii de tijding brengen, dat op de<br />

algemeene Vergadering der Staaten van<br />

Etrurie over den vrede met de Romeinen<br />

gehandeld werd. Deze berichten fchee-<br />

nen zoo Heilig, en men zag tevens zoo<br />

weinig van eenige oorlogstoerustingen aan<br />

deze zijde, dat men veilig de ganfche magt<br />

fan het Gemeenebest tegen de Samniêrs<br />

neende te zullen kunnen gebruiken.<br />

Krijgsverrichtingen<br />

in<br />

1<br />

Beide Confuls trokken dus Samnium in,<br />

naar ieder van hun langs eenen anderen<br />

•Samnium* <<br />

veg, om de vijanden in te grooter verle­<br />

genheid te brengen: FABIUS nam den<br />

lijnen over Sera, DECIUS over Sidici-<br />

I •um. Hoe zeer zij de plunderzucht hun­<br />

(O Zie D. IV. bi. 150.<br />

ner


GESCHIEDENISSEN. 39<br />

ner benden bot vierden op het vijandlijke<br />

grondgebied, beide echter r<br />

waren zij ten<br />

uiterften omzichtig, om alzoo in geene<br />

hinderlaagen te geraaken, waarin de Ro­<br />

meinen reeds meer dan eens der Samniten<br />

bedreevenheid ondervonden hadden. FA­<br />

BIUS ontdekte 'er ook weldra eene bij<br />

de rivier Tifernus, alwaar de vijanden zich<br />

bij eene diepe valleie gereed hielden, om<br />

de Romeinen , indien zij dezelve mogten<br />

intrekken, even als weleer in de Caudynfche<br />

engten, te overvallen. De Conful veranderde<br />

hierom echter zijnen togt geenzins,<br />

maar liet flechts zijne legerbagagic<br />

onder eene genoegzaame bedekking agterj<br />

en trok alzoo met eenen digt in een geflooten<br />

drom op der vijanden fchuilhoefc<br />

aan. De Samniten , hunne ontdekking<br />

hier uit klaar bemerkende, kwamen mei<br />

hunne verborgene krijgsmagt moedig ter<br />

voorfchijn en booden FABIUS eenen ge<br />

regelden flag. De zamentrekking van hui<br />

ganfche bondgenootfchaplijke vermoger<br />

en het bezef van het beflisfend gewigt vat<br />

dit treffen, ontftak in het hart der vijanden<br />

eenen moed, die den Romein bij der<br />

eerflen aanval reeds bezwaarlijk te over<br />

C 4 win<br />

III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

29(5.<br />

J. van R.<br />

456.


Hf.<br />

feO E K<br />

IV.<br />

SiOOFBST.<br />

J, voor C<br />

296.<br />

J. van R<br />

45^<br />

40 ROMEINSCHE<br />

winnen fcheen. De Conful fpoorde door<br />

twee zijner Onderofficieren de ruiterij tot<br />

eenen bijzonder hevigen uitval op de Sam-<br />

' raten aan; maar hoe vaak de Romeinfche<br />

• Ridders de vijandlijke flagorde wel eer ook<br />

in verwarring bragten, thands renden zij<br />

als tegen eenen onverzetlijken muur en<br />

ivaren verplicht, daar 'hun terug fluiten<br />

hun eigen voetvolk in verwarring<br />

feragt, zich weder voor het front weg te<br />

pakken. Daar de moed der Samniten nog<br />

onverwinnelijker door den gelukten tegenftand<br />

werd, beproefde FABIUS in plaats<br />

van onnut geweld eene krijgsjist. Eenen<br />

Onderbevelhebber met eene aanzienlijke<br />

krijgsbende ongemerkt agter zijne flagorde<br />

hebbende om doen trekken naar de<br />

hoogten, welke den rug der Samniten dekten,<br />

hield hij den vernieuwden vijandlijken<br />

aanval door het voordrukken van zijne<br />

tweede linie uit, en zag hij weldraziin<br />

afgezonden krijgsvolk de tegenovergelegen<br />

ije hoogten bereiken. Zijne krijgsbenden<br />

gagen de Romeinfehe legervaanen hunner<br />

fpitsbroederen niet, of zij geloofden, dat<br />

liet leger des anderen Confuls hun bij kwam<br />

(km, Zij fchreeuwden eikanderen dis


GESCHIEDENISSEN. 41<br />

luidkeels toe, en verdubbelden, door die<br />

nieuwe hoop bemoedigd, het getal en ge-<br />

HOOFDST.<br />

wigt hunner Hagen. De Samniten van hun­<br />

J. voor C.<br />

nen kant zich even zeer door een gansch 296.<br />

leger van agteren aangevallen waanende, J. van II.<br />

456.<br />

bezweeken angstvallig voor den ijdelen<br />

fchrik eener krijgslist, daar zij als Helden<br />

geenen voet voor de vijandlijke wapenen<br />

hadden geweeken. Zij floegen ongeregeld<br />

op de vlucht en lieten alzoo de Romeinen<br />

de overwinning. Hun verlies was<br />

echter bij deze nederlaag niet zeer groot.<br />

Drie duizend en vier honderd bleeven op<br />

het flagtveld, en flechts drie honderd en<br />

dertig in de handen der overwinnaars; terwijl<br />

drie en twintig agtergelatene legervaanen<br />

de ongeregeldheid van hunnen aftogt<br />

beweezen. (i)<br />

De Conful DECIUS had bij Maleventum<br />

een Jpulisch leger gevonden , het<br />

geen gereed ftond, om zich bij de Samniten<br />

te voegen , en door eene tijdige vereeniging<br />

de overwinning nog veel bezwaarlijker<br />

voor de Romeinen zou gemaakt<br />

heb-<br />

(l) Liv. L. X. c. 14. FRONTIN. Straieg. L»<br />

II, c. 4, ex. 2.<br />

C 5<br />

in.<br />

BOEK<br />

IV.


III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

42 ROMEINSCHE<br />

gevallen , welke, na het verlies van vier<br />

!<br />

]<br />

ïonderd en dertig verdeedigers, vier en<br />

1 wintig honderd krijgsgevangenen overgaf.<br />

i<br />

hebben. DECIUS dwong hetzelve tot<br />

een treffen, en dreef het fpoedig uit een :<br />

twee duizend Apuliërs verlooren bij dezen<br />

J. voor C.<br />

096. flag het leeven. Zich geenzins met hun­<br />

J. van R.<br />

ne vervolging bemoeijende, zogt hij voords<br />

45°".,<br />

de Samniten zelve op, in wier land hij nu<br />

met zijnen Ambtgenoot vijf maanden lang<br />

rond zwierf, zonder eenige tegenweer te­<br />

gen hunner beiden plundering, vernieling<br />

en brandfHchting op den vijandelijken<br />

grond te ontmoeten. Op vijf en veertig<br />

plaatzen had DECIUS zijn krijgsvolk in<br />

Samnium laten woeden; FABIUS had op<br />

ses en tagtig plaatzen zijn verblijf door<br />

auin en bloed gebrandmerkt , de ftad<br />

Cimetra (1) was zelfs in zijne handen<br />

FABIUS Tegen den tijd der verkiezing van nieu-<br />

verzet zich 1<br />

ve Overheden kwam FABIUS te Rome,<br />

tegen zijne<br />

wederbe- * :n hoorde zich aldaar door alle de voor-<br />

noeming<br />

tot Conful.<br />

flem-<br />

(0 Eene ftad, waarvan norgens elders bij de oi><br />

( en gewaagd wordt. Vide DUIENC. ad. b. I.<br />

I • tv. L. X. c. 15.


GESCHIEDENISSEN. 43<br />

Hemmende Centuriën weder tot Conful voor<br />

het volgende jaar benoemen. Hij verzet-<br />

tede zich hiertegen andermaal, maar met<br />

beteren uitflag, wijl APP. C L A U D I U S ,<br />

die met ernst naar het Confulfchap ftond<br />

en zich van zijne kuiperijen wel verze­<br />

kerd hield, openlijk met den overigen A-<br />

del F A B I U S aanftond, om zich toch ne­<br />

vens hem te laten benoemen en alzoo we­<br />

der het hooge regeeringsgezag uit de han­<br />

den van den gemeenen burger te wringen,<br />

welke het zelve reeds lang genoeg ontrei-<br />

nigd hadden. Hierop andwoordende ,<br />

dat hij gaarne twee Patriciërs als Confuls<br />

beveiligen zou , wanneer men hem flechts<br />

niet genoemd had, maar dat hij nu, zelf<br />

voorzitter der kiesvergadering zijnde, geen<br />

kwaad voorbeeld door eenen onwettigen<br />

handel wilde geven, bedaarde eensklaps<br />

's Volks genegenheid voor FABIUS, die<br />

de vergevorderde burgerlijke gelijkheid<br />

door zulk eene taal beleedigde, en werd<br />

L. VOLUMNIUS een Plebeier, nevens APP<br />

C L A U D I U S tot Confuls benoemd.<br />

Hoe ontevreden de Adel ook was ove:<br />

de weigering van FABIUS, wie.n zij ee<br />

III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

BOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

296.<br />

J. van R.<br />

456.<br />

J APP. CLAU­<br />

DIUS II. en<br />

. L. VOLUM.<br />

NIUS II,<br />

m : Of.


III.<br />

»0 EK<br />

IV.<br />

HOOFDST,<br />

J. voor C,<br />

295.<br />

i« van R,<br />

457.<br />

Be Sam ­<br />

niten vet- \<br />

eenigen<br />

zicti met 1<br />

de- Etruri- {<br />

ets..<br />

44 ROMEINSCH*<br />

ne befchroomdheid voor de bekwaamheden<br />

in het burgerlijke beftuur van APPIUS<br />

weeten, noch hun misnoegen, noch *s Volks<br />

verontwaardiging over zijne trotfche adelijke<br />

gevoelens, deeden in hem den bekwaamen<br />

Veldheer voorbij zien , wiens,<br />

arm de Samniten beteugelen kon. Hij,<br />

nevens zijn voorige Ambtgenoot p. D Ec<br />

1 v s , werden als Proconfuls aan de fpics<br />

3er heiren gelaten , die nog in Samnium<br />

agen. Beide zetteden zij hunne ftroope-<br />

J •ijen zoo vreeslijk voord , dat de Samni-<br />

1 en, zich niet weder alleen tegen twee vijmdlijke<br />

legers in het veld durvende waa-<br />

I jen, hun eigen land verlieten, en met al-<br />

] e manfchap, dien zij hadden, kunnen te<br />

d iamen trekken, Etrurie introkken.<br />

Meermaalen hadden zij een bondgenootchap<br />

met de Etruriërs tegen Rome gezogt»<br />

naar alle onderhandelingen daartoe waren<br />

reeds afgefprongen : nu herhaalden zij<br />

È unne oude voorftelien en drangredenen %<br />

e n lieten tevens een gansch heir zL'n,<br />

ti faarmede zij den Etrurifchen grond wa-<br />

r ïn betrokken, om klem aan hunne voor-<br />

£ rellen te geven. Een Etrurifchen landdag


GESCHIEDENISSEN. 45<br />

dag hebbende bij een doen roepen, toonden<br />

zij: „ dat het hun onmooglijk was<br />

zulk eenen krijg langer alleen te voeren; 1<br />

Hl.<br />

BOE*<br />

IV.<br />

IOOFDST.<br />

[. voor C.<br />

dat zij den bijftand hunner nabuuren reeds •<br />

295beproefd,<br />

en tevens den vrede reeds van [. van R.<br />

Rome verzogt hadden, toen hun de oor­<br />

log ondraaglijk werd; dat het gevoel, hoe<br />

veel zwaarer de vrede eenen flaaf, dan de<br />

oorlog eenen vrijman valle, hun weder de<br />

wapenen had doen opvatten; dat hun ee-<br />

nige hoop zich op Etrurie vestigde; dat<br />

zij zeer wel wisten, dat hetzelve het mag-<br />

tigfte land van Italië was, en in de Galliërs<br />

de geflagenfte vijanden van Rome tot na­<br />

buuren had; dat de Etruriërs niets meer<br />

dan den moed der dagen van POE.SENA<br />

behoefden, om den Romeinen alles aan de­<br />

ze zijde des Tibers te ontnemen, en dat<br />

zij daartoe hun eigen welgewapend, wel­<br />

gezind en welbezoldigd heir ten dienst<br />

aanbooden".<br />

Terwijl de Samniten deze poogingen in Woede<br />

des krijgt<br />

Etrurie deeden en zich in ijdelen waan in Sa mui.<br />

urn.<br />

;met derzelver gevolg flreelden, woedde<br />

het Romeinfche oorlogsvuur met ongeftui-<br />

te vaart door hun eigen land. Verze­<br />

kerd van den ganfchen aftogt van hun le­<br />

ger,


a.<br />

BOF.K<br />

IV.<br />

46 ROMEINS CHE<br />

ger, fprak de Proconful DECIUS zijne benden<br />

in dezer voege aan : „ waarom zou­<br />

HOOFDST.<br />

den wij langer ten platten lande rond<br />

J. voor C.<br />

zwerven en in weerlooze vlekken onze<br />

J. van R. legervaanen oprichten, daar het vijand-<br />

457.<br />

lijke leger 't veld verhaten,en zich angstvallig<br />

in vrijwillige ballingfchap begeven<br />

heeft ? " Daar alle hem eenpaarig toeftemden,<br />

rukte hij rechtftreeks op het fterke<br />

Murgintia aan, en vond hij zijn krijgvolk<br />

uit liefde jegens hem en door hoop op<br />

eenen rijker buit, dan bet land tot nog toe<br />

Dpgeleverd had, tot zulk eene onvertzaagdheid<br />

ontvlamd, dat hij aanftonds den vollen<br />

ftorm waagde en op denzelfden dag<br />

de ftad voor zijn geweld deed bukken.<br />

De rijkheid van den buit voldeed dubbeld<br />

tan de verwachting; twee en .twintig honlerd<br />

krijgsgevangenen maakten een we.<br />

lenlijk deel van denzelven uit.<br />

Thands op veroveringen uit zijnde, en<br />

-net den meeflen fpoed van het afzijn des<br />

Samnitifchen legers gebruik willende maa-<br />

1 cen, riep DECIUS zijn krijgsvolk toe:<br />

„ of het zelve zich met deze ééne overwin­<br />

: ning wilde te vreden houden en geene even<br />

Jnbegrensde uitzichten durfde vormen als<br />

des-


GESCHIEDENISSEN. 47<br />

deszelfsmoed onbeperkt was? Dat hij hun<br />

de verovering van alle de Samnitifche fteden<br />

durfde belooven, na dat zij de dikwijls<br />

verflaagene vijanden nu reeds uit hun<br />

eigen land hadden gejaagd. Hierom raadde<br />

hij hun, den gemaakten buit niet mede<br />

te fleepen, wijl die den fpoed hunner<br />

veroveringen zou belemmeren. Zoekt<br />

koopluiden, zeide hij, die u uit winzucht<br />

gaarne zullen volgen, en ik zal zorgen,<br />

dat gij geduutig zult te verkopen hebben.<br />

Laat ons op Romulia afgaan , voor minder<br />

moeite wacht u aldaar nog grooter<br />

buit."<br />

Zulke aanfpraaken bragten den geest<br />

der Romeinjche benden in de hoogfte drift.<br />

Zij verkogten al den gemaakten buit, en<br />

fpoorden nu zelve haaren Veldheer aan.<br />

Romulia kon geen weerftand bieden tegen<br />

den hevigften iform , dia, zonder de minfte<br />

werktuigen, waarvan de krijgskunde<br />

anders reeds gebruik had leeren maaken,<br />

met het zwaard in den vuist ondernomen<br />

werd. Drie en twintig honderd ftedelingen<br />

hadden hunnen onvermogenden tegenftand<br />

met den dood geboet, zes duizend<br />

an-<br />

iri.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

IOOFDST.<br />

J. voor C,<br />

295.<br />

J. van R<br />

457-


m.<br />

SOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

205.<br />

J. van R.<br />

457.<br />

j<br />

UALLIUS EGNATIUS, die dezelve<br />

J<br />

48 ROMEINSCHE<br />

anderen vielen den veroveraars lèevendJg<br />

in handen.<br />

Na het verkopen van den gemaakten<br />

buit rukte het overwinnende leger zon­<br />

der de minfte rust en met den meeften<br />

fpoed op Ferentinum aan. De natuurlijke<br />

ügging, de fterke verfchanzing en de<br />

moedige verdeediging dezer ftad maakten<br />

haare verovering veel bezwaarlijker: maar<br />

krijgsvolk , het geen aan de plundering<br />

gewend is, ontziet geene gevaaren. Drie<br />

duizend Samniten bleeven bij de muuren,<br />

3ie zij verdeedigden, liggen. ( 1 )<br />

Intusichen was de onderhandeling der<br />

Samniten in Etrurie geenzins vruchteloos.<br />

ïoofdzaaklijk befluurde , wist fchier alle<br />

le Toskaanfche volkeren tot deelgenoot­<br />

i schap in den krijg tegen Rome te bewe-<br />

;en. De nabuurigfte Umbriërs vatteden<br />

mede<br />

(O Daar Livius inde befchrijving dezer krijgs-<br />

errichtingen van verfchillende berichten gewaagt,<br />

reiken wij niet kunnen beoordeelen, volgen wij in<br />

< nze opgave blootelijk het oordeel van dien Romein-<br />

/ "•ben gefchiedfchrijver zelf, L. X. c. 17.


'GESCHIEDENISSEN. 49<br />

mede de wapenen op, en bij de Galliërs<br />

deed men poogingen om eenige gehuurde<br />

benden te werven.<br />

Eer de ontzettende berichten hiervan te<br />

Rome waren gekomen, was de Conful vo-<br />

LUMNIUS reeds met een nieuw leger,<br />

uit twee keurbenden en vijftien duizend<br />

hulptroepen beftaande, Samnium ingerukt,<br />

om den Proconful DECIUS te onderfteunen<br />

in zijne geheele verovering van dat<br />

land, terwijl FABIUS beflendig bezig<br />

gehouden werd door inwendige oproerigheden<br />

der Lucaniërs, dien hij ten genoegender<br />

Grooten van dat bondgenoodfchaplijke<br />

land en tevens ten voordeele van hel<br />

Gemeenebest min roemrijk, dan wezenlijk<br />

nuttig , tot algemeene ondergefchiktheid<br />

bragt.<br />

Maar naauwlijks zag men de zeer ernfti<br />

ge gedaante, welke de Samnitifchc krijg ir 1<br />

Etrurie aannam , of 'er werd een vierde<br />

leger, twee keurbenden en twaalf duizenc<br />

hulptroepen fterk, onder het beleid vat<br />

den anderen Conful APPIUS in het veh l<br />

gezonden. Het burgerlijke ftaatsbefhm f<br />

veel meer, dan hetkrijgsbeleid, de zaak va: 1<br />

dezen Conful zijnde, ging het echter de<br />

V. DEEL. D R{ i-<br />

III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

300FDST.<br />

f. voor C.<br />

295-<br />

J, van R.<br />

457«<br />

• OfigUfiftigeuitflag<br />

der<br />

: Romeinfche<br />

wape»<br />

l nen in Ê-<br />

(trurie,<br />

1


in.<br />

BOCK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

393-<br />

J. van R.<br />

457-<br />

VoLt'MNI"<br />

us komt<br />

APPIUS te<br />

hulp.<br />

50 ROMEINSCHE<br />

Romeinen in Etrurie niet voordeelig.<br />

De vijanden, die de onbedreevenheid des<br />

Romeinfchen Veldheers fchierlijk ontdekten<br />

uirzijne verkeerde keuze van legerplaat­<br />

zen en tijdsgelegenheden, gevoelden niet<br />

flechts hunne eigene klachten, maar werden<br />

geduurig ftouter, terwijl een ontftaan<br />

wantrouwen tusfchen APPIUS en zijne<br />

krijgsbenden de eer van het Gemeenebest<br />

aan deze zijde geheel in de waagfchaal<br />

bragt.<br />

Weldra ontvong VOLUMNIUS, die<br />

reeds in Samnium drie kafteelen veroverd<br />

had, eenen brief, dien hij voorzeker door<br />

zijnen Ambtgenoot gefchreeven hield, en<br />

die zijnen bijftand in Etrurie met de dringendfte<br />

woorden verzogt. Terflond zijne<br />

welgelukte ondernemingen ftaakende,<br />

om zijnen noodlijdenden Ambtgenoot te<br />

hulp te komen, liet VOLUMNIUS de<br />

verdere verovering van Samnium aan D E-<br />

CIUS weder over, en trok met allen fpoed<br />

naar Etrurie af.<br />

Gefchil Het krijsvolk van APPIUS zag met de<br />

tusfchen de<br />

beide Con­ uiterfte blijdfchap den bijftand opkomen,<br />

fuls. dien het wezenlijk noodig had : maar deze<br />

Conful zelf nam eene houding aan, welke


GESCHIEDENISSEN^ 51<br />

ke zijnen Ambtgenoot verbaasde en beleedigde.<br />

„ Wat doet u uwe post in Samnium<br />

ur.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

KOOFDST.<br />

verlaaten ?" was de eerste vraag, welke<br />

J. voor C<br />

VOLUMNIUS ten uiterften bevreemdde.<br />

395-<br />

Uw brief", was zijn andwoord: „ maar J, van R<br />

457is<br />

die onecht, of kan ik van geenen<br />

dienst in Etrurie zijn, dan keere ik terftond<br />

naar Samnium te rug, waar mij alles<br />

naar wensch gaat." — „ Trek vrij<br />

af, daar niemand u houden wil: weinig<br />

past het u, die misfchien uwe eigene<br />

taak niet volbrengen kunt , op uwen aangebooden<br />

bijftand bij anderen roem te<br />

dragen." Deze fchimpende en hoogstbeleedigende<br />

taal, welke allerfchandelijkst<br />

was, wanneer APPIUS waarlijk om hulp<br />

gevraagd had, en zulks thands wilde ontveinzen<br />

, en welke even verontwaardigend<br />

bleef, wanneer VOLUMNIUS in de daad<br />

door een verdichten brief misleid was,<br />

benam echter den getergden Conful zijne<br />

verwonderlijke bedaardheid niet, in tegendeel<br />

zeide hij met eene edele grootmoedigheid<br />

: „ liever wil ik te vergeefsch<br />

gekomen zijn , dan dat één Conful in Etrurie<br />

onbeftand zou wezen." Hier mede zou<br />

VOLUMNIUS affcheid van zijnen Ambt-<br />

D a ge


III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C,<br />

295*<br />

J. van R<br />

457.<br />

52 ROMEINSCHE<br />

genoot genomen hebben : maar de Onderbevelhebbers<br />

en Offiicieren uit het leger van<br />

APPIUS hielden hem tegen. Een gedeelte<br />

hunner bad hunnen eigen Veldheer, om den<br />

bijftand, dien hij waarlijk zou hebben moeten<br />

verzoeken, toch niet trotfchelijk van<br />

de hand te wijzen: de overigen hielden<br />

VOLUMNIUS voor: ,, dat hij den Staat<br />

toch niet zou opofferen aan een gefchil<br />

met zijnen Ambtgenoot, vooral niet daar de<br />

mogelijke andeelen van zijnen aftogt hem<br />

meer, dan APPIUS, zoudengeweetenworden<br />

, en dat het weldra blijken zou, wanneer<br />

hij naar de (tem der krijgsknechten wilde<br />

luisteren , dat het leger en dus het Ge<br />

meenebest hem houden wilde, fchoon zijn<br />

Ambtgenoot hem van de hand wilde ftuuren."<br />

Wanneer het door deze tusfchenfpraak<br />

zoo ver gekomen was, dat het<br />

krijgsvolk tot eene vergadering was bij<br />

een geroepen, en VOLUMNIUS zoowel,<br />

als APPIUS, zijne redenen voor het gehouden<br />

gedrag inbragt, beet de laatfte,<br />

die niet dulden kon, dat VOLUMNIUS<br />

meer voor zijne zaak, welke in de daad<br />

deugdelijk was , dan hij, te zeggen had,<br />

hem dit verwijt toe: „ dat hij hem wel<br />

dank-


GESCHIEDENISSEN. 53<br />

dankbaar mogt zijn voor de welfprekendheid,<br />

welke hij, die wel eer de ftomme<br />

in volksvergaderingen fpeelde, van hem<br />

geleerd had." — VOLUMNIUS liet zich<br />

door deze fchimpfchoot geenzins verwarren<br />

, maar weerde dien aldus zeer behendig<br />

af: „ gaarne zag ik, dat gij van mij<br />

zoo veel krijgsbeleid, als ik van u welfprekendheid,<br />

geleerd had, wijl het hier<br />

om geenen redenaar, maar om eenen Veldheer,<br />

te doen is." Het voords aan de<br />

keuze van APPIUS gelaten hebbende,<br />

of hij ook van post met ham wilde verwisfelen,<br />

riep al het'volk uit, dat zij<br />

te zamen vereenigd den Etrurifchen krijg<br />

moesten voordzetten.<br />

Zoo dra VOLUMNIUS aangenomen<br />

had, om de volkftem hierin te gehoorzaamen,<br />

ging 'er uit de beide heiren zulk<br />

eene geweldige vreugdekreet op, dat de<br />

vijanden , dezelve vooreen veldgefchreeuw<br />

houdende, terftond hun leger uittrokken<br />

en zich in'dagorde fchaarden,om het treffen<br />

aftewachten, het geen zij meenden,<br />

dat hun werd aangebooden. VOLUM­<br />

NIUS beval hierop zijn krijgsvolk de<br />

wapenen aan te grijpen, terwijl APPIUS<br />

D 3 k<br />

UI.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

295-<br />

J. van R<br />

457-


IJl,<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C,<br />

295.<br />

J. van R.<br />

457-<br />

54 ROMEINSCHE<br />

in twijfel ftond, wat hij doen zou, daar<br />

nu toch, het zij hij mede aan den flag<br />

ging, het zij hij denzelven werkeloos aan-<br />

fchouwde, zijn Ambtgenoot alleen al den<br />

roem van denzelven weg zou dragen:<br />

eindelijk vreezende, dat zijne legerben­<br />

den zich van zelfs bij die van V O L U M ­<br />

NIUS zouden voegen, gaf hij ook van<br />

zijne zijde het teeken van den ftrijd.<br />

Overwinning<br />

op de<br />

Wederzijds was het treffen niet zeer<br />

Etrut icrs. geregeld. De vijandlijke Veldheer was<br />

met eenige Cohorten uit voerageeren, en<br />

alzoo was zijn overige krijgsvolk meer<br />

uit eigene beweging, dan wel door eenig<br />

Veldheer aangevoerd, voor den dag ge­<br />

komen. De Rome inen daar tegen waren<br />

niet te gelijk uitgetrokken en hadden<br />

geen tijd gehad, om zich behoorlijk te<br />

fcfeaaren. V O L U M N I U S was reeds aan<br />

den flag, eer APPIUS bij hem was: de<br />

eerste vond de Etruriërs, de tweede de<br />

Samniten te beftrijden. Onder het treffen<br />

ging het evenwel met den Romeinen recht<br />

dapper: APPIUS deed geloften van eenen<br />

tempel aan B E L L O N A , en voords dong<br />

het krijgsvolk der onderfcheidene legers<br />

met allen naarijver naar de eer, van het<br />

eerst


GESCHIEDENISSEN. 55<br />

eerst den vijand te rug te drijven. Dit<br />

gelukte ook weldra: de vijandlijke flagorde<br />

kwam in verwarring en nam de<br />

vlucht. GELLIUS kwam nog tijdig genoeg<br />

den zijnen te hulp, maar moest hun<br />

lpoedig in de vlucht volgen. De vijandlijke<br />

legerplaats zelve was niet beftand<br />

voor den mededingenden aanval der Romeinen,<br />

maar viel hun met eenen rijken<br />

buit, die aan het krijgsvolk gelaten werd,<br />

in handen. Zeven duizend en driehonderd<br />

vijandlijke lijken bedekten het flachtveld,<br />

een en twintig honderd krijgsgevangenen<br />

vielen den overwinnaars in handen.<br />

(O<br />

Terwijl beide de Confuls met de voor-<br />

£i) Liv. L. X. c. 18, is».<br />

D 4<br />

in.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

SOOFDST.<br />

}. voor C.<br />

*95-<br />

[. van R,<br />

457-<br />

Nieuwe<br />

krijgstoonaamftekrijgsmagt;der<br />

Romeinen zich thands neeien in<br />

• Samnium,<br />

in Etrurie bevonden, hadden de overgableevene<br />

inwooners van Samnium wedei<br />

een paar legers op den been gebragt, waarmede<br />

zij in Campanie op den Falernifche,<br />

grond vreeslijke plunderingen aanvongen<br />

t<br />

Het Proconfulfchap van FABIUS en DECIUS<br />

C<br />

het geen hun flechts voor een half jaa<br />

s<br />

was opgedragen, liep ten einde, en du<br />

von i


III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

295.<br />

J. van R,<br />

4S7«<br />

56 ROMEINSCHE<br />

vond zich VOLUMNIUS verplicht, weder<br />

naar Samnium met zijne krijgsbenden<br />

te keeren. Op de vruchtbaare Caleenfche<br />

landerijen komende, zag hij overal de blijken<br />

van vernieling, en hoorde hij tevens,<br />

dat de vijanden reeds naauwlijks met den<br />

nafleep van gemaakten buit konden voordkomen,<br />

en dat daarom hunne aanvoerers<br />

beilooten hadden, denzelven eerst in Samnium<br />

te gaan bergen, om daarna weder onbelemmerd<br />

nieuwen te komen haaien. VO­<br />

LUMNIUS verliet zich op deze berichten,<br />

hoe waarfchijnlijk zij.waren , niet geheel<br />

, hij zond zijne befpieders uit, en nu<br />

de ftelligfte verzekering gekreegen hebbende<br />

, dat het vijandlijke leger thands bij<br />

de rivier Vulturnus fiand hield, en met de<br />

derde nachtwaak weder Samnium in zou<br />

trekken, rukte hij daarop eensklaps met<br />

zijne benden los, en bleef op zulk eenen<br />

afftand van den vijand liaan, dat zijne te<br />

groote nabijheid hem niet merkbaar bij de<br />

Samniten maakte en dat hij tevens digt genoeg<br />

bij de hand zijn kon, wanneer zij<br />

len optogt aannamen. Tegen den dageraad<br />

voerde hij zijn krijgsvolk nog nader<br />

1 jij de vijanden, en zond tevens eenige be-<br />

fpie-


GESCHIEDENISSEN. $7<br />

fpieders, uit die bekend met de OscifcJie<br />

taal der Samniten waren. Dezen , die<br />

zich bij de algemeene beweging en in de<br />

duistere fchemering gemaklijk genoeg on­<br />

der de vijanden konden begeven, zagen,<br />

dat reeds verfcheidene vaandels , door<br />

geringe manfchap begeleid, vooruit waren<br />

getrokken, dat de buit nu volgde, en het<br />

overige heir uit eene ongeregelde menigte<br />

beflond , welk zonder eenen aanvoerer<br />

ongefchikt door een liep. Schooner ge­<br />

legenheid 'tot den aanval kon VOLUM­<br />

NIUS niet verwachten. De dag brak<br />

door, de Conjul. liet het fein tot den aan­<br />

val geven en overrompelde het vijandlij­<br />

ke heir. Eene algemeene verwarring maak­<br />

te het zelve weerloos: het minfle gedeelte<br />

was gewapend, zommigen dreeven hunnen<br />

buit voord, anderen bleeven ftaan, onze­<br />

ker of zij meer veiligheid in de vlucht,<br />

dan in het wederkeeren naar hunne leger­<br />

plaats zouden vinden; hunne krijgsgevan­<br />

genen zelve deeden geweldige poogingen,<br />

om zich vrij te maaken, en Haagden hiei<br />

in niet alleen, maar maakten zich zelfs<br />

meester van der Samniten Bevelhebber .<br />

dien zij in zegepraal bij den Conful brag<br />

D 5 ten,<br />

ui.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

395-<br />

J. van R.<br />

457-


IK.<br />

BOES<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C,<br />

295*<br />

J. van R,<br />

457»<br />

53 ROMEINSCHE<br />

'ten. Door het terug keeren der vooruitgezondene<br />

vaandels kreeg de verdeediging<br />

der Samniten nog eenige gedaante van<br />

eenen geregelden flag, maar derzelver te-<br />

genftand was zoo onbeduidend, dat zij veel<br />

eer fcheenen terug gekomen zijn, om de<br />

grootheid der overwinning van de Romeinen<br />

aan het verlies van dertig veldteekenen<br />

kennelijk te maaken. Zes duizend<br />

lieten 'er het leeven; vijf en twintig honderd<br />

hunne vrijheid ; zeven duizend en<br />

vier honderd door hun gemaakte krijgsgevangenen<br />

keerden ontflagen naar hunnen<br />

huisgezinnen weder; de fchat aan buit,<br />

san Rome's bondgenooten ontroofd, was<br />

behouden ; elk , die zijn eigendom herkende,<br />

hernam dien dankbaar te rug, het<br />

Dverfchot viel den krijgsbenden ten deel,<br />

iet geen zij echter moesten verkopen,<br />

wijl haar Veldheer wilde, dat zij om niet<br />

mders, dan om hunne wapenen, zouden te<br />

Jenken hebben, (i)<br />

Dankdag De nu geflrafte plundering van Campa-<br />

in Rome<br />

over de. ' iie had te Rome veel geruchts gemaakt en<br />

zege der j ia het vertrek van het leger van v o L U M- .<br />

O) Liv. L. X. c. 20.<br />

NIUS


GESCHIEDENISSEN. 59<br />

NIUS naar Samnium, had men tevens de<br />

ontrustende tijdingen bekomen van eene<br />

nieuwe algemeene wapening van geheel<br />

Etrurie en van de poogingen van GEL-<br />

LIUS EGNATIUSdenSamnitifchen Veldheer,<br />

om de Umbriërs mede te doen vechten<br />

en de Galliërs in foldij te nemen. In<br />

deze algemeene onrust had de Raad eenen<br />

ftilftand van allen rechtshandel ingefteld,<br />

eene nieuwe algemeene werving geopend,<br />

oud en jong, vrijgeboorenen en vrijgemaakten<br />

in dienst genomen, op de verdeediging<br />

der Stad gedacht, en het beleid van<br />

dit alles overgelaten aan P.SEMPHONIUS<br />

den Praetor. - J<br />

—- De blijde tijding der overwinning<br />

van Samninm verligtede weldra<br />

deze zorgen aanmerklijk: ten blijke hier<br />

van werd 'er een dankdag (i) voor de ze­<br />

ge van VOLUM.NIUS ingefteld, en de<br />

ftilftand van rechtzaaken, die agttien dagen<br />

geduurd had, opgeheven.<br />

Om de geplunderde landftreeken tegen Volkplan.<br />

nieuwe aanvallen te bewaaren, vond men tingen uitgezonden.<br />

)<br />

goed twee volkplantingen derwaards te<br />

zen-<br />

(i) Supplicaüo genoemd. Zie"ADAji's Kóm. Anl.<br />

p. 331.<br />

ii r.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

EIOOFDSr.<br />

]. voor C.<br />

295f.<br />

van R.<br />

457wapenen<br />

onder DE­<br />

CIUS.


III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFD ST.<br />

J. voor C<br />

295.<br />

J. van R.<br />

457.<br />

CO ROMEINSCHE<br />

zenden, de eene naar Minturnae, de andere<br />

naar Sinuesfa: doch 'er waren bezwaarlijk<br />

burgers te vinden, die zich hier toe<br />

aanbooden, wijl elk hunner begreep, dat<br />

zij meer als grensbewooners tegen een vijandlijken<br />

nabuur , dan als vreedzaame<br />

landbouwers naar eigene vruchtbaare akkers<br />

geftuurd werden.<br />

De verzwaarende geruchten uit Etrurie<br />

;n de veelvuldige brieven van den Conful<br />

APPIUS zelf, waarin hij het bondgenootrchap<br />

der Etruscers, Samniten, Umbriërs ,<br />

1 ;n Galliërs als zeer dreigend afmaalde, en<br />

1 evens kennis gaf, dat deze vier volke­<br />

] en , hun talrijk leger niet langer bij een<br />

] :unnende houden, zich reeds op twee on-<br />

( lerfcheidene plaatzen hadden nedergeflat<br />

;en, haalden den Raad over, om den Con-<br />

J ~ul VOLUMNIUS uit Samnium op te ont­<br />

l deden , te meer daar de tijd der verkie-<br />

2 ing van nieuwe Overheden toch op han-<br />

( len was.<br />

Ontzet­ VOLUMNIUS verkleende het gevaar<br />

tendaanzien des ^ an den Etrurifchen krijg geenzins,- hij be­<br />

Etrutï. ^<br />

fchen zeerde : „ dat het toen reeds, wanneer de<br />

krijgs. I Tmbriërs en Galliërs nog geen volkomen<br />

i eel in denzelven genomen hadden, éénen<br />

Con-


GESCHIEDENISSEN. 01.<br />

Conful ondoenlijk geweest was, om met<br />

één leger denzelven te voeren; en raadde<br />

daarom het Volk ten ernftigilen aan, om<br />

f. voor C.<br />

twee bekwaame Veldheeren tof Confuls te<br />

295verkiezen,<br />

openlijk verklaarende, dat in­ J. vaa R.<br />

457.<br />

dien hij zich minder verzekerd hield van<br />

de wijsheid hunner keuze, hij ,zelf veel<br />

liever terfïond dien man tot Dictator benoemen<br />

zou, dien hij nu vertrouwde, dat<br />

zij voor den grootften krijgsman van zijnen<br />

tijd zouden houden."<br />

Niemand kon twijfelen,wien VOLUM­<br />

NIUS bedoelde, alle de voor Hemmende<br />

Centuriën noemden Q. FABIUS en nevens<br />

hem VOLUMNIUS, wienskrijgsbekwaamheden<br />

geenen twijfel leeden. De grijze<br />

krijgsman verzogt andermaal op voorige<br />

gronden zijn ontflag, doch door 'sVolki<br />

eenftemmigheid overgehaald, liet hij zij<br />

ne aanftelling toe onder voorwaarde: „ da<br />

p. DECIUS, dien hij reeds tweemaal al,<br />

Conful en eens als Schaimeefier als Ambt<br />

genoot had leeren kennen, bij hem be<br />

noemd mogt worden , wijl hij vreesde »<br />

dat zijn oud hoofd zich niet gemaklijk aai t<br />

eenen nieuwen Ambtgenoot zou kunnen ge<br />

wennen, daar het heil des lands echter va 1<br />

bl t<br />

Hf.<br />

BOEK<br />

IV'<br />

B0OFDST.


nr.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

295.<br />

J' vaa R.<br />

457'<br />

<<br />

6l ROMEINSCHE<br />

het goed verfhnd der Overheden afhing."<br />

Schoon VOLUMNIUS zich door dezen<br />

eisch van FABIUS uitgeflooten zag van<br />

de nieuwe krijgseer, welke hij wezenlijk<br />

verdiend had , en fchoon een min edel<br />

hart, dan het zijne, de bitterfte krenking en<br />

beleediging door dezen eisch zou gevoeld<br />

en willen wreeken hebben: zijne groot­<br />

moedige ziel, welke hem reeds boven de<br />

onwaardige behandeling van zijnen Ambt­<br />

genoot APPIUS verheven had, werd zoo<br />

min geraakt door de rondborftige taal<br />

van den eerlijken grijzaard: „ dat hij<br />

zelf eene lofrede op p. DECIUS hield, de<br />

eensgezindheid onder Confuls als onmis­<br />

baar in het veld affchetfte, en de beide<br />

irijgsluiden , FABIUS en DECIUS ver-<br />

naande, om fteeds eensgezind te blijven,<br />

/erklaarende daarbij openlijk , dat zij,<br />

,'oor den krijg gebooren, groot in daaden,<br />

mbedreeven in woordenftrijden, en rechr-<br />

'chapene Ctnfuls waren; raadende eindelijk<br />

1 iet Volk aan, om fchrandere, fcherpzin-<br />

1 lige, rechtsgeleerde en welfprekendeman-<br />

1 len, gelijk een APP. CLAUDIUS was,<br />

i x het burgerbefluur als Praetors te plaat-<br />

2 en." Het volk, overreed door de waar­<br />

heid,


GESCHIEDENISSEN; 63<br />

heid, welke met zulk eene verrukkende<br />

en eenvouwdige fchoonheid uit zijnen mond<br />

kwam, benoemde dags daar aan Q. F A-<br />

J. voor C<br />

BIUS en p. DECIUS tot Confuls, APP.<br />

29S«<br />

CLAUDIUS tot Praetor, en droeg den J. van R.<br />

457.<br />

edelmoedigen L. VOLUMNIUS VOOI<br />

een gansch jaar het Preconfulfchap op. (1)<br />

Het uiteinde van dit jaar was aan een Gefchil<br />

tusfchen<br />

gansch ander tooneel kennelijk. Om ee- de Adelijnige<br />

ontrustende voorbeduidzelen af te ke en Burger<br />

vrou;<br />

weeren had de Raad eenen dubbelden wen.<br />

bededag vast gefteld. Alle tempels ontvongen<br />

bij zulke gelegenheden hunne onderfcheidene<br />

offers. Eene kapel ter eere<br />

der vrouwelijke Eerbaarheid gefticht, en<br />

tot nog toe altijd door Patricifche vrouwen<br />

bezogt, werd nu door derzelver on-<br />

ede.<br />

(1) Liv. L. X. c. 91, 23. Kon 'Ir meer waa-<br />

re Adel in het hart van eenen Patriciër, dan in dat<br />

van dezen Plebejifchen Conful zijn? Maar de­<br />

ze vraag, die in Rome zou je pas gekomen wezen,<br />

beleedigt misfchien den Geraeenebestgezinden geest<br />

mijner lezeren en de gezuiverder begrippen der men-<br />

fchelijke gelijkheid van mijnen leeftijd 1<br />

. — Verfchoo-<br />

ning dan voor een hart, het geen, bij het gevoel van<br />

zulk eene zedenlijke grootheid, het bezef eener<br />

kiefche welvoeglijkheid niet gewaar werd, —j<br />

III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

\


m.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C,<br />

295.<br />

J. van R,<br />

457.<br />

64 ROMEINSCHE<br />

edele kibbelaarijen ontheiligd. Zij weigerden<br />

naamlijk derzei ver toegang aan VIR-<br />

G 1 N 1 A , de dogter van eenen Patriciër, om<br />

dat zij zich tot een huwlijk met den Plebejifcheri<br />

Conful VOLUMNIUS vernederd<br />

had. Te recht beroemde zich de gelukkige<br />

echtgenoote van den voortreflijken<br />

VOLUMNIUS op de verdiensten van haaren<br />

man , en beweerde zij, dat haare geboorte<br />

en haare onbefprokene eerbaarheid<br />

, als vrijster en als vrouw, haar den<br />

toegang tot dit heiligdom onbetwistbaar<br />

maakten. Eindelijk bragt de onverzetlijke<br />

trotschheid der Patricifche Mevrouwen<br />

haar tot den ftap, om openlijk een gedeelte<br />

van haar eigen huis ter oprichting<br />

eener kapel aftezonderen, waarin zij<br />

eenen altaar voor de Plebejifche EER­<br />

BAARHEID ftichtte, bij welks inwijding<br />

zij de Plebejifche vrouwen ten ernftigften<br />

vermaande: „ om nevens haar even naarijverig<br />

in eerbaarheid te zijn , als haare<br />

echtgenooten in dapperheid waren, en<br />

om voor al haar best te doen, om dezen<br />

altaar zuiverer, dan dien der Patricifche<br />

vrouwen te bewaaren." — Deze altaar<br />

werd voórds 4 even beroemd, als de andere,


GESCHIEDENISSEN. 6" 5<br />

re, en gelijk deze, zoo ook alleen genaakbaar<br />

gelaten voor vrouwen van eenen<br />

ondubbelzinnigen naam, welke flechts eenmaal<br />

gehuwd waren, (i) Bij het algemeen<br />

verval der Romeinjche zeden naderden<br />

ook eerlooze vrouwen dezen altaar, en<br />

verloor eene inflelling, waaraan men het<br />

zegel zijner goedkeuring naauwlijks weigeren<br />

kan, haare ganfche uitmuntende<br />

bedoeling.<br />

Uit de aanmerklijke boeten van verfcheidene<br />

woekeraars, die door de Bouw-<br />

heeren te recht gefteld en verweezen waren<br />

, werden eindelijk in dit jaar nog verfcheidene<br />

cieraadien en verbeteringen aan<br />

tempelen en openbaare gehuchten vervaardigd,<br />

die alzins blijken droegen zoo<br />

wel van den vorderenden fmaak voor pracht<br />

en fchoonheid, als van de Godsdienflige<br />

geestgefleldheid des Volks, (a)<br />

Hoe<br />

(i) Liv. L. X. c. 23. Tweede huwelijken fchij<br />

nen altijd met de hoogfte denkbeelden der eerbaar­<br />

heid bij de ouden geftreeden te hebben. PROPERI<br />

IV. 11. 35. VIRGIL. AZneid. IV. 24 &c. V Ah<br />

MAX. L. II, c. 1. ex. 3. Mo ZES Levit. XXI. 13.<br />

(a) Liv. L. X. c. 23.<br />

V. DEEL. E<br />

III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

295.<br />

J. van R.<br />

457-<br />

Verfraaijing<br />

der<br />

Stad.


m<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

394.<br />

J. van R.<br />

458.<br />

Q. FA­<br />

BIUS MAXI-<br />

MUS RUL-<br />

LIANUS V<br />

en P. DE­<br />

CIUS MUS<br />

IV Cof.<br />

66 ROMEINSCHE<br />

Hoe volkomen de eensgezindheid tusfchen<br />

de twee op nieuw verkoorene Confuls<br />

alzins in hunne voorige ambtsbedie­<br />

ningen geweest was, echter ontftak de<br />

eerzucht thands het vuur van tweedmgt<br />

in hun hart, het geen door de onverzet-<br />

lijke partijfchap der twee rangen in den<br />

burgerftaat werd aangeblaazen, maar ook<br />

weder na de billijke uitfpraak des Volks<br />

onder de edelmoedigheid van beider geest<br />

begraven werd. Het was beiden dezen<br />

Krijgshelden om het opperbevel in eenen<br />

oorlog te doen, het geen andere min<br />

krijgshaftige mannen gaarne zouden ontweeken<br />

zijn. Alle de gevaaren van den<br />

hagchelijken krijg in Etrurie voorbijziende,<br />

fchitterde hun alleen derzelver luisterrijke<br />

overwinning in het oog. De Patriciërs,<br />

die nog fteeds met nijdige oogen de roemrijkfle<br />

bedrijven van Plebejifche Veldheeren<br />

begluurd hadden, zetteden FABIUS<br />

op, om voor zich op het beleid des oorlogs<br />

aan te dringen : de Plebejers integendeel<br />

wilden, dat hun DECIUS zich de<br />

kans niet zou laten ontnemen, om door<br />

zijn heldhaftig krijgsbeftuur eenen nieuwen<br />

luister aan den burgerftand te geven. Beide


GESCHIEDENISSEN. 67<br />

de de Confuls het dus hierover oneens III.<br />

BOEK<br />

zijnde, en de Raad tusfchen hun geenzins<br />

zijnae, en ae ïvdau cusicucn uuu gccu^ina<br />

IV.<br />

jv.<br />

'<br />

HOOFDST.<br />

onpartijdig beflisfende, kwam dit gefchil HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

voor het Volk, en bepleitede elke Conful 094.<br />

zijnen eisch in den toon van krijgsluiden, T. van R<br />

die meer van vechten, dan van kibbelen ,<br />

weten.,, Zou een ander, zeide FABIUS,<br />

de vruchten plukken van eenen boom,<br />

dien ik geplant heb? Heb ik met het zwaard<br />

in den vuist den Romeinen geenen weg gebaand<br />

door het Ciminifche bosch? Waarom<br />

laat men mij in mijnen ouderdom niet met<br />

vrede, indien men door een ander den krijg<br />

wil laten voeren. Ik eisfche niets meer,<br />

dan dat men mij die post toevertrouwt,<br />

indien men mij dezelve waardig houdt:<br />

ik heb mij aan den Raad onderworpen ,<br />

en zal mij naar 's Volks uitfpraak gedra­<br />

458.<br />

gen." DECIUS klaagde daar tegen over<br />

het onrecht van den Raad, die eerst den<br />

burgers de eerambten betwist had, en, na<br />

dat de dapperheid zich in alle Handen had<br />

doen eerbiedigen , niet flechts 's Volk<<br />

ftem, maar zelfs de uitfpraak van het lót<br />

aan deszelfs Ariftocratie wilde dienstbaar<br />

maaken. Hij beweerde te recht: dai<br />

men altijd de Confuls had laten loten ovei<br />

E 2 hun


,<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HQOFDST.<br />

J. voor C<br />

294.<br />

J. van R.<br />

458.<br />

68 ROMEINSCHE<br />

hunne posten, en dat de krijgsroem van<br />

FABIUS op deze gewoonte thands zulk<br />

eene uitzondering niet kon maaken, wijl<br />

die , hoe groot hij ook zijn mogt, in zij­<br />

ne vernedering geenen nieuwen luister<br />

mogt zoeken. Roemt FABIUS , zeide hij, op<br />

zijne bedrijven in Etrurie, gemaklijk kan ik<br />

mij mede op mijne daaden beroepen , en misfchien<br />

wel met de hoop vleijen, dat het<br />

mij gegund zal zijn, een oorlogsvuur geheel<br />

uit de dooven, het geen FABIUS<br />

flechts onder de asfche begraven had. Wat<br />

echter zijnen roem en zijne eer betreft,<br />

gaarne wil ik hem hier in om zijnen ouderdom<br />

en zijn aanzien wijken , maar daar<br />

het om gevaar en ftrijd te doen is, zal ik<br />

tot geen toegeven komen of gebragt worden<br />

: hoe dit gefchil ook uit mag vallen,<br />

liever zal ik de wetgevende flem des<br />

Volks, dan de partijdige des Raads hooren,<br />

en nooit zal het tot oneer des Romeinfchen<br />

Volks kunnen verftrekken , die<br />

genen tot Confuls te hebben gehad, van<br />

wien elk alleen tegen den Etrurifchen krijg<br />

was opgewasfen." — Na deze waardige<br />

aanfpraak van DECIUS deed FABIUS dit<br />

eene verzoek aan het Volk, om, alvoo-<br />

rens


GESCHIEDENISSEN. 6 9<br />

rens het tot een flemmen kwam , de brie­<br />

ven te willen lezen, dien de Praetor A P-<br />

PIUS uit Etrurie gezonden had. Terwijl<br />

dit gefchiedde verliet hij de volksvergade­<br />

ring, welke hem voords met geene min­<br />

dere meerderheid, dan de Raad zulks ge­<br />

daan had, het krijgsbeleid, zonder daarom<br />

te loten, aanbeval.<br />

Eene algemeene geestdrift, om ondei<br />

Geest.<br />

drift, om<br />

FABIUS te dienen, heerschte onder d( i onder FA-<br />

ganfche jonge manfchap van Rome, zoc<br />

dienen.<br />

dat hij, in plaatze van eene werving fc<br />

houden, zich verplicht vond te zeggen<br />

,, dat hij flechts vier duizend voetknecli<br />

ten en zeshonderd ruiters meende aan t<br />

nemen."<br />

r Optogt<br />

Met deze uitgelezene benden, welke<br />

tegen<br />

moed te grooter was, naar maate ha; r Etrurie.<br />

Veldheer een volkomer vertrouwen c P<br />

haare genoegzaamheid gefield had, tro k<br />

FABIUS tot bij de ftad Aharna (i) voorc »<br />

alwaar de Vraetor APPIUS gelegerd w:<br />

in de nabijheid der vijanden. Eenij<br />

d\ li-<br />

O) Op de kaart van Italië agter D. III. on< Ier<br />

den naam van Arna langs den Tiber te vinden, i<br />

it « a A R B N B. ad Liv. L X. C. a|.<br />

E %<br />

III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

294.<br />

J. van R,<br />

458.<br />

( BIUS te<br />

IS


nu<br />

B;O F K<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

eener fterke bedekking tegen, die, op het<br />

J. voor C.<br />

zien van FABIUS aan het hoofd des nieu­<br />

J. van R. wen legers, daarvoor openlijk de Goden<br />

45»'<br />

dankten en 'er het gemeenebest geluk<br />

/<br />

I ïwe legerplaats nog niet omheind?" op<br />

1 leze vraag ten andwoord gekreegen heb­<br />

1 bende , dat zij binnen eene dubbelde la­<br />

j gerwal en graft lagen en zich evenwel<br />

] log niet veilig reekenden , gaf hij hun dit<br />

J neer noodig, keert te rug en haalt uw<br />

<<br />

70 ROMEINSCHE<br />

duizende fchreden vroeger kwamen hem<br />

verfcheidene houthakkers onder geleide<br />

mede wenschten. De Conful vroeg hun :<br />

waar gaat gij heenen;" hun andwoord<br />

was: „ naar het bosch, om hout te hak­<br />

ken." — „ Is dan, herhaalde FABIUS,<br />

:onderling befcheid: „ gij hebt geen hout<br />

:ene wal omver." Dit krijgsvolk, het<br />

f ;een de ftoutheid van FABIUS verre boen<br />

de befchroomdheid van APPIUS eer-<br />

C e, ging met verfnelde fchreden terug,<br />

e n joeg hunne medemakkers in het leger<br />

z 00 wel, als APPIUS zelf, eenen nieu­<br />

•V wen fchrik op het lijf, door eensklaps<br />

a lle de buitenfte veldflaaken uit den grond<br />

ti ; rukken. . De verzekering, dat FA-<br />

B IUS in aantogt was en deze afbraak<br />

bevo-


GESCHIEDENISSEN. ? I<br />

bevolen had, verminderde weldra deze<br />

ijdele vrees. Kort daarop kwam hij zelf<br />

in het leger, zond APPIUS als Praetor<br />

naar Rome, en brak des anderen dags<br />

met zijne ganfche krijgsmagt op.<br />

FABIUS koos geene andere vaste legerplaats<br />

voor zijne benden : het krijgsvolk<br />

moest, naar zijn begrip, niet ftil liggen<br />

, maar door geduurig trekken en<br />

veranderen van plaats, vlug en gezond<br />

gehouden worden. Daar evenwel de winter<br />

zich nog ftreng liet gevoelen, waren<br />

deze martenen dagelijks niet zeer lang.<br />

In het begin der lente, vóór het openen<br />

van dezen veldtogt, deed hij eene keei<br />

naar Rome, terwijl zijne tweede keurbende<br />

bij Clufium bleef liggen, en L. SCI-<br />

PIO het bevel over de overigen voerde.<br />

iv.<br />

£0 EK<br />

tv.<br />

lOOïDST.<br />

[. voor C.<br />

29+.<br />

f. van R.<br />

453.<br />

1 DFCIOS<br />

Onzeker is het, of FABIUS uit ziel<br />

. tot bijftand<br />

zelf naar Rome terug kwam, na dat hi I van FABIUS<br />

. naar Etru­<br />

door zijn heen en weder trekken dooi<br />

riegezon- het vijandlijke land het hagchelijke vat i den.<br />

dezen krijg meer had ingezien, dan hi i<br />

»<br />

weleer had willen gelooven; dan of d<br />

Raad hem hebbe terug geroepen op aan<br />

drang van APP. c L A u DIU s ,die nu flfe t<br />

ophield den Etrwifchen oorlog als veel t 3<br />

• E 4 nioei


III.<br />

BOER<br />

moeilijk voor éénen Veldheer af te maa-<br />

IV. ken. Dit is zeker, dat FABIUS in den<br />

HOOFDST.<br />

Raad en voords voor het Volk over den<br />

J. voor C.<br />

294. Etrurifchen oorlog op zulk eene wijze<br />

J. van R.<br />

458.<br />

I jemoet te komen. De Medebevelheb-<br />

1 )er, dien hij begeerde, was niemand an-<br />

( lers, dan zijnen Ambtgenoot DECIUS.,<br />

3 net wien hij verklaarde altijd krijgsmagt<br />

i jenoeg en nooit vijanden te veel te heh-<br />

1 >en. In geval, echter, DECIUS hierin<br />

i ;een genoegen mogt nemen, dan zou hij<br />

I<br />

R O M E I N S C H E<br />

fprak, dat men duidelijk zien kon, dat<br />

hij het vreeslijke van denzelven even min<br />

wilde verkleenen als vergrooten , maar te­<br />

vens dat hij eenen deelgenoot in dit krijgs-<br />

befhiur begeerde, meer om der vreesach-<br />

righeid van anderen, dan om eenig we­<br />

zenlijk gevaar van het gemeenebest te<br />

V O L U M N I U S bij zich wenfchen.<br />

Zijn Ambtgenoot liet hem, even als de<br />

] laad en het geheele Volk eene vrije keu-<br />

2 e in eenen Medebevelhebber; en daar<br />

1 > E c 1 u s edelmoedig genoeg geweest was,<br />

C ril even gaarne V O L U M N I U S in Som-<br />

tl 'mm te gaan vervangen, als om FABIUS<br />

i 1 Etrurie bij te ftaan, was de vreugde<br />

c es Volks, bij zijne verkiezing tot Mede-<br />

be-


GESCHIEDENISSEN. 73<br />

bevelhelhebber zoo groot, als of het zelve<br />

beide deze Confuls, in plaats van te<br />

veld te trekken , reeds zegepraalende had 1<br />

lil,<br />

BOEK<br />

IV.<br />

IOOFDST.<br />

zien wederkeeren. (i)<br />

Behalven dat de Confuls thands te veld \<br />

trokken met vier keurbenden en eene zeer<br />

talrijke ruiterij, waarbij duizend uitgele-<br />

zene Campaanfche ruiters en een nog veel<br />

grooter heir van de Latynfche bondgenoo­<br />

ten gevoegd waren, lieten zij nog twee<br />

legers agter, om den Romeinfchen grond<br />

naar den kant van Etrurie tegen allen in­<br />

val te dekken : het eene onder bevel van<br />

c N. FULVIUS bij Falerii, het andere,<br />

onder bevel van L. POSTUWIUS ME-<br />

G E L L u s, op den Vaticaanfchen berg. —<br />

Alles had dus een veel ernftiger aanzien,<br />

dan toen FABIUS aan ééne keurbende<br />

meende genoeg te hebben, en weldra zag<br />

hij met eigene oogen, de ganfche magt der<br />

vijanden nog niet geheel gekend te hebben.<br />

Eer<br />

(l) Liv. L. X. c. 24.-26. Deze Schrijver vond<br />

echter noodig aan te merken, dat zijne berichten<br />

over den aanvang van dit jaar tot hier toe onzeker<br />

zijn, maar in het verhaal der volgende gebeureaisfen<br />

des te volkomener overeenlkmrn.u.<br />

E 5<br />

[. voor C.<br />

294-<br />

'. van R.<br />

458.


III.<br />

B o e K<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

ontzaglijke bende van Galliërs op de Ro.<br />

J. voor C.<br />

294. meinjche keurbende aangevallen, welke<br />

J. van R.<br />

FABIUS<br />

458.<br />

onder bevel van SCIPIO bij<br />

Eene Clufium had agter gelaten. Te vergeefsch<br />

keurbende<br />

had derzelver Bevelhebber door de keuze<br />

door de<br />

Galliërs eener gunftige ftandplaats voor zijne flagverilagen.<br />

3rde haare minderheid in manfchap wil-<br />

en vergoeden, gebrek aan befpieders had<br />

] ïem den vijand in den rug gehaald, en,<br />

i ndien al deze ganfche keurbende, ge-<br />

\<br />

ijk zommige Schrijvers willen, tot den<br />

] aatften man niet is gegekomen, zoo dat<br />

><br />

74- ROMEINSCHE<br />

Eer het nieuwe heir den vijandlijken<br />

grond bereiken kon, was 'er reeds eene<br />

1<br />

c<br />

i<br />

h<br />

d<br />

n<br />

Krijgsveri'chringen<br />

<<br />

in Etrurie. L<br />

er geen bode voor de geleedene nederaag<br />

overfchoot, zeer zeker is het, dat<br />

'e Confuls het eerste bericht van dezen<br />

ag kreegen door de ontmoeting der Galfche<br />

ruiters, die de afgehoudene hoofen<br />

der Romeinen aan den borstriem huner<br />

paarden hadden gehangen.<br />

De beide Confuls legerden zich digt bij<br />

'entinum (1) op twee onderfcheidene plaat-<br />

Z en , welke vier duizend fchreden van el-<br />

kan-<br />

0) Deze Stad ligt aan geene zijde van het Apeninfi.be<br />

gebergte in Umbiie.


GESCHIEDENISSEN. 75<br />

kanderen aflagen. De vijanden, wier<br />

grootfte krijgsmagt zich mede op die hoog­<br />

ontwerp hunner krijgsverrichtingen be­<br />

helsde tevens, dat zij geen treffen met<br />

hunne ganfche krijgsmagt zouden aangaan,<br />

maar dat.de Etrurvirs en Umbriërs de<br />

Romeinjche legers zouden beftormem, ter<br />

wijl de beide andere volken in flagorde<br />

flreeden. Dit hun ontwerp werd echtei<br />

verijdeld door drie Clufynfche overlopen<br />

uit hun leger, die FABIUS bij nacht ken­<br />

nis kwamen geven van het vijandlijki<br />

overleg, en, zich voords door hem oj.<br />

nieuw als befpieders lieten gebruiken.<br />

De Confuls fchreeven voords aan d<<br />

twee Bevelhebbers des legers, die to t<br />

dekking van den Romeinfchen grond warei i<br />

agtergebleeven , om terftond naar Clufiui t<br />

op te trekken, en met de hevigfte woe<br />

de de vijandlijke grenzen aldaar te plur<br />

deren. Het oogmerk van dit bedrijf wer i<br />

volmaakt bereikt: de Etruriërs de vei<br />

woe:<br />

III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFD5T.<br />

te bevond, zonderden zich eensgelijks af<br />

J. voor C.<br />

in twee legers: in het eene bevonden S94zich<br />

de Samniten en de Galliërs, in het J. van R.<br />

458.<br />

andere de Etruriërs en de Umbriërs. Het


ROMEINSCHE<br />

Hf.<br />

BOEK woesting hunner eigene landerijen hooren-<br />

IV. de, verlieten tot derzelver ontzet het<br />

H00FDST.<br />

bondgenootfchaplijke leger, en van hun<br />

J. voor C.<br />

394. afzijn maakten de Confuls gebruik, om de<br />

J. van R,<br />

vijanden tot een treffen te dringen.<br />

458.<br />

Dezen<br />

lieten zich twee dagen lang geduldig<br />

tergen, zonder meer dan eenige fcher-<br />

mutzelingen te willen aangaan , welke we-<br />

derzijds weinig volks kofleden: op den<br />

derden dag namen zij echter de uitdaging<br />

tot eenen algemeenen veldflag aan.<br />

Terwijl zij en de Romeinen in flagorde<br />

gefchaard flonden, rende eene hinde,<br />

welke door eenen wolf vervolgd en van<br />

het gebergte afgejaagd was, midden tus-<br />

rchen de beide ilagorden heen, en nam de<br />

klucht tusfchen de gelederen der Galliërs,<br />

1 iie haar terflond met pijlen doorfchoo-<br />

] :en, terwijl de wolf de wijk tusfchen de<br />

1 lomeinen nam en van hun onverhinderd<br />

( ioorgelaten werd. Het bijgeloovige Ra-<br />

1 wnfche krijgsvolk, het geen altijd op voor-<br />

1 icduidzelen loerde, dit zeldzaam geval<br />

r iet opmerking ziende, riep vol vreugde<br />

1 tit:„ aan de overzijde heerscht de vlucht<br />

n de dood, hij ons de overwinning,<br />

wel^


GESCHIEDENISSEN. 77<br />

welke ons de aan MARS geheiligde wolf<br />

belooft, die ons tevens onze afkomst her­<br />

innert."<br />

30OFDST.<br />

i. voor C.<br />

Aan den vijandlijken rechtervleugel fton- • 294.<br />

den de Galliërs,<br />

|.<br />

aan den linker de Sm-<br />

van R.<br />

niten: tegen de laatften ftond F A B i u smet<br />

de eerste en derde, tegen de eersten<br />

DECIUS met de vijfde en zesde keurben­<br />

de over. — De tweede en vierde Ro­<br />

meinjche keurbende dienden onder L. v O-<br />

LUMNIUS in Samnium. — Bij den eers­<br />

ten aanval woogen de beide vijandelijke<br />

flagorden eikanderen zoo juist in krach-<br />

.ten op, dat der Romeinen nederlaag gewis<br />

zou geweest zijn, indien de Umbriërs en<br />

Etruriërs thands hadden mede gevochten.<br />

Hoe gelijk overal in beide de ilagorder<br />

de krijgsmagt zijn mogt, de wijze van<br />

vechten verfchilde echter aan de rechte]<br />

«n linker vleugel zeer veel. FABIUS<br />

liet zijn krijgsvolk meer verweerender.<br />

dan aanvallender, wijze vechten, om dal<br />

hij zeer wel wist dat de Samniten zoo wel<br />

als de Galliërs het meeste te duchten wa<br />

ren bij den aanvang van eenen veldflag »<br />

dien men flechts uit te houden had, on 1<br />

' voords zeker van de overwinning te zijn. -<br />

D<br />

nr.<br />

BOF. K<br />

IV.


IIT.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

594.<br />

J. van<br />

458.<br />

78 ROMEINSCHE<br />

De Samniërs bedaarden meest al op den<br />

duur en de Galliërs waren in den begin<br />

meest al meer dan mannen, doch op het<br />

einde altijd minder dan vrouwen. .<br />

FABIUS ipaarde uit dien hoofde de krach­<br />

ten zijner benden tot den tijd der verflap-<br />

ping bij de vijanden. —.<br />

DECIUS in tegendeel, die zoo veel<br />

jonger en zoo veel driftiger tevens dan<br />

FABIUS was, gebruikte terftoad bij den<br />

1 ïersten aanval alle zijne krachten, en dreef<br />

zelf, daar het voetvolk hem te traaglijk<br />

vocht, zijne ruiterij aan, om op de vij-<br />

mden in te breken. Tweemaal had de­<br />

zelve de Gallifche ruiterij reeds te rug<br />

i jedreeven, maar voor de derde keer zich<br />

J ïog verder onder de vijanden waagende,<br />

] :eerden zij met de grootfte verwarring<br />

t e rug op het geheel vreemd gezicht van<br />

] egerwagens, die met twee of vier paar-<br />

( len befpannen fnellijk onder hun werden<br />

\ -oordgedreeven, terwijl één man het ge-<br />

f pan beftuurde en een ander gewapend<br />

I ondom zich heenen floeg. (1) Het ge-<br />

r aas der raderen dezer veldkarren, en<br />

der-<br />

CO Esfedum genoemd. ADAMSJI». Ant.p. 554.


GESCHIEDENISSEN. 79<br />

derzelver flingerende vaart tusfchen de in<br />

een geflootene ruiterbenden door, joeg<br />

den Romeinfchen Ridderen eenen doodlij- 1<br />

III.<br />

BO EK<br />

IV.<br />

IOOFDST.<br />

. voor C.<br />

ken fchrik aan, die weLdra overfloeg tot'<br />

294.<br />

de twee keurbenden onder het bevel van ! . van R.<br />

DECIUS en de geheele nederlaag van<br />

458.<br />

zijnen vleugel dreigde. In dezen nood,<br />

waar in de Item van DECIUS, om zijn<br />

volk te doen fland houden, niet gehoord<br />

werd, nam hij het heldhaftig beiluit, om<br />

zich, op het voorbeeld zijns beroemden<br />

vaders, op te offeren voor het behoud<br />

zijner legerbenden. Deze ontzettende<br />

plegtigheid op gelijke wijze, als zijn va­<br />

der weleer, verricht hebbende (i) vloog<br />

hij met losfen teugel den dikften drom der<br />

vijanden in, en viel hij weldra onder hun­<br />

ne veelvuldige flagen. Op dit zelfde<br />

oogenblik fcheenen de Romeinen eenen<br />

meer, dan menfchelijken, onderfland te<br />

krijgen. Het verlies des Confuls, het geen<br />

anders den moed ter nederflaat, bragt den­<br />

zelven thands in vertwijfelde woede. De<br />

vluchtende keurbenden hielden fland en<br />

hervatteden den ftrijd zoo geweldig, dat<br />

(8) Zie D. IV. bl. 334-336".<br />

de


III.<br />

BOEK<br />

' IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

294.<br />

J. van R<br />

453.<br />

80 ROMEINSCHE<br />

de Galliërs, en boven al zij, die rondom het<br />

lijk van DECIUS zich bevonden, verftijfd<br />

van fchrik Honden en zoo min om<br />

' vluchten, als om vechten, dachten. De<br />

•Priester M. LIVIUS , in wiens handen<br />

DECIUS den zelfvervloekenden eed afgelegd<br />

en tevens zijne bijldragers gelaten<br />

had met last om hem als Propraetor in het<br />

krijgsbevel op te volgen, bemoedigde de<br />

Romeinen alverder door hun toe te roepen:<br />

„ dat de overwinning reeds ophunne<br />

zijde was, dat de ontlijfde DECIUS<br />

de vijandlijke flagorde reeds met zich naar<br />

de onderaardfche Goden wegfleepte." Bij<br />

dit alles , het welk een bijgeloovig volk<br />

waarlijk onverwinnelijk maaken kan, kwa.<br />

men nog twee krijgsbenden door den oplettenden<br />

FABIUS ter onderfteuning van<br />

zijnen noodlijdenden Ambtgenoot afgezonden<br />

, en hier mede verklaarde zich de 0verwinning<br />

aan dezen vleugel weldra ten<br />

eene maal voor de Romeinen.<br />

De andere Conful had intusfchen volgends<br />

zijn fchrander ontwerp den ganfchen<br />

dag zijne tegenpartij op den tuil gehouden<br />

, en had ten laatften, na dat hij de hevigheid<br />

der Samniten genoegzaam afgemat<br />

oor-


GESCHIEDENISSEN. 8l<br />

oordeelde, den geweldigflen aanval met<br />

zijne ganfche krijgsmagt te gelijk onder­<br />

nomen, waarin hem het gerucht der opof­<br />

ten behaalde, maar tevens de verbijfterde<br />

Galliërs in den rug*kwam, van hun leger<br />

affneed en hetzelve flormenderhand ver­<br />

overde.<br />

Vijfentwintig duizend vijanden waren<br />

'er dien dag gefneuveld; en daaronder was<br />

GELLIUS EGNATIU'S der Samniten<br />

Veldheer mede gevallen. Het getal der<br />

krijgsgevangenen bedroeg agt duizend.<br />

Deze roemrijke overwinning was den Ro­<br />

meinen echter mede duur te flaan geko­<br />

men : bij den vleugel van DECIUS wa­<br />

ren zeven duizend dooden, bij dien van<br />

FABIUS twaalfhonderd. De ganfche<br />

roof van dezen veldflag werd op eenen<br />

flapel bij een gebragt ter eere van den<br />

overwinnenden JUPITER: tot zulk eene<br />

gelofte had FABIUS zijne toevlucht moe­<br />

ten nemen, om ook den zijnen het veel<br />

vermogend vertrouwen op den bijftand<br />

eener Godheid in te boezemen. Men zogt<br />

V. DEEL. F ee-<br />

III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

I0OFDST.<br />

\. voor C<br />

fering van zijnen Ambtgenoot zoo uitmun­ 294.<br />

tend te flade kwam, dat hij niet flechts [. van R<br />

458.<br />

de beflisfendfte overwinning op de Samni


III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

294.<br />

J. van R.<br />

458.<br />

Lof van<br />

p. DECIUS<br />

MUS.<br />

32<br />

ROMEINSCHE<br />

ïenen ganfchen dag te vergeefscb naar het<br />

[ijk van DECIUS, het geen, onder eenen<br />

berg van vijandlijke lijken begraven, eerst<br />

den volgenden dag gevonden, en als dat<br />

van eenen vader door alle de krijgsknechten<br />

beweend werd. FABIUS vereerde<br />

zijnen gefneuvelden Ambtgenoot , met<br />

wien hij zoo vaak in de hagchelijkfte omftandigheden<br />

op het naauwfte vereenigd<br />

was, met eene uitvaart, waarbij de prachtigfte<br />

krijgseer in acht genomen en de<br />

welverdiende lof van dien uitmuntenden<br />

Krijgsheld geenzins vergeten werd. (1)<br />

Eenen lof, dien wij zijner nagedachtenis<br />

in deze afgelegene eeuw zelve niet mogen<br />

onthouden. DECIUS, de braave zoon<br />

van eenen uitmuntenden vader, kon zijn<br />

edel hart niet bevredigen met dien vereeuwigden<br />

voorganger flechts op te volgen<br />

in den roem van een voortreflijk ftaatsbeftuur<br />

en heldhaftig krijgsbeleid , maar<br />

naarijverig op deszelfs recht op den eerbied<br />

van alle volgende eeuwen, nam hij mede<br />

blijmoedig de gelegenheid waar, welke zijnen<br />

(1) Liv. L. X. c 26-29. Au R. vict. de-vir,<br />

*7/. c. 37.


GESCHIEDENISSEN. 23<br />

nen dood tot heil zijns Vaderlands de eer<br />

eener onfterfïïjke zelfsopoffering ;<br />

geven<br />

kon. Zulk een naarijver fchonk Rome<br />

Helden onder de Plebejers , dien zij<br />

van den erflijken Adel alleen onder de<br />

Patriciërs nooit zou gevonden hebben. —<br />

Rijk in Helden, waarvan de ganfche gefchiedenis<br />

van andere volkeren fchaars enkelde<br />

voorbeelden oplevert, moesten haare<br />

wapenen zegepraalen over alle tegenllreeving;<br />

en ingenomen met de zedenlijke<br />

fchoonheid hunner bijgeloovigfte bedrijven<br />

zelve, kunnen wij haar bezwaarlijk<br />

de heerfchappij over anderen misgunnen<br />

, hoe zeer dezelve anders tegen onze<br />

geestdrift voor vrijheid en onafhanglijkheid<br />

aandruischt.<br />

De Propraetor CN. FULVIUS hield in Krijgsverichtingen<br />

'Etrurie Rome's eer op: hij verrijkte niet\ n Etrurie<br />

flechts zijne benden met veelvuldige plun-| ;n Samlium.<br />

deringen op de vijandlijke landerijen, maar<br />

bragt ook den inwooneren van Perujia en<br />

Clufium een verlies van wel drie duizend<br />

mannen en twintig legervaanen toe.<br />

In Samnium had L. VOLUMNIUS met<br />

een leger te doen, het geen zich op den<br />

berg Tifernus gevestigd had, maar in de<br />

F 2 voor­<br />

in.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

IOOFDST.<br />

f. voor C.<br />

094.<br />

f. van R..<br />

458.


III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

Peru/ia<br />

te onder<br />

gebragt.<br />

ROMEINSCHE<br />

voortreflijkheid dezer ligging geene vei­<br />

ligheid tegen de overweldigende wapenen<br />

der Romeinen vond.<br />

}. voor C,<br />

Q. FABIUS liet het leger van den ge-<br />

294'<br />

J. van R ,fneuvelden DE CIUS in Etrurie agter, en<br />

4S«. kwam met zijne keurbenden te Rome ze-<br />

Zegepraa<br />

van FA­ gepraalen over de Galliërs, Etruriërs en<br />

BIUS. Samniten. Zijne roemrijke overwinning<br />

werd in vrolijke feestgezangen gevierd en<br />

de lof van zijnen grootmoedigen Ambt­<br />

genoot daarbij in geenen deele vergeten.<br />

Elk foldaat kreeg uit den buit een gefchenk<br />

van twee en tagtig ponden kopers (i) en<br />

van een mantel en onderkleed; eene gift,<br />

welke LIVIUS getuigt, dat in dien tijd<br />

al zeer aanmerklijk was.<br />

Wel verre dat alle deze overwinningen<br />

den vrede met de Etruriërs en Samniten<br />

zouden ten gevolge hebben gehad , had<br />

de Conful naauwlijks het veld verlaten, of<br />

die van Perufia fchooten weder de wape­<br />

nen aan, en vielen de Samniten andermaal<br />

roofzuchtig op de omliggende landen.der<br />

Romeinfche bondgenooten uit. FABIUS<br />

bedwong Perufia en deed haar den nieu­<br />

(i) Ter waarde van omtrent 50 Stuivers.<br />

wen


GESCHIEDENISSEN. 8$<br />

wen opftand met een verlies van vijf te<br />

half duizend man, en van zeventien honderd<br />

en veertig krijgsgevangenen boeten,<br />

wien hij echter weder vrijgaf tegen een'<br />

rantzoen van drie honderd en tien ponden.<br />

kopers voor elk. (i) — APP. CLAU­<br />

DIUS, de Praetor trok tot bijftand van<br />

VOLUMNIUS tegen de Samniten uit, en<br />

bragt met hem hun voor dezen veldtogtten<br />

onder.<br />

In zulk een hagchelijk jaar, als het te­ VerfcheN<br />

lene voorgenwoordige<br />

voor Rome geweest was, j ieduidze<br />

kon het, bij het toenmaalige bijgeloof,! snopgeïerkc. niet aan allerleie voorbeduidzelen ontbroken<br />

hebben : eene befmettende ziekte,<br />

het regenen van aarde en het omkomen<br />

van verfcheidene krijgsknechten in het leger<br />

van APPIUS door het onweder, moestan<br />

natuurlijk daarvoor gehouden worden.<br />

Een wezenlijker voorteeken van Rome's Ontucht<br />

er vroueenmaaligen<br />

ondergang meenen wij in het * •en.<br />

ontuchtige gedrag van verfcheidene voornaame<br />

vrouwen te vinden, welke in dit<br />

jaar door het Volk veroordeeld, en door<br />

den Bouwheer Q.FAEIUS GURGES, den<br />

£1) Een weinig meer, dan 9 Guldens.<br />

F 3<br />

zoon<br />

nr.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

iOOFDST.<br />

. voor C.<br />

294.<br />

[. van R,<br />

458.


III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

294.<br />

J. van R<br />

458.<br />

Hervatting<br />

van<br />

den Samtiitifchen<br />

krijg.<br />

86 ROMEINSCHE<br />

zoon van den grijzen Krijgsheld, dien wij<br />

thands voor het laatfte op het oorlogstooneel<br />

gezien hebben, tot eene geldboete<br />

veroordeeld werden. (1) — Zoo lang even-<br />

1<br />

wel het algemeene gevoelen dergelijke ongeregeldheden<br />

zoo ftreng veroordeelde,<br />

was de overhand eener algemeene zedenloosheid,<br />

de bron van allerleie volksrampen,<br />

nog niet als kort aanflaande te duchten.<br />

Ter vereeuwiging der fchande dezer<br />

trouwlooze echtgenooten, werd 'er<br />

uit haare geldboeten een tempel ter eere<br />

van v E N u s nabij het groote renperk<br />

gefticht. (2)<br />

Reeds zes en veertig jaaren lang had<br />

Rome thands eenen fchier onafgebroken<br />

krijg tegen de Samniten gevoerd, en, hoe<br />

dikwijls deze ftoute verdeedigers hunner<br />

onafhanglijkheid en rustelooze mededingers<br />

van het groot wordende gemeenebest<br />

gellagen waren, nogthands waren zij zelfs<br />

nu<br />

(1) Hij werd alzoo bijgenaamd, om dat zijne geld-<br />

verfpiUingen zijns vaders bezittingen, als eene poel<br />

verzwolgen hadden; naderhand vergoedde hij echter<br />

door uitftekende deugden de ongeregeldheden zijner<br />

eerfte jeugd. MAGROB. Saturn. L. II. c. 9.<br />

(a) Liv. L. X. c. 30, 31.


G E S C H I E D E N I S S E N . 87<br />

nu niet afgeftreeden, daar zij anders door<br />

vier nederlaagen in één jaar ondervonden<br />

hadden, dat vreemde bijftand zoomin,<br />

als eigene krachten hun de onderwerping<br />

kon doen ontworftelen, waarmede hun het<br />

heerschzuchtige Rome dreigde. Een volk,<br />

't welk liever wil overwonnen worden,<br />

dan dat het zelf geene kans naar de overwinning<br />

waagen zou, blijft onverwinlijk,<br />

zoo lang het nog de minfte krachten bezit<br />

, om eene hardnekkige verdeediging<br />

der onafhanglijkheid te onderfteunen.<br />

Min vermoeid van eindeloos ftrijden, dan<br />

de pen der gefchiedenis van de eenzelvige<br />

befchrijving van ontelbaare gevechten,<br />

rukten de Samniten weder nieuwe legerbenden<br />

voor het volgende jaar bij een ,<br />

terwijl wij het geduld onzer lezeren zonder<br />

de beloften eener hoogstmogelijke<br />

kortheid niet op nieuw ter proeve durven<br />

brengen. (O<br />

L. POSTUMIUS M E G E L L U S en M.<br />

ATILIUS R E G U L U S waren naauwlijks<br />

de beide Helden des voorigen jaars opgevolgd<br />

, of beiden werd hun het krijgsbe,<br />

leid<br />

(1) Liv. h. X. o 31,<br />

F 4<br />

ui.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

100FDST.<br />

[, voor C.<br />

2P4-<br />

[. van R.<br />

458.<br />

J. voor C f<br />

293.<br />

J. van R.<br />

459-<br />

L. POSTU»<br />

MiUS ME»


HE<br />

BOEK<br />

IV.<br />

KOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

293-<br />

J. van R.<br />

459-<br />

GELLUS II.<br />

en M. ATI-<br />

LIUS REGU •<br />

LUS Cojf.<br />

Stout beftaan<br />

der<br />

Samniten.<br />

83 ROMEINSCHE<br />

leid in Samnium aanbevolen. Men hoorde<br />

dat de vijand aldaar drie legers had op<br />

den been gebragt, een, om Etrurie bij<br />

te ftaan en alzoo in bondgenootfchap te<br />

houden, een ander om het rijke Campa-<br />

nie te plunderen, en een derde om de<br />

grenzen van hun eigen land te verdeer<br />

digen.<br />

Ongefteldheid hield posTUMIus nog<br />

eenigen tijd te huis, terwijl ATILIUS,<br />

op last van den Raad, terftond te veld<br />

ging, om de Samniten te overvallen, eer<br />

zij nog buiten hun eigen land waren. Hij<br />

ontmoetede den vijand juist op deszelfs<br />

grenzen, en floeg zich digt bij hem ne­<br />

der. De Samniten, wien eene wanhcopi-<br />

ge woede bezielde, deeden hier eene onder­<br />

neming, welke de Romeinen zelve, hoe vaak<br />

zij hun ook overwonnen hadden, niet<br />

zouden gewaagd hebben. Eenen zeer dik­<br />

ken nevel, die alles op eenen kleenen af-<br />

ftand onzichtbaar maakte, te baat nemen­<br />

de , overrompelden zij van ééne zijde het<br />

Romeinjche leger, en drongen alzoo tot<br />

midden in het zelve door, voor dat het<br />

den Conful gelukte hun te rug te drijven.<br />

Schoon zij hun oogmerk al niet bereik­<br />

ten,


GESCHIEDENISSEN. s 9<br />

ten, en omtrend drie honderd man bij<br />

deze mislukte onderneming verlooren,<br />

wonnen zij echter zeer veel aan moed,<br />

daar zij den Conful zich zagen vergenoe­<br />

gen met hun blootlijk het leger te heb­<br />

ben uitgedreeven, zonder uit vrees voor<br />

hinderlagen bij den dikken mist hun bui­<br />

ten het zelve te hebben durven vervol­<br />

gen. ATILIUS door de nabijheid en<br />

ftoutheid der Samniten belemmerd, was<br />

niet in ftaat eene gunftiger legerplaats te<br />

kiezen, en moest zich allen toevoer van<br />

zijne eigene bondgenooten laten aanbren^<br />

gen, zonder het minste onderhoud zijner<br />

benden uit het vijandlijke land te kunnen<br />

trekken.<br />

De tijding van dezen neteligen toeftand, De tempel<br />

der<br />

welke denzelven nog veel hagchelijker Overwinning<br />

inge:<br />

overbragt, drong den anderen Conful, eer<br />

wijd.<br />

hij nog geheel herfteld was, in het veld<br />

te komen. Hij liet al vast zijne leger­<br />

benden bij Sora te zamen trekken, en<br />

wijdde vooraf nog eenen tempel der Over­<br />

winning in, dien hij als Bouwheer uit<br />

verfcheidene geldboeten had doen bou­<br />

wen.<br />

De opkomst van een tweede leger deed<br />

F 5 den<br />

in.<br />

BOEK.<br />

IV.<br />

30OFDST.<br />

[. voor C,<br />

293.<br />

[. van R,<br />

459-


III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

H00FDST.<br />

J. voor C.<br />

293-<br />

J. van R.<br />

459.<br />

Milonia<br />

Ferentinum<br />

en<br />

andere liedeningenomen.<br />

OO ROMEINSCHE<br />

den Samniten bij het leger van ATILIUS<br />

aftrekken. Beide de Confuls floegen voords<br />

eenen verfchillenden weg met hunne keur­<br />

benden in, om niet Hechts het platte land<br />

te plunderen, maar ook de vijandlijke Heden<br />

aan te tasten.<br />

POSTUMIUS viel de ftad Milonia (i)<br />

aan, maar kon dezelve in den eersten<br />

ftorm geenzins bemagtigen: zij bezweek<br />

voor een geregeld beleg, en hield zelfs<br />

toen de overwinnaars nog vier uuren lang<br />

door eene wanhoopige verdeediging op.<br />

Voords op Ferentinum aantrekkende vond<br />

hij eene verlatene ftad, welke hij uit vrees<br />

voor eene krijgslist niet durfde inrukken ,<br />

voor dat eenige vooruitgezondene ruiters<br />

hem van de algemeene vlucht der burgers<br />

hadden verzekerd. Enkelde ftokoude en<br />

bedlegerige menfchen, die hun lot niet<br />

hadden kunnen ontwijken, verhaalden<br />

hun, dat verfcheidene andere lieden eensgelijks<br />

door derzelver burgers ter prooie<br />

ge'a.en waren, waarvan POSTUMIUS<br />

de waarheid ondervond.<br />

ATI-<br />

(0 Voor deze ftad is door de landbefcbrijvers gee,<br />

ne zekere plaats aangeweezen. CEL LAS. uf«>£r.<br />

Jet. T. I. p. 6l5.


GESCHIEDENISSEN. 91<br />

ATILIUS had het gansch zoo gemaklijk<br />

niet. Luceria willende ontzetten, het<br />

af<br />

ifr.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

IOOFDST.<br />

geen hij hoorde, dat door de Samniten<br />

|.voor C.<br />

belegerd werd, ontmoetede hij die vijanden 293'<br />

reeds op de grenzen van het Lucerynfche! . van R.<br />

459grondgebied.<br />

Het kwam tot een treffen, Treffen<br />

waarin de woede gelijk maakte, het geen iva ATI-<br />

^IUS met<br />

in krachten verfchild mogt hebben. De )e Samni'<br />

flag was weifelend en bleef onbeflist: bij ten»<br />

de uitkomst viel dit den Romeinen evenwel<br />

het hardfle, wijl deze aan de overwinning<br />

gewoon waren , en bij het aftrekken eerst<br />

gevoelden, hoe veele dooden en gekwetften<br />

zij hadden, waarom zij in de hitte<br />

des gevechts niet hadden gedacht. De<br />

verflagenheid hierover was in hun leger<br />

zoo groot, dat zij met de helft dier moedeloosheid<br />

ongetwijfeld de geheele nederlaag<br />

in het veld zouden gekreegen hebben.<br />

Den ganfchen nacht bragten zij in<br />

vreeze door, dat de vijanden hun in hunne<br />

tenten zouden overrompelen, of met<br />

het aanbreken van den dag tot een twee.<br />

den flag zouden dwingen. Intusfchen<br />

waren de vijanden, fchoon hun verlies<br />

al minder was, niet minder moedeloos<br />

Dezen' wilden met den dageraad in ftilt


III.<br />

BO EK<br />

IV.<br />

HOOFD5T.<br />

J. voor C,<br />

_ 393-<br />

J. van R,<br />

459-<br />

92 ROMEINSCHE<br />

aftrekken, maar hadden hiertoe maar éénen<br />

weg open, langs welken zij de Romeinen<br />

voorbij moesten trekken. Dien<br />

weg zelve befchroomdlijk langs trekkenden<br />

fcheenen zij in de oogen hunner angstvallige<br />

en waakzaame vijanden derzelver<br />

leger rechtftreeks te willen beftorrnen.<br />

De Conful gaf zijne bevelen tot eene algemeene<br />

verdeediging, maar al het krijgsvolk<br />

kwam openlijk voor deszelfs onvermogen<br />

en moedeloosheid uit. ATILIUS<br />

ging, zelf bij hunne tenten rond, om het<br />

zelve de fchande en de zekerheid van<br />

eenen weerloozen dood voor oogen te<br />

Hellen, en door de mogelijkheid der overwinning<br />

bij eenen moedigen tegenfland<br />

op te wekken : maar alles was vruchtloos.<br />

Het Samnitifche heir naderde al vast, en<br />

was, dit zag men nu duidlijk, met veldftaaken<br />

beladen: 'er fcheen» dus geen twijfel<br />

, of de vijanden zouden de legerplaats<br />

blokkeeren. ATILIUS fprak zijne moedelooze<br />

benden nu andermaal met den uiterften<br />

ernst aan, en verklaarde eindelijk,<br />

veel liever geheel alleen, wanneer hem<br />

niemand wilde volgen, eenen eerlijken<br />

dood in het midden der vijanden te willen


GESCHIEDENISSEN. £3<br />

len zoeken, dan den fchandelijkften onder<br />

zijn eigen lafhartige volk af te wachten.<br />

Deze taal vond ingang bij alle de<br />

Officieren en Ridders en deed den befchroomden<br />

krijgsknecht uit fchaamte mede<br />

traaglijk naar zijne wapenen grijpen.<br />

De Romeinen trokken met eenen langen,<br />

ongeflooten, moedeloozen en reeds half<br />

overwonnen fleep uit: doch de even bevreesde<br />

Samniten zagen de Romeinjche legervaanen<br />

niet, of hieven eensklaps eene<br />

jammerkreet aan, dat men den tegenftand<br />

in den doortogt nu reeds vond, dien<br />

men gevreesd had. Geene uitkomst langs<br />

eenen anderen weg ziende en zich dus<br />

den dood voorftellende of eenen doorgang<br />

over de vijandlijke lijken, wierpen<br />

de Samniten alle hunne bagagie bij een,<br />

fchaarden zich in flagorde, en Honden<br />

niet ver van de Romeinen derzelver eersten<br />

aanval af te wachten: maar dezen<br />

deeden het zelfde, en hadden beiden flechts<br />

veilig te rug kunnen trekken, het zou zeer<br />

zeker tot geenen flag gekomen zijn. Eindelijk<br />

liet de Conful het eerst eenige ruiterij<br />

eenen uitval doen, doch daar zommige<br />

ruiters van hunne paarden vielen en de<br />

ove-<br />

BOEE<br />

IV.<br />

ÏOOFDST.<br />

f. voor C.<br />

293-<br />

[. van R.<br />

459.


UT.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

293-<br />

J, van R.<br />

459-<br />

94-<br />

ROMEINSCHE<br />

overigen daardoor in de war geraakten,<br />

deed deze pooging eene verkeerde uitwerking<br />

: zij bragt wel eene algemeene fchermutzeling<br />

voord, maar die zoo flaauw<br />

door de Romeinen werd aangehouden , dat<br />

de Samniten allengs moediger wierden,<br />

en hunne tegenpartij op de vlucht floegen.<br />

De nederlaag had ongetwijfeld deze<br />

lafhartige vlucht gevolgd, indien de<br />

Conful zijne wijkende benden niet vooruitgereeden<br />

was, en aan het hoofd eener<br />

ruiterbende voor den ingang der legerplaats<br />

ftaande haar toegeroepen had: „ dat<br />

zij dezelve niet, dan overwinnende, in<br />

zouden kunnen trekken, voor dat zij hem,<br />

die haar tegen zou houden, hadden om<br />

hals gebragt." De ruiters, die met gevelde<br />

lanzen de vluchtelingen afwachteden,<br />

dwongen het voetvolk den flrijd te<br />

hervatten. Gelukkig hadden de Samniten<br />

de vluchtende Romeinen niet kort genoeg<br />

vervolgd, om hun de herftelling hunner<br />

flagorde te beletten. Het zien dezer traagheid<br />

hunner vervolgers gaf voords den<br />

Romeinen moed, dien de Conful eindelijk<br />

tot het oude zelfsvertrouwen bij zijn<br />

krijgsvolk wist te verheffen, door openlijk


GESCHIEDENISSEN. 95<br />

lijk eenen tempel aan JUPITER den lil.<br />

BOEK<br />

Standhouder te belooven voor de overwin­ IV.<br />

HOOFDST.<br />

ning zijner benden. Weldra waren nu de<br />

J. voor C.<br />

Samniten te rug gedreeven tot hunne eers­ 393.<br />

te flandplaats, alwaar zij zich in hun wij­ J. v»n R.<br />

459ken<br />

verhinderd vonden door hunne bij<br />

een geworpene goederen. De Romeinjche<br />

ruiterij middel gevonden hebbende, om<br />

hun in den rug te komen, voltooide s'Con-<br />

Juls overwinning, die zijne zeven duizend<br />

en drie honderd krijgsgevangenen<br />

onder het juk liet doorgaan, fchoon een<br />

verlies van even veel dooden aan zijne<br />

zijde hem weinig rede tot zulk eene praaiende<br />

overheerfching gaf.<br />

Op zijnen terugtogt naar Rome behaal­ Voordeel<br />

3oor ATI.<br />

de ATILIUS gelukkig een voordeel, hetj -ius be-<br />

geen de geleedene fchaade een weinig ïaald.<br />

vergoedde. Hij ontmoetede naamlijk een<br />

ander vijandlijk leger, het geen te vergeefsch<br />

de Romeinfche volkplanting Interamna,<br />

aan den Latynjchen weg gelegen,<br />

beftormd hebbende, beladen terug trok<br />

met eenen veelvuldigen buit, dien het<br />

plunderende op het platte land had bij<br />

een gehaald. Dit leger moest niet flechts<br />

al het geroofde agter laten, maar werd<br />

zelf


ATILIUS geweigerd.<br />

96 ROMEINSCHE<br />

III. zelf door ATILIUS geheel in Hukken<br />

BOEK<br />

IV. gehakt.<br />

HOOFDST. Zijn leger bij Interamna Ci^ agterlaten-<br />

J. voor C.<br />

de vertrok ATILIUS om te Rome de<br />

293'<br />

J. van R. keuze van nieuwe Overheden te regelen.<br />

459-<br />

Een ze­<br />

Hij moest de ftad, tegen zijn verzoek,<br />

gepraal aan zonder zegepraal binnen trekken; zijne<br />

overwinning fcheen den Raad daar toe te<br />

veel bloeds gekost en hij zelf in het onder<br />

het juk laten doorgaan der Samniten zon.<br />

der eenig ander beding zijn loon reeds<br />

weg te hebben, (a)<br />

RufelJae Na dat zijn Ambtgenoot POSTUMIUS<br />

veroverd,<br />

in Samnium niet meer te vechten gevonden<br />

en Voljinii<br />

Perufia ei ihad-, was hij met zijn leger Etrurie inge­<br />

Aretium<br />

tot een be trokken , en had aldaar rijken buit ge­<br />

ftand gemaakt , de Etruriërs geflagen, de Stad<br />

drongen.<br />

Rufellae ingenomen en de drie magtigfle<br />

Heden van Etrurie, Volfinii, Perufia en<br />

Aretium gedrongen tot het kopen van<br />

eenen veertigjaarigen wapenftilfland voor<br />

eene brandfchatting van vijfmaal honderd<br />

duizend ponden kopers (3) voor elke Had.<br />

Om<br />

(1) Zie D. IV. bl. 487 Aam.<br />

(a) Liv. L. X. c. 32-36.<br />

(3) Te recht merkt LIVIÜS (L. X. c. 37.) bij<br />

het


G E S C HIEDE NXSS E N. 9?<br />

Om alle deze roemrijke krijgsverrich­<br />

tingen maakte hij aanfpraak op eenen ze­<br />

gepraal. Dezelve werd hem geweigerd<br />

onder voorwendzel, dat hij te laat te veld<br />

was getrokken en zonder ftelligen last<br />

zich naar Etrurie begeven had, maar we­<br />

zenlijk alleen uit bijzondere ongunst je­<br />

gens hem , en om zijnen Ambtgenoot,<br />

wien men zulk eene eer ontzegd had ,<br />

geene nieuwe grieve aan te doen. POS­<br />

TUMIUS voerde daarop den Raad ftout-<br />

lijk toe: „ mijn eerbied voor u doet mij<br />

geenzins mijn eigen gezag als Conful vet-<br />

geten: met dat zelfde recht, waar mede<br />

ik gevochten en overwonnen heb, zal ik<br />

over Samnium en Etrurie zegepraalen."<br />

Meermaalen had het Volk eenen Veld­<br />

heer tegen het genoegen van den Raad<br />

doen<br />

het (lot van dit jaar aan, dat onderfcheidene ge-<br />

fchiedfchrijvers over hetzelve vrij oneenszijn, daar<br />

het uit de Fa'fti Capitolini niet flechts blijkt, dat<br />

POSTUMIUS gezegepraald heeft, het geen anders zei<br />

den aangeteekend werd, wanneer de Raad zulks nier.<br />

had toegeflaan ; maar dat ook ATÜIUS déze eer<br />

wel degelijk eenen dag vroeger, dan zijn Ambtge­<br />

noot, genooten heeft.<br />

V. DEEL. G<br />

ITI»<br />

fOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

293-<br />

J. van R.<br />

459-<br />

PosTrwicszegeviert<br />

op<br />

sigen ge.<br />

zag.


III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

98 ROMEINSCHE<br />

doen zegepraalen, maar niemand had zich<br />

nog ooit op eigen gezag deze eer aange-<br />

HOOFDST. maatigd. Dit deed den Gemeensluiden<br />

J. voor C,<br />

onderling in gevoelen verfchillen, of zij<br />

293.<br />

J. van R, zich tegen zulk eene aanmaatiging wilden<br />

459- verzetten , dan wel den welverdienden ze­<br />

gepraal des Confuls bevorderen. Dit ge­<br />

fchil kwam ten laatften voor het Volk, bij<br />

welke gelegenheid POSTUMIUS verklaar­<br />

de : „ dat zijne overtuiging, als of de<br />

Gemeensluiden Hechts afhangelingen van<br />

den Adel waren, hem wederhouden had<br />

van zijne aanfpraak op deze wettige eer<br />

bij het Volk te doen." Drie Gemeenslui­<br />

den drongen op zijnen zegepraal aan en<br />

het Volk legde hem denzelven tegen den<br />

zin der zeven overige Gemeensluiden en<br />

van den ganfchen Raad toe. (1)<br />

Schattin! In dit jaar bevond men bij de dertigfte<br />

des Volk!<br />

'fchatting des Romeinfchen Volks deszelfs<br />

weerbaare manfchap tweemaal honderd<br />

en zeventig duizend fterk. (2}<br />

(1) Fa/li Capitolini.<br />

Naast<br />

(2) EUSEB. in Chron. LIVIUÏ ftelt deze fchat­<br />

ting in het volgende jaar, noemt dezelve verkeerdlijk<br />

de een en twintigfte en begroot het getal op 26a,<br />

322 mannen, PICH, Ann. T. H p. 395'


GESCHIEDENISSEN. 99<br />

Naast SP. CARVILIÜS kwam L.PA-<br />

CO Zie D. IV. bl. 522 Verv.<br />

G 2<br />

HU<br />

BOEK<br />

IV.<br />

PIRIUS CURSOR, de zoon van hem,<br />

HOOFDST.<br />

wiens heldenarm voor alle de vijanden<br />

J. voor C.<br />

van Rome zoo vreeslijk was, voor het vol 292.<br />

gende jaar aan het Staatsbeftuur.<br />

J. van R.<br />

460.<br />

De toebereidzelen door de Samniten an­ L. PAPIdermaal<br />

tot den oorlog gemaakt, fcheenen RIUS CUR­<br />

SOR en SP.<br />

het wanhoopige uiterfte hunner hardnek­ CARVIL1US<br />

kige poogingen tegen de onderwerping cojj:<br />

Krijgstoe­<br />

te kenmerken. Schoon de ondervinding rustingen<br />

hun reeds geleerd had, dat de krijgshaf­ der Samniten.tige<br />

Romeinen zich door geene fchitterende<br />

krijgscieraadien lieten verblinden (i) ,<br />

meenden zij echter, thands den moed hunner<br />

benden nogmaal te moeten prikkelen<br />

door de pracht haarer wapenrusting, en<br />

haar boven al tot eenen vertwijfelden tegenweer<br />

te moeten dwingen, door de<br />

duurfte eeden van te fneuvelen of te overwinnen.<br />

Hunne legerwervingen gefchiedde<br />

door gansch Samnium op eene ongewoone<br />

wijze; alwie op 'sVeldheers oproeping<br />

niet opkwam of zonder deszelfs<br />

verlof naar huis keerde, werd aan ju-<br />

PITER ten HachtoiTer gewijd. Jquilorna


IOO ROMEIN SCHS<br />

mi nia (1) was de algemeene verzamelplaats,<br />

EO RB<br />

IV. waar zich veertig duizend weerbaare man­<br />

BOOFDST. nen lieten vinden. Om dit talrijk heir,<br />

J. voor C.<br />

het geen de ganfche Samnitifche<br />

292<br />

krijgs-<br />

J. van R, 'magt bevattede zoo onverwinlijk in moed,<br />

4Ó0.<br />

als onwederftandlijk in krachten te maa-<br />

ken, had de Veldheer een vierkant Huk<br />

lands van twee honderd vierkante voeten<br />

laten affteken , affchieten, en op zekere<br />

hoogte van boven met linnen overdek­<br />

ken. Een eerbiedwaardige grijzaard ver­<br />

richtte onder deze tent de plegtigfte offers<br />

naar overoude voorfchriften, welken hij<br />

uit linne boeken voorlas, wier ftof van<br />

zelf hunnen hoogen ouderdom kennelijk<br />

maakte. Na het flachten van veelvuldig<br />

offervee, het geen rondom den altaar lag,<br />

die in het midden der tente opgericht was<br />

en door 's Veldheers Hopluiden met blan­<br />

ke zwaarden in eenen grooten kring<br />

omzet was, werden de aanzienlijkfte en<br />

verraaardfte mannen uit het ganfche heir<br />

een voor een oproepen en binnen dien<br />

ontzettenden kring, als waren zij zelve de<br />

flacht-<br />

(O Eene flad der Hirpiners tusfchen Luceria en<br />

Bene ven turn,


GESCHIEDENISSEN. 101<br />

fiachtoffers, naar het bloedige altaar geleid.<br />

Een duure eed legde nu elk hunner eer?t<br />

een diep ftilzwijgen van alles op , het geen '<br />

hij zag en hooren zou: maar naauwlijks<br />

had de beklemde mond dien fidderend<br />

uitgefproken , of een tweede veel 3 verfchriklijker<br />

dwong hem de zwaarste zelfvervloekingen<br />

en ijslijkfte verdoemenisfen<br />

over zijn ganfche huisgezin en nakroost<br />

uit te Horten, wanneer hij zelf uit den<br />

flag mogt vluchten, of eenen anderen<br />

vluchteling in het leeven mogt laten.<br />

Eenigen, wien men dezen eed voorhield ,<br />

weigerden zulk eenen fchroomlijken vloek<br />

uit te fpreken en zulk eene vreeslijke verbindnis<br />

aan te nemen , maar . daarom terflond<br />

als fiachtoffers op het moorddaadige<br />

altaar geflacht zijnde, leerden hunne nog<br />

lillende lijken, die tusfchen de gevelde<br />

offerdieren daarheenen geflingerd werden .<br />

aan de overigen, die na hun werden bin­<br />

nen geleid, zich te onderwerpen aan allf<br />

eisfchen. Deze onmenfchelijke plegtighek I<br />

door de aanzienlijkften des Lands vol hui<br />

vering verricht zijnde, benoemde de Veld<br />

heer tien zulke beëedigde perzoonen , on 1<br />

elk voor zich eenen fpitsbroeder te kie<br />

G 3 zen<br />

in.<br />

BORK<br />

IV.<br />

IOOFDST.<br />

. voor C.<br />

2QJ.<br />

. van R.<br />

4.Ó0.


Amitervum<br />

in<br />

Duronia<br />

ingenomen.<br />

102 ROMEINSCHE<br />

IIT. zen, en zulks voords door dezen weder<br />

BOEK<br />

IV.<br />

te laten gefchieden, tot dat zij met eikan­<br />

HOOPDST, deren eene bende van zestien duizend man­<br />

J. voor C.<br />

nen uit maakten (1), aan welke de naam<br />

592.<br />

J. van R, der linne keurbende gegeven werd, om<br />

460.<br />

dat haare aanvoerers onder het linne dek­<br />

kleed gezwooren hadden. Deze manfehap<br />

muntte onder de overigen uit door derzel-<br />

ver cierlijke wapenen en gepluimde hel­<br />

men , fchoon de meer dan twintig dui­<br />

zend overigen noch in geflalte, noch in<br />

krijgsroem, noch in wapening veel van<br />

deze linne keurbende verfchilden. Deze<br />

ganfche ontzaglijke krijgsmagt floeg zich<br />

voords bij het zelfde Aquilonia neder. (2)<br />

Op het bericht van dezen verbaazenden<br />

toeflel in eenen tijd, waarin men de Samni­<br />

ten voor geheel afgeftreeden houden moest,<br />

trokken de beide Confuls te veld. CAR-<br />

VILIÜS nam het leger over, het geen<br />

ATILIUS, zijn voorganger, bij Interamna<br />

had agtergelaten, en, terwijl de vijanden<br />

met<br />

(O Dezen zin fchijnt het formulier van LIVIUS<br />

vir virum legere, te hebben, vide DRAKENB. ia<br />

b. I.<br />

(O Liv. L. X. c. 38.


GESCHIEDENISSEN. I03<br />

met hunnen bijgeloovigen toeftel nog be­<br />

zig waren, ontnam hij hun ftormender-<br />

hand Amiternum (i), alwaar hem, na 1<br />

eene flachting van agt en twintig honderd •<br />

mannen, meer dan vierduizend krijgsge- \<br />

vangenen in handen vielen. PAPIRIUS<br />

trok met een nieuw geworven leger uit,<br />

en veroverde Duronia (2), alwaar hij<br />

meer dooden en minder gevangenen, maar<br />

voor het overige eenen vrij gelijken buit<br />

met zijnen Ambtgenoot maakte.<br />

PAPIRIUS<br />

Voords bragten de Confuls overal de<br />

tast de<br />

verwoesting mede, waar zij door het vij­ Samniten<br />

aan.<br />

andlijke land trokken, tot dat zich c A R-<br />

v 1 L 1 us bij Cominium en PAPIRIUS<br />

nabij Aquilonia nederiloeg. Beide hunne<br />

legers lagen twintig duizend fchreden van<br />

eikanderen, doch fchoon CARVILIUS<br />

het beleg van Cominium bedoelde, hield<br />

hij het oog veel meer op den toeftand<br />

van zijnen Ambtgenoot, die met de gan­<br />

fche krijgsmagt der vijanden te doen had.<br />

PA.<br />

(1) Eene oude Sabynfche ftad bij de Fejiiners ge,<br />

legen en aan de Sanwiten onderhoorig.<br />

f2) Men weet deze plaats niet meer aan te v/ij-<br />

zen CELL. Ceogr. Ant T. 1. p. 697.<br />

G 4<br />

111.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

IOOFDST.<br />

. voor C.<br />

292.<br />

. van R,<br />

46Q.


III.<br />

BOtK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. vo r C.<br />

292.<br />

J. van R,<br />

460.<br />

104. ROMEINSCHE<br />

PAPIRIUS, die in dezen hagchelijken<br />

krijg niets voorbaarig noch zonder overleg<br />

met CARVILIUS wilde doen, liet, na<br />

eenige dagen ftil gelegen te hebben, den<br />

anderen Conful aanzeggen, dat hij voor­<br />

nemens was, des anderen dags onder gun-<br />

ftige voorteekenen een treilen aan te gaan<br />

en daarom wenschte, dat CARVILIUS<br />

zijne ftad met alle geweld beftormen<br />

zou, om alzoo te zorgen, dat het vijand­<br />

lijke heir uit dezelve geene verfterking<br />

kreeg. Eenen bode met dit ontwerp af­<br />

gezonden en gelast hebbende om des<br />

nachts reeds te rug te komen, riep de Con­<br />

ful zijn krijgsvolk tot eene vergadering<br />

bij een, en hield eene redevoering over<br />

den ongewoonen toeftel der Samniten,<br />

.waarin hij onder anderen zeide: „ veder-<br />

busfchen brengen geene wonden toe; ge-<br />

fchilderde en vergulde fchilden doen geene<br />

Romeinfche werpfpies affpringen, en zulk<br />

eene witte keurbende wordt fchierlijk<br />

in den flag met bloed bemorscht; mijn<br />

vader heeft wel eer hunne verzilverde en<br />

vergulde flagorde in de pan gehakt, en<br />

als overwinnaar had hij meer eer van hun­<br />

nen buit, dan zij van hunne wapenen;<br />

mis-


GESCHIEDENISSEN. 105<br />

miöfchien is het voor mijnen familienaam<br />

bewaard, om den grootften toeftel der<br />

Samniten te verijdelen , en onze markt met 1<br />

hunne verderfden op te pronken ; hun •<br />

dikwijls vragen en verbreken van den vre- j<br />

de mishaagt den Goden zeker; en, mak­<br />

ken wij eenig gegrond denkbeeld van de<br />

Godheid, dan zal zij geene benden be-<br />

gunfligen , welke haaren dienst met men-<br />

fchenbloed onder dat van offervee ver­<br />

mengd bezoedelt hebben, terwijl hunne<br />

afgedwongene en fchriklijke eeden hun even<br />

zeer voor hunne eigene medeburgers , rals<br />

voor de Goden,en hunne vijanden, moet<br />

doen vreezen." (1)<br />

PAPIRIUS, die van deze onmenfche- Bedrog<br />

lijkheden der Samniten door<br />

fins wig-<br />

ontrouwe *<br />

helaars.<br />

overlopers kennis gekreegen had, bragt<br />

de gemoederen zijner benden, die reeds<br />

hoogst verbitterd tegen deze vijanden wa­<br />

ren, tot zulk eenen hoogen trap van<br />

verfoeijenden afkeer van hun, dat zij<br />

naauwlijks geduld genoeg hadden, om<br />

het overfchot van dien dag en den daar­<br />

op volgenden nacht aftewachten, maar<br />

(1) Liv. L, X. c. 29-<br />

G 5<br />

zich<br />

IIT.<br />

B O E K<br />

IV'<br />

iOOFDST.<br />

. voor C<br />

'.91.<br />

. van Ru<br />

4Ö0.


III<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

292.<br />

J. van R.<br />

460.<br />

ICÖ ROMEINSCHE<br />

zich beklaagden, van terftond de wape­<br />

nen niet aan te kunnen grijpen. Na­<br />

dat de afgezonden bode met de goed­<br />

keuring des ontwerps tot eenen aanval<br />

door CARVILIUS te rug gekomen was,<br />

liet PAPIRIUS met de derde nachtwaak<br />

den Opzichter der hoenderen zijne voor­<br />

teekenen nemen. Daar elk, die in het<br />

leger was, brandend naar den flag verlang­<br />

de , wenschte een ieder, die bij het ne­<br />

men van dit voorteeken tegenwoordig<br />

was, dat het zelve gunftig uit mogt val­<br />

len , en daar de hoenderen evenwel geen<br />

voedzel wilden gebruiken , nam de Wig-<br />

chelaar op zich, om den Conful te ver­<br />

zekeren, dat zij greetig gegeten hadden.<br />

Zich volkomen vergenoegende met dit<br />

bericht, maakte PAPIRIUS voor het<br />

ganfche leger de gunst der Goden be­<br />

kend , onder wier geleide hij daarom het<br />

teeken tot den flag gaf. Onder het uit­<br />

trekken des heirs werd hem door eenen<br />

overloper kennis gegeven , dat 'er twintig<br />

Samnitifche cohorten , elk omtrend van vier<br />

honderd mannen fterk, tot ontzet van Co­<br />

minium uit het vijandlijke leger waren af­<br />

gezonden. Oogenbliklijk zond hij een<br />

bode


G E S C H I E D E N I S S E N . I07<br />

bode met dit belangrijk bericht naar zijnen<br />

Ambtgenoot, en verdubbelde zelf<br />

den algemeenen fpoed van zijn krijgsvolk<br />

om in flagorde te komen.<br />

Terwijl de Veldheer zijne bevelen hier<br />

toe aan zijne onderbevelhebbers mededeel­<br />

de , hoorden de Romeinjche Ridders , dat de<br />

Opzichters der hoenderen hun bezwaar aan<br />

eikanderen mededeelde over de voorteekenen<br />

van dezen dag, en zulks als eene<br />

zaak van zeer veel belang befchouwende<br />

maakten zij dit aan SP. TAPIRIUS, den<br />

neef des Confuls, bekend. Deze jongeling,<br />

die zelf eerst alles bij de Opzieners der<br />

hoenderen angstvallig onderzogt had,<br />

kwam nu met eene heilige huivering op het<br />

gelaat den Conful zulks melden : maar deze,<br />

die zeerwel wist, dat het vertrouwen<br />

des krijgsvolks op de uitfpraak des bijgeloofs<br />

de wigchelaarij alleen noodzaaklijk<br />

en veel vermogend maakte, andwoordde<br />

hem zeer bedaard : „ wat u betreft, blij!<br />

braaf en zorgvuldig: maar heeft de Wigchelaar<br />

geloogen, zoo wagt de ftraf hem<br />

op. Mij is het beste voorteeken voor<br />

Rome en het krijgsvolk bekend gemaakt,<br />

en daarmede is het wel." Voords gelas-<br />

tede<br />

lil.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

IOOFUST.<br />

|. voor C.<br />

292.<br />

\. van R.<br />

460.<br />

PAFIIUUS<br />

fpeelt met<br />

s'Volks<br />

bijgeloof.


I TR­<br />

EDE K<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

292.<br />

]• van R,<br />

460.<br />

Wettel uk<br />

tekrijgslis<br />

van PAPI-<br />

K1US.<br />

ia3 IOMÏINSCHE<br />

tede hij den Hopluiden, dien Wigchelaar<br />

voor aan in de flagorde te plaatzen, en<br />

zorgde tevens, dat, eer het tot een<br />

treffen kwam, een bij toeval kwanswijs<br />

ontfchooten pijl hem voor aller oogen<br />

nedervelde. — „ Of de Goden ook met<br />

ons zijn, daar zij terftond dien misdaa-<br />

diger ftraffen!"riep PAPIRIUS geveinsd-<br />

lijk uit, wanneer men hem den dood des<br />

Wigchelaars met fchijnbaare verbaazing<br />

meldde : en voords het gehoorde krasfchen<br />

van een raaf voor het allergunfligfte<br />

voorteeken opgevende, viel zijn heir met<br />

het blinde- vertrouwen des bevredigden<br />

bijgeloofs op de reeds gefchaarde en prach­<br />

tige vijandelijke flagorde aan. CO<br />

In het begin van den flag weerden zich<br />

de Samniten, bijzonder diegenen, die on­<br />

der den gemelden ijslijken eed lagen , dap-<br />

perlijk. Het herdenken aan hunne zelf-<br />

vervloekingen deed hun eenen aanval uit-<br />

ftaan, waar voor zij anders , die zoo vaak<br />

gewend waren overwonnen te worden,<br />

zeker<br />

(1) Liv. L. X. c. 40. ZoofcbranderTprong bet<br />

beleid met hetblia.de ea echter zeer vee! vermogend<br />

bijge'ouf om.


GESCHIEDENISSEN. IOQ<br />

fceker zouden bezweeken zijn. Maar eens­<br />

klaps ging 'er op zekeren afftand eene<br />

wolk van ftof op: dezelve werd veroor- K<br />

zaakt door de muildrijvers des Romein-^<br />

fchen legers, dien PAPIRIUS geheimen]<br />

last had gegeven om onder bevel van s P.<br />

NAUTIUS agter het gebergte langs te<br />

trekken en zich, onder het vechten, op<br />

deszelfs kruin te vertoonen. Deze krijgs­<br />

list werd zeer wel uitgevoerd, wijl de<br />

ezeldrijvers, met takken van hoornen over<br />

den weg fleepende en flaande, nog een<br />

veel dikker wolk van ftof deeden op­<br />

gaan, dan anders aan de geringheid-van<br />

hun .aantal geëvenredigd was. De Ro­<br />

meinen werden hier door zoo wel, als<br />

de Samniten, misleid en in hun denk­<br />

beeld van een ander aanrukkend leger be­<br />

vestigd door den Conful, die luidkeels<br />

tusfchen de voorste gelederen uitriep , zoo<br />

dat de vijanden zulks konden hooren:<br />

,, Cominium is over; CARVILIUS rukt<br />

aan; overwint, eer hij in den roem van<br />

uwe zege deelt!" (O Voords liet hij op<br />

(O FRONTIN. Strateg. L. II. c 4. ex. I.<br />

een<br />

III.<br />

BOEK<br />

• v.<br />

OOFDST.<br />

. voor C.<br />

292.<br />

. van R.<br />

400.


in.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

392.<br />

J. van R<br />

400.<br />

110 ROMEINSCHE<br />

een afgefproken fein zijne ruiterij tusfchen<br />

het voetvolk dóór op de vijanden in vallen,<br />

die nu, zonder om eed of zelfver-<br />

' vloeking te denken, vol verwarring de<br />

• vlucht namen: de linne keurbende werd<br />

geheel uit een geflagen, het overige voetvolk<br />

werd terug gedreeven in het leger<br />

bij Aquilonia, de Adelende ruiterij vluchtede<br />

naar Bovianum. De rechter vleugel<br />

der Romeinen rukte onder L. VOLUM­<br />

NIUS naar het vijandlijke leger voord,<br />

en maakte 'er zich fpoedig meester van:<br />

de linker vleugel tastede onder L. SCI-<br />

PIO de ftad Aquilonia aan, welke niet<br />

moediger, dan het vijandlijke leger, verdeedigd<br />

werd, maar van zelfs meer wederftand<br />

bood. SCIPIO overrompelde<br />

ze echter in den eersten fchrik der burgers<br />

en zou van zijne overwinning fchier<br />

geen gebruik hebben durven maaken, indien<br />

zijn Veldheer, die met verbaazing<br />

de Romeinfche legervaanen op de vijandlijke<br />

muuren zag, niet meer volks had laten<br />

aanrukken, om hem van zijne verovering<br />

te verzekeren.<br />

Deze flag van Aquilonia kostede den<br />

Sam


GESCHIEDENISSEN. III<br />

Samniten, volgends OROSIUS, CO twaalf,<br />

en volgends LIVIUS, meer dan dertigdui­<br />

zend mannen. Zoo belangrijk dezelve voor 1<br />

Rome was, zoo roemrijk opende bij de<br />

loopbaan voor den bekwaamen Veldheer<br />

PAPIRIUS, die door deze eerste proef van<br />

zijn krijgsbeleid reeds den lof van zijnen<br />

vader behaalde, en zich in het midden<br />

des gevechts onderfcheiden had als den<br />

luchthartigften Veldheer, dien men immer<br />

zag. De betwiste voorteekenen noch de<br />

hagchelijkheid des ftrijds benamen hem<br />

zijne natuurlijke en op een grootsch zelfvertrouwen<br />

fteunende blijmoedigheid niet.<br />

Zijne ganfche gelofte aan JUPITER den<br />

Overwinnaar belfond in de plenging van<br />

eenen beker gehonigden wijn, wanneer<br />

hij de overwinning behaalde. (2)<br />

Even<br />

(1) OROS. L. III. C. 22. De grootere waar-<br />

fchijnlijkheid van deszelfs opgave valt van zelfs in het<br />

oog, wanneer wij bedenken , dat het ganfche heit<br />

der Samniten maar 40,000 mannen fterk was, en reed»<br />

eene afgezondene bende van 8000 mannen miste;<br />

terwijl de Adel en ruiterij nog veilig naar Bovianum<br />

fchijnt gevlucht te zijn.<br />

Ca) Liv. L. X. c. 41, 4a.<br />

Ut.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

IOOFDST.<br />

f. voor C.<br />

292.<br />

f. van R.<br />

460.<br />

Roemrijke<br />

) ver winling<br />

der<br />

Romeinen,


112<br />

ROMEINSCHE<br />

ra. Even gelukkig had CARVILIUS hij<br />

BOEK<br />

IV.<br />

Gbminium gevochten : volgends overleg met<br />

HOOFDST. zijnen Ambtgenoot had hij des morgens<br />

J. voor C ' vroeg die ftad geheel ingeflooten en der-<br />

392.<br />

J. van R zelver poorten met eene fterke bezetting<br />

460.<br />

tegen allen uitval bewaakt. Op het punt<br />

Comim'un<br />

door CAR • van den ftorm te waagen had hij het be-<br />

VILIUS ver<br />

overd.<br />

' richt van den optogt van twintig vijand­<br />

lijke Cohorten door den bode van PAPI­<br />

RIUS gekreegen, het geen hem den ftorm<br />

had doen uitftellen, tot dat hij zijnen<br />

Onderbevelhebber D. BRUTUS SCAE-<br />

VA met de eerste keurbende en twintig<br />

Cohorten hulptroepen had afgezonden om,<br />

wat het ook kosten mogt, deze verfterking<br />

aftefnijden. Voords had hij den ftorm on­<br />

dernomen en Cominium veroverd. Vijftien<br />

duizend en vierhonderd inwooners hadden<br />

zich op zijne genade overgegeven, over<br />

de vier duizend waren 'er gefneuveld.<br />

De twee afgezondene benden waren<br />

niet flags geraakt. Die der Samniten<br />

waren uit het leger nog tijdig genoeg van<br />

Cominium terug geroepen , maar hadden<br />

Aquilonia niet bereikt, voor dat de vlam<br />

reeds uit die ftad en legerplaats oprees.<br />

In vertwijfeling, werwaards zich te wen­<br />

den


GESCHIEDENISSEN. II3<br />

den hadden zij den nacht onder den bloo- III.<br />

BOEK<br />

ten hemel doorgebragt, en waren zij den IV.<br />

[OOFDST.<br />

volgenden dag door de vlucht aan de ver-'<br />

. voor C.<br />

volging der Romeinjche bende ontkomen, • 293.<br />

welke haar te vergeefsch had nagezet, (i) . . van R,<br />

460.<br />

Beide de Conjuh gaven de veroverde<br />

Heden ter plundering aan hun krijgsvolk,<br />

en lieten ze voords in brand Heken. Vol<br />

vreugde over hunne eigene en elkanders<br />

overwinning, trokken de beide heiren bij<br />

een, en deelden de Conjuh de welverdiende<br />

prijzen van dapperheid openlijk in<br />

elkanders aanzien uit. De beide Veldheeren<br />

waren van één begrip, dat men<br />

thands, daar de vijand niet één leger in<br />

het veld had, geheel Samnium volkomen<br />

moest, zien te onder te brengen, en daartoe<br />

deszelfs Heden een voor een aantasten,<br />

het geen de krijgsbenden verrijken<br />

en de Samniten vernielen zou. Het Volk<br />

en den Raad dus kennis van hunne onderfcheidene<br />

verrichtingen door brieven<br />

gegeven hebbende, voerde PAPIRIUS<br />

zijne benden tegen Saepinum, C A R V I ­<br />

LIUS de zijnen tegen Volana aan. (2)<br />

(1) Liv. L. X. c. 43.<br />

Een<br />

(a) Saepinum lag negen mijlen ten westen van het<br />

V. D E E L . H var


m:<br />

B O E I!<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C,<br />

202.<br />

J. van R<br />

460.<br />

Vreugde<br />

bedrijven<br />

ie Rome.<br />

H4<br />

ROMEINSCHE<br />

Den bond<br />

. De gezantfchappen der bondgenooten ><br />

genooten welke zich in den Raad kwamen beklaa-<br />

hulp tegei<br />

de Etrugen over de vernieling hunner grenzen<br />

riërsbeloofd. door de nabuurige Etruriërs, kreegen nu<br />

het bemoedigende andwoord : „ dat zij zich<br />

Opftand<br />

der Faleriêi<br />

.<br />

Een algemeen dankfeest geduurende vier<br />

dagen deed de vreugde blijken van geheel<br />

Rome over deze roemrijke en tevens zeer<br />

tijdige overwinningen. Een nieuwe pp-<br />

ftand van Etrurie had den Raad reeds be­<br />

zorgd gemaakt voor het behoud van den<br />

Staat, wanneer de kans eens ongelukkig<br />

keeren mogt in Samnium, alwaar thands<br />

meest al de Romeinjche krijgsmagt was.<br />

niet beklaagen zouden over hunne trouw<br />

als bondgenooten, wijl Etrurie eerst dags<br />

het zelfde lot van Samnium ondergaan zou."<br />

Men zou evenwel min werkzaam aan<br />

deze zijde gebleeven zijn, om den Con­<br />

fuls hunne handen geheel vrij in Samnium<br />

te laten, indien men niet gehoord had<br />

van den qpftand der Faleriërs, die zinds<br />

lange trouwe bondgenooten geweest wa­<br />

ren. Na eene vruchtelooze bezending<br />

van Verbondspriesters aan deze ftad, gelas-<br />

veroverde Aquilonia: Volana is niet wel aan te wij­<br />

zen. Vid. DRAKENB. in b. I.


GESCHIEDENISSEN. 115<br />

lastede de Raad den Confuls dus, om een in.<br />

BOEK<br />

van beiden, bij het lot, Samnium voor<br />

IV.<br />

Etrurie te verlaten.<br />

300FDJT»<br />

CARVILIUS, die reeds Volana, Pa-<br />

[. voor C.<br />

592.<br />

lumbinum en Herculaneum ingenomen f, van R.<br />

460.<br />

en in die drie lieden tien duizend Sam­<br />

CARVILIUS<br />

niten om hals gebragt of krijgsgevangen ; ïaar Etrugemaakt<br />

had, trof het lot, om naar Etru­<br />

>ie.<br />

rie op te breken. (2)<br />

PAPIRIUS vond na het vertrek van zij­<br />

nen Ambtgenoot zeer veel werk voor Sae<br />

pinum, het geen even moedig verdeedigd<br />

werd , als het flerk bewald was. Na het af-<br />

keerenvan verfcheidene zeer hevige uitval­<br />

len gelukte het hem ten laatften , een gere­<br />

geld beleg rondom deze ftad te flaan, en<br />

haar daardoor tot de overgave te dwingen.<br />

Daar de Samniten hun meeste vermogen<br />

in eenige fterke fteden gebragt hadden,<br />

lever*<br />

("O Palumbinum en Herculaneum kunnen als Samnitifcbe<br />

fteden door de landbefchrijvers niet worJen<br />

aangeweezen. CELL. Ceogr. /Int. T. I. p. 696.<br />

(2) Livius merkt aan, dat dit lot hoogst aan­<br />

genaam was voor het krijgsvolk van CARVILIUS,<br />

om dat het de koude van den winter in Samnium<br />

niet kon uitftaan ; — Etrurie ligt evenwel veel noor-<br />

derlijker, - wij kunnen dit niet oplosfen.<br />

H a<br />

Saepinum<br />

)oor PAPIuus<br />

vsro«<br />

;erd.


III.<br />

BO 6K<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

•292.<br />

J, van R<br />

460.<br />

Zegepraa<br />

van PAPI­<br />

RIUS.<br />

Il6 ROMEINSCHE<br />

leverde deze verovering eenen buit op,<br />

waarmede zich het Romeinjche krijgsvolk<br />

waarlijk verrijken kon.<br />

De dik gevallene fneeuw en ftrenge<br />

'koude dreef den Conful uit het veld, om<br />

de eer van eenen zegepraal te Rome te<br />

genieten. De fchitterende roof der Samniten,<br />

de menigte van aanzienlijke krijgsgevangenen<br />

, de kranzen en eereteekenen<br />

van alle de ruiters en voetknechten, de<br />

rijke buit, dien de verkoping der krijgsgevangenen<br />

had opgebragt, (1) en al het<br />

zilver, het geen uit de veroverde fteden<br />

was opgezameld, (2) maakten dezen zegepraal<br />

gansch ongemeen in luister, maar<br />

ftelden tevens den overwinnaar aan de<br />

wangunst zijner krijgsknechten en het<br />

verwijt der burgeren bloot, wijl al die<br />

fchatten, waarop de greetige oogen des<br />

krijgsvolks gevlamd hadden, in 's Lands<br />

fcbatkist werden geftort, en 'er eene belasting<br />

geregeld werd ter betaaling der<br />

foldij van de talrijke legers, welken de<br />

Staat<br />

(1) Dezelve bedroeg 2,533»°°o ponden kopers,<br />

en dus, naar onze bereekening, 75,9^0 Guldens.<br />

(2) Het zelve beliep 330 ponden.


GESCHIEDENISSEN, 117<br />

Staat geduurig in het veld moest hou­<br />

den.<br />

De cieraadien, in dezen veldtogt aan<br />

de Samniten ontroofd, waren zoo menig­<br />

vuldig, dat PAPIRIUS daarmede niet al-;<br />

leen den tempel, door zijner vader aan<br />

QUIRINUS beloofd, en door hem thands 1<br />

plegtig ingewijd, oppronkte en de ganfche<br />

markt behong, maar dat derzei ver<br />

overfchot aan de Romeinfehe volkplantingen<br />

en bondgenooten ter verfraaijing hunner<br />

tempelen en openbaare plaatzen verzonden<br />

werden. (1)<br />

Nog eene bijzonderheid onderfcheidde<br />

dezen zegepraal zoo wel in de gefchiede- j<br />

nis der kunsten en wetenfchappen, als*<br />

op de rollen der vernielende menfchen-<br />

flachting. Daar de Romeinen tot nog toe<br />

hunne dagen in geene uuren hadden weten<br />

te verdeelen bij gebrek vaneenig werktuig,<br />

om den fteeds voordfnellenden tijd,<br />

die nu eens langer, dan eens korter valt,<br />

in gelijke afilanden te kenmerken, plaatfte<br />

PAPIRIUS den eersten zonnewijzer<br />

aan den tempel van quiRinus. Waar-<br />

(1) Liv. L. X. c. 45, 4.<br />

H 3<br />

fchijnr<br />

UT.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

IOOFDST.<br />

|. voor C.<br />

295.<br />

. van R.<br />

460.<br />

Schitte-<br />

ende buit.<br />

De eerfte<br />

:onnewijer<br />

te Ro-


Hö ROMEINSCHE<br />

III. fchijnlijk vond hij denzelven bij zijne ver­<br />

BOEK<br />

IV overingen, wijl het naderhand mede als<br />

HOOFDST.<br />

eene bijzonderheid is aangeteekend, dat<br />

J. voor C,<br />

292. M. VALERIUS MESSALA eenen ande­<br />

J. van R. ren uit Sicilië medebragt. De Romei­<br />

460.<br />

nen, die tot nog toe van geene andere<br />

dagverdeeling, dan in vóór en na den<br />

middag hadden geweeten, zijn zeer waar-<br />

fchijnlijk zelve niet op eene uitvinding<br />

gevallen, welke allereerst met zeer veel<br />

lof aan ANAXIMANDER of ANAXI-<br />

M E N E s van Mileten, ten tijde van c Y-<br />

RUS den Grooten, is toegefchreeven. Sci-<br />

PIO NASICA vond lang nadeihand het<br />

eenvouwdige middel eerst uit, om den<br />

tijd door eenen waterloper af te meeten ,<br />

die ook des nachts of bij eene betrokke­<br />

ne lucht van dienst kon zijn; terwijl de<br />

uitvinding van andere uurwerken voor de<br />

Romeinen altijd een diep geheim bleef, (IJ<br />

Na het genot van zulk eenen luister­<br />

rijken zegepraal bragt PAPIRIUS zijn<br />

overwinnend leger weder naar het Ves-<br />

cyn-<br />

(1) PLIN. Hifi Nat. L. VJl. c 6a CENSOR.<br />

de die tiatali c. XXIII. ADAM. Rom. Ant. p. 332,<br />

333*


GESCHIEDENISSEN. IIQ<br />

tynfche land, om het zelve door eene<br />

overwintering tegen nieuwe vijandlijkhe­<br />

den der Samniten te dekken.<br />

Intusfchen had de Conful CARVILIUS<br />

de ftad Troilium (i) in Etrurie aangetast<br />

en veroverd, na alvoorens aan vier honOverwinderd en zeventig van derzelver rijkfte inningen van<br />

wooners eenen<br />

CAUViilUS.<br />

vrijen aftogt ten kosten<br />

van zeer veel fchats vergund te hebben.<br />

Voords had hij vijf fterke fohanzen ver-<br />

meesterd, en den Faleriers eenen wapen-<br />

ftilftand voor één jaar doen kopen voor<br />

honderd duizend ponden kopers (2) en<br />

een jaar foldij voor zijne benden. Na<br />

deze krijgsverrichtingen kwam hij eene<br />

dubbelde zege te Rome vieren , welke , in­<br />

dien zij al min fchitterend over de Som-<br />

niten was, dan zijn ambtgenoot had ge-<br />

nooten, aan de voorige echter in luis­<br />

ter gelijk gemaakt werd door zijne Etru-<br />

rifche overwinningen.<br />

'sLand;<br />

(1) Troilium kan door de iandb.-fchrijvers niei<br />

worden aangeweezen, die daarom ineenen, dat hei<br />

zelve Trosfulum zal moeten zijn, het geen ter zijde<br />

van het I'alfmifebe meir lag. Zie de kaart ag'tt D 1<br />

l. — D 8 A K K N B, in b /•<br />

(2) 3000 Guldens.<br />

li 4<br />

III.<br />

BOES<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

}. voor C,<br />

392.<br />

J. van R,<br />

4Ó0.


III.<br />

BOER<br />

IV.<br />

HQOFDST,<br />

J. voor C<br />

292.<br />

J. van B.<br />

460.<br />

Uitdeelingen<br />

van<br />

CARVILIUS.<br />

120 ROMEINSCHE<br />

'sLands fchatkist werd door hem ver­<br />

rijkt met drie honderd en negentig dui­<br />

zend ponden kopers, (1) die 'ervan den<br />

buit overfchooten, na dat hij daarvan<br />

eerst eenen tempel ter eere van de dap­<br />

pere Geluksgodin gefticht en eiken voet­<br />

knecht twee honderd ponden kopers ge-<br />

fchonken had. (2) Eene uitdeeling, wel­<br />

ke, hoe gering ook, het krijgsvolk teaan-<br />

genaamer was, om dat PAPIRIUS de­<br />

zelve aan zijne benden onthouden had.<br />

De gunst, waarin CARVILIUS hier door<br />

bij het Volk geraakte, was groot genoeg,<br />

om L. POSTUMIUS, den Conful des<br />

(1) 117,00 Guldens.<br />

voo-<br />

(2) Daar men ahijd gewoon was, den Hopluiden<br />

eens zoo veel en den Ruiteren twee maal zoo veel,<br />

dan den voetknechten, in foldij en bedeeling te ge­<br />

ven, laat zich deze plaats van LIVIUS ("L, X. c.<br />

46.) niet wel begrijpen , waarin gezegd wordt, dat<br />

CA RVIIIUS flechts de helft aan de Hopluiden en<br />

Ruiters gaf Vide DRAKENB. in h. I. — Volgends<br />

PLINIUS (L. XXXIV. c. 18) zou CARVILIUS<br />

ook een Colosfus-beeld ter eere van JUPITER op<br />

het Capitolium uit zijnen buit, op de Samniten be.<br />

haald hebben opgericht, terwijl de Fafti Capitolini<br />

hem eene maand vroeger, dan PAPIRIUS, over de<br />

Samniten alleen doen zegepraalen.


G E S C H I E D E N I S S E N . 121<br />

voorigen jaars, dien hij wilde befchermen,<br />

van de vervolging te bevrijden van eenen<br />

Gemeensman M. SCANTIUS.<br />

Waarfchijnlijk voerde M.<br />

f. voor C,<br />

A T I L I U S ,<br />

292.<br />

de andere Conful des voorigen jaars, die f. van R,<br />

nu Praetor was, thands eene wet in om-<br />

460.<br />

Wet over<br />

trend de voogdijfchap van weezen, wier de voogden.<br />

vaders zonder uiterften wil waren geftor-<br />

ven, en die geene naauwe bloedverwanten<br />

hadden. De twaalf tafelen had dan voor<br />

deze ongelukkigen niet bijzonder gezorgd,<br />

de wet van ATILIUS ftelde daarom vast:<br />

dat de Praetor en de Gemeensluiden bij<br />

meerderheid van ftemmen in zulk een ge­<br />

val eenen voogd benoemen zouden, (i)<br />

In dit jaar voerde men ook voor het Het ge-<br />

eerst de gewoonte in, om met die kranbruik der<br />

kranzen<br />

zen en eereteekenen, welken men in het bij openlijkefees­<br />

veld behaald had, en inzonderheid met<br />

teninge­ palmtakken in de hand, in naarvolging voerd.<br />

der Grieken, de groote feestfpelen bij te<br />

woónerü<br />

.Bij de verandering van Overheden werd o_.<br />

BIUS GUR­<br />

FABIUS G U R G E S eilD. JUNIUSBRU-<br />

GES en D.<br />

T us<br />

CO PIGHII Jtw. T. i. p. 397. CAJI Injlit.L.<br />

1. Tic. 7 de tulelis:<br />

H 5<br />

UL<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

Q. FA­


III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFOST.<br />

J. voor C,<br />

291.<br />

J. van R.<br />

461.<br />

JUNIÜS<br />

BRUTUS<br />

SCAEVA<br />

Cof.<br />

Hevige<br />

pest.<br />

122<br />

ROMEINSCHE<br />

TUS SCAEVA tot Confuls benoemd. (1)<br />

Hun regeeringjaar , het geen zich , na<br />

zulke luisterrijke overwinningen zoo vreed­<br />

zaam liet aanzien, werd weldra door ee­<br />

nen ramp beftreeden, waaronder Rome, bij<br />

gebrek aan geneeskundigen , telkens aller­<br />

ongelukkigst leed. De pest woedde thands<br />

zoo hevig onder de burgers, dat dezelve<br />

als een bijzonder ftrafgericht der Goden be-<br />

fchouwd, en de Sibyllynfche Godfpraaken<br />

over de middelen tot deszelfs verzoening<br />

geraadpleegd werden. De bekwaame raad-<br />

pleegers dezer Godfpraaken zagen onge­<br />

twijfeld te recht in, dat de geneeskunde,<br />

welke elders reeds met zoo veel toejuiching<br />

geoefend werd, de beste hulpmiddelen te­<br />

gen zulke volksrampen zou kunnen aan<br />

de hand geven, wanneer het Volk flechts<br />

eerst<br />

(,) VAIERIUS MAX. (L. IV. c. 1. ex 5.)<br />

verhaak, dat de oude FABIUS MAXI MUS zich inet<br />

alle kracht, fchoon vruchteloos verzettede tegen de<br />

verkiezing van zijnen zoon , niet om dat hij zijne be"<br />

kwaamheid of braaihekl in twijfel trok, maar op dat<br />

het hooge Staatsbeftuur niet al te lang onder één ge-<br />

flacht zou blijven, daar hij zelf vijf maaien, en zijn<br />

vader, groo:vadsr en voorouders zeer dikwijls Cas-<br />

fuk geweest waren. •


GESCHIEDENISSEN. I23<br />

eerst eene behoorlijke achting voor deze<br />

kunst wilde bewijzen, (i) Hier aan ten<br />

minsten fchijnt ons de Godfpraak der 53-<br />

byllen toe te fchrijven, welke gebood om<br />

AESCULAPIUS, den God der Genees­<br />

kunde van Epdaurus, eene Stad van Pelo-<br />

ponnefus, naar Rome te brengen. (2)<br />

Het Gemeenebest genoot even min uit­<br />

wendig die rust, welke het zich van afge-<br />

ftreedene vijanden had mogen belooven.<br />

Men verbeeldde zich, dat men de Samni­<br />

ten nu eens voor altijd zou kunnen te on­<br />

der brengen, wanneer men de vervolging<br />

tegen hun hervattede, eer zij eenigen adem-<br />

togt<br />

(1) Vergelijk hier de aanteekening onder D. III.<br />

bl, 198, 199.<br />

(2} Liv. L. X. c. 47. Hier verliezen wij<br />

onzen uitmuntenden leidsman LIVIUS, wiens tien<br />

volgende gefchiedboeken , tot fmart der ganfche let­<br />

terkunde en vooral van ons „ die hem fteeds zorg­<br />

vuldig van verre naarvolgden , zijn verlooren ge­<br />

raakt. Met het begin van dan tweeden Punifchen<br />

oorlog zal hij andermaal onze gids zijn, intusfchen<br />

zullen wij de aanvulzelen dezer tien verloorene boe­<br />

ken , welken een Duituh geleerde (. FREINSHE-<br />

Mius daarvan met zeer veel moei'e heeft zamen*<br />

gebragt in de helft der voorgaande eeuw, gebruiken,<br />

maar zelve tekens met verdubbelde zorgen andere Ou­<br />

den naarflaan.<br />

III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

IOOFDST.<br />

|. voor C.<br />

291.<br />

f. van R.<br />

461.<br />

Uitwendige<br />

on.<br />

'ust.


III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

291.<br />

J. van R.<br />

461.<br />

124 ROMEINSCHE<br />

togt konden haaien. Men zond dus den<br />

Conful FABIUS tegen hun uit, terwijl<br />

B R u T u s met een leger Etrurie introk.<br />

Maar de toenmaalige pest binnen Rome en<br />

de aanflelling van twee Confuls, wier onder­<br />

vinding of ontzag in het veld nog niet<br />

zeer te vreezen was, maakten de Samni­<br />

ten flout genoeg, om wedereenigekrijgs­<br />

magt bij een te brengen en de Campaners,<br />

dien zij altijd veracht hadden en echter als<br />

de bewerkers van den ganfchen heilloozen<br />

oorlog met Rome bleeven befchouwen,<br />

aan te tasten.<br />

Onvoor. FABIUS bragt tegen hun wel al het<br />

zichtigheid<br />

van vuur zijner voorvaderen ten veld, FA­<br />

maar<br />

BIUS. zijne eigene drift om aan den flag te komen<br />

en zijne geringachting van vaak overwon­<br />

nene vijanden^ benamen hem derzelver<br />

fchrander beleid. Met verfnelde marfchen<br />

op Samnium voordrukkende , en weldra<br />

eenige vijandlijke befpieders in het oog<br />

krijgende , die op het zien van zijnen aan-<br />

togt terftond terug keerden, meende hij,<br />

dat het ganfche vijandlijke leger terug trok<br />

en verdubbelde hij zijne poogingen, om,<br />

zonder de minfte omzichtigheid naar het<br />

getal der vijanden of de gefteldheid der<br />

plaat-


GESCHIEDENISSEN. 125<br />

plaatze, alwaar hij zich bevond, het ge­<br />

waand vluchtende leger te agterhaalen.<br />

Bij de Samniten, die van alles door hun­<br />

ne befpieders waren verwittigd, had het<br />

zorgvuldigfte beleid plaats : zij koozen<br />

eene uitmuntende ftandplaats , fchaarden<br />

zich geregeld in ilagorde, en bemoedig­<br />

den zich onderling door de gunftigfte uit­<br />

zichten op eene overwinning.<br />

De uitflag van den eerften fchok der Nederlaag<br />

Remeinfche benden, welke vermoeid van<br />

den verfnelden marsch en ongeregeld<br />

op wel geüootene en onvermoeide vijan­<br />

den aanvielen, was, gelijk men dien ver­<br />

wachten moest. FABIUS verloor drie<br />

duizend krijgsknechten en had nog veel<br />

meer gekwetflen : de nacht alleen behield<br />

het overfchot zijns heirs.<br />

Hij floeg zich nu op eene gefchikter<br />

plaats neder en verfchanfle zijn leger:<br />

maar in het zelve had alles het rampzalig-<br />

fte aanzien. Het ontbrak den vermoeiden<br />

aan rust, den hongerigen aan voedzel,<br />

den gewonden aan bijftand: hunne wape­<br />

nen alleen' hadden zij uit hun voorige le.<br />

ger behouden. Het akelige van dien nachi<br />

geleek nog niets naar de vrees voor der<br />

aan-<br />

lil.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

iOOFDST.<br />

[. voor C,<br />

391.<br />

ƒ. van R.<br />

461.<br />

van FABIUS.


III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

api.<br />

J. van Ri<br />

461.<br />

FABIUS<br />

ter verandwoording<br />

geroepen.<br />

I2Ö ROMEINSCHE<br />

aanftaanden dag, wanneer men zich voor-<br />

Helde als offervee geflacht te zullen wor­<br />

den van vijanden, wien men zoo vermoeid,<br />

'zoo verhongerd, zoo gewond, zoo verminderd<br />

geenen tegeniland zou kunnen<br />

bieden. Een valsch gerucht, dat de andere<br />

Conful met een versch leger zijnen Ambtgenoot<br />

te hulp kwam , wederhield echter<br />

de Samniten van eenen aanval op de legerplaats<br />

van FABIU s, en deed hun, wel te<br />

vreden met hunne behaalde overwinning,<br />

elders aftrekken. De Romeinen maakten<br />

zich deze onverwachte uitkomst mede ten<br />

nutte en zogten eene veiliger ftandplaats.<br />

Bij het ontvangen der rampzalige tijding<br />

hiervan werd het misnoegen der burgers<br />

nog meer door de geleedene fchande , dan<br />

door het verlies ten hoogften top gevoerd<br />

tegen den roekeloozen Conful, wiens onbezonnenheid<br />

eenen oorlog , die reeds al<br />

te lang geduurd had, maar al te veel nieuw<br />

voedzel gegeven had. In den Raad zoo<br />

wel, als bij de Gemeensluiden, hoorde men<br />

over hem op de hevigfte wijze fpreken,<br />

m een volkomen Raadsbefluit riep hem<br />

voor eenen bepaalden dag te rug, om<br />

zich te vcrandw-oorden.<br />

Bij


GESCHIEDENISSEN. 127<br />

Bij zijne komst vond FABIUS zich<br />

door eene menigte befchuldigers aange­<br />

HOOFDST.<br />

vallen , die, daar hij zijn bedrijf niet kon<br />

j. voor C.<br />

verdeedigen , om zijns vaders wil, in 291.<br />

plaatze van hem te verfchoonen, te hevi­ J. van R.<br />

4.6 J.<br />

ger aanvielen, wijl het te onvergeeflijker Hevige<br />

fcheen, dat de zoon van zulk eenen man , asnval tegenFAdie<br />

onder de zegepraalen zijns vaders groot BIUS.<br />

geworden was, niet flechts den Romein-<br />

fchen naam, maar tevens den overgeërf-<br />

den roem van alle zijne voorvaderen door<br />

zijne onvoorzichtigheid zoo fchandelijk<br />

bezoedeld had.<br />

De verbitterde gemoederen, die naauw- Worde<br />

door zijlijks<br />

een oor wilden leenen aan het geen nen vader<br />

voorge-<br />

FABIUS ter zijner verdeediging wilde infproken.brengen,<br />

werden echter eerst door de kin­<br />

derliefde zijns grijzen vaders en daarna<br />

door deszelfs redenen verzacht. Vree-<br />

zende, dat hij zijnen zoon niet vrij zou<br />

kunnen pleiten van alle fchuld , gaf hij<br />

aan zijne voorfpraak eene geheel andere<br />

wending. „ Zedig gewag maakende van<br />

zijne eigene dienden en dien zijner voor­<br />

ouderen, bad hij voor zich, vrij te mogen<br />

blijven van de bkterfte grieve zijns ouder-<br />

doms, en voor zijne ganfche geflacht van<br />

de<br />

ra.<br />

BOEK<br />

IV.


III.<br />

BOBS<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

2pr.<br />

J. van R.<br />

461.<br />

FABIUS<br />

vrijgefproken.<br />

128 R O M E I N S C H E '<br />

de onuitwischbaarfte fchande in de ver­<br />

oordeeling zijns zoons. Terdond voegde<br />

hij hierbij, geenzins de vergifnis van eene<br />

dwaaling ter erkendnis van overoude of<br />

pas beweezene dienden van den Staat te<br />

begeeren , indien het Gemeenebest meer<br />

voordeel in derzelver drenge draf del­<br />

len mogt, wijl zijne zucht voor het alge­<br />

meene welzijn alle andere gevoelens on­<br />

derdrukte : hem echter fcheen het, dat<br />

eene vroege dwaaling meestal heilzaam<br />

was, en dat de Staat in het vervolg niet<br />

meer van eenen wijs geworden jongeling zou<br />

te vreezen hebben. Hier voor durfde hij<br />

borg blijven, en verder bood hij zich te­<br />

vens aan, om als Onderbevelhebber zich bij<br />

zijnen zoon te voegen, en alzoo hem,<br />

wien het alleen aan voorzichtigheid ont­<br />

broken had, om de eer van zijn geilacht<br />

en van het gemeenebest daande te hou­<br />

den, tot eenen Veldheer te vormen, in<br />

Wien het Volk niets meer zou te vergeven<br />

vinden."<br />

Het Volk leende aan deze redenen ge­<br />

hoor en liet den Conful, onder het gelei­<br />

de van zijnen vader, nu met zoo groote<br />

verwachting naar zijn leger wederkeeren,<br />

als


GESCHIEDENISSEN. 129<br />

gis het hem met verontwaardiging uit het<br />

zelve had zien terug komen.<br />

Alles kreeg terftond door de zorgen 1<br />

van den ouden FABIUS eene andere ge-J<br />

daante : de bondgenooten, die aan hem zoo J<br />

veele verplichtingen hadden, {tonden hem<br />

gereedelijk ten dienst, en de moedelooze<br />

krijgsknechten herleefden op zijne aan­<br />

komst.<br />

Bij de Samniten had de behaalde over- Da Samititengelagen.<br />

winning geenen minderen moed gegeven,]<br />

en daar dezen even gezind waren , om hun­<br />

nen behaalden roem flaande te houden ,<br />

als de Romeinen, om den hunnen van de<br />

jongfte vlek te zuiveren , kwam het fchier-<br />

lijk tot een algemeen treffen. De kans<br />

fcheen den laatften andermaal ongunflig ,<br />

en de vijandlijke Veldheer had reeds den<br />

Conful met eene uirgelezene bende omcin-<br />

geld , wanneer de oude Krijgsman zijn<br />

paard op den dikflen drom der vijanden<br />

aandreef, en door de ruiters gevolgd, die<br />

zich fchaamden door het vuur des grijz-<br />

aards overtroffen te worden , eene beflis-<br />

fende wending aan den ganfchen flag gaf.<br />

De Romeinfche keurbenden kwamen door<br />

zulk eenen voorvechter tot ftaan en weldra<br />

V. DEEL. I tot<br />

ui.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

IOOFDST.<br />

. voor C.<br />

291.<br />

, van R,<br />

461.


III.<br />

B O B K<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

I3Ó R O M E I N S C H E<br />

tot eenen onwederftaanb'aaren aanval. Te<br />

vergeefsch gedroeg de oude en beroemde<br />

vijandlijke Veldheer, c. PONTIUS HE­<br />

J. voor C. R E N N 1 u s, zich als een uitmuntend Be­<br />

291.<br />

J. van R velhebber en krijgsknecht tevens; hij kon<br />

461.<br />

de vlucht zijner benden bij dezen fchok<br />

niet keeren, en verloor daardoor zelf de<br />

gelegenheid, om te ontkomen. Vier dui­<br />

zend Samniten werden nevens hem krijgs­<br />

gevangen gemaakt, twintig duizend wa­<br />

ren 'er op het flachtveld gebleeven. De<br />

vijandlijke legerplaats werd veroverd en<br />

derzelver rijke buit vermeerderd met eene<br />

uitgebreide plundering van Samnium en<br />

de verovering van verfcheidene Steden.<br />

Zoo veel hing 'er af van het beleid eenes<br />

mans, dat het overwonnen leger nu in 0-<br />

verwinning kon wederkeeren, en de vij­<br />

andlijke Veldheer, die eerst overwinnaar<br />

was , thands als gevangen den zegepraal<br />

zijns overwinnaars doen fchitteren moest,<br />

waar toe hij tot het volgende jaar bewaard<br />

werd, waarfchijnlijk om dat de woedende<br />

pest Rome tegenwoordig ongefchikt voor<br />

de vreugde van zulk een zegefeest maak­<br />

te.<br />

Terwijl dit in Samnium voorviel, had<br />

de


GESCHIEDENISSEN. I3I<br />

de andere Conful BRUTUS, die den ee­ m.<br />

nen Conful des voorigen jaars, SP. CAR­<br />

BOEK<br />

iV.<br />

VILIUS, als Onderbevelhebber had bij' IOOFDST.<br />

zich gehad ,<br />

. voor C.<br />

van het begin van dezen ^<br />

291.<br />

veldtogt af, gelukkig in Etrurie geoor-^ . van R«<br />

logd.<br />

461.<br />

Het afzijn van hem en zijnen Ambtge­<br />

noot ten tijde der verkiezing van nieu­<br />

we Overheden deed het ftaatsbeftuur tot<br />

eene Tusfchenregeering vervallen. L.<br />

POSTUMIUS MEGELLUS zat bij de<br />

verkiezing voor en liet zich, tegen alle<br />

denkbeelden van welvoeglijkheid van dien<br />

tijd aan, nevens c. JUNIUS BRUTUS<br />

tot Conful voor het volgende jaar benoemen.<br />

(O<br />

Trotsch op zijn derde Confulfchap en<br />

met verachting op zijnen Burgerambt­<br />

genoot nederziende, weigerde POSTU­<br />

MIUS<br />

(O F R EINSH. L. XI. c. 1—u. P IGHIUS meent<br />

(T. 1. p. 400), dat men APP. CLAUDIUS tot<br />

Dictator benoemd had, om deze verkiezing te regelen<br />

, maar dat eenig gebrek in ?ijne aanftelling hem<br />

dit Opperbevel had doen nederleggen, waar door<br />

het beftuur tot eene Tusfchenregeering zou gekomen<br />

zijn.<br />

I 2<br />

L. POSruiwius<br />

MEGËLXUS<br />

[II en C.


UT.<br />

B O E K<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

290.<br />

J.van R.<br />

462.<br />

JUNIUS<br />

BRUTUS<br />

Cof.<br />

Aankomst<br />

van AESCU-<br />

LAPIUS te<br />

Rome,<br />

132 ROMEINSCHE<br />

MIUS het krijgsbeftuur in Samnium aan<br />

het lot tusfchen hem en zijnen Ambtge­<br />

noot over te laten, zijne voorige krijgs­<br />

bedrijven in dat land als eene rechtmaa-<br />

:ige aanfpraak op dit voorrecht volftrekt<br />

willende doen gelden. C. JUNIUS, die<br />

:e edel dacht, om het gemeenebest aan<br />

ie halftarrigheid van deszelfs Overheden<br />

te willen waagen, verklaarde geheel vrij­<br />

willig afiland te doen van zijn recht ter<br />

loting over deze post.<br />

Thands kwamen de afgevaardigden te­<br />

rug, die volgends de Sibyllynfche God­<br />

fpraaken, AESCULAPIUS van Epidau-<br />

rus gehaald hadden. Zij bragten eene<br />

makke flang mede, welke het onnoozel<br />

bijgeloof des volks voor den God der<br />

geneeskunde zelf aanzag, om dat die on­<br />

der zulk eene gedaante elders gediend<br />

werd, en uit hoofde der vertelling, wel­<br />

ke men van deze flang deed. Zij zou<br />

naamlijk in den tempel van AESCULA­<br />

PIUS te Epidaurus geheel onverwacht van<br />

agter eenen altaar naar de afgezanten toe-<br />

gefprongen hebben, door de Priesters van<br />

dien God voor de begeerde Godheid op­<br />

gegeven, en voords met de afgevaardig­<br />

den


GESCHIEDENISSEN. 133<br />

den gewillig te fcheep gegaan zijn, maar lil.<br />

voords, te Antium met het fchip aan land<br />

BOEK<br />

IV.<br />

OOFDST.<br />

gekomen zijnde, zou zich eenige dagen in *<br />

. voor C.<br />

den tempel aldaarop gehouden hebben, doch ^<br />

990.<br />

daarna ook weder gewillig aan boord geko- ] , van R.<br />

men zijn. Den Tiber opgevaren zijnde kwa­<br />

462.<br />

men tallooze burgers den afgezanten te<br />

gemoet, om den God der geneeskunde<br />

te begroeten, dankbaar het afnemen der<br />

ziekte, welke zekerlijk van zelf reeds be­<br />

daard was , aan zijne komst toefchrij-<br />

vende : maar , misfchien door alle deze<br />

begroetingen verwilderd, was AESCULA­<br />

PIUS in den Tiber gefprongen, en naar<br />

het eilandjen gezwommen , het geen in<br />

die rivier voor Rome is, zonder zich ooit<br />

weder zichtbaar voor zijne aanbidders ge­<br />

maakt te hebben, die, hoe fpijtig ook<br />

over deze zijne eigenzinnigheid, echter<br />

dat eilandjen voords ten eeuwigen dage<br />

dankbaar naar zijnen naam noemden. (O<br />

De<br />

(1) FREINSH, L. XI. c. 11—14. „ Wat AES­<br />

CULAPIUS zelf betreft, men weet te weinig van<br />

zijn Ieeven, en men heeft 'er daarom te veale verdichtzelen<br />

van verteld.<br />

„ De Epidauriin geven 'er dit verhaal van; Ben<br />

I 3 ber


III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

290.<br />

J. van R<br />

462.<br />

I34- ROMEINSCHE<br />

De Conful POSTUMIUS bragt dezelf­<br />

de trotschheid in het veld mede, welke<br />

hij te Rome tegen zijnen Ambtgenoot ge­<br />

toond had. Hij zond eenen brief voor<br />

uit aan FABIUS, die als Proconful door<br />

een raadsbefluit in Samnium gebleeven<br />

was,<br />

herder had zijnen hond en eene geit verlooren; hij<br />

zogt ze en vond ze weder op eenen bijgelegen berg;<br />

de geit zoogde en de hond bewaakte aldaar eenen<br />

zuigeling, die rondom van een luisterrijk licht fchit-<br />

terde. Dit kind was AESCULAPIUS, de zoon van<br />

APOLLoen CORONII. Zijn ganfche leeven was<br />

gewijd aan den bijftand v*n ongelukkigen. De ge-<br />

vaarlijkfte wonden en ziekten verdweenen onder zij­<br />

ne bewerkingen, geneesmiddelen, welluidende ge­<br />

zangen en geheimzinnige magtlpreuken. De Goden<br />

fchikten zulks in , maar ten laatften de dooden in<br />

het leeven durvende herroep-n, werd hij, op aan-<br />

klagte van PLUTO, door den blikzem gedood.<br />

Andere verhaalen laten nog eenigen fchiju van waar­<br />

heid over, en geven ons eenen draad in handen,<br />

dien wij een oogenbiik kunnen volgen, zonder den<br />

ganfchen doolhof der vertellingen met denzelven te<br />

doorlopen. - De wijze C HIR O N , de leermeester van<br />

ACHILLES, had eenige oppervlakkige kundigheden<br />

bekomen van de krachten der kruiden en de herftel-<br />

ling van gdbrokeue en ontwrichte beenderen; hij liet<br />

deze kundigheden zijnen afftainmelingen na, die eeu­<br />

wen lang in TbètfaUt woonden en zich edelmoedig<br />

toe-


GESCHIEDENISSEN. 135<br />

was, hem bevelende, eene post te verlaten<br />

, waartoe hij zelf zich genoeg in ftaat<br />

gevoelde. FABIUS andwoordde hem, 1<br />

dat hij geene taak kon nederleggen, wel- •<br />

ke hem door den Raad was opgelegd.;<br />

Men hoorde zulks te Rome en vreesde<br />

alles kwaads van de tvveedragt tusfchen<br />

twee<br />

toelegden, om zieken bij te ftaan. AESCULAPIUS<br />

fchijnt zijn leerling geweest te zijn, en, agter zijne<br />

geheimen gekomen zijnde, dezelven medegedeeld te<br />

hebben aan zijne zoonen MACHAON en PODALI-<br />

EIU J. Beiden waren zij bij het beleg van Treje<br />

en gedroegen zich zoo dapper in het ftrijden, als<br />

handig in da verzorging van wonden, waarin de<br />

ganfche geneeskunde in vroege eeuwen hoofdzaaklijk<br />

beftond. MACHAON liet het leeven voor Troje en<br />

zijne asfche , werd zorgvuldig door NESTOS. naar<br />

Peloponnefus overgcbragt, alwaar zijne kinderen<br />

het handwerk huns vaders voordzetteden, en altaa-<br />

jen ter eere van hunnen grootvader oprichteden, wel­<br />

ken zij zelve door hunne diensten aan de mensch-<br />

heid wel waardig waren. De ftaravader van<br />

zulk een verdienstlijk gedacht werd weldra het voor,<br />

werp eener openlijke vereering. Zijne verheffing tot<br />

den rang der Goden moet echter Inater daa den tijd<br />

van HOMERUS geweest zijn, die van hem flechts<br />

als van een bijzonder perzoon fpreekt." Foyage 4»<br />

jtune Atiacbarjjïs. Cbap. 53. alwaar wij tevens zien<br />

hoe mak de (langen in Epidaurie waren.<br />

I 4<br />

in.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

IOOFDST.<br />

. voer G.<br />

290.<br />

. van R.<br />

462.


III.<br />

BOER.<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

290<br />

J. van R.<br />

462.<br />

I36 ROMEINSCHE<br />

twee Veldheeren; waarom men terftond<br />

afgezanten naar POSTUMIUS afzond,<br />

om hem uit naam van den Raad af te<br />

vorderen, van het leger van FABIUS<br />

mede in Samnium oorlog te laten voeren.<br />

Hij gaf aan deze bezending dit onver-<br />

dragelijke befcheid: ,, dat hij, zoo lang<br />

hij Conful was, niet naar den Raad, maar<br />

de Raad naar hem moest luisteren " En<br />

tevens willende toonen, dat het met hem<br />

geene enkele woorden waren , zond hij op<br />

ftaanden voet afgezanten naar het leger<br />

van FABIUS, het geen voor Cominium<br />

lag, om te eisfchen, dat hij het beleg<br />

opbreken en aftrekken zou, of dat hij<br />

hem anders met geweld zou verdrijven.<br />

Ongelukkig had het 'er voor Rome uit­<br />

gezien, wanneer FABIUS zich onverzet-<br />

lijk tegen zulk eene onbefchaamdheid ge­<br />

dragen had. Zelf handelbaarer van aard<br />

zijnde en den voorzichtigen vaderlijken<br />

raad bij zich hebbende, verliet hij Sam­<br />

nium, na vooraf verklaard te hebben: „<br />

dat niet 's Confuls onbefchoftheid, maar<br />

'sLands weizijn, hem deed wijken." (1)<br />

(O FREINSH, L. XI. c. 15, 16.<br />

Bij


GESCHIEDENISSEN. 1^7<br />

Bij zijne wederkomst ontvong Rome<br />

hem , na de herflelling van zijnen eersten<br />

misflag, edelmoediglijk, leggende hem ee- 1<br />

luisterrijken zegepraal toe. Hij vierde<br />

denzelven dankbaar en werd door zijnen 1<br />

grijzen vader te paard gevolgd, die nu<br />

even blijmoedig zijnen zoon zag zegevie- 1<br />

III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

IOOFDST.<br />

• voor C.<br />

aoo.<br />

. van R.<br />

462.<br />

Zegepraal<br />

'an FAïus.<br />

ren, als hij wel eer hem zelf, toen hij<br />

nog een kleene knaap was, op zijnen<br />

arm in den zegewagen rondgedragen had.<br />

Een gedeelte van zijn veroverden buit<br />

werd aan zijne krijgsbenden uitgedeeld.<br />

De vijandlijke Veldheer, die voor dezen<br />

zegepraal bewaard was, werd na denzel­<br />

en dood<br />

ven onthoofd. Hij was een man geweest,! ;ebragc.<br />

wiens beleid Rome's magt lang had we-<br />

derftaan, en onder andere aanmerklijke<br />

fchaaden het gemeenebest de fchande der<br />

Caudynfche engten had aangedaan. Me­<br />

nigmaal , zegt men, dat hij zich beklaag­<br />

de, dat de Romeinen onomkoopbaar wa­<br />

ren, wijl hij Jhun anders het overheer-<br />

fchen fchierlijk zou hebben afgeleerd. —<br />

Gelukkig voorwaar, dat, bij den eersten<br />

bloei van het gemeenebest, de braafheid<br />

van zeden geen minder fteun voor het<br />

I 5 zel-<br />

PONTIUS<br />

li KKNNIUJ


ut.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

390.<br />

J. van R,<br />

462,<br />

Krijgsverrichtingen<br />

van POSTU­<br />

MIUS.<br />

138 ROMEINS C HE<br />

zelve was, dan de onwederftaanbaarheid<br />

der wapenen. (1)<br />

POSTUMIUS weerde zich ongetwijfeld<br />

in Samnium dapperlijk : hij veroverde<br />

weinige dagen na den aftogt van FABIUS<br />

Cominium, voords nam hij Venufia weg,<br />

en voerde daarna zijn overwinnend leger<br />

van de eene ftad naar de andere, welke<br />

hem allen gedeeltelijk door geweld ,<br />

gedeeltelijk bij overgave in handen vielen.<br />

Tien duizend vijanden waren 'er<br />

door zijne wapenen gefneuveld, meer dan<br />

zes duizend hadden zich aan zijn goeddunken<br />

onderworpen. Zijne eigene trotschheid<br />

ftond dezen Conful het meeste in<br />

den weg. Hoe erkentlijk Rome alzins<br />

was voor de verdienstlijke krijgsverrichtingen<br />

haarer Overheden, floeg haar Raad<br />

echter thands geene acht op alle de overwinningen<br />

van eenen laatdunkenden Conful,<br />

die in zijne voorige hooge waardigheid<br />

reeds tegen deszelf's zin en zonder<br />

de toeftemming des Volks zich eenen zegepraal<br />

had toegelegd, en die zich nu weder<br />

ftoutlijk boven deszelfs gezag verheven<br />

(0 FREINÏH. L. XI. c. 18.


GESCHIEDENISSEN. 139<br />

ven had. Hij gaf den Raad in eenen<br />

brief verflag van zijne daaden, en raadde<br />

tevens het uitzenden eener volkplanting<br />

j. vooi C.<br />

naar Fenufia aan. Men zond derwaartis<br />

terftond twintig duizend volkplantelingen,<br />

wier overgroot aantal noodig fcheen, wijl<br />

Venufia tot eene vesting tegen de Apu-<br />

liërs en Lucaners verftrekken moest: maar<br />

men bood hem geenen zegepraal aan, dien<br />

hij zich anders zekerlijk met recht mogt<br />

hebben toegefchreeven , en men fchonk<br />

aan anderen de eer, om als Hoofden deze<br />

nieuwe volkplanting te geleiden.<br />

Zulk eene vernedering was den hoog- POSTU­<br />

MIUS door<br />

moedigen Conful, wien de zegepraal van<br />

gemeens­<br />

FABIUS bekend was, onverdragelijk. Hij luidenaangevallen. onthield zich niet van de bitterfte fmaad-<br />

redenen tegen de Raadsheeren, en laster­<br />

de derzei ver ganfchen rang: hij deelde<br />

den geheelen buit aan zijn krijgsvolk uit,<br />

en ontfloeg het zelve uit den krijgseed,<br />

voor dat zijn opvolger in het leger be­<br />

noemd was. Door zulk een bedrijf flechti<br />

den haat tegen hem vergrootende, zag<br />

hij zich, zoo dra hij als Conful was afge-<br />

treeden, door twee Gemeensluiden vooi<br />

het Volk gedaagd en bei'chuldigd, var<br />

twet<br />

V<br />

lil.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

lOOfDST.<br />

090.<br />

J. van R.<br />

462.<br />

Een zegepraal<br />

aan<br />

POSTUMIUS<br />

onthouden.


III.<br />

B O E K<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

289.<br />

J. van R<br />

463.<br />

P. CORNE'<br />

LU' S RU-<br />

FINUS en<br />

M'. CURIUS<br />

BKNTATUS<br />

140 ROMEINSCHE<br />

twee duizend mannen uit zijne keurbende<br />

als flaaven aan zijne akkers te hebben<br />

laten arbeiden, eer hij met hun was in<br />

het veld getrokken. Te vergeefsch wil-<br />

• de hij zich tegen eene befchuldiging verdeedigen;,<br />

welke bij het Volk nog vrij<br />

wat meer moest gelden, dan zijne halftarrigheid<br />

tegen deh Raad; hij werd met<br />

algemeene Hemmen in eene zwaare geldboete<br />

verweezen. (ij<br />

De Conful BRUTUS, van wiens krijgsverrichtingen<br />

in Etrurie geen gewag gemaakt<br />

wordt, zat bij de verkiezing der<br />

volgende Confuls voor. P. CORNELIUS<br />

RUFINUS en M'. CURIUS DENTA-<br />

TUS, de nieuwe Overheden, trokken<br />

weldra, elk met afzonderlijke keurbenden<br />

Samnium in, en dwongen de Samniten<br />

, die zich hier en daar nog te/ weer<br />

fielden tegen de verwoesting hunner landerijen<br />

en fteden, door veelvuldige flagen,<br />

om den vrede te fmeeken. Dit was<br />

het oogmerk van Rome, het geen zinds<br />

het begin van den langduurigen Samnitifchen<br />

krijg wel vier en twintig maaien<br />

(l) P R E I NS II. L. XI. c. 16, 17, !£.<br />

des^


GESCHIEDENISSEN. 141<br />

deszelfs poorten voor zegepraalende Veldheeren<br />

ontflooten, maar tevens zoo<br />

veel fchats en zoo veel volks tegen de- 1<br />

ze krijgshaftige vijanden verlooren had, •<br />

dat het met het uiterfte verlangen naar ]<br />

ademtogt van zulk eenen moorddaadigen<br />

krijg reikhalsde. Met het verlies van hunnen<br />

bekwaamen Veldheer ÏONTIUS,<br />

Nederaag<br />

der<br />

hadden de Samniten tevens allen raad ver-1<br />

\amniten.<br />

looren, en eer zij het overfchot hunner<br />

krachten onder eenig ander beleid konden<br />

bij een zamelen , beflisten de nieuwe Romeinjche<br />

legers hunne volkomene nederlaag.<br />

(O<br />

De grootfle lof van dezen geè'indigden<br />

krijg kwam thands den Burger- Conful,<br />

CURIUS toe: hij kon, 'zonder eenige<br />

grootfpraak in het verflag van zijne krijgsbedrijven<br />

aan den Raad zeggen : „ ik heb<br />

zoo veel lands voor u veroverd, dat het<br />

zelve eene woestenij zou worden, wanneer<br />

ik geen volks genoeg had te onder<br />

gebragt, om het te bearbeiden, en ik heb<br />

zoo veel volks aan uw gezag onderworpen,<br />

CO FRBINSH. L, XI. c. 20.<br />

Ui.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

I00ÏDBT.<br />

VOO" C.<br />

289.<br />

f. van R.<br />

463.


III.<br />

BO EK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

J. van R,<br />

463.<br />

Lof van<br />

M'. CURIUS<br />

DENTATUSI<br />

142 ROMEINSCHE<br />

pen, dat het van honger vergaan zou , indien<br />

ik 'er tevens zoo veel lands niet voor<br />

gewonnen had." ("1) Zijne veroveringen<br />

hadden zich uitgeftrekt tot langs de Jdriatifche<br />

zee, en maakten hem ver boven<br />

zijnen Ambtgenoot, van wien men geene<br />

bijzondere melding vindt, de eer van eenen<br />

zegepraal waardig.<br />

Om den voleinder van den Samnitifchen<br />

krijg nog meer, dan door zijnen zegepraal<br />

te vereeren, liet men aan hem eene landverdeeling<br />

van den gewonnen grond aan<br />

de burgers, en het voorfchrift der vredesvoorwaarden<br />

voor de overwonnene<br />

vijanden over.<br />

Hij deelde aan elk flechts eene kleene<br />

plek gronds toe , en vermeerderde<br />

met het overige veel grooter gedeelte des<br />

gewonnen lands de bezittingen van het<br />

Gemeenebest. Zommigen berispten hem<br />

over deze bekrompenheid, doch daar hij<br />

zich zei ven niet meer, dan anderen toedeelde<br />

, vond zijne aanmerking te grooter<br />

gewigt: „ dat niemand eenen akker te<br />

. (1) AUR. VICT. de vir. HL c. 33.<br />

kleen


GESCHIEDENISSEN. I43<br />

kleen moest vinden, die hem voeden<br />

kon." (O<br />

De Samniten, de beflisfing van den aard f<br />

hunner onderwerping ziende afhangen^<br />

van de min of meerdere ftrengheid vanï'<br />

éénen Romein, deeden poogingen, om de<br />

bijzondere genegenheid van CURIUS te<br />

winnen, en vaardigden eenige afgezanten<br />

aan hem af, die hun vleijend verzoek om<br />

eenige toegevendheid in de voorwaarden<br />

des vredes door het aanbod van eene aanzienlijke<br />

hoeveelheid gouds konden onderfteunen.<br />

De afgevaardigden vonden<br />

den Conful, daar hij van zijnen zegepraal<br />

voor eenige dagen terug gekeerd was naar<br />

zijne kleene landhoeve, om het woelige en<br />

onmenfchelijke krijgstooneel te verwisfelen<br />

met de oefenplaats zijner weldaadige<br />

wijsbegeerte. De overwinnaar van Sam*<br />

nium was bij hunne aankomst in zijne armoedige<br />

hut, en zat aldaar op eenen Hegten<br />

houten floel bij den haard zijn eigen<br />

maaltijd gereed te maaken, die uit eenige<br />

wortelen beftond. Het gezantfchap, 't<br />

welk<br />

CO AUR. VICT. dt vit: HU c. 23. PLUT.<br />

/ipophtb. T. II p. 194.<br />

III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

OOFDST.<br />

.voor C.<br />

2Ü9.<br />

van R.<br />

463.


m.<br />

BOEK<br />

IV<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

2X0.<br />

J. van R,<br />

463.<br />

144- ROMEINSCHE<br />

welk deze foberheid voor gebrek aanzag,<br />

terwijl zij uit eene willekeurige verachting<br />

van rijkdom en gemak ontfïond, waarin<br />

de oude wijsbegeerte eene hooge verdien-<br />

fte ftelde, waagde gerustlijk het aanbod<br />

der gefchenken en voorfpelde zich van<br />

derzelver verbijfterenden invloed op een<br />

behoeftig hart alles goeds. Maar CURIUS,<br />

zijn ernftig gelaat nu eensklaps in eenen<br />

grimlach trekkende , die de diepfte ver­<br />

achting van alle laage omkoperij en zijne<br />

eigene verhevenheid boven dergelijke ver­<br />

zoekingen te kennen gaf, zond hun met<br />

dit befcheid terug: „ vertelt den Samni­<br />

ten , gij bedienden van een onnut ja ver­<br />

nederend gezantfchap, dat M'. CURIUS<br />

de wet aan rijken voor te fchrijven ver­<br />

kiest boven zelf rijk te zijn: neemt uw<br />

goud , tot 's menfchen verderf uitgegra­<br />

ven, mede, en onthoudt, dat CURIUS<br />

zoo onomkopelijk , als onverwinnelijk,<br />

is : " (1 )• — De vredesvoorwaarden<br />

door<br />

(1) VAL. MAX. L. IV. c. 3. ex. 5. PLUT.<br />

/jpopbtb. T. II. p. 195. Cic de Senecï. c. i5.<br />

„ Hozv tuany luxurious andcouvctom Cbristians ought<br />

to blufh atreading fucb charaBen?" Rom. Converf.<br />

T. I. P. 179.


GESCHIEDENISSEN. 145<br />

door den Conful aan de Samniten opgedrongen,<br />

zijn nergens gemeld: maar wie durft<br />

der gefchiedenis hierover eenig verwijt'<br />

doen, daar zij, door het getrouw overbren­<br />

gen van de gemelde trekken uit het ver \<br />

hevene^charaktervan CURIUS,demenschheid<br />

zuivert van denverachtlijkftenblaam,<br />

waaronder de veelvuldige fchandelijke omkoperijen<br />

van volgende eeuwen haar dikwijls<br />

gebragt hebben ?<br />

CURIUS<br />

Na eene korte tusfchenpoozing trok CUrengt<br />

de<br />

RIUS andermaal te veld. De Sabynen, die , Sabynen<br />

:>nder.<br />

van de eerste dichting van Rome af, deszelfs<br />

bondgenooten reeds geweest waren ,<br />

hadden onlangs uit vreeze, dat de onderwerping<br />

van Samnium hunnen toedand zou<br />

verergeren, eene afwending der krijgsmagt<br />

tegen dat land willen bewerken door verfcheidene<br />

ftrooperijen op den Romeinfchen<br />

grond. CURIUS bragt hun weldra<br />

te onder: doch de oude betrekkingen tusfchen<br />

hun en de Romeinen bezorgden hun<br />

eene zeer zachte behandeling van hunne<br />

overwinnaars. Den Sabynen werd het<br />

burgerrecht toegedaan , maar het demrecht<br />

onthouden. Deze overwinning des Confuls<br />

, fchoon met een enkeld woord ver-<br />

V. DEEL. K meld,<br />

III.<br />

BORK<br />

IV.<br />

IOOFDST.<br />

[. voor C.<br />

2S9.<br />

'. van R.<br />

463.


ITT.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

289.<br />

J. van R,<br />

463.<br />

CURIUS<br />

zuivert<br />

zich van<br />

Ï46 ROMEINSCHE<br />

meld, was groot en belangrijk genoeg<br />

voor Rome, om hem andermaal eenen zegepraal<br />

aan te bieden. (1)<br />

De verdiensten en de roem van dezen<br />

burger - Conful fchitterden den Patriciërs<br />

zoo pijnlijk in de wangunftige oogen,<br />

dat zommigen hunner het waagden, om<br />

hem, in weerwil zijner beweezene onom­<br />

de befchuldiging<br />

van koopbaarheid , openlijk te befchuldigen van<br />

oneerlijk­ zich aanmerklijk in ftilte verrijkt te hebheid.ben<br />

van den Samnitifchen en Sabynfchen<br />

buit. Op eenen eed ter zijner verfchooning<br />

gedrongen, liet de eerlijke CURIUS<br />

een kleen houten oliekannetjen zien, het<br />

welk tot gebruik bij den offerdienst flrekte,<br />

en zwoer voords heilig niets anders te hebben<br />

agtergehouden. (2) Daar niemand aan<br />

de oprechtheid van eenen man twijfelde,<br />

die zonder zulk eene kleenigheid te openbaaren<br />

geenen eed durfde doen, viel de<br />

fchande der geheele aanklagte op de befchuldigers<br />

te rug, die zich weldra op<br />

nieuw<br />

(O FREINSH. L. XI. c. 21, 22 Fa/li Capito-<br />

'ini.<br />

(2) AUR. VICT. de vir, UI, c. 13. PLIN. L,<br />

XXXIV. c. 18,


GESCHIEDENISSEN. 147<br />

nieuw gegriefd gevoelden door een derden<br />

roemrijken togt van CURIUS.<br />

De inwooners van Thurii verzogten<br />

J. voor C.<br />

Rome 's bondgenootfchaplijken bijftand te­ 280.<br />

gen de lucanërs, die hun tweemaal vij- J. van R.<br />

4Ó3andlijk<br />

hadden aangetast. Het gemeene­<br />

CURIUS<br />

best, welk fteeds gereed was, om zulke houdt eene<br />

Ovatio o-<br />

vleijende erkendnisfen van haar gezag tot ver de Lu-<br />

aan de uiterfte deelen van Italië te vercaners.gelden, zond CURIUS nogmaal met zijn<br />

leger uit, die zich wederom in dat gewest<br />

zoo voortrefiijk gedroeg, dat de<br />

Thuriërs uit dankbaarheid den gemeensman<br />

c. AELIUS, die de verplichting der<br />

Romeinen om hun bij te ftaan het meeste<br />

had aangedrongen, een ftandbeeld oprichteden<br />

, en dat de Raad aan den zegevierenden<br />

CURIUS de eer eener Ovatio toelegde.<br />

(O<br />

Na het eindigen van zulk eenen lan­ Einde van<br />

den eigengen<br />

en bloedigen krijg tegen de Samniijken Sam»<br />

ten, fcheen een volgend jaar naauwlijks litifchen<br />

crijg.<br />

iet meldingwaardigs op te kunnen leveren*<br />

Thands was een mededingend volk<br />

afge-<br />

(i) AUR. VICT. de vir. ill. c. 23. PIGHII<br />

Ann, T. I. p. 404.<br />

K 2<br />

in.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.


III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

148 ROMEINSCHE<br />

afgeftreeden, wiens vermogen, om de<br />

krijgskosten uit te houden, zichtbaar was<br />

uit deszelfs weelde tot in hunne wapenen<br />

J. voor C.<br />

289. toe; wiens gevaarlijke beftrijding uit de<br />

J. van R, menigte van deszelfs bosfchen en bergeng-<br />

463.<br />

ten bleek; wiens woede tegen Rome aan<br />

deszelfs duure vervloekingen en ijslijke<br />

menfchenoffers kenlijk was; en wiens<br />

hardnekkigheid, na eene veelvuldige ver­<br />

breking van alle verbonden, door de bloe-<br />

digfle nederlaagen zelve nog heviger<br />

werd. (ij Alle huislijke oneenigheden<br />

hadden geduurende dezen vreeslijken krijg<br />

meestal gezweegen, of het geweld der<br />

wapenen had ten minsten het gemor der<br />

burgeren onhoorbaar gemaakt. Bij het<br />

zwijgen dier wapenen, welke nog nimmer<br />

zoo behendig, zoo dapper, zoo hardnek­<br />

kig tegen Rome gevoerd werden, verhief<br />

zich weldra de rampzalige toon der bur­<br />

gertwisten.<br />

J. voor C<br />

'<br />

288.<br />

M. VALERIUS CORVINUS en Q.<br />

J. van R • CAEDICIUS N o c TUA, die als nieuwe<br />

464-<br />

Confuls voor het volgende jaar benoemd<br />

M. VALE<br />

Rius coa- waren, ontlasteden het gemeenebest wel<br />

CO FLOR* Lt I. C. 16,<br />

van


GESCHIEDENISSEN. 149<br />

van eene talrijke menigte der onrustigfte irr.<br />

burgers door het uitzenden van volkplan­ BOEK<br />

IV.<br />

tingen naar Ca/lrum, Hadria en Sena, (1) HOOFDST.<br />

maar de veele duizenden , die anders jaar­ J. voor C.<br />

lijks te veld trokken, en zich thands be­ J. van R.<br />

464.<br />

zwaarlijk aan het ftille genot der huislij­<br />

VINUS en<br />

ke rust konden gewennen, maakten de Q. CAïGIeinsrvocbediening<br />

des rechts zoo bezwaarlijk, dat TUA Co ff.<br />

de gemeensman L. PAPIRIUS het voor­<br />

ftel deed : „ om eiken Praetor jaarlijksdrie<br />

mederechters toe te voegen, die nevens<br />

hem de uitfpraaken over geldboeten zou­<br />

den kunnen doen, en voords het opzicht<br />

over de gevangenhuizen en over de uit­<br />

voering der lijfftraffelijke vonnisfen zou-<br />

• den hebben, om welke reden zij den<br />

naam van halsrechters f zouden dragen." f Triumvi*<br />

riCapita',<br />

(2) — Het getal der weerbaare mannen,<br />

les.<br />

die bij de fchatting van dit jaar werden<br />

op-<br />

(1) Caflrum, aan de Hadriatifc&ezee, in heiland<br />

der PraetutiSrs gelegen, werd,volgends VELL. PA-<br />

TERC. L. u c. 14 eerst in het begin van den eers­<br />

ten Cartbaagjcben' oorlog eene FLomeinfcbe volkplaii'<br />

ting. Iladiia ligt op dezelfde hoogte , Sena aai<br />

dien zelfden zeekant boven Ancona.<br />

(2) De aanltelling dezer Halsrechters wordt dooi<br />

powrowius de ecig. jur. laater gefteld.<br />

K 3


III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C,<br />

a88.<br />

J. van R<br />

464.<br />

VlKA II.<br />

Cof.<br />

I50 ROMEINSCHE<br />

opgefchreeven en twee honderd drie en ze­<br />

ventig duizend uitmaakten, laat ons ge-<br />

maklijk begrijpen, welk een bezwaarlijk<br />

huisbeftuur de Regeering aan zulk eene<br />

menigte vond. —- Bij deze fchatting werd<br />

Q. FABIUS MAXIM US RULLIANUS<br />

als het eerste lid van den Raad opgefchree­<br />

ven ; eene eer, welke de oudfte dier eer­<br />

waardige vergadering genoot, en welke<br />

het geluk erflijk fcheen te maaken in het<br />

geflacht der FABIUSSEN, want gelijk<br />

deze RULLIANUS zijnen vader AM-<br />

BUSTUS in die eer was opgevolgd, zoo<br />

liet hij ook dezelve vervolgends onmid-<br />

delijk voor zijnen zoon GURGES over.<br />

(O<br />

J. voor C, Onder het volgende Confulfchap van Q,<br />

287.<br />

J. van R. BIARCIUS TREMULUS en IV C O R N E-<br />

4°5. LIUS ARVINA, die beide voor de twee­<br />

Q. MAR-<br />

C1CS TRE- demaal deze waardigheid bekleedden, liet<br />

WÜLÜS If. zich het vuur eener burgertwist, welke<br />

en P. cos-<br />

KELIUS AR. reeds jaaren lang gefmeuld had en tot<br />

nog toe door hagchelijke veldtogten of<br />

moed benemende ziekten des Volks on­<br />

derdrukt was, in lichte vlammen zien.<br />

(O FREINSH. L. XI. c. 23.<br />

De


GESCHIEDENISSEN. 151<br />

De woeker der rijken, de geweldenaarijen<br />

en wreedheden der fchuldeisfchers, en de<br />

ongelukkige toeftand van onvermogende<br />

ichuldenaars, welk alles weleer geweldige<br />

onrust in de burgerij verwekt had, was<br />

andermaal de reden van het lang gemor<br />

des geringen burgers, het geen zich nu<br />

flechts bij zekere aanleiding daartoe in<br />

luide klagten liet hooren.<br />

T. VETURIUS, een dier ongelukkige Schandalijk<br />

gedrag<br />

Confuls, die zich in de Caudynfche eng­ van eenen<br />

ten hadden laten verrasfen, was in zulke<br />

rijken woe«<br />

keraar.<br />

bekrompene omftandigheden geftorven,<br />

dat zijn zoon, een fchoon en braaf jon­<br />

geling zich genoodzaakt had gezien , om<br />

van zekeren c PLOTIUS het geld voor<br />

zijns vaders uitvaart op te nemen. Deze<br />

woekeraar, die reeds meerdere eisfchen<br />

op dit huisgezin had, vervolgde den jon­<br />

geling, en dwong hem, om als flaaf vooi<br />

hem te werken, tot dat zijn arbeidsloon<br />

de fchuld zou gelijk gemaakt hebben,<br />

De ongelukkige VETURIUS onder wierf<br />

zich gelaten aan den flaaffchen arbeid,<br />

maar zijn edel hart onderwierp zich geen<br />

Zins aan de fnoode begeerten van zijnet I<br />

eerloozen meester, De fchandelijkfte ver<br />

K 4 202<br />

III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

I00FDST»<br />

f voor C.<br />

287.<br />

[. van R.<br />

465.


III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

M. cr.AU-<br />

DIUS MAR<br />

CELLÜS en<br />

C. KAUT1ÜS<br />

RUTILUS<br />

Of.<br />

152 ROMEINSCHE<br />

zoekingen vermogten op zijne deugd even<br />

min, als de onmenfchelijkfte bedreigin­<br />

gen en wreedfte mishandelingen. Hij<br />

J. voor C<br />

287. 'ontworstelde de magt van den wellustigen<br />

J. van R • aterling en jammerde openlijk op de markt<br />

van zijns meesters wreedheid en fchande.<br />

Een dergelijk geval had wel eer het<br />

ganfche Volk in beweging gebragt CO :<br />

om zulk eene algemeene opfchudding op<br />

nieuw te voorkomen, lieten de Confuls<br />

den fnooden PLOTIUS openlijk naar de<br />

gevangenis brengen, en tevens alle fchul-<br />

denaars, die, in weerwil van eene Heilige<br />

wet daar tegen, (2) gevangen mogten<br />

gehouden worden, ontdaan.<br />

Deze oplettendheid wedcrhield wel de<br />

oogenbliklijke uitbarsting des misnoegens,<br />

maar nam geenzins den geheelen grond<br />

J. voor C!<br />

aU. des gemors weg. Onder de volgende Con~<br />

J. van R,<br />

fuls ,M. CLAUDIUS MARCELLUS en<br />

466.<br />

c NAUTIUS RUTILUS trokken de Ge­<br />

meensluiden zich de zaak der fchuldenaars<br />

aan, en eischten, wel verre van zich te<br />

vreden te houden met de hernieuwing der<br />

z i e<br />

CO D. IV. bl. 386"-33p.<br />

(2) Ibid.<br />

aan-


GESCHIEDENISSEN. 153<br />

aangehaalde wet, welke wel ligt weder<br />

overtreden zou worden, niets minder ,<br />

dan eenen volkomene kwijtfchelding der"<br />

fchulden. De fchuldeisfchers kwamen hier ^<br />

tegen met geene mindere hardnekkigheid J<br />

op en vonden overal bijftand, waar de goe- }<br />

de trouw zich belangeloos liet hooren.


III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor (<br />

285.<br />

J. van I<br />

467,<br />

Ï54 ROMEINSCHE<br />

ven: hij liet het zelve vrijmoedig alle bazwaaren<br />

voor den dag brengen, en ver-<br />

^ wijderde alzoo de infpanning, welke zich<br />

" tot nog toe alleen op de kwaade fchulden<br />

..gevestigd had. De Gemeensluiden, die<br />

reeds lang in een goed verftand met den<br />

Raad flonden, en misfchien thands tot<br />

hunne buitenfpoorige eisfchen alleen waren<br />

gekomen, om hun vertrouwen bij<br />

het gemeen te herftellen, fchijnen zelve<br />

den Dictator hierin behulpzaam geweest<br />

te zijn. Men kwam althands nu met geheel<br />

andere bezwaaren voor den dag: men<br />

klaagde, dat de wet, welke alle de Ro­<br />

f Plebismeinen aan de volksbefluiten f onderwierp,<br />

cita.<br />

overtreden werd, en men drong tevens<br />

op de hernieuwing dier wet aan, dat de<br />

Raad zich vooraf ftellig zou moeten verklaaren<br />

voor die voorftellen , waartoe het<br />

Volk in groote vergaderingen beiluiten<br />

zou.(1) HORTENSIUS nambeidedezQ<br />

klagten door eene nieuwe afkondiging en<br />

bekrachtiging dier oude wetten weg, en<br />

• was<br />

(1) Beiden waren op voorftel van PLBLILIUS<br />

vastgefteld in het J. van R. 416. Zie D. IV. W.<br />

345» 34


GESCHIEDENISSEN. 155<br />

was daardoor reeds aanmerklijk in de bevrediging<br />

des gemeens gevorderd, wan­<br />

neer de dood het gemeenebest van dezen '<br />

bekwaamen Staatsman beroofde.<br />

Men benoemde nu den ftokouden Q. '.<br />

FABIUS tot zijnen opvolger in het op­<br />

pergezag, die het zelve voor de derde, Dicïator<br />

II.<br />

maal aannam, en het geluk had, dat de<br />

vijandlijkheden der Volfiniërs een volkomen<br />

einde aan >de reeds bedaarde burgertwist<br />

maakten, fchoon dezelve van zoo<br />

weinig belang waren , dat de gefchiedenis<br />

ze ter naauwernood heeft aangeftipt. (1)<br />

Deze bevrediging der burgerij, welke Charakter<br />

van Q. FAnu<br />

wederkeerde naar haare wooningen, B.Ui RUL­<br />

LIANUS<br />

bekroonde het werk, door q. F A B I U S<br />

R U L L I A N U S M A X I M U S in den vrede<br />

en in den oorlog zinds vier en veertig<br />

jaaren verricht. Hij leefde zekerlijk na<br />

dezen tijd nog eenige jaaren, doch daar<br />

wij wel bericht vinden van de algemeene<br />

kostbaarheid zijner uitvaart, maar niet<br />

van den juisten tijd zijns doods, nemen<br />

wij deze gelegenheid waar, om den man,<br />

die<br />

(Ï) FREINSH. L. XI. q. 14—29, Men zie over<br />

het duistere van dit tijdvak PIGUU Ann. ad bof annos.<br />

III.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

IOOFDST.<br />

. voor C.<br />

285.<br />

[. van R,<br />

467.<br />

Q. FABIUS<br />

MAXIMUS.


nr.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

J. van R.<br />

467.<br />

156 ROMEINSCHE<br />

die zoo lang in onze gefchiedenisfen uitmuntede<br />

, in voorraad te vereeren. Rome<br />

was aan hem grootendeels haaren tegenwoordigen<br />

roem verfchuldigd. Zijn naam<br />

had Etrurie en Samnium doen beeven : zijn<br />

aanzijn aan het hoofd van legers, die reeds<br />

vernederd waren, was genoeg geweest, om<br />

trotfche vijanden angstvallig te doen vluchten.<br />

De zeldzaame vereeniging van den<br />

krijgsman en den Staatsman vond in hem<br />

plaats: zijn fchrander beleid in Rome's<br />

huisbeftuur deed hem den bijnaam van<br />

MAxiMUS verwerven. Te recht erkende<br />

het gemeenebest bij zijnen dood zijne verdiensten<br />

: de burgers bragten vrijwillig zoo<br />

veel toe, om zijn lijk met de pracbtigfte<br />

uitvaart te vereeren, dat zijn zoon op<br />

het geflachre offervee geheel Rome onthaaien<br />

kon. (IJ Of evenwel de bron van<br />

zijne fchitterendfte daaden zoo zuiver,<br />

als derzelver uiterlijke glans, geweest zij,<br />

kunnen wij naauwlijks gelooven, hoezeer<br />

wij anders huiverig zijn, om onedele beginzelen<br />

te vooronderftellen bij roemrijke<br />

bedrijven. Zijne eerzucht en zijne in,<br />

(1) Auu.-ViCT. éevir. Ui. c. $3,


GESCHIEDENISSEN. 157<br />

genomenheid met de ingebeelde voorrech,<br />

ten eener adelijke geboorte zijn toch zicht­<br />

baar in verfcheidene betrekkingen: ge-<br />

J. voor C.<br />

lukkig hield de eerste y hem rustloos in<br />

285.<br />

het ftrijdperk voor Rome 's roem, en hin­ [. van R»<br />

467.<br />

derde de laatfte geenzins in eenen tijd,<br />

waarin men den Adel, na de vernietiging<br />

van deszelfs wezenlijke voorrechten, gaar­<br />

ne de genoegens eener ijdele inbeelding<br />

vergunde.<br />

VIJF-<br />

IN.<br />

BOEK<br />

IV.<br />

SOOFDST.


Inleiding.<br />

VYFDE HOOFDSTUK.<br />

D E<br />

O O R L O G<br />

TEGEN DE<br />

TARENTYNERS<br />

EN DEN KONING<br />

P Y R R H U S<br />

GEVOERD.<br />


ROM. GESCHIED. 159<br />

ftoute ftappen mogen wij nu niet van haar<br />

verwachten, daar de groote bron van haare<br />

inwendige verdeeldheden is opgedroogd,<br />

en haar aanzien reeds wijd en zijd door<br />

Italië erkend wordt ? — Na de invoering<br />

van een gelijk recht der burgers tot alle<br />

gewijde en ongewijde bedieningen, hebben<br />

haare onderfcheidene rangen, in de plaats<br />

van zwaarden der verdeeldheid, prikkels<br />

eener loflijke mededinging opgeleverd tusfchen<br />

den Adel en den burgerftand. Na<br />

de onderwerping der omgelegene volkeren,<br />

kunnen kleene aanvallen den zetel<br />

des Gemeenebests niet meer doen wankelen,<br />

en maaken de moorddaadige, doch<br />

onbeflisfende, vijandlijkheden van onmiddelijke<br />

nabuuren plaats voor grooter oorlogstooneelen,<br />

welke den weedom van het<br />

menfchelijke hart over haare veelvuldige<br />

ellenden j; nog eenigzins vergoeden door<br />

haare befchouwers lesfen van wijsheid<br />

voor het Staatsbeftuur en Krijgsbeleid mede<br />

te deelen, welke door weinig beduidende<br />

fchermutzelingen zelden worden opgegeven.<br />

III.<br />

BOEK<br />

v.<br />

lOOFDST.<br />

De Latynen, Sabynen, Hernicers, Ac- Staat van<br />

'.omé's<br />

quiè'rs, Maffers en Campaniërs eerbiedig-„. inzien..<br />

den


III.<br />

'BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

284.<br />

J. van R.<br />

468.<br />

C. CLAU'<br />

DIUS CANI.<br />

NA en M.<br />

AEMILIUS<br />

I-F.PIDÜS<br />

Cof.<br />

i6o ROMEINS CHE<br />

den Romers gezag. De Volscers waren<br />

geen afzonderlijk volk meer. De klank<br />

der Romeinjche wapenen wekte tot in Apulie<br />

ontzag. Een gedeelte van Lucanie aan<br />

de eene en geheel Umbrie en Picenum aan<br />

de andere zijde was gehoorzaam aan het<br />

Gemeenebest of werd door nabijgelegene<br />

volkplantingen in bedwang gehouden.<br />

Aan gene zijde des Tibers was een<br />

gedeelte van Etrurie te ondergebragt, en<br />

tiield het verafgelegener de gemaakte verbonden<br />

getrouw. Samnium was fchijnbaar<br />

overheerd en de Galliërs waren<br />

vreedzaam , fchoon gereed, om aan elk<br />

hunne wapenen tegen het gemeenebest te<br />

leenen.<br />

Zoodanig was het met Rome gefield<br />

toen de Confuls c. CLAUDIUS CANI-<br />

NA en M. AEMILIUS LEPIDUS het<br />

Staatsbeftuur aanvaardden. Het zelve was<br />

alzins vreedzaam: maar daar Rome geheel<br />

Italië nog niet aan zich had onderworpen<br />

en daar verfcheidene te ondergebragte<br />

volkeren flechts geringe aanmoediging<br />

tot eenen nieuwen opftand behoefden,<br />

was deze ongevvoone ftilte geenzins<br />

te vertrouwen, en zag men weldra uitwerk-


GESCHIEDENISSEN. itfl<br />

wérkzèlen, welke door verafgelegene oor-<br />

zaaken ten verderve van het Gemeene­<br />

HOOFDST.<br />

best werden voordgebragt.<br />

J. voor C.<br />

De bewooners van den eenen uithoek 284..<br />

van Italië, Mesfapia of Japygia genoemd f. van R.<br />

468.<br />

vreesden met reden, dat het heerschzuchVijandlijtige<br />

Rome hun niet bevrijd zou laten van keoogmerken der<br />

het juk der overheerfching. Den burgeTarentyren der Hoofdftad van dat gewest, den ners.<br />

Tarentyners, was deze vrees inzonderheid<br />

ondragelijk. Volkplantelingen der vrij­<br />

heidminnende Grieken en wel van de on-<br />

buigzaame Spdrtaanen zijnde, gevoelden<br />

zij te grooten afkeer van alle onderwer­<br />

ping , dan dat zij de naderende fchreden<br />

hunner forfche meesters langer werkeloos<br />

konden aanzien. Een vernederend, doch<br />

overtuigend gevoel, dat zij dezen afkeer van<br />

alle overheerfching alleen nog hadden overig<br />

behouden van den Lacedcemonifchen geest,<br />

zonder eene fchaduw meer der Spartaanfcht<br />

maatigheid en heldhaftigheid te hebben }<br />

deed hun echter den rechtftreekfchen weg<br />

niet inflaan, om der Romeinjche wapenen eer<br />

perkte ftellen. De verwijdering van hunn(<br />

moederflad had hunne zeden onttrokken aai t<br />

derzelver Itrenge tucht, en door eenen na<br />

V. DEEL. L tuuï<br />

ui.<br />

BOEK<br />

v.


lït.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

284.<br />

J. van R.<br />

468.<br />

l6l<br />

ROMEINSCHE<br />

tuurlijken overgang tot een ander uiterfte<br />

van ongeregeldheid, hunligchaam en hunnen<br />

geest min werkzaam, en tevens min gefchiktvoor<br />

de moeilijkheden van den krijg<br />

tegen een heldhaftig en onvertzaagd volk<br />

gemaakt, terwijl de overvloedige vruchten<br />

van eenen allervoordeeligften handel hun<br />

gansch en al door de verderflijkfte en overdreevendfte<br />

weelde hadden ontzenuwd.<br />

Bewust van hun onvermogen, en zelfs<br />

ongezind, om het overfchot hunner krachten,<br />

't welk zij in allerleie ongebondenheden<br />

uitputteden , tegen de Romeinen te gebruiken<br />

, berokkenden zij eene nieuwe<br />

zamenfpanning van verfcheidene volkeren<br />

tegen het gemeenebest, wier uitgeputte<br />

geldmiddelen zij door hunne fchatten onderfteunden,<br />

zonder eenig openlijk deel<br />

aan derzelver krijgsverrichtingen te nemen<br />

, tot dat hun flinkfche handel, door<br />

het oplettend Rome ontdekt, hun noodzaakte<br />

op zelfverdeediging te denken, en<br />

hunne volilagene verwijfdheid hun eenen<br />

vreemden Heer deed inroepen, om hun<br />

tegen de overheering van nabuuren te beveiligen.<br />

De Galliërs , in het bijzonder de Senoners,<br />

waren de eerften, die door de Taren-


GESCHIEDENISSEN. 163<br />

rentyners omgekogt, de Romeinen aan tas­ HL<br />

teden. Zij trokken met eene meer dan<br />

gewoone krijgsmagt Etrurie in, en be­<br />

legerden aldaar Aretium, eene Stad, wel­<br />

ke geenzins in bondgenootfchap met Ro­<br />

me Hond, maar Hechts in het algemeen<br />

beftand van Etrurie begreepen was. Daar<br />

hun aanval alzoo niet rechtftreeks tegen<br />

Rome was, liep dit jaar zonder eene open­<br />

lijke uitbarfting der nieuwe vijandlijkhe­<br />

den af.<br />

Onder de volgende Confuls c. SERVI-, f. voor C.<br />

LIUS TUCCA en L. CAECILIUS ME-- 283-<br />

TELLUS verkreegen de Ai-etiërs op hun<br />

ootmoedig verzoek de toezegging van den c. SERVI»<br />

bijftand der Romeinen, en werd tevens L. <<br />

CAECILIUS aan het hoofd eens legers !<br />

tot ontzet der benaauwde ftad in Etrurie 1<br />

•eixuj<br />

gezonden. De afgezanten , die vooraf<br />

den Galliërs gingen aanzeggen: „ dat Are­<br />

tium in bondgenootfchap met Rome ftond,<br />

en men uit dien hoofde verwachtede, dat<br />

zij, als bevredigd met de Romeinen zijn­<br />

de , derzelver vrienden ongeftoord zou­<br />

den laten;" werden met verkrachting van<br />

het heilige recht der volkeren om het lee­<br />

ven gebragt. Even vuurig om dezen hoon<br />

L a te<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

284.<br />

f. van R.<br />

468.<br />

. van R.<br />

469.<br />

JUSTUCCA<br />

•n L, CAE-<br />

IILIUS ME«


III.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

aöj.<br />

J. van R.<br />

469.<br />

164 E.OMEINSCHI<br />

te vvreeken > als om Aretium te ontzet­<br />

ten , tastede nu de Conful de heiligfchen-<br />

nige vijanden aan, maar met zulk een on­<br />

gelukkig gevolg, dat hij zelf met zeven<br />

Bevelhebbers van keurbenden en dertien<br />

duizend mannen, waaronder veele voor-<br />

naamen waren, het leeven verloor.<br />

Het Se- Op de droeve tijding van zulk eenen<br />

nonifche nadeeligen flag, werd n'. CURIUS met<br />

Gallie verwoest.<br />

een nieuw leger te veld gezonden. In<br />

plaats van eenen vijand, die ftout op zij­<br />

ne overwinning was, aan te tasten, voer­<br />

de deze Veldheer zijne benden met voor­<br />

bijgang van Aretium rechtftreeks in des<br />

vijands eigen onverdeedigd land , en nam<br />

aldaar voor Rome de geduchtfte wraak<br />

over den moord haarer afgezanten en den<br />

dood haarer krijgsluiden. Hij vernielde<br />

het ganfche gewest der Senoners zoo ge­<br />

heel te vuur en te zwaard, dat het zel­<br />

ve eene onbewoonde woestenij geleek. (1)<br />

De<br />

(O POLYB. L. II. c. 19. Waarfchijnlijk was<br />

CURIUS thands Praetor, en had de andere Confut<br />

elders bezigheden, welke hem beletteden, zijnen Ambt­<br />

genoot te wreeken. Doch de gefchiedents van dit,<br />

het voorgaande en volgende jaar is zoo duisier, dat<br />

wij


G E S C H I E D E N I S S E N . 165<br />

De woede over de vernieling van hun<br />

land, en het gevangen nemen of ombren­<br />

gen hunner landgenooten, deed de Seno-<br />

ners onder het volgende Staatsbefluur van<br />

P. CORNELIUS DOLABBLLAenCN.<br />

DOMiTius C A L V I N U S Aretium verla­<br />

ten, om tegen Rome zelf op te trekken,<br />

en op gelijke wijze de vernielende vlammen<br />

andermaal uit deszelfs daken te doen op­<br />

gaan. Hun togt door het land van Ro­<br />

me 's bondgenooten vond echter geduuri-<br />

ge verhinderingen verzwakte hunrtekrach­<br />

ten door veelvuldigen tegenfland. Ten<br />

laatften ftuiteden zij tegen een geducht<br />

heir, 't welk de Conful D O M I T I U S had<br />

in het veld gebragt, en 't welk hun be­<br />

nevens de Bojers en verfcheidene Etru­<br />

riërs , die deel in hunnen optogt genomen<br />

hadden, niet flechts tegenhield, maar<br />

zelfs aantastede en verfloeg.<br />

De uiteengeflagene vijanden verzamel­ Sla? bii<br />

den zich echter weder bij het meir, Fa- > '*adimor,it.<br />

dimonis genoemd, en zagen zich aldaar<br />

door nieuwen onderftaud van Bojers en<br />

Etru-<br />

wij de grootfte reden hebben, ons over het gemis<br />

van LIVIUS te beklaagen.<br />

L 3<br />

ITT.<br />

B OEK<br />

V.<br />

IOOFDST.<br />

f. voor C.<br />

282.<br />

\. van R.<br />

470.<br />

P. COR­<br />

NELIUS DO-<br />

MBELIA en<br />

CN. DOMI-<br />

nus CAL-<br />

Y;NUS Coff.


III.<br />

BOF.K<br />

V.<br />

J. voor C.<br />

281.<br />

J. van R,<br />

471-<br />

Q. AEMT-<br />

LIÜS PAPUS<br />

en c. FA-<br />

BMCHJS<br />

Cof.<br />

i66 ROMEINSCHE<br />

Etruriërs onderfteund: maar hun vernieuw­<br />

de moed was even onbeftand tegen een<br />

HOOFDST. ander heir van den Conful CORNELIUS,<br />

J. voor C.<br />

die hun zoo geweldig aanviel,<br />

28a.<br />

dat 'er<br />

J. van R. van de Senonifche Galliërs ten minsten nie­<br />

470.<br />

mand overig bleef, om zich te beroemen,<br />

dat zijne voorvaderen wel eer Rome had­<br />

den kunnen in brand Heken.<br />

Wel verre dat de geheime werkingen<br />

der Tarentyners tegen het gemeenebest<br />

door deszelfs nieuwe overwinningen zou­<br />

den gefluit zijn, wisten zij door hunne<br />

bedekte onderhandelingen de verflagene<br />

Etrurièrs en Bojers niet flechts tot eene .<br />

herzameling hunne krachten voor het vol­<br />

gende jaar op te zetten, maar tevens een<br />

bondgenootfchap tusfchen de Bruttiërs,<br />

Lucaners en Samniten te bewerken tegen<br />

de roofzuchtige vijanden van geheel Ita­<br />

lië, gelijk de Romeinen door dat bondge­<br />

nootfchap genoemd werden.<br />

Q. AEMILIUS PAPUS en c. FA-<br />

BRICIUS, de Confuls des volgenden jaars,<br />

hadden dus het gemeenebest in eenen ftorm<br />

te redden, die van alle zijden met ver-<br />

eenigd geweld te zamen trok. De eers­<br />

te trok Etrurie met een leger in en hield<br />

aan


GESCHIEDENISSEN. 167<br />

aan die zijde alles in een vreeslijk bedwang:<br />

de laatfte voerde zijne troepen<br />

tot ontzet van Thurii aan, welke ftad<br />

door de bondgenootfchaplijke krijgsmagt<br />

belegerd werd. Het gelukte FABRI-<br />

CIUS, Thurii te ontzetten, het vereenig-<br />

de heir te verflaan en zelfs de ganfche<br />

Thurii.<br />

vijandlijke legerplaats te veroveren. Het<br />

laatfte viel echter den Romeinen zoo bezwaarlijk,<br />

dat zij deze verovering aan<br />

den onmiddellijken bijftand van den Krijgsgod<br />

toefchreeven. Hun bijgeloof grondde<br />

zich op deze bijzonderheid. Een<br />

forsch en moedig jongeling had het eerst<br />

de ftormtadders tegen het vijandlijke leger<br />

geplaatst, maar was bij deszelfs verovering<br />

niet te vinden. De Veldheer riep<br />

te vergeefsch den heldhaftigen knaap op,<br />

om zijne uitftekende daad te beloonen,<br />

en befloot uit dien hoofde, of maakte ten<br />

minsten zijn krijgsvolk wijs, dat MARS<br />

zelf de vijandlijke legerplaats beklommen<br />

had. De behaalde overwinning was<br />

zeer belangrijk, twintig duizend waren<br />

'er van het leger der bondgenooten<br />

omgekomen , vijfduizend, waar onder da<br />

Opperbevelhebber STATIUS STA HEI-<br />

L 4 us,<br />

Hl.<br />

BOES<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C,<br />

081.<br />

J. van R.<br />

471.<br />

FABRICHJ»<br />

anczet


l68 ROMEINSCHE<br />

ith us, krijgsgevangen gemaakt, en twintig-<br />

BOEK<br />

V. veldteekenen veroverd. (1)<br />

HOOFDST. Hoe veel reden de lafhartige Tarenty-<br />

J. voor C<br />

'ners ook hadden,<br />

281.<br />

om zich, nu vooral<br />

J. van R. na het mislukken hunner bedekte Staat­<br />

471.<br />

kunde , niet openlijk tegen Rome te ver-<br />

' Openlijke<br />

viiandlijkklaaren, het geen zich de nieuw vereeheid<br />

van nigde vijanden zoo vreeslijk van het lijf<br />

Tarentumgeflingerd<br />

had, bragt echter hunne eige­<br />

ne ligtzinnigheid dit voor hun zoo dood-<br />

lijk geheim aan den dag.<br />

De zucht tot vermaaken, welke bij hun<br />

de overhand had genomen boven alle we­<br />

zenlijke bedrijven van een werkzaam lee­<br />

ven , en het getal hunner feestdagen<br />

waarlijk grooter, dan dat hunner werk?<br />

dagen , gemaakt had, was de oorzaak de­<br />

zer belangrijke ontdekking. Hun prach-<br />

tigfte fchouwburg, waar het lediglopen-?<br />

de volk zich dagelijks vermaakte mt-.t de<br />

verachtlijke kluchten en laage poetfen van<br />

fchaamtelooze tijdverkwisters, was zooda­<br />

nig ingericht, dat deszelfs fchitterende<br />

(1) FREINSH. L XU. C. 1-6. FABRICIUS<br />

zegepraalde, fchoon hij aan MARS de verovering<br />

toekende. Fa/li Capitolini.<br />

too-


GESCHIEDENISSEN. ï6o<br />

tooneel, tegen over de haven geplaatst,<br />

een zeer ver uitzicht in den Tarentyn-<br />

fchen zeeboezem gaf. Van daar zag men 1<br />

. voor C,<br />

eene Romeinjche vloot van tien fchepen op • 281.<br />

de haven aanzetten, J . van R,<br />

Eigene bewustheid van ilinkfbhe hande­<br />

47'.<br />

lingen tegen het gemeenebest deed den<br />

Tarentyners denken, dat deze fchepen,<br />

waarover L. VAEERIUS het bevel voer­<br />

de, van Rome waren uitgezonden, om<br />

hun over hunne verraaderlijke trouwloos­<br />

heden te (haffen : terwijl eene geveinsde of<br />

wezenlijke onkunde omtrend de gevoelens<br />

der Tarentyners de Romeinen alhier Hechts<br />

eene veilige legplaats in eene gastvrije<br />

en vriendfchaplijke haven had doen zoe­<br />

ken.<br />

Wat evenwel het waare oogmerk der<br />

Romeinen met de opzending dezer kleene<br />

vloot naar Tarentum ook geweest mag zijn,<br />

dezelve had ten minsten dit gevolg, dat<br />

het gemeenebest deszelfs vijanden open­<br />

lijk leerde kennen. Een zekere PHI-<br />

LOCHARIS, wiens fchandelijke zeden<br />

hem den bijnaam van THAIS (I)<br />

b i<br />

ï<br />

da<br />

(i) THAIS, was eene vermaarde Crietfcbe hoer,<br />

L 5<br />

w e I k<br />

m.<br />

BOES<br />

V.<br />

IOOFDST.


III.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C,<br />

281.<br />

J. van R.<br />

47»'<br />

1<br />

I^O ROMEINSCHE<br />

de Tarentyners deeden dragen, beweerde<br />

openlijk: „ dat een oud verdrag den Romeinen<br />

verbood het voorbij varen van het<br />

voorgebergte Lacinium, en dat men dus<br />

die onbefchaamde zeefchuimers te keer<br />

gaan en hunnen hoogmoed met geweld<br />

vernederen moest." Zonder het minste<br />

onderzoek naar dit voorgegeven verdrag<br />

gaf het brooddronken Tarentynfche volk<br />

den verachtlijken PHILOCHARIS luidruchtig<br />

gelijk. De Romeinen, die om<br />

geene vijandlijkheden, voorzeker om zulk<br />

eenen oogenbliklijken aanval niet gedacht<br />

hadden , begaven zich op het gezicht van<br />

den gewapenden zamenloop der Tarentyners<br />

uit hunne haven, maar waren niet<br />

in ftaat het nazetten hunner fnelle fchepen<br />

te ontkomen. De helft der Romeinfche<br />

vloot viel den Tarentyners in handen ,<br />

die vier fchepen in den grond boorden,<br />

waarop zich ook de Vlootvoogd bevond,<br />

en<br />

welke de ganfche Atbeenfcbe jongelingfchap aanhaara<br />

onedele bekoorlijkheden kluisterde, voords A L E X A N-<br />

DER op zijnen kruistogt vólgde, en ten laatften nog<br />

de geraaaltn van PTOLEMAEÜS werd. BAS^E.<br />

D«3 C'it.


GESCHIEDENISSEN. I^I<br />

en één fchip in hunne haven opbragten,<br />

waar van zij het krijgsvolk ombragten, en<br />

HOOFDST.<br />

het overige fcheepsvolk tot llaaven ver-<br />

J. voor C.<br />

kogten. (O<br />

281.<br />

De Tarentyners aldus openlijk voor hun­<br />

J. van R.<br />

471.<br />

ne gezindheid tegen Rome uitgekomen Thurii<br />

zijnde, tasteden nu rechtftreeks de Thu- door de<br />

Tarentyriè'rs<br />

aan, hun verwijtende, dat zij de Ronersingemeinen in deze gewesten van Italië hadnomen. <br />

den gebragt, door liever bij die woeste<br />

veroveraars, dan bij hunne eigene aan­<br />

verwanten en nabuuren befcherming te<br />

zoeken. Deze ftad viel hun in handen,<br />

derzelver voornaamfte burgers werden door<br />

hun verjaagd, de Romeinfche bezetting had<br />

eenen vrijen aftogt bedongen, en vooi<br />

het overige werd alles geplunderd.<br />

Zeer groot was de verontwaardiging<br />

van den Romeinfchen Raad over dezen<br />

onverhoeden en kwaadaardigen aanval :<br />

maar hoe luid het bloed der gefneuvelde ben<br />

den en het verlies van vijf fchepen ook it j<br />

deszelfs vergadering om wraak riep, nog<br />

thands was het,bij de nieuwe zamenfpanninj 1<br />

van zoo veele vijanden,gevaarlijk, derzeive<br />

(O FREINSH. L. XH. 0 7, 8.<br />

geta l<br />

III.<br />

BOEK<br />

V.<br />

Gezantfchap<br />

naar,<br />

Tarentum,


III.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

281.<br />

J. van R<br />

471.<br />

TfS ROMEINSCHE<br />

getal door dezen te vermeerderen. Men<br />

befloot, deklagten der billijkheid dooreen<br />

gezantfchap te Tarentwn te doen hooren ,<br />

' en eer men tot eene oorlogsverklaring<br />

• kwam, in onderhandelingen aan te dringen<br />

op eene vrijgeving der als flaaven<br />

verkogte Romeinen, op eene uitkeering of<br />

fchaadeloosftelling der geplunderde goederen<br />

aan de Thuriërs , op de terugroeping<br />

der ballingen in hunne ftad, en eene uitlevering<br />

der aanleggers dezer vijandlijkheden<br />

in de handen der Romeinen.<br />

Mishande- Naauwlijks vonden de afgezanten, aan<br />

ling der<br />

wier hoofd L. POSTUMIUS was, toeRoméinfcheafgegang<br />

tot de volksvergadering, welke, daar<br />

zanten.<br />

het thands weder een feestdag was , in den<br />

fchouwburg bij een was en meer eenen<br />

gemengden hoop van baldaadige en brooddronkene<br />

ligtmisfen, dan eene ftaatige<br />

bijeenkomst geleek, om over 's Lands belangen<br />

-te handelen en een eerwaardig gezantfchap<br />

op te wachten. Bekend met<br />

het trotfehe charakter van POSTUMIe<br />

n m e t<br />

US (O ^ e<br />

algemeene ernsthaftigheid<br />

der Romeinen valt het ons gemaklijk<br />

(l) Zie boven bladz. 131. 132.


GESCHIEDENISSEN. I73<br />

lijk naar te gaan, hoe hoogstbeleedigd<br />

hij , die zich reeds driemaals als Conful<br />

in den Raad en in het veld had geëer­<br />

biedigd gezien, zich moet gevoeld heb*<br />

ben, wanneer men hem, zoo dra hij den<br />

mond opende om zijnen last uit te bren-<br />

gen, eenpaarig befpottede, en, in plaat!<br />

van eenig andwoord, een luidruchtig ge­<br />

lach over zijne gebrekige voordragt ir<br />

het Grieksch liet hooren. Buiten ftaat.<br />

zoo wel door hoogst gefteegene gramfchap<br />

als door zijne mindere vaardigheid ir l<br />

de Griekfche taal, zich naar waarde ove f<br />

zulk eene mishandeling te uiten, verlie t<br />

POSTUMIUS met zijn gevolg den fchouw<br />

burg. Als ware echter de beleediging de 5<br />

Romeinfchen naams en de fchending vai 1<br />

het geheiligd recht der volken nog nie t<br />

tot eene genoegzaame hoogte gebragt 5<br />

zo onderftond zich zekere baldaadig h<br />

lchurk, PHILONIDES geheeten, de<br />

1<br />

achtbaaren tabbaard van den ftaatig ai<br />

tredende gezant te bewateren. He<br />

t<br />

verfoeilijke volk juichte eenpaarig de<br />

zen gruwel toe, dien men anders aa<br />

•<br />

de fchaamteloosheid van éenen verach<br />

lijken rekel zou hebben toegefchreevei<br />

).<br />

Po<br />

J-<br />

ITTJ<br />

BOEK '<br />

IV.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

281.<br />

J. van R«<br />

471.


III.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

281.<br />

J. van R<br />

471.<br />

J. voor C<br />

280<br />

J. van R<br />

'472.<br />

L. AEMI-<br />

LIÜS BAR-<br />

BCLA en<br />

Q. MAR-<br />

CIU6 PHI-<br />

L1PPUS Cojj<br />

If4 ROMEINSCHE<br />

POSTUMIUS keerde zich hierop met de<br />

diepfte verontwaardiging om en zei, in<br />

de taal des Romeinfchen bijgeloofs , ter-<br />

' Wijl hij zijnen bezoedelden tabbaard vertoonde<br />

: ,, wij nemen dit, o fchobbejak,<br />

voor een voorteeken aan, dat ons<br />

meer zal gegeven worden, dan wij nu geëischt<br />

hebben." Maar wanneer zich het<br />

algemeene gefchater hier over flechts verdubbelde<br />

en de dolle dronkene menigte<br />

fchandliederen tegen geheel Rome aanhief,<br />

vervorderde POSTUMIUS zijnen weg na<br />

het uitfpreken van deze nadruklijke woorden<br />

: „ lacht nu vrij, o Tarentyners, hierna<br />

zult gij weenen, wanneer gij dezen tabbaard<br />

met veel bloeds fchoon zult moeten<br />

wasfchen." (1)<br />

De bijlbundels waren reeds in de han­<br />

den van L. AEMILIUS BARBULA en<br />

Q. MARCIUS PHILIPPUS overgegaan<br />

, wanneer het gehoonde gezantfchap<br />

te Rome wederkwam. In plaatze van den<br />

Raad eenig andwoord op deszelfs eisfchen<br />

:terug te brengen , vertoonde POSTU­<br />

MIUS zijnen tabbaard, tot welks reiniging<br />

CO DiOM. H A L » Excerpt. Legat. p.743.


GESCHIEDENISSEN. 175<br />

ging opzetlijk geene moeite gedaan was, iu.<br />

en<br />

BOEK<br />

voegde daarbij een verhaal van den<br />

V.<br />

veelvuldigen 1'maad en verongelijking, 100FDST.<br />

welken de afgezanten<br />

[. voor C<br />

zoo wel van het<br />

280.<br />

ganfche volk, als van enkelde onverlaaten [. van R,<br />

hadden ondergaan.<br />

472-<br />

De oorlog<br />

•Het kwam bij den Raad in geene be-1 egen de<br />

'arenty •<br />

denking, of men zulk een hoonend on-; ters ver­<br />

gelijk aan het Gemeenebest ook fcen ftreng-' jaard.<br />

ften zou wreeken , maar het verdiende<br />

de ernftigfte overweging of menden Staat,<br />

die zich weder door vijanden omringd zag,<br />

zou durven waagen aan eene hagchelijke<br />

verdeediging van deszelfs eer. Ganfche<br />

dagen hield men zich met een rijp beraad<br />

bezig, of men eerst den algemeenen op-<br />

Hand van nabuurige volkeren zou dem­<br />

pen, dan of men térftond Tarentum den<br />

oorlog aan zóu doen. Tot geene eenpaa-<br />

righeid van gevoelens hierin kunnende<br />

komen, nam men ten laatHen de onder-<br />

fcheidene Hemmen op, welker meerder­<br />

heid befliste, om 's Volks toeflemming tot<br />

den Tarentynfchen krijg te vragen. De<br />

menigte, welke meestal naar wezenlijk of<br />

ten minften fchijnbaar recht oordeelt,zon­<br />

der


1?Ó ROMEINSCHE<br />

m der ooit ftaatkundig te denken, lettede al­<br />

BOEK leen op Romers gefchortdene eer en eisch-<br />

V.<br />

HOOFDST. te eenftemmig derzelver herftelling. (1)<br />

J. voor C. Van dit befluit werd onmiddelijk kennis<br />

280.<br />

J. van R. gegeven aan den Conful AEMILIUS , die<br />

472. zich reeds met een leger tegen de zamen-<br />

verbondene vijanden in Samnium bevond ,<br />

en tevens Heilige last gegeven, om al­<br />

les, wat hij thands mogt voorhebben, ag-<br />

ter te laten , ten einde den Tarentyners<br />

door de rechtvaardigfte wapenen tot eene<br />

voldoening voor de fchreeuwendfte mis­<br />

handelingen te dwingen.<br />

Gedrag Thands bekwam Tarentum voor één 00-<br />

der Tareri'<br />

genblik van deszelfs bedwelmende ligtzin-<br />

tyners.<br />

nigheid. Het aanrukken van een aanzien­<br />

lijk leger , het geen door lagchen noch<br />

door fpotten was af te weeren, deed de<br />

lloute onbedachtheid van dit volk weldra<br />

veranderen in eene even fchandelijke angst­<br />

valligheid. 'Er fchoot nu geene andere<br />

keuze voor de Tarentyners over, dan zich<br />

aan de eisfchen van Rome te onderwerpen<br />

of eenen oorlog te beginnen met eene<br />

(i) DiON. HAL. Excerpt. Legat. p. 744*<br />

krijgs-


GESCHIEDENISSEN. iff<br />

Üjfhadden willen houden, en welke hun echter<br />

thands rechtftreeks dreigde. Even onge­<br />

zind, om de dartele vermaaken van hun<br />

weelderig leéven op te offeren aan alle de<br />

moeilijkheden van eenen geduchten krijg,'.<br />

als om den Romeinen, wien 2ij als onbefchaafde<br />

en onkundige menfchen met de<br />

diepfte verachting befchouwden > eenig<br />

genoegen te geven > namen, zij tot een<br />

middel toevlucht, het welk hun toefcheen,<br />

hun van de Romeinen op eene krachtdaadige<br />

wijze te zullen bevrijden, zonder<br />

dat zij zich met de krijgsbezwaaren zouden<br />

te bemoeijen hebben. Dit middel<br />

kwam hun des te noodzaakelijker voor,<br />

daar zij toch wanhoopten, van met de ongemeende<br />

infpanning hunner eigene verzwakte<br />

krachten ooit den Romeinen te zullen<br />

kunnen ftaan, en zich nu nog vleidden $<br />

dat dezen, op het hooren van hunnen aanzoek<br />

om vreemden bijftand, zich liever met<br />

hun op zachter voorwaarden zouden willen<br />

vereenigen, dan den tegenwoordigen Koning<br />

van Epirus in Italië afwachten, wiens<br />

voorzaat zij, fchoon die min beroemd was<br />

geweest, weleer ontzien hadden, (i)<br />

Een<br />

(i) Men zie over de invallen van ALEXAN»<br />

V. DEEL. M SS»<br />

IIL<br />

BOIÜ<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

f. voor C tf<br />

280.<br />

[. van ï\ t<br />

472.


III.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. roor C,<br />

280.<br />

J. van R<br />

47*.<br />

Gedrag<br />

van zeke­<br />

ren MF.TO?<br />

te Tarentum.<br />

178 ROMEINSCHE<br />

Een hunner braaffte burgers, M E T 0 rt<br />

genaamd, liet zich door het fchijnfchoone<br />

van dit middel geenzins zoo verblinden,<br />

dat hij het hoog gevaarlijke daarvan voor<br />

de onaf hanglijkheid van Tarentum voorbij<br />

zag: in tegendeel zeer duidlijk begrijpende<br />

, dat het gedaan is met de vrijheid van<br />

eenen Staat, die zijne diepbedorvene gefteldnis<br />

moet ftaande houden door den<br />

bijftand van heerschzuchtige, vreemde Mogendheden<br />

, poogde hij zulks zijne medeburgers<br />

eensgelijks te doen bezeffen. In plaatze<br />

van hier toe eeneernftige aanfpraak te doen,<br />

fchikte hij zich naar den geest der Tarentyners.<br />

In de houding van een dronken mensch,<br />

met eene verwelkte krans op het hoofd ,eene<br />

fakkel in de hand en door eene fluitenfpeelfter<br />

gevolgd, zich in de volksvergadering<br />

begeven hebbende, trok hij weldra<br />

de aandacht der burgeren van hunne gewigtigfte<br />

raadpleegingen af. Elk vond<br />

behaagen in de klucht en gaf zulks door<br />

luidruchtige gefchater te kennen; zomin<br />

i-<br />

BER van Epirus In Italië, en over het voormaalig<br />

gedrag van Farsntum D. IV. bl. 3»» *«"•> 3Óo,<br />

384-386.


GESCHIEDENISSEN. 179<br />

rhigen fchreeuwden hem toe, dat hij eens<br />

raar de wijs der fluitenfpeelfter zingen<br />

zou. Zich nu houdende , als wilde hij<br />

zulks doen, maakte ME TON van de ftilte,<br />

welke hierdoor onder het Volk kwam,<br />

gebruik, om den Tarentyners toe te roepen<br />

: „ gij doet wel, dat gij elk laat danzen<br />

en zingen, dien het nog maar lust,<br />

en zult wijs handelen, wanneer gij u allen<br />

van deze vrijheid bedient, want als P Y R-<br />

R H u s in de ftad is, zullen wij naar andere<br />

pijpen moeten danzen." Men<br />

gevoelde dezen trek, en men begon het<br />

genomen befluit reeds te herkaauwen :<br />

maar die genen, die wel wisten, dat zij<br />

als aanftookers der vijandlijkheden met de<br />

Romeinen zouden uitgeleverd worden,<br />

wanneer men den weg der onderhandelingen<br />

infloeg, wierpen METON gezamenlijk<br />

de vergadering uit, en beftraften<br />

het Volk, dat het zich alzoo liet befpotten.<br />

(O<br />

De tegenwoordige Koning van .Epirus<br />

was alom vermaard om zijne krijgsbekwaam-<br />

(0 PLUT. in PYRRH. p. 390.<br />

M a<br />

lil.<br />

BOEK<br />

v.<br />

HOOFDST.<br />

j. voor C.<br />

380.<br />

J. van R.<br />

472.


III.<br />

SOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C,<br />

280.<br />

J. van R had zelf zich een throon in dat gewest<br />

472.<br />

Afkomst<br />

van PYR-<br />

RHÜS.<br />

l3o ROMEINSCHE<br />

kwaamheden, welke ten vollen beand-<br />

woordden aan zijne afftamming van den<br />

vereeuwigden ACHILLES, De zoon van<br />

dien Griekjehen Held, NEOPTOLEMUS,<br />

opgericht, die onafgebroken door zijne<br />

afftammelingen bezeten was, tot dat AE-<br />

ACIDES, de vader van den tegenwoor-<br />

digen Vorst, dien door het misnoegen des<br />

Volks had moeten ruimen. PYRRHUS,<br />

toen nog een zeer kleen kind zijnde, was<br />

door GLAUCIAS, den Koning van Illyri-<br />

cutn, aangenomen, opgevoed, en voords<br />

in zijn twaalfde jaar reeds met geweld op<br />

den vaderlijken throon herfteld. Een<br />

nieuwe opftand zijner onderdaanen had<br />

hem in zijn zeventiende jaar het rijk ech­<br />

ter doen ontvluchten, tot dat hij door den<br />

bijftand van den Aegyptifchen Koning PTO-<br />

LEMAEUS en van zijnen fchoonbroeder<br />

DEMETRIUS andermaal in het zelve her­<br />

fteld was. Intusfchen was hij groot ge­<br />

worden in de leerzaame fchool des te-<br />

genfpoeds, en had zich zoo wel door<br />

den roem zijner oorlogsdaaden , als<br />

door zijne naauwe betrekkingen met veel<br />

ver-


GESCHIEDENISSEN. l3l<br />

vermogende Vorsten, ontzaglijk gemaakt<br />

niet flechts bij zijne onderdaanen, maar<br />

tevens bij zijne nabunren. (i)<br />

Zijne krijgshaftigheid en eerzucht ver- •<br />

gunden hem echter geene rust op zijnen<br />

wel gevestigden throon : met den geest<br />

der Macedonifche veroveraars bezield ver­<br />

langde hij naar eene uitbreiding zijner<br />

Staaten, en was hem het verzoek der<br />

Tarentyners, om hun tegen de Romeinen<br />

te hulp te komen, hoogst aangenaam, wijl<br />

hem hier bij terftond het bezit van Ta-<br />

rentum, de overwinning der Romeinen en<br />

de verovering van gansch Italië en Sicilië<br />

re gefchenken vergolden, riepen zijnen<br />

bijftand in uit naam van alle de Griekfche<br />

fteden van Italië, en verzekerden, dat<br />

het hun alleen te doen was om zijne uit­<br />

muntende krijgsbekwaamheden, daar hij<br />

bij zijne overkomst een heir van twintig<br />

duizend ruiters en drie maal honderd en<br />

vijf-<br />

(i) PLUT. in PYRRHO p. 383, 384. JUSTI:<br />

L. XVII. c. 3,<br />

M 3<br />

in.<br />

BOEK<br />

V.<br />

IOOt'DST.<br />

;. voor C.<br />

280.<br />

[. van R,<br />

472.<br />

voor den geest kwam.<br />

De Tarentynfche afgezanten, die hunTarentynfcheafgenen toegang tot den Koning met kostbaazanten bij<br />

PYRRtiUS.


III.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

280.<br />

J. van R.<br />

472.<br />

Aanmerklijk<br />

gefprek<br />

van CINEAS<br />

met PYR­<br />

RHUS.<br />

l82 ROMEINSCHE<br />

vijftigduizend voetknechten, uit Lacaners,<br />

Mesfapiërs, Samniten en Tarentyners beftaande,<br />

gereed zou vinden, om onder<br />

zijn geleide Rome te verdelgen. (1)<br />

PYRRHUS was alleen niet ingenomen<br />

met deze nieuwe uitzichten zijner eerzucht,<br />

zijne eigene onderdaanen fpoordemhem tot<br />

dezen togt aan, even als of hunne eigene<br />

onderwerping daar door draaglijker of<br />

min onteerende worden zou, wanneer<br />

ook andere volkeren zich voor hunnen<br />

Meester moesten nederbuigen. CINE­<br />

AS, een leerling van den weergadeloozen<br />

Griekfchen redenaar DEMOSTHENES,<br />

en door wiens welfprekendheid PYRRHUS<br />

betuigde meer fteden veroverd te hebben,<br />

dan door zijne wapenen, was de eenige,<br />

die van zijne gemeenzaamheid met<br />

den Koning een gebruik maakte, hetgeen<br />

duidlijk uitwees, met welk een medelijden<br />

hij de verbijstering der eerzucht van zijnen<br />

meester befchouwde. Hij hield naamlijk<br />

dit gefprek met hem. — ,, Wat zullen<br />

wij na de overwinning der Romeinen<br />

doen? Italië veroveren. — Wat<br />

dan?<br />

(O PLUT. in PYRRIIO p. 390.


GESCHIEDENISSEN. I83<br />

^AN5 _ Het rijke Sicilië vermeesteren. IÏT.<br />

BOEK<br />

Zullen wij dan uitfcheiden ? — Neen, dan V.<br />

HOOFDST,<br />

zal Carthago en geheel Africa bukken. —<br />

J.voor C<br />

Al verder! —- Dan zullen wij, and- 280.<br />

woordde PYRRHUS grimlagchende, met [. van R<br />

472.<br />

eikanderen eten, drinken, praaten en vrolijk<br />

zijn. — Waarom, voerde hem hierop<br />

c INE AS toe, kunnen wij dat zelfde<br />

thands niet doen, zonder dat het ons zoo<br />

veel zweets en bloeds behoeft te kosten?"<br />

CO Deze wijze aanmerking van ci-<br />

NEAS maakte wel eenigen indruk op het<br />

hart des Konings, maar geen genoegzaam<br />

uien, om dien zijner eerzucht uit te wisfchen<br />

, welke, volgends den Dichter E N«<br />

NIUS, eene nieuwe bemoediging in de<br />

Delphifche Godfpraak zou gevonden hebben,<br />

daar dezelve, op eene dubbelzinnige<br />

wijze, de everwinning der Romeinen var,<br />

PYRRHUS voorfpeld had. 00<br />

(O PLUT. in PYRRHO p. 391.<br />

On<br />

Ca) Aio, te, AZacida, Romanos vincere poffè, ii<br />

het bedoelde vers van EN NIUS door CICERO Qde<br />

t#v. L. U. e. 56) aangehaald. Schoon CICERO<br />

grondige redenen aanvoert tegen de echtheid deze<br />

QoJfpraak, i§ het echter zeker, dat alle G.Qdfpraa.<br />

\<br />

M 4 *<br />

I


184 ROMEINSCHE<br />

III. Om te beter zijn oogmerk voor de Ta­<br />

80 EK<br />

V. rentyners te verbergen, vorderde hij ge-<br />

HOOFDST. veinsdelijk van hun eene verzekering, dat<br />

J. voor C.<br />

zij hem, na den beweezen dienst, ter-<br />

280.<br />

J. van R. flond naar zijne eigene Staaten zouden<br />

472.<br />

laten te rug keeren, en, om eenige gijs-<br />

felaars voor hunne goede trouw in han­<br />

den te hebben, hield hij een gedeelte des<br />

gezantfchaps bij zich onder voorwendzel<br />

van huane hulp te behoeven. (1)<br />

Overwin­ Geduurende deze buitenlandfche onderningen<br />

der<br />

Romeinen. handelingen , welke den Romeinen, aan<br />

wien ze weldra bekend werden, alle -hoop<br />

op eene redenlijke voldoening voor den<br />

geleeden hoon benamen, vierde de Conful<br />

AEMILIUS hunne wraakzucht bot, in<br />

de plundering der Tarentynfche landerijen ,<br />

in de beftorming en verovering van ver­<br />

fcheidene Griekfche lieden, en in geheel<br />

Mesfapia fchrik aan te jagen. Nog on-<br />

ze-<br />

hen in gevallen, wier uitkomst zich door de fchran-<br />

dere Priesters niet waarfchijnlijk liet gisfen, zulk ee­<br />

nen dubbelzinniger: toon aannamen, als wij door de<br />

lijdende en werkende beteekenis van het woord over-<br />

winning in onze taal eenigzins meenen begrijplijk ge­<br />

maakt te hebben. Zie D. I. bl. 469.<br />

(Q ZONAR. F*. VIII.


GESCHIEDENISSEN. 185<br />

zeker omtrend den uitflag van hunnen<br />

aanzoek in Epirus, hadden de twijfelmoe­<br />

dige Tarentyners zekeren AGIS het op­<br />

perbevel hunner krijgsmagt gegeven, daar<br />

in tusfchen die man een groote aanna­<br />

der geweest was, om vrede met Rome te<br />

houden; en voords van verfcheidene vrij<br />

gegevene krijgsgevangenen hoorende, hoe<br />

menschlievend zij door de Romeinen be­<br />

handeld waren, begon 'er reeds in Ta-<br />

rentum een algemeen verlangen te rijzen,<br />

om zich Hechts op de best mogelijke wij­<br />

ze met hun te bevredigen, (i)<br />

De landing van c INE AS met driedui­ Landing<br />

van eizendmannen,<br />

door PYRRHUS vooraf<br />

naar Tarentum gezonden, bragt echter<br />

weldra eene verandering in de denkbeelden<br />

dezer vijanden. Aan AGIS werd door<br />

hem het bevel over de krijgsmagt afgeno­<br />

men, het zelve werd in handen gefield<br />

van eenen der afgezanten, die met hem<br />

uit Epirus waren te rug gekomen, en<br />

kort daarop kwam een ander Bevelheb­<br />

ber , MILO geheeten, op naam van PYR­<br />

RHUS de bezetting van het kafteel en<br />

£1) FREINSH, L. XII. c. 17.<br />

M 5<br />

de<br />

Hl.<br />

BOEK<br />

v.<br />

HOOFDST.<br />

f. voor C.<br />

280.<br />

J. van R.<br />

472.<br />

NEAS.


III.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor G<br />

280.<br />

J. van R,<br />

Afrogt<br />

der R».<br />

tueinen.<br />

l86 ROMEINSCHE<br />

de wallen van Tarentum door 's Konings<br />

troepen vragen. Gemaklijk hadden de<br />

burgers nu reeds kunnen inzien, wat 'er<br />

van hunne onafhanglijkheid worden zou<br />

onder den bijdand van eenen veroveraar,<br />

maar in plaats van zich in tijds hier te­<br />

gen door eenen vrede met de Romeinen<br />

te beveiligen, gaven zij gewillig de ftads<br />

bezetting aan de Epiroten over, zich ver­<br />

heugende van den last der beftendige<br />

wachten en togten ontflagen te zijn. (1)<br />

Deze aankomst van overzeefche troe­<br />

pen deed AEMILIUS om een veilig win­<br />

terkwartier voor zijn leger denken. Het<br />

zelve in Apuïie willende zoeken was hij<br />

verplicht,-een fmal pad tusfchen fteilerot-<br />

zen aan den eenen en de zee aan den an­<br />

deren kant langs te trekken. Als dit hem<br />

allerbez waarlijk st gemaakt werd door de<br />

vijanden , die hem met fchepen ver­<br />

volgden , van welken zij door middel van<br />

zekere werktuigen eene hagelbui van flee»<br />

nen en pijlen op zijn voordtrekkend heir<br />

Wierpen, zonder dat het zelve den min-<br />

ften wederftand tegen dezen volkvernie-<br />

(1) FREINSH. L. XII. c. 2c


G E S C H I E D E N I S S E N . 187<br />

lenden aanval kon doen; liet de Conful<br />

alle de Tarentynfche krijgsgevangenen op de<br />

zijde zijner benden gaan , welken hij hier<br />

door volkomen beveiligde, wijl de Toren-'<br />

tyners hunne land-en ftadgenooten niet,<br />

konden ontzien, zonder tevens de Romei­<br />

nen te fpaaren. (i) Zijne benden alzoo<br />

in veilige winterkwartieren gebragt heb­<br />

bende, begaf A E M I L I U S zich naar Ro­<br />

ute, alwaar hij zijnen Ambtgenoot MAR-<br />

CIUS in zegepraal over zijne overwinnin­<br />

gen , in Etrurie behaald, zag wederkee-<br />

ren. (2)<br />

In den tegenwoordigen hagchelijken toe- |. voor C.<br />

279.<br />

Hand voor het gemeenebest benoemde het }. van R.<br />

Volk P. V A L E R I U S L A E V I N U S en 473-<br />

TIB. C O R U N C A N I U S tOt Confuls VOOT<br />

het volgende jaar. (3) De laatfte was geen<br />

Romein van geboorte; hij was af komftig<br />

-uit de vrijftad Camerium, en dus alleen Cof.<br />

uit hoofde zijner uitftekende verdiensten<br />

tot de hoogfte waardigheid in den Staat<br />

CO FRONTIN. Strateg f L. 1, c 4, ex. 1.<br />

(2) Fafti CapitoUni.<br />

ver-<br />

(3) Fafli Confulares. PLUTARCHUS noemt den<br />

eersten verkeerdiijk ALBINUS, (in PuiiiRiio .p. 3*-0<br />

III.<br />

BOEK<br />

v.<br />

IOOFDST.<br />

[. voor G,<br />

280<br />

|. van R,<br />

47*.<br />

P. VALE­<br />

RIUS LAE­<br />

VINUS en<br />

TIB. CO­<br />

RUNCANIUS


188 ROMEINSCHE<br />

III. verheven. (1) Hetlot wees hem het krijgs­<br />

BOES<br />

V. beleid in Etrurie toe, zijn Ambtgenoot<br />

HOOFDST.<br />

zou tegen Tarentum optrekken, terwijl<br />

J. voor C.<br />

379. AEMILIUS als Proconful naar zijn leger<br />

J. van R. te rug keerde, om het zelve aan te voe473ren<br />

tegen de bewooners van den uiterflen<br />

hoek van Italië, aan de zijde der Hadriatifche<br />

zee, de Salentynen, die zich voor Tarentum<br />

verklaard hadden, en de beste gelegenheid<br />

hadden, om eene landing van<br />

PYRRHUS te bevorderen.<br />

De Proletarii<br />

in Had men tot nog toe in Rome uit eene<br />

dienst ge­ wijze ftaatkunde het behoeftigfte gedeelte<br />

nomen.<br />

des Volks, het welk in de laagfte Clasfis<br />

te huis behoorde, uit den krijgsdienst gehouden<br />

, om alzoo eenen edelen naarijver<br />

tusfchen de min en meer vermogende burgers<br />

uit laagere {landen te verwekken: (2)<br />

thands oordeelde men, dat de buitenge -<br />

ivoone gevaaren, die Rome dreigden, veilig<br />

eene uitzondering op dezen vastgehouien<br />

regel mogten maaken. De Proletarii,<br />

die tot nog toe genoeg fcheenen te verrichten<br />

, wanneer zij den Staat flechts bevolk-<br />

(1) TACIT. Ann. L. XI. c. 24.<br />

(2) Zie D. I. bl. 342, 343.


GESCHIEDENISSEN. 189<br />

volkten, werden nu mede in den krijgs­<br />

eed genomen en op 's Lands kosten gewa­<br />

pend, om de ftad tegen allen aanval te<br />

verdeedigen, terwijl alle de keurbenden,<br />

welken eene ftrenge werving had bij een<br />

kunnen brengen, in het veld werden ge­<br />

zonden. Eene voorzorg, welke Rome<br />

echter weinig zou hebben mogen baaten,<br />

wanneer het goed geluk haar in de duis­<br />

terde omftandigheden geene Veldheeren<br />

gegeven had, wier gelijken men bezwaar­<br />

lijk in de gefchiedenisfen van andere vol­<br />

keren vindt. Waren 'er FABIUSSEN,<br />

PAPIRIUSSEN en VALERIUSSEN,die<br />

het hardnekkig Samnium te onder brag-<br />

ten, thands was het gemeenebest CURI-<br />

USSEN, FABRICIUSSEN en CORUN-<br />

CANIUSSEN rijk, die, zonder op hunne<br />

geboorte of op hunne bezittingen zich te<br />

kunnen verheffen , groot waren door hun­<br />

ne deugden, trotsch op hunne verachting<br />

van den rijkdom, en even gefchikt, om<br />

de wapenen van eenen veroveraar te ver-<br />

ftompen, als om zijne verleidende fchat-<br />

ten te verfmaaden. (i)<br />

CO FEEINSH, U XII. c. 22.<br />

In-<br />

Hf.<br />

BOEK<br />

V.<br />

ÏOOFDST.<br />

f. voor C.<br />

279.<br />

[. van R.<br />

473-


Schipbreuk<br />

van<br />

PYRRHUS.<br />

ÏQO ROMEINSCHE<br />

III. Intusfchen was PYRRHUS, verwittigd<br />

BOEK<br />

V. door C INE AS van de gemaklijkheid ,<br />

HOOFDST.<br />

waarmede de Tarentyners zich reeds het<br />

J. voor C.<br />

bevel over de bezetting hunner ftad had­<br />

279-<br />

J. van R. den laten ontnemen, met eene veel ge-<br />

473.<br />

duchter<br />

Ongeduld<br />

krijgsmagt aan boord van een<br />

van PYR­ groot aantal van galeijen en andere<br />

RHUS.<br />

fchepen gegaan, na dat hij het bewind<br />

zijner eigene Staaten aan zijnen zoon j<br />

eenen jongeling van vijftien jaaren,<br />

had aanbevolen, (i) Zijne onrustige be­<br />

geerte naar vreemde veroveringen, deed<br />

hem zoo wel het nog ongunftige jaar­<br />

getijde, als de onvolwasfenheid van zij­<br />

nen ftedehouder vergeten. Zonder de<br />

komst der lente aftewachten, ging hij<br />

met twee en twintig duizend voetknech­<br />

ten , drie duizend ruiters, twintig duizend<br />

elephanten en vijfhonderd boogfchutters<br />

en flingeraars in zee.<br />

Deze voorbaarigheid had hem echter<br />

fchier zijn eigen leeven gekost. Een<br />

noordlijke ftorm verftrooide zijne vloot<br />

en dreef haar uit de coers. De galei,<br />

waarop hij zich bevond, was door haare<br />

CO JUSTIN. L. XVIII. c i.<br />

groot-


GESCHIEDENISSEN. IQI<br />

grootte beter beftand tegen den flag der<br />

golven, en werd door de bekwaamheid<br />

zijner bootsluiden op de haven van Ta 1<br />

IH.<br />

BOEK<br />

V.<br />

IOOFDST.<br />

. voor C.<br />

vtntum aangeftuurd. Eenige kleenere fche- •<br />

a 79pen,<br />

welke hem nog waren bijgebleeven, [•; van R,<br />

konden het voorgebergte van Japygium<br />

473.<br />

niet te boven komen, en ftrandden on­<br />

gelukkiglijk op de klippen van dat land.<br />

Op het oogenblik, dat *s Konings vaartuig<br />

de gewenschte haven zou bezeilen, ftak<br />

'er een landwind op, die het zelve we­<br />

der eensklaps in de holle zee dreef, en<br />

de doodlijke vrees voor fchipbreuk met<br />

verdubbelde kracht vernieuwde. In het<br />

gezicht van een land te vergaan, het<br />

geen hij wenschte te veroveren, was voor<br />

's Konings geest ondragelijk: hij fprong<br />

in zee en zwom met het grootfte lijfs­<br />

gevaar tegen den flag der golven op. Zij­<br />

ne vrienden en lijfwachten zwommen hem<br />

na, zonder hem de minste hulp te kun­<br />

nen bewijzen : met het aanbreken van den<br />

dag , wanneer de wind ging liggen, be­<br />

reikte hij, gansch afgemat van krachten ,<br />

maar gansch onbezweeken van moed, het<br />

Mesfapifche ftrand, alwaar hij allen dienst-<br />

vaardigen bijftand vond, dien hij hoog<br />

noo-


III.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

079.<br />

J. van R.<br />

473-<br />

Uiterlijk<br />

voorkomen<br />

van<br />

PYHRIIUS.<br />

ipa ROMEINSCHE<br />

noodig had. Door behulp der ftrandbewooners<br />

van dit gewest werden 'er nog<br />

verfcheidene fchepen behouden met twee<br />

duizend voetknechten , eenige paarden<br />

en twee elephanten : de overige krijgsmagt<br />

ftrekte nog ten fpel van zee en winden ,<br />

of was reeds gedeeltelijk door fchipbreuk<br />

vernield. Met dit kleene heir trok PYR­<br />

RHUS op Tarentum aan en werd aldaar<br />

ingehaald door CINEAS, die hem met<br />

zijn krijgsvolk was te gemoet gekomen,<br />

terwijl de ganfche burgerij hem als haaren<br />

verlosfer met onmaatige blijdfchap begroetede<br />

en verwelkomde. (1)<br />

PYRRHUS had evenwel niets aanvallig<br />

in zijn voorkomen. Zijne ganfche houding<br />

was zelfs meer forsch, dan achtbaar.<br />

Eene ontzettende fpeling der natuur had<br />

hem , in plaatze van afgefcheidene tanden<br />

, twee doorgaande en buiten het tandvleesch<br />

verre uitflekende kaakbeenderen<br />

gegeven, waarop flechts eenige groeven,<br />

als tanden verbeeldende, zichtbaar waren.<br />

Zoo geheel krijgsman zijnde , dat<br />

hij<br />

Ci) Pi.UT. in PYRRH. p.391? 39a. AFPIAK.<br />

excerpta. Stimnit,


GESCHIEDENISSEN. 103<br />

hij eenmaal gevraagd, wien zijner zoonen<br />

hij zijnen throon zou nalaten, aan den ge­<br />

nen , andwoordde, wiens zwaard hetfcherpfte<br />

is, en zich geheel op den krijg toeleggende,<br />

als ware het menfchenmoorden het<br />

hoogde toppunt der menfchelijke vatbaarheid<br />

en beftemming, was hij weinig bedreeven<br />

in die befchaavende kunften ,<br />

welke de zeden verzachten en denmensch<br />

alle woestheid benemen. Men liet hem<br />

eens twee uitmuntende toonkunftenaars<br />

hooren en vroeg hem naar zijne voorkeur :<br />

maar in plaats van te andwoorden, hield<br />

hij eene lofïpraak over een bekwaam krijgsman.<br />

Zijne uiterlijke houding was intusfchen<br />

vreeslijker, dan zijn hart, het<br />

geen , voor edelmoedige gevoelens vatbaar,<br />

boven alle laage wraakzucht verheven<br />

, en ongenaakbaar voor laster en<br />

agterdocht was. De hoogmoed zelf, hoe<br />

fchijnbaar onaffcheidlijk van eene verkeerd<br />

gerichte eerzucht, vond g'eenen toegang<br />

in zijnen geest: na de roémrijkfte krijgs<br />

bedrijven noemden hem zijne onderdaa<br />

nen hunnen Adelaar: „ dan zijt gij mijni<br />

vleugelen , was zijn andwoord, zondei<br />

welken ik niet zou van den grond geko<br />

V. DEEL. N mei<br />

I<br />

III.<br />

BOEK<br />

V.<br />

1O0FDST.<br />

J, voor C,<br />

279.<br />

J. van R.<br />

473-


lil.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

Verbeteringen<br />

doorPYR­<br />

RHUS te<br />

Tarentum.<br />

I94 ROMEINSCHE<br />

men zijn." Het menschlievend medelij­<br />

den , niet minder vreemd bij eenen for-<br />

fchen krijgsman , als de nedrigheid bij<br />

J. voor C. eenen eergierigen veroveraar, was hem zoo<br />

279-<br />

J. van R. uitftekend eigen, dat hij zelf met eigene<br />

473- handen den miltzuchtigen zekere hulp be­<br />

wees. Eerzuchten ongeftadigheidwaren<br />

zijne grootfte gebreken. De roem van<br />

bezwaarlijke overwinningen was hem meer<br />

waard, dan het bezit van moeilijke ver­<br />

overingen , en geduurig nieuwe ontwer­<br />

pen ter uitbreiding van zijn gezagmaaken-<br />

de en uitvoerende, liet hij het uitgevoer­<br />

de drijven, even als een gelukkig fpeler,<br />

die, op het fpel verzot, nooit denkt om<br />

het genot van zijn gewonnen geld. (1)<br />

Een Vorst van zulk een charakter mogt<br />

juist gefchikt zijn, om Romeinen te be-<br />

ftrijden , geenzins kon hij in verwijfde<br />

Tarentyners genoegen vinden of hun op<br />

den duur behaagen. Binnen weinige da­<br />

gen<br />

(1) Aldus geeft PLuT ARCHÜS hei charakter van<br />

'YRRHUS op. (p. 3 8<br />

u s<br />

4> 387, 388, 40°-) J -<br />

riN. L. XXV. c. 4. CICERO maakt ergens ge-<br />

ivag van eenige gefchiften van PYRRHUS over da<br />

krijgskunde. (Epiit. ad divers. L. IX. Ep. 25 )


GESCHIEDENISSEN. 195<br />

gen zag hij, die zijne oplettende oogen<br />

op de burgers hield, vooral orn te zien ,<br />

welk gebruik men van hun in het veld zou<br />

kunnen maaken, dat Tarentum, ten zij de<br />

burgerij de wezenlijkfte hervorming on-,<br />

derging, zoo weinig verdeedigbaar was,<br />

dat het deszelfs verdeedigers te gelijk met<br />

zich verderven zou. Van tijd tot tijd<br />

kwamen zijne verftrooide fchepen aan<br />

land, en vermeerderden zijne aankomen­<br />

de benden het gezag, het welk hij tot<br />

zulk eene hervorming behoefde. Nu liet<br />

hij zijn ingehouden misnoegen over de.<br />

fchandelijke leefwijze der burgers blij­<br />

ken , door terftond alle openlijke plaatzen<br />

te fluiten, waar de ledig gaande jeugd den<br />

dag met wandelen en beuzelen doorbragt,<br />

door tevens alle gastmaflen en drinkgela­<br />

gen te verbieden, en de volksvcrmaaken<br />

binnen zeer maatige perken terug te bren­<br />

gen. Voords opende hij oefenfchoolen van<br />

wapenhandel voor de jeugd en Helde niets<br />

minder , dan de doodfhaf op jongelin­<br />

gen , die dit onderwijs verzuimden. Eind-<br />

lijk hield hij eene ftrenge legerwerving,<br />

waarbij hij de grootfte en welgemaaktfte<br />

N 2 man-<br />

iir.<br />

BOEK<br />

v.<br />

HOOFDST.<br />

[. vo. r C.<br />

179.<br />

f. van R.<br />

473.


III.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

279.<br />

J. van R<br />

4-73-<br />

Misnoegen<br />

der<br />

Tarenty -<br />

ners over<br />

zijn beduur.<br />

I96 ROMEINS CHE<br />

manfchap alleen liet aannemen, verzeke^<br />

rende, dat hij zelfs 'er wel goede foldaa-<br />

ten van maaken zou. (O<br />

Het verbod, om op hunne wijze vro­<br />

lijk te zijn en onbelemmerd te leeven ; de<br />

ftrengheid zijner krijgstucht, zoovolftrekt<br />

ftrijdig met alle voorige losbandigheid; en<br />

het woest gedrag zijner lijfwachten, die<br />

naar eigen welgevallen hun verblijf in de<br />

huizen der burgeren namen en zich aller-<br />

leie vrijheden tegen derzelver vrouwenen<br />

dogters veroorlofden , deeden de Taren­<br />

tyners weldra onderling bitter klaagen,<br />

dat zij, in de verwachting van eenen ver-<br />

losfer, eenen onderdrukker in hunne ftad<br />

hadden gehaald, wiens overheerfching zij<br />

niet wederftaan, maar alleen ontvluchten<br />

konden. De verhuizingen uit Tarentum<br />

werden ook fchierlijk zoo algemeen, dat<br />

PYRRHUS daar' tegen de poorten liet<br />

fluiten en door eene wacht bewaaken. (2)<br />

Bij dit fprekend bewijs van het verlies<br />

(1) FRONT. Strateg. L. IV. c. I. ex. 3.<br />

(2) PLUT. in PYRRHO p. 392. APPIAN.<br />

Excerpt. Samn,<br />

hun-


GESCHIEDENISSEN. IQ?<br />

hunner vrijheid onthield het Tarentynfche<br />

volk zich geenzins van zulk een gemor te­<br />

gen de dwinglandij, als het duidlijkfte blijk<br />

van een volflagen onvermogen tegen dezel­<br />

ve is. Gelukkig was PYRRHUS geen ag-<br />

terdochtig of laaghartig meester: zelden<br />

hoorde hij naar verachtlijke verklikkers, die<br />

door hunne onedele dienstvaardigheid de<br />

partijdige gunst eens overheerfchers be­<br />

jagen , en, liet hij zich al eens overhaalen,<br />

om openlijk te toonen , dat hij niet ge­<br />

heel onverfchillig was omtrend de alge­<br />

meene denkwijze en gefprekken over hem,<br />

dan zelfs beftuurde geene laage wraakzucht<br />

immer zijn gedrag. Dit ondervonden eens<br />

eenige losfe knaapen, die bij hem waren<br />

aangebragt, als zeer onbetaamlijk van hem<br />

in hunne zwelgpartij gefproken te hebben.<br />

Door hem gevraagd, of zij zoo veel kwaads<br />

van hem hadden gefproken, andwoordde<br />

een hunner zoo vrijmoedig, als oprechten<br />

geestig : „ zeer zeker: en wij zouden<br />

nog veel meer gezegd hebben, was onze<br />

fles niet ledig geweest!" Het ernftige ge.<br />

Jaat des Konings veranderde hierop in ee­<br />

nen guniligengrimlach, ten bhjke, dathij<br />

N 3 g 32<br />

^<br />

IK<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C,<br />

279.<br />

J. van R.<br />

473-


KL<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFHST.<br />

J. voor C<br />

279,<br />

J. van R<br />

4/3-<br />

I98 ROMEINSCHE<br />

gaarne zijn kwaaden naam aan de uitwer­<br />

king van den wijn wilde toefchrijven. (1)<br />

Wanneer echter zijne Staatkunde meerder<br />

oplettendheid vorderde, was hij min toe­<br />

gevend. Vrij onverfchillig voor een on­<br />

vermogend gemor der burgers, was hij<br />

dubbeld werkzaam tegen alle werkdaadige<br />

maatregelen, om hem van zijn gezag over<br />

Tarentum te ontzetten. De voornaamlTe<br />

hoofden der Stad, van wien hij den mees­<br />

ten daadlijken tegenftand te vreezen had,<br />

zond hij gedeeltelijk onder allerleie voor-<br />

wendzelen naar Epirus, liet hij gedeelte­<br />

lijk door geheime middelen van kant maa,-<br />

ken, of nam hun , onder den fchijn van wel­<br />

voeglijkheid, onder zijne gemeenzaamfte<br />

vrienden aan , om hun het vertrouwen<br />

hunner medeburgers te doen verliezen.<br />

Onder dezen was ook ARISTARCHUS ,<br />

een man, die geheel Tarentum door zijne<br />

welfprekendheid als redenaar kon medeflee-<br />

pen, en daarom, als te gevaarlijk voor<br />

PYRRHUS , door hem naar Epirus ge-<br />

(1) VAL.MAX. L. V. c. 1. ex. ext. 3. QUINC-<br />

TI L. Inftit, Orat. L. IV. c. 3.<br />

zon-


GESCHIEDENISSEN. 199<br />

zonden werd, kwanswijs om eene zaak<br />

van groot belang aldaar te bevorderen.<br />

De<br />

IOOFDST.<br />

Redenaar , die 's Konings oogmerk'<br />

doorgrondde ,<br />

\. voor C.<br />

bood geenen ijdelen te2/9genftand<br />

aan deszelfs wil , maar begaf . van R,<br />

zich met de fchijnbaarfte onderwerping 473-<br />

aan boord van een vaartuig, waar van hij<br />

echter, in de ruimte gekomen zijnde,den<br />

{buurman overhaalde, om naar Italië, in<br />

plaats van naar Griekenland, te wenden , en<br />

wel de haven van Ostia in te lopen. Hij<br />

kwam te Rome , vond geloof aan zijne be­<br />

richten, en deed alzoo den Raad de al-<br />

lerbelangrijkfte ontdekkingen omtrend den<br />

toeftand van Tarentum. (1)<br />

De berichten van ARISTARCHUS<br />

vermeerderden de voorzorgen en toerustin­<br />

gen van den Raad: de legerwervingen<br />

werden nog flrenger gehouden, de be­<br />

lastingen fcherper ingevorderd, en de op-<br />

lettendfte zorgen aangewend, om de bond­<br />

genooten van den Staat in trouw te hou­<br />

den. De algemeene geruchten van den<br />

geringen ftaat , dien men op zommigen<br />

zou kunnen maaken, en van de begeerte<br />

(1) FULIKJH. L. XII. c 25.<br />

N 4<br />

van<br />

lil.<br />

BOEK<br />

V.<br />

Ernftige<br />

toerustingen<br />

te Rome.


UI.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

20O ROMEINSCHE<br />

van anderen, om zich thands te ontflaan<br />

van alle afhanglijkheid en onderwerping,<br />

waarmede hun bondgenootfchap met Rome<br />

J. voor C<br />

279. ' toch alzins gepaard ging, maakten deze<br />

J. van R •voorzorgen hoog noodig. C. FABRI-<br />

473.<br />

CIUS, die alom zoo geacht als bemind<br />

was, werd met de taak belast, om naar<br />

vereisch vanzaaken, door minzaame on­<br />

derhandelingen of door het leggen van be­<br />

zettingen in gefchikte plaatzen, het ge­<br />

meenebest van derzelver trouw te ver­<br />

zekeren.<br />

Snood Behalven, dat PYRRHUS zich als een<br />

gedrag dei<br />

Romein- verlosfer van dat ganfche gedeelte van<br />

fche bezec< Italië, het geen Groot Griekenland heetede ,<br />

ting te<br />

Rhegium, voordeed, en dat zulks verfcheidene bond­<br />

genooten , vrijfteden en volkplantingen<br />

van Rome op eene gunftige verandering<br />

deed hoopen, had 'er thands ook een ge­<br />

val plaats, het welk gefchikt was, om<br />

geheel Rome alom gehaat en verdacht te<br />

maaken. Rhegium, eene Griekfche ftad, aan<br />

dien uithoek van Italië gelegen, die te­<br />

gen over Sicilië is, had bij de landing<br />

van PYRRHUS aan den anderen uithoek,<br />

en bij het opkomen van veelvuldige ge­<br />

wapende Carthaagfche fchepen, die de Jo-<br />

n'tfchi


GESCHIEDENISSEN. 20l<br />

nifche zee doorkruisten, van Rome eene<br />

aanzienlijke bezetting verzogt, uit vrees<br />

van aan vijandelijkheden bloot gefield te<br />

geraaken , waar tegen deze handeldrijven­<br />

de Had zich mede bezwaarlijk dacht te<br />

zullen kunnen verdeedigen. Niets kon<br />

den Raad aangenaamer zijn, dan flerke<br />

bezettingen op vaste plaatzen in deze gewes­<br />

ten te hebben: terflond werden 'er vier,,<br />

duizend mannen uit de Campanifche volk­<br />

plantingen geligt, en onder den naam van<br />

de Campaanfche keurbende ter bezetting<br />

van Rhegium aan het bevel van eenen DE­<br />

CIUS JUBELLIUS toevertrouwd. Schoon<br />

dit krijgsvolk met geene kwaade oogmer­<br />

ken te Rhegium kwam t en eerstalles ijve­<br />

rig in het werk flelde, om de ftad in<br />

ftaat van tegenweer te brengen, kreeg<br />

echter de verwijfde leefwijze der Griek'<br />

fche inwooners en de werklooze ledigheid.<br />

door het ver afzijn van het krijgstooneel.<br />

weldra den fchaadelijkflen en fchandelijk<br />

flen invloed op de bezetting. Men be<br />

gon ongunflige vergelijkingen te maaket I<br />

tusfchen de bezwaaren van eenen oorlog<br />

zuchtigen Staat, en de gemakken eene<br />

vredelievende weelde, en men beklaagdi<br />

N 5 ziel 1<br />

ui.<br />

BOES<br />

v.<br />

HOOFDST.<br />

]. voor C.<br />

279.<br />

J. van R.<br />

473.


III,<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

279.<br />

J. van R.<br />

473-<br />

202 ROMEINSCHE<br />

zich fchierlijk onderling, aan een zooveel<br />

harder lot onderworpen te zijn.<br />

De Bevelhebber, die reeds lang voor<br />

zich zelf dergelijke vergelijkingen ge­<br />

maakt , en tevens het verraaderlijk opzet<br />

genomen had, om zich op de eene of<br />

andere wijze van het eigen en duurzaam<br />

bezit dezer ftad meester te maaken , hoorde<br />

dit gemompel met genoegen, en meende<br />

in het ver afzijn van Rome, het geen<br />

ook elders te veel werks vond, de beste<br />

gelegenheid te hebben, om zijn heilloos<br />

ontwerp te volvoeren.<br />

Zelf eenige brieven opgefteld hebbende,<br />

als waren die van de burgers aan<br />

PYRRHUS gefchreeven, om de Romeinfche<br />

bezetting aan hem over te leveren,<br />

riep DECIUS zijn krijgsvolk in het geheim<br />

te zamen en las hun dezelven voor,<br />

zeggende, dien toevallig onderfchept te<br />

hebben. De hevigfte wraakzucht blaakte<br />

terftond in aller boezem over de verdichte<br />

ontrouw der Rheginers; eenigen , daar<br />

toe vooraf opgezet, riepen overluid:<br />

ons geweer moet ons behouden, de<br />

flag, tegen ons beraamd, ftorte op hunnen<br />

eigeu kop neder." Om de algemeene drift<br />

des


GESCHIEDENISSEN. 203<br />

des krijgsvolks nog meer te ontvonken,<br />

kwam een ander kwanswijs kennis geven:<br />

„ dat de vloot van P Y R R H U S in het 1<br />

HL<br />

BOEK<br />

V.<br />

IOOFDST.<br />

gezicht van Rhegium was, en dat de burgers •<br />

overal de hoofden bij een hadden." Daar \<br />

nu wraak en zelfbehoud medewerkten<br />

met de voorige misdaadige wenfchen<br />

des krijgsvolks, kwam het zelve fpoedig<br />

tot dit eenpaarig befluit: „ dat men de<br />

trouwlooze burgers onverhoeds overval­<br />

len, al wat manlijk was over den kling<br />

jagen, en voords de bezittingen van ftad<br />

en burgerij aan de keurbende af moest<br />

ftaan."<br />

Dit gruwelijk ontwerp werd volvoerd.<br />

D E C I U S deed eenige voornaame bur­<br />

gers , dien hij aan zijne tafel noodigde,<br />

aldaar den dood vinden; gelijktijdig drong<br />

de moord, in alle wijken der ftad, de hui­<br />

zen der overige burgers in, die hun weer­<br />

loos leeven door dat zelfde vreemde krijgs­<br />

volk lieten, het geen zij nog kort gelee­<br />

den, als eene befchermende hulpbende<br />

blijmoedig hadden ingehaald. Na dit ijs-<br />

lijke bloedbad, zogt de roofzucht gere­<br />

geld haare prooi, en fleepten de vuisten,<br />

die nog van de flachting rookten, de vrijs­<br />

ters<br />

. voor C.<br />

379.<br />

. van R.<br />

473.


li r.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

279.<br />

J. van R.<br />

473-<br />

Onvermogen<br />

van<br />

Rame om<br />

het wangedrag<br />

haarer<br />

fceurbende<br />

te straften.<br />

t ',<br />

204 ROMEINSCHE<br />

ters en jonge weduwen tot echtverbindnisfen<br />

voord met de moordenaars haarer vaderen<br />

en echtgenooten. (1)<br />

Het bericht van dezen gruwel-kwam<br />

te Rome in eenen tijd, waarin de Raad<br />

alle deszelfs zorgen op den voordgang<br />

van PYRRHUS vestigen moest, en zich<br />

alzoo door eene fpoedige ftraf dezer<br />

eerlooze fchelmen geenzins van de blaam<br />

kon zuiveren, dat eene ganfche krijgs­<br />

magt van Epiroten min gevaarlijk in Ta.<br />

*entum, dan eene keurbende der Romeinen<br />

in Rhegium, was. Lang daarna loonde<br />

dit kwaad deszelfs meester wel, maar voor<br />

iiet tegenwoordige moest Rome haare goede<br />

trouw bij de bondgenooten door deze<br />

[trafloosheid zien daalen, daar zij, hoe<br />

rmfchuldig ook aan de eigenlijke misdaad<br />

1 lier keurbende, echter het wezenlijkfte<br />

verwijt verdiende, van het uitfchot haarer<br />

eigene burgers , welken zij alleen naar<br />

volkplantingen te zenden gewoon was,<br />

uit zulke volkplantingen te hebben opgefoepen,<br />

om noodlijdende bondgenooten<br />

i>ij te ftaan. — Of zou zulks geen verwijt<br />

verdienen ?<br />

Op<br />

(O FKEINSH. L. 511.e. 27-30, APPIAN. lts.


GESCHIEDENISSEN. 205<br />

Op het gerucht van den aantogt des<br />

Confuls LAEVINUS tegen Tarentum, en<br />

van zijne vijandlijkheden in Lucanie, meende<br />

PYRRHUS, niet langer {til te moeten J<br />

zitten, fchoon de bondgenooten der Ta-.<br />

rentyners den beloofden onderftand nog<br />

niet hadden opgebragt. Hij trok met zijne<br />

eigene krijgsmagt, benevens die, welke<br />

hij in Tarentum had opgericht, den<br />

Conful tegen , maar zond hem vooraf, om<br />

tijd te winnen, eenen brief toe van dezen<br />

inhoud.,, Koning PYRRHUS wenscht<br />

LAEVINUS heil! Ik hoor, dat gij tegen<br />

de Tarentynen met een leger in aantogt<br />

zijt. Laat dat agter, en kom bij mij met<br />

eenige weinigen : uw onderling gefchil<br />

verftaan hebbende, zal ik der billijkheid<br />

doen gehoorzaamen." LAEVINUS andwoordde:<br />

„ Wij erkennen u voor geenen<br />

fcheidsman, noch vreezen u als vijand:<br />

maar vinden uw gedrag zeer ongerijmd,<br />

daar gij u in de gefchillen van anderen<br />

wilt ftcken, die zelf aan ons voldoening<br />

fchuldig zijt, van buiten ons verlof eener<br />

voet in Italië gezet te hebben. Wij zijn<br />

daarom niet minder tegen u, dan tegen Tarentum<br />

in aantogt en erkennen den Krijgsgod;<br />

in.<br />

BO EK<br />

V.<br />

IOOFDST.<br />

. voor C.<br />

279.<br />

. van R.<br />

473«<br />

Eriefwiseiingtusrchen'<br />

PYR­<br />

RHUS en<br />

LAEVINUS.


Krijgslist<br />

van LAE­<br />

VINUS.<br />

20 0 ROMEINSCHE<br />

in. god, onzen ftamvader, alleen voor onzen<br />

BOEK<br />

V. fcheidsman."<br />

HOOFDST.<br />

PYRRHUS trok, na ditbefcheid, met<br />

J. voor C.<br />

279. zijne benden voord en hield tusfchen de<br />

J. van R. ftad Heraclea en de rivier Siris ftand. Be­<br />

473.<br />

wust, dat LAEVINUS aan gene zijde dier<br />

PYRRHUS<br />

prijst de rivier gelegerd was, dreef zijn ongeduld,<br />

Romeinfcheleger-<br />

om zijne nieuwe mededingers naar een<br />

wijze. uitgebreid gezag te leeren kennen, hem<br />

op eene hoogte, van waar hij de ligging<br />

des Romein/eken legers kon overzien , en<br />

deszelfs regelmaatigheid deed hem tegen<br />

een zijner vrienden zeggen : ,, de ligging<br />

dier barbaaren is gansch niet onbefchaafd;<br />

wij zullen zien, wat zij in ilagorde<br />

zijn." (1)<br />

Het bezwaarlijke, om de Romeinen in<br />

hun leger aan te tasten, aldus zeer duidlijk<br />

inziende, verfterkte PYRRHUS zich aan<br />

zijne zijde der rivier, en zorgde vooral,<br />

om door welbezette -fchanzen den vijan­<br />

den derzelver overtogt te beletten. •<br />

Eene krijgslist des Confuls maakte hem<br />

nog meer op zijne hoede. LAEVINUS<br />

had eenige vijanden, die zijne legerplaats<br />

(0 PLUT, in PYRRHO p, 393, 393.<br />

kwa-


GESCHIEDENISSEN. 20f<br />

kwamen befpieden , opgevangen, maar<br />

ook weder vrijgelaten, na hun wijs ge­<br />

maakt te hebben, dat hij elders nog een<br />

ander en veel grooter leger had, en dat<br />

de befpieders van PHYRRHUS altijd vrijelijk<br />

zijne ligging konden op nemen, (i)<br />

PYRRHUS kon het opzien zijner benden<br />

over haar lang ftil liggen binnen haare<br />

verfchanzingen gemaklijk afleiden, door<br />

met recht te beweeren, dat de Romeinen<br />

het in een vijandlijk land niet lang door<br />

gebrek aan leeftogt konden uithouden:<br />

maar LAEVINUS, die juist om deze reden<br />

verlangde, dat het tot een treffen<br />

komen mogt, riep, na een flil liggen van<br />

vijftig dagen, zijn krijgsvolk tot eene<br />

vergadering op, en wist het zelve, door<br />

den roem van PYRRHUS en den fchrik,<br />

dien zij voor zijne elephanten hadden,<br />

te verkleenen, tot zulk eene drift aan te<br />

vuuren, dat zij allen gezind werden, om<br />

hem zelve te gaan aanvallen , wanneer hij<br />

hunne uitdaging niet aan mogt nemen.<br />

Daar PYRRHUS zich aan een treffen<br />

ont-<br />

(0 FRONT. Ó7n?/


III.<br />

SOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

279.<br />

J. van R<br />

473.<br />

ao8 ROMEINSCHE<br />

onttrok * liet LAEVINUS zijne ganfche ruiterij<br />

uitrukken j als ging zij op eene plundering<br />

der landerijen uit, intusfchen met<br />

zijne marschvaardige keurbenden zich ftil<br />

houdende, om de vijandlijke bewegingen<br />

aan de overzijde der rivier af te wachten.<br />

De ruiters, hun oogmerk om de rivier<br />

over te trekken verbergende, namen eenen<br />

langen omweg, en trokken de Siris<br />

over ter plaatze, waar dezelve niet bewaakt<br />

was: van daar renden zij met<br />

losfe teugels op de uitflaande bezetting<br />

van den oever aan, en dreeven dezelve<br />

door dezen onverwachten fchrik terftond<br />

naar haar leger te rug. PYRRHUS<br />

rukte, op dit bericht, ten fnelften met<br />

zijne ganfche ruiterij, welke drie duizend<br />

mannen fterk was, op de rivier aan, om<br />

den geheelen overtogt der vijanden te beletten:<br />

maar de Romeinjche Ridders, die<br />

denzelven verdeedigden, booden hem eenen<br />

tegenfland, die den ganfchen roem<br />

zijner krijgsbekwaamheden op de zwaarfle<br />

proef ftelde. Kennelijk aan zijne<br />

glinfterende wapenrusting, en niet minder<br />

aan zijnen moed en beleid, zag men<br />

hem volkomen den lof verdienen, dien<br />

men


GESCHIEDENISSEN. 200<br />

wen hem had toegezwaaid, daar zijn onverschrokken<br />

moed hem geen oogenblik de<br />

plichten van eenen oplettenden Veldheer<br />

deed vergeten* en het in orde houden<br />

zijner benden hem niet belettede, zelf de<br />

ftoutfte feiten van wapenen te verrichten,<br />

(i)<br />

Geduurende het gevecht waarfchouwde<br />

LEONNATUS, een Macedoniër, den Koning<br />

voor eenen vijandhjken ruiter, die<br />

geduurig op hem alleen uitviel; PYR­<br />

RHUS andwoordde onverfchrokken: „<br />

niemand kan zijn lot ontgaan: maar 'die<br />

mij aanvalt, zal 't bezuuren." Naauwiijks<br />

waren deze woorden uit zijnen mond,<br />

of de Romeinjche Ridder rende weder op<br />

den Koning los, doorftak deszelfs paard 9terwijl<br />

zijn eigen door LEONNATUS<br />

gewond werd. Beide de paarden ftorte-<br />

den<br />

(O Pr.UT. in PYRRHO p. 393. Dat PYR­<br />

RHUS flechts eene bezetting aan den oever der ri­<br />

vier geplaatst en niet overal langs denzelven wach­<br />

ten gefield had, die eikanderen hadden kunnen waar-<br />

fchouwen en bijlpringen, is ongetwijfeld als eene<br />

wezenlijke fout bij zijn tegenwoordig krijgsbeleid<br />

aan te merken. ROLLIN. Hifi. Kom. T. III.p, 374,<br />

V. DEEL. O<br />

iin<br />

BOEK<br />

v.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor &<br />

279.<br />

J. van R.<br />

473.


W.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. roor C,<br />

379<br />

J. van R.<br />

473-<br />

Nederiaag<br />

van LAE­<br />

VINUS.<br />

eio<br />

ROMEINSCHE<br />

den met hunne ruiters ter neder, doch<br />

PYRRHUS werd gered door zijne vrien­<br />

den, die zijnen vijand ombragten.<br />

Dit geval maakte evenwel den Koning<br />

omzichtiger: zijne ruiterij ziende terug<br />

deinzen gaf hij bevel aan zijn voetvolk<br />

om op te trekken, maar veranderde tevens<br />

met zijnen vriend MEGACLES van<br />

gewaad, eer hij zich aan de fpits van zijne<br />

ganfche krijgsmagt plaatfte. Intusfchen<br />

hadden de Romeinjche keurbenden,<br />

in haaren overtogt van de Siris door de<br />

ftrijdende Ridders gedekt, deel genomen<br />

in den flag, en kwam het dus thands tot<br />

een algemeen treffen. Het gevecht was<br />

lang, hevig en twijfelachtig, verfcheidene<br />

maaien fcheen zich de kans dan aan<br />

deze, dan aan gene zijde, te verklaaren:<br />

eindelijk fneuvelde MEGACLES in het<br />

vorstelijke gewaad en bragt het denkbeeld,<br />

dat de Koning zelf was omgekomen eene<br />

beflisfende verandering te weeg. Een Ro~<br />

meinsch Ridder, DEXTER genaamd, kwam<br />

zegevierend met 's Konings mantel in zijne<br />

flagorde den moed verdubbelen, en<br />

naauwlijks kon PYRRHUS zelf, door in<br />

alle degelederen zijner benden zich te ver-<br />

too-


GESCHIEDENISSEN. 211<br />

toonen en uit te roepen , dat hij leefde,<br />

eene volkomene vlucht van zijn heir te keer<br />

gaan. Drie honderd vier en negentig ele- 1<br />

phanten, dien hij voor den uiterften nood<br />

bewaard had, voorkwamen zijne neder-,<br />

laag en voltooiden dien zijner vijanden.<br />

De Romeinjche ruiterij, welke door LAE­<br />

VINUS bij de verwarring van 's Konings<br />

flagorde was afgevaardigd, om dezelve in<br />

de zijde te vallen, vond eensklaps eene<br />

rei van fchrikdieren , welke zij nog nooit<br />

gezien had. De ijslijke dikte, hoogte,<br />

enllingerende fnuit dezer beesten, op wier<br />

rug ganfche torens vol gewapend krijgsvolk<br />

ftonden, verwekten een doodlijken<br />

fchrik bij de Ridders, en eer zij van den^<br />

zeiven bekwamen of zich tegen de hagelbuien<br />

van pijlen, die van deze vreeslijke<br />

hoogten op hun afgefchooten werr<br />

den, konden dekken, werden zij van hunne<br />

paarden, voor wien de lucht en het geluid<br />

van dit vreemde gedierte onverdragelijk<br />

was, weg gevoerd. Terwijl alzoo<br />

de ganfche ruiterij des Conjuh uit een gejaagd<br />

werd, voerde PYRRHUS de zijne<br />

aan de andere zijde der Romeinjche flagorde<br />

aan, welke voords even ongeregeld,<br />

O 3 gl5<br />

m.<br />

BOEK<br />

V.<br />

[OOFDST.<br />

[. voor C.<br />

279?<br />

f. van R,<br />

473'


212 R O M E I N S C H E<br />

III. als de ontftelde Ridders, voor de aanren­<br />

BOEK<br />

V. nende elephanten de vlucht namen. (1)<br />

HOOFDST.<br />

PYRRHUS vervolgde de Romeinen niet,<br />

J. voor C<br />

het zij zulks door hem gelaten werd uit<br />

379.<br />

J. van R het grondbeginzel, om eenen vijand, met<br />

473.<br />

wien men meer maaien zal te ftrijden heb­<br />

ben , de vlucht niet moeilijk te maaken,<br />

op dat hij naderhand niet te wanhoopi-<br />

ger tegenfland biede (2); het zij, om<br />

dat de nacht de Romeinfche vlucht bevor­<br />

derde (3); of eindelijk, om dat één ge­<br />

wond geraakte eléphant de overigen in<br />

verwarring bragt. Zeer zeker is het, dat<br />

LAEVINUS het overfchot zijner benden<br />

niet aan derzelver bedaard wijken te dan­<br />

ken had (4). Zonder de Siris weder over<br />

te trekken liet hij zijn ganfche leger in<br />

den loop en zogt hij eene wijkplaats in<br />

Jpulie. (5)<br />

Het verlies aan beide zijden moet na­<br />

(O PLUT. in PYRRHO p. 393, 494. FRONT.<br />

Strat. L. U. c. 4. ex. 13.<br />

(2) FRONT. Strat. L. II. c. 7. ex. 10.<br />

(3) EUTROP. L. II. c. 6.<br />

(4) O ROS. L. IV. c. 1.<br />

(5) FR EINS H. L. XIII, c. 3-8.<br />

tuur-


GESCHIEDENISSEN. 2ig<br />

tuurlijk in zulk een lang, hevig, en twijfelachtig<br />

gevecht zeer groot geweest zijn.<br />

Het zelve is verfchillend opgegeven.<br />

Volgends DIONYSIUS, bij ÏLUTAR-<br />

CHUS aangehaald, zou dit treffen den<br />

Romeinen vijftien duizend, en aan PYR­<br />

RHUS dertien duizend mannen gekost<br />

hebben, (i) Zonder voor eene zoojuiste<br />

bepaaling van het getal der gefneuvelden,<br />

aan de zijde des Konings ten minsten,<br />

in te ftaan, kan men het zelve na<br />

genoeg bereekenen, wanneer men gelooft,<br />

dat hij, over deze overwinnig geluk gewenscht<br />

zijnde, ten andwoord gaf:,, nog<br />

eene zulke overwinning, dan kome ik<br />

zonder manfchap te huis!" Zijn beste<br />

volk was gefneuveld, en hij zelf was zeer<br />

zwaar gewond (2), zoo dat het niet onwaarfchijnlijk<br />

zij, dat hij na het einde van<br />

den flag zou hebben uitgeroepen : „ ik kan<br />

niet zeggen, meer overwinnaar, dan overwonnen<br />

te'zijn!" (3)<br />

Den volgenden dag befchouwde PYR­ Meniche*<br />

(1) PLUT. in PHYRRHO p. 394.<br />

(*) JUSTIN. L. XVIII. c. 1,<br />

(3) ORQS. L. IV. c. 1.<br />

RHUS<br />

nr.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

279.<br />

ƒ. van R.<br />

473-<br />

Wederzijdsch<br />

verlies bij<br />

dezen flag,


2*4 ROMEINSCHE<br />

III. RHUS het flachtveld, het geen met lij­<br />

BOEK<br />

V. ken bedekt was. Zijn oog, aan het men-<br />

HOOFDST. fchjnflachten ^gewend, werd niet getrof­<br />

j. voor C,<br />

279.<br />

fen door het gezicht dezer valleije des<br />

J. van R. doods, maar de ftrekking der Romeinjche<br />

473lijkheid<br />

lijken en derzelver wonden, die allen van<br />

van PYW- vooren waren afgewacht, deeden hem,<br />

BHUS jefeens<br />

gé- wiens geest altijd van veroveringen zwan­<br />

Iheuvelden ger was j uitroepen : „ o! hoe gemaklijk<br />

en gevan.<br />

genen. zou mij de overheerfching der ganfche<br />

aarde niet vallen, wanneer mijn heir uit<br />

Romeinen beflond ! " (1)<br />

Hij liet deze lijken, dien hij met zeke­<br />

ren eerbied befchouwde, begraven , en<br />

de krijgsgevangenen, Wier getal over<br />

de agttien honderd beliep, met alle min­<br />

zaamheid behandelen. Hij zelf ftelde hun<br />

voor, om onder zijne banieren te ftrijden<br />

en hield, na hunne volftandige weigering<br />

daarvan, niet op, om hun hunne gevan­<br />

genis draaglijk te maaken. (2)<br />

De roem dezer overwinning van PYR­<br />

RHUS verfpreidde zich wijd en zijd; de<br />

Verovering der legerplaats van eenen Co«-<br />

(t) FLOR. L. t C. 18* J<br />

(2^ FREinen. Li XIII. e. 10»<br />

fut


GESCHIEDENISSEN. 21^<br />

ful was eene zeldzaamheid in de gefchiedenis<br />

der Romeinfche veldtogten; en wel­<br />

ke veranderingen in Italië had men niet<br />

te verwachten van eenen Vorst, die zich<br />

beroemen kon, zonder den bijftand van. . van R.<br />

bondgenooten, uitgezonderd de Tarenty­ 473.<br />

ners, met eigene en nog geenzins met<br />

alle zijne magt, de Romeinen geflagen te<br />

hebben ? — De Lucaners en Samniten voegden<br />

zich nu terftond bij PYRRHUS en<br />

kreegen van zijne onbaatzuchtigheid deel<br />

in eenen buit, dien zij niet hadden helpen<br />

maaken. Behalven deze verklaarde<br />

vijanden van het gemeenebest, begaven<br />

zich verfcheidene andere volkeren, die<br />

tot nog toe Rome's bondgenooten geweest<br />

waren, onder de befcherming des Konings<br />

, die nu wijd en zijd zijne veroveringen<br />

voordzettede en tot op een afftand<br />

van zeven uuren de ftad naderde.<br />

(O<br />

De geleeden flag had intusfchen den LAEVINUS<br />

wist van<br />

Conful nog niet geheel verflagen, zoo min jeene<br />

als Rome den moed door dezen tegenfpoed noedelüosheid.<br />

op eens verlooren had. LAEVINUS<br />

CO Pi.VT. in PYRRHO p. 394,<br />

O 4<br />

had<br />

III.<br />

BOEK<br />

V.<br />

IOOFDST.<br />

f. voor C<br />

279.


fit<br />

BOEK<br />

V.<br />

«OOFDST.<br />

J. voor C<br />

279.<br />

]. van R,<br />

473.<br />

&l6 ROMEINSCHE<br />

had door zijne trouwhartige zorgen voor<br />

zijne gewondene krijgsknechten, en door<br />

het zorgvuldig bij een brengen zijner verftrooide<br />

manfchap, weder eene aanzienlijke<br />

krijgsbende in ftaat van tegenweer gefteld,<br />

en zijne nederlaag zelve had hem,<br />

na deze herftelling van het overfchot zijner<br />

krijgsmagt, zoo weinig den moed benomen,<br />

dat hij ftoutelijk den veroverenden<br />

Koning op de hielen volgde, en fteeds<br />

op gelegenheden bedacht was , om hem<br />

eene kans af te zien. Eene koenheid,<br />

welke in de oogen van het bijgeloovige<br />

Rome des te grooter moest fchijnen, daar<br />

?<br />

s Hemels toorn zich met de J vijandlijke<br />

verfchrikkingen fcheen vereenigd te hebben<br />

, wijl een hevig onweder vier en dertig<br />

mannen van zijn overige krijgsvolk en<br />

zeer veele lastbeesten gedood , en nog<br />

twee en twintig anderen geheel en al bedwelmd<br />

had. Cl)<br />

Te Rome bleef men even onverfchrok-<br />

ken. FABRICIUS had openlijk beweerd<br />

: „ dat de Romeinen geenzins door<br />

de Epiroten overwonnen waren, maar dat<br />

(1) OROS. L. IV. c. ï,<br />

L AE-


GESCHIEDENISSEN. SIf<br />

LAEVINUS alleen voor PYRRHUS had<br />

moeten onderdoen." Doch fchoon veelen<br />

in den Raad zulks nevens hem voorgaven ,<br />

om het Volk geen wantrouwen op deszelfs<br />

krachten tegen eene vreemde overheerfching<br />

in te boezemen: echter was<br />

dezelve zoo ver af, van den Conful te veroordeelen<br />

of te wantrouwen, dat men algemeen<br />

befloot, om hem nieuwen onderftand<br />

toe te zenden.<br />

„ Alwie de plaats der gefneuvelden voor Mislukte<br />

ogt van<br />

het vaderland wil helpen vervullen, geve PYRRHUS<br />

tegen Ra.<br />

zijnen naam op!" Aldus riep men te Rome<br />

me.<br />

openlijk .uit, en weldra waren twee keurbenden<br />

voltallig van burgers, die eikanderen<br />

verdrongen, om in dienst te komen.<br />

Beiden vereenigden zich met LAEVINUS,<br />

die, met dezen onderftand verfterkt, den<br />

Koning veel nadruklijkervervolgde,enbeftendig<br />

zijne agterhoede ontrustede. Hij<br />

voorkwam hem, daar hij ten oogmerk had,<br />

zich van Capua meester temaaken, en fneed<br />

hem even gelukkig van Neopolis af, waardoor<br />

hij hem als het ware, zelf naar Rome<br />

, het middenpunt der Romeinfche magt,<br />

heen en dreef.<br />

PYRRHUS had alhier verwacht den<br />

Q 5 noo«<br />

ui,<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

f. voor C.<br />

379f.<br />

van R.<br />

473.


III.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

A7P.<br />

J. van R<br />

473.<br />

(<br />

«Iö ROMEINSCHE<br />

noodigen bijftand van Etrurie te vinden,<br />

om Rome te onder te brengen, maar verwittigd<br />

van de nederlaag aan de eene zijde<br />

van Italië, had de Raad de overwinnin­<br />

gen van den anderen Conful CORUNCA-<br />

NIUS in Etrurie doen dienen , om met<br />

deze nabuuren eenen tijdigen vrede te<br />

maaken. Terwijl eene aanzienlijke krijgsmagt<br />

Rome zelve dekte, ftond nu het overwinnendeleger<br />

vancoRUNCANius<br />

gereed, het heir van PYRRHUS tebeftrijden,<br />

en had het zelve tevens te vreezen,<br />

dat LAEVINUS het in den rug zou vallen.<br />

Na het mislukken zijner poogingen<br />

tot eenen nieuwen opftand in Etrurie,<br />

wanhoopte de Koning, degenomenemaatregelen<br />

der Romeinen thands te kunnen<br />

verijdelen, en trok , daar hij zijne eigene<br />

geringe magt in een vreemd land niet durfde<br />

waagen, zonder Rome verder te naderen<br />

, naar Campanie terug.<br />

Het leger van LAEVINUS nu voor<br />

zich hebbende, het geen thands flerker,<br />

dan bij Tarentum, was, vroeg hij<br />

zijne vrienden: ,, of hij hun niet mede<br />

onder het gefternte van HERCULES<br />

gebooren fcheen, die eene Lernceifche water-


GESCHIEDENISSEN. 2t()<br />

terilang te i beftrijden hadi wier afge­ l|L<br />

BOES<br />

houwen kop terftond door verfcheidene V.<br />

nieuwen vergoed werd ?'* Te vergeefsch<br />

100FDST.<br />

f. voor C<br />

poogde hij 's Confuls krijgsvolk door het 179.<br />

fchaaren zijner ilagorde en het ijslijk ge-,<br />

brul zijner elephanten te verfchrikken,<br />

een nog veel heviger krijgsgefchreeuw der<br />

Romeinen deed hem hunnen moed hooien,<br />

dien hij niet goed vond voor het tegenwoordige<br />

te beproeven. Hij trok geheel<br />

naar Tarentum af en LAEVINUS verheugde<br />

zich te zeer niet langer afgefneeden<br />

van zijn vaderland te zijn* dan dat hij<br />

hem op nieuw zou vervolgd hebben, f i)<br />

Hoe dreigend dit jaar voor Rome geweest<br />

was> echter had zij den eenen Conful<br />

over twee volkeren van Etrurie zien zegepraalen<br />

en aan den Proconful AEMILIUS<br />

BARBULA over zijne uitmuntende krijgsverrichtingen<br />

bij de Salentynen, Samniten<br />

en tevens, bij het uittrekken van PYR­<br />

RHUS, tegen de Tarentynen eene gelijke<br />

eer mogen toeleggen. (2)<br />

Terwijl LAEVINUS met hetoverfchot<br />

zij-<br />

(1) FREINSH. L. Xilü C U-13.<br />

(2) Fafii CapitoM,<br />

'. van R s<br />

473»<br />

I<br />

Onder-


HL<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOF i<br />

J. voor C.<br />

379.<br />

J. van R.<br />

473handeilogen<br />

g.jJ:i 1-<br />

rende den<br />

winter.<br />

ROMEINSCHE<br />

Ronta'n- waren, in erriftige overweging. Schoon<br />

fcbegeranten om met itinen zich anders weinig bekommer­<br />

PYRRHUS den , óm hun buitgemaakte manfehap te<br />

overkrijgsgevange<br />

losfen, befloot de Raad thands echter, om<br />

nen te han­<br />

daar<br />

delen.<br />

over met PYRRHUS te handelen,<br />

wijl de meesten hunner krijgsgevan­<br />

{ jeweeten worden , dat hunne paarden, door<br />

i ie elephanten verfchrikt, hun hadden af­<br />

i<br />

raakt. Men zond tot deze onderhande-<br />

] ing de aanzienlijkfte mannen uit den Raad,<br />

1 CORNELIUS D OLA BELL A, door<br />

1 >eroemd, en c. FABRICIUS LUSCI-<br />

] ÏUS met Q. AEMILIUS PAPUS, die<br />

^<br />

zijner eerfte keurbenden bij Setia in La-<br />

tium den winter onder tenten van dieren­<br />

huiden doorbnigt, om tegen alle onver-<br />

hocdfchë aanvallen te waaken, liep we-<br />

dcrzijdsch te Rome en te Tarentum de tijd 1<br />

in nuttelopze onderhandelingen om.<br />

In den Raad nam men het lot der krijgs­<br />

gevangenen , die in handen van PYRRHUS<br />

genen Ridders waren, wien het niet kon<br />

geworpen , of dat zij zelve door zulk een<br />

rreemd gezicht in verwarring waren ge­<br />

:ijne verdelging der Senonifche Galliërs<br />

'oor twee jaaren elkanders Ambtgenooten<br />

i n het hooge beftuur geweest waren.<br />

m


GESCHIEDENISSEN. 221<br />

Het gerucht, welk de aankomst van III.<br />

B O EK<br />

het Romeinjche gezantfchap te Tarentum V.<br />

HOOFDST.<br />

vooruit liep, was P Y R R H U S hoogst aan­<br />

J. voor C<br />

genaam : hij verwachtede van het zelve 279.<br />

niet anders dan voorflagen van eenen vre­ J. van R.<br />

473.<br />

de , dien hij zelf ten uiterflen verlangde ,<br />

Door<br />

wijl hem de afgelopen veldtogt overtuig­ PYRRHUS<br />

minzaam<br />

de, dat zijn ontwerp ter verovering van onthaald.<br />

Italië aan onbereekende bezwaaren was<br />

bloot gefield. Om de afgezanten van Rome<br />

zijne eigene hoogachting te bewijzen,<br />

en tevens voor nieuwe beleedigingen van<br />

de onbefchofte Tarentyners te beveiligen,<br />

zond hij hun aan de grenzen van het Tarentynfche<br />

grondgebied een gewapend geleide<br />

te gemoed , en wachtede hij zelf<br />

hun op een prachtig gezadeld paard buiten<br />

de poort dier Stad op. Na het vereerendfle<br />

en gulfle onthaal verleende<br />

P Y R R H U S hun terftond een gunflig gehoor<br />

: doch hun voorftel van de wisfelvalligheid<br />

der ondermaanfche zaaken en<br />

boven alles van de nooit te betrouwene<br />

oorlogskans , gevolgd door de opening<br />

van hunnen last , die zich alleen tot de<br />

losfing der Romeinjche krijgsgevangenen,<br />

het zij tot zekeren prijs, het zij bij uitwis*


III.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

279.<br />

J. van R,<br />

473-<br />

£22 ROMEINSCHE<br />

wisfeling voor Tarentynen of anderen, bepaalde<br />

, zonder dat het minste verlangen<br />

naar vrede uit hunnne redenen bleek,<br />

was den Koning zoo onverwacht en te­<br />

vens zoo verbaazend, dat hij, na eene poos<br />

zwijgens, andwoordde, hunne voordragt<br />

in overweging te zullen nemen, en hun<br />

daarna zijn befluit bekend te zullen maaken.<br />

'Er waren in 'sKonings Staatsraad,<br />

die hem alle onderhandeling met vijanden<br />

, aan wier overwinning hij reeds een<br />

gelukkig begin in hunne oogen gemaakt<br />

had, ontraadden:maar CINEAS, wiens<br />

fchranderheid de belangen zijns meesters<br />

beter doorzag en tevens deszelfs verlangen<br />

naar den vrede ontdekte, gaf den Vorst<br />

eenen gansch anderen raad, om, naamlijk,<br />

van zijne zijde het charakter van eenen edelmoedigen<br />

overwinnaar aannemende, zelf<br />

afgezanten naar Rome te zenden met aanbod<br />

van den vrede en van eene teruggave<br />

der krijgsgevangenen zonder eenig<br />

losgeld. De zichtbaare blijken van 'sKonings<br />

genoegen over dezen raad, deeden<br />

zijne overige vleijende gunftelingen denzelven<br />

terftond goedkeuren»


GESCHIEDENISSEN. 223<br />

PYRRHUS gaf zijn befluit aan de Rotneinfche<br />

afgezanten in dezer voege te ver-<br />

ftaan: „ het is onbeftaanbaar, U krijgsgevangenen<br />

vrij te geven , dien Gij weder<br />

tegen mij wilt wapenen; bewerkt den vrede<br />

tusfchen mij en uw gemeenebest, en<br />

als dan zullen de gevangenen, uwe burgers,<br />

mijne bondgenooten, om'niet hunne<br />

vrijheid bekomen."<br />

Aldus in het algemeen en op de min- 's Koning*<br />

jfzonderzaamfte<br />

wijze openlijk voor zijn gevoelijkevleilen uitgekomen zijnde, riep PYRRHUS, jendeaanipraak aan<br />

na het einde van dit ftaatelijk gehoor, FABRICIUI.<br />

FABRICIUS afzonderlijk tot zich. De<br />

lof van dezen voortreflijken Romein was<br />

reeds ter ooren van den Epirifchen Koning<br />

gekomen en had den Vorst het belang<br />

van dezen man in zijne aanftaande onderhandelingen<br />

op eenen rechten prijs doen<br />

Hellen. Even zeer verwittigd van deszelfs<br />

behoeftigen leevensftaat, hoopte hij, door<br />

een zedig gevlei en een kiesch aanbod<br />

van aanzienlijke fchatten, het hart van FA­<br />

BRICIUS aan zijnen dienst te verbinden.<br />

„ Wenschte ik, dus fprak hij hem<br />

aan, alle de Romeinen tot mijne vrienden,<br />

gij inzonderheid zoudt mij dierbaar zijn,<br />

o FA-<br />

III.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

279.<br />

J. van R.<br />

473-<br />

Andwoord<br />

van PYR-<br />

IHUÏ.


III.<br />

BOEK<br />

V.<br />

H00IDST.<br />

%


GESCHIEDENISSEN. 22$<br />

Raad te keer te gaan, en eenen oorlog te<br />

doen eindigen, wiens voordduuring verderflijk<br />

is voor uwen Staat,en wiens voordzetting<br />

mijne eer vordert. — Het ftrijdt<br />

mij tegen 't hart, een Heldenvolk te be- j<br />

ftrijden, 't welk ik hoogacht, en de belangen<br />

van mijne kroon roepen mij tevens<br />

naar mijne eigene Staaten. Van ;mijn vredelievend<br />

oogmerk zal ik de fterkfte verzekering<br />

geven, welke gij of uwe landgenooten<br />

van mij zoudt kunnen verlangen,<br />

hoe zeer gij ook gezind mogt zijn, een<br />

's Konings woord, om zommiger trouwloosheid,<br />

te wantrouwen. — En wat zou<br />

mij van den vrede aangenaamer of nutter<br />

kunnen zijn, dan u naar Epirus mede te<br />

mogen nemen en aldaar als mijnen eerften<br />

Raadsman , mijnen eerften Veldheer, mijnen<br />

deelgenoot in mijn ganfchen lot te bezitten<br />

? Zulk een vriend is in mijn oog<br />

de luisterrijkfte verovering, en gij zelf<br />

zijt door de ganfche majefteit van uw<br />

gedrag tot deel in een rijksbeftuur gevormd."<br />

Op deze taal, welker invloed voor een /<br />

min edel menfchelijkhartonwederftaanbaar v<br />

zou geweest zijn , en welke FABRICIUS<br />

V. DEEL. P met<br />

irr.<br />

B OEK<br />

V.<br />

IDOFDST.<br />

'•. voor C.<br />

279.<br />

. van R.<br />

473-<br />

nówoori<br />

an F ABRI*<br />

vs.


, nr.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

279,<br />

J. van R.<br />

473.<br />

220" ROMEINSCHE<br />

met alle zijne oplettendheid verwaardigd<br />

had, liet zich de voortreflijke Romein in<br />

dezer voege hooren: „ Gij gelooft, dat<br />

ik een dapper Krijgsman en braaf burger<br />

ben van mijn Gemeenebest, en Gij zijt wel<br />

onderricht van mijn gering beflag. Een<br />

kleene akker en nederig verblijf is mijne<br />

ganfche bezitting: geen flaavenarbeid of<br />

uitftaande renten verfchaffen mij onderhoud<br />

, ik zelf ben de bearbeider mijner<br />

eenvouwdige landhoeve. Maar te onrecht<br />

denkt Gij, dat mijne bekrompenheid mij in<br />

nut voor mijn vaderland te zijn belemmerd',<br />

en dat mijne armoede een verwijt voor mijne<br />

medeburgers is. Nog nooit viel mij<br />

mijne behoefte hard: zij floot voor mijden<br />

weg niet tot waardigheden in het Gemeenebest<br />

, waar naar elk vrijgeboren burger<br />

een edel verlangen koefteren mag , zij<br />

maakte den hoogen Overheidsftoel voor<br />

mij niet ongenaakbaar, zij hield den Veldheersftaf<br />

niet boven mijn bereik, zij verwijderde<br />

mij niet van de luisterrijkfte gezandfchappen,<br />

noch ftootede mij van den<br />

plegtigen altaardienst terug. Bij het raadpleegen<br />

over de gewigtigftebejangen denkt<br />

niemand aan mijne armoede, en waar ik<br />

mij


GESCHIEDENISSEN. 22?<br />

mij begeve buiten mijn verblijf, waarin<br />

alleen de behoefte, die ik minne, woont,<br />

vindik eenen eerbied, die bij ons aan gee­<br />

ra.<br />

BOEK<br />

V..<br />

IOOFDST,<br />

ne fchatten verbonden is. Rome kent gee- [. • voor C,<br />

279.<br />

ne andere vereischten in haare Staatsdie­ \. van R.<br />

naars , behalven bekwaamheid en braafheid: 473.<br />

die beiden brengen de volmaaktfte gelijkheid<br />

onder haare burgers voord. Zij beloont<br />

haare Ambtenaaren edelmoedig, en laat alzoo<br />

even min plaats over voor de omkoping,<br />

als voor den ondraaglijken hoogmoed<br />

van bevoorrechte rijken. — Welke reden<br />

van klaagen heb ik in zulk een Gemeenebest<br />

over mijne bekrompene middelen?<br />

Voor mij zeifis de behoefde geen last: ik<br />

acht ze hooger , dan den rijkdom. Zij<br />

doet mij arbeiden, maakt mij gezond, houdt<br />

mij graag, geeft fmaak aan het eenvouwdigfte<br />

voedzel, en verkwikt mij met den<br />

zorgeloosten flaap. Mijne kleeding is beproefd<br />

tegen de koude, mijn huisraad leent<br />

mij het gemak, *'t geen ik wensch, en deszelfs<br />

kosteloosheid vergunt mij een onbefchroomd<br />

gebruik. Geene onevenredigheid<br />

tusfchen mijne begeerten en mijne<br />

vermogens kennende, zegene ik dankbaar<br />

mijn lot. Mij ontbreekt zeker de magt<br />

P 2 om


in.<br />

BOEK<br />

V.<br />


GESCHIEDENISSEN. 22p<br />

mij den welverdienden agterdocht mijner<br />

medeburgeren op den hals haaien, en mij<br />

onverandwoordlijk voor onze Scbatipees- 1 IOOFDST,<br />

f. voor C.<br />

ters maaken, die van tijd tot tijd de ver- • 279,<br />

andering in onze middelen gadeflaan ?" £i) ] . vnn R,<br />

473.<br />

De Koning, wien de prijs van zulk Alle ver-<br />

een onomzetlijk man! nooit te hoog kon z oeking<br />

loor FA-<br />

fchijnen, viel hem in , en deed nieuwe en ] smciusafnog fterker proeven op zijne ftandvastig-1 [eflagen.<br />

heid: maar in plaats van hier door iet<br />

te vorderen, drong FABRICIUS hem in<br />

eene engte, waaruit hij zich niet wist te<br />

redden, door de volgende vraag. „ Ben<br />

ik verachtlijk genoeg in uwe oogen om<br />

mij omkoopbaar te achten, waartoe dan<br />

mijne vriendfchap gezogt, of houd gij<br />

mij voor een eerlijk man, waartoe dan<br />

mijn bederf onderdaan ?" (2)<br />

PHYRRHUS alzoo te vergeefsch alles<br />

beproefd hebbende, waarvoor het men-<br />

fchelijke hart anders zoo zeer gevoelig is,<br />

zag heden van zijnen aanval af, maar gaf<br />

denzelven nog geenzins voor het vervolg<br />

op,<br />

(1) DION. HAL. Excerpt. Leg. p 744. feq^.<br />

Pt UT. in PYRRHO p. 395.<br />

00 PLUT. Jbid,<br />

* 3<br />

in.<br />

BOEK<br />

V.


III.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

279.<br />

J. van R,<br />

473.<br />

230<br />

ROMEINSCHE<br />

op. Thands uit eerzucht even veel prijs<br />

op de overwinning van het hart van FA­<br />

BRICIUS Hellende, als misfchen op de<br />

verovering van Rome zelve, bragt zijne<br />

rustelooze begeerte naar deze overweldi­<br />

ging hem den volgenden dag tot eene ge­<br />

heel andere beproeving, welke anders met<br />

zijn doorgaand edelmoedig charakter zeer<br />

zichtbaar flrijdt.<br />

De vrees gezien hebbende, dien de Ro­<br />

meinen in de woede des gevechts hadden<br />

doen blijken voor elephanten, welken zij<br />

te vooren nooit hadden gezien , wilde hij<br />

eene proef nemen, hoe veel zulk eene<br />

vrees, die hun de overwinning had doen<br />

verliezen in het veld, vermogen zou op<br />

het hart van FABRICIUS. Om te zeke-<br />

rer in zijne oogen te zijn van de bedoel­<br />

de uitkomst, meende hij den fchrik even<br />

zeer, als de vrees in werking te moeten bren­<br />

gen , en liet daarom zulk een dier agter<br />

een tapijt verbergen in het zelfde ver­<br />

trek, waarin hij andermaal met FABRI­<br />

CIUS in gefprek zou treden. Zijne bevelen<br />

gegeven hebbende, om op zeker teeken<br />

het tapijt weg te trekken, en den elephant<br />

in deszelfs fchroomlijkfle gedaante te ver-<br />

too-


GESCHIEDENISSEN. 23I<br />

toonen, onderhield hij den braaven FA-<br />

BRICIUS andermaal, die,'hoe weinig<br />

zijne gemeenebestgezinde denkwijze hem 1<br />

ook de vleitaal des Konings van den voo- J<br />

rigen dag mogt hebben doen reekenen, ]<br />

thands voorzeker van den grootmoedigen<br />

PYRRHUS geene verfchrikkingen verwacht<br />

had, dien hij naauwlijks bij eenen<br />

laaghartigen dwingeland had kunnen tegemoet<br />

zien.<br />

Met de onbefchroomde openhartigheid<br />

van een eerlijk man en met al de gerust- x<br />

heid van eenen afgezant, wien het heilig c<br />

Hij<br />

BOEK<br />

v.<br />

OOFDST.<br />

S79lUla<br />

recht der volkeren onfchendbaar maaken<br />

moest, wederom zijne rechtfchapene denkwijze<br />

bloot leggende, werd eenklaps, op<br />

*s Konings wenk, het bedrieglijk tapijt ag.»<br />

ter den rug van FABRICIUS weg ge­<br />

trokken , en flingerde tevens een ontzaglijk<br />

groote elephant onder een ijslijk geluid<br />

den vreeslijken tromp over zijn hoofd a<br />

zoo dat de Romein verbaasd omziende,<br />

zich fchier tusfchen de tanden van een onbefchoft<br />

fchrikdier zag, het geen deszelfs<br />

wijdgaapende muil flechts te fluiten had,<br />

om hem van 't leeven te berooven. PYR-<br />

RJIUS, die zekerlijk gezorgd had, da<<br />

V 4 fcct<br />

. voor C.<br />

. van R.<br />

473«<br />

Scandvasgheid<br />

an FABRI


233 ROMEINSCHE<br />

III. het dier den afgezant geen daadlijk na­<br />

BOEK<br />

V. deel toebragt, floeg oplettend zijne ont-<br />

HOOFDST.<br />

fleldnis gade, in de verwachting van eene<br />

J. voor C.<br />

blinde onderwerping aan zijn welgevallen.<br />

279.<br />

J. van R, Maar de Romeinfche Held, wien de ver­<br />

473.<br />

eeuwiging met recht te beurt viel, zag,<br />

fchoon de natuur hem J<br />

t hair te bergen<br />

deed rijzen, echter onverfchrokken den<br />

keel van het krijfchend fchrikdier in , her-<br />

flelde zich voords ftaatig, en beet den<br />

Vorst met eenen diep vernederenden grim­<br />

lach toe : „ 'k verachtte gisteren uw goud;<br />

ik beef thands niet voor uw monster!" (1)<br />

P Y R R H U S , hoogst befchaamd over zij­<br />

nen onedelen aanflag tegen eenen man,<br />

wiens zedenlijke grootheid zijn hart kon<br />

gevoelen en daarom moest eerbiedigen,<br />

flelde alles in het werk, om den zeer on-<br />

gunftigen indruk, dien zijn fchandelijke<br />

aanval op het hart van FABRICIUS moest<br />

gemaakt hebben, weg te nemen, door •<br />

eene behandeling, welke volkomen geëven-<br />

redigd was aan den rang, maar boven al<br />

aan de eigene verdiensten van Rome ,<br />

s uit-<br />

muntendlten afgezant.<br />

(i) PLUT. in PYRRHO. p. 395.<br />

De


X T JU


GESCHIEDENISSEN. 233<br />

De gefchiedenis heeft ons nog eenen<br />

trek bewaard van de edele oprechtheid des<br />

eenen en de gemeenzaame toegeeflijkheid<br />

en achting des anderen in hunnen omgang.<br />

Met de overige mede afgezanten aan 's Konings<br />

tafel zittende, liepen de afwisfelende<br />

dischgefprekken meestal over de<br />

onderfcheidene gezindten der Wijsgeeren,<br />

en gewaagde c INE AS in het bijzonder<br />

over de leerflellingen van EPICURUS.<br />

Naauwlijks had FABRICIUS bij deze gelegenheid<br />

voor het eerst gehoord, dat het<br />

vermaak het hoogde goed dier wijsbegeerte<br />

was , en dat zij haare naarvolgers alzoo<br />

afkeerig maakten van al den last en<br />

zorg van het Staatsbewind, of hij barstte<br />

openlijk in den wensch uit: „ dat<br />

PYRRHUS en de Tarentynen, zoo lang<br />

Rome met hun in oorlog was, van die gezindte<br />

mogten zijn!'' (i)<br />

Daar elke trek van FABRICIUS zijn<br />

voortreflijk hart en gezond oordeel kenmerkte,<br />

kon PYRRHUS niet nalatenten<br />

laatften nogmaal voor het vertrek van het<br />

Ro-<br />

(O PLUT. in PYRRHO p. 395. VAL, MAX.<br />

L. IV. c. 3. ex. 6.<br />

P 5<br />

nr.<br />

BOEK<br />

v.<br />

100FDST.<br />

f. voor C.<br />

279.<br />

f. van R,<br />

473.


III.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C,<br />

279.<br />

J. van R,<br />

473*<br />

234<br />

R O M E I N S C H E<br />

Romeinjche gezandfchap eene pooging te<br />

doen, om hem te winnen. Hij bezwoer<br />

hem, naamiijk, de eerste plaats naast zich<br />

op zijnen throon, wanneer de oorlog met<br />

Rome door zijn beleid ten einde kwam.<br />

Het andwoord des afgezants bleef weigerende<br />

en behelsde zelf een zeker verwijt.<br />

„ Gij kent uwe eigene belangen niet, o<br />

Koning! verftoutede zich FABRICIUS te<br />

zeggen, wanneer het uwen onderdaanen<br />

i jleek, dat ik zoo veel vertrouwen van<br />

U waardig was, zoo zouden zij mij, in<br />

plaats van U, eerbiedigen."<br />

PTRRHUS<br />

vertrouwt ,<br />

atle de<br />

1<br />

Wel verre van door deze ronde taal<br />

>eleedigd te worden, liet PYRRHUS<br />

Krijgsge- : liet na, den braaven F AB Riciusalom te<br />

vangenen<br />

op het prijzen bij hun, die meer gewoon waren »<br />

woord van ( loor laage vleijerijen het vorstelijke hart<br />

rABaiciüs.<br />

1 e bederven. Ten blijke van zijn verbouwen<br />

op de algemeene eerlijkheid van<br />

;en volk, wiens afgezant hij had leeren<br />

termen, gaf hij zelfs het terugreizende<br />

ïezantfchap alle de krijgsgevangenen meie,<br />

met verlof voor hun, om het feest<br />

ier Saturnaliën te Rome bij te woonen , en<br />

1 karna eerst, wanneer de vrede niet tot<br />

[rand mogt komen, op hun woord van


GESCHIEDENISSEN. 235<br />

eer als gevangenen weder te keeren. Een<br />

vertrouwen, waarbij PYRRHUS niets<br />

waagde, wijl de Raad terftond bij de 1<br />

terugkomst der afgezanten de doodrtraf<br />

vast flelde tegen elk, die, na het ver-;<br />

loop van den bepaalden verlof tijd, zich<br />

niet weder naar Tarentum zou willen begeven.<br />

(1)<br />

Kort na het vertrek der afgezanten van PYRRHUS<br />

endt zelf<br />

Rome Zond PYRRHUS zelf een gezant-"<br />

;n gezant-<br />

fchap derwaards, om rechtflreeks uit zij " iii ap r,aar<br />

'.ome.<br />

nen naam over den vrede te handelen/<br />

Aan deszelfs hoofd werd CINEAS geplaatst,<br />

een man, van wiens welfprekendheid<br />

de Koning zelf betuigd had, meer<br />

vrucht, dan van zijne wapenen gezien<br />

te hebben, 'sKonings eisch was alleen<br />

een vrede verbond met het gemeenebest,<br />

waarin tevens Tarentum en alle de Griekfche<br />

fteden van Italië, als geheel onaf han.*lijke<br />

Mogcnheden, zouden begreepen zijn ,<br />

en waarbij al het ontroofde aan de Somniten,<br />

Apüiërs, Lucaners en Bruttiërs zou<br />

terug gegeven worden, waar voor hij van<br />

zijne<br />

(2) PLIT. in PYRRHO p. 396. Zie over dat<br />

feest D. H. bl. 164-168.<br />

nr.<br />

BOEK'<br />

V.<br />

IOOFDST.<br />

[. voor C.<br />

379.<br />

• van R.<br />

473-


a<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

Onderhandeling<br />

van ci-<br />

N&AS.<br />

ROMEINSCHE<br />

zijne zijde eene teruggaaf van alle Ro-<br />

meinfche krijgsgevangenen zonder eenigen<br />

losprijs aanbood. Deze eisch fcheen hem<br />

J. voor C. zoo gemaatigd en de uitwerking der aan­<br />

279.<br />

J. van R. zienlijke krijgsgevangenen, die door zijn<br />

473. verlof thands voor eenigen tijd aan hunne<br />

nabeftaanden en feestvierende burgers<br />

werden wedergegeven, was in zijn oog<br />

zoo bevorderlijk voor zijne onderhande­<br />

ling , dat hij niets anders bij de weder­<br />

komst van zijnen CINEAS verwachtede, /<br />

dan het aangenaame bericht, van met eenig<br />

aanzien weder te kunnen keeren naar zij­<br />

ne eigene Staaten. — Maar PYRRHUS<br />

bedroog zich even zeer in zijne verwach­<br />

tingen van den Raad, als wel eer in zij­<br />

ne gedachten van FABRICIUS.<br />

CINEAS was fchrander genoeg, om .<br />

niet terflond met zijnen last bij den Raad<br />

te komen, terwijl dezelve nog geheel in­<br />

genomen moest zijn met het verüag van<br />

deszelfs eigen gezantfchap: in tegendeel<br />

wist hij behendig zijn eerste gehoor eenen<br />

geruimen tijd uitgefteld te houden, om<br />

intusfchen de wezenlijkfte onderhandelin­<br />

gen te openen met de afzonderlijke Raads-<br />

heeren en voornaamffe burgers. Alle,<br />

kum-


GESCHIEDENISSEN. 237<br />

kunstenaarijen der overreeding gebruiken-<br />

de en dezelven telkens naar vereisch van<br />

perzoonen veranderende, vond hij hier<br />

gehoor voor zijne fchoonfchijnende rede­<br />

nen , daar erkentenis voor rijke gefchen­<br />

ken, dien hij uit naam.van PYRRHUS<br />

aan de aanzienlijkfte huizen zond, elders<br />

vrouwen, wier genoegen over de Griek-<br />

fche welleevendheid haar tot veel vermo­<br />

gende voorfpraaken van PYRRHUS bij<br />

haare echtgenooten maakte, (i) Einde­<br />

lijk waagde hij het, den Raad zijnen last<br />

voor te houden, dien hij echter door eene<br />

breede opgave van de goede gezindheid<br />

zijns meesters jegens het Gemeenebest,<br />

voor het uiterlijke van allen bezwaar ont­<br />

deed ; ten befluite 'er zelfs bijvoegende ,<br />

dat de Romeinen, wanneer zij flechts op­<br />

hielden 's Konings bondgenooten te ont-<br />

rus-<br />

(1) Schoon PLUTARCHUS (/« PYRRHO p.<br />

395) ons verhaalt, dat geen Romein, het zij man of<br />

vrouw, eenige gefchenken van PYRRHUS aannam,<br />

fchijnt echter het luisteren van den Raad zelf naar de<br />

voorltellen van CINEAS meer geloof te geven aan de<br />

ongunftiger berichten daar omtrend van Zo NAR AS<br />

CATROU & ROUILLE Hifi. Rom. T. VI. p. 12a,<br />

123. FREINSH. L. XIII. c. 30, 31.<br />

III.<br />

BOEK<br />

V,<br />

HOOFDST.<br />

[. voor C.<br />

279.<br />

f. van R,<br />

473.


iir.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C<br />

279.<br />

J. van R<br />

473-<br />

523» ROMEINSCHE<br />

rusten, in PYRRHUS zelf eenen magti»<br />

gen bondgenoot zouden vinden , wiens<br />

medehulp hun volkomen zou verzekeren<br />

'van de verovering en het bezit van het<br />

ganfche noord - westelijke gedeelte van<br />

Italië.<br />

Het voorftel van PYRRHUS werd geenzins<br />

van de hand geweezen, een groot<br />

gedeelte van den Raad leende het oor aan<br />

de drangredenen van CINEAS en vooral<br />

het uitzicht op eene gevestigde overheerfching<br />

van het overige Italië deed veelen<br />

naar het aannemen van den voorflag wenfchen.<br />

Intusfchen was deze uitwerking<br />

ruim zoo veel het gevolg der geheime onderhandelingen<br />

van den fchranderen Griek ,<br />

dan van de tegenwoordige klem zijner<br />

welfprekendheid : want fchoon de geheele<br />

Raad al uit geene FABRICIUSSEN<br />

beftond, waagde het de meerderheid echter<br />

geenzins, zonder nader en rijp overleg<br />

, het fchoonfchijnende voorftel aan te<br />

nemen.<br />

Het in overweging houden van den voorflag<br />

van PYRRHUS geduurende eenige<br />

dagen en de voordzetting der afzonderlijke<br />

onderhandelingen van CINEAS, dee-<br />

den


G E S C H I E D E N I S S E N . C39<br />

den weldra de geruchten van eenen aanmaanden<br />

vrede door Rome lopen. Zinds<br />

eenigen tijd had APP. C L A U D I U S zich<br />

uit hoofde zijner blindheid van allen Staatsbeftuur<br />

verwijderd , en zich vergenoegd<br />

met zijn eigen huisbeftuur. Vier volwasfene<br />

zoonen , vijf dogteren, eene menigte<br />

afhangelingen en bedienden maakten<br />

zijne huiszorg van belang; en, fchoon grijs<br />

en blind, behield zijn opgehelderde geest,<br />

die altijd als een boog gefpannen was zonder<br />

de minfte verzwakking desouderdoms,<br />

niet flechts het huisvaderlijke gezag, maar<br />

tevens het nadraklijkfte ontzag over zijn<br />

uitgebreid gezin. CO Het gerucht van<br />

vrede met eenen vreemden overheerfcher<br />

kwam naauwlijks ter oore van dezen grijzen<br />

Staatsman, of de vrees, dat het zelve<br />

maar al te veel gronds in de langwijlige<br />

overleggingen des Raads zou vinden ,<br />

deed hem het manmoedig befluit nemen,<br />

om zich alleen tegen de neiging van gansch<br />

Rome te verzetten.<br />

Hij liet zich op een draagbed in den A:<br />

Raad<br />

CO Aldus fchildert CICERO ons het huislijke<br />

keven van dezen Romein af. (Zte Senecl. c. ÉI.)<br />

nr.<br />

BO EK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

279.<br />

J. van R.<br />

473.<br />

mfpraak


m.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C,<br />

279.<br />

J. van R,<br />

473van<br />

AP<br />

PIUS in der<br />

Raad.<br />

i<br />

fF-en Vol<br />

van Epirui<br />

24.O ROMEINSCHE<br />

Raad brengen, alwaar hij terftond door<br />

zijne zoonen en fchoonzoonen werd ver­<br />

welkomd, en tevens door de zeldzaam­<br />

heid zijner tegenwoordigheid en de ach­<br />

ting, welke elk hem wilde bewijzen, eene<br />

algemeene ftilte verwekte. Zich van dezel­<br />

ve bedienende liet hij, die altijd beroemd<br />

was geweest om zijne welfprekendheid ,<br />

zich terftond in dezer voege hooren." Wel<br />

eer was mijne blindheid mij een last, maar<br />

thands verheuge ik mij zoo zeer , niets<br />

te kunnen zien van het geen 'er om gaat ,<br />

dat ik mij beklaage, niet tevens doof ge­<br />

worden te zijn voor de tegenwoordige<br />

fchande van Rome. Waar is thands uw<br />

verftand, waar thands uw voorige moed ?<br />

Gij immers plagt te zeggen, wanneer u<br />

de roem van den Macedonifchen ALEX-<br />

ANDER ter ooren kwam, dat hij dien<br />

aan 't geluk, en niet aan zijne dapperheid<br />

verfchuldigd was, want dat die roem wel­<br />

dra zou daalen, wanneer hij eens Romei­<br />

nen te beftrijden vond: en waar is nu een<br />

zweem dier oude groothartigheid ? Gij,<br />

die op de Macedoniër* nederzaagt, beeft<br />


GESCHIEDENISSEN. 241<br />

waren! Gij, die ALEXANDER over<br />

riethoofd zaagt, kruipt thands voor PYR­<br />

RHUS, den trawant, niet van ALEX­<br />

ANDER zelf, maar van een zijner tra­ f. voor C.<br />

979.<br />

wanten, eenen afhangeling, die meer in<br />

f. van R.<br />

Italië komt, om oude vijanden te ont- 473-<br />

Vluchten, dan om nieuwen te zoeken, die<br />

naauwlijks troepen genoeg heeft, om een<br />

gering gedeelte van Macedonië te behouden,<br />

en daarmede echter, met der Goden<br />

hulp, de heerfchappij over Rome verkrijgen<br />

zal! Laat dezen onbefchaamden<br />

waaghals Hechts ongeflraft uw Italië verlaten,<br />

en weldra zult gij de verachtelijkfte<br />

roovers onze kusten zien aanranden.<br />

Waarvoor anders , dan voor de lafhartigfte<br />

bloodaards zal men u houden, wanneer<br />

gij in vriendfchap met PYRRHUS<br />

fcheidt, en hem nog beloont voor zijne<br />

aangedaane beleediging en fchande? Tarentum<br />

en Samnium zal fpotten met Rome;<br />

alle uwe bondgenooten zullen u verachten<br />

, befchimpen, verlaten; en deze fchandelijke<br />

vrede zal u honderd nieuwe oorlogen<br />

verwekken." (i)<br />

Zulk<br />

(1) FREINSH. L. XIII. c. 31-33. IndCERo's<br />

V. DEEL. Q tijd<br />

nr.<br />

BOEK<br />

V.<br />

300FD5T.


HI.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

379.<br />

J. van R.<br />

473.<br />

Befluit<br />

van den<br />

Raad.<br />

242 ROMEINSCHE<br />

Zulk eene aanfpraak , welke juist gefchikt<br />

was, om de zwakfte zijde van het<br />

eerzuchtige hart der Romeinen te treffen,<br />

deed onmiddelijk de bedoelde uitwerking ;<br />

het vermurwde hart herkreeg deszelfs oude<br />

veerkracht, en zonder eenig nader beraad<br />

ging terftond dit ftrenge befluit door :<br />

„ dat men den oorlog voord zou zetten;<br />

dat CINEAS dien zelfden dag nog Rome<br />

zou te verlaten hebben en voords aan<br />

PYRRHUS berichten kon, dat men hem<br />

binnen Rome niet zou toelaten, noch in<br />

onderhandeling over vriendfchap en bondgenootfchap<br />

met hem treden, voor dat<br />

hij Italië verlaten had." (1)<br />

Dit befluit, waarvan misfchien de geheele<br />

grootfche beftemming van Rome afhing,<br />

tijd was de aanfpraak Van APPIUS nog in wezen.<br />

(de Seaeét. c. 6.)<br />

(1) „ Zoo hangt de koers van een fchip niet af van<br />

de matroozen, die in 't wand klimmen, of de boots­<br />

luiden, die het handwerk verrichten, maar van den<br />

fluurman, die opzijn gemak bij het roer zit, en des­<br />

zelfs pen beftuurt." Op deze keurelijke vergelijking<br />

werd de welfprekende CICERO door het aanden­<br />

ken aan de uitwerking dezer aanfpraak van APPIUS<br />

gebragt. (de Seneclt. c. 6.)


GESCHIEDENISSEN. 243<br />

hing, ontving CINEAS met verbaazing;<br />

hij verliet den Raad en dien zelfden dag<br />

nog de Stad met de diepfte gevoelens van<br />

eerbied: gevoelens, die hem bijbleeven<br />

tot in de tegenwoordigheid van zijnen<br />

Meester, aan wien hij, op deszelfs vraagen,<br />

hoe hij Rome en den Raad gevonden<br />

had, openhartig andwoordde: „ de<br />

eerfte eenen tempel der deugd , den laat*<br />

ften eene vergadering van Koningen."(O<br />

Na zulk een beflisfend afbreken van<br />

alle vredesonderhandelingen rustede zich \<br />

PYRRHUS met alle magt tot eenen tweeden<br />

veldtogt toe, en om den toevoer uit<br />

zijn rijk min gevaarlijk te maaken, als hij<br />

zelf den overtogt over zee ondervonden<br />

had, zegt men, dat hij het buitenfpoorige<br />

ontwerp maakte, maar, gelijk men begrijpt<br />

, niet volvoerde, om van Hydnmtwn<br />

eene brug dwars over de zee te flaan tot<br />

aan Apollonia, aan de Griekfche kust gelegen;<br />

een afftand, volgends PLINIUS,<br />

van vijftig Romeinjche mijlen. (2)<br />

CO PLUT. in PYRRHO p. 395. FLOR. L. I.<br />

c. 18. JUST. L. XVIII. c. 2.<br />

(O PI-IN. L. BL C 16. Omtrend 15 uuren.<br />

Q 2<br />

Te<br />

in.<br />

BOEK<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

f. voor C.<br />

279.<br />

f. van R.<br />

473.<br />

Nieuwe<br />

rijgstoeistingen,


m.<br />

BO B!C<br />

V.<br />

HOOFDST.<br />

J. voor C.<br />

279.<br />

J. van R.<br />

473-<br />

J. voor C<br />

278.<br />

J. van R<br />

474-<br />

P. SULPI-<br />

CIUS SA-<br />

VERRIO en<br />

P. DECIUS<br />

MUS Cof.<br />

PYRRHUS<br />

trekt in<br />

Apulie.<br />

£44 ROMEINSCHE<br />

Te Rome hield men zich met eeneernftiger<br />

zaak bezig, de fchatting naamlijk der<br />

weerbaare manfchap, op welke men, in den<br />

tegenwoordigen hagchelijken toeftand deionaf<br />

hanglijkheid, ftaat zou kunnen maaken.<br />

Een Plebejifche Schatmeefter, CN.<br />

DOMITIUS regelde daarbij voor het<br />

eerst het zuiveringoft'er. Twee honderd<br />

agt en twintig duizend, twee honderd en<br />

twee en twintig mannen ftonden bij deze<br />

twee en dertigfte fchatting tot 's Lands<br />

dienst gereed. (1)<br />

Aan P. SULPICIUS SAVERRIO en<br />

,p. DECIUS MUS, den zoon en kleenzoon<br />

van die DECIÜSSEN, die zich edelmoedig<br />

hadden opgeofferd voor hun vaderland,<br />

vertrouwde het Romeinjche Volk<br />

voor het volgende jaar het Staatsbeftuur<br />

toe.<br />

Reeds vroeg in de lente rukte PYR­<br />

RHUS met alle zijne bondgenootfchaplijke<br />

benden in Apulie voord: beide de Conjuh<br />

trokken hem met twee heiren tegen,<br />

en legerden zich digt bij de Apulijche Stad<br />

Asculum aan den voet van het Apcnninisch<br />

(1) Pi HII AH». T. I, p. 431, 432»


GESCHIEDENISSEN. 245<br />

msch gebergte. Een diepe en breede<br />

Aroom , die uit het gebergte met fnelle<br />

vaart naar zee liep, fcheidde de vijandelij­<br />

ke krijgsmagten en hield ze eenige dagen :<br />

werkeloos, te meer, daar de Romeinen, aan<br />

den voorigen flag gedachtig, eerst huive­<br />

rig voor PYRRHUS waren, en de Lpiro-<br />

Pers het hardnekkig vechten der Romeinen<br />

vreesden en zich tevens geen goeds van<br />

den Conful DECIUS voorfpelden, • wiens<br />

afkomst hun reeds fchrik in het harte<br />

joeg.<br />

PYRRHUS, die den invloed van zulk r<br />

eene bijgeloovige vrees zeer wel kende, b<br />

ie Koning<br />

jfpot de<br />

joiïering<br />

het niets onbeproefd, om ze uit het hart d<br />

zijner benden te verdrijven. „ De aarde 0<br />

of de onderaardfche Goden , zeide hij,<br />

befchikken de overwinning niet, en men<br />

mag de Hemelgoden niet onrechtvaardig<br />

genoeg houden, om, ten gevallen van ee­<br />

nen roekeloozen fterfling, het lot van<br />

krijgsbenden te veranderen: geene toverij,<br />

geen bijgeloof, maar de wapenen doen<br />

overwinnen; daarom trekken de Romeinen<br />

zelve met krijgsknechten en niet met Pries­<br />

ters en Wigchelaars te veld," Voords<br />

leerde hij haar tevens, zulk eene ganfche<br />

Q 3 op.<br />

nr.<br />

BOEK<br />

V.<br />

300FDST.<br />

. voor C,<br />

278.<br />

. van R,<br />

474-<br />

:r OP­<br />

USSEN,.


Manlijk<br />

andwoord<br />

der Confuls.<br />

246 ROMEINSCHE<br />

HL opoffering, wanneer DECIUS die mede<br />

BOEK<br />

V.<br />

in het hoofd mogt hebben, te verijdelen,<br />

HOOFDST. door eene befchrijving van zulk een flacht-<br />

J. voor C. offer te geven en haar allen te waarfchu-<br />

278.<br />

J. van R. wen, om 'er niet eene pijl op af te fchie-<br />

474. ten, waardoor het offer onvoltooid en<br />

dus ontbloot van alle vooronderftelde<br />

kracht zou moeten blijven. Eindelijk<br />

liet hij DECIUS zelf raaden : „ om zich<br />

niet kinderachtig in den flag te gedragen,<br />

wijl zulks geene uitwerking zou doen, en<br />

hij , leevendig krijgsgevangen gemaakt<br />

zijnde, misfchien veel zwaarer offer zou<br />

vinden, dan hij wel mogt gewenscht heb­<br />

ben." (1)<br />

Beide de Confuls, zonder dat D E C I U S<br />

alleen eenig blijk van gevoeligheid over<br />

den, zich zelf wederfprekendcn, laster zij­<br />

ner voorvaderen wilde geven , lieten den<br />

Koning andwoorden: „ tegen PYRRHUS<br />

behoeven wij den bijftand der vertwijfe­<br />

ling<br />

(1) ZONAR, L. VIII. c. 5. Het is dus geen<br />

nieuws, wanneer men heden de heldendaaden van<br />

den ouden tijd hoort befpotten, en de SCAEVOLA'S<br />

en DECtussEN als raazende zotten ziet voorftel-<br />

len. ALBRECHT ov er bet Patiiotismus.


GESCHIEDENISSEN. 247<br />

lingniet; hij zelf kieze, om den Aroom o-<br />

ver te trekken, waarin wij hem niet zullen<br />

hinderen, of om ons onbelemmerd te la­<br />

ten overkomen , en het zal hem blijken,<br />

dat wij tegen hem aan onzen eigen moed<br />

en krachten genoeg hebben."<br />

De Koning , die zich fchaamde, om<br />