You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
ROMEINSCHE<br />
GESCHIEDENISSIN.<br />
VIJFDE D E E L .
ROMEINSCHE<br />
GESCHIEDENISSEN<br />
DOOR<br />
M. S T U A R T.<br />
MBT K A A R T E N E N P L A A T E N .<br />
V I J F D E D E E L ,<br />
BEHELZENDE DE GESCHIEDENIS<br />
VAN HET GEMEENEBEST VAN HET<br />
TWEEDE VREDEVERBOND MET<br />
DE SAMNITEN TOT AAN HET<br />
EINDE VAN DEN EERSTEN<br />
CARTHAAGSCHEN OORLOG.<br />
TE AMSTERDAM, BY<br />
JOHANNES ALLART,<br />
MDCCXCIV.
B E R I C H T<br />
VOOR DEN<br />
B I N D E R .<br />
DEEL V.<br />
Plaat XVII. (Curius de aangehoodenefchatten<br />
der Samniten verfmaa<br />
dende.~) tegen over bladz. 144<br />
Plaat XVIII. (Fabrkius het dreigen van<br />
Pyrrhus verachtende,'} tegen<br />
over a 3 a<br />
Plaat XIX. (De enterdreggen vin Dut'<br />
lius.) tegen over 396<br />
Plaat XX. (Rcgulus naar Carthago we'<br />
a'erkeerende.') tegen over 496"
VERBETERINGEN VOOR DEN EERSTEN<br />
DRUK DES VIERDEN DEELS.<br />
Op bladz. *6t reg. 14 ftaat voor de beheerfcbers van<br />
Sicilië; men leze voor de zulken die in Sicilië<br />
woonden enz.<br />
Op bladz. a^4 reg. 17 en verv. {laat uit dit verdrag enz.,<br />
men leze uit dit verdrag blijkt duidelijk, dat<br />
de Cartbagers meester van geheel Sardinit<br />
maar niet van Sicilië waren.<br />
Op dezelfde bladzyde reg. 23 ftaat reeds toeeigenden;<br />
men leze nog niet konden toeeigenen.<br />
Op bladz. 448. in de aanmerking reg 16 en verv. ftaat<br />
zou een rechtsgeleerd enz. men leze fchoon<br />
de meeste rechtsgeleerden van onzen tijd met<br />
eenen cH. THOMASIUS (de fpor.pme Romanerum<br />
Caudina Dif. 7. Vol. I. Diftert. Academ.)<br />
de verplichting der Romeinen blijven<br />
beweeren, om alies in zijn geheel te brengen,<br />
zoo als het vóór het aangaan van het<br />
verdrag was.
V E R V O L G<br />
VAN HET<br />
D E R D E BOEK.<br />
VIERDE HOOFDSTUK.<br />
VAN HET TWEEDE<br />
V R E D E V E R B O N D<br />
MET DE<br />
S A M N I T E N<br />
TOT AAN DEN OORLOG MET<br />
P Y R R H U S.<br />
R OME genoot thands eenen vrede ,<br />
die haar geenzins door de goede gezind<br />
heid van haare nabuuren werd toegedaan,<br />
maar van dezelven alleen door het onwe-<br />
derftaanbaar geweld haarer wapenen was<br />
afgedwongen. Dezelve kon dus van geen<br />
langer duur zijn, dan tot dat de onder-<br />
V. DEEL. A druk<br />
J. voor C.<br />
302.<br />
J. van R.<br />
450.<br />
L. GENU-<br />
cius en<br />
SER. COR.<br />
(\EI 1US<br />
Cojf.
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
302.<br />
J. van R,<br />
450.<br />
2 ROMEINSCHE<br />
drukte volkeren zich weder in eenigen<br />
ftaat bevonden, om haare overheerfching<br />
te wederftaan. Dit voorziende zorgde de<br />
'Romeinjche Raad , om de verkreegene<br />
meerderheid van hetgemeenebestingansch<br />
Italië door het aanleggen van volkplantingen<br />
voor nieuwe afbreuk te beveiligen;<br />
of door het toeftaan van een gelijk burgerrecht<br />
de afgelegenfte Steden van gevaarlijke<br />
onderdaanen tot getrouwe leden<br />
van hunnen Staat te maaken. Zoo werden<br />
'er zes duizend volkplantelingen naar<br />
Alba (1) en vier duizend naar .Sera gezonden<br />
; terwijl het burgerrecht gefchonken<br />
werd aan de inwooners van Arpinum en<br />
Trebula Mutusea. (2) Daar en tegen ftrekte<br />
Frusino ten voorbedde der Romeinjche<br />
geftrengheid tegen de genen, die magtelooze<br />
poogingen zouden willen aanwenden,<br />
om het aanzien des Staats te fnuiken.<br />
(1) Men onderfcheide dit Alba, in het land der<br />
Marfers gelegen, van het aloude Alba longa.<br />
(2) Arpinum zal men aan de rivier Liris nabij<br />
Sara en in de nabuurfchap van Frusino vinden ;<br />
Trebula Mutusea ligt in het Sabynfcbe land. Zie de<br />
kaart agter D. III.<br />
Men
GESCHIEDENISSEN. 3<br />
Men wist dafc de inwooners dier Stad de<br />
Hernicers tot vijandlijkheden tegen Rome<br />
hadden aangezet, men ontnam denzei ven<br />
daarom een derde gedeelte van alle der-<br />
zelver landerijen, en liet de hoofden dier j<br />
zamenfpanning, na een ftreng onderzoek,<br />
met den halze hunne vijandlijkheden boeten.<br />
(1)<br />
De Confuh LÜCIUS GENUCIUS en<br />
SER. CORNELIUS bragten evenwel hun \<br />
ganfche regeeringjaar niet zonder eenige r<br />
Eene<br />
ooverben»<br />
!e uitgejoid.<br />
krijgstoerusting ten einde. Eenige gewapende<br />
roovers, die zich in een onderaardsch<br />
hol in Umlrie ophielden, ontrusteden de<br />
landerijen door veelvuldigen diefftal en<br />
moord. De Romeinjche benden traden fiout<br />
het aangeweezen hol in, maar konden 'er<br />
de roovers, die haar in den donker uit<br />
hunne fchuilhoeken veele wonden toebragten,<br />
niet uitjagen: gelukkig ontkwamen<br />
zij zelve nog door den tweeden uitgang,<br />
dien dit hol had. Zij legden het<br />
nu anders aan, om deze roovers meester<br />
te worden. Aan beide de uitgangen hout<br />
(O<br />
ge*<br />
L l v<br />
- L<br />
« X. c. 1. VELL. PA TER C. L. I.<br />
A 3<br />
11%<br />
BOEK<br />
IV.<br />
iOOFDST.<br />
f. voor C.<br />
3°»'<br />
'. van R.<br />
450.
III.<br />
B O E K<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
naar binnen floeg, hun in hunnen fchuil-<br />
J. voor C.<br />
hoek verflikken, of midden door het vuur<br />
J. van R, de vlucht naar buiten zoeken , alwaar zij<br />
45o.<br />
allen door gewisfe flagen der RomJnen wer-?<br />
J. voor C. De volgende Confuls M. LIVIUS DEN<br />
301.<br />
J. van R. TER en M. ^MILIUS PAUL LUS zagen<br />
45i. hun beftuur terftond ontrust door eenen<br />
M. LIVIUS<br />
T E N T E R en<br />
M . « M I -<br />
M U S PA'JL-<br />
LUS Cof,<br />
4 ROMEINSCHE<br />
gelegd en in brand geftooken zijnde, deed<br />
de vlam en rook, welke van beide zijden<br />
den ter neder geveld. Bij nader onderzoek<br />
werd het getal dezer rooverbende op twee<br />
duizend bevonden.<br />
krijg, die weinig meer , dan de roover<br />
bende hunner voorgangers, om het lijf had.<br />
De Jequiërs, die zoo geheel verflagen wa<br />
ren onder de laatst voorgaande Confuls ,<br />
dat men naderhand van hunnen naam fchier<br />
geen gewag meer vindt, vergaten echter<br />
hun onvermogen zoo zeer, dat zij met het<br />
geringe overfchot hunner afgeftreedene<br />
krachten de volkplanting wilden verdrij<br />
ven , welke de Romeinen in Alba gelegd<br />
hadden. Deze volkplanting zelve floeg hun<br />
nen aanval af: maar die zelfde zwakheid<br />
der Aequiërs , welke den Raad geenenwe-<br />
derftand waardig fcheen, deed denzelven<br />
ver-
GESCHIEDENISSEN. 5<br />
vermoeden, dat hunne vijandlijkheden het irn<br />
fein van eenen algemeenen nieuwen oorlog<br />
BOEI<br />
IV.<br />
der nabuuren zijn moge.<br />
iOOFDST.<br />
f. voor C.<br />
In dit vermoeden voorzag men den Staat<br />
30'.<br />
van eenen Opperbevelhebber, die na de [. van R.<br />
nederlaag der Jequiërs reeds met den agt-<br />
ften dag te rug keerde, en, hoe onver<br />
diend ook in ons oog, de eer van eenen<br />
zegepraal van den gerustgeftelden Raad<br />
genoot. VdÖr het nederleggen van zijn<br />
Opperbevel wijdde hij eenen tempel aan<br />
de Godinneder GEZONDHEID in, dien<br />
hij als Conful weleer beloofd en als<br />
Schatmeester gefticht had. (i)<br />
Bij dezen tempel vinden wij het eerst<br />
in de Romeinjche gefchiedenisfen gewag<br />
gemaakt van eene kunst, welke tot in on<br />
ze dagen haaren hoogften zetel in Rome<br />
gevestigd houdt. Wij vinden het pinceel<br />
in de hand van c. FABIUS, wiens ge-<br />
flachtnaam zijne aanzienlijke geboorte be<br />
wijst , en zien hem hetzelve in den fmaak<br />
der Etruriërs, van wien hij de fchilder-<br />
kunst leerde, ter eere der onfehatbaarfte<br />
gave der Godheid op de wanden van<br />
CO<br />
L l v<br />
- L. X. c. i.<br />
A 3<br />
den<br />
C. JUNIUS<br />
5UBUI-CUI<br />
Diltator,
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
301.<br />
J. van R.<br />
451.<br />
Landing<br />
eener<br />
Griekfche<br />
vloot aan<br />
de kust<br />
van Italië.<br />
6 ROMEINSCHE<br />
den tempel der GEZONDHEID voeren.<br />
Hij plaatfte zijnen naam onder zijn werk,<br />
en werd voords met alle zijne afftammelingen<br />
den s c H I L D E R f P I C T O R) bij genoemd<br />
: eenen bijnaam, dien wij in de<br />
aanzienlijkfte waardigheden van den Staat,<br />
en op de zegekarren der fchitterendfte<br />
overwinning dikwijls zullen wedervinden.<br />
Ci)<br />
Het beftuur was naauwlijks in handen<br />
der Confuls wedergekeerd, of eene Griek<br />
fche vloot landde onder het bevel van<br />
CLEONYMUS eenen Lacedemoniër aan<br />
de Italiaanfche ftranden, en nam de ftad<br />
Thurii in (2). De Conful AEMILIUS,<br />
die tegen deze vijanden uitgezonden werd,<br />
dreef hun met. e'énen flag naar hunne<br />
fche-<br />
(0 PLIN. Hifi. Nat. L. XXXV. c. 7. VAL.<br />
MAX. L. VIII. c. 14. ex. 6. PLINIÜS zegt, dat<br />
dit fchilderwerk in wezen bleef tot den tijd van<br />
Keizer CLAUDIUS toe, wanneer deze tempel ia<br />
brand geraakte.<br />
(2) Livius plaatst Thurii, tegen de berichten<br />
van alle oude landbefchrijvers, bij de Salentynen in<br />
Japygie, terwijl hst zelve door hun allen in Luca-<br />
tiie wordt aangesveezen. Fi4e DRAKENBORCH,<br />
in *. /.
G E S C H I E D E N I S S E N . 7<br />
fchepen te rug en gaf de heroverde ftad m.<br />
BOEK<br />
aan haare oude inwooners weder. Schoon<br />
IV.<br />
hier terug geflagen gaf echter c L E O N Y- H00FDST.<br />
J. voor C.<br />
M u s zijn oogmerk, om elders te landen<br />
aoi.<br />
of misfchien alleen om zich door roo- ]. van R.<br />
ven te verrijken, geenzins op. Zijne vloot<br />
451.<br />
zeilde het Japygifche voorgebergte om,<br />
en vertoonde zich weder op de hoogte<br />
van Brundufium, maar een ftorm floeg haar<br />
van de Italiaanfche kusten af, welke al<br />
daar ook zeer onherbergzaam zijn. Hij<br />
Huurde zijne fchepen de\ Jdriatifche golf<br />
op en deed nog eene landing bij de Ve-<br />
netiërs, welke hem nogthands zoo flegt<br />
bekwam, dat hij flechts een vijfde ge<br />
deelte zijner fchepen overig hield, om<br />
met dezelvennaarLacedemontekeeven. (i)<br />
Schoon Rome in dit jaar eene nieuwe<br />
fterkte kreeg door een nieuw bondgenoot-<br />
fchap met de Vestiners, hoorde men ech<br />
ter op het einde van het zelve zulk een<br />
nieuw en ontzaglijk krijgsgerucht, dat de<br />
Raad goed vond , den beroemden krijgs<br />
man Q. FABIUS M A X I M IJS tOt DitïatOT<br />
te doen benoemen, en onder zijn opper-<br />
(i) Liv. L. X. c. 2.<br />
A 4<br />
be-<br />
J. voör C.<br />
300.<br />
J. van R.<br />
45a.
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
H0OPDST.<br />
J. voor C,<br />
300.<br />
8 ROMEINSCHE<br />
bevel de verkiezing van nieuwe Confuls<br />
voor het volgende jaar in geene aanmerking<br />
te nemen. (1)<br />
De Marfers, die zich met den gewa-<br />
J. van R.<br />
penden arm verzet hadden tegen de in<br />
45*.<br />
De wedervoering van vierduizend volkplantelingen<br />
ibanmge mzï.Carfeoli, hadden, van wegen hunne<br />
Marfers<br />
tot inkeer naauwe betrekking tot de Samniten, Rome<br />
gebragt. om zulk een krijgshaftig oppergezag doen<br />
denken. FABIUS, tot zijnen Onderbe<br />
velhebber M. AEMILIUS PAUL LUS<br />
aangenomen hebbende, leverde den wederfpannigen<br />
Marfers eenen teflisfenden<br />
llag, die hun uit het veld naar hunne<br />
verfterkte lieden joeg, waarvan hij<br />
. 'er<br />
(1) LIVIUS beeft dit jaar geenzins van het voo-<br />
rige onderfcheideu: de Fa/li Capitilini bewijzen ech-<br />
eer, dat het zelve onder het beftuur van twee ag-<br />
tervolgende Diclators zonder Confuls afgelopen is.<br />
Men zie hier over DRAKENBORCH in b. h en<br />
PIGHII Annal. T. 1, p, 581, 382. De bij<br />
naam van den Diélator FABIUS, dien hij hier voor<br />
het eerstee veld zal voeren (Zie D. IV. bl 551.) zou<br />
nog tot op dezen dag onder de afftammelingen van<br />
zijn geflacut aanwezig zijn: de Marcbefi Masfimiit<br />
Rome beweeren ten [minsten nog hunne afkomst van<br />
de oude Fabii Maxiini. Rom. Convcr. T. 1. p. 144.<br />
in not.
GESCHIEDENISSEN. 9<br />
'er binnen weinige dagen drie veroverde. Itt<br />
De Marfers, hier door fpoedig tot in<br />
BOEI<br />
IV.<br />
keer gebragt, werden in het bondgenoot- HOOFDST.<br />
fchap herfteld,<br />
J. voor C.<br />
ten kosten evenwel van<br />
300.<br />
een gedeelte hunner landerijen.<br />
J. van R»<br />
Niet min vreeslijk, maar nog meer we<br />
458-<br />
Ontru»zenlijk<br />
, was het gerucht van den algemeetendeonnen opftand van Etrurie.<br />
eenighe<br />
In het zelve den voor '<br />
heerschte eene tweedragt, welke voor .Re- Rome in<br />
me niet onverfchillig kon zijn.<br />
Etrurie.<br />
De Are-<br />
tiners, die het minst de onderwerping aan<br />
het gemeenebest konden uitftaan, verwek<br />
ten eenen algemeenen haat tegen een veel<br />
vermogend geflacht, het geen zich, ter<br />
beveiliging van deszelfs bezittingen, mis-<br />
fchien het meest in de voorige vernede<br />
rende onderhandelingen met de Romeinei<br />
had ingelaten. Het wezenlijke deel, hei<br />
geen de Staat dus aan deze gefchillen had,<br />
en de vijandelijke houding, welke Etru<br />
rie daadlijk aannam, haalde den Raad<br />
over, om het Dictatorfchap van Q. Ï A<br />
BIUS te laten vervangen door dat var I<br />
M. VALERIÜS CORVUS, die P. SEM-<br />
PRONIUS SOPHUS tot zijnen Onder<br />
bevelhebber aanftelde.<br />
Terwijl VALEIUUS verplicht was, on l<br />
, A 5 eenif
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
H0OFDST.<br />
IO ROMEINSCHE<br />
eenig gebrek in de voorteekenen bij zijne<br />
aanftelling, zijn leger te verlaten, het<br />
geen hij reeds op 's vijands bodem ter ne-<br />
J. voor C,<br />
300. dergeflagen had, was zijn Onderbevel,<br />
J. van R.<br />
hebber, die te onbedacht op voerageeren<br />
452.<br />
M. VALE- was uitgegaan, in eene vijandlijke hin<br />
HIUS COR»<br />
derlaaggeraakt, waaruit hij niet, dan met<br />
vus Diilater.<br />
verlies van verfcheiden veldteekenen en<br />
zeer veel volks, was kunnen ontkomen.<br />
De tijding hier van bragt Rome in geene<br />
mindere verflagenheid, dan wanneer<br />
het geheele leger was omgekomen. Alle<br />
rechtpleeging werd terftond opgefchort, de<br />
dad werd dag en nacht bewaakt, en de<br />
Dictator, zich van betere voorteekenen<br />
voorzien hebbende, bezwoer al de jonge<br />
\ nanfchap zich onder zijn bevel te voei<br />
;en en trok met deze nieuwe benden den<br />
3 ïoodlijdenden te hulp. Alles was echter<br />
i n een veel beteren ftaat, dan hij ver- ><br />
vacht had. De Onderbevelhebber had<br />
eeds eene veiliger legerplaats betrokken,<br />
; l n die benden, welke haare veldteekenen<br />
1 tadden verlooren, buiten de legerwal zon-<br />
c er tenten aan hun eigen lot overgelaten,<br />
t 2rwijl het ganfche leger vol ongeduld<br />
\ ras, om de geleedene fchande hoe eer,<br />
zoo
GESCHIEDENISSEN. II<br />
zoo liever, uit te wisfchen. Hoe wel voldaan<br />
over de genomene maatregelen zijns<br />
Onderbevelhebbers verkoos VALERIUS^<br />
echter, zijn leger andermaal te verleggen, •<br />
waar in hij ook door de vijanden gevolgd . . van R,<br />
452.<br />
werd.<br />
Mislukte<br />
Het behaalde voordeel had hun nieu<br />
Krijgslist<br />
wen moed gegeven, evenwel geenen ge- der Etruriërs.noegzaamen,<br />
om niet liever den weg van<br />
geheime krijgslist, dan dien van openlijke<br />
dapperheid te verkiezen. CN. FUL-<br />
VIUS lag met eene Romeinjche bezetting<br />
in eene fterkte, niet ver van des Diclntors<br />
leger af: in de hoop van hem uit<br />
zijne verfchanzing te lokken, en ,afgefneeden<br />
van het groote leger, met de zijnen<br />
gevangen te nemen, legden de Etrurie'rs<br />
in een afgebrand dorp eene menigte krijgsvolk<br />
verborgen, en lieten zij anderen in<br />
het gewaad van herders eenig vee tusfchen<br />
de fterkte, welke de Romeinen in<br />
hadden, en tusfchen dit dorp weiden. Nie<br />
mand der bezetting liet zich hier door verlokken<br />
, maar toen één dier gewaande herders<br />
de overigen op eenen farrenden tooi I<br />
toeriep, dat zij al het vee Hechts uit he<br />
dorp zouden drijven, wijl men veilig zelf<br />
mid<br />
in.<br />
B O »<br />
IV~<br />
JOOFDST.<br />
. voor C.<br />
300.
III.<br />
10 i K<br />
IV.<br />
H00FDST.<br />
1 2<br />
ROMEINSCHE<br />
midden tusfchen de Romeinen kon heenen<br />
weiden, ging de verontwaardiging der<br />
bezetting tot onverduldigheid over, en<br />
J. voor C.<br />
300. weerhield haar het gezag van haaren Be<br />
J. van R.<br />
velhebber alleen van eenen onvoorzichti<br />
45a.<br />
ge uitval. FULVIUS gebood hun, die<br />
het best de Etrurifche taal kenden, om<br />
te letten op de uitfpraak der vijanden, of<br />
iezelve waarlijk boersch was en of hunne'<br />
;eheele houding wel in de daad met die<br />
fan waare herders overeenkwam, en wel-<br />
< 3ra door dezen van het tegendeel verze<br />
i kerd zijnde, liet hij hun door de zijnen<br />
1 oeroepen: „ dat de Romeinen alles wisten<br />
e n zich even min door list lieten vangen,<br />
a Is door geweld overmeesteren." DeEtru-<br />
1 iërs zich alzoo in hunnen fchuilhoek ont-<br />
c ekt waanende, kwamen uit denzelven<br />
t ;n voorfchijn en booden de bezetting<br />
e enen geregelden flag aan. De Romein.-<br />
/> he Bevelhebber zijne manfehap te gering<br />
ij 1 aantal bevindende, om eenen uitval<br />
ti s waagen, liet den DiSlator van alles ver-<br />
Vi ittigen, en verdeedigde zich intusfehen<br />
u it zijne verfchanzing.<br />
Nederlaag Deze tijding bragt in des Diclators le.<br />
der EtrU'<br />
?r alles in beweging. Elk brandde van<br />
rilrt. ë<br />
be-
GESCHIEDENISSEN. 13<br />
begeerte om de geleedene fchande te her-<br />
ftellen, men kon het gefchreeuw der be<br />
zetting, welke hevig beftormd werd,hoo-<br />
ren; 'er kwam bericht, dat de geheele<br />
krijgsmagt der Etruriërs zich tegen dezel<br />
ve gekeerd had; en het ganfche gezag des<br />
Opperbevelhebbers was 'er noodig, om<br />
het krijgsvolk deszelfs noodlijdende me<br />
deburgers bedaard en geregeld te hulp te<br />
doen komen. Op eenen kleenen afftand<br />
van de beftormde fterkte genaderd, zag<br />
de Dictator zelf van eene hoogte den nood<br />
der bezetting en deed daarop zijne ben<br />
den meer in ilagorde voordrukken. Hij<br />
vermeed echter zorgvuldig, om den vij<br />
and terflond zijne ganfche krijgsmagt te<br />
vertoonen, en liet opzetlijk zijne ruiterij<br />
agter zijn voetvolk optrekken. De vijan<br />
den booden eenen moedigen, doch zwak<br />
ken weerftand, daar zij reeds vermoeid<br />
van den ftorm waren.' De Romeinfche<br />
ruiterij viel voords eensklaps door de<br />
tusfchenruimte van de rotten der voet<br />
knechten op de Etruriërs uit en voltooi<br />
de lpoedig derzelver nederlaag. Zij na<br />
men de vlucht naar hun leger, maar wer<br />
den zoo driftig vervolgd, dat zij hunnt<br />
over-<br />
lil.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
EIOOFDST.<br />
f. voor C.<br />
300.<br />
f. van R.<br />
452.
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
den. Gelukkig ontkwamen zij nog aan<br />
J. voor C.<br />
299. de andere zijde door het toevallig inftor-<br />
J. van R, ten van hunnen legerwal.<br />
453-<br />
Tweejaa- Deze nederlaag kraakte de Etruriërs op<br />
rig beltand<br />
nieuw: de DiStator ftond hun eene onder<br />
met Etrii'<br />
rië. handeling toe ten kosten van een jaar fol-<br />
M. VA<br />
LE RIUS<br />
CORVUS<br />
en q. AP- i<br />
PULEIUS<br />
PANSA Cüjf. *<br />
i :wee maanden. De Raad weigerde hun<br />
j aarig beftand.<br />
F raaiende in, en werd door het Volk,<br />
h et welk de waarde van dezen grijzen<br />
r ^<br />
g ende jaar voor de [vijfde maal tot Conful<br />
b snoemd, fchoon hij zelf bij die verkie-<br />
z ing niet tegenwoordig was. ("O<br />
CO Fafii CapitoJini. Liv. L. X. c. 3-5. Zeld.<br />
z:<br />
am voorzeker is het, dat deze v A L E R I U S , die zich<br />
Z(<br />
*4 ROMEINSCHE<br />
overwinnaars bij zich hadden, eer zij hun-<br />
ne legerplaats fluiten of verdeedigen kon-<br />
3ij voor zijn leger en den leeftogt voor<br />
len vrede, maar vergunde hun een twee-<br />
M. VALERIUS coRvus,diethands<br />
'oor de tweedemaal het Opperbevel had<br />
1 handen gehad, keerde, na deeze over-<br />
/inning voor de vierdemaal Rome zege-<br />
eldheer wist te fchatten, tegen het vol-<br />
Dit<br />
»o vroeg tegen de C^w-jonderfcheiden had, en die<br />
k >rt agter een met zoo veel lof viermaal Conful ge.<br />
wee»
GESCHIEDENISSEN. 15<br />
Dit regeeringsjaar werd door geenen<br />
buitenlandfchen krijg ontrust. De Etru<br />
riërs hielden zich ftil: de Samnitvn waren<br />
nog te weinig van hunne veelvuldige nederlaagen<br />
bekomen, om zich met hun bondgenootfchap<br />
niet te vreden te houden. Inwendig<br />
kon men zich een even vreedzaam<br />
beftuurvoorftellen, wijl de onderfcheidene<br />
volkplantingen der laatfte voorige jaaren<br />
den Staat ontlast hadden van een zeer<br />
groot aantal der behoeftigfte en onrustigfte<br />
leden. Maar deze uit - en in - wendige<br />
rust fcheen den Gemeensmannen Q. en<br />
CN. OGULNIUS eene gefchikte gelegenheid<br />
, om de laatfte hand te leggen aan die<br />
burgerlijke gelijkheid, waar mede tegenwoordig<br />
de bevoorrechtheid van den Adel<br />
tot<br />
weest was, twee en dertig jaaren geheel en al ver<br />
geten fcheen in het gemeenebest (Zie D. IV. bi.<br />
355.) en nu in eenen zeer hoogen ouderdom we<br />
der het roer van Staat in handen kreeg: het blijkt<br />
echter uit de welbeweezene jaarboeken van PIGHJUÏ<br />
dat hij intusfchen geduurig de overige hooge waar*<br />
digheden van Praetor, Adelijken Bouwheer enz. be*<br />
kleed heeft, en dus geduurende zulk een lang tu»«<br />
fchenvak geenzins geheel verwijderd van het ftaati-<br />
beftmir geweest is.<br />
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
SOOFDÏT.<br />
\. voor C'<br />
299.<br />
f. vao R,<br />
453.
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
ng door NUMA af Hechts vier in getal gebleeven<br />
I<br />
Zie D. I. bl. 148-150). maar de Wigchelaars wa.<br />
(<br />
ïn oorfpronglijk flechts drie in getal geweest. R 0.<br />
r<br />
IÜLÜS had uit elke flads wijk 'er één gekoozen (Zie<br />
n<br />
). I. bl. 61-63.) en het is waarfchijnlijk, datSEK-<br />
I<br />
ius, die de ftad in vier wijken verdeelde, hun<br />
\<br />
enootfchap reeds tot vier gebragt had (Zie D. I.<br />
g<br />
I. 3250 fchoon L 1 vius aanmerkt, dat hij meen-<br />
b<br />
d<br />
e, dat zij reeds een zestal moeten uitgemaakt heb-<br />
t en, en alleen door het afiterven van twee derzel-<br />
v er tot een viertal terug gebragt moeten zijn. ADAM<br />
i om. Anu p. 298. BEAUF. Rep. Rom. T. I. p.<br />
3 :o.<br />
ï6" ROMEINSCHE<br />
tot de Priesterlijke waardigheden nogallerwezenlijkst<br />
ftreed.<br />
Zij deeden het voorftel, om voordaan,<br />
J. voor C.<br />
299. wijl men tot nog toe flechts vier Wigche-<br />
J. van R.<br />
laars en vier Opperpriesters had gehad,<br />
453-<br />
derzelver getal te vermeerderen, en wel,<br />
met nog vier Priesters en vijf Wigchelaars<br />
l ïit den burgerftand. (1)<br />
Misnoe Dit voorftel was den Adel voorzeker<br />
gen des .<br />
Adels hier»' ïoogstgrievend. Het verlies van deszelfs<br />
over.<br />
/oorrechten tot den gewijden dienst zou<br />
] ïunne edele geflachtnaamen voordaan<br />
1 ot geheel niets beduidende titels maaken,<br />
CO<br />
D e<br />
ter-<br />
Opperpriesters waren van hunne aanftel.
GESCHIEDENISSEN. Ï7<br />
terwijl dit overfchot van alle hunne voorige<br />
voorrechten hun altijd nog had kunnen<br />
vergoeden het gemis van hunnen vroege- !<br />
ren invloed. Onze gefchiedenisfen heb-^<br />
ben ons van tijd tot tijd voorbeelden ge-',<br />
geven van de behendigheid der Grooten<br />
in allerleie toepasfingen der wigchelaarijen,<br />
en wie weet, welk een veelvuldigen dienst<br />
hun dezelven niet zullen gedaan hebben<br />
bij een bijgeloovig Volk, zonder dat de<br />
oude gefchiedfchrijveren , die zelve alle<br />
de kunftenaarijen des bijgeloofs niet geheel<br />
doorzagen of die, met den ouden Adel<br />
vooringenomen , ze zorgvuldig bedekt hielden<br />
, ons daarvan eenige blijken gegeven<br />
hebben.<br />
Hun tegenftand had thands veel belangeloozer<br />
fchijn, dan weleer: het was nu<br />
meer om de eer der Goden te doen, wier<br />
heiligdommen men door zulk eene gemeenmaaking<br />
van hunnen dienst zou bezoedelen<br />
, dan toen men hun de voorrechten<br />
op de Overheidsambten ontwrongen had.<br />
De ondervinding van de vruchteloosheid<br />
van hunnen toenmaaligen tegenftand weerhield<br />
hun echter thands van alle daadlijkheden.<br />
Men beftreed het gedaane voor-<br />
V. DEEL. B ftei<br />
W.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
iOOFDST.<br />
. voor C<br />
299.<br />
. van R<br />
453-
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
MOOrOST.<br />
J. voor C.<br />
299.<br />
J. van R,<br />
453-<br />
Tegenftand<br />
van<br />
AVP CLAÜ'<br />
MUS.<br />
i8 ROMEINSCHE<br />
ftel door aanfpraaken, welken men in denzelfden<br />
toon en met dezelfde redenen<br />
voerde, waarmede men zich tegen het<br />
voorftel van LICINIUS ter gemeenmaaking<br />
van het Confulfchap eene halve eeuw<br />
geleeden verzet had. (1)<br />
APP. CL AÜDIÜS, als had hij het eene<br />
erffchuld van zijn ganfche geflacht gereekend,<br />
om zich altijd het meest bij alle veranderingen<br />
in den Jrijlocratifchen geest van<br />
het Gemeenebestbeftuur te laten zien, was<br />
thands de voornaamfte beftrijder des voorftels,<br />
fchoon zijne eigene willekeurige<br />
veranderingen en toelatingen omtrend den<br />
gewijden dienst hem nog onlangs als<br />
Schatmeester den algemeenen haat hadden<br />
op den hals gehaald Het waren nu echter<br />
geene bloote Gemeensluiden en derzelver<br />
aanhang uit de geringere menigte, wien<br />
men te beftrijden had: alle die burgers,<br />
die zich reeds zoo roemrijk en verdienstijk<br />
bij het Gemeenebest gemaakt hadden<br />
1 loor hun uitmuntend krijgsbeleid en Staats-<br />
i jeftuur, waren nu ftilzwijgende zelve de<br />
1 velfprekendlle voorfpraaken voor het gedaa-<br />
(0 Zie D. IV. bl. i63.
GESCHIEDENISSEN'. 19<br />
daane voorftel. Een hunner,P.DECIÜS<br />
MUS , die reeds tweemaal Conful, eens<br />
Diftator en eens Schatmeester geweest was,<br />
J. voor C.<br />
liet het echter bij deze daadlijke voorfpraak<br />
299.<br />
niet berusten, maar kwam tegen de afge- J. van R.<br />
453.<br />
fleetene bedenkingen van CLAUDIUS ter<br />
baan, met eene geheel nieuwe en volftrekt<br />
beflisfende welsprekendheid.<br />
Hij, wiens vader zich eens zoo grootUitmuntendevermoedig had opgeofferd voor het behoud deediging<br />
ies voorvan<br />
het Gemeenebest, plaatfte zich thands Hels door<br />
op het fpreekgeftoelte in de houding van P. DECIUS.<br />
dien vereeuwigden vader, zoo als hij<br />
in zijnen opgefchorten tabbaard boven den<br />
pijl geftaan had, toen hij zich zelf aan de<br />
onderaardfche Goden toewijdde voor het<br />
behoud des volks en der Romeinjche keurbenden<br />
(1); en fchoon veelen, die deze<br />
zelfsopoffering hadden bijgewoond, ;terftond<br />
door deze vertooning alleen alles<br />
gevoelden, wat hij met dezelve wilde zeggen,<br />
voegde hij 'er echter voor de overige<br />
menigte deze aanmerkingen bij:,, of<br />
die DECIUS een min zuiver en heilig<br />
offer in de oogen der Goden geweest was,<br />
(1) ZieD. IV. bl. 334 en vervolg.<br />
B 2<br />
dar»<br />
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFD3T.
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J 4 voor C<br />
299.<br />
J. van R,<br />
453.<br />
20. ROMEINSCHE<br />
dan zijn raadsheerlijke ambtgenoot zou hebben<br />
kunnen zijn ? Of hij, die zich zelf<br />
geofferd had, ook ooit den priester-rang<br />
dntheiligd zou hebben ? Of A P P I U s zelf<br />
zou durven zeggen, reinere handen, dan<br />
hij, ooit ten hemel geheven te hebben ? Wie<br />
toch zou durven beweeren, dat de beden<br />
of geloften van burger - Confuls en Dictators<br />
minder verhoord waren , dan die der<br />
Raadsheerlijken ? Welke onvoeglijkheid 'er<br />
toch zijn kon, in den genen, wien men<br />
in het tooizel der Goden liet zegepraalen,<br />
tot den rang van derzelver dienaaren<br />
toete'aten? Ja, of men integendeel,<br />
met eerbied gezegd, den altaardienst niet<br />
vereeren zou, door denzelven aan zulke<br />
zegevierende Helden op te dragen?<br />
Te recht merkte hij voords aan, dat de<br />
burgers reeds deel aan de bewaaring en<br />
raadpleeging der Godfpraaken van het Gemeenebest<br />
hadden, en dat de Gemeensmannen<br />
geenzins het beftuur der plegtigheden<br />
aan den Adel wilden ontnemen, maar<br />
denzelven alleen, door toevoeging van ee-'<br />
nige burgers in den gewijden dienst, wilden<br />
behulpzaam zijn. — Hij wilde, dat<br />
APP. CLAÜDIUS zich even min zou<br />
fchaa-
GESCHIEDENISSEN. 21<br />
fchaamen over eenen burgerlijken ambt<br />
genoot in het priesterfchap, als in zijne<br />
HOOFDST.<br />
oyerige ftaatsbedieningen, en wel te min<br />
J. voor C.<br />
der , daar zijn Adel in het gemeenebest 209.<br />
flechts opgeraapt was, toen zijn voorva J. van R.<br />
453der<br />
het Sabynjche land verlaten had. —<br />
Alle oude tegenwerpingen beandwoordde<br />
hij door deze vraag alleen: wat dan toch<br />
eigenlijk een Patriciër was? of zulk een<br />
zijne afkomst van den hemel bereekenen<br />
kon, dan of hij oorfpronglijk niet zoo<br />
danig een geweest was, die als een vrij-<br />
gebooren zijnen vader had kunnen noe<br />
men ; maar dat hij dan in zulk een ge<br />
val zijnen vader noemen kon, gelijk zijn<br />
zoon zich eens op zijnen grootvader zou<br />
kunnen beroemen. Eindelijk verzeker<br />
de hij het Volk, dat de ganfche tegen-<br />
Hand des Adels tegenwoordig alleen in de<br />
vertooning beftond, en niets meer, dan<br />
eene bloote redetwist was, waarmede hij<br />
de menigte tevens wederhield van allen<br />
onnoodigen opftand."<br />
De redevoering van DECIUS was in<br />
de oogen des Volks zoo afdoende, dat ;<br />
het zelve terftond de afzondering in wij^r<br />
ken ter (temming wilde gebooden hebben. !<br />
De Plebe-<br />
;rstot den<br />
:eestlijk'-'n<br />
in;; toege.<br />
iten.<br />
B 3 Eeni-<br />
nr.<br />
BOEK<br />
IV.
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. vour C,<br />
899.<br />
j. van R,<br />
453.<br />
22 ROMEINSCHE<br />
Eenige Gemeensluiden, die zich in de belangen<br />
des Adels hadden laten brengen,<br />
wederhielden zulks thands door hunne<br />
tusfchenkomst, doch des anderen dags<br />
ging het voorftel met eenpaarige ftemmen<br />
van alle de wijken door, en werd p.<br />
Dacius MUS onder anderen de eersfte<br />
als Burger-opperpriester benoemd, (i)<br />
Hernieu De eene Conful M. VALERIUS deed<br />
wing der<br />
lex de pro- kort daarna op nieuw de beroemde wet<br />
vocartdo.<br />
van zijnen voorvader POPLICOLA bekrachtigen,<br />
welke den burger, die door<br />
de Overheid veroordeeld was, het recht<br />
gaf, om zich op de uitfpraak des Volks<br />
te beroepen. O) Deze heilzaame wet voor<br />
de perzoonlijke vrijheid en veiligheid der<br />
burgers, welke onder de dwinglandij der<br />
Tienmannen geheel en al vertreden, en<br />
na derzelver verbanning door eenen an-<br />
de-<br />
(i) Liv.lL. X. c. 6-9. De drie overige Bur<br />
ger-opperpriesters warenP.SEMPRONIUS SOPHUS,<br />
C MARCIUS RUTILUS, en M. LIVIUï DENTER.<br />
De vijf Wigchelaars waren c GENUCIUS, P. AE-<br />
MüS PAEIüS, M. MINUCIU8 FES SUS, C. 5IAR-<br />
sivs en T. PUBLIHUS.<br />
(O Zie D. II. bl. 59.
GESCHIEDENISSEN. 23<br />
deren naneef van ÏOPLICOLA herfteld<br />
was (O, had thands weder eene nieuwe<br />
tOOFDST.<br />
bekrachtiging noodig, wijl het fteeds aan-'<br />
[. voor C.<br />
groeijend gezag der hooge Overheden den<br />
299*<br />
burgeren om dit recht van beroeping niet f. van R.<br />
453.<br />
denken of naar het zelve niet luisteren<br />
liet. Schoon de doodftraf wel zinds lange<br />
reeds gefield was op elk, die eenige<br />
Overheid boven dit recht van beroeping<br />
zou willen verheffen, was 'er echter<br />
geene andere bedreiging op de verwaarloozing<br />
van zulk eene beroeping gefield,<br />
dan die der oneer: zoo dat elk, die deze<br />
wet overtrad, gehouden zou worden,<br />
liegt gedaan te hebben. Eene bedreiging,<br />
welke LIVIUS verklaart, dat in zijnen<br />
tijd befpotlijk zou geweest zijn, maar die<br />
daarom de edele denkwijze zijner voorvaderlijke<br />
dagen, dien wij thands befchrijven,<br />
in een voortreflijk daglicht ftelt.<br />
De krijgsverrichtingen van dit jaar waren<br />
naauwlijks melding waardig. VALEmus<br />
deed de wederfpannige Jequiérs,<br />
die aan hunnen ouden hoogmoed alleen<br />
nog kennelijk waren, bukken. APPIJ<br />
LE i-<br />
(3) Zie D. III. bi. 319* 35°'<br />
B 4<br />
III.<br />
BOEK<br />
IV.
IH.<br />
BOEK<br />
III.<br />
HOOFDST.<br />
der<br />
J. voor C.<br />
natuurlijke fterkte dier ftad, haare<br />
399. verovering onvoltooid voor de Confuls van<br />
J. van R.<br />
het volgende jaar overlaten. (1)<br />
453.<br />
Q. FABIUS Bij derzelver verkiezing had deze mel<br />
verzoekt,<br />
niet als<br />
dingwaardige bijzonderheid plaats: dat Q.<br />
Conful be FABIUS, zich door alle de Centuriën tot<br />
noemd te<br />
Conful benoemd ziende, fchoon hij opzet-<br />
Worden.<br />
lijk de verkiezing niet had bijgewoond,<br />
1 *een zich oorlogzuchtiger vertoonen zou,<br />
3 loeg voor dezen uitmuntenden krijsman,<br />
i n wien een geoorlofd gevoel van eigene<br />
^<br />
c :us openhartig fprak, om voor hem eenen<br />
a nderen Conful te benoemen, en hem zelf<br />
l<br />
s<br />
4 ROMEINSCHE<br />
LEIUS ondernarn het beleg van Nequinum<br />
in Umbrie gelegen, maar moest uithoofde<br />
om toch thands in geene aanmerking te<br />
komen, de vrijheid nam van openlijk te<br />
verzoeken, om deze vereerende keuze op<br />
!iem te bewaaren tot een ander jaar, het<br />
er bijvoegende, dat hij voor het tegen<br />
woordige zich liever in eene geheel bur<br />
gerlijke post wenschte gefield te zien. Het<br />
lomeinfclie Volk had onderfcheiding ge-<br />
iraarde en geenzins eene ijdele eerzucht<br />
et Adelijk bouwheerfchap op te dragen, in<br />
(!) Liv. L. X. c. 9.<br />
wel,.
GESCHIEDENISSEN. C5<br />
welke waardigheid FABIUS zich bij eene<br />
algemeene fchaarsheid van leefmiddelen<br />
zoo voortreflijk gedroeg, dat het gemeen 1<br />
hem dankbaar den behouder van hun lee- •<br />
ven noemde. ]<br />
M. FULVIUS PAETINUSen T. MAN-<br />
LIUS namen het Staatsbewind aan. Dei<br />
eerste trok naar het leger, het welk voor '.<br />
Nequinum lag, en zou zich de langwij- 1<br />
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
[OOFDST.<br />
. voor C,<br />
298.<br />
. van R.<br />
454-<br />
M. FUL-<br />
'IUS PAE-<br />
'INUS eu<br />
'. MANLIUS<br />
Tof.<br />
ligheid des belegs voor die flad al mede<br />
hebben moeten getroosten, indien het<br />
verraad van twee trouwlooze burgers hem<br />
niet binnen deszelfs poorten gebragt had.<br />
Van deze ftad, als van eene vesting te<br />
gen de Umbriërs gebruik willende maa-<br />
ken, zond de Raad derwaards eene volk<br />
planting , en noemde haar, naar de ri<br />
vier , die haar befpoelde, Narnia.. (2)<br />
Dit zelfde jaar kreeg onverwacht nog Nieuwe<br />
fijandlijk-<br />
een krijgshaftiger aanzien door de vijan- ] ïeden der<br />
delijke toebereidzelen der Etruriërs, die- Etruriërs.<br />
zich op nieuw ten oorlog tegen de Ro<br />
meinen toerusteden. Het nog niet geëin<br />
digde<br />
Cl) Liv. L. X. c. 9, io. FÜLVIUS vierde o-<br />
ver deze verovering eenen zegepiaal volgends de Fa/li<br />
Capita lint.<br />
B 5
'26 ROME I NS C HE<br />
III.<br />
digde beftand zou hun van geenen open<br />
BOEK<br />
IV. lijken aanval hebben te rug gehouden,<br />
HOOFDST.<br />
maar de Galliërs, die hunne eigene gren<br />
J. voor C,<br />
zen met een talrijk leger beiprongen, ga.<br />
J. van R,<br />
ven eene andere wending aan hunne oog/<br />
454-<br />
merken. De Etruriërs, die zich met een<br />
dubbeld misnoegen van den aanval op Roffie<br />
tot eene zelfsverdeediging, te rug gehouden<br />
zagen, trachteden, door het aanbieden<br />
van aanaienlijke fchatten , hunne<br />
vijanden in bondgenooten te veranderen<br />
i ;n alzoo gezamenlijk te zekerer op de<br />
i domeinen los te gaan. Daar de Galliërs<br />
i lezen voorflag fcheenen te omhelzen,<br />
i vas men het weldra eens over den prijs:<br />
1 laar toen het op een uittrekken tegen<br />
1 lome aankwam, hielden zij trouwlooslijk<br />
i iaande , dat de ontvangene geldfommen<br />
% loote brandfchattingen geweest waren,<br />
v 'aardoor Etrurie zich van eene plunde-<br />
r: ng had vrijgekogt, en dat zij niet ge<br />
z ïnd waren, de Romeinen met hun als<br />
b sndgenooten te beftrijden, ten zij zij<br />
h un, die nog fteeds een rondzwervend<br />
le even leiden, een gedeelte van Etrurie<br />
tc »t eene duurzaame inwooning wilden toeaan.<br />
Niet zoo zeer gebrek aan land,<br />
als
GESCHIEDENISSEN. 27<br />
als wel een algemeene afkeer bij de befchaafde<br />
Etruriërs van deze woeste horden,<br />
deed dit voorftel, na eene rijpe<br />
overweging, afflaan, waarna de Galliërs<br />
weder vreedzaam met hunnen rijken buit,<br />
die bloed noch zweet gekost had, aftrokken.<br />
Eer de onderhandeling tusfchen de EtruBondgenootfchapriërs en Galliërs dit uiteinde genomen had, 3er Picen<br />
was Rome in groote onrust, en haare tiners niet<br />
Rome.<br />
vrees voor de vereeniging van twee nog<br />
alzins zoo geduchte volkeren, maakte<br />
haar zeer gemaklijk in het aangaan van<br />
een bondgenootfchap met de Picentiners.<br />
De Conful T. MANLIUS, wien het be De Coiu<br />
C<br />
ul MAWleid<br />
van dezen krijg te beurt viel, bereikuoi fterft<br />
te maar even de grenzen van Etrurie, onvervacht.<br />
wanneer hij door eenen val van zijn paard<br />
het leeven verloor. De bijgeloovige vijanden<br />
, die zijnen dood voor een duidlijk<br />
voorteeken hielden van den tegenfpoed<br />
der Romeinfche wapenen, hernamen nu<br />
weder al den moed, dien zij door het fchaa.<br />
delijk bedrog der Galliërs verlooren hadden.<br />
Te Rome bragt deze tijding flechts<br />
droefheid voord over het gemis van een<br />
waardig man in eenen hagchelijken tijd:<br />
in<br />
HL<br />
BOEÏ<br />
IV.<br />
300FDST.<br />
[. voor C.<br />
sp8.<br />
]. van R,<br />
454.
Hl.<br />
BOE K<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
, 298.<br />
J. van R.<br />
454-<br />
M. VALE<br />
RA 1US CORvu*<br />
VI<br />
af<br />
coavi-s. 5<br />
£8<br />
ROMEINS CHE<br />
iwaarfte beleg had hun niet naauwer bin-<br />
1 ien hunne muuren kunnen houden, waar<br />
1 iit hun de plundering en brandftichting<br />
l unner landerijen geenzins drijven kon. (1}<br />
ll<br />
d Ï bloedigfte overwinning zou hebben<br />
k mnen geven. Aldus geëerbiedigd van<br />
R ome's vijanden, en zoo hartlijk bemind,<br />
al s hoog geacht, van zijne medeburgeren,<br />
:rliezen wij den waardigen naneef van<br />
V(<br />
p aPLiCOLA uit onze gefchiedenisfen,<br />
iarin hij geduurende eenen langen leef<br />
W<br />
in zijne plaats benoemde men den beroem<br />
den M. V A L E R I T J S C O R V U S VOOr<br />
de zesde maal tot Conful, terwijl de Raad<br />
reeds was bedacht geweest, om hem als<br />
Dictator aan te ftellen. - Zijn naam alleen<br />
joeg de Etruriërs eenen bangen fchrik<br />
aan: bij zijne komst aan het hoofd der<br />
Romeinfche keurbenden verlieten de laf<br />
hartige vijanden het veld en flooten zich<br />
mgstvallig binnen hunne lieden op. Het<br />
Deze ongeveinsde eerbied voor de krijgs-<br />
Charakcer<br />
van M. VA- ,<br />
IJtRiUS " ekwaamheden van den grijzen V A L E -<br />
IUS ftrekte dezelve tot fchitterender<br />
u'ster, dan hem een nieuwe zegepraal na<br />
'O Liv. L. X. c. 11.<br />
tijd
GESCHIEDENISSEN. 2$)<br />
tijd zulk een groot en edel deel gehad<br />
heeft. — Onzeker, door de onkunde van<br />
zijnen flerfdag, waar wij het offer zullen<br />
brengen, het geen wij ons zijner nagedachtnis<br />
verfchuldigd reekenen, willen<br />
wij hem van het verhevene tooneel der<br />
Romeinjche heldendaaden niet laten aftreden<br />
zonder zijn onopgefmukt charakter<br />
tot de onpartijdigfte lofrede zijner verdienften<br />
gemaakt te hebben. — Hij, wiens<br />
honderdjaarige ouderdom het zegel dei<br />
goedkeuring op zijn maatig gedrag drukte<br />
, droeg den onbefproken lof weg, van<br />
als burger en huisvader een uitmuntend<br />
voorbeeld geweest te zijn. (i) Een en<br />
twintig maaien zat hij, in onderfcheidene<br />
ftaatsbedieningen, op den ijvoiren floel,<br />
en geene foort van aanzien deed hem die<br />
zuivere volksgezindheid vergeten, welke<br />
zijn edel geflacht zoo roemrijk onderfcheidde.<br />
(2) Zijn omgang als Veldheel<br />
met zijne krijgsluiden naar de zuiverfte<br />
denkbeelden der burgerlijke gelijkheid beree-<br />
(O VAL. MAX. L. VIII. c. 13. ex. i.<br />
(2) PLIN. Hifi. Nat. h. VII. e. 49.<br />
Itti<br />
BOM<br />
IV.<br />
HOOFD5T.<br />
T. voor C<br />
298.<br />
J. van R.<br />
454-
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C,<br />
298. voerd (2); zijne hernieuwing van de be-<br />
J. van R. fchermwet der perzoonlijke veiligheid voor<br />
454de<br />
onrechtvaardigheden eener onverandwoordlijke<br />
Overheid (3); — geven allen<br />
de beflisfendfte trekken op van de zedelijke<br />
fchoonheid zijns charakters , het geen hem<br />
tot in deze laate eeuwen met den onbezwalkften<br />
glans in de oogen van elk, die<br />
waare burgerdeugden eerbiedigt, moet<br />
1 loen praaien.<br />
r.<br />
3° ROMEINSCHE<br />
reekend CO, zijne vredelievende aanfpraak<br />
aan muitend krijgsvolk, in den<br />
toon der tederhartigfte burgerliefde ge<br />
Het Staatsbeftuur kwam op het einde<br />
/an dit jaar, waarin de negen en twintig-<br />
Ie fchatting des Volks volvoerd en een<br />
i >aar wijken bij de overigen, waarin Ro-<br />
i nc's grondgebied verdeeld was, gevoegd<br />
verd, tot eene tusfchenregeering, zonder<br />
< lat de gefchiedenis de reden daarvan ver-<br />
1 neldt. (4)<br />
CO Zie D. IV. bi. 289.<br />
C2) Zie D. IV. bl. 300.<br />
C3) Zie boven bl. aa.<br />
Voor<br />
(4) Liv. L. X. c. ir. De naimen der nieuw*<br />
rijken waren Anten-fis en Terentin»,
GESCHIEDENISSEN. $1<br />
Voor L. CORNELIUS S CIPIO «1<br />
CN. FULVIUS, de Confuls des volgenden<br />
jaars, liet zich het bewind al vroeg 1<br />
zeer moeilijk aanzien. De nieuwe bond- ^<br />
genooten van Pktntum gaven de eerste]<br />
berichten van de nieuwe uitbarfting van<br />
eenen krijg, wiens ijslijkc menfchenver-1<br />
nieling geduurende een zeer aanmerklijkj<br />
tijdvak hun in de oogen van het oorlog- (<br />
zuchtige Rom$ zelfs verfchriklijk gemaakt<br />
had. De Samniten begonnen nieuwe vijandlijkheden<br />
en hadden bij de Picentiners<br />
vruchtlooze aanzoek tot zamenfpanning<br />
gedaan.<br />
Deze tijding, waarvoor de trouwe bondgenooten<br />
bedankt werden, deed 'weldra<br />
den Etrurifchcn krijg voor den Samnitifchen<br />
vergeten.<br />
Kort daarop kwamen 'er afgezanten^,<br />
der Lucaners bij de Romeinen befcher-a' ming fmeeken tegen de Samniten, die met d<br />
iir.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
IOOFDST.<br />
. Toor C.<br />
397.<br />
. van R.,<br />
455.<br />
L. COR-<br />
IELIÜI sa.<br />
10 en CN.<br />
ULVIUS<br />
SamnitU<br />
be vijidlijkhe-<br />
:n.<br />
een vijandlijk leger over hunne grenzen<br />
gerukt waren, om dat zij geen deel hadden<br />
willen nemen in hunne nieuwe vijandlijke<br />
aanflagen tegen Rome. De Raad<br />
had weinig ovcrlegs noodig, om het raadzaam<br />
te vinden, van alle voorige weder-*<br />
fpan
iii<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDIT.<br />
Overwinning<br />
van<br />
SCIPIO in<br />
Etrurie.<br />
32 ROMEINSCHE<br />
fpannigheden der Lucaners zelve te vergëten<br />
en hun thands als bondgenooten vari<br />
het Gemeenebest aan te nemen.<br />
J. voor C<br />
397. Wel verre van de minste vrees voor<br />
J. van R den nieuwen krijg te laten blijken, wer<br />
455-<br />
Vergeefden 'er weldra Verbondspriesteren naar<br />
fchepoo Samnium gezonden, om het terugtrekken<br />
gingen tot<br />
vrede door des vijandlijken legers van den grond van<br />
het Ge- Romers bondgenooten af te eisfchen. — De<br />
ineenebest.<br />
Samniten van hunne zijde werden zoo min<br />
door de vruchtloosheid hunner aanzoeken<br />
bij andere volkeren en de koenheid van<br />
den Romeinfchen Raad in hunne hernieuwde<br />
krijgsdrift bekoeld, dat zij den Verbondspriesteren<br />
te gemoet gingen, om hun<br />
aan te zeggen, van geenen voet in den Samnhifchen<br />
Staatsraad te zetten, indien zij<br />
ongefchonden wilden te huis komen.<br />
Deze ondraaglijke hoon deed den Raad<br />
en het Volk van Rome eenftemmig tot den<br />
Samnitifchen oorlog befluiten.<br />
De Confuls verdeelden onder zich het<br />
krijgsbewind: SCIPIO zou Etrurie bedwingen,<br />
FULVIUS tegen de Samniten<br />
uittrekken.<br />
De eerfte, die eenen weinigbeduidenden<br />
veldtogt, aan dien des voorigen jaars<br />
ge-
GESCHIEDENISSEN.<br />
gelijk , verwacht had, vond een vijandlijk<br />
leger bij Folaterrae in flagorde gefchaard,<br />
en had tegen het zelve eenen langen en<br />
moeilijken ftrijd. De laate avond van<br />
den dag, waarop hij flags geraakt was,<br />
maakte een einde aan het hardnekkigfte<br />
gevecht, en de volgende morgen kon eerst<br />
uitwijzen , wie zich de overwinning toe<br />
mogt eigenen, wijl de Etruriërs 's nachts<br />
in ftilte waren afgetrokken. De Conful<br />
plunderde de verlatene vijandlijke legerplaats<br />
en bragt den gemaakten buit benevens<br />
de bagagie van zijn eigen heir te Fahrii<br />
in veiligheid, om voords onbelemmerd<br />
het platte land van Etrurie af te lopen.<br />
De vijanden hielden zich binnen<br />
hunne welbewalde Steden, waarop de gebrekige<br />
krijgskunde van dien tijd geen aanval<br />
durfde doen : doch daar tegen kondigde<br />
de vlam, uit dorpen en flerkten rijzende, de<br />
algemeene vernieling der overwinnaars<br />
op de onverweerde landerijen aan.<br />
De Conful FULVIUS leverde den Sant' Vin Fuiïus<br />
in<br />
fitten bij Bovianum eenen flag, die dezen] \anindum.<br />
ganfchen veldtogt befliste, en hem in<br />
ftaat ftelde, niet flechts deze ftad aan te<br />
tasten, maar zelfs Aufidena in eenen ftorm<br />
V. DEEL. C weg<br />
lff.<br />
B O E *<br />
IV.<br />
HQOFDST.<br />
f. VOO; Ci<br />
297.<br />
f. van Ré<br />
455»
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFÜST.<br />
J. voor C.<br />
297.<br />
J. van R,<br />
455-<br />
Ontzaglijkaanzien<br />
des<br />
tegen-<br />
woordigen<br />
krijgs.<br />
34 ROMEINSCHE<br />
weg te nemen. Zijne roemrijke overwinning<br />
vereerde hem met eenen zegepraal. (1)<br />
Schoon Rome's magtige vijanden in dit<br />
jaar wel weder overwonnen waren, nog-<br />
thands waren zij geenzins te onder gebragt.<br />
Eer het zelve nog ten einde was, hoorde<br />
men integendeel reeds van hunne maatre<br />
gelen fpreken, om met grooter magt en<br />
meerder beleid eene nieuwe krijgskans in<br />
het volgende te beproeven. De Etrurifche<br />
Opperhoofden moesten van de hunnen<br />
hooren, dat zij het bondgenootschap der<br />
Galliërs , tot welk eenen prijs ook, niet<br />
hadden aangenomen; de Samnitifche Veldheeren<br />
droegen het verwijt van de Romeinen<br />
flechts te hebben aangetast met<br />
een .middelraaatig leger, het geen alleen<br />
tegen de Lucaners was gefchikt geweest.<br />
Daar het zich alzoo liet aanzien, als of<br />
de eerften met de Galliërs als bondgenooten<br />
, de laatften met alle hunne eigene<br />
krachten in het veld zouden komen,<br />
zag het Volk, tegen den aanftaanden kies-<br />
dag<br />
(1) Liv. L. X. c. t2, 13. De Fa/li Capitslini<br />
atea FUI VIUS zoo wel over de Etruriirs, als over<br />
it Samniten, zegepraalea.
GESCHIEDENISSEN. 35<br />
dag van nieuwe Overheden, angstvallig'naar<br />
de bekwaamfte Romeinfche Veldheeren om.<br />
Het oog moest onder anderen nood-<br />
zaaklijk vallen op den beroemden Q. FA<br />
BIUS MAXIMUS, die zoo menig eene<br />
fchitterende overwinning behaald had op<br />
beide de volkeren, welke thands zulk eene<br />
dreigende houding aannamen, en die zich<br />
onlangs ontfchuldigd had van het Conful-<br />
fchap aan te nemen, om dat alles toen<br />
een vreedzaam jaar beloofde: doch daar<br />
veele voornaame mannen zich greetig be<br />
toonden naar de eer, welke in de hagche-<br />
lijke loopbaan des volgenden jaars zou te<br />
behaalen zijn, liet zich deze grijze krijgs<br />
held geenzins onder de mededingers naar<br />
het Confulfchap zien. Het Volk hield zich<br />
echter tot zijne benoeming gereed en bleel<br />
'bij dat opzet, fchoon hij openlijk vooi<br />
deze onderfcheiding bedankte : ,, waarom<br />
zoudt gij, dus liet hij zich hooren, eenen<br />
grijzaard lastig vallen, die reeds zoo<br />
veele togten met roem volbragt heeft, bij<br />
wien ziels-en ligchaams- krachten dezelf<br />
de niet meer zijn, en die de nukken de!<br />
fortuin vreest , wijl haare ongewoone<br />
beftendigheid voor hem haar in de ooger<br />
C ? de;<br />
IIT.<br />
BOF.K<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
], voor O.<br />
207.<br />
J. v»n R,<br />
455-
Hl.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C,<br />
297-<br />
J. van R<br />
455'<br />
36 ROMEINSCHE<br />
der Goden anders te partijdig zou doen<br />
fchijnen. Ben ik zelf bejaarde Helden<br />
in roem opgevolgd, gaarne zal ik in an<br />
dere mijne opvolgers zien: en ontbreekt<br />
het der dapperheid flechts aan geene ver<br />
eeringen , het zal der eereposten ook nim<br />
mer aan heldhaftige bekleeders ontbre<br />
ken." Daar deze befcheidenheid echter<br />
aller oogen nog Merker op hem vestigde,<br />
toonde hij, door zich te beroepen op<br />
eene wet, welke het weder aanftellen van<br />
eenen Conful binnen den tijd van tien<br />
jaaren verbood, (1) even openlijk, dat<br />
zijne weigering geene gemaakte nedrigheid<br />
was, als zijne voorige heldendaaden borg<br />
bleeven , dat geene lafhartigheid hem tot<br />
deze uitvlucht brengen kon.<br />
Het algemeene gefchreeuw tegen zijne<br />
weigering maakte het voorlezen der aan<br />
gehaalde wet naauwlijks hoorbaar, terwijl<br />
die wet zelve, welke zoo vaak overtre<br />
den was, weinig kracht aan zijne ontfchul-<br />
diging fcheen bij te zetten. (2) De Ge<br />
(O Zie D. IV. bl. 303.<br />
meens.<br />
(a) Hij zelf had zich twee jaaren agter den ande<br />
ren tot Conful laten benoemen, naamlijk in't jaar 444<br />
sa 445 van R.
GESCHIEDENISSEN. 37<br />
roeensluiden , die voor de handhaving der<br />
burgervvetten moesten waaken , durfden<br />
zich wel op de algemeene verwaarloozing K<br />
. voor C.<br />
dier wet tegen FABIUS niet beroepen , ^<br />
397maar<br />
fielden daar tegen voor , om hem ] . van R.<br />
455door<br />
de flem des Volks boven deze wet te<br />
verheffen.<br />
FABIUS volhardde in zijne weigering<br />
en beweerde , dat men, op zulk eene<br />
wijze , de wetten regeerde , in plaatze ,<br />
dat de wetten regeeren zouden: zijn tegenftand<br />
was echter vruchtloos, het Volk<br />
ging daadelijk ter flemming over, en elke<br />
Centuris gaf den naam van FABIUS<br />
op. Door deze eenpaarige gezindheid der<br />
burgerij jegens hem getroffen, onderwierp<br />
hij zich aan den algemeenen wil en verzogt!nu<br />
flechts, dat men hem den braaven<br />
burger p. DECIUS, dien hij reeds eens<br />
als Ambtgenoot had leeren kennen, toe<br />
mogt voegen. Daar dit verzoek zoo geieedlijk<br />
werd toegeflaan, als zijn voorige<br />
om ontflag hardnekkig was afgeflagen,<br />
werden Q. FABIUS MAXUIUS en p.,<br />
DECIUS MUS de Confuls. voor het volgende<br />
belangrijke jaar.<br />
In het tegenwoordige werd 'er nog<br />
ee<br />
C s<br />
r"<br />
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
OOF0ST.
III.<br />
B O EK<br />
ÏV.<br />
HOOFDST.<br />
Q. FABIUS<br />
MAX1MUS<br />
K (JULIANUS<br />
IV. en p.<br />
DKC1US<br />
MUS III.<br />
Coff.<br />
33 ROMEINSCHE<br />
eene volkplanting naar Carfeoü, op dert<br />
Aequifclen grond, gezonden; en voords<br />
liep dit jaar ten einde met de ftrenge uit<br />
J. voor C<br />
297. voering van de wet ter bepaaling der<br />
J. van R grootheid van de landerijen, welken elk<br />
455-<br />
bezitten mogt, en waartegen veelvuldige<br />
overtredingen plaats hadden. (1)<br />
j. voor G<br />
Terwijl de nieuwe Confuls den veldtogt<br />
296. .<br />
J. van R. tegen Etrurie en Samnium beraamden , kwa<br />
436.<br />
men 'er afgezanten van Sutriumi Nepete<br />
en Falerii de tijding brengen, dat op de<br />
algemeene Vergadering der Staaten van<br />
Etrurie over den vrede met de Romeinen<br />
gehandeld werd. Deze berichten fchee-<br />
nen zoo Heilig, en men zag tevens zoo<br />
weinig van eenige oorlogstoerustingen aan<br />
deze zijde, dat men veilig de ganfche magt<br />
fan het Gemeenebest tegen de Samniêrs<br />
neende te zullen kunnen gebruiken.<br />
Krijgsverrichtingen<br />
in<br />
1<br />
Beide Confuls trokken dus Samnium in,<br />
naar ieder van hun langs eenen anderen<br />
•Samnium* <<br />
veg, om de vijanden in te grooter verle<br />
genheid te brengen: FABIUS nam den<br />
lijnen over Sera, DECIUS over Sidici-<br />
I •um. Hoe zeer zij de plunderzucht hun<br />
(O Zie D. IV. bi. 150.<br />
ner
GESCHIEDENISSEN. 39<br />
ner benden bot vierden op het vijandlijke<br />
grondgebied, beide echter r<br />
waren zij ten<br />
uiterften omzichtig, om alzoo in geene<br />
hinderlaagen te geraaken, waarin de Ro<br />
meinen reeds meer dan eens der Samniten<br />
bedreevenheid ondervonden hadden. FA<br />
BIUS ontdekte 'er ook weldra eene bij<br />
de rivier Tifernus, alwaar de vijanden zich<br />
bij eene diepe valleie gereed hielden, om<br />
de Romeinen , indien zij dezelve mogten<br />
intrekken, even als weleer in de Caudynfche<br />
engten, te overvallen. De Conful veranderde<br />
hierom echter zijnen togt geenzins,<br />
maar liet flechts zijne legerbagagic<br />
onder eene genoegzaame bedekking agterj<br />
en trok alzoo met eenen digt in een geflooten<br />
drom op der vijanden fchuilhoefc<br />
aan. De Samniten , hunne ontdekking<br />
hier uit klaar bemerkende, kwamen mei<br />
hunne verborgene krijgsmagt moedig ter<br />
voorfchijn en booden FABIUS eenen ge<br />
regelden flag. De zamentrekking van hui<br />
ganfche bondgenootfchaplijke vermoger<br />
en het bezef van het beflisfend gewigt vat<br />
dit treffen, ontftak in het hart der vijanden<br />
eenen moed, die den Romein bij der<br />
eerflen aanval reeds bezwaarlijk te over<br />
C 4 win<br />
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
29(5.<br />
J. van R.<br />
456.
Hf.<br />
feO E K<br />
IV.<br />
SiOOFBST.<br />
J, voor C<br />
296.<br />
J. van R<br />
45^<br />
40 ROMEINSCHE<br />
winnen fcheen. De Conful fpoorde door<br />
twee zijner Onderofficieren de ruiterij tot<br />
eenen bijzonder hevigen uitval op de Sam-<br />
' raten aan; maar hoe vaak de Romeinfche<br />
• Ridders de vijandlijke flagorde wel eer ook<br />
in verwarring bragten, thands renden zij<br />
als tegen eenen onverzetlijken muur en<br />
ivaren verplicht, daar 'hun terug fluiten<br />
hun eigen voetvolk in verwarring<br />
feragt, zich weder voor het front weg te<br />
pakken. Daar de moed der Samniten nog<br />
onverwinnelijker door den gelukten tegenftand<br />
werd, beproefde FABIUS in plaats<br />
van onnut geweld eene krijgsjist. Eenen<br />
Onderbevelhebber met eene aanzienlijke<br />
krijgsbende ongemerkt agter zijne flagorde<br />
hebbende om doen trekken naar de<br />
hoogten, welke den rug der Samniten dekten,<br />
hield hij den vernieuwden vijandlijken<br />
aanval door het voordrukken van zijne<br />
tweede linie uit, en zag hij weldraziin<br />
afgezonden krijgsvolk de tegenovergelegen<br />
ije hoogten bereiken. Zijne krijgsbenden<br />
gagen de Romeinfehe legervaanen hunner<br />
fpitsbroederen niet, of zij geloofden, dat<br />
liet leger des anderen Confuls hun bij kwam<br />
(km, Zij fchreeuwden eikanderen dis
GESCHIEDENISSEN. 41<br />
luidkeels toe, en verdubbelden, door die<br />
nieuwe hoop bemoedigd, het getal en ge-<br />
HOOFDST.<br />
wigt hunner Hagen. De Samniten van hun<br />
J. voor C.<br />
nen kant zich even zeer door een gansch 296.<br />
leger van agteren aangevallen waanende, J. van II.<br />
456.<br />
bezweeken angstvallig voor den ijdelen<br />
fchrik eener krijgslist, daar zij als Helden<br />
geenen voet voor de vijandlijke wapenen<br />
hadden geweeken. Zij floegen ongeregeld<br />
op de vlucht en lieten alzoo de Romeinen<br />
de overwinning. Hun verlies was<br />
echter bij deze nederlaag niet zeer groot.<br />
Drie duizend en vier honderd bleeven op<br />
het flagtveld, en flechts drie honderd en<br />
dertig in de handen der overwinnaars; terwijl<br />
drie en twintig agtergelatene legervaanen<br />
de ongeregeldheid van hunnen aftogt<br />
beweezen. (i)<br />
De Conful DECIUS had bij Maleventum<br />
een Jpulisch leger gevonden , het<br />
geen gereed ftond, om zich bij de Samniten<br />
te voegen , en door eene tijdige vereeniging<br />
de overwinning nog veel bezwaarlijker<br />
voor de Romeinen zou gemaakt<br />
heb-<br />
(l) Liv. L. X. c. 14. FRONTIN. Straieg. L»<br />
II, c. 4, ex. 2.<br />
C 5<br />
in.<br />
BOEK<br />
IV.
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
42 ROMEINSCHE<br />
gevallen , welke, na het verlies van vier<br />
!<br />
]<br />
ïonderd en dertig verdeedigers, vier en<br />
1 wintig honderd krijgsgevangenen overgaf.<br />
i<br />
hebben. DECIUS dwong hetzelve tot<br />
een treffen, en dreef het fpoedig uit een :<br />
twee duizend Apuliërs verlooren bij dezen<br />
J. voor C.<br />
096. flag het leeven. Zich geenzins met hun<br />
J. van R.<br />
ne vervolging bemoeijende, zogt hij voords<br />
45°".,<br />
de Samniten zelve op, in wier land hij nu<br />
met zijnen Ambtgenoot vijf maanden lang<br />
rond zwierf, zonder eenige tegenweer te<br />
gen hunner beiden plundering, vernieling<br />
en brandfHchting op den vijandelijken<br />
grond te ontmoeten. Op vijf en veertig<br />
plaatzen had DECIUS zijn krijgsvolk in<br />
Samnium laten woeden; FABIUS had op<br />
ses en tagtig plaatzen zijn verblijf door<br />
auin en bloed gebrandmerkt , de ftad<br />
Cimetra (1) was zelfs in zijne handen<br />
FABIUS Tegen den tijd der verkiezing van nieu-<br />
verzet zich 1<br />
ve Overheden kwam FABIUS te Rome,<br />
tegen zijne<br />
wederbe- * :n hoorde zich aldaar door alle de voor-<br />
noeming<br />
tot Conful.<br />
flem-<br />
(0 Eene ftad, waarvan norgens elders bij de oi><br />
( en gewaagd wordt. Vide DUIENC. ad. b. I.<br />
I • tv. L. X. c. 15.
GESCHIEDENISSEN. 43<br />
Hemmende Centuriën weder tot Conful voor<br />
het volgende jaar benoemen. Hij verzet-<br />
tede zich hiertegen andermaal, maar met<br />
beteren uitflag, wijl APP. C L A U D I U S ,<br />
die met ernst naar het Confulfchap ftond<br />
en zich van zijne kuiperijen wel verze<br />
kerd hield, openlijk met den overigen A-<br />
del F A B I U S aanftond, om zich toch ne<br />
vens hem te laten benoemen en alzoo we<br />
der het hooge regeeringsgezag uit de han<br />
den van den gemeenen burger te wringen,<br />
welke het zelve reeds lang genoeg ontrei-<br />
nigd hadden. Hierop andwoordende ,<br />
dat hij gaarne twee Patriciërs als Confuls<br />
beveiligen zou , wanneer men hem flechts<br />
niet genoemd had, maar dat hij nu, zelf<br />
voorzitter der kiesvergadering zijnde, geen<br />
kwaad voorbeeld door eenen onwettigen<br />
handel wilde geven, bedaarde eensklaps<br />
's Volks genegenheid voor FABIUS, die<br />
de vergevorderde burgerlijke gelijkheid<br />
door zulk eene taal beleedigde, en werd<br />
L. VOLUMNIUS een Plebeier, nevens APP<br />
C L A U D I U S tot Confuls benoemd.<br />
Hoe ontevreden de Adel ook was ove:<br />
de weigering van FABIUS, wie.n zij ee<br />
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
BOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
296.<br />
J. van R.<br />
456.<br />
J APP. CLAU<br />
DIUS II. en<br />
. L. VOLUM.<br />
NIUS II,<br />
m : Of.
III.<br />
»0 EK<br />
IV.<br />
HOOFDST,<br />
J. voor C,<br />
295.<br />
i« van R,<br />
457.<br />
Be Sam <br />
niten vet- \<br />
eenigen<br />
zicti met 1<br />
de- Etruri- {<br />
ets..<br />
44 ROMEINSCH*<br />
ne befchroomdheid voor de bekwaamheden<br />
in het burgerlijke beftuur van APPIUS<br />
weeten, noch hun misnoegen, noch *s Volks<br />
verontwaardiging over zijne trotfche adelijke<br />
gevoelens, deeden in hem den bekwaamen<br />
Veldheer voorbij zien , wiens,<br />
arm de Samniten beteugelen kon. Hij,<br />
nevens zijn voorige Ambtgenoot p. D Ec<br />
1 v s , werden als Proconfuls aan de fpics<br />
3er heiren gelaten , die nog in Samnium<br />
agen. Beide zetteden zij hunne ftroope-<br />
J •ijen zoo vreeslijk voord , dat de Samni-<br />
1 en, zich niet weder alleen tegen twee vijmdlijke<br />
legers in het veld durvende waa-<br />
I jen, hun eigen land verlieten, en met al-<br />
] e manfchap, dien zij hadden, kunnen te<br />
d iamen trekken, Etrurie introkken.<br />
Meermaalen hadden zij een bondgenootchap<br />
met de Etruriërs tegen Rome gezogt»<br />
naar alle onderhandelingen daartoe waren<br />
reeds afgefprongen : nu herhaalden zij<br />
È unne oude voorftelien en drangredenen %<br />
e n lieten tevens een gansch heir zL'n,<br />
ti faarmede zij den Etrurifchen grond wa-<br />
r ïn betrokken, om klem aan hunne voor-<br />
£ rellen te geven. Een Etrurifchen landdag
GESCHIEDENISSEN. 45<br />
dag hebbende bij een doen roepen, toonden<br />
zij: „ dat het hun onmooglijk was<br />
zulk eenen krijg langer alleen te voeren; 1<br />
Hl.<br />
BOE*<br />
IV.<br />
IOOFDST.<br />
[. voor C.<br />
dat zij den bijftand hunner nabuuren reeds •<br />
295beproefd,<br />
en tevens den vrede reeds van [. van R.<br />
Rome verzogt hadden, toen hun de oor<br />
log ondraaglijk werd; dat het gevoel, hoe<br />
veel zwaarer de vrede eenen flaaf, dan de<br />
oorlog eenen vrijman valle, hun weder de<br />
wapenen had doen opvatten; dat hun ee-<br />
nige hoop zich op Etrurie vestigde; dat<br />
zij zeer wel wisten, dat hetzelve het mag-<br />
tigfte land van Italië was, en in de Galliërs<br />
de geflagenfte vijanden van Rome tot na<br />
buuren had; dat de Etruriërs niets meer<br />
dan den moed der dagen van POE.SENA<br />
behoefden, om den Romeinen alles aan de<br />
ze zijde des Tibers te ontnemen, en dat<br />
zij daartoe hun eigen welgewapend, wel<br />
gezind en welbezoldigd heir ten dienst<br />
aanbooden".<br />
Terwijl de Samniten deze poogingen in Woede<br />
des krijgt<br />
Etrurie deeden en zich in ijdelen waan in Sa mui.<br />
urn.<br />
;met derzelver gevolg flreelden, woedde<br />
het Romeinfche oorlogsvuur met ongeftui-<br />
te vaart door hun eigen land. Verze<br />
kerd van den ganfchen aftogt van hun le<br />
ger,
a.<br />
BOF.K<br />
IV.<br />
46 ROMEINS CHE<br />
ger, fprak de Proconful DECIUS zijne benden<br />
in dezer voege aan : „ waarom zou<br />
HOOFDST.<br />
den wij langer ten platten lande rond<br />
J. voor C.<br />
zwerven en in weerlooze vlekken onze<br />
J. van R. legervaanen oprichten, daar het vijand-<br />
457.<br />
lijke leger 't veld verhaten,en zich angstvallig<br />
in vrijwillige ballingfchap begeven<br />
heeft ? " Daar alle hem eenpaarig toeftemden,<br />
rukte hij rechtftreeks op het fterke<br />
Murgintia aan, en vond hij zijn krijgvolk<br />
uit liefde jegens hem en door hoop op<br />
eenen rijker buit, dan bet land tot nog toe<br />
Dpgeleverd had, tot zulk eene onvertzaagdheid<br />
ontvlamd, dat hij aanftonds den vollen<br />
ftorm waagde en op denzelfden dag<br />
de ftad voor zijn geweld deed bukken.<br />
De rijkheid van den buit voldeed dubbeld<br />
tan de verwachting; twee en .twintig honlerd<br />
krijgsgevangenen maakten een we.<br />
lenlijk deel van denzelven uit.<br />
Thands op veroveringen uit zijnde, en<br />
-net den meeflen fpoed van het afzijn des<br />
Samnitifchen legers gebruik willende maa-<br />
1 cen, riep DECIUS zijn krijgsvolk toe:<br />
„ of het zelve zich met deze ééne overwin<br />
: ning wilde te vreden houden en geene even<br />
Jnbegrensde uitzichten durfde vormen als<br />
des-
GESCHIEDENISSEN. 47<br />
deszelfsmoed onbeperkt was? Dat hij hun<br />
de verovering van alle de Samnitifche fteden<br />
durfde belooven, na dat zij de dikwijls<br />
verflaagene vijanden nu reeds uit hun<br />
eigen land hadden gejaagd. Hierom raadde<br />
hij hun, den gemaakten buit niet mede<br />
te fleepen, wijl die den fpoed hunner<br />
veroveringen zou belemmeren. Zoekt<br />
koopluiden, zeide hij, die u uit winzucht<br />
gaarne zullen volgen, en ik zal zorgen,<br />
dat gij geduutig zult te verkopen hebben.<br />
Laat ons op Romulia afgaan , voor minder<br />
moeite wacht u aldaar nog grooter<br />
buit."<br />
Zulke aanfpraaken bragten den geest<br />
der Romeinjche benden in de hoogfte drift.<br />
Zij verkogten al den gemaakten buit, en<br />
fpoorden nu zelve haaren Veldheer aan.<br />
Romulia kon geen weerftand bieden tegen<br />
den hevigften iform , dia, zonder de minfte<br />
werktuigen, waarvan de krijgskunde<br />
anders reeds gebruik had leeren maaken,<br />
met het zwaard in den vuist ondernomen<br />
werd. Drie en twintig honderd ftedelingen<br />
hadden hunnen onvermogenden tegenftand<br />
met den dood geboet, zes duizend<br />
an-<br />
iri.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
IOOFDST.<br />
J. voor C,<br />
295.<br />
J. van R<br />
457-
m.<br />
SOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
205.<br />
J. van R.<br />
457.<br />
j<br />
UALLIUS EGNATIUS, die dezelve<br />
J<br />
48 ROMEINSCHE<br />
anderen vielen den veroveraars lèevendJg<br />
in handen.<br />
Na het verkopen van den gemaakten<br />
buit rukte het overwinnende leger zon<br />
der de minfte rust en met den meeften<br />
fpoed op Ferentinum aan. De natuurlijke<br />
ügging, de fterke verfchanzing en de<br />
moedige verdeediging dezer ftad maakten<br />
haare verovering veel bezwaarlijker: maar<br />
krijgsvolk , het geen aan de plundering<br />
gewend is, ontziet geene gevaaren. Drie<br />
duizend Samniten bleeven bij de muuren,<br />
3ie zij verdeedigden, liggen. ( 1 )<br />
Intusichen was de onderhandeling der<br />
Samniten in Etrurie geenzins vruchteloos.<br />
ïoofdzaaklijk befluurde , wist fchier alle<br />
le Toskaanfche volkeren tot deelgenoot<br />
i schap in den krijg tegen Rome te bewe-<br />
;en. De nabuurigfte Umbriërs vatteden<br />
mede<br />
(O Daar Livius inde befchrijving dezer krijgs-<br />
errichtingen van verfchillende berichten gewaagt,<br />
reiken wij niet kunnen beoordeelen, volgen wij in<br />
< nze opgave blootelijk het oordeel van dien Romein-<br />
/ "•ben gefchiedfchrijver zelf, L. X. c. 17.
'GESCHIEDENISSEN. 49<br />
mede de wapenen op, en bij de Galliërs<br />
deed men poogingen om eenige gehuurde<br />
benden te werven.<br />
Eer de ontzettende berichten hiervan te<br />
Rome waren gekomen, was de Conful vo-<br />
LUMNIUS reeds met een nieuw leger,<br />
uit twee keurbenden en vijftien duizend<br />
hulptroepen beftaande, Samnium ingerukt,<br />
om den Proconful DECIUS te onderfteunen<br />
in zijne geheele verovering van dat<br />
land, terwijl FABIUS beflendig bezig<br />
gehouden werd door inwendige oproerigheden<br />
der Lucaniërs, dien hij ten genoegender<br />
Grooten van dat bondgenoodfchaplijke<br />
land en tevens ten voordeele van hel<br />
Gemeenebest min roemrijk, dan wezenlijk<br />
nuttig , tot algemeene ondergefchiktheid<br />
bragt.<br />
Maar naauwlijks zag men de zeer ernfti<br />
ge gedaante, welke de Samnitifchc krijg ir 1<br />
Etrurie aannam , of 'er werd een vierde<br />
leger, twee keurbenden en twaalf duizenc<br />
hulptroepen fterk, onder het beleid vat<br />
den anderen Conful APPIUS in het veh l<br />
gezonden. Het burgerlijke ftaatsbefhm f<br />
veel meer, dan hetkrijgsbeleid, de zaak va: 1<br />
dezen Conful zijnde, ging het echter de<br />
V. DEEL. D R{ i-<br />
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
300FDST.<br />
f. voor C.<br />
295-<br />
J, van R.<br />
457«<br />
• OfigUfiftigeuitflag<br />
der<br />
: Romeinfche<br />
wape»<br />
l nen in Ê-<br />
(trurie,<br />
1
in.<br />
BOCK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
393-<br />
J. van R.<br />
457-<br />
VoLt'MNI"<br />
us komt<br />
APPIUS te<br />
hulp.<br />
50 ROMEINSCHE<br />
Romeinen in Etrurie niet voordeelig.<br />
De vijanden, die de onbedreevenheid des<br />
Romeinfchen Veldheers fchierlijk ontdekten<br />
uirzijne verkeerde keuze van legerplaat<br />
zen en tijdsgelegenheden, gevoelden niet<br />
flechts hunne eigene klachten, maar werden<br />
geduurig ftouter, terwijl een ontftaan<br />
wantrouwen tusfchen APPIUS en zijne<br />
krijgsbenden de eer van het Gemeenebest<br />
aan deze zijde geheel in de waagfchaal<br />
bragt.<br />
Weldra ontvong VOLUMNIUS, die<br />
reeds in Samnium drie kafteelen veroverd<br />
had, eenen brief, dien hij voorzeker door<br />
zijnen Ambtgenoot gefchreeven hield, en<br />
die zijnen bijftand in Etrurie met de dringendfte<br />
woorden verzogt. Terflond zijne<br />
welgelukte ondernemingen ftaakende,<br />
om zijnen noodlijdenden Ambtgenoot te<br />
hulp te komen, liet VOLUMNIUS de<br />
verdere verovering van Samnium aan D E-<br />
CIUS weder over, en trok met allen fpoed<br />
naar Etrurie af.<br />
Gefchil Het krijsvolk van APPIUS zag met de<br />
tusfchen de<br />
beide Con uiterfte blijdfchap den bijftand opkomen,<br />
fuls. dien het wezenlijk noodig had : maar deze<br />
Conful zelf nam eene houding aan, welke
GESCHIEDENISSEN^ 51<br />
ke zijnen Ambtgenoot verbaasde en beleedigde.<br />
„ Wat doet u uwe post in Samnium<br />
ur.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
KOOFDST.<br />
verlaaten ?" was de eerste vraag, welke<br />
J. voor C<br />
VOLUMNIUS ten uiterften bevreemdde.<br />
395-<br />
Uw brief", was zijn andwoord: „ maar J, van R<br />
457is<br />
die onecht, of kan ik van geenen<br />
dienst in Etrurie zijn, dan keere ik terftond<br />
naar Samnium te rug, waar mij alles<br />
naar wensch gaat." — „ Trek vrij<br />
af, daar niemand u houden wil: weinig<br />
past het u, die misfchien uwe eigene<br />
taak niet volbrengen kunt , op uwen aangebooden<br />
bijftand bij anderen roem te<br />
dragen." Deze fchimpende en hoogstbeleedigende<br />
taal, welke allerfchandelijkst<br />
was, wanneer APPIUS waarlijk om hulp<br />
gevraagd had, en zulks thands wilde ontveinzen<br />
, en welke even verontwaardigend<br />
bleef, wanneer VOLUMNIUS in de daad<br />
door een verdichten brief misleid was,<br />
benam echter den getergden Conful zijne<br />
verwonderlijke bedaardheid niet, in tegendeel<br />
zeide hij met eene edele grootmoedigheid<br />
: „ liever wil ik te vergeefsch<br />
gekomen zijn , dan dat één Conful in Etrurie<br />
onbeftand zou wezen." Hier mede zou<br />
VOLUMNIUS affcheid van zijnen Ambt-<br />
D a ge
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C,<br />
295*<br />
J. van R<br />
457.<br />
52 ROMEINSCHE<br />
genoot genomen hebben : maar de Onderbevelhebbers<br />
en Offiicieren uit het leger van<br />
APPIUS hielden hem tegen. Een gedeelte<br />
hunner bad hunnen eigen Veldheer, om den<br />
bijftand, dien hij waarlijk zou hebben moeten<br />
verzoeken, toch niet trotfchelijk van<br />
de hand te wijzen: de overigen hielden<br />
VOLUMNIUS voor: ,, dat hij den Staat<br />
toch niet zou opofferen aan een gefchil<br />
met zijnen Ambtgenoot, vooral niet daar de<br />
mogelijke andeelen van zijnen aftogt hem<br />
meer, dan APPIUS, zoudengeweetenworden<br />
, en dat het weldra blijken zou, wanneer<br />
hij naar de (tem der krijgsknechten wilde<br />
luisteren , dat het leger en dus het Ge<br />
meenebest hem houden wilde, fchoon zijn<br />
Ambtgenoot hem van de hand wilde ftuuren."<br />
Wanneer het door deze tusfchenfpraak<br />
zoo ver gekomen was, dat het<br />
krijgsvolk tot eene vergadering was bij<br />
een geroepen, en VOLUMNIUS zoowel,<br />
als APPIUS, zijne redenen voor het gehouden<br />
gedrag inbragt, beet de laatfte,<br />
die niet dulden kon, dat VOLUMNIUS<br />
meer voor zijne zaak, welke in de daad<br />
deugdelijk was , dan hij, te zeggen had,<br />
hem dit verwijt toe: „ dat hij hem wel<br />
dank-
GESCHIEDENISSEN. 53<br />
dankbaar mogt zijn voor de welfprekendheid,<br />
welke hij, die wel eer de ftomme<br />
in volksvergaderingen fpeelde, van hem<br />
geleerd had." — VOLUMNIUS liet zich<br />
door deze fchimpfchoot geenzins verwarren<br />
, maar weerde dien aldus zeer behendig<br />
af: „ gaarne zag ik, dat gij van mij<br />
zoo veel krijgsbeleid, als ik van u welfprekendheid,<br />
geleerd had, wijl het hier<br />
om geenen redenaar, maar om eenen Veldheer,<br />
te doen is." Het voords aan de<br />
keuze van APPIUS gelaten hebbende,<br />
of hij ook van post met ham wilde verwisfelen,<br />
riep al het'volk uit, dat zij<br />
te zamen vereenigd den Etrurifchen krijg<br />
moesten voordzetten.<br />
Zoo dra VOLUMNIUS aangenomen<br />
had, om de volkftem hierin te gehoorzaamen,<br />
ging 'er uit de beide heiren zulk<br />
eene geweldige vreugdekreet op, dat de<br />
vijanden , dezelve vooreen veldgefchreeuw<br />
houdende, terftond hun leger uittrokken<br />
en zich in'dagorde fchaarden,om het treffen<br />
aftewachten, het geen zij meenden,<br />
dat hun werd aangebooden. VOLUM<br />
NIUS beval hierop zijn krijgsvolk de<br />
wapenen aan te grijpen, terwijl APPIUS<br />
D 3 k<br />
UI.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
295-<br />
J. van R<br />
457-
IJl,<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C,<br />
295.<br />
J. van R.<br />
457-<br />
54 ROMEINSCHE<br />
in twijfel ftond, wat hij doen zou, daar<br />
nu toch, het zij hij mede aan den flag<br />
ging, het zij hij denzelven werkeloos aan-<br />
fchouwde, zijn Ambtgenoot alleen al den<br />
roem van denzelven weg zou dragen:<br />
eindelijk vreezende, dat zijne legerben<br />
den zich van zelfs bij die van V O L U M <br />
NIUS zouden voegen, gaf hij ook van<br />
zijne zijde het teeken van den ftrijd.<br />
Overwinning<br />
op de<br />
Wederzijds was het treffen niet zeer<br />
Etrut icrs. geregeld. De vijandlijke Veldheer was<br />
met eenige Cohorten uit voerageeren, en<br />
alzoo was zijn overige krijgsvolk meer<br />
uit eigene beweging, dan wel door eenig<br />
Veldheer aangevoerd, voor den dag ge<br />
komen. De Rome inen daar tegen waren<br />
niet te gelijk uitgetrokken en hadden<br />
geen tijd gehad, om zich behoorlijk te<br />
fcfeaaren. V O L U M N I U S was reeds aan<br />
den flag, eer APPIUS bij hem was: de<br />
eerste vond de Etruriërs, de tweede de<br />
Samniten te beftrijden. Onder het treffen<br />
ging het evenwel met den Romeinen recht<br />
dapper: APPIUS deed geloften van eenen<br />
tempel aan B E L L O N A , en voords dong<br />
het krijgsvolk der onderfcheidene legers<br />
met allen naarijver naar de eer, van het<br />
eerst
GESCHIEDENISSEN. 55<br />
eerst den vijand te rug te drijven. Dit<br />
gelukte ook weldra: de vijandlijke flagorde<br />
kwam in verwarring en nam de<br />
vlucht. GELLIUS kwam nog tijdig genoeg<br />
den zijnen te hulp, maar moest hun<br />
lpoedig in de vlucht volgen. De vijandlijke<br />
legerplaats zelve was niet beftand<br />
voor den mededingenden aanval der Romeinen,<br />
maar viel hun met eenen rijken<br />
buit, die aan het krijgsvolk gelaten werd,<br />
in handen. Zeven duizend en driehonderd<br />
vijandlijke lijken bedekten het flachtveld,<br />
een en twintig honderd krijgsgevangenen<br />
vielen den overwinnaars in handen.<br />
(O<br />
Terwijl beide de Confuls met de voor-<br />
£i) Liv. L. X. c. 18, is».<br />
D 4<br />
in.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
SOOFDST.<br />
}. voor C.<br />
*95-<br />
[. van R,<br />
457-<br />
Nieuwe<br />
krijgstoonaamftekrijgsmagt;der<br />
Romeinen zich thands neeien in<br />
• Samnium,<br />
in Etrurie bevonden, hadden de overgableevene<br />
inwooners van Samnium wedei<br />
een paar legers op den been gebragt, waarmede<br />
zij in Campanie op den Falernifche,<br />
grond vreeslijke plunderingen aanvongen<br />
t<br />
Het Proconfulfchap van FABIUS en DECIUS<br />
C<br />
het geen hun flechts voor een half jaa<br />
s<br />
was opgedragen, liep ten einde, en du<br />
von i
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
295.<br />
J. van R,<br />
4S7«<br />
56 ROMEINSCHE<br />
vond zich VOLUMNIUS verplicht, weder<br />
naar Samnium met zijne krijgsbenden<br />
te keeren. Op de vruchtbaare Caleenfche<br />
landerijen komende, zag hij overal de blijken<br />
van vernieling, en hoorde hij tevens,<br />
dat de vijanden reeds naauwlijks met den<br />
nafleep van gemaakten buit konden voordkomen,<br />
en dat daarom hunne aanvoerers<br />
beilooten hadden, denzelven eerst in Samnium<br />
te gaan bergen, om daarna weder onbelemmerd<br />
nieuwen te komen haaien. VO<br />
LUMNIUS verliet zich op deze berichten,<br />
hoe waarfchijnlijk zij.waren , niet geheel<br />
, hij zond zijne befpieders uit, en nu<br />
de ftelligfte verzekering gekreegen hebbende<br />
, dat het vijandlijke leger thands bij<br />
de rivier Vulturnus fiand hield, en met de<br />
derde nachtwaak weder Samnium in zou<br />
trekken, rukte hij daarop eensklaps met<br />
zijne benden los, en bleef op zulk eenen<br />
afftand van den vijand liaan, dat zijne te<br />
groote nabijheid hem niet merkbaar bij de<br />
Samniten maakte en dat hij tevens digt genoeg<br />
bij de hand zijn kon, wanneer zij<br />
len optogt aannamen. Tegen den dageraad<br />
voerde hij zijn krijgsvolk nog nader<br />
1 jij de vijanden, en zond tevens eenige be-<br />
fpie-
GESCHIEDENISSEN. $7<br />
fpieders, uit die bekend met de OscifcJie<br />
taal der Samniten waren. Dezen , die<br />
zich bij de algemeene beweging en in de<br />
duistere fchemering gemaklijk genoeg on<br />
der de vijanden konden begeven, zagen,<br />
dat reeds verfcheidene vaandels , door<br />
geringe manfchap begeleid, vooruit waren<br />
getrokken, dat de buit nu volgde, en het<br />
overige heir uit eene ongeregelde menigte<br />
beflond , welk zonder eenen aanvoerer<br />
ongefchikt door een liep. Schooner ge<br />
legenheid 'tot den aanval kon VOLUM<br />
NIUS niet verwachten. De dag brak<br />
door, de Conjul. liet het fein tot den aan<br />
val geven en overrompelde het vijandlij<br />
ke heir. Eene algemeene verwarring maak<br />
te het zelve weerloos: het minfle gedeelte<br />
was gewapend, zommigen dreeven hunnen<br />
buit voord, anderen bleeven ftaan, onze<br />
ker of zij meer veiligheid in de vlucht,<br />
dan in het wederkeeren naar hunne leger<br />
plaats zouden vinden; hunne krijgsgevan<br />
genen zelve deeden geweldige poogingen,<br />
om zich vrij te maaken, en Haagden hiei<br />
in niet alleen, maar maakten zich zelfs<br />
meester van der Samniten Bevelhebber .<br />
dien zij in zegepraal bij den Conful brag<br />
D 5 ten,<br />
ui.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
395-<br />
J. van R.<br />
457-
IK.<br />
BOES<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C,<br />
295*<br />
J. van R,<br />
457»<br />
53 ROMEINSCHE<br />
'ten. Door het terug keeren der vooruitgezondene<br />
vaandels kreeg de verdeediging<br />
der Samniten nog eenige gedaante van<br />
eenen geregelden flag, maar derzelver te-<br />
genftand was zoo onbeduidend, dat zij veel<br />
eer fcheenen terug gekomen zijn, om de<br />
grootheid der overwinning van de Romeinen<br />
aan het verlies van dertig veldteekenen<br />
kennelijk te maaken. Zes duizend<br />
lieten 'er het leeven; vijf en twintig honderd<br />
hunne vrijheid ; zeven duizend en<br />
vier honderd door hun gemaakte krijgsgevangenen<br />
keerden ontflagen naar hunnen<br />
huisgezinnen weder; de fchat aan buit,<br />
san Rome's bondgenooten ontroofd, was<br />
behouden ; elk , die zijn eigendom herkende,<br />
hernam dien dankbaar te rug, het<br />
Dverfchot viel den krijgsbenden ten deel,<br />
iet geen zij echter moesten verkopen,<br />
wijl haar Veldheer wilde, dat zij om niet<br />
mders, dan om hunne wapenen, zouden te<br />
Jenken hebben, (i)<br />
Dankdag De nu geflrafte plundering van Campa-<br />
in Rome<br />
over de. ' iie had te Rome veel geruchts gemaakt en<br />
zege der j ia het vertrek van het leger van v o L U M- .<br />
O) Liv. L. X. c. 20.<br />
NIUS
GESCHIEDENISSEN. 59<br />
NIUS naar Samnium, had men tevens de<br />
ontrustende tijdingen bekomen van eene<br />
nieuwe algemeene wapening van geheel<br />
Etrurie en van de poogingen van GEL-<br />
LIUS EGNATIUSdenSamnitifchen Veldheer,<br />
om de Umbriërs mede te doen vechten<br />
en de Galliërs in foldij te nemen. In<br />
deze algemeene onrust had de Raad eenen<br />
ftilftand van allen rechtshandel ingefteld,<br />
eene nieuwe algemeene werving geopend,<br />
oud en jong, vrijgeboorenen en vrijgemaakten<br />
in dienst genomen, op de verdeediging<br />
der Stad gedacht, en het beleid van<br />
dit alles overgelaten aan P.SEMPHONIUS<br />
den Praetor. - J<br />
—- De blijde tijding der overwinning<br />
van Samninm verligtede weldra<br />
deze zorgen aanmerklijk: ten blijke hier<br />
van werd 'er een dankdag (i) voor de ze<br />
ge van VOLUM.NIUS ingefteld, en de<br />
ftilftand van rechtzaaken, die agttien dagen<br />
geduurd had, opgeheven.<br />
Om de geplunderde landftreeken tegen Volkplan.<br />
nieuwe aanvallen te bewaaren, vond men tingen uitgezonden.<br />
)<br />
goed twee volkplantingen derwaards te<br />
zen-<br />
(i) Supplicaüo genoemd. Zie"ADAji's Kóm. Anl.<br />
p. 331.<br />
ii r.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
EIOOFDSr.<br />
]. voor C.<br />
295f.<br />
van R.<br />
457wapenen<br />
onder DE<br />
CIUS.
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFD ST.<br />
J. voor C<br />
295.<br />
J. van R.<br />
457.<br />
CO ROMEINSCHE<br />
zenden, de eene naar Minturnae, de andere<br />
naar Sinuesfa: doch 'er waren bezwaarlijk<br />
burgers te vinden, die zich hier toe<br />
aanbooden, wijl elk hunner begreep, dat<br />
zij meer als grensbewooners tegen een vijandlijken<br />
nabuur , dan als vreedzaame<br />
landbouwers naar eigene vruchtbaare akkers<br />
geftuurd werden.<br />
De verzwaarende geruchten uit Etrurie<br />
;n de veelvuldige brieven van den Conful<br />
APPIUS zelf, waarin hij het bondgenootrchap<br />
der Etruscers, Samniten, Umbriërs ,<br />
1 ;n Galliërs als zeer dreigend afmaalde, en<br />
1 evens kennis gaf, dat deze vier volke<br />
] en , hun talrijk leger niet langer bij een<br />
] :unnende houden, zich reeds op twee on-<br />
( lerfcheidene plaatzen hadden nedergeflat<br />
;en, haalden den Raad over, om den Con-<br />
J ~ul VOLUMNIUS uit Samnium op te ont<br />
l deden , te meer daar de tijd der verkie-<br />
2 ing van nieuwe Overheden toch op han-<br />
( len was.<br />
Ontzet VOLUMNIUS verkleende het gevaar<br />
tendaanzien des ^ an den Etrurifchen krijg geenzins,- hij be<br />
Etrutï. ^<br />
fchen zeerde : „ dat het toen reeds, wanneer de<br />
krijgs. I Tmbriërs en Galliërs nog geen volkomen<br />
i eel in denzelven genomen hadden, éénen<br />
Con-
GESCHIEDENISSEN. 01.<br />
Conful ondoenlijk geweest was, om met<br />
één leger denzelven te voeren; en raadde<br />
daarom het Volk ten ernftigilen aan, om<br />
f. voor C.<br />
twee bekwaame Veldheeren tof Confuls te<br />
295verkiezen,<br />
openlijk verklaarende, dat in J. vaa R.<br />
457.<br />
dien hij zich minder verzekerd hield van<br />
de wijsheid hunner keuze, hij ,zelf veel<br />
liever terfïond dien man tot Dictator benoemen<br />
zou, dien hij nu vertrouwde, dat<br />
zij voor den grootften krijgsman van zijnen<br />
tijd zouden houden."<br />
Niemand kon twijfelen,wien VOLUM<br />
NIUS bedoelde, alle de voor Hemmende<br />
Centuriën noemden Q. FABIUS en nevens<br />
hem VOLUMNIUS, wienskrijgsbekwaamheden<br />
geenen twijfel leeden. De grijze<br />
krijgsman verzogt andermaal op voorige<br />
gronden zijn ontflag, doch door 'sVolki<br />
eenftemmigheid overgehaald, liet hij zij<br />
ne aanftelling toe onder voorwaarde: „ da<br />
p. DECIUS, dien hij reeds tweemaal al,<br />
Conful en eens als Schaimeefier als Ambt<br />
genoot had leeren kennen, bij hem be<br />
noemd mogt worden , wijl hij vreesde »<br />
dat zijn oud hoofd zich niet gemaklijk aai t<br />
eenen nieuwen Ambtgenoot zou kunnen ge<br />
wennen, daar het heil des lands echter va 1<br />
bl t<br />
Hf.<br />
BOEK<br />
IV'<br />
B0OFDST.
nr.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
295.<br />
J' vaa R.<br />
457'<br />
<<br />
6l ROMEINSCHE<br />
het goed verfhnd der Overheden afhing."<br />
Schoon VOLUMNIUS zich door dezen<br />
eisch van FABIUS uitgeflooten zag van<br />
de nieuwe krijgseer, welke hij wezenlijk<br />
verdiend had , en fchoon een min edel<br />
hart, dan het zijne, de bitterfte krenking en<br />
beleediging door dezen eisch zou gevoeld<br />
en willen wreeken hebben: zijne groot<br />
moedige ziel, welke hem reeds boven de<br />
onwaardige behandeling van zijnen Ambt<br />
genoot APPIUS verheven had, werd zoo<br />
min geraakt door de rondborftige taal<br />
van den eerlijken grijzaard: „ dat hij<br />
zelf eene lofrede op p. DECIUS hield, de<br />
eensgezindheid onder Confuls als onmis<br />
baar in het veld affchetfte, en de beide<br />
irijgsluiden , FABIUS en DECIUS ver-<br />
naande, om fteeds eensgezind te blijven,<br />
/erklaarende daarbij openlijk , dat zij,<br />
,'oor den krijg gebooren, groot in daaden,<br />
mbedreeven in woordenftrijden, en rechr-<br />
'chapene Ctnfuls waren; raadende eindelijk<br />
1 iet Volk aan, om fchrandere, fcherpzin-<br />
1 lige, rechtsgeleerde en welfprekendeman-<br />
1 len, gelijk een APP. CLAUDIUS was,<br />
i x het burgerbefluur als Praetors te plaat-<br />
2 en." Het volk, overreed door de waar<br />
heid,
GESCHIEDENISSEN; 63<br />
heid, welke met zulk eene verrukkende<br />
en eenvouwdige fchoonheid uit zijnen mond<br />
kwam, benoemde dags daar aan Q. F A-<br />
J. voor C<br />
BIUS en p. DECIUS tot Confuls, APP.<br />
29S«<br />
CLAUDIUS tot Praetor, en droeg den J. van R.<br />
457.<br />
edelmoedigen L. VOLUMNIUS VOOI<br />
een gansch jaar het Preconfulfchap op. (1)<br />
Het uiteinde van dit jaar was aan een Gefchil<br />
tusfchen<br />
gansch ander tooneel kennelijk. Om ee- de Adelijnige<br />
ontrustende voorbeduidzelen af te ke en Burger<br />
vrou;<br />
weeren had de Raad eenen dubbelden wen.<br />
bededag vast gefteld. Alle tempels ontvongen<br />
bij zulke gelegenheden hunne onderfcheidene<br />
offers. Eene kapel ter eere<br />
der vrouwelijke Eerbaarheid gefticht, en<br />
tot nog toe altijd door Patricifche vrouwen<br />
bezogt, werd nu door derzelver on-<br />
ede.<br />
(1) Liv. L. X. c. 91, 23. Kon 'Ir meer waa-<br />
re Adel in het hart van eenen Patriciër, dan in dat<br />
van dezen Plebejifchen Conful zijn? Maar de<br />
ze vraag, die in Rome zou je pas gekomen wezen,<br />
beleedigt misfchien den Geraeenebestgezinden geest<br />
mijner lezeren en de gezuiverder begrippen der men-<br />
fchelijke gelijkheid van mijnen leeftijd 1<br />
. — Verfchoo-<br />
ning dan voor een hart, het geen, bij het gevoel van<br />
zulk eene zedenlijke grootheid, het bezef eener<br />
kiefche welvoeglijkheid niet gewaar werd, —j<br />
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
\
m.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C,<br />
295.<br />
J. van R,<br />
457.<br />
64 ROMEINSCHE<br />
edele kibbelaarijen ontheiligd. Zij weigerden<br />
naamlijk derzei ver toegang aan VIR-<br />
G 1 N 1 A , de dogter van eenen Patriciër, om<br />
dat zij zich tot een huwlijk met den Plebejifcheri<br />
Conful VOLUMNIUS vernederd<br />
had. Te recht beroemde zich de gelukkige<br />
echtgenoote van den voortreflijken<br />
VOLUMNIUS op de verdiensten van haaren<br />
man , en beweerde zij, dat haare geboorte<br />
en haare onbefprokene eerbaarheid<br />
, als vrijster en als vrouw, haar den<br />
toegang tot dit heiligdom onbetwistbaar<br />
maakten. Eindelijk bragt de onverzetlijke<br />
trotschheid der Patricifche Mevrouwen<br />
haar tot den ftap, om openlijk een gedeelte<br />
van haar eigen huis ter oprichting<br />
eener kapel aftezonderen, waarin zij<br />
eenen altaar voor de Plebejifche EER<br />
BAARHEID ftichtte, bij welks inwijding<br />
zij de Plebejifche vrouwen ten ernftigften<br />
vermaande: „ om nevens haar even naarijverig<br />
in eerbaarheid te zijn , als haare<br />
echtgenooten in dapperheid waren, en<br />
om voor al haar best te doen, om dezen<br />
altaar zuiverer, dan dien der Patricifche<br />
vrouwen te bewaaren." — Deze altaar<br />
werd voórds 4 even beroemd, als de andere,
GESCHIEDENISSEN. 6" 5<br />
re, en gelijk deze, zoo ook alleen genaakbaar<br />
gelaten voor vrouwen van eenen<br />
ondubbelzinnigen naam, welke flechts eenmaal<br />
gehuwd waren, (i) Bij het algemeen<br />
verval der Romeinjche zeden naderden<br />
ook eerlooze vrouwen dezen altaar, en<br />
verloor eene inflelling, waaraan men het<br />
zegel zijner goedkeuring naauwlijks weigeren<br />
kan, haare ganfche uitmuntende<br />
bedoeling.<br />
Uit de aanmerklijke boeten van verfcheidene<br />
woekeraars, die door de Bouw-<br />
heeren te recht gefteld en verweezen waren<br />
, werden eindelijk in dit jaar nog verfcheidene<br />
cieraadien en verbeteringen aan<br />
tempelen en openbaare gehuchten vervaardigd,<br />
die alzins blijken droegen zoo<br />
wel van den vorderenden fmaak voor pracht<br />
en fchoonheid, als van de Godsdienflige<br />
geestgefleldheid des Volks, (a)<br />
Hoe<br />
(i) Liv. L. X. c. 23. Tweede huwelijken fchij<br />
nen altijd met de hoogfte denkbeelden der eerbaar<br />
heid bij de ouden geftreeden te hebben. PROPERI<br />
IV. 11. 35. VIRGIL. AZneid. IV. 24 &c. V Ah<br />
MAX. L. II, c. 1. ex. 3. Mo ZES Levit. XXI. 13.<br />
(a) Liv. L. X. c. 23.<br />
V. DEEL. E<br />
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
295.<br />
J. van R.<br />
457-<br />
Verfraaijing<br />
der<br />
Stad.
m<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
394.<br />
J. van R.<br />
458.<br />
Q. FA<br />
BIUS MAXI-<br />
MUS RUL-<br />
LIANUS V<br />
en P. DE<br />
CIUS MUS<br />
IV Cof.<br />
66 ROMEINSCHE<br />
Hoe volkomen de eensgezindheid tusfchen<br />
de twee op nieuw verkoorene Confuls<br />
alzins in hunne voorige ambtsbedie<br />
ningen geweest was, echter ontftak de<br />
eerzucht thands het vuur van tweedmgt<br />
in hun hart, het geen door de onverzet-<br />
lijke partijfchap der twee rangen in den<br />
burgerftaat werd aangeblaazen, maar ook<br />
weder na de billijke uitfpraak des Volks<br />
onder de edelmoedigheid van beider geest<br />
begraven werd. Het was beiden dezen<br />
Krijgshelden om het opperbevel in eenen<br />
oorlog te doen, het geen andere min<br />
krijgshaftige mannen gaarne zouden ontweeken<br />
zijn. Alle de gevaaren van den<br />
hagchelijken krijg in Etrurie voorbijziende,<br />
fchitterde hun alleen derzelver luisterrijke<br />
overwinning in het oog. De Patriciërs,<br />
die nog fteeds met nijdige oogen de roemrijkfle<br />
bedrijven van Plebejifche Veldheeren<br />
begluurd hadden, zetteden FABIUS<br />
op, om voor zich op het beleid des oorlogs<br />
aan te dringen : de Plebejers integendeel<br />
wilden, dat hun DECIUS zich de<br />
kans niet zou laten ontnemen, om door<br />
zijn heldhaftig krijgsbeftuur eenen nieuwen<br />
luister aan den burgerftand te geven. Beide
GESCHIEDENISSEN. 67<br />
de de Confuls het dus hierover oneens III.<br />
BOEK<br />
zijnde, en de Raad tusfchen hun geenzins<br />
zijnae, en ae ïvdau cusicucn uuu gccu^ina<br />
IV.<br />
jv.<br />
'<br />
HOOFDST.<br />
onpartijdig beflisfende, kwam dit gefchil HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
voor het Volk, en bepleitede elke Conful 094.<br />
zijnen eisch in den toon van krijgsluiden, T. van R<br />
die meer van vechten, dan van kibbelen ,<br />
weten.,, Zou een ander, zeide FABIUS,<br />
de vruchten plukken van eenen boom,<br />
dien ik geplant heb? Heb ik met het zwaard<br />
in den vuist den Romeinen geenen weg gebaand<br />
door het Ciminifche bosch? Waarom<br />
laat men mij in mijnen ouderdom niet met<br />
vrede, indien men door een ander den krijg<br />
wil laten voeren. Ik eisfche niets meer,<br />
dan dat men mij die post toevertrouwt,<br />
indien men mij dezelve waardig houdt:<br />
ik heb mij aan den Raad onderworpen ,<br />
en zal mij naar 's Volks uitfpraak gedra<br />
458.<br />
gen." DECIUS klaagde daar tegen over<br />
het onrecht van den Raad, die eerst den<br />
burgers de eerambten betwist had, en, na<br />
dat de dapperheid zich in alle Handen had<br />
doen eerbiedigen , niet flechts 's Volk<<br />
ftem, maar zelfs de uitfpraak van het lót<br />
aan deszelfs Ariftocratie wilde dienstbaar<br />
maaken. Hij beweerde te recht: dai<br />
men altijd de Confuls had laten loten ovei<br />
E 2 hun
,<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HQOFDST.<br />
J. voor C<br />
294.<br />
J. van R.<br />
458.<br />
68 ROMEINSCHE<br />
hunne posten, en dat de krijgsroem van<br />
FABIUS op deze gewoonte thands zulk<br />
eene uitzondering niet kon maaken, wijl<br />
die , hoe groot hij ook zijn mogt, in zij<br />
ne vernedering geenen nieuwen luister<br />
mogt zoeken. Roemt FABIUS , zeide hij, op<br />
zijne bedrijven in Etrurie, gemaklijk kan ik<br />
mij mede op mijne daaden beroepen , en misfchien<br />
wel met de hoop vleijen, dat het<br />
mij gegund zal zijn, een oorlogsvuur geheel<br />
uit de dooven, het geen FABIUS<br />
flechts onder de asfche begraven had. Wat<br />
echter zijnen roem en zijne eer betreft,<br />
gaarne wil ik hem hier in om zijnen ouderdom<br />
en zijn aanzien wijken , maar daar<br />
het om gevaar en ftrijd te doen is, zal ik<br />
tot geen toegeven komen of gebragt worden<br />
: hoe dit gefchil ook uit mag vallen,<br />
liever zal ik de wetgevende flem des<br />
Volks, dan de partijdige des Raads hooren,<br />
en nooit zal het tot oneer des Romeinfchen<br />
Volks kunnen verftrekken , die<br />
genen tot Confuls te hebben gehad, van<br />
wien elk alleen tegen den Etrurifchen krijg<br />
was opgewasfen." — Na deze waardige<br />
aanfpraak van DECIUS deed FABIUS dit<br />
eene verzoek aan het Volk, om, alvoo-<br />
rens
GESCHIEDENISSEN. 6 9<br />
rens het tot een flemmen kwam , de brie<br />
ven te willen lezen, dien de Praetor A P-<br />
PIUS uit Etrurie gezonden had. Terwijl<br />
dit gefchiedde verliet hij de volksvergade<br />
ring, welke hem voords met geene min<br />
dere meerderheid, dan de Raad zulks ge<br />
daan had, het krijgsbeleid, zonder daarom<br />
te loten, aanbeval.<br />
Eene algemeene geestdrift, om ondei<br />
Geest.<br />
drift, om<br />
FABIUS te dienen, heerschte onder d( i onder FA-<br />
ganfche jonge manfchap van Rome, zoc<br />
dienen.<br />
dat hij, in plaatze van eene werving fc<br />
houden, zich verplicht vond te zeggen<br />
,, dat hij flechts vier duizend voetknecli<br />
ten en zeshonderd ruiters meende aan t<br />
nemen."<br />
r Optogt<br />
Met deze uitgelezene benden, welke<br />
tegen<br />
moed te grooter was, naar maate ha; r Etrurie.<br />
Veldheer een volkomer vertrouwen c P<br />
haare genoegzaamheid gefield had, tro k<br />
FABIUS tot bij de ftad Aharna (i) voorc »<br />
alwaar de Vraetor APPIUS gelegerd w:<br />
in de nabijheid der vijanden. Eenij<br />
d\ li-<br />
O) Op de kaart van Italië agter D. III. on< Ier<br />
den naam van Arna langs den Tiber te vinden, i<br />
it « a A R B N B. ad Liv. L X. C. a|.<br />
E %<br />
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
294.<br />
J. van R,<br />
458.<br />
( BIUS te<br />
IS
nu<br />
B;O F K<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
eener fterke bedekking tegen, die, op het<br />
J. voor C.<br />
zien van FABIUS aan het hoofd des nieu<br />
J. van R. wen legers, daarvoor openlijk de Goden<br />
45»'<br />
dankten en 'er het gemeenebest geluk<br />
/<br />
I ïwe legerplaats nog niet omheind?" op<br />
1 leze vraag ten andwoord gekreegen heb<br />
1 bende , dat zij binnen eene dubbelde la<br />
j gerwal en graft lagen en zich evenwel<br />
] log niet veilig reekenden , gaf hij hun dit<br />
J neer noodig, keert te rug en haalt uw<br />
<<br />
70 ROMEINSCHE<br />
duizende fchreden vroeger kwamen hem<br />
verfcheidene houthakkers onder geleide<br />
mede wenschten. De Conful vroeg hun :<br />
waar gaat gij heenen;" hun andwoord<br />
was: „ naar het bosch, om hout te hak<br />
ken." — „ Is dan, herhaalde FABIUS,<br />
:onderling befcheid: „ gij hebt geen hout<br />
:ene wal omver." Dit krijgsvolk, het<br />
f ;een de ftoutheid van FABIUS verre boen<br />
de befchroomdheid van APPIUS eer-<br />
C e, ging met verfnelde fchreden terug,<br />
e n joeg hunne medemakkers in het leger<br />
z 00 wel, als APPIUS zelf, eenen nieu<br />
•V wen fchrik op het lijf, door eensklaps<br />
a lle de buitenfte veldflaaken uit den grond<br />
ti ; rukken. . De verzekering, dat FA-<br />
B IUS in aantogt was en deze afbraak<br />
bevo-
GESCHIEDENISSEN. ? I<br />
bevolen had, verminderde weldra deze<br />
ijdele vrees. Kort daarop kwam hij zelf<br />
in het leger, zond APPIUS als Praetor<br />
naar Rome, en brak des anderen dags<br />
met zijne ganfche krijgsmagt op.<br />
FABIUS koos geene andere vaste legerplaats<br />
voor zijne benden : het krijgsvolk<br />
moest, naar zijn begrip, niet ftil liggen<br />
, maar door geduurig trekken en<br />
veranderen van plaats, vlug en gezond<br />
gehouden worden. Daar evenwel de winter<br />
zich nog ftreng liet gevoelen, waren<br />
deze martenen dagelijks niet zeer lang.<br />
In het begin der lente, vóór het openen<br />
van dezen veldtogt, deed hij eene keei<br />
naar Rome, terwijl zijne tweede keurbende<br />
bij Clufium bleef liggen, en L. SCI-<br />
PIO het bevel over de overigen voerde.<br />
iv.<br />
£0 EK<br />
tv.<br />
lOOïDST.<br />
[. voor C.<br />
29+.<br />
f. van R.<br />
453.<br />
1 DFCIOS<br />
Onzeker is het, of FABIUS uit ziel<br />
. tot bijftand<br />
zelf naar Rome terug kwam, na dat hi I van FABIUS<br />
. naar Etru<br />
door zijn heen en weder trekken dooi<br />
riegezon- het vijandlijke land het hagchelijke vat i den.<br />
dezen krijg meer had ingezien, dan hi i<br />
»<br />
weleer had willen gelooven; dan of d<br />
Raad hem hebbe terug geroepen op aan<br />
drang van APP. c L A u DIU s ,die nu flfe t<br />
ophield den Etrwifchen oorlog als veel t 3<br />
• E 4 nioei
III.<br />
BOER<br />
moeilijk voor éénen Veldheer af te maa-<br />
IV. ken. Dit is zeker, dat FABIUS in den<br />
HOOFDST.<br />
Raad en voords voor het Volk over den<br />
J. voor C.<br />
294. Etrurifchen oorlog op zulk eene wijze<br />
J. van R.<br />
458.<br />
I jemoet te komen. De Medebevelheb-<br />
1 )er, dien hij begeerde, was niemand an-<br />
( lers, dan zijnen Ambtgenoot DECIUS.,<br />
3 net wien hij verklaarde altijd krijgsmagt<br />
i jenoeg en nooit vijanden te veel te heh-<br />
1 >en. In geval, echter, DECIUS hierin<br />
i ;een genoegen mogt nemen, dan zou hij<br />
I<br />
R O M E I N S C H E<br />
fprak, dat men duidelijk zien kon, dat<br />
hij het vreeslijke van denzelven even min<br />
wilde verkleenen als vergrooten , maar te<br />
vens dat hij eenen deelgenoot in dit krijgs-<br />
befhiur begeerde, meer om der vreesach-<br />
righeid van anderen, dan om eenig we<br />
zenlijk gevaar van het gemeenebest te<br />
V O L U M N I U S bij zich wenfchen.<br />
Zijn Ambtgenoot liet hem, even als de<br />
] laad en het geheele Volk eene vrije keu-<br />
2 e in eenen Medebevelhebber; en daar<br />
1 > E c 1 u s edelmoedig genoeg geweest was,<br />
C ril even gaarne V O L U M N I U S in Som-<br />
tl 'mm te gaan vervangen, als om FABIUS<br />
i 1 Etrurie bij te ftaan, was de vreugde<br />
c es Volks, bij zijne verkiezing tot Mede-<br />
be-
GESCHIEDENISSEN. 73<br />
bevelhelhebber zoo groot, als of het zelve<br />
beide deze Confuls, in plaats van te<br />
veld te trekken , reeds zegepraalende had 1<br />
lil,<br />
BOEK<br />
IV.<br />
IOOFDST.<br />
zien wederkeeren. (i)<br />
Behalven dat de Confuls thands te veld \<br />
trokken met vier keurbenden en eene zeer<br />
talrijke ruiterij, waarbij duizend uitgele-<br />
zene Campaanfche ruiters en een nog veel<br />
grooter heir van de Latynfche bondgenoo<br />
ten gevoegd waren, lieten zij nog twee<br />
legers agter, om den Romeinfchen grond<br />
naar den kant van Etrurie tegen allen in<br />
val te dekken : het eene onder bevel van<br />
c N. FULVIUS bij Falerii, het andere,<br />
onder bevel van L. POSTUWIUS ME-<br />
G E L L u s, op den Vaticaanfchen berg. —<br />
Alles had dus een veel ernftiger aanzien,<br />
dan toen FABIUS aan ééne keurbende<br />
meende genoeg te hebben, en weldra zag<br />
hij met eigene oogen, de ganfche magt der<br />
vijanden nog niet geheel gekend te hebben.<br />
Eer<br />
(l) Liv. L. X. c. 24.-26. Deze Schrijver vond<br />
echter noodig aan te merken, dat zijne berichten<br />
over den aanvang van dit jaar tot hier toe onzeker<br />
zijn, maar in het verhaal der volgende gebeureaisfen<br />
des te volkomener overeenlkmrn.u.<br />
E 5<br />
[. voor C.<br />
294-<br />
'. van R.<br />
458.
III.<br />
B o e K<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
ontzaglijke bende van Galliërs op de Ro.<br />
J. voor C.<br />
294. meinjche keurbende aangevallen, welke<br />
J. van R.<br />
FABIUS<br />
458.<br />
onder bevel van SCIPIO bij<br />
Eene Clufium had agter gelaten. Te vergeefsch<br />
keurbende<br />
had derzelver Bevelhebber door de keuze<br />
door de<br />
Galliërs eener gunftige ftandplaats voor zijne flagverilagen.<br />
3rde haare minderheid in manfchap wil-<br />
en vergoeden, gebrek aan befpieders had<br />
] ïem den vijand in den rug gehaald, en,<br />
i ndien al deze ganfche keurbende, ge-<br />
\<br />
ijk zommige Schrijvers willen, tot den<br />
] aatften man niet is gegekomen, zoo dat<br />
><br />
74- ROMEINSCHE<br />
Eer het nieuwe heir den vijandlijken<br />
grond bereiken kon, was 'er reeds eene<br />
1<br />
c<br />
i<br />
h<br />
d<br />
n<br />
Krijgsveri'chringen<br />
<<br />
in Etrurie. L<br />
er geen bode voor de geleedene nederaag<br />
overfchoot, zeer zeker is het, dat<br />
'e Confuls het eerste bericht van dezen<br />
ag kreegen door de ontmoeting der Galfche<br />
ruiters, die de afgehoudene hoofen<br />
der Romeinen aan den borstriem huner<br />
paarden hadden gehangen.<br />
De beide Confuls legerden zich digt bij<br />
'entinum (1) op twee onderfcheidene plaat-<br />
Z en , welke vier duizend fchreden van el-<br />
kan-<br />
0) Deze Stad ligt aan geene zijde van het Apeninfi.be<br />
gebergte in Umbiie.
GESCHIEDENISSEN. 75<br />
kanderen aflagen. De vijanden, wier<br />
grootfte krijgsmagt zich mede op die hoog<br />
ontwerp hunner krijgsverrichtingen be<br />
helsde tevens, dat zij geen treffen met<br />
hunne ganfche krijgsmagt zouden aangaan,<br />
maar dat.de Etrurvirs en Umbriërs de<br />
Romeinjche legers zouden beftormem, ter<br />
wijl de beide andere volken in flagorde<br />
flreeden. Dit hun ontwerp werd echtei<br />
verijdeld door drie Clufynfche overlopen<br />
uit hun leger, die FABIUS bij nacht ken<br />
nis kwamen geven van het vijandlijki<br />
overleg, en, zich voords door hem oj.<br />
nieuw als befpieders lieten gebruiken.<br />
De Confuls fchreeven voords aan d<<br />
twee Bevelhebbers des legers, die to t<br />
dekking van den Romeinfchen grond warei i<br />
agtergebleeven , om terftond naar Clufiui t<br />
op te trekken, en met de hevigfte woe<br />
de de vijandlijke grenzen aldaar te plur<br />
deren. Het oogmerk van dit bedrijf wer i<br />
volmaakt bereikt: de Etruriërs de vei<br />
woe:<br />
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFD5T.<br />
te bevond, zonderden zich eensgelijks af<br />
J. voor C.<br />
in twee legers: in het eene bevonden S94zich<br />
de Samniten en de Galliërs, in het J. van R.<br />
458.<br />
andere de Etruriërs en de Umbriërs. Het
ROMEINSCHE<br />
Hf.<br />
BOEK woesting hunner eigene landerijen hooren-<br />
IV. de, verlieten tot derzelver ontzet het<br />
H00FDST.<br />
bondgenootfchaplijke leger, en van hun<br />
J. voor C.<br />
394. afzijn maakten de Confuls gebruik, om de<br />
J. van R,<br />
vijanden tot een treffen te dringen.<br />
458.<br />
Dezen<br />
lieten zich twee dagen lang geduldig<br />
tergen, zonder meer dan eenige fcher-<br />
mutzelingen te willen aangaan , welke we-<br />
derzijds weinig volks kofleden: op den<br />
derden dag namen zij echter de uitdaging<br />
tot eenen algemeenen veldflag aan.<br />
Terwijl zij en de Romeinen in flagorde<br />
gefchaard flonden, rende eene hinde,<br />
welke door eenen wolf vervolgd en van<br />
het gebergte afgejaagd was, midden tus-<br />
rchen de beide ilagorden heen, en nam de<br />
klucht tusfchen de gelederen der Galliërs,<br />
1 iie haar terflond met pijlen doorfchoo-<br />
] :en, terwijl de wolf de wijk tusfchen de<br />
1 lomeinen nam en van hun onverhinderd<br />
( ioorgelaten werd. Het bijgeloovige Ra-<br />
1 wnfche krijgsvolk, het geen altijd op voor-<br />
1 icduidzelen loerde, dit zeldzaam geval<br />
r iet opmerking ziende, riep vol vreugde<br />
1 tit:„ aan de overzijde heerscht de vlucht<br />
n de dood, hij ons de overwinning,<br />
wel^
GESCHIEDENISSEN. 77<br />
welke ons de aan MARS geheiligde wolf<br />
belooft, die ons tevens onze afkomst her<br />
innert."<br />
30OFDST.<br />
i. voor C.<br />
Aan den vijandlijken rechtervleugel fton- • 294.<br />
den de Galliërs,<br />
|.<br />
aan den linker de Sm-<br />
van R.<br />
niten: tegen de laatften ftond F A B i u smet<br />
de eerste en derde, tegen de eersten<br />
DECIUS met de vijfde en zesde keurben<br />
de over. — De tweede en vierde Ro<br />
meinjche keurbende dienden onder L. v O-<br />
LUMNIUS in Samnium. — Bij den eers<br />
ten aanval woogen de beide vijandelijke<br />
flagorden eikanderen zoo juist in krach-<br />
.ten op, dat der Romeinen nederlaag gewis<br />
zou geweest zijn, indien de Umbriërs en<br />
Etruriërs thands hadden mede gevochten.<br />
Hoe gelijk overal in beide de ilagorder<br />
de krijgsmagt zijn mogt, de wijze van<br />
vechten verfchilde echter aan de rechte]<br />
«n linker vleugel zeer veel. FABIUS<br />
liet zijn krijgsvolk meer verweerender.<br />
dan aanvallender, wijze vechten, om dal<br />
hij zeer wel wist dat de Samniten zoo wel<br />
als de Galliërs het meeste te duchten wa<br />
ren bij den aanvang van eenen veldflag »<br />
dien men flechts uit te houden had, on 1<br />
' voords zeker van de overwinning te zijn. -<br />
D<br />
nr.<br />
BOF. K<br />
IV.
IIT.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
594.<br />
J. van<br />
458.<br />
78 ROMEINSCHE<br />
De Samniërs bedaarden meest al op den<br />
duur en de Galliërs waren in den begin<br />
meest al meer dan mannen, doch op het<br />
einde altijd minder dan vrouwen. .<br />
FABIUS ipaarde uit dien hoofde de krach<br />
ten zijner benden tot den tijd der verflap-<br />
ping bij de vijanden. —.<br />
DECIUS in tegendeel, die zoo veel<br />
jonger en zoo veel driftiger tevens dan<br />
FABIUS was, gebruikte terftoad bij den<br />
1 ïersten aanval alle zijne krachten, en dreef<br />
zelf, daar het voetvolk hem te traaglijk<br />
vocht, zijne ruiterij aan, om op de vij-<br />
mden in te breken. Tweemaal had de<br />
zelve de Gallifche ruiterij reeds te rug<br />
i jedreeven, maar voor de derde keer zich<br />
J ïog verder onder de vijanden waagende,<br />
] :eerden zij met de grootfte verwarring<br />
t e rug op het geheel vreemd gezicht van<br />
] egerwagens, die met twee of vier paar-<br />
( len befpannen fnellijk onder hun werden<br />
\ -oordgedreeven, terwijl één man het ge-<br />
f pan beftuurde en een ander gewapend<br />
I ondom zich heenen floeg. (1) Het ge-<br />
r aas der raderen dezer veldkarren, en<br />
der-<br />
CO Esfedum genoemd. ADAMSJI». Ant.p. 554.
GESCHIEDENISSEN. 79<br />
derzelver flingerende vaart tusfchen de in<br />
een geflootene ruiterbenden door, joeg<br />
den Romeinfchen Ridderen eenen doodlij- 1<br />
III.<br />
BO EK<br />
IV.<br />
IOOFDST.<br />
. voor C.<br />
ken fchrik aan, die weLdra overfloeg tot'<br />
294.<br />
de twee keurbenden onder het bevel van ! . van R.<br />
DECIUS en de geheele nederlaag van<br />
458.<br />
zijnen vleugel dreigde. In dezen nood,<br />
waar in de Item van DECIUS, om zijn<br />
volk te doen fland houden, niet gehoord<br />
werd, nam hij het heldhaftig beiluit, om<br />
zich, op het voorbeeld zijns beroemden<br />
vaders, op te offeren voor het behoud<br />
zijner legerbenden. Deze ontzettende<br />
plegtigheid op gelijke wijze, als zijn va<br />
der weleer, verricht hebbende (i) vloog<br />
hij met losfen teugel den dikften drom der<br />
vijanden in, en viel hij weldra onder hun<br />
ne veelvuldige flagen. Op dit zelfde<br />
oogenblik fcheenen de Romeinen eenen<br />
meer, dan menfchelijken, onderfland te<br />
krijgen. Het verlies des Confuls, het geen<br />
anders den moed ter nederflaat, bragt den<br />
zelven thands in vertwijfelde woede. De<br />
vluchtende keurbenden hielden fland en<br />
hervatteden den ftrijd zoo geweldig, dat<br />
(8) Zie D. IV. bl. 334-336".<br />
de
III.<br />
BOEK<br />
' IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
294.<br />
J. van R<br />
453.<br />
80 ROMEINSCHE<br />
de Galliërs, en boven al zij, die rondom het<br />
lijk van DECIUS zich bevonden, verftijfd<br />
van fchrik Honden en zoo min om<br />
' vluchten, als om vechten, dachten. De<br />
•Priester M. LIVIUS , in wiens handen<br />
DECIUS den zelfvervloekenden eed afgelegd<br />
en tevens zijne bijldragers gelaten<br />
had met last om hem als Propraetor in het<br />
krijgsbevel op te volgen, bemoedigde de<br />
Romeinen alverder door hun toe te roepen:<br />
„ dat de overwinning reeds ophunne<br />
zijde was, dat de ontlijfde DECIUS<br />
de vijandlijke flagorde reeds met zich naar<br />
de onderaardfche Goden wegfleepte." Bij<br />
dit alles , het welk een bijgeloovig volk<br />
waarlijk onverwinnelijk maaken kan, kwa.<br />
men nog twee krijgsbenden door den oplettenden<br />
FABIUS ter onderfteuning van<br />
zijnen noodlijdenden Ambtgenoot afgezonden<br />
, en hier mede verklaarde zich de 0verwinning<br />
aan dezen vleugel weldra ten<br />
eene maal voor de Romeinen.<br />
De andere Conful had intusfchen volgends<br />
zijn fchrander ontwerp den ganfchen<br />
dag zijne tegenpartij op den tuil gehouden<br />
, en had ten laatften, na dat hij de hevigheid<br />
der Samniten genoegzaam afgemat<br />
oor-
GESCHIEDENISSEN. 8l<br />
oordeelde, den geweldigflen aanval met<br />
zijne ganfche krijgsmagt te gelijk onder<br />
nomen, waarin hem het gerucht der opof<br />
ten behaalde, maar tevens de verbijfterde<br />
Galliërs in den rug*kwam, van hun leger<br />
affneed en hetzelve flormenderhand ver<br />
overde.<br />
Vijfentwintig duizend vijanden waren<br />
'er dien dag gefneuveld; en daaronder was<br />
GELLIUS EGNATIU'S der Samniten<br />
Veldheer mede gevallen. Het getal der<br />
krijgsgevangenen bedroeg agt duizend.<br />
Deze roemrijke overwinning was den Ro<br />
meinen echter mede duur te flaan geko<br />
men : bij den vleugel van DECIUS wa<br />
ren zeven duizend dooden, bij dien van<br />
FABIUS twaalfhonderd. De ganfche<br />
roof van dezen veldflag werd op eenen<br />
flapel bij een gebragt ter eere van den<br />
overwinnenden JUPITER: tot zulk eene<br />
gelofte had FABIUS zijne toevlucht moe<br />
ten nemen, om ook den zijnen het veel<br />
vermogend vertrouwen op den bijftand<br />
eener Godheid in te boezemen. Men zogt<br />
V. DEEL. F ee-<br />
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
I0OFDST.<br />
\. voor C<br />
fering van zijnen Ambtgenoot zoo uitmun 294.<br />
tend te flade kwam, dat hij niet flechts [. van R<br />
458.<br />
de beflisfendfte overwinning op de Samni
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
294.<br />
J. van R.<br />
458.<br />
Lof van<br />
p. DECIUS<br />
MUS.<br />
32<br />
ROMEINSCHE<br />
ïenen ganfchen dag te vergeefscb naar het<br />
[ijk van DECIUS, het geen, onder eenen<br />
berg van vijandlijke lijken begraven, eerst<br />
den volgenden dag gevonden, en als dat<br />
van eenen vader door alle de krijgsknechten<br />
beweend werd. FABIUS vereerde<br />
zijnen gefneuvelden Ambtgenoot , met<br />
wien hij zoo vaak in de hagchelijkfte omftandigheden<br />
op het naauwfte vereenigd<br />
was, met eene uitvaart, waarbij de prachtigfte<br />
krijgseer in acht genomen en de<br />
welverdiende lof van dien uitmuntenden<br />
Krijgsheld geenzins vergeten werd. (1)<br />
Eenen lof, dien wij zijner nagedachtenis<br />
in deze afgelegene eeuw zelve niet mogen<br />
onthouden. DECIUS, de braave zoon<br />
van eenen uitmuntenden vader, kon zijn<br />
edel hart niet bevredigen met dien vereeuwigden<br />
voorganger flechts op te volgen<br />
in den roem van een voortreflijk ftaatsbeftuur<br />
en heldhaftig krijgsbeleid , maar<br />
naarijverig op deszelfs recht op den eerbied<br />
van alle volgende eeuwen, nam hij mede<br />
blijmoedig de gelegenheid waar, welke zijnen<br />
(1) Liv. L. X. c 26-29. Au R. vict. de-vir,<br />
*7/. c. 37.
GESCHIEDENISSEN. 23<br />
nen dood tot heil zijns Vaderlands de eer<br />
eener onfterfïïjke zelfsopoffering ;<br />
geven<br />
kon. Zulk een naarijver fchonk Rome<br />
Helden onder de Plebejers , dien zij<br />
van den erflijken Adel alleen onder de<br />
Patriciërs nooit zou gevonden hebben. —<br />
Rijk in Helden, waarvan de ganfche gefchiedenis<br />
van andere volkeren fchaars enkelde<br />
voorbeelden oplevert, moesten haare<br />
wapenen zegepraalen over alle tegenllreeving;<br />
en ingenomen met de zedenlijke<br />
fchoonheid hunner bijgeloovigfte bedrijven<br />
zelve, kunnen wij haar bezwaarlijk<br />
de heerfchappij over anderen misgunnen<br />
, hoe zeer dezelve anders tegen onze<br />
geestdrift voor vrijheid en onafhanglijkheid<br />
aandruischt.<br />
De Propraetor CN. FULVIUS hield in Krijgsverichtingen<br />
'Etrurie Rome's eer op: hij verrijkte niet\ n Etrurie<br />
flechts zijne benden met veelvuldige plun-| ;n Samlium.<br />
deringen op de vijandlijke landerijen, maar<br />
bragt ook den inwooneren van Perujia en<br />
Clufium een verlies van wel drie duizend<br />
mannen en twintig legervaanen toe.<br />
In Samnium had L. VOLUMNIUS met<br />
een leger te doen, het geen zich op den<br />
berg Tifernus gevestigd had, maar in de<br />
F 2 voor<br />
in.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
IOOFDST.<br />
f. voor C.<br />
094.<br />
f. van R..<br />
458.
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
Peru/ia<br />
te onder<br />
gebragt.<br />
ROMEINSCHE<br />
voortreflijkheid dezer ligging geene vei<br />
ligheid tegen de overweldigende wapenen<br />
der Romeinen vond.<br />
}. voor C,<br />
Q. FABIUS liet het leger van den ge-<br />
294'<br />
J. van R ,fneuvelden DE CIUS in Etrurie agter, en<br />
4S«. kwam met zijne keurbenden te Rome ze-<br />
Zegepraa<br />
van FA gepraalen over de Galliërs, Etruriërs en<br />
BIUS. Samniten. Zijne roemrijke overwinning<br />
werd in vrolijke feestgezangen gevierd en<br />
de lof van zijnen grootmoedigen Ambt<br />
genoot daarbij in geenen deele vergeten.<br />
Elk foldaat kreeg uit den buit een gefchenk<br />
van twee en tagtig ponden kopers (i) en<br />
van een mantel en onderkleed; eene gift,<br />
welke LIVIUS getuigt, dat in dien tijd<br />
al zeer aanmerklijk was.<br />
Wel verre dat alle deze overwinningen<br />
den vrede met de Etruriërs en Samniten<br />
zouden ten gevolge hebben gehad , had<br />
de Conful naauwlijks het veld verlaten, of<br />
die van Perufia fchooten weder de wape<br />
nen aan, en vielen de Samniten andermaal<br />
roofzuchtig op de omliggende landen.der<br />
Romeinfche bondgenooten uit. FABIUS<br />
bedwong Perufia en deed haar den nieu<br />
(i) Ter waarde van omtrent 50 Stuivers.<br />
wen
GESCHIEDENISSEN. 8$<br />
wen opftand met een verlies van vijf te<br />
half duizend man, en van zeventien honderd<br />
en veertig krijgsgevangenen boeten,<br />
wien hij echter weder vrijgaf tegen een'<br />
rantzoen van drie honderd en tien ponden.<br />
kopers voor elk. (i) — APP. CLAU<br />
DIUS, de Praetor trok tot bijftand van<br />
VOLUMNIUS tegen de Samniten uit, en<br />
bragt met hem hun voor dezen veldtogtten<br />
onder.<br />
In zulk een hagchelijk jaar, als het te VerfcheN<br />
lene voorgenwoordige<br />
voor Rome geweest was, j ieduidze<br />
kon het, bij het toenmaalige bijgeloof,! snopgeïerkc. niet aan allerleie voorbeduidzelen ontbroken<br />
hebben : eene befmettende ziekte,<br />
het regenen van aarde en het omkomen<br />
van verfcheidene krijgsknechten in het leger<br />
van APPIUS door het onweder, moestan<br />
natuurlijk daarvoor gehouden worden.<br />
Een wezenlijker voorteeken van Rome's Ontucht<br />
er vroueenmaaligen<br />
ondergang meenen wij in het * •en.<br />
ontuchtige gedrag van verfcheidene voornaame<br />
vrouwen te vinden, welke in dit<br />
jaar door het Volk veroordeeld, en door<br />
den Bouwheer Q.FAEIUS GURGES, den<br />
£1) Een weinig meer, dan 9 Guldens.<br />
F 3<br />
zoon<br />
nr.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
iOOFDST.<br />
. voor C.<br />
294.<br />
[. van R,<br />
458.
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
294.<br />
J. van R<br />
458.<br />
Hervatting<br />
van<br />
den Samtiitifchen<br />
krijg.<br />
86 ROMEINSCHE<br />
zoon van den grijzen Krijgsheld, dien wij<br />
thands voor het laatfte op het oorlogstooneel<br />
gezien hebben, tot eene geldboete<br />
veroordeeld werden. (1) — Zoo lang even-<br />
1<br />
wel het algemeene gevoelen dergelijke ongeregeldheden<br />
zoo ftreng veroordeelde,<br />
was de overhand eener algemeene zedenloosheid,<br />
de bron van allerleie volksrampen,<br />
nog niet als kort aanflaande te duchten.<br />
Ter vereeuwiging der fchande dezer<br />
trouwlooze echtgenooten, werd 'er<br />
uit haare geldboeten een tempel ter eere<br />
van v E N u s nabij het groote renperk<br />
gefticht. (2)<br />
Reeds zes en veertig jaaren lang had<br />
Rome thands eenen fchier onafgebroken<br />
krijg tegen de Samniten gevoerd, en, hoe<br />
dikwijls deze ftoute verdeedigers hunner<br />
onafhanglijkheid en rustelooze mededingers<br />
van het groot wordende gemeenebest<br />
gellagen waren, nogthands waren zij zelfs<br />
nu<br />
(1) Hij werd alzoo bijgenaamd, om dat zijne geld-<br />
verfpiUingen zijns vaders bezittingen, als eene poel<br />
verzwolgen hadden; naderhand vergoedde hij echter<br />
door uitftekende deugden de ongeregeldheden zijner<br />
eerfte jeugd. MAGROB. Saturn. L. II. c. 9.<br />
(a) Liv. L. X. c. 30, 31.
G E S C H I E D E N I S S E N . 87<br />
nu niet afgeftreeden, daar zij anders door<br />
vier nederlaagen in één jaar ondervonden<br />
hadden, dat vreemde bijftand zoomin,<br />
als eigene krachten hun de onderwerping<br />
kon doen ontworftelen, waarmede hun het<br />
heerschzuchtige Rome dreigde. Een volk,<br />
't welk liever wil overwonnen worden,<br />
dan dat het zelf geene kans naar de overwinning<br />
waagen zou, blijft onverwinlijk,<br />
zoo lang het nog de minfte krachten bezit<br />
, om eene hardnekkige verdeediging<br />
der onafhanglijkheid te onderfteunen.<br />
Min vermoeid van eindeloos ftrijden, dan<br />
de pen der gefchiedenis van de eenzelvige<br />
befchrijving van ontelbaare gevechten,<br />
rukten de Samniten weder nieuwe legerbenden<br />
voor het volgende jaar bij een ,<br />
terwijl wij het geduld onzer lezeren zonder<br />
de beloften eener hoogstmogelijke<br />
kortheid niet op nieuw ter proeve durven<br />
brengen. (O<br />
L. POSTUMIUS M E G E L L U S en M.<br />
ATILIUS R E G U L U S waren naauwlijks<br />
de beide Helden des voorigen jaars opgevolgd<br />
, of beiden werd hun het krijgsbe,<br />
leid<br />
(1) Liv. h. X. o 31,<br />
F 4<br />
ui.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
100FDST.<br />
[, voor C.<br />
2P4-<br />
[. van R.<br />
458.<br />
J. voor C f<br />
293.<br />
J. van R.<br />
459-<br />
L. POSTU»<br />
MiUS ME»
HE<br />
BOEK<br />
IV.<br />
KOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
293-<br />
J. van R.<br />
459-<br />
GELLUS II.<br />
en M. ATI-<br />
LIUS REGU •<br />
LUS Cojf.<br />
Stout beftaan<br />
der<br />
Samniten.<br />
83 ROMEINSCHE<br />
leid in Samnium aanbevolen. Men hoorde<br />
dat de vijand aldaar drie legers had op<br />
den been gebragt, een, om Etrurie bij<br />
te ftaan en alzoo in bondgenootfchap te<br />
houden, een ander om het rijke Campa-<br />
nie te plunderen, en een derde om de<br />
grenzen van hun eigen land te verdeer<br />
digen.<br />
Ongefteldheid hield posTUMIus nog<br />
eenigen tijd te huis, terwijl ATILIUS,<br />
op last van den Raad, terftond te veld<br />
ging, om de Samniten te overvallen, eer<br />
zij nog buiten hun eigen land waren. Hij<br />
ontmoetede den vijand juist op deszelfs<br />
grenzen, en floeg zich digt bij hem ne<br />
der. De Samniten, wien eene wanhcopi-<br />
ge woede bezielde, deeden hier eene onder<br />
neming, welke de Romeinen zelve, hoe vaak<br />
zij hun ook overwonnen hadden, niet<br />
zouden gewaagd hebben. Eenen zeer dik<br />
ken nevel, die alles op eenen kleenen af-<br />
ftand onzichtbaar maakte, te baat nemen<br />
de , overrompelden zij van ééne zijde het<br />
Romeinjche leger, en drongen alzoo tot<br />
midden in het zelve door, voor dat het<br />
den Conful gelukte hun te rug te drijven.<br />
Schoon zij hun oogmerk al niet bereik<br />
ten,
GESCHIEDENISSEN. s 9<br />
ten, en omtrend drie honderd man bij<br />
deze mislukte onderneming verlooren,<br />
wonnen zij echter zeer veel aan moed,<br />
daar zij den Conful zich zagen vergenoe<br />
gen met hun blootlijk het leger te heb<br />
ben uitgedreeven, zonder uit vrees voor<br />
hinderlagen bij den dikken mist hun bui<br />
ten het zelve te hebben durven vervol<br />
gen. ATILIUS door de nabijheid en<br />
ftoutheid der Samniten belemmerd, was<br />
niet in ftaat eene gunftiger legerplaats te<br />
kiezen, en moest zich allen toevoer van<br />
zijne eigene bondgenooten laten aanbren^<br />
gen, zonder het minste onderhoud zijner<br />
benden uit het vijandlijke land te kunnen<br />
trekken.<br />
De tijding van dezen neteligen toeftand, De tempel<br />
der<br />
welke denzelven nog veel hagchelijker Overwinning<br />
inge:<br />
overbragt, drong den anderen Conful, eer<br />
wijd.<br />
hij nog geheel herfteld was, in het veld<br />
te komen. Hij liet al vast zijne leger<br />
benden bij Sora te zamen trekken, en<br />
wijdde vooraf nog eenen tempel der Over<br />
winning in, dien hij als Bouwheer uit<br />
verfcheidene geldboeten had doen bou<br />
wen.<br />
De opkomst van een tweede leger deed<br />
F 5 den<br />
in.<br />
BOEK.<br />
IV.<br />
30OFDST.<br />
[. voor C,<br />
293.<br />
[. van R,<br />
459-
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
H00FDST.<br />
J. voor C.<br />
293-<br />
J. van R.<br />
459.<br />
Milonia<br />
Ferentinum<br />
en<br />
andere liedeningenomen.<br />
OO ROMEINSCHE<br />
den Samniten bij het leger van ATILIUS<br />
aftrekken. Beide de Confuls floegen voords<br />
eenen verfchillenden weg met hunne keur<br />
benden in, om niet Hechts het platte land<br />
te plunderen, maar ook de vijandlijke Heden<br />
aan te tasten.<br />
POSTUMIUS viel de ftad Milonia (i)<br />
aan, maar kon dezelve in den eersten<br />
ftorm geenzins bemagtigen: zij bezweek<br />
voor een geregeld beleg, en hield zelfs<br />
toen de overwinnaars nog vier uuren lang<br />
door eene wanhoopige verdeediging op.<br />
Voords op Ferentinum aantrekkende vond<br />
hij eene verlatene ftad, welke hij uit vrees<br />
voor eene krijgslist niet durfde inrukken ,<br />
voor dat eenige vooruitgezondene ruiters<br />
hem van de algemeene vlucht der burgers<br />
hadden verzekerd. Enkelde ftokoude en<br />
bedlegerige menfchen, die hun lot niet<br />
hadden kunnen ontwijken, verhaalden<br />
hun, dat verfcheidene andere lieden eensgelijks<br />
door derzelver burgers ter prooie<br />
ge'a.en waren, waarvan POSTUMIUS<br />
de waarheid ondervond.<br />
ATI-<br />
(0 Voor deze ftad is door de landbefcbrijvers gee,<br />
ne zekere plaats aangeweezen. CEL LAS. uf«>£r.<br />
Jet. T. I. p. 6l5.
GESCHIEDENISSEN. 91<br />
ATILIUS had het gansch zoo gemaklijk<br />
niet. Luceria willende ontzetten, het<br />
af<br />
ifr.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
IOOFDST.<br />
geen hij hoorde, dat door de Samniten<br />
|.voor C.<br />
belegerd werd, ontmoetede hij die vijanden 293'<br />
reeds op de grenzen van het Lucerynfche! . van R.<br />
459grondgebied.<br />
Het kwam tot een treffen, Treffen<br />
waarin de woede gelijk maakte, het geen iva ATI-<br />
^IUS met<br />
in krachten verfchild mogt hebben. De )e Samni'<br />
flag was weifelend en bleef onbeflist: bij ten»<br />
de uitkomst viel dit den Romeinen evenwel<br />
het hardfle, wijl deze aan de overwinning<br />
gewoon waren , en bij het aftrekken eerst<br />
gevoelden, hoe veele dooden en gekwetften<br />
zij hadden, waarom zij in de hitte<br />
des gevechts niet hadden gedacht. De<br />
verflagenheid hierover was in hun leger<br />
zoo groot, dat zij met de helft dier moedeloosheid<br />
ongetwijfeld de geheele nederlaag<br />
in het veld zouden gekreegen hebben.<br />
Den ganfchen nacht bragten zij in<br />
vreeze door, dat de vijanden hun in hunne<br />
tenten zouden overrompelen, of met<br />
het aanbreken van den dag tot een twee.<br />
den flag zouden dwingen. Intusfchen<br />
waren de vijanden, fchoon hun verlies<br />
al minder was, niet minder moedeloos<br />
Dezen' wilden met den dageraad in ftilt
III.<br />
BO EK<br />
IV.<br />
HOOFD5T.<br />
J. voor C,<br />
_ 393-<br />
J. van R,<br />
459-<br />
92 ROMEINSCHE<br />
aftrekken, maar hadden hiertoe maar éénen<br />
weg open, langs welken zij de Romeinen<br />
voorbij moesten trekken. Dien<br />
weg zelve befchroomdlijk langs trekkenden<br />
fcheenen zij in de oogen hunner angstvallige<br />
en waakzaame vijanden derzelver<br />
leger rechtftreeks te willen beftorrnen.<br />
De Conful gaf zijne bevelen tot eene algemeene<br />
verdeediging, maar al het krijgsvolk<br />
kwam openlijk voor deszelfs onvermogen<br />
en moedeloosheid uit. ATILIUS<br />
ging, zelf bij hunne tenten rond, om het<br />
zelve de fchande en de zekerheid van<br />
eenen weerloozen dood voor oogen te<br />
Hellen, en door de mogelijkheid der overwinning<br />
bij eenen moedigen tegenfland<br />
op te wekken : maar alles was vruchtloos.<br />
Het Samnitifche heir naderde al vast, en<br />
was, dit zag men nu duidlijk, met veldftaaken<br />
beladen: 'er fcheen» dus geen twijfel<br />
, of de vijanden zouden de legerplaats<br />
blokkeeren. ATILIUS fprak zijne moedelooze<br />
benden nu andermaal met den uiterften<br />
ernst aan, en verklaarde eindelijk,<br />
veel liever geheel alleen, wanneer hem<br />
niemand wilde volgen, eenen eerlijken<br />
dood in het midden der vijanden te willen
GESCHIEDENISSEN. £3<br />
len zoeken, dan den fchandelijkften onder<br />
zijn eigen lafhartige volk af te wachten.<br />
Deze taal vond ingang bij alle de<br />
Officieren en Ridders en deed den befchroomden<br />
krijgsknecht uit fchaamte mede<br />
traaglijk naar zijne wapenen grijpen.<br />
De Romeinen trokken met eenen langen,<br />
ongeflooten, moedeloozen en reeds half<br />
overwonnen fleep uit: doch de even bevreesde<br />
Samniten zagen de Romeinjche legervaanen<br />
niet, of hieven eensklaps eene<br />
jammerkreet aan, dat men den tegenftand<br />
in den doortogt nu reeds vond, dien<br />
men gevreesd had. Geene uitkomst langs<br />
eenen anderen weg ziende en zich dus<br />
den dood voorftellende of eenen doorgang<br />
over de vijandlijke lijken, wierpen<br />
de Samniten alle hunne bagagie bij een,<br />
fchaarden zich in flagorde, en Honden<br />
niet ver van de Romeinen derzelver eersten<br />
aanval af te wachten: maar dezen<br />
deeden het zelfde, en hadden beiden flechts<br />
veilig te rug kunnen trekken, het zou zeer<br />
zeker tot geenen flag gekomen zijn. Eindelijk<br />
liet de Conful het eerst eenige ruiterij<br />
eenen uitval doen, doch daar zommige<br />
ruiters van hunne paarden vielen en de<br />
ove-<br />
BOEE<br />
IV.<br />
ÏOOFDST.<br />
f. voor C.<br />
293-<br />
[. van R.<br />
459.
UT.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
293-<br />
J, van R.<br />
459-<br />
94-<br />
ROMEINSCHE<br />
overigen daardoor in de war geraakten,<br />
deed deze pooging eene verkeerde uitwerking<br />
: zij bragt wel eene algemeene fchermutzeling<br />
voord, maar die zoo flaauw<br />
door de Romeinen werd aangehouden , dat<br />
de Samniten allengs moediger wierden,<br />
en hunne tegenpartij op de vlucht floegen.<br />
De nederlaag had ongetwijfeld deze<br />
lafhartige vlucht gevolgd, indien de<br />
Conful zijne wijkende benden niet vooruitgereeden<br />
was, en aan het hoofd eener<br />
ruiterbende voor den ingang der legerplaats<br />
ftaande haar toegeroepen had: „ dat<br />
zij dezelve niet, dan overwinnende, in<br />
zouden kunnen trekken, voor dat zij hem,<br />
die haar tegen zou houden, hadden om<br />
hals gebragt." De ruiters, die met gevelde<br />
lanzen de vluchtelingen afwachteden,<br />
dwongen het voetvolk den flrijd te<br />
hervatten. Gelukkig hadden de Samniten<br />
de vluchtende Romeinen niet kort genoeg<br />
vervolgd, om hun de herftelling hunner<br />
flagorde te beletten. Het zien dezer traagheid<br />
hunner vervolgers gaf voords den<br />
Romeinen moed, dien de Conful eindelijk<br />
tot het oude zelfsvertrouwen bij zijn<br />
krijgsvolk wist te verheffen, door openlijk
GESCHIEDENISSEN. 95<br />
lijk eenen tempel aan JUPITER den lil.<br />
BOEK<br />
Standhouder te belooven voor de overwin IV.<br />
HOOFDST.<br />
ning zijner benden. Weldra waren nu de<br />
J. voor C.<br />
Samniten te rug gedreeven tot hunne eers 393.<br />
te flandplaats, alwaar zij zich in hun wij J. v»n R.<br />
459ken<br />
verhinderd vonden door hunne bij<br />
een geworpene goederen. De Romeinjche<br />
ruiterij middel gevonden hebbende, om<br />
hun in den rug te komen, voltooide s'Con-<br />
Juls overwinning, die zijne zeven duizend<br />
en drie honderd krijgsgevangenen<br />
onder het juk liet doorgaan, fchoon een<br />
verlies van even veel dooden aan zijne<br />
zijde hem weinig rede tot zulk eene praaiende<br />
overheerfching gaf.<br />
Op zijnen terugtogt naar Rome behaal Voordeel<br />
3oor ATI.<br />
de ATILIUS gelukkig een voordeel, hetj -ius be-<br />
geen de geleedene fchaade een weinig ïaald.<br />
vergoedde. Hij ontmoetede naamlijk een<br />
ander vijandlijk leger, het geen te vergeefsch<br />
de Romeinfche volkplanting Interamna,<br />
aan den Latynjchen weg gelegen,<br />
beftormd hebbende, beladen terug trok<br />
met eenen veelvuldigen buit, dien het<br />
plunderende op het platte land had bij<br />
een gehaald. Dit leger moest niet flechts<br />
al het geroofde agter laten, maar werd<br />
zelf
ATILIUS geweigerd.<br />
96 ROMEINSCHE<br />
III. zelf door ATILIUS geheel in Hukken<br />
BOEK<br />
IV. gehakt.<br />
HOOFDST. Zijn leger bij Interamna Ci^ agterlaten-<br />
J. voor C.<br />
de vertrok ATILIUS om te Rome de<br />
293'<br />
J. van R. keuze van nieuwe Overheden te regelen.<br />
459-<br />
Een ze<br />
Hij moest de ftad, tegen zijn verzoek,<br />
gepraal aan zonder zegepraal binnen trekken; zijne<br />
overwinning fcheen den Raad daar toe te<br />
veel bloeds gekost en hij zelf in het onder<br />
het juk laten doorgaan der Samniten zon.<br />
der eenig ander beding zijn loon reeds<br />
weg te hebben, (a)<br />
RufelJae Na dat zijn Ambtgenoot POSTUMIUS<br />
veroverd,<br />
in Samnium niet meer te vechten gevonden<br />
en Voljinii<br />
Perufia ei ihad-, was hij met zijn leger Etrurie inge<br />
Aretium<br />
tot een be trokken , en had aldaar rijken buit ge<br />
ftand gemaakt , de Etruriërs geflagen, de Stad<br />
drongen.<br />
Rufellae ingenomen en de drie magtigfle<br />
Heden van Etrurie, Volfinii, Perufia en<br />
Aretium gedrongen tot het kopen van<br />
eenen veertigjaarigen wapenftilfland voor<br />
eene brandfchatting van vijfmaal honderd<br />
duizend ponden kopers (3) voor elke Had.<br />
Om<br />
(1) Zie D. IV. bl. 487 Aam.<br />
(a) Liv. L. X. c. 32-36.<br />
(3) Te recht merkt LIVIÜS (L. X. c. 37.) bij<br />
het
G E S C HIEDE NXSS E N. 9?<br />
Om alle deze roemrijke krijgsverrich<br />
tingen maakte hij aanfpraak op eenen ze<br />
gepraal. Dezelve werd hem geweigerd<br />
onder voorwendzel, dat hij te laat te veld<br />
was getrokken en zonder ftelligen last<br />
zich naar Etrurie begeven had, maar we<br />
zenlijk alleen uit bijzondere ongunst je<br />
gens hem , en om zijnen Ambtgenoot,<br />
wien men zulk eene eer ontzegd had ,<br />
geene nieuwe grieve aan te doen. POS<br />
TUMIUS voerde daarop den Raad ftout-<br />
lijk toe: „ mijn eerbied voor u doet mij<br />
geenzins mijn eigen gezag als Conful vet-<br />
geten: met dat zelfde recht, waar mede<br />
ik gevochten en overwonnen heb, zal ik<br />
over Samnium en Etrurie zegepraalen."<br />
Meermaalen had het Volk eenen Veld<br />
heer tegen het genoegen van den Raad<br />
doen<br />
het (lot van dit jaar aan, dat onderfcheidene ge-<br />
fchiedfchrijvers over hetzelve vrij oneenszijn, daar<br />
het uit de Fa'fti Capitolini niet flechts blijkt, dat<br />
POSTUMIUS gezegepraald heeft, het geen anders zei<br />
den aangeteekend werd, wanneer de Raad zulks nier.<br />
had toegeflaan ; maar dat ook ATÜIUS déze eer<br />
wel degelijk eenen dag vroeger, dan zijn Ambtge<br />
noot, genooten heeft.<br />
V. DEEL. G<br />
ITI»<br />
fOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
293-<br />
J. van R.<br />
459-<br />
PosTrwicszegeviert<br />
op<br />
sigen ge.<br />
zag.
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
98 ROMEINSCHE<br />
doen zegepraalen, maar niemand had zich<br />
nog ooit op eigen gezag deze eer aange-<br />
HOOFDST. maatigd. Dit deed den Gemeensluiden<br />
J. voor C,<br />
onderling in gevoelen verfchillen, of zij<br />
293.<br />
J. van R, zich tegen zulk eene aanmaatiging wilden<br />
459- verzetten , dan wel den welverdienden ze<br />
gepraal des Confuls bevorderen. Dit ge<br />
fchil kwam ten laatften voor het Volk, bij<br />
welke gelegenheid POSTUMIUS verklaar<br />
de : „ dat zijne overtuiging, als of de<br />
Gemeensluiden Hechts afhangelingen van<br />
den Adel waren, hem wederhouden had<br />
van zijne aanfpraak op deze wettige eer<br />
bij het Volk te doen." Drie Gemeenslui<br />
den drongen op zijnen zegepraal aan en<br />
het Volk legde hem denzelven tegen den<br />
zin der zeven overige Gemeensluiden en<br />
van den ganfchen Raad toe. (1)<br />
Schattin! In dit jaar bevond men bij de dertigfte<br />
des Volk!<br />
'fchatting des Romeinfchen Volks deszelfs<br />
weerbaare manfchap tweemaal honderd<br />
en zeventig duizend fterk. (2}<br />
(1) Fa/li Capitolini.<br />
Naast<br />
(2) EUSEB. in Chron. LIVIUÏ ftelt deze fchat<br />
ting in het volgende jaar, noemt dezelve verkeerdlijk<br />
de een en twintigfte en begroot het getal op 26a,<br />
322 mannen, PICH, Ann. T. H p. 395'
GESCHIEDENISSEN. 99<br />
Naast SP. CARVILIÜS kwam L.PA-<br />
CO Zie D. IV. bl. 522 Verv.<br />
G 2<br />
HU<br />
BOEK<br />
IV.<br />
PIRIUS CURSOR, de zoon van hem,<br />
HOOFDST.<br />
wiens heldenarm voor alle de vijanden<br />
J. voor C.<br />
van Rome zoo vreeslijk was, voor het vol 292.<br />
gende jaar aan het Staatsbeftuur.<br />
J. van R.<br />
460.<br />
De toebereidzelen door de Samniten an L. PAPIdermaal<br />
tot den oorlog gemaakt, fcheenen RIUS CUR<br />
SOR en SP.<br />
het wanhoopige uiterfte hunner hardnek CARVIL1US<br />
kige poogingen tegen de onderwerping cojj:<br />
Krijgstoe<br />
te kenmerken. Schoon de ondervinding rustingen<br />
hun reeds geleerd had, dat de krijgshaf der Samniten.tige<br />
Romeinen zich door geene fchitterende<br />
krijgscieraadien lieten verblinden (i) ,<br />
meenden zij echter, thands den moed hunner<br />
benden nogmaal te moeten prikkelen<br />
door de pracht haarer wapenrusting, en<br />
haar boven al tot eenen vertwijfelden tegenweer<br />
te moeten dwingen, door de<br />
duurfte eeden van te fneuvelen of te overwinnen.<br />
Hunne legerwervingen gefchiedde<br />
door gansch Samnium op eene ongewoone<br />
wijze; alwie op 'sVeldheers oproeping<br />
niet opkwam of zonder deszelfs<br />
verlof naar huis keerde, werd aan ju-<br />
PITER ten HachtoiTer gewijd. Jquilorna
IOO ROMEIN SCHS<br />
mi nia (1) was de algemeene verzamelplaats,<br />
EO RB<br />
IV. waar zich veertig duizend weerbaare man<br />
BOOFDST. nen lieten vinden. Om dit talrijk heir,<br />
J. voor C.<br />
het geen de ganfche Samnitifche<br />
292<br />
krijgs-<br />
J. van R, 'magt bevattede zoo onverwinlijk in moed,<br />
4Ó0.<br />
als onwederftandlijk in krachten te maa-<br />
ken, had de Veldheer een vierkant Huk<br />
lands van twee honderd vierkante voeten<br />
laten affteken , affchieten, en op zekere<br />
hoogte van boven met linnen overdek<br />
ken. Een eerbiedwaardige grijzaard ver<br />
richtte onder deze tent de plegtigfte offers<br />
naar overoude voorfchriften, welken hij<br />
uit linne boeken voorlas, wier ftof van<br />
zelf hunnen hoogen ouderdom kennelijk<br />
maakte. Na het flachten van veelvuldig<br />
offervee, het geen rondom den altaar lag,<br />
die in het midden der tente opgericht was<br />
en door 's Veldheers Hopluiden met blan<br />
ke zwaarden in eenen grooten kring<br />
omzet was, werden de aanzienlijkfte en<br />
verraaardfte mannen uit het ganfche heir<br />
een voor een oproepen en binnen dien<br />
ontzettenden kring, als waren zij zelve de<br />
flacht-<br />
(O Eene flad der Hirpiners tusfchen Luceria en<br />
Bene ven turn,
GESCHIEDENISSEN. 101<br />
fiachtoffers, naar het bloedige altaar geleid.<br />
Een duure eed legde nu elk hunner eer?t<br />
een diep ftilzwijgen van alles op , het geen '<br />
hij zag en hooren zou: maar naauwlijks<br />
had de beklemde mond dien fidderend<br />
uitgefproken , of een tweede veel 3 verfchriklijker<br />
dwong hem de zwaarste zelfvervloekingen<br />
en ijslijkfte verdoemenisfen<br />
over zijn ganfche huisgezin en nakroost<br />
uit te Horten, wanneer hij zelf uit den<br />
flag mogt vluchten, of eenen anderen<br />
vluchteling in het leeven mogt laten.<br />
Eenigen, wien men dezen eed voorhield ,<br />
weigerden zulk eenen fchroomlijken vloek<br />
uit te fpreken en zulk eene vreeslijke verbindnis<br />
aan te nemen , maar . daarom terflond<br />
als fiachtoffers op het moorddaadige<br />
altaar geflacht zijnde, leerden hunne nog<br />
lillende lijken, die tusfchen de gevelde<br />
offerdieren daarheenen geflingerd werden .<br />
aan de overigen, die na hun werden bin<br />
nen geleid, zich te onderwerpen aan allf<br />
eisfchen. Deze onmenfchelijke plegtighek I<br />
door de aanzienlijkften des Lands vol hui<br />
vering verricht zijnde, benoemde de Veld<br />
heer tien zulke beëedigde perzoonen , on 1<br />
elk voor zich eenen fpitsbroeder te kie<br />
G 3 zen<br />
in.<br />
BORK<br />
IV.<br />
IOOFDST.<br />
. voor C.<br />
2QJ.<br />
. van R.<br />
4.Ó0.
Amitervum<br />
in<br />
Duronia<br />
ingenomen.<br />
102 ROMEINSCHE<br />
IIT. zen, en zulks voords door dezen weder<br />
BOEK<br />
IV.<br />
te laten gefchieden, tot dat zij met eikan<br />
HOOPDST, deren eene bende van zestien duizend man<br />
J. voor C.<br />
nen uit maakten (1), aan welke de naam<br />
592.<br />
J. van R, der linne keurbende gegeven werd, om<br />
460.<br />
dat haare aanvoerers onder het linne dek<br />
kleed gezwooren hadden. Deze manfehap<br />
muntte onder de overigen uit door derzel-<br />
ver cierlijke wapenen en gepluimde hel<br />
men , fchoon de meer dan twintig dui<br />
zend overigen noch in geflalte, noch in<br />
krijgsroem, noch in wapening veel van<br />
deze linne keurbende verfchilden. Deze<br />
ganfche ontzaglijke krijgsmagt floeg zich<br />
voords bij het zelfde Aquilonia neder. (2)<br />
Op het bericht van dezen verbaazenden<br />
toeflel in eenen tijd, waarin men de Samni<br />
ten voor geheel afgeftreeden houden moest,<br />
trokken de beide Confuls te veld. CAR-<br />
VILIÜS nam het leger over, het geen<br />
ATILIUS, zijn voorganger, bij Interamna<br />
had agtergelaten, en, terwijl de vijanden<br />
met<br />
(O Dezen zin fchijnt het formulier van LIVIUS<br />
vir virum legere, te hebben, vide DRAKENB. ia<br />
b. I.<br />
(O Liv. L. X. c. 38.
GESCHIEDENISSEN. I03<br />
met hunnen bijgeloovigen toeftel nog be<br />
zig waren, ontnam hij hun ftormender-<br />
hand Amiternum (i), alwaar hem, na 1<br />
eene flachting van agt en twintig honderd •<br />
mannen, meer dan vierduizend krijgsge- \<br />
vangenen in handen vielen. PAPIRIUS<br />
trok met een nieuw geworven leger uit,<br />
en veroverde Duronia (2), alwaar hij<br />
meer dooden en minder gevangenen, maar<br />
voor het overige eenen vrij gelijken buit<br />
met zijnen Ambtgenoot maakte.<br />
PAPIRIUS<br />
Voords bragten de Confuls overal de<br />
tast de<br />
verwoesting mede, waar zij door het vij Samniten<br />
aan.<br />
andlijke land trokken, tot dat zich c A R-<br />
v 1 L 1 us bij Cominium en PAPIRIUS<br />
nabij Aquilonia nederiloeg. Beide hunne<br />
legers lagen twintig duizend fchreden van<br />
eikanderen, doch fchoon CARVILIUS<br />
het beleg van Cominium bedoelde, hield<br />
hij het oog veel meer op den toeftand<br />
van zijnen Ambtgenoot, die met de gan<br />
fche krijgsmagt der vijanden te doen had.<br />
PA.<br />
(1) Eene oude Sabynfche ftad bij de Fejiiners ge,<br />
legen en aan de Sanwiten onderhoorig.<br />
f2) Men weet deze plaats niet meer aan te v/ij-<br />
zen CELL. Ceogr. Ant T. 1. p. 697.<br />
G 4<br />
111.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
IOOFDST.<br />
. voor C.<br />
292.<br />
. van R,<br />
46Q.
III.<br />
BOtK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. vo r C.<br />
292.<br />
J. van R,<br />
460.<br />
104. ROMEINSCHE<br />
PAPIRIUS, die in dezen hagchelijken<br />
krijg niets voorbaarig noch zonder overleg<br />
met CARVILIUS wilde doen, liet, na<br />
eenige dagen ftil gelegen te hebben, den<br />
anderen Conful aanzeggen, dat hij voor<br />
nemens was, des anderen dags onder gun-<br />
ftige voorteekenen een treilen aan te gaan<br />
en daarom wenschte, dat CARVILIUS<br />
zijne ftad met alle geweld beftormen<br />
zou, om alzoo te zorgen, dat het vijand<br />
lijke heir uit dezelve geene verfterking<br />
kreeg. Eenen bode met dit ontwerp af<br />
gezonden en gelast hebbende om des<br />
nachts reeds te rug te komen, riep de Con<br />
ful zijn krijgsvolk tot eene vergadering<br />
bij een, en hield eene redevoering over<br />
den ongewoonen toeftel der Samniten,<br />
.waarin hij onder anderen zeide: „ veder-<br />
busfchen brengen geene wonden toe; ge-<br />
fchilderde en vergulde fchilden doen geene<br />
Romeinfche werpfpies affpringen, en zulk<br />
eene witte keurbende wordt fchierlijk<br />
in den flag met bloed bemorscht; mijn<br />
vader heeft wel eer hunne verzilverde en<br />
vergulde flagorde in de pan gehakt, en<br />
als overwinnaar had hij meer eer van hun<br />
nen buit, dan zij van hunne wapenen;<br />
mis-
GESCHIEDENISSEN. 105<br />
miöfchien is het voor mijnen familienaam<br />
bewaard, om den grootften toeftel der<br />
Samniten te verijdelen , en onze markt met 1<br />
hunne verderfden op te pronken ; hun •<br />
dikwijls vragen en verbreken van den vre- j<br />
de mishaagt den Goden zeker; en, mak<br />
ken wij eenig gegrond denkbeeld van de<br />
Godheid, dan zal zij geene benden be-<br />
gunfligen , welke haaren dienst met men-<br />
fchenbloed onder dat van offervee ver<br />
mengd bezoedelt hebben, terwijl hunne<br />
afgedwongene en fchriklijke eeden hun even<br />
zeer voor hunne eigene medeburgers , rals<br />
voor de Goden,en hunne vijanden, moet<br />
doen vreezen." (1)<br />
PAPIRIUS, die van deze onmenfche- Bedrog<br />
lijkheden der Samniten door<br />
fins wig-<br />
ontrouwe *<br />
helaars.<br />
overlopers kennis gekreegen had, bragt<br />
de gemoederen zijner benden, die reeds<br />
hoogst verbitterd tegen deze vijanden wa<br />
ren, tot zulk eenen hoogen trap van<br />
verfoeijenden afkeer van hun, dat zij<br />
naauwlijks geduld genoeg hadden, om<br />
het overfchot van dien dag en den daar<br />
op volgenden nacht aftewachten, maar<br />
(1) Liv. L, X. c. 29-<br />
G 5<br />
zich<br />
IIT.<br />
B O E K<br />
IV'<br />
iOOFDST.<br />
. voor C<br />
'.91.<br />
. van Ru<br />
4Ö0.
III<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
292.<br />
J. van R.<br />
460.<br />
ICÖ ROMEINSCHE<br />
zich beklaagden, van terftond de wape<br />
nen niet aan te kunnen grijpen. Na<br />
dat de afgezonden bode met de goed<br />
keuring des ontwerps tot eenen aanval<br />
door CARVILIUS te rug gekomen was,<br />
liet PAPIRIUS met de derde nachtwaak<br />
den Opzichter der hoenderen zijne voor<br />
teekenen nemen. Daar elk, die in het<br />
leger was, brandend naar den flag verlang<br />
de , wenschte een ieder, die bij het ne<br />
men van dit voorteeken tegenwoordig<br />
was, dat het zelve gunftig uit mogt val<br />
len , en daar de hoenderen evenwel geen<br />
voedzel wilden gebruiken , nam de Wig-<br />
chelaar op zich, om den Conful te ver<br />
zekeren, dat zij greetig gegeten hadden.<br />
Zich volkomen vergenoegende met dit<br />
bericht, maakte PAPIRIUS voor het<br />
ganfche leger de gunst der Goden be<br />
kend , onder wier geleide hij daarom het<br />
teeken tot den flag gaf. Onder het uit<br />
trekken des heirs werd hem door eenen<br />
overloper kennis gegeven , dat 'er twintig<br />
Samnitifche cohorten , elk omtrend van vier<br />
honderd mannen fterk, tot ontzet van Co<br />
minium uit het vijandlijke leger waren af<br />
gezonden. Oogenbliklijk zond hij een<br />
bode
G E S C H I E D E N I S S E N . I07<br />
bode met dit belangrijk bericht naar zijnen<br />
Ambtgenoot, en verdubbelde zelf<br />
den algemeenen fpoed van zijn krijgsvolk<br />
om in flagorde te komen.<br />
Terwijl de Veldheer zijne bevelen hier<br />
toe aan zijne onderbevelhebbers mededeel<br />
de , hoorden de Romeinjche Ridders , dat de<br />
Opzichters der hoenderen hun bezwaar aan<br />
eikanderen mededeelde over de voorteekenen<br />
van dezen dag, en zulks als eene<br />
zaak van zeer veel belang befchouwende<br />
maakten zij dit aan SP. TAPIRIUS, den<br />
neef des Confuls, bekend. Deze jongeling,<br />
die zelf eerst alles bij de Opzieners der<br />
hoenderen angstvallig onderzogt had,<br />
kwam nu met eene heilige huivering op het<br />
gelaat den Conful zulks melden : maar deze,<br />
die zeerwel wist, dat het vertrouwen<br />
des krijgsvolks op de uitfpraak des bijgeloofs<br />
de wigchelaarij alleen noodzaaklijk<br />
en veel vermogend maakte, andwoordde<br />
hem zeer bedaard : „ wat u betreft, blij!<br />
braaf en zorgvuldig: maar heeft de Wigchelaar<br />
geloogen, zoo wagt de ftraf hem<br />
op. Mij is het beste voorteeken voor<br />
Rome en het krijgsvolk bekend gemaakt,<br />
en daarmede is het wel." Voords gelas-<br />
tede<br />
lil.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
IOOFUST.<br />
|. voor C.<br />
292.<br />
\. van R.<br />
460.<br />
PAFIIUUS<br />
fpeelt met<br />
s'Volks<br />
bijgeloof.
I TR<br />
EDE K<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
292.<br />
]• van R,<br />
460.<br />
Wettel uk<br />
tekrijgslis<br />
van PAPI-<br />
K1US.<br />
ia3 IOMÏINSCHE<br />
tede hij den Hopluiden, dien Wigchelaar<br />
voor aan in de flagorde te plaatzen, en<br />
zorgde tevens, dat, eer het tot een<br />
treffen kwam, een bij toeval kwanswijs<br />
ontfchooten pijl hem voor aller oogen<br />
nedervelde. — „ Of de Goden ook met<br />
ons zijn, daar zij terftond dien misdaa-<br />
diger ftraffen!"riep PAPIRIUS geveinsd-<br />
lijk uit, wanneer men hem den dood des<br />
Wigchelaars met fchijnbaare verbaazing<br />
meldde : en voords het gehoorde krasfchen<br />
van een raaf voor het allergunfligfte<br />
voorteeken opgevende, viel zijn heir met<br />
het blinde- vertrouwen des bevredigden<br />
bijgeloofs op de reeds gefchaarde en prach<br />
tige vijandelijke flagorde aan. CO<br />
In het begin van den flag weerden zich<br />
de Samniten, bijzonder diegenen, die on<br />
der den gemelden ijslijken eed lagen , dap-<br />
perlijk. Het herdenken aan hunne zelf-<br />
vervloekingen deed hun eenen aanval uit-<br />
ftaan, waar voor zij anders , die zoo vaak<br />
gewend waren overwonnen te worden,<br />
zeker<br />
(1) Liv. L. X. c. 40. ZoofcbranderTprong bet<br />
beleid met hetblia.de ea echter zeer vee! vermogend<br />
bijge'ouf om.
GESCHIEDENISSEN. IOQ<br />
fceker zouden bezweeken zijn. Maar eens<br />
klaps ging 'er op zekeren afftand eene<br />
wolk van ftof op: dezelve werd veroor- K<br />
zaakt door de muildrijvers des Romein-^<br />
fchen legers, dien PAPIRIUS geheimen]<br />
last had gegeven om onder bevel van s P.<br />
NAUTIUS agter het gebergte langs te<br />
trekken en zich, onder het vechten, op<br />
deszelfs kruin te vertoonen. Deze krijgs<br />
list werd zeer wel uitgevoerd, wijl de<br />
ezeldrijvers, met takken van hoornen over<br />
den weg fleepende en flaande, nog een<br />
veel dikker wolk van ftof deeden op<br />
gaan, dan anders aan de geringheid-van<br />
hun .aantal geëvenredigd was. De Ro<br />
meinen werden hier door zoo wel, als<br />
de Samniten, misleid en in hun denk<br />
beeld van een ander aanrukkend leger be<br />
vestigd door den Conful, die luidkeels<br />
tusfchen de voorste gelederen uitriep , zoo<br />
dat de vijanden zulks konden hooren:<br />
,, Cominium is over; CARVILIUS rukt<br />
aan; overwint, eer hij in den roem van<br />
uwe zege deelt!" (O Voords liet hij op<br />
(O FRONTIN. Strateg. L. II. c 4. ex. I.<br />
een<br />
III.<br />
BOEK<br />
• v.<br />
OOFDST.<br />
. voor C.<br />
292.<br />
. van R.<br />
400.
in.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
392.<br />
J. van R<br />
400.<br />
110 ROMEINSCHE<br />
een afgefproken fein zijne ruiterij tusfchen<br />
het voetvolk dóór op de vijanden in vallen,<br />
die nu, zonder om eed of zelfver-<br />
' vloeking te denken, vol verwarring de<br />
• vlucht namen: de linne keurbende werd<br />
geheel uit een geflagen, het overige voetvolk<br />
werd terug gedreeven in het leger<br />
bij Aquilonia, de Adelende ruiterij vluchtede<br />
naar Bovianum. De rechter vleugel<br />
der Romeinen rukte onder L. VOLUM<br />
NIUS naar het vijandlijke leger voord,<br />
en maakte 'er zich fpoedig meester van:<br />
de linker vleugel tastede onder L. SCI-<br />
PIO de ftad Aquilonia aan, welke niet<br />
moediger, dan het vijandlijke leger, verdeedigd<br />
werd, maar van zelfs meer wederftand<br />
bood. SCIPIO overrompelde<br />
ze echter in den eersten fchrik der burgers<br />
en zou van zijne overwinning fchier<br />
geen gebruik hebben durven maaken, indien<br />
zijn Veldheer, die met verbaazing<br />
de Romeinfche legervaanen op de vijandlijke<br />
muuren zag, niet meer volks had laten<br />
aanrukken, om hem van zijne verovering<br />
te verzekeren.<br />
Deze flag van Aquilonia kostede den<br />
Sam
GESCHIEDENISSEN. III<br />
Samniten, volgends OROSIUS, CO twaalf,<br />
en volgends LIVIUS, meer dan dertigdui<br />
zend mannen. Zoo belangrijk dezelve voor 1<br />
Rome was, zoo roemrijk opende bij de<br />
loopbaan voor den bekwaamen Veldheer<br />
PAPIRIUS, die door deze eerste proef van<br />
zijn krijgsbeleid reeds den lof van zijnen<br />
vader behaalde, en zich in het midden<br />
des gevechts onderfcheiden had als den<br />
luchthartigften Veldheer, dien men immer<br />
zag. De betwiste voorteekenen noch de<br />
hagchelijkheid des ftrijds benamen hem<br />
zijne natuurlijke en op een grootsch zelfvertrouwen<br />
fteunende blijmoedigheid niet.<br />
Zijne ganfche gelofte aan JUPITER den<br />
Overwinnaar belfond in de plenging van<br />
eenen beker gehonigden wijn, wanneer<br />
hij de overwinning behaalde. (2)<br />
Even<br />
(1) OROS. L. III. C. 22. De grootere waar-<br />
fchijnlijkheid van deszelfs opgave valt van zelfs in het<br />
oog, wanneer wij bedenken , dat het ganfche heit<br />
der Samniten maar 40,000 mannen fterk was, en reed»<br />
eene afgezondene bende van 8000 mannen miste;<br />
terwijl de Adel en ruiterij nog veilig naar Bovianum<br />
fchijnt gevlucht te zijn.<br />
Ca) Liv. L. X. c. 41, 4a.<br />
Ut.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
IOOFDST.<br />
f. voor C.<br />
292.<br />
f. van R.<br />
460.<br />
Roemrijke<br />
) ver winling<br />
der<br />
Romeinen,
112<br />
ROMEINSCHE<br />
ra. Even gelukkig had CARVILIUS hij<br />
BOEK<br />
IV.<br />
Gbminium gevochten : volgends overleg met<br />
HOOFDST. zijnen Ambtgenoot had hij des morgens<br />
J. voor C ' vroeg die ftad geheel ingeflooten en der-<br />
392.<br />
J. van R zelver poorten met eene fterke bezetting<br />
460.<br />
tegen allen uitval bewaakt. Op het punt<br />
Comim'un<br />
door CAR • van den ftorm te waagen had hij het be-<br />
VILIUS ver<br />
overd.<br />
' richt van den optogt van twintig vijand<br />
lijke Cohorten door den bode van PAPI<br />
RIUS gekreegen, het geen hem den ftorm<br />
had doen uitftellen, tot dat hij zijnen<br />
Onderbevelhebber D. BRUTUS SCAE-<br />
VA met de eerste keurbende en twintig<br />
Cohorten hulptroepen had afgezonden om,<br />
wat het ook kosten mogt, deze verfterking<br />
aftefnijden. Voords had hij den ftorm on<br />
dernomen en Cominium veroverd. Vijftien<br />
duizend en vierhonderd inwooners hadden<br />
zich op zijne genade overgegeven, over<br />
de vier duizend waren 'er gefneuveld.<br />
De twee afgezondene benden waren<br />
niet flags geraakt. Die der Samniten<br />
waren uit het leger nog tijdig genoeg van<br />
Cominium terug geroepen , maar hadden<br />
Aquilonia niet bereikt, voor dat de vlam<br />
reeds uit die ftad en legerplaats oprees.<br />
In vertwijfeling, werwaards zich te wen<br />
den
GESCHIEDENISSEN. II3<br />
den hadden zij den nacht onder den bloo- III.<br />
BOEK<br />
ten hemel doorgebragt, en waren zij den IV.<br />
[OOFDST.<br />
volgenden dag door de vlucht aan de ver-'<br />
. voor C.<br />
volging der Romeinjche bende ontkomen, • 293.<br />
welke haar te vergeefsch had nagezet, (i) . . van R,<br />
460.<br />
Beide de Conjuh gaven de veroverde<br />
Heden ter plundering aan hun krijgsvolk,<br />
en lieten ze voords in brand Heken. Vol<br />
vreugde over hunne eigene en elkanders<br />
overwinning, trokken de beide heiren bij<br />
een, en deelden de Conjuh de welverdiende<br />
prijzen van dapperheid openlijk in<br />
elkanders aanzien uit. De beide Veldheeren<br />
waren van één begrip, dat men<br />
thands, daar de vijand niet één leger in<br />
het veld had, geheel Samnium volkomen<br />
moest, zien te onder te brengen, en daartoe<br />
deszelfs Heden een voor een aantasten,<br />
het geen de krijgsbenden verrijken<br />
en de Samniten vernielen zou. Het Volk<br />
en den Raad dus kennis van hunne onderfcheidene<br />
verrichtingen door brieven<br />
gegeven hebbende, voerde PAPIRIUS<br />
zijne benden tegen Saepinum, C A R V I <br />
LIUS de zijnen tegen Volana aan. (2)<br />
(1) Liv. L. X. c. 43.<br />
Een<br />
(a) Saepinum lag negen mijlen ten westen van het<br />
V. D E E L . H var
m:<br />
B O E I!<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C,<br />
202.<br />
J. van R<br />
460.<br />
Vreugde<br />
bedrijven<br />
ie Rome.<br />
H4<br />
ROMEINSCHE<br />
Den bond<br />
. De gezantfchappen der bondgenooten ><br />
genooten welke zich in den Raad kwamen beklaa-<br />
hulp tegei<br />
de Etrugen over de vernieling hunner grenzen<br />
riërsbeloofd. door de nabuurige Etruriërs, kreegen nu<br />
het bemoedigende andwoord : „ dat zij zich<br />
Opftand<br />
der Faleriêi<br />
.<br />
Een algemeen dankfeest geduurende vier<br />
dagen deed de vreugde blijken van geheel<br />
Rome over deze roemrijke en tevens zeer<br />
tijdige overwinningen. Een nieuwe pp-<br />
ftand van Etrurie had den Raad reeds be<br />
zorgd gemaakt voor het behoud van den<br />
Staat, wanneer de kans eens ongelukkig<br />
keeren mogt in Samnium, alwaar thands<br />
meest al de Romeinjche krijgsmagt was.<br />
niet beklaagen zouden over hunne trouw<br />
als bondgenooten, wijl Etrurie eerst dags<br />
het zelfde lot van Samnium ondergaan zou."<br />
Men zou evenwel min werkzaam aan<br />
deze zijde gebleeven zijn, om den Con<br />
fuls hunne handen geheel vrij in Samnium<br />
te laten, indien men niet gehoord had<br />
van den qpftand der Faleriërs, die zinds<br />
lange trouwe bondgenooten geweest wa<br />
ren. Na eene vruchtelooze bezending<br />
van Verbondspriesters aan deze ftad, gelas-<br />
veroverde Aquilonia: Volana is niet wel aan te wij<br />
zen. Vid. DRAKENB. in b. I.
GESCHIEDENISSEN. 115<br />
lastede de Raad den Confuls dus, om een in.<br />
BOEK<br />
van beiden, bij het lot, Samnium voor<br />
IV.<br />
Etrurie te verlaten.<br />
300FDJT»<br />
CARVILIUS, die reeds Volana, Pa-<br />
[. voor C.<br />
592.<br />
lumbinum en Herculaneum ingenomen f, van R.<br />
460.<br />
en in die drie lieden tien duizend Sam<br />
CARVILIUS<br />
niten om hals gebragt of krijgsgevangen ; ïaar Etrugemaakt<br />
had, trof het lot, om naar Etru<br />
>ie.<br />
rie op te breken. (2)<br />
PAPIRIUS vond na het vertrek van zij<br />
nen Ambtgenoot zeer veel werk voor Sae<br />
pinum, het geen even moedig verdeedigd<br />
werd , als het flerk bewald was. Na het af-<br />
keerenvan verfcheidene zeer hevige uitval<br />
len gelukte het hem ten laatften , een gere<br />
geld beleg rondom deze ftad te flaan, en<br />
haar daardoor tot de overgave te dwingen.<br />
Daar de Samniten hun meeste vermogen<br />
in eenige fterke fteden gebragt hadden,<br />
lever*<br />
("O Palumbinum en Herculaneum kunnen als Samnitifcbe<br />
fteden door de landbefchrijvers niet worJen<br />
aangeweezen. CELL. Ceogr. /Int. T. I. p. 696.<br />
(2) Livius merkt aan, dat dit lot hoogst aan<br />
genaam was voor het krijgsvolk van CARVILIUS,<br />
om dat het de koude van den winter in Samnium<br />
niet kon uitftaan ; — Etrurie ligt evenwel veel noor-<br />
derlijker, - wij kunnen dit niet oplosfen.<br />
H a<br />
Saepinum<br />
)oor PAPIuus<br />
vsro«<br />
;erd.
III.<br />
BO 6K<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
•292.<br />
J, van R<br />
460.<br />
Zegepraa<br />
van PAPI<br />
RIUS.<br />
Il6 ROMEINSCHE<br />
leverde deze verovering eenen buit op,<br />
waarmede zich het Romeinjche krijgsvolk<br />
waarlijk verrijken kon.<br />
De dik gevallene fneeuw en ftrenge<br />
'koude dreef den Conful uit het veld, om<br />
de eer van eenen zegepraal te Rome te<br />
genieten. De fchitterende roof der Samniten,<br />
de menigte van aanzienlijke krijgsgevangenen<br />
, de kranzen en eereteekenen<br />
van alle de ruiters en voetknechten, de<br />
rijke buit, dien de verkoping der krijgsgevangenen<br />
had opgebragt, (1) en al het<br />
zilver, het geen uit de veroverde fteden<br />
was opgezameld, (2) maakten dezen zegepraal<br />
gansch ongemeen in luister, maar<br />
ftelden tevens den overwinnaar aan de<br />
wangunst zijner krijgsknechten en het<br />
verwijt der burgeren bloot, wijl al die<br />
fchatten, waarop de greetige oogen des<br />
krijgsvolks gevlamd hadden, in 's Lands<br />
fcbatkist werden geftort, en 'er eene belasting<br />
geregeld werd ter betaaling der<br />
foldij van de talrijke legers, welken de<br />
Staat<br />
(1) Dezelve bedroeg 2,533»°°o ponden kopers,<br />
en dus, naar onze bereekening, 75,9^0 Guldens.<br />
(2) Het zelve beliep 330 ponden.
GESCHIEDENISSEN, 117<br />
Staat geduurig in het veld moest hou<br />
den.<br />
De cieraadien, in dezen veldtogt aan<br />
de Samniten ontroofd, waren zoo menig<br />
vuldig, dat PAPIRIUS daarmede niet al-;<br />
leen den tempel, door zijner vader aan<br />
QUIRINUS beloofd, en door hem thands 1<br />
plegtig ingewijd, oppronkte en de ganfche<br />
markt behong, maar dat derzei ver<br />
overfchot aan de Romeinfehe volkplantingen<br />
en bondgenooten ter verfraaijing hunner<br />
tempelen en openbaare plaatzen verzonden<br />
werden. (1)<br />
Nog eene bijzonderheid onderfcheidde<br />
dezen zegepraal zoo wel in de gefchiede- j<br />
nis der kunsten en wetenfchappen, als*<br />
op de rollen der vernielende menfchen-<br />
flachting. Daar de Romeinen tot nog toe<br />
hunne dagen in geene uuren hadden weten<br />
te verdeelen bij gebrek vaneenig werktuig,<br />
om den fteeds voordfnellenden tijd,<br />
die nu eens langer, dan eens korter valt,<br />
in gelijke afilanden te kenmerken, plaatfte<br />
PAPIRIUS den eersten zonnewijzer<br />
aan den tempel van quiRinus. Waar-<br />
(1) Liv. L. X. c. 45, 4.<br />
H 3<br />
fchijnr<br />
UT.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
IOOFDST.<br />
|. voor C.<br />
295.<br />
. van R.<br />
460.<br />
Schitte-<br />
ende buit.<br />
De eerfte<br />
:onnewijer<br />
te Ro-
Hö ROMEINSCHE<br />
III. fchijnlijk vond hij denzelven bij zijne ver<br />
BOEK<br />
IV overingen, wijl het naderhand mede als<br />
HOOFDST.<br />
eene bijzonderheid is aangeteekend, dat<br />
J. voor C,<br />
292. M. VALERIUS MESSALA eenen ande<br />
J. van R. ren uit Sicilië medebragt. De Romei<br />
460.<br />
nen, die tot nog toe van geene andere<br />
dagverdeeling, dan in vóór en na den<br />
middag hadden geweeten, zijn zeer waar-<br />
fchijnlijk zelve niet op eene uitvinding<br />
gevallen, welke allereerst met zeer veel<br />
lof aan ANAXIMANDER of ANAXI-<br />
M E N E s van Mileten, ten tijde van c Y-<br />
RUS den Grooten, is toegefchreeven. Sci-<br />
PIO NASICA vond lang nadeihand het<br />
eenvouwdige middel eerst uit, om den<br />
tijd door eenen waterloper af te meeten ,<br />
die ook des nachts of bij eene betrokke<br />
ne lucht van dienst kon zijn; terwijl de<br />
uitvinding van andere uurwerken voor de<br />
Romeinen altijd een diep geheim bleef, (IJ<br />
Na het genot van zulk eenen luister<br />
rijken zegepraal bragt PAPIRIUS zijn<br />
overwinnend leger weder naar het Ves-<br />
cyn-<br />
(1) PLIN. Hifi Nat. L. VJl. c 6a CENSOR.<br />
de die tiatali c. XXIII. ADAM. Rom. Ant. p. 332,<br />
333*
GESCHIEDENISSEN. IIQ<br />
tynfche land, om het zelve door eene<br />
overwintering tegen nieuwe vijandlijkhe<br />
den der Samniten te dekken.<br />
Intusfchen had de Conful CARVILIUS<br />
de ftad Troilium (i) in Etrurie aangetast<br />
en veroverd, na alvoorens aan vier honOverwinderd en zeventig van derzelver rijkfte inningen van<br />
wooners eenen<br />
CAUViilUS.<br />
vrijen aftogt ten kosten<br />
van zeer veel fchats vergund te hebben.<br />
Voords had hij vijf fterke fohanzen ver-<br />
meesterd, en den Faleriers eenen wapen-<br />
ftilftand voor één jaar doen kopen voor<br />
honderd duizend ponden kopers (2) en<br />
een jaar foldij voor zijne benden. Na<br />
deze krijgsverrichtingen kwam hij eene<br />
dubbelde zege te Rome vieren , welke , in<br />
dien zij al min fchitterend over de Som-<br />
niten was, dan zijn ambtgenoot had ge-<br />
nooten, aan de voorige echter in luis<br />
ter gelijk gemaakt werd door zijne Etru-<br />
rifche overwinningen.<br />
'sLand;<br />
(1) Troilium kan door de iandb.-fchrijvers niei<br />
worden aangeweezen, die daarom ineenen, dat hei<br />
zelve Trosfulum zal moeten zijn, het geen ter zijde<br />
van het I'alfmifebe meir lag. Zie de kaart ag'tt D 1<br />
l. — D 8 A K K N B, in b /•<br />
(2) 3000 Guldens.<br />
li 4<br />
III.<br />
BOES<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
}. voor C,<br />
392.<br />
J. van R,<br />
4Ó0.
III.<br />
BOER<br />
IV.<br />
HQOFDST,<br />
J. voor C<br />
292.<br />
J. van B.<br />
460.<br />
Uitdeelingen<br />
van<br />
CARVILIUS.<br />
120 ROMEINSCHE<br />
'sLands fchatkist werd door hem ver<br />
rijkt met drie honderd en negentig dui<br />
zend ponden kopers, (1) die 'ervan den<br />
buit overfchooten, na dat hij daarvan<br />
eerst eenen tempel ter eere van de dap<br />
pere Geluksgodin gefticht en eiken voet<br />
knecht twee honderd ponden kopers ge-<br />
fchonken had. (2) Eene uitdeeling, wel<br />
ke, hoe gering ook, het krijgsvolk teaan-<br />
genaamer was, om dat PAPIRIUS de<br />
zelve aan zijne benden onthouden had.<br />
De gunst, waarin CARVILIUS hier door<br />
bij het Volk geraakte, was groot genoeg,<br />
om L. POSTUMIUS, den Conful des<br />
(1) 117,00 Guldens.<br />
voo-<br />
(2) Daar men ahijd gewoon was, den Hopluiden<br />
eens zoo veel en den Ruiteren twee maal zoo veel,<br />
dan den voetknechten, in foldij en bedeeling te ge<br />
ven, laat zich deze plaats van LIVIUS ("L, X. c.<br />
46.) niet wel begrijpen , waarin gezegd wordt, dat<br />
CA RVIIIUS flechts de helft aan de Hopluiden en<br />
Ruiters gaf Vide DRAKENB. in h. I. — Volgends<br />
PLINIUS (L. XXXIV. c. 18) zou CARVILIUS<br />
ook een Colosfus-beeld ter eere van JUPITER op<br />
het Capitolium uit zijnen buit, op de Samniten be.<br />
haald hebben opgericht, terwijl de Fafti Capitolini<br />
hem eene maand vroeger, dan PAPIRIUS, over de<br />
Samniten alleen doen zegepraalen.
G E S C H I E D E N I S S E N . 121<br />
voorigen jaars, dien hij wilde befchermen,<br />
van de vervolging te bevrijden van eenen<br />
Gemeensman M. SCANTIUS.<br />
Waarfchijnlijk voerde M.<br />
f. voor C,<br />
A T I L I U S ,<br />
292.<br />
de andere Conful des voorigen jaars, die f. van R,<br />
nu Praetor was, thands eene wet in om-<br />
460.<br />
Wet over<br />
trend de voogdijfchap van weezen, wier de voogden.<br />
vaders zonder uiterften wil waren geftor-<br />
ven, en die geene naauwe bloedverwanten<br />
hadden. De twaalf tafelen had dan voor<br />
deze ongelukkigen niet bijzonder gezorgd,<br />
de wet van ATILIUS ftelde daarom vast:<br />
dat de Praetor en de Gemeensluiden bij<br />
meerderheid van ftemmen in zulk een ge<br />
val eenen voogd benoemen zouden, (i)<br />
In dit jaar voerde men ook voor het Het ge-<br />
eerst de gewoonte in, om met die kranbruik der<br />
kranzen<br />
zen en eereteekenen, welken men in het bij openlijkefees<br />
veld behaald had, en inzonderheid met<br />
teninge palmtakken in de hand, in naarvolging voerd.<br />
der Grieken, de groote feestfpelen bij te<br />
woónerü<br />
.Bij de verandering van Overheden werd o_.<br />
BIUS GUR<br />
FABIUS G U R G E S eilD. JUNIUSBRU-<br />
GES en D.<br />
T us<br />
CO PIGHII Jtw. T. i. p. 397. CAJI Injlit.L.<br />
1. Tic. 7 de tulelis:<br />
H 5<br />
UL<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
Q. FA
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFOST.<br />
J. voor C,<br />
291.<br />
J. van R.<br />
461.<br />
JUNIÜS<br />
BRUTUS<br />
SCAEVA<br />
Cof.<br />
Hevige<br />
pest.<br />
122<br />
ROMEINSCHE<br />
TUS SCAEVA tot Confuls benoemd. (1)<br />
Hun regeeringjaar , het geen zich , na<br />
zulke luisterrijke overwinningen zoo vreed<br />
zaam liet aanzien, werd weldra door ee<br />
nen ramp beftreeden, waaronder Rome, bij<br />
gebrek aan geneeskundigen , telkens aller<br />
ongelukkigst leed. De pest woedde thands<br />
zoo hevig onder de burgers, dat dezelve<br />
als een bijzonder ftrafgericht der Goden be-<br />
fchouwd, en de Sibyllynfche Godfpraaken<br />
over de middelen tot deszelfs verzoening<br />
geraadpleegd werden. De bekwaame raad-<br />
pleegers dezer Godfpraaken zagen onge<br />
twijfeld te recht in, dat de geneeskunde,<br />
welke elders reeds met zoo veel toejuiching<br />
geoefend werd, de beste hulpmiddelen te<br />
gen zulke volksrampen zou kunnen aan<br />
de hand geven, wanneer het Volk flechts<br />
eerst<br />
(,) VAIERIUS MAX. (L. IV. c. 1. ex 5.)<br />
verhaak, dat de oude FABIUS MAXI MUS zich inet<br />
alle kracht, fchoon vruchteloos verzettede tegen de<br />
verkiezing van zijnen zoon , niet om dat hij zijne be"<br />
kwaamheid of braaihekl in twijfel trok, maar op dat<br />
het hooge Staatsbeftuur niet al te lang onder één ge-<br />
flacht zou blijven, daar hij zelf vijf maaien, en zijn<br />
vader, groo:vadsr en voorouders zeer dikwijls Cas-<br />
fuk geweest waren. •
GESCHIEDENISSEN. I23<br />
eerst eene behoorlijke achting voor deze<br />
kunst wilde bewijzen, (i) Hier aan ten<br />
minsten fchijnt ons de Godfpraak der 53-<br />
byllen toe te fchrijven, welke gebood om<br />
AESCULAPIUS, den God der Genees<br />
kunde van Epdaurus, eene Stad van Pelo-<br />
ponnefus, naar Rome te brengen. (2)<br />
Het Gemeenebest genoot even min uit<br />
wendig die rust, welke het zich van afge-<br />
ftreedene vijanden had mogen belooven.<br />
Men verbeeldde zich, dat men de Samni<br />
ten nu eens voor altijd zou kunnen te on<br />
der brengen, wanneer men de vervolging<br />
tegen hun hervattede, eer zij eenigen adem-<br />
togt<br />
(1) Vergelijk hier de aanteekening onder D. III.<br />
bl, 198, 199.<br />
(2} Liv. L. X. c. 47. Hier verliezen wij<br />
onzen uitmuntenden leidsman LIVIUS, wiens tien<br />
volgende gefchiedboeken , tot fmart der ganfche let<br />
terkunde en vooral van ons „ die hem fteeds zorg<br />
vuldig van verre naarvolgden , zijn verlooren ge<br />
raakt. Met het begin van dan tweeden Punifchen<br />
oorlog zal hij andermaal onze gids zijn, intusfchen<br />
zullen wij de aanvulzelen dezer tien verloorene boe<br />
ken , welken een Duituh geleerde (. FREINSHE-<br />
Mius daarvan met zeer veel moei'e heeft zamen*<br />
gebragt in de helft der voorgaande eeuw, gebruiken,<br />
maar zelve tekens met verdubbelde zorgen andere Ou<br />
den naarflaan.<br />
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
IOOFDST.<br />
|. voor C.<br />
291.<br />
f. van R.<br />
461.<br />
Uitwendige<br />
on.<br />
'ust.
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
291.<br />
J. van R.<br />
461.<br />
124 ROMEINSCHE<br />
togt konden haaien. Men zond dus den<br />
Conful FABIUS tegen hun uit, terwijl<br />
B R u T u s met een leger Etrurie introk.<br />
Maar de toenmaalige pest binnen Rome en<br />
de aanflelling van twee Confuls, wier onder<br />
vinding of ontzag in het veld nog niet<br />
zeer te vreezen was, maakten de Samni<br />
ten flout genoeg, om wedereenigekrijgs<br />
magt bij een te brengen en de Campaners,<br />
dien zij altijd veracht hadden en echter als<br />
de bewerkers van den ganfchen heilloozen<br />
oorlog met Rome bleeven befchouwen,<br />
aan te tasten.<br />
Onvoor. FABIUS bragt tegen hun wel al het<br />
zichtigheid<br />
van vuur zijner voorvaderen ten veld, FA<br />
maar<br />
BIUS. zijne eigene drift om aan den flag te komen<br />
en zijne geringachting van vaak overwon<br />
nene vijanden^ benamen hem derzelver<br />
fchrander beleid. Met verfnelde marfchen<br />
op Samnium voordrukkende , en weldra<br />
eenige vijandlijke befpieders in het oog<br />
krijgende , die op het zien van zijnen aan-<br />
togt terftond terug keerden, meende hij,<br />
dat het ganfche vijandlijke leger terug trok<br />
en verdubbelde hij zijne poogingen, om,<br />
zonder de minfte omzichtigheid naar het<br />
getal der vijanden of de gefteldheid der<br />
plaat-
GESCHIEDENISSEN. 125<br />
plaatze, alwaar hij zich bevond, het ge<br />
waand vluchtende leger te agterhaalen.<br />
Bij de Samniten, die van alles door hun<br />
ne befpieders waren verwittigd, had het<br />
zorgvuldigfte beleid plaats : zij koozen<br />
eene uitmuntende ftandplaats , fchaarden<br />
zich geregeld in ilagorde, en bemoedig<br />
den zich onderling door de gunftigfte uit<br />
zichten op eene overwinning.<br />
De uitflag van den eerften fchok der Nederlaag<br />
Remeinfche benden, welke vermoeid van<br />
den verfnelden marsch en ongeregeld<br />
op wel geüootene en onvermoeide vijan<br />
den aanvielen, was, gelijk men dien ver<br />
wachten moest. FABIUS verloor drie<br />
duizend krijgsknechten en had nog veel<br />
meer gekwetflen : de nacht alleen behield<br />
het overfchot zijns heirs.<br />
Hij floeg zich nu op eene gefchikter<br />
plaats neder en verfchanfle zijn leger:<br />
maar in het zelve had alles het rampzalig-<br />
fte aanzien. Het ontbrak den vermoeiden<br />
aan rust, den hongerigen aan voedzel,<br />
den gewonden aan bijftand: hunne wape<br />
nen alleen' hadden zij uit hun voorige le.<br />
ger behouden. Het akelige van dien nachi<br />
geleek nog niets naar de vrees voor der<br />
aan-<br />
lil.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
iOOFDST.<br />
[. voor C,<br />
391.<br />
ƒ. van R.<br />
461.<br />
van FABIUS.
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
api.<br />
J. van Ri<br />
461.<br />
FABIUS<br />
ter verandwoording<br />
geroepen.<br />
I2Ö ROMEINSCHE<br />
aanftaanden dag, wanneer men zich voor-<br />
Helde als offervee geflacht te zullen wor<br />
den van vijanden, wien men zoo vermoeid,<br />
'zoo verhongerd, zoo gewond, zoo verminderd<br />
geenen tegeniland zou kunnen<br />
bieden. Een valsch gerucht, dat de andere<br />
Conful met een versch leger zijnen Ambtgenoot<br />
te hulp kwam , wederhield echter<br />
de Samniten van eenen aanval op de legerplaats<br />
van FABIU s, en deed hun, wel te<br />
vreden met hunne behaalde overwinning,<br />
elders aftrekken. De Romeinen maakten<br />
zich deze onverwachte uitkomst mede ten<br />
nutte en zogten eene veiliger ftandplaats.<br />
Bij het ontvangen der rampzalige tijding<br />
hiervan werd het misnoegen der burgers<br />
nog meer door de geleedene fchande , dan<br />
door het verlies ten hoogften top gevoerd<br />
tegen den roekeloozen Conful, wiens onbezonnenheid<br />
eenen oorlog , die reeds al<br />
te lang geduurd had, maar al te veel nieuw<br />
voedzel gegeven had. In den Raad zoo<br />
wel, als bij de Gemeensluiden, hoorde men<br />
over hem op de hevigfte wijze fpreken,<br />
m een volkomen Raadsbefluit riep hem<br />
voor eenen bepaalden dag te rug, om<br />
zich te vcrandw-oorden.<br />
Bij
GESCHIEDENISSEN. 127<br />
Bij zijne komst vond FABIUS zich<br />
door eene menigte befchuldigers aange<br />
HOOFDST.<br />
vallen , die, daar hij zijn bedrijf niet kon<br />
j. voor C.<br />
verdeedigen , om zijns vaders wil, in 291.<br />
plaatze van hem te verfchoonen, te hevi J. van R.<br />
4.6 J.<br />
ger aanvielen, wijl het te onvergeeflijker Hevige<br />
fcheen, dat de zoon van zulk eenen man , asnval tegenFAdie<br />
onder de zegepraalen zijns vaders groot BIUS.<br />
geworden was, niet flechts den Romein-<br />
fchen naam, maar tevens den overgeërf-<br />
den roem van alle zijne voorvaderen door<br />
zijne onvoorzichtigheid zoo fchandelijk<br />
bezoedeld had.<br />
De verbitterde gemoederen, die naauw- Worde<br />
door zijlijks<br />
een oor wilden leenen aan het geen nen vader<br />
voorge-<br />
FABIUS ter zijner verdeediging wilde infproken.brengen,<br />
werden echter eerst door de kin<br />
derliefde zijns grijzen vaders en daarna<br />
door deszelfs redenen verzacht. Vree-<br />
zende, dat hij zijnen zoon niet vrij zou<br />
kunnen pleiten van alle fchuld , gaf hij<br />
aan zijne voorfpraak eene geheel andere<br />
wending. „ Zedig gewag maakende van<br />
zijne eigene dienden en dien zijner voor<br />
ouderen, bad hij voor zich, vrij te mogen<br />
blijven van de bkterfte grieve zijns ouder-<br />
doms, en voor zijne ganfche geflacht van<br />
de<br />
ra.<br />
BOEK<br />
IV.
III.<br />
BOBS<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
2pr.<br />
J. van R.<br />
461.<br />
FABIUS<br />
vrijgefproken.<br />
128 R O M E I N S C H E '<br />
de onuitwischbaarfte fchande in de ver<br />
oordeeling zijns zoons. Terdond voegde<br />
hij hierbij, geenzins de vergifnis van eene<br />
dwaaling ter erkendnis van overoude of<br />
pas beweezene dienden van den Staat te<br />
begeeren , indien het Gemeenebest meer<br />
voordeel in derzelver drenge draf del<br />
len mogt, wijl zijne zucht voor het alge<br />
meene welzijn alle andere gevoelens on<br />
derdrukte : hem echter fcheen het, dat<br />
eene vroege dwaaling meestal heilzaam<br />
was, en dat de Staat in het vervolg niet<br />
meer van eenen wijs geworden jongeling zou<br />
te vreezen hebben. Hier voor durfde hij<br />
borg blijven, en verder bood hij zich te<br />
vens aan, om als Onderbevelhebber zich bij<br />
zijnen zoon te voegen, en alzoo hem,<br />
wien het alleen aan voorzichtigheid ont<br />
broken had, om de eer van zijn geilacht<br />
en van het gemeenebest daande te hou<br />
den, tot eenen Veldheer te vormen, in<br />
Wien het Volk niets meer zou te vergeven<br />
vinden."<br />
Het Volk leende aan deze redenen ge<br />
hoor en liet den Conful, onder het gelei<br />
de van zijnen vader, nu met zoo groote<br />
verwachting naar zijn leger wederkeeren,<br />
als
GESCHIEDENISSEN. 129<br />
gis het hem met verontwaardiging uit het<br />
zelve had zien terug komen.<br />
Alles kreeg terftond door de zorgen 1<br />
van den ouden FABIUS eene andere ge-J<br />
daante : de bondgenooten, die aan hem zoo J<br />
veele verplichtingen hadden, {tonden hem<br />
gereedelijk ten dienst, en de moedelooze<br />
krijgsknechten herleefden op zijne aan<br />
komst.<br />
Bij de Samniten had de behaalde over- Da Samititengelagen.<br />
winning geenen minderen moed gegeven,]<br />
en daar dezen even gezind waren , om hun<br />
nen behaalden roem flaande te houden ,<br />
als de Romeinen, om den hunnen van de<br />
jongfte vlek te zuiveren , kwam het fchier-<br />
lijk tot een algemeen treffen. De kans<br />
fcheen den laatften andermaal ongunflig ,<br />
en de vijandlijke Veldheer had reeds den<br />
Conful met eene uirgelezene bende omcin-<br />
geld , wanneer de oude Krijgsman zijn<br />
paard op den dikflen drom der vijanden<br />
aandreef, en door de ruiters gevolgd, die<br />
zich fchaamden door het vuur des grijz-<br />
aards overtroffen te worden , eene beflis-<br />
fende wending aan den ganfchen flag gaf.<br />
De Romeinfche keurbenden kwamen door<br />
zulk eenen voorvechter tot ftaan en weldra<br />
V. DEEL. I tot<br />
ui.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
IOOFDST.<br />
. voor C.<br />
291.<br />
, van R,<br />
461.
III.<br />
B O B K<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
I3Ó R O M E I N S C H E<br />
tot eenen onwederftaanb'aaren aanval. Te<br />
vergeefsch gedroeg de oude en beroemde<br />
vijandlijke Veldheer, c. PONTIUS HE<br />
J. voor C. R E N N 1 u s, zich als een uitmuntend Be<br />
291.<br />
J. van R velhebber en krijgsknecht tevens; hij kon<br />
461.<br />
de vlucht zijner benden bij dezen fchok<br />
niet keeren, en verloor daardoor zelf de<br />
gelegenheid, om te ontkomen. Vier dui<br />
zend Samniten werden nevens hem krijgs<br />
gevangen gemaakt, twintig duizend wa<br />
ren 'er op het flachtveld gebleeven. De<br />
vijandlijke legerplaats werd veroverd en<br />
derzelver rijke buit vermeerderd met eene<br />
uitgebreide plundering van Samnium en<br />
de verovering van verfcheidene Steden.<br />
Zoo veel hing 'er af van het beleid eenes<br />
mans, dat het overwonnen leger nu in 0-<br />
verwinning kon wederkeeren, en de vij<br />
andlijke Veldheer, die eerst overwinnaar<br />
was , thands als gevangen den zegepraal<br />
zijns overwinnaars doen fchitteren moest,<br />
waar toe hij tot het volgende jaar bewaard<br />
werd, waarfchijnlijk om dat de woedende<br />
pest Rome tegenwoordig ongefchikt voor<br />
de vreugde van zulk een zegefeest maak<br />
te.<br />
Terwijl dit in Samnium voorviel, had<br />
de
GESCHIEDENISSEN. I3I<br />
de andere Conful BRUTUS, die den ee m.<br />
nen Conful des voorigen jaars, SP. CAR<br />
BOEK<br />
iV.<br />
VILIUS, als Onderbevelhebber had bij' IOOFDST.<br />
zich gehad ,<br />
. voor C.<br />
van het begin van dezen ^<br />
291.<br />
veldtogt af, gelukkig in Etrurie geoor-^ . van R«<br />
logd.<br />
461.<br />
Het afzijn van hem en zijnen Ambtge<br />
noot ten tijde der verkiezing van nieu<br />
we Overheden deed het ftaatsbeftuur tot<br />
eene Tusfchenregeering vervallen. L.<br />
POSTUMIUS MEGELLUS zat bij de<br />
verkiezing voor en liet zich, tegen alle<br />
denkbeelden van welvoeglijkheid van dien<br />
tijd aan, nevens c. JUNIUS BRUTUS<br />
tot Conful voor het volgende jaar benoemen.<br />
(O<br />
Trotsch op zijn derde Confulfchap en<br />
met verachting op zijnen Burgerambt<br />
genoot nederziende, weigerde POSTU<br />
MIUS<br />
(O F R EINSH. L. XI. c. 1—u. P IGHIUS meent<br />
(T. 1. p. 400), dat men APP. CLAUDIUS tot<br />
Dictator benoemd had, om deze verkiezing te regelen<br />
, maar dat eenig gebrek in ?ijne aanftelling hem<br />
dit Opperbevel had doen nederleggen, waar door<br />
het beftuur tot eene Tusfchenregeering zou gekomen<br />
zijn.<br />
I 2<br />
L. POSruiwius<br />
MEGËLXUS<br />
[II en C.
UT.<br />
B O E K<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
290.<br />
J.van R.<br />
462.<br />
JUNIUS<br />
BRUTUS<br />
Cof.<br />
Aankomst<br />
van AESCU-<br />
LAPIUS te<br />
Rome,<br />
132 ROMEINSCHE<br />
MIUS het krijgsbeftuur in Samnium aan<br />
het lot tusfchen hem en zijnen Ambtge<br />
noot over te laten, zijne voorige krijgs<br />
bedrijven in dat land als eene rechtmaa-<br />
:ige aanfpraak op dit voorrecht volftrekt<br />
willende doen gelden. C. JUNIUS, die<br />
:e edel dacht, om het gemeenebest aan<br />
ie halftarrigheid van deszelfs Overheden<br />
te willen waagen, verklaarde geheel vrij<br />
willig afiland te doen van zijn recht ter<br />
loting over deze post.<br />
Thands kwamen de afgevaardigden te<br />
rug, die volgends de Sibyllynfche God<br />
fpraaken, AESCULAPIUS van Epidau-<br />
rus gehaald hadden. Zij bragten eene<br />
makke flang mede, welke het onnoozel<br />
bijgeloof des volks voor den God der<br />
geneeskunde zelf aanzag, om dat die on<br />
der zulk eene gedaante elders gediend<br />
werd, en uit hoofde der vertelling, wel<br />
ke men van deze flang deed. Zij zou<br />
naamlijk in den tempel van AESCULA<br />
PIUS te Epidaurus geheel onverwacht van<br />
agter eenen altaar naar de afgezanten toe-<br />
gefprongen hebben, door de Priesters van<br />
dien God voor de begeerde Godheid op<br />
gegeven, en voords met de afgevaardig<br />
den
GESCHIEDENISSEN. 133<br />
den gewillig te fcheep gegaan zijn, maar lil.<br />
voords, te Antium met het fchip aan land<br />
BOEK<br />
IV.<br />
OOFDST.<br />
gekomen zijnde, zou zich eenige dagen in *<br />
. voor C.<br />
den tempel aldaarop gehouden hebben, doch ^<br />
990.<br />
daarna ook weder gewillig aan boord geko- ] , van R.<br />
men zijn. Den Tiber opgevaren zijnde kwa<br />
462.<br />
men tallooze burgers den afgezanten te<br />
gemoet, om den God der geneeskunde<br />
te begroeten, dankbaar het afnemen der<br />
ziekte, welke zekerlijk van zelf reeds be<br />
daard was , aan zijne komst toefchrij-<br />
vende : maar , misfchien door alle deze<br />
begroetingen verwilderd, was AESCULA<br />
PIUS in den Tiber gefprongen, en naar<br />
het eilandjen gezwommen , het geen in<br />
die rivier voor Rome is, zonder zich ooit<br />
weder zichtbaar voor zijne aanbidders ge<br />
maakt te hebben, die, hoe fpijtig ook<br />
over deze zijne eigenzinnigheid, echter<br />
dat eilandjen voords ten eeuwigen dage<br />
dankbaar naar zijnen naam noemden. (O<br />
De<br />
(1) FREINSH, L. XI. c. 11—14. „ Wat AES<br />
CULAPIUS zelf betreft, men weet te weinig van<br />
zijn Ieeven, en men heeft 'er daarom te veale verdichtzelen<br />
van verteld.<br />
„ De Epidauriin geven 'er dit verhaal van; Ben<br />
I 3 ber
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
290.<br />
J. van R<br />
462.<br />
I34- ROMEINSCHE<br />
De Conful POSTUMIUS bragt dezelf<br />
de trotschheid in het veld mede, welke<br />
hij te Rome tegen zijnen Ambtgenoot ge<br />
toond had. Hij zond eenen brief voor<br />
uit aan FABIUS, die als Proconful door<br />
een raadsbefluit in Samnium gebleeven<br />
was,<br />
herder had zijnen hond en eene geit verlooren; hij<br />
zogt ze en vond ze weder op eenen bijgelegen berg;<br />
de geit zoogde en de hond bewaakte aldaar eenen<br />
zuigeling, die rondom van een luisterrijk licht fchit-<br />
terde. Dit kind was AESCULAPIUS, de zoon van<br />
APOLLoen CORONII. Zijn ganfche leeven was<br />
gewijd aan den bijftand v*n ongelukkigen. De ge-<br />
vaarlijkfte wonden en ziekten verdweenen onder zij<br />
ne bewerkingen, geneesmiddelen, welluidende ge<br />
zangen en geheimzinnige magtlpreuken. De Goden<br />
fchikten zulks in , maar ten laatften de dooden in<br />
het leeven durvende herroep-n, werd hij, op aan-<br />
klagte van PLUTO, door den blikzem gedood.<br />
Andere verhaalen laten nog eenigen fchiju van waar<br />
heid over, en geven ons eenen draad in handen,<br />
dien wij een oogenbiik kunnen volgen, zonder den<br />
ganfchen doolhof der vertellingen met denzelven te<br />
doorlopen. - De wijze C HIR O N , de leermeester van<br />
ACHILLES, had eenige oppervlakkige kundigheden<br />
bekomen van de krachten der kruiden en de herftel-<br />
ling van gdbrokeue en ontwrichte beenderen; hij liet<br />
deze kundigheden zijnen afftainmelingen na, die eeu<br />
wen lang in TbètfaUt woonden en zich edelmoedig<br />
toe-
GESCHIEDENISSEN. 135<br />
was, hem bevelende, eene post te verlaten<br />
, waartoe hij zelf zich genoeg in ftaat<br />
gevoelde. FABIUS andwoordde hem, 1<br />
dat hij geene taak kon nederleggen, wel- •<br />
ke hem door den Raad was opgelegd.;<br />
Men hoorde zulks te Rome en vreesde<br />
alles kwaads van de tvveedragt tusfchen<br />
twee<br />
toelegden, om zieken bij te ftaan. AESCULAPIUS<br />
fchijnt zijn leerling geweest te zijn, en, agter zijne<br />
geheimen gekomen zijnde, dezelven medegedeeld te<br />
hebben aan zijne zoonen MACHAON en PODALI-<br />
EIU J. Beiden waren zij bij het beleg van Treje<br />
en gedroegen zich zoo dapper in het ftrijden, als<br />
handig in da verzorging van wonden, waarin de<br />
ganfche geneeskunde in vroege eeuwen hoofdzaaklijk<br />
beftond. MACHAON liet het leeven voor Troje en<br />
zijne asfche , werd zorgvuldig door NESTOS. naar<br />
Peloponnefus overgcbragt, alwaar zijne kinderen<br />
het handwerk huns vaders voordzetteden, en altaa-<br />
jen ter eere van hunnen grootvader oprichteden, wel<br />
ken zij zelve door hunne diensten aan de mensch-<br />
heid wel waardig waren. De ftaravader van<br />
zulk een verdienstlijk gedacht werd weldra het voor,<br />
werp eener openlijke vereering. Zijne verheffing tot<br />
den rang der Goden moet echter Inater daa den tijd<br />
van HOMERUS geweest zijn, die van hem flechts<br />
als van een bijzonder perzoon fpreekt." Foyage 4»<br />
jtune Atiacbarjjïs. Cbap. 53. alwaar wij tevens zien<br />
hoe mak de (langen in Epidaurie waren.<br />
I 4<br />
in.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
IOOFDST.<br />
. voer G.<br />
290.<br />
. van R.<br />
462.
III.<br />
BOER.<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
290<br />
J. van R.<br />
462.<br />
I36 ROMEINSCHE<br />
twee Veldheeren; waarom men terftond<br />
afgezanten naar POSTUMIUS afzond,<br />
om hem uit naam van den Raad af te<br />
vorderen, van het leger van FABIUS<br />
mede in Samnium oorlog te laten voeren.<br />
Hij gaf aan deze bezending dit onver-<br />
dragelijke befcheid: ,, dat hij, zoo lang<br />
hij Conful was, niet naar den Raad, maar<br />
de Raad naar hem moest luisteren " En<br />
tevens willende toonen, dat het met hem<br />
geene enkele woorden waren , zond hij op<br />
ftaanden voet afgezanten naar het leger<br />
van FABIUS, het geen voor Cominium<br />
lag, om te eisfchen, dat hij het beleg<br />
opbreken en aftrekken zou, of dat hij<br />
hem anders met geweld zou verdrijven.<br />
Ongelukkig had het 'er voor Rome uit<br />
gezien, wanneer FABIUS zich onverzet-<br />
lijk tegen zulk eene onbefchaamdheid ge<br />
dragen had. Zelf handelbaarer van aard<br />
zijnde en den voorzichtigen vaderlijken<br />
raad bij zich hebbende, verliet hij Sam<br />
nium, na vooraf verklaard te hebben: „<br />
dat niet 's Confuls onbefchoftheid, maar<br />
'sLands weizijn, hem deed wijken." (1)<br />
(O FREINSH, L. XI. c. 15, 16.<br />
Bij
GESCHIEDENISSEN. 1^7<br />
Bij zijne wederkomst ontvong Rome<br />
hem , na de herflelling van zijnen eersten<br />
misflag, edelmoediglijk, leggende hem ee- 1<br />
luisterrijken zegepraal toe. Hij vierde<br />
denzelven dankbaar en werd door zijnen 1<br />
grijzen vader te paard gevolgd, die nu<br />
even blijmoedig zijnen zoon zag zegevie- 1<br />
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
IOOFDST.<br />
• voor C.<br />
aoo.<br />
. van R.<br />
462.<br />
Zegepraal<br />
'an FAïus.<br />
ren, als hij wel eer hem zelf, toen hij<br />
nog een kleene knaap was, op zijnen<br />
arm in den zegewagen rondgedragen had.<br />
Een gedeelte van zijn veroverden buit<br />
werd aan zijne krijgsbenden uitgedeeld.<br />
De vijandlijke Veldheer, die voor dezen<br />
zegepraal bewaard was, werd na denzel<br />
en dood<br />
ven onthoofd. Hij was een man geweest,! ;ebragc.<br />
wiens beleid Rome's magt lang had we-<br />
derftaan, en onder andere aanmerklijke<br />
fchaaden het gemeenebest de fchande der<br />
Caudynfche engten had aangedaan. Me<br />
nigmaal , zegt men, dat hij zich beklaag<br />
de, dat de Romeinen onomkoopbaar wa<br />
ren, wijl hij Jhun anders het overheer-<br />
fchen fchierlijk zou hebben afgeleerd. —<br />
Gelukkig voorwaar, dat, bij den eersten<br />
bloei van het gemeenebest, de braafheid<br />
van zeden geen minder fteun voor het<br />
I 5 zel-<br />
PONTIUS<br />
li KKNNIUJ
ut.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
390.<br />
J. van R,<br />
462,<br />
Krijgsverrichtingen<br />
van POSTU<br />
MIUS.<br />
138 ROMEINS C HE<br />
zelve was, dan de onwederftaanbaarheid<br />
der wapenen. (1)<br />
POSTUMIUS weerde zich ongetwijfeld<br />
in Samnium dapperlijk : hij veroverde<br />
weinige dagen na den aftogt van FABIUS<br />
Cominium, voords nam hij Venufia weg,<br />
en voerde daarna zijn overwinnend leger<br />
van de eene ftad naar de andere, welke<br />
hem allen gedeeltelijk door geweld ,<br />
gedeeltelijk bij overgave in handen vielen.<br />
Tien duizend vijanden waren 'er<br />
door zijne wapenen gefneuveld, meer dan<br />
zes duizend hadden zich aan zijn goeddunken<br />
onderworpen. Zijne eigene trotschheid<br />
ftond dezen Conful het meeste in<br />
den weg. Hoe erkentlijk Rome alzins<br />
was voor de verdienstlijke krijgsverrichtingen<br />
haarer Overheden, floeg haar Raad<br />
echter thands geene acht op alle de overwinningen<br />
van eenen laatdunkenden Conful,<br />
die in zijne voorige hooge waardigheid<br />
reeds tegen deszelf's zin en zonder<br />
de toeftemming des Volks zich eenen zegepraal<br />
had toegelegd, en die zich nu weder<br />
ftoutlijk boven deszelfs gezag verheven<br />
(0 FREINÏH. L. XI. c. 18.
GESCHIEDENISSEN. 139<br />
ven had. Hij gaf den Raad in eenen<br />
brief verflag van zijne daaden, en raadde<br />
tevens het uitzenden eener volkplanting<br />
j. vooi C.<br />
naar Fenufia aan. Men zond derwaartis<br />
terftond twintig duizend volkplantelingen,<br />
wier overgroot aantal noodig fcheen, wijl<br />
Venufia tot eene vesting tegen de Apu-<br />
liërs en Lucaners verftrekken moest: maar<br />
men bood hem geenen zegepraal aan, dien<br />
hij zich anders zekerlijk met recht mogt<br />
hebben toegefchreeven , en men fchonk<br />
aan anderen de eer, om als Hoofden deze<br />
nieuwe volkplanting te geleiden.<br />
Zulk eene vernedering was den hoog- POSTU<br />
MIUS door<br />
moedigen Conful, wien de zegepraal van<br />
gemeens<br />
FABIUS bekend was, onverdragelijk. Hij luidenaangevallen. onthield zich niet van de bitterfte fmaad-<br />
redenen tegen de Raadsheeren, en laster<br />
de derzei ver ganfchen rang: hij deelde<br />
den geheelen buit aan zijn krijgsvolk uit,<br />
en ontfloeg het zelve uit den krijgseed,<br />
voor dat zijn opvolger in het leger be<br />
noemd was. Door zulk een bedrijf flechti<br />
den haat tegen hem vergrootende, zag<br />
hij zich, zoo dra hij als Conful was afge-<br />
treeden, door twee Gemeensluiden vooi<br />
het Volk gedaagd en bei'chuldigd, var<br />
twet<br />
V<br />
lil.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
lOOfDST.<br />
090.<br />
J. van R.<br />
462.<br />
Een zegepraal<br />
aan<br />
POSTUMIUS<br />
onthouden.
III.<br />
B O E K<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
289.<br />
J. van R<br />
463.<br />
P. CORNE'<br />
LU' S RU-<br />
FINUS en<br />
M'. CURIUS<br />
BKNTATUS<br />
140 ROMEINSCHE<br />
twee duizend mannen uit zijne keurbende<br />
als flaaven aan zijne akkers te hebben<br />
laten arbeiden, eer hij met hun was in<br />
het veld getrokken. Te vergeefsch wil-<br />
• de hij zich tegen eene befchuldiging verdeedigen;,<br />
welke bij het Volk nog vrij<br />
wat meer moest gelden, dan zijne halftarrigheid<br />
tegen deh Raad; hij werd met<br />
algemeene Hemmen in eene zwaare geldboete<br />
verweezen. (ij<br />
De Conful BRUTUS, van wiens krijgsverrichtingen<br />
in Etrurie geen gewag gemaakt<br />
wordt, zat bij de verkiezing der<br />
volgende Confuls voor. P. CORNELIUS<br />
RUFINUS en M'. CURIUS DENTA-<br />
TUS, de nieuwe Overheden, trokken<br />
weldra, elk met afzonderlijke keurbenden<br />
Samnium in, en dwongen de Samniten<br />
, die zich hier en daar nog te/ weer<br />
fielden tegen de verwoesting hunner landerijen<br />
en fteden, door veelvuldige flagen,<br />
om den vrede te fmeeken. Dit was<br />
het oogmerk van Rome, het geen zinds<br />
het begin van den langduurigen Samnitifchen<br />
krijg wel vier en twintig maaien<br />
(l) P R E I NS II. L. XI. c. 16, 17, !£.<br />
des^
GESCHIEDENISSEN. 141<br />
deszelfs poorten voor zegepraalende Veldheeren<br />
ontflooten, maar tevens zoo<br />
veel fchats en zoo veel volks tegen de- 1<br />
ze krijgshaftige vijanden verlooren had, •<br />
dat het met het uiterfte verlangen naar ]<br />
ademtogt van zulk eenen moorddaadigen<br />
krijg reikhalsde. Met het verlies van hunnen<br />
bekwaamen Veldheer ÏONTIUS,<br />
Nederaag<br />
der<br />
hadden de Samniten tevens allen raad ver-1<br />
\amniten.<br />
looren, en eer zij het overfchot hunner<br />
krachten onder eenig ander beleid konden<br />
bij een zamelen , beflisten de nieuwe Romeinjche<br />
legers hunne volkomene nederlaag.<br />
(O<br />
De grootfle lof van dezen geè'indigden<br />
krijg kwam thands den Burger- Conful,<br />
CURIUS toe: hij kon, 'zonder eenige<br />
grootfpraak in het verflag van zijne krijgsbedrijven<br />
aan den Raad zeggen : „ ik heb<br />
zoo veel lands voor u veroverd, dat het<br />
zelve eene woestenij zou worden, wanneer<br />
ik geen volks genoeg had te onder<br />
gebragt, om het te bearbeiden, en ik heb<br />
zoo veel volks aan uw gezag onderworpen,<br />
CO FRBINSH. L, XI. c. 20.<br />
Ui.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
I00ÏDBT.<br />
VOO" C.<br />
289.<br />
f. van R.<br />
463.
III.<br />
BO EK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
J. van R,<br />
463.<br />
Lof van<br />
M'. CURIUS<br />
DENTATUSI<br />
142 ROMEINSCHE<br />
pen, dat het van honger vergaan zou , indien<br />
ik 'er tevens zoo veel lands niet voor<br />
gewonnen had." ("1) Zijne veroveringen<br />
hadden zich uitgeftrekt tot langs de Jdriatifche<br />
zee, en maakten hem ver boven<br />
zijnen Ambtgenoot, van wien men geene<br />
bijzondere melding vindt, de eer van eenen<br />
zegepraal waardig.<br />
Om den voleinder van den Samnitifchen<br />
krijg nog meer, dan door zijnen zegepraal<br />
te vereeren, liet men aan hem eene landverdeeling<br />
van den gewonnen grond aan<br />
de burgers, en het voorfchrift der vredesvoorwaarden<br />
voor de overwonnene<br />
vijanden over.<br />
Hij deelde aan elk flechts eene kleene<br />
plek gronds toe , en vermeerderde<br />
met het overige veel grooter gedeelte des<br />
gewonnen lands de bezittingen van het<br />
Gemeenebest. Zommigen berispten hem<br />
over deze bekrompenheid, doch daar hij<br />
zich zei ven niet meer, dan anderen toedeelde<br />
, vond zijne aanmerking te grooter<br />
gewigt: „ dat niemand eenen akker te<br />
. (1) AUR. VICT. de vir. HL c. 33.<br />
kleen
GESCHIEDENISSEN. I43<br />
kleen moest vinden, die hem voeden<br />
kon." (O<br />
De Samniten, de beflisfing van den aard f<br />
hunner onderwerping ziende afhangen^<br />
van de min of meerdere ftrengheid vanï'<br />
éénen Romein, deeden poogingen, om de<br />
bijzondere genegenheid van CURIUS te<br />
winnen, en vaardigden eenige afgezanten<br />
aan hem af, die hun vleijend verzoek om<br />
eenige toegevendheid in de voorwaarden<br />
des vredes door het aanbod van eene aanzienlijke<br />
hoeveelheid gouds konden onderfteunen.<br />
De afgevaardigden vonden<br />
den Conful, daar hij van zijnen zegepraal<br />
voor eenige dagen terug gekeerd was naar<br />
zijne kleene landhoeve, om het woelige en<br />
onmenfchelijke krijgstooneel te verwisfelen<br />
met de oefenplaats zijner weldaadige<br />
wijsbegeerte. De overwinnaar van Sam*<br />
nium was bij hunne aankomst in zijne armoedige<br />
hut, en zat aldaar op eenen Hegten<br />
houten floel bij den haard zijn eigen<br />
maaltijd gereed te maaken, die uit eenige<br />
wortelen beftond. Het gezantfchap, 't<br />
welk<br />
CO AUR. VICT. dt vit: HU c. 23. PLUT.<br />
/ipophtb. T. II p. 194.<br />
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
OOFDST.<br />
.voor C.<br />
2Ü9.<br />
van R.<br />
463.
m.<br />
BOEK<br />
IV<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
2X0.<br />
J. van R,<br />
463.<br />
144- ROMEINSCHE<br />
welk deze foberheid voor gebrek aanzag,<br />
terwijl zij uit eene willekeurige verachting<br />
van rijkdom en gemak ontfïond, waarin<br />
de oude wijsbegeerte eene hooge verdien-<br />
fte ftelde, waagde gerustlijk het aanbod<br />
der gefchenken en voorfpelde zich van<br />
derzelver verbijfterenden invloed op een<br />
behoeftig hart alles goeds. Maar CURIUS,<br />
zijn ernftig gelaat nu eensklaps in eenen<br />
grimlach trekkende , die de diepfte ver<br />
achting van alle laage omkoperij en zijne<br />
eigene verhevenheid boven dergelijke ver<br />
zoekingen te kennen gaf, zond hun met<br />
dit befcheid terug: „ vertelt den Samni<br />
ten , gij bedienden van een onnut ja ver<br />
nederend gezantfchap, dat M'. CURIUS<br />
de wet aan rijken voor te fchrijven ver<br />
kiest boven zelf rijk te zijn: neemt uw<br />
goud , tot 's menfchen verderf uitgegra<br />
ven, mede, en onthoudt, dat CURIUS<br />
zoo onomkopelijk , als onverwinnelijk,<br />
is : " (1 )• — De vredesvoorwaarden<br />
door<br />
(1) VAL. MAX. L. IV. c. 3. ex. 5. PLUT.<br />
/jpopbtb. T. II. p. 195. Cic de Senecï. c. i5.<br />
„ Hozv tuany luxurious andcouvctom Cbristians ought<br />
to blufh atreading fucb charaBen?" Rom. Converf.<br />
T. I. P. 179.
GESCHIEDENISSEN. 145<br />
door den Conful aan de Samniten opgedrongen,<br />
zijn nergens gemeld: maar wie durft<br />
der gefchiedenis hierover eenig verwijt'<br />
doen, daar zij, door het getrouw overbren<br />
gen van de gemelde trekken uit het ver \<br />
hevene^charaktervan CURIUS,demenschheid<br />
zuivert van denverachtlijkftenblaam,<br />
waaronder de veelvuldige fchandelijke omkoperijen<br />
van volgende eeuwen haar dikwijls<br />
gebragt hebben ?<br />
CURIUS<br />
Na eene korte tusfchenpoozing trok CUrengt<br />
de<br />
RIUS andermaal te veld. De Sabynen, die , Sabynen<br />
:>nder.<br />
van de eerste dichting van Rome af, deszelfs<br />
bondgenooten reeds geweest waren ,<br />
hadden onlangs uit vreeze, dat de onderwerping<br />
van Samnium hunnen toedand zou<br />
verergeren, eene afwending der krijgsmagt<br />
tegen dat land willen bewerken door verfcheidene<br />
ftrooperijen op den Romeinfchen<br />
grond. CURIUS bragt hun weldra<br />
te onder: doch de oude betrekkingen tusfchen<br />
hun en de Romeinen bezorgden hun<br />
eene zeer zachte behandeling van hunne<br />
overwinnaars. Den Sabynen werd het<br />
burgerrecht toegedaan , maar het demrecht<br />
onthouden. Deze overwinning des Confuls<br />
, fchoon met een enkeld woord ver-<br />
V. DEEL. K meld,<br />
III.<br />
BORK<br />
IV.<br />
IOOFDST.<br />
[. voor C.<br />
2S9.<br />
'. van R.<br />
463.
ITT.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
289.<br />
J. van R,<br />
463.<br />
CURIUS<br />
zuivert<br />
zich van<br />
Ï46 ROMEINSCHE<br />
meld, was groot en belangrijk genoeg<br />
voor Rome, om hem andermaal eenen zegepraal<br />
aan te bieden. (1)<br />
De verdiensten en de roem van dezen<br />
burger - Conful fchitterden den Patriciërs<br />
zoo pijnlijk in de wangunftige oogen,<br />
dat zommigen hunner het waagden, om<br />
hem, in weerwil zijner beweezene onom<br />
de befchuldiging<br />
van koopbaarheid , openlijk te befchuldigen van<br />
oneerlijk zich aanmerklijk in ftilte verrijkt te hebheid.ben<br />
van den Samnitifchen en Sabynfchen<br />
buit. Op eenen eed ter zijner verfchooning<br />
gedrongen, liet de eerlijke CURIUS<br />
een kleen houten oliekannetjen zien, het<br />
welk tot gebruik bij den offerdienst flrekte,<br />
en zwoer voords heilig niets anders te hebben<br />
agtergehouden. (2) Daar niemand aan<br />
de oprechtheid van eenen man twijfelde,<br />
die zonder zulk eene kleenigheid te openbaaren<br />
geenen eed durfde doen, viel de<br />
fchande der geheele aanklagte op de befchuldigers<br />
te rug, die zich weldra op<br />
nieuw<br />
(O FREINSH. L. XI. c. 21, 22 Fa/li Capito-<br />
'ini.<br />
(2) AUR. VICT. de vir, UI, c. 13. PLIN. L,<br />
XXXIV. c. 18,
GESCHIEDENISSEN. 147<br />
nieuw gegriefd gevoelden door een derden<br />
roemrijken togt van CURIUS.<br />
De inwooners van Thurii verzogten<br />
J. voor C.<br />
Rome 's bondgenootfchaplijken bijftand te 280.<br />
gen de lucanërs, die hun tweemaal vij- J. van R.<br />
4Ó3andlijk<br />
hadden aangetast. Het gemeene<br />
CURIUS<br />
best, welk fteeds gereed was, om zulke houdt eene<br />
Ovatio o-<br />
vleijende erkendnisfen van haar gezag tot ver de Lu-<br />
aan de uiterfte deelen van Italië te vercaners.gelden, zond CURIUS nogmaal met zijn<br />
leger uit, die zich wederom in dat gewest<br />
zoo voortrefiijk gedroeg, dat de<br />
Thuriërs uit dankbaarheid den gemeensman<br />
c. AELIUS, die de verplichting der<br />
Romeinen om hun bij te ftaan het meeste<br />
had aangedrongen, een ftandbeeld oprichteden<br />
, en dat de Raad aan den zegevierenden<br />
CURIUS de eer eener Ovatio toelegde.<br />
(O<br />
Na het eindigen van zulk eenen lan Einde van<br />
den eigengen<br />
en bloedigen krijg tegen de Samniijken Sam»<br />
ten, fcheen een volgend jaar naauwlijks litifchen<br />
crijg.<br />
iet meldingwaardigs op te kunnen leveren*<br />
Thands was een mededingend volk<br />
afge-<br />
(i) AUR. VICT. de vir. ill. c. 23. PIGHII<br />
Ann, T. I. p. 404.<br />
K 2<br />
in.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
148 ROMEINSCHE<br />
afgeftreeden, wiens vermogen, om de<br />
krijgskosten uit te houden, zichtbaar was<br />
uit deszelfs weelde tot in hunne wapenen<br />
J. voor C.<br />
289. toe; wiens gevaarlijke beftrijding uit de<br />
J. van R, menigte van deszelfs bosfchen en bergeng-<br />
463.<br />
ten bleek; wiens woede tegen Rome aan<br />
deszelfs duure vervloekingen en ijslijke<br />
menfchenoffers kenlijk was; en wiens<br />
hardnekkigheid, na eene veelvuldige ver<br />
breking van alle verbonden, door de bloe-<br />
digfle nederlaagen zelve nog heviger<br />
werd. (ij Alle huislijke oneenigheden<br />
hadden geduurende dezen vreeslijken krijg<br />
meestal gezweegen, of het geweld der<br />
wapenen had ten minsten het gemor der<br />
burgeren onhoorbaar gemaakt. Bij het<br />
zwijgen dier wapenen, welke nog nimmer<br />
zoo behendig, zoo dapper, zoo hardnek<br />
kig tegen Rome gevoerd werden, verhief<br />
zich weldra de rampzalige toon der bur<br />
gertwisten.<br />
J. voor C<br />
'<br />
288.<br />
M. VALERIUS CORVINUS en Q.<br />
J. van R • CAEDICIUS N o c TUA, die als nieuwe<br />
464-<br />
Confuls voor het volgende jaar benoemd<br />
M. VALE<br />
Rius coa- waren, ontlasteden het gemeenebest wel<br />
CO FLOR* Lt I. C. 16,<br />
van
GESCHIEDENISSEN. 149<br />
van eene talrijke menigte der onrustigfte irr.<br />
burgers door het uitzenden van volkplan BOEK<br />
IV.<br />
tingen naar Ca/lrum, Hadria en Sena, (1) HOOFDST.<br />
maar de veele duizenden , die anders jaar J. voor C.<br />
lijks te veld trokken, en zich thands be J. van R.<br />
464.<br />
zwaarlijk aan het ftille genot der huislij<br />
VINUS en<br />
ke rust konden gewennen, maakten de Q. CAïGIeinsrvocbediening<br />
des rechts zoo bezwaarlijk, dat TUA Co ff.<br />
de gemeensman L. PAPIRIUS het voor<br />
ftel deed : „ om eiken Praetor jaarlijksdrie<br />
mederechters toe te voegen, die nevens<br />
hem de uitfpraaken over geldboeten zou<br />
den kunnen doen, en voords het opzicht<br />
over de gevangenhuizen en over de uit<br />
voering der lijfftraffelijke vonnisfen zou-<br />
• den hebben, om welke reden zij den<br />
naam van halsrechters f zouden dragen." f Triumvi*<br />
riCapita',<br />
(2) — Het getal der weerbaare mannen,<br />
les.<br />
die bij de fchatting van dit jaar werden<br />
op-<br />
(1) Caflrum, aan de Hadriatifc&ezee, in heiland<br />
der PraetutiSrs gelegen, werd,volgends VELL. PA-<br />
TERC. L. u c. 14 eerst in het begin van den eers<br />
ten Cartbaagjcben' oorlog eene FLomeinfcbe volkplaii'<br />
ting. Iladiia ligt op dezelfde hoogte , Sena aai<br />
dien zelfden zeekant boven Ancona.<br />
(2) De aanltelling dezer Halsrechters wordt dooi<br />
powrowius de ecig. jur. laater gefteld.<br />
K 3
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C,<br />
a88.<br />
J. van R<br />
464.<br />
VlKA II.<br />
Cof.<br />
I50 ROMEINSCHE<br />
opgefchreeven en twee honderd drie en ze<br />
ventig duizend uitmaakten, laat ons ge-<br />
maklijk begrijpen, welk een bezwaarlijk<br />
huisbeftuur de Regeering aan zulk eene<br />
menigte vond. —- Bij deze fchatting werd<br />
Q. FABIUS MAXIM US RULLIANUS<br />
als het eerste lid van den Raad opgefchree<br />
ven ; eene eer, welke de oudfte dier eer<br />
waardige vergadering genoot, en welke<br />
het geluk erflijk fcheen te maaken in het<br />
geflacht der FABIUSSEN, want gelijk<br />
deze RULLIANUS zijnen vader AM-<br />
BUSTUS in die eer was opgevolgd, zoo<br />
liet hij ook dezelve vervolgends onmid-<br />
delijk voor zijnen zoon GURGES over.<br />
(O<br />
J. voor C, Onder het volgende Confulfchap van Q,<br />
287.<br />
J. van R. BIARCIUS TREMULUS en IV C O R N E-<br />
4°5. LIUS ARVINA, die beide voor de twee<br />
Q. MAR-<br />
C1CS TRE- demaal deze waardigheid bekleedden, liet<br />
WÜLÜS If. zich het vuur eener burgertwist, welke<br />
en P. cos-<br />
KELIUS AR. reeds jaaren lang gefmeuld had en tot<br />
nog toe door hagchelijke veldtogten of<br />
moed benemende ziekten des Volks on<br />
derdrukt was, in lichte vlammen zien.<br />
(O FREINSH. L. XI. c. 23.<br />
De
GESCHIEDENISSEN. 151<br />
De woeker der rijken, de geweldenaarijen<br />
en wreedheden der fchuldeisfchers, en de<br />
ongelukkige toeftand van onvermogende<br />
ichuldenaars, welk alles weleer geweldige<br />
onrust in de burgerij verwekt had, was<br />
andermaal de reden van het lang gemor<br />
des geringen burgers, het geen zich nu<br />
flechts bij zekere aanleiding daartoe in<br />
luide klagten liet hooren.<br />
T. VETURIUS, een dier ongelukkige Schandalijk<br />
gedrag<br />
Confuls, die zich in de Caudynfche eng van eenen<br />
ten hadden laten verrasfen, was in zulke<br />
rijken woe«<br />
keraar.<br />
bekrompene omftandigheden geftorven,<br />
dat zijn zoon, een fchoon en braaf jon<br />
geling zich genoodzaakt had gezien , om<br />
van zekeren c PLOTIUS het geld voor<br />
zijns vaders uitvaart op te nemen. Deze<br />
woekeraar, die reeds meerdere eisfchen<br />
op dit huisgezin had, vervolgde den jon<br />
geling, en dwong hem, om als flaaf vooi<br />
hem te werken, tot dat zijn arbeidsloon<br />
de fchuld zou gelijk gemaakt hebben,<br />
De ongelukkige VETURIUS onder wierf<br />
zich gelaten aan den flaaffchen arbeid,<br />
maar zijn edel hart onderwierp zich geen<br />
Zins aan de fnoode begeerten van zijnet I<br />
eerloozen meester, De fchandelijkfte ver<br />
K 4 202<br />
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
I00FDST»<br />
f voor C.<br />
287.<br />
[. van R.<br />
465.
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
M. cr.AU-<br />
DIUS MAR<br />
CELLÜS en<br />
C. KAUT1ÜS<br />
RUTILUS<br />
Of.<br />
152 ROMEINSCHE<br />
zoekingen vermogten op zijne deugd even<br />
min, als de onmenfchelijkfte bedreigin<br />
gen en wreedfte mishandelingen. Hij<br />
J. voor C<br />
287. 'ontworstelde de magt van den wellustigen<br />
J. van R • aterling en jammerde openlijk op de markt<br />
van zijns meesters wreedheid en fchande.<br />
Een dergelijk geval had wel eer het<br />
ganfche Volk in beweging gebragt CO :<br />
om zulk eene algemeene opfchudding op<br />
nieuw te voorkomen, lieten de Confuls<br />
den fnooden PLOTIUS openlijk naar de<br />
gevangenis brengen, en tevens alle fchul-<br />
denaars, die, in weerwil van eene Heilige<br />
wet daar tegen, (2) gevangen mogten<br />
gehouden worden, ontdaan.<br />
Deze oplettendheid wedcrhield wel de<br />
oogenbliklijke uitbarsting des misnoegens,<br />
maar nam geenzins den geheelen grond<br />
J. voor C!<br />
aU. des gemors weg. Onder de volgende Con~<br />
J. van R,<br />
fuls ,M. CLAUDIUS MARCELLUS en<br />
466.<br />
c NAUTIUS RUTILUS trokken de Ge<br />
meensluiden zich de zaak der fchuldenaars<br />
aan, en eischten, wel verre van zich te<br />
vreden te houden met de hernieuwing der<br />
z i e<br />
CO D. IV. bl. 386"-33p.<br />
(2) Ibid.<br />
aan-
GESCHIEDENISSEN. 153<br />
aangehaalde wet, welke wel ligt weder<br />
overtreden zou worden, niets minder ,<br />
dan eenen volkomene kwijtfchelding der"<br />
fchulden. De fchuldeisfchers kwamen hier ^<br />
tegen met geene mindere hardnekkigheid J<br />
op en vonden overal bijftand, waar de goe- }<br />
de trouw zich belangeloos liet hooren.
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor (<br />
285.<br />
J. van I<br />
467,<br />
Ï54 ROMEINSCHE<br />
ven: hij liet het zelve vrijmoedig alle bazwaaren<br />
voor den dag brengen, en ver-<br />
^ wijderde alzoo de infpanning, welke zich<br />
" tot nog toe alleen op de kwaade fchulden<br />
..gevestigd had. De Gemeensluiden, die<br />
reeds lang in een goed verftand met den<br />
Raad flonden, en misfchien thands tot<br />
hunne buitenfpoorige eisfchen alleen waren<br />
gekomen, om hun vertrouwen bij<br />
het gemeen te herftellen, fchijnen zelve<br />
den Dictator hierin behulpzaam geweest<br />
te zijn. Men kwam althands nu met geheel<br />
andere bezwaaren voor den dag: men<br />
klaagde, dat de wet, welke alle de Ro<br />
f Plebismeinen aan de volksbefluiten f onderwierp,<br />
cita.<br />
overtreden werd, en men drong tevens<br />
op de hernieuwing dier wet aan, dat de<br />
Raad zich vooraf ftellig zou moeten verklaaren<br />
voor die voorftellen , waartoe het<br />
Volk in groote vergaderingen beiluiten<br />
zou.(1) HORTENSIUS nambeidedezQ<br />
klagten door eene nieuwe afkondiging en<br />
bekrachtiging dier oude wetten weg, en<br />
• was<br />
(1) Beiden waren op voorftel van PLBLILIUS<br />
vastgefteld in het J. van R. 416. Zie D. IV. W.<br />
345» 34
GESCHIEDENISSEN. 155<br />
was daardoor reeds aanmerklijk in de bevrediging<br />
des gemeens gevorderd, wan<br />
neer de dood het gemeenebest van dezen '<br />
bekwaamen Staatsman beroofde.<br />
Men benoemde nu den ftokouden Q. '.<br />
FABIUS tot zijnen opvolger in het op<br />
pergezag, die het zelve voor de derde, Dicïator<br />
II.<br />
maal aannam, en het geluk had, dat de<br />
vijandlijkheden der Volfiniërs een volkomen<br />
einde aan >de reeds bedaarde burgertwist<br />
maakten, fchoon dezelve van zoo<br />
weinig belang waren , dat de gefchiedenis<br />
ze ter naauwernood heeft aangeftipt. (1)<br />
Deze bevrediging der burgerij, welke Charakter<br />
van Q. FAnu<br />
wederkeerde naar haare wooningen, B.Ui RUL<br />
LIANUS<br />
bekroonde het werk, door q. F A B I U S<br />
R U L L I A N U S M A X I M U S in den vrede<br />
en in den oorlog zinds vier en veertig<br />
jaaren verricht. Hij leefde zekerlijk na<br />
dezen tijd nog eenige jaaren, doch daar<br />
wij wel bericht vinden van de algemeene<br />
kostbaarheid zijner uitvaart, maar niet<br />
van den juisten tijd zijns doods, nemen<br />
wij deze gelegenheid waar, om den man,<br />
die<br />
(Ï) FREINSH. L. XI. q. 14—29, Men zie over<br />
het duistere van dit tijdvak PIGUU Ann. ad bof annos.<br />
III.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
IOOFDST.<br />
. voor C.<br />
285.<br />
[. van R,<br />
467.<br />
Q. FABIUS<br />
MAXIMUS.
nr.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
J. van R.<br />
467.<br />
156 ROMEINSCHE<br />
die zoo lang in onze gefchiedenisfen uitmuntede<br />
, in voorraad te vereeren. Rome<br />
was aan hem grootendeels haaren tegenwoordigen<br />
roem verfchuldigd. Zijn naam<br />
had Etrurie en Samnium doen beeven : zijn<br />
aanzijn aan het hoofd van legers, die reeds<br />
vernederd waren, was genoeg geweest, om<br />
trotfche vijanden angstvallig te doen vluchten.<br />
De zeldzaame vereeniging van den<br />
krijgsman en den Staatsman vond in hem<br />
plaats: zijn fchrander beleid in Rome's<br />
huisbeftuur deed hem den bijnaam van<br />
MAxiMUS verwerven. Te recht erkende<br />
het gemeenebest bij zijnen dood zijne verdiensten<br />
: de burgers bragten vrijwillig zoo<br />
veel toe, om zijn lijk met de pracbtigfte<br />
uitvaart te vereeren, dat zijn zoon op<br />
het geflachre offervee geheel Rome onthaaien<br />
kon. (IJ Of evenwel de bron van<br />
zijne fchitterendfte daaden zoo zuiver,<br />
als derzelver uiterlijke glans, geweest zij,<br />
kunnen wij naauwlijks gelooven, hoezeer<br />
wij anders huiverig zijn, om onedele beginzelen<br />
te vooronderftellen bij roemrijke<br />
bedrijven. Zijne eerzucht en zijne in,<br />
(1) Auu.-ViCT. éevir. Ui. c. $3,
GESCHIEDENISSEN. 157<br />
genomenheid met de ingebeelde voorrech,<br />
ten eener adelijke geboorte zijn toch zicht<br />
baar in verfcheidene betrekkingen: ge-<br />
J. voor C.<br />
lukkig hield de eerste y hem rustloos in<br />
285.<br />
het ftrijdperk voor Rome 's roem, en hin [. van R»<br />
467.<br />
derde de laatfte geenzins in eenen tijd,<br />
waarin men den Adel, na de vernietiging<br />
van deszelfs wezenlijke voorrechten, gaar<br />
ne de genoegens eener ijdele inbeelding<br />
vergunde.<br />
VIJF-<br />
IN.<br />
BOEK<br />
IV.<br />
SOOFDST.
Inleiding.<br />
VYFDE HOOFDSTUK.<br />
D E<br />
O O R L O G<br />
TEGEN DE<br />
TARENTYNERS<br />
EN DEN KONING<br />
P Y R R H U S<br />
GEVOERD.<br />
2ü
ROM. GESCHIED. 159<br />
ftoute ftappen mogen wij nu niet van haar<br />
verwachten, daar de groote bron van haare<br />
inwendige verdeeldheden is opgedroogd,<br />
en haar aanzien reeds wijd en zijd door<br />
Italië erkend wordt ? — Na de invoering<br />
van een gelijk recht der burgers tot alle<br />
gewijde en ongewijde bedieningen, hebben<br />
haare onderfcheidene rangen, in de plaats<br />
van zwaarden der verdeeldheid, prikkels<br />
eener loflijke mededinging opgeleverd tusfchen<br />
den Adel en den burgerftand. Na<br />
de onderwerping der omgelegene volkeren,<br />
kunnen kleene aanvallen den zetel<br />
des Gemeenebests niet meer doen wankelen,<br />
en maaken de moorddaadige, doch<br />
onbeflisfende, vijandlijkheden van onmiddelijke<br />
nabuuren plaats voor grooter oorlogstooneelen,<br />
welke den weedom van het<br />
menfchelijke hart over haare veelvuldige<br />
ellenden j; nog eenigzins vergoeden door<br />
haare befchouwers lesfen van wijsheid<br />
voor het Staatsbeftuur en Krijgsbeleid mede<br />
te deelen, welke door weinig beduidende<br />
fchermutzelingen zelden worden opgegeven.<br />
III.<br />
BOEK<br />
v.<br />
lOOFDST.<br />
De Latynen, Sabynen, Hernicers, Ac- Staat van<br />
'.omé's<br />
quiè'rs, Maffers en Campaniërs eerbiedig-„. inzien..<br />
den
III.<br />
'BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
284.<br />
J. van R.<br />
468.<br />
C. CLAU'<br />
DIUS CANI.<br />
NA en M.<br />
AEMILIUS<br />
I-F.PIDÜS<br />
Cof.<br />
i6o ROMEINS CHE<br />
den Romers gezag. De Volscers waren<br />
geen afzonderlijk volk meer. De klank<br />
der Romeinjche wapenen wekte tot in Apulie<br />
ontzag. Een gedeelte van Lucanie aan<br />
de eene en geheel Umbrie en Picenum aan<br />
de andere zijde was gehoorzaam aan het<br />
Gemeenebest of werd door nabijgelegene<br />
volkplantingen in bedwang gehouden.<br />
Aan gene zijde des Tibers was een<br />
gedeelte van Etrurie te ondergebragt, en<br />
tiield het verafgelegener de gemaakte verbonden<br />
getrouw. Samnium was fchijnbaar<br />
overheerd en de Galliërs waren<br />
vreedzaam , fchoon gereed, om aan elk<br />
hunne wapenen tegen het gemeenebest te<br />
leenen.<br />
Zoodanig was het met Rome gefield<br />
toen de Confuls c. CLAUDIUS CANI-<br />
NA en M. AEMILIUS LEPIDUS het<br />
Staatsbeftuur aanvaardden. Het zelve was<br />
alzins vreedzaam: maar daar Rome geheel<br />
Italië nog niet aan zich had onderworpen<br />
en daar verfcheidene te ondergebragte<br />
volkeren flechts geringe aanmoediging<br />
tot eenen nieuwen opftand behoefden,<br />
was deze ongevvoone ftilte geenzins<br />
te vertrouwen, en zag men weldra uitwerk-
GESCHIEDENISSEN. itfl<br />
wérkzèlen, welke door verafgelegene oor-<br />
zaaken ten verderve van het Gemeene<br />
HOOFDST.<br />
best werden voordgebragt.<br />
J. voor C.<br />
De bewooners van den eenen uithoek 284..<br />
van Italië, Mesfapia of Japygia genoemd f. van R.<br />
468.<br />
vreesden met reden, dat het heerschzuchVijandlijtige<br />
Rome hun niet bevrijd zou laten van keoogmerken der<br />
het juk der overheerfching. Den burgeTarentyren der Hoofdftad van dat gewest, den ners.<br />
Tarentyners, was deze vrees inzonderheid<br />
ondragelijk. Volkplantelingen der vrij<br />
heidminnende Grieken en wel van de on-<br />
buigzaame Spdrtaanen zijnde, gevoelden<br />
zij te grooten afkeer van alle onderwer<br />
ping , dan dat zij de naderende fchreden<br />
hunner forfche meesters langer werkeloos<br />
konden aanzien. Een vernederend, doch<br />
overtuigend gevoel, dat zij dezen afkeer van<br />
alle overheerfching alleen nog hadden overig<br />
behouden van den Lacedcemonifchen geest,<br />
zonder eene fchaduw meer der Spartaanfcht<br />
maatigheid en heldhaftigheid te hebben }<br />
deed hun echter den rechtftreekfchen weg<br />
niet inflaan, om der Romeinjche wapenen eer<br />
perkte ftellen. De verwijdering van hunn(<br />
moederflad had hunne zeden onttrokken aai t<br />
derzelver Itrenge tucht, en door eenen na<br />
V. DEEL. L tuuï<br />
ui.<br />
BOEK<br />
v.
lït.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
284.<br />
J. van R.<br />
468.<br />
l6l<br />
ROMEINSCHE<br />
tuurlijken overgang tot een ander uiterfte<br />
van ongeregeldheid, hunligchaam en hunnen<br />
geest min werkzaam, en tevens min gefchiktvoor<br />
de moeilijkheden van den krijg<br />
tegen een heldhaftig en onvertzaagd volk<br />
gemaakt, terwijl de overvloedige vruchten<br />
van eenen allervoordeeligften handel hun<br />
gansch en al door de verderflijkfte en overdreevendfte<br />
weelde hadden ontzenuwd.<br />
Bewust van hun onvermogen, en zelfs<br />
ongezind, om het overfchot hunner krachten,<br />
't welk zij in allerleie ongebondenheden<br />
uitputteden , tegen de Romeinen te gebruiken<br />
, berokkenden zij eene nieuwe<br />
zamenfpanning van verfcheidene volkeren<br />
tegen het gemeenebest, wier uitgeputte<br />
geldmiddelen zij door hunne fchatten onderfteunden,<br />
zonder eenig openlijk deel<br />
aan derzelver krijgsverrichtingen te nemen<br />
, tot dat hun flinkfche handel, door<br />
het oplettend Rome ontdekt, hun noodzaakte<br />
op zelfverdeediging te denken, en<br />
hunne volilagene verwijfdheid hun eenen<br />
vreemden Heer deed inroepen, om hun<br />
tegen de overheering van nabuuren te beveiligen.<br />
De Galliërs , in het bijzonder de Senoners,<br />
waren de eerften, die door de Taren-
GESCHIEDENISSEN. 163<br />
rentyners omgekogt, de Romeinen aan tas HL<br />
teden. Zij trokken met eene meer dan<br />
gewoone krijgsmagt Etrurie in, en be<br />
legerden aldaar Aretium, eene Stad, wel<br />
ke geenzins in bondgenootfchap met Ro<br />
me Hond, maar Hechts in het algemeen<br />
beftand van Etrurie begreepen was. Daar<br />
hun aanval alzoo niet rechtftreeks tegen<br />
Rome was, liep dit jaar zonder eene open<br />
lijke uitbarfting der nieuwe vijandlijkhe<br />
den af.<br />
Onder de volgende Confuls c. SERVI-, f. voor C.<br />
LIUS TUCCA en L. CAECILIUS ME-- 283-<br />
TELLUS verkreegen de Ai-etiërs op hun<br />
ootmoedig verzoek de toezegging van den c. SERVI»<br />
bijftand der Romeinen, en werd tevens L. <<br />
CAECILIUS aan het hoofd eens legers !<br />
tot ontzet der benaauwde ftad in Etrurie 1<br />
•eixuj<br />
gezonden. De afgezanten , die vooraf<br />
den Galliërs gingen aanzeggen: „ dat Are<br />
tium in bondgenootfchap met Rome ftond,<br />
en men uit dien hoofde verwachtede, dat<br />
zij, als bevredigd met de Romeinen zijn<br />
de , derzelver vrienden ongeftoord zou<br />
den laten;" werden met verkrachting van<br />
het heilige recht der volkeren om het lee<br />
ven gebragt. Even vuurig om dezen hoon<br />
L a te<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
284.<br />
f. van R.<br />
468.<br />
. van R.<br />
469.<br />
JUSTUCCA<br />
•n L, CAE-<br />
IILIUS ME«
III.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
aöj.<br />
J. van R.<br />
469.<br />
164 E.OMEINSCHI<br />
te vvreeken > als om Aretium te ontzet<br />
ten , tastede nu de Conful de heiligfchen-<br />
nige vijanden aan, maar met zulk een on<br />
gelukkig gevolg, dat hij zelf met zeven<br />
Bevelhebbers van keurbenden en dertien<br />
duizend mannen, waaronder veele voor-<br />
naamen waren, het leeven verloor.<br />
Het Se- Op de droeve tijding van zulk eenen<br />
nonifche nadeeligen flag, werd n'. CURIUS met<br />
Gallie verwoest.<br />
een nieuw leger te veld gezonden. In<br />
plaats van eenen vijand, die ftout op zij<br />
ne overwinning was, aan te tasten, voer<br />
de deze Veldheer zijne benden met voor<br />
bijgang van Aretium rechtftreeks in des<br />
vijands eigen onverdeedigd land , en nam<br />
aldaar voor Rome de geduchtfte wraak<br />
over den moord haarer afgezanten en den<br />
dood haarer krijgsluiden. Hij vernielde<br />
het ganfche gewest der Senoners zoo ge<br />
heel te vuur en te zwaard, dat het zel<br />
ve eene onbewoonde woestenij geleek. (1)<br />
De<br />
(O POLYB. L. II. c. 19. Waarfchijnlijk was<br />
CURIUS thands Praetor, en had de andere Confut<br />
elders bezigheden, welke hem beletteden, zijnen Ambt<br />
genoot te wreeken. Doch de gefchiedents van dit,<br />
het voorgaande en volgende jaar is zoo duisier, dat<br />
wij
G E S C H I E D E N I S S E N . 165<br />
De woede over de vernieling van hun<br />
land, en het gevangen nemen of ombren<br />
gen hunner landgenooten, deed de Seno-<br />
ners onder het volgende Staatsbefluur van<br />
P. CORNELIUS DOLABBLLAenCN.<br />
DOMiTius C A L V I N U S Aretium verla<br />
ten, om tegen Rome zelf op te trekken,<br />
en op gelijke wijze de vernielende vlammen<br />
andermaal uit deszelfs daken te doen op<br />
gaan. Hun togt door het land van Ro<br />
me 's bondgenooten vond echter geduuri-<br />
ge verhinderingen verzwakte hunrtekrach<br />
ten door veelvuldigen tegenfland. Ten<br />
laatften ftuiteden zij tegen een geducht<br />
heir, 't welk de Conful D O M I T I U S had<br />
in het veld gebragt, en 't welk hun be<br />
nevens de Bojers en verfcheidene Etru<br />
riërs , die deel in hunnen optogt genomen<br />
hadden, niet flechts tegenhield, maar<br />
zelfs aantastede en verfloeg.<br />
De uiteengeflagene vijanden verzamel Sla? bii<br />
den zich echter weder bij het meir, Fa- > '*adimor,it.<br />
dimonis genoemd, en zagen zich aldaar<br />
door nieuwen onderftaud van Bojers en<br />
Etru-<br />
wij de grootfte reden hebben, ons over het gemis<br />
van LIVIUS te beklaagen.<br />
L 3<br />
ITT.<br />
B OEK<br />
V.<br />
IOOFDST.<br />
f. voor C.<br />
282.<br />
\. van R.<br />
470.<br />
P. COR<br />
NELIUS DO-<br />
MBELIA en<br />
CN. DOMI-<br />
nus CAL-<br />
Y;NUS Coff.
III.<br />
BOF.K<br />
V.<br />
J. voor C.<br />
281.<br />
J. van R,<br />
471-<br />
Q. AEMT-<br />
LIÜS PAPUS<br />
en c. FA-<br />
BMCHJS<br />
Cof.<br />
i66 ROMEINSCHE<br />
Etruriërs onderfteund: maar hun vernieuw<br />
de moed was even onbeftand tegen een<br />
HOOFDST. ander heir van den Conful CORNELIUS,<br />
J. voor C.<br />
die hun zoo geweldig aanviel,<br />
28a.<br />
dat 'er<br />
J. van R. van de Senonifche Galliërs ten minsten nie<br />
470.<br />
mand overig bleef, om zich te beroemen,<br />
dat zijne voorvaderen wel eer Rome had<br />
den kunnen in brand Heken.<br />
Wel verre dat de geheime werkingen<br />
der Tarentyners tegen het gemeenebest<br />
door deszelfs nieuwe overwinningen zou<br />
den gefluit zijn, wisten zij door hunne<br />
bedekte onderhandelingen de verflagene<br />
Etrurièrs en Bojers niet flechts tot eene .<br />
herzameling hunne krachten voor het vol<br />
gende jaar op te zetten, maar tevens een<br />
bondgenootfchap tusfchen de Bruttiërs,<br />
Lucaners en Samniten te bewerken tegen<br />
de roofzuchtige vijanden van geheel Ita<br />
lië, gelijk de Romeinen door dat bondge<br />
nootfchap genoemd werden.<br />
Q. AEMILIUS PAPUS en c. FA-<br />
BRICIUS, de Confuls des volgenden jaars,<br />
hadden dus het gemeenebest in eenen ftorm<br />
te redden, die van alle zijden met ver-<br />
eenigd geweld te zamen trok. De eers<br />
te trok Etrurie met een leger in en hield<br />
aan
GESCHIEDENISSEN. 167<br />
aan die zijde alles in een vreeslijk bedwang:<br />
de laatfte voerde zijne troepen<br />
tot ontzet van Thurii aan, welke ftad<br />
door de bondgenootfchaplijke krijgsmagt<br />
belegerd werd. Het gelukte FABRI-<br />
CIUS, Thurii te ontzetten, het vereenig-<br />
de heir te verflaan en zelfs de ganfche<br />
Thurii.<br />
vijandlijke legerplaats te veroveren. Het<br />
laatfte viel echter den Romeinen zoo bezwaarlijk,<br />
dat zij deze verovering aan<br />
den onmiddellijken bijftand van den Krijgsgod<br />
toefchreeven. Hun bijgeloof grondde<br />
zich op deze bijzonderheid. Een<br />
forsch en moedig jongeling had het eerst<br />
de ftormtadders tegen het vijandlijke leger<br />
geplaatst, maar was bij deszelfs verovering<br />
niet te vinden. De Veldheer riep<br />
te vergeefsch den heldhaftigen knaap op,<br />
om zijne uitftekende daad te beloonen,<br />
en befloot uit dien hoofde, of maakte ten<br />
minsten zijn krijgsvolk wijs, dat MARS<br />
zelf de vijandlijke legerplaats beklommen<br />
had. De behaalde overwinning was<br />
zeer belangrijk, twintig duizend waren<br />
'er van het leger der bondgenooten<br />
omgekomen , vijfduizend, waar onder da<br />
Opperbevelhebber STATIUS STA HEI-<br />
L 4 us,<br />
Hl.<br />
BOES<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C,<br />
081.<br />
J. van R.<br />
471.<br />
FABRICHJ»<br />
anczet
l68 ROMEINSCHE<br />
ith us, krijgsgevangen gemaakt, en twintig-<br />
BOEK<br />
V. veldteekenen veroverd. (1)<br />
HOOFDST. Hoe veel reden de lafhartige Tarenty-<br />
J. voor C<br />
'ners ook hadden,<br />
281.<br />
om zich, nu vooral<br />
J. van R. na het mislukken hunner bedekte Staat<br />
471.<br />
kunde , niet openlijk tegen Rome te ver-<br />
' Openlijke<br />
viiandlijkklaaren, het geen zich de nieuw vereeheid<br />
van nigde vijanden zoo vreeslijk van het lijf<br />
Tarentumgeflingerd<br />
had, bragt echter hunne eige<br />
ne ligtzinnigheid dit voor hun zoo dood-<br />
lijk geheim aan den dag.<br />
De zucht tot vermaaken, welke bij hun<br />
de overhand had genomen boven alle we<br />
zenlijke bedrijven van een werkzaam lee<br />
ven , en het getal hunner feestdagen<br />
waarlijk grooter, dan dat hunner werk?<br />
dagen , gemaakt had, was de oorzaak de<br />
zer belangrijke ontdekking. Hun prach-<br />
tigfte fchouwburg, waar het lediglopen-?<br />
de volk zich dagelijks vermaakte mt-.t de<br />
verachtlijke kluchten en laage poetfen van<br />
fchaamtelooze tijdverkwisters, was zooda<br />
nig ingericht, dat deszelfs fchitterende<br />
(1) FREINSH. L XU. C. 1-6. FABRICIUS<br />
zegepraalde, fchoon hij aan MARS de verovering<br />
toekende. Fa/li Capitolini.<br />
too-
GESCHIEDENISSEN. ï6o<br />
tooneel, tegen over de haven geplaatst,<br />
een zeer ver uitzicht in den Tarentyn-<br />
fchen zeeboezem gaf. Van daar zag men 1<br />
. voor C,<br />
eene Romeinjche vloot van tien fchepen op • 281.<br />
de haven aanzetten, J . van R,<br />
Eigene bewustheid van ilinkfbhe hande<br />
47'.<br />
lingen tegen het gemeenebest deed den<br />
Tarentyners denken, dat deze fchepen,<br />
waarover L. VAEERIUS het bevel voer<br />
de, van Rome waren uitgezonden, om<br />
hun over hunne verraaderlijke trouwloos<br />
heden te (haffen : terwijl eene geveinsde of<br />
wezenlijke onkunde omtrend de gevoelens<br />
der Tarentyners de Romeinen alhier Hechts<br />
eene veilige legplaats in eene gastvrije<br />
en vriendfchaplijke haven had doen zoe<br />
ken.<br />
Wat evenwel het waare oogmerk der<br />
Romeinen met de opzending dezer kleene<br />
vloot naar Tarentum ook geweest mag zijn,<br />
dezelve had ten minsten dit gevolg, dat<br />
het gemeenebest deszelfs vijanden open<br />
lijk leerde kennen. Een zekere PHI-<br />
LOCHARIS, wiens fchandelijke zeden<br />
hem den bijnaam van THAIS (I)<br />
b i<br />
ï<br />
da<br />
(i) THAIS, was eene vermaarde Crietfcbe hoer,<br />
L 5<br />
w e I k<br />
m.<br />
BOES<br />
V.<br />
IOOFDST.
III.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C,<br />
281.<br />
J. van R.<br />
47»'<br />
1<br />
I^O ROMEINSCHE<br />
de Tarentyners deeden dragen, beweerde<br />
openlijk: „ dat een oud verdrag den Romeinen<br />
verbood het voorbij varen van het<br />
voorgebergte Lacinium, en dat men dus<br />
die onbefchaamde zeefchuimers te keer<br />
gaan en hunnen hoogmoed met geweld<br />
vernederen moest." Zonder het minste<br />
onderzoek naar dit voorgegeven verdrag<br />
gaf het brooddronken Tarentynfche volk<br />
den verachtlijken PHILOCHARIS luidruchtig<br />
gelijk. De Romeinen, die om<br />
geene vijandlijkheden, voorzeker om zulk<br />
eenen oogenbliklijken aanval niet gedacht<br />
hadden , begaven zich op het gezicht van<br />
den gewapenden zamenloop der Tarentyners<br />
uit hunne haven, maar waren niet<br />
in ftaat het nazetten hunner fnelle fchepen<br />
te ontkomen. De helft der Romeinfche<br />
vloot viel den Tarentyners in handen ,<br />
die vier fchepen in den grond boorden,<br />
waarop zich ook de Vlootvoogd bevond,<br />
en<br />
welke de ganfche Atbeenfcbe jongelingfchap aanhaara<br />
onedele bekoorlijkheden kluisterde, voords A L E X A N-<br />
DER op zijnen kruistogt vólgde, en ten laatften nog<br />
de geraaaltn van PTOLEMAEÜS werd. BAS^E.<br />
D«3 C'it.
GESCHIEDENISSEN. I^I<br />
en één fchip in hunne haven opbragten,<br />
waar van zij het krijgsvolk ombragten, en<br />
HOOFDST.<br />
het overige fcheepsvolk tot llaaven ver-<br />
J. voor C.<br />
kogten. (O<br />
281.<br />
De Tarentyners aldus openlijk voor hun<br />
J. van R.<br />
471.<br />
ne gezindheid tegen Rome uitgekomen Thurii<br />
zijnde, tasteden nu rechtftreeks de Thu- door de<br />
Tarentyriè'rs<br />
aan, hun verwijtende, dat zij de Ronersingemeinen in deze gewesten van Italië hadnomen. <br />
den gebragt, door liever bij die woeste<br />
veroveraars, dan bij hunne eigene aan<br />
verwanten en nabuuren befcherming te<br />
zoeken. Deze ftad viel hun in handen,<br />
derzelver voornaamfte burgers werden door<br />
hun verjaagd, de Romeinfche bezetting had<br />
eenen vrijen aftogt bedongen, en vooi<br />
het overige werd alles geplunderd.<br />
Zeer groot was de verontwaardiging<br />
van den Romeinfchen Raad over dezen<br />
onverhoeden en kwaadaardigen aanval :<br />
maar hoe luid het bloed der gefneuvelde ben<br />
den en het verlies van vijf fchepen ook it j<br />
deszelfs vergadering om wraak riep, nog<br />
thands was het,bij de nieuwe zamenfpanninj 1<br />
van zoo veele vijanden,gevaarlijk, derzeive<br />
(O FREINSH. L. XH. 0 7, 8.<br />
geta l<br />
III.<br />
BOEK<br />
V.<br />
Gezantfchap<br />
naar,<br />
Tarentum,
III.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
281.<br />
J. van R<br />
471.<br />
TfS ROMEINSCHE<br />
getal door dezen te vermeerderen. Men<br />
befloot, deklagten der billijkheid dooreen<br />
gezantfchap te Tarentwn te doen hooren ,<br />
' en eer men tot eene oorlogsverklaring<br />
• kwam, in onderhandelingen aan te dringen<br />
op eene vrijgeving der als flaaven<br />
verkogte Romeinen, op eene uitkeering of<br />
fchaadeloosftelling der geplunderde goederen<br />
aan de Thuriërs , op de terugroeping<br />
der ballingen in hunne ftad, en eene uitlevering<br />
der aanleggers dezer vijandlijkheden<br />
in de handen der Romeinen.<br />
Mishande- Naauwlijks vonden de afgezanten, aan<br />
ling der<br />
wier hoofd L. POSTUMIUS was, toeRoméinfcheafgegang<br />
tot de volksvergadering, welke, daar<br />
zanten.<br />
het thands weder een feestdag was , in den<br />
fchouwburg bij een was en meer eenen<br />
gemengden hoop van baldaadige en brooddronkene<br />
ligtmisfen, dan eene ftaatige<br />
bijeenkomst geleek, om over 's Lands belangen<br />
-te handelen en een eerwaardig gezantfchap<br />
op te wachten. Bekend met<br />
het trotfehe charakter van POSTUMIe<br />
n m e t<br />
US (O ^ e<br />
algemeene ernsthaftigheid<br />
der Romeinen valt het ons gemaklijk<br />
(l) Zie boven bladz. 131. 132.
GESCHIEDENISSEN. I73<br />
lijk naar te gaan, hoe hoogstbeleedigd<br />
hij , die zich reeds driemaals als Conful<br />
in den Raad en in het veld had geëer<br />
biedigd gezien, zich moet gevoeld heb*<br />
ben, wanneer men hem, zoo dra hij den<br />
mond opende om zijnen last uit te bren-<br />
gen, eenpaarig befpottede, en, in plaat!<br />
van eenig andwoord, een luidruchtig ge<br />
lach over zijne gebrekige voordragt ir<br />
het Grieksch liet hooren. Buiten ftaat.<br />
zoo wel door hoogst gefteegene gramfchap<br />
als door zijne mindere vaardigheid ir l<br />
de Griekfche taal, zich naar waarde ove f<br />
zulk eene mishandeling te uiten, verlie t<br />
POSTUMIUS met zijn gevolg den fchouw<br />
burg. Als ware echter de beleediging de 5<br />
Romeinfchen naams en de fchending vai 1<br />
het geheiligd recht der volken nog nie t<br />
tot eene genoegzaame hoogte gebragt 5<br />
zo onderftond zich zekere baldaadig h<br />
lchurk, PHILONIDES geheeten, de<br />
1<br />
achtbaaren tabbaard van den ftaatig ai<br />
tredende gezant te bewateren. He<br />
t<br />
verfoeilijke volk juichte eenpaarig de<br />
zen gruwel toe, dien men anders aa<br />
•<br />
de fchaamteloosheid van éenen verach<br />
lijken rekel zou hebben toegefchreevei<br />
).<br />
Po<br />
J-<br />
ITTJ<br />
BOEK '<br />
IV.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
281.<br />
J. van R«<br />
471.
III.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
281.<br />
J. van R<br />
471.<br />
J. voor C<br />
280<br />
J. van R<br />
'472.<br />
L. AEMI-<br />
LIÜS BAR-<br />
BCLA en<br />
Q. MAR-<br />
CIU6 PHI-<br />
L1PPUS Cojj<br />
If4 ROMEINSCHE<br />
POSTUMIUS keerde zich hierop met de<br />
diepfte verontwaardiging om en zei, in<br />
de taal des Romeinfchen bijgeloofs , ter-<br />
' Wijl hij zijnen bezoedelden tabbaard vertoonde<br />
: ,, wij nemen dit, o fchobbejak,<br />
voor een voorteeken aan, dat ons<br />
meer zal gegeven worden, dan wij nu geëischt<br />
hebben." Maar wanneer zich het<br />
algemeene gefchater hier over flechts verdubbelde<br />
en de dolle dronkene menigte<br />
fchandliederen tegen geheel Rome aanhief,<br />
vervorderde POSTUMIUS zijnen weg na<br />
het uitfpreken van deze nadruklijke woorden<br />
: „ lacht nu vrij, o Tarentyners, hierna<br />
zult gij weenen, wanneer gij dezen tabbaard<br />
met veel bloeds fchoon zult moeten<br />
wasfchen." (1)<br />
De bijlbundels waren reeds in de han<br />
den van L. AEMILIUS BARBULA en<br />
Q. MARCIUS PHILIPPUS overgegaan<br />
, wanneer het gehoonde gezantfchap<br />
te Rome wederkwam. In plaatze van den<br />
Raad eenig andwoord op deszelfs eisfchen<br />
:terug te brengen , vertoonde POSTU<br />
MIUS zijnen tabbaard, tot welks reiniging<br />
CO DiOM. H A L » Excerpt. Legat. p.743.
GESCHIEDENISSEN. 175<br />
ging opzetlijk geene moeite gedaan was, iu.<br />
en<br />
BOEK<br />
voegde daarbij een verhaal van den<br />
V.<br />
veelvuldigen 1'maad en verongelijking, 100FDST.<br />
welken de afgezanten<br />
[. voor C<br />
zoo wel van het<br />
280.<br />
ganfche volk, als van enkelde onverlaaten [. van R,<br />
hadden ondergaan.<br />
472-<br />
De oorlog<br />
•Het kwam bij den Raad in geene be-1 egen de<br />
'arenty •<br />
denking, of men zulk een hoonend on-; ters ver<br />
gelijk aan het Gemeenebest ook fcen ftreng-' jaard.<br />
ften zou wreeken , maar het verdiende<br />
de ernftigfte overweging of menden Staat,<br />
die zich weder door vijanden omringd zag,<br />
zou durven waagen aan eene hagchelijke<br />
verdeediging van deszelfs eer. Ganfche<br />
dagen hield men zich met een rijp beraad<br />
bezig, of men eerst den algemeenen op-<br />
Hand van nabuurige volkeren zou dem<br />
pen, dan of men térftond Tarentum den<br />
oorlog aan zóu doen. Tot geene eenpaa-<br />
righeid van gevoelens hierin kunnende<br />
komen, nam men ten laatHen de onder-<br />
fcheidene Hemmen op, welker meerder<br />
heid befliste, om 's Volks toeflemming tot<br />
den Tarentynfchen krijg te vragen. De<br />
menigte, welke meestal naar wezenlijk of<br />
ten minften fchijnbaar recht oordeelt,zon<br />
der
1?Ó ROMEINSCHE<br />
m der ooit ftaatkundig te denken, lettede al<br />
BOEK leen op Romers gefchortdene eer en eisch-<br />
V.<br />
HOOFDST. te eenftemmig derzelver herftelling. (1)<br />
J. voor C. Van dit befluit werd onmiddelijk kennis<br />
280.<br />
J. van R. gegeven aan den Conful AEMILIUS , die<br />
472. zich reeds met een leger tegen de zamen-<br />
verbondene vijanden in Samnium bevond ,<br />
en tevens Heilige last gegeven, om al<br />
les, wat hij thands mogt voorhebben, ag-<br />
ter te laten , ten einde den Tarentyners<br />
door de rechtvaardigfte wapenen tot eene<br />
voldoening voor de fchreeuwendfte mis<br />
handelingen te dwingen.<br />
Gedrag Thands bekwam Tarentum voor één 00-<br />
der Tareri'<br />
genblik van deszelfs bedwelmende ligtzin-<br />
tyners.<br />
nigheid. Het aanrukken van een aanzien<br />
lijk leger , het geen door lagchen noch<br />
door fpotten was af te weeren, deed de<br />
lloute onbedachtheid van dit volk weldra<br />
veranderen in eene even fchandelijke angst<br />
valligheid. 'Er fchoot nu geene andere<br />
keuze voor de Tarentyners over, dan zich<br />
aan de eisfchen van Rome te onderwerpen<br />
of eenen oorlog te beginnen met eene<br />
(i) DiON. HAL. Excerpt. Legat. p. 744*<br />
krijgs-
GESCHIEDENISSEN. iff<br />
Üjfhadden willen houden, en welke hun echter<br />
thands rechtftreeks dreigde. Even onge<br />
zind, om de dartele vermaaken van hun<br />
weelderig leéven op te offeren aan alle de<br />
moeilijkheden van eenen geduchten krijg,'.<br />
als om den Romeinen, wien 2ij als onbefchaafde<br />
en onkundige menfchen met de<br />
diepfte verachting befchouwden > eenig<br />
genoegen te geven > namen, zij tot een<br />
middel toevlucht, het welk hun toefcheen,<br />
hun van de Romeinen op eene krachtdaadige<br />
wijze te zullen bevrijden, zonder<br />
dat zij zich met de krijgsbezwaaren zouden<br />
te bemoeijen hebben. Dit middel<br />
kwam hun des te noodzaakelijker voor,<br />
daar zij toch wanhoopten, van met de ongemeende<br />
infpanning hunner eigene verzwakte<br />
krachten ooit den Romeinen te zullen<br />
kunnen ftaan, en zich nu nog vleidden $<br />
dat dezen, op het hooren van hunnen aanzoek<br />
om vreemden bijftand, zich liever met<br />
hun op zachter voorwaarden zouden willen<br />
vereenigen, dan den tegenwoordigen Koning<br />
van Epirus in Italië afwachten, wiens<br />
voorzaat zij, fchoon die min beroemd was<br />
geweest, weleer ontzien hadden, (i)<br />
Een<br />
(i) Men zie over de invallen van ALEXAN»<br />
V. DEEL. M SS»<br />
IIL<br />
BOIÜ<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
f. voor C tf<br />
280.<br />
[. van ï\ t<br />
472.
III.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. roor C,<br />
280.<br />
J. van R<br />
47*.<br />
Gedrag<br />
van zeke<br />
ren MF.TO?<br />
te Tarentum.<br />
178 ROMEINSCHE<br />
Een hunner braaffte burgers, M E T 0 rt<br />
genaamd, liet zich door het fchijnfchoone<br />
van dit middel geenzins zoo verblinden,<br />
dat hij het hoog gevaarlijke daarvan voor<br />
de onaf hanglijkheid van Tarentum voorbij<br />
zag: in tegendeel zeer duidlijk begrijpende<br />
, dat het gedaan is met de vrijheid van<br />
eenen Staat, die zijne diepbedorvene gefteldnis<br />
moet ftaande houden door den<br />
bijftand van heerschzuchtige, vreemde Mogendheden<br />
, poogde hij zulks zijne medeburgers<br />
eensgelijks te doen bezeffen. In plaatze<br />
van hier toe eeneernftige aanfpraak te doen,<br />
fchikte hij zich naar den geest der Tarentyners.<br />
In de houding van een dronken mensch,<br />
met eene verwelkte krans op het hoofd ,eene<br />
fakkel in de hand en door eene fluitenfpeelfter<br />
gevolgd, zich in de volksvergadering<br />
begeven hebbende, trok hij weldra<br />
de aandacht der burgeren van hunne gewigtigfte<br />
raadpleegingen af. Elk vond<br />
behaagen in de klucht en gaf zulks door<br />
luidruchtige gefchater te kennen; zomin<br />
i-<br />
BER van Epirus In Italië, en over het voormaalig<br />
gedrag van Farsntum D. IV. bl. 3»» *«"•> 3Óo,<br />
384-386.
GESCHIEDENISSEN. 179<br />
rhigen fchreeuwden hem toe, dat hij eens<br />
raar de wijs der fluitenfpeelfter zingen<br />
zou. Zich nu houdende , als wilde hij<br />
zulks doen, maakte ME TON van de ftilte,<br />
welke hierdoor onder het Volk kwam,<br />
gebruik, om den Tarentyners toe te roepen<br />
: „ gij doet wel, dat gij elk laat danzen<br />
en zingen, dien het nog maar lust,<br />
en zult wijs handelen, wanneer gij u allen<br />
van deze vrijheid bedient, want als P Y R-<br />
R H u s in de ftad is, zullen wij naar andere<br />
pijpen moeten danzen." Men<br />
gevoelde dezen trek, en men begon het<br />
genomen befluit reeds te herkaauwen :<br />
maar die genen, die wel wisten, dat zij<br />
als aanftookers der vijandlijkheden met de<br />
Romeinen zouden uitgeleverd worden,<br />
wanneer men den weg der onderhandelingen<br />
infloeg, wierpen METON gezamenlijk<br />
de vergadering uit, en beftraften<br />
het Volk, dat het zich alzoo liet befpotten.<br />
(O<br />
De tegenwoordige Koning van .Epirus<br />
was alom vermaard om zijne krijgsbekwaam-<br />
(0 PLUT. in PYRRH. p. 390.<br />
M a<br />
lil.<br />
BOEK<br />
v.<br />
HOOFDST.<br />
j. voor C.<br />
380.<br />
J. van R.<br />
472.
III.<br />
SOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C,<br />
280.<br />
J. van R had zelf zich een throon in dat gewest<br />
472.<br />
Afkomst<br />
van PYR-<br />
RHÜS.<br />
l3o ROMEINSCHE<br />
kwaamheden, welke ten vollen beand-<br />
woordden aan zijne afftamming van den<br />
vereeuwigden ACHILLES, De zoon van<br />
dien Griekjehen Held, NEOPTOLEMUS,<br />
opgericht, die onafgebroken door zijne<br />
afftammelingen bezeten was, tot dat AE-<br />
ACIDES, de vader van den tegenwoor-<br />
digen Vorst, dien door het misnoegen des<br />
Volks had moeten ruimen. PYRRHUS,<br />
toen nog een zeer kleen kind zijnde, was<br />
door GLAUCIAS, den Koning van Illyri-<br />
cutn, aangenomen, opgevoed, en voords<br />
in zijn twaalfde jaar reeds met geweld op<br />
den vaderlijken throon herfteld. Een<br />
nieuwe opftand zijner onderdaanen had<br />
hem in zijn zeventiende jaar het rijk ech<br />
ter doen ontvluchten, tot dat hij door den<br />
bijftand van den Aegyptifchen Koning PTO-<br />
LEMAEUS en van zijnen fchoonbroeder<br />
DEMETRIUS andermaal in het zelve her<br />
fteld was. Intusfchen was hij groot ge<br />
worden in de leerzaame fchool des te-<br />
genfpoeds, en had zich zoo wel door<br />
den roem zijner oorlogsdaaden , als<br />
door zijne naauwe betrekkingen met veel<br />
ver-
GESCHIEDENISSEN. l3l<br />
vermogende Vorsten, ontzaglijk gemaakt<br />
niet flechts bij zijne onderdaanen, maar<br />
tevens bij zijne nabunren. (i)<br />
Zijne krijgshaftigheid en eerzucht ver- •<br />
gunden hem echter geene rust op zijnen<br />
wel gevestigden throon : met den geest<br />
der Macedonifche veroveraars bezield ver<br />
langde hij naar eene uitbreiding zijner<br />
Staaten, en was hem het verzoek der<br />
Tarentyners, om hun tegen de Romeinen<br />
te hulp te komen, hoogst aangenaam, wijl<br />
hem hier bij terftond het bezit van Ta-<br />
rentum, de overwinning der Romeinen en<br />
de verovering van gansch Italië en Sicilië<br />
re gefchenken vergolden, riepen zijnen<br />
bijftand in uit naam van alle de Griekfche<br />
fteden van Italië, en verzekerden, dat<br />
het hun alleen te doen was om zijne uit<br />
muntende krijgsbekwaamheden, daar hij<br />
bij zijne overkomst een heir van twintig<br />
duizend ruiters en drie maal honderd en<br />
vijf-<br />
(i) PLUT. in PYRRHO p. 383, 384. JUSTI:<br />
L. XVII. c. 3,<br />
M 3<br />
in.<br />
BOEK<br />
V.<br />
IOOt'DST.<br />
;. voor C.<br />
280.<br />
[. van R,<br />
472.<br />
voor den geest kwam.<br />
De Tarentynfche afgezanten, die hunTarentynfcheafgenen toegang tot den Koning met kostbaazanten bij<br />
PYRRtiUS.
III.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
280.<br />
J. van R.<br />
472.<br />
Aanmerklijk<br />
gefprek<br />
van CINEAS<br />
met PYR<br />
RHUS.<br />
l82 ROMEINSCHE<br />
vijftigduizend voetknechten, uit Lacaners,<br />
Mesfapiërs, Samniten en Tarentyners beftaande,<br />
gereed zou vinden, om onder<br />
zijn geleide Rome te verdelgen. (1)<br />
PYRRHUS was alleen niet ingenomen<br />
met deze nieuwe uitzichten zijner eerzucht,<br />
zijne eigene onderdaanen fpoordemhem tot<br />
dezen togt aan, even als of hunne eigene<br />
onderwerping daar door draaglijker of<br />
min onteerende worden zou, wanneer<br />
ook andere volkeren zich voor hunnen<br />
Meester moesten nederbuigen. CINE<br />
AS, een leerling van den weergadeloozen<br />
Griekfchen redenaar DEMOSTHENES,<br />
en door wiens welfprekendheid PYRRHUS<br />
betuigde meer fteden veroverd te hebben,<br />
dan door zijne wapenen, was de eenige,<br />
die van zijne gemeenzaamheid met<br />
den Koning een gebruik maakte, hetgeen<br />
duidlijk uitwees, met welk een medelijden<br />
hij de verbijstering der eerzucht van zijnen<br />
meester befchouwde. Hij hield naamlijk<br />
dit gefprek met hem. — ,, Wat zullen<br />
wij na de overwinning der Romeinen<br />
doen? Italië veroveren. — Wat<br />
dan?<br />
(O PLUT. in PYRRIIO p. 390.
GESCHIEDENISSEN. I83<br />
^AN5 _ Het rijke Sicilië vermeesteren. IÏT.<br />
BOEK<br />
Zullen wij dan uitfcheiden ? — Neen, dan V.<br />
HOOFDST,<br />
zal Carthago en geheel Africa bukken. —<br />
J.voor C<br />
Al verder! —- Dan zullen wij, and- 280.<br />
woordde PYRRHUS grimlagchende, met [. van R<br />
472.<br />
eikanderen eten, drinken, praaten en vrolijk<br />
zijn. — Waarom, voerde hem hierop<br />
c INE AS toe, kunnen wij dat zelfde<br />
thands niet doen, zonder dat het ons zoo<br />
veel zweets en bloeds behoeft te kosten?"<br />
CO Deze wijze aanmerking van ci-<br />
NEAS maakte wel eenigen indruk op het<br />
hart des Konings, maar geen genoegzaam<br />
uien, om dien zijner eerzucht uit te wisfchen<br />
, welke, volgends den Dichter E N«<br />
NIUS, eene nieuwe bemoediging in de<br />
Delphifche Godfpraak zou gevonden hebben,<br />
daar dezelve, op eene dubbelzinnige<br />
wijze, de everwinning der Romeinen var,<br />
PYRRHUS voorfpeld had. 00<br />
(O PLUT. in PYRRHO p. 391.<br />
On<br />
Ca) Aio, te, AZacida, Romanos vincere poffè, ii<br />
het bedoelde vers van EN NIUS door CICERO Qde<br />
t#v. L. U. e. 56) aangehaald. Schoon CICERO<br />
grondige redenen aanvoert tegen de echtheid deze<br />
QoJfpraak, i§ het echter zeker, dat alle G.Qdfpraa.<br />
\<br />
M 4 *<br />
I
184 ROMEINSCHE<br />
III. Om te beter zijn oogmerk voor de Ta<br />
80 EK<br />
V. rentyners te verbergen, vorderde hij ge-<br />
HOOFDST. veinsdelijk van hun eene verzekering, dat<br />
J. voor C.<br />
zij hem, na den beweezen dienst, ter-<br />
280.<br />
J. van R. flond naar zijne eigene Staaten zouden<br />
472.<br />
laten te rug keeren, en, om eenige gijs-<br />
felaars voor hunne goede trouw in han<br />
den te hebben, hield hij een gedeelte des<br />
gezantfchaps bij zich onder voorwendzel<br />
van huane hulp te behoeven. (1)<br />
Overwin Geduurende deze buitenlandfche onderningen<br />
der<br />
Romeinen. handelingen , welke den Romeinen, aan<br />
wien ze weldra bekend werden, alle -hoop<br />
op eene redenlijke voldoening voor den<br />
geleeden hoon benamen, vierde de Conful<br />
AEMILIUS hunne wraakzucht bot, in<br />
de plundering der Tarentynfche landerijen ,<br />
in de beftorming en verovering van ver<br />
fcheidene Griekfche lieden, en in geheel<br />
Mesfapia fchrik aan te jagen. Nog on-<br />
ze-<br />
hen in gevallen, wier uitkomst zich door de fchran-<br />
dere Priesters niet waarfchijnlijk liet gisfen, zulk ee<br />
nen dubbelzinniger: toon aannamen, als wij door de<br />
lijdende en werkende beteekenis van het woord over-<br />
winning in onze taal eenigzins meenen begrijplijk ge<br />
maakt te hebben. Zie D. I. bl. 469.<br />
(Q ZONAR. F*. VIII.
GESCHIEDENISSEN. 185<br />
zeker omtrend den uitflag van hunnen<br />
aanzoek in Epirus, hadden de twijfelmoe<br />
dige Tarentyners zekeren AGIS het op<br />
perbevel hunner krijgsmagt gegeven, daar<br />
in tusfchen die man een groote aanna<br />
der geweest was, om vrede met Rome te<br />
houden; en voords van verfcheidene vrij<br />
gegevene krijgsgevangenen hoorende, hoe<br />
menschlievend zij door de Romeinen be<br />
handeld waren, begon 'er reeds in Ta-<br />
rentum een algemeen verlangen te rijzen,<br />
om zich Hechts op de best mogelijke wij<br />
ze met hun te bevredigen, (i)<br />
De landing van c INE AS met driedui Landing<br />
van eizendmannen,<br />
door PYRRHUS vooraf<br />
naar Tarentum gezonden, bragt echter<br />
weldra eene verandering in de denkbeelden<br />
dezer vijanden. Aan AGIS werd door<br />
hem het bevel over de krijgsmagt afgeno<br />
men, het zelve werd in handen gefield<br />
van eenen der afgezanten, die met hem<br />
uit Epirus waren te rug gekomen, en<br />
kort daarop kwam een ander Bevelheb<br />
ber , MILO geheeten, op naam van PYR<br />
RHUS de bezetting van het kafteel en<br />
£1) FREINSH, L. XII. c. 17.<br />
M 5<br />
de<br />
Hl.<br />
BOEK<br />
v.<br />
HOOFDST.<br />
f. voor C.<br />
280.<br />
J. van R.<br />
472.<br />
NEAS.
III.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor G<br />
280.<br />
J. van R,<br />
Afrogt<br />
der R».<br />
tueinen.<br />
l86 ROMEINSCHE<br />
de wallen van Tarentum door 's Konings<br />
troepen vragen. Gemaklijk hadden de<br />
burgers nu reeds kunnen inzien, wat 'er<br />
van hunne onafhanglijkheid worden zou<br />
onder den bijdand van eenen veroveraar,<br />
maar in plaats van zich in tijds hier te<br />
gen door eenen vrede met de Romeinen<br />
te beveiligen, gaven zij gewillig de ftads<br />
bezetting aan de Epiroten over, zich ver<br />
heugende van den last der beftendige<br />
wachten en togten ontflagen te zijn. (1)<br />
Deze aankomst van overzeefche troe<br />
pen deed AEMILIUS om een veilig win<br />
terkwartier voor zijn leger denken. Het<br />
zelve in Apuïie willende zoeken was hij<br />
verplicht,-een fmal pad tusfchen fteilerot-<br />
zen aan den eenen en de zee aan den an<br />
deren kant langs te trekken. Als dit hem<br />
allerbez waarlijk st gemaakt werd door de<br />
vijanden , die hem met fchepen ver<br />
volgden , van welken zij door middel van<br />
zekere werktuigen eene hagelbui van flee»<br />
nen en pijlen op zijn voordtrekkend heir<br />
Wierpen, zonder dat het zelve den min-<br />
ften wederftand tegen dezen volkvernie-<br />
(1) FREINSH. L. XII. c. 2c
G E S C H I E D E N I S S E N . 187<br />
lenden aanval kon doen; liet de Conful<br />
alle de Tarentynfche krijgsgevangenen op de<br />
zijde zijner benden gaan , welken hij hier<br />
door volkomen beveiligde, wijl de Toren-'<br />
tyners hunne land-en ftadgenooten niet,<br />
konden ontzien, zonder tevens de Romei<br />
nen te fpaaren. (i) Zijne benden alzoo<br />
in veilige winterkwartieren gebragt heb<br />
bende, begaf A E M I L I U S zich naar Ro<br />
ute, alwaar hij zijnen Ambtgenoot MAR-<br />
CIUS in zegepraal over zijne overwinnin<br />
gen , in Etrurie behaald, zag wederkee-<br />
ren. (2)<br />
In den tegenwoordigen hagchelijken toe- |. voor C.<br />
279.<br />
Hand voor het gemeenebest benoemde het }. van R.<br />
Volk P. V A L E R I U S L A E V I N U S en 473-<br />
TIB. C O R U N C A N I U S tOt Confuls VOOT<br />
het volgende jaar. (3) De laatfte was geen<br />
Romein van geboorte; hij was af komftig<br />
-uit de vrijftad Camerium, en dus alleen Cof.<br />
uit hoofde zijner uitftekende verdiensten<br />
tot de hoogfte waardigheid in den Staat<br />
CO FRONTIN. Strateg f L. 1, c 4, ex. 1.<br />
(2) Fafti CapitoUni.<br />
ver-<br />
(3) Fafli Confulares. PLUTARCHUS noemt den<br />
eersten verkeerdiijk ALBINUS, (in PuiiiRiio .p. 3*-0<br />
III.<br />
BOEK<br />
v.<br />
IOOFDST.<br />
[. voor G,<br />
280<br />
|. van R,<br />
47*.<br />
P. VALE<br />
RIUS LAE<br />
VINUS en<br />
TIB. CO<br />
RUNCANIUS
188 ROMEINSCHE<br />
III. verheven. (1) Hetlot wees hem het krijgs<br />
BOES<br />
V. beleid in Etrurie toe, zijn Ambtgenoot<br />
HOOFDST.<br />
zou tegen Tarentum optrekken, terwijl<br />
J. voor C.<br />
379. AEMILIUS als Proconful naar zijn leger<br />
J. van R. te rug keerde, om het zelve aan te voe473ren<br />
tegen de bewooners van den uiterflen<br />
hoek van Italië, aan de zijde der Hadriatifche<br />
zee, de Salentynen, die zich voor Tarentum<br />
verklaard hadden, en de beste gelegenheid<br />
hadden, om eene landing van<br />
PYRRHUS te bevorderen.<br />
De Proletarii<br />
in Had men tot nog toe in Rome uit eene<br />
dienst ge wijze ftaatkunde het behoeftigfte gedeelte<br />
nomen.<br />
des Volks, het welk in de laagfte Clasfis<br />
te huis behoorde, uit den krijgsdienst gehouden<br />
, om alzoo eenen edelen naarijver<br />
tusfchen de min en meer vermogende burgers<br />
uit laagere {landen te verwekken: (2)<br />
thands oordeelde men, dat de buitenge -<br />
ivoone gevaaren, die Rome dreigden, veilig<br />
eene uitzondering op dezen vastgehouien<br />
regel mogten maaken. De Proletarii,<br />
die tot nog toe genoeg fcheenen te verrichten<br />
, wanneer zij den Staat flechts bevolk-<br />
(1) TACIT. Ann. L. XI. c. 24.<br />
(2) Zie D. I. bl. 342, 343.
GESCHIEDENISSEN. 189<br />
volkten, werden nu mede in den krijgs<br />
eed genomen en op 's Lands kosten gewa<br />
pend, om de ftad tegen allen aanval te<br />
verdeedigen, terwijl alle de keurbenden,<br />
welken eene ftrenge werving had bij een<br />
kunnen brengen, in het veld werden ge<br />
zonden. Eene voorzorg, welke Rome<br />
echter weinig zou hebben mogen baaten,<br />
wanneer het goed geluk haar in de duis<br />
terde omftandigheden geene Veldheeren<br />
gegeven had, wier gelijken men bezwaar<br />
lijk in de gefchiedenisfen van andere vol<br />
keren vindt. Waren 'er FABIUSSEN,<br />
PAPIRIUSSEN en VALERIUSSEN,die<br />
het hardnekkig Samnium te onder brag-<br />
ten, thands was het gemeenebest CURI-<br />
USSEN, FABRICIUSSEN en CORUN-<br />
CANIUSSEN rijk, die, zonder op hunne<br />
geboorte of op hunne bezittingen zich te<br />
kunnen verheffen , groot waren door hun<br />
ne deugden, trotsch op hunne verachting<br />
van den rijkdom, en even gefchikt, om<br />
de wapenen van eenen veroveraar te ver-<br />
ftompen, als om zijne verleidende fchat-<br />
ten te verfmaaden. (i)<br />
CO FEEINSH, U XII. c. 22.<br />
In-<br />
Hf.<br />
BOEK<br />
V.<br />
ÏOOFDST.<br />
f. voor C.<br />
279.<br />
[. van R.<br />
473-
Schipbreuk<br />
van<br />
PYRRHUS.<br />
ÏQO ROMEINSCHE<br />
III. Intusfchen was PYRRHUS, verwittigd<br />
BOEK<br />
V. door C INE AS van de gemaklijkheid ,<br />
HOOFDST.<br />
waarmede de Tarentyners zich reeds het<br />
J. voor C.<br />
bevel over de bezetting hunner ftad had<br />
279-<br />
J. van R. den laten ontnemen, met eene veel ge-<br />
473.<br />
duchter<br />
Ongeduld<br />
krijgsmagt aan boord van een<br />
van PYR groot aantal van galeijen en andere<br />
RHUS.<br />
fchepen gegaan, na dat hij het bewind<br />
zijner eigene Staaten aan zijnen zoon j<br />
eenen jongeling van vijftien jaaren,<br />
had aanbevolen, (i) Zijne onrustige be<br />
geerte naar vreemde veroveringen, deed<br />
hem zoo wel het nog ongunftige jaar<br />
getijde, als de onvolwasfenheid van zij<br />
nen ftedehouder vergeten. Zonder de<br />
komst der lente aftewachten, ging hij<br />
met twee en twintig duizend voetknech<br />
ten , drie duizend ruiters, twintig duizend<br />
elephanten en vijfhonderd boogfchutters<br />
en flingeraars in zee.<br />
Deze voorbaarigheid had hem echter<br />
fchier zijn eigen leeven gekost. Een<br />
noordlijke ftorm verftrooide zijne vloot<br />
en dreef haar uit de coers. De galei,<br />
waarop hij zich bevond, was door haare<br />
CO JUSTIN. L. XVIII. c i.<br />
groot-
GESCHIEDENISSEN. IQI<br />
grootte beter beftand tegen den flag der<br />
golven, en werd door de bekwaamheid<br />
zijner bootsluiden op de haven van Ta 1<br />
IH.<br />
BOEK<br />
V.<br />
IOOFDST.<br />
. voor C.<br />
vtntum aangeftuurd. Eenige kleenere fche- •<br />
a 79pen,<br />
welke hem nog waren bijgebleeven, [•; van R,<br />
konden het voorgebergte van Japygium<br />
473.<br />
niet te boven komen, en ftrandden on<br />
gelukkiglijk op de klippen van dat land.<br />
Op het oogenblik, dat *s Konings vaartuig<br />
de gewenschte haven zou bezeilen, ftak<br />
'er een landwind op, die het zelve we<br />
der eensklaps in de holle zee dreef, en<br />
de doodlijke vrees voor fchipbreuk met<br />
verdubbelde kracht vernieuwde. In het<br />
gezicht van een land te vergaan, het<br />
geen hij wenschte te veroveren, was voor<br />
's Konings geest ondragelijk: hij fprong<br />
in zee en zwom met het grootfte lijfs<br />
gevaar tegen den flag der golven op. Zij<br />
ne vrienden en lijfwachten zwommen hem<br />
na, zonder hem de minste hulp te kun<br />
nen bewijzen : met het aanbreken van den<br />
dag , wanneer de wind ging liggen, be<br />
reikte hij, gansch afgemat van krachten ,<br />
maar gansch onbezweeken van moed, het<br />
Mesfapifche ftrand, alwaar hij allen dienst-<br />
vaardigen bijftand vond, dien hij hoog<br />
noo-
III.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
079.<br />
J. van R.<br />
473-<br />
Uiterlijk<br />
voorkomen<br />
van<br />
PYHRIIUS.<br />
ipa ROMEINSCHE<br />
noodig had. Door behulp der ftrandbewooners<br />
van dit gewest werden 'er nog<br />
verfcheidene fchepen behouden met twee<br />
duizend voetknechten , eenige paarden<br />
en twee elephanten : de overige krijgsmagt<br />
ftrekte nog ten fpel van zee en winden ,<br />
of was reeds gedeeltelijk door fchipbreuk<br />
vernield. Met dit kleene heir trok PYR<br />
RHUS op Tarentum aan en werd aldaar<br />
ingehaald door CINEAS, die hem met<br />
zijn krijgsvolk was te gemoet gekomen,<br />
terwijl de ganfche burgerij hem als haaren<br />
verlosfer met onmaatige blijdfchap begroetede<br />
en verwelkomde. (1)<br />
PYRRHUS had evenwel niets aanvallig<br />
in zijn voorkomen. Zijne ganfche houding<br />
was zelfs meer forsch, dan achtbaar.<br />
Eene ontzettende fpeling der natuur had<br />
hem , in plaatze van afgefcheidene tanden<br />
, twee doorgaande en buiten het tandvleesch<br />
verre uitflekende kaakbeenderen<br />
gegeven, waarop flechts eenige groeven,<br />
als tanden verbeeldende, zichtbaar waren.<br />
Zoo geheel krijgsman zijnde , dat<br />
hij<br />
Ci) Pi.UT. in PYRRH. p.391? 39a. AFPIAK.<br />
excerpta. Stimnit,
GESCHIEDENISSEN. 103<br />
hij eenmaal gevraagd, wien zijner zoonen<br />
hij zijnen throon zou nalaten, aan den ge<br />
nen , andwoordde, wiens zwaard hetfcherpfte<br />
is, en zich geheel op den krijg toeleggende,<br />
als ware het menfchenmoorden het<br />
hoogde toppunt der menfchelijke vatbaarheid<br />
en beftemming, was hij weinig bedreeven<br />
in die befchaavende kunften ,<br />
welke de zeden verzachten en denmensch<br />
alle woestheid benemen. Men liet hem<br />
eens twee uitmuntende toonkunftenaars<br />
hooren en vroeg hem naar zijne voorkeur :<br />
maar in plaats van te andwoorden, hield<br />
hij eene lofïpraak over een bekwaam krijgsman.<br />
Zijne uiterlijke houding was intusfchen<br />
vreeslijker, dan zijn hart, het<br />
geen , voor edelmoedige gevoelens vatbaar,<br />
boven alle laage wraakzucht verheven<br />
, en ongenaakbaar voor laster en<br />
agterdocht was. De hoogmoed zelf, hoe<br />
fchijnbaar onaffcheidlijk van eene verkeerd<br />
gerichte eerzucht, vond g'eenen toegang<br />
in zijnen geest: na de roémrijkfte krijgs<br />
bedrijven noemden hem zijne onderdaa<br />
nen hunnen Adelaar: „ dan zijt gij mijni<br />
vleugelen , was zijn andwoord, zondei<br />
welken ik niet zou van den grond geko<br />
V. DEEL. N mei<br />
I<br />
III.<br />
BOEK<br />
V.<br />
1O0FDST.<br />
J, voor C,<br />
279.<br />
J. van R.<br />
473-
lil.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
Verbeteringen<br />
doorPYR<br />
RHUS te<br />
Tarentum.<br />
I94 ROMEINSCHE<br />
men zijn." Het menschlievend medelij<br />
den , niet minder vreemd bij eenen for-<br />
fchen krijgsman , als de nedrigheid bij<br />
J. voor C. eenen eergierigen veroveraar, was hem zoo<br />
279-<br />
J. van R. uitftekend eigen, dat hij zelf met eigene<br />
473- handen den miltzuchtigen zekere hulp be<br />
wees. Eerzuchten ongeftadigheidwaren<br />
zijne grootfte gebreken. De roem van<br />
bezwaarlijke overwinningen was hem meer<br />
waard, dan het bezit van moeilijke ver<br />
overingen , en geduurig nieuwe ontwer<br />
pen ter uitbreiding van zijn gezagmaaken-<br />
de en uitvoerende, liet hij het uitgevoer<br />
de drijven, even als een gelukkig fpeler,<br />
die, op het fpel verzot, nooit denkt om<br />
het genot van zijn gewonnen geld. (1)<br />
Een Vorst van zulk een charakter mogt<br />
juist gefchikt zijn, om Romeinen te be-<br />
ftrijden , geenzins kon hij in verwijfde<br />
Tarentyners genoegen vinden of hun op<br />
den duur behaagen. Binnen weinige da<br />
gen<br />
(1) Aldus geeft PLuT ARCHÜS hei charakter van<br />
'YRRHUS op. (p. 3 8<br />
u s<br />
4> 387, 388, 40°-) J -<br />
riN. L. XXV. c. 4. CICERO maakt ergens ge-<br />
ivag van eenige gefchiften van PYRRHUS over da<br />
krijgskunde. (Epiit. ad divers. L. IX. Ep. 25 )
GESCHIEDENISSEN. 195<br />
gen zag hij, die zijne oplettende oogen<br />
op de burgers hield, vooral orn te zien ,<br />
welk gebruik men van hun in het veld zou<br />
kunnen maaken, dat Tarentum, ten zij de<br />
burgerij de wezenlijkfte hervorming on-,<br />
derging, zoo weinig verdeedigbaar was,<br />
dat het deszelfs verdeedigers te gelijk met<br />
zich verderven zou. Van tijd tot tijd<br />
kwamen zijne verftrooide fchepen aan<br />
land, en vermeerderden zijne aankomen<br />
de benden het gezag, het welk hij tot<br />
zulk eene hervorming behoefde. Nu liet<br />
hij zijn ingehouden misnoegen over de.<br />
fchandelijke leefwijze der burgers blij<br />
ken , door terftond alle openlijke plaatzen<br />
te fluiten, waar de ledig gaande jeugd den<br />
dag met wandelen en beuzelen doorbragt,<br />
door tevens alle gastmaflen en drinkgela<br />
gen te verbieden, en de volksvcrmaaken<br />
binnen zeer maatige perken terug te bren<br />
gen. Voords opende hij oefenfchoolen van<br />
wapenhandel voor de jeugd en Helde niets<br />
minder , dan de doodfhaf op jongelin<br />
gen , die dit onderwijs verzuimden. Eind-<br />
lijk hield hij eene ftrenge legerwerving,<br />
waarbij hij de grootfte en welgemaaktfte<br />
N 2 man-<br />
iir.<br />
BOEK<br />
v.<br />
HOOFDST.<br />
[. vo. r C.<br />
179.<br />
f. van R.<br />
473.
III.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
279.<br />
J. van R<br />
4-73-<br />
Misnoegen<br />
der<br />
Tarenty -<br />
ners over<br />
zijn beduur.<br />
I96 ROMEINS CHE<br />
manfchap alleen liet aannemen, verzeke^<br />
rende, dat hij zelfs 'er wel goede foldaa-<br />
ten van maaken zou. (O<br />
Het verbod, om op hunne wijze vro<br />
lijk te zijn en onbelemmerd te leeven ; de<br />
ftrengheid zijner krijgstucht, zoovolftrekt<br />
ftrijdig met alle voorige losbandigheid; en<br />
het woest gedrag zijner lijfwachten, die<br />
naar eigen welgevallen hun verblijf in de<br />
huizen der burgeren namen en zich aller-<br />
leie vrijheden tegen derzelver vrouwenen<br />
dogters veroorlofden , deeden de Taren<br />
tyners weldra onderling bitter klaagen,<br />
dat zij, in de verwachting van eenen ver-<br />
losfer, eenen onderdrukker in hunne ftad<br />
hadden gehaald, wiens overheerfching zij<br />
niet wederftaan, maar alleen ontvluchten<br />
konden. De verhuizingen uit Tarentum<br />
werden ook fchierlijk zoo algemeen, dat<br />
PYRRHUS daar' tegen de poorten liet<br />
fluiten en door eene wacht bewaaken. (2)<br />
Bij dit fprekend bewijs van het verlies<br />
(1) FRONT. Strateg. L. IV. c. I. ex. 3.<br />
(2) PLUT. in PYRRHO p. 392. APPIAN.<br />
Excerpt. Samn,<br />
hun-
GESCHIEDENISSEN. IQ?<br />
hunner vrijheid onthield het Tarentynfche<br />
volk zich geenzins van zulk een gemor te<br />
gen de dwinglandij, als het duidlijkfte blijk<br />
van een volflagen onvermogen tegen dezel<br />
ve is. Gelukkig was PYRRHUS geen ag-<br />
terdochtig of laaghartig meester: zelden<br />
hoorde hij naar verachtlijke verklikkers, die<br />
door hunne onedele dienstvaardigheid de<br />
partijdige gunst eens overheerfchers be<br />
jagen , en, liet hij zich al eens overhaalen,<br />
om openlijk te toonen , dat hij niet ge<br />
heel onverfchillig was omtrend de alge<br />
meene denkwijze en gefprekken over hem,<br />
dan zelfs beftuurde geene laage wraakzucht<br />
immer zijn gedrag. Dit ondervonden eens<br />
eenige losfe knaapen, die bij hem waren<br />
aangebragt, als zeer onbetaamlijk van hem<br />
in hunne zwelgpartij gefproken te hebben.<br />
Door hem gevraagd, of zij zoo veel kwaads<br />
van hem hadden gefproken, andwoordde<br />
een hunner zoo vrijmoedig, als oprechten<br />
geestig : „ zeer zeker: en wij zouden<br />
nog veel meer gezegd hebben, was onze<br />
fles niet ledig geweest!" Het ernftige ge.<br />
Jaat des Konings veranderde hierop in ee<br />
nen guniligengrimlach, ten bhjke, dathij<br />
N 3 g 32<br />
^<br />
IK<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C,<br />
279.<br />
J. van R.<br />
473-
KL<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFHST.<br />
J. voor C<br />
279,<br />
J. van R<br />
4/3-<br />
I98 ROMEINSCHE<br />
gaarne zijn kwaaden naam aan de uitwer<br />
king van den wijn wilde toefchrijven. (1)<br />
Wanneer echter zijne Staatkunde meerder<br />
oplettendheid vorderde, was hij min toe<br />
gevend. Vrij onverfchillig voor een on<br />
vermogend gemor der burgers, was hij<br />
dubbeld werkzaam tegen alle werkdaadige<br />
maatregelen, om hem van zijn gezag over<br />
Tarentum te ontzetten. De voornaamlTe<br />
hoofden der Stad, van wien hij den mees<br />
ten daadlijken tegenftand te vreezen had,<br />
zond hij gedeeltelijk onder allerleie voor-<br />
wendzelen naar Epirus, liet hij gedeelte<br />
lijk door geheime middelen van kant maa,-<br />
ken, of nam hun , onder den fchijn van wel<br />
voeglijkheid, onder zijne gemeenzaamfte<br />
vrienden aan , om hun het vertrouwen<br />
hunner medeburgers te doen verliezen.<br />
Onder dezen was ook ARISTARCHUS ,<br />
een man, die geheel Tarentum door zijne<br />
welfprekendheid als redenaar kon medeflee-<br />
pen, en daarom, als te gevaarlijk voor<br />
PYRRHUS , door hem naar Epirus ge-<br />
(1) VAL.MAX. L. V. c. 1. ex. ext. 3. QUINC-<br />
TI L. Inftit, Orat. L. IV. c. 3.<br />
zon-
GESCHIEDENISSEN. 199<br />
zonden werd, kwanswijs om eene zaak<br />
van groot belang aldaar te bevorderen.<br />
De<br />
IOOFDST.<br />
Redenaar , die 's Konings oogmerk'<br />
doorgrondde ,<br />
\. voor C.<br />
bood geenen ijdelen te2/9genftand<br />
aan deszelfs wil , maar begaf . van R,<br />
zich met de fchijnbaarfte onderwerping 473-<br />
aan boord van een vaartuig, waar van hij<br />
echter, in de ruimte gekomen zijnde,den<br />
{buurman overhaalde, om naar Italië, in<br />
plaats van naar Griekenland, te wenden , en<br />
wel de haven van Ostia in te lopen. Hij<br />
kwam te Rome , vond geloof aan zijne be<br />
richten, en deed alzoo den Raad de al-<br />
lerbelangrijkfte ontdekkingen omtrend den<br />
toeftand van Tarentum. (1)<br />
De berichten van ARISTARCHUS<br />
vermeerderden de voorzorgen en toerustin<br />
gen van den Raad: de legerwervingen<br />
werden nog flrenger gehouden, de be<br />
lastingen fcherper ingevorderd, en de op-<br />
lettendfte zorgen aangewend, om de bond<br />
genooten van den Staat in trouw te hou<br />
den. De algemeene geruchten van den<br />
geringen ftaat , dien men op zommigen<br />
zou kunnen maaken, en van de begeerte<br />
(1) FULIKJH. L. XII. c 25.<br />
N 4<br />
van<br />
lil.<br />
BOEK<br />
V.<br />
Ernftige<br />
toerustingen<br />
te Rome.
UI.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
20O ROMEINSCHE<br />
van anderen, om zich thands te ontflaan<br />
van alle afhanglijkheid en onderwerping,<br />
waarmede hun bondgenootfchap met Rome<br />
J. voor C<br />
279. ' toch alzins gepaard ging, maakten deze<br />
J. van R •voorzorgen hoog noodig. C. FABRI-<br />
473.<br />
CIUS, die alom zoo geacht als bemind<br />
was, werd met de taak belast, om naar<br />
vereisch vanzaaken, door minzaame on<br />
derhandelingen of door het leggen van be<br />
zettingen in gefchikte plaatzen, het ge<br />
meenebest van derzelver trouw te ver<br />
zekeren.<br />
Snood Behalven, dat PYRRHUS zich als een<br />
gedrag dei<br />
Romein- verlosfer van dat ganfche gedeelte van<br />
fche bezec< Italië, het geen Groot Griekenland heetede ,<br />
ting te<br />
Rhegium, voordeed, en dat zulks verfcheidene bond<br />
genooten , vrijfteden en volkplantingen<br />
van Rome op eene gunftige verandering<br />
deed hoopen, had 'er thands ook een ge<br />
val plaats, het welk gefchikt was, om<br />
geheel Rome alom gehaat en verdacht te<br />
maaken. Rhegium, eene Griekfche ftad, aan<br />
dien uithoek van Italië gelegen, die te<br />
gen over Sicilië is, had bij de landing<br />
van PYRRHUS aan den anderen uithoek,<br />
en bij het opkomen van veelvuldige ge<br />
wapende Carthaagfche fchepen, die de Jo-<br />
n'tfchi
GESCHIEDENISSEN. 20l<br />
nifche zee doorkruisten, van Rome eene<br />
aanzienlijke bezetting verzogt, uit vrees<br />
van aan vijandelijkheden bloot gefield te<br />
geraaken , waar tegen deze handeldrijven<br />
de Had zich mede bezwaarlijk dacht te<br />
zullen kunnen verdeedigen. Niets kon<br />
den Raad aangenaamer zijn, dan flerke<br />
bezettingen op vaste plaatzen in deze gewes<br />
ten te hebben: terflond werden 'er vier,,<br />
duizend mannen uit de Campanifche volk<br />
plantingen geligt, en onder den naam van<br />
de Campaanfche keurbende ter bezetting<br />
van Rhegium aan het bevel van eenen DE<br />
CIUS JUBELLIUS toevertrouwd. Schoon<br />
dit krijgsvolk met geene kwaade oogmer<br />
ken te Rhegium kwam t en eerstalles ijve<br />
rig in het werk flelde, om de ftad in<br />
ftaat van tegenweer te brengen, kreeg<br />
echter de verwijfde leefwijze der Griek'<br />
fche inwooners en de werklooze ledigheid.<br />
door het ver afzijn van het krijgstooneel.<br />
weldra den fchaadelijkflen en fchandelijk<br />
flen invloed op de bezetting. Men be<br />
gon ongunflige vergelijkingen te maaket I<br />
tusfchen de bezwaaren van eenen oorlog<br />
zuchtigen Staat, en de gemakken eene<br />
vredelievende weelde, en men beklaagdi<br />
N 5 ziel 1<br />
ui.<br />
BOES<br />
v.<br />
HOOFDST.<br />
]. voor C.<br />
279.<br />
J. van R.<br />
473.
III,<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
279.<br />
J. van R.<br />
473-<br />
202 ROMEINSCHE<br />
zich fchierlijk onderling, aan een zooveel<br />
harder lot onderworpen te zijn.<br />
De Bevelhebber, die reeds lang voor<br />
zich zelf dergelijke vergelijkingen ge<br />
maakt , en tevens het verraaderlijk opzet<br />
genomen had, om zich op de eene of<br />
andere wijze van het eigen en duurzaam<br />
bezit dezer ftad meester te maaken , hoorde<br />
dit gemompel met genoegen, en meende<br />
in het ver afzijn van Rome, het geen<br />
ook elders te veel werks vond, de beste<br />
gelegenheid te hebben, om zijn heilloos<br />
ontwerp te volvoeren.<br />
Zelf eenige brieven opgefteld hebbende,<br />
als waren die van de burgers aan<br />
PYRRHUS gefchreeven, om de Romeinfche<br />
bezetting aan hem over te leveren,<br />
riep DECIUS zijn krijgsvolk in het geheim<br />
te zamen en las hun dezelven voor,<br />
zeggende, dien toevallig onderfchept te<br />
hebben. De hevigfte wraakzucht blaakte<br />
terftond in aller boezem over de verdichte<br />
ontrouw der Rheginers; eenigen , daar<br />
toe vooraf opgezet, riepen overluid:<br />
ons geweer moet ons behouden, de<br />
flag, tegen ons beraamd, ftorte op hunnen<br />
eigeu kop neder." Om de algemeene drift<br />
des
GESCHIEDENISSEN. 203<br />
des krijgsvolks nog meer te ontvonken,<br />
kwam een ander kwanswijs kennis geven:<br />
„ dat de vloot van P Y R R H U S in het 1<br />
HL<br />
BOEK<br />
V.<br />
IOOFDST.<br />
gezicht van Rhegium was, en dat de burgers •<br />
overal de hoofden bij een hadden." Daar \<br />
nu wraak en zelfbehoud medewerkten<br />
met de voorige misdaadige wenfchen<br />
des krijgsvolks, kwam het zelve fpoedig<br />
tot dit eenpaarig befluit: „ dat men de<br />
trouwlooze burgers onverhoeds overval<br />
len, al wat manlijk was over den kling<br />
jagen, en voords de bezittingen van ftad<br />
en burgerij aan de keurbende af moest<br />
ftaan."<br />
Dit gruwelijk ontwerp werd volvoerd.<br />
D E C I U S deed eenige voornaame bur<br />
gers , dien hij aan zijne tafel noodigde,<br />
aldaar den dood vinden; gelijktijdig drong<br />
de moord, in alle wijken der ftad, de hui<br />
zen der overige burgers in, die hun weer<br />
loos leeven door dat zelfde vreemde krijgs<br />
volk lieten, het geen zij nog kort gelee<br />
den, als eene befchermende hulpbende<br />
blijmoedig hadden ingehaald. Na dit ijs-<br />
lijke bloedbad, zogt de roofzucht gere<br />
geld haare prooi, en fleepten de vuisten,<br />
die nog van de flachting rookten, de vrijs<br />
ters<br />
. voor C.<br />
379.<br />
. van R.<br />
473.
li r.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
279.<br />
J. van R.<br />
473-<br />
Onvermogen<br />
van<br />
Rame om<br />
het wangedrag<br />
haarer<br />
fceurbende<br />
te straften.<br />
t ',<br />
204 ROMEINSCHE<br />
ters en jonge weduwen tot echtverbindnisfen<br />
voord met de moordenaars haarer vaderen<br />
en echtgenooten. (1)<br />
Het bericht van dezen gruwel-kwam<br />
te Rome in eenen tijd, waarin de Raad<br />
alle deszelfs zorgen op den voordgang<br />
van PYRRHUS vestigen moest, en zich<br />
alzoo door eene fpoedige ftraf dezer<br />
eerlooze fchelmen geenzins van de blaam<br />
kon zuiveren, dat eene ganfche krijgs<br />
magt van Epiroten min gevaarlijk in Ta.<br />
*entum, dan eene keurbende der Romeinen<br />
in Rhegium, was. Lang daarna loonde<br />
dit kwaad deszelfs meester wel, maar voor<br />
iiet tegenwoordige moest Rome haare goede<br />
trouw bij de bondgenooten door deze<br />
[trafloosheid zien daalen, daar zij, hoe<br />
rmfchuldig ook aan de eigenlijke misdaad<br />
1 lier keurbende, echter het wezenlijkfte<br />
verwijt verdiende, van het uitfchot haarer<br />
eigene burgers , welken zij alleen naar<br />
volkplantingen te zenden gewoon was,<br />
uit zulke volkplantingen te hebben opgefoepen,<br />
om noodlijdende bondgenooten<br />
i>ij te ftaan. — Of zou zulks geen verwijt<br />
verdienen ?<br />
Op<br />
(O FKEINSH. L. 511.e. 27-30, APPIAN. lts.
GESCHIEDENISSEN. 205<br />
Op het gerucht van den aantogt des<br />
Confuls LAEVINUS tegen Tarentum, en<br />
van zijne vijandlijkheden in Lucanie, meende<br />
PYRRHUS, niet langer {til te moeten J<br />
zitten, fchoon de bondgenooten der Ta-.<br />
rentyners den beloofden onderftand nog<br />
niet hadden opgebragt. Hij trok met zijne<br />
eigene krijgsmagt, benevens die, welke<br />
hij in Tarentum had opgericht, den<br />
Conful tegen , maar zond hem vooraf, om<br />
tijd te winnen, eenen brief toe van dezen<br />
inhoud.,, Koning PYRRHUS wenscht<br />
LAEVINUS heil! Ik hoor, dat gij tegen<br />
de Tarentynen met een leger in aantogt<br />
zijt. Laat dat agter, en kom bij mij met<br />
eenige weinigen : uw onderling gefchil<br />
verftaan hebbende, zal ik der billijkheid<br />
doen gehoorzaamen." LAEVINUS andwoordde:<br />
„ Wij erkennen u voor geenen<br />
fcheidsman, noch vreezen u als vijand:<br />
maar vinden uw gedrag zeer ongerijmd,<br />
daar gij u in de gefchillen van anderen<br />
wilt ftcken, die zelf aan ons voldoening<br />
fchuldig zijt, van buiten ons verlof eener<br />
voet in Italië gezet te hebben. Wij zijn<br />
daarom niet minder tegen u, dan tegen Tarentum<br />
in aantogt en erkennen den Krijgsgod;<br />
in.<br />
BO EK<br />
V.<br />
IOOFDST.<br />
. voor C.<br />
279.<br />
. van R.<br />
473«<br />
Eriefwiseiingtusrchen'<br />
PYR<br />
RHUS en<br />
LAEVINUS.
Krijgslist<br />
van LAE<br />
VINUS.<br />
20 0 ROMEINSCHE<br />
in. god, onzen ftamvader, alleen voor onzen<br />
BOEK<br />
V. fcheidsman."<br />
HOOFDST.<br />
PYRRHUS trok, na ditbefcheid, met<br />
J. voor C.<br />
279. zijne benden voord en hield tusfchen de<br />
J. van R. ftad Heraclea en de rivier Siris ftand. Be<br />
473.<br />
wust, dat LAEVINUS aan gene zijde dier<br />
PYRRHUS<br />
prijst de rivier gelegerd was, dreef zijn ongeduld,<br />
Romeinfcheleger-<br />
om zijne nieuwe mededingers naar een<br />
wijze. uitgebreid gezag te leeren kennen, hem<br />
op eene hoogte, van waar hij de ligging<br />
des Romein/eken legers kon overzien , en<br />
deszelfs regelmaatigheid deed hem tegen<br />
een zijner vrienden zeggen : ,, de ligging<br />
dier barbaaren is gansch niet onbefchaafd;<br />
wij zullen zien, wat zij in ilagorde<br />
zijn." (1)<br />
Het bezwaarlijke, om de Romeinen in<br />
hun leger aan te tasten, aldus zeer duidlijk<br />
inziende, verfterkte PYRRHUS zich aan<br />
zijne zijde der rivier, en zorgde vooral,<br />
om door welbezette -fchanzen den vijan<br />
den derzelver overtogt te beletten. •<br />
Eene krijgslist des Confuls maakte hem<br />
nog meer op zijne hoede. LAEVINUS<br />
had eenige vijanden, die zijne legerplaats<br />
(0 PLUT, in PYRRHO p, 393, 393.<br />
kwa-
GESCHIEDENISSEN. 20f<br />
kwamen befpieden , opgevangen, maar<br />
ook weder vrijgelaten, na hun wijs ge<br />
maakt te hebben, dat hij elders nog een<br />
ander en veel grooter leger had, en dat<br />
de befpieders van PHYRRHUS altijd vrijelijk<br />
zijne ligging konden op nemen, (i)<br />
PYRRHUS kon het opzien zijner benden<br />
over haar lang ftil liggen binnen haare<br />
verfchanzingen gemaklijk afleiden, door<br />
met recht te beweeren, dat de Romeinen<br />
het in een vijandlijk land niet lang door<br />
gebrek aan leeftogt konden uithouden:<br />
maar LAEVINUS, die juist om deze reden<br />
verlangde, dat het tot een treffen<br />
komen mogt, riep, na een flil liggen van<br />
vijftig dagen, zijn krijgsvolk tot eene<br />
vergadering op, en wist het zelve, door<br />
den roem van PYRRHUS en den fchrik,<br />
dien zij voor zijne elephanten hadden,<br />
te verkleenen, tot zulk eene drift aan te<br />
vuuren, dat zij allen gezind werden, om<br />
hem zelve te gaan aanvallen , wanneer hij<br />
hunne uitdaging niet aan mogt nemen.<br />
Daar PYRRHUS zich aan een treffen<br />
ont-<br />
(0 FRONT. Ó7n?/
III.<br />
SOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
279.<br />
J. van R<br />
473.<br />
ao8 ROMEINSCHE<br />
onttrok * liet LAEVINUS zijne ganfche ruiterij<br />
uitrukken j als ging zij op eene plundering<br />
der landerijen uit, intusfchen met<br />
zijne marschvaardige keurbenden zich ftil<br />
houdende, om de vijandlijke bewegingen<br />
aan de overzijde der rivier af te wachten.<br />
De ruiters, hun oogmerk om de rivier<br />
over te trekken verbergende, namen eenen<br />
langen omweg, en trokken de Siris<br />
over ter plaatze, waar dezelve niet bewaakt<br />
was: van daar renden zij met<br />
losfe teugels op de uitflaande bezetting<br />
van den oever aan, en dreeven dezelve<br />
door dezen onverwachten fchrik terftond<br />
naar haar leger te rug. PYRRHUS<br />
rukte, op dit bericht, ten fnelften met<br />
zijne ganfche ruiterij, welke drie duizend<br />
mannen fterk was, op de rivier aan, om<br />
den geheelen overtogt der vijanden te beletten:<br />
maar de Romeinjche Ridders, die<br />
denzelven verdeedigden, booden hem eenen<br />
tegenfland, die den ganfchen roem<br />
zijner krijgsbekwaamheden op de zwaarfle<br />
proef ftelde. Kennelijk aan zijne<br />
glinfterende wapenrusting, en niet minder<br />
aan zijnen moed en beleid, zag men<br />
hem volkomen den lof verdienen, dien<br />
men
GESCHIEDENISSEN. 200<br />
wen hem had toegezwaaid, daar zijn onverschrokken<br />
moed hem geen oogenblik de<br />
plichten van eenen oplettenden Veldheer<br />
deed vergeten* en het in orde houden<br />
zijner benden hem niet belettede, zelf de<br />
ftoutfte feiten van wapenen te verrichten,<br />
(i)<br />
Geduurende het gevecht waarfchouwde<br />
LEONNATUS, een Macedoniër, den Koning<br />
voor eenen vijandhjken ruiter, die<br />
geduurig op hem alleen uitviel; PYR<br />
RHUS andwoordde onverfchrokken: „<br />
niemand kan zijn lot ontgaan: maar 'die<br />
mij aanvalt, zal 't bezuuren." Naauwiijks<br />
waren deze woorden uit zijnen mond,<br />
of de Romeinjche Ridder rende weder op<br />
den Koning los, doorftak deszelfs paard 9terwijl<br />
zijn eigen door LEONNATUS<br />
gewond werd. Beide de paarden ftorte-<br />
den<br />
(O Pr.UT. in PYRRHO p. 393. Dat PYR<br />
RHUS flechts eene bezetting aan den oever der ri<br />
vier geplaatst en niet overal langs denzelven wach<br />
ten gefield had, die eikanderen hadden kunnen waar-<br />
fchouwen en bijlpringen, is ongetwijfeld als eene<br />
wezenlijke fout bij zijn tegenwoordig krijgsbeleid<br />
aan te merken. ROLLIN. Hifi. Kom. T. III.p, 374,<br />
V. DEEL. O<br />
iin<br />
BOEK<br />
v.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor &<br />
279.<br />
J. van R.<br />
473.
W.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. roor C,<br />
379<br />
J. van R.<br />
473-<br />
Nederiaag<br />
van LAE<br />
VINUS.<br />
eio<br />
ROMEINSCHE<br />
den met hunne ruiters ter neder, doch<br />
PYRRHUS werd gered door zijne vrien<br />
den, die zijnen vijand ombragten.<br />
Dit geval maakte evenwel den Koning<br />
omzichtiger: zijne ruiterij ziende terug<br />
deinzen gaf hij bevel aan zijn voetvolk<br />
om op te trekken, maar veranderde tevens<br />
met zijnen vriend MEGACLES van<br />
gewaad, eer hij zich aan de fpits van zijne<br />
ganfche krijgsmagt plaatfte. Intusfchen<br />
hadden de Romeinjche keurbenden,<br />
in haaren overtogt van de Siris door de<br />
ftrijdende Ridders gedekt, deel genomen<br />
in den flag, en kwam het dus thands tot<br />
een algemeen treffen. Het gevecht was<br />
lang, hevig en twijfelachtig, verfcheidene<br />
maaien fcheen zich de kans dan aan<br />
deze, dan aan gene zijde, te verklaaren:<br />
eindelijk fneuvelde MEGACLES in het<br />
vorstelijke gewaad en bragt het denkbeeld,<br />
dat de Koning zelf was omgekomen eene<br />
beflisfende verandering te weeg. Een Ro~<br />
meinsch Ridder, DEXTER genaamd, kwam<br />
zegevierend met 's Konings mantel in zijne<br />
flagorde den moed verdubbelen, en<br />
naauwlijks kon PYRRHUS zelf, door in<br />
alle degelederen zijner benden zich te ver-<br />
too-
GESCHIEDENISSEN. 211<br />
toonen en uit te roepen , dat hij leefde,<br />
eene volkomene vlucht van zijn heir te keer<br />
gaan. Drie honderd vier en negentig ele- 1<br />
phanten, dien hij voor den uiterften nood<br />
bewaard had, voorkwamen zijne neder-,<br />
laag en voltooiden dien zijner vijanden.<br />
De Romeinjche ruiterij, welke door LAE<br />
VINUS bij de verwarring van 's Konings<br />
flagorde was afgevaardigd, om dezelve in<br />
de zijde te vallen, vond eensklaps eene<br />
rei van fchrikdieren , welke zij nog nooit<br />
gezien had. De ijslijke dikte, hoogte,<br />
enllingerende fnuit dezer beesten, op wier<br />
rug ganfche torens vol gewapend krijgsvolk<br />
ftonden, verwekten een doodlijken<br />
fchrik bij de Ridders, en eer zij van den^<br />
zeiven bekwamen of zich tegen de hagelbuien<br />
van pijlen, die van deze vreeslijke<br />
hoogten op hun afgefchooten werr<br />
den, konden dekken, werden zij van hunne<br />
paarden, voor wien de lucht en het geluid<br />
van dit vreemde gedierte onverdragelijk<br />
was, weg gevoerd. Terwijl alzoo<br />
de ganfche ruiterij des Conjuh uit een gejaagd<br />
werd, voerde PYRRHUS de zijne<br />
aan de andere zijde der Romeinjche flagorde<br />
aan, welke voords even ongeregeld,<br />
O 3 gl5<br />
m.<br />
BOEK<br />
V.<br />
[OOFDST.<br />
[. voor C.<br />
279?<br />
f. van R,<br />
473'
212 R O M E I N S C H E<br />
III. als de ontftelde Ridders, voor de aanren<br />
BOEK<br />
V. nende elephanten de vlucht namen. (1)<br />
HOOFDST.<br />
PYRRHUS vervolgde de Romeinen niet,<br />
J. voor C<br />
het zij zulks door hem gelaten werd uit<br />
379.<br />
J. van R het grondbeginzel, om eenen vijand, met<br />
473.<br />
wien men meer maaien zal te ftrijden heb<br />
ben , de vlucht niet moeilijk te maaken,<br />
op dat hij naderhand niet te wanhoopi-<br />
ger tegenfland biede (2); het zij, om<br />
dat de nacht de Romeinfche vlucht bevor<br />
derde (3); of eindelijk, om dat één ge<br />
wond geraakte eléphant de overigen in<br />
verwarring bragt. Zeer zeker is het, dat<br />
LAEVINUS het overfchot zijner benden<br />
niet aan derzelver bedaard wijken te dan<br />
ken had (4). Zonder de Siris weder over<br />
te trekken liet hij zijn ganfche leger in<br />
den loop en zogt hij eene wijkplaats in<br />
Jpulie. (5)<br />
Het verlies aan beide zijden moet na<br />
(O PLUT. in PYRRHO p. 393, 494. FRONT.<br />
Strat. L. U. c. 4. ex. 13.<br />
(2) FRONT. Strat. L. II. c. 7. ex. 10.<br />
(3) EUTROP. L. II. c. 6.<br />
(4) O ROS. L. IV. c. 1.<br />
(5) FR EINS H. L. XIII, c. 3-8.<br />
tuur-
GESCHIEDENISSEN. 2ig<br />
tuurlijk in zulk een lang, hevig, en twijfelachtig<br />
gevecht zeer groot geweest zijn.<br />
Het zelve is verfchillend opgegeven.<br />
Volgends DIONYSIUS, bij ÏLUTAR-<br />
CHUS aangehaald, zou dit treffen den<br />
Romeinen vijftien duizend, en aan PYR<br />
RHUS dertien duizend mannen gekost<br />
hebben, (i) Zonder voor eene zoojuiste<br />
bepaaling van het getal der gefneuvelden,<br />
aan de zijde des Konings ten minsten,<br />
in te ftaan, kan men het zelve na<br />
genoeg bereekenen, wanneer men gelooft,<br />
dat hij, over deze overwinnig geluk gewenscht<br />
zijnde, ten andwoord gaf:,, nog<br />
eene zulke overwinning, dan kome ik<br />
zonder manfchap te huis!" Zijn beste<br />
volk was gefneuveld, en hij zelf was zeer<br />
zwaar gewond (2), zoo dat het niet onwaarfchijnlijk<br />
zij, dat hij na het einde van<br />
den flag zou hebben uitgeroepen : „ ik kan<br />
niet zeggen, meer overwinnaar, dan overwonnen<br />
te'zijn!" (3)<br />
Den volgenden dag befchouwde PYR Meniche*<br />
(1) PLUT. in PHYRRHO p. 394.<br />
(*) JUSTIN. L. XVIII. c. 1,<br />
(3) ORQS. L. IV. c. 1.<br />
RHUS<br />
nr.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
279.<br />
ƒ. van R.<br />
473-<br />
Wederzijdsch<br />
verlies bij<br />
dezen flag,
2*4 ROMEINSCHE<br />
III. RHUS het flachtveld, het geen met lij<br />
BOEK<br />
V. ken bedekt was. Zijn oog, aan het men-<br />
HOOFDST. fchjnflachten ^gewend, werd niet getrof<br />
j. voor C,<br />
279.<br />
fen door het gezicht dezer valleije des<br />
J. van R. doods, maar de ftrekking der Romeinjche<br />
473lijkheid<br />
lijken en derzelver wonden, die allen van<br />
van PYW- vooren waren afgewacht, deeden hem,<br />
BHUS jefeens<br />
gé- wiens geest altijd van veroveringen zwan<br />
Iheuvelden ger was j uitroepen : „ o! hoe gemaklijk<br />
en gevan.<br />
genen. zou mij de overheerfching der ganfche<br />
aarde niet vallen, wanneer mijn heir uit<br />
Romeinen beflond ! " (1)<br />
Hij liet deze lijken, dien hij met zeke<br />
ren eerbied befchouwde, begraven , en<br />
de krijgsgevangenen, Wier getal over<br />
de agttien honderd beliep, met alle min<br />
zaamheid behandelen. Hij zelf ftelde hun<br />
voor, om onder zijne banieren te ftrijden<br />
en hield, na hunne volftandige weigering<br />
daarvan, niet op, om hun hunne gevan<br />
genis draaglijk te maaken. (2)<br />
De roem dezer overwinning van PYR<br />
RHUS verfpreidde zich wijd en zijd; de<br />
Verovering der legerplaats van eenen Co«-<br />
(t) FLOR. L. t C. 18* J<br />
(2^ FREinen. Li XIII. e. 10»<br />
fut
GESCHIEDENISSEN. 21^<br />
ful was eene zeldzaamheid in de gefchiedenis<br />
der Romeinfche veldtogten; en wel<br />
ke veranderingen in Italië had men niet<br />
te verwachten van eenen Vorst, die zich<br />
beroemen kon, zonder den bijftand van. . van R.<br />
bondgenooten, uitgezonderd de Tarenty 473.<br />
ners, met eigene en nog geenzins met<br />
alle zijne magt, de Romeinen geflagen te<br />
hebben ? — De Lucaners en Samniten voegden<br />
zich nu terftond bij PYRRHUS en<br />
kreegen van zijne onbaatzuchtigheid deel<br />
in eenen buit, dien zij niet hadden helpen<br />
maaken. Behalven deze verklaarde<br />
vijanden van het gemeenebest, begaven<br />
zich verfcheidene andere volkeren, die<br />
tot nog toe Rome's bondgenooten geweest<br />
waren, onder de befcherming des Konings<br />
, die nu wijd en zijd zijne veroveringen<br />
voordzettede en tot op een afftand<br />
van zeven uuren de ftad naderde.<br />
(O<br />
De geleeden flag had intusfchen den LAEVINUS<br />
wist van<br />
Conful nog niet geheel verflagen, zoo min jeene<br />
als Rome den moed door dezen tegenfpoed noedelüosheid.<br />
op eens verlooren had. LAEVINUS<br />
CO Pi.VT. in PYRRHO p. 394,<br />
O 4<br />
had<br />
III.<br />
BOEK<br />
V.<br />
IOOFDST.<br />
f. voor C<br />
279.
fit<br />
BOEK<br />
V.<br />
«OOFDST.<br />
J. voor C<br />
279.<br />
]. van R,<br />
473.<br />
&l6 ROMEINSCHE<br />
had door zijne trouwhartige zorgen voor<br />
zijne gewondene krijgsknechten, en door<br />
het zorgvuldig bij een brengen zijner verftrooide<br />
manfchap, weder eene aanzienlijke<br />
krijgsbende in ftaat van tegenweer gefteld,<br />
en zijne nederlaag zelve had hem,<br />
na deze herftelling van het overfchot zijner<br />
krijgsmagt, zoo weinig den moed benomen,<br />
dat hij ftoutelijk den veroverenden<br />
Koning op de hielen volgde, en fteeds<br />
op gelegenheden bedacht was , om hem<br />
eene kans af te zien. Eene koenheid,<br />
welke in de oogen van het bijgeloovige<br />
Rome des te grooter moest fchijnen, daar<br />
?<br />
s Hemels toorn zich met de J vijandlijke<br />
verfchrikkingen fcheen vereenigd te hebben<br />
, wijl een hevig onweder vier en dertig<br />
mannen van zijn overige krijgsvolk en<br />
zeer veele lastbeesten gedood , en nog<br />
twee en twintig anderen geheel en al bedwelmd<br />
had. Cl)<br />
Te Rome bleef men even onverfchrok-<br />
ken. FABRICIUS had openlijk beweerd<br />
: „ dat de Romeinen geenzins door<br />
de Epiroten overwonnen waren, maar dat<br />
(1) OROS. L. IV. c. ï,<br />
L AE-
GESCHIEDENISSEN. SIf<br />
LAEVINUS alleen voor PYRRHUS had<br />
moeten onderdoen." Doch fchoon veelen<br />
in den Raad zulks nevens hem voorgaven ,<br />
om het Volk geen wantrouwen op deszelfs<br />
krachten tegen eene vreemde overheerfching<br />
in te boezemen: echter was<br />
dezelve zoo ver af, van den Conful te veroordeelen<br />
of te wantrouwen, dat men algemeen<br />
befloot, om hem nieuwen onderftand<br />
toe te zenden.<br />
„ Alwie de plaats der gefneuvelden voor Mislukte<br />
ogt van<br />
het vaderland wil helpen vervullen, geve PYRRHUS<br />
tegen Ra.<br />
zijnen naam op!" Aldus riep men te Rome<br />
me.<br />
openlijk .uit, en weldra waren twee keurbenden<br />
voltallig van burgers, die eikanderen<br />
verdrongen, om in dienst te komen.<br />
Beiden vereenigden zich met LAEVINUS,<br />
die, met dezen onderftand verfterkt, den<br />
Koning veel nadruklijkervervolgde,enbeftendig<br />
zijne agterhoede ontrustede. Hij<br />
voorkwam hem, daar hij ten oogmerk had,<br />
zich van Capua meester temaaken, en fneed<br />
hem even gelukkig van Neopolis af, waardoor<br />
hij hem als het ware, zelf naar Rome<br />
, het middenpunt der Romeinfche magt,<br />
heen en dreef.<br />
PYRRHUS had alhier verwacht den<br />
Q 5 noo«<br />
ui,<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
f. voor C.<br />
379f.<br />
van R.<br />
473.
III.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
A7P.<br />
J. van R<br />
473.<br />
(<br />
«Iö ROMEINSCHE<br />
noodigen bijftand van Etrurie te vinden,<br />
om Rome te onder te brengen, maar verwittigd<br />
van de nederlaag aan de eene zijde<br />
van Italië, had de Raad de overwinnin<br />
gen van den anderen Conful CORUNCA-<br />
NIUS in Etrurie doen dienen , om met<br />
deze nabuuren eenen tijdigen vrede te<br />
maaken. Terwijl eene aanzienlijke krijgsmagt<br />
Rome zelve dekte, ftond nu het overwinnendeleger<br />
vancoRUNCANius<br />
gereed, het heir van PYRRHUS tebeftrijden,<br />
en had het zelve tevens te vreezen,<br />
dat LAEVINUS het in den rug zou vallen.<br />
Na het mislukken zijner poogingen<br />
tot eenen nieuwen opftand in Etrurie,<br />
wanhoopte de Koning, degenomenemaatregelen<br />
der Romeinen thands te kunnen<br />
verijdelen, en trok , daar hij zijne eigene<br />
geringe magt in een vreemd land niet durfde<br />
waagen, zonder Rome verder te naderen<br />
, naar Campanie terug.<br />
Het leger van LAEVINUS nu voor<br />
zich hebbende, het geen thands flerker,<br />
dan bij Tarentum, was, vroeg hij<br />
zijne vrienden: ,, of hij hun niet mede<br />
onder het gefternte van HERCULES<br />
gebooren fcheen, die eene Lernceifche water-
GESCHIEDENISSEN. 2t()<br />
terilang te i beftrijden hadi wier afge l|L<br />
BOES<br />
houwen kop terftond door verfcheidene V.<br />
nieuwen vergoed werd ?'* Te vergeefsch<br />
100FDST.<br />
f. voor C<br />
poogde hij 's Confuls krijgsvolk door het 179.<br />
fchaaren zijner ilagorde en het ijslijk ge-,<br />
brul zijner elephanten te verfchrikken,<br />
een nog veel heviger krijgsgefchreeuw der<br />
Romeinen deed hem hunnen moed hooien,<br />
dien hij niet goed vond voor het tegenwoordige<br />
te beproeven. Hij trok geheel<br />
naar Tarentum af en LAEVINUS verheugde<br />
zich te zeer niet langer afgefneeden<br />
van zijn vaderland te zijn* dan dat hij<br />
hem op nieuw zou vervolgd hebben, f i)<br />
Hoe dreigend dit jaar voor Rome geweest<br />
was> echter had zij den eenen Conful<br />
over twee volkeren van Etrurie zien zegepraalen<br />
en aan den Proconful AEMILIUS<br />
BARBULA over zijne uitmuntende krijgsverrichtingen<br />
bij de Salentynen, Samniten<br />
en tevens, bij het uittrekken van PYR<br />
RHUS, tegen de Tarentynen eene gelijke<br />
eer mogen toeleggen. (2)<br />
Terwijl LAEVINUS met hetoverfchot<br />
zij-<br />
(1) FREINSH. L. Xilü C U-13.<br />
(2) Fafii CapitoM,<br />
'. van R s<br />
473»<br />
I<br />
Onder-
HL<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOF i<br />
J. voor C.<br />
379.<br />
J. van R.<br />
473handeilogen<br />
g.jJ:i 1-<br />
rende den<br />
winter.<br />
ROMEINSCHE<br />
Ronta'n- waren, in erriftige overweging. Schoon<br />
fcbegeranten om met itinen zich anders weinig bekommer<br />
PYRRHUS den , óm hun buitgemaakte manfehap te<br />
overkrijgsgevange<br />
losfen, befloot de Raad thands echter, om<br />
nen te han<br />
daar<br />
delen.<br />
over met PYRRHUS te handelen,<br />
wijl de meesten hunner krijgsgevan<br />
{ jeweeten worden , dat hunne paarden, door<br />
i ie elephanten verfchrikt, hun hadden af<br />
i<br />
raakt. Men zond tot deze onderhande-<br />
] ing de aanzienlijkfte mannen uit den Raad,<br />
1 CORNELIUS D OLA BELL A, door<br />
1 >eroemd, en c. FABRICIUS LUSCI-<br />
] ÏUS met Q. AEMILIUS PAPUS, die<br />
^<br />
zijner eerfte keurbenden bij Setia in La-<br />
tium den winter onder tenten van dieren<br />
huiden doorbnigt, om tegen alle onver-<br />
hocdfchë aanvallen te waaken, liep we-<br />
dcrzijdsch te Rome en te Tarentum de tijd 1<br />
in nuttelopze onderhandelingen om.<br />
In den Raad nam men het lot der krijgs<br />
gevangenen , die in handen van PYRRHUS<br />
genen Ridders waren, wien het niet kon<br />
geworpen , of dat zij zelve door zulk een<br />
rreemd gezicht in verwarring waren ge<br />
:ijne verdelging der Senonifche Galliërs<br />
'oor twee jaaren elkanders Ambtgenooten<br />
i n het hooge beftuur geweest waren.<br />
m
GESCHIEDENISSEN. 221<br />
Het gerucht, welk de aankomst van III.<br />
B O EK<br />
het Romeinjche gezantfchap te Tarentum V.<br />
HOOFDST.<br />
vooruit liep, was P Y R R H U S hoogst aan<br />
J. voor C<br />
genaam : hij verwachtede van het zelve 279.<br />
niet anders dan voorflagen van eenen vre J. van R.<br />
473.<br />
de , dien hij zelf ten uiterflen verlangde ,<br />
Door<br />
wijl hem de afgelopen veldtogt overtuig PYRRHUS<br />
minzaam<br />
de, dat zijn ontwerp ter verovering van onthaald.<br />
Italië aan onbereekende bezwaaren was<br />
bloot gefield. Om de afgezanten van Rome<br />
zijne eigene hoogachting te bewijzen,<br />
en tevens voor nieuwe beleedigingen van<br />
de onbefchofte Tarentyners te beveiligen,<br />
zond hij hun aan de grenzen van het Tarentynfche<br />
grondgebied een gewapend geleide<br />
te gemoed , en wachtede hij zelf<br />
hun op een prachtig gezadeld paard buiten<br />
de poort dier Stad op. Na het vereerendfle<br />
en gulfle onthaal verleende<br />
P Y R R H U S hun terftond een gunflig gehoor<br />
: doch hun voorftel van de wisfelvalligheid<br />
der ondermaanfche zaaken en<br />
boven alles van de nooit te betrouwene<br />
oorlogskans , gevolgd door de opening<br />
van hunnen last , die zich alleen tot de<br />
losfing der Romeinjche krijgsgevangenen,<br />
het zij tot zekeren prijs, het zij bij uitwis*
III.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
279.<br />
J. van R,<br />
473-<br />
£22 ROMEINSCHE<br />
wisfeling voor Tarentynen of anderen, bepaalde<br />
, zonder dat het minste verlangen<br />
naar vrede uit hunnne redenen bleek,<br />
was den Koning zoo onverwacht en te<br />
vens zoo verbaazend, dat hij, na eene poos<br />
zwijgens, andwoordde, hunne voordragt<br />
in overweging te zullen nemen, en hun<br />
daarna zijn befluit bekend te zullen maaken.<br />
'Er waren in 'sKonings Staatsraad,<br />
die hem alle onderhandeling met vijanden<br />
, aan wier overwinning hij reeds een<br />
gelukkig begin in hunne oogen gemaakt<br />
had, ontraadden:maar CINEAS, wiens<br />
fchranderheid de belangen zijns meesters<br />
beter doorzag en tevens deszelfs verlangen<br />
naar den vrede ontdekte, gaf den Vorst<br />
eenen gansch anderen raad, om, naamlijk,<br />
van zijne zijde het charakter van eenen edelmoedigen<br />
overwinnaar aannemende, zelf<br />
afgezanten naar Rome te zenden met aanbod<br />
van den vrede en van eene teruggave<br />
der krijgsgevangenen zonder eenig<br />
losgeld. De zichtbaare blijken van 'sKonings<br />
genoegen over dezen raad, deeden<br />
zijne overige vleijende gunftelingen denzelven<br />
terftond goedkeuren»
GESCHIEDENISSEN. 223<br />
PYRRHUS gaf zijn befluit aan de Rotneinfche<br />
afgezanten in dezer voege te ver-<br />
ftaan: „ het is onbeftaanbaar, U krijgsgevangenen<br />
vrij te geven , dien Gij weder<br />
tegen mij wilt wapenen; bewerkt den vrede<br />
tusfchen mij en uw gemeenebest, en<br />
als dan zullen de gevangenen, uwe burgers,<br />
mijne bondgenooten, om'niet hunne<br />
vrijheid bekomen."<br />
Aldus in het algemeen en op de min- 's Koning*<br />
jfzonderzaamfte<br />
wijze openlijk voor zijn gevoelijkevleilen uitgekomen zijnde, riep PYRRHUS, jendeaanipraak aan<br />
na het einde van dit ftaatelijk gehoor, FABRICIUI.<br />
FABRICIUS afzonderlijk tot zich. De<br />
lof van dezen voortreflijken Romein was<br />
reeds ter ooren van den Epirifchen Koning<br />
gekomen en had den Vorst het belang<br />
van dezen man in zijne aanftaande onderhandelingen<br />
op eenen rechten prijs doen<br />
Hellen. Even zeer verwittigd van deszelfs<br />
behoeftigen leevensftaat, hoopte hij, door<br />
een zedig gevlei en een kiesch aanbod<br />
van aanzienlijke fchatten, het hart van FA<br />
BRICIUS aan zijnen dienst te verbinden.<br />
„ Wenschte ik, dus fprak hij hem<br />
aan, alle de Romeinen tot mijne vrienden,<br />
gij inzonderheid zoudt mij dierbaar zijn,<br />
o FA-<br />
III.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
279.<br />
J. van R.<br />
473-<br />
Andwoord<br />
van PYR-<br />
IHUÏ.
III.<br />
BOEK<br />
V.<br />
H00IDST.<br />
%
GESCHIEDENISSEN. 22$<br />
Raad te keer te gaan, en eenen oorlog te<br />
doen eindigen, wiens voordduuring verderflijk<br />
is voor uwen Staat,en wiens voordzetting<br />
mijne eer vordert. — Het ftrijdt<br />
mij tegen 't hart, een Heldenvolk te be- j<br />
ftrijden, 't welk ik hoogacht, en de belangen<br />
van mijne kroon roepen mij tevens<br />
naar mijne eigene Staaten. Van ;mijn vredelievend<br />
oogmerk zal ik de fterkfte verzekering<br />
geven, welke gij of uwe landgenooten<br />
van mij zoudt kunnen verlangen,<br />
hoe zeer gij ook gezind mogt zijn, een<br />
's Konings woord, om zommiger trouwloosheid,<br />
te wantrouwen. — En wat zou<br />
mij van den vrede aangenaamer of nutter<br />
kunnen zijn, dan u naar Epirus mede te<br />
mogen nemen en aldaar als mijnen eerften<br />
Raadsman , mijnen eerften Veldheer, mijnen<br />
deelgenoot in mijn ganfchen lot te bezitten<br />
? Zulk een vriend is in mijn oog<br />
de luisterrijkfte verovering, en gij zelf<br />
zijt door de ganfche majefteit van uw<br />
gedrag tot deel in een rijksbeftuur gevormd."<br />
Op deze taal, welker invloed voor een /<br />
min edel menfchelijkhartonwederftaanbaar v<br />
zou geweest zijn , en welke FABRICIUS<br />
V. DEEL. P met<br />
irr.<br />
B OEK<br />
V.<br />
IDOFDST.<br />
'•. voor C.<br />
279.<br />
. van R.<br />
473-<br />
nówoori<br />
an F ABRI*<br />
vs.
, nr.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
279,<br />
J. van R.<br />
473.<br />
220" ROMEINSCHE<br />
met alle zijne oplettendheid verwaardigd<br />
had, liet zich de voortreflijke Romein in<br />
dezer voege hooren: „ Gij gelooft, dat<br />
ik een dapper Krijgsman en braaf burger<br />
ben van mijn Gemeenebest, en Gij zijt wel<br />
onderricht van mijn gering beflag. Een<br />
kleene akker en nederig verblijf is mijne<br />
ganfche bezitting: geen flaavenarbeid of<br />
uitftaande renten verfchaffen mij onderhoud<br />
, ik zelf ben de bearbeider mijner<br />
eenvouwdige landhoeve. Maar te onrecht<br />
denkt Gij, dat mijne bekrompenheid mij in<br />
nut voor mijn vaderland te zijn belemmerd',<br />
en dat mijne armoede een verwijt voor mijne<br />
medeburgers is. Nog nooit viel mij<br />
mijne behoefte hard: zij floot voor mijden<br />
weg niet tot waardigheden in het Gemeenebest<br />
, waar naar elk vrijgeboren burger<br />
een edel verlangen koefteren mag , zij<br />
maakte den hoogen Overheidsftoel voor<br />
mij niet ongenaakbaar, zij hield den Veldheersftaf<br />
niet boven mijn bereik, zij verwijderde<br />
mij niet van de luisterrijkfte gezandfchappen,<br />
noch ftootede mij van den<br />
plegtigen altaardienst terug. Bij het raadpleegen<br />
over de gewigtigftebejangen denkt<br />
niemand aan mijne armoede, en waar ik<br />
mij
GESCHIEDENISSEN. 22?<br />
mij begeve buiten mijn verblijf, waarin<br />
alleen de behoefte, die ik minne, woont,<br />
vindik eenen eerbied, die bij ons aan gee<br />
ra.<br />
BOEK<br />
V..<br />
IOOFDST,<br />
ne fchatten verbonden is. Rome kent gee- [. • voor C,<br />
279.<br />
ne andere vereischten in haare Staatsdie \. van R.<br />
naars , behalven bekwaamheid en braafheid: 473.<br />
die beiden brengen de volmaaktfte gelijkheid<br />
onder haare burgers voord. Zij beloont<br />
haare Ambtenaaren edelmoedig, en laat alzoo<br />
even min plaats over voor de omkoping,<br />
als voor den ondraaglijken hoogmoed<br />
van bevoorrechte rijken. — Welke reden<br />
van klaagen heb ik in zulk een Gemeenebest<br />
over mijne bekrompene middelen?<br />
Voor mij zeifis de behoefde geen last: ik<br />
acht ze hooger , dan den rijkdom. Zij<br />
doet mij arbeiden, maakt mij gezond, houdt<br />
mij graag, geeft fmaak aan het eenvouwdigfte<br />
voedzel, en verkwikt mij met den<br />
zorgeloosten flaap. Mijne kleeding is beproefd<br />
tegen de koude, mijn huisraad leent<br />
mij het gemak, *'t geen ik wensch, en deszelfs<br />
kosteloosheid vergunt mij een onbefchroomd<br />
gebruik. Geene onevenredigheid<br />
tusfchen mijne begeerten en mijne<br />
vermogens kennende, zegene ik dankbaar<br />
mijn lot. Mij ontbreekt zeker de magt<br />
P 2 om
in.<br />
BOEK<br />
V.<br />
GESCHIEDENISSEN. 22p<br />
mij den welverdienden agterdocht mijner<br />
medeburgeren op den hals haaien, en mij<br />
onverandwoordlijk voor onze Scbatipees- 1 IOOFDST,<br />
f. voor C.<br />
ters maaken, die van tijd tot tijd de ver- • 279,<br />
andering in onze middelen gadeflaan ?" £i) ] . vnn R,<br />
473.<br />
De Koning, wien de prijs van zulk Alle ver-<br />
een onomzetlijk man! nooit te hoog kon z oeking<br />
loor FA-<br />
fchijnen, viel hem in , en deed nieuwe en ] smciusafnog fterker proeven op zijne ftandvastig-1 [eflagen.<br />
heid: maar in plaats van hier door iet<br />
te vorderen, drong FABRICIUS hem in<br />
eene engte, waaruit hij zich niet wist te<br />
redden, door de volgende vraag. „ Ben<br />
ik verachtlijk genoeg in uwe oogen om<br />
mij omkoopbaar te achten, waartoe dan<br />
mijne vriendfchap gezogt, of houd gij<br />
mij voor een eerlijk man, waartoe dan<br />
mijn bederf onderdaan ?" (2)<br />
PHYRRHUS alzoo te vergeefsch alles<br />
beproefd hebbende, waarvoor het men-<br />
fchelijke hart anders zoo zeer gevoelig is,<br />
zag heden van zijnen aanval af, maar gaf<br />
denzelven nog geenzins voor het vervolg<br />
op,<br />
(1) DION. HAL. Excerpt. Leg. p 744. feq^.<br />
Pt UT. in PYRRHO p. 395.<br />
00 PLUT. Jbid,<br />
* 3<br />
in.<br />
BOEK<br />
V.
III.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
279.<br />
J. van R,<br />
473.<br />
230<br />
ROMEINSCHE<br />
op. Thands uit eerzucht even veel prijs<br />
op de overwinning van het hart van FA<br />
BRICIUS Hellende, als misfchen op de<br />
verovering van Rome zelve, bragt zijne<br />
rustelooze begeerte naar deze overweldi<br />
ging hem den volgenden dag tot eene ge<br />
heel andere beproeving, welke anders met<br />
zijn doorgaand edelmoedig charakter zeer<br />
zichtbaar flrijdt.<br />
De vrees gezien hebbende, dien de Ro<br />
meinen in de woede des gevechts hadden<br />
doen blijken voor elephanten, welken zij<br />
te vooren nooit hadden gezien , wilde hij<br />
eene proef nemen, hoe veel zulk eene<br />
vrees, die hun de overwinning had doen<br />
verliezen in het veld, vermogen zou op<br />
het hart van FABRICIUS. Om te zeke-<br />
rer in zijne oogen te zijn van de bedoel<br />
de uitkomst, meende hij den fchrik even<br />
zeer, als de vrees in werking te moeten bren<br />
gen , en liet daarom zulk een dier agter<br />
een tapijt verbergen in het zelfde ver<br />
trek, waarin hij andermaal met FABRI<br />
CIUS in gefprek zou treden. Zijne bevelen<br />
gegeven hebbende, om op zeker teeken<br />
het tapijt weg te trekken, en den elephant<br />
in deszelfs fchroomlijkfle gedaante te ver-<br />
too-
GESCHIEDENISSEN. 23I<br />
toonen, onderhield hij den braaven FA-<br />
BRICIUS andermaal, die,'hoe weinig<br />
zijne gemeenebestgezinde denkwijze hem 1<br />
ook de vleitaal des Konings van den voo- J<br />
rigen dag mogt hebben doen reekenen, ]<br />
thands voorzeker van den grootmoedigen<br />
PYRRHUS geene verfchrikkingen verwacht<br />
had, dien hij naauwlijks bij eenen<br />
laaghartigen dwingeland had kunnen tegemoet<br />
zien.<br />
Met de onbefchroomde openhartigheid<br />
van een eerlijk man en met al de gerust- x<br />
heid van eenen afgezant, wien het heilig c<br />
Hij<br />
BOEK<br />
v.<br />
OOFDST.<br />
S79lUla<br />
recht der volkeren onfchendbaar maaken<br />
moest, wederom zijne rechtfchapene denkwijze<br />
bloot leggende, werd eenklaps, op<br />
*s Konings wenk, het bedrieglijk tapijt ag.»<br />
ter den rug van FABRICIUS weg ge<br />
trokken , en flingerde tevens een ontzaglijk<br />
groote elephant onder een ijslijk geluid<br />
den vreeslijken tromp over zijn hoofd a<br />
zoo dat de Romein verbaasd omziende,<br />
zich fchier tusfchen de tanden van een onbefchoft<br />
fchrikdier zag, het geen deszelfs<br />
wijdgaapende muil flechts te fluiten had,<br />
om hem van 't leeven te berooven. PYR-<br />
RJIUS, die zekerlijk gezorgd had, da<<br />
V 4 fcct<br />
. voor C.<br />
. van R.<br />
473«<br />
Scandvasgheid<br />
an FABRI
233 ROMEINSCHE<br />
III. het dier den afgezant geen daadlijk na<br />
BOEK<br />
V. deel toebragt, floeg oplettend zijne ont-<br />
HOOFDST.<br />
fleldnis gade, in de verwachting van eene<br />
J. voor C.<br />
blinde onderwerping aan zijn welgevallen.<br />
279.<br />
J. van R, Maar de Romeinfche Held, wien de ver<br />
473.<br />
eeuwiging met recht te beurt viel, zag,<br />
fchoon de natuur hem J<br />
t hair te bergen<br />
deed rijzen, echter onverfchrokken den<br />
keel van het krijfchend fchrikdier in , her-<br />
flelde zich voords ftaatig, en beet den<br />
Vorst met eenen diep vernederenden grim<br />
lach toe : „ 'k verachtte gisteren uw goud;<br />
ik beef thands niet voor uw monster!" (1)<br />
P Y R R H U S , hoogst befchaamd over zij<br />
nen onedelen aanflag tegen eenen man,<br />
wiens zedenlijke grootheid zijn hart kon<br />
gevoelen en daarom moest eerbiedigen,<br />
flelde alles in het werk, om den zeer on-<br />
gunftigen indruk, dien zijn fchandelijke<br />
aanval op het hart van FABRICIUS moest<br />
gemaakt hebben, weg te nemen, door •<br />
eene behandeling, welke volkomen geëven-<br />
redigd was aan den rang, maar boven al<br />
aan de eigene verdiensten van Rome ,<br />
s uit-<br />
muntendlten afgezant.<br />
(i) PLUT. in PYRRHO. p. 395.<br />
De
X T JU
GESCHIEDENISSEN. 233<br />
De gefchiedenis heeft ons nog eenen<br />
trek bewaard van de edele oprechtheid des<br />
eenen en de gemeenzaame toegeeflijkheid<br />
en achting des anderen in hunnen omgang.<br />
Met de overige mede afgezanten aan 's Konings<br />
tafel zittende, liepen de afwisfelende<br />
dischgefprekken meestal over de<br />
onderfcheidene gezindten der Wijsgeeren,<br />
en gewaagde c INE AS in het bijzonder<br />
over de leerflellingen van EPICURUS.<br />
Naauwlijks had FABRICIUS bij deze gelegenheid<br />
voor het eerst gehoord, dat het<br />
vermaak het hoogde goed dier wijsbegeerte<br />
was , en dat zij haare naarvolgers alzoo<br />
afkeerig maakten van al den last en<br />
zorg van het Staatsbewind, of hij barstte<br />
openlijk in den wensch uit: „ dat<br />
PYRRHUS en de Tarentynen, zoo lang<br />
Rome met hun in oorlog was, van die gezindte<br />
mogten zijn!'' (i)<br />
Daar elke trek van FABRICIUS zijn<br />
voortreflijk hart en gezond oordeel kenmerkte,<br />
kon PYRRHUS niet nalatenten<br />
laatften nogmaal voor het vertrek van het<br />
Ro-<br />
(O PLUT. in PYRRHO p. 395. VAL, MAX.<br />
L. IV. c. 3. ex. 6.<br />
P 5<br />
nr.<br />
BOEK<br />
v.<br />
100FDST.<br />
f. voor C.<br />
279.<br />
f. van R,<br />
473.
III.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C,<br />
279.<br />
J. van R,<br />
473*<br />
234<br />
R O M E I N S C H E<br />
Romeinjche gezandfchap eene pooging te<br />
doen, om hem te winnen. Hij bezwoer<br />
hem, naamiijk, de eerste plaats naast zich<br />
op zijnen throon, wanneer de oorlog met<br />
Rome door zijn beleid ten einde kwam.<br />
Het andwoord des afgezants bleef weigerende<br />
en behelsde zelf een zeker verwijt.<br />
„ Gij kent uwe eigene belangen niet, o<br />
Koning! verftoutede zich FABRICIUS te<br />
zeggen, wanneer het uwen onderdaanen<br />
i jleek, dat ik zoo veel vertrouwen van<br />
U waardig was, zoo zouden zij mij, in<br />
plaats van U, eerbiedigen."<br />
PTRRHUS<br />
vertrouwt ,<br />
atle de<br />
1<br />
Wel verre van door deze ronde taal<br />
>eleedigd te worden, liet PYRRHUS<br />
Krijgsge- : liet na, den braaven F AB Riciusalom te<br />
vangenen<br />
op het prijzen bij hun, die meer gewoon waren »<br />
woord van ( loor laage vleijerijen het vorstelijke hart<br />
rABaiciüs.<br />
1 e bederven. Ten blijke van zijn verbouwen<br />
op de algemeene eerlijkheid van<br />
;en volk, wiens afgezant hij had leeren<br />
termen, gaf hij zelfs het terugreizende<br />
ïezantfchap alle de krijgsgevangenen meie,<br />
met verlof voor hun, om het feest<br />
ier Saturnaliën te Rome bij te woonen , en<br />
1 karna eerst, wanneer de vrede niet tot<br />
[rand mogt komen, op hun woord van
GESCHIEDENISSEN. 235<br />
eer als gevangenen weder te keeren. Een<br />
vertrouwen, waarbij PYRRHUS niets<br />
waagde, wijl de Raad terftond bij de 1<br />
terugkomst der afgezanten de doodrtraf<br />
vast flelde tegen elk, die, na het ver-;<br />
loop van den bepaalden verlof tijd, zich<br />
niet weder naar Tarentum zou willen begeven.<br />
(1)<br />
Kort na het vertrek der afgezanten van PYRRHUS<br />
endt zelf<br />
Rome Zond PYRRHUS zelf een gezant-"<br />
;n gezant-<br />
fchap derwaards, om rechtflreeks uit zij " iii ap r,aar<br />
'.ome.<br />
nen naam over den vrede te handelen/<br />
Aan deszelfs hoofd werd CINEAS geplaatst,<br />
een man, van wiens welfprekendheid<br />
de Koning zelf betuigd had, meer<br />
vrucht, dan van zijne wapenen gezien<br />
te hebben, 'sKonings eisch was alleen<br />
een vrede verbond met het gemeenebest,<br />
waarin tevens Tarentum en alle de Griekfche<br />
fteden van Italië, als geheel onaf han.*lijke<br />
Mogcnheden, zouden begreepen zijn ,<br />
en waarbij al het ontroofde aan de Somniten,<br />
Apüiërs, Lucaners en Bruttiërs zou<br />
terug gegeven worden, waar voor hij van<br />
zijne<br />
(2) PLIT. in PYRRHO p. 396. Zie over dat<br />
feest D. H. bl. 164-168.<br />
nr.<br />
BOEK'<br />
V.<br />
IOOFDST.<br />
[. voor C.<br />
379.<br />
• van R.<br />
473-
a<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
Onderhandeling<br />
van ci-<br />
N&AS.<br />
ROMEINSCHE<br />
zijne zijde eene teruggaaf van alle Ro-<br />
meinfche krijgsgevangenen zonder eenigen<br />
losprijs aanbood. Deze eisch fcheen hem<br />
J. voor C. zoo gemaatigd en de uitwerking der aan<br />
279.<br />
J. van R. zienlijke krijgsgevangenen, die door zijn<br />
473. verlof thands voor eenigen tijd aan hunne<br />
nabeftaanden en feestvierende burgers<br />
werden wedergegeven, was in zijn oog<br />
zoo bevorderlijk voor zijne onderhande<br />
ling , dat hij niets anders bij de weder<br />
komst van zijnen CINEAS verwachtede, /<br />
dan het aangenaame bericht, van met eenig<br />
aanzien weder te kunnen keeren naar zij<br />
ne eigene Staaten. — Maar PYRRHUS<br />
bedroog zich even zeer in zijne verwach<br />
tingen van den Raad, als wel eer in zij<br />
ne gedachten van FABRICIUS.<br />
CINEAS was fchrander genoeg, om .<br />
niet terflond met zijnen last bij den Raad<br />
te komen, terwijl dezelve nog geheel in<br />
genomen moest zijn met het verüag van<br />
deszelfs eigen gezantfchap: in tegendeel<br />
wist hij behendig zijn eerste gehoor eenen<br />
geruimen tijd uitgefteld te houden, om<br />
intusfchen de wezenlijkfte onderhandelin<br />
gen te openen met de afzonderlijke Raads-<br />
heeren en voornaamffe burgers. Alle,<br />
kum-
GESCHIEDENISSEN. 237<br />
kunstenaarijen der overreeding gebruiken-<br />
de en dezelven telkens naar vereisch van<br />
perzoonen veranderende, vond hij hier<br />
gehoor voor zijne fchoonfchijnende rede<br />
nen , daar erkentenis voor rijke gefchen<br />
ken, dien hij uit naam.van PYRRHUS<br />
aan de aanzienlijkfte huizen zond, elders<br />
vrouwen, wier genoegen over de Griek-<br />
fche welleevendheid haar tot veel vermo<br />
gende voorfpraaken van PYRRHUS bij<br />
haare echtgenooten maakte, (i) Einde<br />
lijk waagde hij het, den Raad zijnen last<br />
voor te houden, dien hij echter door eene<br />
breede opgave van de goede gezindheid<br />
zijns meesters jegens het Gemeenebest,<br />
voor het uiterlijke van allen bezwaar ont<br />
deed ; ten befluite 'er zelfs bijvoegende ,<br />
dat de Romeinen, wanneer zij flechts op<br />
hielden 's Konings bondgenooten te ont-<br />
rus-<br />
(1) Schoon PLUTARCHUS (/« PYRRHO p.<br />
395) ons verhaalt, dat geen Romein, het zij man of<br />
vrouw, eenige gefchenken van PYRRHUS aannam,<br />
fchijnt echter het luisteren van den Raad zelf naar de<br />
voorltellen van CINEAS meer geloof te geven aan de<br />
ongunftiger berichten daar omtrend van Zo NAR AS<br />
CATROU & ROUILLE Hifi. Rom. T. VI. p. 12a,<br />
123. FREINSH. L. XIII. c. 30, 31.<br />
III.<br />
BOEK<br />
V,<br />
HOOFDST.<br />
[. voor C.<br />
279.<br />
f. van R,<br />
473.
iir.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C<br />
279.<br />
J. van R<br />
473-<br />
523» ROMEINSCHE<br />
rusten, in PYRRHUS zelf eenen magti»<br />
gen bondgenoot zouden vinden , wiens<br />
medehulp hun volkomen zou verzekeren<br />
'van de verovering en het bezit van het<br />
ganfche noord - westelijke gedeelte van<br />
Italië.<br />
Het voorftel van PYRRHUS werd geenzins<br />
van de hand geweezen, een groot<br />
gedeelte van den Raad leende het oor aan<br />
de drangredenen van CINEAS en vooral<br />
het uitzicht op eene gevestigde overheerfching<br />
van het overige Italië deed veelen<br />
naar het aannemen van den voorflag wenfchen.<br />
Intusfchen was deze uitwerking<br />
ruim zoo veel het gevolg der geheime onderhandelingen<br />
van den fchranderen Griek ,<br />
dan van de tegenwoordige klem zijner<br />
welfprekendheid : want fchoon de geheele<br />
Raad al uit geene FABRICIUSSEN<br />
beftond, waagde het de meerderheid echter<br />
geenzins, zonder nader en rijp overleg<br />
, het fchoonfchijnende voorftel aan te<br />
nemen.<br />
Het in overweging houden van den voorflag<br />
van PYRRHUS geduurende eenige<br />
dagen en de voordzetting der afzonderlijke<br />
onderhandelingen van CINEAS, dee-<br />
den
G E S C H I E D E N I S S E N . C39<br />
den weldra de geruchten van eenen aanmaanden<br />
vrede door Rome lopen. Zinds<br />
eenigen tijd had APP. C L A U D I U S zich<br />
uit hoofde zijner blindheid van allen Staatsbeftuur<br />
verwijderd , en zich vergenoegd<br />
met zijn eigen huisbeftuur. Vier volwasfene<br />
zoonen , vijf dogteren, eene menigte<br />
afhangelingen en bedienden maakten<br />
zijne huiszorg van belang; en, fchoon grijs<br />
en blind, behield zijn opgehelderde geest,<br />
die altijd als een boog gefpannen was zonder<br />
de minfte verzwakking desouderdoms,<br />
niet flechts het huisvaderlijke gezag, maar<br />
tevens het nadraklijkfte ontzag over zijn<br />
uitgebreid gezin. CO Het gerucht van<br />
vrede met eenen vreemden overheerfcher<br />
kwam naauwlijks ter oore van dezen grijzen<br />
Staatsman, of de vrees, dat het zelve<br />
maar al te veel gronds in de langwijlige<br />
overleggingen des Raads zou vinden ,<br />
deed hem het manmoedig befluit nemen,<br />
om zich alleen tegen de neiging van gansch<br />
Rome te verzetten.<br />
Hij liet zich op een draagbed in den A:<br />
Raad<br />
CO Aldus fchildert CICERO ons het huislijke<br />
keven van dezen Romein af. (Zte Senecl. c. ÉI.)<br />
nr.<br />
BO EK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
279.<br />
J. van R.<br />
473.<br />
mfpraak
m.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C,<br />
279.<br />
J. van R,<br />
473van<br />
AP<br />
PIUS in der<br />
Raad.<br />
i<br />
fF-en Vol<br />
van Epirui<br />
24.O ROMEINSCHE<br />
Raad brengen, alwaar hij terftond door<br />
zijne zoonen en fchoonzoonen werd ver<br />
welkomd, en tevens door de zeldzaam<br />
heid zijner tegenwoordigheid en de ach<br />
ting, welke elk hem wilde bewijzen, eene<br />
algemeene ftilte verwekte. Zich van dezel<br />
ve bedienende liet hij, die altijd beroemd<br />
was geweest om zijne welfprekendheid ,<br />
zich terftond in dezer voege hooren." Wel<br />
eer was mijne blindheid mij een last, maar<br />
thands verheuge ik mij zoo zeer , niets<br />
te kunnen zien van het geen 'er om gaat ,<br />
dat ik mij beklaage, niet tevens doof ge<br />
worden te zijn voor de tegenwoordige<br />
fchande van Rome. Waar is thands uw<br />
verftand, waar thands uw voorige moed ?<br />
Gij immers plagt te zeggen, wanneer u<br />
de roem van den Macedonifchen ALEX-<br />
ANDER ter ooren kwam, dat hij dien<br />
aan 't geluk, en niet aan zijne dapperheid<br />
verfchuldigd was, want dat die roem wel<br />
dra zou daalen, wanneer hij eens Romei<br />
nen te beftrijden vond: en waar is nu een<br />
zweem dier oude groothartigheid ? Gij,<br />
die op de Macedoniër* nederzaagt, beeft<br />
GESCHIEDENISSEN. 241<br />
waren! Gij, die ALEXANDER over<br />
riethoofd zaagt, kruipt thands voor PYR<br />
RHUS, den trawant, niet van ALEX<br />
ANDER zelf, maar van een zijner tra f. voor C.<br />
979.<br />
wanten, eenen afhangeling, die meer in<br />
f. van R.<br />
Italië komt, om oude vijanden te ont- 473-<br />
Vluchten, dan om nieuwen te zoeken, die<br />
naauwlijks troepen genoeg heeft, om een<br />
gering gedeelte van Macedonië te behouden,<br />
en daarmede echter, met der Goden<br />
hulp, de heerfchappij over Rome verkrijgen<br />
zal! Laat dezen onbefchaamden<br />
waaghals Hechts ongeflraft uw Italië verlaten,<br />
en weldra zult gij de verachtelijkfte<br />
roovers onze kusten zien aanranden.<br />
Waarvoor anders , dan voor de lafhartigfte<br />
bloodaards zal men u houden, wanneer<br />
gij in vriendfchap met PYRRHUS<br />
fcheidt, en hem nog beloont voor zijne<br />
aangedaane beleediging en fchande? Tarentum<br />
en Samnium zal fpotten met Rome;<br />
alle uwe bondgenooten zullen u verachten<br />
, befchimpen, verlaten; en deze fchandelijke<br />
vrede zal u honderd nieuwe oorlogen<br />
verwekken." (i)<br />
Zulk<br />
(1) FREINSH. L. XIII. c. 31-33. IndCERo's<br />
V. DEEL. Q tijd<br />
nr.<br />
BOEK<br />
V.<br />
300FD5T.
HI.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
379.<br />
J. van R.<br />
473.<br />
Befluit<br />
van den<br />
Raad.<br />
242 ROMEINSCHE<br />
Zulk eene aanfpraak , welke juist gefchikt<br />
was, om de zwakfte zijde van het<br />
eerzuchtige hart der Romeinen te treffen,<br />
deed onmiddelijk de bedoelde uitwerking ;<br />
het vermurwde hart herkreeg deszelfs oude<br />
veerkracht, en zonder eenig nader beraad<br />
ging terftond dit ftrenge befluit door :<br />
„ dat men den oorlog voord zou zetten;<br />
dat CINEAS dien zelfden dag nog Rome<br />
zou te verlaten hebben en voords aan<br />
PYRRHUS berichten kon, dat men hem<br />
binnen Rome niet zou toelaten, noch in<br />
onderhandeling over vriendfchap en bondgenootfchap<br />
met hem treden, voor dat<br />
hij Italië verlaten had." (1)<br />
Dit befluit, waarvan misfchien de geheele<br />
grootfche beftemming van Rome afhing,<br />
tijd was de aanfpraak Van APPIUS nog in wezen.<br />
(de Seaeét. c. 6.)<br />
(1) „ Zoo hangt de koers van een fchip niet af van<br />
de matroozen, die in 't wand klimmen, of de boots<br />
luiden, die het handwerk verrichten, maar van den<br />
fluurman, die opzijn gemak bij het roer zit, en des<br />
zelfs pen beftuurt." Op deze keurelijke vergelijking<br />
werd de welfprekende CICERO door het aanden<br />
ken aan de uitwerking dezer aanfpraak van APPIUS<br />
gebragt. (de Seneclt. c. 6.)
GESCHIEDENISSEN. 243<br />
hing, ontving CINEAS met verbaazing;<br />
hij verliet den Raad en dien zelfden dag<br />
nog de Stad met de diepfte gevoelens van<br />
eerbied: gevoelens, die hem bijbleeven<br />
tot in de tegenwoordigheid van zijnen<br />
Meester, aan wien hij, op deszelfs vraagen,<br />
hoe hij Rome en den Raad gevonden<br />
had, openhartig andwoordde: „ de<br />
eerfte eenen tempel der deugd , den laat*<br />
ften eene vergadering van Koningen."(O<br />
Na zulk een beflisfend afbreken van<br />
alle vredesonderhandelingen rustede zich \<br />
PYRRHUS met alle magt tot eenen tweeden<br />
veldtogt toe, en om den toevoer uit<br />
zijn rijk min gevaarlijk te maaken, als hij<br />
zelf den overtogt over zee ondervonden<br />
had, zegt men, dat hij het buitenfpoorige<br />
ontwerp maakte, maar, gelijk men begrijpt<br />
, niet volvoerde, om van Hydnmtwn<br />
eene brug dwars over de zee te flaan tot<br />
aan Apollonia, aan de Griekfche kust gelegen;<br />
een afftand, volgends PLINIUS,<br />
van vijftig Romeinjche mijlen. (2)<br />
CO PLUT. in PYRRHO p. 395. FLOR. L. I.<br />
c. 18. JUST. L. XVIII. c. 2.<br />
(O PI-IN. L. BL C 16. Omtrend 15 uuren.<br />
Q 2<br />
Te<br />
in.<br />
BOEK<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
f. voor C.<br />
279.<br />
f. van R.<br />
473.<br />
Nieuwe<br />
rijgstoeistingen,
m.<br />
BO B!C<br />
V.<br />
HOOFDST.<br />
J. voor C.<br />
279.<br />
J. van R.<br />
473-<br />
J. voor C<br />
278.<br />
J. van R<br />
474-<br />
P. SULPI-<br />
CIUS SA-<br />
VERRIO en<br />
P. DECIUS<br />
MUS Cof.<br />
PYRRHUS<br />
trekt in<br />
Apulie.<br />
£44 ROMEINSCHE<br />
Te Rome hield men zich met eeneernftiger<br />
zaak bezig, de fchatting naamlijk der<br />
weerbaare manfchap, op welke men, in den<br />
tegenwoordigen hagchelijken toeftand deionaf<br />
hanglijkheid, ftaat zou kunnen maaken.<br />
Een Plebejifche Schatmeefter, CN.<br />
DOMITIUS regelde daarbij voor het<br />
eerst het zuiveringoft'er. Twee honderd<br />
agt en twintig duizend, twee honderd en<br />
twee en twintig mannen ftonden bij deze<br />
twee en dertigfte fchatting tot 's Lands<br />
dienst gereed. (1)<br />
Aan P. SULPICIUS SAVERRIO en<br />
,p. DECIUS MUS, den zoon en kleenzoon<br />
van die DECIÜSSEN, die zich edelmoedig<br />
hadden opgeofferd voor hun vaderland,<br />
vertrouwde het Romeinjche Volk<br />
voor het volgende jaar het Staatsbeftuur<br />
toe.<br />
Reeds vroeg in de lente rukte PYR<br />
RHUS met alle zijne bondgenootfchaplijke<br />
benden in Apulie voord: beide de Conjuh<br />
trokken hem met twee heiren tegen,<br />
en legerden zich digt bij de Apulijche Stad<br />
Asculum aan den voet van het Apcnninisch<br />
(1) Pi HII AH». T. I, p. 431, 432»
GESCHIEDENISSEN. 245<br />
msch gebergte. Een diepe en breede<br />
Aroom , die uit het gebergte met fnelle<br />
vaart naar zee liep, fcheidde de vijandelij<br />
ke krijgsmagten en hield ze eenige dagen :<br />
werkeloos, te meer, daar de Romeinen, aan<br />
den voorigen flag gedachtig, eerst huive<br />
rig voor PYRRHUS waren, en de Lpiro-<br />
Pers het hardnekkig vechten der Romeinen<br />
vreesden en zich tevens geen goeds van<br />
den Conful DECIUS voorfpelden, • wiens<br />
afkomst hun reeds fchrik in het harte<br />
joeg.<br />
PYRRHUS, die den invloed van zulk r<br />
eene bijgeloovige vrees zeer wel kende, b<br />
ie Koning<br />
jfpot de<br />
joiïering<br />
het niets onbeproefd, om ze uit het hart d<br />
zijner benden te verdrijven. „ De aarde 0<br />
of de onderaardfche Goden , zeide hij,<br />
befchikken de overwinning niet, en men<br />
mag de Hemelgoden niet onrechtvaardig<br />
genoeg houden, om, ten gevallen van ee<br />
nen roekeloozen fterfling, het lot van<br />
krijgsbenden te veranderen: geene toverij,<br />
geen bijgeloof, maar de wapenen doen<br />
overwinnen; daarom trekken de Romeinen<br />
zelve met krijgsknechten en niet met Pries<br />
ters en Wigchelaars te veld," Voords<br />
leerde hij haar tevens, zulk eene ganfche<br />
Q 3 op.<br />
nr.<br />
BOEK<br />
V.<br />
300FDST.<br />
. voor C,<br />
278.<br />
. van R,<br />
474-<br />
:r OP<br />
USSEN,.
Manlijk<br />
andwoord<br />
der Confuls.<br />
246 ROMEINSCHE<br />
HL opoffering, wanneer DECIUS die mede<br />
BOEK<br />
V.<br />
in het hoofd mogt hebben, te verijdelen,<br />
HOOFDST. door eene befchrijving van zulk een flacht-<br />
J. voor C. offer te geven en haar allen te waarfchu-<br />
278.<br />
J. van R. wen, om 'er niet eene pijl op af te fchie-<br />
474. ten, waardoor het offer onvoltooid en<br />
dus ontbloot van alle vooronderftelde<br />
kracht zou moeten blijven. Eindelijk<br />
liet hij DECIUS zelf raaden : „ om zich<br />
niet kinderachtig in den flag te gedragen,<br />
wijl zulks geene uitwerking zou doen, en<br />
hij , leevendig krijgsgevangen gemaakt<br />
zijnde, misfchien veel zwaarer offer zou<br />
vinden, dan hij wel mogt gewenscht heb<br />
ben." (1)<br />
Beide de Confuls, zonder dat D E C I U S<br />
alleen eenig blijk van gevoeligheid over<br />
den, zich zelf wederfprekendcn, laster zij<br />
ner voorvaderen wilde geven , lieten den<br />
Koning andwoorden: „ tegen PYRRHUS<br />
behoeven wij den bijftand der vertwijfe<br />
ling<br />
(1) ZONAR, L. VIII. c. 5. Het is dus geen<br />
nieuws, wanneer men heden de heldendaaden van<br />
den ouden tijd hoort befpotten, en de SCAEVOLA'S<br />
en DECtussEN als raazende zotten ziet voorftel-<br />
len. ALBRECHT ov er bet Patiiotismus.
GESCHIEDENISSEN. 247<br />
lingniet; hij zelf kieze, om den Aroom o-<br />
ver te trekken, waarin wij hem niet zullen<br />
hinderen, of om ons onbelemmerd te la<br />
ten overkomen , en het zal hem blijken,<br />
dat wij tegen hem aan onzen eigen moed<br />
en krachten genoeg hebben."<br />
De Koning , die zich fchaamde, om<br />