Omgevingsvergunning Wet algemene ... - Gemeente Voorst
Omgevingsvergunning Wet algemene ... - Gemeente Voorst
Omgevingsvergunning Wet algemene ... - Gemeente Voorst
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Burgemeester en wethouders van <strong>Voorst</strong> maken het volgende bekend:<br />
<strong>Omgevingsvergunning</strong> <strong>Wet</strong> <strong>algemene</strong> bepalingen omgevingsrecht (Wabo)<br />
Besluit<br />
Met ingang van 25 oktober 2012 ligt met de bijbehorende stukken gedurende zes weken ter<br />
inzage het definitieve besluit op de aanvraag die is binnengekomen op 2 mei 2012, ter verlening<br />
van een:<br />
omgevingsvergunning (activiteit milieu) voor het veranderen van de vleeskalverenhouderij en het in<br />
werking hebben na die verandering van de gehele inrichting van een veehouderij op de locatie<br />
Breestuk 5 in Nijbroek, kadastraal bekend <strong>Gemeente</strong> Nijbroek, sectie B, nummer 903. Het<br />
zaaknummer van deze procedure is Z-HZ_WABO-2012-000172.<br />
Op grond van artikel 3:18, lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht delen wij u mee dat omtrent het<br />
ontwerpbesluit geen zienswijzen naar voren zijn gebracht.<br />
Alle stukken liggen ter inzage van 8.30 uur tot 12.15 uur in het gemeentehuis van <strong>Voorst</strong>, balie<br />
VROM, H.W. Iordensweg 17, 7391 KA Twello. Ook bestaat de mogelijkheid om op andere tijden de<br />
stukken in te zien. Hiervoor kunt u een afspraak maken met de behandelend ambtenaar, de heer<br />
G.M. Rabeling, via telefoonnummer (0571) 27 93 51. Deze publicatie en het besluit zijn ook digitaal<br />
beschikbaar gesteld. Op de website www.voorst.nl onder Actueel, Bekendmakingen kunt u de<br />
stukken bekijken.<br />
Beroep<br />
Belanghebbenden die een zienswijze naar voren hebben gebracht of belanghebbenden die<br />
aantonen dat zij redelijkerwijs niet in staat zijn geweest om naar aanleiding van het ontwerpbesluit<br />
tijdig een zienswijze naar voren te brengen, kunnen beroep instellen. Beroep kan worden ingesteld<br />
met ingang van de dag na de dag waarop de terinzagelegging is aangevangen, bij de Rechtbank<br />
Zutphen, sector bestuursrecht, postbus 9008, 7200 GJ Zutphen. Degene die beroep instelt kan, als<br />
onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist een verzoek om een voorlopige<br />
voorziening indienen bij de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Zutphen.<br />
Twello, 24 oktober 2012<br />
J.T.H.M. Penninx, burgemeester<br />
E.J.M. van Leeuwen, secretaris
Aanvrager: J.H. Veldwijk, Breestuk 5, 7397 NX Nijbroek.<br />
Betreft: het veranderen en voor het in werking hebben na die verandering van<br />
de gehele inrichting van een veehouderij waarin de aantallen en<br />
soorten dieren worden gehouden die in de onderstaande tabel zijn<br />
opgenomen:<br />
Diersoort Stalsysteem (Rav-code) 1) Aantal<br />
Vleeskalveren Traditioneel (A 4.100) 916<br />
1) Rav-code zoals opgenomen in de Regeling ammoniak en veehouderij (Staatscourant 2011, nummer 18726).<br />
De aanvraag is bij ons geregistreerd onder nummer Z-HZ_WABO-2012-000172<br />
Kadastrale aanduiding: <strong>Gemeente</strong> Nijbroek, sectie B, nummer 903.<br />
Indieningsdatum: 2 mei 2012<br />
Besluit<br />
Burgemeester en wethouders besluiten, gelet op artikel 2.6 van de <strong>Wet</strong> <strong>algemene</strong> bepalingen<br />
omgevingsrecht de omgevingsvergunning te verlenen.<br />
Burgemeester en wethouders verlenen op 12 oktober 2012 de omgevingsvergunning onder de<br />
bepaling dat de gewaarmerkte stukken deel uitmaken van de vergunning. De<br />
omgevingsvergunning wordt verleend voor de volgende activiteit:<br />
1. Milieu (vergunning)<br />
Voor de nadere motivering verwijzen wij naar de bijlage bij dit besluit.<br />
Procedure<br />
Wij hebben dit besluit voorbereid volgens de procedure van paragraaf 3.3 van de <strong>Wet</strong> <strong>algemene</strong><br />
bepalingen omgevingsrecht. De aanvraag is door ons beoordeeld voor milieu aan artikel 2.14<br />
van de <strong>Wet</strong> <strong>algemene</strong> bepalingen omgevingsrecht. Daarnaast hebben we de aanvraag getoetst<br />
aan het Besluit omgevingsrecht en de Ministeriële regeling omgevingsrecht.<br />
Bijgevoegde documenten activiteit 1 Milieu<br />
De volgende documenten behoren bij dit besluit:<br />
• Toelichting<br />
• Integrale beoordeling<br />
• Voorschriften<br />
• Kennisgeving<br />
Alsmede de volgende gewaarmerkte bescheiden:<br />
• 20121012 BESLUIT Aanvraagformulier.pdf<br />
• 20121012 BESLUIT bijlage aanvraag omgevingsvergunning.pdf<br />
• 20121012 BESLUIT plattegrondtekening milieu.pdf<br />
1 van 2
Beroep<br />
Artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht biedt belanghebbenden de mogelijkheid beroep<br />
tegen dit besluit in te stellen. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt 6<br />
weken. De termijn vangt aan met ingang van de dag na de dag waarop de ter inzage legging is<br />
aangevangen. De ter inzage legging wordt voorafgegaan door een publicatie in het <strong>Voorst</strong>er<br />
Nieuws. Het beroepschrift dient gericht te worden aan de Rechtbank te Zutphen, sector<br />
bestuursrecht, Postbus 9008, 7200 GJ Zutphen. De indiener van een beroepschrift kan de<br />
Voorzieningenrechter van de Rechtbank te Zutphen eveneens vragen een voorlopige<br />
voorziening te treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.<br />
Twello, 12 oktober 2012<br />
namens burgemeester en wethouders<br />
G.M. Rabeling<br />
milieu-inspecteur vergunningverlener<br />
Z-HZ_WABO-2012-000172 2 van 2
WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT<br />
BESLUIT VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN VOORST<br />
Bijlage 1.2 Integrale beoordeling (milieu)<br />
Behoort bij het besluit d.d 12 oktober 2012, artikel 2.6 <strong>Wet</strong> <strong>algemene</strong> bepalingen<br />
omgevingsrecht, van de omgevingsvergunning (activiteit milieu) voor het veranderen<br />
en voor het in werking hebben na die verandering van de inrichting aan het Breestuk<br />
5 te 7397 NX Nijbroek, ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en<br />
<strong>Wet</strong>houders van de gemeente <strong>Voorst</strong>.<br />
Ons registratienummer: Z-HZ_WABO-2012-000172.<br />
INHOUDELIJKE BEOORDELING .................................................................................................. 2<br />
1 BEOORDELINGSKADER ............................................................................... 2<br />
2 BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT) ...................................................... 2<br />
3 AMMONIAK................................................................................................ 2<br />
3.1 <strong>Wet</strong> ammoniak en veehouderij...................................................................................... 2<br />
3.2 Directe schade aan gewassen door ammoniak .............................................................. 4<br />
3.3 Besluit huisvesting ....................................................................................................... 4<br />
4 GEUR....................................................................................................... 4<br />
4.1 Dierenverblijven ........................................................................................................... 4<br />
5 LUCHT ..................................................................................................... 6<br />
5.1 Stof op grond van de NeR ............................................................................................ 6<br />
5.2 Luchtkwaliteitseisen ..................................................................................................... 6<br />
6 GELUID .................................................................................................... 8<br />
6.1 Geluid van bronnen binnen de inrichting........................................................................ 8<br />
6.2 Indirecte hinder: verkeer van en naar de inrichting ......................................................... 8<br />
7 BODEM .................................................................................................... 9<br />
8 AFVALSTOFFEN EN AFVALWATER............................................................... 10<br />
8.1 Verwijdering van afvalstoffen ...................................................................................... 10<br />
8.2 Bedrijfsafvalwater....................................................................................................... 11<br />
9 ENERGIE EN GRONDSTOFFEN ................................................................... 11<br />
9.1 Energie ..................................................................................................................... 11<br />
9.2 Doelmatig gebruik grondstoffen................................................................................... 12<br />
9.3 Waterverbruik ............................................................................................................ 12<br />
10 EXTERNE VEILIGHEID ............................................................................... 12<br />
11 Bijzondere bedrijfsomstandigheden en bedrijfsbeëindiging...................................... 13<br />
12 Overige wetten en regels.............................................................................. 13<br />
14 CONCLUSIE ............................................................................................ 15<br />
Bijlagen...................................................................................................................................... 16<br />
• Een voor een inrichting verleende omgevingsvergunning geldt voor een ieder die het project uitvoert (de inrichting drijft)<br />
waarop zij betrekking heeft (artikel 2.25, lid 1, van de Wabo).<br />
• Als voor de inrichting een nieuwe, de gehele inrichting omvattende, vergunning (zgn. revisievergunning) is verleend,<br />
komen alle voorgaande vergunningen van de betreffende inrichting te vervallen zodra de nieuwe vergunning zowel<br />
onherroepelijk als in werking getreden is (art. 2.6, lid 4, van de Wabo en jurisprudentie hierover).
INHOUDELIJKE BEOORDELING<br />
1 BEOORDELINGSKADER<br />
Het beoordelingskader voor de activiteit milieu van de aanvraag wordt gevormd door artikel<br />
2.14 van de Wabo. In de landelijke uitgangspunten voor milieubeleid, zoals verwoord in de<br />
Nationale Milieubeleidsplannen, zijn voorts aandachtsgebieden aangegeven waarmee bij de<br />
beoordeling van aanvragen om omgevingsvergunning voor de activiteit milieu rekening moet<br />
worden gehouden. Wij hebben ook getoetst aan de eis om de voor de inrichting in<br />
aanmerking komende beste beschikbare technieken (BBT) toe te passen (artikel 5.3 en 5.4<br />
Bor juncto artikel 9.2 en bijlage 1 Mor). De omgevingsvergunning voor de activiteit milieu kan<br />
op grond van artikel 2.14, derde lid, van de Wabo alleen geweigerd worden in het belang<br />
van de bescherming van het milieu.<br />
2 BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT)<br />
In de inrichting moeten ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT worden<br />
toegepast (artikel 2.14 Wabo). De aanwijzing van de BBT-documenten is geregeld in het<br />
Mor (artikel 9.2 juncto bijlage 1). Hierin is aangegeven met welke documenten rekening<br />
moet worden gehouden bij het bepalen van de BBT. In tabel 1 van deze bijlage zijn<br />
zogenaamde BREF-documenten opgenomen. Deze BREF's zijn opgesteld voor bedrijven<br />
die onder de IPPC-richtlijn 1 vallen (de gpbv-installaties). De aangevraagde inrichting valt niet<br />
onder de IPPC-richtlijn.<br />
Voor alle inrichtingen (ook die niet onder de IPPC-richtlijn vallen) zijn BBT-documenten<br />
aangewezen in tabel 2 van de genoemde bijlage. De documenten die relevant zijn voor de<br />
betreffende inrichting uit deze tabel 2 worden gebruikt om te bepalen wat onder BBT wordt<br />
verstaan. De volgende documenten uit tabel 2 zijn van belang: de Nederlandse Richtlijn<br />
Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB), de Nederlandse emissieRichtlijn Lucht<br />
(NeR), de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15 (PGS 15), de Publicatiereeks Gevaarlijke<br />
Stoffen 30 (PGS 30) en de circulaire 'Energie in de milieuvergunning'. Op deze aspecten<br />
gaan wij bij de betreffende milieuaspecten in.<br />
3 AMMONIAK<br />
3.1 <strong>Wet</strong> ammoniak en veehouderij<br />
De gevolgen van de ammoniakemissie uit de tot de veehouderij behorende dierenverblijven<br />
moeten wij uitsluitend beoordelen op de wijze die is aangegeven bij of krachtens de artikelen<br />
4 tot en met 7 van de <strong>Wet</strong> ammoniak en veehouderij (Wav) (artikel 3, lid 1 van de Wav). Dit<br />
geldt niet voor de gevolgen voor het milieu die veroorzaakt worden door directe opname uit<br />
de lucht van ammoniak door planten en bomen (zie onder ‘Directe schade aan gewassen<br />
door ammoniak’), het weigeren van de vergunning met toepassing van artikel 2.14 van de<br />
Wabo of voor voorschriften die worden gesteld met toepassing van de artikelen 2.22, lid 2 of<br />
3 Wabo (zie ‘Beste Beschikbare Technieken’) of artikel 1.3c of 8.40 van de Wm (zie<br />
‘Algemene regels’). Evenmin geldt dit artikellid als een besluit wordt genomen op een<br />
aanvraag, waarbij ter voorbereiding daarvan een MER wordt gemaakt. Hiervan is in dit geval<br />
geen sprake.<br />
1 Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging,<br />
PbEG L 257/26<br />
J.H. Veldwijk Pagina 2 van 15 beschikking<br />
Breestuk 5 te Nijbroek Wabo Z-HZ_WABO-2012-000172
De artikelen 4 tot en met 7 hebben allen betrekking op veehouderijen, die zijn gelegen in of<br />
binnen een afstand van 250 meter van een zeer kwetsbaar gebied. De inrichting betreft een<br />
bestaande inrichting die ligt op meer dan 250 meter van een zeer kwetsbaar gebied.<br />
Hiermee zijn de artikelen 6 en 7 niet van toepassing op de inrichting.<br />
Uit het bovenstaande blijkt dat de vergunning op grond van de Wav niet kan worden<br />
geweigerd.<br />
3.2 Directe schade aan gewassen door ammoniak<br />
Bij veehouderijen moeten ook de mogelijke effecten van directe schade aan gewassen door<br />
ammoniak worden beoordeeld. Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van het rapport<br />
'Stallucht en Planten'. Hierin is opgenomen dat een afstand van 50 meter tot coniferen en 25<br />
meter tot overige gevoelige gewassen (waaronder fruitbomen) voldoende is om directe<br />
schade te voorkomen.<br />
Binnen een straal van 50 meter rondom de inrichting bevinden zich geen percelen waarop<br />
fruitbomen, coniferen of andere gevoelige gewassen worden gekweekt. Daarom treedt er<br />
geen ontoelaatbare schade aan gewassen in de omgeving van de inrichting op.<br />
3.3 Besluit huisvesting<br />
In het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (Besluit huisvesting) worden<br />
maxima gesteld aan de ammoniakemissie uit huisvestingssystemen. Deze worden<br />
aangeduid met maximale emissiewaarden. Als voor een bepaalde diercategorie geen<br />
maximale emissiewaarde is vastgesteld, is het Besluit huisvesting hierop niet van<br />
toepassing. De maximale emissiewaarden gelden als generieke normen, zodat op dit aspect<br />
geen individuele afweging plaatsvindt. Als bepaalde stallen niet aan de maximale<br />
emissiewaarden voldoen kan de inrichting als totaal toch nog voldoen aan het gestelde in<br />
het Besluit huisvesting, als wordt voldaan aan het emissieplafond door intern salderen. Deze<br />
bevoegdheid is ook opgenomen in artikel 3, lid 3 van de Wav. Hierbij worden<br />
diercategorieën waarvoor geen maximale emissiewaarde is vastgesteld niet meegenomen,<br />
of geldt voor deze diercategorieën de feitelijke emissiewaarde van het betreffende<br />
stalsysteem als maximale emissiewaarde.<br />
Binnen de inrichting worden uitsluitend vleeskalveren gehouden. Voor vleeskalveren geldt<br />
geen maximale emissiewaarden waardoor voldaan kan worden aan het gestelde in het<br />
Besluit huisvesting.<br />
4 GEUR<br />
4.1 Dierenverblijven<br />
Toetsingskader geurbelasting vanwege dierenverblijven<br />
Door een veehouderij wordt geur geëmitteerd, die aanleiding kan geven tot geurhinder. De<br />
geurhinder vanwege de dierenverblijven moet worden getoetst volgens het gestelde in de<br />
<strong>Wet</strong> geurhinder en veehouderij (Wgv).<br />
J.H. Veldwijk Pagina 3 van 15 beschikking<br />
Breestuk 5 te Nijbroek Wabo Z-HZ_WABO-2012-000172
De geurhinder vanuit de dierenverblijven moet worden getoetst conform de systematiek<br />
(artikelen 3 tot en met 9) van de Wgv. Voor de invulling van de beoordeling moet de<br />
Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) worden toegepast. De Wgv maakt onderscheid in<br />
dieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld (in de Rgv) en dieren waarvoor wel<br />
een geuremissiefactor is vastgesteld. In het eerste geval wordt uitsluitend getoetst aan<br />
afstandseisen. De vergunning wordt geweigerd als ter plaatse van geurgevoelige objecten<br />
niet wordt voldaan aan de geurnorm of als niet wordt voldaan aan de afstandseisen die op<br />
grond van de Wgv gelden. De toetsing aan de geurnormen en afstanden worden<br />
onafhankelijk van elkaar uitgevoerd. Voor hetgeen wordt verstaan onder dierenverblijven en<br />
geurgevoelige objecten verwijzen wij naar het gestelde in deze wet.<br />
De gemeente <strong>Voorst</strong> heeft geen gemeentelijke verordening als bedoeld in artikel 6 van de<br />
Wgv. Hierdoor gelden de <strong>algemene</strong>, wettelijke geurnormen en afstanden.<br />
Dieren met geuremissiefactoren<br />
Binnen de inrichting worden vleeskalveren gehouden waarvoor geuremissiefactoren zijn<br />
vastgesteld. De geurbelasting op geurgevoelige objecten moet worden berekend met het<br />
verspreidingsmodel ‘V-Stacks vergunning 2010’ (artikel 2, lid 1 Rgv). Van de aangevraagde<br />
situatie hebben wij de geurbelasting berekend. De invoergegevens van deze berekening zijn<br />
vermeld in bijlage 1 (eerste tabel). De gemeente <strong>Voorst</strong> is gelegen in een gebied dat voor<br />
wat betreft het uitvoeren van de verspreidingsberekeningen behoort bij het meteostation<br />
Eindhoven.<br />
De geurbelasting bedraagt bij niet bij alle woningen minder dan de toegestane geurnorm van<br />
3 ouE/m 3 (98-percentiel) binnen de bebouwde kom en 14 ouE/m 3 (98-percentiel) buiten de<br />
bebouwde kom. Zie hiervoor de rekenresultaten in bijlage 1 (tweede tabel). Deze zijn<br />
overgenomen in onderstaande tabel.<br />
Tabel 4. Geurbelasting<br />
Volgnr. Geurgevoelig object Geurnorm Geurbelasting<br />
2 Middendijk 54 14,0 4,8<br />
3 Middendijk 52 3,0 4,0<br />
4 vakantiepark De Scherpenhof 3,0 0,6<br />
5 Middendijk 43c 3,0 3,1<br />
6 Middendijk 50 3,0 3,8<br />
Voor de woningen aan de Middendijk 52, Middendijk 50 en Middendijk 43c wordt niet<br />
voldaan aan de gestelde geurnormen. Op basis van artikel 3 lid 3 van de <strong>Wet</strong> geurhinder en<br />
veehouderij hoeft de vergunning niet te worden geweigerd als de geurbelasting niet<br />
toeneemt en het aantal dieren van één of meer diercategorieën niet toeneemt. Ten opzichte<br />
van de revisievergunning van 14 mei 2004 wordt geen uitbreiding van het aantal dieren<br />
gevraagd. Ook blijven de afstanden en dieraantallen gelijk. De vergunning kan daarmee niet<br />
worden geweigerd.<br />
J.H. Veldwijk Pagina 4 van 15 beschikking<br />
Breestuk 5 te Nijbroek Wabo Z-HZ_WABO-2012-000172
Vaste afstanden<br />
De geurnormen gelden niet voor geurgevoelige objecten bij andere veehouderijen of<br />
geurgevoelige objecten die op of na 19 maart 2000 onderdeel hebben uitgemaakt van een<br />
veehouderij. Ten opzichte van deze geurgevoelige objecten gelden ook voor de dieren<br />
waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld vaste minimaal aan te houden afstanden<br />
(artikel 3, lid 2 van de Wgv). De vaste minimaal aan te houden afstand bedraagt 100 meter<br />
voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 50 meter voor geurgevoelige objecten<br />
buiten de bebouwde kom. Deze afstand wordt gemeten vanaf een emissiepunt van de<br />
betreffende overdekte stalruimten. De dichtstbijzijnde agrarische bedrijfswoning (buiten de<br />
bebouwde kom) is gelegen op een afstand van 150 meter (Breestuk 6). De bebouwde kom<br />
is gelegen op een afstand van meer dan 100 meter. Hiermee wordt voldaan aan de vereiste<br />
afstanden.<br />
Gevel-gevel afstand<br />
Ook moet een minimale afstand worden aangehouden tussen de buitenzijde van een<br />
dierenverblijf en een geurgevoelig object (artikel 5 van de Wgv). Dit duiden wij aan met de<br />
‘gevel-gevel afstand’. Deze minimale gevel-gevel afstand bedraagt 50 meter voor<br />
geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 25 meter voor geurgevoelige objecten<br />
buiten de bebouwde kom.<br />
De dichtstbijzijnde woning van derden is gelegen op een afstand van 150 meter (Breestuk 6)<br />
van de gevel van een stal. Daarmee wordt voldaan aan de gevel-gevel afstand.<br />
Conclusie<br />
Gelet op het voorgaande wordt voldaan aan het gestelde in de Wgv. De vergunning kan<br />
voor wat betreft de geurhinder vanuit dierenverblijven niet worden geweigerd.<br />
5 LUCHT<br />
5.1 Stof op grond van de NeR<br />
Bulkvoer wordt opgeslagen in voersilo's. Tijdens het vullen en (zonodig) het legen van de<br />
silo moeten stofemissies worden voorkomen. De NeR kent een emissie-eis voor stof van 5<br />
mg/m0 3 . Aan deze emissie-eis kan bij het vullen van een silo met bulkvoer met toepassing<br />
van een stofzak worden voldaan. Voor wat betreft het vullen en legen van de voersilo's zijn<br />
voorschriften opgenomen.<br />
5.2 Luchtkwaliteitseisen<br />
Toetsingskader<br />
Bij de beslissing op de aanvraag moeten de grenswaarden voor de luchtkwaliteit, zoals<br />
bedoeld in bijlage 2 van de Wm in acht worden genomen. Het betreft grenswaarden voor<br />
zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood,<br />
koolstofmonoxide en benzeen. Voor het verlenen van de vergunning moet aannemelijk zijn<br />
gemaakt dat de gevraagde activiteit niet leidt tot het overschrijden van een grenswaarde.<br />
Bepaling bijdrage aan de luchtkwaliteit<br />
Door de volgende aangevraagde activiteiten vinden emissies naar de lucht plaats, die<br />
relevant zijn bij de toetsing aan de genoemde grenswaarden:<br />
• het houden van vee (PM10);<br />
• transportbewegingen (PM10 en NO2);<br />
• vullen van silo's (PM10).<br />
J.H. Veldwijk Pagina 5 van 15 beschikking<br />
Breestuk 5 te Nijbroek Wabo Z-HZ_WABO-2012-000172
De concentratie van zwaveldioxide, stikstofoxiden, koolstofmonoxide, benzeen en lood in de<br />
buitenlucht is van nature zo laag dat voor deze stoffen geen overschrijding van de<br />
grenswaarde wordt verwacht. Voor deze stoffen kan worden voldaan aan de grenswaarden<br />
van de Wm.<br />
De concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de buitenlucht zijn wel relevant.<br />
Voor deze stoffen moet dan ook worden afgewogen of de bijdrage van de inrichting in<br />
betekenende mate is op de omgeving. In de hierop volgende alinea's wordt dit bekeken.<br />
PM10 vanwege de vleeskalverenstallen<br />
Voor wat betreft de uitstoot van fijn stof moet bekeken worden wat de veranderingen zijn die<br />
in de aangevraagde situatie ten opzichte van de vergunde situatie plaatsvinden. Van deze<br />
verandering(en) (uitbreiding, oprichting en/of verandering van een stal) moet inzichtelijk<br />
worden gemaakt wat de gevolgen zijn voor wat betreft de fijn stof immissie ten opzichte van<br />
de te beschermen objecten (TBO's).<br />
De Wm vormt het wettelijk toetsingskader voor de beoordeling van milieugevolgen door<br />
fijnstof immissie vanuit een inrichting. Als sprake is van een beperkte toename van de<br />
luchtverontreiniging die niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie PM10 in de<br />
buitenlucht (NIBM), hoeft een project niet langer meer getoetst te worden. Dit volgt uit artikel<br />
5.16, lid 1, sub c, van de Wm. Het Besluit NIBM legt vast wat geldt als niet in betekenende<br />
mate.<br />
Om bij veehouderijen te beoordelen of sprake is van NIBM wordt paragraaf 2.2 van de<br />
'Handreiking fijnstof en veehouderijen' (in mei 2010 beschikbaar gesteld door het Ministerie<br />
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer(VROM)) gehanteerd. In deze<br />
paragraaf wordt aan de hand van een tabel bepaald of wel/geen sprake is van NIBM op<br />
basis van de fijnstof immisie van de uitbreiding binnen een inrichting versus de afstand vanaf<br />
het nieuwe emissiepunt tot het dichtstbijgelegen TBO.<br />
Situatie Breestuk 5<br />
In de aangevraagde situatie blijft de fijnstof emissie vanuit alle bestaande stallen gelijk. Dit<br />
vanwege het gelijk blijven van de dierenaantallen in deze stallen en bestaande stalsystemen<br />
die niet wijzigen. De totale fijnstofemissie betreft in totaal (916*33) 30.228 gram per jaar. De<br />
PM10 norm komt uit de door VROM gepubliceerde lijst Emissiefactoren fijn stof voor<br />
veehouderij, laatst gewijzigd maart 2011.<br />
De afstand tot het dichtstbijgelegen TBO (Breestuk 5), vanaf de kalverenstal, betreft 150<br />
meter. Uit de afstandentabel in paragraaf 2.2 van de 'Handreiking fijnstof en veehouderij'<br />
blijkt dat bij een afstand van 160 meter (gemeten vanaf het emissiepunt), een emissie van<br />
1.376.000 gram per jaar of minder als NIBM beschouwd mag worden. In dit geval betreft de<br />
emissie vanuit de stal 30.228 gram fijn stof per jaar, waardoor de situatie van Breestukken 5<br />
als niet in betekenende mate (NIBM) wordt beschouwd.<br />
PM10 vanwege vullen voersilo's & PM10 en NO2 vanwege transportbewegingen<br />
De bijdrage van de inrichting aan de luchtkwaliteit in de omgeving veroorzaakt door de<br />
emissies als gevolg van het vullen van voersilo's (PM10) en de transportbewegingen (PM10<br />
en NO2) zijn verwaarloosbaar.<br />
Conclusie<br />
Ter plaatse van de inrichting wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen die in de Wm zijn<br />
opgenomen.<br />
J.H. Veldwijk Pagina 6 van 15 beschikking<br />
Breestuk 5 te Nijbroek Wabo Z-HZ_WABO-2012-000172
6 GELUID<br />
6.1 Geluid van bronnen binnen de inrichting<br />
Als gevolg van de activiteiten van de inrichting ontstaat geluid naar de omgeving. Het geluid<br />
wordt veroorzaakt door transportbewegingen, door activiteiten binnen de inrichting en door<br />
binnen de inrichting aanwezige installaties. De activiteiten binnen de inrichting vinden<br />
voornamelijk gedurende de dagperiode plaats. Transportbewegingen vinden in de dag-,<br />
avond- en nachtperiode plaats.<br />
Wij stellen geluidsgrenswaarden op basis van het gestelde in de 'Handreiking<br />
industrielawaai en vergunningverlening' van oktober 1998. Een gemeentelijke nota<br />
industrielawaai is niet vastgesteld. De beoordeling van de geluidsbelasting en het stellen van<br />
geluidsgrenswaarden vindt plaats voor de gevels van woningen van derden of andere<br />
geluidsgevoelige bestemmingen. Grenswaarden worden gesteld aan het gemiddelde<br />
geluidsniveau over een bepaalde periode (het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau) en aan<br />
de hoogte van geluidspieken (maximale geluidsniveau).<br />
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT<br />
Voor het stellen van grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT)<br />
wordt uitgegaan van de richtwaarden uit hoofdstuk 4 van de Handreiking. Het gebied waarin<br />
de woningen van derden of andere geluidsgevoelige objecten zijn gelegen is conform de<br />
Handreiking te typeren als ‘landelijke omgeving’. De richtwaarden voor het langtijdgemiddeld<br />
beoordelingsniveau (LAr,LT) voor dit type woonomgeving bedragen 40 dB(A) voor de dag-, 35<br />
dB(A) voor de avond- en 30 dB(A) voor de nachtperiode.<br />
Gelet op de aard en bedrijfsduur van de geluidsrelevante activiteiten en bronnen en de<br />
afstand tot woningen van derden, kan redelijkerwijs worden voldaan aan de te stellen<br />
geluidsgrenswaarden.<br />
Maximaal geluidsniveau LAMax<br />
Als ten hoogste toelaatbare grenswaarden voor het maximale geluidsniveau LAmax geldt 70<br />
dB(A) voor de dag-, 65 dB(A) voor de avond- en 60 dB(A) voor de nachtperiode.<br />
Gelet op de aard van de geluidsrelevante activiteiten en bronnen en de afstand tot woningen<br />
van derden, kan redelijkerwijs worden voldaan aan de te stellen geluidsgrenswaarden.<br />
6.2 Indirecte hinder: verkeer van en naar de inrichting<br />
Verkeersbewegingen van en naar de inrichting (dat wil zeggen buiten de inrichting) worden<br />
uitsluitend en separaat getoetst aan de hand van het door die verkeersbewegingen<br />
veroorzaakte equivalente geluidsniveau. Dit is conform het gestelde in de circulaire<br />
'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het<br />
kader van de vergunningverlening op basis van de <strong>Wet</strong> milieubeheer' van 29 februari 1996.<br />
De beoordeling hoeft slechts te worden uitgevoerd voor zover het verkeer van en naar de<br />
inrichting is te onderscheiden van het heersende verkeersbeeld. De voorkeursgrenswaarde<br />
voor het geluidsniveau bedraagt 50 dB(A) en de maximale grenswaarde bedraagt 65 dB(A).<br />
Gelet op het aantal verkeersbewegingen en de afstand tot woningen van derden, kan<br />
redelijkerwijs worden voldaan aan de voornoemde voorkeursgrenswaarde.<br />
J.H. Veldwijk Pagina 7 van 15 beschikking<br />
Breestuk 5 te Nijbroek Wabo Z-HZ_WABO-2012-000172
7 BODEM<br />
Algemeen<br />
Bodemverontreiniging kan worden veroorzaakt door het onzorgvuldig handelen met en de<br />
op- en overslag van bodembedreigende stoffen. De beoordeling van potentieel<br />
bodemverontreinigende activiteiten moet plaatsvinden conform de Nederlandse Richtlijn<br />
Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB). Uitgangspunt hierbij is het bereiken<br />
van een beschermingsniveau, waarbij kan worden gesproken van een verwaarloosbaar<br />
risico op bodemverontreiniging (bodemrisicocategorie A).<br />
De volgende activiteiten worden als bodembedreigend aangemerkt:<br />
• op- en overslag van dierlijke meststoffen;<br />
• gebruik van een spoelplaats;<br />
• opslag van kadavers;<br />
• opslag bodembedreigende vloeistoffen.<br />
Opslag van bodembedreigende vloeistoffen<br />
De opslag van de bodembedreigende vloeistoffen in emballage (o.a. medicijnen) staat<br />
beschreven in hoofdstuk A3, paragraaf 3.3.3, subactiviteit 3.3 "op- en overslag in emballage<br />
vaste en visceuze stoffen" en paragraaf 3.4 "op- en overslag in emballage vloeistoffen" van<br />
de NRB.<br />
Uit deze paragraaf blijkt dat de opslag moet plaatsvinden in emballage die hiervoor geschikt<br />
wordt geacht. De voorraad (dus geen werkvoorraad) van deze vloeistoffen moet worden<br />
opgeslagen in of boven een vloeistofdichte lekbak. Daarnaast moet visueel toezicht<br />
aanwezig zijn en het incidentenmanagement op het niveau "faciliteiten en personeel" wordt<br />
gebracht. Voornoemde eisen zijn verwerkt in de voorschriften die aan deze vergunning<br />
worden verbonden. Uit de beoordelingssystematiek zoals deze is vastgelegd in de NRB blijkt<br />
dat met het voorschrijven van de hierboven genoemde maatregelen/voorzieningen sprake is<br />
van een verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging.<br />
Opslag van dierlijke mest<br />
Binnen de inrichting vindt opslag plaats van dierlijke mest in een mestkelder. De mestkelder<br />
moet mestdicht zijn uitgevoerd, conform de betreffende (Bouwtechnische) Richtlijnen<br />
mestbassins. Dit komt overeen met het bodembeschermingsniveau zoals is opgenomen in<br />
het Besluit mestbassins milieubeheer. In deze situatie is sprake van een verwaarloosbaar<br />
risico op bodemverontreiniging. Dit is opgenomen in de voorschriften.<br />
Spoelplaats<br />
De spoelplaats wordt aangemerkt als een 'open proces of bewerking', zoals bedoeld in<br />
hoofdstuk A3, paragraaf 3.3.4 "Procesactiviteiten/-bewerkingen" van de NRB. Een<br />
verwaarloosbaar bodemrisico kan uitsluitend worden bereikt als de vloer vloeistofdicht wordt<br />
uitgevoerd, er visueel toezicht aanwezig is en het incidentenmanagement op het niveau<br />
"faciliteiten en personeel" wordt gebracht. Voor wat betreft de te stellen eisen aan de vloer<br />
van de spoelplaats nemen wij een afwijkend standpunt in. Het afvalwater afkomstig van de<br />
spoelplaats bevat voornamelijk meststoffen en een geringe hoeveelheid reinigingsmiddelen.<br />
Voor het opslaan van dierlijke mest is een mestdichteconstructie voldoende. Gelet op de<br />
aard van het afvalwater en de noodzakelijke voorziening voor de opslag van dierlijke mest<br />
achten wij een vloeistofkerende vloer, vloeistofkerende riolering voldoende om een<br />
verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging te bereiken. Dit is opgenomen in de<br />
voorschriften.<br />
J.H. Veldwijk Pagina 8 van 15 beschikking<br />
Breestuk 5 te Nijbroek Wabo Z-HZ_WABO-2012-000172
Kadaveraanbiedplaats<br />
Binnen de inrichting is een kadaveraanbiedplaats aanwezig is. Kadavers moeten boven een<br />
vloeistofkerende vloer of bak worden geplaatst waarbij de sappen afkomstig van de<br />
kadavers worden opgevangen in een putje of in de bak. De kadaveraanbiedplaats moet<br />
zodanig zijn aangelegd dat sappen niet van de vloeistofkerende vloer kunnen geraken. Als<br />
hieraan wordt voldaan is er sprake van een verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging<br />
door deze activiteit. Deze eisen zijn in de voorschriften opgenomen.<br />
Bodemonderzoek<br />
Conform vaste jurisprudentie (zie uitspraak E03.95.0821 d.d. 21 januari 1997, Afdeling<br />
bestuursrechtspraak van de Raad van State) kan ervan worden uitgegaan dat bij naleving<br />
van de opgenomen voorschriften de kwaliteit van de bodem en het grondwater niet in<br />
relevante mate nadelig zullen worden beïnvloed. Een (nulsituatie) bodemonderzoek is voor<br />
een veehouderij met reguliere activiteiten niet noodzakelijk.<br />
De aangevraagde activiteiten kunnen als regulier worden aangemerkt, zodat een<br />
(nulsituatie)bodemonderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.<br />
Conclusie<br />
Door het treffen van genoemde maatregelen ter bescherming van de bodem wordt een<br />
acceptabel niveau van bescherming van de bodem bereikt. Bij het stellen van de<br />
voorschriften hebben wij met het bovenstaande rekening gehouden.<br />
8 AFVALSTOFFEN EN AFVALWATER<br />
8.1 Verwijdering van afvalstoffen<br />
In de inrichting ontstaan diverse soorten afvalstoffen zoals papier, kadavers en afval dat<br />
vergelijkbaar is met huishoudelijk afval. Uit de aanvraag blijkt dat de afvalstoffen gescheiden<br />
worden ingezameld, opgeslagen en worden afgevoerd. Aan deze vergunning zijn<br />
voorschriften verbonden voor de opslag en afvoer van deze afvalstoffen.<br />
Bij de beoordeling van de omvang van afval en emissies wordt de handreiking 'Wegen naar<br />
preventie bij bedrijven' (InfoMil, december 2005) toegepast. Uit de in deze handreiking<br />
opgenomen ondergrens (25 ton bedrijfsafval of 2,5 ton gevaarlijk afval per jaar) blijkt dat een<br />
afvalpreventieonderzoek niet relevant is. Gelet hierop wordt vooralsnog geen afval- en<br />
emissiepreventie onderzoek voorgeschreven. Omdat inzicht in de afvalstoffenhuishouding<br />
nodig is om eventueel in een later stadium een reductie te kunnen bewerkstellingen, is in de<br />
voorschriften opgenomen dat de afvoer van afvalstoffen moet worden geregistreerd.<br />
8.2 Bedrijfsafvalwater<br />
In de inrichting komen de volgende afvalwaterstromen vrij:<br />
• reinigingswater van de stallen en bedrijfsruimten;<br />
• waswater van het reinigen van veetransportmiddelen;<br />
• afvalwater van huishoudelijk aard;<br />
• terugspoelwater van de ontijzeringsinstallatie;<br />
• niet verontreinigd hemelwater.<br />
Het reinigingswater van de stallen en bedrijfsruimten wordt geloosd in de mestkelder. Het<br />
waswater afkomstig van het reinigen van veetransportmiddelen wordt geloosd op de<br />
mestkelder. Vervolgens wordt dit bedrijfsafvalwater samen met de drijfmest verspreid over<br />
het land conform het Besluit gebruik dierlijke meststoffen.<br />
J.H. Veldwijk Pagina 9 van 15 beschikking<br />
Breestuk 5 te Nijbroek Wabo Z-HZ_WABO-2012-000172
9 ENERGIE EN GRONDSTOFFEN<br />
9.1 Energie<br />
Beoordeling van het energiegebruik moet plaatsvinden conform de circulaire ‘Energie in de<br />
milieuvergunning’ (Infomil, oktober 1999). Op grond van deze circulaire moet een bedrijf dat<br />
jaarlijks meer dan 50.000 kWh elektriciteit of 25.000 m 3 aardgas (of aardgasequivalent)<br />
gebruikt, inzicht geven in de omvang en verdeling van het energiegebruik, de<br />
energiebesparende maatregelen die zijn of worden getroffen, de wijze waarop het<br />
energiegebruik wordt vastgesteld en geregistreerd en moet worden nagegaan welke<br />
energiebesparende maatregelen redelijkerwijs mogelijk zijn.<br />
Conform artikel 5.3 en 5.4 van het Bor moeten in de inrichting ten minste de voor de<br />
inrichting in aanmerking komende BBT toegepast. Door InfoMil is een Informatieblad<br />
Veehouderijen uitgebracht, waarin mogelijke energiebesparende maatregelen in de<br />
veehouderij zijn opgenomen. Hierna beoordelen wij de energiebesparende maatregelen aan<br />
de hand van de herziene versie van het genoemde informatieblad (van november 2004).<br />
In de aanvraag is aangegeven dat bij de kalverenstal de volgende energiebesparende<br />
voorzieningen en maatregelen zijn getroffen:<br />
• frequentieregeling;<br />
• HF-TL met spiegeloptiek-armatuur;<br />
• spaarlampen;<br />
• doorstroomapparaat<br />
Wat betreft ventilatie is een natuurlijk geventileerde stal het meest energiezuinig. In de<br />
aanvraag is voorzien in een stalsysteem met natuurlijke ventilatie.<br />
Uit de aanvraag blijkt niet of er gebruik wordt gemaakt van natuurlijke daglichtintreding. Dit is<br />
wel een BBT maatregel. Binnen de inrichting wordt energiezuinige verlichting toegepast. Het<br />
toepassen van beide maatregelen is in de voorschriften opgenomen.<br />
Uit de aanvraag blijkt niet of in ruimten anders dan stalruimten aanwezigheidsdetectie is<br />
aangebracht. Deze maatregel wordt echter in het informatieblad wel standaard als BBT<br />
aangemerkt. Deze maatregel is dan ook in de voorschriften opgenomen. Hiermee schakelt<br />
de verlichting automatisch uit als langere tijd niemand in de ruimte aanwezig is. Ook is een<br />
centrale lichtschakelaar een gangbare voorziening, tenzij de elektrische installatie voor<br />
verlichting niet apart van andere apparatuur is aangelegd. Voor de buitenverlichting moet<br />
een schakelklok (al dan niet in combinatie met een lichtsensor) of een bewegingssensor zijn<br />
aangebracht.<br />
Voor het produceren van warm tapwater wordt gebruik gemaakt van een<br />
doorstroomapparaat. Een doorstroomapparaat is dan ook BBT bij vervanging en/of<br />
nieuwbouw.<br />
Uit het voorgaande blijkt in het kader van deze aanvraag een afweging is gemaakt van alle<br />
mogelijke energiebesparende maatregelen. De maatregelen die redelijkerwijs te treffen zijn<br />
worden toegepast (conform de aanvraag of voorgeschreven). Hiermee is voldoende<br />
onderzoek verricht naar de mogelijkheden voor energiebesparing. Wat betreft energie wordt<br />
dan ook voldaan aan BBT.<br />
Om energiebesparingsmogelijkheden in de toekomst te kunnen beoordelen moet blijvend<br />
inzicht bestaan in het gebruik. Hiervoor is een registratieverplichting in de voorschriften<br />
opgenomen.<br />
J.H. Veldwijk Pagina 10 van 15 beschikking<br />
Breestuk 5 te Nijbroek Wabo Z-HZ_WABO-2012-000172
9.2 Doelmatig gebruik grondstoffen<br />
In de inrichting worden als grondstoffen voornamelijk voer en water ingezet. Bij het voeren<br />
worden bewust geproduceerde voeders en toevoegingen toegepast. Met behulp van<br />
voermanagement wordt het benodigde voer afgestemd op het soort en het gewicht van de<br />
vleeskalveren. Drinkwater wordt op behoefte afgegeven. Het op deze wijze uitgebalanceerd<br />
voeren is gangbare praktijk en wordt als BBT beschouwd. Verder worden enkele hulpstoffen<br />
in beperkte mate verbruikt. Door de kosten van deze stoffen wordt een doelmatig gebruik<br />
hiervan vanzelfsprekend toegepast. Gelet op de omvang van het verbruik is het niet nodig<br />
hiervoor aanvullend iets te regelen in deze vergunning.<br />
9.3 Waterverbruik<br />
Beoordeling van het waterverbruik moet plaatsvinden conform de handreiking 'Wegen naar<br />
preventie bij bedrijven' (InfoMil, december 2005). In deze handreiking is aangegeven dat<br />
waterbesparende voorzieningen in ruime mate beschikbaar zijn en dat deze nauwelijks<br />
duurder zijn dan klassieke niet-waterbesparende alternatieven. Daarom moet per situatie<br />
worden bekeken of waterbesparende maatregelen relevant zijn of niet.<br />
De inrichting pompt grondwater op. Het water wordt als drinkwater voor de dieren, reiniging<br />
van stallen en bedrijfsruimten en voor sanitaire doeleinden gebruikt. Het waterverbruik<br />
anders dan het drinkwater voor de dieren zal beperkt zijn.<br />
Gelet op de gebruiksdoelen binnen de inrichting is geen bijzondere aandacht nodig voor<br />
waterbesparing. De standaardmaatregelen die als beste beschikbare technieken worden<br />
beschouwd hebben wij in de voorschriften vastgelegd. Om eventuele<br />
besparingsmogelijkheden in de toekomst te kunnen beoordelen moet blijvend inzicht<br />
bestaan in het waterverbruik. Gelet op het voorgaande is aan deze vergunning een<br />
voorschrift voor het registreren van het waterverbruik verbonden.<br />
10 EXTERNE VEILIGHEID<br />
Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van<br />
risico’s van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hierbij om de risico’s<br />
die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van (gevaarlijke) stoffen.<br />
Het risico door ongevallen die nadelige gevolgen kunnen veroorzaken voor het milieu kan in<br />
voldoende mate worden beperkt door het stellen van voorschriften.<br />
11 BIJZONDERE BEDRIJFSOMSTANDIGHEDEN EN BEDRIJFSBEËINDIGING<br />
Storingen en dergelijke moeten onmiddellijk worden verholpen. Bij bedrijfsbeëindiging of het<br />
onderbreken van de bedrijfsactiviteiten gedurende een periode van meer dan zes maanden,<br />
moeten mestopslagen worden leeggemaakt en schoongemaakt en moeten de opgeslagen<br />
grond- (waaronder voer), hulp- en afvalstoffen worden afgevoerd. Gebouwen en installaties<br />
die niet worden verwijderd en afgevoerd moeten ook na bedrijfsbeëindiging in goede staat<br />
van onderhoud blijven. Dit is in de voorschriften opgenomen.<br />
12 OVERIGE WETTEN EN REGELS<br />
Onderstaande besluiten en regelingen zijn rechtstreeks werkend. Indien er aan de<br />
ingangsvoorwaarden van zo'n besluit of regeling wordt voldaan dan gelden voor die<br />
activiteiten de direct werkende voorschriften uit het desbetreffende besluit danwel regeling.<br />
Hierover mogen geen voorschriften worden opgenomen in de vergunning.<br />
J.H. Veldwijk Pagina 11 van 15 beschikking<br />
Breestuk 5 te Nijbroek Wabo Z-HZ_WABO-2012-000172
Besluit <strong>algemene</strong> regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit)<br />
Artikel 8.40 Wm bepaalt dat voor inrichtingen <strong>algemene</strong> regels gelden. In bijlage I onderdeel<br />
B en C van het Bor staat wanneer deze inrichtingen een vergunning nodig hebben. De<br />
inrichting valt onder categorie b van bijlage I, onderdeel B van het Bor, omdat de inrichting<br />
niet valt onder het Besluit landbouw milieubeheer. Als gevolg hiervan is deze inrichting een<br />
type C inrichting als bedoeld in het Activiteitenbesluit en daarmee aangewezen als een<br />
inrichting waarvoor de vergunningplicht geldt.<br />
Op deze inrichtingen kunnen naast de vergunningvoorschriften, ook de voorschriften van<br />
(delen van) hoofdstuk 2, 3 en 4 van het Activiteitenbesluit van toepassing zijn (artikel 1.4,<br />
derde lid van het Activiteitenbesluit). De inrichting heeft ook activiteiten zoals genoemd in<br />
voornoemd artikel. Daarom moet de inrichting ook voldoen aan de voorschriften uit het<br />
Activiteitenbesluit voor het lozen van hemelwater dat niet afkomstig is van een<br />
bodembeschermende voorziening. Deze voorschriften en de uitwerking daarvan in de<br />
Regeling <strong>algemene</strong> regels voor inrichtingen milieubeheer hebben een rechtstreekse werking<br />
en zijn niet opgenomen in deze vergunning.<br />
Besluit gebruik dierlijke meststoffen<br />
Het bedrijfsafvalwater dat wordt geloosd op de mestkelder wordt samen met de drijfmest<br />
uitgereden onder het regime van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen. Het uitrijden van<br />
mest moet voldoen aan de voorschriften gesteld in dit Besluit.<br />
Regeling dierlijke bijproducten 2011<br />
Binnen de inrichting vrijgekomen kadavers moeten worden opgeslagen en aangeboden<br />
volgens de voorschriften genoemd in de Regeling dierlijke bijproducten 2011. De<br />
voorschriften in dit besluit zijn voldoende om geurhinder als gevolg van het opslaan en<br />
aanbieden van kadavers te voorkomen.<br />
Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties milieubeheer (BEMS) en Besluit<br />
typekeuring verwarmingstoestellen luchtverontreiniging stikstofoxiden<br />
Verwarmings- en stookinstallaties vallen onder de werkingssfeer van het Besluit emissieeisen<br />
middelgrote stookinstallaties milieubeheer (BEMS) en het Besluit typekeuring<br />
verwarmingstoestellen luchtverontreiniging stikstofoxiden. Het Besluit typekeuring stelt<br />
emissie-eisen aan branders. Daarnaast reguleert het BEMS de keuring en het onderhoud<br />
van stookinstallaties. Het BEMS is van toepassing op zowel vergunningplichtige als nietvergunningplichtige<br />
inrichtingen waarvan een verwarmings- of stookinstallatie deel uitmaakt.<br />
In het BEMS zijn ook voorschriften opgenomen over het veilig, doelmatig en energiezuinig<br />
functioneren van verwarmings- en stookinstallaties. De voorschriften uit deze besluiten<br />
werken rechtstreeks. Daarom zijn hierover geen voorschriften opgenomen in deze<br />
vergunning.<br />
Besluit van 29 augustus 2011 houdende vaststelling van voorschriften met betrek-king tot<br />
het bouwen, gebruiken en slopen van bouwwerken (Bouwbesluit 2012)<br />
In het Bouwbesluit 2012 zijn voorschriften opgenomen over het brandveilig gebruik van<br />
bouwwerken, de opslag van brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen op open erven en<br />
terreinen en over de stoffen die zowel brand- als milieugevaarlijk zijn, dus activiteiten die<br />
boven de grens als genoemd in bijlage 1, onderdeel C van het Bor vallen en dus onder de<br />
Wm vallen. In het Bouwbesluit 2012 zijn ook voorschriften opgenomen over de<br />
aanwezigheid, de controle en het onderhoud van blusmiddelen en draagbare en verrijdbare<br />
blustoestellen. Daarom zijn hierover geen voorschriften opgenomen in deze vergunning.<br />
J.H. Veldwijk Pagina 12 van 15 beschikking<br />
Breestuk 5 te Nijbroek Wabo Z-HZ_WABO-2012-000172
Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en de Regeling melden<br />
bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen<br />
Degene die bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen afgeeft, moet dit registreren<br />
(artikel 10.38 Wm). In het artikel is ook vastgelegd wat geregistreerd moet worden en hoe<br />
lang deze gegevens moeten worden bewaard. In het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en<br />
gevaarlijke afvalstoffen en de Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke<br />
afvalstoffen is nader uitgewerkt wat en hoe geregistreerd moet worden. Omdat in de Wm en<br />
het besluit is vastgelegd wat en hoe geregistreerd moet worden en hoe lang de gegevens<br />
moeten worden bewaard, zijn hierover geen voorschriften opgenomen in deze vergunning.<br />
Onvoorziene voorvallen<br />
In de vergunning zijn geen voorschriften opgenomen over het optreden door degene die de<br />
inrichting drijft, bij het zich voordoen van onvoorziene voorvallen. Hierop zijn de artikelen<br />
17.1 en 17.2, lid 1 en 2 van de Wm rechtstreeks van toepassing (zie bijlage A). Voorvallen<br />
moeten, overeenkomstig hoofdstuk 17 van de Wm, worden gemeld aan het bevoegd gezag.<br />
Normen en richtlijnen<br />
Voor zover in de vergunningvoorschriften wordt verwezen naar normen en richtlijnen, wordt<br />
verwezen naar de versie van de richtlijn die het meest actueel is op het moment dat dit<br />
besluit is genomen.<br />
14 CONCLUSIE<br />
Het voorgaande geeft ons geen aanleiding de gevraagde vergunning te weigeren. De<br />
mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden voorkomen dan wel tot een<br />
acceptabel niveau worden beperkt door aan de vergunning voorschriften te verbinden. De<br />
aangevraagde vergunning kan worden verleend, onder het verbinden van voorschriften.<br />
J.H. Veldwijk Pagina 13 van 15 beschikking<br />
Breestuk 5 te Nijbroek Wabo Z-HZ_WABO-2012-000172
BIJLAGEN<br />
Bijlage 1<br />
V-Stacks berekening aangevraagde situatie<br />
Naam van de berekening: Nog niet bekend<br />
Gemaakt op: 14-06-2012 16:05:23<br />
Rekentijd: 0:00:07<br />
Naam van het bedrijf: J.H. Veldwijk, Breestuk 5, Nijbroek<br />
Berekende ruwheid: 0,07 m<br />
Meteo station: Eindhoven<br />
Brongegevens:<br />
Volgnr. BronI X-coord. Y-coord. EP Gem.geb. EP EP Uittr. E-<br />
D<br />
Hoogte hoogte Diam. snelh. Aanvraag<br />
1 stal H 201 440 478 945 1,5 1,5 0,50 0,40 32 609<br />
Geur gevoelige locaties:<br />
Volgnummer GGLID Xcoordinaat Ycoordinaat Geurnorm Geurbelasting<br />
2 Middendijk 54 201 098 478 992 14,0 4,8<br />
3 Middendijk 52 201 113 478 624 3,0 4,0<br />
4 camping De<br />
203 248 479 316 3,0 0,6<br />
Scherpenhof<br />
5 Middendijk 43c 201 071 478 568 3,0 3,1<br />
6 Middendijk 50 201 125 478 577 3,0 3,8<br />
J.H. Veldwijk Pagina 14 van 15 beschikking<br />
Breestuk 5 te Nijbroek Wabo Z-HZ_WABO-2012-000172
J.H. Veldwijk Pagina 15 van 15 beschikking<br />
Breestuk 5 te Nijbroek Wabo Z-HZ_WABO-2012-000172
WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT<br />
BESLUIT VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN VOORST<br />
Bijlage 1.1 Toelichting (activiteit milieu)<br />
Behoort bij het besluit d.d., 12 oktober 2012, artikel 2.6 <strong>Wet</strong> <strong>algemene</strong> bepalingen<br />
omgevingsrecht, van de omgevingsvergunning (activiteit milieu) voor het veranderen<br />
en het in werking hebben na die verandering van de inrichting aan het Breestuk 5 te<br />
7397 NX Nijbroek, ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en<br />
<strong>Wet</strong>houders van de gemeente <strong>Voorst</strong>.<br />
Ons registratienummer: Z-HZ_WABO-2012-000172.<br />
INHOUDSOPGAVE<br />
INHOUDSOPGAVE ...................................................................................................................... 1<br />
JURIDISCHE BEOORDELING ...................................................................................................... 2<br />
1 Vergunningaanvraag en ontvankelijkheid ............................................................ 2<br />
2 Vergunningsituatie........................................................................................ 2<br />
3 Procedure .................................................................................................. 2<br />
4 Vergunningplicht en bevoegd gezag .................................................................. 3<br />
5 Bedrijfsactiviteiten en ligging............................................................................ 3<br />
6 IPPC-richtlijn............................................................................................... 3<br />
7 m.e.r.(beoordelings)plicht ............................................................................... 3<br />
8 Zienswijze.................................................................................................. 3<br />
• Een voor een inrichting verleende omgevingsvergunning geldt voor een ieder die het project uitvoert (de inrichting drijft)<br />
waarop zij betrekking heeft (artikel 2.25, lid 1, van de Wabo).<br />
• Als voor de inrichting een nieuwe, de gehele inrichting omvattende, vergunning (zgn. revisievergunning) is verleend,<br />
komen alle voorgaande vergunningen van de betreffende inrichting te vervallen zodra de nieuwe vergunning zowel<br />
onherroepelijk als in werking getreden is (art. 2.6, lid 4, van de Wabo en jurisprudentie hierover).
JURIDISCHE BEOORDELING<br />
1 VERGUNNINGAANVRAAG EN ONTVANKELIJKHEID<br />
Op 2 mei 2012 hebben wij een aanvraag ontvangen om een omgevingsvergunning op grond<br />
van de <strong>Wet</strong> <strong>algemene</strong> bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor de inrichting aan de<br />
Breekstuk 5 te Nijbroek voor het veranderen van een vleeskalverenhouderij en voor het in<br />
werking hebben na die verandering van de gehele inrichting (revisievergunning).<br />
De aanvraag is ingediend voor de realisatie van het project.<br />
De veranderingen ten opzichte van de vigerende vergunning betreffen:<br />
• Het inpandig veranderen van stal H;<br />
• Het toevoegen van bulksilo's;<br />
• Het verwijderen van de sleufsilo;<br />
• Het toevoegen van een spoelplaats;<br />
• Het afsplitsen van de vleeskalverenstal van de inrichting aan de Breestuk 6.<br />
De volgende stukken maken deel uit van de aanvraag:<br />
• OLO-aanvraagformulier d.d. 2 mei 2012, aanvraagnummer 359573;<br />
• Bijlage aanvraag omgevingsvergunning d.d. 2 mei 2012;<br />
• Plattegrondtekening VanWestreenen, d.d. 3 april 2012, tekeningnr WM-VeldW2.<br />
De aanvraag voldoet aan de eisen die in de Regeling omgevingsrecht (Mor) zijn gesteld. De<br />
aanvraag bevat voldoende informatie voor een goede beoordeling van de gevolgen van de<br />
activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook ontvankelijk.<br />
2 VERGUNNINGSITUATIE<br />
Op 14 mei 2004 is een revisievergunning op grond van de Wm verleend voor de inrichting<br />
aan de Breestuk 5 en Breestuk 6. De activiteiten op beide adressen maken geen onderdeel<br />
meer uit van één inrichting waardoor voor beide een nieuwe vergunning wordt aangevraagd.<br />
Op het adres Breestuk 5 zijn de activiteiten voor het houden van 916 vleeskalveren met<br />
bijbehorende activiteiten vergund.<br />
Op 1 oktober 2010 zijn de Wabo, het bijbehorende Besluit omgevingsrecht (Bor) en de Mor<br />
in werking getreden. De vergunning wordt per 1 oktober 2010 op grond van het<br />
overgangsrecht in de Invoeringswet Wabo aangemerkt als een omgevingsvergunning.<br />
3 PROCEDURE<br />
Op de behandeling van de aanvraag is het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet<br />
bestuursrecht (Awb) en het bepaalde in afdeling 13.2 van de <strong>Wet</strong> milieubeheer (Wm) van<br />
toepassing (artikel 3.10 van de Wabo).<br />
Op grond van de verplichting voortvloeiend uit artikel 3:20 van de Awb is informatie verschaft<br />
aan de aanvrager over eventuele andere benodigde vergunningen en ontheffingen.<br />
J.H. Veldwijk Pagina 2 van 3 beschikking<br />
Breestuk 5 te Nijbroek Wabo Z-HZ_WABO-2012-000172
4 VERGUNNINGPLICHT EN BEVOEGD GEZAG<br />
De aanvraag betreft een inrichting behorende tot onder andere categorie 8.1, onder a,<br />
‘inrichtingen voor het kweken, fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van<br />
dieren’ van bijlage I, onderdeel C behorende bij het Bor. De inrichting valt onder de<br />
werkingssfeer van de Wm en de Wabo. De inrichting is vergunningplichtig, omdat deze als<br />
zodanig is aangewezen in bijlage I onderdeel B en C van het Bor. De gemeente <strong>Voorst</strong> is<br />
bevoegd gezag voor deze inrichting (categorie 8 van bijlage 1 onderdeel C van het Bor).<br />
5 BEDRIJFSACTIVITEITEN EN LIGGING<br />
De inrichting is gelegen in het buitengebied van Nijbroek. Op 150 meter van de grens van de<br />
inrichting is de dichtstbijzijnde woning van derden (Breestuk 6) gelegen. Het verkeer van en<br />
naar de inrichting rijdt over het Breestuk.<br />
De inrichting omvat een vleeskalverenhouderij, met een stal voor het houden van 916<br />
vleeskalveren. Ook zijn een opslagloods en een spoelplaats aanwezig. Voor de<br />
bedrijfsactiviteiten worden verder voer en dierlijke meststoffen opgeslagen.<br />
6 IPPC-RICHTLIJN<br />
Er is geen sprake van een gpbv-installatie zoals bedoeld in bijlage 1 van de EG-richtlijn<br />
geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC-richtlijn). Op grond van<br />
categorie 6.6 van bijlage 1 van deze richtlijn is sprake van een gpbv-installatie bij intensieve<br />
varkens- en pluimveehouderijen met meer dan 40.000 plaatsen voor pluimvee, 2.000<br />
plaatsen voor mestvarkens (>30 kg) of 750 plaatsen voor zeugen. Binnen de inrichting<br />
worden deze diercategorieën niet gehouden. De drempelwaarden worden niet<br />
overschreden.<br />
7 M.E.R.(BEOORDELINGS)PLICHT<br />
Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r. ) geeft (indicatieve) waarden aan wanneer<br />
een milieueffectrapportage (MER) opgesteld dient te worden. In onderdeel C van de bijlage<br />
bij het Besluit m.e.r. staan de drempelwaarden waarbij altijd een m.e.r.-plicht geldt. In<br />
onderdeel D van dezelfde bijlage staan de drempelwaarden genoemd waarbij een m.e.r.beoordelingsplicht<br />
geldt. Deze drempelwaarden zijn indicatieve waarden. Bij de m.e.r.beoordeling<br />
toetst het bevoegd gezag of bij een bepaald project belangrijke nadelige<br />
milieugevolgen kunnen optreden. Als dat het geval is kan het bevoegd gezag besluiten dat<br />
er een MER nodig is.<br />
Er geldt een m.e.r.-plicht als er sprake is van de oprichting, wijziging of uitbreiding van een<br />
installatie (lees stal) voor het houden van meer dan 85.000 mesthoenders, 60.000 hennen,<br />
3.000 mestvarkens of 900 zeugen. In het onderhavige geval worden deze diercategorieën<br />
niet gehouden. De drempelwaarde van onderdeel C wordt gelet hierop niet overschreden.<br />
Ook geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht omdat de grenswaarden uit onderdeel D niet<br />
worden overschreden.<br />
Conclusie<br />
De aanvraagde activiteiten zijn niet mer-beoordelingsplichtig. Ook hoeft geen MER te<br />
worden opgesteld.<br />
8 ZIENSWIJZE<br />
Naar aanleiding van het ter inzage gelegde ontwerpbesluit zijn geen zienswijzen ingebracht.<br />
J.H. Veldwijk Pagina 3 van 3 beschikking<br />
Breestuk 5 te Nijbroek Wabo Z-HZ_WABO-2012-000172
WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT<br />
BESLUIT VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN VOORST<br />
Bijlage 1.3 Voorschriften (activiteit milieu)<br />
Behoort bij het besluit d.d. 12 oktober 2012, artikel 2.6 <strong>Wet</strong> <strong>algemene</strong> bepalingen<br />
omgevingsrecht, van de omgevingsvergunning (activiteit milieu) voor het veranderen<br />
en voor het in werking hebben na die verandering van de inrichting aan het Breestuk 5<br />
te 7397 NX Nijbroek, ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en<br />
<strong>Wet</strong>houders van de gemeente <strong>Voorst</strong>.<br />
Ons registratienummer: Z-HZ_WABO-2012-000172.<br />
BEGRIPPEN ..........................................................................................................................2<br />
VOORSCHRIFTEN ................................................................................................................4<br />
A. ALGEMEEN ..............................................................................................................4<br />
B. AFVALSTOFFEN ......................................................................................................5<br />
C. ENERGIE ..................................................................................................................5<br />
D. GELUID.....................................................................................................................6<br />
E. BODEM .....................................................................................................................6<br />
F. HOUDEN VAN DIEREN ............................................................................................8<br />
F.1. Algemeen............................................................................................................8<br />
F.2. Mest....................................................................................................................8<br />
F.3. Veevoeder...........................................................................................................9<br />
F.4. Kadaveraanbiedvoorziening................................................................................9<br />
F.5. Spoelplaats .........................................................................................................9<br />
G. (AFVAL)WATER........................................................................................................9<br />
G.1. Algemeen............................................................................................................9<br />
G.2. Bedrijfsafvalwater................................................................................................9<br />
J.H. Veldwijk voorschriften milieu beschikking<br />
Breestuk 5 te Nijbroek 1/10 Wabo Z-HZ_WABO-2012-0000172
BEGRIPPEN<br />
In deze vergunning wordt termen gebruikt die hieronder zijn gedefinieerd.<br />
Bedrijfsriolering<br />
Voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwater vanuit de inrichting naar een openbaar<br />
riool of een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.<br />
Emballage<br />
Glazen flessen tot 5 liter, kunststof flessen of vaten tot 60 liter, metalen bussen tot 25 liter,<br />
stalen vaten of fiberdrums tot 300 liter, papieren of kunststof zakken, laadketels.<br />
Emissie<br />
De uitworp van een of meerdere verontreinigende stoffen naar de lucht.<br />
Geluidsgevoelige bestemmingen<br />
Gebouwen of projecten, als aangewezen bij <strong>algemene</strong> maatregel van bestuur krachtens de<br />
artikelen 49 en 68 van de <strong>Wet</strong> geluidhinder (Stb. 1982, 465).<br />
Geluidsniveau in dB(A)<br />
Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de<br />
door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) terzake opgestelde regels, zoals<br />
neergelegd in NEN 10651.<br />
Gevaarlijke stoffen (ADR)<br />
Stoffen en voorwerpen, waarvan het vervoer volgens het ADR is verboden of slechts onder<br />
daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en voorwerpen<br />
aangeduid in de IMDG-Code.<br />
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT)<br />
Het energetisch gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse in de loop van<br />
een bepaalde periode optredende geluid, vastgesteld overeenkomstig de "Handleiding<br />
meten en rekenen industrielawaai, uitgave 1999.<br />
Lekbak<br />
Een vloeistofdichte bak van steen, beton, staal of kunststof. De lekbak moet bestand zijn<br />
tegen de als gevolg van lekkage optredende plotselinge vloeistofdruk alsmede de inwerking<br />
van de opgeslagen vloeistoffen. De lekbak moet een inhoud hebben die ten minste gelijk is<br />
aan de totale hoeveelheid erin opgeslagen vloeistoffen.<br />
Maximale geluidsniveau (LAmax)<br />
De waarde die resteert na toepassing van de meteocorrectieterm Cm (conform de<br />
"Handleiding meten en rekenen industrielawaai", uitgave 1999) op de hoogste aflezing van<br />
de geluidmeter in de meterstand "fast".<br />
NEN<br />
Een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm. Zie www.nen.nl<br />
PGS<br />
Publicatiereeks Gevaarlijke stoffen, Ministerie van VROM.<br />
Reservoir<br />
Een vat of een tank waarin een vloeistof wordt bewaard.<br />
J.H. Veldwijk voorschriften milieu beschikking<br />
Breestuk 5 te Nijbroek 2/10 Wabo Z-HZ_WABO-2012-0000172
Riolering<br />
Bedrijfsriolering of voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.<br />
RM 1992<br />
Richtlijnen Mestbassins 1992, uitgegeven door Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke<br />
Ordening en Milieubeheer en Landbouw, Natuurbeheer en visserij, maart 1994.<br />
Stookinstallatie<br />
De cv-ketel(s) eventueel gecombineerd met toestellen voor warmwaterbereiding en/of<br />
luchtverwarmer(s) met bijbehorende apparatuur.<br />
Verontreinigende stoffen<br />
Stoffen, die in de lucht op zichzelf dan wel tezamen of in verbinding met elkaar, hetzij hinder<br />
of nadeel voor de gezondheid van de mens kunnen opleveren, hetzij schade kunnen<br />
toebrengen aan dieren, planten of goederen.<br />
Vloeistof (ADR)<br />
Een stof die bij 50°C een dampdruk heeft van ten ho ogste 300 kPa (3 bar), en bij 20°C en<br />
een druk van 101,3 kPa niet volledig gasvormig is, en die<br />
a) bij een druk van 101,3 kPa een smeltpunt of beginsmeltpunt heeft van 20°C of lager, of<br />
b) die volgens de beproevingsmethode ASTM D 4359-90 vloeibaar is, of<br />
c) volgens de criteria van de in 2.3.4 van het ADR beschreven beproevingsmethode voor de<br />
bepaling van het vloeigedrag (penetrometermethode) niet dikvloeibaar is.<br />
Vloeistofdicht<br />
Een situatie waarbij een vloeistof de niet met vloeistof belaste zijde van een materiaal niet<br />
bereikt.<br />
Vloeistofkerende vloer of voorziening<br />
Een verharding die voor een kortere periode in staat is om de vrijgekomen vloeistoffen op te<br />
vangen en te voorkomen dat deze in de bodem terechtkomen. Onder 'kortere' is dan te<br />
verstaan de periode die ligt tussen het vrijkomen van de stoffen en het moment dat de<br />
opruimactiviteiten zijn afgerond.<br />
Toelichting:<br />
Om te voorkomen dat vrijgekomen vloeistoffen in de bodem geraken moet de<br />
vloeistofkerende vloer in ieder geval bestaan uit een aaneengesloten verharding. Een<br />
dergelijke vloer hoeft niet van een verklaring vloeistofdichte voorziening te zijn voorzien.<br />
Woning<br />
Een gebouw of deel van een gebouw dat al dan niet permanent voor bewoning wordt<br />
gebruikt en daartoe is bestemd.<br />
Voor zover een norm of richtlijn (zoals DIN, NEN, CPR, SBR, CUR/PBV of BRL), waarnaar in<br />
een voorschrift of in de begrippenlijst verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van<br />
constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de vóór de datum, waarop de<br />
onderwerpelijke vergunning is verleend, laatst uitgegeven norm of richtlijn met de daarop tot<br />
die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel voor zover het op<br />
voornoemde datum reeds bestaande constructies, toestellen en apparaten betreft de norm of<br />
richtlijn die bij de aanleg c.q. installatie van die constructies, toestellen en apparaten geldig<br />
was, tenzij in het voorschrift anders is bepaald.<br />
J.H. Veldwijk voorschriften milieu beschikking<br />
Breestuk 5 te Nijbroek 3/10 Wabo Z-HZ_WABO-2012-0000172
VOORSCHRIFTEN<br />
A. ALGEMEEN<br />
1. De inrichting moet schoon worden gehouden en in een goede staat van onderhoud<br />
verkeren.<br />
2. De elektrische installatie moet zodanig zijn, dat hierdoor in de omgeving van de inrichting<br />
geen storing optreedt in telecommunicatieverbindingen, alsmede in radio- en<br />
televisieontvangst.<br />
3. De in de inrichting aangebrachte of gebruikte verlichting en de te verrichten<br />
werkzaamheden moeten zodanig zijn afgeschermd dat buiten de inrichting geen hinderlijke<br />
lichtstraling en/of lichtflitsen worden veroorzaakt.<br />
4. Het aantrekken van vogels, insecten, knaag- en plaagdieren moet worden voorkomen<br />
door het treffen van doelmatige bestrijdingsmaatregelen en/of toepassing van<br />
afschermingsmethoden.<br />
5. Telkens wanneer in de inrichting plaagdieren of insecten worden waargenomen zoals<br />
ratten, muizen, vliegen, mijten e.d. moeten daartegen doeltreffende bestrijdingsmaatregelen<br />
worden genomen.<br />
6. Eventueel toe te passen rodenticiden moeten zodanig zijn uitgelegd dat mens en huisdier<br />
daarmee niet zonder meer in contact kunnen komen.<br />
7. Bij bedrijfsbeëindiging of het onderbreken van de bedrijfsactiviteiten gedurende een<br />
periode van meer dan zes maanden, moeten de mestopslagen worden leeggemaakt en<br />
schoongemaakt en moeten de opgeslagen grond- (waaronder voer), hulp- en afvalstoffen<br />
worden afgevoerd. Gebouwen en installaties die niet worden verwijderd en afgevoerd<br />
moeten ook na bedrijfsbeëindiging in goede staat van onderhoud blijven.<br />
8. Voordat personeelsleden van derden werkzaamheden mogen verrichten binnen de<br />
inrichting moeten zij zodanig zijn geïnstrueerd en moeten zodanige maatregelen zijn<br />
genomen, dat de door hen te verrichten werkzaamheden geen extra gevaar opleveren voor<br />
de installaties, opslag e.d. en niet in strijd zijn met het gestelde in deze beschikking.<br />
9. Binnen de inrichting moet een milieulogboek bijgehouden worden. Het milieulogboek moet<br />
ten minste bevatten:<br />
a. een exemplaar van de omgevingsvergunning met bijbehorende voorschriften;<br />
b. een registratie per jaar van de afgevoerde afvalstoffen;<br />
c. een registratie per jaar van het verbruik van gas (in m 3 ), elektriciteit (in kWh) en water<br />
(in m 3 );<br />
d. een opgave van de datum, de duur, de aard en de wijze van beperken of ongedaan<br />
maken van de gevolgen van alle storingen en calamiteiten die zich hebben<br />
voorgedaan en aanleiding hebben gegeven tot ongewone emissies van<br />
verontreinigde lucht, stank, afvalwater, geluid of afvalstoffen;<br />
e. de op schrift gestelde bevindingen c.q. resultaten van de in deze vergunning<br />
voorgeschreven interne metingen, werkzaamheden c.q. controles. Tevens moet<br />
hierbij de datum van uitvoering en de naam van uitvoerende persoon/instantie<br />
worden aangegeven;<br />
f. afschriften van alle installatie- en keuringscertificaten, onderzoeksrapporten en meet-<br />
en / of analyseresultaten die in deze vergunning worden genoemd.<br />
J.H. Veldwijk voorschriften milieu beschikking<br />
Breestuk 5 te Nijbroek 4/10 Wabo Z-HZ_WABO-2012-0000172
Het milieulogboek moet te allen tijde aan een vertegenwoordiger van burgemeester en<br />
wethouders van <strong>Voorst</strong> kunnen worden getoond. De gegevens in het milieulogboek moeten<br />
gedurende vijf jaar worden bewaard.<br />
B. AFVALSTOFFEN<br />
1. De vergunninghouder is verplicht om de volgende afvalstromen te scheiden, gescheiden<br />
te houden en gescheiden aan te bieden:<br />
a. gevaarlijke afvalstoffen;<br />
b. papier en karton;<br />
c. kadavers<br />
d. met huishoudelijk vergelijkbaar afval.<br />
2. De vergunninghouder is verplicht om voor de in het vorige voorschrift genoemde<br />
afvalstromen een structuur van inzamelmiddelen in te richten waarmee een optimaal<br />
scheidingsresultaat behaald kan worden.<br />
3. Afvalstoffen mogen, uitgezonderd bedrijfsafvalstoffen voor direct hergebruik, niet binnen<br />
de inrichting worden be- of verwerkt of worden vernietigd. Het is verboden afvalstoffen, van<br />
welke aard dan ook, op het terrein van de inrichting te storten, te begraven, te verbranden of<br />
te laten uitvloeien.<br />
4. Afvalstoffen mogen niet in de bodem worden gebracht of terecht kunnen komen. Het<br />
bewaren of bezigen van afvalstoffen op de bodem moet zodanig plaatsvinden dat geen<br />
verontreiniging van de bodem kan optreden.<br />
5. Afvalstoffen, niet zijnde snoeihout, bladeren en soortgelijke afvalstoffen moeten zo vaak<br />
als nodig uit de inrichting worden afgevoerd.<br />
6. Het afvoeren moet zodanig plaatsvinden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan<br />
verspreiden.<br />
7. Het bewaren van afvalstoffen moet op ordelijke en nette wijze plaatsvinden. Van de<br />
afvalstoffen afkomstige geur mag zich niet buiten de inrichting kunnen verspreiden.<br />
C. ENERGIE<br />
1. De vergunninghouder moet in overleg met het bevoegd gezag bij innovatie, renovatie of<br />
vervanging van bedrijfsonderdelen en bedrijfsprocessen die energie-efficiency maatregelen<br />
treffen die redelijkerwijs van hem verlangd kunnen worden.<br />
2. Bij nieuwbouw moet de opstelling van de verwarmingstoestellen zo worden gekozen dat<br />
geen onnodig lange verwarmingsleidingen hoeven te worden gelegd door ruimten die niet<br />
verwarmd hoeven te worden.<br />
3. Verwarmingsleidingen en leidingen voor warm water moeten zijn geïsoleerd.<br />
4. Voor de ruimteverlichting moet gebruik worden gemaakt van energiearme<br />
verlichtingsapparatuur, zoals spaarlampen, LED-lampen of TL-verlichting.<br />
5. Ruimten, met uitzondering van stalruimten, waar geen verlichting nodig is als geen<br />
personen aanwezig zijn en waar niet gedurende langere aaneengesloten tijd personen<br />
aanwezig zijn, moeten zijn uitgerust met verlichting die wordt aangeschakeld op basis van<br />
aanwezigheidsdetectie.<br />
J.H. Veldwijk voorschriften milieu beschikking<br />
Breestuk 5 te Nijbroek 5/10 Wabo Z-HZ_WABO-2012-0000172
6. Voor buitenverlichting, <strong>algemene</strong> verlichting en accentverlichting mag geen gebruik<br />
worden gemaakt van gloeilampen. Hiervoor moeten energiebesparende<br />
verlichtingsapparatuur, zoals reflecterende armaturen met spaarlampen worden toegepast.<br />
7. Buitenverlichting moet met een schakelklok, of een lichtsensor worden in- en<br />
uitgeschakeld.<br />
8. Ruimten met uitzondering van stalruimten waar geen verlichting nodig is als geen<br />
personen aanwezig zijn en waar niet gedurende langere aaneengesloten tijd personen<br />
aanwezig zijn, moeten zijn uitgerust met verlichting die wordt aangeschakeld op basis van<br />
aanwezigheidsdetectie.<br />
D. GELUID<br />
1. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door geluidsbronnen binnen<br />
de inrichting mag ter plaatse van de gevels van woningen van derden en andere<br />
geluidsgevoelige bestemmingen niet meer bedragen dan:<br />
• 40 dB(A) op 1,5 meter hoogte in de uren gelegen tussen 07.00 en 19.00 uur<br />
(dagperiode);<br />
• 35 dB(A) op 5,0 meter hoogte in de uren gelegen tussen 19.00 en 23.00 uur<br />
(avondperiode);<br />
• 30 dB(A) op 5,0 meter hoogte in de uren gelegen tussen 23.00 en 07.00 uur<br />
(nachtperiode).<br />
2. Het maximale geluidsniveau (LAmax) veroorzaakt door geluidsbronnen binnen de inrichting<br />
mag ter plaatse van de gevels van woningen van derden en andere geluidsgevoelige<br />
bestemmingen niet meer bedragen dan:<br />
• 70 dB(A) op 1,5 meter hoogte in de uren gelegen tussen 07.00 en 19.00 uur<br />
(dagperiode);<br />
• 65 dB(A) op 5,0 meter hoogte in de uren gelegen tussen 19.00 en 23.00 uur<br />
(avondperiode);<br />
• 60 dB(A) op 5,0 meter hoogte in de uren gelegen tussen 23.00 en 07.00 uur<br />
(nachtperiode).<br />
3. Het meten en berekenen van de geluidsniveaus, en het beoordelen van de meetresultaten<br />
moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (1999).<br />
4. De muziekinstallatie van de inrichting, of een eventueel in werking zijnde muziekinstallatie<br />
van een transportvoertuig, moet zodanig zijn afgesteld dat deze buiten de inrichting niet<br />
hoorbaar is.<br />
5. Tijdens lawaaimakende activiteiten of werkzaamheden moeten ramen en deuren gesloten<br />
zijn, uitgezonderd voor het onmiddellijk doorlaten van goederen en/of personen. Ramen<br />
moeten steeds deugdelijk zijn beglaasd.<br />
6. Motoren van bevoorradingsvoertuigen mogen alleen in werking zijn, wanneer dit voor het<br />
transport of het laden of lossen strikt noodzakelijk is.<br />
E. BODEM<br />
1. De vloer van een stal moet mestdicht zijn, voor zover onder deze vloer geen opslagruimte<br />
aanwezig is voor dunne mest of gier.<br />
J.H. Veldwijk voorschriften milieu beschikking<br />
Breestuk 5 te Nijbroek 6/10 Wabo Z-HZ_WABO-2012-0000172
2. De leidingen en riolering waardoor afvalwater wordt getransporteerd moeten gesloten en<br />
vloeistofkerend zijn en moeten bestand zijn tegen de inwerking van de daarin te<br />
transporteren afvalwater.<br />
3. De ruimte waarin reparatiewerkzaamheden en dergelijke worden uitgevoerd en voor de<br />
bodembedreigende vloeistoffen worden opgeslagen moet voorzien zijn van een<br />
vloeistofkerende vloer.<br />
4. Bodembedreigende vloeistoffen moeten worden opgeslagen in goed gesloten emballage<br />
die vloeistofdicht is en bestand is tegen de betreffende vloeistoffen.<br />
5. Emballage met bodembedreigende vloeistof moet zijn opgeslagen in of boven een lekbak.<br />
Dit geldt niet voor de werkvoorraad (dat is de voorraad die binnen één week wordt gebruikt)<br />
van de betreffende stof.<br />
6. Lege ongereinigde emballage moet worden opgeslagen als gevulde emballage.<br />
7. Op plaatsen waar wordt gewerkt met voor de bodem schadelijke vloeistoffen of waar deze<br />
worden af- of overgetapt moeten voldoende absorptiemiddelen aanwezig zijn. Gemorste<br />
vloeistoffen die schadelijk zijn voor de bodem, moeten onmiddellijk worden opgenomen met<br />
absorptiemiddel om bodemverontreiniging te voorkomen. Verontreinigd absorptiemiddel<br />
moet gescheiden van andere stoffen worden bewaard in vloeistofdicht, goed gesloten<br />
vaatwerk en moet als (gevaarlijk) afval worden afgevoerd.<br />
8. Een bodembeschermende voorziening (lekbak, vloeistofkerende vloer/voorziening e.d.)<br />
moet zo vaak als de omstandigheden daartoe aanleiding geven, maar ten minste éénmaal<br />
per jaar visueel door vergunninghouder worden gecontroleerd op scheuren, naden of andere<br />
gebreken die afbreuk doen aan de functie van de voorziening. In geval van geconstateerde<br />
gebreken moet de constructie worden hersteld.<br />
9. De bevindingen van de inspecties, zoals bedoeld in voorschrift E.8, moeten worden<br />
geregistreerd in het milieulogboek, zoals bedoeld in voorschrift A.9. De volgende gegevens<br />
moeten worden vastgelegd:<br />
• een overzicht van geïnspecteerde voorzieningen;<br />
• de datum waarop de inspecties zijn uitgevoerd;<br />
• welke vervolgacties bij geconstateerde onregelmatigheden zijn of nog worden<br />
ondernomen.<br />
10. Wanneer een incident heeft plaatsgevonden moet worden nagegaan waardoor het is<br />
veroorzaakt en welke maatregelen genomen kunnen worden om het incident in de toekomst<br />
te voorkomen. Deze maatregelen moeten vervolgens worden doorgevoerd.<br />
J.H. Veldwijk voorschriften milieu beschikking<br />
Breestuk 5 te Nijbroek 7/10 Wabo Z-HZ_WABO-2012-0000172
F. HOUDEN VAN DIEREN<br />
F.1. Algemeen<br />
1. In de inrichting mogen gelijktijdig niet meer dieren gehouden worden dan de aantallen<br />
dieren zoals vermeld in de bij de vergunning behorende bescheiden die als zodanig zijn<br />
gewaarmerkt. Het maximaal aanwezige aantal dieren is als volgt:<br />
Stal Diersoort en stalsysteem aantal<br />
dieren<br />
H Vleeskalveren tot 8 maanden, overige huisvestingssystemen 916<br />
2. Bewijzen dat de in het vorige voorschrift bedoelde aantallen niet worden overschreden,<br />
zoals landbouwtellingen of boekhoudkundige gegevens, moeten te allen tijde op verzoek van<br />
een namens het gemeentebestuur van <strong>Voorst</strong> controlerend persoon worden getoond.<br />
F.2. Mest<br />
1. Mest en gier moeten worden opgeslagen in een hiertoe bestemde mestdichte<br />
opslagruimte. Deze opslagruimte mag niet zijn voorzien van een overstort anders dan naar<br />
een andere mestdichte opslagruimte.<br />
2. Drijfmest moet worden opgeslagen in een mestkelder. Als de mestkelder:<br />
• geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en tot stand is gebracht voor 1 juni 1987,<br />
moet de opslag mestdicht zijn;<br />
• geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en tot stand is gebracht tussen 1 juni<br />
1987 en 1 februari 1991, zijn de desbetreffende bepalingen van de Bouwtechnische<br />
Richtlijnen Mestbassins 1987 (BRM 1987) van toepassing;<br />
• geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en tot stand is gebracht tussen 1 februari<br />
1991 en 1 maart 1994, zijn de desbetreffende bepalingen van de Bouwtechnische<br />
Richtlijnen Mestbassins 1990 (BRM 1990) van toepassing;<br />
• geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en is of wordt opgericht na 1 maart 1994,<br />
zijn de desbetreffende bepalingen van de Richtlijnen Mestbassins 1992 (RM 1992) van<br />
toepassing.<br />
3. De afvoerpunten van de opslagruimte moeten door middel van goed sluitende deksels<br />
gesloten worden gehouden, uitgezonderd tijdens het ledigen ervan.<br />
4. Het terrein van de inrichting mag niet worden bevloeid of op andere wijze van een laag<br />
mest of gier worden voorzien, uitgezonderd bij het bemesten van grond volgens de normale<br />
bemestingspraktijk.<br />
5. Mest en gier mogen niet via een overloop in een greppel, gegraven put of ander open<br />
bassin komen of daar op andere wijze in worden gedeponeerd.<br />
6. Transport van dunne mest en gier moeten plaatsvinden in volledig gesloten tankwagens.<br />
7. Bij het verwijderen van mest of gier mag de omgeving niet worden verontreinigd.<br />
8. Het ledigen van mest- en gierkelders en/of -putten mag slechts gebeuren met behulp van<br />
een vacuüm- of pompinstallatie.<br />
J.H. Veldwijk voorschriften milieu beschikking<br />
Breestuk 5 te Nijbroek 8/10 Wabo Z-HZ_WABO-2012-0000172
F.3. Veevoeder<br />
1. Het voer, met uitzondering van ruwvoer, moet in uitsluitend daarvoor bestemde, tegen<br />
ongedierte afgesloten, opslagplaatsen worden bewaard.<br />
2. Iedere silo alsmede zijn ondersteunende constructie, moet zodanig zijn geconstrueerd dat<br />
alle bij normaal gebruik optredende krachten veilig en zonder blijvende of ontoelaatbare<br />
vervorming kunnen worden opgenomen. De silo moet stabiel staan opgesteld op een<br />
voldoende draagkrachtige fundering.<br />
3. Stofverspreiding bij het vullen van silo's moet worden voorkomen door het filteren van het<br />
via de ontluchting ontwijkende stof in een stofzak (of gelijkwaardige voorziening). De emissie<br />
van stof mag tijdens het vullen van de silo niet meer bedragen dan 5 mg/m0 3 . Als deze<br />
stofconcentratie wordt gemeten, moet dit worden uitgevoerd volgens NEN-EN 13284-1 of<br />
een gelijkwaardige methode.<br />
F.4. Kadaveraanbiedvoorziening<br />
1. Kadavers moeten worden aangeboden aan de destructor in een mobiele kadaverbak.<br />
2. Het reinigen en ontsmetten van de mobiele kadaverbak moet plaatsvinden op een<br />
reinigings- en ontsmettingsplaats voor veewagens elders binnen de inrichting.<br />
3. Een mobiele kadaverbak moet zodanig zijn geconstrueerd dat deze op een doelmatige<br />
wijze kan worden vervoerd zodat iedere mogelijkheid tot verspreiding van smetstof en<br />
afvalwater naar de omgeving in alle redelijkheid is uitgesloten.<br />
4. Een mobiele kadaverbak moet vloeistofkerend zijn en moet bestand zijn tegen de<br />
inwerking van het toe te passen reinigings- of ontsmettingsmiddel.<br />
F.5. Spoelplaats<br />
1. Veewagens die op het terrein moeten worden gereinigd op grond van de Regeling van 7<br />
juni 2005, nr. TRCJZ/2005/1411, houdende regels inzake preventie, bestrijding en<br />
monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE's, worden gereinigd op een<br />
speciaal daarvoor ingerichte reinigings- en ontsmettingsplaats voor veewagens.<br />
G. (AFVAL)WATER<br />
G.1. Algemeen<br />
1. Het waterverbruik moet worden beperkt. Hiertoe moet voor het schoonmaken van de<br />
stallen gebruik worden gemaakt van een hogedrukreiniger.<br />
2. De drinkwaterinstallatie moet regelmatig goed worden afgesteld en zodanig onderhouden<br />
dat verspilling van water wordt voorkomen. Het systeem moet minimaal eenmaal per<br />
kwartaal worden nagelopen op lekkages. Als een lekkage wordt geconstateerd moet deze<br />
onmiddellijk worden gerepareerd.<br />
G.2. Bedrijfsafvalwater<br />
1. Spoel- en schrobwater afkomstig uit de stallen en mestopslagen en het afvalwater<br />
afkomstig van het reinigen van de kadaveropslag moet worden afgevoerd naar een<br />
mestdichte opslagruimte.<br />
J.H. Veldwijk voorschriften milieu beschikking<br />
Breestuk 5 te Nijbroek 9/10 Wabo Z-HZ_WABO-2012-0000172
2. Bedrijfsafvalwater dat op een openbaar riool wordt geloosd:<br />
• belemmert niet de doelmatige werking van een openbaar riool, een door een<br />
bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk, de bij een zodanig openbaar riool of<br />
zuiveringstechnisch werk behorende apparatuur;<br />
• belemmert niet de verwerking van riool- en zuiveringsslib, verwijderd uit een openbaar<br />
riool of door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk;<br />
• heeft geen of zo beperkt mogelijke nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het<br />
ontvangende oppervlaktewater.<br />
3. Alle te lozen bedrijfsafvalwaterstromen moeten aan de volgende eisen voldoen:<br />
• de temperatuur in enig steekmonster mag niet hoger zijn dan 30°C, bepaald volgens<br />
NEN 6414 (1988);<br />
• de zuurgraad in enig steekmonster, uitgedrukt in pH-eenheden, mag niet lager dan 6,5<br />
en niet hoger dan 8,5 zijn in een etmaalmonster en niet hoger dan 10 in een<br />
steekmonster, bepaald volgens NEN 6411 (1981);<br />
• het sulfaatgehalte in enig steekmonster mag niet meer dan 300 mg/l bedragen, bepaald<br />
volgens NEN 6487 (1997).<br />
4. In het openbaar riool mag geen bedrijfsafvalwater worden gebracht dat:<br />
• Grove of snel bezinkende afvalstoffen bevat;<br />
• Bedrijfsafvalstoffen bevat die door apparatuur zijn versneden of vermalen;<br />
• Gier, mest of bloed bevat;<br />
• Stankoverlast buiten de inrichting veroorzaakt;<br />
• Stoffen bevat die brand- of explosiegevaar kunnen opleveren.<br />
5. Verontreinigd afvalwater, met uitzondering van sanitair afvalwater, is te allen tijde te<br />
bemonsteren. Hiertoe is een doelmatige controlevoorziening aanwezig. Deze<br />
controlevoorziening is aangebracht op een punt waar de verontreinigde afvalwaterstroom<br />
niet is vermengd of verdund met de sanitaire afvalwaterstroom of ander afvalwater.<br />
J.H. Veldwijk voorschriften milieu beschikking<br />
Breestuk 5 te Nijbroek 10/10 Wabo Z-HZ_WABO-2012-0000172