samenvatting 1 algemene economie 2007 - Sirius
samenvatting 1 algemene economie 2007 - Sirius
samenvatting 1 algemene economie 2007 - Sirius
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Samenvatting Macro-Economische Modellen Amy de Jong<br />
Invoer import, goederen en diensten die we uit het buitenland halen, maar ook<br />
uitgaven van Nederlandse toeristen in het buitenland.<br />
Binnenlands de toegevoegde waarde (eindproduct – intermediaire leveringen) = factorkosten<br />
Product + prijsverhogende belastingen – kostprijsverlagende subsidies= marktprijzen<br />
Netto binnenlands product is bruto binnenlands product – afschrijvingen.<br />
binnenlands product<br />
+ uit het buitenland ontvangen primaire inkomens<br />
- aan het buitenland betaalde primaire inkomens<br />
= nationaal inkomen<br />
Primaire beloningen van productiefactoren, voornamelijk lonen, rente en dividenden<br />
Inkomens<br />
Consumptie het verbruik van goederen en diensten voor niet- productieve doeleinden<br />
Investeringen aanschaf van kapitaalgoederen (netto = uitbreiding, bruto= + vervanging)<br />
Voorraden alle middelen die niet worden bestemd voor consumptie, investeringen in vaste<br />
activa of export restpost op de balans<br />
Bedrijven productiehuishoudingen, PHH, dragen bij tot TW aan middelenkant, zijn<br />
vragers van investeringsgoederen aan de bestedingenkant<br />
Gezinnen consumptiehuishoudingen, CHH, aan de middelenkant de geleverde arbeid als<br />
lonen en aan de bestedingenkant de particuliere consumptie<br />
Overheid afspraak: overheid consumeert haar productie zelf. TW van de overheid =<br />
totaal van lonen, salarissen en sociale lasten van het overheidspersoneel<br />
Quote verhoudingsgetal tussen een bepaald iets en het inkomen/ binnenlands product<br />
Betalingsbalans:<br />
Betaalde primaire inkomens Uitvoersaldo (E-M)<br />
Betaalde inkomensoverdrachten Ontvangen primaire inkomens<br />
Saldo lopende rekening betalingsbalans Ontvangen inkomensoverdrachten<br />
Totaal totaal<br />
Uitvoersaldo + ontvangen – betaalde primaire inkomens<br />
+ ontvangen – betaalde inkomensoverdrachten<br />
= saldo lopende rekening betalingsbalans<br />
Evenwicht in het kringloopschema als de lekken gelijk zijn aan de injecties:
S +B+M = I+O+E<br />
Y = C+I+O+E –M<br />
Y = C+S+B<br />
Model voor een gesloten <strong>economie</strong> zonder overheid:<br />
Y = EV= C+I<br />
C = cY + Cº, waarbij 01 en Cº ≥ 0<br />
Marginale quote (bijv kleine c) geeft de verandering van C weer die het gevolg is van een<br />
verandering in Y met 1 eenheid.<br />
Gemiddelde quote geeft de verhouding weer tussen C en Y. (niveaus van grootheden)<br />
Geïnduceerd: verklaard door/ afhankelijk van een endogene variabele<br />
Autonoom: verklaard door/ afhankelijk van een exogene variabele<br />
Multiplier geeft de invloed van een verandering met 1 eenheid van een exogene variabele op<br />
een endogene variabele aan. (1 / 1-c)<br />
wanneer een van de grootheden op de assen van een grafiek verandert, is er sprake van een<br />
verschuiving langs de curve. In andere gevallen is er sprake van een verschuiving van de<br />
curve.<br />
s = ΔS/ ΔY marginale spaarquote ( is 1 in dit model)<br />
Ye = goederenmarktevenwicht<br />
Yf= goederenmarktevenwicht met full employment<br />
Als Yf > Ye : inkomenstekort Yf – Ye<br />
Bestedingstekort 1/ multiplier (Yf-Ye)<br />
Als Ye > Yf: inkomensoverschot Ye – Yf<br />
bestedingsoverschot 1/ multiplier (Ye-Yf)<br />
een overschot impliceert een overspannen <strong>economie</strong>, wat leidt tot inflatie.<br />
Het model voor een open <strong>economie</strong> met overheid:<br />
Y=EV= C+I+O+E-M<br />
C= cYb + Cº (Yb = Y-B)<br />
B= bY- Bº<br />
I= Iº ; O= Oº ; E= Eº<br />
M= mY + Mº<br />
Ye= 1/ 1-c(1-b)+m (cBº + Cº + Iº + Oº + Eº - Mº) = evenwichtsvoorwaarde<br />
In een open <strong>economie</strong> is er behalve een spaarlek ook nog een belastinglek en een inmportlek.<br />
Hier staat tegenover dat er ook meer injecties zijn, waardoor het aantal mogelijke impulsen<br />
toeneemt.
Inverdieneffect= door de extra overheidsbestedingen stijgt Y, waardoor de<br />
belastingontvangsten weer toenemen. (B-O wordt dus kleiner)<br />
Multiplier van de overheid is altijd kleiner dan die van de consumenten en producenten,<br />
omdat de invloed van de belastingen op de effectieve vraag indirect is.<br />
Haavelmo- effect of balanced-budget-theorema = een gelijke toename van de<br />
overheidsbestedingen en de belastingen, waarbij het financieringssaldo niet verandert, werkt<br />
positief uit op het nationaal inkomen.<br />
Disconteren= het berekenen van de contante waarde<br />
Contante waarde = bedrag V / (1+R)ⁿ op tijdstip n= 0<br />
Discontovoet (i)= rentevoet die men als uitgangspunt neemt bij het disconteren<br />
NCW = netto contante waarde, verschil tussen de toekomstige opbrengsten en het bedrag Iº<br />
dat moet worden geïnvesteerd.<br />
Projecten waarbij de NCW positief is worden gerealiseerd. Hoe hoger i, des te minder<br />
projecten worden gerealiseerd.<br />
I= -aR + Iº (a= rentegevoeligheid van de investeringen)<br />
MEI-curve= curve voor Marginale Efficiency van de Investeringen, R op de verticale as, I op<br />
de horizontale as, de curve geeft aan hoeveel investeringen rendabel zijn.<br />
[ 1-c(1-b)+ m] Y= -aR + cBº +Cº +Iº +Oº +Eº -Mº<br />
Het grafisch uittekenen van deze vergelijking geeft de IS-curve. Deze curve geeft alle<br />
combinaties van de rente R en het nationaal inkomen Y waarbij de goederenmarkt in<br />
evenwicht is. (R op de verticale as, Y op de horizontale as)<br />
Een stijging van R in de IS-curve leidt tot een daling van Y. de hellingshoek is hierdoor<br />
negatief.<br />
Primaire liquiditeitenmassa = giraal + chartaal geld (= M1)<br />
Totale liquiditeitenmassa = primaire + secundaire liquiditeitenmassa (= M3)<br />
M2= totale liquiditeitenmassa - kort spaargeld<br />
Rendement = de verhouding tussen opbrengst (van bv obligatie) en de prijs daarvan<br />
Rentestand is gelijk aan het rendement van obligaties (in Keynesiaans model)<br />
Koers van een obligatie is 100x de prijs, gedeeld door de nominale waarde<br />
Geldmarktevenwicht is een voorraadevenwicht, goederenmarktevenwicht is een<br />
stroomevenwicht.<br />
Transactievraag naar geld = L¹ = wY<br />
W = inkomensomloopperiode van het actieve geld, het aantal malen dat een geldeenheid in de<br />
transactiekassen gedurende een bepaalde periode wordt gebruikt om een betaling te doen.<br />
= L/PT ( P= prijs en T= hoeveelheid)<br />
Maatschappelijke rusttijd = PT/ L
Speculatieve vraag naar geld = L² = -vR +L² º<br />
v = rentegevoeligheid, hoe groter v, hoe meer invloed een verandering van de rente heeft op<br />
de vraag naar geld.<br />
LM-curve = alle combinaties van de rente R en het inkomen Y waarbij de geldmarkt in<br />
evenwicht is.<br />
Wanneer bij gegeven R en Y het aanbod van geld toeneemt of de vraag naar geld afneemt,<br />
verschuift de LM-curve naar rechtsonder. Door afname van La of een toename van Lv, bij<br />
gegeven R of Y, schuift de LM-curve naar linksboven.<br />
Klassieke kwantiteitstheorie = er bestaat alleen een transactievraag<br />
Keynesiaanse liquidity trap = rente is zo laag dat niemand meer bereid is te beleggen in<br />
obligaties, al het geld wat niet nodig is voor transacties verdwijnt in de speculatieve kassen.<br />
Klassieke geldmarkt:<br />
La = Lv ; La = Lº ; Lv = wY<br />
Oplossing: Lº = wY Y= Lº/ w de curve is een verticale lijn<br />
Keynesiaanse geldmarkt:<br />
R= R└ , dit is tevens de vergelijking voor de LM-curve<br />
Zie figuur 3.2 blz 73 Macro- Economische Modellen<br />
De oplossing van het IS/LM- model geeft de waarden van R en Y waarbij zowel de<br />
goederenmarkt als de geldmarkt in evenwicht is.<br />
Zie de figuren van H4 vanaf blz 81 figuren begrijpen en kunnen toelichten<br />
Bestedings- en belastingpolitiek beïnvloeden de goederenmarkt en leiden dus tot<br />
veranderingen van de IS-curve. Monetaire politiek beïnvloedt de geldmarkt en heeft dus<br />
veranderingen van de LM-curve tot gevolg.<br />
Bij stimulerende b& b politiek (verhoging bestedingen of verlaging belastingen) schuift de IScurve<br />
naar rechts, bij remmende politiek naar links.Bij stimulerende monetaire politiek<br />
(toename van de geldhoeveelheid) verschuift de LM-curve naar rechts, bij remmende politiek<br />
naar links.<br />
Crowding out = overheid dringt particuliere sector uit de markt door toename van de<br />
overheidsbestedingen. (want: leidt tot rentestijging en dus daling van de investeringen)<br />
Accomoderend monetair beleid = toename van de bestedingen gaat gepaard met toename van<br />
het aanbod van geld, hierdoor ontstaat een toename van Y, bij een onveranderde rente.<br />
Hierdoor treedt geen crowding out op.<br />
Monetaristen achten het effect van monetaire politiek groot in vergelijking met dat van b&b<br />
politiek. In een situatie van stimulerende monetaire politiek is de vraag naar geld weinig<br />
rentegevoelig en de investeringen sterk rentegevoelig. Volgens de monetaristen moet een<br />
toename van de geldhoeveelheid opgevangen worden door de speculatieve kassen, want Y<br />
wordt niet direct beïnvloedt door het aanbod van geld. De speculatieve vraag is weinig<br />
rentegevoelig, dus moet de rente relatief sterk dalen om de speculatieve kassen evenveel te
laten stijgen als het aanbod van geld. Een rentedaling zal veel invloed hebben op de<br />
investeringen en daarmee op Y. Een gegeven verandering van Lº leidt dus tot een relatief<br />
sterke daling van R, die weer een relatief sterke stijging van I en Y tot gevolg heeft.<br />
Monetaire politiek heeft dus veel effect.<br />
Keynesianen pleiten voor b&b politiek ipv monetaire politiek. Volgens de Keynesianen is de<br />
speculatieve vraag naar geld sterk rentegevoelig, terwijl de I weinig rentegevoelig zijn.<br />
AD-curve = de macro-economische vraagcurve, de relatie tussen P(prijspeil) en Y. geeft alle<br />
combinaties van P en Y waarbij zowel de goederenmarkt als de geldmarkt in evenwicht is.<br />
Prijspeil = een representatief gemiddelde van alle relatieve prijzen in de <strong>economie</strong><br />
Is er sprake van een constant prijspeil dan gaat men ervan uit dat P= 1<br />
Waarden: geldbedragen of nominale grootheden<br />
Volumina: hoeveelheden of reële grootheden<br />
Waarde = prijs x hoeveelheid<br />
Impliciete deflator: de verhouding tussen een bepaalde grootheid in lopende prijzen en<br />
diezelfde grootheid in constante prijzen.<br />
De geldhoeveelheid is per definitie een nominale grootheid. Daarom verandert het LM-model<br />
als niet meer wordt uitgegaan van een constant prijspeil P=1<br />
Als het prijspeil stijgt, zal de vraag naar geld toenemen.<br />
Lv= wPY voor R≥Rk<br />
Lv= wPY- vP(R-Rk) voor R└ ≤ R ≤ Rk<br />
Lv = onbeperkt voor R = R└<br />
De LM-curve voor de 3 gebieden:<br />
Lº/ P = wY klassiek gebied, R≥Rk<br />
Lº/ P= wY –v(R-Rk) intermediair gebied, R└ ≤ R ≤ Rk<br />
R= R└ Keynesiaans gebied<br />
Lº/ P = reële waarde van geld<br />
Bij een stijging van P verschuift de LM- curve evenwijdig naar links, bij een daling naar<br />
rechts.<br />
Wanneer P stijgt, neemt de vraag naar geld toe. Men gaat dan obligaties verkopen en dus<br />
dalen de obligatieprijzen, waardoor het obligatierendement, en daarmee de rentestand, stijgt.<br />
Hierdoor daalt de speculatieve vraag naar geld. De rentestijging heeft negatieve invloed op de<br />
investeringen en daarmee ook op Y, waardoor ook de transactievraag naar geld afneemt. Door<br />
de daling van de vraag naar geld wordt het geldmarktevenwicht weer hersteld. Met betrekking<br />
tot de AD-curve is de conclusie dat de stijging van P gepaard gaat met een daling van Y,<br />
zodat het verband tussen P en Y negatief is.<br />
Als de IS- of LM- curve verschuift, verschuift de AD-curve in dezelfde richting, tenzij de<br />
andere curves verschuiven onder invloed van het prijspeil, dat levert slechts een verschuiving<br />
langs de AD-curve op.
In het klassieke gebied is de vergelijking van de AD-curve dezelfde als die van de LM-curve.<br />
(veranderingen van de LM-curve niet het gevolg van verandering van P!!!)<br />
In het standaard IS/LM model is het Keynesiaanse deel van de AD-curve een verticale lijn,<br />
waarvan de ligging wordt bepaald door de waarde van Y op de IS-curve in het punt R= R└<br />
Als het binnenlands prijspeil P stijgt, tov het buitenlandse prijspeil Pb, verslechtert de<br />
concurrentiepositie. Dit heeft negatieve invloed op de export en zorgt voor een toename van<br />
de import. Via de term P/Pb heeft P nu direct invloed op de ligging van de IS-curve.<br />
Pigou-effect: als bij een aanbodoverschot van goederen de prijzen dalen, stijgt de reële<br />
waarde van het vermogen, wat positieve invloed heeft op de consumptie.<br />
Winstmaximalisatie bepaalt de vraag naar arbeid.<br />
De verhouding tussen de input en de output van een bepaalde productiefactor noemt men een<br />
quote. Bijv de arbeidsquote A/Y. Y/A= arbeidsproductiviteit.<br />
De neoklassieke productiefunctie wordt gekenmerkt door:<br />
- een flexibele arbeid/kapitaalverhouding<br />
- als A 0 is, is Y ook 0.<br />
- De eerste afgeleide van Y naar A is positief<br />
- De tweede afgeleide van Y naar A is negatief<br />
dY/dA = marginale opbrengst van arbeid<br />
W/P= marginale kosten van arbeid<br />
Als Y’= W/P dan is er sprake van een optimum<br />
In het neoklassieke model wordt verondersteld dat een toename van het reële loon leidt tot een<br />
stijging van het aanbod van arbeid. Ook komt er altijd evenwicht tot stand op de arbeidsmarkt<br />
door aanpassing van het nominale loon. De hoeveelheid arbeid bepaalt de productie<br />
(evenwicht op de arbeidsmarkt bepaald de hoeveelheid arbeid)<br />
De AS-curve geeft bij iedere waarde van P de omvang van het aanbod van goederen Y.<br />
In het evenwicht van het neoklassieke model is er sprake van volledige werkgelegenheid in<br />
die zin, dat iedereen die bij het gegeven reële loon wil werken, ook een baan heeft. Daarnaast<br />
zijn de kapitaalgoederen dan volledig benut. De productie is maximaal als alle<br />
productiefactoren volledig benut zijn, dit is het geval op de lange termijn. Op korte termijn<br />
zijn niet alle productiefactoren volledig benut, als gevolg van een gebrekkige werking van het<br />
prijsmechanisme.<br />
De neoklassieke AS-curve verschuift naar rechts door:<br />
- een verandering van de productiefunctie, waardoor met een gegeven hoeveelheid<br />
arbeid meer wordt geproduceerd<br />
- een verandering op de arbeidsmarkt, waardoor de hoeveelheid arbeid in het<br />
evenwichtspunt toeneemt.<br />
Uitgangspunt analyse economische politiek:
1. bestedings-of belastingpolitiek heeft betrekking op de IS-curve<br />
2. monetaire politiek heeft betrekking op de LM-curve<br />
3. arbeidsmarktpolitiek en veranderingen in de productiefunctie hebben betrekking op de<br />
aanbodzijde van de <strong>economie</strong> en dus op de AS-curve<br />
Geïnduceerde verschuivingen:<br />
Een curve verschuift alleen als daar reden voor is. Dit kan een verandering van een autonome<br />
grootheid of een structuurparameter zijn. Daarnaast leidt een verandering van een endogene<br />
variabele die niet op 1 van de assen staat maar wel de betreffende curve beïnvloedt, tot een<br />
verschuiving daarvan.<br />
In het Keynesiaanse gebied heeft alleen een verschuiving van de IS-curve invloed op de ADcurve,<br />
in het neoklassieke gebied heeft alleen een verschuiving van de LM-curve invloed op<br />
de AD-curve.<br />
Het snijpunt van de AS en de AD-curve bepaalt de waarde van Y in het nieuwe evenwicht.<br />
Omdat de AS-curve verticaal is, kan men concluderen dat bestedingspolitiek in het<br />
neoklassieke model niet leidt tot meer productie en werkgelegenheid, maar alleen tot rente en<br />
prijsstijgingen.<br />
Een verandering van de geldhoeveelheid heeft in het neoklassieke model uitsluitend invloed<br />
op nominale, maar niet op reële grootheden.<br />
In het Keynesiaanse model ligt het nominale loon vast, waardoor de AS-curve veranderlijk is.<br />
De aanbodcurve van arbeid is een verticale lijn.<br />
Verschuivingen van de Keynesiaanse AS-curve:<br />
1. als het nominale loon Wº stijgt, gaat de curve naar linksboven en als Wº daalt gaat de<br />
curve naar rechtsonder<br />
2. door een stijging van de producitekosten schuift de curve naar linksboven<br />
volgens het Keynesiaanse model leidt monetaire politiek niet alleen tot een prijsstijging, maar<br />
ook tot een toename van productie en werkgelegenheid. Een prijsstijging leidt niet alleen tot<br />
een afname van de vraag, maar ook tot een toename van het aanbod.<br />
Economie bevindt zich in het klassieke gebied:<br />
Bestedingspolitiek: niet effectief<br />
Monetaire politiek: effectief<br />
Loonpolitiek: effectief<br />
Economie bevindt zich in het intermediaire gebied:<br />
Bestedingspolitiek: effectief<br />
Monetaire politiek: effectief<br />
Loonpolitiek: effectief<br />
Economie bevindt zich in het Keynesiaanse gebied:<br />
Bestedingspolitiek: effectief<br />
Monetaire politiek: niet effectief<br />
Loonpolitiek: niet effectief