Grensmaas WKC - Gemeente Maastricht
Grensmaas WKC - Gemeente Maastricht
Grensmaas WKC - Gemeente Maastricht
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
juni 2010<br />
B01032/ZC0/0W2/002044<br />
B01032.002044<br />
<strong>Grensmaas</strong> <strong>WKC</strong>
Inhoudsopgave<br />
Regels 3<br />
Hoofdstuk 1 Inleidende regels 4<br />
Artikel 1 Begrippen 4<br />
Artikel 2 Wijze van meten 7<br />
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels 8<br />
Artikel 3 Natuur 8<br />
Artikel 4 Water 9<br />
Artikel 5 Waterstaat - stroomvoerend rivierbed 11<br />
Hoofdstuk 3 Algemene regels 12<br />
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling 12<br />
Artikel 7 Algemene ontheffingsregels 13<br />
Artikel 8 Procedureregels 14<br />
Hoofdstuk 4 Ov ergangs- en slotregels 15<br />
Artikel 9 Overgangsrecht 15<br />
Artikel 10 Slotregel 16<br />
bestemmingsplan "<strong>Grensmaas</strong> <strong>WKC</strong>" (voorontwerp)<br />
2
Regels<br />
bestemmingsplan "<strong>Grensmaas</strong> <strong>WKC</strong>" (voorontwerp)<br />
3
Hoofdstuk 1 Inleidende regels<br />
Artikel 1 Begrippen<br />
1.1 plan:<br />
het bestemmingsplan <strong>Grensmaas</strong> <strong>WKC</strong> van de gemeente <strong>Maastricht</strong>.<br />
1.2 bestemmingsplan<br />
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO met<br />
de bijbehorende regels en bijlagen.<br />
1.3 verbeelding<br />
de tekeningnummer NL.IMRO.0935.bp<strong>Grensmaas</strong><strong>WKC</strong>-vo02 van het<br />
bestemmingsplan <strong>Grensmaas</strong> <strong>WKC</strong>.<br />
1.4 aanduiding:<br />
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar<br />
ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het<br />
bebouwen van deze gronden.<br />
1.5 aanduidingsgrens:<br />
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.<br />
1.6 bebouwing:<br />
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.<br />
1.7 bebouwingsoppervlak<br />
het oppervlak van het bouwperceel, bestemmingsoppervlak dan wel van het<br />
bouwvlak, dat ten hoogste met gebouwen (kassen en warenhuizen daaronder niet<br />
begrepen) mag worden bebouwd.<br />
1.8 bestaand<br />
ten tijde van de tervisielegging van het plan aanwezig.<br />
1.9 bestemmingsgrens:<br />
de grens van een bestemmingsvlak.<br />
1.10 bestemmingsvlak:<br />
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.<br />
1.11 bouwen:<br />
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het<br />
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten,<br />
vernieuwen of veranderen van een standplaats.<br />
1.12 bouwgrens:<br />
de grens van een bouwvlak.<br />
1.13 bouwperceel:<br />
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij<br />
elkaar behorende bebouwing is toegelaten.<br />
1.14 bouwperceelgrens:<br />
een grens van een bouwperceel.<br />
bestemmingsplan "<strong>Grensmaas</strong> <strong>WKC</strong>" (voorontwerp)<br />
4
1.15 bouwvlak:<br />
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de<br />
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.<br />
1.16 bouwwerk:<br />
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die<br />
hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun<br />
vindt in of op de grond.<br />
1.17 cultuurhistorische waarde<br />
de kenmerken van het gebruik dat de mens in de loop der geschiedenis van grond en<br />
gebouwen heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting,<br />
het slotenpatroon of de architectuur; onder cultuurhistorische waarden worden mede<br />
verstaan de archeologische waarden.<br />
1.18 duurzame agrarische bedrijfsvoering<br />
in stand houden en ontwikkelen van de agrarische productiefunctie waarbij als<br />
uitgangspunt geldt, dat aan volwaardige agrarische bedrijven voldoende<br />
mogelijkheden moeten worden geboden om ook op lange termijn de nodige<br />
volwaardigheid en levensvatbaarheid te behouden.<br />
1.19 gebouw:<br />
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk<br />
met wanden omsloten ruimte vormt.<br />
1.20 kade(muren)<br />
secundaire waterkering met verschillende functies, waaronder<br />
overlaatfunctie bij extreme waterstanden<br />
onderdeel van het stroomvoerend rivierbed<br />
drooghouden van de polder<br />
al dan niet in combinatie met een golfwerende functie<br />
waarop een weg kan zijn gelegen.<br />
1.21 landschappelijke waarde<br />
de aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de aanwezigheid van<br />
de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de niet-levende en levende natuur<br />
(met inbegrip van de mens).<br />
1.22 peil<br />
a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de<br />
hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;<br />
b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein<br />
dat het bouwwerk omgeeft (maaiveld of terphoogte).<br />
1.23 stroomvoerend rivierbed<br />
het gedeelte van het rivierbed dat op de detailkaart behorende het besluit<br />
Beleidsregels grote rivieren (Besluit van 4 juli 2006, nr. HDJZ/I&O/2006-948, zoals<br />
dat geldt op het moment van vaststelling van dit plan) is aangegeven als<br />
stroomvoerend regiem.<br />
1.24 visgeleidingssysteem<br />
een systeem bedoeld ten behoeve van de stroomafwaardse vismigratie.<br />
bestemmingsplan "<strong>Grensmaas</strong> <strong>WKC</strong>" (voorontwerp)<br />
5
1.25 vistrap:<br />
een voorziening die bedoeld is om de stroomopwaartse vismigratie mogelijk te<br />
maken.<br />
1.26 weg<br />
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder<br />
begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden<br />
behorende bermen en zijkanten, de tot de wegen of paden behorende vrijliggende<br />
fietspaden, alsmede de aan de wegen liggende parkeerterreinen.<br />
bestemmingsplan "<strong>Grensmaas</strong> <strong>WKC</strong>" (voorontwerp)<br />
6
Artikel 2 Wijze van meten<br />
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:<br />
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:<br />
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen<br />
gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals<br />
schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.<br />
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:<br />
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een<br />
daarmee gelijk te stellen constructiedeel.<br />
2.3 de inhoud van een bouwwerk:<br />
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of<br />
het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.<br />
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:<br />
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,<br />
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein<br />
ter plaatse van het bouwwerk.<br />
2.5 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:<br />
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.<br />
bestemmingsplan "<strong>Grensmaas</strong> <strong>WKC</strong>" (voorontwerp)<br />
7
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels<br />
Artikel 3 Natuur<br />
3.1 Bestemmingsomschrijving<br />
De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:<br />
a. natuurontwikkeling;<br />
b. de winning, verwerking en transport van oppervlaktedelfstoffen;<br />
c. grond- en waterkeringen (zoals damwanden en overige kademuren);<br />
d. kleiberging;<br />
e. grinddrempels en -ruggen;<br />
f. ontsluitingswegen en de daarbij bijbehorende tijdelijke en permanente<br />
voorzieningen ten behoeve van het <strong>Grensmaas</strong>project, zoals werkwegen en,<br />
gronddepots.<br />
3.2 Bouwregels<br />
Op of in de als "Natuur" bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met<br />
uitzondering van grond- en waterkeringen ten behoeve van de waterkrachtcentrale<br />
(zoals damwanden en overige kademuren) welke mogen worden opgericht tot een<br />
maximale hoogte van NAP +45.5 meter.<br />
bestemmingsplan "<strong>Grensmaas</strong> <strong>WKC</strong>" (voorontwerp)<br />
8
Artikel 4 Water<br />
4.1 Bestemmingsomschrijving<br />
De op de verbeelding voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:<br />
a. wat betreft de Maas voor het stroomvoerend rivierbed van deze rivier alsmede<br />
voor waterstaatsdoeleinden;<br />
b. waterstaatkundige kunstwerken zoals kades met bijbehorende taluds,<br />
kunstmatige en natuurlijke oevers, bruggen, sluizen, grond- en waterkeringen<br />
(zoals damwanden en overige kademuren);<br />
c. visgeleidingssystemen;<br />
d. vistrap;<br />
e. ontgrondingen en ontgravingen in het kader van actief bodembeheer Maas;<br />
f. grinddrempels en –ruggen met het oog op het in standhouden van het<br />
laagwaterpeil rekening houdend met de Waterwet;<br />
g. tijdelijke voorzieningen ten behoeve van het <strong>Grensmaas</strong>project, zoals werkwegen<br />
en geluidwerende voorzieningen;<br />
h. ontsluitingswegen en daarbij behorende tijdelijke en permanente voorzieningen<br />
ten behoeve van de bereikbaarheid;<br />
i. extensieve dagrecreatie, zoals sportvisserij en kanoën;<br />
alsmede voor:<br />
j. een waterkrachtcentrale ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van<br />
water- waterkrachtcentrale SW-<strong>WKC</strong>" met de daarbij behorende gebouwen en<br />
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder mede begrepen vuilcontainers,<br />
en de opslag van containers.<br />
4.2 Bouwregels<br />
Op of in de als "Water" bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met<br />
uitzondering van het gebied dat is aangeduid als "specifieke vorm van waterwaterkrachtcentrale<br />
SW-<strong>WKC</strong>" waar de aanleg van de waterkrachtcentrale, een<br />
visgeleidinssysteem en een vistrap is toegestaan met dien verstande dat:<br />
1. gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak worden<br />
opgericht zulks met uitzondering van grond- en waterkeringen welke tevens<br />
buiten het bouwvlak zijn toegestaan;<br />
2. de maximale bouwhoogte binnen het bouwvlak NAP +56.5 meter mag bedragen;<br />
3. grond- en waterkeringen ten behoeve van de waterkrachtcentrale (zoals<br />
damwanden en overige kademuren) worden opgericht tot een maximale hoogte<br />
van NAP +45.5 meter.<br />
4.3 Specifieke gebruiksregels<br />
Onder een met de bestemming strijdig en daarmee verboden gebruik wordt in ieder<br />
geval verstaan het gebruik en laten gebruiken van gronden om/voor:<br />
1. het stapelen, storten of neerleggen van grond, bagger, specie, puin of andere<br />
zinkende stoffen en anders dan ten behoeve van de aanleg van een<br />
waterkrachtcentrale;<br />
2. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur,<br />
steigers inbegrepen, met uitzondering van bakens ter geleiding van de<br />
scheepvaart met een hoogte van maximaal 8,00 meter en anders dan ten<br />
behoeve van de aanleg van een waterkrachtcentrale;<br />
3. het aanbrengen van ophogingen, met uitzondering van ophogingen in het<br />
rivierbed van de Maas in de vorm van grinddrempels en -ruggen met het oog op<br />
het in stand houden van het laagwaterpeil en ophogingen in verband met de<br />
aanleg van de waterkrachtcentrale, daarbij rekening houdend met de Waterwet;<br />
bestemmingsplan "<strong>Grensmaas</strong> <strong>WKC</strong>" (voorontwerp)<br />
9
4. het aanbrengen van terreinomheiningen anders dan ten behoeve van de<br />
waterkrachtcentrale;<br />
5. het aanbrengen van beplantingen en/of bomen anders dan ten behoeve van de<br />
landschappelijke inpassing van de waterkrachtcentrale en mits de<br />
doorstroombaarheid is gegarandeerd.<br />
4.4 Ontheffing van de gebruiksregels<br />
Burgemeester en wethouders zijn in de volgende gevallen bevoegd ontheffing te<br />
verlenen van het bepaalde in lid 4.3:<br />
a. indien dat noodzakelijk is voor een goed waterstaatkundig beheer en inrichting<br />
van de gronden en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;<br />
b. ten behoeve van het medegebruik van de waterkrachtcentrale voor educatieve<br />
doeleinden (informatiecentrum) en de belangen van derden en aangrenzende<br />
bestemmingen niet onevenredig worden geschaad.<br />
bestemmingsplan "<strong>Grensmaas</strong> <strong>WKC</strong>" (voorontwerp)<br />
10
Artikel 5 Waterstaat - stroomvoerend rivierbed<br />
5.1 Bestemmingsomschrijving<br />
De voor Waterstaat - stroomvoerend rivierbed aangewezen gronden zijn, behalve<br />
voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd ten behoeve van<br />
de onbelemmerde afvoer van het Maaswater. Deze bestemming is primair ten<br />
opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.<br />
bestemmingsplan "<strong>Grensmaas</strong> <strong>WKC</strong>" (voorontwerp)<br />
11
Hoofdstuk 3 Algemene regels<br />
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling<br />
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan<br />
waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de<br />
beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.<br />
bestemmingsplan "<strong>Grensmaas</strong> <strong>WKC</strong>" (voorontwerp)<br />
12
Artikel 7 Algemene ontheffingsregels<br />
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:<br />
a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer<br />
dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;<br />
b. de regels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en<br />
richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met<br />
afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie;<br />
c. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,<br />
en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt<br />
vergroot tot niet meer dan 10 m;<br />
d. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,<br />
en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve<br />
van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvangen/of<br />
sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan NAP +60 meter;<br />
e. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en<br />
toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke<br />
verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits de<br />
hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende<br />
gebouw bedraagt.<br />
bestemmingsplan "<strong>Grensmaas</strong> <strong>WKC</strong>" (voorontwerp)<br />
13
Artikel 8 Procedureregels<br />
8.1 Ontheffingen<br />
Bij het verlenen van een ontheffing dient bij de voorbereiding van het betreffende<br />
besluit de volgende procedure te worden gevolgd:<br />
a. De aanvraag om ontheffing met bijbehorende stukken ligt gedurende drie weken<br />
ter inzage.<br />
b. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren in een of meer<br />
in de gemeente verspreid wordende dag- en/of nieuwsbladen bekend.<br />
c. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor<br />
belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk<br />
zienswijzen omtrent de aanvraag in te dienen bij burgemeester en wethouders.<br />
d. Burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk een beslissing. De<br />
beslissing is, als tegen de aanvraag zienswijzen zijn ingediend, gemotiveerd.<br />
8.2 Nadere eisen<br />
Bij het stellen van nadere eisen dient bij de voorbereiding van het betreffende besluit<br />
de volgende procedure te worden gevolgd:<br />
a. Het ontwerp van het besluit met bijbehorende stukken ligt gedurende drie weken<br />
ter inzage.<br />
b. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren in een of meer<br />
in de gemeente verspreid wordende dag- en/of nieuwsbladen bekend.<br />
c. In het voorkomende geval wordt tevens de aanvrager van de bouwvergunning,<br />
naar aanleiding waarvan de nadere eisen worden gesteld, tevoren schriftelijk in<br />
kennis gesteld van de terinzagelegging.<br />
d. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor<br />
belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk<br />
zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit in te dienen bij burgemeester en<br />
wethouders.<br />
e. Burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk een beslissing. De<br />
beslissing is, als tegen het ontwerpbesluit zienswijzen zijn ingediend,<br />
gemotiveerd.<br />
bestemmingsplan "<strong>Grensmaas</strong> <strong>WKC</strong>" (voorontwerp)<br />
14
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels<br />
Artikel 9 Overgangsrecht<br />
9.1 Bouwwerken<br />
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan<br />
aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een<br />
bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en<br />
omvang niet wordt vergroot,<br />
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;<br />
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of<br />
veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee<br />
jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.<br />
9.2 Ontheffing<br />
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van lid 9.1 voor<br />
het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1 met maximaal<br />
10%.<br />
9.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken<br />
Lid 9.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip<br />
van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd<br />
met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat<br />
plan.<br />
9.4 Gebruik<br />
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van<br />
inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden<br />
voortgezet.<br />
9.5 Strijdig gebruik<br />
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.4, te<br />
veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij<br />
door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.<br />
9.6 Verboden gebruik<br />
Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan<br />
voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik<br />
daarna te hervatten of te laten hervatten.<br />
9.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik<br />
Lid 9.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen<br />
geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat<br />
plan.<br />
bestemmingsplan "<strong>Grensmaas</strong> <strong>WKC</strong>" (voorontwerp)<br />
15
Artikel 10 Slotregel<br />
Deze regels worden aangehaald als:<br />
Regels van het bestemmingsplan <strong>Grensmaas</strong> <strong>WKC</strong>.<br />
juni 2010.<br />
Vastgesteld door de raad van de gemeente........in de vergadering van.....<br />
, voorzitter<br />
, griffier<br />
bestemmingsplan "<strong>Grensmaas</strong> <strong>WKC</strong>" (voorontwerp)<br />
16
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
GEMEENTE MAASTRICHT<br />
TOELICHTING<br />
STATUS: ONTWERP<br />
juni 2010<br />
B01032/ZC0/0W3/002044<br />
B01032.002044
Inhoud<br />
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
1 Inleiding______________________________________________________________ 4<br />
1.1 Aanleiding_________________________________________________________ 4<br />
1.2 Planopzet _________________________________________________________ 4<br />
1.3 Leeswijzer _________________________________________________________ 5<br />
2 Uitgangspunten________________________________________________________ 6<br />
2.1 Beschrijving plangebied _______________________________________________6<br />
2.2 Beschrijving bouwplan ________________________________________________ 7<br />
3 Beleidskader __________________________________________________________ 9<br />
3.1 Europees beleid_____________________________________________________9<br />
3.2 Rijksbeleid_________________________________________________________9<br />
3.2.1 Nota Ruimte__________________________________________________9<br />
3.2.2 Waterwet___________________________________________________ 10<br />
3.2.3 Natuurbeschermingswet 1998 ___________________________________ 11<br />
3.2.4 Milieubeleid_________________________________________________ 14<br />
3.3 Regionaal beleid ___________________________________________________ 15<br />
3.4 provinciaal beleid___________________________________________________ 15<br />
3.4.1 Provinciaal omgevingsplan limburg 2006 (actualisaties 2008 en 2009) _____ 15<br />
3.4.2 POL aanvulling <strong>Grensmaas</strong> ______________________________________18<br />
3.5 <strong>Gemeente</strong>lijk beleid_________________________________________________19<br />
3.5.1 Vigerende bestemmin gsplan <strong>Grensmaas</strong> ___________________________19<br />
3.5.2 Natuur- en milieuplan <strong>Maastricht</strong> 2030 ____________________________19<br />
3.5.3 Waterplan <strong>Maastricht</strong>__________________________________________ 20<br />
4 Integrale afweging ____________________________________________________ 21<br />
4.1 Stedenbouwkundige aspecten _________________________________________ 21<br />
4.2 Milieuaspecten_____________________________________________________ 22<br />
4.2.1 Geluid _____________________________________________________ 22<br />
4.2.2 Bodem_____________________________________________________ 22<br />
4.2.3 Luchtkwaliteit________________________________________________ 23<br />
4.3 Ecologie__________________________________________________________ 24<br />
4.3.1 Habitatgebied _______________________________________________ 24<br />
4.3.2 Habitattoets_________________________________________________26<br />
4.4 Culthuurhistorie en archeologie________________________________________ 27<br />
4.5 Water ___________________________________________________________28<br />
4.6 Verkeer en Parkeren_________________________________________________28<br />
5 Juridische regeling ____________________________________________________ 29<br />
5.1 Algemeen ________________________________________________________29<br />
5.2 Nadere toelichting op de planre gels_____________________________________ 30<br />
6 Uitvoerbaarheid ______________________________________________________ 33<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 2
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid ______________________________________ 33<br />
6.1.1 Vooroverleg ex 3.1.1 bro _______________________________________ 33<br />
6.1.2 Inspraak____________________________________________________ 33<br />
6.1.3 Zienswijzen _________________________________________________ 33<br />
6.2 Economische uitvoerbaarheid _________________________________________ 34<br />
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek _____________________________________________ 35<br />
Bijlage 2 Habitattoets_____________________________________________________36<br />
Bijlage 3 Watertoets______________________________________________________ 37<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 3
HOOFDSTUK<br />
1.1 AANLEIDING<br />
1Inleiding<br />
ARBRA BV te Bemelen is voornemens om over te gaan tot de bouw van een<br />
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
waterkrachtcentrale nabij de stuw in Borgharen. Het bouwplan voorziet in de bouw van een<br />
energiecentrale en bijbehorende voorzieningen. Het betreffende gebied is gelegen in het<br />
bestemmingsplan “<strong>Grensmaas</strong>” vastgesteld door de gemeenteraad van <strong>Maastricht</strong> op<br />
27 juni 2006 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg op<br />
19 december 2006.<br />
Het plangebied is in voornoemd bestemmingsplan opgenomen met de bestemming ‘Water’.<br />
De aanleg van een waterkrachtcentrale is niet rechtstreeks toegestaan. In het vigerende<br />
bestemmingsplan <strong>Grensmaas</strong> is echter een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro<br />
opgenomen die de bouw van een waterkrachtcentrale mogelijk maakt mits de belangen van<br />
derden en de waarden van aangrenzende bestemmingen niet onevenredig worden<br />
geschaad.<br />
Op 15 januari 2009 is reeds een ontwerp wijzigingsplan op grond van artikel 11 WRO en<br />
artikel 39 van het bestemmingsplan <strong>Grensmaas</strong> ter inzage gelegd. Gedurende deze periode<br />
zijn een drietal zienswijzen ingekomen.<br />
Het ruimtebeslag van de waterkrachtcentrale reikt echter verder dan het gebied waarop de<br />
wijzigingsbevoegdheid van toepassing is. Dat wordt met name veroorzaakt door de grootte<br />
van het aan- en afvoerkanaal welke deels buiten het vorengenoemd wijzigingsgebied zijn<br />
gelegen.<br />
1.2 PLANOPZET<br />
Als gevolg hiervan kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid<br />
waardoor een nieuw bestemmingsplan moet worden opgesteld. Het onderhavige<br />
bestemmingsplan voorziet in dit vereiste. Met het in procedure brengen van dit<br />
bestemmingsplan is de procedure van het wijzigingsplan ex artikel 11 van de Wet op de<br />
Ruimtelijke Ordening beëindigd. Wel is bij de huidige planvorming zoveel mogelijk<br />
rekening met de in het kader van het wijzigingsplan ingebrachte zienswijzen.<br />
Het bestemmingsplan ‘Waterkrachtcentrale Borgharen’ is zodanig van opzet dat het<br />
duidelijke kaders biedt in het gebruik van het plan. Deze kaders worden mede bepaald door<br />
de artikelen 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en 1.2.1 en 3.1.6 van het Besluit<br />
ruimtelijke ordening (Bro). Het bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 4
1.3 LEESWIJZER<br />
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
- Verbeelding: Op de verbeelding (zowel analoog als digitaal) zijn de bestemmingen<br />
in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd<br />
aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.<br />
- Planregels: Hierin is het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven<br />
gronden en bouwwerken juridisch geregeld. Per bestemming zijn<br />
doelen of doeleinden aangegeven. In het Bro zijn standaarden<br />
opgenomen voor de planregels van het overgangsrecht en de anti-<br />
dubbeltelbepaling.<br />
- Toelichting: De toelichting bevat een verantwoording van de in het plan gemaakte<br />
keuze van bestemmingen. Tevens wordt aangegeven op welke wijze<br />
rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. De<br />
resultaten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 krijgen een plaats<br />
in de toelichting, evenals een omschrijving op welke wijze burgers en<br />
maatschappelijke instellingen bij de voorbereiding van het plan zijn<br />
betrokken. In artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt<br />
voorgeschreven dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een<br />
besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af<br />
te wegen belangen. De overige onderdelen van de toelichting geven<br />
invulling aan het bepaalde in dit artikel. Anders dan de verbeelding en<br />
planregels is de toelichting voor burgers niet juridisch bindend.<br />
In de voorliggende toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het beleidskader dat er op<br />
de verschillende niveaus ten aanzien van de ontwikkeling van het plangebied is.<br />
In hoofdstuk 3 wordt aangegeven welke uitgangspunten en randvoorwaarden er met<br />
betrekking tot de toekomstige ontwikkelingen in het plangebied in acht dienen te worden<br />
genomen. Enerzijds betreft het daarbij algemene stedenbouwkundige uitgangspunten en<br />
randvoorwaarden, anderzijds meer specifieke randvoorwaarden, die de bestemming of het<br />
gebruik van gronden kunnen beïnvloeden of bepalen. De huidige situatie en de toekomstige<br />
ontwikkeling komt aan de orde in hoofdstuk 4. De wijze waarop een en ander in een<br />
juridische regeling is vervat, komt aan de orde in hoofdstuk 5.<br />
In hoofdstuk 6 wordt aangegeven of, en op welke wijze, het plan economisch en<br />
maatschappelijk (op basis van de gemeentelijke inspraakverordening) uitvoerbaar wordt<br />
geacht. In de bijlagen worden tot slot de opmerkingen uit het overleg ex artikel 3.1.1 Bro ten<br />
aanzien van het plan weergegeven en de wijze waarop de gemeente deze binnen het plan<br />
heeft verwerkt.<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 5
HOOFDSTUK<br />
2.1 BESCHRIJVING PLANGEBIED<br />
Overzichtkaart met ligging<br />
projectgebied<br />
2Uitgangspunten<br />
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
De locatie is gelegen ter hoogte van rivierkilometer 15.4 nabij de stuw aan de Sluisdijk te<br />
Borgharen. Aangrenzend aan het ‘eiland’ Bosscherveld ten noorden van <strong>Maastricht</strong> dat<br />
tussen het verbindingskanaal Maas en Zuid-Willemsvaart en de Maas ligt. Er zijn geen<br />
woningen aanwezig op het eiland, echter aan de zuidwestkant zijn woonboten afgemeerd.<br />
Bosscherveld is de meest zuidelijk gelegen locatie van de <strong>Grensmaas</strong> en vormt daarmee de<br />
toegang tot het <strong>Grensmaas</strong>gebied. Als toekomstig uitloopgebied voor <strong>Maastricht</strong> vervult de<br />
locatie een belangrijke voorbeeldfunctie voor de natuurontwikkeling in het<br />
<strong>Grensmaas</strong>project.<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 6
2.2 BESCHRIJVING BOUWPLAN<br />
REFERENTIEBEELD<br />
WATERKRACHTCENTRALE<br />
LINNE<br />
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
Het bouwplan heeft betrekking op de realisatie van een waterkrachtcentrale en vistrap naast<br />
de Stuw in Borgharen. De te bouwen waterkrachtcentrale wordt gesitueerd op de landtong<br />
die aan de noordzijde is begrensd door de Maas en de stuw en aan de zuidzijde door het<br />
verbindingskanaal tussen de Maas en de Zuid-Willemsvaart. De centrale zelf zal inclusief<br />
het aan- en afvoerkanaal een totale oppervlakte van circa 3 hectare beslaan. De centrale heeft<br />
een totale oppervlakte van circa 2.000 m 2 . Het aan –en afvoerkanaal neemt met een totale<br />
lengte van circa 700 meter het resterende deel in beslag.<br />
De centrale bestaat uit 2 of 3 horizontale turbines, tandwielkasten en generatoren. Het aantal<br />
turbines is afhankelijk van de specifieke eigenschap van de te gebruiken turbines waarbij<br />
het met name om de relatie tussen waaierdiameter (een turbine bestaat uit een impellor =<br />
waaier die een generator aandrijft) en energieopbrengst onder de voorkomende vervallen in<br />
de Maas gaat. De turbines zetten de potentiële energie van het water om in kinetische<br />
energie (bewegingsenergie). Om de instroming van grove materialen in de turbines te<br />
voorkomen wordt aan de bovenstroomse zijde een krooshek geplaatst. Het krooshek bestaat<br />
uit schuin geplaatste verticale spijlen. Periodiek worden de spijlen van het hek automatisch<br />
gereinigd. Het aanklevende vuil wordt verwijderd en in een container geloosd. De<br />
containers worden naast het centrale huis opgesteld en uiteindelijk afgevoerd naar een<br />
erkende verwerker.<br />
Om de centrale droog te kunnen zetten voor reparaties en onderhoud zijn aan beide zijden<br />
schotbalken voorzien. De schotbalken worden aangebracht en gelicht met een<br />
schotbalkkraan.<br />
Voor de smering van de lagers van de turbines en generatoren en voor de verstelling van de<br />
regelkleppen wordt olie toegepast. De olie wordt gekoeld met een gesloten systeem dat is<br />
gevuld met leidingwater. Het opgewarmde leidingwater wordt op haar beurt weer gekoeld<br />
met behulp van een warmtewisselaar die in het aanvoerkanaal is geplaatst. Hiermee wordt<br />
verontreiniging van het oppervlaktewater voorkomen.<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 7
Figuur 2.1<br />
Bouwplan<br />
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
Naast de waterkrachtcentrale zal een vispassage worden gerealiseerd. Het betreft een<br />
traditionele vistrap.<br />
De gehele locatie zal worden afgeschermd middels een hekwerk. Binnen het afgeschermde<br />
gebied vindt beperkt opslag plaats van onderdelen ten behoeve van onderhoud aan de<br />
centrale en zijn een aantal parkeerplaatsen voorzien. De definitieve ontsluiting van de<br />
waterkrachtcentrale zal worden uitgevoerd door het Consortium <strong>Grensmaas</strong> in het kader<br />
van de grindwinning in het Bosscherveld. Daarbij wordt de bestaande weg verlegd zodat<br />
deze langs de rivier komt te liggen. De bestaande weg heeft dwars over het Bosscherveld<br />
gelopen maar is komen te vervallen door het afgraven van de deklaag.<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 8
HOOFDSTUK<br />
3.1 EUROPEES BELEID<br />
3Beleidskader<br />
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
In overeenstemming met de Europese Richtlijn 2001/77/EG van 27 september 2001<br />
betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen<br />
op de interne elektriciteitsmarkt, streeft de overheid naar verduurzaming van de productie<br />
van elektriciteit, met als doel 20% van het bruto binnenlandse energiegebruik in 2010. Dit<br />
beleid betekent concreet: inzet van energie uit zon, wind en water in plaats van uit olie, gas<br />
en kolen.<br />
3.2 RIJKSBELEID<br />
3.2.1 NOTA RUIMTE<br />
In deze richtlijn wordt gesteld dat binnen de Europese Gemeenschap onvoldoende van de<br />
mogelijkheden voor benutting van hernieuwbare energiebronnen gebruik wordt gemaakt.<br />
Daarom is het nodig dat de bevordering van hernieuwbare energiebronnen als prioritaire<br />
maatregel wordt aangemerkt. Dit draagt bij tot bescherming van het milieu en duurzame<br />
ontwikkeling. Het kan bovendien plaatselijk tot meer werkgelegenheid leiden, een gunstig<br />
effect hebben op de sociale samenhang, bijdragen tot de continuïteit van de voorziening en<br />
het mogelijk maken om sneller de doelstellingen van Kyoto te bereiken. De Gemeenschap<br />
vindt het noodzakelijk dat dit potentieel in het kader van de interne elektriciteitsmarkt beter<br />
wordt benut en heeft daarom aan de bevordering van de elektriciteitsopwekking uit<br />
hernieuwbare energiebronnen een hoge prioriteit toegekend. Een groter gebruik van<br />
elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen is een belangrijk onderdeel van<br />
het pakket van maatregelen die moeten worden getroffen om aan het Protocol van Kyoto bij<br />
het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering te voldoen, en van<br />
beleidsmaatregelen om latere verplichtingen na te komen.<br />
De realisatie van een waterkrachtcentrale in de rivier de Maas bij Borgharen betekent een<br />
uitvoering van het voornoemde beleid.<br />
De Nota Ruimte, op 27 februari 2006 formeel in werking getreden, is een nota van het Rijk,<br />
waarin de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland zijn vastgelegd.<br />
In de Nota Ruimte gaat het om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020 met<br />
een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de<br />
ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol zal spelen.<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 9
3.2.2 WATERWET<br />
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
De nota heeft vier algemene doelen: versterken van de economie (oplossen van ruimtelijke<br />
knelpunten), krachtige steden en een vitaal platteland (bevordering leefbaarheid en<br />
economische vitaliteit in stad en land), waarborging van waardevolle groengebieden<br />
(behouden en versterken natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden) en veiligheid<br />
(voorkoming van rampen).<br />
In de nota staat ‘ruimte voor ontwikkeling’ centraal en gaat het kabinet uit van het motto<br />
‘decentraal wat kan, centraal wat moet’. Deze nota ondersteunt gebiedsgerichte, integrale<br />
ontwikkeling waarin alle betrokkenen participeren. Het accent verschuift van<br />
‘toelatingsplanologie’ naar ‘ontwikkelingsplanologie’. ‘Ruimte voor ontwikkeling’ betekent<br />
ook dat het rijk voor ruimtelijke waarden van nationaal belang waarborgen creëert om die te<br />
kunnen behouden en ontwikkelen. Voor heel Nederland wordt een beperkt aantal generieke<br />
regels gehanteerd onder de noemer ‘basiskwaliteit’: dat zorgt voor een heldere ondergrens<br />
op het gebied van bijvoorbeeld veiligheid, milieu, verstedelijking, groen en water.<br />
In de nota is een aantal regels opgenomen, gericht op behoud en ontwikkeling van deze<br />
basiskwaliteit voor steden, dorpen en bereikbaarheid. Het is de verantwoordelijkheid van<br />
provincies en (samenwerkende) gemeenten om dit generieke ruimtelijke beleid integraal en<br />
concreet gestalte te geven en integraal op elkaar af te stemmen zowel bij planvorming als<br />
uitvoering en daarmee te zorgen voor basiskwaliteit. Uitzondering hierop vormen<br />
vastgelegde rijksverantwoordelijkheden, zoals die voor de hoofdinfrastructuur.<br />
Ten aanzien van onderhavig voorstel kent de Nota Ruimte geen specifieke uitgangspunten.<br />
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In de Waterwet wordt het<br />
duurzaam beheer van het oppervlaktewater en grondwater geregeld. Tevens worden<br />
instrumenten geboden voor het verbeteren van de samenhang tussen het waterbeleid en de<br />
ruimtelijke ordening. De Waterwet is daarmee gericht op integraal waterbeheer: “het<br />
voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste,<br />
in samenhang met de bescherming en verbetering van chemische en ecologische kwaliteit<br />
van watersystemen en de invulling van maatschappelijke functies door watersystemen”.<br />
De Waterwet voegt de volgende acht bestaande waterbeheerswetten samen:<br />
§ Wet op de waterhuishouding.<br />
§ Wet beheer rijkswaterstaatswerken (voor zover het betreft het ‘natte gedeelte’.<br />
§ Waterstaatswet 1900.<br />
§ Wet op de waterkering.<br />
§ Grondwaterwet.<br />
§ Wet verontreiniging oppervlaktewateren.<br />
§ Wet verontreiniging zeewater.<br />
§ Wet droogmakerijen en indijkingen.<br />
Daarnaast wordt vanuit de Wet bodembescherming de regeling voor waterbodems<br />
ondergebracht bij de Waterwet. De wet voorziet in één watervergunning. Deze vergunning<br />
wordt in dit geval verleend door Rijkswaterstaat.<br />
De Waterwet heeft alleen inhoudelijke consequenties voor de waterbodems. Qua procedure<br />
betekent de Waterwet wel een verandering. Met de invoering van de Waterwet gaat de Wet<br />
beheer Rijkswaterstaatwerken (Wbr) voor het zogenaamde ‘natte gedeelte’ hierin op.<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 10
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
Evenals de Wbr vereist de Waterwet een vergunning voor werkzaamheden in het natte<br />
gedeelte.<br />
Geen Waterwetvergunning is nodig als de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door<br />
of vanwege de beheerder plaatsvindt: in dat geval vereist de Waterwet geen vergunning<br />
maar moet het werk overeenkomstig een door de beheerder vast te stellen zogenoemd<br />
projectplan geschieden.<br />
Vergunning<br />
Door initiatiefnemer is op 7 april 2010 een vergunningaanvraag ingediend. Deze ligt<br />
momenteel voor bij Rijkswaterstaat.<br />
3.2.3 NATUURBESCHERMINGSWET 1998<br />
Met ondermeer de Natuurbeschermingswet 1998 zijn de Europees rechtelijke verplichtingen<br />
vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn in het Nederlands recht geïmplementeerd. De Vogel- en<br />
Habitatrichtlijn richten zich op het behouden van de Europese biodiversiteit. Dit doel wordt<br />
enerzijds nagestreefd door het beschermen van soorten en anderzijds door de bescherming<br />
van gebieden die een samenhangend netwerk (Natura 2000) vormen. De soortbeschermende<br />
verplichtingen zijn door Nederland overgenomen in de Flora- en faunawet; de<br />
gebiedsbeschermende bepalingen in de Natuurbeschermingswet 1998. Vanaf 1 oktober 2005<br />
is de Natuurbeschermingswet 1998 met de bedoelde beschermende werking van kracht. In<br />
deze wet is tevens de bescherming van de beschermde (staats)natuurmonumenten<br />
vastgelegd.<br />
Het plangebied ligt naast het Natura 2000-gebied <strong>Grensmaas</strong>. In het kader van de<br />
aanwijzing als Natura 2000-gebied zijn voor de <strong>Grensmaas</strong> instandhoudingdoelstellingen<br />
opgesteld voor de soorten en habitattypen. Hiernavolgend worden de doelen weergegeven.<br />
Kernopgaven<br />
§ Versterken van landschappelijke samenhang binnen het rivierengebied en met de<br />
omgeving door herstel van ecologische relaties tussen binnendijkse en buitendijkse<br />
gebieden.<br />
§ Verbinden van leefgebieden van amfibieën, leefgebieden van vissen, met bossen<br />
binnendijks, met moerassystemen op de Natte As, met hogere zandgronden en<br />
beeksystemen.<br />
§ Verder behoud van huidige slaapplaatsen en foerageergebieden vogels in komgronden,<br />
behoud en herstel binnen uiterwaarden van afwisseling tussen grootschalige én open<br />
gebieden met kleinschalige én half open gebieden.<br />
§ Herstel van evenwichtige verdeling met laaggelegen uiterwaarden (rietmoerassen en<br />
vochtige alluviale bossen) met hooggelegen uiterwaarden (met droge<br />
hardhoutooibossen) met nevengeulen en met diepe plassen bij voorkeur door herstel<br />
van erosie en sedimentatieprocessen, herstel van rivierdelta's én<br />
zoetwatergetijdegebied met voldoende doorstroming en overstromingsdynamiek én met<br />
doorgaande verbinding naar Europese achterland voor trekvissen.<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 11
Instandhoudingsdoelen<br />
Algemene doelen<br />
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
De algemene doelstellingen voor Natura 2000-gebieden zijn als volgt geformuleerd:<br />
1. Behoud van de bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de biologische diversiteit en aan<br />
de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de<br />
Europese Unie.<br />
2. Behoud van de bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de ecologische samenhang van<br />
het Natura 2000 netwerk zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie.<br />
3. Behoud en waar nodig herstel van de natuurlijke kenmerken en van de samenhang van<br />
de ecologische structuur en functies van het gehele gebied voor alle habitattypen en<br />
soorten waarvoor het gebied is aangewezen.<br />
4. Behoud of herstel van gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor de duurzame<br />
instandhouding van de habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn<br />
geformuleerd.<br />
Doelen per habitattype<br />
In het ontwerpaanwijzingsbesluit van LNV (versie november, 2008) zijn doelstellingen<br />
geformuleerd die specifiek voor de <strong>Grensmaas</strong> gelden. Voor de meeste soorten en habitats<br />
is de landelijke opgave uitgewerkt in termen van “verbetering”/ “uitbreiding” of “behoud”.<br />
Hiermee moet een gunstige staat van instandhouding voor de betreffende habitats en<br />
soorten worden bereikt. Hoeveel dit precies is, is echter niet in alle gevallen eenduidig te<br />
beantwoorden. Een verdere kwantificering van de doelstellingen is landelijk niet<br />
uitgewerkt.<br />
H3260 Subtype B Beken en rivieren met waterplanten (grote fonteinkruiden)<br />
Doel: uitbreiding oppervlakte en behoud kwaliteit beken en rivieren met waterplanten,<br />
grote fonteinkruiden (subtype B).<br />
Toelichting: de landelijke staat van instandhouding van het habitattype is matig ongunstig.<br />
De <strong>Grensmaas</strong> is de enige grote rivier in Nederland waar het habitattype in deze vorm met<br />
Vlottende Waterranonkel voorkomt. Het habitattype draagt bij aan het realiseren van het<br />
complementaire doel voor de Gaffellibel.<br />
H3270 Slikkige rivieroevers<br />
Doel: behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit.<br />
Toelichting: het habitattype slikkige rivieroevers komt langs grindige zandbanken voor in<br />
de bedding van de <strong>Grensmaas</strong>. Het gebied is landelijk van belang voor dit habitattype door<br />
de bijzondere combinatie van grind en soorten.<br />
H6430 Subtype A Ruigten en zomen (moerasspirea)<br />
Doel: behoud oppervlakte en kwaliteit ruigten en zomen, moerasspirea (subtype A).<br />
Toelichting: het habitattype ruigten en zomen, moerasspirea (subtype A) komt voor in de<br />
vorm van Filipendulion-begroeiingen, in moerassige laagten van de<br />
aanwezige natuurontwikkelingsgebieden.<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 12
H91E0 Subtype A Vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen)<br />
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
Doel: behoud oppervlakte en kwaliteit vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen<br />
(subtype A).<br />
Toelichting: in de <strong>Grensmaas</strong> komt plaatselijk (o.a. in de noordelijk gelegen<br />
natuurontwikkelingsgebieden) een wilgenbos van het habitattype vochtige alluviale<br />
bossen, zachthout-ooibossen (subtype A) voor.<br />
Doelen per soort<br />
H1099 Rivierprik<br />
Doel: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie.<br />
Toelichting: de <strong>Grensmaas</strong> is als doortrek- en opgroeigebied voor de rivierprik van<br />
gemiddeld belang. In dit gebied zijn geen herstelmaatregelen noodzakelijk. Uitbreiding van<br />
de populatie kan tot stand komen door het bovenstrooms verbeteren van de doorgang in de<br />
trekroute.<br />
H1106 Zalm<br />
Doel: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie.<br />
Toelichting: de <strong>Grensmaas</strong> is als doortrekgebied voor de zalm van (potentieel) groot<br />
belang. In dit gebied zijn geen herstelmaatregelen noodzakelijk. Uitbreiding van de<br />
populatie kan tot stand komen door het bovenstrooms verbeteren van de doorgang in de<br />
trekroute.<br />
H1163 Rivierdonderpad<br />
Doel: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie.<br />
Toelichting: de grensmaas vormt met zijn stenige bodem een belangrijk natuurlijk<br />
leefgebied voor de rivierdonderpad.<br />
H1337 Bever<br />
Doel: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding<br />
populatie.<br />
Toelichting: in de periode 2002-2004 is een herintroductieproject van de bever uitgevoerd<br />
in het zuidelijke stroomdal van de Maas. Het doel is om hier een duurzame populatie Elbe-<br />
bevers te laten ontstaan in aansluiting op de bevers in andere delen van het Nederlandse<br />
rivierengebied.<br />
Aanvullende doelen<br />
H1037 Gaffellibel<br />
Doel: behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor vestiging duurzame<br />
populatie van ten minste 150 volwassen individuen.<br />
Toelichting: de gaffellibel heeft een zeer ongunstige staat van instandhouding door het<br />
tekort aan gebieden en de landelijk te geringe populatiegrootte. De beoogde vestiging van<br />
een nieuwe populatie (met het voor een duurzame populatie minimaal noodzakelijke aantal<br />
dieren) is gebaseerd op het realiseren van een landelijk gunstige staat van instandhouding.<br />
De soort kwam vroeger in de Maas voor. Verbetering kwaliteit leefgebied van de gaffellibel<br />
is direct gekoppeld aan verbetering van kwaliteit van het habitattype beken en rivieren<br />
met waterplanten, grote fonteinkruiden (H3260B). Met de uitbreiding van het oppervlakte<br />
en verbetering van de kwaliteit van het habitattype zal de soort zich vestigen en uitbreiden.<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 13
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
De effecten van de aanleg van de waterkrachtcentrale worden beschreven in het rapport<br />
‘Habitattoets Natura 2000-gebied <strong>Grensmaas</strong> ten behoeve van waterkrachtcentrale<br />
Borgharen’ (Kema rapportnummer 50662414-TOS/MEC 06-9486 d.d. 29 mei 2009) welke als<br />
separate bijlage bij deze toelichting is gevoegd.<br />
Vergunning<br />
3.2.4 MILIEUBELEID<br />
Op 25 mei 2010 heeft het College van Gedeputeerde Staten van Limburg een ontwerpbesluit<br />
genomen waarin de vergunning wordt verleend.<br />
In het milieubeleid van de rijksoverheid wordt de nadruk gelegd op het terugdringen van<br />
de automobiliteit zoals gemotiveerd vanuit het Tweede Structuurschema Verkeer en<br />
Vervoer (SVV-II) en het Nationaal Milieubeleidsplan Plus (NMP+). Het begrip duurzame<br />
ontwikkeling van de dagelijkse leefomgeving vormt de rode draad in het te voeren beleid<br />
van het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP, 1989), het Nationaal Milieubeleidsplan Plus<br />
(NMP+, 1990), het Tweede Nationaal Milieubeleidsplan (NMP2, 1993) en het Derde<br />
Milieubeleidsplan (NMP3, 1998).<br />
In 2001 verscheen de kabinetsnota ‘Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid’, beter<br />
bekend als het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4). Het NMP4 markeert de<br />
afsluiting van het afgelopen decennium en de in die periode verschenen<br />
milieubeleidsplannen. Met deze nota wordt een nieuwe beleidscyclus gestart, met een over<br />
meerdere decennia vol te houden pad van transitie naar duurzaamheid. De verschillende<br />
transities zijn ondergebracht in drie clusters:<br />
- transitie naar duurzame energiehuishouding;<br />
- transitie naar een duurzaam gebruik van biodiversiteit en hulpbronnen;<br />
- transitie naar duurzame landbouw.<br />
Het 4 e NMP beoogt het permanente proces van verbetering te versterken door integrale<br />
oplossingen te ontwikkelen voor hier en nu, voor elders en later. Milieu en ruimtelijke<br />
ordening raken steeds meer verweven. Het milieubeleid dient bij te dragen aan de kwaliteit<br />
van de leefomgeving.<br />
In relatie tot de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling is het milieubeleid ten aanzien van het<br />
bouwen relevant. Het duurzaam bouwen is erop gericht de gezondheids- en milieueffecten<br />
van het bouwen, de gebouwen en de gebouwde omgeving te reduceren. Veel gemeenten in<br />
Nederland hebben op regionaal niveau een convenant Duurzaam Bouwen ondertekend,<br />
waarin afspraken zijn vastgelegd over de wijze waarop met duurzaam bouwen wordt<br />
omgegaan. De gemeente <strong>Maastricht</strong> heeft daartoe het “Convenant duurzaam bouwen” voor<br />
het gewest <strong>Maastricht</strong> en Mergelland ondertekend (februari 2001). In de volgende paragraaf<br />
(3.3) wordt hier uitvoeriger op teruggekomen.<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 14
3.3 REGIONAAL BELEID<br />
Convenant duurzaam bouwen<br />
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen verkavelingen<br />
en ontsluitingen. ‘Zuinig ruimtegebruik’, ‘milieuvriendelijk, veilig en snel verkeer en<br />
vervoer’ en ‘natuur’ zullen bijvoorbeeld meer aandacht moeten krijgen. Andere aspecten<br />
waar in het kader van duurzame stedenbouw rekening mee gehouden moet worden zijn:<br />
het waterhuishoudingsysteem (duurzaam waterbeheer), de invloed van het plan op de<br />
omgeving en de bestaande waarden, natuur en landschapsstructuren en<br />
landschapselementen.<br />
Duurzaam bouwen (DuBo) raakt in steeds bredere kring in de belangstelling en geleidelijk<br />
aan krijgen milieuaspecten een volwaardige plaats in het ontwerpen, bouwen en beheren<br />
van bebouwing. In de praktijk betekent duurzaam bouwen dat met onder meer de volgende<br />
aspecten rekening gehouden wordt: het materiaalgebruik, de vormgeving van het<br />
bouwblok, gebruik maken van wind- en/of zonne-energie, compact bouwen, intensief<br />
ruimtegebruik en flexibel bouwen. Bij deze laatste moeten gebouwen op eenvoudige wijze<br />
geschikt gemaakt kunnen worden voor hergebruik, zodat de levensduur wordt verlengd.<br />
Inmiddels is het Convenant Duurzaam Bouwen gewest <strong>Maastricht</strong>/Mergelland<br />
ondertekend door diverse partijen, waarmee zij zich verplichten bij een (bouw)project de<br />
hierop van toepassing zijnde duurzaamheidmaatregelen uit het zogenaamde Basispakket<br />
uit te voeren. Het Basispakket Duurzaam Bouwen omvat een selectie van<br />
duurzaamheidsmaatregelen, die volledig in overeenstemming zijn met de maatregelen uit<br />
de Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen.<br />
3.4 PROVINCIAAL BELEID<br />
Voor het onderhavige project geldt op grond van het Convenant Duurzaam bouwen dat<br />
100% vaste maatregelen en 64 % van de variabele maatregelen moet worden toegepast.<br />
3.4.1 PROVINCIAAL OMGEVINGSPLAN LIMBURG 2006 (ACTUALISATIES 2008 EN 2009)<br />
Op 22 september 2006 is een nieuw Provinciaal Omgevingsplan (POL) vastgesteld door<br />
Provinciale Staten van Limburg. Vervolgens is het nieuwe POL op 1 december 2006<br />
gepubliceerd en daarmee in plaats getreden van het tot dan toe vigerende POL uit 2001. In<br />
2008 en 2009 is het POL2006 op onderdelen geactualiseerd. Net als het ‘oude’ POL is het<br />
POL 2006 een integraal plan dat verschillende, bestaande plannen voor de fysieke omgeving<br />
op de beleidsterreinen milieu, water, ruimte, mobiliteit, cultuur, welzijn en economie<br />
integreert.<br />
Het bevat de provinciale visie op de ontwikkeling van de kwaliteitsregio Limburg en<br />
beschrijft de ambities, de context en de hoofdlijnen van aanpak voor onderwerpen waarbij<br />
de provincie een rol speelt. Het POL 2006 is het beleidskader voor de toekomstige<br />
ontwikkelingen van Limburg tot een kwaliteitsregio.<br />
De kwaliteitsregio Limburg wordt gedefinieerd als een regio waar het goed en gezond<br />
leven, wonen, leren, werken en recreëren is. Een regio die zich bewust is van de unieke<br />
kwaliteit van de leefomgeving en de eigen identiteit. En een regio die stevig is ingebed in<br />
internationaal verband.<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 15
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
Ten behoeve van de kwaliteitsregio Limburg wordt ingezet op duurzame ontwikkeling. Dat<br />
is een ontwikkeling die tegemoetkomt aan de behoeften van de huidige generatie zonder de<br />
mogelijkheden van toekomstige generaties in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te<br />
voorzien.<br />
Kaart Zuid<br />
Ter beoordeling van deze toekomstige ontwikkelingen is de zogenaamde POL-kaart<br />
‘perspectieven’ vervaardigd welke onderscheid maakt in negen ruimtelijke perspectieven.<br />
Op nevenstaande POL-uitsnede is<br />
de ligging van het projectgebied<br />
globaal aangeduid met een rode<br />
cirkel. Het plangebied is gelegen<br />
binnen perspectief 1 Ecologische<br />
hoofdstructuur en is daarnaast<br />
aangegeven als water.<br />
De ecologische hoofdstructuur<br />
omvat het bestaande bos– en<br />
natuurgebieden, de te ontwikkelen<br />
nieuwe natuur- en<br />
beheersgebieden, ecologisch water<br />
(maasplassen) en beken met een<br />
specifieke ecologische functie (SEF<br />
beken). Binnen deze gebieden liggen bijzondere natuurgebieden zoals nationale parken,<br />
natuurbeschermingswetgebieden, waardevolle bossen en de gebieden die zijn aangewezen<br />
als Vogel- en Habitatrichtlijngebied. Het gaat in alle gevallen om gebieden van nationale<br />
en/of europese betekenis. De EHS maakt onderdeel uit van de ruimtelijke hoofdstructuur<br />
volgende nota ruimte. Binnen de EHS komen hier en daar op bestemmingsplanniveau<br />
andere bestemmingen en functies voor, variërend van infrastructuur tot landbouwgronden<br />
tot militaire terreinen, woningen en toeristische voorzieningen e.d.<br />
Het provinciaal beleid voor de EHS is gericht op het beschermen en realiseren van deze<br />
samenhangende robuuste structuur van grote natuur– en bosgebieden en verbindingen<br />
daartussen. Bescherming, ontwikkeling en verbetering van de (grensoverschrijdende)<br />
biodiversiteit en natuurlijke ecosystemen via milieubescherming, natuurbeheer en herstel<br />
van natuurlijke watersystemen, zoals beken en (grond)waterafhankelijke natuurgebieden),<br />
staat hier voorop.<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 16
UITSNEDES POL KAARTEN<br />
Kaart Blauwe waarden<br />
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
Naast de kaart Zuid is de kaart Blauwe waarden van belang. Uit deze kaart blijkt dat het<br />
plangebied is gelegen in een gebied dat is aangegeven als veerkrachtig watersysteem Maas<br />
en tevens is aangewezen als hydrologisch gevoelig VHR gebied.<br />
Kaart Groene waarden<br />
Voor het onderhavige planvoornemen is tevens de kaart groene waarden van belang. Op<br />
basis van deze kaart wordt geconstateerd dat het plangebied is aangemerkt als nieuw<br />
natuurgebied. Deze gebieden zijn onderdeel van de EHS en als Nieuwe Natuur begrensd in<br />
de stimuleringsplannen Natuur–, Bos en Landschap op basis van de subsidie regeling<br />
agrarisch natuurbeheer. Daarnaast is een gedeelte van het plangebied aangewezen ten<br />
behoeve van ontgrondingen en overige functies.<br />
Milieu<br />
In het POL 2006 zijn ook de ambities van de provincie ten aanzien van het energiebeleid<br />
verwoord namelijk:<br />
§ Het bijdragen aan het beperken van de klimaatverandering en luchtverontreiniging.<br />
§ Het bevorderen van technologische innovatie en economische ontwikkeling.<br />
§ Het bevorderen van de zekerheid van de energievoorziening op de langere termijn.<br />
Om deze ambities te realiseren wordt gestreefd naar een duurzame energievoorziening die<br />
zich richt op energiebesparing, efficiencyverbetering en duurzame opwekking van energie.<br />
In de aanpak van klimaatverandering richt het energiebeleid zich vooral op emissiereductie<br />
van broeikasgassen, waarvan CO 2 veruit de belangrijkste is. Daarom is, in navolging van het<br />
Rijk de ambities voor het bepreken van de klimaat verandering vertaald in onderstaande<br />
doelen:<br />
§ 6% reductie van de uitstoot van CO 2 -equivalenten (incl. overige broeikasgassen) in 2010<br />
ten opzichte van 1990.<br />
§ In 2010 wordt 5% van het totale energieverbruik in Limburg duurzaam opgewekt door<br />
de inzet van duurzame bronnen. Veruit de belangrijkste is biomassa, maar de provincie<br />
zet ook in op windenergie, zonne energie, koude warmte opslag en waterkracht. In 2020<br />
dient het aandeel duurzaam opgewekte energie toegenomen te zijn tot 10% van het<br />
totaal.<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 17
3.4.2 POL AANVULLING GRENSMAAS<br />
UITSNEDE PLANKAART 1<br />
POL-AANVULLING<br />
GRENSMAAS<br />
De POL aanvulling <strong>Grensmaas</strong> vastgesteld<br />
door Provinciale Staten op 1 juli 2005 beoogt<br />
de ruimtelijke ingrepen te regelen die<br />
moeten leiden tot hoogwaterveiligheid,<br />
nieuwe natuur, grindwinning en een nieuwe<br />
ruimtelijke structuur voor het<br />
<strong>Grensmaas</strong>gebied.<br />
Op nevenstaande uitsnede is indicatief de<br />
plaats aangeduid voor vestiging van de<br />
waterkrachtcentrale en voor de vispassage<br />
die erop aansluit. Ten aanzien van de<br />
waterkrachtcentrale is in het POL<br />
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
<strong>Grensmaas</strong> bepaald dat het ruimtebeslag van de waterkrachtcentrale en vispassage<br />
geminimaliseerd dient te worden. Beide objecten dienen op zorgvuldige wijze te worden<br />
ingepast in het landschap dat bij uitvoering van het <strong>Grensmaas</strong>project ontstaat. Het<br />
plangebied waarbinnen de centrale kan worden gebouwd is beperkt gehouden.<br />
Groene Snoer<br />
Voor het verbeteren van de ruimtelijke continuïteit in noord-zuidrichting is de versterking<br />
van het noord-zuidkarakter van rivier en kanaalzone binnen het <strong>Grensmaas</strong>project een<br />
belangrijke maatregel. Het Groene Snoer vormt hierbij de belangrijkste noord-<br />
zuidverbinding voor extensieve recreatie. De aanleg van een doorlopende laanstructuur met<br />
een functionele verharding langs deze verbinding is een middel om de ruimtelijke<br />
continuïteit door het gebied te vergroten. Bovendien ontstaat door deze laanstructuur een<br />
herkenbare oriëntatie voor de gebruikers van het gebied. Het Groene Snoer kan dienen als<br />
onderdeel van een lange-afstandswandelroute. Voor de aansluiting van het Groene Snoer op<br />
het (westelijke) stedelijk gebied van <strong>Maastricht</strong>, is een oversteekmogelijkheid over de stuw<br />
bij Borgharen noodzakelijk. De waterkrachtcentrale zal zodanig worden gesitueerd dat deze<br />
oversteekmogelijkheid mogelijk blijft.<br />
Milieu Effect Rapportage<br />
Voor de waterkrachtcentrale is in het<br />
verleden een MER opgesteld. De<br />
commissie voor de milieueffectrapportage<br />
heeft hierover geadviseerd. In het POL<br />
<strong>Grensmaas</strong> wordt vermeld dat de<br />
uiteindelijke afweging over nut en<br />
noodzaak en de ecologische effecten van<br />
de waterkrachtcentrale plaatsvindt bij de<br />
behandeling van de aanvragen voor de<br />
benodigde vergunningen. Zodra duidelijk<br />
is dat de waterkrachtcentrale vergunbaar<br />
is, dient deze planologisch in een<br />
bestemmingsplan te worden geregeld. In dit laatste is voorzien middels het opnemen van de<br />
wijzigingsbevoegdheid in bestemmingsplan <strong>Grensmaas</strong> (deelgebied <strong>Maastricht</strong>).<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 18
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
De besluiten ten aanzien van de aanwijzing van de gronden, gelegen binnen het plangebied<br />
en zoals aangegeven op de bijbehorende plankaarten, tot 'natuur na ontgronding', 'natuur<br />
na ontgronding en opvulling' en 'landbouw na ontgronding en opvulling' worden<br />
aangemerkt als concrete beleidsbeslissing. Een uitzondering op deze CBB voor zover het<br />
betreft de eindfunctie natuur, is de vestiging van een vispassage en/of een<br />
waterkrachtcentrale op het Bosscherveld.<br />
3.5 GEMEENTELIJK BELEID<br />
3.5.1 VIGERENDE BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS<br />
Het vigerende bestemmingsplan voor onderhavige locatie is bestemmingsplan <strong>Grensmaas</strong><br />
van gemeente <strong>Maastricht</strong> vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juni 2006 en goedgekeurd<br />
door Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg op 19 december 2006. Binnen dit<br />
bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemming ‘Water’. Binnen deze<br />
bestemming is de bouw van een<br />
waterkrachtcentrale niet toegestaan. In de<br />
bestemming ‘Water’ is echter onder artikel 9<br />
lid V een wijzigingsbevoegdheid opgenomen<br />
op grond waarvan het College van<br />
burgemeester en wethouders het plan<br />
voorzover begrensd met de lijn - - - kunnen<br />
wijzigen ten behoeve van de aanleg van een<br />
waterkrachtcentrale, mits de belangen van<br />
derden en de waarden van aangrenzende<br />
bestemmingen niet onevenredig worden<br />
geschaad.<br />
Resumé<br />
Op basis van de diverse onderzoeken die zijn verricht, kan worden geconcludeerd dat de<br />
belangen van derden en waarden van aangrenzende bestemmingen niet onevenredig<br />
worden geschaad. Derhalve zou van de wijzigingsbevoegdheid gebruik kunnen worden<br />
gemaakt. Het ruimtebeslag van de waterkrachtcentrale overschrijdt echter het<br />
wijzigingsgebied waardoor de aanleg van de centrale slechts kan plaatsvinden door een<br />
nieuw bestemmingsplan hiervoor in procedure te brengen. In hoofdstuk 4 zal bij de<br />
afweging van integrale belangen hier nader op worden ingegaan.<br />
3.5.2 NATUUR- EN MILIEUPLAN MAASTRICHT 2030<br />
Het natuur- en milieubeleid van de gemeente <strong>Maastricht</strong> heeft tot doel de rust in brede zin<br />
in de stad te koesteren. Ingezet wordt op de benadering van “de stad met de vele<br />
snelheden”: door op bepaalde plaatsen ruimte te bieden aan dynamiek, ontstaat op andere<br />
plaatsen ruimte voor rust. Hierbij is gekozen voor een strategie langs vijf lijnen:<br />
- De differentiatie van natuur- en milieukwaliteiten naar de kenmerken van een gebied.<br />
- Een interactieve aanpak in het planvormingsproces.<br />
- Een scheppend en ontwerpend natuur- en milieubeleid.<br />
- Het benutten van kansen.<br />
- De integratie met de andere beleidssectoren.<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 19
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
Omdat de natuur– en milieukwaliteiten die aan een gebied gesteld worden samenhangen<br />
met de functies binnen een gebied, zijn aan de hand van de volgende criteria een aantal<br />
verschillende gebiedstypen onderscheiden.<br />
- Hoofdfuncties.<br />
- Mate van functiemenging.<br />
- Gebruiksintensiteit.<br />
- Dichtheid.<br />
3.5.3 WATERPLAN MAASTRICHT<br />
Het projectgebied is op de kaart met gebiedstyperingen aangeduid als ‘buitengebied’. De in<br />
deze voorkomende functies zijn landbouw, natuur en (extensieve) recreatie. De<br />
gebruiksintensiteit is gematigd tot laag en de dichtheid zeer laag. Ook met de in het natuur-<br />
en milieuplan <strong>Maastricht</strong> 2030 genoemde milieuaspecten zal ten aanzien van het<br />
onderhavige bouwplan zoveel mogelijk rekening worden gehouden.<br />
In het Waterplan <strong>Maastricht</strong> is het beleid van alle waterbeheerders in de stad gebundeld tot<br />
een gezamenlijk streefbeeld. Het waterplan voegt met het neerleggen van een visie op de<br />
ruimtelijke waterstructuur een belangrijk element toe aan het bestaande waterbeleid van de<br />
waterpartners. Het streefbeeld inclusief de visie op de ruimtelijke waterstructuur vormt het<br />
toetsingskader voor uit te voeren maatregelen en projecten, waarbij de watertoets een<br />
belangrijk instrument is. Het streefbeeld is vertaald naar concrete maatregelen en een aparte<br />
‘leidraad’ over hoe om te gaan met water in de majeure projecten; grootschalige ruimtelijke<br />
ontwikkelingen die op de middellange termijn aan de orde zijn in <strong>Maastricht</strong>.<br />
Waterplan <strong>Maastricht</strong> is een gezamenlijk plan van alle waterbeheerders in de stad:<br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Maastricht</strong>, Waterschap Roer en Overmaas, Provincie Limburg en<br />
Rijkswaterstaat. Oppervlaktewater en grondwater staan in het waterplan centraal. Riolering,<br />
afvalwaterbehandeling en watergebruik worden meegenomen voor zover er een relatie<br />
bestaat met het watersysteem van grond- en oppervlaktewater.<br />
Water kan als een gebruiksfuncties worden ingericht. Bij de functietoekenning voor de<br />
regionale wateren is aangesloten bij de functietoekenning zoals die in het Waterbeheersplan<br />
van Waterschap Roer en Overmaas is opgenomen. Ten aanzien van een waterkrachtcentrale<br />
is opgenomen dat deze functie overeenkomt met de functie energieopwekking uit het<br />
Waterbeheerplan en is gericht op de locaties waar energie wordt opgewekt met behulp van<br />
waterkracht, dus waar watermolens of waterkrachtcentrales aanwezig zijn. De functie stelt<br />
als eis aan de kwantiteit van het oppervlaktewater dat voldoende debiet aanwezig moet<br />
zijn.<br />
Resumé<br />
Het waterplan beschrijft ondermeer dat energie kan worden opgewekt met behulp van<br />
waterkracht. De aanleg van de waterkrachtcentrale past derhalve binnen het beleid zoals dat<br />
is beschreven in het waterplan.<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 20
HOOFDSTUK<br />
4.1 STEDENBOUWKUNDIGE ASPECTEN<br />
GROENE SNOER<br />
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
4Integrale afweging<br />
De waterkrachtcentrale zal direct naast de stuw van Borgharen worden gepositioneerd.<br />
Hiermee vormt de waterkrachtcentrale geen op zichzelf staand element op het eiland<br />
Bosscherveld en zal derhalve geen extra visuele belemmering vormen in de<br />
landschappelijke belevingswaarde van het gebied. Het bouwwerk heeft een maximale<br />
hoogte van NAP + 56.5 meter. De maximale hoogte van een groot deel van het<br />
dakoppervlak is NAP +47 meter De totale bebouwde oppervlakte bedraagt circa 2.000 m 2 .<br />
De overige ruimte, ongeveer 3 hectare, wordt gebruikt als in- en uitstroomgebied. De<br />
bouwhoogtes van de kademuren en de vistrap variëren tussen NAP +45.5 meter en NAP<br />
+39.5 meter.<br />
Ten behoeve van de bouw van de waterkrachtcentrale zal een gedeelte van het eiland<br />
Bosscherveld worden afgegraven. De locatie Bosscherveld beslaat het eiland ten noorden<br />
van <strong>Maastricht</strong> dat tussen het verbindingskanaal Maas en Zuid-Willemsvaart en de Maas<br />
ligt. Er zijn geen woningen aanwezig op het eiland, echter aan de zuidwestkant zijn<br />
woonboten afgemeerd. Bosscherveld is de meest zuidelijk gelegen locatie van de <strong>Grensmaas</strong><br />
en vormt daarmee de toegang tot het <strong>Grensmaas</strong>gebied. Als toekomstig uitloopgebied<br />
voor <strong>Maastricht</strong> vervult de locatie een belangrijke voorbeeldfunctie voor de<br />
natuurontwikkeling in het <strong>Grensmaas</strong>project. Daarnaast draagt de locatie Bosscherveld bij<br />
aan de doelstellingen natuurontwikkeling en grindwinning.<br />
Het <strong>Grensmaas</strong>project leidt tot een grote visuele-ruimtelijke verandering van het<br />
<strong>Grensmaas</strong>gebied door de natuurontwikkeling langs de rivier, maar ook door de<br />
voorgenomen landschappelijke verbeteringen in het omringende cultuurlandschap.<br />
Natuurontwikkeling verandert het overwegend vlakke en open gebied aan de rivier tot een<br />
groene westgrens met hoogopgaande natuurlijke bebossing. Samen met de toename van de<br />
begroeiing in het omringende cultuurlandschap langs lijnelementen zoals de recreatieve<br />
route ontstaat een besloten en rijk begroeid landschap. De inrichting van het<br />
<strong>Grensmaas</strong>gebied moet de bezoeker een gevoel van continuïteit geven. Voor het verbeteren<br />
van de ruimtelijke continuïteit in noord-zuidrichting is de versterking van het noord-zuid<br />
karakter van rivier en kanaalzone een belangrijke maatregel. Het Groene Snoer vormt de<br />
belangrijkste noord-zuidverbinding voor extensieve recreatie. De aanleg van een<br />
doorlopende laanstructuur met een functionele verharding langs deze verbinding is een<br />
middel om de ruimtelijke continuïteit te vergroten. Als onderdeel van het Groene Snoer zal<br />
op de planlocatie een recreatieve passage over de stuw worden gerealiseerd. De<br />
waterkrachtcentrale zal zodanig worden ingericht dat geen belemmeringen voor de aanleg<br />
van de recreatieve passage zullen ontstaan.<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 21
4.2 MILIEUASPECTEN<br />
4.2.1 GELUID<br />
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
Uit het akoestisch onderzoek van Bureau Peutz rapportnummer FB 2145-1-RA<br />
(d.d. 1 december 2005) kan worden geconcludeerd dat ten gevolge van de geprojecteerde<br />
waterkrachtcentrale ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen een geluidbelasting zal<br />
optreden van maximaal 44 dB(A) etmaalwaarde (overeenkomend met een<br />
langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van maximaal 34 dB(A) gedurende de<br />
nachtperiode). Hiermee kan worden gesteld dat ruimschoots voldaan wordt aan de<br />
voorgestelde grenswaarden.<br />
Tevens kan worden geconcludeerd dat de berekende langtijdgemiddelde<br />
beoordelingsniveaus ter plaatse van de posities welke zijn gehanteerd ten behoeve van de<br />
metingen, het referentieniveau van het omgevingsgeluid significant lager zijn dan de<br />
gemeten L 95 -niveaus (gedurende de nachtperiode) bij een debiet over de stuw van zowel<br />
150m 3 /s als 300m 3 /s. Op geringe afstand van de waterkrachtcentrale (ca. 65 meter) is het<br />
berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau 3 à 8 dB (afhankelijk van het debiet over<br />
de stuw) lager dan de gemeten L 95 -niveaus.<br />
Op grotere afstand van de centrale zijn de berekende langtijdgemiddelde<br />
beoordelingsniveaus minimaal 18 dB dan de gemeten L 95 -niveaus.<br />
Gesteld kan worden dat de optredende maximale geluidniveaus gedurende alle<br />
etmaalperioden ruimschoots voldoen aan het gestelde in de Handreiking industrielawaai en<br />
vergunningverlening aangaande maximaal toelaatbare maximale geluidniveaus.<br />
Ligging ten opzichte van de woonboten<br />
Op ruim 400 meter liggen woonboten afgemeerd welke op basis van de Wet geluidhinder<br />
moeten worden aangemerkt als geluidsgevoelige objecten. Na aanleg van de<br />
waterkrachtcentrale zal het geluidsniveau veroorzaakt door het over de stuw vallende water<br />
afnemen aangezien er nu ook water door de waterkrachtcentrale wordt geleid. Het<br />
geluidsniveau van water dat door de centrale wordt geleid is lager dan het vallende water<br />
achter de stuw. De akoestische situatie ter plaatse van de woonboten zal dan ook<br />
verbeteren.<br />
4.2.2 BODEM<br />
In het kader van het <strong>Grensmaas</strong>project en voor de aanleg van een vispassage is uitgebreid<br />
onderzoek verricht naar de bodemkwaliteit in dit gebied van de Maas. Het blijkt dat de<br />
bodem in het winterbed grootschalig en diffuus verontreinigd is. Met name zink, lood,<br />
cadmium en polycyclische koolwaterstoffen (PAK) komen in gehalten voor, die de<br />
streefwaarden en plaatselijk ook de interventiewaarden overschrijden. Gelet op deze diffuse<br />
verontreiniging is de beleidsnotitie Actief bodembeheer Maas opgesteld. In deze notitie<br />
staan verscheidene opties beschreven hoe om te gaan met ontgraven grond uit de weerden.<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 22
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
De optie storten in plaatsen/kleischermen/depots is toegestaan onder de volgende<br />
voorwaarden:<br />
4.2.3 LUCHTKWALITEIT<br />
- De weerdgrond is afkomstig het Wvo-beheersgebied van de Maas.<br />
- De weerdgrond is niet verontreinigd door een puntbron.<br />
- Nazorgplicht op basis van de Wm.<br />
- De omvang van de plas moet minimaal 100.000 m 3 bedragen.<br />
- Op de gevulde plas moet ter afdekking een leeflaag worden aangebracht.<br />
Het project <strong>Grensmaas</strong> voorziet in het afgraven van een groot deel van het Bosscherveld,<br />
waarbij zo’n 2 miljoen ton grind wordt gewonnen. De dekgrondberging kent een oppervlak<br />
van 20 hectare en een inhoud van 1.400.000 m 3 . De waterkrachtcentrale wordt vrijwel geheel<br />
gebouwd in het onvergraven deel van het Bosscherveld en grenst aan de genoemde<br />
dekgrondberging. Voor de aanleg van de waterkrachtcentrale en met name het aanvoer – en<br />
het afvoerkanaal, wordt ruim 80.000 m 3 dekgrond afgegraven. Terwijl voor de bouw van de<br />
waterkrachtcentrale de dekgrond berging met ruim 80.000 m 3 moet worden uitgebreid. De<br />
dekgrond wordt direct langs de damwanden van de waterkrachtcentrale aangebracht om<br />
achterloopsheid te voorkomen. Tevens wordt ongeveer 200.000 m 3 grind en 10.000 m 3<br />
mergel afgegraven en afgevoerd. Met het consortium is een contract gesloten om de<br />
activiteiten ter plaatse zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen.<br />
Op 22 december 2009 is de Waterwet van kracht geworden. Deze wet vervangt de<br />
beleidsnotitie “Actief Bodembeheer Maas”. De interventiewaarden zijn dermate verhoogd<br />
dat normaliter geen beperkingen meer bestaan voor de verwerking van de grond. Op dit<br />
moment wordt een bodemonderzoek uitgevoerd waarin een en ander wordt vastgesteld.<br />
In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer zijn per 15 november 2007<br />
luchtkwaliteitseisen opgenomen (Staatsblad 2007, nummer 414, 434). De betreffende<br />
artikelen van de Wet milieubeheer worden in de regel aangeduid als “Wet luchtkwaliteit”.<br />
Met de inwerking treding hiervan is het tot dan toe geldende “Besluit luchtkwaliteit 2005”<br />
ingetrokken.<br />
In de “Wet luchtkwaliteit” zijn de Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen. Verder<br />
voorziet de Wet in het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit<br />
(NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese<br />
eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.<br />
In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO 2 ) en<br />
fijn stof (PM 10 ). Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer zijn bestuursorganen<br />
verplicht om bij de uitoefening van hun bevoegdheden de grenswaarden van de in de Wet<br />
genoemde stoffen in acht te nemen.<br />
Uitvoeringsregels<br />
Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit zijn een aantal uitvoeringsregels in werking getreden.<br />
Deze uitvoeringsregels zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (AMvB) en<br />
ministeriële regelingen (MR), dit betreft ondermeer:<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 23
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
- Algemene Maatregel van Bestuur “Niet in betekenende mate” (Besluit nibm) (Stb. 2007,<br />
440).<br />
- Ministeriële regeling: “Niet in betekenende mate” (regeling nibm ) (Stcrt. 2007, 218).<br />
- Ministeriële regeling “Beoordeling luchtkwaliteit 2007” (Stcrt. 2007, 220).<br />
- Ministeriële regeling “Projectsaldering luchtkwaliteit 2007” (Stcrt. 2007, 218).<br />
In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die<br />
betrekking hebben op het begrip nibm. Indien aan deze regels wordt voldaan kan een<br />
ruimtelijke ontwikkeling zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect<br />
luchtkwaliteit uitgevoerd worden.<br />
Voor de periode tussen het in werking treden van de “Wet luchtkwaliteit” en het in werking<br />
treden van het NSL werd het begrip “niet in betekenende mate” gedefinieerd als 1% van de<br />
grenswaarde voor NO 2 en PM 10 (Besluit nibm, artikel 2). Nu het NSL in werking is getreden<br />
wordt de definitie van nibm verschoven naar 3% van de grenswaarde. In de Regeling NIBM<br />
is in artikel 4 invulling gegeven aan artikel 4 van het Besluit NIBM en een lijst met<br />
categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die<br />
NIBM bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen dus zonder toetsing<br />
aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als op een<br />
andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk gemaakt kan worden dat het<br />
geplande project nibm bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit<br />
achterwege blijven.<br />
4.3 ECOLOGIE<br />
Het onderhavige project kan worden gerangschikt onder de categorie van gevallen die<br />
NIBM bijdragen aan de luchtverontreiniging. Daarnaast blijkt uit de jaarrapportage<br />
Luchtkwaliteit en de CAR-berekening voor 2009 dat ter hoogte van de Sluisdijk geen sprake<br />
is van overschrijdingen van de grenswaarden. Een verdere toetsing aan de grenswaarden<br />
kan daarom achterwege blijven.<br />
4.3.1 HABITATGEBIED<br />
Ten behoeve van het bestemmingsplan <strong>Grensmaas</strong> is een inventarisatie uitgevoerd naar de<br />
flora en fauna in het Bosscherveld. Rekening houdend met de locatie van de<br />
waterkrachtcentrale in de oostelijke rand van het Bosscherveld kunnen de volgende<br />
conclusies worden getrokken. Florisch gezien blijkt het Bosscherveld van weinig waarde. De<br />
broedvogels zijn van algemene soorten en een aantal algemene niet-broedvogels komen in<br />
de winterperiode in relatief lage aantallen voor. Het gebied is van weinig betekenis voor<br />
herpetofauna evenals voor zoogdieren, waarvan een aantal algemene soorten voorkomen.<br />
Er zijn geen beschermde en/of bedreigde insectensoorten vastgesteld.<br />
Het Natura 2000-gebied <strong>Grensmaas</strong> is vastgelegd in Natura 2000 onder nummer:<br />
NL9801075, gebied 29; oppervlak 301 ha. Het gebied wordt kort gekarakteriseerd als een<br />
(toekomstig) aaneengesloten gevarieerd natuurgebied met voedselrijke plassen,<br />
oevermoerassen, graslanden en rivierbossen. Het gaat om de bescherming van<br />
plantensoorten zoals de waterranonkel, de moerasandijvie en bomen, zoals de zwarte els en<br />
de es.<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 24
De bouw van de waterkrachtcentrale valt samen met de uitvoering van het<br />
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
<strong>Grensmaas</strong>project dat tot doel heeft het beperken van wateroverlast, grootschalige<br />
natuurontwikkeling en afbouw van de grindwinning in de provincie Limburg. Er wordt een<br />
meer natuurlijke wijze van stroming verwacht met een grotere diversiteit aan ecotypen. De<br />
benedenlopen en de mondingen van de aangrenzende beken krijgen een meer natuurlijk<br />
karakter. Het stroombed van de <strong>Grensmaas</strong> zal sterk worden verbreed. Voor het beheer van<br />
de vispopulatie wordt uitgegaan van een natuurlijke ontwikkeling zodat uitzetacties<br />
ongewenst zijn.<br />
De locatie van de waterkrachtcentrale is naast de stuw van Borgharen, gelegen op het eiland<br />
Bosscherveld. In dit gebied is het project “<strong>Grensmaas</strong>, deelgebied Bosscherveld” voorzien,<br />
waarbij het eiland opnieuw wordt ingericht. Het toekomstbeeld van het eiland Bosscherveld<br />
bestaat uit een begroeiing van ooibossen en bloemrijke graslanden op de aangebrachte<br />
dekgronden en een dynamisch overstromingsgebied met sporadische vegetatieontwikkeling<br />
van overstromingsresistente soorten. De waterkrachtcentrale heeft geen invloed op (de<br />
ontwikkeling van) dit gebied. De <strong>Grensmaas</strong> begint op deze locatie na de stuw en omvat de<br />
bodem van het zomerbed. Het Bosscherveld zelf is geen onderdeel van het Natura 2000-<br />
gebied <strong>Grensmaas</strong>.<br />
Voor de aanleg van het afvoerkanaal wordt de oever van de Maas op het eiland<br />
Bosscherveld over zo’n 300 meter enkele tientallen meters verlegd. Behalve tijdens de aanleg<br />
van de nieuwe oever is er geen invloed door de centrale op de flora van het gebied. De<br />
bouw betreft een beperkte periode waarin invloed is op het terrestrisch milieu, bijvoorbeeld<br />
opslag van zand en de aanleg van een aanrijroute voor de aanvoer van bouwmaterialen. Er<br />
zullen geen effecten zijn op het aquatische milieu gedurende de bouw, omdat de bouw<br />
plaatsvindt in een bouwput waardoor de rivierafvoer over de stuw onveranderd blijft ten<br />
opzichte van de huidige situatie. Tijdens de aanleg van het afvoerkanaal en van de nieuwe<br />
oever kan er tijdelijk enige invloed zijn op de bodem van het zomerbed. Deze<br />
werkzaamheden worden in korte tijd uitgevoerd, gedurende laag water. De aanwezigheid<br />
van eventuele standplaatsen van beschermde soorten zullen hierbij worden bepaald en<br />
zonodig ontzien.<br />
Indien noodzakelijk zal hiervoor te zijner tijd een ontheffing op basis van de Flora- en<br />
Faunawet worden aangevraagd. Voor de invloed op de habitattypen en de soorten<br />
waarvoor het <strong>Grensmaas</strong>gebied als Habitatrichtlijngebied is aangemeld, zowel tijdens de<br />
bouw als tijdens de exploitatie van de centrale, is een Habitattoets opgesteld. Hieronder<br />
worden de conclusies uit dit rapport aangehaald.<br />
Het nominale ontwerpdebiet van de waterkrachtcentrale is 300 m 3 /s. Gedurende de<br />
exploitatie van de waterkrachtcentrale stroomt het rivierwater beneden de 300 m 3 /s niet<br />
over de stuw maar door de waterkrachtcentrale. Dit komt gemiddeld 264 dagen per jaar<br />
voor. Bij debieten boven de 300 m 3 /s valt het surpluswater over de stuw. Bij een debiet van<br />
ongeveer 1000 m 3 /s ontstaat een te klein verval over de stuw, worden de turbines gestopt en<br />
stroomt al het water over de stuw. Dit komt gemiddeld 15 dagen per jaar voor. Het water<br />
dat de centrale passeert, stroomt 300 meter benedenstrooms van de stuw weer in de rivier.<br />
In de eerste 100 meter achter de stuw ontstaat een neer of wervel (is een ronddraaiende<br />
massa water). De stroomsnelheid in een neer is ongeveer gelijk aan 1/3 van de<br />
stroomsnelheid in de hoofdstroom, die vergelijkbaar is met de situatie zonder de centrale. In<br />
de volgende 200 meter neemt de stroomsnelheid weer toe tot de “normale toestand”.<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 25
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
Dat betekent, dat onder de stuw alleen over deze afstand geen of minder water door de<br />
rivierbedding stroomt. Vanaf 300 meter benedenstrooms van de stuw treden geen<br />
veranderingen op in de stroomsnelheden in het <strong>Grensmaas</strong> gebied.<br />
In de eerste 100 m benedenstrooms van de stuw (tot aan het afvoerkanaal), zijn<br />
samenvattend de volgende situaties te onderscheiden:<br />
- Bij een debiet beneden de 10 m 3 /s (15 dagen) en boven de 1000 m 3 /s (15 dagen) is er<br />
geen verschil, want dan is het stroombeeld gelijk aan de situatie zonder<br />
waterkrachtcentrale, omdat deze dan niet in bedrijf is.<br />
- Bij een debiet tussen de 10 en circa 300 m 3 /s (264 dagen), valt er geen water over de stuw<br />
en ontstaat er ter plaatse een grote neer, die aangedreven wordt door het stromende<br />
water van het afvoerkanaal met een stroomsnelheid van ongeveer een derde van de<br />
aandrijvende stroom.<br />
4.3.2 HABITATTOETS<br />
- Bij debieten tussen circa 300 en 1000 m 3 /s (71 dagen), verdwijnt de neer langzamerhand<br />
en de stroomsnelheden zijn wat lager dan zonder centrale.<br />
Het bovenstroomse peil wordt constant gehouden op 44,05 m +NAP. Het peil<br />
benedenstrooms wordt bepaald door het debiet van de rivier. De debieten in de <strong>Grensmaas</strong><br />
met of zonder centrale blijven gelijk, waardoor de waterstanden benedenstrooms niet<br />
veranderen. De stuwkurve, die ontstaat vanaf het afvoerkanaal tot aan de stuw, is zo kort<br />
dat er geen invloed is op het peil direct benedenstrooms van de stuw. Doordat de centrale is<br />
uitgerust met draaibare turbinebladen kunnen de aangeboden debieten traploos worden<br />
verwerkt. Dit in tegenstelling tot de centrale in Lixhe, waarvan de turbines of aan of uit<br />
staan en waardoor deze wel plotselinge debietverhogingen kan veroorzaken. Bij plotselinge<br />
uitval van één of meerdere turbines kan een kortdurende opstuwing van het bovenpand<br />
optreden: het water dient dan over de stuw te vallen, terwijl de stuwkleppen dan nog hoog<br />
staan. Deze situatie kan als hoogst uitzonderlijk worden geschouwd. Ter vergelijking: bij de<br />
waterkrachtcentrale van Linne is vanaf de start in 1986, slechts 1 keer een turbine<br />
uitgevallen. Uitval van de centrale zal dus slechts leiden tot een kortstondige, matige<br />
vermindering van de stroomsnelheid.<br />
Door de traploze (geen aan-uit) regeling veroorzaken de turbines geen plotselinge toenames<br />
in stroomsnelheid. De centrale heeft geen invloed op de overstromingsfrequentie van de<br />
<strong>Grensmaas</strong>, overstroming is afhankelijk van de Maasafvoer zelf.<br />
In de Habitattoets, uitgevoerd door Kema (rapportnummer 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
d.d. 29 mei 2009) wordt ten aanzien van de planontwikkeling vastgesteld dat:<br />
§ de waterkrachtcentrale niet in de <strong>Grensmaas</strong> wordt gesitueerd, maar op het<br />
Bosscherveld. Het afvoerkanaal grenst wel aan de <strong>Grensmaas</strong>. Het Natura 2000-gebied<br />
<strong>Grensmaas</strong> begint vanaf de stuw te Borgharen en betreft op deze locatie het zomerbed<br />
van de rivier.<br />
§ er geen significant effect, alsook geen verslechtering of verstoring met betrekking tot<br />
fysische effecten, zal zijn op habitattypen H6430, H91E0, en H3270 omdat deze niet<br />
voorkomen en/of voor zullen komen in het zomerbed benedenstrooms de stuw en de<br />
waterkrachtcentrale. Het behoud van oppervlakte en behoud van kwaliteit van<br />
habitattypen wordt niet beïnvloedt.<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 26
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
§ habitattype H3260 zich eventueel kan ontwikkelen in het zomerbed benedenstrooms de<br />
stuw en de waterkrachtcentrale, mits de maximale diepte 1 meter is. Een significant<br />
negatief effect op dit habitat is niet te verwachten, alsook geen verslechtering of<br />
verstoring. De uitbreiding van oppervlakte en behoud van kwaliteit van dit habitattype<br />
wordt niet beïnvloedt.<br />
§ de effecten van de waterkrachtcentrale hebben betrekking op de kernopgaven 3.01<br />
(trekvissen). Voor de kernopgaven 3.04 zijn de mogelijke effecten door de<br />
waterkrachtcentrale niet van toepassing.<br />
§ er door de bedrijfsvoering van de waterkrachtcentrale een beperkte invloed is op variatie<br />
in stroomsnelheid binnen het afvoerkanaal welke (tot 300 m 3 /s) de variatie in<br />
Maasafvoer volgt. Door de bedrijfsvoering (traploze regeling) zullen geen significante<br />
veranderingen optreden in stroomsnelheid en overstromingsfrequentie in het zomerbed<br />
benedenstrooms de stuw en de waterkrachtcentrale in het <strong>Grensmaas</strong>gebied.<br />
§ er een verstorend effect kan optreden op de zuurstofgehalte (minder zuurstofinslag bij<br />
de stuw gedurende de zomer) en dat compensatie aanwezig is van zuurstofinslag in het<br />
Bosscherveld en door verbreding van de rivier. Indien het zuurstofgehalte te laag dreigt<br />
te worden is het als maatregel mogelijk in de turbine-uitlaat extra lucht toevoegen aan<br />
het uitlaatwater of extra water over de stuw te laten voor inslag van zuurstof.<br />
§ de aanleg en exploitatie van de waterkrachtcentrale geen negatief effect zullen hebben<br />
op het behoud en verbetering van het leefgebied voor de gaffellibel, wat direct<br />
gekoppeld is aan de verbetering van de kwaliteit van het habitattype H3260B.<br />
§ de aanleg en exploitatie van de waterkrachtcentrale geen negatief effect zullen hebben<br />
op de uitbreiding van de omvang en verbetering van de kwaliteit van het leefgebied<br />
voor de uitbreiding van de populatie bevers.<br />
§ door toepassing bij 2 waterkrachtcentrales van het FFI visgeleidingssysteem, waarvan de<br />
efficiëntie theoretisch is beoordeeld, alsook toepassing van geoptimaliseerde<br />
(visvriendelijke) horizontale Kaplan turbines, kunnen de schadepercentages voor de<br />
doelsoorten die staan aangegeven in de Natura 2000-gebied <strong>Grensmaas</strong> zodanig worden<br />
teruggebracht, dat deze als niet significant kunnen worden beschouwd, waarbij<br />
cumulatief maximaal 10% schade optreedt in de Nederlandse Maas. Hierdoor worden<br />
geen significante negatieve effecten op deze vissoorten verwacht, i.e. geen significante<br />
invloed op het behoud van omvang en kwaliteit van leefgebied en verbinding met<br />
belangrijke leefgebieden buiten het Natura 2000-gebied voor uitbreiding van de<br />
populatie zalm en zeeprik, alsook behoud van omvang en kwaliteit van leefgebied voor<br />
behoud van de populatie rivierprik en rivierdonderpad.<br />
4.4 CULTHUURHISTORIE EN ARCHEOLOGIE<br />
Op de kaart Cultuurhistorische waarden (IKAW) van de provincie Limburg is het<br />
plangebied aangeduid als een gebied met een lage verwachtingswaarde. Een nader<br />
archeologisch onderzoek zal dan ook niet noodzakelijk zijn. Eventuele archeologische<br />
vondsten zullen worden gemeld bij de stadsarcheoloog van de gemeente <strong>Maastricht</strong>.<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 27
4.5 WATER<br />
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
De watertoets is het procesinstrument dat ruimtelijke plannen toetst op de mate waarin zij<br />
rekening houden met het beleid om water in Nederland meer ruimte te geven. De<br />
watertoets is wettelijk verplicht sinds november 2003. Ook bij een procedure ex artikel 11<br />
WRO is het doorlopen van het proces van de watertoets in een aantal gevallen verplicht.<br />
In de notitie “Toepassingsbereik ruimtelijke plannen en ondergrens watertoets” van de<br />
waterbeheerders van 1 maart 2005 wordt een aantal regels gegeven, waaruit opgemerkt kan<br />
worden welke plannen in aanmerking komen voor de watertoets. Daarbij wordt gesteld dat<br />
bestemmingsplannen voor de watertoets in aanmerking komen als er sprake is van nieuwe<br />
(uitbreiding van) gebouwen en bouwwerken en/of van nieuwe (ondergrondse)<br />
infrastructuur en/of aanmerkelijke toename van verharde oppervlakten:<br />
§ Nabij primaire waterkeringen en oppervlaktewateren (in of grenzend aan<br />
beschermingszones, meanderzones, inundatiegebieden en herinrichtingszones) of in<br />
stroombanen/ dalbodems van droogdalen.<br />
§ Nabij rioolwaterzuiveringsinstallaties (inclusief milieuhindercirkels) en<br />
rioolwatertransportleidingen plus beschermingszones.<br />
§ Met centrale of gemeenschappelijke voorzieningen voor infiltratie van regenwater of<br />
nieuwe aansluitingen en/of overstorten op primaire oppervlaktewateren.<br />
§ Met een (toename van) bebouwd en/of verhard oppervlak groter dan 1.000m 2 .<br />
Indien het bouwplan voldoet aan een van bovenstaande criteria dient het plan via het<br />
watertoetsloket beoordeeld te worden. Het voorliggende plan voldoet aan deze criteria<br />
waardoor het plan via het watertoetsloket beoordeeld dient te worden. Op 8 juni 2010 is het<br />
onderhavige bestemmingsplan voorgelegd aan Rijkswaterstaat Limburg. Op 21 juni 2010<br />
heeft het Rijkswaterstaat een positief advies afgegeven. De resultaten van het overleg met<br />
Rijkswaterstaat zijn opgenomen in bijlage 3. De door Rijkswaterstaat gemaakte<br />
opmerkingen zijn verwerkt in de planregels.<br />
4.6 VERKEER EN PARKEREN<br />
De stuwweg is een openbare weg. Ten behoeve van de waterkrachtcentrale zullen een paar<br />
auto’s per week meer over deze weg rijden ten opzichte van de bestaande situatie. Het<br />
parkeren ten behoeve van de waterkrachtcentrale dat incidenteel plaatsvindt zal op eigen<br />
terrein geschieden.<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 28
HOOFDSTUK<br />
5.1 ALGEMEEN<br />
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
5Juridische regeling<br />
In dit hoofdstuk worden de bij het bestemmingsplan behorende planregels van een nadere<br />
toelichting voorzien. De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven<br />
bestemmingen. Deze zijn opgesteld op basis van de nieuwe Wro. De planregels geven aan<br />
waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er<br />
gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo<br />
beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is. Het<br />
kan in een concrete situatie voorkomen dat afwijking van de gestelde normen gewenst is.<br />
Hiertoe zijn in het bestemmingsplan diverse flexibiliteitsregelingen opgenomen, zoals:<br />
§ ontheffingen van de bouwregelingen;<br />
§ wijzigingsbevoegdheden;<br />
§ aanlegvergunningen.<br />
In het bestemmingsplan is de bevoegdheid opgenomen om ontheffing van bepaalde normen<br />
te verlenen. De uitvoering ervan berust bij het College van Burgemeester en Wethouders.<br />
Deze flexibiliteitbepaling maakt afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de<br />
grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven.<br />
Ontwikkelingsregelingen (wijzigingsbepalingen) maken een wijziging van een bestemming<br />
in een andere bestemming mogelijk. Bij de onderhavige regeling is er voor gekozen om de<br />
uitvoeringsbevoegdheid - evenals bij de ontheffingsbevoegdheid - bij burgemeester en<br />
wethouders te leggen. Volgens de systematiek van de nieuwe Wro dient het "overleg" te<br />
geschieden door middel van de in afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht<br />
geregelde openbare voorbereidingsprocedure.<br />
Het systeem van aanlegvergunningen is bij een aantal bestemmingen opgenomen, vooral ter<br />
veiligstelling van bepaalde natuurlijke, landschappelijke en/of<br />
cultuurhistorische/archeologische waarden. Door middel van het opnemen van<br />
aanlegvergunningen bij een bestemming kan de uitvoering van bepaalde activiteiten - die<br />
niet op elke plaats, in elke omvang en op elk moment in strijd met de onderkende waarden<br />
behoeven te zijn - aan bepaalde voorwaarden gebonden worden.<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 29
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
Het stelsel van aanlegvergunningen biedt het gemeentebestuur de mogelijkheid om de<br />
toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en<br />
eventueel aan de uitvoering bepaalde eisen te stellen. Het moet daarbij gaan om activiteiten<br />
die op basis van de doeleindenomschrijving van het betreffende artikel toelaatbaar zijn,<br />
maar waarvoor een nadere afweging omtrent de toelaatbaarheid is gewenst. Middels de<br />
aanlegvergunning kunnen dus geen gebruiksmogelijkheden aan een bestemming worden<br />
toegevoegd; voor de gebruiksmogelijkheden blijft de doeleindenomschrijving het bepalende<br />
kader.<br />
Normale onderhoudswerkzaamheden moeten te allen tijde zonder vergunning uitgevoerd<br />
kunnen worden. Daarom is bij alle aanlegvergunningen aangegeven dat normale<br />
onderhoudswerkzaamheden niet onder de vergunningsplicht vallen. In de praktijk kan het<br />
lastig zijn om te bepalen of een bepaalde activiteit als "normaal onderhoud" kan worden<br />
aangemerkt.<br />
5.2 NADERE TOELICHTING OP DE PLANREGELS<br />
De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:<br />
1. Inleidende regels.<br />
2. Bestemmingsregels.<br />
3. Algemene regels.<br />
4. Overgangs- en slotregels.<br />
Deze hoofdstukindeling is opgebouwd conform de richtlijnen uit de Standaard<br />
Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008).<br />
In hoofdstuk 1 worden enkele in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard,<br />
zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt<br />
aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.<br />
In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en<br />
wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens<br />
worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.<br />
Hoofdstuk 3 bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat<br />
het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf<br />
onder te brengen.<br />
In hoofdstuk 4 is omschreven welke gebouwen en gebruik vallen onder het overgangsrecht.<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 30
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
Hiernavolgend worden de planregels artikelsgewijs van een nadere toelichting voorzien.<br />
Hoofdstuk 1 Inleidende regels<br />
Artikel 1: begrippen; de in de planregels gebezigde begrippen worden<br />
hierin omschreven ter voorkoming van misverstanden of verschil in<br />
interpretatie.<br />
Artikel 2: wijze van meten; een omschrijving van de wijze waarop het meten dient<br />
plaats te vinden.<br />
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels<br />
Artikel 3 en 4: de hoofdbestemmingen. Iedere bestemming is opgebouwd conform de<br />
richtlijnen uit de SVBP 2008, waarin een vaste opzet voor de<br />
bestemmingsregels is vastgelegd. Het betreft gebiedsbestemmingen en<br />
gedetailleerde bestemmingen. De opzet voor onderhavig<br />
bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:<br />
§ Bestemmingsomschrijving<br />
§ Bouwregels<br />
§ Nadere eisen<br />
§ Ontheffing van de bouwregels<br />
§ Specifieke gebruiksregels<br />
§ Ontheffing van de gebruiksregels<br />
§ Aanlegvergunning<br />
§ Wijzigingsbevoegdheid<br />
De in dit plan opgenomen bestemmingen zijn:<br />
§ Natuur (artikel 3)<br />
§ Water (artikel 4)<br />
Artikel 5: de dubbelbestemming. In de dubbelbestemming is de te beschermen<br />
Hoofdstuk 3 Algemene regels<br />
waarde stroomvoerend rivierbed vastgelegd. Waarmee wordt verzekerd<br />
dat onbelemmerde afvoer van het Maaswater kan plaatsvinden.<br />
Artikel 6: Algemene ontheffingsregels. Dit artikel geeft regels voor geringe<br />
afwijkingen van de in het plan opgenomen profielen van wegen en<br />
afmetingen van terreinen, alsmede de verhoging van de bouwhoogte van<br />
specifieke bouwwerken, geen gebouwen zijnde en van gebouwen ten<br />
behoeve van ondergeschikte bouwdelen. Ook geldt er een algemene<br />
ontheffing voor overschrijding van de maten met 10% voor zover dit niet<br />
elders in de planregels is voorzien.<br />
Artikel 7: Anti-dubbeltelbepaling<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 31
Hoofdstuk 4 Overgangs-en slotregels<br />
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
Artikel 8 Overgangsrecht. Dit artikel bevat de overgangsbepalingen met betrekking<br />
tot bebouwing respectievelijk het gebruik van gronden en bouwwerken.<br />
Artikel 9 Slotregel. Deze regel geeft de titel van de planregels aan.<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 32
HOOFDSTUK<br />
6.1 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID<br />
6.1.1 VOOROVERLEG EX 3.1.1 BRO<br />
6Uitvoerbaarheid<br />
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
Het gemeentebestuur moet de ingezetenen van de gemeente of de in de gemeente belang<br />
hebbende natuurlijke en rechtspersonen betrekken bij de voorbereiding van ruimtelijke<br />
plannen of de herziening daarvan. Dit betekent dat, voordat de wettelijke planprocedure<br />
gestart kan worden, eerst inspraak mogelijk moet zijn. Op grond van artikel 3.1.1 Bro<br />
moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan<br />
overleg plegen met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen en – waar nodig -<br />
met de besturen van de gemeenten wier belangen rechtstreeks in het geding zijn, met die<br />
diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening en<br />
met die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen<br />
welke in het plan in het geding zijn.<br />
Voor overleg zijn benaderd:<br />
§ Provincie Limburg afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling.<br />
§ VROM-inspectie.<br />
6.1.2 INSPRAAK<br />
§ Waterschap Roer- en Overmaas.<br />
§ Rijkswaterstaat directie Limburg.<br />
In de POL aanvulling <strong>Grensmaas</strong> en het bestemmingsplan <strong>Grensmaas</strong>, die beide aan<br />
inspraak zijn onderworpen, is de <strong>WKC</strong> in beginsel geregeld. Daarnaast is in januari 2009<br />
reeds de procedure ten behoeve van het wijzigingsplan opgestart. Gedurende de termijn<br />
van terinzageligging van het ontwerp wijzigingsplan is een drietal zienswijzen ingekomen.<br />
Het bestemmingsplan zal derhalve niet aan inspraak worden onderworpen en na het<br />
vooroverleg als ontwerp bestemmingsplan op grond van artikel 3.8 Wro ter inzage worden<br />
gelegd.<br />
6.1.3 ZIENSWIJZEN<br />
PM<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 33
6.2 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID<br />
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
Onderhavig voornemen betreft een particulier initiatief van ARBRA BV te Bemelen.<br />
Met de inwerking treding van de nieuwe Wro is vanaf 1 juli 2008 sprake van een verplicht<br />
kostenverhaal bij bestemmingsplannen. De aanleg van de <strong>WKC</strong> is een bouwplan in de zin<br />
van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 6.12 lid 2 Wet ruimtelijk<br />
ordening bepaalt dat de gemeenteraad, als er sprake is van één of meerdere aangewezen<br />
bouwplannen, verplicht is een exploitatieplan vast te stellen indien:<br />
§ het verhaal van kosten van grondexploitatie niet anderszins is verzekerd;<br />
§ het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c 4°,<br />
onderscheidenlijk 5° Wro noodzakelijk is;<br />
§ het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13,<br />
tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d Wro noodzakelijk is.<br />
Er is een exploitatie overeenkomst gesloten tussen de gemeente <strong>Maastricht</strong> en ARBRA BV.<br />
Hiermee wordt voldaan aan de eis dan kosten anderszins verzekerd zijn. Als gevolg hiervan<br />
hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Doordat er een exploitatieovereenkomst<br />
tussen initiatiefnemer en de gemeente <strong>Maastricht</strong> is gesloten, zijn voor de gemeente aan het<br />
project geen verdere financiële consequenties verbonden. Derhalve kan worden<br />
geconcludeerd dat het project economisch uitvoerbaar is<br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 34
BIJLAGE 1 Akoestisch onderzoek<br />
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 35
BIJLAGE 2 Habitattoets<br />
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 36
50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Habitattoets Natura 2000-gebied<br />
<strong>Grensmaas</strong> ten behoeve van<br />
waterkrachtcentrale Borgharen<br />
Arnhem, 29 mei 2009
KEMA Nederland B.V. Utrechtseweg 310, 6812 AR Arnhem Postbus 9035, 6800 ET Arnhem<br />
T (026) 3 56 91 11 F (026) 3 89 24 77 contact@kema.com www.kema.com Handelsregister Arnhem 09080262
50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Habitattoets Natura 2000-gebied<br />
<strong>Grensmaas</strong> ten behoeve van<br />
waterkrachtcentrale Borgharen<br />
Arnhem, 29 mei 2009<br />
Auteur M.C.M. Bruijs<br />
KEMA Technical & Operational Services<br />
In opdracht van Arbra BV<br />
auteur : M.C.M. Bruijs 09-05-29 beoordeeld : J.R. Bloembergen 09-05-29<br />
B 82 blz. 6 bijl. GvW goedgekeurd : H.A. Jenner 09-05-29<br />
KEMA Nederland B.V. Utrechtseweg 310, 6812 AR Arnhem Postbus 9035, 6800 ET Arnhem<br />
T (026) 3 56 91 11 F (026) 3 89 24 77 contact@kema.com www.kema.com Handelsregister Arnhem 09080262
© KEMA Nederland B.V., Arnhem, Nederland. Alle rechten voorbehouden.<br />
Het is verboden om dit document op enige manier te wijzigen, het opsplitsen in delen daarbij inbegrepen. In geval van<br />
afwijkingen tussen een elektronische versie (bijv. een PDF bestand) en de originele door KEMA verstrekte papieren<br />
versie, prevaleert laatstgenoemde.<br />
KEMA Nederland B.V. en/of de met haar gelieerde maatschappijen zijn niet aansprakelijk voor enige directe, indirecte,<br />
bijkomstige of gevolgschade ontstaan door of bij het gebruik van de informatie of gegevens uit dit document, of door de<br />
onmogelijkheid die informatie of gegevens te gebruiken.<br />
De inhoud van dit rapport mag slechts als één geheel aan derden kenbaar worden gemaakt, voorzien van bovengenoemde<br />
aanduidingen met betrekking tot auteursrechten, aansprakelijkheid, aanpassingen en rechtsgeldigheid.
INHOUD<br />
-3- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
1 Inleiding ............................................................................................................... 5<br />
2 Kwalificerende habitattypen en soorten <strong>Grensmaas</strong>............................................. 7<br />
2.1 Habitattypen en soorten <strong>Grensmaas</strong>.................................................................... 7<br />
2.2 Natuurbeschermingswet 1998: Natura 2000 doelen............................................. 8<br />
2.3 Kaderrichtlijn Water.............................................................................................11<br />
3 Effecten op het Natura 2000-gebied <strong>Grensmaas</strong> ................................................12<br />
3.1 Storingsgevoeligheid van habitattypen en soorten voor storingsfactoren ............12<br />
3.2 Locatie en bedrijfsvoering waterkrachtcentrale Borgharen ..................................13<br />
3.3 Effecten op habitattypen .....................................................................................15<br />
3.4 Effecten op vissoorten.........................................................................................17<br />
3.4.1 Zuurstofhuishouding............................................................................................17<br />
3.4.2 Vismigratie en waterkracht..................................................................................20<br />
3.4.2.1 Populatietrends zalm, rivierprik en rivierdonderpad.............................................21<br />
3.4.2.2 Stroomopwaartse passage..................................................................................26<br />
3.4.2.3 Stroomafwaartse passage...................................................................................28<br />
3.5 Visgeleiding.........................................................................................................30<br />
3.5.1 Werking visgeleidingssysteem ............................................................................31<br />
3.5.2 Efficiëntie visgeleiding voor de Natura-2000 doelsoorten in de <strong>Grensmaas</strong> ........32<br />
3.5.2.1 Vaststellen significante effecten ..........................................................................32<br />
3.5.2.2 Visschade en efficiëntie visgeleiding ...................................................................34<br />
3.5.2.3 Visvriendelijke turbines .......................................................................................38<br />
3.6 Effect gaffellibel en bever....................................................................................39<br />
3.6.1 Gaffellibel............................................................................................................39<br />
3.6.2 Bever ..................................................................................................................40<br />
4 Conclusies ..........................................................................................................41<br />
REFERENTIES ....................................................................................................................43<br />
Bijlage A Habitattypen <strong>Grensmaas</strong>.....................................................................................47<br />
Bijlage B Randvoorwaarden habitattypen en vissoorten.....................................................62<br />
Bijlage C Locatie en bedrijfsvoering <strong>WKC</strong> Borgharen.........................................................65<br />
blz.
-4- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bijlage D MER Waterkrachtcentrale Borgharen (1997).......................................................68<br />
Bijlage E Waterkrachtcentrales versus vis in de Nederlandse Maas. Kranenbarg & Bakker,<br />
2002/2006...........................................................................................................77
1 INLEIDING<br />
-5- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Arbra BV heeft het voornemen om een waterkrachtcentrale in de Maas bij de stuw van<br />
Borgharen te bouwen. Deze locatie grenst aan het stroomafwaarts met de monding van het<br />
afvoerkanaal aan het aangrenzende Natura 2000-gebied <strong>Grensmaas</strong> (figuur 1). Arbra BV<br />
heeft KEMA verzocht om de invloed van de centrale op het Natura 2000-gebied <strong>Grensmaas</strong><br />
te beoordelen. Het gaat om de mogelijke invloed van de constructie/bouw en de<br />
exploitatie/bedrijfsvoering van de centrale op de locale flora en fauna. Deze habitattoets<br />
betreft de beoordeling van de invloed van de nieuw te bouwen waterkrachtcentrale te<br />
Borgharen op het Natura 2000-gebied <strong>Grensmaas</strong> en behoort als bijlage van de aanvraag in<br />
het kader van de Natuurbeschermingswet.<br />
De voorgenomen activiteit betreft het oprichten en bedrijven van een waterkrachtcentrale, te<br />
bouwen in de rivier de Maas, aan de zuid-westzijde van de stuw nabij Borgharen. De<br />
waterkrachtcentrale zal 3 turbine / generatorinstallaties omvatten en zal zich grotendeels<br />
onder de grond bevinden. De dimensionering van de installatie zal worden afgestemd op een<br />
nominale doorstroming van 300 m 3 /s rivierwater. Het nominale vermogen zal circa 9 MWe<br />
bedragen. Het elektrische vermogen zal worden geleverd aan het 10 kV-elektriciteitsnet van<br />
Essent. Het afvoerkanaal van de waterkrachtcentrale grenst aan het aangemelde Natura-<br />
2000-gebied <strong>Grensmaas</strong> (zie ook bijlage C, blad 1 en 2).<br />
Figuur 1 <strong>Grensmaas</strong>gebied (rood omlijnd) aangrenzend aan de geplande<br />
waterkrachtcentrale bij de stuw te Borgharen (zwart omcirkeld)
-6- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
In de navolgende hoofdstukken worden de mogelijke effecten van de bouw en exploitatie op<br />
de in Natura 2000 omschreven habitattypen en soorten nader beschouwd. Deze rapportage<br />
geeft antwoord op de volgende vragen:<br />
- wat zijn de huidige natuurwaarden (soorten en habitattypen) waarvoor de <strong>Grensmaas</strong><br />
aangewezen zal worden als Natura 2000 gebied?<br />
- wat zijn de verwachte effecten van de (bouw van de) de waterkrachtcentrale op de<br />
aangeduide locatie?<br />
- is er mogelijk sprake van negatieve en/of significante effecten op de instandhoudings-<br />
doelstellingen Natura 2000 gebied <strong>Grensmaas</strong>?<br />
Voor de rapportage is gebruik gemaakt van bestaande gegevens, literatuur, de informatiesite<br />
van het ministerie van LNV over de natuurwetgeving, gebieden, soorten, etc. De beschikbare<br />
documentatie bestaat uit de volgende documenten:<br />
- Aanmeldingsnotitie Waterkrachtcentrale Borgharen, Arbra, juli 2005<br />
- Milieueffectrapport Waterkrachtcentrale Borgharen, Waterloopkundig Laboratorium,<br />
september 1997<br />
- Theoretische beoordeling FFI visgeleidingssysteem, Klein Breteler, 2008<br />
- Milieueffectrapport <strong>Grensmaas</strong> 2003, Hoofdrapport<br />
- Beschrijving Natura 2000-gebied <strong>Grensmaas</strong> op het internet MinLNV en bijbehorende<br />
documenten met betrekking tot habitattypen en soorten<br />
- Vegetatiekartering op Limburg www.limburg.nl - natuurgegevens<br />
- Wm-aanvraag<br />
- Natura 2000 doelendocument (2006)<br />
- Natura 2000 profielendocument (2008)<br />
- Beheerplan Natura 2000 <strong>Grensmaas</strong> 2009-2015 (Ontwerpbeheerplan, 21 januari 2009)<br />
- Overige literatuur (rapportages en artikelen), zoals in literatuurlijst weergegeven.
-7- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
2 KWALIFICERENDE HABITATTYPEN EN SOORTEN GRENSMAAS<br />
Het Natura 2000-gebied <strong>Grensmaas</strong> is vastgelegd in Natura 2000 onder nummer:<br />
NL9801075, gebied 29; oppervlakte: 301 ha). Het gebied wordt kort gekarakteriseerd als een<br />
(toekomstig) aaneengesloten gevarieerd natuurgebied met voedselrijke plassen, oever-<br />
moerassen, graslanden en rivierbossen. Het gaat om de bescherming van rivierbiotopen,<br />
zoals waterranonkel, zacht hout ooibossen en voedselrijk moerasvegetaties met onder<br />
andere moerasspirea. Tevens worden een aantal riviergebonden vissoorten genoemd, zoals<br />
de rivierprik en de zalm. De waterkrachtcentrale wordt niet gebouwd in het <strong>Grensmaas</strong>-<br />
gebied, maar het uitmonding van het afvoerkanaal grenst er wel aan.<br />
De algemene doelstellingen voor Natura 2000-gebieden zijn als volgt geformuleerd:<br />
Behoud van de bijdrage van het Natura 2000 gebied aan de biologische diversiteit en<br />
aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de<br />
Europese Unie.<br />
Behoud van de bijdrage van het Natura 2000 gebied aan de ecologische samenhang van<br />
het Natura 2000 netwerk zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie.<br />
Behoud en waar nodig herstel van de natuurlijke kenmerken en van de samenhang van<br />
de ecologische structuur en functies van het gehele gebied voor alle habitattypen en<br />
soorten waarvoor het gebied is aangewezen.<br />
Behoud of herstel van gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor de duurzame<br />
instandhouding van de habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn<br />
geformuleerd.<br />
2.1 Habitattypen en soorten <strong>Grensmaas</strong><br />
In het kader van Natura 2000 zijn voor de <strong>Grensmaas</strong> de hiernavolgende specifieke habitat-<br />
typen en vissoorten aangegeven (Ontwerpbesluit <strong>Grensmaas</strong>, 2008). Een uitgebreide<br />
beschrijving staat weergegeven in bijlage A.<br />
Voorkomende habitattypen:<br />
• H3260 Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot de Verbonden van<br />
Vlottende waterranonkel en/of Sterrekroos-Waterranonkel (Ranunculion fluitantis en<br />
Callitricho-Batrachion): betreft het subtype B: H3260B Beken en rivieren met<br />
waterplanten (grote fonteinkruiden)<br />
• H3270 Rivieren met slikoevers met vegetaties behorend tot de Rivierganzenvoet-<br />
associatie en/of het Moerasandijvieverbond (Chenopodietum rubri p.p. en Bidention<br />
p.p.). Verkorte naam Slikkige rivieroevers
-8- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
• H6430 Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en<br />
alpiene zones: betreft het subtype: H6430A Ruigten en zomen (moerasspirea)<br />
• H91E0 Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno<br />
Padion, Alnion incanae, Salicion albae). Verkorte naam Vochtige alluviale bossen:<br />
betreft het subtype: H91E0A Vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen)<br />
Voorkomende vissoorten Natura 2000: H1099 Rivierprik<br />
H1106 Zalm<br />
H1163 Rivierdonderpad<br />
H1337 Bever<br />
Aanvullende doelen: H1037 Gaffellibel<br />
2.2 Natuurbeschermingswet 1998: Natura 2000 doelen<br />
In het kader van de aanwijzing als Natura 2000 gebied zijn voor de <strong>Grensmaas</strong> (concept)<br />
instandhoudingdoelstellingen opgesteld voor de soorten en habitattypen. Hiernavolgend<br />
worden de doelen weergegeven.<br />
Kernopgaven<br />
Opgave landschappelijke samenhang en interne compleetheid (Rivierengebied)<br />
Versterken van landschappelijke samenhang binnen het rivierengebied en met omgeving<br />
door herstel van ecologische relaties tussen binnendijkse en buitendijkse gebieden.<br />
Verbinden van leefgebieden van amfibieën, leefgebieden van vissen, met bossen binnen-<br />
dijks, met moerassystemen op de Natte As, met hogere zandgronden en beeksystemen.<br />
Verder behoud van huidige slaapplaatsen en foerageergebieden vogels in komgronden,<br />
behoud en herstel binnen uiterwaarden van afwisseling tussen grootschalige én open<br />
gebieden met kleinschalige én half open gebieden. Herstel van evenwichtige verdeling met<br />
laaggelegen uiterwaarden (rietmoerassen en vochtige alluviale bossen) met hooggelegen<br />
uiterwaarden (met droge hardhoutooibossen) met nevengeulen en met diepe plassen<br />
bijvoorkeur door herstel van erosie en sedimentatieprocessen, herstel van rivierdelta's én<br />
zoetwatergetijdegebied met voldoende doorstroming en overstromingsdynamiek én met<br />
doorgaande verbinding naar Europese achterland voor trekvissen.<br />
3.01 Trekvissen Geen barrières in de trekroute zalm H1106, zeeprik H1095, rivierprik<br />
H1099 en elft H1102.<br />
3.04 Rivieroevers met pioniervegetaties Behoud en uitbreiding van slikkige rivieroevers<br />
H3270 én grindbanken met pioniervegetaties.
Instandhoudingsdoelen<br />
Algemene doelen<br />
-9- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
De algemene doelstellingen voor Natura 2000-gebieden zijn als volgt geformuleerd:<br />
1. Behoud van de bijdrage van het Natura 2000 gebied aan de biologische diversiteit en<br />
aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de<br />
Europese Unie.<br />
2. Behoud van de bijdrage van het Natura 2000 gebied aan de ecologische samenhang van<br />
het Natura 2000 netwerk zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie.<br />
3. Behoud en waar nodig herstel van de natuurlijke kenmerken en van de samenhang van<br />
de ecologische structuur en functies van het gehele gebied voor alle habitattypen en<br />
soorten waarvoor het gebied is aangewezen.<br />
4. Behoud of herstel van gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor de duurzame<br />
instandhouding van de habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn<br />
geformuleerd.<br />
Doelen per habitattype:<br />
In het ontwerpaanwijzingsbesluit van LNV (versie november, 2008) zijn doelstellingen<br />
geformuleerd die specifiek voor de <strong>Grensmaas</strong> gelden. Voor de meeste soorten en habitats<br />
is de landelijke opgave uitgewerkt in termen van “verbetering”/ “uitbreiding” of “behoud”.<br />
Hiermee moet een gunstige staat van instandhouding voor de betreffende habitats en<br />
soorten worden bereikt. Hoeveel dit precies is, is echter niet in alle gevallen eenduidig te<br />
beantwoorden. Een verdere kwantificering van de doelstellingen is landelijk niet uitgewerkt.<br />
H3260 Subtype B Beken en rivieren met waterplanten (grote fonteinkruiden)<br />
Doel: uitbreiding oppervlakte en behoud kwaliteit beken en rivieren met water-<br />
planten, grote fonteinkruiden (subtype B).<br />
Toelichting: de landelijke staat van instandhouding van het habitattype is matig ongunstig.<br />
H3270 Slikkige rivieroevers<br />
De <strong>Grensmaas</strong> is de enige grote rivier in Nederland waar het habitattype in<br />
deze vorm met vlottende waterranonkel voorkomt. Het habitattype draagt bij<br />
aan het realiseren van het complementaire doel voor de gaffellibel.<br />
Doel: behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit.<br />
Toelichting: het habitattype slikkige rivieroevers komt langs grindige zandbanken voor in<br />
de bedding van de <strong>Grensmaas</strong>. Het gebied is landelijk van belang voor dit<br />
habitattype door de bijzondere combinatie van grind en soorten.
H6430 Subtype A Ruigten en zomen (moerasspirea)<br />
-10- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Doel: behoud oppervlakte en kwaliteit ruigten en zomen, moerasspirea (subtype A).<br />
Toelichting: het habitattype ruigten en zomen, moerasspirea (subtype A) komt voor in de<br />
vorm van Filipendulion-begroeiingen, in moerassige laagten van de<br />
aanwezige natuurontwikkelingsgebieden.<br />
H91E0 Subtype A Vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen)<br />
Doel: behoud oppervlakte en kwaliteit vochtige alluviale bossen, zachthout-<br />
ooibossen (subtype A).<br />
Toelichting: in de <strong>Grensmaas</strong> komt plaatselijk (o.a. in de noordelijk gelegen natuur-<br />
Doelen per soort:<br />
H1099 Rivierprik<br />
ontwikkelingsgebieden) wilgenbos van het habitattype vochtige alluviale<br />
bossen, zachthout-ooibossen (subtype A) voor.<br />
Doel: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie.<br />
Toelichting: de <strong>Grensmaas</strong> is als doortrek- en opgroeigebied voor de rivierprik van<br />
H1106 Zalm<br />
gemiddeld belang. In dit gebied zijn geen herstelmaatregelen noodzakelijk.<br />
Uitbreiding van de populatie kan tot stand komen door het bovenstrooms<br />
verbeteren van de doorgang in de trekroute.<br />
Doel: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie.<br />
Toelichting: de <strong>Grensmaas</strong> is als doortrekgebied voor de zalm van (potentieel) groot<br />
H1163 Rivierdonderpad<br />
belang. In dit gebied zijn geen herstelmaatregelen noodzakelijk. Uitbreiding<br />
van de populatie kan tot stand komen door het bovenstrooms verbeteren van<br />
de doorgang in de trekroute.<br />
Doel: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie.<br />
Toelichting: de grensmaas vormt met zijn stenige bodem een belangrijk natuurlijk leef-<br />
gebied voor de rivierdonderpad.
H1337 Bever<br />
-11- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Doel: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding<br />
populatie.<br />
Toelichting: in de periode 2002-2004 is een herintroductieproject van de bever uitgevoerd<br />
Aanvullende doelen:<br />
H1037 Gaffellibel<br />
in het zuidelijke stroomdal van de Maas. Het doel is om hier een duurzame<br />
populatie Elbe-bevers te laten ontstaan in aansluiting op de bevers in andere<br />
delen van het Nederlandse rivierengebied.<br />
Doel: behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor vestiging duurzame<br />
populatie van ten minste 150 volwassen individuen.<br />
Toelichting: de gaffellibel heeft een zeer ongunstige staat van instandhouding door het<br />
tekort aan gebieden en de landelijk te geringe populatiegrootte. De beoogde<br />
vestiging van een nieuwe populatie (met het voor een duurzame populatie<br />
minimaal noodzakelijke aantal dieren) is gebaseerd op het realiseren van een<br />
landelijk gunstige staat van instandhouding. De soort kwam vroeger in de<br />
Maas voor. Verbetering kwaliteit leefgebied van de gaffellibel is direct<br />
gekoppeld aan verbetering van kwaliteit van het habitattype beken en rivieren<br />
met waterplanten, grote fonteinkruiden (H3260B). Met de uitbreiding van het<br />
oppervlakte en verbetering van de kwaliteit van het habitattype zal de soort<br />
zich vestigen en uitbreiden.<br />
2.3 Kaderrichtlijn Water<br />
De snelstromende <strong>Grensmaas</strong> is het enige water in Nederland van het type R16<br />
(snelstromende rivier/nevengeul op zandbodem of grind) en heeft de functie ‘water voor<br />
zalmachtigen’. De KRW typering is als volgt: Rivier, bestaande uit een hoofdgeul en<br />
nevengeulen, met een hoge waterafvoer. Het water heeft door de hoge afvoer gemiddeld<br />
een hoge stroomsnelheid, maar deze varieert over de lengte en de breedte van de rivier, als<br />
gevolg van meandering op macro- en microschaal. De snelstromende rivier en nevengeul<br />
kan alleen voorkomen in het uiterste zuiden van het rivierengebied (<strong>Grensmaas</strong>) en vormt<br />
daar veelal een sterk veranderde afgeleide van het natuurlijke type.
-12- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
3 EFFECTEN OP HET NATURA 2000-GEBIED GRENSMAAS<br />
De bouw van de waterkrachtcentrale valt samen met de uitvoering van het <strong>Grensmaas</strong>-<br />
project dat tot doel heeft het beperken van wateroverlast, grootschalige natuurontwikkeling<br />
en afbouw van de grindwinning in de provincie Limburg. Er wordt een meer natuurlijk wijze<br />
van stroming verwacht met een grotere diversiteit aan ecotypen. De benedenlopen en de<br />
mondingen van de aangrenzende beken krijgen een meer natuurlijk karakter. Het stroombed<br />
van de <strong>Grensmaas</strong> zal sterk worden verbreed. Voor het beheer van de vispopulaties wordt<br />
uitgegaan van een natuurlijke ontwikkeling zodat uitzetacties ongewenst zijn.<br />
3.1 Storingsgevoeligheid van habitattypen en soorten voor<br />
storingsfactoren<br />
In bijlage B1 staat de gevoeligheid voor verschillende verstoringen aangegeven per habitat-<br />
type zoals aangegeven in de habitatrichtlijn voor de <strong>Grensmaas</strong> (LNV website). De bouw en<br />
exploitatie van de waterkrachtcentrale heeft betrekking op mogelijke invloed ten aanzien van<br />
kwalitatief leefgebied door fysieke effecten (verandering in stroomsnelheid, overstromings-<br />
frequentie en verandering dynamiek substraat) en ruimtelijke samenhang (mechanische<br />
effecten: barrièrewerking en versnippering). De vijf habitattypen zijn niet-gevoelig tot gevoelig<br />
voor de genoemde fysieke effecten. H3260B, H3270 en H91E0A zijn gevoelig voor<br />
verandering in stroomsnelheid, voor H6430A is dit niet van toepassing. H6430A en H91E0A<br />
zijn gevoelig voor veranderingen in overstromingsfrequentie, H3260B en H3270 zijn hiervoor<br />
niet-gevoelig. H3260B en H3270 zijn gevoelig voor verandering in dynamiek van het<br />
substraat, voor de overige typen is dit niet van toepassing.<br />
In bijlage B2 staat de gevoeligheid voor verschillende verstoringen aangegeven voor elke<br />
van de vissoorten die staan aangegeven in de habitatrichtlijn voor de <strong>Grensmaas</strong>. De bouw<br />
en exploitatie van de waterkrachtcentrale heeft betrekking op mogelijke effecten ten aanzien<br />
van kwaliteit van het leefgebied door fysieke effecten (verandering in stroomsnelheid,<br />
overstromingsfrequentie en dynamiek substraat) en ruimtelijke samenhang (mechanische<br />
effecten: barrièrewerking). De exploitatie van de waterkrachtcentrale brengt specifieke<br />
effecten met zich mee voor vis. Betreft de ruimtelijke samenhang heeft de waterkracht-<br />
centrale invloed op de barrièrewerking (migratiebarrière voor stroomopwaarts migrerende vis<br />
passage) en mechanische effecten (schade veroorzaakt aan vis die door de turbines stroom-<br />
afwaarts passeert). Alle vissoorten zijn hiervoor zeer gevoelig, alsook voor veranderingen in<br />
stroomsnelheid).
-13- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
3.2 Locatie en bedrijfsvoering waterkrachtcentrale Borgharen<br />
De voorgenomen locatie van waterkrachtcentrale is naast de stuw te Borgharen, gelegen op<br />
het eiland Bosscherveld (bijlage C, blad 1 en 2). In dit gebied is het project ‘<strong>Grensmaas</strong>,<br />
deelgebied Bosscherveld’ voorzien, waarbij het eiland opnieuw wordt ingericht. Het<br />
toekomstbeeld van het eiland Bosscherveld bestaat uit een begroeiing van ooibossen en<br />
bloemrijke graslanden op de aangebrachte dekgronden en een dynamisch overstromings-<br />
gebied met sporadische vegetatieontwikkeling van overstromingsresistente soorten. De<br />
waterkrachtcentrale heeft geen invloed op (de ontwikkeling van) dit gebied. De <strong>Grensmaas</strong><br />
begint op deze locatie na de stuw en omvat de bodem van het stroomvoerend zomerbed.<br />
Het Bosscherveld is geen onderdeel van het Natura-2000 gebied <strong>Grensmaas</strong>.<br />
Voor de aanleg van het afvoerkanaal wordt de oever van de Maas op het eiland<br />
Bosscherveld over zo’n 200 meter enkele tientallen meters verlegd. Behalve tijdens de<br />
aanleg van de nieuwe oever is er geen invloed door de waterkrachtcentrale op de flora van<br />
het gebied. De bouw betreft een beperkte periode waarin invloed is op het terretrisch milieu,<br />
bijvoorbeeld opslag zand en de aanleg van een aanrijroute voor de aanvoer van bouw-<br />
materiaal. Er zullen geen effecten zijn op het aquatische milieu gedurende de bouw, omdat<br />
de bouw van de waterkrachtcentrale plaatsvindt in een bouwput waardoor de rivierafvoer<br />
over de stuw onveranderd blijft ten opzichte van de huidige situatie. Tijdens de aanleg van<br />
het afvoerkanaal en van de nieuwe oever kan er tijdelijk enige invloed van de waterkracht-<br />
centrale zijn op de bodem van het zomerbed. Deze werkzaamheden worden in korte tijd<br />
uitgevoerd, gedurende laag water.<br />
Het nominale ontwerpdebiet van de waterkrachtcentrale is 300 m 3 /s (pers. com. Arbra).<br />
Gedurende de exploitatie van de waterkrachtcentrale stroomt het rivierwater bij debieten<br />
beneden de 300 m 3 /s niet over de stuw maar door de waterkrachtcentrale. Dit komt<br />
gemiddeld 264 dagen per jaar voor (zie ook bijlage C, blad 3). Bij debieten boven de 300<br />
m 3 /s valt het surplus aan water over de stuw. Bij een debiet van ongeveer 1000 m 3 /s ontstaat<br />
een te laag verval en worden de turbines gesloten en stroomt al het water over de stuw. Dit<br />
komt gemiddeld 10 dagen per jaar voor. Het water dat de waterkrachtcentrale passeert,<br />
stroomt 300 meter benedenstrooms van de stuw, vanuit het afvoerkanaal weer in de rivier. In<br />
de eerste 100 meter achter de stuw wordt de watersnelheid 1/3 van de snelheid in de situatie<br />
zonder waterkrachtcentrale. In de volgende 200 meter neemt de snelheid weer toe tot<br />
‘normale’ toestand’. Dat betekent, dat onder de stuw alleen over deze afstand geen of<br />
minder water door de rivierbedding stroomt. Vanaf ongeveer 300 meter benedenstrooms van<br />
de stuw treden er geen veranderingen op in de stroomsnelheden in het <strong>Grensmaas</strong> gebied.
-14- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
In de eerste 100 m benedenstrooms van de stuw (tot aan het afvoerkanaal), zijn samen-<br />
vattend de volgende situaties te onderscheiden:<br />
bij een debiet beneden de 10 m 3 /s en boven de 1000 m 3 /s is er geen verschil, want dan<br />
is het stroombeeld gelijk aan de situatie zonder <strong>WKC</strong> omdat deze dan niet in bedrijf is<br />
(gemiddeld 10 dagen per jaar)<br />
bij een debiet tussen de 10 en circa 300 m 3 /s, valt er geen water over de stuw en<br />
ontstaat er benedenstrooms de stuw een grote neer, die aangedreven wordt door het<br />
stromende water vanuit het afvoerkanaal met een stroomsnelheid van ongeveer een<br />
derde van de aandrijvende stroom (gemiddeld 264 dagen per jaar)<br />
bij debieten tussen circa 300 en 1000 m 3 /s, verdwijnt de neer langzamerhand en de<br />
stroomsnelheden zijn lager dan zonder <strong>WKC</strong> (gemiddeld 97 dagen per jaar).<br />
Het bovenstroomse peil wordt constant gehouden op +44,05 m NAP. Het peil beneden-<br />
strooms wordt bepaald door de afvoer van de rivier. De debieten blijven gelijk, waardoor de<br />
waterstand benedenstrooms van de <strong>WKC</strong> niet verandert tijdens het in bedrijf zijn van de<br />
<strong>WKC</strong>. De stuwcurve, die ontstaat vanaf het afvoerkanaal tot aan de stuw, is dusdanig kort<br />
dat er geen invloed is op het peil direct benedenstrooms van de stuw. De afvoer van de<br />
<strong>Grensmaas</strong> is gelijk zowel met als zonder <strong>WKC</strong>. De centrale is uitgerust met traploos<br />
geregelde turbines. De waterstanden blijven onder alle omstandigheden gelijk. Bij plotselinge<br />
uitval van een of meerdere turbines kan een kortdurende opstuwing van het bovenpand<br />
optreden: het water dient dan over de stuw te vallen, terwijl de stuw dan nog hoog staat.<br />
Zodra het niveau van de stuw wordt aangepast, zal het waterpeil bovenstrooms weer<br />
terugkeren naar het oorspronkelijke niveau. De afstemming van het functioneren van <strong>WKC</strong><br />
en stuw worden afgestemd met Rijkswaterstaat. Bij de <strong>WKC</strong> van Linne is dit vanaf de start in<br />
1986 slechts 1 keer voorgekomen en niet vanwege een stroomstoring maar vanwege een<br />
“spanningsdip” (Mer 1997). Uitval van de waterkrachtcentrale zal dus slechts leiden tot een<br />
kortstondige, matige vermindering van de stroomsnelheid.
3.3 Effecten op habitattypen<br />
-15- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Door de traploze regeling (geen aan-uit) veroorzaken de turbines geen plotseling toenames<br />
in stroomsnelheid. De waterkrachtcentrale heeft geen invloed op de overstromingsfrequentie<br />
van de <strong>Grensmaas</strong>, overstroming is afhankelijk van de Maasafvoer zelf.<br />
De habitattypen H6430A en H91E0A komen niet in zomerbed van de <strong>Grensmaas</strong> beneden-<br />
strooms de stuw van Borgharen voor, omdat deze omgeving niet geschikt is voor de<br />
ontwikkeling van deze habitats. H3270 zal zich op de locatie benedenstrooms de stuw en<br />
waterkrachtcentrale bij Borgharen niet ontwikkelen omdat de locatie (ook zonder water-<br />
krachtcentrale) hiervoor niet geschikt is door steile taluds die beschermd worden met<br />
steenbestorting. Dit habitattype staat vooral op oevers die aan regelmatige inundatie bloot<br />
staan. Dit zijn doorgaans droogvallende oevers. Grindige slikoevers komen overal langs het<br />
ongestuwde traject van de <strong>Grensmaas</strong> voor waar grindbanken direct aan het zomerbed<br />
grenzen. Habitattype H3260B (stromingsrijke variant met Vlottende waterranonkel als<br />
belangrijkste indicator) zou zich wel benedenstrooms van de stuw en waterkrachtcentrale<br />
kunnen ontwikkelen, mits er een maximale waterdiepte van 1 m aanwezig is. De ontwikkeling<br />
van dit habitat in de gehele <strong>Grensmaas</strong> wordt met name veroorzaakt door een chronisch<br />
gebrek aan geschikt substraat, te weten fijnere grindfracties en grof zand. Tijdens<br />
hoogwatergolven, wanneer de waterkrachtcentrale buiten bedrijf is, kan zand worden afgezet<br />
in het aanvoer- en in het afvoerkanaal (Mer 1997). Verwacht wordt dat dit zand weer snel<br />
wordt afgevoerd, zodra de waterkachtcentrale weer in bedrijf komt. Mocht toch bagger-<br />
onderhoud nodig zijn, dan wordt het vrijkomende sediment benedenstrooms in de rivier<br />
teruggestort. Voor de <strong>Grensmaas</strong> wordt tevens de mate van algenbloei en de slibvracht als<br />
remmende factoren voor dit habitattype genoemd. De exploitatie van de waterkrachtcentrale<br />
zal op deze factoren geen invloed hebben. De waterkrachtcentrale en het afvoerkanaal<br />
liggen in de oever van het Bosscherveld in het uiterwaardegebied van de rivier en levert<br />
geen barrière op tussen (delen van) habitattypen in dit gebied. De invloed van de centrale<br />
beperkt zich tot het uitstroom-gebied (afvoerkanaal) van de centrale, welke grenst aan het<br />
<strong>Grensmaas</strong>gebied. Op de ontwikkeling en verspreiding van de verschillende habitattypen<br />
heeft de centrale geen invloed. Betreft effecten op de ruimtelijke samenhang heeft de<br />
waterkrachtcentrale geen negatieve effecten op de habitattypen en zijn tevens geen<br />
verslechterende of verstorende effecten te verwachten.<br />
Afhankelijk van het Maasdebiet vind een specifieke verdeling plaats van het debiet over de<br />
waterkrachtcentrale en de stuw (zie ook bijlage C, blad 3). Hierdoor ontstaat een gevarieerde<br />
debietverdeling direct benedenstrooms van het stuw/waterkrachtcentralecomplex welke<br />
afhankelijk is van het Maasdebiet. De afvoer via de waterkrachtcentrale varieert tussen 10 en<br />
300 m 3 /s en is afhankelijk van de rivierafvoer en zal in principe nooit hoger worden dan 300
-16- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
m 3 /s. Het surplus stroomt over de stuw. De variatie in de afvoer door de waterkrachtcentrale,<br />
en dus variatie in stroomsnelheid in het afvoerkanaal, volgen tot 300 m 3 /s de variatie in<br />
afvoer van de Maas. Bij debieten > 300 m 3 /s blijft het debiet door de waterkrachtcentrale<br />
continu 300 m 3 /s en valt het surplus over de stuw. De stroomsnelheden in de <strong>Grensmaas</strong><br />
beneden-strooms de stuw zijn lager (tot 1/3 van de normale stroomsnelheid direct bij de<br />
stuw) dan de afvoer zonder waterkrachtcentrale. Tussen de 100 en 300 meter beneden de<br />
stuw ligt een overgangsgebied, waar de stroomsnelheden wat lager zijn dan zonder<br />
waterkrachtcentrale, omdat de breedte van de rivier is toegenomen. De taluds van de Maas<br />
ter plaatse zijn zeer steil en worden beschermd met een steenbestorting. De kleine<br />
veranderingen in de stroomsnelheden hebben hierop geen invloed. Bij de monding van het<br />
afvoerkanaal komen het debiet dat over de stuw gaat (indien het debiet van de Maas >300<br />
m 3 /s) en het debiet dat door de waterkrachtcentrale is gegaan weer samen. Op dat moment<br />
is het totale debiet weer hersteld. Invloed op fysieke effecten door de waterkrachtcentrale op<br />
de habitattypen en soorten zijn na dit punt niet te verwachten. Reeds in de MER (WL, 1997;<br />
pagina 5-23) is aangegeven dat geen invloed te verwachten is op het terrestrisch milieu in<br />
het benedenstroomse gebied.<br />
Er zijn betreft de fysieke effecten geen (significant) negatieve effecten noch verslechtering of<br />
verstoring te verwachten op de habitattypen H6430A en H91E0A, omdat deze niet in het<br />
zomerbed benedenstrooms de stuw en waterkrachtcentrale voorkomen. Het habitattype<br />
H3270 zal zich niet in de nabije omgeving benedenstrooms stuw en waterkrachtcentrale<br />
ontwikkelen. Voor dit habitattype zijn daarom geen (significant) negatieve effecten noch<br />
verslechtering of verstoring te verwachten. H3260B kan zich hypothetisch ontwikkelen in het<br />
nabije gebied benedenstrooms stuw en waterkrachtcentrale, mits de lokale waterdiepte<br />
maximaal 1 m bedraagt (optimum diepte 0,4 – 0,8 m). De optimale stroomsnelheid voor<br />
habitattype H3260B is 0,3 – 1,0 m/s. Dit zijn waarden die gelden voor de indicatieve soort<br />
Vlottende waterranonkel en kunnen ook worden gebruikt voor het hele habitattype H3260B<br />
(concept beheerplan <strong>Grensmaas</strong>, 2009). In het benedenstroomse gebied zijn reeds<br />
vestigingsplaatsen aanwezig. Plotseling sterke toename en afname in afvoeren via de<br />
waterkrachtcentrale zijn niet te verwachten omdat deze traploos wordt geregeld. Negatieve<br />
effecten, zoals wegspoeling, zijn daarom niet te verwachten. De bouw en exploitatie van de<br />
waterkrachtcentrale zal geen negatieve effecten hebben op het behoud of de uitbreiding van<br />
het oppervlakte en op behoud van kwaliteit van de hierboven genoemde habitattypen.
3.4 Effecten op vissoorten<br />
-17- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
De effecten van een waterkrachtcentrale op de visstand zijn onder te verdelen in 1) afname<br />
zuurstofgehalte door minder extra inslag van zuurstof over stuw (waterkwaliteit), 2) mortaliteit<br />
vanwege passage turbines bij stroomafwaartse vismigratie en 3) verstoring stroomopwaartse<br />
vismigratie en 4) afname in stroming en toename peilfluctuaties. Gedurende de bouw is door<br />
de bouwactiviteiten geen effect op de visstand te verwachten omdat al het water, zoals in de<br />
huidige situatie, over de stuw stroomt. De exploitatie waterkrachtcentrale heeft een invloed<br />
op de stroomsnelheid die zich beperkt tot het afvoerkanaal, welke afhankelijk is van het<br />
Maasdebiet. Bij een Maasdebiet tussen 10 en 300 m 3 /s gaat alleen water door de<br />
waterkrachtcentrale. Bij een Maasdebiet > 300 m 3 /s zal ook water over de stuw gaan. Als de<br />
afvoer via de centrale en de afvoer via de stuw bij elkaar komen, is de totale afvoer van de<br />
Maas weer herstelt. Vanwege de traploze regeling van turbines zal geen plotselinge<br />
toename of afname in stroomsnelheid in de rivier plaatsvinden. Er is geen significante<br />
variatie te verwachten in peilfluctuaties, omdat het volledige Maasdebiet verdeeld over de<br />
waterkrachtcentrale en stuw blijft stromen.<br />
3.4.1 Zuurstofhuishouding<br />
Het gehalte aan opgelost zuurstof wordt bepaald door zuurstofverbruikende processen en<br />
door de aanvulling van zuurstof vanuit de lucht (re-aëratie). Daarnaast speelt ook de<br />
productie van zuurstof ten gevolge van fotosynthese een rol. Problemen met de zuurstof-<br />
huishouding doen zich vooral voor in de zomermaanden, bij hoge watertemperaturen en lage<br />
afvoer. Een hoge temperatuur leidt tot een grote zuurstofvraag en bij een lage afvoer is de<br />
aanvulling van zuurstof vanuit de lucht gering. Uit veldgegevens van Schulze en Greijdanus<br />
(2002) bleek dat er geen sterke relatie bestaat tussen zuurstofgehalte of temperatuur en de<br />
afvoer. Een factor als weersomstandigheden bleek van groter belang (RIZA, 2006).<br />
In het Beheerplan <strong>Grensmaas</strong> (concept, 2009), wordt aangegeven dat de concentratie<br />
opgelost zuurstof in de Maas een sterke negatieve lineaire relatie vertoont (r 2 = 0,76) met de<br />
watertemperatuur; hoe hoger de watertemperatuur hoe lager de oplosbaarheid van zuurstof<br />
(en hoe lager dus de concentratie opgelost zuurstof). Daarnaast is de concentratie opgelost<br />
zuurstof afhankelijk van de biologische vraag naar zuurstof; hoe meer biologische activiteit<br />
hoe meer zuurstof er wordt opgenomen en hoe lager de concentratie opgelost zuurstof. In<br />
figuur 2 wordt voor de periode 2002 – 2004 de concentratie opgelost zuurstof en de<br />
negatieve lineaire relatie met de watertemperatuur weergegeven.
-18- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Figuur 2. De concentratie opgelost zuurstof van de Maas bij Eijsden en de relatie tussen de<br />
watertemperatuur en de concentratie opgelost zuurstof in de periode tussen 2002<br />
en 2004. Uit: Van Vliet 2006 en gebaseerd op de meetgegevens van het<br />
meetstation Eijsden zoals deze te verkrijgen zijn op www.waterbase.nl.<br />
Zoals te zien in figuur 2 varieert de concentratie opgelost zuurstof in de Maas bij Eijsden<br />
tussen de 13 mg/l (volledige verzadiging) en de 4 mg/l. De MKE-standaard voor zuurstof<br />
volgens de Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998) is 5<br />
mg/l. De <strong>Grensmaas</strong> heeft de functie van ‘water voor zalmachtigen’ (R16), waarvoor een<br />
norm (zalm-norm) geldt van 7 mg/l (80% verzadeging). Er wordt dan ook gesteld dat de<br />
concentratie opgelost zuurstof in de zomermaanden een belangrijk aandachtspunt is voor de<br />
toekomst. Dit is ook van belang voor de vestiging van de gaffellibel.<br />
In het achtergronddocument bij de MER <strong>Grensmaas</strong> (Arcadis, 2003) wordt aangegeven dat<br />
bij Eijsden in de zomermaanden het zuurstofgehalte laag is en regelmatig zuurstofgehalten<br />
lager dan 5 mg/l worden waargenomen (dagelijkse metingen RWS, alsook WL, 1997<br />
(§4.2.4)). Dit gebeurt met name tijdens lage afvoer in de zomer. De norm voor water voor<br />
zalmachtigen wordt vrijwel altijd onderschreden. Het lage zuurstofgehalte moet worden<br />
toegeschreven aan, zoals reeds aangegeven, de lozingen van ongezuiverd huishoudelijk<br />
afvalwater in Luik (België). Stroomafwaarts verbetert de situatie en neemt het zuurstof-<br />
gehalte toe. De stuw bij Borgharen speelt hierin een belangrijke rol. Door herbeluchting<br />
neemt het zuurstofgehalte met 1,5 à 2 mg/l toe (Bakkum en Gils, 1995). Ook door locale<br />
stroomversnellingen in de ondiepe <strong>Grensmaas</strong> kan door verhoogde aanvoer van zuurstof<br />
vanuit de atmosfeer het zuurstofgehalte toenemen. Bij Stevensweert wordt de MTR waarde<br />
niet onderschreden. Wel wordt ’s zomers regelmatig de norm voor water voor zalmachtigen
-19- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
onderschreden. De lage zuurstofgehalten die optreden in de <strong>Grensmaas</strong> hebben een<br />
negatief effect op het aquatisch ecosysteem (Ertsen et.al, 2000). Het ontbreken van<br />
bepaalde soorten kan voor een deel worden verklaard uit de slechte zuurstofhuishouding.<br />
Voor vissen wordt geconcludeerd dat niet zuurstofgevoelige soorten dominant zijn.<br />
Meer recente gegevens geven aan dat het zuurstofgehalte in de grote rivieren tegenwoordig<br />
over het algemeen goed is (Reeze, et al., 2005). Alleen in de Maas zakt het zuurstofgehalte<br />
nog regelmatig onder de kritieke grens van 5 mg/l door de bovenstroomse lozingen van<br />
ongezuiverd rioolwater. Bij 25ºC komt een zuurstofgehalte van 5 mg/l overeen met ongeveer<br />
60% zuurstofverzadiging. Het zomerhalfjaargemiddelde zuurstof-verzadigingspercentage in<br />
de Zandmaas en Waal voldeed van 1995-2004 altijd aan de norm voor R7 (70-120%). In de<br />
Bovenmaas werd de ondergrens in 1996, 1999 en 2004 niet gehaald. Dit geeft ook<br />
problemen in de stroomafwaarts gelegen <strong>Grensmaas</strong> (R16) waar een hogere ondergrens<br />
voor het zuurstofverzadigingspercentage geldt (80%). De <strong>Grensmaas</strong> (bij overgang in de<br />
Zandmaas) voldeed in 1995, 1997, 1998 en 2001 mede daardoor niet aan de norm voor<br />
R16. Met de concrete aanleg en inbedrijfname van rwzi's in Wallonië (onder andere de<br />
eerste grote rwzi in Luik), mag verwacht worden dat de waterkwaliteit in de (nabije) toekomst<br />
zal verbeteren wat een positief effect op de zuurstofhuishouding zal hebben. In 2008 was de<br />
kwaliteit van het Maaswater in Eijsden reeds aanzienlijk verbeterd en bleef het O2-gehalte<br />
ook in de zomer vrijwel altijd > 6 mg/l (bron: website Aqualarm).<br />
Indien de <strong>WKC</strong> in werking is, zal bij een afvoer 10 tot 300 m 3 /s op de <strong>Grensmaas</strong> geen tot<br />
weinig rivierwater over de stuw stromen, waardoor er minder zuurstofinslag plaatsvindt. De<br />
MER (1997) geeft aan dat onderschrijding van de zalmnorm (7 mg/L) gemiddeld 45 dagen<br />
per jaar plaatsvindt, in perioden met weinig afvoer in de zomer. De MER geeft ook aan dat in<br />
de autonome ontwikkeling wordt verwacht dat in de periode 2010 geen, of in ieder geval<br />
afnemend onderschrijdingen zullen optreden vanwege verbetering van de waterkwaliteit<br />
afkomstig van het bovenstrooms gebied. De verzadigingconcentratie van zuurstof is<br />
afhankelijk van de temperatuur:<br />
Temperatuur<br />
(ºC)<br />
Verzadiging<br />
(mg/l)<br />
0 14,6 11,7<br />
10 11,6 9,3<br />
15 10,3 8,2<br />
20 9,4 7,5<br />
25 8,5 6,8<br />
30 7,7 6,2<br />
Gemiddelde concentratie<br />
in rivierwater (80%) mg/l
-20- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
In haar advies ten behoeve van de m.e.r.-beoordeling van 8 november 2005 geeft de m.e.r.-<br />
commissie aan dat er door inwerking zijn van de waterkrachtcentrale minder zuurstofinslag<br />
plaatsvindt, maar dat dit naar verwachting klein is. Tevens zal compensatie plaatsvinden<br />
door zuurstofopname van water dat door het grindbed van het Bosscherveld zal stromen.<br />
Door dit gebied zal maximaal een debiet van 10 m 3 /s worden aangehouden. Doordat het<br />
water over het grindbed stroomt, zal zuurstofinslag plaatsvinden door de turbulentie en<br />
oppervlaktevergroting in dit gebied. Daarbij wordt in de m.e.r.-beoordeling aangegeven dat<br />
het zuurstofgehalte door rivierbedverbreding en door waterkwaliteitsverbetering positief<br />
beïnvloedt wordt. Door deze compensatie zal naar verwachting het negatieve effect door de<br />
bedrijfsvoering van de centrale op het zuurstofgehalte (minder zuurstofinslag omdat er<br />
minder water over de stuw gaat) worden verminderd. Als mitigerende maatregelen is, in het<br />
geval van onderschrijding van de norm, een aangepast turbine regime mogelijk waarbij extra<br />
water over de stuw wordt gelaten of waarbij het uitlaatwater van de waterkrachtcentrale extra<br />
wordt belucht. Hierdoor kan het negatieve effect door de bedrijfsvoering van de centrale op<br />
het zuurstofgehalte (minder luchtinslag) worden tegengegaan.<br />
3.4.2 Vismigratie en waterkracht<br />
Het belangrijkste effect van de aanleg van een waterkrachtcentrale is dat het een barrière<br />
vormt in de migratieroute van vissoorten: bij stroomafwaartse migratie is er kans op schade<br />
en mortaliteit door passage van de turbines (Hadderingh & Bakker, 1998; Hadderingh &<br />
Bruijs, 2002) en bij stroomopwaartse migratie zal het vinden van de vistrap door de vis een<br />
belemmering zijn. Met toepassing van een goed functionerende vistrap en een goed<br />
functionerend en effectief visgeleidingssysteem (geïntegreerd in het ontwerp van de<br />
waterkrachtcentrale), is de mate van de mogelijke effecten (mortaliteit, belemmering<br />
migratie), terug te brengen naar een niveau dat als niet significant beschouwd kan worden<br />
(maximaal 10% cumulatief op populatieniveau in het Nederlandse deel van de Maas). Dit<br />
betekent dat, met 3 waterkrachtcentrales en bij gelijke verdeling van de schade, een<br />
maximale schade geldt van ≤ 3,4% bij een gelijke verdeling van de schade over de drie<br />
centrales op populatieniveau per centrale in het Nederlandse deel van de Maas: Bakker et<br />
al., 2000, Kranenbarg & Bakker, 2002; 2006 (zie ook §3.5.2)), waarbij het duurzame karakter<br />
van aanwezige vispopulaties niet in gevaar wordt gebracht, dan wel geen belemmering<br />
plaatsvindt in het herstel van specifieke vissoorten (KEMA 2000; KEMA, 2003). Op dit<br />
moment is er geen gelijke verdeling van de schade over de drie centrales. Daarom wordt<br />
getoetst aan de nu bekende schadepercentages van de bestaande centrales.<br />
Een belangrijk aspect naast schade door turbines, is verandering in stroomsnelheid. Dit heeft<br />
direct te maken met het vermogen van de vis om zich tegen de stroom in positie te houden.
-21- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Hiervan wordt gebruik gemaakt bij bijvoorbeeld toepassing van visgeleidingssystemen of bij<br />
een grofrooster (kroosrek) voor de inlaat van een waterkrachtcentrale. Tevens is stroom-<br />
snelheid van belang bij de vindbaarheid van bypasses, de alternatieve routes in stroom-<br />
afwaartse richting langs een centrale. Er zijn sterke (natuurlijke) verschillen in stroom-<br />
snelheid door variatie in de rivierafvoer, welke met name een seizoenskarakter hebben. De<br />
ecologie van de vissoorten is hierop aangepast. Echter, artificiële veranderingen in stroom-<br />
snelheid kunnen een effect hebben op de visstand, zoals bijvoorbeeld plotseling sterke<br />
toename in stroomsnelheid (‘wegspoelen’ van populaties in stroomafwaartse richting). De<br />
afvoer in de Maas wordt in sterke mate bepaald door de bedrijfsvoering van de waterkracht-<br />
centrale te Lixhe (aan- uit principe) en het stuwbeheer stroomopwaarts de stuw bij<br />
Borgharen. De waterkrachtcentrale Borgharen heeft door een traploze regeling van de<br />
turbines geen invloed op het afvoerverloop in de Maas. Het debiet wordt, afhankelijk van de<br />
afvoer, verdeeld over de waterkrachtcentrale en de stuw, maar zal effectief hetzelfde blijven.<br />
In de navolgende paragrafen wordt nader ingegaan op stroomopwaartse en stroomafwaartse<br />
passage van de waterkrachtcentrale.<br />
3.4.2.1 Populatietrends zalm, rivierprik en rivierdonderpad<br />
Er is een aantal ontwikkelingen die de visstand rond Borgharen in de toekomst kan<br />
beïnvloeden. Door sanering van de afvalwaterlozingen met name in België zal de water-<br />
kwaliteit verbeteren wat de visstand inclusief de salmoniden ten goede zal komen. Vanwege<br />
alle reeds getroffen en nog verdere uit te voeren maatregelen (onder andere in het kader van<br />
de Kaderrichtlijn Water), zoals bijvoorbeeld aanleg vispassages, bouw rwzi’s (i.e. verbetering<br />
van de waterkwaliteit), aanleg visgeleidingssystemen bij bestaande waterkrachtcentrales en<br />
de voorgenomen uitvoering natuurgebied <strong>Grensmaas</strong>, verbeterde optrekbaarheid van<br />
zijrivieren, zullen populaties trekvis in de Maas toenemen. Nadat alle barrières in de Maas en<br />
zijrivieren zijn voorzien van vispassages kan een toename van zeeforel en zalm worden<br />
verwacht, omdat migratie naar de paaigebieden in de Ardennen dan mogelijk is. Met het oog<br />
op toekomstig herstel moeten waterkrachtcentrales passeerbaar zijn voor deze migrerende<br />
vissoorten (Bakker et al., 2000, Kranenbarg & Bakker, 2002).<br />
Zalm (H1106)<br />
Hoewel exacte cijfers ontbreken, waren er volgens sommige bronnen rond 1800 nog grote<br />
hoeveelheden zalm in de Maas (ICBM, 2000). Tot 1835 zouden er bij Monthermé, bij de<br />
monding van de Semoy aan de Franse Maas, nog 40 vissers in de zalmvisserij werkzaam<br />
zijn. Rond 1840 – 1850 begint als gevolg van de industriële ontwikkelingen en menselijke<br />
ingrepen in het Maasbekken in België de teruggang van de zalm. Rond 1880 is de zalm
-22- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
stroomopwaarts van Luik nauwelijks nog aanwezig. Alleen voor de stuw bij Wezet (Visé) en<br />
in de zijrivieren de Ourthe en de Amblève komt zalm nog voor, zij het in mindere mate dan<br />
vroeger. De situatie voor de zalm verslechterde verder door ingrepen in de rivier op<br />
Nederlands grondgebied, door respectievelijk de afsluiting van het Schanse Gat (1856), de<br />
normalisering van de Maas (rond 1875), de verdere scheiding van Maas en Waal en het<br />
graven van de nieuwe Maasmonding de Bergsche Maas (1904) waardoor de voor de Maas<br />
bestemde zalmen niet meer hun vroegere route konden volgen. De kanalisering van de<br />
Nederlandse Maas (rond 1930) was een laatste slag voor de zalm, die daarmee omstreeks<br />
1935-37 uit de Maas verdween. Tegenwoordig worden nog slechts incidenteel exemplaren in<br />
het beneden-stroomse deel van de Maas aangetroffen.<br />
In Nederland is de zalm uitgestorven. In de Maas worden af en toe zalmen aangetroffen, die<br />
zeer waarschijnlijk afkomstig zijn van kweek en het uitzetten van jonge individuen in<br />
bovenstroomse gebieden voor onderzoek. Een levensvatbare populatie bestaat thans in de<br />
Maas met zekerheid niet. Na herstelmaatregelen voor de doortrekbaarheid van het gehele<br />
migratietraject, zal worden gestart met hertintroductie van deze soort.<br />
Er worden af en toe zalmen aangetroffen die bovenstrooms gebied weten te bereiken. In<br />
1990 werd bij Lith een zalm aangetroffen (OVB, 1990). Tijdens een onderzoek naar de<br />
efficiëntie van de vistrap te Lith voor salmoniden werden een zestal exemplaren, variërend in<br />
lengte van 44 – 72 cm gevangen (Lanters, 1993). Bij het onderzoek migratie zeeforel gestart<br />
in 1996 en uitgevoerd door het RIZA, waarbij zalmen en zeeforellen middels zenders<br />
gevolgd, zijn enkele intrekkende zalmen in de Maas geregistreerd. Met zalmsteken zijn in de<br />
periode 1994 tot 2004 door het RIVO 86 zalmen gevangen in de Maas (RIVO, 2005a), figuur<br />
4. De zalm is gedurende 1994 – 2004 toegenomen in voorkomen, al zijn de trends op elk van<br />
de rivierlocaties niet eensluidend. Naast meldingen van naar zee migrerende Zalmen o.a. via<br />
het Albertkanaal in Vlaanderen zijn tussen 31 oktober 2002 en 22 januari 2003 13 adulte<br />
zalmen gevangen in Wallonië. Op de Maas te Lixhe zijn 11 Zalmen gevangen en twee in de<br />
Berwijn te Berneau (Philippart e.a., 2003). Met een hoogwatergolf in oktober 2002 zijn deze<br />
vissen de <strong>Grensmaas</strong> en de stuw van Borgharen gepasseerd. Op 18 juni 2007 is ook in de<br />
Roer een Zalm (smolt) gevangen. Deze exemplaren zijn van uitzettingen afkomstig en<br />
maken dus geen deel uit van natuurlijke populatie met natuurlijke fluctuaties.<br />
Met de aanleg van de nieuwe vispassage bij de stuw van Borgharen in het najaar van 2007<br />
is het Nederlandse Maasdal in principe optrekbaar geworden voor anadrome soorten.
-23- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Figuur 4. Aantallen zalm (zwarte balken) en zeeforel (grijze balken) per jaar gevangen<br />
Rivierprik (H1099)<br />
met zalmsteken. De aantallen van 2002 zijn waarschijnlijk een onderschatting<br />
aangezien er tijdens een aantal weken in het najaar op diverse locaties niet<br />
gevist kon worden vanwege extreem hoge afvoer (RIVO, 2005a).<br />
De rivierprik is een anadrome vis die in het najaar de rivieren op trekt om er te paaien. De<br />
voortplanting vindt plaats in sterk stromende delen van rivieren en beken. Midden- en<br />
bovenlopen van grotere rivieren hebben de voorkeur met grof zand, grind en stenen als<br />
paaisubstraat. Na de voortplanting sterven de prikken. Het waarnemen van paaiende<br />
rivierprikken is niet eenvoudig. Het werkelijke paaien duurt erg kort (2 weken) en kan<br />
plaatsvinden tot een diepte van ongeveer 1,5 meter, meestal in vrij troebel water. De prikken<br />
moeten zich dan ook nog aan het oppervlak laten zien. Daarnaast is de herkenbaarheid van<br />
de soort mogelijk een probleem.<br />
Het is niet exact bekend waar de paai- en opgroeigebieden liggen zodat ook het aantal te<br />
passeren waterkrachtcentrales onbekend is. Er zijn sterke aanwijzingen voor voorplanting uit<br />
de jaren 30 en 50 in de Maas, de Waal en de Dommel. Tussen 1996 en 2001 zijn er<br />
aanwijzingen voor paai in de Maas, noordelijk Peelgebied, Geul en de Roer (Crombaghs et<br />
al., 2000) en in het Drentse Aa-gebied (SBB, OVB) (RIVO, 2005b). Nederland vervult een<br />
belangrijke doortrekfunctie voor deze soort. Vermoedelijk vormen de slibrijke delen in het<br />
Nederlandse rivierengebeid ook een belangrijk opgroeigebied voor de larven en juvenielen<br />
(zogenaamde ammocoeten), al is hier nog weinig over bekend.<br />
In de fuikenregistratie door het RIVO worden vrijwel uitsluitend volwassen optrekkende<br />
prikken gevangen. De kleinere juvenielen die naar zee trekken zijn te klein om effectief te<br />
worden gevangen door de maaswijdte binnen de palingvisserij (i.e. fuikenregistratie RIVO).
-24- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Rivierpriklarven worden niet veelvuldig waargenomen. De geringe aanwezigheid van larven<br />
is waarschijnlijk deels te wijten aan het feit dat het een specifiekere (bodem)bemonstering<br />
vereist. Daarnaast worden lang niet alle gebieden waar de prik eventueel zou kunnen paaien<br />
systematisch bemonsterd. De meest intensieve bemonsteringen vinden plaats op de grotere<br />
binnenwateren zoals de grote rivieren en het IJsselmeer: locaties waar je geen paaiende<br />
prikken verwacht.<br />
Volwassen rivierprikken worden in redelijk grote aantallen gevangen bij de passieve<br />
vismonitoring (RIVO, 2005a), waarbij de aantallen van jaar tot jaar sterk variëren en de<br />
vangsten zijn verdeeld over een groot aantal stromende wateren. De belangrijkste<br />
migratieperiode van de rivierprik valt grotendeels buiten de fuikregistratie-periode door het<br />
RIVO. De rivierprik is dus waarschijnlijk vele malen talrijker dan vaak wordt verondersteld<br />
(De Nie 1996). In de Rijntakken is het aantal rivierprikken in de afgelopen 10 jaar<br />
toegenomen. In de Benedenrivieren en de Maas is het aantal stabiel gebleven (figuur 2). In<br />
2004 zijn in de Beneden Maas in totaal 40 rivierprikken gevangen, in de Zandmaas zijn er<br />
geen aangetroffen (RIVO, 2005a). Ook bij de actieve vismonitoring worden jaarlijks<br />
rivierprikken gevangen. In de Maas en de Rijn komen zulke grote hoeveelheden rivierprikken<br />
voor dat het erop lijkt dat deze riviertakken een belangrijke bijdrage leveren aan de totale<br />
Europese populatie. Maar voor de onderbouwing van deze conclusie ontbreekt het overzicht<br />
op Europees niveau.<br />
Figuur 3. Ontwikkelingen in de aantallen rivierprik gevangen per fuiketmaal over vier<br />
gebieden en de gemiddelde trend (RIVO, 2005a).
Rivierdonderpad (H1163)<br />
-25- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
In Nederland is de variant van de grote rivieren en meren en andere stilstaande wateren<br />
(mogelijk Cottus perifretum) op veel plaatsen algemeen en breidt deze zich uit. Grote<br />
populaties worden gevonden in het IJsselmeer, het Noord-Hollandse plassengebied, in de<br />
Waal, IJssel en Maas, (Crombaghs et al., 2000) en in poldergebieden bij betonnen stuwtjes<br />
en puinsteen. In Nederland wordt de rivierdonderpad in nagenoeg het gehele Maastraject<br />
aangetroffen en met name in Limburg komt de soort ook voor in diverse zijbeken. De<br />
bekenvariant (mogelijk Cottus rhenanus) daarentegen is zeldzaam en gaat in de nog<br />
resterende bolwerken (Limburg, Twente) steeds verder achteruit. In de huidige situatie komt<br />
deze soort niet in de <strong>Grensmaas</strong> voor. Ze is onder meer verdwenen uit West-Brabant en de<br />
Gelderse Vallei. In principe is de rivierdonderpad in Nederland dus niet bedreigd, maar dit<br />
geldt wel voor de variant die in snelstromende beken voorkomt, wat wordt veroorzaakt door<br />
verlies aan biotoop (vervuiling en kanalisatie). Herstel van biotoop is een vereiste voor het<br />
herstel.<br />
Na de kanalisatie van de Maas was de populatie benedenstrooms Borgharen afgenomen en<br />
in het midden van de jaren zestig was de soort als verdwenen beschouwd uit de Grindmaas<br />
(Crombaghs et al., 2000). Tegenwoordig komt de soort weer voor in de Zand- en Grindmaas,<br />
alsook in beekmondingen langs het gehele Limburgse Maastraject (de eerste waarnemingen<br />
zijn gedaan rond 1998/2000), mogelijk meegevoerd vanuit bovenstrooms gebied, of door het<br />
aanwezig zijn van een kleine populatie die zich toch heeft weten te handhaven. In de<br />
passieve monitoring door het RIVO (RIVO, 2005a) zijn in 2004 op de Zandmaas 24<br />
rivierdonderpadden aangetroffen.<br />
De voor het Maasstroomgebied autochtone Rivierdonderpad komt momenteel niet in de<br />
<strong>Grensmaas</strong> voor. De Cottus rhenanus komt wel in de bovenlopen van de grote zijbeken voor<br />
(Crombaghs e.a., 2007). Deze soort is gebonden aan stromende wateren met een<br />
gevarieerd substraat. De soort die in de <strong>Grensmaas</strong> is aangetroffen, is het invasieve<br />
genotype van Cottus perifretum (Crombaghs et al. 2007). De soort is hier sinds 1996 in de<br />
<strong>Grensmaas</strong> aangetroffen en neemt in aantal toe (Peters & De Vocht, 2005). Hij is uiterlijk en<br />
ecologisch sterk verwant aan de Rivierdonderpad uit het Scheldebekken en is wellicht<br />
hetzelfde genotype dat de Rijn koloniseert. Deze invasieve soort neemt ecologisch andere<br />
plekken in dan Gottus gobio of Cottus rhenanus (Nolte e.a. 2005). Hij is minder gebonden<br />
aan stromende wateren met een gevarieerd substraat, maar zit ook in traag stromende of<br />
stilstaande wateren, waar hij zich ondermeer tussen grote keien en breuksteenbestortingen<br />
voortplant. De opmars van de invasive, potamonale Cottus perifretum wordt gestuit door<br />
migratiebarrières in de zijbeken. Voor de autotochtone soort Cottus rhenanus zijn de kansen<br />
voor herkolonisatie onzeker. De stenige bodem van de <strong>Grensmaas</strong> biedt een potentieel
-26- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
leefgebied voor de soort Rivierdonderpad. De huidige bedding is, net als voor andere<br />
rheofiele soorten als Kopvoorn en Barbeel, niet optimaal, onder meer door een gebrek aan<br />
gevarieerd substraat en de hoge sliblast op potentiële paaibedden. Daarnaast moet<br />
afgewacht worden in hoeverre de invasieve Cottus perifretum, Cottus rhenanus zal<br />
verdringen (mogelijkerwijs mede afhankelijk van het biotoopaanbod).<br />
De rivierdonderpad heeft een zeer geringe verplaatsingsafstand (de soort leeft solitair en is<br />
uitermate honkvast) en individuen leggen geen grote afstanden af: de home-range varieert<br />
van enkele meters tot maximaal 15 – 20 m. Paaimigratie vind niet of nauwelijks plaats.<br />
3.4.2.2 Stroomopwaartse passage<br />
De vistrap bij Borgharen is eind 2007 gereed gekomen, waarmee de Maas geheel<br />
optrekbaar is vanuit zee naar Wallonië. De vispassage ligt aan de linkeroever van de Maas<br />
(stroomafwaarts kijkend) direct naast de stuw van Borgharen in de gemeente <strong>Maastricht</strong>. De<br />
vispassage is met een lengte van 350 m een van de langste van Nederland en kan vissen<br />
een maximaal verval van 5,05 m laten overbruggen (benedenpeil 39 m +NAP, bovenpeil<br />
44,05 m +NAP). Het debiet van de vispassage is 4 m 3 /s.<br />
Indien de waterkrachtcentrale bij Borgharen wordt gerealiseerd, zal de huidige vistrap<br />
vervangen moeten worden in verband met de ruimte die de waterkrachtcentrale in het gebied<br />
inneemt. Voor vervanging van de huidige vistrap is de zogenaamde hevelvistrap (concept<br />
door FishFlow Innovations) of een andere geschikte compacte vistrap voorzien. De<br />
hevelvistrap, een nieuw concept vistrap, wordt momenteel (2008/2009) bij de stuw van<br />
Roermond in de praktijk getest op efficiëntie en bedrijfsvoering. Een ander type vistrap is de<br />
zogenaamde technische vistrap (vertical slot). Deze is eveneens compact en is onder meer<br />
gebouwd bij de ECI waterkrachtcentrale te Roermond, de <strong>WKC</strong>’s van Lixhe en Tailfer in de<br />
Maas en van Iffezheim en Gambsheim in de Rijn. Het is de bedoeling dat het ontwerp van de<br />
(hevel)vistrap in het ontwerp van de waterkrachtcentrale wordt geïntegreerd.<br />
Stroomopwaartse migratie bij vissen kan grofweg worden onderscheiden in paaimigratie,<br />
migratie naar voedselgebieden en migratie na stroomafwaartse verplaatsing bij hoge<br />
afvoeren. De stroomopwaartse migratie naar de paaigebieden is een zeer belangrijke omdat<br />
hiermee de voortplanting is gewaarborgd. De paaimigratie vindt meestal plaats enkele weken<br />
tot maanden voorafgaand aan de paaiperioden. De beide andere typen van stroom-<br />
opwaartse migratie kunnen het gehele jaar door plaats vinden.
-27- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Rivierprikken trekken in februari – april de rivieren op, waar ze in de midden en bovenloop<br />
paaien. Na de paai sterven de rivierprikken. De zalm trekt in de zomer- en herfstmaanden de<br />
rivier op om te paaien. Het paaien vindt plaats in snelstromende bergbeken, boven kiezel-<br />
bedden in november en december. Na het paaien sterven de meeste zalmen. De<br />
rivierdonderpad heeft geen of nauwelijks paaimigratie.<br />
Migrerende vissen volgen de hoofdstroom van de rivier. Het Maasdebiet zal hoofdzakelijk<br />
door de waterkrachtcentrale stromen, een klein deel gaat door de vistrap. Tot 300 m 3 /s gaat<br />
al het water door de turbines, bij debieten > 300 m 3 /s gaat het surplus over de stuw. De<br />
hoofdstroom van de rivier ligt hoofdzakelijk in het afvoerkanaal van de waterkrachtcentrale.<br />
Verwacht kan worden dat de vis deze hoofdstroom waarneemt en hiervan gebruik maakt om<br />
de opening/lokstroom van de vistrap te vinden om in stroomopwaartse richting verder te<br />
zwemmen. Aangekomen bij de barrière zal de vis zich in eerste instantie oriënteren op de<br />
hoofdstroom omdat deze de verdere route stroomopwaarts aangeeft. De vis zal deze stroom<br />
afzoeken naar een opening om verder stroomopwaarts te kunnen. Indien de ingang van de<br />
vistrap aansluit bij deze hoofdstroom zal de vis uiteindelijk de ingang van de vistrap vinden.<br />
Voor een goed werkende vistrap moet de ingang van de vistrap daarom in de directe<br />
nabijheid liggen van de hoofdstroom.<br />
De werking van vispassages voor stroomopwaartse migratie is afhankelijk van een aantal<br />
factoren zoals het toegepaste type vispassage, maar met name van de vindbaarheid en<br />
toegankelijkheid van de inzwemopening. Een functionele inzwemopening moet voldoen aan<br />
de volgende eisen:<br />
de inzwemopening moet aansluiten op de zwemdiepte van de optrekkende vis; om zowel<br />
oppervlakte- als bodemgeoriënteerde vissen de mogelijkheid te bieden, moet de opening<br />
aansluiten op het bodemprofiel<br />
de inzwemopening moet aansluiten aan de denkbeeldige lijn (migratie-limiet-lijn) waar de<br />
stroomsnelheid de zwemcapaciteit van de vis overtreft (Riemersma, 1994); de vissen<br />
gaan langs deze lijn zoeken naar een opening om verder te kunnen optrekken; de positie<br />
van deze lijn hangt af van het turbinedebiet (bij hoog debiet ligt deze lijn verder van de<br />
centrale) en van de zwemcapaciteit van de optrekkende vis die soortafhankelijk is (winde<br />
is sterker dan brasem)<br />
er moet een duidelijke herkenbare lokstroom zijn waarvan de stroomsnelheid moet<br />
worden afgestemd op de vissoort (meestal wordt een maximumwaarde van circa 1 m/s<br />
aangehouden).
-28- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
De uiteindelijke keuze en ontwerp van de vistrap bij de waterkrachtcentrale bij Borgharen is<br />
nog niet definitief. Voor het ontwerp en inpassing zal rekening worden gehouden met de<br />
randvoorwaarden zodat er een optimale werking van de vistrap gegarandeerd zal zijn. Om<br />
de vispassage te garanderen zal met specifieke aspecten rekening worden in het ontwerp.<br />
Dit zijn bijvoorbeeld de ligging van de inzwemopening in het diepe afvoerkanaal, zodat deze<br />
ook gedurende lage afvoeren goed bereikbaar zal zijn voor vissen. De inzwemopening zal<br />
tevens aansluiten op de 'migratie-limiet-lijn', zodat migrerende vissen zonder oponthoud<br />
kunnen passeren.<br />
3.4.2.3 Stroomafwaartse passage<br />
Alle vissen die de turbines van waterkrachtcentrales passeren, hebben een kans op<br />
beschadigingen. De omvang van de schade hangt echter af van diverse factoren zoals de<br />
lengte van de vis, het turbinedebiet, het migratiegedrag en de migratieafstand (Hadderingh &<br />
Bakker, 1998). In de MER (WL, 1997; §5.5.2) wordt nader ingegaan op schadepercentages.<br />
De factoren die de schade beïnvloeden kunnen per vissoort verschillen. De geringste schade<br />
blijkt op te treden bij kleine vis en bij een hoog debiet door de turbines. Hoe groter de<br />
migratieafstand is des te meer waterkrachtcentrales moeten worden gepasseerd waarmee<br />
de totale kans op schade toeneemt. Beperking van de schade door installatie van een<br />
visgeleidingssysteem dat voor alle vissoorten goed werkt, zou in principe ideaal zijn, maar is<br />
niet eenvoudig te realiseren (ATV-DVWK, 2004; Vriese, 1993; KEMA, 2000; KEMA, 2003a).<br />
Daarom wordt nagegaan welke vissoorten het meest bedreigd worden om deze extra<br />
bescherming te bieden (Vriese, 1996). Het betreft bijvoorbeeld vissoorten waarbij ernstige<br />
schade kan worden verwacht vanwege hun lengte en migratiegedrag, zoals diadrome<br />
vissoorten. Deze vissoorten maken gebruik van de gehele lengte van de rivier, tussen<br />
opgroeigebied en zee, om te migreren en zullen daarbij de aanwezige barrières, waarbij<br />
waterkrachtcentrales, moeten passeren. Hierdoor kan er een cumulatieve schade optreden.<br />
Een belangrijke groep van vissen die, vanwege cumulatieve schade, bescherming verdient,<br />
zijn de naar zee trekkende jonge individuen (smolts) van zeeforel en zalm. Het percentage<br />
schade bij deze nog kleine vissen (lengte circa 15 – 20 cm) is per turbine laag maar door de<br />
passage van meerdere centrales kan de cumulatieve sterfte aanzienlijk zijn (KEMA, 2003a).<br />
Het is echter onduidelijk wanneer deze smolts in de tijd beschermd zouden moeten worden,<br />
omdat er in de huidige situatie nog nauwelijks smolts van natuurlijke populaties naar zee<br />
trekken. Bovendien is een toename van salmoniden populaties op korte termijn niet<br />
waarschijnlijk gezien het aantal barrières en de relatief lage effectiviteit van de vistrappen.
-29- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Over passage van rivierprik door turbines is weinig bekend. Bescherming van volwassen<br />
individuen van de obligaat rheofiele rivierprik lijkt niet nodig aangezien deze dieren na de<br />
paai sterven (Lelek & Buhse, 1992). Sterfte van jonge stroomafwaarts migrerende juveniele<br />
prikken zal gering zijn, aangezien het sterke dieren zijn met een kleine kans op beschadiging<br />
vanwege de geringe lengte van ~15 cm (KEMA, 1998; Bakker et al., 2000).<br />
Van de rivierdonderpad is met betrekking tot passage van waterkrachtcentrales weinig<br />
bekend. In principe is de rivierdonderpad in Nederland niet bedreigd, maar dit geldt wel voor<br />
de variant die in snelstromende beken voorkomt. Deze achteruitgang wordt veroorzaakt door<br />
verlies aan biotoop (vervuiling en kanalisatie). Herstel van biotoop is een vereiste voor het<br />
herstel. De soort heeft een zeer geringe verplaatsingsafstand en individuen leggen daarom<br />
geen grote afstanden af. Het passeren van waterkrachtcentrales is daarom een min of meer<br />
individueel karakter, waardoor de waterkrachtcentrale weinig effect zal hebben op<br />
(toekomstige) lokale populaties. Echter, de passeerbaarheid van de waterkrachtcentrale is<br />
wel van belang voor de verspreiding van deze soort. In principe is, vanwege de lengte<br />
(KEMA, 2004), voor deze soort geen significant schadepercentage te verwachten bij<br />
passage van de turbines vanwege zijn geringe lengte.<br />
Bescherming tegen inzuiging door de waterkrachtcentrale Borgharen van overige, niet in<br />
Natura 2000 voor de <strong>Grensmaas</strong> opgenomen soorten, zoals de obligaat rheofiele soorten<br />
barbeel, sneep en kopvoorn, hangt af van de toekomstige ontwikkelingen. De sterk<br />
opgestuwde Maas tussen Lixhe en Borgharen lijkt niet optimaal voor deze soorten, hoewel<br />
ze hier wel voorkomen. Inzuiging van deze soorten door Borgharen lijkt echter geen<br />
probleem op populatieniveau. Daarom wordt uitgegaan van zalmsmolts, omdat deze vis de<br />
door de migratieafstand meest kritische soort is. Van de overige aanwezige vissoorten in het<br />
gebied lijkt bescherming niet noodzakelijk omdat de schade beperkt is en deze vissen<br />
nauwelijks of in beperkte mate migreren en daardoor waarschijnlijk geen of slechts enkele<br />
centrales zullen passeren. Bovendien is er geen aanleiding te veronderstellen dat de<br />
populaties van meeste overige vissoorten in de <strong>Grensmaas</strong> bedreigd zijn.<br />
Samenvattend geldt voor de vissoorten die in Natura 2000 genoemd worden voor de<br />
<strong>Grensmaas</strong>, de zalm smolts het meest gevoelig is met betrekking tot passage van<br />
waterkrachtcentrales, met name vanwege cumulatieve schade bij passage van meerdere<br />
centrales. Voor het herstel van salmoniden populaties is passeerbaarheid van waterkracht-<br />
centrales en overige barrières, zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts, van groot belang,<br />
waartoe dus maatregelen (visgeleiding en vistrappen) genomen dienen te worden. Voor de<br />
rivierprik wordt geen significante schade verwacht bij stroomafwaartse migratie, omdat dit<br />
sterke, kleine juvenielen betreft. Voor de rivierdonderpad wordt geen significante schade
-30- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
verwacht vanwege de lengte, alsook vanwege het feit dat deze soort over korte afstand<br />
migreert. Ondanks migratie over korte afstanden is het voor deze soort wel van belang dat<br />
de waterkrachtcentrale in zowel stroomopwaartse als stroomafwaartse richting passeerbaar<br />
is om de verspreiding van de soort mogelijk te maken (opheffen compartimentering van het<br />
leefgebied).<br />
3.5 Visgeleiding<br />
De sterfte door de waterkrachtcentrale te Borgharen, voorzien van 3 horizontale Kaplan<br />
turbines, is nog onbekend en zal na inbedrijfstelling in de praktijk onder de dan heersende<br />
rivieromstandigheden moeten worden vastgesteld. Omdat voor de centrale gelijke turbines<br />
zullen worden toegepast zoal bij de waterkrachtcentrale Linne, zullen de schadepercentages<br />
ongeveer op hetzelfde niveau liggen. Omdat de schade mogelijk negatieve effect heeft op<br />
populaties is de aanleg van visgeleidende maatregelen bij aanleg van <strong>WKC</strong>’s verplicht<br />
gesteld en moeten deze systemen in de <strong>WKC</strong> geïntegreerd worden. Met deze maatregelen<br />
wordt voorkomen dat vis de turbines passeren en deze zullen via een alternatieve route<br />
langs de centrale geleid worden. Hiermee wordt sterfte als gevolg van turbinepassage onder<br />
de passerende populatie voorkomen. Voor de bedrijfsvoering en de efficiëntie is het van<br />
belang dat de centrale optimaal gebruik kan maken van het aanbod aan waterafvoer. De<br />
toepassing van het visgeleidingssysteem moet binnen de bedrijfsvoering van de centrale<br />
ingepast worden. Het visgeleidingssysteem moet verzekeren dat er bij het in bedrijf zijn van<br />
de centrale een minimale schade aan de stroomafwaarts passerende vissoorten wordt<br />
veroorzaakt.<br />
Voor de waterkrachtcentrale te Borgharen is een nieuw concept visgeleidingssysteem<br />
voorgesteld, zoals beschreven in de navolgende paragraaf. Het visgeleidingssysteem moet<br />
zorgdragen dat de vissoorten optimaal om de centrale heen worden geleid. Het<br />
visgeleidingssysteem is onderdeel van het ontwerp van de waterkrachtcentrale. Bij de<br />
berekeningen in dit rapport wordt uitgegaan van de mortaliteitspercentages zoals vastgesteld<br />
door Kranenborg & Bakker (2002) en geactualiseerd in 2006. Deze percentages zijn<br />
gebaseerd op veldgegevens van visschade bij de centrale Linne.
3.5.1 Werking visgeleidingssysteem<br />
-31- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Het visgeleidingssysteem van FishFlow Innovations BV (FFI) bestaat uit stroboscooplampen<br />
om vissen ervan te weerhouden de turbines in te zwemmen, in combinatie met alternatieve<br />
routes die vissen om de centrale heen leiden.<br />
Er zijn specifieke randvoorwaarden waaraan (de componenten van) het systeem zal moeten<br />
voldoen. Het systeem is echter nog een concept en niet in de praktijk getoetst op effectiviteit,<br />
functionaliteit, onderhoud en bedrijfsvoering in de omvang en toepassing zoals bedoeld bij<br />
de waterkrachtcentrale Borgharen. Het systeem zal in eerste instantie de praktijk worden<br />
getest bij de waterkrachtcentrale te Linne (2009/2010). De resultaten zullen worden<br />
toegepast om het systeem te optimaliseren voor de situatie bij de waterkrachtcentrale te<br />
Borgharen.<br />
De proefopstelling voor het visgeleidingssysteem te Linne bestaat uit een stroboscoop-<br />
lampenscherm (superLEDs, vergelijkbaar met 1500 W stroboscooplampen) dat voor de<br />
turbines van de waterkrachtcentrale wordt aangebracht. Deze lampen dienen te voorkomen<br />
dat de vissen het grofrooster passeren en de turbines inzwemmen, door de reeds bestaande<br />
aarzeling van vis om grofroosters te passeren en terug te keren in stroomopwaartse richting,<br />
te versterken (afschrikken van de uit stroomopwaartse richting naderende vis). Het<br />
uitgangspunt van FFI is dat reactie van de vissen zal zijn om langs de oevers stroom-<br />
opwaarts te gaan zwemmen. Langs elke oever wordt een inzwemkamer gemaakt, een<br />
donkere kamer welke de gehele waterkolom beslaat en met de opening stroomafwaarts<br />
gericht is. In deze kamer bevinden zich inzwemopeningen (zowel dicht bij het wateroppervlak<br />
als dicht bij de bodem en in het midden van de waterkolom), welke samenkomen in een<br />
kunststof buis (diameter 800 mm) welke om de centrale heen loopt tot in het afvoerkanaal<br />
van de <strong>WKC</strong>. In deze buizen wordt een hevelwerking op gang gebracht. De buizen vormen<br />
op deze wijze een veilige route voor de vissen langs de turbines richting het<br />
benedenstroomse rivierpand (zie ook figuur 5).
-32- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Figuur 5. Bovenaanzicht van de inpassing van het FFI visgeleidingssysteem bij de<br />
waterkrachtcentrale Linne. De pijl geeft de stroomrichting aan.<br />
3.5.2 Efficiëntie visgeleiding voor de Natura-2000 doelsoorten in de <strong>Grensmaas</strong><br />
3.5.2.1 Vaststellen significante effecten<br />
Het voorlopig vergunningsbeleid RWS en LNV hanteert een werknorm van maximaal 10%<br />
van de vispopulatie in het Nederlandse deel van de Maas. Bij aanwezigheid van drie<br />
waterkrachtcentrales in de Maas kan gesteld worden dat bij een maximaal gestelde<br />
cumulatieve sterfte van 10% voor prioritaire vissoorten per centrale een maximum sterfte van<br />
3,4 % mag optreden. De genoemde werknorm van 10% is afkomstig uit het document<br />
“Waterkrachtcentrales en vismigratie in de Maas, voorstel ten behoeve van inter-<br />
departementale meningsvorming” (van der Sar e.a., januari 2001) en de bijbehorende<br />
achtergrondnotitie, alsmede de beleidsnotitie ‘Waterkrachtcentrales en vismigratie in de<br />
Maas’ van januari 2000 (Bakker et al., 2000; Kranenbarg & Bakker, 2002). De notitie is<br />
opgesteld door een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van RWS-Limburg, LNV,<br />
EZ en de OVB. Tevens genoemd in de Conceptnota ‘Concept visie waterkrachtcentrales<br />
Maas’ (RWS dir. Limburg, 27 januari 2006). Het is geen officiële grenswaarde, maar<br />
richtinggevend. De onderbouwing door RWS van deze norm luidt als volgt:
-33- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
“De cumulatieve norm van 10% visschade is niet wetenschappelijk onderbouwd met<br />
populatieonderzoek, maar is een algemene inschatting op basis van expert judgement. Bij<br />
10% visschade staan de populaties naar verwachting niet onverantwoord onder druk. De<br />
Maas en de parallelle kanalen fungeren als één grote trekroute. Het grootste deel van de<br />
migrerende vis zal echter de hoofdstroom van de Maas kiezen, omdat hier het grootste deel<br />
van het jaar het meeste debiet is. Dit heeft zowel een grote aantrekkingskracht voor<br />
optrekkende vis (lokkende werking) als aftrekkende vis (energetisch voordelig). Bovendien<br />
zijn nu bij alle stuwen vistrappen aangelegd, zodat de optrekkende vis ook daadwerkelijk<br />
omhoog kan en de trekroute vrij is.”<br />
RWS heeft haar beleid ten aanzien van waterkrachtcentrales op de Maas gebaseerd op<br />
bovenstaand rapport. RWS staat een derde <strong>WKC</strong> op de Maas toe, onder de randvoorwaarde<br />
dat de cumulatieve schade niet meer bedraagt dan 10% voor prioritaire soorten. De norm<br />
wordt gesteld in relatie tot de huidige en te verwachten populatieontwikkelingen door het<br />
nemen van specifieke maatregelen (§3.4.2).<br />
Rijkswaterstaat hanteert de 10% norm omdat vanuit 'best professional judgement' wordt<br />
aangenomen dat populaties van prioritaire vissoorten deze sterfte kunnen hanteren. Dit wil<br />
zeggen, dat de populaties niet onverantwoord onder druk staan. Rijkswaterstaat gaat ervan<br />
uit (schriftelijke mededeling H. Bakker, opstellers 10%-norm, RWS Dlb, 2007) dat de<br />
populatie in stand blijft én deze ook geen significante negatieve effecten ondervindt bij 10%<br />
schade, en de schade dus binnen de bandbreedte van meerjarige fluctuatie blijft. Dit is<br />
echter niet uitgezocht of onderbouwd met populatiegegevens. Bij nadere navraag binnen<br />
Rijkswaterstaat bij specialisten van het RIZA is, in de vorm van een expert judgement, de<br />
volgende onderbouwing aangegeven (schriftelijke mededeling RIZA, 2007):<br />
10% sterfte ligt bij nagenoeg alle vissoorten binnen de natuurlijke fluctuatie van de populatie.<br />
De sterfte is wel sterk afhankelijk van de populatiegrootte. Er zou nog specifiek naar de<br />
levensfase gekeken kunnen worden (smolts, ammocoeten, et cetera), maar hier is minder<br />
over bekend. Natuurlijke sterfte is afhankelijk van de gemiddelde levensverwachting.<br />
Bijvoorbeeld, brasems kunnen 20 jaar oud worden; alen nog veel ouder. Grote brasems en<br />
alen gaan dan ook van nature weinig dood. Kortlevende soorten, zoals bijvoorbeeld zalm en<br />
zeeforel, moeten een veel hogere natuurlijke sterfte hebben, anders zouden er<br />
vanzelfsprekend veel meer oudere exemplaren rond moeten zwemmen. De maximale leeftijd<br />
van de betreffende habitatsoorten is (bron www.fishbase.org):<br />
- rivierdonderpad 4 – 6 jr<br />
- rivierprik 10 jr (speciale levenswijze van de ammocoeten)<br />
- zalm 13 jr (vaak natuurlijk veel minder; eerst enkele jaren in het zoete water en daarna<br />
doorgaans niet meer dan 1 – 3 jaar in zee)
-34- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Geconcludeerd wordt dat 10% sterfte op jaarbasis voor deze soorten binnen de bandbreedte<br />
is. De bestaande monitoringgegevens zijn uitvoerig geanalyseerd. Fluctuaties van 10%<br />
vallen binnen de ruis en kunnen met de huidige intensiteit niet aangetoond worden. De<br />
monitoring is in staat om verdubbeling of halvering van visbestanden significant aan te tonen.<br />
Met de bovenstaande toelichting door Rijkswaterstaat wordt aangegeven dat het effect van<br />
maximaal 10% schade geen significant negatieve consequenties heeft op vispopulaties.<br />
Hieruit kan worden geconcludeerd dat een maximale, cumulatieve schade van 10% als niet<br />
significant kan worden aangemerkt.<br />
3.5.2.2 Visschade en efficiëntie visgeleiding<br />
Alle vissen die de turbines van waterkrachtcentrales passeren, hebben kans beschadigd te<br />
raken. De omvang van de schade hangt echter af van diverse factoren zoals de lengte van<br />
de vis, het turbinedebiet, het migratiegedrag en de migratieafstand. De genoemde<br />
percentages gelden voor het totaal aan vis dat de turbines passeert. Uit de resultaten van<br />
‘herhalende’ studies naar visschade is vast te stellen dat de gevonden sterftepercentages,<br />
per turbinedebiet, binnen een zekere marge vallen. Dit gevonden percentage kan gezien<br />
worden als een ‘technisch’ gegeven of karakterisering van het toegepaste type turbine en is<br />
afhankelijk van zowel operationele factoren en omstandigheden met betrekking tot ecologie,<br />
biologie, seizoenen, hydraulica en rivierdynamiek. Het daadwerkelijke effect op een vissoort<br />
moet gemeten (berekend) en beoordeeld worden op populatieniveau van langs de locatie<br />
gepasseerde vissoorten (passage <strong>WKC</strong>, stuw en vistrap). De genoemde sterftepercentages<br />
betreffen directe sterfte bij passage van turbines.<br />
De werkelijke mortaliteit ligt waarschijnlijk hoger vanwege uitgestelde (indirecte) sterfte.<br />
Sommige vissen overleven de passage, maar sterven later alsnog als gevolg van opgelopen<br />
beschadigingen tijdens de turbinepassage. De uitgestelde mortaliteit is echter moeilijk vast te<br />
stellen en betrouwbare gegevens in de literatuur ontbreken (Kranenbarg & Bakker, 2002). Er<br />
is in de wetenschappelijke literatuur nagenoeg geen onderzoek terug te vinden welke<br />
eenduidig uitgestelde sterfte in een specifieke situatie vaststelt. Verder zijn er verschillen in<br />
schade per type turbine. De voornaamste reden is dat de sterfte onder de na turbine-<br />
passage opgevangen vis over een langere periode gevolgd moeten worden. Dit wordt<br />
gedaan door de vis in bassins of drijvende kooien uit te zetten en op gezette tijdstippen de<br />
sterfte vast te stellen. Het opvangen van de vis gebeurd met netten. Door deze fysieke<br />
opvangmethode raakt vis eveneens beschadigd, o.a. fysieke stress en ontschubbing.<br />
Ontschubbing verstoort de osmoregulatie. Doordat de vissen in een testbassin/kooi dicht op<br />
elkaar zitten en onder beschadigde vis snel ziektes (infecties) optreden, verspreidt dit zich
-35- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
snel onder de testpopulatie. Hierdoor treedt er onder deze testpopulaties snel een hoge<br />
mortaliteit op, welke niet duidelijk is toe te schrijven aan alleen de turbinepassage.<br />
Het is geen eenvoudig taak een visafleidingsysteem af te stemmen op een norm die geldt op<br />
populatieniveau. De vraag is dan welk systeem toegepast kan worden om, met een hoge<br />
zekerheid, aan deze eis te voldoen. Als visafleiding wordt toegepast, zal het percentage<br />
sterfte voor de door de turbine passerende vis niet lager worden, aangezien dit een min of<br />
meer vast (technisch) gegeven is en alleen varieert per turbinedebiet (bij hogere debieten<br />
staan de turbinebladen verder van elkaar af). Omdat minder vis de turbine zal passeren en<br />
meer vis over de stuw en bypass zal gaan, zal het percentage berekend over het totaal aan<br />
de locatie passerende vis wel lager zijn.<br />
Niet voor alle Natura 2000 doelsoorten in de <strong>Grensmaas</strong> (rivierprik (juvenielen), zalm<br />
(smolts) en rivierdonderpad) is bekend binnen welke schadecategorie zij vallen, omdat er<br />
geen meetgegevens over bestaan. Behalve voor prikken (larven/juvenielen van ~15 cm) die<br />
vanwege hun lichaamsbouw buiten de categorieën vallen, kan een inschatting gemaakt<br />
worden aan de hand van gegevens van soorten met vergelijkbare lengte. Dit is gedaan door<br />
Kranenbarg en Bakker (2002), die vanwege het ontbreken van mortaliteitgegevens over een<br />
soort, de mortaliteit ingeschat hebben op basis van mortaliteitgegevens van andere soorten<br />
volgens Bakker & Gerritsen (1992a en b). Hierbij is aangenomen dat soorten met een<br />
vergelijkbare lengte een vergelijkbare mortaliteit vertonen. Bij de schatting is gebruik<br />
gemaakt van de lengteklassen 0 – 15 cm, 15 – 30 cm, 30 – 60 cm en 60 – 90 cm, die goed<br />
aansluiten bij de lengtes van de verschillende soorten die voorkomen in de Maas. De<br />
mortaliteit van soorten in deze lengteklassen is gelijkgesteld aan de mortaliteit bij<br />
representatieve soorten van vergelijkbare lengte waarvan schadepercentages bekend zijn. In<br />
tabel 1 worden de mortaliteitsgegevens uit Kranenbarg en Bakker (2002) bij passage van 1<br />
waterkrachtcentrale voor de doelsoorten in de Natura 2000 aangegeven.<br />
Zalmsmolts kunnen afkomstig zijn van paaigronden in Frankrijk, Wallonië en Duitsland. De<br />
smolts uit Duitsland komen in de Maas benedenstrooms van de <strong>WKC</strong> Linne. Hoeveel<br />
procent van de totale vispopulatie dat zal zijn is onbekend. In de navolgende berekening<br />
wordt als, worst case, aangenomen, dat 100% van de zalmsmolts Borgharen en Linne<br />
passeren, dat 0% uit Duitsland komt en dat geen enkele smolt alternatieve routes kiest. Bij<br />
passage van de twee bestaande waterkrachtcentrales (Alphen en Linne) vindt bij een<br />
schadepercentage van 4% per centrale (Kranenbarg en Bakker, 2002), een cumulatieve<br />
schade op van 100-(100*(0,96*0,96)) = 7,8 (100% van de passerende populatie minus het<br />
percentage van de passerende populatie dat twee centrales zonder beschadiging passeert).<br />
Omdat het totaal niet hoger mag zijn dan 10%, blijft er voor Borgharen een acceptabele
-36- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
schade over van 100 – 100*(0.9/(0,96*0,96)) = 2,3%. Dit percentage geldt in geval er géén<br />
visgeleidingssysteem bij elk van de 3 waterkrachtcentrales wordt toegepast.<br />
Tabel 1 Letale schade bij horizontale Kaplan turbines (Kranenbarg & Bakker, 2002)<br />
lengte bij stroomafwaartse<br />
migratie (cm)<br />
rivierprik (juvenielen) 15 circa 1<br />
salmoniden (smolts) 15 – 20 circa 4<br />
rivierdonderpad* 15 circa 4<br />
mortaliteit bij<br />
passage 1 <strong>WKC</strong> (%)<br />
* de rivierdonderpad wordt niet aangegeven in Kranenbarg & Bakker (2002), maar hiervoor is een<br />
mortaliteit gekozen voor vissen tot 15 cm welke een kleinere kans op schade hebben bij<br />
turbinepassage.<br />
De zalm is een obligaat migrerende vissoorten, die om zijn levenscyclus te voltooien migreert<br />
tussen binnenwater en de zee en massaal stroomafwaarts migreert in specifieke perioden.<br />
De rivierprik migreert ook over grotere afstanden (100 – 200 km) en heeft daardoor<br />
eveneens kans meerdere waterkrachtcentrales te passeren. De stroomafwaartse migratie<br />
van deze soorten betreft juvenielen, waarbij zalm smolts een lengte hebben van 15 – 20 cm<br />
en de rivierprik een lengte van ~15 cm. De rivierdonderpad (tot 15 cm) migreert over korte<br />
afstanden en zal zeer waarschijnlijk slechts 1 waterkrachtcentrale passeren. Behalve voor<br />
zalm smolts wordt voor rivierprikken en rivierdonderpadden (vanwege hun biologie, lengtes<br />
en migratieafstanden, zie ook §3.4.2.2) geen significante cumulatieve schade verwacht.<br />
Schadepercentages hebben betrekking op het aantal vissen die de turbine passeren. In<br />
principe is er bij stroomafwaartse passage een verdeling van het totaal aantal vis per soort<br />
dat de locatie passeert hetzij via de stuw, vistrap of de turbines. Het rivierdebiet gaat in<br />
principe hoofdzakelijk door de centrale en in theorie zullen alle stroomafwaarts migrerende<br />
vissen die de hoofdstroom volgen ook de turbines passeren. Hoeveel vis in werkelijkheid<br />
passeert en welk aandeel daarvan de vistrap dan wel stuw als alternatieve doorgang vindt, is<br />
onbekend. Daarom wordt als ‘worstcase’ scenario aangenomen dat alle vis die door de<br />
turbines gaat en het sterftepercentage zonder visgeleiding van het aantal vissen dat de<br />
gehele rivier passeert (dus verdeeld over stuw, centrale en vistrap), in principe gelijk is aan<br />
het sterftepercentage van het aantal vissen dat de turbines passeert.
-37- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bij toepassing van visgeleiding zoals voorgesteld voor Borgharen zullen er minder vissen de<br />
turbines passeren, waardoor het totale schadepercentage lager wordt. Het FFI visgeleidings-<br />
systeem is beoordeeld voor de toepassing bij de bestaande waterkrachtcentrale Linne en<br />
voor de geplande waterkrachtcentrale Borgharen (Klein Breteler, 2008). Voor deze<br />
beoordeling hebben deskundigen hun oordeel gegeven over de verschillende aspecten van<br />
het FFI systeem. Door middel van de Delphi-methodiek zijn de gezamenlijke antwoorden op<br />
specifieke vragen geëvalueerd en beoordeeld. Op basis van dit expert-judgement is voor de<br />
situatie bij <strong>WKC</strong> Linne het gemiddelde afleidingspercentage theoretisch vastgesteld op 31%<br />
voor salmoniden smolts, 30% voor volwassen salmoniden en op 36% voor riviertrek-<br />
vissoorten. Voor de situatie van <strong>WKC</strong> Borgharen is het gemiddelde afleidingspercentage<br />
theoretisch vastgesteld op 33% voor salmoniden smolts, 30% voor volwassen salmoniden en<br />
op 38% voor riviertrekvissoorten. In tabel 2 staat, berekend op basis van bovenstaande<br />
theoretische schadepercentages, de resterende schade weergegeven.<br />
Tabel 2 Theoretisch vastgestelde resterende schade bij Borgharen voor de doelsoorten in<br />
vissoort<br />
Natura 2000 <strong>Grensmaas</strong> bij toepassing voorgestelde FFI visgeleidingssysteem<br />
letale schade (%)<br />
zonder visgeleiding<br />
theoretisch %<br />
afleiding<br />
Rivierprik (juvenielen) circa 1 38 0,62<br />
Salmoniden (smolts) circa 4 33 2,68<br />
Rivierdonderpad** circa 4 38 2,48<br />
resterende schade<br />
(%) met visgeleiding<br />
Het FFI visgeleidingssysteem zal bij de waterkrachtcentrale Linne in de praktijk worden<br />
getest. Voor zover bekend zal het systeem daar bij gebleken functionaliteit permanent<br />
aanwezig blijven. Als bij doorgang van de waterkrachtcentrale Borgharen dit systeem daar<br />
eveneens wordt toegepast, zullen er dus 2 waterkrachtcentrales van visgeleiding zijn<br />
voorzien. In dat scenario zien de percentages er als volgt uit (tabel 3).
-38- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Tabel 3. Cumulatieve schade bij stroomafwaartse passage 3 <strong>WKC</strong>'s<br />
Vissoort Borgharen Linne Alphen Totaal<br />
Rivierprik (juvenielen) 0,62 0,64 1 2,26<br />
Salmoniden (smolts) 2,68 2,76 4 9,44<br />
Rivierdonderpad* 4 4 4 4<br />
* passeert slechts 1 <strong>WKC</strong>, hiervoor het hoogste % voor 1 passage genomen<br />
Doorgerekend bedraagt de cumulatieve mortaliteit bij passage van 3 <strong>WKC</strong>'s voor salmoniden<br />
smolts: 100-(100*(0,9732*0,9724*0,96)) = 9,17%. Bij toepassing van het FFI visgeleidings-<br />
systeem bij 2 <strong>WKC</strong>'s en op basis van de theoretisch ingeschatte gemiddelde afleidings-<br />
percentages volgens het expert judgement (Klein Breterel, 2008), blijft de cumulatieve<br />
schade voor de doelsoorten in Natura 2000 <strong>Grensmaas</strong> beneden de 10%. In dit geval is er<br />
geen significant negatief effect op de instandhoudingsdoelen van de betreffende soorten.<br />
3.5.2.3 Visvriendelijke turbines<br />
Naast het visgeleidingssysteem wordt voor de te bouwen waterkrachtcentrale bij Borgharen<br />
visvriendelijke turbines voorzien. Leveranciers van turbines houden in de nieuwe ontwerpen<br />
van turbines nadrukkelijk rekening met de passage van vissen. Praktijkonderzoek op<br />
laboratoriumschaal naar de vorm en stand van de turbinebladen (o.a. Alden Research<br />
Laboratory, USA), heeft informatie opgeleverd waarmee Kaplan turbines in theorie minder<br />
schade aan vis toebrengen. Deze voor vispassage geoptimaliseerde turbineconcepten<br />
leveren volgens opgaaf van de leveranciers mogelijk lagere schadepercentages op. Testen<br />
met een zogenaamde Minimal Gap Runner Design (aangepaste verticale Kaplan turbine) bij<br />
de Bonneville Dam waterkrachtcentrale aan de Columbia rivier in Oregon, Amerika lieten een<br />
hogere overleving zien ten opzichte van conventionele verticale Kaplan turbines. Deze en<br />
nog een aantal additionele tests laten zien dat aanpassingen aan de turbine een verbetering<br />
kunnen opleveren met betrekking tot het schadepercentage. Verticale Kaplan turbines<br />
hebben een ander conceptdesign en opereren onder andere condities dan de zogenaamde<br />
Low Head horizontale Kaplan turbines zoals zal worden toegepast bij Borgharen. Echter, de<br />
resultaten indiceren dat met een optimaal ontwerp hogere overlevingspercentages bereikt<br />
kunnen worden.<br />
In principe treedt bij het horizontale Kaplan turbinetype reeds de minste schade op in<br />
vergelijking met andere turbinetypen (Bruijs, 2004). De huidige generatie turbines worden<br />
dusdanig ontworpen dat door middel van een optimale stromingsprofiel en vormgeving van
-39- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
de turbinebladen en leidschoepen de kans op aanraking van de vis met de turbinebladen<br />
lager wordt. Tevens is onderzoek uitgevoerd naar de vorm en stand van de turbinebladen,<br />
met name de voorkant (de voorlopende smalle zijde) en de wijze waarop de buitenste rand<br />
van het turbineblad grenst aan de wand van de turbinebehuizing. De vorm van de turbine-<br />
bladen is dusdanig aan te passen dat bij contact tussen de vis en het turbineblad de vis<br />
afwentelt en niet meegetrokken wordt. Laboratorium testen met dergelijke concepten laten<br />
zien dat vis minder snel letaal wordt beschadigd. Door deze aspecten mee te nemen in het<br />
ontwerp, kan het percentage nog lager komen te liggen. Recente studies hieraan hebben<br />
betrekking op Kaplan turbines met verticale as, waarbij overlevingsefficiënties tot 90%<br />
gehaald worden. Kaplan turbines met horizontale as, zoals bij Borgharen zullen worden<br />
toegepast, geven zoals eerder aangegeven in het algemeen de laagste schadepercentages<br />
in vergelijking met andere turbinetypen. Optimalisatie door verbeterde vormgeving van de<br />
turbinebladen kan dit percentage verlagen. Voor de Kaplan turbines met visvriendelijk<br />
ontwerp die bij Borgharen ingebouwd worden, is echter nog onbekend hoe het schade-<br />
percentage zich verhoudt. Echter, door toepassing van een meer optimaal, visvriendelijk<br />
ontwerp kan het schadepercentage lager komen te liggen dan nu theoretisch is vastgesteld<br />
en reeds bekend is bij bestaande horizontale Kaplan turbines zoals toegepast in Nederland.<br />
3.6 Effect gaffellibel en bever<br />
3.6.1 Gaffellibel<br />
De gaffellibel komt in Nederland alleen voor langs de Roer en Swalm. Mogelijk kan de soort<br />
zich in de toekomst herstellen als deze kan profiteren van waterkwaliteitsverbetering. Na<br />
uitvoering van het <strong>Grensmaas</strong>project zal het potentieel leefgebied van de Gaffellibel enorm<br />
uitbreiden, zeker in combinatie met verbetering van beken en beekmondingen (omdat zich<br />
juist daar geschikt substraat kan opbouwen) of grindsuppletie. De gaffellibel stelt specifieke<br />
eisen aan de omgeving, waarvan onder andere een flinke stroomsnelheid belangrijk is (tot<br />
circa 1 m/s) en de aanwezigheid van fijn grind en grove zandfracties. Het zomerbed van de<br />
<strong>Grensmaas</strong> benedenstrooms de stuw en waterkracht-centrale vormt als rivier met<br />
doorstroming in principe een geschikt leefgebied voor de gaffel-libellarven. Op de imago’s zal<br />
de waterkrachtcentrale geen effect hebben. Voor de verspreiding van de soort levert de<br />
waterkrachtcentrale geen barrière op. Ook het zuurstof-gehalte van het rivierwater zal niet<br />
veranderen. Er zal ook geen verslechterend of verstorend effect aanwezig zijn. De aanleg en<br />
exploitatie van de waterkrachtcentrale zullen geen negatief effect hebben op het behoud en<br />
verbetering van het leefgebied voor vestiging van de gaffellibel, wat direct gekoppeld is aan<br />
verbetering van de kwaliteit van het habitattype H3260B.
3.6.2 Bever<br />
-40- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bevers komen met name voor in de grotere beeksystemen nabij de Maas (Natuurhistorisch<br />
maandblad, 2009). Hier is het mogelijk voor bevers om dammen te bouwen. Indien er geen<br />
geschikte oever is om holen te graven, bouwen de dieren grote burchten. Voor het<br />
foerageren zoeken ze onder andere de oeverzones van rivieren op. Het zachthoutooibos van<br />
Koningssteen en de Visplas is belangrijk als leefgebied van de bever die verder ook<br />
voorkomt rond de Molensteense Plas en de Dilkensplas. Ook in het zuidelijk deel van de<br />
<strong>Grensmaas</strong> (het vrij afstromende deel) heeft de soort zich inmiddels gevestigd. Vermoedelijk<br />
zijn de dieren van de Koningssteen e.o. vooral afkomstig uit de groep van in Nederland<br />
uitgezette dieren en de dieren in het zuidelijk deel uit de Waalse populatie (ook uitgezet). De<br />
bever komt in het gebied nabij de stuw te Borgharen niet voor omdat de bedding geen<br />
geschikt leefgebied is voor deze soort voor vestiging (beheerplan grensmaas). De<br />
belangrijkste eis van de bever aan zijn habitat is een voldoende groot areaal aan oeverzones<br />
met een gevarieerde begroeiing van bos en moeras/ruigtesoorten. Aanleg en exploitatie van<br />
de waterkrachtcentrale zal op de bever geen invloed hebben. Er zijn geen negatieve, alsook<br />
geen verslechterende of verstorende effecten te verwachten.<br />
De uitvoering van het <strong>Grensmaas</strong>project met zijn alluviale bossen zal leiden tot een toename<br />
van het potentieel leefgebied voor de Bever. In de autonome situatie (zonder uitvoering van<br />
het <strong>Grensmaas</strong>project) neemt het aantal bevers en het aantal territoria van bever duidelijk<br />
toe. Ook zonder extra maatregelen wordt verwacht dat de bever zich in het<br />
<strong>Grensmaas</strong>gebied zal uitbreiden. Met name de plassen in het winterbed zijn hierbij van<br />
belang om territoria en voortplantingsburchten te stichten. Volgens het concept Beheerplan<br />
<strong>Grensmaas</strong> liggen de beste uitbreidingskansen voor de Bever liggen in de plassen langs de<br />
Maas, zoals in het Maasplassengebied (o.a. Koningssteen, de Brandt), aan Vlaamse zijde<br />
(Plassen bij Kessenich, Maasbempder Greend, Kerkeweerd, Bichterweerd) en bij<br />
natuurgebied Elba nabij Grevenbicht. Ook de oude maasarm bij Stokkem (B) lijkt geschikt.<br />
Vanwege de mobiliteit van de Bever en de inrichting van het Bosscherveld dat potentieel<br />
goede mogelijkheden levert voor eventuele migratie van de bever, zal de Bever geen<br />
belemmering ondervinden van de <strong>WKC</strong> voor de migratie.<br />
De aanleg en exploitatie van de waterkrachtcentrale zullen geen negatief effect hebben op<br />
het uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit van het leefgebied voor uitbreiding populatie.
4 CONCLUSIES<br />
Voor de waterkrachtcentrale Borgharen kan vastgesteld worden dat:<br />
-41- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
- de waterkrachtcentrale wordt gesitueerd op het Bosscherveld en niet ligt in de<br />
<strong>Grensmaas</strong>. Het afvoerkanaal grenst wel aan de <strong>Grensmaas</strong>. Het Natura 2000-gebied<br />
<strong>Grensmaas</strong> begint vanaf de stuw te Borgharen en betreft op deze locatie het zomerbed<br />
van de rivier.<br />
- er geen significant effect, alsook geen verslechtering of verstoring met betrekking tot<br />
fysische effecten, zal zijn op habitattypen H6430A, H91E0A, en H3270 omdat deze niet<br />
voorkomen en/of voor zullen komen in het zomerbed benedenstrooms de stuw en de<br />
waterkrachtcentrale. Het behoud van oppervlakte en behoud van kwaliteit van deze<br />
habitattypen wordt niet beïnvloedt.<br />
- habitattype H3260B zich eventueel kan ontwikkelen in het zomerbed benedenstrooms de<br />
stuw en de waterkrachtcentrale de waterkrachtcentrale, mits de maximale diepte 1 m is.<br />
Een significant negatief effect op dit habitat is niet te verwachten, alsook geen<br />
verslechtering of verstoring. De uitbreiding van oppervlakte en behoud van kwaliteit van<br />
dit habitattype wordt niet beïnvloedt.<br />
- de effecten van de waterkrachtcentrale hebben betrekking op de kernopgave 3.01<br />
(trekvissen). Voor de kernopgave 3.04 zijn de mogelijke effecten door de waterkracht-<br />
centrale niet van toepassing<br />
- er door de bedrijfsvoering van de waterkrachtcentrale een beperkte invloed is op variatie<br />
in stroomsnelheid binnen het afvoerkanaal welke (tot 300 m 3 /s) de variatie in Maasafvoer<br />
volgt. Door de bedrijfsvoering (traploze regeling) zullen geen significante veranderingen<br />
optreden in stroomsnelheid en overstromingsfrequentie in het zomerbed beneden-<br />
strooms de stuw en de waterkrachtcentrale in het <strong>Grensmaas</strong>gebied.<br />
- er een verstorend effect kan optreden op het zuurstofgehalte (minder zuurstofinslag bij<br />
de stuw gedurende de zomer) en dat compensatie zal plaatsvinden van zuurstofinslag in<br />
het Bosscherveld en door verbreding van de rivier. Indien het zuurstofgehalte te laag<br />
dreigt te worden is het als maatregel mogelijk in de turbine-uitlaat extra lucht toe te<br />
voegen aan het uitlaatwater of extra water over de stuw te laten voor inslag van zuurstof.
-42- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
- de aanleg en exploitatie van de waterkrachtcentrale geen negatief effect zullen hebben<br />
op het behoud en verbetering van het leefgebied voor vestiging van de gaffellibel, wat<br />
direct gekoppeld is aan verbetering van de kwaliteit van het habitattype H3260B.<br />
- de aanleg en exploitatie van de waterkrachtcentrale geen negatief effect zullen hebben<br />
op het uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit van het leefgebied voor uitbreiding<br />
populatie bevers.<br />
- door toepassing bij 2 waterkrachtcentrales van het FFI visgeleidingsssysteem, waarvan<br />
de efficiëntie theoretisch is beoordeeld, alsook toepassing van geoptimaliseerde<br />
(visvriendelijke) horizontale Kaplan turbines, kunnen de schadepercentages voor de<br />
doelsoorten die staan aangegeven in de Natura 2000-gebied <strong>Grensmaas</strong> zodanig<br />
worden teruggebracht, dat deze als niet significant kunnen worden beschouwd, waarbij<br />
cumulatief een schade van maximaal 10% optreedt van de beschermde vispopulatie op<br />
de Nederlandse Maas. Hierdoor worden geen significante negatieve effecten op deze<br />
vissoorten verwacht, i.e. geen significante invloed op het behoud omvang en kwaliteit<br />
leefgebied en verbinding met belangrijk leefgebieden buiten het Natura-2000 voor<br />
uitbreiding populatie zalm, alsook behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud<br />
populatie rivierprik en rivierdonderpad.
REFERENTIES<br />
-43- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
ARCADIS 2003. Achtergronddocument 7 MER <strong>Grensmaas</strong> 2003: Oppervlaktewaterkwaliteit<br />
en Ecotoxicologie.<br />
ATV-DVWK, 1996. Fischaufstiegsanlagen – Bemessung, Gestaltung, Funktionskontrolle.<br />
Merkblatt ATV-DVWK-232.<br />
ATV-DVWK, 2004. Fischschutz- und Fischabstieganlagen - Bemessung, Gestaltung,<br />
Funktionskontrolle. Merkblatt ATV-DVWK-M 501.<br />
BAKKER H., R. KWANTEN, W. MUYRES, G. VAN DER SAR, M. VAN STEENHOVEN & C.<br />
VERHEIJEN, 2000. Concept beleidsnotitie “Waterkrachtcentrales en vismigratie in de Maas:<br />
1- Voorstel ten behoeve van interdepartementale meningsvorming 2- Achtergrondnotitie met<br />
bijlagen. RWS-Limburg. Januari 2000.<br />
BAKKER, H.D. & J.J. GERRITSEN, 1992a. Schade aan vis als gevolg van passage door<br />
waterkrachtcentrale in de Maas bij Linne. Deel I: aal (Anguilla anguilla). KEMA Rapport nr.<br />
98263-MOB 92-3653, 76 pp.<br />
BAKKER, H.D. & J.J. GERRITSEN, 1992b. Schade aan vis als gevolg van passage door<br />
waterkrachtcentrale in de Maas bij Linne. Deel II: Schubvis. KEMA Rapport nr. 98263-MOB<br />
92-3701, 88 pp.<br />
BAKKUM R, & J. VAN GILS. (1995).MER <strong>Grensmaas</strong> Waterloopkundig Laboratorium, Delft.<br />
1995.<br />
BRUIJS, M.C.M. 2004. Effectiviteit visgeleidingssystemen bij de bestaande<br />
waterkrachtcentrales Linne en Alphen. KEMA Arnhem 50351962-KPS/MEC 04-7019. 139 p.<br />
BRUIJS, M.C.M., POLMAN, H.J.G., VAN AERSSEN, G.H.F.M., HADDERINGH, R.H.,<br />
WINTER, H.V., DEERENBERG, C., JANSEN, H.M., SCHWEVERS, U., ADAM, B.,<br />
DUMONT, U. & KESSELS, N. 2003. Management of silver e el: Human impact on<br />
downstream migrating eel in the river Meuse. EUReport Contract Q5RS-2000-31141.<br />
CROMBAGHS, B.H.J.M., R.W. AKKERMANS, R.E.M.B. GUBBELS & G. HOOGERWERF,<br />
2000. Vissen in Limburgse beken. De verspreiding en ecologie in stromende wateren in<br />
Limburg. Natuurhistorisch genootschap in Limburg.
-44- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
CROMBAGHS, B., M. DORENBOSCH, R. GUBBELS & J. KRANENBURG, 2007.<br />
Nederlandse Rivierdonderpad uit de habitatrichtlijn bestaat uit twee soorten. De Levende<br />
Natuur, jrg.108/6, pp. 248-251.<br />
ERTSEN, A.C.D, R.A.E. KNOBEN, W.L. LIEFVELD & J. OLTHOF, 2000. De zuurstof-<br />
huishouding in de <strong>Grensmaas</strong>, analyse van veldmetingen in de zomerperiode en relaties met<br />
macroevertebraten en vissen. Reports of the project: ‘Ecological Rehabilitaiton of the River<br />
Meuse’ EHM no 33. December 2000.<br />
HADDERINGH, R.H. & BAKKER, H.D., 1998. Fish mortality due to passage through<br />
hydroelectric power stations on the Meuse and Vecht rivers. In: Jungwirth,M., Schmutz, S. &<br />
Weiss, S. (eds.) Fish migration and fish bypasses. Fishing News Books, Oxford. 315-328.<br />
HADDERINGH, R.H. & BRUIJS M.C.M., 2002. Hydroelectric power stations and fish<br />
migration. Tribune de l’eau, Vol. 55, nrs. 619-620/5-6: 79 – 87.<br />
HOOGERWERF, G., B. CROMBAGHS, F. SCHEPERS, J. HABRAKEN & J. VERBEEK.<br />
Waterplanten in de <strong>Grensmaas</strong> 1996. Inventarisatie en standplaatskarakterisering. Bureau<br />
Natuurbalans - Limes divergens, Nijmegen in opdracht van RIZA, Lelystad."<br />
ICBM, 2000. Trekvissen in de Maas. Stand van zaken 1999. Rapport nummer M1/00-27.<br />
Internationale Commissie voor de Bescherming van de Maas, Luik.<br />
KEMPER JAN H., 2008. Monitoring vismigratie vispassage Borgharen, voorjaar 2008.<br />
VisAdvies BV, Utrecht. Projectnummer VA2008_02, 24 pag.<br />
KEMA, 1998. Visstand, vispassage en visdetectie in verband met nieuwe waterkracht-<br />
centrales in de Maas. 9850225-KPG/CET 98-5042.<br />
KEMA, 2000 (Hadderingh, R.H. & Van Aerssen G.H.F.M). Visgeleiding <strong>WKC</strong> Borgharen,<br />
rapportnr. 00-6079.<br />
KEMA, 2003a. Potentieel geschikte visgeleidingssystemen voor doelsoorten. Stappenplan<br />
Visgeleiding Fase II, rapportnr. 99-4432.<br />
KEMA, 2003b. (Bruijs, M.C.M. & Hadderingh, R.H.). Passage van schubvis door de<br />
waterkrachtcentrale in de Maas bij Linne; najaar 2002, rapportnr. KPS/MEC 03-6142.
-45- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
KEMA, 2004. Effectiviteit visgeleidingssystemen bij de bestaande waterkrachtcentrales Linne<br />
en Alphen. Rapportnr. KPS/MEC 04-7019.<br />
KEMA, 2005. Expert opinion visgeleidingssysteem <strong>WKC</strong> Borgharen.<br />
KRANENBARG & BAKKER 2002. Waterkrachtcentrales versus vis in de Nederlandse Maas.<br />
Prioritaire soorten voor bescherming tegen mortaliteit door turbinepassage. Aangepast in<br />
januari 2006 aan nieuwe wetgeving. Werkdocument 2002.217X.<br />
LANTERS, R.L.P. 1993. De bekkenvistrap Belfeld: Monitoring van de visoptrek en<br />
hydraulische waarnemingen in 1993. RIVO rapport 93.023, DLO-Rijksinstituut voor<br />
Visserijonderzoek, IJmuiden, 36 pp.<br />
LELEK, A. & BUHSE, G., 1992. Fische des Rheins, früher und heute. Springer Verlag,<br />
Berlin, Heidelberg.<br />
LNV, 2006a. Natura 2000 doelendocument – hoofddocument. Ministerie van LNV, juni 2006.<br />
LNV, 2006b. Natura 2000 doelendocument – bijlagendocument. Ministerie van LNV, juni<br />
2006.<br />
MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT, 1998. Vierde Nota Waterhuishouding –<br />
Regeringsbeslissing. Ministerie van Verkeer en Watersstaat, 1999. December 1998.<br />
Natuurhistorisch maandblad nummer 4, april 2009, jaargan 98.<br />
NIE, H.W. de, 1996. Atlas van de Nederlandse zoetwatervissen. Media Publishing,<br />
Doetinchem.<br />
NOLTE, A., FREYHOF, J., STEMSHORN, K. & TAUTZ, D. 2005. An invasive lineage of<br />
sculpins, Cottus sp. (Pisces, Teleostei) in the Rhine with new habitat adaptations has<br />
originated by hybridization between old phylogeographic groups. Proceedings of the Royal<br />
Society, London, 272: 2379 – 2387.<br />
OVB, 1990. Een zalm uit de Maas. OVB-Bericht 1990-1: p. 19-20.
-46- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
PETERS, B. & A. DE VOCHT, 2005. Effectbeoordeling van grinddrempels op beschermde<br />
soorten en habitattypen in de bedding van de <strong>Grensmaas</strong>. In opdracht van Maaswerken.<br />
Bureau Drift, Berg en Dal.<br />
PHILIPPART, J.C., G. RIMBAUD EN M. OVIDIO. 2003. Convention d’etudes pour le suivi<br />
scientifique de la réhabilitation du Saumon atlantique dans le bassin de la Meuse projet<br />
‘Meuse Saumon 2000’. Rapport d’activité annuel pour la periode février 2002 - janvier 2003.<br />
Etude des comportements et voies de migration a la remontée des Salmonides et autres<br />
poissons migrateurs dans les axes Meuse – Ourhe – affluents. Université de Liège février<br />
2003.<br />
RIVO, 2005a. (Winter, H.V., de Boois I.J., Wiegerinck, J.A.M. en Westerink, H.J.).<br />
Jaarrapportage Passieve Vismonitoring Zoete Rijkswateren: fuik- en zalmsteekregistraties in<br />
2004. C036/05.<br />
RIVO, 2005b. (Patberg W., Leeuw de J.J. en Winter H.V.) Verspreiding van rivierprik,<br />
zeeprink, fint en elft in Nederland na 1970. C004/05.<br />
RIZA, 2006. Minimale afvoer van de <strong>Grensmaas</strong> Inschatting van ecologische effecten met<br />
RHASIM. juni 2006. RWS RIZA rapport 2006.015.<br />
SCHULZE, F.H. EN M. GREIJDANUS-KLAAS 2000. De zuurstofhuishouding in de<br />
<strong>Grensmaas</strong>, analyse van veldmetingen in de zomerperiode en relaties met macro-<br />
evertebraten. EHM-rapport nr. 33-2000.<br />
KLEIN BRETELER, J.G.P., 2008. Theoretische beoordeling van het FFI<br />
visgeleidingssysteem bij waterkrachtcentrales in de Maas. VIVION BV, Utrecht.<br />
Rapportnummer 08-003, 59 p.<br />
VRIESE, F.T. 1993. Visgeleidingssystemen bij waterkrachtcentrales. OR/OVB 1992/02.<br />
Nieuwegein, Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij. OVB-Onderzoeksrapport<br />
1993-20.<br />
VRIESE, F.T. 1996. Biologische argumenten voor keuze van doelsoorten voor visgeleiding.<br />
Stappenplan Visgeleiding, Fase 1. OR/OVB 1994-01. Nieuwegein, Organisatie ter<br />
Verbetering van de Binnenvisserij. OVB-onderzoeksrapport 1996-11.<br />
WL, 1997. MER Waterkrachtcentrale Borgharen. September 1997.`
BIJLAGE A HABITATTYPEN GRENSMAAS<br />
-47- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
(bron: 152_gebiedendocument_<strong>Grensmaas</strong>, Gebiedendocument - Werkdocument t.b.v.<br />
voorbereiding ontwerp-aanwijzingsbesluiten).<br />
Kenschets<br />
Natura 2000 Landschap: Rivierengebied<br />
Status: Habitatrichtlijn<br />
Site code: NL9801075<br />
Beschermd natuurmonument: -<br />
Beheerder: Natuurmonumenten, Domeinen, Rijkswaterstaat,<br />
particulieren<br />
Provincie: Limburg<br />
<strong>Gemeente</strong>: Echt-Susteren, Maasbracht, <strong>Maastricht</strong>, Meerssen, Sittard-<br />
Oppervlakte: 301 ha<br />
Gebiedsbeschrijving<br />
Geleen, Stein, Thorn<br />
Binnen het rivierengebied neemt de <strong>Grensmaas</strong>, die in Limburg tussen Wessem en<br />
<strong>Maastricht</strong> de grens met België vormt, een bijzondere positie in omdat deze het karakter<br />
heeft van een heuvellandrivier. Anders dan het weidse landschap met brede uiterwaarden<br />
van rivieren als IJssel, Rijn, Waal en Benedenmaas wordt het landschap van de <strong>Grensmaas</strong><br />
gekenmerkt door een smalle, diep ingesneden bedding, die als het ware ligt bekneld tussen<br />
hogere gronden van oudere oorsprong. De sterk meanderende en betrekkelijk ondiepe<br />
rivierloop is mede door de aanwezigheid van zand- en grindbanken onbevaarbaar; voor de<br />
scheepvaart is ten oosten van de <strong>Grensmaas</strong> het Julianakanaal gegraven. Ten zuiden van<br />
Wessem, waar de Maas het laagland binnentreedt en uiterwaarden vormt, bevinden zich als<br />
resultante van vroegere ontgrondingen ten behoeve van klei- en grindwinning enkele<br />
moerasgebieden (waaronder Koningssteen) die deel uitmaken van het Natura 2000 gebied.<br />
In de toekomst vindt in het <strong>Grensmaas</strong>gebied op grote schaal natuurontwikkeling plaats in<br />
het kader van het gelijknamige <strong>Grensmaas</strong>project, dat naast de vorming van nieuwe natuur<br />
ook hoogwaterbestrijding en grindwinning beoogt. Na voltooiing van de werkzaamheden kan<br />
hier een gevarieerd landschap ontstaan met voedselrijke plassen, ruigten, graslanden en<br />
rivierbossen.
Het aangewezen Natura 2000-gebied omvat<br />
het Nederlandse deel van de bedding van<br />
de <strong>Grensmaas</strong> en delen van de natuur-<br />
ontwikkelingsgebieden Koningssteen en de<br />
Brandt.<br />
Het beddinggedeelte loopt van de stuw van<br />
Borgharen (rkm 15,3) tot en met de Maas ter<br />
hoogte van Koningsteen bij rkm 64,0. In<br />
totaal gaat het om 48,7 km rivier. Hiervan is<br />
circa 40 km vrij afstromend (ongestuwd) en<br />
staat ongeveer 11 km onder invloed van de<br />
stuw van Linne. De <strong>Grensmaas</strong> stroomt in<br />
dit gebied tussen een afwisseling van<br />
landbouwgronden, dorpen, natuurgebieden<br />
en grindplassen door.<br />
(concept beheerplan <strong>Grensmaas</strong>, 2009)<br />
-48- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bijlage A blad 2
Begrenzing<br />
-49- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bijlage A blad 3<br />
Dit gebied omvat behalve enige gronden aan de noordzijde alleen het (Nederlandse deel van<br />
het) zomerbed waardoor het habitattype slikkige rivieroevers (H3270) waarvoor het gebied<br />
onder meer is aangemeld, er grotendeels buiten valt. Op grond van provinciale gegevens zijn<br />
op een aantal plekken oeverzones aan het gebied toegevoegd. Verder is het mondings-<br />
gebied van de Geul opgenomen wegens de betekenis voor trekvissen. Bezien moet nog<br />
worden of de begrenzing rond Koningssteen nog aanpassing behoeft. Over de uitvoering van<br />
het <strong>Grensmaas</strong>project wordt nog het volgende opgemerkt: De positie van de zomerbedding<br />
kan de komende jaren wijzigen. Het beddingmilieu zal hierdoor naar verwachting in kwaliteit<br />
en omvang toenemen. Indien de te beschermen soorten en habitattypen uit (een deel van)<br />
de huidige bedding, tevens het begrensde Natura 2000-gebied, verdwijnen, maar zich wel in<br />
de nieuw gevormde bedding ontwikkelen wordt dit beschouwd als het gevolg van natuurlijke<br />
dynamiek en worden de natuurdoelen als behaald beschouwd. Bij de eerstvolgende<br />
evaluatieronde zal worden bezien of en hoe het begrensde Natura 2000 gebied <strong>Grensmaas</strong><br />
zal worden aangepast aan de in de werkelijkheid ontstane situatie.<br />
Natura 2000 database<br />
Habitattypen<br />
Code Habitattype<br />
H3260B Beken en rivieren met waterplanten (wateren met grote Fonteinkruiden, maar in<br />
het geval van de <strong>Grensmaas</strong> de specifiek stromende variant met Vlottende<br />
waterranonkel; in samenhang met de complementaire soort H1073 Gaffellibel)<br />
H3270 Slikkige rivieroevers<br />
H6430A Ruigten en zomen (moerasspirea)<br />
H91E0A Vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen)<br />
Habitatrichtlijnsoorten<br />
Soortnr Soort<br />
H1099 Rivierprik<br />
H1106 Zalm<br />
H1163 Rivierdonderpad (variant stromend water Cottus rhenanus)<br />
H1337 Bever<br />
Aanvullende doelen<br />
H1037 Gaffellibel (complementair doel)
Kernopgaven<br />
3.01 Trekvissen: Geen barrières in de trekroute zalm en rivierprik.<br />
-50- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bijlage A blad 4<br />
3.04 Grindbanken met pioniervegetaties: Behoud en verbetering van slikkige rivieroevers<br />
3270 én grindbanken met pioniervegetaties.<br />
Instandhoudingsdoelen<br />
Algemene doelen<br />
Behoud van de bijdrage van het Natura 2000 gebied aan de biologische diversiteit en<br />
aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de<br />
Europese Unie.<br />
Behoud van de bijdrage van het Natura 2000 gebied aan de ecologische samenhang van<br />
het Natura 2000 netwerk zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie.<br />
Behoud en waar nodig herstel van de natuurlijke kenmerken en van de samenhang van<br />
de ecologische structuur en functies van het gehele gebied voor alle habitattypen en<br />
soorten waarvoor het gebied is aangewezen.<br />
Behoud of herstel van gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor de duurzame<br />
instandhouding van de habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn<br />
geformuleerd.
Habitattypen<br />
H3260 Beken en rivieren met waterplanten<br />
-51- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
H3260 Subtype A: Beken en rivieren met waterplanten (waterranonkels)<br />
H3260 Subtype B: Beken en rivieren met waterplanten (grote fonteinkruiden).<br />
Bijlage A blad 5<br />
Habitattype 3260 heeft betrekking op stromende beken en rivieren met ondergedoken of<br />
drijvende vegetatie met Vlottende waterranonkel (Ranunculus fluitans) en/of Grote<br />
waterranonkel (Ranunculus peltatus). In ons land omvat het habitattype gemeenschappen<br />
van twee verbonden, het Nymphaeion en het Ranunculion peltati.<br />
De best ontwikkelde vorm van dit habitattype heeft betrekking op het Callitricho hamulatae-<br />
Ranunculetum fluitantis (verbond Ranunculion peltati). Deze associatie is gebonden aan snel<br />
stromend, helder, matig voedselrijk water. Het zwaartepunt van haar verspreiding ligt in Zuid-<br />
en Midden-Limburg in rivieren en riviertjes als de Geul, Jeker, Voer, Swalm, Roer en Maas.<br />
Binnen het verbond Nymphaeion betreft het habitattype de associatie Ranunculo fluitantis-<br />
Potametum perfoliati. Deze pioniervegetatie wordt aangetroffen in voedselrijk, helder,<br />
stromend water van grotere beken en rivieren, op plaatsen waar stroming of golfslag de<br />
ontwikkeling van andere begroeiingtypen tegengaat. Kenmerkend zijn Rivierfonteinkruid<br />
(Potamogeton nodosus) en Doorgroeid fonteinkruid (Potamogeton perfoliatus), hoewel deze<br />
soorten vrijwel nooit samen voorkomen. Relatief stabiel komt deze tweede vorm van het<br />
habitattype in ons land voor in de mondingen van de IJssel (bij Zalk) en de Maas (in de<br />
Biesbosch).<br />
Natura 2000 doel:<br />
Subtype A, beken en rivieren met waterplanten (waterranonkels): verbetering verspreiding,<br />
uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit. De verspreiding dient vooral verbeterd te<br />
worden in de laaglandbeken en de duinen.<br />
Subtype B, beken en rivieren met waterplanten (grote fonteinkruiden): behoud verspreiding,<br />
uitbreiding oppervlakte en behoud kwaliteit.
Toelichting:<br />
-52- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bijlage A blad 6<br />
Het habitattype H3260 beken en rivieren met waterplanten komt verspreid voor in de colliene<br />
en montane gebieden van Midden en Zuid-Europa. Subtype A, beken en rivieren met<br />
waterplanten (waterranonkels), is van groot belang door de aanwezigheid van begroeiingen<br />
met klimopwaterranonkel die beperkt zijn tot de Atlantische delen van Europa (Zuid-Zweden<br />
tot Portugal), een gebied waarin deze begroeiingen vrijwel overal bedreigd zijn. Ook voor de<br />
laagland-begroeiingen met waterviolier neemt ons land een centrale plaats in. Subtype B,<br />
beken en rivieren met waterplanten (grote fonteinkruiden), is van aanzienlijk belang. Beide<br />
subtypen verkeren in matig ongunstige staat van instandhouding. Subtype A komt vooral in<br />
Limburg nog in goede omstandigheden voor, maar is elders in het land sterk achteruit<br />
gegaan. In gegradeerde beken van Limburg en zeker in de pleistocene zandgebieden elders<br />
in Nederland, wordt verbetering van het subtype nagestreefd. In de duinen kan het type<br />
hersteld worden in duinrellen, die momenteel op verschillende locaties hersteld worden.<br />
Subtype B is betrekkelijk zeldzaam in ons land. Verbetering wordt nagestreefd in<br />
Uiterwaarden IJssel (38).<br />
H3270 Slikkige rivieroevers<br />
Dit habitattype betreft slikkige rivieroevers met stikstofminnende pioniervegetatie van het<br />
verbond Bidention tripartitae. Dergelijke begroeiingen ontwikkelen zich vrij laat in het jaar, op<br />
kaal substraat. Kenmerkende soorten zijn Rode ganzenvoet (Chenopodium rubrum),<br />
Moeraszuring (Rumex palustris), Goudzuring (Rumex maritimus), Beklierde duizendknoop<br />
(Persicaria lapathifolia), Liggende ganzerik (Potentilla supina) en diverse Tandzaden<br />
(Bidens). Een bijzondere variant van het type betreft de associatie Eleocharito acicularis-<br />
Limoselletum, met als kenmerkende soorten Slijkgroen (Limosella aquatica), Klein<br />
vlooiekruid (Pulicaria vulgaris) en Bruin cypergras (Cyperus fuscus). Klein vlooienkruid breidt<br />
zich de laatste jaren sterk uit in natuurontwikkelingsgebieden.<br />
Het type is in het Europese laagland wijdverbreid, maar beslaat doorgaans slechts een<br />
gering oppervlakte; bovendien zijn de standplaatsen meestal slechts voor korte tijd geschikt<br />
(efemeer). De Waal, met haar brede, vlakke oevers, biedt in ons land de beste<br />
vestigingskansen voor dit habitattype. In de <strong>Grensmaas</strong> is het habitattype in een ietwat<br />
afwijkende vorm ontwikkeld op zandige grindbanken.
-53- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bijlage A blad 7<br />
Hier komen zeldzame plantensoorten voor als Riempjes (Corrigiola litoralis), IJzerhard<br />
(Verbena officinalis) en Witte munt (Mentha suaveolens).<br />
Vermeldenswaard is dat in 1998 in dit milieu langs de Waal de Habitatrichtlijn Annex II-soort<br />
Waterklaver (Marsilea quadrifolia) is aangetroffen, de eerste waarneming van deze soort in<br />
Nederland. Nog onzeker is of het hier gaat om een duurzame vestiging van dit varentje in<br />
ons land.<br />
Natura 2000 doel:<br />
Behoud verspreiding, uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit.<br />
Toelichting:<br />
Het habitattype H3270 slikkige rivieroevers komt wijd verspreid voor langs de grote rivieren<br />
in de laagvlakte en heuvellanden van het gematigde deel van Europa. Het gaat om<br />
kortlevende vegetaties die her en der verschijnen op tijdelijk droogvallende oevers of<br />
zandbanken. Lage waterstanden in de zomer zijn daarom van groot belang. Het relatief<br />
belang is groot en de staat van instandhouding is matig ongunstig. Het oppervlak is<br />
afgenomen, in het benedenrivierengebied door afsluiting van de Haringvliet (109) en in<br />
andere gebieden door opstuwen van de rivier en door steenstort langs de oevers. In het<br />
zoetwaterdeltagebied is de kwaliteit bijzonder door het voorkomen van een pionier-<br />
gemeenschap die alleen hier goed ontwikkeld voorkomt. Een deel van en verwijderen van<br />
vervuilde slib ontstaan langs de grote rivieren meer mogelijkheden voor dit type. Door het<br />
wijd verspreide voorkomen ligt slechts een klein deel (naar schatting maximaal 20 %) van het<br />
type in Habitatrichtlijngebieden, maar een aanzienlijk deel (circa 80 %) in het gehele Natura<br />
2000 netwerk (dus incl. Vogelrichtlijngebieden). Het type is o.a. aangewezen voor de<br />
Habitatrichtlijngebieden langs de grote rivieren, Haringvliet (109) en Biesbosch (112) en als<br />
complementair doel voor de Vogelrichtlijngebieden Uiterwaarden IJssel (38) en Uiterwaarden<br />
Waal (68). In de meeste gebieden is het doel gesteld op gesteld op uitbreiding oppervlakte.<br />
Ook voor Haringvliet (109) is uitbreiding als doel gesteld, dit is mogelijk door ontpoldering en<br />
door de toename van de getijdeninvloed bij invoering van de kiervariant. Daarmee wordt de<br />
sterke achteruitgang van dit type in de getijdenzone van het benedenrivierengebied<br />
enigszins ongedaan gemaakt. In de Biesbosch (112) wordt behoud oppervlakte nagestreefd.<br />
Voor de langere termijn is voldoende ruimte voor rivierdynamiek (overstroming met<br />
sedimentatie- en erosieprocessen) van belang voor behoud van het type.
H6430 Ruigten en zomen<br />
H6430 Subtype A: Ruigten en zomen (moerasspirea)<br />
H6430 Subtype B: Ruigten en zomen (harige wilgenroosje)<br />
H6430 Subtype C: Ruigten en zomen (droge bosranden)<br />
-54- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bijlage A blad 8<br />
Habitattype 6430 omvat natte, productieve strooiselruigten op voedselrijke standplaatsen van<br />
de verbonden Filipendulion en Epilobion hirsuti. Het eerste verbond komt voor in het<br />
rivierengebied en in beekdalen, het meest op zand en leem.<br />
Het vormt hier lintvormige oeverbegroeiingen maar kan ook vlakvormig optreden, in verlaten<br />
vochtige graslanden. Het tweede verbond wordt voornamelijk aangetroffen op veen en klei,<br />
het meest in de laagveengebieden en in het zoetwatergetijdengebied. Soortenarme ruigten<br />
met uitsluitend triviale soorten vallen buiten de definitie van het habitattype.<br />
Binnen het Filipendulion zijn het de gemeenschappen met Lange ereprijs (Veronica<br />
longifolia) of Moeraswolfsmelk (Euphorbia palustris) die aandacht vragen. Lange ereprijs<br />
komt vooral voor langs de Overijsselse Vecht, de Dinkel en de Dommel. Moeraswolfsmelk<br />
wordt het meest aangetroffen in de laagveengebieden van Noordwest-Overijssel en<br />
plaatselijk langs de grote rivieren.<br />
De belangrijkste ruigten van het Epilobion zijn die met Heemst (Althaea officinalis) of<br />
Rivierkruiskruid (Senecio fluviatilis). De hier bedoelde Heemst-begroeiingen (de<br />
subassociatie althaeetosum van het Soncho-Epilobietum) worden aangetroffen in de Noord-<br />
Hollandse brakwatervenen en plaatselijk langs de voormalige Zuiderzeekust, in Zuidwest-<br />
Friesland en in het Deltagebied. Naast Heemst is Echt lepelblad (Cochlearia officinalis<br />
subsp. officinalis) een opmerkelijke soort. De begroeiingen met Rivierkruiskruid (Valeriano-<br />
Senecionetum fluviatilis) komen vooral voor bij de mondingen van de grote rivieren, onder<br />
meer langs de Oude Maas, de Gelderse IJssel en in de Biesbosch.<br />
Natura 2000 doel:<br />
Subtype A, ruigten en zomen (moerasspirea): behoud verspreiding, behoud oppervlakte en<br />
behoud kwaliteit.<br />
Subtype B, ruigten en zomen (harige wilgenroosje): behoud verspreiding, uitbreiding<br />
oppervlakte, behoud kwaliteit en verbetering kwaliteit van de brakke varianten.
-55- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bijlage A blad 9<br />
Subtype C, ruigten en zomen (droge bosranden): behoud verspreiding, uitbreiding<br />
oppervlakte en uitbreiding kwaliteit.<br />
Toelichting:<br />
De natte strooiselruigten van brak milieu en zoetwatergetijde zijn sterk bedreigd (subtype B,<br />
ruigten en zomen (harig wilgenroosje)). Het vergroten van de zoutwaterinvloeden is van<br />
belang voor behoud van de resterende voorbeelden van deze begroeiingen en voor<br />
uitbreiding van oppervlakte en herstel van kwaliteit van gedegradeerde vormen.<br />
Kansen hiertoe liggen bij de Afsluitdijk (gradiënt Waddenzee-IJsselmeergebied), bij<br />
afgesloten zeearmen in het Deltagebied (met name Haringvliet (109)) en in Noord-Holland<br />
(meer zoutwaterinvloed via Noordzeekanaal). Voor de getijdenvariant is vooral het behoud<br />
van de Oude Maas als getijdenrivier met brede oeverlanden van vitaal belang, omdat deze<br />
zeldzame associatie hier het best ontwikkeld is. Goede kansen voor uitbreiding oppervlakte<br />
en verbetering kwaliteit van subtype C, ruigten en zomen (droge bosranden), liggen<br />
respectievelijk in natuurontwikkelingsgebieden en op historische vindplaatsen langs de grote<br />
rivieren en Limburgse beken.<br />
H91E0 Vochtige alluviale bossen<br />
H91E0 Subtype A: Vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen)<br />
H91E0 Subtype B: Vochtige alluviale bossen (Essen-Iepenbossen)<br />
H91E0 Subtype C: Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen)<br />
Dit habitattype omvat een breed scala aan alluviale bostypen, dit wil zeggen bossen die<br />
groeien op afzettingen van rivieren en beken. Deze bossen behoren tot drie verschillende<br />
plantensociologische verbonden, te weten het Alno-Padion, Alnion glutinosae en Salicion<br />
albae.<br />
Het centrale verbond voor dit habitattype is het Alno-Padion. Van de vele kenmerkende<br />
planten noemen we Vogelkers (Prunus padus), Reuzenzwenkgras (Festuca gigantea),<br />
Bloedzuring (Rumex sanguineus), en de zeldzame soorten Schaafstro (Equisetum hyemale),<br />
Hondstarwegras (Elymus caninus) en Bosgeelster (Gagea lutea). In de boomlaag is Gewone<br />
es (Fraxinus excelsior) de opvallendste soort.
-56- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bijlage A blad 10<br />
Binnen dit verbond zijn opnieuw drie relevante gemeenschappen te onderscheiden:<br />
bronnetjesbossen van het type Goudveil-Essenbos (associatie Carici remotae-Fraxinetum),<br />
beekbegeleidend Vogelkers-Essenbos (Pruno-Fraxinetum), en Essen-Iepenbos (Fraxino-<br />
Ulmetum) op kleiige afzettingen in kommen en op oeverwallen langs rivieren. De<br />
hardhoutooibossen op zandige oeverwallen langs de grote rivieren, die eveneens tot het<br />
Alno-Padion behoren, worden gerekend tot habitattype 91F0. Goed ontwikkelde vormen van<br />
het Fraxino-Ulmetum komen in ons land vooral voor in het stroomgebied van de Kromme<br />
Rijn. De bossen in de Flevopolders ontwikkelen zich ook in deze richting maar het betreft<br />
hier geen bossen op alluviale bodem. Het Carici remotae-Fraxinetum wordt aangetroffen op<br />
steile hellingen waar bronnen uittreden. Dit zeldzame bostype vinden we in ons land in goed<br />
ontwikkelde vorm in Zuid-Limburg (Bunderbos, Geuldal), de omgeving van Nijmegen (St.-<br />
Jansberg, Duivelsberg) en in Twente (Hazelbekke). De beekdalbossen van het Pruno-<br />
Fraxinetum zijn in Nederland algemener, maar ze zijn op veel plaatsen sterk in kwaliteit<br />
aangetast door versnippering en verdroging.<br />
Grotere oppervlakten met goed ontwikkeld beekbegeleidend bos worden gevonden in de<br />
Achterhoek, Twente, Noord-Brabant, Midden- en Zuid-Limburg, en aan de rand van de<br />
Veluwe en de stuwwal van Nijmegen.<br />
Wat het Alnion glutinosae betreft, zijn de beekdal-elzenbroeken op plaatsen met (basenrijke)<br />
kwel van belang. Dit bostype behoort tot de subassociatie cardaminetosum amarae van het<br />
Carici elongatae-Alnetum (op plekken met basenrijke kwel). Op plekken met zure kwel groeit<br />
een bostype dat enigszins doet denken aan het elders in Europa voorkomende Carici<br />
laevigatae-Alnetum. De basenrijke variant wordt gekenmerkt door onder andere Bittere<br />
veldkers (Cardamine amara) en Verspreidbladig en Paarbladig goudveil (Chrysosplenium<br />
alternifolium, Chrysosplenium oppositifolium); de zure variant door onder meer Koningsvaren<br />
(Osmunda regalis) en Klein glidkruid (Scuttelaria minor). In de boomlaag domineert Zwarte<br />
els (Alnus glutinosa). De alluviale elzenbroekbossen worden in ons land uitsluitend in<br />
Limburg aangetroffen.<br />
Het derde verbond, het Salicion albae, omvat de wilgenbossen langs rivieren, de<br />
zogenaamde zachthoutooibossen. De boomlaag wordt doorgaans gedomineerd door<br />
Schietwilg (Salix alba) of Katwilg (Salix viminalis); daarnaast is Zwarte populier (Populus<br />
nigra) een opmerkelijke soort.
-57- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bijlage A blad 11<br />
De ondergroei bestaat merendeels uit triviale moeras- en ruigteplanten zoals Grote<br />
brandnetel (Urtica dioica), Gewone smeerwortel (Symphytum officinale), Rietgras (Phalaris<br />
arundinacea). Kleefkruid (Galium aparine), Grote kattenstaart (Lythrum salicaria) en Gele lis<br />
(Iris pseudacorus). Dergelijke bossen groeien op voedselrijke, laaggelegen plekken langs de<br />
rivieren met een hoge waterdynamiek. De dynamiek hangt samen met de werking van<br />
getijden of incidentele overstromingen. De beste voorbeelden van getijdenbossen worden<br />
tegenwoordig aangetroffen langs de Oude Maas. Langs het Haringvliet en in de Brabantse<br />
Biesbosch komen weliswaar nog grote oppervlakten van dit type voor, maar vrijwel<br />
uitsluitend in verruigde vorm. De ooibossen buiten het zoetwatergetijdengebied (langs de<br />
rivieren) worden zowel buitendijks als binnendijks aangetroffen: in de uiterwaarden op<br />
zandstrandjes en in kommen, tichelgaten en afgesloten geulen, binnendijks op<br />
overeenkomstige laaggelegen standplaatsen.<br />
Natura 2000 doel:<br />
Subtype A, vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen): behoud van verspreiding,<br />
uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit.<br />
Subtype B, vochtige alluviale bossen (Essen-Iepenbossen): uitbreiding verspreiding,<br />
uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit.<br />
Subtype C, vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen): behoud verspreiding,<br />
uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit.<br />
Toelichting:<br />
Subtype A, vochtige alluviale bossen (zachthout-ooibossen), is landelijk niet bedreigd, maar<br />
de bijzondere vormen van het getijdengebied zijn sterk achteruitgegaan.<br />
Subtype B, vochtige alluviale bossen (essen-iepenbossen), is momenteel uiterst zeldzaam<br />
langs de rivieren.<br />
Subtype C, vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen), komt wijd verspreid voor,<br />
maar veelal in kleine oppervlakte en in gedegradeerde vormen.
Overige veldgegevens vegetatie op locatie Borgharen<br />
-58- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bijlage A blad 12<br />
Hieronder staat nadere informatie over de vegetatie in het nabije, stroomafwaartse gebied bij<br />
de stuw te Borgharen (bron: vegetatiekartering Limburg www.limburg.nl - natuurgegevens)”.<br />
Ruigtevegetatie gedomineerd door Aardpeer en andere ruigte-indicatoren op zuidoever.<br />
Groeit met name op de (steen)taluds en is niet te rekenen tot het habitattype, en de<br />
aanwezige soorten indiceren niet het habitattype.<br />
Ruigte op voedselrijke bodem met o.a. Moerasspirea en Platte rus op noordoever. Groeit<br />
met name op de (steen)taluds en afslagoevers na een periode van hoog water en is niet te<br />
rekenen tot het habitattype. In goed ontwikkelde situatie komt dit habitattype voor in meer<br />
natuurlijke situaties als permanente ruigtes in situaties waarin water stagneert, zoals<br />
nevengeulen. Dit type zal dus enorm kunnen uitbreiden na uitvoering van het grensmaas-<br />
traject.<br />
Pioniervegetatie op grind/grindrijk zand met Bilzekruid, Ruige rupsklaver en Engelse alant op<br />
noordoever. In goed ontwikkelde vorm valt deze vegetatie mogelijk te rekenen tot het<br />
habitattype. De aanwezigheid van deze vegetatie langs de <strong>Grensmaas</strong> verschilt echter van<br />
jaar tot jaar en wordt vooral beïnvloed door fluctuaties in de waterstanden door<br />
klimatologische omstandigheden en komt voor op plaatsen die in de zomer droogvallen.<br />
Deze plaatsen zullen niet afnemen als gevolg van de aanleg van de <strong>WKC</strong>, tussen de <strong>WKC</strong><br />
en de stuw.<br />
Rivierfonteinkruid als onderdeel van het habitattype Beken en rivieren met waterplanten.<br />
Rivierfonteinkruid is een soort van het habitattype 3260. Het voorkomen van deze soort heeft<br />
met name te maken met de dynamiek van de rivier. De soort kan zich, en zeker na uitvoering<br />
van het <strong>Grensmaas</strong>project, manifesteren op veel plaatsen langs de rivier. Rivierfonteinkruid<br />
heeft dan ook geen vaste standplaats, maar vestigt zich daar waar de omstandigheden goed<br />
zijn. Dat kan in een dynamische rivier als de Maas van jaar tot jaar verschillen. De soort<br />
vestigt zich met name op plekken waar de stroming niet te groot is.
-59- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bijlage A blad 13<br />
In 1996 is in het traject van de Maas rondom de stuw van Borgharen (tussen paal 15 en 16)<br />
een inventarisatie uitgevoerd (Hoogerwerf et al., 1996). Destijds kwam van de kenmerkende<br />
soorten Rivierfonteinkruid voor aan de oosterzijde. Een andere kenmerkende soort Vlottende<br />
waterranonkel is hier echter niet gevonden. Naast deze soort is er tijdens deze inventarisatie<br />
Schedefonteinkruid en Gele plomp gevonden in dit km-traject van de Maas, soorten<br />
kenmerkend voor gestuwde trajecten. Het kilometertrajct van de Maas waarin de stuw valt<br />
behoort hiermee tot een traject met een redelijk hoge bedekking aan waterplanten (41-60%),<br />
maar met lage soortenrijkdom (0-6).<br />
Soorten<br />
H1099 Rivierprik<br />
Doel: uitbreiding verspreiding paaiplaatsen, uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit<br />
leefgebied ten behoeve van uitbreiding populatie.<br />
Toelichting: de populatie rivierprik zal duurzamer worden door het verbeteren van de<br />
verbinding met de Maas. Nederlandse kustwateren zijn een belangrijk verblijfgebied van<br />
volwassen rivierprikken. En tevens belangrijke doortrekgebieden voor de Rijn-, Maas- en<br />
Schelde-populaties van de rivierprik. In Nederland ligt in de eerste plaats een opgave in het<br />
beter passeerbaar maken van de barrières naar de grote rivieren vanuit zee, met name in<br />
het Haringvliet (109).<br />
Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied is vooral van toepassing op het<br />
Natura 2000 landschap Rivierengebied. De grote rivieren zijn een belangrijk opgroeigebied<br />
voor rivierpriklarven, die geboren zijn in het buitenland, in de stroomgebieden van Rijn en<br />
Maas. Dit opgroeigebied kan uitgebreid worden door de aanleg van nevengeulen. De enige<br />
bekende Nederlandse paaipopulaties bevinden zich het Drentsche Aagebied (25) en Roerdal<br />
(150). Meer rivieren en beken lijken potentieel geschikt als paaiplaats.<br />
H1106 Zalm<br />
Doel: behoud omvang en kwaliteit leefgebied en verbinding met belangrijke leefgebieden<br />
buiten het Natura 2000 gebied voor uitbreiding populatie.<br />
Toelichting: doortrekgebied van momenteel gering belang. Potentieel van groot belang voor<br />
de Maaspopulatie. De gewenste verbinding heeft betrekking op de Maas. De Maaspopulatie
-60- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bijlage A blad 14<br />
is voor België relatief belangrijker dan voor Nederland. De zalm paait niet in Nederland, maar<br />
hoger stroomopwaarts. Nederland vormt de toegangspoort tot de paaiplaatsen in het<br />
stroomgebied van de Rijn en Maas. Nederlandse wateren zijn belangrijke doortrekgebieden<br />
voor de Rijn- en Maaspopulaties van de zalm. In Nederland ligt in de eerste plaats een<br />
opgave in het beter passeerbaar maken van de barrières naar de grote rivieren vanuit zee,<br />
met name in het Haringvliet.<br />
H1163 Rivierdonderpad<br />
Doel: behoud omvang en kwaliteit leefgebied in de grote wateren en uitbreiding en<br />
verbetering kwaliteit leefgebied in de beken.<br />
Toelichting: de <strong>Grensmaas</strong> vormt met zijn stenige bodem een belangrijk natuurlijke<br />
leefgebied voor de rivierdonderpad. Ook de monding van de Geul is een belangrijke locatie<br />
voor deze soort. Het bedreigde oecotype van beken komt voor in Dinkelland (49), Veluwe.<br />
(57), Swalmdal (148), Roerdal (150) en Geuldal (157). De grootste opgave voor de<br />
rivierdonderpad zit in het (verder) herstel van natuurlijke beeksystemen. Herstel van de soort<br />
in beken is van belang voor de instandhouding van het verspreidingsgebied, maar niet voor<br />
de populatieomvang (hoogstens 10% zit in beken). De grote populaties in grote wateren<br />
betreffen mogelijk een ander type rivierdonderpad, dat ontstaan is door hybridisatie.<br />
H1337 Bever<br />
Doel: uitbreiding verspreiding, omvang en verbetering kwaliteit van het leefgebied.<br />
Toelichting: de bever was in Nederland uitgestorven, in het begin van de negentiende eeuw.<br />
De soort is geherintroduceerd in Biesbosch (112) en Gelderse Poort (67). Uit Dierenpark<br />
Lelystad ontsnapte exemplaren hebben een populatie gevestigd in Flevoland, buiten Natura<br />
2000. In het stroomgebied van de Maas (grotendeels buiten Natura 2000) bevinden zich hier<br />
en daar bevers, die afstammen van de geherintroduceerde populatie in de Eifel (D) en van<br />
recente herintroducties in Limburg. Doelstelling is het realiseren van een duurzame populatie<br />
van de soort die verspreid voorkomt over (minimaal) het gehele Rivierengebied en in contact<br />
staat met de populatie in Flevoland (aldaar buiten Natura 2000). In eerste instantie zou langs<br />
de Waal voldoende ooibos aanwezig moeten zijn op regelmatige afstand, met het oog op<br />
verbinding van de populaties in de Gelderse Poort (67) en de Biesbosch (112). Vanwege de<br />
succesvolle herintroductie zouden verdere herintroducties in andere kansrijke gebieden<br />
overwogen moeten worden.
-61- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bijlage A blad 15<br />
Van 2002-2004 is een herintroductieproject in het zuidelijke stroomdal van de Maas in<br />
uitvoering. Het doel is hier om een populatie Elbebevers te laten ontstaan in aansluiting op<br />
de bevers in het rivierengebied.<br />
Deze populatie zou tevens een buffer kunnen vormen tegen de opdringende bevers van<br />
Poolse en gemengde origine uit Duitsland en België.<br />
H1037 Gaffellibel<br />
Doel: uitbreiding verspreiding, omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van<br />
uitbreiding populatie.<br />
Toelichting: De gaffellibel was in Nederland uitgestorven. De soort heeft zich weer gevestigd<br />
in het Roerdal (150), enkele exemplaren zijn recent waargenomen in het Geleenbeekdal<br />
(154), waar echter geen populatie aangetoond is. Uitbreiding van één naar zes<br />
beeksystemen is noodzakelijk voor een duurzame landelijke populatie van minimaal 600 –<br />
900 volwassen individuen. Deze ambitie is haalbaar vanwege geplande beekherstelprojecten<br />
in combinatie met het goede verbreidingsvermogen van de soort (zodat de soort zich<br />
daadwerkelijk zal vestigen op plekken waar de omstandigheden goed zijn geworden). De<br />
staat van instandhouding van de soort is zeer ongunstig gescoord, het toekomstperspectief<br />
is als gunstig ingeschat. Voor een aantal gebieden zijn voor deze soort complementaire<br />
doelen toegevoegd.<br />
De Gaffellibel heeft een voorkeur voor brede stromende wateren. Het is daarom te<br />
verwachten dat de Gaffellibel bij verdergaand rivierherstel ook terugkeert langs de grote<br />
rivieren. Gezien het voorkomen langs de Roer is herstel van de waterkwaliteit daarbij<br />
mogelijk minder belangrijk dan herstel van de dynamiek: de waterkwaliteit van de Roer is<br />
relatief slecht. De <strong>Grensmaas</strong> lijkt in de nabije toekomst in ieder geval goede uitbreidings-<br />
mogelijkheden te bieden.
-62- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
BIJLAGE B RANDVOORWAARDEN HABITATTYPEN EN VISSOORTEN<br />
Bron: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/hoofdpagina.aspx?subj=habtypen&groep=3&id=3260<br />
Bijlage B1 Habitattypen<br />
Submontane en Rivieren met Voedselrijke zoom- Alluviale bossen<br />
laagland rivieren slikoevers<br />
vormende ruigten<br />
3260 3270 6430 91E0<br />
Abiotische randvoorwaarden<br />
Vocht diep water ondiep droogvallend zeer nat - zeer ondiep droogvallend<br />
water - nat<br />
vochtig<br />
water - vochtig<br />
Zuurgraad neutraal/basisch neutraal/basisch neutraal/basisch matig zuur –<br />
neutraal/basisch<br />
Voedselrijkdom voedselrijk – voedselrijk voedselrijk matig voedselrijk<br />
zeer voedselrijk<br />
- voedselrijk<br />
Zoutgehalte zeer zoet - zoet zeer zoet - zoet zeer zoet - brakzout<br />
zeer zoet - zoet<br />
Bodemtype<br />
Storende factoren<br />
zand klei zand klei veen klei veen zand lemig zand<br />
leem zavel klei<br />
Achteruitgang kwantiteit van habitattype en leefgebied<br />
Oppervlakteverlies gevoelig gevoelig gevoelig gevoelig<br />
Achteruitgang kwaliteit leefgebied door chemische effecten<br />
Verzuring zeer gevoelig zeer gevoelig zeer gevoelig gevoelig<br />
Vermesting niet gevoelig niet gevoelig niet gevoelig gevoelig<br />
Verzoeting niet gevoelig niet gevoelig niet gevoelig niet gevoelig<br />
Verzilting zeer gevoelig zeer gevoelig gevoelig zeer gevoelig<br />
Verontreiniging gevoelig gevoelig gevoelig gevoelig
Bijlage B1 Habitattypen<br />
-63- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
3260<br />
Achteruitgang kwaliteit leefgebied door fysieke effecten<br />
3270 6430 91E0<br />
Verdroging zeer gevoelig zeer gevoelig zeer gevoelig zeer gevoelig<br />
Vernatting niet gevoelig niet gevoelig gevoelig niet gevoelig<br />
Verandering stroomsnelheid gevoelig gevoelig n.v.t. gevoelig<br />
Verandering<br />
overstromingsfrequentie<br />
niet gevoelig niet gevoelig gevoelig gevoelig<br />
Verandering dynamiek substraat gevoelig gevoelig n.v.t. n.v.t.<br />
Achteruitgang kwaliteit leefgebied door verstorende effecten<br />
Geluid n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.<br />
Licht n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.<br />
Trilling n.v.t. n.v.t. n.v.t n.v.t<br />
Verstoring door mensen voor kenmerkende voor kenmerkende voor kenmerkende voor kenmerkende<br />
dieren gevoelig dieren gevoelig dieren gevoelig dieren gevoelig<br />
Mechanische effecten gevoelig gevoelig gevoelig gevoelig<br />
Achteruitgang ruimtelijke samenhang<br />
Barrièrewerking voor kenmerkende voor kenmerkende voor kenmerkende voor kenmerkende<br />
dieren gevoelig dieren gevoelig dieren gevoelig dieren gevoelig<br />
Versnippering voor kenmerkende voor kenmerkende voor kenmerkende voor kenmerkende<br />
dieren gevoelig dieren gevoelig dieren gevoelig dieren gevoelig<br />
Achteruitgang kwaliteit door doelbewuste beinvloeding van soorten en organismen<br />
Introductie of uitbreiding van<br />
gebiedsvreemde of genetisch<br />
gemodificeerde soorten<br />
gevoelig gevoelig gevoelig gevoelig<br />
Bijlage B blad 2
Bijlage B2 Vissoorten<br />
Abiotische randvoorwaarden<br />
-64- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Rivierprik Zalm Rivierdonderpad<br />
Oppervlakte sleutelgebied < 1 km 2 n.v.t. < 1 km 2<br />
Dispersie afstand >15 km >15 km 1 – 3 km<br />
Dispersie corridor ja ja ja<br />
Netwerk regionaal internationaal lokaal<br />
Storende factoren<br />
Achteruitgang kwantiteit van habitattype en leefgebied<br />
Oppervlakteverlies zeer gevoelig zeer gevoelig zeer gevoelig<br />
Achteruitgang kwaliteit leefgebied door chemische effecten<br />
Verzuring gevoelig niet gevoelig zeer gevoelig<br />
Vermesting gevoelig gevoelig gevoelig<br />
Verzoeting n.v.t. n.v.t. n.v.t.<br />
Verzilting gevoelig gevoelig niet gevoelig<br />
Verontreiniging zeer gevoelig zeer gevoelig zeer gevoelig<br />
Achteruitgang kwaliteit leefgebied door fysieke effecten<br />
Verdroging gevoelig n.v.t. zeer gevoelig<br />
Vernatting niet gevoelig niet gevoelig niet gevoelig<br />
Verandering stroomsnelheid zeer gevoelig zeer gevoelig zeer gevoelig<br />
Verandering overstromingsfrequentie gevoelig n.v.t. gevoelig<br />
Verandering dynamiek substraat gevoelig gevoelig gevoelig<br />
Achteruitgang kwaliteit leefgebied door verstorende effecten<br />
Geluid onbekend onbekend onbekend<br />
Licht onbekend onbekend onbekend<br />
Trilling onbekend onbekend onbekend<br />
Verstoring door mensen onbekend onbekend onbekend<br />
Mechanische effecten zeer gevoelig zeer gevoelig zeer gevoelig<br />
Achteruitgang ruimtelijke samenhang<br />
Barrièrewerking zeer gevoelig zeer gevoelig zeer gevoelig<br />
Versnippering zeer gevoelig zeer gevoelig zeer gevoelig<br />
Achteruitgang kwaliteit door doelbewuste beïnvloeding van soorten en organismen<br />
Introductie of uitbreiding van<br />
gebiedsvreemde of genetisch<br />
gemodificeerde soorten<br />
gevoelig zeer gevoelig zeer gevoelig<br />
Bijlage B blad 3
-65- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
BIJLAGE C LOCATIE EN BEDRIJFSVOERING <strong>WKC</strong> BORGHAREN
-66- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bijlage C blad 2<br />
Voorgenomen locatie <strong>WKC</strong> Borgharen (rode lijnen) ten opzichte van het Natura2000 gebied<br />
<strong>Grensmaas</strong>.
-67- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bijlage C blad 3<br />
Het nominale ontwerpdebiet van de waterkrachtcentrale is 300 m 3 /s. In de praktijk zal in<br />
principe tot een beschikbare rivierafvoer van 300 m 3 /s al het water door de centrale gaan. De<br />
centrale blijft bij debieten boven de 300 m 3 /s in bedrijf tot het maximum in te stellen<br />
turbinedebiet, het surplus zal via de stuw worden overgestort. Bij grote debieten zal de <strong>WKC</strong>,<br />
op den duur, automatisch uitvallen op te weinig valhoogte. Bij een beschikbaar rivierdebiet ><br />
1000 m 3 /s worden de turbines uit bedrijf genomen. Deze situatie komt gemiddeld 10 dagen<br />
per jaar voor (meetlocatie Borgharen) uitgaande van gegevens over de periode 1975 - 2003.<br />
In onderstaande figuur staat het verloop van de gemiddelde langjarige maandafvoer van de<br />
Maas, gemeten bij Borgharen.<br />
Debiet Borgharen (1975 - 2003) (m³/s)<br />
650,0<br />
600,0<br />
550,0<br />
500,0<br />
450,0<br />
400,0<br />
350,0<br />
300,0<br />
250,0<br />
200,0<br />
150,0<br />
100,0<br />
50,0<br />
0,0<br />
jan feb mrt apr mei jun jul aug sep okt nov dec<br />
Periode<br />
QMaas gemiddeld<br />
QMaas gemiddeld maximum<br />
QMaas gemiddeld minimum<br />
Q<strong>WKC</strong> nominaal ontwerp<br />
Figuur 2 Gemiddelde langjarige maandafvoer (gemiddelde etmaalwaarden in m 3 /s) van de<br />
Maas gemeten bij Borgharen over de periode 1975 – 2003, de langjarige<br />
gemiddelde minimum en maximum Maasafvoer en het nominale ontwerpdebiet<br />
(300 m 3 /s)van de waterkrachtcentrale Borgharen.<br />
Op basis van de gemiddelde langjarige maandafvoer is te zien dat het grootste deel van het<br />
jaar het volledige debiet door de centrale gaat. Echter, er zijn van jaar tot jaar grote<br />
verschillen in Maasafvoer. Op meetlocatie Borgharen komt, uitgaande van gegevens over de<br />
periode 1975 - 2003, een debiet van < 300 m 3 /s gemiddeld 264 dagen voor, 300 - 1000 m 3 /s<br />
gemiddeld 97 dagen en een debiet van > 1000 m 3 /s gemiddeld 10 dagen per jaar.
-68- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
BIJLAGE D MER WATERKRACHTCENTRALE BORGHAREN (1997)
-69- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bijlage D blad 2
-70- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bijlage D blad 3
-71- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bijlage D blad 4
-72- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bijlage D blad 5
-73- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bijlage D blad 6
-74- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bijlage D blad 7
-75- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bijlage D blad 8
-76- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bijlage D blad 9
-77- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
BIJLAGE E WATERKRACHTCENTRALES VERSUS VIS IN DE<br />
NEDERLANDSE MAAS. KRANENBARG & BAKKER,<br />
2002/2006<br />
Deze bijlage bevat de relevante onderdelen uit het rapport Kranenbarg & Bakker 2002.<br />
Waterkrachtcentrales versus vis in de Nederlandse Maas. Prioritaire soorten voor<br />
bescherming tegen mortaliteit door turbinepassage. Aangepast in januari 2006 aan nieuwe<br />
wetgeving. Werkdocument 2002.217X:<br />
Conclusies<br />
Bijlage 5: Inputgegevens berekeningen mortaliteit door waterkrachtcentrales<br />
Bijlage 6: Resultaten berekeningen prioriteit voor bescherming bij waterkrachtcentrales<br />
Conclusies<br />
Prioriteit voor bescherming bij waterkrachtcentrales in de huidige situatie<br />
Een hoge prioriteit voor bescherming bij waterkrachtcentrales in de huidige situatie (<strong>WKC</strong>’s<br />
bij Lith en Linne) hebben de soorten elft, fint, houting, steur, aal, barbeel, kwabaal, winde,<br />
zalm en zeeforel. Het merendeel van deze soorten kenmerkt zich door een grote<br />
stroomafwaartse migratieafstand. Een grote stroomafwaartse migratieafstand betekent de<br />
passage van veel <strong>WKC</strong>’s waardoor de kans op sterfte door turbines toeneemt. Populaties<br />
van elft, fint, houting, steur en zalm komen al geruime tijd niet meer in de Maas voor,<br />
populaties van aal, barbeel, kwabaal, winde en zeeforel zijn nog wel aanwezig maar gevoelig<br />
of bedreigd. Mortaliteit door de huidige <strong>WKC</strong>’s kan een serieuze belemmering vormen voor<br />
de terugkeer of het herstel van deze soorten.<br />
De kopvoorn, serpeling, sneep en spiering hebben tweede prioriteit voor bescherming bij<br />
waterkrachtcentrales. Deze soorten hebben een kleinere stroomafwaartse trekafstand en/of<br />
een geringere populatiegevoeligheid waardoor ze minder gevoelig voor sterfte ten gevolge<br />
van <strong>WKC</strong>’s zijn dan de soorten met een hoge prioriteit. Desondanks kunnen de huidige<br />
<strong>WKC</strong>’s een belemmering vormen voor het herstel van deze soorten. Met name sneep en<br />
kopvoorn ondervinden een aanzienlijke sterfte door de huidige <strong>WKC</strong>’s (10%).<br />
De soorten bot, alver, rivierprik en zeeprik hebben een lage prioriteit voor bescherming bij<br />
<strong>WKC</strong>’s. Deze soorten kenmerken zich door een geringe stroomafwaartse trekafstand en/of<br />
een lage mortaliteit per centrale en/of een grote populatie die niet gevoelig is voor schade<br />
door <strong>WKC</strong>’s. De sterfte is lager dan 5%.
Gevolgen van nieuwe waterkrachtcentrales<br />
-78- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bijlage E blad 2<br />
In het scenario met nieuwe waterkrachtcentrales bij Grave, Sambeek en Borgharen behoren<br />
de bot, de sneep en de spiering ook tot de soorten met een hoge prioriteit voor bescherming<br />
bij <strong>WKC</strong>’s.<br />
De sterfte neemt bij de aanleg van 3 nieuwe centrales voor veel soorten, die in de huidige<br />
situatie al een hoge prioriteit voor bescherming hebben, fors toe en overschrijdt de 10%<br />
norm van Bakker et al. (2000). Bij 14 van de 26 soorten in de Maas met een min of meer<br />
beschermde status treedt een mortaliteit op die ernstige gevolgen op populatieniveau kan<br />
hebben. Terugkeer van soorten als de zalm, houting en elft lijkt in een dergelijke situatie niet<br />
haalbaar. De berekende sterfte voor nu nog aanwezige vissoorten als de aal en zeeforel<br />
bedraagt zelfs meer dan 50% bij 3 nieuwe waterkrachtcentrales in de Maas.
-79- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bijlage 5: Inputgegevens berekeningen mortaliteit door waterkrachtcentrales<br />
Bijlage E blad 3<br />
Vissoort stadium trekafstand trekperiode lengte bij trek (cm) mortaliteit referenties mortaliteitsschatting Hoe geschat<br />
Aal adult hele NL Maas najaar 30-100 0,13 Bakker&Gerritsen 1992a<br />
Alver adult tot 20 km voorjaar 5-20 0,01 Bakker&Gerritsen 1992<br />
Barbeel adult tot 20 km najaar 13-80 circa 0,1 geschat m.b.v. gegevens Bakker&Gerritsen 1992a op basis van lengte gelijkgesteld aan aal (30-60 cm)<br />
Blankvoorn adult tot 20 km voorjaar 12-35 0,04 Bakker&Gerritsen 1992<br />
Bot juveniel tot 200 km najaar 20 circa 0,04 geschat m.b.v. gegevens Bakker&Gerritsen 1992b op basis van lengte gelijkgesteld aan blankvoorn<br />
Elft adult hele NL Maas voorjaar 50-60 circa 0,1 geschat m.b.v. gegevens Bakker&Gerritsen 1992a op basis van lengte gelijkgesteld aan aal (30-60 cm)<br />
Fint adult hele NL Maas voorjaar 30-50 circa 0,1 geschat m.b.v. gegevens Bakker&Gerritsen 1992a op basis van lengte gelijkgesteld aan aal (30-60 cm)<br />
Houting adult hele NL Maas najaar 30-50 circa 0,1 geschat m.b.v. gegevens Bakker&Gerritsen 1992a op basis van lengte gelijkgesteld aan aal (30-60 cm)<br />
Kopvoorn adult tot 20 km najaar 16-60 circa 0,1 geschat m.b.v. gegevens Bakker&Gerritsen 1992a op basis van lengte gelijkgesteld aan aal (30-60 cm)<br />
Kwabaal adult tot 100 km najaar 30-60 circa 0,1 geschat m.b.v. gegevens Bakker&Gerritsen 1992a op basis van lengte gelijkgesteld aan aal (30-60 cm)<br />
Rivierprik juveniel hele NL Maas mei-okt 15 circa 0,01 geschat m.b.v. gegevens Bakker&Gerritsen 1992b op basis van lengte gelijkgesteld aan alver<br />
Serpeling adult tot 20 km voorjaar 15-30 circa 0,04 geschat m.b.v. gegevens Bakker&Gerritsen 1992b op basis van lengte gelijkgesteld aan blankvoorn<br />
Sneep adult tot 50 km voorjaar 30-50 circa 0,1 geschat m.b.v. gegevens Bakker&Gerritsen 1992a op basis van lengte gelijkgesteld aan aal (30-60 cm)<br />
Spiering adult tot 200 km voorjaar 15-30 circa 0,04 geschat m.b.v. gegevens Bakker&Gerritsen 1992b op basis van lengte gelijkgesteld aan blankvoorn<br />
Steur juveniel hele NL Maas najaar 20 circa 0,04 geschat m.b.v. gegevens Bakker&Gerritsen 1992b op basis van lengte gelijkgesteld aan blankvoorn<br />
Steur adult hele NL Maas voorjaar 110-300 0,75 geschat m.b.v. gegevens Bakker&Gerritsen 1992a zeer ruwe schatting op basis hoge mortaliteit aal (90-100 cm)<br />
Winde adult tot 50 km voorjaar 30-50 circa 0,1 geschat m.b.v. gegevens Bakker&Gerritsen 1992a op basis van lengte gelijkgesteld aan aal (30-60 cm)<br />
Zalm smolt hele NL Maas voorjaar 15 circa 0,04 geschat m.b.v. gegevens Bakker&Gerritsen op basis van lengte gelijkgesteld aan smolt zeeforel<br />
Zeeforel smolt hele NL Maas voorjaar 15 0,04 Bakker&Gerritsen 1992b<br />
Zeeforel adult hele NL Maas najaar 60-90 circa 0,2 geschat m.b.v. gegevens Bakker&Gerritsen 1992a op basis van lengte gelijkgesteld aan aal (60-90 cm)<br />
Zeeprik juveniel hele NL Maas mei-okt 15 circa 0,01 geschat m.b.v. gegevens Bakker&Gerritsen 1992b op basis van lengte gelijkgesteld aan alver
-80- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bijlage 6: Resultaten berekeningen prioriteit voor bescherming bij<br />
waterkrachtcentrales<br />
Bijlage E blad 4<br />
Scenario 0: <strong>WKC</strong>'s die nu in het Nederlandse deel van de Maas gepasseerd worden (Lith, Linne)<br />
= hoge prioriteit<br />
= tweede prioriteit<br />
= lage prioriteit<br />
SCORE'S<br />
Vissoort stadium M1 n Mn (%) mortaliteit populatiegevoeligheid totaalscore<br />
Elft * adult 0,1 2 19 3 3 6<br />
Fint adult 0,1 2 19 3 3 6<br />
Houting* adult 0,1 2 19 3 3 6<br />
Steur* adult 0,75 2 94 3 3 6<br />
Aal adult 0,13 2 24 3 2 5<br />
Barbeel adult 0,1 1 10 2 3 5<br />
Kwabaal adult 0,1 1 10 2 3 5<br />
Steur* juveniel 0,04 2 8 2 3 5<br />
Winde adult 0,1 1 10 2 3 5<br />
Zalm smolt 0,04 2 8 2 3 5<br />
Zeeforel adult 0,2 2 36 3 2 5<br />
Kopvoorn adult 0,1 1 10 2 2 4<br />
Serpeling adult 0,04 1 4 1 3 4<br />
Sneep adult 0,1 1 10 2 2 4<br />
Spiering adult 0,04 1 4 2 2 4<br />
Zeeforel smolt 0,04 2 8 2 2 4<br />
Bot juveniel 0,04 1 4 1 2 3<br />
Rivierprik larvaal 0,01 2 2 1 2 3<br />
Zeeprik larvaal 0,01 2 2 1 2 3<br />
Alver adult 0,01 1 1 1 1 2<br />
M1: mortaliteit bij passage van 1 <strong>WKC</strong><br />
n: aantal <strong>WKC</strong>’s dat bij stroomafwaartse migratie gepasseerd wordt<br />
Mn: mortaliteit na passage van n <strong>WKC</strong>’s Mn=(1-(1-M1)^n)*100
-81- 50662414-TOS/MEC 06-9486<br />
Bijlage E blad 5<br />
<strong>WKC</strong>'s die mogelijk in de toekomst in het Nederlandse deel van de Maas gepasseerd worden<br />
Scenario 1:Lith, Linne en Borgharen<br />
= hoge prioriteit<br />
= tweede prioriteit<br />
= lage prioriteit<br />
SCORE'S<br />
Vissoort stadium M1 n Mn (%) mortaliteit populatiegevoeligheid totaalscore<br />
Elft * adult 0,1 3 27 3 3 6<br />
Fint adult 0,1 3 27 3 3 6<br />
Houting* adult 0,1 3 27 3 3 6<br />
Kwabaal adult 0,1 2 19 3 3 6<br />
Steur* adult 0,75 3 98 3 3 6<br />
Winde adult 0,1 2 19 3 3 6<br />
Zalm smolt 0,04 3 12 3 3 6<br />
Aal adult 0,13 3 34 3 2 5<br />
Barbeel adult 0,1 1 10 2 3 5<br />
Sneep adult 0,1 2 19 3 2 5<br />
Steur* juveniel 0,04 3 12 2 3 5<br />
Zeeforel adult 0,2 3 49 3 2 5<br />
Zeeforel smolt 0,04 3 12 3 2 5<br />
Kopvoorn adult 0,1 1 10 2 2 4<br />
Serpeling adult 0,04 1 4 1 3 4<br />
Spiering adult 0,04 1 4 2 2 4<br />
Bot juveniel 0,04 1 4 1 2 3<br />
Rivierprik larvaal 0,01 3 3 1 2 3<br />
Zeeprik larvaal 0,01 3 3 1 2 3<br />
Alver adult 0,01 1 1 1 1 2<br />
M1: mortaliteit bij passage van 1 <strong>WKC</strong><br />
n: aantal <strong>WKC</strong>’s dat bij stroomafwaartse migratie gepasseerd wordt<br />
Mn: mortaliteit na passage van n <strong>WKC</strong>’s Mn=(1-(1-M1)^n)*100
BIJLAGE 3 Watertoets<br />
BESTEMMINGSPLAN GRENSMAAS <strong>WKC</strong><br />
B01032/ZC 0/ 0W3/ 002044 ARCADIS 37