No. 517
Adres voor Redactie en Administratie:
Stalpcrtstraat 65, Den Haag. (Tel. 775417)
Int. Instituut
Soc. Geschiedenis
Amsterdam
ENGELEN VAN ONPARTIJDIGHEID.
„De spreker begon zijn toespraak met de mededeeling,
dat een perfide pers van uiterst links tot uiterst
rechts dagelijks met leugen- en lasterberichten over de
N.S.B, het Nederlandsche volk vergiftigt. Het Nederlandsche
volk zal door deze voorlichters ten gronde
worden gericht, wanneer de N.S.B, er niet was, om in
te grijpen".
Dit knippen wij uit een verslag van een vergadering
in één onzer dagbladen.
In de zaal, waar die vergadering gehouden werd, zat
de „perfide pers", schreef getrouw het bovenstaande
op en eenige uren later draaiden de rotatie-monsters het
de kranten en nóg eenige uren later droegen de kranten
het ons land in. En het publiek las het; velen zullen er
van hebben gesmuld.
Wij knipten het bovenstaande -— zeiden we — uit
een vergaderingsverslag in één onzer kranten. Dat knippen
was willekeurig. We hadden evengoed uit een
ander verslag van een andere rede kunnen knippen,
mits het maar een fascistische rede was. Want wat hier
boven staat is geen incidenteele uitlating van een willekeurig
fanatiekeling, die nog niet droog achter z'n ooren
is, neen, de verbreiding van die beschuldiging is een
integreerend deel van de actie, welke de N.S.B, in ons
land voert. Zoo goed als het parlement systematisch en
eiken dag en in elke rede bestreden wordt, zoo goed
wordt dat de pers. Wat hierboven werd afgedrukt kan
men elke week in allerlei vorm en in allerlei toonaard
lezen in Volk en Vaderland; kan men beluisteren in
elke redevoering van die zijde; kon men evenzeer hooren
in de rede van den heer Mussert op den Haagschen
landdag.
Wetende, welk een machtig wapen de pers is, trachten
de fascisten het Nederlandsche volk te doordringen
van de overtuiging, dat 't een van zijn „opdrachtgevers"
afhankelijke, kneedbare, perfide, corrupte pers bezit, die
lastert en liegt van den vroegen morgen tot den laten
avond; die de zielen vergiftigt en allerlei belangen
dient; een pers, die niet anders verdient dan straks, in
den fascistischen heilstaat, aan den ketting der gelijkschakeling
te worden gelegd. Zóó worden onze bladen,
neen, veel meer en veel erger, zoo wordt ons aller
levenswerk, dat wij dienen met de trouw en vaak met
de hartstocht van een eerlijke overtuiging, en waaraan
wij ons geven met de overgave van al onze krachten,
Redacteur:
D. HANS
1 November 1935
Dit blad verschijnt ten minste
éénmaal per maand.
bespuwd en betrapt en door den modder gesleept, van
dag tot dag, ten aanhoore van het Nederlandsche volk.
En wat doen wij, die de dragers en de makers zijn
van die pers?
Wij? Wel, we drukken die beschuldigingen over. We
gaan naar die vergaderingen heen; we zetten ons neer
aan de tafeltjes voor de verslaggevers; we hooren die
woorden, die ons beroep èn ons werk bekladden; we
schrijven ze op, waarachtig, we schrijven ze op, telkens
opnieuw schrijven we ze op en misschien zetten we er
nog wel „applaus" achter ook; dan laten we ze drukken
en sturen ze het land in, opdat ons volk ze toch maar
goed zal kunnen lezen. En protesteeren er tegen doen
we vrijwel niet.
Nog meer. Er komen invitaties om het N.S.B.-kamp
te bezichtigen en de „perfide pers" gaat er heen; kalkt
allerlei cijfers op; laat zich tracteeren op sigaren en thee.
Dit laatste is onlangs in de residentie gebeurd, hoewel
er één collega was — een zonderling — die de lekkernijen
weigerde.
Zoo staan we tegenover onze beschuldigers als engelen
van goedheid; als onze-lieve-heers-beestjes van onpartijdigheid;
als geconfijte-vruchten van een soort metaphysische
objectiviteit.
In ons orgaan boksen een Amsterdamsche en een
Rotterdamsche collega met elkaar over de vraag, of
we op een vergadering moeten wegloopen, als een voorzitter
ons een kwartiertje te lang laat wachten. Wegloopen
— vindt men — want men mag niet onbeleefd
zijn tegen de pers. Prachtig. Zoo'n onbeleefde rakker
moet worden afgedroogd. En dan zitten we 's avonds
in de vergaderingen van de N.S.B., en als dan de perfide,
corrupte pers aan de kaak wordt gesteld, die ons
volk belastert en beliegt en vergiftigt, wie denkt dan
aan wegloopen? Neen, we schrijven het over en laten
het in reuzen-oplaag vermenigvuldigen.
Aldus maken wij ons zelf rijp voor een toekomst,
waarin de Nederlandsche pers zal zijn hervormd tot een
honden-en-apen-spel, gedresseerd, gemechaniseerd, gelijkgeschakeld
tot opzitten en pootjesgeven. Dan zullen
we misschien in een helder oogenblik nog wel eens bedenken,
dat wij reeds lang te voren ons eigen vonnis
hadden geredigeerd en onder het Nederlandsche volk
verbreid, zoodat het slechts te wachten lag op de handteekening
van den Dictator, voor Wien wij het, achter
Zijn Stoel staande, gereed hielden. Zoo zij het!
98 DE J O U R N A L I S T
INHOUD: Engelen van onpartijdigheid. — Qfficiciëele Berichten:
Buitengewone Algemeene Vergadering; Bestuursvergadering;
Ledenlijst. — Aangesloten Vereenigingen. — Allerlei Onderwerpen:
De Taak der Pers; Het testimonium paupertatis; Dubbelzinnige toestand.
— Ned. Indië: De Pers in Indië; Bedenkelijk verschijnsel;
De Indische Pers. — Buitenland: Ook een Journalist; Bescherming
van den journalistentitel. — Allerlei Berichten.
Officiëele Mededeelingen.
BUITENGEWONE ALGEMEENE
VERGADERING
op Zaterdag 16 November, 's middags half 4,
in Hotel WITTE BRUG te 's-Gravenhage.
Spreker: Prof. dr. 1 Huizinga, hoogleeraar in de
Algemeene Geschiedenis te Leiden.
Onderwerp: „De taak van de Pers in onzen tijd".
Het Kringbestuur, ten hoogste waardeerend dat prof.
Huizinga dit onderwerp voor den Kring wil inleiden,
vertrouwt, dat vele leden gebruik zullen maken van
deze zeer bijzondere gelegenheid, om den vermaarden
Leidschen cultuur-historicus en publicist te hooren over
de taak, die de journalist in deze bewogen tijden te
vervullen heeft. — Prof. Huizinga wil gaarne gelegenheid
geven tot gedachten-wisseling en het stellen van
vragen.
Het Kringbestuur roept dus de leden, ook van buiten
Den Haag, op, om in grooten getale aanwezig te zijn
en wijst den aangesloten vereenigingen op art. 86 Huishoudelijk
Reglement, hetwelk haar het recht geeft afgevaardigden
te zenden.
Na afloop van de vergadering biedt het Kringbestuur
Prof. Huizinga een eenvoudigen maaltijd aan. Voor alle
leden bestaat gelegenheid tot deelneming daaraan. De
prijs is ƒ4.— per couvert, alles inbegrepen, ook fooi.
Men wordt verzocht, indien men aan den maaltijd wil
deelnemen (het Bestuur wekt daartoe gaarne op) zulks
vóór 12 November aan den Kringsecretaris, collega
T. Cnossen, Noordeinde 39, den Haag, te berichten.
BESTUURSVERGADERING.
Het bestuur vergaderde op 26 October 1935. Afwezig
de bestuursleden Polak Daniels, Holsboer en Kouwenaar
en de gedelegeerde Voskuil.
Candidaturen. — Zie elders in dit nummer.
Ingekomen stukken. — Een aantal ingekomen stukken
werd afgedaan. Hieronder is een bezwaarschrift tegen
een aangenomen lid, dat nader zal worden onderzocht.
Persvrijheid. — Op de agenda van de volgende bestuursvergadering
zal worden geplaatst een punt inzake
de persvrijheid. De voorzitter is van meening, dat de
Kring niet langer mag zwijgen, nu van die vrijheid van
zekere zijde zulk een schromelijk misbruik wordt gemaakt.
Najaarsvergadering. — De voorzitter deelt mede, dat
Prof. Dr. J. Huizinga te Leiden bereid is gevonden om
voor den Kring te spreken over het actueele onderwerp:
,,De taak van de Pers in onzen tijd". Het Bestuur
neemt hiervan met groote ingenomenheid kennis.
De samenkomst zal worden gehouden op Zaterdag 16
November, 's middags 3.30 in ,,De Witte Brug" te
's-Gravenhage. De nadere regeling wordt opgedragen
aan het Dagelijksch Bestuur.
Jaarboekje. — Besloten wordt met Januari a.s. wederom
een Jaarboekje te doen verschijnen.
Ontslagen A.N.P. — Mededeeling wordt gedaan van
de correspondentie met de directie van het A.N.P. ten
aanzien van het verleende ontslag aan drie zijner redacteuren.
Er zal nader contact worden gezocht met de
Directie van het A.N.P.
Plaatselijke organisatie. — Een mededeeling in het
orgaan van de R. K. Journalisten-Vereeniging inzake
een regeling te Groningen, waaruit blijkt dat katholieke
beroeps-journalisten buitengewoon lid van onze
plaatselijke vereeniging kunnen worden, zal in een volgende
vergadering worden behandeld.
LEDENU3ST.
Aangenomen als gewoon lid:
B. Person, Haagsche Post, Sijzenlaan 55e, den Haag.
J. W. L. Lamers, Prinsengracht 925, Amsterdam (C),
(rehabilitatie).
Overgeschreven als buitengewoon lid :
S. de Vries Jr., Amstellaan 54 II, Amsterdam (Z.).
Voorgedragen als gewoon lid:
A. R. de Kwaadsteniet, Spoorsingel 51b, Rotterdam.
Molly Keizer-Prins, bei Sigurd Lohde Medlergasse 5,
Weenen XIX.
Gustavo Bernardo Hiltermann, Willemsparkweg 132,
Amsterdam-Zuid.
Adresverandering en -verbetering:
Mr. A. J. C. Vlaskamp, naar Nieuwe Markt 31, Deventer.
J. Koning, naar Dr. Blookerstraat 37, Voorburg.
N. van der Veer, naar Korreweg 175a, Groningen
W. C. v. Meurs, naar Cheribonweg 33, Batavia (C.).
P. A. Donker, naar Willem van Outhoornstraat 11a.
A. C. de Gooyer, naar Prinsengracht 833, Amsterdam.
J. G. A. van Zijst, naar Zuid-Boulevard hoek Heinsiusstraat,
Zandvoort.
H. Bonsma, naar Aronskelkstraat 70, Den Haag
(Post: Loosduinen).
J. L. Rodrigues, naar Sarphatikade 18, Amsterdam-C.
P. F. Sanders, naar 3e Sarphatistraat, Amsterdam.
C. A. Schilp, naar Prof. Hugo de Vrieslaan 56,
Utrecht.
Gevraagde adressen (wegens terugkomen van het
orgaan) :
K. Polak, Vijzelstraat 38 III, Amsterdam.
I. v. d. Wilt, Fagelstraat 62, Nijmegen.
Frits v. Raalte, Apollolaan 57, Amsterdam.
Aangesloten Vereenigingen.
DE AMSTERDAMSCHE PERS.
Voor het lidmaatschap van onze vereeniging heeft
zich aangemeld collega C. Meijer (De Waterlander).
Bezwaren kunnen binnen acht dagen worden ingebracht
bij den secretaris J. C. E. Sand, Johannes Verhulststraat
123, A'dam-Z.
HAAGSCHE JOURNALISTEN-VEREENIGING.
Als lid heeft zich opgegeven de heer G. Nauta. Eventueele
bezwaren binnen 8 dagen bij de secretaresse, Mej.
E. J. Belinfante, Schuytstraat 172.
Allerlei Onderwerpen.
DE TAAK DER PERS.
Misschien is het niet geheel overeenkomstig het persgebruik,
als ik voor het wederwoord op uw artikel „Het
karakter der pers", dat op zijn beurt een polemiek was
met een door mij in het orgaan der dagbladdirecteuren
gepubliceerde beschouwing, plaats vraag in uw blad.
Maar de overweging, dat bij deze directe methode onze
discussie het best tot zijn recht kan komen, benevens
een onbeperkt vertrouwen in uw gastvrijheid, brengen
mij tot het bewandelen van deze ietwat ongebruikelijke
weg. Dat ik deze niet eerder betrad en pas na ettelijke
weken met dit wederwoord voor de dag kom, moge verontschuldiging
vinden in het feit, dat drukke beroepswerkzaamheden
mij de laatste weken geheel in beslag
namen.
Dit laatste heeft inmiddels tevens tot gevolg, dat ik
thans niet al te veel ruimte behoef te vragen. Immers,
de heer Kloppers heeft reeds op zeer verdienstelijke
wijze een deel van mijn taak uit handen genomen: bij
zijn opmerkingen kan ik mij wel geheel aansluiten.
Ik mag het echter daarbij niet laten. Er bestaat bij u,
geachte redactie, een zo schromelijke misvatting van mijn
inzichten en beschouwingen, dat ik daartoe onmogelijk
het zwijgen kan doen.
U schrijft mij namelijk op grond van mijn artikel denkbeelden
toe omtrent de taak van het dagblad, die ik
zeer stellig en met alle nadruk moet afwijzen. Denkbeelden,
die hierop neerkomen, dat de taak van het dagblad
beperkt zou moeten worden tot die van nieuwsbrenger;
dat — zoals gij het uitdrukt — „de krant weer
zou moeten worden wat zij in haar oervorm was."
Het is juist, dat ik in mijn artikel op déze taak van
de krant de nadruk heb gelegd. Dat betekent echter allerminst,
dat ik die andere belangrijke functie, die het dagblad
vervult, die van voorlichtster en opvoedster, zou
willen uitschakelen. Daarvan, het zij met klem gezegd,
is geen sprake. Het ware ook wel zeer slecht te rijmen
met de positie van leider van een dagbladbedrijf, dat
zijn ontstaan dankt aan en zijn reden van bestaan vindt
in de opvatting, dat het dagblad in het persoonlijke en
publieke leven een belangrijke factor van opvoeding en
voorlichting kan zijn. Deze opvatting is ook de mijne.
En als op dit terrein tussen tl en mij verschil van inzicht
bestaat, dan is dit verschil er hoogstens een omtrent de
wijze, waarop deze taak wordt en waarop zij moet worden
vervuld. Waarbij ik opmerk, dat ook dit verschil
wellicht groter schijnt dan het bij nadere toetsing van
wederzijdse inzichten inderdaad zou blijken te zijn. Uw
beschouwing bijv. van enige tijd geleden over de betekenis
en de verzorging van het hoofdartikel heb ik met
zeer warme instemming en waardering gelezen.
Ik meen dus — dit terloops — ook niet, dat artikelen
„toch niet meer gelezen worden" en dus maar uit het
dagblad moeten verdwijnen. Ik meen wel, dat de artikelen-schrijver,
wil hij gelezen worden — en dat is toch
wat allereerst verlangd mag worden — zich rekenschap
moet geven van de factoren, die de behoeften en de belangstelling
van zijn lezerskring beheersen. Ook dus van
de factoren, waarop ik in mijn artikel wees, die in het
maatschappelijk, in het persoonlijk en in het familieleven
van de laatste halve eeuw een ontzaglijke omwenteling
hebben gebracht.
* * *
Een andere misvatting Uwerzijds is, dat ik slechts oog
zoude hebben voor de zuiver zakelijke kant van het dagbladbedrijf
en dat ik de ideële kant ervan geheel terzijde
zou stellen. Ook dit is allerminst het geval. En ook dit
zou, ware het juist, wel zeer slecht stroken met de taak,
die mij in het dagbladbedrijf is toebedeeld; de exploitatie
van dagbladen, die geboren zijn uit en die steunen op
ideële beginselen en begeerten.
DE J O U R N A L I S T 99
Met de hand op het hart kan ik verklaren — ongetwijfeld
tot Uw geruststelling en voldoening — dat ik
Uw beschouwingen, ook over dit onderwerp, met zeer
veel instemming heb gelezen. U kunt niet hartgrondiger
dan ik begeren, dat deze beschouwingen in het dagbladbedrijf
gemeengoed zouden zijn.
Wat is nu de grond dezer dubbele misvatting Uwerzijds?
Zij ligt, dunkt mij, hierin, dat U een tegenstelling
schept, die in wezen niet bestaat. Mijn artikel was gewijd
aan de exploitatie-wijze van het huidige dagblad,
een zakelijk onderwerp, dat ik — zoals U terecht vaststelt
— op zuiver zakelijke wijze heb behandeld. En
voor een lezerskring — voeg ik er aan toe — die uiteraard
voor de zakelijke kant van de dagblad-exploitatie
bijzondere belangstelling heeft. U stelt de ideële en culturele
taak van het dagblad daartegenover. Alsof hier
te kiezen valt tussen het een en het ander.
Dit nu schijnt mij volslagen onjuist.
Afgescheiden hiervan, dat ik niet bepleit heb afschaffing
der avondbladen en het alleen-handhaven der ochtendbladen,
zoals U mijn betoog in een paar woorden
samenvat — in „mijn" systeem is wel degelijk plaats
voor avondbladen — is het niet zo, dat onder het systeem,
dat ik op het oog had en dat elders in de wereld vrij
algemeen wordt toegepast, de culturele en ideële taak
van het dagblad per se behoeft te lijden. Buitenlandse
bladen van allerlei karakter zijn daar om het tegendeel
te bewijzen. Zij verrichten hun culturele en ideële taak
anders dan de Hollandse bladen — toegegeven! — maar
dat zij daarom achterstaan in betekenis en invloed op
het publieke en persoonlijke leven, dat betwist ik. Een
andere verschijningsvorm van het dagblad m.a.w. behoeft
volstrekt niet in te sluiten het verlies van de zedelijke
waarden, die Gij ducht.
Ik ben zelfs van mening, dat aanpassing van de exploitatiewijze
van het dagblad bij gewijzigde levensgewoonten
en levensbehoeften de invloed van de pers kan
verzekeren en versterken.
Deze invloed hangt allereerst en allermeest af van het
karakter en van de bekwaamheid harer journalisten.
Maar zij kan er slechts bij winnen, indien de krant door
haar wijze van verschijning een sterkere belangstelling
van haar lezerskring ontmoet. Nogmaals: geeft U eens
rekenschap van de betekenis en invloed der pers elders.
En laat onze Hollandse zelfingenomenheid ons niet
de ogen doen sluiten voor het goede elders.
Tot slot heb ik nog iets te zeggen over een tweetal
andere punten van Uw betoog.
Allereerst de vrijheid van drukpers.
Ik begrijp met de beste wil van de wereld niet wat met
een andere wijze van verschijning onzer dagbladen de
vrijheid van drukpers te maken heeft. In welk opzicht
tast deze de vrijheid van critiek aan op politiek-, op
kunst- of op elk ander gebied? In welk opzicht is dit
bijv. in Engeland of in Scandinavië, twee bolwerken van
democratische rechten, het geval? In welk opzicht was
daarvan sprake in het vroegere Duitsland?
Ik zou — als ik ook eens grappig mag zijn — zo zeggen
dat de krant, die in het donker van de nacht gedrukt
wordt, meer kans heeft aan het oog van den censor
te ontsnappen, dan het in volle daglicht vervaardigde
avondblad. Want zelfs dictators hebben hun slaap
nodig!
En vervolgens de economische positie van den journalist!
De heer Kloppers wees er reeds op, dat er voor den
journalist in het buitenland een niet minder belangrijke
en uitgebreide taak is dan ten onzent. En is die economische
positie elders zoveel slechter dan bij ons?
Ik zou voorts willen opmerken, dat een verbeterde exploitatie
van de krant — stel dat zij het gevolg zou zijn
van het gewijzigde systeem — in het algemeen veel eerder
zal leiden tot verbetering van de economische positie
van den journalist dan tot verslechtering. Het is nu
eenmaal zo — hoe nuchter en zakelijk het moge klinken
100 DE J O U R N A L I S T
— dat deze positie in sterke mate beïnvloed wordt door
de financiële bedrijfsresultaten.
Op één punt is er inderdaad een bezwaar. En een
zeer ernstig bezwaar. Dat is — U wees daarop echter
niet — de nachtarbeid. Dat deze zou toenemen bij toepassing
van het buitenlandse systeem. Al moet ik opmerken,
dat buitenlandse journalisten, die onder het
systeem werken en die ik er wel eens over sprak, daar
minder zwaar over denken. Misschien omdat zij het nu
eenmaal zo gewend zijn en omdat zij beseffen, dat het
niet anders kan.
Hoe dit zij, in dit opzicht is er zeker reden voor de
journalisten om het een tegen het ander af te wegen.
En eventueel voor de N.J.K. een taak om te pogen door
andere economische voordelen het bezwaar van de nachtarbeid
te compenseren.
Maar dit laatste is dan toch van later zorg.
U, geachte redactie, ten zeerste dankend voor de verleende
plaatsruimte,
IJ. G. VAN DER VEEN.
Natuurlijk verleenen wij gaarne plaats aan dit stuk
van den heer Van der Veen.
Wij hebben er alweer uit geleerd, hoeveel misverstanden
er toch in polemiek kunnen rijzen. Want volgens
den geachten schrijver hebben wij hem op schier elk
punt „schromelijk misverstaan". Onze troost hiervoor
is echter, dat dit misverstaan dan blijkbaar vrijwel a/gemeen
is geweest. Wie wij ook spraken of lazen, allen
hebben de beschouwing van den heer Van der Veen
opgevat als wij deden. Het orgaan van de Directeuren-
Vereeniging nam ons artikel tegen die beschouwing
geheel oyer en een lid van genoemde vereeniging bestreed
des heeren Van der Veen's betoog in dat orgaan
ongeveer op dezelfde gronden als wij, Het is ons niet
bekend, dat die beschouwing ook maar ergens zóó is
opgevat, als de heer Van der Veen haar nu zelf interpreteert.
Alleen collega Kloppers scheen het ongeveer
te hebben gesnapt.
Wij hebben het betoog werkelijk niet anders begrepen
dan in dezen zin, dat de geachte schrijver, onder het
devies: „Even tijd voor de krant" („enkele minuten
per dag") alles wat naar beschouwende voorlichting
zweemt wilde schrappen. Drukken wij alleen deze zinnen
uit zijn artikel nog maar eens over:
„De tijd, dat de lezer van zijn krant uitvoerige
en grondige beschouwingen verwachtte oyer alles
en nog wat om die dan met nauwlettende zorg en
op z'n dooie gemak te savoureren, raakt ook op z'n
end. Men mag het betreuren of niet, maar de moderne
mens verlangt in de eerste plaats van z'n
krant nieuws. Hij heeft geen tijd meer om twintig
pagina's avond aan avond uit te spellen. Het is
het verdwijnend geslacht, dat dit geduld nog bezit.
Komende geslachten zullen van de krant terugkeer
eisen tot z'n eigenlijke taak: die van nieuwsbrenger.
Zij zullen hun ontwikkeling en hun ontspanning —
en volstrekt niet minder degelijk en minder veelzijdig
— elders opdoen."
Wat staat hier nu anders dan dat de heer Van der
Veen een ruim voorschot wil nemen op wat „komende
geslachten" zullen eischen: „terugkeer" van de krant
tot zijn taak van „nieuwsbrenger"; „ontwikkeling" zal het
publiek wel „elders opdoen"? Staat het er niet letterlijk
zoo?
Intusschen, wij willen gaarne aannemen dat zijn nadere
interpretatie zijn bedoeling juister weergeeft; dan
verheugen wij ons daarover en dan kan ons wederwoord
kort zijn.
De heer Van der Veen blijkt nu de voorlichtende, de
leidende, de ideeële taak der pers te willen handhaven;
hij betuigt zijn instemming met onze (vroegere)
beschouwingen over het hoofdartikel; hij blijkt géén
voorstander te zijn van een radicale afschaffing der
avondbladen; hij meent echter dat bij de zakelijke leiding,
de exploitatie, van de krant rekening gehouden
zal moeten worden met moderne verschijnselen en behoeften.
Dit laatste willen wij van onzen kant nu natuurlijk
ook wel onderschrijven, mits het niet ontaardt in
het slaafsche toegeven aan allerlei oppervlakkigheden en
wenschen van een van haar geestelijk anker losgeslagen
generatie.
Wat zullen we nu verder nog polemiseeren? Als de
heer Van der Veen en wij veel dichter bij elkaar staan
dan het eerst scheen, doet ons dat genoegen. Voor ons
ging het om het bepleiten en handhaven van de ideeële,
cultureele taak der pers, die niet mag worden geofferd.
Nog een enkel punt ten aanzien van de vrijheid van
drukpers. Wij hebben geen seconde beweerd, dat „een
andere wijze van verschijnen" der bladen de beteekenis
van die vrijheid zou aantasten, wij hebben wèl gezegd
en houden staande, dat, als men de ideeële, voorlichtende,
beschouwende taak der pers wil laten vervallen, de
waarde van de drukpersvrijheid op slag omlaag valt,
omdat ze juist voor die taak der pers haar grootste beteekenis
heeft. Maar —• nog eens — de heer Van der
Veen wil die taak handhaven. Zooveel te beter.
Alleen zou hij dan, in zijn gedachtengang, een
actie moeten beginnen, om het publiek er toe te brengen
mèèr dan „enkele minuten per dag" aan zijn krant te
besteden. Voor ons is die actie onnoodig. Want de
krant wordt beter en grondiger gelezen, dan de heer
Van der Veen (wel eenigszins tot onze verbazing)
blijkbaar denkt. — Redactie.
HET TESTIMONIUM PAUPERTATIS.
Een kort antwoord op hetgeen coll. Werkman in no.
516 van De Journalist aan mijn adres geschreven heeft,
mag niet achterwege blijven. Ik stel er n.1. prijs op te
verklaren, dat ik mijn betoog, dat de houding der Rotterdamsche
verslaggevers te eenenmale onjuist is geweest,
volkomen moet handhaven. Als men op een vergadering,
of waar ook, als journalist onheusch behandeld
wordt, gaat men heen en blijft niet als lakeien
buiten wachten tot men weer toegelaten of ontvangen
wordt. Maar op de vragen van coll. Werkman, of men
het publiek belangrijk nieuws onthouden mag, omdat
men in een bepaald geval onbehoorlijk of krenkend bejegend
wordt, antwoord ik natuurlijk als verslaggever
mét den heer Werkman, ontkennend. De lezer heeft
recht op juiste en actueele voorlichting, — mijn betoog
ging uitsluitend tegen den gang van zaken, gelijk collega
Werkman in no. 514 van ons blad geschetst heeft,
tegen het „slikken" van de onbeschoftheid van de vergaderingsleiding,
die de verslaggevers als kwajongens
de zaal in en uit stuurde. Als de verslaggevers waren
heengegaan, zou daarmede toch zeker de weg niet zijn
afgesneden, om naar het resultaat van de belangrijkste
bespreking te informeeren. Er zijn immers altijd mogelijkheden
genoeg om zooiets te weten te komen, ook
zonder een testimonium paupertatis te aanvaarden!
Wat de overige door coll. Werkman genoemde gevallen
betreft, is m.i. wel verschil van meening mogelijk
en zijn conclusie, dat wij ons terwille van onze plichtsvervulling
wel eens een krenkende behandeling moeten
laten welgevallen, kan ik absoluut niet onderschrijven.
Ik ben 't maar in één opzicht met hem eens: dat wij
in de eerste plaats voor nieuws te zorgen hebben. En
dan zijn er altijd verschillende wegen die naar Rome
leiden, — zou ik verzeild raken op den weg van de
„krenkende behandeling", dan verlaat ik dien onmiddellijk
en kies een betere route!
S. DE VRIES.
OP 16 NOVEMBER:
Professor Huizinga in den Kring. Een gebeurtenis!
)3ij komt toch luisteren naar en kennismaken met
den Leidschen cultuur-onderzoeker?
Dubbelzinnige toestand.
In het orgaan van de Roomsch-Katholieke Journalisten-Vereeniging
lezen wij:
„Bij de overdracht van de nagelaten aanteekeningen van den
200 tragisch om het leven gekomen collega van Langen aan het
Ned. Persmuseum heeft collega Baron van Lamsweerde gewezen
op de goede verstandhouding tusschen de katholieke en nietkatholieke
journalisten te Amsterdam, waarbij hij den wensch
heeft uitgesproken, dat deze goede verstandhouding ook elders
en nog op andere wijze tot uiting mocht komen. Wij mogen er in
dit verband wellicht op wijzen, dat ook in Groningen sinds meer
dan een'jaar een zeer goede verstandhouding bestaat. Er bestaat
in Groningen een Groningsche Journalistenvereeniging en waar deze
een afdeeling is van den Ned. Journalisten-Kring, kunnen de katholieke
collega's in Groningen van deze plaatselijke journalisten-ver
eeniging dus geen lid zijn. Men heeft er echter dit op gevonden,
dat de katholieke journalisten buitengewoon lid kunnen zijn. Ze
worden dan ook tot alle vergaderingen uitgenoodigd, kunnen daar
voorstellen indienen, aan alle discussies deelnemen, maar missen
alleen het passief en actief kiesrecht. De goede verstandhouding laat
hier dan ook niets te wenschen over. Misschien dat het Groningsche
voorbeeld ook elders nog wel stimuleerend kan werken."
Het feit, dat in dit stukje (geschreven door den heer
J. Hulsman, den vroegeren secretaris der Katholieke
Vereeniging) wordt medegedeeld, was ons natuurlijk
niet onbekend. De katholieke journalisten in Groningen
zijn inderdaad buitengewoon lid van de Groningsche
Journalisten-Vereeniging. Nu het hier zoo openlijk als
een gelukkige oplossing wordt medegedeeld, willen wij
er iets van zeggen,
"De zaak zit zoo, dat de Statuten van den Kring deze
oplossing naar de letter mogelijk maken. Art. 17 toch
zegt, dat de aangesloten vereenigingen buitengewone
leden kunnen hebben, en bepaalt verder alleen dat deze
geen stemrecht mogen bezitten en niet in haar bestuur
gekozen mogen worden. Naar dit voorschrift handelt
men in Groningen ten aanzien van katholieken, die zich
aanmelden.
Wij gebruikten zoo-even het woord „oplossing".
Want dit is het blijkbaar voor de betrokken katholieke
collega's. Zij staan volstrekt niet afkeerig jegens onze
aangesloten vereenigingen, zij zouden het liefst gewoon
lid zijn van de plaatselijke vereenigingen, maar omdat
het Kring-Reglement dit verbiedt, worden zij buitengewoon
lid, en het varkentje is gewasschen: de oplossing
juichen zij toe.
Het zelfde feit, dat zich hier op plaatselijk vereenigings-gebied
toont, heeft zich thans voorgedaan op internationaal
vereenigings-gebied. De Roomsch-Katholieke
Journalisten-Vereeniging is namelijk zoo juist als
„organisation adhérente" tot de Federation Internationale
des Journalistes toegetreden. De bedoeling hiervan is,
om voor de katholieke journalisten in ons land de internationale
perskaart te verkrijgen, die de Kring in de
laatste jaren zijn leden verschaft en die in andere landen
niet alleen een goed identiteitsbewijs vormt, maar tevens
recht geeft op faciliteiten. Wij begrijpen volkomen, dat
de Katholieke Vereeniging aan haar leden die kaart
wilde verschaffen. Toen van de zijde van de F.IJ. aan
het Kringbestuur werd gevraagd, of het er prijs op
stelde, zelf die kaarten aan katholieke journalisten uit
te reiken, dan wel er accoord mede te gaan, dat de
Katholieke Vereeniging als laat ons maar zeggen buitengewoon
lid tot de F.I.J. zou toetreden, heeft ons Bestuur
aan dit laatste de voorkeur gegeven.
En zoo is er door dit alles, organisatorisch, deze toestand
ontstaan:
dat het den katholieken journalisten verboden is lid te
zijn van den Kring, maar dat zij wel (buitengewoon) lid
van onze plaatselijke vereenigingen willen, en blijkbaar
mogen, worden, en dat zij nu ook als (buitengewoon)
lid zijn toegetreden tot de internationale journalistenorganisatie.
De opmerking moet ons van het hart, dat er nu toch
wel een dubbelzinnige toestand voor onze katholieke
collega's is gegroeid. Plaatselijk en internationaal mogen
ze organisatorisch met ons samenzijn, alleen in de algemeene
nationale organisatie niet. Zij mogen ons overal
ontmoeten, overal met ons samenwerken, in de vergade-
DE J O U R N A L I S T
101
Prof. Dr. 3. HUIZINGA,
schrijver o.a. van „Herfsttij der Middeleeuwen",
„Mensch en Menigte in Amerika", „Erasmus", „Cultuurhistorische
Verkenningen" en „In de Schaduwen van
Morgen" (laatstgenoemd boek was onlangs in één week
uitverkocht), die 16 November voor ons spreekt.
ringen van de locale en gewestelijke èn in die van de
internationale vereenigingen, maar niet in de vergaderingen
van den Kring. En dit hoewel iedere economische
bemoeienis, welke de Kring onderneemt, in de
locale vereenigingen haar weerslag vindt, en daar evenzeer
wordt besproken en behandeld als in onze algemeene
vergaderingen.
Wij zullen er niet veel meer van zeggen. Wij vleien
ons met de hoop, dat de katholieke collega's zelf het
zonderlinge en dubbelzinnige van dezen toestand inzien.
Wij schreven hierboven, dat art. 17 onzer Statuten het
naar de letter mogelijk maakt, dat leden van de Katholieke
Vereeniging buitengewoon lid van onze aangesloten
organisaties worden. Maar naar den geest is dit,
volgens onze overtuiging, niet het geval. Geen oogenblik
is er bij de samenstelling van onze Statuten aan gedacht,
dat onder punt 2 van art. 17 beroeps-journalisten zouden
vallen. Er zit in dit artikel feitelijk een leemte: het bevat
wèl de bepaling, dat gewone leden van de aangesloten
vereenigingen gewoon lid van den Kring moeten zijn
en dus moeten voldoen aan dezelfde eischen, die de
Kring voor dat lidmaatschap stelt, maar ten aanzien
van de buitengewone leden bevat het een soortgelijke
bepaling niet. Toch is dit zonder twijfel de bedoeling
geweest, althans in hoofdzaak, en al heeft men den
localen vereenigingen wat meer vrijheid willen laten,
toch heeft men nimmer het geval voorzien, dat beroeps-journalisten,
die, om welke reden dan ook, geen
Kringlid willen worden (hoewel ze aan de vereischten
voldoen) als buitengewone leden bij onze locale organisaties
zouden kunnen binnen komen. En wij blijven
het dan ook een zonderlinge toestand achten, dat beroeps-journalisten,
die principieel niet tot den Kring
wenschen te behooren, toch door hun deelneming aan de
Kring-zaken, wanneer deze in locaal verband plaats heeft
(hetgeen herhaaldelijk gebeurt) invloed op den loop
van zaken kunnen oefenen, al bezitten zij dan ook het
stemrecht niet. De situatie, zooals die in Groningen bestaat,
lijkt ons organisatorisch zeer onzuiver.
En wij hebben willen wijzen op de dubbelzinnigheid,
dat men locaal en internationaal met ons in hetzelfde
organisatorisch verband komt, maar nationaal
niet. Ligt in het eerstgenoemde feit het verheugend blijk,
dat men ons toch eigenlijk niet heelemaal missen kan!
de practische niet-noodzakelijkheid van het tweede wordt
er te sterker door bewezen.
102 DE J O U R N A L I S T
DE VERZOENING.
Nederlandsch'Indië.
Op verzoek van de Ned.-Indische Regeering aanvaardde
(naar Aneta meldt) de President van de Javasche
Bank, de heer Mr. Dr. G. G. van Buttingha
Wichers, de opdracht tot opening van een nieuw overleg
tusschen het Persbureau Aneta en de dagbladen,
welke het Vereenigd Persbureau (V.P.) vormden, bij
welk overleg ook de inzichten en belangen van het
overige deel der Ned.-Indische pers werden inqeschakeld.
Onder leiding van den heer Van Buttingha Wichers
is een compromis tot stand gebracht, hetwelk zoowel
het bestuur en de aandeelhouders van Aneta als de
V.P.-bladen volkomen bevrediging schenkt en alle
waarborgen bevat voor de bevrediging van de geheele
Ned.-Indische Dagbladpers.
Beide partijen achten hiermede de juiste verhouding
tusschen het Persbureau en de Dagbladpers verkregen.
Zij achten tevens hierdoor zoodanige waarborgen
geschapen, dat nauwe en voortdurende goede samenwerking
in het belang van de nieuwsvoorziening, ook
voor de toekomst, is verzekerd.
Met ingang van 1 November a.s. houdt het V. P.
op te bestaan, terwijl de naam Aneta gewijzigd zal
worden in Algemeen Nederlandsch-Indisch Persbureau
Aneta, bij verkorting te noemen „Anip Aneta".
* * *
Over de bereikte verzoening verheugen wij ons. Onder
welke voorwaarden zij verkregen werd, is ons
niet bekend. Wel vernamen wij bij geruchte, dat de heer
Herman Salomonson weer naar Nederland zou terugkeeren;
vermoedelijk heeft er dus een directeurs-wisseling
bij Aneta plaats. En wat gebeurt er met het personeel,
dat reeds bij het V. P. was aangesteld? Onze
collega W. C. v. Meurs was — gelijk uit een bericht
in dit nummer blijkt — tot redacteur van het V. P. benoemd
en in verband daarmee naar Batavia verhuisd.
Gaat hij naar Aneta over?
BEDENKELIJK VERSCHIJNSEL.
Men vraagt ons, er nu toch eens in ons orgaan op
te wijzen, dat verschillende Indische bladen zoo weinig
loyaal zijn in het voldoen van het honorarium aan Hollandsche
medewerkers. Wij hebben bezoek gehad —
vroeger en ook nu weer— van collega's, die hun belangen
bij ons kwamen bepleiten en hun gevallen mededeelen.
De achterstand in honorarium is soms werkelijk
heel groot, en aan den anderen kant geldt het daarentegen
soms bescheiden bedragen, die toch niet worden
gezonden. Men legde ons brieven over van Indische bladen,
die daarin aan hun medewerkers verzekerden, dat
„opdracht was gegeven het geld te sturen", ja, dat het
geld al gestuurd was, terwijl de afrekening nog maar
steeds uitbleef. Zelfs werd ons een geval medegedeeld
van een ontslag aan iemand, die eenigszins krachtig om
afrekening had gevraagd.
Wij hebben gemeend, aan het verzoek om op dit veeschijnsel
te wijzen nu eens te moeten voldoen, ditmaal
nog zonder namen van kranten te noemen, en in de hoop
dat er verbetering zal komen.
DE INDISCHE PERS.
Wat de koloniale redacteur van De Avondpost schreef
over „persbureaux" (zie De Journalist van 2 September
no. 515 p. 82) kan geen aanspraak maken op volledige
en juiste informatie. De geachte schrijver zal zeggen:
dat hij ook niet pretendeerde die te geven, doch slechts
een indruk van het geval. Accoord van Putten! — en
daarom schreef ik ook geen ingezonden stuk aan De
Avondpost. Maar wèl aan De Journalist. Want indien
in ons vakblad over deze aangelegenheid wordt geschreven,
stel ik daaraan geheel andere eischen.
J. H. RITMAN,
Hoofdredacteur van het Bataviaasch Nieuwsblad.
* * *
„Accoord van Putten" dat alles, wat wij plaatsen, juist
moet zijn. Maar waarom zegt collega Ritman dan niet,
wat er aan ontbreekt? Aan het bovenstaande alléén hebben
wij zoo weinig. En wij zouden het zeer aangenaam
vinden, als de collega's in Indië eens wat meer meewerkten
aan het orgaan. Wat meer? Zij doen het eigenlijk
heelemaal niet.
STOPPERS.
Het Joumalisten-café.
In Bavaria is (aldus een correspondent van Het Vaderland)
het druk, des avonds. Bavaria is het journalistencafé,
waar sinds de oprichting van den Volkenbond
de journalisten des avonds samenkomen. Hier wordt de
uitwisseling van veronderstellingen en nieuwtjes voortgezet,
wordt inderhaast nog een laat maal gebruikt, dat
uit den aard der zaak niet rustig kan worden genuttigd.
Het stroomt immers van bezoekers, in Vavaria. Vrijwel
onafgebroken tracht men zich een weg te banen langs
de tafeltjes in deze pijpela, die voortdurend van samenstelling
veranderen. Door de dichte rook is de aardige
eiken-lambriseering met de beroemde karikaturen van de
Volkenbondsteekenaars Kelen en Derso vrijwel onzichtbaar
en naar alle deelen van de wereld wordt in den
avond nog getelefoneerd naar de diverse couranten, die
de laatste geruchten, de laatste mogelijkheden in hun
ochtendbladen willen hebben. Besproken worden de gebeurtenissen
van den afgeloopen dag en aangestipt
wordt, dat Eden, ondanks zijn belangrijke positie, even
eenvoudig is gebleven als tijdens de ontwapeningsconferentie,
toen hij slechts bij afwezigheid van Simon de
plaats aan de conferentietafel mocht innemen; dat Aloisi,
als bekwaam diplomaat, toch eigenlijk te goed is voor
de rol, die hem door Rome thans wordt opgelegd. Anderen
verdiepen zich in oude tijden en halen anecdoten
op van vroegere rondzwervingen en ontmoetingen. Maar
tegen een uur of half een, komt ook hieraan een einde.
Onverbiddelijk worden dan de kleedjes van de tafels
genomen en de „plakkers" met de stoffer verdreven naar
de met tallooze lichtjes versierde quais, waar de maan,
als speciaal voor de gelegenheid boven het meer aangebracht,
een nieuwen stralenden herfstdag aankondigt.
Een dag, waarop de talrijke witte plezierbooten de vreemdelingen
trachten te verleiden tot een tocht op het staalblauwe
meer, en de kleurigbevlagde hotels langs de quais
vol zomersche toiletten, de sierlijk-aangelegde perken
met het plaatjesachtig-mooie uitzicht op den Mont Blanc
een schril contrast beginnen te vormen met de drukkende
atmosfeer, die er in Volkenbondskringen begint
te heersenen.
Het goede middel.
In een boek van A. W. Paterson, dezer dagen in
Engeland verschenen, verhaalt Paterson, die tegelijk met
hem in Zuid-Afrika als oorlogscorrespondent den Boerenoorlog
meemaakte, het volgende over een uitlating
van Churchill, die toen ook correspondent was, n.l. van
de „Morning Post", aan hem, Paterson: „Dit correspondent-baantje
beteekent voor mij niets, maar ik reken er
op er door in het Parlement te komen. Toen ik candidaat
was wilde men niet naar mij luisteren, omdat men non
• nooit van mij gehoord had, maar nu zal ik de „Morning
Post" volplakken met telegrammen oyer onzen correspondent,
den heer Winston Churchill, die een gepantserden
trein bestuurt of die aan Lord Roberts wijst, waar
de vijand is. Als ik nu weer candidaat ben voor het Parlement,
dan vlieg ik zoo binnen". En — aldus Paterson
— „hij heeft al die dingen gedaan ook". — (N. R. Ct.).
OOK EEN JOURNALIST.
Buitenland.
Onlangs zat ik op een ochtend op eencafé -terras van
de Place de la Liberie — niemand noemt haar haast nog
bij den nieuwen naam Place Georges Clémenceau — te
Biarritz, schuin tegenover het agentschap van Hachette.
Daar het tegen het uur liep, dat de ochtendbladen uit
Parijs verwacht werden en omdat er veel belangstelling
bestond, zelfs onder de vacantiegangers, voor de juist
aangevangen zitting van den Volkenbond, liepen er
nogal wat menschen schijnbaar doelloos heen en weer,
terwijl verschillenden zich aan de talrijke tafeltjes neergevleid
hadden. In mijn nabijheid zat een eenzame meneer
in een rooden pullover een kopje koffie te drinken.
Hij zat er wel eenzaam, maar toch had hij aanspraak
genoeg, hetgeen juist mijn aandacht trok. Vele voorbijgangers
spraken hem namelijk aan, stelden hem vragen,
die hij met de meeste welwillendheid beantwoordde. Deze
vragen betroffen niet een bepaald onderwerp, maar alles
en nog wat. De één informeerde naar het weer elders
in het land, een ander naar den stand van zaken tusschen
Italië en Abessinië, een derde wilde iets weten
over de paardenrennen, over den gang van zaken op
de beurs, omtrent het onderzoek in een sensatieverwekkende
moordzaak, kortom mijn buurman bleek van alle
markten thuis te zijn en kon al zijn vragers tevreden
stellen. Een levende vraagbaak blijkbaar.
Toen de voorbijgangers een oogenblik minder talrijk
waren en hij zijn informaties niet kon luchten, wendde
mijn buurman zich naar mij en zei met een knipoogje:
„Dat zijn allemaal klaploopers; die willen slim zijn en
het nieuws vernemen zonder een krant te koopen". Met
eenige bescheidenheid voegde hij er aan toe, dat hij
journalist was. Ik heb mij er wel voor gewacht te zeggen,
dat wij dan collega's waren, want dat zou de
situatie bedorven hebben. Tegenover een „lezer" zou
de journalist zich vrijer voelen en ik verwachtte al een
interessante ontwikkeling van het geval. Al heel spoedig
werd mij dan ook toevertrouwd, dat de secretaris van
de nieuwsbron op het station was en straks hier zou
zijn. Het was dus wel een heel groot collega, want wie
van ons toert zoo met zijn secretaris rond?
Op mijn beurt informeerde ik dus doodonschuldig, hoe
het in het vak ging.
— ,,De kranten worden tegenwoordig vlot verkocht",
wierp mijn buurman er zonder een oogenblik na te denken
uit. Met een breed gebaar wees hij om zich heen
en filosofeerde niet zonder taalfouten, maar wie spreekt
er tenslotte geheel correct:
—• „Toch is er bij vroeger vergeleken veel veranderd.
Toen de kranten hier een aantal jaren aankwamen,
haastten de badgasten zich ieder hun lijfblad te koopen
en men zag ze allen minstens een uur in hun orgaan
verdiept. In dien tijd voorzag de lezer zich voor den
heelen dag van geestelijk voedsel, dat hij in de overige
uren verteerde en dat veelal een onderwerp van bespreking,
van leerzame discussie menigmaal, uitmaakte
met andere badgasten. Maar tegenwoordig? Niets vab
dat alles. U zult het straks zien gebeuren. Als de kranten
zijn aangekomen, koopen de menschen wel gauw een
krant, maar binnen drie minuten zijn al die bladen weer
van het tooneel verdwenen: uitgelezen. De krant, zoo
juist als spiksplinternieuw hier aangekomen, is dan al
gedegradeerd tot een onaanzienlijk vod of tot een speelbal
voor de honden."
— „Hoe dat zoo?" plaatste ik er verbaasd tusschen.
— „Wel, in enkele tellen hebben de menschen de
plaatjes en de vette koppen op de frontpagina gezien
en verder gelooven zij het wel. Tegenwoordig geldt
immers het beginsel, dat de beste krant die is, welke al
het nieuws in den vorm van prentjes en koppen op de
voorpagina weet te verzamelen. U ziet de diplomaten
in Genève om de tafel zitten. Wat wilt U nog meer':
daarvan weten? Verder ziet U staan: „Een negenjarig
DE J O U R N A L I S T
103
meisje vermoord na een ontvoering in het bosch. De
politie zoekt den dader" en „De Italiaansche consul bij
een jachtongeval in de buurt van Abbis-Abeba gewond".
Als er over al deze dingen nog eenige kolommen
zijn volgeschreven, is dat een gevolg van een oud
gebruik, dat nog gehandhaafd is. Men had die kolommen
net zoo goed wit kunnen laten."
— „Schakelt u bij deze bespiegeling de voorlichtende
taak der pers niet uit?" waagde ik op te merken.
— „Voorlichtende taak, voorlichtende taak, och meneer
wat wilt u? Van tweeën één: óf de krant houdt er
een meening op na, die tegenovergesteld is aan die van
den lezer, waarop deze boos wordt, in dien geest aan
de directie schrijft of de krant niet meer wil lezen. In
het andere geval strookt hetgeen de krant schrijft met
het oordeel van den lezer en dan zou ik wel eens willen
weten, welk nut het heeft dat de lezer nog eens uit de
krant verneemt wat hij zelf ook al dacht "
Hier onderbrak mijn buurman plotseling zijn mijmering,
stond op en zei haastig: „Ik zie daar mijn secretaris
aankomen."
Voor Hachette stond een vrachtauto stil, waaruit pakken
kranten naar binnen werden gedragen. Een jongeman
met een groot pak couranten kwam juist op ons
toe loopen. Midden op straat ontmoette hij mijn „collega",
die de helft van het pak overnam en terstond holden
beiden de terrassen over en riepen luid:
„Het laatste nieuws... Matin... Paris-Sok... Intran..."
Bij informatie aan een nog meer bevoegde bron bleek
mij, dat in die Zuidelijke streek van Frankrijk de krantenverkooper
inderdaad ook journalist genoemd wordt.
Het leek mij nuttig dit ter verrijking van de kennis van
degenen, die ik werkelijk als collega's mag beschouwen,
hier mede te deelen. Wij kenden reeds het wat dubbelzinnige
woord „courantier", dat wat verouderd is, maar
waarmede vroeger de krantenverkoopers werden aangeduid.
Dat heeft ook al aanleiding gegeven tot minder
prettige toestanden en oordeelvellingen. Ik meen het dan
ook te moeten betreuren, dat er blijkbaar een landstreek
bestaat, waar zelfs de kwalificatie „journalist" op een
van de krant slaat dan op de geestelijke medewerkers,
andere categorie van betrokkenen bij het productie-proces
Er blijft mij slechts de hoop uit te spreken, dat dit m.i.
ongewenschte gebruik zich niet zal uitbreiden en zeker
niet hier te lande zal doordringen.
W. R. C. VAN BOETZELAER.
BESCHERMING VAN DEN 30URNALISTENTITEL
Men schrijft aan de N. R. Cr.:
Het Roemeensche parlement zal nog dezen herfst een
wetsontwerp behandelen, dat ten doel heeft den titel
„journalist" te beschermen, en het misbruik maken van
deze qualificatie strafbaar te stellen. Het ontwerp is
opgesteld door senator Sandulescu, den voorzitter van
het syndicaat der journalisten te Boekarest, die zich
daarbij gehouden heeft aan grondslagen, welke ook de
Orde van Advocaten tot de hare heeft gemaakt.
Degenen die voortaan op den naam van journalist
aanspraak willen maken, moeten Roemeensch onderdaan
en ten minste twintig jaar oud zijn. Zij moeten kunnen
bewijzen, ten minste drie jaar bij een krant te hebben
gewerkt, en ten minste het einddiploma gymnasium of
H.B.S. bezitten. Personen die voor een misdrijf, en met
name wegens afpersing, zijn veroordeeld, of zich schuldig
hebben gemaakt aan bepaalde overtredingen, zullen
den titel journalist niet mogen dragen. Ten bewijze, dat
hij het recht op den titel heeft, wordt elk waarachtig
journalist in het bezit gesteld van een diploma. Degene,
die zich den titel toe-eigent, zonder daartoe het recht te
hebben, loopt kans op een strenge straf.
Persdelicten zullen voortaan ook niet meer voor de
gezworenen komen, maar voor een jury, welke uit journalisten
bestaat, onder voorzitterschap van een hoog
rechterlijk ambtenaar.
104 DE JOURNALIST
Representatie-Commissie.
Allerlei Berichten.
De Representatie-Commissie van de Nederlandsche
Pers heeft zich, in verband met verscheidene mutaties,
opnieuw geconstitueerd.
Voor de directeuren-vereeniging De Nederlandsche
Dagbladpers hebben er thans zitting in de heeren: J. W.
Henny en H. Nijgh; voor den Nederlandschen Journalistenkring
de heeren D. Hans en D. Kouwenaar; voor
de Katholieke Directeuren-vereeniging de heer S. Bruysten
en voor de Katholieke Journalistenvereniging de
heer G. P. Bon.
Het voorzitterschap der commissie, dat bij toerbeurt
wordt waargenomen, zal tot 1 Januari worden vervuld
door den heer J. W. Henny. Daarna treedt voor 1936
de heer D. Hans als voorzitter op.
De secretaris van den Nederlandschen Journalistenkring,
de heer T. Cnossen (Noordeinde 39, Den Haag),
is tevens secretaris der Representatie-commissie.
H. G. W. Sprenger.
In de op 27 September gehouden vergadering van aandeelhouders
der N.V. De Leeuwarder Courant is, op
voorstel van Commissarissen, aan den heer H. G. W.
Sprenger op diens verzoek eervol ontslag verleend als
Directeur der N.V. Tot zijn opvolger werd met algemeene
stemmen benoemd Mr. J. Sprenger, sedert 1 Juni
Adjunct-Directeur.
Door deze benoeming is de Directie der Leeuwarder
Courant in handen van de vijfde generatie derzelfde
familie gekozen.
De heer H. G. W. Sprenger is benoemd tot Gedelegeerd
Commissaris der N.V. De Leeuwarder Courant.
Na het einde der vergadering heeft de President-
Commissaris, Mr. Dr. A. D. H. Fockema Andreae, den
scheidenden Directeur gehuldigd voor zijn voortreffelijken
arbeid en groote toewijding, gedurende ruim 41
jaren betoond en bood hij hem het door Bart Peizel geschilderd
portret van den heer H. G. W. Sprenger aan.
Den volgenden dag werd aan de leden der redactie,
der administratie en aan het technisch personeel der
Leeuwarder Courant, allen met hunne echtgenooten, samen
een 120-tal personen, een cabaret-avond, gevolgd
door een souper aangeboden, waarbij de heer Sprenger
op grootsche wijze is gehuldigd en hem verscheidene
geschenken, ook van andere medewerkers, werden aangeboden.
Het Kringbestuur zond een telegram.
3. 3. Vinkesteyn.
In het orgaan der Katholieke Journalisten-Vereeniging
lezen wij:
,,We namen in het vorige nummer met enige hartelijke
woorden afscheid van collega J. J. Vinkesteyn bij zijn
heengaan uit de actieve journalistiek. Daarbij hebben
we evenwel 'n fout gemaakt. We schreven dat onze oudcollega,
gedwongen door een ernstige ziekte, z'n vervroegde
pensionering heeft moeten aanvaarden. Evenwel
is de pensionering aan de ziekte voorafgegaan. En
ons wordt medegedeeld, dat de schok, door de vervroegde
pensionering veroorzaakt, de ziekte deed optreden.
Tot zoover dit trieste bericht. Wij betuigen collega
Vinkensteyn, het oud-bestuurslid van onzen Kring, onze
hartelijke sympathie.
'. Burgemeester en Wethouders van Amsterdam
achten het wenschelijk, dat de burgerij meer dan tot
dusverre het geval was, kennis neemt van de werkzaamheden
van het Gemeentebestuur op de verschillende ge
bieden der gemeentelijke bemoeiingen. Zij hebben daarom
besloten, hierover, voor zoover het gemeentebelang
dit toelaat, aan de pers regelmatig berichten te geven.
— Tusschen de bladen De Rotterdammer, Dordtsch
Dagblad, Nieuwe Haagsche Courant, Nieuwe Leidsche
Courant en Nieuwe Utrechtsche Courant is, onder den
naam Vereenigde Christelijke Pers, een samenwerking
tot stand gekomen.
— Collega D. Kouwenaar is wegens drukke bezigheden
afgetreden als hoofdredacteur van het Liberaal
Weekblad.
— Collega W. C. van Meurs is als eerste redacteur
benoemd aan het Vereenigd Persbureau te Batavia.
(Hierna werd echter bekend, dat het V.P. met Aneta
wordt vereenigd).
— Collega J. H. Ritman, hoofdredacteur van het Bat.
Nieuwsblad, was 27 September 25 jaar journalist.
— Collega P. A. Wansink zal 31 December a.s. de
redactie van het Handelsblad verlaten, daar hij met ingang
van 1 Januari in dienst getreden is bij het z.g. Kolling-concern
in Ned. Indië. Voorloopig zal hij worden
belast met de waarneming der hoofdredactie van de Indische
Courant te Soerabaja, gedurende het Europeesch
verlof van collega Belonje.
— Dezer dagen is door den Nationalen Boerenbond
„Landbouw en Maatschappij" een NV., ,,De Agrarische
Pers" opgericht met de bedoeling een agrarisch dagblad
in het leven te roepen. Het voorzitterschap van den
Raad van Commissarissen bekleedt de heer L. Z. Oldenbanning
te De Wijk. De N.V. heeft te Meppel een
complex gebouwen aangekocht.
— Het Utrechtsen Dagblad is uitgebreid en van uiterlijk
veranderd en noemt zich voortaan „Dagblad voor
Midden Nederland". Het blad is 138 jaar oud; in 1797
werd het opgericht, verscheen drie maal per week, in
1854 werd het dagblad, sinds 1885 verschijnt het tweemaal
per dag 's middags en 's avonds, sinds 1918
's morgens en 's avonds.
— De Internationale Vereeniging van bij den Volkenbond
geaccrediteerde journalisten heeft den Geneefschen
correspondent van de Manchester Guardian, Robert Dell,
tot haar voorzitter gekozen. Ook twee Nederlandsche
journalisten hebben weer een plaats in het uit veertien
leden bestaande bestuur gekregen, nl. dr. M. van Blankenstein
van de Nieuwe Rotterdamsche Courant en mej.
I. Haakman van het Algemeen Handelsblad.
— De correspondent te Brussel van de N.R.Ct. meldde
onlangs, dat de liberaal-doctrinaire courant L'Etoile
Beige, die reeds 86 jaar bestond, met ingang van 1
October a.s. heeft opgehouden te verschijnen. Sedert den
dood van den heer Madoux jr., kort na den oorlog, heeft
deze krant een zeer moeilijk bestaan gehad en is zij
herhaaldelijk van eigenaar veranderd. Aan de abonné's
zal, na 1 October de Indépendance Beige worden gezonden,
die voortaan verschijnt onder den titel: L'Indépendance
et Etoile Beige. Evenals de Indépendance en
de Antwerpsche courant Neptune maakte de Etoile Beige,
sedert drie jaren, deel uit van de „Trustpers" die financieel
afhankelijk is van de zwaar metaalindustrie.