Bijlage 2 Archeologische onderzoeken - ruimtelijkeplannen ...
Bijlage 2 Archeologische onderzoeken - ruimtelijkeplannen ...
Bijlage 2 Archeologische onderzoeken - ruimtelijkeplannen ...
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
RAAP-RAPPORT 670<br />
Bedrijvenpark Josink Es<br />
Gemeente Enschede<br />
Een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />
Archeologisch Adviesbureau
Colofon<br />
Opdrachtgever: gemeente Enschede<br />
Project: AAI-1 bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede<br />
Titel: Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong><br />
Inventarisatie (AAI-1)<br />
Status: eindversie<br />
Datum: maart 2001<br />
Auteur: drs. H.B.G. Scholte Lubberink<br />
Bestandsnaam: L:\QXPress\2001\ENJO\RA670-ENJO.qxd<br />
Projectcode: ENJO<br />
Projectleider: drs. H.B.G. Scholte Lubberink<br />
Projectmedewerkers: drs. N.T.D. Eeltink<br />
Autorisatie: drs. H.F.A. Haarhuis<br />
ISSN: 0925-6229<br />
RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. telefoon: 020-463 4848<br />
Zeeburgerdijk 54 telefax: 020-463 4949<br />
1094 AE Amsterdam E-mail: raap@raap.nl<br />
Postbus 1347<br />
1000 BH Amsterdam<br />
© RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., 2001<br />
RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het<br />
gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.
Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />
4<br />
6<br />
9<br />
12<br />
22<br />
24<br />
25<br />
25<br />
26<br />
27<br />
Inhoud<br />
1 Inleiding<br />
2 Methoden<br />
2.1 Bureauonderzoek<br />
2.2 Veldonderzoek<br />
3 Resultaten van het bureauonderzoek<br />
3.1 Landschap<br />
3.2 Archeologie en historie<br />
4 Resultaten van het veldonderzoek<br />
4.1 Bodemgesteldheid<br />
4.2 Archeologie<br />
5 Conclusies en aanbevelingen<br />
5.1 Conclusies<br />
5.2 Aanbevelingen<br />
Literatuur<br />
Gebruikte afkortingen<br />
Overzicht van figuren, tabellen en bijlagen<br />
Verklarende woordenlijst<br />
<strong>Bijlage</strong> 1: Lijst van vondsten<br />
RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />
<br />
[3 ]
Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />
1 Inleiding<br />
RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />
<br />
De gemeente Enschede heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau op 24 augustus<br />
2000 opdracht gegeven een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />
uit te voeren in het toekomstige bedrijvenpark Josink Es te Enschede. Doel van<br />
een AAI is het opsporen van eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen en<br />
het bepalen van de kwaliteit (gaafheid en conservering), omvang, diepteligging,<br />
aard en datering van de archeologische resten. Een AAI kan derhalve gesplitst<br />
worden in twee fasen:<br />
- AAI-1 (kartering): het opsporen van eventueel aanwezige archeologische<br />
vindplaatsen;<br />
- AAI-2 (waardering): het bepalen van de kwaliteit (gaafheid en conservering),<br />
omvang, diepteligging, aard en datering van de aangetroffen vindplaatsen.<br />
Het bedrijvenpark Josink Es is gepland aan de westzijde van de bebouwde kom<br />
van Enschede in de landelijke enclave tussen de Usselerrondweg, de Afinkstraat,<br />
de Bruggertstraat en de Westerval (kaartblad 34F: centrumcoördinaat 254,650/<br />
470,650; figuur 1). De totale oppervlakte van het plangebied, dat nog vrijwel<br />
geheel als agrarisch gebied (gras- en akkerland) in gebruik is, bedraagt ongeveer<br />
25 ha. De zuidrand van het plangebied is grotendeels bebouwd. Hier bevinden<br />
zich enkele boerderijen, (semi-)bungalows en een tuincentrum. Het oostelijke<br />
deel van het plangebied wordt in beslag genomen door betonnen spaarbekkens<br />
van de (voormalige) waterzuivering van de gemeente Enschede.<br />
Het archeologisch onderzoek in het toekomstige bedrijvenpark Josink Es is uitge-<br />
voerd in de periode van 31 oktober tot 7 november 2000 en bestond uitsluitend<br />
uit een kartering (AAI-1). Tijdens het onderzoek werd van één grondeigenaar<br />
geen toestemming verkregen voor het betreden van zijn gronden.<br />
Zie tabel 1 voor de dateringen van de in dit rapport genoemde archeologische<br />
perioden.<br />
[4 ]
Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />
2 Methoden<br />
2.1 Bureauonderzoek<br />
Voorafgaand aan archeologisch veldonderzoek wordt in de regel een bureau- of<br />
vooronderzoek uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek worden diverse gegevens met<br />
betrekking tot het plangebied geïnventariseerd en bestudeerd. Het bureauonderzoek<br />
verschaft inzicht in de landschappelijke en archeologische kenmerken van een<br />
gebied. Dit inzicht vormt een belangrijke richtlijn voor de planning en uitvoering<br />
van het veldwerk. Ten behoeve van het onderzoek in plangebied Josink Es zijn de<br />
volgende bronnen geraadpleegd:<br />
- landschappelijke gegevens (Kleinsman & Ten Cate, 1979; Rutten, 1991;<br />
Stichting voor Bodemkartering, 1979);<br />
- historische topografische kaarten: de Topografische en Militaire topografische<br />
kaart van het Koningrijk der Nederlanden (1830-1855), schaal 1:50.000<br />
(Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, 1990) en de Chromotopografische kaart<br />
des Rijks, schaal 1:25.000, blad no. 399 Enschede (verkend in 1881 en 1882,<br />
gedeeltelijk herzien in 1908; ROBAS Producties, 1990);<br />
- de databestanden van het ARCHeologisch InformatieSysteem (ARCHIS) te<br />
Amersfoort;<br />
- literatuur met betrekking tot het gebied (zie literatuurlijst).<br />
2.2 Veldonderzoek<br />
2.2.1 Oppervlaktekartering<br />
Tijdens een oppervlaktekartering worden percelen systematisch in raaien belopen,<br />
waarbij gelet wordt op aardewerkscherven, voorwerpen van steen en metaal,<br />
etc. Kartering van akkers vindt in het algemeen plaats door in banen met een<br />
onderlinge afstand van bijvoorbeeld vijf of tien meter over een akker te lopen.<br />
Afhankelijk van de situatie ter plaatse kan worden besloten de afstanden tussen de<br />
banen te vergroten of te verkleinen. Op grasland worden geschoonde slootkanten,<br />
molshopen en andere bodemontsluitingen geïnspecteerd op het voorkomen van<br />
archeologisch materiaal. In plangebied Josink Es heeft tijdens het booronderzoek<br />
op braakliggende akkers waar een (dik) esdek ontbreekt een oppervlaktekartering<br />
plaatsgevonden. Dit onderzoek heeft geen archeologische vondsten opgeleverd.<br />
RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />
<br />
[6 ]
Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />
2.2.2 Karterend booronderzoek<br />
Karterend of gebiedsgericht booronderzoek is vaak de enige methode om<br />
afgedekte archeologische terreinen die op enige diepte onder het maaiveld liggen<br />
te lokaliseren. Dergelijke terreinen kunnen afgedekt zijn door natuurlijke sedimenten<br />
zoals rivierafzettingen, veen of stuifzand, of door een relatief dikke cultuurlaag,<br />
zoals een esdek. In deze gevallen is de kans klein dat vondsten door bijvoorbeeld<br />
de werking van landbouwmachines aan de oppervlakte komen. Derhalve is een<br />
oppervlaktekartering in deze gebieden weinig zinvol. Booronderzoek maakt het<br />
mogelijk de diepteligging, de dikte en de stratigrafische positie van de archeo-<br />
logische laag of lagen exact te bepalen. Daarnaast wordt vastgesteld in hoeverre<br />
het bodemprofiel intact is en/of eventuele archeologische sporen (bijvoorbeeld<br />
paal- en afvalkuilen) door natuurlijke erosie of antropogene verstoringen zijn<br />
aangetast. In het laatste geval kunnen archeologische sporen geheel of<br />
gedeeltelijk verdwenen zijn.<br />
Het plangebied Josink Es is onderzocht door middel van een systematisch karterend<br />
booronderzoek. Het booronderzoek is uitgevoerd met behulp van een Edelmanboor<br />
met een diameter van 15 cm, waarbij het opgeboorde materiaal is gezeefd met<br />
behulp van een zeef met een maaswijdte van 0,5 cm. Het zeefresidu is gecontro-<br />
leerd op de aanwezigheid van archeologisch materiaal (zoals fragmenten aardewerk,<br />
vuursteen en verbrande leem). Indien dit materiaal regelmatig en/of in een relatief<br />
grote dichtheid wordt aangetroffen, is het een vrijwel zekere aanwijzing voor de<br />
aanwezigheid van archeologische sporen in de bodem. De boringen zijn in het veld<br />
op een veldkaart ingetekend. De profielen zijn aan de hand van een standaard-<br />
formulier beschreven. Daarnaast is van de boringen in het hooggelegen noordelijke<br />
deel van het plangebied de maaiveldhoogte ten opzichte van NAP bepaald. Hierbij<br />
is uitgegaan van een NAP-bout in de westgevel van de boerderij op het adres<br />
Bruggertstraat 358, gemeente Enschede (kaartblad 34F; coördinaten 254,700/<br />
470,470; bout op 30,788 m +NAP).<br />
In totaal zijn in het plangebied 102 boringen verricht tot maximaal 165 cm -Mv.<br />
Op de Josink Es, die het hooggelegen noordelijke deel van het plangebied vormt,<br />
zijn boringen verricht in een grid waarbij de onderlinge afstand tussen de raaien<br />
40 m bedroeg (figuur 3: boringen 1 t/m 45, 47, 50, 51, 52 en 53). De afstand<br />
tussen de boringen binnen een raai bedroeg 50 m. De boringen binnen een raai<br />
verspringen ten opzichte van die in de naastgelegen raai, waardoor een systeem<br />
van gelijkbenige driehoeken ontstaat. Op deze wijze is een boorgrid verkregen<br />
waarbij met het geplande aantal boringen de grootste kans op het aantreffen van<br />
archeologische resten wordt bereikt. Verder is op plaatsen waar de resultaten van<br />
het karterend booronderzoek daartoe aanleiding gaven, het boorgrid verdicht<br />
door middel van controleboringen (figuur 3: boringen 46, 48, 49, 54 t/m 61 en<br />
93 t/m 102).<br />
In de overige delen van het plangebied (voornamelijk laaggelegen en vochtige<br />
matenlanden ten zuiden van de Josink Es) heeft een verkennend booronderzoek<br />
RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />
<br />
[7 ]
Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />
plaatsgevonden. Vanwege de relatief geringe kans op de aanwezigheid van<br />
archeologische resten in dit deel van het plangebied is hier volstaan met een<br />
ruimer opgezet boorgrid. Daarnaast kon in de laaggelegen gebiedsdelen niet<br />
overal geboord worden in verband met de hier aanwezige bebouwing. In de lage<br />
delen van het plangebied zijn haaks op de Josink Es boringen verricht in raaien<br />
met een onderlinge afstand van ongeveer 80 m (figuur 3: boringen 62 t/m 92).<br />
De afstand tussen de boringen in deze raaien bedroeg 50 m.<br />
Periode Datering<br />
Nieuwe tijd 1500 - heden<br />
RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />
<br />
Late Middeleeuwen 1050 - 1500 na Chr.<br />
Vroege Middeleeuwen 450 - 1050 na Chr.<br />
Romeinse tijd 12 voor - 450 na Chr.<br />
IJzertijd 800 - 12 voor Chr.<br />
Bronstijd 2000 - 800 voor Chr.<br />
Neolithicum (nieuwe steentijd) 5300 - 2000 voor Chr.<br />
Mesolithicum (midden steentijd) 8800 - 4900 voor Chr.<br />
Paleolithicum (oude steentijd) 300.000 - 8800 voor Chr.<br />
[8 ]<br />
Tabel 1: <strong>Archeologische</strong><br />
tijdschaal.
Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />
3 Resultaten van het bureauonderzoek<br />
3.1 Landschap<br />
Het toekomstige bedrijvenpark Josink Es bestaat in geomorfologisch opzicht uit twee<br />
delen. Het centrale deel wordt gevormd door een zogenaamde gordeldekzandrug die<br />
zich één tot twee meter boven de omgeving verheft. Deze zandrug is onderdeel<br />
van een krans of gordel van dekzandruggen die aan het eind van het Weichselien<br />
zijn ontstaan rondom een lage heuvel van tertiaire klei en grondmorene, waarop<br />
in de Late Middeleeuwen de Usseler Esch is aangelegd. De laaggelegen, vochtige<br />
gebieden die de gordeldekzandrug omringen, maken deel uit van een zwak golvende<br />
grondmorenevlakte die met een dunne laag dekzand is bedekt (Kleinsman & Ten<br />
Cate, 1979).<br />
De landschappelijke tweedeling komt ook tot uitdrukking in de bodemgesteldheid.<br />
Op de gordeldekzandrug is er sprake van hoge zwarte enkeerdgronden met een<br />
lage grondwaterstand (code: zEZ23, grondwatertrap VII; Rutten, 1991; Stiboka,<br />
1979). Deze enkeerdgronden vormen het zuidelijke deel van de eigenlijke Josink<br />
Es, waarvan het noordelijke deel reeds in het verleden is verdwenen bij de aanleg<br />
van de (voormalige) spoorlijn Enschede-Haaksbergen en het industrie- en haven-<br />
gebied (figuur 2). De zuidgrens van de Josink Es wordt gemarkeerd door een<br />
steilrand en een houtsingel die het plangebied van oost naar west doorsnijdt. In<br />
de laaggelegen gebieden ten zuiden van de Josink Es bevinden zich hoofdzakelijk<br />
beekeerdgronden met een hoge grondwaterstand (code: pZg23g, grondwatertrap<br />
III; Rutten, 1991; Stiboka, 1979). Deze drassige gebieden waren in het verleden<br />
in gebruik als hooi- of matenland (grasland). Het vroegere grondgebruik van<br />
deze gebieden komt tot uitdrukking in veldnamen zoals Geerdinksmoat en Moat<br />
van de Keizer (figuur 2). Illustratief is ook de veldnaam ‘n Perik of ‘n Peenk voor<br />
een terrein ter hoogte van het tuincentrum aan de Bruggertstraat (Veldnamen<br />
Commissie van de Culturele Raad Overijssel, 1992). De veldnaam Perik of Pierik<br />
had naast de betekenis van omheinde ruimte en plaats waar het vee gemolken<br />
werd of waar het ‘s nachts verbleef ook de betekenis van moerassig weiland<br />
(Koenderink, 1979). Ten noorden van de Josink Es bevonden zich in het verleden<br />
eveneens drassige matenlanden, waardoor destijds de Twekkelerbeek stroomde.<br />
Enkele restanten van deze (noordelijke) matenlanden liggen in het plangebied ten<br />
noorden en ten oosten van de Josink Es. Het betreft een nat elzen-/wilgenbroek-<br />
bosje tussen de Josink Es en de Westerval (de Josinkkolk) en een laaggelegen<br />
strook grond (‘n Milnmöss, dat wil zeggen het middelste, drassige grasland)<br />
ingeklemd tussen de oostzijde van de Josink Es en een hooggelegen eenmanses<br />
of bouwlandkamp met de veldnaam ‘t Laand (Veldnamen Commissie van de<br />
Culturele Raad Overijssel, 1992).<br />
RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />
<br />
[9 ]
Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />
3.2 Archeologie en historie<br />
In het plangebied zijn voorzover bekend nog nooit archeologische vondsten<br />
aangetroffen. In de archieven van de ROB staan uit het plangebied geen<br />
archeologische vondsten geregistreerd. Dit is echter wel het geval in de directe<br />
omgeving ervan. In 1992 en 1993 zijn bij opgravingen op de Elferink Es in het<br />
nieuwbouwplan Het Zweering, ten zuidoosten van de Josink Es en in een over-<br />
eenkomstige landschappelijke context, archeologische resten uit verscheidene<br />
perioden aangetroffen (Verlinde, 1993, 1994 & 2000). De Elferink Es lag evenals<br />
de Josink Es op een gordeldekzandrug aan de rand van de kleiheuvel van de<br />
Usseler Esch (zie § 3.2). De volgende archeologische vondsten op de Elferink Es<br />
zijn vermeldenswaardig: vuurstenen artefacten uit het Mesolithicum, een graf van<br />
de Enkelgrafcultuur (2850-2450 voor Chr.), een boerderij uit de Vroege IJzertijd<br />
en een boerderij uit de eerste helft van de Vroege Middeleeuwen (450-725 na<br />
Chr.). Interessant zijn verder perceelsgewijs gerangschikte ontginningssporen in<br />
de vorm van zogenaamde esgreppels die onder het esdek van de Elferink Es zijn<br />
aangetroffen en die uit de eerste helft van de Late Middeleeuwen dateren.<br />
Verder zijn aan de zuidwestkant van de Usseler Esch bij wegenaanleg sporen van<br />
een nederzetting en een klein grafveld uit de Midden IJzertijd (500-250 voor<br />
Chr.) en nederzettingssporen uit de eerste helft van de Late Middeleeuwen<br />
gevonden (Verlinde, 1995).<br />
Het toekomstige bedrijvenpark Josink Es ontleent zijn naam aan de es van het<br />
laat-middeleeuwse erf ‘t Josink, dat tijdens de aanleg van de havens van het<br />
Twentekanaal verdween. Dit erf werd in 1475 aangeduid als Thiozing. De bewoners<br />
van ‘t Josink waren horig aan de hof van het kasteel van Lage bij Nordhorn<br />
(Meijer, 1969). In de 15e eeuw was dit kasteel met toebehoren in het bezit van<br />
de bisschop van Utrecht. Het erf ‘t Josink lag in de Geerdinkzijde, de meest<br />
noordelijke buurtschap van de marke Usselo. Het bewuste erf lag tezamen met de<br />
laat-middeleeuwse erven De Berteler (1475: Bertolding), Het Wolbert (1475:<br />
Wolberting) en Bos (1475: Busch) langs de noordzijde van de Josink Es, ongeveer<br />
ter hoogte van de huidige Hendrik ter Kuilestraat in het industrie- en havengebied.<br />
Deze erven zijn ten gevolge van wegenaanleg en stadsuitbreiding eveneens<br />
verdwenen. De archeologische resten van de laat-middeleeuwse voorgangers van<br />
deze boerderijen moeten als verloren beschouwd worden. De nog bestaande<br />
boerderijen aan de Bruggertstraat (langs de zuidgrens van het plangebied) date-<br />
ren in hoofdzaak uit de 20e eeuw. Volgens lokale zegslieden zijn enkele van deze<br />
boerderijen gebouwd in het begin van de 20e eeuw in verband met de verplaat-<br />
sing van boerenbedrijven wegens woningbouw in het gebied van de Stadsmaten<br />
in het huidige centrum van Enschede.<br />
RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />
<br />
[1 1 ]
Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />
4 Resultaten van het veldonderzoek<br />
4.1 Bodemgesteldheid<br />
Tijdens het booronderzoek zijn gegevens verzameld over de bodemgesteldheid van<br />
het plangebied: de aanwezigheid, de aard en de dikte van humeuze akkerlagen<br />
(es- of cultuurdekken) en de aard van het natuurlijke bodemprofiel. Deze gegevens<br />
zijn van belang om (eventuele) archeologische resten in hun landschappelijke<br />
context te kunnen plaatsen en vindplaatsen te kunnen begrenzen. Daarnaast kunnen<br />
hieruit gegevens over de conservering van archeologische resten worden afgeleid.<br />
Verder vertonen bodemprofielen in veel gevallen sporen van grondbewerking,<br />
waaruit gegevens over de ontginningsgeschiedenis van een gebied kunnen worden<br />
afgeleid.<br />
Tijdens het booronderzoek is conform de verwachting vastgesteld dat het plan-<br />
gebied in bodemkundig opzicht uit twee delen bestaat: een relatief hooggelegen<br />
oud akkergebied met esdekken in het noorden en een laaggelegen gebied met<br />
drassige graslanden in het zuiden.<br />
In het noordelijke deel van het plangebied zijn tijdens het booronderzoek hoofd-<br />
zakelijk enkeerdgronden aangetroffen. Enkeerdgronden kenmerken zich door een<br />
humushoudende bovengrond of esdek dikker dan 50 cm (figuur 3: boringen 1 t/m<br />
33, 35, 36, 39, 40, 42, 43, 44, 46 t/m 51, 54 t/m 65 en 93 t/m 101). Ze zijn<br />
ontstaan door de toepassing van plaggenbemesting in de Late Middeleeuwen en<br />
de Nieuwe tijd. Eeuwenlang werd de vruchtbaarheid van de akkers op de essen<br />
op peil gehouden door deze te bemesten met potstalmest, een mengsel van mest<br />
en plaggen afkomstig van heidevelden en uit beekdalen. Het opbrengen van<br />
potstalmest leidde tot het ontstaan van dikke humeuze lagen of esdekken en een<br />
sterke ophoging van de essen. In het plangebied Josink Es zijn op deze wijze<br />
bruingrijze esdekken ontstaan met een dikte van 50 tot meer dan 100 cm (figuur 3).<br />
Als de humushoudende bovengrond ongeveer 30 tot 50 cm dik is, wordt gesproken<br />
van een bodem met een dun cultuurdek. Bodems met een dun cultuurdek of bodems<br />
waarbij een cultuurdek ontbreekt en waar alleen een bouwvoor aanwezig is, zijn<br />
alleen in het uiterste noordoosten van het plangebied aangetroffen. Het gaat om<br />
beekeerdgronden met een dun cultuurdek of zonder cultuurdek, respectievelijk<br />
laarpodzolen en veldpodzolen. Beekeerdgronden zijn bodems die zich kenmerken<br />
door roestvlekken en/of roestconcreties. Het gaat om bodems met een donker<br />
gekleurde en humushoudende bovengrond (minerale eerdlaag of A-horizont) op<br />
geel zand (C-horizont; figuur 3: boringen 34, 37, 38, 52 en 53). Laarpodzolen<br />
zijn veldpodzolen met een dun cultuurdek (figuur 3: boring 41). Veldpodzolen<br />
RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />
<br />
[1 2 ]
Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />
zijn humuspodzolen die onder relatief natte omstandigheden zijn gevormd (figuur 3:<br />
boring 45). Ze kenmerken zich doorgaans door de aanwezigheid van een goed<br />
ontwikkelde inspoelingshorizont (B-horizont) waarin ijzer- en humusdeeltjes zijn<br />
ingespoeld.<br />
In het zuidelijke deel van het plangebied zijn vrijwel uitsluitend beekeerdgronden<br />
aangetroffen (figuur 3: boringen 66 t/m 92). Deze kenmerken zich door de<br />
aanwezigheid van een dikke en met een boor vrijwel ondoordringbare laag ijzer-<br />
concreties direct onder de 30 tot 40 cm dikke bouwvoor (figuur 3: boringen 68, 69,<br />
71, 74, 75, 76, 78, 79, 82 en 83). Plaatselijk is onder de bouwvoor een dunne<br />
laag lemige beekafzettingen aanwezig (figuur 3: boring 79). Langs de zuidrand van<br />
het plangebied (nabij de Usseler Esch) is in enkele boringen keileem aangetroffen<br />
(figuur 3: boringen 73 en 89). Vanwege de laag met ijzerconcreties is de bodem<br />
in het zuidelijke deel van het plangebied ten behoeve van de landbouw op veel<br />
plaatsen diep omgezet, waarbij tevens zand van elders is opgebracht. Als gevolg<br />
hiervan is het bodemprofiel op veel plaatsen verrommeld tot een diepte variërend<br />
van 40 tot meer dan 50 cm -Mv (figuur 3).<br />
Tijdens het booronderzoek zijn uitsluitend in het noordelijke deel van het<br />
plangebied archeologische resten aangetroffen (zie § 4.2). Voor dit deel van het<br />
plangebied is het oude oppervlak uit de tijd van vóór de toepassing van plaggen-<br />
bemesting gereconstrueerd (figuur 4) door de dikte van het esdek (exclusief oude<br />
akkerlagen en menglagen) van de huidige maaiveldhoogte af te trekken. Uit de<br />
aldus afgeleide maaiveldhoogte van het oude oppervlak blijkt duidelijk dat er in<br />
het noordelijke deel van het plangebied sprake is van twee hoge dekzandruggen:<br />
de Josink Es en een kleinere dekzandrug met esdek (‘t Laand; zie § 3.1) ten<br />
oosten daarvan. Het maaiveld op beide dekzandruggen lag op maximaal 30,5 m<br />
+NAP. Deze dekzandruggen waren omgeven door laagten (maaiveld op ongeveer<br />
29,25 tot 28,50 m +NAP).<br />
Voor de archeologie zijn naast gegevens over het oorspronkelijke reliëf vooral<br />
gegevens over de (natuurlijke) bodems onder het esdek van belang (figuur 4).<br />
Uit het booronderzoek blijkt dat de natuurlijke bodem onder het esdek op het<br />
hoogst gelegen deel van de Josink Es een moderpodzol is. Moderpodzolen zijn<br />
uitsluitend aangetroffen in gebiedsdelen waarvan het maaiveld vóór de toepassing<br />
van de plaggenbemesting hoger lag dan 29,75 m +NAP (figuur 4). Het gaat om<br />
mineralogisch rijke en vruchtbare bodems die in het verleden aantrekkelijk waren<br />
als akkergebied. Om deze reden zijn gebieden met moderpodzolen vaak rijk aan<br />
archeologische resten. De Josink Es vormt wat dat betreft geen uitzondering (zie<br />
§ 4.2.2). Geconstateerd is dat de top van de aangetroffen moderpodzolen in het<br />
verleden herhaaldelijk is geploegd en daardoor vrijwel overal uit een zogenaamde<br />
oude akkerlaag bestaat: een fossiele bouwvoor uit de tijd vóór de plaggenbemes-<br />
ting. De dikte van deze lichtbruingrijze akkerlaag bedraagt meestal 10 tot 30 cm.<br />
Plaatselijk zijn echter (oude akker-)pakketten met een dikte van ongeveer 50 cm<br />
vastgesteld (figuur 4: boringen 5, 6, 56 en 98). De wijze waarop deze pakketten<br />
(die in enkele gevallen uit verscheidene lichte en donkere –humeuze– lagen zijn<br />
opgebouwd) zijn gevormd, is onduidelijk. Mogelijk gaat het om de vulling van<br />
RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />
<br />
[1 4 ]
Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />
middeleeuwse es- of ontginningsgreppels. Dergelijke greppels zijn ook op de<br />
nabijgelegen Elferink Es aangetroffen (zie § 3.2). Op de flanken van de Josink Es<br />
en op de kleinere dekzandrug ten oosten daarvan is onder het esdek een (restant<br />
van een) veldpodzol aanwezig. Bij de veldpodzolen op de Josink Es bestaat de<br />
top van het bodemprofiel veelal uit een geheel gehomogeniseerde oude akkerlaag.<br />
Bij de veldpodzolen op en rond de oostelijke dekzandrug bestaat de top van het<br />
bodemprofiel op de meeste plaatsen uit een zogenaamde menglaag, vermoedelijk<br />
ontstaan doordat de bodem tijdens de ontginning diep is doorgespit om de<br />
doorwortelbaarheid te verbeteren. Hierbij zijn de A-, E- en B-horizont met elkaar<br />
vermengd. Soms zijn nog herkenbare brokken van deze horizonten in het verder<br />
relatief homogene bodemprofiel aanwezig. De dikte van de menglaag bedraagt in<br />
de regel enkele decimeters. Op de top van de oostelijke dekzandrug is echter<br />
een zeer lichtgekleurde bruingrijze menglaag met een dikte van 50 tot 60 cm<br />
aangetroffen. De lichte kleur is vermoedelijk veroorzaakt doordat een grijswitte<br />
loodzandlaag (E-horizont) door het gehele profiel is gemengd. Een dergelijke<br />
loodzandlaag is aangetroffen in boring 49, waar zich onder het esdek een geheel<br />
intacte en goed ontwikkelde veldpodzol bevindt. Elders bevindt zich onder de<br />
menglaag meestal nog slechts een klein restant van een veldpodzol.<br />
Langs de randen van de Josink Es zijn onder het esdek 25 tot 70 cm dikke vuile,<br />
bruingrijze tot grijze, doorgaans homogene zandpakketten aanwezig (figuur 4).<br />
Deze vuile pakketten zijn een gevolg van intensieve bodembewerking en bewoning<br />
in de tijd vóór de plaggenbemesting. Het intensieve grondgebruik leidde tot<br />
erosie op de hogere terreindelen, als gevolg waarvan geërodeerd materiaal op de<br />
beekeerdgronden langs de voet van de dekzandrug werd afgezet. De top van deze<br />
beekeerdgronden bestaat ter hoogte van de Josinkkolk uit een dunne veenlaag<br />
(figuur 4: boringen 14, 18 en 21). Onder deze veenlaag bevindt zich op enkele<br />
plaatsen een gelamineerd zandpakket dat als de vulling van een depressie<br />
geïnterpreteerd kan worden. De beekeerdgronden ten oosten van de Josink Es<br />
kenmerken zich plaatselijk door een dun laagje kleiige of lemige beekafzettingen<br />
dat de top van het bodemprofiel vormt (figuur 4: boringen 32 en 33).<br />
Langs de zuidrand van de Josink Es zijn op drie plaatsen ongeveer één meter<br />
diepe recente bodemverstoringen vastgesteld (figuur 4: boringen 1, 2, 12 en 17).<br />
Enkele van deze verstoringen staan mogelijk in verband met een veldweg die langs<br />
de rand van de es loopt. Verder liet een grondgebruiker weten dat enkele jaren<br />
geleden ter hoogte van de Josinkkolk een grote kuil is gegraven om onkruid in<br />
te begraven. De exacte locatie en diepte van deze kuil, die tijdens het onderzoek<br />
overigens niet is aangeboord of herkend, is onbekend.<br />
4.2 Archeologie<br />
4.2.1 Inleiding<br />
Tijdens het booronderzoek is een groot aantal archeologische vondsten gedaan in<br />
twee ruimtelijk gescheiden vondstclusters in het noordelijke deel van het plange-<br />
bied: de vindplaatsen 1 en 2 (figuur 5). In het laaggelegen zuidelijke en het meest<br />
oostelijke deel van het plangebied zijn geen archeologische vondsten gedaan.<br />
RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />
<br />
[1 6 ]
Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />
4.2.2 Vindplaats 1<br />
Vindplaats 1 beslaat het grootste deel van de hooggelegen, 100 tot 200 m brede<br />
dekzandrug waarop in de Late Middeleeuwen de Josink Es is aangelegd. In dit<br />
deel van het plangebied zijn in 28 boringen archeologische vondsten gedaan<br />
(figuur 5: boringen 3, 5, 6, 9, 10, 12, 13, 16, 18, 19, 21, 23, 25, 26, 27, 54,<br />
55, 56, 58, 60, 61, 94, 95, 97, 98, 99, 100 en 102). Het totale aantal vondsten<br />
per boring varieert van één tot negen. Het merendeel van de vondsten is gedaan<br />
in zones waarvan het maaiveld vóór de toepassing van de plaggenbemesting<br />
hoger lag dan 29,75 m +NAP. Deze delen kenmerken zich in bodemkundig opzicht<br />
door de aanwezigheid van een moderpodzol (zie § 4.1). Aan de randen en (in<br />
mindere mate) op de flanken van de Josink Es, waar respectievelijk beekgronden<br />
en veldpodzolen voorkomen, is sprake van een iets lagere vondstdichtheid. De<br />
vondsten zijn afkomstig uit de basis van het esdek, uit een oude akkerlaag en<br />
uit de top van het natuurlijke bodemprofiel. Een klein deel van de vondsten is<br />
afkomstig uit een vuil pakket dat zich op de lager gelegen flank van de dekzandrug<br />
onder het esdek bevindt (zie § 4.1). De vondsten op vindplaats 1 bestaan uit<br />
scherven (handgevormd en gedraaid) aardewerk, vuurstenen artefacten, brokken<br />
steen en een fragment gecalcineerd (verbrand) bot (figuur 5).<br />
In totaal zijn 44 scherven handgevormd aardewerk aangetroffen verdeeld over 20<br />
boringen. Het aantal scherven per boring varieert van één tot negen (bijlage 1<br />
en figuur 6). Het merendeel van het handgevormde aardewerk is verschraald met<br />
steengruis (hoofdzakelijk granietgruis), zoals in Twente sinds het Neolithicum<br />
tot en met de Late Middeleeuwen gebruikelijk was. De kleur van de zacht tot<br />
relatief hard gebakken scherven varieert van roodbruin tot zwart. Duidelijke<br />
diagnostische kenmerken, zoals versiering, op grond waarvan het aardewerk in een<br />
specifieke archeologische periode kan worden geplaatst, ontbreken. Onder enig<br />
voorbehoud kan voor het merendeel van de handgevormde scherven een datering<br />
in de Late Bronstijd tot en met de Vroege Middeleeuwen verondersteld worden<br />
(bijlage 1). Voor enkele relatief hard gebakken scherven lijkt een vroeg- of laat-<br />
middeleeuwse datering het meest waarschijnlijk (bijlage 1 en figuur 4: boringen<br />
19, 21 en 98). Een grijsbakkende laat-middeleeuwse scherf van (vermoedelijk)<br />
gedraaid aardewerk uit boring 23 is afkomstig uit een vuil pakket onder het esdek<br />
op de flank van de dekzandrug (figuur 4). Het betreft aardewerk dat kenmerkend<br />
is voor de tweede helft van de 13e eeuw en de 14e eeuw na Chr. In boring 12 is<br />
een scherf uit de Late Middeleeuwen B of Nieuwe tijd aangetroffen.<br />
Handgevormd aardewerk is verspreid over de hele Josink Es aangetroffen (figuur 6).<br />
Op het hoogste deel van de dekzandrug (boven 30 m +NAP) is de grootste vondst-<br />
dichtheid aangetroffen. Hier zijn in drie boringen meer dan vier handgevormde<br />
scherven per boring aangetroffen (bijlage 1: boringen 5, 55 en 94). Groenewoudt<br />
(1994) heeft door middel van proefonderzoek, onder andere op de Elferink Es te<br />
Enschede, de minimale vondstdichtheid bij nederzettingen uit de periode IJzertijd-<br />
Romeinse tijd vastgesteld. Hij concludeert dat in zones met (gemiddeld) meer<br />
dan vier tot vijf scherven per boring zeer waarschijnlijk archeologische resten in<br />
RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />
<br />
[1 8 ]
Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />
de vorm van grondsporen aanwezig zijn. Op grond hiervan kan geconcludeerd<br />
worden dat er op de Josink Es vermoedelijk sporen in de vorm resten van gebouwen<br />
aanwezig zijn. Gezien de relatief geringe omvang van de Josink Es moet in eerste<br />
instantie gedacht worden aan de resten van één of enkele boerderijen met bijge-<br />
bouwen (uit verschillende archeologische perioden). Opgemerkt moet worden dat<br />
er in Oost-Nederland langs de randen van dekzandruggen met nederzettingssporen<br />
uit de Prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen vaak afvaldumps aanwezig zijn.<br />
Deze dumps kenmerken zich door het voorkomen van grote hoeveelheden neder-<br />
zettingsafval (onder andere scherven). Dit kan ook op de Josink Es het geval<br />
zijn, met name in de zones waar zich onder het esdek een vuil pakket bevindt.<br />
Al dan niet verbrande brokjes steen zijn in 14 boringen verspreid over de Josink<br />
Es aangetroffen (figuur 6). Boring 25 heeft twee brokjes steen opgeleverd, de<br />
overige boringen telkens één brok (bijlage 1). De aanwezigheid van relatief grote<br />
hoeveelheden al dan niet verbrande brokken steen is in Twente op nederzettings-<br />
terreinen uit de Prehistorie tot en met de Late Middeleeuwen een normaal<br />
verschijnsel. Het steen werd door de toenmalige bewoners verzameld op de<br />
stuwwallen en gebruikt voor allerlei doeleinden (bijvoorbeeld voor de magering<br />
van aardewerk, het vervaardigen van maalstenen, etc.). Vermoedelijk dateert het<br />
steen uit dezelfde periode(n) als het handgevormde aardewerk.<br />
Vijf boringen hebben een vuurstenen artefact opgeleverd (figuur 6). Vermoedelijk<br />
dateren deze artefacten uit het Mesolithicum of Neolithicum.<br />
De vuurstenen artefacten zijn aangetroffen in een concentratie op het hoogste<br />
deel van de Josink Es. Dit betekent dat deze artefacten (hoewel gering in aantal)<br />
mogelijk duiden op de aanwezigheid van archeologische resten uit de Steentijd<br />
in dit deel van vindplaats 1. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een<br />
mesolithisch kampement.<br />
In boring 21 is een stukje gecalcineerd (verbrand) menselijk bot gevonden<br />
(bijlage 1 en figuur 6). Verbrand menselijk bot is in principe een aanwijzing<br />
voor de aanwezigheid van (een grafveld met) crematiegraven. Crematiegraven<br />
komen voor vanaf het Mesolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen. Het is<br />
op dit moment derhalve niet mogelijk om een datering te geven voor het stukje<br />
gecalcineerd (menselijk) bot en dus evenmin voor eventueel op de Josink Es<br />
aanwezige crematiegraven.<br />
Samenvattend kan geconcludeerd worden dat op vindplaats 1 vermoedelijk sprake<br />
is van archeologische resten uit verschillende perioden: een vuursteenvindplaats<br />
uit het Mesolithicum of Neolithicum, nederzettingssporen uit de periode Late<br />
Bronstijd-Vroege Middeleeuwen en mogelijk ook crematiegraven (periode onbekend).<br />
Vanwege de aanwezigheid van een esdek zijn eventuele grondsporen vermoedelijk<br />
goed geconserveerd. Grondsporen zullen zich in principe aftekenen in de niet<br />
verstoorde, natuurlijke bodem onder de oude akkerlaag. De diepte waarop<br />
grondsporen kunnen voorkomen, varieert van 50 cm tot dieper dan 1,0 m.<br />
RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />
<br />
[2 0 ]
Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />
4.2.3 Vindplaats 2<br />
Vindplaats 2 ligt op de smalle en langgerekte dekzandrug met een esdek in het<br />
oosten van het plangebied. Gezien de geringe oppervlakte en vooral de geringe<br />
breedte van deze dekzandrug is het relatief grote aantal van 21 vondsten enigszins<br />
verrassend. In totaal hebben vier boringen op deze 30 tot 40 m brede en 75 tot<br />
100 m lange dekzandrug archeologische vondsten opgeleverd (bijlage 1 en figuur<br />
4: boringen 48, 49, 50 en 101). Boring 101 leverde niet minder dan 13 vondsten<br />
op. In boring 48 zijn vier vondsten gedaan, in boring 49 drie vondsten en in boring<br />
50 één vondst (figuur 4). De vondsten zijn hoofdzakelijk afkomstig van het<br />
hoogste deel van de dekzandrug, waarvan het maaiveld vóór de toepassing van<br />
de plaggenbemesting lag op 29,75 tot 30,50 m +NAP. De vondsten zijn afkomstig<br />
uit het esdek en uit een lichtbruine menglaag onder het esdek (zie § 4.1).<br />
De vondsten op vindplaats 2 bestaan uit 19 scherven handgevormd aardewerk,<br />
één brokje steen en één vuursteenafslag (bijlage 1). Van de handgevormde<br />
scherven zijn er 18 niet kenmerkend voor een specifieke archeologische periode<br />
(figuur 6). Deze scherven dateren op grond van hun baksel en kleur vermoedelijk<br />
uit de periode Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen. Drie scherven zijn vermoedelijk<br />
laat-middeleeuwse kogelpotscherven (boringen 49, 50 en 101). Het steen is<br />
vermoedelijk in dezelfde periode als het aardewerk op de dekzandrug terecht<br />
gekomen (figuur 6). De vuursteen afslag is niet nader te dateren dan Steentijd<br />
of Bronstijd (figuur 6).<br />
Op vindplaats 2 kan de aanwezigheid van grondsporen uit de periode Late<br />
Bronstijd tot en met Late Middeleeuwen op basis van het relatief grote aantal<br />
archeologische vondsten zeker niet worden uitgesloten. Het vindplaatstype is<br />
vooralsnog onbekend. De mogelijkheid bestaat dat het om nederzettingssporen<br />
gaat. Een ander type vindplaats, bijvoorbeeld enkele losse spiekers of schuren, is<br />
vanwege de geringe oppervlakte van de dekzandrug eveneens mogelijk. Eventuele<br />
grondsporen zullen zich onder de menglaag aftekenen op ongeveer 100 cm -Mv.<br />
Op grond van de relatief grote dikte van de menglaag bestaat de mogelijkheid<br />
dat eventuele (ondiepe) grondsporen als gevolg van vroegere bodembewerking<br />
zijn verdwenen.<br />
RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />
<br />
[2 1 ]
Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />
5 Conclusies en aanbevelingen<br />
5.1 Conclusies<br />
Het archeologisch onderzoek in plangebied Josink Es heeft twee archeologische<br />
vindplaatsen opgeleverd (figuur 3, 4, 5 en 6: vindplaatsen 1 en 2). Beide<br />
vindplaatsen liggen in het hooggelegen noordelijke deel van het plangebied, dat<br />
zich in bodemkundig opzicht kenmerkt door de aanwezigheid van hoge zwarte<br />
enkeerdgronden. In het laaggelegen zuidelijke deel van het plangebied, dat zich<br />
in bodemkundig opzicht kenmerkt door het voorkomen van natte beekeerdgronden,<br />
zijn geen archeologische vondsten gedaan.<br />
Vindplaats 1 beslaat het grootste deel van de hooggelegen, 100 tot 200 m brede<br />
dekzandrug waarop in de Late Middeleeuwen de Josink Es is aangelegd. Op het<br />
hoogste deel van de dekzandrug bestaat de natuurlijke bodem uit een moderpodzol,<br />
op de flank uit een veldpodzol en langs de voet uit een beekeerdgrond. De top<br />
van de moder- en veldpodzolen is geheel in een oude akkerlaag uit de tijd vóór<br />
de plaggenbemesting opgenomen. Langs de rand van de dekzandrug is onder het<br />
esdek een vuil zandpakket aanwezig, dat vermoedelijk bestaat uit materiaal dat<br />
in het verleden door intensieve bodembewerking en/of bewoning van de hoge<br />
delen van de dekzandrug is geërodeerd. Op vindplaats 1 zijn in 28 boringen<br />
archeologische vondsten gedaan: scherven handgevormd en gedraaid aardewerk,<br />
vuurstenen artefacten, brokken steen en een fragment gecalcineerd (verbrand) bot.<br />
De vondsten zijn afkomstig uit de basis van het 50 tot meer dan 100 cm dikke<br />
esdek, uit de hieronder gelegen oude akkerlaag, uit de top van het natuurlijke<br />
bodemprofiel en uit een vuil pakket op de randen van de Josink Es. Het aantal<br />
vondsten per boring varieert van één tot negen. Op grond van de aard, dichtheid<br />
en spreiding van de archeologische vondsten kan geconcludeerd worden dat op<br />
vindplaats 1 vermoedelijk sprake is van archeologische resten uit verschillende<br />
perioden: een vuursteenvindplaats uit het Mesolithicum of Neolithicum, neder-<br />
zettingssporen uit de periode Late Bronstijd tot en met Vroege Middeleeuwen<br />
en mogelijk ook crematiegraven uit een vooralsnog onbekende periode. De<br />
vondstdichtheid is het grootst op het hoogst gelegen deel van de dekzandrug<br />
(maaiveldhoogte vóór de toepassing van de plaggenbemesting 29,75 tot 30,5<br />
m +NAP). In dit deel van vindplaats 1 is de kans op de aanwezigheid van<br />
archeologische grondsporen het grootst.<br />
Vindplaats 2 ligt op een 30 tot 40 m brede en 75 tot 100 m lange dekzandrug<br />
met een esdek in het oosten van het plangebied. In totaal zijn in vier boringen<br />
op deze dekzandrug een relatief groot aantal archeologische vondsten gedaan.<br />
RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />
<br />
[2 2 ]
Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />
Op grond hiervan kan de aanwezigheid van grondsporen uit de periode Late<br />
Bronstijd tot en met Late Middeleeuwen zeker niet worden uitgesloten. Het<br />
vindplaatstype is vooralsnog onbekend. De mogelijkheid bestaat dat het om<br />
nederzettingssporen gaat. Een ander type vindplaats, bijvoorbeeld een aantal<br />
losse spiekers of veldschuren, is eveneens mogelijk.<br />
Voor beide vindplaatsen geldt dat indien tijdens de bouwwerkzaamheden bodem-<br />
ingrepen plaatsvinden die dieper reiken dan 50 cm -Mv, de aanwezige archeologische<br />
resten zullen worden vernietigd.<br />
5.2 Aanbevelingen<br />
Aanbevolen wordt om op de vindplaatsen 1 en 2 in het noordelijke deel van<br />
plangebied Josink Es een Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO) in de vorm<br />
van proefsleuven uit te laten voeren. Het doel hiervan is het vaststellen van de<br />
aan- of afwezigheid van archeologische grondsporen en, indien deze aanwezig zijn,<br />
het vaststellen van de exacte aard, datering, conservering en spreiding daarvan.<br />
Uit het AAO zal moeten blijken of en waar meer omvangrijke opgravingen<br />
noodzakelijk zijn.<br />
Voor vindplaats 1 kan in het geval van een AAO gedacht worden aan het graven<br />
van smalle, ongeveer twee meter brede proefsleuven op een regelmatige afstand<br />
van ongeveer 15 tot 25 m van elkaar. Dit is een beproefde onderzoeksmethode<br />
die zijn waarde in Oost-Nederland reeds meermalen heeft bewezen. De grootste<br />
trefkans op structurele bewoningssporen (zoals plattegronden van boerderijen en<br />
andere bouwwerken) wordt verkregen als de proefsleuven haaks op de hoogtelijnen<br />
worden aangelegd (dat wil zeggen van noord naar zuid). Het gebied met de<br />
grootste vondstdichtheid is wat dit betreft het meest kansrijk, zonder overigens<br />
de aanwezigheid van archeologische resten elders op vindplaats 1 te kunnen<br />
uitsluiten. In verband met de mogelijke aanwezigheid van afvaldumps en (even-<br />
tueel) waterputten in de lagere gebiedsdelen rondom de beide dekzandruggen,<br />
is het van belang dat proefsleuven tot in de aangrenzende laagten worden<br />
doorgetrokken.<br />
Voor vindplaats 2 kan gedacht worden aan het graven van één of enkele soortgelijke<br />
proefsleuven in de lengterichting van en over het hoogste deel van de dekzandrug,<br />
om de aan- of afwezigheid van archeologische grondsporen vast te stellen.<br />
Aanbevolen wordt om over de exacte aard en omvang van een eventueel AAO<br />
contact op te nemen met de provinciaal archeoloog van de provincie Overijssel.<br />
RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />
<br />
[2 3 ]
Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />
Literatuur<br />
Groenewoudt, B.J., 1994. Prospectie, waardering en selectie van archeologische<br />
vindplaatsen: een beleidsgerichte verkenning van middelen en moge-<br />
lijkheden. Nederlandse <strong>Archeologische</strong> Rapporten 17. ROB, Amersfoort.<br />
Kleinsman, W.B., & J.A.M. ten Cate, 1979. Geomorfologische kaart van Nederland,<br />
schaal 1:50.000, Blad 34/35 Enschede-Glanerbrug. Stichting voor<br />
Bodemkartering/Rijks Geologische Dienst, Wageningen/Haarlem.<br />
Koenderink, A.G., 1979. Inleiding tot de toponymie van het gebied tussen<br />
Overijsselse Vecht en Oude IJssel. De Bospers, Oosterbeek.<br />
Meijer, J.J.H., 1969. Het erve ‘t Josink te Usselo. ‘t Inschrien 1-4: 50-52.<br />
ROBAS Producties, 1990. Historische Atlas Overijssel. Chromotopografische Kaart<br />
des Rijks, schaal 1:25.000. ROBAS Producties, Den Ilp.<br />
Rutten, G., 1991. De bodemgesteldheid van het herinrichtingsgebied Enschede-<br />
Zuid. DLO-Staring Centrum rapport 148. DLO-Staring Centrum,<br />
Instituut voor Onderzoek van het Landelijk Gebied, Wageningen.<br />
Stichting voor Bodemkartering, 1979. Bodemkaart van Nederland, Schaal<br />
1:50.000. Toelichting bij de kaartbladen 34 West Enschede en 34 Oost<br />
Enschede-Glanerbrug. Stichting voor Bodemkartering, Wageningen.<br />
Veldnamen Commissie van de Culturele Raad Overijssel, 1992. Veldnamen in<br />
Enschede. Veldnamen in Overijssel 11 (Enschede-reeks 6). Uitgeverij<br />
Van de Berg, Enschede.<br />
Verlinde, A.D., 1993. Een nederzetting uit de Vroege IJzertijd en middeleeuwse<br />
ontginningsgreppels te Enschede. Westerheem XLII-2: 62-68.<br />
Verlinde, A.D., 1994. Archeologisch overzicht van Twente over 1993. ‘t Inschrien<br />
26-3: 61-65.<br />
Verlinde, A.D., 1995. Archeologisch overzicht van Twente over 1993. ‘t Inschrien<br />
27-3: 61-63.<br />
Verlinde, A.D., 2000. Archeologisch overzicht van Twente over 1999. ‘t Inschrien<br />
32-4: 128.<br />
Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, 1990. Grote historische atlas van Nederland,<br />
schaal 1:50.000; Deel 3: Oost-Nederland 1830-1855. Wolters-Noordhoff<br />
Atlasprodukties, Groningen.<br />
RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />
<br />
[2 4 ]
Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />
Gebruikte afkortingen<br />
AAI Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie<br />
AAO Aanvullend Archeologisch Onderzoek<br />
ARCHIS ARCHeologisch Informatie Systeem<br />
Mv maaiveld<br />
NAP Normaal Amsterdams Peil<br />
ROB Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek<br />
Overzicht van figuren, tabellen en bijlagen<br />
Figuur 1. De ligging van het plangebied (gearceerd); inzet: ligging in<br />
Nederland (ster).<br />
Figuur 2. Topografie en veldnamen.<br />
Figuur 3. Resultaten booronderzoek – dikte humeuze akkerlagen en bodemge-<br />
steldheid.<br />
Figuur 4. Resultaten booronderzoek – bodemgesteldheid.<br />
Figuur 5. Resultaten booronderzoek – archeologie.<br />
Figuur 6. Verspreiding, aard en datering van de archeologische vondsten.<br />
Tabel 1. <strong>Archeologische</strong> tijdschaal.<br />
<strong>Bijlage</strong> 1. Lijst van vondsten.<br />
Verklarende woordenlijst<br />
antropogeen ten gevolge van menselijk handelen (door mensen gemaakt/<br />
veroorzaakt)<br />
artefact alle door de mens gemaakte of gebruikte voorwerpen<br />
cultuurdek 30 tot 50 cm dikke cultuurlaag, soms opgebracht (verge-<br />
lijkbaar met een es, maar minder dik), soms ontstaan door<br />
diepploegen<br />
cultuurlaag bodemhorizont met sporen van menselijke activiteiten (schop-<br />
steken, artefacten), echter zonder duidelijke bewoningssporen<br />
eenmanses aanduiding voor een kleine es die slechts door één of enkele<br />
RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />
<br />
boeren wordt bewerkt. Vaak ook aangeduid met de term kamp<br />
[2 5 ]
Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />
enkeerdgrond dikke eerdgrond (= laag met donkere, min of meer rulle grond,<br />
met organische en anorganische bestanddelen) ontwikkeld op<br />
zandgrond onder invloed van de mens; worden ook wel essen<br />
genoemd<br />
erosie verzamelnaam voor processen die het aardoppervlak aantasten<br />
en los materiaal afvoeren. Dit vindt voornamelijk plaats door<br />
wind, ijs en stromend water<br />
esdek oud verhoogd bouwland, ontstaan door ophoging ten behoeve<br />
van bemesting. Voor de bemesting werden plaggen of met<br />
zand vermengde potstalmest opgebracht. In geval van een es<br />
is de opgebrachte laag ten minste 50 cm dik. De term es is<br />
gangbaar in Noord- en Oost-Nederland. In Midden-Nederland<br />
wordt gesproken van enk of eng en in Zuid-Nederland van<br />
akker of veld<br />
gordeldekzandrug dekzandrug die langs de rand van een hoger gelegen gebied is<br />
opgewaaid<br />
grondmorene het door het landijs aangevoerde en na afsmelten achterge-<br />
bleven mengsel van leem, zand en stenen. De afzetting wordt<br />
vaak aangeduid als keileem<br />
moderpodzol duidelijke podzol-B-horizont, waarin beneden 20 cm diepte<br />
geen ophoping van ingespoelde organische stof voorkomt; de<br />
humus wordt in niet-amorfe vorm aangetroffen en wel groten-<br />
deels als moder; deze horizont bevat steeds duidelijk ijzer, dat<br />
als huidjes om de zandkorrels voorkomt of samen met fijne<br />
minerale delen tussen de zandkorrels ligt<br />
podzol bodem met een uitspoelingslaag (E-horizont) en een inspoe-<br />
lingslaag (B-horizont). Het proces van het uitlogen van de E-<br />
horizont en de vorming van een B-horizont door inspoeling<br />
van amorfe humus en ijzer wordt podzolering genoemd<br />
sediment afzetting gevormd door het bijeenbrengen van losse<br />
gesteentefragmentjes (zoals zand of klei) en eventueel delen<br />
van organismen. Soms in iets te ruime zin ook gebruikt voor<br />
sedentaat<br />
spieker op palen geplaatst opslaghuisje voor granen<br />
Tertiair geologische periode vóór het Pleistoceen (dat samen met het<br />
Holoceen tot het Kwartair wordt gerekend), ca. 65-2,3 miljoen<br />
jaar geleden<br />
Weichselien geologische periode (laatste ijstijd, waarin het landijs<br />
RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />
<br />
Nederland niet bereikte), circa 120.000-10.000 jaar geleden<br />
[2 6 ]
Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />
<strong>Bijlage</strong> 1: Lijst van vondsten<br />
Boring 3<br />
90-110 cm -Mv: 1 brok steen, verbrand graniet; datering onbepaald<br />
110-120 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />
Boring 5<br />
70-140 cm -Mv: 2 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />
2 vuursteenafslag; Steentijd onbepaald<br />
110-155 cm -Mv: 3 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />
Boring 6<br />
75-110 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />
Boring 9<br />
75-90 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />
120-140 cm -Mv: 1 brok vuursteen; Steentijd onbepaald<br />
Boring 10<br />
80-115 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />
Boring 12<br />
90-100 cm -Mv: 1 gedraaid aardewerk; Middeleeuwen-Nieuwe tijd<br />
Boring 13<br />
- vele dakpanfragmenten en houtskool; Nieuwe tijd<br />
30-65 cm -Mv: 1 vuursteenafslag; Steentijd onbepaald<br />
Boring 16<br />
75-120 cm -Mv: 4 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />
Boring 18<br />
95-105 cm -Mv: 2 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />
Boring 19<br />
30-80 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />
1 handgevormd aardewerk; Vroege Middeleeuwen-Late Middel<br />
eeuwen A<br />
RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />
<br />
[2 7 ]
Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />
Boring 21<br />
60-120 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Vroege Middeleeuwen-Late Middel<br />
Boring 23<br />
eeuwen A<br />
1 gecalcineerd bot, menselijke crematie; Late Bronstijd-Vroege<br />
Middeleeuwen (waarschijnlijk)<br />
50-110 cm -Mv: 1 gedraaid aardewerk, grijsbakkend; Late Middeleeuwen B<br />
Boring 25<br />
90-110 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />
110-140 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />
Boring 26<br />
2 brokken steen; datering onbepaald<br />
80-95 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />
Boring 27<br />
75-95 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />
Boring 48<br />
55-105 cm -Mv: 4 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />
Boring 49<br />
80-90 cm -Mv: 2 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />
Boring 50<br />
1 handgevormd aardewerk, kogelpot (waarschijnlijk); Vroege<br />
Middeleeuwen-Late Middeleeuwen A<br />
50-90 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk, kogelpot (waarschijnlijk); Late<br />
Boring 54<br />
Middeleeuwen A<br />
75-95 cm -Mv: 1 brok steen; datering onbepaald<br />
Boring 55<br />
85-115 cm -Mv: 2 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />
Boring 56<br />
1 vuursteen: kling(-fragment); Steentijd onbepaald<br />
1 brok steen, verbrand graniet; datering onbepaald<br />
110-140 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />
Boring 58<br />
65-90 cm -Mv: 1 brok steen; datering onbepaald<br />
RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />
<br />
[2 8 ]
Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />
Boring 60<br />
55-85 cm -Mv: 1 vuursteenafslag; Steentijd onbepaald<br />
Boring 61<br />
1 brok steen, verbrand; datering onbepaald<br />
80-90 cm -Mv: 1 brok steen, verbrand; datering onbepaald<br />
Boring 94<br />
70-125 cm -Mv: 9 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />
Boring 95<br />
85-125 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />
Boring 97<br />
80-100 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />
Boring 98<br />
90-100 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />
Boring 99<br />
1 handgevormd aardewerk, kogelpot (waarschijnlijk); Late<br />
Middeleeuwen A<br />
1 brok steen, verbrand; datering onbepaald<br />
90-110 cm -Mv: 1 brok steen, graniet; datering onbepaald<br />
Boring 100<br />
60-75 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />
Boring 101<br />
40-110 cm -Mv: 10 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />
Boring 102<br />
1 handgevormd aardewerk, kogelpot (waarschijnlijk); Late<br />
Middeleeuwen A<br />
1 vuursteenafslag; Steentijd onbepaald<br />
1 brok steen, graniet; datering onbepaald<br />
75-90 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />
RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />
<br />
[2 9 ]
1<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
Aanvullend Archeologisch Onderzoek op de<br />
Josink Es te Enschede<br />
J. Dijkstra en E. Schrijer<br />
met bijdragen van<br />
S.B.C. Bloo,<br />
S. Ostkamp<br />
en S.M.J.P. Verneau<br />
Archeologisch<br />
Diensten Centrum
2<br />
Colofon<br />
▼<br />
ADC Rapport 128<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
Aanvullend Archeologisch Onderzoek op de Josink Es te Enschede<br />
Auteurs: J. Dijkstra en E. Schrijer<br />
In opdracht van: gemeente Enschede<br />
Ontwerp: 1 Nacht IJs (Hans Blom) Amersfoort<br />
Foto’s en tekeningen: ADC, tenzij anders vermeld<br />
© ADC, Bunschoten, mei 2002<br />
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt<br />
worden door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook<br />
zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers.<br />
ISBN 90-5874-11-68<br />
Archeologisch Diensten Centrum<br />
Tel 033-299 81 81<br />
Energieweg 14<br />
3751 LT Bunschoten<br />
Fax 033-299 81 80<br />
Pb 112 3750 GC Bunschoten<br />
Email info@archeologie.nl
3<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
Inhoudsopgave<br />
1 Inleiding 5<br />
2 De resultaten van het vooronderzoek 6<br />
3 Doel en methode van het onderzoek 7<br />
3.1 Doel van het onderzoek 7<br />
3.2 Methode van het onderzoek 7<br />
4 Sporen en structuren 9<br />
5 Aardewerkonderzoek - S.B.C. Bloo en S. Ostkamp 16<br />
5.1 Inleiding 16<br />
5.2 Prehistorisch aardewerk 16<br />
5.3 Laat Romeins, Middeleeuws en Post Middeleeuws aardewerk 18<br />
5.4 Conclusie 19<br />
6 Vuursteenonderzoek - S.M.J.P. Verneau (Lithos AOV) 20<br />
6.1 Inleiding 20<br />
6.2 Beschrijving van het vuursteenmateriaal per put 20<br />
6.3 Ruimtelijke verspreiding 24<br />
6.4 Conclusie 24<br />
7 Conclusies en aanbevelingen 25<br />
7.1 Conclusies 25<br />
7.2 Aanbevelingen 27<br />
Literatuur 28<br />
Afbeeldingenlijst 29<br />
<strong>Bijlage</strong> I Periode-indeling 31<br />
<strong>Bijlage</strong> II Vuursteentabellen 1 en 2 33
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
▼<br />
4<br />
Duitsland<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Holten<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Neede<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Almelo<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Goor<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Enter<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Lochem<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Haaksbergen<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Oldenzaal<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Hengelo<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
Enschede<br />
220000 230000 240000 250000 260000<br />
470000 480000 490000<br />
<br />
5000m<br />
0<br />
Enschede - Josink es<br />
Locatie van de vindplaats<br />
WL 26-03-2002<br />
Bron: Geodan<br />
Afb. 1
5<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
1 Inleiding<br />
De gemeente Enschede heeft plannen voor de ontwikkeling van een bedrijventerrein op de<br />
Josink Es aan de zuidwest zijde van Enschede (afb. 1). De Josink Es is een oud akker-<br />
complex dat is ontstaan door plaggenbemesting vanaf vermoedelijk de Late Middeleeuwen.<br />
In het verleden is uit onderzoek gebleken dat eventueel aanwezige archeologische sporen<br />
meestal goed geconserveerd zijn onder het dikke plaggendek van een es. Om een indicatie<br />
te krijgen van de archeologische waarden van het plangebied heeft de gemeente Enschede<br />
in eerste instantie een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI) laten uitvoeren<br />
door RAAP Archeologisch Adviesbureau. Deze AAI bestond uit een booronderzoek. Tijdens<br />
dit onderzoek zijn twee vindplaatsen gelokaliseerd. Vindplaats 1 bevindt zich aan de west-<br />
zijde op een hoger gelegen deel van het terrein, op een dekzandrug. Vindplaats 2 bevindt<br />
zich aan de oostzijde op een smalle en langgerekte dekzandrug. De vindplaatsen kunnen<br />
globaal worden gedateerd vanaf de Vroege Bronstijd tot en met de Late Middeleeuwen<br />
(2000 voor Chr. - 1500 na Chr.). Mogelijk heeft ook nog (tijdelijke) bewoning plaatsgevon-<br />
den in het Mesolithicum (Midden-Steentijd, 8800-4900 voor Chr.) of Neolithicum (Nieuwe<br />
Steentijd, 5300-2000 voor Chr.).<br />
De resultaten van het AAI gaven aanleiding tot het laten uitvoeren van een vervolg-<br />
onderzoek in de vorm van een Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO) door middel van<br />
proefsleuven. Het Archeologisch Diensten Centrum heeft in opdracht van de gemeente<br />
Enschede dit onderzoek uitgevoerd van 14 januari tot en met 8 februari 2001. Het veldteam<br />
bestond uit E. Schrijer (veldarcheoloog), R. van der Kolk (veldtechnicus) en F. Spronk (veld-<br />
assistent). Het project stond onder leiding van J. Dijkstra (projectleider).<br />
De uitwerking vond plaats in de maanden februari tot en met april 2002 en heeft geresul-<br />
teerd in dit basisrapport.<br />
Het onderzoek is uitgevoerd conform het Programma van Eisen zoals is opgesteld door<br />
S. Wentink (provinciaal archeoloog) op 6 september 2001.<br />
ADMINISTRATIEVE GEGEVENS VAN DE VINDPLAATS:<br />
Provincie: Overijssel<br />
Gemeente: Enschede<br />
Toponiem: Josink Es<br />
ROB-gemeentecode: ENSE-02<br />
ROB-objectcode: 34F-56N<br />
Centrumcoördinaten: 254.750/470.500<br />
Kaartblad: 34F<br />
ADC-projectnummer: 3518000
6<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
2 Vooronderzoek 1<br />
In 2001 heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventa-<br />
risatie (AAI) uitgevoerd. Dit onderzoek bestond uit een booronderzoek en heeft twee vind-<br />
plaatsen opgeleverd. De vindplaatsen liggen in het hooggelegen noordelijke deel van het<br />
plangebied op Pleistocene dekzandruggen die zijn ontstaan in de voorlaatste ijstijd (150.000<br />
tot 100.000 voor Chr.). Op dit deel bevinden zich juist de hoge zwarte enkeerdgronden, ont-<br />
staan door plaggenophoging. Het gebied ligt ten westen van de Usseler stroom. In het<br />
laaggelegen deel van het plangebied zijn geen archeologische vondsten gedaan. Dit deel<br />
kenmerkt zich bodemkundig gezien door het voorkomen van natte beekeerdgronden. Van<br />
oorsprong waren deze gronden minder geschikt voor bewoning.<br />
Vindplaats 1 ligt op de meest westelijke dekzandrug waarop in de Late Middeleeuwen de<br />
Josink Es is aangelegd. Verspreid over deze vindplaats zijn diverse archeologische vond-<br />
sten gedaan. Deze bestaan uit scherven van handgevormde en gedraaide aardewerken pot-<br />
ten, vuurstenen artefacten, brokken steen en een fragment verbrand bot. De vondsten wij-<br />
zen op de mogelijke aanwezigheid van bewoningssporen uit verschillende perioden: een<br />
vuursteenvindplaats uit het Mesolithicum of Neolithicum, nederzettingssporen uit de pe-<br />
riode Late Bronstijd tot en met de Vroege Middeleeuwen en mogelijk ook crematiegraven<br />
uit een onbekende periode. Op het hoogstgelegen deel van de dekzandrug, waar de sporen-<br />
dichtheid het grootst is, zou de kans op de aanwezigheid van archeologische sporen het<br />
grootst zijn.<br />
Vindplaats 2 ligt op een langgerekte en smalle dekzandrug, ook wel ‘t Laand genoemd, in<br />
het oosten van het plangebied. Op basis van het vondstmateriaal kunnen nederzettings-<br />
sporen uit de periode Late Bronstijd tot en met Late Middeleeuwen worden verwacht.<br />
De aard van de vindplaats is onbekend.<br />
1. De gegevens zijn overgenomen uit<br />
Scholte-Lubberink 2001.
7<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
3 Doel en methode van het onderzoek<br />
3.1 Doel van het onderzoek<br />
Het doel van een AAO is globaal inzicht te krijgen in de archeologische waarden van een<br />
terrein door middel van het graven van proefsleuven of proefputten. De algemene vragen<br />
waar via het onderzoek antwoord op verkregen moest worden zijn als volgt:<br />
1. Wat is de aard, omvang en datering van de twee vindplaatsen op de Josink Es?<br />
2. Wat is de conserveringstoestand en gaafheid van de twee vindplaatsen?<br />
3. Is de zone tussen beide vindplaatsen leeg of is er een relatie tussen de twee vindplaat-<br />
sen?<br />
3.2 Methode van het onderzoek<br />
Het proefonderzoek op de Josink Es bij Enschede is uitgevoerd aan de hand van de zogehe-<br />
ten “Stippellijnmethode”. Deze methode is ontwikkeld om snel een beeld te krijgen van het<br />
bodemarchief in grotere terreinen. Binnen dit onderzoek is de methode als volgt uitge-<br />
voerd: er zijn tien raaien uitgezet die om de 20 meter 10 meter zijn ontgraven, zodat een<br />
dambordpatroon van kleine opgraafputten is ontstaan. Tussen de raaien ligt een ruimte van<br />
20 meter (afb. 2).<br />
Door RAAP werden twee vindplaatsen onderscheiden op de Josink Es. Over vindplaats 2 is<br />
een put aangelegd in noordelijke richting van 100 bij 4 meter. Ook de raaien over vind-<br />
plaats 1 zijn noord-zuid georiënteerd en hebben een lengte variërend van 70 tot 190 meter.<br />
In totaal zijn daar 49 werkputjes aangelegd van 10 bij 4 meter. Na de afronding van deze<br />
putten zijn bij die putten met grondsporen uitbreidingen aangelegd om meer duidelijkheid<br />
over deze sporen te krijgen. In totaal zijn er 55 putten aangelegd.<br />
Aanvankelijk zou tussen vindplaats 1 en 2 een sleuf aangelegd worden om een eventuele<br />
relatie tussen beide vindplaatsen te achterhalen. Vindplaats 2 is echter niet aangetroffen,<br />
zodat de vraagstelling vervalt en besloten is af te zien van deze ontgraving. Wel is put 53<br />
aangelegd richting vindplaats 2 om te controleren of zich op de helling sporen bevonden.<br />
In de putten zijn twee vlakken aangelegd. Het eerste vlak is aangelegd onderin de es, het<br />
tweede in het gele zand. Als tijdens het aanleggen van het eerste vlak bleek dat hier geen<br />
sporen in te herkennen waren, werd direct overgegaan tot de aanleg van vlak twee, zon-<br />
der verdere registratie van vlak 1. Wanneer er in de es een concentratie van bewerkt<br />
vuursteen werd aangetroffen, is een megaboring gezet voor het vlak werd verdiept.<br />
De vlakken zijn getekend op schaal 1:50. De grondsporen zijn gecoupeerd en gedocumen-<br />
teerd en de vlakken en het maaiveld zijn gewaterpast. De doorsnede van de sporen en de<br />
profielopnames van de putwanden zijn getekend op schaal 1:20. De profielopnames zijn 1<br />
meter breed en altijd rond het midden van het oostprofiel van elke put genomen. In put 1<br />
en put 16 is een uitgebreider deel van het profiel getekend in verband met aanwezige spo-<br />
ren. Tijdens de aanleg van de putten zijn aanleg- en vlakvondsten verzameld. Verder zijn er<br />
vondsten verzameld tijdens het couperen en afwerken van de sporen. Het stort en het hui-<br />
dige maaiveld zijn door amateur-archeologen onderzocht met metaaldetectoren.
8<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
Afb. 2
2. RAAP rapport 670.<br />
Afb. 3a<br />
Afb. 3b<br />
9<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
4 Sporen en structuren<br />
Op het onderzochte terrein is sprake van twee dekzandruggen, waarop waarschijnlijk al<br />
vanaf de IJzertijd akkercomplexen zijn aangelegd. De onderliggende dekzandruggen zijn als<br />
twee verhogingen in het veld zichtbaar: de Josink Es en een kleinere dekzandrug met<br />
esdek, ‘t Laand, ten oosten daarvan. Volgens het vooronderzoek zou zich op de smalle dek-<br />
zandrug ‘t Laand vindplaats 2 bevinden. 2 Vindplaats 1 zou liggen onder het veel omvangrij-<br />
ker gebied dat doorgaat voor de Josink Es.<br />
De bodemopbouw is in grote lijnen over het hele terrein gelijk (afb. 3). Onder een laag van<br />
0<br />
31 m +<br />
NAP<br />
Enschede - Josink es<br />
Zuid Noord<br />
Bouwvoor<br />
Esdek<br />
Esdek<br />
Esdek<br />
Oostprofiel van put 19<br />
0<br />
30 m +<br />
NAP<br />
Esgreppel<br />
Mollenlaag<br />
Geel dekzand<br />
Zuid Noord<br />
Enschede - Josink es<br />
Bouwvoor<br />
Bouwvoor<br />
Esdek<br />
Oostprofiel van put 26<br />
Mollenlaag<br />
Geel dekzand<br />
1m<br />
1m<br />
WL 22-04-2002<br />
WL 22-04-2002
10<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
ca. 30 cm teelaarde, liggen van boven naar beneden een bruinzandig esdek dat in twee of<br />
meerdere fasen is te scheiden. Deze verschillende lagen weerspiegelen verschillende mo-<br />
menten van plaggenophoging. Daaronder ligt een eerste akkerlaag bestaande uit grijs zand,<br />
welke op de hogere delen van de es volledig is opgenomen in het bruine esdek. Aan de<br />
hand van vondsten in put 1 kan deze laag worden gedateerd in de Vroege Middeleeuwen.<br />
De overgang van akkerlagen naar het pleistocene dekzand wordt gevormd door een<br />
bioturbate laag, de zogenaamde mollenlaag.<br />
Op de lagere delen zijn ijzeroerlagen ontstaan als gevolg van natte omstandigheden. Met<br />
name op deze plaatsen waren de vlakken niet goed leesbaar. Dit geldt vooral voor de<br />
beekeerdgronden aan de zuidrand van de Josink Es.<br />
Tijdens het veldwerk is begonnen met werkput 1 op de kleinere, oostelijk gelegen zandrug.<br />
Werkput 1 heeft een afmeting van 100 bij 4 meter en is in twee vlakken aangelegd (afb. 4<br />
kaartbijlage). Het eerste vlakniveau bevond zich in de onderkant van het esdek en leverde<br />
geen enkel spoor op, waardoor dit vlak zonder verdere registratie is verdiept naar vlak 2.<br />
In vlak 2 is een aantal duidelijke sporen aangetroffen. De sporen waren niet eenduidig in<br />
richting of vorm en gaven daarom geen aanleiding tot nader onderzoek. Het gevonden aar-<br />
dewerk is moeilijk dateerbaar, omdat tussen de Late Bronstijd en Late Middeleeuwen met<br />
dezelfde mageringsmateriaal is gewerkt (zie ook hoofdstuk 5).<br />
Een bijzondere vondst in put 1 was een ondiep spoor in het oostprofiel (afb. 5). Het profiel<br />
laat een intacte, goed ontwikkelde veldpodzol zien. Het spoor bevindt zich op de helling van<br />
de dekzandrug waarop de es is aangelegd en bestaat uit voornamelijk zwart humeus, bijna<br />
venig materiaal met wat houtskool. Onder de zwarte band bevindt zich een sterk uit-<br />
geloogde witte band. De kuil of greppel is duidelijk door de E-horizont heen gegraven, wat<br />
duidt op menselijke activiteit. De ingreep heeft een versnelde uitspoeling van organisch<br />
materiaal veroorzaakt, gezien het extreem uitgespoelde, witte zand eronder. De versnelde<br />
uitspoeling en het restje houtskool wijzen er op dat er brand is geweest. Verder zijn er<br />
wat spikkels verbrand bot geconstateerd in het vlak tijdens de aanleg van het profiel.<br />
De botfragmenten zijn niet bewaard gebleven. Zij bevonden zich op de overgang van het<br />
zwart humeuze materiaal naar het witte zand. Er is niet voldoende houtskool aangetroffen<br />
om een monster te nemen. Het feit dat er ondanks een brand weinig houtskool is aange-<br />
troffen kan te maken hebben met de conserveringsomstandigheden in zandgrond of kan<br />
wijzen op een felle, hete brand waarbij alle brandstoffen worden gebruikt. Ook in het<br />
tegenoverliggende westprofiel was het spoor nog iets te zien, in het vlak is echter geen<br />
omlijnd spoor opgemerkt. Het spoor wordt afgedekt door de eerste akkerlaag (grijs), die<br />
vermoedelijk is ontstaan in de Vroege Middeleeuwen, gezien de aanwezigheid van kogelpot<br />
aardewerk (mogelijk Hessen-Schortens) in deze laag. De eerst genoemde aardewerk cate-<br />
gorie kan worden gedateerd vanaf ca. 800 na Chr., de laatst genoemde categorie vanaf ca.<br />
450 na Chr. Dit betekent dat het spoor vroeger ontstaan is, dus vóór 450 na Chr.<br />
Afb. 5 Een deel van het oostprofiel van<br />
put 1.
11<br />
Afb. 6 Put 2, vlak 2. Een voorbeeld van beekeerdgrond.<br />
3. Edelmanboor met een diameter van<br />
15 centimeter.<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
Over de door RAAP gekarteerde vindplaats 1 zijn tien raaien aangelegd (afb. 4 kaart-<br />
bijlage). In de raaien 8, 9 en 10 zijn nagenoeg geen archeologische sporen gevonden.<br />
Alleen in put 44 tekent zich een duidelijk spoor af in vlak 2. De vondsten die uit dit spoor<br />
verzameld zijn, bleken helaas niet nader gedateerd te kunnen worden dan Vroege Bronstijd<br />
tot en met Late IJzertijd. Om de mogelijke betekenis van dit spoor te achterhalen is<br />
uitbreidingsput 51 aangelegd. Het vlak in deze put liet echter alleen natuurlijke verstorin-<br />
gen door vocht en begroeiing zien en leverde geen mogelijke uitbreiding van de archeologi-<br />
sche data op dit deel van de es. Het is door de gebruikte methode echter goed mogelijk dat<br />
de bijbehorende sporenconcentratie precies tussen de twee putten (44 en 51) invalt.<br />
De meest zuidelijk gelegen putten (8, 15, 22, 28, 33 en 37) in de raaien 1 t/m 5 hebben ook<br />
geen archeologische sporen opgeleverd. Vlak 2 is in al deze putten sterk geel, bruin, wit,<br />
zwart gevlekt en worden gekenmerkt door<br />
veel ijzerconcreties (afb. 6). Deze<br />
beekeerdgronden wijzen op lagere, nattere<br />
delen in het landschap en tonen in het alge-<br />
meen, buiten achtergelaten afval in put 22,<br />
geen sporen van bewoning. In put 22 is een<br />
grotere hoeveelheid aardewerk op het oude<br />
loopvlak aangetroffen, dat waarschijnlijk da-<br />
teert uit de Bronstijd en/of IJzertijd. In deze<br />
put is onder andere een vuurstenen pijlpunt<br />
uit het Late Neolithicum of de Vroege Brons-<br />
tijd en een besmeten scherf uit de IJzertijd<br />
gevonden. Door de afwezigheid van sporen,<br />
wordt hier gedacht aan achtergelaten afval.<br />
De pijlpunt kan tijdens een jacht verloren zijn<br />
gegaan en op deze plek zijn achtergebleven.<br />
Alle andere putten bevatten één of meer dui-<br />
delijke archeologische sporen. Deze putten<br />
bevinden zich alle op de oostelijke helft, op<br />
het hogere deel van de Josink Es. Deze con-<br />
centratie sporen geeft het archeologisch in-<br />
teressante gebied aan. De aangetroffen spo-<br />
ren, zoals kuilen en paalkuilen, dateren vanaf<br />
de Bronstijd tot en met de Late Middeleeu-<br />
wen. Ook is in een aantal putten bewerkt<br />
vuursteen aangetroffen dat wordt gedateerd<br />
vanaf het Mesolithicum (zie hoofdstuk 6). Dit<br />
vuursteen is hoofdzakelijk afkomstig uit de<br />
onder kant van de es.<br />
In put 32 kon gesproken worden van een<br />
concentratie vuursteen (acht stukjes). Naar<br />
aanleiding hiervan is een megaboring gezet in<br />
het noorden van de put. 3 Deze boring heeft<br />
echter geen nieuwe gegevens opgeleverd.<br />
In een aantal putten zijn esgreppels aange-<br />
troffen in het gele dekzand. Deze es- of<br />
ontginningsgreppels hebben het eventueel<br />
aanwezige prehistorische sporenvlak op die<br />
locatie vergraven (afb. 7).<br />
In verschillende putten tekenen zich karrensporen af. De sporen horen bij twee wegen die<br />
van het noorden naar het zuiden over de es lopen. Karrenspoor 1 (het meest oostelijke)<br />
loopt door raai 6 en 7 en snijdt de putten 34 en 39. Het tweede karrenspoor (het meest<br />
westelijke) snijdt de putten 16 en 26 en de uitbreidingsput 52. In het middendeel van de<br />
meest westelijk gelegen weg is wat aardewerk uit de Late Middeleeuwen (800-1200) en<br />
Nieuwe Tijd A (1500-1650) gevonden. In het veld werd geconstateerd dat de weg aan de<br />
westkant minder lagen kent en minder diepe sporen heeft achtergelaten in het gele zand.<br />
Vondstmateriaal in gelaagde context had eventueel kunnen wijzen op een verlegging van de<br />
weg in de loop der tijd. Voor beide wegen geldt dat er te weinig dateerbaar materiaal is<br />
gevonden dat inzicht kan verschaffen over de gebruiksperiode ervan. Omwonenden weten<br />
zich het tweede karrenspoor nog te herinneren. Deze werd tot ca. 30 jaar geleden nog ge-<br />
bruikt door een boer die twee boerderijen in zijn bezit had, waar dit karrenspoor de verbin-<br />
ding tussen vormde.
12<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
Afb. 7 Esgreppels in put 32, vlak 2.<br />
Naar aanleiding van de spoorconcentraties zoals die zich aftekenden in een aantal raaien is<br />
tijdens het veldwerk gekozen voor vijf uitbreidingsputten. Deze uitbreidingen zijn gedaan<br />
om inzicht te verschaffen in de richting en de betekenis van de reeds aangetroffen sporen<br />
en om eventuele structuren bloot te leggen. Twee van de vijf uitbreidingen, werkput 51 en<br />
55, hebben niet het gewenste resultaat opgeleverd.<br />
Werkput 55 is aangelegd tussen de putten 29 en 30 om een eventueel verband tussen de<br />
sporen in beide putten te kunnen achterhalen. In put 30 tekende zich een greppeltje af. Het<br />
idee was deze greppel in put 55 in noordelijke richting te kunnen vervolgen en zo duidelijk-<br />
heid over de betekenis hiervan te verkrijgen. Helaas werd de greppel daarin niet aange-<br />
troffen. Wel werden er twee kuilen aangetroffen, waarin zich relatief veel natuursteen en<br />
twaalf stukken vuursteen bevond. Onder het natuursteen bevonden zich enkele stukken be-<br />
werkt materiaal: een mogelijke slijpsteen van bontzandsteen en een slijpsteen van zand-<br />
steen. Een deel van het natuursteen was verbrand en van een aantal stukken graniet kon<br />
worden vastgesteld dat deze bewust waren afgeslagen. Vermoedelijk betreft de kuil een<br />
afvalkuil en heeft iemand in de buurt gebruiksvoorwerpen van graniet vervaardigd. De sa-<br />
menstelling van het natuursteen in deze sporen doet vermoeden dat de kuilen in de Brons-<br />
tijd of Vroege IJzertijd zijn te dateren. 4<br />
Werkput 51 is hierboven al besproken, ook deze uitbreiding leverde geen nieuwe informatie<br />
op.<br />
In en rond put 27 tekende zich een concentratie sporen af waarin een deel van een struc-<br />
tuur te herkennen was. Rondom deze put is daarom uitgebreid (dit is put 52 geworden).<br />
Vlak 2 in put 52 laat twee rijen paalkuilen zien met een onderlinge afstand van ongeveer 3<br />
meter en een eventuele aanzet tot een derde rij (afb. 8). In het veld is gezocht naar meer<br />
palen in deze derde rij, maar zijn echter niet aangetroffen. De structuur ligt parallel aan<br />
ook in put 52 aangetroffen de karrensporen.<br />
De structuur is één- of drieschepig. Indien het een éénschepig gebouw betreft, was het<br />
4. Het natuursteen is gedetermineerd<br />
door E. Kars, natuursteenspecialist.
Afb. 8<br />
13<br />
470700<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
ca. 3 meter breed en zeker 10 meter lang. Indien het een drieschepig gebouw betreft is de<br />
breedte onbekend. In dit geval zou zich op de plaats van de teruggevonden palenrijen de<br />
dakdragende constructie bevonden hebben die dieper gefundeerd was. De palen van de<br />
buitenwanden waren meestal minder diep ingeslagen waardoor de sporen verloren zijn ge-<br />
gaan. De gevonden palen zijn gemiddeld 50 centimeter in doorsnede. Het aangetroffen aar-<br />
dewerk geeft geen eenduidige datering. Het aardewerk dat is aangetroffen in de spoor 21<br />
dateert waarschijnlijk uit de IJzertijd. De sporen 41 en 43 bevatten prehistorisch aarde-<br />
werk en spoor 43 bevat een kogelpotscherf met een fijne magering die te dateren is tus-<br />
sen 800 en 1200. Alle andere aardewerkvondsten rondom de structuur kunnen niet nader<br />
gedateerd worden dan tussen Late Bronstijd en Nieuwe Tijd. In principe dateert de jongste<br />
scherf een spoor, tenzij sprake is van bijvoorbeeld dierwerking (bijvoorbeeld door mollen).<br />
Indien uitgegaan wordt van het principe kan de structuur worden gedateerd tussen 800 en<br />
1200.<br />
<br />
0<br />
Enschede - Josink es<br />
1 of 3 schepig gebouw<br />
Legenda<br />
De aanwezigheid van sporen in de putten 3 en 4 gaf ook aanleiding tot uitbreiden. In de<br />
uitbreidingsput 53, nabij de putten 3 en 4 met sporen, is ook een structuur aangetroffen.<br />
Deze uitbreiding bevindt zich dichtbij put 3 waarin paalsporen tevoorschijn zijn gekomen.<br />
In het noordoosten van uitbreidingsput 53 lijken alle grondsporen te zijn verstoord door<br />
middeleeuwse esgreppels.<br />
5m<br />
Aan de zuidkant van put 53 is parallel aan raai 1 put 54 aangelegd. De sporen bleken niet<br />
door te lopen. Vlak 2 van put 53 laat een structuur of deel van een structuur zien. Gedacht<br />
kan worden aan een zespalige hooiberg of spieker (graanopslagplaats), waarvan een aantal<br />
palen eens zijn vervangen (afb. 9 en 10). De structuur is ca. 5 meter lang en 3,5 meter<br />
breed. Ook kan het een deel van een plattegrond zijn, waarvan het resterende deel nog on-<br />
der de akker ligt in westelijke richting. Of deze plattegrond dan één- of tweeschepig zou<br />
zijn, is niet te zeggen. De datering van de structuur is niet duidelijk. Uit spoor 55 komt een<br />
scherf met nagelindruk versiering, die te dateren is in de Bronstijd of IJzertijd. Uit spoor<br />
41, ook behorende tot de structuur komt een wandscherf van een handgevormde pot met<br />
zandmagering, die mogelijk in de Middeleeuwen is te dateren.<br />
38<br />
?<br />
21<br />
Sporen behorende bij 1 of 3 schepig gebouw<br />
48<br />
61<br />
39<br />
24<br />
23<br />
Verder tekent zich een greppeltje af, ten oosten van de eerder genoemde structuur, waar<br />
tegen aan paaltjes gestaan hebben (afb. 9, spoor 63 en 64). Dit zou een deel van een<br />
16<br />
43<br />
42<br />
41<br />
30<br />
35<br />
36<br />
254680 254690<br />
?<br />
33<br />
WL 28-03-2002
14<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
boerderijwand kunnen zijn geweest. Helaas is de tegenhanger van deze wand niet aange-<br />
troffen. De datering is onbekend.<br />
Ten oosten van de structuur bevindt zich een cluster sporen, min of meer cirkelvormig.<br />
De betekenis van deze sporen is onbekend. Spoor 29 van deze cluster bevatte een scherf<br />
van mogelijk Kalenderberg aardewerk.<br />
In de dichtbij gelegen put 4 werd een besmeten IJzertijdscherf met nagelindrukken gevon-<br />
470810<br />
<br />
0<br />
Enschede - Josink es<br />
1 of 3 schepig gebouw<br />
Legenda<br />
78<br />
38 36 76<br />
68<br />
35<br />
79<br />
5m<br />
72<br />
30<br />
71<br />
70<br />
42<br />
77<br />
41<br />
254750 254760<br />
Sporen behorende bij 1 of 3 schepig gebouw<br />
33<br />
WL 28-03-2002<br />
Afb. 10<br />
Afb. 9 Een gebouwstructuur in put 53,<br />
gezien vanuit het oosten.
5. Verlinde 2000.<br />
15<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
den. Al het andere materiaal is dateerbaar tussen de Late Bronstijd tot en met de IJzertijd<br />
of in de Late Middeleeuwen.<br />
De in 1992 opgegraven Elferink Es aan de westrand van Enschede ligt op steenworp af-<br />
stand van de Josink Es. De opgraving op de Elferink Es leverde onder andere een huis-<br />
plattegrond uit de Vroege IJzertijd en een Odoorntype huisplattegrond uit de 6 e eeuw op. 5<br />
Er lijkt in ieder geval voor een deel een overlap te zijn met de bewoningsperioden. Op dit<br />
moment is het echter niet mogelijk gebleken om in detail een vergelijking te maken met de<br />
gegevens van het onderzoek van de Josink Es vanwege het fragmentaire karakter van zo-<br />
wel de sporen als het aardewerk, gevonden op de Josink Es.
16<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
5 Aardewerkonderzoek - S.B.C. Bloo en S. Ostkamp<br />
5.1 Inleiding<br />
De keramiek die tijdens het onderzoek werd aangetroffen, bestaat voor het overgrote deel<br />
uit lokaal vervaardigd aardewerk. Van zowel het Prehistorische als van het Middeleeuwse<br />
handgemaakte aardewerk werd de gebruikte klei veelal gemagerd met steengruis. 6 Rand-<br />
scherven met een karakteristiek ‘kogelpot-profiel’ (te dateren in de Middeleeuwen) zijn qua<br />
baksel zeer verwant aan scherven met daarop een onmiskenbare Kalenderberg decoratie<br />
(te dateren in de Prehistorie). Hierdoor is het moeilijk om voor de onversierde wand-<br />
scherven op grond van hun baksel een duidelijk onderscheid te maken. Kleine detail-<br />
verschillen zoals de dikte van een scherf of de compactheid en hardheid van het baksel la-<br />
ten evenwel een globale scheiding van het materiaal toe. De aard van het onderzoek liet<br />
echter geen uitgebreid vergelijk van de verschillende baksels toe. Derhalve is er voor ge-<br />
kozen om het vermoedelijk Prehistorische aardewerk in de determinatietabel (onder het<br />
kopje magering/baksel) te classificeren als steengruis (magering), terwijl het vermoedelijk<br />
Middeleeuwse materiaal werd beschreven als kogelpot (baksel). In verband met de geringe<br />
hoeveelheid van het materiaal en de gesignaleerde onduidelijkheid met betrekking tot de<br />
determinaties ervan, is er van afgezien het materiaal statistisch te bewerken.<br />
Al het materiaal is ingevoerd in een database. Hierin zijn de kwantitatieve en kwalitatieve<br />
kenmerken vermeld als aantal en gewicht, baksel/magering, bakkleur, diameter, pot-<br />
geleding, rand- en bodemtype, wandafwerking, versiering, verwering en een opmerkingen<br />
veld.<br />
Het doel is om aan de hand van het materiaal (voor zover mogelijk) een periodesering van<br />
de bewoning binnen het onderzochte areaal te kunnen bepalen.<br />
5.2 Prehistorisch aardewerk<br />
De klei waaruit het Prehistorisch aardewerk werd vervaardigd, is meestal verschraald<br />
met steengruis. Een enkele keer is aan het steengruis ook potgruis toegevoegd, ook com-<br />
binaties met glimmers en zand komen voor. Enkele fragmenten hebben een magering die<br />
uitsluitend bestaat uit zand, potgruis of organisch materiaal.<br />
Bij een paar fragmenten is, vermoedelijk op schouderhoogte, een knik in de wand zichtbaar<br />
waaruit afgeleid kan worden dat ze niet van een eenledige pot afkomstig zijn. Hieruit volgt<br />
dus dat er ook twee- of drieledige potten gebruikt moeten zijn. Er zijn geen complete pro-<br />
fielen van potten aangetroffen. Van één grote randscherf is af te leiden dat de pot waartoe<br />
deze ooit behoorde een drieledig profiel heeft gehad.<br />
In totaal zijn er 22 randscherven gevonden. De helft heeft een ronde top, een kleiner deel<br />
heeft een vlakke top terwijl een kleine groep fragmenten een naar binnen afgeschuinde top<br />
heeft. Van enkele bodemfragmenten bleef de vlakke bodem bewaard.<br />
De wanden van het aardewerk zijn op verschillende wijze afgewerkt. Veertien fragmenten<br />
zijn besmeten, een techniek waarbij een kleipapje op de wand werd aangebracht. Een aan-<br />
tal van deze fragmenten is onmiskenbaar afkomstig van het buikdeel van potten. Naast<br />
besmeten aardewerk komt aardewerk voor dat gepolijst is (16 fragmenten). Deze techniek<br />
is zowel op de binnenzijde als de buitenzijde van potten toegepast. De overige scherven<br />
hebben een niet bewerkt oppervlak.<br />
Het aardewerk vertoont een lichte variatie in kleur. Het merendeel is aan de buitenzijde<br />
beige terwijl het op de breuk en aan de binnenzijde grijs tot zwart is. Ook zijn er scherven<br />
die compleet grijs gekleurd zijn. Het aardewerk zal in open vuren zijn gebakken. Hierdoor<br />
kon de temperatuur en het bakmilieu moeilijk gecontroleerd worden, met als gevolg dat er<br />
zelden sprake was van een compleet oxiderend milieu (en dus een compleet lichte kleur<br />
van het aardewerk). Een deel van het aardewerk is gebakken in een reducerend milieu.<br />
Versiering<br />
Twaalf fragmenten zijn versierd. Er is één fragment met Wikkeldraad versiering. Een an-<br />
dere decoratiewijze is het, juist onder de rand, doorboren van de wand. Een fragment dat<br />
op deze wijze versierd werd, heeft een ronde top en is gemagerd met zand. Op twee an-<br />
dere wandfragmenten zijn met een stokje krassen gemaakt. De fragmenten zijn te klein om<br />
het motief dat de krassen vormden te reconstrueren. De overige versieringen werden met<br />
de vingers aangebracht. Driemaal zijn vingertop- of nagelindrukken op de rand aangebracht<br />
(afb. 11C). Een versiering die eenmaal voorkomt, bestaat uit gepaarde indrukken welke<br />
ontstond door met twee vingers de klei op te knijpen. Wanneer op deze wijze een richel<br />
wordt gevormd, spreken we van nagelrichels (afb. 11B). Dergelijke richels zijn meestal in<br />
een duidelijk patroon geplaatst. We spreken in dat geval van Kalenderberg versiering.<br />
Ondanks de geringe grootte van de fragmenten is van twee scherven duidelijk dat ze op 6. Vergelijk Verhoeven 1998, 231-233.
Afb. 11 A. Vingertopindrukken op overgang<br />
hals-schouder; B. Kalenderbergversiering;<br />
C. Vingertop/nagelindrukken<br />
op de rand.<br />
7. Van der Velde, et al 1999, 51-53.<br />
8. Van der Velde, et al, 1999, 51-53.<br />
9. Van den Broeke 1980, 106 afb. 4.<br />
10. Van Beek & Wevers 1993.<br />
11. Taayke 1996, deel II, Noord Drenthe,<br />
30 fig. 2.3.<br />
12. In Raalte is organisch gemagerd aardewerk<br />
aangetroffen dat wordt gedateerd<br />
vanaf de eerste eeuw na Chr.<br />
Zie: Groenewoudt, et al 1998, 43.<br />
17<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
deze wijze versierd zijn<br />
geweest. Eén fragment<br />
tenslotte heeft een rij<br />
vingertopindrukken op de<br />
overgang van de hals<br />
naar de schouder (afb.<br />
11A).<br />
Perioden van<br />
bewoning<br />
Een stuk Wikkeldraad<br />
aardewerk is met zeker-<br />
heid te dateren in de<br />
Vroege Bronstijd (2000-<br />
1800 v.Chr.), terwijl ook<br />
de randscherf met<br />
doorboring waarschijnlijk<br />
uit deze periode zal stam-<br />
men. Het is echter niet<br />
eenvoudig om hieraan<br />
conclusies te verbinden. Zo komt het in deze omgeving wel vaker voor dat er te midden<br />
van materiaal uit de Late Bronstijd / Vroege IJzertijd, enkele fragmenten uit de Vroege<br />
Bronstijd worden aangetroffen. 7 Ook onder het onversierde materiaal kunnen zich frag-<br />
menten van de niet versierde delen van Wikkeldraad potten bevinden. Het materiaal moet<br />
derhalve niet meteen als ruis worden beschouwd. Dat er op deze locatie in de Vroege<br />
Bronstijd inderdaad bewoningsactiviteiten hebben plaatsgevonden, is tevens af te leiden uit<br />
het vuursteen dat tijdens het AAO werd aangetroffen (zie hoofdstuk 6).<br />
Voor het overige materiaal is het veel moeilijker om harde uitspraken omtrent de daterin-<br />
gen ervan te doen. Bij verschillende <strong>onderzoeken</strong> in deze regio is reeds gebleken dat het<br />
aardewerk voornamelijk met steengruis gemagerd is, hetgeen ook daar soms problemen<br />
met dateren geeft. 8 Ook de decoratietechnieken -ingekraste motieven, nagelindrukken op<br />
de rand en besmijting op de buik van potten en Kalenderberg-decoratie- komen gedurende<br />
een lange periode voor; van de Late Bronstijd tot in de Romeinse Tijd. Zowel de periode<br />
waarin steengruis als magering werd gebruikt als die van de afzonderlijke versierings-<br />
wijzen zijn derhalve zeer ruim.<br />
Wanneer de hier besproken vondsten uit één bewoningsperiode zouden stammen, kunnen<br />
ze wellicht vergeleken worden met een vindplaats waar al deze vormen van decoratie in<br />
combinatie met elkaar binnen één context zijn aangetroffen. Zo’n vindplaats is bijvoorbeeld<br />
gevonden in Limburgse gemeente Geleen. 9 Hij is te dateren in de Late Bronstijd / Vroege<br />
IJzertijd. Hoewel beide vindplaatsen geografisch gezien ver uit elkaar liggen, zijn ze in dat<br />
geval onderling wel goed vergelijkbaar. De magering van het aardewerk komt evenwel niet<br />
overeen. In Geleen is het meeste aardewerk met potgruis verschraald, hetgeen wijst op<br />
een duidelijk regionaal verschil. Dat steengruis mageringen in de regio van Enschede wel<br />
gebruikelijk is, wordt bevestigd door andere opgravingen in Oost Nederland. Zo is bijvoor-<br />
beeld het aardewerk dat werd opgegraven in Zwolle-Ittersumsebroek voornamelijk ver-<br />
schraald met steengruis. Ook zijn daar enkele scherven aangetroffen die in de Late Brons-<br />
tijd geplaatst worden en tevens voorzien zijn van ingekraste versieringen en Kalenderberg<br />
decoratie. 10 Daarnaast lijkt een randfragment uit Enschede vergelijkbaar met het “Taayke-<br />
type V1” uit noord Drenthe (afb. 12). 11 Het heeft zowel dezelfde magering als potvorm, ter-<br />
wijl ook de randversiering en de locatie van de besmijting overeen komen. Dit aardewerk<br />
wordt eveneens geplaatst in de Late Bronstijd / Vroege IJzertijd. Echter, wanneer het in<br />
Enschede aangetroffen aardewerk niet van één bewoningsperiode afkomstig is, moet reke-<br />
ning gehouden worden bewoningsactiviteiten op deze locatie gedurende de gehele periode<br />
tussen de Late Bronstijd en de Romeinse Tijd of verschillende delen daarvan.<br />
Aardewerk dat met organisch materiaal gemagerd is, wordt meestal in de Late IJzertijd<br />
en/of Romeinse Tijd gedateerd. 12 Ook nu weer bemoeilijkt de geringe hoeveelheid (2 stuks)<br />
de interpretatie ervan. Het is niet uit te sluiten dat het scherven betreft die jonger zijn dan<br />
de rest van het materiaal en derhalve als ruis moeten worden beschouwd. Echter, ook een<br />
hieronder te bespreken, gedraaide Laat Romeinse scherf wijst mogelijk op bewonings-<br />
activiteiten in deze omgeving gedurende de (Laat) Romeinse Tijd.
18<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
Er zijn dus slechts enkele scherven die met zekerheid te dateren zijn (Vroege Bronstijd en<br />
Late IJzertijd / Romeinse Tijd). Het overige versierde materiaal heeft een lange doorloop-<br />
tijd waardoor het onmogelijk is om een duidelijke periodisering voor het (Prehistorische)<br />
handgevormde materiaal te bepalen. Vergelijkingen met andere vindplaatsen zijn te maken<br />
op basis van de voorkomende versieringstechnieken. De verspreiding van het materiaal<br />
over het gehele onderzochte areaal en de onzekere context (het betreft voornamelijk vond-<br />
sten uit het esdek) maken een vergelijk met een gesloten vondstcontext eigenlijk onmoge-<br />
lijk.<br />
5.3 Laat Romeins, Middeleeuws en Post Middeleeuws aardewerk<br />
De datering van het kogelpot aardewerk is al even problematisch als het determineren van<br />
de zojuist beschreven Prehistorische baksels. Het handgevormde Middeleeuwse aardewerk<br />
is gedetermineerd als kogelpot aardewerk (afb. 13). Hoewel dit materiaal voornamelijk<br />
met steengruis gemagerd is, komen ook andere vormen van magering (bijvoorbeeld zand)<br />
voor. In de meeste gevallen is er voor gekozen om kogelpot scherven te dateren tussen<br />
800 en 1200. Alleen dan wanneer er randprofielen bewaard bleven kon deze datering aan-<br />
gescherpt worden. Zelfs de zeer ruime datering van het overige materiaal bleek al gaande<br />
het onderzoek mogelijk te scherp geformuleerd te zijn. Een vlakke bodem in een (waar-<br />
schijnlijk) kogelpot baksel lijkt erop te wijzen dat een deel van het als kogelpot gedetermi-<br />
neerde materiaal in werkelijkheid tot de groep van het zogenaamd Hessen-Schortens aar-<br />
dewerk behoort. Deze aardewerk groep werd vanaf de Merovingische periode (de Vroege<br />
Middeleeuwen A) geproduceerd om -in Oost Neder-<br />
land- in de loop van de negende eeuw over te gaan in<br />
kogelpot aardewerk. 13 Op basis van wandscherven is<br />
het niet mogelijk deze beide baksels van elkaar te<br />
onderscheiden. 14<br />
Importen<br />
Voor een nadere invulling van de perioden waarin het<br />
onderzochte terrein gedurende de Laat Romeinse Tijd<br />
en de Middeleeuwen (400-1500) bewoond werd, zijn<br />
we gezien hetgeen eerder opgemerkt werd, aange-<br />
b<br />
c<br />
a<br />
Afb. 13 Kogelpotranden, 11 e /12 e eeuw.<br />
Afb. 12 Taayke-type VI, Late Bronstijd/<br />
Vroege IJzertijd.<br />
13. Mondelinge mededeling H. van der<br />
Velde.<br />
14. Van der Velde & Kenemans 2002, 44.
15. Determinatie A Verhoeven. Mogelijk<br />
betreft het een schaal van het type<br />
Chenet 342 (vergelijk Erdrich 1998,<br />
879).<br />
19<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
wezen op importen. Echter, ook in dit geval is de aangetroffen hoeveelheid materiaal der-<br />
mate beperkt dat het doen van uitspraken een moeilijke aangelegenheid blijft.<br />
Een klein wandscherfje met een fijn, zwartgrijs en op de breuk grijsrood baksel is het<br />
vroegste met zekerheid na de Prehistorie te dateren fragment. Typologisch kan de scherf<br />
ingedeeld worden in de groep van het zogenaamde Terra Nigra aardewerk. Hoewel het<br />
fragment te gering van omvang is om het type van het voorwerp vast te stellen, is het<br />
zeer waarschijnlijk dat het ooit deel uitmaakte van een schaaltje op voet. 15 Qua datering<br />
moet dit voorwerp in ieder geval in de Laat Romeinse periode geplaatst worden. Mogelijk<br />
stammen ook de bij het Prehistorische aardewerk besproken scherven met plantaardige<br />
magering uit deze periode.<br />
De volgende periode waaruit een tweetal kleine fragmenten aanwezig is, is de<br />
Karolingische Tijd (Vroege Middeleeuwen C). Een randscherf met radstempel versiering is<br />
afkomstig van een Badorf bolpot. Een tweede, kleiner fragment uit hetzelfde vondst-<br />
nummer is mogelijk van dezelfde pot afkomstig. Beide scherven kunnen tussen 725 en 900<br />
gedateerd worden. Mogelijk stamt ook de eerder besproken Hessen Schortens scherf uit<br />
deze periode.<br />
Van het zogenaamde Pingsdorfer aardewerk, dat typochronolgisch volgt op de keramiek uit<br />
Badorf, zijn meerdere scherven aanwezig. In alle gevallen betreft het echter wand-<br />
scherven, die niet scherper dan tussen 900 en 1200 gedateerd kunnen worden.<br />
Onder de vondsten uit de opgraving zijn ook enkele fragmenten van grijs en rood aarde-<br />
werk en van steengoed. Hoewel enkele van deze scherven uit de Late Middeleeuwen (13 e /<br />
14 e eeuw) kunnen dateren, lijkt een datering in de Nieuwe tijd (vanaf de late 15 e eeuw)<br />
meer waarschijnlijk. Voor al deze fragmenten geldt dat ze uit het esdek ter plaatse afkom-<br />
stig zijn. Waarschijnlijk zijn deze scherven tezamen met het bemestingsmateriaal waarmee<br />
het esdek gevormd werd op deze locatie terechtgekomen. Het ontbreken van een duidelijk<br />
Laat Middeleeuwse component onder dit materiaal vormt een aanwijzing voor de relatief<br />
late datering van de vorming van het esdek op deze locatie.<br />
5.4 Conclusie<br />
Tijdens het AAO ter plaatse van de Josink Es werd een relatief kleine hoeveelheid aarde-<br />
werk aangetroffen die evenwel op een zeer lange bewoningsgeschiedenis lijkt te wijzen. Bij<br />
de bespreking van het Prehistorische materiaal werd de mogelijkheid besproken dat een<br />
belangrijk deel van de vondsten zouden kunnen dateren uit de Late Bronstijd en/of de<br />
Vroege IJzertijd. Alle afzonderlijke decoratietechnieken komen evenwel gedurende een<br />
zeer lange periode (Bronstijd tot Romeinse Tijd) voor. Wanneer we dit gegeven combineren<br />
met de determinaties van het Middeleeuwse aardewerk, dan lijkt de andere geopperde con-<br />
clusie echter meer waarschijnlijk. Bij de bespreking van het Middeleeuwse materiaal is<br />
duidelijk geworden dat de aanwijzing voor bewoningsactiviteiten ter plaatse veelal bestaat<br />
uit één of enkele scherven. Voor het overgrote deel van het materiaal geldt dat een<br />
scherpe datering niet mogelijk is. In plaats van een datering in de Late Bronstijd / Vroege<br />
IJzertijd lijken de aangetroffen Prehistorische scherven dan ook het resultaat te zijn van<br />
een veel langere bewoningsgeschiedenis. Al met al zijn er aanwijzingen voor bewonings-<br />
activiteiten in de Vroege Bronstijd, Late Bronstijd / Romeinse Tijd, terwijl er ook gedu-<br />
rende de Laat Romeinse Tijd, de Karolingische periode en de Volle Middeleeuwen gewoond<br />
zal zijn. Omdat het materiaal voor het grootste deel uit het esdek ter plaatse afkomstig is<br />
en derhalve nauwelijks te relateren is aan sporen, is het moeilijk om binnen het<br />
esdekcomplex bewoningsconcentraties te traceren. Daarnaast is de hoeveelheid materiaal<br />
die met zekerheid in bepaalde perioden te plaatsen is dermate klein dat deze ook nauwe-<br />
lijks voor dit doel bruikbaar is. Zelfs is het niet uit te sluiten dat materiaal van elders, te-<br />
zamen met de in de Laat en Post Middeleeuwse periode in stallen gebruikten heideplaggen,<br />
werd aangevoerd.<br />
Waarschijnlijk is de onderzochte locatie (met tussenpozen) vanaf de Vroege Bronstijd tot in<br />
de Volle Middeleeuwen bewoond geweest. Vanaf het einde van de Late Middeleeuwen was<br />
deze locatie waarschijnlijk in gebruik als landbouwgrond. De bewoning zal per periode be-<br />
staan hebben uit één of enkele erven waarvan een belangrijk deel door de latere landbouw-<br />
activiteiten verploegd is. Het grootste deel van de aan deze bewoning te relateren vond-<br />
sten werd immers in het boven de bewoningsresten gelegen esdek aangetroffen.
20<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
6 Vuursteenonderzoek - S.M.J.P. Verneau<br />
6.1 Inleiding<br />
Bij het Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO) van het plangebied Josink Es (gemeente<br />
Enschede) is op verschillende locaties bewerkt vuursteen aangetroffen.<br />
In totaal zijn 164 stukken aangetroffen, waaronder 153 stukken (88%) groter dan 10 mm.<br />
Deze grotere stukken zijn beschreven aan de hand van een aantal variabelen. De uiterst<br />
beperkte hoeveelheid vuursteen is verdeeld over 38 putten. Het materiaal wordt hier be-<br />
handeld per put. In <strong>Bijlage</strong> II, tabel 1 is een overzicht gegeven van de frequenties per put.<br />
Het vuursteen is beschreven met behulp van een computerprogramma dat is ontwikkeld in<br />
het kader van de opgraving Hoge Vaart-A27. 16 Bij de beschrijving is per vondstnummer de<br />
fractie kleiner dan 1 cm 2 (fijne fractie) gecontroleerd op de aanwezigheid van diagnostische<br />
stukken (bijv. werktuigfragmenten) en uitgesplitst naar verbrand/onverbrand; per catego-<br />
rie is het totaalgewicht geregistreerd. Alle grotere en geselecteerde kleinere stukken zijn<br />
per vondstnummer individueel doorgenummerd en beschreven volgens de variabelen:<br />
compleetheid, verbranding, grondstof, uitgangsvorm, werktuigtype, bijzonderheden.<br />
Ten behoeven van een eventuele ruimtelijke analyse zijn de volgende variabelen opgeno-<br />
men: putnummer, vlaknummer, vaknummer en spoornummer.<br />
De gegevens zijn direct ingevoerd in het spreadsheet-programma MS-Excel (versie<br />
2000). Het gewicht is bepaald met een digitale weegschaal (Sartorius) met een precisie<br />
van 0,1 gr.<br />
6.2 Beschrijving van het vuursteen materiaal per put<br />
In de meeste putten die tijdens de campagne zijn aangelegd, is vuursteen aangetroffen.<br />
Het feit dat vuursteen is aangetroffen, betekent niet per definitie dat we met een zoge-<br />
naamde vuursteenvindplaats te maken hebben. In veel gevallen gaat het om geïsoleerde<br />
stukken. Hoewel het dus vooral geïsoleerde stukken betreft, is het toch mogelijk dat de<br />
ruimtelijke verspreiding niet willekeurig is en dat binnen het uitbreidingsplan zones onder-<br />
scheiden kunnen worden, bijvoorbeeld op basis van de datering.<br />
Om dit mogelijk te maken is per put gekeken naar de (waarschijnlijke) ouderdom van het<br />
materiaal op basis van typologische en technologische indicatoren. Deze gegevens zijn op-<br />
genomen in tabel 2. Het gaat dus niet om dateringen gebaseerd op een uitputtende analyse<br />
op basis van variabelen, maar op basis van expert judgement.<br />
PUT 1<br />
In totaal zijn er zeven stukken vuursteen verzameld in put 1, waarvan zes groter dan 10<br />
mm.<br />
Deze zes stukken zijn te verdelen in: afslagkernen (n=3), een afslag (n=1) en onbepaald<br />
stukken (n=2). Een van de afslagkernen kan eventueel als werktuig geïnterpreteerd wor-<br />
den. Twee stukken zijn gebroken, en bovendien verbrand.<br />
Een datering is onmogelijk te geven.<br />
PUT 2<br />
In totaal zijn er vierstukken vuursteen verzameld in put 2. Deze vier stukken zijn te verde-<br />
len in: geretoucheerde afslagen (n=2), een schrabber (n=1) en een knol (n=1).<br />
Eén stuk is verbrand en gebroken.<br />
De schrabber kan meso- of neolithisch zijn.<br />
Het overige materiaal is niet te dateren.<br />
PUT 3<br />
In totaal zijn er zes stukken vuursteen verzameld in put 3. Deze zes stukken zijn te verde-<br />
len in: een afslag (n=1), een afslagkern (n=1), een geretoucheerde afslagkern (n=1), een<br />
onbepaald stuk (n=1), een brok (n=1) en een knol (n=1).<br />
Er is geen verbrand materiaal.<br />
Een datering is onmogelijk te geven.<br />
PUT 4<br />
In totaal zijn er twee stukken vuursteen verzameld in put 4. Deze twee stukken zijn te ver-<br />
delen in: een afslag (n=1) en een brok (n=1). Er is geen verbrand materiaal.<br />
Een datering is onmogelijk te geven.<br />
16. Peeters, Schreurs & Verneau 2001.
17. vgl. Peeters 2001.<br />
21<br />
▼<br />
PUT 5<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
In totaal zijn er negen stuks vuursteen verzameld in put 5. Deze twee stukken zijn te ver-<br />
delen in: afslagen (n=3), een onbepaald stuk (n=1) en knollen (n=5). Eén stuk is ver-<br />
brand.<br />
Een datering is onmogelijk te geven.<br />
PUT 6<br />
In totaal is er één stuk vuursteen verzameld in put 6. Het betreft een afslag (compleet en<br />
onverbrand).<br />
Een datering is onmogelijk te geven.<br />
PUT 7<br />
In totaal zijn er vier stukken vuursteen verzameld in put 7. Deze vier stukken zijn te ver-<br />
delen in: een afslag (n=1), een geretoucheerde brok (n=1) en brokken (n=2).<br />
Er is een stuk verbrand.<br />
Een datering is onmogelijk te geven.<br />
PUT 10<br />
In totaal zijn er twee stukken vuursteen verzameld in put 10. Deze twee stukken zijn te<br />
verdelen in: een afslag (n=1) en een afslagkern (n=1). Er is geen verbrand materiaal.<br />
De afslagkern past in het technologische schema van de TRB cultuur (midden<br />
Neolithicum,). 17 Voor de afslag is een datering niet te geven.<br />
PUT 11<br />
Eén stuk vuursteen is afkomstig uit put 11. Het betreft een knol (compleet en onverbrand).<br />
Een datering is onmogelijk te geven.<br />
PUT 12<br />
In totaal zijn er twee stukken vuursteen verzameld in put 12. Deze twee stukken zijn te<br />
verdelen in: een afslag (n=1) en een brok (n=1). Er is geen verbrand materiaal.<br />
Een datering is onmogelijk te geven.<br />
PUT 13<br />
In totaal zijn er elf stukken vuursteen verzameld in put 13, waarvan tien groter dan 10<br />
mm. Deze tien stukken zijn te verdelen in: afslagen (n=3), klingen (n=2), onbepaald stuk-<br />
ken (n=2), een brok (n=1) en knollen (n=2). Er zijn drie verbrande stukken.<br />
De twee klingen kunnen in het Mesolithicum of Neolithicum gedateerd worden. Voor de<br />
rest van het materiaal is een datering onmogelijk te geven.<br />
PUT 15<br />
In totaal is er één stuk vuursteen verzameld in put 15. Het betreft een afslag (compleet en<br />
onverbrand).<br />
Een datering is onmogelijk te geven.<br />
PUT 17<br />
In totaal zijn er zes stukken vuursteen verzameld in put 17, waarvan vijf groter dan 10<br />
mm. Deze vijf stukken zijn te verdelen in: afslagen (n=3), een geretoucheerde afslagkern<br />
(=1) en een onbepaald stuk (n=1). Er zijn twee verbrand stukken, één is bovendien gebro-<br />
ken.<br />
De geretoucheerd afslagkern kan een vuurslag zijn, mogelijk van de TRB cultuur (midden<br />
Neolithicum).<br />
Het overige materiaal is niet te dateren.<br />
PUT 18<br />
Er zijn acht stukken vuursteen verzameld in put 18, waarvan zes groter dan 10 mm. Deze<br />
zes stukken zijn te verdelen in: afslagen (n=3), een onbepaald stuk (n=1), een brok (n=1)<br />
en een knol (n=1).<br />
Eén stuk is verbrand.<br />
Een datering is onmogelijk te geven.<br />
PUT 19<br />
In totaal zijn er vier stukken vuursteen verzameld in put 19. Deze vier stukken zijn te ver-<br />
delen in: afslag (n=1), afslagkernen (n=2) en een boor (n=1).
22<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
Eén stuk is gebroken en verbrand.<br />
Een datering is onmogelijk te geven.<br />
PUT 20<br />
In totaal zijn er drie stukken vuursteen verzameld in put 20. Deze drie stukken zijn afsla-<br />
gen (n=3).<br />
Ze zijn alledrie compleet en onverbrand.<br />
Een datering is onmogelijk te geven.<br />
PUT 21<br />
In totaal zijn er negen stuks vuursteen verzameld in put 21, waarvan acht groter dan 10<br />
mm. Deze acht stukken zijn te verdelen in: afslagen (n=2), een afslagkern (n=1), een<br />
kling (n=1), een onbepaald stuk (n=1), een geretoucheerde brok (n=1) en brokken (n=2).<br />
Alle materiaal is gebroken, drie stukken zijn verbrand.<br />
De gebroken kling dateert uit het Mesolithicum of Neolithicum.<br />
Voor de rest van het materiaal is er geen datering mogelijk.<br />
PUT 22<br />
In totaal zijn er vier stukken vuursteen verzameld in<br />
put 22. Deze vier stukken zijn te verdelen in: afslag-<br />
kernen (n=2), een spits met schachtdoorn en weer-<br />
haken (driedoorn) (n=1) en een brok (n=1).<br />
Alle stukken zijn onverbrand.<br />
De driedoorn spits heeft een datering in het laat-<br />
Neolithicum of Vroege Bronstijd (afb. 14).<br />
Voor de rest van het materiaal is een datering onmo-<br />
gelijk te geven.<br />
PUT 23<br />
Er is één stuk vuursteen verzameld in put 23. Het betreft een onverbrand brok.<br />
Een datering is onmogelijk te geven.<br />
PUT 24<br />
In totaal zijn er acht stukken vuursteen verzameld in put 24, waarvan zeven groter dan 10<br />
mm. Deze zeven stukken zijn te verdelen in: afslagen (n=3), een geretoucheerde afslag<br />
(n=1), afslagkernen (n=2) en een onbepaald stuk (n=1).<br />
De meeste zijn gebroken (n=6) en vier stukken zijn verbrand.<br />
Een datering is onmogelijk te geven.<br />
PUT 25<br />
In totaal is er één stuk vuursteen verzameld in put 25. Het betreft een onverbrand brok.<br />
Een datering is onmogelijk te geven.<br />
PUT 26<br />
In totaal is er één stuk vuursteen verzameld in put 26. Het betreft een geretoucheerd<br />
brok. Het werktuig is compleet en onverbrand.<br />
Een datering is onmogelijk te geven.<br />
PUT 27<br />
In totaal zijn er vijf stukken vuursteen verzameld in put 27. Deze vijf stukken zijn te verde-<br />
len in: een afslag (n=1), een afslagkern (n=1), een onbepaald stuk (n=1) en brokken<br />
(n=2).<br />
Er zijn twee verbrande stukken.<br />
Een datering is onmogelijk te geven.<br />
PUT 28<br />
In totaal is er één stuk vuursteen verzameld in put 28. Het betreft een geretoucheerd<br />
brok. Het werktuig is compleet en onverbrand.<br />
Een datering is onmogelijk te geven.<br />
PUT 29<br />
In totaal zijn er drie stukken vuursteen verzameld in put 29. Deze drie stukken zijn te ver-<br />
delen in: afslagen (n=2) en een afslagkern (n=1).<br />
Afb. 14 Spits (pijlpunt) met schachtdoorn<br />
en weerhaken (driedoorn)<br />
(schaal 1:1).
23<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
Twee stukken zijn gebroken, waarvan één is bovendien verbrand.<br />
Een datering is onmogelijk te geven.<br />
PUT 30<br />
In totaal zijn er twee stukken vuursteen verzameld in put 30. Deze twee stukken zijn brok-<br />
ken (n=2).<br />
Eén stuk is verbrand.<br />
Een datering is onmogelijk te geven.<br />
PUT 32<br />
In totaal zijn er acht stukken vuursteen verzameld in put 32. Deze acht stukken zijn te ver-<br />
delen in: een afslag (n=1), afslagkern (n=1), klingen (n=2), een schrabber (n=1), een<br />
lancetspits (n=1), een onbepaald stuk (n=1) en een brok (n=1).<br />
Zes stukken zijn gebroken waarvan twee verbrand.<br />
De lancetspits geeft een datering in het laat Mesolithicum. Voor de twee klingen kan een<br />
datering Mesolithicum of Neolithicum zijn. Het overige materiaal is niet te dateren.<br />
PUT 36<br />
In totaal is er één stuk vuursteen verzameld in put 36. Dit stuk is een afslag (n=1), com-<br />
pleet en onverbrand.<br />
Een datering is onmogelijk te geven.<br />
PUT 37<br />
In totaal zijn er drie stukken vuursteen verzameld in put 37. Deze drie stukken zijn te ver-<br />
delen in: een kling (n=1), een onbepaald stuk (n=1) en een knol (n=1).<br />
Twee stukken zijn gebroken waarvan één verbrand.<br />
Een datering is onmogelijk te geven.<br />
PUT 39<br />
Er is één stuk vuursteen verzameld in put 43. Het betreft een afslagkern die gebroken is.<br />
Een datering is onmogelijk te geven.<br />
PUT 40<br />
In totaal is er één stuk vuursteen verzameld in put 39. Het betreft brok die is verbrand.<br />
Een datering is onmogelijk te geven.<br />
PUT 43<br />
Er is één stuk vuursteen verzameld in put 43. Het betreft een afslag (compleet en<br />
onverbrand).<br />
Een datering is onmogelijk te geven.<br />
PUT 44<br />
In totaal zijn er drie stukken vuursteen verzameld in put 44. Deze drie stukken zijn te ver-<br />
delen in: afslagen (n=2) en een brok (n=1).<br />
Er is geen verbrand materiaal. De twee afslagen zijn gebroken.<br />
Een datering is onmogelijk te geven.<br />
PUT 51<br />
In totaal is er één stuk vuursteen verzameld in put 51. Het betreft een afslag (gebroken en<br />
verbrand).<br />
Een datering is onmogelijk te geven.<br />
PUT 52<br />
In totaal zijn er twaalf stukken vuursteen verzameld in put 52. Deze twaalf stukken zijn te<br />
verdelen in: afslagen (n=5), een afslagkern (n=1), een kling (n=1), een beksteker (n=1),<br />
een geretoucheerd brok (n=1), brokken (n=2) en een knol (n=1).<br />
Vier van de bewerkte stukken zijn gebroken. Eén stuk is ook verbrand.<br />
De kling kan uit het Mesolithicum of het Neolithicum dateren. Voor de rest van het materi-<br />
aal is een datering onmogelijk te geven.<br />
PUT 53<br />
In totaal zijn er elf stukken vuursteen verzameld in put 53, waarvan negen groter dan 10<br />
mm. Deze negen stukken zijn te verdelen in: afslagkernen (n=2), een spits met oppervlak
24<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
retouche (n=1), brokken (n=4) en een knol (n=1).<br />
Er zijn drie stukken verbrand.<br />
Een van de afslagkernen lijkt mesolithisch te zijn.<br />
De gebroken spits met oppervlakte retouche is gebroken en verbrand. Helaas is het moei-<br />
lijk een datering te geven. Het lijkt dat de spits een convexe basis heeft; dit werktuig kan<br />
uit het midden Neolithicum of laat Neolithicum dateren.<br />
Voor de rest van het materiaal is een datering onmogelijk te geven.<br />
PUT 54<br />
In totaal is er één stuk vuursteen verzameld in put 54. Het betreft een gebroken afslag.<br />
Een datering is onmogelijk te geven.<br />
PUT 55<br />
In totaal zijn er dertien stukken vuursteen verzameld in put 55. Deze dertien stukken zijn<br />
te verdelen in: afslagen (n=7), afslagkernen (n=2), brokken (n=3) en een knol (n=1).<br />
Twee bewerkte stukken zijn gebroken. Al het vuursteen uit deze put is onverbrand.<br />
Een datering is onmogelijk te geven. Twaalf stukken komen uit spoor 5, waarin relatief veel<br />
natuursteen is gevonden (zie ook hoofdstuk 4).<br />
6.3 Ruimtelijk verspreiding<br />
Gekeken is naar de ruimtelijke verspreiding op putniveau, zodat eventuele zones met spe-<br />
cifieke kenmerken onderscheiden kunnen worden.<br />
Binnen het plangebied blijkt ruimtelijk differentiatie mogelijk te zijn.<br />
Op grond van de huidige inzichten kan het materiaal in zeven groepen geclassificeerd wor-<br />
den:<br />
1) mesolithisch vuursteen<br />
2) laat-mesolithisch vuursteen<br />
3) mesolithisch/neolithisch vuursteen<br />
4) midden neolithisch vuursteen<br />
5) midden neolithisch/laat-neolithisch vuursteen<br />
6) laat-neolithisch/vroeg-Bronstijd vuursteen<br />
7) Niet-dateerbaar vuursteen<br />
Het materiaal met de oudste datering uit het Mesolithicum/Neolithicum (en Laat<br />
Mesolithicum) is geconcentreerd aan de zuidoostelijk kant van de Josink Es, vooral in de<br />
putten 13, 21, 32, 37 en 52 die meer op de flank van de dekzandrug liggen. Er zijn echter<br />
ook aan de noordelijke kant van de es enkele stukken aangetroffen die gedateerd kunnen<br />
worden in het Mesolithicum/Neolithicum, vooral in de putten 2 en 53. In put 53 komt een<br />
mesolithisch stuk uit spoor 62.<br />
Het materiaal met de jongste dateringen is geconcentreerd aan het noordelijk kant: uit het<br />
Midden Neolithicum, vooral in de putten 10 en 17 en uit het Midden Neolithicum/Laat<br />
Neolithicum, vooral in put 53.<br />
In put 22 komt de laat-neolithisch/vroeg Bronstijd spits uit het oude loopvlak (spoor 1005).<br />
Ondateerbaar vuursteen komt overal wel voor. Doorgaans gaat het om één of enkele geï-<br />
soleerde, niet diagnostische stukjes. Het is dan ook niet duidelijk wat de betekenis van dit<br />
materiaal is.<br />
6.4 Conclusie<br />
De kleinere vondstclusters in het plangebied zijn moeilijker interpreteerbaar. Het kan om<br />
‘topjes van de ijsberg’ gaan, maar ook om zeer klein sites of een diffuse ‘off-site’<br />
strooiing (verspreiding van het vuursteen net buiten het kerngebied waar de activiteiten<br />
plaatsvonden). Dit geldt ook voor de geïsoleerde stukken.<br />
De aanwezigheid van de ploegsporen en ontginningsgreppels kunnen een indicatie zijn dat<br />
kampementen slecht geconserveerd zijn.<br />
Anderzijds is het goed mogelijk dat kleinere vuursteenvindplaatsen goed geconserveerd<br />
aanwezig zijn, zelfs op intensief gebruikte terreinen, zoals die bijvoorbeeld zijn onderzocht<br />
te Zutphen-Ooyerhoek en Epse-Noord. 18<br />
18. resp. Groothedde e.a. 2001 en<br />
Verneau 2001.
Afb. 15 Detail uit de Grote Historische<br />
Atlas van Nederland (1830-55). Binnen<br />
de gele omkadering is het huidige<br />
opgravingsterrein aangegeven. Op de<br />
kaart zijn de twee eswegen weergegeven.<br />
25<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
7 Conclusie en aanbevelingen<br />
7.1 Conclusie<br />
Tijdens het Aanvullend Archeologisch Onderzoek op de Josink Es zijn verspreid over het<br />
terrein opgravingsputten aangelegd om inzicht te krijgen in de aard, datering, verspreiding<br />
en gaafheid van eventueel aanwezige bewoningssporen. Het onderzoek heeft aangetoond<br />
dat zich op een deel van het terrein bewoningssporen bevinden.<br />
In put 1, gelegen op de door RAAP vastgestelde vindplaats 2, bevonden zich aan de noord-<br />
zijde slechts enkele sporen, die niet tot een (gebouw)structuur behoren. Aan de zuidzijde<br />
van deze put bevond zich een kuil of greppel met brandsporen die dateert vóór 450 na Chr.<br />
Op vindplaats 1 zijn in totaal 54 putten aangelegd. In de putten die zijn gelegen in het wes-<br />
telijk en zuidelijk deel van het terrein zijn geen of nauwelijks sporen aangetroffen.<br />
De bewoningssporen concentreren zich vooral in het oostelijk deel van vindplaats 1, op het<br />
hoogst gelegen deel van de es. De sporen kunnen worden gedateerd vanaf de Bronstijd tot<br />
en met de Nieuwe Tijd (van ca. 2000 voor Chr. tot in de 20 e eeuw). De sporen zijn geda-<br />
teerd op basis van het aardewerk. Omdat het aardewerk wat betreft maakwijze tamelijk<br />
eenvormig is van de Bronstijd tot in de Middeleeuwen was de datering ervan niet eenvou-<br />
dig. Aan de hand van versiering op de scherven of de aanwezigheid van geïmporteerd ma-<br />
teriaal kon soms een meer nauwkeurige datering worden gegeven. Veel handgevormde<br />
scherven waren echter onversierd, zodat het bij het determineren van het aardewerk<br />
moest blijven bij een scheiding tussen ‘Prehistorie’ en ‘Middeleeuwen’. De meeste scher-<br />
ven bevonden zich overigens onder in het esdek en waren derhalve niet aan sporen te kop-<br />
pelen. Daarnaast is verspreid over 38 verschillende putten vuursteen aangetroffen dat ge-<br />
dateerd kan worden vanaf het Mesolithicum tot in de Vroege Bronstijd.<br />
De sporen die gedateerd kunnen worden in de Bronstijd of IJzertijd bevinden zich ver-<br />
spreid over het terrein. De Middeleeuwse sporen lijken zich vooral in het zuidelijk deel te<br />
concentreren. Veel sporen bevatten geen dateerbaar materiaal, zodat deze theoretisch ge-<br />
zien in alle perioden geplaatst kunnen worden. Het vuursteen uit het Mesolithicum/<br />
Neolithicum, de oudste groep, lijkt zich vooral te concentreren aan de zuidoost zijde van de<br />
es, op de flank van de dekzandrug. Het vuursteen dat te dateren is in het Neolithicum/<br />
Vroege Bronstijd is vooral afkomstig uit het noordelijk deel van vindplaats 1, het hoogst<br />
gelegen deel van de dekzandrug. Het vuursteen ligt zeer verspreid over het terrein en er<br />
zijn geen duidelijke kleinere concentraties aangetroffen.<br />
Op een tweetal plaatsen konden na uitbreiding van de putten gebouwstructuren worden<br />
herkend. Aan de zuidzijde bevindt een één- of drieschepig gebouw dat mogelijk te dateren<br />
is in de Middeleeuwen (tussen 800 en 1200). Aan de noordoost zijde bevindt zich een<br />
zespalige hooiberg of spieker, waarvan de datering in de IJzertijd of Middeleeuwen ligt.<br />
Verschillende karrensporen doorsnijden het terrein. Het zijn de jongste sporen waarvan de
26<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
einddatering ligt in de 20 e eeuw. Omwonenden konden vertellen dat één van de karren-<br />
sporen (de meest westelijke) pas zo’n 30 jaar geleden is verdwenen. Het tracé van het<br />
spoor kon vanaf de opgegraven sporen nog gevolgd worden ter hoogte van een<br />
perceelsgrens met bomen en struiken ten zuiden ervan. Twee karrensporen zijn goed te<br />
herkennen op een 19 e -eeuwse kaart (afb. 15). 19<br />
De conclusie is dat het terrein binnen de aangegeven grens op vindplaats 1 in verschil-<br />
lende perioden bewoond is geweest. De intensiviteit van de bewoning lijkt niet erg groot.<br />
De nederzetting zal vermoedelijk telkens hebben bestaan uit één of twee erven, bestaande<br />
uit een boerderij met bijgebouwen. Een boerderij was over het algemeen een woon-stal-<br />
boerderij waarin mens en dier in gescheiden ruimten onder één dak leefden. De bijgebou-<br />
wen konden zowel schuren als hooibergen of spiekers zijn. Spiekers werden gebruikt om<br />
de oogst, bijvoorbeeld graan, op te slaan. Meestal bevond zich ook een waterput op het<br />
erf. Een waterput is tijdens het onderzoek op de Josink Es niet aangetroffen. Wellicht be-<br />
vinden zich elders op het terrein waterputten of was het water uit de nabij gelegen<br />
Usseler Stroom drinkbaar. De erven zullen steeds op een andere plaats hebben gelegen<br />
binnen de aangegeven grens. Wanneer een erf werd opgegeven en iets verderop een nieuw<br />
erf was aangelegd, kon het oude bewoningsareaal als akker worden gebruikt. Dit terrein<br />
was immers door menselijk en dierlijk afval vruchtbaar geworden.<br />
Binnen de grens kunnen drie clusters worden aangegeven: één in het noordwestelijk deel<br />
rondom de putten 29, 30, 24 en 55; een tweede in het noordoostelijk deel rondom de putten<br />
3, 4, 5 en 53; en een derde in het zuidelijk deel rondom de putten 7, 14, 15, 21, 27, 32 en<br />
52.<br />
Op de dekzandrug van vindplaats 2 zijn gezien de aanwezigheid van enkele sporen wel wat<br />
activiteiten geweest, maar het terrein lijkt toch vooral als akker in gebruik te zijn -<br />
geweest. De akker is vermoedelijk vanuit de boerderijen gelegen op vindplaats 1 bewerkt.<br />
De brandplek aan de zuidzijde van deze put vormt een interessant fenomeen. Deze is te da-<br />
teren vóór 450 na Chr.<br />
Om een vindplaats te waarderen wordt enerzijds gekeken naar de conserveringstoestand<br />
en de gaafheid ervan, anderzijds naar de datering en zeldzaamheid. Wanneer sprake is van<br />
bijvoorbeeld slechte conserveringsomstandigheden en grote verstoringen van een vind-<br />
plaats, dan heeft deze vindplaats een lage archeologische waarde. Is de vindplaats goed<br />
geconserveerd en niet verstoord, dan betreft het een vindplaats van hoge of eventueel<br />
zeer hoge archeologische waarde.<br />
Overal zijn de grondsporen onder de es goed geconserveerd, zelfs op plaatsen waar<br />
esgreppels uit latere perioden aanwezig zijn. Op de es zijn nauwelijks jongere verstoringen<br />
aangetroffen die de vindplaats hebben aangetast. Het aardewerk, natuursteen en vuur-<br />
steen is goed geconserveerd. Het vuursteen is zeer verspreid over het terrein aangetrof-<br />
fen en er is daarom geen sprake van duidelijke vuursteenvindplaatsen of kampementen uit<br />
het Meso- of Neolithicum. Botmateriaal is niet bewaard gebleven in het dekzand. Hoewel<br />
geen grondmonsters onderzocht zijn, kan wel worden gesteld dat op basis van vergelijking<br />
met andere vindplaatsen op dekzandruggen dat organisch materiaal zoals zaden en graan-<br />
korrels niet bewaard zullen zijn gebleven tenzij deze zich bevinden in zeer humeuze grond<br />
of onder de grondwaterspiegel. Ook in verkoolde vorm kunnen zaden of graankorrels be-<br />
waard zijn gebleven. Voor het organisch materiaal als geheel (het botmateriaal én de bota-<br />
nische resten) is de conservering daarom goed tot slecht.<br />
Op de Oost-Nederlandse zandgronden heeft in het verleden niet of nauwelijks grootschalig<br />
archeologisch onderzoek plaatsgehad. Hier en daar zijn wel delen van nederzettingen opge-<br />
graven, maar over de ontwikkeling van nederzettingen, over nederzettingspatronen is nau-<br />
welijks iets bekend. De laatste jaren is deze kennislacune onderkend en is er meer aan-<br />
dacht ontstaan voor archeologisch onderzoek in dit deel van Nederland.<br />
Op de Josink Es zijn sporen en vondsten aangetroffen uit diverse perioden vanaf de Vroege<br />
Bronstijd. Het betreft een grote es die gedurende een lange periode is bewoond. Op dit<br />
moment is niet duidelijk of dit een continue bewoning betreft of bewoning in een aantal ver-<br />
schillende perioden. Onderzoek op een es als deze kan bijdragen aan de kennis over<br />
bewoningscontinuïteit op één locatie en nederzettingspatronen en -dynamiek. Het onder-<br />
zoek op de Elferink Es is hierbij van belang. Men kan zich afvragen of er een relatie be-<br />
stond tussen de twee bewoningsarealen: werd er op dezelfde momenten op beide plaatsen<br />
gewoond, of werd er in bepaalde perioden op de Josink Es en in andere perioden op de<br />
Elferink Es gewoond?<br />
Bewoningssporen uit de Vroege Bronstijd zijn voor Nederland uniek te noemen. Vooral in<br />
Oost Nederland zijn de vele grafheuvels bekend die een status hebben als archeologische<br />
monument. Over het grafritueel uit deze periode is relatief veel bekend, maar tot nu toe is<br />
vrijwel onbekend hoe de bewoners uit de Vroege Bronstijd woonden en leefden. 20<br />
19. Grote Historische Atlas van Nederland<br />
1990, 79.<br />
20. Jongste et al. 2001.
27<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat het deel van vindplaats 1 dat zich binnen de<br />
aangegeven grens bevindt op basis van de goede conservering (behalve het botmateriaal<br />
en een deel van het botanisch materiaal), de gaafheid en de zeldzaamheid een hoge archeo-<br />
logische waarde heeft. De vindplaats is daarmee behoudenswaardig. Vindplaats 2 heeft<br />
grotendeels een lage archeologische waarde. Omdat de aard van de brandplek aan de zuid-<br />
zijde van put 1 onbekend is, dient hier nader onderzoek plaats te vinden.<br />
7.2 Aanbevelingen<br />
De clusters die zijn gelegen binnen de aangegeven grens van vindplaats 1 zijn behoudens-<br />
waardig, hetgeen betekent dat op deze plaatsen ingrepen in de bodem moeten worden ver-<br />
meden. Dit kan worden bereikt door binnen het plangebied de toekomstige gebouwen zo te<br />
plannen dat ze buiten de behoudenswaardige gebieden worden geplaatst of de behoudens-<br />
waardige gebieden te voorzien van bestrating of gras. Wellicht bestaat de mogelijkheid om<br />
de funderingsdiepten van de bedrijfsgebouwen aan te passen, zodat het niveau waarop de<br />
bewoningssporen zich bevinden niet wordt aangetast. De funderingen zouden dan niet die-<br />
per dan enkele decimeters boven het natuurlijke dekzand aangelegd moeten worden (zie<br />
afb. 4 kaartbijlage). Indien planaanpassing voor deze gebieden niet mogelijk is, wordt ge-<br />
adviseerd de clusters binnen vindplaats 1 vlakdekkend op te graven. Bij een eventueel<br />
vervolgonderzoek moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de erven zich<br />
op enkele plaatsen zich iets verder uitstrekken dan de aangegeven grens. Dit dient dan ook<br />
mee te worden genomen bij dat onderzoek.<br />
Het onderzoek zal vooral gericht moeten zijn op bewoningssporen die te dateren zijn vanaf<br />
het Laat Neolithicum en/of de Vroege Bronstijd. Er zijn geen directe aanwijzingen voor de<br />
aanwezigheid van tijdelijke kampementen met veel vuursteenafval uit het Meso- of<br />
Neolithicum. Het is daarom niet noodzakelijk hier gericht onderzoek naar te doen. Indien<br />
bij eventueel vervolgonderzoek er toch onverwacht lokaal aanwijzingen zijn voor vuursteen-<br />
concentraties, zal hier wel aandacht aanbesteed moeten worden.<br />
Op vindplaats 2 is vervolgonderzoek noodzakelijk aan de zuidzijde van de dekzandrug, ter<br />
hoogte van de brandplek.
28<br />
▼<br />
LITERATUUR<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
Beek, R. van & H. Wevers, 1993: Scherven schrijven geschiedenis, vondsten uit Zwolle-<br />
Ittersumerbroek. Clevis, H. & J. de Jong (red.) Archeologie en Bouwhistorie in<br />
Zwolle 1. Zwolle. 49-63.<br />
Broeke van den, P.W., 1980: Een rijk gevulde kuil met nederzettingsmateriaal uit de<br />
IJzertijd, gevonden te Geleen, prov. Limburg. Analecta Praehistorica Leidensia XIII.<br />
101-113.<br />
Erdrich, M., 1998: Terra Nigra-Fusschalen wie Chenet 342 oder Gellep 273: eine salisch-<br />
fränkische Keramikgattung, Germania 76, 2. Halbband, 875-884.<br />
Groenewoudt, G.J., et al, 1998: Raalte-Jonge Raan: de geschiedenis van een Sallandse<br />
bouwlandkamp. Rapportage archeologische monumentenzorg, 58, Amersfoort.<br />
Groothedde M., e.a. 2001: Steentijdjagers en Frankische boeren in het Laaksche<br />
Veld bij Zutphen, Walburg Pers.<br />
Grote Historische Atlas van Nederland 1: 50.000. Deel 3 Oost-Nederland 1830-1855,<br />
Wolters-Noordhoff Groningen 1990.<br />
Jongste, P.F.B., B.H.F.M. Meijlink & H.M. van der Velde, 2001: Enkele huisplaatsen<br />
uit de Vroege Bronstijd (2000-1800 v.Chr.), in: ADC-info 4 e kwartaal, 4-17 (uitgave van het<br />
Archeologisch Diensten Centrum).<br />
Peeters,J.H.M., 2001: Het vuursteenmateriaal van de trechterbekervindplaats Bouwlust<br />
bij Slootdorp (gem. Wieringermeer, prov. N.-H.), in: R.M. van Heeringen & E.M. Theunissen<br />
(red.), Kwaliteitsbepalend onderzoek ten behoeven van duurzaam behoud va neolithische<br />
terreinen in West-Friesland en de Kop van Noord-Holland, Nederlandse <strong>Archeologische</strong><br />
Rapporten 21, Deel 3, 661-716.<br />
Peeters J.H.M, J. Schreurs & S.M.J.P. Verneau, 2001: Deel 18, Vuursteen: typologie,<br />
technologische organisatie en gebruik, in: J.W.H. Hogestijn & J.H.M. Peeters (red.):<br />
De mesolithische en vroeg-neolithische vindplaats Hoge Vaart-A27 (Flevoland),<br />
Amersfoort (RAM 79).<br />
Scholte-Lubberink, H., 2001: Bedrijvenpark Josink Es. Gemeente Enschede. Een Aan-<br />
vullend Archeologisch Inventarisatie (AAI-1), RAAP-rapport 670.<br />
Taayke, E., 1996: Die einheimische Keramik der nördlichen Niederlande, 600<br />
v.Chr. bis 300 n.Chr. (Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen).<br />
Velde, H.M. van der, et al, 1999: Archeologisch onderzoek langs de snelweg. Opgravin-<br />
gen in het kader van de aanleg van de Rijksweg 37: de essen van Wachtum en Zwinderen<br />
(Drenthe). ADC-rapport , 11, Bunschoten.<br />
Velde, H.M. van der, & M.C. Kenemans, 2002: Archeologisch onderzoek op de<br />
Zelhemse Enk. ADC-rapport , 120, Bunschoten.<br />
Verhoeven, A.A.A., 1998: Middeleeuws gebruiksaardewerk in Nederland (8 e -13 e<br />
eeuw). Amsterdam.<br />
Verlinde, A.D., 1993: Een nederzetting uit de Vroege IJzertijd en Middeleeuwse<br />
ontginningsgreppels te Enschede; Westerheem XLII-2, 62-68.<br />
Verlinde, A.D., 2000: <strong>Archeologische</strong> Kroniek van Overijssel over 1999. Overijsselse<br />
historische bijdragen, 160-161.<br />
Verneau S.M.J.P., 2001: Aanvullend Archeologisch Onderzoek van een<br />
mesolithisch kampement in het uitbreidingsplan ‘Epse-Noord’ (gemeente<br />
Deventer), Zutphen (Lithos rapport 4).
29<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
Afbeeldingenlijst Enschede Josink Es<br />
Afb. 1 De locatie van de opgraving.<br />
Afb. 2 Overzicht van de putten.<br />
Afb. 3 De opbouw van de bodem. A. deel oostprofiel van put 19; B. deel oostprofiel van<br />
put 26.<br />
Afb. 4 Alle sporenkaart (kaartbijlage).<br />
Afb. 5 Een deel van het oostprofiel van put 1.<br />
Afb. 6 Put 2, vlak 2. Een voorbeeld van beekeerdgrond.<br />
Afb. 7 Esgreppels in put 32, vlak 2.<br />
Afb. 8 De structuur van een gebouw in de putten 27 en 52.<br />
Afb. 9 Een gebouwstructuur in put 53, gezien vanuit het oosten.<br />
Afb. 10 Een gebouwstructuur in put 53.<br />
Afb. 11 A. Vingertopindrukken op overgang hals-schouder; B. Kalenderbergversiering;<br />
C. Vingertop/nagelindrukken op de rand.<br />
Afb. 12 Taayke-type VI, Late Bronstijd/Vroege IJzertijd.<br />
Afb. 13 Kogelpotranden, 11 e /12 e eeuw.<br />
Afb. 14 Spits (pijlpunt) met schachtdoorn en weerhaken (driedoorn)<br />
Afb. 15 Detail uit de Grote Historische Atlas van Nederland (1830-55). Binnen de gele<br />
omkadering is het huidige opgravingsterrein aangegeven. Op de kaart zijn de twee<br />
eswegen weergegeven.
30<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO
21. Indeling volgens Archis, het archeologische<br />
informatiesysteem van de<br />
Rijksdienst voor het Oudheidkundig<br />
Bodemonderzoek.<br />
31<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO
32<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO
33<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO
34<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
<br />
1 6 onbepaald 1 afslagkern<br />
1 8 onbepaald 1 onbepaald<br />
1 9 onbepaald 1 afslagkern of werktuig<br />
1 11 onbepaald 1 afslag, 1 afslagkern, 1 kiezel<br />
1 12 onbepaald 1 onbepaald<br />
2 13 Mesolithicum/Neolithicum 2 geretoucheerde afslagen, 1 dubbel schrabber<br />
2 14 onbepaald 1 knol<br />
3 15 onbepaald 1 afslag, 1 geretoucheerde afslagkern<br />
3 16 onbepaald 1 afslagkern, 1 onbepaald, 1 knol<br />
3 44 onbepaald 1 brok<br />
4 20 onbepaald 1 afslag<br />
4 21 onbepaald 1 brok<br />
5 22 onbepaald 3 afslagen, 5 knollen<br />
5 48 onbepaald 1 onbepaald<br />
6 25 onbepaald 1 afslag<br />
7 30 onbepaald 1 brok<br />
7 31 onbepaald 1 brok<br />
7 34 onbepaald 1 afslag, 1 geretoucheerde brok<br />
10 35 onbepaald 1 afslag<br />
10 36 Midden Neolithicum 1 afslagkern<br />
11 39 onbepaald 1 knol<br />
12 42 onbepaald 1 afslag<br />
12 58 onbepaald 1 brok<br />
13 40 Mesolithicum/Neolithicum 2 klingen, 3 afslagen, 2 onbepaald, 1 brok, 2 knollen, 1 kiezel<br />
15 67 onbepaald 1 afslag<br />
17 57 Midden Neolithicum 2 afslagen, 1 onbepaald, 1 afslagkern mogelijk gebruikt als vuurslag<br />
18 63 onbepaald 1 afslag, 1 onbepaald<br />
18 64 onbepaald 2 afslagen, 1 brok, 1 knol, 1 kiezel<br />
19 65 onbepaald 1 afslag, 2 afslagkernen, 1 boor<br />
20 66 onbepaald 2 afslagen<br />
20 75 onbepaald 1 afslag<br />
21 71 Mesolithicum/Neolithicum 1 kling, 1 afslag, 1 onbepaald, 3 brokken, 1 kiezel<br />
21 100 onbepaald 1 afslag, 1 afslagkern<br />
22 72 onbepaald 1 afslagkern<br />
22 76 Laat Neolithicum/Vroeg Bronstijd 1 driedoorn spits<br />
22 87 onbepaald 1 afslagkern, 1 brok<br />
23 62 onbepaald 1 brok<br />
24 80 onbepaald 2 afslagen<br />
24 81 onbepaald 1 geretoucheerde afslag, 1 afslag, 2 afslagkernen, 1 onbepaald<br />
25 102 onbepaald 1 brok<br />
26 82 onbepaald 1 geretoucheerde brok<br />
27 96 onbepaald 1 afslag<br />
27 103 onbepaald 1 afslagkern<br />
27 104 onbepaald 1 onbepaald, 1 brok<br />
27 152 onbepaald 1 brok<br />
28 98 onbepaald 1 geretoucheerde brok<br />
29 109 onbepaald 1 afslag<br />
29 110 onbepaald 1 afslagkern<br />
29 131 onbepaald 1 afslag<br />
Tabel 2. Chronologische bepaling van vuursteen per put en per vondstnummer.
35<br />
▼<br />
ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />
30 108 onbepaald 2 brokken<br />
32 106 Laat Mesolithicum<br />
1 lancetspits, 1 schrabber, 2 klingen, 1 afslag, 1 onbepaald, 1 brok, 1 kiezel<br />
Mesolithicum/Neolithicum<br />
32 135 onbepaald 1 afslagkern<br />
36 117 onbepaald 1 afslag<br />
37 118 Mesolithicum/Neolithicum 1 kling, 1 onbepaald, 1 knol, 1 kiezel<br />
39 119 onbepaald 1 afslagkern<br />
40 120 onbepaald 1 brok<br />
43 124 onbepaald 1 afslag<br />
44 127 onbepaald 1 afslag<br />
44 128 onbepaald 1 afslag<br />
44 129 onbepaald 1 brok<br />
51 130 onbepaald 1 afslag<br />
52 151 onbepaald 1 knol<br />
52 164 onbepaald 1 afslag<br />
52 165 onbepaald 2 afslagen, 1 afslagkern<br />
52 166 onbepaald 1 bec<br />
52 172 Mesolithicum/Neolithicum 1 kling, 2 afslagen, 1 geretoucheerd brok<br />
52 189 onbepaald 1 brok<br />
52 194 onbepaald 1 brok<br />
53 139 onbepaald 1 afslagkern<br />
53 143 onbepaald 1 brok<br />
53 147 onbepaald 1 brok<br />
53 176 Midden Neolithicum/Laat Neolithicum 1 spits met oppervlakte retouche, 1 knol<br />
53 179 onbepaald 1 brok<br />
53 182 onbepaald 1 knol<br />
53 185 onbepaald 1 kiezel<br />
53 199 onbepaald 1 brok<br />
53 203 Mesolithicum 1 afslagkern<br />
54 177 onbepaald 1 afslag<br />
55 142 onbepaald 6 afslagen, 2 afslagkernen, 3 brokken, 1 knol<br />
55 190 onbepaald 1 afslag<br />
Tabel 2. Vervolg
Enschede, Josink Es<br />
rapport 387
Archeologisch onderzoek op de Josink Es,<br />
gemeente Enschede<br />
P. Ploegaert<br />
Met een bijdrage van:<br />
M. Bijlsma
Colofon<br />
ADC ArcheoProjecten Rapport 387<br />
Archeologisch onderzoek op de Josink Es, gemeente Enschede<br />
Auteur: P. Ploegaert<br />
Met bijdragen van: M. Bijlsma<br />
In opdracht van: gemeente Enschede<br />
Foto’s en tekeningen: ADC, tenzij anders vermeld<br />
© ADC, ArcheoProjecten Amersfoort, april 2005<br />
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt<br />
worden door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook<br />
zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers.<br />
Het ADC aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend<br />
uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.<br />
Autorisatie:<br />
drs. P. Ploegaert<br />
ISBN 90-5874-37-56<br />
ADC ArcheoProjecten<br />
Tel 033-299 81 81<br />
Postbus 1513<br />
3800 BM Amersfoort<br />
Fax 033-299 81 80<br />
Email info@archeologie.nl
Inhoudsopgave<br />
Samenvatting 5<br />
1 Inleiding 5<br />
2 Vraagstelling en opbouw van het rapport 6<br />
3 Archeologisch vooronderzoek 6<br />
3.1 Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie 6<br />
3.2 Aanvullend Archeologisch Onderzoek 6<br />
4 Fysiek en cultureel landschap 7<br />
4.1 Inleiding 7<br />
4.2 Josink Es 8<br />
5 Het archeologisch onderzoek 9<br />
5.1 Inleiding 9<br />
5.2 Methode en strategie 9<br />
5.3 Sporen en structuren 10<br />
5.3.1 Inleiding 10<br />
5.3.2 Gebouwen 13<br />
5.3.3 Bijgebouwen 17<br />
5.3.4 Overige sporen 18<br />
5.3.5 De jongste sporen in het opgegraven gedeelte 19<br />
6 Het vondstmateriaal 20<br />
6.1 Inleiding 20<br />
6.2 Prehistorisch aardewerk 20<br />
7 Conclusies 22<br />
7.1 De typologie en datering van de opgegraven boerderijplattegronden 22<br />
7.2 De datering en ruimtelijke uitleg van de vindplaats 24<br />
7.3 De landschappelijke ligging van de aangetroffen archeologische resten 24<br />
7.4 Vragen uit het PvE 24<br />
7.5 Besluit 27<br />
Literatuur 28<br />
Lijst van afbeeldingen 29
Afb. 1<br />
ADMINISTRATIEVE GEGEVENS VAN DE VINDPLAATS<br />
Opdrachtgever: gemeente Enschede<br />
Uitvoerder: ADC Archeoprojecten<br />
Bevoegd gezag: naam<br />
Provincie: Overijssel<br />
Gemeente: Enschede<br />
Onderzoeksgebied: Enschede<br />
Toponiem: Josink Es<br />
Datum Veldwerk: 22 maart - 20 april 2004<br />
Datum Evaluatie/<br />
Selectiefase: 31 augustus 2004<br />
Datum Uitwerkingsfase: 1 september 2004<br />
Periode: Laat Neolithicum tot en met Middeleeuwen<br />
Kaartblad: 34F<br />
Landelijk registratienummer: 6114<br />
Coördinaten: 254.551/470.660<br />
254.551/470.882<br />
254.912/470.882<br />
254.912/470.660<br />
Gemeentecode + jaartal: ENSE-04<br />
ADC-projectcode: 388300<br />
ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />
4
1 Tegenwoordig Inventariserend<br />
Veldonderzoek, waarderende fase<br />
(IVO3) genoemd.<br />
2 Dijkstra & Schrijer 2002.<br />
Samenvatting<br />
Tussen 22 maart en 20 april 2004 heeft ADC<br />
ArcheoProjecten een opgraving uitgevoerd<br />
op de Josink Es in Enschede, provincie<br />
Overijssel. De conclusie na het Aanvullend<br />
Archeologisch Onderzoek dat in 2002 op het<br />
terrein is uitgevoerd, luidde dat gesproken<br />
kon worden van een behoudenswaardige<br />
vindplaats op de onderzoekslocatie. Omdat<br />
behoud in situ door de voorgenomen bouwplannen<br />
niet gerealiseerd kon worden, werd<br />
besloten tot het opgraven van een gedeelte<br />
van de vindplaats.<br />
In de vele grondsporen die tijdens deze<br />
opgraving zijn aangetroffen zijn de plattegronden<br />
van drie huizen, twee schuren en 18<br />
bijgebouwen te herkennen, waaronder 17<br />
spiekers en een mogelijke hooiberg.<br />
Daarnaast zijn talloze paalkuilen, kuilen, en<br />
enkele greppels aangetroffen. De bewoning<br />
op het terrein is in de periode Late Bronstijd<br />
tot Midden IJzertijd (tussen 1200 en 400 voor<br />
Chr.) te dateren. Hoewel vondsten uit het<br />
Mesolithicum, het Neolithicum, de Romeinse<br />
Tijd en de Middeleeuwen op het terrein aanwezig<br />
zijn, ontbreken bewoningssporen in de<br />
vorm van haardkuilen of huisplattegronden<br />
uit deze perioden.<br />
Onder de vijf gebouwen bevonden zich twee<br />
schuren die tussen de 9 e en de 12 e eeuw<br />
gedateerd kunnen worden. De overige drie<br />
gebouwen zijn te dateren in de Late<br />
Bronstijd en Vroege- tot Midden IJzertijd. De<br />
plattegronden zijn waarschijnlijk door langdurig<br />
agrarisch gebruik van het terrein, dat<br />
al in de prehistorie een aanvang nam, slecht<br />
bewaard gebleven. Alleen de sporen van de<br />
diepst ingegraven palen waren nog zichtbaar.<br />
De erven maakten onderdeel uit van een<br />
nederzettingssysteem van zogenaamde<br />
‘zwervende erven’. Met enige regelmaat werden<br />
hierin erven verplaatst, waarbij stukken<br />
grond afwisselend als erf of akker in gebruik<br />
waren.<br />
1 Inleiding<br />
In opdracht van de gemeente Enschede<br />
heeft ADC ArcheoProjecten een Definitief<br />
Onderzoek (DO) uitgevoerd op de Josink Es<br />
in Enschede, provincie Overijssel. Dit definitieve<br />
onderzoek door middel van een opgraving<br />
vloeide voort uit het advies van de<br />
Provinciaal Archeoloog van Overijssel. De<br />
conclusie na het Aanvullend Archeologisch<br />
Onderzoek (AAO) 1 in 2002 luidde dat gesproken<br />
kon worden van een behoudenswaardige<br />
vindplaats op de onderzoekslocatie. 2<br />
Omdat behoud in situ door de voorgenomen<br />
bouwplannen niet gerealiseerd kon worden,<br />
werd besloten tot het opgraven van een<br />
gedeelte van de vindplaats. De resultaten<br />
van die opgraving worden in dit rapport<br />
besproken.<br />
De onderzoekslocatie bevindt zich tussen de<br />
Bruggertstraat in het zuiden en de Westerval<br />
in het noorden. Het terrein was tot voor kort<br />
in gebruik als akker (Afb. 1).<br />
De opgraving vond plaats tussen 22 maart<br />
en 20 april 2004 en is uitgevoerd door<br />
Patrick Ploegaert (projectleider), Gavin<br />
Williams (veldarcheoloog), Rob v.d. Kolk<br />
(veldtechnicus), Marie-Catherine Houkes,<br />
Laurens van der Feijst en Sufyan Alkaraimeh<br />
(veldtechnici). De graafmachine werd<br />
bediend door Ton Luyten.<br />
Aan de uitwerking heeft Mathilde Bijlsma<br />
(aardewerk) een bijdrage geleverd.<br />
Contactpersoon namens de opdrachtgever,<br />
de gemeente Enschede, was dhr van der<br />
Steege. Mw S. Wentink was contactpersoon<br />
namens de provincie Overijssel.<br />
ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />
5
3 Wentink, d.d. 2-12-2002.<br />
4 Scholte Lubberink 2001.<br />
5 Dijkstra & Schrijer 2002.<br />
6 De precieze datering van het handgevormde<br />
aardewerk uit de periode<br />
Bronstijd tot Middeleeuwen bleek<br />
vaak niet eenvoudig.<br />
2 Vraagstelling en opbouw van<br />
het rapport<br />
Voor het definitieve onderzoek is een<br />
Programma van Eisen (PvE) opgesteld met<br />
hierin een aantal operationele voorwaarden<br />
waaraan het onderzoek moest voldoen.3<br />
Daarnaast is een aantal vragen van inhoudelijke<br />
aard geformuleerd waarop het onderzoek<br />
antwoord moest geven.<br />
Die vragen luidden als volgt:<br />
* Welke archeologische sporen zijn nog aanwezig,<br />
waarbij specifieke aandacht voor huisplattegronden,<br />
spiekers en andere<br />
bijgebouwen en waterputten?<br />
* Is sprake geweest van continue bewoning<br />
of van bewoning in verschillende perioden?<br />
* Is er een relatie tussen deze nederzetting<br />
en de nederzetting op de Elferink Es?<br />
In hoofdstuk 3 en 4 worden respectievelijk<br />
het uitgevoerde vooronderzoek en de landschappelijke<br />
inbedding van het onderzoeksgebied<br />
gepresenteerd. Hoofdstuk 5 bevat de<br />
beschrijving van de aangetroffen sporen en<br />
structuren. Ook is er aandacht voor de typologie<br />
en ligging van de aangetroffen boerderijplattegronden.<br />
In hoofdstuk 6 staan de<br />
beschrijvingen van het tijdens het onderzoek<br />
aangetroffen vondstmateriaal. In hoofdstuk 7<br />
tenslotte worden de belangrijkste conclusies<br />
tesamen gepresenteerd.<br />
7 Mulder et al 2003.<br />
8 Stiboka 1979a.<br />
9 Groenewoudt, Spek & Van der Velde<br />
1998.<br />
3 Archeologisch vooronderzoek<br />
3.1 Aanvullende <strong>Archeologische</strong><br />
Inventarisatie<br />
De voorgenomen bouwplannen op de locatie<br />
noopten de provincie Overijssel om in het<br />
kader van de <strong>Archeologische</strong> Monumenten<br />
Zorg onderzoek te laten verrichten naar<br />
eventueel aanwezige archeologische waarden<br />
op het terrein. Dit vooronderzoek is in<br />
een aantal stappen verricht.<br />
In eerste instantie is door archeologisch<br />
adviesbureau RAAP een booronderzoek uitgevoerd.<br />
4 De combinatie van twee dekzandruggen<br />
in de ondergrond en de<br />
aanwezigheid van een esdek resulteerde in<br />
een hoge archeologische verwachting voor<br />
het terrein. Tijdens het booronderzoek zijn<br />
twee vindplaatsen gekarteerd. Ter hoogte van<br />
vindplaats 1, gelegen op de meest westelijke<br />
dekzandrug, zou mogelijk een vuursteenvindplaats<br />
uit het Mesolithicum of Neolithicum,<br />
nederzettingssporen uit de periode Late<br />
Bronstijd tot en met de Vroege<br />
Middeleeuwen en mogelijk ook crematiegraven<br />
uit een nog onbekende periode aanwezig<br />
kunnen zijn. Bij vindplaats 2, op een<br />
langgerekte en smalle dekzandrug in het<br />
oosten van het plangebied, konden nederzettingssporen<br />
uit de periode Late Bronstijd<br />
tot en met de Late Middeleeuwen worden<br />
verwacht. Er werd dan ook geadviseerd om<br />
door middel van proefsleuven beide vindplaatsen<br />
te waarderen.<br />
3.2 Aanvullend Archeologisch<br />
Onderzoek<br />
De waardering vond plaats in 2002 in de<br />
vorm van een AAO, uitgevoerd door ADC<br />
ArcheoProjecten. 5 Over het gehele terrein zijn<br />
55 proefsleuven gegraven die veel archeologische<br />
grondsporen bleken te bevatten. Op<br />
basis van het aardewerk zijn deze grondsporen<br />
gedateerd in de periode Bronstijd tot en<br />
met de Nieuwe Tijd (van ca. 2000 voor Chr.<br />
tot in de 20 e eeuw). 6 Uit de grote hoeveelheid<br />
paalkuilen is een plattegrond herleid, mogelijk<br />
te dateren in de Middeleeuwen. De plattegrond<br />
bevond zich in het zuidelijk gedeelte<br />
van vindplaats 1. In het noordoostelijk<br />
gedeelte is een zespalige hooiberg of spieker<br />
aangetroffen vermoedelijk uit de IJzertijd of<br />
de Middeleeuwen. Daarnaast waren ontginningsgreppels<br />
van de es en diverse karrensporen<br />
in de proefsleuven zichtbaar.<br />
De conclusie van dit AAO luidde dat op het<br />
terrein ter hoogte van vindplaats 1 bewoningssporen<br />
uit verschillende perioden aanwezig<br />
waren. De intensiteit van de bewoning<br />
werd echter niet hoog ingeschat. Hoogstens<br />
één of twee erven zullen tegelijkertijd in<br />
ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />
6
gebruik zijn geweest. Op vindplaats 2 werden<br />
nauwelijks bewoningssporen verwacht. Dit<br />
gedeelte van het terrein leek voornamelijk als<br />
akker in gebruik te zijn geweest.<br />
Het advies om een gedeelte van de vindplaats<br />
door middel van een opgraving ex situ<br />
te behouden –de voorgenomen bouwplannen<br />
zouden de vindplaats verstoren- werd<br />
overgenomen door de provincie Overijssel.<br />
Het PvE voorzag in het opgraven van een<br />
strook van 160 x 40 m op vindplaats 1, met<br />
een eventuele uitbreiding richting het noordwesten.<br />
De resultaten van het vooronderzoek<br />
op vindplaats 2 gaven geen aanleiding tot<br />
een vervolgonderzoek ter plaatse.<br />
4 Fysiek en cultureel landschap<br />
4.1 Inleiding<br />
De vindplaats op de Josink Es is gelegen in<br />
het Oost-Nederlandse dekzandlanschap. De<br />
ijstijden zijn bepalend geweest voor de vorming<br />
van dit landschap. Het landijs heeft<br />
gedurende het Saalien, tussen 200.000 en<br />
130.000 jaar geleden, 7 stuwwallen doen ontstaan<br />
en daar ter plaatse en in de nabijheid<br />
daarvan keileem afgezet. Gedurende het<br />
Weichselien, tussen 115.000 en 10.000 jaar<br />
geleden, is een groot pakket dekzand afgezet<br />
en hebben zich onder invloed van de<br />
wind ruggen ontwikkeld. Deze dekzandruggen<br />
worden tot de Formatie van Twente<br />
gerekend. De Josink Es is, samen met de<br />
Elferink Es ten zuidoosten daarvan, gelegen<br />
op een dergelijke dekzandrug. 8<br />
Hoewel de bouwstenen vergelijkbaar zijn,<br />
verschilt het Oost-Nederlandse landschap<br />
van streek tot streek. Kenmerkend voor het<br />
gebied ten westen van Enschede is het voorkomen<br />
van noordwest - zuidoost georiënteerde<br />
dekzandruggen en<br />
gordeldekzandruggen. Daartussen bevinden<br />
zich relatief hooggelegen vlaktes en dalvormige<br />
laagten bedekt met dekzand. Een<br />
hooggelegen en, hoogstwaarschijnlijk ook in<br />
het verleden, markant punt in de omgeving<br />
is de grondmorenerug waarop tegenwoordig<br />
de Usseler Es is gelegen, ten zuidwesten van<br />
de Josink Es.<br />
Op veel dekzandruggen werden tegen het<br />
einde van de Middeleeuwen plaggendekken<br />
opgebracht (essen). 9 Deze konden zich, naar<br />
gelang de vraag naar landbouwgrond, tot in<br />
de beekdalen uitbreiden. Kenmerkend voor<br />
het gebied zijn daarnaast de vele kleinschalige<br />
kampontginningen, ook wel eenmansessen<br />
genoemd. Deze eenmansessen zijn ook<br />
ontstaan op de bodems die in eerste instantie<br />
minder geschikte werden geacht als landbouwgrond.<br />
De oorspronkelijke betekenis van het woord<br />
es (eng of enk) is die van gemeenschappelijk<br />
bouwland. Hiermee worden de gronden aangeduid,<br />
die soms al vanaf de Vroege<br />
Middeleeuwen (opnieuw) in gebruik zijn<br />
genomen door een boerengemeenschap.<br />
Meestal gaat het om die delen van het landschap<br />
die zeer geschikt worden geacht voor<br />
de landbouw. Het betreft over het algemeen<br />
hogere dekzandruggen of dekzandeilanden<br />
waar een (vruchtbare) moderpodzolbodem is<br />
ontstaan. In de loop van de Middeleeuwen<br />
zijn echter ook essen ontgonnen, die op minder<br />
gunstige locaties gelegen waren, omdat<br />
de betere akkergronden al gebruikt werden.<br />
Dikwijls spreken we dan over kampen: grond<br />
die door een enkele eigenaar werd ontgon-<br />
ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />
7
10 Groenewoudt 1994.<br />
nen. Tegenwoordig wordt het begrip es vaak<br />
geassocieerd met een plaggendek, dat een<br />
verhoging in het landschap veroorzaakt<br />
heeft. Deze verhogingen zijn ontstaan, doordat<br />
boeren op de zandgronden vanaf de<br />
Middeleeuwen hun landbouwgrond gingen<br />
verrijken met potstalmest, vermengd met<br />
bosstrooisel of plaggen.<br />
Essen blijken veel archeologische resten te<br />
herbergen. Dit komt niet alleen omdat de<br />
aanwezige archeologische sporen en vondsten<br />
zijn afgedekt door een plaggendek en<br />
daardoor beter bewaard zijn gebleven, maar<br />
ook omdat de pre- en protohistorische landbouwer<br />
vaak dezelfde vestigingskeuzes heeft<br />
gemaakt als zijn middeleeuwse collega. Er is<br />
vaak een relatie te leggen tussen de archeologische<br />
rijkdom van een escomplex en het<br />
tijdsstip waarop een es in de Middeleeuwen<br />
ontgonnen is. 10<br />
Afb. 2<br />
4.2 Josink Es<br />
Het onderzoeksgebied is gesitueerd op de<br />
Josink Es. Deze is ontstaan op een noordwest<br />
- zuidoost georiënteerde gordeldekzandrug<br />
die bestaat uit lemig fijn zand (afb. 2).<br />
Tijdens het AAO in 2002 is in alle proefsleuven<br />
de bodemopbouw door middel van profielkolommen<br />
beschreven, waarmee de<br />
gehele onderzoekslocatie is bestreken.<br />
Tijdens het definitieve onderzoek zijn geen<br />
profielen meer gedocumenteerd. De huidige<br />
hoogteverschillen in het westelijk deel van<br />
het plangebied worden voornamelijk veroorzaakt<br />
door de aanwezigheid van een aantal<br />
hoger gelegen gedeelten van de dekzandrug.<br />
In de lager gelegen gedeelten rond deze<br />
koppen zijn door nattere omstandigheden<br />
ijzeroerlagen ontstaan. Hoewel ook hierin<br />
grondsporen zijn aangetroffen, bevonden de<br />
grote concentraties bewoningssporen zich<br />
ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />
8
11 Stiboka 1979b.<br />
12 Dijkstra & Schrijer 2002, pp. 10.<br />
Deze akkerlaag is op de hogere<br />
delen opgenomen in het esdek.<br />
13 Zie bijvoorbeeld Groenewoudt,<br />
Deeben & Van der Velde 1999, 36-<br />
37.<br />
op de hoger gelegen gedeelten. Het opgegraven<br />
gedeelte van vindplaats 1 bevindt<br />
zich volgens de Bodemkaart op de overgang<br />
van een hoge zwarte enkeerdgrond naar een<br />
beekeerdgrond in het zuidelijk gedeelte van<br />
het plangebied. 11<br />
De bovenkant van de bodem binnen het<br />
onderzoeksgebied wordt gevormd door een<br />
ca. 30 cm dikke bouwvoor. Hieronder bevindt<br />
zich het esdek waarin tijdens het AAO in<br />
2002 meerdere lagen zijn onderscheiden.<br />
Deze lagen weerspiegelen de verschillende<br />
fasen van ophoging van de es. Onder dit<br />
esdek bevindt zich, met uitzondering van de<br />
hogere delen van de es, een akkerlaag uit de<br />
Vroege Middeleeuwen. 12 Op de overgang van<br />
deze akkerlaag of het esdek naar het dekzand<br />
is een gebioturbeerde laag aanwezig,<br />
de zogenaamde ‘mollenlaag’. Deze is over het<br />
algemeen 10 – 15 cm dik. Door deze bioturbatie<br />
zijn voornamelijk de ondiepe grondsporen<br />
geheel of gedeeltelijk verstoord. Onder<br />
deze mollenlaag bevindt zich het ongestoorde<br />
dekzand. In de lager gelegen<br />
gedeelten van het opgegraven oppervlak<br />
heeft het zand een gele tot oranje kleur, ontstaan<br />
door de aanvoer en oxidatie van mineralen,<br />
in tegenstelling tot de hoger gelegen<br />
gedeelten waar het zand een lichtgele tot<br />
grijze of witte kleur heeft. 13 De hoogste<br />
gedeelten van het dekzand bevinden zich op<br />
ca 30,40 m – 29,95 m + NAP. De overgang<br />
naar de beekeerdgrond in het zuiden bevindt<br />
zich op ca 29,75 m + NAP.<br />
5 Het archeologisch onderzoek<br />
5.1 Inleiding<br />
Gedurende 22 dagen is ca 7245 m 2 van vindplaats<br />
1 vlakdekkend onderzocht. De opgraving<br />
concentreerde zich rond het oostelijk<br />
gedeelte van vindplaats 1 waar tijdens het<br />
AAO twee concentraties van bewoningssporen<br />
waren aangetroffen. Op basis van het<br />
vondstmateriaal en de gereconstrueerde<br />
gebouwstructuren werd verwacht dat in<br />
ieder geval twee erven – één mogelijk uit de<br />
Middeleeuwen en één uit de IJzertijd of de<br />
Middeleeuwen – grotendeels zouden worden<br />
opgegraven. In dit hoofdstuk worden de aangetroffen<br />
sporen en structuren beschreven<br />
en getypeerd.<br />
5.2 Methode en strategie<br />
De begrenzing van het opgegraven gedeelte<br />
werd bepaald door de aanwezigheid van<br />
bewoningssporen in de proefsleuven uit het<br />
AAO. In eerste instantie is een strook van<br />
160 bij 40 meter opgegraven tussen de cluster<br />
van proefsleuven 3, 4 en 53 in het noordoosten<br />
en de cluster van proefsleuven 21, 27,<br />
32 en 52 in het zuidwesten (afb. 3). In deze<br />
strook zijn tijdens de opgraving in 2004 de<br />
putten 56 t/m 68 aangelegd. De in deze putten<br />
aangetroffen bewoningssporen gaven<br />
aanleiding tot twee uitbreidingen; in het<br />
noordoosten (put 68) en in het oosten (putten<br />
69 en 70).<br />
Een in het PvE voorgestelde uitbreiding van<br />
het opgravingsvlak richting een cluster van<br />
sporen in de proefsleuven 24, 29 en 30 is<br />
niet uitgevoerd. De rand van een depressie<br />
op de dekzandrug in het westen van put 58<br />
gaf geen aanleiding tot deze uitbreiding.<br />
De opgravingsvlakken zijn aangelegd met<br />
behulp van een kraan met schaafbak. Het<br />
niveau van het sporenvlak is bepaald door de<br />
aanwezigheid van leesbare grondsporen. In<br />
veel gevallen is het sporenvlak in een vlekkerige,<br />
zwaar gebioturbeerde, laag aangelegd.<br />
Dit bemoeilijkt de leesbaarheid van het vlak,<br />
omdat op dat niveau nog veel mollengangen<br />
aanwezig zijn, maar kan veel informatie opleveren<br />
over ondiepe paalsporen binnen bijvoorbeeld<br />
de huisplattegronden. Bij het<br />
verdiepen tot het sporenvlak zijn vondsten in<br />
vakken van 5x5 m verzameld. De opgravingsvlakken<br />
zijn getekend op schaal 1:50. Alle<br />
sporen zijn door middel van een verticale<br />
dwarsdoorsnede onderzocht en gedocumenteerd.<br />
Zes kansrijke sporen, bijvoorbeeld met<br />
een humeuze vulling of de aanwezigheid van<br />
houtskool, zijn bemonsterd voor botanisch<br />
onderzoek.<br />
ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />
9
Afb. 3<br />
14 Deze efgreppels waren aanwezig in<br />
de putten 56, 57, 62 en 63.<br />
5.3 Sporen en structuren<br />
5.3.1 Inleiding<br />
Tijdens de opgraving zijn in totaal 2061 sporen<br />
aangetroffen (afb. 4). Een groot gedeelte<br />
hiervan (851 sporen) betreft natuurlijke fenomenen,<br />
zoals restanten van bodemvorming<br />
en graafgangen van dieren. Er zijn in totaal<br />
78 veelal kleine, recente verstoringen aangetroffen,<br />
waardoor de vindplaats nauwelijks<br />
door recente bodemingrepen is aangetast.<br />
Alleen in het noordoostelijk gedeelte van de<br />
opgraving waren over een smalle strook 25<br />
plantbedden van moestuintjes in het vlak<br />
zichtbaar. Over een strook van ca 50 x 20 m<br />
van het opgegraven vlak waren esgreppels<br />
aanwezig, ontstaan tijdens de ontginning van<br />
het terrein in de Middeleeuwen, in de vorm<br />
van smalle baantjes met schopsteken. 14 Ook<br />
deze esgreppels hebben de bovenkant van<br />
het dekzand enigszins verstoord, al zijn ze<br />
niet meer recent te noemen.<br />
De beschrijving van de plattegronden van<br />
gebouwen en bijgebouwen zal het grootste<br />
deel van dit hoofdstuk vormen. Dit is niet<br />
alleen het gevolg van het feit dat plattegronden<br />
van huizen doorgaans de meest herkenbare<br />
structuren vormen, maar ook omdat ze<br />
het middelpunt vormen van het boerenerf<br />
waar het dagelijks leven zich afspeelde. Van<br />
de gebouwen zullen de constructie, de binnenindeling,<br />
het type en de datering worden<br />
beschreven.<br />
ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />
10
Afb. 4<br />
11
Afb. 5
Afb. 6<br />
5.3.2 Gebouwen<br />
Uit de grote hoeveelheid grondsporen zijn<br />
vijf plattegronden van gebouwen te reconstrueren;<br />
drie huizen en twee gebouwen die<br />
als schuren zijn geïnterpreteerd (afb. 5). Eén<br />
daarvan (gebouw 1) is tijdens het AAO in<br />
2002 aangetroffen. Voor alle gebouwen geldt<br />
dat we uit moeten gaan van houten constructies<br />
met vlechtwerkwanden besmeerd<br />
met leem. Een aantal palen binnen de<br />
gebouwen, doorgaans de middenstijlen, zal<br />
het dak hebben gedragen dat met stro zal<br />
zijn bedekt. Binnen de huizen is een aantal<br />
ruimten gecreëerd die verschillende functies<br />
hebben gehad. Doorgaans is binnen huizen<br />
uit de prehistorie een woon- en stalgedeelte<br />
aanwezig. Deze ruimten zijn van elkaar<br />
gescheiden door middel van binnenwandjes<br />
die normaal gesproken ondiep gefundeerd<br />
zijn omdat ze geen dragende functie hebben.<br />
Dit leidt er toe dat sporen van deze wandjes<br />
bij de hieronder beschreven plattegronden<br />
nauwelijks zijn aangetroffen. Het ontbreken<br />
hiervan leidt er toe dat aanwijzingen over bijvoorbeeld<br />
de grootte van de veestapel en de<br />
functionele indeling van de huizen niet altijd<br />
voorhanden is.<br />
De plattegronden van de huizen zijn over het<br />
algemeen slecht bewaard gebleven. Alleen<br />
de diepst ingegraven palen zijn nu nog in de<br />
vorm van grondsporen zichtbaar.<br />
Gebouw 1<br />
De plattegrond van gebouw 1 wordt gevormd<br />
door 13 paalkuilen die een rechthoek vormen<br />
van ca 8,50 x 3 m (afb. 6). De paalkuilen<br />
bevonden zich paarsgewijs tegenover elkaar<br />
met onderlinge afstanden van 2 tot 2,5 m.<br />
Tijdens het AAO in 2002 is ten zuiden van<br />
deze paalkuilen nog een paalkuil aangetroffen<br />
die mogelijk tot deze plattegrond<br />
behoorde. Deze paalkuil bevindt zich in het<br />
verlengde van een denkbeeldige as door het<br />
midden van de twee rijen paalkuilen. Als<br />
ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />
13
Afb. 7<br />
deze inderdaad in de zuidelijke korte wand<br />
heeft gestaan bedraagt de lengte van<br />
gebouw 1 ca 10 m. Gebouw 1 is vrijwel noord<br />
- zuid georiënteerd en wijkt daarmee sterk af<br />
van de overige plattegronden van gebouwen.<br />
Over de constructie van dit gebouw is eigenlijk<br />
weinig met zekerheid te zeggen. De paalkuilen<br />
zouden de twee lange wanden kunnen<br />
vormen van een smal, éénschepig gebouw.<br />
Ze zouden ook, bij het ontbreken van<br />
ondiepe paalkuilen, de binnenconstructie<br />
van een breder gebouw kunnen zijn. In dat<br />
geval zou het gebouw een drieschepige<br />
indeling hebben gehad. In beide gevallen<br />
zou de daklast door deze palen zijn gedragen.<br />
Het ontbreken van aanwijzingen voor<br />
één van beide mogelijkheden laat een precieze<br />
reconstructie dus eigenlijk niet toe.<br />
Ook over de binnenindeling valt niets te zeggen.<br />
Aanwijzingen voor bijvoorbeeld een<br />
haardplaats of stalboxen ontbreken. Door de<br />
regelmatige plaatsing van de palen zijn geen<br />
ingangen aan te wijzen. Twee dubbele paalkuilen<br />
in het noordelijk gedeelte van de plattegrond<br />
wijzen op een reparatie.<br />
Gebouw 2<br />
De plattegrond van dit gebouw is vrijwel<br />
identiek aan de plattegrond van gebouw 1.<br />
Het betreft tien paalkuilen die een rechthoek<br />
vormen met afmetingen van ca 9,50 x 3,25 m,<br />
met een noordwest – zuidoost oriëntatie (afb.<br />
7). De paalkuilen bevonden zich paarsgewijs<br />
tegenover elkaar met onderlinge afstanden<br />
van 2 tot 2,5 m. De paalkuilen zijn tussen 15<br />
en 25 cm diep bewaard gebleven.<br />
Aanwijzingen voor woon- of stalgedeelten en<br />
ingangen ontbreken. Anders dan bij gebouw<br />
1 bevonden zich buiten de korte zijden geen<br />
paalkuilen die aan deze plattegrond kunnen<br />
worden toegeschreven. Ook zijn er geen duidelijke<br />
(ondiepere) wandstijlen. Omdat deze<br />
bij de overige plattegronden op deze vindplaats<br />
wel zijn aangetroffen lijkt het zeer<br />
ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />
14
Afb. 8<br />
waarschijnlijk dat de gebouwen 1 en 2 smalle<br />
gebouwen zijn en de aangetroffen paalkuilen<br />
de wanden hiervan vormen. Gezien de<br />
geringe breedte van gebouwen 1 en 2 lijkt<br />
een woonfunctie niet voor de hand te liggen.<br />
Eerder moet gedacht worden aan bijgebouwen<br />
zoals schuren.<br />
Gebouw 3<br />
Gebouw 3 bevond zich aan de rand van één<br />
van de hogere delen van de dekzandrug. De<br />
plattegrond wordt gevormd door 19 wandstijlen<br />
en 2 middenstijlen en is noordwest –<br />
zuidoost georiënteerd (afb. 8). De lengte van<br />
het gebouw bedraagt 12 m, de breedte 4,50<br />
m. De paalkuilen zijn tussen 8 en 20 cm diep<br />
bewaard gebleven, waarbij de middenstijlen<br />
niet dieper zijn dan de aanwezige wandstijlen.<br />
Het gebouw heeft door de twee middenstijlen<br />
een tweeschepige indeling met drie<br />
binnenruimten. De drie binnenruimten heb-<br />
ben een lengte van respectievelijk van west<br />
naar oost; 4,25, 3,35 en 2,75 m. Ondanks het<br />
ontbreken van aanwijzingen voor een functionele<br />
indeling van de drie binnenruimten<br />
lijkt een woonfunctie voor in ieder geval de<br />
grootste (westelijke) binnenruimte aannemelijk.<br />
Hier is immers het leefbare oppervlak het<br />
grootst.<br />
In het verlengde van de twee middenstijlen<br />
bevond zich in de westelijke korte wand een<br />
paalkuil die, gezien het ontbreken van overige<br />
wandstijlen in deze korte wand dieper<br />
gefundeerd is geweest en waarschijnlijk een<br />
dakdragende functie heeft gehad. Het<br />
gebouw zou hiermee aan de westelijke kant<br />
een zadeldakconstructie hebben gehad.<br />
Gebouw 4<br />
De plattegrond van gebouw 4 bevond zich<br />
op de overgang van een hoger gelegen<br />
gedeelte van de dekzandrug naar een lager<br />
ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />
15
15 Mogelijk is het huis langer geweest,<br />
zie 7.1.<br />
Afb. 9<br />
gelegen gedeelte in het noordoosten. Het<br />
gebouw is noordwest – zuidoost georiënteerd<br />
en heeft afmetingen van 15 x 4,50 m<br />
(afb. 9). 15<br />
.<br />
Een aantal paalkuilen dat in elkaars verlengde<br />
ligt, vormt binnen de plattegrond<br />
twee rijen die het gebouw een drieschepige<br />
indeling geven. Hierbij moet worden opgemerkt<br />
dat van de zuidelijke rij slechts een<br />
aantal paalkuilen is aangetroffen. De twee<br />
zijschepen zijn, met een breedte van ca 1 m,<br />
vrij smal. In het oostelijk gedeelte van de<br />
plattegrond lijkt een aantal paalkuilen de<br />
aanzet tot stalboxen te vormen. De diepte<br />
van de paalkuilen varieert sterk. Hierbij moet<br />
opgemerkt worden dat de wandstijlen minder<br />
diep zijn – tussen 6 en 14 cm – dan de<br />
stijlen binnen het gebouw, waarvan er vier<br />
tussen 20 en 30 cm diep zijn. Dit wijst er op<br />
dat de stijlen binnen de plattegrond onderdeel<br />
maakten van de dakdragende construc-<br />
tie van het gebouw. Door de onregelmatige<br />
plaatsing van de aangetroffen paalkuilen in<br />
de lange zijden van het gebouw zijn geen<br />
ingangen aan te wijzen.<br />
Het grote aantal paalkuilen binnen de plattegrond<br />
bemoeilijkt een reconstructie van de<br />
ruimten in het gebouw. Het is mogelijk, maar<br />
niet waarschijnlijk dat de bewoners in de<br />
loop van de tijd een aantal reparaties hebben<br />
verricht aan de binnenkant van het<br />
gebouw of de binnenindeling hebben aangepast.<br />
Reparaties aan de wanden, die gevoeliger<br />
zijn voor weersinvloeden, zijn<br />
bijvoorbeeld niet vastgesteld. Een aantal<br />
paalkuilen binnen de plattegrond zal dan ook<br />
uit een andere periode dan gebouw 4 dateren<br />
en zijn niet betrokken bij de reconstructie.<br />
Gebouw 5<br />
Gebouw 5 bevond zich op een hoger gelegen<br />
gedeelte ten noorden van gebouw 4 en heeft<br />
ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />
16
16 Indien de gebouwen 1 en 2 als<br />
schuren worden geïnterpreteerd<br />
betreft het in totaal 20 bijgebouwen.<br />
Afb. 10<br />
ook vrijwel dezelfde oriëntatie; noordwest –<br />
zuidoost. De plattegrond wordt gevormd<br />
door 16 wandstijlen en twee middenstijlen, is<br />
11 m lang en 5,50 m breed (afb. 10). De oostelijke<br />
korte zijde heeft een ronde vorm. De<br />
paalkuilen die de wanden vormen zijn tussen<br />
5 en 21 cm diep bewaard gebleven. Twee<br />
middenstijlen en een wandstijl in het verlengde<br />
daarvan in de westelijke korte zijde<br />
zijn dieper gefundeerd; tussen 22 en 30 cm.<br />
De dakconstructie moet dus voornamelijk<br />
door de middenstijlen zijn gedragen, waarbij<br />
vermoedelijk een zadeldakconstructie aan de<br />
westelijke zijde aanwezig is geweest. Een<br />
aantal dubbele wandpalen wijst op reparaties<br />
aan de noordelijk wand. De twee middenstijlen<br />
geven het gebouw een<br />
tweeschepige indeling en verdelen het in<br />
drie binnenruimten van respectievelijk, van<br />
west naar oost; 3,45, 4,45 en 1,95 m lengte.<br />
De oostelijke binnenruimte is vrij klein maar<br />
lijkt een speciale functie te hebben gehad. In<br />
deze ruimte is namelijk een 75 cm diepe kuil<br />
aangetroffen met rechte wanden en een<br />
vlakke bodem (afb. 11). Deze kuil is geïnterpreteerd<br />
als kelder- of voorraadkuil voor<br />
landbouwproducten, een zogenaamde silo.<br />
Van de twee overige ruimten valt over de<br />
functie niets te zeggen, al lijkt voor de middelste,<br />
grootste ruimte een woonfunctie voor<br />
de hand te liggen.<br />
5.3.3 Bijgebouwen<br />
In het opgegraven gedeelte van de vindplaats<br />
zijn in totaal 18 bijgebouwen aangetroffen<br />
(afb. 5). 16 In 17 gevallen betreft het<br />
spiekers voor de bovengrondse opslag van<br />
gewassen. De spiekers zijn over het algemeen<br />
vierpalig, in drie gevallen betreft het<br />
spiekers met meer, onregelmatig geplaatste<br />
palen.<br />
Opvallend is dat de spiekers in twee clusters<br />
op de vindplaats aanwezig lijken te zijn, met<br />
een zone zonder bijgebouwen tussen gebou-<br />
ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />
17
17 Zie bijvoorbeeld Unit 3 in Zwolle<br />
Ittersumerbroek, Clevis & Verlinde<br />
1991.<br />
Afb. 11: Kelderkuil of silo in gebouw 5.<br />
wen 3 en 4. In hoeverre dit beeld representatief<br />
is voor de gehele vindplaats is aan de<br />
hand van dit opgegraven gedeelte weliswaar<br />
niet aan te tonen, maar in grote lijnen zouden<br />
echter twee erven gereconstrueerd kunnen<br />
worden rond de gebouwen 3 en 5. De<br />
grote hoeveelheid spiekers in vergelijking<br />
met het aantal gebouwplattegronden kan<br />
verklaard worden door de eenvoudige constructie<br />
van deze spiekers; ze zijn gemakkelijk<br />
te bouwen.<br />
De spieker die tijdens het AAO in 2002 al is<br />
beschreven vormt hier een uitzondering.<br />
Niet alleen is deze spieker opgebouwd uit<br />
zes palen, deze is ook een keer gerepareerd,<br />
getuige de dubbele paalkuilen. Deze spieker<br />
heeft afmetingen van 5 x 3,50 m. Reparaties<br />
zijn eveneens zichtbaar bij een vierpalige<br />
spieker ten zuidwesten van gebouw 3.<br />
In de noordwestelijke hoek van de opgraving<br />
is een zespalige structuur aangetroffen die<br />
door de twee naar buiten geplaatste palen in<br />
de noordoostelijke en zuidwestelijke wand<br />
een min of meer ovale plattegrond vormt. Het<br />
betreft waarschijnlijk een hooiberg. 17<br />
De palen van bovengenoemde bijgebouwen<br />
zullen een vloertje hebben gedragen waarop<br />
gewassen droog en buiten bereik van ongedierte<br />
opgeslagen konden worden. Een<br />
wandje van vlechtwerk met leem en een dak<br />
boven de constructie zullen het verder tegen<br />
weersinvloeden hebben beschermd.<br />
5.3.4 Overige sporen<br />
Naast de paalkuilen die aan gebouwen zoals<br />
huizen of bijgebouwen zijn toe te schrijven,<br />
zijn nog 810 paalkuilen aangetroffen die<br />
geen onderlinge samenhang lijken te vertonen.<br />
Enkele paalkuilen die in elkaars verlengde<br />
liggen kunnen deel hebben<br />
uitgemaakt van erfscheidingen. Deze kunnen<br />
echter niet over grote afstanden gevolgd<br />
worden zodat een reconstructie van de<br />
omtrek van de erven niet mogelijk is.<br />
Tijdens de opgraving zijn in totaal 142 kuilen<br />
aangetroffen, die op of rond de erven zijn<br />
gegraven. Veelal worden deze kuilen als<br />
afvalkuilen geïnterpreteerd. Het gebrek aan<br />
vondsten in de meeste van deze kuilen kan<br />
er op wijzen dat voornamelijk organisch afval<br />
hierin terecht is gekomen.<br />
In slechts één kuil (spoor 81 in put 64) is een<br />
groot aantal aardewerkscherven aangetroffen<br />
(zie Hoofdstuk 6.2). Gezien de ligging<br />
van deze kuil lijkt deze zich op het erf rond<br />
gebouw 4 of 5 te bevinden (afb. 5, S81).<br />
Deze kuil wijkt door de hoeveelheid scherven<br />
duidelijk af van de rest van de kuilen op het<br />
terrein. Deze relatieve rijkdom en het feit dat<br />
hoogstwaarschijnlijk maar één of twee potten<br />
aanwezig zijn in de kuil, wijst niet in de rich-<br />
ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />
18
18 Zie Gerritsen 2001.<br />
19 Groenewoudt, Spek & Van der Velde<br />
1998, 32-33.<br />
20 Esgreppels zijn onderscheiden van<br />
de overige greppels door de duidelijk<br />
zichtbare schopsteken aan de<br />
onderkant en de grotere oppervlakte<br />
waarop ze zijn aangetroffen.<br />
21 In de erfgreppels is geglazuurd aardewerk<br />
aangetroffen. Op basis hiervan<br />
kan de ontginning van de es na<br />
de Late Middeleeuwen worden<br />
geplaatst.<br />
22 Dijkstra & Schrijer 2002, afb. 15.<br />
ting van een normale afvalkuil. Eerder moet<br />
gedacht worden aan een bewuste depositie<br />
van de pot (of potten) die een specifieke fase<br />
van de bewoning van één van de twee eerder<br />
genoemde erven markeren, bijvoorbeeld<br />
het in gebruik nemen of verlaten van het erf<br />
. 18<br />
Op of rond erven uit de prehistorie en de<br />
Middeleeuwen zijn normaliter waterkuilen of<br />
waterputten aanwezig. Hoewel tijdens de<br />
opgraving een aantal diepe kuilen is aangetroffen,<br />
kan geen daarvan als waterput geïnterpreteerd<br />
worden. Houten constructies of<br />
sporen daarvan zijn in de kuilen niet aangetroffen.<br />
Het ontbreken van waterputten kan<br />
verklaard worden door de aanwezigheid van<br />
de nabij gelegen Usseler stroom ten westen<br />
van het plangebied, die voor drinkbaar water<br />
kan hebben gezorgd. Een andere mogelijkheid<br />
is dat waterputten in lager gelegen<br />
gedeelten zijn aangelegd. 19 Het archeologisch<br />
onderzoek heeft zich echter voornamelijk op<br />
de concentraties van bewoningssporen op<br />
de hoger gelegen gedeelten van de dekzandrug<br />
geconcentreerd, waardoor waterputten<br />
in de lager gelegen gedeelten zich buiten het<br />
opgravingsvlak kunnen bevinden. Bij de overige<br />
kuilen kunnen, op grond van de vorm en<br />
vulling, geen duidelijke waterkuilen onderscheiden<br />
worden.<br />
Behalve de esgreppels die hieronder zullen<br />
worden beschreven, zijn tijdens de opgraving<br />
nog 12 andere greppels aangetroffen. 20<br />
Voornamelijk in het noordelijk gedeelte van<br />
de opgraving zijn deze prominent aanwezig.<br />
Twee parallel aan elkaar lopende greppels,<br />
met een onderlinge afstand van 1,50 m, hebben<br />
een noordwest – zuidoost oriëntatie.<br />
Beide greppels zijn slechts enkele centimeters<br />
diep en daarom niet over de gehele<br />
lengte in het sporenvlak zichtbaar (zie afb.<br />
4). De greppels kunnen niet op basis van<br />
aardewerkscherven gedateerd worden. De<br />
meest noordelijke lijkt echter een strook met<br />
plantbedden af te sluiten wat een gelijktijdigheid<br />
suggereert.<br />
In het overige gedeelte van het opgegraven<br />
oppervlak zijn greppels aangetroffen die op<br />
basis van hun positie en oriëntatie ten<br />
opzichte van de huizen niet als erfgreppels<br />
rond deze huizen kunnen worden gezien.<br />
5.3.5 Jongste sporen in het opgegraven<br />
gedeelte<br />
Over een groot gedeelte van het oppervlak<br />
van de opgraving zijn esgreppels aangetroffen<br />
die zijn ontstaan bij de ontginning van<br />
het gedeelte van de dekzandrug waarop de<br />
Josink Es is gelegen. 21 Vooral in het zuidwestelijk<br />
deel van de opgraving waren deze dui-<br />
delijk aanwezig. De greppels worden<br />
gevormd door smalle baantjes waarin de<br />
individuele schopsteken nog waren te herkennen.<br />
Deze eerste ontginning van de es,<br />
waarbij opgebrachte stalmest en plaggen<br />
met het onderliggende dekzand werd vermengd<br />
heeft voor een verstoring van het<br />
sporenvlak gezorgd. Omdat onder deze<br />
esgreppels nog sporen zijn aangetroffen<br />
mogen we er van uitgaan dat alleen de<br />
ondiepste sporen daar zijn vergraven. De<br />
oriëntatie van deze greppels is oost – west<br />
tot noordwest – zuidoost.<br />
Hoewel ze door een gebrek aan vondsten<br />
niet goed zijn te dateren, behoren de karrensporen<br />
die al tijdens het AAO in 2002 zijn<br />
vastgesteld tot de jongste sporen op de<br />
vindplaats. Op een historische kaart uit de<br />
19 e eeuw zijn twee eswegen op de Josink Es<br />
zichtbaar. 22 Tijdens de opgraving in 2004 wisten<br />
buurtbewoners zich één van de deze<br />
wegen nog te herinneren die tot ca 30 jaar<br />
geleden nog in gebruik was. De karrensporen<br />
zijn in drie banen, met een zuidwest –<br />
noordoost oriëntatie, in het opgravingsvlak<br />
aanwezig. Op een enkele plaats kon de<br />
onderlinge afstand tussen de individuele<br />
karrensporen worden bepaald. Deze<br />
bedraagt ca 1,50 m.<br />
In het noordelijk gedeelte van de opgraving<br />
is een aantal langwerpige sporen aanwezig,<br />
die parallel en dicht op elkaar zijn gegraven.<br />
Hoogstwaarschijnlijk zijn dit plantbedden van<br />
moestuintjes, die door het ontbreken van<br />
vondsten niet zijn te dateren, maar zeer<br />
recent kunnen zijn.<br />
ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />
19
23 Bij de analyse van het aardewerk<br />
zijn alle scherven beschreven, ook<br />
die uit het esdek.<br />
24 In meer dan de helft van de gevallen<br />
ging het zelfs om slechts één<br />
scherf per vondstnummer.<br />
25 Vondst 853 is apart beschreven.<br />
26 O.a Van den Broeke 1987, 105-109.<br />
27 Hermsen 2003, 38; Van den Broeke<br />
1987.<br />
6 Vondstmateriaal<br />
6.1 Inleiding<br />
Tijdens de opgraving zijn 3351 vondsten verzameld,<br />
waarvan 2497 uit antropogene<br />
grondsporen.Dat is een gering aantal in vergelijking<br />
tot het opgegraven oppervlak. Aan<br />
de ene kant is dit te verklaren omdat een<br />
groot deel van de cultuurlaag in later tijd in<br />
de bouwvoor is opgenomen, in de periode<br />
voordat een plaggendek werd opgeworpen.<br />
Het vondstmateriaal dat op die manier in de<br />
es is opgenomen is niet intensief verzameld.<br />
Aan de andere kant betreft het ook de neerslag<br />
van voor Oost-Nederland relatief vondstarme<br />
periodes.<br />
Slechts uit een enkele categorie, het aardewerk,<br />
kon relevante informatie worden verkregen<br />
omtrent de aard en datering van de<br />
vindplaats. Deze is dan ook hieronder nader<br />
uitgewerkt.<br />
De andere categorieën (vuursteen, natuursteen,<br />
huttenleem, (metaal-)slakken en<br />
metaal) zijn ten behoeve van de evaluatie<br />
door middel van een Quick Scan bekeken,<br />
maar leverden geen werktuigen of dateerbare<br />
vondsten op en zijn niet geanalyseerd.<br />
Een groot gedeelte van het vondstmateriaal,<br />
616 stuks, is verzameld uit het esdek en<br />
heeft geen bijdrage geleverd aan het beantwoorden<br />
van de vragen uit het PvE.<br />
Bij de uitwerking van het AAO in 2002 is<br />
vuursteen uitgebreid geanalyseerd. Er konden<br />
toen echter geen duidelijke concentraties<br />
van artefacten, zoals bij jachtkampjes,<br />
aangewezen worden. Ook tijdens de opgraving<br />
in 2004 zijn deze niet aangetroffen.<br />
Op basis van de indrukken van twijgen in het<br />
huttenleem kon slechts gesteld worden dat<br />
het een onderdeel vormde van de wanden<br />
van de aangetroffen boerderijen.<br />
In onderstaande tabel is het aantal vondsten<br />
per materiaalcategorie weergegeven.<br />
Materiaalcategorie Aantal Gewicht in grammen<br />
Aardewerk 1285 7600<br />
Bot 2 1<br />
Bouwmateriaal 6 98<br />
Glas 1 11<br />
Houtskool 650 141<br />
Metaal 9 216<br />
Natuursteen 981 16800<br />
Slakken 216 2379<br />
Verbrande klei 20 27<br />
Vuursteen 181 1250<br />
Totaal 3351 28523<br />
Tabel 1 Vondstaantallen per materiaalcategorie<br />
6.2 Prehistorisch aardewerk<br />
In totaal zijn tijdens de opgraving op de<br />
Josink Es 1285 stuks aardewerk verzameld,<br />
waarvan 882 uit antropogene grondsporen. 23<br />
Voor 95% van de vondstnummers geldt dat<br />
er minder dan tien scherven per<br />
vondstnummer zijn. 24 Een uitzondering hierop<br />
is vondstnummer 853 (put 64 ,spoor 81) met<br />
233 stuks. Over het algemeen gaat het om<br />
kleine scherven, die echter niet zijn afgerond.<br />
Er is niet veel echt gruis, maar wel veel erg<br />
klein, gefragmenteerd materiaal.<br />
De magering van het aardewerk is voor het<br />
merendeel mineraal: steengruis (meestal<br />
graniet) of zand, of een combinatie van<br />
beide. Bij de analyse van het aardewerk is<br />
opgevallen dat er nauwelijks versierde of<br />
besmeten stukken tussen zitten. Bij de aanwezige<br />
besmeten scherven gaat het bij 32<br />
van de 43 scherven om fijne besmijting.<br />
Eventuele versiering bestaat vooral uit<br />
indrukjes, gemaakt met vingertop en/of<br />
nagels, of spatel. Ook het aantal randjes ligt,<br />
met 69 stuks, laag. Bovendien zijn de aangetroffen<br />
randjes erg klein en algemeen van<br />
vorm, zodat weinig over de betreffende potvorm<br />
gezegd kan worden. Een uitzondering<br />
ook hierop vormt vondstnummer 853, waarin<br />
13 randscherven zijn teruggevonden die<br />
behoren tot een potvorm uit de Late<br />
Bronstijd (afb. 12). 25<br />
Door het ontbreken van duidelijke aanwijzingen<br />
voor pot- en/of versieringsvormen is het<br />
moeilijk aan de hand daarvan het aardewerk<br />
te dateren. Er is één fragment met schouderknik<br />
gevonden, dat mogelijk zou kunnen toebehoren<br />
aan een pot van het zogenaamde<br />
‘Marne-aardewerk’ een aardewerkvorm die<br />
vooral in de (vroege) Midden IJzertijd voorkomt.<br />
26<br />
Daarnaast zijn twee scherven aangetroffen<br />
met mogelijk zogenaamde ‘Kalenderbergversiering<br />
(afb. 13), een versieringsvorm<br />
waarbij de pot vlakdekkend is versierd met<br />
verschillende patronen van nagel- en spatelindrukken.<br />
Deze versiering komt voor vanaf<br />
de Late Bronstijd en in de Vroege IJzertijd,<br />
met een opleving in de Late IJzertijd. 27<br />
Aan de hand van het baksel kan ongeveer<br />
een derde van het verzamelde aardewerk in<br />
de Bronstijd of Vroege IJzertijd gedateerd<br />
worden: de grove magering van steengruis is<br />
hiervoor de duidelijkste aanwijzing.<br />
Daarnaast hebben veel fragmenten de algemene<br />
datering ‘IJzertijd’ meegekregen.<br />
Hierbij is mogelijk ook een aantal stukken uit<br />
de Vroege IJzertijd, maar deze zijn minder<br />
duidelijk herkenbaar. Voor de Midden<br />
IJzertijd zijn geen duidelijke aanwijzingen<br />
gevonden, op het fragment Marne-aardewerk<br />
na. Ongeveer een tiende van het aarde-<br />
ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />
20
28 Bloo 2002.<br />
29 Alleen fragmenten met<br />
Wikkeldraadversiering zijn tijdens<br />
het definitieve onderzoek niet aangetroffen.<br />
30 Anders zijn meestal fragmenten met<br />
een duidelijk knik wel bewaard.<br />
Afb. 12: Aardewerk uit de Late Bronstijd (vondstnummer 853).<br />
Afb. 13: Aardewerk met ‘Kalenderberg-versiering’<br />
(vondstnummer 463).<br />
werk is op baksel gedateerd in de Late<br />
IJzertijd/ Romeinse tijd. Voornamelijk omdat<br />
bij deze scherven fijn zandige magering was<br />
gebruikt. Dit is echter geen erg zeker dateringsmiddel.<br />
Naast prehistorisch aardewerk zijn 25 scherven<br />
Romeins en Middeleeuws aardewerk<br />
aangetroffen, waarvan 15 scherven uit het<br />
esdek.<br />
Ook na het AAO op dezelfde locatie, is het<br />
verzamelde aardewerk bekeken. 28 Hierbij is<br />
ook duidelijk de grote hoeveelheid met<br />
steengruis gemagerd materiaal opgevallen.<br />
Tijdens het AAO zijn in verhouding wat meer<br />
randfragmenten en versierde scherven aangetroffen.<br />
De versieringsmotieven zijn wel<br />
vergelijkbaar. 29<br />
Tijdens de determinatie van het materiaal uit<br />
het AAO is ook het dateringsprobleem<br />
onderkend: de magering en de versieringspatronen<br />
zijn vanaf de Late Bronstijd en door<br />
de hele IJzertijd heen in gebruik geweest.<br />
Duidelijke aanwijzingen voor een latere datering,<br />
zoals bijvoorbeeld organische magering<br />
en versiering tegen de buitenkant van de<br />
potrand, ontbreken echter, zowel in het<br />
materiaal uit het vooronderzoek als het definitieve<br />
onderzoek. Hieruit kan geconcludeerd<br />
worden dat uit het aangetroffen aardewerk<br />
blijkt dat het zwaartepunt van de prehistorische<br />
bewoning van de Josink Es in de Late<br />
Bronstijd en Vroege IJzertijd lag.<br />
Vondst 853<br />
Vondstnummer 853 is afkomstig uit put 64,<br />
spoor 81. De vondst omvat 233 scherven.<br />
De scherven zijn met gebroken steengruis<br />
gemagerd en over het algemeen licht<br />
gekleurd van buiten en donker van binnen.<br />
Het oppervlak heeft geen extra bewerking<br />
ondergaan. De scherven zijn niet tot nauwelijks<br />
afgerond, wat er op wijst dat ze niet<br />
lang aan het oppervlak hebben gelegen.<br />
In totaal zijn dertien randfragmenten aangetroffen,<br />
van maximaal twee verschillende<br />
potten. Het is ook goed denkbaar dat de<br />
fragmenten tot dezelfde pot behoren: kleine<br />
afwijkingen in vorm en kleur kunnen tijdens<br />
de productie en het gebruik van de pot zijn<br />
ontstaan. Daarnaast zijn zeven fragmenten<br />
van een platte bodem gevonden, die allen tot<br />
dezelfde bodem lijken te horen. De overige<br />
(wand)fragmenten zijn dusdanig eenvormig<br />
dat aangenomen mag worden dat ze veelal<br />
tot eenzelfde of hooguit twee verschillende<br />
potten behoren. Er zijn nauwelijks duidelijke<br />
schouder-, hals- of buikfragmenten te onderscheiden.<br />
Het pottype waartoe de scherven behoren is<br />
waarschijnlijk een tweeledige pot met een<br />
hoge, rechte rand (diameter ca. 19 cm) en<br />
met een platte bodem (diameter ca. 11 cm)<br />
en waarschijnlijk een flauwe buik- of schouderknik.<br />
30 Uit het baksel en het pottype is<br />
een datering in de Late Bronstijd af te leiden.<br />
ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />
21
31 Dijkstra & Schrijer 2002.<br />
32 Verlinde 1993.<br />
33 Huijts 1992.<br />
34 Huijts 1992, afb. 60.<br />
35 Dit geldt voor de typen Elp 7, 9 en<br />
12.<br />
36 Vergelijkbaar met type Elp 7, zie<br />
Huijts 1992, afb. 44.<br />
37 Roymans & Hiddink 1991, 117-118;<br />
Van der Velde & Kenemans 2003.<br />
38 Groenewoudt & Verlinde 1989.<br />
7 Conclusies<br />
7.1 Typologie en datering van de<br />
opgegraven boerderijplattegronden<br />
Voor het dateren van de verschillende huizen<br />
is voornamelijk gebruik gemaakt van het aardewerk<br />
dat in de paalkuilen van de huisplattegronden<br />
is aangetroffen. Hierbij doen zich<br />
twee problemen voor. Allereerst is het aardewerk<br />
uit verschillende perioden, mede door<br />
de geringe omvang van de meeste scherven,<br />
in de meeste gevallen niet goed van elkaar<br />
te onderscheiden. Daarnaast kunnen oudere<br />
scherven die al op het terrein aanwezig<br />
waren in de paalkuilen van jongere huizen<br />
terecht zijn gekomen. Bij het voorkomen van<br />
scherven uit verschillende perioden in eenzelfde<br />
huisplattegrond worden deze gedateerd<br />
door de jongste scherven. Naast een<br />
datering op basis van het aardewerk is ook<br />
gekeken naar de typologische kenmerken<br />
van de huisplattegronden.<br />
De plattegrond van gebouw 1 is na het AAO<br />
in 2002 op basis van het aardewerk gedateerd<br />
tussen 800 en 1200. 31 Uit de paalkuilen<br />
van gebouw 2 zijn slechts twee aardewerkscherven<br />
verzameld die niet aan een specifieke<br />
periode konden worden toegeschreven.<br />
Op basis van typologische overeenkomsten<br />
kan gebouw 2 in dezelfde periode als<br />
gebouw 1 worden geplaatst.<br />
De gebouwen 1 en 2 vertonen overeenkomsten<br />
met een gebouw dat in 1992 op de nabij<br />
gelegen Elferink Es is opgegraven en als<br />
schuur is geïnterpreteerd. 32 Vooral de geringe<br />
breedte van ca 3 m komt overeen, al was de<br />
schuur op de Elferink Es met een lengte van<br />
15 m aanmerkelijk langer. Door een gebrek<br />
aan vondsten uit de paalkuilen was het niet<br />
mogelijk de schuur op de Elferink Es te dateren.<br />
Met de nieuwe gegevens van de Josink<br />
Es kunnen we deze schuren nu dateren tussen<br />
800 en 1200.<br />
De plattegrond van huis 3 heeft slechts drie<br />
aardewerkscherven opgeleverd, waarvan er<br />
twee in de IJzertijd zijn te dateren. De plattegrond<br />
moet tot het zogenaamde overgangstype<br />
Hijken worden gerekend. 33 Voorbeelden<br />
van dit type worden gekenmerkt door enkelvoudige<br />
wandstijlen en een over het algemeen<br />
onduidelijke binnenconstructie. De<br />
plattegrond van huis 3 heeft, naast de twee<br />
middenstijlen, geen duidelijke sporen van<br />
een eventuele binnenconstructie nagelaten.<br />
Een aantal zeer ondiepe verkleuringen zou<br />
wellicht de onderkant van een aantal binnenstijlen<br />
kunnen vormen. Het ontbreken<br />
van een wandspoor en het ontbreken van<br />
wandstijlen bemoeilijkt de vergelijking met<br />
bekende huisplattegronden van dit type.<br />
Hierbij moet worden opgemerkt dat er een<br />
grote regionale variatie bestaat. Typologische<br />
overeenkomsten bestaan o.a. met een plattegrond<br />
uit Peelo. 34<br />
Huisplattegronden van het overgangstype<br />
Hijken worden in de Vroege tot Midden<br />
IJzertijd (800- 400 voor Chr.) gedateerd.<br />
Uit de paalkuilen van huis 4 zijn vier scherven<br />
verzameld waarvan er één een zogenaamde<br />
‘Kalenderberg-versiering’ bezit. Dit<br />
versieringstype is kenmerkend voor de periode<br />
Late Bronstijd – Vroege IJzertijd, met<br />
een opleving in de Late IJzertijd. De overige<br />
drie scherven zijn te dateren in de IJzertijd.<br />
Op basis van het aardewerk lijkt daarmee<br />
een datering in de Vroege IJzertijd waarschijnlijk.<br />
Hoewel de plattegrond verre van volledig is<br />
zijn er toch kenmerken om deze aan het type<br />
Elp toe te schrijven. Zo is er de drieschepige<br />
indeling waarbij de binnenstijlen normaliter<br />
in het oostelijk gedeelte van de plattegrond<br />
dichter op elkaar geplaatst zijn. 35 In dit oostelijk<br />
gedeelte zouden zich dan de stalboxen<br />
voor het vee bevinden. De verdichting van de<br />
binnenstijlen is binnen de plattegrond van<br />
huis 4 echter moeilijk te bewijzen. Een aantal<br />
paalkuilen in het verlengde van huis 4, ten<br />
noordwesten hiervan, zou eventueel een verlenging<br />
van het huis kunnen zijn. 36 In het<br />
midden van de binnenruimte van deze<br />
mogelijke verlenging is slechts één paalkuil<br />
aangetroffen. Door de slechte conservering<br />
van enkele van de binnenstijlen van huis 4 is<br />
een verdere vergelijking met bekende huisplattegronden<br />
niet verantwoord.<br />
Huisplattegronden van het type Elp worden<br />
gedateerd tussen 1200 en 800 voor Chr.<br />
De plattegrond van huis 5 heeft acht scherven<br />
opgeleverd die allemaal in de IJzertijd<br />
zijn te dateren. Net als huis 3 kan huis 5 tot<br />
het overgangstype Hijken toegeschreven<br />
worden met enkelvoudige wandstijlen en een<br />
onduidelijke, waarschijnlijk lichte binnenconstructie.<br />
Groot verschil met de plattegrond<br />
van huis 3 is de aanwezigheid van een voorraadkuil<br />
of silo in de oostelijke binnenruimte.<br />
Uit de vulling van deze kuil zijn acht scherven<br />
verzameld, niet scherper te dateren dan<br />
in de IJzertijd. Dit soort kuilen wordt vaker<br />
aangetroffen in nederzettingen uit de Vroege<br />
IJzertijd. 37 De aanwezigheid van een dergelijke<br />
silo binnen een huisplattegrond is echter<br />
niet gebruikelijk. Een goed<br />
gedocumenteerd voorbeeld van een diepe<br />
kuil binnen een huisplattegrond is de kelderkuil<br />
in een huis uit de Vroege IJzertijd uit<br />
Deventer. 38<br />
ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />
22
Afb. 14<br />
Plattegrond van de opgraving op de Elferink Es - uit: Verlinde 1993<br />
Afb. 14<br />
ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />
23
39 Het grote aantal bijgebouwtjes uit<br />
de (Vroege-) IJzertijd wijkt af van<br />
wat bijvoorbeeld in Zwolle<br />
Ittersumerboek is geconcludeerd,<br />
zie Clevis & Verlinde 1991.<br />
40 Vooropgesteld dat bijgebouwtjes<br />
altijd op het erf gelegen zijn.<br />
7.2 Datering en ruimtelijke uitleg van de<br />
vindplaats<br />
De verwachting na het vooronderzoek dat de<br />
Josink Es een lange bewoningsgeschiedenis<br />
kent, kan door de opgraving in 2004 niet<br />
worden bevestigd. Weliswaar zijn uit verschillende<br />
perioden vondsten aangetroffen, sporen<br />
van bewoning in de vorm van<br />
huisplattegronden zijn alleen uit de Late<br />
Bronstijd en Vroege IJzertijd aangetoond. De<br />
oudste resten betreft vuurstenen artefacten<br />
uit het Mesolithicum en/of het Neolithicum.<br />
Beide perioden hebben echter geen aantoonbare<br />
bewoningssporen zoals haardkuilen<br />
of huisplattegronden achtergelaten. Het<br />
merendeel van de vuursteenvondsten is in<br />
het esdek of in jongere sporen terecht gekomen.<br />
De vroegst aantoonbare structuur is een<br />
huisplattegrond uit de Late Bronstijd of<br />
Vroege IJzertijd. Het huis bevond zich aan de<br />
rand van een hoger gelegen gedeelte van de<br />
dekzandrug. Er zijn geen duidelijke bijgebouwen<br />
uit deze bewoningsperiode aangetoond,<br />
hoewel aardewerk uit de Bronstijd in verschillende<br />
kuilen en paalkuilen is aangetroffen.<br />
Circa 25 m ten noorden van huis 4 is<br />
een kuil aangetroffen met een grote hoeveelheid<br />
aardewerk uit de Late Bronstijd. Deze<br />
kuil moet vermoedelijk op het erf rond dit<br />
huis hebben gelegen.<br />
Twee andere huisplattegronden kunnen in de<br />
Vroege- tot Midden IJzertijd gedateerd worden.<br />
De huizen zijn eveneens op de randen<br />
van de hoogste gedeelten van de dekzandrug<br />
gebouwd. Op of rond de erven zijn 17<br />
spiekers en een mogelijke hooiberg aanwezig.<br />
Op basis van het aardewerk uit de paalkuilen<br />
kunnen deze bijgebouwtjes in de<br />
IJzertijd gedateerd worden. 39 De zespalige<br />
spieker die tijdens het AAO is opgegraven is<br />
destijds in de IJzertijd of Middeleeuwen<br />
gedateerd. De plattegronden van deze structuren<br />
zijn in twee clusters in de noordelijke<br />
en zuidelijke helft van de opgraving aangetroffen,<br />
ook in de lager gelegen gedeelten<br />
van de dekzandrug.<br />
De ruimtelijke verdeling van de twee huizen<br />
en de bijgebouwtjes in de IJzertijd kan wijzen<br />
op de aanwezigheid van kleine akkertjes<br />
in het (lege) gedeelte van de dekzandrug<br />
tussen deze twee huizen. Aanwijzingen hiervoor<br />
zijn echter niet aangetroffen. De eerder<br />
genoemde clusters lijken wel te wijzen op<br />
twee erven die ruimtelijk van elkaar gescheiden<br />
zijn. Het is heel goed mogelijk dat, ook<br />
gezien de geringe typologische verschillen<br />
tussen de plattegronden van huis 3 en 5,<br />
deze opvolgers van elkaar zijn.<br />
Over de grootte van de erven rond de drie<br />
huizen is, door het ontbreken van erfscheidingen<br />
in de vorm van palenrijen of grep-<br />
pels, niets met zekerheid te zeggen. Als de<br />
omvang van de twee clusters van bijgebouwtjes<br />
uit de IJzertijd maatgevend zijn voor de<br />
omvang van de beide erven, zijn deze ca 50<br />
x 40 m en 125 x 30 m. 40<br />
Uit de periode na de IJzertijd zijn twee plattegronden<br />
van schuren op het terrein aangetroffen.<br />
De vrijwel identieke plattegronden<br />
bevonden zich aan de zuidelijke rand van de<br />
dekzandrug, op de overgang naar het beekdal<br />
ten zuiden van het plangebied. Ze zijn te<br />
dateren in de 9 e tot en met de 12 e eeuw. De<br />
enigszins perifere positie van de twee schuren<br />
kan er op wijzen dat de Middeleeuwse<br />
ontginning van de dekzandrug in deze periode<br />
geplaatst kan worden. Op het hoogste<br />
gedeelte van het landschap bevonden zich<br />
dan de akkers in deze periode.<br />
7.3 De landschappelijke ligging van de<br />
aangetroffen archeologische resten<br />
Hoewel slechts een gedeelte van vindplaats<br />
1 vlakdekkend is opgegraven kan toch een<br />
aantal uitspraken worden gedaan over de<br />
landschappelijke ligging van de archeologische<br />
resten. Allereerst is het van belang te<br />
kijken naar de hoogtelijnenkaart van het<br />
oude oppervlak. Als hier de plattegronden<br />
van de verschillende huizen en bijgebouwen<br />
op geprojecteerd worden is duidelijk te zien<br />
dat de huizen op de randen van de hogere<br />
gedeelten van het landschap zijn gebouwd<br />
en dus niet op de hoogste gedeelten zelf<br />
(afb. 15). Dit gaat gedeeltelijk op voor de<br />
plattegronden van de spiekers, waarvan een<br />
aantal zich in een lager gelegen gedeelte<br />
richting het beekdal ten zuiden van het plangebied<br />
bevond.<br />
De bewoning lijkt zich te hebben geconcentreerd<br />
op de oostelijke rand van een dekzandrug.<br />
In de proefputten die ten westen van<br />
de opgraving zijn aangelegd zijn geen aanwijzingen<br />
gevonden voor bewoning op het<br />
westelijk deel van deze dekzandrug. Het ontbreken<br />
van duidelijke concentraties van<br />
bewoningssporen hier kan wijzen op de aanwezigheid<br />
van akkertjes die in de buurt van<br />
de erven zullen zijn aangelegd. Sporen van<br />
akkertjes zijn doorgaans ondiepe fenomenen<br />
(ploegkrassen e.d.) die in dit geval niet<br />
bewaard zijn gebleven.<br />
7.4 Vragen uit het PvE<br />
Hieronder zal aan de hand van de resultaten<br />
van het AAO en de opgraving een antwoord<br />
worden gegeven op de vragen uit het PvE.<br />
Welke archeologische sporen zijn nog aanwezig,<br />
waarbij specifieke aandacht voor huisplattegronden,<br />
spiekers en andere bijgebouwen<br />
en waterputten?<br />
Uit de vele grondsporen zijn de plattegron-<br />
ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />
24
Afb. 15
41 Op de voormalige Elferink Es, ca<br />
500 m ten zuidoosten van de Josink<br />
Es, bevindt zich thans een woonwijk.<br />
42 Verlinde 2000.<br />
43 Voor een discussie rond dit concept<br />
zie o.a. Gerritsen 2001 en Van der<br />
Velde 2004.<br />
den van vijf gebouwen en 18 bijgebouwen te<br />
herkennen, waaronder 17 spiekers en een<br />
mogelijke hooiberg. Daarnaast zijn talloze<br />
paalkuilen, kuilen, en enkele greppels aangetroffen.<br />
Deze sporen zullen eveneens grotendeels<br />
op de erven rond de huisplattegronden<br />
hebben gelegen. Er zijn geen waterputten<br />
aangetroffen. Sporen van gebruik van het<br />
terrein in de Nieuwe Tijd zijn veelvuldig aanwezig<br />
in de vorm van ontginningsgreppels,<br />
karrensporen en plantbedden van moestuintjes<br />
die evenwel niet op bewoning wijzen.<br />
Is sprake geweest van continue bewoning of<br />
van bewoning in verschillende perioden?<br />
De bewoning op het terrein lijkt zich in de<br />
periode Late Bronstijd tot Midden IJzertijd<br />
(tussen 1200 en 400 voor Chr.) te hebben<br />
afgespeeld. In deze periode zijn de drie huisplattegronden<br />
te plaatsen. Vuursteen uit het<br />
Mesolithicum en Neolithicum is op het terrein,<br />
tijdens het AAO en de opgraving, wel<br />
aangetroffen, maar vuursteenconcentraties of<br />
grondsporen die op bewoning kunnen wijzen<br />
ontbreken. Hoewel vondsten uit de Romeinse<br />
tijd en de Middeleeuwen op het terrein aanwezig<br />
zijn, ontbreken plattegronden van huizen<br />
uit deze perioden. De twee<br />
Middeleeuwse schuren getuigen wel van een<br />
gebruik van het terrein in de 9 e tot 12 e eeuw.<br />
Er is dus geen sprake van een continue<br />
bewoning.<br />
Is er een relatie tussen deze nederzetting en<br />
de nederzetting op de Elferink Es?<br />
De relatie tussen de Josink Es en de Elferink<br />
Es is vrij opmerkelijk. 41 Ook op de Elferink Es<br />
is een huisplattegrond uit de Vroege IJzertijd<br />
aangetroffen, zij het dat deze veel beter<br />
bewaard is gebleven, met duidelijke wandgreppels<br />
(afb. 14). De opgraving op de<br />
Elferink Es leverde ook een huisplattegrond<br />
op van het type Odoorn uit de 6 e eeuw, 42 een<br />
periode waaruit op de Josink Es geen sporen<br />
of vondsten zijn aangetroffen. Daarnaast is<br />
een gebouw aangetroffen waarvan de plattegrond<br />
grote overeenkomsten vertoont met<br />
de plattegronden van de gebouwen 1 en 2<br />
op de Josink Es. De drie gebouwen zijn geïnterpreteerd<br />
als schuren. De afwijkende<br />
oriëntatie (vrijwel noord-zuid) van de schuur<br />
op de Elferink Es komt overeen met schuur 1<br />
van de Josink Es. Op basis van het aardewerk<br />
uit de paalkuilen van gebouw 1 op de<br />
Josink Es is deze in de 9 e tot en met de 12 e<br />
eeuw gedateerd. Op beide essen is dus<br />
sprake van een bewoning in de Vroege<br />
IJzertijd en een gebruik van de twee terreinen<br />
in de Middeleeuwen. De erven uit de<br />
Vroege IJzertijd kunnen onderdeel hebben<br />
uitgemaakt van hetzelfde nederzettingssysteem.<br />
Op beide terreinen lijkt geen sprake te<br />
zijn van een continue bewoning.<br />
7.5 Besluit<br />
De opgraving op de Josink Es kan een waardevolle<br />
bijdrage leveren, samen met het<br />
onderzoek op de Elferink Es en de Usseler<br />
Es, aan een reconstructie van de bewoningsgeschiedenis<br />
van de regio rond Enschede.<br />
Binnen een korte afstand van elkaar kunnen<br />
bewoningsresten op twee verschillende dekzandruggen<br />
met elkaar vergeleken worden<br />
en inzicht geven in de bewoningsdichtheid<br />
en –dynamiek in dit landschap en de exploitatie<br />
van de omgeving.<br />
Op het eerste gezicht lijken de resultaten<br />
van de opgraving op de Josink Es, afgaande<br />
op het aantal vondsten en de gereconstrueerde<br />
huisplattegronden, tegen te vallen.<br />
Hierbij moeten we ons realiseren dat de hier<br />
beschreven periode van bewoning relatief<br />
vondstarm is. In de Late Bronstijd en Vroegeen<br />
Midden IJzertijd zal metaal zijn weg niet<br />
tot alle boerengemeenschappen in dezelfde<br />
mate hebben gevonden. Daarnaast zal het<br />
gebruik van voorwerpen van bijvoorbeeld<br />
hout en bot – organische materialen die in<br />
de zandgrond niet of nauwelijks bewaard<br />
blijven – nog veelvuldig hebben plaatsgevonden.<br />
De neerslag van de materiele cultuur uit de<br />
hierboven genoemde periode is vrij beperkt.<br />
Er zijn bijvoorbeeld geen werktuigen van<br />
metaal aangetroffen. Natuursteen is weliswaar<br />
in grote hoeveelheden aanwezig, maar<br />
werktuigen zoals maalstenen of kookstenen<br />
ontbreken eveneens.<br />
Aan de hand van het aardewerk uit de<br />
grondsporen kan worden afgeleid dat de<br />
bewoning op de Josink Es zich in de Late<br />
Bronstijd en Vroege- en Midden IJzertijd<br />
heeft afgespeeld. Uit vroegere of latere perioden<br />
zijn geen huisplattegronden aangetroffen.<br />
De twee schuren getuigen wel van een<br />
exploitatie maar niet van bewoning van dit<br />
gedeelte van de dekzandrug in de<br />
Middeleeuwen.<br />
De drie huisplattegronden lijken niet een<br />
continue bewoning in de eerder genoemde<br />
periode te laten zien. Vooral de typologische<br />
verschillen tussen huis 4 aan de ene kant en<br />
de huizen 3 en 5 aan de andere kant lijken<br />
te groot. Uit deze periode uit de prehistorie<br />
is bekend dat erven na het verlaten van de<br />
huizen niet op dezelfde plek werden ingericht.<br />
Het verplaatsen van erven gebeurde<br />
waarschijnlijk om de wat hoger gelegen<br />
akkers heen, waardoor erven door het landschap<br />
begonnen te ‘zwerven’. 43 Pas aan het<br />
einde van de Midden- en gedurende de Late<br />
IJzertijd lijkt het er op dat de verplaatsingsafstand<br />
van de erven steeds kleiner werd. In<br />
de loop van de Late IJzertijd leidde dit uiteindelijk<br />
tot het ontstaan van plaatsgebon-<br />
ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />
27
44 Groenewoudt, Spek & Van der Velde<br />
1998; Van der Velde et al 2003; Van<br />
der Velde & Kenemans 2003.<br />
45 Gerritsen 2001, 49.<br />
den nederzettingen. 44<br />
De erven op de Josink Es kunnen onderdeel<br />
hebben uitgemaakt van een nederzettingssysteem<br />
waartoe ook het erf op de Elferink<br />
Es deel van uitmaakte. Door het ontbreken<br />
van absolute dateringen van de huizen is het<br />
verplaatsen van erven hier, of samen met het<br />
huis op de Elferink Es, niet inzichtelijk te<br />
maken. Datzelfde geldt voor de levensduur<br />
van huizen die gewoonlijk op maximaal 30<br />
tot 40 jaar wordt geschat. 45 Reparaties aan de<br />
wanden laten zien dat de levensduur echter<br />
meer dan één generatie kan omvatten. Op<br />
basis van het aardewerk is een dergelijke<br />
chronologische verdeling in decennia niet<br />
aan te tonen.<br />
De slechte conservering van de huisplattegronden<br />
kan veroorzaakt zijn door het langdurig<br />
agrarisch gebruik van het terrein. Al in<br />
de prehistorie kunnen op verlaten erven<br />
opnieuw akkertjes zijn aangelegd. Door langdurige<br />
aanrijking van de erven met afval<br />
kunnen uitgerekend deze plekken door de<br />
vruchtbare bodem geschikt zijn geweest voor<br />
de aanleg van akkertjes. Het bewerken van<br />
de grond heeft dan ondiepe sporen, zoals<br />
wandgreppeltjes en sporen van lichte binnenconstructies<br />
doen verdwijnen.<br />
Op basis van de typologische overeenkomsten<br />
kunnen de huizen 3 en 5 opvolgers van<br />
elkaar zijn. Dit zou ook kunnen verklaren<br />
waardoor de ruimtelijke verspreiding van de<br />
spiekers duidelijk twee clusters laat zien. Er<br />
werd als het ware een nieuw begin gemaakt<br />
met het inrichten van de leefomgeving. Een<br />
dergelijk belangrijk moment in de cyclus van<br />
verplaatsing van erven lijkt aanwezig in de<br />
vorm van een concentratie aardewerk in een<br />
kuil ten noorden van huis 4. Hier zijn in de<br />
Late Bronstijd één of twee potten in een kuil<br />
geplaatst. Op basis van overeenkomsten in<br />
datering lijkt deze depositie onderdeel uit te<br />
maken van het erf rond huis 4.<br />
In ieder geval na de Midden IJzertijd lijkt de<br />
Josink Es niet meer bewoond te zijn geweest.<br />
Vondsten uit de Late IJzertijd en de<br />
Romeinse tijd laten zien dat dit gedeelte van<br />
de dekzandrug in gebruik kan zijn geweest,<br />
bijvoorbeeld als akker en weidegebied.<br />
Structuren uit deze perioden ontbreken echter.<br />
Getuige de ontginningsgreppels is in de<br />
Middeleeuwen de dekzandrug in gebruik<br />
genomen als akkerland, waarmee een langdurige<br />
ophoging met mest en plaggen is<br />
gestart. Van historische kaarten uit de 19 e<br />
eeuw is af te leiden dat de Josink Es tot voor<br />
kort altijd een agrarische functie heeft<br />
gehad.<br />
Literatuur<br />
Bloo, S.B.C., 2002: Aardewerkonderzoek, in :<br />
Dijkstra, J. en E. Schrijer, Aanvullend Archeologisch<br />
Onderzoek op de Josink Es te Enschede,<br />
Bunschoten (ADC-rapport, 128).<br />
Broeke, P.W. van den, 1987: Oss-Ussen: het<br />
handgemaakte aardewerk, in : W.A.B. van der<br />
Sanden en P.W. van den Broeke (red), Getekend<br />
zand: Tien jaar archeologisch onderzoek in Oss-<br />
Ussen, Waalre, 101-109.<br />
Clevis, H. & A.D. Verlinde (red.), 1991:<br />
Bronstijdboeren in Ittersumerbroek: opgraving van<br />
een bronstijdnederzetting in Zwolle Ittersumerbroek,<br />
Stichting Archeologie IJssel/Vechtstreek, Kampen.<br />
Dijkstra, J. & E. Schrijer, 2002: Aanvullend<br />
Archeologisch Onderzoek op de Josink Es te<br />
Enschede, Bunschoten (ADC-rapport, 128).<br />
Gerritsen, F.A., 2001: Local Identities. Landscape<br />
and Community in the late Prehistoric Meuse-<br />
Demer-Scheldt region, Amsterdam, (Amsterdam<br />
archaeological studies, 9).<br />
Groenewoudt, B.J. & A.D. Verlinde 1989: Ein<br />
Haustypus der NGK und eine Vorratsgrube aus<br />
der frühen Eisenzeit in Colmschate, Gem.<br />
Deventer. Berichten Rijksdienst Oudheidkundig<br />
Bodemonderzoek 39, 269-295.<br />
Groenewoudt, B.J., 1994: Prospectie, waardering<br />
en selectie van archeologische vindplaatsen: Een<br />
beleidsgerichte verkenning van middelen en mogelijkheden,<br />
Amersfoort, (Nederlandse<br />
<strong>Archeologische</strong> Rapporten, 17).<br />
Groenewoudt B.J., Th. Spek & H.M. van der Velde<br />
1998: Raalte-Jonge Raan: de geschiedenis van een<br />
Sallandse bouwlandkamp, Amersfoort,<br />
(Rapportage <strong>Archeologische</strong> Monumentenzorg,<br />
58).<br />
Groenewoudt B.J., J.H.C. Deeben & H.M. van der<br />
Velde 1999: Raalte-Jonge Raan: De afronding van<br />
de opgraving en het esdek onderzoek, Amersfoort,<br />
(Rapportage <strong>Archeologische</strong> Monumentenzorg,<br />
73).<br />
Hermsen, I., 2003: Wonen en graven op<br />
Prehistorische gronden. Archeologisch Onderzoek<br />
van Nederzettingsresten uit de Bronstijd en IJzertijd<br />
op de percelen Holterweg 59 en 61 te Colmschate<br />
(gemeente Deventer), Hengelo.<br />
Huijts, C.S.T.J., 1992: De voor-historische boerderijbouw<br />
in Drenthe. Reconstructiemodellen van<br />
1300 vóór tot 1300 na Chr., Arnhem.<br />
Mulder, E.F.J. de, M.C. Geluk, I. Ritsema, W.E.<br />
Westerhof & Th.E. Wong (red.) 2003: De ondergrond<br />
van Nederland: Geologie van Nederland, deel<br />
7, Nederlands Instituut voor Toegepaste<br />
Geowetenschappen TNO, Groningen/Houten.<br />
Roymans, N & H. Hiddink, 1991:<br />
Nederzettingssporen uit de bronstijd en de vroege<br />
ijzertijd op de Kraanvensche Heide te Loon op<br />
Zand, in: H. Fokkens & N. Roymans (red.),<br />
Nederzettingen uit de bronstijd en de vroege ijzertijd<br />
in de lage landen, Amersfoort, (Nederlandse<br />
<strong>Archeologische</strong> Rapporten, 13).<br />
ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />
28
Scholte Lubberink, H., 2001: Bedrijvenpark Josink<br />
Es. Gemeente Enschede. Een Aanvullende<br />
<strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI -1), RAAP-rapport<br />
670.<br />
STIBOKA 1979a: Geomorfologische kaart van<br />
Nederland schaal 1:50.000, kaartblad 34 -35<br />
Enschede Glanerbrug, Wageningen.<br />
STIBOKA 1979b: Bodemkaart van Nederland<br />
schaal 1:50.000, Toelichting bij de kaartbladen 34<br />
Oost Enschede-35 Glanerbrug, Wageningen.<br />
Velde, H.M. van der e.a, 2003: Archeologisch<br />
onderzoek langs de snelweg. Opgravingen in het<br />
kader van de aanleg van de Rijksweg 37: Het<br />
Hoolingerveld bij Knooppunt Holsloot, Bunschoten<br />
(ADC-rapport, 156).<br />
Velde, H.M. van der & M.C. Kenemans 2003: Een<br />
nederzetting uit de IJzertijd en Romeinse Tijd op de<br />
Hulst (Oostrum, gemeente Venray), Bunschoten<br />
(ADC-rapport 202).<br />
Velde, H.M. van der, 2004: Archeologisch onderzoek<br />
Venray – De Hulst, in: ADC-Info jaargang<br />
2003, Amersfoort.<br />
Verlinde, A.D., 1993: Een nederzetting uit de<br />
Vroege IJzertijd en Middeleeuwse ontginningsgreppels<br />
te Enschede, Westerheem XLII-2, 62-68.<br />
Verlinde, A.D., 2000: <strong>Archeologische</strong> Kroniek van<br />
Overijssel over 1999. Overijsselse historische bijdragen,<br />
160-161.<br />
Lijst van afbeeldingen<br />
Afb. 1: Lokatie van het plangebied.<br />
Afb. 2: De onderzoekslocatie op de geomorfologische<br />
kaart.<br />
Afb. 3: Puttenplan.<br />
Afb. 4: Overzicht van alle sporen.<br />
Afb. 5: Overzicht van gebouwen en bijgebouwen.<br />
Afb. 6: Plattegrond van gebouw 1.<br />
Afb. 7: Plattegrond van gebouw 2.<br />
Afb. 8: Plattegrond van gebouw 3.<br />
Afb. 9: Plattegrond van gebouw 4.<br />
Afb. 10: Plattegrond van gebouw 5.<br />
Afb. 11: Kelderkuil of silo in gebouw 5.<br />
Afb. 12: Aardewerk uit de Late Bronstijd<br />
(vondstnummer 853).<br />
Afb. 13: Aardewerk met ‘Kalenderberg-versiering’<br />
(vondstnummer 463).<br />
Afb. 14: Plattegrond van de opgraving op de<br />
Elferink Es.<br />
Afb. 15: Hoogtelijnenkaart met plattegronden<br />
van gebouwen en bijgebouwtjes.<br />
Tabel 1: Vondstaantallen per materiaalcategorie<br />
ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />
29