30.09.2013 Views

Bijlage 2 Archeologische onderzoeken - ruimtelijkeplannen ...

Bijlage 2 Archeologische onderzoeken - ruimtelijkeplannen ...

Bijlage 2 Archeologische onderzoeken - ruimtelijkeplannen ...

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

RAAP-RAPPORT 670<br />

Bedrijvenpark Josink Es<br />

Gemeente Enschede<br />

Een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />

Archeologisch Adviesbureau


Colofon<br />

Opdrachtgever: gemeente Enschede<br />

Project: AAI-1 bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede<br />

Titel: Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong><br />

Inventarisatie (AAI-1)<br />

Status: eindversie<br />

Datum: maart 2001<br />

Auteur: drs. H.B.G. Scholte Lubberink<br />

Bestandsnaam: L:\QXPress\2001\ENJO\RA670-ENJO.qxd<br />

Projectcode: ENJO<br />

Projectleider: drs. H.B.G. Scholte Lubberink<br />

Projectmedewerkers: drs. N.T.D. Eeltink<br />

Autorisatie: drs. H.F.A. Haarhuis<br />

ISSN: 0925-6229<br />

RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. telefoon: 020-463 4848<br />

Zeeburgerdijk 54 telefax: 020-463 4949<br />

1094 AE Amsterdam E-mail: raap@raap.nl<br />

Postbus 1347<br />

1000 BH Amsterdam<br />

© RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., 2001<br />

RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het<br />

gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.


Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />

4<br />

6<br />

9<br />

12<br />

22<br />

24<br />

25<br />

25<br />

26<br />

27<br />

Inhoud<br />

1 Inleiding<br />

2 Methoden<br />

2.1 Bureauonderzoek<br />

2.2 Veldonderzoek<br />

3 Resultaten van het bureauonderzoek<br />

3.1 Landschap<br />

3.2 Archeologie en historie<br />

4 Resultaten van het veldonderzoek<br />

4.1 Bodemgesteldheid<br />

4.2 Archeologie<br />

5 Conclusies en aanbevelingen<br />

5.1 Conclusies<br />

5.2 Aanbevelingen<br />

Literatuur<br />

Gebruikte afkortingen<br />

Overzicht van figuren, tabellen en bijlagen<br />

Verklarende woordenlijst<br />

<strong>Bijlage</strong> 1: Lijst van vondsten<br />

RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />

<br />

[3 ]


Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />

1 Inleiding<br />

RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />

<br />

De gemeente Enschede heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau op 24 augustus<br />

2000 opdracht gegeven een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />

uit te voeren in het toekomstige bedrijvenpark Josink Es te Enschede. Doel van<br />

een AAI is het opsporen van eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen en<br />

het bepalen van de kwaliteit (gaafheid en conservering), omvang, diepteligging,<br />

aard en datering van de archeologische resten. Een AAI kan derhalve gesplitst<br />

worden in twee fasen:<br />

- AAI-1 (kartering): het opsporen van eventueel aanwezige archeologische<br />

vindplaatsen;<br />

- AAI-2 (waardering): het bepalen van de kwaliteit (gaafheid en conservering),<br />

omvang, diepteligging, aard en datering van de aangetroffen vindplaatsen.<br />

Het bedrijvenpark Josink Es is gepland aan de westzijde van de bebouwde kom<br />

van Enschede in de landelijke enclave tussen de Usselerrondweg, de Afinkstraat,<br />

de Bruggertstraat en de Westerval (kaartblad 34F: centrumcoördinaat 254,650/<br />

470,650; figuur 1). De totale oppervlakte van het plangebied, dat nog vrijwel<br />

geheel als agrarisch gebied (gras- en akkerland) in gebruik is, bedraagt ongeveer<br />

25 ha. De zuidrand van het plangebied is grotendeels bebouwd. Hier bevinden<br />

zich enkele boerderijen, (semi-)bungalows en een tuincentrum. Het oostelijke<br />

deel van het plangebied wordt in beslag genomen door betonnen spaarbekkens<br />

van de (voormalige) waterzuivering van de gemeente Enschede.<br />

Het archeologisch onderzoek in het toekomstige bedrijvenpark Josink Es is uitge-<br />

voerd in de periode van 31 oktober tot 7 november 2000 en bestond uitsluitend<br />

uit een kartering (AAI-1). Tijdens het onderzoek werd van één grondeigenaar<br />

geen toestemming verkregen voor het betreden van zijn gronden.<br />

Zie tabel 1 voor de dateringen van de in dit rapport genoemde archeologische<br />

perioden.<br />

[4 ]


Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />

2 Methoden<br />

2.1 Bureauonderzoek<br />

Voorafgaand aan archeologisch veldonderzoek wordt in de regel een bureau- of<br />

vooronderzoek uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek worden diverse gegevens met<br />

betrekking tot het plangebied geïnventariseerd en bestudeerd. Het bureauonderzoek<br />

verschaft inzicht in de landschappelijke en archeologische kenmerken van een<br />

gebied. Dit inzicht vormt een belangrijke richtlijn voor de planning en uitvoering<br />

van het veldwerk. Ten behoeve van het onderzoek in plangebied Josink Es zijn de<br />

volgende bronnen geraadpleegd:<br />

- landschappelijke gegevens (Kleinsman & Ten Cate, 1979; Rutten, 1991;<br />

Stichting voor Bodemkartering, 1979);<br />

- historische topografische kaarten: de Topografische en Militaire topografische<br />

kaart van het Koningrijk der Nederlanden (1830-1855), schaal 1:50.000<br />

(Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, 1990) en de Chromotopografische kaart<br />

des Rijks, schaal 1:25.000, blad no. 399 Enschede (verkend in 1881 en 1882,<br />

gedeeltelijk herzien in 1908; ROBAS Producties, 1990);<br />

- de databestanden van het ARCHeologisch InformatieSysteem (ARCHIS) te<br />

Amersfoort;<br />

- literatuur met betrekking tot het gebied (zie literatuurlijst).<br />

2.2 Veldonderzoek<br />

2.2.1 Oppervlaktekartering<br />

Tijdens een oppervlaktekartering worden percelen systematisch in raaien belopen,<br />

waarbij gelet wordt op aardewerkscherven, voorwerpen van steen en metaal,<br />

etc. Kartering van akkers vindt in het algemeen plaats door in banen met een<br />

onderlinge afstand van bijvoorbeeld vijf of tien meter over een akker te lopen.<br />

Afhankelijk van de situatie ter plaatse kan worden besloten de afstanden tussen de<br />

banen te vergroten of te verkleinen. Op grasland worden geschoonde slootkanten,<br />

molshopen en andere bodemontsluitingen geïnspecteerd op het voorkomen van<br />

archeologisch materiaal. In plangebied Josink Es heeft tijdens het booronderzoek<br />

op braakliggende akkers waar een (dik) esdek ontbreekt een oppervlaktekartering<br />

plaatsgevonden. Dit onderzoek heeft geen archeologische vondsten opgeleverd.<br />

RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />

<br />

[6 ]


Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />

2.2.2 Karterend booronderzoek<br />

Karterend of gebiedsgericht booronderzoek is vaak de enige methode om<br />

afgedekte archeologische terreinen die op enige diepte onder het maaiveld liggen<br />

te lokaliseren. Dergelijke terreinen kunnen afgedekt zijn door natuurlijke sedimenten<br />

zoals rivierafzettingen, veen of stuifzand, of door een relatief dikke cultuurlaag,<br />

zoals een esdek. In deze gevallen is de kans klein dat vondsten door bijvoorbeeld<br />

de werking van landbouwmachines aan de oppervlakte komen. Derhalve is een<br />

oppervlaktekartering in deze gebieden weinig zinvol. Booronderzoek maakt het<br />

mogelijk de diepteligging, de dikte en de stratigrafische positie van de archeo-<br />

logische laag of lagen exact te bepalen. Daarnaast wordt vastgesteld in hoeverre<br />

het bodemprofiel intact is en/of eventuele archeologische sporen (bijvoorbeeld<br />

paal- en afvalkuilen) door natuurlijke erosie of antropogene verstoringen zijn<br />

aangetast. In het laatste geval kunnen archeologische sporen geheel of<br />

gedeeltelijk verdwenen zijn.<br />

Het plangebied Josink Es is onderzocht door middel van een systematisch karterend<br />

booronderzoek. Het booronderzoek is uitgevoerd met behulp van een Edelmanboor<br />

met een diameter van 15 cm, waarbij het opgeboorde materiaal is gezeefd met<br />

behulp van een zeef met een maaswijdte van 0,5 cm. Het zeefresidu is gecontro-<br />

leerd op de aanwezigheid van archeologisch materiaal (zoals fragmenten aardewerk,<br />

vuursteen en verbrande leem). Indien dit materiaal regelmatig en/of in een relatief<br />

grote dichtheid wordt aangetroffen, is het een vrijwel zekere aanwijzing voor de<br />

aanwezigheid van archeologische sporen in de bodem. De boringen zijn in het veld<br />

op een veldkaart ingetekend. De profielen zijn aan de hand van een standaard-<br />

formulier beschreven. Daarnaast is van de boringen in het hooggelegen noordelijke<br />

deel van het plangebied de maaiveldhoogte ten opzichte van NAP bepaald. Hierbij<br />

is uitgegaan van een NAP-bout in de westgevel van de boerderij op het adres<br />

Bruggertstraat 358, gemeente Enschede (kaartblad 34F; coördinaten 254,700/<br />

470,470; bout op 30,788 m +NAP).<br />

In totaal zijn in het plangebied 102 boringen verricht tot maximaal 165 cm -Mv.<br />

Op de Josink Es, die het hooggelegen noordelijke deel van het plangebied vormt,<br />

zijn boringen verricht in een grid waarbij de onderlinge afstand tussen de raaien<br />

40 m bedroeg (figuur 3: boringen 1 t/m 45, 47, 50, 51, 52 en 53). De afstand<br />

tussen de boringen binnen een raai bedroeg 50 m. De boringen binnen een raai<br />

verspringen ten opzichte van die in de naastgelegen raai, waardoor een systeem<br />

van gelijkbenige driehoeken ontstaat. Op deze wijze is een boorgrid verkregen<br />

waarbij met het geplande aantal boringen de grootste kans op het aantreffen van<br />

archeologische resten wordt bereikt. Verder is op plaatsen waar de resultaten van<br />

het karterend booronderzoek daartoe aanleiding gaven, het boorgrid verdicht<br />

door middel van controleboringen (figuur 3: boringen 46, 48, 49, 54 t/m 61 en<br />

93 t/m 102).<br />

In de overige delen van het plangebied (voornamelijk laaggelegen en vochtige<br />

matenlanden ten zuiden van de Josink Es) heeft een verkennend booronderzoek<br />

RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />

<br />

[7 ]


Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />

plaatsgevonden. Vanwege de relatief geringe kans op de aanwezigheid van<br />

archeologische resten in dit deel van het plangebied is hier volstaan met een<br />

ruimer opgezet boorgrid. Daarnaast kon in de laaggelegen gebiedsdelen niet<br />

overal geboord worden in verband met de hier aanwezige bebouwing. In de lage<br />

delen van het plangebied zijn haaks op de Josink Es boringen verricht in raaien<br />

met een onderlinge afstand van ongeveer 80 m (figuur 3: boringen 62 t/m 92).<br />

De afstand tussen de boringen in deze raaien bedroeg 50 m.<br />

Periode Datering<br />

Nieuwe tijd 1500 - heden<br />

RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />

<br />

Late Middeleeuwen 1050 - 1500 na Chr.<br />

Vroege Middeleeuwen 450 - 1050 na Chr.<br />

Romeinse tijd 12 voor - 450 na Chr.<br />

IJzertijd 800 - 12 voor Chr.<br />

Bronstijd 2000 - 800 voor Chr.<br />

Neolithicum (nieuwe steentijd) 5300 - 2000 voor Chr.<br />

Mesolithicum (midden steentijd) 8800 - 4900 voor Chr.<br />

Paleolithicum (oude steentijd) 300.000 - 8800 voor Chr.<br />

[8 ]<br />

Tabel 1: <strong>Archeologische</strong><br />

tijdschaal.


Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />

3 Resultaten van het bureauonderzoek<br />

3.1 Landschap<br />

Het toekomstige bedrijvenpark Josink Es bestaat in geomorfologisch opzicht uit twee<br />

delen. Het centrale deel wordt gevormd door een zogenaamde gordeldekzandrug die<br />

zich één tot twee meter boven de omgeving verheft. Deze zandrug is onderdeel<br />

van een krans of gordel van dekzandruggen die aan het eind van het Weichselien<br />

zijn ontstaan rondom een lage heuvel van tertiaire klei en grondmorene, waarop<br />

in de Late Middeleeuwen de Usseler Esch is aangelegd. De laaggelegen, vochtige<br />

gebieden die de gordeldekzandrug omringen, maken deel uit van een zwak golvende<br />

grondmorenevlakte die met een dunne laag dekzand is bedekt (Kleinsman & Ten<br />

Cate, 1979).<br />

De landschappelijke tweedeling komt ook tot uitdrukking in de bodemgesteldheid.<br />

Op de gordeldekzandrug is er sprake van hoge zwarte enkeerdgronden met een<br />

lage grondwaterstand (code: zEZ23, grondwatertrap VII; Rutten, 1991; Stiboka,<br />

1979). Deze enkeerdgronden vormen het zuidelijke deel van de eigenlijke Josink<br />

Es, waarvan het noordelijke deel reeds in het verleden is verdwenen bij de aanleg<br />

van de (voormalige) spoorlijn Enschede-Haaksbergen en het industrie- en haven-<br />

gebied (figuur 2). De zuidgrens van de Josink Es wordt gemarkeerd door een<br />

steilrand en een houtsingel die het plangebied van oost naar west doorsnijdt. In<br />

de laaggelegen gebieden ten zuiden van de Josink Es bevinden zich hoofdzakelijk<br />

beekeerdgronden met een hoge grondwaterstand (code: pZg23g, grondwatertrap<br />

III; Rutten, 1991; Stiboka, 1979). Deze drassige gebieden waren in het verleden<br />

in gebruik als hooi- of matenland (grasland). Het vroegere grondgebruik van<br />

deze gebieden komt tot uitdrukking in veldnamen zoals Geerdinksmoat en Moat<br />

van de Keizer (figuur 2). Illustratief is ook de veldnaam ‘n Perik of ‘n Peenk voor<br />

een terrein ter hoogte van het tuincentrum aan de Bruggertstraat (Veldnamen<br />

Commissie van de Culturele Raad Overijssel, 1992). De veldnaam Perik of Pierik<br />

had naast de betekenis van omheinde ruimte en plaats waar het vee gemolken<br />

werd of waar het ‘s nachts verbleef ook de betekenis van moerassig weiland<br />

(Koenderink, 1979). Ten noorden van de Josink Es bevonden zich in het verleden<br />

eveneens drassige matenlanden, waardoor destijds de Twekkelerbeek stroomde.<br />

Enkele restanten van deze (noordelijke) matenlanden liggen in het plangebied ten<br />

noorden en ten oosten van de Josink Es. Het betreft een nat elzen-/wilgenbroek-<br />

bosje tussen de Josink Es en de Westerval (de Josinkkolk) en een laaggelegen<br />

strook grond (‘n Milnmöss, dat wil zeggen het middelste, drassige grasland)<br />

ingeklemd tussen de oostzijde van de Josink Es en een hooggelegen eenmanses<br />

of bouwlandkamp met de veldnaam ‘t Laand (Veldnamen Commissie van de<br />

Culturele Raad Overijssel, 1992).<br />

RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />

<br />

[9 ]


Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />

3.2 Archeologie en historie<br />

In het plangebied zijn voorzover bekend nog nooit archeologische vondsten<br />

aangetroffen. In de archieven van de ROB staan uit het plangebied geen<br />

archeologische vondsten geregistreerd. Dit is echter wel het geval in de directe<br />

omgeving ervan. In 1992 en 1993 zijn bij opgravingen op de Elferink Es in het<br />

nieuwbouwplan Het Zweering, ten zuidoosten van de Josink Es en in een over-<br />

eenkomstige landschappelijke context, archeologische resten uit verscheidene<br />

perioden aangetroffen (Verlinde, 1993, 1994 & 2000). De Elferink Es lag evenals<br />

de Josink Es op een gordeldekzandrug aan de rand van de kleiheuvel van de<br />

Usseler Esch (zie § 3.2). De volgende archeologische vondsten op de Elferink Es<br />

zijn vermeldenswaardig: vuurstenen artefacten uit het Mesolithicum, een graf van<br />

de Enkelgrafcultuur (2850-2450 voor Chr.), een boerderij uit de Vroege IJzertijd<br />

en een boerderij uit de eerste helft van de Vroege Middeleeuwen (450-725 na<br />

Chr.). Interessant zijn verder perceelsgewijs gerangschikte ontginningssporen in<br />

de vorm van zogenaamde esgreppels die onder het esdek van de Elferink Es zijn<br />

aangetroffen en die uit de eerste helft van de Late Middeleeuwen dateren.<br />

Verder zijn aan de zuidwestkant van de Usseler Esch bij wegenaanleg sporen van<br />

een nederzetting en een klein grafveld uit de Midden IJzertijd (500-250 voor<br />

Chr.) en nederzettingssporen uit de eerste helft van de Late Middeleeuwen<br />

gevonden (Verlinde, 1995).<br />

Het toekomstige bedrijvenpark Josink Es ontleent zijn naam aan de es van het<br />

laat-middeleeuwse erf ‘t Josink, dat tijdens de aanleg van de havens van het<br />

Twentekanaal verdween. Dit erf werd in 1475 aangeduid als Thiozing. De bewoners<br />

van ‘t Josink waren horig aan de hof van het kasteel van Lage bij Nordhorn<br />

(Meijer, 1969). In de 15e eeuw was dit kasteel met toebehoren in het bezit van<br />

de bisschop van Utrecht. Het erf ‘t Josink lag in de Geerdinkzijde, de meest<br />

noordelijke buurtschap van de marke Usselo. Het bewuste erf lag tezamen met de<br />

laat-middeleeuwse erven De Berteler (1475: Bertolding), Het Wolbert (1475:<br />

Wolberting) en Bos (1475: Busch) langs de noordzijde van de Josink Es, ongeveer<br />

ter hoogte van de huidige Hendrik ter Kuilestraat in het industrie- en havengebied.<br />

Deze erven zijn ten gevolge van wegenaanleg en stadsuitbreiding eveneens<br />

verdwenen. De archeologische resten van de laat-middeleeuwse voorgangers van<br />

deze boerderijen moeten als verloren beschouwd worden. De nog bestaande<br />

boerderijen aan de Bruggertstraat (langs de zuidgrens van het plangebied) date-<br />

ren in hoofdzaak uit de 20e eeuw. Volgens lokale zegslieden zijn enkele van deze<br />

boerderijen gebouwd in het begin van de 20e eeuw in verband met de verplaat-<br />

sing van boerenbedrijven wegens woningbouw in het gebied van de Stadsmaten<br />

in het huidige centrum van Enschede.<br />

RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />

<br />

[1 1 ]


Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />

4 Resultaten van het veldonderzoek<br />

4.1 Bodemgesteldheid<br />

Tijdens het booronderzoek zijn gegevens verzameld over de bodemgesteldheid van<br />

het plangebied: de aanwezigheid, de aard en de dikte van humeuze akkerlagen<br />

(es- of cultuurdekken) en de aard van het natuurlijke bodemprofiel. Deze gegevens<br />

zijn van belang om (eventuele) archeologische resten in hun landschappelijke<br />

context te kunnen plaatsen en vindplaatsen te kunnen begrenzen. Daarnaast kunnen<br />

hieruit gegevens over de conservering van archeologische resten worden afgeleid.<br />

Verder vertonen bodemprofielen in veel gevallen sporen van grondbewerking,<br />

waaruit gegevens over de ontginningsgeschiedenis van een gebied kunnen worden<br />

afgeleid.<br />

Tijdens het booronderzoek is conform de verwachting vastgesteld dat het plan-<br />

gebied in bodemkundig opzicht uit twee delen bestaat: een relatief hooggelegen<br />

oud akkergebied met esdekken in het noorden en een laaggelegen gebied met<br />

drassige graslanden in het zuiden.<br />

In het noordelijke deel van het plangebied zijn tijdens het booronderzoek hoofd-<br />

zakelijk enkeerdgronden aangetroffen. Enkeerdgronden kenmerken zich door een<br />

humushoudende bovengrond of esdek dikker dan 50 cm (figuur 3: boringen 1 t/m<br />

33, 35, 36, 39, 40, 42, 43, 44, 46 t/m 51, 54 t/m 65 en 93 t/m 101). Ze zijn<br />

ontstaan door de toepassing van plaggenbemesting in de Late Middeleeuwen en<br />

de Nieuwe tijd. Eeuwenlang werd de vruchtbaarheid van de akkers op de essen<br />

op peil gehouden door deze te bemesten met potstalmest, een mengsel van mest<br />

en plaggen afkomstig van heidevelden en uit beekdalen. Het opbrengen van<br />

potstalmest leidde tot het ontstaan van dikke humeuze lagen of esdekken en een<br />

sterke ophoging van de essen. In het plangebied Josink Es zijn op deze wijze<br />

bruingrijze esdekken ontstaan met een dikte van 50 tot meer dan 100 cm (figuur 3).<br />

Als de humushoudende bovengrond ongeveer 30 tot 50 cm dik is, wordt gesproken<br />

van een bodem met een dun cultuurdek. Bodems met een dun cultuurdek of bodems<br />

waarbij een cultuurdek ontbreekt en waar alleen een bouwvoor aanwezig is, zijn<br />

alleen in het uiterste noordoosten van het plangebied aangetroffen. Het gaat om<br />

beekeerdgronden met een dun cultuurdek of zonder cultuurdek, respectievelijk<br />

laarpodzolen en veldpodzolen. Beekeerdgronden zijn bodems die zich kenmerken<br />

door roestvlekken en/of roestconcreties. Het gaat om bodems met een donker<br />

gekleurde en humushoudende bovengrond (minerale eerdlaag of A-horizont) op<br />

geel zand (C-horizont; figuur 3: boringen 34, 37, 38, 52 en 53). Laarpodzolen<br />

zijn veldpodzolen met een dun cultuurdek (figuur 3: boring 41). Veldpodzolen<br />

RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />

<br />

[1 2 ]


Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />

zijn humuspodzolen die onder relatief natte omstandigheden zijn gevormd (figuur 3:<br />

boring 45). Ze kenmerken zich doorgaans door de aanwezigheid van een goed<br />

ontwikkelde inspoelingshorizont (B-horizont) waarin ijzer- en humusdeeltjes zijn<br />

ingespoeld.<br />

In het zuidelijke deel van het plangebied zijn vrijwel uitsluitend beekeerdgronden<br />

aangetroffen (figuur 3: boringen 66 t/m 92). Deze kenmerken zich door de<br />

aanwezigheid van een dikke en met een boor vrijwel ondoordringbare laag ijzer-<br />

concreties direct onder de 30 tot 40 cm dikke bouwvoor (figuur 3: boringen 68, 69,<br />

71, 74, 75, 76, 78, 79, 82 en 83). Plaatselijk is onder de bouwvoor een dunne<br />

laag lemige beekafzettingen aanwezig (figuur 3: boring 79). Langs de zuidrand van<br />

het plangebied (nabij de Usseler Esch) is in enkele boringen keileem aangetroffen<br />

(figuur 3: boringen 73 en 89). Vanwege de laag met ijzerconcreties is de bodem<br />

in het zuidelijke deel van het plangebied ten behoeve van de landbouw op veel<br />

plaatsen diep omgezet, waarbij tevens zand van elders is opgebracht. Als gevolg<br />

hiervan is het bodemprofiel op veel plaatsen verrommeld tot een diepte variërend<br />

van 40 tot meer dan 50 cm -Mv (figuur 3).<br />

Tijdens het booronderzoek zijn uitsluitend in het noordelijke deel van het<br />

plangebied archeologische resten aangetroffen (zie § 4.2). Voor dit deel van het<br />

plangebied is het oude oppervlak uit de tijd van vóór de toepassing van plaggen-<br />

bemesting gereconstrueerd (figuur 4) door de dikte van het esdek (exclusief oude<br />

akkerlagen en menglagen) van de huidige maaiveldhoogte af te trekken. Uit de<br />

aldus afgeleide maaiveldhoogte van het oude oppervlak blijkt duidelijk dat er in<br />

het noordelijke deel van het plangebied sprake is van twee hoge dekzandruggen:<br />

de Josink Es en een kleinere dekzandrug met esdek (‘t Laand; zie § 3.1) ten<br />

oosten daarvan. Het maaiveld op beide dekzandruggen lag op maximaal 30,5 m<br />

+NAP. Deze dekzandruggen waren omgeven door laagten (maaiveld op ongeveer<br />

29,25 tot 28,50 m +NAP).<br />

Voor de archeologie zijn naast gegevens over het oorspronkelijke reliëf vooral<br />

gegevens over de (natuurlijke) bodems onder het esdek van belang (figuur 4).<br />

Uit het booronderzoek blijkt dat de natuurlijke bodem onder het esdek op het<br />

hoogst gelegen deel van de Josink Es een moderpodzol is. Moderpodzolen zijn<br />

uitsluitend aangetroffen in gebiedsdelen waarvan het maaiveld vóór de toepassing<br />

van de plaggenbemesting hoger lag dan 29,75 m +NAP (figuur 4). Het gaat om<br />

mineralogisch rijke en vruchtbare bodems die in het verleden aantrekkelijk waren<br />

als akkergebied. Om deze reden zijn gebieden met moderpodzolen vaak rijk aan<br />

archeologische resten. De Josink Es vormt wat dat betreft geen uitzondering (zie<br />

§ 4.2.2). Geconstateerd is dat de top van de aangetroffen moderpodzolen in het<br />

verleden herhaaldelijk is geploegd en daardoor vrijwel overal uit een zogenaamde<br />

oude akkerlaag bestaat: een fossiele bouwvoor uit de tijd vóór de plaggenbemes-<br />

ting. De dikte van deze lichtbruingrijze akkerlaag bedraagt meestal 10 tot 30 cm.<br />

Plaatselijk zijn echter (oude akker-)pakketten met een dikte van ongeveer 50 cm<br />

vastgesteld (figuur 4: boringen 5, 6, 56 en 98). De wijze waarop deze pakketten<br />

(die in enkele gevallen uit verscheidene lichte en donkere –humeuze– lagen zijn<br />

opgebouwd) zijn gevormd, is onduidelijk. Mogelijk gaat het om de vulling van<br />

RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />

<br />

[1 4 ]


Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />

middeleeuwse es- of ontginningsgreppels. Dergelijke greppels zijn ook op de<br />

nabijgelegen Elferink Es aangetroffen (zie § 3.2). Op de flanken van de Josink Es<br />

en op de kleinere dekzandrug ten oosten daarvan is onder het esdek een (restant<br />

van een) veldpodzol aanwezig. Bij de veldpodzolen op de Josink Es bestaat de<br />

top van het bodemprofiel veelal uit een geheel gehomogeniseerde oude akkerlaag.<br />

Bij de veldpodzolen op en rond de oostelijke dekzandrug bestaat de top van het<br />

bodemprofiel op de meeste plaatsen uit een zogenaamde menglaag, vermoedelijk<br />

ontstaan doordat de bodem tijdens de ontginning diep is doorgespit om de<br />

doorwortelbaarheid te verbeteren. Hierbij zijn de A-, E- en B-horizont met elkaar<br />

vermengd. Soms zijn nog herkenbare brokken van deze horizonten in het verder<br />

relatief homogene bodemprofiel aanwezig. De dikte van de menglaag bedraagt in<br />

de regel enkele decimeters. Op de top van de oostelijke dekzandrug is echter<br />

een zeer lichtgekleurde bruingrijze menglaag met een dikte van 50 tot 60 cm<br />

aangetroffen. De lichte kleur is vermoedelijk veroorzaakt doordat een grijswitte<br />

loodzandlaag (E-horizont) door het gehele profiel is gemengd. Een dergelijke<br />

loodzandlaag is aangetroffen in boring 49, waar zich onder het esdek een geheel<br />

intacte en goed ontwikkelde veldpodzol bevindt. Elders bevindt zich onder de<br />

menglaag meestal nog slechts een klein restant van een veldpodzol.<br />

Langs de randen van de Josink Es zijn onder het esdek 25 tot 70 cm dikke vuile,<br />

bruingrijze tot grijze, doorgaans homogene zandpakketten aanwezig (figuur 4).<br />

Deze vuile pakketten zijn een gevolg van intensieve bodembewerking en bewoning<br />

in de tijd vóór de plaggenbemesting. Het intensieve grondgebruik leidde tot<br />

erosie op de hogere terreindelen, als gevolg waarvan geërodeerd materiaal op de<br />

beekeerdgronden langs de voet van de dekzandrug werd afgezet. De top van deze<br />

beekeerdgronden bestaat ter hoogte van de Josinkkolk uit een dunne veenlaag<br />

(figuur 4: boringen 14, 18 en 21). Onder deze veenlaag bevindt zich op enkele<br />

plaatsen een gelamineerd zandpakket dat als de vulling van een depressie<br />

geïnterpreteerd kan worden. De beekeerdgronden ten oosten van de Josink Es<br />

kenmerken zich plaatselijk door een dun laagje kleiige of lemige beekafzettingen<br />

dat de top van het bodemprofiel vormt (figuur 4: boringen 32 en 33).<br />

Langs de zuidrand van de Josink Es zijn op drie plaatsen ongeveer één meter<br />

diepe recente bodemverstoringen vastgesteld (figuur 4: boringen 1, 2, 12 en 17).<br />

Enkele van deze verstoringen staan mogelijk in verband met een veldweg die langs<br />

de rand van de es loopt. Verder liet een grondgebruiker weten dat enkele jaren<br />

geleden ter hoogte van de Josinkkolk een grote kuil is gegraven om onkruid in<br />

te begraven. De exacte locatie en diepte van deze kuil, die tijdens het onderzoek<br />

overigens niet is aangeboord of herkend, is onbekend.<br />

4.2 Archeologie<br />

4.2.1 Inleiding<br />

Tijdens het booronderzoek is een groot aantal archeologische vondsten gedaan in<br />

twee ruimtelijk gescheiden vondstclusters in het noordelijke deel van het plange-<br />

bied: de vindplaatsen 1 en 2 (figuur 5). In het laaggelegen zuidelijke en het meest<br />

oostelijke deel van het plangebied zijn geen archeologische vondsten gedaan.<br />

RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />

<br />

[1 6 ]


Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />

4.2.2 Vindplaats 1<br />

Vindplaats 1 beslaat het grootste deel van de hooggelegen, 100 tot 200 m brede<br />

dekzandrug waarop in de Late Middeleeuwen de Josink Es is aangelegd. In dit<br />

deel van het plangebied zijn in 28 boringen archeologische vondsten gedaan<br />

(figuur 5: boringen 3, 5, 6, 9, 10, 12, 13, 16, 18, 19, 21, 23, 25, 26, 27, 54,<br />

55, 56, 58, 60, 61, 94, 95, 97, 98, 99, 100 en 102). Het totale aantal vondsten<br />

per boring varieert van één tot negen. Het merendeel van de vondsten is gedaan<br />

in zones waarvan het maaiveld vóór de toepassing van de plaggenbemesting<br />

hoger lag dan 29,75 m +NAP. Deze delen kenmerken zich in bodemkundig opzicht<br />

door de aanwezigheid van een moderpodzol (zie § 4.1). Aan de randen en (in<br />

mindere mate) op de flanken van de Josink Es, waar respectievelijk beekgronden<br />

en veldpodzolen voorkomen, is sprake van een iets lagere vondstdichtheid. De<br />

vondsten zijn afkomstig uit de basis van het esdek, uit een oude akkerlaag en<br />

uit de top van het natuurlijke bodemprofiel. Een klein deel van de vondsten is<br />

afkomstig uit een vuil pakket dat zich op de lager gelegen flank van de dekzandrug<br />

onder het esdek bevindt (zie § 4.1). De vondsten op vindplaats 1 bestaan uit<br />

scherven (handgevormd en gedraaid) aardewerk, vuurstenen artefacten, brokken<br />

steen en een fragment gecalcineerd (verbrand) bot (figuur 5).<br />

In totaal zijn 44 scherven handgevormd aardewerk aangetroffen verdeeld over 20<br />

boringen. Het aantal scherven per boring varieert van één tot negen (bijlage 1<br />

en figuur 6). Het merendeel van het handgevormde aardewerk is verschraald met<br />

steengruis (hoofdzakelijk granietgruis), zoals in Twente sinds het Neolithicum<br />

tot en met de Late Middeleeuwen gebruikelijk was. De kleur van de zacht tot<br />

relatief hard gebakken scherven varieert van roodbruin tot zwart. Duidelijke<br />

diagnostische kenmerken, zoals versiering, op grond waarvan het aardewerk in een<br />

specifieke archeologische periode kan worden geplaatst, ontbreken. Onder enig<br />

voorbehoud kan voor het merendeel van de handgevormde scherven een datering<br />

in de Late Bronstijd tot en met de Vroege Middeleeuwen verondersteld worden<br />

(bijlage 1). Voor enkele relatief hard gebakken scherven lijkt een vroeg- of laat-<br />

middeleeuwse datering het meest waarschijnlijk (bijlage 1 en figuur 4: boringen<br />

19, 21 en 98). Een grijsbakkende laat-middeleeuwse scherf van (vermoedelijk)<br />

gedraaid aardewerk uit boring 23 is afkomstig uit een vuil pakket onder het esdek<br />

op de flank van de dekzandrug (figuur 4). Het betreft aardewerk dat kenmerkend<br />

is voor de tweede helft van de 13e eeuw en de 14e eeuw na Chr. In boring 12 is<br />

een scherf uit de Late Middeleeuwen B of Nieuwe tijd aangetroffen.<br />

Handgevormd aardewerk is verspreid over de hele Josink Es aangetroffen (figuur 6).<br />

Op het hoogste deel van de dekzandrug (boven 30 m +NAP) is de grootste vondst-<br />

dichtheid aangetroffen. Hier zijn in drie boringen meer dan vier handgevormde<br />

scherven per boring aangetroffen (bijlage 1: boringen 5, 55 en 94). Groenewoudt<br />

(1994) heeft door middel van proefonderzoek, onder andere op de Elferink Es te<br />

Enschede, de minimale vondstdichtheid bij nederzettingen uit de periode IJzertijd-<br />

Romeinse tijd vastgesteld. Hij concludeert dat in zones met (gemiddeld) meer<br />

dan vier tot vijf scherven per boring zeer waarschijnlijk archeologische resten in<br />

RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />

<br />

[1 8 ]


Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />

de vorm van grondsporen aanwezig zijn. Op grond hiervan kan geconcludeerd<br />

worden dat er op de Josink Es vermoedelijk sporen in de vorm resten van gebouwen<br />

aanwezig zijn. Gezien de relatief geringe omvang van de Josink Es moet in eerste<br />

instantie gedacht worden aan de resten van één of enkele boerderijen met bijge-<br />

bouwen (uit verschillende archeologische perioden). Opgemerkt moet worden dat<br />

er in Oost-Nederland langs de randen van dekzandruggen met nederzettingssporen<br />

uit de Prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen vaak afvaldumps aanwezig zijn.<br />

Deze dumps kenmerken zich door het voorkomen van grote hoeveelheden neder-<br />

zettingsafval (onder andere scherven). Dit kan ook op de Josink Es het geval<br />

zijn, met name in de zones waar zich onder het esdek een vuil pakket bevindt.<br />

Al dan niet verbrande brokjes steen zijn in 14 boringen verspreid over de Josink<br />

Es aangetroffen (figuur 6). Boring 25 heeft twee brokjes steen opgeleverd, de<br />

overige boringen telkens één brok (bijlage 1). De aanwezigheid van relatief grote<br />

hoeveelheden al dan niet verbrande brokken steen is in Twente op nederzettings-<br />

terreinen uit de Prehistorie tot en met de Late Middeleeuwen een normaal<br />

verschijnsel. Het steen werd door de toenmalige bewoners verzameld op de<br />

stuwwallen en gebruikt voor allerlei doeleinden (bijvoorbeeld voor de magering<br />

van aardewerk, het vervaardigen van maalstenen, etc.). Vermoedelijk dateert het<br />

steen uit dezelfde periode(n) als het handgevormde aardewerk.<br />

Vijf boringen hebben een vuurstenen artefact opgeleverd (figuur 6). Vermoedelijk<br />

dateren deze artefacten uit het Mesolithicum of Neolithicum.<br />

De vuurstenen artefacten zijn aangetroffen in een concentratie op het hoogste<br />

deel van de Josink Es. Dit betekent dat deze artefacten (hoewel gering in aantal)<br />

mogelijk duiden op de aanwezigheid van archeologische resten uit de Steentijd<br />

in dit deel van vindplaats 1. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een<br />

mesolithisch kampement.<br />

In boring 21 is een stukje gecalcineerd (verbrand) menselijk bot gevonden<br />

(bijlage 1 en figuur 6). Verbrand menselijk bot is in principe een aanwijzing<br />

voor de aanwezigheid van (een grafveld met) crematiegraven. Crematiegraven<br />

komen voor vanaf het Mesolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen. Het is<br />

op dit moment derhalve niet mogelijk om een datering te geven voor het stukje<br />

gecalcineerd (menselijk) bot en dus evenmin voor eventueel op de Josink Es<br />

aanwezige crematiegraven.<br />

Samenvattend kan geconcludeerd worden dat op vindplaats 1 vermoedelijk sprake<br />

is van archeologische resten uit verschillende perioden: een vuursteenvindplaats<br />

uit het Mesolithicum of Neolithicum, nederzettingssporen uit de periode Late<br />

Bronstijd-Vroege Middeleeuwen en mogelijk ook crematiegraven (periode onbekend).<br />

Vanwege de aanwezigheid van een esdek zijn eventuele grondsporen vermoedelijk<br />

goed geconserveerd. Grondsporen zullen zich in principe aftekenen in de niet<br />

verstoorde, natuurlijke bodem onder de oude akkerlaag. De diepte waarop<br />

grondsporen kunnen voorkomen, varieert van 50 cm tot dieper dan 1,0 m.<br />

RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />

<br />

[2 0 ]


Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />

4.2.3 Vindplaats 2<br />

Vindplaats 2 ligt op de smalle en langgerekte dekzandrug met een esdek in het<br />

oosten van het plangebied. Gezien de geringe oppervlakte en vooral de geringe<br />

breedte van deze dekzandrug is het relatief grote aantal van 21 vondsten enigszins<br />

verrassend. In totaal hebben vier boringen op deze 30 tot 40 m brede en 75 tot<br />

100 m lange dekzandrug archeologische vondsten opgeleverd (bijlage 1 en figuur<br />

4: boringen 48, 49, 50 en 101). Boring 101 leverde niet minder dan 13 vondsten<br />

op. In boring 48 zijn vier vondsten gedaan, in boring 49 drie vondsten en in boring<br />

50 één vondst (figuur 4). De vondsten zijn hoofdzakelijk afkomstig van het<br />

hoogste deel van de dekzandrug, waarvan het maaiveld vóór de toepassing van<br />

de plaggenbemesting lag op 29,75 tot 30,50 m +NAP. De vondsten zijn afkomstig<br />

uit het esdek en uit een lichtbruine menglaag onder het esdek (zie § 4.1).<br />

De vondsten op vindplaats 2 bestaan uit 19 scherven handgevormd aardewerk,<br />

één brokje steen en één vuursteenafslag (bijlage 1). Van de handgevormde<br />

scherven zijn er 18 niet kenmerkend voor een specifieke archeologische periode<br />

(figuur 6). Deze scherven dateren op grond van hun baksel en kleur vermoedelijk<br />

uit de periode Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen. Drie scherven zijn vermoedelijk<br />

laat-middeleeuwse kogelpotscherven (boringen 49, 50 en 101). Het steen is<br />

vermoedelijk in dezelfde periode als het aardewerk op de dekzandrug terecht<br />

gekomen (figuur 6). De vuursteen afslag is niet nader te dateren dan Steentijd<br />

of Bronstijd (figuur 6).<br />

Op vindplaats 2 kan de aanwezigheid van grondsporen uit de periode Late<br />

Bronstijd tot en met Late Middeleeuwen op basis van het relatief grote aantal<br />

archeologische vondsten zeker niet worden uitgesloten. Het vindplaatstype is<br />

vooralsnog onbekend. De mogelijkheid bestaat dat het om nederzettingssporen<br />

gaat. Een ander type vindplaats, bijvoorbeeld enkele losse spiekers of schuren, is<br />

vanwege de geringe oppervlakte van de dekzandrug eveneens mogelijk. Eventuele<br />

grondsporen zullen zich onder de menglaag aftekenen op ongeveer 100 cm -Mv.<br />

Op grond van de relatief grote dikte van de menglaag bestaat de mogelijkheid<br />

dat eventuele (ondiepe) grondsporen als gevolg van vroegere bodembewerking<br />

zijn verdwenen.<br />

RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />

<br />

[2 1 ]


Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />

5 Conclusies en aanbevelingen<br />

5.1 Conclusies<br />

Het archeologisch onderzoek in plangebied Josink Es heeft twee archeologische<br />

vindplaatsen opgeleverd (figuur 3, 4, 5 en 6: vindplaatsen 1 en 2). Beide<br />

vindplaatsen liggen in het hooggelegen noordelijke deel van het plangebied, dat<br />

zich in bodemkundig opzicht kenmerkt door de aanwezigheid van hoge zwarte<br />

enkeerdgronden. In het laaggelegen zuidelijke deel van het plangebied, dat zich<br />

in bodemkundig opzicht kenmerkt door het voorkomen van natte beekeerdgronden,<br />

zijn geen archeologische vondsten gedaan.<br />

Vindplaats 1 beslaat het grootste deel van de hooggelegen, 100 tot 200 m brede<br />

dekzandrug waarop in de Late Middeleeuwen de Josink Es is aangelegd. Op het<br />

hoogste deel van de dekzandrug bestaat de natuurlijke bodem uit een moderpodzol,<br />

op de flank uit een veldpodzol en langs de voet uit een beekeerdgrond. De top<br />

van de moder- en veldpodzolen is geheel in een oude akkerlaag uit de tijd vóór<br />

de plaggenbemesting opgenomen. Langs de rand van de dekzandrug is onder het<br />

esdek een vuil zandpakket aanwezig, dat vermoedelijk bestaat uit materiaal dat<br />

in het verleden door intensieve bodembewerking en/of bewoning van de hoge<br />

delen van de dekzandrug is geërodeerd. Op vindplaats 1 zijn in 28 boringen<br />

archeologische vondsten gedaan: scherven handgevormd en gedraaid aardewerk,<br />

vuurstenen artefacten, brokken steen en een fragment gecalcineerd (verbrand) bot.<br />

De vondsten zijn afkomstig uit de basis van het 50 tot meer dan 100 cm dikke<br />

esdek, uit de hieronder gelegen oude akkerlaag, uit de top van het natuurlijke<br />

bodemprofiel en uit een vuil pakket op de randen van de Josink Es. Het aantal<br />

vondsten per boring varieert van één tot negen. Op grond van de aard, dichtheid<br />

en spreiding van de archeologische vondsten kan geconcludeerd worden dat op<br />

vindplaats 1 vermoedelijk sprake is van archeologische resten uit verschillende<br />

perioden: een vuursteenvindplaats uit het Mesolithicum of Neolithicum, neder-<br />

zettingssporen uit de periode Late Bronstijd tot en met Vroege Middeleeuwen<br />

en mogelijk ook crematiegraven uit een vooralsnog onbekende periode. De<br />

vondstdichtheid is het grootst op het hoogst gelegen deel van de dekzandrug<br />

(maaiveldhoogte vóór de toepassing van de plaggenbemesting 29,75 tot 30,5<br />

m +NAP). In dit deel van vindplaats 1 is de kans op de aanwezigheid van<br />

archeologische grondsporen het grootst.<br />

Vindplaats 2 ligt op een 30 tot 40 m brede en 75 tot 100 m lange dekzandrug<br />

met een esdek in het oosten van het plangebied. In totaal zijn in vier boringen<br />

op deze dekzandrug een relatief groot aantal archeologische vondsten gedaan.<br />

RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />

<br />

[2 2 ]


Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />

Op grond hiervan kan de aanwezigheid van grondsporen uit de periode Late<br />

Bronstijd tot en met Late Middeleeuwen zeker niet worden uitgesloten. Het<br />

vindplaatstype is vooralsnog onbekend. De mogelijkheid bestaat dat het om<br />

nederzettingssporen gaat. Een ander type vindplaats, bijvoorbeeld een aantal<br />

losse spiekers of veldschuren, is eveneens mogelijk.<br />

Voor beide vindplaatsen geldt dat indien tijdens de bouwwerkzaamheden bodem-<br />

ingrepen plaatsvinden die dieper reiken dan 50 cm -Mv, de aanwezige archeologische<br />

resten zullen worden vernietigd.<br />

5.2 Aanbevelingen<br />

Aanbevolen wordt om op de vindplaatsen 1 en 2 in het noordelijke deel van<br />

plangebied Josink Es een Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO) in de vorm<br />

van proefsleuven uit te laten voeren. Het doel hiervan is het vaststellen van de<br />

aan- of afwezigheid van archeologische grondsporen en, indien deze aanwezig zijn,<br />

het vaststellen van de exacte aard, datering, conservering en spreiding daarvan.<br />

Uit het AAO zal moeten blijken of en waar meer omvangrijke opgravingen<br />

noodzakelijk zijn.<br />

Voor vindplaats 1 kan in het geval van een AAO gedacht worden aan het graven<br />

van smalle, ongeveer twee meter brede proefsleuven op een regelmatige afstand<br />

van ongeveer 15 tot 25 m van elkaar. Dit is een beproefde onderzoeksmethode<br />

die zijn waarde in Oost-Nederland reeds meermalen heeft bewezen. De grootste<br />

trefkans op structurele bewoningssporen (zoals plattegronden van boerderijen en<br />

andere bouwwerken) wordt verkregen als de proefsleuven haaks op de hoogtelijnen<br />

worden aangelegd (dat wil zeggen van noord naar zuid). Het gebied met de<br />

grootste vondstdichtheid is wat dit betreft het meest kansrijk, zonder overigens<br />

de aanwezigheid van archeologische resten elders op vindplaats 1 te kunnen<br />

uitsluiten. In verband met de mogelijke aanwezigheid van afvaldumps en (even-<br />

tueel) waterputten in de lagere gebiedsdelen rondom de beide dekzandruggen,<br />

is het van belang dat proefsleuven tot in de aangrenzende laagten worden<br />

doorgetrokken.<br />

Voor vindplaats 2 kan gedacht worden aan het graven van één of enkele soortgelijke<br />

proefsleuven in de lengterichting van en over het hoogste deel van de dekzandrug,<br />

om de aan- of afwezigheid van archeologische grondsporen vast te stellen.<br />

Aanbevolen wordt om over de exacte aard en omvang van een eventueel AAO<br />

contact op te nemen met de provinciaal archeoloog van de provincie Overijssel.<br />

RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />

<br />

[2 3 ]


Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />

Literatuur<br />

Groenewoudt, B.J., 1994. Prospectie, waardering en selectie van archeologische<br />

vindplaatsen: een beleidsgerichte verkenning van middelen en moge-<br />

lijkheden. Nederlandse <strong>Archeologische</strong> Rapporten 17. ROB, Amersfoort.<br />

Kleinsman, W.B., & J.A.M. ten Cate, 1979. Geomorfologische kaart van Nederland,<br />

schaal 1:50.000, Blad 34/35 Enschede-Glanerbrug. Stichting voor<br />

Bodemkartering/Rijks Geologische Dienst, Wageningen/Haarlem.<br />

Koenderink, A.G., 1979. Inleiding tot de toponymie van het gebied tussen<br />

Overijsselse Vecht en Oude IJssel. De Bospers, Oosterbeek.<br />

Meijer, J.J.H., 1969. Het erve ‘t Josink te Usselo. ‘t Inschrien 1-4: 50-52.<br />

ROBAS Producties, 1990. Historische Atlas Overijssel. Chromotopografische Kaart<br />

des Rijks, schaal 1:25.000. ROBAS Producties, Den Ilp.<br />

Rutten, G., 1991. De bodemgesteldheid van het herinrichtingsgebied Enschede-<br />

Zuid. DLO-Staring Centrum rapport 148. DLO-Staring Centrum,<br />

Instituut voor Onderzoek van het Landelijk Gebied, Wageningen.<br />

Stichting voor Bodemkartering, 1979. Bodemkaart van Nederland, Schaal<br />

1:50.000. Toelichting bij de kaartbladen 34 West Enschede en 34 Oost<br />

Enschede-Glanerbrug. Stichting voor Bodemkartering, Wageningen.<br />

Veldnamen Commissie van de Culturele Raad Overijssel, 1992. Veldnamen in<br />

Enschede. Veldnamen in Overijssel 11 (Enschede-reeks 6). Uitgeverij<br />

Van de Berg, Enschede.<br />

Verlinde, A.D., 1993. Een nederzetting uit de Vroege IJzertijd en middeleeuwse<br />

ontginningsgreppels te Enschede. Westerheem XLII-2: 62-68.<br />

Verlinde, A.D., 1994. Archeologisch overzicht van Twente over 1993. ‘t Inschrien<br />

26-3: 61-65.<br />

Verlinde, A.D., 1995. Archeologisch overzicht van Twente over 1993. ‘t Inschrien<br />

27-3: 61-63.<br />

Verlinde, A.D., 2000. Archeologisch overzicht van Twente over 1999. ‘t Inschrien<br />

32-4: 128.<br />

Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, 1990. Grote historische atlas van Nederland,<br />

schaal 1:50.000; Deel 3: Oost-Nederland 1830-1855. Wolters-Noordhoff<br />

Atlasprodukties, Groningen.<br />

RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />

<br />

[2 4 ]


Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />

Gebruikte afkortingen<br />

AAI Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie<br />

AAO Aanvullend Archeologisch Onderzoek<br />

ARCHIS ARCHeologisch Informatie Systeem<br />

Mv maaiveld<br />

NAP Normaal Amsterdams Peil<br />

ROB Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek<br />

Overzicht van figuren, tabellen en bijlagen<br />

Figuur 1. De ligging van het plangebied (gearceerd); inzet: ligging in<br />

Nederland (ster).<br />

Figuur 2. Topografie en veldnamen.<br />

Figuur 3. Resultaten booronderzoek – dikte humeuze akkerlagen en bodemge-<br />

steldheid.<br />

Figuur 4. Resultaten booronderzoek – bodemgesteldheid.<br />

Figuur 5. Resultaten booronderzoek – archeologie.<br />

Figuur 6. Verspreiding, aard en datering van de archeologische vondsten.<br />

Tabel 1. <strong>Archeologische</strong> tijdschaal.<br />

<strong>Bijlage</strong> 1. Lijst van vondsten.<br />

Verklarende woordenlijst<br />

antropogeen ten gevolge van menselijk handelen (door mensen gemaakt/<br />

veroorzaakt)<br />

artefact alle door de mens gemaakte of gebruikte voorwerpen<br />

cultuurdek 30 tot 50 cm dikke cultuurlaag, soms opgebracht (verge-<br />

lijkbaar met een es, maar minder dik), soms ontstaan door<br />

diepploegen<br />

cultuurlaag bodemhorizont met sporen van menselijke activiteiten (schop-<br />

steken, artefacten), echter zonder duidelijke bewoningssporen<br />

eenmanses aanduiding voor een kleine es die slechts door één of enkele<br />

RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />

<br />

boeren wordt bewerkt. Vaak ook aangeduid met de term kamp<br />

[2 5 ]


Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />

enkeerdgrond dikke eerdgrond (= laag met donkere, min of meer rulle grond,<br />

met organische en anorganische bestanddelen) ontwikkeld op<br />

zandgrond onder invloed van de mens; worden ook wel essen<br />

genoemd<br />

erosie verzamelnaam voor processen die het aardoppervlak aantasten<br />

en los materiaal afvoeren. Dit vindt voornamelijk plaats door<br />

wind, ijs en stromend water<br />

esdek oud verhoogd bouwland, ontstaan door ophoging ten behoeve<br />

van bemesting. Voor de bemesting werden plaggen of met<br />

zand vermengde potstalmest opgebracht. In geval van een es<br />

is de opgebrachte laag ten minste 50 cm dik. De term es is<br />

gangbaar in Noord- en Oost-Nederland. In Midden-Nederland<br />

wordt gesproken van enk of eng en in Zuid-Nederland van<br />

akker of veld<br />

gordeldekzandrug dekzandrug die langs de rand van een hoger gelegen gebied is<br />

opgewaaid<br />

grondmorene het door het landijs aangevoerde en na afsmelten achterge-<br />

bleven mengsel van leem, zand en stenen. De afzetting wordt<br />

vaak aangeduid als keileem<br />

moderpodzol duidelijke podzol-B-horizont, waarin beneden 20 cm diepte<br />

geen ophoping van ingespoelde organische stof voorkomt; de<br />

humus wordt in niet-amorfe vorm aangetroffen en wel groten-<br />

deels als moder; deze horizont bevat steeds duidelijk ijzer, dat<br />

als huidjes om de zandkorrels voorkomt of samen met fijne<br />

minerale delen tussen de zandkorrels ligt<br />

podzol bodem met een uitspoelingslaag (E-horizont) en een inspoe-<br />

lingslaag (B-horizont). Het proces van het uitlogen van de E-<br />

horizont en de vorming van een B-horizont door inspoeling<br />

van amorfe humus en ijzer wordt podzolering genoemd<br />

sediment afzetting gevormd door het bijeenbrengen van losse<br />

gesteentefragmentjes (zoals zand of klei) en eventueel delen<br />

van organismen. Soms in iets te ruime zin ook gebruikt voor<br />

sedentaat<br />

spieker op palen geplaatst opslaghuisje voor granen<br />

Tertiair geologische periode vóór het Pleistoceen (dat samen met het<br />

Holoceen tot het Kwartair wordt gerekend), ca. 65-2,3 miljoen<br />

jaar geleden<br />

Weichselien geologische periode (laatste ijstijd, waarin het landijs<br />

RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />

<br />

Nederland niet bereikte), circa 120.000-10.000 jaar geleden<br />

[2 6 ]


Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />

<strong>Bijlage</strong> 1: Lijst van vondsten<br />

Boring 3<br />

90-110 cm -Mv: 1 brok steen, verbrand graniet; datering onbepaald<br />

110-120 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />

Boring 5<br />

70-140 cm -Mv: 2 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />

2 vuursteenafslag; Steentijd onbepaald<br />

110-155 cm -Mv: 3 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />

Boring 6<br />

75-110 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />

Boring 9<br />

75-90 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />

120-140 cm -Mv: 1 brok vuursteen; Steentijd onbepaald<br />

Boring 10<br />

80-115 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />

Boring 12<br />

90-100 cm -Mv: 1 gedraaid aardewerk; Middeleeuwen-Nieuwe tijd<br />

Boring 13<br />

- vele dakpanfragmenten en houtskool; Nieuwe tijd<br />

30-65 cm -Mv: 1 vuursteenafslag; Steentijd onbepaald<br />

Boring 16<br />

75-120 cm -Mv: 4 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />

Boring 18<br />

95-105 cm -Mv: 2 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />

Boring 19<br />

30-80 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />

1 handgevormd aardewerk; Vroege Middeleeuwen-Late Middel<br />

eeuwen A<br />

RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />

<br />

[2 7 ]


Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />

Boring 21<br />

60-120 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Vroege Middeleeuwen-Late Middel<br />

Boring 23<br />

eeuwen A<br />

1 gecalcineerd bot, menselijke crematie; Late Bronstijd-Vroege<br />

Middeleeuwen (waarschijnlijk)<br />

50-110 cm -Mv: 1 gedraaid aardewerk, grijsbakkend; Late Middeleeuwen B<br />

Boring 25<br />

90-110 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />

110-140 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />

Boring 26<br />

2 brokken steen; datering onbepaald<br />

80-95 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />

Boring 27<br />

75-95 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />

Boring 48<br />

55-105 cm -Mv: 4 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />

Boring 49<br />

80-90 cm -Mv: 2 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />

Boring 50<br />

1 handgevormd aardewerk, kogelpot (waarschijnlijk); Vroege<br />

Middeleeuwen-Late Middeleeuwen A<br />

50-90 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk, kogelpot (waarschijnlijk); Late<br />

Boring 54<br />

Middeleeuwen A<br />

75-95 cm -Mv: 1 brok steen; datering onbepaald<br />

Boring 55<br />

85-115 cm -Mv: 2 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />

Boring 56<br />

1 vuursteen: kling(-fragment); Steentijd onbepaald<br />

1 brok steen, verbrand graniet; datering onbepaald<br />

110-140 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />

Boring 58<br />

65-90 cm -Mv: 1 brok steen; datering onbepaald<br />

RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />

<br />

[2 8 ]


Bedrijvenpark Josink Es, gemeente Enschede; een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI-1)<br />

Boring 60<br />

55-85 cm -Mv: 1 vuursteenafslag; Steentijd onbepaald<br />

Boring 61<br />

1 brok steen, verbrand; datering onbepaald<br />

80-90 cm -Mv: 1 brok steen, verbrand; datering onbepaald<br />

Boring 94<br />

70-125 cm -Mv: 9 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />

Boring 95<br />

85-125 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />

Boring 97<br />

80-100 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />

Boring 98<br />

90-100 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />

Boring 99<br />

1 handgevormd aardewerk, kogelpot (waarschijnlijk); Late<br />

Middeleeuwen A<br />

1 brok steen, verbrand; datering onbepaald<br />

90-110 cm -Mv: 1 brok steen, graniet; datering onbepaald<br />

Boring 100<br />

60-75 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />

Boring 101<br />

40-110 cm -Mv: 10 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />

Boring 102<br />

1 handgevormd aardewerk, kogelpot (waarschijnlijk); Late<br />

Middeleeuwen A<br />

1 vuursteenafslag; Steentijd onbepaald<br />

1 brok steen, graniet; datering onbepaald<br />

75-90 cm -Mv: 1 handgevormd aardewerk; Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen<br />

RAAP-rapport 670 / eindversie 29-03-2001<br />

<br />

[2 9 ]


1<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

Aanvullend Archeologisch Onderzoek op de<br />

Josink Es te Enschede<br />

J. Dijkstra en E. Schrijer<br />

met bijdragen van<br />

S.B.C. Bloo,<br />

S. Ostkamp<br />

en S.M.J.P. Verneau<br />

Archeologisch<br />

Diensten Centrum


2<br />

Colofon<br />

▼<br />

ADC Rapport 128<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

Aanvullend Archeologisch Onderzoek op de Josink Es te Enschede<br />

Auteurs: J. Dijkstra en E. Schrijer<br />

In opdracht van: gemeente Enschede<br />

Ontwerp: 1 Nacht IJs (Hans Blom) Amersfoort<br />

Foto’s en tekeningen: ADC, tenzij anders vermeld<br />

© ADC, Bunschoten, mei 2002<br />

Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt<br />

worden door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook<br />

zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers.<br />

ISBN 90-5874-11-68<br />

Archeologisch Diensten Centrum<br />

Tel 033-299 81 81<br />

Energieweg 14<br />

3751 LT Bunschoten<br />

Fax 033-299 81 80<br />

Pb 112 3750 GC Bunschoten<br />

Email info@archeologie.nl


3<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

Inhoudsopgave<br />

1 Inleiding 5<br />

2 De resultaten van het vooronderzoek 6<br />

3 Doel en methode van het onderzoek 7<br />

3.1 Doel van het onderzoek 7<br />

3.2 Methode van het onderzoek 7<br />

4 Sporen en structuren 9<br />

5 Aardewerkonderzoek - S.B.C. Bloo en S. Ostkamp 16<br />

5.1 Inleiding 16<br />

5.2 Prehistorisch aardewerk 16<br />

5.3 Laat Romeins, Middeleeuws en Post Middeleeuws aardewerk 18<br />

5.4 Conclusie 19<br />

6 Vuursteenonderzoek - S.M.J.P. Verneau (Lithos AOV) 20<br />

6.1 Inleiding 20<br />

6.2 Beschrijving van het vuursteenmateriaal per put 20<br />

6.3 Ruimtelijke verspreiding 24<br />

6.4 Conclusie 24<br />

7 Conclusies en aanbevelingen 25<br />

7.1 Conclusies 25<br />

7.2 Aanbevelingen 27<br />

Literatuur 28<br />

Afbeeldingenlijst 29<br />

<strong>Bijlage</strong> I Periode-indeling 31<br />

<strong>Bijlage</strong> II Vuursteentabellen 1 en 2 33


ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

▼<br />

4<br />

Duitsland<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Holten<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Neede<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Almelo<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Goor<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Enter<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Lochem<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Haaksbergen<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Oldenzaal<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Hengelo<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

Enschede<br />

220000 230000 240000 250000 260000<br />

470000 480000 490000<br />

<br />

5000m<br />

0<br />

Enschede - Josink es<br />

Locatie van de vindplaats<br />

WL 26-03-2002<br />

Bron: Geodan<br />

Afb. 1


5<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

1 Inleiding<br />

De gemeente Enschede heeft plannen voor de ontwikkeling van een bedrijventerrein op de<br />

Josink Es aan de zuidwest zijde van Enschede (afb. 1). De Josink Es is een oud akker-<br />

complex dat is ontstaan door plaggenbemesting vanaf vermoedelijk de Late Middeleeuwen.<br />

In het verleden is uit onderzoek gebleken dat eventueel aanwezige archeologische sporen<br />

meestal goed geconserveerd zijn onder het dikke plaggendek van een es. Om een indicatie<br />

te krijgen van de archeologische waarden van het plangebied heeft de gemeente Enschede<br />

in eerste instantie een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI) laten uitvoeren<br />

door RAAP Archeologisch Adviesbureau. Deze AAI bestond uit een booronderzoek. Tijdens<br />

dit onderzoek zijn twee vindplaatsen gelokaliseerd. Vindplaats 1 bevindt zich aan de west-<br />

zijde op een hoger gelegen deel van het terrein, op een dekzandrug. Vindplaats 2 bevindt<br />

zich aan de oostzijde op een smalle en langgerekte dekzandrug. De vindplaatsen kunnen<br />

globaal worden gedateerd vanaf de Vroege Bronstijd tot en met de Late Middeleeuwen<br />

(2000 voor Chr. - 1500 na Chr.). Mogelijk heeft ook nog (tijdelijke) bewoning plaatsgevon-<br />

den in het Mesolithicum (Midden-Steentijd, 8800-4900 voor Chr.) of Neolithicum (Nieuwe<br />

Steentijd, 5300-2000 voor Chr.).<br />

De resultaten van het AAI gaven aanleiding tot het laten uitvoeren van een vervolg-<br />

onderzoek in de vorm van een Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO) door middel van<br />

proefsleuven. Het Archeologisch Diensten Centrum heeft in opdracht van de gemeente<br />

Enschede dit onderzoek uitgevoerd van 14 januari tot en met 8 februari 2001. Het veldteam<br />

bestond uit E. Schrijer (veldarcheoloog), R. van der Kolk (veldtechnicus) en F. Spronk (veld-<br />

assistent). Het project stond onder leiding van J. Dijkstra (projectleider).<br />

De uitwerking vond plaats in de maanden februari tot en met april 2002 en heeft geresul-<br />

teerd in dit basisrapport.<br />

Het onderzoek is uitgevoerd conform het Programma van Eisen zoals is opgesteld door<br />

S. Wentink (provinciaal archeoloog) op 6 september 2001.<br />

ADMINISTRATIEVE GEGEVENS VAN DE VINDPLAATS:<br />

Provincie: Overijssel<br />

Gemeente: Enschede<br />

Toponiem: Josink Es<br />

ROB-gemeentecode: ENSE-02<br />

ROB-objectcode: 34F-56N<br />

Centrumcoördinaten: 254.750/470.500<br />

Kaartblad: 34F<br />

ADC-projectnummer: 3518000


6<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

2 Vooronderzoek 1<br />

In 2001 heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau een Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventa-<br />

risatie (AAI) uitgevoerd. Dit onderzoek bestond uit een booronderzoek en heeft twee vind-<br />

plaatsen opgeleverd. De vindplaatsen liggen in het hooggelegen noordelijke deel van het<br />

plangebied op Pleistocene dekzandruggen die zijn ontstaan in de voorlaatste ijstijd (150.000<br />

tot 100.000 voor Chr.). Op dit deel bevinden zich juist de hoge zwarte enkeerdgronden, ont-<br />

staan door plaggenophoging. Het gebied ligt ten westen van de Usseler stroom. In het<br />

laaggelegen deel van het plangebied zijn geen archeologische vondsten gedaan. Dit deel<br />

kenmerkt zich bodemkundig gezien door het voorkomen van natte beekeerdgronden. Van<br />

oorsprong waren deze gronden minder geschikt voor bewoning.<br />

Vindplaats 1 ligt op de meest westelijke dekzandrug waarop in de Late Middeleeuwen de<br />

Josink Es is aangelegd. Verspreid over deze vindplaats zijn diverse archeologische vond-<br />

sten gedaan. Deze bestaan uit scherven van handgevormde en gedraaide aardewerken pot-<br />

ten, vuurstenen artefacten, brokken steen en een fragment verbrand bot. De vondsten wij-<br />

zen op de mogelijke aanwezigheid van bewoningssporen uit verschillende perioden: een<br />

vuursteenvindplaats uit het Mesolithicum of Neolithicum, nederzettingssporen uit de pe-<br />

riode Late Bronstijd tot en met de Vroege Middeleeuwen en mogelijk ook crematiegraven<br />

uit een onbekende periode. Op het hoogstgelegen deel van de dekzandrug, waar de sporen-<br />

dichtheid het grootst is, zou de kans op de aanwezigheid van archeologische sporen het<br />

grootst zijn.<br />

Vindplaats 2 ligt op een langgerekte en smalle dekzandrug, ook wel ‘t Laand genoemd, in<br />

het oosten van het plangebied. Op basis van het vondstmateriaal kunnen nederzettings-<br />

sporen uit de periode Late Bronstijd tot en met Late Middeleeuwen worden verwacht.<br />

De aard van de vindplaats is onbekend.<br />

1. De gegevens zijn overgenomen uit<br />

Scholte-Lubberink 2001.


7<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

3 Doel en methode van het onderzoek<br />

3.1 Doel van het onderzoek<br />

Het doel van een AAO is globaal inzicht te krijgen in de archeologische waarden van een<br />

terrein door middel van het graven van proefsleuven of proefputten. De algemene vragen<br />

waar via het onderzoek antwoord op verkregen moest worden zijn als volgt:<br />

1. Wat is de aard, omvang en datering van de twee vindplaatsen op de Josink Es?<br />

2. Wat is de conserveringstoestand en gaafheid van de twee vindplaatsen?<br />

3. Is de zone tussen beide vindplaatsen leeg of is er een relatie tussen de twee vindplaat-<br />

sen?<br />

3.2 Methode van het onderzoek<br />

Het proefonderzoek op de Josink Es bij Enschede is uitgevoerd aan de hand van de zogehe-<br />

ten “Stippellijnmethode”. Deze methode is ontwikkeld om snel een beeld te krijgen van het<br />

bodemarchief in grotere terreinen. Binnen dit onderzoek is de methode als volgt uitge-<br />

voerd: er zijn tien raaien uitgezet die om de 20 meter 10 meter zijn ontgraven, zodat een<br />

dambordpatroon van kleine opgraafputten is ontstaan. Tussen de raaien ligt een ruimte van<br />

20 meter (afb. 2).<br />

Door RAAP werden twee vindplaatsen onderscheiden op de Josink Es. Over vindplaats 2 is<br />

een put aangelegd in noordelijke richting van 100 bij 4 meter. Ook de raaien over vind-<br />

plaats 1 zijn noord-zuid georiënteerd en hebben een lengte variërend van 70 tot 190 meter.<br />

In totaal zijn daar 49 werkputjes aangelegd van 10 bij 4 meter. Na de afronding van deze<br />

putten zijn bij die putten met grondsporen uitbreidingen aangelegd om meer duidelijkheid<br />

over deze sporen te krijgen. In totaal zijn er 55 putten aangelegd.<br />

Aanvankelijk zou tussen vindplaats 1 en 2 een sleuf aangelegd worden om een eventuele<br />

relatie tussen beide vindplaatsen te achterhalen. Vindplaats 2 is echter niet aangetroffen,<br />

zodat de vraagstelling vervalt en besloten is af te zien van deze ontgraving. Wel is put 53<br />

aangelegd richting vindplaats 2 om te controleren of zich op de helling sporen bevonden.<br />

In de putten zijn twee vlakken aangelegd. Het eerste vlak is aangelegd onderin de es, het<br />

tweede in het gele zand. Als tijdens het aanleggen van het eerste vlak bleek dat hier geen<br />

sporen in te herkennen waren, werd direct overgegaan tot de aanleg van vlak twee, zon-<br />

der verdere registratie van vlak 1. Wanneer er in de es een concentratie van bewerkt<br />

vuursteen werd aangetroffen, is een megaboring gezet voor het vlak werd verdiept.<br />

De vlakken zijn getekend op schaal 1:50. De grondsporen zijn gecoupeerd en gedocumen-<br />

teerd en de vlakken en het maaiveld zijn gewaterpast. De doorsnede van de sporen en de<br />

profielopnames van de putwanden zijn getekend op schaal 1:20. De profielopnames zijn 1<br />

meter breed en altijd rond het midden van het oostprofiel van elke put genomen. In put 1<br />

en put 16 is een uitgebreider deel van het profiel getekend in verband met aanwezige spo-<br />

ren. Tijdens de aanleg van de putten zijn aanleg- en vlakvondsten verzameld. Verder zijn er<br />

vondsten verzameld tijdens het couperen en afwerken van de sporen. Het stort en het hui-<br />

dige maaiveld zijn door amateur-archeologen onderzocht met metaaldetectoren.


8<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

Afb. 2


2. RAAP rapport 670.<br />

Afb. 3a<br />

Afb. 3b<br />

9<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

4 Sporen en structuren<br />

Op het onderzochte terrein is sprake van twee dekzandruggen, waarop waarschijnlijk al<br />

vanaf de IJzertijd akkercomplexen zijn aangelegd. De onderliggende dekzandruggen zijn als<br />

twee verhogingen in het veld zichtbaar: de Josink Es en een kleinere dekzandrug met<br />

esdek, ‘t Laand, ten oosten daarvan. Volgens het vooronderzoek zou zich op de smalle dek-<br />

zandrug ‘t Laand vindplaats 2 bevinden. 2 Vindplaats 1 zou liggen onder het veel omvangrij-<br />

ker gebied dat doorgaat voor de Josink Es.<br />

De bodemopbouw is in grote lijnen over het hele terrein gelijk (afb. 3). Onder een laag van<br />

0<br />

31 m +<br />

NAP<br />

Enschede - Josink es<br />

Zuid Noord<br />

Bouwvoor<br />

Esdek<br />

Esdek<br />

Esdek<br />

Oostprofiel van put 19<br />

0<br />

30 m +<br />

NAP<br />

Esgreppel<br />

Mollenlaag<br />

Geel dekzand<br />

Zuid Noord<br />

Enschede - Josink es<br />

Bouwvoor<br />

Bouwvoor<br />

Esdek<br />

Oostprofiel van put 26<br />

Mollenlaag<br />

Geel dekzand<br />

1m<br />

1m<br />

WL 22-04-2002<br />

WL 22-04-2002


10<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

ca. 30 cm teelaarde, liggen van boven naar beneden een bruinzandig esdek dat in twee of<br />

meerdere fasen is te scheiden. Deze verschillende lagen weerspiegelen verschillende mo-<br />

menten van plaggenophoging. Daaronder ligt een eerste akkerlaag bestaande uit grijs zand,<br />

welke op de hogere delen van de es volledig is opgenomen in het bruine esdek. Aan de<br />

hand van vondsten in put 1 kan deze laag worden gedateerd in de Vroege Middeleeuwen.<br />

De overgang van akkerlagen naar het pleistocene dekzand wordt gevormd door een<br />

bioturbate laag, de zogenaamde mollenlaag.<br />

Op de lagere delen zijn ijzeroerlagen ontstaan als gevolg van natte omstandigheden. Met<br />

name op deze plaatsen waren de vlakken niet goed leesbaar. Dit geldt vooral voor de<br />

beekeerdgronden aan de zuidrand van de Josink Es.<br />

Tijdens het veldwerk is begonnen met werkput 1 op de kleinere, oostelijk gelegen zandrug.<br />

Werkput 1 heeft een afmeting van 100 bij 4 meter en is in twee vlakken aangelegd (afb. 4<br />

kaartbijlage). Het eerste vlakniveau bevond zich in de onderkant van het esdek en leverde<br />

geen enkel spoor op, waardoor dit vlak zonder verdere registratie is verdiept naar vlak 2.<br />

In vlak 2 is een aantal duidelijke sporen aangetroffen. De sporen waren niet eenduidig in<br />

richting of vorm en gaven daarom geen aanleiding tot nader onderzoek. Het gevonden aar-<br />

dewerk is moeilijk dateerbaar, omdat tussen de Late Bronstijd en Late Middeleeuwen met<br />

dezelfde mageringsmateriaal is gewerkt (zie ook hoofdstuk 5).<br />

Een bijzondere vondst in put 1 was een ondiep spoor in het oostprofiel (afb. 5). Het profiel<br />

laat een intacte, goed ontwikkelde veldpodzol zien. Het spoor bevindt zich op de helling van<br />

de dekzandrug waarop de es is aangelegd en bestaat uit voornamelijk zwart humeus, bijna<br />

venig materiaal met wat houtskool. Onder de zwarte band bevindt zich een sterk uit-<br />

geloogde witte band. De kuil of greppel is duidelijk door de E-horizont heen gegraven, wat<br />

duidt op menselijke activiteit. De ingreep heeft een versnelde uitspoeling van organisch<br />

materiaal veroorzaakt, gezien het extreem uitgespoelde, witte zand eronder. De versnelde<br />

uitspoeling en het restje houtskool wijzen er op dat er brand is geweest. Verder zijn er<br />

wat spikkels verbrand bot geconstateerd in het vlak tijdens de aanleg van het profiel.<br />

De botfragmenten zijn niet bewaard gebleven. Zij bevonden zich op de overgang van het<br />

zwart humeuze materiaal naar het witte zand. Er is niet voldoende houtskool aangetroffen<br />

om een monster te nemen. Het feit dat er ondanks een brand weinig houtskool is aange-<br />

troffen kan te maken hebben met de conserveringsomstandigheden in zandgrond of kan<br />

wijzen op een felle, hete brand waarbij alle brandstoffen worden gebruikt. Ook in het<br />

tegenoverliggende westprofiel was het spoor nog iets te zien, in het vlak is echter geen<br />

omlijnd spoor opgemerkt. Het spoor wordt afgedekt door de eerste akkerlaag (grijs), die<br />

vermoedelijk is ontstaan in de Vroege Middeleeuwen, gezien de aanwezigheid van kogelpot<br />

aardewerk (mogelijk Hessen-Schortens) in deze laag. De eerst genoemde aardewerk cate-<br />

gorie kan worden gedateerd vanaf ca. 800 na Chr., de laatst genoemde categorie vanaf ca.<br />

450 na Chr. Dit betekent dat het spoor vroeger ontstaan is, dus vóór 450 na Chr.<br />

Afb. 5 Een deel van het oostprofiel van<br />

put 1.


11<br />

Afb. 6 Put 2, vlak 2. Een voorbeeld van beekeerdgrond.<br />

3. Edelmanboor met een diameter van<br />

15 centimeter.<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

Over de door RAAP gekarteerde vindplaats 1 zijn tien raaien aangelegd (afb. 4 kaart-<br />

bijlage). In de raaien 8, 9 en 10 zijn nagenoeg geen archeologische sporen gevonden.<br />

Alleen in put 44 tekent zich een duidelijk spoor af in vlak 2. De vondsten die uit dit spoor<br />

verzameld zijn, bleken helaas niet nader gedateerd te kunnen worden dan Vroege Bronstijd<br />

tot en met Late IJzertijd. Om de mogelijke betekenis van dit spoor te achterhalen is<br />

uitbreidingsput 51 aangelegd. Het vlak in deze put liet echter alleen natuurlijke verstorin-<br />

gen door vocht en begroeiing zien en leverde geen mogelijke uitbreiding van de archeologi-<br />

sche data op dit deel van de es. Het is door de gebruikte methode echter goed mogelijk dat<br />

de bijbehorende sporenconcentratie precies tussen de twee putten (44 en 51) invalt.<br />

De meest zuidelijk gelegen putten (8, 15, 22, 28, 33 en 37) in de raaien 1 t/m 5 hebben ook<br />

geen archeologische sporen opgeleverd. Vlak 2 is in al deze putten sterk geel, bruin, wit,<br />

zwart gevlekt en worden gekenmerkt door<br />

veel ijzerconcreties (afb. 6). Deze<br />

beekeerdgronden wijzen op lagere, nattere<br />

delen in het landschap en tonen in het alge-<br />

meen, buiten achtergelaten afval in put 22,<br />

geen sporen van bewoning. In put 22 is een<br />

grotere hoeveelheid aardewerk op het oude<br />

loopvlak aangetroffen, dat waarschijnlijk da-<br />

teert uit de Bronstijd en/of IJzertijd. In deze<br />

put is onder andere een vuurstenen pijlpunt<br />

uit het Late Neolithicum of de Vroege Brons-<br />

tijd en een besmeten scherf uit de IJzertijd<br />

gevonden. Door de afwezigheid van sporen,<br />

wordt hier gedacht aan achtergelaten afval.<br />

De pijlpunt kan tijdens een jacht verloren zijn<br />

gegaan en op deze plek zijn achtergebleven.<br />

Alle andere putten bevatten één of meer dui-<br />

delijke archeologische sporen. Deze putten<br />

bevinden zich alle op de oostelijke helft, op<br />

het hogere deel van de Josink Es. Deze con-<br />

centratie sporen geeft het archeologisch in-<br />

teressante gebied aan. De aangetroffen spo-<br />

ren, zoals kuilen en paalkuilen, dateren vanaf<br />

de Bronstijd tot en met de Late Middeleeu-<br />

wen. Ook is in een aantal putten bewerkt<br />

vuursteen aangetroffen dat wordt gedateerd<br />

vanaf het Mesolithicum (zie hoofdstuk 6). Dit<br />

vuursteen is hoofdzakelijk afkomstig uit de<br />

onder kant van de es.<br />

In put 32 kon gesproken worden van een<br />

concentratie vuursteen (acht stukjes). Naar<br />

aanleiding hiervan is een megaboring gezet in<br />

het noorden van de put. 3 Deze boring heeft<br />

echter geen nieuwe gegevens opgeleverd.<br />

In een aantal putten zijn esgreppels aange-<br />

troffen in het gele dekzand. Deze es- of<br />

ontginningsgreppels hebben het eventueel<br />

aanwezige prehistorische sporenvlak op die<br />

locatie vergraven (afb. 7).<br />

In verschillende putten tekenen zich karrensporen af. De sporen horen bij twee wegen die<br />

van het noorden naar het zuiden over de es lopen. Karrenspoor 1 (het meest oostelijke)<br />

loopt door raai 6 en 7 en snijdt de putten 34 en 39. Het tweede karrenspoor (het meest<br />

westelijke) snijdt de putten 16 en 26 en de uitbreidingsput 52. In het middendeel van de<br />

meest westelijk gelegen weg is wat aardewerk uit de Late Middeleeuwen (800-1200) en<br />

Nieuwe Tijd A (1500-1650) gevonden. In het veld werd geconstateerd dat de weg aan de<br />

westkant minder lagen kent en minder diepe sporen heeft achtergelaten in het gele zand.<br />

Vondstmateriaal in gelaagde context had eventueel kunnen wijzen op een verlegging van de<br />

weg in de loop der tijd. Voor beide wegen geldt dat er te weinig dateerbaar materiaal is<br />

gevonden dat inzicht kan verschaffen over de gebruiksperiode ervan. Omwonenden weten<br />

zich het tweede karrenspoor nog te herinneren. Deze werd tot ca. 30 jaar geleden nog ge-<br />

bruikt door een boer die twee boerderijen in zijn bezit had, waar dit karrenspoor de verbin-<br />

ding tussen vormde.


12<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

Afb. 7 Esgreppels in put 32, vlak 2.<br />

Naar aanleiding van de spoorconcentraties zoals die zich aftekenden in een aantal raaien is<br />

tijdens het veldwerk gekozen voor vijf uitbreidingsputten. Deze uitbreidingen zijn gedaan<br />

om inzicht te verschaffen in de richting en de betekenis van de reeds aangetroffen sporen<br />

en om eventuele structuren bloot te leggen. Twee van de vijf uitbreidingen, werkput 51 en<br />

55, hebben niet het gewenste resultaat opgeleverd.<br />

Werkput 55 is aangelegd tussen de putten 29 en 30 om een eventueel verband tussen de<br />

sporen in beide putten te kunnen achterhalen. In put 30 tekende zich een greppeltje af. Het<br />

idee was deze greppel in put 55 in noordelijke richting te kunnen vervolgen en zo duidelijk-<br />

heid over de betekenis hiervan te verkrijgen. Helaas werd de greppel daarin niet aange-<br />

troffen. Wel werden er twee kuilen aangetroffen, waarin zich relatief veel natuursteen en<br />

twaalf stukken vuursteen bevond. Onder het natuursteen bevonden zich enkele stukken be-<br />

werkt materiaal: een mogelijke slijpsteen van bontzandsteen en een slijpsteen van zand-<br />

steen. Een deel van het natuursteen was verbrand en van een aantal stukken graniet kon<br />

worden vastgesteld dat deze bewust waren afgeslagen. Vermoedelijk betreft de kuil een<br />

afvalkuil en heeft iemand in de buurt gebruiksvoorwerpen van graniet vervaardigd. De sa-<br />

menstelling van het natuursteen in deze sporen doet vermoeden dat de kuilen in de Brons-<br />

tijd of Vroege IJzertijd zijn te dateren. 4<br />

Werkput 51 is hierboven al besproken, ook deze uitbreiding leverde geen nieuwe informatie<br />

op.<br />

In en rond put 27 tekende zich een concentratie sporen af waarin een deel van een struc-<br />

tuur te herkennen was. Rondom deze put is daarom uitgebreid (dit is put 52 geworden).<br />

Vlak 2 in put 52 laat twee rijen paalkuilen zien met een onderlinge afstand van ongeveer 3<br />

meter en een eventuele aanzet tot een derde rij (afb. 8). In het veld is gezocht naar meer<br />

palen in deze derde rij, maar zijn echter niet aangetroffen. De structuur ligt parallel aan<br />

ook in put 52 aangetroffen de karrensporen.<br />

De structuur is één- of drieschepig. Indien het een éénschepig gebouw betreft, was het<br />

4. Het natuursteen is gedetermineerd<br />

door E. Kars, natuursteenspecialist.


Afb. 8<br />

13<br />

470700<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

ca. 3 meter breed en zeker 10 meter lang. Indien het een drieschepig gebouw betreft is de<br />

breedte onbekend. In dit geval zou zich op de plaats van de teruggevonden palenrijen de<br />

dakdragende constructie bevonden hebben die dieper gefundeerd was. De palen van de<br />

buitenwanden waren meestal minder diep ingeslagen waardoor de sporen verloren zijn ge-<br />

gaan. De gevonden palen zijn gemiddeld 50 centimeter in doorsnede. Het aangetroffen aar-<br />

dewerk geeft geen eenduidige datering. Het aardewerk dat is aangetroffen in de spoor 21<br />

dateert waarschijnlijk uit de IJzertijd. De sporen 41 en 43 bevatten prehistorisch aarde-<br />

werk en spoor 43 bevat een kogelpotscherf met een fijne magering die te dateren is tus-<br />

sen 800 en 1200. Alle andere aardewerkvondsten rondom de structuur kunnen niet nader<br />

gedateerd worden dan tussen Late Bronstijd en Nieuwe Tijd. In principe dateert de jongste<br />

scherf een spoor, tenzij sprake is van bijvoorbeeld dierwerking (bijvoorbeeld door mollen).<br />

Indien uitgegaan wordt van het principe kan de structuur worden gedateerd tussen 800 en<br />

1200.<br />

<br />

0<br />

Enschede - Josink es<br />

1 of 3 schepig gebouw<br />

Legenda<br />

De aanwezigheid van sporen in de putten 3 en 4 gaf ook aanleiding tot uitbreiden. In de<br />

uitbreidingsput 53, nabij de putten 3 en 4 met sporen, is ook een structuur aangetroffen.<br />

Deze uitbreiding bevindt zich dichtbij put 3 waarin paalsporen tevoorschijn zijn gekomen.<br />

In het noordoosten van uitbreidingsput 53 lijken alle grondsporen te zijn verstoord door<br />

middeleeuwse esgreppels.<br />

5m<br />

Aan de zuidkant van put 53 is parallel aan raai 1 put 54 aangelegd. De sporen bleken niet<br />

door te lopen. Vlak 2 van put 53 laat een structuur of deel van een structuur zien. Gedacht<br />

kan worden aan een zespalige hooiberg of spieker (graanopslagplaats), waarvan een aantal<br />

palen eens zijn vervangen (afb. 9 en 10). De structuur is ca. 5 meter lang en 3,5 meter<br />

breed. Ook kan het een deel van een plattegrond zijn, waarvan het resterende deel nog on-<br />

der de akker ligt in westelijke richting. Of deze plattegrond dan één- of tweeschepig zou<br />

zijn, is niet te zeggen. De datering van de structuur is niet duidelijk. Uit spoor 55 komt een<br />

scherf met nagelindruk versiering, die te dateren is in de Bronstijd of IJzertijd. Uit spoor<br />

41, ook behorende tot de structuur komt een wandscherf van een handgevormde pot met<br />

zandmagering, die mogelijk in de Middeleeuwen is te dateren.<br />

38<br />

?<br />

21<br />

Sporen behorende bij 1 of 3 schepig gebouw<br />

48<br />

61<br />

39<br />

24<br />

23<br />

Verder tekent zich een greppeltje af, ten oosten van de eerder genoemde structuur, waar<br />

tegen aan paaltjes gestaan hebben (afb. 9, spoor 63 en 64). Dit zou een deel van een<br />

16<br />

43<br />

42<br />

41<br />

30<br />

35<br />

36<br />

254680 254690<br />

?<br />

33<br />

WL 28-03-2002


14<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

boerderijwand kunnen zijn geweest. Helaas is de tegenhanger van deze wand niet aange-<br />

troffen. De datering is onbekend.<br />

Ten oosten van de structuur bevindt zich een cluster sporen, min of meer cirkelvormig.<br />

De betekenis van deze sporen is onbekend. Spoor 29 van deze cluster bevatte een scherf<br />

van mogelijk Kalenderberg aardewerk.<br />

In de dichtbij gelegen put 4 werd een besmeten IJzertijdscherf met nagelindrukken gevon-<br />

470810<br />

<br />

0<br />

Enschede - Josink es<br />

1 of 3 schepig gebouw<br />

Legenda<br />

78<br />

38 36 76<br />

68<br />

35<br />

79<br />

5m<br />

72<br />

30<br />

71<br />

70<br />

42<br />

77<br />

41<br />

254750 254760<br />

Sporen behorende bij 1 of 3 schepig gebouw<br />

33<br />

WL 28-03-2002<br />

Afb. 10<br />

Afb. 9 Een gebouwstructuur in put 53,<br />

gezien vanuit het oosten.


5. Verlinde 2000.<br />

15<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

den. Al het andere materiaal is dateerbaar tussen de Late Bronstijd tot en met de IJzertijd<br />

of in de Late Middeleeuwen.<br />

De in 1992 opgegraven Elferink Es aan de westrand van Enschede ligt op steenworp af-<br />

stand van de Josink Es. De opgraving op de Elferink Es leverde onder andere een huis-<br />

plattegrond uit de Vroege IJzertijd en een Odoorntype huisplattegrond uit de 6 e eeuw op. 5<br />

Er lijkt in ieder geval voor een deel een overlap te zijn met de bewoningsperioden. Op dit<br />

moment is het echter niet mogelijk gebleken om in detail een vergelijking te maken met de<br />

gegevens van het onderzoek van de Josink Es vanwege het fragmentaire karakter van zo-<br />

wel de sporen als het aardewerk, gevonden op de Josink Es.


16<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

5 Aardewerkonderzoek - S.B.C. Bloo en S. Ostkamp<br />

5.1 Inleiding<br />

De keramiek die tijdens het onderzoek werd aangetroffen, bestaat voor het overgrote deel<br />

uit lokaal vervaardigd aardewerk. Van zowel het Prehistorische als van het Middeleeuwse<br />

handgemaakte aardewerk werd de gebruikte klei veelal gemagerd met steengruis. 6 Rand-<br />

scherven met een karakteristiek ‘kogelpot-profiel’ (te dateren in de Middeleeuwen) zijn qua<br />

baksel zeer verwant aan scherven met daarop een onmiskenbare Kalenderberg decoratie<br />

(te dateren in de Prehistorie). Hierdoor is het moeilijk om voor de onversierde wand-<br />

scherven op grond van hun baksel een duidelijk onderscheid te maken. Kleine detail-<br />

verschillen zoals de dikte van een scherf of de compactheid en hardheid van het baksel la-<br />

ten evenwel een globale scheiding van het materiaal toe. De aard van het onderzoek liet<br />

echter geen uitgebreid vergelijk van de verschillende baksels toe. Derhalve is er voor ge-<br />

kozen om het vermoedelijk Prehistorische aardewerk in de determinatietabel (onder het<br />

kopje magering/baksel) te classificeren als steengruis (magering), terwijl het vermoedelijk<br />

Middeleeuwse materiaal werd beschreven als kogelpot (baksel). In verband met de geringe<br />

hoeveelheid van het materiaal en de gesignaleerde onduidelijkheid met betrekking tot de<br />

determinaties ervan, is er van afgezien het materiaal statistisch te bewerken.<br />

Al het materiaal is ingevoerd in een database. Hierin zijn de kwantitatieve en kwalitatieve<br />

kenmerken vermeld als aantal en gewicht, baksel/magering, bakkleur, diameter, pot-<br />

geleding, rand- en bodemtype, wandafwerking, versiering, verwering en een opmerkingen<br />

veld.<br />

Het doel is om aan de hand van het materiaal (voor zover mogelijk) een periodesering van<br />

de bewoning binnen het onderzochte areaal te kunnen bepalen.<br />

5.2 Prehistorisch aardewerk<br />

De klei waaruit het Prehistorisch aardewerk werd vervaardigd, is meestal verschraald<br />

met steengruis. Een enkele keer is aan het steengruis ook potgruis toegevoegd, ook com-<br />

binaties met glimmers en zand komen voor. Enkele fragmenten hebben een magering die<br />

uitsluitend bestaat uit zand, potgruis of organisch materiaal.<br />

Bij een paar fragmenten is, vermoedelijk op schouderhoogte, een knik in de wand zichtbaar<br />

waaruit afgeleid kan worden dat ze niet van een eenledige pot afkomstig zijn. Hieruit volgt<br />

dus dat er ook twee- of drieledige potten gebruikt moeten zijn. Er zijn geen complete pro-<br />

fielen van potten aangetroffen. Van één grote randscherf is af te leiden dat de pot waartoe<br />

deze ooit behoorde een drieledig profiel heeft gehad.<br />

In totaal zijn er 22 randscherven gevonden. De helft heeft een ronde top, een kleiner deel<br />

heeft een vlakke top terwijl een kleine groep fragmenten een naar binnen afgeschuinde top<br />

heeft. Van enkele bodemfragmenten bleef de vlakke bodem bewaard.<br />

De wanden van het aardewerk zijn op verschillende wijze afgewerkt. Veertien fragmenten<br />

zijn besmeten, een techniek waarbij een kleipapje op de wand werd aangebracht. Een aan-<br />

tal van deze fragmenten is onmiskenbaar afkomstig van het buikdeel van potten. Naast<br />

besmeten aardewerk komt aardewerk voor dat gepolijst is (16 fragmenten). Deze techniek<br />

is zowel op de binnenzijde als de buitenzijde van potten toegepast. De overige scherven<br />

hebben een niet bewerkt oppervlak.<br />

Het aardewerk vertoont een lichte variatie in kleur. Het merendeel is aan de buitenzijde<br />

beige terwijl het op de breuk en aan de binnenzijde grijs tot zwart is. Ook zijn er scherven<br />

die compleet grijs gekleurd zijn. Het aardewerk zal in open vuren zijn gebakken. Hierdoor<br />

kon de temperatuur en het bakmilieu moeilijk gecontroleerd worden, met als gevolg dat er<br />

zelden sprake was van een compleet oxiderend milieu (en dus een compleet lichte kleur<br />

van het aardewerk). Een deel van het aardewerk is gebakken in een reducerend milieu.<br />

Versiering<br />

Twaalf fragmenten zijn versierd. Er is één fragment met Wikkeldraad versiering. Een an-<br />

dere decoratiewijze is het, juist onder de rand, doorboren van de wand. Een fragment dat<br />

op deze wijze versierd werd, heeft een ronde top en is gemagerd met zand. Op twee an-<br />

dere wandfragmenten zijn met een stokje krassen gemaakt. De fragmenten zijn te klein om<br />

het motief dat de krassen vormden te reconstrueren. De overige versieringen werden met<br />

de vingers aangebracht. Driemaal zijn vingertop- of nagelindrukken op de rand aangebracht<br />

(afb. 11C). Een versiering die eenmaal voorkomt, bestaat uit gepaarde indrukken welke<br />

ontstond door met twee vingers de klei op te knijpen. Wanneer op deze wijze een richel<br />

wordt gevormd, spreken we van nagelrichels (afb. 11B). Dergelijke richels zijn meestal in<br />

een duidelijk patroon geplaatst. We spreken in dat geval van Kalenderberg versiering.<br />

Ondanks de geringe grootte van de fragmenten is van twee scherven duidelijk dat ze op 6. Vergelijk Verhoeven 1998, 231-233.


Afb. 11 A. Vingertopindrukken op overgang<br />

hals-schouder; B. Kalenderbergversiering;<br />

C. Vingertop/nagelindrukken<br />

op de rand.<br />

7. Van der Velde, et al 1999, 51-53.<br />

8. Van der Velde, et al, 1999, 51-53.<br />

9. Van den Broeke 1980, 106 afb. 4.<br />

10. Van Beek & Wevers 1993.<br />

11. Taayke 1996, deel II, Noord Drenthe,<br />

30 fig. 2.3.<br />

12. In Raalte is organisch gemagerd aardewerk<br />

aangetroffen dat wordt gedateerd<br />

vanaf de eerste eeuw na Chr.<br />

Zie: Groenewoudt, et al 1998, 43.<br />

17<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

deze wijze versierd zijn<br />

geweest. Eén fragment<br />

tenslotte heeft een rij<br />

vingertopindrukken op de<br />

overgang van de hals<br />

naar de schouder (afb.<br />

11A).<br />

Perioden van<br />

bewoning<br />

Een stuk Wikkeldraad<br />

aardewerk is met zeker-<br />

heid te dateren in de<br />

Vroege Bronstijd (2000-<br />

1800 v.Chr.), terwijl ook<br />

de randscherf met<br />

doorboring waarschijnlijk<br />

uit deze periode zal stam-<br />

men. Het is echter niet<br />

eenvoudig om hieraan<br />

conclusies te verbinden. Zo komt het in deze omgeving wel vaker voor dat er te midden<br />

van materiaal uit de Late Bronstijd / Vroege IJzertijd, enkele fragmenten uit de Vroege<br />

Bronstijd worden aangetroffen. 7 Ook onder het onversierde materiaal kunnen zich frag-<br />

menten van de niet versierde delen van Wikkeldraad potten bevinden. Het materiaal moet<br />

derhalve niet meteen als ruis worden beschouwd. Dat er op deze locatie in de Vroege<br />

Bronstijd inderdaad bewoningsactiviteiten hebben plaatsgevonden, is tevens af te leiden uit<br />

het vuursteen dat tijdens het AAO werd aangetroffen (zie hoofdstuk 6).<br />

Voor het overige materiaal is het veel moeilijker om harde uitspraken omtrent de daterin-<br />

gen ervan te doen. Bij verschillende <strong>onderzoeken</strong> in deze regio is reeds gebleken dat het<br />

aardewerk voornamelijk met steengruis gemagerd is, hetgeen ook daar soms problemen<br />

met dateren geeft. 8 Ook de decoratietechnieken -ingekraste motieven, nagelindrukken op<br />

de rand en besmijting op de buik van potten en Kalenderberg-decoratie- komen gedurende<br />

een lange periode voor; van de Late Bronstijd tot in de Romeinse Tijd. Zowel de periode<br />

waarin steengruis als magering werd gebruikt als die van de afzonderlijke versierings-<br />

wijzen zijn derhalve zeer ruim.<br />

Wanneer de hier besproken vondsten uit één bewoningsperiode zouden stammen, kunnen<br />

ze wellicht vergeleken worden met een vindplaats waar al deze vormen van decoratie in<br />

combinatie met elkaar binnen één context zijn aangetroffen. Zo’n vindplaats is bijvoorbeeld<br />

gevonden in Limburgse gemeente Geleen. 9 Hij is te dateren in de Late Bronstijd / Vroege<br />

IJzertijd. Hoewel beide vindplaatsen geografisch gezien ver uit elkaar liggen, zijn ze in dat<br />

geval onderling wel goed vergelijkbaar. De magering van het aardewerk komt evenwel niet<br />

overeen. In Geleen is het meeste aardewerk met potgruis verschraald, hetgeen wijst op<br />

een duidelijk regionaal verschil. Dat steengruis mageringen in de regio van Enschede wel<br />

gebruikelijk is, wordt bevestigd door andere opgravingen in Oost Nederland. Zo is bijvoor-<br />

beeld het aardewerk dat werd opgegraven in Zwolle-Ittersumsebroek voornamelijk ver-<br />

schraald met steengruis. Ook zijn daar enkele scherven aangetroffen die in de Late Brons-<br />

tijd geplaatst worden en tevens voorzien zijn van ingekraste versieringen en Kalenderberg<br />

decoratie. 10 Daarnaast lijkt een randfragment uit Enschede vergelijkbaar met het “Taayke-<br />

type V1” uit noord Drenthe (afb. 12). 11 Het heeft zowel dezelfde magering als potvorm, ter-<br />

wijl ook de randversiering en de locatie van de besmijting overeen komen. Dit aardewerk<br />

wordt eveneens geplaatst in de Late Bronstijd / Vroege IJzertijd. Echter, wanneer het in<br />

Enschede aangetroffen aardewerk niet van één bewoningsperiode afkomstig is, moet reke-<br />

ning gehouden worden bewoningsactiviteiten op deze locatie gedurende de gehele periode<br />

tussen de Late Bronstijd en de Romeinse Tijd of verschillende delen daarvan.<br />

Aardewerk dat met organisch materiaal gemagerd is, wordt meestal in de Late IJzertijd<br />

en/of Romeinse Tijd gedateerd. 12 Ook nu weer bemoeilijkt de geringe hoeveelheid (2 stuks)<br />

de interpretatie ervan. Het is niet uit te sluiten dat het scherven betreft die jonger zijn dan<br />

de rest van het materiaal en derhalve als ruis moeten worden beschouwd. Echter, ook een<br />

hieronder te bespreken, gedraaide Laat Romeinse scherf wijst mogelijk op bewonings-<br />

activiteiten in deze omgeving gedurende de (Laat) Romeinse Tijd.


18<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

Er zijn dus slechts enkele scherven die met zekerheid te dateren zijn (Vroege Bronstijd en<br />

Late IJzertijd / Romeinse Tijd). Het overige versierde materiaal heeft een lange doorloop-<br />

tijd waardoor het onmogelijk is om een duidelijke periodisering voor het (Prehistorische)<br />

handgevormde materiaal te bepalen. Vergelijkingen met andere vindplaatsen zijn te maken<br />

op basis van de voorkomende versieringstechnieken. De verspreiding van het materiaal<br />

over het gehele onderzochte areaal en de onzekere context (het betreft voornamelijk vond-<br />

sten uit het esdek) maken een vergelijk met een gesloten vondstcontext eigenlijk onmoge-<br />

lijk.<br />

5.3 Laat Romeins, Middeleeuws en Post Middeleeuws aardewerk<br />

De datering van het kogelpot aardewerk is al even problematisch als het determineren van<br />

de zojuist beschreven Prehistorische baksels. Het handgevormde Middeleeuwse aardewerk<br />

is gedetermineerd als kogelpot aardewerk (afb. 13). Hoewel dit materiaal voornamelijk<br />

met steengruis gemagerd is, komen ook andere vormen van magering (bijvoorbeeld zand)<br />

voor. In de meeste gevallen is er voor gekozen om kogelpot scherven te dateren tussen<br />

800 en 1200. Alleen dan wanneer er randprofielen bewaard bleven kon deze datering aan-<br />

gescherpt worden. Zelfs de zeer ruime datering van het overige materiaal bleek al gaande<br />

het onderzoek mogelijk te scherp geformuleerd te zijn. Een vlakke bodem in een (waar-<br />

schijnlijk) kogelpot baksel lijkt erop te wijzen dat een deel van het als kogelpot gedetermi-<br />

neerde materiaal in werkelijkheid tot de groep van het zogenaamd Hessen-Schortens aar-<br />

dewerk behoort. Deze aardewerk groep werd vanaf de Merovingische periode (de Vroege<br />

Middeleeuwen A) geproduceerd om -in Oost Neder-<br />

land- in de loop van de negende eeuw over te gaan in<br />

kogelpot aardewerk. 13 Op basis van wandscherven is<br />

het niet mogelijk deze beide baksels van elkaar te<br />

onderscheiden. 14<br />

Importen<br />

Voor een nadere invulling van de perioden waarin het<br />

onderzochte terrein gedurende de Laat Romeinse Tijd<br />

en de Middeleeuwen (400-1500) bewoond werd, zijn<br />

we gezien hetgeen eerder opgemerkt werd, aange-<br />

b<br />

c<br />

a<br />

Afb. 13 Kogelpotranden, 11 e /12 e eeuw.<br />

Afb. 12 Taayke-type VI, Late Bronstijd/<br />

Vroege IJzertijd.<br />

13. Mondelinge mededeling H. van der<br />

Velde.<br />

14. Van der Velde & Kenemans 2002, 44.


15. Determinatie A Verhoeven. Mogelijk<br />

betreft het een schaal van het type<br />

Chenet 342 (vergelijk Erdrich 1998,<br />

879).<br />

19<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

wezen op importen. Echter, ook in dit geval is de aangetroffen hoeveelheid materiaal der-<br />

mate beperkt dat het doen van uitspraken een moeilijke aangelegenheid blijft.<br />

Een klein wandscherfje met een fijn, zwartgrijs en op de breuk grijsrood baksel is het<br />

vroegste met zekerheid na de Prehistorie te dateren fragment. Typologisch kan de scherf<br />

ingedeeld worden in de groep van het zogenaamde Terra Nigra aardewerk. Hoewel het<br />

fragment te gering van omvang is om het type van het voorwerp vast te stellen, is het<br />

zeer waarschijnlijk dat het ooit deel uitmaakte van een schaaltje op voet. 15 Qua datering<br />

moet dit voorwerp in ieder geval in de Laat Romeinse periode geplaatst worden. Mogelijk<br />

stammen ook de bij het Prehistorische aardewerk besproken scherven met plantaardige<br />

magering uit deze periode.<br />

De volgende periode waaruit een tweetal kleine fragmenten aanwezig is, is de<br />

Karolingische Tijd (Vroege Middeleeuwen C). Een randscherf met radstempel versiering is<br />

afkomstig van een Badorf bolpot. Een tweede, kleiner fragment uit hetzelfde vondst-<br />

nummer is mogelijk van dezelfde pot afkomstig. Beide scherven kunnen tussen 725 en 900<br />

gedateerd worden. Mogelijk stamt ook de eerder besproken Hessen Schortens scherf uit<br />

deze periode.<br />

Van het zogenaamde Pingsdorfer aardewerk, dat typochronolgisch volgt op de keramiek uit<br />

Badorf, zijn meerdere scherven aanwezig. In alle gevallen betreft het echter wand-<br />

scherven, die niet scherper dan tussen 900 en 1200 gedateerd kunnen worden.<br />

Onder de vondsten uit de opgraving zijn ook enkele fragmenten van grijs en rood aarde-<br />

werk en van steengoed. Hoewel enkele van deze scherven uit de Late Middeleeuwen (13 e /<br />

14 e eeuw) kunnen dateren, lijkt een datering in de Nieuwe tijd (vanaf de late 15 e eeuw)<br />

meer waarschijnlijk. Voor al deze fragmenten geldt dat ze uit het esdek ter plaatse afkom-<br />

stig zijn. Waarschijnlijk zijn deze scherven tezamen met het bemestingsmateriaal waarmee<br />

het esdek gevormd werd op deze locatie terechtgekomen. Het ontbreken van een duidelijk<br />

Laat Middeleeuwse component onder dit materiaal vormt een aanwijzing voor de relatief<br />

late datering van de vorming van het esdek op deze locatie.<br />

5.4 Conclusie<br />

Tijdens het AAO ter plaatse van de Josink Es werd een relatief kleine hoeveelheid aarde-<br />

werk aangetroffen die evenwel op een zeer lange bewoningsgeschiedenis lijkt te wijzen. Bij<br />

de bespreking van het Prehistorische materiaal werd de mogelijkheid besproken dat een<br />

belangrijk deel van de vondsten zouden kunnen dateren uit de Late Bronstijd en/of de<br />

Vroege IJzertijd. Alle afzonderlijke decoratietechnieken komen evenwel gedurende een<br />

zeer lange periode (Bronstijd tot Romeinse Tijd) voor. Wanneer we dit gegeven combineren<br />

met de determinaties van het Middeleeuwse aardewerk, dan lijkt de andere geopperde con-<br />

clusie echter meer waarschijnlijk. Bij de bespreking van het Middeleeuwse materiaal is<br />

duidelijk geworden dat de aanwijzing voor bewoningsactiviteiten ter plaatse veelal bestaat<br />

uit één of enkele scherven. Voor het overgrote deel van het materiaal geldt dat een<br />

scherpe datering niet mogelijk is. In plaats van een datering in de Late Bronstijd / Vroege<br />

IJzertijd lijken de aangetroffen Prehistorische scherven dan ook het resultaat te zijn van<br />

een veel langere bewoningsgeschiedenis. Al met al zijn er aanwijzingen voor bewonings-<br />

activiteiten in de Vroege Bronstijd, Late Bronstijd / Romeinse Tijd, terwijl er ook gedu-<br />

rende de Laat Romeinse Tijd, de Karolingische periode en de Volle Middeleeuwen gewoond<br />

zal zijn. Omdat het materiaal voor het grootste deel uit het esdek ter plaatse afkomstig is<br />

en derhalve nauwelijks te relateren is aan sporen, is het moeilijk om binnen het<br />

esdekcomplex bewoningsconcentraties te traceren. Daarnaast is de hoeveelheid materiaal<br />

die met zekerheid in bepaalde perioden te plaatsen is dermate klein dat deze ook nauwe-<br />

lijks voor dit doel bruikbaar is. Zelfs is het niet uit te sluiten dat materiaal van elders, te-<br />

zamen met de in de Laat en Post Middeleeuwse periode in stallen gebruikten heideplaggen,<br />

werd aangevoerd.<br />

Waarschijnlijk is de onderzochte locatie (met tussenpozen) vanaf de Vroege Bronstijd tot in<br />

de Volle Middeleeuwen bewoond geweest. Vanaf het einde van de Late Middeleeuwen was<br />

deze locatie waarschijnlijk in gebruik als landbouwgrond. De bewoning zal per periode be-<br />

staan hebben uit één of enkele erven waarvan een belangrijk deel door de latere landbouw-<br />

activiteiten verploegd is. Het grootste deel van de aan deze bewoning te relateren vond-<br />

sten werd immers in het boven de bewoningsresten gelegen esdek aangetroffen.


20<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

6 Vuursteenonderzoek - S.M.J.P. Verneau<br />

6.1 Inleiding<br />

Bij het Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO) van het plangebied Josink Es (gemeente<br />

Enschede) is op verschillende locaties bewerkt vuursteen aangetroffen.<br />

In totaal zijn 164 stukken aangetroffen, waaronder 153 stukken (88%) groter dan 10 mm.<br />

Deze grotere stukken zijn beschreven aan de hand van een aantal variabelen. De uiterst<br />

beperkte hoeveelheid vuursteen is verdeeld over 38 putten. Het materiaal wordt hier be-<br />

handeld per put. In <strong>Bijlage</strong> II, tabel 1 is een overzicht gegeven van de frequenties per put.<br />

Het vuursteen is beschreven met behulp van een computerprogramma dat is ontwikkeld in<br />

het kader van de opgraving Hoge Vaart-A27. 16 Bij de beschrijving is per vondstnummer de<br />

fractie kleiner dan 1 cm 2 (fijne fractie) gecontroleerd op de aanwezigheid van diagnostische<br />

stukken (bijv. werktuigfragmenten) en uitgesplitst naar verbrand/onverbrand; per catego-<br />

rie is het totaalgewicht geregistreerd. Alle grotere en geselecteerde kleinere stukken zijn<br />

per vondstnummer individueel doorgenummerd en beschreven volgens de variabelen:<br />

compleetheid, verbranding, grondstof, uitgangsvorm, werktuigtype, bijzonderheden.<br />

Ten behoeven van een eventuele ruimtelijke analyse zijn de volgende variabelen opgeno-<br />

men: putnummer, vlaknummer, vaknummer en spoornummer.<br />

De gegevens zijn direct ingevoerd in het spreadsheet-programma MS-Excel (versie<br />

2000). Het gewicht is bepaald met een digitale weegschaal (Sartorius) met een precisie<br />

van 0,1 gr.<br />

6.2 Beschrijving van het vuursteen materiaal per put<br />

In de meeste putten die tijdens de campagne zijn aangelegd, is vuursteen aangetroffen.<br />

Het feit dat vuursteen is aangetroffen, betekent niet per definitie dat we met een zoge-<br />

naamde vuursteenvindplaats te maken hebben. In veel gevallen gaat het om geïsoleerde<br />

stukken. Hoewel het dus vooral geïsoleerde stukken betreft, is het toch mogelijk dat de<br />

ruimtelijke verspreiding niet willekeurig is en dat binnen het uitbreidingsplan zones onder-<br />

scheiden kunnen worden, bijvoorbeeld op basis van de datering.<br />

Om dit mogelijk te maken is per put gekeken naar de (waarschijnlijke) ouderdom van het<br />

materiaal op basis van typologische en technologische indicatoren. Deze gegevens zijn op-<br />

genomen in tabel 2. Het gaat dus niet om dateringen gebaseerd op een uitputtende analyse<br />

op basis van variabelen, maar op basis van expert judgement.<br />

PUT 1<br />

In totaal zijn er zeven stukken vuursteen verzameld in put 1, waarvan zes groter dan 10<br />

mm.<br />

Deze zes stukken zijn te verdelen in: afslagkernen (n=3), een afslag (n=1) en onbepaald<br />

stukken (n=2). Een van de afslagkernen kan eventueel als werktuig geïnterpreteerd wor-<br />

den. Twee stukken zijn gebroken, en bovendien verbrand.<br />

Een datering is onmogelijk te geven.<br />

PUT 2<br />

In totaal zijn er vierstukken vuursteen verzameld in put 2. Deze vier stukken zijn te verde-<br />

len in: geretoucheerde afslagen (n=2), een schrabber (n=1) en een knol (n=1).<br />

Eén stuk is verbrand en gebroken.<br />

De schrabber kan meso- of neolithisch zijn.<br />

Het overige materiaal is niet te dateren.<br />

PUT 3<br />

In totaal zijn er zes stukken vuursteen verzameld in put 3. Deze zes stukken zijn te verde-<br />

len in: een afslag (n=1), een afslagkern (n=1), een geretoucheerde afslagkern (n=1), een<br />

onbepaald stuk (n=1), een brok (n=1) en een knol (n=1).<br />

Er is geen verbrand materiaal.<br />

Een datering is onmogelijk te geven.<br />

PUT 4<br />

In totaal zijn er twee stukken vuursteen verzameld in put 4. Deze twee stukken zijn te ver-<br />

delen in: een afslag (n=1) en een brok (n=1). Er is geen verbrand materiaal.<br />

Een datering is onmogelijk te geven.<br />

16. Peeters, Schreurs & Verneau 2001.


17. vgl. Peeters 2001.<br />

21<br />

▼<br />

PUT 5<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

In totaal zijn er negen stuks vuursteen verzameld in put 5. Deze twee stukken zijn te ver-<br />

delen in: afslagen (n=3), een onbepaald stuk (n=1) en knollen (n=5). Eén stuk is ver-<br />

brand.<br />

Een datering is onmogelijk te geven.<br />

PUT 6<br />

In totaal is er één stuk vuursteen verzameld in put 6. Het betreft een afslag (compleet en<br />

onverbrand).<br />

Een datering is onmogelijk te geven.<br />

PUT 7<br />

In totaal zijn er vier stukken vuursteen verzameld in put 7. Deze vier stukken zijn te ver-<br />

delen in: een afslag (n=1), een geretoucheerde brok (n=1) en brokken (n=2).<br />

Er is een stuk verbrand.<br />

Een datering is onmogelijk te geven.<br />

PUT 10<br />

In totaal zijn er twee stukken vuursteen verzameld in put 10. Deze twee stukken zijn te<br />

verdelen in: een afslag (n=1) en een afslagkern (n=1). Er is geen verbrand materiaal.<br />

De afslagkern past in het technologische schema van de TRB cultuur (midden<br />

Neolithicum,). 17 Voor de afslag is een datering niet te geven.<br />

PUT 11<br />

Eén stuk vuursteen is afkomstig uit put 11. Het betreft een knol (compleet en onverbrand).<br />

Een datering is onmogelijk te geven.<br />

PUT 12<br />

In totaal zijn er twee stukken vuursteen verzameld in put 12. Deze twee stukken zijn te<br />

verdelen in: een afslag (n=1) en een brok (n=1). Er is geen verbrand materiaal.<br />

Een datering is onmogelijk te geven.<br />

PUT 13<br />

In totaal zijn er elf stukken vuursteen verzameld in put 13, waarvan tien groter dan 10<br />

mm. Deze tien stukken zijn te verdelen in: afslagen (n=3), klingen (n=2), onbepaald stuk-<br />

ken (n=2), een brok (n=1) en knollen (n=2). Er zijn drie verbrande stukken.<br />

De twee klingen kunnen in het Mesolithicum of Neolithicum gedateerd worden. Voor de<br />

rest van het materiaal is een datering onmogelijk te geven.<br />

PUT 15<br />

In totaal is er één stuk vuursteen verzameld in put 15. Het betreft een afslag (compleet en<br />

onverbrand).<br />

Een datering is onmogelijk te geven.<br />

PUT 17<br />

In totaal zijn er zes stukken vuursteen verzameld in put 17, waarvan vijf groter dan 10<br />

mm. Deze vijf stukken zijn te verdelen in: afslagen (n=3), een geretoucheerde afslagkern<br />

(=1) en een onbepaald stuk (n=1). Er zijn twee verbrand stukken, één is bovendien gebro-<br />

ken.<br />

De geretoucheerd afslagkern kan een vuurslag zijn, mogelijk van de TRB cultuur (midden<br />

Neolithicum).<br />

Het overige materiaal is niet te dateren.<br />

PUT 18<br />

Er zijn acht stukken vuursteen verzameld in put 18, waarvan zes groter dan 10 mm. Deze<br />

zes stukken zijn te verdelen in: afslagen (n=3), een onbepaald stuk (n=1), een brok (n=1)<br />

en een knol (n=1).<br />

Eén stuk is verbrand.<br />

Een datering is onmogelijk te geven.<br />

PUT 19<br />

In totaal zijn er vier stukken vuursteen verzameld in put 19. Deze vier stukken zijn te ver-<br />

delen in: afslag (n=1), afslagkernen (n=2) en een boor (n=1).


22<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

Eén stuk is gebroken en verbrand.<br />

Een datering is onmogelijk te geven.<br />

PUT 20<br />

In totaal zijn er drie stukken vuursteen verzameld in put 20. Deze drie stukken zijn afsla-<br />

gen (n=3).<br />

Ze zijn alledrie compleet en onverbrand.<br />

Een datering is onmogelijk te geven.<br />

PUT 21<br />

In totaal zijn er negen stuks vuursteen verzameld in put 21, waarvan acht groter dan 10<br />

mm. Deze acht stukken zijn te verdelen in: afslagen (n=2), een afslagkern (n=1), een<br />

kling (n=1), een onbepaald stuk (n=1), een geretoucheerde brok (n=1) en brokken (n=2).<br />

Alle materiaal is gebroken, drie stukken zijn verbrand.<br />

De gebroken kling dateert uit het Mesolithicum of Neolithicum.<br />

Voor de rest van het materiaal is er geen datering mogelijk.<br />

PUT 22<br />

In totaal zijn er vier stukken vuursteen verzameld in<br />

put 22. Deze vier stukken zijn te verdelen in: afslag-<br />

kernen (n=2), een spits met schachtdoorn en weer-<br />

haken (driedoorn) (n=1) en een brok (n=1).<br />

Alle stukken zijn onverbrand.<br />

De driedoorn spits heeft een datering in het laat-<br />

Neolithicum of Vroege Bronstijd (afb. 14).<br />

Voor de rest van het materiaal is een datering onmo-<br />

gelijk te geven.<br />

PUT 23<br />

Er is één stuk vuursteen verzameld in put 23. Het betreft een onverbrand brok.<br />

Een datering is onmogelijk te geven.<br />

PUT 24<br />

In totaal zijn er acht stukken vuursteen verzameld in put 24, waarvan zeven groter dan 10<br />

mm. Deze zeven stukken zijn te verdelen in: afslagen (n=3), een geretoucheerde afslag<br />

(n=1), afslagkernen (n=2) en een onbepaald stuk (n=1).<br />

De meeste zijn gebroken (n=6) en vier stukken zijn verbrand.<br />

Een datering is onmogelijk te geven.<br />

PUT 25<br />

In totaal is er één stuk vuursteen verzameld in put 25. Het betreft een onverbrand brok.<br />

Een datering is onmogelijk te geven.<br />

PUT 26<br />

In totaal is er één stuk vuursteen verzameld in put 26. Het betreft een geretoucheerd<br />

brok. Het werktuig is compleet en onverbrand.<br />

Een datering is onmogelijk te geven.<br />

PUT 27<br />

In totaal zijn er vijf stukken vuursteen verzameld in put 27. Deze vijf stukken zijn te verde-<br />

len in: een afslag (n=1), een afslagkern (n=1), een onbepaald stuk (n=1) en brokken<br />

(n=2).<br />

Er zijn twee verbrande stukken.<br />

Een datering is onmogelijk te geven.<br />

PUT 28<br />

In totaal is er één stuk vuursteen verzameld in put 28. Het betreft een geretoucheerd<br />

brok. Het werktuig is compleet en onverbrand.<br />

Een datering is onmogelijk te geven.<br />

PUT 29<br />

In totaal zijn er drie stukken vuursteen verzameld in put 29. Deze drie stukken zijn te ver-<br />

delen in: afslagen (n=2) en een afslagkern (n=1).<br />

Afb. 14 Spits (pijlpunt) met schachtdoorn<br />

en weerhaken (driedoorn)<br />

(schaal 1:1).


23<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

Twee stukken zijn gebroken, waarvan één is bovendien verbrand.<br />

Een datering is onmogelijk te geven.<br />

PUT 30<br />

In totaal zijn er twee stukken vuursteen verzameld in put 30. Deze twee stukken zijn brok-<br />

ken (n=2).<br />

Eén stuk is verbrand.<br />

Een datering is onmogelijk te geven.<br />

PUT 32<br />

In totaal zijn er acht stukken vuursteen verzameld in put 32. Deze acht stukken zijn te ver-<br />

delen in: een afslag (n=1), afslagkern (n=1), klingen (n=2), een schrabber (n=1), een<br />

lancetspits (n=1), een onbepaald stuk (n=1) en een brok (n=1).<br />

Zes stukken zijn gebroken waarvan twee verbrand.<br />

De lancetspits geeft een datering in het laat Mesolithicum. Voor de twee klingen kan een<br />

datering Mesolithicum of Neolithicum zijn. Het overige materiaal is niet te dateren.<br />

PUT 36<br />

In totaal is er één stuk vuursteen verzameld in put 36. Dit stuk is een afslag (n=1), com-<br />

pleet en onverbrand.<br />

Een datering is onmogelijk te geven.<br />

PUT 37<br />

In totaal zijn er drie stukken vuursteen verzameld in put 37. Deze drie stukken zijn te ver-<br />

delen in: een kling (n=1), een onbepaald stuk (n=1) en een knol (n=1).<br />

Twee stukken zijn gebroken waarvan één verbrand.<br />

Een datering is onmogelijk te geven.<br />

PUT 39<br />

Er is één stuk vuursteen verzameld in put 43. Het betreft een afslagkern die gebroken is.<br />

Een datering is onmogelijk te geven.<br />

PUT 40<br />

In totaal is er één stuk vuursteen verzameld in put 39. Het betreft brok die is verbrand.<br />

Een datering is onmogelijk te geven.<br />

PUT 43<br />

Er is één stuk vuursteen verzameld in put 43. Het betreft een afslag (compleet en<br />

onverbrand).<br />

Een datering is onmogelijk te geven.<br />

PUT 44<br />

In totaal zijn er drie stukken vuursteen verzameld in put 44. Deze drie stukken zijn te ver-<br />

delen in: afslagen (n=2) en een brok (n=1).<br />

Er is geen verbrand materiaal. De twee afslagen zijn gebroken.<br />

Een datering is onmogelijk te geven.<br />

PUT 51<br />

In totaal is er één stuk vuursteen verzameld in put 51. Het betreft een afslag (gebroken en<br />

verbrand).<br />

Een datering is onmogelijk te geven.<br />

PUT 52<br />

In totaal zijn er twaalf stukken vuursteen verzameld in put 52. Deze twaalf stukken zijn te<br />

verdelen in: afslagen (n=5), een afslagkern (n=1), een kling (n=1), een beksteker (n=1),<br />

een geretoucheerd brok (n=1), brokken (n=2) en een knol (n=1).<br />

Vier van de bewerkte stukken zijn gebroken. Eén stuk is ook verbrand.<br />

De kling kan uit het Mesolithicum of het Neolithicum dateren. Voor de rest van het materi-<br />

aal is een datering onmogelijk te geven.<br />

PUT 53<br />

In totaal zijn er elf stukken vuursteen verzameld in put 53, waarvan negen groter dan 10<br />

mm. Deze negen stukken zijn te verdelen in: afslagkernen (n=2), een spits met oppervlak


24<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

retouche (n=1), brokken (n=4) en een knol (n=1).<br />

Er zijn drie stukken verbrand.<br />

Een van de afslagkernen lijkt mesolithisch te zijn.<br />

De gebroken spits met oppervlakte retouche is gebroken en verbrand. Helaas is het moei-<br />

lijk een datering te geven. Het lijkt dat de spits een convexe basis heeft; dit werktuig kan<br />

uit het midden Neolithicum of laat Neolithicum dateren.<br />

Voor de rest van het materiaal is een datering onmogelijk te geven.<br />

PUT 54<br />

In totaal is er één stuk vuursteen verzameld in put 54. Het betreft een gebroken afslag.<br />

Een datering is onmogelijk te geven.<br />

PUT 55<br />

In totaal zijn er dertien stukken vuursteen verzameld in put 55. Deze dertien stukken zijn<br />

te verdelen in: afslagen (n=7), afslagkernen (n=2), brokken (n=3) en een knol (n=1).<br />

Twee bewerkte stukken zijn gebroken. Al het vuursteen uit deze put is onverbrand.<br />

Een datering is onmogelijk te geven. Twaalf stukken komen uit spoor 5, waarin relatief veel<br />

natuursteen is gevonden (zie ook hoofdstuk 4).<br />

6.3 Ruimtelijk verspreiding<br />

Gekeken is naar de ruimtelijke verspreiding op putniveau, zodat eventuele zones met spe-<br />

cifieke kenmerken onderscheiden kunnen worden.<br />

Binnen het plangebied blijkt ruimtelijk differentiatie mogelijk te zijn.<br />

Op grond van de huidige inzichten kan het materiaal in zeven groepen geclassificeerd wor-<br />

den:<br />

1) mesolithisch vuursteen<br />

2) laat-mesolithisch vuursteen<br />

3) mesolithisch/neolithisch vuursteen<br />

4) midden neolithisch vuursteen<br />

5) midden neolithisch/laat-neolithisch vuursteen<br />

6) laat-neolithisch/vroeg-Bronstijd vuursteen<br />

7) Niet-dateerbaar vuursteen<br />

Het materiaal met de oudste datering uit het Mesolithicum/Neolithicum (en Laat<br />

Mesolithicum) is geconcentreerd aan de zuidoostelijk kant van de Josink Es, vooral in de<br />

putten 13, 21, 32, 37 en 52 die meer op de flank van de dekzandrug liggen. Er zijn echter<br />

ook aan de noordelijke kant van de es enkele stukken aangetroffen die gedateerd kunnen<br />

worden in het Mesolithicum/Neolithicum, vooral in de putten 2 en 53. In put 53 komt een<br />

mesolithisch stuk uit spoor 62.<br />

Het materiaal met de jongste dateringen is geconcentreerd aan het noordelijk kant: uit het<br />

Midden Neolithicum, vooral in de putten 10 en 17 en uit het Midden Neolithicum/Laat<br />

Neolithicum, vooral in put 53.<br />

In put 22 komt de laat-neolithisch/vroeg Bronstijd spits uit het oude loopvlak (spoor 1005).<br />

Ondateerbaar vuursteen komt overal wel voor. Doorgaans gaat het om één of enkele geï-<br />

soleerde, niet diagnostische stukjes. Het is dan ook niet duidelijk wat de betekenis van dit<br />

materiaal is.<br />

6.4 Conclusie<br />

De kleinere vondstclusters in het plangebied zijn moeilijker interpreteerbaar. Het kan om<br />

‘topjes van de ijsberg’ gaan, maar ook om zeer klein sites of een diffuse ‘off-site’<br />

strooiing (verspreiding van het vuursteen net buiten het kerngebied waar de activiteiten<br />

plaatsvonden). Dit geldt ook voor de geïsoleerde stukken.<br />

De aanwezigheid van de ploegsporen en ontginningsgreppels kunnen een indicatie zijn dat<br />

kampementen slecht geconserveerd zijn.<br />

Anderzijds is het goed mogelijk dat kleinere vuursteenvindplaatsen goed geconserveerd<br />

aanwezig zijn, zelfs op intensief gebruikte terreinen, zoals die bijvoorbeeld zijn onderzocht<br />

te Zutphen-Ooyerhoek en Epse-Noord. 18<br />

18. resp. Groothedde e.a. 2001 en<br />

Verneau 2001.


Afb. 15 Detail uit de Grote Historische<br />

Atlas van Nederland (1830-55). Binnen<br />

de gele omkadering is het huidige<br />

opgravingsterrein aangegeven. Op de<br />

kaart zijn de twee eswegen weergegeven.<br />

25<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

7 Conclusie en aanbevelingen<br />

7.1 Conclusie<br />

Tijdens het Aanvullend Archeologisch Onderzoek op de Josink Es zijn verspreid over het<br />

terrein opgravingsputten aangelegd om inzicht te krijgen in de aard, datering, verspreiding<br />

en gaafheid van eventueel aanwezige bewoningssporen. Het onderzoek heeft aangetoond<br />

dat zich op een deel van het terrein bewoningssporen bevinden.<br />

In put 1, gelegen op de door RAAP vastgestelde vindplaats 2, bevonden zich aan de noord-<br />

zijde slechts enkele sporen, die niet tot een (gebouw)structuur behoren. Aan de zuidzijde<br />

van deze put bevond zich een kuil of greppel met brandsporen die dateert vóór 450 na Chr.<br />

Op vindplaats 1 zijn in totaal 54 putten aangelegd. In de putten die zijn gelegen in het wes-<br />

telijk en zuidelijk deel van het terrein zijn geen of nauwelijks sporen aangetroffen.<br />

De bewoningssporen concentreren zich vooral in het oostelijk deel van vindplaats 1, op het<br />

hoogst gelegen deel van de es. De sporen kunnen worden gedateerd vanaf de Bronstijd tot<br />

en met de Nieuwe Tijd (van ca. 2000 voor Chr. tot in de 20 e eeuw). De sporen zijn geda-<br />

teerd op basis van het aardewerk. Omdat het aardewerk wat betreft maakwijze tamelijk<br />

eenvormig is van de Bronstijd tot in de Middeleeuwen was de datering ervan niet eenvou-<br />

dig. Aan de hand van versiering op de scherven of de aanwezigheid van geïmporteerd ma-<br />

teriaal kon soms een meer nauwkeurige datering worden gegeven. Veel handgevormde<br />

scherven waren echter onversierd, zodat het bij het determineren van het aardewerk<br />

moest blijven bij een scheiding tussen ‘Prehistorie’ en ‘Middeleeuwen’. De meeste scher-<br />

ven bevonden zich overigens onder in het esdek en waren derhalve niet aan sporen te kop-<br />

pelen. Daarnaast is verspreid over 38 verschillende putten vuursteen aangetroffen dat ge-<br />

dateerd kan worden vanaf het Mesolithicum tot in de Vroege Bronstijd.<br />

De sporen die gedateerd kunnen worden in de Bronstijd of IJzertijd bevinden zich ver-<br />

spreid over het terrein. De Middeleeuwse sporen lijken zich vooral in het zuidelijk deel te<br />

concentreren. Veel sporen bevatten geen dateerbaar materiaal, zodat deze theoretisch ge-<br />

zien in alle perioden geplaatst kunnen worden. Het vuursteen uit het Mesolithicum/<br />

Neolithicum, de oudste groep, lijkt zich vooral te concentreren aan de zuidoost zijde van de<br />

es, op de flank van de dekzandrug. Het vuursteen dat te dateren is in het Neolithicum/<br />

Vroege Bronstijd is vooral afkomstig uit het noordelijk deel van vindplaats 1, het hoogst<br />

gelegen deel van de dekzandrug. Het vuursteen ligt zeer verspreid over het terrein en er<br />

zijn geen duidelijke kleinere concentraties aangetroffen.<br />

Op een tweetal plaatsen konden na uitbreiding van de putten gebouwstructuren worden<br />

herkend. Aan de zuidzijde bevindt een één- of drieschepig gebouw dat mogelijk te dateren<br />

is in de Middeleeuwen (tussen 800 en 1200). Aan de noordoost zijde bevindt zich een<br />

zespalige hooiberg of spieker, waarvan de datering in de IJzertijd of Middeleeuwen ligt.<br />

Verschillende karrensporen doorsnijden het terrein. Het zijn de jongste sporen waarvan de


26<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

einddatering ligt in de 20 e eeuw. Omwonenden konden vertellen dat één van de karren-<br />

sporen (de meest westelijke) pas zo’n 30 jaar geleden is verdwenen. Het tracé van het<br />

spoor kon vanaf de opgegraven sporen nog gevolgd worden ter hoogte van een<br />

perceelsgrens met bomen en struiken ten zuiden ervan. Twee karrensporen zijn goed te<br />

herkennen op een 19 e -eeuwse kaart (afb. 15). 19<br />

De conclusie is dat het terrein binnen de aangegeven grens op vindplaats 1 in verschil-<br />

lende perioden bewoond is geweest. De intensiviteit van de bewoning lijkt niet erg groot.<br />

De nederzetting zal vermoedelijk telkens hebben bestaan uit één of twee erven, bestaande<br />

uit een boerderij met bijgebouwen. Een boerderij was over het algemeen een woon-stal-<br />

boerderij waarin mens en dier in gescheiden ruimten onder één dak leefden. De bijgebou-<br />

wen konden zowel schuren als hooibergen of spiekers zijn. Spiekers werden gebruikt om<br />

de oogst, bijvoorbeeld graan, op te slaan. Meestal bevond zich ook een waterput op het<br />

erf. Een waterput is tijdens het onderzoek op de Josink Es niet aangetroffen. Wellicht be-<br />

vinden zich elders op het terrein waterputten of was het water uit de nabij gelegen<br />

Usseler Stroom drinkbaar. De erven zullen steeds op een andere plaats hebben gelegen<br />

binnen de aangegeven grens. Wanneer een erf werd opgegeven en iets verderop een nieuw<br />

erf was aangelegd, kon het oude bewoningsareaal als akker worden gebruikt. Dit terrein<br />

was immers door menselijk en dierlijk afval vruchtbaar geworden.<br />

Binnen de grens kunnen drie clusters worden aangegeven: één in het noordwestelijk deel<br />

rondom de putten 29, 30, 24 en 55; een tweede in het noordoostelijk deel rondom de putten<br />

3, 4, 5 en 53; en een derde in het zuidelijk deel rondom de putten 7, 14, 15, 21, 27, 32 en<br />

52.<br />

Op de dekzandrug van vindplaats 2 zijn gezien de aanwezigheid van enkele sporen wel wat<br />

activiteiten geweest, maar het terrein lijkt toch vooral als akker in gebruik te zijn -<br />

geweest. De akker is vermoedelijk vanuit de boerderijen gelegen op vindplaats 1 bewerkt.<br />

De brandplek aan de zuidzijde van deze put vormt een interessant fenomeen. Deze is te da-<br />

teren vóór 450 na Chr.<br />

Om een vindplaats te waarderen wordt enerzijds gekeken naar de conserveringstoestand<br />

en de gaafheid ervan, anderzijds naar de datering en zeldzaamheid. Wanneer sprake is van<br />

bijvoorbeeld slechte conserveringsomstandigheden en grote verstoringen van een vind-<br />

plaats, dan heeft deze vindplaats een lage archeologische waarde. Is de vindplaats goed<br />

geconserveerd en niet verstoord, dan betreft het een vindplaats van hoge of eventueel<br />

zeer hoge archeologische waarde.<br />

Overal zijn de grondsporen onder de es goed geconserveerd, zelfs op plaatsen waar<br />

esgreppels uit latere perioden aanwezig zijn. Op de es zijn nauwelijks jongere verstoringen<br />

aangetroffen die de vindplaats hebben aangetast. Het aardewerk, natuursteen en vuur-<br />

steen is goed geconserveerd. Het vuursteen is zeer verspreid over het terrein aangetrof-<br />

fen en er is daarom geen sprake van duidelijke vuursteenvindplaatsen of kampementen uit<br />

het Meso- of Neolithicum. Botmateriaal is niet bewaard gebleven in het dekzand. Hoewel<br />

geen grondmonsters onderzocht zijn, kan wel worden gesteld dat op basis van vergelijking<br />

met andere vindplaatsen op dekzandruggen dat organisch materiaal zoals zaden en graan-<br />

korrels niet bewaard zullen zijn gebleven tenzij deze zich bevinden in zeer humeuze grond<br />

of onder de grondwaterspiegel. Ook in verkoolde vorm kunnen zaden of graankorrels be-<br />

waard zijn gebleven. Voor het organisch materiaal als geheel (het botmateriaal én de bota-<br />

nische resten) is de conservering daarom goed tot slecht.<br />

Op de Oost-Nederlandse zandgronden heeft in het verleden niet of nauwelijks grootschalig<br />

archeologisch onderzoek plaatsgehad. Hier en daar zijn wel delen van nederzettingen opge-<br />

graven, maar over de ontwikkeling van nederzettingen, over nederzettingspatronen is nau-<br />

welijks iets bekend. De laatste jaren is deze kennislacune onderkend en is er meer aan-<br />

dacht ontstaan voor archeologisch onderzoek in dit deel van Nederland.<br />

Op de Josink Es zijn sporen en vondsten aangetroffen uit diverse perioden vanaf de Vroege<br />

Bronstijd. Het betreft een grote es die gedurende een lange periode is bewoond. Op dit<br />

moment is niet duidelijk of dit een continue bewoning betreft of bewoning in een aantal ver-<br />

schillende perioden. Onderzoek op een es als deze kan bijdragen aan de kennis over<br />

bewoningscontinuïteit op één locatie en nederzettingspatronen en -dynamiek. Het onder-<br />

zoek op de Elferink Es is hierbij van belang. Men kan zich afvragen of er een relatie be-<br />

stond tussen de twee bewoningsarealen: werd er op dezelfde momenten op beide plaatsen<br />

gewoond, of werd er in bepaalde perioden op de Josink Es en in andere perioden op de<br />

Elferink Es gewoond?<br />

Bewoningssporen uit de Vroege Bronstijd zijn voor Nederland uniek te noemen. Vooral in<br />

Oost Nederland zijn de vele grafheuvels bekend die een status hebben als archeologische<br />

monument. Over het grafritueel uit deze periode is relatief veel bekend, maar tot nu toe is<br />

vrijwel onbekend hoe de bewoners uit de Vroege Bronstijd woonden en leefden. 20<br />

19. Grote Historische Atlas van Nederland<br />

1990, 79.<br />

20. Jongste et al. 2001.


27<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat het deel van vindplaats 1 dat zich binnen de<br />

aangegeven grens bevindt op basis van de goede conservering (behalve het botmateriaal<br />

en een deel van het botanisch materiaal), de gaafheid en de zeldzaamheid een hoge archeo-<br />

logische waarde heeft. De vindplaats is daarmee behoudenswaardig. Vindplaats 2 heeft<br />

grotendeels een lage archeologische waarde. Omdat de aard van de brandplek aan de zuid-<br />

zijde van put 1 onbekend is, dient hier nader onderzoek plaats te vinden.<br />

7.2 Aanbevelingen<br />

De clusters die zijn gelegen binnen de aangegeven grens van vindplaats 1 zijn behoudens-<br />

waardig, hetgeen betekent dat op deze plaatsen ingrepen in de bodem moeten worden ver-<br />

meden. Dit kan worden bereikt door binnen het plangebied de toekomstige gebouwen zo te<br />

plannen dat ze buiten de behoudenswaardige gebieden worden geplaatst of de behoudens-<br />

waardige gebieden te voorzien van bestrating of gras. Wellicht bestaat de mogelijkheid om<br />

de funderingsdiepten van de bedrijfsgebouwen aan te passen, zodat het niveau waarop de<br />

bewoningssporen zich bevinden niet wordt aangetast. De funderingen zouden dan niet die-<br />

per dan enkele decimeters boven het natuurlijke dekzand aangelegd moeten worden (zie<br />

afb. 4 kaartbijlage). Indien planaanpassing voor deze gebieden niet mogelijk is, wordt ge-<br />

adviseerd de clusters binnen vindplaats 1 vlakdekkend op te graven. Bij een eventueel<br />

vervolgonderzoek moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de erven zich<br />

op enkele plaatsen zich iets verder uitstrekken dan de aangegeven grens. Dit dient dan ook<br />

mee te worden genomen bij dat onderzoek.<br />

Het onderzoek zal vooral gericht moeten zijn op bewoningssporen die te dateren zijn vanaf<br />

het Laat Neolithicum en/of de Vroege Bronstijd. Er zijn geen directe aanwijzingen voor de<br />

aanwezigheid van tijdelijke kampementen met veel vuursteenafval uit het Meso- of<br />

Neolithicum. Het is daarom niet noodzakelijk hier gericht onderzoek naar te doen. Indien<br />

bij eventueel vervolgonderzoek er toch onverwacht lokaal aanwijzingen zijn voor vuursteen-<br />

concentraties, zal hier wel aandacht aanbesteed moeten worden.<br />

Op vindplaats 2 is vervolgonderzoek noodzakelijk aan de zuidzijde van de dekzandrug, ter<br />

hoogte van de brandplek.


28<br />

▼<br />

LITERATUUR<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

Beek, R. van & H. Wevers, 1993: Scherven schrijven geschiedenis, vondsten uit Zwolle-<br />

Ittersumerbroek. Clevis, H. & J. de Jong (red.) Archeologie en Bouwhistorie in<br />

Zwolle 1. Zwolle. 49-63.<br />

Broeke van den, P.W., 1980: Een rijk gevulde kuil met nederzettingsmateriaal uit de<br />

IJzertijd, gevonden te Geleen, prov. Limburg. Analecta Praehistorica Leidensia XIII.<br />

101-113.<br />

Erdrich, M., 1998: Terra Nigra-Fusschalen wie Chenet 342 oder Gellep 273: eine salisch-<br />

fränkische Keramikgattung, Germania 76, 2. Halbband, 875-884.<br />

Groenewoudt, G.J., et al, 1998: Raalte-Jonge Raan: de geschiedenis van een Sallandse<br />

bouwlandkamp. Rapportage archeologische monumentenzorg, 58, Amersfoort.<br />

Groothedde M., e.a. 2001: Steentijdjagers en Frankische boeren in het Laaksche<br />

Veld bij Zutphen, Walburg Pers.<br />

Grote Historische Atlas van Nederland 1: 50.000. Deel 3 Oost-Nederland 1830-1855,<br />

Wolters-Noordhoff Groningen 1990.<br />

Jongste, P.F.B., B.H.F.M. Meijlink & H.M. van der Velde, 2001: Enkele huisplaatsen<br />

uit de Vroege Bronstijd (2000-1800 v.Chr.), in: ADC-info 4 e kwartaal, 4-17 (uitgave van het<br />

Archeologisch Diensten Centrum).<br />

Peeters,J.H.M., 2001: Het vuursteenmateriaal van de trechterbekervindplaats Bouwlust<br />

bij Slootdorp (gem. Wieringermeer, prov. N.-H.), in: R.M. van Heeringen & E.M. Theunissen<br />

(red.), Kwaliteitsbepalend onderzoek ten behoeven van duurzaam behoud va neolithische<br />

terreinen in West-Friesland en de Kop van Noord-Holland, Nederlandse <strong>Archeologische</strong><br />

Rapporten 21, Deel 3, 661-716.<br />

Peeters J.H.M, J. Schreurs & S.M.J.P. Verneau, 2001: Deel 18, Vuursteen: typologie,<br />

technologische organisatie en gebruik, in: J.W.H. Hogestijn & J.H.M. Peeters (red.):<br />

De mesolithische en vroeg-neolithische vindplaats Hoge Vaart-A27 (Flevoland),<br />

Amersfoort (RAM 79).<br />

Scholte-Lubberink, H., 2001: Bedrijvenpark Josink Es. Gemeente Enschede. Een Aan-<br />

vullend Archeologisch Inventarisatie (AAI-1), RAAP-rapport 670.<br />

Taayke, E., 1996: Die einheimische Keramik der nördlichen Niederlande, 600<br />

v.Chr. bis 300 n.Chr. (Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen).<br />

Velde, H.M. van der, et al, 1999: Archeologisch onderzoek langs de snelweg. Opgravin-<br />

gen in het kader van de aanleg van de Rijksweg 37: de essen van Wachtum en Zwinderen<br />

(Drenthe). ADC-rapport , 11, Bunschoten.<br />

Velde, H.M. van der, & M.C. Kenemans, 2002: Archeologisch onderzoek op de<br />

Zelhemse Enk. ADC-rapport , 120, Bunschoten.<br />

Verhoeven, A.A.A., 1998: Middeleeuws gebruiksaardewerk in Nederland (8 e -13 e<br />

eeuw). Amsterdam.<br />

Verlinde, A.D., 1993: Een nederzetting uit de Vroege IJzertijd en Middeleeuwse<br />

ontginningsgreppels te Enschede; Westerheem XLII-2, 62-68.<br />

Verlinde, A.D., 2000: <strong>Archeologische</strong> Kroniek van Overijssel over 1999. Overijsselse<br />

historische bijdragen, 160-161.<br />

Verneau S.M.J.P., 2001: Aanvullend Archeologisch Onderzoek van een<br />

mesolithisch kampement in het uitbreidingsplan ‘Epse-Noord’ (gemeente<br />

Deventer), Zutphen (Lithos rapport 4).


29<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

Afbeeldingenlijst Enschede Josink Es<br />

Afb. 1 De locatie van de opgraving.<br />

Afb. 2 Overzicht van de putten.<br />

Afb. 3 De opbouw van de bodem. A. deel oostprofiel van put 19; B. deel oostprofiel van<br />

put 26.<br />

Afb. 4 Alle sporenkaart (kaartbijlage).<br />

Afb. 5 Een deel van het oostprofiel van put 1.<br />

Afb. 6 Put 2, vlak 2. Een voorbeeld van beekeerdgrond.<br />

Afb. 7 Esgreppels in put 32, vlak 2.<br />

Afb. 8 De structuur van een gebouw in de putten 27 en 52.<br />

Afb. 9 Een gebouwstructuur in put 53, gezien vanuit het oosten.<br />

Afb. 10 Een gebouwstructuur in put 53.<br />

Afb. 11 A. Vingertopindrukken op overgang hals-schouder; B. Kalenderbergversiering;<br />

C. Vingertop/nagelindrukken op de rand.<br />

Afb. 12 Taayke-type VI, Late Bronstijd/Vroege IJzertijd.<br />

Afb. 13 Kogelpotranden, 11 e /12 e eeuw.<br />

Afb. 14 Spits (pijlpunt) met schachtdoorn en weerhaken (driedoorn)<br />

Afb. 15 Detail uit de Grote Historische Atlas van Nederland (1830-55). Binnen de gele<br />

omkadering is het huidige opgravingsterrein aangegeven. Op de kaart zijn de twee<br />

eswegen weergegeven.


30<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO


21. Indeling volgens Archis, het archeologische<br />

informatiesysteem van de<br />

Rijksdienst voor het Oudheidkundig<br />

Bodemonderzoek.<br />

31<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO


32<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO


33<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO


34<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

<br />

1 6 onbepaald 1 afslagkern<br />

1 8 onbepaald 1 onbepaald<br />

1 9 onbepaald 1 afslagkern of werktuig<br />

1 11 onbepaald 1 afslag, 1 afslagkern, 1 kiezel<br />

1 12 onbepaald 1 onbepaald<br />

2 13 Mesolithicum/Neolithicum 2 geretoucheerde afslagen, 1 dubbel schrabber<br />

2 14 onbepaald 1 knol<br />

3 15 onbepaald 1 afslag, 1 geretoucheerde afslagkern<br />

3 16 onbepaald 1 afslagkern, 1 onbepaald, 1 knol<br />

3 44 onbepaald 1 brok<br />

4 20 onbepaald 1 afslag<br />

4 21 onbepaald 1 brok<br />

5 22 onbepaald 3 afslagen, 5 knollen<br />

5 48 onbepaald 1 onbepaald<br />

6 25 onbepaald 1 afslag<br />

7 30 onbepaald 1 brok<br />

7 31 onbepaald 1 brok<br />

7 34 onbepaald 1 afslag, 1 geretoucheerde brok<br />

10 35 onbepaald 1 afslag<br />

10 36 Midden Neolithicum 1 afslagkern<br />

11 39 onbepaald 1 knol<br />

12 42 onbepaald 1 afslag<br />

12 58 onbepaald 1 brok<br />

13 40 Mesolithicum/Neolithicum 2 klingen, 3 afslagen, 2 onbepaald, 1 brok, 2 knollen, 1 kiezel<br />

15 67 onbepaald 1 afslag<br />

17 57 Midden Neolithicum 2 afslagen, 1 onbepaald, 1 afslagkern mogelijk gebruikt als vuurslag<br />

18 63 onbepaald 1 afslag, 1 onbepaald<br />

18 64 onbepaald 2 afslagen, 1 brok, 1 knol, 1 kiezel<br />

19 65 onbepaald 1 afslag, 2 afslagkernen, 1 boor<br />

20 66 onbepaald 2 afslagen<br />

20 75 onbepaald 1 afslag<br />

21 71 Mesolithicum/Neolithicum 1 kling, 1 afslag, 1 onbepaald, 3 brokken, 1 kiezel<br />

21 100 onbepaald 1 afslag, 1 afslagkern<br />

22 72 onbepaald 1 afslagkern<br />

22 76 Laat Neolithicum/Vroeg Bronstijd 1 driedoorn spits<br />

22 87 onbepaald 1 afslagkern, 1 brok<br />

23 62 onbepaald 1 brok<br />

24 80 onbepaald 2 afslagen<br />

24 81 onbepaald 1 geretoucheerde afslag, 1 afslag, 2 afslagkernen, 1 onbepaald<br />

25 102 onbepaald 1 brok<br />

26 82 onbepaald 1 geretoucheerde brok<br />

27 96 onbepaald 1 afslag<br />

27 103 onbepaald 1 afslagkern<br />

27 104 onbepaald 1 onbepaald, 1 brok<br />

27 152 onbepaald 1 brok<br />

28 98 onbepaald 1 geretoucheerde brok<br />

29 109 onbepaald 1 afslag<br />

29 110 onbepaald 1 afslagkern<br />

29 131 onbepaald 1 afslag<br />

Tabel 2. Chronologische bepaling van vuursteen per put en per vondstnummer.


35<br />

▼<br />

ADC Rapport 128 - Enschede, Josink Es - AAO<br />

30 108 onbepaald 2 brokken<br />

32 106 Laat Mesolithicum<br />

1 lancetspits, 1 schrabber, 2 klingen, 1 afslag, 1 onbepaald, 1 brok, 1 kiezel<br />

Mesolithicum/Neolithicum<br />

32 135 onbepaald 1 afslagkern<br />

36 117 onbepaald 1 afslag<br />

37 118 Mesolithicum/Neolithicum 1 kling, 1 onbepaald, 1 knol, 1 kiezel<br />

39 119 onbepaald 1 afslagkern<br />

40 120 onbepaald 1 brok<br />

43 124 onbepaald 1 afslag<br />

44 127 onbepaald 1 afslag<br />

44 128 onbepaald 1 afslag<br />

44 129 onbepaald 1 brok<br />

51 130 onbepaald 1 afslag<br />

52 151 onbepaald 1 knol<br />

52 164 onbepaald 1 afslag<br />

52 165 onbepaald 2 afslagen, 1 afslagkern<br />

52 166 onbepaald 1 bec<br />

52 172 Mesolithicum/Neolithicum 1 kling, 2 afslagen, 1 geretoucheerd brok<br />

52 189 onbepaald 1 brok<br />

52 194 onbepaald 1 brok<br />

53 139 onbepaald 1 afslagkern<br />

53 143 onbepaald 1 brok<br />

53 147 onbepaald 1 brok<br />

53 176 Midden Neolithicum/Laat Neolithicum 1 spits met oppervlakte retouche, 1 knol<br />

53 179 onbepaald 1 brok<br />

53 182 onbepaald 1 knol<br />

53 185 onbepaald 1 kiezel<br />

53 199 onbepaald 1 brok<br />

53 203 Mesolithicum 1 afslagkern<br />

54 177 onbepaald 1 afslag<br />

55 142 onbepaald 6 afslagen, 2 afslagkernen, 3 brokken, 1 knol<br />

55 190 onbepaald 1 afslag<br />

Tabel 2. Vervolg


Enschede, Josink Es<br />

rapport 387


Archeologisch onderzoek op de Josink Es,<br />

gemeente Enschede<br />

P. Ploegaert<br />

Met een bijdrage van:<br />

M. Bijlsma


Colofon<br />

ADC ArcheoProjecten Rapport 387<br />

Archeologisch onderzoek op de Josink Es, gemeente Enschede<br />

Auteur: P. Ploegaert<br />

Met bijdragen van: M. Bijlsma<br />

In opdracht van: gemeente Enschede<br />

Foto’s en tekeningen: ADC, tenzij anders vermeld<br />

© ADC, ArcheoProjecten Amersfoort, april 2005<br />

Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt<br />

worden door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook<br />

zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers.<br />

Het ADC aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend<br />

uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.<br />

Autorisatie:<br />

drs. P. Ploegaert<br />

ISBN 90-5874-37-56<br />

ADC ArcheoProjecten<br />

Tel 033-299 81 81<br />

Postbus 1513<br />

3800 BM Amersfoort<br />

Fax 033-299 81 80<br />

Email info@archeologie.nl


Inhoudsopgave<br />

Samenvatting 5<br />

1 Inleiding 5<br />

2 Vraagstelling en opbouw van het rapport 6<br />

3 Archeologisch vooronderzoek 6<br />

3.1 Aanvullende <strong>Archeologische</strong> Inventarisatie 6<br />

3.2 Aanvullend Archeologisch Onderzoek 6<br />

4 Fysiek en cultureel landschap 7<br />

4.1 Inleiding 7<br />

4.2 Josink Es 8<br />

5 Het archeologisch onderzoek 9<br />

5.1 Inleiding 9<br />

5.2 Methode en strategie 9<br />

5.3 Sporen en structuren 10<br />

5.3.1 Inleiding 10<br />

5.3.2 Gebouwen 13<br />

5.3.3 Bijgebouwen 17<br />

5.3.4 Overige sporen 18<br />

5.3.5 De jongste sporen in het opgegraven gedeelte 19<br />

6 Het vondstmateriaal 20<br />

6.1 Inleiding 20<br />

6.2 Prehistorisch aardewerk 20<br />

7 Conclusies 22<br />

7.1 De typologie en datering van de opgegraven boerderijplattegronden 22<br />

7.2 De datering en ruimtelijke uitleg van de vindplaats 24<br />

7.3 De landschappelijke ligging van de aangetroffen archeologische resten 24<br />

7.4 Vragen uit het PvE 24<br />

7.5 Besluit 27<br />

Literatuur 28<br />

Lijst van afbeeldingen 29


Afb. 1<br />

ADMINISTRATIEVE GEGEVENS VAN DE VINDPLAATS<br />

Opdrachtgever: gemeente Enschede<br />

Uitvoerder: ADC Archeoprojecten<br />

Bevoegd gezag: naam<br />

Provincie: Overijssel<br />

Gemeente: Enschede<br />

Onderzoeksgebied: Enschede<br />

Toponiem: Josink Es<br />

Datum Veldwerk: 22 maart - 20 april 2004<br />

Datum Evaluatie/<br />

Selectiefase: 31 augustus 2004<br />

Datum Uitwerkingsfase: 1 september 2004<br />

Periode: Laat Neolithicum tot en met Middeleeuwen<br />

Kaartblad: 34F<br />

Landelijk registratienummer: 6114<br />

Coördinaten: 254.551/470.660<br />

254.551/470.882<br />

254.912/470.882<br />

254.912/470.660<br />

Gemeentecode + jaartal: ENSE-04<br />

ADC-projectcode: 388300<br />

ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />

4


1 Tegenwoordig Inventariserend<br />

Veldonderzoek, waarderende fase<br />

(IVO3) genoemd.<br />

2 Dijkstra & Schrijer 2002.<br />

Samenvatting<br />

Tussen 22 maart en 20 april 2004 heeft ADC<br />

ArcheoProjecten een opgraving uitgevoerd<br />

op de Josink Es in Enschede, provincie<br />

Overijssel. De conclusie na het Aanvullend<br />

Archeologisch Onderzoek dat in 2002 op het<br />

terrein is uitgevoerd, luidde dat gesproken<br />

kon worden van een behoudenswaardige<br />

vindplaats op de onderzoekslocatie. Omdat<br />

behoud in situ door de voorgenomen bouwplannen<br />

niet gerealiseerd kon worden, werd<br />

besloten tot het opgraven van een gedeelte<br />

van de vindplaats.<br />

In de vele grondsporen die tijdens deze<br />

opgraving zijn aangetroffen zijn de plattegronden<br />

van drie huizen, twee schuren en 18<br />

bijgebouwen te herkennen, waaronder 17<br />

spiekers en een mogelijke hooiberg.<br />

Daarnaast zijn talloze paalkuilen, kuilen, en<br />

enkele greppels aangetroffen. De bewoning<br />

op het terrein is in de periode Late Bronstijd<br />

tot Midden IJzertijd (tussen 1200 en 400 voor<br />

Chr.) te dateren. Hoewel vondsten uit het<br />

Mesolithicum, het Neolithicum, de Romeinse<br />

Tijd en de Middeleeuwen op het terrein aanwezig<br />

zijn, ontbreken bewoningssporen in de<br />

vorm van haardkuilen of huisplattegronden<br />

uit deze perioden.<br />

Onder de vijf gebouwen bevonden zich twee<br />

schuren die tussen de 9 e en de 12 e eeuw<br />

gedateerd kunnen worden. De overige drie<br />

gebouwen zijn te dateren in de Late<br />

Bronstijd en Vroege- tot Midden IJzertijd. De<br />

plattegronden zijn waarschijnlijk door langdurig<br />

agrarisch gebruik van het terrein, dat<br />

al in de prehistorie een aanvang nam, slecht<br />

bewaard gebleven. Alleen de sporen van de<br />

diepst ingegraven palen waren nog zichtbaar.<br />

De erven maakten onderdeel uit van een<br />

nederzettingssysteem van zogenaamde<br />

‘zwervende erven’. Met enige regelmaat werden<br />

hierin erven verplaatst, waarbij stukken<br />

grond afwisselend als erf of akker in gebruik<br />

waren.<br />

1 Inleiding<br />

In opdracht van de gemeente Enschede<br />

heeft ADC ArcheoProjecten een Definitief<br />

Onderzoek (DO) uitgevoerd op de Josink Es<br />

in Enschede, provincie Overijssel. Dit definitieve<br />

onderzoek door middel van een opgraving<br />

vloeide voort uit het advies van de<br />

Provinciaal Archeoloog van Overijssel. De<br />

conclusie na het Aanvullend Archeologisch<br />

Onderzoek (AAO) 1 in 2002 luidde dat gesproken<br />

kon worden van een behoudenswaardige<br />

vindplaats op de onderzoekslocatie. 2<br />

Omdat behoud in situ door de voorgenomen<br />

bouwplannen niet gerealiseerd kon worden,<br />

werd besloten tot het opgraven van een<br />

gedeelte van de vindplaats. De resultaten<br />

van die opgraving worden in dit rapport<br />

besproken.<br />

De onderzoekslocatie bevindt zich tussen de<br />

Bruggertstraat in het zuiden en de Westerval<br />

in het noorden. Het terrein was tot voor kort<br />

in gebruik als akker (Afb. 1).<br />

De opgraving vond plaats tussen 22 maart<br />

en 20 april 2004 en is uitgevoerd door<br />

Patrick Ploegaert (projectleider), Gavin<br />

Williams (veldarcheoloog), Rob v.d. Kolk<br />

(veldtechnicus), Marie-Catherine Houkes,<br />

Laurens van der Feijst en Sufyan Alkaraimeh<br />

(veldtechnici). De graafmachine werd<br />

bediend door Ton Luyten.<br />

Aan de uitwerking heeft Mathilde Bijlsma<br />

(aardewerk) een bijdrage geleverd.<br />

Contactpersoon namens de opdrachtgever,<br />

de gemeente Enschede, was dhr van der<br />

Steege. Mw S. Wentink was contactpersoon<br />

namens de provincie Overijssel.<br />

ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />

5


3 Wentink, d.d. 2-12-2002.<br />

4 Scholte Lubberink 2001.<br />

5 Dijkstra & Schrijer 2002.<br />

6 De precieze datering van het handgevormde<br />

aardewerk uit de periode<br />

Bronstijd tot Middeleeuwen bleek<br />

vaak niet eenvoudig.<br />

2 Vraagstelling en opbouw van<br />

het rapport<br />

Voor het definitieve onderzoek is een<br />

Programma van Eisen (PvE) opgesteld met<br />

hierin een aantal operationele voorwaarden<br />

waaraan het onderzoek moest voldoen.3<br />

Daarnaast is een aantal vragen van inhoudelijke<br />

aard geformuleerd waarop het onderzoek<br />

antwoord moest geven.<br />

Die vragen luidden als volgt:<br />

* Welke archeologische sporen zijn nog aanwezig,<br />

waarbij specifieke aandacht voor huisplattegronden,<br />

spiekers en andere<br />

bijgebouwen en waterputten?<br />

* Is sprake geweest van continue bewoning<br />

of van bewoning in verschillende perioden?<br />

* Is er een relatie tussen deze nederzetting<br />

en de nederzetting op de Elferink Es?<br />

In hoofdstuk 3 en 4 worden respectievelijk<br />

het uitgevoerde vooronderzoek en de landschappelijke<br />

inbedding van het onderzoeksgebied<br />

gepresenteerd. Hoofdstuk 5 bevat de<br />

beschrijving van de aangetroffen sporen en<br />

structuren. Ook is er aandacht voor de typologie<br />

en ligging van de aangetroffen boerderijplattegronden.<br />

In hoofdstuk 6 staan de<br />

beschrijvingen van het tijdens het onderzoek<br />

aangetroffen vondstmateriaal. In hoofdstuk 7<br />

tenslotte worden de belangrijkste conclusies<br />

tesamen gepresenteerd.<br />

7 Mulder et al 2003.<br />

8 Stiboka 1979a.<br />

9 Groenewoudt, Spek & Van der Velde<br />

1998.<br />

3 Archeologisch vooronderzoek<br />

3.1 Aanvullende <strong>Archeologische</strong><br />

Inventarisatie<br />

De voorgenomen bouwplannen op de locatie<br />

noopten de provincie Overijssel om in het<br />

kader van de <strong>Archeologische</strong> Monumenten<br />

Zorg onderzoek te laten verrichten naar<br />

eventueel aanwezige archeologische waarden<br />

op het terrein. Dit vooronderzoek is in<br />

een aantal stappen verricht.<br />

In eerste instantie is door archeologisch<br />

adviesbureau RAAP een booronderzoek uitgevoerd.<br />

4 De combinatie van twee dekzandruggen<br />

in de ondergrond en de<br />

aanwezigheid van een esdek resulteerde in<br />

een hoge archeologische verwachting voor<br />

het terrein. Tijdens het booronderzoek zijn<br />

twee vindplaatsen gekarteerd. Ter hoogte van<br />

vindplaats 1, gelegen op de meest westelijke<br />

dekzandrug, zou mogelijk een vuursteenvindplaats<br />

uit het Mesolithicum of Neolithicum,<br />

nederzettingssporen uit de periode Late<br />

Bronstijd tot en met de Vroege<br />

Middeleeuwen en mogelijk ook crematiegraven<br />

uit een nog onbekende periode aanwezig<br />

kunnen zijn. Bij vindplaats 2, op een<br />

langgerekte en smalle dekzandrug in het<br />

oosten van het plangebied, konden nederzettingssporen<br />

uit de periode Late Bronstijd<br />

tot en met de Late Middeleeuwen worden<br />

verwacht. Er werd dan ook geadviseerd om<br />

door middel van proefsleuven beide vindplaatsen<br />

te waarderen.<br />

3.2 Aanvullend Archeologisch<br />

Onderzoek<br />

De waardering vond plaats in 2002 in de<br />

vorm van een AAO, uitgevoerd door ADC<br />

ArcheoProjecten. 5 Over het gehele terrein zijn<br />

55 proefsleuven gegraven die veel archeologische<br />

grondsporen bleken te bevatten. Op<br />

basis van het aardewerk zijn deze grondsporen<br />

gedateerd in de periode Bronstijd tot en<br />

met de Nieuwe Tijd (van ca. 2000 voor Chr.<br />

tot in de 20 e eeuw). 6 Uit de grote hoeveelheid<br />

paalkuilen is een plattegrond herleid, mogelijk<br />

te dateren in de Middeleeuwen. De plattegrond<br />

bevond zich in het zuidelijk gedeelte<br />

van vindplaats 1. In het noordoostelijk<br />

gedeelte is een zespalige hooiberg of spieker<br />

aangetroffen vermoedelijk uit de IJzertijd of<br />

de Middeleeuwen. Daarnaast waren ontginningsgreppels<br />

van de es en diverse karrensporen<br />

in de proefsleuven zichtbaar.<br />

De conclusie van dit AAO luidde dat op het<br />

terrein ter hoogte van vindplaats 1 bewoningssporen<br />

uit verschillende perioden aanwezig<br />

waren. De intensiteit van de bewoning<br />

werd echter niet hoog ingeschat. Hoogstens<br />

één of twee erven zullen tegelijkertijd in<br />

ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />

6


gebruik zijn geweest. Op vindplaats 2 werden<br />

nauwelijks bewoningssporen verwacht. Dit<br />

gedeelte van het terrein leek voornamelijk als<br />

akker in gebruik te zijn geweest.<br />

Het advies om een gedeelte van de vindplaats<br />

door middel van een opgraving ex situ<br />

te behouden –de voorgenomen bouwplannen<br />

zouden de vindplaats verstoren- werd<br />

overgenomen door de provincie Overijssel.<br />

Het PvE voorzag in het opgraven van een<br />

strook van 160 x 40 m op vindplaats 1, met<br />

een eventuele uitbreiding richting het noordwesten.<br />

De resultaten van het vooronderzoek<br />

op vindplaats 2 gaven geen aanleiding tot<br />

een vervolgonderzoek ter plaatse.<br />

4 Fysiek en cultureel landschap<br />

4.1 Inleiding<br />

De vindplaats op de Josink Es is gelegen in<br />

het Oost-Nederlandse dekzandlanschap. De<br />

ijstijden zijn bepalend geweest voor de vorming<br />

van dit landschap. Het landijs heeft<br />

gedurende het Saalien, tussen 200.000 en<br />

130.000 jaar geleden, 7 stuwwallen doen ontstaan<br />

en daar ter plaatse en in de nabijheid<br />

daarvan keileem afgezet. Gedurende het<br />

Weichselien, tussen 115.000 en 10.000 jaar<br />

geleden, is een groot pakket dekzand afgezet<br />

en hebben zich onder invloed van de<br />

wind ruggen ontwikkeld. Deze dekzandruggen<br />

worden tot de Formatie van Twente<br />

gerekend. De Josink Es is, samen met de<br />

Elferink Es ten zuidoosten daarvan, gelegen<br />

op een dergelijke dekzandrug. 8<br />

Hoewel de bouwstenen vergelijkbaar zijn,<br />

verschilt het Oost-Nederlandse landschap<br />

van streek tot streek. Kenmerkend voor het<br />

gebied ten westen van Enschede is het voorkomen<br />

van noordwest - zuidoost georiënteerde<br />

dekzandruggen en<br />

gordeldekzandruggen. Daartussen bevinden<br />

zich relatief hooggelegen vlaktes en dalvormige<br />

laagten bedekt met dekzand. Een<br />

hooggelegen en, hoogstwaarschijnlijk ook in<br />

het verleden, markant punt in de omgeving<br />

is de grondmorenerug waarop tegenwoordig<br />

de Usseler Es is gelegen, ten zuidwesten van<br />

de Josink Es.<br />

Op veel dekzandruggen werden tegen het<br />

einde van de Middeleeuwen plaggendekken<br />

opgebracht (essen). 9 Deze konden zich, naar<br />

gelang de vraag naar landbouwgrond, tot in<br />

de beekdalen uitbreiden. Kenmerkend voor<br />

het gebied zijn daarnaast de vele kleinschalige<br />

kampontginningen, ook wel eenmansessen<br />

genoemd. Deze eenmansessen zijn ook<br />

ontstaan op de bodems die in eerste instantie<br />

minder geschikte werden geacht als landbouwgrond.<br />

De oorspronkelijke betekenis van het woord<br />

es (eng of enk) is die van gemeenschappelijk<br />

bouwland. Hiermee worden de gronden aangeduid,<br />

die soms al vanaf de Vroege<br />

Middeleeuwen (opnieuw) in gebruik zijn<br />

genomen door een boerengemeenschap.<br />

Meestal gaat het om die delen van het landschap<br />

die zeer geschikt worden geacht voor<br />

de landbouw. Het betreft over het algemeen<br />

hogere dekzandruggen of dekzandeilanden<br />

waar een (vruchtbare) moderpodzolbodem is<br />

ontstaan. In de loop van de Middeleeuwen<br />

zijn echter ook essen ontgonnen, die op minder<br />

gunstige locaties gelegen waren, omdat<br />

de betere akkergronden al gebruikt werden.<br />

Dikwijls spreken we dan over kampen: grond<br />

die door een enkele eigenaar werd ontgon-<br />

ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />

7


10 Groenewoudt 1994.<br />

nen. Tegenwoordig wordt het begrip es vaak<br />

geassocieerd met een plaggendek, dat een<br />

verhoging in het landschap veroorzaakt<br />

heeft. Deze verhogingen zijn ontstaan, doordat<br />

boeren op de zandgronden vanaf de<br />

Middeleeuwen hun landbouwgrond gingen<br />

verrijken met potstalmest, vermengd met<br />

bosstrooisel of plaggen.<br />

Essen blijken veel archeologische resten te<br />

herbergen. Dit komt niet alleen omdat de<br />

aanwezige archeologische sporen en vondsten<br />

zijn afgedekt door een plaggendek en<br />

daardoor beter bewaard zijn gebleven, maar<br />

ook omdat de pre- en protohistorische landbouwer<br />

vaak dezelfde vestigingskeuzes heeft<br />

gemaakt als zijn middeleeuwse collega. Er is<br />

vaak een relatie te leggen tussen de archeologische<br />

rijkdom van een escomplex en het<br />

tijdsstip waarop een es in de Middeleeuwen<br />

ontgonnen is. 10<br />

Afb. 2<br />

4.2 Josink Es<br />

Het onderzoeksgebied is gesitueerd op de<br />

Josink Es. Deze is ontstaan op een noordwest<br />

- zuidoost georiënteerde gordeldekzandrug<br />

die bestaat uit lemig fijn zand (afb. 2).<br />

Tijdens het AAO in 2002 is in alle proefsleuven<br />

de bodemopbouw door middel van profielkolommen<br />

beschreven, waarmee de<br />

gehele onderzoekslocatie is bestreken.<br />

Tijdens het definitieve onderzoek zijn geen<br />

profielen meer gedocumenteerd. De huidige<br />

hoogteverschillen in het westelijk deel van<br />

het plangebied worden voornamelijk veroorzaakt<br />

door de aanwezigheid van een aantal<br />

hoger gelegen gedeelten van de dekzandrug.<br />

In de lager gelegen gedeelten rond deze<br />

koppen zijn door nattere omstandigheden<br />

ijzeroerlagen ontstaan. Hoewel ook hierin<br />

grondsporen zijn aangetroffen, bevonden de<br />

grote concentraties bewoningssporen zich<br />

ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />

8


11 Stiboka 1979b.<br />

12 Dijkstra & Schrijer 2002, pp. 10.<br />

Deze akkerlaag is op de hogere<br />

delen opgenomen in het esdek.<br />

13 Zie bijvoorbeeld Groenewoudt,<br />

Deeben & Van der Velde 1999, 36-<br />

37.<br />

op de hoger gelegen gedeelten. Het opgegraven<br />

gedeelte van vindplaats 1 bevindt<br />

zich volgens de Bodemkaart op de overgang<br />

van een hoge zwarte enkeerdgrond naar een<br />

beekeerdgrond in het zuidelijk gedeelte van<br />

het plangebied. 11<br />

De bovenkant van de bodem binnen het<br />

onderzoeksgebied wordt gevormd door een<br />

ca. 30 cm dikke bouwvoor. Hieronder bevindt<br />

zich het esdek waarin tijdens het AAO in<br />

2002 meerdere lagen zijn onderscheiden.<br />

Deze lagen weerspiegelen de verschillende<br />

fasen van ophoging van de es. Onder dit<br />

esdek bevindt zich, met uitzondering van de<br />

hogere delen van de es, een akkerlaag uit de<br />

Vroege Middeleeuwen. 12 Op de overgang van<br />

deze akkerlaag of het esdek naar het dekzand<br />

is een gebioturbeerde laag aanwezig,<br />

de zogenaamde ‘mollenlaag’. Deze is over het<br />

algemeen 10 – 15 cm dik. Door deze bioturbatie<br />

zijn voornamelijk de ondiepe grondsporen<br />

geheel of gedeeltelijk verstoord. Onder<br />

deze mollenlaag bevindt zich het ongestoorde<br />

dekzand. In de lager gelegen<br />

gedeelten van het opgegraven oppervlak<br />

heeft het zand een gele tot oranje kleur, ontstaan<br />

door de aanvoer en oxidatie van mineralen,<br />

in tegenstelling tot de hoger gelegen<br />

gedeelten waar het zand een lichtgele tot<br />

grijze of witte kleur heeft. 13 De hoogste<br />

gedeelten van het dekzand bevinden zich op<br />

ca 30,40 m – 29,95 m + NAP. De overgang<br />

naar de beekeerdgrond in het zuiden bevindt<br />

zich op ca 29,75 m + NAP.<br />

5 Het archeologisch onderzoek<br />

5.1 Inleiding<br />

Gedurende 22 dagen is ca 7245 m 2 van vindplaats<br />

1 vlakdekkend onderzocht. De opgraving<br />

concentreerde zich rond het oostelijk<br />

gedeelte van vindplaats 1 waar tijdens het<br />

AAO twee concentraties van bewoningssporen<br />

waren aangetroffen. Op basis van het<br />

vondstmateriaal en de gereconstrueerde<br />

gebouwstructuren werd verwacht dat in<br />

ieder geval twee erven – één mogelijk uit de<br />

Middeleeuwen en één uit de IJzertijd of de<br />

Middeleeuwen – grotendeels zouden worden<br />

opgegraven. In dit hoofdstuk worden de aangetroffen<br />

sporen en structuren beschreven<br />

en getypeerd.<br />

5.2 Methode en strategie<br />

De begrenzing van het opgegraven gedeelte<br />

werd bepaald door de aanwezigheid van<br />

bewoningssporen in de proefsleuven uit het<br />

AAO. In eerste instantie is een strook van<br />

160 bij 40 meter opgegraven tussen de cluster<br />

van proefsleuven 3, 4 en 53 in het noordoosten<br />

en de cluster van proefsleuven 21, 27,<br />

32 en 52 in het zuidwesten (afb. 3). In deze<br />

strook zijn tijdens de opgraving in 2004 de<br />

putten 56 t/m 68 aangelegd. De in deze putten<br />

aangetroffen bewoningssporen gaven<br />

aanleiding tot twee uitbreidingen; in het<br />

noordoosten (put 68) en in het oosten (putten<br />

69 en 70).<br />

Een in het PvE voorgestelde uitbreiding van<br />

het opgravingsvlak richting een cluster van<br />

sporen in de proefsleuven 24, 29 en 30 is<br />

niet uitgevoerd. De rand van een depressie<br />

op de dekzandrug in het westen van put 58<br />

gaf geen aanleiding tot deze uitbreiding.<br />

De opgravingsvlakken zijn aangelegd met<br />

behulp van een kraan met schaafbak. Het<br />

niveau van het sporenvlak is bepaald door de<br />

aanwezigheid van leesbare grondsporen. In<br />

veel gevallen is het sporenvlak in een vlekkerige,<br />

zwaar gebioturbeerde, laag aangelegd.<br />

Dit bemoeilijkt de leesbaarheid van het vlak,<br />

omdat op dat niveau nog veel mollengangen<br />

aanwezig zijn, maar kan veel informatie opleveren<br />

over ondiepe paalsporen binnen bijvoorbeeld<br />

de huisplattegronden. Bij het<br />

verdiepen tot het sporenvlak zijn vondsten in<br />

vakken van 5x5 m verzameld. De opgravingsvlakken<br />

zijn getekend op schaal 1:50. Alle<br />

sporen zijn door middel van een verticale<br />

dwarsdoorsnede onderzocht en gedocumenteerd.<br />

Zes kansrijke sporen, bijvoorbeeld met<br />

een humeuze vulling of de aanwezigheid van<br />

houtskool, zijn bemonsterd voor botanisch<br />

onderzoek.<br />

ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />

9


Afb. 3<br />

14 Deze efgreppels waren aanwezig in<br />

de putten 56, 57, 62 en 63.<br />

5.3 Sporen en structuren<br />

5.3.1 Inleiding<br />

Tijdens de opgraving zijn in totaal 2061 sporen<br />

aangetroffen (afb. 4). Een groot gedeelte<br />

hiervan (851 sporen) betreft natuurlijke fenomenen,<br />

zoals restanten van bodemvorming<br />

en graafgangen van dieren. Er zijn in totaal<br />

78 veelal kleine, recente verstoringen aangetroffen,<br />

waardoor de vindplaats nauwelijks<br />

door recente bodemingrepen is aangetast.<br />

Alleen in het noordoostelijk gedeelte van de<br />

opgraving waren over een smalle strook 25<br />

plantbedden van moestuintjes in het vlak<br />

zichtbaar. Over een strook van ca 50 x 20 m<br />

van het opgegraven vlak waren esgreppels<br />

aanwezig, ontstaan tijdens de ontginning van<br />

het terrein in de Middeleeuwen, in de vorm<br />

van smalle baantjes met schopsteken. 14 Ook<br />

deze esgreppels hebben de bovenkant van<br />

het dekzand enigszins verstoord, al zijn ze<br />

niet meer recent te noemen.<br />

De beschrijving van de plattegronden van<br />

gebouwen en bijgebouwen zal het grootste<br />

deel van dit hoofdstuk vormen. Dit is niet<br />

alleen het gevolg van het feit dat plattegronden<br />

van huizen doorgaans de meest herkenbare<br />

structuren vormen, maar ook omdat ze<br />

het middelpunt vormen van het boerenerf<br />

waar het dagelijks leven zich afspeelde. Van<br />

de gebouwen zullen de constructie, de binnenindeling,<br />

het type en de datering worden<br />

beschreven.<br />

ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />

10


Afb. 4<br />

11


Afb. 5


Afb. 6<br />

5.3.2 Gebouwen<br />

Uit de grote hoeveelheid grondsporen zijn<br />

vijf plattegronden van gebouwen te reconstrueren;<br />

drie huizen en twee gebouwen die<br />

als schuren zijn geïnterpreteerd (afb. 5). Eén<br />

daarvan (gebouw 1) is tijdens het AAO in<br />

2002 aangetroffen. Voor alle gebouwen geldt<br />

dat we uit moeten gaan van houten constructies<br />

met vlechtwerkwanden besmeerd<br />

met leem. Een aantal palen binnen de<br />

gebouwen, doorgaans de middenstijlen, zal<br />

het dak hebben gedragen dat met stro zal<br />

zijn bedekt. Binnen de huizen is een aantal<br />

ruimten gecreëerd die verschillende functies<br />

hebben gehad. Doorgaans is binnen huizen<br />

uit de prehistorie een woon- en stalgedeelte<br />

aanwezig. Deze ruimten zijn van elkaar<br />

gescheiden door middel van binnenwandjes<br />

die normaal gesproken ondiep gefundeerd<br />

zijn omdat ze geen dragende functie hebben.<br />

Dit leidt er toe dat sporen van deze wandjes<br />

bij de hieronder beschreven plattegronden<br />

nauwelijks zijn aangetroffen. Het ontbreken<br />

hiervan leidt er toe dat aanwijzingen over bijvoorbeeld<br />

de grootte van de veestapel en de<br />

functionele indeling van de huizen niet altijd<br />

voorhanden is.<br />

De plattegronden van de huizen zijn over het<br />

algemeen slecht bewaard gebleven. Alleen<br />

de diepst ingegraven palen zijn nu nog in de<br />

vorm van grondsporen zichtbaar.<br />

Gebouw 1<br />

De plattegrond van gebouw 1 wordt gevormd<br />

door 13 paalkuilen die een rechthoek vormen<br />

van ca 8,50 x 3 m (afb. 6). De paalkuilen<br />

bevonden zich paarsgewijs tegenover elkaar<br />

met onderlinge afstanden van 2 tot 2,5 m.<br />

Tijdens het AAO in 2002 is ten zuiden van<br />

deze paalkuilen nog een paalkuil aangetroffen<br />

die mogelijk tot deze plattegrond<br />

behoorde. Deze paalkuil bevindt zich in het<br />

verlengde van een denkbeeldige as door het<br />

midden van de twee rijen paalkuilen. Als<br />

ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />

13


Afb. 7<br />

deze inderdaad in de zuidelijke korte wand<br />

heeft gestaan bedraagt de lengte van<br />

gebouw 1 ca 10 m. Gebouw 1 is vrijwel noord<br />

- zuid georiënteerd en wijkt daarmee sterk af<br />

van de overige plattegronden van gebouwen.<br />

Over de constructie van dit gebouw is eigenlijk<br />

weinig met zekerheid te zeggen. De paalkuilen<br />

zouden de twee lange wanden kunnen<br />

vormen van een smal, éénschepig gebouw.<br />

Ze zouden ook, bij het ontbreken van<br />

ondiepe paalkuilen, de binnenconstructie<br />

van een breder gebouw kunnen zijn. In dat<br />

geval zou het gebouw een drieschepige<br />

indeling hebben gehad. In beide gevallen<br />

zou de daklast door deze palen zijn gedragen.<br />

Het ontbreken van aanwijzingen voor<br />

één van beide mogelijkheden laat een precieze<br />

reconstructie dus eigenlijk niet toe.<br />

Ook over de binnenindeling valt niets te zeggen.<br />

Aanwijzingen voor bijvoorbeeld een<br />

haardplaats of stalboxen ontbreken. Door de<br />

regelmatige plaatsing van de palen zijn geen<br />

ingangen aan te wijzen. Twee dubbele paalkuilen<br />

in het noordelijk gedeelte van de plattegrond<br />

wijzen op een reparatie.<br />

Gebouw 2<br />

De plattegrond van dit gebouw is vrijwel<br />

identiek aan de plattegrond van gebouw 1.<br />

Het betreft tien paalkuilen die een rechthoek<br />

vormen met afmetingen van ca 9,50 x 3,25 m,<br />

met een noordwest – zuidoost oriëntatie (afb.<br />

7). De paalkuilen bevonden zich paarsgewijs<br />

tegenover elkaar met onderlinge afstanden<br />

van 2 tot 2,5 m. De paalkuilen zijn tussen 15<br />

en 25 cm diep bewaard gebleven.<br />

Aanwijzingen voor woon- of stalgedeelten en<br />

ingangen ontbreken. Anders dan bij gebouw<br />

1 bevonden zich buiten de korte zijden geen<br />

paalkuilen die aan deze plattegrond kunnen<br />

worden toegeschreven. Ook zijn er geen duidelijke<br />

(ondiepere) wandstijlen. Omdat deze<br />

bij de overige plattegronden op deze vindplaats<br />

wel zijn aangetroffen lijkt het zeer<br />

ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />

14


Afb. 8<br />

waarschijnlijk dat de gebouwen 1 en 2 smalle<br />

gebouwen zijn en de aangetroffen paalkuilen<br />

de wanden hiervan vormen. Gezien de<br />

geringe breedte van gebouwen 1 en 2 lijkt<br />

een woonfunctie niet voor de hand te liggen.<br />

Eerder moet gedacht worden aan bijgebouwen<br />

zoals schuren.<br />

Gebouw 3<br />

Gebouw 3 bevond zich aan de rand van één<br />

van de hogere delen van de dekzandrug. De<br />

plattegrond wordt gevormd door 19 wandstijlen<br />

en 2 middenstijlen en is noordwest –<br />

zuidoost georiënteerd (afb. 8). De lengte van<br />

het gebouw bedraagt 12 m, de breedte 4,50<br />

m. De paalkuilen zijn tussen 8 en 20 cm diep<br />

bewaard gebleven, waarbij de middenstijlen<br />

niet dieper zijn dan de aanwezige wandstijlen.<br />

Het gebouw heeft door de twee middenstijlen<br />

een tweeschepige indeling met drie<br />

binnenruimten. De drie binnenruimten heb-<br />

ben een lengte van respectievelijk van west<br />

naar oost; 4,25, 3,35 en 2,75 m. Ondanks het<br />

ontbreken van aanwijzingen voor een functionele<br />

indeling van de drie binnenruimten<br />

lijkt een woonfunctie voor in ieder geval de<br />

grootste (westelijke) binnenruimte aannemelijk.<br />

Hier is immers het leefbare oppervlak het<br />

grootst.<br />

In het verlengde van de twee middenstijlen<br />

bevond zich in de westelijke korte wand een<br />

paalkuil die, gezien het ontbreken van overige<br />

wandstijlen in deze korte wand dieper<br />

gefundeerd is geweest en waarschijnlijk een<br />

dakdragende functie heeft gehad. Het<br />

gebouw zou hiermee aan de westelijke kant<br />

een zadeldakconstructie hebben gehad.<br />

Gebouw 4<br />

De plattegrond van gebouw 4 bevond zich<br />

op de overgang van een hoger gelegen<br />

gedeelte van de dekzandrug naar een lager<br />

ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />

15


15 Mogelijk is het huis langer geweest,<br />

zie 7.1.<br />

Afb. 9<br />

gelegen gedeelte in het noordoosten. Het<br />

gebouw is noordwest – zuidoost georiënteerd<br />

en heeft afmetingen van 15 x 4,50 m<br />

(afb. 9). 15<br />

.<br />

Een aantal paalkuilen dat in elkaars verlengde<br />

ligt, vormt binnen de plattegrond<br />

twee rijen die het gebouw een drieschepige<br />

indeling geven. Hierbij moet worden opgemerkt<br />

dat van de zuidelijke rij slechts een<br />

aantal paalkuilen is aangetroffen. De twee<br />

zijschepen zijn, met een breedte van ca 1 m,<br />

vrij smal. In het oostelijk gedeelte van de<br />

plattegrond lijkt een aantal paalkuilen de<br />

aanzet tot stalboxen te vormen. De diepte<br />

van de paalkuilen varieert sterk. Hierbij moet<br />

opgemerkt worden dat de wandstijlen minder<br />

diep zijn – tussen 6 en 14 cm – dan de<br />

stijlen binnen het gebouw, waarvan er vier<br />

tussen 20 en 30 cm diep zijn. Dit wijst er op<br />

dat de stijlen binnen de plattegrond onderdeel<br />

maakten van de dakdragende construc-<br />

tie van het gebouw. Door de onregelmatige<br />

plaatsing van de aangetroffen paalkuilen in<br />

de lange zijden van het gebouw zijn geen<br />

ingangen aan te wijzen.<br />

Het grote aantal paalkuilen binnen de plattegrond<br />

bemoeilijkt een reconstructie van de<br />

ruimten in het gebouw. Het is mogelijk, maar<br />

niet waarschijnlijk dat de bewoners in de<br />

loop van de tijd een aantal reparaties hebben<br />

verricht aan de binnenkant van het<br />

gebouw of de binnenindeling hebben aangepast.<br />

Reparaties aan de wanden, die gevoeliger<br />

zijn voor weersinvloeden, zijn<br />

bijvoorbeeld niet vastgesteld. Een aantal<br />

paalkuilen binnen de plattegrond zal dan ook<br />

uit een andere periode dan gebouw 4 dateren<br />

en zijn niet betrokken bij de reconstructie.<br />

Gebouw 5<br />

Gebouw 5 bevond zich op een hoger gelegen<br />

gedeelte ten noorden van gebouw 4 en heeft<br />

ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />

16


16 Indien de gebouwen 1 en 2 als<br />

schuren worden geïnterpreteerd<br />

betreft het in totaal 20 bijgebouwen.<br />

Afb. 10<br />

ook vrijwel dezelfde oriëntatie; noordwest –<br />

zuidoost. De plattegrond wordt gevormd<br />

door 16 wandstijlen en twee middenstijlen, is<br />

11 m lang en 5,50 m breed (afb. 10). De oostelijke<br />

korte zijde heeft een ronde vorm. De<br />

paalkuilen die de wanden vormen zijn tussen<br />

5 en 21 cm diep bewaard gebleven. Twee<br />

middenstijlen en een wandstijl in het verlengde<br />

daarvan in de westelijke korte zijde<br />

zijn dieper gefundeerd; tussen 22 en 30 cm.<br />

De dakconstructie moet dus voornamelijk<br />

door de middenstijlen zijn gedragen, waarbij<br />

vermoedelijk een zadeldakconstructie aan de<br />

westelijke zijde aanwezig is geweest. Een<br />

aantal dubbele wandpalen wijst op reparaties<br />

aan de noordelijk wand. De twee middenstijlen<br />

geven het gebouw een<br />

tweeschepige indeling en verdelen het in<br />

drie binnenruimten van respectievelijk, van<br />

west naar oost; 3,45, 4,45 en 1,95 m lengte.<br />

De oostelijke binnenruimte is vrij klein maar<br />

lijkt een speciale functie te hebben gehad. In<br />

deze ruimte is namelijk een 75 cm diepe kuil<br />

aangetroffen met rechte wanden en een<br />

vlakke bodem (afb. 11). Deze kuil is geïnterpreteerd<br />

als kelder- of voorraadkuil voor<br />

landbouwproducten, een zogenaamde silo.<br />

Van de twee overige ruimten valt over de<br />

functie niets te zeggen, al lijkt voor de middelste,<br />

grootste ruimte een woonfunctie voor<br />

de hand te liggen.<br />

5.3.3 Bijgebouwen<br />

In het opgegraven gedeelte van de vindplaats<br />

zijn in totaal 18 bijgebouwen aangetroffen<br />

(afb. 5). 16 In 17 gevallen betreft het<br />

spiekers voor de bovengrondse opslag van<br />

gewassen. De spiekers zijn over het algemeen<br />

vierpalig, in drie gevallen betreft het<br />

spiekers met meer, onregelmatig geplaatste<br />

palen.<br />

Opvallend is dat de spiekers in twee clusters<br />

op de vindplaats aanwezig lijken te zijn, met<br />

een zone zonder bijgebouwen tussen gebou-<br />

ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />

17


17 Zie bijvoorbeeld Unit 3 in Zwolle<br />

Ittersumerbroek, Clevis & Verlinde<br />

1991.<br />

Afb. 11: Kelderkuil of silo in gebouw 5.<br />

wen 3 en 4. In hoeverre dit beeld representatief<br />

is voor de gehele vindplaats is aan de<br />

hand van dit opgegraven gedeelte weliswaar<br />

niet aan te tonen, maar in grote lijnen zouden<br />

echter twee erven gereconstrueerd kunnen<br />

worden rond de gebouwen 3 en 5. De<br />

grote hoeveelheid spiekers in vergelijking<br />

met het aantal gebouwplattegronden kan<br />

verklaard worden door de eenvoudige constructie<br />

van deze spiekers; ze zijn gemakkelijk<br />

te bouwen.<br />

De spieker die tijdens het AAO in 2002 al is<br />

beschreven vormt hier een uitzondering.<br />

Niet alleen is deze spieker opgebouwd uit<br />

zes palen, deze is ook een keer gerepareerd,<br />

getuige de dubbele paalkuilen. Deze spieker<br />

heeft afmetingen van 5 x 3,50 m. Reparaties<br />

zijn eveneens zichtbaar bij een vierpalige<br />

spieker ten zuidwesten van gebouw 3.<br />

In de noordwestelijke hoek van de opgraving<br />

is een zespalige structuur aangetroffen die<br />

door de twee naar buiten geplaatste palen in<br />

de noordoostelijke en zuidwestelijke wand<br />

een min of meer ovale plattegrond vormt. Het<br />

betreft waarschijnlijk een hooiberg. 17<br />

De palen van bovengenoemde bijgebouwen<br />

zullen een vloertje hebben gedragen waarop<br />

gewassen droog en buiten bereik van ongedierte<br />

opgeslagen konden worden. Een<br />

wandje van vlechtwerk met leem en een dak<br />

boven de constructie zullen het verder tegen<br />

weersinvloeden hebben beschermd.<br />

5.3.4 Overige sporen<br />

Naast de paalkuilen die aan gebouwen zoals<br />

huizen of bijgebouwen zijn toe te schrijven,<br />

zijn nog 810 paalkuilen aangetroffen die<br />

geen onderlinge samenhang lijken te vertonen.<br />

Enkele paalkuilen die in elkaars verlengde<br />

liggen kunnen deel hebben<br />

uitgemaakt van erfscheidingen. Deze kunnen<br />

echter niet over grote afstanden gevolgd<br />

worden zodat een reconstructie van de<br />

omtrek van de erven niet mogelijk is.<br />

Tijdens de opgraving zijn in totaal 142 kuilen<br />

aangetroffen, die op of rond de erven zijn<br />

gegraven. Veelal worden deze kuilen als<br />

afvalkuilen geïnterpreteerd. Het gebrek aan<br />

vondsten in de meeste van deze kuilen kan<br />

er op wijzen dat voornamelijk organisch afval<br />

hierin terecht is gekomen.<br />

In slechts één kuil (spoor 81 in put 64) is een<br />

groot aantal aardewerkscherven aangetroffen<br />

(zie Hoofdstuk 6.2). Gezien de ligging<br />

van deze kuil lijkt deze zich op het erf rond<br />

gebouw 4 of 5 te bevinden (afb. 5, S81).<br />

Deze kuil wijkt door de hoeveelheid scherven<br />

duidelijk af van de rest van de kuilen op het<br />

terrein. Deze relatieve rijkdom en het feit dat<br />

hoogstwaarschijnlijk maar één of twee potten<br />

aanwezig zijn in de kuil, wijst niet in de rich-<br />

ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />

18


18 Zie Gerritsen 2001.<br />

19 Groenewoudt, Spek & Van der Velde<br />

1998, 32-33.<br />

20 Esgreppels zijn onderscheiden van<br />

de overige greppels door de duidelijk<br />

zichtbare schopsteken aan de<br />

onderkant en de grotere oppervlakte<br />

waarop ze zijn aangetroffen.<br />

21 In de erfgreppels is geglazuurd aardewerk<br />

aangetroffen. Op basis hiervan<br />

kan de ontginning van de es na<br />

de Late Middeleeuwen worden<br />

geplaatst.<br />

22 Dijkstra & Schrijer 2002, afb. 15.<br />

ting van een normale afvalkuil. Eerder moet<br />

gedacht worden aan een bewuste depositie<br />

van de pot (of potten) die een specifieke fase<br />

van de bewoning van één van de twee eerder<br />

genoemde erven markeren, bijvoorbeeld<br />

het in gebruik nemen of verlaten van het erf<br />

. 18<br />

Op of rond erven uit de prehistorie en de<br />

Middeleeuwen zijn normaliter waterkuilen of<br />

waterputten aanwezig. Hoewel tijdens de<br />

opgraving een aantal diepe kuilen is aangetroffen,<br />

kan geen daarvan als waterput geïnterpreteerd<br />

worden. Houten constructies of<br />

sporen daarvan zijn in de kuilen niet aangetroffen.<br />

Het ontbreken van waterputten kan<br />

verklaard worden door de aanwezigheid van<br />

de nabij gelegen Usseler stroom ten westen<br />

van het plangebied, die voor drinkbaar water<br />

kan hebben gezorgd. Een andere mogelijkheid<br />

is dat waterputten in lager gelegen<br />

gedeelten zijn aangelegd. 19 Het archeologisch<br />

onderzoek heeft zich echter voornamelijk op<br />

de concentraties van bewoningssporen op<br />

de hoger gelegen gedeelten van de dekzandrug<br />

geconcentreerd, waardoor waterputten<br />

in de lager gelegen gedeelten zich buiten het<br />

opgravingsvlak kunnen bevinden. Bij de overige<br />

kuilen kunnen, op grond van de vorm en<br />

vulling, geen duidelijke waterkuilen onderscheiden<br />

worden.<br />

Behalve de esgreppels die hieronder zullen<br />

worden beschreven, zijn tijdens de opgraving<br />

nog 12 andere greppels aangetroffen. 20<br />

Voornamelijk in het noordelijk gedeelte van<br />

de opgraving zijn deze prominent aanwezig.<br />

Twee parallel aan elkaar lopende greppels,<br />

met een onderlinge afstand van 1,50 m, hebben<br />

een noordwest – zuidoost oriëntatie.<br />

Beide greppels zijn slechts enkele centimeters<br />

diep en daarom niet over de gehele<br />

lengte in het sporenvlak zichtbaar (zie afb.<br />

4). De greppels kunnen niet op basis van<br />

aardewerkscherven gedateerd worden. De<br />

meest noordelijke lijkt echter een strook met<br />

plantbedden af te sluiten wat een gelijktijdigheid<br />

suggereert.<br />

In het overige gedeelte van het opgegraven<br />

oppervlak zijn greppels aangetroffen die op<br />

basis van hun positie en oriëntatie ten<br />

opzichte van de huizen niet als erfgreppels<br />

rond deze huizen kunnen worden gezien.<br />

5.3.5 Jongste sporen in het opgegraven<br />

gedeelte<br />

Over een groot gedeelte van het oppervlak<br />

van de opgraving zijn esgreppels aangetroffen<br />

die zijn ontstaan bij de ontginning van<br />

het gedeelte van de dekzandrug waarop de<br />

Josink Es is gelegen. 21 Vooral in het zuidwestelijk<br />

deel van de opgraving waren deze dui-<br />

delijk aanwezig. De greppels worden<br />

gevormd door smalle baantjes waarin de<br />

individuele schopsteken nog waren te herkennen.<br />

Deze eerste ontginning van de es,<br />

waarbij opgebrachte stalmest en plaggen<br />

met het onderliggende dekzand werd vermengd<br />

heeft voor een verstoring van het<br />

sporenvlak gezorgd. Omdat onder deze<br />

esgreppels nog sporen zijn aangetroffen<br />

mogen we er van uitgaan dat alleen de<br />

ondiepste sporen daar zijn vergraven. De<br />

oriëntatie van deze greppels is oost – west<br />

tot noordwest – zuidoost.<br />

Hoewel ze door een gebrek aan vondsten<br />

niet goed zijn te dateren, behoren de karrensporen<br />

die al tijdens het AAO in 2002 zijn<br />

vastgesteld tot de jongste sporen op de<br />

vindplaats. Op een historische kaart uit de<br />

19 e eeuw zijn twee eswegen op de Josink Es<br />

zichtbaar. 22 Tijdens de opgraving in 2004 wisten<br />

buurtbewoners zich één van de deze<br />

wegen nog te herinneren die tot ca 30 jaar<br />

geleden nog in gebruik was. De karrensporen<br />

zijn in drie banen, met een zuidwest –<br />

noordoost oriëntatie, in het opgravingsvlak<br />

aanwezig. Op een enkele plaats kon de<br />

onderlinge afstand tussen de individuele<br />

karrensporen worden bepaald. Deze<br />

bedraagt ca 1,50 m.<br />

In het noordelijk gedeelte van de opgraving<br />

is een aantal langwerpige sporen aanwezig,<br />

die parallel en dicht op elkaar zijn gegraven.<br />

Hoogstwaarschijnlijk zijn dit plantbedden van<br />

moestuintjes, die door het ontbreken van<br />

vondsten niet zijn te dateren, maar zeer<br />

recent kunnen zijn.<br />

ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />

19


23 Bij de analyse van het aardewerk<br />

zijn alle scherven beschreven, ook<br />

die uit het esdek.<br />

24 In meer dan de helft van de gevallen<br />

ging het zelfs om slechts één<br />

scherf per vondstnummer.<br />

25 Vondst 853 is apart beschreven.<br />

26 O.a Van den Broeke 1987, 105-109.<br />

27 Hermsen 2003, 38; Van den Broeke<br />

1987.<br />

6 Vondstmateriaal<br />

6.1 Inleiding<br />

Tijdens de opgraving zijn 3351 vondsten verzameld,<br />

waarvan 2497 uit antropogene<br />

grondsporen.Dat is een gering aantal in vergelijking<br />

tot het opgegraven oppervlak. Aan<br />

de ene kant is dit te verklaren omdat een<br />

groot deel van de cultuurlaag in later tijd in<br />

de bouwvoor is opgenomen, in de periode<br />

voordat een plaggendek werd opgeworpen.<br />

Het vondstmateriaal dat op die manier in de<br />

es is opgenomen is niet intensief verzameld.<br />

Aan de andere kant betreft het ook de neerslag<br />

van voor Oost-Nederland relatief vondstarme<br />

periodes.<br />

Slechts uit een enkele categorie, het aardewerk,<br />

kon relevante informatie worden verkregen<br />

omtrent de aard en datering van de<br />

vindplaats. Deze is dan ook hieronder nader<br />

uitgewerkt.<br />

De andere categorieën (vuursteen, natuursteen,<br />

huttenleem, (metaal-)slakken en<br />

metaal) zijn ten behoeve van de evaluatie<br />

door middel van een Quick Scan bekeken,<br />

maar leverden geen werktuigen of dateerbare<br />

vondsten op en zijn niet geanalyseerd.<br />

Een groot gedeelte van het vondstmateriaal,<br />

616 stuks, is verzameld uit het esdek en<br />

heeft geen bijdrage geleverd aan het beantwoorden<br />

van de vragen uit het PvE.<br />

Bij de uitwerking van het AAO in 2002 is<br />

vuursteen uitgebreid geanalyseerd. Er konden<br />

toen echter geen duidelijke concentraties<br />

van artefacten, zoals bij jachtkampjes,<br />

aangewezen worden. Ook tijdens de opgraving<br />

in 2004 zijn deze niet aangetroffen.<br />

Op basis van de indrukken van twijgen in het<br />

huttenleem kon slechts gesteld worden dat<br />

het een onderdeel vormde van de wanden<br />

van de aangetroffen boerderijen.<br />

In onderstaande tabel is het aantal vondsten<br />

per materiaalcategorie weergegeven.<br />

Materiaalcategorie Aantal Gewicht in grammen<br />

Aardewerk 1285 7600<br />

Bot 2 1<br />

Bouwmateriaal 6 98<br />

Glas 1 11<br />

Houtskool 650 141<br />

Metaal 9 216<br />

Natuursteen 981 16800<br />

Slakken 216 2379<br />

Verbrande klei 20 27<br />

Vuursteen 181 1250<br />

Totaal 3351 28523<br />

Tabel 1 Vondstaantallen per materiaalcategorie<br />

6.2 Prehistorisch aardewerk<br />

In totaal zijn tijdens de opgraving op de<br />

Josink Es 1285 stuks aardewerk verzameld,<br />

waarvan 882 uit antropogene grondsporen. 23<br />

Voor 95% van de vondstnummers geldt dat<br />

er minder dan tien scherven per<br />

vondstnummer zijn. 24 Een uitzondering hierop<br />

is vondstnummer 853 (put 64 ,spoor 81) met<br />

233 stuks. Over het algemeen gaat het om<br />

kleine scherven, die echter niet zijn afgerond.<br />

Er is niet veel echt gruis, maar wel veel erg<br />

klein, gefragmenteerd materiaal.<br />

De magering van het aardewerk is voor het<br />

merendeel mineraal: steengruis (meestal<br />

graniet) of zand, of een combinatie van<br />

beide. Bij de analyse van het aardewerk is<br />

opgevallen dat er nauwelijks versierde of<br />

besmeten stukken tussen zitten. Bij de aanwezige<br />

besmeten scherven gaat het bij 32<br />

van de 43 scherven om fijne besmijting.<br />

Eventuele versiering bestaat vooral uit<br />

indrukjes, gemaakt met vingertop en/of<br />

nagels, of spatel. Ook het aantal randjes ligt,<br />

met 69 stuks, laag. Bovendien zijn de aangetroffen<br />

randjes erg klein en algemeen van<br />

vorm, zodat weinig over de betreffende potvorm<br />

gezegd kan worden. Een uitzondering<br />

ook hierop vormt vondstnummer 853, waarin<br />

13 randscherven zijn teruggevonden die<br />

behoren tot een potvorm uit de Late<br />

Bronstijd (afb. 12). 25<br />

Door het ontbreken van duidelijke aanwijzingen<br />

voor pot- en/of versieringsvormen is het<br />

moeilijk aan de hand daarvan het aardewerk<br />

te dateren. Er is één fragment met schouderknik<br />

gevonden, dat mogelijk zou kunnen toebehoren<br />

aan een pot van het zogenaamde<br />

‘Marne-aardewerk’ een aardewerkvorm die<br />

vooral in de (vroege) Midden IJzertijd voorkomt.<br />

26<br />

Daarnaast zijn twee scherven aangetroffen<br />

met mogelijk zogenaamde ‘Kalenderbergversiering<br />

(afb. 13), een versieringsvorm<br />

waarbij de pot vlakdekkend is versierd met<br />

verschillende patronen van nagel- en spatelindrukken.<br />

Deze versiering komt voor vanaf<br />

de Late Bronstijd en in de Vroege IJzertijd,<br />

met een opleving in de Late IJzertijd. 27<br />

Aan de hand van het baksel kan ongeveer<br />

een derde van het verzamelde aardewerk in<br />

de Bronstijd of Vroege IJzertijd gedateerd<br />

worden: de grove magering van steengruis is<br />

hiervoor de duidelijkste aanwijzing.<br />

Daarnaast hebben veel fragmenten de algemene<br />

datering ‘IJzertijd’ meegekregen.<br />

Hierbij is mogelijk ook een aantal stukken uit<br />

de Vroege IJzertijd, maar deze zijn minder<br />

duidelijk herkenbaar. Voor de Midden<br />

IJzertijd zijn geen duidelijke aanwijzingen<br />

gevonden, op het fragment Marne-aardewerk<br />

na. Ongeveer een tiende van het aarde-<br />

ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />

20


28 Bloo 2002.<br />

29 Alleen fragmenten met<br />

Wikkeldraadversiering zijn tijdens<br />

het definitieve onderzoek niet aangetroffen.<br />

30 Anders zijn meestal fragmenten met<br />

een duidelijk knik wel bewaard.<br />

Afb. 12: Aardewerk uit de Late Bronstijd (vondstnummer 853).<br />

Afb. 13: Aardewerk met ‘Kalenderberg-versiering’<br />

(vondstnummer 463).<br />

werk is op baksel gedateerd in de Late<br />

IJzertijd/ Romeinse tijd. Voornamelijk omdat<br />

bij deze scherven fijn zandige magering was<br />

gebruikt. Dit is echter geen erg zeker dateringsmiddel.<br />

Naast prehistorisch aardewerk zijn 25 scherven<br />

Romeins en Middeleeuws aardewerk<br />

aangetroffen, waarvan 15 scherven uit het<br />

esdek.<br />

Ook na het AAO op dezelfde locatie, is het<br />

verzamelde aardewerk bekeken. 28 Hierbij is<br />

ook duidelijk de grote hoeveelheid met<br />

steengruis gemagerd materiaal opgevallen.<br />

Tijdens het AAO zijn in verhouding wat meer<br />

randfragmenten en versierde scherven aangetroffen.<br />

De versieringsmotieven zijn wel<br />

vergelijkbaar. 29<br />

Tijdens de determinatie van het materiaal uit<br />

het AAO is ook het dateringsprobleem<br />

onderkend: de magering en de versieringspatronen<br />

zijn vanaf de Late Bronstijd en door<br />

de hele IJzertijd heen in gebruik geweest.<br />

Duidelijke aanwijzingen voor een latere datering,<br />

zoals bijvoorbeeld organische magering<br />

en versiering tegen de buitenkant van de<br />

potrand, ontbreken echter, zowel in het<br />

materiaal uit het vooronderzoek als het definitieve<br />

onderzoek. Hieruit kan geconcludeerd<br />

worden dat uit het aangetroffen aardewerk<br />

blijkt dat het zwaartepunt van de prehistorische<br />

bewoning van de Josink Es in de Late<br />

Bronstijd en Vroege IJzertijd lag.<br />

Vondst 853<br />

Vondstnummer 853 is afkomstig uit put 64,<br />

spoor 81. De vondst omvat 233 scherven.<br />

De scherven zijn met gebroken steengruis<br />

gemagerd en over het algemeen licht<br />

gekleurd van buiten en donker van binnen.<br />

Het oppervlak heeft geen extra bewerking<br />

ondergaan. De scherven zijn niet tot nauwelijks<br />

afgerond, wat er op wijst dat ze niet<br />

lang aan het oppervlak hebben gelegen.<br />

In totaal zijn dertien randfragmenten aangetroffen,<br />

van maximaal twee verschillende<br />

potten. Het is ook goed denkbaar dat de<br />

fragmenten tot dezelfde pot behoren: kleine<br />

afwijkingen in vorm en kleur kunnen tijdens<br />

de productie en het gebruik van de pot zijn<br />

ontstaan. Daarnaast zijn zeven fragmenten<br />

van een platte bodem gevonden, die allen tot<br />

dezelfde bodem lijken te horen. De overige<br />

(wand)fragmenten zijn dusdanig eenvormig<br />

dat aangenomen mag worden dat ze veelal<br />

tot eenzelfde of hooguit twee verschillende<br />

potten behoren. Er zijn nauwelijks duidelijke<br />

schouder-, hals- of buikfragmenten te onderscheiden.<br />

Het pottype waartoe de scherven behoren is<br />

waarschijnlijk een tweeledige pot met een<br />

hoge, rechte rand (diameter ca. 19 cm) en<br />

met een platte bodem (diameter ca. 11 cm)<br />

en waarschijnlijk een flauwe buik- of schouderknik.<br />

30 Uit het baksel en het pottype is<br />

een datering in de Late Bronstijd af te leiden.<br />

ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />

21


31 Dijkstra & Schrijer 2002.<br />

32 Verlinde 1993.<br />

33 Huijts 1992.<br />

34 Huijts 1992, afb. 60.<br />

35 Dit geldt voor de typen Elp 7, 9 en<br />

12.<br />

36 Vergelijkbaar met type Elp 7, zie<br />

Huijts 1992, afb. 44.<br />

37 Roymans & Hiddink 1991, 117-118;<br />

Van der Velde & Kenemans 2003.<br />

38 Groenewoudt & Verlinde 1989.<br />

7 Conclusies<br />

7.1 Typologie en datering van de<br />

opgegraven boerderijplattegronden<br />

Voor het dateren van de verschillende huizen<br />

is voornamelijk gebruik gemaakt van het aardewerk<br />

dat in de paalkuilen van de huisplattegronden<br />

is aangetroffen. Hierbij doen zich<br />

twee problemen voor. Allereerst is het aardewerk<br />

uit verschillende perioden, mede door<br />

de geringe omvang van de meeste scherven,<br />

in de meeste gevallen niet goed van elkaar<br />

te onderscheiden. Daarnaast kunnen oudere<br />

scherven die al op het terrein aanwezig<br />

waren in de paalkuilen van jongere huizen<br />

terecht zijn gekomen. Bij het voorkomen van<br />

scherven uit verschillende perioden in eenzelfde<br />

huisplattegrond worden deze gedateerd<br />

door de jongste scherven. Naast een<br />

datering op basis van het aardewerk is ook<br />

gekeken naar de typologische kenmerken<br />

van de huisplattegronden.<br />

De plattegrond van gebouw 1 is na het AAO<br />

in 2002 op basis van het aardewerk gedateerd<br />

tussen 800 en 1200. 31 Uit de paalkuilen<br />

van gebouw 2 zijn slechts twee aardewerkscherven<br />

verzameld die niet aan een specifieke<br />

periode konden worden toegeschreven.<br />

Op basis van typologische overeenkomsten<br />

kan gebouw 2 in dezelfde periode als<br />

gebouw 1 worden geplaatst.<br />

De gebouwen 1 en 2 vertonen overeenkomsten<br />

met een gebouw dat in 1992 op de nabij<br />

gelegen Elferink Es is opgegraven en als<br />

schuur is geïnterpreteerd. 32 Vooral de geringe<br />

breedte van ca 3 m komt overeen, al was de<br />

schuur op de Elferink Es met een lengte van<br />

15 m aanmerkelijk langer. Door een gebrek<br />

aan vondsten uit de paalkuilen was het niet<br />

mogelijk de schuur op de Elferink Es te dateren.<br />

Met de nieuwe gegevens van de Josink<br />

Es kunnen we deze schuren nu dateren tussen<br />

800 en 1200.<br />

De plattegrond van huis 3 heeft slechts drie<br />

aardewerkscherven opgeleverd, waarvan er<br />

twee in de IJzertijd zijn te dateren. De plattegrond<br />

moet tot het zogenaamde overgangstype<br />

Hijken worden gerekend. 33 Voorbeelden<br />

van dit type worden gekenmerkt door enkelvoudige<br />

wandstijlen en een over het algemeen<br />

onduidelijke binnenconstructie. De<br />

plattegrond van huis 3 heeft, naast de twee<br />

middenstijlen, geen duidelijke sporen van<br />

een eventuele binnenconstructie nagelaten.<br />

Een aantal zeer ondiepe verkleuringen zou<br />

wellicht de onderkant van een aantal binnenstijlen<br />

kunnen vormen. Het ontbreken<br />

van een wandspoor en het ontbreken van<br />

wandstijlen bemoeilijkt de vergelijking met<br />

bekende huisplattegronden van dit type.<br />

Hierbij moet worden opgemerkt dat er een<br />

grote regionale variatie bestaat. Typologische<br />

overeenkomsten bestaan o.a. met een plattegrond<br />

uit Peelo. 34<br />

Huisplattegronden van het overgangstype<br />

Hijken worden in de Vroege tot Midden<br />

IJzertijd (800- 400 voor Chr.) gedateerd.<br />

Uit de paalkuilen van huis 4 zijn vier scherven<br />

verzameld waarvan er één een zogenaamde<br />

‘Kalenderberg-versiering’ bezit. Dit<br />

versieringstype is kenmerkend voor de periode<br />

Late Bronstijd – Vroege IJzertijd, met<br />

een opleving in de Late IJzertijd. De overige<br />

drie scherven zijn te dateren in de IJzertijd.<br />

Op basis van het aardewerk lijkt daarmee<br />

een datering in de Vroege IJzertijd waarschijnlijk.<br />

Hoewel de plattegrond verre van volledig is<br />

zijn er toch kenmerken om deze aan het type<br />

Elp toe te schrijven. Zo is er de drieschepige<br />

indeling waarbij de binnenstijlen normaliter<br />

in het oostelijk gedeelte van de plattegrond<br />

dichter op elkaar geplaatst zijn. 35 In dit oostelijk<br />

gedeelte zouden zich dan de stalboxen<br />

voor het vee bevinden. De verdichting van de<br />

binnenstijlen is binnen de plattegrond van<br />

huis 4 echter moeilijk te bewijzen. Een aantal<br />

paalkuilen in het verlengde van huis 4, ten<br />

noordwesten hiervan, zou eventueel een verlenging<br />

van het huis kunnen zijn. 36 In het<br />

midden van de binnenruimte van deze<br />

mogelijke verlenging is slechts één paalkuil<br />

aangetroffen. Door de slechte conservering<br />

van enkele van de binnenstijlen van huis 4 is<br />

een verdere vergelijking met bekende huisplattegronden<br />

niet verantwoord.<br />

Huisplattegronden van het type Elp worden<br />

gedateerd tussen 1200 en 800 voor Chr.<br />

De plattegrond van huis 5 heeft acht scherven<br />

opgeleverd die allemaal in de IJzertijd<br />

zijn te dateren. Net als huis 3 kan huis 5 tot<br />

het overgangstype Hijken toegeschreven<br />

worden met enkelvoudige wandstijlen en een<br />

onduidelijke, waarschijnlijk lichte binnenconstructie.<br />

Groot verschil met de plattegrond<br />

van huis 3 is de aanwezigheid van een voorraadkuil<br />

of silo in de oostelijke binnenruimte.<br />

Uit de vulling van deze kuil zijn acht scherven<br />

verzameld, niet scherper te dateren dan<br />

in de IJzertijd. Dit soort kuilen wordt vaker<br />

aangetroffen in nederzettingen uit de Vroege<br />

IJzertijd. 37 De aanwezigheid van een dergelijke<br />

silo binnen een huisplattegrond is echter<br />

niet gebruikelijk. Een goed<br />

gedocumenteerd voorbeeld van een diepe<br />

kuil binnen een huisplattegrond is de kelderkuil<br />

in een huis uit de Vroege IJzertijd uit<br />

Deventer. 38<br />

ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />

22


Afb. 14<br />

Plattegrond van de opgraving op de Elferink Es - uit: Verlinde 1993<br />

Afb. 14<br />

ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />

23


39 Het grote aantal bijgebouwtjes uit<br />

de (Vroege-) IJzertijd wijkt af van<br />

wat bijvoorbeeld in Zwolle<br />

Ittersumerboek is geconcludeerd,<br />

zie Clevis & Verlinde 1991.<br />

40 Vooropgesteld dat bijgebouwtjes<br />

altijd op het erf gelegen zijn.<br />

7.2 Datering en ruimtelijke uitleg van de<br />

vindplaats<br />

De verwachting na het vooronderzoek dat de<br />

Josink Es een lange bewoningsgeschiedenis<br />

kent, kan door de opgraving in 2004 niet<br />

worden bevestigd. Weliswaar zijn uit verschillende<br />

perioden vondsten aangetroffen, sporen<br />

van bewoning in de vorm van<br />

huisplattegronden zijn alleen uit de Late<br />

Bronstijd en Vroege IJzertijd aangetoond. De<br />

oudste resten betreft vuurstenen artefacten<br />

uit het Mesolithicum en/of het Neolithicum.<br />

Beide perioden hebben echter geen aantoonbare<br />

bewoningssporen zoals haardkuilen<br />

of huisplattegronden achtergelaten. Het<br />

merendeel van de vuursteenvondsten is in<br />

het esdek of in jongere sporen terecht gekomen.<br />

De vroegst aantoonbare structuur is een<br />

huisplattegrond uit de Late Bronstijd of<br />

Vroege IJzertijd. Het huis bevond zich aan de<br />

rand van een hoger gelegen gedeelte van de<br />

dekzandrug. Er zijn geen duidelijke bijgebouwen<br />

uit deze bewoningsperiode aangetoond,<br />

hoewel aardewerk uit de Bronstijd in verschillende<br />

kuilen en paalkuilen is aangetroffen.<br />

Circa 25 m ten noorden van huis 4 is<br />

een kuil aangetroffen met een grote hoeveelheid<br />

aardewerk uit de Late Bronstijd. Deze<br />

kuil moet vermoedelijk op het erf rond dit<br />

huis hebben gelegen.<br />

Twee andere huisplattegronden kunnen in de<br />

Vroege- tot Midden IJzertijd gedateerd worden.<br />

De huizen zijn eveneens op de randen<br />

van de hoogste gedeelten van de dekzandrug<br />

gebouwd. Op of rond de erven zijn 17<br />

spiekers en een mogelijke hooiberg aanwezig.<br />

Op basis van het aardewerk uit de paalkuilen<br />

kunnen deze bijgebouwtjes in de<br />

IJzertijd gedateerd worden. 39 De zespalige<br />

spieker die tijdens het AAO is opgegraven is<br />

destijds in de IJzertijd of Middeleeuwen<br />

gedateerd. De plattegronden van deze structuren<br />

zijn in twee clusters in de noordelijke<br />

en zuidelijke helft van de opgraving aangetroffen,<br />

ook in de lager gelegen gedeelten<br />

van de dekzandrug.<br />

De ruimtelijke verdeling van de twee huizen<br />

en de bijgebouwtjes in de IJzertijd kan wijzen<br />

op de aanwezigheid van kleine akkertjes<br />

in het (lege) gedeelte van de dekzandrug<br />

tussen deze twee huizen. Aanwijzingen hiervoor<br />

zijn echter niet aangetroffen. De eerder<br />

genoemde clusters lijken wel te wijzen op<br />

twee erven die ruimtelijk van elkaar gescheiden<br />

zijn. Het is heel goed mogelijk dat, ook<br />

gezien de geringe typologische verschillen<br />

tussen de plattegronden van huis 3 en 5,<br />

deze opvolgers van elkaar zijn.<br />

Over de grootte van de erven rond de drie<br />

huizen is, door het ontbreken van erfscheidingen<br />

in de vorm van palenrijen of grep-<br />

pels, niets met zekerheid te zeggen. Als de<br />

omvang van de twee clusters van bijgebouwtjes<br />

uit de IJzertijd maatgevend zijn voor de<br />

omvang van de beide erven, zijn deze ca 50<br />

x 40 m en 125 x 30 m. 40<br />

Uit de periode na de IJzertijd zijn twee plattegronden<br />

van schuren op het terrein aangetroffen.<br />

De vrijwel identieke plattegronden<br />

bevonden zich aan de zuidelijke rand van de<br />

dekzandrug, op de overgang naar het beekdal<br />

ten zuiden van het plangebied. Ze zijn te<br />

dateren in de 9 e tot en met de 12 e eeuw. De<br />

enigszins perifere positie van de twee schuren<br />

kan er op wijzen dat de Middeleeuwse<br />

ontginning van de dekzandrug in deze periode<br />

geplaatst kan worden. Op het hoogste<br />

gedeelte van het landschap bevonden zich<br />

dan de akkers in deze periode.<br />

7.3 De landschappelijke ligging van de<br />

aangetroffen archeologische resten<br />

Hoewel slechts een gedeelte van vindplaats<br />

1 vlakdekkend is opgegraven kan toch een<br />

aantal uitspraken worden gedaan over de<br />

landschappelijke ligging van de archeologische<br />

resten. Allereerst is het van belang te<br />

kijken naar de hoogtelijnenkaart van het<br />

oude oppervlak. Als hier de plattegronden<br />

van de verschillende huizen en bijgebouwen<br />

op geprojecteerd worden is duidelijk te zien<br />

dat de huizen op de randen van de hogere<br />

gedeelten van het landschap zijn gebouwd<br />

en dus niet op de hoogste gedeelten zelf<br />

(afb. 15). Dit gaat gedeeltelijk op voor de<br />

plattegronden van de spiekers, waarvan een<br />

aantal zich in een lager gelegen gedeelte<br />

richting het beekdal ten zuiden van het plangebied<br />

bevond.<br />

De bewoning lijkt zich te hebben geconcentreerd<br />

op de oostelijke rand van een dekzandrug.<br />

In de proefputten die ten westen van<br />

de opgraving zijn aangelegd zijn geen aanwijzingen<br />

gevonden voor bewoning op het<br />

westelijk deel van deze dekzandrug. Het ontbreken<br />

van duidelijke concentraties van<br />

bewoningssporen hier kan wijzen op de aanwezigheid<br />

van akkertjes die in de buurt van<br />

de erven zullen zijn aangelegd. Sporen van<br />

akkertjes zijn doorgaans ondiepe fenomenen<br />

(ploegkrassen e.d.) die in dit geval niet<br />

bewaard zijn gebleven.<br />

7.4 Vragen uit het PvE<br />

Hieronder zal aan de hand van de resultaten<br />

van het AAO en de opgraving een antwoord<br />

worden gegeven op de vragen uit het PvE.<br />

Welke archeologische sporen zijn nog aanwezig,<br />

waarbij specifieke aandacht voor huisplattegronden,<br />

spiekers en andere bijgebouwen<br />

en waterputten?<br />

Uit de vele grondsporen zijn de plattegron-<br />

ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />

24


Afb. 15


41 Op de voormalige Elferink Es, ca<br />

500 m ten zuidoosten van de Josink<br />

Es, bevindt zich thans een woonwijk.<br />

42 Verlinde 2000.<br />

43 Voor een discussie rond dit concept<br />

zie o.a. Gerritsen 2001 en Van der<br />

Velde 2004.<br />

den van vijf gebouwen en 18 bijgebouwen te<br />

herkennen, waaronder 17 spiekers en een<br />

mogelijke hooiberg. Daarnaast zijn talloze<br />

paalkuilen, kuilen, en enkele greppels aangetroffen.<br />

Deze sporen zullen eveneens grotendeels<br />

op de erven rond de huisplattegronden<br />

hebben gelegen. Er zijn geen waterputten<br />

aangetroffen. Sporen van gebruik van het<br />

terrein in de Nieuwe Tijd zijn veelvuldig aanwezig<br />

in de vorm van ontginningsgreppels,<br />

karrensporen en plantbedden van moestuintjes<br />

die evenwel niet op bewoning wijzen.<br />

Is sprake geweest van continue bewoning of<br />

van bewoning in verschillende perioden?<br />

De bewoning op het terrein lijkt zich in de<br />

periode Late Bronstijd tot Midden IJzertijd<br />

(tussen 1200 en 400 voor Chr.) te hebben<br />

afgespeeld. In deze periode zijn de drie huisplattegronden<br />

te plaatsen. Vuursteen uit het<br />

Mesolithicum en Neolithicum is op het terrein,<br />

tijdens het AAO en de opgraving, wel<br />

aangetroffen, maar vuursteenconcentraties of<br />

grondsporen die op bewoning kunnen wijzen<br />

ontbreken. Hoewel vondsten uit de Romeinse<br />

tijd en de Middeleeuwen op het terrein aanwezig<br />

zijn, ontbreken plattegronden van huizen<br />

uit deze perioden. De twee<br />

Middeleeuwse schuren getuigen wel van een<br />

gebruik van het terrein in de 9 e tot 12 e eeuw.<br />

Er is dus geen sprake van een continue<br />

bewoning.<br />

Is er een relatie tussen deze nederzetting en<br />

de nederzetting op de Elferink Es?<br />

De relatie tussen de Josink Es en de Elferink<br />

Es is vrij opmerkelijk. 41 Ook op de Elferink Es<br />

is een huisplattegrond uit de Vroege IJzertijd<br />

aangetroffen, zij het dat deze veel beter<br />

bewaard is gebleven, met duidelijke wandgreppels<br />

(afb. 14). De opgraving op de<br />

Elferink Es leverde ook een huisplattegrond<br />

op van het type Odoorn uit de 6 e eeuw, 42 een<br />

periode waaruit op de Josink Es geen sporen<br />

of vondsten zijn aangetroffen. Daarnaast is<br />

een gebouw aangetroffen waarvan de plattegrond<br />

grote overeenkomsten vertoont met<br />

de plattegronden van de gebouwen 1 en 2<br />

op de Josink Es. De drie gebouwen zijn geïnterpreteerd<br />

als schuren. De afwijkende<br />

oriëntatie (vrijwel noord-zuid) van de schuur<br />

op de Elferink Es komt overeen met schuur 1<br />

van de Josink Es. Op basis van het aardewerk<br />

uit de paalkuilen van gebouw 1 op de<br />

Josink Es is deze in de 9 e tot en met de 12 e<br />

eeuw gedateerd. Op beide essen is dus<br />

sprake van een bewoning in de Vroege<br />

IJzertijd en een gebruik van de twee terreinen<br />

in de Middeleeuwen. De erven uit de<br />

Vroege IJzertijd kunnen onderdeel hebben<br />

uitgemaakt van hetzelfde nederzettingssysteem.<br />

Op beide terreinen lijkt geen sprake te<br />

zijn van een continue bewoning.<br />

7.5 Besluit<br />

De opgraving op de Josink Es kan een waardevolle<br />

bijdrage leveren, samen met het<br />

onderzoek op de Elferink Es en de Usseler<br />

Es, aan een reconstructie van de bewoningsgeschiedenis<br />

van de regio rond Enschede.<br />

Binnen een korte afstand van elkaar kunnen<br />

bewoningsresten op twee verschillende dekzandruggen<br />

met elkaar vergeleken worden<br />

en inzicht geven in de bewoningsdichtheid<br />

en –dynamiek in dit landschap en de exploitatie<br />

van de omgeving.<br />

Op het eerste gezicht lijken de resultaten<br />

van de opgraving op de Josink Es, afgaande<br />

op het aantal vondsten en de gereconstrueerde<br />

huisplattegronden, tegen te vallen.<br />

Hierbij moeten we ons realiseren dat de hier<br />

beschreven periode van bewoning relatief<br />

vondstarm is. In de Late Bronstijd en Vroegeen<br />

Midden IJzertijd zal metaal zijn weg niet<br />

tot alle boerengemeenschappen in dezelfde<br />

mate hebben gevonden. Daarnaast zal het<br />

gebruik van voorwerpen van bijvoorbeeld<br />

hout en bot – organische materialen die in<br />

de zandgrond niet of nauwelijks bewaard<br />

blijven – nog veelvuldig hebben plaatsgevonden.<br />

De neerslag van de materiele cultuur uit de<br />

hierboven genoemde periode is vrij beperkt.<br />

Er zijn bijvoorbeeld geen werktuigen van<br />

metaal aangetroffen. Natuursteen is weliswaar<br />

in grote hoeveelheden aanwezig, maar<br />

werktuigen zoals maalstenen of kookstenen<br />

ontbreken eveneens.<br />

Aan de hand van het aardewerk uit de<br />

grondsporen kan worden afgeleid dat de<br />

bewoning op de Josink Es zich in de Late<br />

Bronstijd en Vroege- en Midden IJzertijd<br />

heeft afgespeeld. Uit vroegere of latere perioden<br />

zijn geen huisplattegronden aangetroffen.<br />

De twee schuren getuigen wel van een<br />

exploitatie maar niet van bewoning van dit<br />

gedeelte van de dekzandrug in de<br />

Middeleeuwen.<br />

De drie huisplattegronden lijken niet een<br />

continue bewoning in de eerder genoemde<br />

periode te laten zien. Vooral de typologische<br />

verschillen tussen huis 4 aan de ene kant en<br />

de huizen 3 en 5 aan de andere kant lijken<br />

te groot. Uit deze periode uit de prehistorie<br />

is bekend dat erven na het verlaten van de<br />

huizen niet op dezelfde plek werden ingericht.<br />

Het verplaatsen van erven gebeurde<br />

waarschijnlijk om de wat hoger gelegen<br />

akkers heen, waardoor erven door het landschap<br />

begonnen te ‘zwerven’. 43 Pas aan het<br />

einde van de Midden- en gedurende de Late<br />

IJzertijd lijkt het er op dat de verplaatsingsafstand<br />

van de erven steeds kleiner werd. In<br />

de loop van de Late IJzertijd leidde dit uiteindelijk<br />

tot het ontstaan van plaatsgebon-<br />

ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />

27


44 Groenewoudt, Spek & Van der Velde<br />

1998; Van der Velde et al 2003; Van<br />

der Velde & Kenemans 2003.<br />

45 Gerritsen 2001, 49.<br />

den nederzettingen. 44<br />

De erven op de Josink Es kunnen onderdeel<br />

hebben uitgemaakt van een nederzettingssysteem<br />

waartoe ook het erf op de Elferink<br />

Es deel van uitmaakte. Door het ontbreken<br />

van absolute dateringen van de huizen is het<br />

verplaatsen van erven hier, of samen met het<br />

huis op de Elferink Es, niet inzichtelijk te<br />

maken. Datzelfde geldt voor de levensduur<br />

van huizen die gewoonlijk op maximaal 30<br />

tot 40 jaar wordt geschat. 45 Reparaties aan de<br />

wanden laten zien dat de levensduur echter<br />

meer dan één generatie kan omvatten. Op<br />

basis van het aardewerk is een dergelijke<br />

chronologische verdeling in decennia niet<br />

aan te tonen.<br />

De slechte conservering van de huisplattegronden<br />

kan veroorzaakt zijn door het langdurig<br />

agrarisch gebruik van het terrein. Al in<br />

de prehistorie kunnen op verlaten erven<br />

opnieuw akkertjes zijn aangelegd. Door langdurige<br />

aanrijking van de erven met afval<br />

kunnen uitgerekend deze plekken door de<br />

vruchtbare bodem geschikt zijn geweest voor<br />

de aanleg van akkertjes. Het bewerken van<br />

de grond heeft dan ondiepe sporen, zoals<br />

wandgreppeltjes en sporen van lichte binnenconstructies<br />

doen verdwijnen.<br />

Op basis van de typologische overeenkomsten<br />

kunnen de huizen 3 en 5 opvolgers van<br />

elkaar zijn. Dit zou ook kunnen verklaren<br />

waardoor de ruimtelijke verspreiding van de<br />

spiekers duidelijk twee clusters laat zien. Er<br />

werd als het ware een nieuw begin gemaakt<br />

met het inrichten van de leefomgeving. Een<br />

dergelijk belangrijk moment in de cyclus van<br />

verplaatsing van erven lijkt aanwezig in de<br />

vorm van een concentratie aardewerk in een<br />

kuil ten noorden van huis 4. Hier zijn in de<br />

Late Bronstijd één of twee potten in een kuil<br />

geplaatst. Op basis van overeenkomsten in<br />

datering lijkt deze depositie onderdeel uit te<br />

maken van het erf rond huis 4.<br />

In ieder geval na de Midden IJzertijd lijkt de<br />

Josink Es niet meer bewoond te zijn geweest.<br />

Vondsten uit de Late IJzertijd en de<br />

Romeinse tijd laten zien dat dit gedeelte van<br />

de dekzandrug in gebruik kan zijn geweest,<br />

bijvoorbeeld als akker en weidegebied.<br />

Structuren uit deze perioden ontbreken echter.<br />

Getuige de ontginningsgreppels is in de<br />

Middeleeuwen de dekzandrug in gebruik<br />

genomen als akkerland, waarmee een langdurige<br />

ophoging met mest en plaggen is<br />

gestart. Van historische kaarten uit de 19 e<br />

eeuw is af te leiden dat de Josink Es tot voor<br />

kort altijd een agrarische functie heeft<br />

gehad.<br />

Literatuur<br />

Bloo, S.B.C., 2002: Aardewerkonderzoek, in :<br />

Dijkstra, J. en E. Schrijer, Aanvullend Archeologisch<br />

Onderzoek op de Josink Es te Enschede,<br />

Bunschoten (ADC-rapport, 128).<br />

Broeke, P.W. van den, 1987: Oss-Ussen: het<br />

handgemaakte aardewerk, in : W.A.B. van der<br />

Sanden en P.W. van den Broeke (red), Getekend<br />

zand: Tien jaar archeologisch onderzoek in Oss-<br />

Ussen, Waalre, 101-109.<br />

Clevis, H. & A.D. Verlinde (red.), 1991:<br />

Bronstijdboeren in Ittersumerbroek: opgraving van<br />

een bronstijdnederzetting in Zwolle Ittersumerbroek,<br />

Stichting Archeologie IJssel/Vechtstreek, Kampen.<br />

Dijkstra, J. & E. Schrijer, 2002: Aanvullend<br />

Archeologisch Onderzoek op de Josink Es te<br />

Enschede, Bunschoten (ADC-rapport, 128).<br />

Gerritsen, F.A., 2001: Local Identities. Landscape<br />

and Community in the late Prehistoric Meuse-<br />

Demer-Scheldt region, Amsterdam, (Amsterdam<br />

archaeological studies, 9).<br />

Groenewoudt, B.J. & A.D. Verlinde 1989: Ein<br />

Haustypus der NGK und eine Vorratsgrube aus<br />

der frühen Eisenzeit in Colmschate, Gem.<br />

Deventer. Berichten Rijksdienst Oudheidkundig<br />

Bodemonderzoek 39, 269-295.<br />

Groenewoudt, B.J., 1994: Prospectie, waardering<br />

en selectie van archeologische vindplaatsen: Een<br />

beleidsgerichte verkenning van middelen en mogelijkheden,<br />

Amersfoort, (Nederlandse<br />

<strong>Archeologische</strong> Rapporten, 17).<br />

Groenewoudt B.J., Th. Spek & H.M. van der Velde<br />

1998: Raalte-Jonge Raan: de geschiedenis van een<br />

Sallandse bouwlandkamp, Amersfoort,<br />

(Rapportage <strong>Archeologische</strong> Monumentenzorg,<br />

58).<br />

Groenewoudt B.J., J.H.C. Deeben & H.M. van der<br />

Velde 1999: Raalte-Jonge Raan: De afronding van<br />

de opgraving en het esdek onderzoek, Amersfoort,<br />

(Rapportage <strong>Archeologische</strong> Monumentenzorg,<br />

73).<br />

Hermsen, I., 2003: Wonen en graven op<br />

Prehistorische gronden. Archeologisch Onderzoek<br />

van Nederzettingsresten uit de Bronstijd en IJzertijd<br />

op de percelen Holterweg 59 en 61 te Colmschate<br />

(gemeente Deventer), Hengelo.<br />

Huijts, C.S.T.J., 1992: De voor-historische boerderijbouw<br />

in Drenthe. Reconstructiemodellen van<br />

1300 vóór tot 1300 na Chr., Arnhem.<br />

Mulder, E.F.J. de, M.C. Geluk, I. Ritsema, W.E.<br />

Westerhof & Th.E. Wong (red.) 2003: De ondergrond<br />

van Nederland: Geologie van Nederland, deel<br />

7, Nederlands Instituut voor Toegepaste<br />

Geowetenschappen TNO, Groningen/Houten.<br />

Roymans, N & H. Hiddink, 1991:<br />

Nederzettingssporen uit de bronstijd en de vroege<br />

ijzertijd op de Kraanvensche Heide te Loon op<br />

Zand, in: H. Fokkens & N. Roymans (red.),<br />

Nederzettingen uit de bronstijd en de vroege ijzertijd<br />

in de lage landen, Amersfoort, (Nederlandse<br />

<strong>Archeologische</strong> Rapporten, 13).<br />

ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />

28


Scholte Lubberink, H., 2001: Bedrijvenpark Josink<br />

Es. Gemeente Enschede. Een Aanvullende<br />

<strong>Archeologische</strong> Inventarisatie (AAI -1), RAAP-rapport<br />

670.<br />

STIBOKA 1979a: Geomorfologische kaart van<br />

Nederland schaal 1:50.000, kaartblad 34 -35<br />

Enschede Glanerbrug, Wageningen.<br />

STIBOKA 1979b: Bodemkaart van Nederland<br />

schaal 1:50.000, Toelichting bij de kaartbladen 34<br />

Oost Enschede-35 Glanerbrug, Wageningen.<br />

Velde, H.M. van der e.a, 2003: Archeologisch<br />

onderzoek langs de snelweg. Opgravingen in het<br />

kader van de aanleg van de Rijksweg 37: Het<br />

Hoolingerveld bij Knooppunt Holsloot, Bunschoten<br />

(ADC-rapport, 156).<br />

Velde, H.M. van der & M.C. Kenemans 2003: Een<br />

nederzetting uit de IJzertijd en Romeinse Tijd op de<br />

Hulst (Oostrum, gemeente Venray), Bunschoten<br />

(ADC-rapport 202).<br />

Velde, H.M. van der, 2004: Archeologisch onderzoek<br />

Venray – De Hulst, in: ADC-Info jaargang<br />

2003, Amersfoort.<br />

Verlinde, A.D., 1993: Een nederzetting uit de<br />

Vroege IJzertijd en Middeleeuwse ontginningsgreppels<br />

te Enschede, Westerheem XLII-2, 62-68.<br />

Verlinde, A.D., 2000: <strong>Archeologische</strong> Kroniek van<br />

Overijssel over 1999. Overijsselse historische bijdragen,<br />

160-161.<br />

Lijst van afbeeldingen<br />

Afb. 1: Lokatie van het plangebied.<br />

Afb. 2: De onderzoekslocatie op de geomorfologische<br />

kaart.<br />

Afb. 3: Puttenplan.<br />

Afb. 4: Overzicht van alle sporen.<br />

Afb. 5: Overzicht van gebouwen en bijgebouwen.<br />

Afb. 6: Plattegrond van gebouw 1.<br />

Afb. 7: Plattegrond van gebouw 2.<br />

Afb. 8: Plattegrond van gebouw 3.<br />

Afb. 9: Plattegrond van gebouw 4.<br />

Afb. 10: Plattegrond van gebouw 5.<br />

Afb. 11: Kelderkuil of silo in gebouw 5.<br />

Afb. 12: Aardewerk uit de Late Bronstijd<br />

(vondstnummer 853).<br />

Afb. 13: Aardewerk met ‘Kalenderberg-versiering’<br />

(vondstnummer 463).<br />

Afb. 14: Plattegrond van de opgraving op de<br />

Elferink Es.<br />

Afb. 15: Hoogtelijnenkaart met plattegronden<br />

van gebouwen en bijgebouwtjes.<br />

Tabel 1: Vondstaantallen per materiaalcategorie<br />

ADC ArcheoProjecten Rapport 387 Enschede - Josink es<br />

29

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!